|
|||||
c
Ho AÄ/O
|
-^9-
|
|
|||
quot;m
|
|||||
DE
|
|||||
|
|||||
EMDEEPEST,
|
|||||
|
|||||
HAREKENTEEKENEN EN BESTßUDING.
NAAE HET HOOGDÜITSCH VAX
Professor P. JESSEI,
|
|||||
|
|||||
Kfizrrlijk llnssistli Slaalsraad iii wetkelijke diensl, Ridder,
|
|||||
|
|||||
vertaald door
|
|||||
|
|||||
j. % mmm.
|
|||||
|
|||||
I
i!
|
JS^Ci^i^CSsC^
|
|
|||
GJ-OXJIDA,
J. VAN BENTÜM amp; ZOON
1866.
|
|||||
|
|||||
$#9632;
|
|||||
C
2610
|
|||||
|
|||||
|
||
|
||
|
||
El
|
||
|
||
RIJKSUNIVERSITEITTE UTRECHT
|
||
|
||
|
||
|
||
2671 642 7
|
||
|
||
|
|||
/'
|
t*raquo;
|
||
|
|||
m ßüNDEEPEST,
HARE KEITEEKENM EN BESTiaJBIiramp;.
Naar het Hoogduitsch van Professor F. J 3i:SJSE!3\r,
Kei^i-lijk Russisch Staalsraad iu werkelijke dienst, Bidder, m.
|
|||
|
|||
vertaald. ciooi'
|
|||
|
|||
,T, -Et. S KT E3 II. Xj EI KT.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
#9632; V ,;.
|
|||
|
|||
. #9632; -#9632;
|
|||
|
|||
G-OXJD-A-,
|
|||
|
|||
J. VAN BENTUM amp; ZOON. 1886.
|
|||
|
|||
|
||
A AN
SLEESWIJK-HOLSTEIN'S
LANDBOÜWERS en VEE-AKTSEN,
ZIJNE BEMINDE LANDGENOOTEN,
|
||
|
||
|
||
.
|
||
|
||
VOORWOOED.
|
||
|
||
Hoevjel de nieuwspapieren lang vermeden hebien de heenchende
ziekf.e onder het rimdvec, usclke onlaugs in Eiigeland is uiige-hrohen, met hären waren naam van Plunder pest ie besiem-pelen, zoo was er (och volgens de mededeelinyen gedaan door engelsche veearfsenijkundigen, op de internationale vergadering van veear/sen le Ween en, in den loop van dit jaar gehouden, niet meer aan le tvoijfslen, dat het deze, in Engeland sedert bijna eene eeuto onlehende plaag was, die daar nu rcas ingeslo-pen. Thans is zij reeds van, daar naar Nederland overgebragt. Frankrijk verhiedt alien invoer van vee nit leide genoem.de Rijken, Pruissen, Sakscn, Hanover zonden hehoame veearlsenijkundigen af om de epizoötie te lesliideren, en ook Sleeswijk-Holstein tracht zieh door het nemen van voorzorgsmaalrcgelen le vrijwaren. En hij den uitgehreiden teehandel, die er iusschen Engeland en Hamburg, Altona, Eiderstädt toordt gedreven, heeft het daartoe ook alle reden, toil het den vijand, die laalstmaal in 1313 — IS]4 zoo groote verwoeslingen onder zijnen rundveeslapel aanrigtle builen de grenzen houden, of zoo hij reeds hinnendrong, (erstand ten onder brengen.
Sedert 1813 tot op heden is onze kennis (en opzigtc der run-derpest voorzeker toegenoman. Be westelijke staten van Europa ech(er, schijnen daarvan weinig nodde te hebhen genomeraquo;, be-sehermd als zij waren door de maalregelen, welke in Oostenrijk en Pruissen legen deze veeziekle genomen worden, en het zoude daarom niet zeer ie venoonderen zijn, wanneer aMaar weder dwaalhegrippen werden gekonstcrd, waardoor het uitdelgen der
|
||
|
||
|
||
II
|
||
|
||
runderpest, zoo haar uilhrclcen niel hon worden verhoed, zeer wordt bemoe'ije'ijkl. Tot het oogenblikkelyh onderdrukken der ziekle lelioort nij in de eenle plaats ierstond door de vee-artsen, en zoo mogelijk ook door de veehovders, onderkend 1e roordm. Weinigen hunner echter kennen Jiaar door eigen aanschovwing, en het is daardoor ligt mogelijh, dat men lij het eerste ziek-tegeval tmjfelt of zieh vergisf. Bit zal, hoop He, eenen man die door zijnen werkkring in de gelegenheid was de runderpest onder de meest versc/iillende vormen en omstandigAeden ivaar le nemen, regivaardigen, wanneer hij in deze weinige hladzijden de hoofdverschijvse'en, toaarop in de eerste plaats acht meet worden geyeven, kort en verstaanhaar tracht op le geven. Hij wenscht echter nit den growl des harten, dat zijne aanwijzingen overlodig zdlen zijn, en het vaderland van de plaag verschoond möge hlijven!
.Hit werkje were! zadmgesteld na eene zomerreis door'BuitSchlund, die den sc'irijver ten Jaatste in het schoone en gelief de vaderland, Sleeswijk-Hoktein, ierugbragt.
Geen enkel loek stand hem ten dienste, dat hij km raadplegen. Be erraring alleen hwam het gehengen te hulp. Mögt frischheid van voorstelling, gelrek aan volledigheid eenigermate vergoeden!
Mijne bedoeling was, iij de femgreis naar Euslancl, eene Meine, maar niettemin nutiige gedachtenis achter te laten, die ik hoop dat even welmllend zal vjorden ontvangen, als zij wel-meenend wordt aangeboden!
Be Schrijver.
|
||
|
||
Itzehoe, 29 September IS65.
|
||
|
||
|
||
Toen de Eunderpest ten vorigen male iu Holstein woedde,
hestond er nog verschil van meening ten opzigte der maatre-geleiij waardoor zij dan tocli ten slotte, na het sluiten van den wapenstilstand, toen het mogelijk was geworden de bestaande wetten te handhaven, word aitgedelgd, aamelijk: de bewaking der grenzen met betrckking tot den haudel in vee en voorwcrpen die geschikt moeten worden geacht om de smetstof over te breiigen; het dooden der zieke en verdachte dierenj het afsluiten van besmette stallen, hoeven en in enkele gevallen ook van gansche buurten, en de meest zorgvuldige vemietiging der smetstof aan alle voonverpen, waaraan hij zieh liecht.
