OF
DOOR
Evangelist der Ned. Uv. P-rot, Vereeniging ie 's Cravenhage.
Ten voordeele der Evangelisatie onder de Militairen
in het TEHUIS.
'S-GRAVENHAGE ,
OF
DOOR
^Evangelist der Ned. JEv. Frot. Vereeniging te '5 Gravenhage.
Ten voordeele der Evangelisatie onder de Militairen in het TEHUIS.
I, r', .,' ■'amp; -v
'S-GRAVENHAGE, |
SCHENKING UIT DE BIBUOTHEEK VAN HM. DE KONINGI1S
Bae-Abbas op Jezus?......... • blz- 5
Ziet de Mensch!......................»16
Ziet Uw Koning!......................»29
Wat is waakheid ?......................»41
—»-*-•——
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2720 042 1
Reeds meer dan achttienhonderd jaren belijdt de gemeente van Jezus Christus, over de gansche aarde:
«■Ik geloof in Jezus Christus, Gods eeniggehoren Zoon, onzen Heer, Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, Die geleden heeft onder Pontius Filatus.n
Pontius PiLATüS ! die naam rolt als een wanklank over de aarde. De heidensche landvoogd die overtuigd zijnde van Jezus, onschuld dit uitspreekt, en toch om de gunst des Keizers te behouden, en uit vrees voor de Joden Jezus Christus overgeeft ter kruisdood, is door deze daad wereldberucht geworden.
Waar Jezus Christus beleden wordt, daar wordt ook van Pontius Pilatus gesproken. Pontius Pilatus is een der belangrijkste personen uit de ivereldgeschiedenis.
Onvergetelijk zijn vele zijner woorden voor het Christenhart; woorden, waarvan hij de diepte en rijkdom der inhoud zelf niet verstond.
Toespraken, door mij gehouden over ivoor den van dezen heiden, ziedaar de inhoud dezer hladen.
Moge er een deel van den zegen rusten op de lezing, welke God geschonken heeft hij het uitspreken, dan worden deze toespraken nog voor meerderen onvergetelijk, en God ontvangt, naar mijne lede, de eere!
's Gkavenhage , J- VAN BEIJEREN.
[Matth. 37 : 17i.)
Een treurige geschiedenis, in het duister van den nacht, ligt voor ons. Pilatus heeft Jezus ondervraagd, en aan het volk betuigd: ik vind geen schuld in dezen mensch; na hem, daar hij hoorde dat Jezus uit Galilea was, naar Herodes gezonden te hebben. — Er is door Hem niets gedaan, zegt hij, dat des doods waardig is, zoo zal ik dan Hem kastijden en loslaten.
Daar het nu eene gewoonte was dat hij hun op het feest eene gevangene losliet, en daar hij wist dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd; zoo wil hij nu die gewoonte te baat nemen. Zij hadden eenen welbekende, en beruchte gevangene, Bar-abbas genaamd, welke in een oproer in de stad, een doodslag begaan had; deze wil hij naast Jezus plaatsen en dan een beroep doen op het geweten des volks. Voorzeker, denkt hij, zal de keuze vallen op Jezus, en hij zal met vreugde de onschuldige kunnen loslaten; maar Pilatus wordt teleurgesteld , als loon zijner dubbelhartigheid. De overpries-ters hebben het volk opgeruid en aangeraden Bar-abbas te kiezen, en het volk laat zich leiden door zijue leidslieden ; die blinden, zij worden door blinden geleid, nu moeten zij beiden immers wel in de gracht vallen?
6
Daar brengt Pilatus Jezus en Bar-abbas naar buiten voor het volk en zegt; Kiest! wien zal ik u loslaten? Ijzingwekkende keuze: Jezus en Bar-abbas! de zoon van God, de Heer der heerlijkheid, der Engelen Heer en Koning, het Licht der wereld, de Levensvorst, wien millioenen aanbidden. En Bar-abbas, de schrikgestalte, de pest der menschheid, een misdadiger uit de gevangenis der groote en bedorven stad. En Jezus wordt verworpen, het rampzalige volk verkiest Bar-abbas.
Jezus en Barabbas! Hij die geen zonde gekend, noch gedaan heeft; en een moordenaar. Jezus den Zoon des eeuwigen Vaders en Bar-abbas, de zoon van den vader den duiyel; want die was een men-schenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven, want geene waarheid is in hem. En Jezus wordt verworpen; het rampzalige volk verklaart zich voor Bar-abbas.
Jezus die 'tland door ging, goeddoende, de vriendelijke Heiland; en Bar-abbas, de vijand Gods en der men-schen, met zijn kaïns-blik, en dat gelaat, waarop de haat staat te lezen — en Jezus wordt verworpen, het ongelukkige Israël verklaart zich voor Bar-abbas. Ijzingwekkende keuze! Treurige geschiedenis, nog treuriger omdat zij zich nog telkens herhaalt in onzen tijd, en in ons hart. Gods woord verwerpen is oproer. De Christusprediking beletten, of er iets anders voor in de plaats stellen is zielenmoord.
Deze dingen kenmerken onzen tijd. Het geslacht der 19ae eeuw verwerpt Gods woord ; en roept; laat ons hunne banden verbreken en hunne touwen van ons werpen.
Men beraadslaagt tegen den Heer en tegen Zijnen Ge-
7
zalfde; dat is oproer; is het wonder als het volk beraadslaagt om de wetten te verwerpen, en zich te verzetten tegen de wettige magt? als troonen en steden plat worden getreden? men heeft wind gezaaid, storm zal men oogsten. Op vele kansels der Christenheid wordt de Christus verloochend, ot iets anders gepredikt dan het Krnis-evangelie; dat is zielenmoord.
Op de Staatsscholen leert men de kinderen een Christendom zonder Christus, dat is zielenmoord. Waar de jeugd zonder Christus opgroeit, is daar iets anders te wachten, dan oproer, door een geslacht van Bar-abbassen?
Waar men met zielenmoord begint, geen wonder als men daar met Koningsmoord eindigt. En toch, telkenmale als het komt tot de keuze tusschen Bar-abbas en Jezus, verklaart zich onzen tijd: Vóór Bar-abbas, tegen Jezus!
Ijzingwekkende keuze! en toch: wees eerlijk, sla een blik in uw hart, hoe is het daar? — Er zijn oogenblik-ken in het hart en leven van den mensch, waar in de geheele wereld hem verafschuwen moet, waarin hij zichzelven moet verfoeijen. De zonde toch is even afschuwelijk als Bar-abbas. Ja nog meer, want Bar-abbas was nog een mensch, maar de zonde is enkel zonde; een vrucht van den satan, een gedrocht van de hel, een akelige, afschuwelijke verschijning, die niets dan verderf aanbrengt. En toch, stel deze beide voor u. De zonde en Jezus Christus. — Wat kiest gij? De hand op het hart; kiest gij niet bijna altijd de zonde? Vooral als uwe boezemzonden, uwe lievelingszonden, uwe lusten, het vuur van uwe hartstochten voor u staan, wat dan ?
God kent uw hart. Daar staat Jezus Christus met
8
doorwonden schedel, liet hoofd vol bloed en wonden, en eenen doorenkroon, met een spotkleed omhangen, met een doorploegden rug, met doorgraven handen en voeten, met een doorboord liefdehart. Zijn mond vloeit over van liefde. Hij breidt de armen naar u uit; en — daarnaast Hem, staat de zonde en lokt met hare Delila-stem, en ontsteekt in u het onheilig vuur uwer begeerte, en benevelt uwe zinnen, en verduisterd uw verstand. Gij ziet niet hoe afschuwelijk zij is, hoe vuil zij is, hoe diep rampzalig zij u zal maken. En ach! gij verkiest de zonde, gij verkiest Bar-abbas. En die Bar-abbas is een moordenaar.
Welk een ijselijke keuze! Als gij de zonde kiest boven Jezus, dan kiest gij boven het leven, den dood; in plaats van de genade, het oordeel; in plaats van de onschuld, de schuld, in plaats van het heil, het verderf, in plaats van de hemel, de hel, in plaats van God, den duivel. Gij treedt den Zone Gods met voeten, en acht het bloed des Nieuwen Testaments onrein. Is het wonder als gij ontvangt naar uwe keuze ?
Is het wonder als eindelijk uw geweten door Gods genade ontwaakt, en gij het zondige der zonde leert inzien, en naar Jezus leert zoeken, die reeds zoo lang naar u zocht, dat u hart dan door bitteren smart wordt verscheurd en uw oog vloeit van tranen? Is het wonder als gij dan klaagt: wat smart is de mijne gelijk? Geen goddeloozer mensch dan ik, o Heer! ik verkoos Bar-abbas, boven Jezus. O God, wees mij zondaar genadig!
Indien gij alzoo met uwe droefheid tot God komt, zal de vrucht dier droefheid zijn: een onberouwelijke bekeering tot zaligheid. Maar nu: De geschiedenis van
9
Bar-abbas heeft nog een diepere beteekenis dan die ik u noemde. Er komt door dit deel der schrift tot ons : een woord der vertroosting, maar ook van zeer ernstige waarschuwing.
Jezus en Bar-abbas. Deze geschiedenis doet ons in herinnering komen de twee bokken uit Levitikus 16. De bok zonder schuld, moest sterven, en de met schuld beladen bok werd losgelaten door een man in de woestijn. Zoo wordt door Pontius Pilatus de schuldige Bar-abbas 'losgelaten, en de onschuldige Jezus overgegeven om gekruist te worden.
In Leviticus 16 is zoowel de weggaande bok, op wien al de schuld is gelegd des volks, opdat hij de zonde zoude wegdragen; als de bok die geofferd werd, en met wiens bloed de verzoening werd aangebracht, een beeld van Hem, die als het Lam Gods de zonden der wereld wegdraagt; wiens lichaam werd genageld aan het hout en wiens bloed werd vergoten om eene eeuwige verzoening aan te brengen. Zoo ook is Bar-abbas het beeld van de zonde die den mensch rampzalig maakt; en tevens een beeld van den schuldigen zondaar voor wien Christus sterft.
