1
voornamelijk onder Landlieden.
AAN
DOOR
B. cr, IP. quot;V-A-nsr idiss:jbl_
l'rcdiliant van llladcl en Hcipevt r. a. in Noord-Brabant.
Prijs / 0.25.
quot;j
dr,
p)
üÖ ■
A II X 11 E M , (I, W. VAN DKl' WIKL \ C0.
18S2.
Bestaat het lidmaatschap van vereenigingen, als de Maatschappij van Welstand , in den regel alleen in het voldoen der jaarlijksche contributie en het even inzien van het jaarverslag, er zullen onder u toch ook /.eker velen zijn , die belang genoeg stellen in de werkzaamheid van welstand om eens wat meer van die Maatschappij te hooren en, als dit noodig en mogelijk is, iets meer voor haar te doen. En daar ik meen iets te zeggen te hebben wat u kan opwekken ten bate van die Maatschappij handelend op te treden, neem ik de vrijheid mij in een open brief tot u te wenden, daar ik op geene andere manier mijne gedachten en wenschen u , wier namen mij onbekend zijn , kan mededeelen.
Reeds dikwijls was ik voornemens een oogenblik bij u gehoor te vragen, maar er waren bedenkingen en bezwaren, die er mij tot nu toe van terug hielden. Na rijpe overweging, zijn zij mij nogthans niet gewichtig genoeg toegeschenen om het stilzwijgen te blijven bewaren. Zoo hinderde het mij dat ik de wijze van handelen van de leden des Hoofdbestuurs, als zoodanig, soms afkeurend zou moeten ter sprake brengen, terwijl ik sommigen hunner persoonlijk ken en hoogacht.
Maar die gevoeligheid mocht mij toch niet weerhouden om met bescheidenheid eu ernst aan te wijzen, waarom, naar mijne overtuiging, het bestuur en beheer van Welstand dringend hervorming behoeft.
Ook woog bij mij de vraag of dergelijke bespreking in een open brief de belangen van Welstand niet kon schaden. Toen ik mij afvroeg: welke belangen? was het eenig antwoord: het ledental kon verminderen. Zeker, die mogelijkheid bestaat. Sedert vele jaren neemt het ledental reeds af, en al is het bestaan der Maatschappij , hare uitbreiding zelfs, by goed beheer ook zonder contributies gewaarborgd , ik zou toch vermindering van leden betreuren ; maar ik meen ook dat het geldelijk verlies, door het bedanken van enkele leden, meer dan vergoed zou worden door de groote voordeelen, die eene verbeterde administratie zou afwerpen; terwijl waarschijnlijk dan ook nieuwe leden zouden toetreden en wankelenden behouden blijven. (*)
Nog meer dreigde mij de gedachte te ontmoedigen, dat al mijn schrijven niets zou uitwerken. Jaren lang toch is er door
(*) Overigens kmneii alle •— ook dc nadeelige gevolgen, die uit eene openhare bespreking van het beheer dor Maatschappij mochten voortvloeien , geheel voor rekening van het Hoofdbestuur, dat, door aan onze bezwaren en grieven geen of slechts zeer oppervlakkig gehoor te verleenen, ons eindelijk genoodzaakt heeft dien weg in te slaan.
2
zeer velen ernstig geklaagd. Toen ik voor meer clan 80 jaren te liladel predikant werd hadden reeds wijlen Ds. Harmsen, l)s. van Houten en de lieer de Vries zeer ernstige grieven. In 1852 bezocht Ds. van Houten van Bergeik de Algeraeene Vergadering, maar verliet haar zeer ontstemd, omdat hij geen gehoor had kunnen vinden.
Brochures zijn geschreven, reizen naar Breda ondernomen, gemotiveerde verzoeken ingediend, circulaires verzonden, dagen weekbladen gemaakt tot voertuigen van veler bezwaren, maar alles zonder blijkbare vrucht. Het scheen alsof wij stelselmatig geignoreerd werden. Een mijner vrienden schreef mij, toen ik hem mijn plan om een woord tot mijne medeleden te richten , mededeelde, en hij is de tolk van velen, «Hebt gij nog courage ))wat te doen in zake der Maatschappij van Welstand, ik vind »het best, maar ik acht den toestand hopeloos.'' Dergelijke ervaringen hebben mij echter den moed niet ontnomen, en daarom doe ik een beroep op U , mijne medeleden, en vertrouw ik dat er velen onder ü zullen zijn die onze grieven en wenschen onpartijdig en nauwgezet willen overwegen. Dat de moed niet behoeft opgegeven te worden, blijkt, dunkt mij , uit een bezoek, dat ik onlangs ontving van den heer Huidekoper , Einghestuurder te Arnhem, die zonder officieele zending, uit belangstelling deze streken bezocht om door eigen aanschouwing tot eene zelfstandige overtuiging te komen. Indien hij na dit onderzoek met ons bleef verschillen, zou zulk een bewijs van zeldzame belangstelling reeds hoop- en moedgevend zijn; maar de heer Huidekoper had nauwelijks den voet op onzen bodem gezet of hij gaf zijne instemming te kennen met ons reorganisatie plan. (Zie onder). I3y eiken voetstap , dien hij verder deed , werd het hem duidelijker dat het dien weg op moest. En als ik hier bijvoeg dat het onlangs benoemde Lid des Hoofdbestuurs , de heer van G-ogh , bij grooten ijver, een open oor heeft voor onze wenschen en bezwaren , dan geeft ook dit den strijder moed.
