|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
|||
|
|||
2856 614 3
|
|
||
|
|||
|
|||
DE ZIEKTEN OKZER HUISDIEREN
OP Dl MENSCH KIH OVERGAAN, ALS ZOODA1VIG VERGELIJKEND BESCHREVEN,
|
|||
|
|||
DOOR
|
|||
|
|||
JACOB LEVIN,
Medce. et Chir. Doct.
|
|||
|
|||
Thixat jÜmc , öoot öe JVWötdcftc Jaoufteit te 2/6etwiM,
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
ass aaa afaüstÄSsasäßi sa^s^aas'!?
|
|||
|
|||
jBt;Alaquo; Vee-arts van de Eerste Klasse te Zwolle,
|
|||
|
|||
-raquo;*laquo;-
|
|
||
|
|||
ZWOLLE J. J. TIJ1.
|
p-^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;- - '• gt;
|
||
|
|||
1846.
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
j
|
|||
|
|||
|
||||
#^N 4 • \\
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
#9632;
|
||||
|
||||
#9632;
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
i
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
*amp;'
|
||||
|
||||
|
||
|
||
|
||
^OORREDE VAN DEM SCHRIJVER.
-----=raquo;^laquo;-----
1/it het qroote nut, dat door eene naarstige Studie der ver-gelijkende onlleedhunde, in dc laatstc tijden voor het welm-schappelijk gedeelte der geneeskunde is voortgevloeid, kan men vrij zeker a priori afleiden, dat ook eene vergelijkende bcschomving der ziekten van menschen en dicren, soo ivel Pathologisch als Therapeutisch, niet zander wesenlijk nut kan zijn.
Desniettegenstaande bestaat cr nopens dit onderwerp wei-nig literatuur, terwijl daarin ongetivijfeld de hoofdoorzaak gelegen is, waarom de medische Faculteil to Berlijn, om de opmerkzaamheid der studcrenden meer op dit onderwerp te doen vestigen, in het jaar 1837 deze vraag nitschreef: laquo; eine vergleichende Darstellung der jenigen Krankheiten der Hausthiere, welche auf Menschen übertragen werden können, und eine Auseinandersetzimg der Art und Weise, wie diese Vebertragung geschiedt, zu liefern.quot;
Onder de binnengekomene äntwoorden mögt het tnijne door de Faculleit, met eene vleijende beoordeeling den prijs waar-dig worden gekeurd.
Bit gaf mij den moed, om mijn werk , voor eene open-bare verhreiding niet onwaardig te mögen houden. — Het kwam mij tronwens doclmatig voor, behalve de vroeger zui-
|
||
|
||
.-.
|
||
|
||
|
|||||||
ver pathologische behandeling, de Therapeidische mar de beste hedendaagsche schrijvers hierbij te voegen, deels om in dit opzigt, het vcrgelijkende ooh te doen zien , deels om het geheel daardoor een meer practisch nut te geven.
Ten slotte betuig ih mijnen hartelißen dank aan alle hooggeachtc mannen, die my door raad en wetenschappclijke Jmlpmiddelen Mjstonden; insondcrhcid geldt sulks, mijnen dierbaren vriend D': Hollstein te Berlijn, die my door zijne uitstckende literarische knndigheden, raadgevendc ander steunde.
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
.
|
||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
|
|||||
|
|
||||||
|
|||||||
|
||
|
||
|
||
VOORB£RIlaquo;T VAU DEM TERTAIiER.
—laquo;raquo;*:raquo;^f.laquo;laquo;claquo;lt;—
MJaar ik bet volkomen met den schrijver eens ben, omtrent het groote belang, dat er gelegen is, in eene naamvkeurige kennis van den aard en de versehijnselen van die ziekten onzer huisdieren, welke op den mensch ondei- zekeren norm kunnen overgaan, gevoelde ik mij opgewekt om het werhje van den schrijver over dit ondertverp, in onze taal overge-bragt, diegenen mijner landgenooten, aantebieden, die in de kennis daarvan, belang stellen.
Over 'talgemeen, heb ik eene vrije vertaling geleverd, en mij inzonderheid bevlijtigd er bij te voegen of in te las-schen, wat tot de volledigheid van het werkje smde kunnen hijdragen, terwijl de bronnen waaruit ik hoofdzakelijk heb geput, hier en daar zijn opgegeven.
Möge het werkje strekken, om de aandacht onzer Neder-landsche deskundigen hepaaldelijk op dit onderwerp te ves-tigen, ten einde längs dien weg eene meer volledige kennis te erlangen, nopens het wezen, en nader behend te warden met de wetten, volgens welke de behandelde ziekten op den mensch kunnen overgaan.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
A
|
||
H
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|||
|
|||
|
|||
AAN
|
|||
|
|||
DEN WELEDEL HOOGGELEERDEN HEERE ALEXANDER NUMAN,
MED. DOCT'.j RIDDER DER ORDE VAN DEK KEDERLAPCDSCHEN LEEUW, DIRECTEtR VAK 's RIJKS VEEARTSENUSCHOOl , HOOGLEER-AAR IN DE PRACTISCDE VEE-ARTSEMJKUKDE AAN DEZELVE, SE-CRETARIS DER COMISSIE VAN lANDBOUW IN UTRECHT, LID VAN HET KOIflNKLIJK NEDERIANDSCD INSTITDÜT VAN WETENSCnAPPEN, LEITERKDNDE EN SCBOONE KÜNSTEN , VAN DE HOLLANDSCHE MAAT-SCHAPPIJ VAN WEIENSCnAPPEN TE DAARLEDI , VAN HEI PROVINCI-AAl CTRECHTSCn SENOOISCHAP VAN KÜNSTEN EN WETENSCIIAPPEN, EN VAN ANDERE GELEfcRDE GENOOTSCHAPPEN ,
DEN
GRONDLEGGER VAN DE WETENSCHAPPE-
LIJKE PRACTISCHE REOEFENING DER
YEE-ARTSEMJKUNDE
|
|
||
|
|||
|
|||||||
t
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
IN ONS
|
||||||
|
|||||||
|
VAD ERLAND,
|
||||||
|
|||||||
i
|
WORDT
DEZE VERTALING,
ALS EEN BLIJK VAN HOOGACHTING EN
VAN DANKBAARHEID VOOR GENO-
TEN ONDERWIJS EN ONTVAN-
GENE RAADGEVINGEN,
|
|
|||||
|
|||||||
OPGEDRAGEN
|
|
||||||
|
|||||||
DOOR raquo;EN
YERTALER.
|
|
||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
||||||
|
|||||||
|
||||
|
ill
|
|||
|
||||
M wade Droeraquo;.
|
||||
|
||||
-laquo;#9632;raquo;^(IiO C€gt;*laquo;*
|
I
|
|||
|
||||
EERSTE HOOFDSTUK.
OVER DEN KWADEN MOES BIJ DE DIERE1V.
|
|
|||
|
||||
sect;#9632; 1.
De Kwade Droes is gewiseene der meest Terwoestende zieklen onder het paardeugeslacht, en hoewel, van da vroegste lijden af reeds bekend, is hij noch in zijnen aard, noch in zijne oorzaken genoegzaam doorgrond. — Getnige daanau-de \erschilleiide, soms legenstrijdige ge-voelens, die op onderscheidene tijden nopens zijn wezen zijn geopperd. — De oudere schrijvers als Buffon (1) en Lafosse, hie'den hem voor eene zuiver plaatselijke aandoe-ning, anderen als Bracken en Gilbert meenden er een ontaarden Catarrhus in te zien , tenvijl lateren zoo als Du-pay en anderen hem beschouwden, als eene in de Consti-tutie gelegene Tuberculeuse dyshrasie. —
Dit verschil in de beschomving is niet alleen ten opzigle der Prognosis en Therapie ran groot gewigt, maar laat a priori reeds vermoeden, dat omtrent de waargenomene verschijnselen , gedurende het bestaan der ziekte en na den dood, geenszius o\creensfemming bij de schrijvers kan heerscben.
In de afzoiiderlijke beschrijvingen der Symptomatologie, vinden wij merkbare afwijkingen; zoo bestaat b. v. omfrent het hoofdverschijnsel: de zweeren op het neusslijmvlies, ecu aanzienlijk verschil.
(1) Bvffon, im Würtorbucli von JIurtrcl d' .Jrioml, Weimar 1831. Art. Rotz p. 497.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
i
|
||||
|
||||
#9632;^
|
||||||
|
||||||
2
|
||||||
|
||||||
Tmnecker, (1) Anuiton (2) en anderen houdon dezevoor hel voornaamste karakteristieke keamerk van den Kwa-den Droes, en de eerste neemt aan, dat hunne soms scbijnbare afwezigheid voortvloeit uit de hooge zitplaats in de neusholte, waardoor men zieh moeijelijk van hun bestaan kan overtuigen; terwijl anderen als Vatel (3) de
|
||||||
|
|
|||||
|
zweeren als geen noodwendig,
|
|
||||
maar als soms toevallig
|
||||||
|
|
|||||
|
bij körnend verschijnsei, beschouwen.
Ook nopens den algemeenen gezondheids toestand der door deze ziekte aangetaste dieren, heerscht verschil van gevoelen; zij , die haar als eene Constitutionele ziekte be-schuuwen, en haar een algemeen vochtbederf ten laste leggen, willen ze niet dan bij Cachektische en siecht gevoede dieren waaargenomen hebben (Fines) (4) — terwijl anderen zoodanige voorwaarde niet laten gelden, maar eene materiele mededeeling op het neusslijmvlies voor vol-doende houden, en volgens deze, zoowel gezonde als zie-kelijke dieren, aan de ziekte zouden onderhevig zijn.
S- 2
De volgende verschijnselen komen als de meest gewone voor:
1. Virschijnsclen in hel slijmvliPS der neusholte.
Aan deze veischijnselen heeft men reeds in de oudste tijden als de meest in 't oog vallende, groote waarde ge-hecht; ook ligt in de onderscheidene namen dezer ziekte Osama, Pldisis nasalis, Rotz en/.. eene semiotieke be-teekenis opgesloten.
lozondemeid tiok de eigendjmmelijke uitvloeijing, uit de neusgaten, steeds de meeste opmerkzaamheid, hoewel inen omtrent hären aard zonderlinge dcnkbeelden koester-de, en haar hield voor eene uitvloeijing uit de hersenen; '( geen aanleiding gaf, dat de trepanatie als geneesmid-
(1)nbsp; nbsp; S. von Tetaieoktr'raquo; Rossart oder Handbuch über die Erkennt-niss und Kur der gewölinlichsten Pferdekrankheiteu. Tübingen 1803. 'J. Bde.— Bd. II- Th- 2, 05 u. f.
(2)nbsp; nbsp; Vollständiges Handbuch der practischen Pferdeartzneikunde etc. nach den Grundsätzen der Erregungstheorie von Carl Wilh.Ammm. Ucilbron und Rotheburg. s. 292.
(3)nbsp; nbsp; nbsp;Vatel, Handbuch der Thier-arzneikunde, bearbeitet von Pestel. Leipzig , 1829 , s. 442.
(4)nbsp; nbsp; Richard Vines, praotische Abhandlung über die Rotzkrank-heit und den Hautwunn des Pferdes. Aus dem Englischen übersetz von L. Wagenfeld. Dautzig , 1833.
|
|||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
|||
del legen de/.cziekle. weid aanbevolen. Solleysel{l) was de eerste, die inhetjaai- 1669 deze ziekte met eenvouclige Kat-arrkm nasalis en goedaarMgen Droes in eene Categoiie plaat-ste , en de uilvloeijing beschouwde, als het product der af-scheidingvan het neiisslijmvHesj temijl latere waarnemers daaimede in meeidere of mindere mate OAereenstemmen.
In den beginne is de uilvloeijing bijna identisch met die van een goedaai dmen Catan bus. Een zuiver beider of iets geelachlig gekieuid slijm van eene laaije consistentie, dat noch door renk, noch door kleur iets specifieks oplevert, vloeit uit het een of ander neusgat; allengs verändert de geele kleur in eene dan groene dan aschgraauwe, soms zelfs roodachligej tevens neemt de consistentie toe,' de afge-.-cheidene vloeistof wordt meer kleverig en becht zieh als korsten aan de neusranden vast. De renk wordt hoogst onaaugeuaamen -walgelijk , en eindelijk vertoonen zieh in bet secretum kleine harde voorwerpen, die men als frag-inenlen der reeds door Caiies aangedane beenderen erkent; en waardoor aan d(; met deze stof in aanraking komende instiiimcnten en iijiiviaden eene zwartachtige kleur wordt mcdcgedeeld; ook is de thans onllaste stof meermalen met bloedstrepen vennebgd. Het verdient opmerking dat dc uitvloeijing in de meesle gevalien uit een , en zeld/.aam nit beide neusgaten jtiaats heeft, en volgens 'teenparig getui-genis van ondeischeidene schrijvers nicer uit het linker, dan nit het regter neusgat zieh openbaart, volgens Dupuy van de acht gevalien zevenmaal uit bet linker neusgat, en volgens Yoiiatt{2) van de drie gevalien twee malen. (3)
Eene andere wezeiilijke veranderingin het neusslijmvlies, betieft zijne kleur. In den beginne is die meer rood en heeft bet aamien van ontsteking, betgeen #9632;waarschijn-lijk alleen bet gevolg is van eenen Congestieven toevloed.
Hoe meer de ziekte vordert en bet in den beginne dik-wijls acute beloop, in een Chronisch overgaat, wordt het slijmvlies bleek, loodblaauw, bruimood en verändert zelfs tot in het koperroode.
Als een Pathognomisch kenteeken van bijzonder gewigt, is de vorming der zweeren op bet neusslijmvlies. Men
(1) Ilvrtrcl (T Arloval, hti Roll.
•;2; Youatt in the lancet, 1831 Vol. 1, pars 462.
(3) Viborg nam waar, dat Ue uitvloeijing Lij 100 paarden 84 malen plaatraquo; had nit het linker neusgat en Gohier : dat ze in 2!) ge-vallen , 9 malen uit de beide neusgaten, 12 malen uit het regter en en 6 malen nil het linker /ich openhaarde.
(-#9632;/. JVumtiii, Therapia specialilaquo;.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Vci later.
|
\
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
quot;?9quot;
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
ßeefl ze inccrinalen TCTgeleken met Chankcrs. on hoewel er in het algemeeii veel grondeo bestaan legen de Identi-leil ^an Kwadeu Drocs met Syphilis, zoo kan men nog-ihnns diet ontkennen, da( in de ontwikkeiing eninhetuit-weiidigaair/.ien van den vormder äweeren, in beide ziek(en eerite groote (nereenkomst plaals heeft.
De zweor bij den Kwaden Drues ontwikkelt zicli op de inwendige vlakie van den neus, nit een blaasje of ait eene lepelTormig le vöorschjjn komende vevheveniieid, geheel en ul gdijk aaiiden waren Chanker; het meleen geelsemm gevnld bFaasje, breekt na verlbop van eenige dageu open, en er Terschijnt een vlak zweertje met een diepen giond, of d?/.e verhevenheid e.vulcereert en het ontslane zweer heeft meor een kratervonn met opstaande randan.
Do vorm der zweeren bepaalt zieh , zoo als reeds uit. de ontwikkeling is afte leiden, meeslal tot den ronden; .somwijlen intnsschen is hij langwerpig ofhoekig; bijna allfld heeft men om deze zweerljes een rooden kring ge-vonden, pelijk aan dien bij de Syphilitische Chankers.
Allengs iiemeti die zweien, deels vevstrooid, deels in gmopen bij elkander gelegen, zqowel in omvang, als in diepte toe, de grond wordt spekachtig en misklemig, ein-delijk dringen zc door lot op de beenderen, die ze door Caries aandoen, hetgeen aanleiding geeft tot alie vcrschijn-selen eener Oznt'iia. #9632;—Deze zweien bepalen zieh nietalleen tol hel, nenssliimvlies, inaar strekken zieh veeltijds uit tot tot lief inwendig bekleed.'e! der kaak en vooihoofdbüezems , ja, bepalen zieh soms alleen op deze, zoodat men bij een nilwendig onderzoek , niels er van bespeurt. — Volgens de vraamemingen van Yovnll{\) is de verbreiding dezor zweeren op hot r.ensslijmviies niet toevallig of onbepaald, maar volgt zij slipt den loop der Aderen . neeml haar begin aan het Septum en slrekt zieh van daar uit over 'tspons en zeefheen. — Gaan deze zweeren over in genezing, zoo kan men loch steeds linn vroeger aanwezen erkennen, uit de eigendomr/iclijke gesieldheid der (eniggehlevene lidteekens. De/.e hebben, of de gedaante van veie naast elkander lig-gende, witle .stervounige groepjes, of van groote verdie-pingen, met dnidelijk verlies van zelfslandigheid en onge-lijkmalig verhevene randen. 2. Verschijnselen in het Lymphntiehe stelsel,
|
|||
|
of later
|
|||
Een, de neusuitvloeijirig bijna aliijd
|
||||
|
||||
(i) id. p ag;\.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|||||
begeleideiid sjmptüm, is de opzetting dei' acliterkaaks-watervaatsklieren; slechts zeldea vindt men ze aau beide zijdeii, maar vee'al een/.ijdig en wel opmerkelijk aan die zijde van het neusgal, waaruit de uilvlueijing plaais vindt.
De opgezette lilieien liebben eenc kogeironde ticdaaute, zijn weinig i)iji!iijk, maar hard, zelfs scirihens up het aanvueien, en hoogst iriüeijelijk , y.eü's door de sterkst prikkelende iniddelen mee^ttijdä niel in suppuratie le breiigen.
YonaU{l) hechi bijzonder \ecl waarde aan de tasie of lossere ligging der klieien tegea de acliicikaak, en hare volkoniene onTerschuifbaarbeidj hij huudt dil voor hei zekerste diagnoslieke kenmerk van den Kwaden Drocs, in onderscheiding met meer nog twgfelachlige of verdachte toeslanden.
üok zweilen de klieren cm de mondholte en aan den nek, dikwijls op, de waterraten die er in overgaan worden outstoken, iiizouderheid openbaart zicli dii o.ik aan die, welke aan de inwendige opperrlakte van den Schenkel gelegen zijn; later vormen zieh abcessen, die eiride-lijk openbreken en zvveeren van eene siechte gesteldheid nalaten, heigeen men aandnidt onder den naam van Worm. (Zie beneden.)
3. Storingen in dm alg.emeeneii gesondhddstoestand.
Koortsachlige aandoeniiigen maken geea we/.eulijk symp torn uit van den Kwaden Droes; nien irceint ze waar vvanneer deze ziekte zieh uit eene acute ziekle out wikkeH, of door inenting ontslaat, nogthans alleen in den beginne. — De digestie is in het begin der ziekte onge-stoord, de eetlust behoorlijk, de paarden vertooneu ecu gevulden buik en zijn nog eenigen tijd geschikt voor den arbeid. — 3Iet de toeneming der ziekte begiimen de func-tien in het algemeen te lijden, er ontslaat symptomatische koorts, de dieren vermageren, het haar wordtdor envalt uit, de huid zit vast, de ademhaling is eenigzius be-moeijeiijkt, de neusbeenderen zvvellen meermaleii op, er vormt zieh Coliiquatief zweet, het dier versprcidf ecn hoogst onaangenamen reuk.om zieh, en eindelijk volgl de dood qnder verschijnselen der grootste zvvakle en uiiteeiing.
Aanmerking van den Verfaler.
Ten opzigte van den duur van den Kwaden Droes on-derscheiden wij ecu Chroimchvn en Anitni-vnrm — De
|
n-
|
||||
:
|
|||||
|
|||||
(i) i.
|
i1
|
uu.
|
|||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
||
|
||
|
||
6
|
||
|
||
eeisle koml vcelvisidig voor en onlwikkelt zieh vcelal langzaam uit.Terwaarloosde Katarrhus, ^oedaardige Dices of andere ziekle toestanden, iuzondei heid waar langdu-rige ziekelijke afscheidingen, tot zoodanige dyskrasie in de vochten, aanleiding geven, die den Kwadeu Drocs daar-steltj deze vorm ontwikkelt zieh langzaam en kan maan-den, ja zelfs jaren duren, en worth meermalen vooraf-gegaan door een toestaud die men verdachten Droes noemt, en waarbij de drie hoofdverschijnselen van den Kwadeu Droes nog niet volhomen of nog niet in zoodanige mate zijn ontwikkeld, dat men kan aannemen, v.'ezenlijkeri Kwaden Droes voor te hebben.
Deze vorm is minder hevig besmeKelijk dan de acute , en is \vel eens voor niet besmettelijk gehouden , hetgeen wij trouwens daaraan meenen te moeten toeschrijTen, dat. men niet immer eene juiste diagnosis gemaakt heeft, maar ziekte-toestanden voor Kwaden Dices heeft aangezien, die daarmede op bet uilwendig aanzieu, wel eenige over-ecukomst hebben, doch daarvan in wezm Yerschillen.
De tweede of acute vorm, komt soms voor, door be-smetting van den Chronischen, bij paarden die kwaadsap-pig zijn, die veel aan mishandelingen zijn blootgesteld en bij wie geen evenredige veihouding bestaal lusschen arbeid en vcrpleging, zoodat bet schijnt, dat de voonvaarde van zijn ontslaan, veelal primitief in de omstaudigheden van bet voorwerp zelf gelegen is; deze vorm duurt van 6 tot 16 dagen, en ontwikkelt eene zeer intensieve smetslof, die veelal weder den aclaquo;lt;ewvorm voorlbrengt, hetgeen met den Chronischen omgekeerd bet geval is, daar deze zoo als wij zeiden, soms in bijzondere omstaudigheden, de acute door besmetling ten gevolge beeft; deze vorm koml minder veelvuldig voor, dan de eerste.quot;
#9632;raquo;
De veranderingen die na den dood gevonden worden , hebben hoofdzakelijk betrekking tot het slijmvlies van den neus en der naburige Boezems en tot de longen. Men vindt op het slijmvlies der neusholte, kleine wilte diepe lidteekens, gelijk aan die der Pokken, gedeeltelijk nog aanwezige zweeren, van een invretenden aard, met eene kaasacbtige afscheiding en van een siecht aanzien. Deze ontaarding van het neusslijrnvlics strekt zieh nil over hot inwendig bekleedsel der Voorhoofds- en Boyenkaaks-
|
||
|
||
|
|||
büczems, ja, is meeimaleu alleen in deze aaimczig. — Uc ujider het rtlijjnvlies gelegene beendeien, inzouderhcid iiet spons- eu zeeibeeu, blijkeu door Caries le zijn auiigedaan, zijn gedeeltelijk vernieligd, deels opgezwoilen en week. Zell's de iieuskiaakbeenderen zija dikwijls in dtv.o aaiä-dceiiingcn begrepen, elaquo; door zv.ecren ingevretcMi. Volgens de waarneiningen van Youatt volgen de JExuIceraijen den loop der adereu. Daarenlcgen vermeent Dupuy dal deze zweei en moeten beschoimd worden, als in verweekipg overgegane Tuberklels, die zieh hier en daar op de süjm-\liezen ontMikkeld hebben.
Ten opzigle der iraarnemingen die bij de igkopeniog aan de ademhalhigs oigaiicn gevouden zijn, heerscht bij de schrijvers Teel vcrschil. Eenige \an hen, en wel Du-puy{l), die de geheele ziekte als van een tnbcrculeusen aard beschouwt, vinden de longen steeds met ruwe mi-liar-tnberkels, dee!s met kleinere of grootere Vomicae doorzaaid. Anderen daarenlegeu als: Vines en Yeith, deze Aerschijnselen in de longen meer als consecutif be^chou-wende, willen deze veraiideringen soms waargenomeu, soms gemist hebben. Youatt geet't hieromtrent de navolgende nu-merieke veihouding op: bgnegentien gevallen, waar eene uilvloeijing uit het linker neusgat plaats gevonden had, vertoonden zieh bij vier volstrekt geene aandoening der longen, bij tien versehillende Symptomen van ontsleking in de linker long met volkomene Integrileit der regier, bij twee Aflfectie der beide longen, met piievalenlie der linker, bij eine, lamelijk gelijke aandoening van beide longen. In acht gevallen van uilvloeijing int het regier neusgat, vond men bij twec nagenoeg de longen onaan-gedaan , bij vier enkel aandoening der regier, bij een de regier meer dan de linker, en bij cm neide longen op gelijke wijze aangedaan.
In tien gefallen van uilvloeijing uit beide neusgaten, was slechts bij een de linkerlong alleen aangedaan, ter-wijl bij de overige negen beide longen op gelijke wijze geaffecteerd waren.
Bovendien vindt men veeltijds aaneengroeijing der Rib-benpleura met de Longenpleura en eene uilstorting van sereus vocht in de borstholte. Men vindt nog andere ver-anderingen in het weefsel der longenzelfslandigheid, n.l. Hepatisatie en Emphysema's. Niet zelden is ook het slijm-vlies der luchtpijp en van het strottenboofd aangedaan
(1) De I'affection luberculcntc Pnris. 1817
|
\v
|
||
|
|||
|
||
soms alleen roucl oatstoken, soins in slaai van verzwee-ring.
Minder beslendig zijn eenige andere Terschijnseleu, zoo als de opzeüing der Darmscheilsklieren, sereuse uit-storting In de hersenboezems, verweeking der lever en liieren cnz.
Is eindelijk, zoo als veeltijds het geval is, de Kvrade Droes gecompliceerd met worm, dan \indt men op ou-derscheidene plaatsen des ligchaams, onder de Huid, ab-cessen of reeds opengebrokene #9632;normbuilen, inzonderheid aan de achterste ledemalen; de vaabvanden der lijinpha-tieke vaten, die naar deze builen of zweeren loopen, zijn reidikt en in hun lumen met eene etteiachlige massa ge-\uld, waardoor deze hier en daar snoerrormig opz-nellen.
Het geheele ligchaam vertoont eene groote mate van vermageiing, gebrek aan bilocd, en eene meer vloeibare zwarlachlige gesteldheid, der in het ligchaam voorhandene bloedmassa, oedemateuse opzetting van eenige deelen , als van het scrotum, van den koker en der ledematen, en eene slappe gesteldheid der huid, met eenige kale van haar beroofde plekken.
De ziekten die met Kwaden Droes eenige overeenkomst hebben en waarmede eene verwisseiiiig zoude kunnen plaals vinden, zijn: Vtrhoudheid {Catarrh, nasalis) en goedaardigc Droes; beide gaan somwijlen bij verzuim of vcrkeerde behandeliug in Kwaden Droes over. Hun we-zenlijk diagnostiek kenmerk besiaat daaiin, dat deze tot de koortsachlige acute ziekten behooien, tervvijl Kwade Droes veeltijds een chronisch beloop heeft. De Hooldzetel van beide ziektevormen is het neussiijmvlies; hiinne ver-schijnselen gelijken nogthans meer naar die van eene calarrhale slijmvliesontsteking, zonder oveiwegende nei-gini? tot ontwikkeling van zweeren als bij den Kwaden Droes. Het aanzien van het neussiijmvlies is niet zoo als bij dezen, bleeken flets, maar helderrood en met dui-delijk zigtbare vaatverspieidingen. De uitvloeijing heeft niet plaats uit een neusgat, zet zieh niet vast aan de n'eusranden als eene harde korst, en is niet misklcung. klonterig en kwalijk riekende, maar openbaart zieh uit beide neusgaten, is doorschijnend, vloeibaar en meer watcrachtis; dan etterachlig. Heefl er noglhans vormmg
|
||
|
||
|
||
0
tan .zweeren piaals, da;i zijn dieze meer oppenlakkw eu
blaasachiig en geueigd lot genemig, terwijl haar het Pha-gadaeuisch karakter ontbreekt, dat ze bij den Kwaden Lrties toonen le bezittea, en niet doordiingen, tot op de beenderen, om deze door Caries te verstoreu.
Bij de verkoudheid zwellen de lymphaiieke klieren soms sympatisch op, terwijl bij den goedaardigen Droes in het cehveefsel om dezelve, eene ureerdere zwelling zieh open-baart, met yerhoogiog van gevoeligheid en temperatuur de/er deeien en met groote neiging tot suppuratie.
Bij den Kwaden Droes daarentegen, is juisl de ongevoe-ligheid, hardheid en vaste ligging der klieren karakteristiek, tenvijl zij hopgst moeijelijk in ettering zijn te breiigen. Goedaardige Droes en Terkoudheid zijn steeds, inzonder-heid in 'teerste tijdpeik van koorts vergezeld, als behoo-reude tot het wezen dezer ziekten, terwijl bij den Kwaden Droes, dan alleen koorts aanwezig is, wanneer hij uit eeue acute aansieldng is ontstaan; gene zijn buitendien ziekten, die vec!al slechts jonge diereu aandoen, en de goedaardige Droes, meesttijds slechts eenmaal; beide heer-schen meermaien Ejiizootisch, 't geen bij den Kwaden Droes geen plaats vindl. Gewigtig voor de diagnosis is • het bijkomen van den Huidworm , 't geen alleen bij den Kwaden Droes plaats heeft, en tot geene verw isseling aan-leiding kan geven. Goedaardige Droes en verkoudheid zijn als zoodauig zelden doodelijk; waar zulks het geval möge zijn, zollen de longen doorgaans niet die kleine korrelachlige tnberkels oplevereu, waannede zij bij den Kwaden Droes doorzaaid zijn.
Aanmerking van den Vertaler.
raquo;Behalve de Goedaardige Dioes en Verkoudheid, zijn er nog eenige ziektetoestanden, v,iev verschijnselen zieh in-zoi.derheid in de iieushulle openbaien, en aanleiding kun-nen ge\eii tot verwisseling met Kwaden Droes. Zoo entlasten stepende uitvloeijiiigeii uit de longen zieh veelal uit den neus, doch zal het daai mede gepaarde bijzondere longenlijden, de ontlasiing nil de beide neusgaten en het ontbreken der verscliijnselcn in het lymphatieke stelsel, voor mistastingen in dozen behoeden.
Ook kunnen Katarrhale en Inflammatoire toestanden van het neusslijmvlies, bij verzuitn of ongepaste behan-deling of andere nadeelige invioeden, een slepend lieloop erlangen, terwijl de kaak en voorhoofdsboezems en lucht-zakken daarin niet alleen Kunnen dcelen. maar de zickle
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
JO
zieh daaiiii somä aüeen kau resligen. Meermaleu heeft hierbij de uitwerping plaats uit een neusgat, en is zooda-iiige toesland hardnekkig om te genezen, terwijl de lym-phalieke klieren meennalen sympalisch opzwellen, en de toestaad het aaiizien knjgt van een verdachten Kwaden Droes. Bovendieu bescluijft Wagenfeld nog een slepende ziektetoestand aan het slijmvlies der neusholte, ouder den naam van Blennorrliea m^salis, en kent daaiaan drie tijdperken toe, waarvan het le zieh openbaart door slijxn-uitvloeijing nit beide neusgaten; de slijm is waterachtig doorschijnencl, of witachtig en ondoorschijnmd, en taai noch klcverig. Het slijmvlies is bleek, soms gedacht ig doch gelijk gekleurd. De lymphalieke klieren in den keelgang zwellen op. De dunr van dit stadium is van eenige vve-ken tot eenige maanden. In het 2* tijdperk, wordt de neusuitvloeijiug eenzijdig, meer dik en gekleurd, in grootere hoeveelheid afgescheiden, en kleveiiger. De kleur begint te veränderen, wordt ongelijk en er vertoonen zieh blaauw-achlige en koperklcmige stiepen en vlekken. De klierop-zelting v ermeerdert j en de ademhaling door het aan-gedaue neusgat wordt snuivend, als een gevolg van de zvvelling van het neusslijmvlies.
In het 3= tijdperk wordt de uitvloeijing meer miskleu-rig, taai, zeer kleverig en vermeerdert in quantiteit.
llet slijmvlies ontaart meer en meer, en laat afvellingen, ten gevolge van een blaasachtig {vesiculeus) uitslag, waar-nemen. De klierzwelling wordt meer hard en ongevoelig, terwijl de klieren los in het cclweefsdliggen en verschuißaar zijn. Deze ziekte gaat over of in genezing, of in Kwaden Droes, of in een Phlisis. Het spreekt van zelven, dat eene behoorlijke waardering van ieder verschijnsel, zoo in deze ziekte als bij den Kwaden Droes, vooral in elks Mpotidere hoedanigliekl, als in onderling verband, ons zal behoeden voor mi'stastingen en twijfelingen ten opzigte der Diagnosis, zoowel met betrekking tot deze ziekte, als met de overige opgegevene ziektetoestanden.
Zoo deze ziekte aanleiding zoude kunnen geven tot verwisseling met den slependen vorm van Kwaden Droes, bestaat er nog eene ziekte, die in haar beloop en uitwendig aanzien eenige overeenkomst oplevert met den aeuten vorm en ook wel eens oneigenaardig acute Kwade Droes is ge-noemd. JHjchner (1) besehrijft deze ziekte als Typhus
|
||
|
||
(1) Rijchner , Hipptatrik2er Band, pag. 210,
|
||
|
||
|
||
It
Pi'lecliiaiis en Uiriiuj (1) als Coryza (lunijfioiuaa. Zij ontstaat eensklaps, en duet zieh keimen, door zwelling van het slijmvlies der oogleden, en van de neusholie met ont-wikkeling van Petechien op het laatste, ontlasting eener roodachlig geele, soms bloedige stof uit beide neusgaten, uitstortingeu aaii de ledematen , aan den koker en onder de keel, soms voiming van bullen die openbreken, en een bloedig waterachtig miskleurig vocht bevatten, en nimmer goeden etter opleveren; de krachten zinken spoedig, door de zwelling van het hoofd en den neus wordt de adem-haling snuivend. en na verioop van 5, 7, ja tot den 12laquo; dag, volgt vee'al de dood, terwijl zeldzaam genezing plaats heeft.
Iloewel de voim dezer ziekte veel overeenkomst heeft met den acuten vorm van Kvraden Droes, zoo onbreekt bier toch de eigenaardige zweervorming, aan deze ziekte eigen, de bijzondere gesteldheid der ontlastte stof uit doorgaands een neusgat en de eigenaardige aandoening van het lym-phalieke stelsel.
Deze ziekte komt betrekkelijk weinig voor, veelal gelijk-lijdig met andere epizoötische ziekten; eenmaal nam ik ze waar, gelijktijdig met de giiep. Men wil dat deze ziekte ook besmeltelijk isj wij hebben dit echter nooit opgemeikt. Rijchner zelf spoort de Veeartsen aan tot voorzigtigheid in den omgang met deze dieren, en meent, dat men in Frankrijk daarvan noodlottige vroorbeelden gezien heeft; een en ander behoeft onzes inziens nadere bevesliging, terwijl het niet onmogelijk zoude zijn, dat men, uit hoofde van de gelijknamigheid dezer ziekte met den acuten vorm van den Kwaden Droes, noodlottige gevolgen van deze op gene ziekte heeft loegepast.quot;
|
||
|
||
TWEEDE HOOFDSTUK.
UESCimiJVING DER ZIEKTE DIE BU DEN MENSCH
ONTSTAAT, DOOR BESMETTING VAN
KWADEN DROES.
Met be'iiekking tot den overgang van den Kwaden Droes op menschen, bestaat niet allcen aanzienlijk verschil
(2) Hering . Specielle Pathologie nrraquo;! Therapie, pa;;. 240.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
\2
in meening, aopeus cle ivijze, Iwe dit plaats viudt, maar zelfs, of zoodanige mededeeling in het algemeen kau worden aaiigenomeu. De oorzaak daanau is gedeelteiijk gelegen in de müeijelijkheid, om de verhouding van be-smetlelijke zieklen in 't algemeen door waaniemingeu naauwkeurig te bejialen, gedeelteiijk in de zeer verschil-lende denkwijze der arisen, iio}:eiis den aard van den Kwaden Drees bij de dieren.
Behalve, dat die genen, die de besmetling dezerzieklc tussclien dieren van dezellde soort ontkenuen, veel minder nog toestemmen, dat ze zieh aan menschen kan mede-deelen, zoo kan men hicibij nog voegen, die klasse van Arisen, die hetwezen dezer ziekte niet als eene specilieke , eigeiiddnnnclijk op zieh zelf staande , besehouwen , maar daaiio den uilgang meenen le zicn van versehillende ziekte-toestanden.
|
|||
|
|||
sect;#9632;5.
Geschiedkundig IjcschomTd is het merkwaardig, dat men jnisl in laleren lijd, eerst opmerkzaain is geworden oj) de mededeeling van den Kwaden Droes aan menschen; sedcrl dien lijd vrij spoedig een aaiizienlijk gelal voorvallen heeft waargenomen, en inzondei held omlrent deze ziekle , denkbeelden zijn geopperd , die moeijelijk met de ondcr-vinding knrmen worden overeen gebragt.
De oorzaak van de ons, eerst onlangs medegedeelde waarnemingen, is origefwijfeld gelegen in de vorderingen, die de Vee-aitsenijkiinde in het algemeen heeft gemaakt, en den wederkeerigen invloed van deze op de meusehelijke noso logic.
Het schijnt dat #9632;vvij de eersle waarnemingen \inden bij Waldinger {i); deze zegt: raquo;Deetlei' bij den Kwaden Droes raquo;is'ook voor menschen, wanneerhij door eene opene wond raquo;in het lymphatieke stelsel wordt gcbiagt, van zeer tren-raquo;rige gevolgen, en verwekt eene ongeneeslijke doodelijke raquo;Dr'oesziekte, zoo als de ondervinding door eenige ongeluk-raquo;kige voorbeelden bevesligd heeft.
Van deze laatste maakt hij geene bijzondere melding; ook is het gezegde duister, dat door de matcricle mededeeling der Kwaaddroesstof, doodelijke zieklen worden te weeg gebragt.
|
|
||
|
|||
(1) Waldinger. Ueber [Krankheiten an Pfcrclcii und ihre Iliilung cli-. Zweite Auflage. Wien I'JIH. P. 158.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||
13
|
||||
|
||||
|
Na hem \iiiden wij nog eenige andere schrijvers in de Veeartsenijkünde, die aannemen, dat zoodanige be-smetting kan plaats vinden. Zoo zagt Vcith{l), die geciie besmeHing van Kwaden Droes op andere dieren, uifge-zonderd op 'l paardengeslacht, aanneemt, ten opzigle der werking van Kwade Droesstof op menschen, het folgende: raquo;Bij menschen brengt de inenting van Kwade Dioesstof (die plaats kan hebben, vvanneer men bij de behandeling of Sectie van zieke dieren eene wonde daaimede bezoe-delt, of wanneer ze, als het dier proest en een gedeelte dezer stof met geweld uitwerpt, in het oog komt, enz.) hevige ontstekiug der aangedarie deelen, b.v.: van den vinger, van het ooglid, enz. te vveeg, die zeer pijnüjk en hardnekkig is, denabnrige lymphatieke klieren; b.v.: de okselklieren daarin doet deelen, en overeenkomst ver-toont met artrilische ontsteking. Een eigenlijke overgang van het Kwaad Uroesgift op menschen, vindt evenmin plaats als op andere Huisdieren, terwijl de toevallige Inenting slechts een plaatselijk lijden te weeg brengt. Uit deze beschrijving volgt slechts zoodanig ziekte-proces, als door opname van andere schadclijke stofl'en in het orga-nisme , dikwijls inzonderheid bij Obductien. wordt waar-genomen, enschijnt derhalve niets eigendommelijks, bij-zonder aan den Kwaden Diocs eigen.
Inmiddels kregen wij iii den laatsten tijd meerdere voorvallen, naamvkeuriger beschreven, waar een ziekte-proces met znlk een ongewoon beloop, zulke eigendom-melijke verschijnselen en met zulk een slandvastig karakter zieh openbaarde, dat het onder geen bekende ziektevor-men kon gerangschikt worden, terwijl gelijktijdig geene andere oorzaak te vinden was , waaraan zulk een verderfe-lijken ziektevorm kon worden toegeschreven, dan aan een speeifiek vergiflig Agens, terwijl het naauwkeurigst onder-zoek, als zoodanig, alleen de Efiluvien bij den Kwaden Droes kon aanwijzen.
Hiertoe behoort de waarneming van Schillings (2): Een vierendertigjarig Kanonnier, Rmnspies genaamd, was na het verlaten der militaire dienst, oppasser aan de Veeartsenij school geworden, waar zijne dagelijksche bezigheid bestond, in het oppassen van zieke aan Kwaden Droes Jijdende paarden. Naauwelijks had deze overigens gezonde
(1)nbsp; nbsp;Veith , Handbuch der Veterinärkundc. Dritte AnQ. Wien 1831. Bd. II. P. 353.
(2)nbsp; nbsp;Rust'i Jlajjazin. Bd. XI. P. 480.
|
|||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
|||
14
en sleike man ecnigen tijd dit wevk ven iat, of hij wcid ongesteld. Het eigenlijk nitbreken zijner /iektc, die zieh door merkwaardige plaatselijke verschijnselen te kennen gaf, werd vooiafgegaan door eene onpasselijkheid van zes weken, die zieh kenmerkte door Catarrhaal Kheumatiscke Terschijuselea.
Er ontstaal mi dadelijk de vraag: was dit laatste het Sladkun Prodromorum der later nitgebrokene kwaal, en hare oorzaak reeds voor het te voorschijn komen voor-handen, of was, zoo als Rust vei moedt, de/.e vooraf-gaaude oniiasselijkheid eene praedisponerende oorzaak, die de iimerking Tan het Contaginm op het orgauisme bevorderde ?
Om deze vraag te beantwoorden komt het er op aan, of wij eene aansteking van het Kwaaddroesgif door aan-raking, (contact) of ook eene algemeene besmetling aan-nemen. Bedenken #9632;wij intusschen, dat de ziekle, zoudra ze zieh plaatselijk ontwikkelt, een ongemecn snel beloop heeft; neemt men verder in aanmerking, de Analogie met andere gevallen, zoowel door mededeeüng van kwaad-dreesgif als van andere dicriijke Contagien, dan woidt het waarschijnlijk dat deze lange Toorafgegane onjsasse-lijkheid , siechls in zoo verre met de eigenlijke kwaal in verband Staat, dat ze den zieken meer voor de inwerking van den schadelijken invloed voorbe.-chikt jnaakie.
De eigenlijke -ziekle openbaarde zieh in dit geval door een gevoel van malheid en duizeligheid ; weldra kwam bierbij aufheid in het hoofd, en gelijktijdig de eerste verschijnseleii van bei plaatselijk lijden. Deze hostenden in eene roode streep onder het linkeroog, en eene roode en pijnlijke plek, ter grootte van een 10 cents stu!;je aan den neusvleugel der zelfde zijde, die zieh den vol-genden dag o\er den rug van den neus nitstrekle, en eindelijk met de bovenste roode streep ineenvloeide. Hierbij kwamen nn algemeen koort.sachtige aandoeningen, en op dienzelfden namiddag, vormde zieh aan de eerst rood gewordene plaats van den nens, een blaamv zwart onpijnlijk blaasje, met een donkerrood gezwel, dat zieh #9632;weldra over het geheele gezigt verspreidde.
Deze zwelling was den volgenden dag nog toegenomen, onderscheidene pnisten ter grootte eener erwt en met eene blaauw roode vloeistof gevuld, hadden zieh gevormd en waren omgeven door eene rondom verspreidde verharding. De pols was tamelijk vnl en weck, de tong gcel beslagen,
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
16
de slikking bemoeijelijkt, en de krachten aanmerkelijk afgenomen.
Op den volgenden dag was zoowel de zwelling als het getal blaasjes in het gezigt aanzienlijk toegenomen, en de punt ran den neus duidelijk gcsphaceleml en zonder gevoel, terwijl uit de neusgaten een scherpe stinkende en bijtende etter \loeide.
Niettegenstaande aanwending der doelmatigste krachltee in- en uitwendige geneesmiddelen , ging het versferf steeds verder, en strekte de ontwikkeling der pulsten zieh uit tot het voorhoofd; het voorstellingsvermogen bleef daarbij nog onaangedaan, de pols was week, klein en tamelijk snel, en de ontlastingen der sedes weiden aasachtigstinkend. Op den volgenden dag was neus en bovenüp geheel en al door versterf aangedaan, en uit de neusgaten vloeide aanhoudend een met bloedstrepen Termengde sterk bijtende etter; de adem was stinkend en de respiratie bezwaard. Ook vormden zieh nu aan andere ligchaamsdeelen, inzon-derheid aan den voorarm en aan de beenen, roode plek-ken, even als vloosteken, uit wier midden zieh na verloop van een uur, knobbeltjes even als gierstkorrels verhieven, die weldra met vecht werden gevuld. Eindelijk op den achtsten dag der ziekte, toon net versteif zieh reeds tot aan het behaarde deel van het hoofd had uilgestrekt, en nog meerdere puisten gelijk aan de vorigen, op onder-scheidene plaatsen des ligehaams zieh ontwikkeld, en pols en stoelgang het karakter van eenen rolachtigen toe-stand aangenomen hadden, volgde de dood.
Bij de lijkopening venoondezich, behalve eene algemeene ontbinding des bloeds , inzondeiheid nog eene zeer murwe gesteldheid der lever, uitstorting eener geleiachtige geelach-tige massa onder het borstbeen, onder de linkerslaapspier en onder de door puisten bedekte plaatsen van het hoofd. De plaatselijke aaudoeningen in het gezigt waren tot versteif overgegaan, en zelfs de neusbeenderen aangestoken.
Ten behoeve eener opzettelijke proeve, werd een man-netjes konijn, in het gewonde neusslijmvlies ingeent met eenig vocht uit de puisten van het voorhoofd, insgelijks eene tweede vrouwelijk konijn op dezelfde wijze, met de uit den neus vloeijende ichoreuse stof.
Reeds op den derden dag ontstonden bij beide, aan die plaatsen Chankerachtige zweeren, evcnwel bij het mannetjes konijn het, ergst, welk laatste ook spoedig heviger ongesteld begon te worden, doorloop krecg, verrna-
|
||
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
gerdc en oudef iHjkomendc verlammiug der achferslc ledemalen opden zevenden dag slieif, en 1)1] de obduclie, Lehalve de neuszwieeren, niets ongewoons oplevcide. dan onbvikkeiiiig van puislen in de lever. Hel vrouwelijk konijn werd ingelijts ongesleld, hoewel minder hevig enwerdna verloop van eenige vveken gedood, waarbij dezelfde ver-schijnselen in de lever gevonden werden, als bij liet andere, en overigens niets ziekelijks.
Bij de jnisle beoordeeling van dit zieklegeval, koml vooreerst de vraag in aanmerking of vry hier weikelijk met eene door Kwaaddroes-Cünlaginm le weegj gebragte ziekle, te doen hebben. Volstrekle bewijzen daarvoor hebben wij niet, aan Rciinspics zelven was het niel bekend, öf er eene opname van Kwaaddroesslof in zijn ligchaam had plaats gehad, en bij onderzoek vond men geene in het oog vallende verwondingj'aan cenig uitwendig ligchaamsdeel, waardoor deze had kunnen plaats vinden.
Men wist niet anders, dan dat de Patient vroeger goed gezond, en soldaat was geweest, eerst op zijn 34e jaar (le betrekking van stalknecht op zieh nam, en daarbij was belasl, met de hoogst vieze bezighcid, om de neusgaten der kwaad-droezige paarden te zuiveren en daarbij deze dcelen natnnrlijk meermalen met zijn gezigl muest naderen.
Dat hierdoor, lenvijl het slijmvlies met hel zniverende voorwerp geprikkeld werd, ligtelijk een uitproesten volg-de, ja, volgen moest, is nalnurlijk, en dat zoodanige inwerking op den daaraan ongewonen persoon, veel na-deeliger invioed moest hebben, dan op de andere stal-knechts, is evenmin onwaarsehijnlijk.
Wanneer hierdoor na de mogelijkheid is bewezen, van het ontstaan der ziekte, door mededeeling van Kwaad Droes-Coiilaginm, deze möge plaatselijk of algemeen zijn, dan dienen wij 1c onderzoeken, in hoeverre het be-loop der ziekle zoodanige veronderstelling tcgensprcekt. Er is echter geen twijfel aan, dat haar karakter asthe-nisch, rotachtigen typhens was; even zoo bewezen is het, dat ze niet nit Epidemische invloeden, haren oorsprong had genomen. Hoe kan men nu verklaien, dat een overigens sterk en gezond mensch, werd aangedaan door eene ziekte, die zieh door plaatselijk versterf kenmerkt en schielijk tot eene geheele ontbinding der vochtmassa overgaat, zoo wij geene plaalselijke oorzaak voor haar ont-slaan aannemen ?
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
17
|
||
|
||
|
||
|
||
Het vciinocdeii zoude op mededeeliiig vaaMiltvuur kun-iicn vallen, waannedc het beloopvcel oTereenkom.st hcefl; het iiaauwkeurigst onderzoek leveide trouwens niets op, wat zoodauig veimoeden kon bevestigen; ook is de voor-afgegane onpasseüjkheid met later uitbreken van tot Gau-gra;ii oveigaande blaasjes, over het geheele ligchaam, geen eigeiidommelijk aan de Pustula mali^na eigen ver-.schijnsel. Wij kunnen trouwens geene andere Terklaring nopens den aard en het onlslaan van deze eigendomme-lijke ziekte vinden, daar wij weten, dat in andere geval-len, vvaar de mededeeling van Kvvaaddroesgif vrij zeker is bewezen, gelijke veitchijnselen voorkomen, en hebben wij nu eindelijk bewezen, dat in ditgevalzoodanige over-dragtplaats kon vinden, danmoetbijna alle twijfel nopens den aard en de oorzaak van het zieklegeval ophouden.
De tegenwerping die men nog konde opperen, bestaat daarin: dat de verschijnselen zieh niet volkomen gelijk, als bij de paarden hadden vertoond en ze in het alge-meen een aanmerkelijk afwijkend karakter van andere analoge gevallen aan den dag legden.
Wat het eersle aangaatj zoo vinden wij dit bijna bij alle ziekten der dieren, wanneer deze op den inensch worden overgebragt; de Vaccine is ook niet volkomen gelijk in beloop met de puislen aan de uijers der koeijen; evenmin de Hydrophobie met wezenlijke hondsdolheid enz. Overigens zijn de waargenomene uitvloeijingen uit den nens en de, door inenling daarvan , in het nensslijmvlies van dieren le weeg gcbi agle Chankerachtige zweeren, juist de wezenlijkste verschijnseleu bij den Kwaden Droes der paarden.
Ten opzig'e der tweede opgeworpene tegenwerping, valt op te merken, dat de plaatselijke, tot op de beendcren doordringende verstoringen, zeker in hooger graad werden waargenomen, dan in andere gevallen; intusschen mag hierop invloed gehad hebben, de Individnalileit van den zieke (daar welligt juist de sterke constitutie, en de ongewoonte aan dergelijke bezigheden eene aanzienlijke reactie vorderen,) alsmede kan de individuele gesteldheid der inwerkende stof van het zieke dier, den aard der inwerkhig, atmospherische invloeden als anderzins, daartoe hebben bijaedi'agen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
18
M
Een tweede hieiloe behoorend geval (1) behelst: dat een ITjarige zwakkelijke scrofuleuse stalknecht, sedert eenige weken laboreerde aan Pneumatische aandoeniugen, gemis aan eetlust en somwijlen aan een gevoel yan alge-meene onpasselijkheid, ^vaarom hij nogihans zijne bezig-hedeu, de oppassing van een k-waaddroezig paard, onaf-gebroken vobrtzette,—clit laatste deed hij met tegenzin, terwijl de onaangename reuk van bet zieke dier vvalging bij hem venvekte. Op den 12 October, nam zijne onpasselijkheid zoodanig toe, dat hij bet bed moest houden. Van dozen tijd af, ontbreken alle verdere narigten, om-tient het beioop der ziekte, tot zes weken later (den 24 November) eenige dagen voor den dood. Toen bespeurde men een hoogen trap van vermagerir.g, Collapsus van het geheele ligchaam, oedemateuse oogleden, aan Trier inwendige oppeniakte zieh vlakke zweertjes bevonden, die zieh tot op den neusvleugel, zelfs tot over de lippen uitstrektcn, en waarschijnlijk waren ontstaan uit puisten, die ook het pverige gcdeelle des ligchaams, inzonderheid de onderste ledematen bedekten, en gedeeltelijk reeds genezen, gedeeltelijk nog als vuile zweeren aanwezig waren. De tong en de tanden waren met een taai geelbmin slijm bedekt, eene ctteiachlige stof vloeide in aanzienlijke hoe-veelheid uit mond en neus; de klieren aan de achterkaak en in de lieschen waren opgezwollen, in het vertrek was een hoogst onaangename en bedorven reuk, en de zieke lag in een stil Delirium. Op den volgenden dag bezweek hij onder verschijnselen van de hoogste uitputting en Col-liipialie. Do lijkopening vond geen plaats.
Hoe merkwaardig het onderhavige geval ook zij , zoo kan men door de onvolkomenbeid der Data, daaruit voor ons doel slechts onvolledige gevoigen trekken. Wij weten niet aan welke plaats des ligchaams het ziekteproces is begonnen en hoe het zieh verder heeft verspreid, hoe lang de ontwikkeling der ulceratie duurde enz., alleen worden wij met de eindgeschiedenis bekend, wanneer het geheele ligchaam met puisten is bedekt, die deels nog als zoodanig aanwezig, deels reeds in verzweering zijn overgegaan en waarbij zieh verschijnselen van bederf ver-toonen. Trouwens is het niet te loochenen, dat alle symp-
|
||
|
||
(I) Bust, ibid, p. 504.
|
||
|
||
..
|
||
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
19
|
|||
|
|||
. lonieu zaamgeaomen. welligt op geene audeie zieklc van toepassing ziju; lerwijl zclfs tegea putride pokkeu, waai-mede nog de meeste gelijkenis voorhandcn was , strijch ; het bijna tweemaandelijks beloop en de behoorlijke vacci-nalie in de jeugd, die in de ziektege.-chiedenis uitdruk-kelijk woidt medegedeeld. Nogdians hebben wij geene geuoegzame grouden, oui de werkelijke overdragt van Kwaaddroesslof aan te toonen.
Er beslaat slechts codc onvolkomene overeenkomst in verschijnselen, met het baven door Schilling waargenomen geval, vermits hier geene plaatselijk diep invretende ver-storingen, maar meer eene Exanthemalische over bet geheele ligchaam verbreide aandoening, met een rotachlig karakter zieh heeft voorgedaan. Men val dit geval daarom niet, als klaarblijkelijk door Kwaaddroesbesmetting te weeg gebragt, kiinnen beschouwen, en de #9632;vvaargenomene
a
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; verschijnselen mögen derhalve nict als model, voor een
zocdanig te beschi ijven ziektevorm , dienen.
Eene andere reeks van waarnemingen, die hier over-•weging verdienen , deed Tarozzi (1) in bet jaar 1815 in het Ifaliaansche dorp Ostiano. Daar ter plaats werden in het kor(e tijdsbestek van 14 dagenquot;, eif individus, door eene hoogst gevaarlijke eigenaardige quot;en met uitzondering van een geval, sfeeds doodelijke ziekte aangelast, welke zieh in hare verschijnselen bij alien famclijk gelijk bleef. Bijna altijd begon ze met hcvige pijnen in de gewrichten, of met Catanhalcaaiidoeningen, welke weldra door bevige koortsen, van een synochalen aard vergezeld weiden. Het opmerkelijkste verschijnsel daarbij was het uitbrekeu van Carbunkels uit gewricbtsopzwellingen, dan Protvpa-tisch, dan Deuteropatisch. Deniimerieke verhondingdaarbij was de volgende.- In zeven gevallen (en wel in de sub. Nquot; 1, 2, 4, 5, 6, 8 en 11 beschrevene) vertoonden zieh de Carbunkels primitief, namelijk in de ooghoeken, aan de oogleden en op den rug van den nens; in twee gevallen (waarnem. 2 en 11) ontwikkelden zieh bovendien Carbunkels op de gewricbtsopzwellingen zelve; in 4 gevallen (3, 7, 9, en 10) hebben zieh volstrekt geene Carbunkels onl-wikkcld; in drie gevallen (3, 7 en 9) vormden zieh
|
|||
|
|||
|
(1) Rvst's Majjazin 1823 Bd. XIV. p. 487. — Und : Annali universal! di medicina: dal OmodeV. Agosto 1822. p. 220.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
20
|
|||
|
||||
gewiichtsopzwellingea, en volgdede dood, zonder dat ze /.ich openbaarden, in drie gevallen eindelijk, (2, 4 en 9) was liet verschflnen]van Caibunkels en gewrichtsopzwellingen, veraezeld door hat uilbreken Tan kleine puisten of groote brandblaren. In bet veider beloop der ziekte ontwikkelde zieh lelkens een rolachtig zenuwachtige toestand met diep wegzinken der krachten; in ee'n geval (7) volgde de dood zonder plaatselijke verschijnselen, terwijl de opzwelling der vingera van geen bijzonder gewigt schijnt geweest te zijn. Iloügst inerkwaardig is bet geval N0 10, vvaar na genoegzame wegname der Pleuresie, pijnlijkheid en op-zvrelling van ondcrscheidene spieren der ledematen onlstond, daam^VibicfS en vlekkcn zieh openbaarden, loodkleur op het aangezigt kwam en zonder verder plaatselijke verschijn-selen (daar de stinkende uitvloeijing uit den mond de uitwerking eener mecnriaal-salivatie sclieen te zijn) de dood vol^de. Men zoeht zieh zekerheid te verschaffen, omtrent de^bcsmettelijkheid, der in bet uitslag bevatte vloeistof, door in bet l)e geval lets van het, in de braudblaar aan-wezige voclit op verschülende plaatsen in de huid van het aansodane iadividu in te enlen, waarvan de vorming van •#9632;#9632;elijke brandblaien het gevolg was, dan vermits het in-dividu de kiem daarvan reeds bij ziehdroeg, zoo is deze proef niet genoegzaam voldoende.
Omtrent het ontstaan van deze merkwaardige ziekte, wordt het volgende opgegeven. Wij moelen vooraf opmer-ken, dat de daakzaken niet zoo volkomen zijn vermeid, als tot cene behoorlijke kritische beoordeeling wel ware le wenschen geweest. Alle aangedane personen behoorden tot eene o-emeente, of ook tot eene huishouding en of ze bovendien in bijzondere wederkeerige betrekking of ge-meenschap tot elkander hebben gestaan, wordt niet ververmeid. In deze gemeente was sedert geruimen tijd quot;eene Epidemische of Heerschende Contagieuse ziekte onder menseben of dieren aanwezig geweest; noch in hetzelfde, noch in het voorafgegane jaar, was bij weten eenig vreemd stnk vee ingevoerd , evenmin werd ontdekt dat nadeelige voedselstoffen, zoo als bedorven of van zieke dieren afkom-süz vleescb enz. was gebruikt.
Als c.quot;ni,re oorzaak kan men vermoeden, en de berigt-lt;rever .Xudt dit vermoeden voor zekerheid: de uit een vecsfal zieh ontwikkelende bedorvene uUwascmingm (Ema-nationes.)
Deze stal bestoud in ecue naar evenredigheid al le be-
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
|||
|
21
krumpene ruimte, met hoosst onvolkoineue opcuingen voor den toevocr van luclit en licht, en diendetotTerbujfplaats voor twee paarden, ^vaarvaii e'en aan den Kwaden Droes Jeed, en voor diie runderen, welke allen, sedert hunne pjaatsing daarin, niet uit dien s!af waren gcweest, en wier meststoi in een hoek quot;van den slal op een hoop werden gebragt. Deze slal, waarin de lucht in hooge mate be-dorven was, werd voor en na door 47 personen bezochl; waaronder juist behoordea de eif individus, die duor dc beschievene ziekte zijn aangetast geweest.
Alleen hieruit, en uit de omstandigheid, dat na de dooding van het eene paard en zuiveriog van den slal, de ziekte ophield, Irekt de beriglgever het gevolg, dat deze ziekte zieh had ontwikkeld, uit de zieh, in deze plaats opgehoopte schadelijke iuvloeden en iuzonderheid, levens door bijkomende werking der Kwaaddroesstof.
Beschouwt men iutusschen onbevooroordee'd het geheele beloop, zoo als het zieh uit de voorliggende daadzaken doet kennen, dan kan men tegen het aannemen hiervan, zeer gegionden twijl'el aanvoeren. JVadat de dieren reeds twee en een halve maand bekrompen opgesloten zijn, ont-wikkelt zieh onder individus, waarvan geen enkele in den slal heeft geslapen, noch in nadere aanraking met het vee is geweest dan noodig was tot reinigen en voedering enz., waarvan eenige wel in den stal waren geweest, doch niet ein , door Kwaaddroesgif besmet, wordt opgegeven, eene hoogst doodelijkeziekte, zoo als doormiltvuur Contagium wel eens pleegt te ontstaan; daarentegen wordt van het, naast het Kwaaddroezig staande paard vermeid, dat het niet door die ziekte werd aangestoken, en van den koe-herder, die de dieren steeds opjiaste en in den sfal slaapt, wordt uitdrukkelijk verhaa'd, dat hij geheel en al van de ziekte was vrijgebleven; — hoe laten zieh deze verschijnselen verklaren ? — wil men aannemen, dat juist wegens het be-stendig oponthoud in deu stal, de ontvangbaarheid voor deze schadelijke invloeden wordt vernietigd, en deze inzonder-lieid zouden hebben gewerkt op hen, die zieh zelden daarin bevinden; hiervoor zoude wel eenigen grond zijn, wan-neer elk der ziekgewordene Individus, onmiddelijk na het bezoek in den slal, door de ziekte was aangetast geworden , maar nadat de dieren reeds gedurende drie maan-den in den stai hadden gestaan, brak de ziekte binnen 14 dagen uit, bij de personen, die voor en na den slal bezochten, en niel zoo als iiildrukkclijk wordl opgegeven,
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||
|
22
onmiddelijk ua het jtlaats gevoudeii bczock. Verder fa!e-\en de ovei ige 36 personell, die nu en dan den stal hadden Lezocht, voikomen gezond, hadden nimmer (helgeen zeker ware vermeid) ligle aanvallen van deigelijk ziektegevoel, helgeen hliijdl legen alle overeenkomst met in-nerking van miasmaiische en contagieuse invloeden, en zoo als hij Cholera, Dysenterie enz. wordt waargenomen. Einde-iijk mögen wij uiet onopgemeikt lalen, dat de verschijn-selen, zoo als wij ze hier vinden opgegeven, niet over-eenkomen met die gevallen, welke wij vrij zeker kniinen beschouwen, als door eene aansteking van Kwaaddroesgil-te vveeg gebvagt. Daär loch vertoonde zieh bijiia nooit eene cigenlijke Carbunkelvonning, en als gevolg daarvan de doed, daarenlegen nam men meermalen, aau de lede-maleu, ontvvikkeling van Abcessen waar, zoo als bij den worm des paards, soimvijlen ook eene etterachtige uit-vloeijing uit de neusgaten, vvaarvan wij hier niels vinden, zonder het ontslaan van Carbunkels, als praedominerend, en dikwijls slechts plaatselijk verschijnsel.
Het blijfl eindelijk nog opvallend, dat uit eene oorzaak die niet zeldcn beslaat, juist in dit geval zulke hoogst verderl'eüjke, overigens nergens waargenomene uitwerkin-gen, zouden zijn voorlgevloeid. Dat een kwaaddtoezig paard, dikwijls zeer bekrompen geslald, een geruimen tijd wordt opgesloten, en daarbij — vooral in den wintei- — een gebrekkigen aanvoer van versehe lucht heeft, behoort iuzonderheid in schrale, weinig gecultiveerde streken en op het land niet tot de zeidzaamlieden, en toch is geschiedkundig geen geval bekend, dat daardoor zulke verderfe-jijke gevolgen slechts eenigermate inet bovengenoernde overeenkomende, zouden zijn te weeg gebragt. Vraagt men nu, welke andere oorzaak tot het ontstaan van de/.e waargenomene ziekte aanleiding gaf, zoo kunnen wij daai-omtrent geene voldoende oplossmg geven, vermits alle mededeeimgen hierover, juist in den zin van Kwaaddroes-besmetting zijn gedaan. Of de aanmdane Individus nog aan eeaen anderen nadeeligen invloed zijn blootgesteld ge-weest, of ze welligt zonder het later te weten, vleesch hebben gegeten van een dier, dat aan miltvuur of eene dergelijke ziekte leed , en ol ze zieh welligt nog aan eenen anderen miasmaligea invloed hebben blootgesteld, b. v arm de in ()]gt;pei-Italic zno veelvuldige moerasnilwasemin-iningon enz.; van di! alles kan men niels met zekerheid bepalen.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
-
|
||||
|
||||
|
.-f
|
|||
|
||||
.
|
||||
|
||||
|
||||||
|
23
Wij kunnen op geeü geval de hier waargeuomerie ver-schijnselen, als door Kwaaddroesgif oiitstaau, met zeker-heid toepassen en konden het daarom niet van ens ver-krijgen, de hier waargenomen verschijnselen, als het ziunebeeld daarvan tot grondslag te leggen,
J. 8.
Eene andere door Professor TinelU mede te Ostiano gedane waarueming, omtrent het ongesteld -worden van onderscheideDe personen, ten gevolge eener aanstcking door Kwaaddroesgif, wordt door Brera{l) uit de nage-latene papieren van eerstgenoemden medegedeald. De bijzondere omsfandigheden, inzonderheid ten opzigte van den aard der ziekte der aangedaue dieren, en de verhou-ding waarin de besmelle menschen tot deze stonden, zijn iiitusschen zoo gebrekkig beschreven, dat eene naauwkeu-rige kiitische beoordeeling van de/.e gevallen naauwelijks mogelijk is. Men kan in het beloop der ziekte, zoo als ze zieh in het algemeen bij de menschen voordeed, twee Perioden waarnemen, waarvan de eerste zieh karakteri-seerde door algemeen koortsige verschijnselen, met roos-achtige huidontsteking, en de tweede door een Exanthema , en vorming van zweeren.
In den beginne openbaarden zieh bij alien meer of min llheumatiseh-gaslrische aandoeningen, met koortstrillingen beslagen long, roode urine, vollen en snellen pols, diep zinken der krachten, met ongestoorde geestvermogens. Doorgaans verdwenen na den zevenden dag de koortsver-schijnselen, daarentegen vertooude zieh groote borstbe-klemming, nu en dan Delirium, partieel zweeten, groote Collapsus en sedimenterende urine. Gelijktijdig ontwik-kelden zieh levendig stekende pijnen op den rug der banden, en op de voeten, die ontstekingachtig opzwollen en weldra onder vermindeiing van nijn in Spliacelus over-gingen. Dergelijke sphaeeleuse plaatsen, vormden zieh ook aan andere ligchaamsdeelen, bij twee zieken in het gezigt, waarbij zieh Phlyetaenas, puisten en papulse aan onderscheidene ligchaamsdeelen vertoonden; zoowel deze uitslagvormen als sphaeeleuse plekken, gingen weldra tot zweeren over, en bedekten zieh rnet dikke korsten, waaronder zieh spoedig Ichor vormde; alleen bij eene
|
|
||||
|
||||||
(1) Volgenlaquo;: Anatologia medira, Snjjf. ct Oct. 1831. in Sehnidfs Jahibüoher. Blt;1. IX, Th, 3. p. 284,
|
||||||
|
||||||
|
|
|||||
|
||||||
|
||||||
|
|
|||||
|
||||||
|
|||||
|
24
vrbuw, die op den 17den day dei' /ieLtc slieif, bespettrde jnen geen l)ewijs van deze Eruplio, maar enkel ini.skleu-rige plekken over het quot;eheele ligchaam. Bij het toenemen der ziekte naineii de krachten steeds af, eindelijk kwam er Sopor, eu steeds was de uilgang doodeüjk, meestal van den 9iKn tot den 21sten dag der ziekte. In een geval, bij eene \rouw, volgde de doodeerst op den 50laquo;'™ dag der ziekte; deze was eerst door Carbmikels aan banden , Toeten en oogleden, en daari:a door veelvuldige over het ligchaam verspreide pulsten aangedaan geweest, werd eindelijk lam en Teniel in doodelijken sopor. Bij een anderen zleken, die op den 60sttn dag siicrf, vas nog merkwaardig, dat, toen reeds de meesle hoop op genezing voorhauden was, wijl de kooits reeds was ver-dwenen, de zweeren genezen, en de krachten teruggekeerd zljnde, de koorts echter op nleuw ultbrak , een algemcen scbarlakenachtig Esanthema te voorschijn kwam, datwel-dra, en zonder afvelling verdween, waarop nleuwe An-traxbullen ultbraken, en dezlekeaan mttering en, ondcr hevige krampen bezweek.
$.9.
