-ocr page 1-
—laquo;
-ocr page 2-
-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
^^jjg-
MMMI
-ocr page 5-
#9632;#9632;#9632;
eiamp;^
VERIlANDKLINi;
/
X
X
:
OVEU DK
BESMETTELIJKE
maüli't'lt;|t'lfn
rtf {? iVflVlaquo;
igt;OOU
J. VAN HERTÜM,
liERSTF, PROVINCIALE ES HIJKS VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE,
ADVISERFSD MD DER PROMJSCIAI.E COMMISSIE VAN I,AM)COt W
15 ZEEI.AIVI). IE MIDDEEBURO.
• #9632;
Tu-eede veel vermeerderde druk.
I
\V
^.jr
,v-
XlERIKy.EIC
V vv^
l)ij P. de LuOZli,
BOEKDItCKKER EN BOERVEBKOOyF.H.
18^2.
^^m
-ocr page 6-
^pp
gt;
\
-ocr page 7-
A AN
Zljne Kxcelleuf-ie
damp;n lloog- wel—geboren Heer
Joakheer M. EWOUD VAX VREDENBURCH,
gt;
il
KO.MMAMCEU1V DEB ORÜE VAN DKN NEDEBLASOSCHED LEEDVf , STAATSRAAl) IN BtlTENGEWOXE DIENST , GODVBRHBL'K TAN DK PROVISCIE ZUELAN!) . EN/,. . ENZ.
loordl rlezc verhandeling,
-ocr page 8-
a/.laquo; een hlijk van hulde en uit ivare hoogaehting mrbiedig opgedragen
hournbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; V
m
-ocr page 9-
raquo;
TT
msimraquo;mst~
Ue eerste druk van deze Ferhandelmg, in 1839 versehenen, sedert eenigen tijd uitverkocht zijnde,
en de vraag naar dezelve nog- steeds blijvende aan-
honden. is ecn herdmk noodzdkelijk geworden.
Ik heb gemrne deze gelegenheid le baut genomen .
om het werkfe eens ie herzten en. )nel eenige na-
dere waarnemingen en hesehmmingen, opzigtens
deze merkwaardige veeziekle, te vermeerderen,
waardoor helze/ve, zoo als ik viij rlei, aanmei'ke-
-ocr page 10-
VI
/{)quot;/; in volledigheid en balangrijkheid zal hebbon gewonnen.
Do buitengewone aftrek zoowel als de belangslel-ling en gunstige beoordeeling, die algcmeen aau het werkje is ten deel gevallen , geven mij grand om te gelooven, dat het aan het doel, hetwelk wij ons met het schrijven van hetzelve hebben voorge-sleld, het verspreidm namelyk eener meer gron-dige kennis uungaande den waren aard en oorsprong der besmeltelijke Lougziekle. welke in ons Vader-fand nog zoo algemcen blijft heersehen, en de maatregelen en tniddelen out, dezelve af tc weren en te slidlen, wezenlijk heeft beantivoord. De daarin nit voorkomende nadere waarnemingan, om-trent het ontelaan dezer ziekte in de Provincie Zee-land . en de resultaten, welke in dat gewest en oak in twee andere provincien van dil liijk reed;,' door de coorgestolde ynnatrcgelcn en middelen zijn ver-hregen, zullcn, zoo wij vertrouwen, een afdoend
^
raquo;
•i
-ocr page 11-
#9632; vu hewijs opleveren, dat wij ten dien opzigte niet hebben gedivaald; dat het werkelijk in onze magt staat, om door de opgegevene middelen deze ver-derfelijhe veeziekte af te weren en in hare beginse-'/'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ten te stuiten , dat zulks in het algemeen belang
raadzaam; maar oak nitvoerbaar en roardeelig is. Waar dergelijke proefondervindelijke daadzaken spreken. daar komt, gelooven wij, dan oak geene legenspraak meer te pas. en meencn ivij oak ver-dere aanbeveling als overbad ig te mögen beschouwen. Hartelijk zoensch ik intusschen, dat dit werkje, door het uprolgen der duarin gegevene wenken en roorschriften, nog nicer tot het behond ran den ra~ derlandschen vee-slaat zal bijdrugen, enmogtdaar-door het Jot van den ongelukkigen veeman. die door dc zorgwekkende verwoestingen, welke de Longziektlaquo; tn Nederland blyf'i aanrigten. nog steeds wordt ge-tmsterd . spoedig rerbcteren, dan zou de zelfsvoldoe-ning, die ik nu reeds over de verkregene uitkoni'
-ocr page 12-
vm /t/eii mag smaken, nog vermeerdereti. en (lit voor-zeker de beste en aangcnaamste heloming roor mtj-nen arhcid uitmaken.
MlDDELBUUG,
denSöJulij 184-2.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; J- VAN HERTUM.
'#9632;mi m-
-ocr page 13-
Het is voorzeker geenc geringe of oaverschil-lige zaak, wanneer in verscheidene provincien onzes vaderlands, onder de nultigste en meest winstge-
\
ende huisdieren ecne doodelijke ziekte heerscht, deze zieh meer en raeer verspreidt en zelfs dreigt algerneen te worden. Niet alleen toch wordt daar-door menig \eeliouder ongelukkig en velen zelfs met cenen geheelen ondergang bedreigd; maar ook op de algemeene welvaart van de inwoners dier gewesten #9632;werkt zulks zeer nadeelig terug, en doet zij haregc-volgen ondervinden, zoodat wij deze plaag, met regt, eene nationale ramp noemen rnogen.
Het is de sedert eenige jaren in ons land zieh ge-openbaard hebbende Longziekte, welke ik hier be-doel; eene ziekle, die naast de bekende Runder-pest, als eene der meest doodelijke kwalen van het hoornvee beschouwd , en door allen die haar kennen, met regt gevreesd wordt.
-ocr page 14-
Wanneer wij de geschiedenis raadplegen, dan schijnt deze vee-ziekle in de grijze oudheid niet be-staan of geheerscht te hebben. Sommige -veeartsenij-kundigen, wel is waar, vooronderstellen dat de ziekte, welke door Silius Italicus wordt beschreven en welke in het jaar 212 vöör onze fijdrekening, in Sicilie, onder het vee heeft geheerscht, voor de hier be-doelde Longziekle moet gehouden worden (1). Doch de door dien geschiedschrijver opgegevene verschijase-len der ziekte; geven echter veel meer grand om aan le nemen, dat men destijds niet met de Long-ziekte; maar met het bekende Miltvuur heeft te doen gehad, ten zij men zou mögen vooronder­stellen, dat deze beide zieklen vereenigd zijn voor-gekomen, waarvan men in laleren tijd menigvuldige voorbeelden gehad heeft.
Dan, hoe dit ook zijn möge, zekere en bepaalde narigteu bezitlcn wij, voor zoo verre mij bekend is, omtrent het bestaan dezer ziekte in de oudheid niet, ofschoon het ons niet onwaarschijnlijk voorkomt, dat dezelve, even als de bekende Runderpest, ook vroe-ger geheerscht hebbe, dan de waarnemingen en aan-teekeningen desaangaande luiclen, daar men in vroe-gerentijd, bij het verwaarloozen der veeartsenijkunde, ook de vee-ziekten niet naauwkeurig kan gekend, onderscheiden noch beschreven hebben.
Eerst de 17^ en meer bijzonder nog de 18de eeuw,
(1) HURTHEL d'akbovai, , JVorterluch der TliierheilkunJe, zum GclraucJi der Thierarzte n. s. w. Band. S. 87. Weimar, 1831.
-ocr page 15-
toen meu begonnen is, cleze wetenschap opzettelijk te beoefenen, leveren ons bepaalde en stellige na-rigten oratrent deze ziekte op. Zoo verhaalt ons Ladbender (1), in üiwe Seuchengeschichte, dat in den jare 1693 ds Longziekte in Hessen heeft geheerscht, en dat dit land daardoor toen voor het grootste ge-deelte van rundvee is beroofd geworden. In het jaar 1743 woedde dezelve in Zurich en in meer andere kantons van Zwitserland (2), en van dien tijd af, kan men zeggen, heeft zij schier onophoudelijk in het een of ander gedeelte van dat land bestaan. Hczard (3) deelt ons mede: dat de Longziekte in de jaren 1769, 1770, 1788 en 1794, in en bij Parijs, in eene vrij erge mate geheerscht heeft; en wij weten dat dezelve ook in lateren tijd, bijzonder in de jaren 1816, 1820, 1822 en 1823, in ver-schillende departementen van Franhryk is voorgeko-men (4). Van 1778 tot 1784 heerschte deze ziekte in OpperSilezie (5) en van het jaar 1787 af, tot op onzen tijd, heeft dezelve achtervolgens de meeste staten van Duitschland bezocht, en bij tusschenpo-zing vooruaraelijk in Oostenri/jk, Beijeren, Baden, Jfuriemberg, Pruissen, Hessen en meer andere nabij
(1) Laubekder Seuchengeschtchlc der t.anthiirlhschafllichen Haus-t/iiere.U. I, Jraquo; 30.
(21 Archiv Jür Thierheilhunde von der Gesellschaft Schweizerischer Thlerärzte, B. II, Jalirgang 182raquo;.
(3)nbsp; nbsp; nbsp;Huza.hd, de la Perlpneumonie Chronique etc. Paris, 1794.
(4)nbsp; nbsp; nbsp;Hübtrel d'arboval, IVörterhuch, a. p. S. 88.
(3) KadSCH , Original-Bemerkungen über die beiden Rindviehsterbcn . Leipzig, 1790.
-ocr page 16-
4
gelegene staten gegrasseerd , en in deze duizende stuks hoornvee weggesleept.
Wij zien alzoo dat de Longziekle in het naburige Duitschland , reeds sedert anderhalve eeuw bestaat en hare verwoeslingea aanrigt, en dat zij dus daar zoo min als in Frankrijk ongewoon of onbekend is.
Geheel anders is hct intusschen met de geschiedenis en met de kennis dezer ziekte in Nederland gesteld, daar wij deze kwaal aan onzen bodem \reemd, en bare verschijning bij ons nog ongewoon mögen noe-men. De oudste oorkondcn inukea, zooveel wij we-ten, er geen gewag van, dat deze ziekte in-vroegeren tijd in ons Vaderland bestaan hebbe. Het eerste #9632;vcr-scbeen zij hier in den jare 1827, en openbaarde zieh alstoen het eerst in de loenmalige zuidelijke provincien des rijks, en wel voornamelijk in en bij Brüssel, Mechelen, Lernen, Diest, alsmede later ook in sommige gedeelten van Luxemburg, Henegouwen en Oost- en Westvlaanderen {\). Eerst in het jaar 1833 werd Oud -Nederland door dezelve bezocht, enzij ver-toonde zieh daar het eerst in de provincie Gelderland, op eene boerderij, niet ver van de Pruissische grenzen gelegen. Van daar Terspreidde zij zieh door een groot gedeelte van dat gewest, en is achtervolgens tot de meeste andere provincien onzes vaderlands doorge-drongen. En hoe vele duizende stuks runderen daar door bereids, alleen in Oud-Nederland zijn te gronde gegaan. is nog niet naauwkeurig bekend-
li) Dr. A. Nomaraquo;, fee-udrtsenijkundig Magazijn, Decl II, bladz. 807 en verv.
-ocr page 17-
niaar wij weten toch dat dit gelal zeer groofc is, eu vreezen dat dit door den tijd nog veel grooter worden zal (1).
Dit weinige reken ik. voldoende, cm eeuigeramte de geschiedenis dezer vee-ziekte te doen kennen; en dal deze onze aandacht en belangstelling, zoowel uit een wetcnscliappelijk als uit een staat- enland-huishoudkundig oogpunt overwaardig is, hieraan , vertrouwen wij, zal wel niemand twijfeien.
Wij ten minsten, achten het niet overtollig of onbelangrijk om deze verderfelijke ziekte, welke het bestaau van zoo \ele veebouders zoo einstig bedreigt, cens opzettelijk te beschoawen, en om onze gedachten en gedane nasporingen omtrent dezelve openbaar te maken, overtuigd zijndo, dat er algemeen in ons land nog zeer vele verkeerde euhoogst oppervlakkige denkbeelden, aangaande den aard en oorsprong dezer ziekte, en de maalregelen en middelcn tot hare af-wering en genezing, bestaan en geopperd worden.
Het zij intnsschen verre van mij te gelooven, dat
(1) Allocn in dc jarcn 1837, 1838 en 1839, zijn er volgens oeneu door de regering medegedeelden slant, achten hvhitig duizend pier honderd negen en zestlg runderen , aan de longzielvte gestorven , waarvoor aan scliadevergoedlng uit het veefonds is betaald, de hoogst aanzienlijke sorn van : zes luaal honderd acht en xevenlig duizend negen en taclitig gulden vijf en tachtig cents, en wanneer men in aanmerking nceint, dat deze som slechts liet een derde van de ver­lorene waarde uitmaakt, en dat het '/a vergoeding destijds de som van dertig gulden, voor een volwassen rund niet mögt te boven gnan , en vervolsens daarbij dan eens de runderen voegt, welke reeds vöör het jaar 1837, en ook de duizende stuks, welke gedurende de jaren 1840, 1841 cn 1842 aan de longziekle zijn gestorven of dien ten gcvolge moesten geslagt worden, dan kan men zielraquo; eenigermate cen denkbeeld vormon van de schade, welke deze ziekte reeds aan den vadcrlaudsclien vceboer heeft berokkend.
-ocr page 18-
ik den sluijer, welke iu vele opzigteu nog op deze merkwaardige vee-ziekte ligt, volkomen zal opheffen gt; en wanneer ik mij met vele der geuittedenkbeelden van anderen niet kan vereenigen, verbeeld ik mij echter ook niet, dat de mijne in alles de beste en de ware zijn. Bevoegde deskundigen zullen dit weten te beoordeelen.
In elk geval meen ik mij te mögen vlcijen, dat dit werkjc eenig licht over den aard dezer ziekte en over de middelen om haar af te vveren en te stui-ten, zal verspreiden; en mögt ik zoo gelukkig zijn, van daardoor iets tot leniging en verdelging van deze vee-ramp in ons Yaderland bij te dragen, dan voorzeker zal ik mij dezen arbeid niet beklagen, en mij verbeugen iets tot nut van mijne landgenooten verrigt te hebben.
-ocr page 19-
W^?^SK5?KSS?SS?5?f?5?^^??5S5^5ir?Fs!^^^K?5i^?K^R55?fiS'^*
I.
BEPALING DER Z1EKTE.
OnderdeheerschendeLongziekte verslaan wij, ecnc aan het rundvee eigendommelijke, besmeltelijke ziekle, die zieh bijzondcr door eene eigenaardige ziekelijke verandering of ontaarding van de zelfstaudigheid der longen karakteriseert eu zieh daardoor van alle an­dere longaandoeningen, waaraan deze diersoort on-derhevig is, duidelijk onderscheidt. Dezelve is alleen aan het rund eigen, en geene onzer oveiige huisdieren zijn daaraan onderlievig. De zoogenaamde Longzieklc van het paard möge met dezelve eenige overeeakomst hebben; beide ziekten verschillen echter aanmerkelijk in aard, oorsprong en verschijnselcn.
De besmeltelijke Longziekte van het rund, kornt in elk jaargetijde, bij de meest verschillcnde weers-gesteldheid, op elken bodem, zoowel op hooge en drooge als op läge voclitige landen, zontler onder-scheid van voederstofl'en of wijze van oppassing en verzorging te voorschijn; en last, zonder op het geslacht, den ouderdom of de conslilulie der dieren te leiten, alle voor de ziekte valbare runderen aan.
Deze, even verderfelijke als in vele opzigten merk-waardige vee-ziekle, is in Daitscblaud algemeeaander den naam van Lttngenseuche of Lungenfaale bekend. De Franschen noemen haar gewoonlijk : La pom-meliere of wel Peripneumonie Chroniqxie. In ons vaderland wordt dezelve algemeen de heerschendo Longziekte, of ook de Slijmziekte, .Slijmlongziekte,
-ocr page 20-
rutaehtige Longziekte genaamd, welke laalsle bc-namingen ons vooral oueigenlijk. en zelfs ongepast vooikomen, als kutinende dezelve aanleiding geven, dat de Longziekte miskend en met eene gewone longonlsteking of andere eenvoudige catarrhale aan-doeningeu van de longen en luchtwegen. welke soru-wijlen ook algemeen heerschende bij het rundvee vooikomen, verwisseld wordt. Beter en meer over-eenkomstig den wezenlijken aard der ziekte, koint bet ons derbalve \oor, om dezelve met den naam van de Besmettelijke Longziekte of Penpneumonia exsudaliva coniagiosa te beslempclen.
II.
AARD DER ZIEKTE.
I I
Even zoo verschillend de namen zijn die men aan de Longziekte geeft, zoo raenigvuldig en verscheiden zijn ook de denkbeeiden, omtrent den aard of het wezen derzelve. Sommige vee-artsenijkundigen , zoo als Veith (!), Tscheuun en Burger, beschouvven haar als eene lypheuse koorts met verslapping of onwerk-zaamheid der longen gepaard gaande, welke eene bijzondere ontaarding van den een' of anderen long-vleugel ten gevolge heeft. Dieterichs (2) beschouwt do Longziekte als meer bijzonder aan sommige plaatsen of streken eigen, en houdt dezelve voor eene ontstcking van de longen en het borstvlies, met eene kennelijke plasticiteit des bloeds vergczeld gaande, waardoor, uit hoofde van de bijzondere zamenstelling
(1) Handbuch der Veterinärhunde, in besonderer Beziehung auf die Seuchen der nutzbarsten Haussciugetliiere, ßand II, s, 325, ffien, 1831.
(2^ Ueber die häufig herrschende Lungcnseuche des Rindviehes , s. 7, Berlin 1828.
-ocr page 21-
del' ruuderlougeu, die eigeuaardige outaaidiiiyen in dezelve gevormd worden. Wagenfeld (1) daarentegea, is van gevoelen dat liet wezen derzelve in eene rheu-malische ontsteking van het borstvlies bestaat, die altijd met eene stenische koorls en doorzweeling van plastische lympha vergezeld gaat.
Dit weinige, vertronw ik, is voldoende, om aan te toonen, dat men omtrent den aard dezer ziekte nog verre van eenstemmig denkt. Raadplegen wij inlusschen onze eigene waarnemingcn en ondervindin-gen, dan kunnen vvij dezelve noch voor eene typheuse koorts, veel minder voor eene rheutnalisclie ontste­king van het horstvlies houden. De koorts toch heeft niet altijd een iypheus maar dan eens een stenisch, dan weder een asthenisch of typheus karakter, en dat de untsteking van geen zuivcr rheumatischen aard is, en ook niet altijd, zoo als Wagesfeld meent, eerst het horstvlies en later de longen aandoet, leert de onder-vinding. In de meeste gevallen zijn beide deelen door ontsteking aangedaan, somwijlen echter bepaald zieh dezelve allecn lot de longen.
l)e naaste oorzaak of het wezen der hesmcltelijke Longziekte komt ons voor te bestaan: in eene geheel bijzondere eigendommelijke ontsteking van de longen en meestal ook van het borstvlies, met koorts en door-zweeting van plastische of stolbare vezelstoffe gepaard gaande, welke in elk geval eene eigenaardige, zie-kelijke verandering of ontaarding van een of beide longvleugels ten gevolge heeft, die, allcen aan dezo ziekte eigen zijnde, bij geene andere Imgontstekingen alzuo wordt aangetroffen.
Wij noemen deze ontsteking eene geheel eigendomme­lijke, hepaaldelijk om dat zij in beloop en nitgangen aanmerkelijk van alle andere ontsteking verschilt, en dezelve noch eene zuivere active, noch eene onzuivcre
(1) Die Ziungenseuche des RindeiirJies, Danl/.ig , 18.'!2.
-ocr page 22-
fiassive oalsteking kan genoemd worden. Zeer juist zegt dan ook, onzes inziens, dehoogl. l).r Vix, inzijnehoogst belangrijke verhandeliiig over deze ziekte (1), raquo;dat liet beloop van het onlstekings-proces in de borst-orga-nen bijde Longziekte, van zulk eene eigendommelijke natuur is, dat hcl niet le verwonderen is, dat men in hot wezeu deizelve dwalen kan.quot; Dieterichs en Wages-felu noeraen liet onlstekings-proces een plastisch, en schrijven deszelfs eigenaardig karakter aan de eigene vorming der nmderlongen toe, laquo;maar,quot; gaathij voort, laquo;deze bijzondere gesteldlieid der iongen van het rund möge iets daartoe bijdragen. het nicest evenwel doet zulksde eigendommelijke, alleen aan de Longziekte ei­gene ziekelijke rcactie, waardoor een ontstekings-proces wordt Toortgebragt, hetwelk in deszelfs beloop, voort-brengselen of uitgangen, eenig in zijne soort is, en alleen bij deware besmettelijkeLongziekte wordtaangetroflen.quot; Het voorbijzien dezer op de ondervinding gegronde daadzaak, mag inderdaad als de voornaamste oorzaak van het bestaan, van de zoo menigvuldige, elkauder lijnregt tegensprekende gevoelens, omtrent den wa­ren aard dezer ziekte, beschouwd worden.
III. GANG DER ZIEKTE.
De besmettelijke Longziekte openbaart zieh nimmer in eene streck, bij een groot getal dieren tegelijk, maar komt indenregel, ongemerkt, zonder merkbare voorboden, en zonder dat zieh hare verschijning er-gens door verwachten of vermoeden laat, in een of
(l) D.r !t. w. Vix. IVfu.-itä Erfahrungen und daraus gescliöpfie sinsicliten über die Lungeiiseuche des Hindfie/ies; meilegedceld in net Zeitschrift für die gesammle Tliierlieilkunde und Viehzucht, u. s. w. B. Ill, lieft, 1. S. 10.
-ocr page 23-
11
hoogsteus twee stallen of weiden, bij 6en enkel of zeer weinige runderen voor. Heeft dezelve zieh bij een rund geopenbaard, dan wordt er gewoonlijk, na verloop van 8 of 14 dagen, weder een tweede aange-tast, dan weder een derde, en ditgaatalzoo, meestalin onbepaalde afgebrokene tijdruimlen voort, tot dat ten laatste al de in den stal of de weide aanwezige, voor de zickte vatbare runderen aangetast, en dezelve door-gestaan hebben of daaraan gestorven zijn. Dan eens verloopen er soms vveken en zelfs raaanden, zonder dat er zieh eigens een nieuw ziekle-geval vooidoet, en men gelooftalsdan datde ziekte opgehouden heeft lebestaan. Maar plotseling komtdezelve, na eenigen lijd, weder in meerdere stallen of weiden te voor-sehijn, en is alsdan gewoonlijk heviger en doodelijker dan te voren.
Deze tusschenpozingen, welke de Longziekte dik-werf in derzelver gang en uitbreiding maakt, hangen intussehen niet, zoo als velen gelooven, alleen van de verandering der weersgesteldheid, hoedanigheid der voederstofl'en of des drink waters, maar bet aller-meest daarvan af, of de dieren in weiden of stallen, aan drenkputten of andere verzamelplaatsen, als vee-rnarkten enz., meer of minder met elkander in aan-raking komen, en zieh onderling besmelten en de ziekte mededeelen kunnen.
De Longziekte houdt derhalve over het algemeen eenen slependen, afgebrokenen gang. Dezelve verspreidt zieh zeer heimelijk en langzaam van de eene boer-derij tot de andere, somwijlen gedurende eenigen tijd eenen tusschen gelegenen stal, dien men zoude ge­looven het naast en meest aan de besmetting te zijn blootgesteld, verschoonende; doch bezoekt ook ein-delijk dezen, en gaat alzoo van gemeente tot gemeente en van provincie tot provincie in haren verderfelijken gang voort, ten zij er in tijds kracbtdadige maatregelen lot hare sluiting in het
-ocr page 24-
13
werk gosleid worden; dezclvekaa al/oo jarehachtereen verwoestingen aanrigten, waardoor niet enkele vee-bouders, maar geheelc landen in de diepste armoede gcdompeld worden.
IV.
ONDSRSCHEIDING EN VERSCHUNSELEN DER ZIEKTE.
Vele veearlsenijkundigen uemen bij de he-scbrijviag der Longziekte, drie zoogenaamde tijd-perken aan, en geven daarbij de verschijnseleu op, waardoor elk tijdperk zieh bepaalt eu kenmerkt.
Het eerste omvat gewoonlijk de voorboden en bet begin der ziekte, hetwelk meestal wordt voorbij gezien. In het tweede nemen al de verschijnselen merkbaar toe, ontwikkelt de ziekte zieh meer vol-komen, en gaatalsdan, of in genezing, ofwel in het derde tijdperk over, waarin dezelve bare hoogle be-reikt, en meestal melden dood des diers eindigl.
Het is intusschen niet mogelijk de grenzen te be­palen, waar het eene tijdperk begint en het andere eindigt, en de Longziekte heeft buitendien al teveel schakeringen in deszelfs beloop en karakter, om de­zelve onder een enkel beeid, getrouw tc kunnen afschilderen. Dezelve körnt bij het eene individu met een meer zuiver stenisch (onlstekingachlig), bij het andere met een nsihenisch olquot; typheus karakter te voorschijn, en doorloopt dan eens snel, dan weder langzaam de verscbilleade lijdperken , die men bij ledere ziekte gewoonlijk aanueerat, maar op verre na niet altijd even duidelijk waarnetnen of onder-scheiden kan.
-ocr page 25-
13
Eene ouderscheiding der Longziekle naar derzelver verschillend karakter en beloop, komt ons derhalve niet alleen doelmatig, maar ook voor de juiste onderkenning en behandeling der ziekte, noodzake-lijk voor; daar zulks op de naluur derzelve gegrond is, en door de dagelijksche ondervinding geregt-vaardigd wordt.
Wij onderscheiden en nemen alzoo twee hoofd-karakters aan, waaronder zieh deze ziekte hoofdza-kelijk voordoet, te welen:
1deg;. De Longziekte met een stenisch acuut of met een meer zuiver ontstekingachtig en snel ka­rakter en beloop, en
IP. De Longziekte met een asthenisch chronisch of, van bet begin af, met een zwakheids-karakter en slepend beloop, gepaard gaande.
1deg;. Verschijnselen der Longziekte met een ste­nisch acuut karakter en beloop.
Alleen bij jonge, krachtvolle, goed verzorgde en gevoede runderen korat somwijlen de Longziekte met een meer zuiver ontstekingachtig karakter en een snel beloop te voorschijn, en kenmerkt zieh bij deze door de volgende verschijnselen:
De voorhoden der ziekte zijn zeer onbepaald, en kunnen zeldzaam waargenomen worden. Eene min­dere vrolijkheid des diers, onregelmatigheid in eet-lust en herkaauwing, eene drooge, stroeve liuid, gevoeligheid in den rug en een hoest, vvelks loon weinig van een gewone verschilt, zijn verschijnse­len welke zieh somwijlen als voorloopers der ziekte doen kennen.
De overgang der voorhoden, in bet hegin der ziekle, is zonder grenspunl, en kan zeldzaam waargenomen of bepaald worden. Ilet rund, dat heden nog vol-komen gezond schijnt, toont zieh morgen of soms eenige men later, plolseling ongesteld, en bet eigen-lijke hegin der ziekle, geeft zieh door verschijnselen
-ocr page 26-
14
van longonlsteking en de daarmede gepaard gaande koorts to kennen. Het dier slaat treurig, met neder-hangenden kop, van de ruif of krib verwijderd, de oogen staan vurig, het bindvlies is rood beloopeu, de slijinvliezen van neus en mond zijn insgelijks rood en droog, somwijlen echter vochtig en met eene dünne waterachtige slijm overdekt, de spiegel is beet en droog, de buid ligt gespannen, het haar is stroef en glansloos, en Staat vooral aan de schouders en op den rug zeer karakleristiek overeind. De ooren, hoornen en het uiterste gedeelte der ledematen zijn afwisselend beet en koud, en de wärmte is algemeen zeer ongelijk over het ligchaam verdeeld, hetwelk den koortsigen toestand des diers aanduidt. De po!s is 10 tot 20 slagen in eene minuut vermeerderd, echter niet zeer vol of gespannen, en de hartslag alleen in de diepte voelbaar. De koorts, als het bepaaldste kenteekeu van het begin der Longziekte, enniettegen-staande een zoo edel orgaan door onlsteking is aan-gedaan, is in derzelver acuut beloop niet zeer hevig, en heelt in dit opzigt iets eigendommelijks^ niet zelden wordtdezelve dan ook, vooral bij haren aanvang voorbij gezicn. De ademhaling is meer of min beklemd of heeft nog tamelijk natuurlijk plaats. Doorgaans draagt het dier den hals gestrekt, en houdt de ellebogen iets van de borst verwijderd. Drukt men hetzelve op de borslwanden, achter de schouders of op den rug, dan wijkt bet af en geeft pijn te kennen. De buik is opgeschort en de flanken slaan sterker dan in den regel, (1) Het rund hoest meer dan gewoon-
(1) De Duilsclie districts-vecarts Zirkel zegt, en zulks koml ook met onxe waarnemingen overcen, dal bij longzieke runderen , de buik doorgaans zeer sterk is opgescliort, en dat daarentegen bij andere slepende longkwalen van bet rund, inzonderheid dezulke die het gevolg zijn, van het iudriugeu van vrcernde scherpe ligchamen , er opzetting van den buik of meieorismus ontstaat. Dr. Gdiilt und Dr. IIertwic, Magazin für die gesammlt: ThierheUkunde, B. VII, heft 4, s. 3J-2.
-ocr page 27-
15
lijk, en de hoest ispijnlijk, niet vol of pijpend, maar oppervlakkig en eenigzins krampachtig. Legt men het oor achter de schouders, aan beide zijden der borstwanden, dan wordt men eene mischende bewe-ging, die aanvankelijk overal even sterk is, gewaar; doch zoodia de eene of andere longvleugel sterker wordt aangedaan, dan wordt zulks eerst op de lijden-de zijde heviger gehoord, maar verdwijnt daar speed ig geheel, en blijft alleen aan den tegenovergeslelden niet aangedanen borstwand waarneembaar.
De eetlust en herkaauwing zijn verminderd en heb-ben ongeregeld plaats. De melkafscheiding is snel onderdrukt, en de melk is dun, waterachtig en blaauw van kleur. De raest wordt spaarzaam ontlast, is doorgaans zwart, droog exi diep gegroefd. De urin heeft in den regel eene donker roode kleur en wordt dun afgescheiden.
Deze toestand duurt gewoonlijk 24 of 48 uren , dan klimt de ziekte en nemen al de quot;verschijn-selen merkbaar in hevigheid toe. De eetlust en herkaauwing, zoowel als de melkafscheiding, zijn nu geheel verdwenen. Het dier is dorstig, doch kan dien dorst, wegens de bezwaarde ademhaling, met moeite en niet dan door het neraen van kleine ten-gen water, stillen. Hetzelve begint hevig en zecr pijnlijk te hoesten; de ademhaling geschiedt snel en kort, van 80 tot 100 malen in eene minuut, waarbij de ribben en flanken ziglbaar bewegen wor­den. De bonding en blik des diers is ängstig, pijnlijk, en de oogen staan glänzend. De pols is klein, hard, bij tusschenpozen onregelmatig, en slaat van 80 tot 100 malen in eene minuut. De hartslag is zelden voelbaar. Het aangelegde oor kan het geruisch in de longen nog waarnemen; maar zulks heeft nu in eene geheel andere verhouding plaats, dan bij het begin der ziekte. Er zijn name-lijk nu reeds aanmerkelijke uitslorlingen van slol-
-ocr page 28-
1laquo;
bare vezelstofl'e, op de oppervlakte ea in de zeif-standigheid dor longen aanvvezig, ea een gedeelte derzelve is dahrdoor reeds aanzienlijk vergroot, ver-hard en onlaard. Leggen wij nu het oor aan den borstwand, welke liet naast aan het gedesorgani-seerde gedeelte der longen grenst, dan worden wij tlaar ter plaatse geen geruisch meer gewaar; maar dit is daarenlegen aan de andere nog niet aangedane zijde des te heviger geworden. Hoe meer de verstorin-gen in de longen toenemen, hoe beperkterde plaals wordt, waar zieh het geruisch laat hooren, en een eenigzins geoefend oor kan alzoo de voortgaande ziekelijke veranderingen en ontaardingenin de longen. vrij naauwkeurig nagaan en bepalen.
De mest wordt spaarzaam, altijd bij kleine ge-deelten, vast en zwart geklenrd afgescheiden. J)e urin is dik. donkerbruin, somtijds ook dun en waterachlig. Het dier gaat zelden liggen, en staat meestal met uit elkander en voorwaarts geplaatste voorbeenen. De bewegingen geschieden met zeer veel moeite en de gang is traag en wankelend.