Om U met de opsomming van al de bedenkingen, die bij mij oprezen en weer verdwijnen moesten , eer ik de pen voor goed mocht opnemen, niet te veel te vermoeien, noem ik alleen nog deze: Is het niet erg aanmatigend den weg te willen wijzen, dien de Maatschappij heeft in te slaan? Zijn uwe inzichten dan zoo helder ? Zult gij nu eens zeggen, hoe het wezen moet, terwijl de Algemeene Vergaderingen , met een zeer talrijk hoofdbestuur toegerust, nog geen middel hebben kunnen vinden om de Maatschappij in het rechte spoor te brengen en sedert 60 jaren aan 't nemen van nproevenquot; zijn? Ik antwoord hierop, dat ik een bescheiden stilzwijgen zou bewaren indien hetgeen ik te zeggen heb, alleen mijne meening uitdrukte, maar ik ben
8
verzekerd, zoo als straks blijken zal, de tolk te zijn van c/enoeg-zaam allen, die in dit District met de Maatschappij in aanraking komen of van haar kennis nemen, waaronder mannen zijn van zeer langdurige en rijpe ervaring, specialiteiten op het arbeidsveld van de Maatschappij. Van aanmatiging kan dus hier geen sprake zijn, als ik op bescheiden toon mededeel welke verandering in het Bestuur van Welstand door zaakkundigen wenschelijk wordt geacht. A'. beweer ik niet dat mijn verlangen een panaceé zal zijn voor alle kwalen, waaraan Welstand lijdt, de algemeene Vergaderingen zouden, geloof ik, vruchtbaarder zijn geweest indien men zich meer ten regel had gesteld naar den raad van vroede mannen te hooren , die , ik durf het onverholen uitspreken , vrij wat beter op de hoogte zijn van de belangen van pachters en hoeven dan de Vertegenwoordigers der Maatschappij, wier hoofdbestuur voor het grootste deel bestaat uit Stads-pr edik anten en Rechterlijke Ambtenaren.
Maar wat kunnen wij leden, gesteld dat uwe plannen ons raadzaam en uitvoerbaar voorkomen , in dezen doen? Ik antwoord, zeer veel.
Het is U bekend dat de leden van Welstand behooren tot Ringen, wier Bestuurders (of plaatsvervangers) de Algemeene Vergadering uitmaken. Indien gij nu met onze inzichten U kondt vereenigen, gij zoudt ze dan in uwe Uingen kunnen bespreken en uwe Bestuurders kunnen opwekken de Algemeene Vergaderingen bij te wonen , en het hunne er toe bij te dragen dat zij ter tafel worden gebracht. Ik richt juist nu dit verzoek tot U, omdat er in de volgende maand eene Buitengewone Algemeene Vergadering van Welstand te 's Hage zal gehouden worden. Op die Vergadering zal men pogen aan den omoetliyen en gevaarlijken toestand, waarin de Maatschappij vei keert, een einde te maken. Daartoe is noodig Vertegenwoordiging en Bestuur te regelen. Ik heb namelijk in de Kerkelijke Courant Nquot;. 22 dezes jaars, getracht te betoogen dat de geheele inrichting en vertegenwoordiging der Maatschappij ontoetfigi is geworden, omdat sedert jaren, door personen, die daartoe volgens het reglement geen recht hadden, op de vergaderingen besluiten genomen en benoemingen gedaan zijn. Daar mijn betoog niet is weerlegd en in de Vergadering van Junij j.1. aan eene Commissie is opgedragen een plan van verandering in het reglement te ontwerpen, om de Maatschappij zoo dra mogelijk weer in het rechte spoor te brengen, geloof ik dat men de gegrondheid van mijne beweering heeft erkend. Ofschoon aan de bekwaamheid en den goeden wil der leden dier Commissie niet mag getwijfeld worden, blijft het mij onbegrijpelijk hoe eene Commissie door eene onwettige Vergadering kon worden benoemd, en hoe er wettige handelingen konden uit-
4
gaan van eene Vergadering, die onwettig was zamengeateld. Ook met de Vergadering van November e. k. zal dit waarschijnlijk het geval zyn. Het is nog altijd mijne overtuiging, dat de President, volgens mijn protest, vóór de Vergadering van Juni j.1. bij hem ingediend, die Vergadering had behooren te schorsen en dat of de wrttige Eingbestuurders óf de Leden der Maatschappij hadden moeten opgeroepen zijn om een wettig Bestuur te kiezen. In dat protest blijf ik volharden, en als ik indezen brief spreek van President, Hoofdbestuur enz , doe ik dit kortheidshalve, ofschoon ik er in gedachte altijd de woorden Dzich noemendquot; voor plaats.
Maar gesteld dat ik mij bedrieg en de onhoudbaarheid mijner leeken-opvatting kan worden aangewezen , wat voor het belang (*) en de eer der Maatschappij wenschelijk zou zijn, dan vrees ik dat door genoemde Commissie, die waarschijnlijk evenmin, als de meeste leden der Vergadering, ooit een oog geslagen heeft op het eigenlijke terrein der werkzaamheid van Welstand, niet die veranderingen zullen worden voorgesteld, die naar veler en ook naar mijne overtuiging voor den bloei van Welstand en onze gemeenten noodzakelijk zijn.
En waarin , want gij zult, geachte lezer, als gij mij tot hiertoe hebt willen volgen, ongeduldig worden, — waarin bestaan dan die veranderingen? Ik kan u hierop niet beter-antwoorden dan met de circulaire . die. onderteekend door negen-en-twintig Notabelen uit dit District, vóór de vergadering van Juni 1881 den leden van het Hoofdbestuur en den Eingbestuurders werd toegezonden. Zij is van den volgenden inhoud: »Aan de leden van ))het Hoofdbestuur en de Eingbestuurders der Maatschappij van » Welstand.
))I)e ondergeteekenden, allen belangstellenden en woonachtig »irgt;. streken waar drs Maatschappij t. b. v. Welstand v. o. landslieden bij voorkeur werkt, en dus van zeer nabij bekend met share organisatie en de vruchten daarvan, gevoelen zich gedron-»gen U in haar belang het volgende te schrijven.
))Met groote aandacht hebben zij den strijd gevolgd in de laatste «jaren gevoerd over het bestuur der Maatschappij, omdat zij van «oordeel zijn dat dit in vele opzigten hervorming dringend noodig ïheeft, en tot dit doel de veranderingen het vorige jaar inge-»voerd hun geheel onvoldoende voorkomen.
