|
|||
EMMPEST,
|
|||
|
|||
BESCHREVEN NJAR HÄREN ÄÄRO, OORSPRONG EN VERSPREIDiNG,
BENEVENS HARE GENEESWUZE.
Bijeenverzamcld nil de besle Sclirijvers ;
Voorafyvgam van eene horte GescUedamäer
Bunäerpeü, mi yevolgd door de opgabe van
te nemen Politie-Maatregclen, om de in-
sleping of äeverdere verspreiding die?-
sieUe te stuiten.
|
|||
|
|||
J. A. ALERS,
Rijkt-Veeartraquo; der late Hlaraquo;e, laquo;c '. (iraveohage.
|
|||
|
|||
'lt;^S^
|
|||
|
|||
(50 Ex./^ 10,-
|
100 Ex, f 17,50.
|
||
|
|||
|
||
|
||
|
||
E
|
||
|
||
|
||
DE RINDERPEST.
|
||
|
||
|
||
;.-, M-' -
|
||
|
||
|
||
|
||
DE KUNDERPEST,
|
||
|
||
BESCHREVEN NAAR HAREN AARD, OORSPRONG EN VERSPREIDING,
|
||
|
||
BENEVENS HARE GENEESWIJZE.
Bijeenverzameld nil de beste Schrijvers;
VOOKAFGEGAAN VAN EBNE KOSTE GESCHIEDENIS DER
RWiDERPEST, EN GEVOIOD DOOR DE OPGAVE VAN
TE NEUEN POUTIE-MAATREGELEN. 0raquo; DE li\-
SIEPISG OF DE VERDERB VERSPREIDING
DIER ZIEKTE TB STUITEN,
DOOE
X Ä. ALERS,
RÜks-reearis der Isfe Klasse te 's Gravenhage.
Is? $£?amp; %.raquo; c%.
\i*mf \ ok
\6 \lfo4gt;iv /gt;/
|
||
|
||
|
||
g. b. van öQda^. ^^l^-^^^
18 65.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
Wat heeft aaoleiding gegeveu lot deze Uilgavc?
|
||
|
||
De wensch om aan de lelanghehbenden en belangstellenden bij de geduckte ramp, die den Nederlandschen Veedapel teisteH, in deze weinige bladen eene practische handleiding aan te bieden, bij de vele scheeve en halve toorstellingen, die aan de zoogenaamde Run-derpest, beter genoemd Veetyphus, tot zelfs in Couranten artifcelen toe worden gegeven; opdat vele Veehouders en ook Veeartsen zou-den worden teruggehouden op eigen gezag te handelen, een eigen gezag, dat niet zeldenzijn grand vindt in eigenbelang, icaardoor de voort-gang der ziehte nimmer bestreden, maar wel de verwoestingen, die zij aanrigt, op groote raquo;chaal in de hand gewerkt zal worden.
Wat van de beste practische schrijvers ander mijn bereik lag, heb ik daartoe verza-meld, mij zorgvuldig van geleerde wetenschap-pelijke beschauwingen onthoudende, die loch op zieh zelven, geen practisch nut hehben, vooral voor den aningewijden, en die ik gaarne later
|
||
|
||
|
||
ami letere handen sag toevertrouwd. Alleen mijne denkbeelden over den aavd van het Contagium /teb ü- eenigszins meer moeten mtmhkelen, omdat die ten gronddag liggen nun de hehandelde Politie-Maatregelen.
Fm zoo geef ik vrijmoedig deze hladen ami de beoordeeling van icetenschap en practijk over, in liei vertromoen dat zij een geopend oog en oor zidlen vinden en hin eene ver-seJioonende heoordeeling zal ten deel vollen.
Voorloopig dank seggende aan den geaclden . ITitgever voor zijne evenzoo belangelcoze me-dmei-king, hoop ik dat dit werkje, op eene ruime scltaal, tot leJtoud van den Nationahn Rijkdom, al het nid zal dichten, dat ih mij daarvan heb voorgedeld.
'•HAGE, Svptemher 1865.
De Scheijver.
|
||
|
||
|
||
RUNDEBPEST, Pestis bovinus, Typhus Contagiosus bourn, Typhus gangliaris, Maladie epizoötiquo des Vaches, Viehpest, Hornvieh-zeuehe, Löserdüre, Ganglientyphus.
BEPALING en GESCHIEDENIS.
Deze ziekte is eene aan het nmderge-slacht eigen, zeer gevaarlijke typheuse, epizootisch heerschende ziekte, welke slechts door middel van eene nit de zuidelijke en oostelijke streken van Europa en de daaraan grenzende landen van Azie tot ons overgebragte besmetting ontstaat, zieh niet oorspronkelijk bij ons ontwikkelt, van deze ziekte herstelde runderen niet meer aantast en zieh aan andere diersoor-ten niet mededeelt.
De geschiedenis van de Eunderpest reikt tot in hoogen onderdom; alleen vindt men daarvan aanwijzingen bij Ovidiüs, Plinius, Liviüs en meer anderen, doch die zijn duister en onbestemd. Columella schijnt deze ziekte gekend te hebben, en schreef reeds voor de gezonden van de zieken te scheiden; Vegetius, die deze
|
||
|
||
|
||
ziekte reeds bepaalder bcschreef, beveelt de scheiding der ziekeu van de gezonden als eene onmisbare voorwaarde aan.
Naauwkeurige waarnemingen der we-zenlijke Rimderpest vindt men het eerst bij Ramazzini (1) opgeteekend, die de epizootie beschrijft welke in 1709 uit Tar-tarijen, door het gebied van Moskou naar Polen, Podolien, Bessarabie en Kroatien naar Dalmatien en eindelijk door Yeehan-delaars naar Italic eu verder verspreid werd. Eamazziki noemde haar, ten ge-volge van den uitslag die zieh den 6den of 7den dag na het uitbreken vertoonde, de Pokken-epizoötie; Lancisi echter, naar de uitvloeijing uit den neus en de oogen, Paardenpest.
Voor zooverre deze ziekte voor ons van bijzonder belang is, begint hare ge-schiedenis echter met het begin der vorige of 18de eeuw, sedert den tijd dat zij zieh in het oostelijk deel van Europa als eene inheemsche ziekte heeft gevestigd en wel voornamelijk in Hongarije, van waar zy zieh naderhand altijd naar de overige deelen van hetzelve heeft verspreid. Welke de aldaar aanwezige oorzaken zijn, door welke het ontstaan der ziekte begunstigd wordt, is moeijelijk te verklaren en even-min op te lossen, als de reden waarom de pokken, de pest en andere mensche-lijke ziekten, die ook oorspronkelijk in het oosten te huis behooren en tot ons zijn overgebragt, door hunne ontwikkeling het karakter van inheemsche ziekten ver-krijgen en allen door middel der eigene smetstof verspreid worden.
|
||
|
||
(i) Dissertatio de contagiosa epidemica etc. Padun 17H.
|
||
|
||
M
|
||
|
||
— 9 —
Wij kuuneii de geschiedenis van de Eunderpest tot drie voorname tijdvakken, waarin zij bij ons woedde, terus;brensen, en wel voornamelijk van 1713—1719, van 1741—1756, en van 1768—1786. In het laatste tijdvak was de sterfte ver-bazend groot, zoodat tusschen den 1 April 1769 en den 31Maartl770 alleen in de Provincie Holland 160,228 runderen om-kwamen. Bovendien heeft de Eunderpest nog wel een en andermaal zieh vertoond, zooals in 1798 in Gelderland en in 1813 en 1814 te Utrecht, waar zij toen door de strenge maatregelen, om het wezeu-lijk en vermoedelijk besmette vee onmid-delijk te dooden, gestuit is geworden; zijnde dit de eerste en welgelukte proef van de Wet van 36 December 1799 ter stuiting van de Eunderpest door het doodslaan van hot vee vastgesteld, ten welken behoeve alstoen het Veefonds is opgerigt oin daaruit schadeloosstelling te verleenen.
De Eunderpest grasseerde in 1714 in Piemout alwaar zij 70,000 stuks vee aantastte, verbreidde zieh van hier over Frankrijk, den Elzas en Holland, welk laatste meer dan 100,000 stuks verloor. In Miff eland, alwaar deze ziekte in 1713 werd ingesleept uit Holland, werd zij binnen weinige dagen gestuit.