Hierop volgen de gevallen, die Brera zelf, in den winter van 1833 te St. Benedetto in de Provincie Mantua waarnam. (1) Vier Individus maakten het onderwerp dezer waarneming ult; deze waren langen tijd In yeelvuldigc aanraklng geweest, met vijfkwaaddroezigedieren (3paaidcn een muilezel en een ezel), waarbij de ziekte reeds slepend geworden en tot eene aanzlenlijke hoogtegeklommen was, terwijl ze gedeeltelijk in den stal sliepen en gedeeltelijk zieh veel met de reiniging en verpleging der dieren onledig hielden. Deze personen waren allen vroeger volkomen gezond geweest, in den omtrek heerschte geene Epidemie, die met deze ziekte in eenigen zamenhang kon gebragt worden , en het beloop was bij alien zoo gelijkmatig, tot aan bet steeds doodelijk einde, dat het zeer waarscbijn-lijk is, dat op allen de kwaaddroesbesmetling hare wer-king heeft uitgeoefend. Steeds begon de ziekte met koorts van een tusschenpoozenden, ofscboon soms verscbillenden typus , on met gastrische vcrschijuselen; hierbij voegclen zieh pijiicn in de gewrichten, met TerhcBbig der koorts
(1) ibid p. 20.-).
|
|
|||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||
|
25
eu met overgang dcizclve in het kaiakter eenei' Coiilinua.
Na rerloop \aiieeiiige dagen, liield het gastrisch-rheumatisch karakter der koorts op, in welks plaats weldra het typheuse kwam, dat zieh door Delirium, Convulsien, droogte der tong, enz. te kennen gaf.
Gelijktijdig versehenen op het gezigt zeer kleine roode vlekjes, als Pelechien, die weldia in puislen oveigingen. Braken deze \an zelve open, dan onlstonden kwaadaaidige diejie zvreerea, met eenen a ioletten grond; werden ze daarentegen kunstmaiig geopend, dan yormden zieh geene zweeren. De puisten waren loodkieurig en met eene gee!e. zeer scherpe vlceistof gevnld, en hadden bij een zieke, de grootte van een hazelnoot; ook vertoonden zicli hier en daar onpijulijke rüodgekleurde plekken, ter grootte eeus daaiders of grooter, die dan eens in verzweering , dan eeus niet daaiin oveigingen; somwijlen waren ze zelfs door de genoemde puisten bezet.
Onder aauhoudende verergering der ziekte, volgde de dood, meesttijds in het laalst der tweede, of hoogstens in het begin der derde week, onder de hevigste pijnen en na bijkomende sopoj'. De beriglgever noemt deze ziekte : Typhus Carbuncülosus; of deze benaming gepast zij, moet reeds daarom iii twijfel getrokken worden, om-dat dit ligt aanleiding zou kimnen geren tot eene verwis-scling met de door de eigenlijke Carbunkelziekte of het Miltvuur te weeg gebragte aandoening.
sect;#9632; 10
Wij vinden een ondubbelzinnig voorbeeld, van piaatse- N lijke mededeeling van Kwaden Droes aan den mensch, in den Veearts Dösselmann. (1)
Deze verwondde zieh bij de bjkopening van een Kwaad-droezig paaid, onbeduidend aan den middelsten vinger der regterhand, loen bij de neusbeenderen wilde afscheu-ren; de hand werd pijnlijk en zwo! des avonds aanzien-lijk op, terwijl van daar naar den opperarm eene roode streep liep, met opvolgende vorming van Carbunkels aan die deelen. Er valt niet aan te twijfelen, of deze aandoening is ontstaan ten gevolge eener verwonding verkregen 1)1,1 een paard, dat geleden had aan Kwaden Droes.
Of nu joist eenige Kwaaddroesstof in de wende gedron-gen zij, en in hoe vcrre de omslandiglieid, dat het paard
(1) Wiigailn von Gcrson mid Julius. Bel, V. p. lüü.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
26
|
||
|
||
kwaaddroezig was, op het tewee^brengen der Terschijti-seleu eenigea invloed had, laat zieh moeijelijk bepalen, vermils die veischijnselen nagenoeg niet afwijken van die-gene, welke ontslaau na verkregene verwondingeu bij andere lijkopeningen.
sect;11.
De door Vogeli{l) in Lyon medegedeelde gevallen, zijn leerrijk, als waarnemingeii van plaatselijke overdragt \an Kwaaddroesgif bij menschen in wonden. Allen hadden plaats hij jonge krachlvolle mannen, bij gelegeuheid van lijkopeningen aan Kwaaddroe/.ige paarden; drie genazen, ofschoon langzaam, terwijl bij twee, een doodelijke uit-gang plaats had.
Bij allen begonnen de plaatselijke Terschijnselen, met ontstekingachtige opzwelling van het verwende vingerlid, die zieh over den opperarm tot in de okselholte uiistrek-ten, waar zelfs de klieren tot Abcessen overgingen, en moeijelijk te genezen zweeren achterlielen. Merkwaaidig is bet geval, dat zieh bij Coudcrc van Cancou voordeed. Deze krachtvolle en sterke jonge man, wien de noodlot-tige uihverkingen der venrondingen bij kwaaddroezige paarden, bekend waren, waschte de kleine wonden zorg-vuldig uit, met eene oplossing van Chloorkalk en Amonia. Eerst drie dagen later bespeurde hij algemeene Symptomen van onpasselijkheid, hoofdpijn, gemis aan eellust, koort-sigheid, lichtschuwen, zonder in de wonde eenigerhande vreemde aandoening te ondervinden. Eerst twee dagen later begon deze sterk te suppureren, en de vinger waar-aao de wonde was, ontsteldngachüg op te zwcllen; kort daarua kwam er Delirium bij, en wat hoogst merkwaardig is, een ondiagelijk jeuken en ligt roodworden aan de on-derkaak, waaiuit binnen drie uren een Abces voortkwam, dat later overging in een kwaadaardig bloedig zweer met opstaande randen. Thans kwamen algemeen verspreide pijnen door het ligehaam voor den dag; gelijktijdig bra-ken er veehuldige builen uit, aan de oogleden, den opperarm , elleboog en den rug der band, die weldra in verettering overgingen en een witten stinkenden Ichnr oplc-verden. Op den volgenden dag kwamen over het geheele ligehaam kleine knobbels te voorschijn, die witte punteu
(1) Journal de 8K(f. vetcrin Janv. 1825, — ÄcÄrrads Repertorium 1335. p. 180.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
27
krcgcii, in Abcessen mcigingen, die eiiiclelijk o|)enbrakeii en waaruit eeuen bloedigen elter weid outlast.
Eindelijk op den 16e dag volgde de dood; twee uren te voren schcen het, als of de voorhandene bullen meer tot lijjjheid kwamen, en er zieh nog nieuwe bijvoegden.
Dil geral heeft reel overeenkomst, zoowel ten opzigte van het algemeen uilbreken van puislen, als van den duur der ziekte en den aard des beloops, met de beide door Uerhvig verhaalde gevallen van algemeene besmet-ting; (zie beneden), viaardoor men onwillekeurig op het denkbeeld gebi agt wordt, dat welligt ook bij Coudvrc, gelijklijdig met de locale, tevens eene algemeene aan-sieking heeft plaats gevondeu, of dat ten miusten, behal-T,e de/e venvonding aan den vinger ook nog aan andere ligchaamsdeelen imverking van het Kwaaddroesgif heeft plaats gehad; hiervoor schijnt te pleiten de plotseiing ver-schijnende roode kleur met spoedig opvolgende verzweering aan de achterkaak.
$.12.
Een hoogstmerkwaardig voorbeeld van de nadeelige ge-volgen , ontstaan door de inwerking van den Kwaden Droes op menschen, werd in Louden waargenomen. (1)
Een sterke stalknecht ^ien het schoonhouden van een Kvvaaddroezig paard was opgedragen, terwijl hij op den rug der regterhand eene verzweering had, -ffaarop meer-malen de stoilen uit den neus van het paard vloeiden, werd ongeveer acht dagen daarna ongesteld. Zijne klagten bepaalden zieh voornamelijk tot pijnen in onderschei-dene ligchaamsdeelen, inzonderheid in de zijden, tevens openbaarde zieh eene algemeene neerslagtigheid in ver-binding met gastrische verschijuselen en sterk nachtzwee-ten. — Gedurende bijna zes weken kwam er geene ver-andering in deze Terschijnselen, slechts somwijlen hadden bevingen plaats, en soms waren er convulsien aanwezig; laler kwamhierbij nog ijlen, en eenige doorloop; — terwijl eene plaats, waar eene spaansche vheg had gelegen, veel stinkende etter opleverde. Onder toename van het Delirium en onder voortduring van het zweeten, ontwikkelden zieh in de 8e week pijnen in de ledematen, voorts ont-stond eene zwelling aan den linker voorvinger , en aan den
|
||
|
||
(1) Gersou und Julius Magazin Bd. XXV p. 4/2 en The London mcd. and Jury Journal 1833, No. 57 p. 15B.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
eiikel \an den regier voet, waatbij zieh weldia ncg zwel-ling en ontsleking van hat regier ooglid voegde. De aan-gewende bloedzuigers bewerkten hierin, geen stilstand , A'eeleer werden de wondjes gangrseneus.
Thans ontstond bij hevig Delirium een nieuw gezwel, o]) bet midden des voorboofds, met eene eenigzins b!aauw-achtige kleur in het midden; uit het regterneusgat vloeide eene dikke geele stof, nog meerdere kleine gezwellen, en eenige pulsten kwamen op de armen, vorder een gezwel nabij de aanhechting van den knieschijfsband aan den regter Schenkel, en een op bet midden van het linker scheenbeen; daarbij nam de pels in snelheid toe, het ge-beele ligchaam was in aauhoudende beweging, de lippen en fanden droog en Tan een vuil aanzien. — Op den vol-genden dag openbaarden zieh nog meer gezwellen aan den schedel, de zwelling aan het voorhoofd werd week, de oogleden waren glanzig gezwollen, de regterneusbolte leverde bij voortdunng eene geele stof op , vele zwellingen ontstonden nog aan den bulk en aan de ledematen, onder begeleiding van brandende pijuen; — eindelijk werd bet geheele hoofd opgezwollen.— Alle deze gezwellen schenen week en waren bruinaehtig van kleur, de uitvloeijing had nu plaats uit beide neusgaten, het gangraen aan de bloed-zuigerwondjes op de slapen ging steeds verder, de pulsten weiden steeds talrijker, de neusgaten brandig en de dood volgde ongeveer in het begin van de 9e week der ziekte. Bij de lijkopening bleek dat in de schedelzwelling een lijmige etter aanwezig wasj boven het Pericranium vond men in het celweefsel kleine ronde tuberkels en de baen-deren hier en daar ontbloot; de tuberkels waren deels bard, deels verweekt, in de voorhoofdsboezems en neusgaten was denzelfden etter en waren dezelfde tuberkels aanwezig, terwijl in den larijnx, eenige groote gezwellen gevonden werden.
Bovendien bevond zieh noch in de borst, noch in de buiksholte iets zickclijks, bebake eenige tuberkels in de nabijheid der valvul. coli.
Dal het onderhavige geval als het gevolg van mede-deeling van Kwaaddroesgif ontstond, kan men vrij waai-sehijnlijk aannemen, daar niet sleehts onderscheidene beroemde artsen waaronder Elliotson zulks uit den vorm der ziekte erkenden, maar biervoor pleit ook zoowel de overcenkomst met de verschijnselen bij kwaaddroezige paarden zelve, als mel die, der daaidoor besmetfe men-schen . zoo al* die elders zijn waargenomen.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
29
Dit geval is daardoor bijzonder leenijk, dat liet ons het bewijs heeft geleverd, hoe plaatselijke oreidragt der Kwaaddroesslof, zoo als hier op de gewonde hand plaats vond, niet steeds plaalselijke verschijnselen te weeg brengt.
Verder zien wij hoe lang deze algemeene ziekte verschijnselen kunnen voortduren, alvorens ze zieh door plaatselijke aandoeningen le kennen geven, #9632;waarom het denk-baar is, dat onder zekere omslandigheden, nog voor het uilbi eken der laatste, de dood kan Terschijnen, in welk geval het oorzakelijk verband, ligtelijk onbekeiid kan blijven.
sect;#9632; 13.
Als vooi beeiden van besmetting door Kwaaddroesgif, deelt Numan (1) twee geval len mede.
Een kweekeling in de Veeartsenijkunde, had zieh aaa de linkeihand twee ligte verwondingen toegebragt, ter-wijl hij bij de lijkopening van een in hoogen graad kwaad-droezig paard, de hand tusschen de ribben en longcn inbragt; hij sloeg daarop weinig acht en waschte zijne banden na afloop dezer bezigheid metzeepwater af.— Drie dagen daarna bespeurde hij op de plaats der beleediging eene zwarte verhevenheid met een rooden omtiek, terwijl zieh den volgcnden dag een tweede puist gelijk aan de vorige, openbaarde.
Op den daaropvolgenden dag kwam hierbij koorts, de geheele hand zwol aanzienlijk op en werd zeer pijnlijk hetgeen aanwending van pijnstillende Calaplasmata iiood-zakelijk maakte. — Weldra zwol ook de geheeie arm op, terwijl de pijn zieh tot over de borstspieren nilstrekte; verder kwam hierbij een gevoel van vermoeidheid door de ledemalen, gepaard met duizeligheid, hoofdpijn en gastrische verschijnselen.
De volgende tien dagen bleef de toesland tamelijk de-zelfde, de zweliing der hand begon aftenemen , de pijn in den aim was evenwel toegeuomen, terwijl de water-vaten aan deszell's binnenvlakte snoervormig waren opgezet.
Ka aanwending van weekmakende pappen, bespeurde men aan een der grootste knobbels aan den binnenarm, üuetuatie, waaruit zieh bij de opening, eene groote hoe-veelheid met bleed doormengde dünne elter outlastlej wan-neer men op de overige knobbels drukte, vermeerderde de
(1) Vee-.n-fj-npundig Majjazijn. Groningen 1830. P. 1.
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
30
|
||
|
||
uitvloeijing, waaruit men tot eene onderlinge gemeenschai) derzelve mögt besluiten. — Hoewel de oorspionkelijke zweer op de hand wel een dikken geelen etter afticheidde, zoo knaagde zij toch bestendig dieper in, en verkreeg een meer uitgebreiden omtrek — Door bet gebruik ran vei-sterkende prikkelende middelen, namen de zweeren eene meer günstige gesteldbeid aan en verbeterde zieh de ge-zondheidstoestand in bet algemeen.
Toen de genezing nagenoeg däär was, bad plotseling eene wederinstorting plaats, met vernieuwde opzwelling en ettenutzweeting in de waterraten; de reeds genezene zwceren op de hand braken weder open, en de vroeger voorafgegane verschijnselen hernieuwden zieh, tot dat na langdurige doelmalige behaudeling de genezing volkomen Tolbragt was.
Ilet tweede geval betreft een jong menseh, die bij het openen des ondeibuiks van een, om Kwaden Droes afge-maakt paard, zieh eene kleine wond aan den pink der reglerhand toebragt. — \ijf dagen later ontstond er ont-steking aan den vinger, vergezeld van-een pijnlijk gevoel boven het elleboogsgewricht, alwaar een kleine harde knobbel werd bespeurdj en waarbij zieh spoedig koorts-aehtige aandoeningen openbaarden.
Aan den vinger vormde zieh een zweer van een vuil spekachtig aanzien, die dagelijks grooier weid; en aan den onderarm twee ontstokene en harde puisten, op wier midden zieh witte blijnen vertoonden.
De gezwellen aan den arm werden geopend en ontlastten veel sleehten elter; terwijl de eersten genazen ontstonden wederom nieuwe, die met de vorige in gemeenschap scheuen te staan. — De geopende Jibeessen gingen ver-volgens over in fistuleuse ettergangen, en boden hard-nek kig weerstand aan iedere geneeswijze, zoodat eerst na veehuldige insnijdingen en aanwending van het cautnrmm actualc en potentiate de volkomene genezing, bijna 9 maanden na bet begin der ziekte, tot stand kwam.
sect;#9632; 14-
Onder de benaming van Kwaaddroesbesmetting, wordt
ook een geval medegedeeld door Levison {1) te londen,
hoewel het naauwelijks onder deze categoric kan gere-
kend worden. — Een koetsier van eene overigens goede
|
||
|
||
(1) The Lancet 1830-31. Vol. II. 24 Septemb. p. 805.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
#9632;
|
31
gezondheid, legde zieh na aanzienlijke ligchaamsinspan-niogen, digt aan den viiurhaard te slapen, en brandde zieh daarbij aan de ontblootte knie. De gevormde biand-blaar opende hij met een Lancet, waarvan hij zieh be-diend had, bij een van zijne, waarschijnlijk aan Kwadea Dices lijdende, paarden, en waaraan nog iets van de ingedroogde Kwaaddroesstof vastzat. — In de beide daar-opvolgende dagen vertoonde zieh niets bijzonders, terwijl de man zijne bezigheden als naar gewoonte voortzette.
Eensklaps weid hij door hevige hersentoevallen aange-tast, hij raasde, ijide en sprak veel over paarden en wagens.
Deze toestand duurde 2—3 dagen met slechts weinig tusschenpoozingen en onder steeds toenemende verschijn-selen volgde de doud.
Dit geval heeft zeer veel overeenkomst met den als Delirium tremens hekenden ziekte vorm , die bij de koetsiers nog al veel voorkomt; zoodat, nieftegenslaande de verzeke-ring van den berigtgever omtrent de matigheid des lijders, dit vermoeden eenigen schijn behoudt. — De wijze van overdragt is overigens zeer problematisch, terwijl zoo als Simpson juist opmerkt (1) moeijelijk is te begrijpen, hoe bet lancet, wanneer het ook bij het paard gebruikt is, met kwaaddroesstof kon bezoedeld worden (2) en welke gronden er kuniioa voorhanden zijn om het doorstcken der blaar, met de gevolgde algemeene verschijnselen in zamenhang te brengen.
sect;. 15 De door Hertwig (3) gedane waamemingen, van overdragt van Kwaaddroesstof op menschen, behooren lot de belangrijkste, zoowel omdat ze inzonderheid aanleiding gaven tot eene meer volledige kennis nopens den aard dezer ziekfe-ooryaak, en eene in de gevolgen rijke Dis-cussie werd over dit onderwerp, als om de getrouwe na-tnurlijke en juiste schildering der waargenomene verschijn-
[(1) Ibid. 1831-32. Vol. I. IG Octob. p. 99.
(2)nbsp; nbsp; Welligt bij het openen Tan een blaasje in de nemholte ?
(Vcrt.)
(3)nbsp; nbsp; Medicin. Vereinszeitung 1834. Nr. 46 und 47.
Grub, l)iss. inang. sist. casum singul. morbi contagio Mallei humidi in bomin. Iranslat. orti. Eerol. 1829,
Lange, Miss, inaug. sist. casua duos m. contagio Mallei hum. in hom trand. orti. Berol. 1830,
|
||
|
|||
|
||
#9632;
32
seien. De waaruemer deelt van de liem bekcnd gewordene besmeltiiigs-gCYallen , waanan hij verzckert nog ecu groot aanlal waargeuomen le hebben, zeven in het bijzoiidere mede, waaruit wij het volgeude resullaat trekken.
In het algemeeu schijnt in de sijmptomemeeks, een 011-derscheid plaats te A'inden, naar ge'ang de weikelijk rnateriele overdragt van het vaste Kwaaddroesgif op een bepaaid ligchaamsdeel geschiedt, dan of zieh eene meer algemeene besmetling voordoet, zonder p'aatseüjke overdragt op een uiUveaaig deei der huid.
Onder de zevea gevalien waren slechts twee, waaibij hoogst waarschijnlijk op de laatste wijze de overdragt tot stand heeft kunnen komen; beide hadden een betrekkelijk aeuut beloop, begonnen met belangrijke storingen in den gezondheidstoestand , waarbij zieh later gevolgelijk, p!aat-selijke ziekte verschijnselen voegden, en eindigden in den dood. In de \ijf overige gevalien had ougetwijfeld eene locale mededeeling plaats gevonden, en wel is waar bij 4 op eene wondviakte, en bij den 5e op de onbeledigde huid.
De ziekte begon bij deze allen met plaatselijke Sijmpto-men, uitgaande van de plaats waar de smetstof had ingewerkt ; later kwämen daarbij storingen in den algemeenen gezoiidheidstoesland; de herstelling mislukte slechts in een geval, en wel bij een zeer zwak scropliuleus Individu, dat vroeger meermalen aan borstkwalen had geleden, en bij de lijkopening, met tuberkels en vomicae doorzaaide longen, opleverde.
De algemeene verschijnselen bestonden nagenoeg bij allen, in hevige pijnen aan onderscheidene plaatsen des ligehaams, geinis aan eetlust, walging, slapeloosheid, buiks-verstopping en overvloedig zweeten.
De zieken werden onevenredig schieiijk in hooge mate verzwakt en de volkomene herstelling, vorderde, wanneer ze gelukte steeds een geruimen tijd. — De dood werd immer duor Tijpheuse verschijnselen voorafgegaan, door Delirium , pee.shuppelen , Coliiquationes, doorloop enz.; wanneer eene algemeene besmetüng had plaats gevonden, volgde de dood veel spoediger (in een geval op den 9e in het andere op den i9e dag der ziekte) dan wanneer deze, het gevolg was van eene plaatselijke besmetting.
Wanneer de besmetting door eene huidwonde was geschiedt, dan vertoonde deze niet steeds oogenblikkelijk haar kwaadaardig karakter, maar in twee gevalien genas zij spoedig, en eerst na 2 of 3 dagen openbaarde zieh
|
||
|
||
|
||
33
.op de aangodaiie plaats pijn en zwelling. llel is merk-waardig dat bijna in alle gevallen, zeifs waar geene plaat-selijke besmetling was roorafgegaan, iuzondemeid de regier helft des ligchaams was aangcdaaii.
De plaatselijke ^erschijnselen deden /.ich veelal kennen, door onlstekingen opzwelling van hei gewonde deel, meesl-tljds der vingeis; Min daar verspreidde zieh de zwelling en onlsteking meesfal over hand en opperann, veeltijds inet opzetling der okselklieren. Daarup was de ontwik-keiing der Caibunkels (dat in vijf gevallen werd waaige-nomen) het meest voorkomend verschijnsel: in hei l^ geval aan den regier neusvleugel, later aan den regte i-sehenkel, met overgang in een gangneneus zweer; in het, 2e geval op de wang; in het 3- aan den linker neusvleugel en op den rug der reglerhand, en in het 4e geval aan den linker oaghoek, en aan banden en voelen. In drie gevallen vertoonden zieh koude abcessen; in het le geval eerst na 4 maanden aan den elleboog en aan den schouder; in het 3^ geval reeds op den 6laquo;1quot;raquo; dag aan den regterarm ; in het. 7e geval reeds na een ige dagen op het linker wandbeen, na vvelks verdeeling. ter zelfder plaals een nieuw Abces ontstond; onderscheidene met elkander in verband staande Abcessen ontwikkelden zieh aan den ouderanh, en later aan de overige ledemalen. Twee malen werd neusnitvlüeijing waargenomen; in bet 2= geval, waar de besmetting algemeeh geweest was; in het fa geval, waar het aange/.igt met Kwaaddroesgil' was be/.oc-deld, en eene (jedemateuse opzwelling van de geheele linkerlielft van het aangezigl plaals had, vloeide eene geele slot' uit het linker neusgat; in het 7laquo; geval had het zelfde jilaats, en voud inen na den dood het slijmvlies bleck , ojigezet en met zwecrljes bedekt, wier grond spekachlig en wier randen omgekruld waren. Het uitbreken van pokken vond drie malen plaats ; in het 3laquo; geval, kwamen ze op den lo4-11 dag na het ziek worden op het gezigt, de borst en aan den buik te voorschijn, terwijl reeds vier dagen laier de duod volgde; in het 4laquo; geval, kwamen 7 weken na de verwonding, echter bij voorlduring \an algemeene ziekteverschijnselen, roode plekken over het ligehaam voor den dag, die na 9 dagen in spoedig opdroogende pulsten overgingen; in het 7e geval brak twee maanden na het begin der ziekle, nahet verschij-nen van duidelijk rotachtige Symptomen, een algemeen nitslag als mugt;. wfezenlijke inenschenpokken nil, terwijl
3
|
||
|
||
|
||
üoi; dieü zeltUeu dag de dood \olgde. Eindelijk nam inen in eenige gevailen een uitbrekeu van blaauwroode strepen en vlekken waar, die deels van de verwonde plaats zicli o^er de aangedane Evtremiteit verspreidden, deels op verschiilende plaatsen voorkwamen; eigeniijke Peter hie n, die inen in andere geTallen wel eens waarnam, werden niet opgemerkt.
Bij de lijkopening van een scrophuleus Individn , die zieh bij het werken aan een gestorven Kwaaddroezig paard, had gewond, en na verloop van twee maanden slierf, vond men behalve de reeds genoemde tuberkels en vomicie in de longea, hei hart slap, het bloed vloei-baar en zwart, de lever en mill verweekt. en de darin-scheilsklieren vergroot.
$#9632; 16.'
Twee waaraemingen worden medegedeeld duor Pro-fessor Alexander(t) \amp; Utrecht; beide zijn gewigtig door Imnne naauwkeurigheid en wegens de zorgvuldig bewerkte lijkopeningen.
Beide gevallen waren ontslaan, zonder bekend gewor-ilene plaatselijke mededeeling, en betroffen Individus, die met de oppassing van Kwaaddroezige paarden, eerst binnen körten tijd waren belast, beide genoten vroeger geene beste gezondheid, terwijl bij den een, zieh vöör dien tijd reeds verschijnselen eener longkwaal badden geopenbaard. Ook hier begon de ziekte met rheumatische pijnen, hoest en bezetting op de borst, waarop weldra pijnlijk fluetuerende gezwellen aan onderscheidene plaatsen der ledematen te voorschijn kwamen, inzonder-heid in de nabijheid der gewrichten, zoo als aan den elleboog, de knie enz.; deze gezwellen waren elastiek, en zonder kleursverandering der huid. In het 2e geval, dat bovendien een sneller en meer geweidig beloop had, openbaarde zieh zwelling dei- oogleden, met üitbreken van pulsten op het gezigt, die spoedig ineenvloeiden, eu zieh voordeden even alsof de ettervlakte met eene zwarle korst was bedekt; de neusvleugels scheuen mede met een vuil groenachtig taaije slijm bezel. Ook in dit geval werd even als in alle vorigen, eene snelle verma-gering, en een schielijk afnemen der krachten waargeno-men; hei gewpne zweeten ontbrak evenmin; en in hcl 1laquo;
(1) Bvfeland's Jonnial 1335. Stück H. S. St).
|
||
|
||
|
|||
|
35
gcval rertoonde zicli scorbutiek tandvleesch; ciiidclijk ontstond profuse doorloop, Delirium en Sopor; de dood volgde door uitputting, in he!. 1laquo; geval na 4 maanden, in liet tweede aanmerkelijk vroeger.
Bij de lijkopeuing vend men aaneengroeijing der longen met de Pleura; da eerste waren veelvuldig met half ver-weekie Tuberkels doorzaaid, de overige organen gezond; oveuniin was lets /.iekelijks in de groote slagaderea en äderen, en geen uitstorting van elter daar binnen. — Bij het onderzoek der Abcesholten ontwaarde men elterver-zakkingeii in onderscheidene rigtingen, de etter zclf was laai en dik , het celweefsel verstoord, de spieren waren slap en geel, en overigens niet aangedaan.
Bijzouder belangrijk waren de in het tweede gcval ge-^ondene veranderingen in het slijmvlies van den neus en van het gehemelte; deze scheuen met graauwe taaije slijm bedekt en vol zweeren, die zieh mede aan de inwendige oppervlakte van het strottenhoofd bevonden, het Velum Palalinum, de Uvula en Epiglottis waren gedeeltelijk ver-nietigd.
Dit eon naauwkeurig onderzoek der zenuwen in het 2e geval, bleek: dat eenke takken van den Nervus facialis ontstoken en de vertalckingen van den Na-vus frontalis het aanzien hadden als aschkleurige los zamenhangende draden; — de watervalen der ledematen waren uilgezet.
sect;#9632; 17.
Van zeer vcel waarde voor eene naauwkeurige Studie der verschijnselen van het op menschen overgedragene Kwaad-droesgif, zijn de door Elliotson medegedeelde, cu decls door hem zelf gedane, deels van anderen ontleende, waarnemingen. (1) In alle door hem waargenomene ge-vallen, vormden zieh in het veider beloopder ziekte Ab-cessen aan onderscheidene ligchaamsdeelen, die in ette-ring en later in verzweering overgingen met afscheiding van siechten Ichor.
In die gevallen waar eene algemeene besmetting vooraf-ging, bemerkte hij steeds uitvloeijing eener taaije stinkende stof uit het e'e'ne neusgat, en kort voör den dood,
(1) Medico-chirurg. transact. Vol. XVI. p. 171. — Jomnal de med. Tcterin. theoretique et pratique 1833. p. 127. — Lancette Frau-naisa 1833. p. 884. — Galaquo;laquo;tte medicate de Parilaquo;. Tora HI Ifr. 2. — The lancet 1332. .lime.
|
||
|
|||
|
|||
36'
|
|||
|
|||
ecu uitbicken vau pulsten over liet geheele ligcbaam; eene eigeniyke Carbunkelvonniug daarentegen wordt i;ergeiis door lu'in opgegevea, maar wel gangriBiieuse verstoiingen van eeii gcdeelte van het gezigt.
In ecu door Trovers aan hem medegedeeld geval, van ecu jong mensch die zieh bij de sectie van den kop van ecu Kwaaddroezig paard in de hand had gestoken, en slicii, na dat zieh Abcessen aan arm, knie en in de lon-gen gevoi md hadden, bragt de inenting der slof uit hei Abces van den arm op een ezel duidelijke sijmptomen van Kwaden Droes tc weeg, en na verloop van 12 dagen den dood.
Verder zijn belangrijk de twee door hem in zijne Kli-niek waaigenomene gevallen van Thomas Maskat en Thomas JHeksm. — OJ'schoon bij beiden geene voldoende spüren van plaatselijke overdiagt van de door hen opgepasle Kwaaddroezige paarden was teontdekken, zoo begon de ziokle l)ij hen, nadat reeds meerdere weken rheumatische aandoemngen waren vooiafgegaan, met opzwelling der bo-venste helft van het gezigt, inzonderheid der ongleden , \aii den neus en van de nabijgelegene gedeelten der wan-gen , w aan an het een of ander weldra zwart en gevoel-loos werd en afstierf; uit e'en neusgat, — dan uit het regter, dan uit het linker, — vloeide eene donkere dikke met bluedstrepen vermengde stof; jiuisten braken eerst uit in den omtrek van den neus, daarna ook aan de ledematen; de pols was versneld, de ademhaling moeijeiijk en reeds biruien twee dagen volgde , verlies van voorstellingsvernio-gen, Delirium en dc dood.
Bij dc lijkopening was het voornaamste vcrschijnse!, ophooping van bleed in de lougen; in e'en geval zelfs
|
|||
bestoud er ontsleking en uitstorüng van etter pleura.
|
in de
|
||
|
|||
sect;. 18. Andreas Brown (1) deelt de voigende waarnemiug mede iner den aard dey.er ziekte, als tuberculeuse aandoeniiig. John Waise, vroeger een steeds gezond man,'die ceni-gen lijd een kwaaddroezig paard had opgepast, en zieh inzonderheid bij het van kant maken daarvan had bezig gehoudeii met het van de huid te ontdocn en in den grond re begraven, werd nog dienzelfden dag door Gastrisch-
'11 I.m;.Ion nivdicHl Cazeltc. Vol. IV, |lt;. 131,
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
37
rlicuinaliäche aaüdocuingen aaugccläan , waarop aan dt^i linker schoader eeu koutl gezwel ontstond , waarby zieh na vcrloop van acht dagen n;ig andere zwellingen voeg-den aan de ledernaten.
Nadat de Abccssen in ichareuse verzweringen waren orergegaan, het neusgat met taaije slijm was gevuld en hierbij nog pnnen aan den ha!s waren gekomoa, vorm-den zieh op den 12e dag eene meuigle tape 1 vorm ige ver-hevenheden op de huid, en we!, aan de regierzijdc van den hals, aan den schouder eu aan de binnenzijde van den arm en van den schenke!, welke spoedig in versteif overgingen, met veie blaasjes waren doormengd, en na Iwee dagen den dood ten gevolge hadden.
Bij de lijkopeuing vertoonde het neusslijmviies zieh wel is waar gezond, maar daarentegen waren in den regtet voorhoofds buezem vooral in het'Celweefsel, eene inemgic kleine Tuberkels aanwezig, geiijk aan die, welke bij paar-deu op dezelfde plaatsen worden gevonden; bovendien \crtoonde zieh, zoo als ook door audeie waarnemers i.s lt;gt;l)gegeven, hart en Spieren bleek en slap.
De door Parrot medegedeelde aanfeekening omlrenl de ziek'c-geschiedenis van den kweekeüng Voss, dient als nienw bewijs, dat zonder plaatselijke verwonding en bij algemeene overdi-agt van Kwaaddroesgif, de ziekte vaii een punt, b. v. van eenen vinger, kan uitgaan, — dal echter later algemeene verschijnseien te voorschijn komeii, hierop zwellingen en opzettingen der gewriebien ontslaan , eindelijk puisten uitbreken en de dood schielijk volgt onder tijphense verschijnseien.
Het door Elliotson als slepende Kwade broes opgege-vene geval bij Th. G. komt eenigzins twijfelachtig voor; deze zoude zieh twee maanden met een Kwaaddroezig paard hebben bezig gehouden en daarbij met Kwaaddroesgif zijn bezoedeld geworden, waardoor niet dan Catarrhale aandoeningen met verkoudheid en uitwerping eener geele stinkende stof uit neus en longen was ontslaan, waarvan inspuitingen met Creosoot, hem hadden bevrijd.
5- 19-Inzonderheid verdienen overweging de drie door Wolff (Vj in de C'harite tc Bcrlijn waargenomene gevallen, ofschooih
(I) Mcdiciu. Veieinszeitung 1835. Kr. 1 und 2,
|
||
|
||
|
|||
58
|
|||
|
|||
mea (1) hcei't geüacht om te ducn betwyfelen of ze wcl door overdragt van Kwaaddroesstof zouden zijn ontstaan. lulusschen toont zelfs eene oppervlakkige beschouwiug van Jiei bij alien zoo analoge, en van ieder bekenden ziekte-vorm , afwjjkende beloop van deze gevallen, de overeen-komst aan, met de elders waargenomene, #9632;wa.arbij aan de iaweiking van Kwaadroesstof naauwelijk kon gelwijl'eld worden; — zoodat vroeger opgevatle meeningen en opge-iaai)te schijngronden, alleen aaideiding konden geven loti de veronderstelling, als of al deze latere ziekte-verschijnselen door eene ver)ieerde behandeling zoudea zijn te weeg gebragt.
In alle drie gevällen had men geene plaatselijke mc-dedeeling b. v. door wonden kunnen nagaan ; maar dc individus waren met Kwaaddroezige paarden of door huniie verplcging of op eenige andere wijze daarmede in naderc aanraking geweest— De ziekte begon bij alien, met koude lievingen, matheid en gastrische aandoeningen waarbij zij echter nog 5—10 dagen hunne gewone bezigheid voort-zetten.
Daarna brak de ziekte met geweld los, men klaagde over rheumatische pijnen längs den rnggegraad eu door de ledematen gelijktijdig was er pijn in de borät, hoest en aanhoudende koorts aanwezig.
Het karakter der laatslc was in den beginne zuher inllammatoor; de pols versneld, groot vol en hard, en slechts in het 3e geval door zijne vveeke en kleine gesteld-heid tot een asthenisch karakter overhellende. — Nadat deze verschijnselen van 5—7 dagen hadden geduurd, openbaarden zieh de plaatselijke aandoeningen als Erysipelas, in twee gevallen aan den beneden-schenkel, in het 3e aan de knie en het derde benedenste gedeelte des bovenschenkels, en eerst daarna aan het onderste gedeelte des beneden-schenkels.
Weldra voegde zieh hierbij nog Delirium , en mcesi in den daaropvolgenden nacht kwamen op onderscheidene plaat-sen des ligchaams, aan de borst, aan de ledematen en onder hot oog, builen te voorschijn.
Spoedig en meestal in den volgenden nacht, namen iiet Erysipelas en dc builen eene blaauwroodc kleur aan eji gingen over in vcicttciing: thans verloondcn zieh tijpheusc
|
|||
|
|||
(11 Krüger-ffamen in
3.. 58.
|
Grae/e mid v, Waltker's Journal 183;
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
3d
voisdiijiisclcu, kleine zwakko pols, drooge long, onle cli-liare dorst, profuus stinkend zweet, onwiilekeurige door-loopachtige stoelgang en sopor; eindelijk een uitslag van blaasjes, gevuld met geelc iijmphe op borst en ledemafen, en omgeven door een rooden zoom; in twee gcvallen volgde de dood op den Iße, en in een op den 20e dag der ziekte, onder de grootste uitputting.
In ee'n geval kwam 's avonds voor den dood eenc brand-Ijlaar aan de knie te voorschijn, in den volgenden nacht eene kwaaddroezige uitvloeijing uit het linker neusgat, eu op den daaropvoigenden morgen uit de binnen ooghoeken.
Idjkopming. De builen bleken een zuiver goedaaidigcn consistenten etter te bevatten, dezeive hadden niet alleen liuniien zetel in het celweefsel, maar zeifs in de spiereji. zoodanig, dat zieh daarin eene holligheid bevond, waaiin de etter zonder beurs aanwezig was. — De puistea waren na den dood niet ingevallen, en geleken naar vaccine puisten. De longen leverden in twee gevailen belangrqke zieklevei -schijnselen op, in het eene, \erwceking aan de punt cn oen ctterzak; in het andere, vele ontstokene ruwe'tuber-kels, en op de oppervlakte der longen onder de Pleura , gc-lijke puisten als op de ligehaams oppervlakten. — In mi geval bevond zieh een Exsudaat van Lijmpha tusschen de Arachnoidca en de Pia mater, Serum in de herssenboe-zems en ruggemergsholte en sterke opvulling der herssen-aders met bloed. De äderen en watervaten toonden ner-gens in hunne wanden aanzienlijke veranderingen of in hun binneaste etter, zoodat geene ojitsteking van dexe dcelen kon zijn voorafgegaan.
Het neusslijmvlies waaruit in het eene geval de Kwaaddroezige uitvloeijing had plaats gehad, mögt helaas! niel worden onderzocht; in het andere geval leverde het niets tegennatuurlijks op.
sect;.20.
Eenige hiertoe behoorende gevailen zijn door Graeves (1) medegedeeld.
Een jong mensch van 20 jaren , die eenigen tijd te voren een Kwaaddrcezig paard had opgepast en daarmede uit hetzelfde vaatwerk dronk , en levens eene ügte verwondinquot; aan het eene oor scheen gehad te hebben , werd met vor schijnselen eener amandelkcclontsicking in hol Hospitaal
(I) London medic. Gazette, Tom XIX.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
40
|
|||
|
|||
m
|
opgenomen; de linke; amaudcl laquo;as zcer opgezwolieD rood
en hard, zoodat de mond /ich slechis weinig kon openen; oük was de achlerkaaksspeekselklier dier zijde bard en opgezwoilen, terwijl reeds sedert eenige dagen koorts aanwe/ig was. — Nieuegenstaande aanwending van ])loedzuigers en afvoeiende middelen, namen de verschijn-selen den volgenden dag, in hevigheid toe , de geheelc zijde van liel aangezigt zwol ontstekingachtig op, aan onderscheidene ligcnaamsdeelen vertoonden zieh roodc plek-ken , en aan het liakerbeen twee pui^ten. Op den daarop-volgenden dag ontstond een donkerrood blaasje op den linker amandel, de zwelling nam toe, en aan de achter-vlakte ^an den linker bovenarm ontstond een klein abces, leiwijl de lijder des nachts begon te ijlen.
Hoewel de tijpheuse verschijiiselen steeds toenamen en zieh in alle gewrichten hevige pijnen openbaarden, zoo bestond er nogtans geene uitvloeijing uit den neus, even-inin was er verandering in zijn slijmvlies , of aandoening der watervaatsklieren aanwezig. — Daarenlegen vertoonden zieh blaasjes en pulsten ter grootte van een speldeknop tot een halven amandel, aan onderscheidene ligchaamsdeelen , inzonderheid op den nig. — Deze waren in den beginne met eene heldere waterachlige vloeistof gevuld , en door eenen ontstoken kring omgeven, later verander de deze inhoud in etter, terwijl de kring meer rood begon te worden. — Werd zoodanig blaasje doorstoken , dan scheen de vloeistof alleen uit eene afzonderlijke holte onder de Epidermis voorttekomen, zoodat na deze ontlasting eene zigtbare vcrharding lerug bleef. Aan onderscheidene ligchaamsdeelen vertoonden zieh groepen van groote pulsten. die door een witten verhevenen rand van ongevcer een of twee lijnen breedte omgeven, en daarvan door eene roode lijn gescheiden waren.
Eveneens bevonden zieh aan den regier schouder, aan den linker arm en aan andere ligchaamsdeelen, donker-bruine, bijna livide vlekken , die door druk verdwenen, en hard op het aanvoelen waren. — Thans kwam ook eene aanzientijke uitvloeijing van etter uit beide neusgaten (e voorschijn, en niettegenstaande aanwending van vluglig opwekkende middelen, zonken de krachten ongeloollijk schielijk; de etterachtige uitvloeijing uit den nens hicld nagenoeg op , en maakte plaats voor eene slijimiitvloeijing uit den mond; de adem werd stinkend, het ligchaain door ecu OTerrloedig zwcet bedekt en nadat do zwelling
|
||
|
|||
|
|||
|
||
41
|
||
|
||
zieh ook o\ei- de legieihull't van het aaugezigt had vor breid, \olgde de dood, op den 12e dag, iiadat de zieke in hei Hospitaal was opgenomen.
Bij de lijkopeuing was bijzonder belangrijk, dat men het slijmvlies van het süottenhoofd, en wel het bovenslc gedeelte, in de nabijheid der epiglottis, zeer ontstoken, en \an eene livide kleur vond; dat verder in de luchlpijp, 't geen nogthans niet stellig kan uitgemaakt Morden, zieh eenige blaasjes verloonden, terwijl op de oppervlakte der longen eene ontelbare menigte puisten waren verspreid, deels geisoleerd, deels in groepen en in hunnen vonn volkomen gelijk aan die, op de oppervlakte des iigchaams.
Een ander geval vend plaats bij een eigenaar van paarden, die in zijne stoeterij eenige Kwaaddroezige en Wormzieke paarden had, welke hij zorgvuldigverpleegde.
Deze man weid ongesteld met gewone verschijnselen eener gastrisch-rheumatische koorts, en geloofde zelf van het begin zijner ziekte af, dat hij ze zieh had berokkend door eene besmetting zijner paarden.
Bij deze algemeene verschijnselen ontwikkelde zieh een gezwel, di ie duim boven den binnenenkel van den regier voet, ter grootte van een halve noot, van [donkerbruine kleur en met groote pijnlijkheid.— Op den volgcnden dag verseheen nog een ander dergelijk gezwel aan den buitenenkel van hetzellde been, en hierna aehtervolgens nog meer andere, aan onderseheidene ligehaamsdeelen. Deze gezwellen waren bijzonder pijnlijk en ongeneigd tot suppuratie; aan het regier sleulelbeen, ontwikkelde zieh eehler eene uitgestrekte onlsleking en daarop twee met eene heldere vloeistof gevulde blaasjes.
Bloedzuigers op de pijnlijke plaatsen en puigantia, ble-ven zonder gevolg; integendeel namen de koortsachlige verschijnselen toe, long en lippen werden droog, ende pols klein, terwijl de gezwellen aan de ledemalen cn aan den romp in omvang en getal vermeerderden. — Een gezwel dat nu aan de regterzijde des voorhoofds verseheen, en een ander, dat zieh op hei regier sleulelbeen vormde, overlroffen alle andere in omvang en pijnlijkheid, en beide werden met brandblaren bedekl; ook op borst en buik begon nu een scharlakenachlig uitslag te voor-schijn te komen.
Thans kwam er mede stoornis in de geestvermogens ; de gezwellen aan voorhoofd en sleutelbeen namen nog foe in omvang en gingen over in gangrten ; over hei gehcelc
|
||
|
||
|
|||
42
|
|||
|
|||
|
ligchaam vooral aan den onderbuik en aan dc ledcmalen , biaken pulsten uit, en onder Delirimn volgde de dood, 33 dagen na het begin der ziekte.
sect;#9632; 21.
Twee gevallen \an Kwaden Dices, die wegens den Ian-gen duur der ziekte belangrijk ziju, werden door Hard-wickc (1) waargenomen.
Een ITjarige staljongen die ongeveer eene week voor zijne ziekte vijf Kwaaddroezige paarden onder zijn toezigt had, waarvan twee aan deze ziekte slierven, had kort voor zijn ziek worden, op een avond laat gewaakt om bij een dezer dieren omslagen te appliceren.
Ongeveer twee dagen later opeubaarde zieh eene alge-meene pijn in de gewrichten, koortskoude en gastrische aandoeningen. — Gelijktljdig zwol de hand en knie ontste-kingachtig op en werden zeer pijnlijk; deze aandoening strekte zieh längs de inwendige oppeniakte der schenkeis naar boven uit, en op den eenen arm liepen roode slre-pen naar den schouder. — Door het gebruik van warme baden en kataplasmata op de gezwollene deelen, vermin-derde de zwellinraquo;, behalve die op het aangezigt, welke heet en pijnlijk oleven, en waar een Abces openbrak, dat langen tijd, eene dünne bloederige stof afscheidde.
Allengs veranderden deze oiibegrensde opzwellingen in omschrevene harde en pijnlijke gezwellen, waarvan eenige week werden en na de opening eene dünne vloeistof ont-lastten. — Nadat de ziekte eene maand had geduurd, wei d de patient in het Ilospitaal opgenomen.
Hij zag er bleek en vervallen uit, en klaagde over pijn in de rood opgezette en heete gewrichten der ledematen, in wier nabijheid men celweefsel-abcessen vond, ter grootle van een duivenei tot die eener citroen; uit het geopende Abces der wang vloeide bij voortduring eene ichoreuse stof; tevens bestond er een hardnekkige hoest. — In de drie volgende maanden bleef deze toestand tamelijk ge-lijk , toen openbaarde zieh pijn in de keel en in den neus, de huid voor het voorhoofd werd rood en ontstoken, terwijl zieh omschrevene plekken tot over het ooglid ont-wikkelden, die steeds grooter werden en ten laatste in een Abces overgingen. — Onder toenemende verzwakläng ,
|
||
|
|||
(1) British Amial of medinc. ?ir. 7. 17 Febr. 1837. p. 196.
|
|||
|
|||
|
||
43
rolgde ongeveer \icr maanden na hel begin der ziekle, de dood.
Een 43jaiige slalknecht die twee paarden had oj) (e pas-sen , die aan de inwendige oppervlakte des achterschen-kels woimbuilen liadden, en daarom eindelijk werden gedood, krecg liecte pijnlijke gezwellcn, aan aiincn eu Ijeenen, inzondei heid aan de inwendige oppervlakte des Schenkels.
Deze werden allengs weeker en grooter in omvang, ter-wij! onderscheidene in Abcessen overgingen. — Gelijktij-dig ontwaarde de zieke, pijnen in de beenen en in de gewiichten en gevoeide zieh zeer ongesteid. — Vier maanden v6ör den dood werd de keel en luchtpijp pijnlijk , en de stem beesch ; de patient begon te hoesten en daai bij stollen op te ge\en, lerwijl zieh somwijlen pijn aan den neus openbaarde.
Deze was steeds verslopt, en ontlastte bloedproppen. Nadat de zieke zeer zwak was geworden en wegens de aandoening des slokdanns naauwelijks meer kon slikken, werd hij in het Hospitaal opgenomen, waarop bij twee dagen later, en 14 maanden na het begin der ziekte stieif.
Eij de lijkopening vond men strottenhoofd, suotklep, longwortel en amandelen, in groote mate uitgezet, ver-zworen en gangraeneus; het celweefsel om de stemspleet oedemateus, de luchtpijp benedeu dezelve, door verzwee-ring aangedaan en gedeellelijk giangraeneus.— Ook de longen openbaarden veelvnldige pathulogische verandeiin-gen, en op onderscheidene plaatsen, gelijke verzweeiingen als in den larijnx.
5-22.
Als een direct voorbeeld van het besmettend vermngen der stof uit worr/ibuilen, verdient het volgende, door Gras (1) verhaalde geval opmerking.
Een Vee-arts van eene zenuwachtig-ljmphatieke Consti-tutie, vroeger steeds gezond en vrij van scrofuleuse ziekte-voorbeschiktheid, opende bij een paard een woi mbuil-abees, en stak daarbij zijne linkerhand in de abcesholte, om baren omvang te bepalen. Na eenige dagen zwol de de voorste vinger dezer band, waaraan eene wende was geweest op , werd pijnlijk en bedekt met fungeuse uil-
|
||
|
||
(1) Revue medicale franfaisc vl ftrangörc. Janvier 1837- p. 80
|
||
|
||
|
||||
44
|
||||
|
||||
laquo;Mocijingeii; wcldia opcnbaardcii zicli oak aan de inwendige oppervJakle van dezen arm ondersclieidenc pyuLijke knobbcls, die in Abcessen overgingen. Daze braken ojien en boden even als de wonde aan den vinger, langen tijd weerstand aan de genezing. Na onderscheidene maanden zwol de regier knie op en gaf Uuctuatie te kennen, hierop volgde geen openbreken, maar daarentegen vverd het linker voetgewricht aangedaan. Ook nog op andere plaat-sen openbaarden zieh flucluatien, na wier opening fislu-Icnsc veizweringen terugbleven, die evenwel nimmer tot t)p de beenderen doordrongen. Vijfiien maanden na liet begin dor ziekte was niettegenslaande de aangewende pogingen van aanzienlijke geneeskundigen, nog geene genezing gevoigd.
sect;.23.
Een belangrijk hierbij behoorend geval, werd door Raijer waaigenomen en door Jeanse/me medegedeeld, (1) hierbij is nogthans te betrenren, dat de zieke in het hospilaal kvvam, toen de kwaal reeds eenige voortgangen had gc-maakt, en daardoor niet van het begin af kon worden
|
||||
|
||||
'*
|
Etui stalknecht oud 58 jaren, vroeger nooit belangrijk ziek, sliep sedert eenigen tijd, in een vochiigen kouden ongezonden stal, waarin zieh behaive andere gezonde paarden; ook een kwaad-droezig paard bevond, dat hi) evenwel zelf niet behoefde te verplegen, lerwijl inte-gendee! de aan zijne zorg toevertrouwde paarden, volko-men gezond waren.
Eensklaps wordt hij ongesteld, terwijl de overige knechten in denzelfden stal gezond bleven, met verschijnselcii, wierjniste volgorde, met geen zekerheid meer kon worden opgegeven, nogthans bestonden in eene algemeene neer-slagtigheid, waarbij zieh weldra Delirium, een drooge long en een schielijke tamelijk sterke pols voegde. — Weldra ojifwikkeldeu zieh zoo wel gezwellen als puisten, aan onderscheidene plaatsen des ligchaams, gelijk aan die, welke men meer, bij den, aan den mensch medegedeeldei Kwaden Droes, pleegt waar te nemen. — De gezwellen zaten in het Celweefsel onder de huid, eenigen amp;chijnbaar onder de Aponeurosen en waren van onderscheidene
|
|||
|
||||
(1) Voljjf-ns Presse medicate, !Vr. 11. 1337 rlici 1838. lid. Wll. II, 2. p, 175.
|
in Schmidt'raquo; Jahrbi
|
|||
|
||||
|
||
45
grootte; sommige haddeii zelf den omtrek van eenige duimen. De groolste bevonden zieh op den rug , aan den boven, en aan den beneden-schenkel.
De gezwellen waren niet zeer pijnlijk en de daarover liggende huid, zonder kleui svei andering, daarenlegen open-baarde zieh eene twijfelachtige fluctuatie, terwijl men in het midden onderscheidene harde kernen kon voelen.— De puisten hadden eenige OTerecnkomst met Varicella of Ecthijma, zij waren in groote menigte over het geheele ligchaam #9632;Nerspreid, vloeiden echter niet in een, terwijl eenige in zweertjes met eenen graauwen ichoreusen grond, en roode eenigzins verhevene randen, waren over-gegaan — In het veider beloop der ziekte werden drie dezer gezwellen gangiaeneus en door eene korst bedekt, die zieh door hare groote weekheid van de gewone brand-korst onderscheidde. — Een andere overgang in Gangrsen had plaats aan den penis, en strekte zieh bijna over den gehcelen eikel uit; ook bevond zieh eene gangrauieuse plaats onder den uitwendigen eukel van het regier been. De hnid was over het geheele ligchaam droog en dor, de spieren slap, de tong droog en bruin, de pols zeer versneld, de Expectoralie overvloedig en de Sputa zwarl-achtig; eindelijk kwam Coma, en hierop volgde de dood.
Geduiende het geheele ziekte-beloop hadden de neus-gaten noch uitvloeijing, noch iets anders ziekelijks geopen-baard.
Bij de lijkopening vond men op het neusmiddenschot en in de Toorhoüfdsboezems het slijmvües verdikt en op onderscheidene plaatsen rocdgekleurd en granuleus. Eene dergelijke granuleuse plaats nam men waar op de achter-vlakle der epiglottis en op het voorste en bovenste ge-deelte van het slijmvlies van het strottenhocfd; ook bestonden er kleine gramileuse Empties in de luchtpijp. De longen bevatleden vele etterkorrels, alle andere Organen, evenmin de watervalen als äderen, leverden eenige ziekelijke afwijkingen op.
Eenige meer iiaauwkeurige daadzaken omtrent het on-deihavige geval woiden medegedeeld in eene later versehenen Monographie over dit onderwerp. (1)
Behahe de reeds opgegevene veranderingen in het neus-slijmvlies, vond men in het regter neusgat op dat gedeelle \an het slijmvlies dat hei neusmiddenschot bekleedt cn
|
||
|
||
(1) Hai/er . de la ninrve et du fmciii. chez IMiomme. Paris 1837- p. 34.
|
||
|
||
|
|||
4laquo;
|
|||
|
|||
iy
|
op dat gedeelte dat de onderste en middenste ucusschelp vereenigt, eene eruplie \an pulsten, wier oppervlakle met etter of een zeer dikke slijm was bedekt. — Om de uitwerking van doze ziekelijke afccheidingen op dieren waar te nemen, werd (1) na den dood eene hoeveelheid ichor uit de brandblaar onder het oor, en eeni^e etter nit eene puist en uit een abces genomen, en door LeWane, aan den voorpoot van een kreupel, overigens gezoud paard, op de volgende wijze ingeent: In het regier neusgat werd door middel van drie steken eenig vocht nit de puist gebragt, hetzelfde geschiedde in de conjunctiva van het regier oog, aan de regier achterkaak en achter den regier elleboog werd etter uit de Abccssen ingeiint. — In het linker neusgat, in het linker oog, en achter den linker elleboog, werd door onderscheidene lancctsleken, iets van de, in de biandblaar hevatle vloeistof gebragt; in de achterkaak daarentegen eenige etter, lervvijl de openingen van den neus en der schede met etter werden besticken.— In de eerste daarop volgende dagen vojgde hierop nog geene werking; op den avond van den derden dag ontstond eene lig(c zwelling, om onderscheidene der ge-stokene wondjes; tevens openbaarde zieh eene sereusc uitvloeijing uit het regier neusgat. — Twee dagen later werden deze zwellingen pijnlijk ontstofcen , de linker oog-/edeu zwollen sterk op, en om de neusopening hechtle zieh eene sereuse uitvloeijing vast, terwijl bij dit alles de eetlust alsmede de temperatuur der huid onveranderd bleven.
0[) onderscheidene plaatsen , zoo als b. v. aan de bo-vcnlip en achterkaak vormden zieh zeer pijnlijke strengen die van de eene tot de andere gestokene wonde liepen.
De gezwellcii ontwikkelden zieh tot gewone wonnbuiien, de uitvloeijing uit den neus werd gelijk aan die, bij den Kwaden Droes, en op den 21e dag na de inenting, werd het dier gedood.
Bij de lijkopening vertoondc zieh eene eruptie van puis-ten in de neusholten, even als bij den aculen Kwaden Droes, groote verzweeringen aan den ingang der neusgaten en op onderscheiden plaatsen van het neusmiddenschot; aan de oogleden waren reeds in zweeren overgegane puis-ten; in de longen kleine hepatisatien, en eindelijk harde strengen en builen. als gemetamorphoseerde Taten aan de
|
||
|
|||
(1) [bid. p. 21.
|
|||
|
|||
|
||
47
aohlerkaak en ondertüiig-speekselklier. In het aangehaalde werk (1) wordt Lorin opgegeven als de eersle, die eene besmetting van Kwaden Droes op menschen heeff. beschre-ven. Een Vee-arts die zieh bij eene operatic aan een wormziek paard, aan den vinger verwondde, kreeg eene aanzienlijke onlsieking aan dit deel. Op den ^cn dag vertoouden zieh onderscheidene harde en witte gezwellen aan beide banden, Tergezeld door eene zwelling, die zieh tot aan den oksel uitstrekte; vermits Aerdoovende en week-makende middelen, geen rerligting te weeg bragten, werden de gezwellen uilgestoken (geexstirpeerd), de wenden gezuivei d en met terpentijn verbonden, waarna de ontste-king en opzwelling weldra ophielden en de zieke weder herstelde. Een gelijk gunstig gevolg nam hij waar bij een ander Individu, dat zieh ook bij een wormziek paard eene verwonding had toegebragt.
$.24.
Tot de nieuwste mededeelingen over het onderhavige onderwerp, behooren de door van Eck (2) verzamelde, en door Dr. Brunzlow (3) waargenomene gevailen.
Van de acht medegedeelde ziektegeschiedenissen, had-den zeven een doodelijken uitgang, terwijl slechts een zieke herstelde, bij wien de Symptomen van door Kwaaddroes-besmetting te zijn aangedaan, niet duidelijk te voorschijn kwamen. Deze ongunstige verhoudiug is trouwens opval-lend, te meer, daar bij vier, die zieh bij lijkopeningen ligt kwetsten, loch slechts eene locale Inomlalie had plaats gevonden, die, zoo als wij vroeger dikwijls zagen, eene vrij günstige prognosis veroorlooft. In het door Brunzlow medegedeelde geval, bestond ook alleen eene plaatselijke kwetsing, intusschen zou eene daarbij geko-menehevige verkoeling, en de inademing van Kwaaddroes-stof bij de ontleding van den kop van het kwaaddroezig paard, op den ongunstigen uitgang, van invloed kunnen geweest zijn. De verschijnselen waren gelijk aan de reeds meermalen opgegevene. Bij eene plaatselijke beleediging, b. v. aan een vinger, zwol dezelve benevens de hand en den arm, veelal na eenige dagen ontstekingachtig op, met
|
||
|
||
(1) Ibid. p. 3.
#9632;;2) Medic. Vcrcins7.ei(iiiiK. 1837. No. 18 und 19. (3) Ibid. gt;o. 33.
|
||
|
||
|
|||
48
|
|||
|
|||
I
|
gelijktijdige opzetling dei' okselklieren; de wonde aan den vioger kreeg een vuil aanzien, gaf siechten etler en ver-toonde welig opgezette landen. Thans versehenen buiieii aan de ledematen, terwijl het verder beloop overeenkwam met dat, 't geen zieh ten gevolge van algemeene besmet-ting openbaarde. Deze laatste began even als elders met rheumatische pijnen , intiammatoore koorts , hoüldpijn en gastrische aandoeningen. — Na 8 tot 14 dagen kwamen Builen voor den dag aan de sleutelbeenderen en aan de boveuste en onderste ledematen; deze waren week op het aanvoelen (deegachlig), en de huid daarover niet ontstoken of roodgekleurd; weldra ontwaarde men fluctuatie; bij het openen verkreeg men aanvankelijk goeden etter, die onder vermindering der krachten allengs in ichor oveiging.
Somwijlen verdwenen deze abeessen zonder openbreken, dit was steeds een ongunstig teeken; telkens kwamen daarop dcrgelijke gezwelicn aan andere ligchaamsdeelen in veel grooter gelal te voorschijn, waaröp de dood spoe-dig volgde. •— In 3 gevallen openbaarde zieh eene Erijsi-pelatcnse ontsteking aan de hand of voetgewrichten van eene min of meer livide kleur, die niet door afschilfering in verdeeling overging , maar- in vercttering , en bij het openen een bloedigen niet stinkenden ichor opieverde.
In twee gevallen was het voorkomen van bloedvinnen op het aangezigt, alsmede aan den hals en de borst merkwaardig, deze schenen evenwel niet volkomen identisch met de echte Furuncula;, daar zieh op hun midden ettcrblaasjes vormden, waaruit zieh bij het openbreken een blocdige ichor ontlastte, hefgeen steeds als de voor-bode van den ophanden zijnden dood was te beschouwen, evenwel weid deze ontwikkeling van blaasjes niet steeds door het uitbreken der Furuncula; voorafgegaan; maar in het door Grossfirim medegedeeld gcval bestond een zniver scharlaken-uitslag in het aangezigt. — Onder de tijpheuse verschijnselen, behoorde eenige malen eene aan-doening der slikorganen, die zieh te kennen gaf, door halspijnen en moeijelijkheid in het slikken, zonder dat het plaatselijk onderzoek eene ontstokene roode kleur der zwelgkeel aantoonde, weshalve deze verschijnselen meec als van een zenuwächtigen aard, dienen te worden beschouwd.
Het door Brunslow waargenomene ge^al , kenmerktc zieh door cigcndommclijke verschijnselen. — Waartoe bc-booren pijnen en verstoppingen in don ncus. weldra ge-
|
||
|
|||
|
||
49
volgd door eene geele uitvloeijiug uit liet linker neusgaJ, uoletklem ige opzwelling aan den nek en van het hoofd , met vorming van bespannen blaauw roode blaren op hei laatste. De duur der ziekte, was alleen in het door Eck waargenomene geval, waar hoogst waarschijnlijk eene algemeene besmetting had plaats gevonden, kort, daar de dood hier na verloop van 12 dagen volgde; de meeste andere gevallen, waar men eene plaatselijke inenting moest aannemen, duurden van 4 — 8 weken, alvorens de dood volgde; in het eene geval waar de herstelliug ge-lukle, waren daartoe eenige maanden noodig,
De lijkopening kon slechts in twee gevallen worden bc-werkstelligd, waarbij behalve de vroeger reeds opgege-vene resultaten, nog vermelding verdient, de in het eene geval waargenomene ziekelijke uitzetting der vena crura-lis, benevens de elterachtige gesteldheid van het daai in aanwezige bloed.
Ook bevond zieh in dit geval eene abees aan de basis der regter herssenhelft.
In het ander ge^al, was de hoeveelheid bloedig sernm in de holten der hersenen en des ruggemergs, der pleura en van het harlezakje opvallend. Bij beide, verloonde zieh ophooping in de hersenaders en verweeking der lever.
5-25.
Zeer merkwaardig wegens het uiterst Chronisch beloop der ziekte, is een onlangs door Wiggins (1) medegedeeld geval.
De twaalfjarige zoon eens slagers, had 4 kwaaddroezige paarden (die alle aan deze ziekte stierven) verpleegd, en bij het afvillen van ee'n behulpzaam geweest, toen hij een ä twee dagen later over onpasselijkheid en tegenzin in het eten klaagde. Onmiddelijk daarop kwam eene pjjnlijke opzwelling aan den eenen vinger te voorschijn, die niet tot verettering overging, terwijl andere gezwellen , die later aan den schouder, de knieen en ellebogen voor-kwamen, verettering ten gevoke hadden. De opzwelling was steeds verbünden met dehevigste pijnen in de aan-gedane deelen, welke verminderden, naarmate het gezwel grooter werd. De afgescheidene etter zoude in den be-
|
||
|
||
(1) Volgens : The American .lonrn. of the nied. so. 1837, in Fro-riep't yn\w Polizei! : Januar Nu. 92.
|
||
|
||
|
||||
50
|
||||
|
||||
I
I
|
|
ginne aan gmene gal (?) gelijk geweest zijn, eu later op een met bloed veimeugd water geleken hebben. Deze opzwellingen, die zieh in den beginne tot de ledematen bepaalden, deden later ook de eene zijde Tan het aange-y.igt aan, zoodat wang , oog en bovenlip gezwollen werden eu een glinsterend aanzien verkregen. De opgezette oog-leden waren livide van kleur, en omgeven door aschgraauwe knobbels, die zieh tot het borenste gedeelte van den neus uitslrekten, eenige dezer knobbels waren ran de opper-huid ontb'oot, waardoor een ichoreus, waterachtig vocht werd uilgezweet.
De bovenlip was zeer gezwollen en vertoonde zwartach-lig geexcorieerde strepen, welke van het neusgat afliejien; de inwendige oppervlakte der lip was loodblaauw en als afgestorven.
Ook openbaarde zieh thans hectische koorts, en ten tijde dat Wiggins den zieke het eerst zag (10 maanden na het begin der ziekte) was hij zeer vermagerd, waren banden en voeten gezwollen en openbaarde zieh een hoest met expectoratie.
Weldra deelde zieh deze zwelling van het gezigt, aan de andere, niet aangedane zijde, mede, het tweede oog werd ook door zwelling der oogleden gesloten, een opge-zwollen streng ging van den neuswortel tot het behaarde gedeelte van het hoofd, de graauwe knobbels waren in omvang en getal toegenomen, de bovenlip was nog meer gezwollen en miskleurig, het geescorieerde gedeelte bijna zwart en met een bloedig vocht bedekt. Eenige der ge-zwollene vingers werden ook loodblaauw, de regter elle-boog purperrood en even als de neus en het aangezigt met graauwe knobbeltjes bedekt.
Thans ging het bewustzijn verloren, de pols was zwak en versneld, de ademhaling kort en moeijelijk, en hierop volgde de dood. (1)
|
||
|
||||
(1) Dc Kwade Droes kan niet alleen overgaan van de paarden op menschen maar door proeven is gebleken, dat deze ziekte zieh ook mededeelt aan iionden, geiten en schapen; terwijl er voorbeelden bestaan, dat ze van menschen weer op menschen overging. Het volgende {jeval strekke daarvan ten voorbeeld.
Een student in de geneeskunde Rochcr, had in een hospitaa! te Parijs, een stalknecht verpleegd , die eerst aan chronischen worm , daaroa aan acnten Rwaden Drocs leed , en aan de gevolgen daarvan stierf. Hij had zieh ijverig met den lijder bezig gehouden, en nam een wei kzaam deel aan de sectie , terwijl hij bij de opening der nens-holte. het hoofd vaslhield, en daarbij met zijne banden, de laquo;lapen
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||
51
sect;, 20.
Overwegen wij alle de hier medegedeclde gevallen no pens de onderhavige aandoening, dan blijkt hct, dat de modcdeeling van den Kwaden Droes aan mcnsclien, op oene tweevoüdige wijze kan plaats hebben, of door cone plaatselijke, of door cene algemeene inwerking. Het komt mede waarschijnlijk voor, dat de verschijnselen zicli naar het Terschil der overdragt op eene onderscheidene wiizc voordoen, zoodat de ziekte zieh onder een tweevoudigen vorm openbaart.
Is de inwerking plaatselijk, dan is het beloop meestal goedaardiger, de voorzegging veel gunstiger, cn bestaat er hoop op herstel, alhoewel dit een geruimen tijd vor-dert. Gewoonlijk begint deze vorm met plaatselijke ver-schijnselen aan de aangedane deelen, deze worden na 3 of 4 dagen (hoewel soms reeds genezen) onlstoken en pijnlijk, de ontsteking strekt zieh uit over het betrokken ligehaamsdeel, b. v. bij verwondingen der vingers, over hand cn arm; er ontstaan ontstokene strengen naar de uaburige walervaatsklieren, b. v. aan den oksel, deze zwellen op even als bij een panararitium, of, als na andere verwondingen, bij lijkopeningen.
De overige verschijnselen geven weldra duidelijk le kennen, dat eene andere ziekteoorzaak dan de laatslgc-noemde, hier werkzaam is; de eigetidommelijkc vormmg van Abcessen aan onderscheidene ligchaainsdeelen, welke in reretterißg overgaan, later Ichor ontlasten; verder de gewigtige met andere ziekte verschijnselen in volstrekt geeh verband staande Symptomen; het verlies der krachten en de vermagering; de overgang der geopende Abcessen in vuile zweeren; het steeds op nienw uitbreken der
en het aanjjezigt bedoktc, welke deelen den 7.ctel waren der %ntt-graeneuse zweeren.