Te dien tijde kwam er een gcschrift uit, van de hand van een beroemd en geleerd vee-artsenijkundige (Wolstein) waarin de ziekte als niet overgebragt, inaar van zche, als een gevolg der ooilogsrampen ontwikkeld, werd voorgesteld, vraardoor wantrou-wen tegen de voorgeschrevene strenge maatregelen van dooding en afsluiting ontstoad. Een Sleemijh-Holsteinsch patriot beval als geneesmiddel aan het door Pessina zeer geroemde ijzerhou-dend zoutzuur, en chloordamp tegen vordere uitbreiding. Weldra was er in de apotheken geen zoutzuur, zwavelzuur of bniinsteen nieer te verkrijgen, en behalve liieraan, werden er duizende thalers licsteed aan allerlei inedicainenten, die van alle kanten werden aanbevolen, maar niet het minste nut deden. Zelfs inenting werd aanbevolen!
Men mag thans verpachten, dat het gezond verstand van #9632;Sleeswijk-Holstein's inwoners niet nieer tot zulke dwaasheden vervallen zal, maar — övertuigd van het nut — de strenge veror-deningen der regering van ganscher harte, naauwkeurig zal hel-pen handhaven, zoodra dit noodig mögt worden.
Yoor alle staten van West-Europa echter, waar de runder-pest niet inheemsoh is, können deze sleehts berusten op de volgende grondslagen:
|
||
|
||
|
||
jA.. Tot \JVG3MX1.S.
1.nbsp; nbsp; Lit rijken, waar runderpest heerscht, mag liefet in het ge-lieei geen rundvee worden ingevoerd, of wel clit mo3t op eene afgelegena en good bewaakte plaats minstens 10 dagan qua-rantaiae Louden. Eerst wanneer het ten 11quot; dage (*) niet de minste zickteverscliijnselen vertoout, mag het met inlandsch vee in aanraking komcn, na zorgvuldig to zijn afgewasschen met een mengsel uit 1 deel chloorkalk en 10 a 60 deelen water bestaande.
2.nbsp; nbsp; Wijl de nieuwste waarnemingen met volkomene zekerheid geleerd hebben, dat ook schapen eu geitcn door besmetting runderpest knjgen, en voder andere dieren besmetten kun-nen, üoo moet ook op deze dieren worden toegepast wat sub 1 omtrent rundvee is aanbevolen.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Ook ander levend vee,, b. v. varkens, honden, pluimge-dierte, dat uit besmette streken komt, moet eene zorgvnldige wasscbing met cliloorkalk en water ondergaan, voor het de grenzen overkouit.
4.nbsp; nbsp; Versehe huiden, ongesmolten vet, versch rund- en schapen-vleesch, hoornen, beenderen en klaauwen mögen uit landen, waar de runderpest heersclit, in 't geheel niet worden ingevoerd.
5.nbsp; nbsp; Tot de vemietigmg der smetstof, die zieh gehecht heeft aan andere voorwerpen, welke met aan runderpestlijdende dieren in aanraking kwamen, daarvan afkotnstig zijn, of in de nabijheid zijn geweest, kunnen behalve het reeds genoemde chloorkalk-mengsel aanbevolen worden het afwasschen met kokend water of kokend heete loog, heete waterdamp, (t) of het uitdroogen der voorwerpen gcdurende 48 uren in eene tot op 40 ä 50 gr.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;^ • Eeaumur verbitte lucht. Ilooi en stroo worden, om zeker te zijn, verbrand, of op een plek, waar geen vee in de nab'jhcid komt, eenigen tijd gelacht, en dan bij uitsluiting aan paarden gevoerd of verstrooid.
|
||
|
||
(*) Zal de (uarantaine zekerheid geTen, dan moet zij, mijns erachtenä, 25 dngen duren. Noot tan ben Vketaleh.
(t) Tot veraietiging der smdstof zijn oot de Eieuwere desinfectatiemiddelen, sla: Cartokunr, Sulphas Zinci, Hyper Mangsna; Pota5=sc eT\ derg-plijken zeer aan tc hevclen. Xoot tan tt.s Vketame.
|
||
|
||
|
||
6.nbsp; nbsp; nbsp;Spoonvegwagons en stoombooteiij die tot transport van vee hebben gediend, moeten telkenmale met dezelfde middelen op de meest znrgvuldige wijze gereinigd worden, en mijns er-achtensj ook nog in eene goed gesloten ruimte met chloor-damp (zwavelzuur op een mengsel van bruinsteen en zout gedroppold) worden berookt. Mest uit deze transportmiddelen worde begraven of verbrand.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Personen, die met handelsvee of andere zaken uit geiufec-teerde streken afkomstig in aanraking kwainen, moeten van kleeding verwisselen, en die welke zij op reis droegen, door middel van kookend water, van cliloordampen of verbitte lucht, b. v. in een heete bakoven, desiafecteeren.
lO. Tot ULitroeijins.
8.nbsp; nbsp; nbsp;Otn de voortplanting van overgebragte smetstof tegen te gaan, en deze terstond te vernietigen, moet ieder rund, schaap of geit waarbij runderpest wordt waargcuomen, terstond naast ccne vooraf gegraven kuil van minstens I1/, el diep worden doodgesohoten en met huid en liaar begraven. Het is zeer aan te bevelen in de kuil een stroovuur te ontsteken, daarop het cadaver te doen vallen, en hierover weder een dergelijk vuur te branden, voor men de kuil met aarde vult. Daarioor wordt het gedeeltelijk gebraden, en de smetstof veel zekerder vernietigd dan door bestrooijing met ongebluschte kalk.
De kuilen moeten op eene afgelegene plaats gegraven worden, terwijl men behoorlijk zorg drage, dat er geen vee bij kome.
9.nbsp; nbsp; nbsp;AH; rund.ree (1at in dezelfde stal met e3n aan runderpest lijdend di r amen was, moet evenzoo, als verdacht, terstond worden afgemaakt. Ten opzigte van geiten en schapen die niet zooveel voorbeschikthcid voor de ziekte hebben als rund-vee, kan men volstaan met ze gestrengelijk af te zonderen, wanneer zij met ziek rundvee in aanraking kwamen, maar zelve niet ziek zijn geworden.
Doet er zieh echter bij een stuk een, ziektegeval van runderpest voor, dan behooren allen oogenblikkelijk te worden afgemaakt. De stal waarin zieke en verdachte dieren gestaan
|
||
|
||
|
||
V
|
||
|
||
liebben, mod tot 11a voldoende rehiigiug gestreng worden
afgesloten.