Zoo heeft dezelfde epizoötie niet alleen nog andere landen bezocht, maar is ook op verschillende tijden weder ingesleept geworden, en heeft dikwijls verschillende jaren achter elkander haren verderfelijken invloed in verschillende landen uitgeoefend. Holland werd in de jaren 1773 tot 1776 bijna van zijn ganschen veestapel beroofd.
|
||
|
||
|
||
— lO-In het jaar 1795 leed Diritschland veel van deze ziekte, en zij rlnurde (ten ge-volge van de voortdurende oorlogen) tot 1801. Ook sinds dien tijd had zij zieh in de jaren 1805, 1809 en 1813 in meer streken van Bnitschland, in Pmis-sen, Sakien en ie Mark, zelfs in de nabij-heid van Berlin vertoond. In het jaar 1814 heeft zij in Franlrijk, om Parijs, veel schade aangerigt; ook Zwitserlani heeft zijn niet gering aandeel door het Oostenrijksche slagtvee, dat de legcrs volgde, daarvan ontvangen. In het jaar 1828 ver-toonde zij zieh aan de pruhsisch-jjoolsche grenzen,.
Bij het steppen-vee bereikt deze ziekte niet zoo dikwijls dien Imogen graad van kwaadaardigheid, als dat in die landen en bij dat vee plaats heeft, welke de ziekte siechts door besmetting verkrijgen; deze zachtere vorm van Evmderpest heeft men ten onregte als eene andere ziekte onder den naam van „heerscliende Maagziektequot; beschreven. Nogtans komt deze ziekte ook bij het Steppen-vee dikwijls in haar kwaadaardigst beloop voor.
VEESCHI.TNSELEN.
De versehijnselen der Runderpest is men gewoon te beschrijven naar de verschil-lende perioden der ziekte, hetgeen te ge-schikter kan plaats hebben, omdat zij, overeenkomstig hare natunr, zeer reo-elma-tig afloopt. Om die rede, zullen wij ook aannemen een tijdperk van hesmetting, van nithrekivg, en van de hoogte (acme) der ziekte.
Het tijdperk van hemetting (stadium la-
|
||
|
||
|
||
11
|
||
|
||
tentis), liet incubatie-tij dperk, wordt gerekend van hct oogenblik der besmet-ting tot aan het uitbreken der ziekte, en dimrt tot op den zevenden dag: na de besmetting. Do zickelijke veranderingen, die alsdan bij hot rund plaats hebben, gaan geheel voor het naauwkeurigst waarnemend oog verloren, zoodat wij eerder zouden kunnen zeggen, het ziektegevoel van het dier dat door de spraak zijne bevinding niet kan mededeelen, gaat nagenoeg geheel verloren; waardoor de ziekte reeds werkelijk eenige dagen mede wordt rond-gedragen, voor dat zij door het naauwkeurigst onderzoek kan worden crkend.
Met den zesden en zevenden dag ver-toonen zieh de eerste verschijnselen van koorts, door het overeind staan der hären op den rug en de bijzondere gevoelig-heid in de lendenstreek. De dieren zijn träger dan gewoonlijk, loom en hebben, een slingerenden gang. Sommigen rekken zieh, geeuwen en knarsen met de tanden, anderen wisselen (lit af met brüllen en gestadige onrust, al naarmate de werk-zaamheid van het zenuwleven door dcze ziekte wordt onderdrukt of opgewekt.
De koorts neemt toe. De neus en de spiegel zijn droog, de oogen troebel en het wit van dezelve is roodachtig. Het herkaauwen, zelfs het lekken van den neus wordt zeldzamer gedaan; de hoeveelheid der afgescheiden melk wordt afwissclend, onregelmatig, en het zieke dier begint ook reeds te hoesten.
Het tijdperl- van het uitbreken der ziekte, begint met den zevenden of aehtsten dasr der besmetting. Alle verschijnselen van eene ontstekingskoorts vertoonen zieh en
|
||
|
||
|
||
— 12 —
wel liet meest bij kraclitvolle voovwerpen. De dieren worden zeer onrustig, stampen met de voeten, brüllen, sidderen en hui-vereu en staan met te zamen getrokken pooten. De goed gevoede en kraclitige voorwerpen zullen voornamelijk wild en woest zijn, zwakke daarentegen, oude koeijen en kalveren zieh treurig- en traag voordoen. Zij knarsen van tijd tot tijd met de tanden. Even als de temperatuur van de huid wisselt, verändert eck de wärmte en koude der hoornen en ooren. De oogen zijn glänzend; het bindvlies is hoog-rood gekleurd. De slijmvliezen van den neus zijn droog, rood en lieet.
Aan het tandvleesch in het algemeen merkt men hier en daar kleine, roode vlekken (Pefectee) op, en er vloeit kwijl uit den bek. De roode vlekken veranderen na verloop van eenige dagen, soms een enkelen dag, in witte blaasjes {Aphthae), en de opperhuid laat los, zoodat er w o n d-vlakten overblijven, diegemakkelijk bloe-den, zoodat zieh daardoor in de mondhoe-ken eene deegachtige, witte, naar etterge-lijkende stof ophoopt.
De ademhaling is onderdrukt, zwa ar; ook de pols is menigvuldig en klein, daar hij tot 70 en 80 slagen in de minuut klimt. Het hoesten geschiedt me-nigvuldiger, is diep en klinkt met een hol-len toon, die op volslagen magteloosheid wijst. De eetlust houdt op, even als het herkaauwen, het zieh zelf lekken en het uitlekken van den neus, tenvijl ook de melk-koeijen ophouden met melk geven. De dieren hebben veel dovst. De ontlas-ting van drekstoffen, die tot nu toe bijna geheel had opgehouden, vangt nu
|
||
|
||
#9632;i:
|
||
M
|
||
|
||
i
|
||
|
||
— 13 —
weder aan, en wel in kleine hoe-veelheden, zwart, droog en dikwerf. De urin is roodbruin en helder. Uit de vroeger reeds troebele oogen en ook uit den totdusverre droogen neus vloeit veel, eerst wateraclitige, later slijmise vloeistof, die van den zevenden ofachtsten dag na de besmetting reeds be-smettend wordt.
De gevoeligheid in de lendenstreek is tot pijn gestegen, zoodat de zieken door het eenvoudig opleggen der hand met den rug doorbuigen. Eenige dagen na de eer-ste koorts-aanvallen komen er op verschil-lende plaatsen des ligchaams windbuilen te voorschijn.
Tot hiertoe komen de eigenaardige ziek-teverscliijnselen tot aan den tienden dag voor met een ontstekingskarakter (sub inflamator), later met eene typheuse koorts met congestie naar de slijmvliezen der ademhaling en spijsverterings-organen, bloed-pigmenten (pis) en bloedontleding (windbuilen).
Den negenden, tienden of elfden dag na de besmetting, of den tweeden, vierden dag na het uitbreken der ziekte, nemen de reeds opgegeven verschijnselen spoe-dig toe, en de koorts neemt een ty-pheus karakter aan. De pols wordt onderdrukt, naauwelijks voelbaar, de hartslag is duidelijk te voelen; de windbuilen worden grooter, de dieren nemen snel in vleesch en krachten af, zoodat zij bijna altijd uit afgematheid lig-gen, bij het staan trippelen, de bee-nen bij elkander zetten en pijn te kennen geven. Bij het liggen buigen zij den
|
||
|
||
.ft
|
||
|
|||
14
|
|
||
|
|||
kop uaar het ligchaam, of leggen dien naast de borst.
Op de plaats der wiiidbuilen vertoont zieh uiet zelden een uitslag3 en de rug is bij het aanraken zeer pijnlijk. De kalf-koeijen verleggen veelal om dezeu tijd hun kalf, somwijlen ook later. De oogen tränen belangrijk; de tränen zijn etteraehtig, smerig en verdikken zieh in de ooghoeken tot korsten. üit de neus-gaten wordt nu de slijmachtige uitvloei-jing smerig; van het slijmvlies van den neus en dikwijls ook van den bek vloeit veel taaije, smerige snot en kwijl. De tong is met smerig slijm bedekt, en de ad em nit de keel is onaangenaam en ruikt eigen a a r dig.
De wondvlakten in den bek nein en in omvang toe. Er volgt nu eene hevige ontlasting (diarrhee) met voortdurend dringen, die zeer stinkend, eerst zvvartach-tig, later met ontvaat bloed vermengd is en voortdurend stinkender wordt. Met deze verhoogde ontlasting heeft de ziekte hare hoogte bereikt, waarop zij eenige dagen staan blijft en dan of met den dood afloopt, of, hoewel zelden, in beterschap eindigt.
De hoogte der ziekte wordt niet alleen door de reeds beschrevene, zeer stinkende persloop, waarbij dikwerf de endeldarm wordt naar buiten gedrongen; maar door een' algemeenen typheusen toe-stand gekenmerkt. Zeer snel, snuivend ademlialen, gepaard met steunen dat pijn te kennen geeft; snelle, trillende hart-slag, die tot op 90 en 100 slagen in de minuut is gestegen; kleine, zwakke en. dikwijls onregelmatige pols (de koorts is hoogst torpide); ontaarde, vermeerderde
|
|||
|
|||
|
||
— 15 —
uitvloeijingen en uitwerpselen van allerlei soort, even als de altijd grootere uitzet-tingen der windbuileu, behooren eveneeus daartoe, en zijn de altijd vaste ken-merken van dit tijdperk.