Over de twee bokken besliste het lot. Over Jezus en Bar-abbas de keuze des volks.
Over het lot van den mensch, het woord van den Heer.
Eén woord : Laat ons Bar-abbas los ! doet de schuldige heengaan in vrijheid.
Eén woord : Uwe zonden zijn vergeven, en een armen, verloren, doemschuldigen zondaar mag heengaan in vrede.
De gebondene wordt heengezonden in yrijheid.
10
Eén woord van den Rechter op de wolken, en het Qeuwig wee of het eeuwig wel is beslist. Wat zou er in het hart van Bar-abbas zijn omgegaan? God weet het, wij niet. Maar wat wij moeten weten is dit: wat er omgaat in een hart dat door Jezus vergeving ontvangt; indien gij dat op aarde leert weten, bezit gij de hoogste wetenschap; alle andere wetenschap is zoe-kenschap; of neen, de beste wetenschap bezit gij dan, want de hoogste zal deze zijn, te weten wat er in eene ziel omgaat, die zich bij het sterfuur den hemel ziet ontsloten; en bij de opstanding, in 't nieuwe lichaam. Hem mag zien, en gelijk zijn, die ons zóó liefhad, om naast een oproermaker en moordenaar te willen staan; en Zich de keuze te laten welgevallen van een, zijn God vergetend, volk: Laat ons Bar-abbas los!
Maar nu ook komt er door de geschiedenis van Jezus en Bar-abbas eene zeer ernstige waarschuwing tot ons. Zij is deze: als gij Jezus overgeeft moet gij er noodzakelijk toekomen om Bar-abbas los te laten; en dat niet alleen, maar om Jezus schuldig te verklaren, en Bar-abbas vrij te spreken.
Bar-abbas mag niet op zichzelfstaande beschouwd worden. Hij was een kind van zijn tijd, een vrucht van zijn tijd, een beeld van de toestand waarin hij leefde en waaruit hij te voorschijn kwam. Bar-abbas was een beeld van geheel Israël, en van de menschheid. Hij was niet in eens een booswicht, een moordenaar geworden ; hij was in eenen oproerigen tijd geboren en opgevoed. Als vrucht van zulk een tijd was hij zeer natuurlijk oproerig evenals zijn volk. — De Schrift zegt: hij had in zeker oproer een doodslag begaan. Hij staat daar
11
voor Pilatns als vertegenwoordiger van zijn gevangen, oproerig, met profeten-bloed bezoedeld volk. Israël, het volk van God, was gevangen, want het was onderworpen aan de Romeinen. Het gevoelde dat het als volk van God vrij moest zijn, en zocht die vrijheid telkenmale te verkrijgen door oproei', en van oproer is doodslag het noodzakelijk gevolg; daar was Bar-abbas het bewijs van.
Dat onderworpen zijn aan de Romeinen was Israels schande, het gevolg van hunne zonden. Nu openbaarde zich de overtuiging: wij moeten vrij zijn, op eene verkeerde wijze. Om dat doel te bereiken wilden zij vroeger den Heere Jezus Koning maken. In hunne ziel leefde de gedachte : wij zijn Abrahams zaad; en als zij de Romeinen vergaten, zeiden zij : wij zijn vrij, wij hebben nooit iemand gediend. Het beviel hun niet dat Jezus zeide: geef den Keizer wat des Keizers is. Op het oogenblik als de Heer dit woord uitspreekt, zwijgen zij, maar later komen zij bij Pilatus met den laster: Deze verbiedt den keizer schatting te geven, zeggende, dat hij zelf Christus, de Koning is. Deze laster is het bewijs dat die getoonde penning nog niet door hen vergeten is.
Van dit oproerig volk was Bar-abbas produkt en type. Maar niet alleen van Israël, ook van de menschheid was hij een beeld.
De mensch was vrij toen God hem schiep. De satan zeide tot hem: gij zijt niet vrij, want anders zoudt gij wel van dien boom mogen eten, tast toe, en eet, dan zult gij als God wezen. Dat duivelsche woord werd hem tot eenen valstrik, bracht hem tot eenegewaande vrijheid,maar in werkelijkheid werd
1 9
hij een slaaf. Hij is nu, met de gansche schepping, der ijdelheid onderworpen, vleeschelijk onder de zonde verkocht, niet gewillig, maar om diens wil die hem der ijdelheid onderworpen heeft. Op den bodem zijns harten ligt het heimwee naar zijne verloren vrijheid, welke hij terug zoekt te krijgen. Permiteer mij dit beeld. — Wanneer er een stok in de moddersloot wordt gestoken, dan ziet men uit de diepte borreltjes opkomen, welke zich plaatsen op de oppervlakte des waters. Die borreltjes bevatten in zich een vuil, ontvlambaar gas. Ziet daarin wat er geschiede in Israël, wat er geschiedt in de menschheid, vooral in onzen tijd, ook in ons vaderland. — Dat wat beneden in het hart is, wordt vooral in onzen tijd opgeroerd, en komt borrelend naar boven. Dat is het beginsel van het oproer, de revolutie, de commune, waaraan 18 Maart Europa blijft herinneren.
Israël wilde vrijheid en kwam tot oproer om daardoor van het juk van Rome verlost te worden.
De doodslag door Bar-abbas gepleegd was van dien geest de vrucht, maar niet minder de Christus-moord door Israël gepleegd.
De kreet van Israël: Wij hebben geen koning dan den keizer! was niet, wij willen den keizer; maar eigenlijk, wij willen de vrijheid. Zoo ook de menschheid; men wil vrijheid, gelijkheid en broederschap; doch niet in den rechten weg der wedergeboorte, maar door woeling, door opwoeling van de krachten uit de diepte, dat is door oproer.
De mensch wil vrij zijn, maar vrij om kwaad te doen, en dat is immers de ergste slavernij? Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap! maar geen koningschap
13
vooral niet den Koning uit het hemelsche Vaderhuis, Koning Jezus. Nog liever wil men oproer, moord, koningsmoord, nog liever de commune, dan te buigen voor Jezus. — Wij willen niet dat deze koning over ons zij! wij hebben geen koning, wij willen allerminst dezen koning, den gekruisten Christus erkennen! dat is de taal onzer eeuw, steeds meer in daden zich uitsprekende, totdat de dag der gruweldaad aanbreekt, den dag waarop men de gemeente zal kruisigen evenals haren lieer. — Broeders, de gemeente gaat haar lijdenstijd tegen; de geest der revolutie, de geest des oproers, de geest van Bar-abbas is reeds aanwezig. Laat ons staan in den vollen kracht van den Heiligen Geest, laat ons waken, bidden, strijden, ge-looven en hopen; laat ons nog redden wat te redden is, zondaren grijpende uit het vuur. Zalig is de dienstknecht, welke zijn Heer als Hij komt, zal vinden alzoo doende. Twijfelt gij of onzen tijd niet te duister wordt gekleurd? Zie dan slechts rondom u: op het gebied der staat wil men de vrijheid; en Bijbel en doodstraf en Zondagswet worden afgeschaft. Al wat aan Christus herinnert wordt omvergewoeld.
Er is woeling in de kerk; men wil door stemmen-meerderheid verkrijgen wat door Gods Geest moet geschieden. Er is oproer in de huisgezinnen, waar het ouderlijk gezag wordt veracht. Revolutie op elk gebied! Zij zal en moet voeren tot doodslag in de roode republiek, die wij tegengaan. De laagste stand komt opborrelen, gij hebt toch het borrelen reeds gehoord? Zij wil naar boven, zij wil heerschen, zij wil troonen en steden plat gaan treden, en met fakkel en dolk in de handen,
14
vrijheid, gelijkheid en broederschap aan de menschheid prediken.
Voor hem die de Profetie verstaat, zijn deze vulkanische bewegingen der menschheid duidelijk. Die werkstakingen , dat spreken, en vergaderingen houden over kapitaal en arbeid; geheel de socialistische kwestie zegt u dat in de geestenwereld van onzen tijd de leuze leeft: Weg met Jezus, laat ons Bar-abbas los!
Maar na van de menschheid rondom u het oog afgewend en de blik in u geslagen. Ook uw hart was vrij, in den staat der rechtheid, maar is nu onder eenen vreemden macht. Toch wil dat hart vrij zijn, en voelt zich gebonden. Wat is er aan deze ellende daar binnen in u, en daarbuiten rondom u te doen? Dit eene dat men komt tot de erkentenis van het bestaan der zonde, van de macht der zonde, van het zondige der zonde, en de volstrekte ellende der menscheid door de zonde. Dan eerst zal men redding en genezing zoeken, daar waar-zij te vinden is.
O droom niet dat de menschheid goed is; uw redelijk verstand zegt u het tegendeel, en niet minder de ervaring. Het ontkennen van het kwaad, en van de macht van het kwaad, voert tot revolutie, oproer, omwenteling.
Al zijt gij nog zoo conservatief, als gij Jezus overgeeft moet gij Bar-abbas eindelijk los laten en vrijspreken. Wat voor Pilatus' rechthuis geschiedde is het beeld van elk mensch, en de geheele menschheid. Kiest gij de zonde? Slavernij is er het gevolg van. Kiest gij Jezus? Uwe vrijheid is u in die keuze gewaarborgd. Jezus Christus is uwen wettigen Koning. Hij kwam om u vrij te maken. Als de Zoon u zal hebben vrij ge-
45
maakt, zult gij waarlijk vrij zijn ! Die in Jezus gelooft wordt vrij van alle banden, en komt tot de vrijheid en heerlijkheid der kinderen Gods.
Ik ben gezonden, zegt Jezus Christus, om de gevangenen te prediken loslating, en gebondenen henen te zenden in vrijheid! geloof dat woord van Jezus! Ongeloof is revolutie, geloof is anti-revolutie.
Jezus Christus is koning door hetgeen Hij is: God uit God; en om hetgeen hij deed: Koning der wereld en der mensch-heid. Hij stichtte een Koninkrijk in zijn bloed, een rijk dat niet is van deze wereld. De mensch Jezus Christus lijdt, want Zijn eergevoel word beleedigd, als men Bar-abbas of de zonde naast Hem stelt. Daarom heeft God Zijnen Zoon verheerlijkt op Thabor , om Hem te sterken tegen deze beleediging: een keuze tusschen Bar-abbas en Jezus, waarop Bar-abbas wordt gekozen en vrijgelaten. Tot die keuze moet het bij eiken mensch, moet het ook bij u komen. Bar-abbas, of Jezus; de zonde, of Jezus; de revolutie, of Jezus!
