|
||
|
||
V
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
HANDBOEK TOT DE KEMIS EN GENEZING VAN DE ZIEKTEN DER HONDEN.
|
||
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
2855 823 1
|
||
|
||
|
|||
HANDBOEK
TOT DE
KENNISENGENEZiNG
DE ZIEKTEN DER HOOTM.
|
|||
|
|||
BEWEEKT NAAE HET HOOGDÜITSCH
|
|||
|
|||
HOOGLEERAAR HERTWIG.
|
|||
|
|||
EN VOORZIEIf HET
EENE INLEIDINraquo;, EEN EEQISTEE DEE ZIEKTE-VEESCHIJNSEL8 ENZ.,
T IlllHljmtlll^quot;quot; JllHUil Ullllllll TE MAKBN
JfOOR
OM HET TO
|
|||
|
|||
|
|||
is
|
V\ S 0 '/
laquo;Jnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; lijkOTSSsrfe 1. kässe. 5^1
|
||
|
|||
t#raquo; i
|
|||
|
|||
UTBECHT, J. G. BROESE.
1854.
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
Gedrakl lgt;ij P. W. van de Weijer, te Ctrecht.
|
||
|
||
|
||
DEN HOOGGELEEEDEN HEEE,
B*. P. H. J. WELLENBERGE,
DIEECTEÜB VAN 'sBIJKS VEE-ABTSBNIJSCHOOr..
|
||
|
||
|
||
|
||
WOBDT DIT WEKKJE
|
||
|
||
|
||
UIT HOOGACHTING EN DANKBAÄEHEID
|
||
|
||
OPCEDRACEN,
|
||
|
||
DEN VERTALEE.
|
||
|
||
|
||
VOORREDE VAN DEN VERTALER.
|
||
|
||
Met het meeste genoegen geef ik du werkje aan de talrijke beminnaars van het meest-geliefde onzer Inm-dierm. Ondervinden zij by het lezen en het raad-plegen er van, zooveel genoegen als ik bij het bewerken, dan zal mijn arbeid voorzeker niet nutteloos zijn geweest. Geschreven door den Uoogleeraar Hertwig, die zieh, in dezen tak der Vee-artsenij-kunde, de grootsfe vermaardheid hee/t verworven, paart het eenvoudigheid en duidelijkheid aan eeri bondigen stijl en eene zaakrijkheid, die men elders te vergeefs zoekt. Ik heb getracht die eigenschappen er in te bewaren, en zooveel doenlijk in den volhstoon, zonder geleerden omhaal, te schrijven.
Om de bruikbaarheid te bevorderen, heb ik het voorzien van eenige aanieekeningen aan den voet der bladzijden, eene inleiding en de kennis en behandeling van vier ziekten, door den schrijver niet bewerkt. De meestal onbepaald opgegeven geneesmiddelen heb ik dikwijls tot bepaalde voorschriften gemaakt {gefor-muleerd.)
|
||
|
||
|
||
VIIInbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;VOORREDE.
|
||
|
||
Het host velen, als minder met de kunst behend zijnde, bijzondere moeite om de ziekte te kennen, die zij wenschen te hehandelen; ten hunnen behoeve heb ik een alphabetisch register der kenmerkende ziekteteekens bij het werkje gevoegd, het algemeene register zeer uitgebreid en afzonderlijk gesproken over eenige, niet door den schrijver behandelde kunsibewerkingen (operaties.)
Het verschillend spraakgebruik maakt het bezigen van de hollandsche benamingen der geneesmiddelen soms onzeker, en het juiste geneesmiddel wetende zou men verlegen kunnen staan over de te geven hoeveel-heden. De naamlijst der geneesmiddelen, in de hollandsche en latijnsche taal, door mij aan het boekske toegevoegd hoop ik, dot daarom met welgevallen zal ivorden ontvangen.
Möge hetgeen gegeven is ook strekken om den lezer te overtuigen, dat ik mij een verschoonend oordeel niet onwaardig heb gemaakt.
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.
|
||
|
||
De bond, volgens den beroemden Cuvier, de grootste en duurzaamste verovering immer door den mensch behaald, de getrouwe deelgenoot, zoo wel in de moeiten en gevaren, als in de vermaken van zijn' gebieder, moest, volgens den trap waarop hij in den rang der zoogdieren staat, veel minder ontwikkelde verstandelijke Vermögens bezitten dan vele andere, volgens hnn ontleedkundig zamenstel boven hem geplaatste dieren, bijv. de apen. Hem koos de mensch als tot een gezel, een bewaker van zijn' eigendom, een verdediger en leidsman zijner kudden, een helper op de jagt. Geen dier is daartoe meer geschikt, want, en dit is een niet genoeg gewaardeerd verschijnsel, onder den alge-meenen naam van hond zijn dieren van de meest
|
||
|
||
|
||
Xnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; INLEIDING.
verschillende eigenschappen begrepen, die nogtans tot ^ne soort behooren. De mensch toonde ook hier, dat hij de heer is der aardsche schepping; hij regelde de voortteling ook bij dit dier en hier-door, zoo wel als door den invloed van het klimaat, het voedsel, de leefwijze, enz. ontstonden de verschillende rassen of verscheidenheden van dit dier. Door het aankweeken van sommige eigenaar-digheden, gaan weder andere verloren, de ont-wikkeling van een bijzonder vermögen heeft de teruggang van een ander vermögen ten gevolge; hierdoor ontstonden er dusnietmeerder of minder volmaakte honden, maar bepaalde rassen. Aldus heb-ben wij nu: honden met veel ligchaamskracht begaafd, maar traag in hunne bewegingen {de bulhond bijv.J; honden, vlug als de wind, maar die weinig renk heb-ben en dom zijn, (de windhond); de minder vlugge staande hond, heeft daarentegen een scherpen renk; honden, die noch door snellen loop noch door scherpen renk uitmunten, hebben daarentegen doorgaans uitstekende geestvermogens, bijv. de kamerhcnden van edele rassen. Deze hebben ronder hoofden, een soort van voorhoofd, groote levendige oogen en een minder uitstekende snuit, als zoovele be-wijzen van schranderheid. De poedel en de New-
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XI
foundlandsche bond, die, vergeleken met vele andere, een tragen gang hebben, zijn uitmuntende zwemmers, hebbende de laatstgenoemde zelfs zwem-vliezen tusschen de teenen. Maar dit niet alleen, de verstandelijke Vermögens zelve volgen eene be-paalde rigting in hunne ontwikkeling; zoo is de scbranderheid van den kamerhond gerigt op de bewegingen, de spraak, ja zelfs bet gezigt van zijn' meester. De berdersbond daarentegen ves-tigt al zijne aandacht op de kudde, die bij ver-gezelt. De staande bond denkt op niets dan, om geleid door den reuk, bet spoor van bet wild te volgen; zijn gezigtsvermogen kan bem niet baten, een snelle loop zou hem bet spoor doen verliezen, boe bedaard betracht bij dan ook zijn' pligt, ter-•wijl de snelle windbond, zonder bet spoor op den reuk te volgen, en alleen door bet gezigt geleid, in ademloozen ren bet wild vervolgt.
Naar die verscbillende ontwikkeling verschilt ook bet ligcbaamsgestel. Bij sterk ontwikkelde verstandelijke Vermögens is bet teerder. De schran-dere kamerhond, van wien men zegt, dat hem niets ontbreekt dan de spraak, is teer en zenuw-acbtig, terwijl de domme bulhond een krachtig ligcbaamsgestel bezit. Ook hier geldt de regel,
|
||
|
||
|
||
XIInbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;INLEIDING.
dat beschaving en veredeling het stoffelijk deel verzwakt. — Het Instinkt (onbewust verstand) in-tusschen behoort meer tot de natuur van het dier en heeft dus hieromtrent geen invloed.
Door die beschaving en veredeling, door de zamen-leving met den mensch ontstond er dus een heir van kwalen en gebreken, waardoor de hond wordt aan-getast. Een aantal daarvan deelt hij met zijnge-bieder, gaan van dezen op hem over of deelt hij aan den mensch mede.
De kennis der ziekten van den hond is dus van het grootste belang. Denken wij slechts aan de hondsdolheid, die vreeselijkste aller ziekten. Hoe dikwijls wordt er niet op eene noodelooze wijze onrust in de gezinnen verbreid; omdat men eene andere ziekte van den hond heeft aangezien voor deze. Vele honden bezitten ook eigenschappen, die hen tot eene waardige bezitting maken en ons belang doen stellen in hun behoud. Maar bovendien, ons gevoel heeft een afkeer van het zien lijden, zoodat wij dat trachten te verdrijven of te lenigen, en onze liefde tot het getrouwste der dieren, doet ons zorg dragen voor zijn wel-zijn; want, de regtvaardige ontfermt zieh ook over zijn vee.
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XIII
Daar het in het algemeen gemakkelijker en voor-deeliger is om eene ziekte te voorkomen dan die te genezen, is het van hat meeste belang, dat men door een' gepasten leefregel hunne gezondheid tracht te bewaren. Onze karigheid mag henniet hinderen, maar evenmin eene dwaze liefde den hond vervormen tot een tragen vetklomp, tot een jichtig, of door uitslagziekten afzigtelijk wezen.
Plaatsgebrek beneemt mij de gelegenheid om uit-voerig over dit alles te spreken. Het onmisbare volgt aan het slot dezer inleiding, maar ik kan mij het genoegen niet ontzeggen om eenigo karak-teriserende kenmerken op te geven van den hond. Ik doe het naar aanleiding van den Wenigen Linnaeus. De hond voedt zieh met vleesch, met aas, met meelrijke planten, maar niet met peulvruchten; hij verteert de beenderen, zuivert zijne maag door de bladen van het kweekgras te eten, die hem doen braken; zijn gevoeg doet hij op steenen, drinkt slabbende, pist zijdelings (de reu) en soms dik-wijls achter elkander; hij ruikt aan den aars van andere honden; heeft een voortreffelijken reuk en een vochtigen neus. Hij loopt altijd in eene schuin-sche rigting, zweet bijna niet; steekt de tong uit den mond als hij warm is; draait om de plaats
|
||
|
||
|
||
XIVnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;INLEIDING.
waar hij wil gaan liggen, slaapt met wakende ooren; droomt. — Hij blijft lang gepaard; draagt 63 dagen, werpt 4—16 jongen, die blind blijven tot op den 10—12 dag en waarvan de reuen op den vader, de teven op de moeder gelijken. — Hij is bet getrouwste van alle huisdieren, hij lief-koost zijn' meester, hij is gevoelig voor zijne bestraffingen, hij gaat voor hem en keert tot hem terug als hij aan eene wegscheiding komt; hij is leerzaam, zoekt verloren zaken op, waakt's nachts; kondigt de vreemdelingen aan, bewaakt de goe-deren en de kudden, die hij verdedigt tegen bet wild gedierte, dat hij aanvalt; hij blijft bij eenden tot onder bet treknet en houdt zieh stil, brengt aan den jager het wild zonder bet net te beschädigen. Hij draait het spit en de karnmolen, en loopt voor sieden en voertuigen. Wanneer men aan tafel is, vraagt hij om eten; wanneer hij ge-stolen heeft loopt hij met den staart tusschen de beenen (druipstaartend); als hij eet knort hij; hij haat de bedelaars. Hij lenigt door bet likken de jicht en kanker; hij huilt op het geluid der muzijk, (dikwijls blaft hij tegen de maan) en bijt in den steen naar hem geworpen; hij stinkt bij storm-achtig weder en als hij ziek is. Hij is aan den
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;XV
lintworm en de dolheld onderhevig, die hij door den beet aan anderen mededeelt; op zijne oude dagen wordt hij blind. —#9632; Voegen wij er bij dat hij den mensch overal is gevolgd, dat er verschei-dene voorbeelden bestaan dat een hond zieh dood treurde oih een geliefden meester, of dat hij diens moordenaar deed ontdekken — de New'foundland-sche hond, hinderen, ja zelfs menschen uit het water heeft gered en de hond van den St. Bernard hen opzoekt, die door sneeuwstormen zijn ver-dwaald en verkleumd. Het is overigens een zon-derling verschijnsel, dat alleen de tamme hond blaft, de wilde doet dit niet, hij built of jankt slechts. Een wilde hond in den zoologischen tuin te Londen, wierp een jong en dit blafte reeds, terwijl zijne ouders dit nooit deden. Blaft dan de tamme hond uit een geest van navolging? Is het een naäpen van onze spraak? Er bestaat een voorbeeld dat men een hond enkele woorden heeft leeren uitbrengen, en ik zelf heb een patrijs hond gehend, die een lagchend geluid maakte of ook niesde als zijn meester hem dit gebood.
Met opzigt tot hunne behandeling verdeelen wij de honden in:
1. Zware, geblokte of athletische rassen, waartoe
|
||
|
||
|
||
XVInbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; INLEIDING.
moeten worden gebragt de Newfoundlandsche hond, de deensche hond, de bulhond, enz. zij lijden meer aan ontstekingsziekten, minder aan zennwziekten; op hen moeten doorgaans de grootste gaven der geneesmiddelen en de zwaarste aderlating worden toegepast.
2.nbsp; Gewone groote honden, hiertoe hehooren de groote jagthonden; goed opgebragt, lijden zij minder aan de hondeziekte, of zennwziekten, maaruit den aard van hun bedrijf meer aan rheumatisme,jicht, ontstekingsziekten, vooral der longen, aan verwon-dingen enz. Zij verdragen de hoogste doses der geneesmiddelen en zware aderlatingen.
3.nbsp; De kleine jagt-ras- en bastaard honden.— Zij hebben eene middelmatige grootte en, doordat zij veel in de open lucht komen,eenkraehtig gesteh Voor hen de middelmatige aderlatingen en gaven der geneesmiddelen.
4.nbsp; nbsp;De kamerhonden, als daar zijn: het engel-sche dameshondje, het leeuwtje, het kleine mops-hondje, enz. Bij deze nemen de ziekten ligt een zenuwachtig karakter aan; zij lijden dan ook veel aan zennwziekten en hondeziekte, aan zielsziekten, als: krankzinnigheid en heimwee; door de belette voortteling aan hondsdolheid; door het paren met
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XVir
groote honden aan ziekten der geslachtsdeelen en moeijelijke baring; door gemis van de open lucht aan huidziekten, enz. Zij verdragen de verzwak-kende geneesmiddelen en de sterke aderlatingen siecht. Men geve hen de kleinste doses der geneesmiddelen.
Behalve naar de grootte rigt de gave der geneesmiddelen zieh ook naar den leeftijd, en is het das nuttig eenige kennis daarvan te bezitten. De volwassen hond bezit 20 tanden in de boven- en 22 tanden in de onderkaak en 2 bijkiezen aan de beide einden van den tandboog der onderkaak. Van deze 42 tanden zijn er 12 snijtanden, 4 hoektanden of slagtanden en 26 kiezen. Zij breken alle kort na de gebeerte door of de hond brengt ze reeds mede als hij geboren wordt. — Met de 2—4 maand na de geboorte wisselt hij de melk-snijtanden en die wisseling is met de 5—8 maand volbragt. Met 1—2 jaren zijn de tanden nog helder wit. 15—22 maanden, de hoektanden der onderkaak zijn stomp gesleten. 2'/j—3 jaren, de middel-tanden der onderkaak zijn stomp gesleten. 3!/s—5 jaren, de snijtanden der bovenkaak zijn vlak gesleten. Met het 4—5 jaar beginnen de tanden eerst geel en daarna zwart te worden en vallen da
|
||
|
||
|
||
XVIUnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;INLEIDING.
kleinere snijtanden uit. Bij ouclere honden wordt de kop aan het einde dikker, omtrent het 8. jaar wordt de punt van den hiel haarloos en eeltachtig, en de hond wordt allengs grijs, dat om den neus en de oogen aanvangt. De hond bereikt een ouderdom van 12—22 jaren. Bij dejonge honden komen vooral voor, de hondeziekte, de engelsche ziekte, wormziekten, tandpijn enz; bij de oude honden de ziehten der zintuigen, het schürft, de ziekten der piswerktuigen, het rheumatisme en de jicht. — Naarmate de hond toeneemt in jaren ver-draagt hij grooter gaven van geneesmiddelen.
Bij geen dler traft men een zoo gevoelig zenuw-stelsel aan als bij den hond, en dit werkt sterk op zijn gemoed. In ziekten, vooral in die van de maag of het darmkanaal, is hij dikwijls knorrig, bijtachtig, schuw, zoodat hij zieh in donkere hoeken verschuilt. De hond lijdt dan ook veel aan krampen en verlammingen, en de bedarende, krampstillende of zacht, opwekkende middelen, zooals het heulsap, de saffraan, de kraansoogen, de vale-riaan, de duivelsdrek, de kamillen, het venkelzaad, de warme baden, enz. vinden daarom bij hen veel-vuldige aanwending,
Het bloedoor (bladz 103) komt voor bij krank-
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XIX
zinnige menschen en bij geen ander dier dan den hond.
De hond heeft een uitnemend spijsverterings-vermogen, zoo zelfs, dat hij ongestraft rottende dierlijke zelfstandigheden, en hat Tleesch van aan kwaadaardige ziekten gestorvene dieren kan ge-nieten; er bestaan nogtans vele gevallen waarin hij, door zijne gulzigheid, geheel onverteerbare Stoffen of vergiften heeft ingeslikt of er in de maag een ziekelijke slijmafscheiding plaats heeft.
Om deze reden is men dikwils genoodzaakt hem een braakmiddel in te geven, waarbij men zorg moet dragen, dat hij het uitgebraakte niet weder inslikt. Geen dier braakt overigens gemakkelijker.
Acht slaande op het gebit van den hond komt men aldra tot de overtuiging, dat de hond een vleeschetend dier is; in den getemden staat kan hij nogtans onder het genot van gemengd voedsel, dat is: uit het planten- en dierenrijk zeer gezond leven.
Raauw vleesch, zoo wel van paarden, als runderen, schapen, enz. is een zeer gezond voedsel voor den hond, maar hij verspreidt daardoor een' onaangename renk, weshalve het beter geschikt is voor jagt- en band- dan voor kamerhonden.
|
||
|
||
|
||
XXnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1NLEIDING.
Het gekookte of gebraden vleesch van de tafel, dat men den kamerhonden geeft, is hen doorgaans schadelijk, om het zout en de specerijen waarmede het is gereed gemaakt, en het overvloedige vet. Daardoor worden de honden schurftig, krijgen zij loopende ooren, enz., beter doet men met voor hen afzonderlijk en zonder zout of specerijen, half gaar te kooken, de longen, luchtpijpen, het hart, het middelrif, en de pens van koeijen of scha-pen. Behoeft men hun gehit niet te ontzien, dan geve men hen van tijd tot tijd beenderen of kraak-beenderen te eten, waardoor hunne ingewanden versterkt, het zuur tegengegaan wordt en zij de noodige beenstof bekomen.
Aan de grootere jagt- en bandhonden geeft men ookwel kanenbrood, (de overblijfselen van het vet uit de smeersmelterijen.) Vennengd met fijn gemaakte aardappelen of brood bekomt het hen zeer goed.
De gekookte runderlever heeft eene purgerende uitwerking op den bond en is dus een geschikt voedsel bij buiksverstopping.
Bij het geven van de overblijfselen van ge-vogelte, zij men bedacht de pooten en de vleugel-beenderen terug te honden, wijl die den honden ligt in de keel blijven steken; hetzelfde ishetge-
|
||
|
||
|
||
INLEID1NG.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XXI
val met de vischgraten bij honden, die niet gewoon zijn visch te eten.
Als plantenvoedsel voor den bond zijn vooral goed, oud maar onbescbimmeld brood, gekookt havermeel, #9632; grutten of gort en eindelijk gekookte aardappelen; men geve deze altijd vermengd met vleescb of ten minste met versehe karnemelk, die zeer gezond is voor honden. Geeft men de honden te weinig dierlijk voedsel, dan verzwakken zij, worden klierachtig, zij krijgen bet zuur in de maag, buikloop en engelsche ziekte.
Men kan er de honden gemakkelijk aan ge-wennen dat zij slechts eenmaal daags voedsel be-komen, namelijk des nademiddags. Dit is vooral goed voor de jagthonden, want die hebben kort na het eten weinig reuk; men kan hen voede-ren na den afloop der jagt, zij hebben dan een rüstige tijd voor de spijsvertering. Meer dan tweemalen daags behoort men den hond nimmer eten te geven en dan zoo veel als hij kan opeten.
Hetmenigvuldigewasschen en baden der honden is hen nadeelig, zij vatten daardoor ligt koude, en de langharige honden worden schurfitig, door dat er te veel water in de baren blijft hangen. Als de kamerhonden uit het bad kernen meet men
|
||
|
||
|
||
XXIInbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; INLEIDING.
hen met een wollen lap droog wrijven, of hen veel stroo geven. De jagthonden meet men nimmer met een verhit ligchaam te water laten gaan.
Men moet de honden nimmer op een steenen vloer laten slapen, beter is dan nog een leem-of kleigrond- maar het beste- een planken vloer. Op de steenen worden zij meest altijd rheumatisch en bekomen zij eene kreupelheid, die bekend is onder den naam van het stalhinhen, verder het zijdewee of longontsteking.
Bij het opkweeken van honden zorge men, dat ze niet te veel in de banden worden genomen, en in bet algemeen vermijde men de nadeelige gewoonte om de honden met de vlakke hand over het hoofd te strijken naar de ooren toe; daardoor worden de oogleden uitgerekt, de ooghoeken ver-lamd en krijgt de bond tranende oogen. Van de ooren naar den snuit te strijken bindert niet.
Beweging in de open hiebt is voor den bond allernoodzakelijkst, bij gemis daarvan, ontstaat er, vetzucht, traagheid, huiduitslag, waterzucht, aamborstigbeid, vallende ziekte, de laatste vooral bij jagthonden op de jagt, nadat zij langen tijd aan den ketting bebben gelegen.
Overigens drage men zorg voor zindelijkheid
|
||
|
||
|
||
INLEIDING.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XXIII
en het dikwijls ververschen van het ligstroo; nimmer legge men den hond op veren kussens, zij verbroeijen daarop en het worden verblijfplaat-sen van ongedierte.
Men late het den hond nimmer ontbreken aan frisch drinkwater, het gemis daarvan vooral bij de band- en kamerhonden, is de oorzaak van vele ziekten.
Ten slotte voeg ik hier nog bij, dat de hond in den gezonden toestand 90—100 hart- of pols-slagen in de minuut heeft. De hartslag voelt men aan den linker borstwand achter den elleboog; de pols aan de binnenvlakte der knie- of tusschen het oog en het oor. Over het algemeen hebben kleine dieren een kleiner en sneller pols dan grootere van dezelfde soort. In gezonden en rüstigen toestand heeft de hond 22—24 adem-halingen in de minuut. Jonge dieren hebben sneller ademhaling dan oude. Door het loopen wordt de ademhaling versneld. Steeds volgt er na een zeker getal ademhalingen eene, die dieper, ruimer is.
Eindelijk kan het nuttig zijn te weten, dat men het vrij algemeen eens is, dat de eerste paring haren invloed dikwijls uitstrekt over de
|
||
|
||
|
|||
XXIV
|
INLEIDING.
|
||
|
|||
volgende, zoodat wanneer een teef eenmaal ge-speeld heeft met een bastaard, zij dikwijls naar bastaarden gelijkende honden zal voortbrengen, zelfs als zij met een rashond gepaard heeft. De teef werpt van 1—16 jongen, zij kan er van 3—6 behoorlijk voeden.
|
|||
|
|||
|
||
EEßSTE AFDEELING.
Ziekten, die liet geheele ligchaam aandoeiit
|
||
|
||
EERSTE HOOFDSTUK. Koortsen,
De lionden worden dikwijls door koortsigeziekten aangedaan en vooral is dit het geval met hen, die tot teedere rossen behooren enmet jonge honden, naardien beide een gevoeliger zenuwstelsel bezitten.
1. De ontstekingskoorts. (Fehris imflammatoria. Synochus).
Zuivere ontstekingskoortsen, dat zijn zulkewaarbij geene plaatselijke ontsteking bestaat, komen zelden voor en ik nam die alleen bij groote, sterke honden waar. Zij waren eerst gedurende een paar uren mat en treurig, hadden geen eetlust en lagen als bedwelmd, waarna zij door eene schuddendekoude werden aangetast. Bij anderen trad deze koude in zonder voorafgaande verschijnselen. De honden waren daarbij zeer afgemat, lieten den staart en de ooren, die koud waren, hangen en hadden een' droogen neus; de pols was klein en versneld. Na een kwartier uurs tot een half uur volgde de alge-meene bitte, waarbij de drooge neus en de mond heet en het slymvlies der oogen en van de tong
1
|
||
|
||
|
||
2
|
||
|
||
lioog rood gekleurd was. Daarbij was de adem-haling versneld, somtijds hijgend, de hartslag alleen aan de linkerzijde voelbaar, de volle, harde pols versneld tot over de 100 slagen in de minuut en de hond, die overigens nergens pijn te kennen gaf, bewoog zieh onrustig op zijn leger. Deze toevallen hielden bij afwisseling gedurende 1—3 dagen aan, hebbende de dieren daarbij alleen trek naar koud water. De drekstoffen waren hard en droog, maar ook wel eens bijna vloeibaar en dan zwartkleurig en stinkende. De pis, eerst karig, bruin en doorschijnend, werd later troebel en rijke-lijker outlast, zoodat liierdoor, naar het schijnt, en gewoonlijk omtrent den derden dag de schei-ding (krisis) plaats had; want om dezentijd werden de dieren vlugger, zoodat zij op den 4—5 dag ge-heel hersteld waren, op eenige loomheid na.
De oorzaken dezer ziekte zijn: eene krachtige ligchaamsgesteldheid, overvloedige voeding met vleesch, sterke vermoeijenissen, vooral hard loopen, bij eene koude, drooge en zuivere lucht.
De uitgang der ziekte was altijd gunstig.
De behandeling vordert genoegzaam altijd eerst eene aderlating van 4—12 oncen bloeds uit de strot ader. Daarbij geve men: Gezuiverde salpeter, 1—2 drachma's. Water, of slijm van arabische gom, 3—4 oncen, en daarvan 4 maal daags het vierde gedeelte.
|
||
|
||
|
||
3
Ook kan men geven: Buskruid, 2-—4 drachma's.
Vier malen daags i—1 drachma in te geven, met genoegzaam water.
Men wende herhaalde klisteren aan metlaauw-warm zeep water, onthoude alle voedsel aan den hond, bezorge hem een koel verblijf en eene ge-noegzame hoeveelheid koud drinkwater, kunnende men den volgenden dag overgaan tot het geven van water en melk of eene soep nit gort. Later geve men gekookte aardappelen, wortels, enz.
2. De hoorts uit gevatte houde. De koorts
met verkoudheid of katarrhale koorts.
(Febris catarrhalis).
Hoewel de hond genoegzaam nimmer zweet, zoo zijn toch katarrhale aandoeningen van verschil-lende deelen, zoo als ontsteking en opzwelling van het bindvlies der cogen, van het neusvlies, het slijmvlies van den mond en de keel, der lucht-pijptakken en zelfs der darmen en teeldeelen in het geheel geene zeldzaamheid bij dit dier. Die aandoeningen zijn een gevolg van gestremde huiduitwase-ming en gaan somtijds gepaard met koorts. Dikwijls bepaalt deziekte zieh tot het slijmvlies vaneenenkel deel, meestal echter lijden meerdere deelen te gelijk.
De dieren zijn daarbij treuriger en liggen meer dan gewoonlijk en zöö dat zij den neus onder het
1*
|
||
|
||
|
||
lijf of tusschen de achterbeenen leggen; zij beven dikwerf eenige minuten achter elkander en zijn kouwelijker en hun haar staat door elkander; de oogen zijn troebel, bij velen half gesloten en het bindvlies daarvan is rooder en opgezet. Bij vele honden zijn de oogen in het begin der ziekte troebel, maar droog, later tränend en met slijm bedekt, dat de oogleden aan elkander doet kleven. De neus is afvvisselend koud en heet, eerst droog, later bij de meeste vochtig, of met uitvloeijing van slijm. Vele hoesten, niezen of proesten. De kleine pels telt 80—100 slagen. De hartslag is duidelijk voelbaar en telt even zoo vele slagen. Er hebben 15—20 ademhalingen in de mlnuut plaats en deze zijn soms moeijelijker. Eetlust en spijsvertering zijn weinig gestoord, en de gewone ontlastingen onveranderd. Bij vele honden volgt aan het einde der ziekte eene uitvloeijing van slijm uit den pisweg.
De ziekte duurt 2—8 dagen en eindigt bij oude honden genoegzaam altijd in genezing; bij jonge honden gaat ze dikwijls over in de hondeziekte.
Bij de behandeling meet men de huiduitwase-ming trachten te bevorderen en de prikkel in de slijmvliezen verminderen. Daartoe diener: een warm verblijf, dampbaden uit warm water of vlier-thee. Is het dier zeer heet dan eeve men 2 drachma gezuiverde salpeter in een theekopje drinkwater. Is de hond daarentegen koud, en
|
||
|
||
|
||
niest en hoest hij veel: een braakmiddel uit 1—3 grein braak-wijnsteen op 1 one water, de helft in eens, en als binnen 10 minuten geene braking daarop volgt, ook de andere helft. Voigt hierop na 24 uren geen herstel, dan geve men 3—4 drachma's geest van Minderer met 3 oncen vlier-thee en daarvan alle 3 uren i tot een heele eetlepel vol in. Bestaat er reeds uitvloeijing van dik slijm uit den neus of een losse hoest dan neme men:
Gezuiverd ammoniak-zout.
Drop van zoethout, van elk 1 drachma.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen
en geeft daarvan aan den hond alle 3 uren i tot een heelen eetlepel vol. Is de hond weinig prik-kelbaar, dan kan men het ammoniak-zout ook geven in even zoo veel venkel- of anijs-water in plaats van gewoon water.
3. De rheumatische koorts en het rheumatisme. {Fehris rheumatica. Rheumatismus).
De rheumatische koorts vergezelt dlkwijls het rheumatisme en wordt daardoor alleen geken-merkt; daar zij echter niet bij elk rheumatisme bestaat, onderscheidt men het laatste in een koortsig en een koortsvrij.
Het rheumatisme komt bij de honclen minder voor dan bij onze overige huisdieren. Het tast vooral vertroetelde kamerhonden en jagthonden
|
||
|
||
|
||
aan, die veel te water gaan. De ziekte bestaat in eene pijnlijke prikkeling der spieren en pezen, meestal zonder zwelling of verhoogde wärmte der aangedane deelen; soms echter neemt men ook deze verschijnselen waar. Elk ligchaamsdeel kan door rheumatisme worden aangedaan, meestal zijn het echter de spieren van den hals en den rug. 1) De ziekte breekt altijd plotseling nit. De hond houdt den nek of eenig ander gedeelte des lig-chaams stijf en is langzamer in zijne bewegingen, waarbij men duidelijk eene spanning in de aangedane deelen waarneemt; van tijd tot tijd schreeuwt de hond van de pijn als werd hij geslagen, en zulks vooral als hij zijne ligplaats verlaat of springen wil, of als men hem drukkende over het lijdende deel strijkt. Bij die stijfheid van den hals * hebben de honden, als zij zijwaarts uit willen zien en dit niet kunnen, een eigenaardig, boosaardig voorkomen, doordat zij de oogen zeer zijdelings laten vallen. Dit kan zoo sterk zijn, dat sommige menschen daarbij aan hondsdolheid beginnen te denken. Behalve deze verschijnselen komen bij vele zieken nog voor: donkerrood gekleurde oogen, een heeten neus, opstaande hären, afwisselende bitte en koude, versnelde ademhaling en snellen, vollen
|
||
|
||
1) Het rheumatisme van den rug noemt men ook wel het spit.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de VERT.
|
||
|
||
|
||
pols; bij andere daarentegen ontbreken deze koorts-verschijnsels. De eetlust is meestal goed, maar de dieren kunnen, wegens den stijven hals bet eten dikwijls moeijelijk van den grond opnemen, of niet kaauwen. De meeste lijden aan buikverstop-ping, zij persen wel op de outlasting, maar laten spoedig af om de pijn in den rug.
De oorzaken van bet rheumatisme zijn: koud en nat weder en ook wel bijzondere invloeden van bet weder, waardoor somtijds plotseling een aantal honden door deze ziekte worden aangetast, zonder dat men aan bet vatten van koude kan denken. Dit is vooral bet geval bij eene beldere lucbt en betheerscben van scberpe oosten-of noorde-winden, of als er na sterbe wärmte plotseling guur weder volgt. Meestal volgt bet rheumatisme als de bonden zicb met een verbit ligchaam gebaad beb-ben of als zij bij nat en koud weder in de open lucbt of op een' stemm vloer moeten blijven liggen.
De ziekte beeft gewoonlijk een gunstigen afloop; vooral als men de oorzaken waaruit ze ontstaat kan verwijderen, dan kan ze in 3—6 dagen ge-nezen worden. Soms echter duurt ze tot 14 dagen, vooral bij oude bonden en bij zulke die reeds eens of meermalen er door werden aangetast. In zeer enkele gevallen beeft ze een doodelijken uitgang, door dat er eene verplaatsing der ziekte naar een ander deel, eene longontsteking, eene
|
||
|
||
|
||
8
ontsteking van het ruggemerg, der darmen of eene verlamming volgt.
Behandeling: verwijdering van de oorzaken der ziekte, het verschaffen van een warm, droog leger, vermijding van togtwind. Men moet opletten of het rheumatisme gepaard gaat met eene snel ver-loopende (acute) koorts en of er aandrang van bloed naar het hoofd bestaat, in welk geval er eene aderlating van 2—12 oncen gedaan en het volgende moet worden toegediend: Braak-wijnsteen, 1 grein, Gezuiverde salpeter, 1 drachme. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 oncen,
Alle 3 uren een thee- tot een eetlepel vol. Bestaat er daarentegen weinig of geen koorts, noch aandrang van bloed naar het hoofd, dan is een braakmiddel het nuttigste en dit herhaalt men den volgenden dag. Voigt daarop geene ontlasting, dan wende men lavementen aan uit zeepwater met olie of boter, of geeft den derden dag een ontlast-middel. In de ligtere gevallen doe men ook in-wrijvingen met geest van kamfer, hetzij alleen of met bijvoeging van geest van sal-ammoniak, terpentijn-olie, enz. In ernstiger gevallen is men genoodzaakt een haardragt onder de borst te zetten of Spaanschevlieg-zalf in te wrijven in de nabijheid van het lijdende deel. Duurt de ziekte tot over den vijfden dag, dan dient men inwending uit-
|
||
|
||
|
||
9
quot;waseming bevorderende middelen toe, zooals vlier-thee met geest van Minderer (3 drachmen van liet laatste op 3 oncenvan het eerstemiddel,ofvoegtbij devlier-thee eengreinbraakwijnsteen ofookwelkam-fer. Het voedsel moet slap wezen en bestaan uit ge-kooktegeelewortelenofaardappels,havergort,enz.l)
4. De gastrische koorts. (Fehris gastrica).
Koorts met verminderde werkzaam-
heid der spijsvertering.
De gastrische koorts kenmerkt zieh door de af-wisselende temperatuur derooren,van denneus en
|
||
|
||
1) Onze schrijver spreekt niet van de jicht (artrhitis) waar-aan de bond nogtans zeer onderhevig is. Zij wordt gekend aan de kreupelheid, waaraan de bond gedurig nu aan bet eene. dan aan bet andere been lijiit, zonder dat men eenige uitwen-dige beleediging of eene inwendige ontsteking aan de ledematen kan ontdekken. Van tijd tot tijd schreeuwt de bond van de pijnlijke scheuten, die hij door zijne beenen krijgt en eindelijk eindigt de jicht in volkomen of onvolkomen verlamming vooral der aebterbeenen. Bij de genezing der jicht moet men zorgen, dat de bond niet op ecu' steenen vloer ligt, terwijl men hem inwendig een tijd lang laat gebruiken:
Harst van pokhout,
Ammoniak gom,
Gentiaan wortel,
Witte zeep; van elk 1 drachma. Tot pillen van S grein gemaakt geve men daarvan 3 maal daags 1-2 in. Het jichtige been bade men 2 maal daags me tkoud water, de vert.
|
||
|
||
|
||
10
der pooten; een snellen, meestal kleinen pols; geringe of geheel verloren eetlust; eene geelachtige of vulle kleur van het bindvlies der oogen en het slijmvlies van den mond, en een geelachtig of bruin beslag op de tong. De dleren zijn treurig en mat en vermageren schielijk. Dikwijls bestaat er braking en wordt er met moeite eene taaije slijm uitgeworpen. De ontlasting is vermeerderd en ook wel verstopt, somtijds is de buik opgezet door winden. De ziekte bestaat in een' geprikkelden toe-stand der maag of van een gedeelte der darmbuis en eene daardoor te weeg gebragte ontstemming Van het zenuwknoopen-stelsel. De oorzaken zijn: siecht of overmatig toegediend voedsel, ingewands-wormen, verhitting des ligchaams en ook het vatten van koude. Door deze laatste oorzaak ontstaat er ook wel eene complicatie der ziekte met eene katarrhale aandoening der slijmvliezen, of eene rheumatische prikkeling der spieren en pees-aclitige deelen, zoodat men ook toevallen aan deze ziekte eigen waarneemt. ßij jonge honden doen zieh ook wel verschijnselen op van hondeziekte en zenuwtoevallen. Naar dit verschil nöemt men de ziekte dan, slijmkoorts, gastrische slijmkoorts, of rheumatisch-gastrische en gastrische-zenuw-koorts.
Gewoonlijk duurt de gastrische koorts bij de honden slechts 6—lOdagen, in welken tijdzij of in gene-
|
||
|
||
|
||
11
zing of in eene zenuw-ziekte en •— door deze — in den dood overgaan; meestijds echter volgt er genezing.
Is de ziekte door te veel of siecht yoedsel te #9632;weeg gebragt, dan vange men de behandeling aan met een braakmiddel. Bij het bestaan van buikloop gebruikt men daartoe de braakwortel of de witte nieswortel, en anders de braakwijnsteen of een mengsel van braakwijnsteen en braakwortel (zie hondeziekte). la alle andere gevallen, vooral echter als ze nog niet lang geduurd hebben en de mond droog en de bulk verstopt is, geve men hoe eer hoe liever en tot dat de mest week wordt, engelsch zout of wonder zout. Is de mond zeer geel, bestaat er hardnekkige verstopping of moet men aan ingewandswormen denken, dan geve men driemaal daags 1—5 sreinen zoete kwik met meel en honig of drop tot pillen gemaakt. Is de mond met taai speeksel bedekt, dan is het ammoniak zout, hetzij alleen of met bittere middelen zeer nuttig en geeft men dus:
Ammoniak zout, -;gt;#9632;—1J scrupel. Extract van gentian wortel of
,,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ water klaver, i—1 drachma
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
en daarvan 3 maal daags i—2 eetlepels vol.
Blijft de eetlust nog zwak dan kan men rha-barber geven en wel van 5—15 grein van het
|
||
|
||
|
||
12
poeder. Dalen de krachten zeer, zakken de oogen diep weg en bestaan er te rijkelijke ontlastin-gen, dan make men gebruik van specerijachtige middelen, zelfs in verbinding met kamfer en kina: bijv. een afkooksel van 2 drachma's kina op 4 oncen water en bijgevoegd 10—15 grein extract van kalmus wortel. Bestaat er een sterke buik-
J,
loop en zijn de krachten zeer gedaald, dan diene men 5—15 droppels verdund zoutzuur toe, in bovenstaand afkooksel, of in gort- of rijst-water. Ingeval van bijkomende ontsteking der lever, of van ingewandswormen moeten de middelen ge-bruikt worden, die tegen deze ziekten zijn aan-gewezen.
5. De zenuwkoorfs. (Febris nervosa).
Deze kenmerkt zieh door koorts-verschijnsels, als: schielijk afwisselende temperatuur, snellemeestal kleine pols, en daarbijkomende in het oog val-lende storingen in het zenuwstelsel, gepaard met onregelmatigheid in het beloop en in de verschijn-selen. Zij komt menigvuldiger voor bij de honden dan bij onze overige huisdieren, en voorai door den overgang van andere ziekten, bijzonder der katarrhale en gastrische koorts in deze. Zij tast voorai honden aan, die door gebrek aan goed voedsel, door ziekten, verlies van vochten, onma-tige vermoeijenissen enz. uitgeput zijn. Teedere,
|
||
|
||
|
||
13
zeer jonge of zeer oude honden worden er het meeste door aangedaan. Bedorven lucht, onbe-kende invloeden in den dampkring, schadelijke uitdampingen en smetstoffen geven er ook dik-werf aanleiding toe en maken de zenuwkoortsen somtijds heerschend. Men onderscheidt de zenuw-koorts in die met verhoogde gevoeligheid (Febris nervosa versatilis) en die met verminderde gevoeligheid (Febris nervosa stupida).
De toevallen der eerstgenoemde zijn: matheid, een slingerende, wankelende gang, onrust, afwis-selende temperatuur, kleine, tot 100 slagen in de minuut versneide pols, een ongestadige blik. De neus is somtijds beet, meestal ecbter koud en zelfs dikwijls beboorlijk vochtig; de mond is droog, het tandvleesch bleek, en heeft dikwerf een donker roode streep aan den rand; de tong is somwijlen donker rood, in andere gevallen bleek, met taai slijm bedekt, soms vuil geel gekleurd, de eetlust gering, dikwijls zelfs bestaat er walging en afkeer van alle voedsel en drank. De bulk is ingevallen en er bestaat dan eens verstopping, dan weder buikloop. De karig geloosde pis is geelachtig bruin, soms lijvig. De honden zijn vreesachtig, schrik-ken voor de hen behende zaken; sommige liggen te kreunen.
In de stupide of torpide vorm der ziekte of de zenuwkoorts met verminderde gevoeligheid bestaan
|
||
|
||
|
||
14
dezelfde koortsverschijnsels, maar de dieren zijn nog treuriger, liggen veel, slaan weinig acht op de omringende voorwerpen en zelfs niet op de roep-stem van hunnen meester; met inspanning openen zij de oogen een weinig; liet blindvlies daarvan is vuil-geelachtig rood en de mond even zoo, en beide zijn met slijm bedekt. De tong is bruin en beslagen, de bulk dikwijls opgezet ea verstopt, de eetlust verloren, de pis wordt zelden ontlast.
De zenuwkoorts duurt gewoonlijk van 10—14 dagen en eindigt of in genezing, of in verlara-mingen en zenuwtrekkingen, of in den dood. Bij de lijkopening vindt men in den regel de organen bleek en weinig bloed in de äderen, nu en dan zijn eenige deelen, vooral de Iiersenen, met een donker gekleurd bloed opgespoten.
De behandeling moet bestaan in het opwekken van de werkzaamheid der zenuwen en bloedvaten; daartoe geve men naar den graad der bestaande zwakheid, aftreksels van specerijachtige middelen, bijv. van valeriaan wortel, kalmus of alants wortel, of in hoogere graden ook van lavas wortel, hetzij alleen of met Hofmanns droppels of kamfer in kleine giften (i—5 grein) en in korte tusschenpoozen 1). ---------------------------------------------------------#9632;
i) Een aftreksel van safTraan in water, inwendig toegediend, is een uitmuntend geneesmiddel in dc met verminderdc gevoe-ligheid gepaarde of torpide zenuwkoorts.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
15
Bij sterk kracht verlies en verslapping geve men: Kina bast, 2 drachma's, gekookt met Water tot op 4 oncen, en daarvan alle 2 uur y—1 eetlepel vol.
Gaat de ziekte gepaard met geheel verlies der spijsvertering of met buikloop, dan voege men bij bovenstaand afkooksel:
Verdund zoutzuur, J- drachma. Bestaat er reeds van den aanvang der ziekte af en voorhecrschend eene aandoening der maag, dan vange men aan met een braakmiddel. Altijd wende men lavementen aan, daar waar er in 24 uren geene ontlasting heeft plaats gehad. De leef-regel brengt ligt verteerbaar voedsel, melk, soep en in het vervolg zelfs vlees'ch mede; tevens zorge men voor drooge lissing en zuivere lucht. Daar eenigen de ziekte voor somtijds besmettelijk houden, zal men wel doen met de zieke honden af te zon-deren van de gezonde.
6. De rotkoorts. (Febris putrida).
In deze koorts worden de honden schielijk heet en koud, hebben een weeke, kleine pols, zeer voelbare hartslag, en vuil- blaauwachtig gekleurd slijmvlies van den mond, die met taai slijm bezet is, en in hoogere graden der ziekte een stinkenden adem en huiduitwaseming. De krachten zinken snel weg. Er bestaat dikwijls buikloop. In het
|
||
|
||
|
||
16
verder beloop der ziekte vertoonen zieh kleine roode vlekjes op hat bindvlies en zweertjes op het hoornvlies des oogs. De oogen en de neus scheiden veel slijm af, de pis ig bloedig; er vertoonen zieh zuchtige zwellingen op de ligchaams-deelen waarop het dier ligt en het vermagert snel.
De rotkoorts ontstaat door het gehruik van he-bedorven- of gebrek aan voedsel, onmatige be-weging — of ook wel is zij het gevolg van de katarrhale, de gastrische of de zenmvkoorts. Zij duurt gewoonlijk 14 dagen en eindigt in genezing, maar dikwijls ook in den dood.
Bij de lijkopening vindt men vooral de spieren verweekt en de darmen hier en daar met ontvaat bloed bezet. Het bleed is dun en als opgelost en bevat weinig bloedligchaampjes. Somtijds vindt men ook verweeking van de lever, der nieren of zelfs van de hersenen.
Bij de behandeling meet men het geheele ge-stel meer toon geven en de bloedbereiding ver-beteren. Daartoe zorge men voor eene goede verpleging der dieren. Men geve hen vleeschsoep, en fijn gesneden vleesch in dikwijls herhaalde kleine hoeveelheden. Ook moet er voor zindelijkheid en zuivere lucht worden gezorgd. Als genees-middelen dienen, een afkooksel van kinabast, met bittere specerijachtige middelen; bij sterke ont-lastingen voegt men daarbij verdund zoutzuur
|
||
|
||
|
||
17
of ook wel zwavelzuur ijzer. Zijn de krachten zeer gezonken dan moet men ook Hofmanns droppels, zontaether en kamf'er met specerijacktige midde-len toedienen, en in geval van sterke buikloop, lavementen zetten nit stijfsel, afgewisseld met die nit een aftreksel van wilgen- of eikenbast.
Door de stinkende ontlastingen heeft de rotkoorts een nadeeligen invloed op de gezonde honden en daarom moet men deze afzonderen.
7. De Typhus.
De typhus is eene eigenaardige uitslagziekte of koorts, met een' geprikkelden toestand der her-senen, neiging tot asthenische ontstekingen, tot ontaarding der vochten en tot verzweringen in het darmkanaal. Deze ziekte komt veel voor bij de honden en vooral bij de hondeziekte der jonge honden.
Is de ziekte oorspronkelijk ontstaan, dan zijn de dieren treurig, hebben weinig eetlust en soms buikloop. Hierbij vertoont zieh koorts en is de pels klein en hard als in de ontstekings-koorts, maar ook wel eens zeer klein en onder-drukt. De temperatuur is afwisselend, maar de dieren zijn meestal warm. De oogen staan mat en het bindvlies is gewoonlijk zeer rood.
Nadat deze verschijnsels 3 — 5 dagen hebben aangehouden, vertoonen zieh op de huid, voor-
|
||
|
||
|
||
18
al aan den buik en aan de binnenvlakten der dijen, meerdere of mindere kleine, bleekroode of paarskleurige vlekjes, 1) die zieh zeer wei-nig boven de huid verheifen, en verbleeken als men er met den vinger op drukt. De huid is warmer en somtijds zelfs brandend heet. In dit tijdperk zijn de zieken dikwijls zeer opgewekt, loopen veel rond zonder beweegreden of in een bewusteloozen staat, kreunen of blaffen en kennen zij hunnen meester niet meer; somwijlen loopen ze als blind met den neus tegen de voor-werpen en hebben ze zeer roode oogen, een heet hoofd en is het slijmvlies van den mond donker-rood, opgezet en soms met roode plekjes be-zet. De meeste honden liggen als bedwelmd, zoo dat zij, zelfs als men ze luide roept, het hoofd naauwelijks opheffen. Bij vele lijders wisselen deze toestanden in ongelijke tijdruimten met elkander af. De eetlust ontbreekt steeds geheel, doch tot het drinken van koud water toonen de lijders nog somtijds trek. De ademhaling is kort, moeijelijk, soms steunend en gaat ook wel met een drooge kuch gepaard. De moeijelijk voelbare hartslag is tot 100 en meer slagen in de minuut versneld, de buik door lucht opgezet en pijnlijk als men er op drukt. Als er niet van den beginne aan
|
||
|
||
1) De blutsvlekken, petechiae.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
i
|
||
|
||
19
|
||
|
||
een buikloop bestaat dan zijn de ontlastingen zel-den, maar na 6 •— 8 dagen bestaat er genoegzaam altijd een doorloop, waarbij eene roodkleurige, stinkende, slijmerige vloeistof ontlast wordt. De spaarzaam entlaste pis is roodachtig van klevir, beider en heeft den gewonen renk. De dieren vermageren altijd zeer schielijk.
De duur der ziekte is van veertien dagen tot over de 3 weken; sommige honden echter sterven reeds met den 8—10 dag. Voigt er genezing dan wordt de pols voller, weeker en in getal van slagen na-tuurlijker; dan komen de dieren ook tot be-wustheid, ze worden vlugger en nemen weder voedsel tot zieh. In vele gevallen beeft dit plaats bij een rijkelijke afgang van slijmige, met veel gal vermengde uitwerpselen, of bij vermeerderde ont-lasting eener donkerkleurige, troebele pis. Bijna altijd schilfert de huid af, vooral op de plaatsen die met roode vlekjes bezet waren. Deze vlekjes blijven dikwijls slechts een dag of een paar dagen zigtbaar en verdwijnen bf plotseling of door dat ze plotseling verbleken.
De verschijnselen in de lijken komen veel over-een met die van de zenuw- en rotkoortsen; maar in de typhus vindt men meer teekens van naar ontstekingen gelijkende bloedopboopingen in de hersenen en hare vliezen, de longen en de darmen. In de laatsten ook wel sporen van ontsteking en
|
||
|
||
|
||
20
verdikklng der vliezen en kleine beperkte ver-zweringen vooral van de Peijersche kliertjes. Op het hart ziet men dikwijls kleine, donkerroode vlekken en liet is inwendig zwartachtig rood. Intusschen is het bleed in de typhus-lijken niet in zulk een ontbonden toestand als in de rot-koorts.
Als oorzaken van den typhus beschouwen wij: siecht voedsel, eene bedorvene, heete lucht, on-matige vermoeijenissen. Soms echter kan men de besmetting duidelijk aantoonen. De smetstof schijnt in al de nit- en afscheidingen te bestaan.
De genezing is dikwijls zeer moeijelijk, daar de behandeling moet verschillen naar de wijze waarop de ziekte zieh voordoet. Neemt men veel wärmte en aandrang van bleed naar het hoofd waar, dan geeft men alle 2 nur i—1 eetlepel vol van eene oplossing van 2 drachma wonder zout of engelsch zout in 4 oncen water. Bij buikloop een aamp;ooksel van lijnzaad met een weinig slä-olie en daarbij 3 maal daags z—1 grein zoete kwik, ter-wijl men in geval van verstopping dezelfde m.Iddelen toedient, maar dan in plaats van i—1 grein teikens 5 grein zoete kwik. Bij aandrang van bleed (congestie) naar de hersenen en opgewektheid des diers, wende men aanhoudend koude omslagen aan om het hoofd; ingeval van bedwelming (stupor) zette men eene etterdragt in den nek. Is men deze
|
||
|
||
|
||
21
hersen-toevallen meester geworden dan traclit men de krachten op te beuren, waartoe zacht prikke-lende, bittere middelen, en ligt verteerbaar voedsel zijn aan te bevelen, bovendien zorge men voor zindelijkheid en zuivere luclit.
8. De tusschenpoozende koorts. (Febris inter mittens).
Derde- en vierde- daagscbe koortsen zijn door mij meermalen waargenomen bij honden. Die dieren werden daarbij op een bepaalden tijd, om den anderen dag, of met een vrije tusschentijd van twee dagen, en zonder uitwendige aanleiding, treurig en koud, kregen koude rillingen, opstaande haren, bleeke slijmvliezen van de oogen, den neus en den mond, en weigerden bet eten en drinken. Nadat zij aldus J of geheel uur in elkander gekromd gelegen hadden werden nu de ooren, de neus, de mond en de voeten ziekelijk warm, en de dieren onrustiger, zij liijgden, waren dorstig en mat, en de slijmvliezen werden nu weder beboor-lijk rood. Dit tijdperk duurde, bij bet allengs verminderen der toevallen, van 2—8 uren. De ontlastingen waren onveranderd.
De oorzaken waren niet bepaald aan te wijzen. De zieken kwamen voor in den zomer, terwijl ook bij de menscben tusschenpoozende koortsen heerschten. Er hadden van 4'—8 aanvallen plaats
|
||
|
||
|
||
22
en steeds bragten de geneesmiddelen herstelling te weeg.
Ik gaf eerst een braakmiddel en daarna een afkooksel van ^ one kinabast in water, tot een doorzijgsel van 4 oncen, alle 3 nur I—1 eetlepel vol, in den koortsvrijen tijd. Ook gaf ik wel 3 maal daags 1—5 grein chinine met extract van waterdrieblad tot pillen gemaakt. De lionden werden op een matig dieet gehouden. 1)
|
||
|
||
1) De Heer Dunnewold heeftinhet Magaz. voorVee-artsenij-kunde vergcl. gencesk. en Veeteelt (deel biz. 46) ecne waarneming niedegedeeld van tusschenpoozende koorts bij een hondje. Men hield het er voor dat hij die door ovcrdraging van eene oude vrouw, bij welke hij gedurig cenigen lijd te bed lag, had verkregen, en dat menschen zieh op die wijze van sotnmigc ziekten, zoo-als tusschenpoozende koortsen, jicht en podagra kunnen be-vrijdcn.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de vert.
|
||
|
||
|
||
TWESDE HOOPDSTÜK. Xenute-zieklen,
|
||
|
||
1. Het Heimwee. (Nostalgia).
In innige en wezenlijke gehechtheid aan den menscli overtreft de bond alle andere dieren, zoodat die eigenscliap bij hem dikwijls tot eene hartstogt wordt. Daarom heeft eene aanhoudende of plotse-linge scheiding van een' geliefden meester, dikwijls nadeelige gevolgen voor dit dier en deze kan men met regt lieimwee noemen. De honden sluipen daarbij treurig rond, met hangend hoofd, ooren en staart en als zochten zij iets. Zij klagen, kreunen en huilen somtijds, maar blaffen zelden of in het ge-heel niet, en zijnook niet zoo waakzaam als vroeger. Zij liggen veel en liefst daar waar hun meester zieh bevond. Zij vermageren doordat zij gedurende eenige dagen het eten en drinken weigeren. Deze toestand houdt somtijds 3—4 weken aan. Alleen van eene vriendelijke behandeling en het dikwijls medenemen van den bond naar buiten is herstel te verwachten; geneesmiddelen zijn hier nutteloos.
2. De krankzmniglieid. {Mania).
Op menigerlei wijzen ontstaan er bij den hond verstoringen in het verstand en bewustzijn. Het
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
24
is zeer twijfelachtig of die zelfstandig voorkomen; in den regel zijn zij het gevolg van andere ziekten, als: van hersenontsteking, hondsdolheid, zenuw-koorts, typhus, narkotische vergiftiging, maag-of darmontstekingen, verstopping, enz. Eenige dieren zijn daarbij stompzinnig, onverschillig, zien de omringende voorwerpen star aan, wijken niet bij dreigend gevaar, slaan geen acht op de roep-stem, toonen smart noch vrees als ze ligt geslagen worden, schijnen geene behoofte aan spijs of drank te gevoelen en deze niet te herkennen, enz. — Andere zijn daarentegen zeer prikkelbaar,bijtachtig en onrustig en loopen veel doelloos rond; weder andere slikken alles in wat hun voor den mond komt, zelfs hunne eigene uitwerpselen.
Eene eigenaardige krankzinnigheid komt voor bij teven, die zeer loops waren maar bij welke niet voldaan is aan do geslachtsdrift. Bij deze dieren komt, juist op dien tijd na de loopsheid, waarop zij zou-den hebben moeten werpen, een toestand, eene inbeelding voor als hadden zij werkelijk geworpen. Zij liggen veel in hun leger en even als of zij jongen zoogden; van tijd tot tijd stooten zij met den neus onder het lijf, knorren, blaffen en bijten, zelfs bij de nadering van bekende personen. Ge-heel tegen hunne gewoonte volgen zij de uitnoo-diging om mede te gaan niet op, en keeren zelfs zoodra mogelijk naar hun loger terug als men
|
||
|
||
|
||
25
hen er uit heeft genomen. Andere ziekteteekens worden niet waargenomen. Deze toestand duurt 8—14 dagen en slijt van zelve uit als het dier rustia; wordt sehouden. Door een schraal dieet en het geven van 1—2 scrupels gezuiverde salpeter daags in het drinkwater, of van een ontlastmiddel uit 4—10 grein zoete kwik of i—1 lood wonderzout, kan men den duur echter aanmerkelijk bekorten.
Even zoo ontstaat er soms bij zogende teven, die hunne jongen plotseling verloren, koude heb-ben gevat, of aan verstopping lijclen, eene krank-zinnigheid, die zieh uit, door onrust, sclmwheid, wildheid en bijtlust zelfsjegens hunne eigene jongen of bij anderen door treurigheid, voortdurend liggen, en stompzinnigheid. Gewoonlijk eten en drinken de dieren nog, maar zijn daarbij dikwijls nog koortsig, hebben een heeten neus, een opgetrokken
bulk, en verstoptheid___De meeste lijders genezen,
vele sterven nogtans plotseling aan bijkomende beroerte of zij leven nog eenige dagen in een verlamden toestand.
De behandeling heeft ten doel om af te leiden van de hersenen, en daartoe geeft men een ontlastmiddel, uit: zoete kwik en guttegom, van elks 3—6 grein in eene pil, of uit 2—4 drachma's wonderzout in water of met 2—1 eetlepel vol ricinus-olie, Waarna men een etterdragt in den nek zet of aldaar spaansche vlieg-zalf inwrijft.
2
|
||
|
||
|
||
26
3. De onmagt. (Syncope. Lipothymia.)
Deze bestaat in eene plotselinge, maar voor-bijgaande stilstand of immers in een in bet oog vallencl, plotslings dalen der vaat- en zenuw werkzaamlieid, zoo dat hot gewaarwordings- en bewegingsvermogen voor eene #9632;vvijl schijnt opge-heven of ten minste zoozeer verminderd is, dat de bond zicb niet op de beenen kan houden, maar omvalt en met verslapte ledematen blijf't liggen. Hierdoor onderscheidt deze toestand zicb van de vallende ziekte en dergelijke toevallen. Het bewust-zijn en gewaarwordings-vermögen zijn duurzaam opgebeven, de oogappels verwijd, de temperatuur gedaald, de ademhaling langzaam, de pols soms zeer klein en week, in enkele gevallen echter voller. De aanval duurt van 1—5 minnten.
De onmagt komt niet veel voor bij honden. Zij heeft haar ontstaan te denken aan onmatijre ver-moeijenis, vooral bij vette, weinig aau loopen ge-wone jagtbonden; verder aan gebrek aan voedsel, bloedverlies, hevige pijn, darmverstopping, wormen in de ingewanden enz. Zij is waarschijnlijk som-tijds gegrond op organische gebreken van het hart, de groote slagader, of der hersenen; zoo als lijk-openingen bewezen hebben. Hoewel een aanval van onmagt meestijds van zelve vergaat, zoo kan men dit echter nimmer aan de toevallen waarnemen
|
||
|
||
|
||
27
en moet men dus elke aanval met voorzigtigheid beoordeelen.
Bij de behandeling moet men de bekende oorquot; zaken verwijderen, en overigens de levenswerking opwekken door den hond te besproeijen met koud water, door hem geest van salammoniak voorden neus te liouden, door het strijken van dien geest, of van zwavel-sether of terpentijnolie aan den neus en de tong, en door het geheele lijf duchtig te wrijven. Bij verlies van krachten geve men: vleeschspijs, een weinig warme wijn en dergelijke, en houdt men het dier rüstig. In geval van ver-stopping zette men lavementen nit zeepwater en olie. Bij volbloedigheid of het hestaan van een organisch gebrek aan het hart is eene kleine aderlating nuttig, gepaard met rust, een schrale leefregel en de toediening van wonderzout, tot dat de outlasting week wordt. Als er bloedver-lies en zwakte bestaat, moet men het hoofd van den hond steeds iets lager leggen dan het lijf.
4. De heroerte. (Apoplmia.)
De heroerte doet zieh op de zelfde wijze voor als de onmagt, door een plotseling verlies van bewustzijn, gewaarwording en willekeurige be-weging; door storingen in den hloeds-omloop en door eene moeijelijke, dikwijls snorkende ademhaling, maar onderscheidt zieh daarvan door den längeren
2*
|
||
|
||
|
||
28
duur. Zij bestaat in eene te sterke opvulling en uitzetting der bloedvaten van de hersenen en des ruggemergs, zelfs tot uitstorting van bloed toe. (De hersenbloeding, bloedige beroerte, Apoplexia sanguinea). Ook is liet wel eene geheele ver-lamming der hersenen, met eene te sterke af-scheiding van water (bloedwei) in deze deelen, (de zenuwberoerte, Apoplexia serosa). De beroerte komt zelfstandig voor, bijzonder bij zeer cude honden, en ook als een toeval van de hondeziekte, de vallendeziekte, de waterzucht van liet harte-zakje cnz. Zij gceft veel aanleiding tot nablijvende ver-lammingen. Ge^Yoonlijk valt het dier omver bij den aanval. In de bloedige beroerte zijn de slijm-vliezen van het boofd hoog rood, de oogen dikwijls uitpuilende, de oogappels verwijd en onbewegelijk, de strotaders sterk met bloed opgevuld. Niet zelden vloeit er bloed uit den mond en den neus. Het dier ligt rüstig of maakt sleclits weinig be-wegingen; urine en mest loopen onwillekeurig af. De pols is ongeregeld en zwak, de bartslag moeijelijk voelbaar. In de zenmv-beroerte ont-breken de boogroode kleur der slijmvliezen, de opzetting der bloedvaten en de bloedvloeijing uit den neus of den mond.
In de lijken ziet men de bloed-ophoopingen in de vaten der hersenen en zelfs uitstortingen van bloed in deze deelen, in de bloedige beroerten.
|
||
|
||
|
||
29
quot;Was het eene zenuwberoerte dan A'indt men niets ziekelijks.
De oorzaken zijn: volbloediglieid ten gevolge van te veel rust en voedsel; verstoppingen; sterke vermoeijenissen, vooral bij heet weder; te naauwe halsbanden; hevige toorn. De zenuwberoerte wordt veroorzaakt door verlies van bloed en andere vochten, ouderdom, met kramp gepaarde hondeziekte enz.
Men moet scliielijk liulp aanbrengen bij de hersenbloeding, door eene aderlating ait de beide strotaders, koude omslagen om het lioofd, purgeer-middelen, hetinwrijven van geest van salammoniak met niDStertolie, tinktuur van spaansche vliegen en dergelijken aan de dijen; men houde het dier rustio- en in het eerst onthoudt men het alle voed-sei. In de zenuwberoerte wende men stortbaden op het hoofd aan, wrljve dat cleel met goest van kamfer, of van salammoniak, met terpentijnolie en ook zette men prikkelende lavementen. Ook van de electriciteit kan men gebruik maken als op-wekkend middel. Men geve het dier dan ook goed voedsel en rust.
5. De verlammingen {Paralysis.)
Komen veel bij de honden voor, nu eens zelfs-standig en dan als guvolgen van andere ziek-ten, vooral van hondeziekte, vertraagde outlasting,
|
||
|
||
|
||
30
darmontsteking, rheumatisme, narkotische vergif-tiging, en beleedigingen van het hoofd en den ruggestreng. Zij zijn volkomen of gedeeltelijk, en van verschillende omvang in de onderscheidene deelen, zoo dat nu slechts eens een oor, eene lip, een been, eene zijde des ligcliaams en dan weder het gelieele achterstel verlamd is. In de volkomene verlamming ontbreekt zoo wel het ge-voel als het vermögen ter beweging in het aan-gedane deel, terwijl hij de gedeeltelijke of onvol-komen verlamming slechts een van beide gemist worden.
In de meeste gevallen bestaat er nog eenig gevoel bij geheel verlies van beweegkracht, en hier naar verschillen de verschijnselen; zoo ziet mennu eens het verlamde oor slap en bewegingloos neder hangen, dan weder wordt het willekeurig bewogen. De verlamde onderlip hangt naar beneden als de verlamming op beide zijden bestaat, terwijl' zij bij verlamming aan eene zijde, naar de gezonde zijde wordt heengetrokken; het verlamde ledemaat wordt door het dier voortgesleept; is de eene ligchaams-zijde verlamd, dan kan de bond in het geheel niet gaan, maar valt op de verlamde zijde, en even zoo sleept hij het verlamde achterstel na. De verlamde deelen zijn doorgaans kouder dan de gezonde en vermageren allengs. Bestaat er darmver-stopping bij de verlamming, en houdt de laatste
|
||
|
||
|
||
31
aan, terwijl de eerste door lavementen is opgeheven, dan kan men zeker wezen, dat de verlamming geen gevolglijke, maar eene oorspronkelijke, eene zelfstandige ziekte is, waarvan de verstopping een toeval uitmaakte. Bijna altijd ontstaan de ver-lammingen plotselings en wel ten gevolge van gevatte koude, door verplaatsing van ziekte-stof-fen op de hersenen en het i'uggemerg, vooral in zenuw en rheumatische koortsen, teruggedreven huiduitslag, verder door beleedigingen van het hoofd en de raggestreng, door verweeking der hersenen of tuberkels, blaaswormen, zwarte gezwellen, (Melanosis) beenuitwassen enz. in die deelen; in de laatste gevallen ontstaat de verlamming doorgaans allengs.
De verlammingen zijn doorgaans moeijelijk te genezen, dikwijls daarentegen ongeneeselijk en doodelijk, door de teerheid der aangedane deelen en de moeijelijkheid om de oorzaak te onderkennen. Volkomene verlammingen bij zeer jonge of zeer oude honden zijn moeijelijker te genezen, dan ge-deeltelijke bij honden van middelbare jaren. Een-zijdige of halfzijdige verlamming is altijd gevaar-lijk. Verlammingen, die langzaam ontstonden en gepaard gaan met vermagering der deelen zijn wel niet gevaarlijk, maar toch moeijelijk heelbaar, omdat er daarbij doorgaans ontaarding in een der zenuw-middelpunten bestaat. Over het geheel
|
||
|
||
|
||
32
zijn de door gevatte koude, door werktuiglijke beleediging of buiks-verstopping veroorzaakte verlammingen nog het gemakkelijkste te herstellen.
De behandeling berust op de vervvijdering der ziekte-oorzaken, afleiding van het bloed van die deelen, waarin het zieh wil ophoopen, dus eene aderlating en purgeermiddel, nit wonderzont bijv. bij kwetsuren aan het hoofd of den rug. Bij on-derdrukte huiduitwasGming of teruggedreven huid-uitslag geve men herhaaldelijk braakmiddelen en make men afleidingen naar buiten, door het zetten eener etterdragt, het inwrijven van eon scherp smeersel of ten minsten door het lecken van een hars-pleister en wende die middelen aan op de plaats der verlamming of daar waar vroeger het huiduitslao; bestond. Ingeval van veririftisii'S: met verdoovende vergiften zijn braakmiddelen, zout-achtige purgeermiddelen en dadelijk daarna het herhaaldelijk ingeven van azijn aangewezen. In darm-verstopping, diene men wonderboomsolie, zoete kwik en andere purgeermiddelen toe, en zette men gedurig klisteren; bovendien is men in vele gevallen genoodzaakt ora de verharde drekstofFen door middel van een koren- of koseltancj te ver-wijderen. Vermoedt men eene ontaarding van een der zenuw-middelpunten, dan kan men op de waarschijnlijke plaats des gebreks het gloeijend
|
||
|
||
|
||
33
ijzer aanwenden, eene etterdragt zetten of sclierpe smeersels inwrijven. Valt er geene bepaalde oor zaak te beschuldigen, dan moat men eene eenvou-dige verzwakking en onwerkzaamheid des rugge-mergs aannemen en gebruik maken van specifieke en vlugtig prikkelende middelen, als daar zijn strijcbnine, kamfer, terpentijnolie, hertshoornzout enz. Men gave de salpeterzure strijchnine in kleine gaven bijv. 2—3 maal daags'/so—-'Az grein, het best met vlierthee, omdat pillen ligt uitgebraakt of in de maag verzameld worden on dan op eens eene schadelijke werking uitoefenen. Men kan ook gebruik maken van het waterachtig aftreksel der braaknoot, 2—3 maal daags '/raquo;—Va grein of van het poeder der braaknoot lk—4= grein in aftreksel met water of in pillen. Van het rattenkruid maakt men gebruik als vocht van Fowler 2 maal daags 5—15 droppels. De kamfer, 2 maal daags '/2—10 grein in pillen of in een aromatisch aftreksel met arabische gom. Uitwendig zijn inwrijvingen met geest van kamfer, steenolie, terpentijnolie, geest van salammoniak, etterdragten of het gloeijend ijzer dienstig, vooral het laatste als men het op zoo-danigen afstand (als aproximatif vuur) aanwendt, dat de hären zieh oprigten en het dier pijn ge-voelt, zonder dat men het brandt. Van de aan-wending der electriciteit heeft men tot nu toe geen bijzonder nut gezien.
|
||
|
||
|
||
34
|
||
|
||
6. De vallende ziehten (Epilepsia).
De honden lijden veelvuldiger aan vallende ziekte dan onze andere huisdieren, en zoo wel in den middelbaren leeftijd als vooral in de jeugd, wan-neer ze een vorm of ten minste eene complicatie der hondeziekte uitmaakt. De vallende ziekte geeft zieh te kennen door plotselings intredende stuiptrekkingen, waarbij de onderkaak in eene kaauwende beweging is, en de been en onwille-keurige bewegingen nitoefenen als bij liet loopen. Er körnt schuim op den mond en de honden blaffen en klagen met een piepend geluid. Deze toe-vallen houden eene halve of geheele minuut aan en dau störten de dieren neder op eene zijde, waar zij in heftige beweging blijven tot ze uitge-put zijn. Gewaarwording en gevoel zijn daarbij opgeheven en dikwijls hebben ze onwillekeurige ontlasting van pis en eener weeke, groenachtige, zeer stinkende mest. De toevallen herhalen zieh na kortere of längere tusschenpoozen, soms op een dag tot 10 malen en in andere gevallen eerst na verscheidene dagen.
De oorzaken der vallende ziekte zijn somtijds bekend, in vele gevallen echter onnaspeurlijk. Zij onstaat bij jonge honden wel eens bij het tand-wisselen, in andere gevallen na gevatte koude, na het gebruik van onverteerbare spijzen, over-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
35
lading der maag, bij opliooping van ingewands-wormen in de maag of darmbuis, of in de herse-nen (de pentastoma taenoides) en somwijlen door gemoedsaandoeningen. In Let laatste geval volgt de aanval bij teedere prikkelbare honden als zij van blijdschap wild in het rond springen bij het uitgaan, of een vogeltje na ijlen, of ook wanneer ze ernstig beknord worden. Dat dit gebrek zoo veel voorkomt in de hondeziekte meent men dat veroorzaakt wordt door de ontstekingachtige prik-keling in het neusvlies, die zieh aan de hersenen mededeelt.
