|
||
|
||
|
||
|
||
BIBUOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
3088 232 2
|
||
|
||
|
||||||||
NEDEKLANDSCH
GOOSDIENSTie TRAKTAAT-GENOOTSCHAP.
|
c :ysgt;
|
|||||||
IVraquo;. SSSraquo;.
|
|
V1
|
||||||
9
|
DO Kli^MKKPKST.
|
|||||||
|
|
|||||||
|
m
|
|||||||
AMSTERDAM,.-
GKDEU1CT BIJ
METZLEEamp;BASTINß 1866.
|
||||||||
2738
|
||||||||
amp;**gt;
|
quot;ay-
|
|||||||
|
||||||||
|
||
B E D E Z A N G.
|
||
|
||
Wijze: Ps. 36, Herv. Bündel.
De Heer is God, een eenig Heer! De Heer is God, en niemand meer!
Erkent het, alle volken! Van waar de zon in 't oosten blinkt, Tot waar ze in 't westen nederzinkt,
In 't rood der avondwolken. De Heer is God, de Heer regeert! Jehova, die het lichf formeert,
En 't donker op doet komen. Door Hem is alles wat bestaat, Hij maakt den vrede en schept het kwaad j
Verhecrlijkt Hem, gij women!
Zoo maar de Heer zijn stemme gaf: laquo;Gij heemlen, drupt van boven af!
laquo;Gij wölken, vloeit van zegen! laquo;Gij aarde, ontsluit uw zwangren schoot, laquo;Schiet laquo;it in overvloed van brood Id
Wie houdt den wasdom tegen? Maar als zijn hand het vruchtbaar veld Tot dorre en zoute landen stelt.
Wie zal cen halm doen groeijen? Bij U allecn is alle magt; Gij gordt de koningen met kracht,
Gij doet de volken bloeijen 1
Wee'hem, wiens hart den ootmoed mist, Wfens ziel met zijn Pormeerder twist.
En rekenschap dürft vragen; Het broze werk van leem en zand Berispe zijn boetseerders hand,
Noch onderneem tc klagen. Heer! wij bedekken 't aangezigt. Wij skiiten onze lippen digt,
Wij moeten nederknielen: Verhoog, verneder naar uw wil, Wij zwijgen onderworpen stil,
Wij offren onze zielen.
|
||
|
||
|
||
.#9632;
|
||
|
||
|
||
|
||
DE RUNDERPEST.
|
||
|
||
Waahde Landgenooten !
Jjaat ons, bij het aanhouden van deze bezoeking, eeri mannelijk, een godvruchtig, een goed hol-laudsch woord tot elkander spreken.
Van waar komt zijp
Hierover behoeven wij niet lang te praten. Onzer aller innige overtuiging zegt: //Van boven! van God! Hij beschikt alle dingen; van Hem komen beide het goede en het kwade.quot;
Voorzeker. Het zijn onze vrienden niet, het zijn siechte vaderlanders, die ons dit zouden willen doen vergeten.
Wij weten zeer wel, dat de almachtige God door
|
||
|
||
Nlaquo;. 129.
|
||
|
||
|
||
middelen werkt; maar ook, dat er geene middelen ziju, zonder zijnen wil.
Wij weten zeer wel, dat in zijne schepping het een uit het andere voortkomt en alles te zamen hangt; maar dit neemt niet weg, dat zijne hand achter alles is.
Wij gelooven in de Voorzienigheid Gods. Wij gelooven in de Godsregeerlng. Al wat is, is d o o r God. Al wat leeft en zieh beweegt, leeft en be-weegt zieh in Hem. Indien Hij niet leefde en zieh bewoog, niets zou leven of zieh bewegen. En wij gelooven, dat Zijn leven zorgen en waken, Zijn zieh bewegen onderhouden en regeeren is.
Met korte woorden. Had God niet gewild dat de runderpest in ons midden zou heerschen, zvj zou niet versehenen zijn. Maar nu heeft Hij het gewild, en wij hebben ze. Ook zullen wij haar hebben, zoo lang het Hem behaagt, en geen oogen-blik langer. Doch ook dit is onze heilige over-tuiging: // Gods wil is geen redelooze willekeur. Gods wil is Heilige Wijsheid en Liefde.quot; En met de hooge denkbeelden, die wij van deze hebben, kunnen wij de toezending dezer bezoeking zeer wel overeen brengen.
