#9632;#9632;#9632;
|
||
|
||
|
||
c
705
|
||
|
||
|
||
|
||
#9632;^i
|
||
|
||
DE
|
||
|
||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH,
DIE ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
BESIHETTIXO DOOR ZIMTM VM DIEREN. I.
|
||
|
||
|
||
.
|
||
|
||
BIBUOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
2912 999 0
|
||
|
||
A
|
||
|
|||
DK
|
|||
|
|||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH,
|
|||
|
|||
ONTSTAAN TEN GEVOLGE
|
|||
|
|||
.•
|
|||
|
|||
^
|
|||
|
|||
MiwiM mm mmtm ?m mwm*
|
|||
|
|||
VRIJ BEWERKT SAAR UET BOOGDU1TSCB
|
|||
|
|||
B. RITTER,
#9632;kd. nocr. iv itüTTEimtiKu aah den nexüar, iy hm kohihgbms wubtbiIbebg,
Egt; MET A.WrEEKENINGEN, t5z. VERJIEE11DEKI)
DOOR
F. C. HKMlfiKMKR,
VIB-ABTS DEll tKRSlE KfcASSE, i'iAinpK^-4i;i s nu HET BBCUEKT BUDIttlOB AHTlLLKBIB.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
o;
|
||
.lt;V'
|
|||
|
|||
W. J. VAN BOMMEL VAN V LOTEN. 1847.
BIBLIOTHEEK DE RIJKSUNiVERSITE;
U T R F C H T.
|
|||
|
|||
A
|
|||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
|
||
MIJNE1V VRIEND
|
||
|
||
1^, ^HHIDI^KD^I,
0FF1CIKB VAS GCZOSDHE1D 3C KLAS8B.
|
||
|
||
WOBDT
|
||
|
||
OIT WKRKJK
|
||
|
||
OPGEDRAGEN
|
||
|
||
DOOR
|
||
|
||
F. C. HEKMEIJER.
|
||
|
||
1
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
•#9632;
|
||
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
TOORREDE.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
Het werkje dat hier nrijnen Landgenooten wordt aangeboden, is deels eene vertaling van het opstel van Dr. B. Rittee , von den Krankheiten , welche sich von den Thieren auf den Menschen überpflanzen lassen, geplaatst in Canstatt's und Eisenmann's Jahresbericht über die Fortschritte der gesammten Medecin in allen Ländern, le Jahrg. Erlangen 1842. 2ler Bd., — en gedeeltelijk overgenomen en gelrokken uit de verhandeling van denzelfden Schrijver, voorko-mende in het Journal der practischen Heilkunde von C. W. Hdfe-land, Fortgesetzt von E. Osann. III—VI Stück. Sept.—Dec. 1841, en getiteld: Zur Geschichte der Krankheiten, welche sich von den Thieren auf den Menschen überpflanzen lassen.
Ik heb het voornemen om al de; hoogst belangrijke stukken van Bitter over ditzelfde onderwerp, voorkomende in de verschillende reeds uügekomen of nog uit te geven Jahresberichten van Can-statt en Eisenhanm in onze taal over te brengen, en opvolgend uit te geven, zijnde het grootste gedeelte daarvan reeds afgemrkt en ter perse.
|
||
|
||
|
||||
VIII
|
VOOBREDE.
|
|||
|
||||
Dit werkje maakt daarvan den grondslag uit, en het is daarom, dat het eene meer historische strekking heeft, en tevens dat daarin, bij enkele onderwerpen ten tninste, kortelijk zaken moesten worden vermeld die meer algemeen bekend zijn. — Het bevat dus een kort, meer historisch overzigt van de kennis der ziekten van den mensch, die ontstaan door besmetting van ziekten der dieren, tot op het jaar 1842. — Elk der volgende stukjes bevat, bij wijze van uittreksel, alles wat gedurende het volgende jaar in een physiologisch, pathologisch of therapeutisch opzigt zal zijn bekend gemaakt.
Volkomen instemmende met de bewering van Ritter dat er, en tot groot nadeel voor de wetenschap, tot heden, nog een te groote afstand bestaat tusschen de Vee-artsenijkttnde en de Geneeskunde van den mensch, heb ik gemeend hier en daar eenige aanteekeningen van Vve-arlsenijkundigtn aard te mögen plaatsen, met het doel om het onderwerp op te helderen en uit te breiden, alsmede, om op deze wijze langzamerhand de kennis van de ziekten der dieren eenigzins meer te helpen toelichten. Bij db volgende stukjes zal ik met het bijvoegen van aanteekeningen op dezelfde wijze voortgaan, en daarbij vooral ook leiten op hetgeen de Vee-artsenijkundige geschriften in dit opzigt nieuws of belangrijks hebben opgeleverd. — Ik heb overal zoo volledig mogelijk de bronnen genoemd, waaruit ik geput heb niet alleen met het doel om ze aan diegenen, die daarvan meer willen weten, te doen kennen; maar ook, om de verschillende en voornaamste Vee-artsenijkundige werken meer algemeen, dan tot,nog toe het geval schijnt te zijn, bekend te doen worden. — AI de door mij bijgevoegde noten, op enkele uitzonderingen no, zijn met H. geteekend. terwijl datgene wat ik gemeend heb in den tekst te moeten inlasschen. tusschen ( ) gesteld is; — even zoo zijn de door mij bijgevoegde nadere of latere bronnen, achter of tusschen de noten van den Schrijver, tusschen () geplaatst.
Ten einde een beter overzigt over het geheel te geven, was ik
|
i
|
|||
|
||||
mm
|
||||
|
||||
VOORBEDE.
|
IX
|
|||
|
||||
genoodzaakl, anderscheidene onderwerpen met enkele woorden te vermelden, die meer uilvoerig beschreven zijn in het zaahrijhe werkje van Dr. J. Levin , gel. de ziekten onzer huisdieren welke op den mensch kunnen overgaan, als zoodanig vergelijkend beschreven. In het HoUandsch bewerkt door J. Jennes, Rij'ks vee-arts van de le klasse. Zwolle bij J. J. Tijl. 1846. 8deg;. ; terwijl vele onderwerpen , door Kitter uilvoerig behandeld, door mij merkelijk zijn bekort, omdal die uilvoerig in het genoemd werk van Levin worden vermeid. Het laalslgenoemde werk, waarvan het oorspronkelijke in 1839 te Berlijn bij E, H. ScuROEDER.m het licht kwam, bevat, ofschoon door den kundigen vertaler met vele belangrijke aanleeke-ningen en bijvoegselen verrijkt, evenwel op verre na niet alles, wat
tot op het jaar 1846 over dal hoogsl belangriß onderwerp __ de
vergelijkende pathologic — is uitgegevcn of bekend geworden. Met onderhavige werkje, doch bovenal de volgcnde Slukjcs, zullen het daarin onlhrekcnde aanvullen, en wij sullen daardoor in onze taal, in een geregeld geheel, cen volkomen overzigl verkrij'gen, van alles, wat over ons onderwerp bekend is. Deze onderscheidene j aarber ig ten zullen elkander binnen kort opvolgen, lot aan dit jaar; daarna kan elk jaar slechts den slukjc verschijnen, en dat wel zoo spoedig mogelijk na het uilkomen van het meer genoemde werk van Canstatt en Eisenmann.
|
||||
|
||||
AMERSFOORT,
Maait 1817.
|
f. c. hekheijer.
|
|||
|
||||
*
|
||||
|
||||
|
||
'
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
:hm
|
||
|
||
Bhdz.
VOORREDE....................nbsp; nbsp; nbsp; Vjl
Ikleiding....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1
KwADE DROES..................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2
Worm....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;21
IIoNDSUOLIIEID.................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .25
Anthrax ziekte...............nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;35
koepokken..................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 4q
Mok....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 4g
mono- en rlaaüwzeer..............nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; qq
Melkziekte................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; (53
SclIDRFT.......,.........nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(5£
HONDEZIEKTE..............nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;^2
VlECHTEN.............nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; __
Meikkorst...............nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;74
|
||
|
||
m
|
||
|
||
|
||
DE
|
||
|
||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH
|
||
|
||
DIE OXTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
|
||
|
||
BESMETITO DOOR ZIERTEN VAN DE DIEREN l).
|
||
|
||
liocwel in de tegenwoordige wetenscliappelijke eeuw, de onder-scheidene wetenschappen in hat algemeen nict meer zoo afgezonderd en op zieh zelve, als met cen geheimvollen sluijer bedekt, legen elkander overstaan als vroeger, maar men inlegendeel hunne weder-keerige betrekking als deeleu van een gemeenschappehjk geheel, steeds meer en meer waardeert, en zij elkander dan ook getrouwelijk de band beginnen te reiken; bestaat er toch nog vooral tusscben twee takken in bet gebied der natuurwetenscbappen, die, als spruilen van eenen gemcenschappelijken slam, op bei innigst aan elkander verwant zijn, en tot cen gemeenscbappelijk geheel elkander behoeven, tot op den laatsten tijd een zoo aanmerkelijke afstand, dat het eene gedeelte het andere van elke gemeenschap tracht uit te sluiten, en, ieder onafhankelijk, zijn zelfslandig bestaan tracht te behouden, — ik bedoel namelijk de betrekking der mcnschelijke geneeskttnde tot de vee-artsctiijkünde, welke wetenschappen, tot een geheel verbonden,de geneeskunde in hären jeAee/elaquo; owsaHg'daarstellnn zouden. Men heeft wei in den laatsten tijd dit daardoor meer gepoogd tc verhelpen, dat men de vergelijkende anatomie als een integrerend gedeelte der menschelijke geneeskunde beschouwde, en die tot grondslag der physiologic van den mensch heeft doen dienen, naardien men te regt begreep dat men eerst bei lagere, eenvoudige of onvolkomene beschouwen inoest, voor dal men het hoogere, meer zaincngestelde en volkomene behoorlijk
|
||
|
||
raquo;) Vergeh Hdfeiand's Journal der Pract. Heilkunde, 1841. St. II. S. 1. — St. x. S. 22. — St. XI. S. 38. — St. III. S. 3.
1
|
||
|
||
^—#9632;-
|
||
|
||
KW ADE DROES.
|
||
|
||
kon bevatlen, maar men ging hierin te cenzijdig te wei'k, en be-reikte daarom hei doel niet naar wensch, om dat de vee-artsenij-kunde niel in de menschelijke geneeskunde werd opgenoraen, noch op de vergelijkende physiulogie cene vergclijkende pathologie gegrond werd, maar dit verecnigerd gedeelte — de beschouwing van de dieren in den ziekelijken loestand — geheel werd weggelaten, cn inen alzoo, als met ecu sprong, onmiddellijk lot de ziekten van den mensch overging. Onder deze oinstandigheden wilde men dus, legen den oorspronkelijkeii gang der natuur in, de wellen des ziekelijken levens in het le zamen geslelde Organismus doorgronden, voör en aleer men dczelve in hären eenvoudigen vorm en gedaanle — bij de dieren — had leeren keimen. — Den innigen zamenhang der menschelijke geneeskunde mel de vee-artsenijkunde, heefl de naluur op eene zeer in het oogvallende en spickende wijze, vooral in den laatslen lijd, daardoor geopenbaard, dat zij eene reeks van zieklen der dieren, die op den mensch overgaan, der opmerking aanbood, als daar zijn: kwade droes, worm, hondsdolheid, hondcziehte, viond- en klaauwzeer, koepokken, paardepok of wok, anthraxziekta, melkziekte, [het beven), schürft, rlechten en melkkorst, ziekten die deels van hei paard, den czel en den muilezel, dcels van het rundvee, hei schaap en hei hert, ten deele ook van den hond en de kal, of van hei varken,den leeuw cn den karaeel, volgens de lol nog toe geniaakte waarnemingen, op den mensch zijn overgedragen.
|
||
|
||
KWADE DROES i).
De eersle waarnemingen van besmelting van den mensch door aan den kwaden droes lijdende dieren 2), werden in Duilschland gemaakl,
|
||
|
||
laquo;) Hopeiand's Journal der Pract. Ueilk. 1841. St. IX. S. 15. — Vcrgclijk ook Caksiatt's Jahresbericht, u. s. w. 1laquo;' jalirg. 1842. Heft 1. Albers. S. 23.
=) Men heeft langen tijd geloofd, en nog heden verkeeren cenige Vec-artsc-nijkundigcn in het denkbccld, dat door den kwaden droes alleen en uitsluitend het paardcngcslaclit kan worden aangedaan. BABinEtEMU zegt {Bulletin de l'Acad. royale de med. Tom. III. p. 89) nil y a une huitaine d'annces, laquo;on ne reconnaissait encore qu'une seule espece de morve, eile etait contact gicuse, personne nc le contestait, inais seulement pour les solipedes..raquo; — Een groot aantal waarnemingen, waaront'.er zeer belangrijke van DRESCHET en HAUER {Memoires de Vacad. royale de med. Tom. VI. — Bulletin de l'acad. royale de mid. Tom. ill) cn anderen, lalen geen twijfcl over aangaande
|
||
|
||
^51
|
||
|
||
KWADE DROES.
|
||
|
||
en sedert de opmerkzaamheid der geneesheeren op dit gewiglige punt gevesligd word, is er eene vrij groote reeks van overeertkomstige waar-nemingen in onderscheidene landen bekend gemaakt. — OsuNDEa ') was de eersle, die daarop opmerkzaam raaakte, waarna waldisger *) #9632;volgde. In het jaar 1812 maakte scuillinq te Berlijn 3) eene hiertoe behoorende waarneming bij eenen 34jarigen kanonnier, die door het oppassen van aan den kwaden droes lijdende paarden, besmet werd, onder verschijnselen Tan kwaden droes ziek werd en den Ss,cn dag, na het geheel uitbreken dezer ziekte, slierf. — Eon dergelijk geval werd waargenomen door weiss 4) en remer 5j. De Hoogleeraar heriwig g)
|
||
|
||
de besmcttelijkhcid of overdraging' dezer ziekte, niet allccn vöor den mensch, maar ook door inenting aan dieren, als aan den liond, door Dr. Bdrgess [Tlte lancet. 1837.) Renault [Bull, de l'acad. royale de med. Tom. IV.) Le biaMC {Bulletin de l'acad. r. de m. Tom. iv), aan den Lok door Prins (in een' brief medegedeeld aan Mr. Rawer) door AVirtu [Archiv für Thierheilk. ton der Gesellschaft Schweiz. Ihierärzle. 1841. S. 22) en het schaap door Renault [Bull, de l'acad. Tom. IV.) Hamoht [Recueil de med Vet. 1842. p. 246, Gazette medic, de Paris. 1842. N0. 9. — Oesterr. mediz. wochensch. 1042. Quart. II. S. 402.) wil den overgang dczer ziekte door het voederen van het vlecsch van kwaaddrocsige paarden, hcbben waargenomcn op een lecuw en dric jagthonden. (Ofsehoon ik met Hering [Repert. 1842. S. 259) jaren lang zoodanig vleesch door honden heb zien gebruiken, nam ik eehter nog geene nadcelige uitnerking daarvan Maar). — In het Recueil de med. ?et. 1840, wordt in het jaarherigt van de vee-artsenijschool te ^/orlt;, gemeld, dat na de inenting van den kwaden droes aan twee schapcn, deze na verioop van 5—6 maanden onder versehijnsclen van den kwaden droes stierven. Ook bij den Ilond gclnktc de inenting. Twee andere honden met den ettcr van eenen aan den kwaden droes lijdendcn muilezcl ingeent, bekwamen aan den neus en de liezen wel vuile en moeijclijk te genezen verzweringen, doeh geene teekenen van eene al-gemeene infectie (Journal de med. vet. publie par l'ecole de Lyon. Tom. I. 1845). Bij eene reeds vroeger genomenc proef aan de vee-artsenijschool te Al-fort% werden 4 koeijen, 3 schapen, G honden en G konijnen te gelijk met cenige paarden, met kwaden droesstof ingeent, doch valte toen de inenting alleen bij de laatstgenoemde dieren. {Recueil de med. vet. 1840.) Bij het var-ken vatte bij herhaalde inentingen geene cnkele.
De spontane ontwikkeiing van den kwaden droes, zoo min als de mededee-ling dezer ziekte door cohabitic, of infectie is volgens Breschet en Raijer nog niet bij de herkaauwende of andere dieren waargenomen. {Recueil de med. vet. 1840. p, 140 en 339.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
') Abhandlung über die Kuhpocken. 1803.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
2) Wuhrnemungen an Pferden. 2'quot; aufl. Wien. 181G. S. 95.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
raquo;) Rcsi's Magazin. 1821. Bd. XI. S. 480.
-) Ibidem. S. 504.
raquo;) IIufeiand's Journal. Bd. L1V. 1822. St. 3. S. 62.
0) Mediz. Zeitg. d. V. f. U. in Pr. 1834. Nraquo; 46 en 47. Grub, Dissert, inaug.
1*
|
||
|
||
r
|
.#9632; _
|
#9632;#9632;
|
^m
|
||
|
|||||
KWADE DROES.
|
|||||
|
|||||
le Berliin deelt zeven andere hiertoe behoorende waarnemiiigen mede, die zoo veel te belangrijker zijn, dear zij een verschil in de rij der verschijnselen deden kennen: naarmale de overdraging Tan de smetstof van den kwaden droes op eenige bepaalde plaats van het ligchaain, of wel door eene meer algemeene infeclie, zonder eene plaatselijke besmetting, had plaats gegrepen. Wolff ') nam drie gevallen waar, waarbij als het gevolg van het oppassen van kwaaddroesige paarden, menschen aan den kwaden droes ziek werden, zonder dat eene aan-wijsbare plaatselijke overdraging had plaats gevonden. Aiexahderaquo; ^ zag insgelijks in twee gevallen de overdraging van den kwaden droes op menschen zonder bewijsbare plaatselijke inoculatie. — Een derde geval deelt hij voorts uil den laatste tijd mede 3) waarbij een dragonder zieh door het oppassen en afvillen van kwaaddroesige paarden de ziekte had aangebragt. Eck '') verzamelde acht zoodanige gevallen, waaronder in een geval hoogst waarschijnlijk de mededeeling door infeclie plaats had gehad. Buimziow 5) en posmer 6) deelen elk een hiertoe betrekking hebbend geval mede. Lesser 7) maakt een geval bekend, waar de kwade droes bij den mensch, als het gevolg van eene verwonding bij de lijk-opening van een kwaaddroesig paard zieh voordeed. — Een geval uit den laatsten tijd maakt ebers 8) bekend,
|
|||||
|
|||||
sist. casum singul. morbi contayto Mallei humidi in homin. translat.orti. Berol. 1829. Lauge, Dissert, inauguralis sist. ensus duos morh. cont. Mallei humidi in homin. translat. orti Berol. 1830.
*) Mediz. Zeitg. d. V. f. U. in Pr. 1835. Ndeg; 1 en 2.
') Hdfeiand's journal. 1835. Bd. LXXXI. St. II. S. 99.
Dc schrijver plaatsl hier den Hooglceraar Alexander onder de Hoogduilsche schrijvers; dal dit len onregte is, zal wel geen nadcr beloog behocven. Van het -werkje door den Hoogl. Alesander in 1833 uilgegeven en gelileld: Mede-deelingen omtrent de besmettelijkhcid van den kwaden droes voor den mensch, door wanrnemingen nader hevestigd. Utrecht bij v. Paddekbcrg. 8raquo; vindt men den zakelijken inhoud medegcdceld in het hiervoor genoemde journal van Hdfeland.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;h-
=) HDFELAND's/oMrna?. Bd. XCI. St. VIH. S. 3. — Schmidt's JaAri. Bd. XXXI. S. 156. (Dit geval is door den Ueerc Dr. Gobee , tocn te '* Bosch in garnizoen, waargenomen; ik meen dat het in het Avchief van Dr. lUiJE, Amsl. 1840 is geplaatst; de keurige daarbij behoorende teekening van omschrc-vene elter iiifiltraticn in cen der spieren, (de m. supinator longus) is door den Ilccr Persule ofllcicr van gezondheid der 2laquo; klasse aan het groot Bijks hos-pilaal le Utrecht, naar de naluur gelcekend.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
-) Med. Zeitg. d. V. f. 11. in Pr. 1837. Jiquot;. 18 en 19.
raquo;) Id. Kraquo; 33.
•) Mitiheill. über den Gesundheitszustand im Kanton Zurich im j. t83G, aus den amtlichen Berichten der Pract. Acrzle. — Schmidt's Jahrb. suppl. Bd. II. S. 256.
') Med. Zeitg. d. V. f. H. in Pr. 1841. Nquot;. 4.
laquo;) Id. jNquot; 25. — Oesterr. med. Wochenschrift. 1841. quarlal III. S. 805.
|
|||||
|
|||||
^
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5
en evenzoo Bartsch ')} in het laatste geval had eene inoculalie van de worm-sraelstof, door een wond aan den Tinger plaats. •
Er ontwikkeldc zieh ecrst cen zoojjenaamd panaritium tendinosum, dlt; t zicii van ander panaritium alleen daardoor ondcrsehcidde, dat in den omtrck van de oorspronkelijke wond, kleine gedeelten van de huid reeds afgestorven of in de verstervingen begrepen waren. De afgescheiden elter had een geheel eigenaardigen real,. De wond genas, maar groote matheid, duizeligheid en dik-wijls wederkeerende hoofdpijnen hieven na, daarentegen verschcen een Sterke trek naar zuurachtige spijzen. Ongevcer drie weken later vormde zieh een furunkel van de grootte van cen zestehalf aan de regier knie, en daags daarna vertoondc zieh plotseling eene hevige koorts, brandende hilte, aanhoudendc bewusteloosheid en wild delirium. — De reeds gecicatriseerde plaats van het panaritium brak niet open noch werd wankleurig, en ook waren de water-vaten aan dozen arm niet koordvormig opgczwollen, des morgens geri.ige remissie, de plaats aan de knie reeds van de grootte eener handvlakte blaauw-zwart en met koudvurigc blazen bezel. — Builendien 7—8 furunculi in het aangezigt, die reeds na verloop van twee uren gangrenens werden. Des avonds exaeerbalie, aasaclilijf stinkende incht rondom den zieken, gangreuze debubitns van de gehecle heiligheens-streek, de ellebogen en de biclcn, hol klinkende respiratie, doch geene merkbare uitvloeijing nil den neus. — Derlig uren na het le voosrehijn treden van het eerste lecken van algemecn lijden , volgde de dood.
Czvkanek. J) verhaalt een soorlgelijk geval van den corre|)etitor aan de Vee-artsenijschool te Weenen, Dr. rabas, dat raet den dood eindigde 3).
Na de Duilschers waren het de Italianen, welke deze ziekte eene bij-zondere opnierkzaaniheid schonken, en daarloe Letrekkelijkc waarne-mingen bekend raaakten. Zoo verhaalt Thomaso Tarrozzi 4) uit het jaar 1815 de geschiedenis van 47 personen, die eenen slal bezochten, waarin een kwaaddroesig paard, door zijne aanhoudend stinkende neus-uit-vloeijing de lacht verpest had, waarvan elf door eene febris pesli-
|
||
|
||
') Mediz. Conversations-Bl. des Wissenschafll. Ver. für Aerzte und Apotheker Mecklenburgs. 1841. Squot; G. junius. S. 73. — (Schmidt's Jahrb. Bd. 35. 1842. S. 301.)
raquo;) Mediz. Jahrb. der K. R. Oesterr. Staats. 1841. Nov. S. 149. (Schmidt's Jahrb. Bd. 35. 1842. S. 299.)
') Volgens Gdrit en Heriwic {Magazin. VII Jahrg. S. 404.) hoogst waarschijn-lijk aan eene infectie van de kwaden droes-smetstof. Volgens Hering {Reperto-rium. 2quot; Jahrg. S. 274) is Dr. Rabas geslorven op den 26 Maart 1841, aan de gevolgcn van eene aderontstcking, ontstaan door resorplie van de rottende stof (niet de kwaden droes-smelslof) bij het praepareren van half gemacereerde beenderen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
•) Annali universali di medicina dal Omodci. Agosto. 1822. p. 220. — In een uittreksel met aanmerkingen medegedecld door Sommer in Bust's Magazin. Band XIV. S. 487,
|
||
|
||
|
||
(5nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KW ADE DROES.
forniis werden aangedaan, die alle kenmerken van de kwade droes-ziekle bij dfcn mensch Tertoonden. Brera 1) gaf berigt Tan eene door den Hoogleeraar tinelli waargenomene besmelling van onderscheidene personen door kwaden droes-gift, en sprcekl verder 2) \an vier door hem zelven waargenomene gevallen van kwaden droes-besmetting, door drie paarden, een muilezel en een ezel aangebragt. Hij neemde deze ziekle lyphus carbunculosus. Rossi 3) te Turin verhaalt een geval waarbij ecu slagter, door het afhalen van een aan den kwaden droes lijdenden os, zieh die ziekte had op den hals gehaald, terwijl ook de lieden die het vleesch van dezen os hadden afgehouwen, of daarvan hadden gegeten, door de ziekte werden aangedaan *).
Na deze traden ook de Frarisehen met dergelijke waarnemingen te voorschijn. In het jaar 1825 maakte de paardenarts vogeli s) le Lyon vijf waarnemingen bekend van besmetting van den kwaden droes op den mensch, door niiddel van huidwondjes bij de lijkopening van kwaaddroesige paarden. In 1837 gaf raijer 6) de jäoademie de med. kennis van een door hem waargenomen geval van aeuten kwaden droes bij den mensch. — Onder de vee-artsen te Panjs bevonden zieh evenwel hevige tegenstanders van dit gevoclen, en onder deze was het vooral bartiiElemy die het onvoldoende van onderscheidene door hem vooigedragene meeningen trachtte aan le loonen. — Later ontwikkelde raijer zipe gevoelens hieromlrent in eene afzonderlijke verhandeling 7). In October 1838 kwamen onder hdsson en brescoet in het Hotel Dieu te Parijs twee gevallen voor van aeuten kwaden droes, ontstaan ten gevolge van het oppassen van kwaaddroesige paarden s).
|
||
|
||
i) Anthohgia medica. Sept. en Oct. 1834. Schmidi's Jahrb. Bd. IX. S. 284.
raquo;) Schmidt's Jahrb. Bd. IX. S. 285.
*) Annali universali dl medicina. 1838.
raquo;) Bij den os of het rund komt de eigcnlijke kwade droes niet voor. Het geval moet, ook volgens de Leschrijving, waarscliijnlijk tot het miltvuur worden gerekend.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; quot;.
•) Journal de medeeine vet. theorique et pratique. 6'. annee. Janv. 1835. p. 70. — Bebrend's Repert. 1835. S. 180.
0) Memoires de l'Acad. royale de med. Tom. 6quot; 1837. pag. 625. Recueil de 7ned. Vet. 1837. p. 266. — Presse med. 1837. Nlaquo; 14. — Schmidt's Jahrb. Bd. XV11. S. 175.
') De la morve et du farnn chez l'hotnme. 1837. avee deux planches. — Bij üittreksel medegedceld in: Vehsemauer's und Kdrtz's Mediz. Jahrb. Bd. III. Heft I. S. 1. (Ucber die inwirkung des Rotz, — Wurm und Anthraxgiftcs der Thieren auf den menschcl. Körper. Nach Bauer und nach eigenen Erfahrungen bearbeit von K. SCHWABE. Weimar 1839).
') Gazette medic. 1838. p. 653. — Gdrit en Hertwig, Magazin. 6quot; jahrg. S. 109.
|
||
|
||
|
||
KWADE DROES. .nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 7
Een ander geval door bsrard medegedeeld '), Uwam voor in het Hospilaal Necker, namelijk van een stalknecht die bij de verzorging \an kwaad-droesige paarden besmet werd; welk geval zoo veel te belangrijker is, daar de ziekle zieh hier van den eeuen menscli op den anderen voort-plantle, waarbij wij dus iels langer zullen slilstaan, dewijl dit, mijns weleus, het eenigsle bewezene geval is van dezen aard.
G. THDIUER, een man vau il jaren, kwam nadat liij militair jjeweost en later als stalknecht jjcplaatst was, in deze laatste hoedanighek! aan de inrinting der zoogenaamde parisicnnes, ahvaar hij belast, was om in het bijzondcr acht paarden , die sedert 8 of 14 dagen ziek waren, te verzorgen. — Deze zieke paarden wiesch hij minstens 5 of 6 malen daags de neusgaten uit, docii hij sliep niet in den stal. Hij wist zieh niet te herinneren, toenmaals eenige exeoriatie aan de ha.nden, in het aangezigt of aan de voeten gehad te hehben. — Weinige dagen na zijne aankomst stiet hij hij het uitmesten dezer paarden, zijn linkervoet aan de punt van een met ijzer heslagen paardentnig (de strengen) gevoelde hevige pijnen aldaar, zonder dat hij eenige exeoriatie of kneuzing kon waarnemen. Hij bekoni-merdc zieh dus weinig daarover. Ongeveer eenc maand later overviel hem een koortsaanval, die een driedaagschen typus aannam, en spoedig door sulphas chininac werd overwonnen. Torzeifder tijd gevoelde hij pijn aan de vroeger ge-stootene plaats van den voet. Deze pijn was dof, vermeerderde in het verdere ver-loop, en werd spoedig verklaarbaar door een hard , vast, gezwel van de grootte eener hazelnoot, dat hij aanraaking pijnlijk was, in de volgende 15 dagen langzaraerhand vergrootte, rood en fluetuerend werd cn cindelijk alle kenmerken |nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van een phlegmoneus ahsecs aannam. — Den 20 Junij kwam hij in het hospi-
taal Neeker. — Door eene insnede werd sleehts weinig etter ontlast: na ver-loop van 12 dagen was hij genezen. — Terzeifder tijd klaagde de zieke over pijnen in de slreek van het horstbeeneinde van lief regter sleulelbeen, die gedti-rende den naciit heviger werden en slapeloosheid veroorzaakten. Men ontdekte op deze plaats een rood, lluctucrend, hij drukking hard gezwel, van de grootte eener kleine kastanje, hetwelk hij zijne verdere ontwikkeling dezelfde verande-ringen onderging, als het hijna gclijktijdig aan den voet zieh gevormd hebhend absces. In het begin was dit gezwel hard, en onpijnlijk , hehalve bij drukking en bij sterke beweging van den arm. — Rust, inwrijvingen van mercurialia, emplastrum de Vigo, deden de pijnen en het gezwel bijna geheel verdwijnen. — Den 5 Julij verliet de zieke het hospitaal, zijne gezondheid was echter nog niet hersteld, hij gevoelde zwakheid in de leden zonder pijnen in dezelve te hebben, bijna geene cellust en hevige dorst, diarrhoea, dagelijks 5 of 6 zecr stinkende, groenachtige op onverteerde erwten gelijkcndc slijmige stoelgangen, van tijd tot tijd walging en somtijds braken. Alle twee of drie dagen verscheen eene geringe koorts-koude, die 2 tot 3 uren aanhield, de slaap was siecht, dikwijls hoofdpijn, somtijds hedwelming cn zwaarte in het hoofd. Den 12 Julij bemerkte hij, gedurende de beweging van zijn arm in het bad, aan de achterste vlakte van den regter voorarm een indolent gezwel, hetwelk evcnwel bij bc-
|
||
|
||
•) Gazette des Hopit. civile* et milit. Nov. 18laquo;. N. 136. Tom. III. p. 555. [Gazette medicale de Paris. 1841. nraquo;. 47).
|
||
|
||
{
|
||
|
||
|
||
8nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KWADE DROES.
wcginjf van hct liandgcwricht de zitplaats van ecn stckend gcvoel wcrd, cn ook bij drukking pijnlijk was. Bij hct uitgaan uit bet bad, gevoelde hij in het regier voetgewricht eenigc onbcduidcndc pijnen, die liij te voren niet ont-waard liad. Eenigc dagcn later ontdckte men, ecnige vingcrbrccdten boven de knie van dcnzelfden voet, ecn gezwel met dezclfde kenmerken als de vorigen, hetwelk na eenigc dagen verdween. tcrwijl zieh ecn soortgelijk gezwel aan het voorste cn middelsle gedeelte van de linker dij, vormde. Het aan de borst-sleutclbccnsstrcck aanwczige gezwel vergrootte zieh aanmerkelijk; de huid werd levendig, rood cn dünner. Den 12 Augustus werd dit gezwel door cen bijtmiddel geopend cn op den vierden dag ontlastte zieh daaruit ongeveer ecn glas vol van eenen icts groenachtigen, op geronnen melk gelijkendcn, ettcr. Nu eerst wcrd de aard der zicktc erkend en de zickc zorgvuldig waargenomen. De uitdrukking van zijn gelaat had toen iets bijzondcrs, het aangezigt was verlengd, de huid daarvan geel, het scheen vermagerd, de conjunctiva ontkleurd, de oogen wel bewegelijk maar, even als de geheele uitdrukking van het gelaat, treurig, de spraak duidelijk maar langzaam cn seheller. Het vlccsch weck. De zicke is wcl '/a vermagerd. De pijnen in hct hoofd, vooral in de streck van het voorhoofd en het gcvoel van zwaartc in dit deel duren voort. Bij het bukken stelt zieh dik-wijls bedwelming in. Groote algemeene zwakheid. Geen pijn meer in de lede-maten, behalvc sints ecnige dagcn aan de achterste zijde van den regter schou-der, welke pijn gedurende de nacht en door beweging verincerdert. Siaap goed. De zintuigen normaal, geen neusbloedingen, noch snuivingen door den neus. De zicke snuit den neus hoogstens eenniaal in de 24 uren, de tong natuurlijk gcstcld, somwijlen dorst, doch somwijlen in het geheel niet. Somtijds walging, doorloop verdwenen, de buik weck en onpijnelijk. De borstorganen oogcnsehijnlijk niet aangedaan. het ademhalingsgeluid cvenwel aan geene plaats normaal. In hct algemeen is de adcmhaling moeijelijk, de inspiratic langdu-riger dan in den normalen toesland. De pels sterk, doch wegdrukbaar, menig-vuldig. (100) De huid heet, droog, somtijds met zweet bedekt, van lijd tot tijd het gcvoel van voorbijgaande ligte rilling in dczelvc ; de outlasting van urine niet bemocijelijkt. Op veischillende plaatscn des ligehaams vond men wederom gczwellen, die zieh dczelfde wijzc ontwikkcldcn als de vroegere. Den 17 September maakte Beiurd eene punetie in l.ct gezwel aan den arm, en entlaste goed gemengden. maar dünnen, geelacbtigen, rcuklozen ettcr, die tot de inenting van cen paard gebruikt wcrd. — Dit paard stierf afgelcefd en zick, zonder de gevolgcn der intoxicatie ondervonden te hebben. — Van dezen dag tot den 17 October versehenen er bij 'J'flDHIER onderseheidene verschijnselen: rillingen, koortsaanvallen, dofl'c pijnen in de regter kuit, met cen hard zeer pijnlijk gezwel daar ter plaatse, zweet, gebrek aan cetlust, groote zwakte, vloeibare afgang, kwade smaak, enz. In het verdere verloop ontwikkcldcn zieh roode, pijnlijkc, koordvormige strengen, die den loop der vena saphaena volgden, aan de inwendige zijde van de linker tibia tot op het midden van hct been, ecn pijnlijk gezwel aan de boven binnenzijde van de regter knie, telkens wederkerende pijnen. in de vrocger geslotene plaats van den voct, droomen gedurende den slaap, vorming van cen oedemateus erysipelas in hct aangezigt, met 15—20 kleine geclaehtig blaauwe puisten bezet, vleeschroode tong, gebrek aan honger en dorst, doorloop, algemeene zwakte, en onder het toenemen dezer verschijnselen cn het bijkomcu van nieuwe, stierf de lijdcr
|
||
|
||
|
|||
KWADE DROES.
|
9
|
||
|
|||
op den 15 October des avonds SV: ure, onder verscLijnselen van slikking, zonder dat er eene slijmuitvloeijing uit den ncus aanwezijj was geweest.
De geheele beschrijving van het vorenslaaude geval, geeft ons een beeld van den chronischen worm, die in den acuten kwaden droes overging en ten gevolge waarvan de dood een einde aan het leven uiaakte. Evenwel vorderde het nog een nieuw oflFer, zooals wij aan-stonds nader zullen vermelden, en juist hierdoor is het tot heden eemg in zijne soorl.
De Heer Rocder namelijk, een student in de medicijnen, had, onder Beraru's opzigt, den zieh in het hospitaal Wecker bevindenden aan den chronischen worm enz. lijdendcn Thuilier, van wien wij de ziekte-gesehiedenis zoo even hebben medegedeeld, te verbinden '), Dit maakte eene dagelijksche aanraking van R. met den zieken noodzakelijk. Hierbij kwam nog dat dit jonge mensch eenen groote ijver voor de welenschap had, en daarom, door een naauvvkeurig onderzoek van alle veischijn-selen, zijn omgang met den zieken nog rekte. Na den dood nam 15. een zeer werkzaam deel aan de lijkopening van Tdbiuer, en terwijl men de neusholte opende hield hij het hoofd onbewcgelijk, met de banden geplaalst op de huid van de slaapstreek en van het aaugezigt, ter plaatse waar de gangreneuse gevolgen van den kwaden droes aau-wezig waren. — Dit zijn de omstandigheden waardoor R. met de ziekte besmet werd.
Körten tijd voor den dood van den stalkneclit had R. reeds aan kolijkpijncn en diarrhoea gclcden, doch eerst in den nacht na de sectie van het cadaver brak de ziekte uit. — R. ontwaakte met koude, waarop koorls en een alge-meen pijnlijkc toestand volgden. Hoe wel zeer afgemat verliet hij evenwel de beide volgende dagen bet bed en de kamer. Den derden dag werden al de pijnen veel heviger en zetten zicli in de linkerheup, in den regier schouder en in de rcgterzijde van de borst vast. — Den vijfdcn dag ontdektc Berard in de spieren der heup en van den schouder gczwellen van dczelfde gesteldheid als men die hij den worm aantreft. — Hij maakte daarom eene ongunstige prognosis omtrent den afloop der ziekte. In de volgende dagen werd het gezwel op den schouder geresorbeerd, doch dat aan de heupen, weeker en fluetuerend. Zes dagen na het te voorschijn komen derzelve, maakte Berard daarin eene opening met de bistorie, en ontlastte met bleed vermengden etter. — Deze ettcr werd verzameld en aan den Heer Lerianc gegeven, die dezen nog denzelfden dag aan een paard inentte. — Intusschcn verscheen een nieuw gezwel, onder heviffe pijnen , beneden den inwendigen enkel van den regier voet, en binnen 3 dagen was hierin eller aanwezig. Eindelijk 14 dagen na het uitbreken der ziekte, werd de huid van den neus rood, beet cn pijnlijk. Daags daarna strekle zieh deze rood-
|
|||
|
|||
') Comples rendus de l'Acad. des Scienc. T. III. p. 952. Ook medegedeeld in de Oesterr. med. wochenschrijt. 1842. nraquo;. 10, door Dr. Sigmund. (Schmidt jaArft. Bd. 35. 1842..S. 304).
|
|||
|
|||
•
|
|||
|
|||
m
|
|||
|
|||
10
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
heid tot over de wanjen, do oogleden en het midden van het voorhoofd uit. Ganjfraeneuse phljctaenae en pustnlae versehenen hier en daar op de roode en gezwollen gedeelten des aangezigts. — Deze verschijnselen namcn den volgen-den dag nog meer toe. Eene bloederige stof vloeide in rijkelijke hoeveelheid uit den neus. Talrijke puisten bedekten alle deelen des ligchaams, en R. stiert' des nachts van den IGquot;' dag der ziekte *).
Het ingeente paard stierf op denzelfden dag als R., nadal de Symptomen vaa den worm en yan den acuten kwaden droes aanwezig waren ge-weest. — Het onderzoek van de beide ueusholten toonde de aanwezig-heid der afwijkingen, die de laalstgenoemde zieklen kenmerken.
Deze zoo even vermelde waarneming stelt buiten elken twijfel, dat de kwade droes uok van den mensch op den mensch besmellelijk is. Rocher heeft zieh de ziekte niet door inoculatie aangebragt, want hij had noch onlvellingen aan de vingers gedurende den tijd dat bij den aan worm lijdenden ziekcu verbondt, noch zieh bij de sectie gestoken of gesneden. Ilij had zelfs de voorzigtigheid gehad, zijne banden, telkens wanneer hij den zieken had aangeraakt, zorgvuldig te was-schen. — Hier heeft alzoo, zegt Berard, eene iniasmalischc infectie plaats gehad, even als bij de variolae en scarlatina. —
Eene belangiijke hiertoe behoorende waarneming van eenen zeer duidelijk uitgedrukten vorm van den acuten kwaden droes, deelt ons Felix Andru 2) zeer uitvoerig mede. Hetzelfde geval maakte later ook Bouillaiiu :i) bekend , zoodat deze beide schildcringen van eene cn de-zelfde waarneming, met elkander vergeleken, te zamen cen zeer vol-ledig geheel uitmaken, waaraan wij het volgende ontnemen en mededeelen:
F. I.ETElllER, 17 jaren oud, dagloner, van eene vrij krachtige constitutie en een lymphatisch temperament, werd den 17 Junij 1841 in de Charite te Parijs opgenomen, eerst in de afdceling van Veipead , cn daags daarna in de afdceling van BODlllAl'D ingcdeeld. Hij had eene crijsipelateuse opzwelling des aangezigls, pijn in de ledematen, en vcrviel eindelijk in eenen op typhus gelijkendcn toesland, welke verschijnselen de gevolgen van zwaren arbeid waren, voorafgegaan van cen pijnlijk gczwel midden op de hörst. Hij bad droogc tippen cn tong, vrij Sterken dorst, merkelijk opgezetten onderbuik, diarrhoea, twee malen onwillekeurige onllastingen. Huid droog, hect, 40deg; C. pols 120 niet merkbaar snel. Daags daarna vordere verhreiding der erijsipelas in bet aangezigt met volkomcnc sluiling des linker oogs. Lippen droog, ver-slopping van den neus, hevige dorst, hezwaardc ademhaling zonder duidelijkcn
|
|||
|
|||
') Het geval van Rocher vindt men kortelijk medcgcdeeld in de alyemeene honst en letterhotle voor 1842. bladz. 61—63. l^ Deel.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
!) Gazelle des Uöpitaux civiles etmüit. n0. 88. Tom. 111. 1841. 20 Juill. p. 351.
raquo;) Gazette des Höpit. nraquo;. 138. Tom. 111. 1841. p. 563. — Ook woordelijk afgedrukt in Bulletin de VAcnd. royale de wierf. Tom. VII. p. 226.
|
|||
|
|||
|
||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;11
tijplieusen reuk, huid droog, dor en brandend. Uildrukking van matheid en verlies van krachten. Pols 132—13G. Delirium, slijmljjc uilwerping- uit den mond, en met bloedklontertjes vermengd uit den neus; onwillekeurige losing der urine. Verdere uilbreidinjj van het gezwel in het gelaat, daags daarna de beide oogen gesloten. Lippen en tanden nicer en racer droog en korsfig, tong als geroos-terd, zwart en in het raidden korstig. Huid heet cn icts minder droog, delirium , pceshuppeling, welke toestand ook den volgendcn dag aanbield, waarop tevens aan het aangezigt cn aan de ledematen pulsten le bespeuren waren , die het midden hielden tusschen cethyma en variolae. De ontwikkeling dezer puisten gaf BoülllAUD het eerste aanlelding, overeenkomst tusschen dezc ziekte en den kwaden droes te vinden , en openlijk te uiten; doch de zicke stierf nog dcnzelfden dag tegen den avond, onder voortdurend verminderen der krachten , delirium en verdere ontwikkeling der pustulae.
Het geen in dit geval de diagnosis vooral moeijelijk maakte, #9632;was dat er geene uitvloeijing uit den neus aauwezig was, alsmede dat de zieke op de vraag naar zijn beroep steeds geantwoord had: laquo; een dag-lonerraquo; en nooit verhaald had, dat hij vroeger met paarden had om-gegaan. — Eerst na zijnen doud heeft de yader van den zieken, op daartoe in het werk geslelde navragen , berigt, dat de gestorvene twee kwaaddroesige paarden had opgepast. Leblarc en Riijer overluigden zieh Tan de aanwezigheid dier ziekte bij deze twee dieren.
Is het hiervoor kortelijk medegedeelde geval v.an Briiaud, waarbij de kwade droes van den eenen mensch op den anderen copy;verging van zeer groot belaug, ook de volgende door Takdied ') openbaar gemaakte waarneming is van geen mindere waarde, dewijl die betrekking heeft op een geval, bij hetwelk de chronisehe kwade droes zieh zeer duidelijk voordeed, en dergelijke waaruemingen tot nog toe tot de zeldzaamheden behooren , waarom wij hierbij ook iets langer zullen stilstaan. De daadzaak is de volgende:
Martin, een man van 34 jaren, die steeds matig geleefd, zieh tot het jaar 1835 steeds wel bevonden had, en, zoo hij zegt, nict aan eenige syphilitische ziekte geleden had, kwam, nadat hij gedurende 7 jaren met kwaaddroesige paarden bestendig had omgegaan, cn ten gevolge daarvan pijnen in den hals, hevig snuiven door den neus met outlasting van bleed, bczwaarde ademhaling cn dergelijke had verkregen, tegen welke toevallen bij op versehillende tijden bij onderscheidene genecsheeren raad had ingewonnen, op den 22 Julij 1841 in de Charite te Parijs onder dc Behandeling van Veipead, lijdende aan pijn in den voet, met opzwelling der tecnen van den linker voet. Den 28 Julij kwam de zieke, nadat zieh op den rug van den voet een absces gevormd had cn hij door ecne ulceratie aan het gehemelte van ccn onbcpaalden aard was
|
||
|
||
') Archiv general, de med. Tom. XII. Dec. 1841. p. 459. — Ook kortelijk door Rauer in Bullet, de l'Acad. royalc de med. Tom. VII. p. 240. (Schmidt's Jahrb. Bd. 35. 1842. S. 301.)
|
||
|
||
#9632;
|
||
™
|
|||
|
|||
''#9632;
|
|||
|
|||
.
|
12nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
aangedaan, onder de behaiulcling van Raijek , om hem opmerkzaam te kun-ncn waarnemcn , daar deze tocvallen, in verbinding met hct vroegere verkeer van den zieken met kwaaddrocsige paarden, Velfeac dadelijk deed denken op het bestaan van eene worraachtige aandoening. — De zieke bevond zieh toen in den volgenden toestand: pijnen in de voeten, een waterachtigen etter afzondcrend absces in de streck van bet vierde middenvoetsbcen aan den linker voet, met pijnlijke en moeijelijke beweging. Nergens eenige sporen van versch ontstanc of andere abscessen, bezwaarde, siecht gearticuleerde, door den neus gaande stem, voortdurend snuiven, zonder pijn in den neus, menigvuldig neussnuiten met ontlasting van ecne groote boeveelheid dikke, vuile, somtijds met bloed verraengde stof. Aan bet gehcmelte ulceratie met mat-roode door etter bevcclitigde granulatien , en doorboring van het gehemelte.
In hct begin beschouwde men deze aandoening als van ecnen syphilitischen aard, en ouderwierp den zieken gedurende 9 rnaanden aan cene anti-syphilitische behandcling, met cauterisatie van de woekerendc granulatien, zonder eenig gunstig gevolg verkregen te hehben, integendeel de algemeene toestand had zieh vercrgerd, de krachten waren afgenomen, de Icdematen mcrkelijk vcrma-gerd, het aangezigt vcrbleekt enz.; de mercurialia werden door tonica vervan-gen. iVa dat deze toestand twee dagen geduurd had, versehenen eindelijk op den 6el1 November de sijmptomen van den acuten kwaden drocs. Aan de linker zijde van den neus en de oogleden van dczelfde zijde, verscheen cene crijsipclaluese roodheid met oedemateuse opzweillng, zonder groote pijn bij drukking. Het linker oog half gcslotcn, merkbare verandcring van de stem, moeijelijke doortogt van de lucht door den neus, uitwerping van cene roodachtige sanieuse vloeistof. gcen koorts, geen spoor van eenige eruptie noch van vlek-ken op het ligchaam. Gccne nicuwe abscessen, doch lichte livide zwclling op den rug van de regter hand, meerdere stijfhcid met pijnen in het linker kniegewricht, huid uitcrst droog, met eene aardkleurige vast daaraan klcvende laag overtrokken, 's avonds hevige koorts met brandende hittc, pols 11G. 'snachts ijlcn. Onder het toencmen dezcr verschijnselen en het te voorschijn komen van nicuwe, als daar zijn: uitbarsting van puisten op een' blaauwachtigen grond in het aangezigt, bloed infiltratien in de wccfsels, rijkelijke diarrhoea met ontlasting van zeer stinkende drekstoffen, stompzinnigheid, steeds moer en mcer bezwaarde adernhaling, trad eindelijk, bij tot aan hct cinde voortdurei.de be-wustheid, den 5 dag van de ziekte, op den lO^quot; November, des nachts om 11 uren de dood in.
Sedert dat Eluoison ') door zijne onderzoekingen, aangaaude de
|
||
|
|||
') On the glandels in the human suhject, in medico chirurgical Transactions Vol. XVI. 1830. p. 171. — The veterinarian. April 1833. p. 228.
In Engeland oppcrde vroeger reeds POBL [Prakt. Beobachtungen der gewöhl. Pferdekrankh. Aus d. Englischs. übers, von Wallis. Hannover 1820) de vraag: of hct kwade droes contagium van het paard, niet, even als bij den ezel, ook bij den mensch, wanneer het door onachtzaamheid of toevallig op het slijmvlies van den nens is gebragt, ofschoon dan ook niet de cigentlijke kwaden droes toch cene gcwijzigde soortgclijkc ziekte zou kunnen in Staat zijn voorttcbrcngen ? H.
|
|||
|
|||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;13
ovcrdraging van den kwaden drues op den mensch , de upuierkzaain-heid der Engelsche geneesheereu opgewekl had, ontbreekt het ook in Engeland niet aan hiertoe behoorende waarnemingen. — Schrader ') geeft berigt ran een geval, waarbij de besmetting door plaalselijke inenting inet venvonding bij de sectio cadaveris van een kwaad-droesig paard plaats had. Travehs *) inaakte eene soorlgelijke waarne-niing, die daaroiu des te belangrijker is, orudat de inenting bij een ezel met volkomen gevolg in aanwending wcrd gebragt. Leviso!raquo; raquo;) deelt een geval mede, waarbij de ziekle door het gebruik van een lancet ter opening van eene brandblaar bij een mensch, ontstond. Van dit lancet had men zieh waarschijnlijk te voren bediend bij een kwaad-droesig paard raquo;). A. Brown 5) nam het uitbreken van den kwaden droes waar, bij een overigens gezonden man, als het gevolg van veel-vuldige werkzaamheden bij de oppassing, de dooding, het afvillen, het be-graven enz. van kwaaddroesige paarden. Williams •) zag den kwaden droes ontstaan als het gevolg van inoculatie op den ontvelden rug van de hand. Graves ') deelt een geval mede, waar de inoculalie plaats had door eene ligte verwonding aan het oor, en een ander geval, waarbij de ziekle als het gevolg van eene zorgvuldige verpleging van kwaaddroesige paarden uithrak. Hardwichs quot;) nam een geval van besmetting van den kwaden droes der paarden op den mensch waar, dat voor eene algemeene infeclie pleit. Jons 9) waarneming betreft een geval alwaar het aanstekingsproces plaats had door eene kleine huidwond aan den regier neusvleugel. Skrihshire 10) zag een geval, waarbij het kwaden droesgift door eene wond aan de muis van den duim werd ge-inoculeerd. James Foheston quot;) maakte insgelijks eene hiertoe behoorende
|
||
|
||
') Julius und Gerson's Magaz. Bd. V. Jan. u. Febr. 1823. S. 168.
2) Inquiry into constitutional irritation. London. 1827.
raquo;) The Lancet. 1830—1831. Vol. 11. 24 Sept. p. 805.
•) Simpson [The Lancet 1831—32. Vol. I. 10 Oct. p. 99.) is van gevoelen dat het lancet de ziekte niet heeft veroorzaakt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
5) London med. Gaz. Vol. IV. p. 134.
e) Med. and chir. journ. London. 1833. nquot;. 57. p. 156. —JüllDS und Gerson's Mag. 1833. Bd. XXV. S. 472. - FrORIEp's Notizen. Bd. XXXIX. S. 108. — Kausch's med. Zeitij. des Auslandes. 1833. Sc. 33. S. 131.
') London med. Gaz. Tom. XIX. 183G.
quot;) Britsch annals of med. 1837. nraquo;. 7. 17 Fcbv. p. 196.
0) Gdrlt und IIeriwig, Magazin f. d. Gesummte Thierheilkunde. Jahrg. VI. 1840. S. 86. — Schmidt's Jahrb. Bd. XXVII. S. 164. (In dit geval volgde op do aanwendinj van crcosoot herstelling.)
raquo;) The Lancet, nquot;. XI. Jun. 5. 1841. — Oesterr. Med. Wochensch. 1841. nraquo;. 782. — (Hering, Repertorium der Thierheilkunde. 3quot; Jahrg. 1842. S. 64—65.
quot;) The Transaction of the Prov. med. and Sitrg. association. Vol. V. AfJ. 11. — Schmidt's Jahrb. 1830. Bd. XXVIII. S. 265.
|
||
|
||
|
||
-i
|
||
|
||
14nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
waarneming bekend en uit te gelijk de niening, dat de k wade droes van den mensch met de syphilis eene duidelijke verwandschap zou bezitten. — IIdtion j) berigt, dat hem, in eenen belrekkelijk körten tijd, 5—6 gevallen van besmetting door kwaaddroesige paarden zijn voorgekomen.
(Bij gelegenheid dat Youatt, in het Tijdschrift The Veterinarian. N0. 121. Janliarlj 1838, een overzigt geeft van het werk van Raijer getiteld: De la Morvc et du Fargin chez I'homme, verhaalt hij tevens de ziekte-geschiedenis van M. Turner, die bij het overlangs doorzagen van den kop van een czel, die aan den kwaden droes was gestorven, zieh een onbeduidend wondje aan een der viiigeito[raquo;pen had toege-bragt, waaraan hij, na een aanhoudend lijden van 16 maanden, stierf.
Den ezel waarvan dc bovengenoemde kop afkomstig was, had men ingeent op het neusvlies met droes-etler van een jong doch overigens gezond paard. De klieren zwollen daarna niet op, maar er ontslond eene belangrijke uitvloeijing uit den neus van eene purulente, buitengewoon dikke stof. Deze toesfand ging spoedig in den kwaden dices over, waaraan het dier stierf. Coleman entte een ezel in met den eller, die hij van een der zweren van den jongen Terser genomen had. Deze ezel stierf kwaaddroesig. De breeder van Tdrser enlle twee ezels 2) met dezelfde stof in, en ook deze slierven aan den kwaden droes. Twee maanden later enlte hij met dezelfde stof een veulen van 2 maanden oud in, door inwrijving van de stof op het neusslijmvlies, en door slcekjes aan de kaken, en aan de inwendige zijde van het been, doch zonder gevolg 3)).
Ook in den laatsten tijd hieven de Engeische geneesheercn in dit opzigt niet achlerlijk, zoo als de twee volgende waarnemingen voldoende bewijzen. Tilier '') maakt gewag van een slerken jongen voerraan die, aan rheumatische pijnen lijdende, in het Westminster llospitaal opgenomen werd, bij wien zieh later drie abscesseu aan de onderste extremileiten vertoonden en karbonkcls op den kruin en op het linker ooglid, pijn in de keel, enz. ontstonden, zoo dat
|
||
|
||
gt;) The Veterinarian, hij Mr. Yocatt, Kabkeek and Percitai. London 1841. IIerikg's Bepertorium der Tkierheilk. 1842. S. 70 en 71.
') Ook door Uaijeb , Sewei , Leblakc en anderen zijn incntingen op het paard en den ezel met de kwaden drocs-smetstof hewerkstelligd. Ilij den ezel heeft de kwade droes een veel sneller beloop dan hij het paard. — De ezel heeft ook eene veel (frnotere vatbaarheid voor dc smetstof van den kwaden droes dan het paard. Van daar dat dc jjeneeshecren zieh bij het nemen van proeven bjjv. bij het overbrcngen van kwaden drocscllcr van den hiensch, bij voorkcur van dit dier bedienen, waarbij nojy homt dat de proef dan minder kostbaar is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
') Gdrii und Hertwig, Mayazin, u. s. w. 4laquo; Jahrg. 1838. S. 393. H.
•) Edinh. Monthly /own. Juni 1841. — Med. ehir, Revieiv. Juli. 1841. p. 279.
|
||
|
||
|
||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 15
deze verschijnselen verdacht werden van door besroetting met kwaden droesstof te zijn ontstaan, welk vermoeden ook nog voor zijn dood als gegrond bevonden werd. üit naauwkeurige navorschingen bleek namelijk, dat hij niet alleen met kwaaddroesige paarden had omge-gaan, maar ook dat een met hem in denzelfden dienst werkzame knecht, eerst kortelings, ten gevolge van infectie door hetzelfde dier, geslorven was.
(Een geval van kwaden droes besmetting dat in genezing eindigdc, deelt Curtis ') niede:
Een student aan de vce-artsenijschool te Loyulen, had zicli in Januarij 1840 gewond aan den #9632;wijsvinjjer van de regier hand, hij jjelegenheid dat hij aan een aan den kwaden droes jjestorven paard ontleedkundijj wcrkzaam was. Hij zoog de wond ii!t en wendde een hijtmiddcl aan, waarop zij genas. Ongevecr 9 dagen later vormde zieh aan dezelfde plaats een absces dat hij niet wilde laten openen; de ettcr werd geahsorbeerd en de vinger herstclde. Later ver-toonden zieh aan beide de dijen onderscheidene ontstokene blaren van 2—3 duimen grooltc, die bij bet begin van het gaan vecl pijn veroorzaakten, welke laatste evenwei spoedig verdween. Daarbij was hoofdpijn, dorst, doeh nog redelijke eetlust, aanwezig. Na cene geneeskundige behandcling van 8 dagen was de zieke genezen en de ontstokene plaatsen verdwenen. — Het was slcchts een der ligtere gevallen van besmetting. Percival hield het voor indentiscli met den beginnenden worin bij het paqrd.)
Graham '-) nam de kwaden droes-ziekte bij een 19 jarigen voerman waar, bij wien zij met opzwelling van d3n wijsvinger van de regter hand begon, waarvan de zachte deelen gangrenous afstierven, doeh waarop later weder eene gezoude wondvlakte verscheen. Desnicltemin kwamen er seeundaire verschijnselen te voorschijn, welke met neiging tot 'beving begonnen, waarop koorts, pijnen in de spina tibiae, waar-aan een klein omschreven, bij aanraking pijnlijk , gezwel aanwezig was, volgden. De watervaten in de nabijheid van de knie werden rood, hard en ziglbaar, zwelling vertoonde zieh over het gehcele lig-chaam, vooral echter aan de linker zijde, gepaard met het uitbreken van pulsten, waarop de dood volgde, zonder dat zelfs een oogenblik de zin-luigelijke verrigtingen gestoord waren geweest. Bij nader onderzoek bleek, dat hij met een kwaaddroesig paard had oragegaan.
Uit de Nederlanden gaf ons de Hoogl. Dr. A. Nosian 3) berigt van twee hiertoe behoorende gevallen, waarbij deze ziekte ten gevolge eener verwonding bij de sectio cadaveris van kwaaddroesige paarden, ontstond.
|
||
|
||
') The Veterinarian. Mci 1840. — Herisg, Repertoriitm. ler Jahrg. S. 326.— GüRLT und Hertwig, Magazin. VII Jahrg. S. 112.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
*) Edinb. Monthly jonrii. Juni 1841. — Med. chir. Review. Juli. 1841. p. 279. 3) Vee-arlscnijkundig Magazijn. Gron. 1830. 21= dl. 2e stuk, bladz. 287—316.
|
||
|
||
|
||
16nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KWADE DROES.
Uil Beigte berigt Tnus ') de volgende waarneining:
Een 22jarigc conductcur bij de arlillcric, vcrkreeg, tcrwijl hij eene wond aan den kleinen vinger van den regier hand had, en kwaaddroesige cn aan den worm lijdendc paarden behandelde, de ziektc. Vermoeidheid, beklcmming op de borst, met pijnlijk hoesten , bcklemdheid en taaije iluimcn, koorts, hoofdpijn en pijnen in de onderste ledematen, geelaclitig beslagen tong, hevige dorst waren de ccrslc verschijnselen, waarbij zieh in bet later verloop voegden- erijsipelateuse zwelling des aangezigls, puisten op den neus en in bet aangezigt, delirium, vermeerderdc uithotting van puisten aan den hals en op de borst, gezwelien op den rug van den hand, op de armen en op de beenen , uilvloeijing van eene geelachtige vloeistof uit den neus; en ojider het heviger worden dezer verschijnselen stlerf de zieke.
Eindelijk werd ook nog uit Amerika door Wiggins 2) de waarneining van een geval ran kwadendroes bij den mensch medegedeeld, waarbij een knaap, ten gevolge van de verzorging van levende en het afvillen van doode kwaaddroesige paarden, door deze ziekte werd aangedaan.
Het is waarschijnlijk dat wij spoedig ook uit jiziS hiertoe behoorende waarnemingen zullen ontvangen , daar, volgensMicPHERSos's 3) berigt, in Oost-Indie sedert eenige jaren de kwade droes en de worm onder de Militaire paarden, vooral in den regentijd , veelvaldig voorkoraen.
|
||
|
||
|
||
|
||
Nieltegenslaande de vele hier voor medegedeelde waarnemingen van ge-loolwaardige mannen, werd deze zaak, vooral in üuttschland en Franhrijk niel alleen van vele zijden in twijfel getrokken, maar zelfs geheel geloo-chend. Halibach 4) Krüger-Haksek 5) Veitq e)en anderen waren het vooral in Duitschlanden de Vee-artsenijkundigen Parent-Ducbateiet 7),Delafohd 8),
|
||
|
||
') Arch, de la Med. Beige. Mai 1841. p. 65.
laquo;) The Amer. joum. of the Med. 1837. — Gar. Med. 1838. ndeg;. 50. — Fboriep's neue Not. Bd. V. ndeg;. 92. S. G2.
gt;) The Veterinarian, bij Yodatt, Dick etc. London. 1841. Juli — dec. (He-niKG, Repertorium der Thierheilk. 8laquo;' Jahrg. 1842. S. CG.)
•) Rust's Magazin. Bd. Xl. S. 509.
5) Journal der Chirurgie und Augenheilkunde von v. GRafE und V. WaIIBER. Bd. 23. II. 1. 1835. — Prewtsische mediz. Vereinszeitung, 1837. nraquo;. 18.
•) Handbuch der Veterinärkunde. 3quot; Aufl. fVien. 1831. Bd. II. S. 553. (ibid. 4o Aufl. Wien. 1842. 2ier Bd. 2c Abth. S. 226.)
•) Gazette medicale. Dec. 1832. Tora. III. nraquo;. 118.
quot;) De gronden waarop zijn gevoelcn rust zijn te vinden in zijn Handb. der Veterinär-Saniiäts polizei, aus den Franz. von W. Diitweuer. 1839. artikel Rotz en Wdrm.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
raquo;
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;17
Bartii£leiiiij ') en anderen in Frankrijk, aau welke laaisle uuk Ma-
|
||
|
||
#9632;1 De vee-artsenijschool te Lijon houdt den chronischen zoowcl als den aeuten kwaden droes, voor het paard hesmettelijk, tcrwijl die te Alfort alleen de bc-smettclijkheid van den aeuten kwaden droes aanneerat. De Duitsche en Enjjel-sche Vee-artsenijkundigen omhelzen over het alfjemeen het eerste gevoclen. De eersljjenoemde school gelooft wel, dat de kwade droes voor den mensch nadcelig is, doch zij sielt, dat deze ziekte, door besmcltinjj, bij hera nietden eijjenlijken kwaden droes doet ontstaan, maar alleen phlebitis, en als ecu gevoljj daarvan ctter-infectic.
Om litt wczen van den kwaden droes te onderzoeken, slelde men de volgende proeven in het werk. Eene kleine hoeveelheid etter, genomen uit eene wond van een niet aan den kwaden droes lijdend paard, werd met water verdund, door een dock gezijo-d en bij onderscheidene paarden in de äderen gespoten. Ecnigc derzeive kregen in de eerste dagen eene hevige koorts, die tot den 7—8 dag aanhield. Op den ISJ0quot; dag waren alle ziokteteekenen verdwenen. Bij de sectie vond men in de longcn en in de mill talrijke abscessen, die, door verdikking van het weefsel, elk op zieh zelvo stonden.
Andere paarden daarentegen vertoonden den 3—5 dag hevige koorts, tcrwijl zieh al de teekenen van den acnlen kwaden droes ontwikkelden, waaraan zij tusschen den 10—20 dag stierven. Met de stof die bij deze paarden nit den neus vlocide, werden andere paarden ingeent en daardoor evenzoo de acute kwade droes voortgebragt, en derhalve de identiteit dezer ziekten bewezen. — Bij een paard had de injeetie van den elter een belangrijk absecs aan een voorbecn teil gevolge. — Bij de seclie vond men ook abscessen in de longen , doch de neiishollen waren normaal. Hctzelfde gevolg als bij de paarden, had ook de etler-injeetie bij een bond. {Recueil elc. 1840 p. 338) — Is dus de kwade droes slcehls een der vcelvuldige vormen waaronder de etter infeetie [diathesis puni-lenta) zieh voordoet ? efi die dus ook op eene andere wijze, bijv. door absorptie van etter kan ontstaan ? — kan zieh ook niet bij den mensch eene zoodanige ctterkoorls van zelve onlwikkelen, zoo dat de bij hem in den laatsten tijd waar-genomene acute kwade droes niet noodwendig door besmetting van kwaaddroe-sige paarden behoeft te zijn voortgebragt ? Dit gevoelen, door velen omhelsd, wordt door de beste en nieuwste waarneniingea niet bevestigd. — LEBliNC [Recherches experimentales et comparatives sur les effets de Vinoculation, nlaquo; chetal et ä l'ane, du pns et du mucus morreux et d'ltumeurs 7norbides (Tautrc nature. Paris 1339) zag door hot incnlcn van kwaden droes- en wormetler bij gezondc dieren, den kwaden droes en den worm ontstaan ; doch deze ontwikkelden zieh niet na de inenling van eller of andere vloeistoffen, genomen van paarden of mi.nsclicn die niet door den worm of den kwaden droes waren aangedaan.
Men heeft het kwaden droes contagiiim gednreude meer dan tweejaren voort-geplant en bevonden, dat het bij de zevendc generatie nog even wcrkzaam was als bij de eerste vorming van hetzelve. — De door de lucht uilgcdroogdc stof uit den neus van een kwaaddrocslg paard, had na 6 wcken nog het be-smettend vermögen, en bragt, in water opgelost en ingeent, den aeuten worin voort. — De elter nit de inctastatische abscessen in de longen, bleek hij de inenting evenzoo aanstckondc te zijn. =#9632;— Blocd van kwaaddroosige paarden,
2
|
||
|
||
r^
|
quot;#9632;
|
*#9632;
|
q
|
|||
|
||||||
18
|
KWADE ÜROES.
|
|||||
|
||||||
gekdie ') zieh aanslool, die dit scepticisinus huldigden -). Hai.lbach is van de niat-bcsraetlelijkheid van den kwaden drocs bij levende dieren zoo zeer overluigd, dat hij aanbood, zieh met kwaden droes-elter te lalen inenten. Magendie ging in zijne twijfelzucht zoo vcrre, dat hij reglstreeks de mogelijkheid aannam, dat bij de in den stal wonende en dezelfde lucht als de paarden inadeiuende menschen, op welke alzoo dezelfde uilweudige invloeden inwerken, de kwade droes ook primair zou kunnen ontstaan. Doch als wij van den anderen kant bedenken, dat deze ziekte nog nooit bij vrouvren of kinderen, niaar enkel en alleen bij mannen, wier beroepsbczigheden hen in aanraking met paarden bragten, en wel met aan den droes lijdende paarden, is waargenomen: en daarbij tevens bedenken , dat volgens het tot heden waargenomene, nog geen slalknecht door den kwaden droes is aangedaan, zonder dat een zijner paarden deze ziekte te voren gehad had; wanneer wij ei^delijk nog in overweging nemen , dat men van een Vee-arts die niet in den stal slaapt, maar deze slcchts bij gelegenheid bezoekt, bij wien desniettemin de kwaden droes gedureude de behan-deling van kwaaddroesige paarden zieh openbaart, en nog veel minder van menschen die deze ziekte gedurende de behandeling van door den kwaden droes besmette menschen, verkregen, zoo als hot hier-boven gemelde in het Hospitaal Necker waargenomen gcval bewijst, (waartoe men nog de waarneming van Ferad 3) kan brengen, volgens welke de ziekte van den vader op den zoon overging, stellig niet kan zeggen, dat zij aan dezelfde ziekmakende invloeden onderworpen geweest zijn als de kwaaddroesige paarden, dan vervalt het door Magendie geopperde gevoelen van zelf. — Volgens de tot hierfoe vermelde waarnemingen, is dus als eene onwedersprekelijke daadzaak aantenemen, dat de kwade droes der eenhoevige dieren zieh op den mensch laat overdragen, en naardien hiervan in den laatslen tijd de eene waarneming in dit opzigt de andere heeft opgevolgd, möge IIalleacu zieh nog wel eens bedenken, voör dat hij zieh met kwaden droes-etter laat inenten.
|
||||||
|
||||||
in de adcrcn van een gezond paard gespotcn, had reeds na verlopp van 3— 5 dagen den kwaden drocs ten gevolge. {Recueil de med. Vet. 1842. — Hering, Reperl. Sor Jahrg. S. 345.) In hetzelfdc Recueil voor 1843 wordt bcrijft, dat de smetstof na de 8—9 generatie haar besmcttend vermögen nog bczit, en dat de stof nit den ncus van ccn kwaaddrocsig paard vloeijcnde, gemengd met chloornatrium, na vcrloop van zeven uren nog besmetting veroorzaakte. H.
') Fboriep's Neue Not. 1840. Bd. XIII. nraquo;. 276. S. 183.
*) Ook Hauke {Handh. über die besondere Krankheits-Erkenntniss und llei-lungslehre der sporad. u seuchenarl. Krankh. d. nutzbaren Ilausthieren. Wien. 1844. S. 301 en 313.) Iwijfclt ten sterkstc aan het aanslekcnd vermögen van den kwaden drocs voor den raensch.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
raquo;) Gazette Medicale. 1838. p. 674.
|
||||||
|
||||||
|
|||
.
|
KW ADE MOES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1laquo;
Uit de tot heilen, door geneesheeren in verschillende landen gedane waarnemingen en mededeelingen, blijkt onlwijfelbaar, dat het kwaden droes contagium op tweeerlei wijze ingang iu het Organismus van den mensch kan verkrijgen, namelijk door plaatselijke overdraging — Inoculatio — of door algeineene overdraging — Infectio. — Onder de hier voor opgenoemde, door Uertwig waargenomene zeven gevallen, waren twee door infectie en vijf door inoculatie onistaan. Bij de door Alexander medegedeelde twee gevallen, liet zieh geene plaatselijke overdraging aanwijzcn; bij de drie gevallen door Wolff medegedeeld, was insgelijks volstrekt geene plaatselijke overdraging aan te wijzen enz. enz. •). De inoculatie word door wonden in de buid, door het uit-snuiven van kwaden droes-elter op het ;iangezigt en op andere, met eene fijne opperhuid bedekte, deelen tot stand gebragt. — Tegen het aan-nemen van deze laatste wijze van mededeeling, zullen minder tegen-werpingen gemaakt können worden, dan legen die dour infectie, welke door de lucht tot stand komt; dit laatste schijnt evenwel met de vaste natuur van het kwaden droes-contagium in directo tegenspraak te staan, doch moet ons te minder verwonderen, wanneer wij dit met de mededeeling van andere vaste contagia vergelijken, zoo bijv. het pok-contagium •, dat evenzoo op beiderlei wijzen op eenen zekeren af-stand besmetting kan veroorzaken; Ja zelfs de tering schijnt, hoewel niet besmettelijk, eenmaal op eene zekere hoogte gekomen, door effluvien eenen nadeeligen invloed op de ademhalingswerktuigen van gezonde menschen te kunnen uitoefenen. Het verspreidingsverraogen {diffusi-biliteii) der smetstoffen, Staat over het algemeen in een naauw verband met den duur der ziekte, den graad barer hevigheid en de Organen die de besmette afscheidingen tot stand breiigen, zoodat het, onder deze verhoudingen, bijna niet in twijfel kan getrokken worden, dat de zoo scherpe kwaden droes-stof, die in den hoogsten graad der ziekte in de neusholten wordt afgescheiden, en door de warme uitgeaderade lucht steeds omgeven wordt, aan deze laatste eenen eigenaardigen renk, en daarmede te gelijk ook een aan haar eigendommelijk aanstekend of besmettend beginsel kan mcdedeelen. Voor deze beschouwing pleiten ook de door F. Rossi *) in het werk gestelde proeven, die hij,
|
||
|
|||
') PERCIVAL is van gevoclcn, dat de kwaden droes- en worra-smetstof alleen door onmiddeiijke overdraging op de huid of in cene wond, aan den mensch kan worden medegedeeld. — Hij ontkent, dat de besmetting door de uitwaseming der zieke paarden, of in het algemeen door infeclie, zoo als vele Fransche jjeneesheeren aannemen, kan plaals hebhen. [The Veterinarian. Junij 1840. — Gcrlt n. Hertwic, Magazin. Jahrg. VII. S. 113.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
*) Annali universali di medicina. Mai. 1838. — [Analisi della Materia purulenla provenienta della cavita nasali di cavalli affecti da morva con esperienze di questa inalaUia nei cani. Toreno. 1838. 4deg;.)
2'
|
|||
|
|||
#9632;
|
||
|
||
2(nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
overtuigd van de imponderabiliteit van het kwaden dioes-conlagium, met de galvanische kolom verrigtle, waarbij zieh een zoo stinkende en onverdragelijke reuk verspreidde, dat het zeih in de nahijge-legene huizen kon worden waargenomen, en dat Rossi bedwelnid word , en eindelijk op den grond viel. Niet minder kunnen ook de, in den laatsten tijd, door B. Lasgenbeck. ') met den kwaden droes-etter in het werk gestelde microscopische onderzoekingen, voor het door ons hier voor omhelsde gevoelen gelden. — I-AMiK^uKCK on,t-tlekte naraelijk in de uit den neus gevloeide stof van een kwaad-droesig paard, behalve etterbollen en fragmenten afgestooten epithelium van verschillende grootte, door een helderen mucus orageven, ook waterheldere thallus van een draadzwam (Fädeiipilze) en lalrijke hoopjes van rozenkransvormig aan elkander gelegene , roestbiuin ge-kleurde sporae van twee malen grooter doorsnede dan de etterbolletjes. — Gewooiilijk vond Larobsbeck deze sporae in groole hoopjes in den vonn van Torula, aan elkander geregen. — Deze hoopjes van sporae zijn reeds met het blootc oog zigtbaar als bruinachlige inassa's, en veroorzaken, fijner verdeeld, de licht bruinachtige kleur van het se-cretuni. — De sporae bezitlen een ledcrachtig cpilhelium, dat, als donkere uitwendige gienslijn der sporen-kogeltjes eikenbaar, bij ster-kere drukking openspringt en eene roest-bruin gekleurde stof uitstort, waarvan de zeer kleine, dikwijls ketlingsgewijs aan elkander gevoegde stof-moleculen eene levendige moleculairbcweging vertoonden. Wan-neer zieh de resullaten dezer onderzoeking bevesligen, dan heefl liet be-smettingsproces van den kwaden droes, zoowel die door inoculalie als door iufectie untstaan, van deze ontdekking de wezenlijkste vorderingen te verwachten, en wij kunnen daarom niel nalateu, IiAriGEscECK zelven zoo wel als andere waarnemers, die geschiklheid en gelegenheid tot dergelijke onderzoekingen hebben, tot herhaling derzelve bier openlijk uittenoodigen. — Eindelijk ondersleunt ook de omstandig-heid, dat, volgens Simos's :') nieuwe onderzoekingen, het blord bij kwaaddroesige paarden eene verandering in zijne raenging bezit, ons gevoelen.
|
||
|
||
•) Froriip's Neue Notiz. 1841. Bd. XX. nquot;. 4. S. 58. — SCBHlOT's Jahrb. Bd. 33. S. 317. 1842.
•) Handbuch der Angcwandlea mediz. c/tcmie. Bel. I. S. 85.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
21
WORM ).
De worm heeft mel den kwaden droes uenen en dezeliuen oorsprong, is slechls eeu bijzondere vorm van den kwaden droes, ja is, ora zoo te 'isggeu, in eene zekere mate slechts een algemeen gevürmde kwade droes, 100 als reeds daaruit bewezen wordt, dat door inentin-
|
||
|
||
•) Hoewcl door de oudere vec-artsen mecrmalen was opgcmcrkt, dat de worm, wat den aard en den dunr betreft aanmerkclijk verschilt, en dan ecns een Zeer snel, dan wederom een zeer lanjpiaain beloop heeft, komt echter aan DiLAtoxo, Bandh. der reter. Sanit. polizei. Aus d. Franz, v. Dittweuer. 1838. S. 382 en verv.) de cor toe, het ecrst den worm in den chronischen en den acuten te hebben verdceld, en met naauwkcurlghcid het ondcrscheid dcrzelve to hebben vastge-steld. — Hij wil dat allcen de acute, niet de chronische worm voor het paard besmettehjk is. — Kven als van den kwaden droes, ontkent hij ook de besmet-telijkheid van den worm voor den mensch. — Hij zogt, dat de ziekteteekenen en de organische veraiideringen bij den acuten worm van den mensch waargenomen, moeten beschouwd worden, als de gevolgen van cenc in het Organismus opgeno-inene bedorvene of giftige stof; en niet a!s het uitvloeisel van een vlugtig of vast contagium van aan den kwaden droes of aan den worm lijdende paarden, zijn aan te merken.
De Vee-artscnijkundlgen denken over bet al of niet voorkomen van den worm bij het mndvee gcenszins censtemmig. — Het is dan ook nog slechts sedert weinlge jarcn, dat eenige vcc-arlsen deze ziekte bij het rund willen hebben waargenomen. In de Correspondance sur les animaux (lomestigues, pour jierfecti-onner les moyeits de les choisir, de les employer etc. 1810, par FüOMAGE DE Fedgre wordt, voor zoo vcrre mij bekend is bet eersle, gczcgd, dat deze ziektc zieh duidclijk voordoet bij Irck-osscn en koeijen, en bij die wclke aan do oevcrs dor rivieren gehenden worden. De vee-arts Neboüt zegt, dat deze ziekte bij de osson even als bij Let paard de onderhuids-aderen in baren loop volgt, en bij deze dieren het meeslc aan de ledemalen voorkomt. SORllLON {Recueil de medecine vet. 1829) zag deze ziekte op verschillende plaatsen des ligehaams: lerwijl Maulet. [Recueil de Me'd, vet. 1837) die de ziekte Arboulets noemt, dczelvc in al de bij het paard voorkoincnde vormen waarnam cn ultvoerig be-schrijft. — Ook JIodris (Recueil etc. 1837) wil dezelve onderscheidene malen bij het rund hebben waargenomen. — Men heeft de ziekte, zoo als uit de be-scbrijving blljkt, hij het rund slechts onder den chronischen vorm waargenomen.— Zij schijnt, volgens de vcrklaring dezer scbrijvers, bare zitplaats in het water-vaat-stelsel tc hebben. Men gelooft niet dat dczelvc bcsmetlelijk is. MOCRIS, SofilllOK cn Maulet ontkennen de besmettclijkheid derzelve. Zij hebben gezien, dat aan deze ziektc lijdende ossen met andere arbeidden, en op ecu' slal stonden, zonder dat bcsmettlng volgde. Modris heeft den wonn-etter bij twee koeijen , na het haar afgoschoren te hebben, op de huid gebragt en zelfs deze slof, bij cen' os, in cenc kleine buidwond gebragt, zonder dat daardoor deze ziekte ont-stond. — Deze inentingen werden bij eene merric, ecu sehaap cn twee honden herhaald, doch zonder eenig gevolg (Recueil de med. veil. Tom. VI. p. 671 —
|
||
|
||
|
|||
22
|
WORM.
|
||
|
|||
gen inet de kwaden droes-smetstof, de worm — en met wormslof — kwade droes, voortgebragt wordt. Hieruit volgt dan ook, dat de worm, even zoo wel als de kwade droes, voor den inensch besraetlelijk is, daar aan beide de vormen eene en dezelfde wezenlijke oorzaak ten
|
|||
|
|||
Tom. XIV. p. 57 cn 113. Vcrjjel. Hdrtrel d'Aibovai, Dictionnaire de med. de chir. et dhygiene Vet. Tom. I. Bruxelles 1838. art. Farcin.)
Ook de IIüojjI. IIerikc [Specielle patfwl. u. Iherapie, u. s. w. 1842. S. 94) beschrijft dcze zickte als bij hct rundvee voorkomende.
YotTATT, de sclirijver van het werk: Das Rindvieh, seine zucht, behandlung u. s. w. aus d. Engl. von E. Hering. 1838. S. 352, zcgt, dat hij bij hct rund Wel eene ziekte heeft waarjjenomen die op den worm van het paard gelijkt, doch hij gelooft niet, dat deze met de laatste identisch is, maar hij houdt. die voor töevallige opzwellinjj en verharding der lijmphatische klieren, zoo als die ook wel bij andere ziekten voorkomen.
ViTEl [llandb. der Thierarznh Aus d. Franz. von A. W. Pesiei. 1829. S. 58) zegt allecn , dat raen dczclve somwijlen bij het rund heeft waargenomen.
De oudere schrijvers zijn allen van gcvoelen, dat de worm allcen aan hct paardengeslacht eigen is. Velen, en daaronder de beroemdste vee-artsen van lateren tijd, ontkennen hct bestaan dezer zickte bij het rund. Rijchher , [Uip-piatrik u. s. w. 1843. 2er Bd. S. 261) die voor den bekwaamstcn rundvee-arts wordt gehouden, zegt kort af laquo; dat hij bij geen ander dicr dan het paard den worm kent. raquo; — IIaijne, [Handb. über die besondere Krankh.-erkentniss u. Ilei-lungslehre der spornd u. seuchenart. Krankh. der Nützb. Hausthiere. Wien 1844 S. 709) zegt, dat hoewel ook bij andere dicren dan het paard ziekelijke aan-doeningen van het lijmphastclsel voorkomen, die ziekten echter bij geene andere diersoort eene zoodanige laquo;Ausbildungraquo; vcrkrijgcn. — KÖRBER, {Specielle Path, u. Ther. der Hamthiere. 1er Bd. 1839. S. 261) zegt, dat het paardengeslacht allecn aan den worin onderhevig is, en dat de zickte van het rund door SORILION worm genoemd, daarvan wezenlijk onderscheiden is.
De zickte door Uouatt (zie hier voor) beschreven, heb ook ik meermalen bij het rundvee gezien. In streken waar de runderen minder zindelijk worden gehouden, of waar men dczclve, om den mest te vermeerderen, langdurig op den stal laat staan, komt zij het meeste voor. In de omstreken van 's Bosch (vooral te Dongen) heb ik haar cenige kecren opgemerkt, doch allcen aan de becnen. De landlicdcn noemen het gebrek a knobbels aan de beenen. raquo; In de meeste ge-vallen komen zij slechts aan cen been voor, — bij voorkeur aan de achterbee-nen. — De knobbels die niet in verzwering overgaan, blijvcn maanden ja zelfs jaren bestaan, mccstal zonder dat bet dier daardoor kreupel gaat, of eenigen hinder heeft. — Dezulke die in verzwering overgaan, lalen mccstal eene meer-derc of mindere verharding over, die aan het likteeken van de huid vast zit en bijna nooit verdwijnt. — Ofschoon er mccstal onderscheidene knobbels te gelijk aanwezig zijn, staan zij evenwel niet altijd door strengen met elkander in verbin-ding. — De meeste dezer builcr. zijn zeer hard en zitten aan de huid vast. — Zij worden te harder naar mate zij langer aanwezig zijn geweest. — Dcwijl de beesten door dcze ziekte niet lijden of in groei enz. verminderen, zocken de landlieden daartegen meestal geene geneeskundige hulp, ook zelfs dan niet,
|
|||
|
|||
m
|
||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 23
gronde Kgt. Rauer ') voert .19 gevallen van de wormziekte bij den mensch aan, waarvan 12 aan den aculen en 7 aan den chronischen worm leden, waarvan een gedeelte met kwaaddroesige, een ander gedeelte met aan den worm lijdende, en anderen wederom met aan den kwaden droes en den worm te gelijk lijdende paarden te doen hadden gehad. In vier gevallen werd de ziekte kenbaar ingeent, in de overige gevallen is de wijze van overdraging niet opgegeven of uiet bekend. Hardwicds 1) deelt een geval mede van eenen 42 jarigen slalknecht, die twee met wormbuilen aangedane paarden te verzorgeu had, en die daarom werden gedood. Ten gevolge daarvan ontwikkelden zieh bij hem heete, pijnlijke gezwellen aan armen en beenen, vooral aan de inwendige vlakte van de dij, die opvolgend in abscessen overgingen en den dood veroorzaakten. Gras 3) voert het geval aan van een vee-arts, d;e, bij het openen en onderzoeken van een wormabsces bij een paard, in den wijsvingcr van die hand pijnen en fungeuse uitwassen ver-kreeg, waarop zieh spoedig pijnlijke knobbels aan de inwendige zijde van den arm ontwikkelden, die in abscessen overgingen enz., en die na verloop van 15 maanden, niettegenstaande de pogingen van be-roemde geneesheeren, nog niet geheeld waren. Güiet *) deelt evenzoo eene hiertoe behoorende waarneming mede, waarbij de wormziekte in den acuten kwaden droes overging en met den dood eindigde. Eenige soortgelijke waarnemingen hebben wij reeds bij den kwaden droes medegedeeld, bij welke de laalstgenoemde ziekte de hooidzickte uit-maakte.— Bavaddc 5) maakte de volgende hiertoe behoorende waarneming.
B. Gsos, een 29 jaren oude paardenknecht van lymphatische conslitutie en middclbarc grootte, leed sedcrt 5 maanden aan verscheidene aancloeningen, ten gevolge waarvan hem de regier wijsvinlt;jer geamputeerd moest worden, terwijl
|
||
|
||
wanneer de builen zijn opengebroken en suppureren, welk laatste van zelf, na cenigen tijd, ophoudt. — In enkelc gevallen meen ik een günstig gevolg bespeurd te hebben van de aanwending van ungt. hydrarg. met jodium, alsmedc van het rein houden der beenen en van den stal. De ziekte heeft overigens, op het eerste gezigt, cene verfassende overeenkomst met den worm aan de beenen van het paard. — Daar het evenwel slcehts eene plaatselijke ziekte schijnt te zijn; — de ziekte jaren lang, zonder nadcel voor de gezondheid, aanwezig blijft; — niet besmettelijk is, daar de dieren steeds onder andere, gezonden, geplaatst waren, zonder dat deze er door werden aangedaan; alsmede omdat nog niet duidelijk is gebleken, dat het eene ziekte van het sijstcma lijmphaticum is, enz. schijnt zi-j wel degelijk van den worm van bet paard onderscheiden te zijn. H.
') In zijne vrocger aangehaalde verhandeling.
•) t. a. p.
3) Rerue medicale Frangaise et etrangere. Jan. 1837. p. 80.
•) Revue medicale de Paris. Nov. 1840. — Schmidt's Jabrb. Bd. XXXI. S. 157.
raquo;) Bulletin de Vacad. royale de med. Tom. VII. p. 338.
|
||
|
||
^^
|
||||
|
||||
24
|
WORM.
|
|||
|
||||
er ook ccnc trannfistcl ontstond. — Daarna krceg bij twee gezwellen op hct voorhoofd, waarvan liet ccne in verzwcrinj overjinj, opzwelliiijj der voelge-wnchten met ulceralicn, en {froote vermagerinjf. — Dczo verschillcnde vcrschijn-selcn werden in het begin voor scrophulosis aangezien, tot dat ecnigc dagen later Biiuiiu, in wiens zickeiuaal dit geval voorviel, dezelve als Symptomen van den chronischen worm onderkende en den overgang in den kwaden droes voorspelde, hctgecn ook werkclijk gesciiieddc en met den dood eindigde, onder zoo-danige verscliijnselcn als hicrvoor bij den kwaden droes wijdloopiger zijn opgenoemd.
Veel gelijkheid met dit geval heett de waarneming, die Beiurd ') aan de Koninglijke Akademie der Geneeskunde bekend niaakle, en wel zoodanig, dat, wanneer de daarin opgenoemde veranderingen melden tijd overeenkwamen, men zou gelooven dal in beide waarnemingen een en hctzelfde geval beschreven werd. Ook hier ging de chronische worm in den acuten kwaden droes over en eindigde met den dood.
(De volgende waarneming verhaalt J. J. Deville: 2)
Een gezonde krachligc 42jarige kuiper, belast met de oppassing van een kwaaddroesig paard, wondde zieh op den 2'= Sept. 1837 met ecu' spitsen stroohalm in den regter middelsten vinger, verwaarloosde dit wondje gedurende drie dagen, en bleef steeds het paard verbinden; doch toen, daar zieh aan dien vinger eene kleine, met pijn en roodbcid gepaarde, zwelling voordeed, riep bij de bebandeling in van Dr. A. TniERnr. Van toen tot aan het einde van Jiovembcr van dat jaar, verloonden zieh opvolgcnd ondcrscheidcnc abscessen aan den voorarm en den bovenarm , van gelijken aard als dat aan den vinger, en met koortsverschijnselen gepaard. Eene plaatselijke verweekende bebandeling deed ze in verettcring en opvolgende genezing ovcrgaan, bebalvc twee gezwellen aan den bovenarm, die zeer hardnekkig aan alle verweekende middelen weer-stand boden. Toen op dezen tijd dc lijdcr onder bebandeling van Amdssat , aan wien de ware oorzaak der ziektc onbekend was, kwam, wendde deze eene anti-scorbutisebe bebandeling met gepaste plaatselijke middelen aan. De etterende abscessen werden nu gecicatriseerd, en de twee bardnekkige aan den opperarm verdwenen plolseling, terwijl zieh een metastatisch gezwel vertoonde aan dc bnitcnzijde van het midden der regier dij, onder vrij hevige koortsverschijnselen, welk gezwel even moeijclijk in vercttering tc brengen was. Op den 12' Fchruarij 1838, toen de lijdcr onder bebandeling van D. kwam, werd de oorzaak, de besmetting door kwaden droes van het paard, herkend, doch zonder dat zulks invloed bad op de bebandeling, die op dezelfde wijze als vroeger werd voort-gezet. Door een vesicatorium werd het gezwel op de dij eindclijk, op den 31 Maart, tot iluctuatie gcbragt, gcopend, en eene rijkclijke hoeveelheid dik, klonterig en livide gekleurd bloed entlast, en het bleek nu, dat het gezwel in de diepte, onder de aponeurosis, gezeteld was geweest. Door Amussit, Paijen en Breschet, die mede ter bulp geroepen waren, werd de ziekte nu ook voor worm herkend, en de ruime opening der abscessen, die zieh opvolgend aan de becnen en dijen vormden, bencvens uitwendige aanwending van hydriodas potassae
|
||||
|
||||
') Ibidem. Tom. IV. p. 182. ') Revue Medic. Avril. 1841.
|
Schmidt's Juhrh. Bd. 33. S. 316.
|
|||
|
||||
mmraquo;
|
||||
wmm
|
||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 25
in solutione beproefd; docli zondcr voldoend {jcvoljj. Telkcns verloonden zieh weder nieuwe abscessen aan de onderste extreiniteilen en ten laatsle een ondcr de regter artieulatio cubito-liumcralis. Daarbij verschijnselen van uitputting der krachten, oedema en opvolgcnd ganjreen op Jiet voorhoofd, den neus en de wangen, blijken van ontmenjjiijj des bloeds, uitvloeijing van cenc taaije geei_ achlige, stinkende stof uit den neus; op de dijen co de borst blüauwachtige puisten met cene eveneens gckleurde areola onigeven, en daarbij al die verschijnselen , welke aanduidden dat de ziektc acuut geworden was, aun welke de lijdei ten laatsle stierf op den G Sept. 1838. — Bij de lijkopening vond men bet voorkomen der huid en der zweren zoodanig, als reeds bij het leven was opgemerkt, behalve dat de penis en het pracputium gcdeeltelijk in verster-ving waren overgegaan; doch atleen verdient te worden aangernerkt, dat uit het onderzoek van de gangreneuse plckken op het gelaat Week, dat cr geen naar gangrcen hestaan had, doch cnkcl cxtravasaat van bloed, als gevolg van on-gestie of ontsteking en verettering, hetgeen daarom opmerkelijk is, omdat iiij alle lijkopeningen van gangreneuse plekken op bet ligebaam gesproken wordl. Voorts vond men op ouderscheidene plaatsen erosie der schedclbeenderen, op somrnige plaatsen met verlies van de zelfstandigheid in de geheele diktc van het been, overeenkomende met dc erosie, die sonis in de schedelbeeuderen van aan kwaden droes gestorvene paarden zieh voordoet. Hierbij dient vermeid te worden, dat de lijder nooit syphilitisch geweest was. Voorts versehillende ontaardingen aan dc hersenvliezen, tcrwijl de hersenen nicer koflijkleurig dan graauw gckleurd waren. Op het siijmvlies van de neusholten etterachtige stof, ccchymosis en puisten, gelijkende op die van de huid, doch kleiner. In de longen waren vooral kleine, harde, met etter gevnlde ligchaampjes opmerkelijk, dc bron-chiae nict abnormaal. De milt volumineus en week; de overigc organen leverden niets opmerkelijks. het watervaat-stelsel werd niet onderzocht. — Uit nnauwkeurig onderzoek en geregtelijke verklaring bleek, dat het paard, hetwelk de lijder vroeger verzorgde, aan den chronischen tuberculeuzcn kwaden droes leed. — Dit geval is vooral daarom van belang, omdat bier de besmetting zoo duidelijk geconstatcerd is).
|
||
|
||
HONDSDOLHEID *).
Zoo als bckend is, neemt men algemeen aan , dat de dolheid zieh spun-taan slechts Lij het hondengeslacht oulwikkelt: namelijk bij den bond, den wolf en den vos. — Bij de pianietende dieren onlwikkelt de ziekte zieh niet spontaan 2). Onderscheideiie schrijvers willen dat deceive zieh ook oorspronkeiijk bij de kalten voordoet, en reeds Gaelics Aijreuancs 3) spreekl van spontaan onlwikkelde walervrees bij luipaarden. Moiiuagm
|
||
|
||
') RITTER in HdJ-eiakd's Journal. 1841. St. IV. Oct. S. 28. :) Bekend is het dat A'oitaire hnemoires de Pacad. royale de medec. 1777 et 1778. p. 542.) van gevoelen was, dat dc herkaauwende dieren nooit dol werden. H. raquo;) De morhis aculis. libr. III. cap. 15. edit. AlMEIOTEEN. p. 229.
|
||
|
||
1^^^^^^™*PH
|
||
|
||
26nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
zegl, dat sich liij geene diereu dan bij de hondcn en ook bij de kalten deze ziekle openbaart 1). Ritter ') twijfelt aan de oorspronkelijke onl-wikkeling van deze ziekte bij de kalten.
Ointrent hel besmeltings-vermogen dezer ziekle, door eene soort van iuenling door middel van een beet, zal wel geen twijfel meer be-staan, Jioevvel het eene algeraeeu bekende daadzaak is, dal niet alle gebelenen de ziekte kiijgen, en het is een opmerkelijk verschijnsel dal de mensch veel minder vatbaarheid voor deze ziekle bezit dan alle de overige dieren , waarvan onderscheidene, zeer merkwaardige voorbeelden bestaan. llet gezegde evenwel van Aiustoteles 3), dat al de door een' dollen bond gebetenen zoo wel als deze zelve, verloren gaan aan deze ziekte, doch dat de mensch daardoor niet del wordt en sterft, is blijkbaar valsch.
In vroegeren tijd geloofde men, dat alleen de beademing van een dol dier toereikend was, om besmelting te veroorzaken 4); intusschen ontbreekt het aan stellige waarnemingen die dit gevoelen bevesligen ; ook pleiten de proeven door Hertwig hieromlicnt in hel werk gesteld, geenszins voor dit gevoelen j daar hij gezonde dieren gsdnrende een langen tijd in de atmospheer van aan de dolheid lijdende bragt, zon-der eenig nadeelig gevolg voor de eerste. — Intusschen ontbreekt het niet aan voorbeelden, dat alleen het aankleven van speeksel, of het lekken van een dollen bond aan gevoelige plaatsen van de huid, treurige gevolgen gehad heeft. Zoo verhaalt reeds Gaelics Acreuamis 5) dat eene naaisler, die het kleed van een' door een dollen hond gebeten mensch herstelde en hierbij met hare lippen en landen het-zelve aanraakte, reeds den dag daarna de dolheid verkreeg. Hildands verhaalt eene soortgelijke geschiedenis, en Callisen 6) heeft twee voorbeelden van walervrees beschreven , die alleeen door het lekken van een dollen hond waren te weeg gebragt. Soortgelijke waarnemingen deelen Odheliis 7), Mosrando 8), Grcner 9) en vele anderen medc. Voor het overige behooren deze gevallen meer tot de uitzonderingen.— Deze en andere daadzaken , die men gemakkelijk kan vermeerderen, be-
|
||
|
||
laquo;) De sedibus et cans. morh. corp. hum. epist. LXI. nraquo;. 10. raquo;) In Hofeiawd's Jourlaquo;. 1841. St. iv. S. 31.
3)nbsp; nbsp;llist. animal, libr. VIII. cap. 22.
4)nbsp; nbsp;Dit was, onder anderen, het gevoelen van Hildands. ARETECS cappidox (rfe siynis et caus. morb. acut. cap. 7.) nam zelfs de besmetting door de uilwase-ming aan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
•) t. a. p.
quot;) Collectan. societ. med. Uavniens. Vol. I. obs. 32.
') MüRRAH, Med. prakt. Bibliothek. Bd. III. S. 372.
quot;) Delia cura preterrativa delta rabbia canina. Ancona. 1755.
•) Almanach für Aerzte für dat Jahr 1786. S. 148.
|
||
|
||
laquo;i
|
||
|
|||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 27
wijzen ontegenzeggelijk, dathet contagiuru van de dolheid van een rasten aard is, en zieh alleen duor onmiddellijke aanraking laat mededeelen. Eene andere, zoo wel uit een theoretisch als praktisch oogpunt zeer gewigtige, vraag is: Of de bij de honden zoo duidehjk besmettelyke hoedanigheid der ziekle , ook bij andere dieren blijft bestaan, ivanneer ami, deze de dolheid is medegedeeld? ilizAiin schijnt de eerste geweest te zijn, die stelde, dat grasetende dieren de dolheid niet verder kon-den voortplanten; en de laier aan de vee-ai'lsenijschool te Alfort in het werk gestelde proeven, scheuen deze slelling te bevesligen '); Dupuy verzekert, dat hij bij koeijen en schapen de ziekte niet kon voortbrengen, wanneer hij eene huidwond inwreef met eene spons waarin deze dieren haddcn gebeten, en waarin de kwiji op die wijze was ingewreven, terwijl na eene soortgelijke inenting met de kwijl van een dollen hond, de ziekte wel uilbrak. — (Hetzelfde is opgemerkt door FEUROKNifi, in een geval waarbij zes koeijen, twee paarden , drie ezels en vier rammen door een dollen wolf waren gebeten).
Uit de door den Eoogl. Betti 2) te Florence in het werk gestelde proeven volgt:
1deg;. Dat de schapen en al de herkaauwende dieren, de aan hen door een dollen hond medegedeelde ziekte, niet kunnen voortplanten. 2deg;. Dat het contagium der hondsdolheid, wanneer het van het eene dier op het andere overgaat, zijne besmettelijke eigenschap verliest. 3deg;. Dat evenmin de kwijl als eenige andere vloeibare of vaste stof
van hetzelve, de dolheid door inenting kan mededeelen; en
4deg;. Dat het vleesch dezer dieren , zelfs wanneer zij aan de echte
dolheid gestorven zijn, over het geheel zonder nadeel kan ge-
bruikt worden.
Ook Fotbergill 3) zegt, slcuiiende op proeven, dat deze ziekte van
den mensch aan den mensch, en van den laatsten aan de dieren, niet
kan worden medegedeeld. — De beoordeelaar van zijn werk voegt
hierbij 4): dat dit inderdaad eene zaak is die tot nog toe, tot onze
|
|||
|
|||
I
|
•) In de Oeconomische courant enz. ^4raquo;laquo;*/. 3C Deel. 1800. bladz. 21 en 22. vindt men een overgenomen stuk van FlaNDBIn , waaruit hij afleidt, dat de hondsdolheid wel op plantetendc dieren overgaat, maar dat zij door hunnen beet de ziekte niet verder kunnen voortplanten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
gt;) Hdrtrel d'Ahhoval, Wörterbuch der Thierheilk. übers. Von IlENNER. Bd. IV. S 239. — (ibid. Dictionraquo;, de medecine de chirurg. et d'hygiene Vet. Brux. 1840. Tom. III. p. 182.)
3) Abliandlung über die Natur der Krankheit, die durch den Bisseines Tollen Hundes veranlassl wird. A. d. Engl. von Werner. Wien. 1810. S. 16.
') Mediz. chirurgische Zeitung. 1811. Bd. IV. S. 1?1.
|
||
|
|||
|
|||
28
|
II0ADSDOLHE1D.
|
||
|
|||
schände, nog iiiet genoegzaam is opgehelderd. Intusschen zegt hij, in ffeenen eene vrouw gezieu te hebben, die vooral met de #9632;verzorging van aan de dulheid lijdenden was belast , en die dikwijls op verschil-lende wijzen met kwijl van doze lijders was bczocdeld geworden.
Onderscheidene geneesheeren als Vauguan , Babington , Cli.ie en anderen , entten houden en andere dieren met het speeksel van dolle nienschen in, zonder eenig gevolg. Vacghapi entte een bond met het speeksel in van cen aan de dolheid gestorven kind, en gedurende twee maandcn, dat het dier naauwkeurig werd tvaargenomen, bleef het gezund. — Niellegenstaande deze vermelde daadzaken, is de hier bcdoelde vraag echter nog gcenszins voldoende opgelost, daar eene reeks van proeven en waarnemingen lot tegenovergestelde uitkomsteu leiden. — Ma. gesdie en Bresciiet •) entten twee houden in met het speeksel van een aan de dolheid lijdenden mensch , die nog denzclfden dag stierf. Een dezer dieren werd den achtsten dag na de inenting dol, en decide deze ziekle aan andere houden en aan schapen mede, die men door hem had doen bijlcn. — Verder verzekcren Esaux en Cuabssier, dat verschei-dene personcn door de dolheid werden aangedaan , doordien zij zieh met linnen docken , die door de kwijl van dolle dieren bezocdeld waren, den nous hadden gcsnolen. — Scuenkius venneldt, dat hij de ziekle zag onlslaan, als het gevolg cener verwonding met een sabel, die, vele jaren te vorcn, lot het dooden van een dollen bond hadgediend.
Hoewel nu onder deze, elkander legensprekende daadzaken , het bo-smellings-vermogen van dolle dieren in het algcmcen blijft vaslgcsteld, is evenwel nog niet met zckerheid bekend, hoe vele gencraticn het dolgift bij den bond kan doorloopen, zonder in bcsmetlelijkhcid le verliezen.— Dal in vele gcvallen de beet van een' dollen bond, zelfraquo; wanncer dc kwijl in de wond is gekoracn , de dolheid niet ten ge-volge heeft, terwijl in andere gcvallen, bij de geringsteonlvellingder huid, deze schrikkelijke ziekle zieh onlwikkelt, leert de ondervin-ding 2). — A. Capello 3) heeft de mcening geopperd, dal het dolgift , ook bet houdengeslacht niet uitgezonderd, wannecr het van het lig-chaam, in hetwelk het oorspronkelijk is onlwikkeld, in een ander overgegaan is, in dit laatste vernietigd wordt en niet verder kan worden voortgeplant.
|
|||
|
|||
') Journal general de medecine. Vol. 52.