O! wij bidden n doe de goede keuze, kies Jezus!
Dewijl Hij uw Heer is, zoo buig u voor Hem neder, dan zal de Koning lust hebben aan uwe schoonheid. Geen schooner gezicht, dan een zondaar zich buigende voor Jezus. Als dat geschiedt juichen de engelen elkander tegen: Ziet hij bidt!
In het licht van Jezus' kruis, ziet gij 't zondige der zonde, en de noodzakelijkheid der Goddelijke openbaring, aan de menschheid, en aan uw hart. Bij dat gezicht roept gij uit: Lieve Heiland, nooit wil ik die snoode Bar-abbas meer boven U mijn Jezus kiezen. Amen.
16
Als kinderen waren wij reeds bekend met het Scheppingsverhaal. Toch klinkt ons altijd — als hoorden wij het voor het eerst — in het oor, het woord: God schiep den mensch; naar het beeld van God schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij ze. Zal het wel met ons zijn voor de eeuwigheid, dan moeten wij twee menschen leeren kennen, namelijk Adam en Christus. Slechts zij waren mensch in den vollen en heerlijken zin van het woord. Wij zijn kinderen der menschen, afdrukken van hun beeld. Wij dragen het beeld van Adam of van Christus, daarvan hangt onze eeuwige zaligheid af.
Ik bespreek met u; wat de mensch was, wat hij werd , wat hij worden kan. Het eerste om ons te stemmen tot aanbidding; het tweede om ons te brengen tot verootmoediging, het derde om ons te doen juichen van
vreugde in God.
Wat de mensch was?
Onder de wonderen der schepping was hij het pronkstuk, de kroon van het schoon en groot geheel. Onder al de schepselen het uitverkoren schepsel, geformeerd door Gods eigen hand. Hij was Koning onder God, alles boog zich voor hem, alleen voor God boog hij zich. De eeuwige heerschappij was op zijne schouderen, want God zeide: hebt heerschappij over de visschen der zee, de vogelen der lucht, en over alle vee, en over alles wat leeft op aarde of daar
17
onder. Toegerust met eene wijsheid, waarvan wij ons, met een door de zonde verduisterd verstand, geen denkbeeld kunnen vormen , geeft hij alles wat tot hem komt eenen naam naar zijnen vorm of aard.
Daar de Schepper den adem des levens den mensch had ingeblazen, was de mensch van Gods geslacht, volkomen het ideaal van zijnen Schepper. Stel hem voor uwe gedachte die eerste mensch, zoo schoon dat al de pracht en schoonheid van het Paradijs verduistert bij dit ideaal van schoonheid. Zijn voorhoofd is opgericht naar den hemel, naar zijn God, In zijne oogen licht de onsterfelijkheid, zij zijn de spiegels zijner reine ziel. De blauwe ader dwaalt door de handen, die zich uitbreiden om te zegenen, en als de mond zich ontsluit, om het: abba lieve Vader! uit te spreken, dan smelt met die taal, het lied van den nachtegaal en van den Seraf tezamen want de mensch is den mond van het heelal. Door de spraak stort de mensch zijne ziel uit in al hare gaven, krachten en verwantschap met God. Zij ontsluit hem eene nieuwe wereld rondom zich, een hemel van zaligheid boyen zich, of als hij luistert naar de stem der verleiding, eene eeuwige rampzaligheid beneden zich.
Wel mag de dichter van den achsten Psalm vragen: «Wat is de mensch dat Gij zijner gedenkt en des menschen zoon dat Gij hem bezoekt. Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen, vanwege het stoffelijk lichaam, toch ver boven hen verheven, met heerlijkheid en met eer gekroond. »
De mensch toch was niet zoo als de Engelen zijn, gedienstige geesten, maar een koning onder zijn God.
2
18
Aanbid, aanbid Gods liefde! want: Hoe hoog u de almacht plaatste Toch was in 't wijd verschiet, Deez' glorie de allerlaatste, ook de allerhoogste niet.
Maar zie nu wat de mensch werd. Hij is gevallen, en omdat hij zoo hoog geplaatst was, was ook zijn val zoo diep. Hij werd een opstandeling tegen zijn God, zijn Maker en Weldoener; daarom heeft hij Gods liefde verbeurd. Zijn kroon heeft hij in het slijk geworpen, zijn koningsmantel verspeeld, zijn scepter verloren, zijn lichaam verontreinigd, zijn ziel verduisterd en zijn geest verwoest. In de tempel zijns harten heeft Satan de plaats van Jehova ingenomen. Zijne koninklijke heerschappij is een bespotting geworden. Ziet hem daar gaan, 't hoofd gebogen door den last der jaren, de hel geteekend op zijn gelaat, en de dood in zijne oogen te lezen. Alles is tegen hem gekeerd, nu hij zich keerde tegen God. De aarde toont hem hare distelen en doornen, de leeuw zijne tanden, en het graf toont hem zijn gapenden kuil. De mensch werd een balling op aarde, zijn vaderland is hier niet meer.
Slaaf werd hij van zijne zonden en lusten, slaaf van den satan; kind des stofs, des tijds, des toorns.
De zonde heeft zijn hart verdierlijkt, en hij aanbidt zijn eigen kwaad in de afgod door hem gemaakt. Laat ons menschen maken sprak God, en Hij schiep den mensch naar Zijn beeld; laat ons goden maken zegt de mensch, en die goden maakt hij naar zijn beeld, zelfs nog erger, want het zijn monsters.
Zijne kinderen werpt hij in de armen van den Moloch, zijn eigen lichaam onder de kar van Jaggernaut. Zijn God is een schrikbeeld geworden, hij zelf werd een spot-
19
koning. Doornen zijn nu zijn kroon, een spotmantel zijn purper, een rietstaf, zijn scepter. Ziet de mensch als een boef op de galeien, aan een paal gebonden als een redeloos dier op de slavenmarkt. Op het slagveld is hij een bloedhond, en besmet zijne handen met lijk-roof 'die hij den gieren betwist, Op feesten vei'drinkt hij zijne ziel in den alkohol, rolt straks door 't slijk der straten, waarin hij, door zijne zoogenaamde vrienden, wordt vertrapt.
Zijne dagen worden gekweld, zijn leven verteerd door een heirleger van ziekte en kwalen.
Als gevangene zucht hij in een kerkerhol, als krankzinnige in het hok van den waanzin, als moordenaar sterft hij op 't schavot.
Maar de doodstraf werd door ^t christelijk Nederland afgeschaft, men wil het beter weten dan God. «Zij hebben Mij verlaten, zegt de Heer, wat wijsheid zouden zij hebben?»
«De goddelooze heeft geen vrede,» zegt God. Er is voor den mensch buiten Christus op aarde geen rust meer; slechts onder de aarde, neen ook daar niet, want: de ontbinding kust hem, zijn stof verwaait dooide wind, de levende vindt de bekkeneelen der dooden op het kerkhof, en plaatst ze in zijn boekencel, om hem tot een Memento Mori te dienen. De koning bij Gods genade, is een rammeiend geraamte geworden.
Tech blijft de satan steeds voortgaan het arme men-schenkind in ^t oor te blazen: Gij zult als God wezen. Dat woord wordt geloofd en geliefd, naar dat ideaal wordt getracht, want de mensch wil groot zijn, maar zonder God, die hem de ware grootheid kan en wil
20
schenken. Om als God te '-rijn bezoekt hij 't arendsnest op den top der Alpen. Het woeste paard in de prairiën van Amerika beteugelt hij met de knie. In 't hok van den koning der wildernis gekomen temt hij hem met zijn oog, de slang bezweert hij met zijne stem. Hij verschrikt de zeemonsters , die daar grazen in het diep, en bespiedt met zijn duikerklok de geheimen der zee. Hij dringt door rots en berg om er straks zijn locomotief door te jagen. Hij omdijkt de zee, of maakt van zee en meeren gi-aanvelden. Hij stijgt met zijn luchtbol tot boven de wolken, snoert wereld-deelen saam, en zendt met de snelheid der telegraaf zijne gedachten naar Oost en West. De bliksem des hemels leidt hij langs een draad, en maakt haar onschadelijk. Elk kruidje en iedere plant wordt door hem onderzocht, om te weten wat het hem kan opleveren, geneesmiddel of vergif. Hij haalt de paarlen van den bodem der zee, 't goud en zilver, de diamant en den steenkool uit de aarde. Millioenen sterren gaat hij na op hunnen loop, en deelt u mede in zijn zangen, wat daar is, op de planeten. Al deze dingen, en nog veel meer doet hij, toch; de mensch is hij niet meer, ach neen! bij al zijne grootheid is hij zoo klein, zoo arm, zoo ongelukkig! Want — God geve dat het ons stemme tot ootmoed! —hij werd een verminkt mensch, een zondaar, een vervloekte. Daar staat geschreven; «vervloekt is hij, die niet blijtt in al wat geschreven staat, in het boek der wet omdat te doen. «Hij werd een vijand van God, een hater van zijne naasten, een moordenaar van zich zelf. Een kind des duivels en der hel vol van alle bedrog en boosheid.
21
Zoo hoog geplaatst, zoo diep gevallen!
De dichter J. J. L. ten Kate zegt in zijn stichtelijk huisboek:
Wat is de mensch ? half dier, half engel.
Klein, arm, onmachtig, heerlijk, groot!
Wat is zijn lot ? een bont gemengel Van zoete weelde , en hangen nood.
Hem bloeit een duizendvoud verblijden,
Schoon menig roosje doornen heeft.
Hem kwelt een duizendvoudig lijden ,
Hij kiest, verzwakt, wordt oud en sneeft.
Gij meesterstuk van 't Alvermogen ,
Is uw bestaan zoo kort van duur ?