Het hier gegeven beeld van de hoogte der ziekte, vertoonen de zieken in den regel van den twaalfden tot omtrent den zestienden dag der besmetting of den zes-den tot den negenden dag van het uitbreken, en de dieren sterven meest in dit tijdperk onder verdr aaijing vau den hals, tandeuknarsen, verdraaijing der oogen, angstig steunen, koudeu adem, terwijl zij vermagerd zijn, en alle uitwerpselen een waren peststank verspreiden.
WIJZIGINGEN.
Van het boven beschreven verloop wijkt de ziekte soms in zooverre af, dat de persloop niet, zooals gewoonlijk, den negenden of tienden dag na de besmetting aanvangt, maar het dier sterk opzwelt, tot kort voor zijn dood (in ieder geval 24—36 uren) verstopt blijft, en gewoonlijk reeds den twaalfden, dertienden dag der besmetting, of den vijfden, zesden dag na het uitbreken sterft.
Bij zeer krachtige dieren is het beloop der ziekte doorgaans het hevigst en snelst j zij sterven reeds onder sterk loeijen en zenuwtrekken, zonder dat zieh alle ver-schijnselen van een typheusen toestand hebten ontwikkeld.
Bij runderen, die waarschijulijk door de ziekte heenkomen, bereikt de ziekte niet de beschrevene hoogte. Wei heeft het loopen van oogen en neus en dunne mest-
|
||
|
||
|
||
- 16-
afsrang plants; doch alle deze verschijn-selen zijn in zachteren graad aanwezig. Zij zijn den tienden, elfden (derden, vier-den) das: weder vrolijker, liegen rüstiger, krij-gen eetlust, beginnen den neus en het lig-chaam weder te lekken, en wanneer het herkaauwen weder regelmatig begint, kan men zieh van de herstelling overtuigd honden. Bij velen vertoont zieh een kritisch bladerachtig uitslag.
Een rund, dat de ziekte heeft doorge-staan en hersteld is, blijft voor eene vol-gende besmetting onvatbaar.
Bij vele runderen gaat deze ziekte over in longontsteking, bij nog anderen in ontsteking van den endeldarm. Deze dee-len gaan in koudvuur over, en verhaas-ten den dood van de zieken.
Bestaan er tegelijk andere nadeelige in-vloeden, die inheemsche epizootien kunnen voortbrengen, zooals Miltvuur, Longziekte en dergelijken, dan komt de Runderpest door zulke met haar verbundene ziekten niet slechts gewijzigd voor; maar de sterfte ondlaquo;r de runderen is ongelijk veel grooter en het beloop der ziekte onregel-matiger.
LIJKOPENING.
De ligehamen zijn opgeblazen, blijven langer wann en gaan des te sneller tot ontbinding over, omdat dit reeds bij het leven geschiedde. Bij het doorsnijden van de huid der reeds door de ziekte zeer vermagerde runderen, ontwijkt de in het celweefsel tot dusverre ingesloten lucht, alle deelen des ligehaams zijn zeer arm aan bleed, en het nog aanwezige bleed.
|
||
|
||
|
||
— 17 —
is vloeibaar en ontbonden. Ook bij de opening van de buiksholte ontwijkt een stinkend gas, en dikwijls worden er wa-terachtige uitstortingen in gevonden.
Uit de darmen ontwijkt zeer stinkend riekende lucht, waarmede zij zijn opge-vuld. De eerste maagafdealing (pens) is met veel, weinig bevochtigd voeder opge-vuld, hetgeen in liet geheel nog niet aan de werking der spijsverteering was on-derworpen. De huid {epitheliimi) van deze zoowel als van de tweede maagafdeeling (netmaag) is week, en hier en daar ge-infiltreerd of beide bevatten donkere vlak-ken van ontvaat bloed (ecchymosen).
De derde maagafdeeling (b o e k m a a g) vertoont in het oog vallende verschijnse-len. Zij is door de massa van het daarin en tusschen de bladen bevatte drooge voeder zeer uitgezet en hard op het aauvoe-len. Aan hare uitwendige oppervlakte bespeurt men ecchymosen doch hare bladen zijn nog veel meer aangedaan en de hen bekleedende binnenste huid {epithelium) is droog, zwartachtig als met rerbrand voeder te zamenhangend, laat zieh van de bladen der maag los en is evenzoo ver-droogd.
De vierde maagafdeeling (lebmaag) toont reeds van buiten donkere vlekkeu (als ecchymosen) j opengesneden is zij echter aan hare binnenste vlakte hoogrood, met zwartbruine strepen tusschen hare plooijen. Soms bestaat er sterke bloed-infiltratk, waarvan men niet zelden voort-zettingen in de dunne darmen vindt. De lever is meermalen verhard, de galblaas zeer uitgezet, vol waterachtige gal met een slijmig bezinksel, kwalijkriekend en
2
|
||
|
||
|
||
— 18 —
kleurloos. De urine-werktuigen en de baar-moeder zijn met donkere plekken bezet.
Hat weivlies der borstholte is miskleu-rig even als de longen, die tevens don-kerrood zijn. Het hart is donker, slap; het daarin nog bevatte bloed is vloeibaar en zonder zamenhang; de stammen der aorta's zijn roodbruin geinfiltreerd. Het slijm-vlies van den neus heeft, even als de lucht-buis, de eigenaardige donkere roode kleur die van het ontleede bloed uitgaat. De opperhuid in de mondholte laat bij geheele stukken los. De hersenvaten zijn met bloed opgevuld, en de zelfstandighaid der hersanen en van hat ruggemerg is meest verweekt.
LOOP DEB, ZIEKTE.
Men kan deze ziekte ook onderkennen, wannear men haren oorsprong volgt; want zij nadart ons steeds van nabij of ver venvijderde straken; zij braidt zieh in eena streak overal uit, waar hara smetstof mid-dalijk of onmiddelijk met ander Eundvee in aanraking komt, en zonder dat eanige andere oorzaak aanwezig is. Zij tast, door de overgedragan smetstof, in den beginne slechts een of hoogstens aanige stukken, an na aen stilstand van 7, 8—10 dagen weder aan of eenige stukken aan, die met de pestziaken in aanraking kwamen; maar daarna ontwikkelt zij zieh in eene kudde langzamer, doch in eenen stal spoe-diger in onbepaalde tijdruimten, om-dat de tijd waarin het rund stellig is be-smet, zieh dan slechts zelden laat bepalen. Het blijft echter dan nog weder ean kan-merk, dat de zieken in dan ragal niet
|
||
|
||
|
||
19
|
||
|
||
v o o r den vierden of vijfden dasj na het uitbreken der ziekte, dus na het intreden der eerste koortsverschijnselen enz. sterven. Geene andere diersoort wordt door haar aangetast.
ONDEEEENNENG.
Men ondcrkent de Runderpest, behalve aan de g-roote neerslagtigheid en de eigen-aardige houding, aan den körten, droogen, diepen hoest, de tranende, ingevallen oogen, de vlekken op het tandvleesch en in de sohede en het vetachtige smeer in de mond-lioeken, de verstopping en verhoogde gevoe-ligheid in de rug- en lendenstreek in den eersten tijd, en later aan den hevigen afgang, het vrecselijke beeld van dierlijk lijden en de groote sterfte der Eunderen, die groo-tendeels tusschen den veertienden en zeven-tienden dag na de besinetting plaats heeft; tenvijl daarentegen b. v. het Miltvuur plotseling doodt, en aan het ligchaam, zoo-wel der zieken als der gestorvenen, zieh bnilen bevinden, die bloederig of ziltig vocht bevatten, hetgeen bij de Runderpest het geval niet is. Van de Long ziekte onderscheidt zij zieli door de beweging der neusvleugels, de wijzo van hoesten, de steunende ademhaling, het kennelijk ge-luid in de longen bij de auscultatie, hetgeen alles op eene eigenaardige wijze plaats heeft; doch vooral en het zekerst door de lijkopening, welker verschijnselen nimmer zoo bij de Runderpest voorkomen, wanneer deze niet reeds longzieke runderen aantast, bij welke de ontaarding reeds plaats vindt.
Van de dysenteric der runderen kan
i'
|
||
|
||
|
||
30
|
||
|
||
de Eunderpest door het onderscheid in het ontstaan, zoowel als door de beperkte uitbreiding en mindere doodelijkheid der dysenterie, zoodra de oorzaken opgeheven en doelmatige middelen aangewend zijn, onderscheiden worden.