Hoe er meet worden gehandeld wanneer de ziekte uitbreekt op weiden waar groote kudden vee zamenloopen, wanneer er rede is tot afsluiting van gelieele streken, hoe er ten opzigte der taxatie van de dieren die gedood worden., de vergoeding aan de eigenaars, enz. gehandeld moet worden, is uitvoerig voorgeschreven in de verordening tegen de runderpest van 1801, welke vroeger in Sleeswijk-Holstein verbindend was. Ook bczit het land tal van wetenschappelijk gevonnde vee-artsen, die deze verordening naauwkeurig kennen en wakkere ambteuaren, die hare uitvoering kunnen handhaven, wanneer dit noodig mögt zijn. (*) Mijn doel is dan ook alleen opmerkzaam er op te maken:
dat de genoeinde maatregelen krachtig en consequent toege-past eenig en alleen bij magte zijn de eenmaal binnengesiopen runderpest uit to roeijen. Men late zieh toch niet verleiden door de aanprijzing van allerlei genees- en voorbehoedmiddelen, maar houde zieh overtuigd dat er noch allopathische, noch homecopathische, noch isopathische middelen zijn, (t) die ook slechts het geringste vertrouwen verdienen. Zij zijn den roep, die er somtijds van uitgaat, verschuldigd aän dwaze vooroordeclen of aan een toevallig zeer goedaardig character der ziette, zoo als menigmalen voorkomt, wanneer zij langen tijd heeft geheerscht en de streek bijna is uitgeziekt. Zelfs de inenting, waaraan ik voor de steppenlanden groote waarde hecht, werkt nadeelig. Wel kunnen daardoor ettelijke verdachte runderen, die anders moeten worden gedood, bcliouden blijven, en heeft de epizoötie ook een sneller beloop, dan wanneer men zijne toevlugt tot doorzieken en het zoeken naar geneesmiddelen neemt. Maar zij vermemgTul-digt de smetstof zeer, en geeft daardoor bij de minste onvoor-zichtigheid aanleiding tot het verslepen der ziekte, waarom dan ook in West-Europa het dooden der zieken en verdachten zeer verre de voorkeur verdient.
Nog enkele opmerkingen tot het gezegde.
|
||
|
||
(•) Zie de Xederlaudschlaquo;'Wetten van 2fgt; December 1799 en 9 Jnlij 3 8*2.
NOOT VAX #9632;DE.V VmTAUEB,
{f) Tlaquo;n minlaquo;*laquo; iiiet belcenü /iju. Noot \^n tit?; Vektaikraquo;,
|
||
|
||
|
|||
laquo;laquo;J
|
|||
|
|||
Kgt;
|
Het doodeu der randerpestzieken en verdachten geschiedde,
volgens de oudere voorschriften, door middel van bijl of kuods, van daar den naam kollen. Deze wijze van dooding word voorgeschreven oni geen bloed van de zieke en verdachte runderen te vergieten, dat als drager van smetstot' het gevaar zou kunnen vergrooten. Menigmalen echter werd zij vrij barbaarsch toegepastj en is daarom als eene vreesselijkc dierenkwelling gc-heel te verwerpen. Een pruissisch vee-arts lieeft het eerst het doodschieten naast de groeve, ingevoerd, en het komt mij voor dat die handelwijze overal behoorde te worden gevolgd. (*) Een kogel die terstond in de liersenen dringt, doodt het dier snel, zeker en zonder groote pijn, terwijl het dikwijls eerst na menig-maal herhaalde slagen üiet de knods of bijl bezwijkt, waar die niet door een zeer geoefende hand wordt gevoerd.
Is de runderpest in een gewest of in de nabijheid reeds uit-gebroken, clan mag wel ieder veehouder, ook in zijn eigen belang, de zorg voor zijuen veestapel verdubbelen.
Hij houde die zoo afgezonderd als slcchts eenigermate moge-lijk is, en late, wie er niet bij noodig heeft, er niet bij toe. Vooral zijn slagers, veekoopers en kwakzalvers, die van het gevaar geen begrip hebben, zeer gevaarlijke personen. Zelfs den wetenschappelijk gevormden vee-artsen wenscli ik wel den raad te geven, in zulke tijden, niuimer anders dan met een overjas van wasdoek, een wasdoeken pet en overschoenen ge-kleed, verdachte kudden te onderzoeken, en deze opperkleeding af te leggen, wanneer zij bij gezond rundvee moeten zijn. In den laatsten tijd is men omtrent dezen voorzigtigheids-maatre-gel maar al te dikwijls nalatig geweest. Eeich Viboug, die in 1813 en 1814 de runderpest in Holstein zoo gelukkig uitroeide, deed nimmer anders, en duldde ook niet dat de onder zijne leiding werkzame vee-artsen zonder zulk een wasdoekkleeding het zieke of verdachte vee naderden. In de zoo goed geordende inrigting voor inentiug van runderpest in het PnllauxiscJie Gouvernement moet ieder die bij zieke of geente diereu komt, vooraf zijne gewone kleederen in een berookingskainer afleggen, en
|
||
|
|||
|
|||
(*) Btter ware welligt nog omleiliuiclschc iuspuitiug van cyaazunr. Noorv. D. Vekt.
|
|||
|
|||
|
|||
voor hij de inrigting verlaat, wordt hij zdf daarin met chloov-dampen berookt.
Uitermate bcvorderlijk aan de uitbreiding der runderpest, zijn in zulk een tijd de veetnarkten. Niet alleen dat men aldaar geen rundvee koope, of zoo dit niet anders kan, men de nieuw aan-gekochten minstens 10 dagen afgezonderd moet kouden, men vermijde ook zooveel mogelijk het bezouken der markten, en ver-biede het zijnen dienstbaren, üit plaatsen waar markt gehouden wordt neme men nimmer hooi, stroo, versah vleesch, versehe huiden, ongewasschen wol, enz. mede naar huis. Het versehe rund- en schapenvleesch, dat men in de huishouding behoeft, koope men niet dan bij eenen bekenden en vertrouwden slager^ en zorgc vooral, dat het nooit wordt afgewasschen in emmers, waaruit later schapen of rundvee gedrenkt worden. Noch minder mag zulk spoelwater htm ooit te drinken worden gegeven.
Hecrscht de ziekte zeer in de nabijheid, dan drage men vooral zorg voor reinheid bij het vee, voedere als gewoonlijk, liefst niet te rijkelijkj en trachte cenige afgezonderde ruimten beschikbaar te hebben, oui zoodra do ziekte uitbreekt, de dieren afzonderlijk te kunnen stallen. Toont eenig dier verschijnselen eener inwendige ziekte, dan moet men het terstond afzonderen, en de hulp van eenen vee-arts inroepen, om zoodra mogelijk tot de kennis van den aard der kwaal te geraken. Ariets draagt zooveel bij tot uitbreiding eener runderpest-epizoötic als onoplet-tendheid omtrent de eerste verschijnselen en gevallen, of wel opzettelijke verheirnelijking.