Zou hier uw roeping einden mogen Blijft gij een raadsel der natuur ?
Neen, God schiep u voor eeuwigheden ,
Tot tempel van zijn Heü'gen Geest.
Na korten proeftijd hier beneden Wacht u een eeuwig zegefeest.
Het struik'len in de kinderjaren,
Zal voor den man ervaring zijn.
Eerst uit het onweêr der gevaren,
Verrijst des vredes zonneschijn.
Wel hem wiens onverzaadb're blikken,
Zich openen waar de waarheid blinkt;
Eerst dan kan ons het licht verkwikken Wanneer de blinddoek nedèrzinkt.
'k Aanschouw het wonderwerk des Heeren ,
Wien 'k biddend als mijn God erken,
Ik zie dat ik in lager sfeeren Het eerste zijner schepselen ben.
Niets dat de vleugelen evenaarde,
Waarmeê verbeelding mij omgordt,
En straks, bedekt een hand vol aarde,
Mij worm des stofs , die stoffe wordt.
De Zoon van eeuwen , en van uren ,
Vol zwakte en kracht , vol vrees en moed.
De Koning aller creaturen.
Do slaaf van eigen vleesch en bloed.
Zoo klimt de mensch tot wond're luister,
Doorvorscht natuur en geestenrijk
■
2-2
Buigt zuchtend neer, — en torscht een kluister,
En wordt het reed'loos dier gelijk.
Hij zwaait der deugd zijn wierook tegen,
En noemt de wijsheid zijn vriendin:
Vergeet de deugd — verlaat Gods wegen,
En — slaapt in de arm der misdaad in.
Hij droomt, en siddert bij 't ontwaken ,
Voelt dat hij 't goede nog bemint,
Strijdt man'lijk waar zijn driften blaken
En toont zich zwakker dan een kind.
Vier duizend jaren zijn na den val van den eersten mensch voorbij gegaan. Het Woord is vleesch geworden. God is geopenbaard in het vleesch, de Profetie is vervuld, de wet ten einde, de tabernakeldienst verwerkelijkt; want de schaduwen zijn vervlogen, de dag is gekomen, de tijd is vol. Voor't rechthuis van een heiden, staat het Joodsche volk; en in hun midden een arme, bebloede, bespotte, veroordeelde. Dat is Jezus van Nazareth, de Zoon van God, den Heer der Heerlijkheid! Daar treedt Pilatus vooruit, en wijst op die vreeselijk gehoonde en verbrijzelde martelaarsgestalte, met een doornenkroon op het hoofd, waaronder de droppelen bloeds langs het aangezicht vloeien; met een purperen mantel over de ontvleeschde schouderen; de trekken van dat gelaat teekenen het lijden van den afgeloopen nacht. Sprakeloos staat daar de menigte.
Hoort wat Pilatus zegt: Ziet de mensch!
De arme Pilatus, hij weet niet wat hij zegt. Hij wil het medelijden bij het volk opwekken, het is te vergeefs. Maar het woord: ziet de mensch! is niet tevergeefs door hem gesproken. Dat woord blijft klinken in het hart der geloovigen, en over de breedte der aarde wordt het door honderden natiën gehoord, In dat eene
23
woord is de diepste smart en de zoetste troost ver-eenigd. Ziet de mensch! Ja waarlijk: Jezus Christus is de tweede mensch, de tweede Adam.
Volkomen Gods ideaal.
Deze mensch is eenvoudig als het kind , wijs als de grijze, teeder als de vrouw, sterk als de man.
Ziet de mensch! Hij is de vriend der Zijnen, de leerling op twaalfjarigen ouderdom van farizeën en schriftgeleerden. De leeraar later van duizenden uit Israël. De gast van den bruidegom te Kana, van den tollenaar te Jericho, van Martha te Bethanië en de gastheer van duizenden die Hij met wonderbrood voedt.
Ziet de Mensch. Hij bestraft, Hij troost. Hij helpt. Hij is der bedrukten toevlucht.
Ziet de Mensch! Armer dan alle armen, machtiger dan Cesars of Alexanders.
Ziet de mensch! Hij heeft meer lief dan eene moeder, Hij waakt trouwer dan een vader voor zijn kind; Hij leert zonen en dochteren wat het zegt: Ouders te eeren.
Ziet de mensch! O, Gij Prediker aller Predikers! roept de nu zalige J. C. Layater: Profeet aller profeten ! Koring aller koningen! Medicijnmeester aller medicijn-neesters! gekroond hoofd, zooals niemand gekroond is geworden! Gij geheimzinnige zwijger hoe doordringend, lue luide spreekt gij tot aller menschen harten. Lam Gods! gij duldt, en lijdt, en boet, voor al de zonden dtr menschen. Daar staat Gij en zwijgt, en echter spreekt gi zoo als niemand spreken kan. Eeuwig woord des Va-da-s! Daar staat gij in Gabbatha, wie is u gelijk onder de kiideren der menschen ? en wie is u gelijk onder al
24
de hemelburgers! Ziet de menscli, in wien macht, wijsheid, en goedheid in volmaakte overeenstemming waren!
Een mensch wiens gansche natuur weldoen was.
Een mensch die alles kon doen wat Hij wilde, en die niets anders wilde dan wat goed was. Ziet de mensch!
Wie is een mensch zoo als Hij ? Heer over de geesten, meester over alle elementen.
Het beeld des Vaders. De ware tempel, waarin de volheid der Godheid woont!
Wie is, gelijk Hij, de weg, de waarheid en het leven? Wie kan zeggen zooals Hij: die Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien?
Ziet de mensch!
Wat in eenig mensch, wat in eenig volk is goed te noemen , al wat liefelijk, al wat regtvaardig , al wat goed is, zoo er eenige deugd is, zoo er iets lofTelijks is in de geslachten der eeuwen het is alles in dezen mensch vereenigd.
Hij weet Zijn tijd om te spreken op zijn pas en zijne woorden zijn gouden appelen in zilveren geheelde sckalen. Hij weet te zwijgen, en dat zwijgen openbaan Zijne Majesteit. Hij weet gebrek te lijden, en overloed te hebben. Hij weet verhoogd te worden en komt als vredekoning op de ezelin Jeruzalem binnen. Hij weet zich te vernederen, en wascht de voeten derjongerer; en laat zich vernederen tot in den dood aan het kruis.
Zijne menschheid te loochenen , of zijne godheid te loochenen is beide het werk van den anti-christ. Ziet Je mensch! gij sieraden der menschheid, vrome mannei, helden, wijsgeeren en heiligen van alle tijden en plaatsea : buigt u voor dezen mensch in het stof, want hij is uve
25
eer waardig. Weldadigen, ziet de mensch! Hij geeft, maar zonder hoop om iets terug te ontvangen. Hij geeft aan Jaïras zijn dochtertje weder, de jongeling te Naïn geeft hij aan zijne moeder terug, en de man uit Gadara zendt Hij, van den duivel verlost, tot de zijnen. Hij zegt tot Zijne jongeren: Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.
Ziet de mensch! God en mensch, de brooze mensch, de eeuwige God. Hij klaagt ik ben een worm en geen man, toch is hij sterker dan satan en zonde, wereld, dood en graf. Ziet de mensch! Het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid aan de borst van de zaligste moeder! God in het vleesch op de bruiloft te Kana. De opstanding en het leven, weeuende bij het graf van Lazarus. Ziet de mensch! die geen eer van menschen zoekt, maar wel medegevoel vraagt in Getshemané van zijne jongeren.
Als zij vermoeid zijn, zegt hij tot hen: zit hier neder en rust wat, maar als de schare tot hem komt staat Hij op om hen te dienen. Als de dicipelen tot hem komen en zeggen: Rabbi, eet! dan is zijn antwoord: mijn spijze is, dat ik doe de wil mijns Vaders die in de hemelen is.
Ziet de mensch!
Hij gevoelt zich te huis in het ouderhuis te Nazareth in 't Vaderhuis te Jeruzalem, in 't vriendenhuis te Be-thanië. Hij laat zich dienen door eenige vrouwen van harer goederen. Hij laat zich zalven door eene zondares.
Ziet de mensch. Jezus is weldoener. De volmaakte mensch! Jezus is Man van smarten. De Godmensch Jezus is overwinnaar van duivel, dood en graf, is vorst des levens.
26
Treed naderbij zondaren en ziet in dezen mensch wat gij werd. Herken uw eigen beeld, opdat gij van uwe zonden ontstelt, opdat elke booze lust in u worde gedood, en uw vleesch gekruisigd. Ziet Zijne tranen, ziet Zijn lijden, Zijn bloed, Zijn kruis, Zijne wonden, Zijn dood, het is alles om uwe zonden.
Ziet de mensch! Hoogmoedige mensch, ziet wie gij werd! deze spotkoning is uw beeld, al uwe gewaande grootheid is niets dan zelfbedrog. — Ziet zijne banden; het zijn de banden der zonden, waarmede gij gekluisterd zijt. — Ziet die doornen: zij beelden uwe lusten en begeerlijkheden af. Ziet de mensch ! — Zie in Zijne reinheid uwe onreinheid. Zie in Zijne onschuld uwe groote schuld. — Zie in Zijne nederigheid uwe hoogmoed, zie in Zijne deugd uwe ondeugd; in Zijne gehoorzaamheid uwe ongehoorzaamheid, uwen opstand tegen God. Zie in Zijne vriendelijkheid uwe onvriendelijkheid, uwe afgetrokkenheid, uwe stugheid. Zie in één woord, in Hem, aan Wien alles gansch begeerlijk is, de afzichtelijkheid uwer zonden. Buig u in het stof, en ween, verootmoedig u voor God; dit is de weg tot verhooging uit de diepte uwer ellende.
Ziet de mensch ! Kom nader bij, bedroefde ziel, die de smart des berouws in uw binnenste voelt branden, en werp u voor Jezus neder, klem u aan Hem vast, Hij zal u vertroosten.
Ziet de mensch o gij gebondene! en kom, Jezus zal u ontbinden, en henen zenden in vrijheid. Ziet de mensch! arme zondaar en kom; in zijn bloed is voor u verzoening en vrede te vinden.