Aldus bereikt de ziekle, onder toenemende angst en boogst bezwaarde, steunende ademhaling, hare hoogte, ten zij dezelve vroeger door eene lijdige doehnatige behandeling onderdrukt en tot genezing gebragt werde. Heeft dit laatsle geen plaats, dan worden de toevallen ieder oogenblik heviger en be-denkelijker. Het dier schijnt voor alle uitwendige indrukken ongevoelig, staat bewusteloos en ter neder geslagen, en heeft eene onbeweeglijke zeer pijnlijke houding. Hetzelve vermagert plotscling, vooralmerk-haar aan de borst— en schouderspieren. l)e pols is hoogst onregelmatig, en wordt kleiner en zwakker. De ademhaling is uiterst snel en benaauwd, ge-schiedt dikweif met open mond, zoodat het dier elk oogenblik schijnt te zullen stikken. Uit den mond vloeit een laai, kwalijk riekend speeksel.
-ocr page 29-
17
Eindelijk stört hei dier tegen den grond, krijgl convulsive bewegingen en steift gewoonlijk den vierden, zesden of echtsten dag, onder verschijnseleu van verslikking, en niet zelden len gevolge van versteif iu de longen, in welk geval echter deze deelen allijd nog eigendommelijk vcrhard en ontaard worden aangetroff'en.
Niet allijd evenwel bereikt de ontsteking dien lioogen trap, daar het dikwerf gebeurt datdeziekte ongemeen snel een asthenisch of typheus karakter aanneemt of daarin overgaat, en ook een meer of min laugzaam beloop volgt. In dit geval, dalen de krachten des diers plotseling; er ontslaan zuchtige gezwellen aan de keel en kossem. De buik wordt troiumelachlig opgezct en er ontstaat meestal een blinkende aasachtige doorloop. Uit neus en mond, vloeil een waterachlig, kwalijk riekend slijm. De lioesl wordt drooger en doöer, en houdt somwijlen gelieel op. De ademhaling wordt steunende, en de nitgeadeuide luclit stinkt. De pols is uilerst klein, soms naauwelijks meer voelbaar. Herhaaldelijk hoort men het dier op de landen knersen, en hetzelve iigl meesl met geopenden mond en uitgestrekten hals op het borslbeen, helwelk men als voorbode van den naderenden dood kan beschouwen, die dan ook gewoonlijk den twinligsteu of derligslen dag, onder ligte convulsion en verslikkings-toevallen volgt.
Als de meesl zekere kenleekenen vandeafuemingder ziekte, en derzelver overgangingenezing, kunneuwijde volgende opgeven : Dal de loegediende genccsmiddelen eene afleiding op hetdarmkanaalbevverken, ende mest menigvuldiger, natuurlijker en weeker onllast wordt; dal de ademhaling vrijer en de hoest niet zoo pijn-lijkgeschiedt, dal de pols weeker, voller en regelma-liger wordt; dal de cetlust en berkaauwing weder-keeren, het dier zieh meer naluurlijk nederlegt en lauger achtereen liggen blijfl: dal het haar minder
9
-ocr page 30-
I^-
18
stroef is en meer glans Terkrijgt, en het dier, bij het drukken op de borslwanden, zieh nietzoo gevoelig toont; dat de kleur en de afscheidingen der zigtbare slijimliezen weder meer het naluurlijke naderen, en eindelijk dat ook de geheel onderdrukt geweest zijnde melkafscheiding wederkeert, en de melk zelve hare gewone hoedanigheid lerug erlangt.
2.quot; Ferschijnselen der Longziekte met een asthe-nisch chronisch harakler en beloop.
i
Onder dezen vorm komt ongetwijfeld de Long­ziekte in ons vaderland verre weg het meeste voor, en wij houden het voor niet onwaarschijnlijk dat de vee—artsenijkundigen , welke deze ziekte bij uitslui-ting typheus noemen, dezelve alleen met het bo-vengenoemde karakter en beloop gepaard gaande, hebben waargenomen en behandeld. Niet altijd is dit echter, zoo als wij gezien hebben, het geval; daar het meennalen gebeurt, dat in eeue streek, ja in denzelfden stal, de Longziekte bij het eene dier met een stenisch, bij het andere met een asthenisch of typheus karakter te voorschijn treedt, hetwelk voor de onderkenning en behandeling der ziekte altijd belangrijk is te onderscheiden.
De met een asthenisch of zwakheids karakter en chronisch beloop te voorschijn tredende Longziekte, doet zieh door de navolgende verschijnselen kennen:
Van voorbuden der ziekte valt weinig of niets te zeggen; dezelve ziju zeer onbepaald en blijven meeslal voor ons verborgen. Er verloopen soins weken,ja zelfs maanden, zonder dat wij iels aan het dier bemerken, dan dat het nu en dan eens hoest, het­welk natuurlijk geen bepaald verschijnsel der ziekte oplevert, daar zulks ook de voorbode van verschil-lende andere longaandoeningen zijn kan. Eerst het
-ocr page 31-
IQ
werkelijk begin of de oanfan^-der ziekte , welke zieh ecliler in alles ook zeer slepend en beiiuelijk voor-doet, en uit dien hoofde ook aiet zelden aog wordt voorbij gezien, kau ons bij eeiic opmerkzaine be-schouwing nader op bet spoor der ziekte brennen. Slaan wij het dier aaauwkearig gade, dan doet het zieh minder vrolijk en opgewekt voor; het laat den kop en de ooren hangen , beeil eenen flaauwen, ntat-ten, eenigzius nedergeslagenen blik,die indeidaad zeer karakterisliek is, en neemt, ofschoon langzaam, loch merkbaar in het vleesch af. De oogen bezitten min­der glans , zijn vochtig en de pupil is doorgaans ver-wijd. De slijmvliezen van neus en mond doen zieh bleek voor, en zijn met eene dunne wateraehtige slijm overdekt. De spiegel is droog, somtijds ook vochtig. De huid ligt vaster dan gewoonlijk, het haar is slroef, zonder glans en slaat vooral aan de schouders en op den rug overeind. Diukt men het dier tegen de borstwanden en op den ruggegraad, dau loont hei gevoelig en pijnlijk te zijn.
Het aanwezen der koorts geeft zieh , in het begin, door naauwelijks merkbare verschijnsclen te kennen, en wordt daardoor ligtelijk niet opgemerkt. Dezelve komt meeslal 'savonds met weinig, bijna niet merk­bare, afwisselende koude te voorschijn, op welke spoedig eene vermeerderende, dikwerf zeer ongelijk verdeelde wärmte volgt. De pols is daarbij zeer zwak en klein, en de hartslag, in den regel, duidelijk voelbaar. De ademhaling is meer of min beklemd, geschiedt kort en met eenige inspanning. De hoest is zwak, kort en pijnlijk. Het hiervoren reeds beschrevene geruisch in de longen, is op dezelfde wijze aanwezig en waar te nemen, en is altijd als een der voornaamste kenteekenen der ziekte te be-schouwen.
De eetlust is aanwezig; maar gedurende de koorts-aanval wat verminderd. Ook de herkaauwing gaat,
-ocr page 32-
•20
: I
ofschoon iangzaam en ongeregeld, nog #9632;voort, en in de afscheiding der melk merkt men eenige vermin-dering op. De melk is dun en blaauwachlig van kleur. Do mest wordt vcrschillend afgescheiden, somtijds is zij nog vrij natuurlijk, doch meestal be-staat er in het begin verstopping, en de inest wordt alsdan droog, vast en zwart van kleur ontlast; in sommige gevallcn is er reeds bij den aanvang, eene dünne, stinkende doorloop aanwezig. De urin is dun, soms slijmig en geel gekleurd.
Deze toestand duurt gewoonlijk 3 of 4 dagen, of soms ook nog langer, zondcr dat er in dc gesteldheid des diers aanmerkelijke rerandcring komt; maar eensklaps nemen de versohijnselen mcrkbaar loe en ontwikkelt zicb de ziekte mecr volkoinen. De eellust en beikaauwing houden alsdan op, en de melkaf-scheiding verdwijnt nu geheel. De angst en neerge-slagenbeid des diers nemen zigtbaar toe, de oogcn worden troebel en vochtig, en de pupillcn staan zeer verwijd, waardoor helzelve eene zeer inalte, ängstige en starre blik vcrkrijgt. Het dier vermagert sterk. De koorts treedt in alle opzigten duidelijker to voorschijn, vooral meikbaar aan de snel afwisselende tempera-tuur des ligchaams, en het klimmen der pols. Deze laatste stijgt van 80 tot 100 slagen in eene minuut, blijft klein en zwak, bij tusschenpozen onregclmatig en naauwelijks voelbaar. De arlemljaling wordt bij iederen vernieuwden koorts-aanval beklemder en moeijc-lijker. De hartslag wordt botsende of is sleclits in de diepte te voelen, en het aan de borstwanden aangelegde oor, kan de reeds aanwezige verstorin-gen in dc longen, vrij duidelijk onderscheiden.
Het dier gaat zelden meer loggen, staat meestal met een' hoogen rug, de voorbeenen uit elkander en naar voren plaatsonde en heeft eene zeer pijn-lijke bonding. Uetzclve knerst bij herhaling op de tanden, en uit neus en rnond vloeit een taai, kwa-
-ocr page 33-
31
lijk riekend slijm of speeksel. Doorgaans is er nog versloppiiig aanvvezig, en de mest wordt spaarzaam en zwart gekleurd outlast. Somtijds echter is de buik reeds trommelachtig opgezet en heeft er doorloop plaats. Is liet dier dragtig, dan Terwerpt het ge-woonlijk in dit tijdperk de vrucht, en uit de scheede vloeit, gedurende eenige dagen, een taai kwalijk rie­kend slijm.
Op deze wijze neemt de ziekte, dan eens snel, dan eens langzamer, in hevigheid toe, en bereikt dan, wanneer er vroeger geene heilzame scheiding plaats heeft, hare hoogte, in welk geval Let dier een eilen-dig bceld voor oogen stelt, clat in den regel, spoe-dig door den dood wordt weggemaaid. Somvvijlen duurt evenwel dc ziekte nog verscheideue dagen, ja zell's 3 of 4 weken, en alsdan schijnen de toevallen zelfs voor een oogenhlik af te nenien. Met dier be-gint weder eenig voedsel te nutligen, drinkt nu en dan eene teng water, en schijnt over het geheel iets hetcr te zijn. Maar deze stilstand en betcrschap is van körten duur, en doorgaans de voorbode van den naderenden dood. De krachten des diers beginnen plotscling te dalen, de oogen valien in, staan on-gemeen flaauw en het dier wordt elk oogenhlik zwak-ker en slomper. De wärmte vermindert over het gcheele ligchaam, de pols wordt zeerzwak, week en onregelmalig. Is voornamelijk de linker long aan-gedaan, dan wordt de hartslag flaauw en ten laatsten geheel onvoelbaar-, maar is des te duidelijker aau den regtcr borstwaud, waar te nemcu. Lijdt daar-entegen meer de regter lougvleugel, dan wordt de hartslag duidelijker voelbaar en slaat ten laatsten dub-beld, zoodat men in den tijd dat men eenen pols-slag voelt,twee hartslagen waarneeiut. Het geruisch in de longen is naauwelijks meer merkbaar; maar daarentegen hoort men bij vele zieken, eene zekere klolsende beweging in de borstholte, hetwelk vor-
-ocr page 34-
2i
oowaakt wordt door het in dezelve uilgestorte water-aclitig vocht.
Do zuchtige gezwellen aan de keel en kossem wor­den gi'OOter, er onlstaat meleorismun, en de dooiloop wonlt culliquatief. terwijl dikwerf de dünne, stin­kende mest onwillokeurig afgaat. Van tijd tol tijd hoort men het dier nog beaaauwd enpijnlijk hoesten; de adeinhaling wordt meer en raeer beklemd, steu-nende, rogcheleude en geschiedt dikwerf met open mond, eindelijk sterft het dier ten gevolge van ge-heele uitputting, of wel wanneer de longen geheel gedesorganiseerd of verteerd zijn, door verslikking.
De duur en het beloop der ziekteis bij ditkarakter zeer verschillend, en volstrekt aan geene vaste tijd-ruimten gebenden. Bij het eene dier volgt de dood reeds den 8,ten, 10den of ^^ dag, bij het andere eerst na 4 of 6 weken en soms nog later. In som-mige gevallen maakt de ziekte tusschenpozingen van verscheidene dagen, neemtschijnbaar af, enschijnt lot genezing over te gaan ; maar onverwachts nemen de verschijnselen weder toe en het dier gaat alsdan meestal spoedig te gronde. Het gebeult ook niel zeld-zaam , dat hetzdve na eenige raaanden gezond te hebben gesehenen, weder instort en verloren gaat.
Als gunstige teekenen van de afneming der ziekte en derzelver overgang in genezing, (welke echter alleen bij zulke dieren volgt, die in eenen ligten of ten min-sten in geen te hevigen graad door dezelve worden aangetast,) kunnen wij beschouwen : dat de ziekte* verschijnselen reeds den derden of vierden dag aan-merkelijk afnomen-, dat de hoest zeldzamer. losser, minder pijulijk en de adeinhaling vrijer wordt; dat de ectlust, herkaauwing en de melkafscheiding gere-geld terug keeren en de afscheidingen natuurlijker worden ; dat de huid lesser, minder gespannen wordt en het haar meer glans verkrijgt, dat het dier vro-lijker, voor uitwendige indrukken meer gevoelig blijft
-ocr page 35-
23
en de kunstmatige uitwendig aangebragte prikkelende middelen eene starke reactie te weeg brengen.
V.
VERSCHIJNSELEN BIJ DE GESTORVENE DIEREN.
Ofschoon het den opmerkzamen en zaakkundigen veearts doorgaans niet moeijelijk valt., de Long-ziokte, bij het levende dier uit de aanwezige ver-schijnselen te onderkennen, de opening van het ge-storvene rund geeft hem echter eerst slellige zeker-heid, en doet alle mogelijke twijfeling of \ergissing in dozen ophouden. Bij geene ziekte onzer huisdie-ren, zijn de pathologische vcranderingen na den dood vaster en eigendommelijker dan bij de hesmellelijkc Longziekte, en hij die slechls eenige malen gelegen heid heeft gehad, orn oprningen van longzieke run­deren bij te wonen, kan dczelve gemakkelijk van elke andere ziekle onderscheiden.
Alleen het verschillend karakter en do kortere of längere duur dor ziekfe, behoort daarhij nagegaan en in aanmerking genomen te worden, daar hiernaar de verschijnselen of veranderingen na don dood gevonden wordende , ook aanmeikelijk afwijken en verschillen.
Bij het dier dat aan de Longziekte met eon ste-niseh acuut karakter lijdt, en hetwelk in het begin of niet veel langer dan den 3den of 4'icn dag geslagt of gedood wordt, tieft men algemcen nog weinig ziekclijks aan, en bepalen zieh alle ziekclijke voran-
-ocr page 36-
•24
deringen nog voornamcli jk tot de longen en het borst-vlics. De buiks—ingewanden doen zieh in het alge-mcen nog gezond Toor. Doch opent men de borst­holte, dan vindt men in de eersle plaals de opper-vlakle der longen en ook gecleellelijk de borstwanden met eene taaije , geelachtig witte, naar vet of kaas gelijkende massa overdekt, welke eigenlijk niels an­ders dan doorgezwecte, stolbare vezelsloffe is, en waardoor ook de longen, somwijlen reeds op verschil-lende punten, met het borstvlies en het middenrif zijn vereenigd. Deze \ereenigingen geschieden echter niet, (zoo als soms bij eene gewone longontsteking plaats heeft,) door middel van zoogenaainde valsche vliezen, maar meer door nit vezelstoffe gevormde draden of vezels; zoodat de daarmede aau elkander verbondene deelen, gemakkelijker met de hand , zonder aanmerkelijke verscheuring, kunnen gescheiden worden. Dikwerf treft men ook reeds eene rneerdere of mindere hoevcelhcid geel weiachtig vocht, waarin kleine vlokjes of stukjes lympha drijven, in de borst­holte aan, hetwelk soms ook in het harlezakje wordt aangetroften.
Het borstvlies blijkt hier en daar aangedaan en verdikt te zijn. De grond der linker long, zeldzamer die der regier, vindt men reeds aanmerkelijk opgezet en vergroot; dezelve laat zieh hard aanvoelen en heeft eene donkere, met witte en violette vlekken door-mengde kleur. Snijdt men, met een scherp mes, dit ontaarde eedeelte der longen door, dan onlwaart men eenenvrij aanmcrkelijken wedersland, en de door-gesnedene vlakte verschijnt vast, celachlig en heeft door de verschillende witte, roode, bruine en zwarte strepen, waarmede dezelve als doorweven is, een marmerachtig aauzien. Het overige gedeelte der lon­gen heeft in den rcgel, nog de gewone vastheid en kleur bchouden; maar dikwerf merkt men ook eene rneerdere vaslheid in hetzelve op.
Körnt het dier laier, wanneer de ziekte zieh meer
di
-ocr page 37-
ä.quot;raquo;
#9632;,
volkomea heeft ontwikkeld, te slerven, dan woi^den alle de geuoemde palliologische veranderingen, ook in eenen meer gevorclerden graad aangetroffen. De aitstortingen van plastische of stolbare vezelstofle op de oppervlükle der longen en het borstvlies zijn zeer aanzienlijk, en er bevindt zieh doorgaans ook veel geelachtig weivocht in den borslzak en hei hartequot; zakje. Het borstvlies is aanmerkelijk verdikt, van eene vuil gele kleur en op verschiilende piuilen inet de longen en het middenrif vereenigd of vastgekleefd. De linkerlong of somlijds ook de regier, is ongemeen zwaar. hard en zoo gioot., dat dezelve den geheelen borstzak aan dien kaut vult ea inneemt. Dezelve heeft eene lederachlige kleur, met lichtere en don-kere vlekken doormengd. Snijdl men de long door, dan ontwaart men denzelfden wederstand, en de döorgesriedene vlakten hebben een geheel niarmer-aclitig aanzien. De zelfstandigheid is decls hoog rood, deels bruin, en daar, waar dezelve het raeest gedesorganiseerd is, zwartrbod en met vuil witte of gele slrepeu doörwevea, tusschen welke ongelijk, londe, vierhoekige roode of bruine of zelfs zwart-roode, eenigzins naar ccilen gelijkende plaatsen, van verschiilende grootte, zieh bevinden (1). In het meest aaugedane gedeelte der longen zijn zij donker; doch daar, waar dezelve minder zijn ontaard, van eene lichtere kleur. Deze plaatsen zijn met eene weekere zelfstandigheid gevuid, dan de slrepen, met welke zij doorweven zijn; doch blijven allijd nog aanmerkelijk vaster dan de gezonde longzelfsfandig-heid, en scbijnen eigenlijk uit zamengedrukte, hloed-rijke luchtcellen te beslaan, die gedeeltelijk met stol­bare vezelstoffe gevuid en vereenigd zijn. De vastere vuil witte slrepen zijn niels anders dan ontaarde,
(1) Men vergelijke liicrmcde lt;Ic floor lt;lcu hooglocrnnr Dr. A. Numaraquo; medegedeetde zeer franijc afbeelilingen, tc viudcii in licl Sdcdeelvan net fe-zarlsenijkundig Mugazij:!, acliter Mail/.. 23,i.
di
-ocr page 38-
26
tenlikte longvalen, die doorgaans zoodanig verdikt en gesloteu zija, dat er noch bloed nochlucht meer indringen kan.
Het parenchyma der longen heeft alzoo geheel de naluurlijke, sponsachlige hoedanigheid verloren, en gelijkt naar geene longzelfstandigheid meer. De lon­gen zijn in dien toesland niet alleen aanmerkelijk #9632;vergroot, maar bare zwaarle gaat soms alle denkbeeld te boven, daar zij dikwerf het zes- en tiendubbele gewigt van derzelver naluurlijke zwaarle verkrijgen. Overigens worden er geene in het oog loopende ziekelijke veranderingen in de weefsels aangetroffen. Alleen bij de opening van de buiksholte vindt men somwijlen de derde of boekmaag opgezet, hard en met drooge,zwarlachtige voedersloffen gevuld. Neemt men deze voedersloffen weg, dan blijft de zwarte opperhuid er gewoonlijk aanhangen. l)e galblaas is met eene dunne, miskleurige gal opgevuld, doch wordt in enkele gevallen ook ledig aangetroffen.
Gebeult het dat de ontsleking den hoogslen trap bereikt en het dier alzoo aan verslerf in de longen orakomt, dan geeft zieh zulks reeds bij de wegne-ming der huid, door roode, brandige plekken, en het onder dezelve zieh bevindende bloederige, geel lilachlig vochl te kennen. De spieren schijnen alge-meen hoog rood, en het bloed is zwart en teerachtig. Uitneusen mond vloeit een stinkend, bloederig vocht. De buiks-ingewanden zijn hier en daar mel brandige ontstekings-vlekken bezel, en in de holte is dikwerf een lilachlig, brandig vocht uilgcslort. De magen zijn met eene dunne, kwalijk riekende vocder massa opgevuld, en de galblaas bevat, in den regele eene donker gekleurde, laaije gal. Do lever is almede door ontsleking aangedaan. In de borslholte tieft men dikwerf uitslorlingen van een brandig bloed aan, en deszelfs wanden zijn ook met gangreneuse vlek-ken bezel. De longen zijn groot, eenigzins irmrw,
-ocr page 39-
27
lederachlig van kleur, en op de doorsnede donker-bruin of zwart. Het slijmvlies der luchlpijp is lood-kleurig en dezelveis met een bloedcrig schuim gevuld.
De verschijnselen bij dieren aan de Longziekle met een asthenisch-chronisch karakter en beloop, geslagt of gestorven, wijken algemeen zeer veal van de hiefvoren beschrevene af.
Doodt men het dier kort nadat men de eersle ziglbflre teekenen van ziekte aan helzelve heeft be-speurd, dan bepalen zieh de ziekelijke veranderingen, behalve groote slapheid en bleekheid der spieren en der meest overige weefsels, nog voornamelijk lot de borstorganen. Opent men de borstholte, dan komt er doorgaans eene vrij aanmerkelijke hoeveelheid beider water voor den dag, waarmede ook het harle-zakje is gevuld (1). Op kleine gedeelten der longen en het borstvlies tieft men ook reeds uitgestorte stol-bdre vezclsloffe aan, waardoor deze deelen op ver-schillende punten zijn vereenigd, welke vereenigingen echter niet vast zijn, en vrij gemakkelijk kunnen gescheiden worden. De doorzweelingen van ve-zelstoffe zijn niet alleen minder uitgebreid, maar ook de massa is niet zoo taai, weeker, vloeibaarder en smeriger dan bij dieren aan de Longziekte met een stenisch acuut karakter gestorven. Dezelve is ook niet zoo geelachtig wit, maar meer graauvv van kleur.
De linker- of soms ook de reglerlong vindt men ook reeds vergrool, vast en op de beschrevene wijze gedesorganiseerd. De andere longvlengel schijnt nog gezond, doch is, in den regel, slap, week, bleekvan kleur en te zamen gevallen.
Komt hot dier later, na 10 of 14 dagen, aan de ziekte te slerven, dan is dc slapheid en wcekheid der deelen algemeen grooler. Op verschillende plaat-
(1) De oude vce-artscn uoemden Iicl in dit gcvnl niet oncigenaardig de ntilte Longy.ii'klc, in fcgcnslclling van de dränge, waunecr er gecn waler in de l.orslholte aanwc/.ig is.
3deg;
-ocr page 40-
2S
sen onder de huid bevinden zieh waterachlige uit-stortingen, en in de borst en buiksholte wordt al-mede eene vrij aanmerkelijke hoeveelheid waler, niet zelden 1 of 2 emmers bedingende, aangelroffen. De buiks-ingewandeu schijnen gezond, maar zien er slap eableekuit De uitslortingen \an plastische of stol-bare vpzelsloffe zijn uilgebreider en zeer sinerig, en de langen körnen nu ook vast en aannierkelijk vergroot en zwaar voor; doch bereiken nimmer dien omvang, als zulks bij de met een stenisch karakter gepaard gaande Longziekte dikwijls bet geval is.
Wordl de ziekte nog meer slepend en komt bet dier eerst na 4 of 6 weken of nog later te vallen, dan geven dc verschijnselen in alles uilputting en den hoogslgaanden trap van zwakheid te kennen. Aan den hals, de keel, de kossem en op verschillen-de andere plaalsen bevinden zieh zuchtige of water-achtige gezwellen. llet vleesch is ongemeen slap, bleek en waterachtig. De ingewanden van den buik en de borst zwemmen in het in die bolligheden uit-gestorte water. In alle Organen en vveefsels treft men bewijzen van de grootste zwakheid aan.
De longen zijn in dien trap der ziekle niet meer vast of vergroot, maar integendeel dikwerf bijna ver-teerd en in eene graauwachlige, boogst smerige, zultachtige Stoffe veranderd, welke zieh eenigermate als eene netvormige zelfstandigheid voordoet. Het schijnt inderdaad als of er geene longen meer voor-handen zijn, en zij, die bij de besmcllelijke Long-ziekte altijd en in elk geval, verliarde en vergroole longen verwachten, zoudenhet in dusdanig geval niet voor deze, maar voor eene gewone phijiysis of long-tering houden, waarin dezelve alleen is ovoigcgaan, of wel mede gepaard gaat.
-ocr page 41-
2raquo; VI.
OORZAKEN DER ZIEKTE.
Wanneer wij eenige der voornaamste geschriften, over de Longziekle handelende, doorbludeien, dan vinden wij dat de vee-artsenijkundigen het omtrent de aanleidende oorzaken dezer ziekte op veire na niet eens zijn, en dat er deswege nog zeer verschil-lende en uiteenloopende gevoelens geopperd worden. Bijna alle denkbare schadelijke invloeden en om-slaudigheden heeft men, als tot haar onlslaan aan-leiding gevende, meer of minder bescbuldigd; maar geene der in dit opzigt gemaakte en medegedeelde wuaruemingen levert, bij nader onderzoek, op den duur een gegrond en bevredigend resuilaat op.
Velen rangscbikken de Longziekle onder de zuiver epizoötische of heerschende ziekten, en gelooven dat zij uit algemeene, schadelijke invloeden bepaaldelijk hären oorsprong neemt. Anderen daarentegen be-schouwen dezelve meer emoötisch of meer bijzonder aan läge, vochtige slreken eigen, en het zijn dan eens siechte, ouzuivere te naauvv gebouwde stallin-gei, in welke te veel vee bij elkander wordt ge-plaalst, dan weder de siechte hoedanigheid der gebniikle voederstoffen, onzuiver drink water, onre-gelrnalige, schrale voedering en gebrekkige verzor-ging van het vee, waaruit men haar ontstaan zoekt te verklaren. Op ceu' anderen lijd beschuldigt men de lucht- eo weersgesleldheid, en beschouwt eene dikke, nevelachtige lucht, aanhoudeud nat en koud weder, met afwisseling van koude en warme dagen en nachten, veelvuldige regens en daardoor veroor-zaakte overstroomingen en dergelijke invloeden meer, als hare aanleidende oorzaak.
-ocr page 42-
30
Bij dit alles zien wij evenwel dikwerf de Long-ziekte op hooge en droog gelegene slreken, bij eene aanhoudend IVaaije en drooge woersgesteldheid, wan-neer men dezelve volslrekt niet verwachten zou, le Toorschijn komen, en dat wcl op boerderijen, waar de stallen algemeen ruim en goed zijn ingerigt, het •vee rijkelijk gevoed, en in alle opzigten regelmatig onderhouden en verzorgd wordt, en waar de voeder-stoffen en het drinkwater van de beste hoedanigheid zijn, terwijl daarentegen andere läge, moerassige streken, niet zelden in de nabijheid van de eerslge-melde gelegen, waar het vee in naauwe onzuivere stallen opgesloten, en doorgaans karig en siecht ge­voed en verzorgd wordt, geheel van dezelve verschoond blijven. Wat alzoo op de eene plaats als oorzaak wordt beschouwd, blijkt op de andere volstrekt on-schadelijk te zijn, en het ontstaan dezer ziekle laat zieh dan ookdoorgaans, met geen voldoenden grond , uit de hier opgenoemde oorzaken en ornstaudigheden verklären.
Dat de Longziekle in Duitschland, Maar dezelve zeker meer dan eene eeuw bestaat, en men haar als inheemsch kan beschouvven, zieh eenmaal oorspronke-lijk uit gewone epizoötische oorzaken heeft outwikkeld en dit welligt somwijlennog doet, komt ons mogelijk en waarschijnlijk voor; doch men kent evenwel ook daar, tot nog toe, zoo min de plaats als de invloeden waar en waardoor dit geschiedt als bij ons, en de slot-som van alle deswege met naauwkeurigheid en onparlij-digheid in het werk gestelde nasporingen is: dat wij de wareaanleidendeoorzaken , waardoor zieh de Longziekte corspronkelijk onlwikkelt, even als van de meeste an­dere besmettelijkeziekten, waaraande mensch en de die-ren onderhevig zijn, niet voldoendekennen. Ditweten wij intusschen zeker, dat dezelve van eenen besmette-lijken aard is, en dat zij zieh voornamelijk door besmet-ting verspreidt en onderhondt. Enkelen mögen dit nog
-ocr page 43-
31
in twijfel trekken of betwisten; de daadzaken en voor-beeldeu daarvan zijn zoo overluigend en meuigvuldig, dat daaraan inderdaad hiet meer te twijlelen valt, het-welk hier nader genoegzaam blijken zal.
Dan. of de Longziekle, met betrekking tot ons vader-land, slechls als eene eenvoudig heerschende of als eene heerschende en gevolgelijk [secundair] besmettelijke, dan wel als eene oorspronkelyk{jirimitief)besm,ettelyke ziekte moot beschouwd worden, hieiointrenl wordt ook zeer verschillend geooideeld. Eerst hield men haar siechts voor eene eenvoudig heerschende^ en later werd dezelve algemeen voor eene heerschende en gevolgelijk [secundair) besmeiielijke ziekle gehouden. Men gelooft derhalve dat de Longziekfe zieh in ons land oorspronke-lijk uit leefregelkundigeinvloeden, hoofdzakelijk gele­gen in de siechte hoedanigheid der voederstoffen, on-zuiver tlrinkwater, gebrekkige inrigling der stallen, verwaarlooscle verzorging \an hel \ee, of ten gevolge \an eene afwisselende schadelijke weersgesteldheid, heeft ontwikkeld, en dat zij vervolgens, eenen besinet-telijkcn aard aangenornen hebbende, zicii dooraansle-king verder heeft verspreid en nog bij voorlduring on-derhoudt.
Beschouwen wij intusschen de plaats en de wijze, waar en hoe zieh de Longziekte in ons vaderland hct eerst heeft geopenbaard; on leiten wij op den verderen gang en de verspreiding derzelve, dan komt ons dit ge-voelen noch gegrond, noch waarschijnlijk voor; en dan inoeten wij dezelve, met betrekking tot ons vaderland, even als de bekende runderpest, yoov eene oorspronhe-lijk (primitief) besmettelijke ziekte houden, die naar alle waarschijnlijkheid uit Duitschland ingesleept en tot ons is overgebragt.
Ten einde deze onze Stelling, welke voorzeker voor de kennis van den wezenlijken aard dezer ziekte, en vooral tot het nemen van gepaste, altloende maatregelen tot afwering en uitroeijing derzelve als hoogst belang-
-ocr page 44-
32
rijk moef besehouwd worden , narler te slaven en op te beltloren, willen en behooren wij in de eeisle plaats het begin en den verdeten gang dezer ziekle in ous land , kortelijk na le gaan en le overvvegen.
Uit bet verslag, opgemaakt door den voorziüer der Coumiissio van Laadbouw in Gelderland, den Heer L. C. J. van Nispen, welke in vereeniging eerst met den Tee—arts Groehedbekg en later met den vee—arts Moü-wen, ten bijwezen van de plaalselijke bingemeesters en voorname vee—bonders, een onderzoek aangaande den oorsprong, de veispreiding, besmetlelijkbeid en be-bandeling der ziekle, in alle gemeenlen, alwaar zij destijds heerscbte, heeft in bet werk gesteld, blijkt: dat tie Longziekte zicli in de maand November des jaars 1833, bet eerst bij den landbouwer Jaw van de Paverd, te Leuth, (eene gfineente in Gelderland, niet ver van de Pruissische grenzen gelegen.) beeil verloond, en wel gednreude den lijd. dat het vee nog in de weide was. llet eerst ivcrd daardoor cene melkkoe aangelast; acbt dagen later eene tweede , welke beide, 14 dagen na bet nilbreken der ziekte bij bet eerste dier, overleden. Toen bleef liij omtrent zes weken van de ziekte ver-schoond, vvaruieer weder eene koe en vcrvolgens nog 11 of 12 runderen ziek werden, welk gelal gedurende den winter lot 30 sinks aangroeide, waarvan er 2G bc^ zweken en slecbts 4 herstelden. Van het oogcnblikdat genoenido landman zijn vee in de Icnle van 1 834, in do weidc bad gedaan . tot den 1 I Junij, kwamen er geene nieuwe ziektegevallenbij; maaropdezen enden volgen-den dag werden weder eene melkkoe en een hokkeling aangelast.