]\Tu rest mij nog een zoo duidelijk herkenbaar beeld der runderpest te geven, als mogelijk is, opdat in dit opzicht ge-brek aan kennis in de eerste tijden niet tot schromelijke schade aanleiding geve. Verbreidt zicli de runderpest ongelukkiger wijze in een land, dan leert men ze, eilacy, spoedig genoeg onderkennen.
|
laquo;;•-
|
||
|
|||
Te runderpest heeft in landen, waar zij ititsluitend door be-smetting ontstaat en zieh voortplant, het volgende beloop: I? een dier bssmct, clan duurt het toch nog steeds een ge-
|
|||
|
|||
Mi
|
|||
|
||||
ruimen tijd oer daaraan duidelijke ziekteverschijnselen zijn waar te nemen. Men uoemt dezen tijd, gedureude welken de smetstof de ziekte in hot ligchaaui des diers voorbcreidt, het verborgen of in-oubatietijdperk. Dit duurt meestal 5 u 7 dagen. (*) Gedurende dit tijdperk scliijnt het rund den eigenaar gewoonlijk nog volmaakt gezond toe. [let oog van den deskradige echter neemt dan dikwijls reeds vcrschijnselen waar, welke ziekelijke veranderingen in het dierlijk loven aanduiden. De dieren eten nog wel, maar niet zoo vlug en begeerig als gewoonlijk. Ook het herkaauwen gaat
|
||||
|
||||
trager; de bewe
|
quot;8
|
ineen van den ijens, die men in dc linker
|
||
|
||||
lendeukuil kan waarneiuen, en die in gezonden toestand 2 a 4 malen per minuut zijn op te merken, worden zwakker, min duidelijk en geringer in getal. Melkkoeijen neinen af in de melk. De besmette dieren zijn of droomerig cn stii, en liggen veel, öf zij zijn integendeel leveudiger en onrustiger dan ge-' woonlijk. Dikwijls valt er reeds den vierden dag na de be-sinetting een körte, stootende, hesschc hoest op te merken, eu de zelden geloosde mest wordt donkerder, harder en drooger, dan in gezonden toestand. In zeer enkele gevallen openbaren er zieh reeds verschijnselen van diarrhoe. Te gelijker tijd bemerkt men soms ook reeds het zoo eigendommelijke schudden met den kop, dat in het verdere beloop der ziekte zieh duidelijker openbaart, en met algemeene rilling van geheel het ligchaam in verband staat. Het afzetten van den mest heeft meestal plaats met opgeheven staart en onder hevig persen.
Alle deze verschijnselen echter werden, zoo als reeds gezegd is, ligt over het hoofd gezien, en zijn slechts door zeer op-...nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; merkzame cigenaars en oppassers, of door vee-artsen waar te
nemen. Het kan geschieden, dat reeds onderscheidene dieren van eenen veestapel door de runderpest zijn aangetast, zonder dat men nog aan deze ziekte denkt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
Van den vijf'den tot den zevenden dag wordt het reeds duidelijker, dat de dieren ziek zijn. Dikwijls neemt man een meer of min hevige aanval van koorts waar, herkenbaar aan het
|
||||
|
||||
(*) Taste zelievJieii' iiieromtrent hebbeu ivij niet, en Let komt mij niet onwaai-schijulijk voov, tlat dit verborgen tijdperk veel hinger dv.urt. Noot v. d. Vect.
|
||||
|
||||
|
|||
^
|
|||
|
|||
opstaau der liaren, sidderen van gelieel het ligchaam en zeer
versnelde ademlialing. Daze koorts heeft echter ook dikwijis
's nachts plaats, en gaat dan meestal onopgemerkt voorbij. Ook
daarna echter is de voortdurende koortstoestand voor den des-
kundige aan versnelde pols en ademhaling, verhoogde ligchaams-
warmte en liet voortdurend opstaan der liaren gemakkelijk te
erkennen. Het hoesten wordt nu heviger en inenigvuldigerj nit
de binnen - ooghoeken vloeit ceue eerst waterachtige, later
slijmerige en eindelijk etterachtige vloeistof längs de wangen.
Bij duidelijk waar te neraen koortsaanval schijnt het rood beloo-
pen oog bij sommige zieken als in water te drijven. Met het
toenemen der ziekte is het alsof de oogappels zieh al meer en
meer in hunne holten terug trekken, terwijl zij, in den beginne,
bij zieken die wild, onrustig, kwaadaardig waren, rood en ge-
zwollen, als nit het hoofd puilden. Ook het slijinvlies van neus
en rnond scheidt sterker af, en er vloeit dus slijui uit mond en
neusgaten. De neusspiegel is droog of afwisselend droog en
vochtig, en op het gevoel warmer dan gewoonlijk. De mond-
|
|||
|
|||
en keelholten zijn bleek rozenrood van kleur, en warm even alsnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;ä
|
|
||
de uitgeademde lucht, zoodat men bij koud of zelfs maar koel
weder, de adem der dieren duidelijk tegen de lucht kan waar-
ncinen. De ooren hangen naar beneden, toch beweegt de zieke
ze nog, even als de staart om vliegen te verjagen. Van den
vijfden tot den zevenden of achtsten dag ziet men op het slijm-
vlies van de lippen en op het tandvleesch kleine verhevenheden,
of blaasjes, die wcldra in zweevtjes schijnen te veranderen eu
met eene talkachtige zelfstandigheid bedekt zijn. Later is het
slijmvlies op deze plekken, dikwijis in vrij grooten omtrek vannbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'.
de opperhuid (Epithelium) ontbloot, waardoor zieh rood-, bruin-
of goelachtigc vlekken vertoonen. De vermagering neemt toe, de
cetlust neemt nicer en meer af, het herkaauwen houdt op, de
harde, donkergeHeurde, dikwijis bloedcrige mest, wordt met moeite
geloosd; soms ook heeft men reeds meer of min hevige diarrhoe.
Tusschen den achtsten en den tienden of elfden dag bereikt de runderpest haar toppnnt, en vertoont dan het volgende ziektebeeld:
De zieken staan met onder het lijf getrokken beenen, krommen rug, voorover gebogen hals en knp, hangende ooren, stroef cn
|
|||
|
|||
|
||
^
|
||
|
||
glansloos haar; (*) zij vermagereu sterk^ en zijn vooral in de lies-en lendenstreek zeer ingevallen. Zij bewegen zicli zeer ongaame, liun gang is traag, waggelend en slepend. Versclieidene gaan liggen, met de kop op zijde naar de liesstreek gekeerd. Uit de ingevallen oogen, de neus en den mond, vloeit eene dikke, kwalijkriekende slijm. De steunende ademhaling wordt bij tussclienpoozen door hoesten en schuddeu met den kop afgebroken. De mest wordt dan dun, en ten laatste zonder oplieffing van den staart, geloosd. Zij bevat sleclits weinig overblijfselen van voeder meer, verspreidt ecu eigenaardigen stank, en is dikwijls met blaauw- en geelachtig groene, kaasaclitige, op etter gelijkende zelfstandigheden ver-mengd. Zij kleeft aan de baren van de staart, en verontreinigt bet acliterdeel der koe. Dikwijls dringt zicb het boogrood ge-kleurde slijmvlies des endeldarms als ecn gezwel naar buiten, of de aars staat ten gevolge van verlamming des sluitspiers' open, en de lucht gaat er met boorbaar geruiscb gedurig in en uit. Op zeer warme zomerdagen zijn zulke zieken dikwijls als met vliegen bezaaid, die zij in bunne dofheid (apathie) niet meer verjagen, waardoor men dan ook niet zclden in de kling of rondom den aars en in de binnenste ooglioeken eene groote menigte vliegenmaden bijeen vindt.