Ziet de mensch! O menschheid hier is uw Heiland,
'i7
zonder Wiens barmhartigheid wij allen verloren zijn. Hij wil zich erbarmen.
Ziet de mensch! Hij draagt de zonden, de schuld, de vloek der wereld. Die wereld zal eenmaal aan Zijne voeten liggen. Ziet de mensch! nu nog wil Hij u redder wezen, straks zal Hij rechter zijn. In dien dag zal dezen mensch met Zijne doorboorde handen den eenen van zich stooten en verwijzen naar de eeuwige verdoemenis, den anderen daarentegen zal Hij kroonen met genade en eeuwig leven, want lieflijkheden zijn aan Zijne rechterhand eeuwiglijk. Ziet de mensch!
In Christus, voor Pilatus' rechthuis, ziet gij wie ge werd, maar ook wat de mensch door de genade van Christus worden kan. «Wij zien Jezus, zegt Paulus, met heerlijkheid en eer gekroond, die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.» Alle macht is Hem gegeven in hemel en op aarde. Aan 's Vaders rechterhand zit Hij als het verheerlijkt hoofd der nieuwe menschheid ; als de eeuwige Koning, Priester en Profeet zijner duurgekochte gemeente. Hij is daar boven ons ten goede, om onze voorspraak, onze middelaar, onze plaatsbereider te zijn. Maar in Hem hebben wij ook ons vleesch en been in den Hemel als een zeker pand onzer zalige opstanding, als het onderpand dat wij Hem gelijk zullen zijn, wanneer wij Hem zien zoo als Hij is. Met Hem koningen en priesters, met Hem verheerlijkt, met en door Hem zalig en heilig. Evenals aan Hem nu, zijn dan aan de gemeente alle dingen onderworpen. Wij zullen de Engelen oordeelen, en reeds nu, wordt door de ge--
28
meente, aan de machten en overheden in den Hemel, bekend gemaakt de veelvuldige wijsheid Gods. Alle dingen zijn mogelijk, reeds nu, dien die gelooft.
Wat gij door Jezus Christus worden kunt? O hoor!
«Als ik van de aarde zal verhoogd zijn, zegt Hij, zal ik hen allen tot Mij trekken. Gij zult zitten met mij in Mijnen troon, gelijk Ik gezeten ben met den Vader in Zijnen troon.»
Hoor wat Johannes zegt:
«Zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk, die in Zijnen Naam gelooven. En Paulus schrijft aan de Hebreen: «Gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelsche Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen; tot de algemeene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God den Rechter over allen, en de geesten der volmaakt rechtvaardigen; en tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan dat van Abel». Dit zevenvoudige voorrecht is reeds nu het deel der geloovigen. Wat zullen wij zijn, als wij bij Jezus zijn? «Geliefden het is nog niet geopenbaard wat .vij zijn zullen, maar wij weten dat als Hij geopenbaard wordt, wij met Hem geopenbaard zullen worden, en Hem gelijk zullen zijn: want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.»
O diepte der rijkdom van Gods genade. Een doeme-ling kan een gezaligde, een kind van God worden; een erfgenaam Gods, een medeërfgenaam van Christus, meer dan Adam was voor den val. Van Hem die ge-
29
looft zal het eenmaal vervuld worden : Gij hebt hem met heerlijkheid en eer gekroond.
En nu, kiest! wat wilt gij? Blijven wat gij zijt van nature? dan is uw lot voor eeuwig buiten God, buiten Christus, buiten den hemel, buiten hope. Dat is vreeselijk!
Of worden wat gij worden kunt? Ziet de mensch! Geloof in Zijne liefde, erken uwe verloren toestand, en werp u aan Zijn doorboord liefdehart. Alzoo zegt de Heere Heere: «Zoo waarachtig Ik leef. Ik heb geen lust in den dood des goddeloozen, maar daarin heb Ik lust dat hij zich bekeere en leve! «Ziet de mensch!
Zie wat hij was , en aanbid.
Zie wat hij werd, eu ween.
Zie wat hij worden kan en juich:
O God wat zijt gij goed !
Gij hebt mijn angst gestild,
Gij hebt mijn schuld gedelgd ,
Gij hebt mijn heil gewild.
quot;Waar woorden mij ontbreken,
Laat daar mijn tranen spreken,
En 't juichen van dit hart,
Dat van verrukking trilt! 1 Amen. —
ZIET XJW ZKOlsrrDTGI-!
Joh. '19: 145—16.
In deze ure des gebeds voor Israël, wil ik met u bespreken, hoe het volk der verkiezing Zijn Koning
Een zondaar gered. «Marpe Sions»
30
verwerpende, zich zeiven heeft onteerd, onthoofd, ontzield.
In den lijdenstijd van het jaar 1873 hoorde ik Ds. Gunning te 's Gravenhage deze uitdrukking bezigen. Ik teekende terstond die gedachte aan ; en nu onvoorbereid tot U komende, wil ik dezelve als textverdeeling gebruiken voor bovengenoemd Schriftwoord met het oog op het doel dezer samenkomst.
Ik heb Israël genoemd het volk der verkiezing; over de verkiezing wordt veel gesproken en getwist, ik wil er mijne gedachten over uitspreken, maar niet over twisten, want dat doet geen nut maar schade. De verkiezing Gods is een waarheid, niet tegen te spreken. God moet verkiezen wil Hij verzoening en zaligheid tot stand kunnen brengen. Daarom moet men de verkiezing niet besnoeijen of verdraaijen maar gelooven; en de vruchten der verkiezende liefde Gods in het leven openbaren. Ik heb bij het lezen der Schrift overal gevonden dat God verkiest, maar steeds tot zegen — en ik zie nergens in de Schrift dat God met de grootste koudheid milioenen menschen voor de verdoemenis schiep of voorbestemde.
quot;Wij belijden in de Apostolische geloofsbelijdenis: alk geloof in God den Vader, den Almagtige, Schepper des Hemel en der aarde.
En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer.
Ik geloof in den Heiligen Geest. »
Nu verkiest niet alleen de Vader, maar ook de Zoon en ook den Heiligen Geest.
Daar is verkiezing van den Schepper in de schepping.
31
Daar is verkiezing van den Verlosser der wereld, tusschen de volken der wereld. Daar is verkiezing tofc zaligheid door den Heiligen Geest tusschen personen;
De Vader toch schept, de Zoon verlost, de Heiligen Geest voleindigt het werk van den Vader en den Zoon, ook in het hart des menschen.
Eenmaal stond er een herder te weenen bij een worm die aan zijne voeten lag. Daar kwamen twee leeraars aan en deden de vraag aan den weenenden man: Waarom weent gij ?
«Ik ween, antwoorde hij, omdat God mij een mensch heeft gemaakt en geen worm. Ik ween van dankbaarheid. » Een mensch en geen worm! dat is verkiezing van den Schepper tusschen schepselen. Dat is waard dat men weent van dankbaarheid. Een mensch en geen worm! Maar dan moet die mensch ook voor de schepselen tot zegen zijn, dat is zijne roeping, zijn duurste plicht als uitverkoren schepsel boven alle schepselen.
O God wat zijt Gij groot! De gansche schepping is een groot boek waarin gij ons doet lezen; verkiezing tot zegen. Geen boomblad is gelijk aan een ander, geen sneeuwvlok, geen donderslag, of bliksemschicht, geen menschengelaat, of engelengedaante. De eene ster verschilt in heerlijkheid van den ander, in groote, en vorm en kleur, zoo ook elke zandkorrel en elke waterdroppel met zijne bewoners.
En al deze schepselen zijn uitverkoren om tot zegen te zijn voor den mensch, want voor hem is het alles, en hij moet voor die allen, alles zijn. Dit wordt hij als hij de schepping geleidt tot haar doel:
God de glorie te bereiden van Zijn naam!
52
Zoo is er verkiezing in de schepping, maar ook in de wereld.
De Verlosser der wereld verkiest de volken der wereld. Israël was het uitverkoren volk in den ouden dag, om tot zegen te zijn voor fle volken. Dat heeft Israël niet begrepen, en daarom zijne roeping niet volbracht.
Den eenen waren God kennende moest het de volken tot diens kennis hebben geleid.
En gij nu mijn broeder, gij zijt geboren in een christelijk land en leidt een christelijk leven, maar de neger in Afrik a's binnenlanden leidt een dierlijk leven. Gij kent den eenigen en waarachtigen God, en buigt uwe knieën voor Jezus Christus, maar hij voor wien Christus toch ook stierf, hij die toch ook leeft voor de eeuwigheid, hij buigt zich voor een boomtak en verkoopt vrouw en llt;ind voor een weinig sterken drank. Gedoopte mensch is dit niet verkiezing? Gij draagt het veldteeken van Jezus Christus aan uw voorhoofd, en leeft onder het Evangelie des vredes, en de mahomedaan buigt zich voor den valschen profeet, en de Hindoe werpt zich onder den kar van Jaggernaut. Bedenk dat gij uitverkoren zijt boven die millioenen heidenen en mahomedanen, om voor allen ten zegen te zijn. Breng of zend ze het Evangelie, en zij worden met u geleid tot het licht dat afstraalt van het kruis. «God wil dat alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.» Hij verkiest menschen, uit menschen; op dat zij, gered zijnde, anderen zouden redden, hen grijpende uit het vuur. Die geredden zijn dan ook weder op hunne beurt uitverkoren om tot zegen voor anderen te zijn.
Zoudt gij ooit naar God hebben gevraagd of gezocht?
33
God deed u geboren worden onder 't licht van het Evangelie. Hij riep u opdat gij anderen zoudt roepen door woord en wandel, en alzoo toonen uwe roeping te verstaan, uwe verkiezing dankbaar te waardeeren.
«God was in Christus, de wereld met zich zelf verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende.)) De zielen die nu verloren gaan, ze gaan verloren om onze schuld, onze geldzucht, onze luiheid in het werk van den Heer. Een kaffermeisje had het Evangelie gehoord, en vroeg na afloop der prediking: « Massa is dat waarheid ?» «Ja, zegt de prediker, want het is Gods woord.» «O Massa, roept het kind uit, dan zijn mijne ouders verloren gegaan! Massa waarom zijt ge dan niet eer gekomen?»