Is de ziekte ontstaan ten gevolge van wormen of van een voorbijgaanden prikkel, en bij gevoe-lige, zenuw-zwakke dieren, dan kan ze in weinige dagen eindigen in herstelling. Gaat ze zamen met de tandwisseling of de honde ziekte, of is ze een gevolg van ziekte verplaatsing, of werktuigelijke beleediging aan het hoofd of den hals, dan is ze zeer gevaarlijk. De behandeling moet gerigt zijn tegen de verschillende oorzaken. Bij geprikkelden toestand van het tandvleesch, kan men dit scari-ficeren, of er 2—3 bloedzuigers aanzetten en daar-bij een zoutachtig verkoelend Laxans toedienen, en houdt men den hond rüstig en op een schraal dieet. Bestaat er braakzucht en gebrek aan eet-lust, of vermoedt men eene overlading der maag of onverduwelijke zelfstandigheden in dit deel, dan
|
||
|
||
|
|||
36
geve men eerst een braak- en daarna een afvoe-rend middel en later een zacht bitter middel met ammoniak zout. Heeft de bond voor of gedurende den aanval wormen geloosd, dan diene men eerst eenige wonderboomsolie, en als er geen wormen meer door ontlast worden, eene vrij sterke doses zoete kwik met guttegom of poeder van jalappe-wortel toe. Later kan men dan nog wormdrij-vende middelen geven, vooral de varenwortel tegen den lintworm. Als de lijders voor den aanval of in den vrijen tusschentijd, dikwijls en sterk niezen en den neus wrijven met de voorpooten en men tot bet bestaan van den pentastoma in de ber-senen kan besluiten, dan laat men den rook van brandende teer of van barnsteen inademen, of men spuit teerwater in de neusbolten, of men maakt eene opening in bet voorboofdsbeen (trepa-neert) en spuit er teerwater of eene oplossing van 1 drachma aloe in 4 oncen water, 2—4 maal daags en eenige dagen acbter elkander in. Zijn de stui-pen een gevolg van gevatte koude, dan komen de uitwaseming bevorderende middelen bijv. vlier-stroop met goudzwavel in likking, of vliertbee met geest van Minderer, als een drankje ta pas. Bovendien zijn dan warme baden nit kamille- of lavendel-bloemen aangewezen en dekt men bet dier met een warmen wollen deken. In geval van gemoedsaandoeningen, legge men den bond
|
'
|
||
|
|||
|
||
37
op eene stille en duistere plaats en, laat hem een weinig gezuiverda salpeter gebruiken, doch in zijn drinkwater, opdat hij door het ingeven niet driftigge-maakt werde. Körnen er daarna toch nog aanvallen, dan voldoen verdoovende middelen in kleine gaven nog het beste. Zoo bijv. alle 2 nur Vs—V* grein opium of even zooveel extract van doodkruid (Belladonna), tot dat de dieren slaperig worden. 1) Omtrent de vallende ziekte gepaardmethondeziekte zie men bij deze laatste. Niet zelden zijn de hon-den, nadat de aanvallen 2—3 dagen hebben ge-duurd zeer uitgepiit, koud en slaperig, dan wordt de behandeling moeijelijk en onzeker en kan men
|
||
|
||
1) In de geneeskunde van den mensch heeft men in sommige gevallen, met een goed gevolg, gebruik gemaakt van den wortel van den gemeenen bijvoet (Artemisia vulgaris). Voor een bond zou men daarvan 2—4 drachma's warm kunnen trekken met 74 flesch bier en hem van het doorgezijgde 3 maal daags '/s gedeeltc warm ingeven.
In wanhopige gevallen kan men ook het volgende beproeven: Heische steen '/a grein. Gedestillcerd water 1 once. 3 maal daags ll2—1 eijerlepellje vol in te gcven.
Zie Repert. tijdschr. v. d. geneesk. 3 jaarg. biz. 6. ofschoon daar de ziekte-verschijnselen niet zeer bepaald worden opgegeven.
Jourdier genas een bond van de vallende ziekte door hem om de twee dagen eene pil in te geven, waarin vijf grein blaauw-zuur ijzer-potasch (berlijnsch blaauw). Zie Journ. des Voter, da Midi 1852.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
38
alleen van afleidende middelen nog eenig nut ver-wachten. Men zette in dit geval eene etterdragt in den nek; of men wrijve daar ter plaats prikke-lende middelen in, bijv. tinctuur van spaansche vliegen met geest van Salammoniak en dergelijke; tevens geve men, echter alleen als er geen buik-loop bestaat, een sterk purgeermiddel uit zoete kwik en guttegom of enkel uit Crotonolie. Neemt de zwakte toe terwijl de toevallen aanhouden, dan is het de tijd om van de, zoo dikwijls ten on-tijde toegediende, vlugtig-prikkelende middelen gebruik te maken, en geve men inwendig de vale-riaan, kalmus, engelwortel, Hofmannsdroppels of kamfer. 1)
In het begin der ziekte past een schrale leef-regel, en moet het voedsel bestaan uit melk en water, havergortsoep en dergelijke zachte spijzen. Later echter meet men, vooral bij toenemende zwakte, raauw of gekookt vleesch, vleeschsoep enz. geven om de krachten te ondersteunen.
|
||
|
||
1) Tegen de vallende ziekte bij jonge honden kan men nog de koude baden beproeven waarvan mij verscheidene malen de nuttige uitwerking is gebleken. Maury, die daarvan twee malen een gelukkig gevolg waarnam, wil, dat men daarbij bei hoofd van den bond eenige oogenblikken onder water houde, zoodat bij doodsbenaauwd wurdt. Zie Journ. des Veter. du Midi 1850.
DE VERT.
|
||
|
||
|
||
39
7. De stuipen der zoogende honden. {Eclampsia.)
Bij zoogende en wel vooral zoogende hamer-honden komt het somwijlen voor, dat ze door eene soort van regt-stijvigheid en onvolkomene ver-lamming overvallen worden, waarbij zieh de vol-gende verschijnselen openbaren. De dieren worden plotslings onrustig en angstig, hebben een verwilderd uitzigt, roode slijmvliezen in de oogen en den mond, en een snelle ademhaling, zonder echter pijn te toonen als men aan de borst of den buik drukt. Een körten tijd, dikwijls reeds een kwartier uurs na het begin der versneide ademha-ling, kan de hond zieh niet meer op de beenen hou-den, maar valt hij op de eene zijde en blijft aldus met uitgestrekte beenen liggen, zelfs al wil men hem oprigten. De ademhaling is ver-sneld (60—100 in de minuut.) De pols klein, hard en onregelmatig en telt tot 100 slagen in de minuut. Het bewustzijn sehijnt voorhanden, maar de dieren weigeren spijs en drank. De ge-wone ontlastingen blijven uit. De melkklieren zijn door melk opgezet, die onveranderd en ook onschadelijk voor de jongen is, terwijl dejongen ook blijven doorzuigen. Deze toestand houdt tot48 uren aan, als men die aan zieh zelven overlaat, en eindigt dan gewoonlijk in beroerte of verlamming.
|
||
|
||
|
||
40
Oorzaken zijn: liet -vatten van koude, het verlies van jongen, en daardoor het terug blijven van zog, gemoedsaandoeningen, enz.
Ter genezing is het noodig dat men zoo spoedig mogelijk aderlate en daarna verkoelende en af-leidende middelen gave. Somtijds houden al de toevallen reeds op, terwijl het bloed nog vloeit. Men entlaste dus van 2—12 oncen bloeds uit den strotader en geeft daarna 1 drachma gezuiverde salpeter in 3 oncen water opgelost en daarvan alle uren, van een theelepel tot een eetlepel vol en dit 4 — 6 uren lang. Is gedurende deze tijd het toeval voorbij, maar nog geen ontlasting gevolgd, dan zette men klisteren uit zeepwater.
8. De zinvang (Catalepsis. Catcohus).
Deze zenuwziekte onderscheidt zieh door dat de honden, die er door zijn aangedaan, het vermögen missen zieh naar willekeur te bewegen. Zij hebben dus bij eene gewone en geregelde polsslag en ademhaling, geregelde ontlastingen, zijn natuurlijk warm, hebben eenigen trek naar spijs en drank, en hun gewaarwordingsvermogen is ongedeerd; maar hun blik is mat, zij kaauwen langzaam en onregelmatig, en het voornaamste ziekteverschijnsel is, dat het dier dikwijls zeer lang, ja tot meerdere uren blijft in de houding of den stand dien het eenmaal aangenomen heeft, ook dan wanneer men
|
||
|
||
|
|||
41
het tot zieh roept of dreigt. Als men zelf hurrne ligchaamsdeelen in eene bepaalde rigting zet of legt, bijv. een liunner voorvoeten op den nek, het hoofd naar eene zijcle enz. dan blijven die een geruime poos dus liggen.
Deze ziekte openbaart zieh meestal plotselings en duurt gewoonlijk 2 of meerdere weken, doch is sleehts in enkele gevallen doodelijk, vooral als de dieren het vermögen missen om spy's of drank tot zieh te nemen en dus aan uitputting te gronde gaan.
Oorzaken: Gevatte koude, angst en schrik, over-lading der maag met moeijelijk te verteeren Stoffen, ziekte-verplaatsingen bijv. na teruggedreven huid-uitslag enz.
De behandeling moet bestaan in de verwijdering der ziekteoorzaken en het verschaffen van af-leiding van de hersenen, door het alle 2 of 3 dagen toedienen van een sterk purgeermiddel, zoo bijv. van
Zoete kwik en
Guttegom van elks 2—5 grein, met poeder van zoethout en van drop tot pillen gemaakt of van
Croton olie 1—5 droppels even zoo tot pillen gemaakt of met afkooksel van lijnzaad ingegeven. Later kan men ook zacht-prikkelende middelen, zoo als: vlugzout, kamfer,
|
|
||
|
|||
|
||
42
|
||
|
||
braaknoot in kleine gaven toedienen. Uitwendig wrijft men prikkelende smeersels, uit geest van salamoniak of van kamfer, of ook steen — of ter-pentijnolie aan den nek in, of zet men in hard-nekkige gevallen eene etterdragt aan dat deel. Zelfs kan het inbranden van 2—4 punten met het gloeijend ijzer in den nek noodig wezen. Men houde de honden op eene koele plaats en op een matig dieet.
9. De regtstijviglieid of starkramp (Tetanus).
Deze ziekte kenmerkt zieh door stijfheid, hard-heid en verminderde bewegelijkheid der spieren, en bestaat waarscliijnlijk in een eigenaardige ge-prikkelde toestand van het ruggemerg en des-zelfs bekleedsels. Zij komt niet veel voor bij de honden en heeft twee vormen nl. die van algemeene starkramp (Tetanus) en die van kinnebaks-kramp (Trismus). In de trismus kunnen de dieren den mond of in het geheel niet of slechts zeer weinig openen; daarbij zijn de kaauw- en aangezigts-spieren sterk gespannen en hard, maar niet pijnlijk op het aanvoelen, of gezwollen. De oogen staan stijf, de ooren worden strak in de hoogte gehenden, met de meeste krachtinspanning kan men de kaken niet van elkander verwijderen, en de hond kan noch blaffen, noch spijs of drank tot zieh nemen, en zelfs moeijelijk de vloeistof doorzwel-ligen, die men hem in den mond giet.
|
||
|
||
|
||
43
In de tetanus zijn de hals, het lijf en de lede-maten van den hond geheel verstijfd, en de hals is naar de hoogte of naar de eene of andere zijde gebogen. De spieren zijn hard, en de hond kan naauwelijks gaan of zieh nederleggen. Soms staat de lijder met wijd uit elkander staande beenen, en gewoonlijk gaat de regtstijvigheid gepaard met de kaakkramp.
De gewaarwording en liet verstand, de pols en hartslag zijn ongestoord en de eetlust blijft gewoonlijk bestaan.
De oorzaken zijn: het vatten vankoude, en dan noemt men de ziekte eene eigenlijdige of rheumatische tetanus, of de starkramp is een gevolg eener verwonding en heet dan symptomatische tetanus, ofschoon dit geen verschil maakt in de verschijnselen. Ook ten gevolge van vergiftiging met kraansoogen ontstaan toevallen van regtstijvigheid, die echter meer bestaan in gedurige aanvallen en aflatingen en in den tijd van 'A—'/a uur eindigen in genezing of den dood.
Vooral de wenden in pezige deelen, aan het einde der ledematen, en als er vreemde ligchamen in blijven stehen, geven aanleiding tot tetanus, ofschoon zij bij allerlei kwetsuren kan ontstaan en eene bijzondere weersgesteldheid er veel invloed op schijnt uit te oefenen.
De tetanus, vooral die uit verwonding, is eene
|
||
|
||
|
||
44
gevaarlijkc ziekte, die steeds de helft van de daar-door aangetaste honden in den tijd van 3—8 dagen wegraapt. De rheumatische starkramp kan van 8—14 dagen duren.
Men meet trachten de oorzaken der ziekte te verwijderen. Bestaat er eene #9632;wond, dan moet men de prikkeling daarin trachten te verzachten, door vreemde ligchamen er uit te verwijderen, gekwetste zenuwen geheel door te snijden, door het opleggen van warme pappen of omslagenmet pijnstillende en slijmige kruiden, bijv. altheabladen doodkruid, lijnzaad enz. Men houde den hond op eene donkere, matig warme plaats of stal. Is hij welgevoed, zijn de slijmvliezen en de wond-vlakten droog, of vertoont zieh eene korte, belem-merde ademhaling, dan doe men eene aderlating en geeft men inwendig een weinig gezuiverde salpeter; tevens wende men laauwe warme baden aan, uit eene once potasch op 2 Ned. kannen waters of uit zeepwater. Bestaat er echter geene vaat-prikkeling, zijn de slijmvliezen zeer bleek en de die-ren zeer gevoelig, dan geve men een braakmiddel en, daarna het opium of het doodkruid, in zulkegaven dat de dieren er eenigzins door bedwelmd geraken. Is de gevoeligheid daarentegen gering, dan kan de toediening van kamfer met salpeter, vlugzout, of van zeer geringe gaven braaknoo't dienstig wezen. Bovendien werken lavementen uit siijmige
|
||
|
||
|
||
45
middelen, door de verligting der ontlasting, altijd weldadig op het geheele gestel. In zeer liard-nekkige gevallen heb ik ook goede uitwerking gezien van een paar etterdragten, waarvan de eene in den nek, de andere onder aan de borst geplaatst was. Ingeval van trismus meet men de dieren voeden door hen melk of soep tusschen de tanden door in den mond te gieten.
10. De hondeziehte (Febris catarrhalis epizootica canum).
Is een der gevaarlijkste en meest voorkomende ziekten, die vooral jonge honden tijdens de tand-wisseling als zij van 2 maanden tot, een jaar oud zijn aantast. In haar eenvoudigste vorm is het eene zenuwachtige-katarrhale, dikwijls echter te gelijk met gastrische en ontstekings-verschijnselen gepaarde ziekte. De katarrhale aandoening breidt zieh somtijds over al de slijmvliezen uit, dikwijls bepaalt zij zieh echter ook tot een enkel stelsel daarvan. Door het een en ander verkrijgt de ziekte verschillende vormen als:
1deg;. De katarrhale. De honden niezen of proesten nu en dan, of hebben een korte scherpe kuch, liggen veel en vooral op duistere plaatsen, zijn treurig en honden de oogen gesloten, vooral als die mede lijden. In de geringere graad van ziekte bestaat er geen koorts, wel in de hoogere, en dan
|
||
|
||
|
||
46
openbaart zij zieh door huiveringen, versnelde pols en ademhaling en daarna door algemeen ver-hoogde wärmte. Alsdan is ook de punt van den neus heet en droog. Deze koorts verschijnselen doen zieh meestal voor tegen den avond, en zulks eenige dagen achter elkander, Na 24—48 uren volgt er vermeerderde afscheiding en uitvloeijing van shjm uit den neus, en soms ook van slijm en tränen uit de oogen, die daarbij rood zien. In het vervolg wordt het slijm aan de randen der oogleden en den neus dikker, zoodat er korsten uit ontstaan, die deze deelen omringen. Onder gunstige omstandigheden nemen deze toevallen af na 3—4 dagen en slijten ze allengs uit, zoodat het dier in 8 dagen geheel hersteld is. In andere gevallen daarentegen duurt de ziekte 3—4 weken en dikwijls voegt zieh vroeger of later het zenuw-of gastrisch-lijden er bij, en maakt de ziekte ge-vaarlijk. Zelfs ontstaat er wel eens typhus. De aandoening der oogen komt niet bestendig voor. 2deg;. Katarrhale ontstekingen. Dikwijls doet de hondeziekte zieh aanvankelijk in de bese.hrevene eenvoudige katarrhale vorm voor, maar komt het door het herhaaldelijk vatten van koude tot eene werkelijke ontsteking van het slijmvlies van den mond, de keel, de luchtbuis of der longen, van het bindvlies of het hoornvlies des oogs, en komen nu, behalve de opgenoemde verschijnselen, nog
|
||
|
||
|
||
47
voor moeijelijk slikken, een korte rogchelende of steunende ademhaling, donkerrood gekleurde slijm-vliezen der mond en keelholte, zwelling en pijn aan het strottenhoofd, pijnlijkheid als men de borst of den buik zaclit drukt, en koorts. De hondligt schier altijd en mist den eetlust geheel.
3deg;. De gastrische vorm der hondeziekte. Hier vangt de ziekte aan met gebrek aan eetlust, met walging, braking en ook dikwijls buikloop. Bij liet braken entlasten ze gewoonlijk eene geel- of groenachtige taaije slijm, en bij de buikloop vele vloeibare, licht-geel gekleurde, soms bloedige, en slijmige drekstoffen. Deze gastrische Yerschijnselen bestaan dikwijls eenige dagen alleen en dan voegen zieh eerst de katarrhale toevallen en koorts er bij, die ook wel van bet begin der ziekte af kunnen voor-komen. In het verder beloop der ziekte vertoonen zieh groote zwakte, dikwijls ook stuipen, trekkingen en verlamming, en dan is de ziekte zeer gevaarlijk.
4deg;, De zenuioachtige vorm kenmerkt zieh door trekkingen, epileptische krampen, en verlammingen, toevallen die zieh soms reeds in het begin der ziekte, in verre de meeste gevallen echter eerst als die eenige dagen geduurd heeft vertoonen, als de gastrische of katarrhale vorm was opgetreden. De trekkingen bestaan in zeer korte, onwillekeurige zamentrekkingen der spieren, die zieh in korte tusschenruimten herhalen en het deel daardoor in
|
||
|
||
|
||
48
eene gedurige beweging houden. Zij komen voor in alle deelen, de ooren, de oogleden, den oogbol den neus, de lippen, de ledematen enz. Ze zijn sterker bij nat, koud weder, of als bet dier angstig, of opgewekt is. Bij de meeste bonden duren ze tijdens den slaap voort, maar zijn dan zwakker. In sommige gevallen houden ze langen tijd, ja nog na de herstelling van bet katarrbale of gastriscbe lijden aan. De epileptische krampen (toevallen van vallende ziekte) treden somtijds te gelijk op met de hondeziekte, in andere gevallen eerst met de gastriscbe en katarrhale verscbijnselen. De bond begint sterk te kaauwen, zoo dat bij zijn speeksel tot schuim maakt; bij buigt hoofd en hals naar eene zijde of rugwaarts, valt na körten tijds 'A minuut bijv. over zijde, trippelt met de beenen als liep bij en maakt dikwijls een blaffend of gillend geluid, terwijl gewaarwording en bewust-zijn verdwenen zijn. Zulk een aanval duurt van 'A—5 minuten waarop de bond zieh weder op-rigt en afgemat op zijn leger liggen blijft, of nog eene wijl als bewnsteleos in een kring rondloopt. De aanvallen berhalen zieh in ongelijke tijdruimten en eindigen dikwijls in verlamming. Verlammmgen volgen ook dikwijls na aanhoudende buikloop en treffen of enkele deelen, of bet geheele achterste]. De verlamde deelen missen alle beweging, hangen slap, zijn in meerdere of mindere mate
|
||
|
||
|
||
49
ongevoelig, en vermageren gewoonlijk. De ver-lamming duurt dikwijls tot na de algemeene ziekte en geeft aanleiding tot doorleggen en versterf.
Het puistaclitig uitslag of de zoogenaamde pokken van den hond komt niet zelden voor bij de honde-ziekte. Het vertoont zieh onder aan den bulk, aan de voorlmid en den balzak, aan de inwendige vlakte der dijen en de schouders, doch aan de laatste deelen meer zeldzaam. Dikwijls ncmen daarbij de overige toevallen der ziekte af, in andere gevallen echter niet. Het begint met ronde, roode vlekjes, die binnen 24 nur iets donkerder worden en iets uitsteken boven de opperhuid. De laatste wordt door de weiachtigo vloeistof een weinig op-geheven en vormt ronde blaasjes, die er meestal melkachtig wit uitzien en later invallen en ver-droogen. Ze zien ook wel geelachtig-wit en droogen dan op met een geelbruine korst, die na eenige dagen afvalt, en eene bleekroode, gladde vlek nalaat.
Het opkomen der blaasjes duurt van 1—2 en meerdere dagen en hunne volledige ontwikke-ling verschilt evenzeer van 1—3 dagen. Het is slechts een blaasachtig uitslag en komt in niets overeen met de pokken der overige dieren. Het kan een onaangenamen renk verspreiden en het vocht nit de blaasjes zou, volgens eenige veeartsen, een besmettend vermögen bezitten; ook zou het, bij jonge honden ingeent wordende, niet alleen
3
|
||
|
||
|
||
50
hetzelfde uitslag, maar zelfs een zachteren vorm van hondeziekte te weeg brengen, die deze dieren voor een later uitbreken der ziekte zou beveiligen. Mijne vele hieromtrent ingestelde proefnemingen zijn steeds mislukt. De oorzaken der hondeziekte zijn: het vatten van koude, het genot van onver-teerbare spijzen, eene eigenaardige luchtsgesteld-heid en besmetting. Volgens mijne ondervinding is het vatten van koude wel de voornaamste oor-zaak. Honden, die veel in de open lucht komen en krachtig voedsel genieten, zijn veel minder aan deze ziekte onderhevig, dan anderen en bij hen verloopt de ziekte gemakkelijker. Wat de be-smettelijkhoid betreft, heb ik nimmer gezien, dat de ziekte veroorzaakt werd door het aanstrijken van het neusslijm der zieke aan den neus van ge-zonde honden, zoo als anderen meenen te hebben waargenomen en is mijn gevoelen dat de ziekte dan alleen aanstekend wordt als zij een typheus karakter heeft aangenomen
Vele honden bezitten eene bijzondere voorbe-schiktheid voor deze ziekte en integendeei bestaan er geheele families van honden, die er in het ge-heel niet aan onderworjoen zijn. De bandhonden en de honden der voerlieden lijden er zelden aan, terwijl de jagthonden, de Newfoundlanders, de das-en kamerhon den, zoo als: het Bologneesche hondje, het Engelsche dames hondje, enz. er het meest
|
||
|
||
|
||
51
door worden aangetast. Sleclits in zeer enkelde gevallen worden 2 of 3 jarige honclen er door aangedaan. Als het dier de ziekte eenmaal heeft doorgestaan is het nog niet gevrijwaard voor een tweeden aanval in het eerste levensjaar. De verraderlijkheid der ziekte maakt de voorspelling van den uitgang moeijelijk. Zij verändert ligt van aard. Bij eene doelmatige behandeling ge-neest de eenvoudige katarrhale vorm in 8 dagen, maar ook hier komen ligt gevaarlijke complicaties voor, vooral bij teedere en verwende schoothond-jes, zelfs reeds als die enkel straf aangesproken of gekastijd worden, bijv. over hunne morsigheid, ook wordt de ziekte gevaarlijker bij jonge- geheel zonder vleeschspijzen opgevoede honden. De oog-ontstekingen, die eene hondeziekte vergezellen, ge-nezen gemakkelijk, zelfs dan, als er verzweeringen op het hoornvlies bestaan. Volgen de epileptische toevallen elkander snel op, dan volgt de dood gewoonlijk in 2—3 dagen, vooral bij gelijktijdig bestaan van buikloop. Het wederkeeren van den eetlust is onder deze omstandigheden een slechts schijnbaar voordeelig teeken. Heeft de huiduitwase-ming een stinkenden renk, is de zwakte hoog-gaande, de pols klein en week, het vlies dat den neus en de mondholte bekleedt, donkerrood van kleur, blaast de bond bij het uitademen de wangen sterk op, en is de eetlust geheel weg, dan is er niete
3*
|
||
|
||
|
||
52
|
||
|
||
dan de dood te verwachten; verminderen daaren-tegen de toevallen, wordt de eetlust regelmatiger en de ontlastingen natuurlijk, dan wordt de voor-spelling gunstig, in welken vorm de ziekte zieh eck möge vertoonen. 1)
Om de ziekte voor te kernen moet men de oor-zaken waaruit ze ontstaat, trachten te vermijden; bepaalde geneesmiddelen, die men daartoe zou kunnen geven, bestaan er niet. Men moet de jonge honden, zoo lang zij nog geen jaar oud zijn, niet wassclien of baden, hen niet in nat en koud weder laten loopen, vooral de teedere honden niet op steenen vloeren laten liggen; men moet hen in te^endeel ook niet verweeken, door hen geheel nit de opene lucht te houden, maar hen daaraan zooveel mogelijk gewennen. Zeer nuttig is het, dat men reeds de jonge honden goed voedt en ze eenig vleesch, ja zelfs beenderen geve. Ook
|
||
|
||
1) Volgens Dr. Roseber, kotnt bij jonge, aan de hondeziekte liidende honden cene ziekte voor aan de landen, waarbij het glazuur verdwijnl, de becnstof of bet ivoor geel en de tand ruw wordt en in körten lijd afslijt. De ziekte doet zoowel de kiezen als de hoek- en snijtanden aan. Was de tandwisseling afgeloopen vöör het ontslaan der hondeziekte, dan blijven de tanc'en onaan-getast, Alleen in dien vorm der hondeziekte, waarin het slijm-vlies van den neus en den mond zlekelijk is aangedaan en er slijmvloed bestaat, komt deze ziekte der tanden voor. Zie Repert. tijdschr. voor de geneesk. 2dc jaarg. bladz. IST.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;vert.
|
||
|
||
|
||
53
geve men hen de vrijheid, opdat zij bonne instinkt-matige neiging tot het eten van gras kunnen op-volgen, daardoor kan hunne maag zieh entlasten van onverteerbare spijzen, overtollige gal en slijm-stoiFen en worm en. Men trachte ook die honden op te kweeken, wier ouders weinig of niet aan de hondeziekte leden. De in het voorjaar geboren honden brengt men ook gemakkelijker door het eerste levensjaar, dan de in den herfst geborenen. In het algemeen is het nuttig om jonge honden, die treurig, mat en zonder eetlust of ligt verkou-den zijn, tijdig een braakmiddel te geven en ze rüstig in eene kamer of een stal op streng dieet te honden. De door Jenner, Vieborg en anderen genomene proeven om door inenting met koepokstof of met het neusslijm van aan de hondeziekte lijtlende honden, deze ziekte voor te komen zijn mislukt.
De behandeling der ziekte meet verschillen naar haren vorra, tijdperk en graad. Kr bestaat geen specifiek middel, dat in elk geval kan worden toe-gediend.
In den katarrhalen vorm en zachteren aard der ziekte, is het in de meeste gevallen voldoende om een behoorlijke leefregel te doen in acht nemen. Bij hoogeren graad is een braakmiddel in den beginne meestal nnttig, om de afscheiding in de slijm-vliezen aan te zetten, eene omzetting in het zenuw-stelsel en daardoor eene soort van krisis te be-
|
||
|
||
|
||
54
vorderen. Tot dit oogmerk bedient men zieh, naar mijne ondervinding, liet best van het volgende middel:
Braakwijnsteen, 2—4 grein, opgelost in Gedesteleerd, water 1 once en daarbij gevoegd Poeder van braakwortel, 1 scrupel. Alles goed omgeschud, geeft men daarvan de helft op eens in, en als er een kwartier uurs daar-op geene braking volgt, ook de andere helft. Wal dinger raadt het volgende aan, om op eens in te geven, met een weinig water:
Poeder van witten nieswortel, 1 grein,
Witte suikor,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;10 grein,
Youatt geeft:
Braakwijnsteen, '/s—l'/j grein,
Zoete kwik even zooveel. Om met haverslijm of enkel laauw water in te geven.
Ingeval van buikloop of groote zwakte kan dit laatste middel echter niet worden toegediend. Het poeder van den witten nieswortel zet de afschei-ding van slijm minder aan, dan het eerste der aan-geprezene middelen en kan dus gebruikt worden als er te veel slijm wordt afgezonderd en er diarrhae bestaat. Duurt de katarrhale prikkeling, met droog-heid van den neus en een drooge scherpe hoest voort, ook na de toediening des braakmiddels, dan kan men geven:
|
||
|
||
|
||
55
Gezuiverde salpeter, 1 drachma met Extract van zoethout, '/a drachma en Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen
en daarvan alle twee uren een theelepel- tot een
eetlepel vol in te geven, of wel: Braakwijnsteen, 1 grein, Extract van zoetliout, Vlaquo; drachma, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
om op dezelfde wijze in te geven.
In het tweede tijdperk der ziekte, als het afge-
scheiden slijm dikker en overvloediger wordt, geve
men als hoofdmiddelen: Ammoniak zout.
Drop van zoetliout, van elk 1 drachma. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3—4 oncen.
Alle 2 uren 1 thee- tot 1 eetlepel vol. Of men geve: Groud-zwavel, 'A drachma, Poeder van zoethout, 1 drachma en Honig, zooveel als genoeg is om er 12 pillen
van te maken en daarvan alle 2—3 uren 1—2
pillen, naar de grootte van den hond in te geven.
Ook kan men geven:
Groud-zwavel, 'A drachma,
Poeder van zoethout, Vj once en
Honig, zooveel als genoeg is om er eene lik-
king van te maken, waarvan alle 3 uren zoo veel ge-
geven wordt als op de punt van een mes kan liggen. Bovendien zijn dampbaden, uit hooizaad of
|
||
|
||
|
||
56
venkelzaad met kokend water, 2—3 maal daags ge-durende een kwartier uurs aangewend, zeer nut-tig. #9632;— Wordt de lijder zwak, de slijmafscheiding zeer sterk, de hoest losser en zonder pijn, dan kan men bij het ammoniak-zout of de goud-zwavel in plaats van het zoethout-poeder, venkel- of anijs-zaad, jeneverbessen, alants-, of zelfs kalmus- of engelwortel in poeder geven. Neemt de ziekte een nog meer sprekend zwakheids- of zelfs typheus karakter aan, dan is men genoodzaakt om valeri-aan, kina, Hoffmansdroppels of kamfer te geven. Doet de hondeziekte zieh voor in de gedaante eener katarrhale ontsteking en wordt deze hevig, dan doe men eene aderlating van 1—10 oncen bloeds uit de halsader en geeft men dagelijks 3-4 malen 2-4 grein zoete kwik in, totdat de ont-lasting week en groenachtig van kleur wordt, het-geen dikwijls reeds binnen 12-16 uren het geval is, als wanneer men met dit middel moet ophou-den. — Overigens wende men in de ligtere ge-vallen dezer ziekte het vlug-smeersel aan den hals, of bij longontsteking aan de borst 2-3 maal daags aan. Is de ontsteking echter heviger, dan ge-bruikt men daartoe mostaard, Spaanschevlieg-zalf of men zette eene etterdragt. Is de kracht der ontsteking hierdoor gebroken, maar zij zelf nog niet geheel verdwenen dan bewijzen de volgende middelen goede diensten:
|
||
|
||
|
||
57
Wonderzout of engelscli zout, 2 drachma's, Braakwijnsteen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 grein,
Drop van zoethout of honig, 2 drachma's, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen.
alle 2 uren '/i tot, 1 eetlepel vol. Bij voortdurende pijnlijkheid kan men er ook bijvoegen:
Extract van bilzenkruid, 4—6 grein. Treedt deze wijziging der ziekte in het tweede tijdperk zoodat er vermeerderde slijmafscheiding plaats heeft, dan kan het bovengenoemde middel met ammoniak zout gegeven worden. 1)
Vertoont de hondeziekte zieh vooral als een gastrisch lijden, of houden de dieren, bij het be-staan van katarrhale verschijnselen, een rond, wel-
|
||
|
||
1) Volgens mijne ondervinding is de volks remedic, die be-staat in het leggen van een pek-pleister of het smeercn van teer op bet voorhoolV] van den aan deze ziekte lijdenden bond, altijd nuttig, — vooral als men die legt in het begin der ziekte als zij nog veel gelijkt naar eene gewone verkoudheid. Is de ziekte nog in baar begin en de bond tamelijk bij krachten, dan is bet afsnijden van bet laatste lid van den staart, waarbij men den bond fiks laat bloeden, zeeraan teraden, maarzelden mag men daartoe overgaan. — Zoodra de ziekte een zenuwacbtig karakter aanneemt, dat is als zieh stuipen, trekkingen en zenuwtoevallen vertoonen zijn koude baden aangewezen en bebben mlj zeer voldaan. Sommigen raden aan cm den bond, gedurende het jeheele beloop der ziekte, zoo veel met wilte suiker vermengde elijf-olie te laten likken als bij wii.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
|||
58
|
|||
|
|||
I
|
gevuld lijf, dan zijn braakrniddolen aangewezen. Bestaat er geen buikloop, dan is het bovenge-noemde, uit braakwijnsteen, braakwortel en water bestaande hat beste; bestaat er echter diarrhae dan meet men de braakwijnsteen vermijden en kan men alleen den braakwortel of den witten nieswortel geven. Van den eersten kan men 10-20 grein met suiker en water, van den laatsten 2-4 grein met dezelfde mengmiddelen toedienen. Na het braken kan men meestal 24 uren wachten, maar bestaat er dan nog gebrek aan eetlust en zwakte, dan geve men:
Extract van gentiaanwortel, van paardebloemen of water drieblad, Vj drachma,
Ammoniak zout,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '1 drachma.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3-4 oncen.
alle 3 uren 1 eetlepel vol.
Duurt het gebrek aan eetlust desniettemin voort, dan moet men gebruik maken van rabarber-of kalmuswortel of duivelsdrek. In geval van buikloop, zelfs al schijnt die van weinig belang, is het steeds nuttig om eenig geneesmiddel toe te dienen. Daartoe kan men gebruik maken van rabarber metslijm van arabische gom of, als erhevige persing bestaat, '/, grein opium met een scrupel arabische gom, of dagelijks 2—3 malen geven 4—10 grein poeder van Dover. Zijn de ingewanden zeer verzwakt, dan kan men een afkooksel
|
||
|
|||
|
|||
|
||
59
van kina- of eikenbast, of ook 2—3 maal daags Vs grein salpeterzuur zilver, opgelost in 1 one water geven. Daarbij laat men den bulk wrijven met kamfer-olie, waarbij men een weinig terpentijn-olie voegen kan. Overigens meet men het dier warm houden en het een weinig vleeschsoep, dunne havergortpap of dunne stijfselpap geven.
De behandeling der stuipachtige trekkingen vereischt opwekkende en omstemmende middelen, zoo wel in- als uitwendig. Is de ziekte hevig en het dier nog krachtig, dan zet men eene etterdragt. Anders doe men inwrijvingen met kamfer-geest en terpentijn-olieof eenig ander vlugtigprikkelend mid-del. Inwendig dient men aftreksels van specerijach-tige kruiden of van valeriaan- of engelwortel toe, waarbij men eenig hertshorenzout, terpentijn-olie, kamfer of dergelijke voegt. In vele gevallen hebben zieh ook de braaknoot en hare praeparatennuttig ge-toond; doch met deze, vooral met de strychnine, meet men zeer omzigtig wezen, daar eene lets te groote gift gemakkelijk den dood ten gevolge kan hebben. Bij kleine honden was zelfs V25 grein salpeterzure strijehnine soms reeds doodelijk. Daarom geve men liever een afkooksel van 10 grein poeder van braaknoot, in 3 oncen water en daarvan alle 3 uren 1—2 theelepeltjes vol, of van het water-achtig aftreksel van braaknoot Vlaquo;—V2 grein telkens, in een specerijachtig aftreksel.
|
||
|
||
|
|||
60
|
|||
|
|||
|
Het allermoeijelijkst is de ziekte te genezen als zij gepaard gaat met toevallen van vallende ziekte. Ingeval van overvulling der niaag moet men hier een braakmiddel, bij aanwezigheid van wormen een wormdrijvend en sterk purgeermiddel, bij eenvoudige verstopping daarentegen een zachter werkend ontlastmiddel geven. Tegen de krampen past het best om 2—3 malen daags 1—3 grein poeder van den wortel van doodkruid, of 4—10 grein poeder van Dover te geven. Ook geeft men opium '/a—1 grein, met wonderzout of dubbel-zout 2 drachma's. Later echter, als het dier zeer verzwakt is, zijn specerijachtige middelen, waarbij men Hoffmannsdroppels, hertshoren zout, kamfer en dergelijke voegen kan, het nuttlgst. Bovendien gebruikt men dezelfde middelen in klisteren en wrijft men anmoniak-geest, terpentijn-olie, of tinc-tuur van spaansche vliegen om den hals of het achterhoofd in, of men plaatst aldaar eene etter-dragt, het gloeijend ijzer of de moxa. Er bestaan echter gevallen, waarin elke aanraking de krampen opwekt en het dus beter is niets te doen, dan het dier rüstig en warm te houden in een duister gemaakt vertrek.
Wordt de hondeziekte typheus, dan moet men elke onmatige ontlasting tegengaan en daarom versterkende, zamentrekkende en bittere middelen toedienen, waarbij men eenig zwavelzuur-ijzer of
|
||
|
|||
|
||
61
salpeterzuur-zilver voegen kan. Tot ondersteuning der krachten geve men een afkooksel van kina met kamfer en daarbij zoutzuur of braaknoot, in geval van buikloop. Daarbij houde men het dier zeer zindelijk en draagt men zorg voor versehe lucht en goede voeding uit vleeschspijzen.
Daar het blaasjesuitslag, volgens de waarneming van Langenbacher, op den mensch overgaat en hevig jeukende, roode puistjes, ter grootte van het hoofd eener speld tot die eener envt, die op den 2—3 dag verdroogen en waarvan de horsten op den 8-14 dag afvallen, te weeg brengt, is het nuttig om de honden, die daarmede behebt zijn, af te zonderen en voorzigtig te behandelen. Het is ook noodzakelijk, dat men de honden, die aan hondeziekte met zenuwtoevallen geleden, en daaruit eene ziekelijke gevoeligheid hebben over-gehouden, nog eenigen jtijd met bijzondere op-merkzaamheid gadeslaat, wijl men heeft waarge-nomen, dat zij eerder door de hondsdolheid worden aangedaan dan andere honden.
11. De hondsdolheid {Rabies).
Deze ziekte, door sommigen ten onregte ook wel watervrees (hydrophobia) genoemd, is in allen opzigte de belangrijkste waardoor de hond wordt aangedaan, daar zij altijd den dood ten gevolge heeft; maar vooral omdat zieh daarbij eene smet-
|
||
|
||
|
||
62
|
||
|
||
stof ontwikkelt, waardoor zij op menschen en dieren kan worden overgedragen. Het is wel waarschijn-lijk, maar nog niet uitgemaakt zeker, dat de honds-dolheid ook bij den wolf, den vos en de kat oor-spronkelijk kan ontstaan. Bij den hond komt zij vooiquot; onder twee gedaanten, namelijk: 1quot;. als razende en 2quot;, als stille dolheid. Beide bieden eene groote verscheidenheid aan in de toevallen en het beloop, naarmate van den graad en het tijd-perk der ziekte en de geaardheid en leefwijze van den hond.
Zekere voorboden (prodromi) der ziekte bestaan er niet; de teekens door velen daarvoor gehouden waren reeds toevallen der ziekte, zoo als te meer-malen gebleken is aan personen, die door zulke honden gebeten werden en bij welke later de watervrees uitbrak. Juist integendeel treedt de ziekte somwijlen op met naauwelijks merkbare ver-schijnselen, terwijl de smetstof zieh reeds geheel in al hare boosaardigheid heeft ontwikkeld. Boven-dien kan men volstrekt geene waarde hechten aan die zoogenaamde voorboden, oindat zij bij meest al de ziehten van den hond zieh vertoonen, ja zelfs reeds als hij door gemoedsaandoeningen, bijv. het heimwee of door verandering des weders on-aangenaam aangedaan wordt.
|
||
|
||
|
||
63
|
||
|
||
1. De razende hondsdolheid,
Deze vangt aan met eene verandering in de ge-woonten van den hond. Die verandering is somtijds dooi* iedereen gemakkelijk waar te nemen, in andere gevallen echter alleen door een opmerkzamen waar-nemer of den eigenaar op te merken. Op deze ontstemming volgt eene soort van tusschenpoozende krankzinnigheid, door IJouatt Delirium genoemd, waarop eindelijk verlamming, vooral van het rug-gemerg uitgaande, volgt.
Allereerst merkt men aan den hond, dat hij schijnbaar opgevvekter, vriendelijker, gedienstiger of ook wel gevoeliger, in zijne daden heftiger, meer tot toorn geneigd is. Sorns is hij onrustiger, in andere gevallen trager en neerslagtig. In de meeste gevallen is deze ontstemming niet onver-anderlijk gedurende den loop der ziekte. De kamer-honden gaan van de eene plaats naar de andere, leggen zieh nu eens in hunne mand, en dan weder op den blooten grond, krommen zieh als wilden zij gaan slapen, staan echter weldra weder op en blijven ongedurig. Door den renk onderzoeken zij hun behende voorwerpen en zien die, zoowel als de aan hen behende personen strak aan, belikken koude voorwerpen, nemen oneetbare Stoffen in den mond om daarop te knagen, ook slikken zij die wel door of laten ze uit den mond
|
||
|
||
|
||
64
vallen. Vele likken ook Jmnne urine op, (hetgeen als een bepaald kenmerk der ziekte kan worden aangenomen), en eenige beruiken en eten ook hunne eigene drekstoffen. Honden in stallen of aan den band, gedragen zieh eveneens, maar boven-dien ziet men dikwijls dat zij hun ligstroo met de voorvoeten onder den buik schrapen, dit met de tanden heftig schudden of er in bijten. Dit is even zoo een kenmerkend verschijnsel der ziekte.
Genoegzaam alia aan razende dolheid lijdende honden, toonen, vroeger of later, doch gewoonlijk in de eerste 2 of 3 dagen der ziekte, de neiging om het huis van hunnen meester te ontwijken. De kamer-honden dringen meer naar de deur dan gewoonlijk, en loopen, zonder bepaalde bedoeling, in de straten rond of zelfs in het vrije veld. De band- of op eene andere wijze vast gehoudene honden verbreken hunne ketens, vreten stukken uit de deuren, rukken latten en planken los en trachten zoo vrij te komen. De meesten keeren 24 uren daarna terug, en toonen het, dat zij de door hun met weg te loopen begane font begrijpen, daarom sluipen zij vreesachtig in huis, zijn zij vriendelijk tegen de huisgenooten en kruipen zij daarna weg.
In verre de meeste gevallen toonen deze zieken ook van den aanvang der ziekte af en gedurende het geheele beloop daar van, eene neiging tot bijten* Deze geneigdheid openbaart zieh echter niet on-
|
||
|
||
|
||
65
ophoudelijk en op elke aanleiding; enkelde honden zijn van het begin der ziekte af zeer geneigd om menschen, honden en andere dieren, ja zelfs levenlooze dingen te bijten; bijtend springen zij op alles los, dat zieh in hunne nabijheid beweegt. Zij bijten zieh zelfs de tanden nit in het ijzer dat men hen voorhoudt, waarbij zij zieh het tandvleesch en de lippen tot bloedens toe kwetsen; het hout-werk van deuren en wanden verknagen zij onop-houdelijk en bijten er groote stukken uit; hun ligstroo schudden zij zoo heftig met de tanden, dat zij er schier ademloos van worden en zij een poos moeten ophouden. Velen zijn er, die in hun eigen ligchaam bijten, vooral in de achterste deelen daarvan, of daar waar zij vroeger door den dollen hond zijn gebeten. Bij sommige honden is die bijtlust zelfs het eerste duidelijk waar te nemen verschijnsel der ziekte. Zoo werd het door oplettende jagers dikwijls waargenomen, dat hunne honden meerdere uren achter een niets onnatuur-lijks toonden op de jagt, dan dat zij de door hen gegrepen hazen verscheurden, in stede van die in hun geheel over te brengen. Op dezelfde wijze toonen de herders-honden meerdere ge-neigdheid om de schapen te bijten. In sommige gevallen echter springen de honden slechts op de dingen los om er naar te happen, of bijten zij slechts als in het voorbijgaan. Over het geheel
|
||
|
||
|
||
66
knbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;bijten de dolle honclen den mensch minder hevig
of diep dan zulks de kwaadaardige gezonde lionden doen. Het is als of de dolle hond ook zijn on-gelijk gevoelt als hij een hem bekend persoon bijt, want hij sluit den mond daarbij slechts flaauw en laat spoedig weder los.
De bijtzucbt der dolle honden wordt het sterkste opgewekt door andere honden, door katten, door gevogelte, minder door grootere dieren en het allerminste door den mensch.
Een zeer belangrijk en in de meeste gevallen henmerkend teeken der ziekte, is de verandering in de stem en in de wijze waarop de dolle hond blaft. De stem wordt iets ligter van toon en daarbij raauw en eindelijk ook wel, vooral als hij veel geblaft lieeft, geheel heesch. De wijze waarop hij blaß is geheel eigenaardig, doordien de dolle hond niet steeds zooals de gezonde hond, elke bijzondere toon afzonderlijk laat hooren, maar dat hij een toon aanslaat, die hij bijna huilende een oogenblik aanhoudt met eenige rijzing in de stem, zoo dat het voortgebragte geluid het midden hoadt, tus-schen blaffen en huilen. Slechts in het begin der ziekte kan de dolle hond, als hij getergd wordt, nog eenige afgezonderde blaffende toonen voort-brengen. Sommige blaffen of huilen veel, zelfs zonder uitwendige oorzaak en wel vooral als zij opgesloten zijn, doch ook als zij vrij loopen doen
|
||
|
||
|
||
67
velen het. Intusschen bestaan er enkelde, hoewel zeer zeldzame gevallen, waarin de dolle honden gedurende het geheele beloop der ziekte blaifen even als gezonde honden. Ook wordt in sommige andere ziekten de stem veranderd, zooals bij keel-ontsteking, kramp, bij het vastzitten van vreemde ligchamen in de keel, enz. Aan sommige honden is ook van nature een raauw, huilend blaffen eigen. Het uitwendig voorhomen van den aan razende dolheid lijdenden hond, verschilt in het begin der ziekte bijna in niets van dat eens gezonden honds; de blik is levendig, als de hond namelijk door een of ander zieh opgewekt gevoelt; somwijlen ziet hij als vragend, uitvorschend of verzoekend, als hij tegenover zijn meester of bevriende personen overstaat; het haar ligt glad, de bewegingen zijn regelmatig, de hond kent zijn' heer en gehoorzaamt aan diens bevelen; honden die afgerigt zijn om lets te verrigten of kunsten te maken, verrigten hunne werkzaamheden of maken hunne kunsten als men zulks verlangt, als naar gewoonte; maar zijn zij aan zieh zelven overgelaten of worden zij getergd, dan merkt men de verandering in hunne geaardheid en de van nature kwade honden toonen dan eene buitengewone bijtlust. — Omstreeks den tweeden of derden dag wordt gewoonlijk het bind-vlies der oogen iets rooder en sluiten de meeste honden de oogleden iets meer, even als ware het
|
||
|
||
|
|||
i
|
|||
|
|||
ill
|
68
heldere licht hinderlijk. Na eenige dagen worden de oogen mat, troebel en als met fijn stof be-strooid. Eene ontaarding van het oog waarvan Youatt spreekt heb ik nimmer waargenomen bij dolle honden, wel dat de oogen van sommige dolle honden in het schemerlicht met een rood-achtig licht glinsteren; maar dit doen ook de oogen van niet dolle honden.
Zeker is het, dat de dolle bond altijd in meerdere of mindere mate lijdt aan gezigtsbedrog; want bij tuurt dikwijls een langen tijd op een zeker punt en hapt in de lucht als wilde bij vliegen vangen.
De verminderde gevoeligheid in het geheele ligchaam des diers is in het oogloopend: men kan bet slaan, steken, zelfs met een gloeijend ijzer branden, zonder dat het een klaagtoon laat hooren; velenverbijten zieh ook heftig, vooral aan de beenen.
Integendeel toonen zij, als de ziekte aan hen is medegedeeld door den beet van een anderen dollen bond, dikwijls nog vöör het uitbreken der ziekte eene groote gevoeligheid in de gehetene deelen. Vele dolle honden leggen zieh op den tweeden dag, en verder van tijd tot tijd en schijnen te slapen; na verloop van weinige seconden rigten zij zieh echter weder op en zien zij verwonderd in het ronde; in lateren tijd, of als zij vermoeid zijn van het loopen, slapen zij echter soms eenige nren, maar altijd zijn zij gemakkelijk op te wekken en toonen
|
||
|
|||
|
||
69
zlj dadelijk hunne bijtlust. Bij vele dolle honden verschijnen er op den tweeden of derden dag of later, aan het voorhoofd en boven de oogen plooijen of rimpels in de liuid, waardoor het dier een nijdig en neerslagtig voorkomen verkrijgt. Bij enkelde zweit een of ander gedeelte van- of ook wel het geheele hoofd. De meeste zien er gedurende de ziekte ongedaan en woest nit en alle worden in körten tijd huitengewoon mager.
De mondholte der aan razende dolheid lijdende honden is in den regel slechts in den beginne iets vochtiger, maar gewoonlijk drooger dan in den gezonden toestand en zonder sohuim of speek-sel; de lippen worden ook wel droog en met kloven even als in hevige koortsen. Er bestaan echter ook gevallen waarin den honden een dradig slijm uit den mond vloeit; dit geschiedt als de keel medelijdig is aangedaan, zoodat het dier niet be-hoorlijk slikken kan.
De dolle hond draagt zijn staart en kwispelt daarmede even als de gezonde hond, alleen als de zwakte de overhand bij hera neemt laat hij dien s ap nederhangen, en als hij vervolgd wordt knijpt hij dien ook wel tusschen de achterbeenen.
In het begin der ziekte is de gang van den dollen hond nog niet veranderd, maar zij worden allengs zwakker in het achterstel, zoodat zij daarmede eerst wankelen en eindelijk daarin als ver-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
70
lamd zijn. De dolle bond loopt niet altijd regt nit, maar naar omstandigheden links en regts; slechts als zij gejaagd worden, loopt hij meest altijd regtuit. Eenige honden schijnen als in een bewusteloozen toestand cm te dwalen als zij het huis huns meesters verlaten hebben, totdat zij bier of daar uitgeput blijven liggen, of tot bezinning komen en het huis van hunnen meester opzoeken, waarhij zij dan in allerlei rigtingen omloopen, zoo als men dat dagelijks aan wijd en zijd omzwervende dolle honden kan Avaarnemen.
Er bestaat tot heden toe nog geene enkele waarneming van dolle honden, die tegelijk aan de watervrees leden; men ziet integendeel, dat vele hmmer met gretigheid water drinken, dat zij ver-volgd wordende te water gaan en door zwemmen aan de andere zijde gekomen, menschen en dieren bijten; zij verdragen ook zeer goed het begieten met water, zonder dat daardoor stuipen ontstaan of nadeelige toevallen worden opgewekt. Vele van de aan razende dolheid lijdende honden braken dikwijls eene schuimachtige, graauw-bruine vloei-stof, somwijlen met voedselstoffen, dikwijls echter ook met oneetbare dingen vermengd.
De dieren worden allengs zwakker, van achteren verlamd en sterven gemeenlijk omstreeks den zesden tot den achtsten dag, enkelen ook plots-lings omtrent den vierden of zesden daj;.
|
||
|
||
|
||
71
|
||
|
||
2. De stille dolheid.
Ook in dezen vorm der ziekte neemt men waar, dat de daardoor aangetaste honden in hunne ge-woonte veranderen, maar zij zijn minder opgewekt, meestal stil en droefgeestig.
Het meest in het oogvallende en voornaamste verschijnsel van dezen vorm is, dat de liond den mond altijd meer of min open Iwudt, door de ver-slapping of volkomene verlamming van de spieren, die de onderkaak doen aansluiten en de tong bewegen. Die verslapping vertoont zieh meestal plotslings, maar is niet altijd even sterk; bij eenige honden namelijk bangt de onderkaak bij voort-during zoo slap dat zij niet in staat zijn om te bijten, vast voedsel naar zieh te nemen of te drinken; anderen daarentegen kuunen dat alles nu en dan hoewel onvolkomen verrigten, zoo zelfs dat zij getergd wordende, nog in den voor-gehouden stok bijten. Dat het afhangen der onderkaak geenszins een gevolg van kramp, maar enkel van verslapping is, heb ik steeds kunnen bewijzen, door dat ik, met een zachte druk met den vinger, de afhangende onderkaak tagen de bovenkaak kon brengen en dat de mond weder open ging hangen zoodra ik den vinger verwij-derde. — Door dat openhangen van den mond vloeit bij stil-dolle honden het speeksel veelal uit
|
||
|
||
|
||
72
|
||
|
||
den mond en schuimen of zeveren zij met den mond.
Bij deze lijders is de neiging tot bijten zeer gering en dikwijls naauw merkbaar, en zoo wel hierdoor, als door de verslapping der onder-kaak zijn de stil-dolle lionden over het geheel weinig te vreezen, doch getergd zijnde kunnen zij werkelijk bijten, en er bestaan voorbeelden, dat zij even zoo gevaarlijk waren als de razend-dolle honden.
Deze honden toonen ook veel minder geneigd-heid om weg te loopen, meestal doen zij het in het geheel niet.
Omtrent de verandering der stem en de wijze van het blaffen gedragen zij zieh als de razend-dolle honden, maar zij blaffen veel minder dan deze, en somwijlen kan men hen er slechts met moeite toe brengen; zij geven zelfs geen geluid van zieh als men hen slaat. Wat betreft het bewustzijn, de eetlust, de snelle vermagering, de gesteldheid der oogen, het niet bestaan van water-vrees, de gang en de verlamming van het achter-stel, bestaat er geen onderscheid in de beide vormen der hondsdolheid; beide eindigen ook steeds in den dood en wel steeds binnen de tien dagen. De meeste sterven met den 4—5 dag, eenige zelfs plotseling op den 2—3 dag. Duurt de ziekte 5—8 dagen, dan neemt zij meer het
|
||
|
||
|
||
73
het karakter van zwakheid aan, het haar staat dan verward, het achterstel is verlamd en ge-durende de laatste dagen der ziekte schijnen de dieren geheel uitgeput en liggen zij veel; maar zelfs nog in dezen ellendigen toestand verhefFen zij zieh nog weder en toonen zij hunne bijtlust, zoodat men hen nimmer kan vertrouwen. Bij een snel verloop der ziekte volgt de dood ge-woonlijk plotseling, als door eene beroerte, en dan zijn de dieren vroeger niet zoo mat of uitgeput. Bij de lijkopening neemt men weinig ziekelijke veranderingen waar, die aan de hondsdolheid allein kunnen worden toegeschreven, en daaroni is het in de meeste gevallen zeer moeijelijk om daaruit tot het bestaan dezer ziekte bij het levende dier te be-sluiten. Dit meet ons te meer spijten, omdat de, onder twijfelachtige omstandigheden, gestorvene of gedoode honden, meestal in het geheel niet of slechts door onkundigen zijn waargenomen en echter van de bepaalde aanduiding, zoo wel de voorbehoedende behandeling der gebetene menschen, als de ten uitvoerlegging der betreffende wetten en reglementen afhangt. Daarom moet die lijkopening en de beoordeeling der feiten ook met zorgvuldigheid en voorzigtig plaats heb-ben, ten einde tot een zeker besluit te geraken. Vooral is dit het geval als de dieren gedood zijn, want dan heeft de ziekte haar toppunt niet bereikt
4
|
||
|
||
|
|||
n
|
74
en heeft zij dus niet al de veranderingen in het ligchaam kunnen te weeg brengen, die men waar-neemt bij de aan de ziekte gestorvene dieren. Boven-dien veroorzaakt die geweldige dood in meerdere deelen veranderingen en ophoopingen van bleed, die het onderzoek bemoeijelijken.
De voornaamste verschijnselen in de lijken zijn de volgende:
1deg;. Na het afnemen der huid ziet men, dat de äderen aan hare binnenzijcle rijkelijk gevuld zijn met een donker gekleurd bleed, en er vertoonen zieh op deze vlakte der huid en in de huidspier hier en daar donker-roozeroode vlekken.
2deg;. De spieren zijn lets donkerder rood van kleur dan gewoonlijk.
3deg;. Het bleed in het algemeen is, even als in brandige ontstekingen, zwartachtig rood en teerachtig.
4deg;. De hersenen, het verlengde merg en rugge-merg en de bekleedende vliezen dezer deelen zijn zeer bloedrijk, maar de hersenen zijn, wat betreft hunne consistensie en kleur, onveranderd.
5deg;. In enkelde gevallen is het scheedevlies der zenuwen, vooral aan de long-maagzenmv, bij plekken met bleed opgespoten en rood gevlekt.
6deg;. De mond is soms, vooral aan de lippen, een weinig gezwollen, het slijmvlies lets donkerder gekleurd en gewoonlijk lets drooger of met een smeerig slijm bedekt.
|
||
I r |.i
|
|||
|
|||
|
||
75
|
||
|
||
7deg;. De tong is niet gezwollen, maar met een vuilkleurig slijm bedekt en aan de punt donkerrood, dikwijls ook verbeten. Nimmer zag ik de doör Marochetti opgegevene blaosjes of knobbeltjes, noch aan de ondervlakte der tong, noch op eene andere plaats in den mond.
8deg;. De speekselklieren zijn dikwijls een weinig opgezet en geelaclitig gekleurd, maar overigens onveranderd.
9deg;. De keel- en neusholten zijn met een smeerig, graauw slijm bedekt. Het slijmvlies is nu eens in zijn geheel, dan weder pleksgewijze donkerder rood gekleurd en met opgespoten bloedvaten voorzien.
10deg;. Dit is insgelijks dikwijls het geval met de strotklep en het strottenhoofd, vooral met de stembanden,
11deg;. Het hoofd des slokdarms is te zamengetrok-ken, gewoonlijk niet bijzonder rood, soms echter iets opgezet, rooder en met onverteerbare steifen bedekt.
12deg;. In de slikbuis wordt geene verandering waargenomen.
13deg;. Aan de maag worden raeestal de belang-rijkste afwijkingen van den gezonden toestand waargenomen. Zij is meestal zamengetrokken, uit-wendig iets donkerder rood en haar slijmvlies, vooral aan het portiers gedeelte en aan de randen der plooijen, donkerrood, en veeltijds losgelaten.
|
||
|
||
|
||
76
De maag bevat gewoonlijk eene slijmige, rood-achtige, ook wel geel of groen gekleurde vloeistof, en bovendien niet zelden vreemdaardige, oneet-bäre zelfstandigheden, zoo als haar, paarden- en andere mest, poetslappen, stukken leder, booi, stroo en dergelijken; in zeldzame gevallen vindt men er wezentlijke voedselstoffen in. Intusschen slikken de honden, die gezond of althans niet dol zijn ook somtijds onverteerbare dingen in, zoo bijv. de jonge lionden, die bij het tanden krijgen aan houtwerk knagen, houtspaantjes, de kamerlionden, bandjes, klosjes en zelfs naalden. De meeste honden eten ook gaarne het onverteerbare hoorn, dat door de smeden uit de hoeven der paarden wordt gesneden.
14deg;. In de darmbuis, vooral aan den twaalfvinger-darm, neemt men meer of minder donker roode vlekken op de buitenste oppervlakte waar; de binnenvlakte is daarentegen hier en daar bezet met plekken, waar het slijmvlies is opgezet, en los gelaten en sporen van vrij aanmerkelijke ont-steking aanbiedt. De darmbuis bevat overigens eene dergelijke roodachtige of geelachtige vloeistof als #9632;wij in de maag hebben bevonden, of, doch alleen in zeldzame gevallen, eene geringe hoeveel-heid vreemdaardige Stoffen; somtijds echter ont-breken al deze veranderingen in het darmkanaal geheel en al.
|
||
|
||
|
||
77
15deg;. De lever, het darmscheil, de alvleesehklier, de nieren en bij-nieren, de blaas en bij de teven de baarmoeder zijn nimmer ziekelijk aangedaan.
16deg;. Evenmin heb ik eenige verandering waar-genomen aan de milt. De door Locher beschre-vene blaasjes zijn door mij nimmer in deze, maar wel na andere ziekten in dat orgaan gevonden.
17deg;. De longen zijn gewoonlijk zeer bloedrijk, van buiten donker-, soms blaauwachtig rood. Het weefsel is soms iets vaster, even als in het eerste tijdperk der longontsteking.
18deg;. Het hartezakje is onveranderd, het hart slap, vervuld met zwart bloed, maar in weefsel of kleur niet veranderd, evenmin als de groote bloedvaten.
19*. De geslachtsdeelen vertoonen niets af-wijkends.
De hondsdolheid onderscheidt zieh:
1quot;. Van de vallende ziekte en de hondeziekte, door het kwljlen en zeveren, en de aanvallen van bewusteloosheid en gevoelloosheid in deze ziekten.
2deg;. Van de maag- en darmontsteking, door dat in die ziekten de stem niet veranderd is en er geene neiging tot bijten of wegloopen bestaat, maar de dieren koortsig zijn en pijnlijk als men hen aanraakt, terwijl zij ook zeer dorstig zijn.
3deg;. Van de keelontsteking, door het gemis van bijtlust, door dat de hond niet tracht te ontsnappen
|
||
|
||
|
||
78
maar de dieren pijn toonen als men de keel aan-raakt en dan ligt hoesten. De keel is somtijds uitwendig gezwollen, — de hoest raauw en pijnlijk in die ziekte.
4deg;. Vastzittende vreemde ligchamen in de keel verwekken wel kwijlen en zeveren, en de bond ziet daarbij met een strakke blik, maar men ziet ook dat hij angstig met de pooten naar de keel krabt; als de onderkaak naar beneden getrokken is, kan hij ook niet gemakkelijk met den vinger worden toegedrukt; bet nit den mond vloeijende speeksel is dikwijls met bloed vermengd, men kan bet vreemde ligcbaam aan den bals voelen, en als dit verwijderd is, bouden al de toevallen op.
5deg;. Van de hardlijvigbeid onderscbeidt de honds-dolheid zicb, door bet gemis der karakterestieke teekenen en door dat men den bond dikwijls ver-geefscbe pogingen ter ontlasting in bet werk ziet stellen.
Oorzalcen. De hondsdolbeid is eene ziekte, die zicb in den bond oorspronkelijk ontwikkelt of, 2deg;. zij ontstaat door aansteking, door mededeeling, zijnde wel de gewoonste wijze van ontstaan, die bewezen wordt door eene menigte van nood-lottige gevallen en vooral door mijne inentings-proeven. De smetstof ontwikkelt zicb bij de bonden, onverscbillig of de ziekte zieh bij hen oorspronkelijk beeft ontwikkeld, of door aansteking ontstaan
|
||
|
||
|
||
79
is. Uit mijne proeve is gebleken, dat die sraet-stof even kracbtig blijft, al is zij door vier gene-raties volgehouclen en zij zou zieh zeker nog wijder uitstrekken als de proeven verder werden voortgezet. Het is eene niet vlugtige, in bet speek-sel, mondslijm, de speekselklieren en bet bleed bevatte smetstof, die in den regel door den beet des dollen bonds in bet ligchaam van andere dieren of den menscb wordt overgebragt. Die overdraging is ecbter niet altijd zeker, maar afhankelijk van de ontvangvatbaarbeid der gebetenen voor de smetstof; van bet meerdere of mindere bloeden der toegebragte wond, van de vocbtigbeid of droogte der tanden van den dollen bond. Immers er be-staan waarnemingen dat bonden, door een werke-lijk dollen bond gebeten of zelfs met zijn speeksel ingeent zijn, zonder dat nogtans in meer dan een jaar tijds de dolheid bij ben uitbrak. In andere gevallen beeft men gezien, dat als de bijtwonden sterk bloedden, de bondsdolheid veel zeldzamer uitbrak, dan als de wonden zeer klein waren en weinig of in bet gebeel niet bloedden. Ook beeft men waargenomen, dat als de bond een droogen mond, of bij kort te voren een ander dier gebeten bad, zoodat zijne tanden als afgewisebt waren, bij bet hierna door hem gebotene dier de dolheid niet uitbrak.
De tijd waarop na de beet de ziekte bij den
|
||
|
||
|
||
80
bond uitbreekt is verschillend; in de meeste ge-vallen is die van vier tot zes weken, zeldzamer zes tot twaalf weken, uiterst zelden later. Bij twee hondeii ontstond zij eerst in de veertiende week. In enkelde gevallen daarentegen brak zij reeds op den acbtsten dag uit. Youatt spreekt van een geval waarin de ziekte in de vijfde- en een waarin zij eerst met bet einde der zevende maand uitbrak.
De door aansteking veroorzaakte ziekte is nu eens de razende dan weder de stille dolbeid; dit scbijnt van de bijzondere gesteldbeid van bet ge-betene dier af te bangen.
De oorzaken, waardoor de ziekte zicb oorspron-kelijk ontwikkelt, zijn nog niet met zekerbeidbe-kend. Men neemt algemeen aan, dat zij zicb nimmer oorspronkelijk ontwikkelt dan bij bonden van bet mannelijke geslacbt, door de opgewekte, maar niet bevredigde geslacbtsdrift; maar dat vrouwelijke en gesuedene bonden, die alleen door aansteking bekomen. Ik beb dit ecbter niet be-waarbeid gevonden. — Eene tweede oorzaak zou gelegen zijn in hevige zomerwarmte of strenge winterkoude; maär de ziekte ontstaat in elkjaar-getijde en bij allerlei weder. — Als eene derde oorzaak bescbuldigt men gebrek aan drinkwater; maar de ziekte ontstaat ook bij bonden, die over-vloedig voorzien zijn van goed drinkwater en
|
||
|
||
I::
|
||
|
||
|
||
81
komt met menigvuldiger voor bij de in dit opzigt zoo dikwerf verwaarloosde kettinghonden. Ook in Griekenland en Egypte, Konstantinopel en het Oosten komt de hondsdolheid voor, maar er schijnen daar omstandigheden zamen te werken, waardoor hare uitbreiding beperkt wordt. Ik houd het er voor, dat de voornaamste oorzaak van het oorspronkelijk ontstaan der ziekte gelegen is in eene siechte (miasmatische) gesteldheid der lucht, en dat eene bijzonder ziekelijke prikkelbaarheid daarbij als aanleidende oorzaak werkt, want men heeft opgemerkt, dat zij zieh in sommige jaren in enkelde streken als eene heerschende ziekte verbreidt en bijzonder veelvuldig, zelfs bij goed verzorgde honden oorspronkelijk ontstaat; — dat zij verscheldene maanden, vooral bij en na vochtig warm weder voortduurt, en daarna voor een ge-ruimen tijd uit die streek verdwijnt; alsmede, dat de het meeste en het eerste aangetaste honden steeds die zijn, welke van nature zeer prikkelbaar, schrik- en bijtachtig waren, en zulke, die eene ziekelijke prikkelbaarheid hadden overgehouden uit de stuipen, die de hondeziekte bij hen verge-zelden.
Het is zeer twijfelachtig of er immer een bond hersteld is, bij wien de ziekte was uitgebroken. De behandeling der ziekte is ook te gevaarlijk, en daarom op vele plaatsen verboden.
|
||
|
||
|
||
82
|
||
|
||
Als maatregelen om het oorspronkelijk ontstaan der ziekte zooveel mogelijk tegen te gaan, komen in aanmerking:
1deg;. Dat men den bond steeds ruim voorziet van goed drinkwater en voedsel, en hem ookvleesch te eten geve.
2deg;. In den zomer moet men aan de honden een koel, in den winter een warm verblijf verschaffen.
3deg;. Men moet hen nimmer aanhitsen, tergen, of bang maken, als dit niet volstrekt noodzakelijk is.
4deg;. In geval men de voortteling niet wil ge-doogen, meet men de manne'ijke en vrouwelijke honden, gedurende de loopsheid der laatsten, zorg-vuldig van elkander afgezonderd houden.
5deg;. Zeer prikkelbare, schrikachtige, kwaadaar-dige of bijtzuchtige honden moeten niet worden aangehouden.
6deg;. Men doe de vrijloopende honden muilkorven aan 1).
7deg;. De wetten tot voorkoming der hondsdolheid moeten streng worden gehandhaafd. — Om die handhaving gemakkelijker te maken bepale men, dat elke hond van een teeken voorzien zij waar-aan men weet wiens eigendom hij is.
|
||
|
||
i) Wij können hierin den schrijver geen gelijk geven. De inuilliorf moet, als een onnatuurlijk iets, altijd ontstemmend werken op prikkelbare dieren.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
83
8deg;. Eene vermindering in het getal der honden is allezins nuttig en daartoe is eene belasting op het houden van honden een dienstig middel 1).
Bij het bestaan der hondsdolheid, of als men die slechts vermoedt is het nuttig:
1deg;. Dat elke, door een' dollen hond gebetene of met hem in aanraking geweest zijnde hond, dade-lijk gedood worde.
2deg;. Dat al de honden, die met een' van dol-heid verdachte hond in aanraking geweest of door hem gebeten zijn, gedurende een half jaar aan den ketting of op eene andere wijze in bewaring ge-houden worden, tenzij men er toe over wil gaan om hen te dooden, dat altijd veiliger is. Dat gadeslaan moet openlijk, onder toezigt van het he-stuur en door een veearts geschieden.
3deg;. Als een hond eene verandering in zijn ge-drag of voorkomen toont, moet men hem in veilige bewaring of aan een ketting leggen, en hem daar eenige dagen gadeslaan, tot dat men over zijn toestand in het zekere is.
4deg;. Elke hond, die de duidelijke teekens van hondsdolheid toont moet onmiddellijk gedood
|
||
|
||
1) Vooral als de belasting hooger was voor het houden van inanneUjke honden, dan zouden er meer teven worden aange-houden en daardoor de evenredigheid in beider gelal hersteld worden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; DB vsrt.
|
||
|
||
|
||
84
worden, tenzij er iemand door hem mögt zijn gebeten, in welk geval het beter is hem in het leven te houden, tot inlichting van den geneesheer.
5deg;. Degedoode of gestorvene dolle honden moeten zes voet diep begraven, en met kalk bestrooid worden; de voorvverpen ten hunnen behoeve ge-bruikt, zooals het hok, het ligstroo, de halsband, de ketting, het drinkvat, de etensbak, enz. moeten worden begraven, verbrand of uitgegloeid, en de stal of plaats waar de hond gelegen heeft, met goede chloorkalk gezuiverd en eerst na twaalf weken weder gebruikt worden.
6deg;. Als bij een hond de dolheid is uitgebroken, of een hond daarvan verdacht wordt, doordat hij menschen bijt, enz, — moet het bestuur daar-mede dadelijk bekend gemaakt worden, opdatdit behoorlijke maatregelen in het werk stelle.
|
||
|
||
|
||
TWEEDE AFDEELING.
Ziekten van bijzondere deelon.
|
||
|
||
EERSTE HOOFDSTUK. Xtehten can het hoofd.
I. De hersenontsteking. (Fhrenitis. Cephalitis. Meningitis.)
Komt zelden bij oude, maar meer bij jonge hon-den gedurende de tandwisseling voor. De hersenontsteking ontstaat door het vatten van koude, door te krachtig voedsel, somwijlen ook door be-leedigingen van het hoofd. De verschijnsels zijn: hitte en zvvaarte van het hoofd, duizeligheid en ronddraaijen over eene zijde, roodheid der oogen en van den mond, welke laatste zoowel als de neus droog is. Verder, koortsverschijnsels en een harde pols. —#9632; Is de ziekte heviger, dan Hggen de dieren als bewusteloos en verlamd neder, de eet-lust is geheel verdwenen, de ontlasting zeldzamer, de mest hard en droog. Als de koorts eenige dagen in een' matigen graad aanhoudt en de be-dwelming niet toeneemt, kan men een gunstigen afloop voorspellen; maar wordt de koorts heviger, de oogappel wijder en neemt de bewusteloosheid snel toe, dan is er verlamming of de dood te vreezen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
86
Behandeling. Aderlating van 1—12 oncen, en als de toevallen niet afnemen in den tijd van 6—8 uren, herhale men die in kleiner hoeveelheid. — Inwendig geve men 4 maal daags telkens 2—4 grein zoete kwik of 'A—2 drachma's wonderzout en herhale deze middelen tot de hond lakseert. Daarbij wende men onophoudelijk koude omslagen op bet hoofd aan, en wel uit water, sneeuw of ijs, en zoo lang tot dat de dieren meer opgewekt zijn. Men plaatse eene etterdragt aan den nek en laat die daar acht dagen verblijven. De leefregel meet schraal zijn en het voedsel uit havergortsoep of witbrood bestaan.