Omslieeks ler zellder lijd of iels later brak de Long­ziekte bij den naasten bnurman van J. van de Paverd, met name Derk Hendriks, uit, die weldra 5of 6 run­deren aan dezelve verloor.
Vervolgens openbaarde zieh de ziekte onder Pan-nerden, bij den landbouwer Derk van de Sasd, bij wieu
-ocr page 45-
33
eerst eene zoogenaamde maal van 1 '/i jaar oud, ziek werd. Eerst in hel Idalst van de maaodJanuarij I laquo;34, verloonde zij zieh bij den springstier van genoemden eigeuaar, en 14 dageu laier bij eene koe, terwijl er tot den 7 Junij nog 13 andere runderen achlervol-gens aangetast werden.
Weinige dagen na bet uilbreken der ziekte te Pannerden, vertoonde zieh dezelve bij den landbou-wer Jas Weijers, op den Gelderschen-Pf aard, wiens woning slechts een kwarlier uurs van die, van den hierboven genoemden Derk van de Sasd, vervvijderd is. Het eerst werd een springslier ziek, welke, na mini drie weken, bezweek. Ongeveer 14 dagen la­ter greep zij twee melkkoeijen aan, en in bet geheel werden bij opvolging 54 runderen op dien stal aangetast, waarvan er 9 bezweken en de overige berslelden.
Vervolgens vertoonde zieh de vee-ziekte, op den 29 Maart, ook bij den landman Willem van de Sasd, op de Pleunisehe- of Tiehen-lf aard. oncier de gemeente Zevenaar, die zijncn broeder, den hierboven genoem­den Derk van de Sand, meermalen, tijdens dat de ziekte bij bem heerschte, bad bezocht, en dikwerf ook het zieke vee had helpen ingeven en behandelen. Zij begon ook hier bij den springstier, en taslte bij opvolging 21 runderen aan, waarvan tot op den 7 Junij, 10 sinks bezweken (1).
raquo;In Groesse, onder de gemeente Duiven, open-baarde zieh de ziekte met het begin der maand Mei, op bet landgoed do Beerenkluauw, in de stallen van den beer Tenduingen, bij eene, door zijn ed., des vooijaars aangekoebte melkkoe, welke bij dadelijk na den ontvangst onder zijn eigen vee had opgeslald. Drie weken na het afsterven van dit beest, kreeg eene melkkoe van zijn eigen slal deziekle, en eenigen
(1) Men zie nader het hier zakeltjk uil^etroklien verslog in holt Vee-jirisenijhmdig Magazijti, Deel III, blailz, 9—13.
-ocr page 46-
34
tijd laier, en wel in de maand Junij, werden nog drie andere, bij opvolging, door deziekteaangetast, van welke runderen er siech Is eon genezen werd.quot;
In Julij ontstond de ziekte in de gemeente Anger-loo, op eene weide van den heer Koldvbkander, bij vier vette koeijen, eenige dagen na elkander.
Voorts kwainen later nog in ondersclieideue plaat-sea , als in den polder de Ooij, de gerneenten Bem-mel, Doornenburg, Hermen, de Lijmer.s\ bet rijk van Nymegen, Zevenaar, /Joesburg, Rheede en meer andere gerneenten, gevalien van longzieke runderen voor, zonder dat in dezelfde weide of denzelfden stal meer dan een of twee stuks werden aangetast. laquo;Men kon nagaan, zegt de beer vee-artsMouwEN, dathet meerendeel van deze nit besmette weiden afkomstig was, of dat de ziek gewordene dieren, wegens de nabijbeid, door bet overspringen of op eene andere wijze, hiermede in aanraking waren geweest (1).quot;
Nadat de Longziekle alzoo, scbier onafgebroken twee jar en acblereen, alleen in Gelderland geheerscbt en zicb langzaanraquo; van de eene plaals tot de andere verspreid bad, sloeg dezelve, in de maand December 1835 en Januarij 1836, naar de provincie ^laquo;/c?-//o/-land over, en verscbeen bet eerst in de gemeenlen van bet JFestland, als: deLier, Maasland, Maassluis, JSaaldivijk, Groeneveld, 's Gravezande, bet eiland Roozenburg enz., alwaar tot den 1 April, reeds 112 stuks runderen aan de ziekte verloren gingen (2). Later beeft zij zicb in meer dan honderd gemeenten dier provincie verspreid, en bet gelal der aldaar, alleen in 1 837, aan de ziekte gestorven beesten wordt op ongeveer zeven duizend begroot (3).
(1)nbsp; nbsp;Vee-ArUeräjhmdig Magazijn, O. Ill, blailz. 133—134.
(2)nbsp; nbsp;Staat fan den Landhviuv en hei Vee in de provincie Zuid~ Holland, gedurende de eerste drie jnaanden pan 1836. Zic de Staats-Courant pan 18 ^dpril 1836.)
(3)nbsp; Men zie het versing, gedaan door do Gedeputccrde Staten van Zuid- en Noord-Holland, aan de Staten der provincie Holland, in
-ocr page 47-
85
In de provincie Utrecht kwam de Longziekte ook in 1835, op eene hoeve te Remwoude, te voorschijn, alwaar acht runderen stierven, zijnde dezelve daar, uaar alle waarschijnlijkheid, nil Gelderland overge-hingt (1), Later verscheen zij op meerdere stallen, en tot 31 December 1837, zijn er in genoemde pro­vincie, 125 stuks aan dezelve bezweken (2).
Aldus in baren gang ongebinderd voortgaande, is de Longziekte, langzaam en beimelijk van bet eene gewest lot bet andere overgeslagen, en heeft zieb acbtervolgens in 1837 in de provincie Noord-Braiand, in 1838 in Zeeland en ISoord-Holland, in 1839 in Overijssel en Drenthe, en eerst in bet voorjaar van 1842, in de provincie ^riesland geopenbaard door-gaans in eene streck, eerst op slechts eenen slal of eene weide, bij een enkel rund, te voorscbijn tre-dende, en zicb vervolgens bij meerdere dieren, en in de naaslbijgelegene stallen en gemeenlen al verder en verder verspreidende, wanneer dezelve namelijk niet in tijds door gepaste maatregclen in baren gang werd gestuit.
Nu vragen wij: Kan men uit de wijze van ontstaan en den bier bescbreven gang der ziekte met grond besluiten dat dezelve zicb in ons vaderland oorspron-kelijk uit algeraeene of leefregelkundige invloeden beeft ontwikkeld, en baar gevolgclijk als cenezuiver epizoötische of heersehende ziekte beschoawen? Wij gelooven deze vraag ontkennend te moeten beant-woorden. Eene zuiver epizoötische ziekte toeb ont-staat niet op slechts een slal, bij een enkel dier, maar komt nagenoeg gelijktijdig bij meerdere dieren
derzelver gevvone verg.idering, gehouden den 3 Julij 1838, te vinden in de Nederlandsche Staats-Courant van 10 Julij 1838.
(1)nbsp; nbsp;^dlgemcen verslag ivegens den Staat fan den T^andhomv in hei koningrijk der Niederlanden over het jaar 1835, bladz. 92.
(2)nbsp; nbsp;Verslag van Gedeputeerde Stalen aan de Staten der provincie lotrecht, gedaan den 3 Julij 1838, (Zie Slaats-Courant van 13 .Tulij 1838.
*
-ocr page 48-
ran hctzelfde geslacht of soort te voorschijn, omdat zij baren oorsprong heeft en hel)ben aioet uit alge-rueene, ongewone schaflelijke, doch voüibijgaaude invloeden, hoofdzukelijk gelegen zijnde in de luclit, de weersgesleklheid, de voederstoffea en deigelijke oorzaken meer, lol de levenswijze der dieren belioo-rende. M(;t eene oorspronhelijk [primitief) besmet-telijke ziekte, dat is: eeue ziekte welke in ons laud nie!, dau door besmelling oulslaat, en dus van eiders moet worden ingesleept, heeft juist het tegendeel plaats. Deze onlslaatniet gelijklijdig op verschillende stallen en bij vele dieren te gelijk, rnaar koint, in den regel, gebeel onverwacht, op een of hoogstens twee stallen of weiden, bij een enkel dier te voor­schijn, en wel zonder dat haar ontstaan zieh uit algenieene of plaatselijke invloeden laat vermoeden of verklaren. Acht of veerlien dagen later wordt er gewoonlijk weder een ander dier ziek, dan volgt een derde, en op deze wijze worden alle de op den stal staaude voor de ziekte valbare dieren aangetast-, en wordt dezelve miskencl of niet in lijds door kracht-dadige maatregelen in baren voortgang gestuit, dan gaat zij verder en verspreidt zieh in meerclere stallen en gemeenten, hetwelk naar den verschillenden aard der ziekte, dan eens snel, dan eens langzaam en afgebroken plaats heeft.
Eene ourspronhelijk besmettelijke ziekte gaat dus meestal van een bepaald punt uit, en dit pnnt laat zieh doorgaans inet zekerheid aanwijzen. Men kau dezelve veeltijds in baren loop volgen, en zij kan in bet begin door gepaste maatregelen gestuit of allhans aanmerkelijk ondevdrnkt worden, al hetwelk met eene zuiver heerschende ziekte niet het ge\al is.
Treffen wij nu in de wijze van ontstaan, den gang en de verspreidiag der Longziekte, zoo als dezelve zieh in ons vaderland het eerst bij Jan tan dePavekd, te Leuth, heeft geopenbaard, en zieh van daar ver-
-ocr page 49-
:J7
clerheeft verspreid, niet m alles liet wezenlijk, karakler eener oorspronkelijk besmetlelijke ziekte aan? Wij verklaren niet te weten wat daaraan nog zoude ootbreken.
Maar zal men misschien zeg^en: Is het niet mo-gelijk en waarschijnlijker dat de Longziekle zieh op de boerderij van J. van de Paverd, eersl uit algenieene of daar bestaande plaatselijke oorzaken oorspronkelijk ontwikkeld, en vervolgens een secundair oi g-evolge-lijk besmettelyken aard aangenomen hebbende, zieh van daar verder beeft verspreid?
Te willen zeggen dat dit onmogelijk is, zou eene ongerijmdheid zijn; maar de vraag is: of er voldoende gronden bestaan om aan te nemen dat het ditmaal -werkelijk is gebeurd. Dit betwijfelen wij, zoo wij mecnen, op goecle gronden, en zullen dit nog nader uit de oorzaken en omstandigbeden, welke men algemeen heeft opgegeven, trachten te bewijzeu.
Volgens bet gevoelen namelijk van den beer pre­sident der Provinciale Commissie van Geneeskundig wider zock en toevoorzigl, in Gelderland, welke, in vereeniging met den beer vee-arts Groesenberg, bet eerst onderzoek heeft gcdaan naar don aard, de oorzaken en uitwerkingen der in Gelderland zieh geopenbaard hebbende Longziekte onder betrundvee, zouden hare aanleidende oorzaken hoofdzakelijk moeleu gezocht worden laquo;in de afwisseling van langdurig raquo;vochtig, fiaauw weder en läge winden, rnel daarop raquo;volgende lusschenpozen cener fijne, koude lucbls-raquo;gesleldbeid en sclierpe booge winden, en hel laat raquo;weiden in den berfst (I).quot;
Het zijn dus hoofdzakelijk algerneene invloeden, waanhtmen haar onlstaan heeft zoeken le verklaren, en men beschonwde dezelvc dan ook in den beffinne.
(1) Vee-jirisenijhundig Moga-ljn, a. p. bladz. 184.
-ocr page 50-
38
slechls als eene zinking-aardige, {catarrhalejeenvoudig heerschende, iiiet besnieltelijke ziekte.
Dat door de hiergenoemde algemeene, schadelijke invloeden, heerschende of epizoötische zieklen, en iuzonderheid catarrhale aandoeningen ^an de lucht-wegen en borslorganen kunnen onlstaan, zal niemand betwijfelen. Doch de Longziekle is geeue catarrhale, maar eene aan onzen bodern geh eel vreemde, eigen-dommelijk besmettelijke ziekte. Zij heeft zieh bij hare eerste verschijning in ons land niet als eene zuiver heerschende ziekte geopenbaard. De wijze van ontstaan, derzelver gang en verspreiding en de bepaling, die in elk ziektekundig werk van eene zuiver heerschende ziekte gegeven wordt, spreken dit volkomen tegen. Het is waar, de Longziekte is lhans eene heerschende en wel eene heerschende besmettelijke ziekte, maar zij is dit niet van het begin af geweest. Dezelve is eigenlijk eerst heerschende geworden, nadat zij reeds eenen geruimen tijd in ons land bestaan had.
Te regt merkt dan ook, onzes inziens, de beer vee-arls Mouwen , welke voornamelijk met het onder-zoek en behandeling der Longziekte in Gelderland is belast geweest, in zijn deswege medegedeeld verslag, over deszelfs oorzaken handelende, aan: laquo;Dat het bij eene nadere beschouwing zeer duister is, waarom juist de ziekte eerslelijk slechts in twee stallen ontstond, en aldaar eenige maanden lang voortdurend bleef bestaan, zonder dat men daarvan eenig spoor bij andere vee-houdcrs opmerkte; dewijl het algemeen gebruik, om het vee, zoo lang mogelijk builen te laten, niet alleen door Weueus en vas dk Sasd, maar door meest alle landlieden in dezc slreken jaarlijks wordt opgcvolgd.quot; Vorder zegt dezelfde vee-arts: laquo;De nasporingen en hot ondcrzoek naar de leefrcgel-knndige invloeden, welke op de dieren, gedurende den laatst verloopen hcrfst en winter, zoo in de weiden
-ocr page 51-
3d
als stallen gewerkt hebben, zoo als daar zijn: de inrigting der stallen, de wijze van verzorging, desoort en gesteldheid der Yoederstoffen, hebben tnij nergens iets aan de hand gedaan, waaruit ik eenige aan-leiding kreeg, am, behalve de bovengenuemde door den heer President der Geneeskundige Commissie opge-gevene omstandigheden, rneerdere oorzaken voor het ontstaan der Longziekte aan te nemen (1), dan alleen in de stallen van D. van de Sand, le Pannerden, en J. Weijers, rp den Gelderschen-Waard, waarin dc-zelve met Eersmis 1833 en Januarij 1834 was ont­staan.quot;
laquo;Deze beide vee-houders hadden uamelijk, volgens hunne eigene gedachten, een grooter aantal vee dan ge-woonlijk opgezet hebbende, te veel runderen in den stal gehad, waardoor dezelve te digt opeen slonden, terwijl, bij het flaauwe winterweer, eene rneer dan gewone wärmte in den stal aan wezig was gewcest; iets hetwelk men, vooral des morgens bij het openen der stallen, aan eenen onaangenamen warmen damp had ontwaard, welke aan elk, die zieh in den stal begaf, tegentrok (2).v
Hij geloofdc, dat deze onzuivere, warme slallucht hier wel als mede-oorzaak tot de onlwikkcling der Longziekte in aanmerkiag dient genomen le worden, en zulks scheen nog nader te blijken, daar meerge-noemde van de Sand, in eenen anderen, naar even-redigheid ruinieren stal 10 sinks vee had staan gehad, die wel van tijd tot tijd hoestten, doch waarvan niet een de Longziekte gehad heeft.
Wij zien dus, dat de heer Modwer, behalve de algemeene invloeden, door den heer president der Geneeskundige Commissie opgegeven, waaruit liij ech­ter het ontslaan der ziekte ook niet voldoende kon
(1)nbsp; Uit welke cclilcr, zoo wij hebben napgoloond, licl onlslaan der Longy-icktc zicli evenmio met grond laat verklären.
(2)nbsp; nbsp;Vee-Artsenijhindig Magazijn, a. jgt;. blndz. 164—169.
-ocr page 52-
40
verklaren, verder niels heeft kunnen vinden, wat gerekend kon worden daarloe aanleiding te hebben gegeven. Alleen de onzuivere, warme stallucht., dacht hij , moest als mede-oorzaak beschouwd worden.
Dan, hierop nioel ik aanmerken, dat, aangenomen zijnde dat de onzuivere stallucht nadeeüg en de voorbeschiklheid voor de Longziekte kan hebben ver-meerderd, waaraan wij geenszins twijfelen, er echter geene gronden bestaan orn aan te nemen, dat dezelve zieh daaruit oorspronkelijk zou hebben ontwikkcld. De Longziekte is niet het eerst bij D. van de Sand, te Pannerden, of bij J. Weijers, op den Gelderschen-Waard, ontstaan, hetwelk men uit het verslag van den beer Mouwen, zou vermoeden (1), maar had zieh, zoo als wij bereids gezien hebben, reeds onge-veer twee maanden vroeger bij J. van de Paverd, en vervolgens bij D. Hendriks, te Leuth, geopenbaard, en vertoonde zieh bij eerstgemelden vee-houder het eerst bij eene melkkoe, gedurende den tijd, dat het vee nog in de weide liep. Hier kan dus geene on­zuivere stallucht ingewerkt hebben, of beschuldigd worden. Het bevrijd blijven van het vee, op den ruinieren stal van van de Sand, kan met veel meer grond daaruil verklaard worden, dat deze nog onbesmet en de smetstofle gelukkig nog niet totden-zelven was doorgedrongen.
De vee-arts van Calcar, die op hooger last de Long­ziekte in Gelderland heeft nagegaan en behandeld, zegt in zijn deswege niedegedeeld verslag (2): laquo;dat hij niet in staat geweest is de oorzaken derzelve op te sporen; maar hij is geneigd om, volgens het gevoelen, in het Provinciaal Blad van Gelderland, n.quot; 34, oj)gegeveii, te gelooven: laquo;dat afwisscling der weersgesteldheid, zoo als iangdurig, vochtig flaauw
I
(1)nbsp; nbsp;a. p. bhuh. 170.
(2)nbsp; nbsp;f^eersdrtsenljhtndfg Magazißn, lt. p. bladz, 187, 19,')—lfMi.
-ocr page 53-
41
weder mel eene daaropvolgeiuie, fijoe, kotulo luchl; gesleldheid en scherpe hooge winden, het laut wei­den in den bcrfst en le vroeg weiden in de lenle. tot de Oüizakea rnoelen worden gerekend, of dat deze ten minslen eene groote voorbeschiktheid tot de ziekle lichben kunnen leweeg breiigen:, wunt deze oorzaken brengen gewoonlijk catarrhale ziekten voort quot;
Hierop laat hij onmiddelijk xolgen: laquo;Wanneer deze echter de eenige oorzaken der ziekte waren, moest dezelve zieh, mijns oordeels, op meerdere plaatsen openbaren, daar bijna alle dieren aan deze afwisseling der weersgesteldheicl zijn blootgesteld ge-weesl. Ku ecbter onlstond de ziekte hleclits in enkele weilanden of stallen. Wat bet laat weiden in den herfst en het vroeg weiden in de leute aanbelangt, dit heeft niet bij enkele vee-bouders, maar bij schier de meeslen plaals gehad enz.quot; Wij zien dns, dat ook de beer vas Calcar niets beeft kunnen opsporen, waaruit hij met voldoeuden grond het ontslaan der ziekte kon verklären. Of de besmetting als eene oor-zaak van bare verspreiding moest worden beschouwd, dit kennt hem wel niet onmogelijk voor, maar hij had destijds dit niet volkoraen kunnen onldekken. Thans zal hij ongetwijfeld wel in de gelegenheid ge-weest zijn, zicli daarvan te overluigen.
Een ander kunstgenoot, de beer J. C. Rütgfiis, vee-arts der 1' klasse, te Dt'dam, welke de Long-ziekte ook in verschillende gemeenten van Gelderland heeft behandeld, hondt dezelve in baren oorsj rong van een' zuiver epizoölischen aard te zijn, die even-wel een besmettelijk karakter kan verkrijgen. laquo;Den loop derzelve in aanmerking nemende,quot; zegt de beer Rutgers, laquo;zoo ziet men, dat zij op eene of meerdere boeven langen lijd, zelfs een of tweejaren heerscht, en zieh tot deze blijft bepalen, en nabijgelegene boeven verschoond laat.'' Te Doornenhurg bijv., 4
-ocr page 54-
42
had clezelve gedurende bet jaar 1 834 geheerscht, ea hiokl alclaar op hij een' veehouder, die ceen veerlig scbredea van een anderen woonde. in Jtifieren, welke van de ziekle bevrijd bled'. Gedurende een jaar lijds zicli niel le /Juornenbvrg verluond beb-bende, openbäarde zij zicb in liet begin van 1835 te Gent, voorts le Ihiissen, Eist eu Etcren, in welke twee laalsle plaatseu zij zicb slecbts lot een gering gelal vee bipaalde. INu verloonde zij zicb weerte Angeren, ook te // estervoort en Lohith, en wel in de eers tgenoemde plaats bij den bedoelden vee-bou-der, in de tiabijbeid der boeve te JJoornenburg, alwaar dezelve vroeger was blvjven staan.quot; Is dit de gang van eene ziekte, wier oorsprong van een zuiver epizoötisehen aard is?
Overigens kon in vele gevallen, door dien vee-arts waargenomen, besmelting als oorzaak van derzelver ontslaan worden beschouwd. Waar deze niet dui-delijk kon worden nagegaan, daar narn hij deels algemeene oorzaken, deels besrnelling aan, en zegt ten laalsten: laquo;dal bet nioeijelijk te bepalen is, in hoe vene sommige oorzaken, als: afwisseling des weders, het laat buitenloopen in den herfst en siechte hoeda-nigheid der voederstoflen, tolbelvoorlbrengender bong-ziekte, belzij ieder op zichzelve, of door onderlinge zamenwerking, kunnen toebrengen, daar tocb dezeorn-standigbeden in vele jaren plaats bebben, zonder dat deze uitwerkingen worden waargenomen. Ook werken de meeste dezer oorzaken op bet vee in betalgemeen , terwijl de Longziekte zieh slechts bij sommige vee-houders openbaarde, hoewel het zeker is, dat zij bij een grooler aantal beeft bestaan, dan bekend is gewor­den, nit boofde van de geheimhouding, welke daarom-trent door niet weiuigen werd in acht genomen (I).quot;
üit dit alles blijkt, onzes inziens, klaar en dui-delijk, dat geene der beschuldigde oorzaken of om-
(i) T^ec-sirtscnljkundig Magazijn, a. p. bladz. 226 en vervolgens.
m
-ocr page 55-
48
slandighedeu, vokloendeii grond geven otn aan te nemen. dat zieh duariiit de Longziekle in ons land ourspronkelljk zou hebben onlwikkeld. Alles wat men heelt kuinien opsporen. waren, op zijn hoogsl, slechts voorbereidende of voorbeschikkende, maar cogggt;.ens-zins ware aanleiclende oorzaken.
Zonder dus den besmetlelijken aard der Longziekle en hare insleping van buileuslands te erkennen en aan le nemen, kan men deizelver verschijning in ons vaderland niet verklären.
Inlusschen komt, bij de aanneming daarvan, hier nog de vraag in aanmerking: of er dan mogelijkheid en gelegenheid bestond om de Longziekle van elders in ons land in te slepen, en op welke wijze dit beeft kunnen geschieden?
Hierop antwoorde ik : dat er buiten twijfel moge­lijkheid en wegen bestonden om de Longziekte van elders naar ons vaderland over te brengen. Uczelve heerschle sedert lang in de nabijheid onzer grenzen. Immers blijkens het General-veterinär bericht des Kö­niglichen Rhein-Medicinal Collegii über die jähre 1829, 1830, 1831 en 1832, grasseerde de Long­ziekte onophoudelijk in vele dislricten van het Ko-ningrijk Pruissen, als bij en om Keulen, Koblenz, Trier, Bonn, Bitiburg, Dhaun, Adeuau, Zeil en meer andere plaatsen (I), terwijl zij deslijds ook in verschillende andere Duitsche Staten hare verwoes-tingen aanrigtle. Ook in Belgie, wefen wij, was dezelve reeds vroeger doorgedrongen, en heerschle van 1827 tot 1829 voorldurend in en om Brüssel, Mechelen, Leuven, Diest enz., en van dien tijd af tot op heden (1842) heeft zij schier onafgebrokenin de provincien Oost-en West-Flaanderenbestaun, en aldaar duizende runderen weggesleept.
Dan, het is voornamelijk op de bovengenoemde
(1) Zic Vce-Arlsenijkwulig Mcrgasijn, a. p, bladz. 16.
4deg;
-ocr page 56-
44
Kiju slrekeu, wlt;aaröp laquo;ij hier de auiiduclil vesligen. Met dezeishctdat de provincie Gelderland, vooruame-lijk ook met belrekking lol den vee-handel en meer bij/onder nog door den it1— en uilvoer mxw inndvee, gemeeiisclia|j heeft, helwelk vooial in de eersle jaren na den Belgischen opslaud nog zeer veel vermeeiderd werd. Niet alleen. dat er deslijds zeer veel mager.ruud-ven uit Gelderland naar de gemelde Rijn-slreken ler vetweiding werd gezoiulen (I), vvaarvan somrnige bij derzelver temgkomst in bet vadeiiand. zoo deze plaals vend, liglelijk de ziektekoaden medebrengen; inaar er werden builendien een groot aanlal runderen, vooral ossen. ainK'de ler oorzake van de tijdsomstandigheden en de voorldurendeaunwezigheid van bet leger in JSoord-Braband, hetvvelk nalnurlijk eene bnitengewone con-sumlievan rundvleesch ten gevolgehad. uil hetnabnrig Duitschlund, en meer bijzonder nog uit de Pruissiscbe Rijn-provincien bij ons ingevoerd. De Handel in rundvee was dus in dien tijd zeer levendig, en de piij-zen van helzelve waren tot eene bnitengewone hoogte geslegen, zoodat een zoogenaarnde magere Kempensche os 30 tot 40 gulden meer gold dan ingewonetijden(2), hetwelk natuurlijk den vee-handelaar temeer reden en gelegenheid gaf orn in de meergenoemde Rijn-slre­ken (alwaar destijds bet vee goedkooper en beler te verkrijgen was dan bij ons) rundvee le gaan aankoopen en naar herwaarls over le voeren, verzekerd van het-zelve legen eene goedewinsl te zullen afzellen.
Wij welen, en de ondervinding leert hel nog dage-lijks, dat, zoodra de Longziekle in eene streck heerscht, de veebonders algeraeen gretig naar eene gelegenheid uilzien, en den eerslen koopman den besten, of de eersle nabijzijnde markldag le baal netnen.om hunne verdachte, schijnbaar genezene of gebeterde runderen
(1)nbsp; nbsp;j4fgemeen eerslag vuegens den Staat van den Landhcmv in het Koriingriß der Nederlanden, gedurende hetjaar 1834 enz., liladz. 92-03.
(2)nbsp; nbsp; nbsp;Zie hetzclfde verslag over het jaar 1833, bUUz. 89.
*
-ocr page 57-
45
van de hand te doenen te verkoopen , al is het ook dat zij voor dezelve slechts de helft of een dcrde der waarde kuanea bedingen; daar zij zeer goed weten, dat de-zulke tochzeldzaaia meer helgewenschte voordeel ople-veren, ligtelijk weder instorteii, en hunnc andere, nieuw opgezette runderen dikwerf weder kunnen be-smetten en doen tegronde gaan. Men bekreuut er zieh niet om, dat daarduor de ziekle naar elders woi'dt over-gebragt, en een aanlal menschen ongehikkig ge-maakt en in de diepste armoede gedompeld wor­den; men raadpleegt slechts zijn eifjen belang en bekornmert zieh niet over dat van een ander! Baatzucht en bedrog spelen, zoo ergens, altijd bij het bestaanof heerschen van besmettelijkevee- ziekten eene hoofdrol, en geen wonder dan ook, althans ons bevreeindt het niet, dat onze Pruissische naburen aan de alleen winst-bejagende vee-handelaars, eenige besmetle en ver­dachte longzieke runderen afgestaan en ons toegezonden hebben.
Algemeen geloofde men dan ook in de Geldersche strekeu, waar zieh de vee-ziekte hel eerste heefl ver-toond. dat dezelve reeds in 1831 zou zijn aangebragt geworden door bovenlandsche of Duitsche ossen. welke door den heer W. A. van den Bosch , te Goch , aangekocht enonderde Pruissischegemeentenitfe/jr en AVe/, aan de Hollandsche grenzen gelegen, geweid waren; zijnde in dat jaar daaraan reeds oaderscheidene runderen geslorven, terwiji de ziekle, van dien tijd af, voortdu-rend in den zoogenaamden Dufl'eld was blijven heer­schen (I).
Deze zaak door den heer voorzilter der Commissie van Landbouw in Gelilerkmd opzeltefijk onderzocht zijn­de, is. wat de hoofdzaak bei reft, waar beyomlen, namelijk de aankoop en invoer van vreeinde ossen , en hel uilhreken der Longziekte op den stal van genoeniilen vee-houder. Doch de heer va\ den Bosch
(1) Zie fea-^Lrtienijkandlg Magazljn, a. p. bladx. 15.
m
-ocr page 58-
40
gelool'de niet, dat dit door de bovenlandsche ossea was geschied; maar meendc, dat de ziekle door vee, dal hij iu deönistrekeü vau GoeA had aangefcocht, op zijneu stal wasgekoaien, daar dezelve reeds in 1 8a(J en 1830 le Kempen, zeven uren van Guch gelegen, heerschle. De ziekte had zicli het eerst hij het vee, uit genoernde slrekonafkomstig, vertoond, en later waren ook eenige der bedoelde ossen aangelast.
Het is dus niet volkomen zeker, door welk vee de ziekle hier ontstaan zij, en zulks doet ook niets ter zake. Het isgenoeg dat dit door vreenid, ingevoerd vee is ge­schied, en in elk geval levert het later uilbreken der ziekte hij de ossen nog geen slellig bewijs op, tlat deze de kwaal niet hebben aangebragt. Een of meer der-zelve konden, voor den aankoop en derzelver invoe-ring, de ziekte gehad en doorgestaan hebben, en in dien toestand, hij eene schijnbare gezondheid, loch het an­dere vreemde vee, op dien stal slaande, hebben aan-gestoken, waarvan de voorheelden niet zeldzaam zijn en welke belangrijke daadzaak altijd als eene der voor-naarasle oorzaken van de verspreiding der ziekte lebe-schouvven is.
Inmiddels achlte ik al het bovenstaande meer dan voldoende om aan le loonen, dat er inderdaad gele-genheid en menigvnldige wegen beslonden, oin deze vee-ziekle nil het nabnrig Duitschland in ons vaderland in te slepen, en gelool'dat niemand, na eene aan-dachlige overweging van al helgeen wij hier deswegc hebben aangevoerd, het gewaagd of ongegrond zal kunnen noernen, dat wij de Longziekle, met betrekking tot ons vaderland, voor eene ingesleeple, oorspronke-lijk hesmetlelijke ziekte honden.
De vollende waarneniingen, door mij omtrent do oor­zaken van het onlslaan en den gang der hesmetlelijke Longziekle in deprovincie Zeelandgedaan, znllen , zoo ik verlronw, nader lot slaving van dit gevoelen kun­nen slrekken, en teveus ecu rnerkwaardig bewijs ople-
*
-ocr page 59-
veron, dat desmclstnfin. bij deze ziekte onlwikkeld wor-dende, door verscliillende omslandigheden ook naar de meest afifeleÄeae oorden ecus laudskan vvoideu overge-
bragt.
Eersle waarneming.