Weinig dagen voor den dood bemerkt men meestal nog op-geblazenlieid in de lendenkuilen, luclitverzamelingen in bet on-derlmids cslweefsal (emphvseinata) op onderscheidene deelen des ligcliaams, b. v. op den rug, de ribben enz. waardoor de huid als cen opgevuld küssen is op 't gevoel, en een knetterend geluid wordt gehoord, wanneer men met de band drukkend over deze zwellingen strijkt. De dood volgt of als een zaclit inslapen, of ook wel onder meer of min hevige stuiptrekkingen.
Waar de ziekte onder deze verschijnselen optreedt, daar is ds onderkenning der runderpest niet moeijelijk, en geene • lijk-opening is noodig om zekerboid te verkrijgen, of men werkelijk met deze of met eene andere ziekte te doen beeft. Voor het westen van Europa, echter is dit ziektebeeld slechts in zooverre van belang, als men het kennen meet, om de ziekte bij haar
(*) Of wel de flieren staau in 't gekeel niet meer, maav liggen dau op de ecne dan op de amlcre zijde. Noot van den Veetaieb.
|
||
|
||
|
||
10
|
||
|
||
eerste optreden, wanaeer men haar hot fcoppunt en natuurlijk kuhIc laat bereikeiij te ontlerkeniicu; later wanneer de aanwe-zigheid der runderpest in een land is vastgesteld, komt de vee-artsenijkundige policie tusschenbeide, en doodt de aangetas-teu reeds lang, voor de ziekte zicli gehesl lieeft ontwikkeld, daar de ondervinding volilingend bewezeu lieeft, claf. zij Jiei vermögen om de smetstof op andere dieren over te Irengen, reeds ohislreels den vierden of vijfden dag na de lesmeUwg, dns reeds Vij Jiet ivaarneemlaar zijn der eerste verscJiijnselen, lezitten. Op deze eerste teekcnen der ziekte dus moet vooral de aandacht hier gevestigd worden, en hoewel daaraan reeds hier'ooven is gedacht, moeten wij daarop nogmaals terug komen. Ik verzoek den lezer er wel acht op te willen geven, dat ik bij de beschrijving der ziekte niet van ziektedagen, maar van dagen na de hesmetting sprak. Daarmede wijk ik geheel af van alle vroegere beschrijvingen der ziekte, waarin steeds van den eersten, tweeden, derden dag enz. der ziekte wordt gesproken. Ik doe dit echter in geenen deele zouder grond, het veel prac-tischer en nuttiger achtende, het oogenblik der hesmetting tot nitgangspunt te nemen. De verdeeling van ziektedagen wordt steeds gerekend van af het tijdstip, dat de ziekte het eerst werd opgemerkt, maar is juist daaroin altijd zeer onzeker, daar het vroeger of later opmerken der ziekte, afhangt van de meer-dere of mindere oplettendlieid, keunis en ervaring des waarne-mers, van het ras en de ligchameiijke toestand der aangetaste dieren, en het mecr of minder hevig character der ziekte, zoodat de eerste ziektedag niet bij ieder geval dezelfde zijn zal. De ondervindingrijke vee-arts toch, ontdekt de ziekte reeds op den derden of vierden dag na de besmeUing, en tclt alzoo reeds 2 a 3 ziektedagen, wanneer de ongeoefende meent dat de kwaal eerst zoo pas is uitgebroken. Bij steppenvee doorloopt de ziekte hare tijdperken veel langsamer dan bij vee van andere rassen. Bij siecht gevoed, slap on verarind vee heeffc de ziekte veel sneller beloop dan bij goed doorvoedde, krachtige dieren, die in staat zijn sterker weerstand te bieden, ten minste wanneer zij niet, wat overigens zeer zelden geschiedt, terstond na de eerste koortsaanval in genezing oyergaat, of wel door plotselinge toe-
|
||
|
||
|
||
11
|
||
|
||
vloed van. bloetl naar di; herscnon, of uitstorting van water tusschen de herscnvliezen, de dieren plotseling doct bezwijken. Zoo ziet men bij zwakke, magere dieren dikwijls reeds den vierden of vijfden dag eene vrij sterke uitvloeijiug nit oogen, neus eu moud, en hevigo doorloop, terwijl diezelfdc verscliijnselen bij krachtige insestal eerst vcel later worden opgemerkt, en de nitvloeijingen dikwijls in 't geheel niet voorkomen.
Veelvuldige mentingen der runderpest hebbcn mij in dit op-zigt menige belangrijke opheldering gegeven, en ik zal beproe-ven die, welke mij voor mijn tegenwoordig doel van belang toeschijnen, hier in 't regte licht te stellen.
Bemerkt men bij eenen koppel vee, waaruit er reeds vroeger aan de runderpest bezweken, of die met runderpestzieken in aan-raking kwam, dat eenige dieren niet gretig meer eten en drin-ken, in de melk afnemen, na en dan kort en stootend hoesten, traag herkaauwen en de eigendommelijke bewegingen van den pens bij hen minder waarncembaar en kraehtig zijnj tränen de oogen, terwijl zij vroeger droog waren, is de vroeger vochtige neus-spiegel droog, is de mest hard, droog en donker gekleurd, wordt die met moeite geloosd, dan zijn zulke dieren als hoogst verdacht te beschouwen, en moeten daarom terstond afgezonderd worden. Men mag nannemen dat zij reeds 3 of 4 dagen besmet zijn.
Aanmerking. Het geschiedt voorzeker niet zelden, dat er onder dieren die ter wille van bovengenoemde verscliijnselen worden afgezonderd, eenige voorkomen die in 't geheel niet ziek worden, terwijl enkele runderen die men voor geheel onverdacht hield, zeer spoedig door de ziektc overvallen worden. Dit ligt deels in onvolkomen waarneming deels in de bijzondere lig-chaamsgesteldheid (individualiteit) der dieren, en eene volstrehte zekerhcid of het dier al dan niet is besmet, is er in dit eerste tijdperk der ziekte niet te verkrijgen.
Vertoonen onderscheidenc runderen vlekken op het slijmvlies van den mond — zonder dat er tongblaar of klaauwzeer in de streek heerscht — heeft men cen aanval van koorts waargenomen, of bestaat er cen voortdurendc koortstoestand, vindt men bloed in de mest, hoesten de zieken, schudden zij veel met den kop, hoort men hen tandenknersen, is de adem-
|
||
|
||
|
||
n
|
||
|
||
haling versneld, dau is het zeker dat zlj aan de ruuderpest lijden, en men mag aannemen, dat zij sedert u — 7 dagen besmet zijn.
De dooiioop begint gewoonlijk slechts bij jonge of zwakke dieren reeds in dit tijdperk, meest echter eerst den 8 — 10dl;u dag na de besuiettiug, en de ontlaste mest is vermengd met bleed of zelfs reeds met afscheidingsproducten van het ziekelijk aangedane slijmvlies der darmen.