Waarom komt zij?
Heilige wijsheid en liefde spaart de tucht-roede niet. Heilige wijsheid en liefde oefent en loutert door beproevingen.
Heilige wijsheid en liefde spaart de tuchtroede niet. Of zou in het tegenwoordig Nederland van geen tuchtroede meer sprake mo-gen zijn? Zouden wij aan de tucht zijn ontwas-sen? de roede niet meer verdienen? Hierover
|
||
|
||
|
||
zullen wij eens gaan denken, wanneer in ons midden geen ongeloof, geen hoogmoed, geen lichtzin-nigheid en geen ondankbaarheid meer wezen zullen. Als wij van geen dronkenschap of ontucht, geen moord of doodslag, geen haat of nijd, geen leugen of bedrog meer hooren zullen. Als niemand meer een dief in zijn nering wezen zal, en de kerken wat meer bezet zullen zijn dan de kroegen. Nu bet is zoo als bet is, zullen wij onze oogen nederslaan en zeggen: // God doet ons geen onrecbt als Hij toorn over ons brengt.quot;
Maar gij zegt: //Er is onder ons ook nog veel goods.quot; Welnu! aan dat goeds kan de beproeving niet dan goed doen. Heilige Wijsbeid en Liefde oefent en louteft door beproevin-gen. Zij reinigen, sterken, vermeerderen al wat goed is. Zij stellen bet te werk. Zij doen er in wassen en toeuemen. /yHet is mij goed,quot; zegt een David, //dat ik verdrukt ben geweest.quot; En wat menscb, in wien lets goeds was voor den Heer, heeft na verdrukking niet betzelfde moeten verklaren? Wat in de gevolgen voor personen zoo heilzaam is, is bet evenzoo voor volkeren; mits zij slechts weten, boe zieh onder de verdrukking te gedragen. Dit is dan ook op dit oogenblik de groote vraag: Hoe behooren wij ons er onder te gedragen?
Laat ons elkander op de volgende vereischten opmerkzaam maken.
Algemeene verootmoediging,
Geloovige onderwerping,
Trouwe plichtbetrachting,
Blijmoedig Godsvertrouwen.
|
||
|
||
|
||
1.nbsp; Algemeeae verootmoediging.
Ik noem algemeene verootmoediging, die, waardoor elk tot zieh zelven inkeert, zieh met zieh zelven bezig houdt, en veegt voor zijne eigene dear. Het is hier de vraag niet om elkander te beschuldigen , elkander te verwijten. De overtuiging dat God niet onrechtvaardig is, wauueer hij toorn over ous brengt, voegt ons alien evenzeer, Een iegelijk onzer behoort er zieh diep van te doordringeu; behoort er zieh erustig door te laten bepalen bij hetgeen aan zijne dankbaarheid, aan zijne gehoorzaamheid, aan zijne naauwgezetheid, aau zijn deugd en godsvrucht ontbreekt. Hij getroostte het zieh niet, noeh achte het wein ig; want het is veel, ook bij de uitnemendsten onzer. Hij be-lijde het met schaamte voor zijnen God, en zij boet-vaardig en begeere zieh te beteren onder iuroeping van die Genade en Geest, die in den naam des Heilands niets te vergeefs ingeroep en worden. Het is niet genoeg, het is niets anders dan verfoeielijke hoog-moed deze goede dingen aan anderen toe te wenscheu, ze van God te bidden voor hen die ze meer dan wij, die ze vooral behoeven. Zij passen ons alien. Die dit ontkent of weigert te ge-voeleu, doet wat hij kan om Gods oordeelen te tarteu, en de bezoeking over zijn vaderland te verlengen.
2.nbsp; nbsp;Geloovige onderwerping.