II. Xlekleu tier oogen.
1. Oogontstekingen. (Ophthalmia.')
A. De oogontsteking door verwonding.
Deze ontstaat door hetkrabben van katten,door
beten van honden, zweepslagen, door in de oogen
gedrongen zand, enz. Het oog is daardoor gezwol-
len, rood, beet en pijnlijk en men vindt eenig deel
er van gewond of zand tusschen of onder de oog-
leden. Deze oogontsteking duurtvan2—14 dagen
en langer, en heeft meer of minder nadeenge ge-
volgen, naarmate van de belangrijkheid der ge-
kwetste deelen. Is de kristallens of het regen-
boogsvlies getroffen, de wond groot, of midden
op den oogappel, zit het regenboogsvlies beklemd
|
||
|
||
|
||
87
tusschen de wondranden van het hoornvlies, dan volgt er gewoonlijk verettering en verlies van het oog.
Bij de behandellng moet men eerst devreemde Hgchamen, die aanwezig mogten zijn uit het oog verwijderen; daartoe verwijdere men de oogleden met de vinger van elkander en spoele die voor-werpen uit het oog met water of eene slijmerige vloeistof. Vastzittende voorwerpen neemt men weg door middel van een pincet.
Is de bond krachtig en de ontsteking hevig, dan doe men eene aderlating en geve men een lakseermiddel uit wonderzout. De leefregel moet schraal wezen. Het oog moet bestendig nat ge-houden worden met koud water. Is het hoorn-vlies niet verduisterd, dan kan men het oog laten baden met:
Loodsuiker of loodazijn, 1 scrupel.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;6—8 oncen.
Is het oog zeer gevoelig en droog, dan kan men geven tot oogwater:
Slijm van kweepitten, 6 oncen.
Loodsuiker of loodazijn, 1 scrupel, of
Kaasjes bladen, V2 once, gekookt met water tot een doorzijgsel van 6 oncen. Is het oog behoorlijk vochtig, maar nogtans zeer pijnlijk, dan:
Zwart bilzenkmid, 2'/s drachma.
|
||
|
||
|
||
88
gekookt met water tot een doorzijgsel van 8 oncen en daarbij gevoegd loodsuiker, 1 scrupel.
Men houde den bond op eene koele en duistere plaats. Tracht hij het cog te wrijven, dan meet men hem de pooten binden en door meerdere koorden zijn hoofd bevestigen, zoodat hij het oog nergens tegen aanbrengen kan.
Bestaat er eene doorgaande wond in het hoorn-vlies, zit het regenboogsvlies, als een bruin of zwartachtig ligchaampje tusschen de wond onder in het hoornvlies, en is de oogappel reeds ver-kleind dan is het oog verloren, al möge de wond ook genezen. De behandeling dezer wonden verschilt niet van de hierboven opgegevene. De wonden der oogleden moeten dadelijk gehecht worden door middel van de geknoopte of omge-wondene hechting. Is het hoornvlies gekwetst, dan haalt men de oogleden er overheen, en houdt die bevestigd met ligte kompressen of een kleef-pleister. Bestaat er verettering, dan geve men bij vermeerderde gevoeligheid als oogwater: Kaasjesbladen, lli once. Zwart bilzenkruid, Vs drachma, gekookt met water tot een doorzijgsel van 6 oncen. Is het oog zeer gevoelloos, dan voegtmenbij dit middel,
Witte vitriool, 8—12 grein, en laat met dit middel het oog baden. Lood-middelen zijn hier schadelijk.
|
||
|
||
|
||
89
B. De katarrhale oogontsteking. (Ophthalmia catarrhalis.)
Uit gevatte koude geraakt het bindvlies der oogen dikwijls in ontsteking. Het zweit dan op, wordt bloedrijker, en deze teekens neemt men ook waar aan de oogleden. De afzondering van tränen en slijm is toegenomen. De dieren knipoogen, zijn zeer gevoelig voor het licht, en hun gezigts-vermogen is verzwakt. De ziekte tast beide oogen tevens, of een van beide oogen aan, en gaat somtijds gepaard met koorts, verkoudheid van den neus, hoesten, hondeziekte, longontsteking, rheumatische aandoeningen, enz.
De katarrhale oogontsteking is de goedaardigste van alle oogziektenj immers bij eene doelmatige behandeling eindigt zij den 3—8 dag in genezing, zonder nadeelige gevolgen na te laten; wordt zij echter verwaarloosd of gaat zij gepaard met andere ziekten, dan kan zij sleepend worden of andere oogziekten, zoo als zweeren op- of verduistering in het hoornvlies nalaten.
Bij de behandeling moet men het vordere vatten van koude trachten te voorkomen door het dier in een matig warm en van togtlucht bevrijden stal of plaats te leggen. Is het slechts eene ligte ontsteking, dan zijn laauw warme oogbaden, uit een aftreksel van vlierbloemen, in de meeste gevallen
|
||
|
||
|
|||
90
|
|||
|
|||
|
voldoende. Is daarentegen het bindvlles zeer gezwollen, worden er veel tränen en slijm afge-scheiden, maar is de lichtschuwheid niet sterk, dan legge men zaclite linnen kussentjes met vlier of kamilbloemen over de oogen, en vernieuwd die zoo dikwijls als ze nat zijn geworden. Zijn de oogen zeer gevoelig, dan make men gebruik van slijmerige oogwaters zoo als van het (bladz. 88) opgegevene uit kaasjesbladen- of kweepitten en bilzenbruid, in welks plaats men ook gebruik kan maken van het doodkruid. De bijvoeging van een weinig loodsuiker, bijv. 1 grein op elk one van het oogwater, kan nuttig wezen, vooral als de oogen bestendig vochtig zijn van tränen of slijm, in welk geval men, als de oogen zeer. weinig gevoelig maar zeer gezwollen zijn, in plaats van de loodsuiker, even zoo veel witte of blaauwe vitriool of oogsteen moet geven, waarvan men van 1—3 grein op het one vocht kan nemen. Is het bind-vlies zeer verslapt en ongevoelig, dan losse men die vitriool op in een aftreksel van thee, kamillen, vlier, kruizemunt of dergelijk aromatisch middel. Ontstaan er zweertjes op den oogbol, dan be-strijke men die 's morgens en 's avonds met een weinig roode praecipitaat zalf, en make men in de tusschentijden gebruik van een der opgegevene oogwaters. Is de oogontsteking slepend geworden, en het oog weinig gevoelig, dan voldoet de op-
|
||
|
|||
|
||
91
|
||
|
||
genoemde zalf, of men geve een oogwater waarin op elke once water 10 grein blaauwe vitriool worden opgelost. In sommige gevallen voegt men op elke once nog 5 druppels opium-wijn en baadt daarmede 2—3 maal daags de oogen.
Dikwijls is het nuttig om in den aanvang der ziekte den hond te doen braken.
C. De Rheumatische oogontsteking. ( Ophthalmia rheumatica.)
Komt vrij veelvuldig voor bij honden van allerlei leeftijd en wel alleen of met een der volgende ziekten gepaard: hondeziekte, katarrhale koorts. algemeen rheumatisme en rheumatische ontste-kingen. Zij doet het ondoorschijnende hoornvlies (het wit der oogen), somtijds ook het doorschijnende hoornvlies (regenboog en oogappel), aan. Het oog is daarbij warmer dan gewoonlijk, uiterst ge-voelig voor het licht, zeer rood (door een net van fijne adertjes op het ondoorschijnende hoornvlies) en baadt zieh in tränen. In de meeste gevallen zijn de oogleden weinig of niet gezwollen, en kleven de oogleden nogtans dikwijls aan el-kander gedurende den nacht. Om de pijn trekt de hond zijne oogbollen terug, zoodat de oogen kleiner schijnen dan gewoonlijk. Niet zelden wordt het hoornvlies, als de ziekte 2—4 dagen bestaan heeft, ondoorschijnend en vormt er zieh een rood-
|
||
|
||
|
||
92
aclitig blaasje meestal op het midden van den oogappel. Dit blaasje verändert spoedig in een zweertje met min of meer dikken randen en een ongelijken, graauwachtigen en ru wen bodem, waaruit dikwerf vleeschheuveltjes opgroeijen, die spoedig over de randen been wassen en het gezigt benemen.
De oorzaak dezer ontsteking is het vatten van koude, door nat koud weder en het heerschen van oosten- en noordenwinden.
Onder gunstige omstandigheden kan ze in 6—8 dagen genezen; doch bij verwaarloozing of als zij zeer hevig is, wel 14 dagen hevig blijven of slepend -worden. Somwijlen laat zij eene blij-vende verduistering van het hoornvlies of zelfs graauwe of zwarte staar na. De beschrevene zweertjes kunnen volkomen en met behoud van het gezigtsvermogen genezen worden.
Bij de behandeling meet men het dier matig warm houden, het niet wasschen of baden, of er mede jagen. Men onthoude het vleeschspijzen en geve een zacht voedsel, maar weinig. Is de bond krachtig, dan doe men eene aderlating en bijna altijd is het nuttig om eene etterdragt in den nek of onder de borst te plaatsen. Inwendig geve men een purgeermiddel nit zoete kwik en guttegom of jalappewortel. Is het oog niet zeer gevoelig voor licht en lucht, dan legge men drooge kruiden-kussentjes uit vlierbloemen op de oogen.
|
||
|
||
|
||
93
Zijn deze daarentegen zeer gevoelig, dan make men gebruik van een oogwater nit:
Doodkruik of doornappelbladen, i once, gekookt in water tot een doorzijgsel van 6 oncen. Is het oog droog, dan voegt men bij het af-kooksel wat slijm van kweepitten, Deze middelen wendt men laauwwarm eenige malen daags aan. Is de kracht der ontsteking kierdoor gebroken, dan geve men tot oogwater:
Bijtende sublimaat,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3—4 grein.
Water (overgehaald),nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 6 oncen.
Extract van doodkruid, 6—10 grein, en wendt dit even zoo laauwwarm aan.
Is de ontsteking slepend geworden, dan komt vooral te pas:
Eoode praecipitaatzalf, 2 drachma's.
Azijnzure morphine, 1 grein. 3 maal daags daarvan een weinig in het oog ge-streken. Daarbij meet de etterdragt goed etterende worden gehouden.
2. VJekken op het oog. {Albugo, Leucoma). Vlies over het oog. (Pannm).
Zeer dikwijls ontstaan er op het doorschijnende hoornvlies meer of mln groote, wit, graauw, blaauwachtig of geelachtig gekleurde vlekken, die van verschillende doorschijnendheid zijn, zijnde de gele en witte bijna geheel doorschijnend. Zij zijn
|
||
|
||
|
||
94
het gevolg van voorafgegane ontsteking en zijn veelal to verdrijven als zij nog slechts een körten tijd bestünden, vooral de graauw- of lichtblaauw gekleurde. De behandeling vereischt oplossende en verdeelende middelen. Bestaat er nog ontsteking, dan wende men slijmige oogwaters aan en voegt daarbij eenige droppels opium tinctuur. Loodmiddelen zooals loodazijn, loodsuiker, Gou-lardswater moeten hier streng vermeden worden. Is de ontsteking verdreven, dan bewijst het vol-gende goede diensten:
Gezuiverde potasch, 10 grein.
Opium,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 5 grein.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; i once,
onder elkander gemengd wordt daarvan 2—3 maal daags een weinig met een veder of penseel in het oog gestreken. Heeft men hiervan gedurende 8—14 dagen gebruik gemaakt, dan bezige men de blaauwe kwikzalf, hetzij alleen of met, bijvoeging van 10 grein opium op het a once zalf, en strijkt daarvan een stukje ter groote eener groene erwt tusschen de oogleden. Evenzoo kan men gebruik maken van de roode praecipitaatzalf. Ook zijn hier nuttig, oogwaters uit aftreksels van specerij-achtige bloemen, zooals van kamillen, lavendel, enz. met bijvoeging van 2—4 grein potasch op elk once aftreksel. — Blijft de vlek zeer lang be-staan, dan is het goed, dat men twee malen daags
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
95
een weinig notenolie, of levertraan in het oog brengt. Men houde den bond op een schrale leef-regel en laat hem beweging nemen in de vrije lucht. Goad gevoede honden geeft men om de 8 dagen een purgeermiddel.
3. De graauwe-staar. (Cataracta.J
Bestaat in eene gedeeltelijke of gebeele ver-duistering der kristallens of van baar beursje, ook wel van beide tevens; somwijlen bepaalt de ver-duistering zicb tot enkele puntjes of streepjes. De verduisterde plaatsen zien er graauw of blaauw-acbtig, wit of geelacbtig en somwijlen als gemar-merd nit, zijn nu eens gebeel, dan weder gedeel-telijk ondoorscbijnend. Gewoonlijkvangtdegraauwe staar aan met eene graauwe of blaauwe verkleu-ring der kristallens, die bij toeneming der ziekte allengs witter wordt.
De berkenning der ziekte is gemakkelijk daar men in den oogappel, in plaats van bet gewone zwart, eene graauwe, blaauwe of witte kleur, betzij bier en daar, of algemeen waarneemt, en de bond is blind of zlet gebrekkig. Bestaat er bij de graauwe-ook zwarte staar, dan is de oogappel ongevoelig; zij vernaauvvt zicb niet, al valt ook bet sterkste licbt in bet oog.
De graauwe-staar komt vooral voor bij zeer oude honden; zij ontstaat dan als zij 14—16 jaren of
|
||
|
||
i
|
||
|
||
96
|
||
|
||
ouder zijn, en gewoonlijk aan beide oogen. Zij kan ook het gevolg zijn van hevige inwendige oog-ontstekingen, van onderdrukt huiduitslag en rheu-matisme. knbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Zij is slechts zelden geneeslijk, de operatic der
staar of katarakt mislukt bij de honden gewoonlijk. Het geneeselijkste is nog de pas bestaande katarakt; is zij een gevolg van den ouderdom of bestaat er tevens zwarte staar, dan is zij altijd ongeneeslijk, Bij de behandeling meet men trachten de in de kristallens afgezette stoffen te doen opslorpen, of de ondoorschijnende kristallens met de staarnaald van voor den oogappel verwijderen. In het eerste geval houdt men den hond op een schralen leef-regel, geeft hem om den 3—4 dag een purgeer-middel, zet eene etterdragt in den nek en wendt op het cog zacht prikkelende oogwaters of zalven aan, bijv. een aftreksel van kamilbloemen, van val-kruid, valeriaan, enz. met bijvoeging vanlOgrein potasch op elk once vocht, ook kan men gebruik maken van kamfer dezelfde hoeveelhei'd en voegt er dan eenige slijm van arabische gom bij, — of instede van kamfer even zooveel hertshoornzout, of men gebruikt deze met reuzel of kwikzalf als eene oogzalf, die men ook kan bereiden uit een scrupel zoete kwik met 2 drachma's ongezouten boter. #9632;— De operatie der katarakt geschiedt op drieerlei wijzen: men kan de kristallens door mid-
|
||
|
||
|
||
97
del van den staarnaald door eene insnijding in het hoornvlies naar buiten halen, of dien in zijn geheel, of in stukken verdeeldnaar beneden drukken in de achterste oogkamer (in het glasaclitig lig-chaam.) Na deze. operatie meet de hond streng ontsteking-werend behandeld en zeer schraal ge-voed worden. 1)
4. De zwarte-staar. (Ämaurosis).
Is eene verlamming der gezigtszenuw en het net vlies van het oog en openbaart zieh door de ongevoeligheid van dat deel voor het licht, en dus ook door blindheid, zoodat de bond met den neus tegen de voorwerpen aanloopt als hij die door den renk niet kan onderscheiden. In het oog ziet men niets afwijkends, dan dat de oog appel (pupil) wijd open staat, zieh bij verminderd licht niet opent of bij schitterend in het oog vallend licht niet zamentrekt. Bij dit onderzoek van het eene oog, moet men het andere bedekken, opdat het oog, dat men onderzoekt den invloed des lichts alleen ondervinde. Somwijlen is slechts een oog, in de meeste gevallen echter zijn beide aangetast
|
||
|
||
1) In het Repcrtor. tijdschr. voor de geneesk. 1 Jaarg. bladz. 2S4, wordt een geval aangehaald, waar de nederdrukking der Cataract in het regter oog van een' bond, met een' gelukkigen uitslag werd verrigt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
5
|
||
|
||
|
|||
IB'
|
|||
|
|||
n
|
98
en nu en dan gaat de zwartestaar ook gepaard met cataract, en dan is de pupil gekleurd zoo als 'wij hebben opgegeven.
De zwarte staar is somtijds een gevolg van vermeerderden aandrang des bloeds naar het hoof'd bij jonge honden, of van ziekte-verplaatsingen, vooral bij hondeziekte en uitslagziekten. Zij komt ook voor bij zuigende teven, die hare jongen hebben verloren, en bij sterke beleedigingen van het hoofd wanneer zij het dier plotseling overvalt. Alleen in dit geval is deze ziekte vrij zeker te genezen; maar heeft zij reeds eenigen tijd bestaan dan is de genezing zeer onzeker. In de meeste gevallen blijft de bond blind. Bij jonge, volbloedige honden moet men aderlaten, herhaal-delijk purgeermiddelen geven, eene etterdragt aan den hals zetten, een streng dieet laten houden en het oog baden met koud water of met water en brandewijn. Ingeval van ziekte-verplaatsing zijn purgeermiddelen, inwrijving van spaansche vliegzalf of braakwijnsteenzalf op het kruisofaan de zijden der borst nuttig. Men laat den kop en de oogen 8—10 maal daags baden met een aftreksel van valkruid of met warmen brandewijn. Ingeval van verwondingen komen eene verkoelende behandeling, en bij goed gevoede dieren, eene aderlating te pas; terwijl men, als de geprikkelde toestand verdwenen is, het valkruid uit- en inwendig
|
||
Ill
|
|||
|
|||
|
||
99
laat gebruiken. Bestaat er in het geheel geen ge-prikkelde toestand, dan geve men inwendig zacht prikkelende middelen, valkruid, mostaard, valeriaan enz, en dan laat men het lijdende oog en diens omtrek met aftreksels van specerijachtige planten baden, later ook de slapen van het hoofd met ter-pentijnolie of met geest van salammoniak wrijven. De behandeling vordert meestal een geruimen tijd en men moet nn en dan van middelen verwisselen.
5 De waterzucht van den oogappel. (Hydr ophthalmia^)
Deze komt zelden voor en bestaat in eene op-hooping van water in de voorste oogkamer, waardoor de oogappel vergroot en de vliezen van het oog onmatig nitgezet worden, zoodat het voorste gedeelte des oogs uitpuilt buiten de oog-holten. In den beginne kan de hond nog met het lijdende oog zien en gewoonlijk vindt het gebrek slechts aan een oog plaats.
Zij is een gevolg van herhaalde hevige rheumatische oogontstekingen, het vatten van koude, verstoppingen in de buiksingewanden, buik- of borstwaterzucht, onderdrukt huiduitslag, enz. Deze ziekte is moeijelijk te genezen; aan zieh zelve over-gelaten neemt zij meestal allengs toe en veroorzaakt zij blindheid; veeltijds echter barst het door-schijnende hoornvlies en ontaardt het oog.
5*
|
||
|
||
|
||
IH
|
||
|
||
100
|
||
|
||
De behandellng is langwijlig; men moet de opslorping van het uitgestorte vocht bevorderen en de oogvllezen tot verhoogde werkzaamheid aanzetten. Daartoe gave menbij afwlsselingpurgeer-en pisdrijvende middelen, laat den bond zieh veel bewegen in de open luclit, legt laamv-warme, drooge kruidenkussentjes op bet lijdende oog en zet eene etterdragt acbter het oor aan de lijdende zijde. Bovendien moet het oog gebaad worden met af-treksels van specerijachtige planten, waarin men een weinig aluin oplost. Is het oog zeer opgezet dan kan men ook het vocht ontlasten, door met eene staarnaald eene kleine opening te maken aan den rand van bet doorschijnende hoornvlies,hetgeen men 2—3 malen herhaalt in de acht dagen, waarbij men inmiddels voortgaat met de opgegevene behandeling. Is de oogappel gebarsten, dan trachte men de vorming van een likteeken te bevorderen, door de aanwen ding van een oogwater met loodsuiker.
G Het uitzahken van den oogbol. (Exophtlialmus).
In deze ziekte steekt een grooter of kleiner gedeelte van den oogbol buiten de randen der oog-bolte uit. Heeft zij nog slechts körten tijd bestaan, dan is het doorschijnende hoornvlies nog glad en doorzigtig, maar bij längeren duur wordt dit on-doorschijnend, graauw en rimpelig, hoornachtig en
|
||
|
||
|
||
101
droog, het bi'ndvlies en liet ondoorscliijnende hoorn-vlies daarentegen doskerder rood en het gezigts-vermogen is dan gewoonlijk verloren gegaan.
De oorzaken zijn: beleodigingen van den oogbol of in de slaapgroeven of zelfs drukking aan deze plaatsen, want de oogholte is naar de zijde niet met gebeente gesloten, zooals dat bij vele andere dieren het geval is, en hierin ligt ook de reden van het meerdere voorkomen dezer ziekte bij den hond, wiens oogholten ook bovendien ondieper zijn; daarom komt zij het meest voor bij de bul-doggen, de mopsen, doggen enz. die van nature uitpuilende oogen bezitten. Somtijds is de kwaal ook het gevolg van de waterzucht der pupil of van gezwellen in de oogholte; is dit het geval dan ontstaat zij ineer allengs.
Heeft de ziekte nog slechts körten tijd geduurd zoodat het doorschijnende hoornvlies nog niet ziekelijk veranderd is, dan bestaat er nog kans van genezing, doch is het hoornvlies rimpelig, verdroogd, de oogappel waterzuchtig, of bestaat er een ge-zwel in de oogholte dan is er weinig hoop op herstel.
Bij de behandeling moet men het oog zoo spoedig doenlijk terug brengen, wanneer er na-melijk geene ziekelijke verandering in de oogholte of aan den oogbol wordt waargenomen. Om dat oogmerk te bereiken baadt men het oog gedurende 5—10 uren onophoudelijk met ijskoud water, op
|
||
|
||
|
||
102
dat de oogbol zieh zamentrekken, die men daarna met de vlakke hand of met de beide duimen in de oogholte terug duwt, waarbij door een helper de oogleden zoo wijd mogelijk moeten worden opengehouden. Wordt de terugbrenging belet door dat de vrije rand der oogleden zieh te sterk zamen-trekt, dan maakt men eene zeer kleine insnijding in den buitensten ooghoek. De een maal terug-gebragte oogbol is steeds genegen om naar voren te treden, daarom is het noodig, dat een paar helpers elkander gedurig aflossen om met de vlakke hand drukkende, de oogbol op zijne plaats te houden. Kan dit niet, dan moet men er een zacht drukkend verband overleggen, of in het uiterste geval de oogleden door drie hechtingen zamen-hechten; maar hierop volgt steeds eene hevige ontsteking in deze deelen. In elk geval moet men zorg dragen, dat de honden met hunne pooten geene schade aan verband of heehting toebrengen. Tot dat einde bindt men hunne voorpooten, met een om het midden van den voorarm gelegden band aan een om het lijf geslagen gordel of aan de aehterpooten. Overigens wende men gedurende 24—36 uren ijskoude baden op het oog aan, dan neemt men het verband weg, om de broeijing te voorkomen, en maakt verder gebrnik van spece-rijachtige en zamentrekende middelen op de oogleden en de omliggende deelen.
|
||
|
||
|
||
103
Bestaat er tevens waterzucht van den oogappel, dan moet men het water entlasten, zoo als wij hebben opgegeven, waarna men de gevvone be-handeling instelt. Gezwellen in de oogholte moet men eerst door eene operatie trachten te ver-wijderen. Is de ziekte verouderd, en bestaat er verzwering aan den oogbol, zoodat men bet oog met geene mogelijkbeid kan terugbrengen, dan blijft er niets overig dan dat men den oogbol met de scbaar wegneemt.
III. Zteklen can het oor. 1. Het hloedoor.
Bij honden van alle rassen, maar vooral bij de lang-oorige, gebeurt het wel eens, dat de oor-schelp plotseling opzwelt, zoo dat het oor stijf in de hoogte staat. Het gezwel is veerkracbtig, iets warmer en bij aanraking pijnlijk. Som-wijlen voelt men er vochtgolving in. Gewoonlijk honden de honden het hoofd een weinig lager aan den kant van het lijdende oor, dat zij ge-durig krabben. De ziekte bestaat in eene uit-storting van slagaderlijk bloed, tusschen de kraak-beenige oorschelp en de buid, nu eens aan de buiten dan eens aan de binnenzijde des oors, tengevolge eener uitwendige beleediging, zoo als bijten, krabben, enz.
Aan zieh zelf overgelaten blijft het bloedoor
|
||
|
||
|
||
104
tot twee maanden lang bestaan zonder te verminderen, en blijft er steeds eene verdikking van overig. Het is zelfs moeijelijk te genezen en steeds genegen ora terug te komen.
Om liet te genezen maakt men met een lancet eene kleine opening in het lioogste gedeelte van het gezwel, drukt het bleed en bloedwater naar buiten en bestrijkt daarna de zwelling met tinktuur van spaansche vliegen om eene sterke ontsteking op te wekken, dan legt men een verband aan waar-door de huid vrij stevig tegen het kraakbeen ge-drukt blijft. Dit verband moet 30—36 uren ge-lijkmatig blijven drukken en op deze wijze ver-krijgt men nog somwijlen op de spoedigste wijze de zamengroeijing van het kraakbeen met de huid. Gelukt dit niet dan wordt de beurs weder met bleed of met etter gevuld en komt het gezwel dus op nieuw op, of er ontstaat eene langdurige verettering. In het eerste geval moet het vocht weder door eene insnijding ontlast worden, of is men genoodzaakt eene dunne etterdragt overlangs door het gezwel te trekken. Was het eene opene verzwering geworden, dan kan men trachten, die door een drukkend verband te sluiten; maar niet als die verzwering een zwakheids-karakter bezit, en de etter dun en bloedig is, in welk geval men de wond moet zuiveren en daarna behandelen met het volgende middel, dat men
|
||
|
||
|
||
105
met een penseel aansirijkt en daarna een verband aanlegt.
Salpeterzuur-zilver oxyde, 10 grein.
gedestilleerd water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 drachma.
Tot hetzelfde oogmerk kan men zieh ook bedienen van tinktuur van spaansche vliegen, of van jodinm tinktuur, maar dan zonder water.
2. De Oorworm. De uitwendige oorworm ook ivel kanker aan het oor geheeten.
Deze ziekte wordt genoegzaam alleen bij lang-oorige honden aangetroffen, vooral bij patrijs hon-den, bescbutters,poedels,Newfoundandsche honden en dergelijken. Oorspronkelijk bestaat zij in eene ontsteking van bet kraakbeen des oors en later in eene verstorende verzwering van dat deel, Zij begint schier altijd aan de punt of aan den rand in de nabijheid van de punt der oorschelp. De dieren schudden daarbij sterk met het hoofd, waar-bij zij met de ooren tegen den nek en onder tegen den hals klappen. Ook krabben de honden zieh meer dan gewoonlijk aan het oor. Bij het onderzoek ziet men, dat de punt des oors een weinig gezwollen, beet en pijnlijk is; de baren op de zwelling staan overeind en de äderen zijn daar ter plaatse zigtbaarder dan wel anders; de opperhuid wordt aldaar schubachtig en later sijpelt er eene weiachtige vloeistof door; de huid wordt
|
||
|
||
|
|||
106
|
|||
|
|||
|
weeker; er vormt zieh een klein zweertje, waarvan de randen iets hooger en donkerrood, de bodem echter witachtig is; dit zweertje knaagt de huid en de kraakbeenige oorschelp weg en wordt allengs grooter, zoodat het er uitziet als waren deze deelen door een worm weggeknaagd, daar de zweer slechts ongeveer twee lijnen breedte bij een duim lengte heeft. Somwijlen vindt men twee of drie zulke zweeren aan een oor.
De oorzaken dezer ziekte kent men nog niet genoegzaam; waarscliijnlijk geven uitwendige be-leedigingen zooals bijten, stooten, krabben, enz. daartoe aanleiding, somtijds schijnen eck ziekte-ver-plaatsingen en huiduitslag in aanmerking te komen.
De genezing van dit gebrek is wel moeijelijk maar gaat vrij zeker. Daartoe houdt men de goed gevoede honden op een schralen leefregel, geeft hen om den 3—4 dag een purgeermiddel en houdt bet oor eenige dagen nat met goulards-water.' Daarbij moet men zorgen dat de bond zijn hoofd niet stark kan schudden of het oor kan wrijven, tot welk einde men het oor door middel van een verband tegen het hoofd aandrukt, of men steckt het oor in een soort van zakje van fijn linnen, en bevestigt dit met een paar bandjes aan den halsband. Het best is een verband, waarbij het oor bevestigd wordt en de punt regt opstaat, Als geneesmiddel gebruikt men kwikzalf, waarvan
|
||
|
|||
|
||
107
men tweemaal daags een weinig op de zweer en in diens omtrek inwrijft; duurt de ziekte echter langer dan is dit middel te zwak en dan moet de levenswerkzaamheid meer worden opgewekt, waartoe de terpentijnolie, de roode praecipitaatzalf, de helsclie steen of het gloeijend ijzer te pas kunnen komen. De volgende zalf heb ik zeer werkzaam bevonden.
ßoode praecipitaat, 'A drachma.
Basilicum,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 drachma's,
waarvan men 1—2 maal daags een weinig op de zweer strijkt. 1) Kan men door deze middelen de genezing niet bewerken, of wordt het oor door diepe likteekens misvormd, dan moet men het ziekelijke gedeelte met de schaar wegknippen en wel op die wijze, dat men tevens eene goede gedaante aan het oor geeft, kunnende men dan ook aan het gezonde oor dezelfde gedaante geven; de daarbij ontstaande bleeding stelpt men door het
|
||
|
||
i) Daar men bij den mensch in kankerachtige verzweringen met een uitstekend gevolg gcbruik heeft gemaakt van bet looizuur, (Acidum tannicum, Tannine) zou men ook dit kunnen beproeven. Men wende bet dan aan op dc volgende wijze: Looizuur, 1 drachma opgelost in Water, i once. Met dit vocht de verzweeringgedurig tebevochtigen, of anders walten met dit vocht doortrokken met een verband er legen lc houden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;dg vert.
|
||
|
||
|
|||
|
108
opstrooijen van een weinig poeder van spiegelhars of asch op de wond, of door die even aan te raken met een gloeijend ijzer. 1)
3. De ontsteking van den uitwendigen gehoorweg.
De zoogenaamde inwendige oorworm.
Of de loopende ooren. (Otorrhoea. Otitis.)
Het teedere bekleedsel van den uitwendigen gehoorgang, is zeer onderhevig aan ontsteking en de gevolgen daarvan, vooral bij de rassen met lange ooren en bij de honden die veel te water gaan.
|
||
|
|||
|
|||
1) Velen houden dcze ziekte voor erfelijk en ook F. C. Hek-meyer zag daarvan voorbeelden, boewel zij zieh alleen bij vol-wasscn honden vertoonde. Als een der beste geneesmiddelen, wordt door Zijn Ed. aangeprezen de kreosot in een aftreksel van saliebladen (6—8 droppels op een once aftreksel, kunnende men allengs tot 12—14 droppels opklimtnen.) Nadat de ooren eerst met zeepwater en linnen proppen goed gczuiverd zijn, giet men 2—5 tnaal daags van dat middel, laauw warm gemaakt, eene genoegzame hoeveclheid in het oor, hetgeen de honden gaarne gcdoogen daar het middel niet bijt. Men vermijdevooral het inspuiten van koude geneesmiddelen in het oor bij den bond. Zie Repert. tijdschr. voor de Geneesk. S jaarg. biz. 138. quot;Weissenbruck, zag nadcelige gevolgen van de aanwending der creosot en prijst het volgende aan. Alkookso! van wilgen bast, koorts bast en phagadeniscb water van elk 2 oncen. Tine-tuur van myrrhe 1 once, onder een gemengd laat men daarvan 1—2 maal daags 1—2 theelepeltjes vol in het oor loopen en daarbij geve men inwending manna h. c. 342, de vert.
|
|||
|
|||
|
||
109
De door deze ziekte aangetaste honden, schudden veel met het hoofd, krabben in het oor en houden het hoofd somtijds scheef naar de lijdende zijde. Het lijdende oor en diens omtrek is warmer en bij drukking gevoeliger, ook is de gehoorgang donkerrood. Enkelde honden toonen daarbij koorts-verschijnselen. Na verloop van 8—10 dagen vloeit er eene, door de bekleedselen van den gehoorgang afgescheidene, geelachtige, kleverige vloeistof uit het oor, die daaraan tot dünne korsten verdroogt en allengs roodachtig en stinkend wordt. Eindelijk ontstaat er eene werkelijke verzM^ering, die nu eens een tamelijk goede etter, maar ook wel een stinkend vocht afscheidt, in welk laatste geval, de bekleedselen van den gehoorgang zeer verdikt en met zweren bedekt zijn, die weelderig vleesch opleveren en dikwijls zelfs tot in het kraakbeen voortknagen.
De oorzaken dezer ontsteking zijn nog niet met zekerheid behend; het vatten van koude, belee-digingen van den gehoorweg, ook door in het oor gedrongen vreemde ligchamen, en uitslagziekten worden vooral beschuldigd; het geven van over-vloedig en te vet voedsel bij te veel rust, schijnt er insgelijks toe bij te dragen.
Zoolang de ziekte nog niet te zeer is verouderd, er nog slechts eene weiachtige vloeistof uit het oor vloeit, en de aanleidende oorzaken kunnen worden verwijderd, kan men de ziekte tamelijk
|
||
|
||
|
||
110
zeker genezen; maar als er reeds verzwering bestaat, en er zieh een stinkend vocht ontlast, is zij hardnek-kig en langdnrig en keert zij ook dikwerf terug. Bij de behandeling meet men eerst opletten of er zieh ook vreemde ligchamen in den gehoorweg bevinden, om die te verwijderen; men knipt de lange en te zamengekleefde baren weg en reinigt bet oor met laauw zeepwater. Men geve een purgeermiddel en berbale dit 6—8 dagen later; soms later nog eens of meermalen, vooral bij goed gevoede bonden, bij welke men ook eene etterdragt in den nek plaatst, als de kwaal ver-ouderd was. In ligte gevallen droppelt men alle 2—3 uur een eijerlepeltje vol in bet oor van; Loodsuiker, 3 grein. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen.
Is bet oor zeer pijnlijk, dan kan men bierbij voegen, 2—3 grein opium of 15 grein extract 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van zwart bilzenkruid, of wel men kookt:
Doodkruid (belladonnae), 2 draebma's in Water, tot een doorzijgsel van 4 oncen en voegt daarbij:
Loodsuiker, 4 grein. of wel men trekke vlierbloemen in melk en drop-pelt die laauwwarm in bet oor.
Vloeit er veel vocbt uit bet oor, dan kan men ge-bruik maken van de bovengenoemde middelen, maar dan neemt men meer loodsuiker bijv. tot 10 grein
|
||
|
||
|
||
Ill
|
||
|
||
op elk once vocht, —'of in plaats van dit loodmiddel, witte of blaauwe vitriool indezelfdeevenredigheden. De meeste baat heb ik gevonden bij het volgen-de middel:
L/oodsuiker, '/a drachma, Witte vitriool, 1 scrupel, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 4 oncen,
Waarvan men 2—3 maal daags een weinig in het oor giet.
Ingeval van werkelijke verzwering en ottering of uitvloeijing van een stinkend scherp vocht, moeten er krachtige omstemmende en zamentrekkende mid-delen gebruikt worden, bijv. in plaats van de loodsuiker, heische steen 5 grein op het half once water, of aftreksel van vlierbloemen, of aikooksel van doodkruid, wilgenbast, eikenbast of galnoten in water. Is de verzwering zeergevoeligdangevemen: Eijtende sublimaat,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2 grein,
Kalkwater,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 once,
of Bijtende sublimaat, 1—2 grein, Gedestilleerd water, 1 once, Wijn van Heulsap, 10 droppels, cm daarvan 2—3 maal daags een theelepeltje vol in het oor te droppelen.
Zijn de zweren zeer weelderig en is de etter zeer stinkende, dan betoont zieh het volgende middel zeer werkzaam:
|
||
|
||
|
||
112
|
||
|
||
Kreosot, 1 scrupel, Water, 'A once, op dezelfde wijze gebruikt.
Men maakt gebruik van strooi-poeders om de naburige deelen te beveiligen tegen de uitvloeijende vochten; het beste dient daartoe poeder van houtskool hetzij alleen of met poeder van ka-milbloemen, eiken- of wilgenbast, enz. Loodwit verhardt in den gehoorgang en werkt nadeelig. Overigens moet men het dier schraal voeden en veel beweging laten nemen.
4. Polypen in het oor.
Deze hebben een week, vleescbachtig, somtijds ook een meer kraakbeenig voorkomen, eene roode kleur, en nemen hun oorsprong als kleine wratten aan den zijwand van den uitwendigen gehoorweg, vanwaar zij naar buiten dringen, als wanneer zij tevens een dünne etter opleveren, doordien een gedeelte er van in oppervlakkige verzwering ge-raakt; de bond schudt daarbij veel met het hoofd.
De oorzaken zijn meest altijd onbekend.
De polypen neemt men aldus weg: door middel van een dun staafje voert men eene Ins van een stevigen zijden draad in den gehoorweg, schuift die Ins om den wortel van het uitwas en haalt dan den draad aan, om den polypus te doen af-sterven. Gewoonlijk valt hij na verloop van onge-
|
||
|
||
|
||
113
veer acht dagen verdroogd af. Als er dan nog eene verzwering aan den wortel overblijft, doe men inspuitingen in het oor van Goulards water, aluinwater enz. Is de polypus zoo groot, dat men de lus niet binnen kan brengen dan moet men hem eerst verkleinen door hem gedurig aan te raken met heische steen.
5. Vernaauwing en toegroeijing van den uitwendigen gehoorgang.
Deze heeft op tweederlei wijzen plaats: 1deg;. Somvvijlen wordt het vlies, dat den uitwendigen gehoorgang bekleedt allengs dikker ten ge-volge eener ziekelijke afwijking, en dit kan zoo sterk wezen, dat de gehoorgang daardoor geheel gesloten raakt, hetgeen men opmerkt door dat de hond aan een ofquot; aan beide ooren doof is. — De oorzaak is meestal gelegen in slepende ont-steking en verzwering en de genezing moeijelijk. Men moet door werktuigelijke middelen, zooals door het inbrengen eener dunne, drooge darmsnaar, die men in het oor bevochtigt, den gehoorweg trachten te verwijden. Men kan zieh te dien einde ook bedienen van een, 1 duim lang en 1—2 lijnen dik stukje gewaste spons, dat men insgelijks na het inbrengen bevochtigt. Naarmate men vordert neemt men telkens een dikker stukje snaar of spons, en houdt met dat inbrengen aan, zelfs eenigen
|
||
|
||
|
||
114
tijd nadat de verwijding volkomen is. Om ze in het oor te houden legt men een verband aan. •— Zijn de wanden van den uitwendigen gehoorgang geheel zamengegroeid, dan zou men kunnen be-proeven dien weder te openen door eenen kruiswijze insnijding, waarvan het middelpunt juist op het midden van den gehoorweg is. In de opening brengt men dan, op de hierboven beschrevene wijze, een stukje darmsnaar of gewaste spons.
2deg;. Somwijlen ontstaat er bij honden, wien men de ooren te kort aan het hoofd heeft afgesneden, eene zamengroeijing van den gehoorweg, door dat de wond randen zieh daarover vereenigen. Alsdan hoopt het oorsmeer zieh zoodanig op, dat de gehoorgang een gezwel vormt, dat de honden ge-* durig krabben. Men geneest dit door het kruiswijze in te snijden en de vier wondlappen naar binnen om te slaan en te hechten, waardoor men een behaarde rand om het oor bekomt.
IV. Xtekten der neusholte en vttorhoojtfxhoezems.
Behalve in verkoudheid en hondeziekte wordt het neusvlies nog aangedaan door kwaadaardige verzweringen en polypen. In devoorhoofdsboezems komt somtijds eene bijzondere soort van wormen voor.
De zweren zijn dikwijls gevolgen van ver-
|
||
|
||
|
||
115
wondingen door in den neus gedrongen stroo-halmen of van stoppeis, die zij op het jagtveld in den neus krijgen; dikwijls is die ontsteking ook een gevolg van slaan of schoppen legen den neus, en in enkele gevallen ontstaan er zweren op, doordien de etter in de kwaadaardige long- en keelontsteking eene bijtende working op het neus-vlies uitoefent. Dikwijls zijn de zweren zoo laag geplaatst, dat men ze kan zien, doch gewoonlijk moot men tot hun bestaan besluiten, doordien men dünne, hloedige etter uit den neus ziet vloeijen, door dat de honden dikwijls proesten of niezen, met de voorpooten over den neus wrijven en snor-kend ademhalen; in de meeste gevallen echter komt men eerst na den dood des diers tot volledige over-tuiging omtrent het bestaan der ziekte. Aan zieh zelf overgelaten, hebben deze zweren ook meestal den dood des diers ten gevolge, door beenbederf en uittering.
Bij de behandeling komen te pas: dampbaden uit specerijachtige kruiden, bijv. vlier en kamillen, kruis-en-muntkruid, enz. Heeft de uitvloeijende etter een kwaden renk, dan kan men er eenige chloor-kalk bijvoegen; men laat die dampen driemalen daags gedurende een half nur inademen. Is de hond zeer goedaardig, dan kan men het vocht ook in den neus spulten, doch bij zeer kleine hoeveel-heden, opdat het vocht niet in de keelholte vloeije.
|
||
|
||
|
||
116
|
||
|
||
Vloeit er veel vocht uit den neus, dan gebmike men tot die inspuiting:
Aluin, 1 drachma opgelost in
Water, 4 oncen
of
Blaauwe vitriool, 1 scrupel opgelost in
Water, 6 oncen. ook kan men in beidegevallen, in plaats van water een afkooksel van eiken- of wilgenbast in water gebruiken. Begint de neus of de aangezigtsbeen-deren zieh op te zetten, dan moet men in tijds trepaneren op die plaats, opdat de etter zieh entlasten en men de noodige geneesmiddelen door de gemaakte opening kan inspuiten.
Polypen in de neusholte, zijn meer of min weeke en sponsachtige uitwassen van het slijm-vlies, die licht- of donker rood van kleur en van verschillende gedaante en omvang zijn, en zelfs zoo groot kunnen worden, dat zij niet alleen de voor-hoofds en kaakboezems vullen, maar uit de onder-ste neusholten dringen, ja zelfs de beenderen van het aangezigt uit een doen wijken. Ooor de druk-king, die zij op die wijze ondergaan, geraken ze in ontsteking en verettering en brengen zij het leven des diers in gevaar, — Men vermoedt hun aanwezen, door de snorkende, moeijelijke adem-haling, waarbij de bond genoodzaakt is den mond open te houden en zieh verstikkings verschijnsels
|
||
|
||
|
||
117
openbaren, als men hunnen mond met geweld sluit. De honden proesten en niezen veel, waarbij niet zelden eenig bloed uit den neus vloeit. In later tijdperk ontlast zieh eene stinkende vloeistof door den neus of is laatstgenoemd deel gezwollen en ziet men den polyp of kanmen dien met de sonde voelen.
De oorzaken dezer ziekte zijn niet bekend.
De genezing is moeijelijk, vooral door de naauw-heid der neushclten. — Men trachte den groei der polypen tegen te gaan door inspuitingen uit: Loodazijn, 4 drachma's. Water, 2 oncen.
Zijn de aangezigtsbeenderen reeds uit elkander geweken, dan meet men die met de trepaan door-boren en door de gemaakte opening de polyp naar buiten trachten te halen, door middel van een lus in een fijnen, buigzamen, zijden draad, hem af bindende of wegscheurende, welk laatste men ook kan ver-rigten met eene koorntang, of wei men knipt hem af met eene kromme schaar. De bleeding stelpt men met een wit gloeijend ijzer en de wonden geneest men volgens algemeene regels.
3deg;. In de voorhoofdsboezems van den bond komt somtijds eene soort van wormen, de vijfmond-worm(Pentastoma taenioides, Polystoma taenioides) voor, zoowel enkel als meerdere te gelijk. Deze worm zuigt zieh vast aan het bekleedsel der holte, maar schijnt ook nu en dan van plaats te ver-
|
||
|
||
|
||
118
anderen, waardoor de hond onaangenaam aangedaan en onrustig wordt, met het hoofd schudt of dit deel tegen den grond en andere voorwerpen wrijft. Somtijds ontstaat er zelfs bijtzucht.
De oorzaken dezer ziekte zijn onbekend.
De behandeling bestaat in de doorboring van
den voorhoofdsboezem, door middel der trepaan-
boor. Door de gemaakte opening kan men dan
van het volgende eenige keereneen weiniginspuiten.
Kreosot, '/raquo; drachma.
Brandewijn,
Water, van elk 2 oncen.
V, Xieklen ran de raquo;raquo;onrf- en leeelholte,
1. De Wratten (Verrucae).
Deze komen onder anderen ook voor aan de lippen, het tandvleesch, de tong, de wangen en mondholte, somtijds zelfs in grooten getale. Zij zijn doorgaans bleeker van kleur dan het slijmvlies en daarbij hard en weinig gevoelig, maar bloeden sterk als ze gekwetst raken.
De oorzaken zijn niet bekend, dikwijls is het een erfelijk gebrek.
Deze wratten geneest men het beste door ze digt aan hunne grondvlakte met eene kromme schaar af te knippen. Het bloeden stelpt men door inspuitingen nit azijn en water.
|
||
|
||
|
||
119
|
||
|
||
2. De Spruw. (Aphthae).
Vooral bij jonge honden ziet men dikwijls blaasjes aan de binnen-, zeldzamer aan de buitenste vlakte der lippen, aan bet tandvleesch en de tong. Zij hebben de grootte eener gierstkorrel tot die eener erwt, eene geelachtig witte kleur en bevatten eenig vocbt; na verloop van 24—48 uren breken zij open en vormen zij vlakke, donkerder of lichter rood gekleurde zweertjes. Er wordt daarbij veel slijm in den mond gevormd en de dieren kaauwen of zuigen moeijelijk.
De genezing volgt doorgaans van zelve in 8—14 dagen, maar wordt zeer bevorderd door zindelijkheid, gezond voedsel en door het eenige malen daags in den mond spuiten van een mengsei, tut een deel azijn, 2 deelen honig en 4 deelen water.
'3. Het Scheurhuik. (Cachexia scorbutica),
Deze ziekte berkent men aan de blaauwachtige kleur, de zwelling en verweeking van het tandvleesch, het uitvloeijen van een ontbonden en zwartachtig bloed uit hetzelve, den stinkenden adem en het moeijelijk kaauwen. De dieren zijn zeer mat, vermageren snel en worden koortsig. De ziekte bestaat in eene eigenaardige ziekelijke verandering des bloeds, zoodat het vloeibaarder,
|
||
|
||
|
||
120
ligter tot ontbinding genegen en van eene donkerder kleur is. In den tijd van 2—3 -weken kan zij den dood des diers ten gevolge hebben. In het laatste tijdperk der ziekte ziet men, door ontvaat bleed, rood gekleurde vlekken en somtijds ook zweertjes, met eengraau-waclitigen,bloedigenbodem en blaauwachtige randen, aan den neus en in den mond. Deze ziekte is meestal een gevolg van siechte voeding, onthouding van vleesch, bedorven lucht, enz. maar dikwijls dragen ook zware ver-moeijenissen, bloedverlies, te rijkelijke afscheidingen en dergelijke bij tot hun ontstaan. Bij eene ge-paste behandeling geneest zij in den tijd van 3—4 weken.
Bij de behandeling maakt men gebruik van bittere en specerijachtige middelen, minerale zuren en andere zamentoekkende geneesmiddelen. Is de ziekte nog niet ingeworteld dan voldoet het volgende: Kalmuswortel, '/, once gekookt in Water, tot een doorzijgsel van 4 oncen. alle nur '/j—1 eetlepel vol in te geven.
Had de ziekte reeds eenigen tijd geduurd, dan voege men bij bovengenoemd afkooksel,
Tannine 4—10 grein. of wel men neemt:
Kinabast, wilgen bast of tormentel wortel 'A one, maakt daarvan met water een afkooksel van 4 oncen, en voegt daarbij:
|
||
|
||
|
||
121
Zoutzuur of salpeterzuur, 24—40 droppels, alle nur 1—l'A eetlepel vol in te geven.
Om de levenswerkzaamheid in de aangetaste deelen meer op te wekken, kan men bij boven-genoemd afkooksel ook voegen, een scrupel zwa-velzuur- of zoutzuur ijzer, of kreosot, terpen-olie of geest van kamfer. Als mondmiddel, om het tandvleesch te genezen en te versterken, kan men gebruik maken van dezelfde middelen, of van een aftreksel van salie of van engelwortel (Va one op 6 oncen water), waarbij men kan voegen 2'—4 drachma's aluin. 1) Steeds moet er gezorgd worden voor betere voeding, vleeschspijs, een goed leger en zuivere lucht.
4. Verwondingen van en vreemde ligchamen in den mond.
Dikwijls krijgen de honden wonden in den mond door been- of houtsplinters, vischgraten, naalden, enz. Is dit het geval, dan kwijlen zij sterk en somtijds is het uitvloeijende speeksel met bloed
|
||
|
||
1) Een zeer good mondmiddel in deze gevallen is het volgcntle:
Egyptische zalf,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 once.
Tinct. van Myrrhe, '/z once, ander een gemengd maakt men een linnen prop daarin vochtig en wrijft daarmede 2—5 inaal daags längs het tandvlecsch.
DE VERT.
|
||
|
||
|
|||
IP III
|
122
|
||
vermengd. Zij kaauwen moeijelijk en laten liet voedsel weder uit den mond vallen. Is het vreemde ligchaam nog in de wond, dan wrijft het dier zieh met de voorpooten over den neus.— Men moet het kwetsende voorwerp dadelijk verwijderen. Tot dat einde laat men door een helper den mond van het dier openhouden en vat het voorwerp met eenpincet of een korentang. De wenden gene-zen gemakkelijk, zoodat men van tijd tot tijd den mond slechts belioeft uit te spuiten met warm water. Vloeit er eene kwalijk riekende etter uit den mond, dan gebruikt men tot mondmiddel een aftreksel van kamilbloemen, waarbij men een weinighonig voegt als de won dran den hard mogten worden.
5. Ziehten der landen.
1. Tandpijn. Komt vooral voor bij 5—6 raaanden oude honden. De kenteekens zijn, dat de hond treurig is, het hoofd laag of scheef houdt, dikwijls met de pooten over den neus wrijft, harde spijzen uit den mond laat vallen of slechts met moeite kaauwt. De mond is heet, het tandvleesch ge-zwollen en donker rood, en als men op de wang drukt, teekent het dier pijn. Somtijds heeft de hond aanvallen van stuipen, die gedurig terug komen, zoolang tot dat de tanden het tandvleesch doorboord hebben. Tot vermindering dertoeval-len kan men kleine insnijdingen maken in het
|
|||
|
|||
V. :
|
|||
|
|||
|
||
123
tandvleesch, of een of twee bloedzulgers er aan zetten. Het is ook nuttig den hond dagelijks 8—12 grein salpeter te geven in het drinkwater, en een schralen leefregel te doen in aclitnemen.
2laquo;. Omkorsting der fanden ziet men het meest bij kamerhonden, die veel zoetekoek, suiker en dergelijke eten. Het is wijnsteen, eene aardachtige, hieekgeel gekleurde massa, die onder het mikros-koop beschouwd, blijkt te bestaan uit schaaldiertjes. Die korst kan het tandvleesch zoodanig drukken, dat het in ontsteking en verettering geraakt, de tanden waggelen en de adem stinkt. De tanden vallen ook wel uit of gaan scheef staan. Is het ee-brek nog niet te zeer verouderd, dan meet men die kalk of wijnsteen met een pincet wegnemen en den mond 2—4 maal daags uitwasschen met: Zout zuur,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Va drachma.
Water of aftreksel van salie, 3 oncen. of met:
Chlor kalk, 2 drachma's, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
Somtijds is men genoodzaakt om eerst een aan-gestoken tand uit te trekken. Het spreekt van zelve, dat het voedsel veranderd moet worden. Men geve roggebrood, gekookt vleesch, gekookte gort, enz.
3. Uitholling of beenhederf van de tanden komt veel voor bij oude- en kamerhonden — Zij geven
6*
|
||
|
||
|
||
124
|
||
|
||
daarbij de pijn op dezelfde wijze te kennen als bij de tandpijn. De adem stinkt en men ziet aan een of meer tanden blaauw- zwarte vlekken en holten, die ook wel met voedselstoffen ge'vuld zijn: de tand staat ook dikwijls los. De oorzaken zijn, te heet eten, zoete spijzen, spleten in de tanden door bijten op harde ligchamen. De aangestoken tand moet worden uitgetrokken. Van de aan-wending der kreosot, om den voortgang van het beenbederf te stuiten, heeft menweinignutgezien. 1) 4. De door hevig bijten geheel los geraakte tanden moet men insgelijks uittrekken.
6. De speekselvloed. (ßalivatio. Ptyalismus.)
Is dikwijls een toeval, verbonden aan plaatselijke prikkeling in den mond, tengevolge van te heet eten, het gebruik van peper, mostaard enz. In andere gevallen is de kwijling een gevolg van het onvermogen om bet speeksel door te slikken, in de keelontsteking, de ontwrichting der onderkaak, de stille dolheid, bijv. Ook nahetin-of uitwendig gebruik van kwikmiddelen volgt dikwijls speekselvloed; waarbij het speeksel met slijm vermengd is en stinkt, het tandvleesch gezwollen is en de
|
||
|
||
1) Over eenc bijzondere ziekte der tanden, die bij de bondeziekte 7.0a voorkomen, zie de lezer mijne aanteekening op bladz. 52.
DE VERT.
|
||
|
||
|
||
125
tanden los staan; daarbij hebben de dieren weinig eetlust en vermageren zij zeer, zelfs kunnen zij er aan sterven. Ligt dus de oorzaak in de inwrijving van kwikzalf, dan moet men die door wassehen met zeepwater van de huid verwijderen, een afkooksel van kina- wilgen- of eikenbast in den mond spuiten, en kamferolie of een weinig terpen-tijn-olie op de oor- en onderkaaks speekselklieren strijken; inwendig geve men:
Bruine kinabast, '/raquo; once. Gekookt met water tot een doorzijgsel van 3 oncen. Voegt daarbij venkel- of pepermunt water'/raquo;once en geeft daar den bond alle 2 uur 1—2 eetlepels vol van in. Tevens geve men hem krachtig voedsel.
7. De ontsteking der oorklieren. {Parotitis. Inflammatio paroiidis.)
Vertoont zieh nu eens slechts aan eene, dan weder aan beide de oorklieren te gelijk en komt zoowel op zieh zelf, als gepaard met katarrhale en gastrische ziekten voor. Gewoonlijk ontstaat zij uit het vatten van koude, somtijds liggen de oor-zaken verborgen en is de ziekte heerschend.
De toevallen zijn; zwelling, wärmte en pijn, stijfhouden van het hoofd, moeijelijk kaauwen, koorts, verkoudheid van den neus en prikkeling in de oogen. De klier kan zoo opzetten, dat de bond er een zeer vreemd voorkomen door verkrijgt,
|
||
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
126
en er moeijelijke ademhaling en doorzwelling ont-staat, door de drukking, die het gezwel op de onderliggende deelen uitoefent.
De ziekte is doorgaans goedaardig. Tusschen den 4—8 dag neemt het gezwel gewoonlijk in om-vang af en is in 8—14 dagen meestal verdwenen.
De beste behandeling is, dat men den bond eerst laat braken, door hem een braakmiddel (zie bladz. 54) te geven. Daarna wrijft men op het gezwel, eenmaal daags een gedeelte in van het vol-gende smeersel:
Kwikzalf, 2 drachma's. Kamferolie, 1 drachma, en hedekt het met een wollen lap. — Verdeelt het gezwel zieh daarna niet spoedig, dan kan men op dezelfde wijze gebruik maken van het volgendequot; middel:
Jod kalium, iU drachma. Groene zeep, 1 once. Blijft het gezwel ook voor dat middel ongevoelig, dan kan men er om de acht dagen een weinig spaanschevlieg-zalf op strijken.
|
||
|
|||
|
||
TWEEDE HOOFDSTUK. Xtekten van den bats.
|
||
|
||
1. Over de ontsteking en de vergrooting der
schildklier. — (De kropziekte).
(Struma. Bronchocele.)
Even als de oorklieron en uit dezelfde oorzaken ge-raken ook de schildklieren in ontsteking. De ziekte ontstaat ook wel door drukking van tebreede ofme-talen halsbanden, of uiteene klierachtige gesteldheid bij jonge, vette, dikbuikige hondenof bij dezulken, die lang aan uitslagziekten hebben geleden.
De ziekte kenmerkt zieh door eene ronde,gladde zwelling, die heet en pijnlijk en aan beide zijden van den hals gelegen is. Alleen als de ontsteking hevig is, gaat zij gepaard met koorts en dankan de zwelling zoo toenemen, dat zij het kaauwen en slik-ken belemmert en het dier kwijlt. — De ontsteking gaat gewoonlijk in ongeveer 8 dagen over in ver-deeling of verettering, welke laatste hier meer voor-komt dan in andere ontstekingen van klierachtige deelen. Bij de verettering raakt het gezwel zeer gespannen, men voelt er vochtgolving in en het breekt eindelijk door. In eenige gevallen is de verdeeling onvolkomen, zoodat er verharding en vergrooting der klier achterblijft.
Ter genezing wrijft men eenmaal daags een
|
||
|
||
|
||
128
|
||
|
||
weinig kwikzalf in op het gezwel. Is het gezwel weinig gevoelig, dan mengt men een weinig groene zeep of kamfer-olie onder die zalf. —#9632; Verder tracht men door het opleggen van watten of een wollen lap de verdeeling te bevorderen. Vertoont die zieh echter in de eerste 4 dagen niet, dan moet men de ettermaking bevorderen, door het gezwel met warm vet, olie, of heemst-zalf te bestrijken en met een wollen lap te bedekken. Ook kan men gebruik maken van warme pappen, uit lijnzaad, havergort, enz. Breekt het rijpe gezwel niet uit zieh zelf door, dan moet men het aan de onder-zijde openen en het, tot de volkomen genezing, drie maal daags baden met een warm aftreksel van kamilbloemen. Nablijvende verhardingen behandelt men met kwik of Jod zalf, of als ze hard-nekkig zijn met spaanschevlieg-zalf (zie bladz. 126) of met warme pappen, waaronder een weinig scheer-ling kruid gekookt is, doch dan moet men zorgen, dat de hond de pap niet opeet.
De Icfop of kropziekte bestaat in eene ziekelijke vergrooting der schildklier en ontaarding van haar weefsel, waardoor eene of beide deze klieren worden aangedaan. De tusschenruimten in het weefsel der klier zijn dan gevuld met een geel- of bruin-achtig weivocht, of de klier is veranderd in eene harde, spekachtige of ook wel kraakbeenige massa.
Het gezwel, dat zieh aan de voorzijde van den hals
|
||
|
||
|
||
129
bevindt, neemt allengs toe in omvang, zoodat de klier somtijds tien maal zoo groot is als natuurlijk. Het is nocli warm, noch pijnlijk, eerst glad, later ongelijk en hoekig. Wordt het zeer groot, dan drukt het op het strottenhoofd, de luchtbuis en waarschijnlijk ook op de zwervende- en de terugloopende zenuw, en ver-wekt het daardoor moeijelijke ademhaling en hoest.
Herhaalde, verwaarloosde ontstekingen en ge-vatte koude, overmatige voeding met planten-voedsel, (en daaruit voortkomende klierachtige gesteldheid) zljn de gewone oorzaken, maar het ge-beurt ook wel dat men die niet kan nasporen.
Gewoonlijk laat zieh de krop genezen door verdeeling of wel men kan die zeer verkleinen, als de ziekte niet te oud, het gezwel niet ver-hard en het dier overigens jong en gezond is. Heeft het tegendeel plaats dan is het meestal ongeneeslijk. — De volgende middelen zijn in deze ziekte het meest aangewezen:
Jodium,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2—8 grein.
Feeder van drop.
Poeder van Kahnuswortel, van elk 1 drachma. Hiervan make men met genoegzaam water 32 pillen en geeft daarvan 2 maal daags eene pil,
In plaats van het jodium kan men bij de pillen ook voegen:
Poeder van gebrande spons, 8—12 grein. of Jod. kalium,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;8—30 grein.
#9632;
|
||
|
||
|
||
130
|
||
|
||
of men laat het volgende gebruiken:
Jodium tinctuur, 1 drachma. 2 maal daags 5—10 droppels met een eetlepel vol water; om de vier dagen late men een dag voorbijgaan zonder in te geven.
Uitwendig wrijve men 2 maal daags op het ge-zwel een weinig van de volgende zalf in: Jodium, of jodkalium, Vj drachma. Eeuzel of groene zeep, 1 once, of men bevochtigt het 2 maal daags met iets van het volgende middel:
Jodium tinctuur of Jodium, 'A drachma. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 6 oncen.
Met deze middelen meet men (nu en dan eens een of twee dagen overslaande) gedurende 4—6 weken volhouden.
Het trekken van eene etterdragt door het gezwel, of het wegnemen van hetzelve met het mes kan van zeer gevaarlijke gevolgen wezen.
2*. De keelontsteking. (Angina. Cynanche, Laryngo-pharyngitis).
De ontsteking der keelholte, van het hoofd des slokdarms en het strottenhoofd, komt bij de honden niet dikwijls voor en dan meestal ten gevolge van gevatte koude, het inademen van snuiftabak, kalkpoeder, enz. of wel ten gevolge van terugge-dreven huiduitslag.
|
||
|
||
|
||
131
De verschijnselen verschillen naarmate van den zetel der ziekte; is het slokdarmshoofd vooral ontstoken, dan is de doorzwelging moeijelijk, en dit is meer het geval met de ademhaling als het strottenhoofd meer lijdt. Aisdan is de ademhaling niet zoo zeer versneld als wel gierend of rogehelend en de honden houden daarbij den mond vaak open, hoesten en kugchen. Die hoest is eerst droog en scherp, maar gaat later gepaard met het opgeven van slijm en braakzucht. De keel is uitwendig iets warmer, maar zelden gezwollen, en als men daar ter plaatse drukt, toont het dier pijn. — Is de ziekte hevig, dan zit de hond meestal rüstig, met stijven hals en hoofd.
ßepaalt de ziekte zieh daarentegen enkel of voornamelijk tot het hoofd des slokdarms, dan vertoonen er zieh weinig of geene ademhalings bezwaren, maar dan valt het slikken, vooral van vloeistoffen, zeer moeijelijk, zoodat zij die weder uit den mond laten vloeijen. Dikwijls zijn dan ook de zijdelingsche deelen van den hals warmer en gezwollen en vloeit er een taai slijm uit den mond. In beide ontstekingen is gewoonlijk het slijmvlies van den neus, van den mond en der oogen donker of geelachtig rood gekleurd en de klieren onder de tong gezwollen. De eetlust is verminderd en de ontlasting vertraagd. In enkelde gevallen be-staat er koorts. Behandeling. Ligt de oorzaak
|
||
|
||
|
||
Inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 132
si |
in het vatten van koude en is de ziekte pas ontstaan, dan geve men eerst een braakmiddel. (zie bladz. 54.) Men late warme dampen van vlierthee inademen en aan den hals 2 maal daags vlug smeersel in-wrijven. Is de ziekte hevig dan geve men:
Gezuiverde salpeter, 1—2 drachma's.
Konserf van vlier, I'/i once, en daarvan alle nur '/a—1 theelepel vol in.
Eij sterke, volbloedige honden doe men eene aderlating, laat warme dampen inademen en strijkt spaanschevlieg-zalf vlt;S6r aan den hals, of wel men zet daar ter plaatse eene etterdragt. Is de keel-on tsteking veroorzaakt door de inademing van scherpe Stoffen of binnengedrongen kafnaalden, stroo-spieren, enz. dan wende men insgelijks damp-baden en dezelfde smeersels aan, strijkt hen ge-durig een weinig honig op de tong, of wel men geeft hen wat slijm van arabische gom met olijf-olie en water. Is de ziekte het gevolg van terug-gedreven huiduitslag, dan geeft men hetzelfde middel uit arabische gom, maar daarbij drie maal daags 1—5 greln zoete kvvik. Tevens trachte men het uitslag terug te roepen, door het inwrijven van spaanschevlieg-zalf op de plaats waar het bestond. Men moet den bond matig warm houden en hem melk, vooral zure melk en gort, geven. 1)
1) Wannecr er na een cttergezwel aan de keel eene fistuleuze verzwering overblijft, onderzoeke men naauwkeurig of zieh daar-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
133
|
||
|
||
3deg;. Vreemde ligchamen in de slihhuis.
Deze bestaan meestal uit been- ofhoutsplinters, vischgraten, naalden, stukken vleescb of dergelijken. Zij veroorzaken drukking op de longen of de luchtbuis, moeijelijke ademhaling, hoest, ontsteking en braakzucht. Het dier is angstig en onrustig, en dikwijls kan men het vreemde ligchaam in de keelholte zien of aan den hals voelen.
Is het vastzittende ligchaam rond en glad en kan men het niet door den mond uithalen, dan
|
||
|
||
in ook een vrecmd ligchaam bevindt. In het Report, tijdschr. v. d. geneesk. 2e jaarg. blz. 109 leest men een geval, waarin zieh eene naald een weg gebaand had, uit de keel tot in de vleezige deelen van den hals, aldaar een ettergezwel gevormd en langen tijd een fistel veroorzaakt heeft, totdat zij eindelijk verwijderd word. Een volmaakt daarmedcovereenkomendgeval is mij onlangs bekend geworden.
In de keelontsteklng uit verkoudheid (Angina catarrhalis) heeft het volgende middei mij steeds uitstekende diensten bewezen:
Braakwijnsteen, 2 grein,
Viierstroop,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;\ once,
Gewone azijn, '/z once. Ondereen gemengd strijkt men daarvan elk half uur '/j—• thee-lepellje vol op de tong. In de hevige met dadelijkc verstlkking dreigende ontsteking van het strottenhoofd (Angina laryngea) heeft men bij den bond met een good gevolg de kunstbewer-king der luchtpijpsnede verrigt. Zie veeartsenijk. Magazijn door Dr. A. Numan le. DI. blz. 586.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
134
|
||
|
||
kan men beproeven om het door zacht te strijken en te drukken naar voren te brengen, tot dat men het in de keelholte met een tangje kan vatten en wegnemen. Gelukt dit niet, dan geve men een braakmiddel (bladz. 54.) Is het slikken onmo-gelijk geworden, dan moot het volgende bij wijze van lavement worden binnen gebragt.
quot;Witte nieswortel, 10 grein. Gekookt met water, 3 oncen.
of men spuit het volgende in de strotader:
Braakwijnsteen, 2—3 grein. Gedestilleerd water, 1 drachma.
Helpt dat niet, of zijn de toevallen zeer dringend, dan moet men de slokdarmsnede verrigten en wel aan de linkerzijde van den hals, in de groove achter de luchtbuis, waar men eerst de hären weg scheert en eene overlangsche, 1 'J2 duim lange insnijding in de huid naast de halsader maakt. Hierna schuift men het celweefsel op zijde en maakt men eene even groote insnijding in de zieh dan spoedig voordoende slikbuis, vat nu het voorwerp met een tangje en voert het naar buiten. Daarna hecht men de wond in de slikbuis met naald en draad, en vervolgens evenzoo de huidwond. Het dier mag nu in 48 uren niet eten of drinken en later, gedurende eenige dagen, alleen melkspijzen genieten.
|
||
|
||
|
||
135
Is het vreemde ligchaam niet te groot of te hoekig dan kan men het, door middel eener met die bevochtigde spons baiein in de maag trachten te duwen en den hond, gedurende eenige dagen daarna, enkel zacht voedsel geven.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
DERDE HOOFDSTUK. Borat-stekten.
|
||
|
||
1. De ontsteking van het horstvlies. Ztjdewee. (Pleuritis.)
Het weivlies, dat de inwendige wanden der borst, het middelrif en de oppervlakte der longen en van het hart bekleedt, geraakt dikwijls in ontsteking, hetzij alleen, hetzij te gelijk met de longen of in verband met snel verloopend rheumatisme, met de hondeziekte, de ontsteking van het harte-zakje, of met die van het buikvlies. De oorzaken zijn: gevatte koude, eene eigenaardige gesteld-heid der lacht, wanden en kneuzingen.
De ziekte openbaart zieh door afwisselende wärmte en koude (koortsverschijnselen), eene stijve bonding, zoodat de dieren bijna voortdurend in eene van voren opgerigte bonding zitten, en daar-bij nu en dan eene körte, pijnlijke kuch laten hooren. Zij bewegen de ribben bijna niet bij de ademhaling en als men de borstwanden drukt, steunen zij van pijn. In het begin hoort men het adembalings-geruisch der longen nog onver-anderd, als men het oor aan den borstwand legt, en dan geeft de geheele borstwand nog een tame-lijk vasten toon als men er op klopt. Doch dit
|
||
|
||
f
|
||
|
||
137
verändert als er in het verder beloop der ziekte uitstorting van water, of afzetting van vezelstof in de borstholte heeft plaats gehad; dan wordt het ademhalings-geruisch minder merkbaar, of men hoort een wrijvend en later een golvend ge-misch, en dan geschiedt de ademhaling steeds moeijelijker en meer met den buik.
Dikwerf bepaalt de ontsteking zieh tot de eene helft der borst en dan neemt men de pijn en het verander de ademhalings-geruisch slechtsaan de eene zijde der borst waar, dikwijls zelfs slechts op een klein gedeelte daarvan,
Degeneeswijze vordert bij sterke honden eene ader-lating; inwendig geeft men een lakseermiddel bijv. Zoete kwik,
Guttegom, van elks 3—5 grein, Honig, zooveel als genoeg is om er een pil van te maken. 2—3 uren daarna geeft men, alle drie uren, 10—20 grein gezuiverde salpeter met even zoo veel wonderzout, opgelost in een eetlepel vol water. Is de ziekte van een rheumatischen aard, dan geve men alle drie uren Va—1 grein braakwijnsteen met 2—4 drachma's gedestileerd water in. Bestaat er neiging tot exudaatvorming (afzetting van vezelstof) dan geve men alle 3 uren, 10—20 grein borax in een weinig water in. Het is van belang dat men van den aanvang der behandeling af zorgt
|
||
|
||
|
||
138
|
||
|
||
voor eene afleiding naar buiten, door het zetten eener etterdragt aan de borst of door het inwrijven van spaansche vliegzalf of tinctuur, of van een stark ammonikaal smeersel aan de wanden der borst. De dieren moeten zeer schraal gevoed, maar matig warm en zeer stil gehenden worden.
2. De longontsteking. (Pneumonia.)
Komt zoo wel op zieh zelf, als gepaard met borstvlies ontsteking, katarrhale aandoening, rheu-matisme, hondeziekte en zelfs met typhus voor. Meestal is het eene aandoening van het weefsel der longen, dikwijls echter ook van het slijmvlies van de takverdeelingen der luchtbuis. Somtijds bepaalt de ontsteking zieh tot een vleugel der long of zelfs tot slechts een gedeelte er van, maar het gebeurt ook dat de geheele long is aangedaan. Gevatte koude, door snel loopen tegen den wind in, door baden en jagen in het water na vooraf-gaande verhitting enz. zijn meestal de oorzaken dezer ziekte. Zij komt ook wel eens heerschend voor en moet dan worden toegeschreven aan eene bijzondere gesteldheid der lucht.