Zijn er in zulk eenen verdachten koppel reeds een of meer stuks bezweken, dan waren dezen op het vroegst voor 8, op het laatst voor 14 dagen besmet. Slechts zeer zelden sterft een dier voor den 8stl;'1 dag, en van de runderen die na 14 dagen nog leven, genezen de meesten, terwijl zij die dan nog sterven voor het grootste gedeelte aan de gevolgen bezwijken, als zwakte, complicatie met andere ziekte, gebrek aan zorgvuldige verpleging bij de herstelling, enz.
De wetenschappelijk ontwikkelde en nadenkende vee-arts weet welke waarde deze wenken hebben voor de zoo gewigtige be-paling, op xoelk tijdsfip de eerste hesmetting plaats vond. Hij weet echter ook, dat het uiterst moeijelijk is een beeld der ziekte te teekenen, dat voor ieder geval past, wijl zij zieh menig-malen onder zoo oneindig vele schakeringen voordoet, en daarom telkens op nieuw inoet bestudeerd worden. Dit is inzonderheid 't geval met de ruuderpest, die in geenen deele steeds hetzelfde karakter vertoont. Zoo verkeeren b. v. eenige runderpestzieken, gelijk reeds te voren is gezegd, in sommige gevallen in eenen uiterst prikkelbaren toestand, zoodat enkele dieren soms zelfs woest worden, en brüllend op menschen en andere dieren afko-men, zoodat de ziekte eenige gelijkheid met dolheid verkrijgt. Evenzoo wordt het beeld der ziekte door complicatien verduis-terd. Zoo heb ik het beleefd dat onder eenen koppel vee, die dieren welke het eerst door de rundsrpest werden aangetast zoo duidelijke verschijnselen van halsontsteking (Bräune, Angina) verloonden, dat men er in 't geheel dc ruuderpest niet achter zocht, waardoor de noodzakelijkste voorbehoedende maatregelen verzuimd werden, tot dat men eindelijk de juiste onderkenning deed; toen echter was het te laat, en geheel de kudde ging
|
||
|
||
|
|||
i
|
verloren op cen zeer klein gedeelte ua. Zoo komen ook, des zomers, miltvuur en runderpest als zamengestelde ziekten voor, en doodcn de dieren ontzaggelijk snel. Ook te zamen met long, ziekte komt de runderpest veelvuldig voor, (*) in welk geval ik de ziekte gewoonlijk een langzamer beloop zag nemen. Over-inatige toevloed van bloed naar de longen (zoogen. Iiypersemie) of zelfs vvezentlijke longontsteking, die niet zelden zoogenaamde hepatisatie veroorzaakt, paart zieh dikwijls aan runderpest. Zeer bezwaarlijk vvordt het ze terstond te onderkennen, wanneer zij met tongblaar verbonden voorkomt.
Het lag geenzins in mijne bedoeling al de verschijnselen op te noemen, die zieh bij runderpest kunnen voordoen en in hand-of leerboeken of in bijzondere beschrijvingen (monograpliien) to vinden zijn. Zoo sprak ik b. v. niet van de groote gevoeligheid van den ruggegraat, die vooral bij eenigzins sterk drukken op de nierstreek duidolijk is waar te nemen, de schraagsgewijze stand der acliterbeenen, het overkoot geraken bij Let loopen, enz. (t) Daze versckijnselen kuniien voorkoinen, maar ook menig-maal ontbreken, en komen ook voor bij andere ziekten vvaardoor de krachten der dieren sterk worden ondermijnd. De zoo veel besproken uitslag die eigentlijk eene verzwering der hmdkliertjes is, ontbreekt in menige runderpestepizoötie geheel, en heeft in geenen deele die gunstige beteckenis, welke daaraan menigmalen wordt geliecht. De zieken sterven evenzeer met als zonder dit verschijnsel.
In het algemeen is do voorzegging bij runderpest uiterst moeijelijk. Dieren waar de pens geheel verlamd schijnt, zoodat niet de minste beweging daarvan meer is waar te nemen, sterke opgeblazenhtid, het ademen met wijd geopenden mond, waaruit de tong slap nederhangt, zijn bijna zeker doodelijke teekenen te achten. Haast nooit zag ik een dier genezen, dat die versclujn-selen vertoonde.
|
||
|
|||
Uit overtuiging ben ik van meening dat er in Westeuropa zoo
|
|||
|
|||
(*) Vooral ten onzcnt. Noot van dfk VntTAUEB.
(t) OaV niet van de irwelling der Wing bij koeijen. dc vlckkcn en zweertjes c)7 Iiet slijmvlies daarvan, bij de tegenwoordig alhiev heerschende epizootic,, bijna innncv voorkomende verschijnselen. Noot vak dek ViiniALEB.
|
|||
|
|||
|
||
14
|
||
|
||
iceiniff mogelijh Ujkopeningen mosten worJ.en gedaan, zoodra men eenmaal tot ib zekerheid is gekoinen dat de rundeqiest ergens heersclit. ledere lijkopening tocli vergroot het ge?aar van uit-breiding der ziekta, uiet alleen omdat zicli roiidoin ieder geopend lijk ean besmette en besmettende atmospliecr vormt, maar vooral ook, omdat de personen, die de lijkopening doen, de smetstof in banne kleederen opnemen, en die bij de miuste onvoorzig-tigbeid op gezonde dieren overbreagen. Het nut dat lijkopemn-gen door veruicerueren van kennis omtrent dc natuur der epwootie kunnen ts weeg brengen, is van zeer ondergescliikt belang, want steeds blijven er slechts drie middelen om haar tc be-strijden: doodwg, afsluiting en ontsmetting. Slechts in twijfel-aclitige gevallen, wauneer er verschil van meening bcstaat of de waargenomen ziekte wezentlijk de runderpest is of niet, kan bet nuttig, ja noodig zijn lijkopeningen te doen. Daarom zij ook hier kortelijk opgegeven welke verscbijnselen het bewijs levercn, dat men waarlijk met deze ziekte te doen heeft.
De runderpest is eene eigenaardige, boogst besmettelijke typhus (typhus sui generis) of — zoo als anderen liever hooren — eene tjpheuso (quot;quot;) ziekte, welke hare verwoestingen voorname-lijk in de slijiiivliezen en wel inzonderheid in die der verterings-ingewanden aanrigt. Geheel chaxacteristiek outwikkeld vindt men deze ziekte echter slechts dan, wanneer zij haar natuurlijk eiiide bereikt, en de zieken niet te vroegtijdig worden gedoocl. In de meeste gevallen gaat de runderpest ook gepaard met hersenlijden, hetzij aandoeniug der vliezen of van den hersenmassa zelve, zoodat de dieren dof en stil zijn, geeu acht geven op wat rondom hen geschiedt, of wel bijzonder opgewekt en levendig zijn.