Roods vöör den dood van den lijder , leed liij aan doorloop en ko-lijkjiijuen , terwijl zieh in den nacht, op de sectie vollende, bij hom loeds verschijnselen openbaarden van mcermalen besehrovene Rwaad-dioesinfectie , die haar gewoon beloop nani, en waaraan hij op den IGden dag stierf. Op den 6den dag zijner ziekte , entte de Paiijsche Vee-arts Lehlanc, inet den etter uit een zweer aan den schouder van Ruchcr , een paard in , dat 10 dagen later aan worm cn Kwaden Ilroes stierf- Godiirende de behandcling van den stalknecht, had Rochcr geenerlei verwonding , en bij de seetic heoft hij zieh even-min gekwetst, ook had hij de voorzigtigheid . oilaquo; zieh na de aan-raking van zijn zicke , steeds te wasschen.
[Verteiler.)
|
||
|
||
|
|||
52
|
|||
|
|||
.
|
|||
|
|||
|
buileu, bij reeds gerolgd^s geue/ing van vrueger bestaan liebbende; dit alles dnidteeniu betoigaiusme sluimerend vergif aan, dat \oortwerkt in zijne pioduclieu en in ver-binding met de kennis der aanleidende oorzaak, geeu iwijtel kan ialeu omtrent zijnenaard.
Gelukt bij zoudanige plaatselijke besmettingde geneziug, dan vordert deze toch bijna altijd onderscheidene maan-den ; niet zelden gaan de verschijnselen over in de zoo-danige, als wij in de gelegenheid zullen zijn, bij alge-meene mededeelmg waar te nemen, terwijl eindelijk de dood volgt, boevvel niet zoo schielijk als bij deze laalste, maar eerst na verloop van eenige weken.
Heeft de besmetling piaats door eene algemeene inwer-king, dan doen de verschijnselen zieh ook meer algemeen \ 001, de zieke ontwaart gedurende 8 ä 10 dagen hevige pijnen längs den nek en ruggegraat, is neerslagtig, heeft lioofdpijn, gemis aan eetlust, en kooi ts van een synochalm
|
||
h
|
aard.
Daarna konien koude gezwellen aan onderscheidene ligchaamsdeelen te voorschijn, vooral aan de ledematen on in de nabijheid van het cog en van den neus, welke spoedig in suppuralie overgaan , waarop de vroeger bleeke huid rood wordt, en bij kunstmatke of spontane opening van het gezwel, een dan goedaaidige, dan siechte etter wordt outlast, terwijl de Abceswonde nog lang als zweer äanwezig blijft. Vervolgens neemt men dikwijls eene op-zwelling van de gewrichten der voeten, der banden of van enkele vingers waar, die ligt in suppuratie overgaat
Zeldzamer verschijnen erysipelateuse ontstekingen, het meest nog aan de benedenschenkels, aan de knie en aan het onderste gedeelte des bovenschenkels; de kleur is meer loodblaauw, dan van een echte Erysipelas, terwijl nimmer een kritische uiigang door afschilfering piaats heeft, maar steeds een overgang in abees, even als bij de zoogenoemde onware of Pseudo-Erysipelas.
Sornwijlen echter Iredeu deze gezwellen terug en ver-deeien zieh, dit is van nadeelige gevolgen, welligt door-dien de tot ontlasting beslemde stof, door de vaten opge-nomen en in de algemeene voebtmassa overgebragt wordt, want spoedig na bun verdwijnen, breken nog meerdere gezwellen over het ligehaam uit, waarna de zieke des te spoediger zijne ontbinding te gemoet snelt.
In uit lijiiperk heeft de ziektc haar inflamatoor karak-ter geheel en al veiloren, terwijl het typheuse in zijne
|
||
|
|||
|
||
plaals licedt. De /ieke ijl!, me( heldere tusscheapoozin-gen, de pols is klein en zwak, de huid leveit een over-\loedig zweet op , dal een onaangenamen icuk veibieidt, de vrueger meestal trage werkiug in het dannkanaal is thans zeer tot diarrhe'e geneigd, een en ander gaat voorl, zonder bewustzijn van den zieke, de dorst is hevig en de tong en landen zijn met een dikke en taaije stof bedekl.
Thaus komt meestal een elgenaardig nitslag te voor-schijn, 'tgeen bestaat in kleine mode verbevetiheden op de hnid, ter grootte eens gierstkorrels, die weldra veränderen , of in op pokken gelijkende puislen, of overgaan in op bloedviunen gelijkende verhevenheden, op wier midden met geele lymphe gevulde blaasjes onlslaan. welke nimmer opdroogen of zieh tot korsten vormen, nit lioofdo de dood weldra na hunne verschijning rolgt.
Als een gewiglig, noglhans niet altijd waargenomen veischijnsel, moeten de aandoeningen op het neusslijm-vlies worden bescliouwd. In enkele gevallen opeubaarden zieh pijnen en verstoppingen in de neusholte, waarop weldra eene uitvloeijng van eene geelachtig taaije stof, nit het een of ander neusgat, en in ee'n ge\al, nit do binnenooghoeken plaats had.
De volgende niet volstrekt constant voorkomende ver-schijnselen, verdienen nog opmerking: blaauwroode stre-pen en vlekken aan onderscheidene ligchaamsdeeJen, zwelling van het hoofd met vorming van blaren, alsmede de hier en daar in grooten omvang waargenomenc gangije-neuse verwoestingen, die de vorming van biandblaicn meestal voorafgegaan. De dood volgde veeltijds op den 12den tot den 20sten dag.
De lijkopening bij de aan deze ziekte overledenen, gal geen voldoende inlichting nopens haren eigenlijken aard; cvenmin was het resultaat bij alien gelijk.
Bij het onderzoek der builen bleek, dat hunne zitplaals niet alleen in het onder de huid gelegene Celweefsel gelegen was, inaar ook zelf in de spieren, ja, dat ze som. wijlen doordrongen tot op de beenderen. De äderen leverden in de door Alexander onderzochte gevallen, volstrekt geene pathologische veranderingen op, daarentegen waren de watervaten uitgezet, en onderscheidene takken van den Nervus facialis en trigemims ontstoken en in hun weefsel veranderd. .Grossheim vond de wanden der Vena Cruralis verdikt, hare binnenvlakle metetler bedekt, en ook het daaiin aanwezige bloed mcl euer venneoccL
|
||
|
||
|
|||
o-
|
|||
|
|||
n
|
((ok ItMciden de longon sums aanziciilijko afwijkingcn o]): meennalen bevatteu ze deels ruwe, deels verweekte luberkels en etierholen, gedeeltelijk waren ze gehepati-seerd en vertoonden eenmaal zeds, op de Pleura dezelide ])iii.stcii, a!s op de ligchaamsoppervlakte. Milt en lever waren dikwijls zeer veiweekt, en de darmscheilskliercu eenmaal vergroot.
De hersciieii waren met bloed opgevuld, de herssen-buezems, even als bet ruggemergskaiiaal, pleura ea barte-zakje, met bloedig serum opgeboopt. Het neusslijmvlies was somwijlen opgezet en met zweeren bedclit, die cen sjiekacliligtn grond met verhevene landen badden. In eenige gevallen, leverde ook het slfjmtlies Tan bet slrot-ieiihoofu, pathologische veranderingen op, soms door Knidheid, soms door werkelijke vorming van puisten en zweeren..
|
||
|
|||
I
|
DEUDE HOOFDSTDK.
OVER HET BESMETTE1ND VERMÖGEN VAN DEN KWADEN DHOES
sect;#9632;27.
Dat de Kwade Droes aan menschen kan worden mede-gedeeld, is bij de voorbandene daadzaken, naauwelijks aan ecnigen twijfel onderhevig; ook blijkt dit genoegzaam nit de cigendommelijkheid, der in de medegedeelde ziekte-geschiedenissen waargenomene verschijnselen, welke met geene andere bekende ziekteu in eenig verband zijn te brengen; alsmede uit de overeenkomst in volgorde der Symptomen in de medegedeelde ziekte-gevallen, waarbij ten opzigte van alien, eene nadere gemeenschap der aan-gedane Lidividus met Kw aaddroezige dieren is bewezen. Anders was het nog voor zestien jaren (1829) toen het gering aantal bevestigde daadzaken, aanleiding tot gegron-den Iwijfel moest geven, redenen, waarom het Pruiss. Miuisterie op den 14 Januarij 1827, een rescript, met betrekking tot het afdoen der huid van Kw aaddroezige paarden uit\aardigde, w aarin overdragt van Kwaden Droes op menschen niet wordt aangenomen. Ons blijft nu nog over, om in het belang der Geneeskundige Policie naauw-keuriger op te geven, op hoodanigc wijze zulk cen over-gang plaats hccl't.
|
||
|
|||
|
|||
55
$.28.
Om hierin eenigzius zeker te gaan, slaat oii^ cen tvvec-vuudigeu weg open; ten eerste een naauwkeuiig onder-zoek nopens de wyze, hoe in de bekende gevallen de mededeeling heeft plaats gevonden, en leu tweedcn een onderzoek, door middel van proeven. Ten opzigte van het eerste, iezitten wij in het algemeen te weinig daad-zaken, om daaruit reeds zekere resultaten te kunrifii trekken , buitendien kwarnen de gevalien zeer dikwijls voor bij Individus uit de mindere volkskia.sse, die over 'l algemeen weinig zorg voor zieh zelf hebben, en on ligte verwondingen en bezoedelingen, dooi' dieilijke zell-slandighedeo enz. minder acht geven. De weg dei' proefneming is echter geheel en al ontoegankelijk, waul niemand zal zoo roekeloos zijn, proeven met znlk een hoogst verderfelijk vergif op menschen in't werk te stellen.
5-29.
Wij moeten derhalve eene andere manier te baut ne-men, namelijk de Analogie indebesmetlingsveihoiidingcn dezer ziekte bij de dieren zelve. Hier bevinden wij ons geenszins op een effen pad; integendeel zijn de Yeeartsen niet alleen van een zeer verschillend gevoeien, omtrein den aard der wederkeerige besmetling dezer ziekle ondei dieren, maar zeli's, of men haar in het algemeen ecu besmetlend vermögen kan toekennen. Ten dien opzigte willen wij alleen herinneren, dat, gedurende de vorige, en ook in het begin van deze eeuw, naauwelijks iemand de besmetlelijkheid van Kwaden Droes betwijfelde, waar aan de strenge wettelijke bepalingen, ten opzigte der afmaking van aan deze ziekte verdachte dieren zijn toe te schrijven, terwijl in den jüngsten tijd, inzonderheid door de Fransche Veeartsenijkundigen, denkbeelden zijn geopperd, die met de opgegevene lijnregt in tegenspraak zijn. Deze meening wordt inzonderheid omhelsd door Dupuy(l), Godine{2), Morel {3), Bracken {i), eenige kweekelingen van Chaherl in diens naam, en anderen. Zij voeren als den voornaamsten grond voor hunne meening aan, het
|
|
||
|
|||
(1)nbsp; De 1'affectation tuberculeusc , par Dvpvy. Paris 1817.
(2)nbsp; nbsp;Godine, Ele'nients d' Hygiene veterinairc. p, 173.
(3)nbsp; Traite raisonne tie la Morvc , par Morel. Paris 1!gt;2o. p. t)2
(4)nbsp; Bitrtrel d1 Jrhoval I. c.
|
|||
|
|||
|
||||
56
|
||||
|
||||
|
bctiekkelijk zelden voorkomen der ziektc, in verhouding tot de zieh zoo veelvuldig voordoende gelegenheid tot besmetting, zoo door gemeenschappelijke stalling met ge-zonde paarden, als anderzins; er worden geyallen aange-voerd, dat een gezond en een kwaaddroezig paard, eeu geruimen tijd digt nevens elkander standen, dat Vee-art-sen bij bet onderzoek van meerdere paarden, met hunne door Kwaaddroesgif bezoedelde vingers, in de neusholten van gezoude dieren kwamen, zonder dat een en ander besmetting ten gevolge had. (1)
Bit kunnen w-jj trouwens voor geen voldoend bewijs bouden, vcrmits zoodanige verhoudingen ook bij andere ziekten voorkomen, waar besmetting op de stelligste wijze is bewezen, en nimmer alle individus, die aan besmet-ling blootslaan, daarvan gevolgen ondervinden, maar dat daartoe, zekere sulrjectieve en objectieve omstandigheden, innetcn zamenkomen.
De Duitsche Veeartsen houden de ziekte nagenoeg een-parig voor besmettelijk, en inzonderheid zijn wij dank verschuldigd aan den in de Vee-artsenijkunde zoo ver-dienstelijken Viborg, (2) door wiens naauwkeurige proeven wij , ten dien opzigte, tot eene meer volledige tennis zijn gekomen.
Door dezen laatsten is ondubbelzinnig bewezen, dat niet alleen de uit de neusgaten zieh entlastende stof, maar ook de overige afscheidingen als slijm, speeksel, zweet, tränen, urine en ook bet bloed als Vehikel der smetstof dienen. — Mede is door eene proeve van Ammon (3) bewezen , dat de smetstof niet uitsluitend op het neusslijm-vlies behoefde tc werken, om de ziekte te doen ontstaan, daar bij Kwaden Droes te weeg bragt bij een paard, door-dicn bij eene met kwaaddroesstof bevochtigde haarvlecht door den schenket trok. — Hiertegen strijden nu wel de proeven van Thomas Smith (4) die twee paarden zonder eenig gevolg inentte, maar dergelijke op zieh zelf staande daadzaken kunnen nogthans ons gevoelen volstrekt niet
|
|
||
I
|
||||
|
||||
(1)nbsp; nbsp; In latere tijden zijn de meeste Fransche Vee-artsenijkundigcn, van hun gevoelen nopens de niet besmettelijkheid van Kwaden Droes ie-ruggekomen, nadat vele paarden het (lagtotfer hunner zienswijze lijn geworden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
(2)nbsp; nbsp; nbsp;Viioig's Sammlung von Abhandlungen für Thicrärzte und Ockonoinen, Kopenhagen 1797. Bd. 2. p. 330 u folg.
(3)nbsp; nbsp; Aininon . I. r. Tom. I, p. 29t, (II Vinis. I. c. p. 127.
|
||||
|
||||
|
|||
|
57
omverwerpen, vermits tot eene terujrwerkiiig (reactio) op deze smetstof even als op ledere andere, eene ontvang-baarheid wordt vereischt, die in de dispositie is gegrond; terwijl ook in sommige gevallen de smetstof door tempe-ratuur en andere uitwendige invloeden, onwerkzaam kan worden gemaakt.
5.30.
Er beslaat derbalve zeer veel grond voor het vermoe-den, dat de o\erdragt van versehe kwaaddroesstof (hetzij ze onmiddellijk uit de neusgaten of door een tneede ligchaam plaats vindt) op het neusslijmvlies of op eenig ander met eene teedere opperhuid bedekt ligchaamsdeel, de ziekte bij het niedegedeelde dier te weeg brengt; — of hot doorslikken der kwaaddroesstof zoo als Hofacker (1) wil, besmetting ten gevolge heeft, is niet uitgemaakt en om vele redenen onwaarschijnlijk. — Ook schijnt de huid-uitwaseming op zieh zelve, geene besmettende eigenschap-pen te bezilten; de vereeniging van vele kwaaddroezige paarden in eene enge ruimte, bij gemis aan behoorlijkeii toevoer van licht en lacht, heeft voor de gezonden eene nadeelige uitwerking door ontwikkeling van een schade-lijk miasma, even als bij andere dierlijke uitvioeiselen.
sect;. 31.
De overdragt dezer ziekte op den mensch, schijnt zieh met tamelijk veel overeenkomst op dezelfde wijze toe te dragen. Deze kan, zoo als wij boven reeds hebben op-gegeven op eene tweevoudige wijze plaats vinden, of plaatselijk of algemeen. — Op de eerste wijze wanneer de geinfecteerde ergens eene huidwonde heeft, en daarin iets v an de kwaaddroestof geraakt, zoo als b. v. bij lijkope-ningen veelvuldig geschiedt, of dat de kwaaddroesstof slechts op eene onbeledigde teedere plaats der huid valt, zoo als bij het uitproesten der dieren, en het daarop-volgende wegvliegen der kwaaddroesstof in het gezigt van den naaststaanden kan plaats hebben.— Eene algemeene inwerking kan in de tweede plaats volgen, wanneer de uitwaseming (Emanatio) ran Kwaaddroezige paarden door de longen of door de huid wordt opgenomen en daardoor de ziekte ten gevolge heeft.
(1) Hn/acker, Lehrbuch über die gewöhnlichen Krankhcileii i(eraquo; Pferdelaquo;, Rindviehes. Schaafes. Tübingen 1823. p. 227.
|
||
|
|||
|
|||
i
|
|
||
|
|||
i*.'
|
Wij nemen zoo iels aau, in de ge\allen van oveidiagt, zonder plaalsclijke inwerking, wanneer zieh de verschijii-seleu, ook op eene geheel andere wijze voordeden, dalaquo; in de door plaatselijke opnemiiig van het gif te weeg gcbiagte gevallen. — De proeven, die men heeft aange-voerd ten bewijze der identiteit van de bij menschen le weeg gebragte ziekte, met den Kwaden Droes, zoo als de door Scliilling te weeg gebragte zweeren in de neus-holte van konijnen, door inenting met de etterachlige stof van zijiien patient, (zie boven) alsmede de door Travets bewerkstelligde inenting op een Ezel, met doodelijk ge-volg, onder yerschijuselen van Kwaden Droes (zie boven p. 17), können niet als genoegzaam voldoende worden beschouwd, daar de waarnemingen van Vines (I) heb-ben bewezen, dat het inbreugen van andere nadeeligc zelfstandigheden in de bloedmassa bij onderscheidene dieren, b. v. van iuspuitingen van bloed eens dollen bonds, van mokstof, van oplossingen van .Sulphas Cupri enz. volkomen dezelfde verschijnselen te weeg brengen als bij den Kwaden Droes. (2)
|
||
w
|
|||
IIIlaquo;
U
|
|||
|
|||
VIERDE HOOFDSTUK.
|
|||
|
|||
VERGELIJKENDE OVEREENKOMST TUSSCHEN DE
VERSCHIJNSELEN, VAN DENKWADEN DROES BIJ
DIEREN, EN VAN DIE ZIEKTE, DIE DOOR ZIJ-
NEN OVERGANG OP MENSCHEN WORDT TE
WEEG GEBRAGT.
|
|||
|
|||
5-32. Dat eene ziekte der dieren, wanneer zij aan den mensch wordt medegedeeld, bij dezen niet volkomen dezelfde ver-
|
|||
|
|||
(1)nbsp; nbsp; Vines I. c. d. 123 sqq.
(2)nbsp; nbsp; Wij zijn trouwens genegen om den overgang van Kwaden Droes van menschen op paarden, als een gewigtig argument te beschouwen voor de Identiteit der ziekte bij beide, terwijl er onies Indiens een belangrijk verschil bestaat, of door inenting eene ziekte wordt te weeg gebragt, dan of door inspuiting eener heterogene stof, eene vergiftiging in het bloed ontstaat, onder gehjke verschijnselen als Kwade Droes; bovendien zijn in latere tijden nog zeer vele proeven genomen , lt;im Rwaden Droes door inenting van menschen , bij paarden te wceg laquo;c brengen . welke altijd gelnkten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
|
|||
|
|||
|
||
Si)
.schijnsclen le weeg brengl, als bij geiw, slaai vast, en ' zal later bij nadere beschoiwing der hondsdolheid en van het miltvuur nog dikwijis duidelijk biijken.
Het ligt in den aard der zaak, dat bij zoodanig ver-schii in organisaüe als bij dier en mensch beslaat, de reactie zieh verschillend meet vooidoen, daar wij reeds bij den mensch naar het verschil van leeftijd, van ge-slacht, Temperament en Constitutie, verscheidenheid in de ziekte-verschijnselen waarnemen. — Wij moeten ons derhalve niet verwonderen, zoodanige verhouding ook bij den Kwaden Droes te zien plaats hebben, en het zoude verkeerd zijn, met Krüger-Hansen (1) te willen aannemen dat deze ziekte door Kwaden Droes niet zou kuunen ont-slaan, omdat niet alle verschijnselen daanan, bij men sehen en dieren gelijk zijn.
sect;. 33.
Behalve eenige niet geringe afwijkingen zijn de ver-^chijnselen bij dieren en menschen in hunnen hoofdvorm, toch aan elkauder gelijk, waarbij men niet meet verge-leu dathierbij nog komen de eigenlijke Sijmptomen, welke aan de opname eener schadelijke stof in het Organismus moeten worden toegeschreven, waardoor dcze bij den mensch aanzienlijk worden gewijzigd.
Zoo schijnt men aan dit laatste de rheumatisch-gastrische verschijnselen te moeten toeschrijven, welke zieh bij de menschen in het eerste stadium der ziekte opeu-baren; — terwijl ook bij paardeu, Aolgens de opgave van Veith, de door besmetting te weeggebragte ziekte, zieh daardoor onderscheidt, van de zieh spontan ontwikkelende, dat bij gene, eenige dagen na plaats gehad hebbende infectie koorts onslaat.
Evenmin mögen de ziekte-verschijnselen , die ontstaan na plaatselijke verwondingen bij kwaaddroezige dieren, b. v. opzwelling der hand, van den arm, der okselklieren enz., met den eigenlijken Kwaden Droes gelijk gesteld worden, want hier werkt de ziekmakende invloed ook als vreemde vergiflige stof, even als putride dierlijke zelfstandigheden, afkomstig van cadavers van aan boos-aardige ziekten gestorvene dieren.
Beschouwen wij het karakter dezer ziekte in zijn geheel,
|
||
|
||
(1) v. Giae/c mid v. Walt.cr's Journal 1835. p. 50.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
flf
|
|||
|
|||
m
|
dan verloont het zieh zeer gelijk bij menscheu en dieien. Bij beide vinden wij eene aandoening, die in de vochl-iniassa hären voornaamsten zelel heeft, en zieh kenmerkt door eene gebrekkige menging des bloeds en der lijmphe, welke zieh op eene gelykvormige wijze openbaart door pathologische nederzettingen (depositiones) in long en huid, en eindelijk bij beide, door ontbinding der vochten en algemeene Caehexie, den dood te weeg brengt.
$.34.
Wanneer wij de afzonderlijke Terschijnselen vergelijkend en naar de yolgorde beschouwen, dan Ainden wij :
l6. De neusuitvloeijing zoo bestendig bij den Kwaden Droes der dieren aanwezig, verloonde zieh niet altijd bij zijn overgang, op mensehen; ze was intusschen in eenige gevallen niet te ontkennen en eenmaal nog in verbinding met uitvloeijing, uit de binnenooghoeken aanwezig.
2deg;. De bleeke kleur en slappe gesteldheid van het neus-slijmvlies, werd ook bij mensehen waargenomen, terwijl dit nog meer het geval zou zijn geweest, zoo men deze deelen Teelvuldiger had onderzocht.
3\ De neuszweeren, werden bij mensehen ook meer-malen opgemerkt, en geleken in hunnen vorm ge-heel, op die der dieren.
4deg;. Bij den mensch, werdniets waargenomen, watge-noegzame overeenkomst opleverde, met de opzwel-ling der achterkaaks-watervaatsklieren bij de paar-den, ten zij men de opzetting der okselklieren in eenig opzigt daarvoor zoude willen aanzien; OTeri-gens zoude zulks kunnen gelegen zijn in een verschil der anatomische verhouding.
5quot;. De eelweefsei-abcessen bij de paarden, een der reelTuldigste als worm bekend bijkomend sijmptoom Tan den Kwaden Droes, ontbreekt ook bij den mensch, bijna nooit.
6quot;. Be bij de mensehen zoo veelvuldig waargenomene vorming van puisten op de huid; eenmaal zelfs onder de pleura, Tindt bij de dieren geene ovsr-eenkomst.
7deg;. Be aanzienlijke vermagering, het snelle afnemen der krachten, het hoesten, zweeten, en andere op hectisehe koorts betrekking hebbende veisehijn-selen , zijn bij mensch en dier gelijk.
|
||
M
m
|
|||
|
|||
|
||
ei
S\ De lijkopening heeft bij mensdi en dier aanKienlijke veranderingen in de longen aangetoond.— Bij beide vindt men Tuberkels, Vomica en Hepatisatie. De milt en lever waren bij beide verweekt.— De opvulling der herssenraten met bloed, die bij de menschen zoo dikwijls aanwezig was, vindt men bij de lijkopening der dieren niet opgegeven.
|
||
|
||
V1JFDE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
OVER DE PROPHIJLAXIS EN THERAPIE VAN DEN KWADEN DROES BIJ DIEREN.
Ten opzigte der geneesbaarheid dezer ziekte, zijn de gevoelens in zooverre verdeeld, dat eenige den wezen-lijk Kwaden Droes, immer voor ongeneeslijk verklaren, andere daarentegen de moeijelijkheid der genezing niet ontkennende, toch de mogelijkheid daarvan aannemen; intusschen komen allen er in overeen, dat de genezing zelden gelukt, en dat een algemeen voldoend geneesplan, voor als nog, niet kan worden opgegeven.
Het schijnt ons daarom des te belangrijker, om de ontwikkeliug der ziekte voor te komen en de aanleidende oorzaken te verhoeden.
Deze laatste zijn van een tweevoudigen aard; ze Hggen of buiten de dieren en worden eerst door overdragt aan dezelve medegedeeld, helgeen men besmetting noemt of de aanleidende oorzaak ligtin het dier zelf, terwijl of eene bijzondere voorbeschiktheid in het ligchaam aanwezig is, die slechts eene opwekking noodig heeft, om uit te breken; of andere ziekten voorafgingen, die onder gunstige omstan-digheden in Kwaden Droes overgaan. — Dienovereenkom-stig vordert de voorkoming der ziekte, ook een dubbel toezigt. Vooreerst meet men de wegen afsnijden waar längs de ziekte in het ligchaam kan komen; dit ligt in de bedoeling der policie-maatregelen welke ter voorkoming van besmetting worden opgegeven. Ten tweeden moeten ook de omstandigheden in 't oog worden gehenden , die de dieren bijzonder tot Kwaden Droes voorbe-schikt maken, en waardoor andere ziekten b. v. goedaar-dige Droes, daarin overgaan.
|
||
|
||
|
||||
h I
|
5.36.
Ten opzigte der prophijlaotische maatregelen legen de besmetting, gaat men uit van het grondbeginsel, dat voor-namelijk, de uit de neusgaten vloeijende etter, het Vehikel der smetstof, en dat deze van een vasten aard L-;.
Alle Tvettelijke bepalingen strekken derhalve om de over-dragt dezer stof op gezonde dieren, hetzij direct of indirect te vermijden.
Ileeft men derhalve een, van Kwaden Droes verdacht dier, dan moet het spoedig buiten alle gemeenschap met de gezondea worden gebragt. Het erlange een af/,onder-lijken stal, zijn eigen drink- en eetgereedschap, en mag met gezonden weiden, noch er mede inspannen worden.
Is de Kwade Droes reeds volkomen en ontwijfelbaar ontwikkekl, dan hangt het er van af, of het dier de kosten waard , en zijue afzondering mogelijk is, om de steeds zeer twijfelachlige knur te beproeven; zijn beide omstan-digheden daartcgeu, dan zal steeds het dochnatigst zijn, hctzelve zoo spoedig mogelijk te doen dooden. — Alle ge-reedschappen, die men bij het zieke dier gebruikte, mo-gen a! Icon na volkomene reiniging wederom in gebruik worden genomen; krib, ruif wateremmer, vloer enz. moeten herhaalde malen afgeboend en de muren van den stal met chloorkalk op nieuw worden overgewit, terwijl men den stal met chlorium dient te berooken; de tuigen kan men naar omstandigheden verbranden of deels met nieuw leder lalen overtrekken.
Tot voorkoming eener toevallige besmetting is het voorts raadzaam om zoo dikwijis men paardea in een vreemdea stal brengt, de krib, wateremmer, enz. alvorcas zorg-vuldig te laten zuiveren en voor versch stroo te zorgen.— Ook bij het onder/.oek der, ^an Kwaden Droes verdachte dieren, dient men voorzigtig te zijn, daar het ligt kan gebeuren, dat, terwijl men eerst de hand in het neusgat van het zieke dier, en kort daarna in dat, van een ge-zond paard steekt, daardoor eene overdragt van Kwaad-droesstof wordt te weeg gebragt.
5,37.
Bij de Prophylaxis van den, zieh spontan ontwikkelcn-den Kwaden Droes , moet men eene bijzondere opmerk-zaamheid vestigen op die aandoeningen, waaruit zieh deze ziekte pleegt te ontwikkelen. Hiertoe behooren inzonrier-
|
|
||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
:
|
||||
|
||||
|
||
63
#9632;heid goedaardige droes en eenvoudige neus-catarrhus, soms met complicatien Tan aandoeningen der keel, der luchtzakken, bovenkaaks-en voorhoofdsboezems, enz. waar-bij men evenwel door eene doelmatige behandeling en ge-paste leefregelkundige verzorging, doorgaans den overgang in Kwaden Dices voorkomt. Heijne (1) yerklaart: dat in alle gevallen \an Kwaden Droes, waanran wordt opge-geveu, dat genezing is gevolgd, men zeker niet met wezen-lijk Kwaden Dices, maar met goedaardigen hoogst bedenkeiijken Droes heeft te doen gehad.
Men meet in het algemeen, zoowel in gezonden staat als in geval \an ziekte, de dieren eene gepaste leefregelkundige verzorging geven, vermits nalatigheid ten dezen , soms net uitbreken van Kwaden Droes begünstigt. In-zonderheid kunnen vechtige bekrompene en donkere stallen , waar de toevcer van versehe lucht en zonlicht niet behoorlijk plaats heeft, benevens ongezonde voeding, de ziekte te weeg brengen. Een en ander dient men der-halve zorgvuldig fe vermijden, tevens moot men zorg dragen voor behoorlijke reiniging, en dat men de dieren hoede, aoof verkoelingen voor te plotselinge temperatuurs-verandei ing; men verge in den arbeid niet meer, van het dier dan het doen kan, en geve het steeds gepast vcedsel.
Worden de dieren ziek, dan verschcone men ze dade-lijk van den arbeid, en verslrekke bun geneeskundigc hulp (2); men vermijde intusschen bovenmatige bloeds-ontlastiugen en laxaiitia, daar deze ligt een zwakheids-toestand te weeg brengen, die tot Kwaden Droes voorbe-schikt maakt.
|
||
|
||
sect;.39.
De genezing van den werkelijk beslaanden Kwaden Droes, welke volgens de meening van eenige Vee-artsen, volstrekt onmogelijk, volgens anderen slechts zelden mo-gelijk is, heeft den ijver en de opmerkzaamheid van vele
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Die Seuchen der nutzbaren Haussäugelhiere etc. p. 167.
(2)nbsp; nbsp; Deze regelen zijn inzondeiheid van toepassing op Catarrhale en Droesachtige ongesteldheden , vermitraquo; , wanneer hierbij de ziekte niet tot eene geregelde scheiding kernt, er Stoffen in de vochtmassa aan-wezig blijven , althans zoodanige verhouding in de bestanddeelen der Tochtcn ontstaat, die de dieren zeer veel voorbescliiktheid geeft tot Kwnden Droes.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; {Irert.}
|
||
|
||
|
|||
64
|
|||
|
|||
geneeskundigen en gcleerde genootschappeu tot pioefon-dervindelijke nasporingen aangezet, zondertot een geuueg-zaam voldoend resullaat te zijn gekomen.
Men heeft ten dien behoeve de meest verschillende middelen ^/oorgeslagen en beproefd; maar hoewel onder-scheidene daarvan in de eerste tijden zeer werden geroemd, zoo bragt later de ervaring steeds hunne onwerkzaamheid aan het licht. — Deze middelen waren deels specified, wier werkzaamheid men zieh niet wist te Terklaren, en waarbij men zieh alleen op de ondervinding beriep, deels ralioneel gekozene, en \an daar verschillende, naar de onderschei-dene meening nopens den aard van den Kwaden Droes.
Zij, die zoowel in deze als in de meeste andere ziekteu ontsteking, meenden te zien, wendden bloedontlastingen en afvoerende middelen aan, terwijl diegene welke den Kwaden Droes beschouwden, als eene colliquatieve, door ontbinding der vochten en door een grooten zwakheids-toestand te weeg gebragte ziekte , versterkende en opwek-kende middelen, voor de werkzaamsle hidden.
|
|||
|
|||
|
$. 39.
Ilet zoude ons te ver afleiden, en naauwelijks eenig practisch nut opleveren, zoo wij alle middelen afzonder-lijk wilden beschouwen, die sedert de oudste tijden zijn aanbevolen, en nog bijna dagelijks als nieuw worden aangeprezen.
Wij merken alleen op, dat ze naar hunne manier van aanwending in twee hoofdgroepen kunnen worden gebragt j waarvan de eene de algemeene, de andere de plaat-selijke middelen bevat.
Aan de lautsten hechten inzonderheid zij veel gewigt, die de ziekte, als zuiver plaatselijk beschouwen, zoo als Lafosse die het reeds door de ouden opgegevene gevoelen, omtrent het nut der inspuitingen wederom opvalte, en deze, eene eerste plaats in de geneeswijze der ziekte aanwees. — Zijne meer uitgebreidde anatomische kennis deed hem intusschen opmerken, dat inspuitingen in de neusgaten, niet op alle punten der zeer gekronkelde neus-holen konden geraken, waarom hij de roorafgaande Tre-panatie der neus-kaakboezems, en daarna inspuitingen met zamentrekkende, altererende middelen aanraadde.
Hoe zeer men ook later \an het onvoorwaardelijk vei-trouwen, op zoodanige plaatselijke behandclingswij/.e was
|
||
v
I
|
|||
|
|||
|
||
|
||
|
||
65
• teruggekomen, zoo is het nogtans aan geen twijfel on-derhevig, dat de inspuitingeu als pallfätief middel in aanmerking kunnen komen, cm den opgehoopten etter le ver-wijderen, en diens schadelijke inwerking ojj het slijm-vlies en op de beenderen te verhinderen. (1)
Men heeft zieh daartoe, deels van plantaardige. deels van minerale middelen bediend , waarvan onderscheidene , eenen bijzonderen naam verwierven. — Hiertoe behoort in-zonderheid de Chloorkalk, waarvan een sect; one in een pond water wordt opgelost, en welks ettering verbetereude en altererende werkmg buitendien bekend is; volgens Turner is eene oplossing van Sulphas ferrl en volgens Dnpiiij, de als Liquor Suiteniihekende oplossing van Sublimaat in Alcohol, bijzonder aanbevelenswaardig. — Ook heeft men tot dit oogmerk dampen aangewend, zoo als, de door Tscheulin aanbevolene Salpeterzure dampen, terwijl men in later tijd inzonderheid de Chloordampen heeft aange-prezen.
De laatstgenoemde hebben inzonderheid in Leblanc (2) een ijverigen voorstander gevonden, die ze vijf malen daags wil hebben aangewend, zoo lang, tot dat de grond van het neusslijmvlies donkerrood wordt.— De ontwik-keling van het Chloorgaz geschiedt door een half lood Chloorkalk met verdund zwavelzuur tot de consislentie van een dünnen brij te maken en daarna in een kolf te doen, wiens hals men met eene lap omwikkeld, in de neusholte brengl.
Tot de plaatselijke middelen behooren nog de tegenprik-kels in den vorm van scherpe pleisters of setous längs de neusbeenderen , of längs de naden tusschen deze en de bovenkaak, of over de voorhoofds-boesems, wanneer het paard bij het drukken op die deeleu pijn te kennen geeft.
JJouatt heeft in lateren tijd ook over deze klasse van middelen gesproken, terwijl anderen ze onvoorwaardelijk verwerpen. — Waarschijnlijk werken ze heilzaam in den beginne wanneer nog een subinflammatore toestand in de zieke deelen aanwezig is, (3) terwijl ze in later tijdperk,
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Inzonderheid wanneer men kan vermoeden, dat de ziektc i die deelen voornamelijk haren lelel heeft gevestijd.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; {Vert.}
(2)nbsp; nbsp; Journal de Medecine vete'rinaire , Janvier 1835.
(3)nbsp; nbsp; Of dat de ziekle nog maar verdacht, en meer plaatsclijk is.
(rcrt.)
|
||
|
||
|
|||
mi
|
|||
|
|||
66
|
|||
|
|||
waoneer de krachten reeds afuemen, nadeelig werken, uilhoofde de kunstmatig onderhoudene ellering deze nog meer doet verminderen.
Inwendig heeft men niel alleen de meest verschillende middelen, maar zelfs de meest onderscheidene klassen van genccsmiddelen aanbcvolen en aangewend. — Ditgaande van het gevoelcn, dat Kwade Droes analogic had met scrophulosis, hield men mcrcuriaiia eu anlimonialia voor bijzonder aangewezen.
Van een geheel tegengesteld gevoelen waren zij , die hem voor eerie colüfjnaüeve en uitterende ziekte hielden, welke, door zoodanige, de voeding belemmerende genees-middelen nog moest worden verergerd, en daarom roho-rantia en amam voor aangewezen hielden.— Eindelijk werden nog veelvuldige specified voorgeslagen, wier roem, hoe groot in den beginne ook, doorgaans spoedig verflaauwde.
Hiertoe behoort de door Collin zoo zeer geroemde zwa-
|
|||
|
|||
I
|
met honig tot een likking gemaakt, dage'ijlis tot twee pond te gebmiken; de Parijzer Akademie schonk hieraan ook haren bijval, terwijl daarentegen dc school te Lyon nimmer tot de dagelijksche Dosis van ein pond kon stijgen, zonder dat het dier aan darmont-ontsteking stierf.
In later tijd heeft Vines met bijzonder goed gevolg de Cantliarides aangewend, die op de maag eene prikkelende werking uitoefenen, de digestie zonden bevorderen, en tevens eene speeifieke werking op het neusslijmvlics zou-den aan den dag leggen, die zieh openbaart, doordat de bleeke kleur rozenrood, en dc slijm dikker, consistenter, en gezonder wordt.
Men moet met dit middel in kleine giften beginnen en allengs opklimmen tot 12 grein pro dosi, in Aerbinding met andere prikkelende middelen, b. v. Pulv. rod. gent. et Puh. rad. Zingib, ä unc. ß Pulv. Cantharid. gr. v—x.
Biet honig tot een pil gemaakt.
raquo; Haijne heeft de Canlharides gegeven van XV gr. tot II ß dragin. 2 malen daags in verbinding met terpen-tijn, terpentijnolie, zwavellever, antimon. enz.; hij noemt het, een der meest werkzaamste geneesmiddelen in deze ziekte.quot;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
Uouatt, die de tonische middelen voor bijzonder aangewezen houdt, geeft onder deze de voorkeur aan Sulphas Ctvpri. Daar de Kwade Droes eene slependc onlsteking
|
||
W
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
m
is van hetneusslijuivlies(])', die eiadelyk algemeenäzwakte te weeg brengt, zoo zou dit rniddel in twcevoudig opzigl heilzaam werken, vooreerst, door zijne algemeen tonische eigenschappen, en ten tweeden door zijne bijzondeie ver houding tot het neusslijmlies, helgeen zieh duidelijk open-baart, uit de genezing van neus-catarrhen, door dit mid-del (2). De dosis mag daarom niet zoo groot zijn dat ze de vitaliteit geheel ter nederslaat, maar het middel meet dagelijks cen tot twee malen in kleine hoeveelheid, onge-veer van 1—2 dragm , met een bitter aromatiek middel aangemengd, worden toegediend.
Bijvoegsel van den Veitaler.
raquo;In lateren tijd is de Hijdriodas potassw. zoowe! aiiceri als in verbinding met Sulphas cupri, veelvuldig, en ook door ons in den Kwaden Droes beproefd, en hoewel men daanan in enkele gevallen goede diensten meende te zien, liet zij ons toch meermalen in den steek.
Ook op de verharde lijmphatieke klieren in den keel-gang, dient men bij de behandeling van Kwaden Droes, zijne opmerkzaamheid te vestigen.
Is de ziekte nog in haar begin, zoodat er in de klieren nog eene pijnlijke spanning bestaat, dan trachte men ze door warmc inwrijvingen van zachfe zalven en door emollierende warme pappen, nog tot abcesvorming te brengen; gelukt dit niet, dan beproeve men, om ze door kwik- en jodzalven te verdeelen, waartoe cene zalf met murias zinci zieh ook meermalen zeer werkzaam hceft ge-toond. — Een daarvoor aan 'sRijks Veeartsemjschool te Utrecht bestaand voorschrift, dat de Hoogleeraar A. Nu-mau de goedheidhad, ons medetedeelen, bevat 1 dragm. murias zmci op 1 one axung. pore.; ook heeft men de klieren uitgesneden, gebrand, en getrachi, ze door schcrp-prikkelende middelen te resolveren.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Iletgcen door ons jeer wqrdt betwijfeld; daar het neusslijm-vlies wel is waar de hoo/dzitplaats is der ziekte , zoo dient inen geenszins uit het oog te verliezen , dat met het wezen van Kwaden Droes het denkbeeld van eene bijzondere Dijskrasic waarin moral het lijmphatieke stelscl declt, onafscheidehjk verbouden is.
(Verl.)
(2)nbsp; nbsp; Daarom is het ook moer aangewezen bij Slennorhtea nusalis en verdachtc?i Droes, zoodat het twijfclachtig is. of bij welgeslaagde genezing, door aanwending van dit middc! , wezcnlijk Kundn Droes ni'du {^emelde £iektcgt;toC8tanden aanwezig waren.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Vert.)
|
||
|
||
|
|||
i
|
|||
|
|||
68
#9632;
ZESDE HOOFDSTUK.
OVER DE THERAPIE DER DOOR MEDEELING VAN
KWADEN DROES OP MENSCHEN TE WEEG
GEBRAGTE ZIEKTE.
$. 40.
Dat men bij het gering aantal gevallen , die men tot nog toe van de ouderhavige aandoening heeft -waargenomen, geenc algemeen deugdelijke door de ondervinding gestaaf-de behandelingswijze kan opgeven, ]iquot;t in den aard der zaak. Tot dat de waarnemingen ten dien opzigte tot een zeker vast resultaat zullen hebben geleid, zal men zieh moeten vergenoegen, de aanwijziugen af te leiden uit de Analogie dezer ziekte, met andere op haar gelijkende.
Het zal wel geen herinnering behoeven, dat men iedere gelegenheid zorgvuldig dient le vermijden, waardoor eenc overdragt van Kwaaddroesstof kan plaats vinden. Of echter de bloote uitwaseming van kwaaddroezige paarden te vreezen zij, is voor alsnog, met geen zekerheid (e bepalen; men moet trouwens de grootsle voorzigtigheid omtrent de kwaaddroesstof zelve in acht nemen, en hare inwerking op onfblootte of van de opperhuid beroofde ligchaamsdeelen vermijden. Daarom dient men juist hen. die met de levende dieren in aanraking komen aan te bevelen, om zieh in acht te nemen voor de bezoedeling met de afgescheidene stof uit den neus, zoo als bij het proesten der paarden enz. het geval kau zijn — en hen die met de lijkopening van zoodanige dieren belast zijn , op te dragen , dat ze daarbij iedere verwonding op de zorgruldigste wijze vermijden. (1)
Is eenmaal eene plaatselijke besmetting daär, dan komt het hier, even als bij andere smetstoffea voorDamelijk
|
|||
|
|||
(1) Hoewel wij het'er voor mecnen te mögen houden, dat de laquo;metsfof van een nieer vasten dan vlugtigen aard is, ioo gelooven wij nogthans , dat de uitgeademde lucht van , aan Rwaden Droes lij-dende paarden , met de smetstof is bezwangerd , waarom het leer is af te raden , om met gesloten deuren in stallen te slapen, vvaar kwaaddroezige paarden hun verblijf houden, alsmcde dat stalknech-ten of militairen 7.ich toedekken met dekens, die over dag op derge-lijke paarden hebben gelegen; een en ander is iiuonderheid van loi'piissing , '.vaar men met den acuteu vonn van Kwadcn Droes te doen heeft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Fert.)
|
|
||
|
|||
|
|||
1
|
#9632;
69
daarop aan, om het vergif zoodra inogelijk le vernieii-gen. Dringt het door middel van eene wende in het organisme, zoo als b. v. bij lijkopeningeii het geval is, dan zal men dezelfde behandeüng in het werk moeten stellen, als bij bekomene sectiewonden aan rottende lijken, wordt aangewend. Ten dien behoeve is het raadzaam, de wende dadelijk zorgvuldig uit te wasschen , de bloe-ding niet onmiddelijk te doen Ophouden, maar deze door uitdrukking te bevorderen, en daarna de wonde te Cau-terisercn. Als Causticum können vele, tot deze klasse van medicamenten behoorende middelen, worden aangewend ; het doelmatigst zal zijn, om zoowel hier. als bij verstoring van andere dierlijke Contagien, zieh van Chlor-Kalk of bijtende Potasch in Solulie te bedienen. Heeft de plaatselijke besmetting echter reeds locate ziekterer-schijnselen te weeg gebragt, die uitgaan van de plaats waar de inwerking geschiedde, en bestaaa, in oütstöking der in de nabijheid gelegene äderen en watervaten en der met deze in verband staande lijmphatieke klieren, dan moet deze volgens algemeen Therapeuliscue grondrflgels worden behandeld. Zoo lang de ontsteking nog in haren voortgang is, applicere men een toereikend aanttl Moed-zuigers, benevens inwrijvingen van ungL merctiriale; zijn de lijmphatieke klieren van het aangedane deal reeds gezwollen, dan is het gif waarschijnlijk reeds algemeen in het organisme opgenomen, terwijl alsdan . eene plaatselijke knur, b. v. door eene operatieve doortastenciehan-deling, naauwelijks eenig voordeel zoddq können be-looven.
sect;#9632; 41.
Is de ziekte reeds tot volkomene cntwikkeling geko-men, of heeft er eene algemeene besmetting plaats ge-vonden, dan bestaat er overeenkomstig de ondervinding, slechts weinig hoop op herstel, terwijl de daarbij op te volgen behandeling, naar het vocrkomend karakter der ziekte, dient te worden gewijzigd.
Gaan wij de waargenomene gevallen na, dan vinden wij veeltijds joist tegenstrijdige middelen aangewend.— De een beproefde aderlatingen en het overige tot de antiphlo-gistische geneeswijze behoorende, terwijl een ander, zweetdrijvende middelen, als warme baden, acelas ammice en/,, aanwendde, welke een dcrdc weer voor hoogst na-
|
||
|
|||
|
|||
70
|
|||
|
|||
I
|
deelig verklaai'dej maar daai'eategeu prikkelende middelcn dringend aanbeyal.
Vermits de geneesheeren, die de ziekte beliandelden . jneestijds dan eeist eeiiige helderheid nopens haien aard verkregcn, wanneer de dood reeds nabij, of reeds daär ivas, zoo kan men geea groot gewigt hechten, aan de re-sultaten. die door hunne behandeling zijn verkregen, •vvaarom men hare geneeswijze, alleenkanbasercnopalge-jneene geneeskundige grondstellingen.
Even n.ls in andere besmettelijke ziekten, zal ook hier raadzaam zijn , in den beginne een braakmiddel te geven, om daaidoor een' algemeenen schok in het organisme en eenigermate eene weerstreving tegen de opneming \an het gif tc bewerken. Gaat de ziekte desniettegenstaande voort, dun vertoont ze. zoo als wfl in de nosologische beschrij-ving mededeelden, een gastrisch-rheumatisch karakter. Dien overeenkomstig zullen, op de huid werkende en an-ligastrische middelen hunne aanwijzing vinden , hoewel ze wegens de nimmer ontbrekende ontstekingachtige compli-catie, niet uit de klasse der prikkelende middelen mögen worden genomen; algemeene bloedsontlastingen zullen naaiiwelijks geregtvaardigd mögen worden en het is waar-iijk onbegrijpelijk, hoe Tarozzi, in de door hem waarge-nomcne Epidemie , (zie boven) die hij als een gevolg van Kwaaddroesbesmetting beschouwt, dit geneesmiddel, her-liaalde malen kon aanwenden.
Is eindelijk het laatste tijdperk däär, wanneer zieh een tijpheuse en rotachtige toestand voordoet, dan blijft er geene andere keuze over, dan tot de prikkelende, de ie-venswerking krachtdadig onderhoudende middelen, zijne toevlugt, te nemen. — Dan lullen Camphei-, Moschus, Amo-#9632;n ia, Scrpentaria , Valeriaan etc., alsmede de Kina, in verbinding met Minerale zuren hunne aanwending vinden.
Togen de plaatselijke verschijnselen die zieh gedurende het beloop der ziekte openbaren, zal men naar hunnen onderscheidenen aard, verschillend moeten handelen. Vooihandenc Abcessen, brenge men zoodra mogelijk tot rijphcid om ze daarna te kunnen openen; — de ontstaandc Wondvlaktc mag men niet met verslappende middelen be-handclen. maar weldra zal men tot de prikkelende moe-ten overgaan.
Bij het vcrschijnen van het. puistachfig nitslag, of bij het outstaan der brandblaren. dient men deze 1c ope-jicn ; en door middel van caustica te verstoren.
|
||
II
|
|||
ft I
|
|||
|
|||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
71 AANHA.NGSEI OVER DEN WOMl.
sect;#9632; 42.
Daar er tot nog toe geene daadzaken aanv\ezig zijn, waardoor direct werd aangetoond, dat deze ziekte 0|) deu rnensch overging, tenvijl het in die gevallen, -waar eene besmetling door wormbuilen ontstond, twijfelachtig blijft of de^e dieren niet gelijktijdig aan Kwaden droes leden, zoo zijn wij niet in Staat om de daardoor te weeg gebragtc sijmptomen op te geven, maar gelooven nogtans, die aan den -worm eigen, hier te moelen mededeelcn. Omtreot de naauwe verwantschap van Worm met Kwaden Droes bc-staat tegenwoordig slechts e'en gevoelen; er zijn zelfs schrij-vers, die beide, niet als onderscheideiie ziekten, maar als Stadien van ee'ne ziekte beschouwen, terwijl weer aiideren daarin , slechts verschillende, doordc localiteitge-wijzigde sijmptomen derzelfde ziektestof meeueii te zien.
Reeds Solleijsel ideld beide ziekten \oor naauw verwant. Vibwg, Colemann, lilaine en White, vonden hetzeltde bij hunne proeven. — Ook deelen de lateren meeslal in deze meening, en Körber geeft te kennen, dat, Kwade Droes en Worm alleen in vorm verschillen, gene haw zitplaats heeft in de watervaten van den keelgang en van het neusslijmvlies, deze in de watervaten van het overigc gedeelte des ligchaams; hetzelfde zeggen Haijne (1) cu anderen. — Reeds daarom en omdat volgens sommige schrijvers bij twijfelachtig verdachten Droes, de Worm als diagnostiek beslissend kenteeken dient, moeten -wij de verschijnselen naauwkeuriger beschrijveu; Autoriteiten, die zieh op proeven gronden, geven bovendien op, dat de uit de wormbuilen genomene stof, bij andere dieren Kwa-den Droes en Worm te weeg bragt. — Daar nu in de be-kende gevallen , van overdragt van Kwaden Droes op menschen, het zeer opvallend voorkomen, van op wormbuilen gelijkende gezwellen werd waargenomen, zoo moot dit nog meer onze opmerkzaamheid op deze ziekte doen vestigen. Van de mannen, die ons waarborgen voor de bcsmetle-lijkheid dor stof uit de wormbuüen, voeren wij alleen diegene aan, wier meening op opzettelijk genomene proeven steunt, zoo als Vibnrg, (2) die daaromtrent bcslis-
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
c Scu'-'li^n der ntttzbaren Hanssüugethierc, ung etc, 1802. Bd. HI. p. 310.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||
|
sende proeven nam , alsmede llofacker, die mededeeK, dat hare inenting plaatselijke ontsteking, koorts en eene algeincene wonnziekte te weeg brengt, en tevens cen hoogst mertvraardig geval verhaalt, van onderscheidene vleeschelende dieren, die van eeu wormziek paaid hadden gegeten, en door schürft werden aangelast, -waaraan zeif eon (een leeuw) stierf, lenvijl een mensch, die het vleesch gekookt nuttigde, daarvan geen nadeel ondervond; voorts bestaan er proeven Tan latere Flansche arisen, als van Du-rand en JolivH, en wanneer Hurtrel iV Arboval (1) nog twijfel möge koesteren, dan kan dil, zoo als .ReHB(?r juist aanmerkt, alleen daardoor plaats hebben, dat [hem de proeven ran Viborg en andere onbekend bleven.
sect;#9632; 43.
De Worm, is eene aan het paarden geslacht eigene, en bij het rund naauwelijks met zekerheid #9632;vvaargenomene ziekle. (2)— llij verraadt zijn lijmphatiek karakter reeds, door alleen dieren aan te doeu \an eene lijmphatieke con-stiluSie en van kwade sappen, alsmede door zijn geheel beloop.— Walervaten en klieren, zijn de eigenlijke zit-plaats dor ziekte; en daar deze als uitroerders der voeding on stofwisseling (3) moelen worden beschouwd, zal eene stoornis daarin, ook eene langzame slooping van het in-dividu ten gevolge hebben.
Het lioofdverschijnsel van den Worm, waaruit alle andere voorlvloeijen, is de vorming van builen, die door hunne gesleldheid aan de ziekte haren naam en door hunnen vorm, aan deze eene nadere verdeeling hebben gegeven.
Deze builen hebben hunne zitplaats onmiddellijk onder de huid en eene \ariteit derzehe, in de huid.
Ten opzigle der plaats waar ze het eerst verschijnen bestaat geeue bepaalde verhouding; wanneer de ziekte door intinling wordt daai gesteld , vormen ze zieh het eerst aan de ingeente ])Iaats; als ze spontan uitbreekt, be-speurt men ze meesttijds het eerst aan den hals en het Toorste gedeelte van het hoofd , daarna ontstaan ze längs
|
||
|
|||
|
(1)nbsp; nbsp; 1. c. Art. Wurm. p. 561.
(2)nbsp; nbsp; Ook by het rundvee is eene ziekte waargenomen, die in vorm z.eer veel OToreenkomst opcnliaarde , met den worm bij bet paard, boewcl daarvan in wezen geheel en al vcrschillciide.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;IVert.)
(3)nbsp; nbsp; Of als hulpmiddel?nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; [Fert,]
|
||
|
|||
I
|
|||
|
|||
;
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
73
de halsadeis, aan de ach(eikaaks-keelgangs en liesch-klieren, längs de spoorader, de buikader en längs de schenkelbeensaderen, later aan de ballen, aan den koker, aan de uijers, lusschen de carotides en vervolgens aan andere ligchaams-deelen.
De gedaante dezer bullen is \erschillend, rond, lang-werpig of vlak; zij zijn hard op bet aanvoelen, in den beginne iels pijnlijk , worden laier onpijnlijk en kort voor het doorbreken, wanneer ook de vroeger onveranderde buid rood en ontstoken wordt, wederom pijnlijk. — Beze builen komen, of, hieren daar voor, als kleine gezwellen, die weder verdwijnen, lerwijl zieh op eene andere plaats nieuwe openbaren, hetgeen men vliegende w'orm[noemt, of als afzonderlijke zwellingen, die door de opgezette ziekelijke watervaten met elkander in verbinding staan, onder be-naming van snoerrormige Worm, of de builen vloeijen in cen, en stellen de ineenvloeijende (confluerende) Worm daar; men zoude nog meer dergelijke varieteiten kunnen aanvoeren, die in geenerlei opzigt, van wezenlijk belang zijn. — Eindelijk broken de builen open, zonder goeden etter op te leveren, maar eene geele sereuse vloei tof, of er kernt eene meer consistente korrelige massa voor den dag, de zweer zclve neemt eene siechte gesteldheid aan en wordt in veelvuldig opzigt gelijk aan de scrophuleuse. De grond wordt oneffen, dikwijls spekachtig, de rand eellachtig omgekruld, somwijlen met opstaande verheven-heden bezet, in welk geval, de zweer den naam erlangt van Cul de Poule.
(raquo;In vele gevallen hebben de zweeren eene invretende nciging, zoodat ze zieh steeds veigrooten en daarbij tevens een geil en bloedig aanzien vertoonen. Eene gesteldheid , die ons geenszins bevalt.quot;)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;[Vcrt.)
Volgens Vatel, begint de exuleeratie het eerst aan die deelen, die vele vaten en zenuwen hebben, zoo als aan lippen , neus, oogen enz., terwijlmen, die in de lieschen boegstreek, voor de gevaarlijkste houdt. Hoe vorder de verzweeringen voortgaan, des te aanzienlijker wordt de Aer-zwakking en vermagering, de eetlust vermindert en in het algemeen openbaren zieh verschijnselen van hectische koorts. Later voegen zieh hierbij veeltijds twee verschijnselen, namelijk eene stinkende neusuitvloeijing en eene cedematcuse opzwelling van sommige ligchaamsdcelen.
|
||
|
||
|
||
w
|
||
|
||
m
|
||
|
||
74
|
||
|
||
De iicusuilvloeijing is in hare geheelc verschijning zoo volkomen gelijk aan de, bij den Kwaden Droes waargeno-mene, dat reeds daardoor, geen twijfel nopens dc ver-wautschap dezer ziekten kan opkomen. De opzwellingen doen zieh voornamelijk voor aau het scrotum, den koker en aan de ledematen, hetgeen weldra kreupelheid ten gevolge heeft. De hären gaan spoedig verloren, doordien de huid volstrekt geen turgor vitalis meer bezit; de onder den neus gelegene hären, worden bovendien, door de daar-uit Tloeijende kleverige stof, aan elkander gehecht. Hoest #9632;wordt niet zelden, reeds in een vroeger stadium der ziekte waargenomen, later komen hierbij nog ademhalings-bezwaren , en soms volgt de dood onder verschijnselen eener rotkoorts.
S-44.
De lijkopening heeft niets opgeleverd, wat bij het leven niet reeds was te vermoeden. De bullen en zweeren hebben de vroeger opgegevene gesteldheid en zitten in de huid en in het celweefsel daaronder. De watervaten le-veren alleen aanzienlijke veranderingen op, deze zijn ver-dikt en verwijd, hun contentum is met etter vermengd, terwijl de aanwezige knobbels, volgens Youatt (1) onmid-delijk aan de klapvliezen zijn gelegen, waarom volgens dozen schrijver, de watervaten in de diepte des schenkeis, welke geene klapvliezen bezitten, geene knobbels ver-toonen.
In het neusslijmvlies en in de longen vertoonen r.ich meesttijds, de, bij den Kwaden Droes opgegevene Pa-ihologische verschijnselen.
Bijroegsel van den Verfaler.
raquo; Behalve deze, reeds beschrevene , bestaat er nog een goedaardige worm, die zieh veelal ontwikkelt bij goed-aardigen Droes, welke geen regelmatig beloop heeft ge-nomen; deze vorm geeft zieh te kennen door Abcessen in 'tCelweefsel, zonder bijzondere aandoening der lym-phatieke vaten, en is zeer gemakkelijk te genezen.
Wanneer de worm zieh spontan ontwikkelt, dan open-baart hij zieh veelal in den beginne, door eene roosach-tige pijnlijke opzwelling van eenig ligchaamsdeel, veel-lijds van de binnenzijdeu van een of beide achterbeenen,
|
||
|
||
(1) 1, c.
|
||
|
||
|
||
75
inzonderheid boven het spronggewiichl, alwaar men wel-dra bij het bevoelen, pijnlijke knobbeltjes en strengen bespeurt. Bij volbloedige dieren verordent men in zoo-danige gevallen een slap dieet, tevenslate men de dieren behooriijk toedekken, terwijl men een of meer plaatse-lijke of algemeene aderlatingen, naar omstandigheden, in 'twerk stell; inwendig geve men zacht antiphlogistische, tevens oi)de afscheidingen #9632;werkende middelen, terwijl men plaatselijk , emollierende fomentatien, waarin eenig sal a-moniacis opgelost, aanwendt. Meermalen is men in staat, de ziekte door eene dergelijke behandeling, in dit iijd-perk nog te stuiten. Gaat ze trouwens voort, en vormen zieh Abcessen, dan opene men deze dadelijk, waarna men ze met een roodgloeijend knoprormig brandijzer brandt, 't geen men van tijd tot tijd herhaalt, tot ze tot genezing neigen, of men behandelt ze met adstringerende middelen, als: aluin, blaauwe vitriool, segypt. zalf, enz.; thans geeft men inwendig terpentijnachtige met bittere en heete middelen: gentiaan, bacc. Lauri, bare junip, enz. in vereeniging met antimonialia, of met aethiops mineral, en dergelijke meer j tevens zorge men, dat de aan-gedane deelen goed zuiver worden gehouden, terwijl men voorhandene etterkorsten enz. voorziglig met laauw water laat afnemen. Gaat de ziekte verder, of komt er Kwade Droes bij, dan handele men, als vroeger is opgegeven.quot;
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
70
|
|||
|
|||
Over het Miltvmir.
|
|||
|
|||
MiUvuur, Morbus carbuncularis. Typhus anthracodes [Vatcllii). Febris ataxo-adynamica, Febris putrido-nervosa carbuncularis {Mandtii), Typhus carbuncularis , Pustula maligna, Anthrax, Peste char-bonneuse, Fievre charbonneusc. Charbon, Milzbrand, Milzseuche, Blutkrankheit, Sommerseuche , gelbes Wasser, gelber Schelm, Lnngcnbrand.
|
|
||
|
|||
BERSTE HOOFDSTUK.
OVER HEX MILTVÜÜR BIJ DE DIEREN-
$. 45.
Uit het verschil der namen kan men reeds afleiden . hoe hoogst onderscheiden de meeningen zijn, nopens de zitplaats en den aard dezer ziekte. De oorzaak daarvan is ongetwijfeld, zoowel eene subjectieve als objectieve.
Subjeclief, van het standpunt des waarnemers be-schouwd, in zoo verre de onderscheidene arisen die me-dedeelingen omtrent deze ziekte deden, bij hunne onder-zoekingen, dikwijls vroeger opgevatte meeningen en Theorien, tot grondslag legden, en bij de lijkopeningen het orgaan eenzijdig beschouwden, dat van vroeger tijden af, als inzonderheid aangedaan, werd beschuldigd, of \an de zucht, om te veel uit een zamengevoegd oogpunt te beschouwen, afweken, en de, tot dezelfde groep behooren-de ziekte Tonnen, naar hun plaatselijk voorkomen, kunst-matig en verward, scheidden.
Objecticf in zoo verrc de ziekte zieh verschillend open
|
|||
|
|||
|
||
77
baart in onderscheidene Epizootien, door Enzoiitische in-vloeden en naar de Indhidualiteit der aangedane dieren. Deze theoretische disharmonie, is in den eersten opslag voor ons van minder belang, waar het slechts te doen is, eene schildering van de Symptomen te geven, daar deze inmiddels alleen kan worden verkregen nit de Abstrac-tie, \an de cider hare meest verschillende gedaanten, ter waarneming Toorgekomece vormen der ziekte, zoo moet, naarmate haar meer of minder vormen worden toegevoegd, de beschrijving rerschillend uitvallen.
sect;#9632; 46.
Wij stuiten dadelijk op een wezenlijk rerschil in de behandelingswijze yan dit onderwerp, in vroeger en later tijd. Vroeger, toen de veeartsenijkunde zieh nog in een meer onbeschaafden toestand beyond, beschouwde men de verschijnselen als op zieh zelf, zonder nader in het wezen der ziekte door te dringen; hieruit ont-stonden naar gelang van hare hoofdonderscheidingen, even zoo vele soorten van ziektcn, met afzonderlijke be-namingen; in later tijd daarentegen, toen met den voor-uifgang dezer wetenschap, ook de nosologie tot eene hoo-gere ontwikkeling geraakte, leerde men inzien, dat vele onderscheidingen slechts oimezcnlijk zijn, zoodat de naam van miltvum, daarom heden ten dage ook een veel uilge-breider begrip in zieh sluit, dan vroeger, alhoewel er niet altijd eene behoorlijke befeekenis in gelegen is.
Thans verstaat men er onder: eene bijna bij alle huis-dieren, inzonderheid bij het rundvee en de varkens (Ammolaquo;, p. 5—11) voorkomende ziekte, die zieh meestal Epizoötisch openbaart, met het karakter van ontmenging des bloeds, en dikwijls is vergezeld door builen van verschillenden aard, aan onderscheidene ligchaamsdeelen. Kausch (1) en Bojanus (2) namen ze ook waar bij vogels (4) en wild, Ammon {3) en Glazer bij herten en reeen, Gla-
|
||
|
||
(1)nbsp; Kmisch, Ueber den Milzbrand des Rindviehes. Gekrönte Preisschrift. Berlin 1805. S. 15 en 22.
(2)nbsp; Sojanus, Anleitung jnr Kenntniss der wichtigsten Seuchen der Haiisthiere. Wilna und Leipzig 1820. S. 103.
(3)nbsp; Amman, Unterricht über den Milzbrand. Ansbach 1808. s. 5.
(4)nbsp; Burnt verhaalt van eene besmettelijke ziekte onder de vogels , Hie aan menschen de pustula maligna zoude hebben medegedeeld ; op wat wijzo . wordt nlct vermeid, fvchs huidzickten , 3e dl.
(Verl.)
|
||
|
||
|
||
?8
sect;. 47.
2er noemde haar, wegens de aan de achterschenkels ont-staande builen, knobbehiekte.
Het beloop der ziekte is niet steeds gelijk; dan bijzon-der, dan minder heyig acuut, dan met, dan zonder builen en gangraneuse verstoringen, en cleze, dan in het eene, dan in het andere orgaan voorkomende.
Hierop hceft men de verdeeling dezer ziekte gegrond-vest, en mj gelooven ingevolge de tot dus verre bekome-ne e'rvaring, nopens deze ziekte, niet veel mis te tasten, wanneer wij de door Mandt{l) aangenomen Hoofdonder-scheidingenquot;, met eenige wijzigingen behouden. Deze au-teur, die uitgaat van het gevoelen, dat de ziekte bestaat in eene rotachlige ontbinding van het aderlijk bloed, on-derscheidt drie vormen: eene febris venosa jmtrida acutts-sima, febris venosa putrida en febris venosa putrida carbun-cularis. In zoo verre de derde vorm, eigenlijk eene #9632;wijziging is van de tweede, komt ons doelmatiger voor, slechts twee hooldvormen der ziekte aan te nemen, naar gelang der snelheid in beloop, en de tweede langzaam verloopende vorm. naar de zieh plaatselijk voordoende verschijnselen, in nadere onderafdeelingen te brengen.
sect;#9632; 48 (1) TYPHUS CARBUNCULARIS ACUTISSIMUS.
Wesens zijn uiterst snel beloop , heeft deze vorm onder-scheidene daarop passende benamingen bekomen. De ouden noemden hem daarom wel eens Mors ante Luem. en de Duitschers Erdsturz, enz.
De duur verschilt vaneen kwartieruurs, tot eenige weunge uren, terwijl een werkelijk uitbreken van Carbunkels, hier volstrekt geen plaats heeft. Deze vorm maakt doorgaans het bei-in uit bij Epizoötien en het schielijk wegsterven der dierenquot; wekt gewoonlijk eerst de opmerkzaamheid op.
De gezondste en wel doorvoedste dieren, zijn doorgaans 3e eerste slagtoffers, en worden er als van den bliksem getroffen, eensklaps door aangedaan.
Het veelvuldigst vertoont deze, (door eemgen 00k apo-plectische vorm genoemd) zieh bij varkens en schapen ,
|
||
|
||
(1) Mundt, Praktische Barstellung der wichtigsten Epidemien
•..11J Kpizoölien. üerlin 1828. S. 528. sqlt;J-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
79
zeldzamer bij paarden, en doet zieh voor, doordat de dieren, die tot nog toe eene goede gezondheid genoten, dikwijls gedurende het eten, of roor den ploeg of, in de weide dood neer yallen, of dat eenige \eiscliijnselen den dood voorafgaan , welke daarin beslaan , dat de dieren door eenhevigen angst, worden aangedaan, zieh onrustig been en weer bewegen, naauweüjks op de beenen kunnen blij-ven, en deze daarom ver uit elkander zetten; teveus verraden de dieren aanzienlijke storingen in hun voorstcl-lingsvermogen, terwijl zij, dan eens geheel stil slaan als bedwelmd, dan weder blijken geven ran groote opge-weklbeid, en brnlleud en woedend rondloopen — vroeger of later komen hierbij hevige conrulsien, gelijktijdig wordt de pols onvoelbaar en verdwijnt de hartslag, de oogen slaan slrak en uilpuüend, en de dood volgt onder uit-vloeijing van schuimend bloed uit mond, neus en anus, #9632;waarop spoedig tijmpanilische opzwelling van den achter-buik, en buitengewoon snelle ontbinding der lijken volgt.
S. 49. (2) TIJPHÜS CARBÜNCULARIS ACÜTÜS.
Deze vorm, is minder snel in beloop, en de meest bij het paard en rund voorkomende, doet minder dikwijls de sterkere dieren aan, en duurt van 1—7 dagen, in meer zeldzame gevallen tot twee weken.