Den Zim April 1838 ward ik door de erven van den heer P. Vis verzocht om eenige zieke runderen, staande op derzelver hofsiede, in de gemeeute Rcnesse gelegen, le gaan onderzoeken. Daar ter plaatse aan-komende, vernam ik, dat er in bet begin van Fe-bruarij eerst eene tweejarige vaars op deze boerderij was ziek geworden, welke men dadelijk onder be-bandeling van zekercn veehelper bad gesteld, en dat deze bad verklaard, dat hetdier door eene gevattekoude was aangedaan. Eenige dagen daarna hadden zieh bij eene andere tweejarige vaars, die naast deeerstgemelde stond , gelijksoortige ziekteverscliijuselen voorgedaan, welke den XA*™ dag onder dezell'de bebaudeling was bczweken. In bet begin van Maart verloonde zieh eene gelijke ziekte bij een liokkeling en eenige dagen later bij twee melkkoeijen, diespoedig waren gestorven. Na-dat er alzoo een zestal runderen ziek geworden en bezweken waren, vend men het raad/.aam om mijne hulp in te roepen, en op het oogenblik van mijn on-derzoek wanm er nog 4 zieke en 18 stuks gezonde run­deren op den stal vooriianden. De vorschijnselen , welke de eerstgemelde runderen opleverden. gaven aan mij reeds grond om aan le nernen , dat dezelve door de Lpngziekte waren aangelasl:, dan. ten einde mij deswege dadelijk alle mogelijke zekerheid te verschaffen . werden er twee zieke runderen, die reeds in eenen hopeloozen toestand verkeerden, met toeslemming des eigenaars, onverwijld afgemaakt. De ziekelijke veranderingen, welke bij de opening dezer runderen in de longen wer­den gevonden , leverden het bewijs op, dat dezelve
-ocr page 60-
•Ill
43
door geene anderedan de besmellelijke Longziekte waren aaugetast, en leu einde hetopperen van alien mogelijken twijfel in hetvervolg ten dezen voor te komen, zonden wij een gedeelte der gedesoiganiseerde longen van deze runderen aan den heer President der Provinciale Cora-uiissie van Landbouvv in Zeeland, met verzoek om dit door deskundigen te laten onderzoeken, heb-bende dit onderzoek dan ook degcgrondheid van mijne onderkenniug der ziekte volkomen bevestigd.
De eersle vraag, die onsbij het bekend worden van bet uilbreken dezer ziekte werd voorgesteld, was na-tuurlijk : Welke oorzaken kunnen tot het ontstaan dezer tot dusverre aan bet land geheel onbekende ziekte aanleiding bebben gegeven? En bijdebeanl-woording daarvan en het deswege door raij in bei werk gestelde onderzoek , stelden wij ons hoofdzakelijk twee punten ter oplossing voor, te weten: of er namelijk voldoende gronden beslonden omaan tenemen. dat de Longziekte op de gemelde boerderij z\cb mt at77io.lt;iphe~ rische of uit andere/oca/e , leefregelknndige invloeden uit zichzehe kon hebben ontwikkeld; dan wel of de-zelve door piimitieve besmetling veroorzaakt, door aan-raking of gemeenschap met rundvee uit besmelle stie­len ingevoerd, haren oorsprong kon bebben genomen, en alzoo van elders ook was ingesleept.
Dal de Longziekte op deze boerderij zieh uit alge-meene of atmosphcrische invloeden oontpronkehjkzoude bebben onlwikkeld, kwam mij onaahnemelijk en op natuur- en ziek tele und ige gronden niet verklaarbuar voor, daar ik , zoo als ik hiervoren reeds heb beioogd, uiet kan aannemen. dat algemeene oorzaken slechtsop eene enkeie boerderij bij een of zcor weinige runderen zouden hebben ingewerkt. Eveuinin kon het onlstaan der ziekte uit plaatselijke of leeiregelkundige invloeden worden verk'aaid
De bedoelde hoTstede is over het geheel hoogendroog gelegen., en is in bet bezit van zeer deugdzame weilan-
-ocr page 61-
49
den, welke onder de beste van het district moetengere-kend worden; de stallingen der boerderij vond ik volgens landsgebruik goed en doelmatig ingerigt; het #9632;voeder, destijds door de runderengebruikt wordende, bezat deugdzame eigenschappen en was ruim voorlian-den; de rnelkkoeijen waren gedurende den winter uit-sluilend met goed gewonnen liooi en de vaarzen en hokkelingen melhooi en gedeellelijkook metstroogevoed en ondeihouden; het drinkwater werd zuiver en goed bevonden, en er is voorzeker in bei eilaud geen beter waler voorhanden ; op de verzorging van het vee viel uiets aan te merken; helzelve zag er over het algemeen zeer goed gevoed en verzorgd uit; de runderen waren in het najaar op den gewonen lijd, te gelijk met die van andere vee-bonders, opgestald geworden.
Door dil alles kwamen wij alzoo tot het besluit, dat de Longziekle zieh op deze boerderij noch uitalgemeene, noch door zamenwerking van deze inet plaatselijk be-i slaande invloeden oorspronkelijk kon hebben ontwik-keld, en moeslen dus onderzoeken of dezelvedun door besmetting, ler oorzake van bei invoeren en de aanra-king met vreemd besmet vee, baren oorsprong kon bebben genomen.
Dat er werkelijk rundvee inhet eiland uitdeprovin-cie Zuid—Holland, alwaar destijds de Longziekte zeer algemeen heerschte, was ingevoerd, en dat de vaarzen van de erven Vis. waarbij zieh de ziekte eerst heeft geopenbaard, daarmedo in aanraking kunnen zijn ge-weest. zijn twee daadznkcn welke uiet onlkcnd of belvvijfeld kunnen worden, llel was onder ande­ren algemeen bekend, dat er in bei najaar van 1836 een transport van 13 vaarzen door sebippers van Burgh-sluin uit deprovincie Zuid-Uolland afgebaald en in het eiland waren ingevoerd. en inen nieende, dat zulks meennalen en laalstelijk ook in het ntijaar van 1837 had plaats gehad. Deze uit/yo//önlt;/ingevoeide run-eeren hadden gedurende den zomer van 1837, op de
-ocr page 62-
Hquot;1
uilgestrekle duineii-, welke ouder de gemeenten Renes­se an Haamstede zijii gelogen, gerueenschappelijkmet de vaarzeii van do erven Vis, waarbij zieh tie Loug-zieklc eerst lieet'l veilooutl, en nog een aanlal runderen aau onderscheideae vee-houdeis behooreude, geweid, en olsclioon het mi waar zij , dat de bedoelde uit Hol­land ingevoerde vaarzen, voor zoo veel ik heb kunnen le welen komen, oppervlakkig gezond schijnen geble-ven le zijn, zoo bewijst zulks evenwel , mijnsinziens, nog geenszins, dat zij de smetstoffe niet kunnen hobben overgebragt, daar een of meer derzelve de ziekle in Holland kan doorgeslaan bebben, en na de invoering, bij eene schijnbare gezondheid, wel clegelijk onderbegünstigende omslandigheden, nog hetvennogen kan bezelen bebben, om andere runderen, die daarvoor de noodige voorbeschiktheidbezaten, te besmetlen. De voorbeelden daarvan zijn genoegzaam voorbanden; en het is buitendien zeer waarschijidijk, dat er nog andere uit besmette streken ingevoerde runderen op de genoeinde dningronden aanwezig zijn geweesl, hetwelk, destijds wel werd vermocd, doch hetgeen later meer duidelijk is gebleken, daar juist bij het vee van den vee-houder, die men het meest verdacht hield van runderen uit besmette streken te hebben overgebragt, laier de Longziekte zieh heeft geopenbaard. Daarbij verdient het ook grootelijks onze opmerking, dat er reeds in het najaar van 1837 twee vaarzen, aan den cigenaarvan het ingevoerde Hollandsche vee en nog twee runderen aan andere vee-bonders behooreude, op de genoenicie duingronden, onder zeer verdachte ver-scliijuselen waren geslorven , welke dieren . volgens de eenparige getuigenis van de herders op de dninen , een g'eruirnen lijd sterk gehoest en uit ueus en mond ge-slijiud hadclen, zoodat het mij zeer waarschijnlijk voor-kornt, dat de Longziekte reeds in het najaar van 1 837, onder het vee, op de dninen bestaan en geschuild heeft, en dat op dien lijd de vaarzen van de erven Vis reeds
.,
-ocr page 63-
öl
besmet gerankt en in dien toestand op den slal gekomen zijn.
Hoe het komt. datalleen de laatstgemelde vaarzen zijn hesmeL geworden , en de overige runderen , welke op dezelfde dninen geweid hebben, van de ziekle zijn bevrijd gebleven, kan ik naluuilijk niet yolko-inen oplossen. Dan, leiten wij intusschen cp de meest bekende eigensebappen der smetstöfTe, bij d e Longziekle outwikkeld wordende, en wel voornuinelijk dat dezelve meer van een' vaslen, dan van een' vlugligen aard is, en nemen wij daarbij de weinige onmiddelijke aamaking van het vee, uit lioofde van de zoo aanzienlijke uitgestreklheid der bedoelde duin-gronden, de weinige voorbeschiktheid, welke dedieren op dat tijdstip algemeen voor de ziekle bleken te bezilten, enook den bekenden, slependen en duisteren gang welke de Longziekle gewoonlijk in het begin hoiidt en zieh daarom nimmer snel verspreidt, in aanmerking, dan wordt, onzes inziens, de mogelijk-heid dezer zaak op eene voldoende wijze opgehel-derd.
Bij het overwegen derhalve van hei onaannemelijke van aigemeene, bet niet beslaan van plaatselijke of leefiegelkiindige invloeden, het bewijs van den invoer van rundvee uit besmelle slreken en de mogelijke gemeenscbap van helzelve met de vaarzen van de er­ven Vis, en eindelijk ook liet slerven van enkele de­zer rundeien op de duinen onder hoogstverdachle verschijnselen , meenen wij het als zeker le luinnen bescliouwen, dat de Longziekle in deze provincie, even als in de andere geweslen onzes vaderlands, ook is ingesleept en düory)rüm7?'ere besmetling, veroorzaakt door het overbrengen van vreemd besmet vee, is onlslaan; en dat zulks ook op de andere punlen der provincie, waar zieh de ziekle later heeft vertoond, het geval is geweest, zal uit de hier vervolgensmede te deelen waarnemingen kunnen blijken.
-ocr page 64-
53
Tweede waarneming.
In tie maand October 183S vertoonde zieh de Longziekle in de gemeente Krahbendijke, onder de runderen van den heer A. Kakebeeke, en verscheen alduar bij acht jonge vaarzen, welke in een van de boerderij afgelegen weiland gemeenschappelijk graas-den. Bij de eersle dezer vaarzen had men, uit hoofde dezelve niet dagelijks werden gadegeslagen, geene ziekteverschijnselen opgemerkt, en men vond dezelve dood in de weide liggen. Eenige dagen nadien hadden er zieh ziekteverschijnselen bij eene tweede vaars en achtervolgens nog bij drie andere voorge-duan, en daar deze verschijnselen aan den eigenaar hoogst verdacht voorkwarnen, besloot hij vooiziglig-heidshalve, oiu dezelve dadelijk te laten afmakea, en inmiddels de hulp van den rijks vee arts vas Kalmthout, le Goes, in le roepen. Het onderzoek van dien vee-arts leidde tot het b'slnit, dat de be-doelde runderen door de besim'tteiijke Longziekte waren aangetast, met welk gevoelen ik mij bij het onderzoek op hooger last, in het werk gesteld, vol-kornen moest vereenigen.
Belialve de nog overig zijnde vaarzen, die dadelijk ook werden afgemaakt, bevonden erzieh nog 21 stuks runderen op de boerderij, welke laatste gedurende den zomer met de ziek geworden vaarzen niet in aanra-king waren gevveesl, en mij voikomen gezpnd voor-kwamen. Deze veeslapel beslond voor het groolste gedeolle uit in Holland aangekocbte, znogenaatude LakenveUsche rupderen, Spiuraige daaivan waren in Holland draglig geworden en een jaar le vorcn over-gevoercl. I)e meesle der ziek geworden vaarzen waren van helzelfde ras. Of er zieh onder dezelve bevonden , die eerst in den zomer van 1838 uit Holland waren overgebragt, werd mij wcl verhaald, inaar is mij niet
:
-ocr page 65-
.j:j
gcblekeu, duar de eigeuaar veikluaide, dal hij wel jong vee in Zuid—Holland had gekocht, doch helzelve, nil vrees voor het oveibrengea der Longziekte, niel had durveii overvoeren. Wat dus hiervan zij kan ik niet beslissen. maar liet komt inij ook niel onwaarschijnlijk voor, dal een of meer der liedoelde vaaizea van koeijen waren gevallen, die. lijdens dedragt, de Long­ziekte hebben gehad en doorgeslaan, en dat dezelve alzoo de kiern der ziekte niede hebben ler wereld gebragl. welke zieh later onder begünstigende om-slandigheden heeft ontwikkeld. De voorbeelden daa^vaa zijn niet zeidzaam en zulks is ook in ons vaderlaud ineernialen waargenomea. l)e hoogleeraar Vix, te Giessen, deell ons dienaangaande een zeer merkwaardig voorbeeld niede (1): •• lien slager kocht in het voorjaar van 1830 een vaarskalf, Iietvvelk hij, uit huulde helzelve zeer schoon was, besloot niet le slaglen, maar lot de voortteling aan te houden. Toen het kalf zes maanden oud was hegon bet trenrig en mager te worden, doeb herhaalde zieh na eenigeu tijd weder zeer goed en scheen, bebalve dat bet nu en dan eens hoeslte, gezond le zijn. Op den ouderdom van ander­half jaar bij den slier toegelateu zijnde werd helzelve draglig.quot;
laquo;#9632;lu de achtste maand der dragt gekomen zijnde, werd het dier zeer ziek, verwierp zijn kalf en werd gedood. Bij de opening bevond men dat helzelve in een' hoogen graad door de Longziekte was aangedaan , en nil de in het werk gestelde nasporingen bleek , dat dit kalf van eene pacbthneve was gekomen, waarde Longziekte beslond en dat helzelve van eene aan de Longziekte gestorven koe gevallen was. Drie weken nadat dit rund was gedood, werden ook de overige runderen van den slager door de Longziekte aangetast en werden achtervolgens geslagl. Overigens waren er
(t) ZEilschrift für die gesummte Tliierheilkunde und Viehzucht, i. p. Baud li. beft. 4, S. 394.
-ocr page 66-
geeue gevalleu van de Longziekte in de gemeente, waariu do bedoelde slager wooude, vooigekornen, ea dezelve heerschte ook niet in den omlrek.quot;
Er wiiieii ook op de boerderijvanden beerKakcbceke geene andere oorzaken of omstandigheden le vinden, waaraan met eenigen groncl van waarscbijnlijkbeid het uilbreken der ziektekun gewelen worden, en wanneer men ergens de Longziekte niet zon verwachl hebben, dan zon het voorzeker op deze hoeve zijn geweest, daar dezelve onder de schoonste en welgeiegeuste der provincie mag gerekend worden. De voorhanden zijnde veeslapel leverde in allen deele hetbewijsop, dat er geene moeite of kosten aan denzelven werd gespaard, en het ontstaan der ziekte kon dan ook niet anders dan uit het overbrengen der smetstoffe , veroorzaakt door de invoering van besmet vee, verklaard worden.
Derde waarneming.
In de maand MeiI839 openbaarde zieh de Long­ziekte op eene zeer veronlrustende wijze in het 4deg; dis­trict van Zeeland, onder de runderen van den landman P. van Meile, wonende in de gemeente Breskens. Dezelve vcrtoonde zieh bij dien vee-houder eerst bij eene melkkoe, welke, na gestorven te zijn, door den districts vee-arts Mazbre, te Oostburg, werd geopend, die bevond dat dezelve door de Longziekte was aange-daan. Eenige dagen nadien deed zieh de ziekte bij eene tweede melkkoe voorj diealmedespoedigbezweek, en welke door mij, ophoogerlast, in vereeniging melden beer Mazure, werd geopend. Het bleek ons daarbij op de overluigendste wijze, dat het bedoelde rund in een' hoogen graad door de Longziekte was aaugetast. De eene longvleugel vonden wij buitengemeen vergroot, was zeer vast en vleezig, en had bij de doorsnede een volkomen marmerachtig aanzien. Buitendien waren er aanmerkelijke uitslortingen van plastische vezelsloffe en van een geelachtig water in de borstholte voorhanden.
w
.
-ocr page 67-
99
Aan de zeven melkkoeijen, mig op de Loeiderij aariwezig, waren wel cenige verdachte, inaar nog geene be[)aalde verschijnseien der ziekte te be-speurcn.
Bij hei onderzoek omtrent de oonaken, welke toi het onlstaan der ziekle op den genoemden stal aanleiding Louden hebben gegeven, vernam ik: dat er in het najaar van 183'ä eenige verdachte runderen, uit Zuid-Hutlund afkomstig en welke aldaar door zeUere aannemers van het vleesch voor de troepen in Zeelavd waren gekocht en algehaald, in eene weide van den vee-houder van Meixe, eenige dagen hadden vertoefd, en dat er ook gedurcnde den winter meermalen dergelijke transporlen vrecmd vee in zijne stallen hadden gestaan en duarin verzorgd waren. Dat zieh daaronder besmette runderen hebben bevonden, komt mij niet twijfelachtig voor. Het bleek mij, onder anderen, dat er zelfs in het laatste van Maart 1830, en derhalve slechts eenige weken vöör dat zieh de Longziekte in de genoemde gemeente openbaarde, zooilanig transport zieke runderen heimelijk le Bres'kens was aan land ge-xet, en dat er, bij het vcrvoeren van betzelve, e6n rund even buiten het dorp was neergevallen en afgernaakt, en dat er cen tweede rund van het-zellde transport verder op den weg naar het dorp Oostburg was achtergebleven en bezweken. Dit voorval heelt dan ook, zoodra zulks bekend werd , ten gevolge gehad, dat er een nader onderzoek omtrent de herkomst van dat vee werd in het werk gesteld , waaruit bleek, dal hetzelve werke-lijk uit streken van de provincie Zuid-Holland, alwaar de Longziekte bestund, was afgehaald, en de hier opgegevene daadzaken leveren, onzes in-ziens, voldoende bewijzen op, om aan te nemen dat ook in de gemeente Breskens de Longziekte van elders door besraelting is ingesleept.
-ocr page 68-
I
50
Met evenvcel zekerheid kon liel gflijklijdig ont-staan dezer ziekle in de gemeenre lielranchement, ondcr :i4 stuks runderen, meestal lot vetweidins^ beste-nd, en welke aan verschillende vee-bonders toebi-hoorden en geinecnschappelijk in eene weide graa-iden, worden verklaard. l)e bovengenoemde vam Mellk bad, namelijk, eene vare-koe van zijn slal, die gedurende den winter juist naasl laquo;Je aan de Longziekte gesturvene koeijcn had geslaan, naar het bedoelde weiland overgebragt, welke koe, in onze tcgenwoordigheid geslagt zijnde, werkelijk ook door de Longziekte bleek aangedaan te zijn.
Vier de ivnarneming.
Zeer onTerwacbt openbaarde zieb in den zomer van 1839 de Longziekte onder eene kudde van zevmtig twee- en driejarige runderen, welke aan verscbillende vee-bouders toebehoorden, en die bij elkander op de duingronden, onder de gemeente van Henevse gelegen, gevveid werden. Dezelve
vertoonde zicb eerst bij eene tweejarige vaars van den landman W. vah Hoeven, welke reeds bij mijn eerste bezoek in eenen hopeloozen toestand vcrkeerde en dientengevolge afgemaakt en door raij geopend werd. l)e linker longvleugel vond ik gebeel op eene wijze, zoo als bij de Longziekte plaats beeft, gedesorganiseerd. Eenige dagen na-dien deed zieh de ziekte weder bij eene tweede vaars voor, en meer andere vaarzen dezer kudde gaven verdachte verscbijnselen te kennen.
Algerneen bield inen zieh overtuigd, dat de land-man van Hoeven eenige runderen van zijne familie uit Ziiid-f/olland, alwaar de Longziekte algerneen heersebte, bad afgebaald en dezelve naar de duin­gronden ter weiding had overgebragt. Volkomen zekerheid heeft men echter deswege van hem niet kunnen bekomen, maar het kon niet ontkend
#9632;
-ocr page 69-
37
Würden, dat de rneesle zijaer op de duineu weideude vaarzen van Hollands ras waren.
Opmerkelijk is het ons evenwel in het onderhavige geval \oorgekomen, dat de Longziekte zieh alleenlijk bij het vee van dien vee-bonder, belwelkopdedui-uen werd geweid, beeft verlooud, en dat zijne overige runderen, op deszelfs bofstede aanwesig, welke ruim vier nren van de duinen gelegen is, volkomen van dczelve zijn vcrscboond gebleven, Het is inlusschen niet onmogelijk, dat de eerste met de laatstgeraelde niet in aanraking zijn'geweest, doordien de vaarzen, bij deizelver veronderslelde invoering in bet voor-jaar, onvcrwijld, zonder met bet vee der bofstede in gemeenscbap le komen, naar de duinen können zijn vcrvoerd geworden.
Vyfde waameming.
In de maand Julij 1839 werden de booge auto-rileiten dezer provincie onderrigt, dat de Longziekte zicb ook in bet vijfde district van Zeeland, name-lijk ondcr de runderen van den beer M. C. vas HaelsTj wonende in de gemeente Zuiddorve, had geopenbaard, waarop aan mij de last wcrcl cpgedra-gen om deswege ecn naauwkeurig onderzock in het werk le stellen.
Bij mijne aankomst ler bestemder plaatse veruam ik van den cigenaar, dat er juist eenige nren tc voren weder cen rund, zijndc een zwart-bonle stier. 1*/laquo; jaar oud, was gestorven; door de opening waar-van ik mij al dadelijk van het bestaan der besmelte-lijke Longziekte op de gemeide boerderij volkomen overtuigde. Ik vond buitendien nog 2 zieke. 4 schijnbaar berstelde en 31 verdacble runderen op de bofstede aanwezig.
Ten aanzien van het eerste ontslaan en den ver­tieren gang der ziekle op deze boerderij, vernam ik
-ocr page 70-
#9632;
38
ri
van deo tigeaaai': dal ctezelve zieh reeds in de maand Februaiij eerst bij eene melkkoe, welke hij van ze-kere vee—haadelaar le Hülst had aangekocht, geopea-baard had. Deze koc was slechts körten tijd te voren op zijnen slal gekomea, en was toen ziek ge­worden en onder zeer engewone vcrschijnselen ge-storven. Daarcp waren er twee melkkoeijen, welke naast deze koe hadden gestaan, door eene gelijke ziekte bevallen en te gronde gegaan, en van dat tijd-slip atquot; had de ziekte zieh achtervolgens nog bij 14 runderen voorgedaan, waarvan er 10 gestorven en 4 schijnbaar waren bersteld geworden.
De oorzaak van hot uilbreken der Longziekte op deze boerderij kon derhalve geraakkeiijk worden aan-gewezen, en zulks inoest ongetwijfeld aan bet over-brengen op den slal van bet besmette rund, van den vee-handelaar te ///lt;/.s^ aangekocht, hctwelk, zooveel men heeft kunnen nagaan, nit eene aangrenzende Belgische geineente van de provincie Oost—Flaan-deren , alwaar de Longziekte besfond, was ingevocrd. |nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; geweten worden.
Zendlaquo; waarneminff.
w
Siech Is eonige wekeu nadat de Longziekte bij den lioer vas IIaelst had opgehouden te bestaan, brak dezelve op nieuw in de gemeerite Züiddorpe uit, en verscheen toen eerst bij eene melkkoe van Jacobus BaiiGGEMAS, welke , na eenige dagen, aan de ziekte verloren ging, Dezelve tastte achtervolgens nog een zestal runderen van dien vee-bonder aan , vvaaivaner 3 stierven en 3 geslagt werden. Het overige vee, betwelk naauwkeurig afgezonderd word gebouden, bleef aanvankelijk van de ziekte verschoond. Maar ,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; in de maand Januarii daaraanvolgende vertoonde de-
zelve zicb bij den naasten bnurman van den genoem-den Bruggeman, met name D. F. Sbioeb, wiens hofstede
If
-ocr page 71-
Klechfs eenige schieden van of liever onmiddelijjk aan die van eersfgemelden vec-houder gelegen is. Yier koeijen werden er bij opvolging door de ziekte aan-getast en gingen te gronde. Het overige vee bleef gezond, doch de ziekte brak kort daarna ook bij den landman L'eclüse, wiens hofstede aan die der beide #9632;vorige vce-honders grenst, uit. De zes op dien slal voorhanden zijnde runderen werden alle door dezelve bevallen, waarvan er 3 stierven en 3 geslagl werden. Het bijna gelijktijdig uilbreken der Longziekte op deze drie stallen kon met voldoende zekerheid wor­den verklaard. Immers, bij het eenige maanden heimelijk bestaan der Longziekte in de gemeente Zuiddorpe, en het aan elkander grenzen der landen en weiden van dervce-houders van Haelst en Brug-geman , heeft er ongetwijfeld gemeenschap en onder-linge besmelling van derzelver vee kunnen plaats hebben, terwijl de overdraging der smetstoffe van Bruggeman naar de stallen van zijne geburen Simoen en L'ecltise op den voet gevolgd en als met den vinger kan worden aaugewezen.
Zevende waarnem ing.
Zeer onverwachts openbaarde zieh in den herfst van 1839 de Longziekte in het kleine, en zoo afge-legen eiland Sint Philipsland, onder de runderen van de weduwe J. Stot,s. Dezelve werd in den beginne op deze boerderij miskend of verheirnelijkt, en de autorileiten kregen van haar bestaan eerst kennis, loen er reeds eenige runderen aan dezelve gestorven waren. Het begin en het eerste beloop der ziekte is dan ook niet naauwkeurig bekend geworden, maar brj het eerste onderzoek vend men nog 21 runderen op deze boerderij aamvezig, waarvan er achtervol-gens 12 gestorven en 9 zijn hersteld geworden.
Het onderzoek omlfent den oorsprong der ziekte
5deg;
-ocr page 72-
CO
op de gemeUie hofstede heel't ook tot Let besluit geleid, dat dezelve door besmeUiug inoet ontstaaa zijn. Geene andere oorzaken of omstandigheden heeft men kunnen vinden, welke gerekend kondcn worden tot het uilbreken derzelve aanleiding te hebben ge-geven. Soramigen waren van gevoelen, dat de smct-jstofTe door vreemde arbeiders, welke uit streken kwamen, waar de Longziekte algemeen heerschle t en die eenigea tijd in de schuur der boerderij hadden Ternacht, was overgebragt. Anderen meenden , dat de genoemde vee-houderes ecnige jonge runderen naar het naburig Noord—Braband, alwaar de Longziekle beslond, gedurende den zomer ler welding had gezonden, bei welk inderdaad meermalen scheen plaats te hebben, en dat deze runderen aldaar waren be-smet geworden en dus de ziekte bij derzelver te-huiskomst hadden medegebragt, welk gevoelen mij ook als het meest waarschijnlijke in het onderhavige geval is voorgekomen.
Achtste waarneming.
Het district Walcheren, hetwelk tot dusverre Tolkomen van de Longziekte was verschoond gebleven, werd in het voorjaar van 1840 zeer onverwacht door dezelve bezocht en openbaarde zieh daar in de ge-tneente Sint Laurens, eerst bij eene vaars van den landman J. Versluijs, welke hij eenigen tijd le voren van een' vee-handelaar had aangekocht. Reeds lang had men een' ongewonen hoest aan deze vaars be-spcurd, en de genoemde vee- houder had dezelve om die reden, bij de eerste teekenen vau ongesleldheid, van het overige vee afgezonderd gchouden. Den 4d™ dag nadat zieh de Longziekte had voorgedaan, be-zweek het dier, en de opening leverde aan mij het overtuigend bewijs op, dat hetzelve door de bcsrael-telijke Longziekte was aangelast.
-ocr page 73-
61
Niet Iwijfelachtig körnt het ons voor, of de be-doelde vaars is reeds bij den aankoop besinet ge-weest, doch wij hebben niet kuauen nasporen van waar dezelve afkomslig was. Het overige rundvee van den vee-houder Veusluijs, hetwelk eenigen lijd naauw-keurig afgezonderd werd gehouden , bleef intusschen gelukkig van de ziekte bevrijd; niaar in de maand April van hotzeltde jaar vcrtoonde de Longziekte zieh op eene ineer verontrustende wijze onder de runderen van den landman D. Gideonse, in dezelfde gemeente Sint Laurens vvoonachtig. Den 4lt;quot;B April bij den genoemden vee- houder geroepen wordende, orn een tweejarigen os, welke ziek geworden was., teonder-zoeken, deden de verschijnselen, welke het dier te kennen gaf, mij al dadelijk tot het besluit komen, dat ik wederom de Longziekte voor mij had. Dan ten einde mij alle mogelijke zekerheid te verschaffen, werd het dier dadelijk afgemaakt en door mij ge-opend, waaruit op de stelliijste wijze bleek, dat de os werkelijk in den ergsten graad door de Longziekte was aangedaan.
Miet minder dan 46 runderen van verschillenden ouderdom vond ik op dat tijdstip nog op dezen slalstaan, waarvau er reeds enkele de eersle merk­bare verschijnselen der ziekte te kennen gaven. De meeste dezer runderen zagen er overigens nog zeer goed gevoed en verzorgd uit, en dat ik ook hier, even als op de ineest andere plaatsen , met de meeste naauwkeurigheid het voeder, drinkwaler enz. heb nagegaan en onderzocht, maar daarin niets heb können vinden, waardoor het uitbreken der ziekte zoo kun-nen verklaard worden, hiervan kan men zieh slellig verzekerd houden. Het vcrschijnen der ziekte op deze hofstede moest aan andere omstanrügheden en bepaaldelijk ook aan primitive besmelting geweten worden. De landman Gideonse verklaarde mij narne-lijlc , dal hij in den winter van het jaar 18 4 0 van
-ocr page 74-
62
lekeren vee—handelaar eenige vreemde ossen had aan-gekocht, die volgens nader ingewonnen berigten uit besmette streken van de prcmncie Zuid-Holland af-komstig en ter sluiks in de slad Vlissingen inge-voerd waren. Körten tijd nadat deze ossen op zijnen stal haddeu gestaan, had hij ongewone verschijnselen en vooral hoest aan deze ossen en meer andere run­deren beginnen te bespeuren. Op bet oogenblik dat ik de Longziekte op den slal van dien vee-houder ontdekte, waren de bcdoelde ossen echter niet meer op de boerderij voorhanden; hij had dezelve juist eenige dagen te voren, waarschijnlijk wel doordien zij hem hoogst verdacht begonnen voor te komen, aan een' vleeschhouwer verkocht, en waren onverwijld naar Vlissingen gevoerd en aldaar geslagt geworden. Wij zijn derbalve niet in de gelegenheid gesteld ge-weest om over den toesland dezer ossen te oordeelen, maar houden ons toch volkomen overtuigd , dat zij de Longziekte op den genoemden stal hehbea doen ont-staan en overgebragt, hetwelk ook door den genoem-deh landmuu als zeker weid beschouwd.
Negende waarneming.
Ten derdenmale brak in de maaud Junij 1840 de Longziekte in het 4'ic district van Zeelund bij 3 ossen uit, welke in eeue weide, onder de gemeente Sint jdnna—ter—Muiden gelegen, geweid werden, en die aan den landman P. Kalast, wouende in de Belgische gemeente Westkapelle, provincie West-Flaanderen, waarin scdert een' geruimen tijd de Longziekte vrij algemeen heerscht, toebehoorden. De gestorvea os, waarbij zieh de ziekte eerst open-baarde , werd door den districts vee-arts Mazihe te Oosthurg geopend en bevonden ten gevolge der Longziekte bezweken te zijn. De twee andere ossen gaven reeds de eerste verschijnselen der ziekte te ken-
-ocr page 75-
03
neu, en werden nog eenigen lijd in de weide alge-zondeid gehouden. Dan, daar deze afzondering, we-gens het groot aantal runderen, welke in de onrnid-delijke nabijhcid graasden, op den duurnietnaar be-hooren kon worden gehandhaafd, zoo beslool de ge-noerndo vee-houder om de ossen, tot welker afslag-ting hij niet konde besluiten, liever over de grenzen naar zijne bofslede terug te voeren. Wat er van deze ossen geworden is, is mij nielbekend geworden; maar eenige weken nadat dezelve over de grenzen waren teruggebragt, verloonde zieh de Longziekle bij zes vaarzen van den beer P. de Bruise, burgemeester van de hierboven genoemde gemeente Sint Annar-ter— Mulden, welke vaarzen in eene weide, die sleclils eenige schieden van die van Kalant, waarin dezieke ossen badden geloopen, gelegen is, geweid werden. De afzondering van deze laatste niet naar beliooren geschied zijnde, zoo vermeendc de beer Mazure, dat er ongelwijfeld aanraking en onderlinge besmetling van het vee van den beer w. BamNE met de be-dockle ossen beeft plauts geliad, inet welk gevoelen ik mij, bij een op hoogcr last ten dezen in liet werk gesteld onderzoek , volkomen nioesl vereenigen.
Tiande waarnem ing.