«Afgeschaft toch zijn de administrateurs, de eenige personen »met het bestuur in betrekking staande, welke bekend waren «met plaatselijke behoeften en omstandigheden, én in staat waren ygt;zeer noodig plaatselijk toezigt uit te oefenen.
(*) Aangezien de bezittingen der Maatschappij eene waarde van ac/ii tonnen youds bedragen is eene wettige vertegenwoordiging van zeer overwegend belang.
5
))Aiingesteld zijn hestuurdnrs van districten, wier macht gelieel «onbepaald is en wier werkkring zoo uitgestrekt is , dat zij zeiven »(le eersten zullen zijn om te erkennen, dat zij onmogelijk een «juist oordeel kunnen vellen over en een naauwkeurig toezigt «houden op de hun toevertrouwde belangen.
«De ingevoerde verandering kan dus moeilijk eene verbetering «worden genoemd of hervorming brengen in hetgeen tot nog toe »zooveel stof tot klag.en en aanmerkingen opleverde.
«De groote fout in het bestuur is voorzeker de sterke centra-«lisatie in handen van een Hoofdbestuur, welks meeste leden «geheel onbekend zijn én met landbouw, én met plaatselijke be-«hoeften en omstandigheden, zoo dat zij niet anders dan zcr.r ^oppervlakkig kunnen oordeelen over hetgeen de groote belangen «hun toevertrouwd vereischen.
«De ondergeteekenden meenen dan ook dat uit decentralisatie van ygt;bestuur alleen eene betere organisatie der Maatschappij kan voort-«kornen en wenschen daarom dat haar bestuur zal worden toever-«trouwd:
1°. «aan een Hoofdbestuur dat alleen voor het geheel zorgt, ygt;algemeene beginselen van beduur vaststelt en het beheer ygt; controleert;
2°. «aan Dutrictsbesturen, die, handelende naar de alge-»meane beginselen vastgesteld door het hoofdbestuur en vonder zijne controle, verder zelfstandig alle détails he's) oordeelen en regelen, in verband met de plaatselijke ))omstandigheden en behoeften hun bekend, en naauw-dkeurig toezigt houden op het onderhoud der gebouwen, »het bestuur der bosschen, en het gebruik der landerijen ))(welk toezigt nu zeer veel te wenschen overlaat)
«Deze overtuiging is oorzaak dat de ondergeteekenden met «vreugde hebbuii vernomen, dat door een der leden van het «Hoofdbestuur een denkbeeld in bedoelden geest zal worden aan «de hand gedaan aan de algemeene vergadering , namelijk door ))den heer Middelkoop, hypotheekbewaarder te Eindhoven, het «vorige jaar tot lid van het Hoofdbestuur verkozen. (Zie con-»vocatie missive sub lü.)
«Zy vertrouwen dat hij, een onpartijdige , mede tot het inzigt «zal zijn gekomen dat het bestuur der Maatschappij nog veel te «wenschen overlaat. En is dit zoo, dan behoort het zeker voor »de leden der Algemeene Vergadering eene dringende aansporing »te zijn om zijne voorstellen in zeer ernstige overweging te nemen.
«De ondergeteekenden vragen U dit met grooten aandrang, «gedreven door wanne liefde voor de Maatschappij van Welstand. «Met allen ernst meenen zij U de aanneming van voorstellen in r.bovenaangeduiden zin te moeten aanbevelen. Zal de Maatschappij
6
«beantwoorden aan haar doel, clan kan het alleen geschieden door veenc. geheel nieuwe organisatie van het bestuur.
«Mogt de Algemeene Vergadering van '81 deze in het leven «roepen dan zou zij zeker handelen in overeenstemming met de »ware belangen der Maatschappij van Welstand.quot;
In deze circulaire wordt verondersteld dat de tegenwoordige wijze van bestuur van Welstand niet deugt. Ik mag mij hier ontslagen rekenen van het betoog dat dit uitgangspunt juist is, omdat ik u kan wijzen op geschriften, waarin zulks m. i. onwederlegbaar wordt aangetoond. Het » Vaderlandquot; van 6 Juni j. 1., de Kerkelijke Couranten van Mei en Juni dezes jaars geven daarvan sterk sprekende getuigenissen; wanneer die bladen niet meer onder uw bereik zijn , noem ik allereerst de beide brochures van den heer Dreesman , toen predikant te Nuenen , getiteld : )}Een dag te Utrechtquot; ( \ 879) en » De vergadering te Boxtelquot; (1881). In deze belangrijke brochures worden allerlei daadzaken vermeld, voor wier waarheid door verschillende onderteekenaars wordt ingestaan; terwijl «Een dag te Utrechtquot; eene zeer leerzame verzameling bevat van authentieke correspondentie. Hierbij kan nog gevoegd worden de circulaire van den heer Middelkoop, (toen nog lid des Hoofdbestuurs) welke drie geschriften den leden van het Hoofdbestuur en den Ringbestuurders zjjn toegezonden. De weg staat dus open van uw Eingbestuurder (indien hij ü nog niet van een en ander op de hoogte heeft gebracht), nadere inlichtingen in originali te ontvangen. Het is daarom onnoodig hier bewijzen van de m. i. zeer gebrekkige administratie te geven. Voor hen, die meer inlichtingen verlangen verklaar ik mij persoonlijk aansprakelijk en bereid meerdere bewijzen te leveren, waarom ik meen recht te hebben tot de bewering dat de gelden en goederen van Welstand dikwerf niet goed worden besteed en beheerd. Wat zou men ook anders kunnen verwachten van een Hoofdbestuur dat, mijn vriend Carlier, predikant te Deurne, beeft zulks in het » Vaderlandquot; van G Juni j. 1. met treffende juistheid aangetoond , niet op de hoogte is of zijn kan van den omvang en de eischen zijner taak. In eene circulaire, door mij 1 Juni l^Sl verzonden, zeide ik o. a. , (en ik handhaaf nog dit beweren), dat het Hoofdbestuur evenmin geschikt is te voorzien in de behoeften onzer gemeenten door Welstand, tJs b. v eenige heibewoners in staat, zouden zijn de administratie te voeren en het bestuur uit te oefenen over een linie-schip.
