:'G JULI
se juli
1581—1881
Er iets lioogers dan geluk of liefde — het is: Vrijheid.
Wallis.
De driehonderdjarige Gedenkdag
VAN
Het hoogst gewichtig feit van het sluiten tier Unie van Utrecht bad 23 januari 1579 plaats. Op dien dag verzamelden zich , in het groot Kapittelhuis van de Domkerk te Utrecht, met Graaf Jan van Nassau, Stadhouder van Gelderland , de Afgevaardigden van Holland, Zeeland , Utrecht en de Groninger Ommelanden , om het Verbond te teekenen , dat hen en zoo mogelijk ook de andere noordelijke gewesten vereenigen zou. Toen verklaarden en beloofden deze afgevaardigden elkander, dat hunne gewesten zich verbon den en vereenigden om ten eeuwigen dage bij elkander te blijven in alle vormen en manieren also! zij slechts dén gewest waren. Zes en twintig artikelen maakten de wet
2
der Unie uit en op den 29 januari van hetzelfde jaar werd met groote plechtigheid van de pui van Utrechts Stadshuis den volke verkondigd, dat deze Unie gesloten was. Allengs traden de andere noordelijke gewesten toe en nadat alle zeven zich hadden aaneengesloten, koos deze Stagen-hond een wapen , waarin juist is afgebeeld wat zij wilden en wat zij voor de toekomst als hun duren plicht aannamen. Op een rood schild prijkt een gouden steigerende leeuw, die in den rechter voorpoot een zwaard houdt ter verdediging gereed en met den linker een bundel van zeven pijlen omklemt. Jagemeenschappelijke verdediging tegen den vijand, die hunne vrijheden en voorrechten hun wilde roeven, was het doel, maar daartoe moesten zij eendrachtig, nauw aaneengesloten blijven en hun beeld vinden in den bundel van zeven saamgebonden pijlen, die zeer moeielijk verbroken wordt, steeds gedachtig aan de spreuk: Concordia res parvae crescunt — door eendracht wordt het kleine groot.
Grootsch en schoon zijn de gevolgen van dit verbond der gewesten geweest.
Allereerst noopten de omstandigheden, aan de eene zijde het gesloten verbond en aan de andere zijde de door Spanje's Koning Filips voortgezette vijandelijkheden, de Staten der vereenigde gewesten om uit te zien naar een hoofd , dat hun gemeenschappelijke belangen leiden en behartigen kon. Willem van Oranje vestigde daarvoor de aandacht op den broeder van Frankrijk's koning , Frans , Hertog van Anjou , omdat hij van oordeel was , dat een verbintenis met Frankrijk voor de Unie alleszins wenschelijk mocht heeten in den strijd tegen het machtige Spanje. Frankrijk immers was opgewassen tegen Spanje; de Hervorming had er diepe wortelen geschoten; de Koning, Hendrik III, en Anjou, schenen uit staatkunde, de Koning van Navarre uit overtuiging de Nederlanden welwillend te zijn.
Des Prinsen wensch vond echter weinig weerklank. Holland en Zeeland begeerden geen anderen Heer als Willem van Oranje zeiven, wien zij de souvereiniteit aanboden, met den titel van Graaf van Holland en Zeeland. Maar
8
Willem van Oranje, die niet door eerzucht en alleen door hetgeen hi) glands belang achtte zich liet drijven , weigerde de hem aangeboden macht te aanvaarden en bleef zijn invloed aanwenden voor Anjou. De Staten van Holland en Zeeland handelden toch alsof de Prins een gunstig oor aan hun wenschen had verleend en besloten in maart 1580, dat zij met den Koning van Spanje geen onderhandelingen zouden aanknoopen ot vrede sluiten op den grondslag van diens souvereiniteit; dat zijn naam , tot hiertoe in alle openbare stukken gebezigd, niet meer gebruikt en dat zijn zegel verbroken zou worden, terwijl de naam en het zegel van den Prins van Oranje in alle openbare stukken zouden voorkomen. Doch ook hiervan wilde de Prins niet hoeren en de zaak bleef, zooveel mogelijk, geheim.
Intusschen was in Spanje een en ander voorgevallen, dat een geweldigen indruk maken zou op veler gemoed. Granvelle, de welbekende, sluwe Kardinaal, had den Koning ingeblazen dat hij zijn geld niet beter kon besteden dan om den Prins van Oranje uit den weg te ruimen. Een dertig of veertig duizend kroonen , meende hij, kon men gerust toezeggen aan wie hem doodde of levend uitleverde. Misschien , omdat de Prins zoo bang was , bestond er kans dat hij van de vrees alleen omkwam en anders zou er wel een of ander wezen, die de zaak uit winstbejag bewerkstelligde, üe Koning luisterde slechts al te gretig naar die laaghartige inblazing; hij besloot het gevoelen in te winnen van zijnen Landvoogd in de Nederlanden, den Hertog van Panna en diens Eaad, om daarna den zoogenaamden Rijksban over den Prins uit te spreken. Van Parma, die zelf van de zaak niet weten wilde, deelde do verschillende gevoelens van de raadsleden aan den Koning mede, door wien weldra de op 15 maart geteekende doch eerst 14 juni afgekondigde ban uitgevaardigd werd.
Daarin wordt Willem van Oranje voorgesteld als de oorzaak van alle onlusten en onheilen in de Nederlanden, als een meineedige, ontrouwe, schijnheilige, als een pest van het christendom en een vijand der menschheid. ))Om deze redenenquot;, zóó luidt het vonnis, »verklaren wij den
4
Prins voor een verrader en booswicht, een vijand van ons en van het land. Als zoodanig bannen wij hem voor eeuwig uit al onze rijken, met het verbod aan onze onderdanen om heimelijk of in het openbaar gemeenschap met hem te houden; hem spijs, drank, brandstof of andere benoodigd-heden te verschaffen. Wij leveren hem over aan den smaad en de willekeur van een iegelijk en geven zyne goederen aan elk, die er zich meester van weet te maken. En zoo iemand van onze onderdanen of een vreemdeling zoo vroom en edelmoedig mocht zijn om ons van deze pest te verlossen en hem dood of levend uit te leveren of wel het leven te benemen — dien zullen wy, onmiddellijk na het verrichten van de daad, 2500Ü gouden kroonen laten uitbetalen en zoo hij niet reeds van adel is zullen wij hem, om zijn vroomheid, tot den adelstand verheffen.quot;
Een mensch wordt koud bij het lezen van zulk een taal. Zóó werd, gelijk Motley het uitdrukt, door Granvelle en Filips een prijs gezet op het hoofd van den voortreffelijk-sten man hunner eeuw en werd opneming onder Spanjes liooghartigen adel, als een bijkomend lokaas , den moordenaar voorgesteld.
Te Antwerpen kreeg de Prins kennis van den tegen hem uitgevaardigden ban en aanstonds nam hij het besluit er op te antwoorden. Voor den letterkundigen vorm riep hij de hulp in van zijn Pranschen hofprediker de Villers, die den stijl beschaafde. Eeeds 13 december werd het antwoord aan de algemeene Staten te Delft ter kennisneming aangeboden, die besloten het te laten drukken en uitgeven en die tevens aan den Prins alle hulp en bijstand beloofden.