Eindelijk werd aan de autoriteilen dezer provincie , in de maand October 1840, bet berigt gezonden, dal zieh de Longziekte in de tot het 4d' district van Zee-land behooreude gemeente de Iloofdplaat. onder de runderen van den landinan P. Leeshoots , had geopen-baard. De ziekte was ook hier bij eene melkkoe, lijdens dezelve nog in de weide liep, begonnen, cn deze was geslorven, zonder dat de veehelper, welke dezelve had behandeld, den waren aard der ziekle kende. Kort daarna eene tweede melkkoe ziek ge­worden zijnde, riep de genoemde vee-houder de hulp
-ocr page 76-
64
van den districts vee-arts Mazube in.; die zieh door de opening van dit rund, dadelijk van het bestaan der besmettelijke Longziektc ovcrluigde, en zulks onver-wijld aan de bevoegde autoriteiten bekend niaakle. Ver-volgens werden nog een viertal runderen bij opvolging floor de ziekte aangetast, en er bleven builendien nog 10 stuks runderen op de boerderij over, waarvan er eenige reeds verdachte verschijuselen der ziekte te kennen garen.
Omtrent de aanleidende oorzaken dor ziekte op doze hofstede vernarn ik van den landman Leknuoijts, dat hij geen vreeind rundvee had aangekocht en ook niet wist dat zijne runderen daarmede in aanraking waren geweest; maar het meest waarschijnlijk kwam liet hem voor, dat dc smetstofle aan zijne runderen door vreerndelingen , welke ml nah\j zijude Belgische gemeenlen van West-Vlaanderen waren gekomen en die eenige dagen bij hem op zijne hofstede hadden vcrtoefd, was rnedegedeeld. Ook bestond de moge-lijkheid, dal zulks door vee-handclaars, die meermalen op zijne stallen waren geweest, was geschied. An­dere aanleidende oorzaken of omstandigheden heb ik, en ook de hecr Mazitiie, op deze boerderij niet kunnen ontdekken, en ofschoon wij in dit geval met geen volkomene zekerheid de wegen, waardoor de smet­stofle tot de gemeide boerderij is doorgpdrongen, konden nagaan, zoo hebben inmiddels de uitkorasten, door de tot oitroeijing der ziekle in het werk gestelde maatrcgelen verkregen, ten stelligste bewozen, dat de ziekte ook hier nit geene andere oorzaken haren oorsprong kon hebben genomen.
Beschouwen en vcrgelijkcn wij nu de bovenstaande waarnemingen met hetgeen wij omtrent het eerste ontslaan van de bongziekle in de provincie Gelder-land en in de andere gewesten van ons vadcrland hebben rnedegedeeld , dan treffen wij inderdaad daarin cene merkwaardige ovcreeukomst aan. on dan blijkt
-ocr page 77-
65
claamit. onzes inziens, op eene ontcgenzeggelijkc wijze:
1.quot; Dat de Longziekte in ons vaderlahd overal van bepaald aan te wijzen pimten of boerderijea is uitgegaan. en dat zij zieh in al de provincien eerst op eene enkele boerderij bij den of zeer weinige runderen heeft gcopenbaard, en zieh van daar verder zeer langzaam en heimelijk heeft verspreid.
2.quot; Dat gedurende de 9 jaren, dat de Longziekle reeds in ons vaderland bestaat, in niet e'en geval noch algemeene noch plaatselijke oorzaken zijn kunnen aangewezen of opgespoord worden, waär-uit zelfs met eenigen gron 1 van waarschijnlijkheid het oorspronkelijk ontstaan dor ziekte kan wor­den verklaard, en dat, wanneer men de plaals en de wijze waar en hoe dezelve zieh eerst lieeft vertoond , in aanmcrking neemt, het op naluur-en ziekteknndige gronden ook niet aannemeiijk of waarschijnlijk is, dat zij zieh tot dusvene bij ons daaruit heeft onlwikkeld; en
3.deg; Dat werkelijk op verre de meeste plaatsen, waar de ziekte zieh heeft vertoond, primitive besmet-ting is kunnen worden aangewezen, en dat in elk geval het ontstaan van de Longziekte in ons vaderland, zonder den besmeltelijken aard derzelve te erkennen en hare insleping van bui-tenlands aan le neinen, volslrekt niet verklaar-baar is.
VII.
AARD EN EIGENSC3APPEN DER SMETSTOFFE.
Zoodra men zieh overluigd houdt, dat er gedurende het beloop eencr ziekte eene stoffe gevormd wordt.
-ocr page 78-
6C
welke het vermögen bezit, om dieieu vaa helzell'de geslacht of soort te besmetten, en bij dezelve soort-gelijke ziekte voort le breiigen, dan Toorzeker is bet ook zeer belangrijk , de natuur en eigenscliappen dier smetstofle zoo naauwkeurig mogclijk te kennen en na te gaan, waardoor en op welke wijze deze aan-steking gewoonlijk plaats beeft.
Letten wij inlusschen op de verschillende denk­beeiden omtrent den aard of hct wezen der Longziekto, dan kan bet ons niet bevreemden, dat er ook ten aanzien van de besmettolijkbeid en de eigenscliappen der smetstofle zelve, zeer uileenloopende gevoelens geopperd worden. De ecu beweert namelijk dat bet contagium van een' vlugtigen aard is, en zieh bepaal-delijk in de slallncbt opboudt en verspreidt, de ander daarenlcgen schrijft aan bclzelve eene vaste natuur toe, en zoekt bet voornarnelijk in zekereuitwerpseleu. Sommigen gclooven dat de smetstofle alleen in den boogsten trap der ziekte ontwikkeld wordt; anderen meenen dat zulks ook in de vroegere tijdperken der-zelve plaats beeft, terwijl er weder anderen gevonden worden, die aan de Longziekte geen of slechts een voorwaardelijk besmettend vermögen toekennen.
Zij, die dit laatste gevoelen, zijn toegedaan, gronden hunne Stelling gewoonlijk op bet langzaam ontstaan der ziekte, en dat dezelve, in eenen stal uitbrekende, meestal weinige dicren aantast en de overige niet worden aangedaan. Zij zien ook dikwijls runderen, welke omniddelijk naast de zieke slaan, verschoond blijven, terwijl andere, geheel op het cinde van den slal slaandc, worden aangetast, en eiudeüjk gebeurl het ook niet zeldzaatn dat runderen, uit besmellc slreken of stallen körnende en naar eiders vervoerd wordende, de Longziekte niet overbrengen, al het-welk , zoo zij meenen, niet konde plaatshebben, in geval dezelve zoo besruellelijk ware I
Wie inlusschen gevoelt niet dadelijk het eenzijdige
-ocr page 79-
er
en ongegronde dezer Stellingen? Ilet is tmmei'S eeu pathologische grondregel, dat er lot het ontstaan eener ziekte twee oorzaken of omstandiglieden gevorderd worden, te we ten : eene vatbaarheid of voorbeschikt-heid des ligcbaams om ziek te worden en eene aan-leidende oorzaak, welke inet deze de ziekte daarstelt. Ontbreekt de eerste, dan zal de laatste onscbadelijk zijn, en geene ziekte ten gevolge hebben. Van daar dat bij alle besmettelijke ziekten, waaraan de mensch en de dieren onderhevig zijn, de zoo vreesselijke pest niet uitgezonderd, het ligchaam altijd eene eigene vatbaarheid rnoet bezitlen om besmet en ziek te kunnen worden; en de ondeninding leert, dat de individuell, welke de nicesle voorbeschikthcid hebben, ook altijd het eerst en hevigst door dezelve worden aangetast, al is het dat zij minder aan den invloed des contagiums zijn blootgesteld geweesl.
Om derhalve door eene besmettelijke ziekte te worden aangedaan , moet het ligchaam daarvoor de noodige onlvang-vatbaaiheid bczittcn, zonder welke er geene besmetting volgt, of de smetstofin hetzelve kan werkzaam zijn. Hieruit laat het zieh dan ook gemakkelijk verklaren, waarom bij het uitbreken der Longziekte in eenen stal niet altijd de vast naasl elkander staande rundereu bij opvolging worden aangetast, en dat sommige daarvan geheel verschoond blijven, daar zulks hoofdzakelijk van de meer of mindere voorbeschiktheid derzeive afhangt. De om-standigheid, dat de uit besmelte streken of stallen körnende runderen niet altijd de ziekte overbrengen, is eenvoudig daarin gelegen, dat dezelve niet waren besmet, of wel dat het vee, met welke zij in aanraking komeo, op dat oogenblik daarvoor geene vatbaarheid bezit.
Insgelijks kan uit enkelc proeven, om longzieke run­deren bij gezonde op denzelfdeu stal te plaalsen , wannecr deze laatste alsdan toevallig niet worden
-ocr page 80-
GS
besraet, geen stellig besluit voor het niet contagieuse der ziekte worden afgeleid. Evenmin wanueer opzet-telijke iaealiagea met liet uifgeworpen slijrn of en-dei'e vochten van longzieke dieren bij gezonde mis-Itikken en geen gevolg hebben, waaruit onder anderen Dif.tericus (1) de niet besmettelijkheid der Longziekle heeft willen bewijzen. Immers zoodanige aan den invloed des coritagiums blootgestelde of met de voor-zeide Stoffen ingeenle voorweipen kimnen de noodige voorbeschiktheid voor de ziekte missen, of wel het tot de inenting gebezigde vocht kan niet of niet vol-doende met de smetstoffe zijn bezwangerd geweesten daardoor ook geen gevolg hebben gehad. In elk ge-val zou men op verschillende tijden en plaatsen een zeker getal waarnemingen moelen bewerkstelligen, om een afdoend resultaat indezen te kunnen trekken, en inmiddels hebben tie lalere proefnemingen van den hoogleeraar Vix, te Giessen , geleerd: dat wel degelijk de Longziekte ook door inenting kan worden mede-gedeeld, waardoor ten minsten de vroeger mislukte waarnemingen van den opper-vee-arts Dietericus, 1e Berlijn, wederlegd worden. Professor Vix nam, namelijk, een stukje der ontaarde long-zelfstandigheid, en bragt hetzelve, nog warm zijnde, onder de huid van den kossem bij een' slier, op de wijze, zoo als men eene etlerdragt zet, en een dergelijk stuk long, nadat het lien minuten lang in koud water had ge­legen en toen uilgedrukt was, op dezelfde plaats bij eene koe. Het gevolg was: dat beide dieren zes dagen daarna ziek werden, en dat de koe op den IS11quot; en de stier op den 2ssledeg; dag na de inenting stierven. Bij de opening bleek het, dat dezelfde ziekelijke veranderingen in de borslholte en longen waren voort-gebragt als aan de Longziekte eigen zijn, namelijk:
(1) a. p. S. 26.
-ocr page 81-
69
uitstorliog van waler, vergrooling en vaslheid vande zelfstandigheid der longen, zijnde dil deel doorweven met enkele donkere en tevens brandige strepen en punten, zoowel op de oppervlakte als inwendig; zoodat de longen duidelijk het eigenaardige, gemar-merde aanzien hadden, door welke zieh de Longziekle zoo duidelijk van elke andere onlsteking dezes deels onderscheidt.
Alleen was de zelfstandigheid derzelve nog niet zoo vast, als dit gewoonlijk bij die ziekte wordt aange-troflen, terwijl ook de gewone bijzondere, gele plas­tische doorzweelingen nog niet aanwezig waren (1).
Ook de belangrijke proeven van den hoogleeraar Hertwig, te Berlijn , hebben de besmettelijkheid van de Longziekte volkornen bevesligd.
Vier gezonde koeijen, uit eene streck afkomstig, waar de Longziekle volstrekt niet bestond, werden door dien hoogleeraar op verschillende wijzen aan de besmetting blootgesteld. De eerste, zijnde eene rood-bonte 6jarige koe, werd op den 278lcn Mei 1827, nadat dezelve eerst zeven weken op de vee-artsenij-school te Berlijn naauwkeurig gadegeslagen en deszelfs volkomene gezondheid gebleken was, naar zeker landgoed Lichtenberg} alwaar de Longziekle heerschle, overgebragt, en aldaar in eenen ruinien stal tusschen twee koeijen, bij welke zieh de Long­ziekte volkomen had ontwikkeld, geplaatst. De tot proof gebezigde koe werd zoo aangebonden, dat zij tie lucht, door de zieke runderen uitgeaderad, nood-wendig moest inadernen, en dezelve werd tevens een weinig slijm, afkomstig uit den neus van eene long-zieke koe, en ook eenig speeksel op het slijmvlies van den neus en op de long ingewreven. Aan de linkerzijde van den hals werd eene kleine hnidwond gemaakt en in dezelve een weinig bleed, dal uit de
(1) a. p. B. 11. S. 393.
-ocr page 82-
70
halsatler een6r zieke koe was genomeii, ingebragt. Bij dit alles moest ook het rund hct door speeksei en slijm vcronlreinigde voeder en driukwaler, Tan de longzieke koeijen overblijvende, nuttigen.
Tot den 8slen Julij bleef de koe volkomen gezond, maar op dien dag begon de met bloed ingeente imid-wond aan den bals op le zetlen, bet gezwel deed zieh vervolgens hard en warm voor en breidde zieh nadien meer en nicer uit. Den 12len Julij weigerde de koe te elen, en deed zieh loen zcer mat en treurig voor; het haar stond slroef en was zonder glans; de temperatuur zeer afwisseiend. De pols sloeg meer dan 50 malen in eene minuut, de ademhaling ge-schiedde snel en moeijelijk en men hoorde het dier dikwerf hoesten. Den IQ*'0 Julij stierf de koe, en bij de opening derzelve werd het volgende waarge-nomen.
De uiterlijke bekleedselen weggenomen zijnde, deden zieh de spieren algemeen zeer bleek voor. Al­leen die yan den hals, ler plaatse waar zieh het gezwel bevond , ten gevolge van de inenting met bloed ontstaan, waren dezelve donkerdervan kleur en opde oppervlakte, zoowel als in het weefsel dezer hals-spieren, vend men eene aanmerkelijke hoeveelheid doorgezweete vezelstof, zoodat de spiervezelen als door dezelve ingehuld, rereenigd versehenen , en naauwelijks meer te erkennen waren. Deze massa bood bij het doorsnijden aan het mes eenigen weder­stand, en de doorgesnedene vlakte had een marmer-achtig aanzien, volkomen overeenkomende met door de Longziekte gedesorganiseerde longen.
De Luiks-ingewanden deden zieh normaal voor. Het borstvlies was donker—rood van kleur en deszelfs op­pervlakte met eene dikke laag uitgestorte vezelstof overdekt. De linker-long vend men grootendeels verhard en vergroot, was zeer zwaar en had in- en uitwendig een rnarraerachtig voorkomen, zoo als zulks
-ocr page 83-
71
bij de Longziektc plants lieell. Ilet overige ge-deelte van de longen avqs tamelijk gezond; doch deszelfs oppervlakte met eene dikke laag plastische vezelstoffe overtogen.
Kene twecde proof werd met eene zwarte 4jarige koe genomcn, welke men Tan den I Junij tot den 30 Augustus 1827, op dezelfde wijze alsheteerst-gemelde rund aan de besmetting blootstelde. Alleen de inenting met bloed aan den hals werd nage-laten. Do eerste 8 dagen plaatste men de koe tusschen zieke en stervende longzieke runderen, en dezelve ging vervolgens met bet besmette vee van bet landgoed Lichtenberg in de weide. Den 30 Junij deed zieh de koe mat en treurig voor, hoestte, sloeg met de flanken en had zigtbaar koorls, doch door eene onstekingwerende geneeswijze berstelde zij weder in acht dagen.. Dezelve vermagerde in-middels sterk, en eersl bij eene krachtige koorn-voedering, herbaalde zieh de koe zoo veel, datzij den 29 November voor de slagtbank konde ver­kocht worden.
Bij de opening vond de hoogleeraar Hertwig de linker-long gedeeltclijk verhard, welke verhar-ding met eene vaste, lederachtige huid was om-geven, Het weefsel der long was even als bij de Longziekte gedesorganiseerd, maar in het midden van het verharde gedeelte der longen werden drie lepels vol etter van eene geelachtige kleur ge-vonden.
Eene derde proef met eene zwart-bonle Sjarige koe in het werk gesteld, leverdc nagenoeg een gelijk resultaat op. Den 21 Junij 1827 werd dezelve van de vee-artsenijschool te Berlijn, alwaar men haar reeds eenige weken had gcobserveerd, ten einde van derzelver volkomenegezondheid ver-zekerd te zijn, naar het landgoed Lichtenberg ver-\
-ocr page 84-
voerd en aldaar even als de beide andere runderen aun de besmetting bloolgesleld. Den 14 Julij bespeurde men dat de koe Irilde, zeer weinig at en koorts le kennen gaf. Den volgenden dag be-gon dezelve te boesten, doch -was overigens icts beter, en van den 20 tot den 29 Julij scheen zij zelfi gezond te zijn, inaar op dien tijd stortte liet dier op nieuw in, en de verschijnselen der Long-ziekle kvamen toen duidelijk te voorschijn. Door de aanwending eener ontstekingwerende geneeswijze genas de koe schijnbaar, maar niettegenstaande zij met koorn gevoederd werd, ken men dezelve niet meer vet krijgen, en werd den 30 Ncyvember aan een' slager verkocht. Bij de afslagting vond men meer dan de helft van de linker-long gedesorga-niseerd, op ecne wijze, zoo als zulks bij de Long-ziekte plaats heeft.
De vierde proef, met eenc roode Sjarige koe, in het werk geöteld, leverde geen resultaat op, daar dezelve geene vatbaarheid voor de smetstolquot; blcek te bezitlen (1).
Wij zien alzoo uit deze proefnemingen, dat er van de vier opzettelijk aan de besmetting blootge-slelde runderen, vvcrkelijk drie beöinet en door de Longziekte aangetast werden, en dat er van dezelve een is bezweken en twee schijnbaar zijn her.steld geworden
Ilet voorbijzien van de hier voorgedragene om-standigheden, en het niet in aanmerking nemen van het eigendommelijk, slepend karakter en den geheimen gang der Longziekle, zijn voornamelijk oorzaak, dat inen haar bei-meltend vermögen dikwijls onlkent ofbetwijfelt, en dcrzelveronts'aan nil geheel
(1) Magazin für lt;//V gesammte ThUrheilkunile, a. p. Jalui/nrif; A'l, lieft \ . S. 9—16.
-ocr page 85-
73
onscliuldige dingen zockt le verklären. Komt dezelve in ecne streek te voorschijn en Kan men hare over-brcnging niet als met den vinger nagaan of aanwij-zen, dan slaat men daaraan geen geloof, even als of het ons gegeven ware, den gang der smelsloffen en de schier ontelbare middelen en wegen, waardoor dezelve zieh verspreiden, na le gaan en te door-gronden.
Alleen het eigenbelang en de verheimelijking der vee-houders zelve, zoowel als de baatzucht en on-geoorloofde handelingen der vee-handelaars, doenons in de meeste gevallen het spoor der besmetting ver-liezen, ongerekend nog de veelvuldige andere wegen, waardoor dezelve zieh in het verborgen kan onder-houden en verspreiden.
Buitendien korat ook zelfs de opmerkzaamste on-derzoeker zeldzaam achter de waarheid, daar de vee-houders, wanneer zij het ongeluk hebben dat de Lougziekte onder hun vee uitbreekt,altijd schro-raen of veinzen de ware oorzaken of omstandighe-den op tc geven, waardoor de sraetstofle op hunnen stal kan zijn overgebragt. Niemand toch wil den naam of zelfs den schijn hebben van iets tot het ontstaan van deze veeramp in zijne slreek te hebben bijgedragen, en ofschoon dit dikwerf onwelend nit geen eigenbelang of opzetlelijke kwaadwilligheid geschiedt, zoo zoekt men dit toch altoos, zooveel mogelijk, te bedekken en te verzwijgcn. lleersclit de ziekte eenmaal in eene streek, dan eerst zijn de vee-houders algemeen geneigd om dezelve voorniet besmettelijk te verklaren, opdat anderen niet zouden afgeschrikt worden hunne schijnbaar gezonde en verdachte runderen te koopea.
Zeker is het evenwel dat men,
bij cen grondig
en naauwkeurig onderzoek, in de meeste gevallen meer of minder duidelijke sporen van besmeiling zal kunnen ontdekken. en daar vvaar men dezelve niet
-ocr page 86-
74
1
rtiel dm viugei1 kau aaawijzen, behoorl men. onzes inzions, liaar tocli niet tladolijlv te verwerpen of tc bclwiji'elen. Men overwege cerst naauwkeurig hel-geen wij hier over den geheimen gang der ziekle en de veelvuldige verborgene wegen, waardoor de smetstoflen in lict algemecn zieh \erspreiden en onderhouden, hebhen gezegd, alvorcns men be-sluile haar ontslaan uit andere oorzaken te verklären.
Wat overigens den wezcnlijken aard dezer smet-stofle betrelt, deze., kunnen wij zeggen, is ons even zoo min bekend als die van de runderpest, de kindei pokken, de mazelen enz. laquo; Wij kennen,quot; zegt Dr. Sauter, laquo;bet bestaan der smetstoflen in het alge-meen sleclits door hare uilwerkingen, en deze loo-nea ons eerst inet welk contagium wij te doen hebben (I).quot;
Inmiddels gelooven wij, uit de nasporingen en ondervindingen van anderen, zoowel als uit die welke #9632;wij zelve gemaakt hebben, te mögen vaststellen, dat de smelstoffe der Longziekte eene vaste {fixe) en ook eenigermate eene vlngtige {volatile) natuur bezit, en dat dezelve voornamelijk in bet uitgeworpen slijm , uit de luchtwegen voorkomende, is bevat. Dezelve is met dit slijm zeer vast verbonden, en kan, wan-neer zij zieh aan den grond of andere voorwerpen hecht en vastdroogt, ongemeen lang aan den in-vloed der lucht zijn blootgesteld, zonder daardoor ontleed te worden of haar besmettend vermögen to verliezen. Buitendien is ook het contagium in de door de dieren uitgeademde lucht nicer of min voorhanden, en het is dus daardoor mogelijk, dat een voor de ziekte vatbaar rund worde besmet, zonder dat hetzelve met een ziek dier in onmidde-lijke aanraking kome.
(1) Die Lungenseuche des Hlndviehes, ihr wesen und die Bweise zu ihrer gänzlichen verbanning aus unsern Gauen, Winterthur 183Ö, S. 121.
-ocr page 87-
70
De ondervindiDg leert evenwel dal deze smelsloiie niet tot de zeer vlugtige behoort, en zieh op geen aanmeikelijken afstaad door de luclit verspreidt en mededeelt, waarom de ziekte ook in den regel langzaam hären weg vervolgt en niet snel ona zieh henen grijpt. Van daar ook dat in naauwe, be-domple stallen, waar veel \ee bij elkander is, en waar de urin en meststoflen niet behoorlijk afloopen of opgeruimd worden, de lucht algemeen meer be-smet an de aansteking doorgaans heviger en spoedi-ger volgt dan in ruime, luchlige, goed gereinigde stallen, waar niet veel vee bijeen Staat en de bui-tenlucht dikwerf \rijen toegang heeft.
De eerste sporen van de werking dezer smetsloffe openbaren zieh allereerst in de fijnste bronchiaal-vaatjes, en vorraen daar, als het ware, een ofmeer-dere inentings-punteu. Deze ontwikkelen zieh meestal langzaam en verdikken zieh allengskens tot eene meerdere uitgebreidheid, terwijl het dier alsdan nog volkomen gezond schijnt. Eerst na verloop van ver-scheidene weken neemt doorgaans deze verdikte massa zoodanig in oravang toe, dat daardoor de verrigtingen der longen aanmerkelijk gestoord wor­den , en daarbij wordt dan ook het dier meer zigt-baar ziek en koortsig. De tijd, welke Insschen de besmetting en het zigtbaar ziek worden des diers of het verschijnen der koorts verloopt, kau niet volkomen zeker bepaald worden, doch gaat algemeen zeer lang­zaam, en kan in vele gevallen tnsschen de 12 eu 20 weken, en misschien ook nog langer, gerekend worden plaats t,e hebben (1).
(1) Dr. Saüter , a. p. S. iü.
6*
-ocr page 88-
7(5
VIII.
OKDEHKEKNiKG DER ZIEKTE.
De Longziekte met soinmige sporadische en hecr-scheride ziekten mecr of minder overeenkomst heb-beudc, in zooveirc daarbij ook voornamelijk de longeii of de werktuigen der ademhaling worden aangedaah, zooishet, len einde de vee-handel niet, zonder noodzakelijkbeid, door lastige bepalingen be-mooijelijkt, en cvenmin door vertraging of verzuim opzigtelijk het ncmen van gepasle maatregelen, bet gevaar vergioot worde, van het hoogste belang, de-zelve, in elk geval, van dergelijkc ziekten dadelijk cn juist tc onderscheiden , daar eene verwisseling in dezcn lioogst nadeclig is en de noodlotligste gevol-gen kan na zieh slepen. De ziekten, welke hier voornamelijk in aanmerking komen, zijn:
1.deg; De gewone of eenvoudige long— en borstvlies-onisteldng. Deze onderscheiden zieh van de Longziekte door derzelver plolselinger en sneller beloop. De koorls Ircedt bij dezelve duidelijker in het begin 1e voorscliijn, is niet aflatend raaar aanhoudend en heviger. De pols is over het geheel voller, krach-tiger; de hoest aanhoudender, korter en sterker. De ademhaling is, in het begin, niet zoo kort en be-naauwd. Het geruisch in de longen is aan de borst­wanden boorbaar, maar neemt, zooals wij gezien hebben, bij de Longziekte af, naar mate de desor-ganisatie in de longen voorlgaat, terwijl integendeel bij eene gewone long- of borstvlies-ontslekin.^ het-zelve toeneernt, naai1 mate de ziekteklimt, en is op de plaatsen waar de longen het meest door ontslcking zijn aangedaan, heviger en duidelijker waar te nemen.
-ocr page 89-
Dit ODderscheul is zöo vrezeolijk. laquo;iai de geoefende vee—arts schier daaruit alleen deze ziekten van elkander oaderscheidea kan. Overigens geven de houding, de blik en de stand des diers, welke men beter waarneraen dan beschrijven kan, en vooral cok de opening van een gestorven rund, hem voldoende kenteekenen aan de hand, om dezelve niet te ver--wisselen.
2.deg; Het miltvuur. Van deze ziekte wordt de Longziekte onderkend door haar langzamer en minder hevig beloop, en vooral ook door het on breken der brandige antrax-gezwellen, die bij het zooge-naamde miltvuur algemeen voorkomen, Bij de opening van een aan het miltvuur gestorven dier treft men #9632;wel de verschillende uitgangen der ontsteking, en wel inzonderheid opzelting en murvve gesteldheid van de longeu, de lever, de milt en de meest andere buiks-ingewanden, benevens eene zvvaite, tcerachtige gesteldheid des bloeds aan; maar nimmer wordt die eigenaardige vastheid en marmerachlige verandering in de longen aangelrofien, waardoor zieh de Long­ziekte zoo bijzonderkarakteriseert. Somwijlen gebeult het nogtans, dat het miltvuur met de Longziekte vereenigd voorkomt, en in dat geval is de laalsle algemeen sneller en heviger in beloop, dootlelijker en de verschijnselen geveii alsdan in het leven en ua den dood des diers duidelijk genocg deze complicatie te kennen.
3.deg; De runäerpest. Met deze komt de Longziekte somwijlen doch zeer zeldzaam vereenigd voor, en beide ziekten kiinucn niet gemakkelijk verwisseld worden. De eerste houdt een meer regehnaligcn gang, is algemeen vcel heviger in deszelfs beloop, en heeft hare bekende, vaste tijdperken. Daardoor, zoowei als door hare hepaalde aandoening der buiks-ingewanden, de meerdere hevigheid der daarmede gepaard gaande koorls en hcl onlbrekcn der eigen-
t
I
-ocr page 90-
4 S
aardige veranderiug in do lougeu, kan zij duidelijk onderscheiden worden.
4.'' De catarrhale hoorts van het rundvee. Deze komt in sommige jaren als heerschende ziekte voor, en bestaat in eene kooitsige, met hoest eu aandoening der luchtwegen gepaard gaande ziekte, welke door-gaans goedaardig is, in 8 of 14 dagen ten einde loopt en in gcnezing overgaat. Doorgaans worden rele dieren te gelijk, en wel het nicest kalveren en 1 - en 2jarige runderen door dezelve aangetast, en zij is uit dien hoofdc in sommige districten Tan Zeeland algemeen onder den naam van kalverkoorts bekend. Ue dieren staan met uitgestrekten hals en kop van de krih terug. Zij ademen snel, moeije-lijk, met opcnc ncusgaten eu de flanken worden sterk bewegen. De hoest is droog, kugehend en pijnlijk. Voor het overige zijn de dieren vlug, eten, driuken en herkaauwen, even als in den gezonden slaat, en ook de niest en urin worden natuurlijk afgescheiden, uit al hetwelk de zaakkundige arts gemakkelijk beide ziekten onderkennen kan.
5.deg; Het ongans. Ilicrmede komt in natte, ongun-slige saizoenen somwijlen de Longziekte vereenigd voor, welke complicalie, hehalve door de bestaande ongunstige weersgesteldheid, met geene stellige ze-kerheid bij het leven, uit het beloop of deaanwezige verschijuselen kan gekend worden. Eerst de opening der gevallene dieren kenmerkt zulks. Men lieft alsdan, behalve eene groote hoeveelheid water in de borst- en buiksholte, de lever murw en de galbuizeu met eene menigte leverbotten opgevuld aau; de galblaas bevat veel dünne, walerachlige gal, en de overige weefsels worden algemeen zeer bleek en slap
aaugelrofl'en.
6.deg; De longterlng.
Van deze is de Longziekte
uiet moeijelijk tc onderscheiden. Behalve toch dat de longteriug sloclits sporadisch en nimmer algemeen
-ocr page 91-
7D
heersehende vooikoint, gecft deszelfs meer slepend beloop, de geringe graad vaa koorts, de oanhou-dende, dikwerf met uitwerping van etter gepaard gaanden hoest, het langzaam vermageren des diers, en inzonderheid ook de opening, waarbij de longen knobbelachtig verbard, met etterzakken • (vomicae) voorzien, of wel gebeel opgelost of verteerd worden aangelroffen, voldoende kenmerken aan dc hand cm beide ziekten te onderkennen. Duurt evenwel de asthenisch chronische Longziekte langer dan ge-woonlijk, dan gaat dezelve dikwerf in longtering over, of daarmede gepaard, en dan ook vindt men na den dood de verschijnselen, welke wij biervorea bebben opgegeven.
IX.
VOORZEGGING BIJ DE LONGZIEKTE.
Deze moet, onzes inziens, algeineen ongunslig gesteld worden, en is ook vooraf zeer moeijelijk le bepalen. Wat ook sornniige genees— en vee-artse-nijkundigen van derzelver gelukkige berstellingen van longzieke runderen mögen opgeven; wij lioudeu ons overtuigd , dat de mcesle dleren daaruan vroeger of later le gronde gaan, en dat vele, welke men voor radioaal genezen opgeefl, dit inderdaad slechls si-lnjnbaar zijn.
\¥ij willen dan ook slechts eenige algemeene ver-scliijnselen en omstandigheden opgeven, nit welker aanwezigheid de voor- of nadcclige uitgang der zieklc, en de meer of min gunstige voorzegging kan afge-leid en bepaald worden.
In het algcmeen kan bijv. de voorzegging bij
-ocr page 92-
so
volwassene, slerke, goed verzorgde dieren, welke niet te joog of le oud zijn, en bij welke de ziekte met een inecr zuiver stenisch karakter te voorschijn treedt, günstiger gestekl worden, dan bij oude, slappe of te jonge dieren, bij welke dezelve door-gaans van het begin af een zwakheitls of asthenisch karakter bezit. Bij zeer \ette, zoowel als bij zeer magere, karig verzorgde voorwerpen, is zelden een gunstige uilgang der ziekte te wachten. Men wil, dat dragtige koeijen, wanneer zij in het eersle tijdperk der ziekte verwerpen, dezelve gemakkelijker doorstaan dan wanneer zulks later plaals beeft.
Komi de Longziekte met andere zieklen gecom-pliccerd voor, dan bestaat er te minder hoop op herstelliug. Overigens hebben wij dc kenteekenen, welke eene aanvankelijke beterschap aanduiden, vroeger reeds bij de beschrijving der ziekte opge-geven, en welk karakter dezelve ook bezilte, en onder welke orastandigheden zij ook voorkome, vroegtijdig en doelmatig meet in elk geval de ge-neeswijze begonnen en in het werk gesteld worden, orn eenen gunstigen uitslag te kunnen verwachten, en dan nog schieten , in vele of liever in de meeste gevallen, onze pogingen te kort.
!
x.
OVER DE GEiSESS'WiJZE EM BE GSNKH3-BAARHEID DER LONGZIEKTE IN HET
ALGEIQEEN.