') Hoe vreessclijk deze ziekte voor het mensclielijke gesiacht worden kan, bewijst onder anderen de opgave van Schiegel {Beobachtungen über Hundswulh und Wasserscheu. In zijne Materialien f. d. Staatsartzneikunde u. prakt. Heilk. Bd. III. 1824. nquot;. 5). Volgens hetn stierven in dc Pruissische Monarchie, allcen in de jaren 1810 tot 1819, aan deze ziekte IGGö menschen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) Memoria sulV idrofobia. Roma. 1823. — [Recueil de medecine Vet. pra-tijne, publiöe par Bersard, Bocieij, etc. 1834. p. 441—448.)
|
|||
|
|||
A
|
|||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 20
(Als bewijzen voor dcze slelling voert hij de volgende waarncmingen aan: 1) Een gebeten os had velc andere dieren gebeten, zonder deze te besmellen. Het speeksel Tan een menseh, die door deuzelfden bond was gebeten die den os gebeten had, en daardoor de dolheid had gekregen, werd aan een bond, zonder gevolg ingcent. — 2) Met hct speeksel van een oorspronkelijk dol geworden bond, werd eene kat en een kleine bond ingeent; de eerste werd den 34slen de laalste den 6lc'' dag dol; de ineiitingen van deze dieren op anderen hadden geen gevolg. — 3) Een door besmetling dol geworden bond had 3—4 vromven gebeten , zonder dat zij de dolheid verkregen. — 4) Een op dezelfde wijze dol geworden bond, had vier honden en twee kindeien gebeten, die de dolheid evenwel niet kregen. — 5) Een soortgclijke hond had zijnen oppasser, den knecbt, onderscbeidene vronwen, verschei-dene honden, een man, eene oude vrouw en een kind verwond, doch niemand derzelve kreeg de dolheid. — 6) Een hond door oorspronkelijke dolheid aangedaan, beet den knecht, en deze kreeg de dolheid; doch ecu door deuzelfden hond gebeten konijn decide de ziekle niet aan eene vrouw en aan een paard inede.— Eindelijk?) had een gebeten hond onderscbeidene honden en vijf personen gewond, zonder dat er besmetling volgde l). De rijke ondervinding van Dr. Sciiottis over dit ondcrwerp, is voor dit gevoelen niet ongunslig, de-wijl hij onder meer dan 60, meeslal door zelf cerst besmette honden, gebetene patienlen , geen enkelen zag sterven , terwijl onder soortgelijke omslandigbeden vele gebetenen , zonder eenige genecskundige hulp, niet door dc dolheid werden aangedaan. Intusschen zijn er ook niet weinig gevallen bekend, welke bewijzen, dat de ineening van Capeuo over het geheel , niet algemeen geldend is, en ook Scnotns voert daarvan onderscbeidene voorbeelden aan, waarvan het volgende zeer sprekende is: Een hond, die onder raeerdere anderen door een primitief dol geworden bond was gebeten , zoude op last der policie worden ge-dood, doch werd om bijzondere omstandigheden in het leven gehou-den. Hij verwondde eene geit, die even zoo, eenige weken daarna, alle verschijnselcn der watervrees bekwani en daarom weid doodge-scholen.
|
||
|
||
') Reeds voör Capeuo heeft de Iloogduilsdie gcnecshccr K. F. Bader [Proere eener nieuwe theorie der Watervrees. Uit het Iloogd. Met ecuc voorredc van J. R. Deijian. Amst. 1801. gr. 8deg;.) de mccning goopperd: dat dc liondsdol-heid, na verscbeidene ovcrdraginjen, hare contagiciise eigenschap verliest. — In het jaar 1837 maaktc de Hoogl. Re.nault te Alfort, dit zelfde gevoelen bekend. — In 1839 en later, werden aan dc Vcc-artsenijschool te Alfort eenige waarncmingen gemaakt, die dit gevoelen sehe ten te bevestigen. {Recueil de med. Vet. prat. 1839.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
|
|||
30
|
HONDSDOLHE1D.
|
||
|
|||
(Hering heeft de volgende waarnemingen verzaraeld 1):.In April 1815 werd, in het Ober-Amt Leonberg, koningrijk Wiirtemberg, eene kat door ecn. dollen vos gebeten. Den 21'ilequot; Mei dnaraauvolgende, werd de kat dol en beet de dienstmaagd, en deze werd den 25,ll:n Augustus door de dolheid aangedaan en stierf. — Een soortgelijk geval had plaats in het Bezirk Mörsburg [Baden), waarvan een kind het offer werd. Volgens de mededeelingen van Dr. Streif en Dr. Henseln ivas de dolheid in de jaren 1824—25 in het kanton St. Gallen zeer uitgebreid onder de vossen; vooral de kalten werden door dezelve gebeten. In Maart 1825 kwamen twee zieke vossen op den stal van den Heer Weber te Nettstall, kanton Glarus, waarin zieh eene teef met twee jongen bevond; de eersle had met een dezer vossen gevochten, werd in het begin van April door de dolheid bevallen, en beet haren beer, hare jongen en onderseheidene lionden. — Weber verzette zieh legen elke geneeskundige behandeling. Den 9 Augustus brak de water-vrees bij hem nit, waaraan hij na cenige dagen stierf. — Franqoe spreekt van eenen dashond, die ongeveer 2 raaanden na den beet van een vos dol werd, en eene koe beet, bij wie de ziekle na 21 dagen uitbrak.— In Wiirtemberg heeft men nog meerraalen de dolheid bij lionden zien ontstaan, na den beet van dolle vossen; een dezer honden verwondde in een stal vier koeijen , die alle aan de dolheid te gronde gingen.
In de Nieuwe Genees-Natuur en Huishoud-kundige Jaarboeken, 4e Deal, 2C Stuk, 1784, bladz. 20, wordt berigt, dat nabij Milaan een kalf door een dollen bond werd gebeten. Dit kalf zoogde aan zijne moeder; kort daarop stierf het kalf, en daarna de koe. Voor dat deze laatste stierf, hadden van hare melk gedronken, een heelraeester, zijne vrouw en kinderen, en deze stierven alle aan de hondsdolheid.)
Er is nog een groot getal geneeskundigen die aannemen, dat een aan de hondsdolheid lijdend mensch deze ziekte aan een gezond mensch kan mededeelen, en die waarnemingen aanhalen, welke men , welligt te ligtvaardig ten bewijze van dit gevoelen heeft aangevoerd 2). Noch het geval van een meisje, dat allecn doordien zij hare aan de water-vrees lijdende meesteresse zag braken , stierf, hetwelk M. Ettdiüller s) aanhaalt; noch het geval, waarbij al de kinderen van een' landman op den 7equot; dag stierven, nadat zij hunnen aan de watervrees slervenden vader omarmd hadden; noch het geval van eene vrouw, die de watervrees van haren man zoude bekomen hebben, dat Mangor *) ver-haalt; evenmin als andere soorlgelijke gecallen, bewijzen iels anders
|
|||
|
|||
gt;) GüRlT u. Hertwig, Magazin, u. s. w. 1839. 5ji Jahrg. S. 184.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
*) Saütages, Dissert, sur la rage. p. 7, zcgt dat de bfect van ccn dol dicr gcvaarlijker is, dan van een aan dc watervrees lijdend mcnscli.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; II.
raquo;) Opera medic. Vol. II. ') Acta societ. reg. Uafniens. Vol II. obs. 32. p. 408.
|
|||
|
|||
|
||
U0NDSD0L11E1D.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;31
dau dal de palienten, die door het contagium de ziekte zouden ver-kregen hebben, öf als offers van eene hevige gemoeds- of zenuwaan-doening zijn geslorven, of dat hunne ziekte geheel toevallig, dadelijk laquo;a den dood van hunncn bloedverwant of meesler ontstund. — Het is ook zeer duidelijk, dat eenige dezer gevallen slechls voorbeelden van eene symptomatische walervrees geweest zijn ').
Er worden ook gevallen verhaald, waardoor men trachl te bewijzen, dat het dolgift op gezonde slijmvliezen gebragl, zijne werking zoude uitoefenen, zooals door Paimarics, Portal, Maiihieü en anderen; dat dit evenwel bij den mensch niet het geval is 2), is vrij duidelijk door de daadzaak te bewijzen, dat er in vroegeren tijd lieden bestonden, die uPsylliraquo; genaamd werden, en wier werkzaamhedeu bestonden, in het uilzuigen van vergiftigde wenden.
Volgens de oudere schrijvers, wordt ook de ziekte door het eten van het vleesch van dolle dieren medegedeeld; doch de ten be-wijze hiervan aangovoerde verlellingeu, verdienen geene geloofwaar-digheid, want het is eene uitgemaakte zaak, dat de hondsdolheid niet in weinige uren na de gevolgde infectie uitbreekt, zoo als bij de hiertoe behoorende gevallen plaats had. Ook de wijze der ouden cm de ziekten te genezen, is hiermede in lijnregte tegenspraak; zoo verhaalt Plimius, dat zij de lever van een dolien wolf of bond als geneesmiddel aanwendden, ook lict Paimarius 3) zijnen patient drie dagen lang het gedroogde bloed van het dolle dier innemen. — Veelvuldig wordt het vleesch van dolle dieren zonder nadeel genuttigd; intusschen zijn de acten omtrent deze omstandigheid, nog niet als gesloten te be-schouwen, maar worden er nog raeerdere proeven en waarnemingen gevorderd, voör inen deze aangelegenheid als bewezen kan beschou-wen. Andry 4) verhaalt, dat het vleesch van een os, die door een dolien hond was gebeten, en aan de dolheid gestorven was, aan de inwoners van Medola bij Mantua werd verkocht, en dat geen enkele daarvan de hondsdolheid had verkregen. Dr. Lecamds decide aan Lorby mede, dat hij het vleesch van aan de walervrees gestorvene dieren had gegeten, doch niet de minsle onaangenaamheid daarvan bespeurd heeft. In een' brief van Dr. Le Valentin 5) wordt berigt, dal de In-dianen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het vleesch van
|
||
|
||
') Zie vorder Malpigeids, Nafuurk. Verhamlel. 5e Deel. Squot; St. p. 483. — Van DEB Wiel , Genees- en heelk. wanmem.
J) In de Hisloire de Vacademie des Sciences, 170quot;, Hist. 31 , wordt de [fe-schiedenis verhauld van een hond die dol werd, door lict likken van het bloed, dat men een aan do walervrees lijdend mensch had afgetapt. (Fernelips, de morbis contagiosis. eap. 14).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
raquo;) Mein, de la Societ. de medec. p. 138. nraquo;. 178. #9632; *) Recherches sur la Rage. p. 70.
') Journal gen. de med. Tom. 30. p. 417.
|
||
|
||
|
|||
32
|
IlüJN'DSüüLHEID.
|
||
|
|||
aan de dulheid geslorvcne varkens, zonder de geringste nadeelige ge-volgen, plegen te den '). Even zoo is het ook met het gebruik der melk van dolle dieren gelegen, die dan eens verschijnselen der dol-lieid deed ontslaan, en in andere gevallen wcderom niet '). IIoFfmnilaquo; cn IIizard nemen zclfs cene infectie door het mannelijk seinen aan; welk gevoelen erenwel genoegzaam is wederlegd 3).
Tot de opmei kclijkste verschijnselen behoort het le voorschijn keinen van de Symptomen dezer ziekte, als het gevolg van de beet van ver-toornde dieren, iels dat wel van vele zijden in twijfel is gelrukken , doch door onderscheidene daadzaken als bewezen mag worden aange-merkl. Dat de beet van hevig vertooriide dieren, bij gevoelige voor-werpen, met de dulheid overeenkoniende verschijnselen kan vooi t-brengen, verdient te racer opmerkzaamheid, daar het ecne uitgemaakle zaak is, dat zelfs de sleek van geplaagde wespen en bijen veel pijn-lijker is, dan vvanneer zij in eene rüstige stemming zijnde, beledigen, zonder daarom de door C. Aorbluhds 4) cn Le Cat 5) niedegedeelde waarneining, van een geplaagden Ilaan, en van een Eend, die men zijn wijfje wilde wegnemen, op wier beet de dolheid zoude gevolgd zijn, geloof te schenken; want de vogels schijnen, daar zij in het algemeen weinig spceksel hebben, wanneer ook hunne snavel slerk genoeg was om de huid te beledigen, slechts bezwaarlijk de giftige slof in de gemaakte woml te können invoeren, en kunnen daarom de dolheid niet mededecien 6). Daart-nlegen deelt vor Berks 7) het vol-gende belaiigrijke geval mede: onderscheidene huurkoetsiers en der-gelijke lieden, vingen te St. Petersburg op de straat een hond op, vormden een kring rondom denzelven en joegen hem daarin ginds en herwaarts. De hoogst vertoornde hond ontsprong aan den kring en beet eene daar juist gt;oorbijgaaiide vrouw, die binnen 6 weken door de walervrees werd aangedaan en slierf. — Aan den in bewaring ge-houden bond was gecn spoor van dolheid le beaieiken. — Zoo verbalen ook Scaramccci en Gmeiin 8) een geval van eenen ten hoogsten vertoornden jongcling, die zieh in den vinger beet, na verloop van
|
|||
|
|||
') Sauvages, Nosol. method. T. 2. p. 234. ontkendc reeds dat het eten van liet vlecsch nadeeliffe gcvoljjen zoude hebben. Zie ook Madz. 30.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
2) Vergelijk over dit onderwerp Rocgemokt , Verhand. orer de gevolgen der beet van dolle dieren. 1705. bladz. 47—52.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;11.
gt;) Hitter, in HcrEiAsn's Journal, t. a. p. S. G7--6!).
•) Meikard, Philosophischer Arzt. IV. St. S. 18G.
s) Journal de med. 1755. Tom, II. p. 94.
'] Zic over deze gevallen Ukzer, de arlz of Genccsheer. 2 Dccl,-le St. bladz. 289. H.
') Hdrtrei s'Arbovai , Wörterbuch u. s. w. Bd. IV. S. 244.
raquo;) Geschichte der Gifte. S. 327. — (Van Swietek, verUarlng der körte stell. van Hoerhaave. sect;. 1130}.
|
|||
|
|||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 33
24 uren in de watervrees verviel en binnen körten lijd in razernij slierf. — Ook herinner ik mij, in den laatsten tijd, in een open-lijk blad gelezen te hebbeu, dat een vertwijfeld verliefde, op het bs-sluit van iijne bemiiide cm alle belrekking met hem af le breken,pIol-seling in een' hevigen toorn verviel, zieh in den vinger beet en aan de gevolgen daarvan slierf. — Doch bet is in dit geval twijlelachlig, of de algemeene opgeweklheid of wel de belediging, tot den dood heeft bijgedragen ').
Wat eindehjk het gevoelen van diegenen betreft, die de bedoelde ziekte meer tut eene psychische oorzaak — opgewekl vnoistellingsver-raogen, vrecs en avigst — willen terug hebben gebragt, ook ter beves-tiging van dit gevoelen onlbreekt het niet aan daadzaken. Dr. F. Asti 2) berigt van eenen man, die, nadat hij door een bond was gebeten, dien hij voor woedend hield , gedurende eenen langen lijd aan eene vol-komene watervrees leed. ]Va eenigc rnaanden werd hij overluigd, dat die bond niet dol was geweesl, en nu verdween zijne watervrees. De geneesheer Tuemison, die zijnen aan de do I held lijdenden vriend tot het einde toe had bijgeslaan , geloofde eindelijk, zelf aangestoken te zijn en zieh genezen le hebben j zoo dikwijls hij evenwel hierover wilde schrijven, kwam hem telkens het smartelijk denkbeeld te binnen, dat hij nog aan deze ziekte leed. — Dr. Jüger 3) zegt in dit opzigt, dat hem voorbeelden bekend zijn, waarbij een persoon, uit angst dat de bond, waardoor hij gebeten was, dol mögt zijn, nieltegenstaande hij door voldoende geluigenis zieh van de gezondheid van den bond overluigd kon houden, ointrent zes wekeu lang in eene melancholie verviel; alsraede van een ander, die alleen uit vrees, gedurende eenigedageu, door werkelijken furor maniacus werd aangedaan. — P. Frank *) zegt het volgende: ik ken een Verdienste! ijk leeraar in de praktische ge-neeskuude, te gelijk lijfarts van eenen Duilschen vorsl zijnde, die, dewijl hij bij eenen lijder, welke later aan de dolheid slierf, zijnen vinger in de keel had gestoken, in zijn gemoed zoo bevig beangsligd werd, dat hij in eene bijna ongeneeslijke zwaannoedigheid verviel en bijna
|
||
|
||
#9632;) In de Algemeene Cenees-, Naiuur- en Huishoudk. Jaarboeken, 5' Deel. 2= St. 1787. Bladz. 7—8, wordt een geval van dolheid vcrhaald, ontstaan door den beet van een niet dol dicr. Een man namelijk zat op eene tochtige merric en werd door een bengst ingehaald, deze besprong dc merrie en beet den ruiter in den nijf , ten gevolge waarvan liij aan watervrees sticrf.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
J) Compendia di noitzie inicressanli circa il veneno di rahbiosi animali.— (FRANK, geneesk. staatsregeling. vertaald door Bake. 4a Deel. lc St. 1793. bladz. 278.)
') Medizinische Anweisung wegen der tollen Hundswuth. Sluttgardt. 1782.
•) System einer vollständigen meiliz. polizei, Wien. 1790. ßd. IV. S. 259. (vertaald door H. A. Bake onder den titel: geneeskundige staatsregeling. 4e Decl. 1quot; St. 1793. bladz. 279.)
3
|
||
|
||
—
|
|||
|
|||
|
34nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; UONDSDOLHEID.
tot elke werkzaamheid ongeschikt werd; tot dat na verloop van onge-veer twee jaren deze waardige man wederom geheel hersteld was. Ik zelf heb, vocgt hij er bij, onderscheidene menschen gezien, die door bet vermoeden, dat ecu der dieren waardoor zij gebeten waren, dol zoude zijn, zoo beangstigd werden, dat zij in eene wezenlijke vnelan-cbolie vervielen, hoewel deze gevreesde ziekie niet uilgebroken is.raquo; — Frank beeft eenraaal een aan de dolheid lijdendcn nienscb, die denzelf-den avond, loen hij hem voor het eerste bezocht, slierlquot;, eenen gerui-men tijd de pols gevoeld , lerwijl het ligchaam reeds met een kleverig koud zweel bedekt was. Ik ben niet bevreesd bij het bezoeken mijner zieken , zegt hij, maar ik bespeurde tuch bijna vijf weken lang een brandend gevoel in twee mijner vingers met welke ik de pols gevoeld bad , belwelk mij zeer beangst maakte. — Ik wasclite deze dikwijls dan ceus met azijn, dan wederom met zeepwaler en maakte dezelve daardoor steeds gevoeliger, tot eindelijk mijne verbeeldingskracht, waarvan ik overigens de ongegrondheid zelf gevoelde, in rust kwam. Nadat wij dus betoogd bebben, dat de dolheid besmettclijk is, doch dat er ook door andere ooizaken met haar overeenkomende verscliijnselen kunnen ontstaan, ontstaat de vraag: ff'at is de drager dezer smet-stof? Naauwkeurig gesproken bezitten wij met betrekking tot den mensch alleen daarover stellige waarncmingen, dat het speeksel van dolle dieren de ziekie voortbrengt, daar gebetenc wonden, somtijds ook het belekken, de meest gewone aanleidende oorzaken zijn. Vol-gens de waarncmingen eu proeven van Hertwis is de smelstof bij dolle dieren niet alleen aan het speeksel en de slijm, inaar zelfs ook aan de speekselklieren, alsmede aan de geheele bloedmassa, eigen. — De zenuw-zellstandigheid is daarentegen niet als drager derzelve te beschouwen. Intusschen wil de Hoogl. Rossi ') te Turin, dat de zenu-wen vöör dat zij koud geworden zijn , even als het speeksel, dc dolheid kunnen mededeelen. Hij verhaalt dat hij eenmaal de ziekie mededeelde door een stuk van den nervus ischiadicus, uilgcsneden bij eene levende dolle kat, in eene woud te breiigen. — Daarentegen zeggen Dupijijtren, Breschet en Magesiiie 2), dat zij de dolheid niet bebben zien ontslaan, nadat zij bloed van dolle honden in de wonden van andere dieren hadden gebragt. — Zij spolen mcermalen zulk bloed in de äderen van gezonde honden, duch geen derzelve werd dol, nieltegenstaande men ze eenen behoorlijkcn tijd waar-nam. Ook omlrent dit punt spreken dus de waarncmingen en opmer-
|
||
|
|||
raquo;) Mem. de Vac. imp. de Turin, Sciences, Phjs. et Mathem. rfe 1805 a 180G. part 83 de la notice des travaux.
a) Diet, des Sciences medic. Tom. 47. p. 68. — (Experiences snr Pinoculation de la rage, faites laquo; Vecole Vet. d'Alfort. — Journal de physiologic. Tom. VIH. p. 326.)
|
|||
|
|||
#9632;#9632;
|
|||
w
|
||
|
||
IIONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 35
kiiigcn elkander legen. Hot is evenwel, zegt Ritter '), volgens onze tegenwoordige kennis onilrent dit onderwerp, waarschijnJijk, dat het besinettelijk beginsel der dolheid raeer of minder door alle vasle en vloeibare deelen van hat ligchaam des dollen diers verpreid is, en dus niet alleen tot het speeksel bepaald schijnt te zijn; en dat het welligt het voorzigtigsle en verstandigste is, om deze meening niet geheel te verwerpen, inaar dezelve aan te nemen, onder bepaliug dat zij nog nadere bewijzen behoeft.
Uit al de tot hiertoe gemaakte waarnemingen, proeven en opiner-
kingen, schijnen de volgende resullaten afgeleid te kunnen worden:
1deg;. De hondsdolheid is eene besmeltelijke ziekle, waarvan het be-
sraettelijk vermögen zoo veel te zekerder en krachtiger is,
naarmate zij nog nader aan hare oorspronkeiijke ontwikkeling is.
2deg;. Het speekse! is het zekersle en geschikste vehikel van het
besraettelijk beginsel — het fixe conlagium — dat zieh ge-
durende den loop der ziekte ontwikkelt; hoewel ook niet kan
worden gezegd, dat het bleed en andere Stoffen van een dol
dier eene geheel unschuldige rol spelen.
3deg;. Dat bij den mensch, onder den invloed van hygienische om-
standigheden en morele aandoeningen, wel eenijje bij de ware
hondsdolheid voorkomende zenuwaandoeningen, als bijv. waler-
vrees, convulsien en anderen kunnen worden voortgebragt,
maar dat onder geene verhoudingen of oinslandigheden de
cigerilijkc hondsdolheid zieh bij hem spontaan ontwikkelt.
4deg;. Dat de hondsdolheid eene bepaalde, doch nog niet behoorlijk quan-
tilalief bewezene incubatie periode doet waarnemen; en eindelijk :
5deg;. Dat de oorspronkeiijke ontwikkeling dezer vreesselijke ziekte
uitsluitend het eigendom van het geslacht canis en bijzonder
van den bond, is.
|
||
|
||
ANTHRAX ZIEKTE.
Omlrent het bcsmeltihgs-verraogen dezer ziekte bestaan vei'schillende gevoelens, die door veelvuldige waarnemingen zijn veroorzaakt; en waarlijk men kan in der daad niet onlkennen, dat het miltvuur somwijlen epizootisoh te voorschijn treedt en eene zachfe geaardheid aannemen kan, waaruit voigt dat deze ziekte niet in elk geval, en, wan-neer zij het is, slechls op eene bepaalde wijze en onder bijzondere voorwaarden , besmettelijk is; hoewel het van den anderen kant ook als bevvezen moet worden beschouwd, dat de iniltvuur-smetstof eene zoo
|
||
|
||
laquo;) HumAHD's Journ. 184J. A1- St. S. 43.
|
||
|
||
|
|||
3ß
|
ANTHRAX ZIEKTE.
|
||
|
|||
#9632;verschillende giftige natnur kan aannemen, dat het blj gezonde dieren, ook van een ander geslacht, en zelfs bij den mensch, door onniiddelijk en naamvkeurig contact een volkomen gelijk, of daarmede overeenkomend, hoogst gevaarlijk lijden voortbrengt. Er bestaan alzoo zachte ') of goedaardige, en hevige of boosaardige gevallen van kar-bonkel ziekle, waarvan de tegen elkander overslaande gevoelens, met oiizigt tot het besmettings-vermogen, van even geloofwaardige vvaarne-mers, dan ook afhangen. Auami 2) en Rcxfelt 3) houden het iniltvuur voor eene zuivere, over het geheel niet besinetlelijke, epizootie. De eerste zag in stallen, waariu omstreeks 30 sluks runderen stonden, slechts 3 tot 5 ziek worden ; in geheele kudden dikvvijls alleen den stier daardoor bcvallen, en kalven aan de zieke nioeder zuigen zonder ongesteld te worden 4); hij zag de ziektc, zonder eenige afzonderings-inaatregelen, bij koel herfstweder van zelve ophouduMi, en zelfs niet een-maal na het inwrijven der gele geleiachtige stof, bij gezond vee, de ziekte volgen. Hierniede stemmen ook vele door Kabscu 5) LADBExnER en anderen, alsmede de in den zomer van 1817 en 1820 in heiOosten-njksche waargenomene, talrijke, gevallen overeen, die bewijzen, dat het miltvuur niet altijd het besmeltings-vermogen bezit en inentbaar is. Hoe talrijk inlusschen deze gevallen ook zijn mögen, vindt men toch in de berigten omtrent deze ziekte, zoo wel van vroegeren als lateren tijd, zeer vele voorbeelden waaruit het tcgendeel blijkt. Reeds onderscheidene oud-Romeinsche schrijvers, maken van hcerschende ziekten der dieren en van karbonkels melding, die op de menschen
|
|||
|
|||
') Hochmaijek behandcldc 18 door het nilltvuiir bi'smetle rncnsclien, waarvan geen enkcle stierf, cn slechts bij een de voorarm inoest jjeampulecrd worden. [Mediz. Jahrb. der K. K. Oesterr. Staates. Neue Folge. Bd II. 1824. St. 1.) H.
gt;) Untersuchungen und Geschichte der Viehseuchen in den K. K. Erhlnnden. Wien. 1782.
a) Padiet's Beiträge zu einer Geschichte der Viehseuchen, mit Anmerk. und Zuzätsen herausgeg. von G. L. Rümpeit. 2 Thl. Dresden. 1776.
•) Hetzelfdc nam Lowack, bij cenc anthrax-epizootic onder de schapen te Schädlitz waar, olschoon van de 52 daardoor bcvallen dieren 51 stierven. Bij de lijkopcningen venvondde hij zieh zelfs, zonder dat dit cenig gevolg had. (Gcrlt laquo;. Hertwig. Magazin, u. s. w. 6,:r Jahrg. 1840. S. 25.) Bij eene soortgelijkc epizootie te Rudoltowilz daarentegen ontwikkeldc zieh wel een eontagitim , zoodat dezclfdc vec arts en de schaapherder karbonkels verkregen; door het eten van het vleesch of door inenting ging de ziekte niet op 2 honden over. {ibid. S. 32.) II.
s) Gekrönte Preisschrift über den Milzbrand des Rindviehes. Berlin. 1805. — (In het Ilollandseh vertaald: Prijsverhandeling over het miltvuur van het Rund-tee, door W. van Uees. Arnhera bij .1. H. Moeioan. 180laquo;. 8raquo;. — De zoogc-naamdc ntweede drukraquo; van dit werkje, onder den titel: Onderwijs voor den Landman of Prijsverhandeling over, em. te Zalt-Bommel hij J. NOMAN. 1818. 8deg;. verschilt alleen van het voriife door een ander titclblad.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
|||
|
|||
^
|
||
|
||
ANTHRAX ZIEKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 37
overgingen. Ramizzini beschrijft eene miltvuur-epizootie, die in 1690 in Italie onder al dc huisdieren woedde, en ook op de menschen met een doodelijk gevolg overging. Soortgelijke gevallen verbalen ScnRöcK in 1712 en Büchner in 1720 uit vele slreken van Duitschland en Polen. Bij de laatstgenoemde gelegenheid Tonden zeven liienschen, door het gebruik van liet vleescb van eenen ziek geworden os, den dood. De in bet jaar 1712 in de oinslreken van Augsburg waargeno-mene karbonkel-ziekte der paarden, deelde zieh van deze aün bet rundvee, de sebapen, de varkens, de ganzen, de boenders, enz. inede, en was ook voor den mensch dikweif doodelijk. De anthrax epizoolie die in 1757 in de omstreken van Parijs beerschte, beviel, volgens Chaikrebrun, varkens, honden en hoenders, die van bet uit de äderen afgelapte bloed der zieke dieren alcn. Ook slicrven vele menschen door het gebruik van het vleescb. Onder de runderen ging de ziekle hier en daar in de stallen van bet eene stuk up het andere over. Nog verwoestender was, volgcns het beiigt van Haartjukn 1),de ziekte van het jaar 1758 in Finland, waar zij op eene bljua onge-looflijke wijze, door de buid van een door bet niiltvuur besmelten cn gestorvenen beer, op ondersebeidene menschen zieh voortplanlle s). Even bevig was de door Barbarei in 1763 in Frankrijk waargenomeue mootddadige epizoolie, die, volgens zijn berigt, alleen bij de plant-etende dieren epizootisch onlslond en op de vleeschvretende dieren door besraelting overging. Tot de merkwaardigste epizoolien evenwel , beboort die, welke Bertilaquo; 3) in 1774 op Guadeloupe \n Amerika \\eetl waargenomen; zij greep zeer snel door besmetting om zieh been ; zeer vele negers die de karbonkels geopend en zieh daarbij of bij de ver-dere behandeling der dieren, bei aftrekken der buid enz., met de vochlen derzelve badden bezoedeM, of ook het vleescb daarvan gege-len badden, werden ziek, verkregen karbonkels, gangreneuse gezwel-len, hevige boofdpijn, gallig braken enz., en een groot aanlal derzelve slierf. Bij de door Brugkone 4) in het jaar 1783 te Tossano waargenomeue anthrax epizootic, waar de helft der aangedane dragonder-paarden in minder dan 18 uren te gronde ging, en van 116 aan-
|
||
|
||
') Kön. Schwell. Acad. der fFisienschaf ten Abhandl. übers. \an \. G. Kaestbeü. Bd. 26. 1767. S. 52. — In onze taal te vinden in: E. Sasdifort, Natuur- en Geneesh. hiblioth. 6= Dl. 4lt;; St. 1770. Bl. 7G4—765. alsmcde in: Genees- en Nalaurkund. vcrhandl. aan de Kon. Zweedsche Acad. meilcijedeeld, vcilaald door Sandimrt, 2e DI. 1775, BL 361—377. 3; Dl. 1776. Bl. 163—165.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 11.
a) Dit geval wordt cok vcrhaald in het Geneeskuitdig Tijdschrift enz. door Dr. A. Lentfrink, 2; Dl. 1769. Hl. 346—348.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H-
raquo;) Padiet. a. a. p. Thl. II. S. 67—80.
') Relation d'une maladie epidemique et conlag, qui ä reyne , l'Hc et l'uuloimne 1757, sur des animaux de differente e.rpecedansquelqucsvi'lles.clc.Varis..l'4G'i.
|
||
|
||
rquot;-*
|
|||||
|
|||||
38
|
ANTHRAX ZIEKTE.
|
||||
|
|||||
|
getaste dieren slechts 25 herstelden, vielen onderscheidene menschen, die, om het vel af te trekken, de cadavers weder hadden opgegraven, zeer spoedig als offers der ziekte. Honden en varkens, die van het hloed of van het vleesch hadden gegelen, slierven in eenen zeer körten tijd. Bij de door Chaberi *) in denzelfden tijd in Frankrijk be-sehrevene epizootie, verloren onderscheidene vee-artsen het leven, die de cadavers van aan den anthrax, gestorvene dieren hadden geopend of operalien aan dezelve verrigt hadden.
Soortgelijke gevallen zijn ook in lateren tijd in groote raenigte waar-genomen. Kacscu zag door deze .oorzaak menschen, hondeu en varkens dikwijls ziek worden en sterven. — Hij heeft evenwel ook een geval aangeteekend, waar, in eene kudde koeijen, de ziekte zoo langzainerhand van hot cene stuk vee op het andere overging, dat de besraelting dui-delijk wasj eenen zoodanigen overgang nam ook Waldinger bij paarden waar. — Ouk Becker zag twee paarden plotseling onder verschijnselen van het miltvuur vallen, die tot het wegvoercn der cadavers van onderscheidene schapen , welke in eene schaapskudde, aan de bloedziekle gestorven waren, gebruikt, en vöör dat werk nog geheel gezond geweest waren. — Walz zag bij de epizootic die in 1797 in het Wur-tembergsche grassecrde, onderscheidene menschen, door de bloole aanraking van de huid van een aan de ziekte gestorven dier, ziek worden en sterven. Soortgelijke waarnemingen zijn ook door Winter-tdaler, Dr. Creizwieser , Lux, Kopp, Wolf, Beuiger , Deueid en anderen opgeteekend. De hier vermelde daadzaken zullen genoegzaam zijn, ora den besmettelijken aard der karbonkelziekte aanteloonen. Doch de gevallen waarin zicli de ziekte aan den mensch hecft medegedeeld, verhouden zieh, volgens Lavbender, tot de tegenovcrgestelde als 1—10; De besmelting bij menschen en dieren geschiedt dus slechts onder be-paalde voorwaarden. Maar juist deze voorwaardelijke mededeeling is een bewijs van hare besmeltelijke hoedanigheid j zij wordt bij menschen bij voorbeeld begunsligd door nederdrukkende gemoedsaandoeningen en ziekelijke dispositic, door eene zachte opperhuid, verwende plaatsen en dergelijke mcer 2).
Schröder 3) wil, dat het beloop dezer ziekte bij den mensch gewoon-
|
||||
|
|||||
|
•) In zijn Hantfbueh.
•) In 1808 hcerschte het miltvuur epizoolisch liier te lande. Dr. D. Heiibron hecft deze ziekte beschrcven. (Sorte schcts tan eene in den jave 1808, ilaquo; een yedeelte van de pror. Gehlerland en Brahand geheerscht hebbende hortstondlge koortsiiekte onder het Rundvee. Amst. 1815. 8deg;.) Hij liaalt (hladz. 57 en vervoljj.) vele voorbceldcn aan, waarbij deze ziekte op menschen eii dieren overging. Zic ook Verhandeling over het vuur en bloed der schapen, enz. door J. G. Eberhard. 1797. Bladz. 74. en vervolif.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
*) Host's Magazin. Bd. XXXIX. Heft 2. S. 236. — (Vergeh Schrader, Veber
|
||||
|
|||||
|
||
ANTHRAX Z1EKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 39
lijk een tijdperk van zeven dagen insluit, hetgeen evenwel Cabgamico ') ait zijne wfjarnemingen niet kan opmakeii, en is deze laatste van gevoelen, dat, volgens zijne opraerking, eene grootere verscheidenheid, zoowel in den duur der begeleidendökoorts, als ook in de ontwikkeling van hei plaatselijk lijden zieh voordoen. Volgens de waarnemingen van Benedikt j) zijn, wanneer de ziekte zieh in al hare buosaardigheid voordoct, de volgende verschijnselen geheel kenmerkende: koorts, die dadelijk bij het begin een tijpheus karakter vertoont, borslbeklem-ming, het hoogere stadium aanduidende; rood, ingevallen, stupide gelaat, onverschilligheid der zieken oratrent hunnen toestand en laug-zaamheid der autwuorden: zoodra de toestand verbetert, verdwijnt het eerst de benaauwdheid bij het ademhalen, later verdwijnt ook de roodheid en uitdrukking van domheid in de gelaatstrekken; en zoodra de gangreneuse plaatsen door goedaardige verettering afgescheiden zijn , houdt ook de koorts geheel op.
De verschijnselen, die na het gebruik van gedeelten van aan het niiltvuur geleden hebbende dieren plegen te voorschijn te komen, zijn aan belangrijke afwijkingen of wijzigingen onderhevig, ook afgezien daarvan, dat de mogelijkheid eener infeclie längs dezen weg, door velen, en gedeellelijk niet zonder grond, ontkend wordt. Wagser *), nain, ten gevulge van het gebruik van zoodanig vleesch, de volgende verschijnselen waar. Groote zwakte, zwaarte der ledeinaten en geheele ingevallenheid des ligchaams, stompheid en duizcligheid, drooge huid met koortsigen, bijna onvoelbaren pols, de oogen waren natuurlijk en het gelaat warm, met uitzondering van een geval, waarbij het aangezigt bleek, de oogen ingezonken en als gebroken waren. Delirium werd in geen der gevallen waargenomen, velen klaagden over drukking in het praecordiurn, de meesten hadden eenen zoetachtigen smaak in den niond, zonder dat de tong beslagen was, de eetlust ontbrak bij alien, geen braken of darmloop, slechls een geval uitgezonderd, geen der zieken had een gespannen buik, doch scheuen eenigen zeer angstig te zijn. Bij de meesten uitbotting van pustulae. AI de zieken herstelden apoedig.
(Böser 4) zag vei'giltigingstoevallen ontstaau ten gevolge van het
|
||
|
||
Wie Natur fies Milzbrandes tier Thiere u. des Milzbrand carbwdels bei den Menschen Magdenb. 1828. 8laquo;.)
raquo;) Ibidem. Bd. XLIV. Heft 3. S. 386.
J) Jbidcm. S. 344.
raquo;) Hdfeiakb's Journal 1834. Bd. LXXIX. St. 4. — Schmidt's Jlaquo;/ic6. Bd. VIH. lieft 3. S. 292.
') Ibidem 1841. St. G. Juny. — Schmidt's Jahrb. Bd. XXXIV. S. 25. (ook kortelijk medegedeeld in liet Archiv für Thierheilkunde. Von der gescllschaft Schweizerischer Thicrärzte. Bd. XII. oder neue Folge. Bd. V. 1843. S. 156.)
|
||
|
||
|
|||
40
|
ANTHRAX ZIEKTE.
|
||
|
|||
gebruik van hel vleesch van eene in eenen slrik, gevangene, en daarin pijnlijk omgekoraene ree. De schrijver zegt, dat hierdoor alle verschijii-selen ontstonden aan hct hondsdolgift eigen. Daar zieh evenwel later bij beide caibunculi ontwikkeldcn, sehijnt bet geval tot hct iniltvuur gerekend le raoeten worden.
Eene geheclc familie at van het vluesch van de genoemde ree, en alien die mecr of minder aan den maaltijd hadden deel genomen verkregen: opmerkelijke droogheid van don mond, drukking op de maag, neiging lot braken, hoofdpijn, duizeligheid, groote inatheid der ledemalcn, gelaalslrekken zcer lijdend en bleck. De man werd gedurende eenige dagen volkomen blind, docli kreeg na een braak- en purgeermiddel Iict gezigt terng. Nadat deze verscliijnseien 5 weken hadden gednurd, zag R. da zieken voor liet eerst. Allen liadden eene bleek roode, glänzende drooge tung, rood, vaal, ingevallen gelaat; diegenen die van dc ree hct meestc gebrulkt liadden, kiaagden over groote vermoeidheid der ledematen, doch konden cvcnwel nog loopen en genazen geheel door het gebruik van de elixir acid. Hall, lerwijl de man, die cr hct meestc van gegeten had, bcdlcgerig was. Behalve de geinelde vcrschijnselcn, gekloofdc drooge long, meteorismus, enz. klaagde hij over pijn in de streck van het eoccum en over een anthraxaardlg gezwcl aan de rcglcrzijdc van den aars, waaruit ichor en hij drukking lucht te voorschijn kwam. Bij dc opening van hetzelve vend men het celweelscl ter zijde van het nlct aangedanc rectum, tot diep in hct hekken door gangrcen aan-gedaan. Hiorhij kwamen op den 4llcquot; dag dor hchandeling aphtac, en nog drle dagen later de eerstc teekencn van trismns; den 1 Jnnij, den ll1'1quot; dag der hchandeling, kwam bij den heviger geworden Irismus nog opistholonos. Jn dozen toestand bleef dc zicke lot den 13 Junij, op welken dag de Irismns lets vermin-derdc. IIocwcl dc tetanus de lijder op den 17 Junij boogvormig kromde, gevoelde hij zieh ids hcter, tcgclijk verschcen diarrhoea en narn dc kaehcctischc toe-stand steeds toe. Door eene zorgvuldige behandcling gelukte hct 11. den lijder tc hehoudea, en hocwel dc rcconvalcsccntie tot in de maand November duurde, verkreeg dc patient evenwel zijne vroegere gezondheid tcrug.
Dc vrouw van dezen lijder had minder van de ree gebruikt, werd evenwel onder dezelfde vcrschijnselcn ziek, doch door hct gebruik der elix. ac. Hall, in zooverre hersteld, dal zij haren man kon oppasscn: zij klaagde steeds over pijn in hct krnis en den bilnaad. Aan de gcslachlsdeelen ontwikkeldcn zieh carbunculi. R. vond, s/4 jaar daarna, caries aan de zilbcenderen, aan de gevolgen waarvan zij, 2 jaren na het eerste ziek worden, stierf.)
|
|||
|
|||
ROEPORREN.
|
|||
|
|||
Hel vermögen der koepokkeu (vaccine) om op den mensch overle-gaan. en bij dezen de voorbeschiklheid tot de kinderziekle weg le nemen,
|
|||
|
|||
|
|||
KOEPOKKEN,
|
41
|
||
|
|||
of deze minder gevaarlijk te doen worden, is, ofschoon Jenheb alge-raeen als de ontdekker daarvan wordt opgegeven, reeds vroeger be-kend; aan Jenner komt evenwel ontegenzeggelijk de eer loe, daarop hei eerst de aandacht te hebben gevesligd, het groole belang daarvau aangetoond, en niels onbeproefd te hebben gelalen om deze weldaad algemeen te verbreiden.
• Men wil dal reeds Livms kennis had van deze daadzaak, ofschoon zulks niet geheel duidelijk uil zijne gezegden blijkt '). Een man die zieh een laquo; Fieljährigen Hauswirthraquo; noeral, zonder zijn naam of zijne Wüonplaals le noemen, maakte nainclijk in de Allgemeine Unterhaltungen vom Jahre 1769. Gottingen 1769 St. 39. S. 306 en 307 2) onder het opschrift (( Fon der Seuche unter den Kindernraquo; over eenige plaatsen van Lmcs eene verhaudeling bekend, waarvan de hoogstmerk-waardige sect; 3 het volgende behelst: u Doch hiervon nehme ich mir nicht recht heraus zu urtheilen. fp'as aber meine ganze Auf tnerksamkeit erregt, is der Umstand, dass nach Livids eine solche Pest sehr oft den Thieren und Metischen gemein ist, tvelches sich heutigen Tages nicht so bebefindet. Ich sagte vorher, es möchte vielleicht manche Pest nur ir-
|
|||
|
|||
') Men wil dat de koepokkcn reeds in de 6- eeuw bekend zijn geweest. Zie Algemeene Vaderl. Letleroefeningen. 1801. 2laquo; Dcel. bladz. 320. Alsmede Ver-zameling van brieven en waarnemingen betreffende de Vaccine of Koepohken. Haarlem 1802. bladz. 161. alwa, r evenwel verkcerdclijk de jaartallcn 16ü eeuw en 1571 jjcplaatst zijn. Verjj. Mediz. Chir. Zeitg. 1801. Bd. IV. S. 192. — MülLER, Geschichte der Sehweix. Thl. I. S. 132.
Het is niet onwaarschijnlijk dat de pokken, (en welligt op dezelfde wijze ook nojj andere ziekten) in vroegeren tijd , toen de raenscb nog in eene naauwere betrek-king, men zou kunnen zeggen in vriendscbappelijker omgang leefde met de dieren, van deze laatste op den mensch zijn overgedragen , en zieh in dat Organismus eerst tot menschenpokken hebben gevormd — van daar het beveiligend vermögen , dat de koepokken uitoefenen , die, ofschoon in wezen met de menschenpokken identisch, dit beveiligend vermögend uitoefenen, om dat hierbij het minimum in de plaats van bet maximum gesteld wordt. Wij zien dat deze ziekte , even als velc anderen, vooral het kinderlijkc Organismus bevalt; hier-van kan inen welligt de oorzaak daarin zocken , dat bij deze nog op het meest overwegend en zuiverst, de nildrukking van het elgenlijke dierlijke leven zieh verloont. — Deze bemerk! ng is onlleend uit het belangrijke geschrift van Dr. T. PKEla, onder den tilel : Boa dt Plinio, congetlura delta Vaccinazione, letto all' Avadcmia dei Lincei di Roma, etc. Milano. 1825. 8quot;. Vcrgel. Hdfeland und Osann, Bibliothek d. pract. Heilk. Febr. 182G. S. 96. — Deze Boa, morbus papnlariim, cum rubent corpora, zoo als Puniüs [Histor. Natur. Lib. XXIV. c. 8) ze noemt, is waarscbijnlijk de op den mensch overgedragene Vaccine, (overgenomen uit F. S. Leückari , Einleitung in die Organiatrik, und insbesondere die Zoiutrik oder Thierarzneikunde. u. s. w. Heidelb. 1832. S. 40—41.) II.
s) Zie ook Mediz. Chirurg. Zeitg. 1802. Bd. I. S. 473.
|
|||
|
|||
m
|
||
|
||
42nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KOEPOKKEiX.
(jenil ein hitziges Aussvhlagßcber gewesen sein, da sie oft den Thieren und Menschen gernein war, und Livics sie einmal atisdriicklich Sca-hiem nennt, so werde ich an die hier im Lande nicht unbekannten Kuhpocken denken, welche für Milchdimm und andere Leute, die mit Kühen umgehen, noch heutiges Tages ansteckend sind. Es ist wahr, es starben weniger Menschen als Thiere daran. Aber krank genug sollen die Leute doch dabei werden können, und reilleicht ist das kiesige heisse Klima Ursache, dass das Gift nicht heftiger ist. Im vorbeigehen muss ich doch sagen, dass hier zu Lande die Leute, die die Kuhpocken gehabt haben , sich gänzlich Schmeicheln, vor aller Ansteckung von unsern gewöhnlichen Blatter gesichert zu sein, wie ich selbst, wenn ich mich genau nach dieser Sache erkundigt, mehremale von gar repu-tirlichen Personen ihres Mittels gehört habe.raquo; E. G. Steikbeck. heefl deze plaats het eerst terug gevonden, en dezelve in zijn lijdschrift Der deutsche Patriot vom Jahre 1802, Januarij. S. 40—46, wederom bekend gemaakt. Daar nu deze verhandeling den 24c Mei 1769 open-baar is gemaakt, terwijl Jesner eerst in 1798 zijne hiertoe betrekking hebhende waarnemingen bekend maakte, volgt daaruit, dat in Duitsch-land reeds 29 jaren te voren, de koepukken en hare werking op den mensch zijn beschreven. Hannover ol Duitschland heeft alzoo, volgens dit opstel, de eer, omtrent deze aangelegenheid de eerste waarnemingen bekend gemaakt te hebben.
(Men wil dat ook in Holstein, Mecklenburg, Jutland en Sleeswijk de landlieden de beveiligende werking der koepokken tegeu de men-schenpokken reeds voor lang kenden •).
GtEBSEKT 2) wil de eerste ontdekking van de heilzame werking der koepokken aan een Franschman hebben toegeschreven, en welligt, zoo Mj zegt, niet zonder grond. In het jaar 1781 beweerde namelijk Rabait-Pommier, Proleslanlsch Geestelijke te Montpellier, die zieh met Dr. Pew en een ander Engelschman in gezelschap bevond, gedurende het gesprek, dat het waarschijnlijk voordeclig sijn zou; de menschen inet de koepokken inteenten, deivijl deze steeds gevaarloos waren.raquo; JHen onderhield zieh lang over deze zaak en Dr. Pew beloofde, dat hij dadelijk na zijne tcrugkomst in Engeland, deze nieuwe wijze van inenling aan zijn vriend Dr. Jenner zou voorslaan. Men heeft evenwel nimmer met zekerheid vernoraen, of deze mededeeling heeft plaats gehad; dan aangenoraen dat daaromtrent ook geen twijfel bestond, zoo behoort toch evenwel de geheele roem aan Jenner , hoewel dan ook niet als de ontdekker, dan toch als de eerste verbreider der koepokken-inenting.
|
||
|
||
#9632;1 A. NDSUN, Verhandeling over de Koepokken, cnz. bladz. 3.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
2) Dictionnaire de Medecine, Art. laquo; Vaccine.raquo; In de Hoogd. bearbeiding van Meissner cn Schmidt. Bd. XII. S. 232.
|
||
|
||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4.3
Het scliijnt verder, dal de koepok-inenliDg, reeds sedert de vroegsle tijden, in Indie is verrigl geworden, zoo als eene plaals van Sacteija Grantliam, een liandschrift dat men aan Danwasiuary *) liecft toege-schreven, schijnt te bewijzen. William Brdce 2) te Bmhire, schreel namelijk den 26 Maart 1813 aan Williah Erskine te Bombaij, dat in Persie, de Eliaaten, of zwervende stammen, de koepokken zeer goed kennen, en weten dat de menschen, die de koeijen melken, die van deze verkrijgen en daardoor voor de andere pokken beschul worden, dat zij dezelve evenwel nog veelvuldiger van de schapen bekomen, die deze ziekte zeer dikwijls hebben.
Volgens Ubmboidt 3) hebben de bewoners van de geberglen van Nieuw-Spanje, de beveiligende working der koepokken reeds vroeger gekend, dan die van Europa.
(Dal evenwel de vaccinalie in ^sie, ook nog naderhand, en allijd nog vroeger dan in Europa bekend was schijnt daaruit te blijken, dal, toen in 1805 de Nabob Mirza Meiieby Ali Khak den Brahmin Alep Cuodv, bij zijnen zoon die aan de pokken ziek lag roepen liet, deze het Jammer vond, dat hij niet eerder gekomen was, daar inen het allijd in zijne magt heeft de ziekte te voorkomenj waarop hij de koepokinenting beschrijfl *)).
Onder het opschrift: laquo;Waar zijn de eerste koepokken ingeent geworden?raquo; beval de Schleswig-Ilolsteinsohen Provincialberichte, Jahrg. 1815. S. 77 5), een merkwaardig, door geluigen genoegzaani bevestigd verhaal, waaruit blijkl, dat de vaccine als eene Duitsche ontdekking, waarop evenwel niet voortgebouwd is, moet worden beschouwd. We-gens de merkwaardigheid hiervan willen wij, verkorl, bet daarin door den onderwijzer Pleii le Stackendorff in het kerspel Schönberg, nabij Kiel in bei Hertogdom Holstein verhaalde, mededeelen:
Plett was in 1790 als jong mensch van ongeveer 20 jaren bij een pachler te Sohönweide, genaamd Wiese, als huis-onderwijzer aangeno-men. Vele andere pachlers of boeren nil de nabuurschap kwamen dikwijls bij Wiese, en in hun geiueenschappelijk verkeer werd ook menigvuldig over de koepokken gesproken. De schoonmoeder van Wiese, gehuwd met Völkers, verhaalde bij zoodanige gelegenheden, onder anderen meermalen, dat zij in hare jeugd koepokken gehad en daarna gedurende haar geheele leven, hoewel bare kinderen de
|
||
|
||
*) Anderen sclirijven Ilanvantori, of Uanvatori.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
J) The Edinburq Medical and Surgical Journal. I. April 1815. — Mediz.-Chirurg. Zeitlaquo;. 1815. Bd. II. S. 61. — Annales de Chimie et de Physique. 1819: 3) Essay politique sur le royaumc de la nouvelle Espagne. *) Uil Zimmermanw , Ocer de Mcnschenpokken, cnz. Vcrtaald door Dr. N. D. Sy-bakbi. 1846. tiadz. 59. — Hdfeiand's Journal. 1841. Januar.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
*) Mediz.-Chirurg. Zeltg. 1815. Bd. III. S. 28.
|
||
|
||
|
|||
44
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
natuurlijke pukkeu hadden bekoiuen, van de kinderpokken was bevrijd gebleven. Onderscheidene ledeu der farailie, en vele bij deze dienstbare meisjes, haddeu dezelfde opmerking geraaakt, en nimmer liad het gemist: dat wanneer zij eenraaal de koepokken hadden gehad, zij door de menscheripokken niet werden aangedaan. Deze opmerking was onder deze lieden zoo algemeen, dat niemand hunner er nan twijfelde, en Plett werd, door alles wat hij gehoord had, vast overtuigd, dat de koepokken voor de menschenpokken beveiligden.
In het jaar 1791 verwisselde Plett van plants, en kwam als huis-onderwijzcr bij den pachter Martini te Hasselburg. Onder de vele kin-deren die hij hier moest onderwijzen, waren ook een paar meisjes van 11—12 jaren oud. AI de kinderen hadden nog niet de pokken gehad, vooral de meisjes waren daarvoor zeer bevreesd, en tot de inenling der kinderziekle, dat Plett niet lang te voreu te Preeiz (een klein vlek twee mijlen van Kiel) gezien had, waren de ouders niet te bewegen. Toevallig verkregen de koeijen te Hasselburg de gewone pokken; de dieustmeisjes, die de koeijen melkten, werden daardoor bevallen, en gevoelden zieh gelukkig, daardoor voor de menschenpokken beveiligd te zijn. Door dit voorbeeld aangespuord, liepen nu de oudsle meisjes naar den vee-stal en besticken zieh met de koepokken, ten einde die te veikrijgen, doch deze wilden niet aanslaan. Plett combineerde nu helgeen hij gezien en gehoord had, en besloot: laquo;dat de koepokken tegen de menschenpokken beveiligden; gelukl het mij dus den kinderen de koepokken te doen krijgen, zoo als ik in Preetz gezien heb, hoe men met de menschenpokken handelt, dan bereik ik hetzelfde doel, en gevaar is er bij de koepokken niet.raquo; Hij vroeg nu aan de meisjes (zijne elevcs) of zij lust hadden zieh de koepokken te laten iucnlen, daar hij wist hoe dat inenten geschiedde. en dat hij daarmede, zonder dat hare tegen het inenten zoo zeer ingenomene ouders, dit gewaar werden , eene proef wilde nemen. Twee der meisjes, Hedwich en Margareiua (die in latcren leeftijd al deze om-standigheden meermalen bekiachtißden) en een van de jongens, ge-naamd Karel, hadden neiging en moed daaitoe. Thans werd de inen-ting ondernomen. Plett begaf zieh naar den koe-stal, bozag de pokken die de koeijen aan de tepels hadden, en naarmate hij er eene vond, die goed slond en rijp scheen te zijn , sneed hij die met eeu pennemes open, vcrzamclde de uitloopende stof en ging daarmede naar zijne kamer. Hij nam nu de hand van het eene meisje, maakte tusschen den duim en den wijsvingcr met een pennemes ceue kleine huidwonde, op de wijze als hij in Preetz gezien had, en streck de stof in de versehe wonde. Even zoo handelde hij met het Iweede meisje en met den jongen; Hij verbond de plaalsen niet, oin niet verraden te worden, doch zeide tegen de kinderen, dat zij zieh niet moesten wrijven en de banden ook niet in het water moes-
|
|||
|
|||
|
||
K0EP0KKE1V.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;45
len steken. Na verloop Tan drie dagen werden de wopdjes ontstoken en er vertoonden zieh roode vlekken. Spoedig standen de pokken met hare peripherische roodheid daar. Tlians kon de zaak geen geheim meer blijven, en de kinderen en hun leerraeester werden door de bezorgde ouders tot rekensehap geroepen. De vader had, Lij nadere overweging, er minder tegen, doch de nioeder was door geen betoog gerust te stellen, en Pleti was ^van harte verheugd, dal de operatie zonder verdere onpasselijkheid over ging, de kinderen vrolijk en wel bleven, en dat na verloop van 14 dagen alles was voorbij gegaan. In het jaar 1793 verliet Piett deze streck en belrok het schoohneesters-seminariuni te Kiel. Hier ontmoetle hij in het jaar 1794 of 95 den lleer Martini toevallig op de straat, en had, toen hij naar zijne familie en hoe zij het maakten vroeg, do groote vreugde te hooren: zijnc kinderen hadden thans de natimrlijke pokken, en gedeeltelijk zeer boos-aardig gehad, doch de drie welke vroeger met koepukken waren ingeent, waren daarvan versclioond gebleven, en verheujjden zieh zeer over bun ongesehonden gelaaf.
Alzoo was eene onldekking reeds in bet jaar 1790 in een der tot i)Milt;scA/alaquo;rf behoorendc landen gemaakt, die, vijfjareii later, Jekner in Engeland en in de geheele wereld niet allecn beroeind maakie: inaar hem ook den naam van weldoener van het geheele menschelijke ge-slacht, met regt deed verwerven. £en paar günstige onistandigheden meer, eene vriendelijke dankbare hooding der moeder, een paar jaren meerdere ondervinding bij den genialen ondernemer, een onbevoor-oordeeld genecsheer in de nabijheid, die de waarde van het verschijn-sel begreep, en de onldekking was, ook in de oogen der geheele wereld, aan Duitschland verbleven, ea vijf jaren vroeger toi heil der wereld hekend geworden, dan dit thans door Jenner is geschied. Het is waar er had ons (Duitschland) toch immer nog een Parlement ontbro-ken, dat deze ontdekking met 20,000 ponden sterling *) had kunnen beloonen, maar — Plett had het ook goedkooper gedaan.
Eddard Jenner , de zoon van eenen predikant te Berkeley, werd in 1749 geboren, onlving eene goede opvoeding, en besterade zieh reeds vroeg voor de geneesknnde. Ongeveer in het jaar 176S vernam hij dat de koeijen, in de groote kudden van G/olaquo;ceilt;eM/iiVe, niet zelden aan een uilslag van den uijer leden , hetwelk de banden der melkers besraette, en
|
||
|
||
') Juistcr 10,000 ponden slcrlinjj , want in het Lerigt van Iict Comilte van lict Britschc Hnis der Gemeentcn, vcroorzaakt door een Verzockschrift van Jenner , wordt doze som gemeld. [Monlhlij Alar/, for Augu-it. 1802. p. 9. — Bericht der Committe des Britli.ichen Unterhauses über die Bittschrift des Dr. Jenner, in Beireff seiner wichtitjen Entdeckung der Kuhpockenimpfung. — Ans dem Kngl. übers, von Dr. C. S. Kramer. Halbersladt. 1803. — Mediz.-Chirurg. Zeitg. 1804. Bd. K. S. 5.)
|
||
|
||
|
|||
46
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
dat men geloofde, dat deze daarduor somwijlen -voor de raenschenpok-ken werden beschut. Dikwijls kwamen deze menschen bij Jenker om de op deze wijze ontstane verzweringen te doen verbinden, en daar-door verkreeg hij gelegenheid, de ziekle behüorlijk le kunnen waar-neiueii; te gelijk was het eene bewezene daadzaak, dat onderscheidene boeren in het Graafschap, niettegenslaande herhaalde inentingen, de menschenpokken niet verkregen. Dit alles maakte eeuen diepen indruk op Jenser. Twee jaren daarna ging hij naar Landen, om zieh verder te vormen, en werd een leerling van John Hunter. Aan dezen deelde hij zijne opmerkingen omtrent de koepokken mede; daar deze evenwel zeer onvolledig en onwaarschijnlijk waren, werd daarop verder geen acht geslagen. Toen Jenner zijne Studien te Landen geeindigd had, keerde hij terug, zelte zieh als chirurgijn in zijne geboorteplaats neder, en begon thans met ernst omtrent de koepokken verdere navorschingen in het werk te stellen. Hij vond spoedig onderscheidene personen, die, in weervvil van herhaalde inentingen, nimmer de ware pokken gehad hadden. Allen schoven deze onvatbaarheid daarop, dat zij vroeger de koepokken gehad hadden. Te gelijk bemerkte hij evenwel vele uitzonderingen op deze meening, want onderscheidene geloof-waardige personen verzekerden hem, dat zij de koepokken gehad, en evenwel later de menschenpokken verkregen hadden. Deze, voor zijne hoop ongunstige beriglen , hidden hem echter niet terug verder na te vorsehen, maar hij besloot zelf in de koe-stallen te gaan en zelf de ziekte bij de dieren waar te nemen. Hier vond hij, dat de koeijen aan versehillende uitslagsziekten van den uijer onderhevig waren, waarvan eenige besmetlelijk waren, doch andere niet, en dat men elk uitslag bij de koeijen, hetwelfc verzweringen aan de banden van de melkers voortbragt, zonder onderscheid, koepokken noenide. Jenner vermoedde dat slechts een bepaald uitslag voorbehoe-dend voor de pokken was, en vond spoedigdatgene, hetwelk deze eigen-schap bezat. Onderscheidene hinderuissen deden zieh nog op, die een minder ijverigen en onvermoeiden onderzoeker stellig zouden hebben afgeschrikt, tot hij eindelijk, na vele waarnemingen en proeven, het denkbeeld opvatte, dat het mogelijk ware, de voorbehoedende pokken, niet slechts van de koe op den mensch over te planten, maar ook dat zij bare voorbehoedende kracht behielden , wanneer zij van den eenen mensch, op den anderen werden overgebragt. Op den 14 fllei 1796 opende hij daarom eene puk op de hand van een melkmeisje, genaarad Sara. JNelmes, met een lancet, en maakte daarop met hetzelfde instrument aan den arm van eenen knaap, ge-naanid Pnipps, twee kleine huidwondjes. Tot zijne onuitsprekelijke vreugde verliep de ziekle evenzoo als bij het meisje; er bleef alzoo niets anders over, dan om le zien of de jongen daardoor nu ook voor de pokken beschul was. Hij cnlle hem twee onderscheidene kee-
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;47
ren met menschenpokstof in, doch beide de keeren volgde daarop geene ziektc. Eerst in het jaar 1798 kon Jenker wederom inenten, devvijl de pokken bij de koeijen zieh niet vroeger vertoonden, an vond im zijne hoop bevestigd, dat de koepokken haar beveiligend vermögen in eene lange reeks van individuen behielden. Te gelijk zocht bij naar deii oorsprong der pokzickte bij de koeijen, waarvan hij vermoedde, dal zij niet oorspronkelijk bij deze dienen ontstonden; en vond, na veelvuldige navorschingen , dat zij zieh alleen vertoonden , wanneer de paarden aan den mok laden, en dat zij slachls daar onlstonden, waar de knechts die de paarden oppastten, le gelijk de koeijen melkten, dat alzoo de mok der paarden de koepokken ver-oorzaakte, en dat waarschijnlijk de lijinphe uit de blaasjes der mok even zoo beveiligend was, als die uit de koepokken. Dit alles vond bij later bevestigd. Hij entte eenen knaap uit eene verzwering, die door bet mokgift aan de band van een' man was ontstaan, en bet verloop was gebeel gelijk aan dal der koepokken. De pachters in Gloucestershire vermeden daarom deze oorzaak, en de pokken der koeijen zouden daarom aldaar eene zeer zeldzame ziekle geworden zijn. In Junij 1798 besloot Jenner zijne gewigtige ontdckking aan de wereld bekend te maken, en als medelid der Royal Society te Landen, geloofde bij geenen beteren weg daartoe te kunnen inslaan, dan door iniddcl der philosophical Transactions. Hij zond daartoe zijne verhandeling aan de Presidenten van het gezelscbap, doch men zond bem dezelve terug, met de vriendschappelijke aanmerking, dat men vreesde, dat hij door zulke gewaagde en omvaarschijnlijke gevolglrekkingen zijn reeds verkregenen roem zoude schaden. Jenner liet zieh hierdoor evenvvel niet afschrikken, maar niaakte zijne gevoelens in eene afzonderlijke verhandeling openbaar, en zoo onlstond zijn werk, getiteld: laquo;Inquiry into the causes and effects of the variolae vaccinae etc. Hoe weinig aan-trekkelijks deze lilel ook had, veroorzaakte het toeh spoedig alge-raeene deelneming, en Cline was de eersle, die de beweringen van Jenner door verdere proeven nog meer in het licht zocht te zetten. Niet zulke edele grondbeginselen hadden Dr. Georg Pearson en Wood-viile , die de kinderen, voor het verloop der koepokken, aan de besraalting der menschenpokken blootstelden , en daardoor een zoo onregelraatig beloop der ziekle veroorzaakten, dat menigeen der met deze omslandigheden niet bekende geneesheeren , daardoor werd afge-schrikt, en dit toenmaals getnakkelijk oorzaak had kunnen zijn, dat deze weldadige werking der koepokken geheel was miskend. Dit is de loop en oorsprong van de ontdekking van Jenner , zoo als die door Jähes Moore beschreven is 1).
|
||
|
||
raquo;) The history and practice of vaccination. London 1817. — Mediz.-Chirurg. Zeily. 1820. Bd. II. S. 104.
|
||
|
||
|
|||
48
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
(In het jaar 1812 kwamen in onderschcidene plaatsen van het noordelijk Duitschland de natuurlijke pokken bij de koeijen voor '). In Blei quot;van dat jaar nani Dr. Bremer te Berlin ze waar aan de koeijen #9632;van den Ambtman Welle te Malchow -), en werden daardoor twee meisjes besmet. In April 1812 zag Dr. Fischer te Lüneburg een dienst-meisje dat door de origineele koepokken besmet was. #9632;— Soorlgelijke waarnemingen maakten insgelijks Dr. Mende te Greifswaldc en Giesker te Seggerde in het Brunsivijksche 3). In Maart 1836 werd eene vrouw te Passij nabij Parijs , door cene aan de pokken lijdende koe besmet *). — In 1829 zag Riss 5) origineele koepokken bij 2 koeijen. De jon^ste koe scheen de oudste besmet te hebben; — na verloop van eenige dagen werd ook de eigenaresse, ofschoon die de menschenpokken gehad had, besmet. — Hering c) voert 12 gevalleu aan, waarbij menschen toevallig door origineele koepokken zijn aangestoken. — Het eerst bekend geworden geval in Würtemberg, waarbij de natuurlijke koepokken op den mensch zijn overgegaan, is waarscbijnlijk het door Klein medegedeelde, zijnde een nieisje van 7 jaren oud, dal te Plie-ningen bij Stuttgardt, door origineele koepokken werd aangestoken en raderhand voor de menschenpokken onvatbaar bleek te zijn 7).
Albers 3) zag insgelijks de pokken der koeijen op de meiden die deze dieren melkten, overgaan. Zoo ook Kiers 9), die twee gevallen daarvaii waarnam.
In ons land weiden de koepokken het eerst, in onderscheiding van andere vurigheden, welke aan de uijers voorkomen , door deskundigen in Friesland waargenoraen in het jaar 1805 10), ofschoon
|
|||
|
|||
') Hüfeland's Journal. Bd. 35. 1812. 11laquo; St.
!) Hering, Ueher Kuhpocken an Kühen. Stuttgardt. 1839. S. 25.
gt;) Ibid. S. 27.
raquo;) Ibid. S. 29. — Recueil de med. vet. Juin. 1836.
5) Ibid. S. 30. — Id. 1831. p. G09.
•) Ibid. S. 98—102.
') Ibid. S. 34. — Iförd. Archiv für Natur und Arxneiwisschenschaft. — Struve, laquo;6er Kuhpochen. — Breslau. 1802. S. 28. In gecn land worden de natuurlijke koepokken in jjrooler jelal waargenomen dan in Würtemberg, hetwelk hoogst waarscbijnlijk allcen daarin gelegen is, dat aldaar cenc premie van 4 kroonlbalers, op bet ontdekken derzelve bij de koeijen gcsteld is, wanneer namelijk inenlingen met dezelve op den menseh gelukken; in bet omgekeerde geval wordt de premie niet ultbelaald. — Het ware te wenseben dat een soortgelijke maatregel ook hier te lande werd genomen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;11.
•) Mediz. Zeitg.-Hermisg. v. Verein, f. Heilk. in Preussen. 3quot;' Jahrg. S. 252. H.
0) Jahresbericht übe- die Fortschritte u. s. u: im Gelnet der Wissenschaft der Viehzucht und Thicrheilkunst des Jahres 1834. Berlin. 1835. S. 174. II.
J0) Algemeene Konst- en LeUerbode , voor 1805. 2= Dccl. bladz. 38G.
Eene vrij goede beschrijving van de pokken bij de koe vindt men in bet
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;49
men heeft kunnen nagaau, dat in die provincie reeds in het jaar 1778 en 1779 voorbeelden van koepokken bij het rundvee, en daardoür voortgebragle besmellingen van menschen, die op deze wijze tagen de kinderziekte waren beveiligd, hadden plaats gehad. In Overijssel werden de koepukken in 1810, en iu Zuid-Holland insge-lijks in dat jaar waargenomen '). In 1816 werden dezelve ontdekt door Dr. A. Bisdoh, te Geervliet 2). Dr. Tu. A. Jorritsha, te Hoorn, nam dezelve in het laatstgemelde jaar op nieuw in Friesland waar, en volgens de mededeeling van Dr. J. de Bradw te Woer-den, hadden dezelve in 1823 plaats te Gereerskop, eeii dorp nabij die stad gelegen, in de provincie Utrecht. In al deze gevalien werden de koepokken aau menschen, het zij door toevallige besmetting of opzettelijke inentingen, medegedeeld 3).)
|
||
|
||
MOK 4).
|
||
|
||
Onder de gewigtigste en belangrijkste onderwerpen van de verge-lijkende pathologic, behoort het onderzoek omtrent de meerdere of mindere overeensteinming, die twee onderschcidene ziekten met elkander
|
||
|
||
werkje: A/getneene beschouwing van de geschiedenis der koepokken en derzelver inenling, enz. door H. J. GOIDSCHMIDT. Uit het Uoogd. Anist, bij J. Allart. 1802. Bladz. 1—14.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
In ons vaderland majj men onder diegenen, door welke liet beveiligend vermögen der koepokken word miskend , en deze zclvc als ecn gewoon uitslag werden beschouwd, vooral Le Franco van Eerkheij rekenen , die daarover een afzonderlijk werkje uitgaf, get.: iVaflaquo;laquo;rÄ-. rergelijkingen ten betooge dat men de zoo reel geruchtmahende koepokken te Itouden hebbe roor een soort van etlerblijnen en blazen die alom, inzonder/ieid in ons vaderland, bij de landlieden bekend zijn onder den nntim van de Blaar em. Leiden 1801. gr. 8deg;. — In datzelfde jaar versebeen, door denzelfden schrijver daarop een Vervohj op de naluurk, vergelijkingen, beireffende de zoo veel geruchtmakende koepokken. — Ten nader. betooge dat de door Dr. Jenner vcronderstelde besmettende oorzaak uit de hoeven der paarden volstrekt tegenslrijdig is. Leiden, gr. 8deg;.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 11.
gt;) Algemeene Konst- en Letlerbode voor 1811. 2laquo; Deel. bladz. 163—164. H.
gt;) Idem, voor 1817. \laquo; Deel. bladz. 163—167. Medegedeeld door Dr. H. van den Bosch , te Rotterdam.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
3) Verhandeling orer de Koepokken, enz. van den Hoogl. A. Npjun. bladz. 3 en 4.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
raquo;) Ritter in Hofeland's Journal. 1841. V. St. Nov. S. 4quot;. — Allg. Repertorium. 1842. August. S. 111.
4
|
||
|
||
|
|||
60
|
MOK.
|
||
|
|||
bezitten. Ed in dit opugt is de vraag: of het coutagtum van de koe-pokken en dat van de mok onderling verwant of identisch is? Tan het hoogste belang.
Reeds Jenner *) was van gevoelen, dat beide de ziekten geheel identisch waren; en hij geloofde, dat de koepokken op het rund waren overgedragen van aan de mok lydende paarden, dour lieden die met deze laatste bij bet poetsen enz. waren in aanraking geweest, en tevens de kueijen moesten melken; zij zouden op deze wijze den uijer der koeijen met de moksmetstof in aanraking gebragt hebben waardoor dan de koepokken onlstaan waren -). W. Simons 3) zocht door overtuigcnde proeven te bewijzen, dat deze door Jenner aango-iiomene meening, wat betreft het oorspronkelijk onlstaan der koepokken , geheel ongegrond is. Hij inoculeerde namelijk drie koeijen met de moksmetstof zonder eenig gevolg. Evenzoo wedersprak Pearson 4)
|
|||
|
|||
•) An inquiry into the causes and effects of the variolae raccinae, a disease discovered in some of the western counties of England, particularly Gloucestershire, and inown bij the name of the cowpoa: London. 1798. Met pi. Vertaald in het Hoogd. door G. F. Bahborn onder den titel: E. Jenker's Untersuchungen über die Ursachen und Wirhingen der Kuhpocken, etc. Hannover. 1799. — Further observations on the variolae raccinae or cow-pox by K. JehNER. London. 1799. — E. Jenneri de causis tt effectibus raiiolarum raccinarum. Ex anglico in latinum conversa ab AlOTSlO Careno. Vindobon. 1709.— lictwelk de beide aangehaalde gescliriften van Jenner bevat. — Continuation of facts and observations relative tot the variolae vaccinae or cow-pox, by E. Jennet. London. 1800.
(De Hollandsche vertaling is: E. JENNEB, onderzoek vaar de oorzaken en uitwerkselen der variolae vaccinae, eene ziekte in het westelijk gedeelte van Engeland ontdekt, voornamelijk in het graafschap Glouchester en uldaar be-kend onder den naam van koepokken; vertaald en met ecn bijvoegsel vermeer-derd door L. Davids. Haarlem. 1801. gr. 8deg;. met 4 gekl. platen.
Eene Franscbe editie is: E. Jekneb , Sur Vorigine de l'inoculation de la vaccine etc. Amsl. 1802. 8deg;.)
raquo;) Men \raquo;il dat het in Engeland en Holstein , sedert onhcugclijke tijden , bij het volk bekend was , dat de heldere lymphe uit de oppcrvlakkige mokverawe-ringen, op de huid van den mensch en den uijer der koe ingeent, met de echte koepokken geheel overeenkomende pokken voortbrengt. (Funke, Handh. der speziellen Pathol. u. Iherapie der Gross. Nützb. Jfaussaugethiere. 2ler Bd. 2le Abth. Leipsig. 1841. S. 157. — ViBORG, Samml. Bd. IV. S. 368.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
•) Reflections on the propriety of the casarean-operation, to wich are added observations on cancer} and experiments on the supposed origin of cow-pox. London. 1798.
*) An inquiry concerning the history of the cow-pox principally with a view to supersede and extinguish the small-pox. London. 1798. — In het Iloogd. vertaald door J. F. KuTTIINGER , G. Peabsok's Untersuchung über die Geschichte der Kuhpocken, in besonderer Hinsicht auf die Ausrotting der Kinderpocken. Nur nb. 1800.
|
|||
|
|||
|
||
MOK.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;51
het gevoelen van Jeisner, nadat hij op onderscheidene landgoederen koepokken had ziep ontstaan, hoewel aldaar geene paarden gehouden werden; terwijl op andere bouwhoeven de panrden niet aan de inok onderhevig waren en de knechts die de koeijen melkten, met de paarden niet in aanraking kwainen '). Wiixum Woodvihe s) weder-legde, steunende op onderscheidene proeven, het gevoelen van Jekner omtrent de afstamming der koepokken van de inok des paards. Cole-man 3) heeft, op verzoek van Jendeb, onderscheidene proeven over den oorsprong der koepokken in het werk gesleld, en is daardoor tot de Stelling gekoineu, dat de inok van het paard, welligt niet in verband staat tot de koepokken. Bdkiva, Luciano, Pilger, Toggia, Grifka, Bertholini en anderen, entten evenzoo de mok op den uijer van een zeker aantal koeijen in , zonder dat zieh daaruit pokken ontwikkeldeu. Sacco *) en Lafont in Italie, Tanner, Lbpton en Lou 5) in Engeland,
|
||
|
||
raquo;) Toen in Friesland de koepokken bij den Landman NAMMEN Jeljers onder de koeijen lieerschten, had {jeen der paarden van hem eenige verzwerinjj aan de voeten. (Ncman, Perh. over de toepoÜen, enz. bladz. 13.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
') Rapports of a series of inoculations for the variolae vaccinae or cow-pox; tciih remarks and observations on this disease., considered as a substitute for the small-pox. London. 1799. — Vertaaid in het Hoojd. door F. G. FRIESE. Beschreibung einer Reihe von Kuhpocken-impfungen, nebst Bemerkungen über diese Krankheit, als Substitut der Kinderpocken betrachtet. Breslau. 1800.
') Vergelijk H. J. Goldscbuidt, Algem. beschouw. van de geschiedenis der koepokken. üit het Hoogd. Amst. 1802. Bl. 1—13.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
Jos. Frank's Reise nach Paris, Landen, etc. Wien. 1805. Th. II.—Medizin. Chirurg. Zcitg. 180G. Bd. 1. S. 298.
•) Irattato di vaccinazione con osservazioni giarvade sul giacnrdo e vajuolo pecorino. Milano. 1809. In hei Hoogd. vert, door Kdri Sprengel. Lcipsijj. 1812.— Medizin. Chirurg. Zeitg. 1813. Bd. II. S. 161.
In de algemeene konst- en letterbode voor het jaar 1802, 2laquo;: deel, hladz. 307—307 vindt men cen uittreksel van het Proces Verbaal van het conscil General van Landbouw enz. te Parijs, {jeteekend door Desfres, secretaris van dien raad, waarin een lid van dat genootschap, die zoo even nit Engeland is teruggekomen , berigt: 1deg; dat de oorspronkelijke vaccine [cowpox] in Engeland niet raeer bestaat , en 2laquo; dat de oorsprong der vaccine, door besmet-ting van de mok , {the greace) is bevonden valsch te zijn. Proeven in Engeland genomen, zouden dus ten volle de uitkomst bevestigd hebben van die, welke door Hüzard en Tessier in Frankrijk zijn genomen. — De naam van den mededeelcr wordt evcnwel niet genoemd. — In de algem. vaderl. letteroef. voor 1803. 2s Deel. Bladz. 581—584 vindt men geplaatst de bcscbrijving van de waameming betreffende de inenting van koepokken door middel van de Stoffe van het overhoef (de mok,) door L. Sacco.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
5) Experiences sitr l'origine de la vaccine, Traduit de l'anglois par Jean de CARRO. Wien. 1802. — Versuche üb er den Ursprung der Kuhpocken, a. d. Engl. übers, von J. de Carho. Wien. 1802
|
||
|
||
|
|||
52
|
MOK.
|
||
|
|||
bragten evenwel, door de incnting met mokslof, echte koepokkeu le weeg. De jiroeven van Vibobc ') en Jehseraquo; mislukten wel in den beginne, zij gelukten evenwel later, toen men de stof terineutingnaot gedurende de cersle periode der ziekte. Ook Godihe de jongere *) verkreeg door zijne inentingen helzelfde gevolg. — Eene daadznak die elken twijfel oinlrent de identiteit der mok en koepokken schijnt weg te nemen, is het door Hiibtrel d'Abbovil 3) verhaalde geval.
Een koclsifr namc'ijk. die tie menschenpokken niet gchad had, en sedert ecnige dajen ecu door de mok aangedaan paard te poelsen had, riep eenen i'hirtirjjijn te Parijs te raad , wegens pokken aan het vuistgewriclit, die over het geheel met koepokken overecn kwamen. Wegens deze laatste ovcreenkomst nam men do proef, orn met de in deze pokken hevatte lijmphe twee kinderen inlccnten, en deze heide krejjen de koepokken volkomen regelmatijj. Van deze kinderen laquo;erd de ziekte in onderseheidene generatien voortgeplant. Behalvc deze, word nog een ander kind ingcent met stof van de pnstulae van den koclsier, en dit kind verkreeg regelmatig de koepokken, die, na verloop van aeht dagen, tot eene lang voortgezelte reeks van inentingen dienden.
Hoe bevesligend, zegt HiBTREt d'Abdoval, deze dnadzaak ook schijnt, laat zieh daartegen toch menige tegenwerping maken. Zonder twijfel had de koelsier de koepokken , dewijl de uit de pustulae genornene stof aan de daarmede ingeente kinderen de koepokken mededeelde; doch waarmede zal men slellig bewijzen, dat de vaccine bij hem door de moksmetstof was voortgebragl , en dat hij nict op eene andere wijze is besmet geworden? Oni deze dandzaak volkomen te bewijzen, moet men de inokstof met gqvolg hebben ingeent, doch dit is tot nog toe dik-wijls zonder gevolg gebleven.
(Stockes 4) verhaalt het volgende geval:
Een stalknecht van eene goede constitutic en die tevens een geregeld leven leiddc, kreeg eene wond aan de lip. Met dezelfde spons, waarmede hij een juist aan de mok lijdend paard het hecn afwasehte, wiesch liij ook zijne lip, en hield zulks ccnige dagen achter elkandcr vol. Op den derden dag was hij iets ongcsteld. er was hoofdpijn aanwezig. mathcid en gebrek aan eetlust. Op den avond van denzelfdcn dag versclieen er een hlaasjc aan de hovenlip, tcrwijl op den volgcnden dag zieh een ander aan dc wang en een derde onder het onderste ooglid vertoonden. Stockcs, die den lijder op den 9-11 dag zag, zegt, even als onderseheidene andere genceshecren, dat de blaasjes volkomen op koepokken geleken *)).
|
|||
|
|||
') Sammlung ton Abhandl. für Thierärzte und Oeconomen. Koppenh. 1802. Bd. III. S. 179. — Bd, IV. S. 3ßquot;.
a) Veith. o. a. p. S. 314.
*) a. a. p. Art. Mauke. Bd. III. S. 1G4. — Ibid. Diclionn. de med. chirurg. et d'hygiene ve'ter, etc. Tom. I. Bruxelles. 1838. 2e edit. art. eaux aux Jambes, p. 363. — Allgem. Kepert. Aug. 1842. S. 106.
•) Dublin Journal. Juli. 1840. — Allgemein. Repert. 1841. S. 186.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
•) Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor,dat de door TscnEüilN zoogenoemde
|
|||
|
|||
|
||
MOK.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 53
In den laatstcn tijd hceft Dr. Steinbeck *) te Brandenburg, proeven
|
||
|
||
blaasachtige mok (Blasige Mauke oder Rose) {Kunst die Ausschlags und Ahzeh-rungs. Krankh. der Grössern Haust liiere zu erkennen, u. s. w. Karlsruhe. 1824. S. 28.) de erysipelatcusc mok {Erysipelalöse Mauke) van KÖRBER [Specielle Palhol. u. Therapie der flausthiere. Leipsig. 1839. S. 194} of de symptomatisch-seeundaire mok {paronychia sympiomatico-seeundaria) van FüNKE (Uandb. der speziellen Pathol. u. Therapie, u. s. w. 21quot; Band. 2'quot;: Abth. Leipsijr. 1841. S. 252.) die dikwijls plotseling ontstaat, ou raeestal aan de achterbeenen, doch ook wel aan al de vier beenen voorkomt, in sommige {{evallen insjfelijks voor den mensch besmeltclijk is; hoewcl ik bekennen moet, dat ik. ofschoon gedu-rende de laatste 16 jaren, bij de kavallerie cn artillerie, een groot aantal van aan vcrschillende soorten van de gewone mok lijdende paarden behandeld hebbende, daardoor geene besmetting op den mensch lieb zien ontstaan. zoo min bij mij zelven, als bij hen die meer bijzonder met het reinigen van de beenen dezer paarden, cn het aanwenden der genecsmiddelen op de lijdende plaatsen waren belast, hoewel dezc zickto, even als elke andere, in verre de meeste gevallen reeds dadelijk bij het ontstaan werd ontdekt. — Zou de rede , waarom men bij militairen, niettegenstaande het veelvuidig voorkomen dezer mok bij het militairc paard, voor zoo verre mij bekend is, nog nimmer daarvan besmetting heeft waargenomen, ook daarin knnnen gezocht worden, dat du soldaat altijd gevaccineerd is, en dus geene vatbaarheid voor de opname van de smetstof bezit ? —r zijnde het bekend, dat hij die militair wordt en niet gevaccineerd is, volgens de daaromtrent bestaande rcglementen verpligt is, zieh aan deze operatic te onderwerpen Ten cinde hieromtrent meerdere inlichtingen te kunnen verkrijgen, zullen wij omtrent dit punt nadere proeven in het werk stellen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
raquo;) Caspers , Wochenschr. f. d. gesammte Heilk. 1839. N*. 21 cn 22. — Schmidt's Jahrb. Bd. XXVi. S. 189. {Allgem. Repert. 1840. Januar. S. 61. — Bij uittrcksel medegedceld in Hering's Repertorium der Thierheilk. ler Jahrg. 1840. S. 90—93.
Ofschoon uit de beschrijving van Steinbeck niet bepaaldelijk blijkt, dat hij zijne inentings-stof genomen heeft uit de cigenlijke pokmok van het paard, volgt evenwcl uit zijne waarnemingun, dat fact tijdstip, waarop de stof ter inen-ting van de mok wordt genomen, van het grootste gewigt is, voor het welge-lukkcn der inenling met dczelve; dat deze opmerking van STEINBECK , hoewel reeds vroeger door anderen vermeid, gehecl overeenkomslig de waarheid is, cn voor de naauwkeurigheid zijncr proefnemingen en gevolgtrekkingen pleit, was ik onlangs in de gelcgenheid bevestigd te zien. De ware beveiligende mok [Schützmauke) van Vibobg [equine), Pokmok [Pockenmauke) van Tscn£ül.lir, a) Pnarde-pok, {variola equina) van Dr. NüMAN, b) Aphtheuse mok [Aphthöse Mauke) van Körber c) Pok van de koot des paards [Pfcrdefesselpock) van IIaune d),
|
||
|
||
laquo;) Kvnst die Avssclilatjs-und jihzeluvngs A'i-ankh. der grössern flauslhiere :u erkennen. u. s. w. Karlabare. Itl2{. S. 29.
b)nbsp; nbsp;VerhandeUny over de koepokken enz. lltrcclit. 1831. Bladz. 78.
c)nbsp; Specielle Pathutoyie und Therapie der Hausthiere. 1er Bd. 1839. S. 188.
d)nbsp; Jlandhueh über die besondere i'rankheits -Erkenntnis-und-Heilitnystehre der sporad. u. seuchenartigen Krankh, der nittzbaren Ilausthiere, Viicn. lüi-f. S. 086.
|
||
|
||
p
|
|||
|
|||
54nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;MOK.
uintrent de verwantschap van de mok en de koepokken bewcrkstel-
|
|||
|
|||
H
|
constitutionele mok (paronijchia equi exanlhematica conslttutionalis) van STR1DSS e) is ecn Jioogst zeldcn voorkomend gebrek, dat, voor zoo verrc mij Lekend is, hier te lande nog door niemand is waargenomen. Onder hct groot aantal aan de mok lijdende paarden, die door mij zijn bchandeld of die ik jrezien heb, kwam mij slcclits eenmaal deze soort voor, die, zoo als het mij voorkomt, ten onregle onder dc mok-soorten, door de vec-artsenijkundigen is opgenomen en besclireven geworden. Dan ter zake.
Een schoon gebouwd Mecklenburgsch trek-paard, van hoogc taille, 4 jaren cud, ruin, bruin zonder teekens, nraquo;. 441, werd op den 13 November 1846 be-vonden, in een' ligten graad kreupel te zijn aan het regtcr achterbeen. Bij hct verplaatsen van hct paard, vcrtoonde het al de kenmerken van eene Hgte vcrstoi-king van het kogelgewricht (overkoting) van dat been, bctwelk wegens dcrzelver veclvuldig voorkomen, den ligten graad waarin het plaats had en de duidclijkheid waarmede het zieh scheen voor te doen, niet vorder naauwkeurig werd onder-zocht. Als naar gewoonte, in soortgelijkc gcvallen, werd het paard op stroo gezet, en gelast den pijnlijken voet bestendig met koud water bevochtigd te hou-den. Gedurende de 4 of 5 volgende dagen werd de kreupclhcid niet minder, en was het kogelgewricht iels gezwollcn, welke zwelling zieh langzamerhand tot bet. spronggewricht uitstrekte, en ook onder het kogelgewricht te bespeuren was. Van toen af aan verminderde de zwelling mccr en nicer, even als de pijn, en kon het paard, dat reeds sedert ccnigc dagen aan de hand werd afgestapt, up den 22'quot; derzelfde maand als herstcld worden beschouwd, niettegenstaande het bcdoelde been ecnigzins, vooral boven de koot, gezwollcn was, zonder dat ver der een naauwkeurig plaatselijk onderzoek geschiedde. Op den morgen van den 26 November werd ons berigt, dat er bij hct paard aan hct bcdoelde been, en we.t aan dc linker zijde van belzelve , aan de bovenzijdc van hct kogelgewricht, ecn gczwel aanwezi^ was, waaruit cenig kleverig vocht vloeidc. Hct paard was evenwel niet kreupel. Onmiddelijk werden de, door eene lijmige stof zamen-geklecfde, baren rondom het gczwel afgeschoren , en nu werd dadelijk het gebrek als de bereiligende- of pokmok herkend f). Op de bcdoelde plaats namelijk, verhief zieh een scherp omschreven, rond gczwel, ter grootte van eene gewone halve noot, waarop de baren waren uitgcvalicn, en waarin zieh onderscheidene kleine openingen verloonden, die door de huid henen gingen, en waarvan de randen ruw, ongelijk, als ingevreten waren. Uit deze openingen liep eene hloedige, klcverige lijmphe, die een eigenen, dierlijken, zoctachtigen reuk hezat, en hingen uit een paar dcrzclve, zijnde de grootste , die meer op het midden van het gezwel geplaatst waren, ccnige vczelen, zijnde gedeelten der reeds meer verweekte prop (bourbilloit) g) die aan deze laatste nog los bevestigd
|
||
|
|||
|
e)nbsp; nbsp;Systfimat. JIandb, der Vcterinair-Chirurgie, ler Th. Wien. ItMi), S. 279.
f]nbsp; nbsp;Dc Hccr adj. Paardenarts A. de Vos was hierbij legcnwoordig ^ en liecCt niel mij lid {jchcelc bcloop der zieklc waargcuomcu.
'j) Dc cflcrprop bcslaal niet, zoo als IUhault {Traitc du Javart cartilagineuT, Paris 1831} en tclfs no;; Bbüg^iez {Traitc' de Chirurgie ve'tciin. Druxcllcs. 1839. Prcm. pari. pt 83) en anderen willen, uit cellnlosa- of organische bundcls die in gaiigreen zijn overgegaan \ hct Is slechts een Tormloos exsudaat van vczelstof.
|
||
|
|||
#9632;#9632;
|
||
|
||
MOK.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 55
ligd, waaruit bondige resultalen met opzigt tot het bedoelde onder-
|
||
|
||
waren. Het gezwel zelf wcrd grootendeels door dezc prop opgevuld, waarvaii de fragmentcn vezelig, zacht op het gevoel, van eene licht gele klenr, en door de bovengenoeradc kleverige, hloedige lijmphe omringd en doordrongea waren. Voor het ovcrige was het paard niet zeer pijniijk aan het gezwel. Tcrwijl wij ons een oogenhlik vi;rwijderden, ter bczigtiging van cen ander paard, en ons gerccd maakten cm de lijmphe nit het gezwel op tc vangcn, had de oppasser tot ons leedwezen het gezwel reeds geheel met zeepwatcr afgewasschen, en de uithangende gedeelten van den prop verwijderd. Thans kon er geene lijmphe nil het gezwel genomen worden , en werd zulks tot den volgenden dag uitgesteld; doch dit had ook toen, door tocvallige, niet van ons afhangende omstandig-beden, niet plaats. Op den morgen en middag van den 28 November evenwel werden drie groole glaasjes met de heldere lijmphe voorzicn, die gedeeltelijk uit bet gezwel liep, en gedeeltelijk door den vingcr in bet gezwel te steken werd verzameld, en deze glaasjes met was naauwkeurig digt gesloten. Het gezwel was heden merkelijk in omvang verminderd, de vroeger met gaatjes doorboorde huid op helzelve, was ter grootte van een cent geheel uitgevallen en bad eene ronde opening nagclatcn, met zuivere, granulerende randen; de prop was geheel uitgevallen It), en daardoor eene verdieping of cen gat ontstaan , waarin ongeveer bet eerste lid van den ringvinger kon worden opgenomen. Ofscboon de wond dezer holte met granulatien bezel was, kon evenwel geene duidclijke suppuratie worden waargenomen, maar liep bestendig eenige heldere, dunnc lijmphe uit dezelvc. Hoewel het paard uitwendig niet pijniijk of gevoelig aan bet been of het gat was, was men evenwel genoodzaakt hetzelve eene ligle praam op den ncus te plaatsen, wanneer men met den vingcr bet gat inwendig wilde onderzoeken. Gedurcnde de volgende dagen verrainderde langzamerhand de hocveelheid lijmphe of pus, die zieh uit bet gat ontlastte, en werd de opening van dag tot dag kleiner, de holte vulde zieh meer en meer, ofscboon alles geheel aan zieh zelven werd overgelaten, en op den 2 December was het paard daarvan geheel hcrsfeld; dat is, de wond had zieh gesloten met vorming van eene kleine korst op dezelve. Deze korst, ofscboon merkbaar verkleind, is nog heden, (Maart 1847), aanwezig; in eenen kleinen omtrek rondom dezc korst, zoo min als op deze laatste zelve, zijn nog geene baren aanwezig of zelfs daarvan gcen spoor te ontdekken.
Het verdient nog vcrmclding, dat bet paard, eenigen tijd voor het kreupel worden en vooral gedurcnde dit laatste , iets was vermagerd, minder glad in het haar was dan vroeger, en ook niet zijne gewone vrolijkheid of graagte tot eten vertoonde. Nadat bet gezwel zieh gevormd had, verdwenen deze teekenen, waarop voor het ovcrige niet veel acht was geslagen.
Nog moet worden opgemerkt, dat bet meer dan waarscbijnlijk is, dat het gezwel reeds vroeger dan op den 26 November aanwezig is geweest. Het was tot dien dag der opmerking ontgaan; maar bijna slellig is bet, dat hetzelve cerst dien morgen, of in den dezen voorafgaanden nacht, is opengebroken, daar het niet opmcrken hiervan, bij de bekende naauwgezetbcid waarmede het mib-
|
||
|
||
h) Do Franschcn icjjcn in dil gcval Ct Jararl est lorti.
|
||
|
||
|
||
56nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; MOK.
werp volgen: Steiubeck enlte onder anderen ook paarden met vaccine in.
|
||
|
||
taire paard wordt verzorjjd en opjepast, bijna niet mogelijk is; iets dat wel hct geval kon zijn met cen klein knobbcllje op de bcdoelde plaats, dat daarenboven nog met baren was bedekt. De juistc tijd evenwel, wanneer bet gezwel zicb, voor dat bet openbrak, heeft beginnen le vormen, is, omdat vij bet aanwezig zijn der pokmok niet vermoedden, niet bepaald opgemerkt. Waarschijnlijk was hetzelve, ofschoon nog geen voclit entlastende, reeds aanwezig op den 22 November, toen Wel de kreupelhcid, maar niet de geheele zwcliing van het been was Terdwenen.
Hoewel de meest gewone zitplaats van deze ziekte onder bet kogelgewricht is, komt bet ook wel aan dit gewricht i) voor, zoo als in dit geval plaats bad, en zal het na het medegedeeldc evenwel geen uader betoog behoeven, dat wij bier te doen hadden met de beveiliyende of pokmok, zoo als die door Sacco/), Viborg, Kujun en anderen is heschreven en afgebeeld, en blijkt daaruit tcvens ten duidelijksle, dat dit gebrek zeer veel verscbilt van de gewone mok, eene geheel andere ziekte daarstelt, en dus daarvan, mijns inziens, wel dege-lijk meet worden afgescheiden. Over het geheel had het gebrek ccne buiten-gewone overeenkomst met de gewone bloedzwecr of bloedvin [furunculus vulguris). Hetzelve wordt ook als zoodapig door de Fransclie vee-artsenijkundigen heschreven, en met de henaminft Javart simple, Jutart cutaiie{G\9.kK\)) k) Jarart (Teau, (Vatel) /) Javart Juronculaire, aangeduid. Hdrtrel d'Arbotai m) bewcert dus te regt, dat de geneesliccren de eigenlijke mok met dit gebrek verwarrcn.
Ten cinde te ondcrzoeken of deze ziekte ook voor andere paarden besmettelijk is n), en om, zoo mogelijk, de pokmok op nieuw voort te brengen, werden met de stof, op de hier voor genoemde glaasjes verzameld, nog denzelfden dag 4 paarden van verschillenden onderdom, ras en constitutie, met ondcrscheidene stcken ingeent, aan twee of mecrdere beenen, boven en op de kogelgewrichten, aan den hals cnz., nadat alvorens het haar naauwkeurig was weggeschoren. Ofschoon bij de meesle steckjes eene ligle ontsteking volgde, gedurende de eerslvolgendc drie dagen, verscheen echter bij geen enkelen eene dergelijkc ziekte of eene andere soort van mok, integepdeel de steekwondjes verdroogden, en was daarvan spoedig geen spoor meer te vinden.
Mijn vriend, F. Rl£llD£RBOrr, officier van gczondheid albicr, bad de goed-lieid, met de luchtdigt tusschen de glaasjes gcslotcn stof, eene proeve te nemen op den mensch. Zie hier zijne mededeeling daaromtrcnt. De incnting
|
||
|
||
t) Lafosse [Dictionn. raisonne Whippiati'jvc. Paris. 1773. Tom. HI. p. 34. — Idem, Cours, iPhippiatii/ve etc. Paris. 1772. p. 21)0) legt , dat dc javart simple tot aan den handwoiiel en het spronggewricht tan voorkomen.
/) ffeue EntJcckungen über die AithpocKen, die Mauhe und die Schaafpocken , aus den Ital. von K. SpHE^(;l!l. Lcipsig. 1012. S. 129—1laquo;.
k) Traite du pied dans les animaux dornest. Paris. 1813.
/) llandh. der Thierarmeikunde. u, s. tc, übers ton I'estei. l-cips. 1830. 2lcr Bd. 1c Ablh S. 623.
m) Dictimnaire elc. Tom. I. 2e edit. p. 36'S.
n) Volfcns TscuEiiu (t. a. p. S. ii en ity is dc bcvcilijcnde mok Lesniellclijk voor andere paarden. Gbeve heeft, door incnting 1 de mok niet bij andere paarden kunnen voorlbrengcn. lli mecn dat Vit,üug beweert, dat de mok van hct eene paard niet voor anderen besmettelijk is. d
|
||
|
||
m
|
|||
|
|||
MOK.
|
57
|
||
|
|||
Met dit doel wcrd een 14 jarige ruin, in liet kootgewricht der beide achter-beenen en aan den buik met 26 stekcn vacrinestof geinoculeerd. Den tweeden dag daarna was de buid aan de beide kootgewricbtcn roodachtig gcspannen, terwijl de inentingsteken zieh als kleine blaasjes beten aanvoelen, en die aan den buik gebeel verdroogd scbenen. Op den dcrdcn dag was de huid aan de beide kootgewrichten nog meer gespannen, terwijl de genoerade heuveitjcs zicb in werkelijke blaasjes liadden veranderd, waaruit STEINBECK, nadat bij dezelve met een lancet geopend bad, de te voorschijn komende lijmpbe in baarbuisjes opving, ora die tot verdere proeven te gebruiken. Op dozen dag wilde bet paard niet eten, doeh vertoonde verder geene ziektc-versebijnselen. In den loop van den 41'quot; en 5deg;quot; dag werd de uitvloeijende lijraphe troebel. Gedurende den
|
|||
|
|||
geschledde op den 1 December 1846 bij een 12 jarig gezond meisje, van een teeder gestel, en lymphatisch-sanguinisch temperament, dat nog niet gevacci-ncerd was geweest en niet aan de kinderpokken bad geleden. Op iederen arm werden, met een nieuw lancet, dric steekjes gemaakt, alien op eenen duim afstands van elkandcr. 24 uren daarna, deden de wondjes van den regterarra zieh ontstoken voor, op den linker arm hadden sleehts 2 der wondjes dit ont-stekingacbtige voorkomeu, doch in heviger graad en met meer roodheid in den omtrek. Op den derden dag na de inenting was de ontsteking op den linker arm toegenomen en de geheele arm vrij pijnlijk; op den regier arm daarentegen was zij verminderd. Den vierden dag had de ontsteking op den laatst gemeldcn arm opgebouden, terwijl zij op den regier arm ook tot staan kwam, en op den zesden dag geheel en al ophield, zonder dat er zieh een spoor van eene pok of puist had vcrtoond. Het meisje was gedurende dien geheelen tijd gezond geweest als naar gewoonte.
De stof op 2 der grootste glaasjes verzameld, was, gelijk gezegd, dadelijk door middel van was luchtdigt opgesloten, en bewaard tot op den 20 Januarij 1847, wanneer ik mijn eigen paard, zijnde eene Sjarige raerrie, trekpaard, vos,ophct linker neusslijmvlies en aan de huid van een neusvleugel met onderscheidene steekjes inentte, en de stof ook nog met den vinger over de wondjes wreef. Ook aan de regtervlakte van den hals werden, na eerst het haar te bebben weggeschoren, ineotingen bewerkstelligd. Behalve dat, werd een witte draad met de stof door-drongen, en deze door een klein gedeelte van de huid der labia majora vulvae getrokken. Deze laatsle wijze van inenten werd ook nog bij eene andere 6jarige merric, die aan beginnende hydrothorax leed, bewerkstelligd, Daarenboven werd het paard, waarvan de stof afkomstig was, aan de buitenzijde van het been, op de hoogte waarop de pokmok aan de binnenzljde aanwezig was geweest, met verscheidene' steekjes ingeent. Bij geen der hier vermelde paarden kwam een enkel inentingssleekjc op. Wei verscheen bij de meeslen eene geringe opzwelling der huid, en was de omtrek der wondjes op bet neusslijmvlies eenigzins rood, maar reeds den tweeden dag was deze ontsteking verdwenen en verdroogden de gezamenlijke wondjes. — En zoo was dan bet plan dat wij gevormd hadden, om, wanneer de incntingen bij bet kind of een der paarden mögt gelukken, daarmede voorlgczette proeven en inentlngcn te bewerkstelligen, geheel vervallen. Tot mijn leedwezen was ik niet in de gclegenheid, om inentingen bij het rund te doen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
|||
|
|||
|
|||
58
|
MOK.
|
||
|
|||
volgenden dag verminderde wcl de roosachtige zwelüng, doch de blaasjcs hadden cen* breedere basis vcrkregen, en vcrtoonden nciging, deels om in ver-zwering over te jjaau, gedeeltelijk om, door afscheiding van eene scherpe vloci-stof, den omtrek in cene etterende oppervlakte te veränderen. Intusschen gena-zen de kootgewrichten, onder het dikwijls reinigen met zeepwater en bet bestrij-ken met benzoczuur, binnen acht dagen volkomen. De inentingstcken aan den buik waren niet opgekomen, en voor het overige het paard van ecn hevig algemeen lijden hcvrijd gebleven.
Insgelijks entte Steihbeck. eene 16jarige nierrie met lijinpbc van, door overdraging op schapen verkregene, koepokken. Het gevolg was Tolkomen hetze] fde, alleen met dit verschil, dat de verzweringen, welke zieh ontwikkeldea uit de blaasjes die in een grooter aantal in de kootgewrichten te voorschijn kwam, veel langzamer genazen, dan in het eersle geval. Beide de gevallen bewijzen, dat zoowel de echte Taccine, als de reeds door het Organismus van het schaap gegane vaceine, Tolkomen gelijk in werking zijn, ja dat zelfs de laatste uog heviger en slerker werkt, en, op paarden overgedragen, pustulae en ulceratien kan voortbrengen, die met diegene overeenkomen, welke de uit onbekende oorzaken ontwikkelde ruok kenmerken.
Yeitb ') verhaalt, dat nadat bij een paard vaccine op het neusslijravlies was ingeent, op de inentingsteken pustulae ontstonden, die-degrootsto overeenkoinst met de koepokken hadden. Sieihgeck verzamelde ook de resultaten van opzetteljjke en toevallige overdraging der mok op dieren en menschen. Bij gebrek aan echte equine, genomen uit genuine mokblaasjes, bedieude bij zieh bij zijne proeven van de lijinphe, die bij uit de pustulae der beide met vaccine ingeente, hiervoor reeds vermelde , paarden had genomen, welke pustulae intusschen met die der echte, primitive, genuine, mok geheel overeenkwamen. Hij entte eene koe door 12 steken aan den uijer met secundaire equine in, doch zonder gevolg. Bij eene andere koe, die hij even zoo met 12 steken in den uijer, met secundaire equine, had ingeent, versehenen, tusschen den 4lt;!quot; en S01 dag, gebrek aan eetlust, koorts, enz.; verschijnselen, die intusschen slechts 24 uren aanhielden, waarop al de inentingsteken zieh verhieven, eene blaauw lieht-graauwe kleur aaunamen en in geheel. normale pokpuisten veranderden. Later had Steihbeck gelegenheid, bij een, aan geinvetereerde mok lijdend paard, van de in dc zweren afgezonderde lymphatisch-etterige vloeistoi een gedeelte in haarbuisjes op te vangen.
Hiermede entte hij eene koe; reeds den 2en dag scheen het diet hare gewone vrolijkheid en eetlust verloren te bebben. zonder dat evenlaquo; el koorts aanwezig was. Van de 12 gemaaktc steken, vcrtoonden zieh, op den 24equot; dag, 7 in de
|
|||
|
|||
gt;) {Handbuch der Veterinärkunde. 4laquo; Aufl. Bd. I. Abth. 1. S. 395.)
|
|||
|
|||
|
|||
MOK.
|
|||
|
|||
jjcdaanle van vcrhcvene knoblteltjes, de huid die deze orngaf was evenwcl geheel glad, niet gezwollen, ook niet roosachtig-rood. Intusschen bleven de pustulae zcer klein, naauweiijks was iets van de navelvormige groeve tc bemerken, zij vcrdroogden reeds den 5laquo;raquo; dag na haar verschijnen, en vormden cone korst, die reeds in 8 dagen afvicl en een klein iiktceken naliet.
Uit de hier voor vermelde proef trok im Sieihbeck. met regt het be-sluit, dat de eiterige lymphe, genoraen van het door geinvetereerde inok aangedaan paard, nog slechts een zeer gering gedeelte van het vroeger hesmetlings-vermogen behouden had; bovenal echter volgt uit de hier medegedcelde proeven de hoogst belangrijke daadzaak, dat versehe equine, wanneer zij op den nijer van koeijen wordt overgedragen, pokken kan voorlbrengen, die in allen deele inet de echte koepokken overeenkomen, alsmede dat dit vermögen ook aan de nioklymphe, doch slechls gedurende eenen zekeren tijd inet gelijke kracht, eigen is, terwijl dezelve langzamerband aan kracht verliest. Eene eigenschap die, niel opgemerkt zijnde, zonder twijfel tot de zoozeer verschillende gevolgen bij dergelijke inentings-proeven, de nieeste aanleiding heeft gegeven.
Terwijl men eene werkelijke overdraging van andere dierlijke ziekle-stoffen op den mensch reeds sedert lang heeft aangenomen, bestaat er nog altijd twijfel omtrent de voortbrenging der koepokken bij den mensch, door infectie met de mok-smetstof, die evenwel door de vol-gende proeven Vvederlegd schijnt le worden. Reeds Jenner en Lot naraen waar, dat ondersoheidene menschen, die met aan de mok lij-dende' paarden te doen hadden, ten gevolge van dien onigang met dezelve een uitslag verkregen, dat volkomen met de koepokken over-een kwam. Sacco *) voert twee gevallen aan, waarbij na de overdraging der equine op menschen , zieh de koepokken ontwikkelden. Dezelfde waarneming tnaakte Greve '') aan zieh zelven. Ook Ueriwig nam zulks waar. Soortgelijke waarnemingen als Heriwig, maakte ook Rosendahl 3) under gelijke omstandigheden.
Hij entte namelijk den 'U jaar ouden, krachtigen en gezonden zoon van een' arbeider, met uitdrukkclijke toestemming der ouders, in, op den regier arm met goede vaccine en op den linker arm met equine van een aan den mok lijdend paard. Tot den tweeden dag blecf de knaap geheel wel; den derden dag evenwel werd hij lastig, nam de borst niet en verkreeg koorts, die van dag tot dag heviger werd; gelijktijdig gcvoelde men op de inenlings plaatsen van den regter arm, nog meer echter aan den linker, fijne roodachtige lieuvel-tjes. Den 4C dag waren de pustulae op den linker arm ongelooflijk ontwikkcld,
|
1
|
||
|
|||
raquo;) a. a. p. S. 133 en 134.