De Verantwoording (apologie) werd aan de meeste vorsten van Europa gezonden en over het algemeen was de indruk er door gemaakt groot en veel gunstiger voor Oranje dan voor Filips. Fn wat den inhoud betreft, zij was meesterlijk gesteld. Filips werd met de scherpste kleuren als dwingeland en wreedaard geteekend ; al de gruwelen door hem in Grenada, Mexico . Peru en de Nederlanden bedreven, zijn misdaden tegen zijn gemalin en zoon begaan werden herinnerd. De afschuwelijke wijze, waarop hij
5
Oranje bejegende, terwijl de Huizen van Nassau en Oranje aan dat van Oostenrijk tal van gewichtige diensten hadden bewezen werd in helder licht gesteld. Zooals Groen van Prinsterer zegt: ))De Verantwoording was zeer heftig, als de weerklank van een beleedigd eergevoel, misschien ook uit berekening, opdat, bij de onvermijdelijkheid der afzwering, daarna een terugtred onmogelijk en de breuk onheelbaar mocht zyn.quot;
Maar laat mij aan eenige gedeelten van de Verantwoording hier een plaats geven:
»Geheel Europa kan getuigen dat Filips den plechtigen eed heeft verkracht, waarbij hij zich verbond de voorrechten der landzaten te zullen handhaven, doordat hij onze voorrechten geschonden heeft, niet bij een enkele gelegenheid maar duizend malen. Mijn plicht was hem te gehoorzamen , de zijne mij te beschermen; en bij alle verbintenissen, gelijk het verdrag tusschen ons was, geldt het beginsel dat als een de overeenkomst schendt, de ander met volle recht van zijn verplichting is ontslagen. Maar al ware ik zelf niet door I ilips verguisd , dan nog zou ik het mijn heiligen plicht hebben geacht mij tegen zijn gewelddaden te verzetten. Ik heb ook gezworen de grondwetten des lands te zullen handhaven. Mijn eed legde mij de verplichting op al wat in mijn vermogen was aan te wenden, om mijne medeburgers te bevrijden van het drukkend juk, waaronder zij zuchtten; had ik het niet gedaan , dan had ik mij schuldig gemaakt aan het verbreken van den plechtigsten en heiligsten eed.
»Ik weet wel dat 's Konings aanhangers zullen beweren dat de Paus hem van dien eed heeft ontslagen. Aan de godgeleerden laat ik het over te beslissen of de Paus zich de macht kan aanmatigen iemand van zijn eed te ontslaan. Maar sedert Filips zich liet ontslaan van hetgeen hij zijn onderdanen beloofd had, stelde hij hen en mij vrij van de verplichting, hem gehoorzaamheid te bewijzen; want dezelfde band, die hem met den onderdaan vereenigde, vereenigde dien onderdaan met hem.
))Met de hulp van God en de wakkerheid mijner vrien-
6
den hoop ik mijn leven zoo lang te behouden, als het. quot;welzijn en het geluk des volks, waaraan ik dat leven gewijd heb, het zullen vorderen. Ik ben in Gods hand; myn wereldsch goed en leven zijn sedert lang aan zijnen dienst gewijd. Hij zal er over beschikken, zooals voor zijn eer en mijn heil het beste is.quot;
Onder de verdediging plaatste hij de spreuk : Je main-tiendrai, Ik zal handhaven.
Toen Marnix van St. Aldegonde de Verantwoording gelezen had, riep hij uit: Nu is de Prins een lijk!
Groot en hoogst nadeelig voor het gezag van Filips was de invloed, door banvonnis en verantwoording, op de stemming der gemoederen in de Nederlanden geoefend, waar door Eoomsch en Onroomsch Prins Willem geacht, bewonderd, bemind werd. Nu werd de klove, die er gaapte, in zoo bedenkelijke mate verwijd dat niemand nog met zekerheid kon voorspellen hoe breed zij wel zou worden.
Inmiddels werden , vooral door, den drang van Oranje en tegen den zin van een groot deel des volks , de onderhandelingen met den Hertog van Anjou voortgezet, en op het wensche-lijke eener verbintenis met Frankrijk aangedrongen, nu de ondervinding had geleerd dat men bij den Aartshertog Matthias van Oostenrijk weinig baat en steun had gevonden. De Staten deelden aan den laatstgenoemde mede dat zij zijne bezoldiging zouden betalen, maar dat zij zich in spijt, van zijne verhouding tot het land, gedrongen zagen met den Franschen Hertog te onderhandelen , aangezien het Duitsche Eijk hen, op eenige vredesbemoeiingen na , aan hun eigen lot overliet. Ook aan den Duitschen Keizer, van wien een brief van waarschuwing tegen Anjou was ontvangen , werd bericht, dat men zich , tot zijn smart, daarnaar niet kon regelen.
Eindelyk kwamen in augustus de voorwaarden gereed, waarop de afgevaardigden der Staten van Brabant, Vlaanderen , Holland en Zeeland, Mechelen, Friesland en de Ommelanden met Anjou zouden onderhandelen. De lastbrief werd vastgesteld en uitgereikt aan eenige aanzienlijken, aan wie de onderhandeling werd opgedragen, die 12-
7
september 1580 te Plessis bifTours aanving. Zij had ten gevolg dat nog in dezelfde maand het verdrag door beide partijen werd geteekend. Nogtans duurde het tot januari 1581 eer het te Bordeaux voor goed bekrachtigd en bezworen werd, Opmerkelijk en tot kenschetsing van het karakter der vaderen belangrijk is het, kennis te maken met eenige der voorwaarden, waaronder zij Anjou tot Heer verkozen. ))De Hertog zal alle vrijheden en voorrechten, ook de Unie van Utrecht, moeten handhaven, zoo ver deze laatste niet strijdt met het tegénwoordig verdrag. Eens in het jaar zal hij de Algoraeene Staten bijeenroepen om over 's lands belangen te raadplegen en er regel op te stellen, terwijl de Staten daarenboven, overeenkomstig de oude voorrechten en vrijheden, zoo dikwijls zij het goedvinden, kunnen bijeen komen. De leden van 's Hertog's Raad en de voornaamste beambten van zijn Huis zullen Nederlanders zijn. Hij zal den geloofsvrede en den godsdienst in denzelfden staat laten, waarin zij zich thans bevinden. Holland en Zeeland zullen, zoowel in het stuk van den godsdienst als anderszins, in den tegenwoordigen toestand blijven. Hij zal niet toestaan dat in of buiten zijn huis tegen iemand, wie ook, een geloofsonderzoek plaats hebbe; hij zal beide godsdiensten gelijkelijk beschermen. Hij zal trachten den Koning van frankrijk te bewegen, de Staten tegen den Koning van Spanje en hunne overige vijanden te ondersteunen. Hij zal den eed afleggen op dit verdrag en zoo hij er inbreuk op maakt, zullen de Staten met de daad ontslagen zijn van alle gehoorzaamheid aan hem.quot;
Voor hun eigen voorrechten en vryheden hadden de Staten zeer goed gezorgd en veel vrijheid van beweging hadden zij aan den Hertog niet gelaten. Een schaduw van gezag was hem gegeven en het had wel iets van een groot, woord, toen St. Aldegonde aan den burggraaf van Turenne schreef: ))I)e Nederlanden en het geheele land hebben zich onder eenige voorwaarden aan den Hertog onder worpen.'quot;
Onder degenen, die zich steeds weinig ingenomen hadden getoond met den Franschen Hertog en de met hem
8
gevoerde onderhandelingen, beboerde Graaf Jan van Nassau, broeder van den Prins, die als Stadhouder van Gelderland zulk een groote rol heeft gespeeld bij het tot stand komen der Unie. De gang der zaken in de Vereenigde Gewesten , de weinige vruchten, die hij van alle offers en moeiten zag , waarin zijn voortvarend karakter zich moeilijk kon schikken, het sterven zijner gade en andere droeve huiselijke omstandigheden noopten hem het land te verlaten en naar Dillenburg te gaan. Hij gaf aan den Irins kennis , dat hij nu vast besloten had het reeds meermalen opgevatte plan ten uitvoer te brengen. De Prins betreurde het besluit, maar meende het te moeten eerbiedigen. On-getwijield gaf het inroepen van Anjou den laatsten en krachtigsten stoot aan het besluit van Graaf Jan. Hij voorzag van dat verdrag weinig goeds en schreef 15 augustus SO aan den Landgraaf van Hessen: »Die onderhandeling , al gaat zij nu ook door , zal toch niet lang in stand blijven.quot; De treurige uitkomst heeft bewezen dat hij
juist had gezien.