Bovenstaande circulaire der negen-en-twintig verdient ernstige overweging en aanbeveling. Dat kleine districts-besturen, van personen in het district woonachtig, in detail, beter toezicht kunnen houden , ligt voor de hand, even zeer als dat één districtsbestuurder belast met het toezicht over meer dan 50 hoeven
7
(en uitgebreide bosschen), verspreid over eene oppervlakte van 10 uren lang en 5 uren breed, onmogelijk naar eiscb die taak kan vervullen, vooral als dit toezicht houden door zyne maatschappelijke betrekking slechts «bijzaakquot; wezen kan. De heer Middelkoop, die het eerst als üistricts-bestuurder gedurende twee jaren de proef heeft genomen , heeft dit openlijk erkend en aangetoond , en de heer van Gogh, na hem belast met herhaling dier proefneming, heeft reeds verklaard dat hij zonder hulp van anderen onmogelijk kans zag van die opdracht zich te kwijten.
Ook groote finantieele voordeelen zijn van kleine districts-besturen te wachten- De reizen van bestuurders dier districten zouden zeer weinig kosten en bespaard zouden daardoor worden de vele uitgaven van gewone en buitengewone inspectiën van de Permanente Commissie, van den Amanuensis en van allerlei soort van commissiën. Want, door dat er mannen aan 't roer stonden, die 't niet altijd wisten recht te houden, moesten gedurig , vooral in de laatste jaren , allerlei commissies afgezonden worden om inspecties en na-inspecties te houden. Carlier brengt in het » Vaderlandquot; zulk eene inspectie geestig ter sprake en Dreesman zegt o. a. bladz. 21 en 22 zijner » Vergadering te Boxtel.quot; »Wat kreeg men meer? Vele inspectiën, inspectiën ))door leden der Permanente Commissie; voorts eene door Huijsers, ronder geleide van Neomagus en van een of ander lid der «genoemde commissie. Dit onderzoek liep over 7 gebouwen zich »bevindende in 4lt; uiteen liggende gemeenten. Dan kreeg men ))nog eene inspectie, door Huijsers, maar nu zonder Neomagus »en een lid der Permanente Commissie maar met iemand anders, «eene inspectie waarbij eene vroegere over de befaamde woning »te Dinther, door denzelfden Huijsers gehouden, nog eens werd «overgedaan. En dan kreeg men weer eene inspectie, deze »keer eene algemeene, door verschillende heeren, waarbij de «vroeger bezochte woningen natuurlijk op nieuw, toen voor de ))4di: maal gezien werden/' Ieder begrijpt dat eene administratie xnet zoo veel omhaal, duur is en dat kleine besturen in beperkten kring voel werk zouden voorkomen en groote bezuiniging brengen.
Vele voordeelen kunnen minder goed met cijfers aangetoond worden, ofschoon zij van veel beteekenis zouden zijn. Met eenige woorden van den heer Ilirzel von Kempten van Velthoven, een man van zeldzaam rijke ervaring, wil ik zulks verduidelijken. Zoo schrijft hij mij , mij opwekkend nog eene poging te wagen om de heeren te overtuigen van de wenschelijkheid van districts-besturen: «Voor de instelling van districts-besturen pleit dat «deze juist bekend zijn met de huurders en hunne handelingen «en dus kunnen zorgen dat er geene onderhuringen plaatsheb-
8
»ben 't geen nu veel gebeurt; dat hout wordt bijgeplant wat »nu verzuimd wordt ni dat de landerijen zooveel mogelijk be-smest worden. Dergelijke besturen zouden ook 't best kunnen »beoordeelen, waar bijkoopen voor de Maatschappij en de ge-«nieenten het nuttigst is en zouden, als men daarbij practi-»sche personen had , kunnen beoordeelen welke gronden de «beste zijn.
»Verder zou een distrikts-bestuur de reparaties, door den bouw-skundige opgenomen en door het Hoofdbestuur goedgekeurd , ))op zijn voordeligst kunnen doen uitvoeren, als zijnde met de «werklui bekend , en in de gelegenheid om zonder kosten toe-szicht te hebben. Kleine reparaties zijn niet dan zeer schadelijk »aan te besteden, het toezicht daarop , van uit Breda , is zeer «kostbaar. Werklui, die het belang van den werkgever geheel «behartigen zijn schaars, en zeker dubbel schaars, wanneer eene «Vereeniging als de Maatschappij, werkend in een Katholiek land, «de werkgeefster is. Veel werk kan, zelfs door een' deskun--«dige, niet meer beoordeeld worden als het is afgewerkt. Een «districts-bestuur kan kosteloos werken met kleine vergoeding «van reiskosten en zou reeds in het leven zijn geroepen, zoo «aan de districts-bestuurders drie of vier leden werden ioege-«voegd , welke personen volgens mijn gevoelen, wel te vinden «ziin bij de velen, die in ons district nog belangstellen in het «protestantisme/' Mij dunkt dit eenvoudig en klaar betoog is zoo over'uigend, dat ik over het groot finantieel voordeel van ons voorstel hier niets meer behoef bij te voegen, te meer wijl er nog meer voor pleit, dat ik nog even moet aanstippen.
Volgens het Reglement Art. 2 al. 3 moet de Maatschappij haar doel pogen te bereiken ook door instandhouding en mt-breidimj van den ambachtsstand. Dit is , zoo ver ik weet, altijd eene doode letter geweest, 'tgeen ik zeer betreur, omdat er in vele gemeenten aan ambachtslieden behoef e bestaat; otr.-dat de Maatschappij altijd veel werk te doen heeft, waarvan de groote voordeden nu bijna alleen strekken om li. C. ambachtslieden te verrijken; omdat er tnder do zonen der pachters altijd jongelingen gevonden worden, die daartoe zeer zijn aan te bevelen.