De lijkopening der aan de Eunderpest gestorven dieren draagt eveneens het hare bij tot de onderkenning dezer ziekte. Zoo vindt men opzetting der derde maagafdee-ling (boekmaag) door verhard voeder ; deze is inwendig geheel droog ; het epithelium hecht zieh gewoonlijk aan het drooge voeder. De vierde maagafdeeling, de eigenlijke maag (lebmaag) is in hare overlangsche plooijen rood gekleurd met zwartbruine strepen. Men vindt ook eenc zeer sterk gevulde galblaas, en de ec-chymosen kenmei'ken de typhus.
Ofschoon de hier opgegeven daadzaken ook nog bij andere ziekten worden gevon-den, zoo zijn zij, allen bij elkander geno-men, zeer in het oog vallende.
OOEZAKEN.
Van de oorzaken der Eunderpest kan hier eigenlijk geen sprake zijn, daar zij bij ons enkel in besmetting gelegen is; alleen komt hier in aanmerking hoe dit geschiedt.quot;
Het is onwedersprekelijk bewezen, dat iedere Epizoötie der Eunderpest in Duitsch-land, Frankrijk, Italie en nu het laatst in Nederland (in Augustus 1865 uit Engeland) door handelsvee is ingesleept en daarna van plaats tot plaats zieh uitbreidde. ledere Eunderpest-epizoötie is in den regel door Steppenvee, hetwelk de Veehandelaars
|
||
|
||
|
||
31
|
||
|
||
uit de oostelijke streken van Europa aan-brengen, overgebragt geworden. Terwijl de ziekte bij dat vee, waar zij zieh eerst ontwik-kelt, ook minder moorddadig is, en een groot deel daarvan herstelt, houdt zij inte-gendeel daar, waar zij ingesleept wordt, des te vreeselijker Imis. Op ieder der steppen zelven, en tevens ook in de betrekking, waar-in aldaar het vee leeft, zijn, gelijk de Aethio-logie het in het algemeen aangeeft, de eigen-lijk gelegenheidgevende oorzaken van den Typhus gelegen. Eenmaal uitgebroken, vindt zij menigvuldige middelen om zieh te ver-spreiden; want de aanraking van de zieken met de gezonden brengt niet alleen bij de laatsten de ziekte over, maar menschen, die met de pestzieke runderen in aanraking zijn geweest, en zieh eveneens met de ziekelijke uitvloeisels hebben besmet, dienen tot over-dragers der smetstof op gezond vee. Even-zoo zijn de onbewerkte huiden, hoornen, het vleesch en vet van pestzieke runderen, even als alle uitwerpselen, als mist, pis, speeksel, bloed enz. of de hiermede ver-ontreinigde stalgereedschappen, stroo, stallen, enz. middelen, om op de gezonden de Runderpest over te dragen; daarom mögen ook gezonde runderen niet dadelijk met herstelden worden te zamen gebragt, en niet in stallen of plaatsen gelaten worden, alwaar pestziek vee gestaan heeft of gestorven is, wanneer deze eerst niet behoorlijk gezui-verd zijn, omdat zij anders op nieuw besmetten. Zoo kan diep be-graven mist van pestzieke runderen, wanneer die ook lang daarna wordt opgegra-ven, aanleiding geven, dat de ziekte op
|
||
|
||
|
||
09
|
||
|
||
nieuw uitbreekt; want de smetstof kau, vooral in den winter, zeer lang hare werk-zaamheid behouden.
De uitbreiding der ziekte wordt begun-stigd: door Teronaohtzaming van do inge-stelde politie-maatregelen; door den onwil van verscliillende veehouders, die in het algemeen belang niet eenige der eerst ziek gewordene dieren willen opofferen; door het geheim-houden der zieken; door slag-ters, die het zieke vee van de eigenaars tot läge prijzen koopen eu het vleesch in consumptie brengen; M'ant het is bewezen, dat het vleesch van korteliugs ziek geworden en geslacht vee niei nadeeliy is voor de gezondhdd van de menschen; door drijf-stieren, die nu eens met pestzieke, dan weder met gezonde kocijen in aanrakiug körnen; door ONACIITZAME VEEA.11TSEN, amp;'fo}' het eerste optreäen de ziekte uii oukunde niet erkennen, of nit oneerlyjke bedoelingeii verlieimelijken; door het onachtzaam belian-delen der zieke dieren; door andere, op de weiden of op de plaatsen, waar zieh pestziek vee bevindt rondom loopende dieren, als honden, katten, vogels, enz., die gemeenschap met ziek en gezond vee heb-ben; maar voornamelijk ook door de vee-markten en veetransporten met de thans versnelde vervoermiddelen (spoorwegen) of in het gevolg der oorlogvoerende legers, wanneer zij slagtvee nit de verdachte steppenlanden medevoeren {UtreeJd 1813) e. a.
Verdacht in betrekking tot dc Eun-derpest is al het vee, dat uit de Steppm-landen, uit de Bukowina, Ilouffarije, I'odo-lie, zelfs uit Polen, en in het algemeen uit streken komt, alwaar de Banderpest gewoonlijk of toevallig beevscht.
|
||
|
||
|
||
— 33 -AAKD DER SMETSTOF.
Den 9deg; of 10n dag na tie besmetting, dat is : den tweedeu of derden dag na het nitbreken der eerste koortsverscliijuselen, is de nieuwe zieke weder in staat cm op nieuw te besmetten.
Yerschillend zijn de gevoelens over den aard der smetstof, daar sommige veeart-senij kundigen een volatil Coutagium aan-nemen. Wij voor ons zijn van een tegen-overgesteld gevoelen. Door andere vee-artsenijkundigen gesteund en door de on-dervinding bevestigd, houden wij de smetstof der Eunderpest voor een Contagitm fixmn. Wei willen wij toegeven, dat er een volatiel beginsel ten grondslag ligt van deze smetstof, die liet eigeulijke pestgift daarstelt, maar dat pestgift behoeft vaste of vloeibare stof tot dragers, en kan, zon-der die dragers, zicli niet aan andere voor-werpen mededeelen; kan dus ook uiet door den wind in de dampkringslucht worden omgevoerd en is dus onvermogend om op een' afstand, hij möge zoo gering zijn als mogelijk is, te besmetten.
De ondervinding bevestigt de waarheid van deze Stelling. De Eunderpest, in Hon-garije inheemseli, wordt daar op de Oos-tenrijksche grenzen teruggehouden door een altijddurend cordon, dat moeijelijk kan worden verbroken, hetgeen ook zeldzaam plaats heeft. Kon het contagium met den wind worden weggevoerd, dan werdt de Oosten-wind voor dat Keizerrijk allerverderfelijkst. In 1813 en 1814 was deze ziekte inge-sleept in de stad Utrecht door de Pruissi-sche en Oostenrijksche legers, die Podolisch vee in hunne achterhoede medevoerden.
|
||
|
||
|
||
— 24 —
Door een streng militair cordon ingesloten, bleef de ziekte aldaar beperkt, werd gedeel-telijk door afmaking vernietigd en stierf overigens binnen körten tijd uit. Ook daar was de wind zonder eenigen invloed op de verdere verspreiding. Eindelijk bevor-dert de vochtige dampkringslucht de ver-spreiding der smetstof, die veel wordt ge-temperd door droog warm zomerweder, welke laatste de verspreiding der smetstof veel meer in de hand zou werken, wan-neer het volatil beginsel van het contagium, dat wij gaarne als zoodanig willen aan-nemen, zonder vaste of vloeibare dragers zieh kon verspreiden, en de besmetting aan andere voorwerpen mededeelen.
VOORZEGGING.
Deze is gewoonlijk zeer onzeker en on-gunstig. Slechts dan eerst, wanneer het herkaauwen weder terug komt, het steunen ophoudt en de dieren weder rüstig gaan liggen, doet zieh een goede uitgang ver-wachten. Bij dragtige koeijen bestaat hier-omtrent nog eenige uitzondering, daar zij soms nog na de ziekte afkalven, en dien ten gevolge nog te gronde gaan.
De ziekte woedt däar, waar zij in lang niet geweest is, heviger dan in die plaatsen, waar zij langen tijd of meermalen geheerscJd heefi, hetgeen het vermoeden doet ontstaan, dat de laquo;äcMo/(contagium) door de veelmldige voort-planting veel van hare kracht, tcerking en hcaadaardigheid, even ah de pokken door de inenting, verliest. Zeker is het, dat zij in die streken, waar ze, gelijk moet worden aan-genomen, inheemsch is, zachter afloopt, ten minste niet zooveel van de aangetaste die-
|
||
|
||
|
||
35
|
||
|
||
ren doodt, als bij ons. Magere en sterke voorwerpen komen gemakkelijker door de ziekte, dan vette en zwakke. De meeste koeijen sterven in het hoogste tijdperk der ziekte. Het jonge vee (vaarsen) komt ge-makkelijker door de ziekte keen.