Wanneer wij de meuigvuldige, veelal lijnregt strijdige geneesplanncn en middelen, wölke door verschillende vee-arlsenijkundigen for genezing van
-ocr page 93-
81
de besmettelijke Longziekte worden aangeprezen, naamvkeurig nagaan, en daarbij derzelver doorgaans ongunsligen uitslag in aanmerking neinen, danblijkl, onzes inziens, daamit duidelijk: dat men over het algemeen nog niet ver in de kunst van genezin^f dezer verderfelijke vce-ziekte gevorderd is. en dat inen in dit opzigt nog schier gcheel in hot duisterr-verkeert. En inderdaad, wanneer men het wezen dezer kwaadaardige ziekte naauvvkeurig beschonwt, en meer bijzonder nog in aanmerking neemt de aanzienlijkc Tersloringen , welke er gewoonlijk in de borstorganen gevonden worden, wanneer de dieren bij de eerste merkbare ziekte-verschijnselen gedood en geopend worden, dan kunnen wij het ontoerei-kende onzer pogingen in dezen verklaren, en dan ook moeten wij het voor eene vruchlelooze bemoeijing bouden, eerrn speeifieke geneeswijze tegen dezc fatale vee-ziekte te willen opsporen en vaslstellen. Alle geneesplannen en raiddelen, wij zeggen het openlijk, welke men als probaat tegen deze ziekte opgeeft of uitvent, berusten op dwaling en onwetendheid, en dienen om den ligtgeloovigcn vee-bonder te misleiden en nog ongelukkiger te maken. terwijl dezelve, wat nog het ergste is, het meest tot de voortduring en verspreiding dezer ongelukkige kwaal in ons vaderland bijdragen.
Wij houden de Longziekte wel niet onvoorwaar-delijk voor onherstelbaar-, raaar achten derzelver genezing, in elk geval, zeer moeijelijk, zeldzaam bevredigend of raadzaam te beproeven. Bij eenen ligten graad en een goedaardig karakter der ziekte, wanneer vooral het eerste begin derzelve niet wordt voorbij gezien, geloovcn wij, dat men door eene lijdige en doelmatige geneeswijze, de naluur in hare pogingen tot herstelling veel kan ondersteunen, en dat eene radicale genezing van znlk een dier mo-gclijk moot goacht worden. Maar hoc zeldzaam kau
-ocr page 94-
lir
y0
i
men het allereerste begin der ziekte waarnemen ? Bestaan er, zooals wij vroeger gezien hebben, in de meeste gevallen niet reeds aanmerkelijke ontaardin-gen in de borslorgauen, alvorens de vee-houder, en zelfs de opmerkzame en zaakkundige arts, merkbare verschijnselen van ziekte bij het zoo weinig prikkel-bare rund kan waarnemen of verrnoeden? En laat zieh bij het werkelijk bestaan van zulke ontaardingen in de longen, dan nog wel eene radicale genezing van zulk een voorwerp denken of verwach ten? Nie­mand, geloof ik , die het wezen dezer ziekte grondig kent, en daarbij de dagelijksche ondervinding raad-pleegt, zal deze Tragen anders dan ontkonnend kunnen beantwoorden.
Vele vee-arfsen in ons vaderland denken, dit weten wij , hierover geheel anders, en houden de herstelling dezer ziekte voor niet zoo bozwaariijk. Zij geven althans voordeclig van hunne genezingen van long-zieke runderen op, hetwelk niet zelden de helft en rneer der door nun in behandeling gekregene voor-werpen bedraagt. Wij willen deze voordeelige opgaven niet in twijfel trekken, en veel minder hunne wel-meenende pogingen in dezen afkeuren; maar wij houden ons toch stellig verzekerd, dat een groot getal van de door hen voor radicaal genezen opgegevene longzieke runderen dit slechts schijnbaar waren, en dat velen daarvan vroeger of later op uieuw ingestort en gestorven zijn. Velen scliijnen te gelooven, dat wanneer de koorts slechls bij het dier verdwijnt, en vervolgeus dc eellust en herkaau-wing zoowel als de ovciige verrigtingen zieh weder herstellen en geregeld plaals hebben, dat daarmede de zaak geeindigd is, en men znlk een dier als volkomen hersteld mag beschonwen! Een overblij-vende hoest en eeue inooijclijke , ongcregelde adem-haling beschouwl men van minder hclang, en men gelooft, dat deze door den tijd, of bij eene gunstiger
-ocr page 95-
S3
weersgesteldheid, wel zullea verdwijueu. Men let alzoo alleen op het uitweadige der zaak, zonder tot hot inwendige of het wezen derzelve door te drin­gen. Opende men zulke voor genezen doorgaande runderen, zeker is het, dat men bij de meesten meer of minder verdikte, zamengegroeide longeu , en uitstortingen yan water en plastische -vezelstoffe in de borstholte zoude aantreffen. Het is waar, sommige dieren kunnen met zulke gebreken in de longen nog maanden en soms jaren blijven voort-leven, tamelijk -vet worden en voordeel opleveren; doch de meeslen blijven achterlijk en sukkelende, vallen niet zelden na eenigen tijd op nieuw in, en gaan alsdan meestal spoedig te gronde. En wat nog wel het ergsle is: zoodanige de Longziekte doorge-staan hebbende en voor ra(//caa/hersteld doorgaaude runderen behouden, bij eene schijnbare gezondheid, nog maanden lang het vermögen om ander gezond vee, waarmede zij in aanraking koraen , le besinelten, en dragen daardoor juist het rneest tot de voortduring en verspreiding der ziekte bij; eene daadzaak, welke door de dagelijksche ondervinding overal is bewaar-heid geworden. Immers daar de longen bij zulke voorwerpenziekelijk blijven, en men leregt aaimeemt, dat de sraetstoffe zieh bepaaldelijk in dezelve vormt en ontwikkelt, zoolaat zieh ditaanstekendvermögen, gcdurende een' zoo langen tijd, wel verklaren.
Ik vraag derhalve: welke waarde heeft, in den regel, een schijnbaar van de Longziekte genezen rund, en voor den eigenaar en voor het algemeen ? Is bet doorgaans voor beiden geen nadeolig en hoogst gevaarlijk voorvverp, daar het voorldurend, ol'schoon het zelfs gezond schijnt, andere runderen kan aan-steken en zoo doeude de besmetting kan ondei-houden ? Wij aarzelen niet om dit bevesligend le beantwoorden, en gelooven dat a!lcu.y naconcrijpc overweging, mij daarin zullen volgen.
-ocr page 96-
Si
Geen redelijk denkend arts tocli, vertrouw ik , zal aannemen, dat bij door in de raaag gebragte geneesmiddelen, of door bet aanwenden van uitwendig, afleidende middelen, de reeds bestaande uitstortingen in de borstholte, en de zamengegroeide, verdikte , ontaarde longen, volkomen meer zal kunneu oplos-seu en lot derzelver natuurlijkeu staat terug brengen, on nog veel minder daardoor de ontwikkeling der smetstoffe zal kunnen voorkoraen of belelten. Op cle eigenlijke ziekle—oorzaak, de smetsloffe, kunnen wij niet directelijk inwerken; slechts hare nadeelige uitwerkingen te bestrijden en te herstellen is moge-lijk, wanneer dezelve namelijk niet reeds te groot of te ver gevorderd zijn, laquo;Wij bezitten,quot; zegt Dr. Sauter, laquo;legen alle, bepaaldelijk door eene smetslof voorfgebiagle ziekten geene directe geneesmiddelen, on geen ralioneel arts zal gelooven, dat wij, bij v. legen de pokken, de mazelen, de pest enz., be-paalde middelen bezitten om dezelve te herstellen. Wij bestrijden in alle deze ziekten, door onze be-bandeling, slechts de door de ziekraakende stoffe {het cmitagimn) veroorzaakte terugwerking [reaclie) van het organisme, welke reactic wij de koorts noemen. Deze koorts in hare hevigheid te matigen, te verminderen, of de te trage werkzaamheid op te wekken, en de krachten des ligchaams naar het verschillend karakler dor ziekle te leiden en le onclersleuncn, is bet werk van den arts (I).quot; En tut is bet ook, wat wij bij de behandeling der bcsmettelijke Longziekle kunnen doea; maar bij deze komen wij, om zoo te spreken, algemeen met ouze geueeswijze te laat, daar wij eerst met dezelve kun­nen beginnen,, wanneer wij koorts of merkbare teekeneu van ongesteldheid bij het dier kunnen waaruemen , en dan reeds is hot in dc niccsle ge-
(I) a. p. S. ISO.
iquot;
-ocr page 97-
35
valleu lo vergecfs, en kuuueu de aanwc/.ige verstö ringen in de longen en borslholte niet racer volko-men opgelost of hersteld worden. Ik heb mij, door de opening van meer dan honderd verdachte run-deren, welke op hoog gezag moestcn gcdood of geslagt worden, hiervan volkomen overlnigd. De ineesle dezer dieren schenen uiterlijk nog gezond le zijn, waren goed gevoed en verzorgd, en leverden geene duidelijke teekenen van ongestcldheid op, en desniettegenstaande voud ik bij de meesle, na de opening der borslholte, de longen reeds racer of rain vcrgroot, ontaard en zaraengegroeid; terwijl er bij soraraige ook reeds vrij aunzienlijke uitstortingen in dezelve voorhanden waren. De daarbij tegenwoordig geweest zijnde leden der Provinciale Commissie van Landbouw, zoowel als eenige andere autoritciten, hebben zieh met mij van dezc raerkwaardige daadzaak, die ook door anderen raeermalen is waar-genomen, volkomen overluigd.
Maar, zal raen zeggen, kan men dan niet vroeger beginnen , of wel door ccne zoogenaamde prophylak­tische of voorbehocdende geneeswijze, de ziekte in hare beginselen sluilen of voorkornen?
Doch wij vragen met Dr. Sadter (1), wannecr zal men met eene voorbehocdende geneeswijze een aan-vang nemen, voör of wel na dat bet dier is besmet geworden? Dezelve voör de besmeltiug in bet werk te stellen is nutteloos, of denkt men misschien, door het geven van eenige yiocamp;qys van zivavel, gentiaan, jeneverbeziön en dergelijke, bet ligchaam of liever dc longen voor het contagium ongovoelig of onvat-baar te maken? Dat dit door geene geneesmiddelen kan bewerkt worden, leert de ondervinding en de waarnemingen bij andere besraettelijke ziekten, en zulks is nog veel minder bij de contagieuse Loog-
(1) a. p. S. 179.
-ocr page 98-
sn
:
/iekU; iDOgulijk of le vciwacklen. Wul \gt;ij ua dt' piaals {jehad hebbende inadcming van het contagium kiuiiieu uih'oeren, bebbeu wij bereids aaugetooud. Het oog-enblik, waarop zulks plaats beeft, blijft meeslal voor ons verborgen, en zoodra wij bet door leekenen van oogesleldbeid bij liet dier gewaar wor­den, dan beeft de smelstoffe, in de nieesle gevallen, reeds znlke verstnringea daargesteld, dat wij.dezelve niet rneer volkomen kunnen nit den weg ruimen. En al ware bet, dat wij bet oogenblik der besmet-liag juist wisten, dan nog ontslaat de vraag, of or middelen zijn, \\e\\s.G direct op de sinelstofie wer ken? Wij belwijfelen dit en verklären er geene le kennen. Welligt zijn anderen daarin gelukkiger. — Door de longen imraers kan op dezelve niet onmid-delijk gewerkt worden, en door in de maag ge-bragte geneesmiddelen bezwaarlijk, en daar bet dier op dat oogenblik nog gezond scbijnt, en de verrig-lingen geregeld schijnen plaats te bebben, zoo kunnen wij ook legen geene ziekelijke reaclie nog werkzaatn zijn.
Men overwege dit alles oplettend, en oordeele dan over mijne voorgedragene Stelling: dat de genees-wijze der besmettelijke Longziekte allijd moeijelijk, zeldzaam bevredigend en het in de raeeste gevallen niet raadzaam of aangewezen is dezelve te bc-proeven.
Alleen uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, willen wij derhalve bier kortelijk onze denkbeelden omtrent de geneeskundige behandeling dezer ziekte voordragen , en stellen vast, dat dcze in elk geval op den aard en het verschillend karakter derzelve gegrond moet zijn, en daarnaar ook behoort gewij-zigd te worden.
ilaquo;''
ill
i
i 1
-ocr page 99-
f-r
1.quot; liehandeling der Hottgziekte, met een stenisch acmit karakter en heloop gcpaurd gaandc.
Zoodra men zieh door eenc juiste ouderkenninquot; vcrzekert houdt, dat de ziekte onder dezen vorin is te voorschijn getreden, hetwelk echter, zoo wii gezien hebben, niet algemeen bet geval is, dan zoeke men voor alles de noodige aileidingen te maken, en zelte in de eerste plaats eene haarvlecht of een wrangwortel aan den kossem, en wende tevens onverwijld eene prikkelende, alleidende zalf op de vooraf behoorlijk kaai geschorene borst­wanden aan. lot dat cinde kan de ungucntum cum tartaro emetico eenige malen worden inge • wrcven, of men bezige daartoe liever de zalf van den Duilschen districts vce-arts Walch, uit braak-wijnsteen, poeder can spaanschc vliegen, euphorbiwm , basilicum-zalf en terpentljn—olie bestaande, welk middel mij eene enkele maal goede diensten hceft bewezen.
Is bet dier jong, iterk en goed gevoed, doen zieh de ziglbare slijmvliezen rood voor, en is de pols snel, krampachtig en de barlslag onvoelbaar, dan behoort daarbij dadelijk eenc aderlating in bet werk gesteld te worden. Hoeveel bleed er moet afgetapt, wannecr en in welke gevallen de aderlating moet berhaald worden, latea wij aan bet oordeel van den zaakkundigen vee-arts over, daar zulks naar ieder bijzonder geval en naar de omstandigheden dient bepaald en gewijzigd te worden.
Gelijktijdig met dezc uitwendige behandeling mocten er ook inwendig verkoelende laxeermidde-len worden toegediend, en zijn de middenzouten, inzonderheid: nitras potassao, snlph. sodae, sulph. potassae, tart, emetic., aangewezen, kunnende deze in behoorlijke giften, in den vonn van dranken,
-ocr page 100-
I
68
met een afkookscl van gerst of lijnzaad, gegeven worden. Hierbij verzuime men niet om den door-gaans verstoplen afgang door middel van losinu-kende lavementen te bevorderen.
Is de ontsteking en de koorts gematigd en gaat de mest dünner en geregelder af, dan komen er meer oplossende, on'.steking-werende middelen te pas. Sal. ammoniac, tart, emeticus,mere, duleis, en dergelijke vinden alsdan aanwijzing, welke men later, wanneer de ontsteking gcweken is en de krachten des diers beginnen te dalen, nog met meer versterkende middelen, als:pulv. rad. gentian, rad. helen. rad. calam. aromat. behoort te vereeni-gen; terwijl daarbij nog voor eenen ruimen luch-tigen slal en eenen gepasten leefregel raoet gezorgd worden.
Wat er moet gedaan worden , ingeval de ziekte in den asthenisehcn of iypheusen toestand overgaat, zal hier nader volgen. In elk geval beschouwen wij de hier voorgestelde uitwendig, afleidende methode als hoofdmiddel der behandeling. Hoe spoediger en krachtiger dezelve werkt, hoe gunsti-geV de gevolgen zijn, welke men daarvan verwach-ten kan. Doch met opzigt tot de aderlating merken wij aan: dat deze ter regter tijd en in de hier aangeduide gevallenaange\vend,ongetwijfeld nuttig en aangewezen is; maar gelooven dat men over bet geheel met de aanwending daarvan altijd hoogst opletlend en voorzigtig behoort te zijn.
9.deg; Behändeling der Longziekte met een asthe-nisch chronisch kardktef en holuop gepaard gaande.
!#9632;• #9632;
Korat do Longziekte oor.-pronkelijk met een zwakheids karakler te voorschijn, of gaat de meer zuiver ontslekingachtige vonu, door het aanwenden van verzwakkende middelen, in dezelvc over, dan
-ocr page 101-
89
is de beliar.deling- ongetwijfeld nog moeijeliamp;er eo ingewikkelder.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;V : ,
In enkele gevallen zal er in den beginne, ten'^feftde de plaatselijke ontsteking te maligen, eene aderläting vereischt worden; doch allijd zal dozelve malig en schier nimmer herhaald kunnen worden. Wanneer eigens eene uitwendig prikkelende of afloidende geneeswijze is aangewezen, dan voorzeker is liet in den asllienisclien Torm dor Longziekle. Eene haarvlecht of elterdragt in de borst, inwrijvingen met de hiervoren genoemde prikkelende zalf op de beide borstwanden, nadal vooraf bet haar is wegge-schoren en de huid behoorlijk is gescarrificecrd, behooren dan ook dadelijk aangewend te worden.
Sonunigen hezigen zelfs, om eene nog krachliger afleiding le niaken, daarloe hel rood gloeijend , knop-vormig brandijzer, waarraede zij de huid aan beide borslviaklen op verschillende plaalsen doorbranden , en hebben daaivan eene gunslige uilwerking onder-vonden, Dr. Vix beveelt tot helzelfde einde de aanwending van heeten waterdamp aan, welke door middel van eenJ gewonen Iheekelel op de boistwan-den kan aangeiiragt worden (1).
De inwendige behandeling beginne men met de toRcliening van eenige ontslekingwerende, oplossende middelen, waarmede dadelijk of wel iets later, nadat de omslandigheden zulks veroorloven, eenige bittere, verstärkende middelen dienen vcreenigd te worden, opdat de spijsvertering en de eellust aan den gang blijven, en de krachten des diers niet te ver weg-ziuken. Sal. ammoniac, sulph. potassue, tart, emetic, mere, dulcis . rad. gentian, rod. Helen, herb, absinth. en dergelijke zullen derhalve bet best aan deze dubbele aanwijzing kunnen voldoen, terwijl deze
(1) Zeitschrijf. für die ffesemtnle ThierheilhunJe u. s. w. B. IK, S. 39.
-ocr page 102-
90
M'
uilddeleii, met een afkooksel \an gerst, althaea of vau ijslundttche mos, in den vorm van dranken kön­nen toegediend worden, waarbij men allijd met Toorzigtigbeid beboort le werk le gaan, daar bij eene te schielijke ingeving cr liglelijk eeuig voclit in de lnclilpijp kan dringen, helwelk lot beuaagt;i\vde aderobaling en hevig hoeslen des diers, en zelfs lot gevaarlijke toevallen kan aanleiding geven.
Gaat vervolgens de mest droog en liaid gebald af, of beslaat er verslopping, dan dienen er ook losmakende lavemenlen le worden aaogeweud. Voigt er integendeel dnnne mesl of beslaat er reeds door-loop, dan late men clezelve na, en traclile deze door meer tonisch verslerkeude middelen legen te gaan en le overwinnen. Lieh ysland. cort. salie. rad. calam. aromat. sulph. avrat. antimonii, antim. crud. flares sulphur, en dergelijke middelen zijn alsdan aangewezen, terwijl men door toediening van krach-tige, deugdzame voederstofien, de kraclilen almede moet trachten te ondersleunen.
Neeint bij dit alles de ziekte een zuiver aslhenisch, of, zoo als meestai het geval is, een tynheus karak-ter aan, dan beliooren de geuoemde versterkeude met meer vluglig, opwekkende middelen vereenigd of verwisseld te worden, en dan ook zijn de laquo;ugt;ie-rale zuren, inzonderheid het acidwn hydro-chtoricum, aangewezen, waarvan soiiimigeü dan nog eene gun­stige uitwerking meenen oudervoaden te hebben.
bat deze bier korlelijk voorgedragene geneeswijze doelmatig en op den aard der ziekte, -voor zoo verre deze ons bekeud gegrond is, zal niemand, zoo wij vertronwen, belwijleien, maar hoe wij over bare aan-wending en gevolgen denken, hebben wij reeds vroe-ger bcloogd, en berhalen nogmaals: dat wanncer men een einde aan de Longziekte in een land ver­langt, men vooraf ecrst wel dient te overwegen, of bet toedienen van geueesmiddelen aan longzieke
I
l!!r ü
If
i?.
It'
-ocr page 103-
91
runderen, werkelijk met opzigt tot hare staiting ea uilroeijing raadzaam en voordeelig is. Wij aarzelen niet oni, op grond der daadzaken welke liier zijn aangevoerd, dezelve doorgaans af le raden, en honden elke geneeswijze legen de Longziekte, door wien of waar ook aangewend, uit een oeconomisch oogpunt beschouwd, voor nadeelig, en wegeus het gevaar, dat daardoor aan de Terspreiding der ziekle gege-ven wordt, voor hoogst veiderfelijk.
Neen, verlangen wij ons vaderland van dezen geesel le bevrijden, dan moeten wij de tot dus verre algemeen gevolgde bandelwijze lalen varen, en ons heil niet langer in kostbare geneeswijzen ofgenees-middelen zoeken, olquot; ons tot het nemen van halve maalregelen, welke doorgaans niets helpen, bepalen; niaar wij moelen van een geheel ander punt uit-gaan, en door krachidadige , afdoende maalregelen van policie de ziekte alweren, in hären gang stuilen en daar, waar zij reeds algemeen heerscht, trachten te onderdrukken en uit te roeijen.
Dit is voorzeker gemakkelijker gezegd dan uilge-voerd, hiervan zijn wij volkornen overlnigd; maar wij gelooven aan de mogelijkheid, en houden het in de legenwoordige omslandigheden, wauneer men de Longziekte in ons vaderland nog niet verder wil zien uitbreiden, en m/iee/wscA worden, voor dringend noodzakelijk.
Twee hoofdpunten moelen wij ons, om dit ge-wiglige doel te kunnen bereiken, voorstellen, te weten: wij moeten in de eerste plaats de ontwik-keling der smelstoffe, in elk geval/zoeken le be-letlen , en len tweeden de verspreiding derzelve trachten le voorkomen. Alle onze pogingen moeten dus daarhenen gerigt worden om het emtagium le vernieligen, hol welk, zoo wij gezien hebben, door geeue geneesmiddelen kan geschieden of bewerkt worden.
-ocr page 104-
Het eeuigste en afdoende middel om daartoe te geraken is: dat wij alle werkelijk zieke en besmelte runderen onverwijld dooden of afslagten, onder be-hoorlijke Toorzorgen opniimen en vervoigens de stallen en alle voorwerpen, welke met de smetsloffe bezoedeld kuaneu ziju, naauwkearig zuiveien of vernietigen.
Ten einde dit alles behoorlijk uit te voerenetide daartoe vereischt wordende rnaalregelen wezenlijk doel te doen treffen, behoorl in de eerstc plaats de hooge regering zieh deze zaak ernstig aan te trekken, afdoende maalregelen van policie, zoo tot voorkoming der verdere verspreidiug, als tottlemping der ziekle, te verordenen, en deze door in alien deele kundige en vertrouwde personen. zonder toe-gevendheid met volharding en de noodige omzigtig-heid doen ten uitvoer biengen.
De maatregelen, welke tegen de Longziekte gcvor-derd en op openbaar gezug kunnen en behooren aangewend te worden, nioeteo even als tegen elke andere besmettelijke ziekte, ook van twee gezigts-punten uilgaan, en wel: ten 1.quot;quot; om haar af te weren of de nog niet besmette slreken voor dezelve te bewaren, eu ten 2.deg; om däär, waar zij reeds be-slaat, dezelve zooveel mogelijk te onderdrukken en uit te roeijen.
Wij willen onze denkbeeiden orntrent de noodige maatregelen en middelen, waardoor dit tweevoudig doel in ons vaderland zou kunnen bereikt worden, hier ialen volgcn:
^-^rio^m-
-ocr page 105-
93
XI.
MAATREaELEN Elf MIDDELEN VAN POLI-
CIE, 'WELKE TOT AFWER1NG DER LONG-
ZIEKTE, m ONS VADERLAND KUNNEN
EN BEHOOREN AANGEWEND TE
WORDEN.
Uit al bet voorgaande, oiizes inziens, voltloende geblekea zijnde, dat de Longziekte in ons land niet uit algemeene of plaatselijke invloeden haren oorsprong heeft genomen, maar wezentlijk door insleping van buitenslandsof lieverdoor besmetling is ontstaan enzicb verspreidl, zoo stellen wij ook op dien grond vast, dat alle maatregelen, welke men tot afwering en stuiting derzelve verlangt in bet werk te stellen, van ditbeginsel moeten uitgaan, en dat alles vvat hiervan afwijkt inder-daad doelloos en scbadelijk is. Wij moeten derbalve tegen de Longziekte, als tegcn eene ingesleeple, uit-becmscbe besmettelijke ziekte handelen, en dat bet dan wezentlijk in onze magt Staat om dezelve af te weren, of wanneer zij doordringt, dadelijk in bare beginselen te sluilen, biervan boude ik mij nietalleen stellig overtuigd, maar kan dit ook door proefonder-vindelijke daadzaken staven. De uitvoering is mogc-lijk, en niet zoo rnoeijelijk als men denkt, men vergetc sleclits nimmer clat iiet belangrijker en voordeeligcr is, eene ziekte v66r to komen dan te genezen. Er worden daarloe sleclits een ernstige wil, grondige kennis van den aard der ziekte en der smetstoffe, en de volgende maatregelen en middelen van policie vereischt:
1.quot; Het ecrstc en belangrijkste middel om de
-ocr page 106-
94
i I
Longziekte aF te weren en te sfuilenis: dateroveral naaiivvkeurig gewaakt en gezorgd worde, daldezelve nergens verheimelijkt en er geenzieklegevalonbekend blijve. Klk vee—houder nioet derhalve op zware sliiiffen verpligt worden ora, wanneer er zieh sleclits eeuige ware of verdachte verschijnseUn van de Longziekte onder eeu zijner runderen komen te opt'nbaren, hetzelve dadelijk van de overige gezonde atquot; le zonderen, en ora hiervan onverwijld aan den burgemeesler zijner woonplaals de noodige aangilte te doen. Doze laatste behunrl insgelijks verpligt en bij nalaligheid almede veraatwoordelijk gesteid te woiden, om bet bestaaude ziekte—geval in zijne gemeenle aan de bevoegde boogere uutonleiten on-#9632;verwijld mede le ileelen.
Hel is intasscheo n'wl voldoende, dat de genoeg-zaarn bekende en bij ons nog vigerende bepa-lingen van hel stratwclboek, den vee-honders herinnei'd woiden : maar dezelve nioeten ook bij de minsle nalaligheid of verzuiui in dozen, zonder loe-gevendheid op hen toegepasl worden. Zonder dit, belpen de weiten niets. lioe gestreng en doelmatig dezelve ook zijri ingerigt, en elke loegevendheid welke men , in dit opzigt, den nalatigen vee-houder bewijst. beoadeelt den anderen wezentlijk, en geelt builendien aauleiding dot het kwaad crger wordt, en zieh rneer en meer verspreidl. Men boude der­halve aan de deswege beslaande bepalingen kracht-dadig de hand, passe op ieder, die blijkt daarlegen te bandelen, de bepaalde straffen toe, en stelle wij-ders elke aulorileil verantwoordeiijk, voor de nadeelea die door nal.'.ligheid, aan anderen, in dezen worden toegebragl.
2.quot; Zoo lang de Longziekte werkelijk in ons land of in deszeifs nabijheid heerscht, meet er op den bandel en wandet met rundvee overal een bijzonder streng en waakzaam oog gehouden worden. Geene
Hi
-ocr page 107-
95
runderen uit stellig besmelle of verdachte streken of stallen körnende, mögen ergens ingevoerd of toege-luleu worden, en in alle provincien of dislriclen, waar de omslaudiglieden het uiet dringend rereischen, #9632;ware het zelfs wenschelijk en voorziglig den iuvoer van vreemd vee tijdelijk geheel te verbieden. Laten behoefte of omstandigheden dit evenwel niel toe, dan behoort daarop in alle geval een streng toezigt gehouden te worden, en zoo lang de ziekte eiders heerscht, ten uiinsteu geen in-of doorvoer van rund-vee plaats te hebben, zonder dat elk sluk bij de aankomst behoorlijk door eenquot; deskundigen vee-arts is onderzocht en er tevens een gezondheidshewijs voorhanden zij, afgegeven door een bevoegd vee-arts, of wel door den burgemeester der gemeente, en inhoudende den oorsproug van het vee, en dat hetzelve uit eene plaats of een1 stal komt, waar de Longziektc niet bestaat of ten minsten in geen jaar bestaan heeft. Ontbreekt zoodanig bewijs, ofkoraen er een of meer runderen verdacht voor, dan moet het vee afgewezen, of dadelijk onder opzigl der po-licie g : leid en geslagt worden Beide deze inaat-regelen zijn hoogst ncrdzakelijk, en de eerslgernelde wordt onder anderen in deze provincie met het beste gevoig gebandhaafd. En wat hei afgeven van ^e-zundheifLöeivljzen betrefl; dit is voorzeker eene der doeilreffendste verordeningen, welke er tot afwering der Longziekte kuunen genomen worden, zoodatde-zelve dan ook reeds in verschillende Duitsche Slaten zijn ingevoerd, en wij verklaren niet tebegrijpen, waarom men zulks ook bij ons niet sedert lang ge-daan heeft (1).
(0 Dit lt;le veo-artspn of de lioofdcn dor besiuren, die met de afgiflc der gexondheidsheivijsen bclost worden, daarin met de ver-cisclile zon; en omzif;li);heid moolen te wr-rk gaan , en in 7ekcr op-zifTt, dnarvoor veraiilwoordelijk mieten gesleld \yorden , Zül ik uaau-welijks belioeven te hcrinncren.
-ocr page 108-
1
3.' Ook op de vee-markton mnet fen waakzaam oog gebouden worden. In alle sinken of gemeeuteo, in welker nabijheid de Longziekte hferscht, en al-#9632;waar dus kennelijk gevaar beslaat oin dezelve over te brengen, behoort men wel te overwegen , of het al of niet raadzaam is , het houden van vee-marktea toe te staan. In elk geval meet er in zoodanige plaalsen geen rund op de markt worden toegelaten, zonder dat het opgemeldc gezondheidsbewvJH voor-handeu zij, en het stellig blijke dat het dier gezond en uit geeue besmelte of verdachte streek of stal af-komslig is. Bij gebreke van dien, meet de eigenaar gestraft en het vee onder opzigt der policie gesteld worden.
4.quot; Gebeurt het, niettegenstaande alle deze voor-zorgen, dat de ziekle zieh in een of meer stallen eener gemeente kornt te openbaren, dan moet er, naclat de eigenaren daarvan de noodige kennis lieb-ben gegeven, met den meesten speed een naauw-keurig onderzoek door een' bekwainen vee-arls des--wege plaals hebben. Blijkt het dezen, dat werkelijk de besmeltelijke Longziekle op den aangeduiden stal is uilgebrokeu, dan moet hij onverwijld de in zijne inslructie vermelde auloriteiten daarmede bekend raaken, en imniddels , in afwachling van nadere beve-len, dadelijk de noodige voorzorgen nemen, om de verspreiding der ziekte te voorkomen. Hij onder-zoeke tot dat einde naauwkeurig al het op den slal of de boerderij aanwezige rundvee, teekene ieder sluk behoorlijk aan en zorge dat er geene heimelijke wegvoering van hetze!vu meer plaals hchbe, behoo-rende hij daarloe dan ook de bevoegdheid te bezilten, om den besmetlen slal vooiloopig af te shiilen en des noods te doen bewaken , terwijl er van dat oogen-blik alquot; niemand, dan de volstrekt daarop noodig hebbf nde personen , op den stal of de boerderij moet worden toegelaten. Vervolgens moet hij nogzooveel
*1*
-ocr page 109-
97
mofrelijk don oorsprong, de wegen en^de ortislrfhdig-beduu Iracblea op le sporea. van wturr en hoe de zitkle lot dien slul is doorgedrongen, en van dit ai'.es een behoorlijk versiag optnakea en aan de be-voegde auloriteiten inzenden.
5deg;. Zoodra bet door een onderzoek van bevoegde deskuncligen bnilen alien twijfel is gesteid , dut op den aaugedniden stal de besmeltelijke Longziekte bestaal (Ij, dun bebouren dadelijk de aangienzende gemeenlen daarmede bekend gemaakt, en de boofden der besturen zoowel als elk vee-bonder in bet bij-zonder einstig aangeuiaand te worden, oin een meer dan gewoon loezigl op den loestaud der runderen in derzelver gemeenlen of stallen te bouden, en om, bij de geringste verdachte verscliijnselen onder de-zelve, daaivan onverwijld aan de bevoegde auloriteiten kennis te geven.
Zeer doeltiellend is bet ook, om de vee-houders alsdan zooveel mogelijk met de eerste kenleekenen der ziekle, baren aard, besmeltend vermögen en d.oodelijkbeid bekend te maken, en ben daarbij tevens aan te sporen. om alles te vermijden, waardoor zij de besmelling op bonne stallen zoudeu kunnen overbrengon.