Dit is de onderwerping — niet der gebondeue banden: //Het is niet anders? wat zouden wij er tegen doen ?quot; maar der gebogen knieen: //Wat God doet is welgedaan. Zouden wij het goede van den Heer ontvangen en het kwade niet ontvangen?quot;
|
||
|
||
|
||
Och of deze ouderwerping deu algemeenen geest bij de algemeeue ramp mocht keumerken! Dat zij, op welke proeven ook gesteld of nog te stellen, volharden mocht in geloof en geduld. Dat zij steeds in voorbeeldige mate het deel möge zijn van die geliefde landgenooten, die het eerst en het meest door deze zware beproeving getroffen worden; maar dat zij ook waarlijk niet möge outbreken aan de velen, die hoe veel of weinig dan ook in bare ge-volgen deelen. Daar deze ouderwerping niet is naar de mate van het leed, maar naar de mate des geloofs, zou het wel kuunen gebeuren dat zij minder beproefden moeielijker viel dan zwaar be-zochten; zou het kunnen beleefd worden dat menig welgesteld burger, die slechts zijn vleesch wat duur-der moest maar ook konde betalen, luider klaagde dan het niet zoo wel gesteld geziu, dat er zieh geheel van spenen moest; dat hij zijne da-gelijks wederkeerende kwelling zelfs moeielijker kon verzetten, dan gindsche veehouder het uitsterven van zijn geheelen stal, gindsche weduwe het verlies van haar eenig koebeest. Maar dit zou schände zijn.
3. Trouwe plichtbetrachting.
Het tegenovergestelde van onverantwoordelijke lijdelijkheid.
Het is niet alleen om onze lijdzaamheid op de proef te stellen, dat God rampen zendt; ook onze werkzaamheid. Hij vraagt ons niet slechts; ;/Hoe zult gij dit opnemen?quot; Maar ook: //Wat zult gij nu doen?quot; En zoo Hij ons in staat stelt iets te kunnen doen, of slechts te beproeven, om de ramp te stuiten, te lenigen, te boven te körnen, — het maakt eenegroote verantwoordelijkheid.
|
||
|
||
|
||
Een algemeene ramp stelt een algemeeue taak. De Regeering moet het hare, de deskundigen naoe-ten het hunne doen.; maar alien moeten medewer-ken; elk moet zijn hulp en zijue gaven voor het algemeene welzijn ten beste hebben, en tot opoffe-ring — van eigen inzicht — zoowel als belangen bereid zijn. Is dit God bestrijden? Neen het is zijn wil, het is de plicht der liefde doen.
Mijne lieve landgenooten! laat ous toch niet, uit een opgedrongen vrees om God te bestrijden, ver-vallen in het blijkbaar kwaad van den Heere onzen God te verzoekeu!
Niets is gewisser dan dat God ons deze veepest heeft toegezonden, dat zij van Boven komt. Maar niets is blijkbaarder dan dat deze veepest zeer be-smettelijk is, dat zij zieh van beest tot beest voort-plant, en ook door menschen, zelfs door levenlooze voorwerpen van den eenen stal tot den anderen wordt overgebracht. Zoo heeft God gewild dat deze Veepest zijn zoude. De mensch heeft oogen om dit te zien; heeft verstand om zijn gedrag over-eenkomstig deze opinerkiug te regelen; is in staat voorzorgen te gebruiken en maatregelen te nemen, die door deze opmerking aan de hand worden ge-daan. Zoo heeft God gewild dat de Mensch zijn zoude. Zou nu de mensch het voor God kunnen verantwoorden, Indien hij met vadzige traagheid of stugge mistroostigheid zijn voorrecht miskende of ongebruikt liet? Gewisselijk niet. En hij zondigt, hij maakt zieh aan onverantwoordelijk plichtverzuim schuldig, hij verzoekt God, Indien hij bevon-den wordt moedwillig een enkelen maatregel te verzuimen, dien hij nemen kon om de zoo vree-
|
||
|
||
|
||
selijke plage, althans door zijn toedoen, niet verder uit te breiden.