Het begin der ziekte kenmerkt zieh door verschijnselen, ook aan andere ziekten eigen , en verschillen bij de onder-scheidene dierklassen, eeuigermate naar hunne individu-aliteit. — De tot nog toe vrolijke dieren toonen zieh zon-der bekende oorzaken vermoeid, hun gang is onzeker, in de ledematen en in enkele huidspieren onslaan trekkin-gen, zij zetten de beenen uit elkander, blijven bij de kudde achler, laten het voedsel onaangeroerd, woelen onachtzaam daarin rond en kaauwen het bewusteloos, schier nit gewoonte. — Soms komt hierbij koorts, in andere gevallen niet, terwijl deze in den beginne of tm^e/laquo;raquo;*;/-achtig of dadelijk typheus is. — Naar gelang van ditverschil, staan de dieren of met hangende ooren, neerhangenden kop en weeken pols , entlasten ze een lossen vochligen mest en eene taaije slijmige urine, hebben ze een geelachtig bind-vlies met taaije tränen en beven ze met de achterschenkels , 't geen alles een tijphmsm toesfand aanduidt;— of de
|
|
||
|
|||
|
||
80
|
||
|
||
dieren störten zieh onder razen en brüllen neder en springen driftig weer op, slaan en stampen met de achterbee-nen , hebben fonkelende , uilpuilende oogen , een droog en heet mondslijmvlies , een onvoelbaren harlslag, kleinen , harden, versnelden pols, en ontlasten spaar-zaam, vaste met slijm omgeven mest, zoodat een onste-kingachtige toesfand niet is te onlkennen. — De tempera-tuur des ligehaams wisselt af, is evenwel in den beginne aan de voeten, ooren, en hoornen \erhoogd en zinkt laier beneden de gewone; — de melkafscheiding houdt of ge-beel op, of is Terminderd, de melk krijgt een yuil brmn-of geelachtig. aanzien en een zoetachtig zouten smaak, de uitvloeijing van kwijl vermeerdert, bet slijimlies van bet oog, van den neus en mond is rood gekleurd , zonder nogthans heet en ontstoken te zijn.—
De ademhaling is steeds veranderd, meestal sterk en in Terhonding tot den pols, veelal versneld, gaat nogtans zeldzaam gepaard met een droogen körten hoest, eii heeft plaats met zigtbare inspanning der buikspieren.
De paarden verraden dikwijls door hunne bewegingen , kolijk-aandoeiiingen, ze krabben veel met de Toorpoo(en, zien angstig naar den bnik om, en behben Yeel dorsf; de schapen blaten dikwijls en ängstig, eenigeplaatsender huid worden rood en -vieletkleurig, de wol valt uit en er ontstaat plaatselijk gangnen, 't geen zieh bij fijne dieren tot de bovenhnid bepaalt, en bij groveren tot in het cel-weefsel doordringt. Bijaldien geenebeterschap volgt, komt nu vroeger of later altijd het tijpheuse karakter te voor-schijn , terwijl de o/^sfcfrmg'S-versehijnselen , verdwijnen. De dieren komen meer in verval, en worden zwakker; ooren , voeten, hoornen en mond, zijn koud en bleek , de uitgeademde lucht is kwalijkriekend, de huid slap, met borstelig uitvallend haar, de ademhaling zwak, de pols zinkend, de hartslag meer voelbaar, de mest vloeit on-willekeurig af, is dun, stinkend, en bloedig.
Somwijlen doet zieh thans eene schijnbare beterschap voor, de dieren krijgen weer eetlust en worden vrolijker, doch slechts voor körten tijd, daar, hierop des te spoe-diger collapsus volgt; pols en hartslag; worden onregel-matig en tusschenpoozend, de achlerbuik tijmpanitisch opgezwollen , er komen convulsien, ver onder de huid verspreide emphijsemateuse opzwellingen worden zigtbaar, en onder verscliijnselen der grootste verzwakking. volgt de clood.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
81
|
||
|
||
Eeu versdiijnsel, dat /eer dikwijls in bet beloop der /iekte ^ooikoni(, is de vurmiug \au Carbuukels , die wij later naauwkeuiiger zullen beschrijven, wanneer wij daar-over als primaire voim handelen.
$.50.
Als onderafdeelingen van dezeq zieklevorm, beschou wen wij, de anders als verschillende ziekten bescbrevene aandoeningen: a. de eigenlijke anlrax, b. de tongblmr , e. de gcrste korrel, d. de kwaadaardige keebiekte of het wilde vuur, e. de i?oos of het heilig mur.
a. DE EIGENLIJKE ANTRAX.
Somwijlen \iudt men in het verder beloop van het iniltvuur, en op een ander tijd als eerste verschijiisci van 't zelve, gezwellen aan onderscheidene ligchaamsdee-len, die onder de namen van Antrax, Carhimculus worden aangeduid.
bij liet rundvee komen ze veehuldiger voor dan bij de paarden; bij het zwijn heeft Ammon{l) ze nimmer bemerkt, en Fraiiquc [2) deelt mede, dat ze gewoonlijk bij schapen niet voorkomen. Omtrent het wezen dezer buileii is men nog niet geheel in het zekere; Vatel beschouwt ze als het product eener in de Oeconomie gevormde speci-tiekc doodelijke stof, die op dezewijze, nit het ligchaam wordt outlast, 'tgeen vvel strookt met het verschijnen dier bnilen in het teloop der ziekte, maar niet met him idiopatisch voorkomen bij geheel gezonde dieren. Anderen beschouvven ze als Critisch, en de opmerking van een nadeeligen nitgang, bij het plotseling verdwijnen dezer gezwellen schijnt trouwens daarvoor te pleiten; — de meeslal doodelijke uitgang echter, niettegenstaaande bun verscliijnen, bun voorkomen zonder bepaalden typus, ja zelfs in het begin der ziekte, eindelijk hunne vaste ge-neigdheid tot eene Gangraeneuse verstoring, veroorlooven niet om ze een echt wezenlijk kritische beteekenis toe )e kennen.
|
||
|
||
(1)nbsp; jimvion, 1. c. p. 10.
(2)nbsp; nbsp;Frunquc, Geschichte der Seuchen im Herzogthum Nassau. Frankfort a/M- 1834. p. 198.
('i) Handbuch der Thierarzneikunde etc. yon Vatel, Uebcijctzt und bearbeitet tou Pi'ttet. Lripxij i829. p. 52(5.
6
|
||
|
||
|
|||||||
s^
|
|||||||
|
|||||||
|
De gezwellen zyu uf bard of week , rond uf langwerpig, Convex of plat, en zitten in hel Celweel'sel onder dehuid; zij kiinnen aan al!e lischaainsdeelen verschijnen, inzon-(ieiheid vertoonen ze zieh aan den kop, mond, keelgang, elleboog, den uijer, ba!/ak en in bet algemeen, waar xicli veel celweef'sel bevindf. Hot eigendoimnelijke en we-/.enlijke van al deze gezwellen is, zoo als Hürtrel{l) opmerkt, hiiiinc bestendige geneigdheid tot gangram, en de pnmo-gelnkheid, ze te verdeelen of in suppuratie te breiigen. Hunne consistenlie is, of digt en vast, in welk geval de inhoud spekachlig en de omtrek streng omschreven is, of ze zijn dceiiachlig en week op het aanvoelen, alsdan beslaat de inhoud uit eene tijmige, eageele ziltige stuf (2); ofein-delijk wordt bet gezwel alleen door eene Emphysema leu se opzwelling daargesteld, bij wier opening gaz ontwijkf, en die bij het ovefsüiiken met de band een knislerend ge-voel te kennen geeft
|
||||||
|
s het voorkomen dezer gezwellen, bij de ver-
|
|
|||||
|
Overigens
|
|
|||||
|
|||||||
schulende dieiklassen onderscheiden, en volgens de waar-nemingen \aii Vateliß) op de volgende wijze. — Bij de eenboevige dieven , komen ze , of aan de oppenlakte des ligehaams, of aan de ledematen voor. In het eerste geval is sleeds slechts een Carbnnkel aanwezig, en gewoon-liik in de Uankstreek , of aan de binnenzijde der achter-schenkels; dezelve outstaat, of uit een hard gezwel, ter orootte eener boon, dat spoedig in oimang toeueemt, heet en iiijnlijk wordt, terwijl onder het verdwijnen dei' pijn en der bitte, sphacelus verschijnl, met vorming van blaas-ies of uit eene opzweliing, die eenige voeten gropt wordt en ' crepilatie o^enbaart, waarbij het serum des bloeds zieh waarschijulijk in het Celweefsel uitslort, en de ve-zelstof aan de spieren verdroogt en deze zwart maakt.
Bevinden ze zieh aan de ledematen, dan vertoonf zieh weldra een hinkende gang, het deel zweit spoedig op, en de dood volgt, binnen 12 tot 24 uren; is de zitplaats aan den voet, dan heeft dit het afv allen van den hoef ten gevolge. Volgens de waarnemingen van Greye(4), zijn de Carbun-
|
|||||||
|
|||||||
(1) Ilurtrel d' Arloval Weimar 1831. Art. Typhus p. 320. a. in. 0. 2) De eerste geeft de Hoogleeraar J. Numan in zijne Therapia snecialis, 4e Afd. den naam van Carbunkel, de tweede dien van tnherkel.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; iVcrt)
(4) B A. Greve , Erfahrungen uud Beobachtungen über die Krankheiten der Hausthiere, im Vergleich mit den Krankheiten der Menschen. Oldenburg 1818. Erstes Bändchen. S. 49.
|
|||||||
|
|||||||
|
|||
83
|
|||
|
|||
kels l)ij hcl paard. alsmede die bij den ezel eu bei mull-dier Min ecne meer lievige ontstekiog veigezeld . dan bij andere dieren en bij den mensch, ook zijn ze pijnlijker, lerwljl deze verhoogde gevueügheid ophuiidl, wanneer dc ontsteking veidwijnt. Bij hei rundvee doen /.ich de vol-gende Terscheidenbeden voor: de aan den romp voorko-mende gezwellen, zijn gelegen aan de borst, den gchou-der , aan den hals en op de ribben. ze bereiken in een half uur tijds eene aanzieniijke grootte, liel iichaam wordt ppoedig stijf en daarop volgt de dood • somwijlea rertoo-nen zieh witte, loodblaatiwe of zvvarle vlefckfen, die aan-vankelijk alleen in de huid zilten en een iaiigzamer he-loop hebben; of er wordt nageiioeg geen E.vanlhem zigt-baar, maar dc daarover strijkende hand ontwaait eene verhevenhcid met een knisterend gevoel (witte kool, Char-bon blanc). De gezwellen aan de ledematen Terhouden zicli hier, even ais bij de eeuhocTige dieren.
Bij het schaaji, komen de CarbunkeLs op de van wol ontblootte ptaatsen als kleine harde gezwellen te TOorschijn, in wier midden zieh eene zwaile punt be-vindt, en wier omtrek is omgeven door blaasjes, die met eene scherpe sereuse vloeistof zijn gevuld ; later valt het deel af, en laat een zweer terug, of het gangran loopt verder voort en brengt den dood te weeg. Zeer ge-woon, is bij deze dierklasse de platte Inliltratie met ob-derscheidene blaasjes daarop, die voorkomt aan deliesch-en okselklieren, en zieh van daar, verder uitbreidt; de Infiliiatie gaat over tot vorming eener brandkorst, waar-ooder zieh eene geleiachtige vloeistof bevindt.
Bij de varkens vertoonen zieh de Carbunkels alieen als witte, zwarte of loodblaauwe vlekken, de borsteis worden slap en pijnlijk, de huid der witborstelige varkens zwart. en die der zwarlborstelige vuil donkei-, de dieren worden ongevoelig en onbewegelijk, terwijl de dood op den 7den of 8sten dag plaats heeft. De meesl gewone uitsang dezer bullen, is, zooalsgezegd is, gangraeh, dal zieh openbaart door dat het gezwel eene donkerroode kleui krijgt en pijnlijk wordt, op het midden eene verdieping erlangt en openbreekt, of dat er zieh blaren en kleine /.oogenoeinde brandpuistjes vormen, die bij hot openbre-ken gangneneuse zweeren nalaten , en bestendig verder em zieh invreten.
Somwijlea komt het intusschen niet tot dezen uitgang, niaar de gezwellen vallen eensklaps in. of verdwijnen
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
84
|
|||
|
|||
rolkomen; de meeste waarnemers hebben dit als eeu lioogst ODgunstig teeken besohouwd, waarop sjioedig de dood plecgt le volgen.
|
|||
|
|||
6. TONGBLAAB
|
GLOSSANTHRAX . APHTH/E gt;1 ALIGN/E.
sect;#9632; 51.
|
||
|
|||
Doze vonn van hel inillvuur, komt inzoiideiheid voör, bij bet nmd. evenwel ook bij schapeu en paaiden. De ziekte beginl met de gewone algemeene Symptomen, van gioote oinnst, een straffe buk, en angstvalligbeid in de quot;bewegingen; somtijds intusscheu ontbieken deze verschiju-selen geheel en al.
Onmiddelijk claarop openbaren zicb de plaatselijke yer-schijnselen, door vermeerderde speekselafseheiding, bitte in den mond en door zwelling der tong. Na verloop van een of mcerdcre men, vertoont zieh of aan de punt, of aan deu wortel, of aan de randen der tonlaquo;, een Exan-lliernaliscb nitslag, waarvan twee verscheidenlieden be-staan, naarmate er blaasjes of blaren voorkomen. De blaasjes zijn rond of ovaal, ter grootte eener ervvt tot die eerier boon, in den beginne met een helder doorschij-nend vocht gevuld, dat later misklemig wordt, en allengs in bet bruine, violette zelfs zvvarlacbtige overgaat. De blaasjes breken gewoonlijk kort na hun ontstaan open, of van zelve. of door wrijving der tong längs de inwendige mondvlakte, na bet dooibreken blijven zwecven te-mg met eene ichoreuse afscbeiding op een erv sipelateus op-uezetten grond, die dikwijls zijn gevuld met kleine voed-seldeelen, en omgeven door blaauw violette blaasjes.
De ontsteking der tong neemt steeds toe, vooral wan-neer de ziekte zieh aan hare randen heeft gevestigd, de zweeren worden steeds grooter en dieper, krijgen harde randen en bedekken zieh met zwarte korsten , terwijl hun-ne afscbeiding ichoreus wordt; eindelijk worden enkele Jeelen der toug vervvoest en vallen af, en onder toeneming der pijnen en van eene overvloedige afscbeiding van een aasaehtig stinkend speeksel, volgt de dood.
Openbaart zieh een uitsiag van blaren, dan vormen zieh om de punt der tong verhevene ronde of langwer-pige met een blaauwen kring omgevene gezwellen, welke tot diep in de tong doordringen , in hun binnenste
|
|||
|
|||
|
||
. ecu bloedig vochl beratten. en inoeijelijk openbreketi. Heelt het laatsle nogthans plaats gehad, clan blijven er zweeren met dikke eeltachtige, omgekrulde randen terug, ae long steift gedeeltelijk af, terwijl ze zwart, blaauw-achtig en koud wordt, bij gemaakte insiiijdiiigfii geene gevoeligheid toont, evenmin bloedt, en na 1 tot 3 dagen, onder Colliquatie of Suffocatie de doud volgt. De aandoe-ning der long kan zieh ook over de zwelgkeel, bet strotteu-hooid en de inwendige mondbolte voorlzeUen, waardoor het beloop natuurlijk nog sneller, en de verwoesting nog nicer in en extmsief wordt.
$.52.
c. DE GERSTEKORllEL, STOMANTHRAX, IIOKDEO
LEUM (ToJgens VEITH.)
Dezc ziekte komt voor bij de varkeos, eu is in alle rerscliijnselen volkomen identisch mel de tuugbiaar van andere diersoorten. Ook bier \erschijnen biaren van \t;i-schillende grootte , in den beginne met eene licldere, later mctcene troebele vloeistof gevuld , die allengs opeabreken en eene sphaceleuse verstoring na zieh slepen. Bijzonder karakterisliek, is de grootc vermagering der dieren. da-delijk in het begin der ziekte, de steeds bijkomende la-melijk hevige koorts, en het dikwijls waargenornen \er-schijusel van tandknersen.
Ü. KWAADAARDIGE KEELZIEKTE , K110P , WILD VUÜR , ANGINA C VllliUNCULARIS.
Ook deze vorm van Millvmir. is der varkens eigen , en verdient den naam angina niet volkomen, daar dc aaudoening niet. eigenlijk op he I slijmviies der slikorgaiicn , maar onder de hnid hare zilplaats hcdi.
Voor het uitbreken der plaatselijke aandoeningen. gaan soms geene, soms algemeene verschijnselen vooraf; —het dier vertoout groote afgematheid en angst. blijft achtel de kudde terug, beeft over :t geheele ligchaam. stampt met de voeten. en houdt den kop naar beneden, dc ademhaling wordt moeijelijk, heeft plaats met openge-sperden mond, uitgestoken long en met een kugcheud, fluitend gclnid. De stem wordt heesch . de long gezlaquo;ol-Ten en het doorslikken gaal moeijelijk,, zoodat dc genole-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
86
|
||
|
||
ne diaiik veeltijds nit den neus terucvlueit, daaibij 0{icii-baren zieh walgingen, met aanhoudeude \eistuppiiigen, hot. zigtbaar gedeelte van het slijinvues der inondhiilte eu van het oog wprdt rood Tan kleur, de snnit i.s meeslal heet en ook rood. Onder hevige koortsaandüeiiingen, breekt nn veelal 12 uren na het begin der ziekte aaa de voorste vlakte van den larynx, een hard licet en gespaunen gezwel uit, soms ontstekingachtig rood gekleurd, soms met önverandeide kleur der huid, dat zicli binnen weinige men aan borst en buik, zelfs tot tusschen de achterste ledematen uitstrekt. Heeft de ziekte dezen trap bereikt, dan openbaart. zieh het algemeen tijpheus karakter, door vermindei ing van temperatuur over het quot;eheele ligchaam, de snuit word) loodblaaim en aschkleurig; liet gezwel bij eene \oorafgegane ontstekingachtigroode kleur, woidt thans donker violet, zelfs zwarlachtig, of, bij vroeger ouveian deide huidskleur, thans loodkleurig, teiwijl de dood volgt, door stikking, ter oorzake der drukking van het ezwel op de luchtpijp, of later door overgang der zwel-ng in gangrten; slechts zelden heeft er gene/.ing plaats. Als verscheidenheid dezer beschrevene aandoening. is de zoogenoemde w/Mc Borslcl {Sole, Soyon) te beschouwen, die mede bij het zwijn voorkoml. Hier bevindt zieh het gezwel, dat zieh onder dezelfde verschijnseleii openbaart iian een of beide zijden van den hals, in de rnimte tusschen de Vena Jugularis en de luchtpijp, eenigzins ver-vrijderd van de parolis. Het eigendommelijke hierbij, en waarvan de ziekte ook haren naam heeft ontieend, is de verandering der, op het gezwel aanvvezige borstels.
Deze, volgens Valel (1) 12 tot 15 in getal, heffen zieh hijna loodregt op, worden slijf en hard, dikwijls geheel glanzeloos en zijn bij zachte aauraking zelfs gevoelig; de plaats der huid, waarop ze zitten, valt in, en erlangt eene andere kleur, zoodat ze bij witborstelige varkens zvvart, en bij zvvartborstelige, vuil van kleur wordt; de worteis der borstels smelten in een, het aangedane deel droogt nit, en onder verschijnselen van gangrten, volgt binnen .3 a 4 dagen de dood.
|
||
|
||
(I) I. c. p. 513-
|
||
|
||
|
|||
87
sect;#9632; 54. r. DE ROÜS, HET HEILIG VüüR, ERYSIPELAS
EPIZOOTIC UM.
Deze ziekie kvvam hij de oudeii, en koml in hei algc' nieen in de zuiclelijke klimaten veelyuldiger vooti' dan bij ons, doet schapen en varkens aan. en of ze ookbij paar-den voorkomt, betwijfelt L(ifosse{l).
Volgens het gevoelen der meeste schrijver.s, behoorl zij niet, zoo als haar naam aanduidl, tot de Ea-anllieinatische, rnaar is ze een vorm van liet Miltvaui-, dat liier zijnen zete! in de buitensle huidlaag heeft geno-inen. De ziekie begint onder algemeene \ersciiijnseieii eeuer acute typheuse koorts, de dieren verraden angst en onrust, hebben een tersnelden pol.s en eenc inet koudc afwisselende bitte; zij blaten vee!, hcudeu op inet eten, en heriaauweh traag, de dann en min ontlasüng is zie-kelijk veranderd; 24 tot 30 men later, vertoont zieh aau eenige plaats op de hnid, aan liet boold, bais , bnik en mg cei:c donkerroode, zelfs Aioleiie kleur, met spanning en aanzienlijke bitte; ongeloofelijk schielijk , kriigl deze aandoening eene aanzieueiijke uitbreiding, en geiijktijdig neemt de koorts toe, en verkrijgt een gangrten aandui-dend karakter, dat zieh door de plaatselijke veianderin-gen te kennen geeft. De vroeger roodgeklenrde imid wordt miskleurig, zwariachlig, spbaceleert en bedekt zieh met braudpuisten; er breken geiijktijdig in de mond-holte antraxbuilen uit, en onder verschijnselen der groot-sle verzwakking, volgt binnen weinige dagen de dood.
sect;, 26.
De bevinding der iykopening, verdient bij deze ziekte bijzondere overweging, daar ze niet alleen van gewigt is voor de bepaling van hären aard, maar ook dient tot eene naauwkeurige bevestiging van de diagnosis. Een algemeen karakter van alle gevondene verschijnselen, bestaat in eene rotachtige ontbinding der bloedmassa en eene gan-graeneuse verstoring van belangrijke ligchaamsdeelen, waar-bij zieh eene eigendommelijke depositie eener geelachtige ziltige massa voegt.
De groote neiging tot, ontbinding, openbaart zieh door
|
|||
|
|||
(I) ffurtrel i. c. Art. Brennsc.uclic , p. 3Ä).
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
wrr.
|
|||
|
|||
r
|
|||
|
|||
88
reu spoedig na den dood veiscbyiaeud liederf, ilal /.ich iJikwijls reeds een ä andeihalf uui later openbaart door een hoogst onaangenamen stank en tympanitische opztet-ung -Nan den buik. Kit de ligchaamsopeningen, als uit nioiid. neus en anus, vloeit dun, valerachiig stinkend bloed, niet alleen na den dood, maar ook zelfs dikwijls gedurende den doodstrijd. Het nensslijinvlies is volgens Hurtrel, rood of \iolet, somwijlen met kleine zweertjes bedekt.
Bij het aftrekken der buid, bespeurt men aan hare inwendige oppervlakte bloedstrepen en vlekken, de äderen /ijn als strengen uitgezet, eenige zelfs gebarsleu, en vor-men Ecchymosen, in het onder de huid gelegene celweet-sel is eene sereuse vloeistof uitgestort, het vet is in eene geele gelei veranderd en ten deele geheel verteerd. Le bij het leven voorhandene buiien ziju somwijlen onveran-derd, meestijds echter in sphacelus overgegaan; gelijk-tijdig zijn. v.anneer deze buiien tot de omschrevene spek-achüge behoorden, de daaronder aamvezige spieren zwarl-achtig en sphaceleus, wanneer deze daarentegen tot de wecke elastieke en uitgestrekte behoorden , dan vertoont /ich eene uitstorting eener geele vloeistof in haren gehee-len omtrek, en aan de, naar beneden hangende plaatsen, ook nu en clan bloed extravasaten.
Alle spieren des ligchaams zijn bleek en worden steeds miskleuriger en zwartachtiger, hoe langer tijd tusschen den dood en de lijkopening verloopt; ook vertoont zieh de geheele bloedmassa opgelost en zwartachtig rood.
Bij opening der schedelholte vindt men de vaten slerk met bloed opgevuld, de dura mater meeslal gezond, de andere vliezen en de plexus Chorioidel rijk aan zwart aderlijk bloed en de hersenboezems met meer vloeistof ijevuld dan in gezonden Staat; de hersenen zelve , volgens Mandt{l) meestal week, lerwijl hij de kleine hersenen zeldcn veranderd , eveneens het verlengde merg normaal, het ru^emerg daarentegen op onderscheidene plaatsen ver-weekt Töndquot;; andere schrijvers namen in de hersenen zoodanige vei anderingen niet waar.
In de nabijheid van den pharynx en der luchtpijp, dik-wijls zelfs in de geheele lengte van de voorste vlakfe der wervelkoin lot in het hekken. openbaren zieh Extravasaten van ontbonden bleed, vraarönder zieh de sj)iereii miskleu-
|
|||
|
|||
(1) I. o. p. 558.. raquo;qq.
|
|
||
|
|||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8Ü
In de borstholte vindt men dilc-v/ijls aanzienlijke vei anderingen, het ininsl bij de acutis-sima, bij welke dikwijls alleen eene bleeke kleur der longeu werd waargenomen, tenvijl ze bij den minder acu-ten vorm , somwijlen onlstoken, gehepatiseeid , blaauw-achtig, zwartachtig, sponsachtig en vol gerünnen bloed zijn.
De meening van Kausch (1), die het vvezen der ziekte hield voor eene verlamming en gatigraen der longen, wordt weersproken door de waarnemingen van Greve{2), welke bij de lijkopeningen nimmer veranderingen aantrof, die deze meening konden bevesligen.
Het hart is dikwijls onveranderd, somwijlen week en slap, volgens Mandt, is de regier boezem en kamer steeds met bloed gevuid en hunne inwendige oppervlakte, tot diep in de zelfstandigheid violet rood , de linker helft van het hart is daareutegen veelal bloediedig en flaauwer rood gekleurd; ook het inwendige vlies der aörta is dikwijls ontstoken en vertoont als het ware geinjicicerde valen. In de luchtpijpstakken zijn veeltijds ziltige uitstortingen voor-handen.
De buiksholte levert zeer bestendige en gewigtige ver-schijnselen op. Bij het openeu derzelve, ontwijkt veel stinkend gaz, de groote äderen zijn met opgelost zwart bloed gevuid en hier en daar zijn ziltige Stoffen uitgestort. De pens is vol groen voedsel, haar slijmvlies laat zieh ligt los, en vei loont hier en daar strepen en vlekken, even zoo de netmaag; de boekmaag bevat in hare biaden, die ook iets onlstoken zijn, een zeer droog voedsel; de lebbe is volgens Kausch (3), zeer gangrieneus en violet-blaauw.
Enkele deelen van het darmkauaal openbaren mede ont-sleking, inzonderheid de dünne darmen en de endeldarm; deze zijn zwartachtig, brandig, op hunne binnenste oppervlakte ecchijmotisch, en met gangraeneuse vlekken be-strooid. Volgens Kausch, zijn de lever, galblaas en nie-ren steeds normaal; daarentegen is volgens Mandt (4), de lever steeds aanzienlijk aangedaan, meestal vergroot en blaauwachtig vuil gevlekt, murw en bezet met brandvlek-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||
90
|
||
|
||
ken; de galblaai is uitgezet en beval eene vuil-geele of taaije en graen-geele gal. Uitweudig veitoouen zicii op de de milt blaatmachtig-zwarle en rood-bruine vlekken en bloedextravasaten, haar weefsel is geheel brijachtig, icho-reus en roodachtig zwart, tetwijl ze in yolume is toege-nomen; volgens eenigen is /e somwijlen zeer ingekrom-pen en als met knobbels bezet. Mandt vond buitendien de ganglion simiiumre, dan donkerder, dan beider rood gekleurd.
ZESDE HOOFDSTUK.
BESCHRIJVING, DER DOOR BESMETTING VAN HET
MILTVÜUR BIJ MENSCHEN, TE WEEGGE-
BRAGTE ZIEKTE.
Puslula maligna s. livida s. gangraenosa, Carbunculus
C07itagiosus, Polonicus. Hungarkus, Septenlrionalis,
esarna crosta.
sect;. 56.
Deze ziektevorm was in zijne verschijuselen en beloop reeds lang bekend, alvorens men zijne wezenlijke bron op 't spoor kwam. Men had hem diicwijls in verschillende landen, onder een groot aantal menschen verspreid aan-getroffen, hem dan aan deze, dan aan gene oorzaak toe-geschreven en naar de landen, waar men hem waarnam, verschillend geuoemd. Er ontstond eene groote verwarring door den naam \an Carbunkel, 'tgeen aanleiding gaf tot eene verwisseling met zoodanige Carbunkels , die ontston-den, ten gevolge van een, zieh in bet organisme zelf ontwikkelend ziekteproces. Volgens veeljarig verzamelde ervaringen en bet eenstemmig oordeel der \ooinaamste schrijvers , bestaat er geen twijfel, of alle bovenstaande benamingen bevatten eene, in wezen identische, slechts door plaatselijke omstandigheden gemodificeerde ziekte, die aan de inwerking van miltvuur haren oorsprocg te danken heeft. Hoewel het beloop niet steeds gelijk is, en de auteurs evenmin in de beschrijvingen altijd overeen-stemmen, zoo hangt dit af van de individualiteit van den zieke en van de wijze zijner reactie, van den graad en aard der inwerkende ziektestof, van het karakter der Epizoötie, en van vcelvuldige andere omstandigheden.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
öl
Het maakt eeu we/.enlijk verschil nit, of de ziektc doot besmetting van miitvuuigif op een uitwendig ligchaams-deel, of door opnemiug längs den weg der digeslie is ont-slaaii. Over laatslgenoemde besmettingsvvijze, be/.itten wij vveinig uaauwkeurige en zekere symptoombescluijvin-gen, terwijl er nog twijfel bestaat, of de ziekte zieh längs dien weg wel kan ontwikkelen, weshalve wij hierov er geeue volkomene Nosographie kunnen leveren, maar ons moe-ten bepalen, om de hier en daar verstrooide daadzaken, korlelijk op te geven, terwijl wij, de door uitwendige besmetting te weeg gebragte ziekte, uitvoeriger zullen trachten te beschrijven.
sect;. 57
Wanneer eene locale inwerking dezer smetstof heeft plaats gevonden, openbaren zieh zelden(l) dadelijk ver-schijnselen, die storingen in den algemeenen gezoudheids-toesland verladen, maar de plcmlselijke aandoening komt meer bepaald als zoodanig voor.
Gewoonlijk van een tot drie dagen, na plaats gevondenc besmetting, zelden tot den S8^11 dag daanta, bes|ieurt de aangedane, aan het lijdend deel, eene onaangename jeukte of kitteling, even alsontstaat ten gevolge van eeuin-sectensteek, helgeendikwijlsaanleidinggeeft, dat men het begin der ziekte, als een gevolg daarvan beschouwt.
Aan de jeukende plaats ontwikkelt zieh nu , even als in zoodanig geval, eene roode, naauwelijks veihevene punl, die zieh binnen eenige uren iets vergroot, harder en met ecnen roodeu ontsfekingskring omgeven wordt; volgens Schröder begint de ziekte met eene Hydroa, volgens Hust dadelijk, met een blaauw, door een' rooden kling omgeven blaasje, volgens anderen met eene zwarte viek. Zij breken meestal uit, aan eene van k leeren ontblootte, en van daar aan uitwendige nadeelige invloeden, bijzondcr bloolgestelde ligchaamsdeelen, zoo als aan 'tgezigt, banden, armen enz., intusschen zijn ook andere ligchaamsdeelen er geenszins van beviijd, 'tgeen niet alleen door eene werking van binnen naar buiten moet worden ver-klaard, maar ook is af te leiden van de dikwijls hoogst zonderlinge en ongewone wijze van plaatselijke overdragt. Zoo b. v. kreeg een herder, door het dragen van een
|
|
||
|
|||
(1) IVriiiman. Handbuili d. medicinitchen Klinik. 3. Bd. p. 61.
|
|||
|
|||
|
|||
1)2
|
|||
|
|||
|
aau miltvimr gedood dier, de ziekte op den rug, een ander entle zieh aau de toog in , door hel met de lippen vat-len \an een met bloed bevlekl mes, waarmede voor eenige oogenblikken, een aan millvuur lijdend dier was geslagt.
Binnen 12—18 uren, verändert deze vlek (ter grootte van een gierstkorre!) in een met een doorschijnend vocht gevuld blaasje, waarbij zieh ter plaats der vroegci e jeuk-te, een spannend brandend gevoel, iutusschen geen wer-kelijke pijn vertoont.
De omvang van dit blaasje neemt zeer spoedig en zien-derwijze toe, gelijktijdig wordt zijn citroengeele inhoud donkerder en gaat aliengs in het blaauwachtige, zelfs zwartachtige over. Ook verändert de omtrek van het zieh thans, als ware pustula Uvida voordoend ligchaamsdeel van kleur, wordt in den beginne donkerrood, binnen weinige uren reeds blaauwachtig, gaat zonder bepaalde grens in de gezonde huid over, en is op 't aanvoelen hard, vol-gens sommigen (1) steenhard. De puist zelye krijgt door-gaans de grootte eener lens tot ongeveer die van een 10 centstuk , en alleen bij wijze van uitzondering (2), een diameter van 1 tot 2 duim, hij is droog, glanzig en heeft een verhevenen donkeren rand, tenvijl men door er op 1e drukken, duidelijk een harden vasten kern ontwaart.
Weldra ontstaan in den omtrek dezer meestal afzon-derlijk voorkomende puisten nog meerdere kleinere of grootere, dievolgens flo^maw (3), den eersten kransgewij-ze omgeven, en gevuld zijn met eene in den beginne hel-dere, later vuil geelachtige en bruinachtige vloeistof.
Deze schrijver nam dezen blarenkrans steeds waar, als de grens van het om den puist aanwezig gangrten, en wanneer dezelve afstierf, zag hij steeds een nieuwen ontstaan.
Deze blaren blijven deels ge'isoleerd, deels vloeijen ze ineen; gelijktijdig zweit de omtrek lets op, wordt erysipela-teus of oedemateus, waarbij niet zelden, de van die plaats uitgaande watervaten opzwellen, 'tgeen in het geheele deel eene spanning en moeijelijkheid in de beweging doet ontstaan.
De eigenlijke Pustula maligna wordt nu meeslijds door
|
||
|
|||
(t) BrmsJd in Ilmas Archiv 1811. Februar. S. tquot;. {'2) /. Fr. Hoffman , der Mihbranct oder conlagiöser Carbimkel Heraquo; Menschen. Stuttgart 182quot;. p. 16. (8) I, c. p. 1quot;.
|
|||
|
|||
|
||
93
|
||
|
||
den i.ieken opengekiabt, en vertoont een' roodeu of bruin-achtigen grond, waarop zieh een kleine en harde knobbel bevindt; het donkere \ocht vloeit weg, en over de pustula ^ol#9632;lIlt zieh eene biandkorst.
Süinwijlen intusschen breekt hij niet open, de blaar #9632;w'ordt voortdurend grooter, donkerder van kleur, en som-wijleu reeds op den 3dequot; tot 5den dag, volgt zonder dui-deiijk te voorschijn komen, \an algemeene verschijnselen, de dood.
Nimmer bestaat in deze puislen eene neiging tot goed-aardige suppuratie, hun inhoud reageert Tolgens Hoffman [l) alcaliich, volgens Grense{2) neutraal, #9632;waarmede ook de door anderen, inzonderheid door Schröder[3) ge-dane waarneming overeenkomt, die opgeeft, dat hij zeer zacht is, bij het uUvloeijen de huid niet exeorieert en geen brandend geroel venvekt. Aan deze puisten is de neiging tot gangiieii karakteristiek, dit grijpt spoedig en aanzien-lijk in de diepte en quot;wijdle om zieh heen, verstoort alle #9632;vveefsels tot op de beenderen en begrenst zieh zelden door eene duidelijke afsehcidingslijn , maar gaat allengs in het livide, en eindelijk in het gezonde over.
Natuurlijk worden deze Symptomen gewijzigd naar de onderseheidene zitplaals der puisten, terwijl de nabijheid van gewiglige organen daarop veel invloed heeft. Bijzon-der gevaarlijk is banne zitplaats in het aangezigt, waarbij gewoonlijk eene aanzienlijke opzweliing, zoo als der oog-leden plaats heeft, en de outsteking zieh ook zeer ligt op de hersenen en hunne vlie/.eu overplant, waardoor Exsu-datie en niet zelden de dood onder apoplectische verschijnselen volgt. Verspreidt het gangran zieh in den mond, dan ontstaat vermeerderde speekselafscheiding, gangraen der keel en alle toevalleu eeuer Angina gangraenosa.
Is de zitplaats aan den hals of op de borst, dan ont-staan ligt aanzienlijke congestion naar de longen en ademhalingsbezwaren, het oedeem verspreidt zieh verre naar boven, tot boven de oogleden, en naar beneden tot over de borst; ook wordt de zwelling van den hals, hetzij de blaren aan dit deel zelf of in zijne nabijheid zitten, ligt gevaarlijk door de drukking, die ze op de vaten en
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp;Ibid.
(2)nbsp; nbsp;Grense, liisraquo;. raquo;ist. nonnulla de pustula maligna, Berolini 1B35 8. p. 46.
(3)nbsp; Bnsfi MeiRaziu 1829. II, 2. p. 249.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||||
U4
|
||||
|
||||
|
/emiwcii uiluul'unt, helgeen liglelijk sUdtiug van hct sti'ot-lenhoofd en schielijk siikken kan tc weeg breagen. Vol-gens eene opmerkiag van Hoffman heeft de piistula eene liij/.ondeie neiging om zieh over den te;;el le veibreidcn , #9632;vvaarschijiilijk wegens /.ijnca rijkdom aan vaten; bij de zitplaais op den schouder, aan de armen of op den rug, Lestaat het gevaar in de gemakkelijke verdere veibreiding der ervsipelatense ontsteking, in het algeineen nogthans, is de zitplaats aan de ledematen de minst gevaarlijke, en Sdmlder{I) vermeent te regt, dat daarmede nimmer level isgevaar is verbunden.
Gediirende de ontwikkeling der Piistula, neemt men nimmer aanzieidijke storingen in den algemeenen gezond-lieidstoestand vvaar, behalve eene iigt icterische kleuring der huid; heeft ze zieh echter voikomen ontwikkeld en de periphcrische blaarkrans zieh gevormd, dan ontbiekcn zij zelden. Hun algemeen karakter is het bilieuse of yas-triscli-bilieme, 'tgeen later, -wanneer de uilgang doodelijk wordt, in het nervmse oyergaat. De eerste verschijnseleii zijn die eener gastrische koorts; de zieke ondervindt loom-iieid in de ledematen, gevoelt zieh afgemat, geeiiwt veel, schrikt ligt bij zacht geruisch , is angstig , knorrig, traag en verliest den eetlust.
De storingen in de digestie nemen toe, er hebben ojj-rispingen plaats, de zieke heeft een bitteren smaak, de huid en conjunctiva nemen eene geele kleur aan, de tong wordt witachlig geel beslagen en de speekselafscheiding Termeerdert; er openbaart zieh sufheid in het hoofd. vei-gezeld door periodieke hoofdpijnen en duizeling, de stoe!-gang is bijna altijd onderdrukt. Hierbij voegen zieh wel-dra koortsige verschijnselen, koude wisselt zieh met snel voorbijgaande bitte af, de tot nog toe gezonde [iols wordt hard en gespannen, de urine spaarzaam, donker en troe-bel, de dorst is somwijlen hevig en ontbreekt op andere tijden geheel, terwijl de zieke zieh over 'tgeheel, hoogst afgemat gevoelt.
Allengs openbaren zieh nu Symptomen, die storingen in het zenuwgestel aanduiden, de slaap wordt zeer unlustig en meermalen door wild opspringen gestoord, de ademhaüng is oniegeimatig afgebroken, en ziekelijk ver-sneld, inzonderheid in verhouding tot den langzamen pols, die later nog krampachtig, klein en hard wordt, de hnid
|
|||
l f
|
||||
|
||||
(1) I.
|
c. p.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||
95
vertoout zieh afwisseleud brandeud heeten koud, de voet-zolen en handijalineii zijn heet, mond en long droog, de oogen in den beginne hoogst gevoelig en als opgespo-ten, /ijn later glanzeloos, de huid wordt door een orer-vloedig zweet bedekt en de vroegere stoelverstopping, maakt plaals vooc eene lie\jge dianhee.
Tegen den (1) 7iiin nacht bereiken alle rerschijuselen hun toppunt, er komt sopor, dikwijls ook delirium, da pols wordt klein en diaadvonnig, niet zelden komen on-magten voor, bet zweet wordt stinkend en overvloedig , stoel- en urin-ontlas'iing hebben veelvuldig en onwillekeu-rig plaats, het gezigt word Hippocratisch. Dit is bet kritisch oogenblik, waaiop helaas! meestal de dood op den voet rolgt; sormvijlen intusscben neemt de ziekte bier eene ginistige wending, de koorts laat af, de berssentoe-vallen verminderen, bet vcorstellingsvermogen wordt vrijer, urin en darinontlasting wederom aan de willekenr onder-woipen , de uitwaseming gelijkmatiger en gezonder, tcr-wijl gelijklijdig , het plaatselijk gangrajn zicb begrenst en afstoot.
5.58.
De lijkopening der aan puslnia maligna gestorvenen, is slechts zelden bewerkstelligd; de daaromtrent medege-deelde nanglen zijn dienvolgens onvolkomen. F(Viccs(2) in Lyon onldekle bij een man, die aan pustula maligna was gcstoiven , en waartegen bij het leven geneesmiddelen waren aangeweud, behalve de gewone verscbijnselen, een duidelijk gevormde ])iistula in het Colon. Volgens Berlin (3), zijn in de lijken steeds sporen van onlsteking en gangraen voorbanden, meestal in de darmen, met gelijk-tijdige verdikking van het bnikvlies en uitstorting van vocht in de bniksholte. Naauwkenrig en belangrijk is het berigt eener lijkopening van Meyer (4) ten opzigte eener vrouw, die door het dragen van een stuk vleesch op den arm, zieh deze ziekte had berokkend en daaraan stierf. Behalve gangnen aan den aangedanen arm, was een gelijke toestand aanwezig in de longen, de milt was als een ge-
|
||
|
||
ll) Nauman 1. 1. p. 63.
(2)nbsp; Ibid.
(3)nbsp; Paulet's Beitrage m einer Geschichte der Viehseuchen etc. Herausgegeben von Bumpelt. Dresden 1776. Th, 2.
(I) Mcdic. Veroinzeitung 1835. Nr. 34. p. 154
|
||
|
||
|
||||
|
96
romieu l)l(it'ilkli)iii|) iiieeugerioeid j in alle vateu des ligchaams zwart teeracbtig faloed, eu up bet borslbeeo en in de nabijbeid van den aaugedaueu arm uitstovüog eeuer geleiaclitige stof, even als bij liet miltruur bij de diuien. Het is belangrijk . dat van de 70 persouen, die \un liet vleescb van dit dier hadden gegeteu. niet een ziek werd, tenrijl de twee persunen , die zieh met bet afirek-ken der huiJ haddeu ouledig gehouden, door pustula ma-liijna werden aaiigedaan. Ook de opgave van Bojanus{l), (wiens autoiileit door onderscbeidenen wordt betwist, ten up/igte van de bevinding der lijken bij menschen) steint met die van Meyer overeen , terwijl deze ook als kaiak-teiistiek opgeeft: ongewone zwartheid van het bloed, ont-steking der onderbuiksingewanden, bloedsuitstortingen aan onderscheidene ligchaamsdeelen en eindelijk ziltige oiihuu-piugen in den omtrek der borstingewanden.
5.59.
Tot volmaking der Symptomatologie, willen we nog iets mededeelen over de verscbijnselen, die ontstaan na het genot van zelt'standi^heden, afkomstig van door miltruur aangedane dieren, alhoewel omtrent de waarnemingen ten dien opzigte minder eenheid bestaat, en bun aantal niet toe-reikend is, om daarop eene geldige verdeeling, van eene uit- en mwendige besmelting door miltvuur, te grond-vesten.
In de raquo;Belehrung über ansteckende Krankheitenquot;(2), waar dit laatste plaats heeft, wordt opgegeven, dat de ver-schijnselen zieh in beide gevallen alleen onderscheiden ten opzigte van den tijd van bet te voorschijn komen, en der volgorde. Na bet genot dezer zclfstandigheden, zon-den zieh spoedig verscbijnselen van Indigestie openbaren, de aangedanc Individus weldra walging en daarmede verbundene gastrische verscbijnselen bespeuren, onder groote benaauwdheid braken en daarbij , behalve het genolene , nog eene geele of zvvartachtige, s)mwijlen met bloed ver-mengde stof opgeven, veeltijds zou eene hevige diarrhe'e met ontlasting van zwartaebtige en zeer stinkende bloedige Stoffen plaats hebben. Bovendien zouden builvormige gezwel-len, in den beginne van eene geele klenr, later in eene
|
|
||
iraquo;1
|
||||
|
||||
(1)nbsp; Bqjanvs I. c. p. 108.
(2)nbsp; Allgedrtickl auraquo; Hein , dem 27slpn Stücke der Prenss. Gcselz-sammlnng vom Jalne 1835 beigegebenen Anhange , S. 10lgt;.
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
I
|
||
|
||
hluauwe en findelijk in waar gaugrteu overgaande, voor-komeii. of blaauwe rlekkeu of sti'epen, aan eiikele lig-cliaanisdeelen ontstaan, terwijl de/.c, op andere tijdeu geheel en al ontbieken.
Gelijklijdig zou zieh een aanzienlijke Gollapsus o[ieii-baren, met steeds toenemende nerveuse rerscbnaselen, en de dood meestal volgen, dikwijls binnen 24 inen, dikwijls eerst na 3 dagen.
Veigelijken wij hiermede, de waarnemingen Tan andere schrgvers, dan vinden wij belangrijke afwijkingen in Imnne opgaven, behalte dat door velen de besmettipg door liet genot van deze zelfsiaudigheden, niet zonder grand , wo] dt betwijfeld.
Zoo geeft Di-. Waser (1) juist omgekeerd op, dat bij het ontstaan der zwarte pokken door uitwendige mededeeling, de ziekte een veel sneller beloop ueemt, en de dood op ziju laatst eerst op den 5= dag volgt, lerwijl bij het genot \a.n het vleesch, het beloop veel langzamcr is, en dt; ziekte eerst op den 4e dag nitbreekt, de okselklieren pijnlijk, zonder aanzienlijke ontsteking opzwellen, en de ziekte meeslal op den 9laquo; dag, zonder ziglbare krisis, na-laat. Berlin (2) bespeurde in Guadeloupe bij alle negers, die van het vleesch van een aan miltvunr lijdend dier afkomsüg, liaddcn gegeten, zeer gevaarlijke toevallen; er openbaaifle zieh meestal, na eenige koortsaamalien \a.n een rheumatischen aard, een hevig kolijk, met bij-zondere pijnlijkheid aan den navel, waarna niet zelden, de dood onder groote verzwakking, volgde.
Ook vertoonden zieh, aan vele ligchaamsdeelenCarbun-kels, van onderscheiden vorm en duur, waarvan die aan het hoofd en aan den onderbuik, de gevaarlijkste waren.
Het is merkwaardig, dat men hierbij, in eenige geval-len, de parotis , op eene geheel bijzondere wijzevond aan-gedaan; zoo WisaDeheid{\) na het genotvan vleesch, zwelling der regier parotis waar . die in het midden ingezonken, en met blaauwe, dunne ichor bevattende brandblaren bedeki scheen, terwijl bij andere Individus, zieh daarua gang-raeneuse builen, aan armen en banden openbaarden.
Ook in Sakseti (4) wil men na het genot van zoodanig
(1)nbsp; nbsp;Medic. Jahrbücher des Oesterr. Staats Neueste Folep IR 1 St. 4 p. 102,
(2)nbsp; nbsp; Paulel I. r. p, ji(!.
(3)nbsp; nbsp; IVavman 1. c. p. üü. ti) Ibid.
7
|
||
|
||
—
|
||
|
||
us
|
||
|
||
gekookt vleesch, by /.wakke tligeslie, braking, diarihee. zelfs ontstekingachtige opzwelling der Parolis hebben waar-geaomen. De waarneming van Dr. Kuenel (1) is eigen-aardig; deze zag na bet genot van bet vleescb, somwijlen Carbnnkels volgcn, en -wil uit bunne gesteklheld een zcker Kriterium nojjens den nilgang der ziekte afleiden; -vvan-neev er genezing volgde, dan waren ze steeds zeer groot en bragten een aanzienlijk gangrtcneus zweer, met groote verstoringen in den omtrek te weeg, met ongestoorde of onbeduidende aandoening van den algemeenen gezond-heids toestand; was de uitgang daarentegen doodelijk. dan vertoonden ze zicb, als begrensde zwarte vlekken, of kleine puisten, terwijl de doud reeds volgde, vöor de verdere uilbreiding, der gangraeneuse verwoestingen.
In bet algemeen merkt Kuenel op, dat hoe sneller de carbunkel aangroeide, en in een zweer ovei ging, de prognosis des te günstiger was , terwijl de storingen in den algemeenen gezondhcids toestand des te geringer Maren.
HERDE HOOFDSTIIK.
|
||
|
||
OVER DE BESMETTING VAN MET M1LTVTJUR.
5 60.
Alvorens wij over den aard der mededeeling van hot miltvmir van dieren op menschen sprefcen, zal bet noodig zijn, te onderzoeken, hoe deze ziekte, zieh ten dien op-zigte bij de dieren zelve gedraagt.
Dat ze in haar boofd-karakter tot de Epizoötische ziek-ten behoort, is aan geen twijfel onderbevig, wanneer wij bedenken, hoe bij bet eerst te voorschijn komen der ziekte, zonder dat eene insleping van buiten is aan te toonen , meermalen enkele dieren, dikwijls geheel van el-kander gescheiden staande, veelal de sterkste door haar worden aangedaan, dan eene volkomene pauze in haar voorkomen ontstaat, ze later weder op nieuw uitbreekt, en eindelijk ophoudt, even boosaardig als in den beginne, alhoewel dan ook minder acnut. Dit epizoiitiscb karak-ter wordt door niemand betwijfeld , terwijl haar, door me-nigeen, de eigenscbap van besmetting, bovendien nog wordt toegekend.
|
||
|
||
(2) Medic. Vereint Zeit. 1835, Ao. 34 p. 154.
|
||
|
||
|
||||
99
lulusscbeii outkeuueu sonxjnige schrijvers oiiTOorwaar-ildijk de besmettelijkheid, 'too als Adami, Hurnpi'lt, Wul stein,Frensvl,.Busen en audereu, termjlChaberl, Gilbert, Paulet en/., juisl liet tegendeel aannemeii, eu eeiiigen, zoo als Kausc/i. Amman en Veith, haar eeue voonraarde-lijke besmetteliikfaeid toekenneu.
Deze onzekei held, heerscht nict alleeii (en opzigle der hesmettelijkheid van dieien dcizellde, maar ook len pp-zigle van ver.-cliHlende diersoorten, waarumti'eul men Kidi gemakkelijker tul eene zekere beslis.siüg zoucle kui; neu geiaken. Dil heeft evemvel lot nog toe niet mögen gelukken, zoo vrel wegens de niet overeensleimnende be-
|
||||
|
||||
|
('
|
|
||
vindiDsen der ijij/.üiidcic vvaainemers, als ook, wegens d
|
||||
|
||||
daarmede niet OTereenkomende resultaten der kunstma-
lige iiienling. Ailami en Rumpelt bebben beproefd, d )iir laatstgeuoemdeu weg toi de waarheid 1e geraken; zij wreveu de geele ziltige stof, der aan iniltviair geslor-vono dieren, bij ge/.onden in de buid, zonder dai daaidoor bij de faatsle de ziekte werd le weeg gebragt. Ammon houdt bet er voor, daf dc inenling op zoodanige v,\']i.c gescbieden nioet, dal een gedeelte der vloeislofl'on van, aan milivniir lijdende dieren, in eene opene vvonde komt. ffierdöor zoude evenmin iets zekers Icunuen be-wezen worden , want, ingeval bet werkelijk gelukle, daaidoor plaatselijke en algemeene reactien te voorschijn (e brengen, dan zoude niets anders piaats vinden, dan bij bet inbrengen, van elke ontbondene dierlijke zelfstandig-beid in dc vochtmassa, pleegt te volgen , en derhalve niets bewijy.cn, want, dat zoowel de vloeibare als vaste dee-len, van door miltvunr aangedane dieren, op gezonden eenen lioog;tinadceligen invloed nitoefenen, kan men niet betwijfelen, wanneer wij ons de verbalen herinneren van Kausch, (1) waaruitmen ziet, dat bij Miltvunr Epizootien, dieren , die in dc Epizootic niet deelden , nogtans de ziekte kregen, wanneer b. v. honden, bet bloed bij aderlatingen van zieke dieren op'ekfen, zwijnen, den afval daarvan vraten , ganzen , de korreis uit den mest opzochten enz. . hetgeen ook Hurtrel, en anderen bevestigen.
Zuiks is evenwel niets aan dezc ziekte eigcndommelijks. maar volkomcn gelijk aan de waargenomene ziekte-proces-sen. die ontstaan . bij inwerking van bedorvene en gang-
|
||||
|
||||
(1) Kausch Preissclmft I. c. p. 21.
|
||||
|
||||
|
||
100
|
||
|
||
ra-neusc zelfslandigheden, op andere Organismen in hetal-gemeen.
Deze legenspiaak in meeningen en bevindingen, laat zieh sicchis eenigermate in haunouie brengen, door aau 1c nemen, dal de besmettelijkheid niet overal werkelijk plaats vindt. en dat deze, zieh niet steeds gelijk gedraagt.
Velen hebben het vermoeden geopperd, dat de besmet-tiug voor vleesch etende dieren grooter is, dan voor planl-eleude, dit is inoeijelijker fe verklären uit de verschil-le)id(! outvangbaarheid, dezer beide dierklassen, dan daaruil , dat (le vleeseh-etende , juist door het geimt van door miltvuur liesmetle zell'standigheden, /ich gt;eel meet' aan de besmelting blootstellen j de uitspraak van Ho/'ar-ker, (1) dat Herhivora in het aigemeen meer geneigd zijn lot di' oorspronkelyk ontwikkelde ziekte, Carnirora meer tol do door besrnetting te weeg gebragle, moet zieh der-lialve nog nadcr bcvesligen. Van veel invloed is het ka-rakter der Epizoölie , waaruit zieh beter laat verklaren , waarotn eenige vraarnemers nimmer, anderen, zeer dik-vijls' besmetting zagen.
Evenzoo koinen klimalisehe invloeden zeer in aanmer-king, terwijl inzonderbeid heetere streken , de besmetting meer bevorderen . dan koudere.
Wij kiinnen ten minste als famelijk zeker aannemen dal de mededecling van het miltvuur, van zieke dieren op gczonden, dikwijls is waargeuomen ; of znlks door ecu vlnglig, of alleen door een vast principe, kan plaats hebben, is moeijelijk te beslissen, devvijl ook in die ge-vallen, waar zoodanige wgze van overdragt bewezen schijnt, niet met zekerheid kan worden bepaald, of daarbij niel gelijktijdig, met miltvuur bezwangerde Stoffen in eene ope-iie wonde of in de maag gekomen zijn , welke beide wij-zen van besmetting, naauwelijks kunnen worden bet wij feld, hoewel nog steeds de vraag onopgelost blijft, of hierdoor alleen het wezenlijke echte miltvuur, of slechts eene daar aan gelijke, rofachtige ziekte wordt te weeg gebragt. (2)
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Ho/acker Lehrbuch über die Gewönlichen Rrankheii.cn des Pferdes , Rindviehes etc.
Tübingen. 1823 p. 57 en 61.
(2)nbsp; nbsp; Hit de incntingspioeven van Gerlach is duidelijk gebleken , dat bet Miltvuur bij schapen positief besmettclijk is, door materielc overdragt in de huid: deze proeven werden genomen met bet bloedij; schnuu nil de long, van ecu aan die ziekte fjestorven schaap . en met
|
||
|
||
raquo;1
|
||
|
||
|
||
101
sect;. 61.
Omtreut den orergaug der i'.iekte van dieren op meii-schen, heerscht in hetaigemeen, eveinnin o\eieenstenimitig in de gevoelens,
Noglans kan er geen twijfel besiaan , dat de plaatselijklaquo;; inwerking, van zelfslaiidigheden, afkomslig van aan mill-tuut lijdende dieien, op een verwond of onbeledigd lig-chaamsdeel, zeer kwade gevolgen kan le weeg breiigen, terwijlmen, omtrent de nadeelen , der uinvasemingen, van dc aan miltvuur lijdende dieren, ea van het genot van Aaste of vloeibare zelfslaiidigheden daarvan afkomslig, nog niet in het zekere is. De plaatselijke mededeeling #9632;#9632; geschiedt trouwens het incest door versehe Stoffen, eii komt daarom inzonderheid voor , bijslageis, vee-artsen en aftrekkers; hetzij door opneming der smetstof in eene opene vvonde, of door het, bezoedelen \an onbeleedigde ligchaamsdeelen , met bloed , brandige ichor enz.; inmid-dels is het besmeltend vermögen van zeifsiandiglicden , afkomslig van aan miltvuur lijdende dieien, in iatere lijdperken nog niet vernietigd. wlj vinden zeifs, dat looijers, bontwerkers, handschoenmakei s, wolvrerkers enz. die zieh met de bewerking daarvan, langen tijdiiaden dooddezer dieren bezig houden , er door besmet werden.
De smetstof, is in ieder geval vast. en hecht zoowel aan de vaste deelen , aan vlecsch, huid , wol, haien en hoornen, als aan de vloeibare b. v. bloed, clter, ichor, speeksel , enz. (1)
Zoo verhaalt Aiumon (2) een geval, waar na het 1laquo;'-sjiroeijen der hand met ichor, bij het openen derblaren,
|
||
|
||
bloed, tenvijl er deielfde ziekte met dooilelijkeii uilgani; door werd tc weeg gebragt, en cle inentiug , daarvan wederom dezelfde gevolgen had.-- ZieGurlt und Uertwigs Journal für die gesammte Thierheilk. 10 Jhrg. 4 H.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; [Vert.)
(1) Door Gcrlach wordt ter aangehaalde plaats, het geviil mede-gedeeld , dat een looijersjongen ton gevolge van het werken in Imiden , af komstig van, aan miltvuur gestorvene schapen , door algemoeno he-smetting werd aangedaan, met bijzondere verscliijnselen , terwijl liet. contagium door de longen zou zjju opgenomen. — Zou een contaginm dat in 'talgemeen van een vasten aard is, niet de eigenschap van een vlugUg kunnen aannemen , bij beginnende onibindlng van liet Vchi-culum . en 7.00 doende, met de 7.icb vormende gozTormigc verbindingca Können ontwjiken , enditvooral IihI .'jeval niet l-uiiiien /.ijn , met cou-ia;;lcn. die niet gemakkelijk woi-den vernietigd?nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; (Vert.)
(~) Jminon I. c. p. (ii.
|
||
|
||
|
|||
102
|
|||
|
|||
|
ontsteking en gangiaeu van den ami ualstond; Kauseh,(l) dial hij ilikwijls wiiarnain, lioe door liet iosteken der liand in de keel, l)ij het loedteuen van geneesmiddelcn, hij bet i.iJjieDgeu der hand in den endeldarm, bij het opeueu der builen cuz. bestneltiug Tolgde, 't geen ook i,'. Am-Pach be. es! igt. —Ook Gaspurin (2) bespeurde, dat versch bioed (in de hand gevloeid, brandblaren te weeg bragt, leiwijl het uitgebloedde vleesch onschadeüjk was. Overigens is de besmetting volgens Hoffman (3) het ge-va'aiiiikst, zoo lang de eueren nog leven, of na den dood nog ciieilijkc wärmte aanwezig is; dat overigens slechts eeue oogenblikkelflke aaurakina der ziektestof met de huid, gedurende een (ijds bestek. waarin onmogelijk reeds opsiorping kau plaats vinden, voldoende is', om de ziekte daarte steilen , blijkt uit eene waarneining van Mvijer, (4) waar, door de bloote bezoedeling der onbeleedigde banden met bloed bij liet aderlalen, nietiegeustaande liet na 3 ä4 iniiiulen Werd afgeveegd , bij twee menschen algemeene verschijnselen, en den dood weiden te weeg gebragi.
01' iusecten, die op aan Miltvnnr gestorven dieren, heb-hen geaasdquot;, knnnen dienen als middelijke dragers der r nielstof, en deze door den sleek aan menschen zouden kun-nen inenten, is nog nict voldoende bewezen ; Herbst {5) en anderen, hebben cut gevoelen als stellig zeker opge^even. Iliermede moel men intusschen niet venvisselen die dwaal-meeiüng, als of de Pushda maligna, alleen door den steek van een veigiftig insect, dat nog niemand zag of kent, en dat men in Est/tland den naam van Furia infemalis heeft gegeven, zou worden te weeg gebragt, daar dit reeds veelvnldig is wedergelegd.
|
||
|
|||
sect;#9632; 02.
Eene der gewigtigste Tragen met betrekking tot de ge-zondheids policie, geldt de schadelijkheid van liet genot van vleesch en andere zelfstandigheden, van door miltvnur aangedane dieren. Hieromtrent bestaan inderdaad niet alleen geheel logenovergestelde gevoelens, die op theore-
(1) Kausclt I. c. p. 21.
('X) Ousparin, Abhaiidelung von den ansteckenden kiankheiten der Schafen.— Ans dem Französischen Halle 1822. p. 108, Anmerkung. C!) Hoffman 1. c, p. 258. (I) IhifHancCa .lo.irnal 1Ü22. St. 3. p. 80.
fftifelantFs Jfonrnal 1822, December p. 00.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
JO.'J
|
||
|
||
tische grondslageo ruäteu, maar waamemiugeu van gcloul-bare mannen, spreken zieh fen dien opzigte zoo Ijjnregl tegen, dathct mceijelijk wordt, behooilijk uitdezen dool-hof te geraken. Zoo ve:nieldt Berlin, gelijk we boren opmerkten, dat alle negers, die van hoi v icesch v an door miltviiur aangedane dieren a!en, de alleigevaarlijkste toe-vallen kregen. Hetzelfde berigt Wollf (1) die zieh over-tnigd houdt, dat de zvvarle pokken steeds, door bet genol van vieesch ontstaan; even zoo wordt in bet Magazijn van limt (2) verhaald van eene Epidemie, waaibij bet genol. van vieesch eener aan miltvimr lijdende koe, vijftig pei'so-nen zeer bevig deed ziek worden; en deelt Willckc (3) cen geval mede, waaibij onbetwistbaar besmetting, door het genot van bet vieesch, eener door miltvimr aangedane geit gevolgd was, terwijl wij nog vele andere gevalleu zouden kunnen aanvoeren.
Daarentegen sluiten wij ook op ben , welke op bnnne veelvnldige ervaringen geheel tegenovergestelde mceningen grondvesten, zoo als op Viborg , (4) Gnsparin, (5) Nau-man, (6) Husch, (7) Baumbarh (8) en anderen. Men beeft getracht deze tegenspraak te bemiddelen, door eene voorwaardelijke schadelijkbeid aan het genot dezer zelf-standigheden toe te schrijven, en deze inzonderbeid toe te kennen, aan het raauwe ongekookte v leesch, en het ge-kookte, daarvan vrij te spreken.
Zoodanige meaning wordt Toorgestaan, door Hanke,{9) Morand, Thomassin, Duhamel, Greve {10) en vele anderen. Nogtans nam men in Saksen (11) ook nadeelige gevolgen vvaar, van gekookt vieesch, en kregen volgens Bouving-haussen (12) eenige lieden, die van het vieesch, van een aan miltvuur lijdend dier, gegeten hadden, zeer bedenko-bjke Terschijnselen, en stierven binnen körten lijd.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Asklepieiou 1811 . Mai p. 638.
(2)nbsp; nbsp; 1827 p. 490.
(3)nbsp; nbsp; Medic. Vcrcinszeitung 1836, No. 29 p. 145.
(4)nbsp; nbsp; nbsp;Viborg in J/ufeland's Journal 1811 September, p. 110.
(5)nbsp; nbsp; nbsp;Gasparin 1. 0. p. 272.
(6)nbsp; nbsp; Naumann I. c. p. 66.
(7)nbsp; nbsp; Rust's Magaiin Bd. 16. H. 3.
(8)nbsp; nbsp; Ibid. 1829, p. 564.
(9)nbsp; nbsp; Neue Breslauer Sammlung aus dem Gebiete der Ueilkmist 1829, Bd. 1nbsp; , p. 471.
(10)nbsp; nbsp; Naumann ibid.
(11)nbsp; nbsp; nbsp;Grei-c I. c. p. 45.
(12)nbsp; nbsp; Amman I. c. p. 60.
|
||
|
||
|
|||
104
|
|||
|
|||
#9632;U
|
Schraderil) meeiit, dat de besmettiug door gcslagie. aan MiltTuur lijdende dicren heviger is, dun door gestorvene;
G(isparigt;i,(2) datvleesch, van plotseling gestorvenediereu, zonder lüideet kau worden gcgeten, terwijl dat van lan-#9632;'er ziek geweest zijnde, nadeeliger is; ook hecht deze schrijver er vcel gewigt aan, dat men het vleesch steeds hchuDilijk late iiitbloeden, terwijl alsdan zeker geen na-deeliquot;'e nevolgeii zijn te wachten. Eene andere oorzaak , voor den vcrschillenden aard der werking, wilde men zoekon in den toestand der spijsverterings-organen der aangedane Individus, in het karakter der Epizoölie, en cindelijk daarin, dat in die gevallen, waar hot genot schaadde, gelijktijdig eene uitwendige besmettiug had kunnen plaats \inden.
Dc gezondheids policie-maatregclen hebben zieh bij dit weifelen bepaald , om het algemeene welzijn te verzeke-ren ; en het onvoorwaardelijR verbod , van den verkoop van vleesch, der melk em., van aan Miltvuur lijdende dieren, ja zelfs, van het slagten daarvan, is gewis aan te bevelen.
Het dikwijls volkumen onvermogen om eene plaatselijkc uitwendige overdragt aan te wijzen, bij hen die door Puslula malignä werden aangedaan, gaf aanleiding, dat eenigen, ook een vlugtigen aard aan deze smefstof toe-kenden.
Hoffman (3) rneent dat waarschijnlijk ook de warme uitwasemingen nil het bloed bij aderlatingen, de adem bij het leven, en de dampen uit het warme Cadaver, door indringen in de longen de ziekte kunnen te w-eeg brengen, ook Schröder, (4) houdt het Contagium voor gazvormig, en verklaart daaruit, dat het in de baren der dieren en in de wol zieh kau vastzetten, waaraan het zieh later zöö sterk hecht , dat het door caustieke alcalien niet kan worden verstoord, weshalve de daauiit bereidde kleedingstukken, de ziekte na ja-ren nog kunnen voortplanten. Ook WhUertlialrr (5) ver-haalt: dat menschen , door de beademing van aan miltvuur li.idende dieren, de ziekte kregen. waartegen
|
||
I I
|
|||
II I
|
|||
|
|||
(1)nbsp; nbsp; nbsp;Schrader, p. 33
(2)nbsp; nbsp; Gasparin I. c. p. 107. |3)nbsp; nbsp; mifnuuiu 1 c. p. 2!!8. (4)nbsp; nbsp; SchrScltr p. 283.
f5)nbsp; nbsp; Vcilh. Handbuch elc. p, 217
|
|||
|
|||
|
||
105
Veiili (1) opmerkl dal zoudanige besmeltiog op ecu a(-stand alleea in zuidelijke klimalen plaals heefl, leiwijl ook Körber (2) daarmede overeenstemt, die opgccftdalhet contagium bij ons vast, en in waime landen vluglig is, tot op 10 a 20 schieden.
Met betrekking tot de OTerdragt der ziekte van den eenen besmetten mensch op den anderen, bestaao eenige Maarschijnlijke voorbeelden. Tlwmassin (3) veihaall dat eene vrouw, die haren aan pustula maligna lijdenden man verbond, en toen daarbij den, met vocht daaruit be-y.oedelden vinger, längs de wang streek, twee.uren later, daar ter plaatse eenen caibunkel kreeg, die snelle voort-gangen maakte. Nog belangrijker is bet door Helbich (4) medegedeelde geval.
Een boer, die plotseling eene koe aan bet miltvuur verloor, trok er, ^eduieude de afwe/.igheid zijner vrouw, de huid af, om deze te verkoopen, en begroef daarna bet Cadaver.
Bij deze be/.igheid had hij een anderhalfjarig kind, dat hij , #9632;vvanneer het scbreide, met zijne vuile hand, längs de -wang streek. — Dientengevolge kreeg dat kind des anderen daags, op de linkerzijde der achterkaak een Caibunkel , en de moeder, die bet bij voortduring de borst gaf, terwijl men op de beginnende ziekte niet lette, werd door dezelfde kwaal, aan de regter borstklier aangedaan. Zoo nam Barez (5) het ontstaan, eener pustula op de wang ceuer vrouw waar, door dat ze, bij het opleggen eener pap, op den arm van haren door miltvuur besmetten man, deze, ter beproeving van den warmtegraad, dikwijls aan de wang bragt.