De heidenen die verloren gaan getuigen tegen de lauwe Christenheid. Maar niet minder de Joden, die sterven buiten den Heer; God verkoor Abraham de Vader der geloovigen, maar tot eenen zegen. Abraham heeft zijne roeping verstaan; hij bouwde waar hij kwam altaren en riep den naam des Heeren aan, en Abraham was tot een zegen. Wie zegt ons hoevelen zijner knechten God vreesden, evenals Eliëzar?
Melchizedek was een uitverkorene maar voorzeker tot een zegen voor de inwoners van Salem. Hij was toch een priester des Allerhoogsten Gods ? God weet hoeveel Salemieten wij in den Hemel zullen zien.
God verkiest Izaak boven Israël, Jakob boven Ezau, Juda boven Ruben. Dat is Gods vrijmacht. Hij maakt arm, en Hij maakt rijk, dat is tijdelijke verkiezing. Uit Israël verkiest God Juda, uit de stam van Juda het huis van David. Uit het huis van David verkiest Hij Maria, en uit Maria wordt Hij geboren van Wien
3
34
geschreven staat: «Ziet Mijn knecht, dien Ik ondersteun, Mijn uitverkorene in denwelke Mijne ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijnen Geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen.»
Jezus Christus is de groote uitverkorene om als knecht des Heeren ten zegen te zijn voor Jood en heiden.
In Hem is de gemeente, in Hem zijt gij, o christenen, uitverkoren om heilig te zijn en onberispelijk in de liefde, dat is: om tot zegen te zijn, voor kerk en staat, voor school en maatschappij, voor huisgezin en zending, onder Jood en heiden.
Zoo is de verkiezing Gods niet eene nare engheid, maar eene heerlijke ruimheid; niet eene bekrimping van Gods genade binnen den kring van enkelen, maar eene uitbreiding dier genade Gods in Christus, tot.zij allen heeft bereikt, en allen gebracht aan de voeten van de groote uitverkorene: Jezus Christus, der Joden Koning, der Heidenen Zaligmaker.
En nu; ik zeide het volk der verkiezing heeft zich zeiven onteerd. Daar wil ik nu verder over spreken.
«De Heer is onze Koning, De Heer is onze wetgever, Hij zal ons behouden!» Dat woord bevat Israels eer.
De Heer was Koning in Israël. De tabernakel was Zijn paleis, het gouden verzoendeksel op de arke des verbonds Zijne troon, de priesters en levieten Zijne hofstoet, Mozes Zijn geheim-secretaris. Alzoo, zegt de Psalmdichter, heeft Hij aan geen volk gedaan, en Zijne rechten die kennen zij niet, Halelujah !
«Wie is als Israël een eenig volk op aarde, dat de Heer is heengegaan Zich tot een volk te verlossen? Stervende heeft Mozes gezongen: Niemand is er gelijk
35
God oJeschurim! die op den hemel vaart tot uw hulp, en met Zijne hoogheid op de bovenste wolken. Welgelukzalig zijt Gij, o Israël! Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den Heer, het schild uwer hulp, en die een zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uwe vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen.» En wat doet Israël?
Aan het e;nde van Samuëls leven, komen zij tot den grijzen Godsman en zeggen: geef ons eenen koning gelijk andere volken hebben. De Heer is uw koning, zegt Samuël, maar 't volk houdt aan. De vrome grijsaard bedroeft zich, maar de Heer gebiedt hem: Voldoe aan hun verlangen, zij hebben niet u verworpen maar Mij. Jehova bleef Israels God, en Saul werd Israels koning. Koning bij de gratie des volks. De Goddelijke en men-schelijke regering vangt aan.
Het Godmenschelijk koningschap is in Gods eeuwigen raad besloten en zal worden tot stand gebracht. Doch niet uit het Koningshuis van den weldra door God verworpen Saul, maar uit Davids geslacht, wordt de groote Koning geboren. De volheid des tijds is daar. Voor Pilatus' rechthuis staat, gegeeseld en bespot en veroordeeld, Jezus Christus. De koninklijke kroon is van het hoofd van Zedekia , de laatste yan Juda^s koningen afgevallen. De Herodessen waren geen koningen Israels, maar goddeloozen uit Edom, door Rome met het purper omhangen. Maar hier staat de man uit Davids geslacht op wiens hoofd de kroon behoort te prijken. God en mensch in één persoon. Hij draagt een kroon, maar het is een kroon van doornen. Hoor wat Pilatus zegt;
Ziet Uw Koning!
36
Ja waarlijk dit is Israels koning, de geboren koning der Joden, de Godmenschelijke koning Israels, de Man in wien Gods eeuwig raadsbesluit aan de wereld geopenbaard wordt.
Jezus Christus een koning? Ja, de Koning van Scheppingsrijk, Geestenrijk en Godsrijk; de koning der menschheid, de koning óók uws harten mijn broeder!
En Avat doet Israël nu?
Het verwierp eerst het Goddelijk koningschap, en nu, het Godmenschelijk koningschap, door het woord: wij hebben geene koning dan den keizer. Door dit woord maakt Israël zichzelf aan andere volken gelijk, het verwerpt de hooge eer volk van God te zijn. Het maakt zich minder dan andere volken; het wordt van het hoofd der volken den staart der natiën, het kruisigt in den Christus zichzelven. Wat onteering! geen fiere koninginne meer, maar slavin, in 't stof vertreden. Israël dat tot zegen verkoren was, maakt zich tot een vloek voor de wereld. Het denkt Christus te vernederen en ziet Hij wordt verhoogd, eerst aan het kruis, straks op den troon. Bij Zijne geboorte werd hij als Koning begroet , en in het sterven drukt de kroon op Zijn schedel. Lees wat daar staat geschreven boyen Zijn hoofd; «Jezus de Nazarener, de Koning der Joden.» Dat woord staat daar in de taal der wetenschap, der godsdienst en dei-wereld. Pilatus noemt, om de Joden te kwetsen met zijne spotternij, de Nazarener, koning der Joden. Hij weet niet wat hij zegt, hij weet niet wat hij doet. Maar het woord van Pilatus is een Bijbel in het klein, is de hoogste waarheid, de inhoud der gansche Heilige Schrift.
37
Ziet de natuur huldigt dezen koning. De aarde beeft nu het kruis in hare oppervlakte geplant wordt, de zon verduistert nu de Zon der gerechtigheid ondergaat. De graven worden geopend en de dood laat zijne prooi los, nu de Levensvorst sterft. Het voorhangsel scheurt, nu 't lichaam van Gods Zoon gescheurd is. Jezus de Nazarener is de Koning der schepping.
Hoor die kruiselïng bidden: « Heere gedenk mijner als Gij in Uw Koningrijk zult gekomen zijn.» Hoor wat de hoofdman zegt en degenen die met hem zijn: «Waarlijk deze mensch was rechtvaardig, deze mensch was Gods Zoon.» Jezus de Nazarener is Koning van het Godsrijk, Koning der Joden. Door deze koning te verwerpen heeft Israël zich onthoofd. Een lichaam , waarvan het hoofd is weggenomen, is ontzield, is een lijk geworden, en dat lijk gaat over tot ontbinding; dat is niet Israël geschied. Het heeft zich ontzield, is overgegaan tot ontbinding, en is een doodsbeenderenveld geworden. Ezechiëls profetie is vervuld. Bij eenen gekruisten Koning behoort een gekruist volk. Jeruzalem is verwoest en bij die verwoesting omplant met een bosch van kruizen, waaraan Joden gehangen werden, Israël heeft de angst van Getsemané, de bespotting van Gabbatha, het lijden van Golgotha, als volk leeren kennen. Israël, het is een volk geworden verdeeld en verstrooid onder de volken, het is als natie ondergegaan. Toch heeft Israël noch een toekomst, een schoone, een heerlijke toekomst!
De gekruiste Koning is opgestaan, Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond! En het volk van Israël, liet zal ook opstaan, en heerlijk worden als Zijn Koning. Israël zal zalig worden, Jeruzalem zal dorpsgewijze
38
worden herbouwd, der Joden toekomst genaakt! Sion, wordt het middenpunt der nieuwe wereldgeschiedenis; Jeruzalem zal eenen lastigen steen zijn voor alle volken.
De wereld begint reeds, onbewust, Gods raad uitte-voeren, en de profetie te vervullen. Denk slechts aan 't Suëskanaal, en de wederopbouw van Jeruzalem.
O bid voor Israël! «Och dat Gij uwe hemelen scheurdet en nederzaagt op uw erfvolk; uwe knechten hebben medelijden met Jeruzalem, en met Israël Uw volk o Heer!» De bekeering toch der Joden, zal het leven uit de dooden zijn voor de wereld. Dan zal het volk der verkiezing zijne roeping verstaan en tot een zegen worden. Ons zendingwerk is stukwerk; toch moeten wij het afmaken, want het Evangelie moet eerst gepredikt worden aan alle volken, dan zal het einde komen; maar Israël is het groote zendingvolk der toekomst.
