DER GEBEURTENISSEN ONZER DAGEN.
gehouden le Bannen, den 17 Augnslus 1871,
Lueniar in (II- Theologie aan het li vang, Zendingsh. le Bazel.
ZIJNEN LANDGENOOÏEN AANGEBODEN
1871.
WIJTMAN, TE MIDDELBURG.
CrEDRUKT BTJ P. G.
De rede van Dr. Reiff, den 17 Augustus jl. te Barmen uitgesproken, waarvan ik hiernevens mijnen landgenooten eene vertaling aanbied, werd door eene talrijke scliare met groote belangstelling en zichtbare instemming aangehoord. Van haar zegt F. W. Krum-macher; »Eene hoogst belangrijke en talentvolle voordracht, de parel uit al de feestredenen van de Wnpperthaler feestweek, voortspruitende uit een levend geloof, en eene groote gave van opmerking aan den dag leggende voor de gezonde en ongezonde geestelijke machten van den tegemvoordigen tijd.quot;
Zoo is het, ook naar onze bescheiden meening. Wie zijn tijd tot zegen wil zijn, moet hem kennen, moet de wonden peilen, waaraan hij bloedt, moet zooveel mogelijk de drijfveeren opsporen, die hem in beweging brengen. Hier wordt de onbarmhartigheid, die wijd de oogen opent en niets bemantelt, de barmhartigheid dei-liefde, die geneesmiddelen kan aanwijzen en genezing kan aanbrengen.
Eu nu wijst Dr. Reiff op veel, dat ontegenzeggelijk den dieperen grondslag uitmaakt van de beweging onzer dagen, op elk gebied; op veel, dat ook door ons moet worden gekend en daarna mannelijk en geloovig onder de oogen gezien, zullen wij liet in de kracht des Heeren en met het Evangelie der verlossing uit elke ellende, kunnen bestrijden, of ten goede leiden.
Opene de Heer het oog van velen voor datgene, wat de komst zijns Koninkrijks weerhoudt of belemmert; voor datgene, wat volken en landen ten verderve voert en de grootste ellende over geheel de wereld dreigt te doen komen! Hij, die ons lief had en daarom neerdaalde in de diepte onzer ellende, opdat Hij ons daaruit zou kunnen opheffen en verlossen. Hij leere ook ons af te dalen in de diepten, waarin zoovelen zijn gezonken. Eerst duu en daar kunnen wij een hand ter hulpe bieden.
•Dat de Heer ook daartoe deze vertaling moge doen medewerken, is de ootmoedige bede van
J, i'. NONHEBEL.
Middelburg, November 1871.
1. luloicliiijgf.
Geëerde Hoorders! Bacon Verulamius, de geniale grondvester der moderne wetenschap, heeft met betrekking tot de ervaring, dezen allereersten grondslag der natuurkunde, eene schoone en allerbelangrijkste gedachte uitgesproken. De bijna onmerkbare en toch zoo rijke verschijnselen van het verborgen leven dei-natuur, hare onzichtbare zaden en vormen treden eerst dan te voorschijn, als men bij physische proefnemingen, haar drukt, stoot, en slaat, evenals Proteus, die, immer van gedaante verwisselende, slechts in gebonden toestand voorspellingen deed. Onder dergelijke behandeling spant de natuur alle krachten in, om niet vernietigd te worden en in haar verzet keert zij terug tot haar eigenaardige beginselen en volgt zij haar eigen wetten. Juist daardoor kunnen deze wetten haar worden afgeluisterd.
Ik moet, met liet oog op de groote gebeurteuissen vau deu laatsteu tijd, onwillekeurig op deze gedachte vau den engelsclien Kanselier terugkomen. Het is, zooals iemand gezegd heeft: »De oorlog is in het algemeen de hoogste, al is het ook tevens de vreeselijkste openbaring van die kracht, die de menschen, in gemeenschap met elkander, kunnen uitoefenen, eu er is geene eigenschap van hoofd of hart, welke hij niet vraagt, verbruikt, eu op de proef stelt.quot; Het vreese-lijke drama van den laatsteu oorlog, met zijn naspel, heeft ons als door een gescheurd voorhangsel, diepe blikken doen slaan tot iu den geestelijken achtergrond onzer eeuw, tot in het stille laboratorium van de onzichtbare tijdmachten, die in haar werken. Wat zijn er onder den drang der gebeurtenissen velerlei gedachten des harten openbaar geworden, hoe menige ten-denz van den tijd is aan het licht gekomen, op het punt om haar laatste woord uit te spreken.