Insgelijks /.ag Hausbrand , [6) dat twee vrouwen de ziekte kregen, die bij hare door miltvuur besmette mannen, hadden geslapen, en dat dc kwaal zieh bij een kind, aan dat ligchaamsdeel vertoonde, waarmede het, aan de miltvuur pnist der moeder had gelegen.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; nbsp;f'cith I. c. p. 223.
(2)nbsp; nbsp; nbsp;Körher, Handbuch der Seuchen und ansteckenden Krankheiten der Hausthierc Quedlinburg u. Leipzig 1835, p. 112.
(3)nbsp; nbsp; nbsp;Thomussin , Diss sur le charbon malin dc la Bourgogne ou la pustule maligne. Basic 1782, 8 p. 31.
(4)nbsp; nbsp; nbsp;I/clbkh , Dias, inaug. de carbuneulo polonico. Berolini 1827, p. Iti.
(5)nbsp; nbsp; nbsp;I/ii/clund's Journal 1822, December, p. 85. (8) Jtcdic. Vereinsleitung 1836, No. 29 p. 145.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
106
De^nietlegeiistaande ziju onderscheidene sclnijvers van een legengesteld gevoelen. — Schönlein (1) meent, dal de ziektejuistbij den mensch te niet gaat, en geen door haar aangedaan Individu in Staat is, ze aan een ander mede te deelen. Dezelfde meaning geeft ook Raijer (2) op, en vele andere schrijvers deelen daarin. — Inentings-proeven tot beslissing dezer vraag in het werk gesteld, pleiten ook ten gunste der laatste meening. — Basedow (3) entte zieh zelve met het vocht uit eene pustula maligna, aan den on-derarm in, door middel eene gesnedene wonde , waarna de wondlippen eenigzins gezwollen en geprikkeld #9632;werden, zon-der eenige andere toevallen. — Dezelfde entte, met eene uit miltvuur pulsten genomene, aan draden medegedeelde en in een digtgesloten buisje bewaarde lijmphe, en met eene korst, een ram in, zonder dat daarop eenige werking volgde.
Ook Mandt (4) deed inentingsproeven, met vocht uit de pustula van menschen, op honden en katten, zonder dat een dezer dieren werd besmet.
Hiermede komt niet overeen, het resultaat van Greese (5) die twee konijnen met den inhoud, uit eene pustula maligna , op drie plaatsen inentte, waarop het eene na drie dagen, het andere, reeds op den volgenden dag stierf.
Eindelijk verhaalt Raijer (6) nog , dat zijn kweekeling Bonet de Poitiers, den moed had zieh in te enten , met iets uit den inhoud eener pustula maligna, zonder eenige nadeelige gevolgen.
Intusschen bewijzen alle deze ervaringen nog niets ze-kers, daar, zoo als we boven zagen, vele voor het tegen-deel pleitende daadzaken, voorhanden zijn.
|
||
|
||
(t) Schönlein, Algemeine und specielle Pathologie und Therapie 3te Auflage Bd. I, p. 389.
(4)nbsp; nbsp; Mundt 1. c. p. 591.
(2)nbsp; nbsp; Raijer, Traite theorique et pratique des Maladies de la peau. 2laquo; edit. Paris 1835, Tom II, p. 24.
(3)nbsp; nbsp; v. Graefe und v. Walter's Journal 1828. p. 561.
(5)nbsp; nbsp; Greese , üiss. 1. c. p. 46.
(6)nbsp; nbsp; 1. c.
|
||
|
||
|
||
107
VIEItUE HOOFUSTUK.
|
||
|
||
VERGELIJKE_\DE OVEREENKOMST, TUSSCHEN DE VERSCHIJNSELEN VAN IIET MILTVUUR EU DE DIEREN, EN VAN DIE ZIERTE, WELKE DOOR DEN VAN 'T MILTVUUR OVER-GANG OP MENSCHEN WORDT TE WEEG GEBRAGT.
sect; 63.
lloewel de ziekle in haar voorkomen bij dieren en menschen, ten opzigte der plaatselijke rerschijiiselen, aan-zieulijke afwijkiugen oplevert, zoo gedraagt ze zieh toch in haar hooldkaiakler, bij beiden zeer gelijk.
Haar karakteristielce aard, de neiging lot gangraeneuse \erstoiiug, en tot ontbindiug der vocht massa, openbaart zieh bij dieren en menschen; zij schijnt echter bij de laatste, zoo als bij de meeste ziekten, quot;vranneer ze zieh van bet oorspronkelijk geslacht op een ander orerplanten, lets gewijzigd, zelfs een meer goedaardig karakter te hebben aangenomen.
Bij de dieren toch, waar de ziekte oorspronkelijk is, volgt de dood dikwijls plotseling, als door een bliksem-slag, terwijl bij menschen, nimmer iets dergelijks wordt waargenomen, bij de eerste bestaat schier geen hoop op herstelling, tenvijl deze bij menschen, wanneer bij tijds doelmalige hulp wordt aangevrend, in de meeste geval-len gelukt. Het ziekte-proces is bij beiden in zoo verre gelijk, dat het in het verder beloop, in eene typheuse koorts overgaat, waarbij zieh Coliiquatien voegeu, terwijl eindelijk, bij ongunstigen uitgang, de dood onder ver-schijnselen eener algemeene ontbinding der vochtmassa en uitputting der krachten plaats heell. Eene hoofd-over-eenkomst, bestaat nog, in een plaatselijk nitslag op de huid , dat bij beide, de ziekte vergezelt. Uoevvel dil bij de plotseling stervende dieren ontbreekt, zoo moet men met vele schrijvers aannemen, dat juist door den schie-lijken dood, het uitbreken van het uitslag naar buiten wordt rerhinderd. Bovendien hebben Hojfman en anderen , ook bij menschen eene miltvuurziekte aangenomen, zonder Exanthem, hetgeen trouwens nog nadere bevesti-ging vereischt.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
|
108
|
||
|
|||
sect; 0i.
|
|||
|
|||
Ook ten opzigle der bevindingeu bij de lijko|JiiCiniiig, voor zoo vene, de hierover slechts spaar/aam vooiharidene daadzakeu narigt geven, leveren de verschijnselen veel gelijks op.
Bij dieren, vond men het bloed zeer donker gekleurd en van eene bijzondere Tloeibare gesteldheid; netzelide melden Bojanus en Meijer omtrent de gesteldheid des bloeds bij menschen. De longen, bij de dieren meestal met bloed opgevuld, en anderzins veranderd, vond ookJlfe0er in een dergelijken, naar Gangraen overhellenden toestand; intusschen merkt Kausch (1) op, dat de ziekte bij menschen en dieren daarin verschilt, dat bij gene imonder-heid de borstorganen, bij deze meer het onderbuiks-systeem is aangedaan; hij grondt deze meening op zijne slelling, van longeuverlamming, die hij omtrent het wezen der ziekte koestert.
De milt, als standvastig verschijnsel bij de dieren vol bloed extravasaten en in opgelosten toestaud, was ook volgens Meijer, bij de menschen als in eenen bloedklomp veranderd; zoo ook geven Berlin en Bojanus op, dat de ondeibuiks iugewanden, der aan pustula maligna over-ledenen, even als bij de dieren ontstoken waren; ja zelfs , de uitstortingen van ziltachtige stoflen, op verschillende plaatsen des ligchaams, zoo als zieh bij de aan Miltvuur gestorvene dieren, vertoonen, werden door Bojanus en Meijer, ook aan de lijken van menschen waargenomen; door laatstgenoemden, inzonderheid op het borstbeen, en in de nabijheid der okselholte.
sect; 65.
Het onderscheid van beide ziektcn, berust voornamelijk op het verschilleud voorkomen van het plaalselijk uitslag. Bij de dieren gaat bijna altijd eene algemeene ongesteld-heid vooraf, en eerst laier volgt de plaatselijke aandoe-ningj bij den mensch heeft juist het omgekeerde plaats, het algemeene lijden vertoont zieh dan, wanneer het plaatselijke, reeds eenigen tijd heeft beslaan.
De reden van dit verschil ligt daarin, dat bij de dieren de naaste oorzaak in het gehcele organisme gegrond is.
|
|||
|
|||
(1) rinfchuid's Journal 1811 OctoLer p. 10.
|
|||
|
|||
|
||
10S)
waaivan de plaatselijke rerschijnselen, allecn als reflex, le voorschijn komen; daarentegen is bij den tnensch, dlt;^ oorspronkelijke zetel dor ziekte juist die plaat.s, waar het nitslag zieh voordoel, lerwijl hel geheele orgauiame eerst gevolgelijk woidt aangedaan.
In den vorm Tan het plaatselijk lijden besiaat naauwe lijks meei', dan eene naamsgelijkheid, want in hanne we-zenlijke verschijnselen wijken ze aanzienlijk van elkander af, waaröm het beter zou zijn, om zoo als Schröder op-merkt, den naam Carhuncuhts hier geheel af te schaffen, en zieh alleen, van de benaming pustula maligna, te bedienen. Bij de dieien doet zieh de antrax aooi-, als een rneer of minder hard gezwel, dat in het celweefsel coder de hnid zijn zetel heeft, somwijlen \an eene, opspekge-lijkende Consistentie is, en zijne gangraeneuse verstonng van binnen naar bullen uitstrekt, zoodat de uitwendi^e bind op zijn hoogst, eerst gevolgelijk wordt aangedaan, waardoor de aandoening volstrekt niet, als eigenlijk exan-themati.-ch, kan worden bescbouwd.
Geheel anders doet zieh de kwaal toot bij den mensch. Eene kleine, weinig boven de huid verhevene vlek, naauwe-lijks ter grootte eens gierstkonels, doet zieh aan eenig ligchaamsdeel voor, en zoude dikwijls onopgemerkt blij-ven, zoo de jeukte, de aandacht er niet op deed ves-tigen.
Zoo als bij meer andere blaasachtige Exanthemata, verändert de vlek in eene papula, en eindelijk in eene Vesicula, die in den beginne met eene zuivere, heldere vioeistof is ge^uld. Langzamerhand wordt het vocht troebel, de huid in den omtrekj livide, en met blaasjes bezet, de geheele plaats wordt eindelijk gangraeneus, en Tan buiten naar binnen, van het centrum naar de peri-pherie, gaat het gangnen steeds voort, en verstoort in zijnen voorfgang het celweefsel en andere weefsels. Hoe wezenlijk en opvallend dit verschil der plaatselijke kwaal zij , zoo is het niet onwaarschijnlijk, dat het eigendom-melijke en afwijkende voorkomen der pustula maligna bij den mensch, alleen door de uitwendige plaatselijke inwer-king der smetstof op de huid, wordt te weeg gebragt.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
no
|
|||
|
|||
VMF0E HOOFDSTIK.
|
|||
|
|||
|
OVER DE PROPHIJLAXIS EN GEIVEESWIJZE VAN IIET MILTVUUR BIJ DE DIEREN.
sect;. 66.
Vevmils zoowel het uitbreken der ziekte, als haar be-loop, soms zoo hoogst acuut is, dat er geringe hoop op genezing bestaat, zoo is het van veel belang oni het uil-breken (e voorkomen, of de ziekte in den beginne le sinoren, terwijl men bij haar verschijnen, zoowel Iret Episoötische, als Contagieuse #9632;wezen in 't oog moet hou-den. — Ten opzigte van het eerste, dient men den ligchaams-toestand der dieren zoodanig te stemmen, dat ze minder #9632;vatbaar zijn voor miasmatische invloeden. Het voedsel moet van goede kwaliteit zijn, en voornamelijk uit versch groen voeder bestaan. (1)
Bij het drinken voegt men met voordeel, zuren, azijn of verdund zwavelzuur, zoo veel, dat de drank een aangenaam zuren smaak krijgt. — De stallen, inoeten be-hoorlijk van versehe Uicht voorzien , de dieren niet in eene te kleine ruimte geplaatst, en ophooping van mest en andere onzuiverhcden in den stal, zoo veel mogelijk vermeden •worden.— Het zvvemmen in stroomend water is zeer nut-tig, waar hicrtoe geen gelegenheid mögt bestaan, kan men de dieren, van tijd tot tijd met koud water begielen. — Van de trek en last-dieren mag men tijdens het grasseeren van zoodanige ziekten niet te veel vergen, terwijl men ze, inzonderheid bij sterkehilte, dient te ontzien.— Ook; worden aderlatingen, als praeservatief middel geroemcl, en daaraan, eene zeer gunslige uitwerking toegeschreven,—
|
||
|
|||
(1) Imonderhcid moet men die voedselsooi fen vernnjden, waarop zieh cryptogamen bevinden, daar dcze vi oekerßewassen , die doorgaanlaquo; onlstaan uit eene ziekelijke werking in de planten , veeltijds aanlei-tling jjeveu , tot het miltvuur en de daarmede aanverwante ziekten.
Zie Vee-artsenijkundig magazgn, 2 dl. I st. te Groningen bij R. J. Schicrbeck 1829 , en Gvrit und Hertwig's Magazin für die ge-sammte Thierheilkunde 11 Jhrgang. 3 heft en yervolg.
Ook drage men zorg , dat het voedsel niet bezoedcld worde met bloed of ander afval , van aan miltvuur gestorvene dieren; men mcent ten gevolge van het gonot van zoodanig voedsel , bij Hcrhicora . de ziekte te hebben zien ontstaan.
{Vert.)
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
Ill
Ze mögen nogtans nicl te algemeea worden aanbevoleji, en zijn aileeii aangewe/.eü, bij krachtige eu volbloedige die-ren, vraar eene bluedsoutlasling van 5—8 pond doelmatig is; men kan daarbij tevens met vrucbt, zouten en bittere middelen toedienen.— Zijn de diereii zwak en siecht ge-Toed, of heeft de Epizoötie een rotachtig en tijpheus ka-rakter, dan zullen een voedzaam dieet, benevens vlugtige en tonische middelen hunne aanwending vinden.
Ook zijn afieidende middelen aanbevolea, bet zij door haarvlechlen aan den kossem der runderen, of zoo als Teclvuldig plaats \Lidt, door bet steken van wrangwortels [helleborus niger). — Eindelijk, zijn eenige middelen als specifiek, tot prophijlaxis opgegeven, vvaartoe inzonder-heid volgens 3Ianilt, de Chloorkalk beboortj deze liet 3 oncen Chloorkalk, in 3 pond water oplossen en daarvan ieder volwassen dier 's morgens'en 's avonds twee, jongere dieren de helft, en kalveren 's avonds een eetlepel met een tbeekopje vol van eeuigen slijmigen drank ingeven, en daarmede eenige dagen voortgaan.
sect;#9632; 67.
Ten einde bet ontslaan der ziektc ten gevolge van be-smetting te voorkomen, dient alles te worden opgevolgd, wat de gezondheids policie ten dien behoeve opgeeft. — Mandt (1) zegt daaromtrent bet navolgende:
1)nbsp; nbsp; Vooreerst moet men een naauwkeurig toezigt op de kudde houden en zorgen, dat van de ziekte en sterfge-#9632;vallen daarin , dagelijks berigt vvorde gegeven.
2)nbsp; nbsp; Zieke en gczonde dieren mogeu niet bij elkander blijven, maar dadclijk van elkander worden afgezonderd.
3)nbsp; nbsp; Bij de zieke stallen moeten naar omstandigheden een zeker getal oppassers worden aangesteld, die even min als de gereedschappen, die, tot oppassing of verple-ging bij de zieke dieren worden gebruikt, met gezond vee in gemeeuschap mögen komen.
4)nbsp; nbsp; Het dient te worden verboden, dat uit eene plaats, waar zieh bet miltvuur heeft vertoond, vee, ten verkoop werde uitgevoerd.
5)nbsp; nbsp; Evenmin mag, waar men zulks kan vermijden, vreemd vee worden doorgevoerd, terwijl men de markten dient te verplaatsen.
(1) 1. c. p. 597.
|
||
|
||
|
||
112
(i) De liundea iiiüoIcii -ui.slgelegd, on hel Mije rondloo-pen van andere huisdiereu, belet wordeü, ten einde lid verder wegslepen der smetstof daardoor, te veihoeden. (1)
7)nbsp; nbsp; Stallen, waarin dieren zijn gestorteb, möet men zorg-\iildig laten zuiveren , alvorens er wederoin gezonden in (c breiigen.
8)nbsp; nbsp; Wanneer lijken begraven zijn in de nabijheid eener weide, dan dicut men zoodanige plaats van eene omhei-ning 1e voorzien.
0) De zieke kndde, moet op eenen bepaalden afsfahd van de grenzen der nabuurschap, worden gehouden.
sect;. 68.
Eene geneeswijze komt doorgaans in de zeer acute ge-vallen niet te pas; in den langzamer verloopenden vorm, is eerder hulp te verwachten, hoewel de tot dat einde aangeprezene middelen, van Terschillenden aard zijn.
Het meest algemeen heeft men aderlatingen aangepre-zen; er zijn schrijvers die daarvan, in den zeer acuten vorm goede uitwerking hebben gezien.
Daarentegeii houden anderen de aderlatingen voor on-gepast, terwijl nog anderen, de aanwending daanan , onder zekere voorwaarden, die van de iadividualifeit des diers en het karakter der Epizoötie afhangen, toestaan.
Zij die zieh tegen aderlatingen verklaren , gronden hunnc meening op de veronderstelling, dat het miltvuur geenc ontstekingsziekte is, dat ze integendeel spocdig een rol-achtig karakter aanneemt, en de wonden bij de aderlatingen , zelfs iigt gangraeneus worden.
De aderlating moet trouwens, hier ook niet dienen , als ontsteking-werend middcl, maar als evacuans. om het or-ganisme te bcvrijden van de te groote hoeveelheid bloed. welke zieh, door onderscheidene Extravasaten als rngge-bloed enz. te kennen geeft.
Natuurlijk hangt de aderlating zelve, de quantiteit bloed die ontlast moet worden, en de herhalingdaarvan, af, van individuele omstandigheden.
Daarop wordt het gebrnik van zouten aanbevolen, als salpeter, kenkenzouf, wijnsteenzure potascli, braakwijn-
|
||
|
||
(1) Er bestann voorbeelden, H.il honden, die pas xan den afval van gestorvene schapen hadden gebeten . en daarna andere dieren hi'leir , daardooräan dezc. de Ktckte itienlti'u.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;it'er/.)
|
||
|
||
|
||
|
||
'
|
||
|
||
113
sleen enz. — Meraquo; geeft deze alleen, of in veibmding met totiische eu bilteie middelen, als calinus, gentiaan, bacc. junip. euz. — Is er geene belioorlijke onllasting, dan geAc men aiVuerende middelen, als aloe, siil|ib. potass, crem, tartar enz. en applicere men tevens laveinenten.
Zoowel de plantaardige als minerale znren, liebben eenen algemeenen roem, in deze ziekle veikregen, daar zij inzonderlieid het vermögen bezltten, de onlbinding tegeii te gaan, zonder het vaatstelsel reel op te wekken.
Men bedient zieh hiertoe deels van znre vruchtcn, deels ran azijn, deels van zwavel of zeczoufzunr, waarvan men 1—2 dragme in eene belioorlijke hoeieelheid vocht ophsi en dit mengsel 3 ä 4 malen daags geeft. — Hiertoe be-hoort ook het acid, muriat oxijgmat, (Clilormm) dat Frank dagelijks van sect; a 2oiicenmet water verdund, aanbeval. (1)
De koude wasschingen zijn door Kausch het eerst aan-bevolen , en daarna meermalen aangeprezen.
Men kan zieh daartoe bedienen van koud water of van onderscheidene oplossiugen, zoo als volgens Roupp, van 1 ouc Chlorkalk op 8 pond (2) koud water, waarmedeallc nur , wasschingen oyer het geheele ligchaam , benevens in-spuitingen in de mond- en neusholte, moeteu worden be-werkstelligd.
Nog doelmatiger dan koude wasschingen, zijn de koude begietingen, welke men moet voortzetten, tot dat alge-meene koude en beving over 't geheele ligchaam ontstaal. Ook is het zwemmen der dieren, alsmede het behängen met natte dekens, zeer nuttig.
Arertoont het karakter zieh werkelijk tijpheus of tot het rotachlige overhellende, dan moet men tot de vlugtig prikkelende middelen overgaan. — Hiertoe behooren Of. Terebinth., Liq. c. c, Ass foetid, Camphor, Angelic., Vale-ria.an, Spir. Sal. amon., etc.
De Campher heeft veel aanhangers gevonden, ze moet echter om hare verhittende werking op het vaatstelsel, met verkoelende middelen b. v. met nitrum verbonden, gegeven worden.
|
||
|
||
(1) Gerlach yond, dat Chlorium bn schapen het wcrkzaamste mid-del was , loowel om de ziekle te verhoeden , als om te genezen; di t openbaarde zieh duidelijk bij zijne opzettelijke inentings-proeven , tcr-wijl hij in torpide gevallen , dcszelfs gebruik afwissclcnd met terprn-tijnulie , aanbeveelt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Irert.]
' (2) Ein Maasraquo;.
8
|
||
|
||
|
||
114
üok zijn plaalselijkp atleidiiigsmiddelen aanbevoleu, zoo als haarvlechten, inet scherpe zalveu bestreken door den kosstm getrokken, en daarna in Suppuratie gehouden. De belmndeling der plaatselijke ziekte-verschijnselen, der bullen en gezwellen, is van \eel belang.
Het komt er op aan, om ze aan de oppervlakte des ligchaams te houden en hun terugtreden te verhinderen. Zijn ze met eene geele waterachtige vloeistof gevuld, dan moeten ze spoedig worden opengesneden, het aanwezige vocht uitgedrukt, en de bodem met prikkelende midde-len, üngt. digest, ol. Tereb. verbünden worden, men moet daarbij acht geven , dat het verband de uitvloeijing van het geele vocht niet verhindert, en het indringen van vliegen en andere insecten belet. Zijn de gezwellen hard, spek-achtig en klein, dan worden ze uitgesneden, zijn ze grooter, dau worden ze gescai ificeerd, en wascht men de wonden met terpentijnolie, eene Sterke oplossing van sal amoniac. met honig, eene kopersolulie enz.— Ook is het farum candens tot dat einde aanbevolen, deels qm de gezwellen te verstoren, deels om eene sterke suppuratie te verwekken.
Bijzondere opmerking verdient de longblaar, (Glos-santrax), waarbij men de blaren op zoodanige wijze moet openen, dat de kop tevens naar beneden gehouden, en niets van de scherpe stof doorgeslikt worde, daarna be-strijkt men de ontstane wonden dagelijks eenige malen, inet eene oplossing van Sulphas cvpri in azijn en honig, met aluinwater, brandewijn, tinct. mijrrh. enz.— Hebben zieh reeds kankei achtige verstoringen geopenbaard, dan moet het deel worden uitgesneden.
De dieren dienen gedurende de ziekte in koele en mime stallen hun verblijf te houden, men behoede ze voor alle mogeiijke verhitting, geve hen dikwijls verkoelend zunr-achtig drinken, en geen vast voedsel, maar ajleen, ligte rneel- en zemeldranken. Wanneer de ziekte reeds is op-geheven, moet dit dieet nog eenigen tijd opgevolgd, en tevens nog bittere en tonische middelen gegeven worden.
|
||
|
||
|
||
115
|
||
|
||
ZESDE HOOFDSTLK.
|
||
|
||
OVER DE GENEESWIJZE VAN HET MILTVUUR BIJ DEN MENSCH, {Pmtula waligm.)
sect;. 69.
Vennits deze iiekte alleen door besxnetting ontstaat, zal men het uitbreken kunnen roorkomen, wanneer men deze laatste zorgvuldig Tennijdt, hetgeen hier van te meer belang is, omdat de genezing van de werkelijk uilgebro-keneziekte, moeijelijk gelukt.— Men dient alle voorschrif-ten, tot de gezondheids-policie betrekking hebbende, naauw-keurig op le rolgen, zoowel ten opzigle van aanraking, der aan miltvuur lijdende of gestorveue dieren, als van het genot van daarvan afkomstige zelfstandigheden.
Zij, die zieh met de verpleging van zoodauige dieren bezig houden , moeten vooral, oe inwerking van het vocht uit de brandblaren en buileu, op de ontblootte hand ver-mijden , de gestorvene dieren, mögen niet van de luiid ontdaan, maar moeten met huid en haren, nadat in de eerste insnijdingen zijn gemaakt, diep onder den grond worden begraven. (1)
Het genot van het vleesch van zulke dieren, alsmede het gebruik der melk of het nuttigen van iets anders daarvan afkomstig, moet ten strengsten worden verbo-den; de huisdieren (honden en kalten) mögen noch de zieke dieren naderen, noch iets daarvan gebruiken, daar hierdoor het contagium, ligt zoude kunnen worden voort-geplant.
sect;. 70.
Heeft eenmaal besmetting plaats gevonden , dan verschilt de behandeling, naar gelang de smetstof op een uitwendig ligchaamsdeel heeft gewerkt, of dat de ziekte door het genot, van aan miltvuur lijdende dieren is oatstaan.
|
||
|
||
(1) Hoe noodzakelijk. het is, dat niets Tan den afval van aan miltvuur gestorvene dieren , tot eenig doeleinde mag gebezigd worden , lilijkt uit eene mededeeling , dat twee vrouwen, door pustula maligna werden aangedaan , door het uitbraden van 't vet van aan miltvuur gestorvene schapen , dat hen bij die bezigheid in 't aange-tigt spalte. — Een bewijs . hij welke hooge temperatuur het contagium nog werkzaam lihjft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; [Vert.)
|
||
|
||
|
||
116
|
||
|
||
In liet luaiste geral, dieut een braakmiddel te worden loegediend, urn zou s|)()edig mogelijk de nadcelige Stoffen uit de rnaag le veijwyderen,— Duren de verschijuseleu dan nog voort of botwikkelen deze zieh eigenlijk thans eerst, dan moet de behandeling geheel worden ingerigt, naar het karakter dat de ziekle aanneemt; in den regel, zal ze antigastrisehe middelen, later in verbinding met Nermus, vorderen.
Heeft liet contagium (lietgeen veelvuldiger plaats heeil) op een uitwendig ligchaamsdeel ingewerkt, dan dient men vooraf te bepalen of de ziekte nog eene zniver plaatselijke is , of dat ze reeds door opneming van het contagium in de vochtmassa, algemeen is geworden.— In liet eerstft geval moet het contagium vroegtijdig op de plaats zehre worden verstoord, ten einde deszelfs opslorping te voor-komen. Men heeft daartoe zeer vei schillende topische middelen aangeraden, deels dezulke , die werkelijk versto-rend en vermetigend op het aangedane weefsel werken, deels de zoodanige, die alleen eene ontbindende werking op het contagium zelf, uitoefenen.
Het werkzaamste middel om een deel (e verstoren, is natuurlijk het uitsnijden, hetgeen daarom ook veelvuldig in deze ziekte is aanbevolen.— Dan, behalve dat deze handelwijze zeer pijiilijk is, en door A'ele zieken niet wordt toegestaan, omdat ze de kwaal in den beginnen niet reel rekenen, is ze in vela gevallen, wanneer de zitplaats in de nabijheid van teere en gewiglige deelen is, geheel onnitvoerbaar.
Men heeft daarom het cauterium aangeprezen, en zieh zoo wel van het cauterium actuate als potentiate bediend.
Het gloeijend ijzer, Terstoort op eene snelle en krachtige wijze, doch dringt niet diep genoeg door, dewijl het spoe-dig eene oppervlakkige brandkorst vörmt, zoodat men zijne toevlugt heeft genomen tot Chemische bijtmiddelen.
Eenigen kozen geconcentreerde minerale zuren, terwijl anderen, caustieke alcalien voortrokken, weer anderen zieh bedienden van Lapis Infernatis, Butijrum Antimonü, enz.
Of deze bijtmiddelen, wezenlijk eene van elkander af-wijkende werking ten gevolge hebben, oi dat ze alien daarin overeenkomen, dat ze verstorend werken, en alleen eene toevallige voorliefde voor het een of andere de keus besternt, is moeijelijk te beslissen; intusschen schijnen de vloeibare middelen de voorkeur te verdienen, door dien ze beter in alle hoeken en verdiepingen indringen.
|
||
|
||
|
||
117
Tot de enkel onlbindende middelcn, die allecn däär #9632;worden aangewend, waar de besmetting nog versch is, behoort inzonderheid bet Chloorwater of eene oplossing van Chloorkalk.
Alle deze middelen wendt men op de volgeiide wijze aan: heeft zieh reeds een puist gevormd, dan steekt men deze open, ontlasl de daaiin bevatle vloeistof en wendt dan dadelijk bet middel aan. — Is reeds werkelijk gan-graen voorhanden, dan zullen deze middelen niet diep genoeg inwerken, waarom men zeer doelmatig beeft aan-geraden er insnijdingen in te maken door bet opzetten van laat-koppen de ichoreuse stof te entlasten, en daarna de bijtmiddelen aan te wenden. Is dit geschied, en beb-ben deze eene brandkorst gevormd, dan wacht men bet afstooten daarvan af, en houdt men de nablijvende wende door prikkelende zalven, lang in ettering.
De inwendige behandeling , die met de uitwendige band aan band moet gaan, bestaat in den beginne in het toe-dienen van een braakmiddel, betzij er gastrische verschijn-selen voorhanden zijn of niet.
Openbaren zieh algemeene verschijnseien, dan moeten volgens sommige schrijvers, zekere speeifica, zooals Belladonna , kwikmiddelen, Chloorkalk en andere worden aangewend. — Men heeft evenwel nog geen middel gevon-den, dat onder alle omstandigheden in deze ziekte aan-bevelenswaardig is, zoodat wij ons naar het aanwezige karakter moeten regelen. Daarom vindt in den beginne bij eene verboogde werking in het vaatstelsel, eene boewel niet. antiphlogistische, toch eene matig ^erkoelende en bedarende behandeling, zoo als het gebruik van middeu-zouten, enz. gepaste aanwending. — Hoe meer de ziekle voortgaat en een rotachtig zenuwachtig karakter aanneemt, des te meer zal men tot aniisepticis en nervin is moeten overgaan. — Men beginne, met een verdnnd mineraal zuur of het Aq. oxymuriatica, ga daarna ever. tot de vlugtig prikkelende middelen, als: Valeriaan, Campher, Aether. Moschus, en verbinde daarmede, tonische, inzonderheid de Kina.
|
||
|
||
|
||
ins
|
||
|
||
Over liet Ilourt on Hlaauwzeer.
|
||
|
||
EEHSTE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
OVER HET MOND EN KLAAUWZEER BIJ DE DIEREN. {Aphthae Epizoöticce.)
sect;#9632;71.
Door de proeven \anHertivig (1), is het besmettend vermögen van deze ziekte op den mensch, onmiskenbaar aangetoond. — Het gelal waarnemingen omtrent het beloop der ziekte bij den mensch, is echter nog gering, en met betrekking tot de bijzondere omstandigheden, waanande besmetting afhankelijk is, nog niet zoo talrijk om daarop eene vaste beschrijving van dezen ziektevorm bij den mensch, te kunnen grondvesten, en ze met de oorspron-kelijke, bij de dieren te kunnen vergelijken. — Wij zul-len daarom de ziekte beschrij\en , zoo als ze bij deze laatste voorkomt, en daaraan verbinden , de gedane waarnemingen omtrent hare besmetting op den mensch, en het aan latere ervaringen overlaten, de wetten der besmetting, nader te bepalen.
$,72.
Onder Aphthae verstaan wij bier niet, het soms sijmpto-matisch , door gastrische , phtisische of dergelijke oorza-ken te weeg gebragt uitslag, maar eene als zelfstandig beslaande, meest Epizoötisch voorkomende en zieh als andere acute eianthematische ziekten gedragende ongesteld-heid. Zij komen bij onderscheidene hnisdieren. inzonder-
(1) Jledilt;#9632;. Vereirisieilunng 183t. .\o. 18 p. 226.
|
||
|
||
|
||
11!)
heid bij het mud , schaap, jiaard, geit en Aarkcn voor, en verbinden zicli veelvuldig, of openbaren zieh gelijklij-dig, met het klaauwzeer, dal somvvijleu met het mond-zeer, bij 't zelfde dieraanwezig is, of bij de/ellde kudde, bij onderscheidene dieren. — De ziekte begint met koorts, de dieren verliezen den eetlust, herkaauwen niet, drinken weinig, hebben een neerslagtig aanzien, liggen \ee! en zijn stijf in hunnen gang. — Alle afscheidingen, zoo gt;vel der melk als urine, zijn ouderdrukt, de ontlasting der mesl-stoffen is verminderd, de pols versneld, de huid droos, de oogen rood op^ezet, de temperatunr der huid veihocgd, en de onbehaarae deelen rood.— De ooren, hoornen, mond en klaauwen zijn beet, de slikking gaat moeijelijk, uit den mond vloeit in den beginne, eene dunne, later een dikke kwijl, teiwijl niet zelden, ook uit den neus eene waterachtige uitvloeijing plaats heeft. — Thans beginnen de lippen, tong, zelfs het geheele voorsle gedeelle van het hoofd te zwellen, en weldra ontwikkelt zieh de plaat-selijke kwaal in de mondholte, als roode punten ler grootte van een speldeknop, tot die eener lens, op de long, aan de lippen, aan het tandvleesch, gehemcllc, tot zelfs diep in de zwelgkeel, ook bevinden zieh soms zooda-nige stippen, aan de uitwendige oppervlakte der lippen en aan de neusgaten, lerwijl ze zieh ook wel eens. tot in de zwelgkeel en in de luchlpijp uilstrekken.
Deze knobbeltjes veranderen in wit-of geeiachlige blaas-jes, die een dun vocht bevatten, en de grootte eener erwt of boon hebben.
Deze blaasjes breken weldra open, en verschijnen nu in in den vorm van Aphtheuse zweeren, zoodat het slijmvlies der tong en moudholte grootendeels is losgelaten en in Harden neerhangt, die gedeellelijk met de overvloedige kwijl naar builen, worden ontlast.— Thans kan het dier natuurlijk niets elen, weldia intusschen herstelt zieh het losgelaten Epithelium, en op den 9e, op zijn laalsfopden 20e dag, is de genezing volkomen.
sect;#9632; 73-
Meesttijds kornt thans, of reeds vroeger het Klaauwzeer nog voor den dag, hetgeen zieh openbaarl, door onge-wone gevoeligheid aan het onderste gedeelle ^au een of meer voeten, die gewoonlljk dooi de dieren ängstig 0111-hoog gehouden, of aan elkander gewreven worden , en.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
120
|
||
|
||
ziio reel pijii veroorzaken, ilat dc diereu het neeizetlen \eiinijdt-ii en kieupelgaan; later gaau leggep en niet dan jnet moeite tot opstaan kunnen worden gebragt.
Weklra \crtoout zieh aan een of meerdere voeten eene aanziehlijke ontstekingachtige zwelling, die zeer heet en jujiilijk is, en waarop talrijke blaasjes komen, die met etlei achlige lijmpiie gevuld, spoedig opdroogen en afschil-leren.
Infusscheo is niet immer het beloop zoo goedaardig en schielijk, maar boven tusschen de klaauwen vormen zieh ineermalen abcessen, die bij siechte behandeling of ver-zuim, in dicp invretende zweereu met zwamachtige uit-groeijiugen, kunnen ontaarden, waarbij meermalen het voet-gewricht wordt aangedaan en soms de hoornschoen verloren gaat.
(Veelal zagen wij, dat de hoornschoen, achter aan de ballen losliet, ter plaatse, waar het hoornweefsel in de huid overgaat, alwaar zieh eene dwarsse opening vormde, waaruit eene dunne etterachtige rloeistof werd outlast.) (1) (Fer/.)
|
||
|
||
TWEEDE UOOFDSTUK.
|
||
|
||
BESCHRIJVING, DER, DOOR BESMETTING VAN
HET MOND- EN KLAAUWZEER , BIJ DEN
MENSCH TE WEEG GEBRAGTE ZIEKTE.
|
||
|
||
sect;#9632; 74.
De eerste duidelijke narigten omtrent de overdragt dezer ziekte op den mensch, vinden wij in de voortreffelijke monographic van Sugar, (2) over dit onderwerp.— Volgens zijne waarnemingen kregen de menschen aphthae, nadat moeijelijkheid in het slikken, met bitte in de Zwelgkeel was voorafgegaan.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; In vele Epiiootien van mondzcer , neemt men bij deaangedane dieren. tevens een Waasachtig uitslag waar , op den uijer en aan dc gpoenen , dat mcernialcn vergczeld is van eene roosachtige ontsteking in die deelen; de hlarcn breken door, en droogen op tot körten , die later spoedig afvallen.
(2)nbsp; nbsp; Sagar, llbellns de iiphthis pecorinus. Vicniiae 17Ü5, p. It.
|
||
|
||
|
||
#9632;
121
Ook verhaalt Bröselte (1) een geval van twee meiden, die zieh veel met de zieke koeijen hadden beziquot; gehou-den, en gelijke rerschijnselen kregen als aan de uijers der laatsle voorkwamen, welke zieh openbaaiden duor zwelliiig der \ingers en teenen, met uitbreken van blaas-jes, die met eene heldere vloeistof waren gevuld. — Uit Bohemen wordt van het jaar 1827 eene hiertoe behooi ende aanteekening medegedeeid (2), waarin wordt vermeld dat ten tijde, het mond- en klaauwzeer onder de runderen het hevigst giasseerde, jonge menschen, door eene ont-stekingachtig rheumatische koorts werden aangedaan, die overging in een Aphlheus uitslag in den mond, of in een op pokken gelijkend Exanthem, met Abcessen en zweeren aan de onderste ledematen.
Eindelijk moeten wij mededeelen de belangrijke proe-ven, die Hcrlwlg (3) over dit onderwerp heeft in 't werk gesteld. — Toen zieh in Berlijn eene algemeen verspreidde Epizootic van mond- en klaauwzeer vertoonde, gebruikte hij, met twee andere geneesheeren , dagelijks 2 medic, ponden (4) versch uitgemolken melk, van aan die ziektc lijdende koeijen, 't geen vier dagen achter elkander werd voortgezet.— Bij het begin dezer proeven, waren alle drie volkomen gezond, vrij van Exanthematisclie en gastrische kwalen; thans behieldenzij ook nog bun gewoondieet, en vermeden ze zorgvuldig ligehaamsverhitting en het bad. — Reeds op den tweeden dag, openbaarde zieh bij Herlwlg ligte koorts , trekkingen door de ledematen, hoofdpijn, drooge en heete mond, en een jeukend gevoel in de banden en vingers. — Deze toevallen duurden ongeveer vijf dagen.— Daarna zwol het geheele mondslijmvlies, vooral dat der long, aanzienlijk op, er ontstonden op de tong, inzonderheid aan de zijdranden, aan de inwendige vlakte der wangen en lippen kleine blaasjes, hoogstens ter grootte eener lens, van eene geelachtig witte kleur en met een' witachtig troebelen inhoud, die zieh bij het doorsleken gemakkelijk ontledigden, hoewel Igter wederom te voor-schijn komende. Zij werdende volgendedagen noggrooter, en gingen eindelijk open, waarbij het Epithelium zieh
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Brosche, Die Maul- und Klauenseuche der Rinder, Schafe Ziegen und Schweine. Dresden 1820. p. 27.
(2)nbsp; nbsp; Medicin. Jahrbücher des Oesterr. Staats. Bd. II, p. 86.
(3)nbsp; nbsp; Medic. Vereinszeitung 1834. No. 48 p. 226. (I) Quart.
|
||
|
||
|
|||
122
|
|||
|
|||
losliet, en later donkerroode langzaam yerdwijnende vlek-ken, achlerbleven; hiermede waren brandende pijnen in den mond , bij bet kaatrwen, spreken en doorslikken, verbünden , terwijl zicb tevens, een hevige dorst openbaarde. De blaasjes aan de lippen droogden met dunne bruin-achtige korsten op, die, op den lOe dag na bet verschij-nen, afvielen. — Gelijktijdig met bet uitslag in den mond, hadden zicb aan banden en vingers vele blaasjes ontwik-keld, ter grootte eens gierstkorrels, tamelijk bardengeel-achtig wit, en in bun beloop bijna gelijk, aan die in den mono, hoe wel iets trager, doordien bunne bersling en opdrooging zieh vorder uitstrekte.
De beide andere artsen, die mede het gebruik der melk beproefd hadden, kregen ook onmiddellijk daarop, onder ligte aanvallen van koorts, blaasjes in den mond en aan de lippen, die hetzelfde beloop hadden, als even is opge-geven; geen van ben, kreeg echter blaasjes aan de banden.— Na het opdroogen, bevonden alle drie zieh bij voort-during wel.
|
|||
|
|||
DERDE IIOOFDSTUK.
|
|||
|
|||
|
OVER DE BESMETTING VAN HET MOND EN KLAAÜWZEER.
|
||
|
|||
5-75.
Hierbij dienen wij te overwegen het besmettend vermögen der melk en van de, in de blaasjes bevatte vloeistof.
$• 76.
Sogar (1) maakt reeds melding van het besmettend vermögen der melk, terwijl ze, volgens diens opgave rjuali-tatieve veranderingen ondergaat. raquo; Nam vix igni admotum, secedit illico in caseosam et serosam partem, estqne dul-cedine sua naturali fere spoliatum, meracius multo et tenacius, quam e sanarum uberibus multum esse solet.quot; Ook door de proeven van Hertwig, is de nadeelige werking der melk, onwederlegbaar aangetoond. — Zij werkt trouwens
|
|||
|
|||
(1) Sogar I. o. p. 12.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||||
|
123
niet als gastrische schadelijkheid, uithoofde ei geea gastrische aandoeningeii, van walging, braken enz. voorhanden iijn. — Evenmin werkt ze, zoo als Brosche (1) meent, door de haar bij gemengde stof uit de, aan de uijers aanwezige puisteti, in welk geval de melk enkel plaatselijk , of althans oorspronkelijk plaatselijk moest werken, en hoogstens eerst conseculief, algemeene verschijnselen ten gevolge moest heb-ben. — Daarentegen openbaarde zieh volgens Sagar en Hertwig, het eerst de koortsachtige aandoening, welke ver-dween, bij het uitbreken van het plaatselijk uitslag, even als bij andere Exanthemalische aandoeningen.
Hoogst merkwaardig en onverklaarbaar, is de waarne-ming, die Hertwig aan zieh zelven deed, en bij de twee anderen zieh niet vertoonde, uamelijk de vorming van blaasjes aan banden en vingers, die waarschijnlijk door eenige plaatselijk inwerkende uitwendige oorzaak, welligt door stof uit de blaasjes zelve, kon zijn te weeg gebragt.
$77.
Omtrent de besmetting door plaatselijke inwerking der in de blaasjes aanwezige stof, bezitten wij te weinig waar-nemingen, om daaruit voldoende resultaten te verkrijgen.
Het boven aangehaalde geval van Brosche, waar eemge, met de verpleging der zieke koeijea belastte meiaen, zwel-ling, met vorming van blaasjes aan banden en voeten kregen, zonder eenige aandoening van het mondslijmvlies, pleit trouwens daarvoor.
Brosche vermeent, dat daarbij tevens eene verwonding moet plaats hebben; en, of op de onbeledigde huid, ook zoodanige inwerking plaats heeft, kan uit gebrek aan voorhanden daadzaken, nog niet worden uitgemaakt.
|
||||
|
|||||
WERDE HOOFDSIXK.
|
|||||
|
|||||
VERGELIJKENDE OVEREENKOMST TÜSSCHEN DE ZIEKTE BIJ MENSCHEN EN BIEREN.
5 78.
Niettegenstaande, het door de Individualiteit der orga-nisatie te weeggebragt verschil, doet deze ziekte zieh bij
(1) Brosche 1. c. p. 515.
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|
#9632;
|
|||
|
|||||
|
||
124
dieren en menschen in hare oorspronkelijke gedaante, vrij gelijk voor. — Bij beiden, gaat koorts vooraf, die met net Terschijnen van het Exanthem ophoudt. — Bij beiden, is de ziekte ligt, spoedig voorbijgaande, zonder aanzienlijke storingen in den gezondheidstoestand, wan-neer althans, bij de dieren geen groot Terzuim plaats heeft of ongepaste geneesmiddelen worden aangewend.
Het klaauwzeer, als eene het mondzeer bij de dieren zeer dikwijls vergezellende kwaal, heeft als zoodanig bij den mensch geene overeenkomst, want het bij eenigen waargenomen uitslag van blaasjes, aan banden en voeten, laat zieh veel gemakkelijker uit eene plaatselijke inwerking der smetstof verklaren. (1)
|
||
|
||
VIJFBE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
OVER DE GENEESWIJZE VAN HET MOND EN KLAAUWZEER.
$78.
Deze ziekte is meermalen zoo ligt, dat eene wezenlijke geneeskundige behandeling onnoodig is.
Eene verkeerde behandeling doet trouwens nadeel en maakt haar slepend.
Doordien de ziekte veeltijds van eenen epizoötischen aard is, kan men haar moeijelijk door eene prophijlacti-sche behandeling afweren; het weinig gevaarlijke der kwaal Staat bovendien in geene verhouding tot de kosten en moeiten , om door krachtdadige maatregelen van afsluiting als anderzins, haren voortgang door besmetting te stuiten.
Daarentegen kan men, wanneer de ziekte begint tegras-seeren of in eene naburige streck heerscht, haar door zorg-vuldige diaethetischeverpleging, in hevigheid verminderen en tot een geringer aantal doen bepalen.— Men geve de
|
||
|
||
(I) Wij houden het klaauwzeer, even ah het uitslag aan den uijer, alraquo; tot het wezen van het mondzeer behoorende, en als een verschijn-sel daarvan, dat voorkomt naar den individuelen toestand der dieren, en andere bijkomende uitwendige omstandigheden , waarom het uitslag aan de handen bij menschen , in Tele gevallen e\en goed als sijmp-toom eener algemeene besmetting is te beschouwen , als het gevoig eeuer uitwendig locale besmetting op zieh zelve.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
|
||
|
||
• •
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
125
diereu niet dan /,ui\ci en zoo veel mogelijk goed voedsel, men stelle ze niet bloot aan te groote temperatuurs-verandering, bescheime hen zoo wel voor te groote vochtigheid, als voor te sterke zonnehitte, an zorge voor zuiverheid der stallen. Om de verspreiding door wederkeerige besmettine tegen te gaan, zondere men de zieken, van de gezonden af, late hen noch het zelfde eet- en drinkgereedschap gebrui-ken , noch gemeenschappelijk op eene weideloopen j evenmin mögen de aan het klaauwzeer lijdende, met de gezonden over eenen weg loopen, vermits daardoor ook, besmetting kan ontstaan. — Zoodra de genezing däär , en de ziekte over is, moet men zoowel de voedergereedschappen, als stallen zorgvuldig zuiveren.
sect;80.
Is het mondzeer eenmaal uifgebroken, dan rigt de be-bandeling zieh naar de bevigheid der kwaal en het karak-ter der koorts. — Deze is zelden van zulk een zuiver in-flammatooren aard, dat zware bloedsontlastingen noodig zijn; dezelve zijn integendeel nadeelig, even als eene al te verzwakkende behandeling, daar zij den overgang tot een zwakheids karakler, al te zeer begünstigen.
In den beginne zijn verkoelende eenigzins zuurachtige dranken aangewezen, met bijvoeging van slijmige om-wikkelende middelen, als afkooksels van malva, zemel-dranken enz. (1) Als geneesmiddelen, geeft men verkoelende zouten, als keukenzout, salpeter en wonderzout; als mondwassching, een slijmig afkooksel met bijvoeging van meel en honig, zonder scherp adstringerende middelen. Zijn er blaasjes gevormd, dan mögen deze niet met geweld worden verstoord, zoo als men vroeger deed. Veeleer geve men de ontwikkeling haar regelmatig beloop, en zuivere men den mond dikwijls van het overvloedige speeksel en kwijl; bij een ontstoken slijmvlies bezige men daartoe enkel water, of slijmige afkooksels met azijn en honig; is eene meer slappe gesteldheid aanwezig, dan geve man afkooksels van looistofbevattende zelfstandigheden, als
|
||
|
||
(1) Men wachte zieh, om bij deze ziekte , wanneer de dieren buiten staat zijn, het Toedsel te kaauwen, hen dit, inzonderheid groen voe-der in de keel te stoppen , 't geen onvermalen en zonder aan inspeek-seling , blootgesteld te zijn geweest, soms doodelijke Indigestien heeft te weeg gebragt. Men geve liever , fijn gesneden , gekookt voedsel, en dikke lijnmeeldranken etc.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;[Fert.)
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
126
Tan eiken en wilgeu Last, met bijvoegiiig van miuerale zuren, blaauwe Vitriool, Aluin , Borax enz. Zijn de Aph-theuse zweeren, na het openbreken der blaasjes zeer pijn-lijk, dan bestrijke men ze met olie, ongezouten boter en dergel. — Onder zoodanige eenvoudige behandeling, volgt doorgaans in 10 a 12 dagen de genezing.— Is de koorts echter ten gevolge van EpizoötLschen of individue'en in-yloed van een meer zwakheids, torpiden aard, dan moe-ten inwendig prikkelende en tonische middelen worden aangewend, zijn de zweeren in den mond uitgebreid en weerstaan ze de genezing, dan moet men krachtige was-schingen, met bijvoeging van Campher-Spiritus, Kalk-water, en van adstringerende metaalzouten bezigen.
In zoodanige erge gevallen, is alleen , eene voortgezette versterkende nakuur, noodig.
5 81.
Bij het klaauwzeer is het vooral van belang, dat de dieren, gedurende den loop der ziekte, het aangedane deal kumien verschoonen, opdat niet door te sterke bewe-gingen, vooräl op eenen droogen harden bodem de kwaal verergere. — In den beginne is het doelmatig de voeten dagelijks meermalen met koud water te begieten of de dieren met het onderste gedeelte der beenen in koud water te plaatsen, waardoor men meermalen het uitbre-ken der ziekte verhoedt. (1) Neemt zij echter toe, dan wende men omslagen van slijmige verzachtende middelen aan, of een omslag, die met azijn is aangemengd. — Zoodra zieh verettering vertoont, mag men niet dralen, om den etter door eene insnijding vrije uitvloeijing te verschaffen, zit dezclve zoo diep onder den hoornschoen, dat de insnijding niet tot denzelven kan doordringen, dan moet men een stuk van het hoorn wegnemen, om de verwijdering van den etter mogelijk te maken. — Tegen de nu ont-staande zweer, wendt men alleen zuiverende wasschingen aan, (2) zijn deze niet voldoende, dan bediene men zieh van adstringerende en opdroogende middelen: b. v. af-kooksels van eiken en wilgenbast, van eene oplossing van Sulphas Cupri, Alumen Crud. Mcrcur. Sublim. Corns.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Anderen meenen daarvan nadeelige gevolgen te hebben tien ontstaan , afvallen der klaauwen etc.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
(2)nbsp; nbsp; 'VVaaiioe zoepwater loer dientiig iraquo;.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert.)
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
127
van Spir. Camphor, Aq. Calcis enz. als Ter.band middel of fomentum. (1)
raquo; Om de epizootic van het nsondzeer en der klaauwziekte te bespoedigen, en hun tevens een goedaardig beloop te ge-ven, heeft men de ingnting er van , met goed gevolg be-werkstelligd. — Be inenling van het mondzeer geschiedt, door het vocht uit een blaasje in den mend, dat een goedaardig aanzien heeft, nadat het geopend is, in een schelp, horologieglas of iets dergelijks op te vangen, en er daarna door middel van een lancet iets van in het slijmvlies der bovenlip in te enten. — De inenting van het klaauwzeer wordt bewerkstelligd door een gedeelte van het vocht uit een blaasje aan den voet, aan het oor in te enten. — De inenting dezer laatste ziekte is voornamelijk in aanwending gebragt bij schapen, en der eerste, bij de runderen. Zie A. Numan over de inenting van 't mondz. en klaauwz., te Utrecht bij iV. laquo;alaquo; der Monde, 1842.quot;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Vert.)
Eene bijzondere geneeswijze voor menschen, die door besmetting van het mondzeer ongesteld worden, is over-bodig te achten, vermits deze ziekte van weinig belang, en spoedig voorbij is.
Desalniettemin is het aan te raden, om zieh te wachten voor bet genot van melk, en andere zelfstandigheden, van zoodanige dieren afkomstig.
|
||
|
||
|
||
|
||
(1) Het uitslag aan den uijer , vereiseht doorgaans geene andere br-handeling , dan laauw warme wasschingen met karnemelk , of fomen-tatien van slijmige af kooksels, terwijl de soms later ontsiaande zweeren door opdroogende middelen als, TTngt. e lapid. calamin. soms met Cam ph. pn mode Prisoipit. vermengd , tot geneiing worden gebragt.
{Vert.}
|
||
|
||
|
||
128
|
||
|
||
Over de HLoepokkeu.
|
||
|
||
EEBSTE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
OVER DE KOEPOKKEN BIJ DE DIEUEN.
{Cow-Pox.)
sect;82.
Deze in Tele opzigten merkwaardige ziekte, was tot op de tijden van Jenner, die haar tot eene heilzame aanwQn-ding op den mensch toepaste, weinig bekend. — Of zc vroeger niet beslaan heeft, kan men evenmin met zeker-heid bepalen, als den waren oorsprongstijd, van de Syphilis, Scarlatina, Variola en vele andere ziekten.
Zoo veel is zeker, dat men haar in Engeland het eerst opmerkzaamheid schonk, door eene gebeurtenis, die ge-lijktijdig haar groot nut voor den mensch leerde kennen.
Het gebeurde namelijk dikwijls, dat Individus die zieh met het melken der koeijen bezig hidden, een eigenaar-dig pustuleus uitslag aan de handen kregen, en dat deze later van de menschen pokken verschoond bleven; door het opsporen der ooizaak hiervan, vond men genoemd uitslag aan de uijers der koeijen. Jenner die met scherp-zinnigheid en ijver, deze daadzaak waarnam, trachtte dit uitslag zoo als het zieh in zijnen waren vorm bij de koeijen voordoet, naauwkeurig te beschrijven, en de, in alle landen, ten allen tijde opgegevene beschrijvingen, komen zoo volkomen daarmede overeen, dat men zieh niet ligt met de ziekte zal vergissen; niettegenstaande men de verschijnselen in bun geheel, met weinig woorden kan opgeven.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
sect; 83.
|
||
|
||
De ziekte kumt alleon voor b(j de koegen, meestlüds sporadisch, echter steeds gelijktijdig bij meerdeie stüks in eene kuddde; intusschen biebbeii Luders (1), Neer-i/aard (2) en anderen, er ware EpmkitieD , van waarge-nomen.
Dezelve werd later bijna overal bespeurd, vooraa-nielijk in eenige streken van Engeiand, in Meckelenburg, Holstein (3) euz.; in deze landen beslaat ze echter niet permanent, maar komt ze slechts op bijzondere lijden roor.— Dit laatste hangt rialuuiiijk at', van debijzonde!e haar te gt;veeg brengende oor/.aak, die noglans onbekend is.
Jenner meende eerst, dat mededeeiing van mokstol', nit de daardoor aangedaue beeneu der paarden, op de uijers, de bron van haar ontstaan zoude zijn; opzettelijke jjioeven en de waarneming van koepokken in streken, waar geen paarden gehouden worden, hebben echter be-wezen, dal zulks niet steeds bet geval is.— Ookheeftmen gemeend, dat de ziekte het meest voorkwam bij koeijen, die voor körten tijd gekalfd hadden , en dat door bet op-hoopen der melk in de uijers, en de daardoor ontslaando prikkeling, de ziekte werd 1e weeg gebragt. Zoodanige ophooping kau wel onlsteking en vorming van abcessen in de uijers daarstellen, (4) doch geen eigenaardig uitslag, dat boveudien ook nog aan andere ligchaamsdeelen voor-komt, en welks inhoud znlk eene merkwaardige karak-teristieke verhouding tot de menscheupokken oplevert,als met gewone etter, die zieh na gewone ontstekingen vorml, geenszins het geval is.
sect;#9632; 84.
De ziekte begint onder dezelfde verschijnselen, als bij het uitbreken van andere uitslagziekten voorhanden zijn, de dieren zijn mat, hebben gebrek aaneetlust, herkaau
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Remarques sur la vaccine des vaches dans le Holstein; im Journ. complim. des sciences medicales. Tom 21, p. 53.
(2)nbsp; nbsp; Rayer, Traite theorique et pratique des maladies de la peau. Paris 1835. Tom III, b. 915.
(3)nbsp; nbsp; Ook hier te lande zijn de pokken bij de koeijen meermaleu waargenomen , lie .4. Kuman, Verliandel. over de Koepokk. em.
(4)nbsp; nbsp; Ook wel het deel voorbeschikt maken , tot den zctel van uit-slag-ziekten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;[Fert.)
9
|
||
|
||
|
||
130
|
||
|
||
wen met ledigen uioiid eu maken eene bijzondere bewe-ging met de lippen , die Sacco (1), Avelke de uatuurlijkste Ijesclu ijving der ziekte gegeven heeft, vergelijkt met het bla/.en der nieusclien bij iiet tabakrooken, welk verschijn-sel, ook bij den mensch, in /enimkoortsen woidt waar-genomen. — De melkafscheiding ondergaal bierblj zoowel eene qualitatieve als quantilatieve verandering, en heefl vooial eene dünne gesteldheid. — Deze toesland duurt 3 a 4 dagen, alvorens zieh plaatselijke vei-.schijnseleii open-baren, en woidt als bet eersle stadium der ziekte bc-schonwd.— Eindelijk breekt het uitslag weikelijk uit, en meestlijds op de uijeis, inzonderheid rond om de lepels, zeldzamer in de neusgaten en op de oogieden. (2) — Er ontslaau harde roode verheveuheden , ter grootte eener erwt, op wier boveneinde zieh weldra eene geelachtige punt, ler grootte eens speldeknops ontwikkelt, die laier in platte , ronde puisten öTergaan.— Dezezijn op den 4en a Sen dag na het niibreken volkomen ontwikkeld , vertoo-nen in hun midden eene verdieping en zijn rondom door cenen smallen rooden ring omgeven, die zieh bij voorl-during verder uilstrekt. terwijl gelijktijdig de koorts al-neemt en eindelijk geheel verdwijnt, waarmede ook het tweede stadium zijn einde heeft bereikt.
Thans komt het eigenlijke tijdjjerk van suppuratie, dat zieh le kennen geei't, door groote onrnst des diers, en teekenen van pijn bij het aanraken des injers, vooral bij het melken, 't geen vooilvloeil, uit eene ontsteking-aditige opzwelling en verharding van dit deel.
De puisten hebben thans een glanzig aanzien en krijgen eene lood of zilverachtige kleur, behouden hunnen centra-len indruk en zijn steeds doorschijnend, doordien het daarin bevatte vocht bij voortduring helder hlijft, hoewel het in sommige gevallen iets gekleurd wordt; de roode ring verspreidt zieh steeds verder en ncemt eene livide kleur aan. — Dit derde tijdperk duurt tot den elfden of twaalfden daraquo;, na het uitbreken der ziekte.
In het vierde tijdperk , dat nu begint, droogen de puisten op, het vocht wordt troebel en dik, ze beginnen van het
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Ludwig Sacco, Neue Entdeckungen über die Kuhpocken, Jluuke und Schaal'pokken . uebersetzt von IV. Sprengel, Leipzig 1812 , p. 2H.
(2)nbsp; nbsp; lin in enkele gevallen aan den buik. (Zic 4. Numan, A erb.
en/..)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;[Fert.]
|
||
|
||
|
||
mldüeu naar deraquo; umtrek bruiu le worden, en veiaudercn in roodbruine, etlene en dikke korsten, die na den lOen tot t2en dag,geheel opdroogen en zieh loslaten , zoodat opden 21en ä 22en dag, alleen nog het likteeken is te bespeuien, (Jat in het venolg nimmer verdwijnl.
(Soms komen dekoepokken voor, zoogrootals halve erlaquo;-ten, met een kleinen rooden ring, schitterende als paarl-moer en niet livide, wier beloop 4 weken duurt, en welke zeer dienstig zijn tot Taccinatie.)
(Volgens Hertwif/) Frorieps Neue Notizen (No. 20, Bd. XXXII.)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; {Verl.)
sect;. 85.
Dit is het regelmatig beloop der ware Cow-pox, waarin dan alleen, eenige alvujkingen voorkomen, wanneerde puisten in hunne ontwikkeling worden gestoord, zooalsb. v. Kan plaats hebben, wanneer dezelve bij het melken open barsten, en daardoor in meer of minder boosaardige zwee-ren overgaan. Buitendien, bestaan er nog aan de uijers der koeijen, eenige andere, van de ware koepok wezenlijk verschillende, puisiachtige uitsla^ziekten, die men valschc koepokken noemt.— Sacco (1) beschrijft deze, als kleine witachtige blaasjes, die niet allen geiijktijdig te voorschijn komen, maar waarvan eenige reeds volkomen rijp zijn , terwijl de anderen zieh pas beginnen te ontwikkelen.
Binnen drie dagen , gaan zij tot kleine puisten over, met eenen onregelmatigen grond en eene kegelvormige punt. de laatste vertoont eene ligt bruine korst, terwijl de basis, door eene blaauwachtig roode kleur is omgeven. — Wanneer deze puisten eenen zekeren omvang hebben verkregen, breken ze van zelfs open en droogen spoedig op, zoodat hun geheel beloop, in 5 ä 6 dagen is afgeloopen, waarna intussehen nieuwe puisten verschijnen, 't geen zoodoendc He kwaal, van langen duur doet zijn.
De algemeene gezondheids-toestand is niet van belang gestoord, terwijl de dieren alleen bij het melken, door het drukken op de puisten , pijn ondervinden.
sect;. 86. Bovendien heeft inen eenige rorinen, van ouware koe-
|
||
|
||
(1 Sacco I. c, p, öi.
|
||
|
||
|
||
KJ2
pokkeu waargeaomeo , die Viborg (1) ander de volgende nibrieken beschrijf'i:
1)nbsp; nbsp;De geelachlhje koepokken {Variolae vaccinae Saccineae) door Dr. Nissen waargenomen, zijn geel bruiii, doorschij-nend, hebben de grootle eenei- boon, en eenen onaange-namen renk, ontaarden ligt in diep invretende zweeren, en zijn besmettend voor menschen, bij men zc zweeren, hevige koortstoevallen en groolc pijnen te weeg brengen.
2)nbsp; nbsp;De zwarte koepokken {Variolae Vaccin. nigrae) hebten eene zwartachtige kleur en tot 3 4 duirn in Diameter, zijn geneigd tot vcrzwecring, en besmettelijk voor den mensch, zonder uogtans onpasselijkheid 1e verwekken.
.3) De blaauwachtige koepokken (Variol. Vaccin. Coeruleae) lev grootte eener erwt, in bet midden blaauwachtig, om-geven door eenen kleinen rooden rand; zij gaan over in ichoreuse zweeren, vergezeld van bijna onmerkbare koortstoevallen , zijn besmettend voor den mensch, doch brengen allccn, gemakkelijk heelende zweeren te weeg,
4)nbsp; nbsp;De witte koepokken {Variol. Vacc. alb. volgens Jenner) bestaan in groote met witte lijmphe gevulde blaren, zijn liesmettend voor den mensch en brengen zwelling en ont-steking aan de banden der melkers te weeg.
5)nbsp; De rootle koepokken {Var. Vacc. rubr.) volgens Heinze, zijn vlak , ter grootte eener erwt, van eene roodachtige kleur, zitten meestal aan de lepels der uijers, bersten ligt, vormen eene zwartachtige korst en zijn besmettend voor den mensch.
Eindelijk beschrijft Viborg nog drie soorten, onder den imam van windpokken, {bullosae) van symptomatische, en wratachtige pokken, (verrucae) die bier verder niet van belang zijn, daar hun besmettend vermögen op den mensch , niet bewczen is. (2)
|
||
|
||
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; nbsp;Viborgs Sammlung für Thierärate und Oekonomen. Bd. IV, p. 276.
(2)nbsp; nbsp; Eene nadere omschrijving vindt men daarvan, in de Verhande-gt;an den Hoogleeraar 4. Numan , over de koepokken em, , te Utrecht bij van Paddenburg en Comp. , 1831.
|
||
|
||
|
||
133
|
||
|
||
TWKEDE MOOFDSTUK.
|
||
|
||
BESCHKIJVING VAN DE KOEPOKKEN Bl.I DEN MENSCH.
sect;#9632; 87.
Deze ziekle outwikkelt zieh bij deu meiisch, alleea door mededeeling eener specilieke stof, welke aanwezig is in de puisten a au de pokken der koeijen, en de merkwaar-dige eigenschap bezit om den jnensch voor het uilbreken der variola in het algemeen, of althans voor eene gevaar-Hjke aandoeuing daarvan, te behoeden.
Sedert Jenner deze gewigtige ontdekking deed, heelt deze ziekte eene wetenschappelijke waarde gekregen; later voortgezetie proeven hebben duidelijk aangetoond, hoe ge-wigtig, eene naauwkeurige sijmptomatologie derzelve is, vermits, de, \an den gewonen regel afwijkende rormen, laquo;ok ten opzigte der voorbehoedende kracht, aanzienlijke beperkingen erlangen.
Men moet derhalve de ware, echte Vaccine onderschei-den van de gemodificewde en van de valscfie, terwijl wjj zullen beproeven, om volgens de getrouwsle en meest geloofbare waarnemers, het karakteristieke dezei bijzon-dere vormen op te geven.
sect;. 88.
De ware koepok doorloopt vier tijdperken, waanranhet eerste, het stadium incubatianis s. infectionis wordt ge-noemd, het tweede is het stadium evolutionis, het derde het stadium suppurationis, en het vierde het stadium ex-siccationis.
Het eerste stadium begiut met het oogenblik , watmeer de smetstof in het ligchaam wordt opgenomen, en duurt tot drie ä vier dagen, heeft de besmetting plaats door kunstmalige inoculatie, dan openbaart zieh onmiddellijk daarna, aau de ingeente plaats, eene oppervlakkige roode kleur, even als zieh ook bij andere steekwonden pleegt te vertoonen, deze verdwijnt kort hierop, waarna zieh binnen de eerste drie ä vier dagen , noch eenig algemeen, noch plaatselijk verschijnsel voordoet.
Het tweede tijdperk, begint met den 3en a 4en dag na de infectie, en openbaart zieh in den beginne. door eene
|
||
|
||
|
||
134
|
||
|
||
kleine verhevenheid aan de gestokene plaats, die beter is te voelen, dan te zien , uogtans spoedig cene röode klein-aanneemt, zieh vei groot, rond wordt en op den 5en dag eene navelvormige verdieping erlangt. Op den 6en dag verändert de kleur dezer verhevenheid, in eene doorschij-nende, vvegens de aamvezigheid eener heldere vloeistof, in dezelve. Gelijktijdig vormt zieh om dezelve, eenen rooden ring ter breedte eener halve lijn, terwijl het centrum zieh nog meer verdiept.
0[) den 7en dag, neemt de omvangdezei eruptie nog toe, en krijgt een zilverkleurig aanzien,. terwijl thans, volgens Sacco (1) eene ligte koorts uilbreekt, onder beven en daaropvolgende hilte, somwijlen vergezeld van vvalging, braking , eonvulsien en opzvvelling der okselklieren. — Op den 8en dag heeft de pok hare rijpheid gekregen, haar vroeger kristalheldere inhoud wordt troebel, de roode om-trek verflaauwt, de centraai depressie wordt aanzienlijkei , en de daarom aanwezige opgezette rand, plat.
Het derde stadium begint op den Sen of 9en dag, wan-neer zieh een ware puist heeft gevormd, die Eichhorn (2) op de volgende wijze beschrijft: de puist verlieft zieh onder een regten hoek met de huid, is voorzien van eenen, bovengewelfden, blaauwrood doorschijnenden rand. en van eenkuiltje(umbo), welks diepte bijna een derde ge-deelte van de hoogte van den rand bedraagt, zijn bin-nenste bestaat uit cellen, waardoor de puist zieh bij het insteken niet volkomen ontlast, maar zieh op nieuw vull; dezelve is elastiek, gespannen en glanzig.
Op den 9en dag, wordt de verhevene rand steeds vlak-ker, en de roode ring neemt eene schoone rozenroode kleur aan. Deze vergroot zieh op den lOen dag, van twee lijnen, tot op twee duim diameter, en dringt door tot in het celweefsel, waardoor in den omtrek eene ontsteking-achtige verharding ontstaat, zijne oppervlakte vertoont zieh puntig, en door middel der Loup kan men eene menigte kleine, met doorsehijnend voeht gevulde , blaasjcs ender-scheideu. Thans is meestal etterkoorts voorhanden, de zieke klaagt over bitte, jeukte, en zwaarte in den arm , terwijl somwijlen ook de okselklieren, zijn opgezwollen.
Op den elfden dag.hecft de puist een parelklenrig aan*
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; l. c. p. 31.