Bidt dan om de vrede van Jeruzalem, wel moeten zij varen die Jeruzalem beminnen! Israël, gansch Israël, zal zalig worden, en de volheid der heidenen zal ingaan; het zal vrede zijn op aarde.—Hozéa de zoon van Beërie, ontving van God het bevel, zich eene vrouw der hoererij te nemen, en hij nam zich Gomer de dochter van Dublaïm Deze vrouw kreeg drie kinderen, Hozéa noemde hunne namen, Jisreël, Lo-Ruchama en Lo Ammie, dat is: een groote nakomelingschap, de niet ontfermde, de niet beminde. Be talrijke nakomelingschap van Abraham, is nu de niet ontfermde , de niet beminde; maar de overspelige zal weder in liefde worden opgezocht en aangenomen. Het volk dat geroepen heeft: ccwij hebben geenen koning dan den keizer !» «Zijn bloed kome over onsen onze kinderen !» Het volk
39
dat een moordenaar verkoos, en zijn koning kruisigde, dat volk zal toch eenmaal worden Ruchama, Ammie. De ontfermde, de beminde! God is getrouw die het ook doen zal. Geloof, heb lief, bid en werk, voor Israël bovenal , en uw werk zal niet ijdel zijn in den Heer! Denk aan Ezechiëls doodsbeenderenveld; wees zelf een Ezechiël die profeteert, en gij zult leven zien komen in de dorre doodsbeenderen. Werp geene steenen op Israël, omdat het geroepen heeft: «Wij hebben geenen koning dan den keizer!» 't heeft zich onteerd, onthoofd, ontzield, maar onzer is niet de wraak, maar de zoekende liefle. Wel moeten zij varen die Jeruzalem beminnen. De zaligheid is uit de Joden. Onze Heiland was naar het vleesch een Jood. De gewijde schrijvers waren allen Joden. Naast God dankt gij aan Israël uwen Bijbei, dat licht op uw pad. O heb dan Israël lief I Zie in Israël uw eigen beeld. Jezus Christus is ook uw koning, want Hij is de koning der menschheid. Gij zijt Zijn eigendom want alles is het Zijne. Gij hebt Zijnen heiligen naam aan uw gedoopt voorhoofd. En als nu niet Pilatus, maar God den H. Geest u wijst op den Man van Smarten, en u toefluistert: Ziet uw Koning! wat is dan uw antwoord? verwerpt gij dan ook, als Israël, uw koning? bedenk, Israël heeft zich door zijn koning te verwerpen onteerd, onthoofd, ontzield. Die meent te staan zie toe dat hij niet valle! Het ongeloof en het bijgeloof, en de tijdgeest roepen: Wij willen niet dat deze Koning over ons zal zijn ! O laat dit vrees'lijk woord uw woord niet wezen. Voor der Joden Koning buigt zich, willens of onwillens, eenmaal elke knie; leer nu voor Hem buigen en aanbidden. Zie hoe God zich ver-
40
toornde over de Cliristus-verwerping: Israël heeft reeds vele dagen gezeten zonder koning en vorst, zonder offer of opgericht beeld; maar Israël za! toch komen, in het laatste der dagen, tot den Heer en Zijne goedheid. Israël heeft nog een toekomst omdat het van hen geldt; «Zij wisten niet wat zij deden, anders zouden zij den Heer dei-heerlijkheid niet aan het kruis hebben gehecht en gedood.» Maar de mensch die onder het Evangelie leeft, en de weg ten leven weet, en het bloed des Nieuwen Testaments onrein acht, en dan in zijne zonden sterft: hem blijft niets over dan een schrikkelijke verwachting des vuurs, dat den tegenstander zal verteeren. Buig dan voor Jezus! Jezus de Nazarener den koning der Joden, Hij leeft! Hij zal komen! Broeders , Hij zegt: «Ziet ik kom haastelijk! »
Maar laat ons niet vergeten: eer Hij komt gaat misschien ook voor menigeen onzer den weg door Gethse-mané, Gabbatha en Golgotha, maar dan ook naar den Olijfberg, en van den Olijfberg naar boven.
«Zoo wij met Hem lijden, wij zullen ook met Hem verheerlijkt worden.» Die wettig gestreden heeft wordt wettig gekroond. De Heere zal genade en eere geven, die in oprechtheid voor Hem leven.
De tijd is voorts kort, laat ons redden wat nog te redden is; óók uit Israël. Laat ons strijden voor het geloof, eenmaal den Heiligen overgeleverd. Omhoog! Omhoog! de kruisbanier omhoog! waar die toonen schallen, moet de Satan vallen. Jezus, Jezus, Sions Koning leeft! «Laat men ons dooden ,» heeft eenmaal een groot man gezegd, «als het maar is ten beste van het rijk yan koning Jezus.» Het Christendom moge vergaan,
41
in het bloed en de tranen der laatste tijden; maar dei-Christenen schuld mag het niet wezen. De koning moest lijden, ook ons wacht lijden; De koning werd verworpen , de gemeente gaat de weg van haar Hoofd en Heer.
Dit weten wij; «de dood Zijner gunstgenooten is kostelijk in des Konings oogen. »
Christus moet vergaan, eer wij vergaan kunnen, en dat is onmogelijk. Dit wetende, laat ons goeden moed hebben bij dea arbeid in het Godsrijk, bij den tegenstand en vijandschap der wereld, bij den arbeid voor en onder Israel. God van den Hemel zal het ons doen gelukken! Amen ja kom Heere Jezus, Uw koningrijk korne ! Amen.
Joh. 18 : 38«.
De spotvraag van Pilatus. De strijdvraag dor eeuwen. De levensvraag des harten.
«Hij is des doods schuldig!» Zoo klonk het vonnis van het Sanhedrin over het hoofd van Hem die beleed de Zoon van God te zijn' de voltrekking van dat vonnis was haast, maar de handen der raad waren gebonden door Rome. De stadhouder moest het vonnis bekrachtigen , en de volmacht teekenen , tot het ter dood brengen van den misdadiger, wiens Godslastering was gehoord.
42
Naar den Stadhouder dus heen, die te Cesarea zetelde, maar met de hooge feesten de hoofdstad des rijks bezocht. De naam van den stadhouder was Pontius Pilatus, Reeds 6 jaren had hij dit ambt in Judea bekleed, en de Joden wisten het: hij was geen Stadhouder in naam. Naar Gabbatha, het paleis van Herodus te voren , de burg Antonia later^ nu Rechthuis voor den Roomschen landvoogd; wordt Christus gebonden heen gevoerd, omringd door de gansche Raad en eene menigte volk.
Maar vromen als zij zijn, die de mug uitzuigen en den kemel doorzwelgen , niemand die het huis van den heiden betreed, want de paaschfeestviering zou na zulk een gruwel onmogelijk zijn vanwege de onreinheid.
Een dienstknecht gaat dus naar binnen, en Pilatus, die hunne onderdanigheid ziet, gaat met Romeinsche beleefdheid naar buiten. Zijn scherp oog ziet het doel van de grooten der stad in dit vroege uur van den dag. Er is een man wiens straf zij verlangen.
Pilatus had meermalen menschen gestraft, maar de trekken van het gelaat dat hij nu aanschouwt verraden noch onrust, noch misdaad. Een misdadiger? onmogelijk zegt Pilatus gevoel, hij gelijkt eer de onschuld zelve. Pilatus is nieuwsgierig naar het geen men wil vragen als straf oves- het voorwerp van zijn belangstelling. «Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen mensch?» is zijne vraag tot de hoofden van Israël. Maar landvoogd is dat nu een vraag? die vraag is eene beleediging: «Als deze geen misdadiger ware wij hadden hem niet tot u gebracht. De bode had het hem immers reeds gezegd ? hij had niets te doen dan de doodstraf goed te keuren. Maar Pilatus kent zijn volkje wel. — Hij weet dat zij
43
niet zoo bezorgd zijn voor Rome, om de dood te vragen voor een man die koning wil zijn over Israël. Zij moeten buigen, en haten Rome. O had Jezus maar koning willen zijn; het was vaak Hem gevraagd, men had het Hem met geweld willen maken, maar Hij wilde niet door oproer maar door liefde zich de weg banen tot den troon.
Wat hij vaak had geweigerd, moet nu dienen als aan klacht. Maar Pilatus wil niet gehoorzamen als een knecht, hij wil vonnissen als Heer over leven en dood, maarniet, dan na een eerlijk verhoor, niet dan na Israël nog eens scherp Rome's juk te doen voelen in liet woord: «neemt gijlieden hem dan, en oordeelt hem naar uwe wet.»
Om de soort van Godslastering waar zij zich druk om maken, maakt hij zich niets druk. De Keizer en zijne zaak gaat bij den Romein bovenal. Om de aanklacht die den Keizer betreft, volgt het ondeivoek in Gods Woord ons beschreven. Pilatus geloofde de aanklacht niet. Man van ondervinding, zag hij reeds het ongerijmde er van in, dat dezen mensch koning der Joden zou willen zijn. Pilatus roept Christus in zijn rechthuis, en op Pilatus' vraag, volgt de goede belijdenis, van den Koning Wiens rijk van deze wereld niet is, maar Wiens rijk is een rijk der waarheid.
De Heer antwoordt Pilatus zooals noodig was, voor des landvoogds toestand, karakter, kennis, en ondervinding. Pilatus kende menschen, zaken, stelsels, scholen van wijsbegeerte en Godsdienst. Scholen waardoor het rijk van Rome werd verdeeld en geschokt.
Pilatus denkt: hier is een groot spreker, die meent dat hij de waarheid gevonden heeft. Een mededinger der oude stoïcijnen, die leerden dat ieder wijs man een
44
koning modt zijn. Het is de stichter van een nieuw stelsel, die al meent op een troon te zijn, eenen onschuldigen dweeper, die Tiberius geen kwaad zal doen, Rome zal door hem geen enkelen onderdaan missen. Laat hem zijn thema houden: «een iegelijk die uit de waarheid is hoort mijne' stem.» IFat is waarheid'! en bij die spottende vraag, beschouwt hij alle waarheid als een hersenschim, tracht het ten minste daarvoor te houden, maar voelt toch dat het woord van Jezus invloed uitoefent op zijn heidensch hart.
Hij heeft de onschuld van Jezus erkend,'en voor het volk uitgesproken, maar Jezus koninklijke uitspraken niet begrepen, en voorzoover hij ze begreep verworpen, met de vraag der bittere spotternij: Wat iswaarheid? O die Pilatus-vraag, zij heeft een geschiedenis, van achüen eeuwen. Wat spotvraag was in Pilatus mond, werd strijd vraag in Jezus^ gemeente. En elke ketter gaf op die vraag een antwoord, waarin hij meende dat nu juist de waarheid, de gansche waarheid gelegen was.
In Corinthe leerde men als waarheid, dat Jezus niet lig-chamelijk was opgestaan, en dat der geloovigen opstanding dwaasheid is.
In Thessalonika werd voor waarheid verkondigd, de op handen zijnde wederkomst van den Heer, en daardoor het onnoodige om te werken en te zorgen.