De erkenning der ziekte is vrij gemakkelijk. De dieren zijn koortsig, mat, leggen zieh in den aanvang der ziekte neder, maar zijn onrustig en zitten veel op hunne achterbeenen; als de ziekte vorderingen maakt, dan houden zij ook het hoofd
|
||
|
||
|
||
139
opgeheven en halen zij ook schielijk en moeijelijk adem, maar met heweging der ribhen en met ge-openden mond, zoodat de inademing diep en ruimer, de uitademing meer kort is; de hoest is kort en pijnlijk, of bestaat in een smartelijk kreunen; eene zachte drukking op de borstwanden verwekt geen pijn, wel eene sterkere; de uitgeademde luchtis heet, dikwijls wordt de tong buiten den mond gehenden, de oogen zijn in meerdere of mindere mate uit-puilende en donkerrood gekleurd, en even zoo de drooge mond en tong; nit den neus vloeit soms, vooral na het hoesten, een weinig slijm of eene licht rood gekleurde vloeistof; legt men het oor aan den wand der borst dan hoort men weinig ademhalingsgeruisch in het aangedane gedeelte der long, en bij klopping op de ribben daar ter plaatse, hoort men een doffen toon; de eetlust is gering, de pis wordt spaarzaam geloosd en is roodachtig of donkergeel van kleur; de buiksontlasting is zeldzamer en droog; bij heerschende longontstekin-gen nam ik echter menigmalen buikloop waar. Eene hevige longontsteking kan den dood in 48 uren na zieh slepen. Belooft de ziekte een goeden uitgang, eindigt zij in verdeeling, dan nemen de toevallen af, de tong wordt vochtig, de ademhaling gemakkelijker, vooral de inademing geschiedt die-per; maar er is gevaar te duchten als de pols steeds sneller, de ademhaling^ steeds korter en
|
||
|
||
|
||
140
moeijelijker wordt, de oogen als verstijven, en er eene roodachtige, stinkende vloeistof uit den neus loopt. #9632;— Dikwijls vormt er zieh, en dat terwijl de toevallen gedeeltelijk verminderen, eene ver-dikking, eene hepatisatie, (die eerst rood, later geelachtig of graauw is) in de long.— Somwijlen ontstaan er knobbels uit vezelstof- of wezenlijke tuberkels, die later verweeken en aanleiding tot verzweringen kunnen geven; — en in enkelde gevallen gaat de ontsteking ook onmiddelijk in ettering en verzwez'ing over, door dat zieh hier en daar in de longen ettergeswellen (vomicae) van verschillende grootte vormen, of wel dat de long pleksgewijze als opgelost raakt.— Deze uit-gang der ziekte kenmerkt zieh door dat zieh, bij de bereids sedert 5—8 dagen bestaande ziekte-verschijnsels, nog voegen, een rogchelend geluid in de luchtbuis, uitvloeijing uit den neus van eene witte etter of van eene dunne, vuilkleurige, somwijlen stinkende vloeistof. Bij hepatisatie van geringen omvang kunnen de honden nog een geruimen tijd leven en kan die zelfs door op-slorping verminderen; maar zij blijven daarbij kortademig. Is echter het grootste gedeelte der long gehepatiseerd, dan is de ziekte doodelijk. Ettergezwellen in de long openen zieh dikwijls in de luchtbuistakken en kunnen op die wijze genezen, of wel zij verderven het weefsel der long nog meer
|
||
|
||
|
||
141
en slepen dan den dood na zieh door tering; opene verzwering der long is genoegzaam altijd doodelijk.
De behanceling vordert in de eerste 2—3 dagen bij al de honden, die niet kennelijk te zwak zijn, eene aderlating van 1—12 oncen, die men na eenige uren herhaalt als de toevallen niet verminderen. De inwendige behandeling komt overigens geheel overeen met die der borstvlies-ontsteking. — Kan men door bestaande buikloop geen gebruik maken van den salpeter, dan geve men salpeterzure soda (chili salpeter) in dezelfde hoeveelheid — vertoont de ziekte een zwakheids-karakter, met een lessen hoest, dan komt het ammoniakzout, en de goud-zwavel, in verbinding met anijs- of venkelzaad te pas. Ingeval van hepatisatie komtbehalve de zoete kwik in kleine gaven, ook de gezuiverde potasch en het jod kalium in aanmerking (zie de voorschriften biz. 129) Bij de verettering en voortdurende pijn-lijkheid meet men aanwenden:
Loodsuiker,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '/laquo;—I grein
Poeder van bilzenkruid, 5—10 grein of opium, 'A—2 grein.
Terwijl men bij bestaande zwakheid ook gebruik kan laten maken van venkelzaad, watervenkelzaad en dergelijke specerijachtige middelen. 1)
|
||
|
||
1) La Berre Blaine (Pathologie Canine) raadt io de Icngont-steking zeer aan het gebruik van het paarschevingerhoeds-kruid;
|
||
|
||
|
||
142
3. De borst-waterzucht. (Jlydrotorax.)
Bestaat in de verzameling van een geelachtig, helder vocht in de eene of in beide de helften der borstholte; somtijds, en wel vooral na spoedig verloopende borstvlies- ontstekingen, is dat vocht witachtig en gelijkt het naar met meel vermengd water.
Dö ziekte is een gevolg van gevatte koude of van andere ziekten, bijv. borstvlies- en longont-steking en ook Avel van algemeene verzwakking door bloedverlies, ouderdom enz.
De borst-waterzucht ontstaat somtijds in 2—3 dagen na hevige borstvliesontsteking- in andere gevallen daarentegen duurt het weken eer de ziekte zieh geheel ontwikkeld heeft.
|
||
|
||
doch latere waarnemingen bebben geleerd, datdit middel alleen nuttig is als de longontsteking bij de honden voorkomt als heerschende ziekte, vooral bij jagtbonden eo na bet schielijk invallen van koud weder, en dan was de wijze van aanwending aldus. Voor een bond van middelmatige grootte:
Tinctuur van paarsch vingerhoeds-kruid, 1 drachma,
Braakwijnsteen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2 grein.
De dojer van i'On ei,
Honig,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2 oncen.
Daarbij werd in het begin der ziekte eene aderiating verrigt, doch vöör den derden dag der ziekte, want later is die zeer schadelijk. Zie F. C. Hektneijer in ßepert. voor de geneesk. 7 Jaarg, blz.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
143
Ontstaat is ziekte ten gevolge van borstvlies-ontsteking, dan blijven de verschijnselen der laatste altijd nog eenigen tijd aanwezig, maar men hoort daarbij het fijne knisterende geruisch der longblaasjes, aan de zijde der borst waar het water zichheeft verzameld, al minder en minder duidelijk, naar-mate het water vermeerdert; aan de gezonde zijde neemt daarentegen het blaasgeruisch meestal toe. Heeft het vocht de geheele ruimte nog niet ge-vuld, dan hoort men een klokkend, plassend geluid aan den borstwand. Hierbij wordt de ademhaling steeds moeijelijker. De hond houdt den mond open en blaast de wangen op; de ribben worden hoog opgetrokken, de buik sterk bewegen; de inademing is lang, de uitademing zeer kort. De ademhaling is bezwaarlijker als de hond ligt, of een trap op en af moet klimmen, vooral echter als men den ziehe op de gezonde zijde laat liggen. De hoest is kort en scherp, de hartslag dof, somtijds golvend. Duurt de ziehte langer, dan ontstaan er zuchtige zwellingen aan de borst en den buik en vermageren de dieren zeer.
Als de ziekte gepaard gaat met ziekelijke ver-anderingen der borst werktuigen, dan volgt de dood meestal onder verschijnselen van verstikking.
Als er nog sporen van borstvlies ontsteking aanwezig zijn, terwijl het water zieh begint te verzamelen, wende men het volgende aan:
|
||
|
||
|
||
144
Zoete kwik, 8—16 grein.
Poeder van paarsch vingerhoedskruid,
12—40 grein. Melksuiker, 1 drachma, tot 4 poeders gemaakt geve men daarvan 3 maal daags een in met met een #9632;weinig water, of wel Paarscli vingerhoedskruid, 'A drachma, Gekookt met water tot een doorzijgsel van 3 oncen, en daarbij gevoegd: braakwijnsteen, 2 grein en hiervan 3—4 maal daags —1 eetlepel vol.
Als dit niet reeds om de horstvlies-ontsteking geschied is, wrijve men nu nog spaanschevlieg-zalf of tinctuur aan de zijde der borst in. Is men de ontstekings-toevallen te boven, dan geve men het volgende:
Poeder van zeeajuin, 1—2 scrupels, Braakwijnsteen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1—2 grein,
Zoete kwik,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2—4 grein,
Melksuiker,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 drachma,
Hiervan make men 6 poeders, waarvan er 3 maal daags een wordt ingegeven met water of melk. In plaats der braakwijnsteen kan men ook de dubbelde hoeveelheid goudzwavel geven; ont-stond de borstwaterzucht niet uit ontsteking, dan geve men eerst een paar dagen achter elkander een braakmiddel en daarna zacht versterkende, pisdrijvende en purgeermiddelen, bijv.
|
||
|
||
|
||
145
Extract van Driebladige waterklaver, I'/j drachma
Konserf van Jeneverbessen, •/laquo; once.
Gezuiverde potasch,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 drachma,
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen.
Hiervan geve men alle 2 uren 'A—1 eetlepel
vol. In plaats der potasch kan men de dubbelde
hoeveelheid azijnzure-potasch, of 1 scrnpel jod.
potassium geven. Bestaat er verzwakking, dan
voege men bij bovenstaand mengsel, 4—8 grein
zwavelzuur-ijzer. — Is het gestel nog krachtig,
dan integendeel het middel, biz. 41 opgegeven, om
den bond nu en dan eens te doen purgeren. •— In
het uiterste geval kan men ook het water nit de
borst entlasten door eene opening, die men met
een dünne troikart in de lijdende zijde maakt, en
wel tusschen twee der 5— 9 ribben (van achteren
af aan geteld.) Door deze operatie wordt de
toestand veel verligt, en wint men tijd voor de
werking der overige geneesmiddelen.
4. De waterzucht van het hartezahje. {Hydrops pericardii.)
Eene verzameling van water in het hartezakje, die of een gevolg is van borstvlies-ontsteking waarin ook het hartezakje deelde, of wel van algemeene verzwakking of onbekende oorzaken.
De ziekte is moeijelijk te herkennen, de adem-haling is lets korter, de bond hoest dikwijls vooral
7
|
||
|
||
|
||
146
des nachts; daarbij ontbreken de verschijnselen aan borstvlies- en longontsteking eigen; men neemt het ademhalingsgeruisch duidelijk waar, maar daarbij hoort men een eigenaardig kwakend geluid aan de linkerzijde der borst; drukt men het dier daar dan wordt het angstig, zelfs volgt er dan wel eens onmagt. Gewoonlijk bestaat er geen koorts en geene afwijkingen im den eetlust of de ontlastingen.
Het beloop der ziekte is langzaam; na meerdere maanden lijden volgt de dood plotsling of wel oerst na algemeene waterzucht en iiittering.
De inwendige behandeling komt geheel overeen met die der borst-waterzucht.
5raquo;. De longtering (Phthisis puhnonalis.)
De slijmtering. Deze bestaat in eene ziekelijk vermeerderde en aanhoudende afscheiding van slijm door het slijmvlies der luchtpijptakkenj ten gevolge eener katarrhale ontsteking, die in haar regelmatig beloop gestoord is, of zieh gedurig verniemvd heeft. De eerste kenteekens der ziekte komen overeen met die eener slepende verkoudheid, en bestaan in eene outlasting van wit, of lichtblaauw, of graauwachtig slijm uit den neus en een doffen hoest. Het dier heeft geen koorts, is vlug en toont behoorlijken eetlust; maar na eenige weken of maanden, vermagert het bij goed voedsel, het wordt
|
||
|
||
|
||
147
|
||
|
||
droefgeestig en ligt veel; de ademhaling wordt zeer bezwaarlijk en daarbij worden de zijden en de buik sterk bewegen, de wangen opge-blazen en er vertoont zieh een teringkoorts. Heeft de ziekte nog meer vorderingen gemaakt, dan is de ademhaling zelfs even zoo bezwaarlijk als liet dier gerust ligt; de oogen zijn met een taai slijm omzet, de uitvloeijing nit den neus wordt rijkelij-ker, somwijlen eenigzins kwalijk riekend; de slijm-vliezen zijn bleek van kleur, de iiartslag aan beide zijden voelbaar en heeft een dubbelde slag; drukking tegen de borst veroorzaakt geen pijn; legt men het oor tegen de borst dan is het ademha-lingsgeruisch krachtig, maar men hoort daarbij eene reuteling van het slijm. Eindelijk volgt er dikwijls eene stinkende huiduitwaseming, buikloop en de dood.
2deg;. De etterende longtering, kenmerkt zieh door de uitwerping van etter uit den neus of den mond, een stinkenden adem, vermagering en verval van krachten. Haar wezen bestaat in eene zwerende verstoring van het longweefsel, of van het slijmvlies der luchtbuistakken. Zij ontstaat uit de longont-steking of uit de longknobbels (tuberkels). In het laatste geval noemt men haar knobbel- of tu-herkeltering. Die tuberkels zijn eerst kleine, bleek-geel gekleurde, naar vezelstof gelijkende klompjes, die allengs harder en somtijds door er in afgezette
7*
|
||
|
||
|
||
148
kalkzouten als verkalkt worden. Somtijds blijven zij jaren lang, ja tot in den hoogen ouderdom onveranderd; maar in ieder tijdperk van hun bestaan kunnen zij ook verweeken, waardoor zij in eene geel- of graauwachtige vloeistof, of etterachtige zelfstandigheid veranderen, die echter, onder het vergrootglas gezien geene etterbolletjes, maar wel opgeloste zelfstandigheid der long, toont. te bezitten. In dezen toestand doen de tuberkels zieh voor als longzweren, die of vrij in het weefsel der long liggen, of met een eigen vlies van ver-schillende dikte omkleed zijn.
Is de etterende longtering een gevolg van long-ontsteking, en is het ontstekings tijdperk voorbij, dan neemt men waar: eene eenigzins moeijelijke ademhaling, dikwijls gepaard met een reutelend geluid in de luchtpijptakken, of een eigenaardig, piepend geluid in een longvleugel, hoest en de uitvloeijing van eene witte of graauwe, etterachtige stof, die somwijlen, even als de uitgeademde lacht, stinkt. Het dier vermagert meer en meer, en sterft eindelijk aan tiitputting. Blj de lijkopening vindt men graauwe hepatisatie der long, ettergezwellen en etterholten van verschillcnde grootte, maar zonder tuberkelstof, aaneengroeijing der long met de ribben enz.
De niet verweekte tuberkels verwekken meestal slechts een geringe hoest, maar als zij spoediggrooter
|
||
|
||
|
||
149
worden, en vooral als zij verweeken, veroorzaken zij slepende plaatselijke ontsteking, körte en versneide ademhaling, de uitvloeijing van eene geel-achtige of graauwe, stinkende stof uit den neus, zware hoest, afgematheid en de dood. Bij de lijkopening vindt men de tuberkels in verschillende trappen van ontwikkeling, van kleine, harde, tot geheel verweekte en opene longknobbels.
De voorspelling is ongunstig, de slijmtering is echter eerder heelbaar dan de etterende longtering.
In de slijmtering moet men trachten om de over-matige afscheiding te verminderen, de koorts op te heffen en de krachten te ondersteunen. Bestaan er nog sporen van ontsteking, dan geve men eerst zoete en zacht afvoerende middelen, bijv. zoetemelk, (zesmaal daags 2—6 oncen), de melksuiker, zes-maal daags 1—4 drachma's opgelost in water, engelschzout of bitterzout, (Vs—1 drachma daags) met poeder van zoethout of drop. Later geve men echter driemaal daags Va—l'/s grein loodsuiker, en als er veel prikkeling tot hoesten bestaat voegt men er telkens bij, Vs—'/* grein opium. Bestaat er echter verslapping en gebrek aan prikkel, dan kan men zoogenoerade borstmiddelen als daar zijn: Venkel- anijs- of watervenkelzaad, jeneverbessen, aluin, enz. hetzij alleen, hetzij in verbinding met loodsuiker, groene of blaauwe vitriool, kreosot, teer, teerwater en dergelijke geven, bijv.
|
||
|
||
|
||
150
Watervenkelzaad, 4 draclima's,
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 5 oncen,
trek dit '/^ nur bij eene matige wärmte, zijg het dan door en voeg er bij:
Loodsuiker, 4 grein, of aluin, i drachma, ofquot; groene vitriool 1 scrup. en geef daarvan alle 4 uur '/a—1 eetlepel vol. of wel men geve 2—4 maal daags een der volgende pillen:
Poeder van alantswortel, 2 draclima's, Blaauwe vitriool, 12 grein (of kreosot 1—2 scrap.) Poeder van drop in genoegzame hoeveelheid om daarvan 30 pillen te maken. Bovendien kan men specerijachtige waterdampen, uit heet ge-trokkenjeneverbessen, venkelzaad, dennen naalden, lavendel, enz. of van teer, steenolie, of terpentijn-* olie, op heete steenen of heet ijzer gegoten, laten inademen en zulks tweemaal daags gedurende een half of geheel nur. Men moet het dier daarbij matig warm houden en goed voederen. In de etterende longtering komen de opgenoemde mid-delen insgelijks te pas; maar daar hierbij dikwijls nog een ontstekingachtige toestand bestaat, die dikwijls op nieuw intreedt, zoo vinden hier vooral de middelen, die den prikkel verzachten hunne aanwending, zoo als afkooksels van heemstwortel, van lijnzaad, van hoefblad, of ijslandsche mos met honig, of stroop, het paarsch vingerhoedskruid,
|
||
|
||
|
||
151
zwart bilzenkruid, loodsuiker enz. Alleen als er geen spoor van ontsteking of aandrang van bloed bestaat, kan men overgaan tot de toediening van zachte specerijachtige middelen, en dat vooral als de uit den neus vloeijende stof zeer stinkt. In deze gevallen heeft men ook met voordeel de ckloor-kalk aangewend, (3 maal daags 10—30 grein in 2—4 drachma's koud water) daarbij laat men den damp inademen (2 maal daags houde men gedurende Vi uurs !•—11 drachma's daarvan, met een weinig warm water overgoten, onder den neus.) Bij de aanwezigheid van tuberkels, geve men den bond, 2—4 drachma's fijn krijt, of 4—8 oncen kalkwater daags door het voeder of het drinkwater, met het doel om die knobbels te verkalken, verharden en dus hunne verweeking tegen te gaan.
6. De aamhorstigheid of dampigheid. (Asthma.)
Eene aanhoudend bezwaarlijke ademhaling, zon-der koortsverschijnselen, komt als slepende ziekte vrij veelvuldig bij de honden voor, maar vooral als zij boven de acht jaren oud zijn.
De eerste verschijnselen der ziekte zijn zoo gering, dat zij meestal over het hoofd worden gezien — dan is de ademhaling alle en korter als zij snel geloopen, veel gegeten hebben of bij veran-
|
||
|
||
|
||
152
dering des weders. — Later is de moeijelijke adem-haling aanhoudender, maar vertoont zieh raeer bij het liggen of in den nacht; dikwijls is de ademhaling gierend en hoorbaar; genoegzaam van het begin der ziekte af aan bestaat er eene korte, meestal raauwe, somtijds ook wel doffe kuch of hoest, die allengs toeneemt. De honden hebben daarbij doorgaans een goeden eetlust en blijven iloorgaans lang goed gevoed, ja worden dikwijls overmatig vet. Hierop volgt, dikwijls echter eerst na 1—2 jaren, vermagering en uittering, die zieh nogtans ook wel van den aanvang af vertoonen. — In het laatste tijdperk der ziekte ontstaat er teringkoorts (waarbij kleine, snelle, zwakke pols en hartslag) verval van krachten en de dood. Somwijlen ontstaat er eerst ook nog buik- of borstwaterzucht.
De oorzaken der aamborstigheid zijn gelegen: 1deg;. In ziekelijke veranderingen, tengevolge van voorafgegane ontsteking der ademhallngs-werk-tuigen. Deze zijn: verdikking van het bekleedend slijmvlies, verbeening van het strottenhoofd, der luchtbuis of van hare takken, vergrooting der schildklier, verharding van een gedeelte der long, emphysema der long, of vergroeijing der long met het borstvlies, longknobbels, ettergezwellen, borstwaterzucht, waterzucht van het hartezakje enz. 2deg;. Toenemende vetheid, vetzucht, ophooping van
|
||
|
||
_
|
||
|
||
|
||
153
vet aan het hart, vergrooting van het hart, der lever, der maag, enz.
3*. Gredeeltelijke verlamming van eene longmaag-of van eene der terug loopende zenuwen. In dit geval bestaat er snorkende of gierende ademhaling, en vindt men in de lijken deze zenuwen dünner, en ook wel de spieren van het strottenhoofd van de zelfde zijde, bleeker en zwakker dan in den gezonden toestand.
De kortademigheid is dus bijna altijd het gevolg eener andere ziekte, en daarom kan men meest altijd slechts de toevallen bestrijden. Bestaat er vetzucht of vergrooting van inwendige deelen, dan verordene men schrale kost, veel beweging in de open lucht en om de 4—6 dagen een purgeermid-del (3—6 grein zoete kwik en even zoo veel gutte-gom) afwisselend met jodium (op de wijze zoo als bladz. 129 is opgegeven) of de potasch. In geval de ziekte van boven vermelden zenuwverlamming afhangt, beproeve men de inwrijving van vlugtig prikkelende smeersels, uit geest van kamfer, of vlugsmeersel, of terpentijnolie aan den hals, spece-rijachtige dampbaden, enz.
Bestaat er een lastige hoest, dan geve men daar-tegen eene zaadmelk van bittere amandelen, het laurierkerswater, enz. zoo als bladz. 156 wordt opgegeven.
|
||
|
||
|
||
154
|
||
|
||
7. De kramp- of prikhelhoest.
De hoest is zeer dikwijls het gevolg eener andere ziekte, maar er bestaat ook een hoest, waarbij geene andere verschijnselen worden waargenomen, en dus als eene zelfstandige ziekte moet worden be-handeld. Deze hoest openbaart zieh bij vele hon-den slechts door een onophoudelijk, dikwijls ook tusschenpozend, droog kugehen, bij andere door een meer los ophoesten van een weinig slijm; daarbij voegt zieh dikwijls krampachtige braak-zucht en braken, als het slijm zeer taai is en in klompen zamenhangt, die niet gemakkelijk kunnen worden uitgeworpen. Het hoesten is door-gaans heviger in den nacht en bij koud weder. De bond is overigens gezond en de ademhaling zelfs niet moeijelijk. In de lijken vindt men geene ziekelijke veranderingen, in enkelde gevallen kleine tuberkels of eene geringe hardheid van het weefsel der longen. De ziekte bestaat dus enkel in eene te groote gevoeligheid of prikkelbaarheid der adem-halings werktuigen; maar, hoewel zelden gevaarlijk, kan zij hardnekkig zijn en komt zij ook ligt terug. 1)
|
||
|
||
1) In het berigt over de uitbreid. der Vee-artsenijk.iiH844-1847 van den Hoogleeraar Wellenbergh, wordt op bladz. 166 deziekte-geschiedenis medegcdeeld van een bond, die lang had geleden aan hoest, die met braking gepaard ging; de bond wreef onophoude-
|
||
|
||
|
||
155
Is de hoest droog en hol, dan geve menspies-glans middelen in kleine gaven, gepaard met slijmige en zoete middelen, met bilzenkruid of laurier-kerswater, zoo bijv,
Braakwijnsteen, 2 grein. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2 oncen,
en daarvan alle 4 uren 1 theelepel tot een halve eetlepel vol.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; of
Braakwijnsteen, 3 grein of goudzwavel 1 drachma, Poeder van zoethout, 1 once. Maakt daarvan met honig een likpot om daar alle 4 nur 1—li theelepel vol van te geven.
Blijft de hoest hevig en aanhoudend, dan voege men bij bovenstaande middelen, 2—6 grein extrakt van bilzenkruid. In dit geval kan men ook geven; Poeder van arabische gom, Olijfolie,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van elk 2 drachma's.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
Opium, of extract van bilzenkruid, 2—4 grein.
Alle 3—4 uren eene thee- tot eene halve eetlepel vol 1).
Of men late het volgende gebruiken:
lijk met den neus legen den grond, ook waren de ademhaling en hartslag versneld. Bij de lijkopeniDg vond men eene menigte palissaden women (Strongylus trigonocephalus), in de long-slagader.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
1) In dezen toestand kan men, volgens mijne ondervinding, ook met voordeel gebruik tnaken van het volgende middel:
|
||
|
||
|
||
I
|
||
|
||
156
Poeder van arabische gom, •/, drachma. quot;Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; •/raquo; once-
Laurierkers water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1—2 drachma's,
om de 3—4 uren '/raquo; gedeelte daarvan ingevende. Wordt er bij het hoesten slijm opgegeven, dan geve men om de acht dagen een braakmiddel en bovendien:
Braakwijnsteen, 1 grein. Ammoniakzout, 1 drachma. quot;Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 oncen.
Alle 4 uren '/a—1 eetlepel vol.
|
||
|
||
Poeder van den wortel van doodkruid (verscbgestampt), 3—6 grein, Goudzwavel,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2—i grein.
Poeder van drop,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'/j—* drachma.
Tot vier poeders gemaakt geve men daarvan 2 maal daags eene in met een weinig water.
In wanhopige gevallen ban men ook de heischesteen be-proeven en geven 1 grein op 2 oncen gedestilleerd water en daarvan 4 maal daags 1 eetlepel vol. Zie Jennes in Repert. voor de geneesk. 5. jaarg. bladz. 341.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
I
|
||
|
||
VIERDE HOOFDSTUK. Xtehten der apijsrierterlngs-werktuigen.
|
||
|
||
|
||
|
||
1deg;. De ontsteMng van het buikvlies. (Peritonitis.)
Het vlies dat de buikholte inwendig omkleedt, geraakt soms pleksgewijze, soms over zijn geheel in ontsteking.
In den aanvang dezer ziekte toonen de honden eene geringe spanning in den buik, die pijnlijk is als men er op drukt. Bij persing op de ontlasting steunen zij, somwijlen bestaat er buikloop. De ziekte duurt 6—8 dagen, maar als zij slepend wordt, ook wel tot 4 weken. — De oorzaak Hgt doorgaans in het vatten van koude, dock ook wel in beleedigingen door schoppen, enz.
Wordt de ziekte verwaarloosd dan volgt er uitstorting van bloedwei in de buikholte, aaneen-groeijing der ingewanden, buikwaterzucbt enz.
De behandeling komt veel overeen met die der maag- en darmontsteking, maar men kan hier meer afleidend op het darmkanaal werken; men geve dus in het begin der ziekte het op bladz. 160 voorgeschreven middel uit zoete kwik en arabische gom tot er lakseeren volgt, wrijft de buik met
|
||
|
||
|
||
158
vlugtig smeersel, waarbij een weinig tinktuur van spaansclie vliegen, of terpentijnolle gevoegd is. Bij goed gevoede honden kan men ook eene ader-lating verrigten. Zoo lang de verstopping aanhoudt zette men gedurig lavementen, uit een afkooksel van lijnzaad met olie. Men behoede het dier voor het vatten van koude en zette ket op een schralen leefregel. Bij groote spanning en hevige pijn kan men den bond gedurende lU uurs bouden in een warm bad, waarin eenige potascb is opgelost; als bij er uitkomt moet men bem in een warmen, wollen deken wikkelen. — Heeft de ontsteking van bet buikvlies reeds langer dan 3—4 dagen geduurd en bestaat er beboorlijk ontlasting, dan kan men met voordeel zacht pisdrijvende genees-middelen aanwenden, bijv. eene oplossing van braakwijnsteen of een afkooksel van paarscb vinger-boedskruid. Na de berstelling moet men bet dier zorgvuldig bewaren tegen bet vatten van koude en tegen bardlijvigheid — boudt deze twee dagen aan dan geve men daar tegen, 1—I'/j eetlepel vol ricinus olie.
20. De maag- en darmontsteking. (Gastritis. Enteritis. Gastro-enteritis.)
Zijn niet zelden bij de honden, wijl maag en darmen bij ben zeer gevoelig zijn, en naardien die dieren, door bet inslikken van prikkelende
|
||
|
||
|
||
159
Stoffen, er dikwijls aanleiding toegeven. Deze ontste-kingen volgen dikwijls op het vatten van koude, op teruggedreven huiduitslag, na het eten van rottend vleesch, stukken hoorn, eikels, kurken stoppen enz.
Is de maag in een toestand van ontsteking dan liggen de dieren vaak op den buik, zoo dat de maagstreek op den grond rust; zij zijn angstig en pijnlijk, loopen dan hier, dan daar, krabben het ligstroo om, ten einde op den blooten grond te kun-nen liggen enbraken dikwijls, waarbij zij een geel-achtig, of roodachtig gekleurd slijm uitwerpen. De eetlust ontbreekt geheel, maar de dieren drinken gaarne, vooral koud water. — Later komt er koorts bij met een kleine, snelle pels, koude ooren en voeten en een heeten, droogen neus. Drukt men het lijf, even achter het borstbeen, dan toont het dier veel pijn. Gewoonlijk zijn de ont-lastingen natuurlijk.— De verschijnselen der darm-ontsteking komen nagenoeg met de opgenoemde overeen, maar de dieren hraken minder en zij toonen meer pijn in het middenste- of achterste gedeelte des buiks, die doorgaans meer opgeschort of zamengetrokken is, en naarmate of de spier-rok of het slijmvlies der darmbuis is aangetast, zijn de honden hardlijvig of hebben zij buikloop.
De duur der ziekte is 2—8 dagen; doch langen tijd na de genezing blijft er dikwijls nog eene ziekelijke gevoeligheid van maag en darmen, eene
|
||
|
||
|
||
160
moeijelijke spijsvertering, en ten gevolge daarvan braakzucht en vermagering over.
De behandellng vordert in de meeste gevallen, vooral bij krachtige dieren, eene aderlating en verder slijmige dranken, olie, en daarna verdoo-vende middelen en zoete kwik, bijv.
Zoete kwik,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;10 grain,
Extract van bilzenkruid, 4 grein, Poeder van arabische gom, '/j once, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2V3 oncen,
en daarvan alle uur '/a eetlepel vol.
Bovendien wende men klisteeren aan uit af-kooksel van lijnzaad, en wrijve men op den bulk in, vlugtig smeersel, mostertpappen enz. In enkelde gevallen heeft men 00k nog baat gevonden bij warme baden met loög vanascli ofmetpotasch, in verbinding met de opgegeven middelen.
3 De ontsteking der lever. {Hepatitis.)
De leverontsteking is somtijds heerschend bij de honden; de dieren zijn in deze ziekte in bet oogvallend dof en treurig, zij blijven veelal liggen, zijn kortademig en bebben een versneide, kleine pols, ooren en neus zijn afwisselend koud en warm, de neus is droog, de mond met een miskleurig, half verdroogd, dradig slijm bezet; de tong beeft dikwijls een bruinacbtig beslag, of is 00k wel
|
||
|
||
|
||
161
donkerrood, het slijmvlies van den mond en het bindvlies der oogen is altijd zeer geel. — De eet-lust is gering, de ontlasting vertraagd en de mest is zeer wit, of lichtgeel; de pis is donkergeel of bruinachtig en vormt een bezinksel, waarin dikwijls klompjes bloed gevonden worden. Drukt men de dieren in de regter zijde, dan steunen en krommen zij zieh, ten teeken van pijn.
De oorzaken der ziekte bestaan in het vatten van koude na voorafgaande verhitting, vooral in het gretig drinken van koud water, stooten of slagen in de regter zijde, enz. De oorzaken der heerschende leverontsteking zijn nog onbekend.
De ziekte duurt 6—8 dagen en heeft wel eens den dood ten gevolge. Bijna altijd meet men de behandeling aanvangen met eene aderlating van 3—12 oncen; inwendig geeft men: Zoete kwik, 3—10 grein. Wonderzout, 1—3 drachma's, honig zooveel als genoeg is om er eene likking van te maken waarvan men 3 maal daags het Vraquo; gedeelte ingeeft. Zoodra hierop lakseeren gevolgd is, laat men die voortgaan en geeft daarna:
Eoom van wijnsteen, 1 scrup. tot 1 drachma, extract van leeuwentand, zoo veel als genoeg is om er een likpot van te maken, waarvan men 3 maal daags het '/i gedeelte ingeeft. Men plaatse eene etterdragt in de leverstreek (de regterzijde).
|
||
|
||
|
||
162
of legt aldaar een spaansche vlieg. De darmont-lasting bevordere men met slijmige klisteeren.
4. Het koliek of darmwee. De buikpijn, (Colica passio).
Het koliek openbaart zieh door buikpijn, het in eenkrimpen des ligchaams, onrust en kennen. De ziekte valt plotslings aan en de bond bijt zieh dikwijls daarbij in de zijde; van tijd tot tijd laat de pijn af; de eetlust en dorst zijn gering of opgehouden, de ontlastingen vertraagd; er bestaat jreen koorts en hierdoor onderscheidt bet koliek zieh van de maag-darm en buikvlies-ontstekingen. Het koliek kan een gevolg zijn van quot;wormen, van kramp, van aanwezige steenen of vreemde bgchamen, hardlijvigheid, van windzucht. De kramp ontstaat gemeenlijk uit gevatte koude en bestaat in eene te sterke zamentrekking van de kringvezelen der darmbuis. Bij het kramp-koliek vooral bestaat geen spoor van ontsteking en zijn de vrije tusschenpoozen zeer duidelijk. De darmsteenen zijn aardachtige bgchamen, geboren uit onverteerbare stoifen, door darmslijm ver-bonden. Gewoonlijk hebben zij een kern, uit baar, stroo, enz. Zij bestaan uit eenmiddelpuntige lagen, hebben een verschillende grootte, zijn meestal af-gerond en komen vooral voor in den dikken darm.
Zij belemmeren den doortogt der spijsbrij en
|
||
|
||
r
|
||
|
||
163
|
||
|
||
drukken den darm, daar ze wel eens z66 groot worden, dat men ze van buiten af voelen kan. Genoegzaam bij al de jonge honden vindt men wormen in de darmbuis, zonder dat zij hen hinderen; somwijlen echter veroorzaken zij ver-magering, door dien zij de voedende sappen aan het dier onttrekken, of wel zij hangen zoo sterk aan den darm, dat zij prikkeling en pijn en dus koliek verwekken, vooral bij jonge honden. Alleen als de hond door braking of afgang wormen ontlast kan men tot het bestaan van dezen als oorzaak des kolieks besluiten; want, de verwijding van den oogappel, het wrijven met den neus tegen den grond, en de afwisselende eetlust zijn daarvan geene zekere teekens. #9632;— Tot verstopping als oorzaak kan men besluiten, als de koliekpijiien ge-lijkmatig voortduren, de buik opgezet is, en de hond vruchtelooze pogingen tot ontlasting aanwendt; dikwijls kan men dan ook de verharde uitwerpselen voelen, als men den vinger in de aars-opening brengt; ook uitwendig aan den buik, vöör het schaambeen voelt men dan wel eene harde, dikke massa. — De opzetting van den huik door gas is meest-altijd een gevolg van eene andere ziekte der darmbuis, en altijd gemakkelijk te erkennen aan de veerkrachtige zwelling des buiks.
Tegen het krampkoliek make men gebruik van een warm aftreksel van gemeene kamilbloemen
|
||
|
||
|
||
164
in water. — Houdt het lang aan, dan geeft men, zoo lang de pijn hevig blijft, alle half uur daarbij 5—10 droppels opium tinktuur of 2—4 grein extract van bilzenkruid of van doodkruid. Men zet gedurig klisteeren nit laauw warme kamillen-thee, en wrijft den buik met vlugtig smeersel of kamfer-spiritus, en houdt het dier warm. Zijn er darmsteenen aanwezig dan geve men slijmachtige middelen, olie, en zoete kwik, bijv:
Poeder van arabische gom, Vs once, Zoete kwik,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;6 grein.
Water en lijnolie, van elks 1 once.
Waarvan men de 'A of het Vs in eens ingeeft en een half uur later een volgend gedeelte. Daarbij wende men vlijtig slijmige lavementen aan.
Bestaat er een ontstekingachtige prikkel, dan moet men eene aderlating verrigten en handelen als bij de darmontsteking is opgegeven.
Lägt de oorzaak van het koliek in ingewands-wormen, dan moet men veel warme olijf- of lijnolie ingeven; houdt het koliek tocti nog een paar uren aan dan voegt men bij de olie, alle 1—2 uur, 'As—1 grein opium of lU—1 grein waterachtig extract van kraansoogen. De buik wrijve men met terpentijn-olie, of steen- of alsemolie. De eigen-lijke wormdrijvende middelen kan men eerst na de genezing van het koliek geven.
|
||
|
||
|
||
165
Zijn er verharde drekstoffen in den endeldarm dan geve men bijv. Wonderzout,
Poeder van arabische gom, van elks 'A once, Olijf- of lijnolie,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 once.
quot;Warm water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 oncen.
Goed omgeschud geeft men daarvan '/s of de '/j in eens in, en lierliale dit alle 2 nur.
In dit geval kan men ook alle 2uur 'A—1 eetlepel vol ricinus olie gsven; gedurig zette men lavementen nit warm zeepwater, terwijl men, met het afgeronde einde van een lepeltje, de drekstoffen naarbuiten tracbt te voeren.
Het windkoliek vindt zijn grond in eene plaat-selijke verstopping der darmbuis, of in eene siechte spijsvertering; in het eerste geval worden de ge-wone winden terug gehenden, in het tweede geval ontwikkelen zij zieh in buitengewone hoeveelheid; beide oorzaken zijn echter uiterst moeijelijk van elkander te onderscheiden en daarom geeft men middelen, die in alien geval het gas opslorpen, bijv. Zwavellever, 2—10 grein. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '/a— 1 once,
of men geve:
Kalkwater, lli—2 oncen. of,
Gebrande magnesia, 10—20 grein, met Kamilllenthee in te geven.
|
||
|
||
|
||
166
Zijn de honden zeer zwak en bestaat er geen spoor van ontsteking, dan kan men geven, 10—30 grein geest van salammoniak, of even zoo-veel zwavel-aether. — Beide met een eetlepel vol water. — Daarbij zette men lavementen uit zeepwater en wrijve den buik met wollen läppen met vlugtig smeersel, of met steenolie. — Tegen de verstopping of de onverduwelijkheid, als oor-zaken der windzucht, wende men de daartoe aan-gewezene middelen aan.
5. De vergiftigingen. (Toxicationes.)
Komen vrij veelvuldig bij de honden voor, zoo wel omdat deze dieren genegen zijn om alles in te slikken, als door de boosheid der menschen. Overblijfsels van olieverw en scheikundige meng-sels, vergift, gelegd om ongedierte te verdrijven, in koperen vaatwerk bewaarde spijzen, te groote gaven van geneesmiddelen, en opzettelijke vergiftigingen, geven hiertoe aanleiding. — Zij zijn moei-jelijk te onderkennen, eensdeels door de groote overeenkomst der verschijnselen met die van darm-ontsteking, krampkoliek enz. andeixleels omdat elk vergift het ligchaam niet op genoegzaam te onder-scheiden wijze aandoet, en het du.s moeijelijk valt om, bij het leven des diers, tot de soort van vergift te besluiten. Daarom moet men in verdachte gevallen, behalven op de verschijnsels der ziekte
|
||
|
||
|
||
167
nog leiten, op het bedrijf, dat in zulk een huis wordt uitoefend, of er ook vergift gelegd was tegen ratten ofmuizen, het gelijktijdigziek worden van meerdere dieren, het gebruikte voedsel en het vaatwerk waarin het gereed gemaakt en gegeven is. Ook moet men de Stoffen, die de hond heeft ontlast of uitgebraakt onderzoeken, een gedeelte er van bewaren, voor het geval dat er later ge-regtelijke nasporingen in het werk worden gesteld, terwijl men het andere gedeelte zelf schielijk schei-knndig onderzoekt, om beter tot de kennis der ziekte te geraken.
De verdenking van vergiftiging grondt zieh op de omstandigheid, dat meerdere honden (en hatten of andere dieren) gelijktijdig plotseling en hevig ziek geworden of gestorven zijn, dat zij daarbij braakten en teekens gaven van angst, onrust, buik-pijn, doorloop, (somwijlen met bloedige ontlastin-gen;) dat de bulk opgezet of ook wel zeer zamen-getrokken was; somwijlen bestaan er zelfs door het vergift ingevreten plekken aan ofindenmond en kwijling; dat in de drekstoffen verdoovend of ver-giftig riekende stoffen te bespeuren zijn; dat boos-aardige menschen bedreigingen hebben geuit, enz.
Naar hare uitwerking verdeelt men de vergiften:
1.nbsp; In scherpe of bijtende,
2.nbsp; In verdoovende,
3.nbsp; In zamentrekkende vergiften.
|
||
|
||
|
||
168
|
||
|
||
1deg;. Tot de [scherpe of bijtende vergiften, die de deelen waarmede zij in aanraking komen heftig prikkelen en in ontsteking brengen, behooren: liet witte en gele rattenkruid, de bijtende sublimaat, de braakwijnsteen, de blaauwe en witte vitriool, ongeleschte kalk, bijtende potasch en soda, gecon-centreerde zuren, phosphorus, de verbin dingen van metalen met chlor; spaansche vliegen enz. De toevallen, die zij verwekken zijn: onrust, angst, janken, kwijlen, braakzucht, waarbij dikwijls een bloedig slijm wordt uitgeworpen, later ook wel doorloop, een kleine, snelle, trillende pols, kort-ademigheid, pijnlijkheid van den buik bij drukking, een starre blik, krampen, afgematheid, zelfs ver-lamming van het achterstel, koude ooren en voeten, tusschenpoozende pols en de dood. Bij de lijk-opening vindt men het slijmvlies der mondholte en darmbuis, donkerrood, ontstoken en ontbloot van epithelium, ingeknaagd, met blaasjes bezet en verkleurd. — Dikwijls vindt men uitgestort bloed en gedeelten van het vergift in de maag en de darmen. De inwendige deelen zijn met zwart-achtig en dun bloed vervuld.
2deg;. De verschijnselen der verdoovende (narcotische) vergiften, waartoe onder anderen behooren; het heulsap en zijne bereidingen, het doodkruid (de wortel, het kruid en de bessen), het bilzenkruid, de doornappel (het kruid en het zaad), de dolle
|
||
|
||
I
|
||
|
||
|
||
169
kervel en waterscheerling, de nachtschade, de braaknoot, het blaauwzuur, zijn: schielijker of lang* zamer invallende matheid, verwijding van den oogappel, strakke blik, onduidelijk zien en hooren, het loopen tegen omringende voorwerpen, een slepende en wankelende gang, krampen (door de braaknoot naar regtstijvigheid gelijkende, door het blaauwzuur meer de ademhalinffswerktuieen aan-doende;) werkt het vergift sterker in, dan volgt er bewusteloosheid, slaapzucht, gevoelloosheid, ver-lamming en de dood. Door de meeste verdoovende vergiften wordt de pols eerst voller en later zeer klein, zoodat hij zelfs wel verdwijnt. In de lijken ziet men slechts geringe sporen van roodheid van de maag en de darmbuis, het hart en de longen; maar de äderen zijn opgevuld met zwartachtig bloed. Bij vergiftiging met blaauwzuur kan men dit ruiken als de vergiftiging niet lang te voren geschied is. 3. De zamentrekkende of uitdroogende vergiften, (lood, zink, aluin) verwekken braakzucht en braking, dorst, droogheid van den mond, verlies van den eetlust, koliek, vermagering, krachteloosheid, bleekheid der slijmvliezen, somwijlen krampen. De ziekte is van een langzaam beloop. In het lijk vindt men de maag en de darmbuis klein en te zamengetrokken, het slijmvlies pleksgewijze verdikt, het bloed lichtrood van kleur en in hoeveelheid verminderd.
8
|
||
|
||
|
||
170
Men tracht de honden ook wel te vergiftigen door stukjes spons in boter of vet gehraden; deze zwellen op, zijn onverteerbaar en geven aanleiding tot verstopping en de dood. De honden toonen daarbij gebrek aan eetlust, hebben neiging tot braken, zijn verstopt en somwijlen is de buik op-gezet en pijnlijk; de bond is treurig, koortsig en onrustig en sterft op den 3—4 dag.
De vergiftigingen zijn gevaarlijke ziekten; bestaan er bloedige ontlastingen, een strakke blik, koude der ledematen, onvoelbare pols, uitputting, stuipen, bewusteloosheid of verlamming, dan is de uitgang meestal doodelijk.
Bij vergiftigingen moet men trachten a. bet ver-gift zoo spoedig mogelijk te verwijderen h. bet door omzetting, door een tegengift onschadelijk te maken of c. bet door omhulling zoo onwerkzaam mogelijk te maken.
Om de eerste aanwijzing te vervullen geeft men een braakmiddel; bestaat er reeds braking dan versterkt en onderhoudt men die, door den bond veel warm water met boter in te geven.
Tot bet zelfde einde kan men hem ook geven: afkooksels van lijnzaad ofhavergort, warme melk, suiker- of honigwater en bet ingeven daarvan na elke braking herhalen. Ontstaat de braking niet van zelve, dan geve men ten spoedigste, in geval van vergiftiging met een verdoovend vergift,
|
||
|
||
|
||
171
3—8 grein braakwijnsteen of witte vitriool in een eetlepel vol warm water in. quot;Was het een scherp vergift, dan gave men 1 scrupel tot 1 drachma poeder van braakwortel, even zoo met water. — Als het braakmiddel werkt, geeft men dan een der bovengemelde vloeistoffen.
Men kan ook een dier slijmachtige vloeistoffen geven, dan de maag ledigen door middel van de maagpomp en zoo het vergift verwijderen.
Het aanwenden van tegengiften vordert, dat men bekend zij met den aard van het vergift. Tegen vergiftiging met rattenkruid geve men:
IJzeroxyde hijdraat, Vz drachma tot 1 once, Warm water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1—4 oncen,
en herhaalt dat elk lU uurs.
Nog werkzamer zoo wel tegen rattenkruid- als tegen de meeste overige metaal-vergiftigingen is het volgende:
Groene vitriool, 1 once opgelost in Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 8 oncen en daar bijgevoegd,
Gebrande magnesia, Vraquo; once. Goed omgeschud wordt daarvan alle Vlaquo; uurs 1—4 eetlepels vol ingegeven.
Kan men deze middelen volstrekt niet bekomen dan geve men slijmige middelen, vooral gekookte stijfsel, ei-wit, maar geen vet of olie, omdat het rattenkruid daarin oplost en daardoor slechts te gevaarlijk wordt.
8*
|
||
|
||
|
||
172
|
||
|
||
Tegen kwik-vergiftiging, vooral tegen die met sublimaat geve men, 5—20 grein swavel-lever met koud water, of veel eiwit, of het voormelde middel uit groene vitrlool en magnesia, of poeder van houtskool, weiten-meel met water, melk of suikerwater. — Tegen vergiftiging met kopermtd-delen dienen dezelfde middelen. — Spies glans-vergiften worden doorgaans van zelve spoedig weder uitgebraakt en dus behoeft men daartegen slecbts de opgenoemde slijmige, omhullende middelen te geven. — De braakwijnsteen wordt bovendien omgezet, onwerkzaam gemaakt door looizuur-houdende Stoffen, als daar zijn: afkooksels van kina- eiken-of wilgenbast, een aftreksel van groene thee, galnoten, enz. Helschesteen (salpeterzuttr zilver) wordt onwerkzaam gemaakt door eene oplossing van keukenzout. — Een tegengift tegen phosphorus heeft men tot heden niet ontdekt; na de ontlasting door braking geve men dus slijmige middelen, eiwit, melk enz. Tegen de zuren dienen geconcentreerd zeepwater, water met magnesia of poeder van krijt, en ontlasting met de maagpomp, want een prikkelend braakmiddel zou hier schaden; daarna komen de slijm-olie-achtige middelen te pas. — Spaansche vliegeraquo; moeten eerst door slijmachtige middelen om-huld worden, (niet door vet- of olieachtige, want daarin zijn zij oplosbaar.) Ontstaat er daarbij
|
||
|
||
|
||
173
geene braking dan moeten zij door middel van de maagpomp ontlast worden; daarna geve men slijmachtige middelen, met kleine gaven salpeter en kamfer en een weinig opium, wrijft den buik met kamfer-olie en zet vlijtig klisteeren, uit slijmachtige en verdoovende middelen.
Tegen verdoovende vergiften, (met uitzondering van het blaauwzuur) dienen een braakmiddel en daarna gewone azijn, die men ingeeft, het hoofd er mede wascht en als lavement binnen brengt; ook kan men 3—i maal om het V4 uurs ingeven, 1 scrupel tot 1 drachma, room van wijnsteen, won-derzout, of dubbelzout in water opgelost. Is de pols vol, dan doe men eene matige aderlating, vooral in geval van vergifting met een scherp ver-doovend vergift, waarbij men, ingeval er zieh sporen van ontsteking voordoen, rijkelijk slijmachtige middelen, vet of melk moet toedienen. Be-staan er geene sporen van ontsteking, maar daarentegen eene sterke verdooving, bedwelming, slaapzucht, verlamming, dan dient men vlugtig-opwekkende middelen, wijn, Hoffmansdroppels, koffij, geest van salammoniak, kamfer, koude begietingen op het hoofd en lavementen uit koud water aan te wenden. In vergiftigingen met blaauw znur komt alle hulp doorgaans te laat; de daar tegen aan geprezen ammoniakgeest, het chlorwater, enz. hebben doorgaan niet gebaat; het beste is
|
||
|
||
|
||
174
nog dat men deu hond herhaaldelijk met koud water begiet, hen dit ingeeft en veel lavementen nit koud water zet. 1)
Tegen vergiftiging met loodmiddelen geve men: wonderzout of bitterzout, 1 scrup tot 2 drachma's en dit 2—3 maal achter elkander om het half mir en met een weinig waters. Blijft er daarna nog hardlijvigheid, zamensnoering van den buik en krampen bestaan, dan geeft men daartegen slijm-achtige middelen met opium of extract van dood-kruid, bij afwisseling met zoete kwik en, bij toe-nemende zwakte zelfs met specerijachtige middelen. In vergiftiging met eene zinkbereiding volgt de braking altijd van zelve en behoeft men dus alleen
|
||
|
||
1) De meeste vergiftigingen van den bond uit kwaadwilligheid geschieden wel met het poeder der kraansoogen (de zaden van strychnos nux vomica.) Door sommigen tot de verdoovende vergiften gebragt, vormen de strijcbnine bevattende vergiften echter eene bijzondere klasse, die der kramp of stuipen verwekkende (tetanische) vergiften; zie Hand), der vergiftleer van Dr. van Hassclt. De toevallen zijn ; bedwelming een tuinaelenden gang, onophoudelijk trekken der beenen, vooral het stoklijf boaden der achterbeenen. Er bebben aflatingen der toevallen plaats; maar bij de minste aaoraking ontstaan de hevigste stuiptrekkin-gen; als tegcngiften zijn aangeraden; de cbloroformisatie, bef ingeven van aether of morphine — en bij dit alles bet aan den gang houden der adembaling, door bet op en nederwaarts drukken der ribben.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; db vert.
|
||
|
||
|
|||
175
slijmachtige en omhullende middelen aan te wenden.
|
|||
|
|||
|
|||
6. Het verlies van den eetlust. ...nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;. .
|
|
||
{Inappetentia, Anorexia).
Komt voor als een verschijnsel van de meeste inwendige ziekten, maar ook als eene zelfstandige, door eene omstemming der maagzenuwen veroor-zaakte ziekte. Vooral bij langoorige honden komt zij veel voor bij verandering des weders, waarbij hunne huiduitwaseming een walgelijken reuk be-komt, durende dit tot dat het weder bestendig wordt. Door bun Instinkt gedreven, eten de honden in dit geval veel gras en worden zij daardoor weder beter. Het liefst eten zij als dan het kweekgras, of hondsgras (Triticum repens) waarvan zij de punten der bladeren afbijten. Duurt dit gebrek aan eetlust echter meerdere dagen voort, of kan het dier het genoemde gras niet bekomen, dan is het doelmati-ger dat men den hond een braakmiddel geve, bijv. Braakwijnsteen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 grein,
Poeder van braakwortel, 20 grein, Gredestilleerd water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 once,
omgeschud geeft men daarvan de helft op eens in. In plaats van dit kan men ook geven: Poeder van witten nieswortel, 1—3 grein, Suiker,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;10 grein.
met genoegzaam water.
|
|||
|
|||
|
||
176
Blijft het gebrek aan eetlust nog na de aanwen-ding des braakmiddels voortduren dan geve men, Extract van Gentiaanwortel, Stroop van Rhabarber, van elks 1 drachma, Ammoniak zout,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 scrupel,
quot;Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3 oncen.
en daarvan alle 2 nur i—1 eetlepel vol in. 1)
7. De Braakzucht.
De bond braakt ligt en gemakkelijk en ver-wekt het wel zelve. Het braken komt ook voor na het genot van bedorvene of onverteerbare zelf-standigheden, of als een gevolg van ingewands-wormen, beklemde breuken, gastrische koortsen, hondeziekte, hondsdolheid, keelontsteking, in de keel vastzittende vreemde ligchamen, kramphoest,_ maag- en darmontsteking, vergiftiging, enz.
|
||
|
||
Zuur in de maag.
1) De honden lijden somtijds, boewel zelden, aan zuur in de maag waardoor zij nu eens een overmatige honger (hondshonger), dan weder een geheel verloren eetlust hebben. In bet laatste geval toonen zij eene bijzondere neiging om in duistere hocken te kruipen en de daarbeen gebragte voorwerpen met de tanden van een te rijten. Deze ziekte komt vooral voor bij bonden, die te weinig dierlijk voedsel genieten. Het meer geven van vleesch en vooral van gekookte lever is bier reeds een genees-middel, bovendien geve men een zuurtemperend middel, bijv. magnesia met extract van gentiaan en venkelwater. de vert.
|
||
|
||
|
||
177
Er bestaat nog eene eigenlijdige braakzucht, die hären grond vindt in eene overgevoeligheid der maag, in eene omstemming van de zenuwen van dat werktuig, tengevolge van deszelfs lierhaalde overlading, of van het genot van bedorven, te zout, te specerijachtig of onverteerbaar voedsel, te sterke braakmiddelen, het vatten van koude, bloedverlies, hardlijvigheid, het werpen van j engen enz.
De verschijnselen van deze, eenigermate zenuw-achtige braakzucht, komen in het wezenlijke met elkander overeen; maar dikwijls ziet men — het is van belang dat men daarop let, — dat a. het zieke dier in het algemeen nog eene zekere mate van vlugheid en opgewektheid behoudt, met een rood slijmvlies aan den mond, gezond voorkomen der oogen en een duidelijk voelbare pols; of — 5. dat het zwak en dof is, een kleine, weeke, leedige pols, bleeke slijmvliezen en meer of min ver-#9632;wijde oogappels heeft.
In vele gevallen houdt deze braakzucht van zelf op, wanneer de oorzaak verwijderd en het dier stil, matig warm, en zonder spijs of drank gehouden wordt; somwijlen echter duurt zij een- of zelfs meerdere dagen, waardoor het dier zeer verzwakt en de dood door eene beroerte kan volsren.
Bij de behandeling meet men 1deg;. de oorzaken trachten te verwijderen, bijv. bloedingen stillen, verstopping opheffen, enz. en 2deg;. de zenuwachtige
|
||
|
||
|
||
178
prikkelbaarheid der maag wegnemen, door het ingeven van slijm-olieachtige en pijnstillende mid-delen, bijv. alle i uur 1—2 eetlepels vol bittere-amandelmelk, of zaadmelk van maankopzaad, af-kooksel van lijnzaad met olijf-olie, of Poeder van arabische gom, 1 drachma, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
Opium of extract van bilzen- of doodkruid, 6 grein, en daarvan om het half uur 1 thee- tot 1 eet-lepel vol.
Ook kan men alle uur 5—15 droppels opium-tinctuur met aftreksel van kamilbloemen en aman-delmelk geven. Bovendien is het nuttig, dat men lavementen zette uit slijmachtige middelen, zelfs met bijvoeging van, $—1 grein opium of 5—10 , droppels opium-tinctuur. — Men wrijve den buik met warme olie, of men plaatse den hond in een warm bad, uit enkel water of zeepwater.
Heeft de ziekte het boven onder b. opgegeven karakter, dan vinden zacht-opwekkende, krampstillende middelen hunne aanwending, alsdaar zijn: aftreksel van kamilbloemen, van valeriaan wortel of pepermunt, koffij zonder melk, groene thee enz. in kleine hoeveelheden bijv. van i—2 eetlepels vol telkens. Bijzonder goed werkt het volgende bruischpoeder:
Koolstofzure-soda, 10—20 grein,
|
||
|
||
|
||
waarop men bij het ingeven een eijerlepeltje vol citroensap of azijn glet, of het volgende: Koolstof-zure soda,
Wijnsteen-zuur, van elks 10—20 grein, ingeven met een eetlepel vol koud water.
Als Imismiddel gebruikt men ook wel wijn of koffij met een weinig rum. Bestaat er hevige braakzucht dan geye men, bij de specerijachtige middelen telkens, 10—20 droppels zwavel-aether. Bovendien wende men klisteeren aan uit aroma-matische middelen en wrijve den buik met bran-dewijn, geest van Kamfer of terpentijn-olie.
Overigens moet men den bond stil en matig warm bouden en hem, nadat bet braken gestild is, gedurende de eerste dagen slechts met soep, melk, ha vergort, witbrood en dergelijke zachte spijzen voederen.
8. De buikloop en de doorloop of loop.
De buikloop (diarrhoea) bestaat in dikwerf her-baalde ontlastingen van kwalijk verteerde spijzen, in de gedaante van min of meer vloeibare, stinkende, slijmerige of galachtige drekstoffen, door-gaans zonder koortsverscbijnsels bij het zieke dier. In de loop (dysenteria) bestaan de ontlastingen grootendeels of geheel uit bloed, bleed met slijm of gal; die stoffen zijn scherp, zoodat zij den aars en de huid onder den aars in ontsteking brengen
|
||
|
||
|
||
180
|
||
|
||
en verknagen; de dieren ondervinden persingen en buikpijn en zijn koortsachtig.
1. De buikloop komt veel voor bij de honden:
a.nbsp; nbsp;als een toeval van andere ziekten, bijv. gastrische koorts, hondeziekte, typhus, rotkoorts, darm-ontsteking, vergiftiging, enz.
b.nbsp; als scheiding of krisis na ontstekingen, krampen, enz.
c.nbsp;als eigenlijdige, zelfstandige (idiopatische) buikloop.
Het valt doorgaans gemakkelijk om deze drieer-lei toestanden van elkander te onderscheiden, daar bij de beide eerste altijd andere wezenlijke ziekte-teekens voorkomen, de 2quot;. ook vooral door de tijd en de wijze van het optreden en de korte duur des buikloops en dat de oorspronkelijke ziekte daardoor meest altijd verligt wordt, en eindelijk de derde doordien daarbij geen verschijnsel eener andere ziekte wordt waargenoraen. Het doet er voor het overige weinig toe, welke kleur de drek-stoffen bezitten of hoe dikwijls zij outlast worden.
De symptomatische, (van eene andere ziekte af-hankelijke) buikloop, vordert gewoonhjk geene af-zonderlijke behandeling, dan alleen als hij bijzonder hevig is. Hetzelfde is het geval met den kritischen buikloop; is deze te zwak dan kan men hem be-vorderen door de toediening van '/•—2 eetlepels vol ricinus olie.
|
||
|
||
|
||
181
De zelfstandige, feigenlijdlge) buikloop is dik-wijls een gevolg van overlading der maag en daar-door gestoorde spijsvertering; daardoor blijven de spijzen onverteerd, verwekken drukking en prikke-ling in de maag en darmbuis en vermeerderde worm-wijze beweging, (buikloop uit indigestie). Vooral na een te rijkelijk en aanhoudend voederen van paardenvleesch ontstaat deze laatste en gaat dan gepaard met eene zwarte kleur der drekstoffen. Hij is ook wel het gevolg van bedorven voedsel, bijv. van beschimmeld brood, duffe gort, bijjonge honden het genot van te vette of zure melk, als-mede de plotselinge overgang van de moedermelk tot ander voedsel. Ook door de ingewandswormen zou buikloop ontstaan. — De rheumatische of katarrhale buikloop is een gevolg van onderdrnkte uitwaseming, waardoor er meer vochten door het slijmvlies der darmbuis of door de lever worden afgezonderd. Deze buikloop uit gevatte koude komt vooral voor bij vertroetelde honden, of zulke die te water gaan. Bij het heerschen van koude winden en schielijke. we^rsverandering komt zij ook wel heerschend voor.
Somwijlen ontstaat er buikloop na onderdrukt huiduitslag, of is hij een gevolg van te scherpe purgeermiddelen of vergiften. Duurt de buikloop zeer lang dan noemt men dien slepend, (chronisch) of tot gewoonte geworden, (habitueel). — Volgen
|
||
|
||
|
||
182
de ontlastingen snel op elkander en in groote hoe-veelheid, dan noemt men de ziekte een smeltende Ijuikloop, (profuse diarrhae).
Door de buikloop verliest het ligchaam vele voedende sappen, er ontstaat vermagering, ver-zwakking en tering en de dood kan daarvan het gevolg zijn. — Zoolang de uitwerpselstoffen be-staan uit de overblijfsels van het genoten voedsel (en das drekstoffen zijn) is er weinig gevaar te duchten, maar bestaan zij meer uit slijm, bloed, water of gal, of zijn ze met bloed vermengd, des te gevaarlijker is de ziekte, vooral bij jonge of anderzins verzwakte dieren.
2. In den buikloop uit overlading der maag en uit onverteerbare Stoffen, (diarrhae uit indigestie) geeft men in het eerst geene geneesmiddelen, maar alleen als hij meer dan 24 uren geduurd heeft, met koliek of hevige persingen gepaard gaat en het dier zeer zwak is. In het algemeen is een aftreksel van kamillen of alsem genoegzaam; worden de drekstoffen echter kleurloos en slijmig dan kan men bij 4 oncen kamillenthee, 2 drachma's tinctuur van rhabarber voegen en daarvan alle nur Va—2 eetlepels vol in geven. Bestaat er buikpijn dan geve men slijmachtige middelen, wrijft warme olie aan den bulk in en zet klisteeren van slijmige af-kooksels. Is men er spoedig bij, zoodat men ver-moeden kan, dat de onverteerbare spijzen zieh nog
|
||
|
||
|
||
183
in de maag bevinden, dan kan men een braak-middel geven. Men beware bet dier voor bet vatten van koude en geve slechts soep tot voedsel.
De galachtige huihloop, erkent men aan de gele of groenachtige drekstoffen Somwijlen bestaat er koorts en persingen op de ontlasting, zoo dat de ziekte bet voorkomen van Loop verkrijgt. Hij ontstaat dikwijls na bet vatten van koude, komt bij bitte en afwisselend weder dikwijls bij veel bonden gelijktijdig voor, maar is ook somtijds bet ge-volgvan angst, toorn, sterke purgeermiddelen, enz.'— In deze ziekte moet men de banden matig warm bouden en ben melk en water, verscbe karne-melk en in geval van koorts, ook zure melk, bij buikpijn, havergort-pap, dünne stijfsel of gekookt wit brood geven; wijkt de ziekte echter niet, dan geve men alle 3 nur 1—2 eetlepels vol van bet volgende:
Kamillentbee,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen,
Room van wijnsteen, 1 drachma. Bestaan er persingen en buikpijn dan geve men:
Olijf- of lijnolie,
Stroop van althea,
Citroensap of azijn, van elks 2 oncen, en daarvan alle nur 1—2 eetlepels vol.
Is de ziekte zeer hevig, dan bewijst bet volgende goede diensten:
|
||
|
||
|
||
184
|
||
|
||
Kamillenthee of aftreksel van lijnzaad, 4 oncen, Opium, 2—4 grein of waterachtig aftreksel van braaknoot, 1—2 grein, alle nur 1—2 eetlepels vol in te geven.
Hebben de uitwerpselstoffen een zuren reuk, dan kan men geven:
Kamillenthee, 4 oncen,
Waterachtig extract van Rabarber, 2 drachma's, alle 3 uur 1—2 eetlepels vol.
of Magnesia,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2 drachma's,
Poeder van Kabarber,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Vz drachma,
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ arabische gom Va once,
Olie van kamilbloemen, 2 droppels. Met genoegzaam water make men daarvan 8 pillen, waarvan men er alle 3 uur eene ingeeft. — Ingeval van buikpijn kan men bij dit middel nog 1—2 grein opium voegen.
Beginnen de uitwerpselen rotachtig te stinken, dan geve men:
Fijn poeder van houtskool,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 drachma,
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ „ valeriaan wortel, I drachma.
Tot 3 poeders gemaakt geeft men daarvan alle 2—3 uur eene in, met een lepel vol warm water. In geval van neiging tot braking is het nuttig een braakmiddel te geven, uit braakwortel of wit-ten nieswortel en ook het zetten van lavementen, uit een afkooksel van lijnzaad of dunne stijfsel.
|
||
|
||
|
||
185
3. De katarrhaal-rheumatische buikloop (akute diarrhae, slijmig-waterachtige buikloop), is altijd een gevolg van gevatte koude, door schielijke ver-andering des weders, koud drinken na verhitting, zwemmen in koudwater, enz. en kernt soms heer-schend voor. Men herkent hem aan de slijmig-waterachtige, gewoonlijk ongekleurde drekstoffen, en somwijlen gaat hij ook gepaard met andere katarrhale of rheumatische verschijnselen of ook met koorts. — Bij de behandeling moet men trachten de uitwaseming der huid en der longen te herstellen, en de prikkel in de darmbuis weg te nemen: — men geve dus den hond eene warme ligplaats (bijv. op een zak met warm zand) en bedekt hem met een wollen deken, wrijft den buik met kamfer-olie of vlugtig smeersel of warme bran-dewijn en geeft inwendig:
Aftreksel van vlierbloemen, 4 oncen, Geest van Minderer,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;} once,
alle uur 1—3 eetlepels vol.
Ingeval van pijn en hevige persingen voegt men daarbij:
Wijn van opium, 1-2 drachma's of opium, 1-2 grein, Of waterachtig extract van braaknoot, i-i grein,
Vorder geeft men afkooksel van heemstwortel en men zet klisteren, uit dun gekookte stijfsel met 1-1 grein opium.
Verminderen de toevallen echter niet en wordt
|
||
|
||
|
||
186
het dier ongevoeliger, dan geve men alle 2 nur een eetlepel vol af kooksel van heemstwortel met 2—10 droppels zoutzuur, of met t—% grain salpeterzuurzilver oxyde (heische steen.)
4. De slepende buikloop, (chronische diarrhae). Hier bestaat gedurende een geruimen tijd de ont-lasting van weeke of vloeibare uitwerpselen, ge-woonlijk zonder sterke persingen, buikpijn of andere ziekteteekens, zooals vermagering en uitputting; de uitwerpselen zijn nu eens meer gal-, dan meer slijmachtig. — De oorzaken zijn dezelfde als bij den snelverloopende buikloop, maar dikwijls ook gelegen in eene ziekelijke prikkelbaarheid of zelfs slepende ontsteking van het slijmvlies der darmbuis, of ook wel in eene verslapping en zwakte van dat deel. In het eerste geval hebben er bijzonder menigvuldige ontlastingen in kleine hoeveelheden plaats; de dieren hebben dan voortdurend of bij afwisseling een warme neus, een meer droog en rood slijmvlies van den mond, en prikkelende mid-delen verwekken ligtelijk koliekpijnen en vermeer-derde afgang.
In geval er enkel zwakte en verslapping bestaat, zijn de ontlastingen minder menigvuldig, en er wordt meer op eens outlast, de neus is dan altijd koud, de mond bleek en vochtig. Er bestaan nogtans gevallen, waarin noch de eene noch de andere toestand duidelijk gekarakteriseerd is.
|
||
|
||
|
||
187
Bij de beliandeling moet men zorgen, dat sclia-delijke oorzaken in het voedsel, de ligging, de wijze waarop men den liond gebruikt, enz. ver-wijderd worden. Is de prikkelbaarheid van het darmkanaal verhoogd, dan komen verder ver-doovende, krampstillende en verzacktende genees-middelen te pas, bijv: alle 3 nur '/a—3 grein extrakt van bilzenkruid of alle 3 uur V2—1 eetlepel van een afkooksel uit, 2 drachma's bilzenkruid op 5 oncen water- of wel alle 3 uur, Vio-1/* grein waterachtig extract van braaknoot of Vs—1 grein opium. Het opium werkt hier echter minder aanhoudend of zeker. Wijkt de buikloop niet voor deze middelen, dan kan men alle 3 uur met de vorige middelen '/s 1 grein loodsuiker ingeven. Zeer werkzaam is hier 00k het volgende;
Braakwortel, 1 scrupel gekookt met
Water —tot een doorzijgsel van 2 oncen. alle 3 uur 1 thee- tot eetlepel vol integeven.
In geval van duidelijk gebleken zwakte en ver-slapping vinden bittere, zamentrekkende en op-wekkende middelen hunne aanwending, bijv. af-kooksels van gentiaanwortel, alsem, wilgen- of eikenbast, of men geve:
Catechu,
Krijt,
Arabische gom, van elk een drachma. Met water tot 20 pillen gemaakt, 3 maal daags
|
||
|
||
|
|||
|
188
1 of 2 integeven. Bestaat er groote zwakte dan geeft men kina, kalmus, groene vitriool, (3 maal daags 1—3 grein), heische steen (3 maal daags '/a—1 grein) ook de schrijfinkt (3 maal daags 1—2 theelepeltjes vol) rooden wijn (1—3 eetlepels vol, 3 maal daags), enz.
De loop bestaat in eene eigenaardige (specifieke), met hevige prikkeling, pijn, kramp en vermeerderde afscheiding vergezelde ontsteking van het slijmvlies des endeldarms, en dikwijls ook van een grooter ge-deelte der darmbuis. In den regel is het eene koortsige ziekte, maar de koorts is dikwijls zeer gering en tusschenpoozend. De ontlasting gaat steeds gepaard met hevige persingen en pijn; daar-bij wordt er slechts weinig tegelijk ontlast en het entlaste gelijkt naar een etterachtig slijm, het is ook wel bloederig en scherp, van daar de onderseheiding in graauwe en roode loop. In het eerst schijnt de ziekte den hond weinig aan te doen; een enkelde heeft een beslagen tong, gestoorde eetlust, afwisselende tempe-ratuur, drooge neus en mond; maar als de ziekte eenige dagen heeft geduurd neemt men deze ver-schijnselen bij al de lijders waar. De ziekte duurt 8—14 dagen en kan in den dood eindigen. Alsdan nemen te voren de uitwerpselen een rotachtigen dan renk aan, de pols wordt klein en snel, de krachten zinken en er volgen stuiptrekkingen.
De voornaamste veranderingen in de lijken zijn:
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
189
zwelling, roodheid, verweeking van het slijmvlies des endeldarms. Somwijlen ziet men er zwerön op en bevat deze darm een etterachtig bloederig slijm. In enkelde gevallen vindt men dezelfde ver-anderingen in den kartel-ja in een gedeelte van den dunnendarm.
De loop wordt vooral veroorzaakt door onder-drukking van de nitwaseming der huid en der long, door plotselinge verandering des weders, schielijk koud water drinken enz. Bovendien ontstaat hij zeer waarschijnlijk ook wel door een eigenaardig miasma (moeraslucht, aardvergift) of zelfs wel door eene smetstof. De loop is echter alleen dan besmettelijk als hij een zenuwachtig-rotachtig karakter aanneemt.
De behandeling komt veel overeen met die van den katarrhaal-rheumatischen buikloop. Bevordering der uitwaseming, vermindering van den prikkel in het darmkanaal is het doel. Men houde het dier dus matig warm, geve het zacht, slijmig voedsel, bijv. havergort- of rijst of weiten-meels pap, stijfsel enz in kleine hoeveelheden en geen vleesch en als geneesmiddel, inwendig, een aftreksel van vlier- of lindenbloesem met geest van Minderer (zie bladz. 185. Bij afwisseling met slijmige en ver-doovende middelen. Vooral het opium is hier heilzaam en ook de braaknoot (bladz. 187). Bij sterke dorst, bitte, een drooge en roode tong geve
|
||
|
||
|
||
190
|
||
|
||
men eene zaadmelk uit maanzaad of nit hennipzaad of amandelen, 1 deel gewreven met 12 deelen water, of een afkooksel van lijnzaad. Bevatten de drekstoffen bij voortduur veel gal, dan geve men 3 maal daags, 1—2 grein zoetekwik met arabische gom. Ingeval van groote zwakte, zeer gezonken pols, en aasachtig stinkende uitwerpselen, zijn tonische middelen, zoo als het zoutzuur, helsche-steen, rabarber, catechu, slangenwortel, wijn, aether en kamfer aangewezen, mi en dan geve men dan ook het koolpoeder in en zette men vlijtig lave-menten uit afkooksel van lijnzaad met '/s—1 grein opium, doch altijd in kleine hoeveelheden en voor-zigtig binnen gebragt. Bij hevige pijn bewijzen warme pappen uit slijmige en verdoovende middelen, fbijv. havergort en doodkruid) en daarna inwrijvingen met kamferolie of vlugtig smeersel, zelfs met tinktuur van spaansche vliegen op den bulk uitnemende diensten,
Om besmetting voor te komen zondere men de zieke dieren af, en zuivere men den stal of de lig-plaats later met chlorkalk.