•) Erfahrungen und Beobachtungen u. s. w. Bd. I. S. 79. •) Prirr's Mittheilungen, neue Folge Jahrg. I. Heft 11 cn 12. (Vcrgcl. Neü-HEISTER, hepetiorium. 1840. Januar. S, 62.
|
|||
|
|||
|
|||
60
|
MOK.
|
||
|
|||
bijna het dubLele vergroot, door ecnen rooden kring omgeven, eir de oin-trek nog nicer gezwollen. Behalvc dat, waren in de naLijheid der incntings-plaatscn nog zeven nieuwe pustulae tc Toorschijn gekomen, die zieh even zoo snel als de ingeente ontwikkclden. Do inentingsplaatscn van den regier arm waren minder, doch evenwel normaal ontwikkeld, en de arm minder gezwollen-In het algemeen verlicpen de equine pokken veel sneller dan de vaccine pustulae, want terwijl de laatste den 7™ en 8en dag nog in den schoonsten bloei stonden, vormden de cerste reeds eenc bruine korst, die den 9laquo;' dag afviel en uitge-holde likieekenen nalieten, die veel diepei, breeder en rooder waren , en ook veel langer gemarkeerd bleven , dan die van de vaccine. Nadat het kind gedurendc eenige dagen cene verbazend stinkende urine outlast had, genas het volkomen. Dezelfde waarnemer entte verdcr, vijf jaren later, een 5 roaanden oud ge-zond raeisjc in, aan den regterarm met goede vaccine, en aan den linker met secundaire equine, of liever vaccine die van eene koe, na de inenting derzelve met mokstof, genomen was. AI de inentingsteken op beide armen ontwikkelden zieh, en wel op beide de armen geheel gclijk, tot schoone groolc pokken, die op den 8I:Igt; en 9ca dag door eene ligte koorts begcleid werden.
Volgens de medegedeelde proeven en waamemingen, zal men het wel voor eene uitgemuakie zaak mögen houden, dat de primilieve, genuine equine voor zieh alleen in Staat is, zoo wel bij koeijen als bij menschen, uilslag-ziekten voort te brengen, die in Torm en verloop niet van de echte koepokken verschillen; doch die, wanneer zij on-middellijk op den mensch wordt overgedragen, waarschijnlijk wegens de groolere schei pheid (virulenlie) van de stof, eene hevigc koortsach-tigeen ontslekingachtigereactie veroorzaakt, zelfs wanneer de stof van verouderde mokverzweeringen genomen is geworden. Eindelijk, dat de doorgang van de equine door het Organismus van de koe, veel van hare hevigheid wegneemt, zoodat de secundaire equine-vaccine stof in hare werking geheel aan de genuine vaccine gelijk is. — Doch desniettegenstaande is de meening, dat de koepokken altijd door de mok worden voorlgebragt, of derzelver oorsprong aan de mok te danken hebben, geenszins juist, daar de cerste zieh dikwijls verloo-nen, wanneer de mok niet voorkorat, en daarom ook niet als een gevolg der laatste kan worden aangemerkt.
|
|||
|
|||
MOM) EN KIAATJWZEER.
|
|||
|
|||
Heeds Sagar ') en Pienck uitten hot gevoelen, dat de melk van
|
|||
|
|||
gt;} Libellm He aplithis pecoris. Viennae. 17Ü5. p. 14.
|
|||
|
|||
|
||
MOND- EN KLAAUWZEER.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 61
aan hct mond- en klaauwzeer lijdende kocijen op alle huisdieren '), en zelfs op den mensch nadeelig inwerkt. Hoewel dit gevoelen veel-vuldigen tegenspraak vond J), is toch in later tijd door de met goed gevolg bewerkstelligde inentingsproeven van Bükita, Saloz en Hessber-ger 3), de besraetlelijke hoedanigheid dezer zickte onwedersprekelijk bewezcn, en daarna door de door Hertwig 4) genomene proeven, over de werking van het gebruik der melk van aan dcze ziekte lijdende dieren bewezen, dat zij werkelijk eene besmettelijke eigenschap bezit,
|
||
|
||
') Er zijn meerdere voorbcelden bekend, dat hct heerschende mondzeer van hct ecne dier op het andere overginj; ik zal hicrvan eenige voorbeclden opnocmen: In hct district Sonnenberg werden twee gezonde en volwassenc hon-den, hij wijze van proefneming, gevoederd met de melk van koeijen, die aan hct hecrschend mond- en klaauwzeer Jeden. Beide verkregen daarop zwelling van het hoofd en cenc zoodunige ontsteking in de mondholte, dat er onafgebroken cenc grootc hoeveelheid speeksel uit den mond Hep; zij werden zoo zick, dat zij niet meer konden opstaan. De vee-arts Hessberger lict zijn bond te Ruckers, ambt Neuhof, alwaar de ziekte onder het rundvee hct ecrst uitbrak en in ccnen zeer hoogen graad heerschte, de geronnen melk van door de zickte aangedane runderen gcven. Naauwelijks een half mir daarna, stelde zieh bij den bond reeds cen hevige doorloop in, die meer dan twee urcn aanhield, en waar-door de bond zoo veel Iced, dat hij bijna niet meer lopen kon. Te Bromzell had men de melk van cenc door de zickte bevallen koe aan eene kat te drinken gegeven. Spocdig daarna stierf de kat onder convulsien. (Ritter , in HOFElANDs Journal. 1841. Dec. VI St. S. 64.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
2)nbsp; Toggia zegt, dat bij de zickte die in 1800 in de provincie /raquo;ree becrschle, bet gebruik der melk van de aan dezc ziekte lijdende koeijen geen nadeel aan den mensch veroorzaaktc. Ook UIathieü {Recueil, de me'd. ve'te'r. Tom. 4. p. 3G2.) nam bij de epizootic in hct depart. Vogelen gcen nadeel waar door het gehruik van de melk. Delafokd (t. a. p. S. 441.) gelooft insgclijks niet aan het aanste-kende vermögen van de melk hij dezc ziekte, doch is evenwel van gevoelen, dat de melk als voedselmiddel voor den mensch moet verworpen worden, dewijl zij door dc ziekte een gcdeclte van bare natuurlijke eigenschappen heeft verloren. Ilij golooft, dat het vleesch van aan dezc zickte lijdende kocijen zonder nadeel kan gebruikt worden. Dat van scbapen en varkens, aan dcze zickte lijdende, heeft hij zonder nadeel zien gebruiken. Dieterichs, [Handbuch der speziellen Pathologie und Tlterapie. 2laquo; Aull. 1835, S. Gll) zegt insgelijks, dat de melk zoo wel als bet vleesch van aan dezc zickte lijdende dieren, zonder nadeel voor den mensch kan gebruikt worden. KaitsCHMIDT (IIeiu.ng , Repertorium. I6 Jahrg. S. 112) zag door het gebruik der melk of van het vleesch van aan deze zickte lijdende dieren, geene nadeelige uitwerkingen ontstaan, hoewcl de melk zelfs door de kleinste kindoren gebruikt werd. Het is volgens hem evenwel ook wel mogelijk, dat door het koken de melk bare schadelijke eigenschappen verliest.
H.
3)nbsp; nbsp;Schneider's, Annulen der Staatsarzneikunde. 1840. H. 1. S. 18. raquo;) Preitss. mediz. Vereinzeitung. 1834. nquot;. 48. S. 226.
|
||
|
||
|
||
62nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; MOND EN KLAAÜWZEER,
dewijl hierdoor ligte kourts, drooge en heete mond, blaasjes in deze laatste, trekkend gevoel in handen en vingers met daarop volgende blaasvonuing te voorscliijn kwameii.
(Een Vee-arts in de orastreken van Lyon, maakte dezelfde opraer-kingen, bij gelegcnheid dat deze ziekte in 1811 in het Depart. Du Rhone heerscbte '). Gelijke waarnemingen niaakten ook Barbier, Tilgher , Wehdehberg , Leonhard. — Ook de Vee-arlsen Mahr en Viiiain hebben in 1834 proeven in het werk gesteld, die de inogelijkheid der besmetling buiten elken twijfel stellen. Rayer 2) zegt, dal deze infeclie evenwel niet onder alle omstandigheden plaats heeft, want bij heeft onder het toen (1838—1839) te Parijs heerschend epizootisch mondzeer, na het gebruik der melk van aan deze ziekte lijdende dieren, geene ziektegevallen waargenomen. — Evenzoo heeft Exerij met het vocht uit de blaasjes Tan koeijen, vier kinderen zonder ge-volg ingeent. — Bodsqdet, Rater, Lodde en anderen verkregen daar-entegen door deze inenting wel eene besmetling sj, Rildebrahdt deelt onderscheidene waarnemingen raede, waaruit blijkt, dat de melk van door deze ziekte anngedane dieren nadeelig op de gezondheid van den mensch kan werken. Hij voert insgelijks eene menigte bewijzen aan, ten betooge, dat het mondslijm van zieke dieren het vermögen heeft, deze ziekte aan den mensch mede te deelen, alsmede dat somtijds het reinigen van den mond en zelfs de omgang met de zieke dieren ge-noegzaam was, om dezelve mode te deelen 4). Goediurdt 5) zegt, dat men in het algemeen kan stellen, dat de ziekte een' besmeltelijken aard bezit voor den mensch, en de ziekte door het gebruik der melk, het vieesch enz. van zieke dieren, op den mensch kan overgaan. De vee-arts Kaltschmidt c) berigt, dat hij in 1838 en 1839 bij zijue proeven met de inenting dezer ziekte genomen, heeft gezien, dat bij sommige lieden, die dit zieke vee oppastten, vermeerderde speekselafscheiding, heeschheid, keelpijn, opzwelling van het gehemelte enz. ontstonden).
Scbheider te Fulda deelt omtrent dit onderwerp de volgende waarnemingen mede:
Een arm man te Fulda, die de melk van aan deze ziekte lijdende koeijen voor niet verkreeg, gebrnikte dezelve vier dagen lang, toen er eene lievige pijn in den mond ontstond. Hij kreejj hevige koorts, met zware maagpijnen, en eene bloe-
|
||
|
||
raquo;)nbsp; Journal de Lyon. 1811. — Delafom), Saniläls Polizei. S. 441.
a)nbsp; Recueil de me'dec. vete'rln. pratique. 1839. — Gorlt u. Heut wie. Magazin.
6lei-nbsp; Jahrg. S. 116.
raquo;)nbsp; Gdrlt u. IIeriwig, Magazin. 6'e Jahrg. S. 117.
raquo;)nbsp; Ibidem. S. 174.
•)nbsp; Körte heschouwiny tan het mondzeer en de tongblaar. 1839. Bladz. 12.
•)nbsp; IIERIHG, Repertorinm. 1er Jahrg. S. 112.
|
||
|
||
|
||
MOND- EN KLAAÜWZEER.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 63
digraquo; bijna nict te stillen diarrhae, en werd siechte met veel moi-ile gcred '). — Een gezonde kneeht at van de boter, bereid uit de melk van aan deze zickllaquo; ouderhevige koeijen, dewijl zij er zoo goed uitzag als die uit gezonde melk bereid; naauwelijks bad hij daarvan eenige dagen gebrutkt, of bet mondzeer verscheen, en dit werd zeer bevig. Hierbij voegde zieh eene lebris nervosa, zoodat hij slecbts met moeitc werd genezen. — Eene jonge gezonde boercnvrouw, verkreeg evenzoo door bet gebruik van zoodanige boter, dezelfdc ziekte met eene zcnuwkobrts, en stierf niet aan de gevolgen der laatste, maar aan die van bet boosaardige mondzeer.
In de landstreek Grossenlüder heerschte eene zenuwkoorts epidemisch , die bij onderscheidene lieden door het mondzeer, ten ge-Tolge van liet gebruik van zulke boler en melk ontstaan, gevaarlijk en zelfs duodelijk werd. Nog besmettelijker is de uit zoodanige melk bereide kaas (Matten en Handkäse), wanneer zij langen tijd gelegen heeft en eenen renk heeft verkregen. Geheele familien werden, na het gebruik van zulke kaas, door het mondzeer aangedaan, en onderscheidene daarvan werden door Scuheideb behandeld en genezen 2).
Hedsher 3) deed de volgende waarneming:
Een landman, die bet door bet mondzeer aangedane vce verzorgde, verkreeg, nadat bij kort te voren de met apbthen bezette tongen dezer dieren gereinigd en met gcneesmiddelen bestreken had, eenen zicken vinger, die, na eene pijnlijkheid van eenige dagen, aanmerkelijk opzwol en ontstoken werd. De zwelling strekte zieb later over de geheele hand en ten laatste over den gehee-len arm uit, zoodat de zieke eene hevige koorts, delirura enz. bekwam.
H. merkt nog aan, dat het gebruik der melk van koeijen. die aan het mondzeer lijden, bij den mensch dikwijls overeenkorastige toeval-len, vooral aphthen voortbrengt.
|
||
|
||
MELKZIEKTE.
Dr. Gbaff 4) berigt, dat met den naam laquo;Milk diseaseraquo; eene ziekte van een geheel eigenen aard bedoeld wordt, welke aan de Vereenigde
|
||
|
||
') Schneider's Annalen. 1840. Heft 1. S. 28.
') Ritter , in Hdfeiand's Journal. 1841. iquot; Stuk. Dec. S. 63.
3) Casper's Wochenschrift für die gesammle Heilkunde. 1841. Nraquo;. 22. — Oesterr, mediz. wochenschr. Quartal. III. S. 923. — (Scdmidt's Jahrb. Bd. 35 1842. S. 300.)
raquo;) The nmerican Journal of the medical sciences, New Series. Fol. 1. mede-gedceld in de Allgemeine Zeitung für Chirurgie, innere Heilkunde und ihre Uulffswissenschaften. 1841. Nraquo;. 14. S. 113. — {Oppenheim, Zeitschrift. Bd. XXII. p. 87.)
|
||
|
||
|
||
MELKZIEKTE.
|
||
|
||
Staten van Amerika e!gcndomraelijk zou zijn, en door het gebruik van de melk, het vjeesch em. op den mensch overgaat. Zij komt Teelvul-dig voor in de Westelijke Staten, vooral van de Missisippi tot aan de Noordelijke grenzen, doch zelden aan gene zijde van het Allegha-nische gebergte. De geschiedenis dezer ziekte klimt op tot aan de tijden torn de eerste kolonisteu zieh in deze strekeu nederzettcn, onder welke zij groole verwoestingen aanrigtte. Vele kolonlsten werden toen-maals gedwongen, wfgens deze ziekte hunne woonplaatsen te verlaten, en zieh neder te zelten in andere sticken, waar zij minder te vreezen was. Zelfs bleven vele, door hun klimaat zeer gezonde en vruchtbare, streken, om deze rede, langen tijd onbewuond; terwijl diegeuen, die zieh aldaar later nederzetteden, de melk, de kaas, de boter en het vleeseh van hunne kudden niet durfden gebruiken. De ontwikke-ling der ziekte is aan geen jaargetijde, teraperatuur of hygroraetrisehe gesteldheid gebonden. De dieren, bij wie men dezelve waarneerat, zijn runderen, paarden, schapen en geiten. Men gelooft, dat zij dezelve door bet yoedsel verkrijgcn , en tot nog toe wordt de ziekte allcen door deie dieren op den mensch overgebragt. Zij kunnen deze ziekle zclfs dan reeds aan den mensch mededeelen, wanneer bij hen nog geen enkel waarneembaar verscbijnsel derzelve aanwezig is. Men kan evenwel dezen verborgenen ziekte-toestand daardoor duidelijk doen worden, dat men de daarvan verdachte dieren sterke bewegingen doet maken, die bij hen spoedig, naar male van de inlensiteit der verborgene oorzaak, bevingen, krampen, convulsien en zells den dood veroorzakeu. Van deze voorzigligheidsmaalregelen bedienen zieh in die slreken de slagtcrs, telkens wanneer zij een dier dooden, dat hun verdacht voorkorat. Gewoonlijk slepen deze Symptomen spoedig den dood van het dier na zieh.
Algemeen eeeld der ziekte. A. Bij dieren.
lc Gedurende het leven. Wanneer de ziekte is uitgebroken, of wanneer bei uitbreken daarvan door afmatting enz. opzettelijk veroorzaakt is, dan loopen de dieren doelloos rond, weigeren elk voedsel en hebben eenen verwarden blik; de oogen worden glänzend, dezelve nemen eene roode kleur aan, die steeds donkerder wordt, tot dat het dier op den grond stört, of bei wordt door zulk hevig beven bevallen dat het nedervalt. Mecstal gaat het na eenige znodanige aanvallen te gronde, en valt dikwijls plotseling dood neder. Wegens de hevige spierbewegingen heeft men de ziekte laquo; het beven raquo; (das Zittern) genoemd.
2C Ha den dood. In een geval, waar Grass na den dood in de ge-legenhcid was de Organen te bezien, vond hij de bersenen door een belangrijk bloed-extravasaat rood gekleurd, dat eene groote drukking op dit orgaan had moeten uitoefenen.
B. ßij den mensch, l'. Gedurende het leven. Bij den mensch komen niet dezelfde verschijnseleu als bij de dieren voor, maar in een veel
|
||
|
||
|
||
i
|
||
|
||
MELKZ1EKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 65
|
||
|
||
grooter aantal. De duur der ziekte is verschillend, naar den ouderdom, hot geslacht, de constitutie van de zicken, de hevigheid van het gift enz., en is dikwijls van 3—10 dagen. Het merkwaardigste vcrsehijnsel dal de ziekte voorafgaat is een stinkende adem, hetwelk men als pathognomonisch verschijnsel van het begin der ziekte kan beschou-wen. Deze renk, dien men in elk geval voor het verschijnen van andere Symptomen waarneenit, vermeerdert steeds zoo lang, tot dat de ziekte haar hoogste punt bereikt heeft. IVa verloop van 4—5 dagen is hij niet meer aanwezig. De zieke heeft dan zijn hevvustzijn verloren, de eetlust verdwijnt, er verschijnt pijn in.de regio epigastrica, de maag verkeert in een' zeer geprikkelden toestand, hardnekkige ver-stoppingen, ophouding der galafscheiding, koorts en hevige koude der lederaaten zijn aanwezig. In andere gevallen klaagt de zieke, behalve over de beschrevene voorloopers, over een onbeschrijfelijk ge-voel van onwelzijn. Het is hem onmogelijk, zijne gedachten op een enkel onderwerp te bepalen; treurige denkbeeiden, ijdele vrees maken zieh van hem meester; hij het geringste gedruisch vliegt hij op; hij is uiterst prikkelbaar. Zijne lippen beven wanneer hij spreekt, zijne gedachten zijn eenigzins verward, hij kan de woorden niet vinden ora zieh uittedrukken, hij klaagt over hoofdpijn , oorsuizing en lichtschuw-heid. Het braken van slijmige met bloed gemengde stuffen, kondigt het begin der ziekte aan; de pols wordt sneller, de verstopping hard-nekkig, en na 5—6 dagen stelt zieh eene stinkende diarrhae in, die op eene algemeene onlbinding duidt. De long, die in de eerste dagen met een wilachtig beslag bedekt was, neemt langzamerhand in omvang toe en vult eindelijk de mondholte op; zij neemt de indrukken van de tanden aan, en behoudt deze wanneer men haar laat uitsteken. Deze gesleldheid van de tong is een van de karakteristieke teekenen dezer ziekte. — Bij eene doelmatige behandeling herkrijgt zij evenwel haren vroegeren omvang, terwijl het braken daarentegen op het aller-laatste van de ziekte verdwijnt. — In andere gevallen verkeert de zieke in eenen aan delirium grenzenden staat, met alle Symptomen die een typheusen toestand aanduiden. Deze laatste vorm vertoontzich meestal in eene lalere periode der ziekte, wanneer zij aan zieh zelve is overgelaten, of niet krachtig genoeg is behandeld geworden. Menig-vuldige, zeer hevige aanvallen van angst kernen te voorschijn, en ver-dwijnen niet cerder, voor dat de zieke eenige oncen eener, opkoffijdik gelijkende, vloeislof uitgebraakt heeft; dan vervalt de zieke wederom in zijnen vroegeren stupor, en neemt aan alles wat om hem voorvalt geen deel. Deze verschijnselen neemt men nimmer waar, wanneer de ziekle in genezing eindigt. — De reconvalescentie van zware ziekte-gevallen heeft langzaam plaats, en de zieke verkrijgt eerst na verloop Tan jaren zijne gezondheid en gewone krachten terug. Men gelooft zelfs, dat in zware gevallen de volkomene genezing in het geheel niet
5
|
||
|
||
|
||
66nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;MELKZ1EKTE.
meer volgt. Bij ongelukkigen afloop eindigt de ziekte den S**11 tot den 30en dag, naannate van de hevigheid, de behandeling, enz. — In den zomer heeft de ziekte een meer ontstekingachtig karakter, in den winter dikwijls raeer een adynamisch. In den herfst heeft de secundaire koorts een remitterend, soinwijlen een duidelijk intermit-terend karakter. — Na de genezing weet de zieke van alles wat ge-durendc het verloop der ziekte ia voorgevallen, zieh niets te herinneren. In een geval zag Graff zelfs eene belangrijke storing van de geestver-raogens terugblijven. De urine afscheiding is verminderd, somtijds geheel opgeheven. In het begin is de urine zeer sterk gekleurd; later wordt zij kleurloos en bevat eenige slijin; het bloed vertoont in de verschil-lende tijdperken der ziekte belangrijke verschillen. Tegen het einde der ziekte is het donker, dik, met eene spekkorst bedekt en zeer ligt stolbaar; het trekt zieh evenwel niet te zamen. Later vermeerdert de hoeveelheid serum belangrijk, en in dezelfde evenredigheid verminderen de vasle bestanddeelen van helzelve. — Het verkrijgt een geleiachlig aanzien en heeft weinig zamenhang.
3quot; Na den dood. De lijkopeningen hebben niets bijzonders opgeleverd.
{Aetiologie. De oorzaken van deze ziekte bij de dieren liggen nog zeer in het duisler. De landstreek waarin men ze waarneemt is groot, en omringd door landen, waarin zij nog niet is ontstaan. Men kent geen voorbeeld, dat zij in eene streek, waar zij zieh nog niet vertoond heeft, spontaan is ontstaan; en sedert den tijd dat de eerste kolonisten zieh aldaar hebben nedergezet, is zij binnen dezelfde grenzen bepaald gebleven. Gewoonlijk neemt zij hare loop over eene breede streep lands, die dwarsch door eenige landstreek henengaat. Men verhaalt, dat zij eens op eenen afstand van bijna 100 (Engelsche) inijlen para-lel längs de rivier ff^abasch in den staat Indiana henen toog. Men vil dat de boter en de kaas, bereid uit de melk van koeijen, die deze ziekte hebben, zeer dikwijls deze ziekte voortbrengen. Men bemerkt evenwel geene de minste veranderingen aan deze zelfstandig-heden, noch wat den smaak noch wat den renk betreft. Om de ziekte aan den mensch inede te deelen, is eene zeer kleine hoeveelheid toe-reikend. De giftige eigenschappen zijn niet aan een enkel zaraenstel-lend deel der melk gebondeu, maar over alle te gelijk verdeeld. Rundvlecsch in eene geringe hoeveelheid, eenige oncen, genoten, zonde nog treuriger en schrikkelijker gevolgen hebben dan de melk en de daarnit bereide voedsels.
Wanneer de dieren te gronde gingen, verloor de melk niet langza-merhand, maar, zoo als de schrijver waarnam, plotseling haar giftige eigenschap. Talrijke, aan honden in het werk gesldde proeven hebben geleerd, dat de boter, de kaas en het vleesch van besmette (ziekc) runderen, reeds 48 nren na het gebruik, duidelijke bewijzen van hare eigenaardige giftige inwerking, vertoonen. Een once boter of
|
||
|
||
|
||
MELKZIEKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;67
kaas, of 4 oncen gekookt of raauw rnndvleesch, drie malen daa^s gegeven, veroorzaakte in 6 dagen, somtjjds nog rroeger, den dood. Aan eene teef die 5 jongen zoogde, gaf men zulk vleesch. De gevolgen (laarvan waren, dat de 5 jongen na verloop van 4 en de moeder na 6 dagen slierven. Men wil dat het vleesch meer besmettelijk is, dan hel celweefsel en het vet.
Te vergeefs behandelde men het vleesch van aan deze ziekte ge-slorven dieren, met zwarelzuur, met andere minerale of plantaardige zuren, met chloor-praeparaten enz. Het behield steeds zijne giftige eigenschappen. Boor het koken van het vleesch in galnoten-afkook-sel. verminderde de schadelijkheid eenigzins. De boter, hoewel zoo sterk verhit dat zij het verbranden nabij was, behield evenwel bare vergiftige hoedanigheid. Het vleesch schijnt het vergift door het koken niet aan het vocht mede te deelen.
Het eenige dier, dat door deze ziekte niet wordt aangedaan, is het varken, dat, zoo als uit de proeven van Gbaff blijkt, bet vleesch van zieke dieren zonder nadeel verdraagt.
Deze ziekle bevalt den mensch niet alleen in streken waar zij ge-wöonlijk heerscht, maar ook in plaatsen waar men ze nog niet heeft opgemerkt, waarloe eene kwade gewoonte aanleiding geeft. De inwo-ners namelijk van streken waar de ziekle aanwezig is, zenden de boler en de kaas, die banne verdachte kudden opleveren, naar de westelijk van ben liggende sieden, als Louisville, Kij, St. Louis, Missouri, alwaar deze producten, dikwijls bjj geheele familien, treurige gevolgen ver-oorzaakten 1)).
Behandeling. Deze kan niet dan geheel empirisch zijn, daar men
|
||
|
||
') De oppcr-paardenarls Traecer te Dohlen bij Torgau, die deze ziekle in GDRlT und Hertwig, Magazin. 8laquo;'' Jahrg. 1842. S. 206 beschrijft en waaruit wij de aetiologie derielve hebben overgenomen — eindigt zijn opstel aldns; Welk eene ziekte! Wat is de Runderpest, het Miltvuur, de heerschende Lonjf-ziekte daartegen ? Wanneer de beschrijving der ziekte naar waarheid is, dan stoot zij het zakelijke, wat wij tot nu toe over dierlijke smetstoifen weten, omverrc. Noch znren, noch chloor, zelfs de kookhitte verstoren deze smetstof niet; ja zelfs de boter, tot verbranden toe verbit, behoudt hare giftige hoedanigheid! — Herikg {Repertorium. 3er Jahrg. 1842. S. 319) voegt er bij: Men moet de berigten die uit dat werelddeel (Amerika) tot ons komen, met cene redclijke dosis mistrouwen beschouwen: wanneer ook slechts een gedeelte waar is, van dat wat over deze ziekte en hare inwerking op den mensch en de huisdicren gezegd is, dan behoort de ziekte tot de opmerkelijkste verschijn-selen in het gebied der vergelijkendc pathologic. Het komt hem voor, dat zieh die uitwerkingen nog het best laten verklaren, wanneer men aanneemt, dat de koeijen ecne voor haar zclve niet schadelijke. den mensch enz. evenwel giftige, plant eten, waarvan de schadelijke bestanddeelen vooral in de melk (het vleesch enz.) der melkkocijen overgaan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
||
fi8nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;MELKZ1EKTE.
tot nog toe met den aard der ziekte geheel onbekend ia. Algemeene bloedontlastingen, dadelijk bij bet begin der ziekte aangewend, zijn nuttig. In een later tijdperk echter venneerderen zij de adynamie. Nimmer mögen zij lot onmagt toe worden aangewend. Bij acute her-senvei'ächtjnselen raadt Gbaff plaatselijke bloedontlastingen aan. De tweede indicatie is bet wegnemen der verstopping door purgantia, wanneer deze door de maag verdragen worden; door calomel in ver-binding met ol. oliv, bereikte men dikwijls in zulke gevallen bet beoogde doel.
|
||
|
||
SCHÜRFT i).
|
||
|
||
(Van den Troegsten tijd af aan heeft men over de al of niet besmet-telijkheid van de scburft der dieren voor den mensch getwist. Terwijl men deze voor bet eene geval toegaf, ontkende men haar voor bet andere.
|
||
|
||
') Volgens IIeri.vg, {Repertorium. Icr Jahrg. S. 86) is men ip de beschrijvinjj der gevallen, waarbij de schürft van de dieren op den mensch overjfinff, niet met de vereischte naauwkeurigheid te werk gegaan, vooral is van dc aanwezigheid van schurftmijten, waarvan elkc dicrsoort hare eigene species schijnt te hehben, slechts in een door Raijer beschreven geval melding gemaakt. Men vergenoegde zieh met de jeukende blaasjes, heuveltjes of puistjes, met de menschelijke schürft als identisch te beschouwen. Het is echter waarschijnlijk dat het de schurftmijten zijn die op den mensch van het zicke dier overgaan, en op en in zijne huid het jenken, krabben enz. veroorzaken. Daar deze zieh in dit geval op een' voor hen vreemden bodem bevinden, is, zoo als reeds Gbeve [Erfahruitgen und Beobachtungen über die Krankheiten der llausthiere in Vergleich mit den Krankh. der Menschen. 1laquo; Bd. 1818. S. 77) aanmerkte, de ziekte van geen langen duur, want zonder twijfel sterven deze insecten na vcrloop van eenigen tijd, zonder zieh voorttcplanten, en verdwijnen de gevolgen van derzelver aanquot; wezigheid van zelfs. Grete nam dikwijls waar, dat de schürft van het paart! op den mensch overging, alsmede dat, hoewel zij bij de laatste niet blijvcnde is, evenwel nog op andere menschen kan overgaan. Herikg heeft niet alleen de opzettelijke overdraging van schurfltmijteri van de eene diersoort op de andere, altijd vruchteloos beproefd; maar vele gevallen waargenomen van besmetting van den mensch door schurftige katten, waarbij de ziekte door wasschingen met cenig middel, dat dc mijten snel doodt (creosoot-oplossing) spoedig hcrstelt. Bij de schürft der katten vindt men uiterst kleine mijten, die Hering met de mijten van eenige andere dieren en eenige andere soorten beschreven en afgebeeld heeft:, in de Verhandl. der Leap. Carol. Academie der Nalur-Wissenschaften. Bd. Will. Ablh. 11.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
||
SCHÜRFT.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 69
Door veelvuldige waarnemingen evenwel, is het thans builen twijfel, dat
de schürft van sommige dieren op den mensch kan overgaan '). Deze
overdraging is waargenomen bij de schürft van het paard, het rund,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;J
het schaap, het carken, den hond, de kat, de leeum cn Am kamed 1).
Onder de door Lern 3) niet vermelde gevallen, behooren nog de volgende waarnemingen. Lafobest '') zag de schürft van een muildier op den mensch overgaan, die bij den laatsten eene langdurige en raoeijelijk te genezen zinkte veroorzaakte. — De vee-arts Barrat 5) maakte dezelfde waarneming omtrent de schürft van het paard.
De lioogl. Yiborg 6) zag insgelijks de schürft van het paard op den mensch overgaan. — Evenzoo Stahrhjs 7); Willah en Alibert zeggen insgelijks, dat de schürft van het paard voor den menscb besmettelijk is. — Dr. Stutz 8) berigt, dat een man, die in de Koninkl. K. Vee-artse-nijschool te Weenen, uitsluitend belast was met de verzorging van schurftige paarden, dikwijls in het jaar door deze ziekte werd aange-daan, die evenwel telkens na de inwrijving der, ook voor deze paarden, voorgcschrevene scherpe zalf spoedig genas.
Dat de schürft van het paard op den mensch kan overgaan, bewijst Lavsrgke 9) door meerdere voorbeelden, waargenomen aan de vee-art-senijschool te Lyon. — Ook Ammoh nam zulks waar 10).
Yolgens Grognier en Ernst , zijn de schurftraijten van het Rund voot den mensch besmettelijk 11). Herins l*) vermeldt dat de schürft van runderen op den mensch kan overgaan.)
|
||
|
||
raquo;) HOLTHOUSE {The Veterinarian. 1839. Mei. — GüRlT u. HERTWIC, ilfa^ajin. 6= Jahrg. 1840. S. 91.) ncemt op grond der ervarinjf aan, dat de schürft van de dieren op den mensch kan overgaan; volgens hem is het oragekeerde wel waar-schijnlijk, maar nog niet bewezen. Volpi en MONIEGGIA, daarentegen honden het overdragen van de schürft der dieren op den mensch voor onmogelijk. H.
raquo;) Volgens Ritter, in Sc?neiuer's, Sceürmayer's und Hergt's Annaleraquo; der Slaatsarzneikunde. 6quot; Jahrg. 1841. Heft 2. S. 329.
z) De ziehten onzer huisdieren welke op den mensch kunnen overgaan, enz. vertaald door J. Jennes. /.wolle 1846.
•) Me'moires de la societe de Vagriculture, 1822. Tom. I. p. 58.
•) Compte-renda de Ve'cole de Lyon. 1815.
quot;) Sammlung von Abhandlungen. Bd. I. S. 281.
') Rater's Theor. prakt. Darstell, der Hautkrankheiten, übers, van Stankids. Berlin. 1837—39. Bd. I. S. 467.
•) Langenbacher , Die von den Thieren auf den Menschen übertragenen Krankheiten, men. 1840. 8raquo;.
•) Journal des Ve'te'rinaires du midi, le annce. 1838.
,0) V. TenUECKER, Zeitung für die Pferdezucht. 2laquo; Bd.
quot;) KÖRBER, Die Krankheiten des Rindviehes u. s. w. 2o Theil. 1843. S. 55. Hdrtrel d'Arbovai. Dictionn. etc. 1838. Tom. I. Art. Gale.
quot;) Spez. Pathol. u. Therapie. S. 184.
|
||
|
||
|
|||
•
|
70nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;SCHÜRFT.
Of de schürft van het schaap op den mensch overgaat, hieromtrent is men in het gelieel niet eensgezind Tan gevoelen. Terwijl het grootste getal der waarnemers de mügelijkheid van vulk. eene overdraging ontkent, neraen anderen dezelve aan, steunende op door hen waargeno-men gevallen. Niemann *) bevveert, dat hem geen voorbeeld bekend is, dat jemand door de schürft dezer dieren besmet is. Hij schrijft zulks, wat de schaapherders betreft, toe aan het tabak kaauwen dat deze menschen doen. Tiiaeu zegt insgelijks dat de schapenschurft niet besniettelijk is voor den mensch j evenzoo Hofacker 2) en Tele anderen. — Am-Pach 3) zegt intusschen laquo;räudige Schafe stecken den Menschen leichter an, als Hinder, leichter Pferde als Schweine.raquo; Werluof '*) heeft waarge-noraen, dat herders die schurftige schapen wassehen, de echte schürft Terkregen. Eitmülier 5) maakt reeds melding van een geval, waarbij een meisje een schurftachtig uitslag Terkreeg, door het slapen op schapenwol in plaats van eeu bed, waarbij men vermoedde , dat die wo] van schurftige schapen afkomstig was. Soortgelijke opmerkingen hebben waarschijnlijk Werluof 6) tot de vraag aanleiding gegeven laquo;of niet welligt de schürft oorspronkelijk bij het schaap ontstaat, en door het gebruik van wollen kleederen aan den mensch wordt medegedeeld.raquo;
Friese 7) deelt eene hierloe behoorende waarneming van lateren tijd mede, waarbij 5 schaapherders knechls, die 500 schurftige schapen met het middel van Waiz behandelden en 10 dagen daarna de schürft verkregen, terwijl 5 dagen later ook de vrouw van den eenen knecht door bem werd aangestoken. Het uitslag deed zieh voor als scabies pus-tulosa , en verbreidde zieh hoofdzakelijk over de bovenste ledematen, doch kvram ook aan den buik en de voetgewrichten te voorschijn. (Eisele 8^ wil de schürft van het varken op den mensch hebben zien overgaan.)
|
||
|
|||
i) Ueher die Scliafraude. Halle. 1819. S. 19.
2)nbsp; Lehrbuch über die Gewöhnl. Allgem. Krankheiten des Pferdes, Rindviehes, u. s. w. Tubingen. 1823. S. 301.
3)nbsp; Die Lehre von den Ueerdekrankheiten. Pesth. 1819. S. 122. *) De variolis et anthraeibus. Cap. IV.
5) Programma de scabie. Lips. 1731. — IIaiieu's Seiträge zur Beförderung der Geschieht-' und Heilung der Krankheiten von (.'um.. Berlin und Stettin. 1782. Bd. III. S. 83. — Schmeider's Annalen. Ger Jahrg. 1841. S. 336.
e) a. a. p.
') Casper's Wochenschrift. 1836. n'. 46. — Schneider's Annalen. Gc Bd. S. 337.
•) Ein Wort für Landwirthe und Schweinszuchter. Iteutlingen 1837. S. 61. Schkeider's Annalen. 6laquo;r Jaiirg. S. 359.
De waarneming van Bontekoe [Vee-artsenijk. Mag. 3e D. bl. 257) is met eenige andere vertaald in hat Hoogd. door J. EuerbröCK, en geplaatst in het Zeitschrift f. d. gesummte Tlderheilk. und Viehzucht, von DlJETERlCHS , IVkbei. und Vix. 1840. Bd. VII. ndeg;. 15 cn in Hermg's Repertorium. 1841. S. 144. Terwijl de aldaar insgelijks aangeliaalde waarneming uil Schmidts Jahrb. toebe*
|
|||
|
|||
|
|||
SCHÜRFT.
|
71
|
||
|
|||
(De overgang ran de schürft van den hand up den mensch is ineer-malen waargenomen. Yolgens de opgave van Raueb haalt Mouroval daarvau onderscheidene voorbeelden aan. Ook Grognier ') inaakte een hiertoe behoorend geval bekend, evenzoo Vibors 2).
Ook de overgang van de scabies der kalten op den mensch, is veelvuldig waargenomen. Bertbold :i) deelt de waarneming mede van een Sjarig meisje, dat door cene schurftige kat, die in bet bed was gekropen en naast hot hoofd en den hals van het meisje had gelegen , werd besmel. — Züch '') nam een soortgelijk geval waar in eene huishouding, alwaar onderscheidene dour de schürft aangedane katten in het bed der kinderen hadden gelegen. Fingerhbih 5) maakt gewag van een geval, waarbij eene kat die gewoonlijk in het bed sliep, aan eene vrouw de ziekte mededeelde. Langenbacher 6) verhaalt nog een geval in 1836 waargenomen, waarbij de overdraging plaats had van de (vochtige) schürft van eene kat op een' bond, en van dezen laatsten op een kind. Heribg 7) vermeldt het geval van eene schurftige kat, welke de gewoonte had op den rug eener koe te gaan leggen, de schürft aan deze mededeelde, en dat dour deze laatste de melkmeid, en door haar het geheele huisgezin werd besmet.
De Fregat-kapitein de Venahcocri bragt van Senegal mede eene jonge LeeuiDtn die aan scabies leed. llet dier werd te Brest ontscheept en slierf aldaar aan een chronische diarrhae. De man die het dier afvilde verkreeg spoedig daarna aan onderscheidene plaatsen van zijn ligchaam konische blaasjes die eene sereuse vloeistof bevatten en hevig jeuken veroorzaakten. Zij gingen zeer langzaam in verettering over en vormden groote schubben; na het afvallen derzelve was de huid wederom normaal. — Een ander persoou die de huid had opgezet (opgevuld) verkreeg daarvan dadelijk geene ongesleldheid; — na ver-loop van twee dagen evenwel bedekten zieh zijue voeten met groote blaren, die, dewijl de hjder zieh hevig krabde, spoedig in horsten overgingen. — De kapitein, zijne bedienden en eenige personen van
|
|||
|
|||
koort aan V. Gesimren, en ook te vinden is in Casper's fFochenschrift. 1S35. nquot;. 38. — Schneider's Annalen. a. p. S. 338. (Zic ook Ritter, in Hüfeiahb's Journal 1841. Dec. S. 52.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
1)nbsp; Jahresbericht der Thierarzneischale zu Lyon für das Jahr 1817. — Annales de tagricult. Francaise 1817 — Hortrel d'Arbotai, diet, de me'd. Ve'terin.
2)nbsp; nbsp;Veterinär Selkab. Schriften. D. II. p. 194.
f) Casper's Wochenschr. 1834. nraquo;. 20. — Schheiber's Ann. t. a. p. S. 342. raquo;) Ibid. 1836. ndeg;. 14. — Schmidt's Jahrb. Bd. XV. Heft 2. S. 184. — Scbkeider's Annalen. t. a. p. S. 343.
s) Ibid. 1836. ndeg;. 20. S. 318—320. — Schneider's Annalen. t. a. p.
•) Die von den Thieren auf den Menschen übertragenen Krankh. Wien. 1840.
raquo;) Spez. Palhol. u. Therap. Stuttgardt. 1842. S. 184.
|
|||
|
|||
f
|
|||
|
|||
72
|
HONDE Z1EKTE.
|
||
|
|||
de beinanning undergiugeu heUelfde lot. — Alle deze zieken werden door de Drs. Tixil-Siiüit Vinceut en Ddvil behandelt ')).
|
|||
|
|||
HO]\D£ ZIEKTE.
|
|||
|
|||
(Ofschoon de besmettelijkheid dezer ziekte veelvuldig iu twijfel is getrokken, wordt zij thans evenwel vrij algerneeu aangenomen. In de enkele gevallen van aansteking van den mensch door deze ziekte, ging evenwel alleenlijk het deze ziekte meermalen vergezellend pok-achtig uitslag op den raensch over. Dr. Stotz 2), beroerad om zijne kennis van de ziekten der honden, heefl in 1837 en 1838 drie gevallen opgeteekend, waarbij het pokachtig uitslag, dat de zoogenaamde honde ziekte vergezelt, op eenige personen overging. Er vormden zieh bij deze laatste deels aan de handen, deels uok op andere plaat-sen, ja zelfs over het geheele ligchaam, roode verhevenheden ter grootte van een speldeknop tot die van eene erwt, die, reeds binnen eenige uren , in met eene geelachtige lymphe gevulde puisten copy;vergingen, die een eigenaardig jeuken veroorzaakten, dat des nachts veriueerderde j bij gevoelige zachte personen vertoonden zieh ligte koortsbewegingen. Reeds den tweeden of derden dag verdroogden de puisten en vormden korsten, die tot het afvallen toe jeuken veroorzaakten. Van de overige verschijnselen aan de honde ziekte eigen, vertoonden zieh bij de besmette personen geen enkel.)
|
|||
|
|||
VLECHTEW.
|
|||
|
|||
De tot hiertoe gemaakte waarnemingen van overdraging der vlech-ten {herpes) van dieren op den mensch, hebben alleen betrekking op
|
|||
|
|||
') Aliberi's Monographie der Dermatosen. Forlesungen über die Krankheiten der Baut, gesammelt n. herausg. von M. Datnac. — Deutsch bearbeitet von M. Bloest. Leips. 1837. Z'er Theil. S. 400.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;quot;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
') Herikc, Repertorium der Thierheilk. llaquo; Jahrg. 1840. S. 345. — Langekbacher , tue von den Thieren auf den Menschen übertragenen Krankh Wien. 1840.
|
|||
|
|||
..
|
|||
|
|||
|
|||
VLECHTEN.
|
73
|
||
|
|||
die van het rundvee, hoewel al de huisdiereu aan deze ziekte onder-hcvig zijn '). Ook ik had gelegenheid, in February 1841 eene zoodanige overdraging waar te neracn.
Een 20Jarlg stcrk gebouwd meisje, dat den slal van hare ouders te bezorjjen had, hekwam namelijk aan dc renter zijde van het aangezijrt, in den omtrek van de tnondhoeken en aan de linker zijde van den hals, een eigenaardig, stcrk jcukend uitslajr, ter grootte van een 6 tot 12 krentzerstuk, dat uit jrierstkorrel-vormijfe , digt hij elkander staande, met ecne heldere vochtijrheid gcvulde, op het jrevoel gespanncn, blaasjcs hestond, waarvan eenigc reeds jreharstcn, en tot zemclachtige witachtige schubben verdroogd waren, terwijl andere nog in den toestand van clHorescentie op een rooden bodem zaten. Dcze plckken werden steeds grooter in omvang, waarbij zieh voortdurend eene nieuwc grocp van blaasjes vormde, en de geheele vlek door eene groote of kleinere roode kring omgeven werd. Volgcns ingewonnen berigten omtrent het ontstaan van dit uit-slag, bleek het, dat het bij de landlieden in dat dorp eene algemeen bekende zank is, dat de dorren (zoo nuemen de landlieden in mijn district de vlechten) van het rundvee op den mensch overgaan, en dat de meid door deze zelfde oor-zaak het nitslag had gekregen, dewijl zij dagelijks eene koe te verzorgen had , die aan dit gebrek Iced. Ik onderzoebt nu deze koe, en vond aan dc zijvlakten van den hals, in de flanken en aan cenige andere plaatsen van het ligchaam, afzondcrlijk verstrooid liggende, vale, vuilwittc, roodachtige vlekken van ver-schillendcn omvang, met een mcelachtig stof bedekt. Bij naauwkeuriger ondcrzock en verwijdering van dit mcelachtig stof, vertoonde zieh de huid op den bodem icts rooder, en met kleine digt naast elkander staande knobbeltjes en blaasjcs bezet. De eene pick aan de rcgtcrzijde van de koe, was juist gelegen op de plaats waarmede het zijdclingsche gedeelte van den hals van het meisje, op welken de herpes gezetcld was, wannecr zij op haren mclkstocl zat, in aanraking kwara, en zoo verklaarde zieh de mededecling der vlechten gemakkelijk, omdat zij bij het melken de gewoonte had, met het bovenste van haar ligchaam legen de koe te steunen. Een drank uit stipit. dulcam. inwendig, en de uitwendige aanwending van ungt. praecipit. alb. bewerkten bij het meisje binnen körten tijd eene dunr-znme genezing.
(De vee-arts Eitle te Cannstadt, deelt eene waarneming raede 2), waaruil blijkt dat de vlechten niet alleen van het rundvee op den mensch overgingen, maar ook van dezen laatsten wederom op het rund werden overgebragl.
In het Jahresbericht des Züricher Gesundheits Rath voor 1838 vindt men het volgende: In den omtrek van Andelßtigen vooral in de ge-mecnte Dorlikon, nara Dr. Fehb, sedert 4 jaren eene eigene soort van
|
|||
|
|||
') Men heeft opgemerkt, dat wannecr zoogdieren die door de natuur bestemd zijn tot vele en krachtige ligchaamsbewegingen, plotscling met geweld tot rust worden gedwongen, zoo als in menagericn meestal het gcval is, zij zeer aan vlechten, — vooral de herpes furfuraceus circinnatus — onderhevig zijn. — Daübenton zag aan deze ziekte een leeuw te gronde gaan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) Herikg's Repertorium der TMerheilkunde. Ilaquo; Jahrg. S. 139.
|
|||
|
|||
MM
|
|||
9
|
||
|
||
74nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;VLECHTEN.
vlechten waar, die van de dieren op den mensch overgaat. Bij het rundvee verschijut zij het meest aan het hoofd en den hals. In het begin zijn zij van slechts geringen omvang, dagelijks breiden zij zieh echter uil, en vullen de hären uit. Het eerst aangedane dier draagt in den regel de ziekte aan alle dieren, in denzelfden stal geplaatst, over. Bij den door deze ziekte besmetten mensch, vertoont de huid zieh eerst lets graauwbruinachlig, spoedig echter komen op dezelve puntjes of stipjes met sene gele lymphe gevuld te voorschijn, en in weinige weken is het geheele ligchaam daannede buitengewoon sterk bezet. Het algemeene welzijn is in den regel gestoord, maar het jeuken dag en nacht aanwezig. Het uitslag zelf is niet boosaardig, maar veel besmettelijker dan de schürft, en Dr. Feiir zag in een körten tijd een groot gedeelte van de bewoners van Dorlikon daarduor aangedaan. Was de ziekte reeds een geruimen tijd aanwezig, dan wendde hij op de grootste plekken het ungt. perp. Janin. aan en liet dit 3—4 dagen liggen. Was het uitslag slechts gering, dan deed de ungt. praec. alb., des morgens en des avonds ingewreven, goeden dienst. Inwendig gaf hij met goed gevolg houtdranken met guajak en later zwavel met guajak en spiesglansmiddelen als nakuur.
Be vee-arts Hihtermüiler , zag bij een knaap die eenen os waschte, die door een vlechtachtig uitslag was aangedaan, hetzelfde gebrek ontstaan.
Ook Kollbedter *) zag vlechtcn van het rundvee overgaan op de personen die deze dieren verzorgden.
Lavergse, deelt zes gevallen mede, waarbij de vlechtcn {dartres) van koeijen op den mensch overgiugen i)).
|
||
|
||
MELKKOßST 3).
(Ook deze ziekte heeft men van de dieren op den mensch zien overgaan. De vee-arts Krause teil/e/j/ottberigt4), dat twee mannen, diekalveren
|
||
|
||
') Mediz. Correspondenzhlatt. des Wurtemh. ärzlichen Vereins, von 1836. nquot;. 26.
') Journal des Veterinaires du midi. 1gt;' annee. 1838.
3) Crusta hihuilis, (Rychker). Lepra vitulorum s, porrigo leprosa (HaüBNER). Placorygma labialis vitulorum. {KiCBSKR und Im-tddrn). Impetigo (Hering). Tei^-maal, Maulgrind, Teigmaul, Milchborke. Lippenscltorf, lUilchgrind, gaisgrind, lammergrind. crusta lactea. Vergel. GDRlT u. Uertwig,- Magazin. 6laquo;'quot; Jahrg. S. 410—415.
raquo;) Veterin. Sänit. Bericht der K. Regierung zu Königsberg, pro 2llaquo; quart. 1840. — GüRLT und Heriwig, Magazin u. s. w. Jahrg. VII. S. 259.
|
||
|
||
|
|||
MELKKORST.
|
75
|
||
|
|||
welke aan deze ziekte laden behandeldcn of oppastten, de melkkorst bekwamen, de eene boven het regier oog en aan het voorhoofd, de andere aan 'de linker zijde van den hals. Beide hadden gedurende een' geruimen tijd hevige pijnen aan de aangedaue deelen, en bij het genezen een buiteugewoon stark jeukeu ondervonden. Beide geloofden dat zij door het reinigen en besmeren van deze, in het begin vochtige verzweringen der kalveren, zieh met het contagium bezoedeld, en met de banden op het hoofd en den hals hadden overgedragen. De aan deze ziekte lijdende kalveren waren, niettegenstaande eene goede voeding, slechts matig in het vleesch. De ziekte verscheen op de geheele oppervlakte des ligchaaius, vooral echter om de oogen en de mondspleet. In het begin was het vochtig. Hij vond de ziekte reeds aan het afschubben, en de aangedane plaalsen als inet meel beslrooid. De plekken hadden de grootte van eenen daalder en meer. De zieke plekken hieven gedurende eenen langen tijd van haar ont-bloot. — Ook Ziller heeft waargenomen, dat deze ziekte op den mensch overging en bij dezen een jeukend uitslag voortbragt '). — Herino 2) zag van het behandelen van het Teigmaul, bij den mensch Herpes circinnatus aan de hand en het aangezigt onlstaan.)
|
|||
|
|||
') Gdhlt u. Hertwic, Magazin. 6quot; Jahrg. S. •) Spez. Pathol. und T/tfr. S. 198.
|
414.
|
||
|
|||
tW
|
Mt
|
||
|
||
m
|
mm^
|
|||||
|
||||||
|
|
|||||
|
||||||
ONTSTAAN TEN GEVOLGE
|
||||||
|
||||||
BESMETTING DOOR ZIEKTEiV VAN DIEREN.
|
||||||
|
||||||
|
VRU BEWERRT NAAR HET HOOGDUITSCH
B. RITTER,
ekd. oocr. te aottekbuhg *alaquo; den heckai , in bet kohihgbub wübtekbebg ,
EN HET AAKTEEKEKlNGEN , bbx. VEKIMEEBDEUD
doob
f • €). h käme u £ r 9 vee-abts dbb ebb8tb blasse , paakdbh-abts bij bet begebest budbhde aktillebie.
MET BIJDRAGEN
|
|
||||
VAB
D'. A. NU1AN,
D1BECTEDB SK HOOGLEEBA4E AAR 'amp; BIJfcS VEB-ABTSBHUBGfiOOL , BIDDBB TAB DE
|
||||||
|
||||||
VÄB DEB BEDBBUHDSCHBB LEKDW, T.Kl. ENX.
H. W. C. DE JONG,
|
||||||
|
||||||
#9632;CD. cum. IT ABT. OBST. DOCT. , STAOS GBtVEESUEEB TB ELBUBG ;''/quot;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; TTt'/ V^-% • i I'i
|
||||||
|
||||||
H. P. LE CLERCQ,
|
|
|||||
|
||||||
|
||||||
b^HM^
|
^^M
|
|||||
|
||
BIJ DEN VITGEVER DEZES IS MEDE VERSCHENM:
|
||
|
||
|
||
|
||
TIJDSCHRIFT
|
||
|
||
TOOK DE
|
||
|
||
GENEESKH IN AL HÄREN OHVANG.
|
||
|
||
DOOR
|
||
|
||
F. RIEMDERHOFF,
Olfic. van Gez. 3e kl.
|
||
|
||
F. C. RFKREMER.
Vec-ar^ der ccrstc' klassc; Paawlen-arts-bij hei Begement Bijdende Artillerie.
Waarvan reeds 9 bladen, in Grobt'Kwatto lormaai,• corapres gedrukt, het lieht lien. Jaärlijks verschijnen er 52 zoodanige bladen*, en wel tegen den uiterst geringen prijs van / 0,121 Per vel Ndruks.
De gunstige opname heeft den Uilgeverlaquo;M reerfs instaat gesteld eene Maandclijkschc Bibliographie apart .Bnlaquo;we/ gratis bij het REPERTORIUM uit le geven.
De tot heden versehenen bladen bevatten het navulgende:
OBHBBSKOHDiaB PH7SICA, CBBMIB EN BOTABIB. Kristallisatie in ievende wpcfscls. — Het verdrijven der vlakken van nitras argenti op de huid. — Het ontdekken van suiker in do expecto-ratie van lijders aan diabetes mellitus. — Mikroskopisch en chemisch onderzoek eener niollities ossi-um. — Pathologische chemie van den kanker. — Onderzoek van jodinm bevattende nrine. — Over de urine. — Over het verschillend gehalte van pbosphaten in de urine bij delirium trcmens en hersen-ontsteking. —Onderzoek der urine in een geval van urticaria. — Onderzoek hoedanig het joodpo-tassium zieh ten opzigte van het dierlijke organisme verhoudt. — De herkenning van morphine hij vergiftiging door deze zclfstandigheid. — Scheikundige zamenstelling van hctosteosarcoma. — Acidum oxalicom in de rhabarberplant. AWATOMIB bh pbysxologib. Over het verschil der digestie en assimilatie bij vleesch- en plant-etende dieren. — Over den invloed Van de nervi pneumo-gastrici op de digestie. — Over het anastomo-tisch verband tusschen de haarvaten van de ingewanden en der üitwendige oppervlakte des lig-cliaams. — Over de zenuwen der tong. — Over de faeweging der iris. — Zogafscheiding bij een pasgeboren kind. -*- Over de structuur van de tqiig. — Over de peristaltische beweging van den oesophagus en de darmen. — Over de structuur der beenderen. -*- Over, de zenuwen der beende-ren. — Over de zenuvrknoopen en de zenuwen van het hart, en hunne analogic met die van de baar-moeder. — Zenuwen der baarmoeder. — Over de (tructuur van de lever hij de gewervelde dieren. — Over de snelheid waarroede sommige zelfstandigheden door de nieren gaan. — Over de plaats, waar bij den mensch en de zoogdieren de bevruchting van het ei plaats grijpt. — Eene anatomische ano-malie. — Alcoholische vloeistoffen, vooral dranken , onder den invloed der spijsvertering. — De con-tenta der maag bij de vrucht. — Over de aanwezigheid van melksuiker in de melk van vleescheteode dieren. — Over eene functie der roode bloedligchaapjes. — Over de vorraing van de tnernbrana decidua.
|
||
|
||
HÜ
|
||
|
||
DJi
|
||
|
||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH^
|
||
|
||
DIE ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
|
||
|
||
BESMETTI1VG DOOR ZIEKTEIV VAN DIEREN.
|
||
|
||
II.
|
||
|
||
|
||
•
|
||
|
||
|
|||
cfö
|
|||
|
|||
DE
|
|||
|
|||
ZIEKTEN VAN DEN MENSCH
|
|||
|
|||
ONTSTAAJV TEN GEVOLGE
|
|||
|
|||
VRIJ BEWERKT NAAR HET HOOGDU1TSCU
TAN
B. RITTER,
BED, DÜCT. TE BOTTESDUKG ÄAK DES KECKAIi, IX 11F.T K051XGBIJK WÜHTEMBEßG ,
EN MET ÄAiMEEKE.MiSGEgt;, Etrz, YEKMEEKDEUD
|
|||
|
|||
F. C h i: J* n igt;: i.i k it,
VEE-ABTS DER EEHSiE KLASSE, rAAHUEK-AllTS B1J UET IIEGEUEKT ItlJDENDE ARTILLEfllE,
MET BIJDRAGEN
TAN
\f. A. NUMAX,
DIRECTEl'R EH UOOGLEEllAAR AAS 's RUKS VEE-AniSESUSCHOOL , RIDDER VAN DE ORDE VAH DEN WEDEKLASBSCHEM LF.EUW , BSZ. EIU.
II. W. C. DE J0-\G,
laquo;ED. CIIIK. ET Aul. UllSr. DOCT,, STADS GBHEBSüBSI TE ELBlltG,
II. P. LE CLE11C0.
ir.t-'-fquot;'—quot;vraquo;„, j^ MED. ET CH1R. DOCT. , STADS G£8EE8UBKR TE AMERSFOORT.
|
|||
|
|||
ß
|
|
||
|
|||
|
|||
^:o .
|
|||
|
|||
V LA.' .lt;f
|
|||
|
|||
AMERSFOORT,
W. J. VAN BOMMEL VAJV V L 0 T E N.
1847.
|
|||
|
|||
|
||
|
||
VOORREDE.
|
||
|
||
lot de uitgave van het nevensgaande reeds vroeger beloofde Tweede Stukje, vond ik mij des te eerder genoopt, omdat ik en in het ruime debiet hetwelk aan het Eerste Stukje heeft mögen ten deel vollen, Jn in de goedgunstig mij geschonken bijdragen , vermeend heb sen bewijs van goedkeuring te mögen zien. Ik maak van deze gelegenheid gebruik, om den Hooggeleerden Heer Dr. A. Nüman, mijnen Hooggeachtten Leermeester, alsmede de Heeren H. W. C. de Jong, Med. Chir. et Art. Obst. Doct. te Elburg, en H. P. le Clercq, Med. et Chir. Doct. te Amersfoort, hier openlijk mijnen dank voor de welwillende toezending hunner mededeelingen te betuigen; terwijl ik tevens bij deze de vrijheid neem, van elken Geneeskundigen, dien eenig geval van overdraging van ziekten der dieren op den mensch mögt zijn voorgekomen, in het belang der Wetenschap en der Hollandsche litteratuur, dringend uit te noodi-gen, van mij met die waarnemingen bekend te willen maken. — Te meer nog komt mij dit wenschelijk voor , omdat mij door den Heer
|
||
|
||
|
||
VInbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;VOORREDE.
Ritter eene uitvoerige vermelding der Hollandsche liiteraiuur omtrent du onderwerp — die, in het voorbijgaan gezegd, niet zeer rijk aan dergelijke waarnemingen is — in het eerstvolgende Stuk van Canstatt en Eisenmann's Jahresbericht is toegezegd geworden, en men op deze wijze een geschikten weg zou vinden, am die mededeelingen ook huitenslands meer bekendheid te doen erlangen.
De wijze van bewerking is overigens dezelfde gehieven; zoo ook de teekens, uit welke blijkt, dat ik hier of daar in den tekst of hij de nooten het een of ander heb bijgevoegd. — De Hoofdstukken over de koe- en schapenpokken, in het oorspronkelijke niet aanwezig, zijn geheel en al door mij bijgevoegd.
Het Derde Stukje is ter perse en zal waarschijnlijk binnen vier weken volgen.
|
||
|
||
AM^ gt;F.n'-RT'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;*• laquo;• HEKMEIJER.
i2S JhIij 1817.
|
||
|
||
MM
|
||
^
|
||
|
||
Bladz.
VOORREDE.
IltLEIDING....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1
KwADE DROES..................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;1
Worm.....................nbsp; nbsp; 34
iiondsdolbeid.................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 39
Ahtrax ziekte........ .........nbsp; nbsp; nbsp;51
KOEPOKKEN....................nbsp; nbsp; nbsp; 5g
Schapenpokkeh...................nbsp; nbsp; 05
Ueerschehd uosdzeer.................nbsp; nbsp; 71
ScnüRFT.....................nbsp; nbsp; 73
Vlechten...................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;75
|
||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
i
|
||
|
|||||||||||||||||
Prijs f
|
No.
|
|
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
GENEESKUNDIG
imUEZElUBAP,
ONDER DE ZINSPHEDK:
TBR DEVORÜERING VAN KUNST EN WETENSCUAP.
|
|
||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
==Sgt;.äKlaquo;===
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
Door den Secrelaris Ct^Art^-c^ wordt dea /, -^Jese ^/e-7~ 184^, Toor den lijd van s/^amp;c^-*nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;ler lezing rondgezonden
|
||||||||||||||||
|
^'Aii~
|
t *-*#9632;
|
^nf,
|
y
|
|||||||||||||
/'et/?*?
|
lt;:.#9632; /fi* A
|
jw
|
'S
|
||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
aan
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
De Heer k. Schüham. /A J/L*. L^k
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
raquo; J. J. WashinglonTaiJlor.
|
/SC-srr, r,quot;,.. Samp;^fl.
|
||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
/
st
|
T
|
|||||||||||||||
L, Bofjaart. t^ /en.^'^f**gt;'#9632;#9632;•
|
rM
|
|
t6i.
|
|
|||||||||||||
{quot;^yv's'*'V/Z^ (f;,S'''-'-,f
|
|
||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
G. Burgerhdudt. lt;*,
P. Lenlc.
G. De Graag.
M. N. De Broekert.
J. A. Geilt. Jr.
J. M. Vuriir.
|
|
|
|||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
.c-/- s/t #9632; y^,,. . #9632;
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
Tcrug aan J. P. Snoep
|
|||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||
|
||||
Vlaklpii,. jiag
|
|
|||
|
||||
Scheinen, pa^.
|
||||
|
||||
Vouwcn, pag.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|gt;c' ondcrgeleckende vcr/ocU dif Bod vopr .#9632;iiulcrinanl Icr Irziii,!.
|
||||
|
||||
#9658;#9632;..
|
||||
|
||||
|
||||
#9632;raquo; laquo;laquo;
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
\
|
||||
|
||||
|
|||
DE
|
|||
|
|||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH
|
9
|
||
|
|||
DIE ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
|
|||
|
|||
BESMETTING DOOR ZIERTEN VAX DIEREN.
|
|||
|
|||
In den loop van het jaar 1842 hebben zieh onderscheidene gevallen der waarneming aangeboden, waarbij oorspronkelijke zieklen van de dieren op den mensch werden overgedragen, en daardoorhet leven van den laatsten meet of minder in gevaar werd gebragt, ja zelfs de dood werd veroorzaakt. — Van deze ziekten waren het voornamelijk de kwade droes, de tcorm, de hondsdolheid, de anthrax-ziekten,(de koepok-ken, de schapenpokken), het mondzeer, de schürft en de vlechten, die in dit opzigt deels uit Frankrtj'k, deels uit Engeland, gedeeltelijk ook uit Italic, Duilschland (en IVederland) belangrijke opmerkingen aan-boden. — Uit een en ander blijkt wederora ten duidelijkste, dat tus-schen de pathologic van den mensch en die van de dieren niet zulk een scherpe grens bestaat als men tot nog toe het geval scheen te zijn, maar integendeel eene vereeniging van beide tot een nieuw leerstuk ,— de vergehjkende IVosologie, eene behoefte van onzen tijd is.
|
|||
|
|||
*laquo;——
|
|||
|
|||
KWADE DROES.
|
|||
|
|||
Krieg ') geeft zijne verwondering te kennen, dat eerst in den laatsten tijd de opinerkzaamheid op de overdraging van het kwaden droes
|
|||
|
|||
raquo;) M.'dizinixchc Zeitung von dem Venin f. die Ileilk. in Preussen. 1842, Klaquo;. 42.
|
|||
|
|||
,
|
|||
|
|||
|
||
2nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DKOES.
contagium op den mensch, is gevestigd; daar reeds de Gricken den kwaden droes waaraan het paard en de ezel onderhevig zijn, als eene gcvaarlijke, ja zelfs als eene onherstelbare ziekte kenden '). Hij gelooft dan ook, dat het aan besmetlingen door kwaad-droesige paarden nimmer onlbroken heeft, en meent daarom, dat men bij zorgvuldig nazoeken in de Ephemeriden der oude geneesheeren, meer dan een geval zal vinden, dat, toen welligt als scorbut bchandeld, eigenlijk niels anders was dan kwade droes. — Tot bevestiging van dit gevoelen beroept hij zieh op IIesckel 2) die vijf zieklegevallen mededeelt, welke hij wel als eene febris irregularis beschrijft, doch daarbij de aanmerking voegt, dat hem de oorzaken derzelvc niet duidehjk zijn, en ook niet goed weet hoe hij de ziekte eigenlijk noemen zal. Deze vijf gevallen wil Krieg als kwaden droesziekle bij den mensch hebben beschouwd. Bij deze gelegenheid verwerpt hij te gelijk de door hem vioeger gebruikte benaraing van laquo; Typhus maliodes,raquo; en slaat hij hiervoor
|
||
|
||
') Of de kwade droes en de worm bij het paardengeslaclit zieh niet vroeger ontwlkkeld hebben , dan toen liet paard uit zijn oorspronkclijk vaderland ont-voerd en onder jjeheel andere hemelstreken verplaatst werd, zoo als R. Vines (A Practical treatise on Glanders and Farcy in the Uorse. Land. 1830 etc. col. engrav. — In bet Hoojjd. vertaald door Wacesfeid, Praktische Abhand-luny über die Rotzhankheit und den Hautwurm des Pferdes, mit zwei kolor. Taf. Dunziy 1833. Einleitung S. XXI11.) als waarschijnlijk vermoedt, kan tot nu toe niet met zekerheid worden bepaald. Men wil evenwcl hebben opgemerkt, dat in het wild gefokte paarden, wanneer die worden gevangen, aan eene andere levenswijze worden onderworpen, in bedompte warme stallen worden geplaalst en slechts weinig beweging hebben, den worm dikwijls verkrijgen. Wat hiervan ook zij, zoo veel is zeker, dat de kwade droes reeds als eene in zeer vroege tijden bekende ziekte in de geschiedkundige werken voorkomt. Wij vinden den kwaden droes (txa^t'g) reeds in de pseudo Uippocratische gesebriften onder de ziekten van het paardengeslacht vermeld, en däär reeds de verzekering uitgesproken, dat hij, eenmaal geheel gevorrad zijnde, ongcnceslijk is (Ritter in IIdfeiimd's Journal. 1841. 3 St. Sept. S. 15). — Van den worm wordt in deze geschriften geene melding gemaakt. — Ook vermeldt Aristoteies den kwaden droes als de eenige ziekte waardoor de crel zou worden aangedaan, tcrwijl bij van den worm geen melding maakt. Slechts weinig bevredigends vinden wij daarentegen bij de vroegste latijnschc scbrijvers , tot de 4= de eeuw na Chkistcs, wanneer Vegetiüs (^r* Veterinaria sive mulomedicinae, edit. Gesnero. Mannhemii 1781. lib. 1. capnt III. p. 10.) deze ziekte onder den naam laquo;.malleus humidusraquo; wederom beschrijft en te gelijk vermeldt, dat zij door de ouden laquo;proßuvium atticum raquo; genoemd werd. De worm wordt door Vegetids [Ars Veterinär, etc. lib. 1. cap. VII. p. 12) zoo naauwkeurig beschreven, dat men daaruit het besluit schijnt te moc-ten trekken, dat die reeds vroeger gekend en beschreven was. Hij maakt ook van de bcsmettelijke eigenschap dezer ziekte melding, en noemt ze morbus farciminosus. II.
=) Erste Sammlwig Medizinischer und Chirurgischer Anmerkungen. Berlin 1847, S. 34—39.
|
||
|
||
1
|
||
|
||
^
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3
den naam aMorbus Mallearis, Passio malt odes,raquo; als het geheelebeeld der ziekte beter uitdrukkende, voor. — Hij dealt de volgende waarne-ming mede: — Hij wercl namclijk bij een in D. wonenden postilion — Waiteer gcnaamd — geroepen, dien hij echter reeds in agonie liegende vend; na een be-hoorlijk onderzoek kon hij niettemin met groote -waarschijnlijkheid zegjjen, dat de zieke slierf aan de gevolgen van hesmetting met het kwaden droes contagium. De regterzijde van den hals werd ingenomen door een groot, donker, crysipelateus, hard gezwel, waarop zieh talrijke puisten en blazen vertoonden, van eene onre-gelmatige gedaante, en van dc groote cener erwt tot die van eene kleine -vral-noot, de kleinste derzelve waren geel en bleek-rood, de grootere blaauw-grocn, en alien met eenen durnen ichor gevuld. — Soortgclijke gezweilen waren aan den linker schouder, de heupen, de dijen, het been, de regter knieholte, aan-wezig, en alle voorzien met de genoemde blazen, die meer of minder volkomen ontwikkeld waren. De neusgaten waren droog, doch badden vroeger een over-vloedig secretum uitgeworpen. — Tong droog, met eene korst van slijm bedekt.— De zieke, hoewel reeds sedert 6 maanden ongesteld, was evenwcl cerst sedert 10 dagen zoo zwak geworden, dat hij bet bed niet meer verliet. Van het begin zijner ziekte tot voor 3 weken werd bij door een chirurgijn behandeld, maar sedert dien tijd was hij zonder geneeskundige hulp, — De man stierf in den volgenden nacht. Bij naauwkeurigcr onderzoek overtuigde zieh Krieg, dat de postilion, voor dat hij ziek werd , herhaaldc malen kwaad-droesige paarden had opgepast. — De ziekte begon met groote matheid en trekkende pijnen door de ledematen, waaraan spoedig grootere cn kleinere, roosachtig ontstokene en zeer pijnlijke gezweilen ontstonden , in welke zieh zeer spoedig fluctnatie vertoondc. — Dc lijkopening werd niet bewerkstelligd. — Ten slolte beschouwt K. de kwaden droesziekte bij den mensch als het ware als een bastaard vorm, en als zoodanig schijnt bij dezelve, volgens hem, even als bij andere hybride ziekten en bij bastaarden in het algemeen, slechts een beperkt vermögen tot besmelting te bestaan.
Hoewel wij met welgevallen deze scherpzinnige vergelijking gelezen hebben, moeten wij toch aanmerken, wanneer K. verhaalt dat hem geen geval Tan overdraging van den kwaden droes van den menscb op den mensch bekend is, dat wij eene zoodanige waarneming van Bsrard bezitlen, waarbij een student in de medicijnen ten gevolge van de behandeling van een aan den kwaden droes lijdenden mensch, deze ziekte verkreeg en daaraan geslorven is, gelijk in het vorige stuk is medegedeeld *). Daareutegen is het echter juist, dat het kwaden droes contagium zieh niet zoo gemakkelijk van den eenen mensch aan den anderen mededeelt, zoo als uit het geval van K. zelf blijkt, daar ineerdere leden der familie naast den aan den kwaden droes lijdenden postilion geslapen, en zells zijne vrouw gedurende het ge-heele bcloop der laatste doodelijke verergering naast hem in het bed had gelegen, zonder merkbaar nadeel voor hare gezondheid.
In het Journal de Pharmacie et de Chirurgie, Janv. 1842, p. 70.
|
||
|
||
') Zie 1laquo; stnk, bladz. 7—10.
|
||
|
||
J
|
||
|
||
4nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWAÜE DROES.
Timlt inen eenige historische beschouwingen van de overdraging van den kwaden droes van dieren op den mensch, en worden daarin drie perioden aangenumen, die de geschiedenis dezer ziekte aanbiedt. De eerste periode omvat den lijd vöör het jaar 1812, loan de kwade droes nog alleen tot de eenhoevige dieren bepaald was. — De ttoeede periode begint met het jaar 1812, gedurende welke de kwade droes zieh van de dieren aan den mensch medegedeeld heeft, terwijl ein-delijk de derde periode met het jaar 1841 een aanvang neemt, toen zieh de kwade droes van den mensch aan den mensch heeft medegedeeld. — Met opzigt tot het eerste tijdperk, werpt de schrijver nog de moeijelijke vraag ter beantwoording op: of de kwade droes werkelijk cerst met het jaar 1812 begonnen zij zieh van de dieren op den mensch over te planten? of wel of dit besinettclijk vermögen reeds vroeger bestaan heeft, doch ten gevolgc van onvolkomene waarneming niet opge-merkt zij ? en voegt er bij , dat de laatste Stelling slcchts moeijelijk is aan te nemen , want men heeft in 1800 en de volgendejaren de ziekte met dezclfde opmcrkzaaraheid gadegeslagen als in het jaar 1812, terwijl vele veearlsen, die thans dikwijls voorbeelden van den kwaden droes bij paardenknechls en leerlingen aan de vee-artsenijscholen waarnemen, beweren, dat zij vöör dien tijd nimmer eene analoge ziekte bij den mensch waargenomen hebben. — Met opzigt tot de overdraging der ziekte van de dieren op den mensch, neemt de schrijver drie verschil-lende wegen aan: ten eerste Inooulatie, wanneer de slijmvliezen of het onderhuidsche celweefsel met het neusslijin, door het zieke dier afgezonderd, in aanraking komen. Ten tweede Conlagittm ten gevolge van dikwijls herhaalde aanraking van zieke dieren; en ten derde Infectie, wanneer menschen in siecht geluchte stallen slapen, waarin kwaaddroesige paarden geplaatst zijn, zonder dat zij met dezelve in direete gemeenschap staan. Verder wordt als een gewigtig punt ter diagnosis aanbcvolen, om, de verschillende Organen van den ziehen zorgvuldig te onderzoeken, en wanneer dit tot kwaad vermoeden mögt leiden, ook de dieren waarmede de zieke direkt of indirekt te doen heeft gehad, een zoodanig onderzoek te doen ondergaan. Intusschen is het in twijfelaehtige gevallen noodzakelijk, ten einde slellig te weten, wat van de zaak zij, het neusslijin of den etter van het verdachte individu bij een eenhoevig dier inteenten. De daarop volgende ontwikkeling van den kwaden droes die binnen 12 tot 24 uren, bij het tot deze proef genomen dier, intreedt, helpt dan spoedig uit de onzekerheid l). Wat de behandeling betreft, de schrijver geeft
|
||
|
||
2) De schrijver neemt liier den tijd voor de ontwikkeling van den kwaden droes na de inenting al te kort. Herhaalde proeven daaromlrent hebben gelccrd, dat de acute kwade droes, zieh Insschen den 3^'quot; en 5,lcquot; dag na de inen-ting openbaart, en het paard mecstal van den lOien tot den IS'kn dag daaraan
|
||
|
||
|
||
|
||
1
|
|||
|
|||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 5
aan de prophylaktische de voorkeur. In dit opzigl moel men de ua-deelige voorwaarden ter gezondheid, waaronder de paardcn zeer dik-wijls verkeeren, verbeieren; diegenen welke verdachte verschijnselen vertoonen, dadelijk afzonderen. De stalknecht, de stalmeesters enz. tot voorzigtigheid aanrnanen; — dit zijn de heste middelen ein het veel-vuldig voorkomen van den kwaden droes bij de dieren en de gevolgen van de -ziekle op den mensch te verminderen; en wij hebben inder-daad alle reden orn den schrijver in dit opzigt bij te vallen. — Dit zijn echter aangelegenheden voor de regering, die met de zorg voor den openbaren gezondheidstoestand belast is. — Is echter een voorwerp door den chronischen worm aangedaan, dan raadt de schrijver eene krachtdadige behandeling aan. Is de ziekte door inoculatie ontstaan, dan keurt de schrijver de extirpatie der gezwellen af, dewijl men ook zonder deze handelwijs reeds günstig gevolg heeft verkregen. Wanneer evenwel de ziekte algemeen verbreid is, dan moet men tot verster-kende en antiseptische middelen zijne toevlugt nemen.
L'examinateur medical van 27 Maart 1842, Tom. II. N0. 13, p. 145, bevat een anonijm ingezonden artikel uit Partjs, waarin over den kwadeu droes en den worin wordt gehandeld. In het bijzonder wordt daarin het gewigtige, nog aan twijfel onderhevige punt, het besinet-lingsvermogen dezer zieklen, ter sprake gebragt. Naardien nog vele art sen en vee-arlsen der armee in het gevoelen verkeeren, dat zieh tot nog toe nog geen geval heeft voorgedaan van worm of kwaden droes bi) Soldaten, die met de verzorging van kwaad-droesige of aan den worm lijdende paarden belast waren. Latere militaire arisen verwerpen evenwel dit gevoelen, en beroepen zieh op eene hiertoe belrekking hebbendo Thesis van de Faculteit te Panjs. — Dat de kvvade droes en de worin zeldzaraer in militaire dan in civiele hospilalen te Panjs voorkomen, de rede hiervan wordt in de siechte voeding en de siechte kleeding der stalknechls en voerlieden , alsmede in de omslandigheid gezocht, dat de laatsten bijna allijd met hunne paardcn oingaan, waar-door veel ligter besmetling ontstaat; terwijl de oppassers van zieke paarden bij de militairen, onder veel betere omstandigheden verheeren. Intusschen verzorgen de laaisle de zieke paarden, bevinden zieh om de twee of dric nachten in den stal, liggen daarin zelfs op stroo dat dikwijls besmet is met de uilgeworpene stoflen en den etler der verzwe-ringen, en zijn bloolgesleld aan alle gelegenheden die de overdraging van den kwaden droes begünstigen, want de meening toch van hunnen
|
|
||
|
|||
te grondc gaat. {Recucil de ine'd. rcl. 1840. Juill.) Ontwikkclt zieh de chronische kwade droes, dan is over het algemeen het heloop der ziekte langzamcr. In hcl algemeen kan men evenwel stellen, dat de door inenting veroorzaaktc kwade droes veel sneller in heloop is, dan de door cohabitic of op eene andere wijze mcdegedeelde.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
|||
|
|||
|
||
6nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
huefsmid dat de kwade droes niet op den mensch ovcrgaat, lioudt hen in den waan van zekerheid en in gevaarlijke zorgcloosheid. -— Het mögt daarom zonderling schijnen, dal de oppassers van zieke paar-den bij de militairen nimmer door den kwaden droes zoudcn worden aangedaan, hoewel zij aan de voorwaarden der overdraging, door infectie, — contagium en inoculatie zijn blootgesteld.— Ongelukkiger wijze bevestigen zeer* talrijke gevallen hetgeen wij reeds voorzien hebben. Lesledr vermeldt namelijk onder het opschriit atwijfelachtige gevallenraquo; ziektcn, die hoewel onvolledig beschreven, evenwel waar-schijnlijk voorbeelden van den kwaden droes en den worin zijn, en later deelt hij 10 waarnemingen mede, waarvan twee ontegenzeggelijk gevallen van den kwaden droes en den worm bij kavalleristen zijn, hetwelk inderdaad eenen gunstigen invloed gehad heeft, omdat daar-door eene verbetering van de ziekenslallen en in den dienst van de oppassers werd te weeg gebragt. De voornaamste Verbeteringen, die Lesdedr aaubeval en waardoor hij hoopte den kwaden droes bij de oppassers van zieke raililaire paarden te verminderen, zoo niet geheel uit-teroeijen , zijn de volgende: vergrooting van de ziekenstallen; verplaatsing van de verblijfplaats van den oppasser; dooding der kwaad-droesige paarden, bij welke eene ettcrige neus-uilvloeijing bestaatj het vervaar-digen van ijzeren of metalen kribben en ruiven; onderrigting van den oppasser omtrenl het gevaar dat er verbünden is aan het niet nakomen van zekere voorzigtigheids-maalregelen ; inrigting van eene kamer naast den ziekenstal, die met de buitenlucht gemeenschap heeft, voor de stalwachten; bekleeding der manschappen, gedurende hunne wacht, met kleederen die zij onmiddelijk daarna wederom afleggen; aanbeve-ling aan den oppasser , niet anders in den stal te blijven dan het onderste der beenen bedekt met eene daartoe aanwezige voelbekleeding, om deze voor de aanraking van het slroo of de mest te beveiligen; oogenblik-kclijke vrijstelling van den dienst, wanneer zij aan de banden exeoria-tien of wonden hebben; reiniging der sponzen die bij het verbinden der gezwellen gebruikt worden door eene oplossing van chloorkalk; enz. — Eene verordening van den Prefekt der Policie te Parijs ') bevat werkelijk de meeste der hier vermelde voorslagen, en zijn deze daardoor voor civiele inrigtingen ter verzorging van kwaad droesige of aan den wormlijdende paarden verordend. — Eene handel-wijze, die duor onze Regering vvel spoedig mögt nagevolgd worden.
Hamont, de oprigter van eene tot de vee-artsenijschool in Egypte behoorende sloeterij, deelt in de zilting van de Koninglijke Akademie
|
||
|
||
') Deze strenge verordening is tc vinden in het Recucil de we'd. Vet. 1842. Nov. — Bij uittrckscl in IIekisg, Rcperf. 4quot;cr Jahrg. 1843. S. 63. — Zie ook lor Jahrg. 1840. S. 2G4.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
||
\
|
||
|
||
KW ADE DROES.
|
||
|
||
der Geneeskunde te Pari/raquo; van den 22slcquot; Fcbruarij 1842 ^zijneonder-vinding omlrant den kwaden droes raede, waarvau de resullaten, korle-lijk, de volgende zjjn: Hij merkt aan, dat hij bij zijue aankouisl in Egypte in het jaar 1828, het tot toen algemeen aangenomen ge-voelen, dat de kwade droes niet in warme landen voorkonit 2), niet bevesligd vond, om dat hij deze ziekte in alle streken van Egypte 3) aantrof. — Zij verscbijnt nida.tr onder de beide vormen, den chronischen en den acuten, en ligt zeer groote verwoestingen aan, zoo wel gedurende het warme als koude jaargetijde. — De ondervinding leert dat koude vochtigheid, naanwe, siecht geluchte stallen geenzius de eenige oorzaken dezcr ziekte zijn , want zij ontwikkelt zieh niet alleen in onbesmette, maar ook in ruime met eene zuivere en genoegza-me lucht voorzicne localen. Paarden van edel ras worden niet door de ziekte aangedaanj steeds zijn het die van mindere hoedanigheid, waaronder zij woedt. — De kwade droes ontwikkelt zieh nooit spontaan bij paarden die van ouders van een echt ras afstammen, wanneerniet hunne organisatie door groote ontlioudingen en bovenmalige inspan-ningen bedorven wordt. — Gelijkvormige, niet toereihendc voeding en ontaarding van de rassen zijn de voornaamste oorzaken der ziekte en vooral van het veelvuldig voorkomen derzelyein Franknjk; teiwijl i\j daarentegen in Duitschland en Engeland, waar de paardenfokkerij inet meerdere zorg gedreven wordt (en aan Arabische hengsten steeds de voorkeur wordt gegeven) veel zeldzamer is. — Paarden met eene zwakke, ziekclijke organisatie worden in de beste stallen door de ziekte aangedaan, terwijl goed onderhouden paarden van een edel ras, zelfs in siechte stallingen of op het open veld levende, daarvan verschoond blijvcn. Door eene njkelijke doch in soort afwisselende voeding kan men
|
||
|
||
') Gazette medicale de Paris, 18-52. n0. 9. — Oesterr. mediz. Wochenschrift, 1842. quart. II. S. 402. — (Hming, Reperlorium 3'i Jahrg. 18d2. S. 257. — Recueil de medecine re'lcrinaire, 1842. — Journal vete'rinaire et agricole de Belgique, Tom. lel'. Annee 1842. le Numero, p. 4G. — Gazette desHdpitaux, 1842. — Archiv für Thierheilkunde, von d. Gcsellsch. Schweiz. Thierarzte. Neue Folge. 5er Bd. 1844. S. 157).
raquo;) Men heeft langen tijd geloofd, dat de kwade droes en de worm niet in warme landen voorkomen. HDRin£l d'Ahbovai [Dictionnaire etc. , 2C edit. Bruxelles. 1839. Tom. II. p. 850.) zogt nog, dat vele schrijvcrs willen, dat de kwade droes niet in Arabic of in Zuid-Ainerika voorkomt.
De Ooslenrijksche majoor von Herbekt, die naar Syrie was gezonden door zijn Gouvernement tot het nankoopen van Arabische hengsten, moest een door hem tc Da.nascus gekochten hengst te Aleppo wegens kwaden droes doen af-maken. Ook den worm nam hij bij een hengst waar. (Von Tennecker , Jahr-huch für Pferdezucht, P/crdelenntniss u. s. w. auf das Jahr 1838).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
') De Egyptenarcn noemen den kwaden droes sacca-oue; den worm sttragge.
II.
|
||
|
||
|
||
8nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KW ADE DROES.
den kwaden droes voorkomen '). — Zoodra een minder goede leefregel in acht genomen wordt, verschijnt hij op nieuw. Paarden van een edel ras verdragen onthoudingen goed, terwijl bij die welke van een siecht ras afstannnen, door vennindering van de hoeveelheid voedsel, zelfs wan-neer dit slechts eenige dagen duurt, de kwade droes kan ontwikkeld worden. Paarden van de eerste rassen worden niet door deze ziekte bevallen, al verkrijgen zij ook een gelijkvormig, iels vochiig en weinig gelucht voedsel; zal de kiekte zieh openbaren dan moet de organisatie eene belangrijke verandering ondergaan. Hamost (die vroeger niet aan de contagiositeit van den kwaden droes geloofde) neemt de besmette-lijkheid van den kwaden droes door onniiddelijke aanraking aan, zelfs door hat gebruik van hcl ongekookle vleesch, waarvan hij voorbeelden aan een leeaw en drie jagthonden waarnam. — Hij is van gevoelen. dat de kwade droes identisch zij met de lepra nodosa van den mensch, die even zoo door siechte voeding wordt voortgebragt, alleen aan de arme klasse eigen is, en nooit de rijken bevalt. — Dil uitslag verschijnt. op de banden en hat aangezigt, in den neus verwekt het verzweringen die eene walgelijke sfof opleveren, en deze toestand heeft eene groote overeenkomsl inet den kwaden droes van het paard. — Als bei eenigste middel om de door den kwaden droes veroorzaakte verwoeslingen, te voorkomen, noemt H. de veredeling van het paardenras door de invoe-ring van Arabische paarden van het eerste soorl. Als voor dit doel bijzonder geschikt beveelt hij het ras Neid* (Nedschi-ras. — Het eerste bloed of echte Arabische paard) aan, bij hetwelk de kwade droes niraraer voorkomt.
Esgel 2) vcrklaart den kwaden droes van het paard voor tuberculosis van het slijmvlies, die in het slijmvlies van den neus als tuber-culeuze, hoogst waarscbijnlijk zeer acute infiltralie, in de longen als interstitiele tuberculosis , zieh voordoet. In beide gevallen is zij volkomen aan de tuberculosis van den mensch gelyk. — De tubercula ondergaan dezelfde metamorphozen, en voeren dezelfde seeundaire verschijnselen met zieh, die de menschelijke tuberculosis en phthisis tuberculosa ver-gezellen. — In den vorm van tuberkel-infiltratie, zou de tuberculosis het gebeele slijmvlies der neusholten met bare verlengselen, de voor-hoofdsboezems en de holten van Higmor innemen, zieh naar achteren in de luchtzakken uitbreiden en aan het slijmvlies van de keel vrij scherp
|
||
|
||
') In de stallen van de rijke inwoners van Cairo vertoont zieh de ziekte zel-den, volgcns H., omdat de paarden daar beter worden onderhouden en omdat iij van de Anezis afkomstig zijn, die voor de inbezitneming van Syrie door de Arabiercn de beste Jiengsten van bet land bezaten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) Untersuchungen im Gebiete der Comparntivcn. patholog. Anatomie, in bet Oesterr. med. Wochenschr. Quart. I. 1842, Nraquo;. 12. S. 267. — (Schmidt's Jahrb. Bd. 35. 1842. S. 41).
|
||
|
||
|
||||
KWADE DROES
|
9
|
|||
|
||||
begrensd zijn. — Van voren zou zij onmiddellijk achter de behaarde deelen van den ingang: van den neus een aanvang nemen. Di geheele, zoo even genoemde, uitgestrektheid van hat slijmvlies zou zoodanig worden aangedaan, dat hat door de tuberculosis geheel verdvvenen schijnt. De schrijver oppert nu de Stelling, dat de kvvade droes van het paard volkomen identisch zij met tuberculosis, en wel in het bij-zonder met geinfiltreerde tuberculosis van het nausslijmvlies, en hij verschilt dus van de tuberkelziekte bij den mensch , slechts met opzigt tot zijne zitplaats en kwanliteit. Met opzigt tot de hoevaelheid is de long-tuberkel bij het paard onbeduidend in verhouding tot die bij den mensch, aane omstandighaid die van de geringere hoevaelheid bloeds, die aan de longen van het paard eigen zoude zijn, schijnt af te hangen. — Welligt blijven ook de tubercula bij het paard langer in het stadium cruditatis, dewijl de longen van het paard veel droogar dan die van den mensch zouden ziju. Daar nu E. den kwaden droes bij het paard voor eene tuberculeuze infiltratie van het slijmvlies van den neus houdt, an die, als zoodanig, volkomen identisch met de tuberculosis van den mensch verklaart, zoo kan hij ook aan de eerst-genoemde ziekte niet dien giaad van besmettingsvermogen (Ueber-tragungsfähigkeii) toeschrijven, als men tot nu toe algemeen aanneemt; integendeel hij betwijfelt dezelve, zoo als hij ook de overdraagbaar-heid op den mensch in het byzonder ontkent — cen gevoelen, het-welk , in eene zeer talrijke reeks van waarneraingen en proeven in den laatslsn tijd, eene volkomene wederlegging- heeft gevonden. — De sehr, verheert in eene dwaling, wanneer hij gelooft, dat systematische proeven hieromtrent sedert een langen tijd niet in het werk zijn gesteld geworden; het nalezen der hierover versehenen littera-tuur zou hem hat tegendael leeren.
Rainard ') heeft zijn gevoelen omtrant den kwaden droes, op den wensch van het geneeskundig gezelschap te Lyon, openbaar gemaakt, en laat dit zoo wel op eigene als op door andere geraaakte waarne-mingen staunen.
Hij behandelt vooral de vier volgende vragen: I. Of de acute en chronische kwade droes eene en dezelfde
|
||||
|
||||
ziekle
|
quot;J'
|
|||
|
||||
II. Of deze beide vormen van den kwaden droes besmettelijk zijn?
III.nbsp; nbsp;Of deze zieh van het paard op den mensch laten overdragen? en
IV.nbsp; Of de aan den mensch madegadeelde kwade droes identiteit vertoone met den kwaden droes van het paard?
Hij komt tot de volgende resultaten: I. De acute kwade droes heeft inet den chronischen een zeker aantal verschijnselen gemeen, zoo als R. door eene vergclij-
|
||||
|
||||
•) Journal de medecinc de Lyon, Mai. 1842. p. 333.
|
||||
|
||||
|
||
10nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
kende beschnjviiig der beide vomien heeft bewegen, eu dit duidt op een gelijken aard der ziekte. Het neusslijmvlies is bij beide de vomien der ziekle de zitplaats van ulceratien, en van overvloedige uitvloeijingen; de nabij gelegene water-vaatsklieren zijn opgezwolleu; beide de vormen zijn besmel-lelijk, zoo wel van het eene paard op het andere, als zelfs op den mensch; terwijl eindelijk de acute kwade droes in den chronischen, en deze laatste in den acuten kan over-gaan. Voor het overige hebben atiuospherische gesteldheden cenen groolen invloed op de onlwikkeling van deze of gene vorm van den kwaden droes. Terwijl men in het zuidelijk Frankrijk in het algemeen den acuten vorm dezer ziekte onder de ezels en muildieren opmerkt, korut te Lyon de chronische vorm veel menigvuldiger dan de acute voor. — Twee ziekten die dezelfde wezenlijke anatomische aandoeningen vertooncn, in elkander kunnen overgaan en even besmetlelijk voor het paard en den mensch zijn, zoo als dit bij den acuten en chronischen kwaden droes het geval is, zijn identisch. — De acute kwade droes is, volgens zijne algemeene verschijnselen, eene ziekte van een typheuzeu vorm, en, volgens zijne wezenlijke veranderingen, met den chronischen kwaden droes identisch. II en III. Het is niet te betwijtelen dat de aeute en chronische kwade droes beide het vermögen hebben, om, in versehillende graden, eene zvvare ziekte te inoculeren. De statistiek levert het bevvijs hiervoor. Twee elcves aan de Vee-artsenijschool (Cocderc en Simon) zijn aan de gevolgen van inoculatie van den acuten kwaden droes gestorven, en zes anderen (Giraud , Battdrre , Defodsier, Rubelet, Goüdekoche en Bazeroiles) zijn overleden door de inenting van den chronischen kwaden droes, terwijl drie anderen door dezelfde oorzaak sedert een geruimen tijd ziek zijn geweest, doch daarvan zijn geuezen en nog leven (Givoru, Grakd en Mairot). De besmetling van den kwaden droes door inoculatie is alzoo als zeker aan te nemen, doch schijnt die door infectie nog twijfclachtig. Twee slalknechts sliepen gedurende vier aehtereenvolgende jaren, onophoudelijk achter een open besehot in een stal, die hoewel vrij naauw voor vijf paarden, uitsluitend voor kwaad-droesige paarden be-steind was, en even wel werden zij door geene ziekte aange-daan, die iels speeifieks vertoonde. — Ook de wonden die zij gedurende dien tijd hadden verkregen, gingen met geen ge-vaarlijk karakter vergezeld. — Intussehen moet daaruit nog niet opgemaakt worden, dat vuile of morsige, aan den drank verslaafde, bedaagde, gezonde of zieke stalknechts, den kwaden droes zonder inoculatie niet vcrkrijgen kunnen; integendeel er
|
||
|
||
|
||
KWADE MOES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 11
beslaat de luogelijkheid Tau lict aanwezig zijn van een opencn weg tot invoering van het miasmatische beginsel van den kwaden droes in hat ligchaam, zoo als vele door geneesheeren bekeud gemaakle waarnemingen stellig hebben bewczen. Intus-schen kan R. uit zijne praktijk geen geval mededeelen, hclwelk tot ondersteuning van dit gevoelen zou kunnen dienen. — Ook nog na den dood van het dier behoudt het kwaden-droesgift iijn besmettingsvernjogen. Van de hier boven opgenoemde elf eleves , waren eenigen gedurende het leven van het dier besraet, doordien zij bij de ojipassing van de zieke dieren onvoorzigtig waren, en op excoriatien en versehe wonden aan banden en vingers geen acht sloegenj tervvijl de overigen bij de ontleding of opening van de lijken van de aan deze ziekte gestorven dieren, door beleedigingen werden ingeent.
Rainard had gelegenheid cm de gevolgen van de inoculatie van kwaden-droesetter aan zieh zelven waar te neinen. Hij sneed namelijk de onderkaaksklieren nit bij een paard , dat in het laatste Stadium van den kwaden droes— de kwaad-droesige caehexie — verkeerde, terwijl hij cene gesnedene wond aan het eerste lid van den i'ejjlcr wijs-vinger had. Daags daarop zwollcn de glanduiac lymphaticac onder den regier okscl op. werden pijnlijk, terwij! de geheelc arm verstijfd was.— Den derden dag vertoonden zieh koortsbewegingen, en gedurende den daarop volgenden naelit een weldadig zweet en de uitbottiug van groote roode papulae, die het geheele voorste gedeelte van de borst bedekten. De koorts hield op en er volgde weder rust. — De wond aan den vinger werd fungeus. — Op de aanwending van broodpappen en de bevoch-tiging met aq. phagadenica, volgde na eenige dagen genezing.
Eene andere waarneming van inoculatie van den chronisehen kwaden droes betreft eene vrouw, Descombes genaamd, die zieh, gedurende het in-zamelen van gras, in den vinger had gestoken, op een tijd toen zij een kwaad-droesig paard oppaste, en daardoor hetslijm uit de neusholten van hetzelvc met de wond aan hären vinger in aanraking bragt. Den derden dag bespeurde zij levendige pijnen in dezen vinger; de arm zwo! op; de okselklieren werden ontstoken. De dood was het gevolg dezer inoculatie.
In het vorige jaar is Vuiiers, een jonge vee-arts bij de artillerie, gestorven aan de gevolgen van eene snede,'die hij zieh gedurende het uitsnijden van de onderkaaksklieren van een aan den acuten kwaden droes lijdend paard, had toegebragf. Het is alzoo buiten twijfel, dat zoo wel de acute als chronische kwade droes besmetlelijk is, zoo wel gedurende het leyen als na den dood van het dier. IV. Om over den aard van den kwaden droes van den mensch ophel. deringen te erlangen, maakte hij gebruik van de door hem waar-genoinen gevallen, vooral met betrekking tot het beloop der ziekte gedurende het leven, en geeft hij de volgende reeks van
|
||
|
||
|
||
12nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KW ADE DROES.
verschijnseleii traquo;p, als het resultaat zijner oudeivindiug: opzwollriilt;; der vrondranden; zwelling die zieh op de nabij gelegene dcelen voort-plant; koorts ; verlicvene, pijnlijke , dikwijls roode strengen, die zieh van de Avond af tot aan de oksel-klieren jiitstrekken ; angioleucitis , — met c6n woord, ontsteking, zwelling en pijn dezer klieren en cenige malen suppu-ratie van haar wecfsel; etterverzamclingen, die zieh in de peesscheden van den gewonden vinger vormen, under de aponeurose der hand, in de scheden der pezen en spicren van de inwendige zijde van den arm en van den voorarm. Te gclijker tijd gestoorde digestie, beslagcn tong, zwaartc van het hoofd en hoofdpijn, hleeke kleur, algemeene vermagering, marasmus, vermindering van de geestvermogens, treurigheid, verdriel heimwee. Gedurcnde de aanwezigheid dezer verschijnselen komen aan de eerst aangedane ledematen en aan andere deelen van het ligehaam abs-cessen te voorschijn; de etterverzamelingen beginnen te llnctueren en openen zieh, tcrwijl er zieh anderen beginnen te vormen. De eerste ge-iiezen met ingedrukte likteekenen. Maanden, ecu jaar en zelfs langer lijden de zicken aan dezen toestand. — Drie of vier zieken, onder de twaalf, verkregen wederom hnnne gezondbeid; al de overigen stierven cen ellendigen dood. Altijd verschijnselen eener purulente diathesis: nooit uitvloeijing uit den neus. — De eleve Simon bleef onderscheidene maanden bij zijne familie en kwam toen terug om zijne Studie voort le zelten. Uij kon zieh aan het examen ondenverpen en bet diploma als vce-arls erlangen. Te dezer tijd had zieh diep in de keel, naast den linker amandcl eene verzwering gevormd, cn bij stierf cenigen tijd daarna. jDit is het eenige geval, waarin Rainard eene verzwering van het slijm-vlies heeft waargenomen. De eleve Despoüsier ondervond. gedurende het bestaan van de opgenoemde reeks van verschijnselen, levendigo pijnen in de knicen en knieholten , de verhardingen vormden verhevenheden onder de huid, die op varices gcleken. — Abscessen waren het gc-volg van de vereltering dezer harde kernen; — eene merkwaardige over-cenkorast met den worm bij het paard. De eleve Rodelet ontwaarde plotseling na de inoculatie eene opmerkelijke vermindering cn geheel verlies van krachten, hij kreeg koorts, werd bedlegerig cn spoedig daarna vertoondc zieh erysipelas op de zijden des aangezigts, cn delirium. — Op onderscheidene plaatscn der beenen cn dijen zag men blaauw-achtige plekken, die zieh op de wijze van eene phegmone verhieven, op de meest verlicvene plaatscn werd de huid dunner cn ging in verzwering over, of werd lluctuerend cn ontlaslte na eene snede sangui-nolent-sereuzen ctter, even als de inhoud van difluze cn crysipelateuze phlegmonen. Eindelijk hicld het delirium zonder tusschenpoozing aan, de zwakte steeg tot den hoogsten graad, cn hij stierf. — Bij Coüderc had de ziekte ecn snel verloop. Even als RoBElET, had bij van den aanvang der ziekte af delirium; daarna vormde zieh in het aangezigt cn aan onderscheidene plaatscn des ligehaams cene.soort van gezwellen, die in bet begin verheven cn omschreven waren, cn op welke de huid de bruinachtige roodheid van de anlhrax-gezwellen vertoondc; naderhand verweekten zij, cn ontlasttcn cenen sercus-sanguinolcnlen ettcr. Hij leefde slechts 4—5 dagen in ecnen hevigep koortsigen toestand, met vcclvuldig
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 13
ijlen, gedurende hetwelk hij bestendig zijn paard voor zieh zag en ge-loofde tot zijne familie tcruggekeerd tc zijn. — De elive Gihado stierf, nadat hij even als de vorigen al de toevallen der inoculatie en delirium verkregen had, aan eene hersen-aandoening.
Wanneer wij de aanwezige verschijnselen gedurende hat be-loop der ziekte verklaren willen, dan verkrijgen wij de ken-merken van eene putride diathesis, 100 wel in den chronischen als in den aculen en koorsigen vorm, want alles komt overecn met dat, wat inen als het gevolg van de absorpüe van putride stofTen waarncemt. Deze verschijnselen yerloonen derhalve geene analogic met die van den kwaden droes bij het paard; geene catarrhale uitvloeijing, geene opzwelling van de lymphatische klieren onder de kaak, geene ulceratie van het slijmvlies — deze drie kenmerken van den kwaden droes bij het paard. — Hoewel Rainard de identiteit van den kwaden droes bij den mensch met dk'n van het paard niet ontkent, zegt hij evenwel, dat hij deze aan de door hem waargenomene gevallen niet kon bemerken; doch alle zijne waarneiningen missen de overwe-gende aulhoriteit der pathologische anatomie, hetgeen hij zelf moet toesteramen; dewijl in geen der door hem waargenomen gevallen de sectie na den dood plaats had.
De redacteur van het Journal de midee. de Lyon, voegt bij het opstel van R. eene aanmerking, waarin hij de laalste mee-ning, namelijk dat de infectie bij den mensch door kwaden droeselter analoge verschijnselen als die welke het gevolg zijn van de inenling van elke andere putride stof, te voorschijn brengt, zoekt te ondersteunen, en deelt hij met dit doel, onder anderen uit een brief van Chanel een geval mede, waarbij de kwade droes van een paard op den eigenaar van hetzelve overging, die na verloop van 10 dagen stierf. Rij dezen lijder waren he-vige pijnen in den neus aanwezig, gepaard met de uitvloeijing van eene ichoreuze en bloedige stof uit denzelven, zeer moeije-lijk slikken ten gevolge van verzweringen in de keel, en einde-lijk zeer pijnlijke opzetting der onderkaaksklieren. — Het blijkt niet, dat de lijkopening heeft plaats gehad.
Als slot tot de verhandeling van Rainard wordt de volgende waarneming van Bosnet medegedeeld: Viluers , 23 jaren oud, van eene Sterke constitutie. sneed zicli in den rug van den duim van de regier hand, tenvijl hij een absecs aan de onderkaak bij een kwaad-droesig paard opende. Een weinig etter uit het absces kwam inet de wond in aanraking. Ncgen dagen daarna riep hij den raad van Bonkei in, die de wond in ettering, en den duim opgczwollen, rood en pijn-nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; *
lijk vond. Hij sloeg voor, ora de wond met het gloeijcnd ijzcr te caule-riseren, dat niet word aangenomen, maar dadelijk andere geneesheeren
|
!
|
||
|
|||
|
|||
14
|
KW ADE DROES.
|
||
|
|||
werden geraadpleegd, die het gevaarlijkc van den toestand nict wisten te waarderen. Den 17ilgt;quot; dag kwam hij wederom tot Bonket , en nu ver-toonden zieh, oiiafliankelijk van de ctterinjj der wond aan den duiin , twee absecssen, het een midden op de voorzijde van den voorarra, het andere iels boven den elleboog , längs den loop der arteria brachialis. Du wond aan den duiin cn de abscessen werden sterk gebrand, en daar-door de pijnen en de zwelling, welke de abscessen omgaf, tot wijken gebragt, tcrwijl de afwezigheid van elk ander toeval tot de meeningkon doen ovcrhellen, dat het gloeijende ijzcr niet tc laat in aanwending was gebragt. Op den 30skn dag stelden zieh cvenwel rillingen in, waarop aanhoudende koorts, zonder eenige uitwendige oorzaak, volgde. Het linker voetgewriciit was opgezwollen, rood, pijniijk, en kon men aldaar ondnidelijk fluetnatie #9632;waarnemen. Gelijke verschijnselen vertoonden zieh aan de linker zijde van de kin en aan den linker voet. De dood trad den 42sten dag na de inoculatie in. — Bij de scetie vond men screüzen etter in de gewrichten , die gedurende de drie laatste dagen van het leven de zitplaats van pijnen en van zwelling waren geweest; de kraak-beenderen dezer gewrichten waren niet aangedaan; het synoviaalvlies zeer ligt rood gekleurd. In de neusholten was geen spoor van roodheid of suppuratie van het slijmvlies te vinden; ook hadden zieh gedurende het leven aan deze deelen geene ziekteverschijnselcn verloond. Inenlings-proeven met den etter uit de gewrichten op een ezel cn een bond ge-nomen, bragten geene der vermclding waardige verschijnselen te weeg.
Delacharpe *) geeft in eene vergelijkende tabel de ovei eenstemming en de verscheidenheden van den kwaden droes bij den mensch, der syphilis, van de pest en der pokken op, waarin overigens niels nieuws en opmerkenswaardigs bevat is.
Pedrazzou 2) levert eene historische beschrijving van de gevallen van kwaden droes, die tot hiertoe bij den mensch zijn waargenomgn, benevens beschouwingen omtrent den aard en oorsprong dezer ziekte. Hoewel het zuiver historische gedeelte dezer belangrijke verhandeling over het geheel geene aanspraak op volledigheid kan maken, vindt inen in dezelve toch veel nieuws en belangrijks. Wij vinden daarin de waarnemingen van ScmuiNG, Weiss, Seidler, Travers, Grcb, Brown, Elliotson, Alexasder, Wiuiams, Hertwig, Wolfe, Raijer, Deville, Brera en eenige anderen, door ons reeds vroeger 3) vermeid. — De schrijver laat hierop eenige nieuwe waarnemingen van BoniKO volgen, die de volgende gevallen beheizen : 1quot;. Beriorino Michele #9830;) een 35jarige kaval-lerist van cen lymphatisch-melancholisch temperament, met uciging tot melancholic, werd, nadat bij tot de verplcging van kwaad-droesige paarden gebruikt
|
|||
|
|||
'} Bij uittreksel uit eene afzonderlijke Memorie, medcgcdeeld in de Gazette des Böpittmx. 1842, p. 458.