Velen kunnen door de beperktheid hunner middelen nu ni'ti-mer hopen later een boerderij te krijgen; buitengewoon weinig huwelijken worden daarom ook onder de kinderen der pachters gesloten.
Door hier en daar de vestiging van een ambachtsman gemakkelijk te maken, zou deze en gene gemeente reeds met enkele huisgezinnen zijn verrijkt geworden , wier plaatsing vrij wat minder zou gekost hebben dan 't aankoopen van boerderijen.
9
Dit laatste moet wel hoofdzaak bly ven , maar men bad toch uan Art. 2 al. 3 in zijn geheel de hand moeten houden.
In Mei jl. heb in de Kerkelijke Courant deze gedachten nader uitgewerkt en van vele zijden ontving ik betuigingen van instemming met mijn betoog. Doch er werden ook, in hetzelfde blad, bedenkingen tegen de uitvoering van genoemd artikel 2 3quot;, d. i. tegen mijn schrijven, gemaakt door Ds. van Woudenberg Hamstra van Oyen, die beweerde dat toepassing van genoemd artikel nog niet mogelijk was. Later heeft ook hij , omtrent mijne bedoeling nader door mij ingelicht, toegestemd dat in die gedeelten van het terrein der Maatschappij , die ik op het oog had, de ten uitvoerlegging hem ook wenschelijk voorkwam; dit gevoelen deelde ook de heer Huidekoper, toen ik hem over de zaak sprak, terwijl onlangs de heer VanGoghmij schreef dat ook liet Hoofdbestuur de naleving van dat artikel zou gaan beproeven.
Ik voor mij geloof dat het Hoofdbestuur (P. C.) tot heden toe zulks heelt nagelaten omdat het tegen die taak opzag. En terecht Als men op 't terrein niet geheel t'huis is, niet kan oordeelen over de geschiktheid der jongelieden om een ambacht te leeren, is de uitvoering van het art. 2 3quot;, waarbij voortdurend toezicht vereischt wordt, bijna onmogelijk. Indien er echter districtsbesturen uit de streken zelf bestonden, zou die opleiding gemakkelijker gaan en veel vrucht voor de Maatschappij en onze gemeenten kunnen afwerpen. Mocht iemand uwer eens Eersel bezoeken, hij zou dan in een der twee woningen van de Maatschappij aldaar, een blikslagersbedrijf gevestigd zien en als hij den eigenaar lustig hoorde hameren, denken moeten, hier is dan toch art, 2, 3'. in uitvoering gebracht.
Bij nader onderzoek echter zou hij vernemen dat die man R. C. is, en een gedeelte van een der pachterswoningen van de Maatschappij heeft gehuurd om aldaar zijn bedrijf uit te oefenen. Dergelijke verrassingen zouden hem ook nog elders kunnen overkomen.
Het reglement schrijft voor (art. 33) dat het jaarlijksche verslag van den boekhouder o. a. moet behelzen:
e. een beknopt uittreksel uit de rapporten van inspectie. g. wat verder door of van wege het hoofdbestuur in het belang der Maatschappij is verricht.
Hoe weinig beantwoorden de verslagen aan die vereischten ! Zij zijn zeker rijk aan cijfers, maar op vragen als : Hoe maken het de ondersteunden? gaan zij vóór- of achteruit in stoffelijken welvaart? Beantwoorden zij door hun gedrag aan hetgeen voor hen gedaan wordt? Wie zijn zij voor onze gemeenten? In één woord is hunne plaatsing bevorderlijk aan het doel in art. 2 B
10
omschreven? op dergelijke vragen, zeg ik, geven de rapporten geen duidelijk antwoord, iets waarop, dunkt mij, de leden toch recht hebben.
Blijkbaar zijn de verslagen hoofdzakelijk een uittreksel van tabellen. Men hoort weinig of niets van het leven der ondersteunden. Hoeveel rijker en leerzamer zou een verslag zijn, als zaakkundige en belangstellende laden van districtsbesturen jaarlijks mededeelden wat zij in hun kring en dagelijksch verkeer met de ondersteunden , in hun leven met hen , hadden gezien en gehoord.
Het wordt tijd van dit onderwerp af te stappen, doch vergunt mij eerst nog eene reden te noemen, die niet minder dan de vorige , pleit voor het daarstellen van districtsbesturen.
Ik heb verscheiden pachters gekend in ons district, die tot armoede vervallen, de hoeven moesten verlaten. Hun verblijf in onze gemeenten is voor velen hunner eene lijdensgeschiedenis geweest. Ook ik heb met smart velen zien heengaan, bitter teleurgesteld in hunne en onze verwachtingen. En zij, die bleven zijn niet zelden voor onze diakoniën een te zwaren lastpost geworden.
Dit is niet altijd te voorkomen en onbillijk zou het wezen daarvan der P. C. alleen de schuld te geven, — en toch, ware men nauwkeuriger bekend geweest met hetgeen er aan verbonden is zich te vestigen , had men den raad ingewonnen van personen op de plaats der vestiging woonachtig, en wat zorgvuldiger toezicht gehouden', menige teleurstelling voor pachter. Maatschappij en gemeente ware voorkomen. Indien er distrikts-besturen over de pachters en hun bedrijf waren gesteld geweest, wier leden moer het dagelijksch toezicht hadden gehouden op de pachters en hun bedrijf en hen met raad en terechtwijzing hadden bijgestaan, dan ware menige pachter misschien niet tot armoede vervallen en voor gemeente en Maatschappij behouden gebleven. Nu komt men er in Breda dikwijls dan eerst achter dat de boerderij verwaarloosd , de akker uitgeput wordt als het te laat is, en terechtwijzing of'bedreiging weinig meer baten kunnen.
Op de vergadering van November e. k zal de wijze van verkiezing van bestuurders waarschijnlijk ook geregeld worden. Wilt ook uwe Riugbestuurders op deze gewichtige aangelegenheid opmerkzaam maken. In geene enkele Maatschappij toch, voor zoo ver mij bekend is, zijn de leden zoo geheel uitgesloten van allen invloed op de keuze van hen, die hunne belangen behartigen en hunne gelden besteden als in die van Welstand.