9 De hardlijvigheid of verstopping. ( Comtipatio.)
De honden in het algemeen, maar vooral die, welke veel beenderen en moeijelijk te verteren voedsel genietenen daarbij weinigbeweginghebben,
|
||
|
||
|
||
191
zijn veel onderhevig aan hardlijviglieid, ofschoon die ook voorkomt als een gevolg van darm-ontsteking, na doorloop, hevige purgaties, een te lang voortgezet ingeven van tonische middelen, enz. Men onderscheidt eene ware en eene schijnbare verstopping. In de eerste bestaat er ophooping van drekstoffen in den endel- en karteldarm, ge-paard met eene te geringe of geheel opgehouden afscheiding van vloeistoffen en verminderde worm-wijze beweging. In de schijnbare verstopping daarentegen bestaat geene of immers zeer geringe ophooping van drekstoffen in het voorste gedeelte des endeldarms, maar een herhaald persen op de ontlasting, waarbij kleine hoeveelheden, groenachtig slijm met weinig drekstoffen worden uitgedreven. Gewoonlijk is in dit geval de aars pijnlijk en ge-zwollen, en met den vinger onderzoekende voelt men geene drekstoffen en de darm behoorlijk bedekt met slijm. Dikwijls voelt men dan een spits vastzittend beenstukje, dat bij verwijdering de aandrang ter ontlasting doet ophouden. In de schijnbare verstopping is overigens de bulk week en niet opgezet; somwijlen bestaat er een gering prikkelkoortsje.
In de eigenlijke verstopping persen de honden minder op de ontlasting en gewoonlijk wordt daarbij niets outlast; de aars is niet ontstoken of gezwollen, de ingebragte vinger ontdekt harde en
|
||
|
||
|
|||
192
|
|||
|
|||
|
verdroogde drekstoifen en de darm is droog; de buik is eenigzins gespannen en vöör het schaam-been voelt men dikwijls een harde klomp mest. 1) De hond is in den beginne vrij vlug, maar wordt allengs treurig, verliest den eetlust, heeft een stinkenden adem en wordt koortsig, welke koorts een zenuwachtig- gastrisch karakter aanneemt; zulk eene verstopping duurt 8—14 dagen. Duurtze langer dan 6—8 dagen, dan krijgen de dieren dikwijls eene verlamming in hetachterstel ofdarmontsteking. Behandeling der ware verstopping. Is de pols aangezet, de mond droog, of de buik pijnlijk, dan geve men driemaal daags, i—2 eetlepels vol ricinus die of 2 maal daags, 3—6 grein zoete kwik met slijm van arabische gom of olijf- of lijnolie in, — Bestaat er minder prikkelbaarheid, dan geve men in eens in zoete kwik met guttegom van elk 3—5
|
||
|
|||
1) Men vergisse zieh eehter hier omtrent niet, want de schijn-bare verstopping kan ook vcroorzaakt zijn door een in de buik-holte aanwezig, knoest- of vleescbgezwel (sarcoma). Zie over een dergelijk gezwel, ter zwaarte van ruim 7 nederi. ponden in de buikholte van een' hond, het Repert. van Hering 5. Jahrg. S. S.
Er zijn rnij ook gevallcn voorgekomen, waariu de verstopping veroorzaakt werd door een onverteerbaar vreemJ ligcbaam, dat de hond uit neiging of al speiende had ingeslikt, zoo als een honten klosje, waarop garen gewonden vas, bindgaren enz. In deze gevallen kan het dagen lang aanbouden, eer zulk een voor-werp ontlast wordt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;ub yekt.
|
|||
|
|||
L
|
|||
|
|||
|
||
193
grein met stroop, of, 1—6 drachma's wonderzout met 2—10 grain aloe in a—4 eetlepels vol warm water. Als huismiddel is aan te raden, f—2 eetlepels vol biergist. Gewoonlijk moet men gedurende 2 dagen met deze middelen aanhouden. Men zette alle nur een klisteer uit laauw water en zoekt met den wijsvinger of met een iets gebogen lepelsteel de drekstof af te halen. Het is ook nuttig den bulk nu en dan te drukken en te wrijven. Matige beweging is dienstig en het voedsel moet bestaan uit fijn gemaakte aardappelen in water en melk. Na de herstelling moet men den honden, bij welke de voorbeschiktheid tot verstopping bestaat, gedurende eenigen tijd, dagelijks wat raauw vleesch of een stukje oude kaas geven.
In de schijnbare verstopping moet men den endeldarm onderzoeken, en, als er een vreemd lig-chaam in te vinden is, dat verwijderen en daarna verzachtende lavementen zetten. Is de aars pijn-lijk, dan besmeere men die met azijnzure loodzalf, waarbij men een weinig extract van doodkruid of van bilzenkruid, of een paar grein opium kan voegen. Inwendig geve men verzachtende middelen, zoo als in den galachtigen buikloop.
10. De wormziehten.
De jonge honden herbergen in hunne spijsver-teringswerktuigen verschillende soorten van inger
9
|
||
|
||
|
||
194
|
||
|
||
wandswormen, als; de gerande spoelworm (Asca-ris marginata) en de gevleugelde 2 mondworm (Distoma alatum) in den dünnen darm; de zamen-gedrukte zweepworm (Trichocephalus depressim-culus) in den blinden darm; de bloederige rol-staartworm (Spiroptera sanguinolenta) in de maag en somwijlen ook in den twaalfvingerdarm; de pallissadenworm met den driehoekigen kop (Strongylus trigonocephalus) aan dezelfde plaatsen als de vorigen; de bandworm- en de kaau-woerde lintworm (Taeniaserrata et cucumerina), beide in den dünnen darm en somwijlen nog een kleine soort van aarsmaden (Ascaris) aan het achterste gedeelte van den endeldarm, waar zij door hunne beweging en veelligt ook door hun zuigen, een hevig jeuken veroorzaken, waardoor de honden met hun aars den grond wrijven, janken en met den mond naar achteren reiken. — Alleen als zij in groote hoeveelheid zijn opeengehoopt, veroorzaken de ingewandswormen nadeelige gevolgen, prikkeling, pijn, kramp en koliek. Als zij zieh in de maag bewegen verwekken zij braakzucht en hoest. Somtijds schijnen zij ook vallende ziekte te veroorzaken, alsmede buikloop en een stinkenden adem. In het algemeen belemmeren zij den groei der honden.
Men kan tot de aanwezigheid van ingewandswormen in hinderlijke hoeveelheid besluiten, als de
|
||
|
||
|
||
195
honden een veranderlijken eetlust hebben, bij goede voedering wel een dikken buik bekomen, maar toch mager blijven, zij braakachtig zijn en als er bij de braking of met de drekstoffen wormen ont-last worden. Is het laatste bet geval, dan moet de hoest zonder verkoudbeid, de vallende ziekte en de buikloop meestal geheel of gedeeltelijk aan de aanwezigbeid van wormen worden toegesclire-ven. Heeft de bond een lintworm bij zieh, dan komen bij de opgegeven teekens nog: groote on-rust, bet liggen met een uitgerekt ligcbaam op den grond, omzien naar en zelfs bijten in den buik. — AI de verdere, door anderen opgegeven, kenteekens van de aanwezigbeid van wormen zijn hoogst twijfelachtig.
De oorzaken der wormziekten liggen in te slappe, slijmerige voedering. — In den laatsten tijd is bet ook bewezen, dat de finnen of finwormen (Cysti-cercus cellulosae) zieh bij den bond ontwikkelen tot lintwormen, als bij gevoed wordt met gortig spek. 1)
Bij de bebandeling der wormziekten moet men
|
||
|
||
1) En even zoo door het eten van de hersenen van draai-zieke schapen (waarin de veelkop blaasworm, (Coenurus cere-hralis), voorkomt. Omgekeerd ontstaan uit de eitjes van den lintworm der honden, bij bet grazen in de ligchamen der schapen gekoraen, bij dezen de genoemde blaasworm der hersenen.
DE VERT.
9*
|
||
|
||
|
||
196
trachten, om de toevallen der ziekte weg te nemen of de wormen te verdrijven. Tot eerstgenoemd eincle dienen pijnstillende omhullende middelen, als: eenige malen daags, 72—2 eetlepels vol olijf-lijn- of papaver olie, of bittere, met pijnstillende middelen, bijv.
Gentiaamvortel of alsem, 2-3 drachma's, kook die met water tot een doorzijgsel van 4 oncenen voegdaarhij. Extract van bilzenkruid, 10 grein, of opium 6 grein, alle 3 nur i—1 eetlepel vol.
Om de wormen tut de maag te verdrijven geve men een braakmiddel, en tegen die in de darm-buis een krachtig purgeermiddel, bijv. 4—10 grein guttegom of 10—30 grein aloe, of 2—lOgreinpoedei-van croton zaad. Tegen den lintworm a—4 drachma's poeder van varenwortel in eens in te geven met warm water en daarna klisteeren uit warme melk. Evenzoo kan men gebruik maken van terpentijn-olie i—3 drachma's in eens in te geven, hetzij met afkooksel van lijnzaad of met de dojer van een ei, hetzij in verbinding met 1—2 drachma's stinkende hertshoorn-olie. Youatt raadt als een vrij zeker middel aan: fijn poeder van glas i—2 drachma's met een weinig vet en poeder van gember wortel tot pillen gemaakt. 1) Tegen de aarsmaden zet
1) Als een alle andere, in zachtheid en zekerheid van wer-king, overlreffend geneesmlddel tegen den lintworm, maakt men thans in de geneeskunde van den mensch gebruik van de Kousso
|
||
|
||
|
||
197
men lavementen uit een afkooksel van knoflook in melk, of men geve inwendig eenige matige gaven van zoete kwik.
Na de behandeling moet men den hond matig vleesch voederen en veel bewegiug laten nemen in de open lucht. Het geven van enkel brood, meelbrij, aardappelen en kool is nadeelig.
11. De geelzucht. {Icterus.)
Aldus noemt men de geelkleuring van het bind-vlies der oogen, het slijmvlies van den mond en der huid (bij witkleurige honden.) Die geelkleuring is een gevolg van eene ziekelijke gesteldheid der lever, der galblaas of van de ontlastbuizen dezer deelen. De geelzucht kan een gevolg zijn van ontsteking, verharding, of verweeking der lever, van steenen in de galblaas en galleiders, van vergiftiging met opium, darmkramp, sterk
|
||
|
||
(de bloesem van Brayera anthelmintica Kunth.) Bij den hond zou men die op deze wijze kunnen aanwenden:
Kousso,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1—2 drachma's.
Kokend water, 2—i oncen, laat dit 10 minuten trekken (volgens sommigen koken), zijg bet door en geeft het den bond in twee keerenin, met een tusscben tijd van 2 uren.
Tegen de aarsmaden kan men den bond 2—3 maal daags een pilletje (2—i grein) duivels drek in geven en ook klisteren uit tinctuur van duivels drek en water zetten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de vert.
|
||
|
||
^vT
|
||
|
||
198
|
||
|
||
bloedverlies, de beet eens adders, enz. — De geel-zucht, die een gevolg is van leverontsteking, gaat meest altijd met koorts vergezeld (bladz. 160) en is eene gevaarlijke ziekte — Is de geelzucht een gevolg van een knoestgezwel in de lever, dan neemt zij zeer langzaam toe, is het eerste zigtbaar in het bindvlies der oogen, dan in den mond en eindelijk in de huid; het dier is doorgaans vrij van koorts, en blijf't vrij vlug, maar de eetlust is afwisselend en de drefstofFen zijn lichtgeel van kleur; later voelt men in de regter onderribstreek in den buik eene harde, ongelijke massa, die al-lengs grooter wordt; eindelijk vermagert het dier en verliest den eetlust bijna geheel, terwijl de gele huidkleur allengs donkerder wordt; som-wijlen volgt er nu ook waterzucht. — De verweeking der lever heeft geen kenmerkend verschijnsel, men ziet slechts, dat de geelzucht spoedig toeneemt; de dieren worden spoedig zwak, verliezen den eetlust, hun buik zweit op en in den tijd van 3—4 weken sterft het; doorgaans ten gevolge vanbersting der lever en inwendige verbloeding. — De geelzucht, die een gevolg is van steenen in de galhlaas of galleiders, vertoont zieh steeds plotseling, dik-wijls met braakzucht en koliekpijnen, terwijl de drekstoffen geen verschil met den gezonden toe-stand aanbieden; in 2—3 dagen worden zij nog-tans witter en trager ontlast en ontstaat er ook
|
||
|
||
|
||
199
wel verstopplng; dit duurt tot dat de steenen in de darmbuis zijn geraakt, waarna de toevallen ophouden en de gele kleur allengs verdwijnt. — De na vergiftiging met opium, na sterk bloedver-lies enz. gevoJgde geelzucht ontwikkelt zieh lang-zamerhand, onder groote verzwakking van het dier, maar overigens zonder andere kenteekens dan die men kan putten uit de voorafgegane om-standigheden. Kramp in de darmbuis en welligt ook in de galleiders ontstaat door heftige toorn, het vatten van koude enz. en de seelzucht ver-toont zieh altijd plotsling, in den beginne dik-wijls vergezeld met buikpijnen, later zonder andere ziekteverschijnselen, hoe wel er gevallen voorko-men waarin zij vergezeld gaat met koorts, aan-doening der slijmvliezen, en rheumatisme. — De geelzucht, die een gevolg is van den beet eens adders, neemt spoedig toe, het gebeten deel zweit sterk op en er heeft braakzucht plaats. — De kramp in de galleiders kan zoowel een gevolg wezen van sterke bitte als van gevatte koude. De verweeking der lever wordt veroorzaakt door te vet voeder en te veel rust.
In de, door gevatte koude en de door toorn ver-wekte geelzucht, moet men het dier matig warm en rüstig houden, zoo dat zijn toorn niet door andere honden kan worden opgewekt. Men geve het braak-middel bladz. 54en laat hem laxeren bijv. door;
|
||
|
||
|
|||
200
Zoete kwik, 8—16,
Honig,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 — 2 drachma's,
alle 2 uur Vs gedeelte hlervan in te geven.
of door,
Wijnsteenzure-potasch, 2 drachma's tot 1
Zaadmelk van maankop, 2—6 oncen.
|
once,
|
||
|
|||
Waarvan alle uur 1—2 eetlepels vol worden ingegeven, tot dat de hond goed laxeert, doet hij dit reeds van zelf, dan is opium in kleine gaven, bijv. 3 maal daags i—i grein met kamillen thee aangewezen. Uitwendig wrijve men kamfer-olie of vlugtig-smeersel aan den buik in; of men zet den hond in een warm bad van aftreksel van kamilbloemen. — Bestaat er een knoestgezwel in de lever dan geeft men bij afwisseling Jod. Kalium (3 maal daags 1—3 grein), en extract van dood-kruid of van scheerling, (3 maal daags i—i grein) en uitwendig baden met asch- of zeeploog. — Ver-moedt men leververweeking dan kan men inwendig kleine gaven van braaknoot, zwavelzuur-ijzer en andere tonische middelen geven en den hond op een schraal dieet en rüstig houden. — Meent men de aanwezmheid van darmsteenen als oorzaak te mooten beschouwen, dan geve men in het tijdperk der prikkeling en braakzucht, laauwe baden uit kamillen of zemelen en inwendig, kleine hoeveel-heden opium of doodkruid met slijmachtig-olie-
|
|||
|
|||
|
||
201
achtige middelen en daarna zacht afvoerende mid-delen en terpentijnolie bijv:
Terpentijnolie, 2 drachma's gewreven met
De dojer van 1 ei, en bijgevoegd
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
waarvan men 3 maal daags i—1 eetlepel vol ingeeft.
In geelzucht, na opium vergiftiging en na sterk hloedverlies, laat men slechts een goeden leefregel in acht nemen onder genot van beweging en zuivere lucht; men kan de werking daarvan echter onder-steunen door de toediening van bittere zamen-trekkende middelen, vooral van kina. De geelzucht na den aderbeet verdwijnt altijd van zelfs na de herstelling der overige toevallen, (zie vergiftigde wenden).
12. De vetzuckt.
Bij enkelde honden, die bij overvloedige voede-ring veel rust genieten, wordt allengs door het geheele ligehaam been zeer veel vet afgezet; blijft dit binnen zekere perken dan blijft ook de bond gezond, maar neemt de vetzucht nog meer toe dan wordt hij traag, kortademig, het haar op den rug valt uit, er ontstaat huiduitslag en hoest. Niet zelden volgt hierop eene sterke vermagering.
Als men den te vetten bond voorzigtig voedt, en hem tot beweging in de open lucht noodzaakt,
|
||
|
||
|
|||||||||||||||||
202
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
dan kan men zijn toestand jaren lang dragelijk houden, ja hem somtijds zelfs van de vetzucht genezen, terwijl hij in liet tegengestelde geval dikwijls plotslings sterft, aan verlamming der longen en ook wel aan tering.
Men geve den vetten liond om de acht dagen een porgeermiddel, liefst uit zoete kwik en gutte-gom van elk 3—6 grein met een weinig honig, of uit 6—10 grein aloe met zoo veel Jalappe zeep dat er pillen van kunnen worden gemaakt. In de tusschentijden geeft men de jodmiddelen op de wijze zoo als bladz. 129 is voorgeschreven.
13. De uittering {Tabes. Marasmus).
Zoowel hij oude als jonge honden komt somwijlen eene in het oogvallende vermagering van het ge-heele ligchaam voor, gepaard met geevenredigd verlies van krachten, zonder dat men overigens lets ziekelijks waarneemt. In de hoogere graden dezer kwaal liggen de dieren hijna hestendig, zoodat de meest uitstekende dee! en van de hörst, de ribbon, het darmheen en van de gewrichten der ledematen ontveld raken (dooriiggen).
De zigthare slijmvliezen zijn hleek of geelachtig wit, de oogen dikwijls met kleverig slijm bezet; de pols is week en klein, de hartslag bonzend en aan beide zijden voelbaar; de ademhaling is meestal langzaam, doch als er borstziekten voorafgingen
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
||
203
somwijlen iets versneld; de eetlust is doorgaans opgewekt en de spijsvertering schijnbaar weinlg of niet gestoord; er bestaan nogtans gevallen vvaarin de eetlust verminderd is en er buikloop bestaat; bij sommige honden is de buik matig gevuld, bij anderen echter zeer mager en zamen-getrokken en somwijlen voelt men, door de be-kleedselen van den buik been, dat de darmscheils-klieren vergroot en harder dan gewoonlijk zijn. In het laatste tijdperk der ziekte vertoont zieh ook koorts. — De ziekte duurt doorgaans over de drie maanden en is ligt doodelijk, hetzij door haren overgang in uitputting, of in algemeene- of borstwaterzucht.
De oorzaken liggen gewoonlijk in het duister, vooral komt hier eene gebrekkige bloedbereiding in aanmerking; somtijds is de ziekte ook een ge-volg van ontsteking der buiksingewanden, van langdurige buikloop, vergiftiging, klierachtige kwaadsappigheid enz.
Bij de behandeling meet men zorgen voor de verwijdering van schadelijke invloeden, niet te veel arbeid van den bond vorderen, hem goed voederen, vooral met vleesch en klein gehakte beenderen met roggenmeel of roggenbrood, en dat dikwijls maar in kleine hoeveelheden; men houde hem matig warm en in een droog verblijf en geve hem zacht opwekkende middelen bijv. kleine gaven rabarber,
|
||
|
||
|
||
204
duivelsdrek, gepaard met matig bittere en zacht specerijachtige middelen. Bestaat er vergrooting der darmscheilsklieren dan geve men, 2—3 maal daags, i—1 eetlepel vol levertraan of i—1 grein Jod-koper of Jod-kwik. Ingeval van onmatige uit- of afscheidingen, bijv. in buikloop, pisvloed enz. moet men gebruik maken van de daartegen aan-gewezen middelen.
14. De huihwaterzuclit. (Ascites).
Deze bestaat in eene ophooping van bloedwei (serum) in de buikholte, tengevolge van vooraf-sesane ontstekino- in bet buikvlies, of van zwakte of verslapping der baarvaten in dat vlies, waar-door dan meer bloedwei wordt afgescbeiden dan opgenomen; dien tengevolge onderscbeidt men eene snel verloopende en eene slepende buikwaterzucbt.
In de snel verloopende (acute) buikwaterzucbt bestond er altijd kort te voran een koortsachtige toestand met spanning en pijn in den buik (zie bladz. 149). De omvang des bulks is toegenomen en bij is veerkrachtig-gespannen, klopt men tegen de eene zijde dan gevoelt men aan de tegenover gestelde zijde des bulks eene schommelende of golvende beweging in de vloeistof, somtijds bestaat er onder aan den buik eene deegachtige, zuchtige zwelling, de dieren zijn kortademig en dikwijls is de buik verstopt en de pisloozing verminderd,
|
||
|
||
|
||
205
daarbij bestaat er somtijds koorts en is het slijm-vlies van den mond, en het bindvlies der oogen donkerrood gekleurd.
In de slepende waterzucht is ook de omvang des buiks vermeerderd, maar de buik is niet pijn-lijk, hoewel gespannen, en men neemt de golvende beweging des waters op dezelfde wijze waar; er bestaat geene ontstekingachtige koorts en de ont-lastingen van drekstoffen en pis zijn zelden ge-stoord; maar de zuchtige zwelling onder den buik komt hier meer voor. Het dier is doorgaans mager en heeft bleek gekleurde slijmvliezen; somtijds voelt men door de bekleedselen van den buik heen, dat de darmscheilsklieren of ook de lever vergroot en verhard zijn.
De hoeveelheid van het voorhanden water verschilt zeer, meestal is die grooter bij een lange dan bij een körte duur der ziekte, maar hier om-trent bestaan uitzonderingen. In de acute buik-waterzucht is het uitgestorte water meer roodachtig, troebel, somtijds vermengd met vezelstof-vlokken; in de slepende waterzucht is het daarentegen doorgaans helder of geelachtig wit.
De oorzaken der buikwaterzucht zijn dus ont-stekingen en van de slepende waterzucht siechte onvoedzame spijzen, onmatige vermoeijenissen, hevig purgeren, sterk bloedverlies, in het algemeen die ziekten waarin de spijsvertering en voeding of
|
||
|
||
|
||
206
|
||
|
||
bloedmaking lijden, als: verharding der lever, der milt, ontaarding der nieren, der darmscheilsklieren, tuberkels en verhardingen in de longen, huid-uitslag enz.
Zoo wel de acute als slepende buikwaterzucht zijn gevaarlijke ziekten en ligt genegen tot instorting. De verschijnselen in de lijken verschillen naar de opgenoemde oorzaken der ziekte.
Even zoo verschilt de behandeling dezer ziekte naarmate van de ziekelijke gesteldheid van afzon-derlijke werktuigen, en of er eene verkoogde of verminderde levenswerkzaamlieid plaats heeft. Men geve het dier gezond voedsel, in geringe hoeveelheden en een matig warm verblijf. Bestaat er een ontstekingsprikkel, dan geve men daartegen zoete kwik, roomvanwijnsteen, braakwijnsteen en paarsch vingerhoedskruid op dezelfde wijze als • bij de borstwaterzuclit is opgegeven; bovendien kan men de weeke buikszijde, een of twee malen wrijven met tinktuur van spaanschevliegen. In de slepende buikwaterzucht meet men onder-scheiden of er ook nog een der bovengenoemde ziekten bestaan, of dat het lijden enkel bestaat in eene zwakte der haarvaten. In het eerste geval geve men oplossende en omstemmende middelen vooral het jodium, jodkalium, de zoete kwik, 2—3 maal daags 'A—2 grein, de goudzwavel, de potasch en dergelijke, met extract van paardenbloemen
|
||
|
||
L
|
||
r
|
||
|
||
207
en zelfs met verdoovende middelen, bijv. scheer-ling of doodkruid (1—4 grein.) Men gave deze middelen 3—4 dagen achter elkander en houde er dan 1—2 dagen mede op. In de, nit zuivere zwakte ont'stane buikwaterzucht zijn prikkelende pisdrijvende middelen aangewezen, als: jenever-bessen, terpentijnolie, dennenhars, met toniscbe middelen, bijv. waterklaver, gentiaan-kalmus- en-gelwortel, wilgen bast, aluin, ijzermiddelen (groene vitriool, 3 maal daags 1^—5 grein met conserf van jeneverbessen, in pillen.)
Wijkt de buikwaterzuclit niet voor bet gebruik dezer middelen en neemt zij zoodanig toe, dat de ademhaling daardoor uiterst bezwaarlijk wordt, dan kan men eene spoedige verligting aanbrengen, door bet water af te tappen met een trokar. Men kan dat werktuig insteken in de middellijn van den bulk, tusschen den navel en bet schaambeen, of in een der weeke buikzijden, in de ruimte tus-scben bet onderste uiteinde der laatste rib en bet darmbeen; men laat bet water zoo lang door de trokar-buis uitvloeijen, als de straal die buis nog gebeel vult; na bet uithalen dier buis bedekt men de kleine wond met een becbtpleistertje. Deze operatie herhaalt men des noodig meerdere malen.
|
||
|
||
_
|
||
|
||
208
|
||
|
||
15. De aambeijen of speenen. (Haem orrho ides.)
Bij oude liondenkomen somwijlen opzwellingen van de äderen des endeldarms voor, zelfs zoo, dat zij als wijde zakken vormen, die ook wel door den aars naar buiten treden, vooral door het persen op de ontlasting. De aambeijen zien er dan nit als min of meer weeke, veerkrachtlge of ook wel harde, dikwijls pijnlljke en hete knobbels, van eene donkerroode, of blaauwachtige kleur. Naar het sckijnt ondervinden de lionden hevige pijn aan de in den aars beklemde knobbels; daarom likken zij ze of wrijven zij die tegen den grond, persen zij dikwijls op de ontlasting en gaan zij stijf met het achterstel. Onderzoekt men de knobbels dieper, dat is in den aars, dan vindt men dat zij aan. het slijmvlies en wel gewoonlijk in het bovenste gedeelte des endeldarms vastzitten met een of meerdere ronde, veerkrachtige aderstrengen, waaruit donkerrood bloed vloeit als men er insteekt.
De oorzaken van het ontsaan der aambeijen schijnen gelegen in zwakheid der aderrokken, te krachtige voedering, te veel rust, herhaalde hardlijvigheid, te sterke purgeermiddelen, buik-loop enz.
Zij zijn moeijelijk grondig te genezen en geven
|
||
|
||
|
||
209
somwijlen aan leiding tot hevige ontsteking, ette-ring en verzweering van den aars en uitzakking van den endeldarm.
Bij de behandeling trachte men schadelijke oorzaken te verwijderen, geeft den bond weinig en week voeder, vooral geen beenderen of starke purgeermiddelen. Ingeval van verstopping geve men nu en dan, 1—3 drachma's engelsch-zout of 1—IVraquo; eetlepel vol ricinusolie. De bond moet zieh vrij veel bewegenj overigens moet men de knobbels door eene zaebte drukking naar binnen schuiven en koude lavementen zetten van azijn en water, of bij groote gevoeligheid nit slijmige mid-delen. Zijn de knobbels zeer groot, donkerrood en glimmend of komen zij na het binnenbrengen gedurig weder naar buiten, dan kan men ze met het lancet openen of ze ook wel aan den grond afbinden, door middel van een zijden, of goed gewasten, garen draad, zoodat de knobbel afsterft. Bij pijnlijkheid van den aars kan men die be-strijken met azijnzure loodzalf.
16. De uitzakking van den endeldarm. {Prolapsus ani.)
Deze geschiedt op tweederlei wijze, namelijk de endeldarm stülpt aan den inwendigen rand van den aars om, of die omstulping heeft plaats dieper in het bekken. In het eerste geval ziet
|
||
|
||
r
|
||
|
||
210
men een donkerrood rolrond gezwel, dat uit den aars komt, en kort zijnde, daarom keen een soort van wrong of ring vormt; somwijlen is het uit kan-gende gedeelte 3—4 duim lang en dan kangt ket uit den aars. Dit gezwel is met ket slijmvlies omkleed, in verscken toestand vocktig, later eckter droog; in ket midden keeft ket eene opening, waardoor men denvinger naar binnen kan brengen, aan den rand eckter kangt ket met den aars zamen. In den tweeden vorm ziet men doorgaans een sleckts kort, rolrond gezwel uit den aars komen; ket keeft eene opening aan ket einde, waardoor men met den vinger of eene sonde diep kan binnen dringen, en evenzoo kan men tusscken ket gezwel en den aars, met den vinger meer of minder diep naar binnen dringen. Deze uit-zakking gaat meestal vergezeld met persingen en koliekpijnen, waarbij later een prikkelkoorts komt. — De oorzaak ligt in verslapping der darmbuis en overlading der maag, met moeijelijk verteerbaar voedsel, kardlijvigkeid of in tegendeel buikloop, in ket algemeen ontstaat zij ligt na sterke persingen en daarom komt ze ook wel voor bij de baring.
Is de ziekte gedurende eenige dagen verzuimd, zoodat ket slijmvlies, door de inwerking der luckt, door drukking of wrijving, in ontsteking of versterf geraakt, dan kan zij den dood ten gevolge kebben.
|
||
|
||
r
|
||
|
||
211
Bij de behandeling moet men door klisteren uit laauw water of slijmige -vloeistoffen, vet of olie de ophooping van drekstoffen opruimen; tot hetzelfde einde geve men ook inwendig zoete kwik en guttegom van elks 2—5 grein in eene pil, of wel l/i—IV2 eetlepel vol ricinusolie. Is het uitgezakte gedeelte nog in gezonden, toestand dan schuive men het geheel weder naar binnen en houde daarna den vinger nog '/*—IV2 nur binnen, omdat de bond nog lang blijft person; want met een verband of met werktuigen kan men bet niet binnenbouden, evenmin als met een binnen gebragte en daarna opgeblazen slokdarm van een varken of schaap. Ook het inspuiten van zamentrekkende mengsels verwekt slechts nieuwe persingen. In later tijd heeft men de dieren, bij en na het binnen brengen, ook wel bedwelmd door middel van chloroform of aether-damp, maar niet altijd met een goed gevolg.— Is het uitgezakte gedeelte zeer droog, gezwollen en ontstoken, dan moet men het, v66r het terug-brengen vlijtig bevochtigen met koud water, of bij verhoogde gevoeligheid met het volgende:
Heemstwortel, 4 drachma's,
Doodkruid, '/s drachma.
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen.
Gekookt en doorgezijgd laat men dit koud worden en houdt men er het uitgezakte gedeelte
|
||
|
||
|
||
212
mede vochtig, liet daarna voorzigtig binnen bren-gende.
Is het uitgezakte gedeelte onmogelijk binnen te brengen, te zeer ontstoken of in verzwering geraakt; dan moet men het met het mes wegnemen. Daat-toe maakt men twee zijdelingsche insnijdingen in het gezwel tot aan den aars, trekt dan de onderste lap een weinig naar zieh toe en naait die met stevig garen, met enkelde steken zoodanig af, dat er in elke lus een gedeelte van 4—5 lijnen breedte bevat en door zamensnoering van den draad afgebonden wordt. Gewoonlijk worden op deze wijze aan de onderste lap drie dergelijke zamen-snoeringen door den naad gevormd. Op dezelfde wijze wordt er met de bovenste lap gehandeld, daarna knipt men de hechtdraden, digt aan den aars af, en snijdt verder het ontaarde gedeelte desquot; darms, op ongeveer 3 lijnen afstands aan de buiten-zijde van den naad glad af, en schuift het nog overige kleine gedeelte der uitzakking met den naad voorzigtig naar binnen. Men moet den hond daarna rüstig op zijn leger houden, weinig voedsel geven en dagelijks 1—2 klisteeren zetten, nit slijmige middelen. Na verloop van ß—8 dagen sterft het door den naad afgesnoerde gedeelte geheel af, en volgt de genezing bij eene zachte ettering.
|
||
|
||
|
||
213
17. De ontstehing van den aars. De ontsteking en verettering der aarshlieren.
Bij de honden ligt aan weerszijde van den aars een klein zakje, dat met eene tamelijk wijde opening aan den rand van den aars uitkomt; in die klieren nu, zoo wel als in de bekleedselen en het omringende celweefsel van den aars, ontstaat somwijlen eene ontsteking, die door de daarmede gepaarde zwel-ling en pijn, de honden zeer hindert. De aars is dan aan eene of beide zijden zeer gezwollen, de bekleedselen er om zijn donkerrood, glimmend, heet en pijnlijk als men die aanraakt. Het dier is treurig, laat het acliterstel zakken, gaat stijf en perst dikwijls op den afgang, waar bij slechts weinig vuilkleurig slijm of weeke, groenachtig gekleurde drekstoffen ontlast worden. Er bestaat zelden verstopping of harde mest in dit geval; wel dikwerf eenige koorts en verminderde eetlust. Läjden de genoemde klieren, dan vloeit uit hunne kanalen eene etterachtige vloestof, als men de klieren met een ingebragten vinger zacht drukt. In een gevorderd tijdperk der ontsteking is die etter wel eens met bloedvermengd en spuit zij bij die drukking niet zelden eenige voeten ver naar buiten. Na die ontlediging teekenen de dieren vermindering van pijn.
De oorzaken zijn niet altijd bepaald aan te
|
||
|
||
quot;^
|
||
|
||
214
wijzen, somwijlen is het de drukking van harde drekstoffen, prikkeling door onverteerd ontlaste beenderen, het sterk •vvrijven van den aars tegen den grond enz. In andere gevallen zijn het scherpe prikkelende Stoffen, bijv. terpentijn-olie die uit boosheid aan den aars van den bond is gestreken.
De ziekte wordt genezen door de verwijdering van schadelijke oorzaken, het zacht uitdrukken der klierbuizen en het eenige malen daags aan-strijken van tritumzalf; bovendien zet men eens of tweemaal daags een lavement uit een slijmig afkooksel. De leefregel moet zeer schraal zijn.
|
||
|
||
|
||
VIJPDE HOOFDSTUK. Ziehten der pisafsehetdlngs- en geslaehtswerktuigen.
|
||
|
||
1. De onistehing der nieren. (Nephritis.) Deze ziekte komt bij de hon den slechts zelden voor; zij ontstaat gemeenlijk uit gevatte koude, somwijlen echter ook door slaan of stooten, hat overrijden met een wagen over de lendenstreek, in enkelde gevallen ook door het gebruik van scherpe zelfstandigheden, vooral van spaansche-vliegen, en ook, hoewel zeer zelden, door nier-steenen.
De ziekte kenmerkt zieh door een stijven gang met het achterstel, pijnlijkheid bij drukking op de lendenstreek, koortshuiveringen, waarbij het haar overeind gaat staan, een korte maar geregelde ademhaling, een versnelde, meestal zeer voile pols en geheel opgehouden of zeer verminderde pis-afscheiding; de entlaste pis is donkerbruin en met bloedklompjes vermengd; de drekstoffen worden zeldzamer ontlast en zijn droog en hard. Heeft de ziekte een hooger graad bereikt, dan is de bond verlamd in het kruis, hij kan het achterstel niet opheffen en blijft er dus bij aanhoudendheid liggen; doch men onderscheidt deze toestand van de wezenlijke verlamming in het kruis, door
|
||
|
||
|
||
216
dat alleen het bewegingsvermogen hier onderdrukt is en wärmte en gevoel niet verdwenen zijn uit de achterbeenen.
De ontsteking der nieren is eene gevaarlijke ziekte en heeft doorgaans den dood ten gevolge, als er binnen vier dagen geen berstelling en af-sclieiding van pis plaats heeft. De in het bloed terugblijvende bestanddeelen der pis, schijnen eene vergiftiging teweeg te brengen, waarvan verlam-ming des zenuwstelsels het gevolg is.
Men moet hier dus snel en krachtig te hulp komen. Men doe steeds eene aderlating, en geeft inwendig een afkooksel van lijnzaad met 10—30 grein gezuiverde salpeter en zulks alle 2 uur. In-geval van hardlijvigheid geve men tusschen door eenige doses zoete kwik. Bestond de oorzaak in binnen geraakte spaansche vliegen dän voegt men' bij bovenstaand mengsei eenige greinen kamfer. Ingeval van werktuigelijke beleediging wende men eerst koude omslagen en na 2—3 dagen warme pappen aan, uit slijmige en pijnstillende middelen (havergort met doodkruid). Bestaat er reeds een naar verlamming gelijkende toestand, dan smeere men het kruis herhaaldelijk met vlugtig smeersel of legge er een mostaardpap op. Steeds moet men van tijd tot tijd verweekende klisteeren zetten,
|
||
|
||
|
||
217
|
||
|
||
2. De ontstehing der pisblaas. (Cystitis.)
Komt meer voor bij honden van het mannelijke dan bij die van het vrouwelijke geslacht. Het dier gaat daarbij stijf met het achterste! en langzaam, het wil gedurig pislozen maar ontlast daarbij slechts eenige droppels of wel in 't geheel niets. Brengt men den vinger in den aars dan vindt men door-gaans dat de blaas bolvormig opgezet en tegen den endeldarm geperst is; zij is zeer warm en pijnlijk bij eene zachte drukking. Het dier ziet er angstig nit, is onrustig, heeft een versneiden pols, een körte ademhaling, heeten neus en droogen mond; de eetlust is gering, de darmontlasting zeldzaam en pijnlijk.
De oorzaken dezer ziekte komen bijna geheel overeen met die van de ontsteking der nieren, het zijn namelijk: gevatte koude, het gebruik van som-mige scherpe zelfstandigheden, bijv. spaansche vlie-gen en de aanwezigheid van ruwe pis-steenen. In het laatste geval is, van den aanvang der ontsteking af, de pis somtijds met bleed vermengd en dan ont-dekt men den steen meestal met den in den aars gebragten vinger, als die naar alle zijden der blaas rondtast.
Ten gevolge van de ophooping der pis in deze ontsteking, kan de blaas bersten, somwijlen gaat de ontsteking ook over in versterf enontstaater daar-
10
|
||
|
||
^^
|
||
|
||
218
door eene opening in de blaas. In beide gevallen vloeit de pis in de buikliolte, daardoor ontstaat er onlsteking in bet buikvlies en volgt de dood van bet dier. Die bersting of dat versterf van de blaas heeft zelden plaats voor den 7—8 dag der ziekte. Bij de behandeling van de ontsteking der blaas wordt eerst eene aderlating gevorderd en daarna, inwendig slijmachtig-olleaclitige middelen met zoete kwik en extract van bilzenkruid of doodkruid, waarbij men gedurig slijmige lavemen-ten zet.
Is er een steen in de blaas aanwezig en volgt er op de aanwending der genoemde middelen binnen twee dagen geene beterschap, dan moet men overgaan tot de steensnede. Deze bestaat in het doen van eene I1/laquo;—l'A duim lange insnijding in de ruimte tusschen den aars en den balzak. Onmid-delijk onder eerst genoemd deel aanvangende, moet die insnijding gaan door de buid, door de pisver-snellende spier en door den achterwand der pis-buis tot op de knop eener sonde, die men door de voorste opening van den pisweg, in den eikel heeft binnen gebragt en na de gemaakte insnijding vervangt door eene holle sonde, die men in de wond brengt en voorzigtig door den hals der blaas tot in de pisblaas opvoert; alsdan plaatst men een knopmesje in de sleuf der sonde en doorsnijdt daarmede het bovenste gedeelte der pisbuis en den
|
||
|
||
|
||
219
hals der blaas tot eenige lijnen onder den aars. Nu brengt men door de gemaakte opening een pincet of korentang, of liever eene kleine steentang in de blaas, zoekt en vat den steen en brengt dien naar buiten. Nadat men nu met den vinger in den aars onderzocht heeft of er zieh ook noc een tweeden steen in de blaas bevindt en die dan ook op de gegeven wijze heeft uitgehaald, heeft men aan de wond niets te verrigten, dan die met digt aan elkander liggende steken te hechten en be-hoorlijk te reinigen, daar die van zelve geneest. Kleine steentjes of gruis, dat na het uithalen van den steen mögt zijn achtergebleven, verwijdert men het best door herhaalde inspuiting van slij-mige middelen door de gemaakte opening. Bloe-ding tijdens de operatic stilt men door aanwending van koudwater of door onderbinding der vaattakjes. Bersting der blaas onderkcnt men door met den vinger in den aars dat deel te onderzoeken: men voelt dan, dat de blaas ledig en de pis in de buikholte uitgestort is. Is dit het geval, dan is geene hulp meer mogelijk.
3. De blaas-kramp. Kramp in de pisblaas. (Ischuria.)
Bij honden van het mannelijke geslacht komt eene pisopstopping voor, die veroorzaakt wordt door ^ene krampachtige zamentrekking ^an den hals
10*
|
||
|
||
|
||
220
der blaas. De hond wil gedurig de pis lozen maar outlast daarbij niets of slechts eenige drop-pels. Er bestaat geen koorts, de slijmvliezen zijn bleek, de neus koud en in het begin der ziekte is de eetlust als gewoonlijk; later wordt de bond, treurig, hij weigert spijs en drank, loopt angstig been en weder en geeft pijn te kennen als men zijn buik, vö6r het scbaambeen drukt. Brengt men den met olie of slijm bevochtigden wijsvinger in den endeldarm, dan voelt men, dat de pisblaas sterk opgevuld en tegen den wand des darms aange-drukt is. Drnkt men hem dan geeft bet dier pijn te kennen, terwijl men geene steenen in de blaas of den pisweg ontdekt en de hals der blaas of de endeldarm niet ongewoon warm is.— Ook hier kan bersting der blaas en dien ten gevolge ontsteking van het buikvlies en de dood volgen. Van die bersting overtuigt men zieh op dezelfde wijze als bij de ontsteking der pisblaas is opge-geven. In de meeste gevallen duurt de kramp-aebtige pisopstopping van 24—36 uren. •— De oor-zaken zijn: te lang liggen in eene te beperkte ruimte, te aanhoudend loopen en in het algemeen het op-houden der pislozing boven den gewonen tijd; ook uit gevatte koude en het eten van te scherp of te specerijachtig voedsel kan blaaskramp ontstaan.
Bij de bebandeling moet men trachten om de kramp op te hoffen of, als dat niet gelukt, de pis
|
||
|
||
|
||
221
#9632;op eene kunstmatige wijze af te tappen. Ter bereiking van het eerste oogmerk geeft men slijmige en pijn-of krampstillende middelen, bijv. afkooksel van lijnzaad met opium of doodkruid (bladz. 164,178) of vlier- of kamillenthee met braakwijnsteen en opium. Tot klisteer bezigt men:
Doodkruid, 2 drachma's, gekookt met
Water tot een doorzijgsel van 6 oncen, waarvan men om het half nur i—1 once binnen brengt.
Onder den aars (aan den dam of het middel-vleesch) wrijft men in:
Olijfolie, '/raquo; once.
Opium of extract van doodkruid, 10 grein, warm gemaakt en om het half uur.
De tweede aanwijzing, de aftapping der pis ver-rigt men op deze wijze: men doet den hond een muil-korf aan en legt hem op eene hooge tafel, op den rug, laat hem goed vasthouden en maakt lets onder en ter zijde van den aars eene insnijding in den dam door de huid en de pisversnellende spier tot in den pisweg, en brengt daardoor een dunne katheter tot in de blaas, of wel, men voert door den endeldarm een kromme trokar binnen en door-boort daarmede den ondersten wand des endel-darms en den bovenwand der pisblaas, trekt daarna de trokar terug maar laat hare buis liggen, waardoor zieh dan de pis ontlast. Hierdoor voor-
|
||
|
||
|
||
|
||
222
|
||
|
||
komt men het bersten der blaas en wint men tijd om de werking der geneesmiddelen af te wachten. Het inbrengen van een katheter door eene insnij-ding verdient echter de voorkeur, om het mindere gevaar, omdat men de gemaakte opening nog tot eene latere aftapping kan bezigen en omdat die geneest, enkel door ze zindelijk te houden. Om de omringende deelen tegen de prikkelende werking der uitvloeijende pis te beveiligen, bestrijkt men die met eenvoudige waszalf. Als men gebruik heeft gemaakt van den trokar, meet men 1—2 maal daags lavementen zetten uit slijmachtige middelen, om daardoor de ophooping der drekstoffen en druk-king op de verwende plaats te voorkomen.
4. Steenen in de pisblaas of den pisweg.
Komen bij den hond vrij veelvuldig voor. Vooral vindt men steenen van verschillende grootte in de pisblaas en kleine steentjes tot de grootte eener kleine erwt in den pisweg, vooral bij die honden van het mannelijke geslacht, die door naauwe op-sluiting of andere oorzaken belet zijn hunne pis op den gewonen tijd te lozen, die dus lang in de blaas meet verwijlen. Honden van het vrouwe-lijke geslacht lijden zeer zelden aan pissteenen. Hoe meer vrije beweging en vleeschkost de honden genieten des te minder zijn zij ondenvorpen aan deze ziekte. De blaasstoenen hebben doorgaans
|
||
|
||
|
||
223
eene ronde gedaante en gladde oppervlakte, en veroorzaken clus zelden veel pijn of nadeel; maar men vindt er toch die ruw en puntig zijn en dus de blaas prikkelen en kwetsen, vooral als die zieh na de pislozing geheel zamentrekt. Daardoor ont-staat dan bloedige pis, persingen op het water, koliekpijn en zelfs ontsteking der pisblaas. De zwaarste toevallen echter worden veroorzaakt door de steenen, die zieh in den hals der blaas hebben vastgezet, daar zij de pislozing of belemmeren of beletten. De steenen in den pisweg zijn altijd uit de blaas herkomstig en klein. Zij zitten steeds aan het achtereinde van het beentje der roede, in de sleuf van dat beentje waarin de pis-buis ligt, of geheel achter dat beentje, in datge-deelte van den pisweg waar hij, in den dam of het middelvleesch, een bijna scherpen hoek maakt. Deze hoek en de vernaauwing des piswegs bij het roede-beentje zijn de oorzaak dat de steenen hier blijven zitten. Zij zijn daarbij dikwijls ruw en spits en behalve de belemmering in de pislozing veroorzaken zij dus prikkeling en pijn, en zelfs bersting der blaas. De toevallen dezer ziekte komen geheel over een met die der blaaskramp. Somtijds kan men met den in den aars gebragten vinger den steen voelen, maar somtijds wordt zulks belet door de dikte van den hals der blaas. Ver-moedt men dus stellig de aanwezigheid van een
|
||
|
||
|
||
224
pissteen dan is het noodig, dat men den pisweg opent aan den dam en eene metalen sonde tot in de blaas voert, om er zieh van te verzekeren. De steenen in den pisweg kan men meestal uitwendig door het gevoel waarnemen, een aan den eikel binnen gebragte sonde stuit er ook op. Heeft de pisopstopping reeds lang geduurd, bestaat er koorts en opzwelling van den buik of ontsteking in de pis-blaas, dan is de genezing zeer onzeker. De bersting der blaas is altijd ongeneeslijk. In de meeste geval-len worden er bij de honden, die men er van heeft bevrijd op nienw steenen in de pisblaas gevormd. De verwijdering der steenen is alleen op den mechanischen weg mogelijk, zoodat men ze door eene operatie meet uithalen, op de wijze als bij de ontsteking der pisblaas is opgegeven. Bevindt de steen zieh in den pisweg, dan brengt men eene* aan het einde eenigzins gebogen sonde aan den eikel binnen tot aan den steen #9632;— daar ligt men nu door het knopje de huid op en doorsnijdt tot op do sonde de huid en den pisweg. — Door de gemaakte opening voert men dan den steen of de steenen naar buiten door middel van een pincet. Neemt men nu verder met de sonde geen steen meer waar en vloeit de pis met een ruimen straal, dan spuit men de wond slechts eenige malen daags nit met laauwwater en houdt den bond rüstig en op een schralen leefregel.
|
||
|
||
|
||
225
Om de eigenaardige ligchaams gesteldheid, waar-door de vorming van pissteenen begunstigd wordt, te verbeteren, is het nuttig den hond veel dierlijk voedsel te geven en veel beweging te laten nemen. Men geve hem ook potasch in zijn drinkwater (1 drachma op '/a N. pond water) of in pillen of, op dezelfde wijze, harde witte potasch-zeep of:
Potasch, 1 drachma.
Extract van paarde bloemen, 2 drachma's,
Water, 4 oncen. en geeft daarvan 3 maal daags '/raquo;—1 eetlepel vol in. Des noods kan men ook enkel zeepwater ingeven.
5. Het hloedpissen. (Haematuria. Mixtus cruentus.)
Is meestal een toeval eener andere ziekte, bijv. van ontsteking der nieren of der pisblaas, van aanwezige pissteenen, van uitwendige beleediging, van binnengeslikte scherpe Stoffen (vooral spaansche vliegen) van uitputting bij de paring, van typheuse ziekten enz. in het laatste geval bestaat er meestal tevens geelzucht of buikloopmetbloedige ontlasting. Uitwendige beleedigingen laten zieh gemakkelijk onderkennen en gewoonlijk is alsdan het geheele achterstel daarbij verlamd. Is het hloedpissen ge-volgd na het innemen van scherpe stoffen, dan bestaat er plaatselijke en algemeene prikkeling; de hond wil de pis gedurig lozen en ontlast telkens
|
||
|
||
|
||
226
slechts een weinig met bleed gemengde pis. Door-gaans bestaat daarbij tevens koorts met een kleine, harde pels, een droogen, rooden mond, heeten neus en gebrek aan eetlust; de bond is daarentegen zeer dorstig, zijn buik is gespannen en pijnlijk bij drukking, de teelballen zijn steck opgetrokken en er bestaat bijna altijd hardlijvigbeid.
Er bestaat ook een bloedpissen voortvloeijende uit eene ontaarding des bleeds, tengevolge van overmatige vermoeijemssen, bijv. op de jagt, bet trekken van zware lasten vooral bij beet weder, of door slecbt, bedorven voeder, gebrek aan voed-sel, uitputtende buikloop enz. Dit bloedpissen is altijd zeer gevaarlijk, daar de voortgaande ontaarding der sappen, en bet bijkomende verval van krachten, meestal binnen weinige dagen den dood te weeg brengt, vooral als daar bloedige buikloop of, zoo als somtijds plaats heeft, geel-zucbt bijkomt. Het bloedpissen uit binnen geslikte scherpe Stoffen is doorgaans bet goedaardigst en dikwijls in 48 uren te genezen; wordt de ziekte echter verwaarloosd bij prikkelbare dieren, of was er eene groote hoeveelbeid mgesükt, dan kan er gemakkelijk eene ontsteking der nieren uit voort-komen. — In het bloedpissen uit werktuigelijke beleedigingen verschilt bet gevaarnaar de belang-rijkbeid der beleediging, bijv. of het ruggemerg, de nieren, de pisblaas of slechts de roede en de
|
||
|
||
|
||
227
pisweg beschadigd zijn; in 't laatste geval is de ziekte vrij gemakkelijk, maar, is zij een gevolg van kwetsing der pisblaas of der nieren, zeer moeijelijk of in liet geheel niet te genezen.
In de lijken van aan het bloedpissen gestorven dieren vindt men sporen van ontsteking of venveeking der nieren, ontsteking der blaas en van den pisweg, ontvaat bloed in de buik- en bekkenliolte, som-wijlen steenen in de nieren, de blaas of den pisweg, of de verschijnselen als na den typlms.
Daar het uit andere ziekelijke toestanden voort-vloeijende bloedpissen ter beboorlijke plaatse wordt beliandeld, behoeven wij hier slechts te spreken van de geneeswijze, toe te passen op het bloedpissen tengevolge eener ontaarding des bloeds, of van werktuigelijke beleedigingen.
Tegen het door de oplossing des bloeds ver-oorzaakte bloedpissen geve men inwendig: Kina bast, 4 drachma's, gekookt mot Water tot een doorzijgsel van 4 oncen en daarbij gevoegd:
Verdund zwavekuur, 1 drachma, en daarvan alle 2 nur Vj—1 eotlepel vol, of een op dezelfde wijze bereid aftreksel van kal-mus wortel en daarbij gevoegd 2 drachma's aluin, of een afkooksel van eikenbast en daarbij 'A drachma, met het dojer van een ei gewreven kamfer, alles op de bovengemelde wijze in te gegeven, of wel men
|
||
|
||
^^r
|
||
|
||
228
|
||
|
||
geve alle 3 uur 2—4 grein kreosot met een eijer-lepeltje vol bittere wijn. Overigens houde men de dieren zindelijk en koel, en voedt hen met versch vleesch, brood en havergortpap. In geval van buikloop zette men klisteren uit een afkooksel van wilgenbast of van tormentilwortel.
In het bloedpissen uit werktuigelijke beleediging geve men inwendig verkoelende, ontstekingweren-de middelen bijv. wonderzout of room van wijn-steen met een afkooksel van lijnzaad of lieemst-wortel. De gekwetste deelen wassche men met koud water of water en azijn, en doe inspuitingen in den aars en bij teven ook in de scheede uit water en azijn. Men houde het dier stil en geve het weinig maar voedzame spijs. Bestaat er eene inwendige ontsteking dan is eene aderlating aan-gewezen. ßij de honden komt ook wel een ont-* lasting van bleed voor uit de geslachtsdeelen af-komstig, tengevolge van werktuigelijke beleediging bij de paring of bij het werpen. In deze gevallen doe men inspuitingen in de geslachtsdeelen, bijv. uit: Blaauwe vitriool, 10 grein,
Water, 1 once, of Helschesteen, 10 grein,
Water, Vs once, of als het kan meet men de zweertjes of spons-achtige gezwellen, die daarbij dikwijls in de ge-
|
||
|
||
|
||
229
slachtsdeelen aaivwezig zijn, nu en dan aanstip-pen met helschesteen of kreosot. Op dezelfde wijze handelt men met de wondvlakte, overblijvende na het wegknippen der sp on schachtige gezwellen, waarbij men ook gebruik kan maken van het gloei-jend ijzer. Bij honden van het mannelijke geslacht meet de voorhuid altijd vooraf sterk terug ge-trokken of zelfs wel opengeknipt worden. Later kan men dan de randen der läppen afknippen en die weder aaneen hechten.
6. De pisvloed. {Diabetes.)
De pisvloed komt zelden voor bij de honden, zij geeft zieh te kennen door herhaalde lozing van eene heldere en dunne pis, (de waterachtige pisvloed); somwijlen echter is de pis geelachtig en bezet met slijm, eiwit of andere vaste stoffen. Honigpisvloed is tot nog toe bij de honden niet waargenomen.
In de eerste (8 of meerdere) dagen der ziekte neemt men, behalve eene vermeerderde ontlasting der pis en dorstigheid, niets bijzonders aan den bond waar, maar allengs raakt bij afgemat, bij vermagert, de hären staan door elkander, de slijm-vliezen zijn bleek of geelachtig, de hartslag zeer voelbaar, de pols week en klein; de eetlust vermindert; er verschijnt koorts en de zwakte neemt zoodanig de overhand, dat na verloop van 2—3
|
||
|
||
|
||
230
|
||
|
||
weken de bond niet meer instaat is om zieh op te heffen, en aldra sterft door uitputting.
De ziekte werkt hat hevigst op de honden, die in hun eerste jaar zijn of integendeel bij zeer oude honden. — Hare oorzaken zijn: bedorven. in zure gisting geraakte of met schimmel bedekte spijzen, salpeteraclitig drinkwater, scherpe, pis-drijvende zelfstandigheden, bet vatten van koude, onmatige voldoening der geslacbtsdrift enz.
De ziekte bestaat in den eersten tijd waarschijnlijk in eene eigenaardige zenuwacbtige prikkeling der nieren en eene ziekelijke bloedmenging. De ge-prikkelde toestand der nieren schijnt spoedig in verslapping over te gaan, want in de lijken vindt men die deelen zeer verslapt en zonder eenige andere ziekelijke verandering.
Tot de genezing is voor alles goed voedsel noodig, zuiver drinkwater, rust en eene warme, drooge, zindelijke ligging. Men geve vooral raauw vleesch. In het eerste tijdperk of de geprikkelde toestand, voldoen slijmaclitige middelen met bilzen-kruid of met loodsuiker, of alien te zamen, bijv: Lijnzaad, '/a once, kook dit met Water tot een doorzijgsel van 6 oncen
|
||
|
||
en voeg
|
||
|
||
Extract van bilzenkruid, Loodsuiker, van elks 10 grein, en geeft daarvan alle 2 uur '/raquo;—I eetlepel vol in.
|
||
|
||
|
||
231
In een later tijdperk, bij openbare zwakheid, komen bittere, doch vooral zamentrekkende, zelfs specifiek de nieren prikkelende middelen te pas, als daar zijn: alsem, gentiaan, wilgen- eiken- of kinabast in afkooksels, aluin, groene vitriool, (3 maal daags 2—5 grain,) dennen-bars (5—lOgrein alle 3 uur) en vooral de kreosot, (3 maal daags 2—10 grein) in likkingen en pillen. Bij hard-lijvigheid geeft men ricinusolie en een slijmachtig-olieachtig lavement.
7. De droppelpis. Het onvermogen om de pis op te houden, (Stranguria.)
Komt bij honden van beiderlei sekse niet zel-den voor. Daarbij loopt hen van tijd. tot tijd de pis droppels wijze of met een klein straaltje af, zonder dat zij bun water willen lozen of dat gewaar worden. De naaste oorzaak daarvan is gelegen, a. in groote zwakte der pisblaas of van baren hals (van den sluitspier), b. in eene werke-lijke verlamming, of c. eene beleedigmg daarvan, of d. sterke drukking op de blaas. De zwakte of verlamming is somtijds een gevolg van hoogen ouderdom, zij ontstaat uit eene aanhoudende prik-keling, bijv. door onmatige voldoening der ge-slachtsdrift, scherpe stoffen bijv. spaansche vliegen, terpentijnolie enz. of door steenen in de blaas. Op eon anderen tijd verschijnt zij gelijktijdig
|
||
|
||
^
|
||
|
||
232
|
||
|
||
met verlamming van het ruggemerg of der kruis-zenuwen, na sterke beleedigingen aan den hals of de wervelkolom; in vele gevallen ontstaat zij nit gevatte koude, nit beroerte, in de hondeziekte, de vallende ziekte enz. Verwondingen aan den hals der pisblaas komen voor bij moeijelijke verlossingen, bij het uithalen van pissteenen, of van sponsachtige gezwellen in de scheede; ophooping van harde drekstoffen in den dikken darm, en de sterk uitgezette baarmoeder zijn somtijds oorzaken van drukking op de pisblaas.
Naar dit verschil der oorzaken verschillen ook de verschijnselen der ziekte. Bij eenvoudige zwakte van den hals der pisblaas, zoowel als bij eenvoudige verlamming van dat deel, neemt men geen ander toeval waar dan het droppelen der pis; met een in den endeldarm gebragten vinger; voelt men dat er weinig pis in de blaas is en, dat die bij eene zachte drukking uitvloeit, ook voelt men geen steenen. De overige ziekten geven zieh door hunne eigenaardige verschijnselen te kennen.
De droppelpis nit zwakte der blaas, en die uit hardlijvigheid zijn het gemakkelijkste te genezen, die bij dragtige teven herstelt van zelve na de baring. Is de ziekte het gevolg, van kwetsing, schudding of gevatte koude, dan volgt er ook dikwijls genezing(nietalseen der wervelbeenderen
|
||
|
||
|
||
233
gebroken is). Langdurige verlamming is vooral bij oude dieren ongeneselijk.
De behandeling moet verschillen naar de oor-zaken. Tegen zwakte en verlamming van den hals der pisblaas geve men bittere, zamentrekkende en specifiek prikkelende middelen, bijv.
Kalmus wortel, 4 drachma's, heet ge-
trokken met quot;Water tot een doorzijgsel van 4 oncen,
voeg daarbij, Groene vitriool, 12—36 grein, en geef daarvan alle 2 nur '/j—1 eetlepel vol, of neem:
Eiken bast, 4 drachma's, kook die met quot;Water tot een doorzijgsel van 4 oncen,
en voeg daarbij, Terpentijnolie, 20—40 droppels gewreven met den dojer van een ei, goed omgeschud geeft men daarvan alle 2 nur V2—1 eetlepel, of neem;
Poeder van spaansche vliegen, Vs—3 grein. Of tinctuur van spaansche vliegen, 3—10 droppels; maak daarvan met poeder van arabische gom 6 pillen en geef daarvan 3 maal daags eene in.
Men wrijve het kruis en den dam met jenever, terpentijnolie of tinctuur van spaansche vliegen; of men brandt met het gloeijend ijzer een paar
|
||
|
||
|
||
234
punten op den dam. In den endeldam, of bij honden van het vrouwelijke geslacht in de scheede, spuit men specerijachtige zamentrekkende vloei-stoffen. Overigens moeten schadelijke oorzaken verwijderd, vleesch gevoederd en matige beweging gehouden worden. Gedurig meet er gezorgd worden voor een droog leger, en tegen het door-liggen; heeft bet laatste reeds plaats dan bestrijkt men de aangetaste deelen met azijnzure loodzalf, (Tritum).
Is de droppelpis het gevolg eener andere ziekte dan moet men de daartegen aangewezen mid-delen aanwenden.
8. De ontstehing en verettering der voor-stander klieren.
Deze komt bij oude, goed gevoede bonden, (natuurlijk van bet mannelijke geslacbt) niet zelden voor en is doorgaans eene slepende niet vroeg-tijdig herkende ziekte. In bet begin zijn de honden jeukerig aan den aars, wrijven dien tegen den grond en hebben persingen op de ontlasting. Brengt men den vinger in den endeldarm dan voelt men dat de voorstanderklieren, (aan den hals derpisblaas gelegen), opgezet, hard en pijnlijk zijn. Allengs nemen de bezwaren bij de ontlasting toe; als de bond ligt, vloeit er uit de roede, eene witachtige, etterachtige, stinkende vloeistof, en als men, in den
|
||
|
||
|
||
235
endeldarm, de klieren drukt vermeerdert die uit-vloeijing. Die klieren zijn somtijds zeer groot en men wordt er vochtgolving in gewaar. Ook op de ontlasting der drekstoffen volgt die uit-vloeijing. Deze toestand houdt somwijlen jaar en dag aan, de hond vermagert, vooral aan ket achterstel, liij wordt zwakker en sterft eindelijk aan uittering.
De oorzaken dezer ziekte liggen in liet duister en de ziekte is moeijelijk heelbaar, vooral als er geene verandering kan worden aangebragt in de trage rust, die de lijder lioudt.
De bekandeling bestaat in: schralen leefregel, veel beweging in de open lacht, het van tijd tot tijd ingeven van een purgeermiddel en liet inwrijven van eene zwakke jodiumzalf aan den damen rond-om den aars. Tegen de verettering der klier is geen hulpmiddel bekend.
9. De ontsteking van den balzak en der teelballen.
De balzak geraakt somwijlen in ontsteking ten gevolge van daar tegen aangebragte Schoppen, of door dat men er nit moedwil terpentijnolie aan heeft gestreken. Bij de ontsteking van den balzak loopt de bond met wijd van elkandor geplaatste achterbeenen, hij Staat plotslings stil, en likt liet zieke deel. De balzak is gezwollen, heet, pijnlijk
|
||
|
||
|
||
236
laquo;n als de huid wit gekleurd is, ook rood; in den balzak vindt men niets ziekelijks.
De ontsteking der teelballen bepaalt zieh ook wel tot een dezer deelen. Ze zijn daarbij hard, heet en pijnlijk, sterk opgeschort en somtijds ge-zwollen. Het dier loopt stijf met het achterstel en heeft ook wel koorts. De oorzaken zijn uitwen-dige heleedigingen, te hevige werking der teeldrift, het vatten van koude, enz.
Is de ontsteking des halzaks een gevolg van aangestreken scherpe zelfstandigheden, dan moeten deze eerst worden afgewasschen met zeepwater, en daarna nat gehenden met Groulardswater, waarbij men, ingeval van groote gevoeligheid, op elk once, 1—2 grein opium of extract van bilzenkruid kan voegen. Ingeval van uitwendige beleediging wende men baden van laauwwater, of wasschingen van Goulardswater aan, en later van kamillenthee. Zijn de deelen zeer gezwollen dan voegt men bij laatstgenoemd middel een weinig potasch of houtasch. — Tegen de ontsteking der teelballen dienen dezelfde koude omslagen en later pijnstillende en slijmachtige middelen. In beide ziekten houdt men den bond op een schralen leef-regel en geeft hem om den derden dag het pur-geermiddel nit zoete kwik en guttegom. bladz. 192.
|
||
|
||
|
||
237
10. De vernaauwing der voorhuid en de
spaansche kraag.
(Phimosis et ParapMmosis.J
Somtijds is de voorhuid zoo naauw, dat de roede er niet door kan en dus de paring belet wordt en zelfs de pislozing slechts droppelsgewijs kan plaats hebben, deze toestand beet Pbimosis, vernaauwing der voorhuid.
Als de voorhuid zieh daarentegen zamentrekt achter den uitgetreden eikel, zoodat die niet kan worden terug getrokken, waarvan ontsteking en verettering het gevolg kan wezen, draagt de ziekte den naam van spaansche kraag, Paraphimosis. Bij de phimosis kan men eene binnen gebragte sonde cm den eikel been voeren, waaruit blijkt, dat er geene aaneengroeijing bestaat tusschen den eikel en de voorhuid en ook, dat de eikel niet gezwollen is. De pbimosis wordt veroorzaakt door uitwendige beleedigingen, is somtijds een gevolg van huiduitslag en ook wel een aangeboren ge-brek. De Paraphimosis ontstaat gewoonlijk door dat bij de paring, de voorhuid teruggeschoven word tot achter de verdikking der roede en zieh daar zamentrekt. Bestaat er ontsteking bij de phimosis, dan wende men laauwwarme omslagen aan, uit slijmige middelen en bestrijkt de aange-dane deelen des avonds met kwikzalf. Is er geene
|
||
|
||
|
||
238
|
||
|
||
ontsteking of zwelling aanwezig, dan kan men de verwijding der voorhuid beproeven door een inge-bragt stukje gewaste spons; maar houdt de phimosis lang aan, dan maakt men eene, 3—6 lijnen lange, insnijding in het onderste gedeelte der voorhuid, en geneest de wondranden door die gedurig te bestrijken met loodwitzalf.
In de parapHmosis legt men den bond op zijn rug en houdt dan gedurende ll!t uur de roede nat met ijskoud water tot dat de eikel bleek van kleur geworden en zamengetrokken is; dan trachtte men om de voorhuid over de verdikking der roede en over den eikel heen te strijken, waarna men doorgaans niets meer hoeft te verrigten. Is er intusschen, ten gevolge der langdurige zamen-snoering reeds ontsteking ontstaan, dan moeten er gedurende 2—3 dagen slijmige middelen op de voorhuid worden aangewend. Kan men de voorhuid niet terug brengen dan make men op twee of drie plaatsen kleine insnijdingen van ongeveer 3 lijnen lengte en eene lijn diepte in den eikel en laat die goed uitbloeden; hierna vangt men met het bevochtigen der roede weder aan en be-proeft weder om de voorhuid terug te brengen. De aangebragte wondjes genezen van zelve.
|
||
|
||
|
||
239
|
||
|
||
11. Ds druip er ziehte {Gonorrhaea).
De honden van het mannelijke geslacht lijden dikwijls aan eene uitvloeijing van slijm of etter uit de roede en dit noemt men de druip er ziehte; er bestaat hierin echter verscliil, de ziehte kan namelijk bestaan: 1deg;. In eene katarrhale prikkeling en opzetting van het slijmvlies, dat den eikel en een gedeelte der voorhuid bekleedt, of: 2deg;. In de aanwezigheid van wratten of zweeren op dat slijmvlies. 3deg;. In verettering der voorstanderklieren.
Is het de vermelde katarrhale prikkeling dan vloeit er voortdurend eene geelachtige, vrij dikke slijm, in matige hoeveelheid uit de voorhuid en bezoedelt hären rand, waardoor de hären daar ter plaatse aaneenkleven. Overigens neemt men aan de genoemde deelen niets ziekelijks waar. Deze ziekte komt meest voor bij jonge honden en na hondeziekte en katarrhale koortsen.
De oorzaken liggen in gevatte koude, vooral door het zwemmen met een verhit lischaam in koud water, in overprikkeling bij de paring, of in aansteking als de bond gespeeld heeft met eene teef, die leed aan kwaadaardige uitvloeijing van slijm uit de scheede, of aan vijgwratten in de ge-slachtsdeelen.
Wratten (vijgwratten?) aan den eikel of de binnenvlakte der voorhuid kernen zelden voor, (zie
|
||
|
||
|
||
240
|
||
|
||
bloedpissen),zij ontstaan door besmetting,verkregen bij teven, die aan deze ziekte lijden, door kwet-sing, of zijn een gevolg eener ziekelijk gewijzigde vormdrift. Zij geven zieh te kennen door de uit-vloeijing van een vuilkleurige, somtijds bloederige etter uit de voorlmid en als men deze terug sebuifit ziet men die verzweringen, terwijl de wratten, soms door de voorbuid been, voelbaar en ver-schuifbaar zijn.
Over de ontaarding der voorstander klier zie bladz. 234.
De katarrbale mtvloeijing kan, aan zicb zelf overgelaten, jaar en dag aanbouden, maar is vrij spoedig te genezen. Ileeft zij nog niet te lang ge-duurd dan geeft men den bond eerst een braak-middel, waardoor alleen reeds dikwijls genezing wordt aangebragt, is dit bet geval ecbter niet, of is de ziekte reeds verouderd, dan spuite men tweemaal daags Goulards- of aluin water in, of men maakt gebruik van bet volgende en wendt dit op dezelfde wijze aan:
Witte of blaauwe vitriool, 6—18 grein, Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3 oncen.
In bardnekkige gevallen, vooral bij zwakke en oude bonden, geve men daarbij inwendig kina of eiken bast, aluin, groene vitriool, enz.
Over de bebandeling der wratten zie bladz. 229 en 247.
|
||
|
||
|
||
241
12. Over de uitzakking der baarmoeder. {Prolapsus uteri.)
Somtijds komt enkel de moedermond meer naar achteren in de scheede of tot tusschen de schaam-lippen, in andere gevallen echter stülpt de baarmoeder zieh om, door dat de hodem van dat deel naar binnen dringt of zelfs geheel door de schaam-lippen naar buiten treedt. Het laatste geval komt schier enkel voor bij teven, die reeds eens of meermalen gebaard hebben, het eerste ook bij niet gebaard hebbende.
Bij het naar achteren dringen van den moedermond neemt men waar, dat de dieren een besten-digen aandrang hebben om de pis te lozen; bij het onderslaan vindt men dat de moedermond als eene ronde, min of meer harde wrong met eene opening in het midden, vooraan in de scheede zit; door de genoemde opening kan men met den pink of met eene sonde tot in de baarmoeder dringen, terwijl men ronclom de wrong de vrije ruimte der scheede en den overgang van haar slijmvlies, in dat van den hals der baarmoeder, kan waarnemen, en die wrong ook terug kan duwen waarop zij echter aldra weder terug komt. — In de nitzakking of omstulping der baarmoeder toont de bond denzelfden aandrang tot pislozing, maar bovendien vindt men de omgestulpte baarmoeder
11
|
||
|
||
|
||
242
als een rondachtig, aan het einde gewelfd ligchaam in de scheede, tusschen de schaamlippen, of zelfs geheel uithangen. In den beginne is hare opper-vlakte donkerrood en vochtig, later wordt die droog en vlammerig rood, hier en daar zelfs blaamvrood; men voelt dat ze inwendig hol is, maar dikker wanden heeft dan de pisblaas, of de darmen. Met den vinger tusschen de baarmoeder en de schaamlippen naar binnen dringende, wordt men daarin al spoedig belet, vooral als de uitzak-king volkomen is, als wanneer eck de scheede omgestulpt en uitgezakt is; in dit geval vindt men, aan het voorste einde van het uitgezakte deel eene kringvormige, smalle wrong, als overblijfsel van den moedermond en dan is ook de pislozing zeer moeijelijk.