Doch de geest, waarin iets geschiedt, is de maatstaf tot onze beoordeeling vau alle dingen, die van eenige be-teekenis in de wereld zijn. Niet dat wij de macht der zaken, het gewicht der stof in den loop der dingen willen voorbijzien. Maar toch is het de geest alleen, die er werkelijk waarde aan schenkt, ja die de eigenlijk bezielende macht is in de verschijnselen van de menschelijke wereld, de geheime bron, waaruit hare toekomst ontspringt. Wie zijn tijd wil leeren kennen, moet diens geest kennen, moet het innerlijk verband kennen vau die gedachten en ervaringen, van die drijfveeren en bedoelingen, van die gezindheden eu inwendige krachten, die hem in beweging zetten en die wij geest noemen. Dat er ideeën zijn. waarin
:5
de kracht ligt om zielen in hcweging te brengen, geestelijke machten, welke de wereld om haren as doen ronddraaien — men heeft het wederom kunnen zien uit die ontzettende gebeurtenissen, die over ons hoofd zijn heengegaan. Het komt mij belangrijk genoeg voor, om elkander te bepalen bij deze geestelijke machten van onzen tijd in het licht der tegenwoordige gebeurtenissen in haren ouderlingen samenhang. Ik waag mij daarbij wel is waar op een uitgestrekt gebied, dat moeilijk is te overzien.
Wie kan — zoo als men dat van een Alpentop af bij een onweder zien kan, als de wolken zich tot een vreeselijken bal, die uiteenspat, tot een' chaos van bliksemschichten, die elkander kruisen, opeenhoopen — wie kan daar nog den oorsprong en de richting der enkele stralen volgen? Niet anders ste1 ik mij het beeld van onzen tijd voor, al is het dat zich in hem, naast de vernielende, ook gezegende krachten bevinden. Het wordt iemand eenigszins wonderlijk te moede, als hij zooveel, dat zijne zinnen verwart, gadeslaat, toch zijn er ook wederom tijden, waarin het den geest niet goed zou zijn, als hij niet de gansche volheid der gebeurtenissen kon overzien. De telkens wisselende eü zoo rijke vormen, waarin de tijd zich openbaart, wekken het verlangen, ja de behoefte des harten op, om een algemeenen blik rondom zich te werpen en zich in het geheel te oriënteeren. Geestelijke dingen staan menigmaal tot elkander in veel te innig verband, zij steunen of bestrijden elkander te zeer, dan dat men niet zou beproeven, hen steeds meer in verband tot elkander te beschouwen.
4
Bij onze voorstelling van de geestelijke machten van onzen tijd, moet juist dat innerlijk verband, hare dialectiek, volgens welke zij elkander oplossen en bestrijden of wel zich verbinden, het hoofddoel uitmaken. De gebeurtenissen zelf, die ik op het oog heb, behoef ik u niet te schetsen. Zij leven nog versch — helaas voor menigeen nog zoo smartelijk — in de herinnering. Ik wend mij daarom maar dadelijk tot die geestelijke tijdmachten zelf, welke door haar openbaar geworden en te voorschijn geroepen zijn.
Iedere tijd heeft zijn eigenaardige gedachten, die hem beheerschen, geestelijke machten, die zijn middelpunt uitmaken en waaraan al de overige ondergeschikt worden. Voor onzen tijd is dit middelpunt zeer zeker de politiek. Ue ontzettende beweging van het laatste jaar, die aller gedachten eu wenschen daarop gericht heeft, is nog door niets overtroffen.
Het is voornamelijk het patriotsche idee, dat in deze bewegingen zijn opstanding heeft gevierd. Het geschiedde hoofdzakelijk in de drie landen, welke het meest in de beweging van den strijd betrokken waren.