Bij de lijkopening vindt men bet net met tallooze roode stippen als bezaaid, veroorzaakt door het barsten der kleinste bloedvaten. In de eerste maag (pens) vindt men nog grooter of kleiner hoeveelheden onverteerd voedsel, soms laat de op-perhuid daarvan los. Maar dit is niets eigenaardigs, want ook bij andere ziekten en wanneer de lijken lang lagen voor zij geopend werden, ziet men hetzelfde. (*) Nog bcter typhoide zicktf. Koot yax hex Vebtalib.
|
||
|
||
|
||
De tweede mag (uetmaag) is meer of min gevulcl met wecke voederstofl'en, de opperliuid laat even als bij da pens ligtelijk los. De derde maag (boekinaag) is in den. regel liard en uit-gezet. Snijdt men die door, dau kleeft het poedtraclitige drooge voeder dikwijls aan de bladeu vast, eu trekt men die van een dau blijft de loodkleurige opperliuid aan het voeder zitten. Van daar de hoogdaitsche naam Löserdürre. Tocli vindt men ook somtijds ecue weeke voedeimassa. \ ooral is dit mecrmalen het geval bij dieren die reeds in #9632;'t begin der ziekte werdlt; n gedood. In alle drie deze niagen vindt men de reeds bij bet net vermelde roode vlekje, van denzelfden oorsprong. De vierde maag (lebbe) is zelfs van buiten donker van kleur, veroorzaakt door het gezwollen, rood en violet gekleurde slijmvlies. Hierop vindt men hier en daar afschilferingen van de opperliuid, cn wanueer de ziekte haar natuurlijk einde bereikt, zijn onderscheidene plaatsen met een gcela of graauw-geele kaasachtige zelfstaudigheid overdekt.
Dezelfde roodheid en zwelüng als in de lebmaag, vindt men meer of minder sterk in gehcel den dannen darin, eu in geringer mate in de dikke darmen. In den twaalfvingerigvn darin komcn de Pejersche kliertjes en zoogenaamde liennipkorrels het meest voor. Zij zijn rood en ook wel met de boven vermelde algescheiden zelfstaudigheid meer of minder dik bedekt; zulke zelfstaudigheden vindt men ook wel drijvende in den chocolaad-kleurigen inhoud van den dünnen dann.
Dj lever is gewoonlijk zaclit en marw, de galblaas uitgezet en met heldere, duune gal gevulcl, haar slijmvlies gezwollen. Tocli ko:tieii er ook enkele gevalleu voor, waarin zij van normale grootte is, of zelfs kleiner, eu met donkere, dikke gal gevuld.
De alvleeschklieren ziju opgezwollen en vertoonen bij door-suede eene gelijksoortige, graauwe massa als die welke men op de klieren van het darmslijmvlies vindt.
Op het slijmvlies van het strottenhoofd, de lucbtpijp, de tong, de keel- en mondholte en de lippen vindt men vlekken, en loslating van de opperliuid.
Tusschen de hersenvliezen en in de kamers ontdekt men in den regel uitstorting van water. De hersenmassa is somwijlen weeker als gewoonlijk, rn de vaten zijn gevuld net bloed.
|
||
|
||
|
||
16
|
||
|
||
Dit zijn de meest eliaracteristieke vcrschijuselen bij de lijk-openingen van aan runderpest gestorven dieren. quot;VVat er boven-dien nog buitengewoous gevondeu wordt, most op rekening van complication of van ecu eigeudommelijk beloop van het ziekte-geval gesteld worden.
|
||
|
||
SLOTWOOßD.
|
||
|
||
Terwijl ik doze regelen nedersclirijf, lees ik eensn brief van eeneu deskundigen uit Nederland, en tal van dagbladartikelen over de runderpest in Ingeland. Uit den eersten blijkt mii, dat bet ontbreken van bepaalde wetten voor de uitdelging dozer ziekte en de zelfregering in Nederland, de kraclitdadige nit-voering van afdoende, strenge maatregelen zeer bemoeijelijkt, zoodat zicb de epizoötie steeds vorder en verder nitbreidt. Dezelfde klagten uit Engeland, waar men daarenboven nog in het onzekere scMjnt te verkeeren of bet wel wezentlijk dc runderpest is, waarmede men te doen bceft. Het opgemerkte overslaan der kwaal op schapen en gelten, schijnt dezen twijfel laquo;te voeden; maar heeft men dan de literatuur dor runderpest zoo weinig biigebonden, dat men niet weet, dat zulk een overgang reeds sedert lang in Ihidand, Polen, Uongarije en Bohemen was waargenomen?
Dr. Fuustenberg lieeft sedert een schrijven aan de Times ge-rigt, waarin bij de in Engeland heerscbende veeziektc verklaart dc uit Husland overgebragte runderpest te zijn, eu zegt:
Dat, zoowel in Engeland als in Nederland de noodzakelijhfe voorzorgmaalregelen worden verzuimd, en veel kostbare iijd lot uitdelging der ziehe verloren gaatl
Of do runderpest nu juist uit Rusland naar Engeland is overgebragt, kan ik bij gebrek aan door authentieke bescheiden gestaafdc berigten, niet bepalen. Daarin ecbtor ben ik het met collega Tübstenberg volmaakt cens, dat zij zieh noch in Engeland noch in Nederland van zelve ontwikkeld heeft. Ware het
|
||
|
||
|
||
17
|
||
|
||
toch niot meer dan belagchelijk uan tc nemen, dat zieh na eene pauze van meer dan 10Ü jaren, plotseling in Engeland do in-vloeden voordeden, waaronder deze zclibntwikkeling kan plaats hebben ?
Ik ben vastelijk overtuigd dat beide rijken langen tijd met de ziekte te kampsn zalleu hebben, en hen ontzagchelijke verliezen te wachten staan, wanneer zij niet koelbloedig den in deze bladzijden aangewczen weg tot uitdelging inslaan, en dien met kracht en volhardiug blijven volgen.
Mögt dit kleine geschrift er iets toe bijdragen, cm andere West-Europesche Staten, zoodra zij door de plaag worden bc-zocht, terstond gt;de regte maatregelen zonder dralen en met vasthoudenheid te doen nemeu, dan ben ik voor de genomene moeite ruim beloond.