De oorzaken zijn: algemeene ligehaamszwakte en slapheid, vooral bij jonge honden van een groot ras, die siecht gevoed zijn, verder uitputting bij de paring en geweidige scheiding der gepaarde honden, moeijelijke verlossing en eene ruwe handel-wijze daarbij, buikloop, hevig persen op de ont-lasting, zware verwonding, bijv. door het overrijden met een wagen; het wegnemen van baarmoeder-gezwellen enz. geven er al mede aanleiding toe.
Bij de behandeling moet men de schadelijke oorzaken verwijderen, te slappe honden moeten goed gevoederd worden; steeds legge men den
|
||
|
||
|
||
243
hond met het achterstel 3—4 duim hooger dan naar voren; om de ontlasting gemakkelijker te maken, zette men 3—4 maal daags een klisteer uit afkooksel van lijnzaad met eenige olie. De uitgezakte baarmoeder reinigt en bevochtigt men gedurig met laamvwarm water en brengt haar daarna, met de toppen der vingeren werkende, langzaam terug en houdt haar, met een paar inge-bragte vingers, gedurende eenige uren op hare plaats, wijl zij anders spoedig weder wordt uitge-perst; wil zij dan nog niet binnen blijven, dan kan men een stukje spons van behoorlijke grootte in de scheede brengen, of die opvullen met vlas of pluksel en daarna de schaamlippen met 2—3 stehen aan elkander hechten, maar zulk een verband mag slechts 24 uur blijven Hggenj na het te hebben verwijderd of des noodig dadelijk na het binnen brengen, spulte men gedurig in de scheede een gedeelte van de volgende oplossing: Aluin, i once, — of gi'oene vitriool, 2 drachma's, Water, 6 oncen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen.
of men neemt daartoe een afkooksel van eiken-of wilgenbast.
Is de baarmoeder onmogelijk weder op hare plaats te brengen of terug te houden, of heeft zij zoo veel geleden, dat zij onherstelbaar is, dan moet men haar wegnemen; vooraf echter moet men de mogelijker Avijze in hare holte doorgedrongen
11*
|
||
|
||
|
||
244
|
||
|
||
darmen terugbrengen, ten welken einde men den bond een paar miauten lang aan de achterbeenen loodregt in de hoogte meet houden en tevens, al drukkende en strijkende, die darmen terug dringen; om zieh van die ontlediging te overtuigen kan men des noods eene kleine opening in de baar-moeder maken en daarin den vinger brengen, om hare holte te onderzoeken. Hierna legt men, Uj Ideine teven, om de scheede, in de nabijheid van den moedermond, de lus van een tamelijk dikke, gewaste draad en baalt die zoo sterk aan, dat het zieh buiten dien strik bevindende gedeelte der baarmoeder moet afsterven; de einden van het bindgaren knipt men kort af en neemt nu het afgebonden gedeelte der baarmoeder weg, ongeveer op den afstand van een vinger breed der afbinding, waarna het overgeblevene gedeelte, in zieh zelf en in het bekken terug ge-drukt wordt. Bij groote honden, waar de scheede te dik is om die met eene lis af te binden, neemt men een stevige hechtnaald, waar in een dubbeld bind-garen, steekt de naald midden door de scheede in de nabijheid van den moedermond, en maakt met de eene draad eene afbinding naar de linker- en met den anderen draad eene afbinding naar de regterzijde, en handelt daarna zoo als boven is opgegeven.
Na die kunstbewerking moet men het dier rüstig en op een schralen leefregel houden; — 2—3
|
||
|
||
|
||
245
maal daags zet men klisteren uit afkooksel van lijnzaad, en zuivert even dikwijls de sclieede en de schaamdeelen met warm water; dit is beter dan dat de hond de vuile stofFen zelve oplikt. Ge-woonlijk geschiedt de genezing binnen de 14 dagen.
13. Polijpen en sponsachtige gezwellen in de scheede en de baarmoeder.
In de scheede, aan den moedermond en zelfs in de baarmoeder komen somwijlen, vleeschachtige, min of meer harde, nog met bet slijmvlies over-togene gezwellen voor, polijpen gebeeten. Bevinden zij zieh in de baarmoeder, dan groeijen zij door den moedermond been en lean men ze in de scheede voelen. Al deze gezwellen hebben eene bleekroode, soms witachtige kleur, zijn weinig ge-voelig en bloeden niet ligt, zelfs al raakt men ze oppervlakkig aan. Men merkt hen doorgaans eerst op, als zij een grooten omvang bereikt hebben, de paring verbinderen, of door hunnen drnk het slijmvlies tot de afscheiding van overmatige slijm, aanprikkelen, of als men hen tusschen de schaamspleet ziet uitpuilen. Met een in de scheede gebragte vinger voelt men, dat zij met bun inwendig einde, een dunne steel, aan de scheede of de baarmoeder gehecht zijn.
De oorzaken vermoedt men dat gelegen zijn in beleediging tijdens de paring of het baren. Aan
|
||
|
||
|
||
246
zieh zelf overgelaten worden zij al grooter en grooter en geven zij aanleiding tot ontsteking, ver-zweering, verettering en tot uitzakking der baar-moeder.
De behandeling der polijpen bestaat daarin, dat men lien, aan hunnen grond of wortel, met de schaar of het mes wegneemt en de bleeding stilt met het gloeijende ijzer, of door het deel op te vullen met vlas waarop men een poeder gestrooid heeft, be-staande uit gelijke deelen arabische gom, spiegel-hars en poeder van houtskool. Men kan de polijp ook afbinden met een draad, die men om den wortel des gezwels legt en vast aanhaalt, waardoor hij moet afsterven. Het uitscheuren der polijpen of hunne verstoring met bijtmiddelen is voor deze deelen minder gepast. De behan-ling na de kunstbewerking, op een der boven besclireven wijzen, en nadat de prop (tempon) verwijderd is, dat na 24 uren verblijfs geschiedt, bepaalt zieh tot het zuiver houden der aangedane deelen.
Sponsaclitige, naar vleesch gelijkende gezwellen van verschillende grootte, komen in de scheede vrij menigvuldiger voor dan de polijpen. Zij beginnen dikwijls reeds aan het slijmvlies der schaam-lippen, zieh uitstrekkende tot aan den moeder-mond. Somtijds zijn zij '/raquo; duim dik, zoodat zij de ruimte der scheede grootendeels vullen en
|
||
|
||
|
||
247
hinderlijk zijn voor de pislozing en de paring. De oppervlakte dezer gezwellen is altijd ongelijk, wratachtig, doorgaans donkerrood, veel gevoeliger en meer tot bloeden geneigd dan die der polijpen; hunne grondvlakte is altijd breed en gaat uit van het slijmvlies. Als zij zieh zeer vergrooten, dringen zij tot tusschen de schaamlippen, doch reeds als zij nog klein zijn openbaren zij zieh reeds, door de uitvloeijing van slijm, etterachtig vocht en bloed, die zij veroorzaken.
De oorzaken zijn: beleedigingen bij de paring, bij moeijelijke verlossingen, besmetting door paring met honden, die aan druiperziekte lijden enz.
In ligtere gevallen kan men beproeven om deze gezwellen te verstoren, door ze herhaaldelijk met eene kraehtige oplossing van blaauwe vitriool in water, of helsehe steen te stippen, of ze te doen verschrompelen en verdroogen, door ze gedurig te bevochtigen met loodazijn. Baten deze middelen echter niet, dan mo et men het gezwel uitpellen; tot dat einde maakt men eene insnijding in het slijmvlies in de nabijheid van hetzelve, vat den ziekelijken rand met eenpineet of haakje, en peltzoo allengs het geheele ontaarde gedeelte van het slijmvlies uit. De daarbij ontstaande bloeding stilt men door onderbinding der bloedvaten, door het gloei-jend ijzer, of met een prop (tampon) binnen te breiigen, zooals bij de polijpen is aangegeven. Later
|
||
|
||
|
||
248
behoeft men de -wond slechts zindelijk te houden. Als, door de verdikking van het slijtnvlies, de in-gang der scheede te zeer vernaauwd is, kan men daarin een paar insnijdingen maken en daarna een prop uit pluksel (tempon) binnen brengen.
14. De hanker der baarmoeder. (Cancer uteri.)
Komt zelden en meestal slechts bij ende, trage, sterk gevoede lionden voor, die niet gebaard heb-ben. Men erkent de ziekte doorgaans eerst in haar laatste tijdperk, als er reeds eene opene ver-zweering bestaat; er heeft dan eene aanhoudende uitvloeijing van eene roode of bruinachtige, stinkende, etterachtige vloeistof uit de geslachtsdeelen plaats. Bij onderzoek met den vinger bespeurtmen, dat die vloeistof uit de baarmoeder komt en, dat de laatste knobbelig en hoekig is en harde plekken bezit. Somwijlen voelt men ook zweeren en weel-derige, sponsachtige uitgroeisels. In dezen toestand zijn de dieren doorgaans reeds sedert eenigen tijd vermagerd, vooral aan het achterstel; de liesklieren van een of beide zijden zwellen op; de eet-lust wordt ongeregeld; eindelijk ontstaat er koorts, krachtloosheid, soms buikwaterzucht en de dood. De oorzaken liggen in het duister en de ziekte is schier altijd doodelijk. — Als men de genezing wil beproeven moot men het dier goed en vooral
|
||
|
||
|
||
249
met vleesch voeden, en het eene matige beweging in de open lucht laten nemen. Inwendig geve men, 2—3 maal daags, 2—10 grein groene vitriool in water opgelost, of 2 maal daags, 5—15 droppels vocht van Fowler met gomwater, of wel extract van scheerling of van doodkruid, 2 maal daags 1—5 grein. Bovendien doe men 2 maal daags inspuitingen in de scheede, uit 1 drachma groene vitriool opgelost in 12 oncen water. Ook kan men de scheede tweemaal daags bestrooijen met poeder van houtskool, om de nadeelige inwerking des etters op de naburige deelen tegen te gaan en den stank te verminderen. Heelt de ziekte een hooger graad bereikt dan is het beter het dier te dooden.
15. De ontsteking der sogklieren of prammen.
Deze ontsteking openbaart zieh door de hitte, zwelling en roodheid van, en de pijn en ver-minderde afscheiding van zog, in, de genoemde deelen, daarbij kernen dikwijls koorts, gebrek aan eetlust en hardlijvigheid.
Zij wordt veroorzaakt door het wegnemen der jon-gen, of door werktuiglijke beleedigingen. — Zij gaat zelden over in verettering en genoegzaam alleen als zij haar ontstaan aan kneuzing te danken heeft. Ge-woonlijk geneest deze ziekte in 5—8 dagen, maar wordt zij verwaarloosd dan blijven er wel verhar-
|
||
|
||
|
||
250
dingen en gezwellen uit over, en het is niet onwaar-schijnlijk, dat zij bij oudere lionden aanleiding geven tot het ontstaan der zoogenaamde vezelgezwellen. In het begin behandelt men deze ontsteking door inwendio- lakseer- en ontsteking-weerende middelen, zooals wonderzout, engelsch zout, zoete kwik enz. te geven, zoodat de hond gedurende 2—3 dagen purgeert; daarbij geve men hem slechts een weinig wit brood of gort; zijn de ontstoken deelen zeer pijnlijk, dan late men die met olijfolie wrijven, of nat houden met een afkooksel Tan kaasjesbladen met een weinig scheerlingkruid; zijn zij daarentegen minder pijnlijk, maar zeer gezwollen, dan kan men dampen van verwarmden azijn längs de prammen laten strijken. Wil de ontsteking over gaan in verharding, dan wrijve men 2 maal daags een weinig kwikzalf in aan de gezwollen , plaatsen; bij verminderde gevoeligheid kan men de zalf vermengen met een weinig groene zeep; bij ver-hooo-de gevoeligheid daarentegen met extract van doodkruid, ('A drachma op het once zalf.^ Bestaat er reeds verharding dan wassche men de prammen met warm zeepwater of potasch-water, (V2 once op 12 oncen water) of als die verharding aan-houdt, bestrijke men de prammen eenmaal daags met de volgende zalf:
Kwikzalf,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '/z once,
Jod-potassium, 1 scrupel.
|
||
|
||
|
||
251
of men make gebruik van het Jod-potassium in oplossing, op de wijze als bij de ontsteking der schildklieren is opgegeven.
16. Knoestgezwellen en kanker in de vrammen.
Komen vrij dikwerf voor bij de honden, mis-schien door het afnemen der jongen, door kwet-zingen en door de prikkeling in de teeldeelen, ten ge-volge van de gedurig vruchteloos opgewekte teeldrift.
De knoestgezwellen zijn oivezelgezwellen (Fibroide) oivezelkanker-gezwellen (Scirrhus) beide komen in be-loop en verschijnselen met elkander overeen, tot dat eindelijk de scirrhus verweekt en in kanker overgaat, hetgeen bij de vezelgezwellen zelden het geval is. In de scirrhus, die door eenekunstbe-werking is weggenomen of in een lijk voorhanden is, neemt men met het vergrootglas een eigenaardig netvormig weefsel, en daar tusschen eene weekere zelfstandigheid waar, maar in het vezelgezwel slechts naast elkander liggende vezels.
In beide soorten van gezwellen vangt het lijden aan een of meerdere punten in de zogklieren aan, en somwijlen breidt de ziekte zieh over al de klieren der eene zijde, en ook wel over die van beide zijden uit, meestal echter blijven er enkelde deelen verschoond. De ziekte vangt aan met een klein, hard, onpijnlijk knobbeltje, ter grootte eener lins, dat aan de oppervlakte of meer in de diepte
|
||
|
||
|
||
252
der klier Hgt, die zoowel als de huid nog gezond is. Dat knobbeltje wordt allengs grooter, er komen meer dergelijke; de klier zelf wordt harder en grooter, de huidaderen in hären omtrek worden zigtbaarder, maar overigens wordt noch koorts, noch eenig ander ziekteverschijnsel waargenomen. Deze toestand kan in een matigen graad langer dan een jaar aanhouden, maar eindelijk verheft de ziekte zieh bij vlagen (gewoonlijk tijdens de loops-heid), dan zwellen de aangedane deelen meer op, worden heeter en gevoeliger. Het gezwel verkrijgt somtijds een verbazenden omvang. Dikwijls ont-aardt de zelfstandigheid der klieren in eene kraak-beenige of kalkachtige massa, eene verandering, die gelijkt naar de verkalking der tuberkels en geene vordere ziekteverschijnselen ten gevolge heeft, daar het gezwel op die wijze stand houdt; 1) . heeft die verharding geen plaats, maar iutegendee eene verweeking des gezwels, dan wordt het heet, donkerrood, pleksgewijze weeker; zelfs de huid op het gezwel vormt blaauwroode, vlakke blazen, er ontstaat koorts met hevige dorst en het dier
|
||
|
||
l) Het zoogenaamde verkalkings of verkrijtir.gs-proces, dat eigenlijk eene indikking door waterverlies is. Dergelijke ge-zwellen bevatten dan ook slechts weinig kalk, maar meer ge-kristaliseerde vetstoilen. Zie Repert. Tijdschr. v. d. geneesk. 5 Jaarg. bladz. 322.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de vert.
|
||
|
||
|
||
253
is onrustig {verborgen, gesloten-kanker). Na dat deze toestand 2—4 weken heeft aangehouden, opent zieh de liuid aan een verweekt punt en eene dunne, roodachtige, stinkende etter vloeit naar buiten, nu bestaat er een open kanhergezwel. Aan de opene plaatsen krult de huid om, er vormen zieh vleezige, gemakkelijk bloedende wratten in de zweer; de vorming van siechten etter, de dorst en koorts houden aan, de krachten zinken, het dier ver-magert en na 3—4 dagen sterft het.
Deze gezwellen kunnen niet tot verdeeling ge-bragt, en dus ook niet genezen worden; maar het vezelgezwel gaat zeer zelden over in verweeking en kan ook in elk tijdperk van zijn bestaan met liet mes worden weggenomen. De scirrhus daar-entegen kan alleen zeker worden weggenomen zoo lang hij nog scirrhus, dat is onverweekt, ge-heel hard is; hoewel het in zeer enkelde gevallen nog gelukt, als hij in gedeeltelijke verweeking (verborgen, gesloten kanker) of geheel verweekt, geopend (open kanker, bloedende kanker) is. Hoe vroegtijdiger men de kleine knobbel uitpelt des te meer hoop op genezing bestaat er, maar steeds blijft het gevaar bestaan, dat er aan andere plaatsen nieuwe worden gevormd, waartoe altijd veel aan-leg in dergelijke gestellen ontstaat. Bij magere, met een slependen hoest behebde, en bij oude honden bestaat er weinig kans dat het uitpellen
|
||
|
||
|
||
254
des gezwels duurzame genezing zal aanbrengen. Is het gezwel klein, dan make men eene kleine insnijding in de huid, vat het gezwel met een pincet naar voren en pelt het uit de klier en het celweefsel. Is het een groot gezwel of een open kanker dan make men twee insnijdingen in de huid op het meest uitstekende gedeelte van het het gezwel of de zweer. Die insnijdingen moeten halve maans-wijze en met de helle zijde naar elkander gerigt zijn, zoodat in het midden de huid gespaard wordt. Met een wondhaakje haalt men nu het gezwel naar voren, zondert het goed af van de omringende deelen, zoodat er niets van overblijft en zelfs het verharde vetweefsel is weggenomen; de bleeding stilt men door onderbindiug der vaten, met het gloeijend ijzer, of als zij ligt is enkel met koud water; nu hecht men de huidwond en de ge-. nezing volgt door spoedige vereeniging, of wel door verettering, zoodat men slechts heeft te zorgen voor het zuiver houden der wond, matige voede-ring, (liefst van melk en witbrood,) een droog leger en gezonde lucht.
Wil de eigenaar geene kunstbewerking, dan neme men pijnverdoovende afkooksels van dood-kruid of scheerling, of het extract dezer planten met olijfolie, (Vs drachma op 1 one olie) om daar-mede het gezwel uitwendig te behandelen. Is het donkerrood en gespannen, dan kan men er ook
|
||
|
||
|
||
255
5—10 bloedzuigers op plaatsen; bovendien is het nuttig, dat men zachte, schrale kost en van tijd tot tijd een purgeermiddel geve. In de open kanker kan men gebruik maken van bijtmiddelen, bijv, van chlorzink, het poeder van cosine enz. en de krachten onderstennen door het geven van bittere middelen en kina. Overigens is het zeer onzeker of de, in de menschelijke geneeskunde in deze gevallen aangeprezene middelen, zoo als het rattenkruid, het doodkruid, de scheerling en der-gelijke hier van eenig nut kunnen zijn. 1) Om alle gevaar van besmetting te voorkomen, houde men den aan open kanker lijdende bond afgezonderd van andere honden.
|
||
|
||
1) Zie omtrent eene mogelijke aanwending ran het looizuur of de looistof, mijne aanteekening bij de behandeling des oor-kankers bladz. 107.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
ZESDE HOOFDSTUK. Over de breuhen (Hernia).
|
||
|
||
Bij de honden komen voor: navel-lies- en dije of schenkel-breuken, flank- en buikbreuken, en wel bij beide seksen.
a)nbsp; nbsp;De navelbreuk heeft hare zitplaats aan bet onderste middelste gedeelte van den buik en is dikwijls een aangeboren gebrek. Zij bestaat in bet open blijven of de tegen natuurlijke vaneenwijking des navelrings, door welke opening een gedeelte van bet net en der darmbuis naar buiten dringt en een rond of kegelvormig, veerkracbtig of week gezwel vormt, dat bij drnkking verdwijnt, maar aldra weder te voorschijn treedt. Heeft men bet ingedrukt, dan voelt men eene ronde opening, 3—6 lijnen doormeter bezittende, in de buikspieren. Het gezwel is doorgaans onpijnlijk en er bestaat geene stoornis in eenige verrigting.
b)nbsp; nbsp;De liesbreuk ontstaat wanneer een gedeelte der darmbuis of van het net, door een of door beide de liesringen uit de buikholte dringt. (1—2 duim voor het schaambeen en 2—8 duim aan weerszijde van de middel-linie des bulks, vindt men een lies- of buikring). c) Gaat de darm of het net. door de scheede van den zaadstreng
|
||
|
||
|
||
257
tot aan de teelballen, dan noemt men het eene bahaksbreuk. — De liesbreuk doet zieh voor als eene bijna rolronde zwelling, tusschen de uitwendige opening van den liesring en den balzak, welke laatste daarbij dikwerf aan den eenen kant raede gezwollen is. Het gezwel is veerkrachtig, week bij groote breuken ook wel deegachtig op het ge-voel; steeds heeft het de wärmte van de umringende deelen. Als men het dier op den rug legt, of bij de achterbeenen opheft en zacht drukkende en strijkende, wrijvingen met de vingeren op het gezwel nitoefent, in de rigting van den balzak naar den bulk, dan kan men het kleiner maken of doen verdwijnen.
c) De schenket- of dijehreuk heeft bare zitplaats tusschen het achtereinde van den buik, het bekken en den boven Schenkel of de dije, aan den binnen-kant van het laatst genoemd deel. Bij deze breuk is een gedeelte eens dams of van het achterste gedeelte des nets, gezakt of gedreven door de groeve in den band van Poupart, zijnde eene plooi van het buikvlies aan den rand van het schaambeen bevestigd, en dienende om de stammen der bloedvaten van den schenke! op hunne plaats te houden. De breuk vormt een veerkrachtig, week gezwel aan het bovenste gedeelte van de inwendige vlakte der bovenschenkels of dijen. Door drukking in de rigting naar het bekken kan men haar ver-
|
||
|
||
|
||
258
kleinen of doen verdwijnen, vooral als de hond op den rug en met het achterstel hooger ligt. Heeft men de breuk ingebragt dan voelt men eene ruimte onder de huid, tusschen den buik en de dije.
d)nbsp; In de flankhreuk of de hreuk in de weeke buik zijde, bestaat er eene tegen natuurlijke opening in de spieren der flanken.
e)nbsp;In de buikbreuk evenzulk eene in debuikspieren. In beide gevallen is een gedeelte eens darms, of van het net of van beide te zamen uit de buik-liolte en door die opening getreden, zoo dat de huid daardoor uitgezet is en den breukzak vormt. Deze breuken zijn veerkrachtige gezwellen van verschillende grootte en gedaante, wier inhoud men door eene matige drukking in de buikholte kan terug schuiven; daarna voelt men, door de huid been, de opening in de spieren. 1)
Er bestaat geen verschil tusschen de navel-breuken van het mannelijke en van het vrouwelijke seslacht: maar de lies- flanken- buik- en schenke! breuken der teef bevatten somtijds ook de baar-moeder zelfs met de jongen er in, die als eitjes
|
||
|
||
i) Schmiele nam bij een jagthond eene leverbreuk waar, dat is eene buikbreuk waarbij zieh de geheele lever in den breukzak bevond. De hond werd door de operatle genezen; terwijl hem inwendig afkooksel van lijnzaad, olie en zoetekwik werd toe-gediend. Zie Gnrlt u. Hertwig. Magaz. 1849.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
259
mede doorgedrongen zijn. •— Deze, naar hun in-houd dus genoemde baarmoeder breuken, laten zieh (in den onbezwangerden toestand) alleen herkennen, door het voorzigtig binnen breiigen eener dikke gekromde sonde, door den moedermond in de baarmoeder en zoomogelijk tot in de breuk. Door het allengs grooter worden kan men later de jongen onderscheiden als zij zieh in den breuk-zak bevinden.
De oorzaken van de navelhreuk zijn: hettesterk uitrekken van den bulk bij het afbreken van den navelstreng dadelijk na de geboorte; somwijlen echter is de navelring te wijd geopend gebleven en dan noemt men het een aangeborene breuk. De schenhel- en Uesbreuken worden schier altijd veroorzaakt door dat men dejonge hondendwingt om op de achtervoeten opgerigt te gaan, te dansen, enz. waardoor de ingewanden naar het bekken door de lies en dije-ring dringen; zij kunnen echter ook aangeboren zijn, maar dit is veel zeldzamer het geval met deze dan met de navelbreuken. Deßanken en buikbreuken zijn doorgaans gevolgen van uitwendige beleedigingen, door schoppen enz.
De breuken zijn over het algemeen niet ge-vaarlijk, de dieren kunnen er oud mede worden. Worden de lies- en schenkelbreuken intusschen zeer groot, dan kunnen zij het gaan bemoeijelijken en zelfs lamheid te weeg brengen. Bovendien
|
||
|
||
|
||
260
heeft men bij elke breuk te vreezen voor de be-klemming, die de dood tengevolge kan hebben. Deze komt het minste voor bij de navelbreuken, het meeste bij de liesbreuken. Bij baarmoeder breuken, waarin zieh j engen bevinden, is het wer-pen moeijelijk of onmogelijk. De navelbrenk is genoegzaam altijd te genezen, de liesbreuk moeijelijk en de schenkelbreuk allermoeijelijkst.
Behandeling der navelbreuk.
1deg; Als zij nog klein is kan men, door her-haaldelijke bevochtiging met een zamentrekkend middel. bijv. met een afkooksel van galnoten, kreosot, verdund zwavel- of salpeterzuur (met gelijke deelen water), tinctuur van spaansche vliegen, beproeven om den breukzak zamen te trekken en dus de breuk te genezen.
2deg; Men kan de huid op de breuk afbinden; daartoe legt men den bond op zijn rug, drukt de zieh in de breuk bevindende deelen zorgvuldig terug in den bulk, en legt nu een stevige, ronde band, vlak aan den bulk om den ledigen huidzak; men haalt de band met een strik zoo stevig aan, dat die huid moet afsterven en afvalt. Is de breuk echter langwerpig en groot, dan kan men na het binnen brengen der ingewanden, een met twee stevige draden voorziene naald, midden door den nu ledigen huidzak steken. Daarna bindt men met den eenen draad de linker en met den anderen
|
||
|
||
|
||
261
de regier helft van den ledigen huidzak af. Men kan ook nog eene derde handelwijze volgen; daarbij legt men de hond op den rug, neemt de huid op de breuk in een dwarsche plooi, heft deze sterk op en maakt in het midden daar van eene overlangsche insnijding, steekt den vinger in de gemaakte opening en dringt de ingewanden terug in de buikholte, waarna men de randen van den navelring, door middel van een kleine, kromme naald met een dubbelden draad zamenhecht; de einden van den hechtdraad legt men te zamen in een hoek der wond, waarvan men de randen insgelijks door hechting vereenigt. Na ongeveer 5—6 dagen kan men de heclitdraden wegnemen en is de ge-nezing daargesteld. Door deze kunstbewerking wordt de kvvaal het grondigst genezen, maar zij is met meer gevaar verbonden en gelukt niet altijd.
Bij de behandeling der liesbreuk legge men den hond op zijn rug, zoodat het bekken iets hooger ligt dan de borst; helpers houden de voeten van beide zijden uit elkander. Nu vat men de huid van den balzak aan haar einde, trekt die in de hoogte en tracht de ingewanden door zachte druk-king met de vingers uit de breuk in den buikring te voeren, waarbij men steeds poogt om de deelen, die het naaste aan den buikring liggen, het eerste binnen te brengen; is dit gelukt, dan maakt men eene
|
||
|
||
|
||
262
insnijding In den balzak aan de zijde van de breuk, zondert de gemeenschappelijke scheede rok, tot aan den buikring, van de omringende deelen en overtuigt zieh nu nosmaals dat er geen buiks-ino;e-wanden in zijn. Zijn er nu geene in, dan legt men om die scheede, zoo na mogehjk aan den buikring een, uit 8—12 naast elkander liggende platte en gewaste draden bestaanden strik, en haalt dien zoo vast aan, dat de buiten dien strik liggende deelen (de scheede rok, zaadstreng en balzak) moe-ten afsterven; hierop snijdt men den zaadstreng, op ongeveer een half duim buiten de onderbinding af en verwijdert hem geheel, met den bal. Aan de plaats der onderbinding ontstaat nu ontsteking waardoor gewoonlijk de buikring gesloten en de breuk geheeld wordt. De afbindingsdraden en het afgestorven kleine gedeelte van den zaadstreng worden in ongeveer 8 dagen door verettering af-gestoten. De wond in den balzak geneest van zelve. Ook bij deze kunstbewerking kan men nog op eene andere wijze te werk gaan door namelijk de randen van den buikring te zamen te hechten, nadat men de ingewanden uit den scheede rok, door eene insnijding geopend, verwijderd heeft; maar dit is eene moeijelijke en niet altijd doel-treffende handelwijze.
De Schenkel of dijehreuh, beproeve men te ge-nezen door zamentrekkende middelen, of door in-
|
||
|
||
|
||
263
wrijvingen met spaanschevlieg zalf op de huid boven de breuk, met made hulp van weinig voedsel en veel rust voor liet dier. Zijn zij echter zeer groot, en wil men het uiterste wagen, dan kan men, door het zamenhechten van den band van Poupart met de schenkelspieren voor en achter de bloedvaten, de genezing beproeven. Nadat men op voorbeschreven wijze den hond op zijn rug gelegd en de uitgedrongen darmeii terug heeft gedrukt, maakt men voorzigtig eene insnij-ding in de huid op de breuk, zorgdragende de bloedvaten van den schenke! niet te kwetsen en dat men genoemde band bereikt. Deze wordt dan door middel van eene fijne, kromme hechtnaald op 3 plaatsen doorstoken, en met een dubbelden hechtdraad naar de schenkelspieren getrokken, zoodat hij er onmiddelijk tegen ligt, men knoopt dan den draad en sluit de uitwendige wond ins-gelijks door een naad; opdat de #9632;wondranden nu goed tegen elkander blijven, bindt men de achter-beenen van den hond te zamen met een breeden band, en laat hem zoo eenige dagen liggen. Aan de wond doe men niets dan na 5 dagen, wanneer men de hechtdraden verwijdert, en de wondranden zuivert; is er nog geen likteeken gevormd dan wende men middelen aan, die de genezing door verettering bevorderen.
De behandeling der buik- en flankbreuken kom
|
||
|
||
|
||
264
geheel overeen met die der navelbreuken. Die der baarmoederbreuk met die der darm- en netbreuken; maar is de teef zwanger, dan kan men de baar-moeder gewoonlijk niet terug brengen in de buik-holte, en dan is men verpligt om, of, den hreuk-ring op eene kunstmatige wijze te verwijden en zoo de baarmoeder in de buikholte te brengen, waama men de wondranden met naald en draad hecht, of dat men de huid op de breuk en de baarmoeder doorsnijdt, in de overlangsche rigting van de j engen, deze er nit neemt, de wond in de baarmoeder liecht en deze in den buik terug duwt; waama men ook de uitwendige wond hecht. De eerste handelwijze kan slechts gedurende de zeven eerste weken der dragtigheid worden gevolgd, later worden de jongen te groot, en wordt ook bij de baring soms de wond in de buikspieren weder geopend. De baarmoedersnede is zeer gepast bij dieren, die spoedig moeten baren of als de weeen zieh reeds openbaren.
De beklemming der breuken bestaat in eene zamen-snoering van den breukring, om de uitgedreven deelen, waardoor die gedrukt wordende in ontsteking geraken en door drekstoffen of lucht worden uitgezet. — De buikspieren om de breuk zijn daarbij in een krampachtige spanning. De dieren zijn onrustig, hebben koliek, braakzucht, een kleine, harde, pels en zijn hardlijvig. Het breukgezwel
|
||
|
||
|
||
265
is heet, gespannen en pijnlijk, en de daarin be-vatte deelen laten zieh niet terug brennen. Hier door neemt het gevaar met ieder nur uitstel toe, zoodat er, somtijds reeds in twee dagen, koud vunr in de beklemde deelen ontstaat, en daardoor de dood veroorzaakt wordt. Dat de beklemming van zelf ophoudt is hoogst zelden.
Bestaat er slechts een spoor van ontsteking, dan doe men eene rnime aderlating en geeft men inwendig eene zaadmelk met zoete kwik (bladz. 164.) In geval van kramp voegt men er een pijnstillend extract bij, (bladz. 160) zet slijmachtige krampstillende lavementen, en houdt de breuk nat met ijskoud water, om die tot zamentrekking te brengen. Van tijd tot tijd beproeft men dan om de breuk in te brengen, waarbij men het dier zoo legt, dat de breuk het hoogste gedeelte zijns ligchaams wordt en daarna, met de toppen der vingeren de deelen, die het naast aan den breukring liggen uaar binnen schuift. Somwijlen gelukt dat beter als men deze deelen eerst lets uittrekt, of wanneer men de er in bevatte drekstoff'en of luchf, te voren naar binnen gedrukt heeft. — In den laatsten tijd heeft men, bij hardnekkige breukbeklemming, met een goed gevolg gebruik gemaakt van aether of chloroform. Men neme daartoe, Jt-1 drachma chloroform of, 1—2 drachma's zwavel aether, stort die uit op een linnen kompres, en legt die in een varkens- of
12
|
||
|
||
|
||
266
|
||
|
||
runderblaas, die men den bond om den mond en den neus legt. Hij is nu genoodzaakt om die spoedig verdampende vloeistof in te ademen, wordt binnen 3—6 minuten gevoel- en bewusteloos, en daar bij raken de buikspieren in een toestand van volkomen ontspanning, waardoor het inbrengen der breuk gemakkelijk gemaaktwordt. Men meet zorg dragep, dat men nog eene tweede hoeveelheid van bet gebruikte vocht overig heeft, om die ingeval van noodzakelijkheid te kunnen aanwenden. •— Gelukt het op geen der voorgestelde wijzen om de breuk in brengen, of doen er zieh reeds teekenen van gevaar op, dan meet de hreuhsnede worden verrigt.
Voor deze kunstbewerking legt men den mond op het tegenover de breuk gelegen ligchaamsge-deelte, op eene tafel, laat het hoofd en de beenen vasthouden, scheert het haar op de breuk af en verwijdert dit zorgvuldig, opdat er niets van in de wond kome; nu maakt men eene plooi in de huid op de breuk en doorsnijdt die voorzigtig, zoodat men de in de breuk bevatte deelen niet kwetse. Nadat men nu nog eenmaal heeft beproefd om ze binnen te brengen, schuift men, zoo voorzigtig mogelijk, tusschen die deelen en den breukring eene holle sonde, waarvan men de sleuf naar den breukring gerigt houdt, en maakt nu met een ge-knopt mesje eene, 2—3 lijnen lange insnijding in
|
||
|
||
|
||
267
den rand van den ring, op die plaats waar de minste bloedvaten liggen. De kleine insnijding veroorzaakt dadelijk eene zoodanige verwijding der opening, dat de beklemming ophoudt en men de vroeger beklemde deelen kan inbrengen; zoodra dit geschied is, hecht men de randen van den breukring met naald en draad aan elkander en even zoo de huidwond. Men moet het dier daarna stil laten liggen, hem zacht voedsel en koudwater tot drank gevende; volgt er eene hevige ontsteking dan doe men eene aderlating en geeft zoetekwik met een zaadmelk (bladz. 164.) — Men zuivere de wond eenmaal daags oppervlakkig en verwijdert de hechtdraden, nadat die 5—6 dagen hebben gelegen.
Voor dat men tot deze kunstbewerking overgaat is het ook nuttig, dat men het dier bedvvelmt met aether of chloroform. 1)
Behalve de eigenlijke breuhen doen zieh aan de geslachtsdeelen der honden nog andere ziekelijke toestanden voor, die men te voren valsche of oneigen-lijke breuken noemde; zij zijn:
l.DezoogenaamdeuZeelaquo;c7t6reMÄ;(sarcocele),waarbij
1) Gucriii heeft eene nieawe wijze van breuksnedeuitgedacbt en verrigt; hij laat daarbij de buid van den breukzak onge-opend en brengt slechls de punt van een zeer smal mesje door de buid, oni zoo de insnijding in den breukring te doen. Deze handelwijze biedt vele voordeelen aan, maar men loopt zeer veel gevaar om den dann te kwelsen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; db vert.
12*
|
||
|
||
|
||
268
eene der teelballen in eene harde, roodachtige zelfstandigheid veranderd en zeer vergroot is, dat men gemakkelijk door het gezigt en gevoel kan ondersckeiden. De oorzaken bestaan in uitwen-dige beleedigingen, beten enz. De genezing kan doorgaans alleen worden aangebragt door het weg-nemen van den bal.
2.nbsp; De waterbreuk, {hydrocele), eene ophooping van water in den scheederok van den zaadstreng en den teelbal. Zij vormt een, aan den balzak zigtbaar, veerkrachtig gezwel, zonder bitte of pijn en dat bijna altoos verdwijnt als men het dier op den rug legt. In enkelde gevallen is het vocht in afzonderlijke blazen bevat en dan verdwijnt de zwelling niet bij het op den rug liggen. De oor-zaak schijnt gelegen in verzwakking der opslorpen-de vaten. Somtijds gaat de ziekte gepaard met borst-waterzucht. Men kan het water verwijderen door middel van een trokar of ook de genezing beproeven door in den scheederok, met water verdunde tinctuur van joclium te spulten. Helpt dit niet dan meet men het dier ontmannen.
3.nbsp; De bloedbreuh bestaat in eene uitstorting van bleed in den scheederok en het celweefsel van den balzak. Zij doet zieh voor als een rood, pleksgewijze veerkrachtig, op andere plaatsen veerkrachtig deeg-achtig gezwel, dat schier altijd door verdeeling kan worden genezen. Men gebruikt daartoe om-
|
||
|
||
|
||
269
slagen uit azijn en water, waarbij men later eenige brandewijn voegt en eindelijk specerijachtige mid-delen (kamillenthee) met ammoniak- of keuken-zout.
4.nbsp; De krampaderhrmk. Deze komt zelden voor. Zij bestaat in eene ziekelijke verwijding van de vaten des zaadstrengs, Tan de inwendige zaadader namelijk en doet zieh voor, als eene opzetting van den zaadstreng, waarin men de verwijde äderen (aderspatten) duidelijk voelt. De oorzaken zijn onbekend en de genezing doorgaans onmogelijk.
5.nbsp; De hrmk van den moederband komt natuurlijk slechts voor bij teven en bestaat in eene uitzet-ting van het kleine verlengsel van het buikvlies, dat de ronde band der baarmoeder, tusschen den buikring en het schaambeen overtrekt, en waarin zieh in sommige dieren, naar de buitenzijde zoo-veel vet afzet, dat daardoor in de liesstreek een veerkrachtig week gezwel gevormd wordt. Dit gezwel is onschadelijk en kan ook slechts door eene kunstbewerking worden weggenomen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
ZEVENDE HOOFDSTÜK. Over de moetjelijke rerlosstngen.
|
||
|
||
Als de door de natuur bepaalde dragtijd, der teef (60—64 dagen) verstreken is, beginnen de ei- of vruehtvliezen zieh van de binnenvlakte der baarmoeder los te laten, in de buikspieren en de baarmoeder ontstaan krampachtige zamen-trekkingen, weeen genaamd, waardoor de jongen naar den mond der baarmoeder geperst worden. Die mond verwijdt zieh allengs, en nadat de weeen gedurende ongeveer een half uur gedurig sterker zijn terug gekomen, wordt het meest naar achteren liggende jong in de scheede gedreven en wel in den regel zoo, dat het, met een fijn vlies omhuld, met het hoofd op de uitgestrekte voorbeenen ligt, waarbij de buik gekeerd is naar den buik der moeder; door eene invallende sterke wee breekt het vruchtvlies, het vruchtwater vloeit in de scheede en spoedig daarop wordt het jong met het genoemde vlies uitgedreven, zoo dat het hoofd eerst geboren wordt. Het jong hangt nu echter nog zamen met de moeder door den navel-streng, die zieh van diens navel tot in den moeder-koek (in de baarmoeder) uitstrekt; maar de teef bijt den navelstreng dadelijk nadat het jong geboren is af, en eet daarbij gewoonlijk tevens het
|
||
|
||
|
||
271
vruchtvlies, den navelstreng en de moederkoek op. Liggen er meerdere jongen in de baarmoeder, zoo als doorgaans het geval is, dan komen de weeen spoedig weder op en wordt, in omstreeks lU—1 nur, het eene jong na het andere geboren. De moeder belikt hare jongen rondom en schuift ze onder haar lijf, waar zij spoedig eene tepel op-zoeken en beginnen te zuigen. De prammen zijn in den laatsten tijd der dragt allengs meer gezwollen en dikwijls kan men reeds acht dagen voor het werpen, door zacht drukken en strijken, eene zeer dünne, zoet- en ziltig smakende melk er uit doen vloeijen. Deze eerste melk heeft niet alleen voedende, maar ook lakseerende eigenschappen, waardoor de weeke drekstoffen, die bij het jong waren opgehoopt, verwijderd worden. Körte dagen na het werpen wordt het zog dikker en allengs vetter, waardoor het instaat is om de jongen tot aan den tijd van het afwennen(a/Zgt;ylt;m) te voeden. Zoolang de jongen enkel zog genieten, houdt de teef haar nest zindelijk, daar zij hunne ontlas-tingen tot zieh neemt.
In dezen natuurlijken gang van zaken nu onstaan wel eens afwijkingen, waarbij dikwijls de hulp van den mensch gevorderd wordt, Deze moeijelijkheden zijn een gevolg a) van het uitblijven der weeen of van te zwakke weeen, b) van een misvormd of te naauw bekken, c) dat het jong te groot is voor
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
272
de ruimte van het bekken, d) dat het jong mis-vormdis, e) dat het eene onregelmatige ligging heeft. a) Gebrek aan weeen neemt men vooral waar bij oude, kleine en vertroetelde schoothondjes. Het uitblijven der weeen is een gevolg van zwakte van het moederdier of van het afsterven en de verrotting der ei-vliezen. Is het enkel zwakte en gebrek aan prikkelbaarheid, dan heeft de hond op den behoorlijken tijd weeen gehad, maar die hebben opgehouden. Bij het onderzoek met den vinger, het onderslaan 1) blijkt, dat de scheede in behoorlijken staat en de moedermond tamelijk verwijd is, maar de vrucht nog geheel terugligt. Bestaat er gelijktijdig versterf der ei-vliezen, dan zijn de jongen altijd dood, en de eerst en laatst genoemden, als de tijd van het werpen gekomen is reeds tot rottend bederf overgegaan; dan is ook de buik opgezet en pijnlijk, en er vloeit uit de scheede een groenachtig, rotachtig stinkend vocht, en in de nabijheid van den moedermond neemt men een levenloos jong waar. Deze toestand is altijd gevaarlijk en men is naauwlijks instaat om de helft der moeder dieren te redden.
|
||
|
||
1) Men legt daarbij den bond op zijn rug op eene tafeli zoo dat het bekken in de nabijheid van den rand der tafel komt, en onderzoekt alleen in den tijd tusschen de weeün. Trek-kingen aan de jongen verrigte men daarentegen steeds gelijktijdig met de weeen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
273
Om de weeen op te wekken geve men krachtig voedsel met een weinig specerij, zoo als kaneel of kruidnagelen; bovendien kan men door soort-middelen (specifica) de werkzaamheid der baar-moeder op wekken; daartoe behoort vooral het moederkoorn, van welks poeder men alle half of heel uur, 8—30 grein ingeeft met laauw water, of wel men geeft het aldus;
Moederkoorn, 2 drachma's, trek dltheetmet Water, tot een doorzijgsel van 2 oncen, alle half nur 1 thee- tot 1 eetlepel vol integeven, of geef alle uur, 10—30 grein poeder van kaneel of kruidnagelen met een eetlepel vol kamillen-thee of wijn in; daarbij spuite men kamillen-thee in de baarmoeder, en late den bulk zacht wrijven, alles tot er krachtige weeen opkomen, waardoor de vrucht geboren of ten minste tot in de scheede gedreven wordt, van waar men die naar buiten kan trekken 1).
Bij het versterf der eivliezen komen ook de bovenstaande middelen te pas, doch vooral, kina, kalmus, zevenboora, kamfer en terpentijnolie. In de baarmoeder spuite men aftreksel van kamillen, kalmus, of zevenboom en plaatst den bond in een warm bad van specerijachtige middelen. Komen midderwijl de jongen onder het bereik, dan tracht
|
||
|
||
1) Men heeft de weeen bij- teven ook wel opgewekt door hen te bedwelmen met jenever.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
I
|
||
|
||
|
||
274
men die met haken of tangjes of met de vingers naar buiten te halen, maar altijd voorzigtig naar dien die doode vruchtjes gemakkelijk in stukken worden getrokken. De vordere behandeling be-staat in het verschaffen van goed voedsel en zui-vere lucht, en dat men gedurende de eerste dagen gedurig kamillen-thee in de baarmoeder spuit.
b) Een te naauw bekken komt bij de teven zelden voor als oorzaak van moeijelijke verlossing. Waar het bestaat is het doorgaans een gevolg van eene vroegere breuk der bekkenbeenderen, of wel er bestond eerst verweeking dier beenderen, waar-door het bekken scheef en aldus te naauw geworden is. Men onderkent de vernaauwing des bekkens door het onderzoek met den vinger in de scheede of in den endeldarm. Men moet dan uit de grootte der jongen, die men ook uitwendig aan den buik kan waarnemen, beoordeelen of de gebeerte met eenige hulp nog mogelijk is of niet. In het eerste geval legge men een verlostangje, of een stompe haak over het hoofd, of een strik uit breed band om het hoofd en de voorbeenen van het voorlig-gende Jong en tracht dat, door zacht trekken af te halen, waarbij men steeds zorge dat het hoofd en de voeten gelijkelijk volgen opdat de laatsten niet achterblijven en later hinderen. Kan het jong in zijn geheel niet door het bekken, dan blijven er nog slechts twee middelen over, nl. de verdeeling
|
||
|
||
|
||
275
van het jong in stukken en de baarmoeder-snede (keizers-snede). De laatste komt alleen te pas als de jongen nog leven en de eigenaar meer belang stelt in bet beboud der jongen, dan in dat van bet moederdier.
Als men het jong in stukken wil afbalen, legge men bet moederdier op bare zijde op eene tafel, zoodat bet acbterste gedeelte van baar bekken een weinig buiten den rand der tafel uitsteekt. Dan zoekt men met den wijsvinger der linkerhand het naast voorliggend gedeelte van bet jong op, legt er de strik van een band om en trekt bet daar-mede zoover naar den mond der baarmoeder, dat men bet met een mesje of smalle scbaar kan be-reiken, waarmede men bet dan, zoo digt bij bet bjf als mogelijk is afknipt, vooral als bet zijn kan bet voorbeen met bet scbouderblad. Dit venvijderd bebbende bandelt men met de overige deelen op dezelfde wijze.
De baarmoeder snede (keizerssnede) wordt aldus verrigt: men legt bet dier op eene tafel, zoo, dat die zijde des bulks, waar men door den buikwand been bet jong bet gemakkelijkste kan voelen, boven Hgt. Aan die boven liggende plek scbeert men, tusscben bet acbterbeen en de körte ribben, de baren glad weg op eene vlakte, ter lengte van 3—4, en ter breedte van 2 duim en maakt daarin eene insnijding, zoo dat er eene, 2—3 duim lange
|
||
|
||
|
||
276
|
||
|
||
wond ontstaat; daarop doorsnijdt men voorzigtig de buikspieren en liet buikvlies, schuift de op de baarmoeder liggende ingewanden op zijde, doorsnijdt den boven liggenden wand der baarmoeder en trekt bet jong of de jongen met de vruchtvliezen snel naar buiten, hecht nu de wond in de baarmoeder met naald en draad en knipt de hecbt-draden kort af. Daarna hecbt men de wond in de buikspieren en in de huid en legt den bond op een stille plaats, bem de eerste dagen zeer schraal met een weinig brood en water, of water en melk voedende. Gewoonlijk is de wond in zes dagen gebeeld en kunnen de hechtdraden verwij-derd worden. Het jong of de jongen kan men aan de prammen liggen, maar niet als bet moeder-dier aan eene opvolgende ontsteking van het buikvlies lijdt.
c)nbsp; Het komt bij de bonden vrij veelvuldig voor, dat bet jong te groot is en dus niet door bet bekken kan; de oorzaak bier van ligt in het paren met te groote reuen; maar bet jong kan ook ver-groot zijn, door dat het lijdt aan waterzucht of door zwelling als bet dood is. In deze gevallen meet men bulp aanbrengen zoo als boven (bij b) is opgegeven.
d)nbsp; nbsp;De misgeboorten hebben ^te veel, te weinig of misplaatste ligchaamsdeelen, somwijlen zijn zelfs twee jongen aan elkander gegroeid. Heeft het
|
||
|
||
|
|||
277
jong een overtollig hoofd of ledematen, dan worden er gewoonlijk een hoofd of een paar beenen tot in de scheede gedreven, maar verder kunnen zelfs de krachtigste weeen die niet brengen; de onder-zoekende vinger voelt aldra de overtollige deelen. Heeft het bekken nu eene behoorlijke ruimte, dan kan de geboorte nog zonder ontleding plaats heb-ben. Men legt een band om de vooruit gedrongen deelen, schuift ze dan een weinig terug en baalt met een' gekromden vinger of met een stompen haak de terug gebleven deelen naar buiten. Ge-lukt het op deze wijze niet, dan meet het jong in stukken worden afgehaald, op de wijze als boven (zie b) is opgegeven.
e) De tegennatuurlijke liggingen van het jong zijn: 1deg;.) Het hoofd is tusschen de beide voorbeenen doorgezakt zoo dat de nek tegen het schaambeen stuit. 2deg;.) Het hoofd is ruggelings of achterover geslagen en stuit met de kin tegen het kruisbeen. 3deg;.) Het hoofd is ter zijde geslagen zoo dat eene zijde van den hals tegen den mond der baarmoeder ligt. In deze drie gevallen kan een of beide voor-voeten door den mond der baarmoeder zijn gedreven, maar het gebeurd ook wel dat zij insge-lijks nog in de baarmoeder zijn terug gebleven. 4deg;.) Een voet is terug gebleven en ligt onder de borst van het jong of op diens hoofd en dus tegen het kruisbeen. 5deg;) Beide voorbeenen zijn terug ge-
|
|
||
|
|||
|
||
278
|
||
|
||
Weven en Uggen zoo als is opgegeven, terwijlhet hoofd in de scheede is gedreven. 6deg;.) De stuitge-boorte, het achterstel van het jong is naar den mend der baarmoeder gekeerd, dikwijls bevindt zieh de staart of een der achterbeenen in de scheede. Daarbij kunnen de beenen uitgestrekt of wel gebogen voorliggen. 7raquo;.) Het jong ligt op den rug, dat is met den rug gekeerd naar den buik der moeder, daarbij ligt of het hoofd of het achterstel voor. De laatstgenoemde ligging en die waarin de eene zijde van den hals dwars voor den moeder-mond geplaatst is, zijn het moeijelijkste te verhelpen en dus de gevaarlijksten.
De in deze gevallen aan te brengen hulp, bestaat in het terugdrukken van de deelen des jongs, die tegen een of ander punt van het bekken stuiten en die naar den mond der baarmoeder te leiden; vöör dat terug duwen legt men er een band cm. — De beneden den schaambeensrand gezakte deelen heft men met den vinger op, de naar het kruis der moeder gerigte drukt men nederwaarts, beide tot op de hoogte van den mond der baarmoeder, even zoo brengt men de zijwaarts gebogen deelen te regt; kan men dit met den vinger niet gedaan krijgen dan gebruike men daartoe kleine stompe haken, laat het moederdier vasthouden en trekt eerst zacht en allengs sterker.
Na de verlossing schenke men het moederdier
|
||
|
||
|
||
279
rust en zachte kost; zijn de geboorte deelen ge-kwetst dan late men die gedurig bevochtigen met een laauwwarm aftreksel van bloemen van arnika of van kamillen, tot dat de zwelling verdwenen is. Ingeval van hardlijvigheid zet men tweemaal daags klisteren uit zeepwater met een weinig olie; in hardnekkige verstopping en een krachtig gestel, geve men inwendig bitterzout of wonderzout.
Bij teven wier jongen dood ter wereld gekomen of later gestorven zijn, kunnen de prammen zeer opzetten door den toevloed van zog; in zoodanig geval geve men bet dier schraal voedsel, ook wel een lakseermiddel uit zoete kwik of uit zoete kwik en guttegom en laat hem veel rond loopen. Is het geval dringend, dan hale men het zog uit; door-gaans verdwijnt het daardoor in 3—4 dagen.
|
||
|
||
|
||
ACHTSTB HOOFDSTüK. Hutdztekten.
|
||
|
||
A. Heete of snelverloopende (acute) huidziekten. 1. De zoogenaamde polcken.
Dit is slechts een blaasvormig uitslag bij jonge honden, gelijktijdig met de hondeziekte, maar ook wel zonder deze verschijnende, zie bladz. 49.
Barrier nam bij honden pokken waar, die in alles gelijk waren aan menschen pokken. Vihorg en Greve hebben honden ingeent met pokstof van menschen; aan de inentings plekken ontstonden, in den tijd van vier dagen sporen van pokken, die zieh allengs meer ontwikkelden en na 13 dagen roven vormde, die afvielen. De honden waren daarbij koortsig, eenige waren zelfs zeer ziek en stierven; in hunne lijken vond men pokken op de tong, in de slikbuis en luchtbuis. Hot gelukte niet om van deze honden op andere dieren in te enten.
2. Het typhus-uitslag.
Bestaat in roode vlekjes en komt alleen voor bij typhus, zie bladz. 17.
|
||
|
||
|
||
281
|
||
|
||
3. De warmtehuilen, Hitteblaren.
Komen des zomers voor als de honden door veel loopen verhit zijn, of als zij eerst in de zon gelegen hebben en later aan een koele plaats gebragt, of in koudwater geworpen zijn. Men her-kent het aan de zwelling en bitte van gedeelten der huid aan bet boofd, den hals enz; erontstaan daaruit blazen ter grootte eener erwt of grooter; zij zijn met een lijvig vocbt gevuld en bersten in 24—48 uren, waarna er dadelijk drooge korsten gevormd worden, die na 8—12 dagen afvallen en gewoonlijk zijn dan de builen genezen. In het begin reeds vallen de hären er op uit. Ter be-handeling dienen een schrale leefregel, een pur-geermiddel uit engelschzout of glauberzout en een koel verblijf. — De roven kan men bestrijken met olijfolie of vet.
4. De ondgenlijke spehschurft.
De vettige Herpes of haarworm.
{Herpes unguinosm.)
Komt voor in alle jaargetijden en bij honden van allerlei rassen, maar meest bij overtollig, met veel vet gevoederde honden. Bij een klein koortsje ontstaat er aan den hals, op den rug of op het kruis, eene ontsteking in de huid, die den omvang heeft van een duim tot die eener band;
|
||
|
||
|
||
282
op die plekken wordt de huid heet, zweit op, wordt dikker en hard. De haren staan aldaar overeind; er vormen zieh vele kleine blaasjes, die open bersten en eene ligt gele, kleverige, vetachtige vloeistof entlasten; in naauwelijks 24 uren vallen de meeste haren uit; deopperhuid verdwijnt en men ziet nu een kale, donkerroode, vetachtig uitziende zeer gevoelige en heete plek op de huid, die zeer gelijkt naar een gedrukte (doorgelegen) plaats. Door de pijnlijkheid en de spanning in de huid houdt de bond den hals, het been, of in bet alge-meen bet aangetaste deel stijf. Na 24 uren begint het lijdende deel te jeuken, zoodat de bond het tracht te belikken of het bijt tot het bleed er uitvloeit. Daardoor wordt de kwaal meestal des te langduriger en laat bet eene kale plek na; ge-woonlijk duurt de ziekte anders 14 dagen en bij eene doelmatige bebandeling minder dan 8 dagen zoo dat er weder haar op komt. De ziekte is niet aanstekend. De bebandeling bestaat in scbrale leefregel, zonder dierlijk voedsel; men geve een paar dagen achter elkander een purgeermiddel, (zoete kwik en guttegom van elks 3—5 grein) en uitwendig wrijve men, 2 maal daags een weinig kwikzalf of wel witte praecipitaatzalf in. Van tijd tot tijd wassche men de plek weder af met zeep-water.
|
||
|
||
|
||
B. Slepende ultstagziehten.
|
||
|
||
Daarvan kunnen de volgende vormen worden aangenomen.
1 Het jeuken der huid (Prurigo).
Dit bestaat waarschijnlijk in eene ziekelijke ge-voeligheid der huidzenuwen. Hat openbaart zieh door een gedurig, maar vooral des nachts lastig jeuken, waardoor de dieren zieh onophoudelijk krabben, bijten en tegen de omringende voorwerpen wrijven. De huid ziet er gezond uit, behalve aan de door het krabben gekwetste plaatsen. Ook vindt men er weinig ongedierte op en het dier is oogenschijnlijk gezond. Als oorzaken beschuldigt men: te ruime voeding, te weinig beweging, onzindelijkheid, het vatten van koude. De ziekte is langdurig, dikwijls moeijelijk te genezen, maar niet aanstekend.
Bij de behandeling moet men trachten de oorzaken te verwijderen, door purgeermiddelen de vochten van de huid af te leiden, en de gevoelig-heid der huid te verminderen door de aan-wending van laauwwarme baden met zemelen, met verdoovende middelen, of met witte zeep. Men kan ook gebruik maken van de volgende wassching:
|
||
|
||
|
||
284
|
||
|
||
Lood azijn, 1 drachma,
Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;12 oncen.
waarbij met voordeel een paar grein opium kun-nen worden gevoegd. Somtijds heeft het smeeren met een weinig olijfolie veel nut gedaan, maar men moet die altijd 24 uren later met zeep wegwasschen, #9632;want anders wordt zij rans en vermeerdert zij het jeuken.
2. De drooge roode herpes of haarworm (Herpes siccus).
Doet zieh voor in de gedaante van kleine, ineen-vloeijende verhevenheden op de huid. Zij hebben eene roode kleur en vormen vlekken van eene onregelmatige gedaante, die men het duidelijkste ziet aan den bulk en de binnenvlakte des achter-beenen, maar geen enkel deel blijft er geheel van bevrijd. Deze bultjes veroorzaken een hevig jeuken vooral des nachts, waardoor het dier zieh onop-houdelijk krabt. Koorts is er niet bij aanwezig. De ziekte kan jaar en dag duren en is besmette-lijk voor andere honden, maar den aard der smet-stof kent men nog niet. Behalve deze besmetting zijn er geene andere oorzaken der ziekte bekend. Het schijnt echter dat honden van teedere rassen, bijv. de wachtelhonden er meer aan onderhevig zijn dan die van sterker rassen.
De ziekte is moeijelijk te genezen. Men wendt
|
||
|
||
|
||
285
dezelfde middelen aan als bij het jeuken der huid, maar geeft boVendien, gedurende eenigen tijd tweemaal daags, 5—15 grein ruwe spiesglans, door het voedsel, of op dezelfde wijze, Vw —Vs grein bijtende sublimaat en gebruikt de volgende was-sching:
Bijtende sublimaat, 2 grein, Kalkwater of gedestileerd water, 2 oncen. om er eenmaal daags de aangedane plaatsen mede te bevochtigen. Men kan ook gebruik maken van eene zwakke oplossing van potasch-zwavellever tot wassching. Men meet een schrale leefregel in acht doen nemen en het dier veel laten loopen in de open lucht. 1)
3. Het zemelachtig uitslag. Dezemelachtige herpes
of haarworm.
{Pityriasis. Herpes furfuraceus).
Bestaat in een herhaald, droog afsterven der opperhuid, -waarbij die, in de gedaante van kleine, zemelachtige schubjes wordt afgestooten. Som-
|
||
|
||
In deze, zoo wcl als in vele andere s'.epenrte buidziekten, is de teer een der uitmuntendste geneesmiddelen; men kan daarvan, met groene zeep of ongezouten boter, zalven maken om daarmede de ziekelijke plaatsen te bestrijken, terwijl men inwendig bet teerwaler of de teer zclve in pillenvorm laat gebruiken.
|
||
|
||
|
||
286
|
||
|
||
wijlen bepaalt het zieh tot enkelde deelen zoo als het hoofd, om de oogen, aan den hals en het lijf, zeldzamer aan de beenen; somtijds echter breidt het zieh nit over het geheele ligehaam. De aan-gedane huid is altijd harder en dikker dan de gezonde en zeer jeukend. Meest altijd gaan de haren op die plekken verloren en stinkt de huid-uitwaseming.
Het is eene langwijlige ziekte, die zeer genegen is om terug te komen; dikwijls eindigt zij ook in waterzucht en tering, ook schijnt zij besmettelijk te wezen.
Men behandelt haar met baden of wassehingen nit zeepwater of potasehwater, en met de middelen voorgeschreven tegen de drooge, roode herpes; vooral de bijtende sublimaat met kalkwater is hier aangewezen als wassehing.
4. Het schuhachtig uitslag. De schubachtige Herpes
of haarworm.
(Herpes sguamosus, Psoriasis,)
Dit vormt tamelijk breede en dikke schubben op de huid, die zieh daaronder verdikt tot wrong-vormige, door diepten begrensde verhevenheden. Somtijds ontstaan er kleine kloven in de huid en meestal vallen de haren, immers gedeeltelijk uit op de lijdende plaatsen. Doorgaans bestaat er ook jeuken. De oorzaken zijn: het vatten vankoude.
|
||
|
||
|
||
287
de schielijke overgang van schrale tot vette voe-dering en — misschien ook de besmetting.
De genezing is rnoeijelijk en langwijlig, Men geve zacht, plantaardig voedsel, nu en dan een purgeermiddel en inwendig verder bloem van zwa-vel, ruw spiesglans, of wel 2 maal daags, 5—10 droppels vocht van Fowler of de sublimaat (zie bladz. 285.)
De aangedane huidplekken wascht men met teer-water, of besmeert die met teerzalf, (1 deel teer met 4 deelen groene zeep) of met het volgende: potasch-zwallever 1 drachma, water 6 oncen.
5. De vretende ringworm. (Impetigo vodens.J
Deze komt zelden voor. Het uitslag verschijnt in de gedaante van kleine blaasjes, die, spoedig berstende, eene roodachtige vloeistof ontlasten en zieh vereenigen tot eene zweer in het huidweefsel. Door het oplossen der randen wordt die zweer immer grooter. Er bestaat een hevig jeuken, zoo-dat het dier die zweer tot bloedens toe wrijft en bijt. Het is eene langdurige ziekte die, aan de eene plaats genezen, dikwijls op eene andere weder uitbreekt, ook is zij besmettelijk en door het likken deelt zij zieh mede aan de lippen van het aange-taste dier. — Zij ontstaat uit dezelfde oorzaken als de onder 1 en 2 beschreven huidziekten.
De genezing trachtte men daar te stellen door
|
||
|
||
|
||
288
het geven van zacht voedsel, im en dan een purgeermiddel en het uitwendig gebruik van den heischen steen waarmede men de zweer van tijd tot tijd aanraakt. Later behandelt men die met kreosot, (1 drachma op 1 once water) met ter-pentijn-olie, eene zalf nit roode of witte praeci-pitaat enz.
6. Het schürft. (Scabies. Psora.)
Is eene langdurige, besmettelijke uitslagziekte, waarbij blaasjes gevormd worden, die al spoedig in oppervlakkige zweertjes veranderen. De laatst-genoemde verdroogen schielijk en daarbij heeft eene gedurige, graauwe afschilfering der opper-huid, het uitvallen der hären, verdikking der huid en een hevig jeuken plaats. In enkelde gevallen vindt men de schurft-mijt in de blaasjes, maar som-tijds ontbreken beide. Somwijlen neemt deziekte aan de eene plaats af, terwijl zij zieh elders uit-breidt en blijft zij aldus jaren bestaan. De bond vermagert, stinkt, krijgt een afzigtelijk voorkomen en sterft aan de tering of de waterzneht.
Het niterlijk aanzien van het schürft verschilt somtijds en wel naar den tijd dien het hseft ge-duurd, naar de gesteldheid des diers, de aange-wende middelen, enz. Aldus onderscheidt men de volgende verscheidenheden.
1. Het gewone drooge schürft, met nu eens lichter.
|
||
|
||
|
||
289
dan eens donkerder gekleurde schubben; een ge-deelte der haren vait uit, zonder dat zij zeer ver-anderd zijn.
2.nbsp;Het roode schürft; hierbij worden de punten der haren rood en zij vallen eerst na eenigen tijd uit.
3.nbsp; Het natte schürft. Uit de aangedane huidplek-ken zijpelt eene, tot schubben en korsten ver-droogende, kleverige vloeistof. Zij ontstaat gewoon-lijk door het stark wrijven der schurftplekken.
Vroeger namen velen vijf soorten van schürft aan, als:
1.nbsp; Het gewone schürft, dat meestal het geheele ligchaam inneemt en met schubachtige korsten be-dekt. Er gaat een matig jeuken mede gepaard.
2.nbsp; Het grove schürft, dat aan enkelde deelen groote plekken vormt, waar de haren uitvallen, de huid schubachtig wordt en stinkt. Het ver-oorzaakt een sterk jeuken en dikwijls zweit het hoofd, de rug en de beenen op.
3.nbsp; Het ßjne roode schürft. Er ontstaan kleine, roode vlekken en blaasjes, om den hals, het hoofd, enz., zwelling der voeten en hevig jeuken. Deze is het kwaadaardigste.
4.nbsp; Het zwarte schürft. De korsten zijn met een zwart stof bedekt.
5.nbsp; Het spek schürft. De huid verdikt zieh tot wrongen, wordt ruw en er zweet een vetachtig
13
|
||
|
||
|
||
290
vocht uit, dat de huid weg knaagt. Hat schürft ontstaat van zelf of door besmetting. Tot de oor-zaken van het van zelf ontstane behooren, te krach-tige voedering, vooral met vet of zout voedsel, rottend vleesch enz. verder, onzindelijkheid, be-dorven lucht, natheid. De aansteking is eenge-volg van het in aanraking komen met schurftige honden of vossen, het liggen op een besmet leger enz. Somtijds geschiedt de aansteking spoe-dig, in andere gevallen zelfs niet in langen tijd.
Het door aansteking verkregen schürft plant zieh gemakkelijker voort, dan het van zelf ontstane. Zijn er schürft mijten aanwezig, dan zijn deze de dragers der smetstof. De voorbeschiktheid tot de ziekte schijnt van de ouders op de jongen over te gaan. Men heeft gevallen waargenomen waar in jonge honden, die eene gezonde moeder, maar een aan schürft lijdenden vader hadden, in de eerste drie maanden van hun leven in schürft vervielen, zonder dat men daarvoor eene bepaalde oorzaak kon aanwijzen. Hooge ouderdom, zwakke spijs-vertering, hebbelijke hardlijvigheid, slepende hoest, en andere slepende ziekten, zijn begünstigende omstandigheden voor de van zelf ontwikkeling van het schürft.
Aan zieh zelf overgelaten blijft de ziekte meestal levenslang bestaan, en altijd is zij zeer genegen
|
||
|
||
|
||
291
om weder te keeren. Het schürft waarbij ook de ooren en de voeten zijn aangedaan, is het raoeije-lijkste te genezen, dat op den rug daarentegen het gemakkelijkste.
Bij de behandeling meet men het dier ligt ver-eerhaar voedsel geven zoo als: karnemelkpap, melk en water, gekookte wortlaquo;len, enz, en hen bij goed weder eene matige beweging laten nemen in de open lucht. Goed gevoede honden geve men een purgeer middel uit Glauberzout ofzoetekwik, of wel uit gelijken deelen (15—30 grein) bioem van zwavel en room van wijnsteen. Bovendien geve men dagelijks door het voedsel, 10—15 grein ruw spiesglans. Is het schürft zeer verouderd, dan moet men de spijsvertering en de sappen verbeteren door inwendig, bittere en pisdrijvende middelen te geven. Uitwendig vangt men aan met den bond eenmaal daags duchtig te wasschen met krachtig zeepwater, en een borstel. — Is de ziekte reeds lets verouderd, dan kan men bij warm weder wasschen met eene oplossing van potasch in water, (1 once op 12 oncen) of eene dergelijke met evenveel salpeter, of men wassche den bond 2 maal daags met het volgende middel:
Buskruid, V2 once Keukenzout, 4 oncen, Brandewijn, 8 oncen.
13*
|
||
|
||
|
||
292
of met:
Potasch,
Salpeter, van elk 2 oncen, Brandewijn, 4 oncen Ook kan men gebruik maken van:
Witte nieswortel, Va once 1) gekookt met
Water tot een doorzijgsel van 12 oncen. of van:
Tabak, 1 once gekookt met
Water tot een doorzijgsel van 12 oncen. welk laatste middel men 5—6 dagen lang, 1 maal daags aanwendt.
Bij kond weder geve men de middelen liever in de gedaante van zalven, bijv. men smeere ^en maal daags met:
Poeder van witten nieswortel.
Zwavel of zwavellever, 2 drachma's.
Reuzel, traan, of groene zeep, 1 once, of:
Salpeterzuur, 1 drachma,
Reuzel of vet, 1 once, of: Salpeter,
Zwavel, van elks 1 once,
Kokende olie of groene zeep, 3 oncen.
|
||
|
||
1) Als men den willen nieswortel gebruikt en de bond zieh likt, ontstaat er bij hem dikwijls braking, maar die beeftgeene nadeelige gevolgen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de vert.
|
||
|
||
|
||
293
terwijl men den hond om de drie dagen afwascht met zeepwater en men met de inwrijvingen, om de acht dagen weder aanvangt.
Ook de teer, en de met kalk water verdunde dlerlijke olie zijn zeer werkzaam, maar even als de zwavellever, moeijelijk aan te wenden bij kamer-honden, om den stank. Kan men den bond het likken beletten, dan kan men ook gebruik maken van de kwikzalf, maar altijd op slechts kleine plekken en maar 3 maal om den anderen dag, om de acbt dagen een tijd uitscbeidende, want anders krijgt de hond speekselvloed, hij wordt zeer zwak, en sterft soms aan eene rotkoorts.
Men houde den hond zindelijk en afgezonderd van andere honden, en plaatst hem, zelfs na de genezing, niet spoedig er weder bij.
Het schürft van den hond kan bij den mensch een jeukend uitslag veroorzaken, in de gedaante van kleine blaasjes, die na eenige dagen overgaan in dunne, bruine roven en na 2—4 weken geheel verdwijnen. Hierop zij men bedacht bij de be-handeling van aan schürft lijdende honden. 1)
|
||
|
||
1) Van de Veeartsenij school te Alfort werd, tegen een vochtig huid uitslag, (dartres) dat in de gedaante van kleine blaasjes en zweertjes aan het hoofd begint en zieh van daar over bet ligchaam uitbreidt, met goed gevolg gebruik gemaakt van was-schingen nit azijnzuur lood, waarbij eenige droppels salpeterzuur
|
||
|
||
|
||
294
C. De woekerdieren of parasiet insecten, die op de huid van den hand voorkomen, eijn:
1. De hondeluis (Pediculus Canis familiaris. Haematopinus piliferus.) is een bruinrood, 1—IV* lijn lang insect, met zes pooten; het hoofd heeft naauwelljks Vs van de breedte van het lijf, maar is längs de borst zeshoekig en heeft een zuigsnuit, die kan worden ingetrokken; de buik is breeder dan de borst, eivormig en zeer behaard; debeenen zijn zeer sterk, de schenkeis knodsvormig en naar binnen in een stevigen haak uitloopende; aan de einden der voeten zit een stevige en gekromde nagel, die terug geslagen kan worden. Men vindt veel meer wijfjes dan mannetjes. De eerste leggen eitjes, die aan de hären kleven en die eene, met een klapvlies gesloten opening aan het breede einde bezitten waaruit, na ongeveer 8 dagen, de jongen te voorschijn komen, die in acht dagen volwassen zijn. De luis wordt bijna een jaar oud, en voedt zieh met het bleed, dat hij met zijn zuig-
|
||
|
||
gevoegd waren. Dat uitslag verwekte in het oog, blindheid, in den pisweg, slijmvloed en was te vergeefs met andere middelen behandeld.
Zie A. Numan V. A. K. magaz. 1 dl. 417.
DB VERT.
|
||
|
||
|
||
295
snuit uit de huid haalt en dat op den rug rood-achtig doorschemert. Zij noodzaken den hond tot krabben en belemmeren zijn groei. Men vindt ze over de geheele huid, maar vooral aan den keel, bij jonge en zeer oude honden, bijzonder na ver-zwakkende ziekten. De honde-luis gaat zelden op andere dieren of den mensch over en wil er niet bijblijven.