Het gevaar is grooter, wanneer eene groote massa vee bij elkander is, en daar de ziekte uitbreekt; zij grijpt dan snel om zieh heen. Langzamer geschiedt dit bij weidend vee. Het grootste onheil wordt door veehandelaars op markten en door veedrijvers veroorzaakt.
GENEESWIJZE.
Deze kan eerst dan te pas komen, wan-neer de ziekte in eenige plaats of kudde gesleept is en zieh aldaar reeds verspreid heeft, want het is verreweg het verkies-lijkst, hoe verschrikkelijk het denkbeeld ook zijn möge, bij het allereerste iiitbreken der ziekte deze in eene zooveel mogelijk beperkte ruimte in te sluiten, en al het vee, zoo ziek als verdacht, af te maken en te begraven of te slagten. (Hierover nader bij de politie-maatregelen).
In den beginne aderlatingen. Deze moe-ten echter met de grootste omzigtigheid worden aangewend en znllen slechts bij enkele krachtige, goed gevoede en ontwikkelde voorwerpen te pas komen, daar de ziekte slechts met een scMjnbaar ontstekingachtig karakter optreedt. Volgens den hoogleeraar A. Numan zijn deze verschijnselen meer het gevolg van de terugwerking der gevoe-lige en prikkelbare Organen op de aange-bragte smetstof; er hehben gedurende de geheele ziekte verschijnsels plaats, die eene
|
||
|
||
|
||
26
|
||
|
||
ziekelijke werkzaamheid van het zemiwge-stel te kennen geven, gelijk eerst door de meerdere levendigheid der dieren, welke soms tot losbandioheid en ijlhoofdigheid overslaat, wordt bevestigd, tervvijl men neerslagtigheid, afgematheid en zwakte hierop ziet volgen en de ziekte met kramp-achtige toevallen, als stülpen en trekklngen, zlet besluiteu. Inwendig zuren, Acid. Mu-riat., Chlor. Jerri liquid, of Chlor, in slij-mige afkooksels, vervolgens bij de ingetre-dene herstelling (stadium reconvalesoentia) Arnica, Calami, Wiju of Bier met 01. Corn. Cerv. of JVmc. Fomic tegen den doorloop.
Het meest werkzame middel is het Acid. Munat. (Acid, hydro Chloric.) met een toe-voegsel van ijzer (1), een middel, dat door den hoogst verdienstelijken, te vroeg gestor-ven Pessina is aanbevolen, en niet alleen door hem, maar ook door Bojanus en Frank, met het beste gevolg is aangewend, zoodat ten minste twee derden (660/0) van de daarmede behoorlijk behandelde dieren van de Eunderpest werden genezen.
De gift van het ijzerhoudend zoutzuur is voor volwassen vee op 10 a 12 giften dagelijks bepaald. ledere gift moet 4—6 drachma zuur met 1 flesch water verdund bevatten.
Het zxmr meet een' sterken, niet zwa-velachtigen reuk hebben, sterk dampen, vdor de bijvoegiug van het ijzer waterhel-der en zoo sterk zijn, dat 4 dr. zuur met 4 pond -water vermengd een' prikkelenden zuren smaak heeft.
He hoeveelbeid en hoegrootlieid der gif-
|
||
|
||
(1) Men lost in 4 poiiil zcezuulzuur in een uj)en vat, 1 drachnm ijzervylsel op, en bewuart de oplosäinj; in een gesloten vtit.
|
||
|
||
|
||
27
|
||
|
||
ten rigteu zieh naar de grootte en de con-stitutie van het zieke dier. Pessina en TBojanus geven nog de volgen.de regels aan, voor de aanwending van dit middel: 1.) Bij liet ingeven meet men be-daeht zijn den kop van het dier niet te hoog op te hefFen, en, wan-neer het wil hoesten, met het ingeven op te honden, tot dat het uit-gehoest heeft; 3.) Men zal het middel in den aanvang der ziekte geven en niet eerst den hoogsten graad der ziekte afwachten, omdat alsdan de liers telling te wis-selvallig- is; 3.) Dat men niet nalatig in het ingeven worde, en het zelt's des noods ook des nachts voortzette, om de ziekte zoo min mogelijk tijd tot ontwikkeling te laten; 4.) Dat men tot het ingeven liever koud
dan warm water gebruike. Heeft men 5—6 Unc. van het zuur ge-bruikt, dan moet men zonder eeu genees-middel te geven den derden dag afwachten, en wannecr zieh nu teekenen van beter-schap vertoonen, dan is verder geen ge-neesmiddel meer noodig; men moet nog-tans, wanneer de ziekte in gelijke hevig-heid voortduurt of stijgende is, nog 6—8 giften met tusschenruimten van een mir geven, en dan de uitkomst afwachten. Bovendien kunnen lavementen en wasschin-gen met verdund zuur veel tot herstelling der Kunderpest bijdragen.
De diaetetische behandeling der zieke dieren bestaat in gras (in den zomer) of hooi, dat slechts bij kleine hoeveelbeden mag worden toegediend, brood en lijnkoe-
|
||
|
||
|
||
— 28 —
ken. Tot drinken geve men geen te koud welwater, maav late dit vooraf eene poos op eene warme plaats in den emmer staan, of menge daarin lijn- of ander meel. Men zorge immer voor behoorlijke verfrissching der stallen door luchten en dagelijkscli weg-nemen van den mest, doch vermijde, vooral bij koud weder, zooveel mogelijk focht. De afzondering in de weide, bij warm of zo-merweder, is het verkieslijkst.
VOOEBEHOEDING.
|
||
|
||
Evenmin als bij eene andere ziekte, be-staan er voor de Runderpest zoogenaamde voorbehoedmiddelen, zooals in den laatsten tijd het ijzerhoudend water als drinkwater is aangegeven; evenzoo het wasschen van den neus en mond der gezonde runderen met azijn, dat alleen als zuiverend en bederfwe-rend middel zou kunnen worden aangewend.
De zekerste voorbehoeding bestaat wel daarin, om het inslepen der ziekte zoo lang mogelijk te verhoeden, doch mögt dit on-geluk nogtans plaats hebben, alsdan de ziekte binnen de meest beperkte ruimte in te sluiten, het zieke vee af te maken en het verdachte te slagten, daar het vleesch en het vet der als verdacht of in het begin der ziekte gedoode dieren zonder nadeel kan gegeten worden, wanneer voor de ver-spreiding van het contagium behoorlijk zorg wordt gedragen. Kan door dozen maatregel, waarover wij bij de politie-maat-regelen nog nader zullen spreken, de ziekte niet geweerd worden, en is zij reeds zoo ver verspreid, dat aan geen keeren of vernietigen meer te denken valt, dan ga men over tot de
|
||
|
||
|
||
— 29 — INENTING.
De handelwijze om liet vee de Hunder-pest door middel van inenting made te dee-len, schijnt het eerst door Dokton, een Engelschman, in het werk te zijn gesteld; vervolgens, en vvel in 1746, lieeft men ze in Brunsmjk, in 1755 in Noord-Hollaud, in 1757 in de omstreken van 's Gravenleage gevolgd; terwijl sinds dieu tijd ook in onderscheidene landen de proef-neming der inenting vooral ook in Bene-markett, Oostenrijk, Fravikrijk, Mecklenhnrg, Holdein, Brandenhurg, Hannover, Ziceedsch Pommeren, enz., ten tijde van het grasseren der Eunderpest, zijn voortgezet.
Het hoofddoel, waarmede daze kunstbe-werking werd ondernomen, bestond voor-namelijk daarin om
1deg;. De ziekte zoo algemeen mogelijk te makan en daardoor de epizootic te ver-korten;
2deg;. Haar zachtaardiger te doen af-loopen, en daardoor meer voorwerpen tot behoud van den veestapel te bewaren.