Hoe de correspondenten in de wereld komen blijkt niet uit het reglement, misschien worden die, bij gebreke van nadere be-
palingen, door het Hoofdbestuur benoemd; (') dan kiezen de correspondenten de Eingbestuurders, of waar geen Correspondenten zijn, (en dit is meestal het geval) doet dit alweer het Hoofdbestuur, terwijl de leden van het Hoofdbestuur door dat bestuur zelf worden voorgedragen. De leden worden dus buiten alles gehouden. Dit acht ik onbillijk en niet in het belang van Welstand, Laten de leden van liet Hoofdbestuur elkander blijven voordragen, laten de 15 leden des noods zitting blijven houden in dat bestuur. Dan echter mogen de leden ook billijkerwijs verwachten dat noodzakelijke wetsveranderingen tijdig op de agenda der gewone Algemeene Vergadering gebracht worden en dat er bijv. in 1882 geen kostbare buitengewone Algemeene Vergadering meer noodig is , . nadat eerst in 1880 veranderingen in het reglement op eene Algemeene Vergadering bekrachtigd zijn. Aangezien de toestand sedert 1880 onveranderd gebleven is, had een eenigszins diligent Hoofdbestuur die kostbare vergadering kunnen voorkomen.
Maar dit zou ik wenschen, dat de Ring- en Distrikt-bestuur-ders dan ten minste door de leden gekozen werden, of dat hun althans eenige invloed op die verkiezing gegeven werd. Bij de tegenwoordige inrichting kunnen de leden voor de bestuurders van hun Ring of Distrikt geen anderen kiezen dan de tegenwoordige titularissen, ook als zij naar hun oordeel niet of minder geschikt zijn voor die betrekkingen. Zij vertegenwoordigen Ring of Distrikt op de Algemeene Vergadering, zonder dat de leden, als zij dit wenschelijk achten, een ander kunnen afvaardigen. Konden ook Ringen eenigen invloed uitoefenen op de keuze der leden van het Hoofdbestuur, dan zouden aangewezen mannen, zooals J en mijnent Dreesman , Hirzel, Muntendam, Carlier, Krol e. a. niet altijd als met voordacht zijn gepasseerd geworden.
Ook heb ik wel eens van vertrouwbare zijde gehoord, uw Ringbestuurder zou daaromtrent op de vergadering inlichting kunnen vragen, dat vooral predikanten uit ons District met voordacht worden voorbijgegaan en dat daarom de heer Middelkoop, ofschoon weinig met ons District bekend, gekozen werd.
Opvallend is het ook dat, toen hij onlangs niet herkozen werd tot lid van het Hoofdbestuur, een Distriktsbestuurder werd benoemd , de heer van Gogh, die toeu nog buiten ons district woonde. Indien nu de leden ook eenigen invloed hadden op de verkiezing van hunne vertegenwoordigers en afgevaardigden , zou
12
het Hoofdbestuur minder van partijdigheid kunnen verdacht worden. Zoo lang niet is opgehelderd waarom de heeren Dreesman, Carlier, Muntendam, Hirzel, Krol en anderen altijd bij de voordrachten van het Hoofdbestuur zijn buitengesloten kan het zich moeilijk zuiveren van den schijn dat men persona grata van het Hoofdbestuur moet zijn om waardig geacht te worden de belangen van Welstand als bestuurders te behartigen. Dit schrijvende laad ik den schijn op mij dat ik mij ook gepasseerd acht. Met de stellige verzekering dat dit niet zoo is, daar ik mij volstrekt niet geschikt reken voor de moeilijke taak om bestuurder van Welstand te zijn, en dus ook in geen bestuur ooit zitting zou nemen, wil ik liever dat die schijn op mij rust, dan dat ik niet eens openhartig over deze dingen spreken zou.
Men heeft ons wel eens verweten dat onze toon niet bescheiden en hartstochtelijk is. De voorzitter zegt o. a. (Openingsrede 1880} van een van Dreesman's geschriften: »Ook zou een »bescheiden toon bevorderlijk zijn geweest aan een beter ont-ïdiaalquot;, en verder »maar ik weet niet of wij verstandig zouden «handelen zoo wij ons bij voorkeur gingen bezig houden met »soms hartstochtelijk twistgeschrijf.quot;
Te ontkennen valt het niet, dat velen onzer, na lang en te vergeefs gehoor gevraagd te hebben, soms erg ontstemd waren. De wijze waarop de klachten gewoonlijk ontvangen werden (Krol geeft daarvan in »eV?n dag te Utrechtquot; eene aanschouwelijke voorstelling, ook Carlier in 't » Vaderlandquot;) gaf ons de keuze óf te zwijgen en het verkeerde te laten voort ■' oekeren èf wat krachtiger te spreken. Nu het Hoofdbestuur doof gebleven is voor onze klachten rest ons niets anders dan met woorden, waarin onze ontevredenheid zich somwijlen duidelijk uitspreekt, een beroep te doen op het oordeel van de leden der Maatschappij. Wie toch kan geheel kalm blijven bij ervaringen als de mijne?