Weinige weken nadat Graaf Jan dit land verlaten had , werd het betreden door de vrouw, die het dertien jaren vroeger in vrij onaangename stemming had vaarwel gezegd, door Margaretha van Parma. Aan haar droeg Pi-lips op in deze gewesten terug te keeren. Hij hoopte dat de herinnering aan haar voogdijschap vele harten aan haar verbinden en zoo tot hem terugbrengen zou. Die berekening faalde echter volkomen. Vooreerst was haar schandere en krachtig handelende zoon Alexander Farnese ontstemd over 's Konings besluit en niet gezind het staatsbeheer aan zijne moeder op te dragen en zich alleen met het legerbestuur te vergenoegen ; en ten tweede waren de Nederlanders zoo weinig ingenomen met haar komst dat een invloed tot bevrediging der gemoederen daarvan moeilijk verwacht kon worden. Spoedig zag Margaretha zich dan ook gedrongen haar ontslag te vragen , datlilips, na eenig kleingeestig dralen, haar ten laatste bewilligde.
Intusschen grepen in de Vereenigde Gewesten zaken plaats , die van zeer groote beteekenis beloofden te wor-
9
den. Op aandrang van den Prins hadden de Staten ia het laatst van 1579 besloten een Landraad te benoemen, die den Landvoogd Matthias en zijn luitenant Willem van Oranje ter zijde staan en het uitvoerend bewind op zich nemen zou. Dit besluit moest, om geldig te zijn, eerst door de gewestelijke Staten goedgekeurd worden, waarmede in den regel veel tijd verloren ging. De benoeming van dien Eaad werd daardoor vertraagd en toen in mei 1580 vele nieuwe leden in de Algemeene Staten zitting namen en de Prins de wenschehjkheid van zulk een Eaad bleef betoogen, stelden dezen in juni een nieuw ontwerp voor den Landraad of Raad van State vast. Dit had eindelijk, onder den drang der omstandigheden, de samenstelling er van 13 januari 1581 ten gevolge. Het aantal leden werd bepaald op 31, uit de verschillende gewesten gekozen. Hun werd opgedragen, nevens de hooge Overheid, door de Staten aan te stellen, voor alle voorkomende zaken te zorgen ; uit een voordracht van de gewestelijke Staten, voor alle ambten de benoemingen te doen, behalve in Holland en Zeeland, waar het de taak bleef van Willem van Oranje; troepen aan te nemen of af te danken, maar geen oorlog te beginnen, geen vrede te sluiten, geen nieuwen opperheer te kiezen, zonder bewilliging der Staten.
Zoo werd langzamerhand in het staatsbestuur van de gewesten eenige orde en regelmaat gebracht en ging men, onder 's Prinsen leiding, stap voor stap verder, om aan die gewesten een zelfstandig en van Filips geheel onafhankelijk bestaan te verzekeren.
Omstreeks dezen zelfden tijd liepen ook de onderhandelingen met den Hertog van Anjou ten einde , daar het verdrag 23 januari 1581 plechtig van weerszijden te Bordeaux werd bezworen. Ter eere van deze heugelijke gebeurtenis werden onderscheidene gedenkpenningen geslagen, en Anjou ontvouwde door de pen van Marnix van St, Aldegonde , het hoofd der afgevaardigden, aan de Duitsche Rijksvorsten uitvoerig de redenen, die hem tot het aanvaarden van. het bewind over de Nederlanden hadden bewogen.
r, B'n-uivm'l'mMrf1quot;!'! I'liwrvyn
10
Zoo hadden de Nederlandsche gewesten een Staatshoofd door hen zeiven gekozen, een Eaad van State, die nevens dat hoofd regeeren zou , en de Algemeene Staten , bestaande uit afgevaardigden van de gewestelijke Staten , die op alles toezicht hielden en zonder wier toestemming zeer weinig geschieden kon.