2) Annali unitersnli di Med. Sept. 1842. p. 549—592. ') Zie het eerste stuk. *) A. a. p. S. 563.
|
|||
|
|||
|
||||
KW ADE DBOES.
|
15
|
|||
|
||||
was, door ccne koorts van een synocliaal-rheumaüscli karaktcr aangcdaan. Nn vorloop van ecnige (lagen verliet liij het hospitaal, wert! bij het regitneut we-derom ingedceld, cn tot de oppassinjj van kwaad-droesige paarden in den zieken-stal op nieuw {jekoramandeerd; bij bleef daar tot den 27!gt;lcquot; November 1840, op welken dag liij wegens een oedemateus erysipelas in de linker schouderstreek, gepaard met geringe pijn, in bet hospitaal werd opgenomen. De lijder scheen uitgeput, had een bleek lijkachtig voorkomen, kugehende ademhaling, kleinen snellen en zamengetrokken pels. Algemeenc en plaatselijke antiphlogislische bchandcling. Na zeven aderlatingen , plaatselijke bloedontlastingen , strenge dieet, en onderscheidene diluercnde braak- en purgeermiddclen, scheen de lijder, na verloop van 8 dagen, geheel herstcld. Eenige dagen daarna echter verscheen het erysipelas op den linker arm wederom. Na drie aderlatingen verdween wel dit ervsipelas, doch kwam aan de linker zijde van den hals wederom te voor-schijn. In 12 dagen bedroeg het getal aderlatingen 10, benevens eene plaatselijke bloedontlasting door bloedzuigers. — De krachten waren verdwenen, de pols langzaam en zeer klein. Intusschen had zieh het erysipelas aan de linker zijde van den hals, over de slapen en de wangen tot aan lict midden van het voor-hoofd aan deze zijde uitgebreid; op eenige plaatsen vormden zieh gangreneuze diep zitter.de korsten, rnet eene rijkclijkc kwaad-droesige uitvloeijing uit de nensgaten en den mond. Hierbij kwam torpor, hartkloppingen, die reeds in het begin der ziekle in een geringen graad aanwczig waren geweest, moeijelijk slikken en op den 17den dag der ziekte de dood. — Bij de lijkopening vond men gangreneuze korsten, waarvan de grootste in de linker slaapstrcek werden gevonden; ligte opgespotenheid van de vaten der dura mater en arachnoidea; ophooping van serum in de zijdelingsche kamers der hersenen, sterke zamengroeijng van de pleura met de regter long, atrophie van deze laatste; hart en longen normaal. Darmkanaal door lueht opgeblazcn , voor het overige normaal; lever zeer groot, in hare zclfstandighcid echter niet veranderd, zoo ook de milt. De glandulae meseraicae zeer vergroot en verhard.
2deg;. Abrardo Carlo, een 36jarige Regements-Vee-arts van eene robuste cn plelhorische constitutie, opende in den zickenstal een gezwel, dat door den worm seheen vcroorzaakt te zijn, bij een paard van het Regement. Een straal van etter ontlastte zieh uit het gezwel, en kwam met de regter zijde van zijnc lippen in aanraking, en welligt geraakten ook eenige droppels daarvan in zijn mond, zonder dat bij op een en ander toen, en zelfs naderhand acht sloeg. Dit geschiedde op den 19dcn Augustus 1839. — Deze zorgelooslieid moest bij evcnwel te laat betreuren. — Den 22slcquot; van dezclfde maand namelijk, gevoelde Abrardo eene stekende pijn aan het tandvleesch, ter plaatsc alwaar dit den regter honds-tand in de onderkaak omvat, gepaard met ligte hoofdpijn aan dezelfde zijde. Het geval werd voor onbeduidend gehouden, en zonder geneeskundige hulp gedurende 2d uren aan zieh zelven overgelaten. Nadat zieh de ontsteking over het gehcele tandvleesch van de aangedane zijde had uitgebreid, en de pijn aan den hondstand heviger werd, riep men cenen geneesheer le raad, die den zieken door eene hevige koorts bevallen vond, met slapeloosheid, brandende bitte van de huid en van het tandvleesch, die zieh van den hondstand tot aan de on-derste kies der aangedane zijde uitstrekte, ontlasting van cenen ichoreuzen etter in den omtrek van den regter hondstand. Niettegenstaande de krachtdadige aan-wending van algemeenc en plaatselijke antiphlogistische middelcn, blcef de
|
9.
|
|||
|
||||
#9632;
|
||||
|
||||
|
|||
16
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
zwelling nict alleen bcstaan, maar wcrd zelfs nog grooter. zoodat nict alleen de regier parotis daardoor werd aangedaan, maar dezelvc zieh ook op de linker zijdc van de kaalt uitbreidde, zoodat de lijder den mond niet nicer dan cenige lijnen ver openen kon; de landen werden waggelende en vielen uit. Aan den gchcclen tandrand van de onderkaak was caries aanwezig, terwijl de bovenkaak geheel onaangedaan bleef. — Na 40 dagen zecr hevige krampen. Na 18 adcrlalingen en 3 plaatselijke blocdonllaslingen door bloedzuigcrs, ver-dwenen al de dreigende verschijnselen; de koorts hield bijna gebeel op, en de zecr hevige plaatselijke zenuwpijnen verdwenen. — Na verloop van eenige dagen vertoonden zieh veelvuldige stoelonllastingen met tenesmus. Deze ontlas-tingen waren met den ettcr, die den lijder rijkelijk uit den mond vloeidc, ver-mengd , hetgecn gedeelleiijk veroorzaakt werd omdat de zieke, wegens de moeije-lijkheid om denzelven uit te spuwen, dien doorslikte. Na de aanwending van doelmatige middclen hielden deze ontlaslingen op, de zieke begon cenig vocdsel tot zieh le nemen, die redelijk verteerd werden. De caries bleef cvenwel aanwezig en maakle steeds voortgang; terwijl zij de zachte deelen onaangedaan liet, breidde zij zieh over de beenzelistandigheid der aangedanc kaak uit, cn ver-oorzaaktc de afstooling van beenfragmenten; de lijder bleef tot nabij de 6 maanden in dezen toestand, en met de loeneming der krachten schecn levens eenige hoop op herstelling te bcstaan. Doch in de zevende maand der ziekte stelden zieh nerveuze verschijnselen in, waarbij zieh nog eene profuze diarrhae, met groot krachtverlies van den lijder, voegden, hetwelk cindelijk na cen hevig lijdcn van 9 maanden (den 26*1™ April 1840) een einde aan het leven maakte. Bij het onderzoek van het lijk vond men geene wezenlijke verandering in eenig ingewand, de geheele organische belediging bepaalde zieh tot het beenig ge-deelte van de onderkaak; de uitwendige plaat daarvan was afgeknaagd; inwendig was hij door een kanaal uitgehold, dat in de lengte al de worteis van de landen der regier zijdc doorliep en zieh uitwendig in het middenpunt van de phlcgmone opende. Het kroonuitsleeksel was vernictigd, en het bleck, dat ook het beenig gedeelte der regier kin in de caries deelde.
3deg;. Amedeo Antonio Bernhardo, een 23jarige artillerist, van een sanguinisch-bilieus temperament, cn robuste constitulic , leed reeds gedurende eenige dagen aan eene ligle ontsteking van den middelste vinger der regier band, en ging, daar dit verergerde, op den 19'':raquo; September 1841 in het Militaire Ilospilaal. Aan den lijder waren de volgende verscliijnsclen waar le nemen: gioole opzwclling des genoemden vingers, bezel met livide plilyetaenac, opgevuld met eene bloe-dige vloeistof, crysipelateiize opzwclling en spanning van den band en den voorarm derzelfde zijdc, schielende pijnen in de geheele nilgestrektheid van het gewricht, hevige koorts, met snelle pels, 120 slagen in de minuut, brandende bitte der hiiid, geene transpiratie, onlcschbare dorst, zecr hevige hoofdpijn, drooge geel bcslagene long, slrakke blik; aangezigtstrekken veranderd, nritic spaar-zaam en waterig, slapeiooslieid. — IIocwcl de onderkenning bij gebrek eener bekende specilicke oorzaak, nog twijfelachlig was, werd evcnwel eene ongunstige voorzegging geinaakt. Twee adcrlalingen, braakwijnstcen , zcer strenge diect, zuurachtige dranken , diepe insneden in de aangedane deelen om de spanning weg le nemen, daar de hevige pijnen door niels konden worden verminderd. Eersl den tweeden dag na zijnc opname in het hospilaal word men gewaar, dat Ajiedeo een langen lijd bij paarden van zijn corps , die den kwaden droes
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;17
liadden, dienst had gedaau, cu dal liij dczc eerst verlatcu liad, tuen liij door de zwellinjf van zijuen vinger toi rust gedwonjen was geworden. Da oppcr-vlakte van zijn ligchaam bedcktc zieh im met puisten van de gruotle eencr pok, die met eene livide vloeistof waren gevuld. — De nensgaten kregen ecne zwarle klein-, en ontlastten eene rijkelijke hoeveelheid slijm. Terwijl de zicktc zeer snellen voortjjang maakte , ging de hand in gangreen over, en zwol de regier voorarm, ja ook de linker op, zelfs met teekenen van gangreen. Op den G'lw dag was de geheele huid met de boven genoemde puisten bedekt, die zieh in een sphaceleuzen toestand bevonden, en de neusgaten ontlastten eene sereus-purulente stof. — Niettegenstaande dit veelvuldig hjden, bchield de lijder zijne geestvermogens tot aan den laatsten ademtogt, namelijk tot den 7iluii dag zijner opnarne in het hospitaal, op welken hij stierf.
De volgende geschiedenis van een hiertoe behoorend geval werd door D. Ercolam aan de Akademie der Wetenschappen te Bologna in de zitting van den lim April 1842 raedegedeeld, en in de Nttovi annali delle Scienze dt Bologna, geplaatst, waaruit Pedrazzoli dezelve heeft overgenomen ').
Op het einde van Julij 1841 werd een paard door den kwaden droes aange-tast en den 14|llt;:n Augustus gedood. Eenige dagen na het afmaken van dit paard, werd de brigadier NlCOlA Rossi door eene verzwering aan den nagcl van den regier ringvinger bevallen. Ercolani verordende eenige plaalselijke midddelen en onthouding van werk. De ontsleking doorliep regelmatig hare lijdperken, even als bij een cenvoudig onderhuidseh-panaritium (patereccio sottocutotieo), behalve dat. nadat de periode der eltering afgeloopen was, weelige granulatien in den vorm van caro luxurians zieh voordeden. Dcwijl men vreesde, dal dit door al'wijkiu-gen in de dieet veroorzaakt was, werd de zieke naar het hospitaal gezondeu, waarin hij den SIquot;11quot;' Augustus werd opgenomen; cn in een körten lijd, na eene eenvoudige plaalselijke anliplilogistische beliandcling en doelmatigen leefregcl, was bei panaritium genezen. Naauwelijks was dit het geval, of er deed zieh pijn voor in bet ondersle derde gedeelte van den linker voorarm , waarop eene exos-tosis volgde, die langzamerhand de groolte van een klein ei verkreeg. Hoewel de lijder slellig ontkende, ooil in zijn leven een plaalselijk syphilitisch gebrek gehad te hebben, verdween cvenwcl na bei gebrnik van mereurialia de exos #9632; tosis in minder dan 15 dagen hijna geheel. Als hersteld aangemerkt, verlict bij den llden November bei hospitaal , dat is na mecr dan 70 dagen sedert zijn eerst inkomen in hetzelve. IVaauwelijks waren 7 dagen verloopen, sedert dat hij zieh in de kazernc bevond, als zieh eene hevige pijn, op de plaats waar de exostosis gezeten bad, openbaarde. Ercolani, in het denkbeeld van eene venerisehe complicalie door de günstige uitwerking van de mercurialia ver-sterkt, zond hem naar het hospitaal van fit. Ursula. Er vonnde zieh tcr gemclde plaalse een uitgebreid ontslekingsgezwel, dat zeer spoedig in eltering overging. Den 19 •laquo;#9632;gt; November kwam hij in bei hospitaal, en tot den 10'(;quot; Maart blcef de ziekte steeds plaalselijk; de suppuratie was overvloedig; verscheidene kanalen openden zieh met verschiliende mondingen naar builen, en deden voor caries van het been vreezen, hoewel het chirurgische onderzock dit niet hepaaldeliik
') a. a. p. S. 570.
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
18
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
deed lilijken. Dczc |gt;laatsclijke aandoening ging in den laatslen tijd met overvloedig zweeten,vooral des nachts, en met aanmerkelijkc vermagering, bijna marasmus, vergczeld; welke omstandiglicden de amputatie verboden. A'a verloop van eenige dagen was de suppuratie, na het uitwendig gebruik van eene chloor-kalk-oplossing en daarna van myrrhe, eenigzins verminderd^ en verscheen hei overvloedig nachte-lijk zweeten niet meer: toen op den morgen van den llden Maart eene ligte roodheid aan het regier nensgat zieh voordeed, gepaard met eene geringe uitwerping uit den neus, doch alleen aan de regier zijde. Na verloop van twee dagen vorm-den zieh eenige puisten op de wang, en zeer spoedig was aan de regier zijde het voorhoofd, het ooglid en de neusvleugel opgezwollen. Zij gingen spoedig in ver-ettering over, en in de twec laatstc dagen droppeldc uit dezelve een bloedige ichor. lief te voorschijn gekomen delirium veranderde spoedig in coma, waaruit hlj door toeroepen kon gewekt worden, en dan eenige afgebrokene en onzamen-hangende woorden uitte. De begeerte waarmede hij drinken verlangde, kon-digde dorst aan; de pols bleef steeds klein. Den derden dag vertoonden zieh over het gcheele ligehaam eenige geisoleerde puisten, overeenkomende met die in het gelaat. Gediircndc 3 dagen, waarin de uitbotting zieh vertoonde, gingen de reeds vrocger bestaande puisten in verzwering over, terwijl andere nieuwe zieh daarbij voegden. In den nacht van den 5den dag stierf hij, na eene lang-durige agonie, apopleklisch. — Bij de lijkopcning vond men, behalve de reeds gedurende bei leven zigtbare veranderingen, als: puisten, opzwelling, gangreen cnz., eene niet zeer vergevorderde caries van de beenderen des voorarms, onbedui-dende verdikking en caries daarentegen aan de plaats van de exostosis. In den schedel eene rijkelijke hoeveclheid serum lusschen het harde bersenvlies en de hersenen. Het slijmvlies der voorhoofdshollen een weinig rood en verdikl; evenzoo het slijmvlies van het linker neusgat en het neusschelpje; dit laatste was vooral zeer ontstoken en in verzwering overgegaan. Aan bei gehemelte waren gangrer.euze korsten. Het slijmvlies der neusholten had eene gcel-roodachtige lint, en men bespeurdc twee op zieh zelve staande puisten, van eene vleesch-roodc kleur aan de randen , die in het midden door gangreen waren aangedaan; aan het onderste gedeelte bemerkte men eene ulceratie, even als bij het onder-zock van de regier neusholtc. Het hart zeer slap, vooral de linker kamer; beginnende verbeening der klapvliezen van de aorta. De lever, hoewel gezond, wel een derde vergroot. Mill zeer vergrool, van eene gele kleur, op eenige plaatsen donker rood, op andere zwart; pancreas hard en vergrool, als ook eenige klieren in het mesentcrium. De schrijver meldt niets van den pathologischen loestand der longcn of van het darmkanaal en het vaatstelscl, hoewel deze alle, als punten van een wezenlijk belang zijnde, wel hadden mögen onderzoebt en vermeld worden.
Nadat Pedrazzoli eene vergelijking van de onderscheidene Teischijn-selen van den kwaden droes bij den mensch en bij het paard heeft gegeven l), konit hij tot het resultaat, dat de verschillen, die deze beide zieklen annbieden, talrijker zijn, dan hunne punten van over-eenkomst; en steunt hij hierop zijn gevoelen, dat de acute kwade droes bij den mensch niet is, wat die ziekte bij het paard uitmaakt;
|
|||
|
|||
#9632;) a. a. p. S. 577—580.
|
|||
|
|||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 19
dewijl gene niel al de liooidkenmerken van deze hci.il, en de Iioofd-kenmerken, die bij den kwaden droes bij den menscli nimmer ontbra-ken, niet dezelfde zijn als die, welke tot den kwaden droes bij het paard behooren. Het bewijs vuor de identiteit der beide ziekten, heiwelk Rater daarin zoekt, dat er bij den mensch geene andere ziekte bestaat, die eenige overeenkomst met den kwaden droes bezit; dat de bedoelde ziekte gebjkheid bezit met den aouten kwaden droes bij het paard; dat aau deze als specifieke oorzaak de kwaden droes smet-stof te gronde ligl; dat alle duor den kwaden droes aangedane menschen met kwaad-droesige paarden in verkeer stonden en dergelijke meer, wordt door P. in twijfel getrokkenj en zoekt hij dit daardoor te onlzenuwen, dat, naar men vermeldt, er in geen ander rijk ran Europa zoo vele kwaad-droesige paarden worden aangetroffen als in Frankrijk; dat al de ziekenstallen der Regementen daarmede zijn op-gevuld ; dat de paardenartsen deze dieren dagelijks behandelen en er toch in 75 jaren geene besmetting van den kwaden droes van het paard op den mensch is waargenomen geworden. Verder worden er in de drie vee-artsenijscholen in Frankrijk jaarlijks tegen de 100 kwaad-droesige paarden gebragt, verbanden aangelegd, aderlatingen bewerkslelligd, geneesmiddelen ingegeven, en proeven met zulke dieren genomenj en alle deze werkzaamheden worden door de eleves gedaan, waarvan het getal in 75 jaren meer dan 5000 bedragen heeft, en toch is geen van hun door den kwaden droes aangedaan enz. — De schrijver zoude stellig tot eene andere meeuing zijn gekomen, wanneer hij zieh naauwkeuriger met de geschiedenis der bedoelde ziekte had bekend geraaakt. — Na deze vrij oppervlakkige rede-nering komt hij eindclijk tot de uitspraak: dat waarnemingen wel bewezen hebben, dat onmiddelijke inoculalie van de kwaden droes smetstof van het paard, den mensch met den kwaden droes hebben besmet; doch men kan niet ontkennen, dat elke andere zieklestof, op dezelfde wijze overgedragen, niet ook dezelfde verschijnselen zoude hebben voortgebragt, dewijl tot op dit oogenblik de ondervinding het tegendeel niet heeft bewezen; en beroept hij zieh op de waarnemingen van Dei.afond, B.vRTnfii.Eiiv, en op de inentingsproeven van Lessoiu.
Rater •) deelt een nieuw geval mede, dat voor de geschiedenis van den chronischen kwaden droes bij den mensch van eeu groot gewigt is. Een hoefsmidsknecht werd naroelijk, nadat hij aau den worm en aan den kwaden droes lijdende paarden verzorgd had, door veelvuldigc worm-abscessen aangedaan. Hij werd door Rater in de Charite behan-deld en na eenige maanden, zoo het scheen ten naastenbij genezen, daaruit ontslagen. Later kwam hij, door nieuwe abscessen aangedaan, in het hospitaal terug, en stierf na een lijden van 14 maanden.
|
||
|
||
laquo;) Bulletin de VAcademic Royale de me'dcc. Tom. VII. no. 11 en 12. p. 535.
2*
|
||
|
||
,
|
||
|
||
|
||
20nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KWADE DROES.
Bij het onderzoek van de neusholtcn vond men het middenschot in verzwering overgegaan, en op vele plaatsen doorboord , alsmede kwaad-dsoesige blaasjes op het slijmvlies \an het septum en de neusschelpjes.
Eeu in aetiologisch opzigt zeer inerkwaardig geval deelt E. Bokaxy raede '). Een man van 40 jaren oud, van eene over het geheel goede gezondheid, werd ziek, onder al de verschijnselen van den kwaden droes ea stierf aau de govolgen daarvan, zonder dat regtstreeks kon worden aangewezen, dat hij met gezonde of zieke paarden in verkeer had gestaan. Alleen kon na zijnen duod bewezen worden, dat hij 5 of 0 jaren voör zijne laalstc, hier bedoelde ziekte, zieh wegens hevige rheumalische pijnen eene zalf in zijnen arm had ingewreven , welke paardeovet bevalte. Het blijft nu altijd zeer raadselaohlig, wat de aanleidende oorzaak van dit geval geweest zij. Ter wegneming van dezcn twijfel neemt Bosamt aan, dat de zieke, niet tevreden zieh zelven le behandelen, ook gelracht hceft de goede uitwerking vau zijne be-handeling op anderen te beproeven, met dit doel nieuwe hoeveel-heden paardenvet van den vilder gehaald zal hebben, en daardoor welligt met kwaad-droesige paarden in aanraking gekomen zou zijn. Oin deze meening nog meer te bevesligen, voegt hij er eenigeopmer-kingen bij, waarin hij zoekt le hewijzen, dat de omgang met sieke dieren, inoculatie en individuele praedispositie, de gewigtigsle aelio-logische momenlen tot de onlwikkeling van den kwaden droes bij den mensch zijn, tei wijl hij aan de laatste een bijzonder gewigl hecht.
C. de Puisaije 2), geeft berigt van Iwee waarneiningen van den acuten kwaden droes bij menschen , zunder dat daarbij uitbottingen op de huid plaals hadden, Het eerste {;eval betreft ccn 43jari{jun karrcvoerder, die een door den acuten kwaden droes aangedaan paard oppastle, en de neusjraten van hctzelve uitwiesch, waarbij dikwijls icls van de ncusuilvloeijlngf met zijne armen en lianden in aanraking kwarn, tijdens dat hij eene gcslokene wond aan een vliijrer van de linkerliand zuude gehad Jiebben, waarvan evenvvel hij het naauwkcurigsle onderzoek geen spoor te vinden was. — Bij naauwkcurlgcr navragen bleek werkclijk, dat van de twee paarden die de lijder te verzorgen had, een in zulk een jyraad aan den kwaden droes leed, dat een daarbij gcroe-pen vec-arts liet onmiddelijk iiet dooden. Ondcr den invloed van deze oorzaken word de bedoelde karrcvoerder ziek, en klaagde liij bij zijne opname in het hos-, pilaal over vrij lievig hoeslen, hoofdpijn, buitengewone matheid in zijne lede-inatcn; in het kort al de kenmerken van eene acute bronchitis waren duidclijk aanwczig. Eene aderlating van mim 11 oneen (360 grammen), droogc koppen. jnlapiiim met syrnp. ipeeacuanh. — Den daarop volgenden dag was de toestand dezelfde; om hem naaiiwkenriger te kunnen onderzoekeu deed men den lijder avercind zillen, en ioen men ter zijner ondersteuning den linkerarm in de hoogte
|
||
|
||
') Journal de la section de me'decine de la socicte academ. du Departement di' In Loire inferienre, hivr. 81. p. 15—38.
2) Gazelle me'dicale de Paris. 1842. Nraquo;. 45. P. 711.
|
||
|
||
|
|||
KWADE DllOES.
|
21
|
||
|
|||
liief, klaag^de liij over cene zeer Jcvcndijje pijn, die hart zitplaats iu cen lliic-tuerend gczwcl had; cn juist deze ontstekinjr gaf aanlcidiiijj- tot eene juisle diagnosis. De (jemelde verschijnsclen bereikten haren Iioogsten graad van lievif,-heid. De gelaatstrekken veranderden even als luj eene typlieuze aandoeninjj, aan den rejjterarm ontwikkeldc zieh cen nienw absecs, en nn was omlrcat de diagnosis alle twijfel vertiwenen. — De lijder was volkomen met het gevaarlijke van zijn toestand bekend, en zcgl zelf, dat hij dezelfde ziekte heeft als het vroe-ger door hem opgepaste paard. — Nadat er zieh nienwe abscessen in de zclfstan-digheid der spieren badden ontwikkeld, oppressic eu lioestcn inet purulenlc uitwerping, slapeloosheid, groote hevigheid der koorts, sprakelooslieid, enz. zicli hadden ingesteld, verviel de lijder in oullapsus cn stierf den lO^quot; dag na zijue intredc in het bospitaal, zonder in het ininstc vickken op de liuid, ecu pustulous uitslag, nocli uitvloeijiug uit den neus gehad te hehben. — De later aange-wende middclen waren een emeticum, inwrijvingen, kamfer met kina-extract, branding der abscessen, kermes min. — Bij de opening vond men Sterke aanhechting van de longen aan de pleura costalis, metastatisehe abscessen in de longen; overvulling cn voor cen gedceltc volkomene hepatisatie van het long-weefsel; hart verweekt, vier witte vlekkcn op de voorste vlakte van hetzelve; eene kleine kijste in de regier nier; ulceratic in de hlaas ; verscheidene abscessen in de zelfstandighcid der spieren, gevuld met ctter, die overcenkwam met de etterige stof welke bij het kwaad-droesige paard uit den neus vloeit. — De merkwaardigste veranderingen vond men iatusschen in de aeusholten en de larynx. Het neusslijmvlies was bedekt met cen dik purulent slijm, gelijkende op den ctter in de abscessen, rood, gezwollen, en met vaatvertakkingen voorzien, hier cn daar inet kleine vlekkcn hczet, aan cenige plaatsen neiging tot ulceratic , zwainachtige opzetting, en wcrkclijke verzwering. Gelijke veranderingen vond men in den larynx, vooral in het bovenste gedceltc, alwaar tevens de epiglottis geheel vernictigd was.
De tweede waarneming die Pcisaue mededeelt, werd door Tessier gemaakt, en heeft belrekking op een 25jarigen melselaar, die stei-vendeinhel Hotel Dieu werd opgenomen, en ook werkelijk reeds na verloop van Iwee uren stierf. Toen hij opgenomen werd had hij delirium, cn een gezwel aan de bovenlip, dat de sporen vertoonde van onderscheidene pnnetien. — Bij de sectie vond men in de longen induratien en sporen van congestie, be-nevens abscessen. In de neusholtcn vond men ecehymosen, zeer karakteristicke pustulae, met opgespotenheid van het slijmvlies. In den larynx enz. niets opmer-kenswaardigs. Het eelweefsel van de bovenlip vertoonde inliltratic met otter die zieh tot aan de neusholtcn had uitgehreid. — De wijze waarop deze ziekte was veroorzaakt kon nict opgespoord worden. Ook hier was het pustuleus huidnilslag cn de neusuitvlocijing nict aanwczig geweest.
De Sohrijver gelooil nu uit deze twee waarueraingen hei besluit te mögen trekken, dal het door Tessier geopperd gevoolen, dal de kwade droes bij den mensch onder twee vonnen, — met en zonder eruptie op de huid, wezenlijk bestaat, en geheel overcenkoinslig de naluur is.
Joi'Er deelt in cen brief aan den redacleur van de Gazette des Jlöpitaux, mede, dat hij den kwaden droes op den mensch heeft zien
|
|||
|
|||
|
|||
22
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
overgaan '). Ilcl voorwerp der waarnemiug was de 26jarige zoon van cen molenaar die recds 15 dagen ziek was toen de Schrijver hem zag, Hij vertoondc de vcrschijnselen van eene typhcuze koorts in hären hevigstcn graad, met groote vermindering der krachten en decubitus. Äan de linkerhand was gangreen en sphacelus aanwezig; aan de hccnen en dijen onderhuidsche abscessen, alsmede opdcnrug, den arm, den hals, en in het aangezigt eene mecigte builen. Neus gczwollen; zeer duidelijk eigenaardig snuiven [enchtfrenement); eene purulente-sanicuzc stof verstople den neus enz.; in een woord, de dood scheen nabij, en daags daarna stierf de lijder ook werkelijk, nadat het organische ontbindings-proces reeds gedurcnde het leven was begonnen. Als aanleidende oorzaak vond men: dat de lijder twee door den kwaden droes en den worm aangedane paar-den verzorgd had.
D. Donovan, nam even zoo een geval van kwaden droes bij den mensch waar 2). Een smid van 50 jaren oud, die zieke paarden te vcrzorgen had, werd op den Slslen October 1841, van eene hevige koortsrilling bevallen, waarop bitte en eene hevige pijn in de linker onderkaak volgde: de laatste was gezwollen , en op het gevoel als of die zwelling vocht bevatte. Pols 120, huid zeer heet, tong droog, groote zwakte, neerslagtig voorkomen, gele gelaatskleur. In het denkbeeld dat er eene ontsteking van het synoviaal vlies bestond, met uit-storting in het gewricht, werden bloedige koppen, drie greinen calomel en cen grein colchicum voorgeschreven, om de 6 uren intenemen. Den Z^quot; November vond men de onderkaak vecl beter, de zwelling verminderd, pijn veel minder; doch niettegenstaaude dit alles had hij een gevoel van algemeene verergering; pols 120, buitengewone onrust, afgang verstopt, buik opgezet. Inwendig ol. ricini. Uitwendig ungt. hydrarg. l'/j once en ungt. Tartar, emet. 1 once, in de onderkaak in te wrijven. Den 8slcn November was de pols snel en zwak, buik opgezet, tong dor, slaap onrustig en niet verkwikkend, de huid van het linker handgewricht donker-rood, op het aanvoelen als of er vocht in het celwcefsel was uitgeslort boven den condylus externus humeri; längs de uitwendige rand van den muse, biceps een week, iluctuerend gezwel met gezonde huidkleur. Hoewel geen uitvloeijing uit den neus plaats had, vermoedde Donovan cvenwel, dat de zieke aan kwaden droes leed. 10 gr. pulv. Doweri met 3 gr. calomel, fomentation van kamillen aftreksel op de ontstokene deelen. Weinig verandering in de versnhijnselcn tot den 13lt;ilt;quot;lt; Nov., wanneer het regter ooglid begon te zweiten en eene purulente uitvloeijing vertoonde.— Het onderlijf nog opgezet, menigvuldige stinkende stoelontlastingen, voortdurend ijlcn, vermeerderde zwakte. Wijn en bouillons en pulv. Doweri in plena dosi. Den IG^nRIov. vorming van uitgebreide korsten; en de gevaarlijkste verschijnselen van een hoogen graad van typhus gravior tot den 22''lt;=iquot; Nov., toen de lijder stierf.
Donovan gelooft, dat bij den kwaden droes het bloed zelf vergiftigd en vermögend is, de ziekte mede te deelen, en beroept zieh, ler be-vestiging van dit gevoelen, op de proeven van Coleuan en Peal. Op dezen grond meent nu D., dat de vermindering van het zieke bloed
|
|||
|
|||
') Nraquo;. 153, p. 713. 1842.
') Dublin medical Press. 1842, Nquot;. CLIX. p. 42.
|
|||
|
|||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;23
door aftapping, en het vervangen van hei onltrokkene door gezond bloed van dieren van dezelfde soort, als geneesraiddel zoa kuinieii werken. Ter versterking van dit gevoelen beroept hij zieh op de resul-taten van de injeetie van water bij de hydrophobie door Magendie verkregen. Ook vermeldt hij, en te regt, dat het een onderwerp der wetgeving ware, cm door doelmatige verordeningen voor de besraet-ting van den kwaden droes te zorgen, en slaat hij in dit opzigt vooral nadrukkelijk voor, de kwaad-droesige paarden te doodeu, als-#9632;uede het insineeren der banden met olie.
Mabood geeft berigt ') van een 38jarigen karrevoerder, van wiens twee paarden het eene uit beide de neusgaten uitwierp. De ziektc be-gon met algemeene rillingen en daarop volgende bitte, grooten dorst, blijvende hoofdpijn en gebrek aan slaap. Pols onrcgclraatig tusschenpoozend, aigemeene zwakbeid, matbeid der ledematen, plaatselijk zweeten. Midden aan den linker voorarm, en aan den inwendigen rand van den buik ran den biceps bevond zieh een gezwel met roode buid, zonder omsebrevenen rand en zonder verharde basis, fluetuerend. Aderlating van 10 oncen aan den aangedanen arm, waarop eene voorbijgaande onmagt volgde. — Het bloed vertoonde eene Sterke ontstekingaebtige gesteldheid, pols klein, zwak, 130. In bet boofd belangrijke verligting. Calomel met pulv. Doweri, omslagen op het gezwel. Na drie dagen, pols 140, iets barder, tong week en zuiver, aanhoudende dorst, geen uitwaseming; in plaats van hoofdpijn onbeduidende duizeligbeid, neus slecbts ligt aangedaan, nog geene uitvloei-jing uit denzelren, stoelgang verstopt, geringe zwelling in het elleboogsgewricbt, en kleine, bij aanraking pijnlijke, gezwellen in bet midden van den anderen arm. Laxcerdrank. Drie dagen later bevig koorts aanval, verwarring der geestvermo-gens, slapeloosheid, terncdergeslagcnbeid, en daags daarop Sterke opzwelling van bet gelaat, vooral van de linker wang en oogleden, die door erysipelateuze row I -heid waren aangedaan. Op beide zijden van bet gelaat groote pulsten, gelijkcnde op variola. Aan de voorband, den romp en de ledematen dergelijke uitbottingen; boven bet neusbeen een zacht gezwel; geene neusuitvloeijing, doch was bet slijmvlics van Schneider zoo verdikt, dat de lijder slecbts door den mond kon ademhalea; des naebts om 12 uren de dood. De sectie werd niet toegestaan.
De vrouw van dezen lijder was, nog tijdens dat M. van dit ziektegeval berigt gaf, door dezelfde ziekte aangedaan. Zij werd 8 weken voor haar man daardoor bevallen. Aan hare voeten en djjen hebben zieh insgelijks de hiervoor beschrevene gezwellen gevormd, die geopend werden en eene vloeistof ontlastteden, gelijkende op die welke zieh bij het openen van scrophuleuze abscessen voordoet, alleen van eene meer sanieuze kleur. Na eenige dagen genazen deze, doch vormdeii zieh wederom anderen aan den voorarm. — Of zij wederom herstellen zal, is nog zeer twijfelachtig.
In de bijeenkomst der Midland Medical association op den 19dfdeg; Maart 1842, gaf G. V. Dunne berigt omtrent twee ziektegevallen, die door
|
||
|
||
') Dublin medical Press. 1842 , p. 99.
|
||
|
||
|
|||
24
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
de overdraging van de kwaden droes smetstof op den mensch ontstaan waren; later zijn deze door hem bekend gemaakt 1). Beide gevallen kwarnen voor in hetzelfde huis en bij eenen man en zijne vrcuw, die, benevens hunne familie, het zelfde verblijf met een paard be-woonden, dat volgcns het daarna bewerkstelligd onderzoek aan den kwaden droes leed.
In beide de gevallen waren Sterke ligchamelijke inspanningen het uitbreken der ziekte voorafffejjaan, en bij beide nam men de volgende verschijnselen waar. Sterke, in den morjjcnstond remitterende koorts, met een aanhoudend gevoel van rillingen en koude; bevijje pijnen, met rheumatische overeenkomendc, in de ledemalen, niet door ontsteking der {jewriebten, maar door de aanwozigheid van eene menigte ontstokene plantsen te weeg gebragt; die opvolgcnd op de gebeele oppcrvlakte van het ligchaam en ook in het geiaat zieh voordeden, en na 4 of 5 dagen in abscessen overglngcn, die gangreneus werden; en, geopend zijnde een stinkenden etter onllaslten. Slijmige uitvloeijingen uit de neusholten van eene bloedige kleur, vooral bij de vrouw. Versneid, angstig ademhalen, bij voor het overige normale pereussie- en auscnltatlcgeluiden. — Versnclde pols tot op 130, doch krachteloos en onrcgelmatig. In het latere verloop vooral aandoc-ning van het hersenstelscl en het te voorschijn treden van typheuze verschijnselen, slapeloosheid, drooge bruin beslagen long, dorst. In het eerst gebrek aan stoelonllaslingen, later waterige diarrhoea. De duur der ziektc was bij den man 13, bij de vrouw 18 dagen. Wat de bchandeling betreft, bij den man werden van den beginne af antimonialia, later ammoniak, chinine, en inurias sodac, bij de vrouw earbonas ammoniac, murias sodac, en, wegens de diarrhoea. gummi kino, terra catechu en uitwendig fomentatien van warm water, aangewend.
John L. Scarbrough 2) nam al de verschijnselen van den kwaden droes waar bij cen 36jarigen man, die met een kwaad droesig paard had omgegaan. De ziekte begon met cene pijnlijke pick in den nek, waar een op cen carbonkel gclijkeiid gezwcl aanwezig was. Later kwamen hierbij hcvige hoofd-pijnon en pijncn in de voetcn, die steeds heviger werden, en den lijder, tijdens de afwezigheid van S. bewegen, om een ander geneesheer tc docn halen, die bet geval als podagra behandelde. Ondersclieidene pustulcuzc vlckken vertoonden zieh in het aangezigt, de voet werd gangreneus, uitvloeijing uit den neus, alge-mccne zwakte, en eindelijk onder het verergeren dezer verschijnselen de dood. Het onderzoek van het lijk werd gewcigerd.
Köhler deelt wederom twee waarnemingen van de overdraging van de kwaden droes smetslof op den mensch mede 3). Nadat hij de tot hicrtoe bekend geworden waarnemingen, voor zoo verre zij ter zijuer kennisse zijn gekomen, ten einde de litteratuur vollediger le maken
|
|||
|
|||
') Dublin medical Press, Nraquo;. 174 mai 4, 1842, p. 281. -
2)nbsp; nbsp;Provincial medical Journal and Retrosp. nud. Sc. Ndeg;. 23. Sept. 1842.
3)nbsp; nbsp;Medizinische Zeituvy torn Vetein f. l/eilk. in Preussen, N1. XIV. April 1842, S. GO. — In uitlrekscl mcdegedceld in: Oestcrr. mediz. Wochenschrift, 1842. ^ 31. S. 799.
|
|||
|
|||
|
|||
KWADE DROES.
|
25
|
||
|
|||
als iiileiding tot zijne waarnemingen heeft doen vooraf gaan, behandelt Iiij eiudelijk deze zelve, die #9632;van ecn bijzonder belang zijn, dewijl de eene ten gevolge van infectie, en de tweede door infectie in de twcede generalie veroorzaakl werd.
I. Den Is'equot; Sept. 1841 werd hij bij den gensd'arm WÖITEL geroepen, die reeds l1/raquo; week ziek was. De lijder, ecn sterk mensch, was in dienst zijnde op ecn warmen stillen dag, op zijn paard, dat reeds gedurende ecn langen tijd, zoo liij raeende, zick in het hoofd was, over het land gcreden, toen hij door trekkende en scheurende pijnen in alle Icdematcn werd aangedaan ,• en te huis gekomen zoo stijf was, dat hij allcen met bchulp van anderen van het paard kon stijgen: sedert had de lijder het hed niet vertaten. K. vond den zieken in cene hevige koorls met veel hitte en onrust, trekkende en scheurende pijnen in het geheelc ligchaam., vooral echter in de ledematen; meesta! overvloe-dig zweet, long dik on wit heslagen, volstrekt geen eetlust, nciging tot ver-stopping, vcel dorst, urine zeer rood, met tegelgruisaehtig bczinksel. Tot nu toe had zieh nog gcenc algeraeene aandoening vertoond; alleen het regier been vertoonde eene ligte diffnze zwelling, zonder cenige roodheid of temperatuursveran-dering; niet fluetuerend, üj aanraking gevoelig. Later versebeen op den rug van den linker voorarm ecn dilluns, donker erysipelateus rood gekleurd, matig verheven gezwel, van de grootte van ten naasten bij een daalder, dat vrij week was op het aanvoelen en vocht sebeen te bevatten. Hij was daarbij over het geheel, uitgezonderd cene aanhoudend veranderde gemoedsstemming en treurig-heid, vrij wcl. Hij had geene koorts, uitgezonderd des avonds; de pijnen werden langzamerhand minder en de lijder gevoelde zieh zoo kraebtig, dat hij op den IJiIbii des morgens ondcrsclieidene uren buiten bet bed doorbragt. Des avonds was de loestand echter aanmerkelijk veranderd, aanhoudend ijlen; alleen door sterk toespreken kon de lijder tot bewustheid worden gebragt. Tot nu toe was de zickte voor rheumatismus gehouden en als zoodanig behandeld; maar nadat zoowcl nit het geregtelijk onderzoek van bet dier als na het dooden van het-zclve nit de lijk-opcning was gebleken, dat het dier reeds aan vrij gevor-derden, kwaden droes leed, werd dit gevoelen veranderd. De gedachte aan eene aansteking door den kwaden droes, lag nu niet verrc en scheen ontwijfelbaar, hocwel dit niet tot zekerheid kon worden verheven, daar aan den lijder zelfs geen spoor van de minste verwonding tc bespeuren was, en ook de huisge-nooten van den lijder hiervan niet wiston. De diagnosis bleef daarom nog eenigzints twijfelachtig, tot dat het bleck dat de ziekc, van bet begin van zijn lijden tot nu toe, ecn wollen paardendck tot deken gebruikt had, die tot dien tijd bij het kwaad-droesige paard had gediend; hiervan werd de kwade droes-infectie nu afgeleid. De toestand van den lijder verergerde van dag tot dag inet snelheid; aanhoudende koorts, voortdnrende angst en onrust, slapeloos-heid, proluus zweet, roodbmin beslag over de lippen, de tanden, de tong enz. vertoonden het hceld van geheel gevormde fehris typbosa. — Aan verschillende plaatsen vertoonden zieh gezwcllen en rood geklcurde buidplekken, pokachtige pulsten ter grootte eener erwt, zweertjes op het neusslijnivlies, doch geen neus-uitvloeijing. Na het ontstaan van deze plaatselijke aandoeningen, die in de laatste 8 dagen sncl op clkander volgdcn, werd de zicke steeds erger, zoo dal de dood reeds op den 20'quot; Sept. een cinde aan het leven maaktc. — De sectie werd niet toegestaan.
|
|||
|
|||
|
|||
26
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
II. BDlOW opendc bij den hiervoor vermelden lijder een der gezwelien , en stak zieh daarbij zeer lij;! in den rug van den wijsviDfrer. In den daarop volgendcn nacht werd liij wakker, door eene eigenaardijfe doffe pijn in den gekwetsten vinger. Op den Iweeden dag vertoonde zieh op de kleine genoegzaam genezene steekwond, eene kleine donkere geklcurde vlek door cenen scherp omgrensden roo-den kring omgeven. De pijn strekte zieh van de wond tot het elleboogsgewricht en daags daarna tot de okselholte uit, waar de klieren pijnlijk werden en op-zwollen, terwijl de kleine vlek zieh iets verheven en tot de grootte van een 10 cents stuk uitgebreid had. — De lijder was daarbij zeer ter nedergeslagen en treurig: — Daar hij met den aard van de ziekte niet bekend was, hedekte hij de wond met empl. angl. en wreef hij in de vinger en de okselholte graauwe kwikzalf in. Nadat evenwel de vlek aan den vinger zieh nog meer vergroot, en hij vernomen had dat de gcnsd'arm aan den kwaden droes leed, sneed hij de kleine wond aan den vinger open, toucheerde haar met lap. infern., baadde den geheelen arm meermalen daags in eene seherpe loog, en verbond de wond met ungt. digest. Zelfs brandde hij de wond met het gloeijend ijzer, zoo dal deze eerst den U'kquot; dag genas. Sigbcnd meeiit *), dat dit geval volstrekt niet voor overdraging Tan den kwaden droes mag gehouden worden, iets dat wij evenwel niet zoo stell ig durven beweren.
S. Rosenbach, levert over den kwaden droes bij den mensch eene dissertatie, getiteld: De contagio mallei humidi in homines translato. Vratislav. 1842 ;!). — Na eene körte inleiding (sect; 1—4) die over het geheel niets nieuws bevat, gaat R. tot de geschiedenis der kwaden droes-ziekte over, waarbij hij evenwel loont, de brennen vrij siecht te kennen , daar hij zieh bijna woordelijk aan de verhandeling van Ritter , geplaatst in Hdieurd's Journal 1841. IX Sept. S. 15, gehouden heeft, zonder nog-thans deze te noemen, die hij slechts eenmaal in het voorbij gaan
|
|||
|
|||
*) Oesterr. Medix. Wochenschrift, a. a. p.
•) Behalve deze Dissertatie bestaan er nog eenige andere soorlgelijke geschrif-ten, als:
Krieg, De typho malioide (waÄtc, der Rotz.) 1829.
Grab, Dissertatie inauguralis sist. cas. singul. morb. contagio mallei humidi in hominem translato orti. Berat. 1829.
Lange, Diss. inaug. sist. cas. duos morb. contag. mallei humidi in lunnin. translat. orti. Berol. 1830. -
Barth, De nonnullis epidemiis et epizootiis simul. regnant, earumque mutua indole contagiosa. 1835.
E.nbsp; nbsp;Demmier, Zusammenstellung der über die Rotzkrankheit des Menschen bis jetzt bekannt gewordenen Beobachtungen. Stuttgart 1839.
F.nbsp; Bahr, De malleo humido etc. Diss. Berol. 1840.
C. SCHEUER, De mallei humidi contagio. Diss. Berol. 1842.
T. Zwicke, De morbis, qui ab animalibus dornest ids ad homines transferun-tur. Diss. Berol. 1841.
F. SCHMIEDING, De morbis ab animalibus dornest, in homines transf. ßerol. 1843.
C. Raynai, de contagio animali. Diss. Berol. 1843.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
|||
|
|||
|
|||
KWADE DROES.
|
27
|
||
|
|||
aanhaalt {sect; 11, Sraquo;. 3 anm.) en zulks op eeue wijze dat men we-zenlijk iu de war konit bij het lezen, hoewel zij hem eeue rijke-lijke stof, ja zelfs den grond voor zijne geheele dissertatie geleverd heeft. sect; 9 bevat eene körte optelling van de voornaamste gevallen der hiertoe behoorende waarnemingen, als daar zijn die van Remer , ScnitLisc, Tabozzi, Seidler, Trwers, Grub, Krieg, Letin , Brown, Elliotson, Numan, Alexander, Hertwig, Brera, Vogeli, Wolf, Prinz, Eck. en meer anderen. sect; 11 haalt de waarnemingen aan van Froriep, INkoieisieä , Köhler, Skrimsiube; vooraf gaan de gevoelens van diegenen, die den kwaden droes bij den mensch {sect; 10) ontkennen. sect;11 houdt zieh inet de vraag bezig: of de kwaden droes-smetslof van het paard en den tot hetzelfde geslacht behoorenden Ezel, alleen op den mensch of ook op andere dieren kan worden overgedragen ? die daardoor beantwoord wordt: dat zieh volgens Kerams, Ferran en Elliotsoh de kwade droes van den mensch op den mensch kan laten over planten, (hier ware het geval van den student Rocher juist ter plaatse geweest) en dat ook konijnen, gezonde paarden, ezels, ossen, schapen, geiten en honden voor het contagium vatbaarheid bezitten, volgens de proeven door Schilling , Leblanc , Wiiliams , Travers , Barbalon , Hertwig en Rossi. Aangaande de wijze van de verbreiding van het kwaden droes contagium, ueemt R., steunende op de door hem verzaraelde waarnemingen, eene inoculatie en eeue algemeene infectie aan, zoo als dit tegenwoordig algemeen in gebruik is. — De kwade droes van den mensch verdeelt liij in kwaden droes door inoculatie en kwaden droes door infectie, zoo als wij reeds vroeger, in de hiervoor aangehaalde verhandeling hebben gedaan. Hierop laat hij het verloop van elk dezer soort volgen, hetwelk hij bij elk in twee tijdperken verdeeld. — Eindelijk spreekt hij nog van den chronischen kwaden droes bij den mensch. — In de volgende sect; sect; wordt over de aetiologie, de prognosis, de vergelijking met den kwaden droes bij het paard, de lijkopening, en de therapie, vrij kort gesproken.
De kwade droes bij den mensch, medegedeeld uit Parijs, door Dr C. Siguund, in het Oesterr. Mediz. Wochenschr. Ndeg;. 10. 1842 '), bevat de ziekte geschiedenis van den stalknecht Thdilier, van wien de Student Rocher werd besmet, hetgeen reeds in het vorige stukje (bl. 7) is vermeid. Het Summarium des Neuesten und Wissenswurdigsten aus der Gesammten Medioin. N0. 31. 1842, bevat een woordelijken afdruk van de mededeeling van Sigmund.
Lettera al chiarissimo Signor Professorc Cavaliere Colonnello PaulO' Baroni, Dottore etc. del Dottore G. Batiisia Ercolani, in riposta delle Osservazioni critiche fattegli dal Signor Dr. Bonino, sulla memoria: Delia transmissione della morva o Ciamorro dai Bruti all' Uomo. — In Bullet, delle Sc. mediche. Aug. en Sept. 1842, p. 202—226.
|
|||
|
|||
(Schmidts Jahrb. Bd. 35. 1842. S. 304).
|
|||
|
|||
|
|||
28
|
KWADE DRÜES.
|
||
|
|||
Ch. Barualaquo;, deelt het volgende geval van den kwaden droes bij den mensch mede '). J. P. 22 jarcn oud, van ecne vrij robuste conslitutie . bevond zicb in den volgenden toestand: gelaat opgezet en gczwollen, aan de regier zijde donker rood gekleurd ; de regier oogledcn, vooral bei bovenstc zeer gezwollen cn van eene livide klcur. Uilvloeijing van ecne dikkc muco-pu-rulcnle stof uil de geslolen oogleden ; — regier oog minder gezwollen; uilvloeijing van een laai half doorschijnend slijm uil hei regier neusgal, in eene niel groote hoeveelheid; — slem zwaar en heesch; — doorslikking pijnlijk ; — hier en daar op de huid helder roode erylhemaleuze plekken, vooral boven de regier zijde van de kin', die bij beweging en drnkking zeer pijnlijk was. De lijder lag in sopor en delirum mussitans en kon slechts mel moeite kleine vragen beantwoorden, ademhaling beklemd en versneld, rhonchus, onderbuik tympanilisch, obstipalie. Na de inwendige en uitwendige (door klisleren) aan-wending van 01. Terebinlh. volgden rijkelijke, slinkende onllastingen, vrijere pisontlasling, en belangrijke vermindering van de tympanitis. — Daarop kreeg de lijder eenige giften creosoot. — De toestand verergcrde steeds, de uitvloeijing uit den neus werd bloedig, bet coma slcrkcr en de dood volgde nog den zelfden avond, 30 uren na het eersle bezoek van ß.; ofschoon de patient reeds 14 dagcn le voren lijdendc was geweest. Eigenaardig is in dit geval de afwezigheid van alle pustuleuze en tnberculeuze aandoeningen. De overledene had veel te doen gehad bij een paard, dat sedert eenige maanden aan den kwaden droes leed, en dat onder anderen hem eenrnaal de neus-uit-vloeijing in het gezigt en de oogen geproest had.
Eüdicke in Breslau beproefde in een geval van besraelling van een mensch door den kwaden droes, de werking van het jodium 2). Een 40jarige, bijna immer gezond geweest zijndc liuurkoelsicr, ontwaardc op bei einde van Maart 1837 eene ongewone matheid cn pijncn in den regier arm, met heeschheid, droogc hoest en gebcel verlies van den cetiust. Na eene Sterke verkoeling versehenen den 16iliii Mei roodheid en bevig branden in het aange-zigt, den nek en de banden, waarbij lievige angina en later koorts met een huiduilslag zieh voegden, cn den lijder dwongen om geneeskundige hulp in te roepen, hclgeen hij tot nog toe verzuimd had. L. vond den lijder zeer ler neder-geslagen en vermagerd, in eene belangrijke koortshiltc met hevigen dorst, bei slikken zeer pijnlijk en bezwaard, pijncn in den rng, borslbcklcmmlDg, boesten en groote matheid. De streck der beide oorklieren, en de rug van beide de banden waren donkerrood, en men zag aan deze plaatsen roode harde knob-bclljes, even als pas uitgebrokene echte kinderpokken, die in eenige dagen de groolte van erwten verkregen, zieh met eene kleine hoeveelheid van eene heldere vloeislof vnlden, en vervolgcns verdroogden . met afstooting van kleine wilachtige dünne schubbetjes. — Eenige zwelling der beide banden was het uitslag vooraf-gegaan. Grootere gczwelien cn etlerbuilen vormden zieh gedurende het beloop der ziekte niel. Deze toestand die het meestc op ecne ontstckingaebtige rbeumatisebe
|
|||
|
|||
') London mod. Gazette. Vol. XXVI. p. 611.
-) Mediz. Zeitung vom Verein für Heilk. in /Veimen. 1842, N*. 9. (ScSHIDT's Jahrb. Bd. 35. S. 306).
|
|||
|
|||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 29
oorls gcleek, werd inwendig door middenzouten en uitwendijj door verzachtendc gorgeldranken behandeld, welke middelen ook werkelijk eenige beterschap aanbrag-ten. De pija bij bet slikken en bet huiduitslag blcven evenwel onveranderd. Met den aard der zickte onbckend, werden er buidzuivercnde middelen en vooral antiseptica aangewend, en toen deze zonder gevolg bleven, mercurialia, vooral subliniaat, dat speekselvloed vcroorzaakte, cn im aanleiding gaf tot de aan-wending van jodium-potasch, waardoor de speekselvloed spoedig ophicld. — i\u eerst verbaaldc de lijder, dat in Januarij zijn beste paard door den kwaden droes werd aangedaan: dat bij alleen het dier verzorgd iiad en dat bij daarbij. in wcerwil van alle voorzigtigbeidsmaatrcgelen, aan den adem en de uitwase-ming van het paard was blootgesteld geweest. Daar eenige dagen na de aan-wending van het jodium niet alleen eenige blaasjes opdroogden, maar er ook geene nienwe mecr versehenen, en de pijnen in den hals ainamen, werd met dit middel voortgegaan, en onder deze behandeling genas de lijder wederom geheel. L. maakt daaruit de gevolgtrekking. dat dit geval hein in het jodium een bruikbaar tegengift heeft doen vinden legen het op den mensch overge-dragen kwaden droes contagium. Doch in Augustus van het zelfde jaar werd hij onder dezelfde vcrschijnselen weder zlek, zoo als L. meent ten gevolge van eene besmetting door zijne niet gedesinfecteerde klcederen, cn stierf hij onder de verschijnselen van eene uitterende koorls.
Dr. Monkerei verhaalt in het Journal de me'decine, 1842 ') insgelijks de genezing van een geval van chronischen kwaden droes bij den mensch, waarbij de lijder gedurende een geruimen tijd jodium-potasch en jodium had gebruikt.
|
||
|
||
De Hoogleeraar Dr. A. Numan nam nog de volgende gevallen van kwaden-droes-besmelling bij den mensch waar 2).
Een jong mensch, 28 jaren oud, die zieh met het bereiden van een deel, afkomslig van een aan den kwaden droes gestorven paard, aan 'sRijks Vee-arlsenijschool, op den Wquot;quot; Julij 1831, onledig hield, veroorzaakte zieh daarbij eene verwonding aan den voorsten vinger der linker hand, met het gevolg, dal dezelve op het oogenblik strain en zeer pijnlijk werd. De vinger was des anderen daags 's morgens reeds aanmerkelijk gezwollen. Er werd door hem een pap van rog-gebrood op gelegd. De zwelling nam toe en breidde zieh over de gehecle hand uit; de pijn vermeerderde; er ontstond vrij hevige koorts,
|
||
|
||
') Froiwep's Neue Notizen. Bd. XXV. Nraquo;. 1. S. IG.
2) De twee eerste dezer waarnemingen zijn (meldt Z. Hoog Gel. mij) vroeger reeds medegedeeld aan het te Utrecht bestaande geneeskundig Gezelschap, cn zijn door wijien den lloogl. Alexander medegedeeld in het werk, getiteld: Wenken en Meeningen omtrent geneeskundige Staatsregeling en algeineene Ge-neeskuhde, door Dr. J. P. Heue. Amst. 1838, 4laquo; Dccl, bladz. 266—283. 1k heb evenwel gemeend dezelve hier in bun geheel te moeten plaatsen. — De derde waarneming daarentegen was nog niet bekend gemaakt.
H.
|
||
|
||
|
|||
30
|
KWAÜE DROES.
|
||
|
|||
#9632;net vermindering van eetlust, sterken dorst en slapelousheid. Op den IS*'quot; werd de pap door eene andere vervangen, bestaande uit lijnmeel en karnemelk, doch ook bij deze behandeling vermeerderden dezwel-ling en pijn. Er werd eene oppervlakkige suppuratie aan den belee-digden vinger geboren, welke met gewone digestiefzalf werd be-handeld, en inwendig eene potio refrigerans laxans voorgeschreven. Hiermede werd tot den 21stquot;1 voortgegaan, toen de verzwering een vuil aanzien verkreeg, zijnde spekachtig van oppervlakte en paarsch in den oratrek, waarbij de /.welling van de hand onder toenemende pijn, zieh tot den voorarm had uitgebreid.
Op den 22squot;!deg; werden vijf bloedzuigers op de band gezet achter den gewonden vinger, en de band tusschen beide in laauw water met zemelen gebaad. Dezelfde inwendige behandeling werd voortgezet. Op den 23sle'1 vertoonde zieh, bij voorlduring van de schier aanhoudende koorls, een fijn gierst-uitslag over bet geheele ligehaam, gepaard met sterke jeukle en een brandig gevoel, dat beurtelings verdween en wederom te voorschijn kwam, doch na weiuige dagen niet meer ver-sebeen. Overigens was de pijnlijke spanning iets verminderd.
De koorts duurde tot den 27stedeg; aanhoudend voort, toen er galbra-king ontstond met verligling, nemende de koortsige verschijnselen af, met verbetering van den eetlust. De geiieeswijze werd overeenkomstig dezen toestand, vooral door plantzuren, geregeld, en daarnaar ook de leefregel gewijzigd.
De suppuratie breidde zieh echter, onder bet vormen van meer en minder diep gelegene kleine fistuleuze abscessen, zoo wel in de hand-palm als op de bovenzijde der band, bestendig uit, zoodat er van tijd tot tijd openingen moesten worden gemaakt. De ettergangen drongen tusschen de phalanges van onderen naar boven door. De okselkliercn waren hierbij reeds vroeg gezwollen en hard op het aanvoelen, en was de geheele arm door stijfheid onbruikbaar geworden.
Deze suppuratie werd eerst, na verscheideue weken te hebben gc-duurd, en op verschillende wijze behandeld, eindelijk door het inwendig gebruik van de kina, en het aanwenden van fomentatien derzelfde bast tot volkomene genezing gebragt, waarbij het volkomen gebruik van de hand niet dan langzaam terug keerde.
Het komt mij waarschijnlijk voor, dat bij dezen lijder eene com-plicatie eener bilieuze gesteldheid niet te miskennen valt. De vermindering der koorts trouwens na de overvloedige galbraking, in verband tot het gierst-uitslag, dat zieh had vertoond, schijnen deze veronder-stelling te weltigen. Welligt kan in deze gesteldheid eene medewer-kende of voorbeschikkende oorzaak, eene rede gelegen zijn voor de opneming en de werking der smetstoffej dat ten minste er eene eigene voorbeschiktheid moet beslaan in de ligehamen, welke door dit conlagium worden aangedaan, mag men schier daaruit afleiden.
|
|||
|
|||
|
||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 31
dat er, bij de veelvuldige ja dagelijksche, behaudelingen van kwaad-droesige paarden, door de kweekelingen der school, waarbij niet altijd de noodige Ttrazigtigheid wordt in acht genomen, er zoo zeldzaam gevallen van dergelijke besmettingen worden waargenoraen. Ook heeft de ondervinding mij omtrent vijf of zes gevallen, welke mij hieromtrent zijn voorgekotnen, doen opmerken, dat de lijders behoorden tut die voorwerpen, welke van eene slappe, bleeke, scrophuleuze, of zooge-naarade kwaadsappige gesteldheid waren.
Het onderhavige geval heeft, wat het beloop ,en de gedaante betreft, groote gelijkvorraigheid met dat, hetwelk ik vroeger heb medegedeeld (Fee-artsenijkundig Magazijn, Gron. 1830, D. 2, bladz. 289 en vervolg.), en ik meen helzelve te moeten breiigen tot den farcineusen vorm, welken de besmetting van den kwaden drues, even als bij het paard, ook somwijlen bij den mensch schijnt aan te nemen. Deze vorm be-paalt zieh meer tot de aandoening der uitwendige deelen dan van de inwendige, en is dan ook, even gelijk zulks bij het dier plaats heeft. algemeen als minder gevaarlijk te beschouwen, dan wanneer de ziekte zieh onder eene meer hevige gedaante van eigenlijken kwaden droes vertoont, zoo als daarvan vele voorbeelden door anderen beschreven zijn.
Maar helgeen dit geval meer belangrijk maakt, is, dat terwijl de lijder vele maanden als volkomen genezen was beschouwd, de ziekte zieh, in het midden van 1832, op nieuw vertoonde, en zulks onder de navolgende omstandigheid. Hij begon te klagen over pijnlijkheid en onbewegelijkheid van den regier bovenarm, welke pijn zieh over de borstspieren uitbreidde, met zwelling van de okselklieren der-zelfde zijde, gepaard met koorts, en andere verschijnselen, welke zieh vroeger hadden vertoond. In den eersten opslag werd deze onge-steldheid gehouden voor eene rheumalisch-pleuritische aandoening, waarvoor te meer grond scheen te bestaan, dewijl de lijder het lig-chaam meermalen, tot het verrigten zijner werkzaamheden, had ont- ' blout, en aan het opvallen der koude had blootgesteld. Er ontstonden echter spoedig onderscheidene kleine ettergezwellen onder de huid, welke of van zelve openbraken of geopend werden en hetzelfde spek-aehtige aanzien verkregen en eenen siechten etter deden uitvloeijen, gelijk aan deze verzweringen eigen is. Ook toen ging de heislelling traag, en dewijl de koorts aanhield, met verheffing in den naraiddag, terwijl er tevens een körte drooge hoest of kueh, en tegen den morgen, gedurende vele dagen, een overvloedig zweet plaats Tonden, beslond er inderdaad gegronde vrees, dat ook de longen waren aan-gedaan, en er eene wezenlijke tering zoude volgen. Intusschen werd de ontwikkeling daarvan, onder het gebruik van de kina, met ijs-landsche mos met bijvoeging van het zaad van den waterfenkel nog gelukkig voorgekomen, hoewel de volkomene genezing, zoo wel der plnatselijke verzweringen als van den ziekelijken ligehaamstoestand,
|
||
|
||
|
|||
32
|
KW ADE DROES.
|
||
|
|||
niet dan na veiloup van einige weken vulgde. Hei blijkt hiernil, dat het gift van den kwaden droes, eemnaal in het ligchaam upgeuoinen, zieh een tijd lang unwerkzaain als sehuil kan houden, cn zieh eerst laier in deszelfs verderfelijke uilwerking openbaren.
Ecn jongeling L., 18 jareu oud, van eene kwaadsappige ligchaams-gcsleldheid, was in 1836 inet de behandeling van kwaad-droesige paar-den bezig geweest. Uij klaagde kort daarna over pijn in den schouder, die zieh tot den voorarm uitstrekte. Zij scheen rheumatisch te zijn) ofschoon hiertoe geene oorzaken bekend waren. Eene mixluur met Extr. Bardanae werd gegeven; uitwendig Liiiim. vol. ingewreven, zon-der gevolg; 's auderendaags was de lijder veel erger.
Nu werden zes bloedzuigers geplaatst, en een diaphoreticum gege-ven. Er onlstond kourts. De pijn bleef aanhouden. De schouder, die gezwollen was werd wel iets dunner, maar de ziekle vertooude zieh op eene andere wijze. Er kwain meer irritatie in de pols. Eene ader-laling van 6 oncen gaf ontstoken bloed.
Den derden dag nainen alle verschijnselen toe. Op het regterbeen aan den enkel, en op de linkerwang vertoonden zieh zwellingen, en ligt ontslokene plekken, die al spoedig inet gangraeneuze korslen be-dekt waren. Den 4dedeg; dag begon hij 's nachts te ijlen; alles verergerde, ook aan den arm was een piek gekomen, die op den 5'len dag zeer toenam, zoo ook op den G6'quot; dag, met koortsverheffingen, meerder ijlen en toenemende zwakle. jVu werden uit- en inwendig confortanlia toe-gediend; ook aqua creosoti, maar niets hielp. Op den 9dedeg; dag stierf de ongelukkige Jongeling.
In 1829 had een soortelijk geval plaats aan de Vee-arlsenijschool met een jong mensch G., 17 of 18 jarenoud, mede van een leederen lig-chaamsbouw, die een paard aan den kwaden droes lijdende, had be-handeld; doch waarvan de ziekte-gesehiedenis niet volledig is bewaard gebleven. Helzelve had de grootste overeenkomst met het laatst vermelde geval, echter met dit onderscheid, dal zieh hierbij legen het laatst der ziekle gangreneuze ontsleking van den neus verloonde, welke zieh weldra over het aangezigt uitbreidde, terwijl er over het geheele ligchaam zwarle plekken ontslondeu, welke tot vuile verzwe-ringen en versterf overgingen. Eene ware rolkoorls, gepaard met aan-houdend ijlen, maakte op den 27squot;11 dag een einde aan het leveu.
|
|||
|
|||
(Ook door Dr. Sas is eene besraelting van den kwaden droes op den mensch waargenomen 1). Een paarden-arls kwelste zieh in de regier handpalm, bij de behandeling van een droesig paard. Er volgde eene hevige ontsleking inet koorls, waarbij spoedig ook de okselklieren van
|
|||
|
|||
') Heue, fFenten en Meeningen, 2' Dccl, 1839, bi. 282.
|
|||
|
|||
|
||
KW ADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;33
die zijde aangedaan werden. Ondauks de krachtig in hei werk geslelde ontslekingwerende geneeswijze ontstond er veretlering. De koorls nam allengs af, ofschoou het zes weken duurde, eer de hand met eenige overblijvende stijfheid der vingeren genezen was).
De Heer H. W. C. de Jokg, Med. Chir. et Art. Obslr. Doctor, Stads Ge-neesheer te Elburg, nam de volgende twee gevalleil van kwaden droes of worm bij den mensch waar, waarvan het eene gunstig afliep doch het andere met den dood eindigde. — Zie hier korlelijk de geschiedenis derzelve, zoo als die door Dr. de Jong aan mij zijn medegedeeld.— laquo;In den herfst van 1838 werd ik ontboden bij iemand , die, zoo als men mij verhaalde, eenige dagen aan de belroos had geleden. Hjj was een 60ja-rige man, vilder van beroep , die ruhn acht dagen te voran , onder aan-houdende rillingen, ziek was geworden. Het voorkomen van den lijder was inderdaad monslerachtig; het aangezigt was sterk gezwolien en dof rood van kleur; bij de drukking, die veel pijn veroorzaakte, liet deze zwelling zieh papachtig aanvoelen, terwijl zieh ichor ontlastte uit verschillende puisten , welke vooral aan de neusvleugels en order de spiermassa der wangen gezeten waren. De hocken der oogleden en de neusgaten ontlastten eene stinkende stof, welke waterachtig van aard, bij het opdroogen een eigenaardigen glans bezat. — Op het slijmvlies van den neus en van de mondholte vertoonden zieh typheuze puisten; — de koorts was vrij hevigj — de toi ig niet beslagen; — de eetlust geheel verloren; — de sedes veelvuldig en liquide. #9632;— Bij het onderzock van den buik was volstrekt geen pijn aanwezig. — De lijder klaagde over hevige vermoeidheid. — Verder bleck het, dat zieh aan de beenen, vooral aan de dijen, abscessen hadden gevormd, die in gedaante en kleur het meest met bubones overeenkwamen. Aan de oppervlakle van den rug en de borst deed zieh niets zieke-lijks voor.
Het beroep van den lijder bragt mij, bij het stellen der diagnosis, onwillekeurig op de gedachte, of hier geene besmetting van dieren als ziekteoorzaak kon aangenomen worden; en werkelijk, bij verdere nasporing bleek het, dat bij, geene drie weken voör zijn dood, zieh met het villea van paarden had bezig gehouden; waarvan er meer dan een van denzelfden stal, aan den worm gestorven waren.
Eene antiseptische behandeling, van cortex peruv. en wijn, mögt aan de reeds te ver gevorderde ziekte, geene gunstige wending fe weeg brengen; drie dagen later liep dezelve doodelijk af. — Het verrigten der lijkopening werd mij niet toegestaan.raquo;
Het tweede, door den Heer de Jobg waargenomen, geval betreft laquo;een jeugdigen voermansknecht, die na eene acute ziekte, welke inij van eenen rheumatischen aard scheen te zijn, gedurende eenen ge-ruimen tijd aan koude abscessen leed; — deze deden zieh meerendeels aan de dijen en kuiten voor; moeijelijk tot cicatrisatie overgaande.
3
|
||
|
||
|
|||
34
|
KW ADE DROES.
|
||
|
|||
teisterden ilj de een na den ander, den patient eenen zeer geminien lijd, — nagenoeg den geheelen herist van het jaar 1844, terwijl derzelver inhoud uit stinkenden etter, met bloed vermengd, bestond. — Het toedienen van cortex sassaparillae, daarna van decoct, cortic. peruv., bragt weinig toe ter verbetering. — Later bleek het, dat in den stal, die door hem werd verzorgd, de droes onder de paarden heerschte; welke ziekle zulk een kwaadaardigen aard aannam, dal verscheidene er aan slierven. — Deze omstandigheid deed mij tot het gebruik der hydriodas potassae in groote giften (1 drachme in de 24 uren) over-gaan, met dat gunstige gevolg, dat de pijnen vrij spoedig verdwenen, de genezing der ulceratien volgde en de patient geheel en al herstelde.
Het eersle geval is, wat het beloop en den aard der ziekle betreft, slellig het gevolg van besmetting van den worm der paarden. — Tegen het tweede geval valt al ligt op te werpen, met welk eene zekerheid kan men aannemen, dat die koude abscessen het gevolg zijn van besmetting van den kwaden droes? Koude abscessen kunnen zieh in vele gevallen opdoen, waar volstrekt niets gemeens met den droes bestaat; zeker is het niet, doch de waarsehijnlijkheid grenst zeer na aan de zekerheid, wanneer men de orastandigheden in aanmerking neemt, vooral dewijl de bewuste voermansknecht een zeer gezond mensch was, bij wien volstrekt geene dyscrasie bestond, en bij wien de abscessen zieh na eene zeer pijnlijke, acute ziekte opdeden.
Wanneer mij weder dergelijke gevallen mogten voorkomen, dan schijnt mij tot de zekerheid der diagnosis als het beste middel toe, de inenting van het vocht uit de pustulae op gezonde paarden; ont-wikkelt zieh dan de kwade droes of de worm, dan is alle twijfel opgeheven.raquo;
|
|||
|
|||
WORM.
|
|||
|
|||
Veel zeldzamer dan de besmetting door het kwaden droes-contagium, wordt de aansteking door de worm-smetstof bij den mensch waarge-nomen, helwelk vooral door de omstandigheid kan worden verklaard, dat zeer zelden paarden, aan den worm lijdende, zoolang in het leven, worden gehouden totdat de ziekte hare volkomene ontwikkeling heeft verkregen. — Intusschen verhaalt Dr. J. R. Brdsh ^ het volgende merkwaardige geval:
|
|||
|
|||
') London medical gazette, vol. XXVI, p. 105 en 183. (Schmidt's Jahrb. Bd. 35, S. 305}.
|
|||
|
|||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;35
J. Schmidt, 30 jaren oud, kwam tegen het cinde van Januarij in liet Bartholomews Hospitaal met eene onpijnlijke verzwcring aan hct onderste ge-deelte van den linker voorarm, die in gemeenschap stond met eenen fistel, welke zieh tusschen de spieren tot boven liet cllcboogsgewricht uitstrckte. — De afscheiding van de zwecr was siecht, zoo ook de geheele gesteldheid van den man. Hij had 6 weken geleden een splinter in de vinger gestoten, zonder daarop verder acht te sl,.aii. — Daags daarna werd de vinger pijnlijk en cnt-stoken; de pijn trok lani zamerliaud tot aan de schouder; er vormde zieh etlcr rondom de pezen der buigspieren. — Binnen körten tijd ontstonden soortgelijkc veretteringen in de handpalmvlakte, aan het onderste gedeelte van den voorarm, en aan de inwendige zijde van den hovenarm, juist boven het elleboogsge-#9632;wricht. — Daarbij dronk hij, zoo als hij zulks gewoon was, veel brandewijn, en zelte, hoewel hij reeds begon te vermageren, evenwel zijn arbeid voort. — Hij bezocht nu, als ambulant, het North-London Hospitaal waar de abscessen geopend werden; doch zij versehenen op nieaw, onder vermindering van hct gestel en vermindering der pijncn. Later kwam hij in het Bartholomews hospitaal , waar door de aanwending van omslagen, afvoerende middelen, opening der fisteigangen, chininc, en goede dieet, de tocstand eenigcrmate verbeterde. Doch den 19lt;llt;;n Februarij, toen de wond begon te genezen, verseheen eene tot aan de nek zieh uitstrekkende pijn, alsmcdc onderscheidene aanvallen van koude. Den volgenden morgen klaagde de lijder over pijn in den linker hock der onderkaak en opzwclling der hier gelegene deelen, waartcgen bloedzuigers, warrae fomentatien en inwendige middelen werden gebruikt. Den volgenden dag kwam hicrbij pijn hij hct openen van den mond, die zieh aan de linker parotis mcdedeelde en met roodheid en verharding vcrgezeld ging. — De genoemde middelen bragten geene verligting meer aan, het gebrek breidde zieh over de ooglcden (uit het linker oog liep eene eiterige vloeistof; en over den neus uit, de bekleedsclen der aangedane deelen werden livide, en gingen pleksge-wijze in verzwering over. — Er verhieven zieh tuberculeuze uitgrocisels op de lippen, die snel in verettering overgingen. Ook over het slijmvlies der mond-cn keelholte strekle zieh de ziektc uit, die eindelijk , niettegenslaande alle aan-gewende middelen, typheus werd, en, volgens de uilspraak van ervaren genecs-hoeren, alle karakters van den worm bij het paard aannam. Tong, mondholte en tanden bedekten zieh met een bruin beslag. Hct ademhalen werd zeer raocijelijk, als belet; er verseheen delirium, en de lijder stierf den 15dcn Alaart. De neusholten, de opslorpende klieren, en andere meer verwijderde ligehaams-cleelen, vertoonden gedurende deze ziektc niets afwijkends. — De lijder be-tuigde, quot; dikwijls, ook nadat hij zieh aan den vinger verwond had, aan den worm lijdendc paarden gcvoederd en na den dood geopend te hebben. — Seetie. — De linker glandula parotis en submaxillaris waren verhard en vast gegrocid aan de onderkaak. — Hare zelfstandigheid was met talrijke kleine elterverza-raelingen bezel, in wier omtrek het klicrweefsel zeer vaatrijk en beider rood gckleurd was. De neusvleugcls waren livide en groolendecls in een gangreneuzen toestand overgegaan. Het neusslijmvlies was met talrijke tuberculeuze, bijna niet zwerende vcrhevenheden bezaaid. Ook het slijmvlies van den larynx en der trachea was zeer opgespotcn , en beneden de stemsplect was cenc zweer aanwe-zig. — Onderscheidene kleine tubercula. even zoo als die welke in de longen van kwaad-drocsige paarden voorkomen, bevonden zieh in de toppen van de
3raquo;
|
||
|
||
|
|||
3(5
|
WORM.
|
||
|
|||
longcn. — De milt was drie malen grooter dan de normale, hare Zelfstan-digheid bevatte onderscheidene kleine ctterzakken. Ook de vena lienalis was, vooral in de nabijheid van de milt, met eene ettcrige vloeistof gevuld. Deziektc scheen in de parotis begonnen en zieh langzamerhand op het slijmvlies van den neus en de keel uitgebreid te hebben.
De 42jarige vrouw die dezen lijder oppaste, bemerkte op den 3llcn of 4'len da{j na den dood van dcnzelven een hard gezwel in de nabijheid van de linker okselholte, vergezeld van pijn, die zieh naar de inwendige zijde van den arm nitbreidde, en spocdig in hevigheid toenam. De geheele opperarm zwei op en werd belangrijk ontstoken; — bet gezwel verhardde, werd zeer gevoelig, er ontstonden op de oppervlakte onderscheidene kleine verhevenheden; naast de okselholte eene livide vlek van de grootte eener schelling en daarop eene breede blaas van eene onrcgelmatige gedaante die op den bodem eene geelach-tigc lijmige, en daar boven eene helderc kleurlooze vloeistof bevatte. De vrouw had een ängstig voorkomen, de pols was snel, de tong droog, beslagen, aan de randen rood, groote dorst, de wenkbraauwstreek pijnlijk, van tijd tot tijd koorts, sedert drie dagen gecn slaap. — 30 bloedzuigers op den arm bragten spoedig verligting aan. Den volgenden dag gevoelde zij zieh beter. Er werden nu twee insnijdingen in den arm gemaakt, doch er vloeide alleen bloed en eenig serurn uit; de deelen onder de huid waren hard en vleeschachtig. De ontste-kingsroodbeid verdween niet, maar breidde zieh nog meer uit, en de lijdcresse verergerde zoodanig, dat bouillon, dieet en carbonas ammoniac moesten worden aangewend. Deze middelen hadden een gunstig, doch voorbijgaand gevolg. De aangedane plaatsen beterden in het geheel niet. Aan de bovenste deelen der borst en aan den hals verschcen eene erjthematcuze verkleuring, en aan andere plaatsen der borst verscheidene roode vlekken. De dorst werd onlesch-baar. De ontsteking breidde zieh tot de hand, den schouder en den nek uit; langzamerhand kwamen typheuze verschijnselen, dyspnoea enz. te voorschijn, en de dood maakte den 30sten Maart, dus 15 dagen na den dood van Schmidt, een einde aan het leven. — Sectie. — De linker arm was met etter geinfil-treerd ; tusschen de spiercn en längs de äderen waren etterophoopingen aan-wezig; in de äderen zelf geen etter. Kleine etterverzamelingen in en tusschen de Spieren der borstholte. — De verschillende weefsels van den arm waren van livide, siechte gesteldheid; het celweefsel oedemateus. — Het slijmvlies van den larynx, de trachea en bronchien was zeer sterk opgespoten; de speeksel-klieren normaal. De milt verweekt, doch niet vergrbot.
Ook moet nog vermeid worden, dal drie jonge kalten, die met den elter van den zieken arm (Iwee voor en een na den dood der lijderesse) ingeent werden, insgelijks zwaar ziek werden, verlamd werden, slijmvloed uit de oogen en andere bedenkelijke toevallen kregen, en gedurende 3 dagen alle voedsel weigerden. Daar er geen hoop up herslel dezer dieren bestond, werden zij gedood.
E. Bonamij deell hei volgende geval mede '): Een SOjarige brievenbe-
|
|||
|
|||
') Journal de la section de me'dec. de ta Socie'te acad. du departement de la Loire-infc'ricure. Livr. 81, p. 31.
|
|||
|
|||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 37
steller, van eene zwakke constitutie, die gaarne misbruik van den drank maakte, berced vroeger dikwijls de paardcn van een koopman; doch scdert 5 jaren had hij volstrekt geen omgang raeer met paarden. In de maand Januarij 1839 viel hij, gedurende een spel met zijne kameraden , op zijnen regter elleboog, en kreeg daardoor eene kieine wonde, die hij in de eerste dagen vcrzuimde. Na eenige dagen werd de arm de zitplaats van eene zeer pijnlijke ontstekingach-tige opzwelling, die in verettering overging en bijna acht maanden aanliiraquo;ld. Gedurende dezen langen tijd vermagerde de lijder, de huid ontkleurde zieh, en van tijd tot tijd -was er koorts aanwezig. Verscheidene empyrische middelen werden aangewend, en onder anderen ook omslagen om de hecnen, die ove-rigens geen spoor van beleediging vertoonden, bereid van paardeumest en on-gezouten vet. In de maand Sept. 1839 had wel de verettering opgehouden, doch de gezondheidstoestand was niets gebeterd, en in het midden van Nov. werd dc schrijver wegens pseudo-rheumatische pijnen te raad genomen, welke pijnen in verscheidene deelen van het spierstelsel en in mecrdcre gewrichten gczeteld waren. Alles kondigde bij hem reeds eene groote verandering van de vochten aan; de hnid was bijzonder bleck, de groote vermagering gaf eene storing der voeding te kennen; spoedig kwamen hierbij abscessen in het cel-weefscl, vooral aan de ledematen; die zieh spoedig vormden en gedurende onderscheidene maanden op elkander volgden. — Ook vertoonde zieh herhaalde malen eene soort van furunculi, die een absces vormden, en omschrevene, deels oedemateuzc deels wezenlijk ontstekingachtige opzwellingen in het celweefscl vormden. Revulsien op de huid, exciterende baden, tonische en zweetdrijvende middelen, en krachtige voeding, werden gedurende een langen tijd aangewend. Eindclijk, op het einde van Junij 1840, vijf maanden na het begin van de consecutieve abscessen, beterde de gezondheidstoestand iets, de etterhaarden ge-nazen, en de zieke hernam wederora gedeeltelijk zijn beroep. Den 15^quot; Aug. recidief met nieuwe toevallen, plcurodynia op de regter zijde, die hoogst pijn-lijk was, met vrij sterke koorts. — Bloedzuigers, spaansche vliegen op de lijdende zijde, en een purgeermiddel bragten weinig beterschap aan. Na eenige dagen werd de pijn intermitterend, en deed tot de aanwending van chinine besluiten. Den SOsiraquo;1 Aug. was de pleurodynia verdwenen, doch de linker knie pijnlijk. De pijnen vermeerderden; verschijnselen van acute arthritis in de knie; Stil delirium, afwisselend met een toestand van slapeloosheid; in het aangezigt ontwikkelde zieh oedema, met spanning en roodhcid, terwijl de zwelling en pijnen in de knie verdwenen. Spaansche vliegen op de knie, mos-terdpappen aan de voeten, kamfer met acetas ammoniac. — Nicttegenstaande dit alles bleven dezelfde verschijnselen voortduren, en stierf de lijder den IQden September. — De sectie werd geweigerd.
In dit geval vertoonde wel de geheele ziektetoestand eene zekere overeenkomst met den chronischen worm, doch kon de inoculatie van een bijzonder gift niet worden aangewezen, waaroin dit geval nog tot de twijfelachtige moet worden gerekend.
|
||
|
||
|
||
38
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.
|
||
|
||
De Ilondsdolheid werd in het afgeloopene jaar veelvuldig behandeld: deels in den vorra van groote encyclopedische verhandelingen, gedeel-lelijk in den vorm van eenvoudige mededeelingen van praktische op-merkingen en waarnemingen, gedeeltelijk ook nog nicer theoretisch, door de ontwikkeling van subjective gevoelens. — Doch niettegenstaande dit alles, moeten wij openlijk de bekentenis afleggen, dat, door al dit vlijtig streven, voor de therapie geen groot nut is voortgehragt; iets dat wij hier niet dan met groot leedwezen kunnen vermelden.
J. G. Rüttel te Weisenburg, gaf eene uitgebreide verhandeling, van het welensvvaardigsle der in den laatsten tijd weder dikwijls versehenen hondsdulheid en walervrees 1). De hondsdolheid, waar-van reeds door Aristoteles , ARiESHnoRcs, Galends , Tmsoit en anderen melding wordt gemaakt, is noch aan den ouderdom en het geslacht, noch aan eene landstreek, weder, of jaargetijde gebouden. Zij komt in de geheele wereld voor, uitgenomen de heetste slreken op het eiland Cyprus, Sidon, Tripoli enz. — Het contagium, der hondsdolheid is van een vasten aard, en zijn voornaaraste drager het speeksel, hoewel volgens rneerdere nieuwe en oudere waarnemingen, het uitbreken dezer ziekte ook op het gebruik van het vleesch 2), de melk 3), de boter, en het aflikken van het bleed en van den
laquo;) Mediz. Correspondenzblatl Bayer. Aerzte, 9 Juli 1842, Nraquo;. 28, 29 en 30.
J) Dr. Meter te Creutzbury deelt omtrent het jjcbruik van het vleesch van dolle dieren nog het volgcnde mede: In het dorp J. werd een schoone, groote hond dol, en toen de aard der ziekte niet meer kon worden betwijfeld, dood {jeschoten, en, onder opzigt van den arabtman, dicp in den grond bejjraven. Na twee dagen werd de hond gestolen en eerst ccnige weken later dc dief bekend. Hij bekende den hond het vel te hebben a%etrokken en het vleesch dcels versch, dcels gezouten met zijne familie gegeten te hebben. — Geen dcrzelve werd evenwel zick. — Een soortgelijk geval had in een ander dorp plaats. — Een varken door een aan gcconstatcerdc dolheid lijdenden hond, gebeten, en later dol geworden, werd gedood en begraven, doch eveneens gestolen en zonder cenige nadeelige gevolgen gebruikt. — Dat het vleesch van dieren, die door dolle of van dolheid verdachte honden gebeten waren, doch die men dadelijk na den beet gedood had, zonder eenig nadeel is gebruikt, heeft M., ook zonder daarbij ecnige bedenking te opperen toegestemd, {Rdsi's Magazin, Bd. 58. Heft 2. 1841. — Schmidt's Jahrb. Bd. 33. Heft 1. S. 71. 1841).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
') Een geval, waardoor de voortplanting der hydrophobie door de moedermelk bewezen wordt, verhaait S. H. Steeie o). Twee moeder-schapen, waarvan het eene twee lammeren en het andere een lam van het mannelijke geslacht zoogde.
|
||
|
||
a) Lonrhn medical ffa:eltp, vol. V. p. 1G0, 1841. — Scnnim's Jahrb. l!d. 33. llcfl 2. S. 202. lüii, KBoniF.r's mtizcn. 1841. — Zeitschr. f. d. ijemmmte Thieiheilhmde. XI. ltd. 18laquo;. S. 427.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 39
etter, bij menschen en dieren heeft plaats gehad. — Hel gift is zoo constant dat het zijne noodlottige eigenschap zelis door het koken niet verliest. — Het contagium, dat zieh, door voor ons nog onbekende oorzaken, primair alleen uit de speeksel afzonderende werktuigen bij het honden- en zeldzatner bij het katten-en martcr-geslacht outwikkelt, kau zieh op andere warmbloedige diersoorten voortplanten en zieh zelfs door de laatste wederom verder verbreiden 1). Zal er besmetting
|
||
|
||
werden door eenen dollen hond gebeten. — De lammeren bleven nog twee weiten na de beten bij de moeder-schapen, voordat inen ze daarvan afzonderde. Zes weken na den beet werd het cene schaap ziek, stampte legen den grond cn stootte de andere schapen, verkreeg convulsien, draaide het Isoofd steeds krampaebtig naar de zijde, was verstopt, had somwijlen rood gekleurde darm-ontlastlngen en at niet. — Deze verschijnselen namen de volgcnde acht dageti zoodanig toe, dat het schaap, daar alle boop op herstel was verdwenen, moest worden gedood. — Een of twee dagen daarna werd het aridere schaap op dezelfde wijze ziek en raoest reeds na 7 dagen gedood worden. — Omstreeks 10 dagen na den dood van het laatstgenoemde schaap werden de lammeren allen te gelijk ziek, stootten andere schapen, en alles wat bun in den weg kwam, en trokken zieh bestendig de wol uit de zijden. Op bet gezigt van water versehenen geene toevallen. — De dieren werden eene week na het ziek worden gedood. — Het merkwaardigste hierbij is, dat de lammeren alleen door bet zuigen aan dieren die door eenen dollen bond waren gebeten, doch bij welke de dolheid niet aan-wezig was, de dolheid verkregen, want de lammeren werden eene volle maand voör dat de dolheid bij de moeders uitbrak, daarvan afgezonderd. — Aan deze lammeren was geen spoor van eenige verwonding hoegenaamd te vinden. — De zelfde hond heet in de nahuurscbap nog meerdere schapen, die bijna allen aan hydropbobie stierven: even zoo een man, die evenwcl dadelijk de wond liet uitsnijden en die steeds gezond is gebleven.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
•) In het jaarberigt van de Vee-artsenijschool te Lyon van 1840—1841 (iJe-cueil etc. 1841, Dec, p. 760. — Hering, Repert. 3gt;=r jabrg. S. 83.J wordt vermeid, dat met bet speeksel van een aan de hondsdolheid lijdend muildier twee honden, zonder gevolg werden ingeent. — Men beeft aldaar proeven in het werk gesteld om te zien, of de bewering van anderen, dat de hondsdolheid bare aanstekende kracht verliest, niet alleen door de overplanting op een ander diersoort, maar ook op hetzelfde diersoort. — Men kent reeds eenige gevallen, waarbij bet gift, nadat het door onderscheidene dieren was gegaan, het besmet-tend vermögen behield. — Twee malen ging de aan een bond medegedeelde dolheid op een derden bond over. — Een sl„ jaar ouden ram werd door een .spontaan dol geworden bond gebeten, cn kreeg den lldcn dag de hondsdolheid. — Het contagium van den laatsten werd met het lancet op eenen anderen ram van denzelfden ouderdom overgebragt, en deze stierf op den SSs'cu dag daarna, aan dezelfde ziekte.
In drie gevallen werd waargenomen, dat van de twee na elkander gebeten honden, alleen de cerst gebetene de ziekte verkreeg. — Zou men kunnen aannemen, even als Marocheiti, dat 'net gift zieh door de cerste beet heefl uitgeput ?
|
||
|
||
#9632;#9632;
|
||
|
||
40nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;HONDSDOLUEID.
en verdere verbreiding van het contagium volgen, dan is er wel telkens eenc onmiddellijke aanraking noodig, maar volslrekt niet altijd eene voorafgegane beet-wonde, dewijl de besmetting niet alleeii
|
||
|
||
Men lieeft ook bewcerd, dat de hcrkaauwende diercn de ziekte niet ligt op andere dieren kunncn overdragen. — De procvcn door den Hoogl. Rey aan de Vec-artsenijschool te Lyon g-enomen, geven evenwel een tegcnovergesteld resultaat. — Key nam namelijk daaromtrent opzettelijk proeven [Recueil de me'd. vet. 1842, Aug. — Hering, Repert. 3quot;'Jahrg. S. 339.) waaruit ten duide-lijkste blijkt:
1deg;. Dat de hondsdolheid zieh bij de kleine berkaauwende dieren in hare soort laat voortplanten, en dat de meening, dat de ziekte hare besmettelijkheid verliest door do overdraging van den bond op eenige andere diersoort, onjuist is.— Key bevond, dat de srnetstof bij de iiientingen van het schaap op het schaap tot de 5'k generatie nog hare kracht bebield; zijnde die van de zesde generatie locn nog onzeker.
2deg;. Dat de dolheid van den bond op het schaap overgaat; doch dat het omge-keerde niet het geval is, want het sebijnt, dat de dolheid van bet schaap niet wederom op den bond terug gaat.
3quot;. Dat het incubatie-tijdperk dor ziekte des te langer vvordt, hoe vorder de besmetting van het eerst aan de proeven onderworpen dolle individu verwijderd was; iets wat aanleiding geeft tot bet geloof aan eene vcrmindering van de intensiteit der besmeltende kracht. — Twee van honden ingeente schapen, kregen den 13^deg;quot; en den 15'^quot; dag daarna de hondsdolheid. — Bij het van schaap op schaap overgebragt contagium, bedroeg daarentegen de latente periode veel langer, namelijk 18, 22, 36, 38, 44 dagen. Na bet uitbreken der ziekte leefden dc twee door honden besmette schapen 4 en 5 dagen; terwijl de overi • gen daarentegen tot den S^cn dag leefden. Deze duur der ziekte sebijnt evenwel vooral van dc constltutie van bet dier en van de bonding des diers gedu-rende de ziekte af te bangen; zoodat diegenen , die met bet boofd bevig tegen den mnur stooten enz., het ccrsle sterven.
4deg;. Dat bet niet betzelfde is, waar tcr plaatse men de smetstof inent; en dat bet misliikkcn van vele vroegcr genomene proeven, waarscbijnlijk daarvan afbing, dat men inentingen bcwerkstelligde op ligebaamsplaatsen, waar wei-nig absorbtie plaats beeft. — Rey bewerkte zijne inentingen, meest met good gevolg, aan de lippen, den neus, bet neusvlies.
Hertwig berigt, dat bij bet speeksel van een door een dollen bond gebeten en daarna dol geworden bamel, aan een kail' inentte en dat dit laatste aau de hondsdolheid stierf.
Berndt (Rdst, Magazin Bd. 18. lc Heft.) entte 4 hamcls in met bet speeksel van een aan dc dolheid lijdenden os, die alien aan dezelfde ziekte te gronde gingen.
Eckel {JUittheihngen Oesterr. Veterinäre, 1844, 1^ Heft. S: 76) entte met bet nog warme speeksel en kwijl van ecu door de dolheid aangedanen geitenbok, die 22 dagen na de beet van cenen dollen bond stierf, in Junij 1841, een I'/a ,;aar ond schaap aan den neus, dc lippen en den staart in. — Het werd 26 dagen daarna door de dolheid bcvallen , en stierf daaraan den dcrden dag. H.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 41
door het bleed, maar ook door opslorping der watervaten geschieden kau, zoo als onderscheidene voorbeelden bewijzen. — De tijd lusschen de besmelling en het uitbreken der ziekte is bij dieren en menschen #9632;verschillend. Bij den mensch wordt het uitbreken overigens begnnstigd door vrees, schrik, angsl, toorn enz.— Bij de dieren komt zij somwijlen epizootisch voor. Dezelfde duisterheid, waarin men nog over den aard en de natuur van de water vrees verkeert, bestaat ook nog omtrent de oorzaken en de aanleiding tot de hondsdolheid. — De toevallen der ziekte ziju naar den toestand van het woedende dier en naar de gesteldheid van den gebetenen, naar de sterkte van het vergift, den duur van het uitbreken der dolheid en naar de soort van het huisdier verschillend. Alle woedende dieren hebben daaromtrent met elkander den aanleg ge-meen, zoowel die voor de stille als voor de razende dolheid, de veran-derde lieesche stem, de spoedige verraindering van den ligchaaras-omvang en het plotseling vermageren, zelfs der vetste dieren, de exacerfaatien en reraissien der ziekte en de zekerheid van den dood. — De ziekte duurt in den regel bij honden , van 2—7 dagen, bij het paard van 5—9 dagen , bij het hoornvee van 6—9 dagen, bij het schaap van 4—5 dagen, bij het varken van 3—5 dagen en bij den meusch doodt zij, naar mate van den oudeidom van den lijder en de hevigheid der verschijnselen, reeds in 12, 24, .36 tot 4S urea; ook wel eens in 3, 4 of 5 dagen. Aan zieh zelve (ivergelaten is de watervrees altijd doodelijk, evenzoo wanneer de ziekte niet langzaam en zonder voorboden iutreedt, en reeds een zekeren graad bereikt heeft. — De beet is in de eerste periode der ziekte bij lange na niet zoo gevaarlijk, dan wanneer de ziekte reeds geduiende een längeren tijd is uitgebroken. — De beet werkt sterker en heviger op gozonde, levendige, krachtige, arbeidzame personen, dan op kiiideren, op zwakkelijke en lymphatische constitutienj sterker op het luannelijke dan op het vrouwelijke geslacht; sterker wanneer het razende dier nog weinig dieren en personen gebeten lieelt. De honden schijnen veel meer vatbaarheid voor het contagium te bezitten dan de mensch. De tot nu toe gedane lijkopeningen hebben weinig licht over deze ziekte verspreidt. Geene lijkopening komt met de andere overeen; en wat men vindt, schijnt meer de uitwerking dan de oorzaak der ziekte te zijn; en de veranderingen waarvan de ziekte afhangt geheel en al buiten den kring van het anatomisch onderzoek te lig-gen. — De Schrijver geeft 22 punten aan, waarvan de handhaving door de polieie moet geschieden. — Voor het overige gaat de Schrijver te verre, wanneer hij Nquot;. 21 wil hebben opgevolgd, waarin gezegd wordt: dat de hjken van de aan de walervrees gestorvenen, te gelijk met al de aan dezelve zieh bevindende lijnwaden en kleederen, en zonder verdere aanraking, in een beddelaken gehuld, zoodra het lig-chaaru in onlbindiiig begitit te geraken zonder statte en geleide ten grave moeten worden gebragt; helgeen rnet zijne vroeger ontwikkelde gevoelens
|
||
|
||
|
|||
42
|
HONDSDOLHEID.
|
||
|
|||
over de zitplaats en de geaardbeid van het contagium 'j/niet wel te vereenigen is. — Met opzigt tot de behandeling is de hoofdaanwijzing voor den arts, het dollehonds-contagium zoo spoedig slechts mogelijk is, uit het ligchaara te verwijderen, en den overgang uit de beet-wonde in het bloed- en watervaatstelsel te voorkomen. De voornaamste raiddelen biertoe zijn: de onderbinding van het gebeten lid, het uitsnijden, searificeren, en koppen der wond; uitbranden en uitbijten derzelve; damp- en andere warme baden; inwrijving van kwikzali op en om de gebeten wond, tot salivatie toe; langdurig openhou-den van de wond en uitsnijden der Marochettische dolbaasjes. — Van de inwendige middelen worden opgenoemd: Belladonna, Meikevers, Canthariden, Kwik , Guichelheil, [anagallis) Chloor, Helmkruid {scu-tellaria latiflora) Moschus, Opium en raeer andere eenvondige en za-raengeslelde raiddelen 2).
Dr. W. E. Faber in Schomdorf deelt opmerkingen over het verhoeden van de hondsdolheid mede 3), waartoe aanleiding gaf de bijna 2^ ja-ren, uitsluitend onder de honden te Jfiirtemberg, buitengewoon veel-
|
|||
|
|||
raquo;) Daar over de voorwaarden van de bcsmettelijkheid der hondsdollieid, zoo •wel als over het wezen dezer ziekte nog veel duisters heerscht, is elke bij-drage, die eenig liclit, hoe weinig dan ook, omtrent de kennis dezer ziekte versprcidt, welkom, en in dit opzijjt is de proef door Uohatzsch (Schneideb's Annalen d. Staatsarzneik. Jahrg. 1841. S. 155) genoraen, nict onbelangrijk. — Rohatzsch namelijk verkreeg uit den raond geloopen spceksel (kwijl) van eenen man, die in het ziekcnhuis te München, aan geconstatcerdc liydrophobie gestor-vcn was; hiermedc entte hij een grooten bond {Köningshund) in aan het slijmvlies van de regter en de linker onderkaak. — De bond hleef evcmvel volkomen gezond; en dit geval bevestigde dus wedcrom op nieuw, zoo als trouwens uit het volkomen ontbreken van een voorbecld van den overgang der hondsdollieid van den mensch op den menseb reeds schijnt te volgen, dat de hondsdolheid bij den mensch geen besmettend vermögen bezit, en zieh, ten minstc op dieren. niet op dezelfde wijze laat voortplanten als dit gewoonlijk geschicdt, dat is, door het indringen of aanrakcn der kwijl van eene wond. — Anderen daarentegen willen door zoodanige inentingen de dolbeid bij onderseheidene dieren hehben voortgebragt; vergeh W. E. Fabeb , Die Wuthkrankheit der Thieve u. d. Menschen, Karlsruhe, 1846. Icr Tbl. S. 283 en verv.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
2j Doctor B. Gadchi meende opgemcrkt te hebhen, dat honden, die door ver-giftige slangen gebeten waren, in het vervolg vrij bleven van de hondsdolheid; ook zelfs dan, wanneer zij door dolle honden werden gebeten. Dr. Paiazzini heeft daaromtrent proeven genomen, waaruit blijkt, dat het addergift. het tegengift is van de hondsdolheid. — Een zijner proeven is de volgende: laquo;Een dolle bond, die op het zien van water dadelijk dc bevigstc stuipen kreeg, werd zorgvuldig vastgelegd; men Het hem door een adder in den hals bijten; de hals zwol op, het addergift veroorzaakte eigenaardige stülpen, en de dolbeid was genezen.raquo; [Algem. konst en letterhode, Amst. 1836, 2e Decl, bl. 429). U-
3) Würtenberg. Mediz. Correspondenzblatt, 1842, Bd. 12, Nraquo;. 9. S. 65.
|
|||
|
|||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HONDSDOLHEID.
|
43
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mid ig voorkomende dulheid. Volgens zijne gedane nasporingen is in Midden-Europa de ziekte inheemsch. Vochtig, koud weder en eene snelle temperatuurverandering, vooral een snelle overgang van koude tot hitte, schijnt het ontstaau der dolheid te begünstigen l). — Ove-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gt;) Om te weten in welken tijd van het jaar de hondsdolheid liet meeste vcor-komt, heeft men aan de Vce-artsenijschool te Lyon de ziekte-registers van 1811— 1842 vergeleken, die een gctai van 779 dolle lionden aanwezen. — In elke inaand van het jaar kwam deze ziekte voor, doch in. Junij het meest. — Dc volgende label doet het nadere kennen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•laiiuaiij.....nbsp; nbsp; 58
Februarij ....nbsp; nbsp; nbsp;60
Maart.....nbsp; nbsp; nbsp;61
April.....nbsp; nbsp; nbsp;79
Mei......nbsp; nbsp; nbsp;67
Junij......nbsp; nbsp; nbsp;87
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende den tijd in welke deze 779 honden aan de dolheid te gronde gingen, stierven ongeveer 1000 honden aan andere zickten aan de school. — Het schijnt dus dat aan de dolheid bijna even zoo vele honden verloren gaan als aan alle andere ziekten te zanacn. — Hierbij meet men evenwel opmerken , dat van lt;le dolheid verdachte honden mccstal dadelijk aan dc school worden gebragt, lerwijl die met andere ziekten veelvuldig door de cigenaars te huis worden gehenden [Recueil de me'd. Vet. 1843. p. 123).
Troiiiet heeft in de Memoires de VAcademie te Parijs, de volgende tabellarische optelling gemaakt:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maanden. Januarij . Februarij . Maart . . April . Mei. . . Junij . Julij . . Augustus . September October November. December.
|
JVohen
1
4
6
6
2 2 1 1
|
Satten. 1 1
|
Honden.
3nbsp; nbsp; .
. 12nbsp; nbsp; .
5nbsp; nbsp; .
8nbsp; nbsp; .
. 16nbsp; nbsp; .
. 8nbsp; nbsp; .
. 13nbsp; nbsp; .
8nbsp; nbsp; .
. 14nbsp; nbsp; .
. 10nbsp; nbsp; .
. 8nbsp; nbsp; .
. 9nbsp; nbsp; .
|
Tenbsp;zmnen.
.nbsp; nbsp; nbsp; 5
.nbsp; nbsp; 17
.nbsp; nbsp; 11
.nbsp; nbsp; 15
.nbsp; nbsp; 16
.nbsp; nbsp; 10
.nbsp; nbsp; 17
.nbsp; nbsp; 10
.nbsp; nbsp; 16
.nbsp; nbsp; 12
.nbsp; nbsp; nbsp; 8
.nbsp; nbsp; 12
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
TOTAA
|
|
26
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. 114 . . . 149
De in Wiirtemberg gemaakte waarnemingen geven in dit opzigt het volgende resultaat; waarbij evenwel moet worden aangemerkt dat wat de honden en lallen betreft, slechts de zoodanige in de bcrekening zijn opgenomen, die volgens de plaats gehad hebbende ambtelijl.e onderzocking, door geen ander dier waren gebeten, en waarvan men dus met meerdere of mindere waarschijnlijkheid kan aannemen dat de ziekte zieh bij hen oorspror.kelijk heeft ontwikkeld:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44
|
B0NDSD0LHE1D.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rigens zijn de aanleidende oorzaken, even als die van de epidemische ziekten bij den mensch in hat algemeen, nog onbekend. Wilde inen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze tabel zijn niet opgenomen de lionden, die gedurende het epizootisch heersehen der hondsdolheid in Wiirtembcrg van 1839—-1843 onderzocht werden. —• Intusschen verdient nog vermelding , dat van die honden waarvan niet bewegen kon worden ot zij de ziekte door medcdeelim- liaddcn verkregen voor-kwamen in:
Januarij......17
February . . . , . 23
Maart......26
April......8
Mei.......12
Junij......9
Julij...... 7
Augustus.....1
September .... 12
October.....12
November ..... 11
December.....8
147
Vcrgelijkt vorder W. E. Faber , Die WutUranklieit der Thiere und des Menschen, u. s. w. 1er Tlicil, Karlsruhe 1846, S. 168 en vcrvolg.
De Hoon-1. Eckel [Mittheilungen Oesterreiehischer Veterinäre, 1laquo; Heft, S. 59, Wien 1844) berigt dat bij de hondsdolheid-epizootie, die in 1841 tc Wcenen, geheerscht heeft, en waardoor 141 honden meer of minder werden aangedaan. de meeste voorkwamen in de maanden Februarij en Mei (in clk 21) daarop volgde April, dan Junij en Januarij, met 18, 17 en 16 gcvallen; de maanden waarin de minste voorkwamen, namelijk 5 en 4 gevallen , waren September, November en December.
Bij eene vrocgere epizootic dezer ziekte onder de honden, die insgelijks tc Wcenen werd waargenomen , kwamen in de verschillende maanden , volgcns
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||
HONDSDOLHEID.
|
45
|
||||
|
|||||
das eene goede proef nemen om het oorspronkelijke ontstaan der dol-lieid te voorkomen, dan moest men vooreerst legen al datgene ina.it regelen nemen, wal eene dispositie tot de dulheid kan voorlbrengen, en -vervolgens al datgene voorkomen, wat als aanleidende oorzaak van het uitbreken der dolheid iets kan werkzaam zijn. Daar het evenwel, volgens de tot hierloe gemaakte ervaring, steeds zeer moeijelijk is, deze oorzakelijke verhoudingen geheel weg te nemen, en er nog andere onbekende oorzaken bestaan, waarvan de vennijding dus onmogelijk is, zoo blijft als het eenige, toereikende en gemakkelijk in aanwending te breiigen prophylaktisch middel, over, de vermindering van het
|
|||||
|
|||||
Waidinger [Ueher die in den jahre 1814 und 1815 häufiger beobaclitete JVuth der Hunde. — In de Mediz.-Jnhrb. d. K. K. Oesterr. Staates. 1816. 3er Bd. St. 3 , S. 89) , dc volgende getallen voor :
October......nbsp; nbsp; 5
Pioveraber.....nbsp; nbsp; nbsp;5
December.....nbsp; nbsp; 5
Januarij......nbsp; nbsp; nbsp;7
February .....nbsp; nbsp; 2
Maart......nbsp; nbsp; nbsp;4
April.......nbsp; nbsp; 1
Mei.......nbsp; nbsp; 2
Junij.......nbsp; nbsp; 4
Julij.......nbsp; nbsp; nbsp;3
Augustus.....nbsp; nbsp; 2
September.....nbsp; nbsp; 6
|
|||||
|
|||||
46
Bij de hondsdolheid-epizootie die Prikz, [Die Wuth der Hunde als Seuche u. s. w. 1832. — Leipzig) vau 1828—1830 te Dresden vaarnam, traddcziekte met opzigt tot de maandcn op dc volgende wijze te voorscbijn :
|
|||||
|
|||||
Januarij Februarij Maart . April . Mei . Junij . Julij . Augustus September October . November December
|
1828.
|
1829.