Het was gemakkelijk voor een Franschman om zijn vaderland lief te hebben. Dat vaderland was één, zichtbaar en schitterend. Welnu, men moet dit getuigenis van hem afleggen: hij heeft het liefgehad. Al zag hij dan ook in de vernederende atmosfeer van het tweede Keizerrijk voor een tijd lang zijn liefde kwijnen, te midden van de vernietigende slagen van dezen oorlog, werd zij op nieuw opgewekt. Zij gaf hem, te • midden van een hopeloozen tegenstand, de kracht der
5
vertwijfeling, liet vertrouwen op zijn volk. Zelfs in het idee fixe: de ouoyertrettelijke meerderheid der groote natie, schemert die liefde tot het vaderland door als wijsheid te midden der dwaasheid. En als, onder blijvende verkeerdheden, iets de hoop kan wekken, dat • lit hoog begaafde volk weder zal opstaan, dan is het juist zijn aangeboren patriotisme. In elk geval is dit patriotisme maar een vorm, waarin zijn zucht tot eer en glans zich openbaart. Een vaderland zonder dezen stralenkrans is hem eene ondragelijke gedachte. Ja, het is meestal slechts een soort van persoonlijke eerzucht en egoïsme, onbekwaam tot waarachtige offers. En de keerzijde hiervan is een vreeselijke nationale haat tegen alles wat Duitsch is, welke, als het verstand niet spoedig zegeviert, ongetwijfeld de kiemen van een nieuwe nationale ramp in zich bevat.
Een eenig, bezielingwekkend, machtig D u i t s c h vaderland heeft in langen tijd niet bestaan; zelfs hadden de Zuid-Duitschers, tot wie ik behoor, niet eens een groot vaderland. Hoe kon zich daar eene krachtige duitsche vaderlandsliefde openbaren? En toch was zij aanwezig, slechts verborgen in het hart van den dichter en van den patriot. Op het oogenblik van de oorlogsverklaring trad zij op eenmaal te voorschijn, in al de grootte eener natuurkracht. Toen ontstond op de slagvelden dat ééne, machtige, duitsche vaderland, waarnaar men zoo lang gewenseht had. Het werd op den keizersdag te Versailles te zamen verbonden, en op de bajonetten van onze terugkeerende krijgslieden werd het ons aangebracht. En van alle kanten werd het met blijdschap begroet. Verre, zeer verre over üuitschlands grenzen tot Londen en Was- •gt;
6
liingtou. Calcutta eu Hongkong toe, hebben er cluitschc polsen getrild. Zelfs de anders smalende duitsche democraat, aan gene zijde van bet Kanaal en van den Oceaan, bad de raaebt niet zich te onttrekken aan het gevoel, dat alle Duitscbers bad aangegrepen.
Gelijktijdig met Duitscbland zien wij een ander volk, ook een volk der hope eu der toekomst, zijne nationale wedergeboorte vieren. Italië gaat meer dan duizend jaren terug en maakt — wat bet als Christelijke natie nog niet had gedaan — Rome tot zijn nationaal middel- en vereenigingspunt. T)at de Kerkelijke Staat niet langer levensvatbaarheid bezat, maar veel meer de kiem der vernietiging in zich droeg, is bet eenige recht tot dezen stap. Maar bet is gewis eene hoopgevende gebeurtenis. .De tallooze partijschappen in dit land kunnen nu ten onder gaan, om aan den gemeenscbappelijken bloei van den Italiaauschen staat te arbeiden. Iets van dit gevoel greep de Romeinsche bevolking aan, die tot in de laagste standen toe met eene ingekankerde verbittering tegen de wereldlijke heerschappij van den Paus was vervuld. Vóór de intocht van den Koning in Rome, op den tweeden Juli. bewoog zich aldaar eene donkere menscbenmassa met gescheurde kleederen en door de zon verbrande gezichten, maar met van vreugde glinsterende oogen, omdat zij van den druk en de verwaarloozing van de tot beden toe bestaande regeering zouden bevrijd worden. Wat in een volk leeft openbaart zich menigmaal bet eerst in de kinderwereld. »Voor een klein huis in de nabijheid van het Vaticaan,quot; zoo wordt ons verhaald, »zaten acht of tien havelooze kinderen. Op mijne vraag, waarom zij niet speelden, ontving ik eerst geen antwoord. Eindelijk zegt het