Te betreuren is het, dat in den loop van dat zelfde jaar de geest, der vervolging van andersdenkenden hen ging bezielen , die thans in het staatkundige het meeste te zeggen hadden. Voerden eertijds de Eoomsch-Katho-lieken den boventoon en onderdrukten zij toen de Hervormden , thans bad het omgekeerde plaats. Immers zij, die het weleer als een hemeltergend onrecht uitkreten , dat men hun geen vrijheid van godsdienst gunde, waren nu bezig om den Katholieken die vrijheid te ontnemen. Wel kunnen wij redenen voor deze handelwijs aanvoeren en daarvoor allereerst wijzen op den schandelijken afval van den roomschen graaf Rennenberg, Stadhouder van Groningen, die zich in den aanvang van 1580 nog als een der trouwste aanhangers van den prins had voorgedaan, en toch inmiddels reeds mot den vijand onderhandelde, tot wien hij in maart openlijk overliep. Groningen, de belangrijkste stad van het Noorden en een bolwerk voor de Vereenigde gewesten, werd toen door hem, op een lage wyze, aan de Spaansche partij verraden. Nadat Eennenberg zich zoo schandelijk gedragen had, waren velen geneigd, al zijn roomsche ge-loofsgenooten als vrienden van Spanje en vijanden van de Nederlandsche zaak te beschouwen, tegen wie men op zijn hoede moest wezen. Ook was er in sommige plaatsen rechtstreeksche aanleiding toe, zooals te Brussel, waar het oproerig prediken van een Dominikaner monnik, dien de Roomschen met geweld in de stad wilden houden, die stad in onrust bracht; en elders, waar het bleek dat de Roomschen met de Spanjaarden heulden en dus aan het welslagen der wenschen van de Nederlanders in den weg stonden. Toch leverde dit alles geen voldoende redenen tot daden van onverdraagzaamheid en vervolging en gaf het zeker geen recht om, zooals in Holland en Zeeland
11
op meerdere plaatsen geschiedde , den Roomschen de openbare godsdienstoefening, ook waar zij die uitdrukkelijk bedongen hadden, niet langer toe te staan. Wel is het een bewijs hoe weinig de verdraagzaamheid en de eerbied voor elkanders geweten nog waren doorgedrongen zok onder hen , die om den wil van hun eigen geweten zooveel hadden geleden, dat in Utrecht dcor de overheid besloten werd: »de Roomsch-Katholieke godsdienst zal niet meer worden geëxerceerdquot;, en dat in Haarlem en Amsterdam de verleende voldoening ten aanzien der Eoomschgezinden eenvoudig geloochend werd. Goed doet het ons in zulko dagen mannen te ontmoeten , die aan den algemeen heer-schenden geest weerstand boden en van betere dingen getuigden. Denkt aan Willem van Oranje, dien grooten prediker en vriend der verdraagzaamheid, die altijd zorgde dat in de wetten geschreven werd: «niemand mag om zijn geloof achterhaald of onderzocht wordenquot; en die ook deze uitingen van godsdiensthaat betreurde maar niet vermocht te stuiten. Denkt aan Dirk Volkertsz. Coorn-hert, den Haarlemschen notaris, die begreep dat elk in zijn godsdienst behoorde vrij te zijn en oordeelde dat het verbieden van den katholieken godsdienst gelijk stond met 's Keizers scherpe bloedbevelen. Maar zulke mannen waren hun tijd vooruit, de geest van onverdraagzaamheid huisvestte bij de meesten.
Intusschen begreep de Aartshertog Matthias van Oostenrijk , nu het landsbestuur, door de benoeming van An-jou en van den Eaad van State buiten hem om was geregeld, dat zijn onbeduidende rol het einde naderde. Zijn verzoek om ontslag uit de opperlandvoogdij werd 7 juni door de Staten ingewilligd en eenige maanden later verliet Matthias de Nederlanden, waar Lij, zooals terecht is opgemerkt, o)in het bestuur des lands niets dan den schijn en in het beleid der wapenen niets dan een naam genoten had.quot;
12
Zoo was alles voorbereid om het verbreken van den band, die de Nederlanden, hoe los dan ook, nog aan Filips II snoerde, mogelijk, ja noodzakelijk te maken en de gehoorzaamheid aan hem op te zeggen.
Eeeds zes jaren geleden was in het doortastende Holland met ernst over deze zaak gesproken en toen reeds hadden eenige edelen en steden verklaard, dat men den Koning ))als een dwingeland, die zijn onderzaten zocht te verdrukken en te verderven, eerstdaags behoorde te verlaten.quot; De andere gewesten vonden het echter niet geraden en zoo bleef de zaak voorloopig rusten, In den zomer van '79, toen de ondei'handelirgen met Anjou aanvingen, werd in de Haagsche Statenvergadering van augustus op nieuw hetzelfde verlangen geopenbaard, maar kon ook toen geen voldoenden steun vinden. Allengs echter begon de gezindheid daar heen te neigen en bij den aanvang van '80 werd besloten van 's Konings naam geen gebruik meer te maken en alleen te spreken van wege Prins en Staten, uit naam der Grafelijkheid en Hooge overheid van Holland. Doch ook dit besluit werd, om verschillende redenen , voorloopig niet ten uitvoer gelegd.
Anders werd het in het jaar 1581. In de meimaand kwamen de Algemeene Staten in Amsterdam samen en in het begin van juni werd besloten dat ieder der gemachtigden voor zich schriftelijk zijn gevoelen zou uitspreken over de afzwering van Filips, de afschaffing van zijn zegel, den toekomstigen vorm van besluiten, lastbrieven en verdere bescheiden, totdat de Landraad zou zijn opgetreden. Daar de meesten op de zaak voorbfereid waren, volgde het schriftelijk antwoord spoedig. Sommigen wilden den Koning niet alleen van het bewind ontzetten, maar ook voor 's lands vijand verklaren, doch de meerderheid keurde dit niet noodig. Overijssel verlangde eenige verdaging der afzwering en bleef buiten stemming toen 14
18
juni door de andere gewesten het besluit werd genomen: »den Koning van Spanje vervallen te verklaren van de souvereiniteit over de Nederlanden.quot; Een commissie werd benoemd om dit besluit op te stellen. Daarop verlieten de gemachtigden 25 juni Amsterdam om zich naar den Haag te begeven^ waar 22 juli het breedvoerig ontworpen eindbesluit werd aangenomen.
Middelerwijl hadden Holland en Zeeland nader met den Prins onderhandeld en hem eindelijk bewogen zich, ook tegenover Anjou, de opdracht van de souvereine oppermacht, doch alleen met het oog op den oorlog, in hunne gewesten te laten welgevallen. Het stuk, dat hierop betrekking had, werd 5 juli door de Staten van Holland bekrachtigd en den 25:!te11 in 's Prinsen hofsalon plechtig door hen bezworen. Als goede en getrouwe ingezetenen beloofden zij al te doen wat zij als zoodanig hun hoofd en hooge overheid te doen schuldig zijn, terwijl zij den eed van getrouwheid en gehoorzaamheid aan zijne prinselijke excellentie deden. Den eigen avond werd 's Prinsen inhuldiging door de Staten van Holland luisterrijk gevierd met een gastmaal, dat zij den nieuwen vorst en de Algemeene Staten op 's lands kosten aanboden.
Den daarop volgenden dag, den in de geschiedenis van het Nederland0che volk onvergetelijken zes en twintigsten juli 158] , verklaarden de afgevaardigden van Brabant, Gelderland en Zutfen, Vlaanderen , Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overyssel en Mechelen, bij openbaar geschrifte, den Konincj van Spanje vervallen vande lieerschappij over de Nederlanden.