Met weerzin deel ik er hier een paar van mede; maar de beschuldiging dat wij te heftig, te bitter zijn, waardoor de aan-dacht van onze grieven wordt afgeleid, noopt mij ter zelfverdediging hier iets van te zeggen. In Mei 1879 met de herren Krol en Carlier op verzoek van den voorzitter uitgenoodigd, »om de belangen van Welstand te besprekenquot;, deed ik o. a. opmerken dat de bekende verantwoording der P. C. \ele onjuistheden bevatte en dat zeer duidelijk uit die verantwoording bleek, dat de heeren der P. C. zich deerlijk om den tuin lieten leiden. Ik noemde een zeer sterk sprekend voorbeeld. De president verzekerde ons dat eene commissie alle ingediende klachten op de meest naauwgezette wijze in loco onderzoeken zou en dat zij alle bescheiden zou ontvangen die haar behoorlijk op de
13
hoogte konden brengen van hare taak. Wij moesten toen wel zwijgen en wachten op het rapport. En ziet, in het rapport wordt over de meeste klachten het stilzwijgen bewaard en, in weerwil van des president's bepaalde belofte aan mij werd zelfs over dat sterk sprekend voorbeeld door mij genoemd, en waaromtrent mij speciaal onderzoek was toegezegd met yeea enkel woord gerept. Als de president in de openingsrede van 1880 dat rapport ter sprake brengt, geeft hij zijne afkeuring niet te kennen over dusdanig rapporteeren, maar verklaart integendeel dat de klachten voor een deel loopen over lang verloopen zaken , voor een ander deel over bijzonderheden (daartoe behoorde mijn sterk sprekend voorbeeld, die thans ook door de commissie van inspectie genoegzaam zijn toegelicht (ik cursiveer). Hoe zou het u te moede zijn als gij zoo, zacht uitgedrukt, met een kluitje in het riet werdt gestuurd?
Voor een paar jaren werd ik door de P. C. verzocht mij te belasten met het. laten doen van eenige reparaties aan eene hoeve te Hapert. Onder de vele reparaties behoorde ook het vernieuwen van een strooien dak eener schuur, geraamd op /'120. Diergelijke reparaties heeft geen enkel verhuurder in deze streken , daar in de huurcontracten wordt bepaald dat de pachter jaarlijks eenig stroo moet leveren en den dekker helpen. De strooien daken blijven dan in orde zonder groote reparatie, en zijn weinig bezwarend voor huurder en verhuurder.
Het contract inziende bemerkte ik dat diergelijke bepalingen door de Maatschappij niet waren gemaakt, en daar dit huurcontract eigenlijk al verloopen was, en een nieuw nog moest worden gemaakt, maakte ik de P. C. op deze leemte opmerkzaam , betoogde uitvoerig het belang der Maatschappij om ook deze voorwaarde in het nieuwe contract te brengen, In vergoeding daarvoor kon de pachter van eene andere drukkende bepaling worden vrijgesteld ot des noods iets minder huur betalen.
Het voordeel der Maatschappij zou dan nog zeer groot zijn. Ik ontvang uit Breda bericht dat men van mijne belangrijke opmerkingen gebruik zou maken. En welk gebruik is er van gemaakt? de lezer oordeele: in het nieuwe contract is met geen enkel woord die bepaling opgenomen, het strooien dak is geheel op kosten der Maatschappij hersteld en zal dat nu later weer gedaan worden. Als men daarbij in aanmerking neemt dat er altijd zeer veel aan deze boerderij is ten koste gelegd, zoodat het overschot der huur in de laatste 10 jaren weinig of niets zal bedragen hebben, — dat de P. C. met geen enkel woord mij eenige verklaring gegeven heeft van haar niet volgen van mijn raad en buiten mij om het nieuwe contract maakte, verwondert het u dan dat het gevoel van ontevredenheid over
14
zulke handelwijze, niet altijd in de zachtst gekozen woorden zich lucht geelt?
Vooral is dit het geval als onze pogingen in een verdacht licht worden geplaatst en nevenbedoelingen ons worden toegedicht. Er is namelijk gezegd op vergaderingen dat er bij ons eigenbelang in 't spel was, d. w. z. dat het zoo krachtig uitspreken onzer bezwaren met het laakbare doel geschiedde om de Maatschappij te doen ontbinden, in welk geval hare eigen-doramen Kerkelijke goederen onzer gemeenten worden. (Art. 40). Door diergelijke verdenking op ons te leggen, worden onze bezwaren uit een ander oogpunt bezien en zegt licht deze en gene: O, is 't eigenbelang ? zit er wat achter ? hebben die heeren mal-contenien zulke bedoelingen, dan heb ik ook geen oor meer voor hunne klachten, — zulke lui verdienen geïgnoreerd te worden! — De president brengt die nevenbedoeling in zijne rede (1881) ter sprake en zegt er van dat hij gaarne het voorstel zou doen om Art. 40 te schrappen, daar, vervolgt hij zeer voorzichtig, maar te gelijk voedsel gevend aan het wantrouwen, dat tegen ons bestond »dat Art. 40 is misschien niet gansch onschuldig aan den soms bitteren strijd der laatste jaren.quot; Ik verklaar bij dezen, en ben verzekerd het uit naam van ons allen te doen , dat Art. 40 gansch onschuldig is aan onzen strijd, dat wij zelfs nooit aan Art. 40 hebben gedacht; en ik verzoek ü uwen afgevaardigde op te dragen , omdat het hier de eer geldt van medeleden, den president explicatie te vragen van zijne woorden en welk recht hij had dat ^misschien niet gansch onschuldig'quot; uit te spreken. Indien de heeren Huidekoper en Middelkoop mij niet stellig verklaard hadden dat wij van genoemden toeleg werden verdacht, en ik door een particulier schrijven niet in die meening versterkt was , zou ik ook bij den spoed waarmee de president Art. 40 wenscht te roijeeren, er niet bepaald op aandringen dat laatstgenoemde zijne woorden bewijst en toelicht of terugtrekt, want (openingsrede 1880) ))ook wij gedoo-))gen niet dat er op onzen naam of karakter een smet gewor-))pen worde, door wien of op wat wijze ook.quot;
Niemand onzer verlangt naar verdeeling van den buit en indien wij er op aasden, dan was nu de tijd gekomen, nu de Maatschappij m. i. rechtens niet bestaat, om toe te grijpen. Indien men blijft voortgaan onwettig te vergaderen en te besluiten dan kan dit tijdstip, onzes ondanks, wel eens spoedig geboren worden. Om het te keeren heb ik er juist in do Kerkelijke Courant en by bijzonder schrijven aan den president, op aangedrongen dat men den onweitigen weg aanstonds verlaten zou om de Maatschappij voor ontbinding te bewaren.