(2)nbsp; nbsp; Handbuch über die Behandlung und Verhütung der conlajioraquo;-ficbcihiiftcn JEmutheme. Berlin 1831, p. 152.
|
||
|
||
|
|||
135
.zien en een diamcler van 2—5 lijncn, tcrvfijl de aan-/ienlijkepeiiplierischeontslekiagomden pui.st, even spoediig verdwijm , als ze zieh daags le voien heeft vertoond.
Het 4e tijdperk, begint met den 12eii daa, waimeec de centraal depiessie zieh met eene korst bedekt, de, in den opgezetten rand bevatte, tot nog toe heldere vloeistof, Iroebel wordt, de omtrek veibleekt en de Epidermis ovci' de puist, zieh verdikt. Op den 13en dag, heeft de verdroo-ging binnen den puist plaals, zijn celachtige bouw ver-dwijnt, en wanneer men hem ojient, otitlast hij in eens, eene troebele groenachlige, ettciachtige massa , terwiji de looderiug. in een' purperkleurigen overgaat. — 0pdenl4e dag, is de puist volkomen in eene haide geelekorst veran-derd, terwiji de peripherische omtrek steeds smaller wordl.
Van den 14, tot aan den 2 len dag, wordt de hoornhardi; korsl steeds doukcrder , behoudt degedaante van den puist met de centrale verdieping en hangt (evens nog aan de huid vast.— Van den 21—27en dag laat hij steeds meer en meer los, en valt eindelijk geheel atquot;, onder terugla-ting, van een netvormig gesleuld, gewoonlijk met wal'els. vei'geleken likteeken, oat nimmer volkomen verdwijnl.
De opgaven, omtrent de gesleldheid van hel likteeken ])ij ware vaccine, komen niet volkomen overeen; volgens (h'egarij, zou het klein, rond, ingevallen, wit gestraald enz. zijn, terwiji anderen, de rondheid endiepte beuevens de witte kleur voor onwezenlijk houden, nog anderen uitdrukkelijk verlangen, dat ze niet te wit, noch te diep, noch te rond mögen zijn.— Ook zou volgens de waarne-mingen van velen, de tegenwoordige vorm aanzienlijk al-wijken, van dien, welke kort na invoering der koepok-inenting , zoude zijn waargenomen.
Franque (1) nam in het jaar 1828 waar , dat de voor 15 tot voor 25 Jaar gevaccineerden, groote hokkerige likteekens vertoonden, terwiji de later ingeenten likteekens hadden. die naauwelijks meer, dan als witte vlekken konden worden herkend, terwiji ze vlak waren met flaanwe verdie-pingen, of geheel glad.— Volgens Meijer (2) doen de likteekens van vroeger dagteekening zieh voor, als sleuven en verdiepingen en zijn wit, van de jaren 1812—1826 zijn
|
|
||
|
|||
(1)nbsp; nbsp; Beuhe's Zeitachrifi für gerichtliche Arzneikunde. 182ö, Viertes Vierteljahr.
(2)nbsp; nbsp; BretlauiSr Sammlungen,
|
|||
|
|||
|
||
136
kleiner. voLslrekt niet oi' slectils oppeiUakkig verdiept, zonder donkere punteii en .#9632;sleuven, doorgaans \an de ge-vrme klem1 der huid of rooder.
üi)k liet beluop der kuepokken, onderscheidt zieh van de vioeger waargenomene, door een' tiaauwen ring , door puisten met weinig Ijjmphe en ligte koorts, lervrijl eene uit Engeland vernieuwde stof veel grooter puisten, heviger koorts en grootere likteekens te weeg bragl.
sect;. 89.
Behalve de meer of mindeie aanzienlijke afwijkingen in beloop, zoo naar de individualiteit en andere nitwen-dige invloeden, als ten opzigte van de hevi^heid der koorts, alsmede van den duur der afzonderlijke tijdperken, waarbij de eigenlijke ontwikkeling van het uilslag tamelijk gelijk-matig plaats heeft, moot men als wezenlijke verscheiden-heden der echte koepokkeu beschouwen, de zoodanige, welke, in de ontwikkeling van den puist zelte , aanzienlijke vera: ideringen ondergaan, en die, naar mate ze de eigen-schap bezitten, om door verdere inenting voor Variola le behoeden of niet, of als gemodifeerde, of als valsche koepokken zijn te beschouwen, welke intusschen tot na-deel der wetenschap, dikwijls met elkander worden verward.
sect; 90.
De geraodifieeerde koepokken van Sacco (1) onderden naam van Vaccinetta, door Raijer (2) Vaccinelle genoemd, ontstaan inzonderheid uit de volgende oorzaken:
1) Wanneerde inent. doortoevalligebesmettingontstaat, zoo als door het melken der koeijen wel eens plaats heeft. Dit werd in Engeland dikwijls waargenomen, alvorens de inenting bekend was, terwijl Brijce (3) het beloop daar-van op de volgende wijze beschrijft: Weinige dagen na plaats gehad hebbende mededeeling, vertoonden zieh kleine ontstokene vlekken aan de banden, vooral om degewiich-ten en aan de pusten der ringers.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; 1. c. p. 33.
(2)nbsp; nbsp; I. c. Tom I. p. ß21.
(ti) Brijce, Praclische Bfobarhltin^pn iilier die Impfung der Ruh-pockfn. Aulaquo; dem Englitclien ubencUI von Diese. Breslau 1803, n. •gt;•gt;.
|
||
|
||
|
||
137
Deze ontstukene punlen nemen weldra de gedaante aan , van kleine blaren, die eenige gclijkheid hebben met brand-blaren , en ailengs tot groote cirkelronde puisten overgaan, met eene vlakke zelfs holle oppenlakte, en aanzienlijke over bet centrum ingedrukte, opstaande randen. De kleur van den pulst is thans blaauwachtig, gelijk die aan de uijers der koeijen, hoewel eenigzins daanan afwijkende, terwijl zijn inhoud eene heldere vloeistof bevat.
Eenige dagen later zwellen de deelen, die de basis dezer puisten omgeven, aanzienlijk op, worden hard en erijsipelateus ontstoken, pijnlijk, met opzwelling der okselklieren en algemeene, vrij aanzienlijke koorts-aan-doeningen.
Na eenige dagen, verminderen alle verschijnselen van ontsteking om de ingeentte plaatsen; de puisten zehe, gaan veelal in plaats van tot korsten op te droogen, in onzuivere en hardnekkige zweren over. — In het algemeen, zijn de verschijnselen bij deze soort van gemodiflceerde pokken, heviger, dan bij de ware koepuk; overigens heeft men opgemerkt, dat bij hetzelfde individu, zoodanige toevallige mededeeling herhaaldelijk kan plaats vinden, terwijl eene latere, een ligter beloop heeft.
2) Wanneer de mededeeling der vaccine, plaats heeft, op individus, die vroeger door Variola zijn aangedaan geweest j in zoodanig geval, blijft doorgaans de Vaccinatie zonder gevolg, zoodat de kleine steekwonden zieh sluiten, zonder eenig Evanthematisch uitslag.
Somwijlen echter komt dit laatste in eenen ligten graad te voorschijn, zoodat op den 1—2 of op zijn laatst, op den 3en dag, de steekwonden volgens Raijer (1) in ontsteking geraken; alsdan ontstaan er ronde puisten, even als bij de Vaccine, met eenen platten onregelmatigen rand, die door de, daarin steeds slechts spaarzaam aanwezige vloeistof, niet is uitgezet. — De roode ring is soms even levendig rood gekleurd, hoewel zelden zoo uitgebreid als bij de Vaccina, en bestaat niet zöo lang; om de puisten is noch zwelling, noch omschreven verharding, en zoo al, dan toch onregelmatigen oppenlakkig, terwijl het ontstekings-tijdperk een zeer spoedig beloop heeft. In den beginne ontwaart de ingeente, eene ondragelijke jeukte in de steekwonden, de okselholten worden onder
|
||
|
||
(I) 1. c. p. 623.
|
||
|
||
|
|||
138
|
|||
|
|||
hl
|
opzwclliiig der klieren pijnlijk ; [liei bij komt somwijlen , hoofdpijn en een aanval yan onregelmalige kooi ts. — De korsten, reeds van den 7en dag af gevormd, vallen bijna geüjktijdig, of soms nog vroeger af, dan bij de vaccina, soms zijn ze in het aanzien gelijk aan deze, doch minder breed en dik, en laten geen likteekens, maar alleeu eene vlek op de huid terug. — Overigens, is het in deze puisten aanwezige vocht besmettend, doch niet in dezelfde mate voorbehoedend , als de ware vaccine.
3) Wanneer individus de vaccinalie ondergaan, die reeds eenmaal met goed gevolg gevaccineerd zijn.
Deze, onder den naam van revaccinatie bekende kunslbe-werking, werd in lateren tijd dikwijls in 't werk gesteld, omdat men het later uitbreken van Variola, niettegen-staande voorafgegane Vaccinatie, toeschreef, aan de on-toereikende kracht der eerste vaccine.
Eichhorn heeft zieh omtrent dit onderwerp zeer ver-dienstelijk gemaakt, terwijl daaromtrent door hem wordt opgegeven, (1) dat het beloop bij de revaccinatie steeds veel sneller is, dan bij de normale vaccine, de puisten zeer schielijk ontwikkeld zijn en kleiner blijven, nogtans even als de normale, regthoekig boven de huid verheven staan, met eene verdieping in net centrum en met eenen dikken rand omgeven, dat de peripherische roodheid som-wijlen reeds op den Sen meestal op den 6en of 7en dag be-gint, minder levendig is en spoedig weder verdwijnt. De koorts zou heviger zijn, dan bij de normale vaccine en vroeger verschijnen, dan bij deze, terwijl de secondaire koortsen ontbreken.
Als hoofdvormen der revaccinatie, onderscheidt hij, be-halve de gevallen, waar het beloop gelijk is aan de normale vaccine of waar de inenting zonder eenig gevolg blijft, de vier volgende:
a. Vaccina modificata purulenta. — Bij deze ontstaan even als bij de gewone vaccine, de puisten uit kleine mnde papulae, hoewel ze vroeger te voorschijn komen en de puisten kleiner blijven. — De peripherische ontsteking openbaart zieh ongewooon vroeg, soms reeds op den 6en dag; deze is minder beet, minder scherp begrensd en donkerrood gekleurd.
|
||
|
|||
(1) Eichhorn, Mafsregel , welche die Uegierungen Deutschlandraquo; ?,laquo;r ganiliclien Verhütung der Menschcnblattern zu ergreifen haben, laquo;erlin 1829. p. 118.
|
|||
|
|||
|
||
139
De inhoud van den puisl gaat over in ware etler, altlians in eene eKeiachtige vloeislof, de korslen vormen zieh schielijk en zijn donkergeel. — De terugblijvende liktee-kens verdwijuen spoedig. — De outstekingskoorts komt dikwijls reeds vroeg, op den 3en dag te voorschijn, eu vloeit niet zelden in een, met de etterkoorts.
b.nbsp; nbsp;Vaccina modificata lijmphatica. Het uilbreken der puis-tenheeftzeer vroeg, veeltijds reeds op den 2en dag plaats, zij zijn overigens gelijk aan de normale, hoewel klein en eene heldere lijmphe bevattende, die niet in etter over-gaat, maar op den 6en tot 7en of op den lOen tot 12en dag wordt geabsorbeerd, terwijl de puisten opdroogen en af-vallen, zonder Terming van een rooden ring.
De primaire koorts \erschijnt soms zeer vroeg en is vrij hevig, terwijl nimmer eene secondaire voor den dag komt,
c.nbsp; nbsp; Vaccin. modificata tuberculoso pustulosa. Op den 2ea of 3en dag na de inenting, ontstaan in de ingeente plaatsen, kleine tuberkels met een' peripherischen rooden omtrek , die Toor en ra, de grootte eener lens of erwt erlangen. Op de punt dezer tuberkels, vormen zieh op den 2en tot 4en dag kleine vaccine puisten, dikwijls naauwelijks ter grootte eens gierstkorrels, die met eene heldere lijmpha gevuld, overigens aan de gewone koepok gelijk zijn. — Wegens hun dun bekleedsel worden ze meestijds plat ge-drukt en in korsten veranderd. — De roode peripherische omtrek is doorgaans vrij sterk en verschijnt vroeg; eigen-lijke lik'.eekens blijven niet terug, alleen vlekken, die veeltijds ua eenige weken reeds verdwijnen.
d.nbsp; nbsp; Vaccina modificata tuberculosa. Op den lenof2endag na de inenting, ontstaat op iedere piek een tuberkel, derhalve een? spitstoeloopende verhevenheid der huid, van een diameter, die nimmer meer dan zes lijnen bedraagt, en waaruit bij het insteken geene lijmphe vloeit. — Deze tuberkels, bereiken meest de grootte eener lens of erwt, en blijven gedurende het geheele beloop tuberkels, terwijl noch blaasjes noch puisten op hunne punt verschijnen. — Na-tuurlijk vormt zieh daarop geene korst, maar op den 3en of 4en dag, ontstaat eene ligte peripherische ontsteking, die körten tijd duurt, waarop het Exanthem opdroogt en zieh zemelachtig of meelaehtig afschubt. De koorts verschijnt vroeg en is van weinig beteekenis.
4) Wanneer de besmetting der vaccine plaats heeft bij individus, die zieh in het stadium van ineubatie der
|
||
|
||
|
||||
14Ü
|
|
|||
|
||||
|
variola bevinden, of waarbij gelijkfijdig met de vaccine-ineiiliug, het vaiiüla-contagium heeft ingewerkt.
Zoodanige gevallen, worden waargenomen in Variola epidemien, wanneer haastig de vaccinatie, prophijlactisch wordtbewerkstelligd, bij Individus, die tot nog toe, noch variola , noch Vaccina hebben doorgestaan. — Bijna altijd worden daarbij . beide Exanthemata in hun beloop gemodificeerd, en zoo als Tan zelfs spreekt, steeds het laatst \erschij-nende.
Is dit de vaccina, dan heeft de eruptie evenzeer plaats, als bij de ware, hoewel eerst op den 4en dag, de puist is kleiner dan gewoonlijk , de roode ring is op den 7en of Sen dag naauwelijks zigtbaar, terwijl op den 9en en lOen dag, de karakteristieke opzwellingen niet plaats vinden. Overi-gens heeft de puist, in vorm en beloop, veelovereenkomst, met de echte; het laatste is evenwel sneller, terwijl de verschijnselen in het algemeen, zachtaardiger zijn.
sect; 91.
Men noemt valsche koepokken, de zoodanige, welke van het gewone beloop der vaccina afwijken, en geene bevei-ligende kracht tegen de Variola bezitten. Eichhorn (1) merkt teregt aan, dat men de Stelling niet mag omkeeren, door iedere vaccina, die bij inenting geene beschüttende kracht oplevert, valsch te noemen, want de beste vaccina kan door bijzondere omstandigheden, in zoodanigen toestand worden gebragt; maar er moet tevens eene af-wijking in het geheele beloop plaats vinden, die zieh tot zekeren grondvorm laat reduceren, en als zoodanig be-schouwen, eenigen zoo als Seeger (2) de papuleuse en vesiculeuse, anderen daarentegen, zoo ook Eichorn alleen de vesiculeuse.
Volgen wij de opgave van dezen laatsten, zoo naauw-gezetten waarnemer, dan is het beloop der valsche koepokken het volgende:
Spoedig, dikwijls op denzelfden of volgenden dag na de inenting, verhelfen zieh kleine blaren, van onregelma-tige, dikwijls hoekig begrensde en puntige gedaante. Zij hebben geene centraal verdieping, zijn integendeel spits , en vertoonen op de punt, eene kleine korst. — Zij bereiken de grootle, eener doorgesneden erwt, zijn week op het, aanvoelen, breken door drukking ligt open, en ontledigen zieh na eenen insteek volkomen, zonder zieh weder te
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
141
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
vulleu. — Hun iuhoud, bestaat in den hegiaoe uit eeoe lieldere vloeistof, waarbij het blaasje een paarlkleurig aanzieii heeft, later wordt het vocht melkachtig en etter-achtig. — Eene eigenlijke peripherische omschreven roode kleur, openbaart zieh niet, maar wel, eene sedert den in-steek beslaande, eenvoudige ontsteking.
Op den 4en of op zijn laatst op den 6en dag, vormt zieh eene vlakfce, ruwe, onregelmatig begrensde en bruingeele korst, die somwijlen afvalt, en zieh weer vernieuwt. — Likleekens blijven volstrekt niet terug, allhans wanneer de blaasjes niet worden opengekrabt, en daarna in ver-zweering overgaan.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
DERDE HOOFDSTCK.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
OVER DE BESMETTING DER KOEPOKKEN.
sect;#9632;92.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat Vaceina tot die besmettelijke ziekten behoort, die door materiele over-dragt, worden medegedeeld; genoegzaam blijkt zulks, uit de ontelbare kunslmatige en toevallige inentingen.
Alhoewel er eene groote verwantsehap, zoo niet indenti-teit bestaat, tussehen Variola en Vaceina, en de eerste bij de koe, de laatste door inentingen te weeg brengt, waar-door de Variola andere hoedamgheden erlangt dan haar oorspronkelijk eigen zijn, zoo bestaat er een aanzienlijk ver-sehil in de eigensehap der smetstof in beide ziekten, terwijl het schijnt, dat zij bij de Vaceina, zoowel bij menschen, als dieren, alleen heeht aan den inhoud der puist, zoodat door haar, geen vluglige overgang meer kan plaats heb-ben. Brijce (1) yerhaalt, dat men personen, die vroeger noch aan Vaccin. noch aan Variola hadden geleden, met Vaccin. zieken, gedurende alle Stadien der ziekte heeft laten zamenslapen en daarmede bestendig laten omgaan, ja hen zelfs heeft genoopt, de puisten, wanneer ze hunne vol-komene grootte hadden bereikt, te beademen, zonder
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||
142
BijvoegticJ van dfii Vertalisr.
Ueods lang meende men, dat Vaccina iudeutiscb was, met Variola, en dat de eerste door de laatste, in hare ware gedaante en eigenschappen kon worden te weeg ge-bragt, terwijl de koepokken voor Variola zouden waarbor-gen, door dat zij aan haar gelijkvormig en alleen door de natuur van het aangedane dier, gewijzigde en Terzachte Variola zouden zijn. — Inzonderheid is het aan Gasner , Neumann, Mac-phail, Sonderland, en vooral aan Thiele in Kasan gelukt, door inenting van Variola Contagium aan de uijers der koeijen, pokken te verwekken , die zoowel bij dieren als menschen, zieh als ware Vaccina deden kennen. Ook is Ceelij{l) in Aijlesburij , er in gjeslaagd, Vaccine-puisten door Variola-Contagium voort te orengen, door de inentingen, in plaats van op de uitwendige ongeAoelige huid, op de slijmvliezen te verrigten, in welk geval de koe het Variola-Contagium gemakkelijker zou opnemen, en de constitutie des diers, het zoude veranderen in Vaccina.
Het vermoeden van indentiteit van koepokken en Variola wordt nqg versterkt, wanneer wij lezen (2) dat in andere klimaten, zoo als in Bengalen eene koortsachtige pokachtige uitslagziekte, soms in den herfst onder het rund-vee, wordt waargenomen, waaraan de inwoners denzelf-den naam seven als aan Variola, Bussunt, Matha of Gotee.
Zoo werd eene Epizoötie daarvan, waargenomen in Augustus en September des jaars 1832 in Moidapore, zon-der dat pokken bij den mensch voorkwamen. — De dieren waren een of twee dagen, in een Staat van verdooving, werden vervolgens, door een hevigen hoest aangedaan, terwijl zieh veel slijm, in den mond en de keel verzamelde, en de eetlust verdween.
Het lijden was op den 5laquo;deg; ä G*a dag het hevigsf,, en over het geheele ligehaam, voornamelijk aan den buik, versehenen pulsten, die in verzweering eindigden, en na afloop daarvan, haarlooze plekken terug lieten.
De mond en keelholte schenen de voornaamste zitplaats der ziekte te zijn, en boden soms aan het oog eene verzwo-rene oppeniakte aan, die zieh waarschijnlijk, tot in de maag en het darmkanaal voortzette.
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Bibliothek von Vorlesungen Behrend, 38e Band. Gregory. Ansslagsfieber.
(2)nbsp; nbsp; Fvchs Huldziekteu 3e deel.
|
||
|
||
|
|||
14.J
In dusdanige gevallen siierven de dieren door uitpiil-ting; waren zc in slaat om te siikken en te kaauwen, dan genazen ze spoediger, dan men, naar de hevigheid der aangedane Individus, zoude kunnen vermoeden. — De sferfie zal 15 a. 20 procent bedragen hebben. — Tijdens de ziekte, gaven de dieren, niet dan weinig en onbruikbare melk, terwijl geen der menschen, die zieh met hunne verpleging ophielden, besmet werd, zoo als volgens de #9632;waarnemingen van Jenner en anderen bij zachtere vormen het geval was.— Mac-pherson, koos eene aan Vaccin. lij-deude koe uit, omhulde haar in een deken, en stelde alleen den uijer aan de lucht bloot.
Op den 7en dag, versehenen puisten op de spenen, die op den lOen dag opdroogden; op den 12en dag, werd de korst losgemaakt en elf kinderen daarmede ingeent. In 6 gevallen had de inenting geen, in 4 slechts een onvol-komengevolg. —Bij het elfde, slechts 5 maand oude kind, was op den 4en morgen, de arm ligt ontstoken, vormdc zieh den volgenden dag een blaasje, en ontwikkelde zieh op den 7en , een volkomen vaccin. puist met hevige koorts, die vier dagen duurde. Verdere inentingen uit deze puist, leverden de schoonste koepokken op, die met eene groo-tere opwekking des vaatstelsels verbonden waren, dan de gewone, en volkomen voor Variola waarborgden, waar-aoor het aanzien der Vaccinatie onder de Hindoos, zeer vermeerderde.
Deze ziekfe was alzoo Vaccina, en ontstond niet alleen zonder besmetting als oorspronkelijke ziekte, maar kan zelfs, terwijl ze in ens klimaat altijd als plaatselijk uitslag sporadisch verschijnt, zieh in andere streken tot eenen meer outwikkelden pokvorm, met algemeene uitbotting en epizoötische verbreiding verheffen, en op dezelfde wijze onder het rundvee heerschen, als schaapspokken onder schapen en Variola onder menschen.
sect;93.
Hoewel de inhoud der puisten, bij de vaccina meet ge-rekend worden de smetstof te bevatten, zoo schijnt de korst, toch ook nog besmettende eigenschappen tebezitten, hoe wel zij minder goed werkt, dan de lijmphe, zoo heeft men toch korsten tot poeder gewreven en met water aan-gemengd, tot de inenting gebezigd , waardoor de ziekfe
|
|
||
|
|||
|
||
144
Sums in alle hare y.uiverheid vrerd te laquo;ecg gebragl ; eea \oldoeiid bewijs, dat de veiandering die de lijmphe on dergaat niet van eenen specifieken aard is.
In het algemeen nioet de stof vö6r den 7en dag geiioinen worden, Sacco (1) hondt den Sen dag, waarop de puisten zieh beginnen te ontwikkelen, voor den geschiksfen tijd om stof voor de inenting te nemen, hij houdt haar des te onwerkzamer hoe ouder ze wordt, zoo dat zeopden 14eii dag genomen, bij 100 personen gebezigd, slechtsop 14 werkt.
Evenmin, mag men stof uit opengekrabde of anderzins in hunne ontwikkeling gestoorde puisten, bezigen. — Voor de lucht beveiiigd en opgedroogd, blijft ze eenen geruimen tijd werkzaam, de besmetfende kracht gaat verloren door licht, wärmte, electricileit, door chloor, salpelerzure dampen enz.
Met betrekking tot hare overige eigenschappen, vond Sacco (2) bij een microscopisch onderzoek, eene menigte, ronde, drijvende ligchaampjes in de stof, wier aantal het grootst is, hoe meer de ziekte nog in haar begin is, en wier vorm, zieh in de echte vaccine meer tot de ronde, en in de valsche, meer tot de hoekige bepaald; een schei-kundig onderzoek heeft niels anders opgeleverd, dan dat geene gazsoort, doelmatiger is, om de smetstof te bewa-ren, dan de dampkrings-Iucht.
S94.
Om de smetstof met vrucht over le dragen, schijnt eene verwonding volstrekt noodig; Sacco (3) heeft vruch-teloos beproefd, om door inwrijvingen met de smetstof aan onderscheidene ligchaamsdeelen, en aan de slijm-vliezen, besmetting te bewerkstelligen, terwijl dezelfde In-dividus, naderhand bij gewone Inentingen de schoonste vaccine kregenj ook bestaan er voorbeelden, dat in de maag gebragte vaccinestof, eene algemeene uitbarsting van vaccine puisten ten gevolge had. — De vaccinestof werkt niet alleen op koeijen, menschen en paarden, maar kan ook van deze, op de meeste zoogdieren worden overge-plant, hoe wel naar het verschil van geslacht velerlei wij-zigingen ondergaande, terwijl het moeijelijker gaat, de
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Ebendas , p. 80.
(2)nbsp; nbsp; Ibid p. 177.
(3)nbsp; nbsp; Ibid p. 45.
|
||
|
||
|
|||
145
smetstof van menschen op dieren, b. v. op koeijen over le brengen, dan haar aan andere menschen mede te deelen.
Het schijnt, dat bij dieren, die meer dikwijls aan pok-ziekten lijden, als paarden , runderen en schapen, zieh na gelukte herenting een volkomen goede puist ontwikkelt, lerwijl de enting in het algemeen, het best bij die dieren van gevolgis, welke het meest met het rund overeen komen, beter aanslaat bij tammer , dan bij wilde dieren, en beter bij quadrupedes, dan bij vogels. — Uit proeven is geble-ken, dat herentingen van Herbivora op kinderen, veelal gelukten, nimmer die van Carnivora; de eerste gelukten meer, dan ineutingen van 't eene dier op 't andere.— De Vacciua waarborgt den mensch wel voor Variola , doch niet voor zieh zelve, daar zoo als wij boven zagen, door hei-haalde vaccinatien, eene bijzondere soort van gemodifi-ceerde pokken kunnen ontstaan, waarvan hot uitslag des te zwakker is, hoe digter de tweede besmetting, bij de eerste is. Ook heeft zebij voorwerpen, die aan Variola geleden hebben, slcchts eene onvolkomene werking, terwijl ze bij individus, die Vai ioloiden hebben gehad, met ge-volg wordt ingeent, wanneer daarna eenigen tijd is ver-loopen.
Het schijnt dus, dat ze met dezen laatsten pokvorm, niet identisch , maar daarmede alleen verwant is.
Het is merkwaardig, dat de smetstof sedert de oor-spronkelijke invoering der vaccinatie, in hare energie aan-zienlijk zoude verloren hebben, hetgeen men wil toeschrij-ven aan hare wandeling door vele generatien, terwijl daar-door eene aanzienlijke afwijking in hare oorspronkelijkc hoedanigheid zoude zijn ontstaan. — Bij gemis Tan oor-spronkelijke koepokken,heeft mendaarommeermalen, vaccine van menschen op koeijen overgebragt, ten einde de lijmphe te regenereren, en hare oorspronkelijke kracht terug le geven. — Niet alle waarnemei s deelen in het ge-voelen dat de vaccine stof, door verloop van tijd in kracht zoude verliezen, en beweren, dat de retrovaccinatie geen ander voordeel kan opleveren, dan, dat ze bij het geluk-ken een bijna onbedriegelijk criterium is, van onverdor-vene entstof, terwijl de verdachte stof door herenting op zijnen originelen grond, niet weder oorspronkeüjk, en werkzaam zou worden. (1)
|
|
||
|
|||
(1) Zic Jahrbücher von Schmidt, Jahrganj 1815 .\o. VII, 47e lid. le Hrft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Vert.)
10
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
r
|
|||||
|
|||||
146
VIGRDE HOOFDSTUK.
|
|||||
|
|||||
ft
|
VKfUiELUKENDE OVEREENKOMST, TUSSCHEN COW-POX EN VACCINE.
sect;95.
Geene ziekte aau dieien en menschen eigen, levert daarbij in haar voorkomen zoo veel overeenkomst op, als de koepok. Bij beiden vinden wij een beloop in vier tijdperken, waar-van ieder 3 a 4 dagen duurt; voorts een zeer gelijk Exanthematisch uitslag, bestaande in puisten met cenlrale depressie, peripherische ontsteking, en gevuld met eene in den beginne doorschijnende, naar bet blaauw oyerhel-lende vloeistof. Niet minder, komen de algemeene ver-schijnselen met elkander overeen, zoowel met betrekking tot de ontstekingskoorts, als later de etterkoorts; ook openbaart zieh in de vorming der korst, alsmede in bet te-rugblijven van onuitdelgbare likteekens, de grootste overeenkomst.
Het eenigst wezenlijk onderscheid, bestaat in de vryze van ontstaan der ziekte. Bij de dieren is ze veelal, zoo als wij boven zagen , een zieh spontan ontwikkelend uitslag , dat zieh alleen aan de uijers der koeijen, en bij wijze van uitzondering zeldzaam, op het neusslijmvlies, conjunctiva en aan den bulk ontwikkelt. Van daar ontstaan ook de storingen in den algemeenen gezondheids-toestand, even als bij andere Exanthematische ziektenhet geval is.
Bij den mensch daarentegen komt zij alleen voor, ten gevolge eener materiele mededeeling, waardoor zieh hier, zoodanige voorboden niet kunnen openbaren; integendeel vertoonen zieh in de eerste dagen, wanner de ziektestof nog sluimert, volstrekt geene sijmptomen van ongesteld-heid, en eerst, nadat deze het organisme geheel en al heeft doordrongen, breekt onder algemeene reactie het plaatselijk ziekte-proces uit.
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
147
VUFDE HOOFDSTUK.
|
|||||
|
|||||
OVER DE GEMESWIJZE DER KOEPOKKEN BIJ DE DIEREN.
5 96.
Het beloop dezer ziekle, is in het algemeen zoo goed-aaardig, dat men slechts zelden eene geneeskundige be-haudeling behoeft in het werk te stellen. Uithoofde van het zeldzaam Toorkomen der ziekte en het nut van de hernieuwing der entstof, is haar voorkomen meermalen wenschelijk, en kan het in zekere gevallen , niet raadzaaiu zijn, te verhoeden, dat meerdere dieren door haar worden aangedaan.
Tast de ziekte echter meer individus aan, dan men tot zoodanig doel noodig acht, dan drage men zorg dat zij, die de zieke koeijen melken, zulks de gezonden niet doen. Het melken zelve, mag niet achterwege gelaten worden, maar meet met voorzigtigheid en verschooning gebeuren, om de dieren voor pijn te bewaren en de ontsteking niet te verergeren.
Men moet de dieren aan schadelijke atmospherische in-vloeden onttrekken, hen gepast voedsel toedienen en de uijers steeds ziudelijk houden.
Is de mest droog en vast, dan applicere men een lavement, geve men wat wonderzout enz.
Wanneer de ontsteking aan den uijer belangrijk en de pijnlijkheid zeer groot is, dan behoort men plaatselijke dampbaden en verzachfende omslagen aan te wenden.
|
|||||
|
|||||
ZESDE HOOFDSTl'K.
|
|
||||
|
|||||
OVER DE GENEESWIJZE DER KOEPOKKEN
BIJ DEN MENSCH.
#9632;
sect;#9632; 97-
Doorgaans is hier geene bijzondere behandeiing aange-wezen, daar de verschijnselen van reactie van het orga-nisme, nimmer zoor belangrijk zijn, dat geneeskundige hulp vcreischt wordt, cvenmin is vwr de iaenting eeue
|
|
||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||
#9632;
|
148
prophijlaclische behandeling nood?.akelijk, men vermijde alleen zoodanlg tijdstip, waarop het individu aan eenige ziekte lijdt; zoo lette men b. v. bij kinderen, op het uit-breken der tanden enz.
De ingeente , yermijde nadeelige invloeden van de weers-gcsteklheid; de kinderen moeten bij eene vochtige koude lucht, de kamer houden, en bij holder warm wter iu de vrije lucht verkeeren.
Ten opzigte der voeding, is. bij zuigelingen geene ver-andering noodig, Tohvassenen moeten het gebruik van zware spijzen en prikkelende scherpe dranken nalaten. Men meet zorg dragen, dat de puisten niet in hunne ontwikkeling worden gestoord , en iedere drukking der-zelve, zoo bij het aanvatten, als door naauwe kleeren zorgvuldig vermijden, terwijl het opensteken der puisten, om hunne sterke ontwikkeling te voorkomen, doorgaans overbodig , zelfs nadeelig is.
Is de plaatselijke ontsteking zeer hevig, dan zorge men , dat de kinderen niet naar de pokken grijpen, om door het openkrabben der puisten, dejeukende pijnte lenigen. Een in laauwwarm water gedoopt lapje of in heviger graad, het Goulard's-water zijn in zoodanig geval het doelmatigst; olie-achtige en vette middelen, zoo ook omslagen van pappen, zijn, uithoofde ze de ettering te veel bevorderen, niet aan-icradeu.
Gedurende de opdrooging behoeft de pok volstrekt geen kunstmatige hulp; de korsten kunnen weken lang vast-zitten, zonder dat men ze behoeft los te maken, wanneer men zulks verkiest, kan dit gemakkelijk door cataplasmas worden bewerkstelligd.
Is de puist opengekrabt en gaat hij over tot een zweer, dan dient men plaatselijke middelen aan te wenden , om de vorming van het likteeken te bevorderen. — In ligtere gevallen is de aanwending van loodwater, of van eenvou-dig opdroogende zalyen, als van Ungt. Saturnin., Ungt Zinci enz. voldoende. — Nemen de zweren een torpiden aard aan, dan kan men prikkelende harsachtige zalven met bijvoeging van Merc, praecipit. rubr. en dergel. in aanwending brengen.
Hier en daar bestaat het gebruik, om na de inenting een Laxans Calomehnum toe te dienen, hoewel zulks volgens het eenstemmig gevoelen van vele arisen, in de meeste gevallen onnoodig is.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
149
|
||
|
||
laquo;vor de Mok.
|
||
|
||
BERSTE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
OVER DE MOK BIJ HET PA.VIID.
sect;.98.
Deze ziekte, heeft hare zitplaats aan den koot van het paard, en komt, hoewel zeldzamer, ook bij den ezel en muilezel voor.
Eenigen rekenen haar onder de Exanthemata, tei wij) anderen b. v. Hurtrel d'Arbaval (1) haar beschouwen als eene aandoening der haarwortels, die een secondair lijden der huid ten gevolge hebben.
Overigens zijn er verschillende soorten van Mok die niet alleen in vorm maar ook in wezen, van elfcander verscliil-len. — Jenner (2) nam reeds twee soorten aan, waarvan de eene slechts eene plaatselijke kwaal is, terwijl de andere eene algemeene ziekte met koorts daarslelt; deze onderscheiding is van groot gewigt, aangezien aan de laatste soort, alleen die eigenschappen wordt toegekend , waardoor ze den naam van beveiligende mok (equina) heeft verkregen, en wier vemisseling met de eerste, slechts plaatselijke aandoening, tot allen bestaanden twijfel, omtrent dit onderwerp schijnt aanleiding te hebben gegeven. — Bij deze constitutionele mok , is even als bij andere Exanthematische ziekten, een stadium prodro-morum, dat zieh kenmerkt, door neerslagtigheid , gestoor-den eetlust, onderdrukking van mest en urine outlasting, en eindelijk , door koorts'met eenen versneiden vollen pols,
(1)nbsp; nbsp; Hurtrel 1. c. Art. Mauke, p. 153.
(2)nbsp; nbsp; An inquiry in the causes and effect! of the Variolac Vaccinae etc. London 1728. 4to.
|
||
|
||
|
|||
n
|
150
en scliielijke ademhaling. — Na verloop van 1—3 dagen vertooneu /.'ich plaatselijke verschijnselen, meestal het eerst aan de achtervoeten, welke zieh later tot de Toorvoeten uitstiekken.
Het onderste gedeelte gt;an het aangedane been zweit op, de haren staan overeind en worden borstelig, de tempe-ratuur is reihoogd, en de pijnlijkheid van het aangedane deel zoo groot, dat de dieren bij het aanraken het been in de hoogte trekken; de huid is ontstekingachtig rood gekleurd , 't geen men tronwens, bij zwarte en graauwe paarden, niet goed kan waarnemen. — De zwelling van het deel breidt zichnaar boven uit, terwiji de pijnlijkheid /.ich te kennen geeft, door dien de dieren het zieke been cuk-wijls ophellen , er mede wrijven tegen het gezonde, er aan knabbelen, het neerzetten zoo veel mogelijk veimij-den, en er boTendien mede kreupel gaan.
Na -verloop van eenige dagen, openbaart zieh aan de ach-tervlachle der koot, eene soms kleurlooze, soms iets geel-achtig doorschijnende, smerige, oraangenaam riekende afscheiding van ichor, die zieh in den beginne voordoet als daauw of waterdamp, droppelsgewijs längs de haren afvloeit, en daze aaneenhecht. — De afscheiding komt voort uit kleine verhevenheden der huid , of schijnbaar , uit hare porien; volgens Greve, (1) zijn het nimmer eigen-lijke blaasjes of pmsten, zoo als anderen opgeven, en volgens Hurtrel, zijn het de opengebrokene slijmbeursjes waaraan de haarwortels bevestigd zijn, die tot deze afscheiding aanleiding geven. — Bij het toenemen dor ziekte, verändert de, in den beginne waterheldere lijmphe, in eene taaije, ettervormige en stinkende stof, die door haren scherpen aard de opperhuid aandoet. Ook zet zij zieh zoodanig in de haren vast, dat zij däarin tot korsten verdroogt, die als een schildvormig bekleedsel, uit enkele haren borstelvormig te voorschiju körnende, de huid be-dekken.
Heeft men de ziekte thans nog niet bedwongen, dan wordt de ichor van dag tot dag dikker en stinkender, zoodat het dier eenen aasachtigen reuk om zieh verbreidt, de haren en zelfs een gedeelte der huid gaan verloren, hot deel wordt oedeinateus, koud en zonder pijn, de zweercn en kloven vielen steeds vorder, en niet zelden grooijen daaruit onlelbare Kleine en groote bloemkool-
(1) Grcve I. c. (gt;. 131.
|
||
|
|||
IM
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
151
aardige aan elkander liggende polijpeuze uitgroeisels welig voort, waarom Vatel de ziekle Plnjmatose ((pü|Ulaquo; knobbels) heeft genoemd.
Uet geheele been erlangt daärdoor eene misvorming cn gelijkt eenen dikken klomp, bedekt met zweeren en nit-wassen; de hoef iaat los en valt af, de gezondheidsloe stand lijdt in het algemeen, hetgeen na korter of langer lijd, bij wijze van uitteering ? den dood kan ten gevolgc hebben. (1)
|
|||
|
|||
rWSEDE HOOFDSTÜK.
|
|||
|
|||
IETS OVER DE MOK BIJ DE^ MENSCH.
sect;. 99.
De gcvallen, van bij menschen waargenomen rnok, zijn over het geheel zeer sj)aarzaam; bij opzettelijke proeveu heeft men slechts daarop gelet, of er een uitslagontstoiid gelijk aan de ware Vaccine of niet, was dit laatste het geva!, dan gaf men zieh zelden de moeite, om de zieh voor-doende verschijnselen naauwkeurig te beschrijven.
(1) Behalve deze beschrevene mok , schijnt daarvau uog eene varic-teit te bestaan, waarvan de Hoogleeraar Numan spreekt, in zijik; meergenoemde verhandeling, over de koepokhen em., welke zieh ook na voorafgegane koortsachtige verschijnselen openbaart, door hevige zwelling veelal van de koot aan een der achterste ledematen , en waarbij de bewuste afsoheiding meer plaats heeft, uit eene omschreveue verhevenheid, of, dat zieh een eeltachtige knohbel vormt, terwijl de huid zieh na 2 ä 3 dagen loslaat, het beursje waarin het voclitbevat is, alsdan uitvalt en uit de opening eene lijmphatieke etterachtige stof wordt afgescheiden, welke eenen eigenaardigen doordringenden renk bezit. Het gat geneest spoedig en laat een likteeken achter , dat nimmer weer met haar begroeit, soms komt dit mokuitslag ook voor aan den zoom van den hoef, terwijl door verzuim en ongepasto behandeling, andere slepende gebreken daaruit kunnen ontslaan. Daar deze varieteit van mok meer den aard heeft, van een puistuitslag , een vast lidteekeu nalaat en gemakkelijker is te genezen , dan de andere beschrevene vorm, en daärdoor meer iefs pokachtigs krijgt. /.oude ik het meest genegen zijn, deze. voor de ware beveiligende mok te houden , zij komt trouwens zeldznam voor , slechts een of twee malen nam ik haar haar , terwijl de andere , veelvuldig inzonderheid in 't najaar cn in den winter voorkomt. — Van geen van beide , heb ik trouwens besmetting aan mensch of dier waargenomen.
(Pert.)
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||||
|
||||||
|
|
152 sect;. 100.
|
||||
|
||||||
mi
: '#9632;
'it
|
Dat er bij den mensch doorinenting vanmokstof, ziekte-verschijnselen ontstaan, die zieh niet uit de steekwonde alleen, laten verklären, blijkt uit alle waarnemingen.
Deze verschijnseien, deden zieh echter geenszins altijd gelijk voor, hetzij dit een gevolg was: dat de gebezigde stof, uit verschillende tijdperken der ziekte, tot de onder-scheidene entingen was genomen, hetzij dit van indivi-duele omstandigheden der ingeenten , van de wijze der inenting, of van eenige andere oorzaak afhing.
In eenige gevallen zag men pulsten, in vorm , beloop en overige eigenschappen, volkomen gelijk aan Vacc'ma, soms bespeurde men kleine opschietende papulce, die zieh tot den 4en ä Sen dag vergrootten en dan schielijk verdwe-nen; soms elndelijk waren er zweeren aanwezig, die uit furunculse schenen te ontstaan. Herhvig {1) heeft ten dien opzlgte eene zeer naauwkeurlge waarneming medegedeeld :
In Maart 1830 toen te Berlljn de mok zeer algemeen was, werden 12 personen, die met de zleke dieren en de ultvloeijing uit de mokzweeren in veelvuldige aanraking waren gekomen , besmet. Deze hadden 2—4 dagen ta-melijk koorts. waarbij een of meer vingers pijnlijk op-zwollen, waarna de zwelllng zieh vorder over de hand zelve, over den beneden-arm tot aan de okselklleren ult-strekte. Op den 4en ä Sen dag, na de vermoedelijke besmet-ting, ontstond aan de gezwollene vingers, meestal aan de punt, naast de nagels, een rood. In den beginne vrlj hard knobbeltje, dat later grooter en weeker werd en op den 9en a lien dag In een wltblaauwe pulst, ter grootte eener erwt overglng. Opende men de pulsten, dan vloeide er eene water-heldere sereuse vloeistof uit, die later etter-achtig werd, llet men de pulsten ongestoord, dan ver-droogden ze, van uit het midden lot eene brulne korst, die na verloop van ongeveer drie weken afviel, en dan een onderscheidene maanden lang, zigtbaar likteeken achter-liet.
Bij drie personen openbaarde zieh bovendien nog, onder
|
|||||
i-
|
||||||
l
|
||||||
|
||||||
i,
|
||||||
|
||||||
!
|
r
|
(1) Medic. VcreinszcitunR 1834 , So. 48.
Verliandlungun der vereinigten ärztlichen Gesellsrliiiftcn der Schwell Jahrgang 1830. 2tc Hälfte. Zürich 1831. No. 10. JTufe.UimVs Joum.-il. September 1330 . p. 122.
|
||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
I:
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||
153
hevige koortstoevallen, eon uitslag op den rug der ban den en aan de onderarmen, bestaande in meerdere op zieh zelf staaude, groote, volkomen op koepokken ge-lijkende, puisten.
|
||
|
||
DERDE UOOFDSTUK.
OVER DE BESMETTOG DER MOK.
sect;. 101.
Jenner, die op deze ziekte het eerst naauwkeurig acht gaf, verkeerde in de stellige overtuiging, dat mokstof op de uijers der koeijen orergebragt, bij deze Cow-pox zoude doen ontstaan, en dat ook menschen ten gevolge Tan zoodanige overdragt, door Vaccine, zouden worden aan-gedaan. — Tot deze meening garen aanleiding, het gelijk-tijdig voorkomen der Cow-pox en mok, alsmede directe, tot dat einde opzettelijk in het werk gestelde proeven en toevallige waarnemingen, waarvan, de door Dr. Valentin in Nancij (1) medegedeelde, bijzonder belangrijk is.
Een dienstknecht, Terpleegde een door mok aangedaan paard, en was tevens belast met het melken van een schaap, hetgeen bij dit dier een uitslag van puisten ten gevolge had, volkomen gelijk aan die, welke aan de koe uijers ontstaan. — Toen daarop een meisje dat schaap en on • middellijk daarna, zonder met het mokzieke paard in eenige aanraking te komen, onderscheidene koeijen uit-molk, kregen deze allen, aan de uijers de ware Cow-pox, terwijl ook het meisje, door de Vaccine werd aangedaan.
Even als de groote ontdekking in het algemeen, werd ook deze meening zeer bestreden, men wees niet alleen gevallen aan, waar koepokken uitbraken, zonder dat mokzieke paarden in de nabijheid waren, b. v. in Pearson's (2) gevallen, maar men stelde ook directe proeven in net werk, die daartegen openlijk schonen te pleiten.
Woodville entte menschen en koeijen zonder gevolg in,
(1)nbsp; nbsp; de Carro, Geschichte der Ruhpockenimpfung in der Türkei etc Breslau 1804. p. 48.
(2)nbsp; nbsp; Brijce I. c. p. 14.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
154
met stof, uit Terschillende Stadien der mok. — Even on-guustig waren de resultaten die Simmons, Coleman, Bu-niva, Lticiano, Toggio, Guiffa, Barthelemy, Pilger, Hou-zard, Thouret, Tessier, Greve en anderen verkregen. — Daarentegen vielen andere proeven en vraarnemingen, ge-heel en al, ten gunste van het tegengestelde gevoelen uit.
Hiertoe behooren de waarnemingen ran Pegge en Sup-ton , welke laatste niet alleen besmettingwaarnam, van paar-den op menschen en koeijen, maar van de laatstgenoemde ook, met succes vaccineerde.
Zeer belangrijk waren de proeven van Dr. Lay (1) te Aislabij. — Hoewel zijne proeven aanvankelijk zonder ge-volg waren, gelukte het hem eindelijk een paard aan te treuen, waarbij de uitvloeijing aan den voet eerst sedert eenige weken bestond, en van eene vloeibare gesteldheid was. — Daarmede, entte hij onderscheidene koeijen in, en bragt daardoor gewone Koepok-puisten te weeg, waaruit een kind met zulk goed gevolg werd gevaccineerd, dat eene latere, op de gewone wijzedaaraan m 'twerk gestelde vaccinatie, zonder eenig gevolg bleef.
Niet minder gevolgrijk, was ook de directe inenting van kinderen met deze mokstof van paarden, terwijl de hier-mede verder voortgezette vaccinatie, volkomen werkzaam was.
-Sacco (2) entte 27 koeijen en 18 kinderen, in den beginne vergeefs met mokstof in, en betwijfelde hare werk-zaamheid; herhaalde zorgvuldige onderzoekingen, bragten hem tot de overtuiging, dat hoewel niet altijd, nogtans n vele gevallen en onder zekere voorwaarden, de mede-deeling van mokstof op menschen en koeijen als ware Vaccina gelukt. Gelijke resultaten erlangde La Font in Salonichi, Godin Junior en anderen, terwijl inzonderheid het volgende geval, (3) dat men als een doorslaand be-wijs beschouwde, veel opzien baarde.
Een koetsier, die nog niet aan Variola had geleden, en sedert eenige dagen, een door mok aangedaan paard moest poetsen, kreeg aan het handgewricht eenige pok-ken, zeer gelijk aan Vaccina; met de lijmpha daaruit werden 2 kinderen en met de korst, een kind ingeent,
|
|||
|
|||
(1)nbsp; nbsp; Loij, Experiences sur l'origine de la vaccine. Traduit de l'Anglois par de Carro. Vienne 1802.
(2)nbsp; nbsp; Sacco I. c. p. 132.
(3)nbsp; nbsp; v. Tcnncckcr, Zeitung für Pferdeiucht 1803. B. II. Heft 1.
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
|
|||
|
||
155
waarop alle drie echte vaccina kregen, die men tot rerderc inenting konde bezigen.
Ook Viborg, (1) heeft omtrentdit onderwerp eene reeks van proeven in 't werk gesteld, in den beginne met zulk een ongunstig gevolg, dat hij de mogelijkheid van mede-deeling van paard op paard, alsmede van paarden op koeijen, geheel en al ontkende, ferwijl Dr. Jensen die ge-lijktijdig proeven nam, tot een gelijk resultaat, ten opzigte der mededeeling op menschen erlangde. — Latere proeven leerden ook hem, dat bet te weeg br engen van vaccina door mokstof gelukt, wanneer laatstgenoemde ter beboor-lijker tijd en wel v66r het openbreken der blaasjes vrordt genomen.
Hiermede komen zeer Tele latere waarnemers en proef-nemers overeen, enhoewel Grave (2) apodictisch rermeent, dat inoculatie van mokzweeren op deuijers der koeijen, geene koepokken te weeg brengt, zoo wordt zijne autori-leit tocb overstemd door die van Hofacker (3), Franque (4), Veith, Hertwig en vele anderen.
Men mag derbalve in bet algemeen aannemen, dat de mokstof ouder zekere omstandigheden, bij menschen en eenige huisdieren een uitslag verwekt, zeer gelijk aan de koepokken, dat deze omstandigheden inzonderbeid afhangen , van de gesteldheid der mokstol, van het lijdperk barer ontwikkeling en van de individualiteit van den ge-inoculeerden, welk een en ander tot dusverre nog niet voldoende kan worden aangewezen.
|
||
|
||
V1EUDE HOOFDSTUK.
|
||
|
||
VERGELIJKENDE OVEREENKOMST, TUSSCHEN DE MOK BIJ PAARDEN EN BIJ DEN MENSCH.
sect;. 102.
Vermits de mok eene ziekte is, die in yorm en beloop gebeel en al afwijkt van de Vaccina, die door besmetting
(1)nbsp; nbsp; nbsp;Vihorg, Sammlung von Abhandlungen für Thierärztc und Oeko-nomen. Kopenhagen 1802. Bd III. p. 177; und Bd. IV. p. 367.
(2)nbsp; Grcve , Erfahrungen und Beobachtungen über die Krankheik'ii iler Hausthicre etc. p, 79.
(3)nbsp; nbsp; Hofuckn, Lehrbuch etc. p. 95.
(4)nbsp; nbsp; Franqve , lehre etc. p. 174.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
156
der eerste zou ontstaan, zoo is het moeijelijk eenige ge-gelijkenissen in beide, op te sporen. — l)at zieh bij de mok, aan het kootgewricht, in der daad puislen zouden vormen, wordt door geen schriJTer opgegeven, terwijl dit, een punt Tan overeenkomst zoude opleveren.
Het is trouwens wel te denken, dat zieh in het begin der ziekte, ware puisten aan het koot-gewricht vormen, die wegens de baren onopgemerkt bliJTen, en eerst opmerk-zaambeid rerwekken, wanneer ze door uitwendig geweld gestoord, zieh door hun afscheidend Tocht openbaren. (1) Wanneer dit vermoeden zieh bevestigt, dan bestaat er voldoende reden, waarom de inoculatie, alleen in den beginne der ziekte, zoo lang de vloeistof beider is, een goed gevolg heeft.
|
||
|
||
VIJFDE HOOFDSTÜK.
|
||
|
||
OVER DE GENEESWIJZE DER MOK.
sect;. 103.
In een diaethetisch opzigt, is het Tan belang om de voe-len goed zuiver te houden, en alles te Termijden, wat tot eene onderdrukte uitwaseming dezer deelen kan aan-leiding geTen; — men houde de zieke dieren van de gezon-den Terwijderd, en gebruike eTenmin bij beiden, hetzelfde w aschgereedschap.
In den beginne, zoo lang er eene ontstekingachtige zwel-ling bestaat, trachte men de afscheiding eenigen tijd door laauw warme voetbaden te onderhouden, de afgeschei-dene lijmphe en de zieh Tormende korsten , moeten vlijtig Terwijderd en Toor de grootste zuiverheid gezorgd worden. — Beginnen de zweeren Chronisch te worden, dan beproeft men de genezing door zamentrekkende, opdroo-gende middelen.
Oplossingen van iSwiZimaa^, Sulph. Cwpri, Aq.Calcis, het met 10 a 20 deelen water, Terdund zwavelzuur, strooi-poeders met roode praeeipitaat, kool, looistofhoudende basten enz.
|
||
|
||
(1) Deze meening wordt ook door leer vele schrijveis gedeeld.
Vert.
|
||
|
||
|
||
|
||
k
|
||
|
||
|
||
157
Hurlrel (1) heeft overeenkomslig zijne theorie nopens liet #9632;vvezen aezer ziekte, de volgende behandeling voor-geslagen; iu den beginne doet men bij -welgevoedde die-ren eene aderlating uit de schenkelbeensader, zoo veel mogelijk aan haar benedenste gedeelte; is het dier zeer volbloedig en slerk, openbaart zieh veel pijn en groote kreupelheid, dan is eene algemeene aderlating noodzake-lijk. — Het voedsel dient senraal te zijn, de dieren moe-ten \an moeijelijken arbeid verschoond, en op het zieke deel verzachlende #9632;wasschingen aangewend worden. — In bet tweede tijdperk, -yvanneer de uitvloeijing der lijmphe toeneemt, en deze van eene meer taaije gesteldheid is, meet men door kunslmatige afleidingen de plaatselijke afscheidingen trachten te bedwingen. Men werke door gepaste middelen op de huiduitwaseming, op de afschei-ding in de nieren en op het darmkanaal. — Zoo lang nog bevige ontsteking voorhanden is, wende men plaatselijk, verkoelende omslagen en locale bloedsontlastingen aan; wanneer hardnekkige verzweeringen voorhanden zijn, be-zige men bijlende en adstringerende middelen en bij zcer ingewortelde verzweeringen , is eene etterdragt aan het bo-venste gedeelte van het aangedane deel zeer nuttig.
De zamentrekkende middelen, bestaan in oplossingen van azijnzuur lood, aluin, zwavelzure zink, met byvoe-ging van Spir. Camphor, terwijl men met deze middelen, dikwijls afwisselt.
Zijn meerdere beenen door de ziekte aangedaan, dan trachte men niet alien geiijktijdig te genezen, maar men beginne met het ergste, en ga daarna over, tot de andere.
Zoodia de zweliing en uitvloeijing vermindert, dan be-gint de huid ruw te worden; dit oogenblik moet men te baat nemen om een afvoerend middel toe te dienen. — Dit laalste moet meermalen worden toegediend. vooral wanneer de uitvloeijing lang duurt, en zelfs nog, wanneer deze reeds heeft opgehouden , om metastasen voor te komen.
Wanneer de uitvloeijing volkomen is opgehouden, moet men het aangedane deel meermalen wasschen met laauwe wijnmoer, een sterk aftreksel van aromatische kruiden, of met eenig versterkend vocht. — Weelderige uitgroeijin-gen en eeltachtige randen der zweeren, behandelt men met bijtmiddelen; om wederinstortingen der ziekte te vermijden , wordt het branden van het zieke been, als het eenigst werkzaam middel, aanbevolen.
|
||
|
||
(1) 1. c. p. 159.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
168
In het derde stadium der ziekte, wanneer de kwaal reeds is verouderd, en de desorganisatie eeuen hoogen trap bereikt heeft, wordt de kwaal ongeueeslijk verklaard, terwijl de onderdrukking der uitvloeijing alsdan niet alleen zeer moeijelijk, maar ook gevaarlijk is; in zoodanige ge-vallen moet men zieh alleen, tot eene palliatieve genees-wijze bepalen, het aangedane deel houde men goed zin-delijk, terwijl goed ligt voedsel dient gegeven, en van tijd tot tijd een afvoerend middel, moet toegediend worden.
|
|||
|
|||
De kwaal, die door mededeeling bij den mensch ont-staat, had in alle waargenomene gevallen zulk een goed-aardig beloop, dat alle Kunstmatige hulp volstrekt orer-bodig was. — Orerigens geldt hier hetzelfde, wat vroeger bij de geneeswijze der op den mensch overgebragte koe-pokstof, is aangevoerd.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
f.;
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
te
|
|||
|
||
15raquo;
|
||
|
||
Bijvoegsel -van den Vertalcr. (1)
Over de fSehaapspokken.
|
||
|
||
OVINE, VARIOLA OVILLA.
Nopens den overgang dezer koortsige uitslagziekte op op den mensch, vinden wij enkele waargenomene toof-beelden; wij maken er hier melding van, cm de aandacht van Vee-artsenijkundigen en Geneeskundigen op dit on-derwerp te doen vestigen, ten einde vollediger bekend te worden met de voorwaarden, waarvan de besmetting afhankelijk is, en met de verschijnselen, vraaronder de ziekte zieh bij den mensch openbaart.
Wanneer zij bij het schaap een natuurlijk beloop heeft, dan heeft zij vier tijdperken, terwijl op den 2en dag na 't tijdperk van uitbotting, zieh na voorafgegane koorts-aan-doeningen, aan de minstwollige ligchaamsdeelen, aan de binnenzijde der schenkeis, aan tjen kop en aan het gezigt roode vlekjes, even als vloostekeh openbaren, in wier midden zieh eene iets lichtgekleurde diepere plaats bevindt, waarin eene knobbelachtige hardheid aanwezig is; de opperhuid wordt week, er vormt zieh een blaasje, dat op den 7en dag zijne volkomene ontwikkeling, en de groot-te eener erwt bereikt heeft; zijn inhoud bestaat, uit eene heldere zoetachtige lijmphe, terwijl het is omgeven door eenen ontstoken rooden kring.— Van af den Sen dag, wordt de pok iets ingedrukt, het daarin aanwezige waterachtige vocht, dat haar een paarlkleurig aanzien gaf, wordt dik-achtig, eindelijk kleverig, en de opperhuid zeer week, op
|
||
|
||
(1) HoofdMkelijk ontleend uit Dr. J. M. Zimmerman, De Men-schenpokken en denelver voorbehoeding , utt het Hoogduiisch ver-taald door Dr. N. D. Sijlrandi, Alkmaar IT. J. van Flöten, 1846.
|
||
|
||
|
|||
ft
|
#9632;
160
den 9en dag zoo teer, dat ze bij de minste aanraking berst; daarna vormt zieh eeae korst, die tot eene harde zwartachtige massa opdroogt, en eindelijk afvalt; de pok laat geduieude eenigen tijd eene roode vlek en een lik-teeken na, terwijl op de plaats, waar zij gestaan heeft, weinig of geen wol, weder te voorschijn tomt.
Met betiekking tot den overgang dezer ziekte op den mensch, yinden wij , in eene mededeeling van den Veearts Arnsberg, dat een 39jarige(voor 15 jaren) goed gevaccineerde schaapherder, onder \gt; iens schaapskudde in January 1839, boosaardige pokken heerschten, waarmede hij zieh veel had be/.ig gehouden, op zekeren dag plotseling door mis-selijkheid , braking, pijn in 't hoofd, rug en in de ledema-ten, alsmede door koude, bitte, enz. werd aangedaan, terwijl op den Sen dag, rijkelijkeafscheiding van tränen, pijn in de ooghoeken, moeijeiijke pisloozing en pis-opstopping volgde. — Op den 4eu dag kreeg hij eerst vier, op vloo-steken gelijkende vlekken aan bet voorhoofd, en op den-zelfden dag nog 10 op de schouders en op den rug.
De stippen ontwikkelden zieh allengs tot volkomene pokken, die op den lOen dag, hunnen hoogsten graad van ontwikkeüng hadden bereikt. — De donkere korsten, die zieh later vormden, vielen eerst op den 20en a 22en dag af, en lieten op den rug, duidelijke likteekens terug.
In dit geval mögen wij aannemen, dat eene directe al-gemeene besmetting had plaats gevonden, terwijl wij ook een voorbeeld vermeid vinden, dat deze längs den mid-dellijken weg kan plaats hebben, daar een schaapherder onder wiens kudde de pokken heersehten, die hij inentte, deze ziekte aan zijn kind van acht maanden, dat 3 rnaan-den vroeger was gevaceineerd, een pokuitslag om den anus had medegedeeld, aan welke plaats het kind, dat hij veel op den arm had gedragen, wond was geweest.
Ook laten de schaapspokken zieh door opzettelijke inentingen op den mensch overbrengen, terwijl op den 2en dag, na de inentingen met gewone schapenpokstof, zieh pokken beginnen te ontwikkelen, met sterke zwelling van den arm, en op den 4en dag eene prikkelingskoorts ontstaat; de pokken zijn groot en vertoonen in hun be-loop hetzelfde pokken-proces, als bij de vaccine ontstaat.
Dr. Ivanovics heeft met ovine vele inentingen aan kinde-ren bewerkstelligd, hij kent haar hetzelfde voorbehoedend vermögen toe, voor de variola, als de vaccina, terwijl deze laatste op schapen overgebragt, een pokuitslag zou
|
||
ft
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
r.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
ll
|
|||
|
|||
|
||
161
dcK'ii ontstaau, dal deze dieien zou beschulten voor de ovine en op den mcnsch urergebragf, ook dezeu zoude be-hocden . roor de Variola.
llet schynt dus, dat de orergang vau scbaapspokken op den menscli kan plaats liebben, ontniddellijk door algemeene besinetüng, middellijk door tusschenkomst van een derde Hgchaant en plaatselijk, door opzettelijke inen-ling. — Op dezelfde wijze kau de ziekte zieh onder schapen voortplanten, terwijl, naar de onderscheidene wijzen waarop zulks bij menschen en schapen plaats heeft, het ziekte-proces bij beiden. zeer gelijk is.
Bij algemeene besmetting, wanneer wjj moeten aanne-men, dat bet contagium door de longeu is opgenomen, ontstaan bij beide, koortsachtige aandoeningen met algemeene onpasselijkheid, waarop laier het uitslag uitbreekt, dat, hoewel bij den mensch een goedaardig beloop heb-beude, loch daarin vrij gelijk is met dat, bij de dieren; het uitslag droogt op tot korsten, en laat. bij beide zigl-bare likleekens achter.
Wanneer de overgang plaats heeft, door eene loca'c besmetting, dan is de reactie koorts bij beide minder hevjor. en heeft de ziekte bij beide, een goedaardiger enligter beloop.
Bij de scbaapspokken ontwikkelt zieh eene intensieve \lugtige smetstof, die op aanzienlijken afstand nog werk-zaam zou blijven, zij hecht aan den iuhoud van den pok-puist, aan het bloed en aan de uitwasemingen.
Zij laat zieh mededragen en wordt vernietigd door hooge tempeiatuur, chlorium, salpeterzure dampen en door Chlorkalk ; in hermetisch geslolene flesschen blijft zij op eene koele plaats lang werkzaam, en wordt bij de dieren opgenomen door de longen, door de huid bij verwondingen en door absorptie; op den mensch overgebragt, schijnt de smetstof van hären vlugtigen aard te verliezen, terwijl dit het eeval ook schijnt te worden, wanneer men de inenting bij de schapen bezigt, als Toorbehoedmiddel, waarbij zij des te goedaardiger en zachter wordt, hoemeer men de inentingen van 't eene individu op 't andere voort-zet, zonder de stof te vernieuwen van een schaap, dat de ziekte door algemeene besmetting gekregen heeft.
Zoodanige manier van inenten, noemt men cultiveren der smetstof, en wordt wel eens gebezigd, om de ziekte na de inenting, noe ligter te doen worden, zonder dat de stof daarom in beschnttende kracht zou verliezen.
11
|
||
|
||
|
|||
#9632; ^ #9632;
162
Alspiophijlacticum bij het grasseieu der schaapspokkeu, is de inenting het hoofdmiddel, zij wordt meestai verrigt, onder den staart, aan het oor, of op eenige andere min wollige plaals des ligchaams.
Gedurende de ziekie, vereischen de dieren eene zorgvul-dige verpleging; de geneeswijze regelt zieh overigens, naar het karakter der koorts, de herigheid der ziekte en naar de bijzondere afwijkingen, die zieh in haar voorkomen, opdoen. Het spreekt van zeke , dat men de zieke schapen van de gezonden moot afzonderen, de laatste niet moet voeren over wegen , waarorer de zieken hebben geloopen, en men eenigen tijd moet vermijden, dezelve in stallen te brengen, waar zieken him verblijf hebben gehouden.
raquo;:
f.* |-
I-, t:
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
tVh
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
u
|
|||
|
|||
Bh
I
|
|||
|
|||
m
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
1(5.1
|
||
|
||
Over de Heliurfi,
|
||
|
||
KERSTE HOOFDSTÜK.
|
||
|
||
OVER DE SCHÜRFT BIJ DK DIEKEIV.
sect; 104.
Deze ziekle, koml oagenoeg bij alle buisdieren voor, /oowel bij siecht gevoedde en siecht opgepasle, als bij de meer goed gevoedde zelfs, zonder dal men be-smetting kan nagaan.
sect;. 105.
Zij doet zieh hat eerst kennen, door eene neiging der dieren tot wrijven, 't geen aanleiding geeft tot het onl-slaan ran kale plekken aan onderscheidene ligchaams-deelen, waarop men, (zoo zij niet op eene mechanische wijze zijn verstoord) kleine roodachtige blaasjes bespeurt, die op eene harde basis zitten en in groote groepen bij elkander staan.— Deze droogen op en vallen schubsgewijze af, of veranderen in ware pulsten, die bij verwaarloozing, in diep invretende, ichor afscheidende zweeren overgaan, welke allengs Cacheiie en den dood ten gevolge knnnen hebben.
sect; 106.
De paarden, worden zoowel door de drooge als vochtige of yette schürft aangedaan, die daarin van elkander ver-schillen, dat bij gene, eene zemelachtige afschilfering, bij deze ontwikkeling van zweeren, met afscheiding van ettcr plaats heeft.— De oorspmnkelijke zetel der kwaal,
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
164
is aau den kop, aan de wenkbraaimbogen, en aan de
i
manen; (van daar eene bijzoudere species Mauenschurl't); allengs breidt ze zieh van daar, längs de beide zijden van den hals, over het geheele ligchaam uit.
Na verloop van eenigen tijd, openbaren zieh aan vele plaatsen des ligchaams, soms kringvormige, soms lang-werpige kale en van haar beroofde plekken, waarvan on-derscheidene in elkander loopen, zoodat daardoor uitge-hreide viakten ontstaan, deels bedekt met zemelvormige schubben, deels met korsten, waaronder ichor afschei-dende zweeren verborgen liggen, welke de dieren dikwijls aan harde voonverpen wrijven,
Wordt de ziekte nu nog uiet overwonnen, dan vermageren de dieren bij vooi tduring, de Cachexie neemt toe, er onlstaat Oedema aau de beenen, en niet zelden kwade droes en worm , waarvan eenen hectischen dood het gevolg is.
sect;. 107.
De schürft der schapen, behoort eigenlijk hier niet 't huis, voor zoo verre geene voldoende daadzaken van hare mededeeling aan den mensch , voorhanden zijn. — Om der volledigheidswille nogtans, eu omdat haar be-smettend vermögen uit de analogic waarschijnlijk is, willen wij er hier melding van maken.
De ziekte doet minder ligt cachectische en zwakke,daii welgevoedde en van eene goede vacht voorziene dieren aan; in is bijzonder vijandig aan de fijne inerinosschapen, en komt gäarne voor, aan de digt met wol bedekte lig-chaamsdeelen , zooals aan den rug, den staart, de zijden . inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;en den hals.
Gasparin, (1) onderscheidt vier tijdperken, dat, der besmetting , van het uitbreken , (Eruptio) der verzweering , en der vermagering.
Het eerste stadium , ontgaat doorgaans onze waarneming, alleen dan niet, wanneer eene kunstmatige inentiug heeft plaats gehad; in dit geval bespeurt men eene mode, dikwijls naauwelijks zigtbare stip, die zieh bij fijnere scha-inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; pen spoedig verder ontwikkelf, en bij dikhuidigen soms
gebcel spoorloos veidwijnt.
Het tweede stadium, komt ongeveer op den 12en dag
|
||
|
||
(1) (raspuiin. Abhandlung von den iiiislcck(.ucli;ii Kiankhfilen der Scbaafe. IJebeMetit \oa Niemann, Halle 1322. p. ltgt;f).
|
||
|
||
M
|
||
|
||
|
|||
165
te roorschiju, cu openbaait /.ich duor eeiic gioep kleine, naast elkander staande blaasjes, die eene fie v ige jeukflaquo;1: veroorzaken, en daardoor krabben en wrijven ten gevolge hebben.