1 5 7 3 1 1
|
1830.
|
||
3 1 1 3 1
|
|||||
|
|||||
22
|
|||||
|
|||||
|
|||
46
|
HONDSDOLHEID.
|
||
|
|||
getal van die dieren waarbij de dolheid zieh oorspronkelijk ontvvik-kelt — de honden en ook de kalten, waartoe de Schrijver dan ook zijne voorstellen uilbrengt. — Van de 116 dolle honden, welke in 60 jaren in iFiirtemberg zijn vourgekuraen, en waarvan kan worden aangenomen dat zij oorspronkelijk dol zijn gewonden; waren l); Kees of spitshonden [spitzer) 36, herdershonden 33, slagtershonden 22, daarentegen rattevangers, mobsen, voshonden, windhonden, brakken
|
|||
|
|||
') De opjjaven omtrent het mccr of minder voorkomen der hondsdolheid bij hct een of ander ras van deze dlcren , verschillen zeer van elkander; hctgeen ook gedeeltelijk daarvan kan afbaneen dat in het cene land ineer het cene , in het andere daarentegen wederom een ander soort of ras van honden het meeste voorkomt. —#9632; J. C. U. Sander [Vermischte Beilräye zur prahtischen und gerichtlichen Thierarzneikunde, Berlin 1810, S. 439) zegt, dat de ondervindinjj geleerd heeft, dat bij de herdershonden de dolheid het eerste en het meeste voorkomt. — Volgcns Grete [Erfahrungen u. Beobacht. u. s. w. 1laquo; Bd. 1818, S. 128) worden de bed- en schoolhondjes, cn de herdershonden het meeste oorspronkelijk dol; — en volgens J. P. Frank [Geneeskundige Staatsregeling, vertaald door II. A. Bake, 4lt;ie Dl. Istc St. Leijden 1793, Bl. 295), korat zij het meeste veor bij de schoothonden , terwijl volgens bem de jagt- cn vildershonden minder vcelvuldig dol worden. — Goeden daarentegen beweert, dat de dolheid slcchts bij de herders- cn dashonden zieh oorspronkelijk outwikkelt, en bij alle de andere soorten alleen door besmetting ontstaat. — Volgens Veitü [Handb. der Veterinärkunde u. s. w. 4e Aufl. Wien. 1842, 2c1' Bd. 2laquo;; Abth. S. 470), integendeel, worden de poedels , de windhonden , de patrijs- en dashonden slechts zeldzaani oorspronkelijk dol. — Waldinger zegt, dat onder de 46 dolle honden, die bij in 1814—1815 zag, geene enkele band- oi huihonA [Fleischer) of werkelijkc jagthond is geweest; de raeesten waren bastaarden, waarvan het oorspronkclijke ras nict meer te onderkennen was. — Over hct algemeen werden de kleine, o!' dwergaebtige spits- of keeshonden het meeste door de dolheid aangetast.
Aüreliakds was van gevoelen, dat de langharige honden meerder aanleg om oorspronkelijk dol te worden bezaten dan de kortharige. Latere waarnemingen hebhen de gegrondheid van deze meening bevestigd. — Lenhossek [Die IVuthkrank-heit nach bisherigen Beobachtungen und neueren, Erfahrungen. Pest und Leijgt;zig, S. 73) zegt, dat in ßongarije de schaapherdershonden , die van lange cn digle hären voorzien zijn, zeer ligt dol worden.
Kugier is van meening, dat het ras volstrckt geen invloed op het meer of minder veelvuldig ontstaan der hondsdolheid uitoefent. — Hertwig [Beiträge zur nähern Keimtniss der fVuthkrankheit oder Tollheit der Hunde, Berlin 1829 , S. 28), — Fchke [Handb. d. spez. pathol. u, Therapie u. s. w. Leipsig 1841, 2c#9632;#9632; Bd. 2quot; Abth. S. 614) en anderen zijn van gevoelen, dat de dolheid zieh bij clk ras van honden kan ontwikkelen. — Het scbijnt evenwel dat eenige rassen cen bijzonderen aanleg voor deze ziekte bezitten. —#9632; In Würtemberg kwam de hondsdolheid voor hij 19 herdershonden, 16 spitsen of pommersche honden, 11 slagtershonden, 5 bullenbijters, 3 poedels, 3 patrijshonden, 2 dashonden, 2 hloedhonden [Schwcisshunden), 1 rattenvanger, 1 mobs, 1 kleine voshond , 1 windhond , 1 wolfachtige bond , 1 hoerenhond en 1 kleine tijger-
|
|||
|
|||
|
|||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;47
(drijvers) [pintscher), groote Deensche honden, van elk slechts een. Van Sept. 1839 tot Decemb. 1841 werden alleeu 153 gevallen van dolheid bij den bond bekend. — Eindelijk ontwikkelt de Sehr, nog, in negen punten, onderscheidene voorzigiigheidsraaatregelen, die deals door de eigenaars van honden, gedeeltelijk door de policie of ook door beiden te gelijk moeten opgevolgd worden.
Textor droeg in de 10le zitting van het Wetcnschappelijk Kongres te Straatsburg zijne gevoelens over de hondsdolheid voor '). Hij neemt
bond ; zonder dat bewezen kon worden, dat deze bonden de ziekle door mede-deelinjj badden verkregen. — Er moet evcnwel worden aangemerkt, dat de rassen , vooral der berdcrsbonden niet juist zijn aangegeven.
Gedurendc liet epizootisch voorkomen der bondsdolbeid in Wiirtemherg in 1839—1843, kwamen als del voor: spitsbonden 37, bcrdersbonden 17, slagters-honden 13, dasbonden 7, buis-, bof- en kettingbonden 7, patrijsbondcn 5., brakken 3 , poedels 3 , van bet Ulmer-ras 3, wacbtclbonden 3 , rattenvangers 2, groote tijgerbonden 2, balf-bonden [Ilalbhund) 2, bastaarden van scbaap-en dashond 1, wolfsras 1, groote vangbond (Fanghund) 1, bastaarden van bet Ulmerras en de berdersbond 1. — Van de overigc is bet ras niet opgegeven. — Bed- en scbootbonden komen op deze lijsten niet voor, ofscboon die, volgens Crete, zcer gemakkelijk dol worden. — Dit raoet aan de omstandigbeid worden toegescbreven, dat in dat land weinig hondjes van die soort worden gebenden, dewijl de liefbebberij daarvoor niet groot is. (W. E. Faber, Die Wuthkrankheit der Thiere u. s. w., ler Tbcil, S. 148).
ECKEl [Mittheilungen Oesterreichischer Veterinäre, 1er Heft, Wien 1844, S. 60) zag in 1841 le Weenen eene cpizootie van bondsdolbeid, waardoor 141 honden werden aangedaan. — 78, dus 55'/raquo; proccnt daarvan waren bastaardbon-den; onder dc bepaalde rassen waren :
Het kleine Engelscbe ras.....met 121/5 procent.
raquo; Brakken......... raquo; G'/a quot;
m Poedel.......... laquo; 5nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;laquo;
raquo; Wolfshond......... raquo; A'h gt;gt;
Tiiiver- en
|
|||
|
|||
Staande liond j
|
|||
|
|||
Spits- of Kces- en 1
|
|
||
|
|||
raquo; Dasbond
raquo; Band- of bulbond {fleisclier} . . raquo; I1/, raquo;
raquo; AVindbond, |
laquo; Mobs en gt;....... laquo; sl7 v
raquo; HerdersbondJ Deze opgave geeft ccbter geene zekerc uitkomst, daar niet bekend is, welke soorten van honden in Weenen in cen grooter of kleiner getal aanwezig zijn. Alleen is bet opvallend dat van bet ras der bullebijters slecbts 2 dol werden, niettegenslaande van dat soort een groot aantal bij de slagtcrs worden aange-bouden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
#9632;) Gazette me'dicale de Strasbourg, 20 Oct. 1842, Nraquo;. 20, p. 511. {Journal Vet. et agricole de Belgique, lcl' annee 1842, p. 499 ct suiv.).
|
|||
|
|||
I
|
|||
|
||
48nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
nan, dal de ziekte bij de hondeu spontaan zij, en zieh door eene beet ook aan den mensch kan mededeelen. Hij houdt deze besiuetting echler #9632;voor zeer zeldzaam, en vermeldt, dat de medegedeelde ziekte niet altijd met bydrophobie, en aanvallen van de dolheid vergezeld is, waaraan zij baren naani verschuldigd is. Hij zag de dolheid als bet gevolg van de beet van een niet dollen bond, ontstaan. De dolheid bij den mensch zou, volgens hem, niet anders zijn, dan eene wijziging van tetanus trauinalicus. Met hoeveel belangstelling deze mededeeling ook door de Vergadering werd gehoord, kon zij evenwel niet de vroegere tlenkbeelden omtrent deze ziekte, die op zoo vele daadzaken gegiond zijn, aan het waukeien brengen.
L. Toffoli, gaf zieh de moeite, hat in den laatsten tijd op nieuw we-derom opgeworpen gevoelen, dat het conlagium van de dolheid ook in bet bloed aanwezig is, te wederleggen; waarbij vvij moeten be-treureu, dat hem als scheikundige wien de geneeskunde vreenid is? .•illeen theoretische gronden ter verdediging overblijven ') Dr. Blabd maakto namelijk een geval bekend s) van een rondloopenden dollen hond, die in eene boerenhofstede kwain en aldaar werd doodgeschoten. Van zijn bloed hadden 9 van de 12 eenden met graagte gegeten, en gingen deze alle, met uitzondering van de drie laatsle te gronde, onder verschijnselen der dolheid. Uit deze daadzaak trekt im Biaud het gevolg , dat het bloed van den dollen bond door het conlagium van de dolheid moest besmet zijn. Toffoli daarentegen verwerpt deze meening als tot de vergetene humoraal-pathologie behoorende, en zoekt de mogelijkheid te bewijzen, dat, onderwijl de stervende bond in zijn bloed rondwentelde, zijn bloed met kwijl kan vermengd zijn geworden, en daardoor de genoemde nadeelige werking is ontstaan.
Dr. Fischer deelt een geval van hydrophobie raede 3), waarvan het uitbreken eerst 13 jaren, na de plaats gehad hefabende beet van een dollen bond zoude zijn gevolgd, en hetwelk in den dood eindigde.
De Pathologische anatomie der bondsdolheid werd minder verrijkt. Dr. Uiwcn te Koblenz niaakt 4) twee hiertoe behoorende lijkopeningen bekend, waarvan de bevinding tot op heden nieuw zoude zijn. Hij vond namelijk bij beide in het hart en de groote vaten, en zulks niet alleen in de regier zijde van het hart maar ook, op dezelfde wijze, in de linker zijde en in de aorta, eene zwarte, teerachtige, smeerige ge-steldheid van bei bloed. — ü. is, steunende op deze bevinding, geneigd , eene door het dolhondsgift bewerkle verandering der voohten aan te
|
||
|
||
raquo;) Omodei annali unirersali. Gennajo, 1842, (35) p. 192. — 11 Severim, Mai 1842, p. 147. {Journal Feier, et agric. de Behj. 2^ annce 1843, p. 12a.) laquo;) Revue me'dicale, Sept. 1840, p. 329. 3) Oesterr. mediz. Wochenschrift 1842, Nlaquo;. 42. S. 1040. raquo;1 Mediz. Corrcspondcnzblatt Rheinischer und Wcstphalischer Aerzte. 1842, Nquot;. 5.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
110NDSD0LHE1D.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 4raquo;
neinen. — Behalve dit bemerkte hij ook de blaasjes, die niet alleeu aau den wortel van de long, rnaar ouk op de banden van hot slrotten-hoofd aanwezig waren, en duidelijk nieuwe organisatien en niet eenigzins vergrootte slijmkliertjes waren.
Dr. ScnRÖDER, maakt insgelijks gewag van eene verandering van hel bloed, gevonden in bet iijk van een aan hydrophobie gestorvenen '). In de holten van bet bart en in de gruote vaten bevond zicb veel donkerrood en tee:racbtig-dik, met kleine vetoogen digl bedekt bloed, dat ook volgens bet verdere inikro-cheiniscbe onderzoek door Berres, van eene olieacbtige consistenlie, zwart-rood van kieur bleek te zijn , en met uitzondering van dat hetwelk in bet bart aanwezig was, zeer weinig geslolde fibrine bevatte; — bet stolde niet; de äderen waren met dit vloeibare bloed opgevuld. Zonder eenige bijmengiug vertooa-den zicb de bloedbolletjes als volkomen ronde, matwilte blaasjes, Zunder kernen. — Na de bijvoeging van onderscbeidene middelen volgden veranderingen in bet bloed , die van dat van gezond bloed afweken , en waarvan bet volgende bet resullaat is : mitwitte , als opgezwollen bloedblaasjes zonder kernen, geene aaneenleggtng derzelve naast elk-ander op de wijse van een geldstapcl, stiel verdwijnen van den blaas-vornt en het vervallen in moleculen. Derbalve : zeer verminderd weder-stands-vermogen der bloedblaasjes en spoedige opheffing van hare indi-vidualiteit.
De Therapie gaf niet zeer gunstige uitkomslen. De meeste waarne-mingen eindigden met den dood. Zoo bet geval van Dr. R. Vohtobei s); dat van Cziegier 3) alboewel bier de metbode van Laue werd aangc-wend; even zoo was deze metbode zonder gevolg bij een geval door F. Kainzlsberger 4) waargenomen. — Doodelijk afgeloopen gevallen namen veider waar, Costy 5), Dr. IIf.vmacher 6), Dr. Todd en Got 7), die eene zeer weldadige werking van de inwendige aanwending van het ijzer waarnamen; Robert 8) en G. Macinuve 9).
Een gunstig gevolg daarentfegen beweren verkregen te hebben :
|
||
|
||
') Mediz. Jahrbucher des KK. Oesterreich. Staats. 1842. April St. 44. — Sum-marium des Neuesten und ffissensw. a. d. gesammlen Medezin. 1842. Nquot;. 54. S. 851.
2) Züricher Gesundheitshericht 1842. S. 46.
raquo;) Gesten: mediz. Wochenschrift 1842. S. 1013.
M lbidi-m. S. 288.
•) Medix. Correspondenzhlatt Rhein, u. ffestplial. Aerzte 1842. Nraquo;. 6. S. 67.
6) Sanitätsbericht des Medizinal Colleyiums zu Königsberg , 2ttr Semester 1842. S. 50.
') The lancet 1842. 22 Jan. p. 583. — Hdfeiand's 7ourlaquo;a/1842. Febr. S. 108.
quot;) Revue ge'neral. Supplement d la Gazette des Hdpitaux. 1842. Nov. 1. p. 608.
9) Dublin medical Press. 1842. 16 Nov. p. 307.
4
|
||
|
||
|
||
50nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
Foulhiodx ') waarbij veratrum sabadilla weldadig zoude geweest zijn ; T. Embling 2) beveelt, op theoretische gronden, het moederkoren tegen dete. ziekte aan.
Hydrophobie bij den mensch door Dr. Fiber in het Mediz. Corres-pondenzblatt des Würtemb. ärztl. Vereins. 1842 , N0. 20 en 21.
Eenige gevallen van dolheid door Dr. Koelle in Herke's Zeitschrift für Staatsarzneikunde. 1842, Hft 2, S. 403.
(Het uitbreken van eene spoedig doodelijke hondsdolheid bij een jong mensch, 98 dagen na den beet van een verdachten bond, en niet-tegenslaande eene gedurende zes weken voortgezetle prophylactische behandeling werd door Dr. Faller waargenomen 3).
Bodisson 4) wil zieh door dampbaden van 42deg; voor de hondsdolheid beschut hebben. — Het speeksel van een aan Hydrophobie lijdenden mensch, had bij hera eene gewonde plaats bezoedeld, en in zijne keel voelde hij reeds karakteristieke verschijnselen!!
A. W. Burkdardi 5) deelt het volgende, tot hiertoe geheim gebleven middel mede, dat hem door een ouden jager, genaamd JawcHEs, is medegedeeld, en dat in raeer dan 100 gevallen van hondsdolheid mel watervrees probaat zou geweest zijn. — Het is:
5raquo;. Pulv. rad. Bellad.nbsp; nbsp; gr. v.
Flor. Zinci.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;scr. i.
Aethiop. antim.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;dr. jS.
Mell. comm.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; unc ß.
Electuar. theriaci.nbsp; nbsp;— i. M. D. S.
Volwassenen van 18—20 jaren oud, nemen hiervan de eersle drie dagen , des morgens en des avonds een half theelepellje vol. — Rinderen van 6—12 jaren des morgens en des avonds zoo veel als op de punt van een klein nies kan liggen. — Alsmede
1^. Alcal. volat. liquid.' unc ß. D. S.
In den tijd tusschen het innemen over dag, drie malen 10 droppels in een kopje vlierthee in te nemen, en in bed het zweeten af te wach-
|
||
|
||
') Omodei annali univ. Mai 1842. p. 394. —#9632; Ovcrgenomen uit de Revue medicate 1841. — (Schmidt's Jahrb. Dritter Supplementhand 1842. S. 33. — Hering, Report. 4'quot; Jahrg. S. 176. — Oesterr. med. wochenbl. llaquo; quartal. S. 208. — Archiv fur 1 hierheilk. v. d. Gesellsch. Schweiz. 7'hierärzte. Neue Folge. 5ler Bd. S. 164).
raquo;) The lancet. Vol. 1. Nlaquo;. 2. p, 72.
raquo;) Heidelb. med. Annalen Bd. VII. Heft 3. — Summarium etc. 1842. S. 199. H.
') Vexaminaleur medic. 1842. p. 46.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
•) Berliner med. Central-Zeitung. St. 25. — 12 Juni 1841.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
H0NDSD0LHE1D.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 51
ten. — Kinderen neoien de helft van de hoeveelheid droppeltjes en cindelijk:
^ Ungt. Basiliconis . une 1 — hydrarjj. ein. dr. 2 Butyri aiitim .... — IS Hydrarj. oxydati rubri gr. 16
Pulv. Canthar.....— 12
Opii puri........— 10
M. F. Ungt.
D. S. de beetwonde gedurende 6 weken daarmede te verbinden en in verettering te houden. — Het gelijktijdig gebruiken dezer drie voorschiiften zou een volstrekt vereischte zijn van de kuur.
De behandeling der hydrophobie raoet volgens Miroff 1) de vol-gende zijn. De gebetene persoon wordt zoo spoedig mogehjk in een dampbad van 50deg; C. gebragt en verkrijgt een sterk ai kooksel van sassa-parilla en guajak, terwijl de wond of de vvonden met eene zalf van vooden praecipitaat ingewreven wordt. Van het decüctiun nioeten dage-lijks 2 pinten gedronken worden, en de wond of wonden voorldurend met die zalf worden verbunden. In de eersle week bekorat de lijder olke twee dagen een bad, en in de Iweede en derde week om de drie dagen een bad, en van hier tot aan het elude der Iweede inaand wekelijks een bad).
|
||
|
||
AIMHR1X ZIEKTE.
|
||
|
||
Hoewel over het bestaan van een anthrax-contagium en over de be-smettelijkheid daarvan van de dieren op den mensch, onder de geneesheeren en vee-artsen slechts een gevoelen heerscht, zijn evenwel de meeningen omtrent den drager van het conlagium zoo veel te meer verschillend; en werkelijk pleiten de waarnemingen zoo wel voor het eene als voor het andere gevoelen, zoo als men dit ook in het afge-loopen jaar heeft opgeteekend.
Dr. Costa 2) inaakt gewag van een geval van vergiftiging door het vleesch van een aan eene anthrax ziekte gestorven dier, hetwelk bij de 48jarige vrouw van een landman werd waargenomen.
|
||
|
||
') FnoniEp's Neue Notizen. 1841, Bd. 19, Nquot;. 3.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
*) Omodei rinnali universali di medicina. Agost. e Sett. 1841. — Frorup's iVeue notiz. Bd. XXI. S. 92. — (Schmidts Jahrb. Bd. 35. S. 34. — Journal Ve'te'r. et agric. de Belgique, lei- annee. 1842. p. 341).
4*
|
||
|
||
|
||
52nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ANTHRAX ZIEKTE.
Nadat deze vrouw van het vlcesch en dc rijst, die met dc daaruit toebereide bouillon {rekookt was, gcgeten had, werd zij plot^eling bevallen door huiverin-gen, onwelzijn, braken, zwaarte in het hoofd, storing van het geziglsvermo-gen. Iierhaalde onmagt, pijn in den hartkuil en in den onderbuik, pijnlijke krampen in de onderste ledematen, en spoedig daarna van buitengewoon stinkende en vcrmeerdcrde stoelontlastingen, van rommelingen vergezeld, doch zonder tcnesmus, waarbij nog eenc overvloedige ontlasting van urine, droogheid van de keel, en eene onlcsclibarc dorst zieh voegden. De ter hulp gcroepen gencesheer vond: ccn Hippooratisch aangczigt, oogen ingevallen en met donkere ringen omgeven, huid droog, lodematen koud. pols langzaam en klein, stem iwak, geestvermogens onaangedaan, in den hartkuil het gevoel van zwaarte en pijn, matige gevoeligheid van de maag, long rood, niet droog, raaar bijna koud, hevige dorst, en op het gcbruik van elkc soort van drank volgde braken , zeer dikwijls stoelontlastingen, en was de stank derzelve toegenomen. Niettegen-stuandc alle bemoeijingen der kunst, stelde zieh een soporeuze toestand in; de krachten verminderden meer en mecr en de dood volgde. Bij de lijkopening vond men algemeene vormagering en blaauwe vlekken in de huid, vooral aan de ledcmaten. De äderen van de dura mater waren sterk met blocd opgcvuld, en de hersenboezems met aderlijk blocd gevuld. — Het ruggemerg was icts verweekt; ook de lever had eene neiging tot verwecking; de milt was klein. Ecnc onder bet slijmvlies van de groote bogt der maag zieh bevindende ecchy-mosis nam Va van die bogt in; eene soortgelijkc was in de nabijheid der cardia aanwezig. In bet geheele darmkanaal, vooral echter in het duodcmim en jejunum, was het slijmvlies met kleine gcisoleerde, en mccr of minder van elkander verwijderde vlekken bezaaid. — Bij bet onderzoek naar de oorzaken dezer ziekte bleek het, dat omstreeks 60 pcrsonen in het dorp, nadat zij van bet vlecseh van een aan anthrax gestorven koe hadden genuttigd, door eene reeks van meer of minder bedenkelijke toevallen waren bevallen, waarvan de hevigheid met de hoeveelheid van het gcbruikte vleesch in verhouding stond; doch waaraan echter niemand slierf.
Dr. Meyer ie Creuisburg ') gaf eeue nadere bijdrage tot zijne vroe-ger openbaar gemaakte ondervinding over het miltvuur, vvaarin hij belangrijke waarnemingen raededeelt. Drie gezonde mannen hadden een , slechls koilen tijd te voren aan het miltvuur gestorven, rundafgevild , en twee van hen onderscheidene slukken -vleesch naar huis mede-genomen, dat gekookt en door 11 personen van verschillenden oudsr-dom en geslacht gebruikt werd. — De twee bedoelde mannen werden ziek aan carbunculae, en slierven als een gevolg daarvan, terwijl de 9 anderen gezond bleven.
Een schaapherder kreeg, nadat hij onderscheidene schapen, door hei miltvuur aangedaan, behandeld en geopend had, aan zijnen voor-ann een karbonkel, en werd door uil- en inwendige iniddelen ge'.uk-
|
||
|
||
') UcsT, Journal. Bd. LXI. Heft I. S. 157. {Archiv fur Ihierheilk. Von der gesellschuft Schweizerischer Thierärzte. Bd. XIH. Heft 1. Neue Folge, Bd. VI. Heft 1. 1844. S. 75).
|
||
|
||
|
||
ANTHRAX Z1EKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 53
kig hersleld. — Den knecht van een schaapherder wedervoer helzelfde. Noch de herder en zijne familie, noch de knecht hadden vleesch van de gevallen schapen gegeten; doch wel onderscheidene arme lieden, voor dat nog de aard der ziekte bekend was. Het naauwkeurigste onderzoek deed bij daze personen noch eenige ziekte noch eenig ver-schijnsel van karbonkel ontdekken. Meyer zag verder een karbonkel le voorschijn komen, als het gevolg van de bezoedeling der bloole voeten met het nug warme bloed van een aan miltvuur gestorvcn paard, hetwelk men niet dadelijk had afgewasschen; alsmede blj eene vrouw, die een door het miltvuur contagium aangedaan varken had opgepast en verpleegd, en zieh daarbij niet alleen aan de uitwase-ming en den adera des diers, zeer in de nabijheid van hetzelve, had blootgesteld, maar ook de banden, eu daarmede het aangezigt, met het speeksel en het uit een ader afgetapte bloed, bezoedeld had. — Eeit ander geval van besmetting volgde bij eenen schaapherdershond, die door het eten van het vleesch van een nog warm paardenlijk bet miltvuur kreeg. — De volgende aannierkingen laat Meyer, na de mededeeling zijner waarnemingen , volgen :
1. Het beeft zieh wederom bevestigd, dat menschen alleen dan worden besmel, wanneer zij met aan het miltvuur lijdcnde dieren, of met de versehe lijken of met eenige deelen daarvan in naauwe aanraking komen j dat evenwel het gebruik van het gekookte vleesch van zulke dieren, bij den mensch de echte miltvuur-karbonkel niet veroorzaakt. II. Het schijnt, dat het bij het rundvee ontwikkelde miltvuur-gift het hevigste op het menschclijk ligchaam inwerkt.
III.nbsp; Uet menschelyke ligchaam heeft, volgens Meyer's opmerkingen, geene zoo groote vatbaarheid voor de opname van het anthrax-gift, als men gewoonbjk aanneemt.
IV.nbsp; Het heeft zieh bevestigd, dat het anthrax-gift niet van den mensch op den mensch oversaat.
V. De gele geleiachtige stof schijnt, even als bij de aan het miltvuur gestorvcn dieren, zoo ook bij de daardoor overleden menschen bestendig aanwezig te zijn. VI. Eindelijk, schijnt te kunncn worden aangenomen, dat in een therapeuHsch opzigt, scarificeren der pustula maligna en de door Kücdler ') zoo zeer geroerade excisie niet volstrekt nood-zakelijk zijn. Dr. Albert te Euerdorf maakt de volgende hierloe behoorende waarnemingen bekend 2). In den zomer van 1838 stierf te Orb een zwate
|
||
|
||
') Schmidt's Jahrb. Bd. 33. 1842. S. 67.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
J) Uenke's (Zeitschrijt für Staatsarzneikuude 1842. Hfl 3. S. 188. [Archiv für Thierheilk, u. s. w. A'cuc Folge. Bd. V. S. 172—177).
|
||
|
||
|
||||
54
|
ANTHRAX Z1EKTE.
|
|||
|
||||
velle os aan het miltvuur. Hoewel door de jiolicie het gebruik van het vleesch verboden werd, -vielen toch vela personen met geweld op het cadaver aan, zoodat het vleesch daarvan, zonder dat men dit verhinderen kon, in weinige minuten onder dezelve verdeeld was. AI de genen, wel 60 in getal, die daarvan gegeten hadden, bleven gezond. Twee slagiers knechts, die bij het slagten van het dier werk-zaam waren geweest en zieh daarbij gekwetst hadden, bekwamen #9632;niltvuurbuilen, ten gevolge waarvan de een de hand en de ander het leven verloor.
Eenige jaren vroeger werd in Orb een aan het miltvuur hjdende os geslacht, en het vleesch en de worsten, daarvan geraaakt, verkocht. Die welke van het eerste gebrnikt hadden bleven gezond; de 7 per sonen evenwel die van de laatsten hadden genuttigd werden ziek en stierven, deels plotseling onder braken en oonvulsien, gedeeltelijk later onder verschrjnselen van rolkoorts. — Hetzelfde gevolg vertoonde zieh in Kirchschönbach, bij eene familie die het vleesch en de worst van een aan het miltvuur onderhevig varken , gegeten hadden. De vader stierf plotseling onder braken en dooiloop; twee dochters en een zoon werden onmiddellijk daarop ziek aan rotkoorls, waaraan de eene dochter op den dertienden dag stierf, en de beide overige slechts met moeite konden gered worden. — De inoeder, die niet van de worst had gebrnikt, bleef gezond. — Eene arme vrouw,diehet vocht waarin de worsten gekookt waren, als aalmoes had ontvangen en daarvan gehruikt had , werd insgelijks ziek , bekwain braking, dooiioop, later moeijelijke spijsvertering en stierf | jaar daarna aan eene verharding van de lever.
Tuhchetti ') inaakte de volgende waarnemingen. Het cadaver van een aan de tongblaar (glossanthrax) gestorven os, werd naar Funec-chio gebragt, en het vleesch aldaar voor een zeer lagen prijs verkocht. Vele personen kochten van hetzelve, dewijl het er niet ziekelijk uitzag. 24 uren na het gebruik van het vleesch , bij eenigen na verloop van 48 uren, en bij nog anderen eerst na drie dagen, verkregen zij kleine, met een rooden kring omgevene, of ook wel wifachtige als met eeae bleek-roode slof omringde, knobbels, in het gelaat, aan de lijraquo;pen, den hals en de armen, die langzamerhand het aanzien van karbonkels verkregen , en, na afstooting der carbunculeuze massa, eindelijk genazen. Bij een jong mensch van 18 jaren ontwikkelde zieh, 28 uren na het gebruik van het vleesch, dat bij zoo min nadat het gekookt, als toen het raauw was, zelfs niet met den vinger had aangeraakt, een carbunculeuze puist aan het bovenste ooglid van het linker oog, dat een gangreneus erysipelas van het geheele gelaat, den hals en een gedeelte
|
||||
|
||||
') Omodei ami. univ. Mai 1842, S. 276. Dec. p. 495. — (Gas. med. 6 aug. 1842).
|
Annal. de la Chirurgie, 1842.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
I
|
||||
|
||
ANTHRAX Z1EKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 65
van de borst ten gevolge had; later, ouder afstouting der korsten, etterde, en in genezing eindigde. — Een man bespeurde, 48 uren nadal hij vleesch van een aan miltvuur lijdend dier gegeten had : walging, slapeloosheid, verwarring van denkbeelden en een onbeschrijfelijk onbehagelijken toestand. — Spoedig daarna werd hij door koude be-valleu, de tong en de lippen begonnen te zwellen en geleken op den carbunculeuzen toestand, ten. gevolge waarvan de lijdcr stierf. — Niet al de personen die van dit zieke vleesch gegeten hadden, werden ongesteld; doch geen der personen die er niet van gebruikt hadden, werd door carbunculeuze verschijnselen aangedaan. In het gezin van den laatstgenoemden man, bestaande nit twee zonen en zijne vrouw, werd de laatste door gastrische verschijnselen en onmagt aangedaan ; de oudste zoon had twee pustulae aan den hals; de jongste zoou bleef van alles vrij. — Jonge robuste en gezonde lieden verkregen bijna geene enkele ongesteldheid door het gebruik van het vleesch, terwijl iwakke personen, oude lieden en kinderen onder de 6 jaren , daardoor bijzünder bevallen werden.
(Dr. Witteke l) maakt opraerkzaam op de heilzaiue werking van den eikenbast bij den karbonkel van den mensch. — Hij laat op een once eikenbast 16 oncen water gieten, dit tot op de helft verkoken, en daarmede warme oinslagen op den karbonkel leggen. — Wanneer de koorls niet zeer hevig is, is dit alleea genoegzaam. Is deze evenwel heviger, gepaard met ternedergeslagenheid en gastrische verschijnselen , dan geeft hij een afvoermiddel uit senna en braakwijnsteen bestaande, en daarna aqua oxymuriatica van 1 tot 3 oncen in de 24 uren. — Spoedig na het gebruik van een en ander begint de karbonkel in te vallen, te rimpelen, en vormt er zieh eene korst op den-zelven.
Heinrich 2) te Liebenwalde zag bij een lijder karbonkels, diehoogst-waarschijnlijk ontstaan waren door de aanraking en omgang met aan rauil-schurft lijdend vee.
De lijder, een ISjarijfc. landman , van eene zwafcke doch overigens goede con-stitutie, had in vroegercn tijd eenige verzweringen gehad, (waar en van welken aard is niet aangegeven) en later eene pneumonie en tusschenpoozende koorts doorgestaan; werd op den 21silt;:n October 1839 door eene gastrisch-rheumatische koorts bevallen, met hevige pijn aan de ontstoken en gezwollen linkerhand en regier kniegewricht. — H. zorgde vooral voor de herstelling van de sedert eenige dagen aanwezige constipatie, en liet de gezwollen declen in flanel wikkelen. — De volgende nacht sliep de patient weder iets; ook was des morgens de pijn veel minder, de deelen bijna niet meer gezwollen en ge-
#9632;) Mediz. Zeitrj. Jahrg. 11. IVraquo;. 22. Berlin 1 Juni 1842.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
raquo;) Casper's Wochenschrift 1840. Nraquo;. 19. — ScaMIDl's Jahrb. Bd. 33. 1842 V Heft. S. 318.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
|
||
|
||
mm^m
|
|||
|
|||
56
|
ANTHRAX ZIEKTE.
|
||
|
|||
voelde liij zieh over hct geheel veel beter. — Den 23slcn was de toestand liet-zelfde, doch mi ontdekte H. aan hct duimjrewricht van de regterfaand eene zwarlkleurijje zweer, die reeds 8 dagen oud was, en eene groole lioevecllieid vuilen ichor afzonderde. — Eene soorljfelijkc omschrevene zweer, van de grootte van cen daalder, was aan de uitwendigc zijdc van de linker dij aan-wezig, welke evenzoo ecn zwart aanzien had en door eene zwarle ledcrachtige korst bedekt was. — Beide de zweren werden door H. voor karbonkels gehou-den. — Hij liet dezelve gedurende 3 dagen inet warme omslagen bedekken. — Den 26s,tquot;, toen de lijder zeer verzwakt was, in een status nervosns verkeerde en daarom een decoct, chin, met valerian, alsmede acid, muriat. werd voorgeschreven, verwijderde H. de lederachtige korsten van de zweren met schaar en nies, waarbij eenc groote boeveelheid vuile ichor zieh onllastte. — Een poeder, uit carb. lign., china en myrrha bestaande, werd in de verzweringen gestrooid, eu antisepliscbc omslagen aangewend. — Den 27slen was de lijder in denzelfden toestand, ijldc afwisselend, de pols klein, 60—65 en ontlasttc hij eene zwart-achtige urine, die gecn bezinksel gaf. — Den 28sl™ was de koorts iets minder. — Den 29slen wederom meer koorts; de lijder klaagt over hoofdpijnen, en verhaalt, dat zieh in 24 uren een gezwel gevormd heeft, dat zeer pijnlijk is, aan de linker dij; bet was een hard, bruinrood gezwel dat zieh tot aan de knie uitstrekte en de grootte van cen kinderhoofd had. Er werden omslagen op aangewend , bestaande uit uijen en mosterdzaad, en toen zieh reeds des anderen daags fluetuatie liet waarnemen, werd hct geopend, waardoor eene groote boeveelheid zwartc stinkende ichor ontlast werd; de opening werd met werk bedekt en dezelfde omslagen aangewend. — Den 31sll:quot;, lag de nog mecr verzwakte lijder in volkomen sopor met naauwelijks te voelen pols. — Het gezwel was nog mecr verweekt, ontlastte wederom eene massa stinkenden ichor, en vertoonde op deszells oppervlakte onderscheidene gangreneuze zweren van de grootte van een 10 cent stuk en meer, die alle met de gemaakte opening in verbindingstonden. — H. opende alle deze zweren en vereenigde dezelve, nadat de zwarte lederachtige korst die ze bedekte was weggenomen, met de grootere verzwering, strooide jfiet hovengenoemde poeder in dezelve, liet antiseptische omslagen aanwenden, en gaf inwendig een dec. chin, met een acid, muriat. — Bij elk volgend verband was H. genooclzaakt eene menigte stinkend, zwart vleesch uit de wond te verwijderen. — Er werden ook nog inspuitingen van decoct, cort. quere, met tinet. myrrhae aangewend, om de steeds aanwezige overvloedige ichor-ontlasting legen te gaan. — FÜj deze bebandeling werden de wondvlakten zuiver en begonnen te granulceren. In den tijd van acht wecken cicatriseerden dezelve en keerde ook de vroegere ge-zondheid terng. — Als vermoedelijkc oorzaak van genoemd lijden, kon geene andere worden gevonden, dan dal de lijder door hei uit- en afwasschen van de muil zijncr koeijen , die aan mondschurlt leden , met hier en daar gewonde banden, bei aan het millvuur analoge gilt der muilseluirft in zieh bad opgenomen).
|
|||
|
|||
KOEPOEKM.
(Ointrcnt de geschiedenis van de koepok-onldekking verdient het vollende vermelding: Dr. P. H. Themmek verhaalt namelijk in eene
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
m
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 57
noot bladz. 12—13 van zijn vverkje, get, Eenige aanmerkingen op de onlangs uitgegevene waarnemingen van den Heer J. E. Lijm.aju ä Nue-noiT, wegcns eene inenting der koe- en kinderpokken in hetzelfde kind. Amst. 1803, •— laquo; dat de Heer Corver Hoofi ie Amsterdamheva Qn\axi%amp; verhaalde, dat in het jaar 1754, wanneer de beroemde Amslerdarasche geneesheer Tronchin geraadpleegd ward, om hem de kinderziekte in te enten, er toevallig aan het Luis van zijne moeder een Engelsch heer uil Glonc/iester tegcnwooidig was, dewelke zeide, nadat Troschis met regt het groole nut der inenting had aangeprezen, dat in het graafschap waar hü woonde bij de koeijen mi en dan- eene tepelziekle ontdekt werd, die de landlieden koepokken noemden, en dat hetgeen aller-zonderlingst was, alle knechts of meiden, die deze koeijen melkten, geweidige zweren aan de banden kregen, doch ook daarna voor altijd van de kinderziekte bevrijd bleven, zoo dat de landlieden in dat Graafschap geen voorbeeld wisten, dat zoo iemand door de kinderziekte was aangedaan geworden, waarop Dr. Tronchin zijne schouders had opgetrokken en uitgeroepen: laquo;hoe kan het bijgeloof zoo groot zijn.raquo;
|
||
|
||
In het Archiv für Kuh-oder Schützpocken Impfung von Herzert u. Pilger, 2quot; u. 3quot; Stuck S. 117—118 vindl men een ongeteekend berigt uit Eutin van den \0im Julij 1801, van den volgenden inhoud: De inenting der koepokken wordt in Jutland reeds Jang door de meisjes als een middel gcbruikt om de kinderziekte te ontgaau. — In Holstein zijn vöor 45, voor 36, voor 29 en voor 13 jaren verscbeidene vrouwen met koepokken ingoent, en hebben de kinderziekte niet ge-kiegen, ofschoon zij in naauwe verkeering zijn geweest met menschen, die de kinderziekte hadden en ook gedeeltelijk zelve zijn ingeent. Dr. Heim te Berlijn, had van zijn vader, die koeijen hield, te voren vvel gehoord, dat de melkineiden koepokken kregen. Hij had gele-genbeid die in het jaar 1755 bij koeijen, digt bij Berlijn, te zien, die daar zeer veel van leden 1).
|
||
|
||
In de provincie de Las, aan de zeekusten van Beludschistan, zijn niet alleen de koepokken sedert lang bekend, maar men kent aldaar ook zeer goed de vuorbehoedende kracht derzelve tegen de kinderpokken. — De inwoners noemen haar Potoghan. — Het is opinerkelijk, dat aan den uijer van den kameel een uitslag voorkomt.
|
||
|
||
') Horson, Keclwrchcs histor. etnbsp; nbsp;medic, sur la vaccine. 2quot; edition. —#9632; Ge-
neeskundlg mnyazijn, door A. vannbsp; SllfRlAAllaquo; Loi'ssms, C. G. Ontijb, M. J.
Macjuelin, en J. van Heekeren.nbsp; nbsp;2j dl. 3quot; St. 1803. bl. 127. Vergel. ook
dl. 4. 2c St. dl. 5. !lt;#9632; St. bl. 21 ennbsp; op vele andere plaatsen. H.
|
||
|
||
|
|||
58
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
dat geheel met de koepokken overeenkoml, alsmede dat de lymphe die in de puisten aanwezig is, even zoo als de vaccine, het vermögen hezit, om den mensch voor de kinderpokkeu te beveiligen. — Daar men in dat land een veelvujdig gebruik van de kameel-melk maakt, heeft men opgeraerkt, dat de lieden die bij het melken door dat uitslaj; worden besmet, even goed voor de kinderpokken onvatbaar zijn geworden, als waren zij gevaccineerd 1).
|
|||
|
|||
In 1832 en 1833 werden de natuurlijke koepokken in den omtrek van Sneek, en op vele andere plaatsen in Vriesland, door Dr. S. J. Gtalama en anderen, veelvuldig waargenomen en zeer naauwkeurig bu-schreven -). Hij haalt waaruemingen van Dr. Idserda en anderen aan, waaruit blijkt, dat die ziekte ook in 1831 en 1832 in vele andere plaatsen heersohte. Vele menschen, die de koeijen melkten, werden daardoor aangedaan; zij kregen pokken , vooral aan de banden, de armen, de beenen en het aangezigt, die bij overinenting steeds goedo koepokken opleverden. — Zelfs de vroeger met vaccine ingeente menschen kregen, behalve op de plaatsen der inenting van de koepokken, ook nog hier en daar, over hei ligehaam verspreid, de vaccine; meesla! verbonden met eene pijnlijke onlslokene zwelling der banden, waarvan ook zij die aan de kinderziekte geleden hadden, niet bevrijd bleven. Vele dezer koepokken gaven kvvaadaardige verzweringen. — De pokken plantten zieh, ook zouder dat de handen der melkers ontveld of hv-zeerd waren, over. — Slechts in een geval werd bij een man, onder wiens koeijen de pokken heerschten , eene Hgte verzwering aan bet been van een zijner paarden waargenomen. Bij alle de overige veelvuldigi; gevallen, was de mok onder geen der paarden van de lieden vvaar de koepokken heerschten aanwezig, of was deze ziekle voorafgegaan. De pokken kwamen dikwijls voor bij beeren, die geene paarden hadden , of ook bij boeren waar de mok niet aanwezig was, en waar de personen die liet vee melkten , niet met de paarden in aanrakin; kwamen; evenzoo waren geene gevallen bekend waar de koepokken onder het vee entstünden, tijdens de kinderziekte in de huizen heerschten of vroeger geheerscht hadden, zoo als toen in sommige streken plaats had.
|
|||
|
|||
In het jaar 1834 wordt uit Thüringen berigt, dat eene vrouw to Wechmar, bij Gotha, te gelijkerlijd de natuurlijke kinderziekte hccfl gehad , terwijl bare koe de pokziekte had, welke deze diersoort bij
|
|||
|
|||
') Fboriep's Neue Notiz. Bd. 25. Kquot;. 16. — Joum. Vet. et ngr. de Be'y. 1843. T. II. p. 240.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
-) Algem. Konst- en Letterhode voor 1833. 2gt;: dl. bl. 149.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;59
zonder eigen is. — [Deze vrouw had van de melk der koe gedronken. — Deze ontdekking verklaart welligt de uitbarsting der ziekte bij personell , die in geene aanraking met zieken vau dezen aard zijn geweest').
|
||
|
||
In 1835 en 1836 nam Foddrignet, de natuurlijke pokken tweemalen bij koeijen waar in den omtrek van Tournay [Belgie). — In het eerstc geval gelukten alle inentingen die men daarmede op kinderen bewerk-stelligde 2). In beide de gevallen ontstouden de pokken spuntaan, zonder besmetting door de mok, daar de personen die met de koeijen omgin-gen en deze melkten, nimmer met de paarden in aanraking kwamen.
|
||
|
||
Dr. Fiard zegt insgelijks, dat talrijke inentingen hebben bewezen , dat de pokken bij de koe niet ontstaan, zoo als Jenner beweerde, uit de mok van het paard 3).
|
||
|
||
R. Ceely, bekend door zijne bemoeijingen omtrent de koepokinen-ting, heeft nieuwe proeven en waarnemingen bekend gemaakt, geno-men met pokken die den melkers toevallig, door aan de koepokken lijdende runderen, waren medegedeeld. Sedert Februarij 1839 was hij twee malen in de gelegenheid deze overdraging waar le nemen *). Wij zullen daaruit overneraen , wat ons voor ons doel belangrijk voorkomt.
Het eerste geval nam C. waar in October 1840 bij een 56 jaren ouden man, genaamd Pollard , eigenaar van eene boerderij in het dorp Oakley, die vroeger de kinderziekte niet gehad had, of ooit was gevaccineerd geworden; en een ITjarigei) , insgelijks noch aan de variolae noch aan de vaccine geleden hebbenden knecht op die boerderij, genaarad Josepü Brooks , die belast was met het melken van het vee. — Pollard was eenige jaren te voren aan de smetstof der variolae blootgesteld geweest, zonder evenwel de kinderziekte te krij-gen, terwijl zijn vriend, een jonge man, die ziekte kreeg, en er aan stierf. — Sedert dien tijd geloofde hij geene vatbaarheid voor de smetstof der pokken te bezitten. — Thans had hij evenwel aan de hand en den viuger twee koepokken , reeds 10 dagen na de ontdekking van deze ziekte bij de koeijen, van deze dieren verkregen. — Deze vaccine-pokken verliepen den normalen weg der koepokken, doch
J) Algem. Konst- en Leiterbode voor 1834. 1^ dl. bl. 446.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
') Journal Veter. et agricole dp Betgique. T. I. 1842. p. 176.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
raquo;) Algem. Konst- en Letterhode 1835. 2e dl. bl. 49.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) Transact, of the Provinc. Med. and Surg. Association.nbsp; nbsp;Vol. X. 1842. p. 209—276. — Schmidt's Jahrb. Bd. 35. Hft. 1. 1842. S. 68.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
wm
|
||||
|
||||
60
|
KOEPOKKEN.
|
|||
|
||||
|
itwaiueii eci'sl in het sladium ulcerationis onder de oogen van C. Vöör liet begin der areola gevoelde zieh P. niet het minste ungesleldj daarna .stelde zieh pijn en gevoeligheid van de de okselklieren , met de ge-wone algemeene loevallen in, die gedurende 4 uf 5 dagen tuenamen , doch die hem evenwel niet noodzaakten te huis te blijven. — J. Brooks melkte den 9'*deg; October 4 koeijen, waarvan slechts eitie aan de pok-ken leed , en op elken tepel van 4 tot 6 pokken bezat. Hij melkte deze koeijen slechts 10 dagen lang, en in dezen tijd hoogstens 6 malen. — Op den laatsten dag (IS11quot;1 October) waren zijne halsklieren pijnlijk en gezwollen ; op den 20quot;el' October vond hij in de regier slaapstreek een knobbeltje, dal hij steeds inoesl krabben. — Daags te voren bemerkte hij aan den ringvinger van de regterhand een rood knobbeltje van de grootle van een speldenknop, en den volgenden dag een soorfgelijk aan den duim van dezelfde hand. — Hij kon zieh niet herinneren, ergens eenige beschadiging van de huid gehad te hebben. — Den 21slen hoofdpijn, algemeen onwelzijn , gevoeligheid en pijnen in den oksel, die de volgende twee dagen vermeeiderden, met walgingen en brakingen ; — het regier ooglid zwol oj), en was het oog op den 23quot;quot;1 gesloten. — Na dezen dag werd de lijder in alle opziglen beter, zonder dat hij bedlegerig geweest was. — De pustuia op de slaapstreek bezat een goed geniarkeerde indruk in het midden, met eene duune korst en had een glänzend vleeschkleurig aanzien. — De pok aan de inwendige zijde van den ringvinger was klein en vlak, met eene ligle verdieping in het midden en eene dunne korst. — Zij had een schoon parelkleurig aanzien, en verhief zieh op eene glänzend roozenkleurige kleine verhooging. — De pustuia op den duim was even zoo vlak en breed, raaar legen het centrum aan meer verdiept, waar, in de dwarsle, eene korst van eene lijn breedte zat; builen twijfel met de huidfissnur corresponderende. Zij had een donker geelachtig aanzien, op eene omschreven, ontstokene basis. — De pok op de slaapstreek gaf, door de zoigvuldige wegneming der centraal-korst, eene kleine hoeveelheid lymphe. Zij geleek in dit opzigl zoo wel als in veel anderen, veel op de pokken bij de koe en scheen zoo vast en compact als de laalsle. — De lymphe was volkomen limpide en zeer kleverig. — Van de pokken aan den vinger en duim werd , om hun beloop niet te stören, niets genomen. — Op den 26stedeg; en 27sledeg;, toen de roodheid en de verhoogde bodem veel verdwenen waren, scheuen de pokken veel vergroot, en verloonden eene don-kere diepe verzwering in het middenpunt. Aan de slaap was de rand van de pok vast en vleezig even als bij de koe; hare doorsnede bijna 10'quot; en haar centrum met eene zwart-bruine, vast aanhangende korst bedektj in 7 lot 8 dagen liet zieh doze met behulp van cataplasmata los; de diepe verzwering genas, en tot op den 25s'edeg; November hadden zieh liklcekenen gevormd, die op die der variolae geleken.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
L
|
||||
|
||||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;61
Met de van J. Brooks genomcn stof, werden drie jüngere broeders van hera, benevens een 19 jatig mau en 2 kinderen ingeent. — Alle deze inentiugen vatteden. — Ook de van deze laatste verder voortge-zelte inenlingen sloegen aan. — Na verluop van drie maanden werden de 7 eerst ingeente, ter beproeving, aan eene inenling, met variolastof onderworpen, waarbij zieh aan de inenlingsplaats alleenlijk eene voorbij-gaande onlstekingsroodheid of ook wel eene kleine jmstula ontstond die in vorm, omvang en verloop, op de gemodifieeerde koepok geleek #9632; eenen limpiden kleveiigen inhoud bevalte, en den S5quot;0 of 9*'quot; dag met eene kleine, harde, zwartbruine korst zieh bedekte, en door geene algerneene loevallen veigezeld was.
Met opzigt tot den oorsprong dezer pokziekte bij deze koeijen (de slal bestond uit 10 stuks, 8 melkkoeijen en 2 pinken), verdient op-inerking, dat zij alle gelijktijdtg Joor de ziekte werden aangedaan, nadal zij, slechls weinig dagen te voren, op eene weide waren gedre-Ten, waarop bet bed, de lakens enz. van een aan de variolae gestor-ven mensch herhaaldelijk ter luchting waren uitgespreid geweest, zoodat het waaischijnlijk is, dat het vee met de exhalalie der pokstof in aanraking is geweest en daardoor is aangestokeii, namelijk 5 koeijen en 1 pink — die evenwel, zoo als daarna bleek vöör 2 maanden gekalfd had — lerwijl de 4 andere runderen vrij uit gingen. — De ouderdom der koeijen was: 2 van 4 jaren, 3 van 7 jaren; van de 3 gezond geblevene waren 3, 2 jaren oud en de andere 4 jaren. — Hoewel zij geheel aan dezelfde oorzaken en daaienboven nog aau de aanraking inel de banden van den melker waren blootgesteld, werden deze evenwel niet besmet. -— Daadzaken die C. oveihalen tot het aan-nemen, dat bij de koeijen, even als bij den mensch, verschillende graden van vatbaarheid voor de koepokken-smetstof bestaan, iets, dat hij verder door onderscheidene voorbeelden bewijst. — Soortgelijke verscheidenheden in de ontwikkelings tijdperken van de pokken, de meerdere of mindere hevigheid zoo wel der plaatselijke als algerneene toevallen , als men bij den mensch waarneemt, worden ook bij de pokken der koeijen opgemerkt; de extensiteit der pokken en bare areola, de diepte en de omvang van hare verzweringen, hangen van soortgelijke textuurverscheidenheden en pcculiarileiten van de huid, als bij den mensch af.
Met belrekking lot het uilbreken van de pokken bij de lieden die de koeijen melken , en door de laalste besmet worden, gelooft C. opgemerkt te hebben, dat de ineubatie periode langer duurl, en dus het stadium papulationis later intreedt, dan bij de van deze gedane ver-dere inenlingen, en beroept bij zieh , met opzigt tot de verminderiug van de hevigheid der toevallen, op de juistheid van de door Jesner gemaakte npmerking. — De pustula aan het voorhoofd had een ge-gelijkniatig verloop met die aan den duim en aan den vinger; het
|
||
|
||
#9632;p
|
|||
|
|||
62
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
bersten en in verzwering overgaan der laatste hangt deels van de scherpheid der lyraphe, deels van de organisatie van het daar gelegene celweefsel af. C. zag geene korst op de pustulae aan de hand en den vinger. — De ulceratie van de pok aan de slapen breidde zieh zoo verre uit als hij nog niet gezien had 1). Met opzigt tot de plaat-selijke an algemeene toevallen, die de verdere inentingen uit de pokken van B. vergezelden, werd C. in onderscheidene gevallen aan de groote overeenkomst met de werking zijner variola-vaccine lynipho herinnerd. 2deg;. Waarneming. Den 2*'quot; Junij 1841 zag C. een jongen nielker, ge-naamd J. Wuite , uit het dorp Dorton, die twee schoone koepokken aan de linker hand had; de areolae haddeu hare groolste hoogle nog niet bereikt. — In drie stallen van de boerderij van Tompkiks waren de koepokken onder de 48 melkkoeijen reeds sedert 3 maanden uitge-brokea, waarvan siecht 3 niet door de ziekte werden aangedaan. (Ook de pinken hieven vrij); vandaar dat door C. reeds likteekenen an tevens de ziekte in al hare stadia en in verschillenden omvang en voleinding werden aangetroffen. — Het meest was de basis der tepels van eena verschillende hoeveelheid, dikwijls confluerende pokken, voorzienj bij 2 koeijen waren zelfs de punten der tepels daardoor aangedaan. In eenige gevallen waren groote pustulae aan den uijar zelven aanwezig in de nabijhcid van de tepels, waarop bij aenige eenc heldere of donkerbruine korst van 8 of 9quot; lang te zien was. — Aan eene reeds voor 6 weken door de ziekte bevallen koe, wier tepels nog z.eer gezwollen, gevoelig en bezaaid met geheel geconsolideerde lik-leekenen met verhoogde randen en fissurae waren, werd eene blaas ander de epidermis van de grootte eener amandel opgemerkt; zij was reeds van niet doorgaande fissurae voorzien en bevatle eene heldere barnsteenkleurige vloeistof, zonder dat zij eenige verhooging en induratio aanhara basis bezat; — zij was gehael onpijnlijk. In 3 of 4 dagen had zij zieh tot deze hoogle, uit eene geringe roode vlek, gevormd. — Eenige soortgelijke blazen hadden reeds Troeger bestaan. — Geen der dieren weigerde het voedsel, en er werd, bij het opvolgend aangedaan worden der dieren, geene vermindering in de melkgeving waargenomen.
Opzigtens de oorzaken waaruit de ziekte bij deze koeijen kon worden afgeleid, kon men niets zoo in het oogvallend als te Oakley aanvoe-ren. — Bij de dikwijls plants hebbende afwisseling van de melkers en van het melkvee, in de onderscheidene stallen, kan met de
|
|||
|
|||
') Merkwaardig is het geval van een huisjjezin waarhij een vader, die de pokken van eene koc had verkregen, eenc vrouw cn vijf kinderen besmelte, die daardoor eenc 6 wcken lanjj durende eruptic van pustulae kregen. — Deze pustulae hadden het karakter van een Ecthyma [Ecthyma luridmn, WllLAN?) doch was besmetlelijk, verbreidde zieh over het gelaat, het lijf en de ledematen , en kon door inenting aan andere personen worden medegedecld.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;63
meeste waarschijnlijkheid slechts zoo veel worden uitgemaakt, dat de ziekte het eerst in den stal van het huis was uitgebroken. Hei verdient opmerking, dat een in de boerderij wonend menscb, in de laatste dagen van December, lijdende aan gemodifieeerde variolae, naar het ziekenhuis van het dorp moest worden gezonden, en aldaar eene maand bleef. Reconvalescent zijnde, kwam hij bepaald met de koeijen in aanraking, en werd hij nog in February, kort voor het uit-breken der ziekte bij de laatsten, in den stal van het huis geziei;. — Twee melkers die vroeger gevaccineerd waren, werden door goedaar-dige en gemodifieeerde pokken aangedaan; het waren een 40jarige, reeds 20 jaren te voren iugeente, en een 32jarige man, die 13 of 14 jaren bevorens was ingeent; bij beiden hieven geene sporen terug.
De ISjarige bovengenoemde J. White, slechts kort te voren als melker in dienst getreden, bemerkte de eerste sporen der knobbeltjes aan den duim en den rug van de linker hand, op den 25bteu Mei. — Den 27slel, dag, toen hij bij den Heelmeesler Kmght hulp zocht, kon deze reeds lymphe uit dezelve nemen. — Op den 2dlt;-11 Junij, toen C. den patient het eerste zag, stond er in de nabijheid van den nagel, iip de uitwendige oppervlakte van den duim eene vlakke pustula up een harden, rooden opgezwollen bodem. — Zij had een donker aanzien, met eene ligte, eerder centraal-ontkleuring dan cenlraalver-(iieping, met eene bleek roode areola. Op den rug van de hand was eene kleine, geheel anders gekleurde en gevormde pustel; — dezc was meer vleeschkleurig, bezat eene donker gekleurde centraal-korst, inet eene matige licht rozenkleurige areola en eene beduidende op-•/.welling der oragevende deelen. — De okselkliereii en de lymphe-vaten, (die daags daarna sterk opgezwollen en tot in de okselholte konden gezien worden) waren zeer gevoelig. — Den 4de,1 Junij (den elfden dag van het begin der papulatie) waren de pustulae vergroot. de hof evenwel aan het inzakken, en nog steeds rood gekleurde lyinphe-vaten te bespeuren. Den 5dcquot; Junij waren alle toevallen, de zwelling van de band enz. belangrijk verminderd. — De pustula op den duim had eene donker-vuilwitte hoornkleur, terwijl het centrum, bijna niets meer ingedrukt zijnde, een vuil geel-bruin aanzien had. — De pok op de band was donker gekleurd, doch nog steeds even glänzend als te voren ; in het midden en aan de randen zeer gerim-peld, en de navel met eene kleine vuil geelachlige korst bedekt; de areola donkerder, doch glanziger dan aan den duim. Den 12llequot; Junij (den ID^quot; dag na de vorming der heuveltjes) bet stadium ulcerationis volkoinen ontwikkeld. In 14 dagen waren deze verzweringen genezen. en Helen likteekenen na , die gelcken op die na variolae. Den 18**deg; Junij werden met de slof uit deze pokken onderscheidene individuen ingeent waarbij de pokken allen aansloegen. — Er werden 2 kinderen ingeent. elk met 2 steken met de stof uit Oakley, en uit Dorton, alsmede
|
||
|
||
mmmmmm—mm
|
||||
|
||||
ü !
|
ß4nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;K0EP0KKE1V.
met variala-vaccine Jymphe. — Alle deze inentiiigen vatteden, en waren de pokken noch voor noch na den 8S,Cquot; dag van elkander te onder-scheiden. — Soortgelijke inentingen werden herhaald, doch kon C. geen onderscheid bij deze 3 soorten' van slof waarneinen, zoo min bij een cn helzelfde als bij onderscheidene individueu, waarbij dezelve waren bewerkslelligd.
In beide deze boeiderljen, die gelegen zijn in het groote eu vrucht-bare dal van Aylesbury, zoowel in Oakley (2 Eng. mijlen van de slad Brill) als in Dortoti (12 Eng. mijlen westelijk van eerslgenoemde slad), onlstond bijna te gelijker tijd het epizoolische mond-en klaauw-zeer. — De koeijen werden er veel zieker van, en verloren er veel meer melk bij dan bij de vaccine-epizootie. — Volgens lt;le verzekering van Pollard, waren sedert 12 jaren de pokken bij de koeijen niet in die streck gewecst; terwijl Tompkins deze ziekle te voren nog niet op zijn goed had waargenomen; hij had zieh evemvel slechls eenige jaren geleden daar neder gezet.—De cullega van C. lei?/'laquo;7/, (16 mijlen Engl. nooid-westeüjk van de stad aylesbury alwaar C. woont) ver-zekerde daarentegen, dat hij deze ziekle aan de banden der melkers in de omliggende, van goede landen voorziene streek, die bijna geheel uit boerderijen beslaat, in de 14 jaren dat hij daar woonde, dikwijls gezien had. — Ook herinnerde hij zieh zeer goed, dat in enkele ge-vallen de kinderpokken en de pokken bij de koeijen gelijktijdig voor-kwamen, of wel dat de laatste de eerste op den voet volgden. Te Dorton bijv. kwamen de variolac en de pokken bij de koeijen in de laatste helft des jaars 1831 gelijktijdig voor; in welken tijd de pokken bij de koeijen in geen der omliggende dorpen te vinden waren. — De variolae werden door besraette kleederen van verre ingesleept, en spoe-dig daarop waren beide de ziekten op dezelfde boerderij aan wezig, die tegenwoordig het eigendora van Tompkins is.
Bij deze en nog veele andere hoogst belangrijke opmerkingen, heelt de verdienstelijke schrijver nog eene naauwkeurige, tot in de kleinste bijzonderheden gaande, beschrijving gevoegd der onderscheidings-ken-nierken van de vaccine-verzweringen van ulceratien van een anderen aard; der versehe en veroudere pok-.likteekenen aan de koeijen, van likteekenen door eene andere oorzaak daargcsteld; de physische en de chemische beschrijving van den grond en den bodem der weiden, van het water, enz. — Eindelijk deelt hij ten besluite nog eene reeks van inentingsproeven mede, genomen op de door hem vroeger met variola-vaccine lymphe ingeente Heden. — zes fraaije gekleurde plalen , de koepokken bij J. Brooks en J. White, in haar verschillende stadia
|
|||
|
||||
voorstellende, zijn er bij gevoegd).
|
|
|||
|
||||
aBtBSii.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||
SCHÄPEN-POKKEfli.
(Deze ziekle, die, vooral eertijds, duizenden stuks schapen h.eefl wcg-gerukl, heeft men reeds vroeg op den mensch getracht over le breiigen, met hat doel, oin daacdoor de inenschenpokken een zachter beloup te doen verkrijgen.— Bourgelat beproefde reeds de schaapspokken op menschen en dieren 1) over te brengen, doch deze proeven hudden geen gunstig gevolg 2). — De ecole de medectne te Parijs heeft in an III. deze proeven van B. doen herhalen, doch met dezelfde uilkomst. — Brdgkone *) zegt, dat hij onderscheidene keeren deze inentingen heeft beproefd, doch dat de pokken nooit aansloegen.
Dr. Voisw 4) bewerkstelligde in het jaar 1812, met het doel om deze ge-wigtige vraag op te lossen, de volgende proeven: acht kinderen werden
|
||
|
||
') RlBBE {Anleitung zur Kenntniss und Behandel. aller in Europa bekannten Seuchen und ansteckenden Krankheiten der Haus- und Nützthiere. 2c aufl. Berlin und Leipsijj 1818. S. 82.) zegt, dat de schapenpokken, alleen aan liet schaap eigen zijn, en zieh op gecne andere diersoort, zelfs oiet op de gelt, laten over-planten. Latcrc proeven door Giessker {Ueber die Natur und Behandlung der Schafpocken. Braunschweig 1834) hieromtrent genomen, hebben bewezen dat de schapenpokken op de geilen en van deze wederorn op de scbapen kunnen worden overgedragen. — Ook het spontane voorkomen der pokken bij de ßeit heeft Dr. Reoss waargenomen. — Heriwig (Gdrlt n. Hertwig, Magazin. Bof Jahrg. 1840. S. 339) zag ze insgelijks aan den uijer van eene geit zonder bekende oorzaak ontstaan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
2)nbsp; nbsp;Het eenige bekende geval, waarbij de schapenpokken door natuurlijke be-smetting op andere dieren zouden zijn overgegaan, verhaalt Barbier {Instructions Veterin. 1791. — Esprit des Journaux, Janv. 1793 —overgenomen in de 4/(jfe-meene Konst- en Letterbode, 10Je deel 1793, bladz. 75—77) en Is aan hem door Hczard medegedeeld: onderscheidene jngthonden van den marquis CHADBADNOIS aten van een aan de pokken gestorven schaap, dat men in eene drooge sloot geworpen had; — 17 daarvan werden ziek, treurig, zeer zwak in de quot;ach-terbeenen, kregen Sterke uitvloeijlng ult den neus, en spoedig daarna een uitslag op de huid, dat men voor een kwaadaardlg pok-uitslag herkende. — 11 honden stierven daaraan. — De knecht die de bonden had opgepast werd ook ziek; aan zijne banden en aangezigt versehenen vele pokken.
Volgens Pilger heeft men in Duitschland opgemerkt, dat wannecr de pokken onder de schapen heerschen, ook de konijncn daardoor zijn aangedaan. — In andere streken heeft men dlt zelfde omtrent de hazen waargenomen. — De gevolgtrekking die soramigen hlerult hebben afgeleid, dat namelijk de schapen door deze dieren werden besmet, Is nog geenszins bewezen; pok het omgekeerde kan het geval zijn. —- Bekend Is bet, dat men de schapenpokken ook wll afleiden van die der kalkoenen, doch tevens dat deze bewering on-gegrond is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;U.
3)nbsp; Hortrei b'arboval, dictionnaire. Tom. 111. Brilaquo;. 1840. p. 453. II. *) Annales d'agriculture. Tom. 53. p. 51.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H-
5
|
||
|
||
|
||
fi6nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; SCHAPENPOKKEN.
met schapenpokstof ingeenlj bij vijf bleef de inenting zonder gevolgj bij de andere drie vertoonden zieh Tan den derden tot den vijfden dag eenige sporen van irritatie, die evenwel spoedig verdween.
Daarna werden vijf andere kinderen ingeent, met slof van een aan de schapenpokken lijdend schaap, hetwelk door Girabd , toen Directeur van de vee-artsenijschool te Alfori, naar Versailles was gezonden; er vertoonde zieh slechts eenige ligte prikkeling op de ingeente plaats.
Een kind werd aan den arm gevaccineerd, en te gelijker tijd aan de beenen met schapenpokstof ingeent; de laatste vertoonde alleen eenige prikkeling; de vaccinatie daarentegen had een volkomen gevolg. Vier andere kinderen werden ingeent: twee met de stof nil koepok-ken, twee met de stof uit schapenpokken; de eerste hadden een goed gevolg; de laatste veroorzaakten slechts eene ligte plaatselijke irritatie. Acht kinderen werden, gelijktijdig met twee schapen, met schapenpokstof ingeent; bij de acht kinderen vertoonde zieh alleen eene ligte plaatselijke irritatie; bij de twee schapen kwamen volkomene pokken te voorschijn, waaraan een slierf.
Eindelijk werden nog drie kinderen aan den regter arm met schapenpokstof, en aan den linker arm met koepokslof ingeent, in tegenwoordig-heid van bijna al de geneesheeren van Versailles, van eenige leden der societi d'agriculture aldaar, den Hoogleeraar CnAtssiER en den Prefect van het Departement. De inentingen met schapenpokstof veroorzaakten slechts eene geringe plaatselijke prikkeling; die met vaccine bragten zeer schoone pokken voort. — Eindelijk werden nog al de kinderen, die met schapenpokstof waren ingeent, naderhand met koepokstof van de drie laatst genoemde kinderen ingeent, en het gevolg was, dat al deze ingeenten volkomen schoone koepokken verkregen.
Jocvencei verhaalt, dat een kind van 14—15 jaren, hetwelk de pokken nog niet gehad had, eene aan de pokken lijdende kudde schapen oppaste, en binnen twee inaanden meer dan 60 van deze zieke dieren gevoederd en opgepast had, zonder de geringste storing in de ge-zondheid te ondervinden. Meer dan drie jaren daarna kreeg dit kind confluerende pokken, die blijvende likteekenen nalieten.
Deze grondige proeven van Voisw en de waarneming van Jodvekcel bewijzen alzoo, dat de schaapspokken niet met alle wezenlijke ver-schijnselen op den mensch overgaan, en dat zij niet het vermögen bezitten, de kinderen voor de ingeente koepokken te beschütten. — En daar de inentingen met schapenpokstof slechts eene plaatselijke werking voortbrengen, zonder voor de koepokken te beschulten, zoo moet men besluiten, dat zij ook geen beveiligend vermögen tegen de menschenpokken bezitten *).
|
||
|
||
raquo;) Deiafond, Veterinair Sanitäls polizei. übers. V. DlTTTVEIlEB. Karlsruhe 1839. S. 335.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H-
|
||
|
||
|
||
SCHAPENPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 67
Vbitb ') zegt bepaaldelijk, dat noch de kinderpukken op schapen, noch de schapenpokken door inenting op den mensch overgaau 4).
Niettegenstaande deze bepaalde uitspraken van Voism en anderen, is men evenwel in den laatsten tijd vrij algemeen van gcvoelen, dat de schapenpok eenen gelijken besmettenden invloed, als de koepuk en de mok op den mensch uitoefent, en dat door besmetting met dezelve bij den menseh pokken ontstaan, die bij derzelver outwikke-ling, in vorm en beloop dezelfde uitwendige kenmerken bezitten als die, welke men bij de zoodanige waarneemt, die door vaccine of equine bij den mensch worden voortgebragt. De schapenpok heeft ook het-zelfde voorbehoedende vermögen tegen de menschcnpokken, als de koepok, daar zij, zoo als soramigen willen, denzelfden invloed op den menseh uitoefent 3); dewijl de smetstof in haar wezen met de vaccine en equine overeenkomt. Waarnemingen van onmiddelijke, middelijke en opzetttelijke besmettingen van menschen met schapenpokken heb-ben tot dit resultaat geleid. Dr. Sachse 4) deelt eenige waarnemingen mede, waaruit blijkt, dat de schaapspokken bij menschen een algemeen uitslag hebben veroorzaakt, gelijk aan de menschenpokken.
|
||
|
||
') Bandb. der Veterinairkunde. 4e Aufl. Wien 1842. 21e' Bd. 2e Abth. S. 124.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
a) De beroemdc P. Camper [Dissertatio de Emolumentis et ohtima methoda insitionis variolarum etc. Groningae apud H. Crebas, 1774. — Zie ook P. Camper's Sammtliche kleinere Schriften u. s. w. übers, von J. F. M. IIerbeu. , 2laquo;raquo; St. 3™ Bd. S. 145. in de noot. Leipsig 1790), beproefde in 1770 cm door inenting mensclienpokstof op bet schaap over te brengen, doch zonder eenig gevolg. — Ook aan Vibobg mislukten deze inentingen steeds. — In 1815 werden aan de ecole de medecine te Parijs vele schapea en andere dieren met raenschen-pokstof ingeent, doch gcene enkele inenting vattc.— Chrestien , te/l/olaquo;lt;peW(er, heeft insgelijks deze stof aan schapen ingeent; de schapen kregen wel eene uitslagziekte, die met de pokken overeenkwam; doch toen deze schapen nader-hand in eene besmette kudde kwamen, verkregen alle de schapenpokken. De inentingen door den Hoogleeraar Noman met de stof der menschenpokken aan bet schaap verrigt, hadden evenmin eene voldoende uitwerking (Ncmak , Verhand. over de Koepokkeu, enz. hi. 18).
GODINE {Experiences sur la vaccine des betes ä laine etc. Paris 1803) is de eenige die zegt, door zoodanige inenting bij twee rammen pokken te hebben zien ontstaan, die volkomen op schapenpokken geleken. Deze proeven zijn door eene geneesknndige kommissie, aan wier hoofd VoisiN geplaatst was, hcrhaald, doch ook hierbij bleek, dat hct schaap gecne vatbaarbcid bezit voor de incn-scbenpokstof. — Voisim zegt, dat wannecr de twee rammen waarvan Godine spreekt, wczcnlijk de schapenpokken gebad hebben, hct duidelijk is, dat zij op bet oogenblik der inenting reeds door de sclianenpokstof waren besmct. H.
') Zimmermann, over de menschenpokken, enz. Vert, door Hf. D. Sybranbi. Alkmaar, 1846, bladz. 314 en vervolg.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) HoPElAHfl's Journal, der pract. Heilk. Bd. 13. St. I. S. 112.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
5*
|
||
|
||
|
||
68nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;SCUAPENPOKKEN.
Viborg ') iegi, dat op het eiland ßornholm de schaapspokken gelijk-tijdig heerschen, wanneer aldaar de kiuderpokken aanwezig xijn 2).
Arbsberg3) zag bij eenen 39jaren ouden, vroeger goed gevaccineerden schaapherder, in 1839 dour het omgaan en verzorgen van aan de pukken lijdende schapeu, volkomene pokken ontstaan, die duidelijke likleekenen nalieten. — In de Mediz. Zeitung 4) wordt verhaald van het dochtertje van eenen schaaplierder gt; 8 maandeu oud en voor drie maanden met goed gevolg gevaccineerd, dat aan de regter zijde des ligchaams en aan de billen in de nabijheid van den aars een uitslag kreeg, hetwelk volkomen op varioloiden geleek. — In het dorp of den omtrek waren geeue menschenpokken of varioloiden aanwezig. — Bij onderzoek bleek, dat de pokken hcerschten onder de schaapskudde
|
||
|
||
') Sammlung u. s. w. Bd. 3. S. 168.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
z) Eenige vee-artsenijkundigen geloovcn, dat de schapenpokken ontstaan door den overgang van de inensehen- of kinderpokken op de schapen. — Anderen, als Dr. Oooaroi, eersle geneesheer te Udine, beweren, dat de kinderpokken Toortkomen uit die van het schaap, terwijl eindelijk nog anderen willen, dat zij kunnen ontstaan door de koepokken, zoo wel als door de mok van het paard. — Cn. F. Hedsingeh [Recherches de pathologie compare'e. Cosset 1844, 2e cah. Tiosographie comp.) zegt, dat de pokken bij geene dier-soort oorspronkelijk zijn, maar altijd door besmctting der kinderpokken ontstaan; —ecue bewering, die evenwel weinig verdediging zal vinden.
De proevcn door den Hoogl. Koauraquo; genomen , om de smetstof der kinderpokken op bet rund over te brengen, waren steeds zondcr voldoend gevolg. {Algem. Konst- en Letterbode voor 1828. 1laquo; dl. bl. 181. Zie ook Eonst- en Letlerhode 1831. le dl. bl. 388. 2c dl. bl. 2. — Woman, Verhandel. over de Koepokken, cm. bl. 21J.—Ook de proeven door het genootschap ter bevordering der genees-en heelkunde te Amsterdam genomen, hadden geen gunstig gevolg. (Vergeh over dit onderwerp: Proeven en waarnemingen over de inenting der koepokken [cowpox) [vaccine) enz., bijeengebragt door R. DlBBETZ en C. G. 0laquo;TIJD. 'sHage 1800. bl. 23 en Zimmermam, t. a. p. bl. 245.— Ook de proeven op de wijze van Sdndebiand ,quot; genomen aan de Vee-artsenijschool te Berlijn, in 1833 door Bremer , Hecker en Hertwic hadden geen gewenschten uitslag. — (Zie Künsten Letterbode 1834. le dl. bl. 293 medegedeeld door Dr. Ndmah. — Allgem. mediz. Zeitg. 1833. Nraquo;. 35). — In Sept. 1833 werden gelijke proeven, doch met hetzelfde ongunstige gevolg, genomen aan de vee-artsenijschooi te Alfort. [Archives Generates de me'decine, Paris 1833. II. serle, p. 296). —• GASSNER in 1807, Paail in 1825, Marcheui in 1824, Sonderiano in 1829, Teeue in 1836, Billing in 1837, Ceelt in 1839 en anderen, willen deze inenting evenwel met een goed gevolg gedaan hebben, en daardoor vaccine hebben voortgebragt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
*) Mediz. Zeitung. 1840. Ndeg;. I. II. 2. — Allgem. Repert. 1841. January. S. 107. — Zimmermann, t. a. p. bladz. 314.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
raquo;) 1839. — N*. 24. VS.—Allgem. Äe/raquo;crt. 1840. April. S. 115.— Zimmermann , t. a. p. bladz. 315.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; II.
|
||
|
||
|
||
SCHAPENPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 69
van den vader, en dat hij juist om dien tijd het kind dikwijls op den arm had gedragen, alsraede dat het destijds aan de geslachts-deelen en aan den aars woud was.
Sacco •) in 1804 Directeur van de koepok inenting in Italie zijnde, stelde insgelijks vele dezer proefinentingen in het werk. Hij entte twee kinderen in met koepokstof, en twee andere met de stof uit schapen-pokken; de pokken , die zieh bij de laatsten ontwikkelden, waren kleiner dan bij die met koepokstof ingeentej behalve dit waren zij volkomen aan elkander gelijk. Sacco zegt, dat Dr. Mabro-Ldigi te Cat-tolioa, met de stof uit de pokken van de . met schapenpokstof inge-ente kinderen, vele andere kinderen in de stad Pessaro heeft ingeent. Drie maanden daarna heersohte er in die stad eene pok-epidemie, en zouden al de met schapenpokstof ingeente kinderen daardnor niet ziju aangedaan, hoewel er geene voorzorgen werden genomen om ze voor besmetting te behoeden. — Later entte Sacco nog vier kinderen met schapenpokstof in, zonder eenig gevolg.
Sacco was de eerste, die vaccine op schapen overbragt. Hij verkreeg hierdoor een uitslag, dat volkomen op vaccine geleek, en de schapen legen de schapenpokken beveiligde 2). Hij nara waar, dat de stof uit
|
||
|
||
#9632;) Mediz. Chirurg. Zeitg. 1813. 2quot; Bd. S. 170.
*) Aubert, Tessier en Vaiois waren de eersten die de schapen met vaccine inentten, met het doel om deze daardoor voor de schapenpokken te heschutten. Men heeft over het al of niet voorhehocdend vermögen der vaccine in dit opzigt veel getwist. Sacco, Magnani, Lagni, Eggers, Nordmann, Rammsier , Verrier, Husson , Godine, Lienahd en anderen zijn van hot eerste gevoelen. Jadeiot en anderen willen zelfs de vaccinatie in dit opzigt vöor de inenting met schapen -pokstof hebben voorgetrokken. Pessina. Gieskeb , Waldinger, Liebbald, Gas-parin, Gohier, Berrier en later zelfs Husson, Heikti , Voisin rn anderen daarentegen, geloven niet aan dit beveiligend vermögen der vaccine; vooral de in het groot genomen proeven van den laatstgenoemden schrijver, hebben dit beveiligend vermögen der vaccine niet bevestigd. — Hij gaf daarover een afzon-derlijk werkje uit: Rapport d1 experiences sur la vaccination des betes ä laine et sur le claveau. Paris 1806. — De Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in het Groot llertogdom Luxemburg, was insgelijks van gevoelen, dat de vaccinatie het sehaap niet voor de pokken beschut [Zie Alg. Konst- en Letterb. voor 1829, 1laquo; deel, bladz. 239). — In de yaderlandsche Letteroefeningen vöör 1804, 2laquo; stuk, bladz. 122—123, vindt men een uit het Fransch vertaald opstel waarin door Fiasdres d'Espinay en Cbagot betoogd wordt, dat de inenting der kocpokken een voorbehoedmiddcl tegen de pokken der schapen is.
In het werkje: Verzameling van Brieven en, Waarnemingen betreffende de vaccine of koepokken. Haarl. 1802, vindt men, bladz. 110—113, waarnemingen van Suvr, over het waarschijnlijke nut van de vaccine-inenling ter voorbchoeding der schapenpokken. — (Zie ook, bladz, 150—152, berigt betrek-kclijk de kunstbewerking der vaccine op schapen, gedaan door Tessier, Aubert,
|
||
|
||
.
|
||
|
||
^H
|
|||
|
|||
70
|
SCniPENPOKKEN.
|
||
|
|||
de op deze vvijie ontstane pokken bij het schaap, bij den mensch hetzelfde beveiligend vermögen uitoefent als de vaccine. — Fdhkb *) zegt, dat de vaccine, door het ligchaam van het schaap gegaan zijnde, niets van hare oorspronkelijke kracht voor den mensch verliest, en de inenting van de stof van gevaccineerde schapen op den mensch gelukt ligter, dan op het schaap zelf.
De proeven van Sacco zijn naderhand door Steisbeck 2) met even
|
|||
|
|||
Vaiois en Baizac. — Alsmede bladz., 180—181, berigt omtrent de nadere proeven door de 4 genoemde genecskundigen genomen.)
De Heelmeester D. H. valaquo; der Meer (A. Ndmam, Proeven en Waarnemingen omtrent de inenting der pokken aan schapen, enz. 's Huge 1825, bladz. 18) cntte drie schapen, tot twee malen toe, met menschen-koepokstof in, zonder dat deze vatte. — Later (Ibid, bladz. 37 en 38) entte hij nog zeven schapen met vaccine in met even weinig gevolg. — Dr. Medenbach be Root, entte zes schapen met vaccine in, die bij allen vatten ; doch twee daarvan kregen naderhand de natuurlijkc pokken. [Ibid, bladz. GO). — Drie schapen, door Dr. Eiiehbeek met koepokstof ingeent, kregen elk slcchts een of twee pokken, doch bleven evenwel voor de natuurlijkc sehapenpokken bevrijd. — Hij is van gevoelen, dat de koepok even beveiligend bij het schaap werkt als de schapenpok zelf. [Ibid, bladz. 84). — Dr. Ramaer's proeven met de vaccine op onderschei-dene schapen genomen, hadden een zeer gunstig gevolg. [Ibid, bladz. 88). — Van de zcven of acht inentingen met vaccine stof, uit de pokken aan de uijers van koeijen, zag de Hoogl. iVcMAN [Ibid, bladz. 120) slechts twee maal kleine pokken ontstaan; of deze het schaap voor de natuurlijkc pokken beveiligden, kon niet worden uitgemaakt omdat er geene schaapspokken in de provincie aanwezig waren. Bladz. 116 en vervolg. vindt men nog de proeven door GOBIKE, GOEIER, enz. in dit opzigt genomen, vermeid.
De resultaten van deze vaccinatte proeven op schapen, zijn door HtraiREL e'Ariiotai, voor zoo verre die toenmaals ter zijner kennisse zijn gekomen, in een afzonderlijk werkje get.: Traite de la clavelee, de la vaccination et de la clavelisation des betes ä laine. Paris 1822. 8deg;. tot op dat jaar , op de vol-gende wijze bij elkander gevoegd: van de 1523 gevaccineerde schapen kregen 1341 inentings pustula; van deze met goed gevolg gevaccineeiden, werden 429 aan tegenproeven onderworpen, deels door inenting der sehapenpokken of lang-durig verblijf met aan de pokken lijdende schapen. Hier van kregen 308 stuks de sehapenpokken; zoodat bij 121 stuks van de 429 de vaccine beveiligend had gewerkt. 912 stuks werden niet aan de tegenproef onderworpen.— Hoewel nu de vaccinatie niet altijd tegen de sehapenpokken beveiligt, blijft zij evenwel, wannecr de schapen vroeger de pokken hebben gehad, of met gevolg zijn ingeent, geheel vruchteloos. Bij 2jarige schapen gelukt de vaccinatie nog het best, doch in het algemeen evenwel moeijelijker dan bij den mensch. H.
J) Handbuch der Spec. Pathol. u. Therapie der Grosz. nützh. Haussaiigethiere, Leipzig 1841. 2'quot; Bd. Iraquo; Abth. S. 183.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
raquo;) Casper's Wochenschrift f. d. ges. Heilk. 1839. Nraquo;. 21 en 22. — Allgem. Repert. 1840. Jan. S. 61. — Hering, Rejxrtorium u. s. w. le Jahrg. 1840. S. 90.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
|||
|
|||
|
||
SCHAPENPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;71
goed gevulg herhaald. Hij entte de schapen daarenboven ouk nog met mok-stof [equine) in, die verkregen was van een met vaccine ingeent paard; ook hier ontwikkeldeu zieh pokken, die er als genuine sclia penpukken uitzagen. — Ook Sxeisbeck. nain, met de op zoodanige wijze ontstane vaccine-stof bij schapen, proeven op den mensch, die volkomen gelukten, en bij dezen de vaccine pokken voortbragt. — De identi teil tasschen vaccÄne, equine en ovine is dus als bewezen te beschou-wen. Van daar dan ook, dat er zieh reeds ijverige voorstanders hebben opgedaan om de schapenpokstof tot het doen van inentingen ter voorbehoeding van de menschenpokken te bezigen. Dr. Ivanovics , te Prest, is als de voomaamste daar van te beschouwen ,). —Dr. Sybranui j) beweert, en zoo wij gelooven te regt, dat door Zmuerju.nn wel is aan-getoond, dat de menschen- en schapenpokken analoge ziekten zijn, maar niet, dat de identi teil dezer beide ziekten buiten elken twijfel is verhevei). — De schapenpokken komen bijna jaarlijks bier of daar voor, zonder dat er vele voorbeelden van overdraging dezer ziekte op den mensch worden waargenomen. — Zij deelen zieh dus niet ge-makkelijk aan den mensch mede, en schijnen er bijzondere om-standigheden aanwezig te moeten zijn, die dezen overgang bijzonder begünstigen, zal er eene overdraging plaats hebben. De Hoogleeraar Nbman 3) zegt dienaangaandc: laquo; De proeven, om , door de inenting der stof van de schapenpokken aan den mensch, derzelver gelijkaardigheid met die der kinderpokken te bewijzen, en zelfs ten einde aan te too-nen, dat deze uit de pokken der schapen zouden zijn voortgekomen, staan, voor zoo verre dezelve eenig werkzaam gevolg mogten gehad hebben, tegen een te groot aantal van proeven, die geheel ontken-nende uitkomsten hebben opgeleverd, over, dan dat wij aan de stellige gevolgtrekking, daaruit ten opzigle der bedoelde overeenkomst en van dezen oorsprong afgeleid, ons zegel zouden mögen hechten.raquo;)
|
||
|
||
HEEBSGHEND MONDZEER.
|
||
|
||
Wel is reeds meermalen waargenomen, dat hetheerschendmondzeer van het Rundvee en het Schaap op den mensch werd overgedragen, doch de wijze van mededeeling die Dr. Nozeiun 4) verhaalt, is, voor
raquo;) Zimmermann, t. a. p. bladz. 321. — Hufeland's Journal der pract. Usilk. 1838. Juli V. 2. — Allgem. Repert. Januar, 1839. S. 90. — Levin , t. a. p. bl. 160. H. *) Zimmermann , t. a. p. bl. 322 in de noot.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
•) Verhandeling over de koepokken em. Utrecht 1831, bl. 17 in de noot. H. raquo;) Journ. de la societe' de me'dec. prat, de Montpellier. Junij 1842. p. 81.
|
||
|
||
mi
|
|||
|
|||
12
|
UEERSCHEND MONDZ.EER.
|
||
|
|||
zoo verre ik weet, tot heden eenig in hare soort. Eene vrouw van 29 jaren oud, die van gezonde ouders a Is tain de, in haar 25s1' jaar huwde eu steeds eene goede gezondheid genout, werd in de 4 cerste.Jaren van haar huwelijk 4 malen zwanger, en baarde twee voldragen en twee niet voldragen kinderen, zonder aan febris puer-peralis geleden te hebben. — Het laatste kind, dat voldragen eu oogeuschijnlijk gezonJ was, werd door haar zelve gezoogd, dochstierf plotseling aan het einde van den 5im dag. — De vrouw weigerde hardnekkig, iets ter verdrijving van het zog te gebruiken, maar gaf de voorkeur, bij gebreke van eenen jongen hond, aan een jong lam ter outlasting barer van melk overvloedig voorziene borsten. — Er verliepen 15 dagen, zonder dat zieh het geringste gebrek aan hare borsten vertoond had; ook had het lam gedurende dezen tijd met ge-mak eene ruime hoeveelheid gezogen, doch sedert 8 of 10 dagen was het ziek. — In zijne mondholte had zieh namelijk eene oppervlakkige ontsteking met licht blaauvve roodheid, ligte opzwelling en verslrooid liggende, op vloosteken gelijkende, vlekken, begonnen te vormen. Spoe-dig daaiop versehenen in het midden dezer vlekken onderscheidene gierslkorrelvormige knobbeltjes, die in het begin licht blaauwachtig rood, daarna vuil wit werden en waarvan zieh eenigen merkelijk vergrootten. — Het grootste getal dezer knobbeltjes verdween van zelf in weinige dagen, doch anderen, vooral die uitwendig aan de lippen, en wel bijzonder aan de onderlip, hieven langer aanwezig, namen eene fungeuze gesteldheid aan, en bloedden bij de rainste aanraking.— Intusschen groeiden alien meer en meer in de hoogte, en verbreedde zieh haar bovenste einde, op de wijze der paddestoelen, tot eene wrat-tige, oneffene oppervlakte, die op eenen bijzonderen steel vast zat. — Schaapherders, laquo;lagters, enz., door hun beroep met de liekten der dieren bekend, verklaarden het gebrek voor laquo;boukichou,raquo; zijnde de uitdrukking, waarvan men zieh in de zamenleving gewoonlijk bedient voor Lippenkrankheit. Het zuigen van het lam duurde in het geheel niet meer dan eene maand, en na verloop van dien tijd was men genoodzaakt, het lam te spenen, dewijl het wegens zijn ruondzeer slechls uiterst moeijelijk de tepel kon aanvatten en de melk uit-zuigen, en ook de vrouw pijnen in de borst gevoelde. — Omstreeks den 15del1 dag namelijk van het zuigen des lams, bemerkte de vrouw voor het eerst in den oratrek van elken tepel, vooral van de linker borst, eene ongewone roodheid, waarop spoedig eene brandende hitte volgde, die vooral gedurende het zuigen in hevigheid toenam. — Weinige dagen daarna vormde zieh bijna onmiddelijk onder den linker tepel eenige licht blaauwachtig roode vlekken, in wier midden zieh spoedig zeven knobbeltjes verhieven, die wratachtig en van de grootte van een speldeknop, zieh spoedig in de hoogte en breedte uitbreid-den, een fungeus karakter aannamen, op eenen duidelijken steel zalen,
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
HEERSCHEND MONDZEER.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 73
en in hut kort al de kenmerken van de daarmede OTcreenkomeude fungeuze uitwassen in den inond van het lam aannamcn. — Alle aan-gewende middelen, bijtmiddelen, ligaturen enz., waren vruchtcloos, en eindelijk moest tot de exstirpatie met het mes van die aan de linker borst worden overgegaan, waarop radicale genezing volgde; terwijl die op de regter borst door de eerst genoemde middelen verdwcnen. — Nozera.raquo; maakt geene zwarigheid, de ziekte van het lam voor het heer-schend mondzeer (muguet) te houden, dat zieh door aanraking op de borst van de vrouw heeft overgedragen.
(Levisney ') beschrijft het mond- en klaauwzeer zoo als hij dat in 1839—1840 heeft waargenomen. — De besmetting was in eenige ge-vallen duidelijk aanwijsbaar, in andere moest zij worden ontkend. — Eene soortgelijke ziekte heerschte onder de schapen, de varkens en zelfs onder de gelten. — Hij berigt, dat zeer dikwijls de lieden, die de beesten melkten, wauneer zij wonden aan de banden hadden, door de koeijen werden besmet en op dezelve soortgelijke blaren bekwamen, als de koeijen aan de uijers hadden. — Hij wil evenwel, dat dit slechts bij niet gevaccineerd geweest zijnde personen het geval was; die, welke gevaccineerd waren, bekwamen slechts eenige roodheid en jeuken op de banden, doch geene blaren. Hij zegt, dat deze blareu dezelfde tijdperken als de koepokken doorliepen; waarom hij dan ook vraagt: Of tusschen beide de ziekten geene analogic bestaat 2)? — De melk der koeijen nam in boeveelheid zeer af, doch bevatte meer boter dan anders. — De melk zoowel als de boter, bezat geene nadeelige eigenschappen voor den mensch.)
|
||
|
||
SCHÜRFT.
|
||
|
||
De gevallen van overdraging van de scabies der dieren op den mensch zijn in den laalsten tijd zeldzamer waargenomen, hetzij dan dat deze besmetting niet behoorlijk gewaardeerd, of ook wel geheel over het hoofd wordt gezien. Dr. Second 3) maakt de waarneming be-kend van 4 Soldaten, die inet het verbinden en verzorgen van schurftige paarden belast waren, en door de schürft werden aaugedaan, zouder
|
||
|
||
') Recueil de me'd. ve't. 1842. Juli.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
2) Hering, Repert. Zlaquo;' Jahrg. S. 336, zegt, dat cenige koeijen welligt te gelijker tijd aan de koepokken hebben geladen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
') Recueil des memoir es de me'decine, de Chirurgie et de phamtacie milit. 1841. 51. — Oesterr. mediz. Wochensehr. 1842. S. 849-
|
||
|
||
i
|
||
|
|||
74
|
SCHÜRFT.
|
||
|
|||
daarvan vroeger een spoor te hebben gehad. — Segond inecnt, dal inen hier het ontstaau der ziekte alleen aan de overdraging van den acarus scabiei van het paard op den mensch kan toeschrijven. — Daartegen wil ik hier slechts kortelijk aanvoeren, dat, volgens de tothierloege-maakte waarnemingen, schurftmijten van dieren, op de nienschelijke huid overgeplant, niet blijven, en dat vooral Hertwig bij zijne proeven met de overdraging van schurftmijten van het panrd op den mensch, geene schürft kon voortbrengen. — Ook mislukten, voor zuo verre raij bekend is, alle tot im toe gedane nasporingeu om de schürftmijt bij aan de scabies lijdende menschen, die deze ziekte door den omgang met schurftige dieren verkregen hadden, te viuden ,).
(De volgende gevallen zijn waargenomen door den Heer H. P. Le-clercq, Med. et Chir. Doct. Stads Geneesheer te Amersfoort.
Bij een meisje van 20 jaren, in eenen zeer fatsoenlijken kring levende, werd den 12''quot;1 Mei 1847 mijne geneeskundige hulp gevorderd. Zij was van een sanguinisch temperament en goed ontwikkeld, bare oogen waren blaauw, de huid zeer fijn en blank. l)e menstrua had zij pas en steeds geregeld gehad. De volgende ziekte teekenen nam ik waar: geelachtig belegde tong, bitteren smaak, tegenzin in voedsel, zelfs misselijkheid, hoofdpijn, trek in zuren drank, in twee dagen geen stoelgang, geene koorts; uitslag op de beenen en armen, bestaande in kleine puistjes met roodachlige randen, waarvan sommigen vocht bevatteden, anderen verdroogd, korstig oi opengekrabt wären. Vooral wanneer zij zieh in het bed bevond, hevige jeukte; daarbij nog een klein oppervlakkig ulcus op het regier been. Het was raij, op grond van deze verschijnselen, niel twijfelachlig, dat bier scabies bestond, gepaard met sordes gastricae biliosae. Daar het meisje, gelijk gezegd is, tot den fatsoenlijken stand behoorde, maakle ik haar met den naam van hare huidziekle niet bekend j bij ondervinding wetende, dat het noemen van deze, zoo zeer verfoeide ziekte, soms aan den geneesheer zeer ten kwade geduid wordt; deze kieschheid evenwel beletle mij, behoorlijk onderzoek te doen naar de oorzaak der besinelting,
|
|||
|
|||
raquo;) BlETT [Dictionnaire abrege des sciences me'dicales. — Journ. ve'te'r. et agr. de Belg. T. I. 1842. p. 329.) zag in de maand Januarij 1827, ondcrscheideue bedienden van Let museum van Natuurlijke Historie, die de schürft hadden gekregen van kameelen, die hij hunne aankomst uit Afrika daardoor zeer slcrk waren aanjjedaan. -— Tien derzclvc werden in het Ilospitaal St. Louis opgenoraen; bij velcn dezer lijders was de crnptie zoo hevijj, dat er Symptomen van maaij-darmontsteking ontstonden en bij twee zeer Sterke personen cene algemeene inliltratie. — Een der aides bij de anatomie van het mureum meende bespeurd te hebben, dat de mijt van deze sebiirft bij die mensrlien tot eene andere soort behoorde dan de gewone acarus van den mensch, maar BlEII kon, door het naauwkeurigste onderzock, gedurende onderscheidene dagen voortgezet, dit niet bevestigen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
|||
|
|||
|
||
SCHÜRFT.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 75
zoodat ccrst later eene toevallige omstandigheid inij daaromtrent de geweuschte inlichting mögt geven. Een eraetienm uit tart. emet. gr. iv, aq. destill, uno. iv, syr. allh. dr. iii. deed per es et anum goede werking. Daarna gebruikte de patiente acid, sulph. dr. i., muc. g. arab., syr. simpl. Tan elk unc. i., aq. coram. une. v. m. d. waaroa de gastrische verschijn-selen geheel en al ophielden. Tot genezing van de scabies schreef ik im voor: Flor, sulph. unc. i. Nilr. potass, dr. i. Pulv. rad. Helleb. alb. dr. i. Sapon. virid. unc. i. Axung. porci unc. ii. m. f. ung. S. Bij het naar bed gaan de armen en beenen, en vooral de gewrichlen er inede te smereii; 's morgens in een warm bad met zeep af le wassschen. Tot inwendig gebruik Flor sulph., Supertartr. potass, aa. unc; Sub-carb. magn. dr. i. Pulv. rad. Ähei dr. f in. f. pulvis. S. 4raaal daags een eijerlepeltje. Deze geneesmiddelen gaven eene der huisgenooten , de dienstmeid namelijk, het vermoeden dat dit uitslag de schürft zoude zijn; zij had zelve voor eenigeu tijd in geringen graad aan deze ziekle geleden, doch dezelve bij het eerste ontstaan, door middel van het uit- en inwendige gebruik van zwavel, spuedig verdreven. Lit uitslag was blijkbaar ontstaan door besmetting van eene kat, die sterk door de schürft was aangedaan en die zij daarom had doen verdrinken. — Ook mijne patiente had deze schurftige kat dikwijls op de schoot gehad en gestreeld, en zij herinnerde zieh dan ook, het uitslag tijdens het leven van de kat het eerst aan de armen gekregen te hebben; geen vermoeden op besmetting door de kat hebbende had zij dezelve aan laquo;galligheidraquo; toegeschreven. Onder het gebruik van de voorgeschreveu geneesmiddelen, genas de scabies in weinige dagen.
De scabies bij den bond schijnt niet zoo gemakkehjk op menschen over te gaan, hoewel daarvan onderscheidene voorbeeiden bestaan; daarvoor pleit misschien het volgende: Eene jonge dame had een bijzonder klein hondje tot het ras der spensers behoorende, het was grijs van ouderdora en had in eenen hoogen graad de schürft op den mg. Dit beest was met regt een schoothondje, en sliep zelfs in het bed van zijne meesteresse; eigenhändig was zij gewoon hem te wasschen en te reinigen, en nogthans bleef zij bevrijd van de ziekte van baren lieveling.)
|
||
|
||
YIEGHTEJX.
|
||
|
||
Van den overgang van den vlechten der dieren op den mensch kon ik, in de ten mijnen dienste zijnde litteratuur slechts eene enkele waarneming vinden, die echter zoo veel te belangrijker is, daar hier
|
||
|
||
|
|||
76
|
VLECHTEN.
|
||
|
|||
eene overdraging van de vlechten van een dier op den mensch en van dezen wederom op eeu ander mensch, duidelijk is. Dassii geeft hierover het volgende berigl: ') Een slechts kortelings in deu stal gebragt kalf, dal vooral aan den hals en aan den rug met een vlechl-uitslag, onder den vonn van herpes cincinnatus was aangedaan, slak niet alleen het in den stal uaast heUelve staande vee, maar ook een 1 Ijarigen jongen aan, aan wien de verzorging van het kalf was opge-dragen. — Bij den laatsten versehenen aan alle deelen des ligohaams herpetische uitbottingen, onder den vorra van herpes furfuraceus-cir-cinnatus, of van eczema, waartegen de door de landlieden gewoonlijk gebruikte iniddelen niet hielpen, en waarom de zieke zieh tot D.vssrr wendde; echter bepaalde de besmetting zieh niet tot dezen jongen alleen, maar bijna al de leden van zijne talrijke familie werden daar-door bevallen. — De Vader en twee Broeders, ja ten laatste een zeer jong kind, dat bij zijn vader in bed sliep, en niet aan de oorzaken van besmetting door het kalf was blootgesteld geweest, werden door deze ziekte aangedaan. — Dassit vindt geene zwarigheid aan te nemen, dat hier de ziekte van den vader op het kind is overgedragen.
|
|||
|
|||
') Bullet, general de thempeutique. Sept. 1842. p. 211. — {Mediz. Corresp. blatt. de WUrtemh. Arzl. Vereins. 184{). N0. 33. — Alltjem. med. central Zeitij. 10 Febr. 1847).
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
ONTSTAAN TEN 6EV0LGE
|
|||||||||||
|
|||||||||||
BESMETTIM DOOR ZIEKTEN VAN DIEREN.
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
VRIJ BEWERKT MAAR HET HOOGDUITSCH
VAN
B. RITTER,
#9632;ED. noCT. TE EOTTEDBUBG AAH DBH HBCSAB, XU HET EONlIflBItK WÜRTEMEEHG,
Egt; MET AANTEEEENIKGEN, ebb. VEMEERDEBD
|
|
|||||||||
DOOE
|
|
||||||||||
F. C. HEKMEUrEraquo;,
|
|||||||||||
|
|||||||||||
VEE-ABTS DEB FERSTE KLASSE, PAAKDEH-ABTS BIJ DE EOH. IILIT. AKADEHIlf ^E VBEDA. j^^nKIi^i7?^!-.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; \ \ \
|
|||||||||||
|
|||||||||||
MET EENE BUDRAGE
|
|
|
|
||||||||
|
|||||||||||
|
|
Of
|
|||||||||
|
|||||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|||||||||||
A. G. JOFFRO
BOEn-ABTS VAJI HKT lEGEU
|
|
||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
yamp;ffs*
|
.in Win! 'mwm
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
tl
|
|
||||
|
|||||
\
|
|||||
|
|||||
!raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
raquo;4
|
||||
|
|||||
|
||
Kos
|
||
|
||
DE
|
||
|
||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH
DIB ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
BES9IETTM DOOR ZIERTEN VAN DIEREN. III.
|
||
|
||
T
|
||
|
||
fk
|
||
|
||
i
|
||
|
||
^
|
||
laquo;1
|
||
|
||
DE
|
||
|
||
ZIEKTEN VAX DEN MENSCH,
|
||
|
||
DIE
|
||
|
||
ONTSTAAN TEN GEVOLGE
|
||
|
||
milTOM MM WWM OT MMM*
|
||
|
||
VRIJ BEWERK.T NAAR HET HOOGDUITSCH
|
||
|
||
B. RITTER,
HED. DOCT. TE BOTTEtIBüRG AAH DEH nECKAB, IS HET EOIUMKRIJK WUBTItSBEBG,
ES MET AAlNTEEKEfilNGEJi, sm. VEKJIEEUDERD DOOR
F.nbsp; nbsp;C. IIERMELIfCR,
VEE-ABTS DES EEBSTE KL1SSR , PAABDES-AHTS B1J DE KOMNKLIJhE. ^lILir. AKADEMIE TE RRIIM.
MET EENE BIJDRA6E
VAlaquo;
G.nbsp; F. D. C. A. C. JOFFROIJ,
RISKS VF.E-MITS, GEI'EKSUgt;SEEIIIgt; l'AAIiDEH-ÄRT.S VAS raquo;El I.RUKH , TK H4ARI.Eraquo;.
|
||
|
||
y Stirs''#9632;gt;'
|
||
|
||
9|iÜIsect;ilt;s
|
||
|
||
|
||
|
||
^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AMERSFOORT,
W. J. VAN BOMMEL VAN VLOTEN. 1850.
|
||
|
||
^
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
YOORBERIGT.
|
||
|
||
Onvoorziene, grootendeels niet van my afhankelijke omstandig-heden, hebben de uitgave van dit stukje , waarvan het eerste vel reeds 2* jaren geleden was afgedrukt, vertraagd. — Van daar dot ik aan mijne belofle, om het binnen vier weken na het tweeds stukje te laten volgen, niet heb kunnen voldoen.
Ik heb in de wijzc van bewerking helzelfde plan gevolgd, als bij de vorige stukjes; door onderscheidene bijvoegsels is het evenwel in omvang merkelijk toegenomen, waarvan eene vergelijking met het oorspronkelijke de overtuiging kan geven. Ik hoop, dal het daardoor aan belangrijkheid möge gewonnen hebben. Het hier vermelde omlrent de koepokken , het heerschend mond- en klaauwzeer en den melk-korst heb ik geheel toegevoegd.
Hoewel ik het bij nader inzigt met den Hoogleeraar Donders *) eens ben, dat namelijk het plan van bewerking gelukkiger gekozen had kunnen zijn, kan ik dit thans niet meer ver ander en.
Ook reken ik mij niet in staat tot het schrijven van eene Ver-gelijkende Ziektekunde, — eene wetenschap, waarvan, voor zoo verre mij bekend is, nog slechts fragmenten bestaan; iets, hoe gering dan ook, tot opbouwing van die wetenschap bij te dragen, was mijn doel; van daar dan ook, dat ik in mijne bijgevoegde noten in de twee eerste stukjes , zoo wel als in dit dcrde , ler opheldering der zaak , van latere schrijvers, dan waarover het werk van Ritter loopt, heb gebruik gemaakt. En wanrom niet ? waarom ben ik daarin ongelrouw gebleven aan mijn oorspronkelijk plan , zoo als de Hoogleeraar Donders zegt? Heb ik dan ergens beweerd dit niet te zullen doen? en zijn daardoor de stukjes minder belangrijk geworden^ — Overigens is het mij zeer aangenaam uit den mond
|
||
|
||
laquo;) SedrrltuitUek Lancet, 2e Series, 4raquo; Jaarg. October 1848, Blildz. 249 en
|
||
|
||
|
||||
VI
|
VOORBERIGT.
|
|||
|
||||
van eenen Bonders ie mögen hooren de woorden: laquo;.Afgezien van deze beide aanmerkingen, die tot het plan zelf, meer dan tot de uitvoering, betrekking hebben, kan ik niet anders dan de loffelijkste geluigenissen van het Werk afleggen. Nergens zal men eene juistere kennis en zoo volledige verzameling aantreffen omtrent alles wat van de ziekten van den mensch, ten gevolge van besmetling van dieren, bekend is. Belangrijk zijn in dit opzigt reeds de mededee-lingen van Ritter , en veel zijn wij daarenboven aan den ijver van Hekmeijer verschuldigdraquo; enz., dewijl daaruit schijnt te blij-ken, dat ik met de uitgave dezer stukjes mijn, hiervoor vermeld, doel heb bereikt i).