Hoe goed deze bedoeling ook was, en welke gunstige rasnltaten men ook ver-wachtte van deze kunstbewerking, vooral gegrond op die, welke de inenting van de kinderpokkan had opgeleverd, da praktijk deed, halaas! da theorie aanvaukelijkfalen. Hoe belangrijk ook, zou het voor het korte bestek van deze verhandeling te wijdloopig zijn al de proei'nemingen en uitkomsten meda te deelen, die daarvan verkregen zijn, vooral in de provincien M'iesland en Gro-ningen. Een hoogst belangrijk verslag vindt men daarvan gegeven door den beer J. de Veies, Auat. $• Chirurg. Lector en lands
|
||
|
||
|
||
~ 30 —
Operateur, aan Gedeputeerde Staten van Friesland, welk rapport volgender wijze eindigt :
„Ik voeg hier eindelijk tot slot bij, dat „de reden waarom de inenting met zoo-„veel vlijt en ijver wordt ondernomen, alleen „is, cm daardoor de beesten een ligteren „graad van ziekte te doen verkrijgen, en, „ware het mogelijk, meer beesten uit „deze kwaadaardige ziekte te doen opko-„men, dan door de natunrlijke ziekte, over „het geheel genomen, geschiedt; maar het „tegenovergestelde heb ik zien gebeuren en „dat voornamelijk in de laatste proeve van „inenting, waarin 17 beesten door de in-„enting te gelijk ziek geworden, en alien, „na de sterkste graden van ziekte te heb-„ben uitgestaan, jammerlijk gestorven zijn, „zonder dat zulks aan het een of ander „buitengewoon toeval kan toegeschreven „worden.quot; (1)
Men liet zieh echter door deze aanvan-kelijk ongunstige uitkorasten niet afschrik-ken, en onder verschillende omstandighe-den werd dan ook die kunstbewerking later met betere uitkomsten ondernomen, tot dat de ijverige Geeut Eijndees, hnisman te Cormcert, op den gelukkigen inval kwam de inenting toe te passen op de kalveren van gebeterde hoeijen, die nog niet aan de buitenlucht waren blootgesteld geweest. Hij kwam op de gelukkige gedachte van deze ontdekking door de opmerking, dat niet alleen de eerste kalveren van zulke koeijen, maar zelfs de kalveren van opvolgende tot het 4e en 5e toe, minder vatbaarheid voor de ziekte hadden; en om welke vatbaar-
|
||
|
||
(1) J. le Fr*Ncq van Berkhev, NatuurlOke bistn-rie van het Rundvec in Holland, S*16 Stuk, blndz. 504.
|
||
|
||
|
||
— 31 —
heid nu geheel weg te neraen hij op deze Individuen de kunstbewerking ondernam; met het gunstige gevolg,dat het voordeel, daardoor alleen aan de provincien Oro-ningen en Vnealand aangebragt, berekend naar de sterfte die toen plaats had, op niet minder dan ruim twee millioen guldens wordt geschat. Voor welke uitvin-ding genoemde huisman door het nage-slacht dan ook den welverdienden dank wordt tocgebragt.
De voorwaarden, waarop die inenting meet worden in het werk gesteld, zijn hoofdzakelijk de volgende:
1deg;. Neme men daartoe vooral de kal-veren van gebeterde koeijen;
2deg;. De tweejarige Eunderen of Vaar-sen, die nog niet dragtig zijn;
3deg;. Men drage zorg, dat de ter inenting bestemde voorwerpen zooveel mogelijk gezond zijn. De vette zijn daartoe minder geschikt;
4deg;. Moet de stof genomen worden van Eunderen bij welke de ziekte het goedaar-digst karakter heeft;
5deg;. Men drage zorg, dat de inentelingen niet reeds te voren besmet zijn;
6deg;. In het algemeen zijn er geene voor-bereidingen tot de inenting noodig; het toedienen van geneesmiddelen schijnt door-gaans meer na- dan voordeel gedaan te hebben;
7deg;. Men verrigte de inenting op de plaats zelve, en plaatse niet te veel runderen op eenen stal bij elkander. De stal moet luchtig, doch voor het overige niet kond of tochtig zijn. Het best is de dieren in kleine stallen van 4 ä 6 stuks in af-zonderlijke houten of steenen loodsen op
|
||
|
||
|
|||
33
|
|||
|
|||
|
eene van het overige rundvee venvijderde plaats te brengen en hen daarin tot de volkomeue herstelling te doen verblijven, onder verzorging van iemand, die met geene andere runderen, welke de ziekte nog niet gehad hebben, in aanraking komt;
8deg;. Tot de inenting kieze men de slijm-achtige stof, die uit den neus der zieke runderen vloeit, op den 3quot; of Squot; dag nadat die is beginnen te vloeijen en kleverig en eenigszins troebel wordt, daar de water-heldere stof meestal niet vat;
9deg;. Ofschoon de smetstof, tusschen gla-zen platen bewaard, haar besmettend vermögen eenigen tijd blijft bewaren, kan deze wijze van overbrengen niet dan uit noodzakelijkheid worden aangeprezen.
10deg;. Gewoonlijk neemt men tot de inenting katoeuen of wollen draden van 10 ä 15 Ned. duimen lengte, en trekt die, nadat ze met de slijmstof van den neus zijn doortrokken, op de wijze van Camper, het best op de wijze van een seton, 3 a 4 draden bij elkander, door eene der dijen.
11deg;. Na verloop van 4 of 5 dagen beginnen de wonden gewoonlijk te zwellen; men neme alsdan de draden weg, zuivere de wonden, zorge voor eene goede uitvloeijing van den etter en brenge die tot genezing.
Op den 7deg; dag na de inenting begint het rund te hoesten; op den 9deg; en 10deg; dag begint het mat en neerslagtig te worden, de eetlust vermindert, de oogen beginnen te tränen en er vloeit slijmachtige stof uit den neus. Van den 11deg; tot den 13deg; dag volgt er doorioop, en wanneer deze met 3 of 3 dagen weder vaster wordt, voorspelt dit een gemakkelijken en gelukkigen afloop der ziekte.
|
||
|
|||
|
||
— -Vi —
De veriuide.ring'en, welke door deze kurist-matige besraetting in liet ligchaam der Eunderen worden waargenomen, bepalen zieh hoofdzakelijk tot de buiksingewanden. Bij dieren, welke opzottelijk op den 3n dag nadat de ziekte was nitgebroken gedood werden, vond men reeds ontstekingachtige aandoeningen der 4'' maag met gezwollen-heid van den piloris. Het voeder in de darmen was alsdan reeds drooger dan ill den natuurlijken staat, de lever opgevuld met bleed, de galblaas uitgezet en opgevuld met dun-vloeibare gal. De ademha-lingsorganen bevonden zieh nog in den normalen toestand. Eerst op den 7n en 9deg; dag beginnen, bij eenen niet gecom-pliceerden toestand, de krachten te zinken, wordt de ademhaling moeijelijker, en bij den dood vindt men de longen donkerrood en sterk met bloed opgevuld, waarbij ze even-wel hare sponsachtige hoedanigheid blijven behouden.
Met betrekking tot den leefregel derin-geeute Individuen dient hetzelt'de in acht genomen te worden als gezegd is van de door natuurlijke oorzaken besmette runderen. De voederstofteu behooren dus ligt verteerbaar, vloeibaar, voedend en verzach-tend te zijn, en neemt de ziekte bij de in-enting die lievigheid aan, dat zij geuees-kundige Imlp vordert, dan vallen daarbij dezelfde aanwijzingen in het oog te houden als bij de natuurlijke Runderpestzieken is opgegeven.
|
||
|
||
|
||
|
||
Polilie-Maalregelen.
|
||
|
||
|
||
|
||
POUTIE-MÄÄTREGBLEIV.
|
||
|
||
Geheel anders dan met de geneeskundige behandeling is het gelegen met de Vee-artsenijkundige Politie, welke maatregelen beveelt, waardoor :
1deg;. Het inslepen en het uitbreken in
ons land wordt voorgekomen;
3deg;. De smetstof bij het eerste optreden
en verspreiden in ons land, wanneer
zij reeds mögt zijn ingesleept, ver-
nietigd wordt; en
3deg;. Haar bestaan door uitroeijing van de
smetstof, die zij nog kan achtergela-
ten hebben, onmogelijk wordt ge-
maakt.
De maatregelen tegen het inslepen der
Runderpest bestaan voornamelijk daarin,
dat men de grenzen zoowel van enkele
gemeenten, provincien of wel geheele
Rijken tegen den invoer van vee uit
landen, provincien of gemeenten, alwaar
de Eunderpest gewoonlijk of toevallig
heerscht, in zoo verre afsluit, dat er slechts
een of eenige plaatsen worden aangewe-
zen, alwaar in het algemeen vreemd vee
|
||
|
||
|
||
— 38 —
moet worden ingevoerd. Op zulke toe-gangsplaatsen moeten quarantaine-stallen of weiden worden opgerigt, waarin al liet vreemde vee, zonder onderscheid min-stens 14 dagen moet verblijven. Worden cen of meer stukken daarvan in dien tusschentijd door de Kimderpest aange-tast, dan wordt dit vee weder in eenen op eenigen afstand gelegen peststal gebragt, of, wanneer dit doelmatiger wordt geoordeeld, gedood, hetgeen altijd het verkieselijkste is, wanneer overigens de ziekte nog niet tot de plaats is doorge-drongen alwaar de quarantaine-plaatsen zijn opgerigt.