Eb wat van de maatregelen van voorzorg geldt, geldt ook van de middelen, die beproefd kunnen worden ter genezing. Ook deze zijn van God. Wei mag men het omkeeren en zeggen: #Zouden wij het kwade van God ontvangen en het goede niet ontvangen?^
Mijne landgenooten! de geest van lichtzinnig on-geloof, die met Gods kastijdingen spot, van hoog-moedig zelfbetrouwen, dat, bij een plichtmatig inspannen van menschelijke krachten en aanwenden van aangewezene middelen, God buiten de rekening laat, is een vloek voor het land. Maar deze geest zal tot het uiterste gedreven worden, zoo dikwijls hij, in plaats van eene geloovige nnderwerping, die tot trouwe plichtbetrachting in staat stelt, eene doffe lijdelijkheid tegenovor zieh vindt, die, den naam van God misbruikende, niet alleen eigene belaogen onyerantwoordelijk verwaar-loost, maar ook die van anderen liefdeloos in de waagschaal stelt.
Haar sombere berusting is geen
4. Blijmoedig Godsvertrouwen.
En dit, ook te midden van de nijpendste be-proevingen, meet toch altijd op het gelaat van god-vruchtigen te lezen staan.
Het sta te lezen op ons gelaat, het ruste in ons hart, o mijne landgenooten! Kweeken wij het aan, onder gebed en dankzegging!
Die God, //in wiens toorn een oogenblik, in wiens goedgunstigheid een lev en is,quot;
Die God, die ons nog zoo veel goeds te genie-
|
||
|
||
|
||
8
ten geeft in dit goede land, — (met wien uwer naburen zoudt gij willen ruilen?)
Die God, die ook door zijne kastijdingen toont dat Hij ons niet vergeet, maar zieh aan ons laat gelegen liggen.
Die God, die dit dierbaar Nederlaud uit zoo menigen nood gered, door zoo menig bangen tijd liefderijk been geholpen heeft,
heeft er recht op, en Hij zal bet niet beschämen.
Zijn liefde is groot, en zijn macht niet kleiner dan zijne liefde.
Is het nu avond, en eene donkere, mogelijk lange nacht op banden. . . . Het kan ook anders zijn. En zeker is de ure alreede bepaald, waarin het weder licht zal worden, de morgenstond, wiens blijd c/gejuichquot; het bang //geweenquot; vervangen zaf. (Ps. 30.)
|
||
|
||
|
||||
Kampzalig hij, die U weSrstaat, Dien Gij te schände worden laat,
En ver van U doet zwerven Met d' afgod, daar zijn ziel aan kleeft. Die hem geen troost in 't leven geeft,
En hooploos wag doet sterven. Maar zalig 't volk, dat U erkent, Dat Gij verlost hebt uit de eilend,
En op uw pad doet treden; Zij wandlen, Heer! in 't vrolijk licht, Geen schaamte dekt linn aangezigt.
Tot in alle eeuwigheden.
Treed toe en spreek, gij dwaas geslacht! Dat al uw hail van de aarde wacht,
En aan dit slijk blijft kleven; Die u van 's weralds vloek beklaagt, Maar godheen in uw boezem draagt,
Die geen verlossing geven: Treedt toe, spreekt uit, beraadslaagt zaäm; Is daar op aarde een andre naam;
Waar uit ge uw troost kunt lazen? laquo;Ik ben een Heiland,raquo; spreekt de Heer; laquo;Ik ben het, Ik, en niemand meer,
laquo;Ik ben en zal het wezen.raquo;
Vloeit tot Hem zamen, Adams kroost! Daar is een God, een Heil, een Troost,
Wien allen zoeken zouden. Buig, buig u neder, alle knie! Dat elke tong Hern hulde bie!
Aanbidt en wordt behouden! Treedt toe, spreekt uit, betuigt en zegt: In Hem is sterkte, in Hem is regt,
Tot Hem zal alles komen; Den God, die 't zondenjuk verbreekt. Den God, die van genade spreekt
In 't hart van alle vromen!
|
||||
|
||||
|
#9632;•'.#9632;•
|
|
||
^7
|
||||
|
||||
|
||
ten geeft in dit goede land, — (met wien uwer naburen zoudt gij willen ruilen?)