Ik meen, dat met nog iin stukje van iets grooteren omvang dan dit het onderwerp, waarover dit werkje handelt, tot op het jaar 1850 kan gebragl worden. Ik houd mij reeds met de bewerking daarvan onledig, en hoop het spoedig lev perse te kunnen leggen.
|
||||
|
||||
BREDA,
|
F. C. UEHMEIJER.
|
|||
13. April 1850.
|
||||
|
||||
gt;) Eene zinsnede van den Hoojleeraar Donders als noot onder Bladz. 253 van 3iet aangehaalde Tijdschn/t gcplaalst is mij hooj;st oiiaangenaam, en hoe lang het ook gdeden is (Ocluber 1848), dat die gesteld is, reken ik mij verpligt daarop hier lerug te körnen. Zij is deze: laquo; Eerst onlangs is ons het tweede Stukje geworden , en , zoo ik meen, ook niet veel vroeger nitgegeven. Het tilelblad draagt evenwel bet jaarlal 1847, en de zoogenaamde voorrede (een beriplje) van Hekmeijer, waarin gezegd wordt, dat het derde Stukje waar-schijnlijk binnen 4 weken volgen zal, is gedaleerd 25. Julij 1847.raquo;— Ik wect riet dat ik ooit iemand reden gegeven heb, om aan mijne woorden te twijfelen. Men kan zieh echter cenigzins overtuigen van de juistheid dezer dagleekening: Te Vtncht bij Kemink wordt uitgegevcn bet Algemeen Lelterlierend Maand-
schrift; __ in Nquot;. 12 van den Zl^quot; Jaarg. 1847, Bladz. 939 en verv. wordt
dat stukje reeds aangekondigd en beoordceld door den Hoogleeraar P. J. J. BE FreMERU. — Hoe dus de Hoogleeraar Doinders aan die meening komt, of wie Z.U.G. dat beeft medegedeeld, begrijp of weet ik niet.
|
||||
|
||||
: 11
|
||||
|
||||
i
. m
|
||||
|
|||
\
|
|||
|
|||
Bladz.
VoORllERlGT.
Inleidisg....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;*
ewade droes en worm................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;2
kwade droes........' • • *.......nbsp; nbsp; nbsp;1^
Worm . . . '..................nbsp; nbsp; nbsp;29
hokdsdolueid...................nbsp; nbsp; nbsp;quot;
Anthrax-ziekte..................nbsp; nbsp; nbsp;raquo;1
KoEFOKKEN....................nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'quot;
Heerscuend mokd- en klaadwzeek.............nbsp; nbsp; nbsp;93
Sr.lllRFT.....................nbsp; nbsp; nbsp;95
Melkkorst . .................nbsp; nbsp; nbsp;96
|
I
|
||
; if'
|
|||
|
|||
|
||
A
|
||
|
||
|
||
DE
|
||
|
||
ZIERTEN VAN DEN MENSCH
|
||
|
||
DIE ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN
|
||
|
||
BESMETTIIVG DOOR Z1EKTEN VAN DIEREiM.
|
||
|
||
Uoe naauw de geneeskunde van den mensch met de vee-artsenijkunde verwant is, hebben wederom onderscheidene waarnerningen gedurende den loop -van het jaar 1843 in het oog vallend bewezen, naardien de tot hiertoe gemaakte waarnerningen van op den mensch overge-dragen dier-ziekten, door nieuwe gevallen bevestigd werden. — Hierbij komt nog het opmerkelijk gelijktijdig ziek worden van menschen en dieren. — Dr. Kuaift ') te fFeenen, nam namelijk waar. dat op den tijd toen eene typheuze koorts (in de buurtschap Hennersdorf in het jaar 1842) heerschle, (welke met inbegrip van eenige ziehen in het nabij gelegene Leopoldsdorf, 20 Individuen beviel) tegelijk in onderscheidene huizen waarin geene typhus aanwezig was, in den tijd van 3—4 weken ongeveer 100 stuks ganzen, eenden en hoenders ziek werden, en na eene körte ongesteldheid van hoogstens drie dagen te gronde gingen. (De bepaalde oorzaken dezer ziekte waren niet te vinden.) Dit zieh worden en sterven van de genoeinde huisdieren hield gelijktijdig met de epidemic op; — een duidelijk bewijs,, dat de ziekten van den mensch en die der dieren door dezelfde oorzaken ontstaan, en de waarneming en behandeling van de eene en der andere zieh over het geheel niet lalen afscheiden, zonder de bepalingen der natuur te verdringen; dat is, met andere woorden: eene vergelijkende nosologie is in de natuur der zaak gegrondj en de tijd zal welligt spoedig ge-komen zijn waarin deze onorastootelijke waarheid ingezien en door
|
||
|
||
') Oesterr. med. fFochenschr. 1843. Nraquo;. 4. (ScnMIDl's Jahrb. Bd. 40. 2 Hft. 1843. S. 193).
111.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1
|
||
|
||
|
||
2nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KW ADE DROES EN WORM.
de beoefening dezer nieuwe doctrine, eene door den tijd gevorderde noodwendige behoefte zal worden vervuld.
In den loop van het jaar 1843 zijn gevallen van overdraging van de dieren op den mensch waargencmen van den kwaden droes, den worm, de hondsdolheid, de koepokken, de anthrax ziekte en de schürft.
|
||
|
||
KWADE DROES EN WORM.
|
||
|
||
A. TiRDiEu ') gaf eene monographie uit over den kwaden droes en den worm van den mensch en de dieren, die als eene aanwinst mag beschouwd worden, in zoo verre daarin eene rijke litteratuur, voorna-melijk van de Fransche, over dit onderwerp gevonden wordt, waarbij wij tot onzen spijt de opmerking moeten maken, dat de Duitsche litteratuur geheel is over bet hoofd gezien. In eene voorafgaande alge-meene beschouwing werpt hij de vraag op: laquo; Of de kwade droes en de worm in hat algemeen, en deze ziekten van den mensch en van het paard in het bijzonder, identisch zijn?raquo; Het eerste gedeelte dezer vraag wordt door hem toestenimend beantwoord, doch hij gelooft, dat het bij de beschrijving van beide ziekten beter is, deze van elkander af te zonderen, zoo als hij in zijne monographie ook werkelijk doet, omdat de beide ziekten, boewel volgens bare specifieke oorzaken identisch, met betrekking tot haar nosologisch karakter, evenwel ver-schillend zijn, eu in dit laatste opzigt behandelt bij tevens de identi-teit in zoo verre aan den kwaden droes en den worin bij den mensch eenige andere verschijnselen dan aan die ziekten bij het paard kunnen eigen zijn, zonder dat zij daarom in wezen van elkander verschillen. Met opzigt tot het meer of minder veelvuldig voorkomen van den acuten en chronischen vorm, beroept de schrijver zieh op eene rer-handeling van Raijek, volgens wien onder 132 gevallen van kwaden droes of worm bij den mensch, 89 tot den acuten en 43 tot den chronischen vorm behoorden.
In het eerste gedeelte wordt over den chronischen kwaden droes en den worm der eenhoevige dieren uitvoerig gesproken. Omtrent het beloop en de bevinding bij de kadavers, de aetiologie, de diagnosis en de behandeling treft men hier evenwel slechls weinig nieuws en belangrijks aan.
Het tweede gedeelte handelt over den chronischen kwaden droes en
|
||
|
||
') A. Taroieü, de la morve et du farcin chez Vhomme et chiz les solipedei. Paris 1843.
|
||
|
||
m
|
||
|
||
KWADE DROES EN WORM.
|
||
|
||
worm bij den mensch. — Dit gedeelte is belangrijker en wij zullen daarbij langer moeten blijvon staan.
Eerste Hoofdstuk. Definitie. Beschrijving. Verdeeling. (bladz. 11—126) handelt in twee afdeelingen, eerst over den worm en daarna over den kwaden droes. — De worm wordt beschouwd als eene ziekte die het gevolg is van de overdraging -van den kwaden droes of den worm der eenhoevige dieren, en zieh \ooral door menigvuldige, in fistu-leuze verzweringen overgaande, abscessen, pijn in de gewrichten en in de spieren, oppervlakkige angioleucitis, en een diep ingrijpend lijden der constitutie kenmerkt, en gewoonlijk in den acuten kwaden droes eindigt. De wijze \anquot; aanvang -van den chronischen worm is •verschillend, zonder dat' deze altijd van den aard der plaats ge-had hebbende besmetting afhangt. Intusschen volgen er het meeste locale toevallen op de onmiddelijke aansteking of inenting der smet-stof van den kwaden droes of worm, en men ziet dan de ziekte met de acute Symptomen eener angioleucitis of van eene phlegmone aan-vangen. — In andere gevallen zijn de locale toevallen, hoewel het gebrek door eene directe inenting ontstond, bijna niet aanwezig, en verloopt de ziekte alsof er eene middellijke besmetting had plaats ge-vonden. Zonder dat de gezondheid gestoord schijnt, of ook wel nadat de zieke over matheid, vliegende pijnen, gevoel van onwel zijn en gebrek aan eetlust geklaagd heeft, na eene ligte koorts, die zieh somwijlen als tertiana voordoet, vertoont zieh na verloop van slechts weinige dagen, eene gewoonlijk onpijnlijke plek aan het voorhoofd, aan de kuiten of op eene andere plaats van het ligchaam. De alge-meene verschljnselen, waardoor de aanvang der ziekte zieh kenmerkt, kunnen ook van het begin af aan een zeer acuut beloop aannemen, en dan wordt het te voorschijn treden van het eerste absces voorafgegaan door hoofdpiju, delirium, walging en zeer hevige koorts, welke Symptomen legen den derden of vierden dag ophoudenj de chronische worm doorloopt slechts zeer langzaam zijne verschillende perioden. — De verschijnselen van den aanvang der ziekte duren slechts eenige dagen voort, ten hoogste twee of drie weken. De abscessen beginnen zieh den 3den of 5deu dag te ontwikkelen, en deze purulente toestand kan een langen tijd stationair blijvon; in het beloop dezer tweede periode heeft men eene beterschap- of schijnbare genezing opgemerkt. Eenige malen volgde de dood, zonder *dat de constitutie bijzonder uitgeput scheen. — In andere gevallen traden yroeger of later nieuwe verschijnselen te voorschijn, die den chronischen wormachtigen kwaden droes kenmerken.
Tot de voornaamste verschijnselen van den chronischen worm brengt Tardif.u :
1. De abscessen. Niets is meer kenmerkende dan de gezwellen, die zieh in het verloop der ziekte ontwikkelen, waarvan sommige etter,
1*
|
||
|
||
|
|||
KWADE DROES EN WORM.
|
|||
|
|||
1
|
andere niels dan bleed bevatlen. — Nadat deze gezwellen met be-trekking lot bun gelal, zitplaats, gedaante en afmetingen, ieder af-zonderlijk zijn beschreven, wordt de wijze van ontstaan en het beloop derzelve in bet bijzonder bescbouwd. De vorming dezer gezwellen kan plants bebben met of zonder onlsleking, en wel bij een en hetzelfde individu in belzelfde tijdperk der ziekte. Men ziet naast werkelijk pblegmoneuze abscessen, die bunne ondersebeidene veranderingen on-dergaan, andere gezwellen die reeds bij hun ontstaan fluetueren. — De laatste die bet meest voorkomen, bebben een zeer langzaam ver-loop; de buid op dezelve is niet -van kleur veranderd, of neemt, naar mate bet gezwel zieh ontwikkelt, eenen violetten, purperen of blaauw-achtigen tint aan. — De niet ontstekingachtige worm-abscessen ver-toonen niet alle reeds in den beginne fluetuatie; deze is, ofseboon niet onduidelijk , over bet algemeen deegaebtig.
De abscessen der eerste soort zijn altijd meer of minder pijnlijk, die der tweede niet, raaar steeds onpijnlijk. — De stof in de worm-abscessen bevat, vertoont kenmerken die in eene zekere mate tot bunne onderken-ning kunnen dienen. — Bijna alle bevatten etter, doch zij kunnen ook uitsluitend met bloed gevuld zijn; dit bloed is dan volkomen zuiver en rozenrood of livide en gecoaguleerd, doch niet inet etter ver-mengd. Deze bloedgezwellen kan men, wanneer zij niet geopend zijn geworden , niet van de wezenlijke abscessen ondersebeiden. — De stof die in de chronische wormgezwellen aanwezig is, is dikwijls ieboreus en in verschillende proportien met etter en bloed vennengd. — In andere gevalien zijn lt;ie kenmerken van de etter vrij onduidelijk; hij is bleek en dik, graauw, geel en kleverig, dikwijls vindt men er nog bloed-slrepen in; in de meesle gevalien is hij reukeloos, somtijds evenvvel zeer stinkende. — Voor bei overige heeft het microscopiscb onderzpek nog geen kenmerk onldekt, dat bijzonder aan de worm-stof eigen zou zijn.
2.nbsp; De verzweringen. De verzweringen die in een zeker tijdperk van den chronischen worin bij den mensch zijn waargenomen, zijn altijd bet gevolg van het meer of minder aantal voorafgegane abscessen. Nimmer komen zij primitief voor. — Wanneer een absces zieh opent, dnn stülpen zieh dikwijls de randen om, de buid stoot zieh los of wordt vernieligd, en laat eene meer of minder groote vlakte achler, die geene neiging tot likteekenvorming vertoont en bestendig eenen purulent ichor afzondeH.
3.nbsp; nbsp;Pijn in de geiorickten en spieren. De gewrichts- en spierpijnen zijn zulke slandvastige verschijnselen bij kwaad-droesige- en worm-aan-doeningen, dat men die bij bet beschouwen van het verloop en de kenmerken dezer ziekte niet genoeg op den voorgrond kan stellen.— Zoowel in den aeuten als chronischen vorm dezer ziekten zijn zij aanwezig. Zeer duebnatig kan men dezelve verdeelen in voorafgaancl^ en in symptomatische, of om juister te spreken, in dezulke, die roor
|
||
,
|
|||
|
|||
^
|
|||
|
|||
KW ADE DROES EN WORM.
|
5
|
||
|
|||
een gedeelte de verschijnselen van den aanvang daarstellen, en in de zoodanige, die zieh gedurende bet verloop van de ziekte daarbij voegen. Men neemt dezelve reeds in Let begin der ziekte waar, bijzonder in de gevallen der zoogenoemde middelijke besmetling of infectie. — Zij zijn dan dikwijls algemeen, en kenmerken zieh door een gevoel van vennueid-heid van het geheele ligchaam met duidelijke pijneu, die zieh over de spieren van den tronk, en vöoral van den rug en de lendeiien verbreiden. — De bewegingen der ledematen zijn beperkl en moei-jelijk, en de groote gewrichten zijn de zitplaatsen van doffe en aan-houdende pijnen enz. Dikwijls worden de pijnen die den aanvang der ziekte aanduiden, in een later stadium minder hevig; zij kunnen geheel verdwijnen, doch gewoonlijk worden zij van tijd tot tijd nog bespeurd. In die gevallen, waar zij na het begin der ziekte niet aan-wezig waren, komen zij bijna altijd later te voorschijn en duren dan langer. — Deze symptomatische pijnen zijn vooral meer vaslzittende, dan diegene die wij als voorafgaande vermeid hebben.
4.nbsp; Lymphatische opzwellingen. Hoewel de worm van het paard zieh vooral door belangrijke opzettingen der lymphatische valen en klieren kenmerkt, vindt men deze echter niel bij den chronischen worm van den mensch, echter kan men niet zeggen dat het walervaatstelsel, bij deze op den mensch overgegane ziekte, in het geheel geene zieke-lijke aandoening vertoont, maar in dit geval moet men wcl onder-scheid maken; want de lymphatische opzwellingen zijn nimmer prirai-tief, zij zijn steeds consecutief, deels als een gevolg der directe inocu-latie, deels als het gevolg van eene locale irrilatie, te weeg gebragt door een absces of eene zweerj die van de laatste soort evenwel zijn naar evenredigheid zeer zeldzaam. — Bijna altijd zwellen de okselklie-ren te gelijker tijd als de lymphatische valen der bovenste ledematen.
5.nbsp; Koorts. Zonder dat deze een wezenlijk verschijnsel van den chronischen worm zij, vertoont zieh de koorts toch onder verschillende vormen, in de verschillende tijden van het verloop der ziekte. In het begin der ziekte is zij gewoonlijk aanwezig; nu eens doet zij zieh met hevigheid voor, bevalt onder acute verschijnselen in het lijdperk van den aanvang, dan eens is zij van eenen vermomden aard, zieh alleen door onregelmatige huiveringen en eene niet duidelijke onbehagelijk-heid kenmerkende. — Dan wederom is zij van het begin af aan inter-mitterend als tertiana, en wijkt alsdan zelfs ook voor de toediening van sulphas chinini , doch slechts alleen om later wederom onder eenen anderen vorm te voorschijn te komen.
6.nbsp; nbsp;Toestand der huid. Behalve de wijzigingen welke ten gevolge van de koorts, hetzij toevallig of wel seeundair zieh op de huid voor-doen, vindt men aan dezelve niets bijzonders bij den chronischen worm. Intusschen zijn de negative kenmerken niet minder belangrijk. Het ontbreken van de minste eruptie op de oppervlakte van het lig-
|
|||
|
|||
ü
|
|||
|
||||
6
|
KWADE DROES EN WORM.
|
|||
|
||||
|
chaam is eene gewigtige omstandigheid, in vergelijking met dezelfde ziekte bij de eenhoevige dieren, gelijk ook in het bijzonder met de acute vormen der ziekte. Overeenkomstige huidveranderingen, zoo als die, bij aan den worm lijdende paarden worden aangetroffen, neemt men bij den mensch niet waar.
7.nbsp; nbsp;Toestand der ademhalingsverrigtingen. De ademhaling is bij den chronischen worm slechts zeer zelden en zeer indirect gestoord. — Vooral in het laatste tijdperk der ziekte, wanneer de krachten zeer gezonken zijn, ontstaat er dyspnoea, versneide ademhalings-bewegingen en huesten. Doch deze sloornissen zijn evenwel slechts kenmerken van de algemeene verzwakking.
8.nbsp; nbsp;Toestand der verterings-verrigtingen. Wat over het algeineen van de ademhaling gezegd is, geldl ook bier.
9.nbsp; nbsp;Toestand van het zennwstelsel. Men kan reeds uit de trapsgewijze vermindering der gezamenlijke krachten vermoeden , dat de ziekte eenen nadeeligen invloed moet uitoefenen op dat stelsel, hetwelk alle levens-werkingen beheerscht, en dit is ook werkelijk het geval. — Inlusschen kan men in het algemeen zeggen, dat het zenuwstelsel in den eersten tijd, even als alle hoofdverrigtingen, zijne resistentie behoudt. Naar mate evenwel de ziekte verder verloopt, doen zieh ook andere verschijnselen voor.
Na dit afgehandelJ te hebben, vermeldt de S. 22 gevallen van chronischen worm bij menschen, die door onderscheiden waarnemers zijn opgeteekend. — Daarop volgen 5 waarnemingen van wormachtige angioleucilis, en eindelijk 4 gevallen van worm-verzweringen.
In het tweede gedeelte wordt over den kwaden droes in het bijzonder gehandeld, en deze als eene ziekte bij den menscli beschouwd, die door de overdraging van den kwaden droes of den worm der eenhoevige zoogdieren onfstaat, en zieh door bijzondere verzweringen in de neusholten en luchtwegen, pijnen in de gewricblen enspieren, en de algemeene verschijnselen der cachexie kenmerkt, waarbij dik-wijls nog de worm zieh voegt, en in acuten kwaden droes of in den dood eindigt. — Na dat de zieken gedurende eenen korteren of längeren tijd, evenwel nimmer onmiddelijk, aan de inwerking van het contagium blootgesleld waren, en een gevoel van onwelzijn, mat-heid, zwakte, zeer hevige pijnen in de ledematen en gewrichten, en sonitijds eene zeer lastige pleurodynia hadden ondervonden, welke laatste echter vrij langdurig is, worden zij opvolgend of te gelijker tijd door hoesten en bezwaren in het slikken bevallen, waarbij zieh een zeer lastig snuiven voegt. — Wanneer daarentegen na verloop van 2—4—6—10 maanden de kwade droes op den worm volgt,* zonder dat het beloop van de eerste ziekte zigtbaar veranderd is, dan doen zieh daarbij in de neusholten en de luchtwegen andere verschijnselen voor. Bij het onderzoek van de mondholte kan men zieh van de aanwezigheid van verzweringen, deels aan het zachte geheraelte.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||
KWADE DROES EN WORM.
|
||
|
||
deels aan de basis van den pharynx overtnigen, terwijl men derzelver aatiwezigheid in de larynx en trachea slechts verraoeden kan- Slechts zeer zelden heeft men opzwelling der onderkaaksklieren opgemerkt. Op de huid vertoont zieh geen uitslag, maar daarentegen neemt men somwijlen teveus oedema, vooral aan de voeten en het onderste gedeelte van het been, waar. — Bij deze eigenaardige verschijnselen , vertoonen zieh te gelijk de algemeene Symptomen van den worin , pijnen in de gewrichten en spieren, diarrhaea, walging, koorts met huiveringen en onregelmatigen typus, kortom alle verschijnselen van een diep in-grijpende cachexie stellen zieh in. — Wat den dimr van den chronischen kwaden droes betreft, het is eene zeer langdurige ziekte, lang-duriger dan de chronische worm. — lutasschen schijnt de chronische wormachtige kwade droes sneller te eindigen, dan wanneer de worm zieh bij denzelven voegt. Het verloop is zoo langzaam, dat men gemeend heeft, dat hij door tusschentijden van rust onderbroken wordt; maar des niet te min gebeurt het slechts zelden dat de gezondheid, zelfs met schijnbaar, terug keert.
Als hoofdverschijnselen van den chronischen kwaden droes worden • laquo;pgenoemd: 1*. De verschijnselen waar te nemen in de neusholten, den mond en den pharynx. 2'. De toestand der ademhaling. 3'. Pijnen in de getcrichten en spieren. 4'. Lymphatische opzwellingen. Welke toevallen hiervoor, bij de algemeene bescbrijving van den chronischen kwaden droes, reeds zijn behandeld en gedeeltelijk uit vroegere berig-ten bekend zijn. 5'. De toestand van de huid en het onderhuids-cel-toeefsel. Het pustuleuze uitslag, dat een zoo gewoon verschijnsel is bij den acuten kwaden droes van den mensch, wordt bij den chronischen vorm nimmer opgemerkt. Gedurende het geheele verloop der ziekte is de huid nimmer de zitplaats van eenige bjjzoudere aandoening, alleen wordt zij, even als bij den worm, al spoedig droog en aardvaal. Het onderhuids-celweefsel onder de abscessen is, hoewel zelden, in die gevallen waar de worm zieh bij den kwaden droes voegt, op ver-schulende plaatsen des ligehanms oedemateus geinfiltreerd, vooral aan de onderste ledematen. — 6e. Koorts en andere algemeene toevallen, waarbij in het algeraeen geldt, helgeen reeds bij den chronischen worm hier omtrent is vermeld.
Men kan 2 varieteilen van den chronischen kwaden droes onder-scheiden en wel: 1deg;. een wormachtige en 2deg;. een niet wormachtige chronische kwade droes. — Bij de bescbrijving zijn deze beide vormen door T. niet van elkander gescheiden. — Hij deelt hierop 10 ver-schillende, door onderscheiden Geneesheeren beschreven gevallen, zeer uitvoerig raede.
Tweede Hoofdsiuk. Pathologische analomie. Bit hoofdstuk is vrij volledig, en tot een beter overzigt worden de pathologische verande-rirgen in de onderscheidene deelen en slelsels elk in bei bijzonder
|
||
|
||
mf9
7
|
|||
|
|||
8
|
KWADE DROES EN WORM.
|
||
|
|||
;
|
|||
|
|||
beschreven en afoonderlijk beschouwd. Wij kunnen niet ualaten ook van dit houfdstuk een kort uittreksel mede te deelen : V. De uitwen-dige gesteldheid des ligchaams bij Individuen , die aan den kwaden droes of den worm zijn gestorven, vertoont na den dood niets bij-zonders. 2quot;. Uuid- en onderhuids-celweefsel. De verzweringen die op de uilvvendige oppervlakte der huid bestonden, zijn verdroogd en de huid neemt rondom dezelve eene zwartachtige kleur aan. — Het onderhuidsche celweefsel is de zitplaats van verschillende veranderin-gen, dan eens vindt men sereuze of ook wel eiterige iufiltratieii, dan wederom dieper ingiijpende vernietigingen van hetzelve vooral in de nabijheid van abscessen. 3e. IVeusholten en neusgangen. De veranderingen van de neusholten zijn zoowel voor den acuten als chronischen kwaden droes kenraerkend. Het is alleen te bejammeren, dat men zieh niet altijd de moeite heeft gegeven, om ze bij de lijkopeningen op te zoeken. In den normalen toestand heeft het slijravlies op elk punt van hare uilbreiding niet dezelfde strucfuur. In de neusgaten is de kleur van hetzelve rood en veel donkerder, dan de kleur van elk ander slijravlies; — daarentegen is het bijna wit in de sinus maxilla-res, frontales, sphenoidales en in de cellulae ethmoidales. De eersie afwijking van den gezonden toestand die het slijravlies vertoont, is eene mecrdere of mindere zwelling, vooral naar boven en naar achteren, van een wijnkleurig aanzien. — In de holten van Highmor vond men het slijmvlies zonder venneerderde vasculariteit of eenige kleursver-andering, doch daarentegen verdikt en met kleine witachtige verhe-venheden bezaaid, die duor het slijmvlies zelf gevonnd zijn. — Deze verhevenheden worden later rood en gaan in uitpuilende fungositeiten over, die verweeken, terwijl in eenige derzelve zieh een weinig etter afzet. Het slijmvlies kan in eene groote uitgeslrektheid veranderd zijn, zoo als wij bereids vroeger vermeid hebben 1). — 4e Mondholte en pharynx. Het slijmvlies en het daar onder gelegen celweefsel heeft eene violette of bruinachtige kleur, — Het epithelium laal zieh ge-makkelijker los dan aan gezonde plaatsen. — Het slijmvlies is met bloed geinfiltreerd en verweektj op eenige punten vindt men een weinig etter. — De verzweringen kunnen breed en diep zijn ; zij zijn alle graauwachtig, onregelmatig. — 5e Larynx en trachea. Het slijmvlies der luchtwegen kan de zitplaats van bijzondere veranderingen zijn, zoo als nit onze vroegere berigten blijkt 2) en die wij daarom als bekend veronderstellen. — 6e Longen en pleura. T Het hart en de vaten. 8quot; Watervaatstehel. 9' Beenstelsel. 10e Onderbuiks-organen. 11quot; Zenuwstelselj over alle deze is niets nieuws vermeid.
Verde Hoofdstuk. Aetiologie. De eenige gelegeuhcid gevende oorzaak
|
|||
|
|||
') Zie dc twee ccrste stukjes. raquo;) Ibidem.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
A^k.
|
|||
|
||
KWADE MOES EN WORM.
|
||
|
||
dezer ziekte bij den mensch is de besraetting, die of door het paard of door den mensch zelven wordt aangebragt, zoo als door bijzondere gevallen is bewezen. Het contagium deelt zieh middellijk of onmid-dellijk raede; — het eeisle heeft veelvuldiger dan het laalste plaats. Over het geheel is dit hoofdsluk vrij onvolledig en is deze stuffe daarom verre van uitgeput te zijn.
Vierde Hoofdstuk. Diagnosis. De onderscheidings-kenmerken tusschen den acuten kwaden droes en den worm, ozaena, eenvoudige neus-verzwering, neusabsces, syphilis, tubercula, scrophula, uitgebreide abs-oessen, elephantiasis en radesyge zijn vrij goed opgegeven , en gedeeltelijk hier en daar met bijgevoegde uitvoerige waarnemingeu opgehelderd.
Vijfde Hoofdstuk. Prognosis. De prognostische teekenen zijn deels nit de oorzaken, deels uit de soort en varieteit der ziekte, en ook gedeeltelijk uit de verschijnselen en het beloop der ziekte afgeleid, en naar deze punten elk in het bijzonder overwogen.
Zesde Hoofdstuk. ßehandeling. Eene der eerste indication is, de #9632;wijze op te sporen waarop het contagium heeft gewerkt, en dit kan zoo wel bij den kwaden droes als bij den worm, even als bij elke andere besmettelijke ziekte worden bewerkstelligd. Heeft er eene onmiddelijke besraetting plaats gehad, dan is het eerste wat men te doen heeft, het zoo spoedig mogelijk vernietigen van de working des vergil'ts, door cauterisatie met helsteen, of hetgeen nog beter, is door middel van het cauterium actuale. — Bij de middellijke besraetting inoet men preser-vatief te werk gaan, voordat het gift zijne working nog geopenbaard heeft. Hiertoe moeten hygieenische maatregelen in aanwending worden gebragt, doch tevens gezorgd worden dat deze voorschriften stipt worden nagekomen. — Als policie-maatregeleu ter bevordering der gezondheid moglen bij voorbeeld de volgende voorschriften gegeven worden: te verbieden dat stalknechts in stallen slapen, waar paarden gestald zijn, bij welke men slechts vermoeden van den kwaden droes heeft: zoo ook dat geene andere dieren welke dit ook zijn mögen, bij de zoodanige in den slal worden geplaatst. — Vorder moeten die personen die kwaad-droesige of daarvan verdachte dieren behandelen, of die bij de zieke dieren moeten waken, in eene kamer geplaatst worden, die met den stal niet in gemeenschap Staat, en waar het opzigt door een tusschen beide geplaatst glazen venster kan gehouden worden. — De geneesrniddelen die inen tegen den chronischen kwaden droes en worm heeft aangewend, zijn uitwendige of inwendige, en zijn deels tegen enkele loevallen, deels tegen de ziekte zelve gerigt.— Tweederlei middelen zijn hier over het algemeen in gebruik, — pharmaceutische en hygieenische, — en onder de eerste staat het jodi um en de zwavel boven aan. — Dit zoo gewigtige hoofdstuk is over bet geheel kort en uiterst onvolledig behandeld , en Staat daarom tot de overige, veel minder gewigtige , in volstrekt geene verhouding.
|
||
|
||
if
|
||||
|
||||
10
|
KWADE DROES EN WORM.
|
|||
|
||||
I
|
Dr. Berhhasd Ritter ') te Rottenburg aan den Neckar , gaf eene verhan-deling over den kwaden drues en den worm der eenhoevige dieren, met betrekking op staatsartsenijkunde, waarin hij het belangrijkste in dit opzigt uitvoerig opheldert. Naquot; eene korte inleiding onderwerpt hij den kwaden droes en den worm aan een historisch onderzoek , waarbij hij de gevoelens van Aristoteles, Cauper, Dupdv, Delaggette, Bogrgelat en anderen nader ontwikkelt en daardoor tot de volgende resultaten komt: 1deg;. Het kwaden droes gift volgt, even als de andere contagia, zijne eigendommelijke regels bij zijne werking op het dierlijke organisme. — 2deg;. De groolere of geringere intensiteit van het besmet-tingsvermogen van de neusuilvloeijing van kwaad-droesige paarden, houdt met zekere stadia in het verloop der ziekte eenen gelijken tred. — 3deg;. Onmiddellijk contact van gezonde paarden met kwaad-droesige , veroorzaakt nu eens besmetting, dan wederom niet. — 4deg;. Het kwaden droes gift schijnt, doorgeslikt zijnde, door de ver-teringskracht van het dier, zijn besmettend vermögen te verliezen, en slechts dan besmettend te werken, wanneer het bij het doorslikken met het neusslijmvlies in aanraking geweest is. — 5deg;. Door middellijk contact gaat de besmetting niet met zekerheid, in elk geval langzaam voort. — 6deg;. In eenen hoogen graad der ziekte, schijnt het aanstekend principium van den kwaden droes zieh zelfs aan de huid- en long-uitwaseming te kunnen mededeelen. — Hierop worden door R. de meeningen omtrent den aard van den kwaden droes, daarna zijne oorspronkelijke ontwikkeling nader ontwikkeld, en eindelijk een alge-meen beeld der ziekte geleverdj waar mede de eersle afdeeling van deze uitgebreide Verhandeling eindigl. — Daarna gaat R. tot den kwaden droes en den worm bij den mensch over, waarbij weder de historische weg wordt ingesiagen en de waarnemingen van 1806 tot 1842 van de rij af, evenwel slechls kort, worden opgeteld. — Met opzigt tot de wijze van overdraging van het kwade droesn gift op den mensch, volgt uit de medegedeelde waarnemingen ten duidelijkste, dat het kwade droes gift vooral op twee wijzen op het organisme kan inwerken en wel door eene plaatselijke prikkeling — inoculatie — en door algemeene overdraging — infectie. — Beide deze wijzen van besmetting zijn door een groot aantal waarnemingen bewezen , ja zelfs tot zekerheid verheven. — Met de beschrijving van een algemeen beeld van de kwaden droes- en wormziekte bij den mensch eindigt de tweede afdeeling, en vervolgens worden in de derde afdeeling de gezondheids-policie-maalregelen afgehandeld, en als zoodanig naaaw-keuriger besproken :
a) Voorkoming van de oorspronkelijke ontwikkeling van den kwaden
|
|||
|
||||
') B. Ritter, Die Rotz- und Wurmlcrankheit der Einhufer in Beziehung auf Staatsarzneikunde. — 's Henke's Zeitschr. für Staatsarzneik. Jahrg. 23. Hft. 4.
|
||||
|
||||
M
|
||||
|
|||
KWADE DROES EN WORM.
|
11
|
||
|
|||
droes en den worin bij de eenhoevige dieren; waarbij de volgende grondregels worden Tastgesteid: —#9632; 1deg;. De bij het paardengeslacht bestaande eigene aanleg tot oorspronkelijke ontwikkeling ^an den kwaden droes, moet zoo veel mogelijk, door een zorgvuldig opzigt op de keuze der fokdieren, worden beperkt, zoo niet geheel worden wegge-nomen. — 2deg;. Er moet een niet minder zorgvuldig opzigt op de voeding eu verpleging dezer dieren in elken leeftijd gehandhaafd worden, opdat niet kunstmatig door grove misgrepen van deze soort, de natuurlijke aanleg tot oorspronkelijke ontwikkeling van deze ziekte, wordt opge-wekt. — 3deg;. Een bljzonder streng opzigt, en bet naauwkeurigste loe-zigt is noodwendig, ten tijde wanneer deze dieren door keelontsteking, droes en soortgelijke ziekten bevallen worden, die door eene unverständige behandeling enz. gemakkelijk in den kwaden droes en den worm plegen over te gaan. — 4deg;. Het moet niet aan de eigenaars der paarden vnjstaan, om ziekten banner paarden, welke meer of minder met du ontwikkeling van den kwaden droes in verbouding staan, door empyrici te lalen behandelen, maar deze moeslen genoodzaakt worden, hiertoe slechls erkende Vee-artsen te gebruiken.
b)nbsp; Beperking van den eenmaal uitgebroken kwaden droes tot het minst mogelijke getal van individuen. Hierloe worden de volgende grondregels aangevoerd: 1deg;. Paarden die bepaald door den kwaden droes of den worm zijn aangedaan, moeten Toor andere dieren zoo veel mogelijk onscliadelijk gemaakt worden, welk doel door bet dooden derzelve het zekerst bereikt wordt. — 2deg;. Eene geneeskundige behandeling kan slechls bij eenen geringen graad der ziekte worden toe-gelaten, en zulks slechls onder de leiding van een welenschappelijk Vee-arls en dan nog maar alleen bij eene naauwkeurige afzonde-ring. — 3deg;. AI de bij kwaad-droesige of aan den worin lijdende paarden gebruikte stalgereedschappen zoo wel als de slal zelf, moeten na het dooden of de genezing der paarden, aan eene naauwkeurige en met zorg bewerkstelligde desinfeclie worden onderworpen.— 4deg;. Soortgelijke voorzigtigbeids-maatregelen als bij 3 opgegeven, moeten de Vee-artsen en de stalknechls die kwaad-droesige paarden behandelen en oppassen, aan zieh zelve bewerkstelligen, vöör dat zij wederom met gezonde paarden in aanraking koinen. — 5deg;. Van den kwaden droes of den worm verdachte paarden, moeten zoo lang in streng afgeslotene plaatsen gebragl en aan het onderzoek en de waarneming van een welenschappelijk Vee-arts worden overgegeven, tot dat elk mogelijk verdacht teeken geheel verdvvenen is, vöör dat men ze wederom met andere paarden in gemeenschap brengt.
c)nbsp; Zekerheidsmaatregelen voor den mensch. Hiertoe worden de volgende algemeene grondregels aangevoerd: 1deg;. Lieden, die met kwaad-droesige of aan den worm lijdende paarden , om welke reden ook, in verkeer staan, moeten van het gevaar van besmetting onderrigt
|
|||
|
|||
^
|
||||
|
||||
\
|
||||
|
||||
12
|
KW ADE DROES EN WORM.
|
|||
|
||||
en belet worden, dat zij langer in den stal bhjven, dau tot hunne werkzaaraheden volstrekt noodig is; en vooral dat zij niet in dien stal slapen. — 2deg;. Lieden met excorialien aan de vingers, gebarsten huidplekken , wonden enz. inoeten onvooiwaardelijk van de staldienst en het doen van de lijkopeningen van kwaad-droesige dieren worden uitgeslolen. — 3deg;. Aan de personen die zoadanige dieren behandelen en oppassen, is eene matige levenswijze zeer aan te bevelen , daar de ondervinding geleerd heeft, dat door buitensporigheden, van welken aard ook, verzwakte voorwerpen voor de opname van besmeltende stofien vooral vatbaar zijn. — 4deg;. Het zoude doelmatig zijn, dat men, voor men het dier aanraakt een bijzonder stalkleed aantrok; de voelen voor de onmiddelijke aanraking der excrementen van de zieke dieren door eene doelmatige voetbekleeding beschütte; de banden, zoo verre die onlbloot zijn, met een zaoht vet besmeerde en steeds trachtte te vermijden, dat het paard door proeslen, snuiven , enz. den kwade droes-etter met eenig deel van het gelaat in aanraking brenge. — 5deg;. Is aan het stal-personeel de zindelijkheid zoo wel op zieh zelf, als Tan de bij de paarden gebruikte stalgereedschappen , zeer aan te bevelen ; namelijk het schoonwasschen der banden met warm water en zeep, of met eene chloor-kalk-oplossing, en van het gelaat met zuiver water, na volbragte staldienst. — 6deg;. Is er werkelijk eene inocalatie gevolgd, dan is die plaats zoo spoedig mogelijk te desin-fecteren , waartoe in den laatsten tijd eene chloor-kalk-oplossing goede diensten heeft bewezen. — Eene volledige litteratuur-optelling maakt het einde uit van deze belangrijke en lezenswaardige verhandeling.
|
||||
|
||||
|
KWADE DROES.
Kxencke ') deelt, in zijne microskopisch pathologische waarnemingen over den aard van het kwaden droes contagium, de waarneraing mede van een door den kwaden droes besmet mensch, van wien hij weder eene nieuwe inenling aan een bond kon doen. — Het geval is kor-telijk het volgeude : Een 41jarigc stalknccht, die met een aan den kwaden droes lijdend paard had omgegaan , kreeg eene intermittcrende synocha, die met lievige lioofdpijnen begon. en mecr en meer een permanenten typiis aannam. De knie- en handgewrieliten werden warm en gezwollen , en er stelde zieh sterk zweeten in. — De patient zocht, in de meening door rheu-matismus bevallen te zijn , thans eerst genceskundige hulp , en K. bemerkte
|
|||
|
||||
') KXERCKE, Untersuchungen und Erfahrungen im Gebiete der Anatomie. Physiologie, Micrologic und wissenschaftl. Medizin. Bd. 1. Leips. 1843. S. 163.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
£m
|
||||
|
||||
KWADE DROES.
|
13
|
|||
|
||||
aan de regier hand cene kleine , in den omtrek sterk ontstokene wond, welke hij voor onderscheidene dagen door eenen nagel aan den staldenr had verkregen : dadclijk daarop zoude hij zijn paard gepoetst hebben. — Toen de wond een wankleurig secretum opleverde, en de nabij gelegene watervaten begonnen te zweiten, ecne sereuze afseheiding uit den neus en de oogieden volgde, dezc meer en mecr etterachtig werd, en eindelijk een pustulens, hier en daar phlyc-teenachtig exanthema met verharde basis ontstond, was het voor K. aan geen twijfcl meer onderhevig, dat hier cene infectie met het kwaden droes-gift had plaats gehad , vooral nog, toen een Vee-arts verklaarde, dat het door den stal-knecht behandelde paard aan den kwaden droes leed..— De exantheem-pustulae namen meer en meer de gedaante van vaccine-pustulae aan, doch de opgezwol-len huid werd gangreneus. Aan de linker wang ontstond cene carbunculeuze ver-zwering; de watervaten van de opperviakte des ligehaams waren opgezwollen, de koorts nam toe, de vitaliteit nam af, en er kwamen typhus verschijnselcn te voorschijn. In het neusslijtn vond K. kwade droes-conferven, die met eenige gisting-schimmels [Gährutigspilzen) vermengd waren. Ook in den etter der pus-tulae en van den karbonkel waren kwade droes conferven aanwezig. — Op den llden dag stierf de zicke onder kond zweet en diarrhaea , waarin onder conferven aanwezig waren, insgelijks delirium en trekkingen.
Met medehulp van een Vee-arls entte K. een grooten slagters hond in , door hem sporen van de conferven op het neusslijmvlies en in eene wond aan het our te brengen. — Bij den hond vormde zieh de vol-koraen kwade droes, die nng daardoor belangrijk werd, dat de Vee-arls zelf, door een onverwachten beet van den hond , besmet werd, en slechts door de vroegtijdige aanvvending van aqua oxymurialica gelukkig gered werd. — Belangrijk was de bevinding bij de lijkopeningen van den overleden knecht en den spoedig daarop gestorven hond. — De uitwendige puslulae waren blijkbaar in het corion ontslaan en had-den hierop eene abnormale huid verwekt die vele exeoriatien ver-toonde, en wier vloeistof, behalve etterkogelljes en gisting-schimmels, ook kwade droes-schimmels [Rotzpilze) bevatte. Het bruinachtige slijm van het neusslijmvlies, het strotlenhoold en debronchien bevatte eene groote raenigte van die thallen en sporidien , die K. reeds vroeger in het neusslijm van kwaad-droesige paarden gezien had. — Het slijmvlies van het darmkanaal vertoonde groote roode vlekken , en was over-trokken inet het graauwe slijra, dat ook hier geheel doorlrokkken scheen van schimmel-thallen. — Bij den bond vond men soortgelijke veranderingen.
|
||||
|
||||
Gemkf, '), te Parchim, dcclt waarnemingen over den kwaden droes
|
||||
|
||||
mede, waarlos de onderzoekingen van Engel aanleidin
|
S gaven
|
die
|
||
|
||||
') Genzke, Beobachtungen über die Rotzkrankheit.— Hygea. hi\. Will. S. 12i. ') Oesterr. med. Wochenschrift. 1842. Nlaquo;. 12. S. 165. (Zie Tweede Stuk. Bladz. 8).
|
||||
|
||||
|
||||
14
|
KWADE MOES.
|
|||
|
||||
I
|
vooral bestemd zijn, om tegen Engel eene openbare hatelijkheid te toonen, en mit dit doel, hem van onkunde orntrent de bedoelde zaak beschuldigen. — Ik kan intusschen niet ontveinzen, dat ik in verzoeking ben geraakt om le gelooven, dat G. zelf niet een geval van kwaden droes bij den mensch heeft waargenomen, alsmede dat hij over hat geheel niet goed bekend is met de litleraluur oyer dat onderwerp; want wanneer hij onder N0. 3. Termeldt lt;( Einestheils m kommt- gar keine Krankheit der Nasenschleimhaut beim Menschen laquo; vor, die mit der Rotzkrankheit Uebereinstimming hat,raquo; — zoo dwaalt hij zeer, waarvan hij zieh in elk van onze jaarberigten orntrent dit onderwerp voldoende kan overtuigen. — Daarentegen moet de bewering van Engel, dat al de tot nu toe openbaar gemaakte enkel voorgekoraene gevallen van kwade droes-besmetting van den mensch, niet streng wetenschappelijk gegrond zijn, en daarom volgens zijne overtuiging met den kwaden droes niets gemeen hebben, als eene groote dwaling worden aangemerkt.
|
|||
|
||||
Krieg ') levert een belangrijk vervolg op zijne in het vorige stukje 2) door ons vermelde waarneming van kwaden droes bij den postilion Waltder. — Om eene mogelijke overdraging van het contagium in dit geval voor te komen, liet K. na den dood van W., de door den zieken gebruikte benoodighedeu: het bed, de kleederen enz. eene naauwkeurige reiniging ondergaan, en de wed uwe van den postilion te kennen ge-ven, dat zij bij voorkomende verdachte ziekte, dadelijk geneeskun-dige hulp moest inroepen. Tot nu toe scheen de omstandigheid, dat noch de vrouw , noch de kinderen van den zieken, huewel in eenen naauwen oingang met hem levende, geen spoor van besmetting ver-toonden, de gevolgtrekking te regtvaardigen: dat eene overdraging van deze ziekte van den mensch op den mensch in den regel niet plaats heeft. — Dit vermoeden wordt ook door de beide volgende ziektegevallen, die de vrouw en de dochter van den gestorven W. betreffen , geenszins weggenomen, daar ook deze beide, zoo als later bleek, zelve met de verzorging van een kwaad-droesig paard belast waren, en het meisje, zelfs onderscheidene maanden, in den naauwen stal waarin het zieke paard stond , geslapen had. — Elf maanden na den dood van W. werd Krieg bij de 44jarige weduwe geroepen, die zieh reeds ge-durende 2 maanden ongesteld gevoelde en door matheid, verspringende pijnen in de ledematen, onrustige nachten, afwisselende koude cn hitte, was aangedaan, cn sedert 9 weken de menses niet gehad had, doch sedert dien tijd werd een kleverig slijm ontlast, hetwelk haar bij het gaan hinderde. — Aan het
|
||||
|
||||
#9632;) KRIEG, Nachtrag zu einer früheren Beobachtung. — Preuss, Vereins. Zeitg. 1843. Nraquo;. 43. raquo;) Zie Bladz. 1.
|
||||
|
||||
|
|||
KWADE DROES.
|
15
|
||
|
|||
handgewricht vormde zieh een bull. — De punt van den neus en het gehcele kraakbeenige gedeelte van denzelven -was donker rood. •— Aan het middenschot, tot nabij het linker neusgat cene reeds met cene korst bedekte puist van de grootte eener erwt; ook het slijmvlies van de regier neusopening was ontste-kingachtig rood. — Het neuskanaal was niet verstopt ; eene rijkelijke cf abnormale neusuitvloeijing had niet plaats; daarentegen was de speekselafseheiding in den mond buitengewoou sterk; het tandvleesch verweekt en de renk van den adem zeer onaangenaam, scorbutisch, evcnwel niet mercuriaal ruikendc. — Op twee verschillcnde plaatsen vormden zieh pijnlijke gezwellen. — K. be-sloot tot de inwrijving der graauwe kwikzalf. — Onder deze bchandeling ver-dwenen de builen geheel , en stolde zieh wederom eene rijkelijke menstruatie in. — Nadat de salivatie 14 dagen had aangehouden , kwamen wederom plot-scling twee builen te voorschijn , die zieh naderhand evenwel wederom verdeel-den. — Onder het uitbreken van een mercuriaal-uitslag, waarvan de ontwik-keling door een diaphoretischen leefregel nog ondersteund werd, werd het alge-meen gcstel merkelijk beter. — Later werd jodium-potasch, in matige giften, gedurende een tijd lang voorlgebruikt, en de genezing met zwavcl-lcver geein-digd, en daardoor de vrouw wederom volkomen hcrsteld.
De ISjarige dochter , welke , zoo als reeds is opgemerkt, gedurende onder-scheidene weken het ziekc paard behandeld en in den stal geslapen had, werd even zoo ziek, nadat zij van woonplaats was veranderd, en gedurende zes weken in volkomen welstand dienstbaar was geweest; zij leed aan pijnlijke stijfheid van den _ nek , trekkingen in de armen , zachte sidderingen en vlugtige bitte ; groote lernedcrgeslagenheid enz. Er ontwikkelden zieh aau onderscheidene lig-chaamsdeelen gezwellen en verdachte blazen enz., en na cene soortgclijke be-handeling als bij de moeder, volgde volkomene genezing.
In de aau het slot van het opstel bijgevoegfle epikritische beschou-wing, oppert K. de nieening, dat door opnaine van het gift in de bloedmassa, het levensproces van het blued weienlijk veranderd meet worden, en de successievelijk elkander opvolgende etler-afzellingen in het parenchyma van onderscheidene orgauen, als vruchtelooze beraoeijingen ier genezing, als pseudokrisen zijn te beschouwen. — Met dit gevoelen steint in het wezenlijke ook Esgel *) overeen, daar hij de kvvaden droes vergilliging voor ettergisling [Eitergährungen) van het blued verklaart, die door elk schadelijk, aan het bloed medegedeeld, aan den elter gelijk ageus, kan worden te weeg ge-bragtj — welk laalste gevoelen evenwel nog grootelijks bevesliging behoeft.
|
|||
|
|||
Lersbiirb en Branche i) deelen een geval van kvvade droes bij den
|
|||
|
|||
•') Engel, in Rozer's und Wdnderiich's Archiv. Jahrg. 1. lieft. 4.— Oesterr. med. Wochensehr. 1843. JVdeg;. 43.
*) Lefebdre en BRANCHE, De la morve ehe: Vhomme. — Gazette des 116p. 1842. Febr. 22.
|
|||
|
|||
|
|||
Iß
|
KWADE DROES.
|
||
|
|||
mensch medc. hetwelk een 32jarige jongen , die bij eenen vischhan-delaar diende, betraft, en met den dood eindigde. Op den 23sten November kreejj liij op de rejjter dij een hoefslag van een paard, waarvan de gevolgen evcnwel na verloop van eenige dagen geheel verdwenen waren. Van toen af aan werd de gezondheid minder goed ; hij verloor den eetlust, en werd legen zijne gewoonte treurig. — Hij werd in het HoteUDieu opgenomen, en daar als aan rheumatismus lijdende beschouwd. — De vermeende rheumatische pijnen vermeerderden , de pols werd menigvuldig, tong droog, dorst, meteoristisch op-gezette buik; 2—3 stoelgangen daags ; boesten zonder dyspnoea-, bijna aanhou-dende neiging tot sluiracren ; phantaseren enz. stelden zieh in ; — tegen welke toevallen klysteren , emollierende dranken, vesicantia, dieet, werden aange-wend. — Later ontwikkelde zieh zwelling aan de linker wang, van eene donker-roode kleur, terwijl de vroegere Symptomen aanwezig bleven. — Den volgenden dag vermeerderden de roodheid en zwelling, en werden de oogleden en de linker zijde van het voorhoofd mede daardoor aangedaan ; hierbij voegden zieh nog doofheid, uitbreken van sudamina aan de borst en den bulk, algemeene koude transpiratie, geelachtige slijmige uitvloeijing uit den neus, zamenkleven der linker oogleden door een purulent secretum, onwillekeurige stoelontlastingen, brandkorst op het os sacrum, en gelijktijdige toename der eerste verscbijnselen. — Eenige dagen later verraeerderde de neus-uitvloeijing, en werd deze zoo dik, dat men genoodzaakt was de neusgaten uit te wasschen , om ze voor den doorgang der lucht te openen. — De zieke verspreidde veel stank en moest worden afge-zonderd. — Drie uren voor den dood vonden de Schrijvers den volgendeq toestand aanwezig; Zwelling en donker roode kleur van beide zijden van het gelaat; rijkelijke uitvloeijing uit den neus van eene geelachtige, half doorschijnende, zecr dikke vloeistof; zamenkleving der oogleden door een purulent secretum; geene zwelling der onderkaaksklieren; in de nabijheid van de regter wenkbraauw drie harde, spherisch verhevene , als wijndroesem gekleurde gezwellen van 2 duimen doorsnede, een soortgelijk gezwel van de grootte ecner noot op de regter tuber parietale; links een nog veel aanmerkelijker gezwel, in zijne geheele uitgestrektheid bedekt met eene bruinachtige dikke korst. Aan den hals vijf [misten zonder indruk; links aan den hals twee bruinachtige dikke korslen : op het bovenste gedeeltc der borst twee pustulae van den omvang van een kleinen furunkel, omgeven door eene blaauwachlige arcola. Onder het regter sleutelbeen een ovaal weinig verheven gezwel, sudamina in groote hoeveelheid; long rood, droog en barstig; buik bij drukking pijnlijk, metcorismus, enz. Bij de lijkopening, 17 uren na den dood bewerkstelligd, vond men het volgende: Geen spoor Tan ontbinding; praeputium en scrotum van ecehymosen voorzien, het eerste geexeorieerd, aan het laatste eene brandkorst, pblyctaenae en sudamina aan onderscheidene plaatsen. -— De ingesneden gezwellen vertoonden een wit-graauwachtig wcefsel, dat onder het mes knetterde en in zijne inelerstilien luberculeuze grannlatien vertoonden, dieper vond men eene wit-graauwachtige halfvloeibare stof. In de interstitien der spieren vond men op enkele plaatsen eene stof even als die der gezwellen, en waren de spiervezelen door een iets dikker celweefsel van clkander afgezonderd. Het slijmvlies van den neus was levendig rood en de zitplaats van grannlatien, pustulae en ulceratien, van ver-schillende grootte en omvang. In de kaakholten eene doorschijnende, geel-witte vloeistof van de consislentie van eiwit, vaatvertakkingen, en aan de linker zijde
|
|||
|
|||
|
|||
KWADE DROES,
|
17
|
||
|
|||
eenigo granulation. Do regier amandcl bevattc cene gecl-witte, cttcrachtige stof, de linker vertoonde 5—7 vrij diepe, onregelmatig ovale openingen; het weefsel witachtig, digt, fibro-cartiiagineus, onder het mes knetterende. Het zachte gehemelte gedeeltelijk levendig rood en met eenige vrij diepe ulceratien bezet, de Imig levendig rood, en met talrijke kleine gierstkorrelvormige, dof witte puisten bezet; de epiglottis even zoo gesteid. In de trachea bevondt zieh eene sanguinolente, sebuimende vloeistof, die zieh ook, vermengd met eene mueo-purulente stof, in de bronchien bevond. De linker long vertoonde hier en daar celluleuze adhaesien, van voren meer verhevenc, barde, onregelmatige gczwellen van verschillendegrootte, die meestal op eenen levendig rooden bodem geplaatst waren. Eenige van deze waren door agglomeratie van vcle andere kleinere gevormd, die concentrisch gelegen waren; eenigen daarvan waren blaauwachtig wit, digt, fibro-cartilagineus, andere wederem waren gevormd door eene geel-witte, weeke, gegranuleerde slof; deze schenen te bestaan uit raauwe tuberkel-stof. — Aan de punt der longen bevond zieh eene holte van de grootte eener noot, gevuld met verweekte tuberculeuze stof, die van de cmliggende, on-veranderde deelen door een fibro-cartiiagineus, dun vlies was afgesebeiden. Soortgelijke , doch kleinere holten vond men er nog eenige. — De regier long was weinig veranderd. — In bet pericardium ongeveer 250 wigtjes geelachtig serum. Hart ontkleurd, weinig consistent. Lever hypertrophisch, even zoo de milt en de nieren. — Op bet slijmvlies van de blaas levendig roode vlekken. Hersenen bloedrijk. Op de uitwendige vlakte der arachnoidea opfaooping van eene geelachtig-witte stof van verschillende gcdaanle en uitgebreidheid, doch wcinig consistent, overeenkomende met pseudo-membranen. — Later onderzoek bewees, dat de gestorveue met kwaad-droesige paarden had omgegaan.
|
|||
|
|||
Lafom-Goozi ') deelt het volgende geval van kwaden droes bij den mensch niede: Een 25jarige robuste hoefsmid, die kwaad-droesige paarden verzorgde, bad zieh, ter genezing van eene blennorrhagie, ingespoten onder het pracputium en in den pisweg, met een spuitje, waarvan hij zieh ook ter reiui-niging van de neiisboltcn van kwaad-droesige paarden bad bediend. Den 15. Mei 1842 werd, hij wegens eene bevige blennorrhagie, gepaard met koorts en opzwelling der penis , in het hospitaal opgenomen. Nicttegenstaande de krach-ligste antiphlogistische behandcling, was zijn toestand op den 16. niet veranderd, maar was daags daarna bet scrotum gezwollen, met stekende pij-nen; naast het frenulum vertoonde zieh toen eene gangreneuze pustula. Du bulk, tot dien tijd niet aangedaan. word den 18. pijnlijk, en des avonds was bet noodig den catheter aan te wenden. Den 19. bereikte het gangreen de huid van den balzak, on maakte voortgang op den 20. De pijncn waren vreeselijk, en op den 21. verspreidden de afgestorvene gedcelten ccnen stinkenden renk. Bij de koorts voegden zieh 's nachts delirium en stinkend zweet. Den volgcnden dag namen de toevallen toe, de buik werd opgezet; de ademhaling moeijclijk; de huid bedekte zieh met een dik zweet, de pijncn waren gruwzaam, cn zonder
|
|||
|
|||
') Seance de 1a Soeiete de Toulouse, 1843. p. 37 III.
|
|||
|
|||
M
|
|||
|
||
18nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DROES.
door de aangewendc middelen de minste verligting ondervonden te hebben , verviel de zieke in eenen comateuzen toestand, en slierf up den 25. — De ontbin-ding van bet cadaver trad zoo spoedig en sterk in, dat de lijkopening onmoge-lijk was. — Of hier werkelijk eene kwaden-droes besmetting, en als een gevolg daarvan #9632;wezenlijk kwade droes heeft bestaan, wordt in twijfel gelrokken, en deze waarneming met volle regt als eene onrol-ledige beschouwd , daar hier de wezenlijke verschijnselen geheel over het hoofd zijn gezien, en met geen enkel woord worden vermeid.
|
||
|
||
Reradlt ') vertoonde aan de Aoadeinie des Sciences le Parijs, in hare zitting van den 7. February 1842, pathologische praeparaten afkornstig van een paard, aan hetwelk de kwade droes op de vol-gende wijze was medegedeeld: Costour verzamelde elter uit de pustu-lae van eenen mensch , die in een der hospitalen te Parijs aan den kwaden droes was gestorven, en zond dezelve aan R., die daarmede een paard inentte. 15 dagen daarna ging het paard aan den kwaden droes te gronde. Gedurende de ziekte van het dier, kwain R. op het denkheeld, om bloed van hetzelve in de äderen van een ander paard in te spulten. — Hij ontlastte daartoe eene zekere hoeveel-heid bloed uit de halsader van het eerslbedoelde paard, en vond noch door de naauwkeurige waarneming van de wijze waarop het bloed stolde, noch door het microscopisch onderzoek, eenig verschil tusschen dit bloed en dat van een gezond paard. — Nadat eene nieuwe hoeveelheid bloed was afgetapt, werden daarvan 5 deciliters, bij de gewone temporaluur, in de halsader van een gezond paard ingespoten. Drie dagen daarna ontwikkelden zieh de verschijnselen van den kwaden droes, en den achlsten dag na de in-spuiting stierf het dier. — Daar men in dit geval de tegenwerping kon niaken, dat het paard met andere, waaronder onderscheidene door den kwaden droes aangedaan, in eenen stal had gestaan , nam R. eene tweede proef, waarbij hij bloed van het laatst bedoelde paard nam, en daarvan in de halsader van een paard spoot, dat zeer levendig en gezond was, en dat in eenen stal met volkomen ge-zonde paarden was gehouden. Evenwel vertoonden zieh, na verloop van drie dagen, de opzwellingen der klieren, de karakteristieke pustulae op het neusslijravlies en de verdere Symptomen van den kwaden droes. — Van dit paard waren de pathologische praeparaten afkornstig, die aan de Academic werden vertoond, en aan welke, door de aanwezende medeleden, de aan den acuten kwaden droes eigene verstoringen duidelijk werden gevonden. Eene, voor de ge-
|
||
|
||
') Rejudit, Gaz. m6d. de Paris. N0. 6. —(Ocslerr. med. Wochcnsclir. 1843. Nquot;. 14. — Kortelijk medegedeeld in Archiv f. TkierheilL 1844. Bd. V. 5.360.)
|
||
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 19
volgen waarom R. deze proeven bewerkstelligde, zeer gewigtige daadzaak, is de op elkander volgende inededeeling van den acuten kwadeq droes aan twee paarden, nadat het eene door den etter van den kwaden droes van den mensch was besraet geworden, dewijl daardoor duidelijk bewezen wordt, dat zieh de kwade droes van den mensch op het paard even zoo laat overdragen , als omgekeerd van het paard op den mensch , zoo als talrijke voorbeelden hebben bewezen. Het beschrevene geval is ook daarom nog belangrijk, daar het bloed hier het vehikel was, waardoor de overdraging geschiedde. Na zoodanige daadzaken, zal het wel onwetenschappelijk zijn, zegt Kanka. '), den kwaden droes in het vervolg niet besmeltelijk te noemen.
|
||
|
||
Gdijon 2) zond uit Algiers aan Brechet eene mededeeling, waarin over een geval van kwaden droes bij den mensch wordt gesproker;. Deze mededeeling is daarom van een bijzonder belang, dewijl daaruit te gelijk blijkt, dat de kwade droes te Algiers onder de paarden en ezels veelvuldig voorkomt, waardoor tevens de oude meening, dat in warme landen de kwade droes eene uiterst zeldzame ziekte is, wordt wederlegd 3). Volgens Guijoh's berigt zijn naraelijk de kwade droes en de worm te Algiers, zoo wel bij de inlandsche als bij de ingevoerde paarden, zeer algemeen verbreide ziekten.
Zoo bevonden zieh op den 15. Junij 1843 te Algiers, onder het Trein-korps, 21 door den worm aangedane dieren, waarvan 11 paarden en 10 muil-ezels, alsmede 22 door den worm aangetasle dieren, waar-onder 8, die aan den worm en den kwaden droes te gelijk laden. — Onder de 600 paarden, welke het RegementChasseurs d'A.frique sterk was, bevonden zieh 40 door den worm aangedaan. — Onder eene zoodanige verhouding, is het derhalve niet te verwonderen, dat deze ziekte ook in Algiers op den mensch wordt overgedragen. — Wij zullen het door G. vermelde geval later bij den worm mededeelen , daar het meer tot dezen behoort.
|
||
|
||
Imdert-Gourbeijre '') deelt een geval van acuten kwaden droes mede, hetwelk met den dood eindigde. De bcdoelde zieke was een STjarige paar-den-knecht, en deed sedert zeven jaren dienst in eenen stal , waarin jfewoonlijk 14 paarden werden gehouden, waarvan er maandelinjrs gewoonlijk 5-—Gtegrondc
|
||
|
||
quot;) Oesterr. med. Wochenschrift. 1843. Nquot;. 14.
s) Comples rend, de Vacade'm. des sciences. T. XVII. Nquot;. 5. — (Gaz. med. 20 Aüut. 1842. — Archiv f. Thierheilk. 1844. Bd. V. S. 63.) 3) Zie het tweede Stukje, Blz. 7 en de noof aldaar. quot;) Ga:. des l'amp;p. 1813. Dec. 1raquo;.
|
||
|
||
|
|||
A
|
20nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWA.DE droes.
gingen, die steeds door andere zieken werden vervangen, en waarondcr zieh ook kwaad-droesigen bevonden. Nadat de eetlust verdwenen, rillingen en sterk beven, dat zieh des avonds herhaalde, en 's nachts brandende bitte met veel zweet en hevigen dorst zieh vertoond hadden, en deze toestand, waarbij hi) tevens nog zijne dienst waarnam, reeds drie dagen geduurd bad. moest hij zieh te bed begeven, waarvan hij ook niet meer opstond. — De vervolgens zieh voordoende verschijnselen waren: Afwisseling van huivcringen met groote bitte, groote angst, aanhouclende koorts, warm zweet, aanhoudende dorst, groote droogheid van den mond, pijnen in den rug en in de linker onderkaak. De geneesheer, in de meening van een febris typhoidea te zien, beval de aan-weoding van 25 bloedzuigers, en ter overwinning van den sedert zes dagen verstopten afgang, ecne flesch Seidlitz-water. — Hij snoot nimmer zijnen neus ; ook was er geene neusuitvlueijing aanwezig. — Later vervici hij in delirium , klaagdp over zcer levendige pijnen in bet been , en werd in dczen toestand op den 24. October 1842, naar bet hotel Dieu, gebragt en opgenomen. — Sedert zijne opname in het Hospitaal, bevond hij zieh in cenen aanhoadenden toestand van subdelirium , en gaf onzamenhangende antwoorden. De long glad en doorgaans droog, huid vochtig, buik opgezet, levendig voorkomen doch vrij sterk verward enz. , en deze verschijnselen deden ook hier de ziekte voor eeno typheuze koorts houden. Den 26. dezelfdc toestand van subdelirium, weinig koorts, geen hoeslen , aan de ledematen en aan den hals eenigc roode plaatsen, met beginnende vorming van pustulae; en deze reeks van Symptomen gaf nu aanlei-ding tot de meening, dat er varioloiden zouden uitbreken. — Nadat evenwel de cruptie was vermeerderd , en bier en daar groote, geheel ronde pustulae, zondcr indruk, geheel en al door eenen vrij breeden rooden hals omtogen , en vrij bard op hot gevoel, waren uitgebroken, en eenigen daarvan zieh tot eene soort van blazen hadden vereenigd , werd bet duidelijk , dat men bier geene varioloiden voorhad , en werd de diagnosis eindclijk naanwkeurig bepaald, toen de bloedverwanten van den zicken verhaalden , dat hij in zijn delirium steeds van paarden had gesproken , en het bekend werd , dat hij een paarden-knecht van beroep was. — Eenige bruinachtigc, uitgedroogde en harde korsten aan het regier neusgat aanwezig, bevestigden, dat daar eene uitvloeijing had plaats gehad; men zag aan den vrijen rand van den regter nensvlengel eene witte, harde puist , zonder kring , van de grootte van een' hcnnipkorrel; meer naar binnen andere bruine korsten, en eindelijk aan den bodem witachtige pokken. Aan beide beenen bemerkte men diep liggende harde gezwellcn , van de grootte van eene kleine noot, die slechts weinig verheven waren. Huid vochtig en kleverig, spieren slap op bet gevoel, adembaling versneld, met tracheaalge-luid ; — de zieke stierf den volgenden dag. — De lijkopening, die 36 nren na den dood werd bewcrkstelligd , gaf het volgende ' De pustulae zaten in de dikte der huid , die op eenige punten kleine infiltratien van bloed vertoonde. Vele abscessen in de zelfstandigheid der spieren, van verschillende grootte, doch allen van denzelfdcn aard. In den muse, vastus intcrnus waren er wel 40 van verschillende grootte aanwezig; de inhoud dezer abscessen was deels eene geelachtig witte, goed gemengde , gedeeltclijk eene bijna vaste etter, van de dikte van eene verweektcn tuberkcl. Slechts in de buikspieren was geen spoor van etler aanwezig. Deze etterverzatnclingcn hadden zieh ten koste van de spierzcll'standig-bcid gcvormd. Het hart was onlklcurd en slap , doch zondcr abscessen, longen
|
||
|
|||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 21
opgczct, in den onderslc regier kwab, eene hardc centrale kern van de groottc eener noot, gevormd door zwart geinfiitreerd, consistent bloed, milt vrij volu-raineus en eenigsins verweekt. Ondcr de arachnoidea uitstorting van vocht; de hcr-senen vertoonde de gewonen veranderingen van eene syiuptomatisciie meningitis. Slijmvlies van den pharynx tamelijk gekleurd, van den larynx opgezel; aan de car-tilagines arytaenoidcae bemerkte men eenige difluse roodheid, cn aan een dezer kraakbeenderen eene oppcrvlakkige verettering. — In de neusholten aan beide zijden ulceratien.
|
||
|
||
Rbhadlt ') onderzocht, of het chloor-sodium, hetwelk zulk eenen roem als desinfectie-iniddel geniet, door zijne bijmenging het kwade-droes-gift neutraliseert. Met dit doel stelde hij dit middel, gedurende eenen langen tijd en op onderscheidene wijzen, in aanraking met de weefsels van een met pustulae voorzien paard, en stelde daarna met die weefsels inentingsproeven in het werk. — De inoculatie gelukte, d. i. de kwade droes ontstond ten gevolge van deze proef. — Hieruit sohijnt vooreerst te volgen, dat dat praeparaat niet desinfecterend op het kwaden-droes-gift inwerkt, ten minste niet onder de door R. opgege-ven omslandigheden. — Deze belangrijke experimentell verdienen nog dikwijls herhaatd te worden; want het sehijnt buiten twijfel te zijn, dat dit middel ook bij deze ziekte desinfecterend moet werken.
R. hield zieh bij deze gelegenheid ook eenige oogenblikken met beschouwingen over den vorm en den aard dezer ziekte bezig. — Hij heeft bewezen, dat de kwade droes in verschillende Organen ontstaat, ten gevolge van inoculatie. Zoo heeft hij dikwijls dieren ingeent met den etter uit de longen van dieren, die aan den kwaden droes leden, en bij deze onderscheidene voorwerpen zag hij dan eens uloeratien in de neusholten, dan wederom ulceratien in de trachea en het neus-slijmvlies ontstaan; in andere gevallen ontstonden alle Symptomen van den worm, zonder een spoor van ulceratien, waaruit de geleerde waarnemer de Stelling afleidt, dat de kwade droes verschillende organeu kan aantasten, en onder verschillende vormen kan te vooraquo;-schijn treden, zonder daarom van aard te veranderen.
|
||
|
||
Maxwell Wade 1) maakte de vier volgende gevallen van kwaden droes bij den mensch bekend, welke hem vroeger en in den laatsten tijd waren voorgekomen.
Eerste geval. Eenen SOjarigen man, die zieh, bij het afvillen van een
|
||
|
||
') Gaz. me'd. de Paris. 1843. Juli) 19. — [Encyclographte d. Sc. med. 1843 Sept. p. 194).
raquo;) Dublin med. press. 1843. Nn. 239.
|
||
|
||
|
||
22nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE MOES.
aan den kwaden drccs en den worm gestorven paard, aan den linker daim ge-wond had, zwollen, bij gelijktijdige ontsteking en sleclite suppuratie van de wond , de klieren aan den clleboog en in den oksel pijnlijk op; hij werd in het Swamlinhar Dispensary opgenomen, waar, bij eene behoorlijke behandeling, deze primaire aandoeningcn verdweuen, de patient oogenschijnlijk volkomen herslelde, cn in dezen toestand mecr dan drie weken vcrbleef. Toen hij even-wel eenmaal des nachts door een donkere straat liep , die uan beide zijden met boomen beplant was, gevoelde hij onvcrwachts eene hevige pijn aan het bovenstc rcgtcr ooglid, even als üf hij legen een tak van eenen boom had gestooten, en in deze mecning vroeg hij eenige dagen daarna , W. ten twecdc male om raad. Een klein absces had zieh im aan de bedoclde plaats van het ooglid gevormd. De ware oorzaak der ziekte kon evenwel nng niet erkend worden. Toen zieh echter twee dagen later soortgelijke abscessen aan den anus en aan de knie van dczelfde zijde vormden. gepaard met zwelling en pijn, en ook de meeste groote gewrichten op dezelfde wijze werden aangedaan , de neus crysipelatcus opzwol en eene uitvlocijing van eene purulente, stinkende stof uit den neus zieh instcldde, lict zieh de ware aard van de ziekte niet meer miskennen. Een aantal kleine abscessen of pustulae , met zeer verharde bases, en gevuld met eenen siechten etler, onlwikkeldcn zieh in het gelaat, op het voorhoofd, ec aan het behaarde gedeeltc van het hoofd. — De zieke werd gevoelloos en coraateus, en bleef in dezen toestand tot aan zijnen dood. — W. Leschuuwde dit geval als zeer langzaam verloopende kwade droes. De lijkopening ontbreekt.
Tweede geval. Drie jaren later kwam W. een ander geval voor: Een 23 jarige looijersjongen hielp eenige zijner vrienden bij het afvillen van een paard, en hij droeg de huid naar de stad ter verkoop ; körten tijd daarna werd hij onge-steld, kreeg koorts, aan den romp en aan de extremiteiten vertoonden zieh pur-perkleurige pustulae, met harde bases en van de grootte eener kleine hazelnoot, waarvan de uitwendige huid zoo dun was, dat zij bij de geringste wrijving berstte ; geen uitvlocijing uit den neus ; gering delirium. Dood. — W. kon geene be-vredigende narigten verkrijgen met opzigt tot de plaats gehad heb-bende infeclie, doch beschouwt dit geval evenwel als aculen worin j — hetwelk echter nog nadere bevestiging behoeft.
Derde geval. Eene vrouw van 40 jaren oud, die, tijdens zij een bezoek bij eene barer bloedverwanten aflegde, made hielp om een , door eene zieke merrie geworpen veulen met koemelk te voeden, werd onder de volgende veischijn-selen ziek: Elke plaats van het ligehaam en de ledematen was met onzuivere abscessen , van de grootte eener hazelnoot tot die van eenen kleinen oranje-appel, bedekt, waarvan velen, met bet lancet geopend zijnde , eene ichoreuze stof entlasten. — De pijnen waren niet zoo hevig als in de beide vorige gevallen; ook verkregen de verschijnselen niet die hevigheid. — AI de aangewende mid-delen hieven zonder gevolg, cn de zieke slierf. — W. vermeent, dat de moeder van het veulen aan den kwaden droes heeft geleden, en de laalsle op het hoofd met kwaden droes-etter heeft bezoedeld, waarmede de banden van de overledene vrouw, gedurende het voe-deren, in aanraking zijn gekomen. — Om dit gevoelen le bevestigen, werd een ezel met de stof uit de abscessen der vrouw ingeent, en
|
||
|
||
I.
|
||
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 23
stierf deze spuedig, onder alle vcrschijasuleri van den acuten kwaden droes en den worm.
Zierde geval. Eon 44jarige kalkbrander, die eene kleine wonde op den rag van den linker middelvinger bad, gedurende den tijd, dat hij met een kwaad-droesig paard in verkeer stond (welke omstandigheid evenwel eerst na zijnen dood ontdekt werd), word ziuk, kreeg Sterke kfiude, hoofdpijn, pijn in alle deelen, vooral echter in de gewrichten; deze verschijnselen verdwenen wel wederom, maar de zieke gevoclde zieh zwakker dan hij, dit alles iu aanmerking nemende, zijn morst. Nu ontwikkelde zieh eene roode, glanzende, harde en ongelijke zwelling op de linker zijde van den neus, even als of er korrels onder de huid waren verspreid. £en klein absces ontstond op de hougte van den traan-zak, de bovenlippen iets gezwollen , in bet begin eenige bloedontlasting uit het regter neusgat, tcrwijl uit bet linker eene vuile eiwitaardige en kleverige uitvloeijing plaats bad, welke stof zieh slecbts met moeite liet af-wasschen. Tong witachtig, pols 85 en week. — Tot nu toe dacht men nog niet aan het bestaan van kwaden droes. — Nadat evenwel de omvang van den neus en de bovenlip buitengewoon was toegenomen, de zwelling eene bijna karmozijn-roode kieur had aangenomen en zieh tot op de wangen had uitge-Lreid, en er zieh op den neus eene gangreneuze korst, van de grootte eencr scheliing gevormd bad, de neusuitvlocijing aanwezig bleef, en de beide oogleden gezwollen waren, begon men te vermoeden , dat de zieke aan den kwaden droes leed, en ingewonnen berigten herestigden ook werkelijk, dat de patient met een ziek paard, dat bij onderzoek bleek aan den chronischen kwaden droes te lijden, omgang had gebad.— Onder het toeneiueo der genoemde verschijnselen t stierf de zieke. — De lijkopening ontbreekt.
|
||
|
||
U. M. Hughes ') geeft berigt van een geval van kwaden droes bij den mensch, dat doodelijk afliep, en waarbij de lijkopening insgelijks niet werd bewerkstellrgd. Een 40jarige , gespierde vilder, van eene goede con-stistutie, wondde zieh hi) het afvillen van een pas gedood paard met het mes in den linker voorarm. — De Chirurgijn beschouwde de zaak als eene eenvoudige wond, en verordende een buikopenend middel. — Na verloop van twee of drie weken, ontwaard de lijder aan onderscheidene ligchaamsdee-len pijnen, die veel met die van rbeumalismus overeenkwamen, alsmede pijnlijkc opzwelling van den regter arm en been. — Eerst 24 dagen na de verwouding kwam hij onder geneeskundige behandeling. — Zijn uitzigt was angstig en ter nedergeslagen en toch irritabel, even als bij vergifliging; oogen ingevalien, conjunctiva zwak geel gekleurd; pupil onwerkzaam, bewustzijn ongestoord, tong week , stoelgang regelmatig enz. De wond aan den voorarm was oppervlakkig, met oppervlakkige ontsteking en verbarde basis; twee of drie verharde lymphatische vaten gingen van de wond af tot een groot puntig gezwel , aan de inwendige zijde van den biceps, boven den condylus internus aanwezig; op den ecrsten phalanx van de pink eveneens eene kleine fistuleuze wond. — De okselklieren waren niet aangedaan. Een soortgelijk gezwel bestond
|
||
|
||
') Gdij's Hasp. Reports. 1843. Ifraquo;. 1. April.
|
||
|
||
m
|
||
|
||
24nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE DHÜES.
aan den linker arm en aan liet renter been , die beide week op bet aanvoelen waren. Er ontstond nu pijn door hol geheele ligehaam, waardoor zoo wel bet loopen als de slaap werd bemocijelijkt, hoesten zonder sputa; aan onderschei-dene ligchaamsdeclen ontwikkelden zieb grootere cn kleinere gezwellen, op varicellen gelijkende; uit den neus vloeide van zelf eene geringe hoeveel-beid rood-bruin, meer lijmig secretum, waardoor de respiratie scheen be-moeijelijkt te worden. Er bad geene opzwelling der watervaats-klieren plaats. Onverwacbts werd de patient bleek, en bield de ademhaling op, niettegenstaande onderscheidene aangewende middclcn. — Hoewel H. de upiuerkiug maakt, dat het uitzien Tan den zieken, hoewel minder sterk uitgedrukt, ge-heel gelijk was aan het beeld, zoo als man dat vau eenen aan den kwaden droes lijdend cn ter nederliggende mensch heeft vervaardigd , cn dat in het museum bewaard wordt, zoo kan men evenwel dit geval nog als twijielachtig beschuuwen, dewijl van den toestand van het paard, waardoor hij zuu besinet zijn, met geen enkel woord wordt gewag geraaakt.
|
||
|
||
Grave *) hield zieh, in zijne Clinical medicine, insgelijks met cms onderwerp bezig. Nadat hij in zijne inleiding over de werking der dierlijke vergiften, tot welke hij ook het kwaden-droes- en worm gift brengt, in het algeraeen, en later in het bijzonder gehandeld heefl, deelt hij de volgende waarnemingen mede:
o) Een gezonde, gespierde man van 20 jaren oud , werd op den 1. October 1836 in het Richmond Hospital opgenomen , dewijl bij ongeslcld was ten ge-volge van de verzorging van een kwaad-droesig paard, waarmede bij uit het-zelfdc val plagt te drinken. — De zieke bood veel gelijkbeid aan met lijders aan eynanchc tonsillaris: hij kon den mond slecbts I'/i duim openen, en dit was de eenige onaangenaamheid, waarover bij klaagde. De linker tonsilla was ook wer-kelijk zeer sterk vergroot, rood en hard , doch geene fluctuatie werd er bespeurd. De boek van de onderkaak op de hoogte van die tonsilla meer gevuld, welke volheid tot nabij het jukbeen van die zijde toenam. Ook de onderkaaks-klieren dezer zijde waren vergroot en verhard. Hierbij voegden zieh koorlsver-scbijnselen. De zwelling van den mond en de moeijelijkhcid om dien te openen vermeerderden , waarhij zieh nog voegden zwelling van de linker zijde van bet gelaat, met omschrevene roode vlekken van verschillende grootte aan onderscheidene ligchaamsdeclen, en twee pustulae aan het linker been. In den loop van eenige dagen ontwikkelden zieh blaasjes en pustulae van verschillende grootte en aan onderscheidene plaatsen des ligchaams , vooral echter op den rug; zij hadden dc grootte van ecnen speldeknop tot die van eenen doorgesneden amandel. Porrigo bestond er op onderscheidene plaatsen, van de grootte van een speldeknop, maar hoopsgewijze bij elkander staande en omgeven van wittc verhevene randen. Nu ontwikkelde de aard der ziekte zieh meer en meer dui-delijk ; aan de openingen der neusgatcn bespeurde men ecne belangrijke boe-
|
||
|
||
JJ Clinical Medicine. 1843. p. 717.
|
||
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 25
veelheid etter; eene slijmige uitvloeijing nil den moml en groolc stank van den adem stelde zieh in, en volgde de dood ander delirium. — Bij de sectie vond men de linker onderkaaksklier met de omgevende deelen zamengegroeid, het celweefsel met serum geiniiltreerd, en talrijke verharde etter-haarden in het weefsel der onderkaaksklier en der parotis. De hersenen waren hard, in de holten eene belangrijke hoeveelheid vocht, de araehnoidea ondoorschijnend, de pia mater op onderscheidene plaatsen van vasculariteiten voorzien. De door congestie aangedane longen vertoonden talrijke, op hareappervlakteverstrooide, pustulae, die in elk opzigt op die op de hnid aanwezig geleken. Het slijmTlie* van den larynx zeer sterk ontstoken , vooral nabij de epiglottis. Luchtpijp met slijm opgevuld. In de maag hevond zieh eene hoeveelheid geelachtig groen slijm; het slijmvlies van de maag vertoonde ecehymosis en een ontstckingachtig aanzien. Lever iets vergroot, en aan hären ondersten rand met de darmen ver-cenigd.
b) Een Chirnrgijn, die, als bezitter van vele paarden, veel ondervindingin de Vee-artsenijkunde had , bezat eenige kwaad-droesige en door den worm aangedane paarden, die hij bijzonder ter harte nam. — Hij werd ziek, nadat een vrij hoogen graad van matheid en onregelmatigheden in de maag cn den stoelgang waren voorafgegaan, onder huiveriogen en daarop volgenden hevigen dorst, bui-tengewone bitte der huid en pijnen in de ledematen, uit welke verschijnselen hij dadelijk het besluit opmaakte, dat hij door een der zieke paarden geinfecteerd was. — Bij bet steeds toencraen dezer Symptomen voegden zieh nog walging en braken. Thans ontwikkelde zieh aan den regter inwendigen cnkel een gezwel van de grootte eener halve walnoot, van eene donker roode kleur, gespannen, glänzend en uiterst pijnlijk, en bet midden boudende tusseben eene buil en erythema nodosum. Het eene gezwel ontwikkelde zieh nu na het ander op onderscheidene plaatsen des ligebaams , waarbij ook de koorts Symptomen vermeerderden. Dorst hevig , buitengewone onrust, de geringste beweging veroorzaakle buitengewone pijn, volstrekt geen slaap. Diffuse ontsteking aan de regter clavicula , welke zieh tot aan den nek en den regter schouder uitstrekte, en waarop twee met eene doorschijnende vlocistof gevulde blaasjes geplaatst waren. Onder duidelijk toenemen dezer verschijnselen, en onder vernieuwd uitbreken van eene pustuleuzc croptie over bet gebeele ligehaam, vooral aan den buik en de ledematen, stierf de zieke op den 33sU:lgt; dag na het begin zijner ziekte, in de vaste overtuiging, dat hij zijne ziekte aan de verzorging zijner zieke paarden te danken had.
De broeder van den overledenen, die even zoo veel belangslelling in dese zieke paarden stelde, werd onder koorts-verschijnselen, die een typheus karakter aanboden, ziek, doch genas.
|
||
|
||
Door Clement Hamertan quot;) werden de volgende drie gevallen van kwaden droes bij den mensch waargenomen :
1. Een 63jarige opzigtcr, die een kwaaddroesig paard met vcrschillcnde middclen behandelde, werd geheel onverwaebts door eene hevige rilling bevallcn , die ceoige
|
||
|
||
•) Dublin Journ. of med. Scienc. 1843. Juli.
|
||
|
||
|
||
26nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; KWADE MOES.
uren duurdc en die hij aan hot valten van cetic koude toesclirüef. — In dit denkbeeld verkecrende, ging hij den volgenden morgen , hocwel hij den nacht slapcloos had doorgebragt, wederom aan zijnen arbeid ; hij gevoelde zieh echter ongestcld, had pijnen en stijfheid in de gewrichten en in den rug, en een gevoel van afmatting en koude , zoo dat hij gedwongen was zijne werkzaamheden te laten varen, naar huis te gaan, en zieh te bed te leggen. — Voorai klaagde hij over hevige pijn en stijfheid in het regier handgewricht, die zieh over den voorarm en den elleboog uitstrekten. — Deze deelen werden nu pijnlijk, heet en gezwollen, erysipelateus rood gekieurd, bij drukking pijnlijk, en eene verdieping daarin nalatende. — Äangezigt bleek en angstig — duizeligheid en oorsuizing, de pols 120 slagen en klein, de huid heet en droog. — Slapeloos-heid en ijlen, de stoelgang verstopt, urine spaarzaam, dit waren de eerstvoi-gende verschijnseien, — In het verdere beloop voegden zieh hier nog bij : gedurig hoesten, met expecloratie van eene schuimendc, later purulente stof, uitbreiding der pijnen lot onder den oksel, omschrevene ronde vlekken aan de inwendige zijde van den arm, bruine tong, ijlen, meerdere sneiheid van'den pols, het uitbreken van puisten aan de armen, met zwelling onder den oksel, diarrhoea, ontwikkeiing van puisten op andere ligchaamsdeelen, uitvloeijing van eene dikke glutineuze, donkere stof uit het regier neusgal, onwillckeurige ont-lastingen, coma en de dood. — De lijkopening werd niet toegestaan.
2.nbsp; Een 43jarige landman verpleegde een aan den chronische'n worm lijdcnd paard, en werd ziek met cenen hevigen aanval van rilling, met heete en drooge huid, hevige pijn in de lendenen, afgematheid, verlies van eetlust en dorst, stoelverstopping. — Deze toesland duurde 4—G dagen, waarop zieh eene hevige pijn, met stijfheid en zwelling van den regier enkel instelde, zoo dat hij zieh naar bed moest begeven. De hierop volgende verschijnseien waren: Hoofdpijn, duizeligheid bij het oprigten, bleek äangezigt, bruine tong, pijn in de lederaaten, roode, bij drukking pijnlijke zwelling van het been, met bei gevoel van ilue-tuatie; pijn, stijfheid cn bitte van het regier handgewricht, elleboog en schouder, slapeloosheid, toename der roodheid en zwelling; roode streepen aan de inwendige zijde van het pijnlijke been, tot nabij de geslachtsdeelen; ontwikkeiing van twec wecke, niet veerkrachtige gezwellen aan het ontsloken been; ijlen gedurende den nacht, pijn, een gevoel van drukking en beklemming boven bet voorhoofd, met roosachlige roodheid, die zieh meer en meer over de zijde van het äangezigt en den neus uitbreidde, en eindelijk in gangreen met verlies van zelfslandighcid eindigde. — Eindelijk deden zieh opvolgend slüpor, en proslratio virium voor, zwarte kleur en beving van den tong en der ledemalen , peeshuppelingen, uitbreken van talrijke puslulae, uitvloeijing van eene donkere, grumeuze en taaije stof uit den neus, die zieh om den neus en bei äangezigt vasthechlle, coma — en eindelijk slierf de zieke. — Van de lijkopening wordt niet gesproken.
3.nbsp; nbsp;Een SGjarige daglooncr, met zwakken, mageren habitus, werkte gedurende den winter met het kwaad-droesige paard van een'naburigen landman, die, raquo;egens de hooge waarde van het dier, veel prijs stelde op deszelfs genezing, en het daarom aan zijn huis had gegeven, ten einde de nöbdige middelen aan tc wenden. — Hij werd ziek onder een'hevigen aanval van rilling, afgematheid, verloren eetlust, dorst, pijn en stijfheid in den regier enkel, cn klaagde hij over algemeene pijnlijkhcid en gebrek aan slaap. — Hierbij voegde zieh pijn
|
||
|
||
m
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 27
in de borst, moeijclijk slikkcn, gevoeligbeid in de onderkaakstreek, geringe zwellinjf der tonsillae, met crythemateuze roodheid aan Let achterste gcdeeltc van het gehemelte. ;— De pijoen in de borst en bet moeijclijk slikken ver-meerderden, de stem word hecsch, de lippen zwolicn en berstten, er deed zieh pijn voor boven het voorhoofd, en opgespotenbeid der oogen met gelijktij-dige roodheid van het aangezigt. — Thaos begon ook de tong gezwollen, zwart en gespleten te worden, de tanden en bet tandvieesch met eene donkcre korst bedekt. De zwelling der lippen en bet moeijelijk slikken vennecrderde, erysipelatcuze roodheid aan bet voorhoofd , die zieh lot over de beide oogleden uitstrekte, zoodat deze gesloten werden; de neus zwol op, wcrd rood en ontlastte eene ilunne , taaije stof; de oogen traanden. — Onder het toenemen van deze toevallen , en de ontwikkeling van een pustulous uitslag op onderscheidene iigchaamsdeelen, diarrhoea, ijlen, prostratio, ten laatste onwillekeurige stoelont-lastingcn en volkomen coma volgde de dood. — Om de diagnosis van dit geval te constateren, werd door Hahertan met de versehe stof, genomen uit de pulsten in het aangczigt en aan de armen van dozen lijdcr , een ezel ingeeut in bet neusslijmvlies, door middel van een lancet, en het ingcent dier ging na verloop van een' körten tijd werkclijk ten gronde, onder de verscbijnselen van den kwaden droes.
Op deze drie waarnemingen laat H. eenige opmerkingen volgen, die gedeellelijk van een wezenlijk belang zijn, in zoo verre zij op de diagnosis dezer ziekle en het verloop van de onlwikkeling der huide-ruptien betrekking bebben. Als een bijzonder ouderscheidiiigskenraerk van den kwaden droes en de wormziekte bij den mensch, vesligt hij de aandacht op den toesland van de huid , die zieh in eenen slaat van droogheid , ruwheid en brandende bitte voordoet, waardoor zij zieh wezenlijk van den loestand der huid bij rheumatische koortsen onder-scheidt, waar juist het tegendeel plaals heeft. — Even opinerkens-waardig is bij den kwaden droes de uitdrukking van het gelaat, welke voor eene reeks van organische veranderingen pleit. — Het aangezigt is bleek, angstig en ter nedergeslagen , — de gelaatstrekken spits en ingevallen, er is eene bijzondere onrust en kleinmoedigheid in des lijders doen en laten, en bij loenemende koorls gaat de toestand in eenen typbeuzen toesland over. — De pols is klein, snel en zacht golvendj — detongdroog, bruin en sidderendj diarrhoea en onwillekeurige stoel-onllastingen kenmerken ten laatste dit vergevorderde tijdperk. — Ook zijn er bevingen der ledematen en peeshuppelingen , ijlen, zacht delirium, stupor en coma aanwezig. — Het beloop der versehillende vormen van huiduitslag wordt in de volgende tijdperken verdeeld :
1)nbsp; Onlstokene vlekken, van eene donkere kleur, die een oede-mateus en erysipelateus voorkomen verloonen, en in de deelen verhe-venheden voorlbrengen, welke op het gevoel dof, niet veerkrachlig zijn, eindelijk in volkomenen sphacelus overgaan , en eenen onverdragelijken stank verspreiden.
2)nbsp; Oppervlakkige en onder de huid zieh bevindende ronde of ovale
|
||
|
||
.L
|
||
|
||
|
||
28nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KWADE DROES.
pustulae, die in weinige uren eene volkoraenc rijpheid verkrijgen, en onder eene witte korst van de epidermis eene sereuze vloeistof bevat-len, zonder dour roodheid of zwelling omgeven te zijn.
3)nbsp; Kleine erythemateuze roode vlekkeu op de gewrichten, die in sphacelus overgaan. De veretteringspunten beginnen hier in het midden derzelve met eene verharde basis, en breiden zieh van hier in alle rigtingeu uit, onder de vorming van purperroode kringen.
4)nbsp; Als een symptoom der vergevorderde ziekte, en wel legen het eindederzelve, is het uitvloeijen van eenen gelen laaijen mucus uit een of beide de neusgaten aan te merken; deze stof neemt eene donkere tianieuze gesteldheid aan.
5)nbsp; Ontsleking der lymphatische en absorberende klieren, op verren afstand van de gangreneuze puisten.
|
||
|
||
Een ander voorbeeld van overdraging van den kwaden droes op den mensch kwam voor in het hospitaai Beaujon '). Het betrof eenen postilion, die, reeds door delirium aangetast, in het hospitaai werd gebragt. Pustulae waren over de geheele huid aanwezig, terwijl er tevens een slijmigvocht uit den neus vloeide, en er koorts aanwezig was.— Eenige uren na zijne opname stierf hij. — Bij de lijkopening vend men vele abscessen in de huid, de spieren, de longen, eu kleine ulceratien op verschillende plaatsen van het slijmvlies der luchtwegen, vooral even-wel op het neusslijmvlies, waar de groolsle verwoeslingen aanwezig waren. Volgens ingewonnen berigten, had de zieke herhaaldelijk met een paard omgegaan, hetwelk, blijkens de aanwezige verschijuselen, door den chronischen kwaden droes was aangedaau. — De aan het einde van het anonieme opstel geplaatste opmerkingen bevatten niets nieuws.
|
||
|
||
Wesierdorp -) maakte het volgende, insgelijks hiertoe behoorende, geval bekend: Een Sterke en robuste artillerist kwam den 9. September 1841 in het militaire hospitaai, wegens eene kleine phlegmone in de nabijheid van de linker wenkbraauw; het gezwel scheen van roosachtigen aard te zijn, doch bij nadere beschouwing door eenen blaauwachtigen tint zieh daarvan onderscheidde, voor het overige weinig beduidend scheen. Den 11. Sept. had zieh het gezwel tot op de andere wenkbraauw uitgebreid ; de zieke klaagde over hevige hoofd-pijnen, pols 80 tot 90; de tong was normaal, de dorst niet zeer hevig. — Het gezwel werd langzamerhand in het midden fluetuerend, cn strektc zieh tot den neus, het voorhoofd, het regter ooglid en het linker oor uit; ai deze
|
||
|
||
') Gazette des Hopitaux. Dec. 1842. Nraquo;. 152. p. 707.
laquo;) Observation d'an cus de morve r.hez Vhomme. Annales de Bruges, c(c. Torn. IV. 1843.
|
||
|
||
J
|
||
|
||
quot;
|
||
|
||
KWADE DROES.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;29
deelen namcn eenc livide blaauwe kleur aan , de lioofdpijn werd heviger. — Itij de opening van het gezwcl ontlastte zieh tamelijk veul elterachtige, bloedige slof. — De 14. verviel de lijder des nachts in delirium ; er volgde eene vrij rijkclijke uitvloeijing uit den neus, de tong ward droog en roestkleurig, Sterke dorst, moeijelijke, snuivende en versneide ademhaling; op de huid van de borst en de armen brak een puslnlcus uitslag uit dat zieh over alle deelen des ligehaams uitbreidde; de in het gezwel betrokken deelen werden gangreneus, en ontwikkelde de suppuratie eenen onverdragelijken stank ; — de ademhaling werd nog moeijelij-ker, respiratio bronchialis, pols klein en onderdrukt, onwillekeurige stoel- en ttrine ontlastingen , en onder het toenemen dezer verschijnselen volgde de dood in den nacht van den 16. op den 17. September. — Bij de lijkopening vond men de geheele oppervlakte des ligehaams , vooral echter de borst, de armen, de dijen en de penis tot aan de piswegopening, met een groot aantal van blaauwachlige bullen van de grootte eener erwt bedekt, die door eene breede geelachtige stof omgeven , en met eene sero-purulente stof gevuld waren. — Het gangrecn had zijnc verwoestingen over het geheele voorhoofd, de oogleden van beide de oogen , het linker oog, den neus, het linker gedeelte der bovenlip tot aan het oor van deze zijde, uitgebreid. — De dura mater was sterk opge-spoten. Bij het doorsnijden der hersenen zag men eene grootte menigte bloedige droppeltjes. — De neusbeenderen waren verweckt, en lieten zieh even als kraak-been snijden; het slijmvlies van den neus en van de bovenkaakboezems was zeer opgespoten . en vertoonde talrijke verzweringen , waarvan eenige tot op bet been doordrongen. De voorhoofdsboezems waren gevuld met kleine, ronde, witaebtige doorsehijnende cn hydatiden-vormige ligchaampjcs; de pharynx vertoonde insge-lijks verzweringen, zco ook de slokdariu. De borst- en buikholle boden nieU opmerkenswaardigs aan.
|
||
|
||
WORM.
De overgang van dien vorm van kwaden droes, welken men worm tioemt werd iiisgelijks in onderscheidene gevallen waargenomen, en wel onder de navolgende omstandigheden:
Mo.^neret ') maakt melding van een geval van worm bij den mensch, dat hoogst belangrijk is, daar hier genezing volgde, en dit het eerste geval *) is van dezen aard; waarom wij het eenigzins uitvoeriger inoeten behandelen.
|
||
|
||
') Journal de me'kc. 1843. Janv. (vergel. 11. stukje, bladz. 29) ook kortelijk mcdegedecld, door Dr. M. H. Herizveld, in de aanteekeningen, bladz. 300, bij bet door hem vertaalde werk van Dr. R. KE9UE, get. Diagnostische en pulhogenclische onderzoekingen in Prof. ScnöKlEix's kliniek. Dcventer, 1847. 8deg;,
H.
laquo;) Ook de Hoogl. Kdman en Dr. de Jong hehben den worm bij den mensch zien genezen ; vergel. 21' stnkjc, bladz. 2!) en 33.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II.
|
||
|
||
|
||
aonbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; WORM.
Een IdjariQe vocrman kwam op den iS. October 18ii, in da Charite'le Parijs, klagende dat hij sedert zes dagen ziek was. Hij vertoonde alleen de onbepaalde verschijnselen van den aanvang van ecnijje inwendige ziekle, doch kreejj spoedig hevige pijnen in de voetgewrichten , in de knieen, in do dij- en knit-spieren , evenwel zonder zwelling of roodheid. Pols versneld , hevijje dorst, hoofd-pijn, prostratie ; 'savonds koorts-paroxismus en rijkclijk zweet, hetgeen gedu-rende den nacht aanhield. Op den 25. October etterpuisten op den rug van de voetcn en de rugzijde van den kleinen teen van den linker voet, en geleek het geheel vcel op een goedaardig panaritium. De puisten braken open, en waren na verloop van eenige dagen gecicatrisecrd. De puist aan den teen genas eerst dun ISdcu dag. — Op den 28. vertoonde zieh eene uitgebreide zwelling aan de voorste zijde van het bovenste derde dee! van hct been, van de grootte eener noet, zij vormde zieh in het onderhuids-celweefsel , en ging gepaard met eene lichte roodheid , en pijn bij drukking. — Den 3. November twee soortgelijkc gezwellen aan de regter wade en aan het bovenste , uitwendig gedeclte van het linker been. — Monneket begreep thans, dat hier de worm aanwezig was, en hoewel de zieke, die over den aard der ziekle opheldering bad kunnen geveo , het ontkende, ontdekte men eindclijk , dat een van de paarden van den stal, waarin dc patient sliep, alle Symptomen van den kwaden droes aan-bood. — In den loop van dc maanden November en December, versehenen steeds nieuwe absccssen aan de beide beenen , aan de knieholten , aan de uit-wendige zijde van den linker Schenkel, enz. —Dezc gezwellen, die alleen aan de ledematen voorkwamen , en het eerst aan de onderste, vooral links, later aan de bovenste , waren gcdeeltelijk in dc zelfstandigheid van de spiercn , dcels in het onderhuids-celweefsel gezeteld , en ontwikkelden zieh na elkaiidcr, zondcr dat er eenige verschijnselen voorafgingen. — Zij waren meer gevormd door eene ver-harding van het weefsel, dan door een omschreven gezwel, en geleken op koude abscessen. — De verdeeling derzelve was over het algemeen zeer moeijelijk, en ging zoo langzaam, dat daartoe drie of vier maai.den noodig waren; — de inhoud derzelve was een mengscl van bleed en etter, en geleek op het sanienze vocht bij de roode hepatisatie der longen. — De wonclen , ontstaan ten gcvolge van de opening dezer abscessen, hieven gedurende acht maanden zondcr te cicalriseren . niettegenstaande het doelmatigste verband en cautcrlsatic. — Gedurende bijna 10 maanden , die de zickte duurde , was voor het ovcrige. eene steeds toenemende vennagering niet medegerekend , de algemeene tocstand van den zieken niet onrustbarend. — In het begin wendde M., in overeenstemming met Ansrai eene tonische behandeling aan , die hij gedurende het gcbcelc beloop der ziekte volhield, en die in de toediening van groote giften kina-afkook sei, wijn , kina-cxtract, bestand. — Op den 5. Julij 1842 had de zieke reeds sedert eene maand jodium-potasch en jodium gebruikt, toen zieh aan den linker arm erysipelas vertoonde , die spoedig wederom vcrdween , doch op den 17. terug keerdc. — Nadat in twee maanden geene nieuwe gezwellen versehenen waren, cicatriseerden de verzweringen in weinige dagen, en verliet de patient geheel hersteld , op den 31. Julij 1842 , het hospitanl.
In de eersle dagen van December, werd met den elter van een #9632;versch geopend absces een paard ingeent, waarvan, reeds na rerloop van 5 dagen , de dood van het paard het gevulg was , zonder dat daar-
|
||
|
||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;31
van Symptomen gedurende het leven, of bij de seclie, de pathologische veranderingen, aan den kwaden droes eigen , werden vvaargenomen ').
|
||
|
||
GbToit -) vermeldl een geval van worm, die in den kwaden droes overging, bij eenen Officier te Algiers, die daaraan ook slierf. Hij had het opzij;t over den ziekenstal van cen escadron kavalerie , waarbij paarden en muildieren waren, die aan den worm leden. — Door die dienst was hij , we-ßens de inrigting van zijnc woning, steeds aan de uitwasemingrcn van dczc ziekc dicren hlootgesteld; en behalve dit had hij eene bijzondere zorg voor deze paarden , die zoo verre ging , dat hij met de hand de korsten op de wormbuüen, die bijna zouden afvallen, verwijderde. Ten gevolge hiervan werd hij ziek, en was reeds scdert I'/j tot 3 maanden door de kenrnerken van den worm aan-gedaan, zonder dat hij de aanwezigheid van die zickte vermoedde. Hij klaagdQ over niets anders , dan over vage pijnen in de gewrichtcn der onderste lede-maten , en over een klein gezwel aan de regter knit, hetwelk gcopend werd. — Dr. Lescecr , die zieh te Parijs veel met de kwaden-droesziekte had bezig ge-hoaden, erkende den aard van de ziekte. — Eehalve de wormbuüen, die gedurende hot verloop der ziekte nog vermeerderden , ontwikkelden zieh , cm zoo te zeggen plotseling , kleine knobbeltjes zonder indruksel , die aan de basis door een rooden ring waren omgeven. — Spoedig daarna vertoonden er zieh in het gclaat, en aan andere plaatsen , gangreneuze korsten en ecchymoses, die in gangreen schenen te zullen overgaan. — Zoodanige korsten en ecehymoses vertoonden zieh insgelijks onder dc knobbeltjes, en vormden eene soort van basis derzelve. — Ondcr deze verschijnselen stierf de zieke. — Bij de sectie vond men behalve eene slijmige stof die de neusholten vulde, een pseudo-membraan dat baren bodem bedekte en zieh tot in den larynx voortzettc. Het slijmvlies was op verschillendc plaatsen verdikt, van de kleur van wijndroesem , met geagglomereerde granulatien. waarvan eenigen aan de punt beginnende ulceratien vertoonden. Aan den ingang van den pharynx en onder de chordae vocales van elke zijde, een klein knobbeltje, gelijkende op die in de huid. In het celweefsei en in do spier-zelfstandigheid etter-haarden van verschillende kleur en dikte. Op de peripherie der longen soortgelijkc knobbeltjes als op de huid , doch kleiner. In de zelfstandig-heid der longen etter-haarden , met gelijken inhoud als de spierabseessen. Het synovia in eenige gewrichten was verandcrd.