Alle uilvoer van runderen nil de besmetle ge-meonle moot dadelijk verboden, en ook bet liouden van vee-maikton niet meer toegclalen worden, tervvijl er van dat oogenblik af, zoo als van zelve spretkt, gcene gezondheidnbewijzen nil dezegemeente meer mögen worden afgogoven, alle welke maatre-gelen in working moclon blijven tot dat de opbeffing door deskundigen raadzaam wordt geoordccld.
(1) In twijfelaclilise gevallen kan lirt nuttig en noodig zijn, dade­lijk een rnnd le dooden, ten cinde zieh oratrent den wezeolnken aard der uilgebrokene xiekle slellige zekerbeid te verscliaifen , en wij radcu, om bij cenigen Iwijfel deswege, de7.e mocile en opoflcring niet te schuwen.
-ocr page 110-
9R
6.'* Om zeker te gaan en te voorkomen dat er tolslrekt geene verbeimelijking otquot; wegvocring van be-smet of zick vce raeer plaals bebbe, is het noodza-kclijk dal al het voorhanden zijnde rundvee in de besuielle gemeente of buurscbap, en zoo noodig ook in de aungicuzeiide, dadelijk door den aamvezigen districts vee—arts opgenomen en onderzocht worde. Hiervan moeten beboorlijke tabellen of registers wor­den opgemaakt, waarin de naum eu woonplaats van den vee—bonder, het getal zijaer rundeien, het geslacht, den ouderdotn. de kleur en de toestand van elk rund in het bijzondcr, naauwkeurig aange-tcekend en vermeld worden.
Oordeelt men liet. na verloop van 8 of 14 d-igen of langer, noodzakelijk, om deze stal—visitatie te herhalen, dan blijkt het duidolijk uit het register of er sedert de voorgaande opnemiug al of niet heimc-lijke wegvoering of verandering heeft plaals gehad. Elke voorkomende verandering moat naauvvkenrig on­derzocht en aangeleekend worden, en aan de met de visitatie belaste personen behoorl men de magt te verleenen, om bij het ontdekken van een of nicer besmelle of verdachte runderen dezelve dadelijk te doen afxondcren en alle gemeenschap met den be smellen slal te bclellen, en overigens te bandelen als wij hierhoven hebben opgegeven.
7.quot; Tot deirping en ler vooikoming van de ver-spreiding der op den slal of de weide zieh geopon-baard hebbende Lougziekte raoeteu almede met den meesten spoed, de noodige maalregelen verordend en uilgevoerd worden, llet eerste dat hierbij in aanmeiking koml, en dat wij op den voorgiond stellen, is: dat al het op zondanigen slal of weide nan wezige zieke en verdachte rundvee, door den Staat, legen beboorlijke vergoediog van den eigenaar, ten alyemeenen imtle geeigend worde, opdat deze daarraede naar goedviodea zou kimnen bandelen.
-ocr page 111-
99
Kan de regering lot deren maatregel in het algemt'eo belang besluiten, helwelk wij hier uaimemen, dan lioude inen zieh ook geeu oogenblik met gences-wijzen ol geneesniidiielen be/ig, maar ga onverwijld, na voorufgaande (axulie. en onder inachlneining vaa de deswege bestaunde voorscliriften , tot de ufmaking van al het zieke en verdachte vee over, kunnende door dezen aldoenden maalregel de ziekle in eens gedernpt en alle verdere verspreiding tierzelve voor-gekornen worden.
8.quot; Bezigt men inlusschen dezen maatregel als middel, oin eene besrnellelijke vce-ziekle in hare beginselen te sluiten, helwelk wel degelijk ook hier onze bedoeüng is, dan ook behoctrl inen daarbij als regel aan le iieinen., oin niet alleen de werkelijk zieke en verdachte , maar ook zelf de nog gezond schijnende rundeien van den besmetlen slal in eens te duoden, tlaar wanneer deze laalslgenoemde vcrschonnd blijven, men nimmer verzekerd is, dut de smelslofle volko-men is verdelgd geworden, waardoor het doel van den aangewenden maalregel wezenllijk wordt gemist. Sommige runderen loch luninen iiilerlijk volkoruen gezond schijnen, beboorlijk gevoeel en zell's zeer vet zijn . zieh nog weken lang aldns voordoen, en des-niettegenstaande besmel en het beginsel der ziekle met zieh dragen, helwelk zieh eerst laier n:eer duidelijk openbaart.
Men zou derhalve znlke dieren nog maanden lang behöoren af le zoaderen en bullen alle gemeenschap met ander vee houden,, en dan nog was men niet voikomen zeker. Beter en voorzigliger is het dus, om dezelve niet le sparen.
Het voordeei, aan het beboud van enkele runderen verbonden, weegt op verre na niet op legen de daaraan verbondene raöeijelijkheden en het gevaar van besmetting, dal daardoor aan anderen gegeveu wordt.
-ocr page 112-
iüU
#9632; i-'r
Alleen op groote boerderijen , waar reel rundvee aanwezig is, en helzelve op verscliillende van elkan-der gescheidene stallen of weiden is geplaatsl geweest, zou inen, wanneer de ziekte in hare eerste begin-selen wierd ontdekt, zieh aanvankelijk tot de afma-king van het werkelijk zieke en verdachte vee kunnen bepalen, en de overige graonde ondereeae gestrenge afzondering kunnen houden, ten eiude op deze wijze bet verder beloop der ziekte eens af te wachten, ßaadzaam blijft het evenwel, om de omstandigheden wel te overwegen, alvorens men tot dergelijke uit-zonderingen besluile (I).
9.quot; Bij het ten uitvoer brengea van den hiervoor-geslelden maatregel, moeten zij, die daarmede belast worden, met de noodige omzigtigheid te werk gaan , en daarbij hoofdzakelijk het volgende in acht nemen : Vooreerst meet het ler afmaking bestemde zieke vee, sluk voor stuk op een in de nabijheid der boerderij gelegen sluk bouvvlaud gebragt en gedood worden, en het is zeer verkieslijk, bijaldien men hetzelve daaiop längs een1 weg kan breiigen, welke niet da-dclijk door rundvee behoeft bezocht te worden.
Zoodra het vee gedood is, moet helzelve ler be-hoorlijke diepte begraven en met aarde overdekt worden, en niemand dan de met het toezigt over de afmaking belaste personen en de daarloe noodige werklieden moeten bij het verriglen dezer werkzaam-heden worden toegelaten; terwijl een ieder, na vol-bruglen arbeid, zijne gebezigde gereedschappen en kleederen bchoorlijk dient af le wasschen en fe
iV
i V
(1) Bijaldien de afmaking van al Iiet rei? noodzakeüjk wordt ge-acht, dan zou ik echter gecne zwarislt;lieilt;l maken , en dit /quot;Ifsaanbe-velen, orn de uog ffcioaü vooikomende runderen en zelfs de ver-daclile, lijlt;Hg en oiuier de noodige voorzorgen af te slaglen en uilte ventcu, waardoor de maatregel nict zoo bezwarend wordt, en de uit-gaven voor bet rijk, voor de le verleeneu vergoeding , ook vecl minder laquo;oiidcn zijn.
-ocr page 113-
toi
zuiveren, alvorens weder met auder vee iu aanrakiog te koiuen.
Openbaart zieh de ziekte in den zomer op cene weide, dan beboort Iiet zieke vee niet veivoerd, maar op een hock van Iiet weiland afgetnaakt en begraven te worden, lerwijl deze plaats afgeschut en er ten miDsteu gedurende dien zotuer geen inndvee meer op dit weiland inoet loogelalen worden.
10.deg; Wanneer al bet bovenslaande behoorlijk is ten uitvoer gebragt, moet er dadelijk tot de zuivering van den besmelten stal, alsmecle van de gebezigde slal- en melkgereedschappen, de kleedereu der op-passers en melksters worden overgegaan.
In de eerste plaats moet de niest uit den stal veivvijderd , op het bouwland gebragt en aldaaronder-gedolvea of diep ondergeploegd worden. Het in den stal nog aan wezige hooi en stroo of ander voecler, waarmede de dieren in aamaking kunneü geweesl of dat door de uitgeademde lucht kan verontreinigd zijn , doe men voorzigtig te verbranden, en moet in geen geval aan andere runderen gegeven worden. De bodem van den stal moet opgebroken, de grond ter behoorlijke dieple uilgegraveu en op het bouwland gebragt en ondergeploegd worden, lerwijl men dea-zehen daarna weder met nieuwe aarde kau aanvullen.
AI het in den stal aanvvezige houlwerk, hetwelk door het zieke vee aangeraakt en met de smetslof kan zijn bezoedeld geworden, krabbe of schave meu naauwkeurig af, wassche of schrobbe hetzelve daarna eenige malen met eene heete loog, cn beslrijke het vervolgens alsook de muren, met kalk of liever met eene onlbinding van de chloruretum calcis.
De voorwerpen welke siecht zijn of weinig waarde hßbben, doe men best te verbranden.
De stal— en melkgereeckschappen zoowel als de kleederen der oppassers en melksters zuivore men insgelijks door dezelve naauwkeurig uit te wasschen,
-ocr page 114-
102
1 1
en ten luatsten moelen alle deze voorwerpen, en ook de slallingen nog uaa de gewoiic chloordampen würden bloo Igest eld.
Alle de/e maatregelen belionreti door en onder op/igt van den mel de belianclt-ling en sluiling der zickle belasten vee-arls, bijgestaau door een of meer leden der Proviiiciale Curatnissie van Landbouw en het hoold des beslunrs der besmelle gemeenle, le ge­schieden. Zijn de/.clve bebooriijk uilgevoerd, dan houde men vooral nog een waakzaam ocraquo;g op den algemeenen loesland van hel nmdvee in de besmelte en aangrenzende gemeenten, en houde ook de be-palingen op den liandel en wandel met vee nog zoo lang in stand, als zulks door deskundigen raadzaam word I geacht.
Wunneer dit alles met de noodige kracht en om-zigligheid wordt verordend en ten nilvoer gebrast, dan vail er uiet aan le twijlelen, of de Longziekte kan daardoor afgeweerd. of zoo dezelve bier of daar al eens doordringt, in hare heginselen gesluit wor­den. De ondeivinding beefl dit in Zeeland op de stelligste wijze geleerd, en wij gevoelen ons dan ook in Staat, om de doebnaliglieid en uilvoerbaar-heid van de maatregelen en mic'delen, welke wij bier opeulijk lot het bedoelde einde aanbeveleu, door proefoiulervindelijke bevvijzen le slaven.
Irnmers uit de waarnemingen. welke ik hiervoren heb medegedeeld. Itlijkt. dal de Longziekte zieh in twee en een half jaar lijds. in de vijf districten, waaruit de provincie Zeeland bestaat, op vijf'lien verschillende stallen of boerderijen beefl verloond, en dat in deze besmelle stallen en weiden niet min­der dan twee honderd zes en tachtig- zieke en ver­dachte runderen zieh hebben bevonden.
Op al deze boerderijen mi, zijn de door mij voor-gestelde maatregelen en middelen, naar de omslan-digbeden gewijzigd, toegepast, en ik mag zeggen,
v
i';L
W'h
.1
-ocr page 115-
im
dat ik dezelve niet alleen voorgesteld, ninar in de meesle gerallen ook zelve heb uilgevoerd of onder mijn opzigl heb lulen aitvoeren. üveial zijn wii ei1 in gesluagd, om daarduor de Longziekle in bare beginseieii le detnpen en derzelver veispreiding le Tooikomen. Dezelve heel't zieh nadicn, noch op de besmel geweest zijude sluilen, noch eigens in den omtrek tueer verloond en de ptovincie is im bijna twee jaren volkomen \an de ziekle bevrijd geble\en. Voorzeker ecu afdoend bewijs dat de ziektc wevkelljk overal door primitive besmelling is onlslaan, want had dezelve uit algeiiieene of plaalselijke oorzaken hären oorsptong geiiüioen, dan gelocf iK, dat zulks niel verklaurbuai' is. INiemnnd loch zal kunnen aan-nenien, dal deze oorzaken juist na bei uilvoerender inaatregclen op deze fy/fo'enhoevenzoiiden bebbenop-gehouden le bcsluan of op de dadelijk weder aange-kochte runderen le werken.
Yan de 2SG zieke en verdachte runderen, welke op de voormelde stallen en weiden vooiluinden waren, zijn er 176 geslagt, SO geslorven of algemaakt en 30 sluks op hüog gezag ten algemeenen nutte ge-dood geworden, bcbbende de eigenaren ran de runderen voor de slaglbank verkocht, dooreen gerekend ongeveer drierierde, voor de geslorvene of afgemaakle een derde, en voor het vee op hoog gezag gedood , de volle waarde genolon , lerwijl de gehcelc vergoeding voor de?.egezamenlijke runderen uit bot vee-fonds aan de eigenaren verslrekt, ongeveer vijf en twintig honderd gulden heeft bedragen.
En welke uilkomsten heeft men nu door dit alles, betwelk daadzaken zijn die niel ontkendof betwijfeld kunnen worden . verkregen ? Men heeft, wij mögen bei openlijk zeggen, door do in tijds in het werk geslelde maatregelen en genomene voo'rzorgen, eene gebeele provincie, wier hoofdbron van volksbestaan ook landbouw en vee-leeltis, van eene vee-ziekte be-
#9632;
-ocr page 116-
vrijd, treHtein andrre provincFen omes vaderlaitds, •waar men dergelijke maatregelen hccf't nagelalen, reeds hondcrde vce-houdcrs arm vn ongelukkig heeft gemaakt, en die ongenkend dit, ook aan den lande reeds verscheidene tonnen gouds voor de verleende schadevergoedingcn hecft gekost.
De Frovinciale Stalcn van Zeeland. hcbben dan ook korlelings, door het vastslellen van een Regle­ment tot voorkoming van de verspreidlng der Long-ziekfe ander Ziel Hundvee in de Provincie Zee/and, goedgekeurd bij Zijner Majesteit s besluit van den 5dcn Jannarij \a4-2, iN.0 69, een bewijs gegeven, dat zij het gewigl dezer zaak Leseffen, en het is, gelooven wij, in het belang van den vce-Stapel on/es vaderlands allezins le hopen, dat dit voor-beeld in de andere gevesten spoedig navolging zal vinden.
De voornaainste bepalingen van het bedoelde
m *
reglement zijn de volgende:
laquo;Zoo lang de Longziekte onder het vee in het Rijk bestaat, en tot tijd enwijledc nilvoering van het reglement bij publicatie van Gedeputecrde Slalen zal worden opgeheven, mag geen rundvee, hetzij oud of jong, in de provincie Zeelund. te water, anders dan in bepaald aangewozene havens en kaaijen worden ingevoerd en gelost, of van het ecne district naar het andere worden vervoerd, inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;terwijl de invoer te lande nit Belgie, niet dan op
eene speciale vcrgnnning van den Gouverneur der provincie, en onder inachtneming der daarbij le makene bepalingen mag plaats hebben.'
'
laquo;l)e plaatselijke besturcn moeten voor de nako-ming hiervan waken, en ingeva! hiertegen wordt [nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;gehandeld, het op eene verbodene wijze ingevoerde
rundvee door de policie doen aanhouden, ten
i
koste der invoerders of eigenaars in afzonderlijke
bewaring doen stellen, en deswege de beschik-
-ocr page 117-
105
king van den Gouverneur der provincie vragen.
raquo;Het in de aangewezene havens ingebragte vee niolaquo;t als verdacht beschouwd en dadelijk na do lossiog buiten aanraking met ander vee, in eenen onder goedkeuring van het Plaatseiijk Bestuur, door den eigenaar of vervoerder aan te wijxen af-zonderlijken stal of weide geplaatst worden, en vervolgens zoo spoedig mogelijk door den naast bijzijnden gebrevetteerden vee-arls worden gevi-siteerd, die deswege verslag zijner bevinding moet opmaken.
raquo; Het vee mag in het eerste district niet verder worden vervoerd, dan op bijzondere vergunning van den Gouverneur der provincie, en in de overige districten niet dan met toestemming van den Dis-tricts-Commissaris, een en ander te verleenen op schriftelijke aanvrage der belanghebbenden, inhoudende opgave van het getal, den ouderdom, de soort, het haar en de bestemming der inge-voerde runderen, met bijvoeging van het verslag van den vee- arts.
#9632;#9632;De Districts-Commissarissen inocten van de door hen verleende vergunningen inaandelijks aan den (louverneur der provincie berigt geven, met opgave van het aantal, den ouderdom, het geslacht, de herkomst en de bestemming der ingebragte run­deren, alsmede van de door ben , tot voorkoming van gemeenschap of aanraking met antler vee, genomene beschikkingen.
laquo;Op de bcstemmingsplaats moet het vee, tol na-dere voorziening, onder speciaal toezigt van (!laquo;#9632; policie gesteld, en steeds, op de wijze door liet Plaatselijk Bestuur te bepalen, afgezonderd gestald of gewcid worden, en mag zonder speciale vergun: ning als boven, niet verder worden vervoerd olquot; geslagt.
-ocr page 118-
10(5
m
raquo;Het luezigt eu de beliuudeling, bij hei vorige artikel bedoeld, moet overal in acbt worden geno-uieii, waar hei vee binnen deze provincie verder wordt
(ivergcbragt.
raquo;Zij, aan wie vergunning lot in- of vervoor van vee, in vocgc voorschreven, is veileend, zijn verpligt helzeive ter plaalse, in do vergunning opgegeven , te houden, eu helzeive aldaar le alien tijde op aau-vrage van bet lloofd van het Plaatselijk Bestuur. van den Commissaris van Policie, of van den met die functien belasten amblenaar te vertooneu; ter-vvijl bet alzoo veivoerde of ingevoerde vee zonder voorkennis van bet Plaatselijk bestuur uiet mag wor­den ges'.agt, en ingeval van afsterveu, moet daar-van aan hetzclvc worden kenuis gegeven, alvorcns lot de bcgraving mag worden ovcrgegaan.
laquo;Zoodra zirh de Longziekle in eene gemeenlc openbaart, dan wordt zoodanige gemeenle of zoodanig gedeelte of bunrscbap derzelve, als daarvoor valbaar zal worden gcacht, dadelijk door Gedeputeerde Sui­ten besmet verklaard , en kunnen de aangrenzende gemeenten of gcdeellen derzelve als verdacht worden opgegeven, lerwijl de besmet- of verdachlverklaring later door Gedeputeerde Slaten, tot ecnen omtrek van ongeveer cen half uur of circa 2800 eilen van de bocve of de weiden , in welke zieh het zieke of verdachte vee bevindt, zal worden uitgestrekt.
raquo;In de besmelte gemeente mag geenerlei in-, uit-of vervoer van rumlvee, en nit de verdachte geen uitvoer plaats bebben, dan op den voet, zooals bier-voren is bepaald.
raquo;Het zieke en verdachte vee moot dadelijk van bet gezonde afgescheiclen en in eenen volkomcn slaat van afzondering, op do wijze door het Plaatselijk Bestuur te bepalen, gehenden worden. De weiden en stallen, waarin zieh zoodanig vee bevindt of be-vonden heeft, worden onder toezigt der Policie gc-
#9632;#9632;;#9632;-
I
'#9632;\'i
:i
ft
-ocr page 119-
lor
steld, en aan de ingaugeu derzelvo inoet door den gebruiker ceu opschrift worden geplaatst, waarop in lelters van ten niinslcn drie duinien groot het woord LONGZIEKTE is gesteld.
raquo;Geen nindvee mag uit of naar deze stallen ofquot; weiden zonder specialc vergunning gebiagt of vervoerd worden, en alle gemeenschap met dezelve, bebalve aan de eigenaars en hunne huisgenoolen , de vec arisen en de tot het openbaar gezag behoorende personen, is alsdan verboden.
raquo; Al het zieke en verdachle vee moet door de zorg der vee-artscn, door het wegsnijden van het liaar op de regterbil van het dier, in den vonn van een gelijkzijdigen drieltoek, waarvan de zijden ten miusle eene Nederlandsche palm langen tweeNederlandsche doimen breed moeten ziju, worden gemerkt, welk kenmerk, zoo lang het vee ziek is of verdacht wordt gehouden. duidelijk in aauwczen moet blijven.
raquo;Wanneer het besmelle of verdachte vee ter con-sumlic mögt worden geslagt, mag zaiks niet anders dan onder loezigt van het Plaatselijk geziig en ten overstaan van eenen amblenaar der Policie geschieden, ea ingeval iiet bij de slagling blijkt, dat liet rund kenteekenen van de Longziekte opleverl, moet het vleescb, voor zoover helzeive als onschadeüjk veed-sei kan worden aangemerkt en door de keurniceslers is goedgekeurd, aan den eigenaar gelafen, doch de ingewanden en de huid ingekonen, in putlcn \i\n twee eilen diepte bedolven worden.
raquo;Indien het vleescli niet ter consumlie gesebikt wordt geacht. dan moet bot rund met de ingewan­den en de huid ingekorven, door indelving als voren onschadelijk worden gemaakt, terwijl in beide ge-vallen de polten . in dewelke deze hulelvingen gf-schieden. niet motlt;en worden geroerd of geopend.
raquo;Bij het ontstaan van de Longziekte in eene ge-meente, zijn de vee-arisen in Iiet district veipligl . 8*
d.
-ocr page 120-
IOS
um. /ou dilvwijls zij hei noodig oojdeeleu eu leu minsteo eeus in de veerilm dagen, de besmelle of verdacble stallen en weiden le bezoeken, en den loestand van bot vee in de besnietle of verdacbt veiklaarde gerneenteu gade le sluan, en moelen van Inmue bevinding aan den Gouverneur der provin-cie, aan den Districts-Commissaris, aan de Burgc-nteeslers der betrokkene gemeenlen en aan de leden der Provinciale Cominissie van landbouw in bet dislrict, rapport doen.
quot;De Plaalselijke Bestui'en inoelen, zoodra zij van bei onlslaan der ziekte in huune slad of gemeente kennis krijgen, ouverwijld de vee-houdcrs bij publi-catie cn allixic hiermede bekend maken, met aan-beveling cn waarschuwing: laquo; lt;lt; Om legen deze verwoeslcnde ziekte op banne boedc le zijn, htm vee sleeds zoovcel mogelijk afgezonderd en builen gemeenschap mcl ander velt;; le bouden, zieh vooreerst van den aankoop van vee le ontlioiidcn. cn geen vee van ande­reraquo; op hunuc stallen of weiden toc le lalen. h raquo;Om van bet onlslaan van eenige ziekte onder lum vee . dadelijk aan den Burgenieester kennis le geven, lerwijl bei verzuitn daarvan ben aan de boete en gcvaneenisslraf zal bloot stellen, daarlegen bij hetwelboek van slrafregt bedreigd. e quot;Om zieh, in geval van bei ontslaan der ziekte onder bun vee, naar de aanwijzingen van bet openbaar gezag en naar die der vee-artsen slip-telijk te gedragen, en in alles bet van ben gevor-derd wordende te volbrengen, alsinede om alles te vermijden wat strekken kan om de ziekte le doen ontstaan en voort te planten, onder voorhouding, dat afwijking of verzuim bier-van, volgens art. 10 der wet van den 30suquot; Mei 1840 (Staalsbiad n.0 16), bun bei geuot zoude doeo verliezcn van de tegemoelkoniing ,
.1
-ocr page 121-
109
•welke voor het verlies van het len gevolge
der Longziekte omgekoraen of afgemaakte vce
uit het fonds van den Laatlbouw -wordt verstrekt,
oaverminderd de straffen, die hun, als de be-
smetting hebbende voortgeplant, volgeus de
bestaande wetten zouden kunnen worden op-
gelegd, enz.quot;
Deze voorschriften, welke geheel in den gcest van
de maatregelen, welke wij hier tot afwering van de
Longziekte hebben opgegeven, zijn gesteld, levereu
voorzeker het bewijs op, dat men in deze provincie
van het groot gewigt dezer zaak volkomen doordron-
gen is, en dat men de zoo noodzakelijke verhouding
tusschen het doel en de middelen niet uit het oog
heeft verloren. Het is hier, zoo als veeial plaats
heeft, geeu bemantelca of met kunslige woordeu
verkleinen van het gevaar dat bestaat, geen aanzieu
van onverschilligheid of onbeduidendheid geven aan
een onderwerp van het allergewigtigste belang. Het
is, om zoo te spreken, den boom bij den wortel
aantaslen en met wortel en tak uitroeijen.
Soimnigen zullen welligt zeggeu, dat de door aus voorgestelde maatregelen voor de provincie Zeeland goed en doeltreflend kunnen zijn , maar dal dezelye in de andere provincien van ous vaderland, die meer aan elkander grenzen, on aan het vasle land zijn gelegen, niet kunnen worden loegepast of uilvoer-baar zijn. Dan, het ongegronde van deze bewering willen wij hier nog niteen zelten.
Dat werkelijk sommige districten van Zeeland. uit hoofde van derzelver geisoleerde ligging, tot de afwering van primitief besineltelijke zieklen in het algemeen günstig zijn gelegen, en dat de uitvoering van de maatregelen . welke tot af­wering van dorgelijke zieklen kunnen slrekken. daardoor gemakkelijker is, dan in andere meer aan elkander grenzende provincien, slemmen wii
y.
-ocr page 122-
no
gaäme toe. Maar behalve dat ook nict alle distric-ten van Zeeland dit voordeel aanbieden, daar on-der anderen geheel Zeeuwsch-Flaanderen, uit-rnakende het \icidc en vijfde district, over des-zelfs gcheele zaidelijke uitgestrektheid, met den vasten wal van de Belgische provincien Oost- en PFest-Vlaandercn is vcrecnigd en dus ook onmiddelijk aan liet vaste land is gelegen , zoo kunnen vvij loch geenszins toegevcn. dat diaarom hot afweren van de Longziekle alleen in Zeeland, en niet in de andere gewesten van ons land mogelijk en uitvoerbaar zoude zijn, Juist de genoeinde aan ßelgie grenzende zeeuw-sche districlen leveren ons daarvan reeds een sprc-kend voorbeeld op, daar niettegenstaande de Long­ziekle reeds sedert verscheidene jaren in de mcerge-noemde Belgisclie provincien, en wel bijzonder längs de geheele grenslinie van doze Zeeuvvsclie dislricten. hecrschl en nog lot op den huldigen dag bestaat, dezelve lot heden allijd door gcpasle maatregelen is kunnen worden afgeweerd en nog slechls enkelc malen in de geiioenido districlen is doorgedrongen. Wij durven dan ook zeggen, dat cr goene streken in ons vadcrland zijn, die meer door do Longziekle zijn en op den dour worden bedreigd, dan Zeeuwsch-I' laanderen
Het afweren van de Longziekle möge dan in som-mige dislricten van Zeeland a! ecuigzins gemakkelij-ker valien, zoodra dezelve doordringl, dan houdt inlusschen dit voordeel op, on de smetslof kan zieh lt;lan even zoo goed in Zeeland, als in de andere provincien verspreiden. Is hot mogelijk oin dezelve hier door gepaste maatregelen af le weren of in hare beginselen le stniten, dan is zulks , mijns in-ziens, evenzeer in de andere nog niet besmetle ge­westen van ons vaderland mogelijk en uitvoerbaar (1).
(11 Dnl mm ook op lict vnslc land on wel Injzomler in Duitscliland
-ocr page 123-
Ill
Wij voegen hier opzeltelijk bij: of in hare beginse-len te stuiten; want zoodra de mogelijkheid hiervan bewezen is, kan liet raogelijke der afwering geen bezwaar tegen de door ons voorgeslelde en ver-dedigde maatregelen meer doen onlstaan. Al ware die afwering mitldagklaar bewezen alle en op eilanden mogelijk te zijn, (des neen.) dan nog zou het bewijs, dat men op een eiland, en aldaar op eene hoeve, door eene menigte van andere hoeven met vee van alle zijden orngeven, de ziekle door gepaste maatregelen stuiten, en al het overige vee, in het eiland voorlianden, daartegen heveiligen kan, levens wel het bewijs zijn, dat daiir, waar de Long-ziekte op eene andere hoeve op het vaste land uil-breekt, welke locli ook niet meet dan door andere hoeven met voo van alle zijden kan omgeven zijn,
liet ni'wcrou van (it* Lougziukle dour gepaste maalregeleu op deu liau-del cu wandet met rundvee uiet xuo oumogelijk acht, zou ik door undc.scluidene voorbceldcn kuunen staven , en zulks kan onder ande­ren nit tie volgende hekendniaking van on/.e Ecgering blijken ; laquo;Door liet (Ncdeilandscli) Gouvernement is bekend gcmaakl, dat, volgenraquo; lt;(ii van wege de Piuissisclu; regcring ootvaugen bcrigl, naar aanlei-#9632;ling der Longzickle, welke liier te lande op somniige plaatsen onder licl rundvee heerscbt, in Pruisscn bepaald is, dat, lot wedoropzeggens toe, nil liet Kquiugrijk der Nederlanden in do Rijnprovincleu geen rundvee y.al mögen worden ingevoerd , welks al'komst nit een gezond van de bcdoelde ziekle gehcel bevrijd oord , niet door eene behoorlijke , in geloolVaaidigrn vonn, opgemaakte verklaring van liet plaalselijk Iieslnur, kau worden bewezen; wordende dnsdanige verklaring afv.on-ileilijk gevorderd voor ieder sink in te vocien vee. Bovcndien is bereids door den landraad in bet district Jii-cs gezorgd , dat te Ellen en E/nmerik bet ingevoerde vee, nopens den toestand van deszells gezondlieid, door deskuudigen zal worden ondcrzoclit, tcrwijl lietzicke of verdacht bevonden vee onverwijld lenig gewczen zal worden, al-warp bei , dal Iielzelve van eene gezoudheids-verklaring ware voor-zien; znlUnde gelijksoorlige scbikkingen op den linker Rijnoever en wa.iiseliijnlijk ook in IfeslfaUn getroficn worden. Voorts is be­paald , dat de bedoelde verklaringen , nadat deze bij het eersle kan-loor van inklaring in I'ruissen zijn geviseerd, aan dc drijvers van het vee -/.ullen wonlen ternggegeven , ten eiude him bij den verderen vervoer binnen quot;s lands tot vcranlwoording te kunnen dienen.quot; T)a£-blmi fan 's Grmvu/iaffe ran den 2 Septemler 18:(9, n.deg; 104.
u
-ocr page 124-
112
IL
hetzell'tle kail venigleu; dat men bij gevolg op alle boeven op het vaste land, waar eenc bron van be-smelling beslond, dezelfde maalregelen loepassendo, ook dezelfde uitkonislen /.on mögen verwachleo. Kou men dan op het vaslc laud al minder goed afweren, men zou voor 't rniust even goed kuuuen siuiien, en wij vrageu, wanneer men dit nn overal met de noodige zorg en voigens de door ons voorgestelde gelen deed, of er dan vei der wel afwering
J
it 1
m
zou noodig zijn, dan alieen aan de zijde van het buiteniand? £n dat in dit geval het werk reeds veel gemakkelijker zou zijn gemaakt, en inzonder-heid de in het midden des lands gelegene provincien reeds van een eminent gevaar zouden zijn bevrijd, schijnt ons toe geen beloog te behoeven.
Wij namen zoo even voor een oogenblik aan, dat de afwering alieen op een eiland mogelijk zou zijn te achten; doch wij bebben voor het tegendeel afdoende bewijzen voorhunden.
In de maand September 1S39, de Longziekte in de provincie Drenthe zieh voor de eerstemaal op ecne hoeve teGrollo, gemeenle Rolde, vertoond bebbende, zoo heeft men, in navoiging van Zeeland, ook däar door het dadelijk afmaken van 6 zieke en i 0 ver­dachte runderen en andere gepasle maalregelen dezelve in haren verderen gang gesluit, zoodat de ziekle zieh nadien, noch op degenoemde plaats, noch elderraquo; in dat gewest rueer heeft geopenbaard (I); en in het voorjaar van 1842, voor het eerst in de zoo vee-rijke provincie Friesland, op de boerderij van £. J. Knot, te Nijega, versehenen zijnde, zijn door de hooge autorileiten van dat gebest onvervvijld de­zelfde maatregelen verordend en levcren aanvankelijk
(1) sllgemeen verslag ivegens dm slaat raquo;an den Landloutv in het Koningrijk der Nednrlande/i, gedurende het jaar 1840, bladz. 100-alsmcde de Nederlandsche Staats-Couront van den 30 September 1839.