kleinste tot mij. dat liij honger had en met een leegc maag niet kon spelen. De overige kinderen zien hem nu verschrikt aan en bedreigen hem van alle zijden met klappen. Ik wilde hem verdedigen, maar de oudste nam het woord en zeide: »»Beppimo heeft klappen verdiend, want hij heeft bijna al onze vreugde bedorven. Wij hebben er allen ons avondeten aan gegeven, ojidat wij morgen voor Victor Immanuel onze vensters zouden illumineeren. En nu heeft moeder ons bedreigd, dat zij bij de eerste klacht over honger onze mooie roode en groene ballons in het vuur zou werpen.quot;quot;
Ziedaar in een klein beeld het karakter van eene groote beweging. Het moet ontegenzeggelijk, al zou men het recht daartoe kunnen loochenen, toch in allen gevalle een onwederstaanbaar machtig idee zijn. dat zich onder de armste arbeidersklasse een baan breekt en zelfs in staat is om de magen van de hongerige
O O O
straatjeugd tot de heldendaad van het vasten te brengen. Wij mogen echter zeggen, dat er in deze tijdsomstandigheden een drang ligt, die elk volle aanspoort zijn vaderland met vernieuwde kracht lief te hebben.
Vaderlandsliefde is nu evenwel niet het diepste en hoogste gevoel, dat wij kennen. Nu zij zoo machtig ontwaakt, treedt de verzoeking krachtig op den voorgrond, om haar boven alles te stellen. Zelfs Christelijke mannen hebben met vaderlandsliefde gedweept. Nu is zij toch onloochenbaar een idee van hot natuurlijke leven, maar door God gewerkt, en daarom iets edels, iets schoons. Men heeft zich opgeofferd voor datgene, wat men lief had, men heeft bij vernieuwing liefge-kregen datgene, waarvoor men zich opofferde. Een Duitsch jongeling heeft nu weder een edeler voorwerp.
8
waarvoor ziju geestdrift kau ontvlammen, dan alleen het schandelijk zingenot, namelijk: het vaderland. En is het nu geen vooruitgang, in plaats van de zaken, al hebben zij ook nog zooveel geestelijke waarde, nu weder eens menschen van vleesch en bloed, zijn volk, lief te hebben, waarvoor toch al die zaken bestaan? Vindt dit eenmaal plaats bij mijn volk, dat ik zoozeer liefheb, dan is daardoor ook een begin gemaakt om haar ook over de gansche menschheid uit te breiden.
3. Het Staats-iflee.
Even als het vaderland een geheel uitmaakt van land en lieden, zoo is de staat de samenvoeging van verordeningen, die alles omvatten.
Ook het Staats-idee heeft zich in onze dagen wederom geplaatst in den kring der tijdmachten. En waarlijk het is ook een geestelijke macht, juist door de houding, die de staat tegenwoordig meer en meer aanneemt. Men kan zeggen, het hoogste goed dat de staat aanbiedt, de verhevenste gedachte, die hem bezielt, is de welbegrepen vrijheid, dat wil zeggen, het volle genot van zich vrij te kunnen bewegen en het onbelemmerd bezit en gebruik van den eigendom. Daartoe is het noodig, dat de onafhankelijkheid van den enkele met de onafhankelijkheid van allen, of wel met het gezag, hetwelk voor beiden de waarborg is, in het juiste evenwicht gebracht worde.
In de Fransche revolutie trad de zucht naar onbegrensde onafhankelijkheid op den voorgrond, en het schijnt wel alsof die niet tot rust kan komen, dan voordat zij de laatste harer consequenties, tot in de verste hoeken dezer
9
aarde, heeft verwerkelijkt. Vroeger stond liet gezag op den voorgrond.