Hoort de kloeke en waardige taal die in het merkwaardig staatsstuk dezer afgevaardigden klinkt: »Een vorst is door God aangesteld om zijne onderdanen te bewaren en te beschermen, gelijk een herder is aangesteld tot bewaring zijner kudde. Daarentegen zijn de onderdanen niet om den vorst in alles , wat hij beveelt, of het reiht of onrecht is, onderdanig te zijn en als slaven te gehoorzamen. Indien de vorst, in plaats van zijne onderdanen te beschermen, hen poogt te verdrukken, hun overlast aan te doen,
14
de oude vrijheid, voorrechten en wetten te ontnemen en hen als slaven te bevelen en te behandelen , moet hij niet voor een vorst, maar voor een dwingeland gehouden worden. Om hunne eigen , hunner vrouwen en kinderen vrijheid te beschermen, blijft den onderdanen dan geen ander middel over dan verzet. Inzonderheid moet dit in de Nederlanden geschieden, die ten allen tijde geregeerd zijn en moeten worden naar den eed, door de vorsten bij hunne inhuldiging afgelegd; immers de meeste Neder-landsche gewesten hebben, onder zekere voorwaarden , verdragen en wederzijdsche verbintenissen , hunne vorsten ontvangen, welke, bij het overtreden daarvan , naar recht de heerschappij verbeuren!quot;
Daarna worden al de feiten opgesomd, die bewyzen dat Filips zijn eed niet hield, maar den landzaat onder het juk van eene ondragelijke slavernij wilde brengen . . . »Zoo heeft men, om alle deze redenen, in den uitersten nood en bij algemeene samenstemming verklaard , en verklaart mits dezen , gemelden Koning vervallen van alle recht tot de heerschappij, verstaat hem voortaan niet te kennen in eenige zaken, rakende de hooge overheid, maar het gebruik van zijnen naam ganschelijk af te schaffen ; verklaart ook alle ambtsbeden , rechters en andere ingezetenen ontslagen van den eed, hem als vorst dezer landen gedaan . . .
»In Holland en Zeeland zal men zich bedienen van den naam des Prinsen van Oranje en van de Staten dier twee gewesten en in de Landschappen , welke met Anjou hebben onderhandeld , van 's Hertogs naam alsmede van dien des Landraads. In algemeene zaken zal het zegel der algemeene Staten , in bijzondere dat der gewestelijke gebezigd worden, 's Konings naam en wapen zullen niet meer op de munten worden geslagen en ^s lands ambtenaren moeten zweren, dat zij de Algemeene Staten tegen den Koning van Spanje en diens aanhang getrouw zulleu dienen.quot;
Drie dagen later stelde de vergadering de formule vast, die als eed van afzwering zou dienen. Zij luidde aldus : »Wij zullen den Koning niet langer onderdanig zijn of hem
15
voor opperheer erkennen, maar houden ons ontslagen van alle plichten en verbintenissen waarmede wij te voren aan hem verbonden zijn geweest; wij zullen de algemeene Staten, den Landraad en de overheid , door de Staten aangesteld , getrouw en gehoorzaam zijn en hun alle hulp en bijstand bieden tegen den Koning van Spanje, zijn aanhangers en alle andere vijanden des lands.quot;
Zoo zwoer een klein , maar door het bewustzijn van zijn recht en door zijn liefde voor de vrijheid machtig volk, den vorst af, die noch vc.or de burgerlijke rechten, noch voor het geweten van zijn onderdanen eerbied had, en die eene kloeke, welvarende, godsdienstige natie tot zijn slaven poogde te maken. Eere aan hen, die de gemoederen daarheen hebben geleid en die den meed der Staten hebben gesterkt. Eere aan Prins Willem en aan zoovele edele en rechtschapen leden der Staten , die ten aanhoore van heel Europa de stelling durfden verkondigen: ))Een vorst is niet geroepen om zijn onderdanen te verdrukken maar om hen te beschermen en doet hij dat niet, dan heeft hij het recht op hun gehoorzaamheid verbeurdquot;; en die deze stelling, wat hen betrof, durfden toepassen op een der machtigste vorsten van zijn tijd.
Niet overal in den lande vond de afzwering terstond of evenveel bijval. Dit was trouwens bij zulk een gewichti-gen , in vele belangen ingrijpenden stap te verwachten. De koopsteden maakten , om haar handelsbelangen, zwarigheid en wachten een langen tijd met het afleggen van den nieuwen eed. De Staten van Utrecht verklaarden eerst in november Eilips vervallen van de heerschappij over dat gewest. Ettelijke ambtenaren keurden den eed in strijd met hun geweten , en eenigen van hen gingen tot Panna en verzoenden zich niet den Koning. Sommige lieden voeren er heftig tegen uit. Maar langzamerhand werd de afzwering door de besluiten der Staten van alle gewesten bevestigd en kreeg de zaak alzoo wettig haar volle beslag.
Buiten 's lands vond, vooral aan de Hoven , de vervallenverklaring afkeuring, dewijl men aan de volken de bevoegdheid niet wilde toekennen om de daden hunner re-
16
geerders te beoordeelen, veel min te veroordeelen en nog minder de vorsten van de regeering te ontzetten. De Staten van Holland achtten het deswege geraden, op den Rijksdag te Augsburg, hun handelwijze jegens den Koning door bijzondere gemachtigden te laten verdedigen.
Is het waar, gelijk sommigen beweren, dat de afzwering het werk van snoode oproerlingen is geweest en dat de Roomschen juist oordeelden als zij meenden dat men zich van den eed der gehoorzaamheid aan Filips niet ontslagen rekenen mocht? Op deze vraag, die van groot gewicht is en herhaaldelijk bevestigend is beantwoord, zeggen wij zonder aarzelen : neen. Wij zijn van meening dat hier van een verfceielijken opstand tegen een wettigen vorst geen spraak kan zijn. De Staten hebben de zaak op den Rijksdag te Augsburg in het juiste licht doen plaatsen. Van een goddelijk recht van den vorst of van het recht des volks behoeft hier niet te worden gerept. Het Huis van Oostenrijk was, onder zekeie voorwaarden, aan het bestuur van de zeventien Nederlandsche gewesten gekomen, en daarbij was bedongen dat het bestuur ophield als de voorwaarden niet werden nageleefd. Van weêrszyden had men een eed gezworen en het is, gelijk quot;Willem van Oranje in zijne verdediging schreef, duidelijk dat toen de een den eed der getrouwheid aan de overeenkomst verbrak, de ander niet langer onder de verplichting lag de overeenkomst te handhaven. En Filips had den eed verbroken — daaraan was geen twijfel. In strijd met de bezworen privilegiën en rechten, had hij vreemdelingen met hooge staatsambten bekleed, zonder vergunning der Staten belastingen geheven, zich bemoeid met het geweten en de godsdienstaangelegenheden zijner onderdanen, en de gehate inquisitie ingevoerd in deze gewesten. Op dat laatste vooral werd nadruk gelegd en daarop gewezen als een voor een vrijheidlievend volk ondragelijke , door roomsch en onroomsch gehate zaak, die een voornamen grond tot de afzwering had geleverd. »0n-der voorwendsel dat hij den roomschen godsdienst wilde handhaven heeft de Koning getracht door alle snoode mid-
17
delen de volle gestrengheid van de bloedplakkaten en de inquisitie te doen heerschen — de eerste en ware oorzaak van alle ellendequot;. Terecht sprak St. Aldegonde: ïGod heeft aan geen sterveling de onbegrensde macht gegeven om tegen alle wet en rede in zijn eigen wil te doen.quot;
Motley schrijft volkomen juist: De afzwering van Filips was rechtvaardig en heeft wettig en in den vorm plaats gehad. Rechtvaardig, want het is noodzakelijk een vorst af te zweren, die besloten heeft zijn volk niet te beschermen maar te vermoorden; wettig, want Filips had vele malen de wetten geschonden, die hij gezworen had te zullen handhaven; in den vorm, want de afzwering geschiedde in naam van het volk door het lichaam, dat historisch het volk vertegenwoordigdequot;.