Die God, die ook door zijne kastijdingen toont dat Hij ons niet vergeet, maar zieh aan ons laat gelegen liggen^
Die God, die dit dierbaar Nederlaud uit zoo menigen nood gered, door zoo menig bangen tijd liefderijk been geholpen heeft,
heeft er recht op, en Hij zal het niet beschämen.
Zijn liefde is groot, en zijn macht niet kleiner dan zijne liefde.
Is het nu avond, en eene donkere, mogelijk lange nacht op banden. . . . Het kan ook anders zijn. En zeker is de ure alreede bepaald, waarin bet weder licht zal worden, de morgeustond, wiens blijd //gejuichquot; het bang //geweenquot; vervangen zalquot;. (Ps. 80.)
|
||
|
||
|
||
Rampzalig hij, die U weerstaat, Dien Gij te schände worden laat,
En ver van U doet zwerven Met d'afgod, daar zijn ziel aan kleeft, Die hem geen troost in 't leven geeft,
En hooploos weg doet sterven. Maar zalig 't volk, dat U erkent, Dat Gij verlost hebt nit de eilend,
En op uw pad doet treden; Zij wandlen, Heer! in 't vrolijk licht, Geen schaamte dekt linn aangezigt.
Tot in alle eeuwigheden.
Treed toe en spreek, gij dwaas geslacht! Dat al uw heil van de aarde wacht.
En aan dit slijk blijft kleven; Die u van 's werelds vloek beklaagt, Maar godheen in uw boezem draagt,
Die geen verlossing geven: Treedt toe, spreokt uit, beraadslaagt zaäm; Is daar op aarde een andre naam;
Waar uit ge uw troost kunt lezen? laquo;Ik ben een Heiland,raquo; spreekt de Heer; laquo;Ik ben het, Ik, en niemand meer,
laquo;Ik ben en zal het wezen.raquo;
Vloeit tot Hem zamen, Adams kroost! Daar is een God, een Heil, een Troost,
Wien allen zoeken zouden. Buig, buig u nedcr, alle knie! Dat elke tong Hern hulde bie!
Aanbidt en wordt behouden! Treedt toe, spreekt uit, betuigt en zegt: In Hem is sterkte, in Hem is regt,
Tot Hern zal alles komen; Den God, die 't zondenjuk verbreekt, Den God, die van genade spreekt
In 't hart van alle vromen!
|
||
|
||
V '
|
||
|
||
|
|||
|
|
||
|
|||
Gedrukt voor rekeuing van liet Nedeklandsch Gods-dibnstig Traktaat-genootschap, bij Metzles amp; Basting, Rohin, E, 143, en te bekomen aan bet Depot van het Genootscbap, 0. Z. Voorhirgwal, hij de Sloofsieeg, K, 551, benevens bij quot;W. Willems , Vijzelstraat hij de Heerengracht, X, 553, te Amsterdam.
Ook te bekomen te Jrnhem bij H. B. Beeijee; te Beventer bij J. P. Brinkgeete j te Doesburg bij J. van Schattenkerk ; te DokTcum bij A. Schaafsma; te Goes bij L. de Foirw; te Gorinchem bij W. Stokhuyzen; te '* Gravenhage bij ue Eevek Thiekby en Mensing; te Groningen bij M. Smit; te Haarlem bij F. J. Macdonald ; te 's Ilertogenbosch bij A. H. Kante; te Hoorn bij de Gebeoedees Veemanue; te Leeuwarden bij H. Kuipees; te Leiden bij P. Engels; te Middeiburg bij van Benthem en Jutting; te Rotterdam bij Verbedggen en van Duum; te Sneek bij L. Holtkamp en Zoon; te Utrecht bij C. Bielbveld; te Zutphen bij J. A. Wil-lemsen; en te Zwolle bij W. B. J. Tjeenk Willink.
De Inteekeningeu voor het Lidmaatsehap, tegen/3 's jaars, kannen geschieden bij de Secretarisseu, D0. R. PosTiiuäiüs Meijjes en D0. D. C. S. Adama van Schel-tema , als ook bij de genoemde Boekverkuopera.
Prijs 3 cents, en voor de Xeden/2.00 de 100 stuks.
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
|
||
|
||
m8
|
||
|
||
|
||
II
|
||