Ter meerdere bevestiging van de diagnosis, werden een inuildier, twee merrien en een paard met den etler, die 12 uren na den dood van de pustulae van het gelaat en de kuit werd genomen, alsmede
|
||
|
||
') laquo;Dat hier hij de sectie geene pathologische veranderingen aanwezig waren zegt Dr. Hertzveid (Dr. R. Remae , diagn. en pnlhogetiet. onderx. cnz. vert, door Dr. M. H. Hertzveid, bladz. 301), laquo;is intusschen zeer naluurlijk, daar laquo;jnist het acute bcloop der ziekte den dood veroorzaakte, alvorens het tot af-laquo;scheiding van het pathisch product uit het bleed kwam, iets dat mecrmalen laquo;bij sncl verloopcnde vergiftigingsziekten wordt waargenomen.raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
-) Comptcs rend, tie VAcad. d. Sc. T. XVIII. Nquot;. 5. (Zie bladz. 10).
|
||
|
||
|
||
32nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;WORM.
met het bloed in de holten van hat hart aanwezig, ingeent. — Het paard, dat met het bloed was geinoculeerd, ging onder de verschiju-eelen van gangreneuzen kwaden droes ten gronde; eeno van de twee merrien werd kwaad-droesig, en het muildier in eenen hoogen graad door den worm aangedaan.
|
||
|
||
Ihbert-Goorbetre '} maakt melding van bet geval van eenen 32jarigen paarden* handelaar, die zieh sedert 15 dagen ongesteld gevoelde , en den 13. January 1842 in het Hdtel-Dieu kwam, in eenen toestand van onvolkomen delirium , opgewekt voorkomen , ligt gei'njicieerde oogen en decubitus op den rug. Aan de linker wade laquo;#9632;en ahsccs van de grootte van een ci, en cen ander, iets grooter aan de dij, beide sterk iluctueerende , pijnlijk bij aanraking, roode huid. De neus vertoonde geen spoor van eenigc uitvloeijing; geene huid-eruptie; eenige doorloop; onvol-ledige antwoorden op gcdane vrageo. — Den 14. bet uitzigt zeer vcranderd, spreken kort, volkomen delirium ; aan den linker voorarm een iluctueerend absces ; ter nedergeslagcnheid. — Den 15. stil delirium gedurende den geheelen nacht; kleverig zweet, dood. — Bij de sectie bevond men , dat de abscessen aan de cxtremiteitcn bunne zilpiaats in de daaronder gelegen spieren hadden. In de regter long bestond congestie; in de middelsle kwab eene harde kern met beginnende suppuratie ; de linker long, in de streck nabij de interlobulaire incisic cen absces van grumeuzen etter, en onder deze plaats belangrijk verharde en roodachtig-zwarte longzelfstandigbeid als grenslijn. Behalvc dat, witte en graauw-achtigc korrels , die eene ware inilltratie scheuen daar te stellen. Pia mater en nraebnoidea ondoorscbijnend , wit. Eene groote boeveelheid geel serum tusschen de hersenvliezen en de hersenen.
|
||
|
||
Gcenead oe Mtsst ') berigt bet geval van eenen 36jarigen stalknecht bij eenen Postmeestcr, die acht kwaad-droesige paarden te verzorgen bad , welke bij ciken morgen met eene stroobos afwreef, en die, na eenen ontvangen slag op den schouder, door hevige pijnen, en den derden dag daarna , door zulk eenen hoogen graad van matheid werd bevallen , dat hij niet meer gaan kon en te bed mocst gaan liggen. Later verscheen ligt snuiven, waarbij bij echter deo neus niet snoot, maar het slijm opsnoof en door den mond ontlastte. Te gelijker tijd voelde hij pijn in den pharynx met eenig moeijelijk slikken. Na een voetbad stclden er zieh hevige pijnen in armen en beenen in , en op den derden dag waren zijne beenen met gezwellen bezet. terwijl de algemeene Symptomen verdwe-nen. — Den 18. Augustus 1841 werd de zieke in het Ilölel Dieu gebragt, waar men de volgende vcrscbijnselen waarnam: algemeene vcrmagering, belang-rijke vermindering der krachten , eenigc koorts en hooCdpijn. Uct gehemeltc was rood ; de uvula rood en gezwollen, dc vrije rand en het zachte gehemeltc levendig rood; bestendig snuiven en uitspuwen van zuivcr spccksel ; aan ver-
|
||
|
||
•) Gazelle des Uopitaux. 1843. December N1. 19. p. 504. ') Gazette des Hopitaux, 1842. Nquot;. 15G.
|
||
|
||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 33
schillende ligchaarasdeelen fluctiierende gczwcllen, die er bijna uilzagen als koude ahscessen , en zeer pijnlijk bij aanraking waren. — Op de huid gee.it spoor van eenige eruptie; later evenwel ontwikkelde er zieh eene ligte eruptie aan den linker neusvleugel, met ontsteking van het voorsle gedeeltc der neushol ten; eindclijk stelden er zieh delirium, uiterst pijnlijk hoesten , diarrhoea , gebeel verlies van eetlust en der krachten in enz., en de dood volgde. — Bij de lijkope-ning vend men ahscessen in de spieren , en ecchymoses tusschen het celweefsel en dg aponeurosis. Eenige ahscessen aan de borst drangen , in de tusschenrihhige ruimten , met drie openingen in de pleura-holte. De klieren in den pharynx waren rood, in omvang eenigzins vergroot; het slijmvlies der epiglottis iets geinjicieerd. Oude adhaesien van de longen met de pleura, met eene geringe sereuze uitstortinglaquo; eenig emphysema der linker long. Lever consistent, vergroot, rood en verweekt. Milt vergroot en verweekt. Slijmvlies der neusbolten gedeeltelijk meer of min rood, deels oedemateus gezwoilen , deels gezond.
Gedurende het verloop van deze ziekte werd eenige etter verzameld, en deze aan honden en paarden ingeent, en daarduor resultaten y.er-kregen, die over den aard der zoo even beschrevene, en als worm aangegevene, ziekte-geenen twijfel overlieten.
|
||
|
||
Ciuigie ') deelt een geval mode van eenen Gljarigen voerman, die den IG. Nov. 1812 in de Royal Infirmary, in eenen toestand van gedeeltelijk verlies van het gevoel en hewustzijn gebragt werd, waarbij gering delirium en onvcrmogen om de aan hem gerigte vragen te beantwoorden. Zijne vrotiw ver-baalde, dat hij 8 dagen te voren onder delirium, hoofdpijn, diarrhoea, aanvallen van braken, en gevoeligheid hij bet aanraken over het gehcele ligebaam, ziek geworden was. — Aan de beenen vertoonden zieh onderscheidene wankleurige vlekken, blijkbaar liktcekenen van oude vefzweringen, en andere met vuile korsten bedekte plekken. — Aan de ledematen en onderscheidene andere lig-chaamsdeelen waren vele weeke, weinig verhevene gczwellen, van eene elliptische gedaante en donker roode kleur aanwezig. — Aan de onderkaak diffuse zwel-ling; de onderkaaksklieren icts vergroot enz. De adem verspreidde eenen stinkenden , zeer onaangenamen reuk. Op verschillende ligchaamsdeelen ontwikkelden zieh biaarvormige pustulae en roode blaren, en onder toenemende bevigbeid dezer verschijnselen stierf de zieke op den 19. November. — Afzetlingen van eene etterigc stof onder het pericranium aan de linker zijde van het voorhoofdsheen: — belangrijke boeveelbeid serum uitgestort in de beide hersenholten, die zeer sterk verwijd waren, vooral in den achtersten hoorn. In de punt van de regter long eene holte ter grootte van een hoenderei, gevuld met eene gestolde eiterige stof, en omgeven door eene pseudo-membraneuze kyste. Bij nader onder-zoek bleek wel, dat twee paarden , waarmede de zieke eenen omnibus reed, kwaaddroesig waren — doch het kon niet bewezen worden, dat bij in gemeen-schap of aanraking met een van deze paarden was geweest.
|
||
|
||
*) Edinb. medic, and Sarg. Journ. 1843. Jan. III.
|
||
|
||
|
||||
34
|
WORM.
|
|||
|
||||
|
Het navolgende geval, mij door den Heer C. F. D. C. A. G, Joffroy , tfaans gepensioneerd Paarden-arts van het leger, wonende te Haarlem, goed-gunstig medegedeeld, belreft eene besmetting door het wormgifl, eu daarop gevolgde herstelling, aan hem zelven waargenomen, op eenen tijd, toen er nog slechts weinig omtrent deie ziekte bekend was. Zie hier de rnededeeling van den Heer Joffroy :
laquo;In het begin van het jaar 1815, toen de geallieerde troepen in Doornik (Belgie) kwamen, waar ik als Vee-arts was gevestigd, was in het Hotel du, Singe d'or, de Saksische Generaal Tilmanh gelo-geerd, tot wiens gevolg een husaar behoorde, van wien het paard door den Worm was aangedaan. Ik werd belast met de Geneeskundige behandeling van dit paard: in weinige dagen had de ziekte zieh zoo-danig uitgebreid , dat er zieh over het geheele ligchaam zoowel als aan de ledematen eene groote menigte wormbuilen vertoonden. Kort daarna moest de Generaal Tilmakn vertrekken, en werd het paard , dat volgens uiijn advies niet mögt marcheren, en steeds in eenen aFgezonderden stal alleen moest staan, aan den eigenaar van het Hotel overgelaten. — Deze laatste stelde niij voor de genezing te beproeven, zullende hij in dat geval het paard voeden en verzorgen, terwijl wij, bij een ge-lukkig gevolg, de prijs, dien het dier zoude opbrengen, te zamen zou-den deelen. Ik nam dit voorslel aan, doch reeds na verluop van on-geveer 14 dagen stierf het paard. Gedurende dezen tijd had ik, in onderscheidene keeren, een groot aantal wormbuilen geopend en ge-cauteriseerd. Het is bekend, hoe moeijeltjk het is, wanneer men wormbuilen opent, te vermijden, dat de daaruit entlaste slof niet de vin-gers of de hand bezoedelt, dewijl men niet gewoon is met handschoencn aan te opereren, en sumtijds de pus, bij het openen der gezwellen , zieh met kracht outlast, en zelfs in het aangezigt springt; ook gebeurt het wel, dat, wanneer men de builen niet goed heeft bevestigd, deze als onder het mes wegschuiven, en men zieh daarbij in den duim snijdt. — In de laatste dagen van het leven des paards werd ook de raeinbrana Schneideriana aangedaan, en ontwikkelden zieh al de kemnerken van den acuten kwaden droes. — Ik vermoed , en ben er zelfs stell ig van overtuigd, dat ik bij het openen der builen door de daarbij ontlaste ichor ben besmet geworden, en er eene absorptie van dat gift b|j mij heeft plaats gehad, en dat daarvan afhingen de onderscheidene ziekelijke aandoeningen, die mij later aandedeu en mij vreesselijk deden lijden; te meer, oradat er, kort nadat dit paard door mij was behandeld, aan alle deelen mijns ligchaams meer of minder groote phlegmonenze gezwellen ontstondeu. die veel op de wormbuilen bij het paard geleken, en daarmede ook in beloop over-eenkwamen. Waren eenige dezer gezwellen genezen, onmiddelijk daarna ontstonden er weder andere, hetwelk zoo meer dan 2 ja-ren, zonder lusschenpooziug, aanhield. Sommige dezer phlegmonen
|
|||
I
|
||||
|
||||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;35
verkregen eene belangrijke groolle; de meeste waren zeer laslig, ufschoon niet alle zeer pijnlijk. — Hoewel steeds door een grooter of kleiner getal dezer builcn aangedaan, was ik evenwcl verpligt, dagelijks uiijne drukke praktijk waar te nemcn en van de eene naar de andere plaals te reizen, suintijds längs siechte wegen en liij zeer onguustig weder. — In 1816, werd ik, behalve mijne burger praktijk, nog belast met de veterinaire dienst bij de afdeeling Kürassiers N0^, waarvan het depot en een eseadron tel^oorniÄ in garuizoen lagen. Gedureude miju laugdurig lijden heb ik mij bijnn altijd zelf genees-kundig behandeld, en zulks voornamelijk cm deze reden: wanneer ik Geneesheeren over mijne ongesteldheid raadpleegde, waren allen steeds van gevoelen , dat ik hen misleidde en niet wilde bekennen, dot ik vroeger aan syphilis had geleden, waarvan zij meenden , dat mijne ziekte afhankelijk was; en dit te meer, omdat ik vroeger nabij Parijs woonde en aldaar mijne Studien had vulbiagt. Zij bleven er bij, dat liet omnugelijk was, dat ik iiiniincr aan die ziekte had geleden, en hoewel ik verzekerde nimmer die ziekte, zelfs niet den minst be-langcijken vorm er van gehad te hebben, ward ik toch niet geloofd, en mijne betuigingen daaromtrent vervvorpen. Ik opende al de phlegmo-neuze gezwellen door iniddel van een stukje potassa caustica. Het lastigste van al deze gezwellen was er een op den regier neusvleugel aanwezig, waarvan nog een belangrijk likteeken aanwezig is, en waardoor tevens een gedeelte van het kraakbeenig middenschut van den neus is verwoest. Terzelfder tijd stelde zieh eene hevige oogontste-king aan het linker oog in, die zeer langzaatu verliep, en eeuen, geruimen tijd aanhield. Ik wendde hiertegcn plaatselijk antiphlogistica aan, en als revulsief eene seton in den nek. Langzamerhand genas zij, doch blecf er eene obstructie in de traanwegen over, die ik zelfs nog heden bezit. Maar dit was nog niet alles: ook de uitwendige gehoorweg of wel het trommelvlies van het linker oor werd de zitplaats-van een kleine phlegmone, waarvan tot op heden verlies van het gehoor aan die zijde is overgebleven, terwijl hardhoorigheid en voortdurend gctuit en gegons in het regter oor aanwezig zijn tot op dit oogenblik. Ik werd insgelijks van tijd tot tijd door hevige hoofdpijnen bevangen; waartegen koffij het duelraatigste middel bleek te zijn, en waardoor zij steeds verminderde. Later raadpleegde ik eenen Chirurgijn over deze hevige hoofdpijnen. llij raadde mij, eene seton in den nek te appliceren. Ik liet deze 7 a 8 raaanden liggen, en bevond mij daar zeer goed bij. Tegelijker tijd gebruikte ik antiscorbutischen wijn, dien ik zelfs bereidde. Door een en ander had ik echter zeer veel geleden, en zag ik er mager, krachteloos en vervallen uit. — Toen in 1816 de Afdeeling Kürassiers N0. 9 de Afd. Kürassiers Nquot;. 2 te Doomik verving, raadde mij de daarbij dienende Paarden-arts Mau.uk aan, den Heer Chirurgijn-Majoor Meuer , bij die Afdeeling behoorende, over mijne ziekte te
3*
|
||
|
||
|
||
S6nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; WORM.
raadplegen. Ook dezc vroeg inij, of ik nimmer aan syphilis had gt-leden, en ik bepaalde inij slechts tot deze consultatie. Eenigen tijd daarna ontmoette ik Dr. Meijeb (die intusschen de Militaire dienst had verlaten) te Brugge. Hij was hoogst verwonderd mij te zien, en hij verzckerde, dat hij niet vermoed had mij nog onder de levenden te zullen ontmoeten, zoo hopeloos was mijn toestand hem onlangs voor-gekoiuen. — Op openbare plaalsen hoorde ik meermalen over mij praten als over eenen verloren man, die nog slechts körten tijd had te leven. Bit alles was echter niet in Staat om mij ter neder te slaan, en ik grondde mijne hoop op herstelling: op tuijnen sterken ligchaams-bouw, miji/ sterken eetlust en goede verleringswerktuigenj — en thans, hoewel reeds eenen gevorderden (62jarigen) ouderdom bereikt hebbende, ben ik nog even sterk en krachtig, als voör die ziekte, en gevoel mij nog in slaat om belangrijke vermoeijenissen te verduren.
In bet jaar 1817 ging ik naar Leijden, ten einde bij de daar ver-gaderde Commissie, waarvan Prof. üuccmans President was, examen als Vee-arts af te leggen. Op dit tijdstip was er aan mijne linker dij nog eene groote phlegrnone aanwezig.
In 1821 stelde er zieh op nieuw eene ophthalmic in. De Chirnrgijn van het Regiment schreef mij blocdzuigers aan de oogen en eene spaansche vliegenpleisler in den nek Toor. Nadat ik had aangemerkt, dat eene seton in den hals mij minder in mijne bezigheden hinderdc dan de laatste, werd deze aangewend, en liet ik die 6 maanden liggen. Van tijd lot tijd ontstond crop de conjunctiva van het linker oog een gezwellelje of absces. — Gedurende deze ophthalmie sprak ik in Utrecht Dr. vas Onsekoord , die mij voorschreef: bloedzuigers, spaansche vliegenpleisler en een oogwater, en mij raadde eene ge-kleurde bri[ le dragen. Later ontmoette ik den Heer Dr. W. P. Fischer, Chirurgijn-Majoor bij de Afdeeling Kürassiers N0. 3, die mij vroeg waarom ik eene bril droeg , en aaniuerkle, dat dil vour eenen kavallerist gevaarlijk was. Hij schreef mij eene oogzalf voor, die gedurende eenigen tijd werd aangewend. Sedert zijn er geene abscessen meer op de conjunctiva te voorschijn gekomen, en is zelfs eene viek, bijna op het midden van het doorschijnend hoornvlies sedert lang aanwezig, vol-komen verdwenen.
Het is ongeveer 2 jaren geleden, dat ik in de Gazette de Bruxelles eene annonce las van eenen Doctor te Parijs, Ret be Jodclas , die, door eene op scheikundige gronden steunende behandeling, buitengewone ge-vallen van doofheid had genezen. — Ik heb de door hem aan mij opgegeven behandeling naauwkeurig gevolgd, zonder eenige gunstige uitkomsl; alleen ben ik er zeer door verzwakt, daar het voorschrift luidde: 25 dagen en nachten achter elkander purgeren.
Ik was en bhjf steeds overtuigd, dat het besmetten door het worm-gift van het hierboven bedoeld paard de eenige en primitieve oorzaak
|
||
|
||
|
||
WORM.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 37
is Tan de verschillende aandoeningen, die ik heb geleden. Alleen inijn stork gestel heeft belet, dat ik niet aan marasmus ben te gronde gegaan. — Hoewel al de Officieren van bet Regiment met mij over-tuigd waren van daze eenige oorzaak, wilden de Geneesheeren dit evenwel niet aannemen, en zochten zij steeds ais oorzaak: vroegere syphilis, waarvan echter geene sprake kon zijn. — Niet altijd evenwel heeft deze besmetting bij het behandelen van door den worm aan-gedane paarden plaats, ook zelfs dau niet, wanneer men weinig of geene voorzorgen neerat. Van welke omstandigheden hangt dit af? — In den laatsten lijd hebben veelvuldige gevallen mijn, reeds in 1815 beweerd, gevoelen dat ik door wormgift was besmet, steeds meer be-vestigd, en wordt dit thans niet meer door de Geneesheeren in twijfel getrokken; — en onder de nog zeldzame voorbeelden van daarvan-herstelde lijders, heb ik het geluk van te behooren.raquo;)
|
||
|
||
HCmDSDOLHEID.
|
||
|
||
J. M. Krectzeh quot;) heeft zieh bij de bewerking van zijne monographie-voorgesteld, ona de nieuwste en beste gevoelens ointrent deze ziekle ende toepassing derzelve op de geneeskundige policie voor het algeraeen begrijpelijk te beschrijven. Wij gaan alles wat de hondsdolheid als dier-ziekle 2) belreft, met stilzwijgen voorbjj, om alleen over de op menschen overgedragen hondsdolheid te spreken *). — Met opzigt tot de tijdruimte, die tusschen de gevolgde besmetting door den beet van eenen dollen bond,' en het werkelijk uilbreken dezer ziekte bij menschen en dieren verloopen kan, is K. geneigd, dezen tijd , in enkele gevallen, als zeer lang aan te nemen; ja bij neemt de mogelijkheid aan, dat bij menschen het contagium jaren lang in het ligchaam kan sluirueren, eer bet lot een werkelijk uitbreken der ziektequot; komt. — Het eigenlijk doel van het geschrift van K. is de prophylaxis, de bewaring legen de besmetting, en de genezing der dolheid. — Dit laatste heeft geene
|
||
|
||
•) Anleitung zur Kenntniss der Wuthkranklieit der Hände und anderer Thiere , und zur Verhütung dieser Krankheil bei Menschen und Thieren. Kl. 8deg;. 119 S. Angsb. 1842.
') K- zegl (S. 18), dat, ofschoon de kalten een geheel ander diergeslacht uitmaken , de dolheid , ook bij haar, lioewel sleehls zcldzaam , zieh insgelijks oorspronkelijk kan ODtwikkelen.
•) Hij wil (S. 19), dat de dolheid van den eenen mensch op den anderen overdraagbaar is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
|
||
38nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
betrekking op thernpeutische Toorschriften, maar belreft alleen de wijze.om meteenendollen hond oin le gaan, ten einde daarbij besraet-ling te voorkomen. Al helgeen hij daar ornlrent vermeldt, is te billijken : de noodwendigheid van den maalregel om afzonderlijke bewaarplaalsen voor Terdachte en zieke honden op te rigten, wordt zeer goed onlwikkeld. De voorschriflen ter behandeling van de zieke honden zijn duidelijk en ralioneel. Zeer nultig ziju de criteria, door hem opgegeven, wnarnit men zou kunnen besluilen, of een onbekende bond al of niet als verdacht moel worden beschouvvd.
|
||
|
||
E. 0. Hesze l) geeft in zijne dissertatie een met lofwaardige vlijt verzameld overzigt van de voornaamste gevoelens over de diagnosis en aetiologie der hydrophobie, die hier en daar verspreid worden gevon-den; wjj belreureu het evenwel, dat door het voorheerschend streven naar literarische volledigheid de eigene opraerkingen bijna geheel op den achtergrond worden gesleld.
|
||
|
||
(L. Topfou 2) gaf eene verhandeling over de ware corzaken van de spontane dolheid bij honden. T. heeft bij onderscheidene gelegenheden beweerd, dat bij den bond spontane dolheid voorkomt, doch dit spon-taan of primitief ontstaan der ziekte heeft nimraer onafhankelijk van onderscheidene corzaken en omstandigheden, plaats. laquo;Wee de mensch-heidraquo;, zegt hij, laquo;wanneer de dolheid zieh bij den hond onvoorwaarde-lijk kon ontwikkelen; er zou geen enkele hond meer op de wereld bestaan, want het gevaar voor den mensch ware dan te groot, en de krachtigste policie-raaatregelen of voorzorgen daartegen waren overal vergeefsch.
De hond namelijk leeft tot zijn einde toe gezond, is vrolijk, bewijst zijnen Heer genegenheid; de jaglhond is steeds bij de jagt aanwezig, hoewel hij gedurende zijn geheele leven met geene teef in aanraking is geweest. Deze daadzaak kan niet geloochend worden. — Komen inte-gendeel, in ons geraatigd klimaat, de honden onder den invloed der bij hen aanwezige, overwegende driften, bij v. eene langdurige toch-tigheid of loopsheid, vechterijen enz,j komen zij in aanraking met eene loopsche teef, en kan de te sterk verhoogde geslachlsdrift bij den bijtzuchtigen en cholerischen bond niet bevredigd worden, maar wordt deze steeds meer aangezet, dan ontwikkelt zieh bij hem, volgens T. 's langdurige en herhaalde waarnemingen, de spontane
|
||
|
||
') Disserlatio itumgnralts de hydrophohiae diaqnosi et aetiologia, Jpna. 1843. raquo;) Omodei Annali t/mr. Maggio 1843.—(Schmidt's JaArJ. 1844. Bd. 42. S. 334. Vergel. Journ. veter. tt agricole de Belgiqne. Tom 11. 1.843. p. 127.)
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 39
dolheid. Zij treedt somlijds gedarende deze hevig verhoogde gcslachts-drift, of wel eenen geruimen tijd daarna te voorschijn, ocder de inwer-king van nog andere oorzaken', naarmate van deindmdueeledispositie van het dier. — De overluiging van de juistheid dezer daadzaak moet zoo veel te grooler zijn, hoe geringer de nadeelen zijn, welke in ver-houding tot die der honden den mensch door de dolheid der wolven, vossen en kalten dreigen, dewijl van de 100 gevallen van dolheid bij den mensch, 95 door honden worden veroorzaakt).
|
||
|
||
(Tn de Gazetta medica van Milaan heeft Dr. Canzusi tegen de hier boven medegedeelde meening van Tofpoli, omtrent de oorzaken der spontane hondsdolheid, onderscheidene en wel de volgende opmer-kingen gesohreveu, welke Toffoli ') op de volgende wijze tracht te wederleggen:
1deg;. Het is waar, dat wolven en vossen tot het hondengeslacht be-hooren, in den natuurstaat en dus buiten het juk der huisselijkheid leven, en somwijlea door spontane dolheid worden aangedaan. Doch het is onwaar dat deze dieren ongehinderd en vrij hunne geslachts-drift kunnen voldoen. De verdedigers van het eerste gevoelen behoeven zieh slechts daarheen te begeven, waar wolven verblijven, en ze tijdens den bronstijd of tochtigheid waar te nemen. Het gehuil , de onverdraag-zaamheid, de bloedige vechtenjen dezer geile dieren zallen voor het tegendeel getuigen. Daarbij moet men tevens bedenken, dat elke teef onder veele reuen slechts eenen uitzoekt, dezen eene bijzondere gunst schenkt, en — wat T. dikwijls waarnam en door elk ervaren jager bevestigd wordt — dat deze slechts aan die teef zijne gunst, en aan geene andere schenkt. — Zoo leert ook de ervaring, dat de bij voorkeur begunstigde wolf spoedig door de anderen erkend wordt, dat deze op hem aanvallen, hem in de bevrediging zijner geslachtsdrift hinderen , en zelfs dikwijls verscheuren. — Bovendien hebben de verdedigers van de tegenover-gestelde meening het verloop der tochtig- of loopsheid niet in aan-merking genomen. Dit verloop is het volgende: Het dunrt 24 dagen. Gednrende de eerste 8 dagen paart zieh geene teef, zelfs de meest loopsche met eenen bond; dit is de tijd, in welken de geilheid, vechtlust en voortteelingsdrift bij de reuen ontwaakt. Na verloop van deze 8 dagen laat zieh de teef dekken; in den regel duurt de moge-lijkheid daartoe slechts 8 dagen; na verloop van deze 8 dagen laten de meeste teven de mannelijke honden niet meer toe, nieltegenstaande de hevigste pogingen van een groot aantal vereenigde mannelijke honden. Deze laatsle kunnen dus van de 24 dagen welke de loopsheid duurt, slechts gedurende 8 dagen paren; de meeste reuen kunnen dusevenwel
|
||
|
||
') OmodeiAnn. Univ. Agoslo. 1843. —(Schmidt's Jahil. 1844. Bd. 42. S. 334).
|
||
|
||
|
||
40nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; UONDSDOLHEID.
humie hevige drift niet berredigen, dewijl öf de teef hare bijzonder gunsteliugen heeft, en de overige-versmaadt, öf dewijl de een liel paren van den ander verhindert. — DU verloop der tochtigheid is stellig eeri der vermögendste oorzaken der spontane dolheid, en had men dit vrueger juisler waargenoraen, en de gevolgen daarvan overwogen — het ont-ataan, de genesis, der hundsdolheid ware lang met zekerheid bekend. 2deg;. Volgens de waarnemingen van Capeixo en van T. zelven kan ook bij vrouwelijke honden de spontane dolheid zieh ontwikkelen. Had deze ontwikkeling veel plaats, zoo dikwijls als bij mannelijke, dan waren de gründen, waarop denieeningen van T.iuslen, gedeeltelijk onjuist Man moet evenwel niet verzuimen in aaiimerking te nemen, in welken toestand en onder welke verhoudingen de vrouwelijke honden op het platte land verkeeren. Bij deze is stellig de bevrediging der geslachts-drift zelden bemoeijelijkt, want naauwelijks zijn zij loops, of zij zijn binnen weinige dagen door 20 of 30 honden omringd en bevredigd. Jagers en landbewoners betuigen in waarheid nimmer teven door spontane dolheid aangedaan te hebben gezien, en T. voegt hierbij, dat hem in den loop van 30 jaren slechts een zoodanig geval is voorgekomen. Ook hierover zegt hij, bijzondere narigten te kiMinen geven, en zegt op dien grond, dat het eene onorastootelijke waarheid is, dat vrij loopende teven gedurende de tüchtig- of loopsheid slechts hoogsl zelden dour de spontane dolheid worden aangedaan, en dat het untstaan dezer ziekte bij haar tot eene zekere mate omnogelijk is. Desniettemin geeft hij toe, dat zij als zoodanig soinwijlen vourkomt, doch maakt daarbij de aanmerking, dat er onder de vrouwelijke honden enkele bijzonder hitsige en geile bestaan; dat deze niet bij het begin der loopsheid worden opgeslüten en geisoleerd, roaar vrij rond loopen en met hare uitverkoreuen kunnen paren, dat hare geslachtsdrift hierbij in den hoog-sten graad wordt opgewekt, is stellig. Wordt nu de loopsheid der teef door den eigenaar opgemerkt, dan is reeds de periode der paring ingetreden, en nu wordt het dier geisoleerd en opgesloten. Doch dit is nog niet genoeg. Soinwijlen , en wanneer de loopsheid op het hoogsle gestegen is, prikkelen en verontruslen de oppassers en omringende personen het dier, en verhoogen daardoor de geslachtsdrift nog meer. Deze handelwijze kan, hoewel dan ook slechts zeldzaam, op de ontwikkeling van de spontane dolheid, bij goed gevoede honden, van iuvloed zijn.
3deg;. Eindelijk: Het is waar, dat ook de katten in zeldzarne gevallen door primitieve dolheid worden aangedaan. Is T. vroeger van eene tegenovergestelde meening geweest, en is het primitieve ontstaan dezer ziekte bij die dieren door hem beslreden geworden, hij steint thans de mogelijkheid daarvan toe, doch houdt haar voor hoogst zeldzaam. Cafello herinnert hierbij, dat de beet van eene vertoornde kat, door verscheuring van eenige zenuwdraden en daarop gevolgde ondoel-
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;41
rnatlge behandeling, tetanische krampen en den duod veroorcaken, waarbij de geraeene mau dan aan dolheid denkt. Daarbij raoet nog worden opgemerkt, dat de kalten tot de earnivoid behooren, en dat bet, hocwel dan ook slechts buugst zeldeu, kati vourkoiupn, dat de bevrediging der geslachtsdrift bij deze dieren onraogelijk werdt.
T. eindigt met de aanmerking, dat, Gude zij dank, heden ten dage op deze aangelegenheid meer dan Troeger de aandaclit is gevestigd, en dat hij tot de overtuiging is gekomen: dat geene der bestaande hypothesen omtrent het ontstaan der dolheid hem voldoende voorkomt, dan alleen die der onbevredigd gebleven geslachtsdrift. Als een bewijs daarvoor neemt hij de gunstige opname, zoowel binnen- als bullen s'lands, zijner hierop belrekking hebbende geschriften, en de hem ten deel gevallene eerbewijzen van onderscheidene geleerde genoot-schappen van zijn Vaderland 'J.
|
||
|
||
1) Na al het daaromtrent vermelde door Toffoli wane men echter niet, dat hij de eerste is, die de belette voortteeling als de eenige oorzaak der honds-dolheid heeft aangefreven. Zoo als Dr. Leiten [De hondsdolheid en watervreei. 1847, bladz. 65) te regt opmerkt, komt de eer, van deze daadzaak het eerst aan het licht gebragt te hebben, aan onzen Landgenoot Ph. J. LOOFF , Med. Doct. te ffildenank in het Olde-ambl (Prov. Groningen) toe, die deze ont-dekking in - eenen brief mededeelde aan het geneeskundig Genootschap Ser-vandis Civibus, welke brief, gedateerd van den 17. Augustus 1781, in de werken van dit Genootschap, 7deg; Deels 2e Stuk. Amsterdam 1782, bladz. 547 is geplaatst, en getitcld is aAanmerkingen over hondsdolheid.raquo; — Er werd evenwel, zoo als het dikwerf met nieuwe ontdekkingen gaat, niet veel acht op geslagen , zoo min als op andere opmerkingen en waarnemingen in dien brief bevat, als: dat de eerste dolle hond altijd een mannelijke bond is; dat het hondjc waarbij hij het eerst de dolheid waarnam (in 1770} geene watervrecs had, enz. — Van het hooge belang der zaak overtuigd, zoowel als van het nut van het aangeraden genecsmiddel tegen deze zickte, vond zijn zoon A. J. A. LoOFF, Sied. Doct. te Rotterdam, het nuttig, daarop de aandacht te vestigen , waartoe hij in de Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen voor 1790, 5laquo; Deels 2e Sink, bladz. 371—381 den hovengenoemden brief van zijnen Vader op nieuw bekend maakie, onder den titel van laquo;Middel, alhoewel eenvoudig in zijn voorkomen egter proe/ondervindeltjk zeer vermögend hevonden, tegen de gedachte gevolgen van den aollen hondsbeet, of de watervrees, op nieuw bekend gemaakt door A. J. A. LOOFF. — Körten tijd daarna wcrd deze brief, in het Engclsch verlaald, geplaatst in The Gentlemans Magazine, v. Mr. Urban, for October 1791. p. 913. — Later heeft A. J. A. Looff gemeend, daarop nogmaals te moeten terugkomen; immers in 1793 verscbeen cr een werkje van hem onder den volgenden titel: Verhandeling over de hondsdolheid, bevattende: Eenige eenvondige aanmerkingen over de eerste algemeene of oor-spronkelijke oorzaak der hondt-dolheid of watervrees, welke, wanneer door proefnemingen bevestigd, zoude kunnen verstrekken, om voor een gedeelte, zoo niet in het geheel voor te kamen, dat het geslagt der honden zoo menigvuldig als gewoonlijk van deze vreeselijke vergiftige kmaal aangelast werde. Nevens
|
||
|
||
|
||
42nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;HONDSDOLMID.
Dan, niettegenslaande dit alles, onlbreekt bet niet aan beslrijders zijner meening. Een der laatste is een jong geneesheer, Danieli, te Verona, dieoiiderde bijvoeging der phrase: laquo;Parce, clarissime Toffoli, raquo;parce, humanitatis amice, obscuri candidati dubiis!raquo; in zijne acade-mische verhandeling, de volgende vragen beeft opgeworpen:
1)nbsp; Waarom neemt men op de Antilles de dulbeid slecbts alle 20 of 30 jaren waar ?
2)nbsp; nbsp;Outstaat zij ook bij gecastreerde bonden primair en spontaan?
3)nbsp; Wordt deze ziekte alieen tijdens de loopsheid ontwikkeld ? — Dit laatste raoet zeer betwijfeld worden , daar al descbrijversover deze ziekle beweren, dat de bonden in elke niaand van bet jaar daardoor kunnen worden aangedaan.
T. beantwoordt deze vragen op de volgende wijze: Ad 1). Overal, waar bonden zijn, zal ook wel nu en dan een geval van bondsdolheid voorkomen. Be bonden op de Antilles leven mis-schien onder dezelfde voorwaarden , als in andere landen van bet Oosten. T. beeft bierover reeds op andere plaatsen gesproken , doch behoudt zieh voor, over dit onderwerp, in een later ait te geven geschrift, breed-voeriger te handelen;
Ad 2). Gevallen van bondsdolheid bij gecastreerde bonden vindt men niet opgeleekend. Ook T. nam die niet waar; doch wel eenige gevallen van secundaire dulheid bij deze bonden 1).
|
||
|
||
een naschrift, waarin medegedeelt wordt een middel, alhoeweel zeer eenvoudig in zijn voorkomen, eglcr proefondervindelijk onfeilbuar bevonden, tegen de gedachte yevolgen der dolle honds-beet; Rotlerdam bij J. Meijer. 1793. gr. 8vo. (56 Lladz.).
Zoo als gezcgd is, werd op de mededeeling zelve niet veel acht geslagen; van daar dan ook, dat men als de cerstc ontdekkers dezer waarheid steeds andere namen noemt. FiBER (S. 187) noemt Wbisbebg als den eersten aangever van deze oorzaak; lerwijl anderen Meunel , T. UllDEKBRANDT, Greve enz. opnoemen.
Onze landgenoot van Gesscheb gaf zieh nog eens de moeite, deze toen nieuwe gcvoelens van Looff aan te halen en te vermelden {Verhandelingen \,raquo;alaquo; het Genootschap ier hevorderiny der Heelkunde, le Amsterdam. 2 Deel bladz. 49); — zoo ook W. Greve, Med. Doct. te Rotlerdam, die in zijne yerliandeling over de hondsdolheid, Slaquo;. Rotterdatnif). Junij 1783, (82 bladz., zijnde eene vertaling van zijne Academische Verhandeling) naar deze Verhandeling, de daarin opgogevene voornaamste oorzaak der ziekte, en het daarin aangeprezcn middel bijzondcr verwijst, zijnde Greye zeer genegen om deze oorzaak der hondsdolheid aan te ncmen (bladz. 67); maar ook dit droeg niet bij om dezelve ingang en alge-meene bekendheid te geven, zoo min als de plaatsing van den brief in het Magazine van Urban.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;-.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
quot;) Ook Faber (S. 147) zegt, dat hieromtrent nog geene toereikende waarne-mingen bestaan. — In den laatsten tijd beeft Kügier (Oesterr. Jahrb. 31. Bd. S. 385) beweert, dat het castreren der ketting- of bandhonden, ecne oorzaak is van het veclvuldige onlstaan der delheid!nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;43
Ad 3) Hel is waarheid, dat hier en daar in el ken maand van het jaar dolle honden voorkoraen. — Omdat dit punt nog niet met de noodige opmcrkzaamheid is behandeld, heeft men de meening geopperd ( dat de hondsdolheid niet het veelvuldigst wordt waargenomen in de jaargetijden , waariu vooral de teeldrift blj de houden en kalten het meest is opgewekt; daarom kon men niet toestemmen , dal de geslachls-drift aandeel heeft in de voortbrenging der dolheid. — Hierop antwoordt T. unbewimpeld, en met de Taste overtuiging van niet te dwalen, dat wanneer de schrijvers over deie ziekte, voor dat zij zieh aan het bestuderen van de oorzaken dezer ziekte in boeken overgaven, in zijne voetslappen waren getreden, zij zulk een dwaalbegrip niet hadden geuit, maar dat dan de ware genesis dezer ziekte reeds eeuwen vroeger ware bekend geweest. Waarneming, ondervinding en daadzaken voeren alleen tot waarheid.
Bij den bond bestaat geen bepaalde tijd voor de loopsheid. De mannelijke bond is steeds tot de voortteeling geneigdj de vrouwelijke, in het gemaligde klimaat, slechls alle 6 of 7 maanden. Alle jagers eu liefhebbers van honden welen , dat er hier en daar elke maand loop-sche teven bestaan; bij gevolg kunnen er in het een of ander land, of in de eene of andere slreek , in elk jaargelijde dolle honden voorkomen,
Voor een oogenblik willen wij evenwel loegeven , — iels dat niet zoo is — dat er vaste tijden voor de ontwikkeling der loopsheid bestaan ; men neine de maanden April en October aan , waariu alle teven loops zijn; dan zullen stellig gedurende die maanden hier en daar dolle honden voorkomen. Maar hoe kouit het, dat wij ook in elke andere maand, waarin de teven niet loops zijn, dolle honden aan-treffen, daar loch de bronslijd de eenige oorzaak der spontane dolheid is ? — Wel zal het grootste getal dolle honden gedurende deze maanden April en October voorkomen, doch ontslaat bij eenigen de ontwikkeling der ziekte niet snel, niet plotseling, maar langzaam , — en daarom breekt zij eerst na dit tijdperk ml. Deze langzame ontwikkeling der ziekte is bij den hond niet minder mogelijk dan, de ontwikkeling der medegedeelde dolheid bij den mensch en de dieren.)
|
||
|
||
(Professor Hasse •) deelde in de zilting van het medisch Gezel-schap te Leipzig, gehouden op den 24. October 1843, een geval inet de lijkopening mede van eenen lijder aan hydrophobie, aan wien de ziekte door den beet van eene kat. was medegedeeld. — De beet-wonde was gedurende een geruimen tijd veronachtzaamd. — Er waren moeijelijk slikken , heeschheid , vrees voor vloeistoffcn , maar niet de
|
||
|
||
#9632;) Schmidt's Jn/irft. 1846. Bd. 50. S. 141.
|
||
|
||
11
|
||
|
||
44nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
hevige razernij-aanvullen aanwezig. Het gezigt van blinkende yoor-werpen kon zij verdragen, voorgehouden water veroorzaakte eerst vrees, duch werd daanm snel doorgeslikt. De lijkupeiiiiig leverde nietamp; inerkwaaidigs).
|
||
|
||
Professor Texior ') te Würzburg zoekt le bewijzen , dat walervrees en hondsdolheid twee wezenlijk ran elkander verschillende ziekten zijn. Het is algemeen bekend, dat zieh bij eenige diersooi ten, voural Tan het geslacht der honden, eene ziekte ontwikkelt, die men hondsdolheid noemt. Eenniaal ontstaan zijnde, deelt zieh somwijlen deze ziekte, duor den beet van het zieke dier, aan andere dieren mede, en de daardnor aangedane dieren sterven. Even zoo geheimzinnig als zij zieh onlwikkeld heeft, schijnt zij ook weder te verdwijnen, dewijl het nog niet bewezen is, waarorn de eerste bond er aan ziek werd, even zoo min als bij elke andere besmettelijke ziekte. Volgens de beste waarnemers evenwel, hebben de honden en alle andere dieren, die door de zoogenaainde hondsdolheid worden aangedaan, geene Trees Toor het water. — Door eene even zeldzame als ongeloofelijke verwar-ring der zaken en het begrip daarvan, heeft men, tot op onze dagen, hondsdolheid en walervrees voor identisch gehouden; — en houdt men ze nog daarvoor;— dewijl men, aanneemt dat een door hondsdolheid aangedaan dier, door eene beetwonde, de watervrees aan den mensch kan mededeelen. — Eerst in hetjaar 1794 heeft Meijnel goede waarnemingen omtrent deze ziekte der honden geraaakt; zij werden evenwel, even zoo min als die door anderen van 1814—1818 openbaar zijn gemaakt de noodige opmerkzaamheid gcschonken; ja zelfs in 1820 poogden nog Doctoren en Vee-arlsen deze overeenkomstig de natuur gemaakte, waarnemingen te wederleggen, en de oude dwalingen van het aanwezig zijn van vrees voor het water, schuimbekken, kwijlen, het intrekken van den staart 2) bij de honden, te verdedigen, tot eindelijk Hertwio in het jaar 1828 door de resultaten eener driejarige
|
||
|
||
J) Veher fFasserscheu und flundswulh, in Uenke's Zeitschr. f. Slaatsarznl. 1843. Hit. 4.
') Ontlcr de teekcncn, dat de hond wezenlijk dol was, noemde men vrocger ook, dal de gezonde honden de dollc door den renk zouden herkennen , en eencu afscliuw hadden van de se- en excretien derzelve. — De Iloo;;!. Hertwig , heeft reeds vroeger deze daadzaak niet bcwaarheid gevonden. Prof. Mdysuhel le Wiliia (GciiiT u. Hertwig, Magazin. 1843. IX Jahrg. S. 400) heeft deze bewering insgelijks niet bcvesligd gevonden. Ilij zegt, dat du gczonde honden dikwcrf zoo wcinig vrees voor de dolle aan den dag leggen, dat zij de doodge-slagen dolle honden zelfs opvrcten; — hij heeft zieh faiervan zelf overtuigd, en liaalt twee voorbeelden aan, waarbij dit het geval was.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
|
||
|
||
|
||
BONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 45
waarneming en vele proeven aan honden beweten heeft, dat geen enkele dulle bond vrees voor het water beeft, zelfs niet in den huog-sten graad der ziekte; dat integendeel deze bonden zuowel drinken als door bet water zwemraen; vertier dat er geen schuim aan den bek van eenen dollen bond aanwezig is; slechts bij bonden, door de stille dolbeid aangedaan loopt er speeksel uit den raond, umdat de onderkaak bij hen verlamd is, en zij dus bet speeksel niet kunnen terugbouden of iets doorslikken, zoo min vaste als vloeibare Stoffen. — Als rcsul-taat der onderscbeidene inentingsproeven werd door Hertwio gevon-den: dat slecbts de inentiugen met speeksel, belzij deze kunstraatig met het lancet of natuurlijk , door den beet van het dier zelf veroor-zaakt waren, even als de inentiugen met bloed, de dolbeid werkelijk kunnen voortbrengen; inentiugen met zenuwmassa daarentegen en het doorslikken van speeksel of bloed gaven geene positieve resulta-ten, en de op deze wijze behandelde honden bleven alien gezond. — Bij alle dieren, die de ziekte kregen, brak zij binnen de 50 dagen uit *).
|
||
|
||
') Volgcns Kredtzer (Anleitung u. s, w. S. 72) breekt de dolheid uit na dc liesmetting:
Bij den bond van den IS^n tot den 50ätlt;:n dag. Er zijn evenwel ook waar-ncmingen waarbij zij eerst na 5—7 maanden uitbrak '). Bij bet paard van 6 tot 12 wekcu. raquo; raquo; rund raquo; 4 raquo;30 raquo;
raquo; raquo; schaap en de geit van 4—ß woken—doch ook wel vroeger of later, v raquo; varken van 14 dagen tot 6 weken.
Wanneer zij bij de kat en de Vogels na de besmetting uitbreckt, is, -wegens gebrek aan naauwkcurige waaraemingen, nog niet bepaald aan te geven.
|
||
|
||
Volgens Meijnei, bemerkt men nimmer vroeger teekenen der hondsdolbeid, dan 8 dagen na den beet; dikwijls zelfs eerst na 8 maanden ; gewoonlijk breekt dc ziekte tusschen de Sdc en S^te week uit.
Volgens dc waarnemingen van den Graaf von SAlM-REtrERSCHEID, die onderscbeidene bonden met vloeibaar en gedroogd speeksel inentte, vertoonde zieh da dolheid reeds na verloop van 8—10 dagen.
PfllNS voert een geval aan, waarbij de dolbeid reeds den lO'1'-quot; dag na den beet uitbrak.
J.ayars, LENnossis , BoüRGELAT, Marochetti halen gcvallen aan, waarbij de dolbeid reeds na 3—5 dagen uitbrak.
Greve zag de dolheid reeds den SJ60 , 12''sn en IS^en Jag na den beet uit-breken. Urban op den IGdequot; dag.
Johnson verzekert, dat in Oost-lndie de ziekte gewoonlijk van den llim tot den 20slen dag uitbreckt, en dat geen hond mecr dol wordt, die na verloop van eene maand nog gezond is.
Bardsiet neemt 4—6 wcken als den gewonen tijd aan; doch haalt ook waar-
|
||
|
||
1) Vandaar dat het vastliggen der hnuden, nadat er een dolle hond in de plaats aanwezig is geweest, gedurende enkcle wcken, alj onduelmatrg is le bcscliouwcn.
|
||
|
||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; I10NDSD0LHEID.
Yooibeelden Tan later onlslaaa nam Hertwiö niel waar. — Dedolheid
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ncmingun aan , waarbij dcze tijd langer of korlcr was , zoodat men kan aannemcn , dat zij van den 15'l'quot; dag tot de 8 maauden uitbreekt. Maier zag de dolbeid na 8—11 weken , BnsRA na 50 dagen en Girard na 60 dagen uilbreken.
Men wil, dat uaar de wijze van verwonding en der mededeeling van de smctstof, ook bet incubatie-tijdperk verscbillend is, zoodat bijv. na cene mededeeling door eenen beet, de dolbeid na verloop van 12 dagen, na de overdraging van Let kwijl van ecn doodcn bond eerst na 20 dagen ontstaat (Bauer). Is allcen eene kneuzing met bloeduitstorting door den beet veroorzaakt, dan volgt bet uilbreken der zickte na 8—13 dagen, bij eene blocdende wond evenwel na 7 dagen (v. ScnAiiERfi).
Hertwig verzckcrt, dat de dolbeid, zij möge door eenen beet of door inen-ting zijn medegcdceld, altijd binnen de 50 dagen daarna zicb ontwikkelt, en dat bem nimmer een geval is voorgekomen waarin ze later ontstond. — Äan de Vee-artscnijschool te Aljort worden de van dolbeid verdacbte honden vöor den SOsten dag aan de eigenaars teruggegeven.
Yodatt zag de dolbeid nimmer voor den 14dcn dag uilbreken ; de gemid-deldc tijd is van 5—6 weken. Ofscboon bem twee gevallcn zijn voorgekomen waarin de ziekte 5 en 7 maanden na de beleediging ontstond, houdt bij bet er loch voor, dat een gebeten dier 3 maanden na de verwonding niet meer door dc dolbeid zal worden aangedaan.
St. Martin vcrhaalt van cene 4 maanden oude teef, die eerst 8 maanden na den beet dol werd. Zij had evenwel, dadelijk na de verwonding, dagelijks 10 gr. tiirpetbnm min. ontvangen, — Zoo ook verbaalt Kouhlin van eenen bond, die den 18. December 1832 door eenen vos werd gebeten , en bij wien eerst in bet midden van Maart 1833 de dolbeid uitbrak , alsmede van eenen even zoo door eenen vos gebetenen , die eerst na 14 maanden dol werd.
In Wurtemherg beeft men ten deze de volgendc waarnemiogen gemaakt, waarbij moct worden opgemcrkt, dat steeds bet begin der ziekte wordt bedoeld :
Van 54 bonden, waarbij de wijze van besmetling voldoende kon worden be-wezen, waren 42 door bonden gebeten; van deze werden ziek:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 47
brak evenwel op lange na iiiet bij alle honden uit '), die met speeksel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van 11 honden, die door vossen waren gebeten, werden ziek:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Faber , die fFuthkrankh. S. 293).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
') KiiEUT/.r.R geeft op, dat de uitgebroken dolheid duurt : bij den hond van 6—10 dagen. Velen sterven reeds vroegcr en wel plotselinj;,
als aan ecnc apoplexie. raquo; het paard raquo; 1—5nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;raquo; Zelden langer.
raquo; raquo; rnnd raquo; 5—ßnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; raquo;
u raquo; schaapendegeit van 3—4 dagen. raquo; laquo; varken van 4—5 dagen, bercikt ook wel den 8. dag.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De duur der ziekte bij den bond is evenwel door verscbillende waarnemers onderscheidcn opgegevcn ; welk laatste zeer begriipclijk is, daar de meerderc of mindere bevigheid der ziekte , bet temperament, bet ras, de constitutie van het dicr, enz. stellig invloed daarop bebben.
Blaine zegt, dat slechts weinige voor den 3. dag sterven, en ook weinige langer dan 7 dagen leven ; de meeste sterven volgens bem op den 3—4. dag.
Volgens Waidikger, overleefde, in de dolbeid-epizootie te Weenen in 1814 tot 1815, geen oorspronkelijk dol geworden bond den 4. dag.
In den dictionn. des sciences me'd. wordt de 4—Sdagbepaald, terwijl Yocaii 4—6 dagen als den gewonen duur der ziekte aanneemt.
Grevb bepaalt van 5—7 dagen.
V. Lenbossek, AciiiEKHiETa en anderen nemen van 6—8 dagen aan.
Hertwig zegt alleen ; langer dan 20 dagen leeft geen dolle bond.
Veith neemt 4 dagen aan als de duur der ziekte van het uitbreken der dolheid gerekend , en 7—8 dagen , wanneer men van de eerstc teekenen van ongesteldheid af rekent.
DlETERicns, Ads der Wikkei, v. ScHALiEKN, enz. nemen 10 en nog meer dagen aan.
Volgens de waarnemingen in Wurtemherg gedaan, duurde de ziekte: bij 3 honden , 36—53 uren ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AI deze honden werden van bet begin hunner ziekte af waargenomen. De gewone tijd was dus 4—5 dagen (Faber , die Wuthhrmkh, u. s. w. S. 59).
H.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||
|
||
|
||
48nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;HONDSDOLHEID.
of bloed waren ingeenl, of bij die, welke door dolle honden waren gebeten j iiitegendeel van 59 honden werden slechts 14 door de dol-heid aangedann; dus eene besmetting op 4 T37 inentingen. Bij door dolle honden gebeten, menschen is deie -verhouding nog gunstiger: zoo zegl Leniioss£k. '), dat volgens de opgave van Hdrter, van de 20 door dolle honden gebetene menschen slechls een hydrophobisch wordt. Volgens HüBisTON werd er van 9 gebeten menschen, slechts een aange-daan; volgens Salvage onder de 22 slechls 5. — Vaihhax zegt, dat van meer dan 20 door denzelfden hond gebeten menschen slechts de eerst gebetene door de ziekte werd aangedaan, hoewel de meesten in het geheel geene en de anderen slechts onbeduidende middelen hadden aangewend.
In de omslreken van Mets werden 14 personen door eene dolle #9632;wolvin gebeten j van deze stierven er 2 aan de belangrijkheid der wenden, en 2 anderen, nadat de wenden genezen waren, zonder eenig teeken der dolheid. Volgens de opmerking van LexhossEk , blijven gewoonlijk eenige Individuen, wanneer er onderscheidene door eenen dollen hund gebeten worden, ook bij verzuim der noodigste middelen , quot;van de dolheid bevrijd.
Kan het nu niet worden onlkent, dat de honden aan deze ziekte onder-hevig zijn, zoo verhoudt zieh de zaak bij den mensch evenwel geheel anders. Vooreerst is het in het oog loopend, dat de ouden de bondsdolheid uiet voor besiuettelijk voor den mensch hidden, zoo als Aristoteles duidelijk vermeldt. Dat er een tijd geweest is, waarin de bondsdolheid voor den mensch laquo;telt; besmettelijk was, zoo als LemiossSk meent, klinkt #9632;vreenid, — Voor dieren is zij het steeds geweest, en is zij het nog; voor menschen is zij het, volgens Textor , waarschijnlijk niet geweest, en is het nog niet, zoo als bij hoopt te bewijzen. — Van het groolsle gewigt houdt nu Textor , de tot nog toe ononistoütelijk bewezen en algemeen erkende daadzaak :
1deg;. dat de dolle honden niet, en in geen tijdperk der ziekte, vrees voor het water hebben, terwijl
2deg;. de door den hond gebeten mensch, in den regel, watervrees bezit, wanneer namelijk de beet voor hem gevaarhjke verschijnselen veroorzaakt;
3deg;. dat de mensch, ook na elke andere op de gewone wijze ver-kregen wond, bij v. eene steek, snede, enz., of ook na den beet van eenen huishaan of eend, watervrees kan krijgen;
4deg;. dat de mensch zonder eenige verwonding watervrees kan krijgen, door vrees, of ook zonder eenige gemoedsaandoening.
Wanneer het nu waar en bewezen is, vervolgt Textor, 1deg;. dat de dolle honden geene vrees voor het water bezillen, en 2deg;. dat da mensch
|
||
|
||
') Die Wulhlcranhheil etc. 1837.
|
||
|
||
|
||
nONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;49
nnder de verschillendsle omstandigheden, met en zonder eerie verwon-ding door eenig dier, ja door zieh zelfs te bijten, en bij gelijktijdig aanwezige andere zinkten, Trees voar het water krijgt, dan is het duidelijk, dat de beet Tan den bond noch de eenige noch de voor-naamsle ourzaak Tan die Treeselijke ziekte is. Het is verder stellig en bewezen, dat na den beet van dolle honden bij den mensch slechts zelden de watervrees uitbreekt, eu dat zij evemoo dikwijis, ja nog raenigvuldiger, zonder de beet Tan eenig dier zieh ontwikkelt. — Hue komt het dat de hund aan den rnensch eene ziekte zou mededee-len, die dat dier zelfs niet heeft? — de dolle bond heeft geene vrees Toor het water, maar, de door hem gebeten mensch zou het krij-gen! — Nemo dat, quod non habet. — Schurft-etter breiig schürft, sjankers-gift sjankers, pokken- smetstof pokken voort; dit is eene natuur-wet, die overal doorgaat, waar materieelc dragers der ziekte Toor-handen zijn, als hier; waarum zou dit met de besmetting der bonds-dolheid anders zijn? — De hondsdolheid is alzoo eene ziekte welke nan het hondegeslacht eigen is, zieh bij dezeive op eene nog onbe-kende wijze ontwikkelt, en onder zekere, nog niet juist bepaalde, omstandigheden, zieh door den beet op andere dieren overdraagt; namelijk: op zoogdieren. De waterTrees daarentegen is eene geheel andere ziekte, welke uitsluitend slechts den mensch eigen is, en zieh ontwikkelt dan eens Tan zelf, zonder eenige aanwijsbare ourzaak, dan wederum na beleedigingen, dan weder als het gevolg van on-derscheidene ziekten met welke zij overigens niets gemeens heeft. — Voor het overige behoort zij tot de zeldzaam voorkoinende zieklen. — Eindelijk moet nog worden aangevoert, dat er geen enkel geloof-waardig voorbeeld bestaat van overdraging der watervrees Tan den mensch op den mensch, hoewel de gelegenheidsgevende oorzaken daartoe niet zeldzaam zijn '). Hieruit zien wij, Tervolgt T., dat wij zonder gevaar van besmetting de lijders door deze ziekte aangedaan kunnen naderen en onze pligten als arts kunnen waarnemen. Wij zien hier evenwel ook uit, dat het besmeltingsvermogeü der ziekte, in de meesle gevallen, zeer in twijfel is te frekken, zoodat het denkbeeld: de watervrees is geene besmettelijke, maar eene zuivere zenuwziekte, nog daardoor aan waarschijnlijkheid wint, dat ook de beet Tan niet dolle dieren, deze ziekte met alle hare vreeselijke ver-schijnselen en gevolgen veruorzaken kan, en dat de watervrees, even als de tetanus, ook zonder eenige aanleiding, enkel als symptomatische ziekte kan Toorkoraen. Artoraquo; Heger te Weenen en WmiB, zjjn van de waarheid dezer beschouwing zoo oTertuigd, dal de eerste zieh elk uur bereidt verklaart, openhjk met de kwijl Tan een Toor dol doorgaanden bond of mensch proeven aan zieh zelven te maken, ofte •
|
||
|
||
raquo;) Vergel. Iquot;quot; slukje bladz. 30 en verv.
HI.
|
||
|
||
,.-raquo;
|
||
|
||
50nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;HONDSDOLÜEID.
laten maken , en den vermeenden giftigen kwijl den zekeren weg der vertering te doen gaan, en de laatste zieh werkelijk heeft lalen bijten j — helgeen evenwel Hemwis , — Textob möge daartegen inbrengen wat hij wil — met-volleregt voor duhinnig (Tullkühnheit) -verklaart. — Ahoo is alles wat men van de dulheid bij den mensch geschreven, geleerd en geloofd heeft Talsch, en slechts dwaling; de voorzigtigsle, ervarenste en gelecrdste Geneeshceren hebben dus aan iets geloofd dat nietbestaat, aan ecn noncens. — Eindelijk' beweerl Textou onlmwirajielt en spreekt de overluiging uit: dat de hondsdolheid eene geheel andere ziektedandc walervrees is, en dat deze iaatste, slechts aan den mensch eigen, volko-men dezelfde ziekte als de tetanus trauiualicus is. — Ritter kan hier, hoezeer hij ook de Verdiensten van T. achting toedraagt, zieh niet onthouden van op te merken: dat men het te ver gaan mag noemen, alleenlijk op theurelische grpnden , ontbloot van de leidende hand der ondervinding (want T. verklaart zelfs dat hij in 27 jaren slechts 2 malen de watervrees na den beet van eenen dollen bond gezien heeft) alle ondervinding van vroegeren en lateren lijd, voor valsch te verklären; ja het is als zeer gevaarlijk te beschouwen, in deze diep in de ver-houdinjjen des levens grijpende zaak, eene twijfeling op te werpen, alleenlijk gegrond op zuiver Iheorelische gronden. Dit nuige vooreerst omtreufdit punt genoegzaam zijn. R. behoudt zieh echter voor om later hicrop terug te komen.
|
||
|
||
F. Ameldklaquo; ') ie Hof heim onderwerpt de vraag : laquo; Bestaat er eene ziekte welke teij met regt als hondsdolheid bepalen? n aan een bijzondcr onderzoek ; welke vraag hij tegen het gevoelen van Sosdelin en Textor gene;;en is met ja, te beanlwoorden , en ler bevestiging Tan deze meening deelt hij het volgende geval mede: Een kind van 41/raquo; jaren oud werd door eenen vreemden hond , die in onderscheidonc tuinen omiiep en ook nog andere honden beet , gebeten , lijdens het op de straat speclde. Van twec honden die door dien vreemden hond , (die spoorloos verdwenen was) gebeten waren blcef de eene gezond , en slierf de andeie na vcrioöp van 5 weken , doch zonder vprscliijnselen van dolheid gegeven te hebben \ 65 c'agen na het onlvangen der beetwonde werd het kind ziek , onder verschijnselen van watervrees en stierf voor dat A. het gezien had. Hoewel nu noch A. noch een ander Geneesheer het beloop der ziekte heeft waargenomen, houdt hij evenwel, op de nmiidelinge mededeelingcn der ouders steunende , dit geval voor voidoende, om den twijfel over het bestaan dezer ziekte te wederleggen , waarmede evenwel Ritter over het geheel niet kan insiemmen daar de medcdeeling nog veel te wenschen overlaat, en A. daardoor niels minder dan eene bijdrage 4ot de grondige beant-wooiding der zieh zelfs opgclegde vraag, gelevcrd heeft.
|
||
|
||
gt;} Ucber die tlnndswntb , Journal v. HcFElAND 1843. März, (Schmidt's 7laquo;/ir6. 1844. Bd. 43. S. 28.)
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .51
Either ') te Steinan m.iakte cen geval van hydrophobie bekend, dat evenwel niets upmerkenswaardigs bevat, dan alleen dal de onge-veer \ jaarlaquo; ouden hond laquo;iel voor dol werd gehuuden, maar veel lust tot bijten tounde, en door, welken hond de patient en zijne huisge-nooten, met hem speiende, dikwijls oppervlakkig waren gebeten gewurden ; alsmede het besluit, dat schijnbaar niet dolle honden gevaarlijk kunnen zijn , en jonge honden die de tanden wisselen en veel bijtlust betooneu niet zijn le vertrouwen.
|
||
|
||
Professor Limcu 2) deelde in de zitting van het gezelschap Gtnees-heereu te Weenen op den 6. Junij 1843 zijne opmerkingen mede, over Marociietti's Theoret. prakt, Abhandlung über die Wasserscheu, N.-ulat hij het exanlheem, hetwelk meestal in blaasvorm in de mondholte van door dolle dieren gebetenen zou voorkomen, en de verdeeling der ziekte in 3 stadia (infectie, exanthema, aanval van razernij), alsmede de in die Verhandeling gevolgde behandeling in het eerste en tweede stadium, heeft vermeid, ontwikkeld hij de meening dat de dolheid eene, gelijk de typhus, tot exanthese neigende acute bloed-discrasie is. Hij merkt op dat het dol.exanthema in vorm, zitplaats en beloop dikwijls zeer onderscheiden is, en welligt daarora zoo dikwijls is voorbijgezien; dat de vernietiging der eerste cfflorescentie ook in andere besmettelijke ziekten nuttig is, en dat het te wenschen ware door proeven te bepalen , of door voorlgezette inenting de smetslof der hondsdolheid verzacht wordt, en of de dolheid helzelfde individu meer dan eenmaal kan bevallen.* — Na deze mededeeling neemt Dr. Seieert het woord, en voert aan, dat hij 180 gebetenen, waarvan bij 119 de dolheid van den bond die gebeten had was bewezen, alsmede 13 personen bij wien de dolheid was uitgebroken, heeft behandeld. Slechts bij een der eerstgenoemde is- de dolheid uitgebroken , en doodelijk geeindigd. De laalste slierven alle, niettegenstaande de naauwkeurig en streng aangewendde Luie'sche methode. — De bedoelde blaasjes zag S. niet; wel somwijlen knob-beltjes onder de tong, die evenwel vaak bij andere ziekten voorkomen. De prophylaclische behandeling bestond in scarificatien en canterisatie der gebetene plants, het gedurende 6 weken verbinden derzelve met ungt. basilicuin cum pulv. cantharid., en in het inwendig jjfbruik der rnnthariden met calomel. Overeenstemmend met zijne eigene ondervinding in deze waren ook de gedurende 50 jaren ge-maakle waarncmingen van zijnen voorganger.
|
||
|
||
') Fall von Rundswnlh . Journal v. QoFELAHD. 1843. Jannar. quot;) Ucber die Dfarochctischeo Bläsehen, Ferlmndlg. der Gesdlsch. der Wiener Aerzle. 1843. S. 81.
4*
|
||
|
||
|
||
52nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
quot;-•a
Jon. Hassikgkr ') droeg, op den 30. Junij 1841 , in de titling van het Gezelschap keener Geneesheeren, de geschiedenis van eenen hydro-phobischen lijder Toor. — De zieke ward 2 jaren te voreraquo; door eenen hond gebeten en stierf daarna onder hydrophobische verschijnselon. Het #9632;verloop der ziekte en de resultalen der lijkopening zijn zeer uitvoerig medegedeeld. Intussciien was het geeiis/,iiis bewezen, dat de hond -die de ongelukkige lijder gebeten had, nerkelijk door de dolhekl was aangedaan. — Ten slotte bemerkt H. nog: dat wij het weezen der ziekte nog het naauwkeurigste bepalen, wanueer -wij met Langenbeck , LerbossGk en anderen, het bloed als de oorspronkelijke ziekte-heert, en zijn tot zekeren grand door wedervoortbrenging van het ingeentte contagium gevorderde bederf, als den grond van het uitbreken dezer vreeselijke ziekte aannemen, waarbij het het eerst, naarmate van de qualiteit dezer rotting, met het voor hetzelve onontbeer-lijke, zenuwknoopenstelsel in ziekelijk conflict treedt, hierdoor en -de daarvan aHiangende bewegingen een nog grooter bederf en onregel-inatige verdeeling wordt veroorzaakt, tot eindelijk, nieUcgenstaande de bemoeijingen des individueelen levens, om door uitscheidingen, vooral in de Organen der speeksel-afscheiding, zieh van deze vijandige slof te bevrijden, naarmate van de verscheidenheid der individuen, de dood door verlamming der functien van een rneer of minder tot het leven ononlbeerlijk orgaan, op verschillende wijze wordt veroorzaakt j — lot welke rneeiiing net voorliggende geval meer dan eene reden schijnt te leveren.
|
||
|
||
HcHHtL 2) te Weenen gaf een uitvoerig berigt van een geval van hydrophobie bij eene vrouw die, 4 jaren te voren, door eenen hond, van wien men niets naders kon te weten komen, gebeten was. — Niettegenslaande de naauwkeurige aanwending der melhode van Lamlaquo; stieif de zieke. Bij de naauwkeurige lijkopening wordt vermeld dat het bloed donkerrood, dik-vloeibaar, kleverig, zondcr eenig vezelstoffig stremsel was; eene analyse door Raäskt daarvan gemaakt, gaf in 100 deelen :
Water........769,6
Vastc bestanddcelen . . . 230,4
Eiwit........80,2
Vezelstof....... 4,8
Globuline en Haematinc. . 136,0 Extractiefstoffen en zoulen . 12,4.
|
||
|
||
') Pall von liydrophobic, Verhandl. der Gestllsch. der Wiener Aerzle. 1843. Bd. II. S. 222.
raquo;) Fall von hydropliobre. Oe^-rr. med. Jahrb. t843. Aug. [Schmtbi's ^oAri. IV. Suppcl. Bd 1845. S. 123.)
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 5$
De afwijking van de zamenstelling van het 'nurmale bleed was dug-: verniinderd gehalte aan water en vermeerdering der hoeveelheid hae-matuglobuline.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; v
Als merkwaardig in dit geval wurdt nog opmerkzaam gemaakt op den langen tijd die er lusschen de besmetting en het uitbreken der ziekte is vcrloopen, te meer daar volgcns 40jarige waarnerningen in het ffeener ziekenhuis tot heden, het niaxiinum van den tijd die ei' tusschen de beet en het uitbreken der ziekte verloopt, drie niaanden was. — Vergelijken wij met deze orastnndigheid de berigten der oude Geneeskundigen, volgens welke de hundsdolheid eerst na 20—30, ja zelfs 40 jaren na de besmelting zieh heeft ontwikkelt, dan zou men genegen zijii aan te neinen: dat in den loop van eenige eeuwen het dollehondsgift eene metamorphose heeft ondergaan, overeenkomende met die van het syphilitische contagiura, dat even zoo door over-planting, endemische invloeden, euiuplicalien met andere ziekten, zoo zeer gedegeneieerd en gemodificeeid is geworden , dat daardoor dat groote aantai syphiloiden is ontstaan, waarvan ieder land zijiie eigenaardige species bczit. Voor deze beschouwing omtrent de modifi-catie die de smetstof der hondsdolheid heeft ondergaan dient nog, behalve de aangevoerde bistorisehe daadzaken, de omstandigheid, dat in de laalste 20—30 jaren, niet meer, zoo als vroeger, die onover-winnelijke afschrik voor vloeistolfen, die hevige krampen in de door-slikkingswerktuigen zijn waargenomen, inaar zelfs de zieken groote-boeveelheden van vloeistoSen tot zieh kunnen nemen.
|
||
|
||
Krugelstein ') te Ohrdruff maakte een opstel bekend over de policie-roaatregelen, ten einde bet uitbreken der dolheid bij menschen, nadat die gebeten zijn te voorkomen. Eerst ontwikkelt hij de voor-naamste historische data omtrent deze ziekte, en eindelijk slaat bij bet galvanisruus en de eleclriciteit als het zekerste middel voor, om het gift in de wond te ontleden; ter bevesliging waarvan hij de volgende proeven van Pravaz aanhaalt J).
jste Proef. Eene teef had van eenen dollen bond eene 2quot; lange beetwonde in de borst onlvangen. 54 uren daarna toen de wond reeds droog was, werd zij gedurende een half nur aan de werking eener galvanische battery van 40 platen blootgeslcld. In het begin gaf de bond teekenen van hevige pijn, daarna drongen er eenige bloeddrop-pels uit de wond, en er vorinde zieh een Iquot;' dikke korst, die op
|
||
|
||
#9632;) Massregien, um bei von Wüthendcn Tliieren Gebissenen den Ausbruch der Wasserscheu zu verhüten, in Henke's Zeitteh. 1843. Ergänz.-Hefl. S. 82.
raquo;) Recds in 1835 heeft KÄSTNER dit lelfde voorstcl gedaan, waarop evenwcl geen acht is geslagcn.
|
||
|
||
|
||
r
|
||
|
||
54nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; U0NDSD0LHE1D.
den lllt;icn Jag daarna afviel. Den 16den dag daarna was de wond geheeld en de hond bleef gezond.
Hieruit volgt volgens P.:
Iquot;. Dat men nog na 54 men het gift kan onlleden; .
2deg;. Dat men, daar de electrische stroomingen ook op eenen afstnnd werken, ook diepere wonden met fistuleuze of holle gangen, zelfs al ware iij reeds gecauleriseerd, aan het galvanisrnus kan blootsiellen;
3quot;. Dat het galvanisrnus het voordeel heeft, van op eenen afstand, het gift door eene chemische werking te ontleden en de absorplie te verhinderen, dewijl het eene contractie in de haarvalen bewerkl.
Verder stelde hij nog de volgende proeven in het werk :
Ken hond aan de Vee-arlsenijschool ieAlfort was, drie weken te voren, door een dollen hond gebeten geworden. Hij had alle teekenen van uit-gebrokene hydrophobie. Met de kwijl van dezen hond werden 2 andere honden, aan het voorhuofd en de ooren, ingeenl. — Een dezer laatste werd aan de werking van het galvanisrnus bloulgesteld; de wonden waren niet meer bloedig, maar de met de wonden in verbinding gebragte draden bewerkten, dat aan de eene pool eenige droppels van een lichlrood- en aan de andere pool van een zwarlachtig bloed te #9632;voorschijn kwamen. Men nam ook eene vrij slerke opbruisching dezer vloeistof waar, en het dier toonde hevige pijn te lijden. — De andere hond werd aau zieh zelf overgelaten. — Den 2. Junij werden beide honden ingeent, en op den 4. Juli) vertoonde zieh bij den laat-steii.de dolheid, en hij stierf daaraan op den 28st(;quot; dag na de in-enting.— De aan het galvanismus bloolgestelde bond werd, gedurende 4 maanden, onder ojizigt gehouden, en hi] bleef volkomen gezond.
2cleProef. Den 25. fflaart 1830, werd eene teef van een jaar oud, aan de binnenzijde der dij ingeent met de kwijl van een dollen hond, die de in de lIle proef vermelde teef ook had gebeten; 54 nren na de beet werden de wonden door het galvanisinus geeauteri-seerd. Het resultaat dezer caulerisatie waren korsten van de dikts van 1 lijn, die zieh op den 85lequot; dag los Helen. De wonden waren van den HJcn tot den 13lJen dag volkomen gecicatriseerd, en aan het dier kon men na 4 maanden niels ziekelijks waarncmen.
3(lc Proef. Deze dient als tegenbewijs der beide vorige. Een kleine bond werd, gelijklijdig met die in de 2iamp; proef vermeld, op dezelfde plaats en met dezelfde kwijl ingeent. Hij werd opgeslote'n cn zonder verdere behiinJeling aau zieh zelf overgelaten. Tien dagen na de inenting verloor hij de eetlust en vrolijkheid en Irok zieh in den hoek van het hok terug. Den volgendeu dag viel'hij met woede op alle voorwerpen aan, die men hem voorhield, en den 5'lcquot; dag na het uitbreken der ziekle slierf hij inet alle teekenen van hondsdolheid.'
Adelon , die de proeven van Pravaz herhaalde, kreeg dezelfde resullaten. — Daarna vermeid K. onderscheidene tegen de dolheid
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLUEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 55
bij den monseh aanbeTolene middelen, als de canlhariden, de mix vomica, de faba Ignatii, het lood, de slramonium, em. — Danrna wordt de werkiug van het besmellc sj)eeksel met vet van hot worst-gift vergeleken en daaruit het besluit upgemaakt, laquo; dat er geen ander raquo; raiddel tegen de walervrees bestaat dan liet worslgift (wurslfetlsäure).raquo;
|
||
|
||
Professor IlEssixBicn ') spreekt van de veralrum sabadilla als een zeer vverkzaam middel tegen de ^watervrecs, en voegt daarbij de waarnemin-gen daaromtrent door Fodliiiodx medegedeeld 1). De aanwending van dit middel berust op de volgende kautelen. De persoon die aan deze ziekte lijdt nioet goed in zekerheid gebragt worden, zoodat hij noch zieh zelfs noch anderen kan schaden. Daarua weeke men eene renette ongeveer 5 minuten lang in een iets meer dan half vol drinkglas met water. Is dit geschiedt dan doe men er zoo veel gepulveriseerde sabadilla (veratrum sabadilla L.) bij als men tusschen den duim en drie vingers kan valten, men menge dit goed onder elkander en geve het den patient in, dat is: dwinge hem het op eens door te slikken. Daarna moet de zieke, zoo dit mogelijk is, bij een vuur of in de zonneschijn gebragt worden en goed warm worden. — Wanneer de eersle dosis hem lia een körten tijd rüstiger maakt, moet men hem niet meerder van dit middel ingeven; gaat hij evenwel voort met woedend te zijn, dan moet hem een tweede dosis worden inge-geveu, die hem zonder twijfel tot rust zal breiigen. Hier op volgl een vaste slaap, die, na de sterkte van de constitutie des lijders, 24—48 uren duurt; na verloop van dezen tijd wordt hij door hevige brakingen en stoelgangen aangedaan, die zoo lang aanhouden, tot dat al het gift is uitgeworpen. Dan krijgt hij zijne verslaudelijke Vermögens terug, verlangt te eten en is volkotnen hersteld.
|
||
|
||
In het Sanitätsbericht für den Regierungsbezirk Gumbinnen van het jaar 1841 vindt men het berigt: dat in twee gevallen de gebete-nen op de gewone wijze, door eene gedurende onderscheidene weken voortgezette en met kracht onderhoudene ellering der gebetene wenden, en door het inwendige gebruik van den meikever in poeder, geene nadeelige gevolgen kregen.
|
||
|
||
a) Veratrum sabadilla gegen d. Hnndswuth, in AI/gern. Zeitung f. Chirurgie, innere Heilhunde und ihre Hiilfwissenschafien, Jalirjj. II. N0. 35.
raquo;) Zie 11laquo; stukje, biadz. 49. — Archiv f. Thierheilh. r. d. Geselltch. Schweiz. Thicrarzte, Neue Folge, Bd. V. 1844. S. 1G4. — Il£Ritgt;G, Reperlorium. 1843. Jahrg. IV. S. 177.
|
||
|
||
|
||
56nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLHEID.
Dlttehhofer ') Leschouwt de hondsdolheid als eene ziels-storing der honden, welke de grootste uvereenkomst met nostalgie heeft.
|
||
|
||
Munzentiuler ä) te Kemnalh, dcelt onderscheidene gevallen mede van personen die door dulle hondeu waren gebeten, en die door de üitwendige aan wending van kali causticmn siecum, en hat. inwendige gebruik van thee nit de genista tiuctpria, vour het uitbieken der hondsdolheid werden Lehoedt. Uij gaf het middel in den vulgenden vonu:nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; *
^:. Kali caust. sice. dr. ß.
Solve in aq. destill. unc. ij.
Met deze oplossing liet M. de beetwonden alle 5—6 ininuten uit-wasschen. Hienuede werd 48 uren vulgehouden en daarna pluksel-wieken daarmede doortrukken op de wonden gelegd, en hiermede gedurende 14 dagen volgehouden, waarna de genoeinde . plaatsen nog slechts des daags dikwerf met deze solutie werden gewasschen. Deze behandeling wordt 6—7 weken voortgezel.
De 12 van dolle honden gebetene individuen die M. op deze wijze met goed gevolg behandelde, waren van verschillenden ouderdom en geslacht, en door verschillende honden gebeten. Opincrking verdient, dat een door eencn dolien bond gebeleuen os de dolheid kreeg, terwijl twee door denzelfden hond gebetene vrouwen, die op buvenvermelde wijze werden behandelt, verschoont bleven.
|
||
|
||
Goyom 3) gaf eenige aanleekeningen over de Hydrophobie in Afrika, welke daarom vooral belangrijk ziju, omdat zij de viij algemeen ver-breidde nieening, dat de hydrophobie in heete landstreken onbekend is, door daadzaken wederlegt *). De eerste documenten over bet be-
•) Ueber Hundswulh , in Correspondenz-Blatt, d. Württemh. ärzlich. Vereint. 1843. Bd. 13. S. 10.
') Kali canst, als Prophylacticum gegen die linndswutli, in het Baijsrsche Corresp. Bl. 1843. Nlaquo;. 21. — (Scbmidt's Jahrb. 1844. IV. Suppl. Bd. S. 41).
') Comptes rendus de l'acade'mie. T. XVI. 20. Febr. 1843. p. 461. — (Herikg, Repertorium. 1844. Jahrg. V. S. 194.)
') Omlrent de bewecrdc zeldzaamheid van de Hondsdolheid in Egypte, Syrie, Ifublen en Sennaar heeft G. B. Broccbi ') , die die landen gedurende een gcrui-inen tijd heeft bereisd , overal naauwkenrige berigten ingewonnen. Dr. MOBPDRGO te Alexandria, waar hij reeds sedert 19 jaren praktiseert, verzekert dat deze zickte in Egypte (I. p. 41) onbekend is. — Intusschen is loch den naam van den dolien hond [K.elb Saharan) aldaar bekend, doch de ziekte zelve slechts van horen zeggen (II. p. 165). Arabicren verzekerden dat zij de ziekte aan den
I) Giornale delle osscrraiioni fatte ne' raquo;iaggi in Egitto, nella Siria tt nella Nubia. Bastano. raquo; Voll. 8deg;. 18laquo;.
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 57
slaan dezer ziektc in Noord-Afrika, bewijzen dat zij er reeds vrij lang bekend is, en iljn van de tijden van twee Ajrikaansche. Schrijvers die bijna gelijktijdig leefden, uainelijk den Heilige Acgustimis en Apu-lejds , die beide van de Hydrophobie melding maken. — Met schijnt evenwel dat de hydrophubie nog niet in Egypte is waargenomen, zoo als Clot-Beij ') verzekert. — Ook maakt Clot de opmerking, dat hij in dit land, wuar hij zieh reeds lang bevindt, nog geen geval van spontane tetanus heeft waargenomen, en voegt er bij, dat de ge-vallen van tetanus trauniaticus welke ter zijner kennisse zijn gekomen, zieh siechts tut twee bepalen, terwijl in het noorden van Westelijk Afrika, de spontane tetanus niet zeldzaam, de traumatische daaren-tegen vrij veelvuldig voorkomt. — Het niet bestaan der hydrophobie in Egypte aan de eene zijde en het zclden vuorkotnen van den tetanus aan de andere zijde, schijnen daarop te duiden, dat tusschen de natuur van het klimaat in Egypte en van het noorden van occl-dentaal Afrika eenige vcrschcidenheden bestaan, die oorzaak zijn van dit pathologisch verschil. — Sedert dat de Franschen Algiers hebben veroverd zijn aldaar maar 3 gevallen van tetanus waargenomen.
|
||
|
||
CiiEscnniEM i) berigt een geval van hydrophobie, maar bij de zieke de smetstof door het laten likken van een van dolheid verdachten
|
||
|
||
Bovennijl gezien hebben ; in dc Wocslijn komt zij echter niet voor (II. p. 245). Aan den Libanon vernam B. dat deze ziekte zelden , maar toch somwijlen voorkomt, en daar Kelb miklib genoemd wordt (III. p. 156). Dr. Bertrano deeldc aan B. onderscheidene gevallen uit Syrie mede : in Gazir werden twee menschen door ecnen dollen bond gebeten, de een stierf aan de bydrophobie ; de ander die den gebeten arm in het geopende dier gehouden had genas. — In Acre werd een ander mensch door eenen dollen bond gebeten, en toen zieh bij hem de verschijnselen van de hondsdolheid openbaarden, sloot men hem op in eene kamer waarin veel uijen aanwezig was, en nadat hij eene groote hoeveel-heid daarvan gegeten had , genas bij! — Op eene andere plaals beet een wolf eene vrouw en een man en beide stlervcn op den dOquot;'quot;1 dag daarna aan dc watervrees ? (Ill, p. 231). — In Sennaar vernam B. dat de voorbeclden van hondsdolheid niet zeldzaam zijn, en dat de tijd waarin zij voorkomt de winter of de regentijd is (V. p. 270). — Een inboorling van Farshut verzekerde aan B., dat in dat land dolle bonden voorkwamen; dat men ze Kelb Searan noemde , en dat wannecr zij menschen beten, deze ook dol werden ; doch kwam siechts alle een of* twee jaren een zoodanig geval voor (V. p. 273). — (Hedsilaquo;cer, Bericht a. d. Leistung, in der medic, geographic, in Cansiait's u. Eisenhann's, Jahresbericht u. s. w. im Jahre 1841. Erlangen, 1846. 11. Bd. S. 267).
F.
|
||
|
||
•) Apercu general sur l'Egypte. T. II. p. 378. •#9632;) Gazetlt medic, de Paris. T. 40. Nraquo;. 13.
|
||
|
||
|
|||
58nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1IONDSD0LHE1D.
hond aan zijue penis, waaraan ecnige syphilitische zweren aanwezif; waren, was luedegedeeld. Eenige dagen daaroa werd de hond werke-lijk dol.
|
|||
|
|||
Olivi en Capello •) onderwierpen hel in den laatsten tijd hetwij-felde beslaan van de dollehonds-smetstuf aan een Lijzunder underzoek. Ten dien einde deelen zij twee waarnemingen mede, welke zouden bewijzen, dat ook zonder nioreele invloeden de hydrophobie kan ont-staan, dewijl in het eene geval twee kinderen van 3 en 5 jaren uud, door eene dolle wolvin, en in het andere eeu persoon, door eenen hond werd gebeten, die hij met de -voet een schop had gege-ven, dewijl hij met een anderen hond om een beenvechtte, in beide gevallen bestond geene de minste vrees voor deze vreeselijke ziekte, en loch ontwikkelde zieh de hydrophobie.
|
|||
|
|||
Parker •) verhaalt een geval van eenen man die des nachts over een brug ging en een plus in het water hoorde; hij ging naar den oever en zag een hond in de gracht. Terwijl hij hem ondersleunde um hem op het drooge te breiigen, beet hij naar hem en beet hem wer-kelijk in twee vingers, die veel bloedde en aanmerkelijke pijn ver-oorzaakte. Later untwikkclde zieh de hydrophobie, welke met de dood eindigde. — De hjkopening gaf niets merkwaardigs.
|
|||
|
|||
Todd 3) wend de in een geval van hydrophobie ten gevolge van de beet van ccnen hond, en van de meeniug uitgaande, dat deze ziekte, vooral de medulla oblongata aandoet, het acidum prussicum onder lavementen aan, terwijl dit middel tevens met eeu peuseel op den long werd aangewend; later werd nog ijs met zout, in den slokdarm van eenen os bevat, längs den ruggegraad en den thorax aangewend. De zieke stierf evenwel.
|
|||
|
|||
if
|
T. Siraiton '') beveelt de uilwendige aanwending der belladonna legen de hydrophobie aan. Bij de hydrophobie, even als bij trismus, veroorzaakt de kramp in de slikwerktnigen niet alleen de grootslc pijn, maar verhindert ook het innemen der geneesmiddelen. De phy-
|
||
|
|||
raquo;) Vexaminatciir miidicale. T. III. N0. 12. p. 142.
quot;) Proraquo;, med. Journ. 1843. Nraquo;. 131.
') The lancet. 1842. Jan. Nraquo;. 17.
') Edinh. med. and sunjeont Journ. 1843. Julij.
|
|||
|
|||
|
||
U0NDSD0LHE1D,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 59
siulogische uitwerking der belladonna op het ligohaam is verwijdiiif; der pupil; volgens S. heeft im de uilwendige aanwending van belladonna-extract eene soortgelljke werking op de spieren van den hals en nek, terwijl de spieren van den pharynx verslapt, de kramp vermindert of geheel wurdt opgeheven, en op deze wipe de aanweiiding #9632;van geneesmiddeleu door den mond wordt niogelijk gemaakt •).
|
||
|
||
•) Dr. Jankowioi te Ofen, deelt in het Oesterr. med. ffochenschr. 1843. j\quot;. 40. S. 985 de vollende zeer belangrijkc gevallen van dolheid bij 2 paarden inede. Op den 2. Februarij 1841 , toen de kneeht van den Graaf II. te Ofen, de paarden het middagvocder wilde geven , en deze daarhij met de heenen op den grond stampten , sprong de hond , die gewoonlijk in den stroobak onder du krib zieh bevondt, uit dezeive en beet cerst de raerrie in de regier voorvoet, en daarna ook de naast haar staande ruin op onderscheidene plaatscn. — De bond verdween en men kon van hem, niellegenstuande alle moeile, niets le welen koinen. — Daags voor zija verdwijnen had bij nog 'eene kat dood gebeten. — Op den 10. Maart scheen de ruin trcurig en at minder dan gewoonlijk. In den nacht hoorde de kneeht cen hevig leven in den stal, maakte licht en zag het paard liggen , beven , moeijelijk ademhalen , hevig zweeten en de voet waarin de hond gebeten had krampachtig voor zieh uit strekken. Ook met bebulp van anderen kon bet paard niet op de been worden gebragt, het was als verlamt in de achterbeenen. — Den volgendcn morgen ora 8 nur vondt den Veearts Saiender het paard in den volgenden toestand: Het dier lag rüstig op de linker zijde met uitgestrekte heenen . het ademhalen was ids bezwaard , de pols sncllcr dan gewoonlijk , de oogen rood , ligte kramptrekkingen aan de heenen. De beetwon-den waren nog niet berslcld en zagen er rood uit. — De mest was droog en klein gebald. — Op de been gebragt zijnde stond het dier zeer onzeker, met wijd uit elkander geplaatste ledematen. Het at en dronk iets. — S. kon uit deze verschijnselen niet opmaken dat er dolheid aanwezig was. llij liet inwrij-vingen van spaanschcvliegentinctuur en terpentijn-olie op de lendenen , en klisteren met keukenzcmt bedeeld, aanwenden, gentiaan met dubbelzout inge-ven en de wonden met blaauwe kwikzalf inwrijven.
Op den 14. Maart werd ook de merrie ongesteld. Zij sprong dikwijls in de boogte, beefde over het geheele ligchaam , snapte met den mond , als of zij bijten wilde , kwijlde sink en beet in de door den bond aangebragte wonde, zoo dat deze bloedde. De oogen waren rood en glänzend , de blik wild.
Het was nu mecr dan waarsehijnlijk dat men met dolheid te doen had; dc radix gentianae cruciatae, in slukken gesneden , werd onder het voeder gemengd. Nadat liet paard rüstig was geworden at het er iets van en dronk eenig water. — De paroxismen werden steeds hcviger; beven, convulsien en bevigc razercij kwamen te voorscliijn. — £en ander die het paard mcende te knnnen genezen vcrbond de wond met geestige inwrijvingen. Het werd evenwel steeds doller, zoo dat het op den 17. Maart gcdood werd.
JNa dit ziektegeval te oordeelcn was het wel buitcn twijfel of ook de ruin Iced aan dezclfdc ziekte , maar in eon minder bevigen graad. Daar dit dier mcer lag als stond , niet zoo hevig als bet andere raasde , kon men het ook met meerdcre zekerheid nadcren, en werd het daarom ook van bet begin der ziekte af beban-
|
||
|
||
|
||
60nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONDSDOLUEID.
Brück ') te Osnabrück beveelt insgelijks tcgen deze zickle bellailüii-na klysleren. In de zesde zittiug der Mediz. ehirur/j. Seclie gehuuden
|
||
|
||
deld. De bovcn vermelde uitwcndifje bcliandeling werd voortgezel. Inwendig gaf men '/raquo; once p. r. belladonnae , I1/: once rad. valerian, en 3 oncen gentiana rubra, urn over bet vorder te slrooijen, zoo dat bet in 14 dagen 2 zoodanige bocveei-beden verkreeg. Het paard berhaalde zieh langzamerhand ; de wonden genazen; | met schrik bemerklte men evenwel dat bet aan beide de oogen blind was; vour bet overige was bet gcheel gezond.
J. eindigt deze mededeeling met de volgcnde opmerkingen : 1deg;. Werden beide de paarden bijna gelijktijdig door denzeifden bond gebeten j cerst de merrie die cene onbeduidendc wondc ontving, daarna de ruin die evenwel 3 belangrijke wonden had verkregen , die sterk bloedden. — De dolbeid brak bij den laatsle 4 dagen vroeger uit , doch in veel ligter graad dan bij de merrie. — 1s dit omdat bij deze meer dolgift geabsorbeerd werd dan bij den ruin, of was het de individueele constitutie, de verboogde sensibiliteit bij du merrie, die oorzaak was van de bevigheid an boosaardigheid der ziekte?
2deg;. Wanneer wij de voorbeersebende nerveuse vcrschijnselen bij den ruin in aanmerking nemen, dan mocten wij dc.genezing der dolbeid en het te voor-schijn komen der amaurosis aan de belladonna toescbrijven. — Dit belangrijke geval zal ons aanwijzing geven cm de belladonna in groole doses bij deze ziekte in aanwending te brengen , doch dient het tevens ter waarschuwing die gift niet te groot te maken , dewijl het aanloont dat ook het beste geneesmid-del, nadat het de bedoelde ziekte genezen had, nadeelig op het organisme kau inwerken.
|
||
|
||
Nadat de Redactie van bet Archiv f. Thierheilk. v. d. Geselhch. Schweiz, Thierärzte. 1844. Bd. V. S. 355 , dit geval beeil medegedeeld maakt zij de volgende aanmerking:
laquo; Wij hebben deze waarneming daarom zoo wijdloopig medegedeeld , omdat daarin de genezing van de dolbeid bij een paard als zeker wordt voorgesteld, en dit, voor zoo verre wij weten, het eenige geval is van hers telling dezer ziekte bij dieren. — Deze daadzaad stemt met de door Dr. SiOT£R bij den mensch waargenomene gevallen van herstelling der dolbeid door de belladonna overeen ; ook bij gaf ze met dit doel is zeer groote doses, tot 12 en 15greinen, un de overeenstemming dezer gevallen, maakt het hoogst waarscbijnlijk, datdik-wijls bij reeds uitgebrokene dolheid bij menschen en dieren, herstelling door belladonna kan worden aangebragt, wanneer dit middel, in groote doses, in bet begin der ziekte wordt aangewend. — Om evenwel bier omtrent nog meerdere zekerheid te verkrijgen ware bet te wenseben , dat de Regering de middelen aan de band gaf om daaromtrent, zoowel als met andere middelen proeven tc kunnen nemen ; dit is te meer te wenschen , hoe grooter de hoop is, een middel te vinden , waardoor deze vreeselijke, tot nog toe oaberstelbare, ziekte kan
|
||
|
||
#9632;) Bciladonna-Klystiere gegen Hundsnuth, in Casper's Wochcmchrift, 1843.
Nquot;. 40.
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLUEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 61
oji den 26. Sept. 1842 te Maints rtiaakte naraelijk Textor , met belrek-king tot de vele tiieuwe geneesniiddelen legen hydrupliubie daarop op-
|
||
|
||
worden genezen. Wij moelcn met opzigt tot d!t gpval evenwel niet uit hct oog \erliezen , dat hct zeer waarschijnlijk is, dat het paard ook zondcr de aanwen-ding der belladonna zou genezen zijn; want er zijn nog weinigc gevallen van dolheid bij onze luiisilicrcn bebend, waaraan dezelve niet voor den 8 dag te gründe gingen.raquo;
|
||
|
||
Er zijn. zoo als bckend is, ondcrscheidene Schrijvers die beweren de dolheid liij den hond te hebben zien genezen ; dat hct bier boven vcrhaalde gevai het eersle onder onze biiisdieren zou zijn, zoo als de Rrdactie van dat Tijdschrift meent, is dus ongegrond. — Geen Schrijvcr bandelt over dit ondcrwerp volle-diger en beeft zoo naauwkeurig het gevoelcn daaromtrent van ecne menigte Schrijvers nagegaan dan Fiber {die Wuthkranlih. S. 362]; wij rekenen het niet overtollig cm het geen bij daaromtrent aanvoert kortelijk uit zijn werk over te neinen :
laquo;Dat men over bet algemeen de bondsdolheid voor ongeneeslijk bpudt, beeft onder anderen daarin zijnen grond, dat men, betgeen de voorzigtigheid ook gebiedt, laquo;enc niciilglc honden dadelijk na gebeten te zijn doo{ een woedend dier, dood, en dat men zeer dikwijls de Symptomen van bet eerste stadium, waarin de ziekte alleen herstelbaar schijnt te zijn , niet voor die van de dolheid aanziet. Daar evenwel de dolheid met alle andere boosaardige, acute zlekten der dieren, bijv. het miitvuur, dat gemeen beeft, dat zij wanneer zij eene zekere hoogte, atzoo bet 2e of 3laquo; stadium, bereikt heeft , of ook wel reeds dadelijk bij den aanvang met eene bijzondere hcvighcid optreedt, en het eerste stadium dus als overspringt, slellig den dood ten gevolge heeft , wordt het, daar in de meeslc gevallen eene zoodanige boosaardigheid is waargenomen , begrijpelijk, dat men aaunam: dc ziekte is ongeneeslijk. — Doch in het eerste stadium en bij geringe intensileit der ziekte zal men wel de genezing mögen verwachten , en er bestaan werkelijk waarnemingen die deze hoop schijnen te bevestigen. Hiertoe mag ik vooral de meeste van die gevallen rekenen , waarbij de beet van eenen bond, bij wien nog geene Symptomen der dolheid zijn waargenomen , evenwel deze ten gevolge had en de hond evenwel gezond bleef. — Rust haalt eenigc zoodanige gevallen door Lister, J. Parkinson, van Gesscber en Kicge mede-gedecld aan '}. — Roser inaakt melding van eenen bond die, 3 weken na de beet van een dollen bond, dol werd, een meisjc aanviel met eene hem onge-wone hevigbeid haar rok verscheurde, kwijlde, paroxismatisch woedend was, en op den 17den dag der ziekte na hevig braken en diarrhoea , waarbij eene bui-tengewone boeveelheid gele slijm werd ontlast, weder genas. — Hiertoe behoort ook een gcval hctwelk Friedreick ') verhaalt: Een jager werd door zijnen hond gebeten. Hi) dacht dat deze dol was,-en werd daarin nog nicer verstcikt
|
||
|
||
I) Verjrcl. le stuLjc, bbdz. 32.
'1) Si/sUmnt. ttanUb der gerichtl. Fiythnlnific I.etpraquo;. 183-j. S. G19.
|
||
|
||
|
||
62nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; U0NDSDOLI1E1D.
niei'kzaani dal de zieken deze middelen niet kunnen doorslikken, eh dat men dus zoo wcl de geneesheeren als de zieken Tan dergelijke
|
||
|
||
toen de liotul in het bosch rondlicp, en niet meer te voorschija kwam. Spoedig daarna braken bij den jajrer al de vcrscliijnselen der bijdrophobie uit, zoodat lict volkonicn beeld drzer ziekte bij bem aanwezlg was. Na vcrloop van cenigc daijcn kwam de bond terug , zociit en liefkoosde zijn beer, juist toen deze een paroxismus bad, en in hetzelfde oogenblik verdwenen alle ziekte teekencn , dcwijl de zieke zieh overtuijjde dat de bond niet dol was. De man bleef gc-zond. — Hocwei F. met Friedreich gelooft dat de jagcr aan cene imaginaire bydrophobie beeft geleden , dat dus zijne ziekte niet de ware hydrophobie geweest is, gelooft F. tocli dat de bond werkelijk dol wa.t , doch daarvan is genezen. — Greve #9632;) zegt : bij heeft een bond die de werkclijke dolbeid in een hoogen graad bezat, van zelfs en zonder eenige hulp zien genezen ; — en HlIDEKBRAND dal bij stellige voorbeelden kent van bonden en wolven die van de dolbeid zijn genezen. Yodati •) verzekert dat bij zelfs het angstige likken van den bond aan de gebetene plaats beeft gezien; alsmede de verdachte bonding. de toenemende piikkelbaarheid , het dwalcnde- oog , zelfs het eigen-domtnelijke gehuil gchoord, en zieh overtuigd dat de dolbeid aanwezig was, en na verloop van 12 uren was het dier wederom gezond. Y. gelooft dat in deze gevalle'n geene genopgzame hoeveelbeid van het contagium in het ligchaam is gekomen cm de ziekte tot een hoogen graad te doen stijgen. Op eene andere andere plaats zegt bij : dat bij gevallcn gezien beeft waarin de Symptomen der dolhcid bij bonden zieh volkomcn ontwikkeldcn en bet dier toeb weder volkomen gezond werd. Zulk een geval verhaalt ook F. Clater. — Grulespfeipfer 3) verbaalt van cenen berbergier, die zijn bond, die reeds sedcrt eenige dagen on-gesteld was , tot loom had aangezet, en dat bij door bem gebeten werd. De bond was spoedig weder bersteld, en daarom achtte men de wond niet, maar een jaar daarna, brak koorts en watervrees bij den man uit, en na eenige dagen was bij een offer dezer ziekte. — Cdoisei •) deelt even zoo een geval mede van eenen man die 4 weken nadat bij door zijn bond, die gezond bleef, gebeten was, aan de dolbeid sticrf.
In de bier boven vermelde gevallen was geene geneeskundige behandeling ingcsteld geworden. Er hrstaan evenwel zoodanige waarin dit wel bet geval was, zoo als bijv. in dat helwelk Roser waarnam. Ook GniUENPFEirFER •) en Kodrgeiat •) vermelden zoodanige gevallen. — Graaf Sai.mHeiferscbeid') zegt een volkomen dollon bond met aqua lauro-cerasi, gedroogde baceae belladonnae en blaauwzurc kali, tot cene pil gemaakt, genezen te bebben. — J. Mease
|
||
|
||
1)nbsp; nbsp;Erfakrnngen a. s. w. S. 1G0.
2)nbsp; nbsp;The Vetetinmian. Vol. XI. Ndeg;. 123. p. 231 en Kquot;. 120. p. 391.
3)nbsp; Vcilalinjj van MiDinu'a Syntogma. S. 81.
-5) Houvelh mclUoile sure, courle ct facile pour le tiailrnwnt iln periotum atlaqvees Je la rage. Paris 17112. K) t. a. p. S. 89.
6)nbsp; I'm's Itepert. |cr ßd. S. I(H.
7)nbsp; nbsp;Mlgem. Amciger, 1013. ISquot;. 1.
|
||
|
||
#9632;k.
|
||
|
||
HONDSDOLÜEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 63
recepten moest verschoonen. Van zelf ontstant daardoor het ilenkbeeld #9632;oin die middelen legen hydrophobie in lavenienten bij te brengen.
Het boufdmiddel zou hier de bclKidoniia moeten zijn, waarvan dc working juist in lavenienten, in den laatsten tijd, bij beklerade breu-ken enz., zulke heilzame gevolgen heeft opgeleverd. — Het is daarom te wenschen dat zuodanige proeven met dit middel wurde gcnomcn.
|
||
|
||
M. Essei ') gaf berigt van twee gevallen van doudclijk afgeloopen hydrophobie, onlstaan door het krubben dor nagels van een dullen wolf, zonder beetwonde. Een herdersknaap van 15 jaren oud kreejj de genoemde kwelsing aan het voorhoofd, en eene buerin van 2ß jaren oud aan den hals. — Beide hielden vol dat zij niet door den wolf waren gebeten, waarvoor ook de geringe huidwonden pleitte; bij beide brak de dolheid uit, 23 dagen na de ontvangeiie beleediging, en beide slierven kort nd elkander.
E. maakt vooral opinerkzaam:
1deg;. Op de omstandigheid dat beide deze individaen zonder gebeten
|
||
|
||
genas dolle honclcn met tiirpetlmm mincrale '). Matdis te Napeh lict een vol-komen dollen hond door een adder in dun mond bijten. Daduiijk zwol het geheele hoofd op, cr ontstonden hevige convulsien, doch de dolheid wasgenezcn, en kon dc hond na vcrloop van ecnige uren weder drinken s).
|
||
|
||
Ook van andere dieren heeft mcn_ waarnemingen vermeld welke voor de gcneesbaarheid der dolheid pleiten. — Reeds Tn. Bartholinps 3) verhaalt van dolle paarden , die door het zwemmen -in zee genezen zijn van de dolheid. — Flanbrin genas eene koe die, 14 dagen na de beet van een dollen hond, dol werd door anagallis en carbonas ammoniac. — Een soortgelijk geval beschrijit GRirriTH Hdgbes in zijne Ifalural history of Barbados raquo;). Ook Faber deelt een geval mede van eene koe , die nadat de dolheid gehcel was uitgebroken , na de aanwemling van onderscheidene middelen wederom genas; ook deelt hij nog mede dat in 1798 le Brezfeld door de dolheid aangedane schapen zijn genczcD. raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ff.
|
||
|
||
•) Medic. Jahrb. der K. K. Oesterr. Staates. 1843. Jan. S. 54. (Scdmidt's Jahrb. 1844. IV. Supp. Bd. S. 123 — waaruit het hier vermelde is overgeno-inen. — Arclur f. Thierheilk. von der Gesellsch, Schweiz. Thierärzle. Neue Folge. Bd. V. 1844. S. 359.)
|
||
|
||
1)nbsp; nbsp;Ikuce, Dissert, de hi/ilropliobie. F.dinb. 1733 — en KnüGEiSTtiraquo; t. a p. S 183.
2)nbsp; Magasin f. d. ges. Arznak. 'Ifi Bd. S. 813. — cu Kiügbutbraquo; t. a. p. S. 179. Vcrjjd. 2e stuVjc, bladf. 42 in de noot.
3)nbsp; nbsp;Cent. 3. epist. W. p. m. 199 — en SmcRiGiiis, I. c. p. 236.
i\ llannov gel. Ameigtr, v. 1713. #9632;SÜ st, cn Kmmn Enejldopädic, S. 330.
|
||
|
||
|
||
U
|
||
|
||
64nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; HONOSDOLHEID.
te zijn, allecn door het krabben van den wolf' dol werden, en hij haalt eeu soortgelijk geval aan, van een boerenjongen die 5 wekeu nadat hij door eenen dollen wolf in den arm was gekrabt aan de hydrophubie slierf. — £. houdt het yaor mogelijk dat reeds de uitwazeming van eenen dollen hand of wolf, de tcaterrrees kan veroorsaken. Yolgens de meaning van oude en bekwame landlieden, stierven schapen, kalveren, zelfs pluimgedierte, die, zonder gebeten te zijn, in de nabijheid van eenen dollen wolf kwamen, ua verluop van (!eni;;en tijd. De uitwazeming van eenige bloemen veroorzaakt onrnagt en krampen, de upus in Indien zelfs den dood. Mephitische uilwaze-mingen, hel zweet en de adem van tering-, typhus-, persloop- en poklijders, maken het gezonde organisme ziek, euz.
2deg;. In de beide lijken was de galblaas, door eene honig dikke gal, buitengewoon uitgezet, de dannen daarmede overtrokken en in de maag en het duodenum was gal aanwezig. JNeeint men hierbij de hevige pijnen in de maag en in de nabijheid derzelve, waar over alle lijders aan hydrophobie tot aan hun einde jannnerlijk klagen, in aanmerking', dan schijnt het hydrophobische proces oorspronkelijk van de assimilatie-organen uit te gann, en van bier uit zijne duodelijke working over het gehe'ele organisme te verbreidtn.
Op den dag waarop bovengeinelde personen werden gekrabt, werden, door helzelfde dier nog 10 personen gebeten. Hiervan stierven er, na verloop van 3 weken, 5, onder geneeskundige brhandeling.
|
||
|
||
Volgens de microscopische onderzoekingen van Klekcke ') ziet men in de door het dolgift, aangedane wooden, twee soorten van dul-cellen [ffuthzellen], als groote — dikwijls van lins tot erwten grootte — blaasjes, die reeds voor Ubban en Magistel werden opgemerkt, en A/eine jiiicroscopische cellen , die zieh daardoor onderscheiden , dat zij blaauw-achtig flikkerende wanden hebben, en daardoor de vloeistof, die in de groote cellen bevat is, kleuren. — Deze cellen, die tot het speeksel schijnen te behooren, bevinden zieh in de kwijl van dolle honden en op het slijmvlies der mondholte verslrooit. — Klencke vondt ze in de zelfslandigheid der speekselklieren, en onder de rand eener ge-betene wond, die uitgesneden was. — Dikwijls ziet men bij aan de dolheid lijdenden aphthen in den mond ontstaan, in welke de gemelde dol-cellen woekeren. — Onveranderde epidermis- en epitheliaal-plaatjes verhinderen de aanhechting derzelve, en zij kieinen alleen dan wan-neer zi' van het cyloblasleraa omgeven worden. — Dat tusschen de inenting en het uitbieken der dolheid allijd van 14 tot 50 dagen
|
||
|
||
raquo;) Haeser's Archiv, f. rf. gen. Med. Bd. IV. 1813. HCt. 4. — Ocslorr. mediz. Wochemchr. Nraquo;. 17. S. 458. — {Schmidt's Jahrb. 1844. Bd. 41. S. 35).
|
||
|
||
|
||
HONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 65
verloopen, verklaart Klbjcke daaruit, dat de dol-cellen zieh eerst ver-menigvuldigen, en eene zekere hueveelheid cylublasteraa uitslurten inueten, voor dat de bluedmassa daaraan kan deelnemen en op het zenuwstelsel altereerend ITan inwerken. — Versehe dul-celleu vallen duor aanraking met kokend water oogeiiblikkelijk ineen, en verliezen het vermögen om te besmelten. Met minerale zuren of chloorwaler in aanraking gebragt, lossen zij zieh op; dour belladonna nemen zij eene veelhockige gedaante aau, zonder evenwel het besmettend Termogen te verliezen.
|
||
|
||
Derig.w l) heeft, onder ineer andere gevallen van besmetting, er een aan de Academie royale de niidecine medegedeeld, waarbij de besiuetting dour het likken van den vinger der eigenares van den dollen hund werd medegedeeld. — De Schrijver onderzuekt de bron der besmetting, en bewijst daarbij, dat geene spielen of kloven in de huid of wel zoogenaamde dwangnagels aan de toppen der vingers vourhanden waren, die hem genuegzaam voorkomen ter verklaring van de besmetting. Uit dit en meerdere soortgelijke door hem opgemerkte gevallen trekt hij de volgende resultaten: 1deg;. dat de gevallen , waarin de hondsdolheid van zelvc (spontaan) ontstaat, zeer zeldzaam zijn; — 2deg;. dat scheidingen in den zaraenhang van de huid, der epidermis of der slijmvliezen, hue klein die ook zijn mugen, tuereikende zijn om besinelting mogelijk te maken; ja dat zelfs de ligte opheffing van de epidermis rundum de nageis , welke inen dwangnagels noemt, geiiuegzaaiu is, om de absorptie van het gift te doen plaats hebben.
|
||
|
||
Asmis •) maakte een middel tagen de hondsdolheid bekend, dal reeds sints onheugelijken tijd het eigendom der familie Th ... \eStolp was. — Scheikundige onderzoekingen , um de zanienslelling van hetzelve le leeren kennen, waren vruchtelous. — Na de aanwending van dil middel was nog nimmer de hondsdolheid uitgebroken, en zelfs dan nug werd het met het gelukkigste gevolg gegeven, wanueer reeds de eerste verschijnselen van deze vreesselijke ziekte zieh upenbaarden. — De dour een' dollen hond gebetene muel gedurende diie dagen, dage-lijks driemalen, het middel, zooveel van als op de puut van een groot ines kan leggen, eu wel des morgens nüchteren, met warm
|
||
|
||
#9632;) BuUelin de l'aeademie royale. Tom. IX. Nraquo;. 4. 30. Nov. 1843. — Froriep's neue P/olizen Bd. XXV1I1. Nraquo;. 8. S. 128.