Om de luizen te verdrijven smeert men den hond met olie, of wascht hem herhaaldelijk met een aftreksel van anijs- of peterselie zaad, (1 once op 6 oncen water) of met:
Tabak, 1 once, gekookt met
Water tot een doorzijgsel van 4 oncen waarbij,
Azijn, 4 oncen.
of neem:
Bijtende sublimaat, 1 scrupel. Water,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 6 oncen,
of men bestrijke enkelde plekjes, van den nek, den hals, of den rug, om den 3 of 4 dag met kwik-zalf, doch zorgt door het aanleggen van een muilkorf dat de hond zieh niet kan likken. In lateren tijd heeft men ook met goed gevolg gebruik gemaakt van het persische insecten-poeder; men strooit het dage-lijks, 8—10 dagen lang op de plekken, nadat men die een weinig vochtig heeft gemaakt. Is de hond zwak en mager, dan meet men hem goed
|
||
|
||
|
||
296
voederen en hem altijd, iedere week een nieuw leger verschaffen.
2. De hondevloo (Pulex canis) gelijkt zeernaar die van den mensch, maar is meer behaard. Zij is I'/a lijn lang, heeft eene geel-bruine kleur, een dikken bulk en zes pooten. Haar zuigsnuit kan zij niet intrekken en de beide achterpooten zijn zeer lang en ingerigt voor bet springen. Elke poot heeft aan zijn einde twee lange dunne nagels. De vloo bevindt zieh over de geheele huid en doorboort die, om het bleed, haar voedsel, op te zuigen. Hierdoor zetten zij den bond aan tot krabben en belemmeren zij diens groei, vooral des zomers. Na de paring legt de wijfjesvloo 20—30 eitjes, tusschen de reten der vloerdeelen, in het stroostof enz. en daaruit kernen, vooral spoedig bij warm weder, kleine wormpjes of maden, die na 10—12 dagen in poppen veranderen, waar-uit na een even groot tijdsverloop, kleine vlooijen ontstaan, die, door zelf bloed te zuigen, spoedig volwassen geraken.
Men verdrijft de vlooijen het beste door het in acht nemen van zindelijkheid, door het gedurig wasschen van den bond met koud- maar vooral met zeepwater. Nog nat zijnde kamt men hem en spoelt de kam gedurig uit in beet water. Dage-lijks reinige men het hondenhok en begiet dat en den beuten vloer, om den vierden dag met kokend
|
||
|
||
|
||
297
water. Verder kan men de honden wasschen met een afkooksel van alsem, van notenbladeren, enz. Ook tegen de vlooijen kan men het persische insecten-poeder over de huid strooijen en ook de kwik-zalf op dezelfde wijze gebruiken, als bij de luizen is opgegeven.
De hondenvloo kernt ook voor bij de kat en het konijn, zij gaat ook over op den mensch, maar niet op het paard of de herkaauwende dieren.
3. De haarluis van den hand. (TricJiodectes latus, Pediculus Linn. Ricinus de Geer) is een geelkleurig, zespootig insect, van eene eironde naar die van den luis gelijkende gedaante, maar het is slechts 'A—4/s lijn lang en heeft een breeder en Aderkant hoofd, ook heeft het geen zuigsnuit, maar een met tanden gewapenden mond (kaken). Zijn lijf wordt niet door bloed gekleurd. Het heeft lange, twee-leedige, lichtbruine, aan de randen donkerder ge-kleurde pooten met een spitse, gekromde klaauw aan het einde, die kan worden omgeslagen, — Deze luis komt minder voor bij de honden dan de vorige en schijnt geene bijzondere plaatsen te verkiezen. Er bestaan mannetjes en wijfjes. Zij voeden zieh met fijne haren en met de schubben der opperhuid, en veroorzaken dus half kale plekken, die aan de huid echter nog de worteleinden der haren bezitten; hierdoor wordt men bedacht op het bestaan
|
||
|
||
|
||
|
||
298
dezer insecten. Overigens weet men nog weinig van tleze diertjes. Zij veroorzaaken jeukte en om hen te verdrijven maakt men gebruik van de tagen de laizen aanbevolen middelen.
4.nbsp; De schurftmijt van den hond. (Sarcoptes canis Latr.) is met het bloote oog naauwelijks waar te nemen en komt dikwijls voor in de schurft-blaasjes. Haar kop, dien zij onder het ruggeschild kan terugtrekken, is gewapend met een, uit twee kleppen bestaande zuigsnuit. Het lijf is bijna rond, aan de zijden met stevige hären bezet. Aan de 3 paar voorste pooten zitten schijven, waarmede het diertje zieh vasthecht; aan het 4 paar of de achterpooten zitten hären van ongelijke lengte. Zij leven van sappen uit dehuid; paren, enleggen eijeren in de kanalen, die het diertje in de huid graaft. In 8—10 dagen komen zij daarin uit en hebben aanvankelijk slechts zes pooten, maar be-komen spoedig het vierde paar. De bevruchte wijfjes dragen het schürft over op de gezonde honden. Somtijds, vooral bij koude, verdwijnt de mijt, hoewel het schürft blijft bestaan, maar hunne uitroeijing is altijd noodzakelijk zal men het schürft genezen. Omtrent hun eerste ontstaan is niets met zekerheid bekend.
5.nbsp; De ettermijt. De mijt uit het oorgezwel van den hond (Sarcoptes cynotis Hering.) Deze door Hering in het kwaadaardige oorgezwel van den
|
||
|
||
|
||
299
den hond gevonden mijt (zie bladz. 105) is slechts Vm lijn lang, heeft een rondachtig ligchaam, dat naar voren spits is. Zij is bijna onbehaard, de pooten ontstaan uit den rand van het lijf, de voorste pooten hebben schijven om zieh vast te hechten, de achterste, hären van ongelijke lengte.
6. De teek, de honds-teek {of teh.) Ixodes Ri-cinus Latr. Acarus Eicinus Linn. De honds-mijt of boschmijt. — Dit is een ongevlengeld insect, dat 3—4 lijnen lang is en acht pooten heeft, ge-wapend met scherpe, dnbbelde haken en schijven om zieh vast te hechten. Het hoofd is kort, heeft twee voeldraden en daartusschen een zuig-snuit; de laatste alsmede het rug-schild en de pooten zijn donker-bruinrood, het lijf in leedigen toestand lichtrood, volgezogen graauw- bruin en veel dikker. — Deze dieren leven in de bosschen, zoowel op de aarde als op de boomen en hechten zieh aan dieren en menschen. Zij zuigen zieh vol bloed, door dat zij met den kop in de huid boren, waarbij het lijf als een bloedblaasje op de huid verschijnt. Zij zitten zoo vast, dat als men het dier wegrukt, het hoofd in de huid blijft zitten. Zij veroorzaken eenige pijn maar weinig jeuking, wijl zij rüstig blijven zitten. Men ver-wijdert ze het best, door ze aan te raken met kwik-zalf, met tinetuur van aloe, met terpentijnolie of stinkende dierlijke olie, waarop ze spoedig los-
|
||
|
||
i
|
||
|
||
300
laten en sterven. Men kan ze ook afknippen, waardoor de kop sterft en door verettering wordt uitgedreven. 1)
|
||
|
||
1) Hering onderscheidt vier soorten van teeken bij den bond voorkomende:
a De beschrevene ixodus Ricinus. Bloedrood, met 2 streepen, 4 als zij vol gezogen is.
b De lleduvius-mijt (Ixodes Reduvius,) twee inaal zoo groot als de vorige j graauwkteurig en met een bruine vlek.
c Ixodes sanguisuga, van grootte als de laatst voorgaande, van eene zwarte kleur en met een roestkleurige buik.
d Ixodes sanguineas, is mikroskopisch klein en veroorzaakt een hevig jeuken.
Zie Hering Path, u Therap. Stuttg 1849 S. 169.
Bovendien komt nog bij den bond voor de Sarcoptes follicu-loruin, die ook in sommig puistachtig uitslag in bet aangezigt van den mensch (acne panctata) voorkomt. Le Blanc vond die in een schurfacbtig huiduitslag bij twee bonden.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
NEGENDE HOOFDSTUK. Over de ttjonden.
|
||
|
||
Men herkent de wonden doorgaans gemakkelijk aan de openstaande scheiding in de huid, waaruit, in de verscke wond, bloed of andere dierlijke vochten, later echter etter yloeit; naauwe gestoken wonden, door dorens of splinters maken hier op eene uitzondering. — Op iedere verwonding volgt ontsteking, die zieh te kennen geeft, door pijn hitte, zwelling, roodheid en droogheid der deelen Bij zware wonden, vooral bij prikkelbare honden ontstaat er koorts (wondkoorts), die altijd heviger is bij gekneusde wonden, of als die doorgaan in ligchaamsholten of er ingewanden zijn gekwetst. De diepte der wonden peilt men met den vinger of met eene sonde. Wonden die met een scherp werktuig zijn aangebragt, en slechts door de huid en de buitenste spierlaag gaan, zijn weinig ge-vaarlijk; diepere, in dezelfde deelen hebben dik-wijls eene verlamming ten gevolge, beide genezen gewoonlijk gemakkelijk, door eene dadelijke aaneengroeijing der gescheidene deelen, (snelle vereeniging.) Alle gekneusde, gescheurde, gebetene, geschotene wonden en zulke waarin een vreemd ligchaam is achtergebleven, zijn
|
||
|
||
|
||
302
daarentegen gevaarlijk en genezen slechts door verettering en de vorming van vleesch heu-veltjes (granulaties). Het gevaarlijkste zijn de wenden der oogen, der hersenen, van het rugge-merg, der groote bloedvaten, van het hart, de longen en de bulks- en bekken-ingewanden. De bleeding der wenden verschilt naar de grootte der gekwetste bloedvaten; is er een slagader getroffen dan spuit een lichtroode, boogvormige bloedstraal, boogsgewijze nit de wond. Het aderlijk bloed vloeit zaclit uit de wond en is donkerrood. Op sterk bloedverlies volgen: zwakke pels, bleek-heid der slijmvliezen, verwijding van den oogappel, geeuwen, braking en onmagt en zelfs de dood. De ontsteking der wond gaat ook wel over in versterf, en de verettering kan zoo sterk wezen dat zij uittering ten gevolge heeft.
Bij de behandeling neemt men eerst maatregelen tegen de verbloeding, ligte bloedingen stelpt men door het opgieten van ijskoud water. Heeft de ligte bleeding plaats uit kleine adertjes of op eene plaats, die men moeijelijkbereikenkan, dan vulle men de wond matig met pluksel, met een zacht drukkend verband als de plaats zulks gedoogd, of men giet over het pluksel een bloedstelpend middel, bijv. azijn, een oplossing van aluin of groene vitriool in water. Ook kan men stuifzwam (bovist) in de wond leggen. Heeft de bloeding plaats uit een
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
303
grooter vat, dan onderbindt men het; daartoe haalt men het met een pincet of haakje naar voren en legt er een strik van een dubbelden draad om, die men vast aanhaalt; kan men de ader niet bereiken, dan brandt men met een gloeijend ijzer, tot dat er een korst gevormd is, die de bloeding belet. Dieren, die sterk gebloed hebben, moet men rüstig houden en als zij zeer verzwakt zijn hen iets krachtiger voederen, bijv, met melk- of meel- of- vleeschsoep. Het aangelegde verband moet minstens 24 uren blijven liggen en als het geligt is, mag de wond slechts zeer zacht en oppervlakkig gezuiverd worden. De brandkorst laat men door verettering afstooten.
ßevinden er zieh Yreemde ligchamen, bijv. haren dorens, splinters, hagelkorrels, in de wond, dan moet men die wegnemen, wijl zij anders, door drukking, de pijn en ontsteking vermeerderen en de genezing verhinderen. Men neemt ze dus weg met de vingeren, een pincet, korentang of eene haakvormig gebogen sende. Somtijds moet men eerst de wond verwijden; kan het uithalen niet geschieden, dan met aanmerkelijke beleediging en prikkeling, dan moet men het nalaten en wachten tot dat ligchaam, bij de opvolgende verettering los geraakt, en nader aan de oppervlakte gebragt is, zoo als dikwijls plaats heeft.
Alle gesnedene of gehouwene wonden, diezuiver
|
||
|
||
|
||
304
en versch zijn, dat is, die nog niet in ontsteking zijn geraakt, kunnen verder worden genezen door zamen-voeging en weder aaneengroeijing der gescheidene deelen. — In alle andere wenden moot men de ettermaking en de vorming der rleesch-heuveltjes in de wond bevorderen.
De genezing op eerstgenoemde wijze {genezing ter eerste instantie), bevordert men op deze wijze: men zuivert de wond met koud water, legt hare vlakten en randen juist tegen elkander, en tracht die in onderlinge aanraking te houden door het aanleggen van een verband, of door de hloedige hechiing met naald en draad. Hoe spoediger dit gescbiedt, hoe zekerder men het doel bereikt, vooral bij doorgaande wenden der borst- en buik-holte; waarbij men de mogelijk uitgedrongen ingewanden eerst naar binnen meet brengen. Na de hechting houde men den bond rüstig en is de opvolgende ontsteking niet te hevig, dan heeft men verder niets te verrigten; maar bij sterke ontsteking, legge men, met koudwater bevochtigde, linnen doeken op de wond. In geval van hevige wondkoorts, of als de bond lijdt aan verstopping geve men, 2 maal daags, 20—30 grein salpeter of, 1/2—1 drachma glauberzout in het drinkwater.— Na 6—8 dagen is meestal de genezing bewerk-stelligd, en kan men het verband afnemen of de hechtdraden verwijderen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
305
De genezing door verettering vordert somtijds weinig hulp. Bij eene matige ontsteking wordt er op den 2—4 dag, op de oppervlakte der wond, eene geelachtig-witte, lijmerige vloeistof, de etter, gevormd en men ziet er kleine, lichtroode ver-hevenheden (vleesch-heuveltjes) in, waardoor de wond allengs gevuld en de gesclieidene deelen met elkander in verband gebragt worden, waarop de vorming van het likteeken volgt. Men zorge steeds dat de etter goed kan uitvloeijen; is dit het geval niet, dan moet men de wond uitspuiten met laauw water, of in diepe wenden maakt men eene tegen opening tot aan den bodem. Is de ontsteking in het begin te hevig, zoo dat de wond heet, rood en droog blijft, dan moet men haar met olijfolie of vet bestrijken, daar over eene warme pap uit havergort, lijnmeel of weiten brood leggen, tot dat er behoorlijke etter gemaakt wordt; bestaat er integendeel geene genoegzame ontsteking, zoo dat de wond bleek en slap blijft, dan moet men haar zacht prikkelen, door de wondvlakte te bestrijken met honig, heemstzalf, basilicum, terpentijn zalf of dergelijken, waarna men de wond met pluksel be-dekt en er, als het kan, een verband om been legt, om haar warm te houden, hetwelk men dagelijks herhaalt, tot er een goede etter en vleescheuveltjes gevormd worden. Intusschen moet men niet te lang gebruik maken van zalven, want dan zouden
|
||
|
||
|
||
306
de vleeschheuveltjes te sterk groeijen en het zooge-naamde weelderige- of wildvleesch vormen, dat nog-tans ook een gevolg kan wezen van de aanwezig-heid van vreemde ligchamen of van eene te sterk werkend herstellingsvermogen. Dat weelderige vleesch is donker — somtijds echter ook bleekrood en wordt het best verdreven of in toom gehouden, door het te bestrooijen met suiker, tabaks-asch of poeder van eikenbast. Wil het hier niet naar luisteren, dan bestrooije men het met gebrande aluin of witte vitriool, of raakt het aan met heische steen; grootere massa's moet men met het mes wegnemen of branden met het gloeijend ijzer. Men vermijde nu ook de zalven, en ligt de oor-zaak in de aanwezigheid van vreemde ligchamen, dan moeten deze eerst verwijderd worden.
De honden zijn altijd zeer genegen om hunne wonden te likken. In hevig ontstoken wonden is dit eer na- dan voordeelig; door het likken worden dikwijls de vleeschheuveltjes verstoord en eene oppervlakkige — of kleine — tot eene diepe of groote wond gemaakt. Daarom moet men dat likken, vooral in levendig roode, en pijnlijke wonden tegengaan, door het aanleggen van een verband. Wil de hond het verband wegbijten, dan bestrijke men het met stinkende hertshorenolie of met tinc-tuur van aloe, of men legt den hond een muilkorf aan. Wil hij met de achterbeenen krabben, dan
|
||
|
||
|
||
307
moet men die met banden of riemen aan elkander binden, of wel men bindt een stevige stok aan het achterbeen der verwende zijde en bevestigt het ondereinde daarvan aan den balsband.
De wonden aangebragt door de gemeene adder ( Vipera heras) vorderen eene afzonderlijke behan-deling. In het heete jaargetijde worden de jagt-of herdershonden, in moerassige elzenbosschen, op kale heuvels of digte wouden, wel eens in de voeten of in den neus of mond door deze slang gebeten, waarop zij somtijds een körte klaagtoon uiten. Onderzoekt men den bond dadelijk daarop dan vindt men, twee tegenover elkander staande (somtijds slechts eene) zeer kleine, als met eene naald gestokene of gescheurde wonden. Spoedig ontstaat daar ter plaats, eene veerkrachtige of ook wel deegachtige en zeer pijnlijke zwelling, die zieh schielijk uitbreidt over het geheele lede-maat en zelfs over het ligehaam. Dikwijls wordt de huid blaauwachtig of rood gevlekt, het deel koud en als verlamd, welke verlamming zieh ook wel over het geheele ligehaam uitbreidt. Er ontstaat braakzucht, de pols wordt zeer klein en de bond afgemat; waarop in 36—48 uren de dood volgt.
Dadelijk na het aanbrengen van den beet moet men een band leggen boven de wond om het gebeten deel, en die sterk aanhalen, om de opneming van het vergift in het ligehaam te beletten; men wascht
|
||
|
||
|
||
308
de wond oogenblikkelijk uit met water, azijn, jenever, of als men niets anders heeft met urine, of wrijft die uit met zand en water. Kan men zeepwater, scherpe loog, of geest van ammo-niak, eene oplossing van chlorkalk, zoutzuur of eenig ander zuur bekomen, dan make men daar-van gebruik, (altijd matig verdund, zoo als de ammoniak of het zoutzuur, 1 deel met 2 deelen water, de chlorkalk, 1 deel met 8 deelen water). Nadat op deze wijze het gif scheikundig ontleed of uit de mond gewasschen is, behandele men de dikwijls daarop nog volgende zwelling van het deel, met wasschingen uit azijn, of met eene oplossing, van 1 deel chlorkalk op 50 deelen water. Inwendig geve men alle half uur, '/raquo;—1 eetlepel vol van die chlorkalk oplossing, of verdund chlor-water of, 20—40 droppels geest van ammoniak met, Vj—1 eetlepel vol water. Ingeval van nood geve men gedurig eenige eetlepels vol melk. Be-staat er reeds verlamming, dan geve men inwendig een afkooksel van valeriaanwortel of van peper-munt kruid. 1)
1) De adder bijt de honden ook wel in den neus of de lippen en in dit geval zijn de toevallen slechts des te beviger. In het Magazin v. Gurlt u Hartwig 18 jahrg. s. 495, (worden twee dergelijke gevallen aangebaald. Behalve bet wasschen der wanden met ammoniak, en met zeepwater, werden er warme pappen uit lijnzaadtneel aan bet hoofd gelegd en dil eenmaal
|
||
|
||
|
||
309
|
||
|
||
daags met olie van bilzenkruid gesmcerd, tot voedsel werd enkel melk gegeven.
Ook de brandwonden of gebrandheden vorderen, vooral bij den aanvang een eenigzins gewijzigde behandeling. Volgens mijne ondervinding bestaat daartegen geen beter middel, dan dat men gelijke deelen kalkwater en lijnolie of olijfolie, in een flescbje, onder elkander schudt en met dat mengsei de gebrande plaats, vooral in den beginne regt dikwijls besmeert. Men kan met dit middel aanhouden tot aan de volkomene genezing.
Als een bond kreupel gaat moet men goed onderzoeken of de oorzaak daarvan ook gelegen is in een doom, splinter of glas-scberf in den voet, en zoodanig kwetsend voorwerp verwijderen, waarbij men somtijds de wond door eene insnijding moet ver-wijden. Het gebeurd ook wel dat de nageis der toonen zieh omkrommen en in bet vleesch groeijen, zoo dat men genood-zaakt is, die met een stevige scbaar af te knippen. AI deze wonden geneest de bond zelf, door ze te likken.
Door bet aanboudend loopen, vooral over stoppelvelden ge-durende den jagttijd, kunnen de banden bunne voeten zeer verwanden, zoo dat zij daarbij zelfs koortsig kunnen wezen. De ontvellingen geneest men door omslagen met Goulards water; maar de diepere verwondlngen behandelt men, volgens den raad van Chabert bet beste met een mengsel uit de doijer van een ei en azijn of seboorsteenroet. Zijn er verzweeringen ontstaan dan behandelen men die volgens de opgegevene regeis. de vert.
|
||
|
||
|
||
TIENDE HOOFDSTUK. Oter de beenbreuken.
|
||
|
||
Deze komen vooral voor aan de ledematen, zijn im eens dwars dan weder schuins, nu eens enkel-voudig dan in meerdere stukken, of zamengesteld door de verwonding van weeke deelen; in de schedelbeenderen komt ook ket geval voor, dat er geen volledige beenbreuk maar een indrukking der beenderen plaats heeft.
Bij eenvoudige dwarse of overlangsche beenbreuken, behouden de beenstukken dikwijls hunne behoorlijke ligging en bet deel dus zijne natunr-lijke plaatsing en gedaante, maar de bond ver-schoont bet deel bij de beweging, bij houdt het van tijd tot tijd in de hoogte en geeft pijn te kennen. Somwijlen bestaat er ook reeds zwelling van het lijdende deel, en als men bet voorzigtig buigt of draait, neemt men eene tegennatuurlijke buigzaamheid waar en hoort men een krakend geluid, door de -wrijving der beeneinden tegen elkander. In andere gevallen, vooral in schuinscbe of met verbrijzeling gepaard gaande beenbreuken, zijn de deelen verplaatst, of de beeneinden over elkander gescboven, door de zamentrekking der spieren, waardoor bet deel ook korter en krom getrokken wordt. Is de bedekkende spierlaag
|
||
|
||
|
||
|
||
311
niet te dik, dan voelt men de over elkander ge-schoven beeneinden; bij de beweging hoort men ze kraken en teekent bet dier pijn. Bestaat er sterke zwelling, dan valt de beenbreuk dikwijls moeijelijk te herkennen, voor dat de zwelling ge-slonken is of men er eene insnijding in gemaakt heeft. — Bij schedelbreuken heeft dikwijls bedwel-ming, verlamming, bij wervelbreuken insgelijks verlamming, bij ribbebreuken moeijelijke en pijn-lijke ademhaling plaats.
Gewoonlijk genezen de beenbreuken bij honden in 10—18 dagen. Aan de beeneinden wordt eene, eerst vloeibare maar spoedig vaster wordende stof, {het beeneelt, de beenweer, Callus) afgescheiden, dat die deelen aan elkander verbindt. Dit geschiedt sneller bij jonge, makke, dan bij oude of onrustige honden. Schedel- of wervelbreuken, of ribbebreuken waarbij beenstukken naar binnen steken zijn de gevaarlijkste.
Bij de behandeling moet men de beeneinden met] elkander in aanraking brengen, zoo dat het deel zijne natuurlijke gedaante heeft. Men schuift de beeneinden met de vingeren tegen elkander; maar zijn de spieren zamengetrokken en de beeneinden over elkander geschoven, dan moet men met helpers, door uit- en tegenrekking, het deel zijne behoorlijke lengte geven, zoo dat de beeneinden juist tegen elkander komen te liggen, ter-
|
||
|
||
|
||
312
wijl het zoo uitgerekt gehouden wordt legt men mi het verband aan. Bij schedelbreuken of breuken der aangezigtsbeenderen, waarbij beenstukken naar binnen gedrukt zijn, is men meestal genoodzaakt eene insnijding te maken in de huid, om die beenstukken met een pincet of koren tang op te Hgten. Gelukt dit niet, dan moet een gedeelte van den beenrand met de trepaan -weggeboord worden. — Heeft er bij eene beenbreuk eene sterke zwelling plaats, dan moet men met het verband wachten tot dat men, door verkoelende en verdeelende middelen, die zwelling geheel of grootendeels heeft weggenomen.
De op hunne plaats gebragte beeneinden moet men verder door een geschikt verband bevestigen; dit mag niet te sterk drukken, want dan zou het den bloedsomloop beletten. Het kan zijn een stijfsel of een spalk-verband. Het eerst bestaat uit een, ongeveer een duim breed en 2—4 eilen lang, linnen windsei, dat men in gekookte stijfsel of meelpap volkomen gedrenkt heeft en nog nat, tamelijk stevig om het deel windt, zoodanig, dat elke volgende winding de vorige voor de de helft bedekt, en de plaats der beenbreuk en 3 duim daarboven en er onder daardoor met eene drievoudige laag bedekt worden. — Bij het spalk verband omwindt men het gebroken deel eerst met een windsei, zoo dat de verdiepingen gevuld worden, en het geheel eene
|
||
|
||
|
||
313
gelijke oppervlakte vormt. Dan legt men twee breede, sleufsgewijze-uitgeliolde, of vier smallere spalken uit bordpapier, stevig leder, de bast eens booms of van blik, rondom het deel op bet wind-sel en bevestigt het met een tweede verband of met meerdere smalle banden. De spalken moeten het deel geheel insluiten, gelijkmatig aanliggen, en onder en boven de plaats der breuk, tot aan het naaste gewricht liggen. Is de beenbreuk in de nabijheid van een gewricht, dan moeten de spalken daarover been gaan, tot op de helft van het volgende been. Bij het stijfselverband moeten de helpers het deel uitgestrekt houden tot het verband droog is. 1) — Eene verdere behan deling
|
||
|
||
1) Het door Dr. Matbijsen uitgevonden stijfselverband is ook reeds, met den gelukkigsten uitslag, op de beenbreuken der hornlen toegepast (zie onder anderen Repert. tijdschr. v. d. Geneesk. 5 jaargang. bladz. 258). Orn dit aan te leggen neme men zwachtels van eene behoorlijke lengte en breedte uit ongepapt, gebleekt katoen. Deze zwachtels haalt men door eeu dik mengsel van goed gcbrande gips met water, en legt ze dadelijk om het gebroken lid, in slagen die elkander voor 4/6 bedekken en laat het deel vasthouden tot dat het verband droog is, betgeen spoedig het geval is. In geval van verwonding of kneuziog bij de beenbreuk, waardoor, men gedurig naar de wond moet zien, kan men, door het uitknippen der zwachlel daar ter plaatse, eene opening (veosler) laten en die plaats met een gewone zwachtel bedekken. Het verband kan blijven liggen tot aan de volkomene genezing, en de bond kan er mode loopen.—
14
|
||
|
||
|
||
314
is niet noodig zelfs al volgt er eene matige ont-steking. Men houde het dier slechts rüstig op een zacht leger en voedt het matig. Bij hard-lijvigheid geve men 1—2 lepels vol ricinusolie. #9632;— Dagelijks moet men het verband nazien, of het ook te vast ligt, is dit het geval zoo dat men met eene sonde niet gemakkelijk tusschen het verband en de huid kan indringen, en de einden der lede-maten sterk gezwollen, blaauwrood of met blaasjes bezet zijn, dan moet het verband slapper gemaakt of wel geheel geligt worden, terwijl men de gezwollen deelen gedurig bevochtigt, met een aftreksel van valkruid-kamillen- of lavendelbloemen, tot dat de genoemde toevallen verdwenen zijn.
Als er na het aanleggen des Verbands, een groot, rood en beet gezwel ontstaat, het dier geen pijn, onrust of koorts teekent, en ook het verband niet te vast ligt, dan houde men het deel gedurig nat met water, Goulardswater, of het volgende mengsel, Ammoniak zout, 1 once, Azijn en water, van elks 4 oncen. en geeft den bond in zijn drank, '/z—1 drachma salpeter daags. Zijn er inwendige deelen aange-daan, dan kan eene aderlating noodzakelijk worden.
|
||
|
||
um het wegrukken met den mond te beletten, kan men er stinkende dierlijke olie aanstrijken of den hond een muilkoiT aanleggen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de vert.
|
||
|
||
|
||
315
Wonden, verrekkingen enz. worden naar hunnen eisch behandeld.
Op den tijd dat men denkt, dat de genezing kan hebben plaats gehad, neemt men bet verband weg, onderzoekt of de beeneinden stevig vereenigd zijn en laat bet verdere aan de natuur over. — Zijn de deelen nog niet beboorlijk vereenigd, dan moet men bet verband weder aanleggen.
#9632;
#9632; #9632; #9632; , #9632;
,.'''#9632;
#9632;
|
||
|
||
#9632;
#9632; #9632;
|
||
|
||
|
||
ELPDE HOOFDSTUK. Over de onlwrtehUngen (Xiuxa(fogt;.
|
||
|
||
De onttorichting bestaat in de van eenwijking van twee beeneinden, die tot een gewricht ver bonden zijn. De geleedings knobbel van het eene been, heeft de gewrichtsholte van het andere ge-heel of gedeeltelijk verlaten. — Hier door onder-scheidt men de ontwrichting in de volkomene en onvolkomene. — Zijn er andere deelen tevens be-leedigd, dan noemt men haar zamengesteld; in het tegengestelde geval eenvoudig. Naar den tijd dien ze geduurd hebben heeten ze nieuwe of verouderde ontwrichtingen. — Heeft zij slechts zeer kort be-staan, toen zij door de veerkracht der banden van zelve werd opgeheven, waarbij de laatsten echter zeer gerekt en het gewricht gescheht werd, dan noemt men den toestand eene verstuiking.
Ontwrichtingen kunnen aan al de gewrichten voorkomen, maar zij doen dit vooral aan den voet-wortel en de voorvoets-beenderen der voorbeenen, aan het heupgewricht en de overige gewrichten der achterbeenen.
De oorzaken zijn: stooten, slaan, het overrijden het klemmen van deelen tusschen deurcu, springen, vallen, enz.
|
||
|
||
|
||
317
De volkomen ontwrichting herkent men daaraan dat 1laquo;.) het lijdende deel doorgaans korter is dan in den gezonden slaat 2deg;.) dat het eene andere gedaante en rigting heeft verkregen, gewoonlijk krom staat. 3deg;.) dat de beweging van het lijdende deel moeijelijk of onmogelijk is geworden. 4*gt;j) dat men het uitgeweken gewrichtshoofd als een ronde, harde knobbel naast het gewricht, onder de spieren voelt en ook wel ziet. 5deg;.) dat het dier bij het bevoelen en vooral bij het bewegen des gewrichts, teekens geeft van hevige pijn. Hierbij komen nog de toevallen van de, uit dezelfde oorzaken ont-stane ziekten, die de ontwrichting tot eene zamen-gestelde maken, als daar zijn: verwondingen, uit Störungen van bloed, beenbreuken, ontstekingen enz.
Bij de behandeling moet men de verplaatste gedeelten van het gewricht, zoo spoedig mogelijk op hunne plaats brengen, en alleen als er eene zeer pijnlijke zwelling om het gewricht ontstaan is, meet men de herstelling (repositie) uitstellen tot die verdreven is. Tot dat einde wende men, ge-durende 2—3 dagen lang, koude omslagen aan uit ijskoud water, Groulardswater, water en azijn enz. Verminderen hier door de spanning en pijn niet genoegzaam, dan moet men voor de herstelling (repositie) het dier bedwelmen, door aether of chloroform (zie bladz. 265) Tot het in het werkstellen der herstelling (repositie) legt men den hond op
|
||
|
||
|
||
318
|
||
|
||
cene tafel en laat hem daar aan het lijf en aan hot lijdende deel, eenige duimen boven de ontwrichting vasthouden, terwijl een andere helper het ledemaat onder de lijdende plaats omvat. Beide trekken nu, eerst zacht en allengs sterker, in tegengestelde rigting om de gespannen spieren goed uitterekken, tot dat het gewrichtshoofd zijne verkeerde plaats verlaten heeft en boven de gewrichtsvlakte gekomen is; is dit het geval, dan glijdt het gewoonlijk van zelf in de gewrichtsholte, of men brengt het er in door eene zachte drukking. — Op dezelfde wijze handelt men met de onvolkomene ontwrich-tingen.
Na de herstelling, (repositie) kan men in de gevallen, waarin de banden en pezen zeer gerekt en slap zijn, een matig drukkend verband om het gewricht leggen, en zacht prikkelende, zamen-trekkende middelen, bijv. een afkooksel van eiken-bast, eene oplossing van aluin met brandewijn, tinctuur van kamfer, enz. aanwenden. Bestaat er eene behoorlijke veerkracht dan zijn deze middelen niet noodig. — Rust is altijd nuttig, en bij verschijnselen van ontsteking in het gewricht is hehalve rust, het wasschen met koud water, Gou-lardswater of azijn en water zeer aangewezen. Later maakt men gebruik van eene oplossing van potasch in water, of is het smeeren met de volgende zalf nuttig:
|
||
|
||
|
||
319
Jodkalium, 1 drachma, Groene zeep, 1 once. In hardnekkige gevallen kan zelfs het bestrijken des gewrichts met spaansche vliegzalf noodig wezen.
De verstuikingen worden op dezelfde wijze be-handeld.
|
||
|
||
Ten slotte volgt hier iets over een vijftal, niet door den schrijver behandelde ziekten van den bond.
De engelsche ziehte (Rachites).
06k wel genoemd de -vreekheid der beenderen, komt vrij veelvuldig voor bij honden in bun eerste levensjaar.
De oorzaken zijn: erfelijkheid, te weinig genot van de opene lacht, gebrek aan dierlijk voedsel enz.
De ziekte bestaat in een gebrek aan kalkstof in de beenderen, waarin dus de lijm betrekkelijk in overmaat voorkomt, zoo dat vooral de lange beenderen buigzaam worden.
De beenweekheid gaat doorgaans gepaard met klierziekte.
De kromme beenen der dashonden houdt men voor een uitwerksel dezer ziekte; van geslacht tot geslacht overgeplant is het eene natuurlijke eigen-aardigheid geworden.
|
||
|
||
|
||
320
|
||
|
||
De door de engelsche zlekte aangetaste dieren zijn dikwijls schijnbaar gezond, hoewel doorgaans mager en dor, en aehterlijk in den groei, terwijl integendeel de zielsvermogens vroegtijdiger ont-wikkeld zijn. Zij hebben een groot hoofd en eene smalle borstkas. Na verloop van weinig weken ziet men, dat het dier, hoewel hat een goeden eet-lust toont, allengs krachteloozer wordt in de lede-maten, dit neemt zoo toe, dat hunne beenen hen weldra niet meer kunnen dragen en zij dus moeten kruipen, waardoor er ontvellingen aan de pooten ontstaan. De beeneinden zetten zieh uit aan de gewrichten; deze worden daardoor uitgezet en er bestaan zoogenaamde dubbelde leden of gewrichten. De pooten worden krom, zoo dat de voeten buitenwaarts en de knieen tegen elkander aanstaan. Soms kromt de rugstreng zieh tot een bogchel. Zelden bestaat er buikyerstopping, meer-malen integendeel buikloop.
Bij de behandeling moet men trachten de maag en het algemeen gestel te versterken, door de toe-diening van bittere, zacht opwekkende middelen; het zuur in de eerste wegen tegen te gaan en beenkalk in het ligehaam te breiigen.
Onder de versterkende middelen komen vooral in aanmerking, de gentiaan- of bitterwortel, het waterdrieblad, de kinabast, en de duivelsdrek, aan welke laatste men hier eene bijzondere kracht toekent.
|
||
|
||
|
||
|
||
321
Als zuurtemperende middelen bevelen zieh aan: het poeder van kreeftsoogen, van gebrande oester-schelpen, het kalkwater, maar vooral gemalen beenderen. De magnesia kan alleen gebruikt worden als de ontlasting niet dun is.
Naar de omstandigheden make men gebruik van het zwavelzuur- koolzuur- of zoutzuur-ijzer.
Ontstaat er hardlijvigheid, dan gave men van tijd tot tijd eenige rabarber.
De levertraan is hier juist op hare plaats als voedend en versterkend middel; men geve die inwendig in zoodanige hoeveelheid, dat zij de spijs-vertering niet belemmert of buikloop verwekt. Men kan er tevens de aangedane gewrichten mede laten smeeren.
Voor alles echter zorge men voor een' gepasten leefregel. Men geve den bond veel vleesch hetzij raauw, hetzij half gaar gekookt, ook nu en dan eenige beenderen en kraakbeenderen; brengt hem veel in de opene lucht en houdt hem zindelijk. Voorschriften.
1deg;. Poeder van Gentiaan wortel, 1 drachma, „ „ kreeftsoogen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;i drachma,
Duivelsdrek,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1 scrupel.
Extract van water drieblad, zoo veel als genoeg is cm er pillen van te maken ter zwaarte van vier grein, waarvan men driemaal daag 1—2 in geeft.
|
||
|
||
;ij
|
||
|
||
|
||
322
2laquo;. Poeder van kinabast,
„ „ beenderen, van elks 1 drachma,
Zwavelzuur ijzer, 10 grein.
Stroop van rabarber zoo veel als genoeg is cm er pillen van 4 grein van te maken waarvan men er 3 maal daags 1—2 ingeeft.
De draaiziekte.
IJouatt spreekt van de draaiziekte der honden. Zij zijn daarbij onoplettend en dem, eten weinig en kunnen uren lang in de rondte loopen; daarbij verzwakt bun gezigt, zoo dat zij overal tegen aan-loopen. Zij sterven eindelijk onder stuiptrekkingen.
Bij de lijkopening vondt hij, uitgroeijingon uit de binnenvlakte der schedelbeenderen, die bet barde bersenvlies doorboorende de bersenen drukten. Somwijlen vondt bij ook uitstorting van vocbt of blaaswormen daar ter plaatse. Hij zegt niets om-trent de oorzaken, en de opgegevene bebandeling (afleidende middelen, purgeer- en verstärkende middelen) zal in deze uit den aard meestal onge-neeslijke ziekte weinig baten. Ovefigens komt zij zeer zelden voor, (zie IJouatt der Hund. s. 143).
Ontsteking der huid tusschen de teenen.
Dezelfde scbrijver spreekt (s. 287) van eene ontsteking der huid tusschen de teenen. Over-gaande in verettering outlast zieh daaruit meestal
|
||
|
||
|
||
323
een dünne, stinkende etter, en zwellen de teenen. De behandeling bestaat in de inwendige toediening van omstemmende middelen (purgeermiddelen, braakwijnsteen, enz.); terwijl men de verzweering eenige malen daags laat bevochtigen met de vol-gende oplossing:
Bijtende sublimaat, 6 grein, Kalkwater,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 oncen,
Wijngeest,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1 drachma.
Men trekt de honden daarbij lederen sokken aan.
Oogontsteking uit een worm in het oog.
Bij den bond, zoo wel als bij vele andere van onze hnisdieren, zijn gevallen voorgekomen van eene ontsteking in de inwendige deelen des oogs, veroorzaakt door eene soort van draadworm (Filaria papillosa, End. Fil. lacrijmalis Gurlt. Monostoma Settenii, Numan, bij het paard). Die worm schijnt in den grond des oogs (waarschijnlijk uit een door den bloedstroom aldaar overgebragt eitje) te ont-staani zij beweegt zieh vervolgens voor den oolt;r-appel als een wit draadje, en verwoest de inwendige deelen des oogs allengs, zoo dat er blindheid op volgt. In sommige gevallen is het gelukt om hem, door het maken eener kleine insnijding (punctie) met eene staarnaald uit het oog te verwijderen. Na die kunstbewerking doe men eene aderlating, houdt het oog koel door middel van wasschingen
|
||
|
||
|
||
324
met koud water en geeft den hond, gedurende 48 nren, zeer weinig en schraal voedsel.
St. Vijtsdans (Chorea sanctu Viti).
Deze ziekte komt meestal voor als een toeval of gevolg der hondeziekte, doch ook wel zelfstandig. Zij geeft zieh te kennen door onwillekeurige spier-bewegingen aan sommige deelen bijv. het hoofd, de ledematen, enz. zoo dat deze voortdurend in beweging zijn, Daardoor heeft het dier dikwijls een tuimelenden gang. Veelal gaat de beweging onophoudelijk voort, behalven in den slaap, maar in enkelde gevallen hebben er ook in den wakenden toestand atlatingen plaats. De oorzaak der ziekte schijnt gelegen in een geprikkelde toestand van eenig gedeelte der hersenen. Door gemoedsaan-doeningen, als: schrik, vrees, blijdschap, enz. worden de aanvallen opgewekt.
Behandeling, Behalve van een geschikten leef-regel, en de verwijdering der ziekte oorzaken, mag men hulp verwachten van de aanwending der duivelsdrek opgelost in azijn, 2—4 maal daags 2—10 grein. Ook in lavementen kan men ze met voor-deel aanwenden; bovenal echter make men ge-bruik van het waterachtig extract van braaknoot waarvan men, in voorzigtig stijgende gaven, 2 maal daags i—i grein kan ingeven, met slijra van gom.
|
||
|
||
|
||
lets oter eenlge, laquo;let door Hen sehrijrer behandelde IcuHSlbewerfclugeu (operalles.)
|
||
|
||
Äderlating. De aderlatingen verrigt men bij den hond, uit, de strotader aan den hals, uit de ader in de oorschelp, uit de schenkelader aan de bin-nenvlakte der dije of uit den staart, door daarvan een of meerdere leden af te snijden. Op de plaats waar men wil aderlaten knipt men eerst de baren weg, en drukt de ader met den vinger, tusschen dat punt en Iiet hart, om haar te doen zwellen. Men steekt bet lancet niet te diep in, opdat men het vat niet doorbore. De wond vordert geen verband, mögt het bleed echter blijven vloeijen, dan steekt men een klein speldje door de wondranden en omwindt dat met een draadje. Het bij de aderlatingen opgegeven gewigt is het medicinale, 16 oncen daarvan kernen overeen met 5 nederland-sche oncen. Een theekopje van middelmatige grootte kan 2 medicinale oncen bloeds bevatten.
Afkni'pjpen (het) der bijklaauwen, wolfs- of St. Hu-bertsklaauwen is somtijds noodig, omdat de nagel er van wel eens in het vleesch groeit en aldus de oorzaak eener langdurige verzweering wordt. Doorgaans hangen zij slechts aan de huid; altijd echter kan men ze gemakkelijk met eene schaar afknippen.
15
|
||
|
||
|
||
326
Bij honden, die weinig loopen, is men genood-zaakt om van tijd tot tijd de nagels af te knippen, af te vijlen of met een zeer fijn zaagje af te zagen, wijl ze anders, zieh omkrommende in de teenen groeijen en pijn verwekken.
Bloedzuigers. In zeer enkele gevallen gaat men over tot het zetten van bloedzuigers bij den bond. Wil men die in den mond plaatsen, dan meet men den worm met bet achtereinde aan een stevigen draad rijgen, opdat bij niet in de keel gerake. Om bem spoediger te doen zuigen, knipt men bet baar weg aan de bebaarde deelen en legt men den bloedzuiger eerst in een weinig bier.
Etterdragt. Bij bet zetten eener etterdragt meet men zorgen, dat die niet dieper worde geplaatst dan juist onder tegen de buid, want de verwonding van een peesvlies kan eene gevaarlijke ontsteking ten gevolge bebben. Ook moot men den bond beletten de dragt door bijten of krabben te ver-wijderen. Naarmate van de kraebt der ontsteking, die men verlangt, bestrijkt men de etterdragt (doorgaans bestaande nit een eind band of lint) met ongezouten boter, groene zeep, terpen-tijn of spaanscbevlieg-zalf.
Klisteer. Bij bet zetten van een lavement of het klisteeren, zorge men, dat bet in te spulten vocht niet te beet zij. De met bet vocbt gevulde tinnen spuit tegen het lid des oogs gehouden, meet daar-
|
||
|
||
|
||
327
door gemakkelijk worden verdragen. Bij het in-brengen houde men de buis een weinig opwaarts naar het kruis van den hond gerigt.
Het eenvoudigst klisteer bestaat uit zeepwater van groene of witte zeep, of, uit water getrokken op tarwe zemelen en bijgevoegd een weinig honio' of stroop.
Klisteer om de outlasting aante zetten. Zieonder *) gt;raquo; „ „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ te verminderen „ bl. 17
Een verzachtend klisteer. ... „ „ 196 „ pijnstillend „.....„ „ 178,221
Äbrienderoorenenvandenstaart.Hetkortenofafsnij-den, afdraaijen der ooren, is eene wreede en meest-al doellooze kunstbewerking. Men doet het jonge, nog zuigende honden, omdat deze er minder door lijden en de moeder de wonden kan likken; zijn zij echter jonger dan 3—4 weken, dan groeijen de ooren grootendeels weder aan. Doorgaans vat men den jongen hond aan bij de punten der beide ooren en werpt hem 2—3 maal rond, waardoor de ooren afgedraaid worden; echter doet men het ook wel met eene schaar, zorgdragende het niet te digt aan het hoofd te doen. Bij kanker
|
||
|
||
*) Men kaa een gewooo klisteer uit zeepwater, zemelwafer of aflreksel van kamil bloemen, prikkclend niaken door er 10-15 grein aloe, 1-4 drachma's wonderzout of! scrupel hertsboorn-zout of lloirmanns-droppels bij te voegen.
15*
|
||
|
||
|
||
328
aan het oor moetmen er somtijds toe overgaan, en voor beschutters heeft het zijn nut, daar de andere honden hem dan niet in de ooren kunnen bijten.
Als men een jongen hond den staart heeft afge-knipt en de stomp te sterk bloedt, dan moet men dien even aanraken met een wit-gloeijend ijzer. Snijden. Het snijden (castreren) van honden van het mannelijk geslacht {reuen) -wordt aldus verrigt. Nadat men den hond een muilkorf heeft aange-legd, legt men hem op eene tafel en laat hem behoorlijk vasthouden; men doet eene overlang-sche insnijding aan de eene zijde in den balzak, en drukt den bal naar buiten, hangende aan den zaadstreng; om deze legt men nu, op den afstand van ongeveer een duim van den bal, een strik van een smal bandje of stevigen draad, die men strak aanhaalt. In de ruimte tusschen de afbin-ding en den bal snijdt men den bal af. Met den bal van de andere zijde, waarvoor men eene af-zonderlijke insnijding moet maken, handelt men op dezelfde wijze. Het branden van den zaadstreng met een gloeijend ijzer is niet zoo goed als het af binden. Het snijden is gevaarlijk voor oude, maar geenzins voor jonge honden. Na deze kunstbewerking worden de dieren traag naar Hg-chaam en ziej en spoedig vet. Snijden. De honden van het vrouwelijk geslacht
|
||
|
||
|
||
329
(teven) snijdt men op deze wijze, Na het aanleg-gen van denmuilkorf legt men den hond op den rug op eene tafe', knipt het haar weg op eene kleine plaats in de linker weeke buikzijde (flank), op een gelijken afstand tusschen de laatste rib-ben, het heupbeen en den rugstreng, en maakt aldaar eene insnijding door de huid, daarna door de buikspieren en het buikvlies. Door de ge-maakte opening brengt men nu den wijsvinger in de buikholte, voert daarmede, eerst het eene en daarna het andere eijernest naar buiten en knijpt die af met den nagel. Men heeft daarna niets te verrigten dan de gemaakte wenden met een paar steken te hechten. De eljernesten zijn boon-vormige ligchamen en liggen in de nabijheid der baarmoeder. Deze operatic heeft dikwijls doo-delijke gevolgen. Snijden van den dolworm, den tongworm (Lytta). Deze operatie bestaat in het wegnemen van een wit, peesachtig deel aan de ondervlakte van de tong naast het tongtoompje, en zieh uitstrek-kende van de grondvlakte tot aan de punt der tong in de middellijn. Het gelijkt eenigzins naar een ronde, gladde worm. Bij het wegnemen er van laat men door een' helper den mond open houden, houdt met de linkerhand, waarom men een doek heeft gewonden, de punt der tong vast en snijdt met een scherp mesje het peesje los,
|
||
|
||
|
||
330
zonder de bloedvaten te kwetsen. Daarnahaalt men het, zacht trekkende uit de tong, zoo dat het er geheel uitkomt. Deze operatie heeft nimmer gevaarlijke gevolgen en men verrigt ze: 1deg;. als dat peesje ziekelijk vergroot is: 2deg;. om bij jonge honden het knagen aan allerlei voor-werpen tegen te gaan; maar zoodra de wond genezen is vangen zij daarmede weder aan, zelfs schijnt de geheele pees terug te komen als men de operatie bij jonge honden verrigt. Eindelijk: 3deg;. omdat men meent (maar naar het schijnt ten onregte) dat de van den dolworm gesneden honden nimmer dol worden, tenzij gebeten door een dollen bond. Zekerder schijnt het, dat zij nimmer aan de razende, maar alleen aan de stille dolheid lijdeu, en dan nagenoeg niet kunnen bijten. Het schijnt dus, dat deze kunstbewer-king eene verzwakking in den mondnalaat, vooral als zij bij oudere honden wordt verrigt.
|
||
|
||
*.laquo;vo #9632;*raquo;—'-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
Bladwijzer der Ziekteteekens.
|
||
|
||
Aangezien het den minder met de zlekten be-kenden eigenaar, dikwijls uiterst moeijelijk valt om te weten, aan welke ziehte zijn' hond lijdt, en hij onmogelijk bij elke kwaal een geheel boek kan doorzoeken, heeft de vertaler gemeend de bruik-baarheid van het werk zeer te verhoogen, als hij de karakteriserende teekens der ziekte alphabetisch gewijs opgaf. Een moeijelijke arbeid, en verre van volmaakt. Men kan elke ziekte niet altijd in enkele trekken schetsen. Het is dus slechts eene verwijzing naar het hoofdstuk, dat met aan-dacht moet worden nagelezen, om tot de kennis der ziekte en van hare behandeling te geraken. Heeft men bijv, een' zieke bond, dan lette men op het meest in het oogvallend ziekteteeken en op het lijdende deel. De bond hoest en heeft eene uit-vloeijing van slijm uit den neus. Sla bet register open en zie op hoest, uitvloeijing en neus en ge wordt verwezen naar die bladzijden van het werk, die u de ziekte leeren kennen. En zoo handelt ge
|
||
|
||
|
||
332
verder met elke andere ziekte of kwaal. Is er geene bladzijde aangehaald dan sla men dit register open op het opgegeven woord. Wanneer de ondersclieiding eenigzins moeijelijk is, dan zijn de teekens waarop bijzonder moet worden gelet, met een andere letter gedrukt.
|
||
|
||
Bladi.
Aars (gezwollen) of achterste, vergezeld met hitte, pijn en ontlasting van eene etterachtige stof uit de aarsklieren. Zie ontsteking van den aars..............212
Aars (gezwellen aan den) Zie gezwellen.
Ad em (stinkende), gepaard met bloedend, blaauw-achtig, gezwollen tandvleesch en krachteloos-heid Zie scheurbutk.........119
Adern (stinkende) en huiduitwaseming, slijmaan de oogen en den neus, zuchtige zwellingen. Zie rutkoorts............15
Ademhaling (moeijelijke), met openstaanden mond, opblazing der wangen en sterk opheffen der ribben; de inademing ruinier dan het uit-ademen, de ademhaling moeijelijker bij het liggen en bij het op- of a/klimmen; een korte schra-pende hoest, later zuchtige gezwellen onder de borst. Zie borstwaterzucht.......142
Ademhaling (rogchelende), gepaard met onver-molt;ren om te staan. Zie beroerte .... 27
|
||
|
||
|
||
333
Bladi.
Ademhaling (snorkende), vergezeldmet uitvloei-jing van etter uit en het bestaan van zweren in den neus. Zie zweeren in den neus , . .114 Ademhaling (snorkende), gepaard met het open-houden van den mond, met ofzonder opzetting der aangezigtsbeenderen, het uitgroeijen van een vleeschachtig gczwel, en uitvloeijing van etter uit den neus. Zie polypen in den neus. . 116 Ademhaling (snorkende) met uitvloeijing van
etter uit den neus. Zie zweeren in den neus . 114 Ademhaling (snorkende) met een ontstekingsgczwel aan den hals even onder de onderkaak.
Zie ontsteking der schildklier......\21
Ademhaling (snorkende) met een koad gezwel aan den hals even onder de onderkaak. Zie
kropgezivel.............128
Ademhaling (versnelde, moeijelijke), gepaard met een' korte, drooge, pijnlijke, onderdrukte hoest, opgorigte stijve houding, het stilstaan der ribben bij de ademhaling en koortsverschijnselen. Zie ontsteking van het borstvlies {zijdewee) , .136 Ademhaling (versnelde, moeijelijke) vergezeld met een' korte, drooge, pijnlijke, onderdrukte hoest, weinig pijn bij zaehie drukking op de ribben, en medcwerking van dcze bij de ademhaling, koortsverschijnsels en opgerigte, stijve houding.
Zie longontsteking..........138
Ademhaling (versnelde), angst bij drukking op de harlstreek, een klokkend geluid aan het hart
|
||
|
||
|
||
334
Blüdz.
als men het oor tegen de borst legt, geen koorts of verlies van eetlust. Zie waterzucht van het hartezakje.............145
Ademhaling (versneide), gepaard met koorts-verschijnsels, de tong met een bruin beslag of hoog rood gekleurd, geele kleur van mond en oogen (en huid, als deze anders wit van kleur is) en pijn bij drukking op de regterzijde. Zie leverontsteking...........160
Ademhaling (hijgende),koudehuiveringen opge-volgd door bitte, dorst, versneide pols, verlies van den eetlust, zonder andere ziekte teekens, zijn de toevallen der koorts.
Afgang. Zie buikloop en outlasting.
|
||
|
||
Balz ak (de) gezwollen, doorschijnend, doch zonder pijn of hüte. Zie waterbreuk......268
Balzak (de) gezwollen, rood, hier deegachtig, daar veerkrachtig. Zie hloedhreuk.....268
Balzak (de), heet, pijnlijk en gezwollen. Zie ontstekivg van den balzak.......235
Baren. Zie werpen.
ßedwelming gepaard met afgematheid, een starre blik, verstomping der zintuigen, wankelende gang, slaapzucht, ongevoeligheid, een eerst volle, later zeer kleine pols, aide toevallen schielijk opgetreden en in verband beschouwd met mogelijk geuitte bedreigingm, of betont oor-
|
||
|
||
|
||
Bladii zigtig plaatsen van giftige zelfstandigheden. Zie vergiftiging met vtrdoovende zelfstandigheden . . 168 Be we ging (verhinderde) van een lidmaat, dat op eene ongewone plaats kan worden gebogen, waarbij men een Tcrahend geluid hoort en de bond teekens geeft van hevige pijn. Zie been-breuk..............310
Be we ging (verhinderde) van een deel, gepaard met veranderde plaatsing en (meestal) verkorting des deels en het bestaan van een' harden knobbel (een gewrichtshoofd) naast het gewricht, terwijl de bond eene hevige pijn gevoelt als men het deel tracht te huigen. Zie ontwrichling. . . 316
Beweging (verhinderde) van een deel, het gewrichtshoofd staande op den rand des gewrichts. Zie verstuiking...........316
Bewusteloosheid, gepaard met omvervallen en liggen blijven met verslapte ledematen en lang-zame ademhaling. Zie onmagt......26
Bewusteloosheid, vergezeld met onvermogen om op te staan, en rogchelende ademhaling. Zie beroerte..............27
Bewusteloosheid, gepaard met onvermogen om op te staan, schuim op den mond, gillen, loopende beweging met de beenen. Zie vallende ziekte..............34
Blaartjes op de huid. Zie huid.
Blaasjes (geelachtig witte) op het tandvleesch, de lippen en de tong. Zie spruw.....119
|
||
|
||
|
||
Bladz.
Blaffen zie op stem.
Blaren op de huid, gevuld met een weiachtig vocht, schielijk openbrekende met vorming van korsten, en bij heet weder schielijk ontstaan. Zie llaaruitslag............281
Braakzuoht door het eten van hondsgras. Zie verlies van den eetlust.........175
Braakzucht (krampachtige of zenuwachtige), bij afweziglieid vamp;n andere oorzaken voor het braken; er worden ook geene Stoffen ontlast, die daar-aan doen denken. Zie braakzucht.....176
Braakzucht. Braking van taai slijin, een bruin beslagen tong, koorts verschijnsels. Zie gastrische koorts..............9
Braakzucht, gepaard met een aanhoudende, drooge hoest, vooral in den nacht en bij koud weder. Zie prikkelhoest, kramp hoest . . . .154
Braakzucht, gepaard met moeijelijk of geheel belet slikken, openstaanden mond, kwijling, angst, het wrijven van den mond en de keel met de voorpooten. Zie vreemde ligchamen in mond, keel of slikbuis...........121—133
Braakzucht, vergezeld metuitbraking van geel-achtig of roodachtig gekleurd slijin, hevige dorst, verlies van den eetlust, koortsverschijnsels, het gaarne ligqen met den buik plat tegen den blco-ten grand, pijn bij drukking tegen den buik. Zie ontsteking der maag........158
Braakzucht, gepaard met angst, afgematheid.
|
||
|
||
|
||
337
Blub,
outlasting van bloedig slijm, een kleine, snelle, trillende pols, pijnlijkheid van den buik bij drukking, later een tusschenpozende pols en soms verlamming van het achterstel, al de verschijnselen schielijk opgetreden, in verband beschouwd met
|
||
|
||
mogelijk geuitte hedreigingen of het onvoorzigtig plaatsen van giftige Stoffen. Zie vergißiging met scherpe zelfstandigheden........168
Braakzucht, gepaard met dorst, droogheid van den mond, bnikpijn, vermagering, krampen, een opgeschorte buik, de verschijnselen langzaam op-tredende, in verband beschouwd met het mogelijk onvoorzigtig plaatsen van gißige Stoffen. Zie ver-giftiging met uitdroogende vergiften .... 169
Braakzucht met holiek, koorts, vefstopping, bij aanwezigheid van een pijnlijk, glad, rond, niet in te brengen gezwel aan den navel, den buik, de flanken, de liezen of den halzak, of aan de binnenzijde der dije. Zie beklemde breuk. . . 264
Buik {stijßeid, spanning, pijnlijkheid van den), gepaard met een snelle, kleine pols en hevig steunen bij de outlasting. Zie ontsteking van het buikvlies ,...........157
Buik (de) opgeschort, pijnlijk bij zachte drukking, vooral tegen het middelste en achterste ge-deelte, koorts, hevige dorst, weinig of geen braakzucht. Zie darmontsteking......158
Buik (sterke opzetting van den) na- of tijdens eenekoortsige ziekte, gepaard met kortademigheid.
|
||
|
||
|
||
338
Blailz.
eene golvende beweging in den buik, als men er met de vlakke hand tegen slaat. Zie buikwa-terzucht..............204
Buik (een hard gezwel in den) Zie knoestgezwel. 192 verstopping, 190. koliek uit darmsteenen . . 162
Buikloop, met outlasting vanonverteerd voedsel, door braking en afgang. Zie siechte spijsverte-ring {indigestie) biz. 175. Buihloop biz. 185 en lager op ontlastingen (vermeerderde).
Buikpijn (dagen lang aanboudende), gepaard met braakzucht, dorst, droogheid van den mond, ver-magering, een opgeschorte buik, in verband be-schouwd met bet mogelijk ouvoorzigtig plaatsen van giftige zelfstandigheden. Zie vergiftiging met uitdroogende vergiften.........169
Buikpijn (teekens van) of gewoon koliek: onrust, omzien naar den buik, kromming van het lig-cbaam, geen koorts, van tijd tot tijd aflating van pijn, aandrang op, doch steeds geringe darm-ontlasting. Zie ook koliek........163
Buikpijn, gepaard met een veerkrachtige opzetting van den buik. Zie windkoliek......165
Buikpijn, gedurende de cy?ai!ngrew schijnt het dier gezond. Zie krampkoliek........162
Buikpijn, met outlasting van wortnen door braking of afgang. Zie wormkoliek.......164
Buikpijn, in den endeldarm of in den buik vöör het schaambeen kan men verharde drekstoffen voelen. Zie verstopping of gesloten koliek. . . 163
|
||
|
||
|
||
339
Blaik,
Buikpijn, gepaard met angst, afgematheid, braak-zuclit, ontlasting van hloedig slijm, een bevende pols, soms verlamming van het achterstel, de verschijnselen schielijk optredende en in verband beschouwd met mogelijk geuitte bedreigingen of het onvoorzigtig plaatsen van giftige zelfstan-digheden. Zie vergiftiging met scherpe zelfstan-digheden.............168
Buikpijn bij aanwezigheid van een rond, ge-spannen, doch veerkrachtig, glad, niet in te brengen gezivel aan den buik of in de liezen. Zie beklemde breuk..........264
|
||
|
||
|
||
|
||
D o o f h e i d, gepaard met het gesloten zijn van den uitwendigen gehoorweg. Zie zamengroeijing van den gehoorweg...........113
Doorzwelgen. Zie slikkcn.
Drekstoffen. Zie uitwerpselen.
|
||
|
||
E e 11 u s t {veranderlijke), gepaard met siecht gevoed-heid bij goed voedsel, en een' dikken buik, Zie wormziekten............193
Eetluat (verlies van den), vergezeld van treurig-heid, nadat de bond van meester is veranderd, en gemis van andere ziekteverschijnsels. Zie heimwee.............23
Eetlust (verlies van den) bij veranderlijk weder, de bond eet gras. Zie verlies van den eetlust . 175
|
||
|
||
|
||
840
•Ea-nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladi.
Gang {wankelende), gepaard met gedeeltelijke ver-lamming van het achtergestel, bedwelming, slaapzuchl, ongevoeligheid, de verschijnselen schielijk opgetreden en bij afwezigheid van andere ziekten. Zievergiftigingmet verdoovende vergiften, 168
Gang (ivankelende), gepaard met fcoortsverschijn-selen. Zie zenuwkoorts . ,......12
Gang (wankelende) hi] aanwezigheid \a.nsUjm en korsten aan den neus en de oogen, braakzucht en stuipen, bij jonge honden. Zie hondeziekie . . 45
Gang (wankelende of tulmelende), gepaard met bedivelming, het loopen over eene zijde, (in een kring) (soms) bewusteloos nederliggen, hitte van het hoofd. Zie hersenontsteking......85
Geele kleur van de oogen, den morw? en der wit gekleurde huid-deelen, gepaard met een hard gezwel in de reefer-onderrib streek. Zie geelzucht
uit knoestgezwel............197
Zander dat gezwel, schielijk ontstaan en buiten koorts. Zie verweeking der lever . . . , . 198
Schielijk ontstaan en daarbij braakzucht, koliek en M;2iacMlt;7 gekleurde drekstoffen. TAa galsteenen. 198
Zeer langzaam ontstaan, het dier is vrij van koorts maar afgemat en dof. Zie geelzucht uit
vergiftiging met opium........198
Ontstaan nadat de hond door een slang is gebeten. Zie adderbeet ........ 307
#9632; Het dier bleef nog lang na het verschijnen der geele kleur schijnbaar gezond. Zie geelzucht. 197
|
||
|
||
|
||
341
BUdt.
Gewoonfen (yeranderde) gepaard, met neiging tot wegloopen en tot bijten in voorwerpen die zieh bewegen, veranderde stem (raauw, tnsschen huilen en blafFen), happen als naar vliegen, schielijke vermaqering. Zie reizende dolheid . , 63
Gezwel (een heet) aan de voorzijde van den AaZs even onder de onderkaak. Zie ontsteling der schildklier.............126
Gezwel (een onpijnlijh, Tcoud) aan de voorzijde van den hah even onder de onderkaak met (soms) snorkende ademhaling. Zie kropgezivel. . . . 127
Gezwel (een donker rood gekleurd, ringvormig of rolrond) aan den aars met eene opening in het midden, waardoor men tot in den endeldarm kan komen, waarvan de randen echter met den aars zamenhangen. Zie uitzakking van den endeldarm ..............209
Gezwel feen rond, veerkrachtig) in de scheede, met eene opening in het midden waardoor men tot in de baarmoeder kan komen, terwijl men rond om het gezwel de vrije wanden der scheede voelt. Zie idtzakking der baarmoeder .... 241
Gezwel (een rond, aan het einde gewelfd), dat inwendig ÄoZ, schielijk, vooral kort na het werpen, ontstaan is en vit As schaamspleet hangt. Zie uitzakking of omstulping der baarmoeder . 241
Gezwel (een) in de scheede of buiten de schaam-spleet uitstekende, dat bleekrood, weinig gevoelig is, niet ligt bloedt, en waarvan men met een
|
||
|
||
|
||
342
Blub.
ingebragte vinger de aanhechting aan de scbeede of baarmoeder kan onderscbeiden. Zie polypen in de scbeede of in de baarmoeder .... 245
G-ezwel (een) midden onder den buik, aan den navel, waarin men, onder de buid, eene opening voelt. Het gezwel kan worden naar hinnen gedrukt, maar komt spoedig weder naar buiten. Zie navelbreuh...........25G
Gezwel (een veerhrachtig, nagenoeg rolrond) in de liesstreek, dat bij drukking of bij opbeffing van bet dier bij bet acbterstel, geheel of ge-deeltelijk kan worden amp;jgt;mlaquo;n(7e5ra(7lt;. Zie liesbreuk. 256
Gezwel (een veerhrachtig) aan de hinnenzijde van den hovenschenkel (bil), dat bij drukking gebeel of gedeeltelijk verdwijnt, waarna men eene lang-werpigeinwendige opening voelt. Zie schenkelbreuk. 257
Gezwel (een veerkrachtig, bij drukking in de buikholte terugwijkend, (met eene onderhuidscbe opening, aan den buik of in de flanken. Zie buik-en flankbreuk............258
Gezwel (een veerkrachtig, bij drukking gebeel of gedeeltelijk in de buikbolte terugwijkend) in de liezen, de flanken of aan den huik, waarin men een of meer jongen voelt. Zie baarmoederbreuk. 259
Gezwel (een pijnlijk, niet in te brengen, rand, gespannen) aan den buik, de flanken, de liezen, de inwendige vlakte der dijen, of den balzäk, vergezeld met braakzucht, koliek en verstopping. Zie beklemde breuk..........264
|
||
|
||
|
||
343
BlaJz.
Gezwel in den balzak, e€n teelbal is zeer ver-groot en hard. Zie vleeschbreuh......267
Gezwel in den habdlc aan den zaadstreng. Zie hrampaderbreuk...........269
Gezwel (een iveek, veerhrachtig) uit vet. Het is bij druhhing niet in te brengen en komt voor bij vette teven in de liesstreek. Zie breuk der baarmoederbanden..........692
Gezwellen tusschen \\e.t hoofd, het oor en den hals, met stijve bonding van het hoofd. Zie ontsteking der oorklieren........125
Gezwellen (zuchtige) onder de borst, gepaard met bezwaarde ademhaling, vooral bij het liggen en bij het op- en afklimmen. Zie borstwaterzucht 142
Gezwellen (knobbelachtige), van eene donker-roode of blaauwachtige kleur, aan den aars, gepaard met persingen op den afgang. Zie aambeijen.............207
Gezwelletje (een rond, naar een wrat gelij-kend, maar glad (dat schielijk ontstond, vooral aan de ooren of op den rug van honden, die onder schapen of in bosschen hebben geloopen. Zie teek of boschmijt.........299
Gras (het eten van). Zie verlies van den eetlust. 175
|
||
|
||
Haar (het) pleksgewijze korter, als afgeknaagd, bij de aanwezigheid van zeer kleine, naar luizen gelijkende diertjes. Zie haarluis . , . . i 297
|
||
|
||
|
||
344
BUub.
Hals (ontstekings greeweZ aan den), even onder de onderkaak. Zie ontstehing der schildklier. . .127
Hals (stijve), gepaard met stijfheid van het lijf en der ledematen en hardheid der spieren. Zie Starkramp.............42
Happen (als naar vliegen), vergezeld met ver-anderde stem, neiging tet bijten en zoegloopen, schielijke vermagering. Zie razende dolheid . . 63
Hardlijvigheid met voelbare ophooping van harde drekstoffen, in den endeldarm en voor het schaambeen. Zie ware verstopping.....191
Hoest, gepaard met versneide ademhaling, angst en somtijds onmagt bij drukking op de hart-streek, geen koorts of verlies van den eetlusl. Zie waterzucht van het hartezakje.....145
Hoest (een doffe), vergezeld met het uitvloeijen van etter of slijm uit den neus, vermagering en koorts. Zie longtering.........146
Hoest (een langdurige, drooge, schrapende), vooral bij koud weder, dikwijls met braakzucht, doch zonder verder ziekteverschijnsel. Zie prikkelhoest of kramphoest.............154
Hoest (een korte. drooge, pijnlijke), gepaard met Ä;oorisverschijnsels, stijve, opgerigte handing en het onbewegelijk blijven der ribben bij de adem-haling. Zie ontstehing van het borstvlies of zijdewee.............136
Hoest (een horte, drooge, pijnlijke, onderdrukte) met koorts, opgerigte bonding, de uitademing
|
||
|
||
|
||
345
Bladl.
korter dan het inademen, de uitgeademde lucht heet, beioeging der ribben bij de ademhaling. Zie longontsteking............138
Hoest(een kortc, scherpe), gepaard met moeijelißce ademhaling, vooral bij het liggen en op- en af-Jclimmen, open houden van den raond, ophlazing der wangen bij het uitademen; het legen de borst gehenden oor verneemt in het begin der ziekte een golvend geluid, later komen er zuchtige gezwellen aan den buik. Zie borstwaterzucht. . 142
Hoest met. moeijelijk slikken en pijn aan de keel. Zie heelontsteking........130
Hoofd (stij/houden van- het), gepaard met gezwellen tussehen het oor, het hoq/d en den hals, Zie ontsteking der oorklieren.......125
Hoofd (scheefhouden van het), gepaard met het wrijven van den mond met de voorpooten, treurig-heid, moeijelijk kaauwen, het laten vallen van het voedsel nit den mondensoms (bij jonge honden) aanvallen van vallende ziekte. Zie tandpijn . 122
Hoofd {schudden met het) en uitvloeijing van etter, nit eene voortknagende verzweering in de oorschelp. Zie oorkanker........105
Hoofd {schudden met het), gepaard met zivel-ling en roodheid van den gehoorweg, of uitzwe-ting en korstvorming aldaar. Zie inwendige oar-worm ..............108
H o o fd {schudden met het) vergezeld met wrij-ving met het hoofd tegen den grond, en neiging
|
||
|
||
|
||
346
Bladz.
tot bijten, zander andere ziekteteekens. Zie warmen in de voarhaofdsboezems......117
Hoofd (stijve houding van het) met kwijling. Zie vreemde ligchamen in de heel.....121
Houding {stijve, pijnlijke) van het achterstel, bij teven, bij aanwezigheid van een licht road, on-pijnlijk, niet ligt bloedend gezwel in of aan de schaamspleet en met eene opening in bet midden. Zie uitzakking der haarmoeder......241
Het gezwel heeft geene opening in het midden en de wortel er van is gehecht aan den wand der scheede of der baarmoeder. Zie polypen of sponsgezwellen...........245
Houding {onvermogen om van) ieveranderen. Zie zinvang............,40
H u i d {pp de) komen Ilaren ter grootte eener erwt of grooter, die gevuld zijn met een dik, weiachtig vocht en na 24—48 uren openbersien, •waarna karsten gevormd worden, die na 8—12 dagen afvallen. (Zij ontstaan bij heet weder.) Zie hitte Maren of blazen...........281
Huid (pp de) verschijnen heten, gezwollen plekken, waarop het haar overeind Staat en blaasjes komen, waaruit een geelaehtig, kleverig, vet-achtig vocht sijpelt; binnen 24 uren vallen de hären uit, verdwijnt de opperhuid, en ziet men eene donkerroode, vetachtig glimmende en Jeukende piek op de huid, Zie vetachtige haar-worm..............281
|
||
|
||
|
||
347
Bladz.