Daarom zijn wij van oordeel dat de afzwering niet het werk van lage oproerlingen is geweest, maar de daad van kloeke, welberaden mannen, die zich bewust waren van hun recht en dat recht niet wilden laten vertreden.
Welke zijn de gevolgen van deze hoogstbelangrijke en van zedelijken moed getuigende daad geweest? Wij zouden kunnen antwoorden, dat tengevolge daarvan de Eepubliek dei-Zeven Vereenigde Gewesten is ontstaan. En toch, al is het waar dat de Republiek een vrucht is geweest van het opzeggen der gehoorzaamheid aan Filips, het antwoord is niet geheel juist omdat een Eepubliek te grondvesten niet in de bedoeling heeft gelegen van hen, die den Koning van Spanje afzwoeren. Uit den afzweringsbiief blijkt voldoende »dat zij geen zoogenaamde vrije Eepubliek wilden oprichten, maar veeleer het hertogelijk, grafelijken landsheerlijk gebied en regeeringswezen wilden doen voortduren, doch met meer bepaalde lands- en grondwetten, met
18
bijbehoud en bijbeding van een iegelijks voorrechten en vooral van die machttemperende bijeenkomst eener Statenvergadering , zonder welke de Landsvorst vele zaken van het bewind niet zou kunnen uitvoeren; kortom, te hebben een zoogenaamden constitutioneelen hertog en graaf.quot;
Dit blijkt ook daaruit, dat het verdrag met den Hertog van Anjou niet werd verbroken , maar dat deze in januari 1582 als Hertog van Brabant en Heer der andere gewesten met grooten luister, zijn intrede eerst in Vlissingen, waar hij uit Engeland landde, en later in Antwerpen deed.
De groote verwachtingen, die sommigen en vooral ook Willem van Oranje, van het bestuur dezes mans hadden gekoesterd, werden niet vervuld. Zeer spoedig ontstonden er botsingen tusschen den Hertog en de Algemeene Staten. De eerste, een eerzuchtig man, zonder godsdienstige overtuiging en staatkundige beginselen, bekommerde zich weinig om zyn eens gegeven woord en wilde meer macht hebben dan de zeer beperkte, die bem bij het verdrag van Bordeaux was vergund. De Staten waren niet gezind hem ter wille te zijn en de onvergenoegdheid tegen den franschen vorst werd weldra groot in den lande, zoo groot dat niet weinigen het den Prins hoogst euvel begonnen te duiden dat hij den broeder van den Franschen Koning had ingehaald. Eenparig optreden en steunen van elkander in het weerstaan van de vijandelijkheden, die de bekwame Alexander Farnese van Parma zoo krachtig en behendig voortzette, was er niet, en meermalen dreigde een breuk te ontstaan, die alleen door het beleid en den invloed van Oranje alsnog werd voorkomen. Eindelijk begon echter de toestand onhoudbaar te worden. Anjou ving onderhandelingen met Parma aan en deed hem ettelijke voorstellen. Toen steeg de ontevredenheid der Staten ten top en was alleen Oranje in staat om nog een vergelijk tusschen Anjou en de Staten Generaal tot stand te brengen. Het werd getrofren 18 maart 1583. Anjou vertrok daarop naar Duinkerken en later naar Frankrijk. Op Nederlandschen grond zette hij nimmer weer den voet en toen hij 10 Juni 1584, op negenentwintigjarigen leeftytl stierf, werd hij weinig be-
19
treurd door de bewoner» dezer gewesten, wier heer hij gedurende eenige maandea was geweest.
Zeer velen waren bitter teleurgesteld toen van de schoone vruchten, die zij van zijne komst hoopten te plukken , niet één was gerijpt; en evenzoo velen verachtten den man, die de trouw aan zijn woord opgeofferd had aan het zoeken van eigen eer. Graaf Jan had wel goed gezien dat de onderhandeling met Anjou geen heil zou brengen; en de groote , zelden geëvenaarde staatsman Willem , had zich vergist en daardoor bewezen dat hij in het algemeen lot deelde en dwalen kon.
Voor hem, voor Willem van Oranje, moest de afzwering van Filips noodzakelijk het levensgevaar vergrooten. Filips' handlangers , die in hem den bewerker zagen van al wat zij in de Nederlanden verfoeiden, zouden nu niet rusten voor het vonnis over den Prins uitgesproken , ten uitvoer was gelegd en een of andere moordenaar hem het leven had benomen. Weldra daagden de laaghartigen op , die hem naar het leven stonden. In maart '82 poogde Jean Jau-regui den prijs te verdienen, toen hij op den Prins een moordaanslag pleegde, waardoor deze op den rand van het graf werd gebracht, en na dien tijd werd telkens 's Vorsten weg gekruist door een of anderen ellendeling, die zich had laten opwinden om »vroom te wezen en de menschheid van deze pest te verlossen.quot; Gelukkig slaagden de eersten niet. Naar menschelijke berekening was de held, die de ziel was van de gansche beweging, onmisbaar , en volkomen begrijpelijk is de diepe verslagenheid, die zich by iederen aanslag van het volk meester maakte en het innig gebed voor het behoud van den vurig geliefden Prins tot God opgezonden. En vurig werd de Prins bemind en hoog werd hij gewaardeerd door tienduizenden, ïer proeve herinneren wij alleen dat de Staten van Holland en Zeeland niet eindigden er op aan te dringen, dat hij de souvereiniteit over die gewesten zou aanvaarden. Had hij haar in Juli J81 aangenomen alleen met het oog op den oorlog , wijkende voor den aanhoudenden drang verklaarde hij zich 14 augustus 1582 bereid de Grafe-
20
lijkheid over Holland en Zeeland aan te nemen. Negen en veertig artikelen werden toen vastgesteld als de voorwaarden , waarop deze gewesten hem als Graaf aannamen. Daaronder komen voor: alle privilegiën worden gehandhaafd; geen belastingen worden geheven , geen oorlog verklaard, geen vrede gesloten, geen verbonden aangegaan zonder toestemming der Staten; de ware christelijke , gereformeerde godsdienst moet alléén worden gehandhaafd, maar zonder geloofsdwang of inquisitie, enz.
De onderteekende en verzegelde akten werden 7 december 1583 aan den Prins, die in Zeeland vertoefde, overhandigd.
Nu kon met de toebereidselen voor de luisterrijke en plechtige huldiging van den Prins als Graaf een aanvang worden gemaakt. Hoeveel liefde en dankbaarheid voor dien zich zelf verloochenenden edelman in de harten woonde zou dan kunnen blijken in bloemen en festoenen, in toespraak en gedicht, in onbekrompen feestvreugde en in een uit de volle borst te zijner eer gezongen lied. Helaas! die blijde dag, waarvan het uchtendgloren met zooveel gejuich zou zijn begroet, is nimmer aangebroken. Eer de grafelijke kroon den achtbaren schedel drukken mocht, werd Willem van Oranje opgeroepen van zijn taak. Het moordend lood door de hand van den laaghartigen Baltha-sar Gerards gericht, trof 10 juli 1584, te Delft, den Vader des Vaderlands en vermoordde den krachtvollen man, die slechts 51 jaren telde.