') The yetemiarian. Oct. 1843. — London med. gaz. Oct. 1843. — Oesterr. med. frochenschr. Hlaquo;. 12. S. 324.
111.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 5
|
||
|
||
|
||
CGnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; II0NDSD0LHE1D.
bier innemen. De lijder Terwachl hierup eene transpiratio. Voor het overige behoeft inen gcene bijzundere dieel le hunden uf de beetwund te cauleriseeren. Vele gelnufwaardtge persuneii waren getuigen van de bijzuiidere werkzaamheid van dit nnddel, dal dour den uverledenen Tb ... aan den Schrijver bekeud geiuaakt is, llet is up de vulgendo wijze zatuengesteld:
fy Lapid. cancror. praep.
Pulv. gentian, rubr. ana unc. duas.
Bol. rubr. unc. unain.
Gum in. myrrh, unc. semis. M. f. pulvis subtilissiraus.
|
||
|
||
Aliter '), door de nitwerking der compressie van de carotides bij epilepsie opmerkzaam gemaakt, wendde dit middel aan bij een aan dulheid lijdend mensch, llij coiiipriinperde, bij bet begin van den paroxysmus, de beide slagaderen te gelijk. Op hetzelfde oogenblik hidden de convulsien op, en de zieke verviel in een' tuestand, als ware hij een Hjk. Niettegenstaaude alle zijne pugingen daartue, wilde de verschrikte familie dit middel niet nieer hebben aangewend. De tue-vallen keerden met vernieuwde hevigheid terug, en de zii.ke stieif, 48 uren na het te vuurschjjn koiuen der eerste symptumen.
|
||
|
||
(In de zitting der yicademie royah de med. de Paris, gehouden op den 11. April 1843, las Dcfdy een rapport voor over eene veihan-deling van Dr. Garreau , getiteld: Observatiun d'hyclrophobie rabi-que 2). — G. beschrijft daarin de ziekte geschiedenis van een' man, die dour een razenden hond was gebeten , en bij wien hij het uitbreken der dolheid heefl verhuedt door het cauleiiseeren der beetwonde. — G. deelt daarna eenige algemeene beschuuwiiigen oiutrent deze ziekte mede. Zuo zegt hij, dat de vrees voor het water niet bestaat, zoo als men langen tijd heeft gemeend en als palhognnmonisch teeken der hondsdolheid heeft beschouwd; hij keurt daarom den naain hydrophobie af, die men als synoniem inet huiidsdulheid heeft aangeiiuinen, en hij wijt het daaraan toe, dat men beweerd heeft, gevallen van spnntane hondsdulheid te hebben waargenomen. De blaasjes van Marocbetti had hij nin.iner waargenomen.
Het voorlezcn van dit verslag gaf aanleiding tot eenige woorden-wisseling, waaruit wij het volgende ontleenen , IUsailt gelooft insge-
|
||
|
||
gt;) ISexaminateur medical, Tom. III. Nquot;. 19. 1843. |i. 249. 2) Encijclographie de* sciences me'dicales, Juin. 1843, png. 168.— Garreao, Obserrnlions recueillivs, B.iyonnc 1843.
|
||
|
||
JL
|
||
|
||
|
||
OONDSDOLHEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 67
lijks, dal de vrees voor het water geenszins een constant verschijnsel is bij hondsdolheid. Hij heeft een gruol aantal dulle hunden, paarden en schapen gezien , en vele van deze hadden geene vrees voor het waier. — Oil het rapport schijnt te blijken, dat de genezing van den gebeten luenseh aan de cauterisatie muel worden toegeschreven ; dit zuu echter nadrr mueten bewezen wurden. Niet eik individu, dat door een' dollen bond wurdt gebeten, krijgt de hondsdolheid. Jl. heeft aan honden de dulheid ingeent, en heei't gezien, dat van de 4 of 5 ingeenten een of twee de hondsdolheid kregen, zoodat de 2 of 3 overigen gezond bleven, Het waren dan eens de eerst, dan weder de laatst ingtente, die de ziekte kregen j hetzelfde heeft plaats bij het bijten.
BartuelemEy heeft onderscheiden dieren door dolle laten bijten; dagehjks en met de grootste iiaauwkeursgheid heeft hij, tot dat zij vulkumen dol waren, de tongen onderzocht, maar niraiuer heeft hij de blaasjes van Marocuetti gezien. — Wat de vrees voor water aangaat, hicmiutreut herinnerl hij aan het volgende, door Percy verhaalde, geval: Een dolle wolf zwom dwars over eene rivier, en beet aan de overzijde menschen, die dan ook de hondsdolheid kregen; daarna keerde hij terog, en zwocn op nieuw de rivier over.
Rocuoux. is van meening, dat men als geneesmiddel wel degelijk veel waarde aan de cauterisatie moet hechten. Alle menschen, die na gebeten te zijii, niet zijn gecauteriseerd , zijn door de dulheid aange-tast; dit is eene bijna conslante daadzaak. — Van de 18 menschen, die up Martinique duor dolle hunden waren gebeten, werden 17 gecauteriseerd en deze bleven gezond j de 18', die niet gecauteriseerd was, kreeg de hondsdolheid. Murfau geluoft, dat er tut nog tue geen ander vuorbehuedmiddel tegen de dolheid bestaat dan de cauterisatie. Ook Leroux. deelt inede, dat van een grout aautal gebetenen al-leen zij, die gecauteriseerd waren, niet duor de hondsdulheid werden aangeiast.
Brechet zegt, dat ook hij veelvuldig heeft waargenomen, dat bij de dieren de vrees voor water up vorre na geen constant verschijnsel is. Nimmer heei't hij ook de blaasjes van Marjcuetti waargenomen. — Ook hij heeft de hondsdolheid meermalen ingeent, en heeft bevunden, dat de ziekte zieh van de grasetende dieren aan de vleeschetende, en van de grasetende aan de grasetende mededeelde; hij heeft deze prueven evenwel nug niet genoeg herhaald, om te kunneu bepalen, tot huever deze uverdraging kau geschieden.
Bsrard zegt vernuiuen te hebben, dat, wanneer de hondsdolheid spontaan is onlstaan , eij na medcdeeling duor inenting of beetwonde in eene hevige mate untstaat, doch dat, wanneer deze hond wederom besmet of daarvan anderen wurden ingeent, de ziekte minder hevig, sachter zuu zijn, zoodat het virus aan intensiteit verliest, zoudanig dat de inenting in de derde generatie slechts zelden zou gelukken.
5*
|
||
|
||
|
||
68nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;HONDSDOLHEID.
Wat de blaasjes Tan Marociietii aangaat, hierorntrent merkt hij aan, dal de verliandeling Tan M. over deie le duidelijk, de Tesiculae te uaauwkeui'ig beschreven zjjraquo; i dan dat men zuu kuimeii veronderstellen, dat zij slechts in de Terbee]ding Tan 91. hebben bestaan. Hij gelooft hier liever aan een' inisslag in de diagnosis der ziekte , en dal in de gevallen, dat M. deze waarnam , hij niet met hondsdulheid maar met eene geheel andere ziekte te doen hadj — eene verunderslelling, die te waarschijnlijker wordt, wanneer men overweegl, dat M. beweert het uitbreken der hondsdulheid te hebben Toorgekomen , door de aan-wending Tan eene infusie Tan brem; — ieder toch weet, dat er geen inwendig geneesmiddel bestaat, dat deze ziekte kan voorkumen. ReiNault zegt, dat TeelTuldige proeTen hebben bewezen , dal de hundsdolheid zieh slechts bij wijze Tan uitzundering van planlelende dieren aan planletende mededeelt. Hij haalt hier de proeven van Ret aan '); doch zegt, dat zij daarentegen zeer gewuon is van vleeschetende aan plantetende.
Het trapsgewijze Terminderen aan intensiteit Tan het Tirus der hondsdolheid is zeer inoeijelijk te constateeren , en wel naar mate de hundsdolheid zeldzamer spuntaan ontwikkeld voorkuint, en de moeije-lijkheid om dil te bewijzen. Hij heeft slechts 3 malen deze ziekte vraargenomen, waarbij met Tulduende zekerheid het spontaan ontstaan derzelve kun VTorden aangenomen; hij heeft van deze hunden incn-tingen beweikstelligd: Tan de 5 honden , die hij had doen bijten door een' dezer drie hunden , werden 3 door de dolheid anngedaan. Van deze 3 werden op nieuw aan anderen inentingen gedaan , en ditmaal had de overdraging in een belangrijk mindere propurtie pleats.
Hrecmet doet opmerken, dat deze niededeeling zeer belangrijk is;
|
||
|
||
a) Zie het II. Stukjc, bladz. 40, in de nool. — In het Journal des Ve'leri-naires du midi, Junij 1847. (overgenomen in het Journ. de tned. I'e'le'r. publie a Vecole de Lyon. T. III. 1847. p. 569, en in Heiwng's Reperlorium. IX. iaatft. 1848. S. 66) wordt het volgende geval van overdraging der hondsdolheid van een' slier op een schanp medegedeeid door BonnBEL.— Op den 29. Sept. 1846, werd een buldog dol en beet cen' stier ei: eene koe; de eerste word ziek op den 26. October; de Iweede op den 29. derzelfde maand; op den 1. November werden beide op hooger last gedood. — Op den 31. Oclober entte B., met het speeksel en het mondslijm van den stier een 5jarig schaap in. Op den 20. November vertoonden zieh bij het schaap de teekenen der hondsdolheid, en den 24. daaraanvolgende stierf het. — B. heeft nog het volgende liierbij waar-genomen: op den dag. toen de ziekte bij hem uilbrak, at en dronk hij nog; de beide runderen waren niet boosaardig, noch trachtten tc stooten; de likteekenen aan de lippen , even als de inentingssteek bij bet schaap, zijn niet weder open^ebroken, noch opgezwollen; ook was geene neiging om deze plaatsrn te wrijven aanwe-zig. — Bij geen dezer drie dieren kon B. de blaasjes van Marochetti vinden.
H.
|
||
|
||
|
||
UOXDSDOLUIÜD.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 69;
doch dat de inentingen veel raeer gelukken, dan de overbrenging dour beetwonden. Hij heeft het dolle hundsgil't bevvaard, ever: als men de vaccine-stüf gewuon is te bewaren, cn hij heeft ze opvolgend aan 12 en 15 honden overgebragt. Deze proeven zijn niet op plantetende dieren herhaald).
|
||
|
||
Prof. Dick ') heeft de volgende, van de algemeen aangenoiuene afwijkende, nieeningen amtrcnt de hondsdulheid. D. huudt de honds-dulheid voor eene ontsteking van het neusslijnivlies, welke zieh door het zeefbeen over de vourste gedeelten der hersenen uitbreidt, en zoo de nerveuse versehijnselen veroorzaakt, die deze ziekte vergezellen. laquo;Deze reeks van symptumcu (zegl hij) vorraen het wezenlijke eener toevallig heerschende ziekte, even als soniinige vorinen der influenza; en de beet van een dol dier is voor den gebetenen niet de oorzaak der ziekte , maar slechts een de heerschende storing begeleidend toeval. Zoo is ook de bij den mensch uitgebroken watervrees niet het gevolg van ecu aangebragt dierlijk gift (contagium), maar alleenlijk van de treu-rige geinuedsstemming en de hoogst nadeelige gevolgen van den schrik, zoowel als van de storing zijner verbeeldingskracht. Die inet de werking der Sympathie, der nnvolgingsdrift en van den panischen schrik bekend is, zal (vertrouwt D.) dadelijk zijn gevoelen omtrent dit punt omhelzen; en is deze de juisle, dan is het duidelijk, hoe hoogst nadeelig het zijn raoet, het publiek over deze ziekte steeds te onderhouden. Intusschen, — overwegende de groote veranlwoordelijkheid, welke uit het aannemen dezer meening Voigt, voör dat de waarheid daarvan met volle zekerheid bekend is, — wil hij die niet opdringen , maar liever over eenige andere punten, deze ziekte aangaande, handelen.raquo; Hetgeen D. daarna aan-gaande het outstaan, de verbreiding, de voorzigtigheids-maalregelen bij aanwezige dolle honden , enz. aanbeveelt, is bekend. — Als een bewijs, dat honden tot deze ziekte meer dispositie hebben dan de mensch , deelt D. een geval mede, waarbij 12 honden en 4 menschen door denzelfden dullen hond werden gebeten; de eerste kregen allen de dolheid , terwijl van de laatste gecn werd aangetast.
Hoewel nu de in geheel Engeland hoog;ieachte sehr, een gevoelen omtrent deze ziekte heeft, dat van het algemeen aangenomene zeer afwijkt, gaat hij evenwel in zijn geschrift met veel behoedzaamheid te werk , en shiit hij zieh aan andere beroemile Vee-arlseii'jkundigen aan, die aan zekere vorraen of stadia dezer tickte geene besinettelijkheid willen toekennen. — Wanneer D. aan de werking der inbeeldings-kracht bij (gebeten) menschen groot nadeel loeschnjft, heeft hij daarin
|
||
|
||
laquo;) The Veterinarian, etc. London, 1842. — ilEniKC; Reperlorium, S1laquo;quot; Jahrg. S. 147.
|
||
|
||
|
||
70nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; UONDSDOLHEID.
zeker gelijk; maar dat bij dieren hetzelfde gevolg, namelijk onl-wikkeling der ziekte na de beet of de inenling, phials hoi-fl, en dat zelfs nienschen, die niet bevreesd vijii, dour eeue zou gevnarlijke ziekte aangelasi wurden, dit spreekl loch , naar de uvettuiging van Hehikg , voor een con lag i um).
|
||
|
||
(Meuersburg ') dealt eenige gevallen van hondsdolheid bij honden, en een geval daarvan bij den mensch mede; drie inentingen met het uuiiulslijin op andere honden misluklen; daarenlegcn viel een door een' verdachten hond gebeten man, na eenige dagen, in deze zieklej otik een herdershond, dour denzelfden hond gebeten, werd du], Het uilbreken van de doiheid bij zijn' hond werkte hoogst nadeelig op het gemued van den man, die reeds den tweeden dag stierf. Gedurende zijne ziekte had hij, hoewel met eenigen legenzin, doch zunder veel inspanning, gedronken. Belladonna, mere, dole, opium; uitwendig ungt. neapulit., sinapismi, moxa's, enz. waren vruchteluus aaugewend).
|
||
|
||
(Omtrent deze ziekte in Chili vinden wij door Darwis 2) enkele beriglen medegedeeld. Chili (zegl Hecsikger) 3) is een klassisch land voor de gesohlt denis der homlsdollieid. Volgens Durwin was, in Junij 1835, in hei dal Copiapo het bevel gegeven, dal alle vrij of los rund loopende honden moeslen gedond worden. Een grout aantal der-zelve was namelijk door de hydrophobie aangetasl, waardoor underraquo; scheidene nienschen waren gebeten, die daaraan waren geslurven. Ouk op andere lijden was de hondsdolheid in dit dal veel'vuldig aanwezig geweest. — Het verdient opmerking, dat eene zoo zeidzame en schrikkelijke ziekte, van tijd lot lijd, op dezelfde algelegene plaats te voorscliijn komt. — Men heeft opgemerkt, dat snmmige dorpen in Engeland op dezelfde wijze meer aan deze plaag onderiicvig zijn dan anderen. D. heel't van geen geval van hondsdulheid in Van Diemertsland of in Auntralie gehourd, en Biirchell zegt, dat hij gedurende een 5jarig verblijf aan de Kaap de Goede Hoop van geen geval van hondsdulheid heeft huoren gewagen. Webster meldt, dat de hondsdulheid
|
||
|
||
#9632;) Zeitschrift f. d. ges. Thierheilh von Dieterichs , Nebei u. Vix. IX. Bd___
Heiu.nc, Repertorium , IV. Bd. S. 42.
') Cli. Darwik , Natiirmiuensrhaftl, Reisen, Uebersctst von E. Dieffenbach, Braunschweig, 2er Bd. S. 129. 8quot;.
') Bericht über die Leistungen in der medic. Geogr.-ipbie, geplaalst in Canstatt u. ElSESMAKN Jahresbericht, u. s. w. im Jahre 1844, Erlangeraquo;, 1846, S. 308. — waaruit wij dit berigt hebben overgenomeo.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
||
UONDSOOLIIEID.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 71
op de Asorische eilanderaquo; niet voorkoint, en hetielfde wil men, dat op St. Mauritius en St. Helena het gevai is.
|
||
|
||
Fabeb verhaalt in het fP'ürtlemb. Corresp.-Blatt. 1843. N0. 36 een doüdelijk afgeloopen geval van hundsdulheid.
AtiBARD, deelt in de Gazette med. de Paris, T. XI. N0. 8, een soortgelijk geval mede, hetvvelk evenwel niets nieuws bevat.
BarC, in Journ. de Section de med. de la Soc. acad. Vol. XVIII, livr. 85.
Dupot, in Bullet, de I'acad. de med. T. VIII. N0. 15,
Peyron, Bullet, de l'acad. de med. T. IX. Oct. 13.
Long, Prov. med. Journ. 1842, N0. 165.
W. Jackson, in hetzelfde Journ. 1843, N0. 120.
H. Booth, in The med. Times, Vol. VII. N0. 178.
Medico-c/iirurg. review. New Serie 78. Oct. 1843. p. 568, fanoniem). zijn alle waarneiningen, die mede evenwel geen nieuws bevalten.
In het Prov: med. Journ. 1843, N0, 136 wordt over de palhulogie der hondsdollieid een opstel gevonden.
De proeven, door Rry {Gaz. des Hop. 1842, N0, 146) genomen, zijn reeds vermeid in ens 2' Slukje, bladz, 40, in de nuot.
|
||
|
||
1NTHRAX-ZIERTE.
De litteraluur over deze ziekte was gedurende dit jaarniet leerrijk, Bauer ') te Ettlingen, beschreef een geval van pustula maligna, waarna genezing volgde. Een man had een' zieken os geslagt, Zijn arm zwol op, en na vcrluop van acht dagen ontstond er op het handjrewricht eene pustula maligna. B. cxtirpeerde drze, en bestreek de wonde met lapis InfcriKilis, hoewel er sleclils grringe hoop beslond , dat daardoor de voortgang der ziekte zou worden tegenjjegaan. Reeds den volgenden dag verloonden zieh aan den geheelen voorarm gangrcen-hlazen, eene sterke, niet zeer pijnlijke zwelling van den geheelen arm, hevigraquo; koorts, enz. Er werden afkooksels van kina en elixir acidnm llnlleri voorgeschreven, de gangreen-blazen geopend, en drooge aromatische omslagcn met kamfer op den arm gelegd, welke laatste later door vochtige aromatische fomentatien werden vervangcn, tcrwijl eindelijk , toen er verettering inlrad, kina-poeder werd opgestrooid. Under deze behandcling stelde zicli genezing in.
|
||
|
||
J, Bourgeois -) gaf eene meraoric over de pustula maligna, vooral
|
||
|
||
lt;) Badischc med. Annalen. B, VIII,,, S, 633.
raquo;) Archk. geneir. de med. 1843. Fcvr. ct Mars (Schmidt's Juhrb. IV. Suppi.
|
||
|
||
|
|||
|
72nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ANTHRAX-ZIEKTE.
zoo als zij zieh tc Beauce voordeed. — Het doel, vraannede hij deze -verhandeling bekend raaakt is, cm eenige punten dezer ziekle, die tot nog toe met stihwijgen zijn vooibijgegaan, of onjnist zijn voor-gesteld toe le lichten en naauwkeuriger na le gaan, vooral met be-trekking tot de therapie dezer ziekte; en B. sehijnt, om dit Joel te bereiken, goed gewapend te zijn , daar zijne waarneiningen zieh op eenige honderden gevallen steunen, zoo als hij reeds in den aanvang van zijnen arbeid verzekert. — Hei beloop der pustula maligna heeft twee perioden, waarvan de eersle door hem de locale genoemd wordt, welke zieh door een ziekte-proces aan elke plaats des ligchaams kan openbaren, waar het gift wordt nedergezet, lerwijl de tweede periode die der absorptie wordt genoemd, en die syinptomen oravat,die sedert den tijd van de inroering des gifts in het ligchaam ontstaan, tot aan het einde der ziekte. B. meent, dat hij eene zeer bedriegelijke varieteit der carbunculeuse aandoeningen, welke hij laquo;buosaardig oedema der oogledenraquo; (oedeme malin ou charbonneux des paupieres) noeint, het eerst beschi-even heeft; — blijkbaar een oedema van denzelf-den aard als de pustula maligna. — Deze varieteit begint evenwel niet, zoo als de anderen, met een knobbeltje, maar met eene oederaateuse zwelling, die spoedig alle overige kenmerken van carbunculus aanneemt. — De 13 bijgevoegde eigen waarnemingen over pustula maligna hebben geene bijzondi're waarde; daarentegen is de algemeene beschrijving der Symptomen, het verloop en den nitgang dezer ziekte, wezenlijk als meesterlijk te beschouwen. Als prophylacticum raadt B. aan elk, die met aan deze ziekte lijdende dieren of met hunne cadavers te doen hebben, het zuiver afwasschen der met dezelve in aanraking gew est zijnde deelen met zuiver water of beter nog met loog, of eene waterige chloor-oplossing, waartoe men ook wijn-azijii of zelfs kalkwater, en bij gebrek hiervan urine kan gebrui-ken. — Als geneeskundige behandeling beveelt hij hel gebruik van incer of minder krachlige geneesmiddelen op de pustula zelve, om den gifl-haard te vernietigen, met welk doel hij potascii of lapis causticus aanraadt. Het gebruik van het mes verwerpt hij als gruwzaam, daarentegen raadt hij aan, bij geringen graad van constitutioneel lijden, rust in bed, limonade als drank, eenige voetbaden, zachte dieet, bouillon en gekookte groenlen; bij zware gevallen lonica, als warme aftreksels van thee, chamumillen, linden-bloesem, af kooksels van kina, polygala, enz.
|
||
|
|||
Bd. 1845. S. 386, alwaar een uitgebreider verslag, even als in de Eucijclogrnphie des sciences me'd. etc. Bruxelli's, Avrll 1843. p. 59, van deze verliandeling toorkomt. Bij kort uittreksei in de Archives de la me'd. Beige, Jiiin. 1843. p. 205. — Frobief's neue Notizen, Bd. XXVH.. S. 57, u. Bd. XXVIII. S. 151 u. 169J.
|
|||
|
|||
I
|
|||
|
|||
|
||
ANTHRAX Z1EKTE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;73
(In do vergadering van de geneeskundige vereeniging te Chemnitz, gebunden op den 8 Sept. 1843, deelde ür. Römisch ') zijne gevoelens en waarnemingen niede aangaande den invloed en de werking der sinetstoffen uitwemiig op het ligchaam, en over den anthrax-puist in het bijzoiider. — Volgens hem onlstaan de railtvnurpuisten noch spon-taan, noch door het gebruik van vlcesch van daardoor aaugedane dieren, maar slerhts door besnielting na het aanraken van een daaraau lijdend dier of van een versch cadaver; het contagium wordt daardoor van het dier op den mensch overgedragen , doch verliest zieh bij hem. De pustulae ontslaan slechts aan onbedekte ligchaamsdeeleii, en het contagium bezit zulke eene intensileit, dat tot de faesmetling geene wood noodzakelijk is. — Het opgenomene contagium is , even als elk ander, aan een' zekeren tijdkring gebonden , voor dat zijne werking intreedt; het systema lymphaticum schijnt ook hier het urgaan, dat het gift voorlbrengt, te zijn. Hierbij geefl R. de ziekle-geschiedenis van drie menschen, die aan 'miltvuur-puisten ziek werden en door hem werden behandeld. Bij een van hen verloonde zieh de gangreenblaas den S'1'quot;, bij den 2,rn den 7,cquot; en bij den 3lequot; den lO1quot;' dag na de gemeenschappelijke besmetting. Gelijklijdig met het te voorschijn treden derzelve slelde zieh pijn, onlsteking, zwelling, gangreen-blazen, onrust, angst, kramp op de blaas, enz. in, en slechts bloedige koppen, in een grout aaiitalalle3—4 uren aangewend, waren in staat de hevige pijnen te verminderen; twee der drie genazen , doch slechts met een groot verlies van zelislandigheid.
De versloring of vernietiging der gangreenblazen kan , volgens R., geen nut aanbrengen , dewijl men, wanneer deze zieh vertoonen, nift meer met eene plaatselijke ziekte, maar met een reflex der vergifligde vochtmassa te doen heeft. — Het is de ettergisling van het bloed , welke men dan voor zicii heeft, en de dood volgt door verlamming der hersenen. — Het afgetapte bloed is schuimig, en zet veel water en lymph a af).
|
||
|
||
Volgens Klencke') konien in de cilroen-gele, lymphatische vloeislof, welke in hit begin bij een' carbunculus conlagiosus, uit de kleine pustulne loopt, karbonkel-ceUen voor. Hare wanden zijn geel gekleurd en dikker dan bij andere cellen , en bevatlen , behalve twee tot vier kernen , eene heldere, ongekleurde vloeistof. — Zij bezillen eene zekere levens-tenaciteil. K. overgoot zulke cellen met kokend waler, legde ze 14 dagen lang in kalk, en kon er daarna nog met
|
||
|
||
gt;) Schmidt's Jahrb. 1846. Bd. 50. S. 142. quot;-) t. a. p. (zic bladz. 64).
|
||
|
||
|
||
74nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;ANTHRAX-Z1EKTE.
{jerolg inentingen mede bewerkstelligen. Daze zelfde voortwoekering der karboiikelcellen van buiten naar binnen underscheidt den earbunculus coiitagiosis zeer duidelijk van den carbunnulus simplex, die, uit inwendige ourzaken unlstaande, ouk steeds van bet inwendige naar buiten vuurtgaat.
|
||
|
||
(In de vergadering van den Verein Deutscher Thierärzte, gehnuden te Coblenz iip den 16. en 17. Sept. 1842 ') kwam , under anderen, ook ler sprake, laquo; wal de ondcrvinding geleerd had van de beweering van sominigc-n , dal bei gebruik van het vleesch van zieke dieren voor den mensch in bet algemeen niel schadelijk is.raquo; — Ondcrscheidene der aanwezigen waren van gevuelen, dat dat vleesch niet allijd voorden menscli nadeelig is, en Widuann en Reais verhaaldi-n daarop gevallen , waarbij zelfs het gebruik van het vleesch van aan anthrax gestorven varkens geen nadeelig gevolg had gehad. Zirkel verklaarde dit daarduur, dat vulgens zijne oiidervinding het anthrax-gift een' verscliillenden graad van intensileit schijnt te bezitten, waardour het schadelijk of unschadclijk voor de gezundhcid is. Prof. Vix herinnerde aan een opstel in bet Zeitschr. f. Thierheilk. u. Viehzucht. Bd. IV H. 1 S. 1, waai aanwijzingen worden aangegeven, waarduur het waarschijnlijk wordl, dat, Tuural met anthrax acutus en aedtissimus, voural b!j vette koeijen en varkens , niet zelden apoplcxie verwisseld wordt, dat is , de laalste vom- de eerste wordt gebunden j en is dit zöö, dan verklaart bet zicb gemakkelijk, waarom de anthrax-ziekte dan eens besmettelijk is, en dan wederom niet. Falke voegt bier nog bij, dat bij den mensch de infectie door anthrax gemakkelijker door cuntact 2), dan door
|
||
|
||
') Gcrlt u. Hertwfg, Magazin. 1843. IX. Jahrg. S. 110.
') Men seliijnt le inoeten aannemrii, dal hrl mWlvuur iu de Znid-Ameriliaimsche •Stuten zeer clikwijls vaorkomt, dewijl in Euro/m zoo veelvuldig infectien duor Amrriktwiisthr hidden worden veroorziiakl. In de laatsle jaren zijn dan ook beriglen Inyekoinen , waaruit deze daudza.ik ten dnidelijkste biijkl; ecu zoo-danig leverl Ricardo OE fioMBLETON Dadm le Rio de Janeiro {Piuliila malgna or churhon fregiteul in horses in Brazils, ;;e|)l.iatsl in de feterinary Records, 1. p. 3 5). In het district San Jao de Mncahe , zag liij den miltvnur-karlionkul zeer dikwijls bij paarden, en over lict aljjemeen gelukkig genezen door de aanwending der cainca [chiococca racemosa of angnifnga van MaRTIDs).
Uecsinger nain naar. dat reeds lang bewaarde huiden van dieren. die aan bet iniltvnnr geleden hadden, bij dicgenen , die ze bearbeidden, niet den mi'lvuur-karbonkel (carbuncnlns epizooticusj maar slecbts anllirax of zclfs furunkcls voort-bragten. Reeds is vermeid . dat zooilanige gcvallen, waarbij zieh zelfs het doodelijke miltvuur ontwikkclde, door Amerikaansche huiden zijn veroorzaakt; veelvuldiger komen evcnwcl slechls fnninkcls of anthrax daardoor voor. — IUusinger
|
||
|
||
|
||||
AMTHRAX-ZiEKTE.
|
75
|
|||
|
||||
het gebrnik van het vleesch ontstaat, doch dat dikwijls na het laatste eene typheuse kuurts, zonder puslula maligna onlstaat, welke dan, wat de uurzaken betieft, dlkwerf miskend wurdt. — Korber vuerl ceu geval aan, waarbij een man duor eene aan hei millvuur lijdende koc vvcnl lii'sinel, waarnp Rehig daarop opinerkzaain maakl, dat men, daar waar eeiii|je iiifeclie van den menscli duur dieren wordl opge-ineikt, niet altijd aan hei miltvuur behocit te denken. Hei is lucli reeds sinds lang bekend, dat gangrcneuse onlstekingsziekien der dieren bij den mensch laquo;iel zelden een ziektepruces doeu ontslaan, dat geheel met het carbuuculeuze overeenkumt ').)
|
li
|
|||
|
||||
(Bij eene epizootic -van miltvuur, die Rocde-Lbbin, in het Departement VAveyron waarnam 2), overtuigde hij zieh van de besmettelijklieid derzelve, daar hij de ziekte zoowel door het le zainen zijn als door inenting veelvuldig zag overgaan. — Daarenlegeu aten honden hei
|
|
|||
|
||||
heeft reeds sedert lang uit deze cn vele andere vurschijnselen opgemaakt, dat er tnsselieii fiiruiietdus en anthrax eene nannwe vcrwaiitschap beslaat; Ibreliste, deelt ondersclieidene waarnemingen mede [Sar les arcideiils qni fieiivpiil resulter de la mani/iiilalioH des cr/nt, in de Annul, d'/iyyieiie publiq, XXXIII p. 339). welke dezc verwanlschap bewijzrn , ol'schoon liij niet aan het iiiillvinngirt denkt, inaar als oorzaak alleen in oiitii'ding vcrkeeri'iidc difrlijke slullen liesclionwt- in het deteiitic-huis te Melz werd paardi-nliaar bearbeid , dal nil Ruslmid, Brazilie of Buenos-Aijres kwam; J. deell daarop een aantal waarnemingen mede, waarbij vier en zelfs elf arbeiders, te gelijkerlijd, bij de bi-arbeiding van de/.elfde baren, dcels door funincnli , gedecllelijk door zecr bevigen antbrax werden aangelast. — Volgens Hedsinger, is bei aan geenen twljfel onderlievig , of deze baren waren afkomslig van dieren, die aan het iniltviinr badden geleden —(Uli Uedsinger, ßeric/U .ü d, Leistungen in den medic, gcograpbie. in Canstatt en Eisemuan's, Jahresbericht, im Jahre 1845. Erlangen 1847. B. II. S. 362).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
') Ten bewijze . dal ook nog andere loesianden der dieren nadeelig op den mensch kniiiien inwerken, \ocgl Scolecbt liier hij, dal oiitslekingaehlige aan-doeningen, vooral der vronwelijke geslachlsdeelen, korl na bei werpen, bij den mensch , die daannede in cunlacl koml, pulsten dorn ontslaan, die soin-wijlen een boosanrdig karakler aannemen. — Volgins de waarnemingen van ondersclieidene der aanwezige leden, Vix, WlDMiNir, cnz. behoeft bij pas gekalfd hebhende dieren geene onlsleking der geboorledeelen of eenige andere ziekle te bestaan, om op den arm van hem, die de verlossing beslunrt, pnslnlae en fnriinculi le doen ontslaan. — Het insmeeren der armen met eenig vet is bet beste voorbehoedmiddel hier legen. (In het Re/iertorium, Tijdsrhri/t roor de geneeskunde in ul hären omrang. door F. IliEfiDERHOFF en F. C. Heemeuer, te Jaarg. 1847—1848, bladz. 188—254 en 296, worden ondersclieidene waar-neniingen daaronilrent medegedeeltl).nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; H.
3) Recueil de med. fe'/e'r., 1842, S. 163. — Hering, /fyertonum, 3laquo; Jaarg., S. 142.
|
||||
|
||||
|
||||
76nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ANTHRAX-ZIEKTE.
vleesch dezer darkens zonder nadeelige gevolgen, en de inenting met bloed of elter had bij hen geene uilwerking; schnpen daarenlegen gingen bij soortgelijke proeven, reeds na twee dagen, onder alle verschijnselen van het miltvuur ten gründe.
|
||||
|
||||
(Hildebrakdt') deelt vv.inineiinMgon niede, waaruil blijkt, dat ook bij den hoogen grand der zuogenaanide bloedziekte, (zijnde een bijzondcre vonn van anthrax) der schapen , zieh eene srnetstof ontwlkkelt, die, aan anderen medegedeeld , dezelfde ziekte doet ontstaan. Twee oude hamels en een lam werden met blued uit de milt van een aan dezc ziekte gcstorven paard ingeent , aan een our en aan de huid van den buik. Na verluup van 48 uren was een der hamels en het lam reeds aan deze ziekte gesturven. De andere haiuel slierf na 5 dagen. — Ook deelt iiij nog waarneiuingen inede, waaruit blijkt, dat de ziekte dour aanraking van de huiden, uf zelfs ten gevolge van den beet van een' hund, die van zoodauige schnpen gegeten had, aan den mensch werd medegedeeld.)
|
||||
|
||||
(Volgens de waarnemingen van E. Egais 2) te Rechwitz in Hongarye, was, bij onderscheideue epizuotien van miltvuur en bloedziekte, de uitwendige aanraking niel besmettelijk; daarenlegen stierven er van de 15 met blued uit de milt, aan den schenkel ingeenle laquo;chapen , binnen 24 uren 12 stuks, en de drie uverigen den volgenden dag. Bij de 12 schapen hadden de inenliiigsplaatsen eene blaauwe kleur aangenumen; bij de anderen was slechts eene zeer kleine zwelling ingelredeu.)
|
||||
|
||||
!
|
|
KOEPOKKEPf.
|
||
|
||||
|
||||
|
||||
(In de omslreken van Zutphen, zijn door Dr. G. de Clercq Jr. :!) in 1837 oorspronkelijke koepokken waargenumen bij eenig vee. — Door een ander daarup opmerkzaam gemaakt, begaf C. zieh , naar de ongeveer een uur van Zutphen verwijderde, onder Fierakker gelegene weide,
|
||||
|
||||
quot;) Die Blutseuche der Schafe, deren Ursachen u. s. w. 8raquo;. Berlin 1841. - '-) Magazin von Beobachtungen und Erscheinungen ans dem Geb'fle der zuchtungs-, t/esundlieils-, crhaltangs-, und Heilkunde der llauslhiere von Dt. V. A. KüERS, 2er Jahrg., 2lt;eraquo; Heft., S. 26.
raquo;) Nederlnndsch Lancet, 1843, 5laquo; Jiiarjj., blad/.. 385.
|
||||
|
||||
|
|||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;77
waar hem zeven melkkoeljen werden aangewezen, wier spenen en uijers met den bedoelden uitslag bezet waren. Op deze ligohaamsdeelen verlüonden zieh hier en daar kursten , die de groolle van een vijf- of tiencentstuk hadden; zij waren gedeellelijk nil ger-innen bloed gevorrad, en werden door opstaande randen en eene geringe unlsleking omgeven, welke rand bij summigen in ettering slouil, andere puisten waren plat en in het raidden ingedrukt. Bij de opening met bet lancet gaven deze eene taaije, lijinige, gele stof; een enkele puist, nieer langwerpig en niet zoo groot als de overige, bevatle lymplia- het heldere en zuivere vocht, dat na den aangewenden lancetsteek uit deze voorkwam, beslout C. tussehen twee vlakke glasplaatjes, die, stevig in papier ge-wikkeld, werden medegenomen. — Men verhaalde aan C., dal van die zeven koebeesten twee uf drie de voormelde puistjes het eerst gekre-gen hadden; bij de overigen waren zij later bespeurd, eraquo; men vermoedde daarom, dat deze uitslagsziekte eene smetstof bevatte, die zieh door aanraking der spenen bij bet melken van het eene beet aan het andere had medegedeeld; dit vennoeden vverd bc-vesligd , dewijl alle zeven door twee me!kmeiden werden gemolken, welke zieh met geene andere melkkoeijen bemoeiden. De twee of drie beesten , die oorsproukelijk door de ziekte aangedaan waren , scheuen het ergste ziek te wezen; eene boeren meid uil de nabuurschap had opgemerkt, dat het haar der beesten eene ziekelijke gesteldheid le kennen gaf. De puist, waaruit C. de waterheldere lympha geuomen had , weid bij eene der door aanraking besmette koeijen aangetmffen. Volgens het zeggen der inelkmeiden, zijn er druppels helder vocht uit de puislen , door het melken stuk gestreken, over hare vingers en banden gevloeid. Eene dier meiden had daarop puisljes gekregen; aan den eenen vinger en band bevonden er zieh twee in het stadium in-flaminalionisj aan den wijsvinger was er een in geringe suppuratie, vrij ontsloken aan de grondvlakte, en aan den lip was er een reeds geheel in bekorsting overgegaan. De meid wist niet, of de opperhuid op die plaalsen gekwelsl was geweest, loen 'iij die beesten molk.
Uit een en ander kwatn bet C. hoogst wanrscnijnlijk voor, dat bij hier met de oorspronkelijke koepokken le doen had, zoo als die door Jekner zijn opgemerkt; en om deze nieening verder aan de waarheid le toetsen, werd de stof aan de plaalselijke Geneeskundige Kommissie ter inenling overgegeven.
Eene week later de beeslen wederom bezoekende vernam C. van de boerin, dal nietlegenslaande de aanwending eener zali'(ung. simplex) de spenen der koeijen bij elke aanraking zeer gevoelig bleven; inen was zelfs genoodzaakt geworden degenen, die zieh het hevigsl te weer stehlen , uit de weide le voeren en op slal te zelten , waar zij , niet-tegenstaande den aangewenden dwang, gedurende het melken geweidig onhandelbaar waren. — Op den neus en den lip van een dezer beesten
|
#9632;
|
||
|
|||
|
||
78nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KOEPOKKEJf.
werden thans kleine roode pnistjes opgemerkt, welke eene nieuwe uilbotling scheuen aan te dniden. — S. meent hier le inoeten opmer-kt'n, dut die plaalsen, wt'lke bjj den mensch met eene zachle en (lunne opperhuid bekleed zijn , hel gemakkelijkst met pokken bedekt worden; Brogssais hevestigt zulks l), waar hij verhaalt, dal bij eenen persoon zanieii%loeijende pokken ontstonden up een gt-di'elle der huid, waar kort voor het begin der ziekte eene spaanschevlieg-pleisler gelegen had. Op grond dezer upmerking houdt C. hel er voor, dal de uilbulliiig, die zieh lhans op nens en lip vertuonde, voor eene uit-werking derzelfde ziekle en van gelijken aard imgt;et beschuuwd worden, als die, welke in een reeds meer gevurderd tijdperk op de spenen der melkkoeijen duor hem was waargenomen , want gewis zijn de vermeide plaalsen diegene, welke bij het rund met de zachUte en dunsle opperhuid bekleed zijn. Weliigt hebben de beeslen, die in deze ziekle mugelijk hunne spenen leklen, de smelslof van deze plaals met de long op den neus en den lip overgebragt; ook in dit geval waren de pulsten, die lhans begonnen nil le bollen , van gelijken aard als die der spenen. C. boupte nil deze puisten , waiincer zij helzelfde verluop in hare ontwikkeling hielden, na eenige dagen zuivere lympha le zullen verkrijgen, waaroin hij eenige dagen daarna zijn bezoek herhaulde. Maar in deze verwachling werd hij zeer le leur gesleld; de Vee arts ml die slreken, wiens hulp in dien tusschentijd was inge-roepen, had bij twee dezer beeslen eene aderlaling bewei kslellilt;;d , men had tevens op zijnen raad een smeersei aangewend, zamcngesteld uit cerussa en ungt. nitritum, en hnewel men over het gelieel hierbij weinig baat gevonden had , zoo zijn echter de pulsten op den neus en den lip der eene koe kort na hare uilbotling verdoofd, voor dat zi] lympha bevalleden. Ruim 3 weken na het eerste bezoek zijn de kur-slen, die zieh allengs gevormd hadden, al'gevallen, onder aanweuding van een smeersei, geknokt uit bijeengevoegde salie, was, pekenraap-cilie. De melkkoeijen zijn na dien lljd van nazweeren bevrijd gebleven, en volkoiuen gezond geweesl.
Bij de twee meiden, die deze koeijen molken, heeft C. het likleeken der koepokinenling gezien , doch konden zij geene bijzonderheid betreffende deze kunslbewerking inededeeicn. De puisljes, die bij de eene melkmeid up enkele plaalsen waargenomen worden, verkregen bij haar slechls eene geringe ontwikkeling, zij zijn spoedig genezen en hebben geene kenmerkende likleekens achtergelaten. De meid had eenen breeden bovenlip en eenen habitus scruphulusus.
De walerheld^re stof, hierboven vermeid, heeft, op den mensch overgebragt, uitkomslen opgeleverd, welke de waarheid bevesligen van hel
|
||
|
||
') Phh-gmas. gn.ilr. p. 2C'j.
|
||
|
||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;79
vcrmocden Tan C., nantelijk: lt;lal hij bij dit vee echte koepoiken had waar-[•eiioinen , daar iiaitielijk vuurtgezetle iiienlingen op kindcren, bij dezc koepolvken te weeg bragteu, alsmede, dat, tuen in 1S39 variitlae verae vrij sterk in de sUid heerschten, en er niideisclieidene vtdwassi-nen an kin-deren aan deze ziekte stierven, al de inet buveiigcinelde stuf ingtente kinderen van deze ziekte zijn verschoond gebleveu , ufschuuu enkele daarvan zeer aan besmelting waren bloulgesleld.
Tfrvvijl Dr. C. gedurende het beloop der pukken bij de koejjen im en dan naar Fierakker ging, werd heia gezegd, dal die zelfde i.ilslag-ziekte bij eenige beesten bestund, welke up een grout half uuraFslaiids van daar, in den (Joijerhoek graasden. G. begai' zieh daar naar li)e,pii vondt de spenen diur ineikkueijen inet kursten en iikieekenen bezet. De eigenaar verhaalde vcel , helwelk mel bei verluup der ziekte te Fierakker overeenslemde, ducli kun niets verder wurden bij;;ebragl um de gelijksourtigheid van deze uilslagziekle met die van de beesten te Vierakker aan le tuunen. Aan het verkrijgeu van meer uf min zuivere stuf viel vulslrekl niet te denken , daar de uilslag reeds bij al deze beesten öf geheel gentzen öf in bekursting uvergegaan was. — Eenige inaaitden later vernaiii C., dat er umtrent denzeliden lijd up hinderen, eene plaats twee uren van Pierakker verwijderd, insgelijks nielkkoeijen met uitsliig behebt geweest zijn, gedurende wier behandeling de melk-meiden puistjes aan de viiifjers gekregen hebben. — Van welken aard deze ziekte geweest is, kun niet inet zekerheid be[iaald wurden. Meik-waardig is het, dai nttch de verscliillende eigenaars, nuch hunne huisgenuuten uf underliuurigen, noch de ineikkueijen van deze drie buitenplaatsen tijdens het heerschen dezer uiishigziekte inet elkander in eenige aanraking huegenaamd kwainen. Op elk der genuemde plaatsen schijnt de ziekte uuisprunkelijk untstaan te zijn, en niemand wist up te spuren, wat daartue aanieiding gegeven had.)
|
||
|
||
(Het Werk van R. Ceely •) over de koepokken, is rijk aan eigene ervaringen, welke hij in zijne wounplaats, een zeer vruchtbaar en dikwijls aan overstruuniingen onderhevig dal van Aylesbury, heeft gemaakt. Behalve de pukken (variola vaeoina) kwainen aldaar ouk nug andere uitslagziekten vuur, alsmede valsche pukken, en van deze laatste de gele, bluauwe uf zwarte en de witle.
|
||
|
||
raquo;) Beobachtungen über die Kuhpocken, die Vaccination, Reraccination und Variolulion der Kühe. A. d. Enj;!. v. llElll. Mit 35 Kupf. Stultgürt 1842. — Het liirr medegedt-elde is overgpnomen nil Cansiati's u. KisenManh's Jahren-berichl u. s. w. im Jahre 1843, 6lef. Bd. Bericht über Thierheilkunde, von Dr. F. A. Kcers, S. 50.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
|||
i i
|
80nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KOEPOKKEN.
Iloewel C. de variola vaccina ten allen tijde, van Augustus tot Mei en in het begin van Junij heeft waargenumen, untstonden zij toch veel veelvuldiger in het begin of het einde van het voorjaar. Bij vele eueren was de ziekte zeer zacht, en in het algemeen was zij gued-nardig. Verscheen er plaalselijke verandering, dan nioest dit aan de ruwe behaudeling der melkers worden toegeschreven. Zij oiitstundeu zoo wel bij stal- als weidekoeijen , en scheen op de bergen niet zeld-zamer dan in de daien zijn. In vele gevallen ging geene waarneem-bare of in het oogvallende verandering van den gezondheidsloestand der koeijen vonraf; voor het exantheem uitbrak , werden alleen de uijer en de tepels gezwullen, pijnlijk en heet. Even zoo hadden de toevallig besmette dieien zelden een spuor van koorts of eenig teeken van ziekte. Bij de andere koeijen was het rijkelijksle uitslag voorhanden. De verdere verbreiding der ziekte door de stallen plagt zieh zoo te verhouden, dat in de 3dK week van 25 koeijen geene ineer verschoond was gebleven, en in 5—6 weken , ook wel wat later, was aan den uijer, ten minste aan de tepels, geen uitslag raeer te bespeuren. Zeer gemakkelijk dioegen de melkers de ziekte aan de koeijen over.
Onze ruinite gedoogt niet, hier al de plaalselijke kenmerken der natuurlijke zoowei als door inenting voortgebragte pokken in al hare wijzigingen mede te deelen, zoo als zij door C. zeer naauwkeurig worden opgegeven. Bij de door besmetting ontstane pokken, vertoonen zieh de teekenen derzelve zelden voor den 6'lcn of 7l,equot;dag, soms zelfs eersl op den 8—9^quot; dag; en slechts bij dieren, die eene zeer fijne huid bezitlen ontstaan, wel eens op den S1quot;quot; dag zeer kleine roode stipjes of puistjes. Tusschen den 10—lllt;kn dag verkrijgt de ziekte gewoonlijk hare groutste hoogte; thans vorrnt zij rijkelijk lynipha, en door de opligting der epidermis, eene kogelvorniige of konische pnstula, en van den 12'lequot; dag af aan vergrooten zieh aan den uijer de bruine of zwarte centraal korsten zeer spoedig, zoodat van den 20—23 dag het normale verloop der natuurlijke en toevallige koepokken geeindigd is. Bij gevolg zijn er tot het uitbreken der pulsten 4, tot de volle ontwikkeling derzelve 6—7 dagen , en tot de volkomene opdrooging 5—6 (lagen , quot;'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;en een gelijk getal dagen tot het van zelf afvallen der korsten noodig.
Nieuw zijn de anatomische onderzoekingen van C. omlrenl de struetuur der pulsten. C. vond, wanneer hij ze vöör hare volle rijpheid onder-zocht, dat hare kleur, harde rand en haar centraal indruk of verdieping afhing van de aanwezigheid van een nieuw vlies, hetwelk zieh in het corium vorml, en door de papillen der hnid afgezonderd wordt. Dit vlies staat in innigen zamenhang met de epidermis, en is van een' celligen bouw , waarin de lympha afgezonderd wordt. De cellen verschijnen in twee concentrische rijen, en zijn door wilachtige, straal-vonnige vakken van elkander gescheiden , welke aan hare converge-rende einden door een centraal-band vereenigd zijn. Deze cellige,
|
||
|
|||
1
|
|||
|
|||
|
|||
KOEPOKKEX.
|
81
|
||
|
|||
psendo-membraneuse organisatie, hoevrel naar het weefsel waarin de pukken voorkomen en den omvang derzelve eenigzins van elkander afwijkende, is een wezenlijk karakter dezer ziekle en voor hare diagnosis. — Op den 4 of 5 dag der eruplie, wanneer zieh dikwerf een kring rondum de basis der pokken vertoont, breken, door den aandrang der lymphe, de edlen en de haar vereenigende band. De hoeveelheid eu hoedanigheid der Ijrniphe is niet alleen naar de stadia der ziekte verschillend , maar ook naar de plants des ligchaams waarop de pokken geplantst zijn; — nmstandigheden die C. allen naauwkeurig beschrjjft. — Uit een en ander vulgt, dal bij de pokken der koejjen eenige anomalien voorkomen, die ze van dezelfde ziekte bij den mensch onderscheiden. — De koe is (even als kinderen en jonge dieren), na doorgestane vaccine koorts aan een vesiculair uitslag onder-hevig, dat groote gelijkheid inet de waterpokken heeft; en het is niet ongewoun, dat koeijen, welke iiaauwelijks de normale pokken hebben gehad, door deze valsche pokken worden aangedaan. De wijze van uitbreken der genuine koepokken, hare plaatsing , celachtige struetuur , het harde en knobbelige gevoel bij het betasten, haar glänzend voorkomen , hare langzame en trapsgewijze verandering in puisten, de indruk in het midder. derzelve en het laat punlig worden , geven in den regel toereikeude en duidelijke onderscheidings-kenteckenen aan de hand, om de ware van de valsche koepokken te onderscheiden.
Het was zeer moeijciijk, ora urigineele, goede, vloeibare lymphe te verkrijgen , en G. moest daartoe dikwijls naar kleinere puisten, van latere vorming, zucken. De beste lymphe is wel, zelfs al is zij troebel, voor het spils of puntig worden der pok voorhanden; doch zelfs lymphe van den 20,lLquot; dag der ziekle, voor zoo ver de puist diep in het corium zit, is nog goed, en zelfs zijn goede korsten niet te verwerpen. — Wat de inenting van menschen met origineele koepok-stof betreft, hieromtrent merken wij slechtaaan, dat derzelver inenting met goed gevolg door G. zeer moeijelijk werd bevonden, en dat hij daaruit ook tot de moeijelijkheid van het overdragen der inentings-stof van de eene op de andere diersoort, besluit.
Aangaande de door C. bewerkstelligde proeveu om koeijen met origineele lymphe in te enlen, zegt hij: laquo;er werden door mij 10 maanden oud zijnde kalveren, met stof, genomen van de koe, aan de ooren, uijcrs en naasl de kling ingeeut. Behalve ecne ligle ver-snelling van den pols, volgden er geene ziekte-teekenen, en de vorming der stipjes of pnntjes ging moeijelijk, niettegenstaande op den tweedeti dag de inentingsplaatsen spoedig ontstoken geraakten; de puisten ontwikkelden zieh evenwel normaal, en waren op den elfden dag in afnaine. Aan de ooren waren de pustulac minder vul-komen, doch bevalteden evenwel zeer guede lymphe.raquo;
Inenting der koraquo; met gehumaniseerde lymphe [retrooaccinatio). C. 111.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;6
|
|||
|
|||
|
|||
82
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
on tie kalveren van minder dan een jaar oud, nabij de vulra en anns, in:
1)nbsp; Met eene reeds onderscheidene jaren in gebrnik gcweesl ijjnde inentingsstuf;
2)nbsp; Met eene iets meer dan twee jaren in gebruik gewcest zijnde;
3)nbsp; Met die van de negentiende prupagatie, en
4)nbsp; deed hij retrovaccinatie met de stuf nil de pokkeu der inge-entte dieren.
Deze, met uitgebreide opmerkihgen en waarneroingen vergezelde, inentingen gelukteii alien; evenwel had de inenting gruute nuieijelijk-heid; de daarduor veroorzaakte ziekte was ligler, goedaardigerj en uit de schoonste Taccine-pnisten van den mensch untslunden slechts kleine, weinig lymphe bevattende [misten; waaruit C. besluit, dat in de vaccine, door bet overdragen op den mensch, eene verandering wordt daargesteld. Op den ouderdom der lymphe, wat de bueveelheid der doorgeloopene propagatien betreft, kwam het bij de revaccinalie der runderen niet aan. — Deze dieren waren onvalbaar vour verderc besmetting. — C. kan geen nut aan de retrovaccinalie toekennen.
Zoo als bekend is heeft Sonderland gezegd, dat de menschenpokken aan de koeijen mededeelbaar zijn. S. heeft getracht, dit door direkte proeven nit te maken. Hij bedekte twee melkkoeijen en eene vaars,die alle draglig waren, met bedlinnen en dekkleeden, waarin aan de variola Ijjdende mannen gehuId geweest waren; zij werden veertien (lagen later met mcnschenpokslof, tan den vijfden tot den liegenden dag, van glaasjes, door middel van het lancet en van dragten, aan de ooren, den uijer en de tepels ingeent. Later geschiedde deze inenting met geheel versehe lymphe van den achtsten dag, en aan eene van den zevenden dag, nogmaals met slaafjes, draden en het lancet, aan de tepels, den uijer en op den rug, en werd het eene dier nogmaals met dekens, waarin pokzieke lijders gewikkeld waren geweest, belegd. Alle dezo proeven bleven evenwel vruchteloos. C. meent evenwel, dat deze proeven niets bewijzen, en besloot bij daarom, om zelfs eenige runderen met variola-stof in te enten. Bij de drie daartoe uitgezochte runderen maakte bij een groot aantal insteeken ronduni de scheede, en entte daarin pokstof (variola discreta).
Bij N0. 1 trad wel zwelling en de vorming van korsten in, doch op den achtsten dag waren alle plaalsen onwerkzaam, droog en adhaerent. Dezelfde koe werd ingeent, met vaccine van een kind, rondom de geslachtsdeelen. Hierdoor werden de inenliiigsplaatsen met variulae weder levendig, terwijl ook de vaccine-puisten goeden voort-gang hadden; vooral eene variola-puist entstund goed. — Inentingen met variola lymphe en retrovaccinatie hadden bierna geen gevolg meer.
xV. 2 werd met 7 steekwonden en 14 slaafjes ingeent, en 2 draden
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;83
werden onder de vulva door de huid getrokken. Er had opzwelling en de vorming van knobbeltjea zonder lympho plnats. 14 dagen later werd nugmaals de pokstuf (variola disoreta), van den zevenden en achlsten dag,' met 8 staken ingeent, en de staafjes met de lyraphe Hat inen er eenige dagen in liggeu. De zieh thans vormende pokken namen het beloop van echte pukken, zoodat men op den zesdendag,. voor 39 staafjes lympho kon verzamelen; even zoo werd ook nog op den achtsten en op den tiendeu dag lyniphe verzameld. De latere reinoculatie met de variola en de revaccinatie bleven zonder gevolg.
N0. 3 werd uit dezelfde bron als N0. 2 ingeent aan de vulva, waardoor aveuwel slechls knobbelljes ontstonden, die geene lymphe bevatteden. 14 dagen daarna geschiedde de inenting met variola discreta, van den zevenden an aehtsten dag, en wel met stof die 12 uren oud was, door middel van haarbuisjes. De gemaakte 8 steeken, bleven, behalve het gruolste knobbeltje, dat pustuleus scheen le zijn, zonder gevolg. De latere revaccinatie sloeg niet aan. De hier bedoelde dieren waren allen onder de 4 jaren oud, hadden dus waarschijn-lijk de vaccine nog niet gehad, en de lymphe waarmede ze ingeent waren, was van schoone, groote, weelderige en talrijke pulsten van jonge, gezonde mannen geuomeu, van welke geen in levensgevaar verkaerJe.
Het resultaat was dus: Bij de beide eerste proeven waren vaccine-puistan ontstaan; doch had hare ontwikkeling zieh zoo verlaat, dat zij in plaats van op den tienden, eerst op den vijftienden dag hare hoogte bereikten. Uit de varioleuse puist bij de eerste proef, ontstond eane echte vaccine: ook bragt de lymphe uit deze puist bij kinderen uitstekeud schoone koepokken voort. Yerder waren, bij de tweede proef, 2 pulsten merkalijk afwijkende van de vaccine: zij zonken naiue-iijk in zonder korst in het midden, maar hare wederafneming begon en ging, van den tiendan dag af, duidelijk en zoo juist voort, als bij de natuurlijke, toevallige en ingeentte koepokken. De afgenomene lymphe had een zeer verschillend effect; daar waar zij evenwel gevolg had, ontstonden volkomene koepokken. In de darde proef kon inen wel volkomene mislukking aannemen. — Bij geen der 3 dieren was eenige ziekte ontstaanj de eenige Symptomen bestünden in eenige vermeerdering der polsslagen aan de staartslagader, en wärmte en roodhaid der vulva. — Bij de laatste proef mag evenwel de coexis-tentie van koepokken en menschenpokken niet zonder invloed op het gevolg gewaest zijn.
Cefxy vermeld I nog, dat Dr. Basil Tu eile , te Kasan, in 1836 en 7838, deze proeven door overdragiug der variola op koeijen even als hem gelukt zijn; ook bij deze proeven outstooden slechls weinige pulsten na vele steeken. Ook aan den Apotheker Badcock te Brighton is, nog slechls kort geladen, de overdragiug der mcuschenpokslof op
6*
|
||
|
||
|
|||
84
|
KOEPOKKEN.
|
||
|
|||
koeijen gelukt, en Tan de 8 daarmede ingcente kindercn werden, volgens de getoigenis van vcle geneesheeren, 3 door schooiie vaccine-pnisten aangedaan. Later hceft Badcock deze inenting aan 6 koeijen te Tergeefs beproefd, — een bewijs, dut deze ziekle van den mensch slechts raueijelijk op koeijen overgaat.
Eindelijk verzekert C. dat zijne stof van de variola-vaccine veel-vuldig aan inentingsinrigtingen en bij de armee is gebruikt, en dat men geen ondersulieidt met de koepuk-lymphe kun untdekken; de eerste werkt evenwel zekerder. — Vöör nog deze stof in de vaccine-in-rigting te Glasgow, in Schotland, werd aangewend, schalte men de naislukte inentingen als 10 op 100; doch sedert men de variola-vaccinestof gebruikt, naauwelijks 1 op 100. — Er kwaiuen bij de ontwikkeling slechts zulke afwijkingen voor, die men altijd bij de vaccine waarneemt, en af bangen van hat jaargetijde, de iudividuali-teit, den toestand der huid, enz. — De bijgevoegde gekleurde platen geven eune getrouwe en duidelijke voorstclling van de pulsten, zoo-wel der natuurlijke als die door inenting ontstane.
|
|||
|
|||
Dr. G. Gregory ') hield op den 26. January 1841, in de Royal med. and chir. Society te Landen, eene vuorlezing over de pokken, waaruit wij, volgende daarin het verslag van deze voorlezing dour Dr. Heim, gegeven in Scouiot's Jahrb., Bd. 39, 1843, S. 246, het volgende ontleenen: Nadat de Sehr, verslag heeft gegeven omtrent de door hem in het hospitaal St. Pancras behandelde lijders araquo;n pokken, spreekt hij over de ourspronkelijke, eu tut den duud van Jenner heer-schende, meening aangaande de identileit der koe- en inenschenptikkeii. Hij (J.) hield de vaccine voor de primaire, de menschenpokken vuur de seeundaire, nieer boosaardige vorm van hetzelfde gift, zoodat de vaccinatie slechts als eene zachtere sourt van inoculatie is aan te zien, en dus gevolgelijk de naaste grond van het beveiligend vermögen der vaccine in den, voor het dierlijk Organismus geldenden, regel ligt, dat, eenroaal de pokken aanwezig geweest zijnde, dit vuur eene latere aandoening derzelve beschul. — Ceely heeft de identileit der beide Stoffen op nieuw ter sprake gebragt, en, op den eersten schijn, door zijne proeven bevesligd. G. houdl deze palhulogische gevolgtrek-king van zulke hooge waarde, dat hij die, zonder ze naauwkeurig na te gaan, niet kan aannemen.— De tut nog toe bekende daadzaken
|
|||
|
|||
#9632;) Observations on vaccination and small-pox, more especially with reference to the theory of vaccine influence, and the relation subsisting between the Matrix and the character of the consecutive variola. (From the twenty-fourth volume of the medico-cliirurgical Transactions, published hy the royal medical and ohirurgical Society of London). — London 1S41, 15 p., 8deg;.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 85
aangaande het ontstaan der pokken bij koeijcn, waarvan de lymphe, bij overplanting o\gt; mensclien, under vuurtbrenging Tan eene sourtgelijke ziekle, hen voor de meuschenpukken gedurende ecnen zekeren tijd onvalbaar maakt, zijn de vulgende:
1)nbsp; Zij ontstaan bij eenige koeijen onder omstandigheden, die van xekere eigendüiiunelijkhedcn van den bodem, het jaargetijde en andere plaatselijke huedanigheden af hangen. — Ziekelijke secretien van zoogt; danigen aard, vindt inen dikwijls bij koeijen, zoodra zij gekalfd heb-ben, in het voorjaar en bij het voederen van gras, - De pokken even-wel ontstaan uok nog door andere, ons nog minder bekende oorza-ken, en verbreiden zieh dikwijls zeer snel, epizootisch. Dit was de hoofdzakelijk dour Jehner underzochtc vorm der vaccine-ziekte;
2)nbsp; nbsp; Deze pukziekte deelt zieh mimigmaal door besmelting daardoor mede, dat de banden der melkers het gift aan de speenen van ge-zonde koeijen overbrengen;
3)nbsp; Deze zelfde ziekte word of wordt zeer dikwijls door de over-draging van de mokstuf des paards, aan de speenen der koeijen, voortgebragt. Deze uiok werd ook direkt op den mensch overgebragt, en behoeft deze dus niet eerst door bet ligehaam van de koe te gaan;
4)nbsp; Dezelfde ziekte kan kunstmatig aan de speenen, of aan de vulva der koeijen wurden voortgebragt, door inenting met vaccine-stuf van kinderen; — zelfs dan nog, wanneer deze stuf gehuraaniseerd is geworden door 20jarigen oiuloop in het raenschelijk ligehaam. Bij deze vier wijzen van ontstaan der koepukken, heeft Ceelt nog eene
5)nbsp; gevoegd, dewijl liij met variula-stuf koeijen inoculeerde, enopdeze wijze dat verkreeg, wat bij de kue spontaan, of door besmetting, of dour mukstuf, of dour het gift van gehumaniseerde vaccine, ontstaat.
G. houdt het voor niet oniuugelijk, dat later nog meerdere wijzen van ontstaan van het vacoine-pn ces zullen worden ontdekt. Wanneer men hierbij de afwezigheid van contagiosileit in overweging neerat, benevens de voor de vaccine bevundene daadzaak, dat koortsver-schijnselen niet wezenlijk tot eene volkumene ontwikkeling der koe-pokken behouren, dan geluuft G. de waarheid te naderen, wanneer hij de vaccine voor een gift sui generis verklaart; en wanneer hij verder de betrekking derzclve tot variola voor zuiver hypothetisch, en het wezen, waardoor zij voorbehoedend werkt, voor onbekend aan-ziet, en onze kennis van haar legen de variulae beschermend vermögen niet uit de analugie, niaar nit bluote ondervinding, gedurende eene lange reeks van jaren, afleidt.
In het laatste opzigt zijn ook wij (Hem) het met den Schrijver eens, dat de bewijzeu voor de beveiligende working der vaccine op bloote ondervinding berusten, en de huogere vorderingen der weten-schap niet bevredigen, die naar algemeene wetten voor dit versohiju-
|
||
|
||
|
||
Sßnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KOEI'OKKEJV.
laquo;el moet Tragen. Is niet ook de wijze, hat hoe, waarop de pokken, eenmaal doorgestaan zijnde, even als de ziekten na andere contagia, Leveiligend werken, even too in een ondoordringbaar duister ge-huld? — Zoo lang ons de metamorphose in het menschelijk orga-nisme, waardoor de vatbaarhcid voor het contagimu wurdt uitge-vvischt, niet bekend is, zoo lang wij niet kunnen aautuunen, of deze Ternietiging of wegneming der vatbaarheid daartue, eene nega-tieve of positieve verandering in de mcngiiig van het urganisme ten gevolge heeft, kan de slrijd over de homogcniteit of heterogeni-teit van het, de vatbaarheid uitdelgend, middel de vurde^ing der wetenschap niet voldoen, en zal dit steeds'door de ondervinding moeten worden uitgemaakt of bewezen. In Dttitschland werd deze slrijd over de al oi niet identiteit reeds voor 40 jaren tusseheii M. Herz en
F.nbsp; nbsp;T. MiiiiER aan de eene zijde, en v. Wedekind, Strive, Scuüfer en anderen aan de verdedigende zijde gevoerd, en, zoo wij boopten, voor immer beslist; — op de zaak zelve bleef deze slrijd zonder invloed, daar elk zieh op latere ondervinding moest beroepen. Dezenuodlottige ondervinding gaf nu de ontkennende partij een' schijnbaren voorrang, en zij ontwaakt in Engeland weder, en wel in eene rigting, die de goede zaak schadelijk is. — Wij maken op dezen eersten aanval van
G.nbsp; tegen de theorie van Jeknir, vooral daaroni flpmerkzaatn, oradat wij in het volgende werk reeds zien, welke vruchlen zij gedragen heeft.
|
||
|
||
Jubeide voor ongeveer eene halve eeuw bijna elk over eene onl-dekking, waardoor een vreeselijke vijand, eene afzigtelijke ziekte, door welke, volgens Sydehham, meer offers waren gevallen dan dour het buskruid, van onze planeet werd verdelgd; hebben alle Landen dit verdelgingsmiddel, na naauwkenrige beproeving, aangenomen, en is het door de Regeering dier landen in beschenning genomen, hoewel het dan ook niet in alle gevallen voldoende was, — was het bedroevend, dat juist in het land, waarin deze weldadige ont-dekking plaats vond, men met de invoering daarvan achterlijk bleef; — nog bedroevender is het thans te zien, dat juist in dat land zieh stemmen verheffen, die de koepukinenting voor immer willen afschaffen, en weder tot de inoculalie der nienschenpokken willen terug keeren, of ten minste deze laatste in de plaats der revaeei-natie willen ingevoerd hebben. — In 1842 verscheen van Dr. T. Brown te Editnburg een werkje, waarin het bovenslaande wordt beweerd 'j.
|
||
|
||
raquo;) An inveiligalxon on the present untatisfactory and defective ttafe of vaccination f and the setenat Expedientraquo; proposed /or removing the nout acknowledged defeett of the Jennerian practice: in a Series of Letters adressed to Dr. G. Gregost, 8deg;., Edimburgh 1842, 139 p.
|
||
|
||
|
||
KOEPOKKEX.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;87
Wij kunnen den Sehr. Diet op alle pun ten volgen, inaar ons alleen bepalen, clalgene inede te deelen, wat hij omtrent de Jennersehe theorie, den aard van het kuepok'gift, en over de al of niet ont-aarding daarvan mededeelt, en dit unlleenen uil Scdhidt's Jahrb., Bd. 39, 1843, S. 248, waarin Dr. Hem verslag van dit werk geeft. — De leer van de afstamming der koepokken van de mok, wordt, en met regt, door B. verworpenj — een oorsprong, die, wanneer hij wug bevestigd geworden, de koepokken duelmatiger den naam van equine had doen dragen; daar evenwel de mok, deels op zieh zellt; ven, deels na het ligchaam van de koe doorgegaan te zijn, volgens enkele waarnemingen, tegen de pokken beveiligend werkt, zoo be-sluit B. daaruit, dat de origineel bij de koe onUtane pokken, onder de dierlijke giften, niet het eenige antidotum tegen het pok-gift is, waaidiuir ten tuinste de exclusieve deugd der koepokken ten deze wegvalt. B. bestrijdt de Stelling, dat dit gift door het gaan door de koe, of door eenig ander dier aan kracht zou winiten. De theorie van Jenüer , die ouk nog op andere gronden onhuudbaar is, valt ook nog daarduor, dat zij sielt dat de vaccine de moederbroa der menschenpokken is, dewijl van de equine hetzelfde kan gezegd worden; inderdaad heeft dan ook Jenxer de koepokken als de primaire ziekte, de raensclienpokken als eene boosaardige wijziging derzelve verklaard, eene materniteitstheurie, die wel in den beginne veelaan-hangers vond, doch spuedig verlaten werd, en in den jongsten tijd juist in tegenovergestelde rigting vervoigd wordt. — B. is van hetge-voelen van Gbegury, die de Jennersche benaining laquo; variola vaccinaraquo; daarom onjuist noemt, dewijl de koepokken niet, oradat zij door hare gelijkheid of overeenkomst met de menschenpokken tegen de laalste beveiligen, maar onidat zij zijn bare volkomene antagonis-ten, juist het tegenovergestelde der variolae. Met hoe veel gelijkheid van gevolg ook Jenkeb beide giften inente, — iets hetgeen hem tot zijne meening van identiteit der beide Stoffen aanleiding gaf, — zoo weinig gronden ziet B. daarin tot eene zoodanige gevolg-trekking, daar deze beide giften in elk ander opzigt zuo wezenlijk van elkander verschilleu, als in contagiostteit, in het niet enkel uitbreken alleen aan de ingeente plaalsen, enz.
De conclusien van B. konien hier op neder: dat de vaccine geene meer speeifieke of permanente inwerking op het menschelijk ligchaam bezit, dan onderscheidene andere giften; even zoo sluiten eenige ziekten of plaatseljjke aandoeningen anderen uit, — hier dus eene analoge uitsluiting der ontvangbaarheid voor de rnenschenpokken door de vaccine; dat dit uitsluitingsvermogen der vaccine meer in eene sedatieve werking derzehe op het menschelijk ligchaam, dan in een antidotum of in gelijkheid der koe- en menschenpokken te zoeken is, dat zelfs de grootste vermeerdering der inentingssteeken nouit eene
|
||
|
||
|
||||
.
|
||||
|
||||
88
|
KOEPOKKEN.
|
|||
|
||||
.
|
absolute en permanente zekerheid van beveiliging oplevert; dat dc boosaardige en doodelijke gevallen na vaocinatie meer en raeer toe-neinen, en reeds thans 1 op de 20 beloopcn, juist zoo als deze ver-houding ten tijde der inoculatie werd wnargeiiumen, en dat fegen-woordig de pokken epidemien slei'ds veelvuldigcr en gevaarlijker worden, zoodat wij spoedig weer daar zijn gekornt-n, waar wij de zoo veel besprokene ontdekking van Jekker gelaten hebben.
Wat de onlaarding der koepokstuf belie ft, B. is, even als denieeste geneesheeren, tegeu bet aannemen van eene zoodanige verbastering, die, wanneer zij ook bestond, door gebruik te nuiken van ori^ineele koepokstof, overal was te verhelpen. De meening van Jekner, dat de koepokken de starnbron der menschenpokken zijn, wederspreekt reeds ä priori de verminderde krnchtigheid derzelve, daar van de menschenpokken eene zoodanige afname nooit of nimmer is opgemerkt. — Dej ;eigenel ervaring van B., omtrent de koe|iokineiitiiig getuigt bier tegen, daar hij eene en dezelfde koepokstof dezclfde plaatselijke ken-merken tot op den laatsten tijd zag voortbrengen; de waarneembare en chemiscbe kenmerken der koepok-lymphe hebben, hoe ongenoog-zaam die ook zijn mögen, nimmer cenig vet.-elnl aangeboden. B. is bet evenwel met de nieesle Engelsche geneesheeren , als Ceeiy , Stewart enz., eens, dat de hoeveelheid van gevallen, waarbij pokken na de iuenting ontstonden, noch van eene onvolledige vaccinatie, noch van eene onlaarding der inentingstof af le leiden is; terwijl anderen als Gregort, de degeneralie van het vaecine-gift in den loop der laatste 35 jaren, slechts inet betrekking tut den tijd en de intensiteit der daarop volgende pokziekte toegeven, doch de permanente beveili-gende kracht der vaccine ontkennen. Tegen deze ontaarding der inentingsstof kan men aanvoeren,. dat reeds in bet vijfde of zesde jaar na de invoering der methode van Jenker, gevallen van gemodifi-ceerdc pokken voorkwamen, en dat wanneer alleenlijk over de bluot temporaire beveiliging der vaccine geen twijfel bestaat, er ook geen grond bestaat, om eene verminderde kracht van het gift aan te nemen ; te minder, daar niemand het minste verschil in het vaccine-proces van vroegeren en lateren lijd heeft kunnen aantoonen.
Aangaande de retrovaccinatie zegt 15.: Dat hij de wijze om de door de circulatie onder de menschen verzwakte vaccine lymphe, door overdraging derzelve op de koe weder te doen herleven en krachtiger te maken, voor onvoldoende, onphilusophisch en gebeel van alle waarde ontbloot verklaart.
Een gift, waarran de natuur en het onlslaairzoo onbekend is, dat zelfs in origineelen toestand van kracht onlbluot en slechts gedeeltetijk bcschut, zou dat zijne verlorene kracht of legen de pokken besehermer.d vermögen, door het terug brengen op de koe weder herwinnen kunnen, als ware de koe ondcr alle omstandigheden een zekerheids middel
|
|||
|
||||
lät.
|
||||
m
|
||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 89
legen de menschen-pokken? B. valt daarna de proeven Tan Ceely, en de in Frankrijk genomcne proeven van dezen aard faevig aan, en verzekerl, dal de gehumaniseerde lymphe op deze wijze niet verbetert, niaar houdt hij liet Tour raadzamer tot de Jennersche methode, dat is, de origineele koepokken , terug tu keeren.
Even zoo wiiuig is B. ingenomen inet de aan Ceelt gelukte proeven van meiiMjhenpoksioi' op koeijen over te dragen, en met de daardour verkregene variola vaccine lymphe. Ja hij beweert, sonder evenwel hei bewijs te geven, dat het inenten met dese stof niets anders is dau itienten met menschen pokstof. — Hij h'erhaalt zijne meening, dat hct pokkengift van de transinigratie door de koe, ufelk ander dier,geene andere hoedanigheden kau verknjgen dan net reeds te voren bezat; en wanneer het werkelijk eene verandering onderging, dan zou het eene verzwakking der working zijn , — een doel, dnt men even zoo goed door de inenling aan een Iiond of eene kat kan verkrijgen. Daar nu het gift bij Ceely's handelwijze geene verandering in de huid of eenig ander deel der koe, noch plaalselijk, noch algcmeen liet waarnemen. moet men het product als eenvoudige varioia-stof beschonwen. Veel korter kan men hetzelfde effect, als inet de variola-vaccine-Iymphe van Ceeiy, aan den mensch zclven verkrijgen, wanneer men beigevac-emeerde kind, 2, 3 of zelfs 4 dagen daarna met inenschenpokslof inent; — eene handelwijze, die in elk geval veel eenvoudiger en zekerder ware, dan de oinwegen van Ceelt.
|
||
|
||
Dr. C. W. Kaiilert '), Professor te Praag, gaf berigt van de in 1842 nabij Praag gedanc'ineniingen van koeijen met menschen-vaccinestof, gedaan met bei doel, ein nieuwe koepokstof teerlangen.— Mencnlte alleen koeijen in die melkende waren, eenen schoonen, vollen en zuiveren uijer hadden, steeds gezond waren geweest, en nimmer aan uitslagziekten hadden geleden. K. raadt aan, om meer dan 2 inentingssteeken aan iedere zijde van den uijer le maken, dewijl dikwijls eene derzelve niet val, en ook dikwijls in het begin schoon aanslaande pulsten, legen verwacb-ting, wederom veidwjjnen. — Nadat men den uijer met zeepwaler gereinigd, en de hären had afgeschoren, bragt men, op den 4. Mel, koepok-lymphe van een gezond, 9 maanden oud zijndc, kind op 3 koeijen over, en overtnigde men zieh, op den 7. Mei, van het geinkkige gevolgder inetiting. — Gelijktijdig had men van hetzelfde kind 3 andere kinderen ingeent, en men nam waar, dal de vaccine-puisten bij de kinderen en bij de koi'ijen in bare onlwikkeling bijna gelijkcn Irtcl hielden, zoodat daarin gecn onderseheid was waar le nemen. — Bij 2 van deze koeijen onlstonden, bebalve de pokken aan de plaats der inenling, naast
|
||
|
||
raquo;) Oeslerr. med. Jahrbucher, Jim., Jul. u. Aug. 1813. — Scdmidt's Jahrb., Bd. 42, 1844, S. 338.
|
||
|
||
|
||||
90
|
KOEPOKKEN.
|
|||
|
||||
.
|
deze nog kleinere en grootere bij-pokken, die, waarscbijnlijk door con-sensucele prikkeling der buid, van xelve waren ontstaan. Op den 10. Mei was de uijer iets warmer dan gewoonlijk, en standen alle inenlingen in den schoonsten bioei. Op den 11. Mei, alzoo 8 dagen na de inenting, entte men uit deze pokken ondcrscheidene kinderen en koeijen in. De bovcngenoemde bij-pokkcn waren verdroogd , en gedeeltelijk volkomen verdwcncn. — Den 14. Mei werden, bij de 3 op den 4. Mei ingecnte koeijen, de pulsten, die men niet geopend bad, droog, verdord en met eene vast op hen en in de hnid zittende, dikke, zwarlbruine korst bedekt. — De . dieren waren gezond en vrolijk. — Bij die der tweede reeks met gcregenercerde lympbe gevaccineerden , was bet verioop even zoo; en moet bier nog opgcmerkt worden, dat tbans du kinderen met de van de koc genomene en eerst gedroogde lympbe waren gevaccineerd. Bij eene van deze laatst bedoelde koeijen, vertoonden zieh, op den 5lt;len dag, even zoo eenige ncven-pokken. Op den 7lli;i1 dag waren eenige der inentings-puisten reeds verbleekt, zoodat slechu weinig stof, voor vordere inentingen , ovcrbleef. — Dil geval bevestigt de reeds dikwerf geroaakte waarneming, dat het verluup van geregenereerde kuepukken somwijlen spoedig en snel is; — in welk opzigt de waarneniingen van K. dan ouk met die van Prof. Fbinz te Dresden overeensternmen.
Op den 17. Mei ontdekle men aan eene te voren niet ingeente melkkoe, vooral aan den uijer en aan de tepels, fraaije ran zelf ontttane pukken, die veel schooner en volkomener dan dc door inenting voortgebragte waren, en in een groot' aantal voorhanden waren. K., die niet twijfelde, of zij waren door dc melkmeiden ovcrgedragen, vond ze schooner, volkomener en gehaltrijker, dan die door inenting ontstaan. Zij verliepcn cvenwel zeer sncl, en men had naau-welijks tijd om 3 kinderen (met goed gevolg) van baar in te enten. Spoedig daarna kwam het berigt, dat ook eene andere niet ingeente koe van dezclfde kudde, door pokken was aangedaan. — Uocwel deze, oogenschijnlijk gocde, melkkoe, 10jaren oud, mager en onoogelijk was, zoo badden zieh toch aan haren goed gevormden, zuivercn uijer, overschoone pulsten gevormd, die deels alleen-staande, deels groepsgewijze bij elkander of conflueerend aan den uijer en du tepels waren geplaatst, en met schoone lyniphe gevuld werden; deze werd zorgvuldig verzameld en bewaard. — Van week tot week ontstonden zoodanige nieuwe gevallen, zoodat er in het gebeel 18 werden waargenomen. — De met geregeneerde vaccine stof gevacclneerde kinderen, kregen de fraaiste en seboonst mogelijke pokken op de armen. — Op den 23. Mei werd een incisje van I'/i jaar ond met deze spontane koepokstof ingeent, die intussvben zeer droog was geworden. Eerst den Sderaquo; dag traden de gewone teckenen van dc plaatselijke aandoening in; tot den acbtsten dag onlwikkelden zieh de pulsten zeer langzaain, en zij kwamen eerst tusschen den llden en 12^0 dag tot voile rijpheid.
Wannecr men nu ook al deze, bij onderseheidene koeijen van einen slal, Hinder inenting ontstane pokken, uiet voor origineele en oor-spronkelijke, kan verklaren, koinen zij deze evenwel meer nabij, dan die welke onlstaan bij deze dieren na de overdraging der zooge-naanide gehumaniseerde koepok-Iymphe, dewijl zij door eene zoodanige
|
|||
|
||||
|
||||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;xnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 91
trapsgewijze voortplanling meer met de dierlijke natnar verwant, daarmede meer homogeen geworden zijn, en zieh daarom in hare werkln;; bijna gelijk verhouden inet de origineele kue|iokken. Zuodanige, de origineele kuepukken meer naderende inentingsstof, zal daarom, van de koe de eerste maal op den mensch overgebragt, bij de daarop-volgende verdere inenlingen zekerder vatten, en eene krachtiger #9632;vaccine-zieklc vuortbrengen, dan de gedurende een tal van jaren door vele honderden en zelfs duizenden niensehen tot in hetoneindige voort-geplante vaccine-stuf. En zoo was ook inderdaad het g6val bij de in een vrij grout aanlal daarmede ondernomene inentingen bij kinderen. — Verder volgt uit de naspuringen van K. oratrent dit punt, dat in zijn vaderland even zoo goed als in andere landen, bij koeijen de natuurlijke pokken voorkomen, en dat de gevalien daarvan niet zeldzaam zijn, doch grootendeels de opmerkzaamheid der landlieden ontsnappen , of opzetlelijk worden verzwegen.
De genoemde magere koe inet spontane pokken bezet, had onder vele schoon gevormde puisten, 2 zeer groote, die meer blaasvorraig waren dan de gewone koepokken; zij geleken meer op het zuogenaamde uijeriiitslag, als zijnde meer blaasachtige, hazelnoot-groute, convexe verhevenheden, even zoo als de blaren, die bij den mensch door blaartrekkende middelen op de huid unlstaan. Zij hadden evenwel dezelfde celachlige bouw, als de andere echte pokken, en bevalten de vloeibare lymphe in de gewone ruiraten der cellen. Alzoo waren ook deze monsterachtige pokken van de echte suort; zij werden tot inentingen gebezigd, en waren in hare werking van een goed gevolg. — Met het toenemen van de pokken-besmetting in dezen staF onder de koeijen, werden de ziekelijke verschijnselen langzamerhand geringer. Zelfs de onrust der dienen bij het inenten en het afnemen der stuf, bare wederstreving, in het kort alle veranderingen in hare wijze van zijn, enz. hielden op; de dieren waren eenigzins makker, goedaardiger geworden.
Van den 10. Junij af aan verbreidden zieh de pokken niet verder; van de 46 stuks koeijen waren, met inbegrip der 6 ingeente, 23 stuks daarduor aangedaan.
Uit de in het werk geslelde regeneratie-inentingsproeven volgt:
1deg;. Zij zijn volkumen gelukt, en bevestigen het resultaat der verlaquo; kregen waarnemingen daarumtrent;
2deg;. Dal de weder voortbrenging der koepokken-lymphe, door het overdragen derzelve op koeijen niet alleen mogelijk, maar zelfs bijna immer met gevolg geschiedt, wanneer de daarloe noodige vuorwaar-den worden in acht genoiuen, en men alleen gezonde koeijen, die nog niet aan de pokken geledcn hebben, tot deze proeven neetnl;
3deg;. De hoogc waarde van deze proeven voor de vaccinatie, is lhans boven allen twijfel, en men kan, wanneer nog eenige twijfel
|
||
|
||
|
||
92nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KOEPOKREN.
of eenige bedenking omtrent de echtheid der op deze wijic voortge plante inentingsstof mögt bestaan, of ook wanneer er gebrek of behoefte is aan stof, dadelijk door overdraging derzelve op koeijen, zieh Tan de noodige hueveelheid lymphe voorzien;
4deg;. Door de regeneratie der koepukslof #9632;verkrijgen wij steeds Ter-sche vloeibare lymphe, want dat in de op deze wijze bij koeijen voorlgebragte pokken, de koepok-Iymphe werkelijk door wedervoort-brenging vermenigvuldigt wordt, is thans als bewezen aan te Meinen;
5deg;. De in gebruik zijnde koejiok lymphe geeft, #9632;van den arm van een kind op de koe overgebragt, bpwijs van hare Tooildureudc ecbtheid en werkzaamheid; en neemt dus de bezorgdheid, omtrent haar door voorlgezet langdurig gebruik vermeende mindere krach-tigheid en ontaarding derzelve weg; want was dit laatste werkelijk het geval, dan had zij op den budem, waar zij eerst opgenomen is, noch verplant noch vruchtbaar kunnen zijn;
6deg;. Eindelijk volgl oil een en ander, dat ook in Boheme origi-neele koepukken bij de koeijen even zoo voorkomen, als in andere landen.
|
||
|
||
Dr. Bremer, de onvermoeide verbreider der koepok-inenting, gaf berigt, dat hij weder in het bezit geraakt was van genuine kuepok-lymphe, welke hij in de omslreken van Prenzlau, in het Untermark, uit idiopathische pokken, van de uijers van 4 koeijen had verzameld; alsmeile, dat hij bereid was, stof van de daannede ingeente kinde-ren, aan iedereen te verschaffen). ').
|
||
|
||
Ook Prof. Herinc 2) deelt wederom onderseheidene gevallen mede van origiueele pokken bij koeijen, waargenomen in ffürtemberg. Van eene koe werd voider ingeent, en daarbij de van den gewonen regel afwijkendi; waarneining gemaakt, dat de pulsten der 2e generatie reeds op den 6lcquot; dag rijp waren, en dat de ligtste aanraking met het lancet reeds puisten ten gevolge had.
In het vourjaar van 1843 zijn vrij veel gevallen van pokken bij koeijen waargenomen; in de nabijheid van Stuttgart, te Gablenberg en ßerg, zijn zij bij onderseheidene koeijen bespeurd.
|
||
|
||
Volgens Mic-GREGOR 3) heeft men in Indie meennalen proeven ge-
|
||
|
||
') Schmidt's Jahrb. 39 Bd. S. 270. *) Repertorium, 1813. S. 178 en 310.
=') On the principal diseases in the North Wettern Provinces of India, Calcntla, 1843, 8deg;.
|
||
|
||
j
|
||
|
||
|
||
KOEPOKKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 93
nomen, met koeijen aan de inwerking van het pok-contagium bloot te stellen, en kwara de daarna onlstane ziekte inet de kuepukkei: overeen. — Het is waarschijnlijk ten gevolge der hier le gruute bitte, of van eenige andere unbekende ourxaak dat van de, van deze dieren genuinen en tut inenting van kinderen gebezigde stuf, in eenige ge-vallen , nadeelige uitwerkingen zijn waargenomen, waarom sourtgelijke prueven inet grünte vunrzigligheid inoeten geschieden. Uedsihgeb vocgt hierbij, dat dit iaalste slcchts de algeiueen betende daadzaak is, dat vergeh van de koe genumene pokstuf steeds eene zeer hevige werking openbaart 1).
|
||
|
||
H££RSCH£]\D MOPiD- EN KLAAUWZEER.
Petry 2) Vee-arls te Luik, heeft van de melk van aan het inond- en klaauwzeer Ijjdende runderen bclangi'ijke nadcelige eigensahappen waar-genuiuen. Sleunende lt;gt;p de wiiarnentingen van anderen, had hij, in de umstreken van Luik, raquo;\gt; ix\\e hieven het gebruik van de melk der zieke runderen verboden, doch het gebruik van die melk, welke af komslig was van slechls in een zeer liglen graad daardour aangetasle koeijen , geinengd met water, als drank voor kalven en vaikens toegestaan. Deze vuurzorgen waren niet nulteluos : spuedig bleek het, dat op die hueven waar inen zijnen raad niet gevnlgd bad , al de junge dieren die van deze melk liadden ge-bruikt, ziek werden3). Op eene hoeve verluur inen daarduur 5 kalven en 11 biggen; op eene andere werden 8 varkens dour eene hevige maag-dannontsteking aangedaan. Op nug eene andere hoeve verluur men al de 6 weken oud zijnde biggen , en de kalveren van 16—20 dagen oud. In het kort, overal waar deze melk gebruikt werd, werden de dieren ziek, en verloonden zij teekenen van vergiftiging. — Ten einde te welen te komen, aan welk gedeelle der zanienstellende deelen der melk, of van welk beginsel deze schadelijke eigenschap derzelve af-hing, stelde hij daarvan eene hoeveelheid aan den Huoglecraar Raikex ter hand, ten einde die aan een mikroskopisch onderzoek
') CaNSTATT's u. ElSENMANN's Jahresbericht, u. s. w. im jähre 1845, 2laquo;- Bd. S. 251.
•) Journ. Veler. et ngricole de Belgique, T. II. 1843. p. 40.
') MtUERsnciiG deelt in het Organ tier Pferdewissenschaft, Viehzucht a. s, vi. van Dr. W. Barthels, 1843, le Jaarg. S. 551, mode, dat hij heeft opgemerkt, dal tijdens het mond- en klaauwzeer onder de varkens heerschte, de higgen daardoor werden aangedaan en slierven, terwijl de moeders gezond hieven. Nam men ze van de moeder weg en gaf men ze andere melk, dan hieven zij van de ziekte bevrijd.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;H.
|
||
|
||
|
|||
94
|
HEERSCHEND MOND- EN KLAAUWZEEE.
|
||
|
|||
te onderwerpen. De melk scheen minder room en boter fe bevallen, dan de melk van eene gezonde koe. — Lakraoespapier werd er niet dour verkleurd. — Er scheen eene mindere hoeveelheid melkbolleljes in te zijn, dan in de normale melk; op den bodem van het vat werden, behalve deze bulleljes, ook nog etlerbolletjes waargenomen; — iniraers die alle de mikroskopische kenmerken dezer bolleljes bezaten. Door bijvoegingvan hetWeenercausticum *) scheiddezij zieh in 2 gedeelten: een seieus, vloeibaar, waarin nog eenige bolleljes zweefden, en een gcstuld gedeelle, dat eene kleverige, lijmige massa daarstelde. Hetzelfde reagens bij gezonde melk gevoegd, veroorzaakle geenezoodanigecoagulatie. Eene andere hoeveelheid melk van dezelfde koe, maar die intus-sehen merkelijk in herstelling was loegenomen, werd door Professor Ciianueuon aan een scheikundig onderzoek onderworpen. Deze melk was wit, doorschijneiid , van eenen zoeten sraaak en gezonde, gewone reuk. Na gedurende eenigen tijd te hebben slil gestaan, gaf zij eene vrij groute hoeveelheid room. Lakmoespapier werd er licht rood door gekleurd. Zij bestond uit:
Boter...............nbsp; nbsp; nbsp; 2,250,
Caseine..............nbsp; nbsp; nbsp; 5,620.
Melksuiker.............nbsp; nbsp; nbsp; 3,550.
Uelkzuur en melkzure zouten ......nbsp; nbsp; nbsp; 0,501.
Gblor. polassli et sodii.........nbsp; nbsp; nbsp; 0,095.
Phusphorzure alkalien, kalk en magnesia . .nbsp; nbsp; nbsp; 0.070.
Water..............nbsp; nbsp; 87,614.
100,U00.
F. verzamelde op nieuw eene hoeveelheid melk toen de epizootic bij na ten einde liep. — Een gedeelte daarvan werd door Prof. Raikem op nieuw aan een mikroskopisch onderzoek onderworpen, terwijl het tweede gedeelte, door Prof. Losbard , werd onderzocht. — R. vond, even als de eerste maal, de melk minder room- en boterrijk dan die van de gezonde koeijeo. Lakmoespapier kleurde er licht rood door. Door de bijvoeging van het Weener causticum onderging zij geene verandering, maar verhield zieh bijna als gezonde melk. Er waren eene groote hoeveelheid melkbolleljes in aanwezig. Er was geen spoor van etterbulletjes te ontdekken. — Het onderzoek van Prof. Lombard gaf het volgende: De melk kleurde lakmoespapier sterk rood; de lactometer van Don.nG gaf 12 percent room, even als de beste melk, alleen melkltolleljes, geene etterbolletjes waren er in te bespeuren; met geenncentreerde ammonia behandeld, werd zij niet Hjmig.
Het verschil in werking op lakmoespapier, in deze beide laatstc onderzoekingen, is eene orastandigheid, die kan veroorzaakt worden.
|
|||
|
|||
•) Bestaandc nil 5 declen potasch cn 6 clcelcn kalk.
|
|||
|
|||
Ui.
|
|||
|
||
HEERSCHEND MOND EN KLAAUWZEER.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;95
door de melk slechts eenige uren langer te laten staan, voor men ze onderzoekt. — Zoodra de ziekte in een eenignns hevigen graad aan-wezig is, is ook de melk duidelijk, zelfs op het eerste gezigt, veran-derd; P. schrijft de nadeelige working er van alleen aan de dan daarin aanwezige etterbolleljes toe; deze verdwjjnen zoudra het dier bijua herstcld is; van daar de onschadelijkheid derzelve gedurende de reconvalescentie, of wanneer de ziekte slechts in een ligten graad aanwezig is.
Hij deelt vertier nog mede, dat deze ziekte het vorige jaar in den omtrek van 4ken vrij hevig heerschte; een groot aantal menschen waren aldaar toen aan aphthen lijdende. P. kent enkele daadzaken, waaruit blijkt, dat deze ziekle op den mensch kan overgaan door be-smetting met het sereuse vocht in de blaas, bij deze ziekte aanwezig bevat. — P. beluoft die later bekend te zullen maken; het is ons echter niet gebleken, dat hij aan deze belofle heeft Toldaan.
|
||
|
||
SCHÜRFT.
Jdhker te Kempen ') gaf berigt van een geval, waarbij de schürft van het paard op den mensch overging. Bij een man, die paarden door de schürft aangedaan oppaste, vertuenden zieh in den omtrek van den handworlel, eenige vrij harde knobbelljes, die er ah rood-achlige gierst korrcls uiUagen, geen vloeibaren inhoud hadden, en dus papulae waren. Zij verbreidden zieh langzaraerhand tusschen de vingers en over den arm, zoowel de uitslrek- als buigzijdeinnemende; zij waren verstrooid, niet gruepsgewijze geplaatst. Ook de inwendige oppervlakte der beeneu, vooral de knien, werden daardoor aangedaan. In het bed veroorzaakten zij buitengewonc jeukte; zij bloedden wanneer zij door krabben werden gcopend, en lieten kleine, rood-achtig-glanzende, vlakke likteekenachtige vlekken na. Op soortgelijko wijze verhield zieh het uitslag bij een ander mensch, die het, even zoo onmiddellijk, doch iets later raaar sterker, had gekregen. Het uitslag verbreidde zieh over de dij, en zelfs over den onderbuik. Behalve de gemelde kleine, roodachtig-glanzende likteekenachtige vlekken, waren bij dezen lijder, vooral aan het been, donker-roode korstjes, van de grootte van eenen spcldenkuopi aanwezig. Het exantheem van de overige leden der familie vooral van den bijna SOjarigen vader, zijne vrouw en twee gehuwde dochters, die het uitslag middellijk, van de bovenbedoelde lijders hadden gekregen,
') Zeitg. v. d. Verein für Heilkunde in Prcussen, 1843, N*. 25. —Can si Air u. Eisemhank's Jahresbcr. im Jahre 1843. Erlangen 1844. 3er Bd. S. 267.
|
||
|
||
|
|||
90
|
SCHÜRFT.
|
||
|
|||
was minder hardnekkig bij de behandeling, en week spoedig na het aanwenden van baden inet groene zeep, terwijl het van het paard unniiddellijk uvergedragene uitslag langer duurde.
|
|||
|
|||
MELRKORST.
De Vee-arls Bettiroer te München l) deelt een zeer merkwaardig geval van overdraging dezer ziekte aan den mensch mode, waaruit leveus blijkt, dat zij daarna weder op anderen uverdraagbaar is.
In het vuurjaar van 1842, werd hij bij een boer, Ebert, nabij Sohioeinjurt geroepen, ter behandeling van een eenjarig kalf, dat aan deze ziekte Iced. Reeds ineer dan 3 maanden had het dier er aan geleden, en het uitslag bepaalde zieh niet meer tot den oin-trek van den mund, inaar had reeds het gruolste gedeelte van het hocifd ingenumen, en uuk up de zijvlakten der burst en den rug waren eene raenigte haarlooze, inet schubben bedekte plaalsen, die allen de kenmerken der melkkurst vertuunden. Deze up het ligchaani aanwezige plekken hadden het eigenaardige, dat zij eene bijna vol-kuinen runde gedaante bezaten, en ongeveer van de grootte van een inuntstuk van 50 cents. — )!. meldt dil daarom, dewijl deze plekken, wanneer de ziekte duor de bcsruetling up andere dieren uvergaat, denzelfden vurm of gedaante behouden j — ten niinste dit heeft hij in dit gcval waargenumen. — Hij schreef inwendig versterkende, vued-zaine dieet, en uitwendig de aanwending van. eene zalf, bestaande uit 2 deelen groene zeep en 1 deel ol. terebinth, vuur. Na verloup van 5 dagen geene beterschap. Hij schreef thans vuor: l|e Oxyd, mangan. unc. ij. Axung. pure. unc. iv. 01. terebinth, unc. ij.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;gt;
m. f. ungt. S. 's morgens en 's avonds de aangedane huid goed in te wryven.
Na verloup van 16 dagen was het kalf genezen. Het kalf stund met twee paarden en eene kue in denzelfden slal. Zij werden alten inet denzelfden roskain gepuetst. Tuen het kalf bijna genezen was, merkte B. dat een dezer paarden haarlooze plaalsen op den rug had. Bij onderzoek bleek het, dat het vlechten (herpes) was. De vlekken hadden denzelfden vorm als die, welke op het ligehaam van het kalf vour-kwarnen, slechts niet de kleur', die bij het paard met die, welke de
|
|||
|
|||
u
|
|||
|
|||
') Dr. J. M. Kredtzer, Corretpondemblalt, Repertorium und Lilteratur-Journal für d. get, Veterinär-medicin, le Jaarg., 1843, 4e Heft, S. 253.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
MELKkORST.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 97
epidermis bij uitslagziekten gewoonlijk heeft, overeenkwam. Ook het andere paard was door deze ziekte aangedaan. — Bij de koe werden slechts een paar plekken waargenomen , en het schijnt, dal haar hooge oaderdom haar minder gevoelig voor de besmetting niaakte. Het Tail niet te betwijfelen, dat de overdraging hier door den roskam heeft plaats gehad.
Het is merkwaardig, dat de mensch door deze herpes gemakkelijk wordt besmet, en dat zij dan zelfs van den mensch wederom op anderen kan overgaan j 1) want niet alleen Eiert en zijne vrouw, die beide het kalf behandelden , werden door eene soortgelijke uitslag-ziekte bevallen, maar ook een 9jarig meisje kreeg deze ziekte aan een arm en aan den rug, door de aanraking der moeder, die zieh, zoo als zij zelve verhaalde, na de behandeling van het kalf niet behoorlijk reinigde. — De vlechten , bij deze familie aanwezig, hadden even zoo eenen ronden vorm of gedaante 5 de huid was evenwel bruin, en schubde zieh in zeer dunne plaatjes af j daarbij was een onoverwinbaar jeuken aanwezig. Ten einde het verwijt van nalatigheid teontgaan, stelde B. aan deze menschen voor, om zieh door een' geneesheer te laten behandelen. Zij wilden dit evenwel niet, en baden hem, daar-van geene aangifte te doen, daar zij daardoor, zoowel als bun stal, als verdacht zoude bekend worden ; en daar de schade in dit geval voor dete arme lieden grouter zon geweest zijn , dan het algemeene nut dat daaruit zou voortvloeijen , liet B. het na; te meer nog, daar deze zaak onder zijn opzigt zeer goed zonder verdere nadeelige gevolgen kon afloopen. B. beval, dal zij zieh dikwijls met zeep zouden wassclien: later bleek evenwel dat, zij zieh met het overgeblevene van de boven-vermelde zalf hadden behandeld; zoodat zij in den loop van 14 dagen waren genezen.
B. verzamelde de schubben van deze ziekte bij het kalf, en verzecht zijn vriend, den Vrijheer E. von Bibra, ze miskroskopisch en chemisch te onderzoeken. — Bit onderzoek wordt door B. hier breedvoerig medegedeeld. Wij rekenen het overbodig het hier over te nemen, te meer daar B. zelf zegt, dat het niet die resultaten opleverde, welke hij er van verwachlte.
Ten slolte noodigt hij zijne collega's dringend uit, om bijzonder op exanthematische ziekten der dieren le willen leiten, vooral wat hare al of niet besmettelijke hoedanigheid voor den mensch belreft.
') Vergeh le Slukje, bladz. 74, en 2e Stukje, bladz. 75.
|
||
|
||
III.
|
||
|
||
|
|||
Bij den z elf den Drukher en Uitgever wordi met succes gedebiteerd:
|
|||
|
|||
M BEGINSELEN
|
|||
|
|||
DEIi
|
|||
|
|||
MATERIA MEDICA
|
|||
|
|||
fS DER
|
|||
|
|||
THERAPIE,
|
|||
|
|||
DOCR
|
|||
|
|||
#9632; I
|
|||
|
|||
JONATHAN PEREIRA, M. D., F. R. S. amp; L. S.
Professor der Uateria Medica en Pharmacie aan de liniversiteit te Londen, enz. en/.
|
|||
|
|||
m
|
NAAR DE TWEEDE EN6ELSCHE UlTGAVE.
TOOK NBOBRLAND BBWBRST
DOOR
|
||
|
|||
L. G. E. E. FOGK, M. D.
|
|||
|
|||
2 DEELEiV COMPLEET / 30.00.
|
|||
|
|||
|
||
HET
|
||
|
||
ZENUWSTELSEL,
|
||
|
||
EN DESZELFS
|
||
|
||
ZIEKTEN.
|
||
|
||
iü mäMm mmmmmwrnrnmrnm mm wmmmmmmm
|
||
|
||
d o a n
|
||
|
||
MARSHALL HALL, M. D., F. R. s. L. amp; E.
|
||
|
||
Met 14 Platen.
|
||
|
||
NAAR HET ENGELSCH.
|
||
|
||
L. C. E. E. FOCK, M. D.
#9632; •
f'S.OO.
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
L. C. E. E. FOCK, M. D. Het Medicinaal Gcwigt van ver-schillende Landen en Steden. Vergeleken met het Metrische stelsel, #9632;— Deze sierlijke Plano Tabel is ook geschikt om opgeplakt te kunnen worden.
Recepteerhunde voor Genees- en Heelhundigen, naar het tegen-woordigen standpunt der Scliei- en Geneeskunde, en hoofdzakelijk met inachtneming van eenvoudigheid en goedkoopte der voorschriften, kritisch bewerkt door eenquot; Hoogleeraar en Prakt. Geneesheer. Naar het Hoogduitsch.
J. van HERTUM, Een woord over het aanwenden van aderlatingen bij de hesmettelijke Longziekte van het Rundvee, benevens eenige nadere beschouwingen omtent de Ge-neesbaarheid dezer ziekte in het algemeen, en de maatregelen om dezelve voor te komen of in hare beginselen te stuiten.
J. W. E. de MAN, Critiek der Geneeskunde.
F.nbsp; C. HEKMEIJER, lets over den titel van Vee-arts en den toestand der Vee-artsen hier te landen.
A. J. JANNE, Bijdrage tot de kennis en de behandeling van de ziekte der hoeven van het Paard, bekend onder den naam van Straal- of Hoefkanker. Met houtsnSe figuren.
G.nbsp; J. HENGEVELD, Verslag van de gevoelens der Zuid-Hollandsche Maatschappij ter bevordering der Vee-artsenij-kunde, over de opheffing van het Fonds voor den Landbouw,
Sl£ON J. B. ROCHAS, Levensgeschiedenis van een Kaval-leriepaard, bekroond met eene Gouden Medaille door de Soci^td royale et centrale d'Agriculture te Parijs. Opgedragen aan al de Officieren der Kavallerie. In het Hollandsch overgebragt door p. c. hekmeijer en A. DE VOS.
|
||
|
||
|
||
|
||
• /Jc//f66
|
||
|
||
|
||
|
||