Thans wordt de huid slijf en hard, en groenachlig blaauw van kleur, terwijl bij bet overstrijken met de hand, eene menigte kleine, opstaande ruwheden worden opgemerkt.
Het derde stadium komt Tolgens Gasparin voor, op den 21en dag na het uitbreken, en ontstaat, door dat de schapen de blaasjes door krabben, openen. — Het daarin aanwezige vocht vloeit weg en vormt eene korst, waar-onder zieh een zweer bevindl.— Het uitvloeijeude vcch( hecht de wol aan een, deze wordt ruig, droog en broos: en krijgt in 't algemeen een siecht aanzien , zoodat ze ten laatsten uilralt. — Deze Staat der ziekte, wordt wegens de bestendige ichoreuse alscheiding, scabies ovilis uleerosa. (natte of yette schürft) regenschurfl genoemd.
Het vierde stadium verschijnt wanneer de ziekle geten perk gesteld wordt. — Er vertoonen zieh gedeeltelijk , lig-chaamsplekken, die geheel van wol beroofd zijn , bedelil met uitgebreide diepe zweer en, en waarop dikke korsten zitten, gedeeltelijk plaatsen, waar de huid verdikt en verhard is, en zieh voordoen als bezet met verwarde, bleeke en ruige wol. — De digestie, is thans veelal gc stoord, de dieren vermageren zeer, spoedig komt hierbij hoest, en onder wegsmeltingen volgt de dood.
sect;. 108.
Hij het rund, komt volgens de waarneniingen van Gün-zel (1) de drooge met de vochtige schürft vereeuigd voor, zoodat, terwijl aan eenige plaatsen des ligchaams de haren zijn uitgevallen, en eene meelachtige afschubbing plaats vindt, aan andere deelen zieh diepe ichoreuse zweeren Tonnen, die zieh steeds uitbreiden. — Overigens levert het beloop geen wezenlijk verschil op, van dat bij het paard, terwijl de kwaal bij eene doelmatige behandeling, ligt te genezen is, doch bij verzuim Tabes en Hectische aandoeningen ten gevolae kan hebben.
Bij de honden komt de schürft veelvuldig en onder zeer
(1) Oeconomische Neuigkeiten quot;ml Veiliandlungcii. Ilei-aufcge-boii \onAndri. Prag U!28. Bd, II. p. 71laquo;.
|
|
||
|
|||
|
|||||||
|
|
||||||
166
|
|||||||
|
|||||||
|
vfiischiliende vpcmeu vom, hei meest echler, als drooge schürft. — De gewone zitplaats is op den rug en op het kruis, terwijl het haar verwaid staat, zijne kleur verliest en afvait, de huid zelve verdikt zieh, vrordt bezel met knobbels, en levert zwerende plekken op.
Ook bij zwijnen, bij de kat, en vele andere dieren, heeft men schürft waargenomen, het beloop was bij alien wezenlijk gelijk, en slechts door de iiidividualileit der dieren gewijzigd.
sect;. 109.
Wij mögen Jiiet onaaugeroerd lalen, do door Wals (1) laquo;erst aangeloonde ontwikkeling van Acarus Scabiei bij de schürft der dieren. — Hoewel daardoor nog in geenen deele den aard der ziekte is opgehelderd, en bij voortdu-ring de vraag onopgelost blijft, of dit insect de voorwaar-delijke oorzaak der ziekte is, of alleen een product daar-\an, zoo was de ontdekking loch van groot belang, daar ze veel licht verspreidt over hare analogic met de schürft bij den mensch, en door een naauwkeurig onderzoek en vergelijking bij vei schillende dierklassen ten opzigte der in hun Exanthem aanwezige species van dit insect, zieh eene aanzienlijke opheldering laat venvachten, voor de wetten van besmetting in deze ziekte.
|
||||||
|
|||||||
|
TWEEDE HOOFD.VTt K.
|
||||||
|
|||||||
BESCHRUVliVG . DER BOOR OVERDRAGT VAN
SCHÜRFT DER DIEREN OP DEN MENSCH,
TE WEEG GEBRAGTE ZIEKTE.
sect;. 110.
Dat de schürft van dieren op menschen kan overgaan, blijkt uit een aantal vrij geloofwaardige daadzaken; hel is nogtans moeijelijk, om daarop eene naauwkeurige be-schrijving van het beloop dezer medegedeelde ziekte te grondvesten, aangezien de meeste waarnemingen niet met
(1) Walz, ?iatm- und Behandlung der SchalVäudc. Stuttgart 1812.
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|
|
|||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
|
|||
h;7
de vereischte naau\gt;keurigheid werdeu gedaau.— Om dil duidelijker aan te toonen, willen we de voornaamste, hiertoe behoorende en bekend gewordene gevallen, kortelijk mededeelen.
Greve (1) zag bij een boer, die in den zomer, met siechts een paar ünnen kousen om de beenen, een zeer schurtdg paard had bereden, schui ftpuisten aan de gjeheele inwendige oppervlakte des schenkeis ontstaan, die vooral des nachts in bed, veel jeukte verwekten, en na drie weken van ze!ve verdwenen.
Een arider door hem medegedeeld geval kwam voor bij een man, die twee schurfiige paarden te poetsen had, deze kreeg eenige dagen daarna de paarde-schurft over 't, geheele ligchaam, aelfs in het aangezigt, en besmelte er zijne #9632;vrouw mede, terwijl deze, de ziekte aan bare yijf kleine kinderen mededeelde.— Zonder eenige geneeskun-dige behandeling, werden allen weder gezond.
ßuitendien wil Greve de paardeschurfi nog dikwijls hebben waargenomen bij menschen, die schurfiige paai -den en ezels poetsten; zij deed zieh bij allen voor, als gewone menschen-schurft, met dat ouderscheid, dat ze in 6—8 weken van zelve genas.
Ernst, (2) zag schürft van rundvee op onderscheidenc kinderen overgaan—Sick, (3) zag bij eene onder de Caval-leriepaarden Epizoölisch heerschende schürft, meer dan 200 menschen, die deze dieren oppasten, door dezelve aangetast; en Grognier, (4) dat, door een schurftig paard twee daar naast staande koeijen en onderscheidenc menschen werden besmet, alsmede, dat een student die eenen quot;^^ .. schui ftigen hond behandelde, aan banden en armen, een uitslag kreeg.
Veel opzien, baarde de volgende door Robert Fauvct, uit Ilaliaansche tijdschriften medegedeelde daadzaak: (5)
Een pachter kocht op de markt te Bergamo een schurftig paard, en reed daarop naar zijn huis in de nabijheid van Mailand. Des anderen daags, bespeurde zoowel hij, als zijn zoon en een vriend, die hem vergezeld hadden, be-nevens den stalknecht, die het paard verzorgde, eene jeukte
|
I
|
||
|
|||
(1)nbsp; nbsp; Greve I. c. p. 77.
(2)nbsp; nbsp; Archiv, für Thierheilkunde. Bd. U, Hfl. 2. p. 46.
(3)nbsp; nbsp; Veith , Handbuch etc. Bd. 2, p. 674.
(4)nbsp; nbsp; Hurtrel, 1. c. Art. Räude . p. 447.
(5)nbsp; nbsp; Bevoe me'dicalc. Tom. X.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
m
gt;;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;over 't geheele iigcliaaui.— Zoo werd ook ecu arbeider .
die het paard eenige men, tut den veldarbeid had ge-bruikt, besmet, en binnen weinige dagen hadden meei dan 30 personen de schürft. ;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Do pachter Terkocht het paard aan een molenaar, die
1nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;benevens zijn knecht ook werd aangedaan, door dat hij
den rug van het dier, met de hand had bevoeld.
Alle besmette personen , ondervonden de jeukte reeds 24 -36 urea na de aanraking, niettegenstaande het in January was, terwijl het uitslag zelf, door ervarene lie-den voor wezenlijke schürft werd gehouden.
Alibert, (1) deelt het geval mede van een' man, die uadat hij eene schurftige leeuwin, (welke aan eenen sle-penden doorloop was gestorven), van de huid had onl-daan, aan onderscheidene ligchaamsdeelen, kegelvormige j'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; met sereuse vioeistof gevulde, hevig jeukende blaasjes ver-
kreeg, welke langzaam in vereltering overgingen , en zieh later afschubden.
Ook degene, welke de leeuwin had opgezet, ondervond er in den beginne geene gevolgen van, doch na twee dagen bedekten zijne voeten zieh met groote blaasjes, die bij het openkrabberi in korsten overgingen.
De kapitein van het schip, dat de leeuwin aangebragt had, benevens zijn bediende en meer andere lieden. werden er ook door besmet.
Hurtrcl (2) verhaalt, dat een knecht, die twee schurl-tige paarden had te verzollen, de schürft aan den kin kreeg, dien hij veel met de hand plagt te wrijven. terwijl de ziekte zieh aan de overige ligchaamsdeelen, zelfs aan de banden, niet openbaarde; zij werd voor eene wezenlijke schurftige aandoening gehouden, en week, niettegenstaande de krachtigste geneesmiddelen, eerst na verloop'Fvan een jaar.
Hertwig (3) deeit drie gevallen mede. Het eerste betreft ecu volkomen gezond en helder dienstmeisje, dat eene door schürft reeds geheel kaal gewordene kat, bij zieh in bed nam, en reeds den eersten nacht, aan de voeten, waar de kat had gelegen, door eene brandende jeukte werd aangedaan, die zieh binnen weinige dagen over 't
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; Alibert, Vorlesungen über die Kranklieiten der Hunt, lielm-settt von Blotst. Bd. It. p, 100.
(2)nbsp; nbsp; Jlnrlrd 1. c.
(3), Medic. Vereiimeituns 1831, iNo. 18, p. 2'i5.
|
||
|
||
|
||
|
||
k
|
||
|
||
|
||
169
gelieele ligdiaain zeli's lot op liel behaarde gedeelte gt;aii 'I hoofd verspreidde, en inzonderheid door de bedwarmte toenam. — De jeufcte openbaarde zieh vooral op het hoofd, aan de armen, banden, en om de knieen, waar zichzelfs vele kleine knobbelljes, gelijk aan schurftpuisljes rertoondeo.
Het iweede geval, betraf twee knapen, die nadat zij eenen geruimen tijd met eenen schuiftigen bond sliepen, knobbelljes en blaarljes aan de banden, armen, aan het hoofd, en aan de beenen, inzonderheid om de knieen kregen. — De kwaal werd voor schürft gehouden, en door antipsorica opgeheven, doch verscheen na drie weken op nieuw, en werd toen, nadat men den schurftigen bond had verwijderd, radicaal genezen.
Het derde geval, kwam voor bij een' stalknecht, die terwijl hij, een door schürft aangedaan paard \erpleegde, na twee dagen door eene bevige jeukte werd aangedaan, die zieh allengs over de borst, het aangezigt, het behaarde gedeelle des hoofds, den bulk, en de onderste ledematen verspreidde. — Er ontstonden kleine knobbelljes, zonder eenig verschijnsel van onpasselijkheid. — Na ver-loop van acht dagen , vertoonden zieh dezelfde verschijnse-len, hoewel iets minder bevig, ook bij zijne vrouw. — Toen dezelfde persooneenigejarenlater weder een schurftig paard verpleegde, werd hijopdezelfdewijzc weder besmet.
Raijer (1) verhaalt, volgens eene mededeeling \aa on-derscheidene natuuronderzoekers, ^at iemand die een schurftig dier van de buid had ontdaan, zieh daardoor eene zeer duidelijke schürft berokkende. — De blaasjes van dat dier, bevatten vele groote insecten, even als de Acarus scabiei bij den mensch j deze gingen trouwens niet op den mensch over, maar bragten evenwel veel grooter puisten te weeg dan gewoonlijk, met eene ondragelijke jeukte, en groote roodheid der huid. — Door toediening van de zwavel alleen, werd het doel volkomen bereikt.
Bijvoegsel van den Vertaler.
In het Vee-artsenijkundig magazijn, 3e deel p. 257, wordt door den Vee-arts Bontekoe, een geval medegedeeld dat de schürft van een varken overging op den mensch, die zieh te kennen gaf door een vurig uitslag over het ge-heele ligchaam, behalve aan het gezigt, en zieh door
|
||
|
||
(1) Kaijer 1. c. Tom III, p. 921,
|
||
|
||
|
||
170
|
||
|
||
hevige jeukte en slapelooze nachten opeubaaide bij Ivvee knechten, op deuzelfdeu dag dat zij zieh met het wasschea van een zeer schurflig vaiken hadden bezig gehouden.
Ook wordt daar terplaatse, nog eene waarueming medege-deeld, ontleend uit de Jahrb. van Schmidt, 3e Hft. lie Bd., betreffende den overgang van een naar schürft gelijkend uitslag van varkens op menschen. — Vier varkens, eene zog inet drie jongen, die aan deze ziekte Jeden, werden door den boer, deszelfs zoon en knecht, met eene asch-loog gewasscheu; op den avond van den volgenden dag bij den haard zittende, ondervonden deze menschen, plotseling jeukle aan de binnenzijden der armen en bee-nen, zonder eenige wärmte of roodheid te bespeuren. — Door de bedwai mte nam deze jeukte zeer toe, en ver-breidde zieh met een brandend gevoel over 't geheele ligehaam. Den volgenden dag in de vrije lucht verkee-rende, bespeurden zij daarvan niets meer — Des avonds keerde de jeukte bij het vuur terug, en steeg door de bedwarmte tot een' ondragelijken trap. Den volgenden morgen openbaarde zieh aan de binnenzijden der beenen, in de kniehohen en aan de armen, roodheid, benevens eene menigte kleine puisten, die veel op schurftpuisten geleken. Eenige dagen later, klaagde de vrouw van den zoon, die met haar kind bij baren man sliep, over jeukte aan de beenen, tevens merkte men op, dat het kind bij zonder lastig was; zoowel hierbij, als bij de moe-der openbaarde zieh een groot aantal puisten op de huid, die na 14 dagen van zelve verdwenen.— Ook bij den jongen man en vader verdwenen ze op den 18e dag; alleen bleven de puisten aan de beenen onder hevige jeukte in de wärmte, nog eenigen tijd aanwezig, die door eene schurftzalf werd opgeheven. — Bij den knecht bleef het lästige ongemak vijf weken bestaan, en werd door het gebruik van dezelfde schurftzalf genezen.
Ook wordt aldaar door den paardenarts Hekmeijer nog een geval medegadeeld van een bond, die aan eenehard-nekkige schürft leed, welke door deszelfs oppasser ver-pleegd en behandeld werd, bij wien zieh na eenige dagen, aan de beenen, inzonderheid aan het linker, eene hevige jeukte openbaarde, met ontwikkeling van puisten, onder den vorm van bloeduitstortingen, even als op den rug van den bond aanwezig waren, welke zoo als bij dezen, open-gingen, eene hevige jeukte verwekten, en eenen onaan-^enamen renk verbreidden. — Gennemde persoon, werd
|
||
|
||
#9632; i
|
||
|
||
'
|
||
|
||
. door t gebiuik van auüpsorica daarvan spoedig geuezeu, nadat het uitslag zieh, in den vorm \an gewone drooge schürft, aan de banden, armen en het borenlijf bad ge-openbaard.
sect;#9632; in-
Beschouwen wij alie deze waarnemingen met betrekking tot de beschrijving \an het beloop dezer ziekte bij den mensch, dan moelen wij erkennen, dat ze geenzins vol-doende zijn, om hierop eenen normaal tijpus te kunnen bouwen.
Bijna altijd vinden we de algemeene uitdrukking: er heeft zieh een sehmftaehtig uitslag ontwikkeld; in hoe-verre dit in zijn vorm, beloop en uilgangen van de schürft der menschen of der dieren afgeweken zij, wordt nergens opgegeven. — Sommige versehijnselen staan in directe te-genspraak. Zoo zegt Grcve b. v. dat dit uitslag geene opzettelijke geneeswijze behoefde, en binnen zes of acht weken van zelvc genas, terwijl in het geval van Hurtrel de kwaal nietlegensiaande aanwending van alle middelen, een jaar duurde , en ook andere waarnemers tot de anti-psonsehe middelen hunne toevlugt moesien nemen.
De vorm en de plaats van uitbreken, kunnen nog eeni-germate, als standvastige versehijnselen worden beschouwd, terwijl zieh hierin een onderscheid tussehen dit uitslag en de ware schürft der menschen, voordoet.
Ten opzigte van het eerste, vinden wij niets anders, dan dat blaasjes ontstaan zijn, die Alibert naauwkeuricer beschrijft, als kegelvormig, en met een helder voeht gevuld; dat ze in zweeren zijn overgegaan, of dat zieh groote puisfeu gevoimd hadden, zoo als bij de ware schürft dikwijls plaats vindt, daarvan bestaat geene ons bekende opgave. — Ten opzigte der wijze van verspreidiug over het ligchaam, valt als karakteristiek op te merken, dat het geheel legen den regel der ware schürft, alle ligehaams-deelen, zonder onderscheid, aandeed, en zoo als sommigen uitdrukkelijk opgeven, noch hoofd, noch aangezigt ver-schoonde, en evenmin gewriehten en voorarmen tot zijnen bijzonderen zetel verkoos.— lets, dat de ware schürft eigen-dommelijk karakteriseert.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
172
|
|||
|
|||
DKHUt HOOFbSTUK.
|
|||
|
|||
|
OVER DE BESMETTING DER SCHÜRFT.
sect;#9632; 112.
In alle bekend gewordene gevallen van besmeltiug door schürft, kan men ongetwijfeld eene mededeeling door aanraking nagaan. Dan had de besmette, een schürf dg paard bereden of gepoetst, dan met een' bond of kat ge-slapen, een schurfiig dier afgetrokken, enz.
Hat zoude van belang zijn te weten, wat de eigenlijkc drager of bet voermiddel van bet contagium is geweest, of de in de blaasjes of puisten bevatte vloeistof, dan wel de korst, of bet secretum der zweeren, en of welligt ieder deel van het dier, bet contagium zoo zeer in zieh bevat, om het op menschen te kuunen overbrengen.
Hieromtrent vinden wij geene opgaven; niet eens meldt men, aan watsoort van schürft de ziekedieren haddenge-laboreerd en in welk tijdperk der ziekte zij zieh bevonden.
sect;. 113.
Dat niet iedere schürft besmettelijk is, volgt reeds daaruit, dat de besmetting betrekkelijk weinig voorkomt.
De schürft, is zoo als men weet, geene ziekte, die om medegedeeld te können worden, eene bijzondere voor-beschiktheid vereischt. Wie met schurftzieken in nadere aanraking komt, wordt veelal besmet, zoo geene bijzondere omstandigheden aanwezig zijn.
Dat dezelfde verhoudingen, ook bij overdragt van de schürft der dieren op menschen plaats vinden, blijkt daaruit, dat in ieder geval door Fauvet opgegeven , alle menschen , die met een schurftig paard in aanraking kwamen, werden besmet; voorls, dat in Hertwig's gevallen een slal-knecht zijne vrouw en vijf kinderen aanstak; hebben nu alle deze menschen daarvoor eene voorbeschiktheid gehad, en zouden in andere gevallen dikwijls schurftige dieren voorkomen, zonder dat er voorbeschikte menschen voor-banden zijn ?
Onder schaapskudden heersebt de ziekte dikwijls zeer bevig, en nogtans is ons geen geval bekend, datdaardoor eene besmetting op menschen had plaats gehad, en wan-neer dit ook in toevallige omstandigheden kan liggen.
|
||
m
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
#9632;
173
dau is zulks toch opvallend, daar juist bij de/.e dier-klasse, de ziekte het veelTuidigst voorkomf.
sect;#9632; 114.
Wij vermoeden trouwens , 't geen door latere ondervin-ding, eu door proeven, waaraan het tot dus Terre nog geheel ontbreekt, moet berestigd worden, dat slechts ze-kere soort van schürft, en deze weer bij zekere dier-soorten, waarschijnüjk in bijzondere tijdperken besmet-tend is.
ligtelijk zoude men zieh kunnen opdringen, cm den overgang van het in de schurflblaasjes aanwezige insect, als hoofdvoomaarde der besmettelijkheid te beschouwen.
Intusschen bestaan er Toorbeelden. (proeven) die aan-toonen, dat niet telkens wanneer deze insecten op den mensch gebragt worden , besmetling volgt, want Bonnet {1) bragt bij herhaalde proeven, door levende tusschen de vingers gelegde schurflmijten, bij den mensch wel puisten en jeukte, doch geen wezenlijk schurftachtig uitslag, te voorschijn.
Bijvoegsel van den Vertaler.
Allezins belangrijk, zijn de nasporingen, die de Hoog-leeraar Hertwig omtrent het bestaan der schurflmijten bij de onderscheidene diersoorten nader heeft in het werk eesteld, benevens de natuurkundige beschrijving der soort, die aan ieder diergeslacht eigen is, alsmede op welke die-ren zij ieder afzonderlijk overgaat, en welke mijten ook op den mensch kunnen overgaan.
Genoemde geleerde schijnt tot het resultaat te zijn ge-komen, dat de verschijnselen bij de schürft, mede het gevolg zijn van de aanwezigheid der mijten, en schrijft aan den overgang daarvan, de besmetting toe, terwijl de oorzaak dat zu Iks niet immer geschiedt, zoude gelegen zijn, in de eigendommelijke gesteldheid der huid, in den bijzenderen aard der uitwaseming, van het huidsmeer enz., bij mensch en dier, en zelfs bij onderscheidene individus zoo zeer verschillende.— Om dit gevoelen te staven, heeft hij eene reeks van inentings-proeven bij het schaap ver-gelgkend in 't werk gesteld, door den overgang der schürft
|
||
|
||
(I) Sahburg. medic, chirur. Zeitong 1316. BH. II, p. 215.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
|
174
le bepiocveu, met Me)', korslen cu met bloed van schurf-tige schapen , alsmede met de mijten. — Welke proeveti het navolgende resultaat hebben opgeleverd.
1)nbsp; nbsp;Dat de schürft van het eene schaap op het andere . stellig door mijten kan overgaan.
2)nbsp; nbsp;Dat de besmetting onzeker volgt. met de stol nit dc zweeren, en waarschijnlijk dan alleen . wanneer daarin mijten aanwezig zijn.
3)nbsp; nbsp;Dat zuivere korsten, het zij droog of geweekt en in opgelosten toestand, geen besmetting veroorzaken.
4)nbsp; nbsp;Dat door transfusie van bloed, van schurftige op ge-zonde schapen, geen besmetting volgt.
5)nbsp; nbsp;Dat door het Terblijf van gezonde en schurftige schapen gedurende eenige dagen bij elkander, de ziekte zeker overgaat, — enkele gezonde schapen kunnen echter gedurende twee uren, met schurfiigen vereenigd zijn, zonder opvolgende besmetting. (Dit resultaat is trouwens zeer van het toeval afhankelijK.)
6)nbsp; nbsp;Dat plaats gehad hebbende besmetting, hetzij op-zettelijk of längs den gewonen weg te weeg gebragt, zieh dooigaans tusschen den lOen en 16en dag ontwikkelt.
7)nbsp; nbsp;Dat de schürft op zieh zelve, eene plaatselijke ziekte is, en als zoodanig geruimen tijd kan bestaan, zonder den algemeenen gezondheids-toestand te stören, terwijl dit laatste alleen gevolgelijk kan plaats hebben, bij groote uitbreiding der kwaal, door aanhoudende storing der huidfunctie, verontmsting der schapen door de mijten, door verlies van vochten tot vorming der korsten, en door de resorptie van Ichor, en
8)nbsp; nbsp;Dat de uitkomsten dezer proeven, overeenkomen met die, welke door Walz zijn opgegeven, en later door voort-gezetteproeven aan de Vee-artsenijschoolte Stuttgart, zijn bevestigd.
|
||
|
|||
Inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Dezelfde proeven , hebben bij paardeu, gelijke uitkom-
:tnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;sten opgeleverd, en om de tegenwerping te bestrijden, dat
alleen in een zeker tijdperk der ziekte, de etter uit de raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; zweeren contagieus was, nam Herlwig op hetzelfde tijd-
stip, en etter en mijten van dezelfde plaats, waar van het
gevolg was, dat stof zonder rm/tero nimmer, en deze, steedraquo;
alleen. besmetten.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||||
175
|
|||||
|
|||||
|
Men lie overigeus:
|
|
|||
Vergleichende Untersuchuugeu über die Haut des uieii-schen und der haussäugethieren und über die Krätze oder Räude-milben von Dr. C. F. Gurlt und Dr. C. H. Hert-wig, Professoren an der Königliche Thierarzneischule zu Berlin.
Mit zwei Kupfertafeln Berlin, Äugt. Hirschwald.
J. 115.
Voorbeelden van besmetting aan menschen op een af-stand, bestaan er niet; zulks za! ook niemand veronder-stellen, die met den aard van chronische Eianthemata, en der schürft, slechts eenigermate bekend is.
Ook kan men niet aannemen, dat het genot van het vleesch van zoodanige zieke dieren schadelijk is, zoo lang de kwaal nog niet tot uitteering is gekomen; ook bestaan daaromtrent volstrekt geene waarnemingen.
De Policie-verordening, welke het genot van het vleesch niet verbiedt, maar alleen de mogelijkheid van besmetting, door wol, huiden, en ledere andere uitwendige aanraking. zoekt te verhinderen, is derhalve zeer doelmatig.
|
|||||
|
|||||
V1EBDE HOOFDSTUK.
|
|||||
|
|||||
VERGELIJKENDE OVEREENKOMST, TUSSCHEN DE
SCHÜRFT BIJ DE DIEREN EN DIE BIJ DEN
MENSCH.
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
J. 116.
|
|||||
|
|||||
Uithoofde, zoo als we boven reeds zagen, de kennis van het beloop der medegedeelde ziekte bij den mensch nog onvolkomen is, zoo zullen wij ons slechts vergenoe-gen, om die weinige punlen na te gaan, waarin zieh eene duideüjke overeenkomst of verschil,bij menschen eu dieren voordoet.
$ 117.
Bij de dieren konden wij duidelijk verschillende vor-men der ziekte onderscheiden; dan 'waren er blaasjes,
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||
176
dan knobbelljes , dan uuisten . dan zweereo , dan schub-ben of korslen aanwezig.
Bij den mensch, vinden wij slechts een' vorm opgegeveu, n. 1. de kegelvormige, met heldere vloeistof gevulde blaas-jes.— Bij bet dier verwekt bet uitslag bevige jeukte; bet geeft dit door knagen, krabben en wrijven, te kennen. — Bij den mensch, is de jeukte ook een standrastig ver-schijnsel, en maakt bet eerst, op de gevolgde besmetting opmerkzaam, zij vermeerdert aanzienlijk door de bed-warmte, waarin zij met de echte menschen-schurft over-eenkomt.
Storingcn in den algemeenen gezondheidstoestand, die zieh bij de dieren door gemis aan eetlust en vermagering openbaren, zijn bij den mensch niet aanwezig; zulks laat zieh ligt daaruit verklären, dat hier de ziekte in 't alge-meen slechts den zachtsten graad bereikt, in welken ook bij de dieren, dergelijke verschijnselen nog niet voorkomen.
Ten opzigte van den uitgang, nemen wij bij de dieren, diep om zieh grijpende verzweeringen waar, kwaadsap-pigheid en den dood, onder uitteeringj echter ook in enkele gevallen afschilfering, na bet opdroogen der blaas-jes.— Bij den mensch werd alleen laatstgenoemden uitgang waargenomen, terwijl men zulks niet kan toescbrij-1nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ven aan eene doehnatige, vroegtijdig in 't werk gestelde
geneeswijze; want Greve zegt uitdrukkelijk, dat id vele gevallen, dat bij de ziekte waarnam, volkomene genezing plaats vond, zönder eenigerhande geneeskundige behan-deling.
|
|||
|
|||
VIJFDE HOOFDSTUK.
|
|||
|
|||
OVER DE VOORBEHOEDING EN GENEESWIJZE DER SCHÜRFT BIJ DIEREN.
|
|||
|
|||
Bf -
|
|||
|
|||
I
|
sect; 118.
Vermits de wijze van ontstaan tweevoudig is, door spontane ontwikkeling of door besmetting, zoo dienen beide pun ten bij de prophijlads in overweging worden genomen. Om de spontane ontwikkeling te voorkomen, drage men 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;zorg om de dieren goed zuiver fe houden, en geve mew
|
||
|
|||
pi
m
|
|||
|
|||
|
||
177
hen gcpast en goed roedsel. Men zorge daarom door vlijtig borslelen en püctsen, dat /.ich geen stof tusscheu de haren ophoope, waardpor de liuidafscheiding onder-drukt, en aanleiding tot ziekte gegeven wordt.
Ook mögen de dieren niet in enge dompige stallen opeen-gehoopt staan, de stal moet vlijtig nitgemest, en behoor-lijk gelucht wordsn.
Het voedsel moet niet tekarig worden toegediend, terwijl het nuttig is, om daarbij van tijd tot tijd, zout en bittere middelen fe geven; het weiden op laag moerassig Weideland, inzonderheid bij nat regenachtig weder, moet vooral worden vermeden.
Om de besmetting te verhoeden, waardoor dikwijls geheclc kndden in gevaar komen, dient men strenge po-licie-maalregelen in working te brengen.
leder eigenaar van schurftzieke dieren, moet ze afzon-deren, en buiten gemeeaschap met gezonden houden. Met schurftige paarden mag men niet over de grenzen van zijn erf komen, veel minder ze op vreemde stallen plaatsen, zelfs moet men vermijden, om dezelfde tuigen en stalgereedschappen, bij gezonden te bezigen. Herbergiers mögen geene schurftige paarden in hun stal opnemen, lerwijl het nuttig is, daar zulks onwetend kan plaats vin-den, om het stalgereedschap, op gezette tijden met warme en scherpe loog, te laten zuiveren.
Ook is het raadzaam, om bij personen, die men verdenkt schurftige paarden te bezitten, soms oiiverwachts visitatie te houden. Ongeneeslijke schurflige paarden, dient men spoedig te lafen dooden. De stallen, waarin ze gestaan hebben, moeten gezuiverd, het houtwerk met heete loog afgeboend of verbrand, het muurwerk gewit, en de stal daarna 14 dagen gelucht worden.
Schaapskudden . waaronder de ziekte heerscht, mögen niet op landen worden gedreven, waar gezonden weiden, en evenmin door gezonde streken worden gevoerd, zonder de betrokkene overheid daarvan kennis te hebben gegeven. Schurftige schaapskudden mögen geen dorp passeeren, maar moeten er om toegedreven worden. De, op den wag uitvallende wol, moet opgeraapt en vernieligd worden; komt een schaap (e sterven, dan moet het, nadat de huid gekerfd is, vier voet onder den grond worden begraven.
Streken, die eene schurftige kudde doorlrekt, en waar ze nachtveiblijf houdt, moelen de herders bekend ge-
12
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||||
|
J78
|
|||
|
||||
raquo;i
|
maakt #9632;worden, tea einde ze door deze, diie maar.den kurmen worden vermeden. — Plaatsen waar de schürft zieh vertoont, nioeten met andere gezonde kudden buileu ge-meenschap gehouden, en voor den uitvoer van zieke die-ren gewaakt worden.
Terwijl zoowel aan de stallen als den ingang der bum-schap eene plank meet worden seslagen, inet het opschrift: raquo; SCHÜRFTIGE SCHAPEN.raquo;
Het yleesch van scliurflige diereu mag. zoo laug ze niet aan uitteering lijden, worden genoten.
De huiden van schurftige schapen, mögen eerst in den handel worden gebragt, vvanneer ze zoigvuldig gezuiverd. en 5 ii Rweken aan de luchtzijn bloolgesleld geweest; ook de wol. mag na voorafgegane veeivuldige wasschingen, worden verwerkt.
sect;. 119.
De behandeling der schürft is le gemakkeiijker. hoe korter de ziekte geduurd heeft, waarom ieder eigenaar dient te worden aanbevolen, vroegüjdig hulp in le roepen.
Heeft dil plaats, dan zijn bijna altijd piaatselijke mid-delen voldoehde tot de genezing, terwijl ingeval de zielcte langen tijd heeft geduurd, en het organisme beduidend is aangedaan , inwendige middelen noodzakelijk zijn.
Alhoewel de piaatselijke behandeling bij onderscheidene diersoorten eenigzins verschilt, zoo moet inen toch bij allen, de korsteu ,#9632; die de aangedane deelen bedekken , verwijderen en daarna opdroogende en altererende bnid-middelen aanwenden.
Bij het paaid en rund, smeert men de aangedane plaat-aen sterk met groene zeep in, de zeep moet met warme loog, door middei van stroowissen uit de hären gewas-schen, en het dier daarna droogafgewreven worden.— Ver-volgens bezigt men een afkooksel van zoogenaamde gesne-dene gesponnen tabak, met een weinig sal. amoniac en zwa-velzuur (?) en ga met deze behandeling om den anderen dag voort, terwijl men de meest schurftige plaatsen nog kan inwrijven met eene zalf, bestaande uit ongezouten boter, gepoederde zwavel, fijn gestooten aluin en terpen-tijnolie, en de meest raauwe en geschaafde ligchaamsdee-len moet besmeren, met versehe lijnolie.— Zittendekor-sten vast, dan verwijdere men ze op mechanischen weg, en wrijvc dc ontblootle plckken in, met bovengenoemde zalf of met cene scherpc zalf van cantharides.
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|||||
171)
In zeer hardnekkige gevallen wordt sublimaat en arse-nicum aanbevolen; Günzel wendt het gloeijend ijzer aan, inzonderheid bij ontaarding der huid, wanneer deze ver-dikt en bastachlig is gewurdea.— Is de kvraal ingewoi-teld en openbaart zieh cacheiie, dan geve men tevens versterkende en tonische middelen , als Gentiaan, Calmus , Uacc. Jumper enz.
sect;. 120.
Bij schapen. waar de ziekte zieh bij oansche kudden openbaart. zoude eene plaatselijke behandeling van iedcr aangedaan deel veel tijds kosten, waarom men bedacht was eene geneeswijze in 't groot aan te wenden. — De behandeling Tan Wah (1) heeft in dit opzigt een' grooten roem verkregen, en is gegrond op het schielijk sterven der schurftmijt in brandige dierlijke olie.
Tot dat einde neemt men 2 pond versch gebluschte kalk en 2i pond potasch, die met eene loercikende hoe-veelheid runderpis. of aalt tot eer. dunne pap wordt ge-roerd, hierbij voegt men 3 pond 01. coin. cerv. foetid en 14 pond teer; dit mengsel doet men in eene kuip. en ver-dunt het met 400 pond water en 100 pond aalt, waar-door men eene hoeveelheid erlangt, voldoende voor 200 schapen.
Op eenen warmen dag, en kort r.adat de schapen zijn geschoren , brengt men ieder schurflig dier in bovenstaand had, nadat dit alvorens eenigermate is verwarmd. waarbij men zorgt, dat de oogen worden geslolen; daarna wordt het dier sterk geborstcld en gewreven. terwijl men teikens na verloop eerier week, deze bewerking herhaalt. lot dat de kwaal is overwonnen.
Kiirher (2) geeft eene zamengeslelde wassching op, waar-van tabak en sublimaat de hoold-ingrediünten uitmaken, en die als zeer werkzaam wordt opgegeven.
raquo; Hier te lande maakt men met zeer goed ge\ olg, Teel gebrnik ran dc zoogenoemde Carotte-saus, die nit groote tabaksfabrijken wordt verkregen, en welke men naar gelang van omstandigheden, met water verdunt, of door bijvoeging eener geringe quanliieit arscnictrm of sublimaat. verstärkt.quot;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;('quot;'''#9632;)
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
Hi Wah , I. a. p. 56
|
|
|||
(2J KSrher, I. c. p. IS7,
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||
I
|
|||
|
|||
180
sect;#9632; 121.
De beliandeling vatraquo; de schürft bij de houden en kal ten verschilt, of men met drooge of vochtige schürft te doen heeft, en of de dieren mager en kwaadsappig, of welgevoed en volsappig zijn; naar de laatste omstandig-heden dient de leefregel le worden gewijzigd. — Plaatse-lijk, wendt men veelal eene zalf aan , van zwavel en zeep ; zoo gebruiken de jagers Ax. pore, 01. laur et flor. Sulph. Hofacker (1) bezigde met meer vrucht hepar sulphitris in solutie; 2 diagm. op een pond water.
Bij verouderde schürft bedient men zieh met voordeel van een klein bijvoegsel van terpentijnolie, bij de zalven en wasschingen.— Körber zag, zeifs in hardnekkige gcval-len, goede uitwerking van eene zalf, bestaande uit zwavel en sal amoniac van leder een deel, met 3 deelen groene zeep, terwijl deze zalf nog het voordeel heeft, dat onder het gebruik daarvan, de haren spoedig aangroeijen.
Bij de katten gebruikt men volgens Tigot (2) emolieren-de wasschingen, en daarna eene zalf uit 6 deelen lijuolie, 1 deel Ungt. cilrin. en 1 deel Ungt. neapolit.— Soms is het nuttig, eene etterdragt te leggen om metastasen le voorkomen , die bij schielijke onderdrnkking van lang be-staan hebbende, etter afscheidende zweeren, ligtelijk kuti-uen ontstaan.
|
|||
|
|||
M'
|
|||
|
|||
ZESDE nOOFDSTUK.
|
|||
|
|||
OVER DE GENEESWIJZE, DER AAN MENSCHEN MEDEGEDEELDE SCHÜRFT.
|
|||
|
|||
sect;#9632; 122.
Men trachte zoo reel mogelijk iedere aanleiding tot be-smetting te vermijden, en sta niet toe, dat kinderen met schurftige katten en honden spelen, of deze met zieh in Jt bed nemen, evenmin rijde men op schurftige paarden ; tevens drage men zorg, om bij de bchandeling van schurftige dieren, de banden en andere deelen, die er mede
|
|||
|
|||
#9632;I #9632;
I
|
(1)nbsp; nbsp; Hofacker, lehrbuch etc. p. 301.
(2)nbsp; nbsp; Hurtrel cf Arhovat, 1. c. Hrf. Räude, p. 455.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
fe
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
181
|
|||
|
|||
|
in aanraking komen, spoedig goed zuiver af te wasschen. De uitgebrokene ziekte was in Tele gevallen zoo onbedui-dend, dat ze van zelve verdween, in andere gevallen zoo hardnekkig, dat zelfs de krachtigste, legen de schürft aan-bevolene geneeswijzen, vruchteloos bleven.
Het zal daarom in den beginne gepast zijn, noch al te geweldige middelen aan te wenden, noch de kwaal aan zieh zelve over te laten, en ze daardoor chronisch te laten worden.
Men schrijve dus laauwwarme zeepbaden voor, en geve inwendig , zacht ontlasting bevorderende, op de huid werkende middelen. Gaat de ziekte trouwens verder, dan diene men inwendig zwavel toe, wier groote werkzaam-lieid, zieh zoo wel bij de schürft der menschen, als bij die der dieren, zoo veeivuldig heeft doen kennen, met of zonder bijvoeging van antimonialia; uitwendig bediene men zieh van de zwavelzalven, zwavelbaden, zwavelbe-rookingen en van de overige, bij de schürft aanbevolene middelen.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||||
182
|
|
|
||||
|
||||||
ft-
|
Over de Blondsdollieilaquo;!.
|
|||||
|
||||||
|
EEBSTE HOOFDSTUK.
|
|||||
|
||||||
i
|
VERSCHIJNSELEN BIJ DE DIEREN.
sect;. 123.
Deze zoo hoogsl verderl'elijke, en in haar wezen, nog zoo weinig goed gekende ziekte, kan op eene tweevoudige wijze ontstaan; of door eene primaire ontwikkeling, wier voomaaiden nog niet genoegzaam zijn uitgevorscht, of door overdragt van een, reeds aan deze ziekte lijdend individu. — Deze laatste wijze \an ontstaan, kan bij alle warmbloedige dieren en ook bij den menscli plaats vin-den, de verschijuselen, daarbij komen nogthans in wezeu geheel overeen, met de zieh oorspronkelijk ontwikkelendc ziekte.— Hoewel haar grond karakter hetzelfde blijft, zoo doet de ziekte zieh toch in vorm, bij onderscheidene dier-klassen, verschillend voor, terwijl wij , ingevolge ons plan, ons zullen bepalen, tot hare beschrijving, bij onze huis-diercn.
sect;. 124.
Alhoewel men reeds sedert de oudste tijden, op deze zoo hoogst vernielende en verschrikkelijke ziekte opmerk-zaam quot;was, zoo bepaalden de artsen zieh, zelfs tot op de jongste tijden, meer tot vruchtelooze nasporingen om geneesmiddelen tegen haar te ontdekken, dan haar naauw-keurig en zorgvnldig waar te nemen, ten einde daardoor tot eene meer juiste kennis nopens haren aard, en tooi-komen te geraken, terwijl het hierdoor alleen mogelijk kan worden, hare ontwikkeling te voorkomen. — Aan deze vroegere nalatigheid, in de naauwkeurige waarneming,
|
|||||
fe:
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
#9632;
|
||||||
|
||||||
|
||||
|
183
Kau moil Lei toeschrijveij, dat liopgst verwarde en ge-
biekkigc deukbocldeii nepens de xeiscliijn.-eleudezevziekte, algemeen geloof vonden, cn zieh gedurende zoo vele eeuwen koriden staande houden.
Eerst in lateren tijd, toen de Vee-artsenijkuude tot eeno welenschap werd verheven, verbreidde zieh ook over deze ziekte een nieuw licht, en werden de vroegere voor-oordeelen, door de grondige nasporingen van -verdienste-lijke mannen, weldra voor goed opgeheven.
In dit opzigt verdient de Engelsehman Mrijneü, bijzon-derc vermelding, die hoevvel geen geneeskundige, zieh loch met bijzondere liefde aan dit ondenverp vvijdde, getrouw, de bij zijne honden veelvuldig v oorkomende ziekte waarnam, en deze waaruemingen in de geschriften van Folhergill (1) mededeelde.— Intusschen werd het door hem geleerde vveinig opmerking geschonken , en nog in vele, na hem versehenen schriften , komen de oude dvva-lingen weder voor.
Togen het einde van het tweede Deeennium dezer ecnw. Iraden bijna gelijktijdig in Engeland Blame (2), en in Duitschland Greve (3) en Waldinger (4) op, aan welke wij de meer naauwkeurige en juiste kennis te danken hebben, die wij legenwoordig van het beloop en de ver-schijnselen dezer ziekte, bezitten. — Ook deze vonden nog geenc behoorlijke opmerking, en eersi toen 10 jaren later Herlwig (5) met zijne op 300 dolle dieren met veel zorg en omzigligheid gedane waarnemingen optrad, waardöor hij, de door genoemde mannen opgogevene medodeelingcn bevcsligde, sehonk men het onderwerp, meerdore opmerk-zaarnheid.
De, door hem verkrogene resulfalen verdienen als bouw-stoffen le worden gebezigd, voor eene beschrijving der ziekte, zoo als ze zieh voordoet, bij oe honden.
sect;. 125.
Daar deze ziekte zieh waarschijnlijk, alleen bij het hon-dengeslacht oorspronkelijk ontwikkelt, en zoo als Frnrie])
(1)nbsp; nbsp; FothergilCi Werke, lid. It. p. 202.
(2)nbsp; nbsp; Dv/ahcre Blaim , die Krankheiten der Hunde. Leipzig 1820, p. 45.
(3)nbsp; nbsp; Grete , Erfahr- und Beob. Oldenburg 1818 , p. 125.
(4)nbsp; nbsp; fValdingo-, Ahhandluus- Wien 1818 , p. 143.
(5)nbsp; nbsp; ffcrlu-iir, Beiträge zur näheren Kenntnift der WuUikranklieit, Kerlinnbsp; 1820.
|
|||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
|||
184
|
|||
|
|||
ill
|
oulangs aantoonde, ook de kalten haar niet, dan door besmetling erlangen, en dus door de honden de voort-planlinii het veelvuldigst plaats vindt, zoo komt hot ons doelmatig voor, om de ziekte zoo als ze zieh bij dezedie-ren vooidoet, als hooldvorm op te stellen, en die, der andere htiisdieren als varieteiten, claarbij (e voegen.
Bij de honden openbaart d ziekte zieh, onder twee hoofd-vormen , als razvnde en als stille dolheid, ofschoon bui-lendieu , naar het ras der dieren, luiiine conslitutie, en vele andere invloeden, meer of minaanzienlijkeafwijkingen van den gewonen loop, plaats vinden.
Ook sprak men dikwijls van de vooiboden der ziekte, en het ware zeker vvenschelijk, wanneer deze zieh sfaud-vastig openbaarden; latere ervaring heeft trouwens gelecrd dal de ziekte zeer dikwijls plotseling nitbreekt, en dat hot tueh den geoefenden #9632;vvaarnemer mogelijk is, ze reeds bij ilaanwe aandniding te erkennen.
De nitgang dezer ziekte is meestal doodelijk , en de zecr spaarzame vvaarnemingen eener gelukte hcrsteiling, vereischen nog al te zeer bevestiging; mecsttijds volgt de dood tusschen den 4en en 7en dag, na het uilbreken der ziekte. — In* de namen, die deze ziekte in 't algemeen worden gegeven, figt niet alleen geene goede beteekenis ojj-gesioten, niaar deze zijn zelfs oneigenaardig, en knnnen äanleiding geven tot dwaling. Eene walervrees is in 't al-gemeen nimmer aanwezig, soms bestaat eene omnogelijk-lieid, dit vocht door te slikkenj evenmin past de uit-dnikking dolheid, daar de geestvermogens tot op het cinde ongestoord blijven, het dier aan de roepstem zijns meesters gehoorzaamt, en buitendien bewijzen geeft van overlegd handelen. — De beide nader te beschrijve.ii vor-men zijn in wezen niet verschillend, maar alleen door de individualiteit der aangedane dieren, te weeggebragte verscheidenheden, alhoewel de voorwaarden, waarvan zulks afhangt. nog onbekend zijn; dit blijkt duidelijk, daaruit, dat de eene vorm, de andere door besmetting kan te weeg brengen.
|
||
i
|
|||
|
|||
sect;. 126.
De razende dolheid openbaart zieh in '1, algemeen door groote vrolijkheid, ongevvone levendigheid en neiging tot rondloopen, door veelvuldig cigendommelijk veranderd blaffen, en vcel bijien in levende of levenloozc voonverpcu.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||||
|
185
De eersle verschijnselen der ziekte, doen zieh kennen door een veranderd gedrag in 't algemeen, heigeen \er-schilt naar het ras, de gewoonten, zijne bestemming in het huisgezin enz. Dan duet de hond zieh meer prikkel-baar en toornig voor, dan weder vriendelijker en vrolij-ker, op een ander tijd, traag, lui en verdrietig; elk de/.er opgegevene kaiaklers, -blijft niet constant in de In-dividus, waarbij het voorkomt, maar wisselt zieh met het een of andere af. Voorts bespeurt men reeds vroeg-tijdig eene overigens geheel ongewone neiging der dieren, om de hen voorkomende oneetbaie voorwerpen, inzon-derheid koude, te belikken, in den bek te nemen en weder te laten vallen. Het is verder opvallend, dat ze dikwijls den anus of de geslachtsdeelen Tan honden en andere dieren belikken, ook hunne eigene urine en mest uiet zelden belikken en doorzwelgen.
Opmerkelijk is wijders de onrust van het dier; zelden zet het zieh rüstig en bedaard neder, meesttijds snapt liet met den bek, als wilde het vliegeu Tangen, loopt in de kainer onrustig rond, dringt aan de deur en tracht in de vrije lucht rond te loopen, keert nogthans na eeni-gen tijd, in het huis zijns meesters terug, en doet zieh dan Miendelijk en gehoorzaam voor. Reeds in den beginne, en volgens Blaine, als eerste verschijnsel, vertoont zieh aanhoudende buiksTerstopping, waarbij het dier dikwijls angstig naar den buik omziet, als wilde het den zetel der kwaal aanduiden; tevens bestaat een Tolkomen gemis aan eetlust, alleen de neiging om onverteerbare zelf-standigheden door te slikken, blijft bestendig aanwezig. Daarentegen bestaat een levendig verlangen naar vloeistof-fen, zij drinken het water, zoo lang tong, keel en slok-darm nog niet zijn opgezwollen, met graagte, lerwijl de zwelling dier deelen, later meestal volgt.
Ook openbaart zieh eene verandering in hun blik, de oogen worden iets rood, en ontwijken helder licht; ei-genlijke lichtschuwheid, zoo als men Troeger opgaf, wordt niet waargenomen. De blik wordt echter in het verder beloop der ziekte iets mat, het doorschijnend hoornvlies troebel, als met fijne stof bestrooid, terwijl de oogleden zieh dikwijls sluiten; gelijktijdig wordt de huid op het voorhoofd iets gefronsd, waardoor het uitzigt knorrig en verdrietig wordt.
Thans neemt men ook zeer dikwijls eene opzwelling van eenig deel aan den kop, b. v. van den neus, der
|
|||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
186
|
||||
|
||||
1':
|
wangen, der tong, zwelgkeel enz. wäar; het haai word! borstelig en de dieren vermageren zeer schielijk.
Volgens Hertwig, is de mondholte meesttijds zeer droog, zonder schuiin of kwijl, terwijl Blaine steeds uitvloeijing eener dunne kwijl waarnam. In den gang des diers veitoont zieh in den beginne niets Yieemds, later is deze wankelend en on/.eker, en tegen het einde Tertoont zieh eene ware verlamming der ledematen. De staart wordt nimmer onder den buik gelrokkcn, 'tgeen alleen Tiees-achtige en angstige honden doen, integendeel hangt dezc regt naar beneden, zelfs iets verwijderd van den anus; ook loopen zij , zoo als men vroeger meende, nict altijd in eene regte rigting, maar naar goedvinden, mot op-geheven kop, en den snuit in de hoogte; zij vvijkcn in-lusschen dikwijls van hurmen gewonen loop af, om hoti-deu, andeie dieren of menschen te bijten.
Deze bijtzucht, is een der hoofdkenmerken van dollc dieren, en komt vroeger of later steeds voor. Daarbij is oprnerkenswaardig, dat ze niet in eenen aanval van woede op dengenen afgaan, dien ze willen bijten, evenmin te voren blaffen, maar geheel rüstig en vriendelijk , met kwispelenden staart nadcren . en dan schielijk toehappeu of bijten.
Deze bijtzucht bestaat niet permanent, maar komt pe-riodiek voor, en nit zieh, zoowel jegens dieren , als je-gens levenlooze voorwerpen , is ecliler het hevigst tegen katten, minder tegen andere dieren, en het minst, tegon menschen gerigt, terwijl ze zieh inzonderheid dan open-baart, wanneer zij door deze laatste worden geplaagd.
Bijzonder karakteristiek, is gedurende het geheel belöop der ziekte, de verandering der stem. Men hoort geen duidelijk blaffen, waarbij de af/.ondeiiijke toonen met lusschenkomende pauzen op elkander volgen , maar de-zelve gaan zoo in elkander over, dat zij meer een hni-lend geluid daarstellen, dat schor en onaangenaam klinkt, en reeds van verre de ziekte verraadt.
|
|||
li
|
||||
|
||||
sect;#9632; 127.
De stilli; dolhcid, openbaart zieh in haar wezenlijk ka-rakter, door eene grootere rust, dan in den gewonen toestand, ja zelfs door treurigheidj neiging tot bijten neemt men niet waar, zulks zoude wegens de verlamming der achterkaak ook moeijelijk te volvoeren zijn , evenmin
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||
187
vertoont zieh bijzoiideien trek tot ontloopen.
Ouk hier bestaau de eerste in :t oog vallende verschyn-seleii in eea veiandeid gedrag der dieren, die hunne vroegere levendigheid \eiliezen, zieh stil en ruslig, zelfs treurig gedragen. — Hunne stem leveit made de boven opgegevene verandeiiug op, intussehen blaffen zij in 't algemeen zeldzamer, somwijien uit bun zelve in 't geheel niet.
De mondholte staat open, terwijl de achterkaak verlamd af hangt; alleen ten gevolge van aanzienlijke opwekkingen kan soms eene oogeublikkelijke opheJling derzelve plaats vinden, in welk geval de dieren ook kunnen bijten, 'tgeen overigens, even als het slikken onmügeiijk is.
Wegens dezelfde oorzaak, \loeit bun het speeksel van zeke uit den mond, zij kwijlen veel, terwijl zij zieh daar-door, wezenlijk van de razende dolheid onderscheidt. (1) Ten gevolge der aandoening van het gehemelte en van de verlamming der achterkaak, is het genot van vloei-stoffen even als van andere zelfelandigheden zeer bezwaar-lijk, 't geen aan geen watervrees moet worden toege-schreven; integendeel steken zij gaarne den snuit in water, nemen het ook in den bek, en lalen het weder wegvloei-jen. — Het is bij de, aan deze ziekle lijdende dieren op-vallend , dat zij de tong aanhoudend naar voren brengen, en daardoor de punt der tong tusschen de tanden en de mondholle uitsteken.
Met betrekking der schielijke vermagering, van het vol-komen gemis aan cetlusl, der buiksverstopping, enz., is de stille dolheid volkomen geiijk aan de razende.
sect;. 128.
De lijkopening, der aan de dolheid gestorvene dieren heeft tot nog toe, tot geene resullaten geleid, die omtrent het wezen der ziekte nadere opheldering konden geven; eens deals, onidat men in alia gevallen volstrekt geen sland-vastige verschijnselen heeft gcvonden, ten anderen lever-den deze, ook niets eigendommelijks van menige andere ziakte afwijkende, op.
|
||
|
||
(1) Bij deze openbaart zieh ook niet zelden eene ophoopinfj en uitvloeijing van kwijl uit de mondholte , 't geen overigens een algemeen verschijnsel is bij ziekten der dieren , waar de slikking be-moeijelijkt is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Vert.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
188
|
|||
|
|||
#9632;
I
|
la het zenuwstelsel, waar men den hoofdzetel der ziekte mag vermoeden, heeft men geene aanzienlijke af-wijkingen gevonden.— Hersenen en ruggemerg, benevens hunne vliezen, waren dikwijls met bloed opgeruld, en bevatten in hunne holten ook wel sereuse extravasaten, ter-#9632;wijl er geene eigenlijke ontsteking aanwezig was. Volgens Btaine vindt men zoodanige opvulling van de vaten van den kop, inzonderheid bij die honden, die bij het leven , eene groote opgewektheid, onrust en neiging tot bij ten betoon-den. (1)
Het vaatstelsel openbaart eene opvulling van alle äderen, met een teerachtig dik bloed, het hart is slap, de regter-helft met douker opgelost bloed gevuld, en in de boezems zijn soms polijpeuse massa's aanwezig.
De longen zijn dikwijls zeer bloedrijk, soms zelfs ont-stoken, niet zelden zijn daarin bloed extravasaten.
De onderbuiks-organen leveren de meest wezenlijke veranderingen op. — Aan de maag vindt men uitwendig meeslal doukerroodeplekken, het slijmvlies , is, inzonderheid in de nabijheid van den pijlorus, ontstoken en op-gezet gevonden, terwijl de inhoud der maag zeer dikwijls bestaat uit onverteerbare zelfstandigheden, als hout, slee-nen , stroo enz. — Zoo is ook het darmkanaal, inzonderheid het duodenum, rood gekleurd en zelfs ontstoken, en van binnen met eene geelachtige stof gevuld. — De milt, die volgens Locher steeds ontstoken, en met witle en roode blaasjes zou bezet zijn, vond Her twig geheel gezondj de lever daarentegen werd dikwijls blaauwachtig, ontstoken , zelfs gangraeneus gevonden. — De mond en keelholte levert veeltijds sporen op, van zwelling en ontsteking.— De tong is meestal droog, zelden gezwollen, en aan hare onderste vlakte noch met blaasjes, noch met knobbeltjes bezet.— De speekselklieren vond Hertwig dikwijls iets geelachtig, evenwel noch gezwollen, noch zeer bloedrijk; ook vond bij de zweldjeel, slokdarm en het strottenhoofd meestal onveranderd, noch ontstoken, noch krampachtig vernaauwd.
|
||
|
|||
(1) Door onderscheidene waarneiners in de nervus hijpoglossus, de glossophanjng. en de tongtak van den nervus trigeminus onlsto-ken, en het neurilema van den nervus pneumogastricus opgesputcn gevonden,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; (Terf.)
|
|||
|
|||
m
Uit-
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
1laquo;9
Mijvoegsel gt;an den Verlaler.
Dat deze laatstgenoemde verschijnselen niet constant ontbreken, evenmin de blaasjes onder de tong, blijkt, uit bet drietal icaarnemingen belreikelijk de Dolheid bij den Hand, door Dr. A. Numan, Directeur en Hoogleeraar aan 'sRijks Vee-artsenijschool te Utrecht, te Amsterdam bij C. G. Sulpke, waarin wordt medegedeeld, dat men bij een hond, die aan de Dolheid was gestorven, aan de regterzijde der tong, eene vrij groote blaas vond, die zieh jjeervormig uitstrekte, tot aan de hongertepels; yoor en achter deze b'aas waren zweertjes, met een' harden eeltachligen rand, waarin zieh eene lijvige vloeistof be-vond.
Bij diizelfde individu, was de keel krampachtig ver-naauwrd, en vormde een wrong, alsmede was de maag \er-kleind eu sierk zamengetrokken, terwijl in den nüchteren darm ook krampachlige toesnoeringen werden waargeno-men; bij een anderen bond, (zijnde een teef) waarbij de dolheid zieh zoo men meent spontan, na voorafgegane hevige woede, ontwikkeld had, vond men eene intussus-ceptie der maag.
De Termelde blaasjes, zijn nog door meer anderen waar-genomen, zoo als door Duperij en Soires, alsmede vond men ze aan de Vee-artsenij school te Lijon. — De Hoog-leeraar Numan beschonwt ze als het gevolg eener onzui-rere onlsteking en geprikkelden toestand der tong, zoo als bij galachlige omstekingen b. \. bij den mensch worden waargenomen.
sect;. 129.
Bij de kalten breekt de dolheid, zoo als Froriep (1) on-langs als zeer waarschijnlijk heeft aangetoond, alleen ten gevolge van medegedeeide besmelting, dikwijls plotseling in volle hevigheid, uit. — De tot nog toe meestal in een hoek liggende dieren, springen wild op, en overvallen onstuimig menschen of dieren, zelfs honden, die zij anders zoo vreesden, bij ten of verwonden zij.— Somwijlen komen zij langzaam aan, en overvallen onverhoeds.
Het uitwendig aanzien der kat is veranderd, de baren staan overeind, de oogen fonkelen, uit den mond vloeit
|
||
|
||
(1) Casper's Vochensclirift 1837, No. 13 u. ff.
|
||
|
||
.
|
||
|
||
•
|
||
|
||
|
|||
190
|
|||
|
|||
veel kwijl, de stem is heescli eu huilende, daarbij maakt net dier zeldzame sprongen en bewegingen, en valt ein-delijk onder convulsien dood neder.
Zoodanige aanTallen hebben veelal plaats in paroxys-men, na welker alloop, het dier zieh zeer rüstig neder-legt.
Deze verschijnselen kunnen met den naam van ra/.ende dolheid worden bestempeid; intusschen bestaat bij de kat ook eene stille dolheid, die door de minder in 'toog val-lende verschijnselen , dikwijls voorbij gezien en daardoor nog gevaarlijker wordt.
|
|||
|
|||
i
It
|
sect;. 130.
Bij het paanl, begint de ziekte volgens Greve, met hevige koorts, waarbij het dier met groote begeeite drinkt en sterk zweet. Het verraadl groote onrust en augst, beweegt zieh been en weer, trilt en zakt dikwijls ver-schrikt ineen. De eetlust ontbreekt geheel. de mest wordt spaarzaarn ontlast en is droog, de dorst is hevig, doch het slikken gaat moeijelijk. Le aandrang tot wate-ren is zeer sterk, de geslachtsdrift is zeer opgewekt, bij den hengst ontstaat priapisme met onwillekeiirige outlasting van zaadvocht, en bij de merrie heeft, even als lijdens de lochtigheid, eeiie slijmachtige uitvloeijing uit de schede plaats. Het uitzigt der dieren openbaart wild-heid, het haar Staat overeind, de pupil is verwijd en on-beweeglijk, de moud kwijlende , de stem heesch en ei-genaardig klinkend, terwijl eene groote bijtzucht wordt waargenomen.
Deze laatste, bepaalt zieh niet alleen tot dieren, menschen en levenlooze voonverpen, maar ook tot him eigen lichaam, dat zij dikwijls met de tanden verwonden; daarbij stampen zij onruslig met de voeten, slaan en schud-den met den kop, en bewegen zieh convulsief.
Deze aanvallen van dolheid kernen periodiek voor, met rüstige tusschentijden; het dier neemt af in krachten eu wordt magerder, de convulsien worden steeds talrijker en meesttijds op de 3en—6en dag na het uitbreken der ziekte , openbaart zieh verlamming, die weldra door den dood wordt opgevolgd.
5 131. Bij het rund kenmerkt zieh de ziekte, door treurigheid
|
||
If
|
|||
Ik!.
|
|||
i
|
|||
|
|||
|
||
191
on Iraaghcid , de dieien staan met neergebogen kop en liangeude ooren, en zakken dikwijls iuzouderheid bij het blatten ^an eenen bond, veisclnikt ineen. liun blik is schow, het oog duf, en de mondholle kwijlende. De eetlust ontbreekt gclieel, daarenlcgen licslaat er eeu bevi-ge dorst, eu zoo lang de later bijkoniende kramp des slokdarms nog niet aamvezig is, worden de vlceisioflen doorgeslikt. Volgens Gnwe vertoont zieh groolen aandrang lot mestontlasling, waarom bet dier den staart boogvor-mig van '1 ligchaain \erwijderd lioudt, terwijl men in den biiik vele Borborygmen hoorl. De dieren brüllen veel op eenen duflen. akeligen toon, werpen zieh #9632;vvoedend lt;gt;[gt; den grond, slampen met de voelen, liachten zieb los le iiikken, en \allen op de lien bejegenende dieren of le-venlooze voorwerpen aan. — Greve, geel't in tegenspraak met andere waartaemers op, dat hij nimmer eene bij-zondere aandoening der geslachts deelen bij dolle runderen heeft bespeurd, evenmin eene neiging tot bijlen, maar wel, dal zij andere dieren met de hoornen aanvallen. Van dag lot dag nemen de krachten der dieren af, en de \ermageiing neemt ras toe. Gelijktijdig openbaart zieh vcrlamming, inzonderbeid in het kruis, \ooits pees-Imppeling, die volgens Sander uifgaat \an de plaats der wonde en zieh tot den slokdarm voortzet; later blijven de dieren magteloos liggen, en zijn niet in Staat, om op te staan, er komen convulsien, en van den 4en tot den 7en dag, volgt de dood.
sect;#9632; 132-
Bij de varkens, schapen en gelten, bij welke men bene-vens de opgevene huisdieren, de dolbeid heeft waarge nomen, geeft de ziekte zieh in 't algemeen op dezellde #9632;wijze te kennen, als bij de genoemde dieien. Inzonderbeid vertoont zieh de ziekte bij ben, als razende dolbeid; het anders zoo goedige schaap wordt zeer onrustig, en stoot met den kop om zieh been, het varken boort met den snuit in den grond, en woelt onrustig om, de geit, bijt zelfs dieren en menschen.
Bij alien bestaat gebrek aan eetlust, zeer schielijk openbaart zieh Terzwakking, het genot Tan Tloeistotfen is meestal belemmerd en de dood Tolgt onder convulsien; ook bij vele andere huisdieren, als vogels, heeft men de dolheid waargenomen, en waarschijnlijk kan zij door besmetting, bij alle dieren ontstaan; de waai ncrningen
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
192
|
|||
|
|||
u.
|
daaromtrent staaa evenwel te eenzelvig, om daaiop eene naauwkeurige beschrijving, voor de afzonderlijke diei-k lassen te kunnen grondvesten.
sect; 133.
Het is van belang, de verschijnselen van die ziekten te leeren kennen, waarmede de hondsdolheid overeenkomst heeft.
Vooreerst bestaan er toestanden, die zonder eigenhjk den naam Tan ziekte te verdienen, noglhans in het voor-komen en gediag van het dier, zoodauige verandering te vveeg brengen, dat zij op werkelijke dolheid gelijken. Daar-toe behoort dien toesfaud, wanneer de honden op eeniger-hande wijze b. v. door slagen, schuw en vreesachtig geworden zijn, en daardoor lets bijzonders in bun gedrag tooneu , bet voedsel versmaden, van zieh afbijlen enz. — Eene verwisseling met de dolheid kan hiermede niet ligt piaats vinden, daar het eigenaardig blall'eii, het afhangen der kaak en meer andere karakleristiekc verschijnselen ontbreken.
Zoo bespeurt men eene bijzondere bijtwoede bij teeven. die hare jongen ontnomen worden, alsmede bij jongc honden, tijdens het doorbrekeh der tanden.
Ofschoon de beet van zoodanige honden, niet gering te achten is, daar de dieren zieh in eenen geprikkclden zie-kelijken toestand bevinden, zoo is eene verwisseling met de dolheid, wanneer men dezen physiologischen toeslaiul overweegt, en het ontbreken van meer wezenlijke verschijnselen in aanmerking neemt, niet ligt mogelijk. Ook groole honger en niet bevredigde geslachtsdiiit, verwekken ]raquo;ij honden eene ongewone bijtzucht, die zieh evenwel van de ware dolheid onderscheidt. — Daar deze omstandigheden , echter tot de voornaamste oorzaken, van het nitbreken dezer ziekte behooren, mögen ze niet geheel en al onop-gemerkt blijven.
Ook kan pijn van onderscheiden aard, de dieren zoo-danig aandoen, dat ze in eenen, aan dolheid gelijken toestand vervallen. — Zulks heeft piaats wanneer zij scber-pe, harde of spitse voorwerpen, als beenderen, visch-graten, houtsplinters en dergelijke doorgeslikt hebben, en deze bun in denslokdarm, keel, ofin de mondholte blijven steken, waarbij de dieren angstig rondloopen, sterkkwij-len, den mond niet kunnen shiiten en zieh als dol gedragen.
|
||
|
|||
I -
: i
|
|||
|
|||
|
|||
193
Veider kan men iiierondur rekenen, de pijnen, die door kolijk te weeg gebragt worden, dat door het genot \au ouverleerbace voorweipeu , hardnekkige buiksveistopping enz. kan outstaan, waarbij de dieren angstig op den harden opgezetten pijiilijken buik stareu, groole angst en onrust verradeu, gebrek aan eetlust hebben en groote bijtzucht betoonen.
Bij naauwkeurige opmerking inlusschen, zal men, door de aanwezlgheid \aii gefieel ongewone, niet aan de hondädolheid eigene verschijnselen, bij gelijktijdige afwezigheid van de zoodanige, welke aan gene, karak-terisliek eigen zijn, zoodanige toestanden zeker en ge-makkelijk kunnen onderkenneu. Ook hebben eenige ziek-len in hun voorkomen OTereenkomst met de hondsdolheid en kunnen den onkundigen ligt in dwaling brengen, waardoor onnoodige zorg en angst ten opzigte \an plaats gehad hebbende besmetting kan ontstaan; de nadeelige gevoigen daarvan. zijn bekend.
Behalve de, onder den naam van dolziekten bekende Epizootien, wier identi!eit met de hondsdolheid nog geens-zins voldocnde is bewezen, hoewel daarbij gelijke voor-zigtigheids-maafregelen zijn aantebevelen, willen wij hier alleen, de meest gewone zieklen opgeven, waarmede eene verwisseling te duchlen is.
1)nbsp; nbsp; De Uondezickte. Deze Catarrhale aandoening doel gewoonlijk jonge honden in hun eerste levensjaar aan , en loopt bij eene doelmalige diaetheti.^che behandeling, doorgaans in 3 ä 4 dagen af. — Somwijlen kan de ziekte door een ongeregeld beloop eene gevaarlijke wending ne-men , waarbij periodieke convulsien de hoofdverschijnse-len zijn.
Bij dezen toestand, loopen de dieren ook angstig en wild rond, kwijlea veel, maken de beweging \an voort-durend kaauwen, zoodat men beducht kan wezen, dat de dolheid dreigt uit te breken.
Eene zorgvuldige overweging van de bovenaangevoerde aan de Hondsdolheid karakteristieke verschijnselen, waar-van het veranderd geluid der stem het vuornaamste is, zal echter voor iedere dwaling in de diagnosis vrijwaren.
2)nbsp; nbsp; De maag en darmontsteking. Vermits aan deze ziekte vele verschijnselen eigen zijn, die bij de dolheid niet voorkomen, euomgekeerd, onderscheidene karakteristieke verschijnselen aan de dolheid eigen, aan deze ontbreken, zoo is daardoor eene verwisseling met deze ziekte, ligt te vermijden.