Te Thy'atire werd als waarheid geleerd dat het eten van afgodenoffer en het hoereeren met de valsche Izébel kon zamengaan met het Christendom ; — te Galatic was weder als waarheid aangenomen dat men om Christen te zijn ook besneden moest worden, en moest houden de ceremonieele wetten van Mozes. — De Gnostieken wilden de wetenschap uitspraak laten doen over de vraag:
45
en zij kwamen tot de dwaasheid van de leer der Eönen, en het duallisme tusschen God en de stof.
Die stof door Demiurg tot wereld gevormd, is juist de macht die strijdt tegen God, Christus heeft een schijn lichaam en de kruisdood is zinsbedrog.
Mani leerde als waarheid, in de derde eeuw, dat er een goede God is en een kwade, en tusschen die beide een eeuwige strijd. Christus was voor hem de ideaal mensch die in de Zon wordt overgebracht en van daar nederdaalt op aarde. Mani was de beloofde trooster voor de lichtzielen die door Christus waren bevrijd.
Marcion, in de tweede eeuw, had al geleerd dat er drie goden waren, de goede, de kwade en de regtvaar-dige God.
Montanus verkondigde ook als waarheid dat hij de Parakleet was , eu zijne stuipen moesten zijne leer verzegelen.
Origénes, de man van diamant met metalen ingewanden, door Decius in de laatste helft der derde eeuw gedood, leerde als de waarheid, dat Gods Woord niet alleen een letterlijke maar ook een geestelijke verklaring behoeft en deed daardoor ontzettend veel kwaad.
Papias en Ireneüs dweepten met de leer van het duizendjarig rijk of Chiliasme, maar de bekeering van Konstantijn, toen het Christendom op den troon kwam, deed het duizendjarig rijk vergeten.
Wat is waarheid?
Dat gij Roomsch moet zijn om zalig te worden, antwoordt u een priester.
Aanbid de heiligen, vereer de moeder Gods, geloof in 't vagevuur, vereer de relequiën en neem de zeven Sacre-menten aan. Het is Petrus Lombardus die u dit antwoordt.
46
Neen! roept Arius in de vierde eeuw te Alexandrië uit, vraagt gij wat waarheid is? Zoo hoor dan:
Christus is niet God, maar Gods eerste schepsel; en de Heilige Geest is geen persoon maar een kracht. Maar Athanasius weet het veel beter.
quot;Wat is waarheid? Pelagius, een Engelsche monnik uit de vijfde eeuw, kwam om op die vraag te antwoorden: Waai'heidzoekers hoort! De erfzonde is dwaasheid, en de dood is niet het gevolg van Adams val, maar van uwe eigene zonden.
De mensch is niet zoo bedorven of hij kan goed worden door eigen kracht. Daar staan drie wegen toe open; de wet der natuur, de wet van Mozes, de wet van Christus. Maar deze waarheidprediker werd door het kind van veel gebeden tegengestaan. Wat is waarheid?
Een rijk koopman komt uit Mekka om u te antwoorden. Al leefde hij in de 7de eeuw zijne stem wordt zelfs nu nog gehoord.
Gabriël, zegt hij, is mij verschenen, om te bevelen dat ik de afgoderij af moet schaffen en de Godsdienst van Joden en Christenen verbeteren. Mozes was een profeet, en Christus nog grooter, maar Allah is God en Mahomed zijn grootste profeet.
Het noodlot bestuurt de wereld, de echtscheiding is geoorloofd, en de zaligheid van den hemel bestaat voor iedere vrome Islamiet in wellust en tafelgenot Maar de stemmen worden zoovelen, die antwoorden op de vraag: Wat is waarheid? dat hooren en zien ons vergaat. Zijn wij op een markt, of in de kerk van Christus? daar staat een man te schreeuwen , hij heeft brieven te koop, om de zonden te vergeven, uwe zonden, en
47
de zonden uwer vaderen, de zonden die gij deed of die gij doen wilt, ook de zonde, om hem af te ranselen.
Hoor! dit is volgens zijn beweeren waarheid: als uw geld in de kist klinkt, een ziel uit het vagevuur springt. Dwaasheid roept Luther, helsche dwaasheid! Wereld hoor en juich in God! Gerechtvaardigd door het geloof hebt gij vrede in het bloed des kruises. Dat woord doet hem voor de rijksdag komen, en als die waarheidspreker niet wil zwijgen , wordt hij vogelvrij verklaard. Gerechtvaardigd door het geloof hebt gij vrede met God; zoo stemmen Melanchton, Zwingli, Oeccalam-padius en Calvijn mede in, en de wereld wordt veranderd, maar de twist niet gestaakt, twist onder broeders waar liefde en vrede moest wonen. Gereformeerden, Lutherschen, Mennisten, Cocinianen, Remonstranten, Colegianten. Kwakers, en Hernhutters, Darbisten en Irvingianen verdringen zich om een antwoord te geven aan het hart dat bekommerd vraagt; Wat is waarheid?
Lutherschen leeren de Goddelijke natuur van Jezus' lichaam in den hemel, zijn nederdaling in de hel, tegenwoordigheid in 't avondmaal, zijne genade geschonken in den doop.
Cocinus in de 16dlt;! eeuw wilde uitlegging der schrift naar ons verstand, ontkende het wonder, en de Godheid van onzen Heer, de leer der drieëenheid, en de voldoening door Christus. — Hij leerde als waarheid dat de mensch sterfelijk was bij de schepping—Godsbeeld bestond in de heerschappij boven het dier. De inspiratie is niet door de gansche schrift, Sacrementen zijn slechts plechtigheden der kerk, en het voorbeeld van Jezus te volgen is de weg tot zaligheid.
48
Wat is waarheid? ik zal het zeggen antwoord Armi-nius de vader der Remonstranten. De verkiezing Gods is uit een voorgezien geloof. Christus stierf ook voor de verdoemden, dat doet aan zijn verdienste niets af, al werd er niemand zalig. De onmacht van den mensch is niet Bijbelsch, hij heeft niets noodig tot bekeering dan een zedelijke aanrading ten goede. God schenkt genade aan ieder mensch, het is des menschen vrije wil die te wederstaan of er zich tot het geloof door te laten leiden. Volharding der heiligen tot den einde toe is mogelijk, maar de afval ook, in dit leven is niemand van zijn zaligheid zeker.
En vraagt gij nu aan de Gereformeerde kerk: en gij, kerk van Calvijn, zeg ons, wat is toch de reine waarheid? dan komt zij tot u met de Heidelbergsche Catechismus, de 37 Artikelen des geloofs, de vijf Artikelen tegen de Remonstranten, en een bundel formulieren in de hand. In vijf dogma's vat zij ze te zamen :
Eeuwige persoonlijke verkiezing en eeuwige verwerping.
De verzoening van Christus niet voor alle menschen maar alleen voor Gods uitverkoren volk.
Het volkomen zedelijk bederf der menschen zoodat zij onmachtig zijn tot eenig goed.
De bekeering van den zondaar alleen door vrije genade naar 't eeuwig voornemen Gods.
De volharding der heiligen en de onmogelijkheid van afval door de eeuwige trouw van God.
Zie de stemmen worden minder; noch één stem moet gehoord worden. Luister, o luister! het is de Koning der waarheid, Christus Hij bidt — Hij bidt voor zijn volk,
49
tot zijn Vader; «Heilige Vader, heilig ze in Uwe waarheid, Uw woord is de waarheid.»
Dat is liefelijk, dat is goed om te hooren, dat is het antwoord dat wij behoeven, op de vraag, die spotvraag was — strijdvraag werd — levensvraag blijft.
Uw woord is de waarheid! Alleen wat God zegt is waarheid, als Hij niet had gesproken wij zouden niets hooren dan menschelijke meeningen.
De nu zalige Da Costa zeide: cc De hoogste waarheid is ook de hoogste schoonheid. Zij geeft niet op de eerste vraag haar ja-woord — er moet om gevrijd worden, ja op de wijze der ridders soms jaren lang om gestreden, om geworsteld worden, voor zij hart en hand aan den vrager geeft; doch haar bezit is alles waardig. Zij eischt al uwe inspanning, op dat het blijke dat gij haar ernstig begeert — maar wie haar begeert zal haar ontvangen.»
Wat is waarheid? des Vaders Woord en dat Woord eischt strijd, om waar te worden, voor God, voor uw naasten, voor uzelven. Stilling zegt in zijn «Heimwee» dat zijn Urania een dooden masker voor had waar de eeuwige schoonheid achter verborgen was.
Zoo is het: Wie Urania, dat is de waarheid wil bezitten, moet het dooden masker ook. — Waar worden, is de noodzakelijke dood voor ons leugenachtig bestaan, zullen wij zalig met de lieve waarheid kunnen leven.
En Gij dierbare Heiland maak ons waar — Gij zijt de Weg, de Waarheid en het Leven. Amen.
Elar-abbas of Jezus. Deze toespraak werd door mij gehouden in mijne wekelijksche Bijbellezing, en daarna voor de leden der Militairen Vereeniging :
«Hebt de broederschap lief, vreest God, eert den Koning.»
Ziet de Mensch. Is eene later uitgebreide toespraak door mij gehouden in het locaal voor Evangelisatie op het Eiland Marken tijdens de opwekking in 1868 — En te Delft in «Veritas» in 1871.
Ziet uw Koning. Is een toespraak gehouden te Leiden in eene bidstond ure voor Israël; later op schrift gebracht.
Wat is waarheid? Eerst op mijne Bijbellezing-; daarna voor de Militairen uitgesproken.
In de eerste toespraak heb ik eenige gedachten van Dr. J. H. Gunning overgenomen, eenige jaren geleden door Z.Ew. uitgesproken, en enkele gedachten uit het Passieboek.
51
Voor de tweede dienden mij: De Schepping van Ds. J. J. L. ten Kate — en eenige gedachten van Lavater.
Voor de derde, drie woorden van Dr. Gunning in een predikatie opgevangen in 1873 — en uit ZEws. boekje over de doop een klein gedeelte der Voorrede.
Voor de vierde — zeer natuurlijk — de kerkgeschiedenis, ik weet niet juist meer van welken schrijver.— God zegene de lezing, en den lezer 1