In do hoop dat zij het met de runderpest nooit zoover zullen laten komen, dat men zijne toevlugt neemt tot het zoeken naar geneeswijzen, heb ik dit onvruehtbare en nuttelooze ondcrwerp dan ook geheel met stilzwijgen voorbijgegaan.
|
||
|
||
|
||
18
|
||
|
||
NASCHRIFT van den VERTALER.
|
||
|
||
Tweeerlei was mijne bedoeling _met de vertaling van die Rhuierpeslfrage, van den Hoogleeraar der Dorpafsche veeartse-nijscliool Jkssejt. Vooreerst bea ik het met den schrijver geheel eens dat het van het alleruiterste gewigt is, dat de veehouders in streken welke door runderpest bedreigd worden, zoo naauw-keurig mogelijk bekend zijn met het beeld dier ziekte. Wie zal ons dat juister schetsen dan hij, de man die geheel zijn leven doorbragt uiet onderzoekiugen omtrent hareu aard en onderschei-dene vormen? De Nederlandsche gewesten, buiten Zuid-Holland en ütrechtj zagen de ziekte op enkelc uitzonderingen na, gelukkig hunnen veestapel nog niet aautasten. Dc nabijheid van het dreigende gevaar echter, doct hen angstig acht geven, op ieder ziekteverschijnsel dat zieh openbaatt. Maar wil men tegen de runderpest waken, dan client zij in de allereerste plaats gehend te worden, en dat niet enkcl door den vee-arts, ook door den veehouder. Bij het nemen van maatregelen is juiste kennis omtrent het allereerste ontstaan van zeer overwegend belang.
Maar ook wenschte ik mijne landgenooten bekend te makes met des schrijvers denkbeelden omtrent de oorzaak en de daarnaar berekende middelen tot wering en stuiting der ziekte, in dc hoop dat de meening van Jesses, zeker de grootste autoriteit in de zaak der runderpest, or lets toe möge bijdragen om Nederland spoedig te doen besluiten tot het nemen van het regte, door wetenschap, ondervinding en geschiedenis steeds als eenrg af-doende bewczen middel, in stede van door het nemen van halve maatregelen en het zoeken naar hulpmiddelen, reeds voor 10Ü jaren door de ondervinding veroordeeld, de zaak van kwaad tot crger te laten komen, en döor het uitdenken van eenen gewij-zigden naam voor de ziekte, te trachten zieh zclven en anderen diets te maken, dat het toch zoo erg niet is. Nog is het niet te laat, mits men het stelscl van afinaking met vaste hand toe-passe, maar weldra wordt het te laat, wannecr cenmaal geheel Nederland blaquo;smet is. Zal dat gebeuren? Voorzeker, zoo men
|
||
|
||
|
||
19
|
||
|
||
(lit erne middel met aanwcudt, want nock vooi- pillen of drankjes, noch voor cordon of verordening wijkt de ruaderpest, aJleeu door de bijl kau zij worden bcdwongen.
Het schijnt wel als of bij dezeu en genen de meening opkwam, dat het stelsel van afmakiug uitsluitend door mij en eenige anderen, als gevolg eener panische sclirik voor de ziekto, is aanbe-volen. Mögen Jessbn's woorden hen dit anders doen iuzicn.
De toepassing van dat stelsel behoort echter naar den toe-stand waarin Neilerland zieh thans, tegenovcr de epizootie beviuut, zeer te worden gewijzigd. Mij koint het voor dat de maatre-gelen die nu het beste zouden beantwoorden aan het doel dat wij ons moeten voorstcllen, de uitroeijing der smetstof, zijn: 1deg;. Handhaving der Koninklijke Besluiten op het vervoeren van
vee enz.., verbod van veemarkten, verpligte reiniging van
stallen enz. 2deg;. Versterken der bestaande lijn van afsluiting; 3deg;. Binnen het bestaande cordon, en op eenige uren afstand
daarvan, een tweede cordon vast te stellen en zeer stiptelijk
te doen bewaken; -i0. Al het vee dat zieh tot op een nur afstand daarvan aan
de buitenzijde van het tweede cordon bevindt, naar het
centrum (middenpunt) der epizootic te vervoeren; 5deg;. Tusschen de beide cordons en zoo noodig daar buiten,
terstond het zieke en verdachte vee af te maken, en alles
wat besmet is te desinfecteeren of te vernietigen; en 6deg;. Al het vee in het centrum der epizootic in te euten, die
welke na die kunstbewerking overblijven te ontsmetten, alle
besmette gebouwen te desinfecteeren en de losse voorwerpen
te vernietigen. Langs dezen weg zal men, naar mijne innige overtuiging, de ziekte in betrekkelijk körten tijd meester zijn. Voorzeker zal het geld en krachtsinspanning kosten. Maar berokkent het voort-woeden der epizoötie geene verliezen, eischen de tegenwoordig gehandhaafde maatregelen geen uitgaven, en daarenboven is do tegeuwoordige toestand langer houdbaar? De ziekte neemt ge-durig grooter terrein in, en toch is de nijverheid in menig opzigt belemmerd. Kortstondige belemmering die nut doet is geen be-
|
||
|
||
|
||
zwaar, inaar belemmering die iiiet aau het doel beantwoördt is
alh'rrerderfelijkst; en wat doen de thans bestaaude afsluitings-maatregeleu? Niets dan den voortgang der ziekte een weinig langzamer te makeu. #9632;'t Is zeer onzekei of dit een zegen is.
Ook door alleen af tc maken van de peripherie (omtrek) der ziekte, en het centrum te laten doorzieken, kan men misscbien het nog onbesmette gedeelte des lands vrijwaren. Maar voor-eerst is dit een min zekere, zoowel als een zeer kostbare weg, en daarcnboven is men dan verpligt allerlei maatregelen van af-sluiting jaren lang te handhaven, zoodat menige akker onbe-mest meet blfjrai, menig bedrijf moet stilstaan en de handel voortdurend belemmerd is, wat toch niet uitvoerbaar is.
Wij mögen aannemen dat de Voorzienigheid den mensch ram-pen, zoo als er ons thans eene trof, toezendt, om hem te ontwik-kelen en tot krachtinspanning aan te zetton. De opmerkzame beschouwer heeft dan ook dikwijls gelegenheid het goede dat er uit voortspruit, op tc merken.
Onder de goede gevolgen der vorige runderpest-epizootie, mag men vooral ook noemen de oprigting der eerste vee-artsenij-scholen in Europa; mögt de tegenwoordige eene goede wet op veterinairc policie in Wederland uitlokkcn, zonder ^yelke de uitvoering van maatregelen tot stniting zeer bezwaarlijk zullen zijn, en onze veestapel ook later ieder oogenblik gevaar loopl de ziekte te zien inslepen, en mögt het dan ook van ons Nederlanders waar ziju, wat de schrijver meent van zijne land-genooten te mögen vertrouwen, dat de regering in het nemen en toepassen ook van de strengste maatregelen, steeds de mede-werking der burgers zal ondervinden. Draalt deze nog, laat ons dan geene gelegenheid verzuimen om haar tot krachtig en vastberaden handelen over te halen. Zij het getoond, dat de schrijver verkeerd oordeelde, waar hij meent dat een vrijzinnige regeriugsvorm de uitdelging der runderpest verhindert; was dit toch het geval, dan ware de keuze ligt: vrijheid heeft hooger waarde dan rijkdom!
Akkek-Ooed nabij Gotjda,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; J. B. S.
25 .Tanuarij 1866.
|
||
|
||
|
||
|
||
ffßjt 2-8
|
||
|
||
|
||