-ocr page 125-
m
ook daar ceu even günstigen uitslag op(l). Dezc uilkomsten bewijzen derhalve dat men ook in de provincien, die rneer aan elkander grenzen en aan hel vasle land zijn gelegen, de maatregelen met even-veel vrucht kan toepassen, en niemand kan bet ontkennen , dat het tot dusverre in ous land over-al is gelukt om daardoor de Longziekte te sluiten, en dat integendeel overal waar men znlks heeft nagelaten , de ziekte zieh wijd en zijd heeft verspreid. Verlangt men intusschen in de nog niet besmette provincie'n van ons vaderland , meer duurzaam van de Lougziekle bevrijd te blijven, dan beboort men ook daar, even als in Zeeland, in tijds gepaste maatre­gelen op den handel en wandcl met rundvee, na-tuurlijk uaar de locale ligging dier gewesten gewij-zigd, te verordenen , en deze zoo lang in stand te bouden, als de Longziekte in het Rijk of in deszelfs nabijheid hecrscht, en wanneer de gegevenc voor-schriften met de noodige kracht en naauvvgezetheid worden uitgevoerd, dan boude ik mij vcrzekerd, dat men in ons vaderland in het afweren van deze ver-woestende vce-ziekte zal slagen, en bijaldien zij ook hier of daar eens doordringt, dezclve spocdig in hare beginselcn zal kunnen stuilen, waarvan het voordeel het best door hen zal kunnen worden be-rekend, die met de te weeg gebragle scbrikbarende verliezeu, welke deze vee ramp, in de sticken waar men zulks ongelukkig heeft nagelaten. eenigermate zijn bekend geworden.
*^r-%~i%p*M #9632;
#9632;vl) Zie lie Middelkargsehe Couraut, van don 10 IVbrii.uli IS42.
-ocr page 126-
1 14
Ji­ll
XII.
Ill 1!
MAATREGELEIN EN MIDDELEW OM DE LCNG-
ZISKTE IN ONS VADERLAND TE STÜI-
TEN EN UIT TE ROOJEN.
Tot biertoe gehaudeld hebbende over de maalre-gelen, waardoor de Loagziekte afgeweerd of in hare eersle beginselen kau gesluit worden, blijl't ons mi nog over, le spreken over de middeion, welke lot onderdrukking derzelve, in de proyincien . waarin zij reeds algemeen heerscht, lunmen in bet werk gesteld worden.
Niemand zal bier, verlrouw ik, van mij eon voor-slel of een mitlclel vcrwaclilen , om deze vee—ziekte in dcrgelijkc streken op eenmaal le dempen en nit te roeijen. Wij verklären zoodanig middel niet te kennen, en gelooven dal. zulks volslrekt niet nieer in onze magt is, en dat men daarnaar vvel le vergcefs zal blijven zoeken.
Alleen in bet besin . wanneer de ziekte nog slechts op een of ten tninsten op enkele boerderijen bestaat, rekenen wij het mogelijk, om tlezelve dadelijk in baren verderen gang le stuilcn-, maar zoodra zij zieh verder vcrspreidt, wordt zulks zeer moeijelijk , en elke maatregel, welke men alsdan nog lot dal eiade verlangt aan le wenden, mod ooknoodwendig met groole bezwaren en opofferingen vergezeld gaan.
Slaat bet inlnsschen niet raeer in onze magt deze algemeen besmelle provincien op eens van do Long-ziekle te bevrijden, wij kunnen haar loch stellig door gepasle afdoende maatregelen onderdrukken en dezelve len laalsctn ook daar nog geheel meester worden.
#9632; #9632;
-ocr page 127-
115
Dat men evenwel door de raaatregelen, welke tot dusver ziju voorgeschreven, de verspreiding \an de Longziekte uiel kan belelten, en veel minder dezelve in provincien, zoo ah Zuid— en Noord-Holland en Utrecht, waar zij reeds algemeen heerschl, dddr-door kan uitroeijen , lieet't eene trcuiige ondervinding' van negen jaren op de overtuigendste wijze geleeixL Niemand toch kan bet ontkennen, dat deziekle,bij al de voorzorgen welke in die gewesten zijn geno-1 men, zicb steeds meer en meer beeft verspreid en met toenemende lievigheid overal in hare verwoes-lingen voortgaat. En wij zeggen bet openlijk, dit kan niet anders. Men heeft van liet becin af aan, dat deze vee-ziekle zieh in ons land heel't verloond, den waren aard en oorsprong derzelve miskend, en dienteugevolge ook veikecrde en onvoldoende raaat­regelen en middclen daartegen vei'ordend en beproefd. en het is voornumclijk door het bevelen van strenge
ufzondcriug \ai:
het
zieke vee, dat men gelracht
heeft en nog bij voortdoriog traeht, om deze ziekte in ons laud te stuiten en te dempen. Het is waar, schier al de vee-artsenijkundigen in ons vaderland hebben de afzondering alsheteenige en incest afdoende middel aanbevolen, en de hoogleeraar Nttman zegt: laquo;Dat de verbreidiug der Longziekte, in zoover zij raquo;door besmetling wordt voortgeplant, door dit middel raquo;van afzondering zeker kan worden voorgekomen, raquo;en dat het alleen van den vasleu wil der hevoegde raquo;au tori lei ten, gesfeund door de kracht der wetten, raquo; op de besmeltelijke vee-ziekten vastgesleld , afhangt, raquo;om dezelve binnen weinige maanden te over-raquo; winnen (1).quot;
1k moet evenwel rondborstig verklären, dät ik mij nimmer met dit gevoelen van mijncn booggeaebten leeniieesler heb kunnen vereenigen, en dat mijrie
(1) /ie liet Vee-artsenljJeundig Hagazijn, u. [gt;. bind/. 77.
-ocr page 128-
116
overtiiiging bij hel ontstaan van deze verwoeslendc ziek(e in de provincie Zeeland, rnij dan ook heeft verpligt, andere maalregelen voor te stellen, waarvan do gelukkige uilkomslen hiervoren zijn rnedegedeeld. AYij keuren geenszins het middel van alzoudering op zichzelce af, maar wij achten dezen inaalregel oj) den dmir niet nilvoerbaar en volstrekl ontoerei-kende oin daardoor de Longziekte in ous vaderland te stuiten en le overvvinnen. De gronclen, waarop dit onsgevoelen berust, hebbi.-n wij reeds, drie jaren geleden, openlijk bekend gernaakt (1). Beveel eens :nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; aan den gewonen \ce-honder, dal bij zijnc longziekc
i
runderen in eenen afzonderlijken slal moet plaatsen,
dezelve door een' bijzonderea oppasscr, die volstrekfc met gee.i ander vee in aanrakiug komt, moet latcn voeden en verzorgen; geene stal- of melkgcreed-schappen daarin mag bezigen, die ook bij gczond vee gebruikt worden; geene personen, dan die vol-strekt daarin noodig hebben lekomen, in zijne stallen of weiden mag loelaten en wat niet al meer? . . . Acht of veertien dagen zal hij dit alles misschien stiplelijk opvolgen, maar spoedig zal zulks liern lästig of te koslbaar gaan vallen, en daar bij geene kennis of begrip heeft van de menigvuldige, dikwerf onna-spoorbare wegen en middelen, waardoor zieh de smelsloflen kunnen verspreiden, zoo begint hij ook deze maatregelen voor niet zoo noodzakelijk le houden en zal spoedig het een en ander beginnen na le laten. Voeg nu bier nog bij. dat men op vele boerderijen gecn (wee behoorlijk al'gezonderde stallen tot plaatsing van hel zieke en gezonde vee bezil, en dat het niet gemakkelijk is, om de vee-bouilcrs te verpligten, daarin dadelijk naar bchooren te vooizien, en dat het behoorlijk afzonderen, voeden en verzorgen van zieke en verdachte runderen, lijdens den weitijd,
(1) /ic silgemcen IlanJchhlaJ van cicn 7 Tunij 1830, u.quot; 23fiT.
-ocr page 129-
117
in een zoo veeiijk. land als hot oaze. en lielwelk wegens den slependen gang der ziekte ineestal eenige maanden moet worden volgehouden, met nog veel groolere moeijelijkheden, ja onoverkomelijke bezwa-ren gepaard gaat, dan zal men zieh, vertrouw ik, spoedig van liet onuitvoerbare van bet middel der afzondering kunnen overtuigen.
Maar al ware dit alles ook door bet houden van een slreng loezigt van de zijele der policie uitvoer-baar, helwelk wij niet gelooven, dan nog kau men, mijns inziens, door bet middel der afzondering, de verspreiding van de Longziekte bij ons , op den duur, niet voorkomen, veel minder dezelve in provincien, waar zij reeds algemeen heerscbt, daardoor uilroeijen. Immers wij bebben gezien, dat verre de meeste run­deren, die de Longziekte krijgen, en dezelve doorstaan, niet radicaal, maar slechls scA*;niaar berslellen, daar er altijd organische ziekelijke veranderingen in de longen blijven bestaan, en dat zij dienlenge-volge veelal achlerlijk in groei en sukkelende blijven , dikwerf na eenigen lijd weder inslorlen, en wat bier bet voornaamsle is, dat dezelve bij eene uiler-lijk schijnbare gezondheid zeer lang bet vermögen behouden om gezond vee, waarmede zij in aanraking komen, te besmetten. Ik vraag derhalve: bijaldien men de afzondering van de longzieke runderen , gedurende bet beloop der ziekte, al eens stiptelijk kan doen uitvoeren en band haven , wanneer zal men dezelve veilig kunnen ophelTen, en de dieren zonder gevaar van besmetting weder bij gezond vee loe-laten, of dezelve in den handel kunnen overgeven? Ik verklaar daarvoor geen tijdslip te kunnen bepa-len, en geloof dat niemand daartoe in slaat is.
Ik weet bet, er is bevolen: dat de schijnbaar en zelfs de rolkomen van de Longziekte hersteide beesten binnen de S of 10 weken niet bij gezond vee of in den handel mögen worden toegelaten, en
laquo;i
J.
-ocr page 130-
1 IS
nadut de eerslbedoelde, volgeus de verklariog van eenen erkendeu vee-arls, als ro/^owien-genezen kun-
uen worden bcschouwd. Maar wanneer idch leregt gelooft. dat de runderen, wsect;lke de Longziekte door-staan of daarvan schijnbaar of volkoiuen herstellen, het vermögen ora te l)csaielten , gedui'ende 8 of 10 weken kunnen behondcn, daavraagik: wie kau dan met voldoendcn grond zeggeu, dat zij diL vermögen de llde of 12dc week niet meer bezitten, en dat, zij ook na 10 weken, ja na 10 maanden niet weder kunnen instorteu en dit vermögen van besmelting, zoo dezelve het verloren bebben, niet weder zullen verkrijgen? De bekwaamsle vee-arls kan zulks, geloof ik, niet bepaleu, en kan evenmin met vol-doende zekerheid zeggeu, of het rund laquo;c/i^'niaar dan wel volkomen van dc Longziekte hersleld is. Dit is zoo klaar en duidelijk, dat ik het waarlijk overbodig rekene hierover meer te zeggeu; en volgt clan liier niet klaarblijkelijk nit, dat men de afzondering van de longzieke runderen, niet alieen gedurende het beloop der ziekte, maar voortdurend, en dus ook nn derzelver herstelling, beboort te handhaven, en dat men bij gebrcke van dien, geene zekerheid heeft, dat zij de smclstofl'o niet zullen overbrengen en verspreiden (I). Niemand kan dit, geloof ik, in twijfel Irekken, en dat zulks bij ons niet uitvoerbaar is, zal wel geen verder beloog behoeven.
Het middel der afzondering is dus fraai in theorie, maar het faalt ongelukkig in depraktijk. Ware dit anders, wij zonden ook gaarnc aan dit middel, hel-welk zachler is dan botgeen wij voorstellen, de
(t) In Frm'ssen is dan ook reeds veiordeiid, dat de runderen , welke de Longziekte hebben doorgestaan cn daarvan hersteld zijn , dadelijk met de letters (L. K.) op de boomen moelen gemerkt wor­den, teil einde daardoor te belelten, dat dezelvc in den Handel komen of verveerd worden, en aW-oo aauleidins; tot verspreiding der y.iekle geven. ZIe Eduahd Hering, Speciel/e Pathologie und Therapie für Ttiierarlzle, Sintigart 18'(2, S. 399.
-ocr page 131-
119
voorkeur geveu, uiaar eene tieurige ondervindiag' van negen jaren, in ous land verkregen , isdäär,om de waarbeid van onze uilspraak len dezen le bevesr tigen en te rcgtvaardigen (1).
Neen, het zekerste en beste middel om de Long-ziekte in de gewesten, waarin zij reeds algemeen beerscht , en waar dezelve dus niet rneer in eons kan worden uitgeioeid ., le onderdrukken en le stui-ten, beslaat, gelooven wij, hierin: dat inen in dc eerste plaats alle zigthaar door de Longziekle aan-gelasle runderen afslagt en op de meest voordeelige wijze opruimt, en dat men vervolgens de overblij-vende verdachte runderen, door alle in onze magt staande middelcn in de besmette plaatsen, waar zij zieh bevinden., doet verblijven.
Wij moelcn alzoo de onlwikkeling der smelslofle, door het wegnemen der brennen, waaruit dezebn bestendig voorlkomt en zieh onderhoudt, krachtdadig legengaan en hare verspreiciing zooveel mogelijk trachten voor le komen.
De volgende maalregelen zouden , onzes inzieus, daartoe boofdzakelijk vei-eischt worden:
l.0 AI bet zieke en verdachte vee, of liever de gezamenlijke runderen, moeten in alle door de
(1) Na laquo;lit alles mcenen wij ook nog ann de voorslanders van lict enlcele middel van afzonäering te mögen vragen: wanneer men iba weinig verwacliling heeft van de door ons voorgestelde maatregelen vooi-andern Provincien dan Zeeland, raquo;welke provincien,quot; zegt men , laquo;van vele kanten längs de laquo;ewone cu vele hinnenwegen , voor den raquo;gt; onafgebroken invoer van vee open staan, waardoor de surveillance raquo;op den invoer van besmet of verdacht vee lioogst moeijelijk, t.oo raquo;met onmogelijk, wordt gemaakt;quot; wij vragen het in gemoede, laquo;zoo tilt waar is, waaiop men dan zijue verwacliling dürft of kan bouwen , dat de zorgmldige afzonierlng in lt;lie y.oozcer voor den uwoer van besmet vee bloot liggende provincien, eenig liet mipslc effect zal sorlereu ? 7.al die enkele afzondering dan al die wegen en binnenwegen afsluilen ? En zoo neen , zal dan de afslagling van al het besmette vee overal, waar lict beslaat, gren belcr uitzigt gcven, dat die wegen van zulk vee zuiver znllen blijven , dan wanneer men de besmette becslen allerwege in lict leven laat ?
#9632;
i.
-ocr page 132-
130
Longziekte bestnette gemeenten , door Uvt?e vertrouwde {laquo;,Tsoueu, daarloe door lict Plaatselijk Besltiur le benoemen ca te beeedigen, en die zooveel mogeiijk door de ia liet district aanwezige vee-artsea bebooren te worden bijgesluuii, naauwkeurig worden opgeno-men. Van dezc opnemiug meet in clke gemeente een register worden opgemaakt, w.iaiin het gelal, bet geslacbt, den ouderdom, bet haar cn de loestand der runderen, van iederen vee—bonder in bet bij-zonder, naauwkeurig worden vermeid.
2.quot; Alles wat wij omlrent het nader visiteren der besmelte stallen of weiden, het doen der noodige aangifte doer de vec-hourlers, bot voorloopigafzonderon van het 7,ieke vec, het strengelijk bestrafen der nalatige vce-houders ten dezen en het houflen van vce—markten hebben gezegd, moet almede slip-lelijk opgevolgd en gebandbaafd worden.
3.deg; De Plaatselijke Besturen, de leden der pro-vinciale Commissie van Landbonw en de vee—arisen in de ondersebeidene provincien des Rijks moelcn met al de gemeenten , waarin de Longziekte roods beslaat of zieh nuder koml te openbaren. dadelijk worden bekend gemaakt, en in iedere stad of ge­meente moet znlks ook aan de vee-bonders medege-deeld en bieraan in het algemeen de meest mogelijke publiciteit gegeven worden, waardoor een ieder beler op zijne hoede kan zijn en zicli voor schade wachten.
4.deg; Het uitvoeren of overbrengen van rund vee uit besmette gemeenten of stallen naar gezonde on-bcsmctle plaatsen moet op zware straffen verboden, en het drijven van longzieke runderen op publieke wegen , aan drinkpntten en ook het weiden derzelve moet streng tegengegaan en bclet worden. Dezelve inoelen ook tijdens den weitijd, bij de eersle merk­bare ziekteverschijnselen, dadelijk naar den stal ge-bragl, aldaar voorloopig vei'blijven en in geen geval rneer van de hoeve vervoerd worden.
-ocr page 133-
121
b.9 Elk rund dat blijkt aau de Loogziekte le lijden, moet dadelijk door de personea met de opaeming vaa het vee belast, op de hoornen ofbij gebreke van dien op de hoeven met de letters L. Z. gebrand en gemerkt worden, en daarna door twee beeedigde schatlers in gemoede getauxeerd, tegen behoorlijke vergoeding aan den eigenaar, onteigend en alsdan onverwijld onder de opgegevene voorzor-gen geslagl worden,
Indien bij de afslagting, het vleesch door de keur-meesters bruikbaar wordt bevonden, dan kan het-zelve of aan den vee-bonder voor een door de schatters te bepalen sora gelaten of wel op eene andere wijze verkocht worden. quot;Wordt het vleesch afgekeurd, dan moet helzelve te gelijk met het bloed, den afval en de borst- en bniksingewanden, welke men nimmer moet laten gebruiken, twee eilen diep in den grond worden bedolven.
l)e huid en het vet kan men veilig behenden, indien namelijk de eerstgemelde in eene veilige plaals geborgen of liever dadelijk naar de looijerij gebrugt wordt. De opbrengst daarvan zoowel als van het verkochte vleesch behoort door het Plaat-selijk ISestuur aan het Fonds voor den Landbouw te worden veranlwoord.
Voor het gebruik van het vleesch, van zoodanige longzieke dieren afkörnende, beboeft men niet be-vreesd te zijn, daar helzelve, blijkens de ondervin-ding. voor den rnensch onschadelijk. is en geen nadcel aan zijne gezondheid doet. Opzettelijke proefnemin-gen hebben dil in Duilschland bewezen, en in ons vaderland is het ouschadelijke van helzelve voor-zeker ook reeds buileu alien twijfel gesleid, daar het zeker is, dat er reeds duizende longzieke of schijnbaar daarvan herstelde runderen, (zeker meeslal zonder dat het da gebruikers bekend was,) geslagt en genultigd zijn, en dit nog dagelijks, zonder nadee-9
i.
-ocr page 134-
122
lige gevolgen leweeg te brengen, gedaan wordt. Het spreekt evenwel van zelf, dat dit in het begin en niet in de laalsle lijdpeiken der ziekte, ofwan-neer dezelve een' typheusen aaid heelt aangenomen, raoet plaafs hebben, en dat daarop door de Policie of de aanwezige keurmeesters naauwkeurig behoort gelet te worden.
6.deg; Het verdachte vee, hetwelk na de afslagting der zigtbaar door de Longziekte aangelaste dieren op de besmette stallen en weiden overblijtt, moot onder opzigt der Policie gesteld en, hetzij door het invijlen van een raerkbaar teeken op de boornen, bijv. door het invijlen van twee krappen, welke den vorm van een V. daarstellen, of wel door het in-branden der letters V. L. op dezelve, kenbaar ge-maakt en gemerkt worden. Het vcrvoeren van zoo-danig vee nioet altijd onder opzigt der Policie en niet zonder speciale vergunuing plaats hebben, en aan de vce-houdcrs, op wier stallen of weiden de Longziekte bestaat, moet het aaukoopen van runde­ren niet worden toegestaan, ten zij er zieh gedu-rende den tijd van zes maanden gcen ziektegeval onder bun vee voordoet. Zijn evenwel al luinne zieke en verdachte runderen vroeger opgeruitnd, dan kan het aanschaffen van ander vee eerder aan dezelve worden toegestaan.
7.deg; Nadat de longzieke runderen zijn afgeslagt, moet er dadelijk tot de zuivering der besmette stal­len en de daarin gebezigde stal- en rnelkgereedschap-pen, op de wijze zoo als wij beieids hebben voor-geschreven, worden overgegaan, en wij houden het voor zeer noodzakelijk en belangrijk, dat aan de Plaatselijke Besluren, in wier gemeente de Longziekte heerscht, daaromtrent dadelijk bepaalde en stellige Toorschriften worden gegeven. De bedoelde zuivering moet overal met nadruk aan de vee-houders be-volen en de nalatigen in dezen streng gestraft wor-
-ocr page 135-
123
den •, het is vooral in den zomer, wanneer hat vee in de weide is, dat men zulks het best en ge-makkeiijksl kaa doen uitvoeren.
8.deg; Het behandelea van longzieke runderen en het bezoeken der stallen of weiden, waarin dezelve zieh bevinden, moet aan alle onbevoegde vee-arisen en andere personen, welke bij het vee niet volstrekt noodig hebben, verboden worden, en het loezigt over dit alles en de uitvoering dezer maatregelen moet aan een of twee leden van het Plaatselijk Be-stuur van iedere besmette gemeente, in vereeniging met de in het district aanwezige leden der Provin­ciale Commissie van Landbouw en de Rijks vee-arlsen, worden opgedragen, aan wie dan ook de noodige magt voor de rigtige uitvoering moet worden verleend.
Dat deze maatregelen in sommige opzigten nog voor uitbreiding vatbaar zijn, en eenigermate naar de omstandigheden gewijzigd, zullen behooreu te wor­den toegepast, rekene ik naauwelijks noodig te her-inneren; dat de uitvoering met moeijelijkheden en opofleringen zal gepaard gaan, en om doel te treffen, algemcene belangstelling, volharding en ijver voor deze zaak vorderen, zal iedereen gemakkelijk beseffen. Veel, ja wel het meest, ik wil het niet ontveinzen, hangt het al of niet slagen van dergelijke policie-maatregelen, welke tot het bedoelde einde worden voorgeschreven, van de künde en den be-langloozen ijver van den vee-arts, die met de uit­voering woidt belast, af; want dat het voor den vee-arts gemakkelijker en voordeeliger is, om long-zieke runderen onder behandeling te nemen en daaraati de noodige gencesmiddelen toe te dienen, dan aan te bevclen om dezelve tijdig af te slagten en door gepaste maatregelen het ontstaan en de ver-spreiding der ziekte voor te komen, is gemakkelijk te begrijpen en heeft mij de ondervinding geleerd.
9deg;
-ocr page 136-
124
Het behandelen van het zieke vee schenkt hem niet alleen meer geldelijk voordeel; maar hij zal daardoor ook aan den vee-houder veel meer genoegen geven, dan wanneer hij hem in zijn waarachtig belang aanbeveelt om zijue longzieke runderen tijdig af te slagten, of ambtshalve genoodzaakt wordt om hem daartoe te verpligteu en aan andere policie-veror-deningen te onderwerpen. De meeste vee-houders, dit weet ik, zijn daartoe niet genegen, en \erlaten zieh liever op den raad van onktmdige kwakzalvers en ep derzelver onbeduidende geneesniiddelen, waar-door zij bij bun vee, ook nog hun geld verliezen, en zelten liever hunue zieke of half herstelde long­zieke koeijen op veemarkten aan winslbejagende vee-handelaars af, dan dat zij de voorgestelde middelen in hun belang opvolgen. en wanneer er nu in ge-vallen als de onderhavige, vcorzeker van den wettig erkenden vee~arts, met regt wordt gevorderd, dat hij in het algemeen belaug zijn persoonlijk voordeel moot opofferen, dan behoort men hem ook door be-hoorlijke aanmoediging en ondersteuning daartoe in Staat te stellen, en volstrekt niet toe te laten, dat onbevoegde veehelpers en kwakzalvers hem deswege bemoeijelijken en benadeelen (1).
Men vreest, ik weet het, dat het afslagten van de longzieke runderen te vernielend op den veesta-pel werken, en zulks ook te veel geld voor de te verleenen vergoedingen vorderen zoude. Maar deze bezwaren, welke men oppert, zijn^slechts schijn-baar gegrond. Ik vraag: gaan er nu jaarlijks in de besmetle provincien geene duizende runderen voor den veestapel verloren, die men, zonder er eenig
(1) Aangaande het nut en de doclmatiglicid om bekwame provin-r iale en distriets vee-artseu aan te stellen, welke reeds sedert drie jaren in de provincie Zeeland bestaan, leze men: J. van Hertom , Bijdragt tot de eerhetering en veredeling der vce-teelt in het Koningrijk der Neamp;rhnden, Werikiec, 1836, bladz. 98 en vervolgens.
.
-ocr page 137-
Toordeel van te trekken, als zijnde meesial onbruik-baar geworden, in den grond bedel ft, en zal dit ook weldra niet bet lot van de overblijvenden wor­den? En wie ziet, zoo als bet tbans gaat, daaraan een einde? Hebben ook de tonnen gouds, welke reeds aan verleende scbadevergoedingen wegens aan de Longziekle gestorven vee zijn uitbelaald, wel iets tot stuiling der ziekte bijgedragen, en zijn de vee-boeren niet even zoo arm, ja nog veel armer en on-gelukkiger dan te voren? Waarlijk dit kon niet anders, wij bebben deze uitkomst voorzien, en bet toekennen van vergoeding voor gestorven longziek vee altijd afgeraden en als hoogst ondoelmatig be-scbouwd.
Juist de, eenigen lijd in bet leven gespaarde en schijnbaar van de Longziekle berstelde dieren zijn oorzaak, dat de ziekte overal is blijven bestaan en zieh meer en meer heeft verspreid. Dezelve bebben doorgaans geene waarde meer dan voor de slagtbank, en bet zijn en blijven, zoolang dezelve in leven zijn, en voor den eigenaar, en voor bet algemeen, gevaarlijke voorvverpen, die juist tot verdere be-smetting en vernieling van den veestapel: maar geenszins tot behoud van denzelven meer kunnen dienen. Dit weet ook de Hollandsche veeman door de verkregene ondervinding reeds goed le berekenen; daar bij zijne longzieke runderen, waaraan hij zoo gebecbt schijut, doorgaaus toch slechts zoo lang meor houdt, tot dat zij eenigermate hersteld en vcrvoer-baar zijn, en er zieh eene geschikte gelegenheid voorraquo; doet om dezelve aan slagers of veeliandelaars af te zetlen, die op bunne beurt daarmede bun voordeel trachten te doen, en bet vee alsdan , öf voor de slagt­bank bestemmen, of, betgeen nog meer plaats heeft, weder verkoopen, verruilen of naar elders voor goede en gezonde waar verzendenl De gevolgen daarvan zijn gemakkelijk te berekenen. Meer dan eens hebben
d
-ocr page 138-
12t?
wij ook transporten met zoogenaamde hersleide long-zieke beesteu in onze liaveus zien aankonien, die, waren wij uiet op onze hoede geweest, in deze pro-vincie gelijke verWciestingen zouden hebbeu aauge-rigt als in de strekeu, waaruilzij alkomsLig waren , ongelnkkig reeds hei geval is. Men zegt: raquo;de han-del is vrijs en die zijne oogen niet open doef^ die moet zijne beurs maar open doen. ' liene spreuk die wel hat allermeest in den veehandel in praktijk wordt gebragt, en welke men zeldzaäm gemakkelijker dan bij het heerschen van de besmeltelijke Long-ziekte in toepassing kan brengen.
Dat, wel is waar, het \erbod van uitvoer van rundvee uit besmette plaatsen thans op een groot getal gemeenten zou moeten worden loogepast, en het daarslellen van een algemeen loezigt op den handel en wandel mcl hoornvee den veehandel in het algemeen wezenlijk zou belemmeren, slenimen wij volkomen toe^ maar is het evenwel voorzigtig, raadzaam, ja billijk, dat men vee, hetwelk door eene gevaarlijke besmetlolijke ziekle is aangelast, onge-hinderd laat vervoeren en daarmede handel laat drijvcn? Wij kunnen hei uiet met de billijklieid en met eene goede vee—artsenijkundige Policie over-eenbrengen, dat men, om den veehandel voor eenigen lijd niet te bemoeijelijken en om eenige personen, die daarbij belang hebben, niet fe benadcelen, het algemeen belang zou moetcn opoffereü, en daarom den veestapel overal maar zou moelen lalen besmelten en vernielen. Vrijheid van handel is, gelooven wij, niet meer geoorloofd of gewelligd, zoodra het leven of het bestaan van den mensch daardoor in gevaar wordt gebragt, en dat het handeldrijven en het vervoeren van besmet longziek vee het bestaan veler vee-houders in ons vadcrland reeds heeft vernieligd en dat van anderen nog dagelijks bedreigt, zal niet noodig zijn liier verder door voorbeelden te bewijzen.
.
-ocr page 139-
187
Het is waarlijk betreurenswaardig, dat men bij ons algemeen niet beler nog met den gewonen gang en den verwoestenden aard dezer veeziekte bekend is, ware dit anders, dan zou men voorzeker niet langer moeile of kosten ontziea, am van dien gedlichten geesel bevrijcl te geraken.
Nu ziet men er bijv. tegen op, cm honderd of meer longzieke runderen tijdig en op demeestvoor-deelige wijze af te slagten; om de eigenaars voor de opoffering, waartoe zij in het algemeen belang verpligt worden, behooilijk schadeloos te stellen, en men bedenkt of berekent niet, dat, wanneer zulks wordt verzuimd en de dieren a! eenige weken of maan-den langer in het leven gelaleu en vervolgens weder in den handel gehragt worden, deze honderd er dan achtervolgens ecrsl nog dnizend kunnen besmetten en doen te gronde gaan , en dat zoodoeude onze schoonc veeslapel op den duur nog veel meer verwoesl, hetvee-fonds tot veel grootere uilgaven genoodzaakt en ten laatste uitgeput wordt (1).
Men overwege dit alles eens oplettend en toetse het slechts aan de dagelijksche ervaring-, dan zal men, geloof ik, spoedig de overluiging erlangen, dat er geen gegrond uitzigt bestaatom op deze wijze deLongziekte in ons vaderland uit te delgen, en dat het zelf beter is om, wanneer men geene afdoende maatregelen daarte-gen kan of verlangt in het werk te stellen, alsdan ook geene halve, onvoldoendemiddelen te verordenen,daar deze slechts strekken om den vee-houder en den handel te bernooijelijken en te benadeclen, en overigens geen nut aanbrengen.
(i) Is de IielaslinK, welke tli.ins overeenkomslig de wet van 30 Met 1840, (Staatsblad n.0 16.) leu behoeve van Iiet vee-J'onds geheven wordt, niet loereikende om in do noodige uilgaven te voomen, dan verhooge men deceive. T)it kan, omes inzirns, j^^eii bczwaar oplcveren , dear de geheele maatschappij er groot belang bij lieeft, dat deze veeramp in ons vaderland wordt gestuit, en vroeg of laat, dit vooriien wij, zal men toch genoodzaakt worden, om meer afdoende maatregelen daarlegcn te verordenen.
I
-ocr page 140-
#9632;
ÜV
128
Wer den daarentegea de door ans voorgestelde maat-regelea en middelea overal met nadruk. verordend, de autoriteiten ende vee houders met den aard eu de ver-derfelijke gevolgen dezer ziekte algemeen beler bekend gemaakl, een ieder voor het stiptelijk opvolgen der ge-gevene voorschriften veranlwoordelijk gesleld en bij nalatigheid ten dezen, zonder toegevendheid gestraft; eindelijk ook zij, die zieh in het afwerenenonderdruk-ken van deze veeramp buitengewoon onderscheiden, behoorlijk aangenioedigd en beloond, dan zou de be-langstelliug en ijver voor deze zaak, welke in gevallen vanzulk eeuen bedenkelijken aard zoo noodzakelijkis, algemeen worden opgewekt en alles zou spoedig eene andere wending nemen. Ieder zou zieh weldra van het nut en de hooge ncodzakelijkheid dezer maatrege-len overtuigen en zieh raeer beijveren om de uitvoering te helfen bevorderen, en bijaldien dezelve met die naauwkeurigheid en volharding werden ten nitvoer ge­bragt, zoo als het belang der zaak wezeulijk vermischt, dan houde ik mij volkomen verzekerd, dat deze vee-ziekte spoedig in ons vaderland zou worden gestuit, en dat men binnen körten tijd weinig meer van de­zelve zoude hooren.
V
-ocr page 141-
1 -' J-1 ..Ml1,-.1--11 imm^^mmKmmmm^mmmsgBSfami^
'r^^-'h.;^^-/-^^
v'f'quot;#9632;.*%. '':3quot;'vlL
:
#9632; -gt;.-ä-: quot;#9632;#9632;#9632;#9632; #9632;-•'#9632;.: - #9632; -, .i #9632;#9632;#9632;-#9632;-#9632;.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '#9632;!#9632;#9632; #9632;v-'--, ; #9632;#9632;'^/#9632;y-.,Js'^gt;-!\':' #9632;:
-ocr page 142-
-ocr page 143-
,
-ocr page 144-