Dit beginsel heeft inderdaad reeds in het westen van Europa's beschaafde wereld, in vereeniging met Amerika eene overgroote heerschappij verkregen en breidt zich nu van daar naar het Oosten uit. Doch in het Oosten van Europa, even als in Azië, heerscht het tegenovergestelde beginsel van gezag en tracht nu van zijn kant ook naar het westen door te dringen. Tusscheu deze beiden in is nu Duitschland, in het hart van Europa gelegen, de plaats, waar beide beginselen elkander kruisen en van weerszijde elkander in het licht moeten stellen, waartegenover Frankrijk teugelloos, nu eens tot despotisme, dan weder tot ongebreidelde bandeloosheid vervalt. Dit is nu evenwel geene eigenschap, aan de geographische ligging verbonden. Het vindt ook zijn grond in inwendige eigenaardigheden. De ger-maansche volksgeest neemt beide beginselen, zoowel dat der onafhankelijkheid, als dat van het gezag, evenzeer in zich op. En evenzeer is het ook alleen aan het Evangelisch geloof gegeven, om voor de vrijheid een waar vaderland te bereiden. In Pruisen vooral, welks groote koning, (die volgens zijne grondbeginselen slechts de eerste staatsdienaar zijn wilde) op zoo uitnemende wijze het idee van een modernen staat aanschouwelijk gemaakt heeft, kon de ondermijning van het staatsgezag zich nooit zoover als elders uitbreiden, omdat ook daartegenover aan de vrijheid eene plaats werd ingeruimd. En nu hierdoor ook voor Duitschland de staat tot stand is gekomen en hem, boven de vrijheid, nog de eenheid en macht is geschonken, is ook daarmede, tegenover die duizenderlei oplossende krachten, welke in
10
lt;ie wereld werken, een krachtig bolwerk opgericht en tevens de inrichting van den staat op vaster grondslagen gevestigd. Men kan met recht zeggen, dat het moderne staats-idee, met den eersten Duitschen rijksdag, op nieuw zijn triomftocht heeft begonnen. Dat zou zeker anders geweest zijn. indien Frankrijk de overwinning had behaald.
Wij zullen nog meer overtuigd worden hoe gewichtig in de gevolgen, op verschillend gebied, dit op nieuw bevestigen van de staatsmacht moet zijn. Laat ons slechts twee punten, vermelden, welke hier allereerst hunne plaats moeten vinden. Het is wel is waar moeilijk te zeggen, wat er gebeurd zou zijn, wanneer het een of het ander geschied of niet geschied ware. Waren de dingen niet gebeurd, die gebeurd zijn, ware de loop der zaken een andere geweest, dan is dit ontwijfelbaar zeker, dat eene versterking van het Pausdom, eene verlamming der regeeringen, in hun strijd tegen hetzelve, ja mettertijd zelfs een nieuwe protestantenvervolging zeker niet ware uitgebleven. Zoo is dan daardoor, volgens de algemeen bekende uitdrukking, voor den vrede van Europa een hecht bolwerk opgericht, dat zich in het midden van dit werelddeel eene macht heeft ontwikkeld, die, bij hare begeerte naar vrede, ook kracht genoeg bezit om eiken oorlog onmogelijk te maken.
Daar zijn weldaden, die men geniet, zonder te bedenken wat men eigenlijk daaraan heeft! Hiertoe behoort ook de zegen van, onder de bescherming van een goed geordenden staat, in alle godzaligheid en eerbaarheid, een rustig en veilig leven te kunnen leiden. Het zou zeker niet zeer Christelijk wezen, om dit te willen ontkennen.
Wij willen evenwel onze oogen niet sluiten voor het gevaar, dat deze versterking der staatsmacht ook in zicli
11
kan sluiten, al uaardat de geest is, die haar bezielt. De staat is een soort van machine, eene locomotief. Hij, die zich op haar weet te plaatsen en haar te regeeren, is de man, wien zij dienen moet. Evenzeer als thans een goede en gezonde geest zich openbaart in de samenstelling van het nieuwe rijk, kan later ook weder de natuur van dat dier te voorschijn treden, in hetwelk ons de Schrift het wereldrijk afbeeldt, üe innigste gevoelens van eerbied voor de overheid, mogen ons hiervoor de oogen niet doen sluiten.