Ik verwacht niet, dat als onze voorstellen weerklank bij u
15
vinden, dan alles goed zal gaan, daar zulks bij Maatschappijen als van Welstand , bijna onmogelijk is.
Indien men vóór de oprichting der Maatschappij de bezwaren had gekend, die aan de instandhouding van kleine gemeenten, door haar beoogd, verbonden zijn en bij uitbreiding der Maatschappij gedurig meer gevoeld worden , zij ware misschien nooit in het leven geroepen; althans haar arbeidsveld anders afgebakend en bewerkt dan nu het geval is. I)s. Eoldanus van 's Bosch zou dan geen aanleiding hebben gehad de volgende behartigenswaardige woorden onlangs op eene Vergadering te doen hooren : ))Naar «mijne meeningquot; sprak hij »is het met alle geweld willen be-))stendigen van gemeenten, die geen levensvatbaarheid hebben, »die ik weet niet in het hoeveelste stadium van tering verkee--»ren, dwaasheid. Ruim op wat naar ontbinding riekt! Maak «krachtig wat leven belooft! Waartoe nuttig die vele hervormde »gemeenten, wier licht doet denken aan een lucifervlammetje, «dat afscheid neemt? Aan zoo'n gemeente , (de hier bedoelde »is niet gelegen in het district Eindhoven), geen hoeve ! Neen, »die hoeve verkocht, en wat ze opbrengt elders besteed, el-»ders waar het niet in het water gegooid is.
«Verkoop zoo zelfs tien hoeven, en vertienvoudig uw kracht »om het even waar, mits ge werkelijk kracht uitoefent.quot; Zoo spreekt iemand van ervaring en onverdachte belangstelling in dingen, die ons allen ter harte gaan. En wanneer de ))iV.-//. Tijdquot; eenigszins den zelfden toon aanslaat, als zij in een harer nommers van Juni j. 1. op afkeurende wyze een betoog van Ds. van Woudenberg Hamstra, in antwoord op mijn schrijven over art. 2 alinea 5, ter sprake brengende zegt: «leder , die ook maar eenigs-»zins bekend is met den toestand in Noord-Brabantsche en Lim-«burgsche dorpen, waar protestantsche gemeenten bestaan, weet »welk kwijnend bestaan deze voortslepen en hoe zij, bijna allen, «achteruit gaan. Kunstmiddelen als de Maatschappij van Wel-«stand beoogt, zullen ook in de toekomst niet bij machte zijn, «dit verval tegen te houdenquot;, dan lees ik hier tusschen de regels dat der Tijd de Maatschappij niet aangenaam is en zij gaarne zien zou dat zij haar arbeid staakte. Hoe zeer ik dus Eoldanus' woord behartigd zou willen zien , doet bovenstaand schrijven van «de Tijdquot; mij wenschen dat de Maatschappij voor ontbinding bewaard blijve , voortga , zich uitbreide.
Waarschijnlijk zal »de Tijd den opgewekten geest, die zich in frankrijk, Spanje en Italië zelfs, ten gunste van het protestantisme openbaart, met meer welgevallen begroeten dan de ^kunstmiddelenquot;, die Welstand aanwendt, om onze kleine gemeenten in stand te houden.
Ook wij wenschen vurig dat hier de velden wit worden om
16
te oogsten en dat de Maatschappij van Welstand het hare moge toebrengen om die toekomst te verhaasten.
Eer ik eindig, nog een verzoek. Daar het belang van Welstand in deze gemeenten mij alleen deed spreken zal het mij aangenaam zijn, waar ik dwaal, terechtgewezen te worden (*). Tracht ook uw Ringbestuurder of liever nog het Hoofdbestuur er toe te bewegen . althans Dreesman, Carlier Middelkoop en Kr 1 te beantwoorden. De eer en het belang der Maatschappij gebieden zulks.
In de N. Botterdamsche Courant van 9 Juni 1880 wordt door J. 6. W. Krol (predikant), A. M, Boll (notai-is), J. M. Brox (grondeigenaar), Dirk Buijs(landbouwer) o, a. verklaard: »dat zij ))het goedkeuren en toelaten van zulke materialen als hier ge-»bruikt zijn aan de landbouwerswoning van de wed. Buijs , «waardoor de woning in den grond bedorven is, niet kunnen »rij men met een eerlijk en nauwgezet opzicht.quot;
In de Kerkelijke Courant, Mei .1882 , beweert Dreesman, »dat vele gelden der Maatschappij worden verspildquot; en in net »Vaderlandquot; Juni 1882, wordt het Bestuur van Welstand door Carlier aldus gekarakteriseerd. » On wetenheid en luchthartigheid voeren »hierbij den boventoon. Herhaaldelijk is hierover ernstig ge-»klaagd , maar zonder resultaat, ^t geen zeker niet te verwonde-))ren is, omdat de veroordeelden hier rechters waren in hunne »eigen zaak. Zal zij (de Maatschap ij ij) op den duur tot een «zegen worden dan moet het bestuur geheel worden verar-■oderd en genomen worden uit de handen van geheel onbevoeg-))den. 't Is alsof al wat van het hoofdbestuur uitgaat, schuwt »al wat licht zou kunnen verspreiden.quot;
Waar zaakkundige, ernstige mannen dergelyke oordeelvellingen onderteekend in veel gelezen bladen openlijk uitspreken, daar hebben de leden eener Maatschappij het recht te verwachten dat bestuurders, zij 'tniet om eigen eer te redden, dan uit achting voor de Maatschappij, die zij vertegenwoordigen en wier goeden naam zij hebben te handhaven dergelijke overtuigingen weerleggen en beschamen; of dat er andere toestanden in het leven treden, waardoor aan zulk beheer een einde komt.
(*) Zoo deed l)s. V. W. Hanistra mij reeds opmerken dat ik verkeerd was iu-gelieht omtrent het kerkgenootschap, waartoe de heer v. d. Erven behoort.