Deze quarantaine plaatsen moeten on-der behoorlijk toezigt van eenen bekwa-men veearts gesteld worden, niet alleen om de voorkomende gevallen behoorlijk te knnnen beoordeelen, maar ook om alle verontschuldigingen van onwete'ndheid enz. te voorkomen, in geval er besmet vee was doorgelaten.
Is het vee gedurende den quarantaine-tijd gezond gebleven, dan kan het na behoorlijkc reiniging, met de noodige at-testen voorzien naar de plaats zijner be-stemming worden gezonden. Daar het echter hoogst moeijelijk, zoo niet onmoge-lijk is op die gezondheidsattesten liet Signalement van de gezond verklaarde runderen zoo juistteomschrijven, dat daarmede tijdens liet vervoer, niet kan worden ge-smokkeld, zal liet voorzigtig zijn het vee te merken, en wel met gewoon zegellak, waarop de Eijks-, Provincie-of Gemeente-stempel is afgedrnkt, op een zigtbare plaats des ligehaams, b. v. op den rug.
Een langer quarantaine-tijd dan 14 da-
|
||
|
||
|
||
39
|
||
|
||
gen, is niet noodig, wanneer in dien tijd zieh geen ziektegeval heeft voorgedaan, anders zou daardoor de veehandel noode-loos bemoeijeiijkt worden en de prijs van het vee stijgen. Een kortere tijd is niet aan te raden, omdat niet bij elk rund de ziekte met den 6den of 7 den dag uitbreekt, en een vroeger vervoer, daar men de ziekte in het tijdperk van uitbotting {incubatie-tißdperi) niet zeker kan onderkennen, soms tot zeer ongelnkkige gevolgen aan-leiding kan geven.
De vraag of ISTederland vreemd vee behoeft voor zijue consumptie kan vol-mondig met Neen worden beantwoord. Wei tracht men tegenwoordig de inland-sche rundveerassen door kruising met buitenlandsclie rasseu te verbeteren; doch wanneer die fokdieren getrokken moeten worden uit landen waar of gestadig, of ten gevolge van insleping de Eunderpest heerscht, meet daarmede met de niterste omzigtigheid worden te werk gegaan, of liever men zie in het algemeen belang van znlk eene veredeling af.
In geval echter de Eunderpest in eenig nalmrig land of provincie is uitgebroken, moet alle handel in vee, veevoeder, ruwe huiden, lioornen, vleesch, en in het algemeen alles wat besmetting of overdraging der smetstof kan te weeg brengen, ophou-den. Om dergelijk verbod meer kracht bij te zetten, is niet slechts het verbeurd-verklaren van het vee voldoende; maar werkt de toepassing van de Artt. 459, 460, 461 en 463 van het Wethoek van Strafregt dit verbod krachtig in de hand.
Voornamelijk dienen in de streken, al-waar de Eunderpest heerscht, de veemark-
|
||
|
||
|
|||
— 40
|
|||
|
|||
|
ten. te worden opgekeveu, teuzij er zulke maatregelen worden geuomen, dat men met rede kan verwachten, dat deze vrij en zui-ver van ziekten worden gehouden. Om dit doel te bereiken stelle men die veemarkten, die dan ook slechts tot enkele dienen te worden beperkt, onder streng politie-toe-zigt en were er zonder genade alles van af, wat niet voorzien is van een gezond-heidsattest en met liet te voren opgegeven cachet. Voor liet vee uit de gemeenten, alwaar de Veepest niet heerscht, kan dit merk op liet vee, dat ter markt moet worden gebragt, gezet worden, op eene bloote verklaring van liet liooi'd van liet gemeente-bestuur, dat de Veepesl in, zijtte gememte nid heerscht, terwijl dit merk op liet vee, dat uit besmette gemeenten ter markt zal worden gevoerd, niet mag gezet worden dan nadat liet aan de Mdaagsche quaran-taine naar behooren zal hebben voldaan.
Deze maatregel is te belangrijker, omdat men er liet dubbele voordeel bij lieeft, dat vooreerst de Handel niet gestremd wordt in een artikel van de eerste levensbehoefte, en ten andere voorkoint men daardoor liet toenemende gevaar van besmetting daarin gelegen, dat veekoopers en slagters van allerlei aard liet vee op hunne verblijfplaat-sen zal gaan opzoeken en onwetend als dragers der smetstof, waarmede zij in besmette streken zoo ligt in aanraking komen, deze telkens verder verspreiden.
Vatten wij nu nog eenmaal te zamen wat de hoofdmaatregelen zijn die in acht dienen genomen te worden bij het woe-den der Runderpest op uaburige plaatsen, dan komen zij hierop neder :
a. Het streng afsluiten van de plaats,
|
||
|
|||
|
||
41
|
||
|
||
waar het gevaar di'eigt, des noods wanueer de gewone krachten daartoe te kort schieten door een militair cordon., en /;. Het oprigten van Quamnkdne-plaatsen, ova. daardoor het vervoer van vee, dat cm verschillende redenen niet onbe-paald kan worden verboden, zonder gevaar van insleping te doen plaats bebben.
3deg;. Maatrufftlvn, waardoor de smetstof bij het eerste opiredeu en venspreideu in o?is laud, wa/meer sij reeds mogl ziju iugesleepi, vernietlyd wordt,
Heeft zieh ergens aan eene kudde de smetstof medegedeeld, of wordt een rund ziek, waarbij de omstandigheden doen ver-moeden, dat de mogelijkheid tot overdra-ging der smetstof van de in de nabijheid beerschende of kortelings nitgebroken Rnn-derpest heeft kunnen plaats vinden, dan moet niet alleen aan liet plaatselijk bestuur van deze omstandigheid worden kennis ge-geven; maar het zieke dier moet dadelijk van het gezondc worden verwijderd en in eenen afgezonderden stal, schuur of weide gebragt, alwaar het naauwkeurig moet worden waargenomen, tot dat zieh zekere kenteekenen dezer ziekte openbaren; maar dan moet het dadelijk worden gedood en met dc uiterlijke bekleedselen, die door inkerving zijn onbruikbaar gemaakt, zoo diep worden begraven, als de plaatselijke omstandigheden dit toelaten; met hetzelve ook de mest, het overschot van het aan-wezige voeder, de houten vloer of eenige voeten der aarde, waarop het dier gestaan
|
||
|
||
|
||
— 43 —
lieeft, of hot een en andev aan het vum-worden prijs gegeven.
Zoodra het eerste stuk ziek geworden is, moet het te gelijk van de anderen worden afgescheiden. Beter is het alle gezonde van de zieke te verwij deren; doch dit is veeltijds moeijelijker, vooral in groote stallen. Dit is echter nog niet genoeg, maar ook de mest, die het daarin maakte, moet dadelijk worden weggeruivnd en vernietigd, en de plaats door krachtige middelen worden gezuiverd.
Daarna scheide men de beide, naast het zieke dier gestaan hebbende runderen, en ook de lum tegenoverstaanden, of die met welke zij van achteren in aanraking ge-weest z.ijn, alleu als verdacht, vau de gezonden, ln-enge die eveneens op eenen afzonderlijken stal of sclnuir en neme ze hier inet de grootste naauwkeurigheid waar.
Openbaart zieh ook hier nog de boven uangegeven besmetting, zoodat sedert het eerste uitbreken bij het eerste stuk nu weder na 7 of 8 (lagen een of eenige gezonde of verdachte stukken ziek worden, dan is het bestaan der quot;Runderpest bewezen. De hier verzamelde runderen moeten dan vol-gens de opgegeven bepalingen dadelijk allen gedood, en de uiterlijke bekleedse-len onbruikbaar gemaakt en begraven worden. Men reinige den stal of schunr, waar deze dieren gestaan hebben, door zoowel tie wanden als de zoldering en den vloer met alle zieh daarin bevindende voorwer-pen met on ge bins elite kalk te schrob-bon en te boenen, gebruike vooral eenen overvloed van water om alle onreinheden weg te spoelen, aan welk water men eenen behoorlijken afloop moet verzekeren, ver-
|
||
|
||
|
||
48
|
||
|
||
nietige de honten vloeren en bestrooije alles daarna met chloorkalk.
Mögt echter door al deze voorzorgs-maatregelen het verder uitbrekcn der ziekte niet kunuen worden geweerd, en heeft zij zicli nlettegenstaande dit of ten gevolge van de eene of andere onaehtzaamheid in eene gemeente, polder of provincie ver-spreid, dan meet met het doodslaan worden opgehonden, vooral als het fok- en melkvee betreff, omdat het genezen van vele stukken niet onmogelijk is, en deze voor de verdere aanfokking eene grootere waarde verkrijgen, daar een rand eenmaal de ziekte doorgestaan hebbende daardoor voor de tweede maal niet wordt aangetast. Nu moet echter het vee aan eene naauwkeu-rige afzondering worden onderworpen, alle gemeensohap van welken aard tnssehen de zieken en gezonden moet vevmeden worden, en mögt zieh onder de gezondgeblevenen weder een ziek rund vertoonen, dan moet dit aanstonds weder op de vorige wi'jze worden afgezonderd.