Wie zal den rouw beschrijven, over het sterven van den Prins gedragen en wie de verontwaardiging meten, bij duizenden tegen den moordenaar en vooral tegen zijnen koninklijken zender gewekt ? Ieder gevoelde dat de slag vreeselijlc was, dat niemand in staat zou zijn de opengevallen plaats in te nemen , met zooveel beleid , volharding en toewijding als Willem van Oranje steeds aan den dag had gelegd. Onherstelbaar moest het verlies heeten dat de Vereenigde Gewesten hadden geleden. Op staatskosten werd het stoffelijk overschot met de meeste pracht en praal, in de groote kerk te Delft ter aarde besteld. De Staten lieten
21
eenigen tijd later , boven zijn laatste rustplaats een praalgraf oprichten van 31000 guldens. En wie onzer ooit den ge-wijden plek betreedt, waar Willem de Zwijger den doodslaap sluimert, zal zeker een gedachte van eerbied , hulde, bewondering en erkentelijkheid wijden aan dien edele, die goed en bloed en leven veil had voor deze gewesten en die met tranen zaaide wat wy maaien met gejuich.
Zóó vielen vele plannen in duigen. De menschen hadden gewikt en Hooger Macht beschikte het geheel anders dan zij zich hadden voorgesteld. De gang der gebeurtenissen , de tijdsomstandigheden brachten hen, waar niemand verwacht had te zullen komen. Tijdens het leven van Willem van Oranje bleef altijd nog eenige band bestaan tusschen de noordelijke en zuidelijke gewesten. Na zijn dood werd die band geheel verbroken. Misschien waren, had Willem twintig jaren langer geleefd , de Zeven gewesten weer Zeventien geworden. Nu hij gestorven en daarmede de invloed en de aantrekkelijkheid van zijn persoon verdwenen was, werd dit een onmogelijkheid.
Farnese van Parma zette zijn veldtocht in de Zuidelijke Nederlanden in den loop van 1584 voort, verschillende steden vielen in zyn handen en eindelijk moest ook Antwerpen , dat tot hiertoe zulk een belangrijke rol speelde en als het middelpunt der beweging was geweest, voor zijn krachtige maatregelen bukken. Waar hy kwam worden de oude regee-ringsvorm en de roomsche godsdienst hersteld en ontvingen de Hervormden verlof om binnen twee jaren hun zaken te regelen en het land te verlaten. Langs dien weg kwamen de Zuidelijke Nederlanden weder in de macht van Spanje , werd de Hervorming er onderdrukt en gebannen en werd niets vervuld van de schoone verwachting, die eens bij de Pacificatie van Gent in 1576 gekoesterd was.
Een geduchte verandering greep daardoor in de zuidelijke gewesten plaats. Levendigheid en welvaart verminderden; bloeiende streken werden tot woestenijen, waar de stem der menschen was verstomd en de wolven hun akelig gehuil deden hooren. Vele steden gingen achteruit, nu de hervormingsgezinde inwoners de plaatsen, waar zij tot
22
hiertoe hadden geleefd en gewerkt verlieten en vluchten naar de noordelijke gewesten, wier steden hare wallen steeds verder moesten uitleggen en wier bloei door de toenemende bevolking krachtig werd bevorderd.
De zeven noordelijke gewesten, die bij de Unie van Utrecht een Statenbond gevormd hadden, bleven ook na Willem's dood aan elkander verbonden en innig aan het Stamhuis van Oranje gehecht. Onder Willem's zonen Maurits en Frederik Hendrik hebben do Vereenigde Gewesten hun vrijheid verdedigd , hun rechten gehandhaafd, hun instellingen verbeterd, hun handel uitgebreid. Trouw zijn zij gebleven aan den eens gezworen eed, dat zij voortaan zouden handelen alsof zij één Gewest waren , en evenzeer aan de afzwering van Spanje's Koning. Jaren van ernstig overleg, heftigen kamp, ook van innerlijke hooggaande beroering zijn heengegaan over het hoofd van de jeugdige vereeniging — maar zoowel de stormen als de zonnestralen, zoowel de donkere als de blijde dagen hebben haar ontwikkeld tot de Eepubliek der Vereenigde gewesten, die altijd in haar wapen den fleren leeuw en den pijlenbundel bewaarde en zich zeiven herinnerde dat eendracht alleen haar machtig kon maken, naar het woord des dichters :
De sterkste n,uur of wal, waar God door wil bewaren Zijn kerk, zijn volk en 'tland, in stormen en gevaren, Is eendracht en te zyn in doen, in laat en daad Eén zin, één hart, één ziel, één wil, één stem, één raad.
In 1648, bij den vrede van Munster, zag de Republiek der vereenigde Nederlanden zich als een zelfstandigen Staat erkend. Wie had het zeventig jaien vroeger durven voorspellen , toen ettelijke vertegenwoordigers van een klein maar kloek volk tot den machtigen Koning van Spanje spraken: wij zeggen u de gehoorzaamheid op omdat gij den eed ons gezworen hebt verbroken? Toch is alzoo geschied. Vervuld is, wat do edelsten en de kloeksten des volks met profetischen blik in de verte hadden aanschouwd, en de kinderen hebben het land der belofte betreden , voor welks verovering stroomen bloeds hadden gevloeid
23
en waarvoor Neerlands beste zonen, in het besef eener heilige roeping, het leven hadden veil gehad. Aangebroken is de dag, waarvan het troostlied gewaagde als het, tot opbeuring der gemoederen en tot verhooging van den strij-densmoed, de woorden op de lippen legde:
De Spanjaards zijn gekomen
En zwaar drukt u de nacht.
Nu houdet, alle vromen,
Gestadiglijk de wacht.
Nu weet van geen versagen,
Mijn volk, u steunt de Heer,
Hij hoort hen, die daar klagen;
De dag keert immer weer.
Ja, de drukkende nacht was geheel voorbijgegaan, de dwingelandij had niet gezegevierd, en de blijde dag der vrijheid, waarop velen gehoopt hadden, zonder hem te aanschouwen, was eindelijk gekomen, toen Spanje de noordelijke gewesten als een zelfstandige Eepubliek erkennen moest.
En zij is groot geweest, die Republiek.
Groot door de edele, voortreffelijke persoonlijkheden, die haar hebben gediend en tot eere verstrekt. Zij trekken voor onzen geest voorbij en vragen onze hulde. Maurits en Frederik Hendrik, Joan var. Oldenbarneveldt en Jan en Cornells de Witt, Hugo de Groot en Hoogerbeets, Jan Pieterszoon Koen en Abel Tasman, Hooft en Vondel, Rembrandt en van der Helst, Jakob Cats en Constantijn Huijgens, Tromp en de Ruijter en zoovele anderen, die hun krachten en gaven op het altaar van de republiek hebben ten offer gebracht en mede-arbeidden om haar een eerste plaats te doen bekleeden.