Huid (jeuken der) zonder uitslag of met slechts enkele knobbeltjes en de door Let krabben ver-wekte wondjes, de bond overigens gezond. Zie jeulcen der huid...........282
Huid (de) plehsgewijze bedekt met Meine, opeen-gedrongene, sterkjeukende knobbeltjes. Zie drooge, roode haarworm...........284
Huid (eene of raeer naar wratten gelijkende gezwel-letjes op de) aan de ooren, den rug enz., zij zijn glad en rood en ontstonden schielijk, vooral bij honden die in bosschen of onder schapen liepen. Zie Teek...........299
Huid (de) vooral aan het hoofd en om de ooren, somtijds aan den hals en den romp, maar zelden aan de beenen, verdikt, hard, jeukend, en pleksgewijze bedekt met zemelachtige schuhben. Zie zemelachtige haarworm.......285
Huid (de) pleksgewijze bedekt met kleine, sterk jeukende blaasjes, die spoedig openberstende za-menvloeijen, en alsdan eene voortknagende zweer vormen; de blaasjes eene roodachtige vloeistof ontlastende. Zie vretende haarworm .... 287
Huid (een pokachtig uitslag op de) bij jonge honden, met loopende oogen en neus. Zie hondeziekte. 45
Huid (de) pleksgewijze verdikt, haarloos en met schubben bedekt, waar naast reten en gezwollen randen. Zie schubachtige haarworm-.....286
Huid (de) bedekt met jeukende blaasjes, die in körten tijd overgaan in kleine zweertjes, de
|
||
|
||
|
||
348
Bladl.
laatsten verdroogen tot donker graauwe schubben, terwijl er gedurig nieuwe blaasjes verschijnen en het haar onveranderd uitvalt. Zie gewone, drooge schürft...............288
Hu id (de) bedekt met amp;tlt;ir\ jeukende blaasjes, die in körten tijd overgaande in kleine zweertjes, spoedig verdroogen; er verschijnen gedurig nieuwe blaasjes. Het haar bekomt roode punten, maar valt niet spoedig uit. Zie roode schürft. 289
Hu id (de) bedekt met sterk yeM^ende Waa.'yes, die een kleverig tot schubben en korsten verdroo-gend vocht entlasten. Zie natte schürft . . . 289
Huid (naar vloobeten gelijkende vlekjes op de) aan den buik en de binnenzijde der dijen, ge-paard met hevige koorts. Zie typhus ... 17
Huidui t wase ming (eene stinkende) gepaard met verlies van den eetlust, vooral bij langharige honden en verandering des weders. Zie verlies van den eetlust............175
Huiveringen (koude), opgevolgd door hüte, een versneide pols, dorstigheid, verlies van den eetlust, afgematheid, zijn toevallen der koorts.....
|
||
|
||
Jongen. Zie werpen.
Jeuken der huid. Zie huid, of op luizen. . . 294 Jeuken der huid. Zie huid, of op vlooijen . . 296 Jeuken der ooren. Zie hoofd. (schudden met het)
|
||
|
||
|
||
349
|
||
|
||
Kadi.
Kaauwen, (moeijelijk of onmogelijk) door verlam-ming der onderkaak. Zie stille dolheid. . . . 271
Kaauwen {moeijelijh), vergezeld met een ontste-Tcings gezwel aan den hals onder de onderkaak.
Zie ontsteking der schildhlier.......127
Het gezwel is hard en onpijnlijk. Zie Tcrop-gezwel...............128
Kaauwen {moeijelijh), fa hond is treurig, houdt het hoofd scheef en laat het voedsel uit den mond vallen. Zie tandpijn.........122
Kaauwen {moeijelijk), gepaard met een stinkenden adem, en blaauwachtig, gemakkelijk bloedend tandvleesch. Zie scheurbuik.......119
Kaauwen, (moeijelijk) bij aanwezigheid van aanslag aan de fanden. Zie wijnsteen aan de fanden...............123
Koliek. Zie huikpijn.
Koorts, meilrahing van een geelachtig o{rood-kleurig slijm, het gaarne liggen met den buik tegen den grond, de buik pijnlijk bij drukking. Zie ontsteking der maag........158
Koorts met stijve houding, zitten op de achter-beenen, een' korte, pijnlijke hoest, steunen of hoesten bij drukking tegen de ribben, en het nief medewerken der ribben bij de ademhaling. Zie ontsteking van hef borstvlies (zijdewee) . .136
Koorts, gepaard met eene voile, snelle pols, trek
16
|
||
|
||
|
||
350
Bhdx.
naar koud water, hardlijvigheid, geene andere ziekteteekens. Zie ontstekingshoorts .... 1
K o o r t s, vergezeld van een' körten, pijnlijken hoest, geen pijn bij zachte drukking tegen de borst, de uitademing korier dan het inademen, korte, moeijelijke, doch met beweging der ribben ge-paarde ademhaling. Zie longontsteking. . . . 138
Koorts met braking van gal of taaije slijm, een bruin heslag op de tong. Zie gastrische Icoorts . 9
Koorts, gepaard met een' wankelenden gang, steu-nen, schrikachtigheid, nergens eene pijnlijke plaats te ontdekken. Zie zenuwkoorts.....nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 12
Koorts met wankelenden gang, stompzinnigheid en spoedig de overhand nemende zwakte. Zie zenuwkoorts.............13
Koorts vergezeld van eene vuile blaauwachtige kleur van den mond, stinkende adem en huiduit-waseming, soms zweertjes op het horenvlies des oogs, slijm aan den neus en de oogen, gemak-kelijk doorleggen, spoedig krachtverlies, stinkende ontlastingen. Zie rotkoorts.......15
Koorts met afgematheid en vergezeld met bleek-roode of violetkleurige vlekjes aan den buik en binnenzijde der achterbeenen, stompzinnigheid, een ligt hoestje en schielijke vermagering. Zie
typhus................17
• Koorts om den anderen of der den dag. Zie tus-schenpoozende koorts...........21
Koorts bij jonge honden, gepaard met veel
|
||
|
||
|
||
351
Bladt,
ntezen en proesten, loopende oogen en neus, braak-zucht, stuipen, vallende ziekte of verlammingen, soms een pokachtig uitslag, zie hondezielcte . 45
Koorts met verschijnselen van verkoudheid. Zie hatarrhale koorts en hondezielcte . . . 3 en 29
Koudelijkheid, (gevoeligheid voor koude) ge-paard met tranende of slijmige oogen niezen en proesten, een Meine snelle pals, versnelde adem-haling, de eetlust niet gestoord. Zie hatarrhale (verkoudheid) koorts..........g
Krachteloosheid. metofzonder gevoelloosheid van een deel. Zie verlamming.......29
Kreupelgaan. Zie Rheumatisme, bl. 9. leenbreuk, bl. 311. ontwrichting, hi. 316. verstuiking bl. 316. verlamming, bl. 29. verwonding, bl. 309'.
Kwijlen. Zie speeksel.
|
||
|
||
Lenden {stijfheid en pijnlijkkeid in de), gepaard met koorts, opstaande haren, verminderde of geheel opgehouden pzsZozmgr, de pis donker irwrn ofmetSZoe^ vermengd. Zie ontsteking der nieren, 215
Lenden (hevige pijn in de) Zie Rheumatisme. 5
Licht schuwheid, gepaard met roodheid van bet witte des oogs, tranende als verkleinde oogen, bet toelcnijpen der oogleden, zonder verwonding van of vreemde ligchamen in de oogen. Zie rheumatische oogontsteking.........91
Loopen in een kring, gepaard met hedwelming,
16*
|
||
|
||
|
||
352
Bladz.
hüte van het hoofd, roodheid der oogen. Zie hersenontsteking............85
L o o p e n in een kring, de ziekte is langzaam ontstaan, het hoofd is niet, de oogen weinig of niet rooder dan gewoonlijk. Zie draaizieJcte , 322
Loop en (de hond kan moeijelijk of in het geheel niet) hij is schijnbaar gezond, maar de pooten gaan krom staan. Zie engehche ziekte. . . . 319
|
||
|
||
Mond (het open houden van den) gepaard met huilen, wrijven met de voorpooten aan den mond en uitvloeijing van slijm, speeksel of bloed. Zie vreemde ligchamen in den mond en de keel. 121—133
Mond {geele kleur van het slijmvlies van den) en der oogen, pijn bij drukking in de regter zijde, koorts. Zie leverontsteking.......160
Mond {blaasjes in den) en op de tong die een wit of geelachtig vocht bevatten. Zie spruuo . .119
Mond (bloeden uit den) met stinkenden adem, moeijelijk kaauwen, en traagheid der disren. Zie scheurbuik...........119
:rlt;w
Neus (het jeuken van den) gepaard met veel niezen en proesten, een snorkende ademhaling en uitvloeijing van etter uit den neus. Zie zweeren in den neus............114
|
||
|
||
|
||
353
Bladz.
Neus (uitgroeijing van een vleesachtig gezwel met snorkende ademhaling. Zie polypen in den neus..............116
Neus (langdurige uitvloeijing van bloedig slijm en etter uit den) gepaard met sleepende Jcoorts, vermagering, hoest en moeijelijke ademhaling. Zie longtering...........146
|
||
|
||
Omvervallen, gepaard met hewusteloosheid, ver-slapte ledematen, onvermogen om op te staan en langzame ademhaling. Zie onmagt.....26
Omvervallen, vergezeld met hewusteloosheid, onvermogen om op te staan, en rogchelende ademhaling, Zie beroerte........27
Omvervallen, gepaard met hzauwende leweging der onderkaak, loopende hewegingen met de lede-malen, schuim op den mond en somtijds gillend schreeuwen. Zie vollende ziehte......34
Omvervallen, gepaard met moeijelijke ademhaling, liggen blijven met uitgestrelcte beenen, hehoud van het bewustzijn, sterk opgezette pram-men (bij zogende honden komt de ziekte alleen voor). Zie stuipen der zogende honden ... 39 Omzien naar de zijde. Zie zijde,
Onderkaak (het laten hangen der) die door eene zachte drukking op hare plaats kan -worden gebragt, neiging tot bijten en wegloopen, ver-
|
||
|
||
|
||
354
Blade.
anderde stem en zwakheid in de lenden. Zie stille dolheid............71
Onderkaak {stijfhetd, of zeer verminderde be-wegelijklieid der), zonder dat die ontwricht is. Zie starhramp...........42
Onderkaak (stijfheid der) zij is langer en steekt dus vöör de hovenkaak uit, de gewrichtsknobbel heeft het gewricht verlaten. Zie ontwrichting. 316
Onvermogen (het) om van houding te veranderen. Zie houding.
Outlasting {vermeerderde darm), waarbij de drekstoifen er als gewoonlijh uitzien, maar dünner zijn en de bond vrij van koorts of eene andere ziekte is. Zie eigenlijdige buikloop.....180
Ontlasting (persingen op de), zonder ophooping van drehstoffen in den endeldarm. Zie schijn-bare verstopping...........191
Ontlasting \a,nwormen door afgang oihrahing. Zie wormziekten...........193
Ontlasting, (pijnlijke) aan den aars knobbel-achtige gezwellen. Zie aamheijen.....207
Ontlasting {moeijelijke en pijnlijke) vergezeld met uitvloeijing eener stinkende, etterachtige vloeistof uit den pisweg, bij mannelijke honden en vooral als zij liggen, welke ontlasting sterker wordt als de in den endeldarm gebragte vinger de gezwollen voorstander Mieren (aan den hals der blaas) drukt. Zie ontsteking en verettering der voorstander klieren.....234
|
||
|
||
|
||
355
Bladz.
Ontlastingen (vermeerderde) van dunne, maar natuurlijk uitziende drekstoffen bij eene andere ziekte. Zie gevolglijke of toevallige buikloop biz. 180. Zij hebben eene verhetering der oorspron-kelijke ziekte ten gevolge. Zie kritische buikloop biz. 184. Zij houden lang aan. Zie slepende buikloop biz. 186. Er wordt buitengemeen veel ontlast, zoodat het dier zeer verzwakt. Zie smeltende buikloop biz. 184. De entlaste Stoffen zijn green- of geelachtig, Zie galachtige buikloop biz. 181. Zi] zijn slijmachtig-waterachtig en ge-volgd op gevatte koude. Zie katarrhale of rheumatische buikloop biz. 183. Ze gaan gepaard met koorts en persingen en er wordt telkens slechts weinig ontlast. Zie loop biz. 188. Die ontlastingen zijn met bloed vermengd. Zie roode loop biz. 188. Ze zijn wit. Zie graauwe loop biz. 188.
Oog (een vliesje op bet) roodheid en zwelling van het bindvlies, tranenvloed, sluiting der oogleden, zonder verwonding. Zie katarrhale oogsteking . 89
Oog en (de) teruggetrokken en daardoor alsver-kleind, tranenvloed, licht schuwheid en sluiting der oogleden. Zie rheumatische oogontsteking. . . 91
O o g e n (tranende, slijmerige) en neus, gepaard met niezen en proesten, braakzucht, somtijds zenaw-trekkingen bij jonge honden. Zie hondeziekte . 45
O o g e n (geele kleur der) en van den mond. Zie leverontsteking biz. 150, geelzucht.....197
|
||
|
||
|
||
356
Bladz.
Oogappel (de) niet zwart, maax met een graauwe, blaauwe of witte grond, gepaard met onduidelijk zien of hlindheid aan het lijdende cog. Zie graauwe staar...........95
Oogappel (de) treM zieh niet zamen, als er plotselings een sterk lickt invalt, terwijl men het gezonde oog digt houdt. Zie zwarte staar . 97
Oogappel (de) puilt uit, buiten de oogleden nit-gezet zijnde door water. Zie waterzucht van den oogappel.............99
Oogappel (de) en een groot gedeelte van den oogbol treedt buiten de ooghas, zander dat Mj vergroot is. Zie uitzahhing van den oogbol . . 100
O o r. Er ontstaat plotslings aan de binnen- of buiten-zijde der oorschelp, een veerkrachtig, pijnlijk gezwel, tusschen de huid en het kraakbeen. Zie bloedoor............103
O or (de punt van het) is een weinig gezwollen, heet en pijnlijh, de haren staan aldaar overeind en de äderen zijn opgezet, de ooren^ew^eji, de hond schudt met het hoofd en krabt de ooren veel. Zie oorkanJcer...........105
O o r (eene verzweering aan het) met verhoogde roode randen en waaruit een dunne etter vloeit, terwijl de zweer er uitziet als had een worm daar ter plaatse gehnaagd. Zie oorhanker.....105
Oor (het uitpuilen van een rood, vleeschachtig, weinig gevoelig gezwel uit het) of den gehoorgang. Zie polypen in het oor.........112
|
||
|
||
|
||
357
Bladj.
Ooren (schudden met en liet krabhen der), het oor inwendig vochtig of met Tcorsten. Zie inwendige oorworm...........108
Ooren (het stinken der), gepaard met äoo/S.sc/klaquo;Z-den, het krabhen der ooren, vocht of korsten er in. Zie inwendige oorworm.......108
Opzwellen (het schielijk) van een deel, nadat de hond geloopen heeft in eene streak waar slangen worden gevonden. Zie adderleet . . 307
|
||
|
||
Paring (verhinderde) aan de zijde van den reu. Zie phimosis............237
Paring (verhinderde) aan de zijde der teef. Zie polypen in de scheede.........245
Per singen op de ontlasting. Zie ontlasting.
Persingen op de ontlasting. Zie ook aambeijen. 207
Pis (filoedige), bij afwezigheid van andere ziekte-teekens. Zie hloedpissen biz. 225 met een geel gekleurde mond en tong. Zie leverontsteking . 161
Pis (als de hond zijn eigen) oplikt is hij bepaald dol. Zie.............64
Pis (onmatige ontlasting van) niet in evenredig-heid staande tot de gebruikte drank, de pis dun en helder als water, het dier steeds dorstig en vermagerend. Zie pisvloed.......229
Pis (de) droppelsgewijs geloosd; door den endel-darm voelt men dat de pisUaas niet siexk gevuld
|
||
|
||
|
||
358
Bladz.
is, en bij eene zachte drukking er op vloeit de pis in een straal naar buiten. Zie droppel-pis uit verzwakking van den hals der blaas . 231
Pislozing (herhaalde aandrang tot), waarbij die slechts droppelsgewijze wordt geloosd, gepaard met stijve houding van lenden en achterbeenen, met den in den endeldarm gebragten vinger voelt men, dat de pishlaas sterk opgezet en zeer beet is. Zie ontsteking der pishlaas . . . 217
Pislozing (de) zeer verminderd of opgehou-den, koorts, bardlijvigheid, bruine of bloedige pis, verzwakking in de lenden, de blaas niet opgezet of steenen er in. Zie ontsteking der nieren................215
Pislozing (herhaalde aandrang tot), de pis droppelsgewijze ontlast, geen koorts o{ ontsteking aan-wezig, de pishlaas sterk gevuld maar niet heet. Zie kramp der pishlaas........219
Pislozing {moeijelijke en pijnlijke) bij aanwezig-heid van een ateen in de pishlaas of Aen pisweg. Zie steenen in de pishlaas of pisweg .... 222
Pislozing {moeijelijke) door naauwheid devvoor-liuid. Zie phimosis..........237
Pokachtig uitslag. Zie huid en uitslag.
Pols (versnelde) en ademhäling,'ko\xde huiveringen, opgevolgd door hitte en dorst, verlies van den eetlust, afgematheid, zijn fcoorisverschijnselen.
Poo ten (zwakte in de) met vermeerderde om-vang der gewrichten. Zie engelsche ziehte . .319
|
||
|
||
|
||
359
Bladi.
Pram men (de) heet, rood, pijnlijk en gezwollen. Zie ontstehing der prammen.......249
Pramm en {eenhard, hoekig, onpijnlijk gezwelin de). Zie Tcnoestgezwel der prammen.....251
Prammen (eene opene verzweering aan de) met omgelcrulde randen, dünne, hloedige, stinkende etter, gemakkelijk hloedend, welig uitgroeijend wild vleesch, het dier dorstig, koortsig, en krachteloos. Zie kanker aan de prammen . . .251
|
||
|
||
Roede (een rood, pijnlijk, wrongvormig gezwel aan den eikel der mannelijke). Zie paraphimosis. 237
Roede {uilvloeijing van slijm of etter uit de mannelijke) Zie uitvloeijing.
Rug (hevige pijn in den). Zie rheumatisme . . 5
|
||
|
||
S chaamspleet (gehreken aan de). Zie uitvloeijing,
houding, gezwellen. Schudden met het hoofd, met de ooren. Zie
hoofd, ooren. Schuim op den mond, bewusteloosheid, loopende
bewegingen met de beenen, kaauwen, gillen, enz.
Zie vollende ziekte..........34
Slaapzucht. Zie bedwelming, bewusteloosheid, rog-
chelende ademhaling.
|
||
|
||
|
||
360
Bladz.
Slikken {moeijelijk) vooral van vloeistoffen, ge-paard met eene stijve houding van het hoofd, en nitvloeijing van slijm uit den mond, de ademhaling weinig belemmerd, en geen vreemd ligohaam in mond of keel. Zie IceelontsteJcing . 130
Slikken (inoeijelijlc) gepaard met versnelde ademhaling, Iwest en braakzucht, pijnlijkheid bij zackte drukking aan den hals, geen vreemd ligchaam in mond of keel. Zie heelontstehing .... 130
Slikken {moeijelijk), gepaard met angst, kwijling, braahzucht, pijn in den mond of de keel, soms openstaanden mond, de toevallen plotselings opge-treden, wrijving van den mond en de keel met de voorpoten. Zie vreemde ligchamen in den mond de keel of de slilcbuis.......121 — 133
Slijmvloed. Zie nitvloeijing.
Spec k sei (overvloedige afsckeiding en nitvloeijing van) uit den mond, zonder andere ziekteteekens. Zie speekselvloed...........124
Speeksel (uitvloeijen van) uit den mond, gepaard met het verlamd afhangen der onderkaak. Zie stille dolheid............71
Speeksel {uitvloeijing van) uit den mond, gepaard met moeijelijk of belet slikken, zwelling aan den hals en koorts. Zie keelontstehing . .130
Speeksel {uitvloeijing van) uit den mond, het dier is angstig, loopt achteruit, krabt, met de voorpooten aan den mond. quot;Lie vreemde ligchamen in den mond, de keel of de slikbuis. . . 121—133
|
||
|
||
|
||
361
Bladz.
|
||
|
||
Stem (de) vemnderd, raauw, als tusschen blaffen en huilen; neiging tot hijten en wegloopen, happen als naar vliegen en schielijke vermage-ring. Zie razende dolheid........63
Stijfheid van den hals, het lijfamp;b der ledematen, gepaard met hardheid der spieren. Zie star-Jcramp..............42
Stijfheid en pijnlijkheid van den hals, de lenden of ledematen, gepaard met het uiten van pijn-lijke Jcreten, vooral bij beweging, de eetlust onge-stoord. Zie rheumatisme........5
Stuiptrekkingen zijn een toeval van vallende ziekte. biz. 34. Eclampsie. biz. 39. Onverteer-bare Stoffen in de maag. biz. 175. Hondeziekte biz. 54. Maag-darmontsteking biz. 158. Vergif-tiging. biz. 166. Wormziekten. biz. 193, St. vijthsdans............324
|
||
|
||
Tanden (geelachtige Ä;orsto aan de). Zie Wijn-steen aan de tanden..........123
Tandpijn, de bond houdt het hoofd scheef, is treurig, laat het eten uit den mend vallen . . 122
Tandvieesch (het) is hlaauwhleurig, verweeJct, gezwollen, dikwijls hloedende; het Tcaauwen moeije-lijk, de tanden staan los en er bestaat een stin-
adem. Zie scheurhuik.......119
|
||
|
||
|
||
362
Bladz.
Teelbal (de) sterk opgetrokken, hard, heet en pijnlijk. Zie ontsteking der teelhallen .... 235
Toev allen na het verlies der jongen. Zie krankzinnigheid...........23
Treurigheid, en verlies van den eetlust, na-dat de bond van meester is veranderd. Zie heimwee. 23
|
||
|
||
Uitslag (pokachtig) aan den luih en de binnen-zijde der aehterbeenen, gepaard met tranende, slijmige oogen en neus, bij jonge honden. Zie hondeziekte............45
Uitslag. Zie huid.
üitvloeijing eener stinkende, etterachtige
vloeistof uit den pisweg, bij reuen, vooral als zij
liggen, gepaard met zwelling der voorstander
klieren. Zie ontsteking en verettering der voor-
• Stander Mieren...........234
üitvloeijing eener slijmige of etteracbtige vloeistof uit de roede, waardoor de haren om dat deel bezoedeld raken en aan elkander kleven, geene ontsteking of zwelling aanwezig. Zie druiperziehte............239
üitvloeijing van etter uit de voorkuid bij aanwezigheid van wratachiige uitgroeisels aan den eikel, Zie vijgwratten aan de roede . . . 228
üitvloeijing van een rood of brninacbtig
|
||
|
||
|
||
363
Blidx.
gekleurd, stinkend, etterachtig vocht uit de schaam-spleet, vergezeld met eene verharde, openstaande haarmoeder, soms zwelling der liesklieren en vermagering. Zie hanker der haarmoeder. . . 241
Uitwerpselen (het eten der eigene), gedurige neiging naar het leger en andere teekens van krarikzinnigheid bij teven, 8—9 weken na eene loopsheid, waarbij niet aan de geslaehtsdrift werd voldaan. Zie krankzinniglieid.......23
Uitwerpselen (het eten der eigene) Zie honds-dolheid..............64
|
||
|
||
Vallende ziekte bij jonge honden. Zie ook tandpijn.............122
Vlekjes op de huid onder aan den bulk. Zie huid,
Verlamming van het achterstel, zonder verlies van gevoel in de achterbeenen, maar gepaard met verminderde of opgehouden pislozing of hloedige pis. Zie nierontsteking ...... 215
Verlamming der onderkaak met neiging tot hijten en wegloopen. Zie stille dolheid. ... 71
Vermagering bij sterke eetlustengoed voedsel, zonder andere ziekteverschijnsels. Zie uittering, 202
Vermagering bij goed voedsel, gepaard met een dikken huik en veranderlijken eetlust. Zie wormziekten............193
|
||
|
||
|
||
364
Bladz.
Vermagering, gepaard met ge durige dor st en onmatige ontlasting eener dunne en water hel-dere pis. Zie pisvloed.........229
Vermagering (schielijke), eene der teekens van hondsdolheid............69
Verstopping van den buik, bij de aanwezig-heid van harde drekstoffen in den endeldarm. Zie ware verstopping.........190
Verstopping van den buik, geen drekstoffen in den endeldarm aanwezig (schijnbare verstopping).............190
|
||
|
||
W e e e n (Het werpen der jongen vertraagd door gebrek aan) het moederdier ligt gezond maar Jcrachteloos of uitgeput, de moedermond is be-hoorlijk geopend, maar de baarmoeder werheloos. Zie weeen (gebrek aan)........272
Werpen (het) der jongen vertraagd, gepaard met uitvloeijing van een stinkend vocht uit de scheede, een of meer./cwg-eraquo; zijn dood. Zie moeije-lijke verlossing...........273
Werpen (het) der jongen vertraagd door eente naauw hehlcen. Zie moeijelijke verlossing . . . 274
Werpen (het) vertraagd door een misvormd jong. Zie moeijelijke verlossing........276
Werpen (het) vertraagd door eene verkeerde ligging van het jong. Zie moeijelijke verlossing. 277
|
||
|
||
|
||
365
|
||
|
||
Bladz.
Zweerenindenneus. Ziell4,tusschende teenen. 322 Zijde(liet omzien naar en bijten in de), gepaard met vermagering bij goed voedsel, en veran-derlijkheid van den eetlust. Zie lintworm. . . 193
|
||
|
||
Ten gemakke van den lezer laat de vertaler nog volgen:
|
||
|
||
|
||
lets over de geneesmlddelen. Auntie aanmendtng en de doses er van, benevens eenelijst van de nicest in gebrtiikzijnile, inde hollandsche en liilijnsche (aal.
|
||
|
||
Het gewigt in dit werkje bedoeld is het medi-cinale, waarvan het pond, 12 oncen, het once 8 drachma's, het drachma 3 scrupels en het scrupel 20 grein bevat. 5 Nederlandsche oncen komen nagenoeg overeen met 16 medicinale — een me-dicinaal once met 3 Nederlandsche looden.
Een theelepeltje wordt gerekend een drachma vocht te kunnen bevatten een eetlepel 5 drachma's.
Als er gesproken wordt van gedestilleerd water, is daarmede bedoeld eenvoudig, overgehaald regen-of bronwater.
De gave (dosis) der middelen is zooveel, als er in 24 nur kan gegeven worden, tenzij het anders staat aangeduid.
De pillenvorm is zeer geschikt om in te geven, men wikkelt de pil in een stukje brood, koek of vleesch, en laat ze gereed maken ter zwaarte van 4—12 grein.
Bij het gebruik van zalven, meet men zorg dragen, dat de bond of andere honden die niet kunnen aflikken. Het beste daartegen voldoet de bedekking met een lap linnen of katoen, die men vastbind.
|
||
|
||
|
||
367
Bij het ingeven der geneesmiddelen plaatst men den hond tusschen de knieen met diens rug naar zieh toe, vat met de linkerhand den snuit, opent den mond, door op de wangen te drukken, en geeft nu met de regterhand het geneesmiddel in, het zoover mogelijk in de keel brengende.
De warme baden zijn dikwijls zeer nuttig. Men maakt die uit kamillebloemen of uit deze met een weinig lavendelbloemen, als men krampstillend of openend wil werken, als de hond een opgeschorten bulk heeft en de huid vast ligt; uit zeepwater of water met potasch als men prikkelend op de huid en tevens bedarend op het zenuwstelsel wil werken; in gewone gevallen gebruikt men enkel het warm water of water getrokken op hooi-zaad; in huidziekten met potasch- of kalkzwavellever. Steeds zorge men dat het bad niet meer dan handlaauw is en dat men den hond er niet langer dan 10 minuten inhoude; is hij er bang voor, dan plaatse men hem eerst in den ledigen badkuip en giete dan het laauwe vocht er langzaam in, terwijl men inmiddels het dier zacht toespreekt. Uit het bad komende wrijft men den hond met een' warmen wollen lap, of plaatst hem op eene warme stoof op een kleed.
Eigenlijke zweetmiddelen zijn bij den hond nimmer aangewezen, daar hij uiterstmoeijelijkzweet.
quot;Wil men de onzigtbare huiduitwaseming zacht
|
||
|
||
|
|||
368
|
|||
|
|||
aanzetten, zie dan de middelen aangewezen in de bladwijzer op zweetmiddel-
Voor de latijnsche benamingen heb ik gebruik gemaakt van de meest gewone, aangezien de scheikundige aau gedurige veranderingen onder-worpen zijn.
|
|||
|
|||
Alantswortel.
liadis helenii.
Aloe.
Aloe succotorina.
Aluin.
Alumen.
Alsemknoppen.
Sumitates Absinthii.
Ammoniakgeest.
Ammonia Liquida. Ammoniakzout.
Sal ammoniac.
|
Inwendig: poeder,/2-l drachm. Bnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; extract 10—30 gr.
Afkooksel 1—2 drachma's op 2—i oncen water.
4—12 grein in pillen of met water. Inwendig.
Inwendig alle 4 nur 4—20 gr. in water opgelost.
üitw. ,/2—! drachma op 't once water.
Inw.: in afkooksel 10—30 gr. met 1—3 oncen water.
Inwendig 20—40 droppels in
eens met water. Uitwendig 1 deel op 4—6
deelen olijf-. raap- of lijnolie.
Inwendig 20—60 grein van het gezuirerde, met water of in pillen.
Uitwendig met water of water eu azijn 1— op 4—8 deelen.
Inwendig 2—i dragmas in poeder of aftreksel met water.
|
||
Anijszaad. Semmenanisi.
|
|||
|
|||
|
|||
369
|
|||
|
|||
Anijsolie. Oleum anisi.
Bilzenkruid.
Herba hyoscyami.
|
Uitwendig 10 grein op 't once reuzel, zeep enz.
Inwendige poeder, 2—12 grein snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;afkooksel, 2 drach-
ma's op 5 oucen water. Inwendig extract, 10—15 gr.
Inwendig, in afkooksel '/z—* grein op 2—4 onoen vocht.
'/a—72 grein inwendig.
|
||
Braaknoot of kraansoog. Nux vomica.
Braaknoot (wateraclitig extract van) Extractum nucis vomi-cae aquosae.
Braakwijnsteen. Tartarus emeticus.
|
|||
Inwendig als braakmiddel 2—6 grein met 1—3 oncen water.
Inw. als oplossend middel 1—4 grein met water, in zeer verdeelde gaven.
20—30 grein in poeders of in afkooksel met water. Inwendig als braakmiddel zonder of met 1—3 grein braakwijnsteen.
Inwendig, 2 drachma's tot 72
once in poeders. Uitwendig, even zoo in zalven.
Inwendig 3maal daags 1—5 grein met een bitter extract of opgelost in water.
Als waschmiddel of om in te
spulten 1 deel op 8 deelen
water. Inwendig 1 op 50 deelen water,
alle half uur 72— 1 ee*quot;
lepel vol.
|
|||
Braakwortel.
Eadix ipecaquanhae.'
|
|||
Buskruid. Pulvis pyrii.
Chinine. Chinine.
Chlorkalk. Hypo Chloris calcicus.
|
|||
|
|||
.
|
|||
|
||||
370
|
||||
|
||||
Chlorwater. Aqua clilorata.
Cosme (poeder van) Pulvis cosmii.
Croton olie.
Oleum crotonis.
Dierlijke kool.
Carbo animalis of poeder van gebrande schoen-zolen.
Doodkruid, de bladen. Herba Belladonnae.
|
Inwendig-verdund 1 deel op 4
deelen water. Uitweudig evenzoo.
Zie Eattenkruid.
Inwendig 2—6 droppels met slijm van arabische gom.
Inwendig in stuipen en st. vijts
dans 5—20 grein. Uitwendig in wondzalven en
bijtmiddelen.
Inw. extract. 3—6 grein.
Uitw. de bladen 1—2 drachma's op 4—6 oncen water in af-kooksel tot lavement.
Inw. poeder van den wortel versch gestampt, 3 maal 1—3 grein.
|
|||
Doodkruid, de wortel. Radix Belladonnae.
Dover (poeder van) Pulvis Doveri.
Duivels-drek. Assa foetida.
Eikenbast.
Cortex quercus.
Geest van Minderer. Spiritus Mindereri.
Gember wortel. Radix zingiberis.
Gentiaan wortel. Radix gentianae.
|
|
|||
Inw. 4—12 grein in poeders.
|
||||
Inwend. 10—20 grein in pillen. 20—60 grein in een lavement.
2—4 drachma's tot een afkook-sel van 4—6 oncen, zoo in-als uitwendig.
Inwendig 2—5 drachma's.
|
||||
Inwend. 10—30 grein in peed.
|
||||
Inwendig in afkooksel 2 drachma's op 2—8 oncen water.
Extract 20—60 grein in pillen of met water.
Poeder '/a—1 drachma.
|
||||
|
||||
|
||||
371
|
||||
|
||||
Gezegende distel. Herba cardui benedicti,
Goudzwavel.
Sulphur auratum anti-monii.
Gutte gom. Gummi guttae.
|
Inwendig extract 20—10 grein in pillen of met water.
Afkooksel 1—2 drachma's op 2—3 oncen water.
Inwendig 10—15 grein in poe-ders of pillen.
3—8 grain, in poeders of met water of 3—5 grein met even-zoo veel zoete kwik en, 10 grein poeder ran arabische gom en water in eens.
72 once op 4 once water in afkooksel in- of uitwendig.
Poeder 2—4 drachma's.
Inw. '/s—'/a grein met water of met spinrag 5—10 grein en een conserf tot pillen.
Uitw. 10—15 grein op 't once gedestilleerd water, als bijt-middel.
Inwendig '/^—S grein. Uitw.l-2grein op 4oucen vocht. Zie ook Dover, poeder van. Inwendig 1—2 drachma's.
|
|||
Heemst wortel, Badix altheae.
Heische steen. Lapis infernalis.
|
||||
Heulsap. Opium.
|
||||
Henlsap (specerijachtige wijn van)
Laudanum liquidum Sy-denhami.
Hoffman's droppels.
Liquor anodinis mine-ralis Hoffmanni.
Houtskool.
Carbo vegitabilis.
|
|
|||
Inw. 20—60 grein met water.
Inw. in poeder 1—1 '/2 drachma. Uitwendig als strooipoeder.
|
||||
|
||||
|
|||
372
|
|||
|
|||
Jalappe wortel.
Radix jalappae.
Jeneverbessen. Baccae juniperi.
Konserfvanjeneverbessen.
Eob juniperi. Jod of Jodium.
Jodium.
Jod potassium. Jodetum Kalicum.
|
Inwendig 10—40 grein.
Inw. poeder 1—3 drachma's.
Inwendig in pillen, likpotten,
enz. 1—3 drachma's. Inw. in pillen '/s—1 grein.
Inw. 4—12 grein met water
1—3 oncen. Uitw. 1 deel op 12 deelenkwik-
zalf of groene zeep.
Inwendig '/a—2 oncen. Uitwendig met sublimaat. Uitwendig met gelijke deelen
olijf- of lijuoiie. Inw. 2—4 drachma's met water,
tot een aftreksel van 4-6 one. Poeder '/a—J drachma. Extract 10—20 grein.
Inw. 10—30 grein met dodojer
van een ei. Uitwendig als kamfer olie, 1
deel op 8 deelen olijfolie.
Uitw. in smeersels 2—4 drachma's
|
||
Kalkwater. Aqua calcis.
Kalmus (de wortel)
Radix calami aromatic!.
Kamfer. Camphora.
Kamfergeest.
Spiritus vini campho-ratae.
Kamilbloemen.
Flores chamomillae vulgäres.
|
|||
Inwendig in warm aftreksel 2—4 dragma's op 2—4 oncen water.
Uitwendig lli—1 once op 2—4 oncen water.
|
|||
|
|||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
373
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kamilbloemen. (olie van) Oleum flores chamomil-lae vulgäres.
|
law. 2—3 dioppels in pillcn of poeders.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwik (zoete). Calomel.
|
kond water getrokken of kweepitten, Iscmpeleenigen tijdgeschud met koud water,
4nbsp; oncen.
Als pnrgeermiddel 3 maal daags
5nbsp;grain, of in eens 3—5 grein met evenveel guttegom.
Tegen buikloop Smaaldaag '/t—l grein.
17
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||
874
|
|||
|
|||
Kwikzalf. ünguentum neapolita-num.
Laurierkerswater. Aqua lauro cerasi.
Lijnzaad. Semen lini.
Loodazijn.
Acetas plumbi liquidom.
Loodsuiker.
Saccharum Satnrni.
|
üitw. 1—2 maal daags dun-netjes medo te smeeron, om de 3 dagen 1—2 dagenuit-scheiden.
Inwendig 20—40 droppels.
Inw. Vz once met water tot een afkooksel van 6 onoen.
Uitw.l —2 drachma's op 6 oncen.
water. Inwendig '/j—3 grein met ver-
dooyende middelen, in poe-
ders of met water. Uitwendigl—Zgreinop 't once
water in oogzlekten. 2—5
grein op 't once water in
huidziekten. Inw. in poeders en drankjes.
20—30 grein.
In poeder en drankjes '^ drachma tot Vj once
In poeder alle uur of halfuur
g—go grein met laanw water. Aftreksel 2 drachma's op 2
oncen water in 4—6 maal
ingeven. Inw. als hraakmiddel 1—2 gr.
van het poeder in eens met
water. Uitwendig in afkooksel! /j once.
op 12 onoen vocht.
|
||
Magnesia.
Magnesia alba.
Magnesia (gebrande). Magnesia usta.
Moederkoorn. Secale cornutum.
|
|||
Nieswortel.
Radix veratrum album.
|
|||
Opium. Zie Heulsap.
|
|||
|
|||
|
|||
375
|
|||
|
|||
Paardenbloemen. (Extract van)
Extractum taraxaci.
Potasch.
Fotassa vcnale.
|
Inwendig 2—i drachma's.
|
||
Inw. 1—I'/j drachma op 4—6
oncen ivater. Uitwendig in oogwaters 10 gr.
op't once Tocht.
Inw. 2—10 grein met water. TJitw. 2 drachma's op 't once renzel, zeep, traan, enz.
Inwendig, poeder 1—2 scrupels in poeders of met water.
Inwendig 1—2 drachma's.
Inw. als vocht Tan Towler 2 maal daags 5—15 droppels met een slijmig afkooksel. Uitwend. als poeder van Cosme hestaande nit: Arsenicum 10 deelen. Cinnabernbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;30 raquo;
Aech van schoen-
zolennbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2 s
Drakenbloed 3 „
Inwendig 1—3 maal daags '/2-2 eetlepels vol, alleen of ge-mengd met de dojer van een ei, om te likken.
Inw. 1—2 drachma's in poeders met heemst wortel, arabische gom, enz. of in water of een slijmig afkooksel. 17*
|
|||
Potaseh-zwavelle ver. Sulphuretum. 'potassii.
Rabarber. Radix rhei.
Rabarber-stroop. Syrupus rhei.
Rattenkruid. Arsenicum. Album.
|
|||
Ricinus of wonderbooms-olie. Oleum ricini.
Salpeter. Nitrnm depuratum.
|
|||
|
|||
|
|||
376
|
|||
|
|||
Salpeter-zuur.
Acidum nitricum.
|
Inw. 24r—40 droppels op 4—6
oncen vocht. Uitwend. 1 drachma op 't once
reuzel of vet.
Inw. poeder 20—30 grein. Extract 20—30 grein.
Inw. 10—30 grein in poeders of pillen.
10—20 grein in pillen.
Inw. 2—3 maal daags '/so—Viz grein in poedera of met rlier thee.
Uitwendig 1—3 grein op't once water of kalk water.
Inwendig V4—1 grein, eerst op-gelost in 50 deelen wijngeest en deze aangelengd met 1—3 oncen water.
Uitwendig, in afkooksels I'/s once op 12 oncen vocht.
Inwend. 2—4 maal daags 5—60
grein in pillen. Uitwend. met potasch en boter
of enkel met groene sfeep. Inwendig 1—2 drachma's met
de dojer van een ei.
Inw. poeder 1—2 scrap, extract 10—20 grein. heetaftreksel 1—2draehma's op 2—4 oncen water.
|
||
Scheerling. Herba cicutae.
Spiesglans. ruw
Antimonium crudum.
Spons, poeder v. gebrande Pulvis spongiae ustae.
Strychnine, salpeterzure Nitras Strychnini
Sublimaat. bijtende Mercurius sublimatus corrosivus.
|
|||
Tabak.
Herba Nicotianae.
Teer.
Fix liquida.
|
|||
Terpentijn olie. Oleum terebinthini.
Valeriaan wortel.
Radix valerianae syl-vestris.
|
|||
|
|||
|
|||
377
|
|||
|
|||
Valkruid of Wolverlei bloemen. Flores arnicae.
Valkruid of Wolverlei •wortel. Radix arnicae.
Venkel olie.
Oleum foeniculi.
Venkel water. Aqua foeniculi,
Vingerhoedskruid.
Herba digitalis purpu-reae.
|
Inw. heet aftreksel met. water 1—2 scrup. op4 onoen vooht. De tinotuur 15—25droppels.
Inw. poeder '/a—1 drachma ofafkooksel 1—2 drachma's op 2—i oncen water.
10—15 droppels in pillen of poeders.
1—3 oncen inwendig.
Inwendig poeder der bladen
12—40 grein. Tinctuur 30—60 droppels. Afkooksel 20—10 grein op 3—4
oncen water.
üitw. 10—15 grein op 'toncc water.
Inwendig 5—15 grein in poeders of met water.
Inwendig als sohielijk werkend braakmiddel 2—5 grein in eens met water.
Uitwendigl op 100—150 deelen water.
Inwendig, warm aftreksel '/2— 1 drachma op 2—3 oncen water, uitwendig evenzoo.
Inwendig 1—2 drachma's in
drankjes.
Inwendig 10—30 grein in water opgelost.
|
||
Vitriool. blaauwe Sulphas cupri.
Vitriool. groene Sulphas ferri.
Vitriool. witte Sulphas zinci.
|
|||
Vlierl?loemen. Flores sambuci.
Vlierstroop. Bob sambnci.
Vlugzout. Sal volatile
|
|||
|
|||
|
|||
878
|
|||
|
|||
Waterdrieblad of waier-klaver. Trifolium aquaticum.
Wijnsteenzure potasch. onzijdige Tartarus tartarisatus.
Wilgenbast. Cortex salicis.
|
Inwend.: extract '/a—Idrachtna afkooksell—3 drachma's op 2—6 oncen water.
Inwendig 1—4 drachma's in poeders of oplossingen, niet met zuren of zorezoaten.
Inw.: poeder '/a—1 draohma. Extract '/a—1 scrupel. Afkooksel 2—i drachma's op 2—4 oncen water.
|
||
|
|||
quot;Witten nieswortel. zie nieswortel.
Wonderzout. Sal Glauberi.
IJzer. koolzuur Carbonas ferri.
IJzer vijlsel. Limatura ferri.
IJzer oxyde.
Aethiops martialis.
IJzer oxyde hydraat.
|
Inwend. 1—6 drachma's in water opgelost.
In poeders of pillen 10—60 gr. In poeders ofpillen 10—30 gr. In poeders of pillen 10—30 gr.
|
||
Inwendig als tegengif 1—4 drachma's; het meet zoo versch mogelijk bereid zijn en met warm water worden toegediend.
Inwendig: poeder 1—2 scrap.
|
|||
Zeeajuin.
Radix scillae maritimae.
Zinkbloemen. Flores zinci.
|
|||
Inwendig 10—20 grein in poeders.
Uitwendig in oogzalf 1 op 12 deelen reuzel of ongezouten boter.
Oogwater, l'/j grein op 't once vocht.
|
|||
|
|||
|
|||
379
|
|||
|
|||
Zoete kwik. Zie kwik.
Zoutzuur.
Acidum muriaticum.
Zwavel, bloem van Flores sulphuris.
Zwavellever. Zie potasch-zwavellever
Zwavelzuur.
Acidum sulphuricum.
|
Inwendig 10—15 grein op 2-4 onceu water.
Inwendig 2—6 drachma's in poeders.
#9632; t .#9632;
Inw.: 6—10 grein met 2-4 oncen water of een slijmig afkooksel.
üitw. 10 grein op 'tonce water.
|
||
|
|||
Tot het bekomen van. een algemeen overzigt laat de vertaler hier volgen:
|
|||
|
|||
|
||
um:
|
||
|
||
Systhematische Bladwijzer.
|
||
|
||
Voorredc............... Bladz.nbsp; nbsp;III
Inleiding................gt;nbsp; nbsp; nbsp; Vü
EERSTE AFDEELING.
Ziekten die het geheele ligohaam aandoen.
BEBSTE HOOFDSTÜK.
Koortsen.
1.nbsp; Ontstekingskoorts..........nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1
2.nbsp; Katarrhale koorts..........nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;3
3.nbsp; Rheumatische koorts.........nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5
4.nbsp; Gastrische koorts ,....-.....nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 9
6. Zenuwkoorts............nbsp; nbsp; nbsp; 12
6.nbsp; Botkoorts.............nbsp; nbsp; nbsp; 15
7.nbsp; Typhus..............nbsp; nbsp; nbsp; 17
8.nbsp; Tnsschenpoozende koorts........nbsp; nbsp; nbsp; 21
TWEEDE HOOFDSTDK.
Zenwwziekten.
1.nbsp; Heimwee......#9632;.......nbsp; nbsp; nbsp; 23
2.nbsp; Krankziuuigheid...........nbsp; nbsp; nbsp; 23
3.nbsp; nbsp;Onmagt..............nbsp; nbsp; nbsp; 26
4.nbsp; Beroerte. ...quot;..........nbsp; nbsp; nbsp; 27
5.nbsp; Yerlamming............nbsp; nbsp; nbsp; 29
|
||
|
||
|
||
381
|
||
|
||
6.nbsp; Yallenäe ziekte...........nbsp; nbsp; nbsp; 34
7.nbsp; Stulpen..............nbsp; nbsp; nbsp; 39
8.nbsp; Zinvaug..............nbsp; nbsp; nbsp; 40
9.nbsp; Starkramp.............nbsp; nbsp; nbsp; 42
10.nbsp; Hondeziekte............nbsp; nbsp; nbsp; 45
11.nbsp; Hondsdolheid............nbsp; nbsp; nbsp; 61
TWEEDE AFDEELING.
Ziekten van bijzondere deelen. EEBSTB HOOPDSTUK,
Ziehten van het hoofd,
1.nbsp; Hersenontsteking..........nbsp; nbsp; nbsp; 85
2.nbsp; Oogziekten.............nbsp; nbsp; nbsp; 86
o) Oogontsteking uit venvonding.....nbsp; nbsp; nbsp; 86
5) Katarrhale oogontsteking.......nbsp; nbsp; nbsp; 89
c)nbsp; Rheumatische oogontsteking......nbsp; nbsp; nbsp; 91
d)nbsp; Vlekken op het oog.........nbsp; nbsp; nbsp; 93
e)nbsp; Graauwe staar...........nbsp; nbsp; nbsp; 95
/) Zwarte staar...........nbsp; nbsp; nbsp; 97
g) Waterzuoht van den oogappel ....nbsp; nbsp; nbsp; 99
ä) Het nitzakken van den oogbol ....nbsp; nbsp; 100
3.nbsp; Ziekten van het oor.
a)nbsp; Bloedoor............nbsp; nbsp; 103
b)nbsp; Oorworm............nbsp; nbsp; 105
c)nbsp; Loopende ooren..........nbsp; nbsp; ]08
d)nbsp; Polypen in het oor.........nbsp; nbsp; X12
e)nbsp; Vemaauwing van den gehoorweg ....nbsp; nbsp; 113
4.nbsp; Ziekten der neusholte.
a)nbsp; Zweeren in den neus.........nbsp; nbsp; nbsp; 114
b)nbsp; Polypen in den neus.........nbsp; nbsp; nbsp; Hg
c)nbsp; Wormen in de voorhoofdsboezems . . .nbsp; nbsp; nbsp; 117
5.nbsp; Ziekten der mond- en keelholte
a)nbsp; Wratten in den mond........nbsp; nbsp; 118
b)nbsp; Spruw..............nbsp; nbsp; I19
c)nbsp; Schenrbuik............nbsp; nbsp; Hj
|
||
|
||
i L
|
||
|
||
d)nbsp; Vcrwondingcn in den mond. . . , . .nbsp; nbsp; 121
e)nbsp; Ziekten der tanden........ .nbsp; nbsp; 122
f)nbsp; Speekselvloed . ..........nbsp; nbsp; 124
y) Ontsteking der oorklieren.......nbsp; nbsp; 125
TWEEDK HOOFDSIUK.
Ziekten van den hals,
1.nbsp; Ontsteking en vcrgrooting der schildklier. .nbsp; nbsp; 127
2.nbsp; Keelontsteking,...........nbsp; nbsp; 130
3.nbsp; nbsp;Vrecmde ligchamen in de keel......nbsp; nbsp; 133
DEKDE I100PD3TUK.
Ziekten der borstwerktuigen,
1.nbsp; Zgdewee..............nbsp; nbsp; 136
2.nbsp; Longontsteking...........nbsp; nbsp; 138
3.nbsp; Borstwaterzuoht...........nbsp; nbsp; 142
4.nbsp; Waterzacht van het hartezakje.....nbsp; nbsp; 145
6. Longtering.............nbsp; nbsp; 146
6.nbsp; Aamtorstigheid...........nbsp; nbsp; 151
7.nbsp; Kramphoest.............nbsp; nbsp; I54
VIERDE HOOFDSTÜK.
Ziekten der spysverteringsuierktuigen
1.nbsp; Ontsteking van het buikrlies ......nbsp; nbsp; 157
2.nbsp; Maag- en darmonsteking .......nbsp; nbsp; 158
3.nbsp; Leverontsteking - ..........nbsp; nbsp; 160
4.nbsp; Koliek..............nbsp; nbsp; 162
5.nbsp; Vergiftigingen...........nbsp; nbsp; 164
6.nbsp; Verlies van den eetlust........nbsp; nbsp; 175
7.nbsp; Braakzucht............• •nbsp; nbsp; 176
8.nbsp; Buikloop en loop...........nbsp; nbsp; 179
9.nbsp; Hardlijvigheid............nbsp; nbsp; 190
10.nbsp; Wormziekten............nbsp; nbsp; 193
11.nbsp; Geelzucht............nbsp; nbsp; 197
12.nbsp; Vetzuoht.............nbsp; nbsp; 201
13.nbsp; Uittering .............nbsp; nbsp; 202
14.nbsp; Buikwaterzucht...........nbsp; nbsp; 204
|
||
|
||
|
||
888
15.nbsp; Aamberien.............nbsp; nbsp;207
16.nbsp; Uitzakkmg van den endeldarm . , . . .nbsp; nbsp;209
17.nbsp; Ontsteking van den aars........nbsp; nbsp;212
VIJPDB HOOFDSTDK
Ziehten der pisafseheidingawerhiuigen, en damp;gt; geslaehts-deelen.
1.nbsp; Ontsteking der niercu. ........nbsp; nbsp;215
2.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; v „ pisblaas......• •nbsp; nbsp;217
3.nbsp; Blaaskramp . #9632;,......... .nbsp; nbsp;219
4.nbsp; Graveel . . •.............nbsp; nbsp;222
5.nbsp; Bloedpissen............nbsp; nbsp;225
6.nbsp; Pisvloed..............nbsp; nbsp;229
7.nbsp; Droppelpis.............nbsp; nbsp;231
8.nbsp; Ontsteking der yoorstander klieren ....nbsp; nbsp;234
9.nbsp; ' n van den balzak en de ballen . .nbsp; nbsp;235 Kraquo;. Phimosis on Paraphimosis .......nbsp; nbsp;237
11.nbsp; Drniperziekte. ............, .nbsp; nbsp;239
12.nbsp; Het uitzakken der baarmoeder......nbsp; nbsp;241
13.nbsp; Polgpen en gezwellen in de baarmoeder . .nbsp; nbsp;245
14.nbsp; Ranker der baarmoeder....... .nbsp; nbsp;248
15.nbsp; Ontsteking der prammen........nbsp; nbsp;249
16.nbsp; Knoestgezwel en kanker der prammen . . .nbsp; nbsp;251
ZESDE HOOFDSTDK.
Breuhen.
a) Navelbreuk............nbsp; nbsp;256
h) Liesbreuk..................nbsp; nbsp;256
c)nbsp; Balzaksbreuk...........nbsp; nbsp;257
d)nbsp; Schenkel of dijebrenk........nbsp; nbsp;257
e)nbsp; Flankbreuk............nbsp; nbsp;258
f)nbsp; Vleesohbreuk...........nbsp; nbsp;267
g)nbsp; Waterbreuk...............nbsp; nbsp;268
h) Bloedbrenk............nbsp; nbsp;268
i) Krampade'rbreuk..........nbsp; nbsp;269
j) Breuk van den moederband......nbsp; nbsp;269
|
||
|
||
|
||
884
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Mocyelyho verlossingen . ,........nbsp; nbsp; 270
ACHT8TE HOOFDSTUK.
SuideieMen.
A.nbsp; Acute hoidziekten ......•••••nbsp; nbsp; 380
1.nbsp; Zoogenaamde pokken . . i • . . • • •nbsp; nbsp; 280
2.nbsp; Typhusuitslag..........17 en 280
3.nbsp; Warmteblazen............nbsp; nbsp; 281
4.nbsp; Vettige haarworm..........nbsp; nbsp; 281
B.nbsp; Chronische hnidziekten .........nbsp; nbsp; 283
1.nbsp; Jeuken der huid...........nbsp; nbsp; 283
2.nbsp; Drooge. roode haarworm........nbsp; nbsp; 284
3.nbsp; Zemelachtige haarworm ..,..•••nbsp; nbsp; 285
4.nbsp; Schuhachtige haarworm....., . .nbsp; nbsp; 286
5.nbsp; Schürft . . .........•. . .nbsp; nbsp; 287
C.nbsp; Parasiten der huid...........nbsp; nbsp; 294
1.nbsp; Luizen ,.............nbsp; nbsp; 294
2.nbsp; Vlooijen..............nbsp; nbsp; 296
3.nbsp; Haarluizen.............nbsp; nbsp; 297
.4. Schrurftmijten............nbsp; nbsp; 298
5.nbsp; Ettermijten.............nbsp; nbsp; 228
6.nbsp; Teken...............nbsp; nbsp; 299
NEGENDE HOOFDSTUK.
Wanden.................nbsp; nbsp; 301
TIBNDE HOOFDSTUK,
Beenbreuhen..............nbsp; nbsp; 310
ELFDE HOOFDSTUK.
Ontwrichtingen.............nbsp; nbsp; 316
Aanhangsel van den vertaler.
Engelsche ziekte...........nbsp; nbsp; 319
Draaiziekte..............nbsp; nbsp; 322
Worm in het cog...........nbsp; nbsp; 323
st. Vijts dans.............nbsp; nbsp; 324
|
||
|
||
|
||
Alphabetisch Register.
|
||
|
||
Aambeijen.................207
Aamborstigheid................ 151
Aanslag aan de tanden.............123
Aarsmaden........•quot;....,... 194
Aarsklieren, verettering der.....,.....212
Aars, ontsteking aan den............194
Ademhalingen. getal der...........Inl. XX
Aderlating............,.....325
Adderbeet..................307
Aderspat van de inwendige zaadader........299
Aetheriseren.................265
|
||
|
||
Baarmoederbrenk...............259
nnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; kanker der.......,.....248
laquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; polijpen in de............ 245
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; snede........, ,.....275
gt;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; uitzakking der...........241
|
||
|
||
|
||
386
Bad, (over het) in 't algemeen .... 367 en Inl. xtiii
9 afleidend, bedarend.............44
Balzak, ontsteking van den......, . . . . 236
Balzaksbreak................257
Beenbreak......i...........310
Beenweekhoid................319
Beet, adder.................307
Bekken, een te naauw.............274
Beklemde break...............264
Beroerte...................27
Bijklaauwen, het afkuippen der, en nagels......325
Blaas, zie pisblaas.
Blaassteek.................221
Blaassteenen........,........222
Bloeding..................302
Bloedoor (inleid.) xy.............i 103
Bloedstelpen.................302
Bloedzuigers.................326
Blntsvlekken. .................18
Borstwaterzucht ............... 142
Borstsmiddel, oplossend, floimlozend........155
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;krampstillend, yerzachtend.......156
Boschmijt...................299
Braakmiddel als do outlasting mag worden aangezet . . 54 Braakiniddel bij yermeerderde ontlasting. ...... 187
Braakmiddel, schiellijk werkend..........171
Braakmiddel, gewoon..............54
Braakzucht....... *.........176
Braakstillend middel..............179
Broken, over het (inl.) xyii...........178
Brandwonden................309
Break, basrmoeder...............259
„ balzaks................257
„ beklemde...............264
|
||
|
||
|
||
887
raquo; bloed.................268
raquo; bnik.................258
n dije................. 257
n flanken.............laquo;..;•• 251
raquo; krampader. ......... ..1.,, 269
raquo; lies......... . .. . , . , . , 246
, moederband..............269
raquo; navel.................256
b omrare................ 267
b Schenkel................267
b valsche................267
b vleesch. .'..............267
b water................268
Breuksnede.................266
Buikloop..................179
Bnikpijn.................... 162
Buikvlies, ontsteking van het........ . • . . 157
Buikwaterzuoht................204
|
||
|
||
Castreren, zie snijden
Cataract..................97
Catheter binnen te brengen........... 221
Chloroformiseren . . . . i..........265
|
||
|
||
Dampigheid........ . ......... . . 151
Dans, st. Vijts................324
Darmontsteking ...............158
Darmsteenen................. 162
Darmwee..................162
Diarrhöe................... 179
|
||
|
||
|
||
388
Dolheid, bonds................61
9 razende................64
, stille................71
Dolworm, het snijden van den..........329
Doofheid..................113
Doorloop..................188
Doses der geneesmiddelen (Inleid.).......xn 376
Draaiziekte.................332
Dragttijd..................270
Druiperziekte................239
|
||
|
||
Eetlust, verlies van den.............175
Endeldarm, uitzakking van den..........209
Engclsche ziekte...............319
Etheriseren.................265
Etterdragt, het plaatsen van een.........326
Ettermijt de.................298
|
||
|
||
Flankenbreuk................258
|
||
|
||
Gastrische koorts...............9
Gave der geneesmiddelen zie doses.........
Geelzucht................... 197
Gehoorweg, het toegroeijen van den. . . . . . . .113
Geneesmiddelen, gave der, zie doses........
. „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; toediening der........366, 367
snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; vorm der............366
Gewigt...................366
|
||
|
||
|
||
889
Gewondheden......•......... 301
Gozwel, krop................127
Gfezwellen, knobbelachtige, in de prammen......251
anbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;knoest, ia den bulk..........192
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;sponsacktige, aan de roede.....215, 237
bnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; laquo; - in de sckeede.......245
snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;vezel, in de prammen.........251
Graaawestaar................95
Graveel..................222
|
||
|
||
Haarluis........... .. '...... 297
Haarworm, roode..........r . . . , 284
snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;schnbaohtige............296
gt;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;yettige...............281
*nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Tretende............., 287
r,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;zemelacktige............ 285
HardliJTigheid........raquo;..,..,. 190
Hartezakje, waterznoht van het.......... 145
Heimwee................, . 23
Herpes, zie haarworm.
Hersen ontsteking...............85
Ilitte blazen................. 281
Hoest, kramp of prikkel . i ,..........154
Holle tanden.............., , 123
Hond, instinkt van den ...,.•.....In], vm
s karaktereatiek van den........„ ix
•nbsp; nbsp; nbsp;Iceftijd van den..........„ xiv
v ligchaamsgesteldbeid Tan den .-...,. B xv
s tandwisseling Tan den........., xiy
raquo;#9632; rust en beweging, Tan den . ...... , six
•nbsp; nbsp; nbsp;Toedsel Tan den . ........... a xti
s Toortteling van den.........„ xsi
|
||
|
||
|
||
390
Hond wassohen en baden van den. ..... InL xtiu
„ . zenawstelsel van dea ......gt;• snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; XT
Honde ziekts................nbsp; nbsp; 45
Honds dolheid................nbsp; nbsp; 61
Hondshonger................nbsp; 176
Hnid, jeuken der...............nbsp; 283
Huidziekten, acute ,.............nbsp; 280
#9632; „• olironisohe of slepende........nbsp; 283
|
||
|
||
Indigestie..................184
Ingewaadswonnen...........t... 193
|
||
|
||
Jeuken der huid...............283
„ . raquo; ooren. ...,....•.••'•• 108 Jioht................... 9
Jong, een dood, in de baarmoeder........ . 272
„, een te grpot, in de baarmoeder...... . . . 276
„ verkeerde ligging van bet......... 277
Jongcn, zie werpen..........
|
||
|
||
Kanker aan bet oor............• • JflS
s in. de baarmoeder............ 248
s in, de prammen. . .... . . . . . . • 251
Katarrhale koorts............... 3
, . oogontsteking .......... . . 91
Keel, graten, beenderen, enz. in de ... . . • ... 133
Keelontsteking., ........ ........... • 130
Keizerssnede................. 275
|
||
|
||
|
||
391
Klicsteren. Zio lavement . .
Enobbeltering ................ 14.7
Enobbels in de prammen ............ 251
Enoestgezwel in den bnik. ^ ..gt;..,.. . . 193
Koliek...................162
Koorts, gastrische,.............. 9
b katarrbale...............3
a koude. Zie tusschenpozeude
raquo; ontstekings .. • ,...........1
„ rheumatische.............• 5
„ rot.................IS
s slijm, zie gastrische koorts. ..,....• 10
raquo; tussohenpozende.............21
v zenuw. ............... 12
Kortademigbeid. ......r...... •• 151
Körten, het der ooren en van den staart......327
Krampstillende middelen gt; ...........60
Krampader breuk ..lt;lt;lt;.laquo;........269
Kramphoest..................154
Ejrampkoliek.................192
Krampwekkende (tetanische) vergiften.......174
Krankzinnigheid...............23
Krenpelheid.......- . . ........309
Kropgezwel.................127
Kunstbewerking. Zie operation. #9632; •
|
||
|
||
Lavement, over bet zetten van een........326
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;om de outlasting te bevorderen.....827
*nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;om de ontlasting te verminderen ..... 185
raquo; gewoon .............. 3
'#9632;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;pijnstillcnd ......... 158, 196, 221
Levetontsteking...............150
|
||
|
||
|
||
Lintworm.................. 194
Longontsteking................138
Loop, de ..................t88
Losse tandcn..............• • 123
Lois, de haar...............• 297
Loizen...................294
|
||
|
||
Maagmiddel.................11
Maag, ontsteking der.............158
Mijt, de etter................198
„ de bosoh of bonds............299
„ de schürft .................... 298
Misgebooorten .......... ^.....276
Moegelgke geboorten of verlossingen........271
Mond, verwondingen in den...........128
Mond, wratten in den.......•.....118
Mondklem.................42
|
||
|
||
Navelbrenk.......... . .......256
Nens, polijjicn in den.............116
„ zweeren in den.............114
Nieren, ontsteking der.............215
|
||
|
||
Onderslaan.................272
Onmagt,...................27
Oogwater, pgnstillend. ...........88, 90,93
, oplossend...............94
.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; verkoelend.............87
|
||
|
||
|
||
Oogwater, versterkend.............88
Oogzalf, versterkent'e.............93
Oog, draadworm in het.............323
Oogappel, waterzucht van den..........99
Oogbol, uitzakking ran den ...........100
Oogen, verwonding der. ............86
„ vlekken op de.............93
Oogontsteking katarrhale............89
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; rheumatische...........61
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; wit verwonding..........86
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; uit een worm in het oog.......323
Ontsteking aan den aars............212
snbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van den balzak...........235
laquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ het borstvlies..........136
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; raquo; )gt; buikvlies...........157
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;der darmen.............158
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van den gehoorweg..........108
ftnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; aan den hals...........125, 130
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; der hersenen............85
laquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; raquo; lever..............160
ftnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; s longen.............138
,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ft maag.........'. ... 158
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ nieren.............215
„ .nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ pisblaas............217
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; a prammen............249
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; , schildklier...........127
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ teelballen............235
ftnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; laquo; voorstander klieren........234
Ontstekings koorts..............1
Ontwrichting................316
Ooren, loopende...............108
M het körten der.............327
Oorkanker.................105
Oorklioren, ontsteking der............125
|
||
|
||
|
||
894
Oorworm, inwendige..............108
„ nitwendige.............105
Operatie, van het katarakt...........96
„ om den gehoorweg te openen.......114
„ der slokdarmsnede...........134
, om het borstwater af te tappen......146
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;, , buikwater „ „ „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .....207
„ in pisopstopping, blaassteek .......221
„ der aambeijen.............209
,, aan den uitgezakten endeldarm......211
„ der steensnede...........218, 224
,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ spaanscbe kraag..........288
„ om polypen te verwijderen .... 115, 117, 246
„ van bet kanker gezwel.........254
laquo; om eene breuk binnen te brengen (taxis) . . .265
„ der beklemde breuk, breuksnede......264
„ der buik of baarmoedersnede, keizersnede. . . 275
B om de baarmoeder weg te nemen......243
„ der herstelling van outwriohtingen.....31
Oplossende middelen........5, 57, 126, 129, 250
Ouderdom, kennis van den, dea bonds ..... Inl. xiv
|
||
|
||
FarapMmosis................237
Parasiten...................294
Phimosis......., ,.........237
Pisblaas. kramp der,.............219
, ontsteking der,............217
* steenen in de.............222
Pisdrijvende middelen......... 142, 144, 145
Pisopstopping................231
Pisvloed .................. 239
Piswerktnigen, ziekten der............214
|
||
|
||
|
||
S95
Pokken.................49,280
Polsslagen................Inl. txiii
Polijpen der baarmoeder en scheede........245
„ in bet oor..............112
, der nensbolte.............116
Prammen. kaoker in de.............351
„ knobbels in de ............251
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;ontstekiug der............249
Prikkelboest.................154
Puistachtig uitslag..............49
Purgeermiddel, zacht werkend.....161, 164, 165,192
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;sterk.............11, 41
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;hevig..............41
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;verkoelend..........137, 291
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;liij leveraandoening, wormen.....254
Pijnstillende middelen.............221
|
||
|
||
Begtstijvigbeid................nbsp; nbsp; 42
BhetuUatiscbe koorts..............nbsp; nbsp; nbsp; 5
Bbeumatiscbe oogontsteking...........nbsp; nbsp; 91
Eotkoorts..................nbsp; nbsp; 15
|
||
|
||
Scbeede, polijpen in de...............245
Scbenkel breuk..................257
Scherpe vergiften.................198
Scbeurbuik....................119
Scbildklier, ontsteking en verbarding der.......127
Scbabacbtige baarworm of herpes..........286
Schürft......................288
Slijmkoorts....................10
|
||
|
||
|
||
396
Slijmtering....................146
Slijmvloed uit den pisweg..............239
Slikbuis, vreemde ligohamen in de..........133
Slokdarmsncdo..................134
Snijdcu van reuen........_.........328
„ „ teven.................828
„ „ den dolworm..............329
Spalkverband...................312
Speekselvloed....................124
Speenen. Zie aambeijen.
Spekschurft................, ... 281
Spijsvertering, gebrekkige............175, 184
Spit in den rug.................. 6
Sponsachtige gezwellen...............245
Sprnw......................119
Staar graanwe...................95
„ zwarte...................97
Staart, het körten van den.............327
Starkramp....................43
Steenen, darm...................162
„ in de pisblaas of den pisweg......222, 233
Stuipen der zoogende honden............39
Stijfselverband..................313
|
||
|
||
Tanden. de .................Inl. xm
v beenbederf aan de...........52, 123
„ aanslag aan de...............123
Tandpijn.....................122
Teek of hondsmijt.................299
Teelballen, ontsteking der..............235
Teenen, ontsteking en yerzweering aan de.......322
Tegengiften, tegen helschesteen...........162
|
||
|
||
|
||
897
Tegengiften tegen kraansoogen............174
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ loodmiddelen...........174
•nbsp; „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632; „ ramp;ttekruid............171
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632; laquo; spaansche-vliegen.........172
•nbsp; raquo;• •nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ sublimaat............172
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; . raquo; verdoovende vergiften.......173
.Tering, long.....................144
raquo; uit....................202
Tongworm zio dolworm.
Tussohenpozende koorts..............21
Typhus.....................17
„ uitsl.-ig...................16
Uger. Zie prammen.
Uitslag, sehubachtig................286
„ schürft................, . 288
„ typhus................., 19
„ zemelachtig................... raquo;: laquo; 285
„ ziekten..................., 280
Uittering..................... 203
Uitzakking der baarmoeder.............241
b van den endeldarm.........., . 209
•raquo; #9632; #9632; raquo; oogbol............. 100
Vallende ziekte ..,,.,,.,,,.,,..,, 34
Verband, spalk .....,,,,.,,., ^ ,,, ai?
raquo; stijfsel. .,...,,.,..,,,,, r 315
Yexbloeding. ...,......,,,,......,302
Ywdoovende vergiften ...,.,,,,,,.....ifift
Veiettering der aarsklieren . , ........ . . . , . 234
|
||
|
||
|
||
398
Vereftering der voorstander klieren........235
Vergiftiging met scherpe vergiften.........168
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ kraansoogen..........174
,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;n uitdroogende vergiften.......169
mnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;„ verdoovende vergiften .......168
Vergroeijing van den gehoorweg........ . 113
Verkoelende middelen........bl. 213, 8, 25, 8^
Verkoudheid. Zie katarrliale koorts.........
Verlies van den eetlust.............175
Verlammingen................ 29
Verlossingen, moeijelijke............ 271
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;natuurlijke............270
Versterkende middelen...........12,15 120
Verstopping van den bulk............190
Verstoppings-koliek..............163
Verstuiking.................216
Verwondingen................301
nnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;in den mond...........121
Verzaohtende middelen.............181
Vetzuoht..................201
Vetsohurft......,...........281
Vleesohbreuk................267
Vlekkcn op liet oog.............. 93
Vloed, pis.................229
,, speeksel...............124
Vlooijen..................296
Voe'ding van den bond...........Inl. xn
Voeten, verwonding der.............306
Voorhoofdsboezems, wormen in de.........117
Voorstander klieren, verettering der........324
Vreemde ligcbamen in den mond.........121
,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; *nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;s de keel...........133
Vretende haarworm of herpes........• • 287
Vijts dang, St..................324
|
||
|
||
|
||
Warmtebuilen...................281
Waterbreuk....................268
Waterzucht, balzaks, zie waterbreuk
inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;borst.................142
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;bnik.................204
„nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van het hartezakje...........145
t,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van den oogappel. ...........99
Weeen, het ontbrekeu der............, . 272
Wijnsteen aan de tanden..............123
Windkoliek....................163
Windbrekende middelen...............165
Windznoht....................165
Woekerdieren...................294
Wonden..........,..........801
Wondmiddel, zuiverend en pijnstillend.........Ill
Wormen, ingewands................193
t in de longslagader. .••.........154
raquo; in bet oog................233
s in de Toorhoofdsboezems..........117
Wormkoliek....................163
Wratten aan de geslacbtsdeelen. ... ....... 223
a in den mond .•••........... 118
|
||
|
||
Zaadmelk.....................164
Zamentrekkende middelen............ 116, 243
Zemelachtige haarworm of herpes.......... 285
Zcnuwkoorts ................... 12
Zenuwstelael (inleiding)...........laquo; . . . zt
Zennwzlekten................... 23
|
||
|
||
|
||
400
|
||
|
||
Ziekten over de, in het algemeen (inleid.) ...... .. vm
Zijdewee..........,..........136
Zinvang......................40
Zuur in de maag..................187
Zuur temperende middelen.......178, 179, 182, 176
Zwangerheid en dragttijd..............270
Zwarte staar....................97
Zweeren op het slijravlies van den neus........114
„ tasschen de teenen..............322
Zweetmiddcleu, ..... ^ .. ,........ . 185
, . verkoelende ............... 8
|
||
|
||
quot; '
|
||
|
||
|
||
|
||
*#
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
!'Jii.
|
||
|
||
|
||
^ *.
|
||
|
||
•
|
||
|
||
*
|
||
|
||
•M:
|
||
|
||
|
||
.raquo; ^
|
||
|
||
m I
|
||
|
||
|
||
:
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||