Zijn er 14 dagen verloopen binnen welken tijd geen ziektegeval meer is voor-gekomen onder het nog gezonde vee, dan bestaat de ziekte daaronder niet meer, en de besmetting is gedood, wanneer niet eene nieuwe besmetting van buiten af, of door besmette voorwerpen is aangebragt.
De zieke runderen, welke moeten worden afgemaakt, moeten niet vervoerd worden cm ze te dooden, want daar de ernstig zieken in den regel sterke diarrhee hebben, bevuilen zij den weg en de wei-landen sterk, en jnist deze onreinheden geven tot nieuwe besmetting aanleiding. Op het erf, of in den boomgaard wordt
|
||
|
||
|
||
— 44 —
eeu 1^—2 el diepe put gegraveu, het iiedoocle of gestorven dier daariu gewor-peu, liet lijk met ongebluschte kalk be-strooid en de put vervolgens met steeuen en pnin digt gemaakt, opdat het lijk niet door hondeu of andere dieren kunne worden opgegraven.
Menschen, die zieh met de zieken bezig houden, mögen uiet vroeger bij de gezon-de runderen worden toegelaten dan nadat zij zieh geheel hebbeu gewasschen en ge-reinigd en van andere kleederen voonden. Eovendien kau het niet geuoeg worden aaubevolen den personen, die met de ver-zorging der zieke dieren worden belast, streng te verbiedeu met gezoud vee in aanraking te komen, tot dat hunne bemoei-jiugen of door het ophouden der ziekte, of door het uitsterven der kudde niet meer noodig zollen zijn eu zij aan de boven-staande bepaling hebben voldaan.
Bepaalt zieh de ziekte niet meer tot enkele stukken van eeneu stal of uit eene kudde, of is zij ahjumvener geworden, het-geen bij het naauwkeurig opvolgen der gegeven voorscbriften en door het afzon-deren en dooden der eerste zieken niet geschieden kau, maar door bet niet opvolgen dier voorschriften becft plaats gchad; zijn reeds 13—30 runderen te gelijk ziek, dan kan de gansche kudde als hesmet worden beschouwd, en de geheele zorg moet nu op de naastbij zijnde kudden en plaat-sen gerigt worden, opdat de ziekte niet van dc besmette kudde op de gezonde overgebrairt worde.
Het zekerste wordt de ziekte en met haar de smetstof veruietigd, wanneer de geheele besmette kudde gedood, de mest
|
||
|
||
|
||
— 45 —
begmven of verbrand en de zuivemig naar de opgegeven voovsehriften volbragt wovdt. Daar echter, wanneev de ziekte eens in cms land is uitgebroken, gewooulijk reeds meerdere kudden besmet zijn, dan lielpt ook liet dooddaau raquo;iet meer, en het is nu beter alle zieken of in eenen stal, of wanneev het jaargetijde dit toelaat, beter in eene weide af te zonderen, omdat de zieken zieh in de ruime lucht beter bevinden, de smet-stof minderaanrakingspunten heeft en spoe-diger wordt ontleed.
Besluit men, om het beloop der ziekte te bespoedigen, tot de inenting, dan geschie-de dit op eenen behoorlijk daartoe ingerigten ziekenstal, die zooveel mogelijk op znlk eene plaats moet worden ingerigt, dat die genoegzaam afgelegen is van den grooten weg, met een behoorlijk erf en grach-ten omgeven en in de nabijheid waarvan zieh de begraafplaats voor de dooden be-vindt. De behoeften en voedingsmiddelen voor menschen en dieren moeten door andere personen tot op eenen bepaalden af-stand, in de nabijheid van den stal worden gebragt, van waar dit dan door de ziekenoppassers later wordt afgehaald.
Zijn de kudden van eene geheele pro-vincie besmet, dan moet deze, met betrek-king tot den veehandel en het verkeer evenzoo worden behandeld, als het buiten-land, van waar men de besmetting vreest. Nimmer mag echter daar eene totale af-sluiting worden aanbevolen, omdat behalve de landbouw en veeteelt door de ziekte ook nog de geheele handel en daarraede de welvaart van het land wordt verstoord. Zorgvuldige afzondering der zieken van de gezonden, het volgens wetenschappelijkc
|
||
|
||
|
||
— 46 —
gronden geiieeskimdig behandelen der zie-keu en eindelijk ook de inenting, zijn als-dan voor de beste raiddelen te besohouwen. om veel nog te redden wat anders onver-biddelijk moet verloren geaeht worden.
Nimmer vergete men bij de geheele [totale) of gedeeltelijke at'shüting der streek of provincie, alwaar de ßunderpest heerscht, hot oprigten van quarantaine-stallen of het aanwijzen van quarantaine-weideu, op-dat men altijd in de gelegenlieid zij aldaar het verdachte of ten vdtvoer bestemde vee minstens 14 dagen te doen verblijven, als het eenige zekere middel om zieh te over-tuigen, dat er zieh onder de daar geplaat-ste runderen geen Pestziekte beviudt.
3deg;. Maairegeleu waardoor het ledaan der Rnnderjieist, door de lütroeijine/ der mmt-dof, die sij nog lean achtergelaleii helben. onmogeliß; wordt gemaaM.
Wanneer na verloop der laatste 14 dagen geen rand meer ziek wordt, dan kan men aanneinen, dat de ziekte ophoudt. Er behoort mi op gelet te worden, dat niet alleen alle uitwerpselen van zieke en ge-storven runderen worden vernietigd ; maar ook alle voorwerpen, die daarmede in aan-raking zijn ge\veest zoo gereinigd worden, dat een nieuvv uitbreken dezer ziekte daar-door wordt voorkomen.
Ziekenstallen zijn gewoonlijk slechtsligt gebouwd en moeten geheel worden afge-broken, opdat daar later geen rundvee weder in worde gestald. De mist daaruit moet begraven en over den bodem een paar voet hoog zand gebragl worden.
Stallen waarop weder rundvee zal moe-
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
47
|
||
|
||
teu gestald worden, moeten geheel worden uitgebroken, de grond eenige voe/ ten diep uitgegraven en met droog zand worden aangevuld; liet houtwerk en de wanden moeten met ongeblusclite kalk worden afgeschrobt en met ohloorkalk in-gewreven, de muren behoorlijk gewit en alle zieh daarin bevinde openiugen met kalk digtgesmeerd. Het nog overgeblevene voeder moet aan de paarden worden ge-geven of tmu tot stroobed dienen, echter zoo, dat rundvee daar niet mede in aan-raking komt. Bevloerde stallen moeten worden opgebroken, de besmette aarde uitgegraven en met zand weder aangevuld en op nieuw bevloerd. De onde planken worden tot brandhout gebruikt.
Alvorens de stal op nieuw werde bevloerd, laut men hem des daags uitluch-ten en des nachts wende men er de chloorberookingen aan.
Deze worden bereid door 4 ons keuken-zout eu 3 ons poeder van bruinsteen met elkander in een aarden schotel gemengd met 2 ii 3 onoen water te overgieteu, ver-volgens onder omroering met een houten spatel er geconcentreerd zwavelzuur of vitriool-olie onder te mengen en zieh dan spoedig te verwijderen.
Als alles gereed is strooije men op den vloer eene dünne laag chloorkalk, die men dagelijks een weinig bevochtigd.
De herstelde runderen wassche men met eene verdunde oplossing van karbolzuur.
De menschen, die zieh met de behande-ling van de zieke runderen hebben bezig gehouden, moeten vooral zieh zelven zorg-vuldig reinigen als ook de kleederen, die zij daarbij hebben gedragen; zijn deze van
|
||
|
||
|
||
J
/- 48 —
/ weinig waawle, dan is het verkieslijk die
raaar te vgrbranden; evenzoo handele men
met de honten stalgereedschappen, terwijl
de ijzeren zovgvnldig moeten worden uit-
gegloeid.
Heeft men 8 of 14 dagen deze vegelen naanwkeurig opgevolgd en vooral de stallen gelucht en gereinigd, dan kan men gezonde met herstelde runderen, wanncer het noodig is, weder bij elkander brengen.
Men zij echter voorzigtig vreemd vee weder aan te koopen en in het algemeen de stallen zoo luchtig mogelijk te houden.
|
||
|
||
|
||
die men •wijl uit-
|
||
|
||
elen stal-men ncev gen. vee leen den.
|
||
|
||
|
||
|
||