En die eerste plaats heeft zij bekleed , vooral door haren vrijheidszin. Wij zijn er trotsch op het te kunnen zeggen. De Staten hebben, niettegenstaande er heftige partijen waren, in de tijden, toen iedereen een staatsgodsdienst onmisbaar achte en godsdienstige verdraagzaamheid een dwaasheid scheen, het regeeringsbeginsel van godsdienst-
24
vrijheid zoo ruim mogelijk gehandhaafd. Ja, wij met onze hedendaagsche begrippen, zouden ruimer vrijheid hegeeren, maar vergelijkt der Staten regeeringsbeleid eens met dat van andere Protestantsche en Katholieke landen, hoe gunstig steekt het er bij af. Niemand mag om zijn geloof onderzocht of achterhaald worden, bleef hun leuze. Geen inquisitie, geen geloofsrechtbanken, geen kerkers voor de andersdenkenden! Als in onze dagen van zekere zijden veel gesproken wordt over de vervolging, waaraan de Roomsch-Katholieken bloot stonden in de Republiek, dan vragen wij dat men ons één Eoomsch land noeme, waaide Protestanten in de zestiende en zeventiende eeuw het beter hadden dan de Roomschen in Nederland. Voor hen, die om afwijkende meening werden verdreven, voor vervolgden om den wille des geloofs was en is altijd hier een schuilplaats. Dat konden de uit Spanje en Portugal verdreven Joden, dat konden de uit Frankrijk gejaagde Hervormden, en dat kunnen nu de uit Duitschland en Frankrijk gestooten monniken getuigen. En heden ten dage is Spanje , waarvan wij Goddank, door den moed der vaderen voor goed gescheiden zijn, met hare ilt;teer beperkte godsdienstvrijheid , nog niet zoover gekomen als de Ver-eenigde Gewesten in het laatst der zestiende eeuw waren.
Die vrijheidszin bleek ook in de vrijheid aan de drukpers verleend en gehandhaafd door de Staten. Wie den geest van die tijden wil kennen, moet hooren de uitspraak van de Leidsche vroedschap, als zij in 1582 verklaart: »De vrijheid heeft altijd voornamelijk daarin bestaan dat men zijn gevoelen ongehinderd mocht uitspreken . . . dwingelandij daarentegen dat men dit niet mocht doen.quot; En van dwingelandij wilden zij niet weten. Neen! al waren de bestuurders zeiven soms het mikpunt van scherpe taal en heftige uitvallen, daarom verlangden zij de drukpers niet aan banden te leggen. Integendeel, men begeerde de volksstem te hooren en wilde dat de gevoelens zich onbelemmerd zouden uiten. Ja, daarvan hebben met dankbaarheid velen gebruik gemaakt, die om hun afwijkende, of naar sommiger oordeel aanstootelijke en gevaarlijke denk-
25
beelden, elders hun geschriften niet konden laten drukken maar hier voor het openbaar maken van hun pennenvruchten gelegenheid vonden.
Doch vooral werd de Republiek groot door de handels-vryheid. Haar begonnen de Staten, blijkens hun bepalingen te dien opzichte, zeer spoedig, vooral na 1596 , als een kostbaren schat, als den grondslag van bloei en welvaart te beschouwen. Reeds onder de regeering van Karei V hadden zij als hun gevoelen uitgesproken, dat de handel door vrijheid getrokken, door bezwaren afgeschrikt wordt, en als stelregel gepredikt dat men den handelaar moet begunstigen, dat men hem minder lasten moet opleggen dan hij elders heeft te dragen, opdat hij zich hier vestige. Dien gulden regel hebben zij , nadat Filips was afgezworen, in beoefening gebracht en daardoor een haudel van reusachtige uitgebreidheid in het leven geroepen De driekleur van de Republiek werd gezien op alle zeeën, was bekend aan alle stranden en door haar handelsondernemingen werden rijke bezittingen in Oost en West verworven.
Zoo werd de Republiek der Vereenigde Gewesten groot, besloeg zij een voorname plaats in de rij der Europesche Staten en wist zij, ook in moeilijke en zeer benarde tijden, gedurende bijna tweehonderd jaren haar bestaan te handhaven. Helaas! door verbrokkeling van belangen, door gewestelijken naijver, door gemis van gemeenschappelijken volkszin, door het verzuimen om de bepalingen van de Unie van Utrecht te herzien, hoewel deze bleken als Grondwet veelzins onbruikbaar te zijn, door partijzucht en eigenbaat begon de Republiek te kwijnen en ging zij ten laatste ten gronde. Vergeten had men de les gepredikt door den pijlenbundel. Toen is een tijd van bittere beproeving en zware verdrukking gekomen. Het Gemeene-best heeft gezucht onder den looden scepter van een Fran-schen overheerscher, en moest, bij Frankrijk ingelijfd, een wijle, van 1811 tot 1813, het zelfstandig bestaan verliezen.
Maar uit dit. kwade is het goede geboren. Een hechter eenheid is tot stand gebracht. Een volksstaat, een ko-ninkrijk der Nederlanden, geregeerd door een telg uit het
26
vurig geliefde , met Nederlands historie zoo innig verbonden vorstenhuis van Oranje, is verrezen. De betrekking van vorst en volk, heider rechten en verplichtingen, de wijze waarop het koninkrijk bestuurd en allerlei zaken geregeld moeten worden, zijn beschreven in de Grondwet, eerst van 1814, later van 1848, die in menig opzicht uitstekend mag heeten.
Wel bekleedt Nederland nu niet meer een eerste plaats in den raad van Europa, maar door vrijheidszin, door onderlinge eendracht, door vroomheid kan het nog groot zijn , omdat de beginselen , waardoor een volk wordt geleid en de geest, waardoor het wordt bezield, altijd van groo-ter beteekenis waren en eeuwig van meer waarde zullen blijven dan het getal der burgers en de macht der wapenen en het aanzien der gezanten.
Moge die overtuiging ons allen diep doordringen als wij den driehonderdjarigen gedenkdag vieren van de afzwering van Filips.
Dan een warme hulde gebracht aan de edele vaderen, aan den grooten Willem den Zwijger allermeest. Zij hebben deze gewesten verlost van het dwangjuk van Spanje.
Maar dan ook beloofd en plechtig ons voorgenomen om hunner waardig te wezen, van vrijheid , vroomheid, eendracht heil te verwachten en met de daden te toonen, dat nog altijd onze leus is: de grond duldt hier geen dwingelandij — ook niet de dwingelandij van de onverdraagzaamheid , van de volkszonden, van de onverschilligheid omtrent het algemeen belang. Vrij willen wij wezen, vrij, door de degelijkheid onzer ontwikkeling , door den adel van ons gemoed, door onze toewijding aan God! Zoo zij het.
Januari '81.