13
|
|
||
|
|||
|
||
194
'loo bespeui t men, dat de aan deze ziekte lijdeudc diereu, ^eel op den bulk liggen, echter niel rond loopen; het blatten is wel veranderd, doch alleen in zoo vene, dat zulks zeldzaam plaats heeft en pijn te kennen geeft, terwijl eene eigenlijke verandering in de stem, niet wordt waargenomen. Ook ontbreekt de bijtzucht en de neiging om onverteerbare zelfstandigheden door te slikken, terwijl zieh tevens gebrek aan eetlust openbaart.
4) De Keelontsteking. Deze komt voor, als gevolg Tan mechanische beleedigingen aan het gehemelteende zwelgkeel of als catarrhale aandoening, en heeft met de dolheid menige overeenkomst.
Deze dieren zijn mat en treurig, weigeren voedsel en drank, en loopen met neerhangenden kop, de bek staat veeltijds open, en de stem is veranderd. Hoe bedriege-lijk deze verschijnselen ook zijn kunnen, zoo onderkent men de keelontsteking toch, aan de stijve houding en de groote gevoeligbeid van den hals, vergezeld van moeije-fijk ademhalen, en bij inwendig onderzoek, door zwelling en roodheid der keel, terwijl men de bijtzucht, het hüllende blaffen enz. mist.
4) Breuken of ontwrichtingen der Achterkaak. Daar hierbij de mond geheel openstaat of scheef naar de eene zijde hangt, het speeksel steeds uitvloeit, de dieren eten noch drinken, daarentegen angstig rondloopen, zoo leveren zij in het aanzien eenige overeenkomst op, met dolheid.
Door betasten der achterkaak intusschen (het geen op een afstand door middel van een stok kan geschieden) ontdekt men het verschil tusschen de abnorme ligging van de ontwrichte en van de, wegens dolheid verlamde achterkaak, daaraan, dat bij gene het sluiten van den mond voor de plaats gehad hebbeude repositie onmogelijk is , bij deze, daarentegen gemakkelijk gelukt, hoewel de achterkaak bij loslating dadelijk weer nedervalt.
|
||
|
||
TWEEDE HOOFDSTUK.
VERSCHIJNSELEN DER DOLHEID BIJ DEN MENSCH.
sect;. 134.
Vermits het er hier alleen om te doen is, om de ziekte zoodanig te beschrijvea, als ze zieh door overdragt
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
195
vuu dielen op menscüeu roordoet, zuo zulleti wij van de Symptomatische Hijdrophobie, eveiimiraquo; als vau de, dour onderscheidene waargcnomene zieh spontan ontwikkelende, hier geene meldixig maken.
Ook kan het van geen practisch nut zijn, alle modi-ßcatien en verscheidenheden, waaronder de ziekte is waargenomen, afzonderlijk te vermelden, maar wij zul-len ons bepalen, om de hoofdtrekken derzelve, eu het gewone beloop mede te deelen. Voorts zollen wij bij onze beschrijving, de overdragt door middel van den beet eens dollen bonds op den voorgrond stellen, aangezien deze het meest voorkomt en de verschijnselen daarvan, ook wezenlijk overeenstemmen met die, waaronder de ziekte zieh voordoet, wanneer zij op andere wijzen ontstaat.
sect; 135.
Men neemt, in haar voorkomen verschillende tijdperfceii aan, die wel is waar niet naauwkeurig begrensd zijn, maar in elkander overgaan.
Rekent men, dat de ziekte begint op het oogenblik wanneer de overdragt heeft plaats gevonden, dan kan men drie tijdperken vaststellen: het stadium incubdtimiis, gedurende 't welk de ziekte-stof onwerkzaam in het lig chaam sluimert, bet stadium melancholicum, dat zieh door neergedrukte gemoedstemming en convulsien te.kennen geeft, eneindelijk het stadium nydrophobicum, waarin de ziekte haar hoogste toppunt bereikt, en dat zieh, door buitengewone opgewektheid van het vaat- en zenuwstel-sel, doet kennen.
sect;. 136.
Het stadium ineubationis s. inlectionis, is van zeer ver-schillenden duur, de opgaven daaromtrent wijken zeer van elkander af, terwijl men dan de tijdruimte van eenige uren toereikend acht, tot het uitbreken der ziekte, wil men ze op andere tijden nimmer vroeger, dan na verloop van eenige dagen hebben zien uitbreken, terwijl anderen eindelijk, dit stadium maanden, ja vele jaren la-ten duren.
Gedurende dezen tijd, neemt men geene storingen in den algemeenen gezondheidstoestand waar, ook genezen de beetwonden meesttijds, doch leveren volgens de waar-nemingen van eenigen, menige eigeridommelijkheid op.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
196
quot;Lm zoude zieh rondoin de wonde , een dikkea rand vormen. welke uiet veidwijnt voör de algemeene tci-jMeiding van het dolgif in het ligehaani; volgens anderen y.ouden zieh cm de wonde, blaasjes ontwikkelen; nog anderen aindelijk ineenen , dat geene behoorlijke cicatri-satie plaats vindt, maar dat de wonde zieh alleen met eene korst bedekt, waaronder de etlering voortduuit. — üok moeten wij nog vermelden, de door Marochetti opgegevene blaasjes (hoewel door velen niet bevestigd) onder de tong, die dan eens vroeger, dan wederom later na de besmet-ling verschijuen, en zeif's bij afwezigheid van alle overige ziekte-verscliijnselen , de gevolgde opneming van het dolgif zonden aantoonen.
Hunne zitplaats , is meestai in den omlrek der mondin-gen van de uitloozingsbuizen der glandulae sublinguaies, dus ter zijde van bei tongtoompje; aan iedere zijde open-baart zieh een of meerdere blaasjes, van ongelijkcn om-vang, doch gewoonlijk ter grootte eener liuze of van een' bennipkorrel; zij zijn doorgaans doorschijnend en fluetu-crende, echter somwijlen ook van eene donkere kleur en nicer of min knobbelaehtig.
Gewoonlijk verdwijnen ze reeds met de eerstc 24 tot 48 nren na hunne versehijning, en worden daarna, vol-strekt niet meer, allhans niet weder in denzclfden vorm, vfaargenomen.
In zeer \ele gevallen, heefl eene normale eicatrisatie plaats, en wanneer de aanleidende oorzaak niets Verdachts opwekt, openbaart zieh de sluimerende ziektestof gedu-lende dit gehcelc tijdperk , door niets.
sect;. 137.
lief, stadium melaneholicum s. convulsivum , waarmede het eigenlijke uitbreken der ziekte een aanvang neemt, komt het eerst te voorsehiju met verandering aan de beetwonde zelve. Hecft zieh nog geen likteeken gevormd, dan wordt de afgescheidene etter dun en scherp, terwijl uit de wonde sponsaehtige uitwassen welig opkomen.
Is het likteeken reeds gevormd, dan geraakt het op nieuw in ontsteking, wordt rood en pijnlijk, de omtrek zweit op , en vertoont zieh blaauwachtig van kleur, soms met blaren bedekt; — niet zelden breekt de wonde weder open, en gaat in een boosaardig zweer over; pijnlijkheid aan de gebetene plaats is een standvastig versehijnsel,
|
||
|
||
|
|||
197
terwijl deze, zieh somwijlen over bet geheelc ligchaams-deels uitstrekt.— Met deze plaatselijke aandoeningen körnen gelijktijdig, die algemeeue veischijnseleu te vöftr-schijn, waarvan dit stadium juist zijnen naam heeft onl-leend.— De zieke wordt neerslaglig ea treurig, trekt zieh in de eenzaamheid terug en wordt zeer prikkelbaar; nict zelden openbaait zieh thau.s reeds eene zekere onnist. veel been en weerloopen, 't geen alles afhangt, van het Indi-vidneel Tempeiameut eu de gewoonten van den zieke.
Ook klaagt hij over matbeid, vennoeidbeid, kooilsril-ling en zwaarte in de ledematen.
Gelijktijdig komen ligte krampen te voorschijn, inzon-derheid peesbuppeliugen; de adembaling wordt moeijelijk, bet spreken is lastig, en de stem schor. — De zieke beeil een bleek aanzien, zijn blik is omast, zijnc oogen zijn glinsterend en schuwen het licht, de slaap is onrustig, de eetlust outbreekt, de buik is verstopt, de pols klein en menigvuldig, terwijl men wil, dal zieh somwnlen eene verhoogde geslachtsdrift en neiging tot vcelvuldigc vi.i-terloozing zouden openbaren.
Voorls bespeurt men zinsbegoochelingen, dp zieke meant eene suising in de ooren, en eene flikkering voor de oogen waar te nemen, schrikt zeer ligt, erkent bekende personen en voorwerpen, en toont in 't algemeen eene hojge opgewektheid van het zennwgestel, dal zieh niet zelden reeds thans, door een ligt ijlen te keiincri geeft.
De duur van dit stadium, is zeer veischillend , meesttijds van 3 ä 4 dagen.
sect;. 138.
Het stadium hijdrophobicum, doet zieh onder gelijke verschijnselen voor, als het vorige, alleen zijn de sijmp-tomen aanzienlijk versterkt, eenige bijzonder praevalerende; bovendien is het voorkomen derzelve vooral in paroxvsmen merkbaar.— Intusschen vindt hierbij zulk een aanzienlijk verschil, bij de onderscheideue, door de ziekte aangedane iudividus plaats, dat welligt geen twee gevallen met el-kander overeenkomen. — In den beginne openbaart zieh meestal een inflammatoor karakter, onder hevige koorts , en na eene koude ruling volgt aanzienlijke hilfe. inet hevige krampen eu opgcwekfe geestvermogens.
De zieke heeft daarbij eenen hevigen dorst, waaraan hij, wegens de dadelijk bijkomendc watenrees, hot
|
,
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
198
voornaamsle en alleen bij wijze van uitzondering ontbie-kende verschijnsel, niet kan voldoen. — De walervrees , geeft zieh in den beginne alleen le kennen door een ge-voel van angst, waarbij de zieke nog iets kan doorslik-ken, daarna openbaart zicli een Yolkomen toesnoeren der keel, en wel in zoodanigen graad, dat iedere nadering van eenig drinkeereedschap bij hem, comulsieve ademtog-ten en eene sidderiiig over 't geheele ligchaam verwekt, waarmede pijnlijke gewaarwordingeii in de keel en in den slokdarm vergezeld gaan.
Deze vices voor drinken, bepaalt zieh somwijlen alleen tot water, terwijl laauwwarme en andere gekleurde vloei-stoffen kunnen worden genomen; niet zelden gelukt het ook, dezen tegenzin door digthoudeu van neus en oogen te bedwingen.
Deze aanvalien van kramp, worden niet alleen te weeg-gebragt, door het aansehouwen van vloeistoffen, maar ook door het zien van glinsterende voorwerpen , door het aanwaai-jen eener koude tochtlueht, door het naderen van vreemde personen, voorts door het geluid van klinkende ligchamen en vlietende vloeistoffen, ja zelfs door het enkel noemeu van zoodanige zaken.
De krampen doen zieh meest voor als tonische, enwcl in de versehillende vormen der tetanus , als Emprosthota-tms, Opisthotanus , Pleurosthotanus en als Trismus ; daarbij stoot de zieke, wilde klagende toonen uit, woelt onstuimig in het bed om, beproeft op te springen , verscheurt de kleeren en het beddegoed, slaat om zieh been en gaat in het algemeen te werk als een razende. Zijne stem is gedurende den aanval baren hol, en wordt dikwijls ver-geleken met het blaffen van eenen bond; ook heel't eene vermeerderde afseheiding van speeksel plaats, en daar de zieke niet in Staat is dit door te slikken , zoo spuwt hij het met hevigheid uit, en werpt het daarbij niet zelden op de omstanders, terwijl het zieh somwijlen ook , in den vorm van een witsehuimigen kwijl, voor den mond op-hoopt.
Zoodanige Paroxysmen, duren J tot i uur; de zieke verliest gedurende dezelve zijn bewustzijn niet, zonder nogthans in Staat te zijn, zieh te beheersehen; in de vrije tusschentijden heeft hij berouw en schaamt zieh, over zijn gehenden gedrag. Na afloop van elken aanval, ge-voelt hij zieh zeer afgemat., zijne kraehlen nemen bij voortduring af; terwijl de intermission steeds korter wör-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
|
19raquo;
den, de tonische krampen , Teranderen in aanhoudendc Irekkingen, en de aanvallen van woede, in een stil ijlen. De pols wordt klein, zwak, ongelijk en tusschenpoozend , de lippen en tong droog, de stein zeer zwak, de adem-haling moeijelijk, het geheele ligchaam met een laai zweet bedekt en onder convulsien, meestal tusschen den 2—Sen, hoogst zelden na den 4en dag, volgt de dood. Somwijlen volgt deze zeer schielijk en vroeg, even als door eene nerveuse apoplexie; in andere gevallen open-baart zieh eenigen tijd voor den dood, schijnbare aiialing van alle verschijnselen, terwijl de zieke plotseling bij volle bewustheid slerft.
sect;. 139.
De lijkopening heeft zeer verschillende resultaten opge-leverd, hoewel volstrekt geene, die aan deze ziefcte nit-sluitend eigen zijn, of een duidelijker licht over baren aard hebben verspreid. In het algemeen, vindt men de lijken, der aan dolheid gestorvene menschen , zeer verma-gerd, de spieren zeer slap en schielijk tot ontbinding overgaande. Het bloed is meesttijds opgelost en dun, en van een zwarte kleur, welke eigenschappen het overigens, reeds tijdens het leven, wanneer het uit de ader wordl getapt, zoude bezitten.
De hersenen en hunne vliezen, waren zeer dikwijls sterk met bloed opsevuld, terwijl in hunne holten uitstorting eener sereuse bloedige vloeistof werd gevonden; ook vond men de herssenzelfstandigheid meermalen veranderd, hoewel volstrekt niet constant, evenmin op zoodanige wijze, datmen eene voorafgegane Encephalitis mögt veronderstellen.— Ook de zenuwscheden, voorts de knoopen der halszenuwen, mede die van den Vagus, Sijmpathicus, Phrenicus heeft men somwijlen ligt roodgekleurd gevonden j zoo bespeurde men ook in eenige gevallen roodheid der zenuwen, die van de gebotene plaats uitgingen.
De zelfstandigheid des ruggemergs en der zenuwen vond men dan eens ongewoon hard, dan zeer week. — Ook werden in het vaatstelsel, menigvuldige afwijkingen waar-genomen, welke evenmin iets bestendigs opleverden. Zoo vond men nu het hart sterk met bloed opgevuld, dan bloedledig; het hartezakje nu met buitengewoon veel serum opgehoopt, dan digt tegen het drooge hart liggende.
De afwijkingen in de digeslie en onderbuiksorganen.
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
200
waren cvciimin bcstcndig. — Eenigen vonden het slijm-vlies van den mond droog en bleek, anderen de mond-cn keelholte ontstoken en gezwollen; de inwendige vlakte der maag en darmen werden dikwijls ontstoken, ver-weekt, verzworen, zelfs gaugraeneus gevonden. — Lever en raquo;nilt, waren soms bloedrijk en rast, somwijlen murw en gangrueneus, terwijl de galblaas veeltijds met zwarte taaije gal was genild.
Ook leverden de ademhalings-werktuigen velerlei ver-anderingen op. — De longen werden zeer dikwijls ontstoken gevonden, somwijlen Emphijsemateus, niet zelden zelfs gangneneus.— Ook het slijmvlies des strottenhoofds, en der luchtpijp en van zijne vertakkingen was in enkele gevallen ontstoken en opgezet, terwijl deze organen, op andere tijden volkomen gezond, bleken te zijn.
|
||
|
||
DERDE HOOFOSTUK.
|
||
|
||
OVER DE BESMETTING DER HONDSDOLHEID.
sect; 140.
Dat deze ziekte van dieren op menschen kan overgaan, daaraaa zal wel niemand twijfelen; de mededeelingen der schrijvers loopen trouwens uiteen, omtrent de wijze, hoc de besmetting geschiedt en aan welke middenstoffen het contagium hecht.
In vroegere tijden geloofde men, dat de beademing van een dol dier, alleen reeds toereikend was, tot besmetting.
Dit vermoeden staunt op geene echte daadzaken, terwijl de proeven van Hertwig, die gezonde dieren in den atmos-pheer bragt, van aan de dolheid lijdende, en hen zonder nadeelige gevolgen daarin liet blijven, dit volkomen te-genspreken.
Anderen standen de mecning voor, dat de besmetting bij deze ziekte in 't algemeen niet als eene materiele moest beschouwd worden, maar als zuiver psijchisch, terwijl de gedachte en de vrees voor het uitbreken der ziekte, de watervrees, eene zuivere zenuw-aandoening, te weeg brengt.
De nietigheid dezer meening, blijkt trouwens uit zeer vele omstandigheden, zoo als uit de mededeeling der ziekte van
|
||
|
||
|
||
201
|
||
|
||
|
||
|
||
menschen aan dieren, door inenting der kwijl van de eerste, voorts ziet men de ziekte uitbreken bij zeer jonge kinderen, die zieh nog aan geene ernstige overwegingen overgeven, alsmede bij menschen, die er niet eens aan gedacht hebben, dat het dier, dat hen hoogst oppervlak-kig en naauwelijks merkbaar had gewond, ziek geweest is, enz.
De thans algemeen aaugenomene en met de ondervin-ding het meest strookende meening, komt hierop neder: de smetslof der hondsdolheid is zuiver yast, kan derhahe hare werking alleen openbaren door stoffelijke overdragt, of in baren zuiveren Staat, of aan een ander ligehaam hechtende.
In hoerene de smetstof, om werkzaam te zijn volstrekt op eene gewonde plaats moet komen, ofdatdeopneming, ook door de onbeledigde huid plaats heeft, is nog niet uitgemaakt, alhoewel voor dit laatste eenige gevallen pleiten , dan, vermits daarbij niet met zekerheid kan worden bepaald, of er geene rerwonding aanwezig is geweest, die wegens hare onbeduidenheid onopgemerkt is gebleveii, zoo mag men daaraan geen al te groot gewigt hechten.
Evenmin is het waarschijnlijk, dat het genot van vleesch en der melk, van aan de dolheid lijdende dieren, de ziekte bij den mensch te weeg brengt, bovendien kan deze wijze van mededeeling, toch alleen door Herbivwa plaats hebben, die de ziekte zelve door mededeeling erlangen , en wier besmettend vermögen in 't algemeen nog geenszins is bewezen.
Bijvoegsel van den Vertaler.
Later opzettelijk genomene proeven, door den Hoogleeraar Rdj, aan de Vee-artsenijschool te Lijon genomen, hebben doen zien dat de smetstof bij schapen tot in de vijfdegeneralie bare kracht behield, terwijl de uitslag van de zesde toen nog onzeker is gebleven. — Op honden hadden deze entin-gen geen gevolg, evenmin bij een schaap.
Ook bestaat er een voorbeeld, dat de dolheid van een os, door inenting aan vier hamels werd medegedeeld.
Alsmede vindt men vermeld, dat de dolheid van paar-den en runderen op den mensch werd overgedragen, zoo-dat men, omzigtigheid in den omgang als anderzins, met Herhivora, die aan dolheid lijden, geenszins als overtollig mag beschonwen. Het schijnt dat ook door den beet van
|
||
|
||
|
||
202
dieren, die zoo min op dat oogenblik, als later bleken dol te zijn, bij den mensch de watervrees kan worden te weeg gebragt. — Lister, Richter, Veith, alsmede de Hoog-leeraar Numan deelt daarvan een geval mede. Zie het bovenvermelde drietal waarneming van den Hoogleeraar A. Numan.
sect;#9632; 141.
Wanneer het nu vrij zeker is, dat de watervrees bij den mensch ontstaat, door mededeeling van het dolgif van dieren op een verwond ligchaamsdeel, zoo blijft ons nog ter beantwoording over, aan welke deelen des diers de smetstof hecht.
Ten opzigte van den mensch, bezitten wij alleen de ze-kere ervaring, dat het speeksel der dieren, bij dezen de ziekte te weeg brengt, daar gebetene wonden de meest gewone aanleidende oorzaken zijn.
Nemen wij trouwens aan, (hetgeen vrij waarschijnlijk is), dat dezelfde deelen, die bij andere dieren, en wel op verschillende wijze, in Staat zijn de besmetting te bewerken, zulks ook bij den mensch vermögen, dankun-nen wij, gebruik maken van de daaromtrent in 't werk eestelde proeven, waardoor Hertwig zieh, zoo vele Verdiensten heeft verworven.
Volgens dezen schrijver hecht de smetstof niet alleen aan het slijm en speeksel van dolle dieren, maar ook aan de speekselklieren zelve en aan de geheele bloedmassa, terwijl de zenuw-zelfstandigheid, niet als drager derzelve is te beschouwen.
Voorts is de smetstof niet alleen in zeker tijdperk der ziekte aanwezig, maar bestaat in alle tijdperken met dezelfde eigenschappen.— Dat menschen, niet alleen door den beet van dolle honden, maar ook door dien van andere dolle dieren kunnen besmet worden, daarvan bestaan vele voorbeelden, die geloof verdienen; of zulks intusschen met alle dieren het geval is, daaromtrent kan men nit de tegenwoordige nog niet voldoende waarne-mingen, niets bepaalds opgeven. — Het overgangs-vermo-gen der ziekte van den eenen mensch op den anderen, werd vroeger algemeen gevreesd, terwijl men het speeksel der aan dolheid lijdende menschen, voor even besmettend hield, als dat van dolle honden.
Zulks heeft zieh echter later als vooroordeel doen ken-
|
||
|
||
|
||
203
|
||
|
||
nen, of echter in 't algemeen geene mededeelbaarheid der ziekle onder menschen, in zekere omstandigheden kan plaats \inden, is voor alsnog problematisch. (1)
|
||
|
||
V1EBDE HOOFDSTUK.
__
VERGELIJKENDE OVEREENKOMST BIJ DE DIEREN EN BIJ DEN MENSCH.
sect; 142.
Beschouwen wij de ziekte overeenkomstig haar algemeen karakter, dan is eene groole overeenkomst der-zelve bij dieren en menschen niet te ontkennen, dewijl zieh bij beide verschijnselen voordoen, die den naam van dolheid volkomen regtraardigen. Dat zieh echter in de afzonderlijke verschijnselen verschil openbaart is niet te verwonderen , daar het verschil van geestveimogens , van levenswijze, behoeften, anatomischen bouw enz. vooral bij zenuwziekten, wijzigingen moeten doen ontstaan; bo-vendien doet zieh de ziekte in de verschillende dierklassen zelve, ja onder de verschillende individus van een en de-zelfde klasse, afwijkend voor,
Een hooWverschil, schijnt zieh bij den hond en den mensch daarin te openbaren, dat bij genen de ziekte onder eenen dubbelen vorm, namelijk van razende en stille dolheid, bij dezen, daarentegeneigenlijkalleen, onder dien van den eersten voorkomt.
Wanneer men intusschen met sommige schrijvers b. t. met Prinz (2) aanneemt, dat beide vormen in wescn niet verschillen, maar slechts verschillende tijdpei ken derzelfde ziekte zijn, dan vindt men hiennede eene zekere over-eenkomst, in het stadium melancholicum en hijdrophobi-cum van den mensch. (3)
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; De Hoogleeraar iViman zegt, (Driet. waarn, etc.) dat de geschie-denis Tele voorbeelden oplevert dat de menssh in staat is, de ziekte aan anderen over te dragen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(Vert)
(2)nbsp; nbsp; Prinz, die wuth der Hunde als Seuche. Leipzig 1832. p. 35.
(3)nbsp; nbsp; Veeleer zijn wij genegen om aan te nemen dat razende en stille dolheid, verschillende eigene vormen zijn van dezelfde ziekto en in hun wezen identisch zijn , welke beide vormen zieh door be-smetting wederkeerig kunnen voortbrengen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;{Vert)
|
||
|
||
|
||
204
Met betrekking tot den tijd, hoe lang de smetstof in het ligchaam kan sluimeren, alvorens de ziekte te doen uitbreken, heeft de ondervinding geleerd, dat ze bij hon-den, waar de ziekte door mededeeling van anderen ont-stond, gewoonlijk tusschen den 14 — 27sten, het laatst op den SOsten dag te Toorschijn kwam.
Daarentegen duurde het stadium incubationis bij den mensch, somwijlen slechts weinige uren, soms weken en maanden, volgens eenigen, zelfs eene reeks van jaren. Hierbij moet trouwens uiet buiten twijfel worden gesteld, of welligt vele voor spontan gehoudene gevallen van dol-heid bij honden, niet de gevolgen waren, eener voor ge-ruimen tijd voorafgegane besmetting, die onopgemerkt is gebleven.
Een eigenlijk stadium prodromorum bestaat bij de dieren niet, maar de dolheid breekt meestijds plotseling uit, terwijl dit bij den mensch wordt aangenomen. Zulks laat zieh echter daaruit verklaren, dat men bij de honden (die wij bier bijzonder op 't oog hebben) de dolheid meestal spontan uitbreekt, en ze bij den mensch, schier alleen door mededeeling ontstaat, en derhalve het proces van absorbtie en in zekeren zin deszelfs bereiding (fer-mentatie) in het ligchaam, juist die verschijnselen teweeg brengt, die het uitbreken der ziekte voorafgaan.
In het beloop der ziekte zelve,en de zieh daarbij voor-doende verschijnselen, openbaart zieh eene zeer groote overeenkomst, zoo wel wat de somalische als psijchische veranderingen betreft. Mensch en dier hebben beide ge-mis aan eetlust, hevigen dorst, en aanhoudende buiks-verstopping; beide vermageren zeer in körten tijd, en hunne krachten zinken schielijk. In hunnen psychischen toestand toonen beiden exaltatie, hetgeen zieh natuurlijk verschillend openbaart, de bond loopt weg, wordt ligt toornig en opgewekt, valt de hem bevriende personeu aan , enz.; de mensch is hoogst prikkelbaar, zeer geneigd tot toorn, wordt door onbeduidende gemoeds-aandoeningen in hevige convulsieve bewegingen gebragt, woelt onstui-mig in het bed om, beproeft te ontvlugten, slaat de om-standers enz.— Voorts komtbij beide, de ziekte in paroxijs-men voor, en in de tusschentijden toont zieh eene zekere herinnering aan het voorgevallene, zoodat de bond, zieh even als de berouwhebbende mensch, des te vriendelijker en vleijender jegens zijnen beer gedraagt; eindelijk neemt de ziekte bij beiden een gelijk karakter aan, en de dood
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||||||||
|
|
|
||||||
|
203
|
I
|
||||||
|
||||||||
|
volgt, of onder algemeene verlamniing of apoplectiscfj. Wij moeleii nog melding maken van twee voorname af-wijkingen , wier onbekendheid vroeger tot menige dwaling aanleiding gaf, namelijk de wateivrees en de bijtzucht.
De watervrees, dat zoo standvastig verschijnsel bij den mensch, dat zieh niet alleen, zoo als het woord reeds aan-duidt, bepaalt tot afkeer legen water, maar ook door helder licht, het waaijen van tochtlucht en den klank van geluidgevende ligehameu wordt opgewekt, neemt men bij den hond niet waar, hij steckt infegendeel zijn snuit veelvuldig in het water, doch kan het vocht wegens de zwelling der keel en verlamming der achterkaak niet doorslikken. — De bijtzucht daarentegen, die de hon-den in deze ziekte zoo eigendommelijk is, en met baren aard en construetie zoo innig zamenhangt, is bij den mensch zoo als men vroeger ten onregte meende, volstrekt niet aanwezig, waarom men zoodanige zieken zonder ge-vaar tan naderen. (1)
Ook de verandering der stem, dat' bij de honden zoo karakteristiek en nimmer onlbrekend verschijnsel, is bij den mensch geen pathognomisch kenmerk, alhoewel zij gedurende den aanval soms heesch en bar is.
Hoewel de lijkopening bij beide niets standvastigs op-leverde, zoo openbaarde zieh daarin nogtans veel over-eenkomsl. — Het bloed was bij beide zwart en opgelost, hersenen, ruggemerg en longen met bloed opgevuld en de hersenholten een sereus Exudaat bevattende, de maag en het darmkanaal rood gekleurd, inwendig ontstoken, de lever dikwijls verweekt en met bloed opgevuld. — De slokdarm en keelholte, die bij den mensch meestijds onaangedaan werden bevonden, heeft Herlwig bij honden, ook zoodanig aangetroffen, terwijl anderen ze ontstoken en gangraenens vonden.
VIJFDE HOOFDSTCK.
|
|||||||
|
||||||||
|
||||||||
PROPHIJLAXIS EN GENEESWIJZE DER DOLHEID BIJ DE DIEREN.
$. 143.
Vermits de ziekte eenmaal uitgebroken zijnde, naauwe-
|
||||||||
|
||||||||
(1) In de Therapia specialis van den Hoogleeraar A.Numan, vin-den wij het geval van Hydrophobie medegedeeld , waarbij eene vrouw in hare paroxijsmen de omstanders bect.
|
||||||||
|
||||||||
|
|
|
||||||
|
||||||||
|
||||||||
|
||
Jijks liuop op geuezing tuelaat, zoo client men zijue aaudachl voornamelijk te bepalen, om haar uitbreken zooveel mogelijk te voorkomen.
Overeenkomstig de wijze van ontstaan, die of spontan, of door besmetting kan plaats hebben, zullen de midde-len om haar voortekomea , eene dubbele reeks daarstellen.
sect; 144.
In de eerste plaats, zullen wij die maatregelen overwe-gen, welke ter voorkoming van het spontane uitbreken der ziekte, kunnen worden genomen.
Voor alles behoort daartoe de vermindering van het bovenmatig aantal honden, inzonderheid van die, welke zonder meester en los rondloopen, daiar deze het meest aan die schadelijke invloeden zijn blootgesteld, welke het uitbreken der ziekte begünstigen. — Ten dien behoeve heeft men de heffing eener belasting voorgeslagen, van ieder bond die men houdt, en ofschoou Lenhofsek (1) zieh tegen alle dergelijke heffingen verklaart, zoo heeft de ondervinding toon het nut daarvan te zeerbewaarheid, dan dat dit nog in twijfel konde getrokken worden. — Het gewone middel, om de te sterke vermeerdering der honden voor te komen, bestaat in den wel is waar, wree-den maatregel, om kort na de geboorte, telkens van de geworpene jongen eenige te doen doodenj men magzulks trouwens niet tot alle jongen uitstrekken, aangezien daar-door bij de moeder, aanleiding tot het uitbreken van dolheid kan worden gegeven.
Eene andere hpofdzaak, bestaat in de zorgvuldige ver-pleging en oppassing der dieren. — Men moet er bij de jonge honden reeds op bedacht zijn, ze niet te vertroete-len, maar hen reeds vroeg aan de wisselingen der wedrsge-steldheid gewonnen , zoodat ze zieh meer in de vrije lucht dan in de kamer moeten ophouden. — Hun voedsel moet steeds zuiver en niet in overmaat worden gegeven; ook wil men dat het nuttig zoude zijn, dat zij somwijlen, een stuk raauw vleesch, of eenig versch bleed erlangen. Inzonderheid moet men op de zuiverheid der huid bedacht zijn, waartoe het baden der dieren, als zeer doel-matig, is aan te bevelen. — Bij den volwassenen bond moet men er opletten, dat hij zieh niet bovenmatig inspant,
|
||
|
||
(1) Die Wuthkrankheid nach bisherigen und neuern Erfahrungen pathologisch und therapeutisch dargestellt. Pesth und Leipzig 1837.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
207
maar dat hij de noodige rust krijgt en tot veihaal kome, dat hij niet al te reel aan de afwisselingen der weersge-steldheid zonder rerschooniiig worde blootgesteld, en dat zijn voedsel toereikend en goed zij.
ETenzeer dient men behoorlijke opmerkzaamheid te ves-tigen, op de zieh ontwikkelende gesiachtsdrift.
Men heeft voorgeslagen vele honden aan de Castralie te onderwerpen, en zoo doende deze gelegenheidsgevende oorzaak geheel weg te nemen; dit is hij \ele soorten van honden intusschen onuitvoerbaar, dewijl zij daardoor tot hun oeconomisch oogmerkonbruikbaar worden, ookkonde zulks ten opzigte der teeven geen nut aanbrengen, in tegen-deel nadeel rerwekken. — Het hest zal men de nadeelen, die uit eene opgewekte gesiachtsdrift Toortrloeijen, daar door Toorkomen, dat men die yoorzigtig zoekt te bevre-digen, terwijl men zoo veel mogelijk het zwerven en loopen der honden, achter loopsche teven meet zien te Termijden, en aile kunstmatige opwekkingen der gesiachtsdrift uit moedwil of baldaaigheid beletten, enTenwel meet men ook niet omgekeerd, door opsluiling van den bond, hem in de bevrediging van zijnen lust hinderlijk zijn. (1)
In gelijken rang met de voortteelingsdrift, staat het zoogen en het plotselijk afbreken daarvan, ook kan het vroegtijdig verwijderen van alle de jongen van de zoogen-de moeder, bij haar eene aanleiding tot het uitbreken der dolheid worden.
Het is voorts van veel belang alles te vermijden, waar-door de driften der dieren, kunneu worden opgewekt.
Daarom is het nadeelig, dat men hen dikwijls alleen uit scherts, in angst jaagt, hunnen toorn opwekt, hen slaat, sart enz. De ondervinding reeds leert, dat de beet van zoodanige opeewekte dieren, gelijke uitwerkingenheeft, als van de werkelijk dollen, en toont dus den naau-wen zamenhang aan, van zoodanige gemoedsopwekking , met de werkelijke dolheid.
£145.
Om de verdere verbreiding dezer ziekte onder de dieren, door besmetting te verhoeden, behooren de door de
(1) In het algemeen keuren wij het opsluiten en aanhoudend vast-leggen af, als strookende weinig met de natnurlijke geaardgeid vam den hond.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; {Fert.}
|
||
|
||
%
|
||
|
||
|
||
|
||
'
|
||
|
||
|
||
20S
gezonJlieids-policie voorgeschrevene maalregeleu, zorgvul-dig te worden opgevolgd.
Zoodra men eenen van dolheid verdachten hond bespeurt, moet deze üiimiddelijk worden gedood, wanneer geene bijzondere omstandigheden in den weg zijn, die zijn be-houd wenschelijk maken, zoo als in bet geval, wanneer men omtrent de gevolgde besmetting, der door denzelven gebelene individus zekerheld wenscht te erlangen.
Voor Iwijt'elachtige gevallen, en waar bet honden geldt van waarde, heeft men de opsluiting der bonden en een zorgvuldig gadeslaan van hunnen toestand gedurende eenen bepaalden tijd , aaugeraden; intusscben is bet tijdsbestek gedurende 'twelk bet gif onwerkzaam in bet ligchaam kan sluimeren , nog met geen juistheid bcpaald, zoodat men door zoodanige handeling, niet voor bet later uit-breken der ziekte, is gewaarborgd. — Weet men, dat een dolle bond zieh in den omtrek ophoudt, dan moet men alle veestalien zorgvuldig sluiten, en van de buiten ge-dievene kudden, elken vreemden bond verwijderd houden.
Afgemaakte of gestorvene dolle bonden, moeten diep coder den grond, met ingekorvene huid worden begraven , de buiden der runderen können , wanneer men ze on-middelijk in de looikuip brengt, met eene kalkloog be-giet, of op eene zekere plaals langen tijd aan de lucht blootstelt, verwerkt worden. — De comsumtie van vleescb eu melk van dolle dieren, mag aan geene andere dieren worden toegestaan. — Dat aan dolheid lijdende dieren, van gezonden gescheiden , en onder streng toezigt moeten gesteld worden, spreekt van zelf.
sect; 146.
Is ecnig dier door eenen verdachten hond gebeten, dan is het, altbans bij bet hooruvee niet noodzakelijk, het-zelve dadelijk te dooden, integendeel stelle men terstond oene krachtige geneeskundige behandeling in 'twerk. — De plaats waar zieh de gebetene wende bevindt, wordt glad afgeschoren, de wende met prikkelende, scherpe vloeistonen, als wijn-azijn, pekel, eene oplossing van chloorkalk, van verdunde minerale zuren, uitgewasschen en de suppuratie derzelve, door het gloeijend ijzer of door bijtmiddelen en door een laier verband met etter bevor-derende zalven, langen tijd onderbouden.
Ook heeft men velerlei middelen aanbevolen, die bet uitbreken der ziekte zouden verhinderen. en alhoewel dc
|
||
|
||
|
|||||
.
|
|
||||
|
|||||
209
|
|||||
|
|||||
|
meesfeii zieh later uiet hebbeu bewaarbeid, zoo willen wij tocli eenige. waarvoor aanzienlijke autorileiten zieh vci-klaard hebbeu, bier mededeelen. — Zoo deelt Jilaina (1) een geheim middel mede, dat in ISSgevallen, hem slechts 3 malen zijne dienst weigerde, en bestond uit versehe palm-bladen en versehe wjjn-ruitbladen van ieder 4 lood, en nit 2 lood salie, die men fijn snijdt, met heet water begiet, sterk uitdi ukt en in eenen mortier stoot, waarna men alles in eene kan verseh gemolken melk doet; dit wordt weder tot op de helft afgekookt, uitgedrukt en beide afkooksels met elkander vermengd. — Twee derde van deze hoeveelheid is voldoende voor een grooten bond, een kalf, een sehaap , en een varken , de helft voor een bond van mid-delbare grootte, en een derde voor een' kleinen bond. — Anderen bevelen het gebruik aan, van braakmiddeleu, Narcotie , Canthai id , Belladonna , Meikevers enz. Lvnhof-sek meent nut te kunnen hopen van inwrijvingen vau ungt. mereuriale. Mandt meent zieh eenige malen met voordeel bediend te hebben van pillen, waarvan 's morgens en 's avonds eene, met wat honig of teer gegeven werd, en voor koeijen, ossen en paarden bestond, uit 6 grein Calomel en 7 grein Extr. Bellad. — Intusschen merkt Greve met grond op, dat de belladonna bij het paard , dat aan een ruim genot daarvan gewoon is, zoodanige uitwerking niet zal kunnen hebben; hij betwijfelt in 'tal-gemeen de werkzaamheid, van alle voor deze ziekte voor-geslagene geneesmiddelen; daarentegen zag hij een wer-kelijk in hoogen graad dollen hond van zelf, zonder eenige kunstmatige hulp genezen.
Is de ziekte eenmaal uitgebroken, dan zijn alle middelen doorgaans vruehteloos, en in zoodanig geval kan men niet beter doen, zoowel om mensehen als dieren voor besmet-ting te behoeden, alsmede om geene onnutte kosten voor geneesmiddelen aan te wenden, dan zoodanige dieren zoo spoedig mogelijk te dooden.
|
||||
|
|||||
(1) 1. c. p, 69.
|
|||||
|
|||||
|
14
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
||
210
|
||
|
||
ZESHE IIOOFDSTUK.
|
||
|
||
PROPHYLAXIS EN GENEESWIJZE DER HONDS-DOLHEIU BIJ DEN MENSCH.
sect;. 147.
Hoe meer de oudervindiiig het helaas bevestigl, dat de reeds volkomen ontwikkelde ziekte bijna altijd oiigenees-iijk is, en na plaats gehad hebbende hesinelling, dedoei-matigste prophylaclische geneeswijzc, niel immer hct uit-breken der ziekte kan verhoeden, des te meer wordt het pligt van den Staat, zoowel als van een ieder, om alle mogelijke gelegenheid voor besmetting, op de zoigvuldigste wijze voor te komen en te ontwijken.
Gedeeltelijk behooren reeds hiertoe, de boven ter voor-koming van besmetting onder dieren, aanbevolene maatre-gelen, terwijl eenige, welke bijzonder op den mensch betrekking hebben, hier nog bij gevoegd zullen worden.
In het algemeen meet men voorzigtiger zijn in den om-gang met vreemde honden, dan doorgaans het geval is; te meer omdat de eerste verschijnselen van dolheid, zieh dikwijls zeer flaauw voordoen, en dewijl de ondervinding heel't geleeid, dat het enkel belikken van zoodanige dieren , de ziekte bij den mensch kan doen ontstaan; men mag daarom niet ligtzinnig ieder vreemden hor.d liefkoo-zen, streelen, sarren enz. Het verdient inzonderhcid al-keuring, dat men kinderen gewent veel met honden te spelen , daar deze, volkomen buitenstaat, zieke dieren van gezonden te onderscheiden daardoor ligt in gevaar kunnen geraken. — Zelfs met gezonde honden moet men in den omgang eenigzins voorzigtig zijn, hen niet tot toorn op-wekken, niet in de teeldrift stören, en hnnne jongen ge-durende den zoogtijd niet onvoorzigtig naderen, daar de beet van zoodanig opgewekte dieren, somwijlen ook de dolheid tengevolge heeft gehad.
Om zieh voor de besmetting van werkelijk dolle dieren te behoeden, is het niet alleen voldoende zieh te wachten Toor hunnen beet, maar men moet ook zorgvuldig de aanraking met andere deelen van het zieke dier, vermijden.
Van daar moeten zij , die met de lijkopening zijn belast, alsmede die personen, wien hunne geneeskundige behan-deling en het begraven na den dood , is opgedragen, ie-
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
211
dere gelegeuheid vermijden, waardoor zij met vloeibare deeleu van het dier in aanvaking können komen.—Want het dolgif werkt nietalleen, wanneer het in wonden komt, maar ook, als het inet teere plaatsen der huid of met dezulke , die eenigzins excorieren , of met korslige vlakten, in aauraking komt. — Daarom moet men ook het genot ran vleesch, melk enz. van dolle dieren afkomstig, sterk afraden; aihoewel ook de enden indingpleit, voor hun on-schadelijk genot, en ook door overeenkomst met andere dierlijke vergiften, eene ontbinding van het dolgif door de digestie waarschijnlijk is, zoolaathet mogelijk bestaau eener welligt onbeduidende afvelling der mondholte of van liet slijmvlies der maag, de opneming van het gif door middel van absorbtie toch toe. — Ook mag men van de huid, de hären en overige ligchaamsdeelen volstrekt geen gebruik maken, daar hieraan ligt iels van de smc'tstof kan hechten, maar het gedoodde of gestorvene dier, moet met zijn onraad, diep in den grond begraven en met eene dikke laag kalk bedekt worden. — De zuivering van den slal waarin het zieke dier geweest is, het vernietigen of de desinfectie der tot het bemagtigen, bij de genezing en bij de begraving gebruikte voorwerpen, moet op de bij besmettelijke ziekten in 'talgemeen voorgeschrevene wijze, plaats hebben.
sect; 148.
Ten opzigle der eigenlijke behandeling van de honds-dolheid, onderscheidt men de prophijlactische geneeswijze, en de geneeswijze der reeds uitgebrokene ziekte. — Onder de eerste verstaat men die behandeling waardoor de smet-stof aan de plaats, waar zij primitief door de besmetting werd gebragt, vernietigd, hare resorbtie verhinderd , in het algemeen het uitbreken der ziekte tegengegaan wordt.
Dit is overeenkomstiquot; de ondervinding de eenige zekere weg, waardoor men de gevaarlijke gevolgen der plaats gehad hebbende besmetting kan verhoeden, terwijl de geneeswijze der reeds uitgebrokene ziekte, alleen in zeld-zame en twijfelachtige gevallen, tot gunstige resultaten heeft geleid.
sect; 149.
De prophijlactische geneeswijze, moet zoo spoedig mogelijk na de voorafgegane besmetting worden ondernomen,
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
212
en mag evenniin nagelaten worden, wauneer reeds langer tijd daarna is verloopen, daar zoo als men weet, het dolgif, maanden, zelfs jaren ? onwerkzaam in het or-ganisme kan sluimeren. De prophijlactische geneeswijze, moet in eene geheel plaatselijke behandeling bestaan, noglhans mag men sommige inwendige middelen, die eenigen naam hebben verworven, niet achter we^e la ten.
De eerste aanwijzing, die alle verdere gevolgen vol-doende zoude voorkomen, zoo ze vervuld kan worden, bestaat in het verwijderen van het gif, alvorens het op het organisme kan inwerken.
Zulks geschiedt bij wenden, waardoor de besmetting veelal plaats heeft, door zorgvuldig uitwasschen en het onderhouden der bloeding, waardoor het gif terstond wordt weggespoeld. — De geschiktste vloeistof die aan beide oogmerken voldoet, is het eenvoudig laauw warm wafer, en elke bij veering van zamentrekkende bijtende zelfstandigheden, zou thans door contractie der vaten en daarop volgende stuiting der bloeding, nadeellg werken.
Wordt iemand door eenig dol dier verwond op het veld, in een bosch of in eenigen anderen oord , waar hij geen laauw warm water bij de hand heeft, dan kan men niet beter doen. dan de gebelene wonde met de pas entlaste mine, nil to wasschen.
Bij het zuheren der wonden moet men zieh niet alleen bepalen, tot de grootere in het oog vallende, maar men moet het geheele ligchaam onderzoeken, en waar het eenigzins mogelijk is, het geheele aangedane deel in een laauw bad brengen. — Is de beet aan eenig met kleeren bedekt ligchaamsdeel, dan moeten deze voorzigtig uitge-trokken, (op dat het gif aan geen andere deelen rake) en verbrand of in den grond begraven worden. — Men on-derhoudt de bloeding op zoodanige wijze, dat men boven de gebetene plaats een windsel of een doek aanlegt, op de wonde een drooge laatkop zet, of eindelijk wanneer de wonde droog is, en de mechanische middelen niet in Staat zijn, de bloeding weder op te weken, dat men dit door scarificatien bewerkt.
Het uitzuigen der wonde, is in alle omstandigheden te verwerpen, vermits daarbij ligtelijk door onopgemerkte Excoriatien in den mond, het gif kan worden ingeent. — Heeft men aan deze eerste aanwijzing voldaan, dan dient men, ook de wondvlakte zelve, waarmede het gif in aan raking was te veruietigen. — Daartoe heeft men zeer
-
|
||
|
||
|
||
213
verschilleude methuden voorgeslagen. — Eenigen raden aan, de aeheele woude uit te snijden; Rust (1) geeft op, om daarbij zoodaiiig te handelet!, dat men de eenmaal naar de wonde gekeerde zijde Tan het scalpel, steeds naar die zijde gekeerd, voortvoere. — Hoe zeker deze handelwijze ook schijneu möge, zoo kan men daartegen veel in 't midden brengen, waarom zij ook niet weinig bestrijders vindt.
Vooreerst is het uitsnijden niet oreral mogelijk, zonder eene aanzienlijke verminking te weeg te brengen, of voor edele nabij gelegene deelen geraarlijlc te worden; dan, sluit iedere versch gesnedene wonde dat nadeel in zieh, dat wanneer toevallig een atom gif daarin komt, het doel geheel verijdeld is.
Daarbij komt nog, dat deze zeer pijnlijke behandeling, van de zijde des lijders grooten tegenstand ontmoet-
Eene andere, veelvuldig geroemde methode, bestaat in het uilbranden met een gloeijend ijzer, dat minder pijnlijk is, dan het uitsnijden, en bovendien door de te weeggebragte ontsteking, eene langer voortdurende verel-tering te weeg brengt, die tot het doel der kuur behoort. — Als tegenwerping kan men daartegen nogtans aanvoeren, dat men er niet naauwkeurig de plaats mede kan bepa-len, die men wil verstoren, daar de beetwonden meestal smal en diep zijn, en daardoor eenen vorm hebben, waarin het ijzer niet steeds tot op den grond kan door-dringen, zoo het niet telkens eene daaraan beantwoorden-de gedaante heeft, welke soms moeijelijk te verkrijeen is.— Ook verhindert de zieh vormende brandkorst, vöor dat zij wordt afgestooten, de etterafscheiding; eindelijk heeft hei gloeijend ijzer met het mes gemeen, dat de lijder des-zelfs aanwending alleen met moeite en ongaarne toelaat.— De het meest aanbevolene en veelal meest aanwendbare methode, is de applicatie van bijlende en omstemmende middelen. — Tot dat doel heeft men alle alcalien , zuren. heische steen, de spiesglansboter enz. voorgeslagen, die allen met elkander gemeen hebben, dat ze verstorend op de organische vezel werken, terwijl ze zieh nogtans van elkander onderscheiden, in de wijze waaropzij zulksdoen.—legen elk dezer middelen, kan men veel inbrengen, niettegen-staande er gunstige resultaten voor 'tzelvepleiten, zoodat
(1) Rust 's Aufsätze und Abhumllungeu aus dem Gebiete der Me dicin etc. Berlin 1836. Bd. II. p. 338.
|
||
|
||
|
||
214
ieder iii't hijzondcr /.ijne yverige roorslanders heeft. — Uil verschil in meeiiing, is niet zoo zeer te verwonderen, daar men ligt kan begiijpen, dal ieder, wien eenig mid-del een of meermalcu goede diensten heeft betoond, niet kan besliiilen er van af te gaan, om het met een nieuw le beproeven. — Grooten roem heeft echter de potassa /ma s. lapis caustteus verworven, die ook bij andere dier-lijke vergiften, eene zeer werkzame verstorendc kracht betoont, en volgens Medercr en Rust het doelmatigst wordf aangewend, als solutie van 30 gr. lapis caustic, op 1 pond water, en welke men door middel van pluksel dagelijks 2 a 3 maal op de wonde aanwendt.
Is deze plaatselijke verstoring op de eene'of andere wijze bewerkstelligd, of heeft men zichalleen van omstem-mende , desinfecterende middelen bediend , als van chloor-kalk, chloorwater enz., dan dient men, de wonde nog eenige weken voorldurend in ettering te houden. Dit ge-schiedt door een verband met prikkelende zalveu, ungt elemi, digestiv enz. met pulv. canlh. roode praecipitaat, camphor en dergel vermengd.
Gelijktijdig worden inwendig zoodanige middelen gege-ven, die men als werkzaam, ter verhindering van het uitbreken der ziekte beschouwd, waartoe inzonderheid behooren cantharides, belladonna, calomel en opium.
Vermits omtrent dit alles de denkwijzen zeer verschil-len, en ieder volgens zijne eigene ondervinding en theoretische abstractie eene methode moet volgen, kan men geene algemeene behandelingswijze opgeven.
Nogtans willen wij hier eene meer bijzondere melding maken van de, door Dr. Kruttke in Breslau langen tijd met het beste gevolg aangewende, en ook door laiere ondervinding bevestigde, prophijlactische behandeling.
De wonde word; onmiddellijk nadat ze is toegebragt, met eene in warm water gedoopte spons voorzigtig gezui-verd, de wondranden van een gebogen en den bodem der wonde bedekt met eene laag pulv. cant/iarid. — Hierna wordt eene blaartrekkende pleister boven de wonde ge-iegd, zoodanig dat zij deze tevens overal ongeveer een halvon duim overdekt; zoodra eene blaar is getrokken, dan wordt deze geopend, versch pulv, canth. ingestrooid en de wondvlakte zehre, benevens do door do vesicans van haie opperhuid beroofde plaats, met ungt. cantharid. verbonden. — Met dit verband, dat dagelijks Iwcemaal wordt vernicuwd. gaat men zes weken voorl; de zalf
|
||
|
||
|
||
|
||
|
|||
21/
|
|||
|
|||
wordt versteikt of \erv\i.sseld met eerie zachtere, paar den Staat van prikkeling der wonde. — Met deze plaat-selijke behandeling verbindt men het inwendig gebruik van calomel, alle 3 of 4 uren i — 1 grein, naar gelang van den ouderdom en de constitutie des individus, ter-wijl men 'smorgens en 'savouds van 20—30 gr. ungt. neapolit laat inwrijven. — Voor de eerste maal maakt men de inwrijving boven de wonde, later afwisselend aan de ledematen.
Men zet het in- en uitwendig gebruik der kwik zoo lang voort, tot de salivatie zoodanigen graad heeft be-teikt, dat dagelijks eeu pot'.d speeksel wordt ontlast en zieh kleine mercuriaal zweeren in den mond openbaren; als dan late men de inwrijvingen achterwege, de calomel echter wordt in zoodanige gift voortgebrnikt. dat zij een ligte salivatie onderhoudt.
Deze behandeling moet zes weken worden voortgezet; alsdan plaatst men eene fontanel aan den boven arm of beneden schenkel, en late men de wonde genezen; de fontanel moet onderscheidene maanden, tot groote zeker-heid , zelfs een jaar, worden opengehouden. — Er beslaan nog onderscheidene als specifiek aangeprezene voorbe-hoedmiddelen, waarvan vele als Arcana tegen hoogen prijs worden verkocht, zoo als het Sc/marsenhm/cr, Bin chersche middel enz. (1) Wanneer ook nu en dan eenige aan de verwachting beantwoordden, zoo lieten zij toch in andere gevallen den arts in den steek, zoo dat zieh niet een, een absoluut vertrouwen heeft waardig gemaakt.
Ook het Galvanisme en vele andere middelen, die deels door hunne directe werking op het zenuwgestel, deels door hunnen psychischen invloed, de ontwikkehng der ziekte zou-den verhinderen, zijn slechts als twijfelachtige middelen te beschouwen, alhoewel men niet kan ontkennen, dat eene gemoedelijke berusling van den zieken, inzonderheid de wegneming der bezorgdheid voor het uitbreken der ziekte er veel kan toe bijdragen, om de gevoeligheid van den lijder zoodanig te stemmen, dat het organisme voor het opnemen en de bewerking der ziektestof, minder ontvankelijk is.
Wij moeten nog melding maken, van de door Maroclietti voorgeslagene prophijlaclische behandeling, die zieh grondt
(1) Ook Iiicr 1c lande onfbreckf het niet aan (Icrgolijke arcana; van onclersclieidene derzelve maken anagaUU arvensis met therio'c de hoofdbeslaiiddeelen nit.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; (Vcrt.)
|
|
||
|
|||
|
|||
|
216
op zijne ontdekking der dolblaasjes onder de long. — Hij biengt, de met ecu linnen lapje omwikkclde toug in de hoogte legen het gehemelte een weinigzijdelings, en maakt met een scherp lancet, zoo vele overlangsche sneden als er puisten vooihanden zijn. — Daaruit vloeit dan eene groenachtige ichoreuse lijmphe, die de zieke uitspuwt. — Daarna worden de geopende blaasjes met eene rood gloei-jende naald gecauteriseerd; onmiddellijk daarop gorgelt de zieke met een sterk afkooksel van summit, genistae luleae tinctor., waarvan hij eedurende de zes weken der behan-deling tot 1 sect; pond of 4 malen daags 1 dragm. van het poeder, inwendig gebruikt.
sect; 150.
De behandeling der eenmaal uitgebrokene dolheid be-hoort tot de moeijelijkste problema's der geneeskunde, en ofschoon men reeds sedert onheugelijke tijden heeft ge-streeft specifica tegen haar te ontdekken, en vele als zoo-danig zijn voorgeslagen en aangeprezen, zoo heeft zieh tot dus verre nog nieteen.alszoodanig bewaarheid. Des-alniettemin kan men niet als absoluut vaststellen, dat de ziekte immer een doodelijk einde neemt, daar er gevallen bestaan, waarbij genezing plaats vond.
Tot dus verre kan men zieh nog geenszins voor het een of ander middel in 'tbijzonder verklaren, maar men moel alle geneesmiddelen opgeven, die eenen bijzonderen roem hebben verkregen, en net aan de beoordeeling van den arts, naar de individuele omstandigheden en aan zijne theoretische denkbeeiden omtrent de ziekte, overlaten cm de keuze te bepalen.
Sedert de oudste tijden, werden de Narcotica veelvuldig gebezigd, 't geen bij den oogenschijnlijk nerveusen aard der ziekte, die zieh door krampen, zinsbegoochelingen enz. te kennen geeft, niet kan bevreemden. — Onder deze golden inzonderheid de opium, de stramonium en vooral de belladonna , als zeer werkzame antilijssa. — Laatstgenoemd middel werd het eerst door Munch aanbevolen, die het poeder derbladen van 1 tot 6 grein pro dosi, naar gelang van ouderdom en constitutie toediende, terwijl anderen het middel in veel grootere giften gaven, zoo dAs Sanier {\) die van het poeder van 8 tot 12 grein voorschreef.
|
||
|
|||
(1) Sanier, Die Behandlung der Uimdswulh in polizeilicher, pro-phylactischer und therapeutischer Einsicht. Konstant 1838. p. 147.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
||
217
Van den anderen kant werden niet minder aanbevolen, de hiei aan, in hunne werking, geheel tegenovergestelde Prikkelende middelen, a\s Camphor. Moschus, Aether, Sub-carb. amon, en dergelijke.
Bij deze, kanmen ook nog deveelvuldig gebruikte Can-tharides voegen. — De Arabische geneesheeren, inaken reeds melding van dit middel in de hondsdolheid, en in vele streken behoort het tot de volksmiddelen; in de Tori-se eeuw vond het inzonderheid in Werlhof eea verdediger, die ieder avond gedurende 6 weken pillen liet gebruiken, uit 1 gv. Pulv. Cantharid, !sect; gr. Calomel, i scrupel (Jam-phor, met gumi Tragacant. tot eene pil gemaakt. — De in het Weener Hospitaal gebruikelijke zamenstelling, be-stond volgens Rust (1) uit:
R. Pulv. Cantharid. gr. j. Lapid Cancror. Sacch. albi laquo; gr. vj. F. Pulv. dent, tales doses sex. S. Alle 2 uren 1 poeder te nemen.
Ook is de verzwakkende en antiphlogistische genees-wijze veelvuldig aangewend. — Zoo werden door de En-gelschen, sterke adenatingen tot onmagt toe, aanbevolen, men diende mercurialia toe, inzonderheid calomel, gaf outlasting bevorderende middelen, wendde koudeomslagen aan enz. Ook moeten wij mede deelen het gebruik van minerale zuren, waarvan inzonderheid het zwavelzuur, en het in zijne werking met minerale zuren, overeen-komende chlorium werden gebruikt.
In later tijd werden zelfs injectien in de äderen be-proefd, omdat wegens den kramp der slikorganen , het inwendig gebruik van vloeibare geneesmiddelen wordt ver-hinderd.
Magendie maakte in 1823 bij een' hevig razenden lijder aan watervrees eene infusie van laauw warm water, dat de temperatuur had van bloed, in de äderen van den arm, waarna de zieke binnen een half uur tijds bedaarde, en alle sijmptomen van Hijdrophobie weken.
Ook stelde men in deze twijfelachtige ziekte, proeven in 'twerk met de transfusie, terwijl men eene ader open-de en tot schijndood bloed liet afloopen, daarna eene andere ader opende en daarin het bloed van lammeren overvoerde, 'tgeen eene volkomene genezing zou hebben bewerkt.
|
||
|
||
(t) 1. c. p. 369.
|
||
|
||
|
|||
218
|
|
||
|
|||
Nog vele buiteii gebruik geraakte middelen, die een-maal als specifica bekend stonden, zoude men kurmeu mededeelen, als meikevers, pissebedden , de anagallis ar-vensis, het alijsma plantango, genista tinctoria enz, voorts ouderscheidene arcana waarvan wij reeds boven bij de prophijiactische geneeswijze, melding maakten. (1)
Bij deze groote verscheidenheid der voorgeslagene en aangewende middelen, blijft den practicus, zoo lang het hem nog aan eigene ondemnding ontbreekt, g:eenen anderen uitweg over, dan zieh bij de keus der middelen te rigten naar den bijzonderen toestand en het karakter der ziekte. Is het aangedane individu sterk en plethoriek, openbaart zieh eene sterke opgewektheid in het Taatstel-sel, congestie naar het hoofd, roodheid des aangezigts, levendk; delirium enz. dan zal hij plaatselijke en alge-meene bloedontlastingen in het werk stellen, calomel en ontlasting bevorderende zouten toedienen, koude omsla-gen om het hoofd appliceren en zelfs koude begietingen aanwenden.
Doet zieh daarentegen meer een zenuwlijden voor, zijn de pijnen heTig, en is de exaltatie groot, dan passen narcotica, opium, belladonna en Aqua Laurocerasi; zinken de krachten in hooge mate, zoo als tegen het eind der ziekte meestal het geral is, dan moet men, tot opwekken-de prikkelende middelen zijne toevlugt nemen, tot Camphor, Moschus, subc. amon. enz. Daarbij mag men niet verzuimen, het geheele ligchaam naauwkeung te onder-zoeken, of men ook ergens het lidteeken eener gehetene wonde kan ontdekken, levert deze thans teekenen op van ontsteking en pijnlijkheid, of werd ze vroeger geheel over 't hoofd gezien, dan moet ze nog dadelijk worden uitge-sneden en de wonde door prikkelende zalven, of door net instrooijen van pulv. Canth. worden opengehouden.
De diaetethische verpleging van den zieke vordert veel
(1) In de Encijclographie delaquo; Sciences medicales Juin 1845, wordt uit Neumeister's neues Repertorium overgenomen, medegedeeld, de goede uitwerking die men \an de gentiana cruciata wil gezien hebben; dezelve wordt in den vorm Tan poeder, koffijlepels gewijraquo; toegediend, en in de eerste tijdperken, daarvan sect; one daags, later tot din one gegeven. Latere ondeninding heeft echter de onwerk-zaamheid ook van dit middel doen kennen. Men zie Jarbüch. von Schmidt 49 B. 3e stuk 1846.
Ook wil men dat de rad Evphorb. villas, wanneer de ziekte reeds iraquo; uitgebroken . daarop eene veel vermögende werking zoude hebben.
(Vert.)
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
219
|
|||
|
|||
oplettendheid. Daai hij zieh in eenen hoogst öpgewekten toestand bevindt, elk geruisch en iedere aanblik van een glinsterend ligchaam, de zoo verschrikkelijke aanvallen van woede te voorschijn roept, meet men hem dadelijk buiten toegang stellen. Dat men hierbij trouvvens niet op zoodanige barbaarsche wijze moet te werk gaan, als vroeger, toen men de zieken eenzaam opsloot en aan hun lot overliet, spreekt van zelf; bet zoude echter even on-verantwoordelijk zijn, hen met anderen in dezelfde kamer te laten, waardoor zoo ligt nadeelige gevolgen zouden kun-nen ontstaan.
Om de aanvallen van woede zoo veel mogelijk te be-dwingen of onschadelijk temaken, binde men de zieken, wanneer bet eenigzins mogelijk is niet Tast, maar men moet trachten hen psychisch tot bedaren te brengen, en alle voorwerpen verwijderen, waardoor zij zieh zelven en anderen nadeel zouden kunnen loebrengen. In het alge-meen bevlijtige men zieh, om de zielen zoo mogelijk omtrent hunnen toestand gerust te stellen, men verberge hun den wezenlijken aard hunner ongesteldheid, wachte zieh, zoodanige zaken aan te roeren, die hunne aanvallen van woede opwekken, en nadere hen niet vreesaehtig en met tegenzin, nogthans met voorzigtigheid. Tegen eenige der lastigste symptomata trachte men palliatieve hulp te verleenen. Onder deze is het pijnlijkste en voornaamste, de vrees voor vloeistoffen en de onmogelijkheid ze te slik-ken, bij dikwijls zeer hevigen dorst. Men wende daarte-gen Calaplasmata aan, met Hyosciamus of Opium, legge eene vesicans en geve hun kleine schijfjes citroen met suiker enz. Bij het voorkomen van krampen, wrijve men het aangedane ligchaamsdeel in, met laauwwarme olij, of bediene zieh daarbij van het vluglig liniment, met of zonder bijvoeging van opium; bij Singullus of cardialgie geve men inwendig Pulv. Doveri, wrijve men aromatieke vloeistoffen met opium-tinctuur op de maagstreek in, legge men een sinapisme op den hartekuil en late men de ledematen met warme doeken wrijven.
|
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
•
|
|||
|
|||
|
||||
ERRATA.
Bladz. 90, regel 10 ran boven, Staat %esde Hoofdstuk,
lees tweede Hoofdstuk. Bladz. 107, regel 4 van boven, Staat door den van 'l
miltvuur overgang, lees door den overgang
van 't miltvuur.
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
||||
|
|
|||
|
||||
|
|||||
221
I N H 0 ü D.
|
|||||
|
|||||
|
Uwarte Droes.
Bladz.
Eerste Hoofdstuk. Over den kwaden Droes bij
de dieren.........., . . . . 1
Tweede Hoofdstuk. Beschrijving der ziekte, die bij den mensch ontslaat, door besmetting van Kwaden Droes...............11
Derde Hoofdstuk. Over bet besmettend vermögen van den Kwaden Droes.........54
Vier de Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst tusschen de verschijnselen, van den Kwaden Droes bij dieren en van die ziekte, die door zijnen overgang op
menschen wordt te weeg gebragt.......58
Vijfde Hoofdstuk. Over de Prophylaxis en Therapie van den Kwaden Droes bij dieren .... 61
Zesde Hoofdstuk. Over de Therapie, der door mededeeling van Kwaden Droes op menschen, te weeg
gebragte ziekte..............68
Over het Jfllltvuiir. Eerste Hoofdstuk. Over het miltvuur bij de
dieren.................76
Tweede Hoofdstuk. Beschrijving , der door besmetting van het miltvuur bij menschen, te weeg ge-
bragte ziekte..............80
Derde Hoofdstuk. Over de besmetting van het
Miltvuur ,...............98
Vierde Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst, tusschen de verschijnselen van het miltvuur bij dieren en van die ziekte, welke door den overgang van 't miltvuur, op menschen wordt te weeg gebragt . . 107
|
|
|||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|
||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
|||||
|
222
Bhilz.
Vijfde Uoofdstuk. Over de Prophijlaiis en ge-neeswijze van het millvuur bij de dieren . . . .110
Zesde Hoofdstuk. Over de geneeswijze van het
inillvuur bij den mensch..........115
Over Iiet Hfond- en Ulaauwzeer.
Ecrste Hoofdstuk. Over het Mond- en Klaauw-zeer bij de dieren............118
Tweede Hoofdstuk. Beschrijving, der door be-smetting \an het Mond en Klaauwzeer, bij den mensch te weeggebragte ziekte...........120
Derde Hoofdstuk. Over de besmetting van het Mond- en Klaauwzeer...........122
Vierde Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst tusschen de ziekte bij menschen en dieren .... 123
Vijfde Hoofdstuk. Over de geneeswijze van het
Mond- en Klaauwzeer...........124
Over de Moepukken.
Eerste Hoofdstuk. Over de Koepokken bij de dieren.................128
Tweede Hoofdstuk. Beschrijving van de Koepokken bij den mensch...........133
Derde Hoofdstuk. Over de besmetting der Koepokken ................141
Vierde Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst, tusschen Cow-Pox en Vaccine....... . 146
Vijfde Hoofdstuk. Over de geneeswijze der Koepokken bij de dieren...........147
Zesde Hoofdstuk. Over de geneeswijze der Koepokken bij den mensch..........147
Over tie Slokraquo;
Eerste Hoofdstuk. Over de Mok bij het paard. 149
Tweede Hoofdstuk. lets over de Mok bij den
|
'
|
|||
|
|||||
mensch................151
|
|
||||
|
|||||
|
||
223
Blad* Derde Hoofdstuk. Over de besmelling der Mok. 153
Vierde Hoofdst|uk. Vergelijkende overeenkomst,
tusschen de Mok bij paarden en bij den mensch . .155
Vijfde Hoofdstuk. Over de geneeswijze der Mok 156
Over de Sdiaapspokken.
Bijvoegsel van den Vertaler........159
Over de Schärft.
Eersle Hoofdstuk. Over de schürft bij de dieren 163
Tvveede Hoofdstuk. Beschrijving, der door over-dragt ran schürft der dieren op den mensch, te vreeg gebragte ziekte..............166
Derde Hoofdstuk. Overde besmettingder schürft 172
Vierde Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst, tusschen de schürft bij de dieren en die bij den mensch................175
Vijfde Hoofdstuk. Over de voorbehoeding en geneeswijze der schürft bij dieren.......176
Zesde Hoofdstuk. Over de geneeswijze, der aan
menschen medegedeelde schürft........180
Over de Hondsdolheid.
Eerste Hoofdstuk. Verschijnselen bij de dieren 182
Tweede Hoofdstuk. Verschijnselen der dolheid bij den mensch.............194
Derde Hoofdstuk. Over de besmetting der Honds-dolheid................20raquo;
Vierde Hoofdstuk. Vergelijkende overeenkomst bij de dieren en bij den mensch.......203
Vijfde Hoofdstuk. Prophijlaxis en geneeswijze der dolheid bij de dieren..........205
Zesde Hoofdstuk. Prophijlaxis en geneeswijze der Honds-dolheid bij den mensch......21ft
#9632;
|
||
|
||
SiP/i
|
||
|
||
|
||||||
'S
|
-
|
|||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
|
|
||||
|
||||||
#9632; •
A.
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
**
|
|
|
||||
|
||||||
-
|
|
|||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
1 #9632;
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
#9632;
|
||||||
|
||||||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||||||||||||||||||||||||
|
|
|
.b' .i
|
|
||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
!,•#9632;gt; '^ .
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
quot;öl'^-i
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
|||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
1 ^r^.^i^
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
iV '^f-^U #9632;#9632;*
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||
|
,y-. c
|
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||