En nu vraag ik: wat beteekent dat nieuwe rijk? Wat goeds bieden wij nu aan dat vaderland aan, met zooveel nieuwe liefde begroet. Wat zal de ziel van dat nieuwe lichaam zijn? De ideale drang des harten zon wel gaarne een nieuwen tijd te voorschijn roepen5 in welke de nieuwe geslachten op nieuwe wegen zouden wandelen. Maar in waarheid, en dit is ook natuurlek, zijn het juist de reeds sedert lang heerschende gedachten en richtingen, welke zich weder doen gelden. De macht der gebeurtenissen heeft hun slechts
O O
een nieuwen stoot gegeven, en, als in een waren wedloop, trachten zij zich van het nieuw gevormde rijk moester te maken, den nieuwen toestand der dingen tot hun eigen voordeel te gebruiken.
De proclamatie des Keizers van den 18doquot; Januari heeft ondertusschen zelf aan het nieuwe rijk zijn taak voorgeschreven. Als zij als richtsnoer voor de keizerlijke politiek uitspreekt, het rijk immer te zullen doen toenemen, niet door oorlogen, maar door de zegeningen des vredes op het gebied van nationale welvaart, vrijheid en zedelijkheid — zoo is, met één woord, de beschaving tot doel van het nieuwe rijk
12
gesteld. Hier inoeteu de ontzetteude krachten, die in den oorlog openbaar zijn geworden, hun yreedzamen werkkring vinden. En hiermede is een nieuwe geestelijke tijdmacht. of laten wij liever zeggen, een nieuw gebied van deze machten genoemd.
4. De toescliaving-.
Zonder zich aan de loftuitingen van de taal dezer eeuw schuldig te maken, rust nogtans de plicht op den Christen, om het goede doel en de groote vorderingen der beschaving te erkennen en den schijn te vermijden, alsof hij vijandig tegenover haar stond. Vooral hij, die op het gebied der zending werkzaam is, weet iets van den zegen van ware beschaving. Het is daarom geoorloofd het een en ander vau haar karakter eu haar bestaan te zeyrsen.
Oo
Met de reformatie begint, gelijk bekend is, het eerste, met de fransche revolutie het tweede bedrijf der nieuwe geschiedenis. Onder de schokken der laatstgenoemde gebeurtenissen, bijna in het stroomgebied van een en dezelfde periode, openbaarde zich een sterke drang naar dit drievoudig nationaal goed: welvaart, vrijheid en zedelijkheid, en breidde zich verder en verder uit met on-wederstaanbare kracht. Zoo vele doeleinden, even zoo veel krachten.
De welvaart is de eerste derzelve en ook de grondslag der anderen. Er brak een nieuw tijdperk aan vau nationale welvaart, toen Arkwright de katoenweverij daarstelde en de nijverheid de machinerie uitvond; toen Watt aan haar de stoom dienstbaar maakte en daardoor, in vereeniging met de steenkolen, aan den steeds grooter wordenden handel, den weg voor stoomvaart en
13
spoorwegen baande; toen Galvani de electriciteit. de beweegkracht der telegraphie, ontdekte, waardoor aan de correspondentie bliksemsnelheid werd gegeven; toen Adam Smith, de schepper der nieuwe landhuishoudkunde het arbeidersleven tot zelfbewustzijn riep. In de alzoo doorgebrokene stroombeddingen vloeiden van jaar tot jaar. naast den akkerbouw, nu ook nijverheid, handel en verkeer in gemeenschappelijke richting, tot welvaart der volken. En nu breidt zich dat verkeer steeds verder door landen en zeeën uit! Na de doorgraving van de landengte van Suëz, nadat het Amerikaansche vasteland door spoorwegen doorsneden is, na de doorboring van den Alpenmuur. zou het geen wonder zijn als eindelijk zelfs het Engelsche kanaal overbrugd werd. Zoo is het geschied, dat de stoffelijke belangen eene ontzettende macht van den tijd zijn geworden. Wel worden ons daarin niet in de eerste plaats geestelijke machten geopenbaard en is voor alle dingen het geld — dat doel en die drijfveer van aller werkzaamheden, dat middel waarin alles, wat hier beneden is, kan worden omgezet, en waarvoor alle wegen openstaan — van zeer stoffelijken aard; maar juist omdat zij macht over de geesten uitoefenen, omdat zij, die zooveel dingen in beweging stellen, slechts belichaamde geesten zijn kunnen, zijn zij ook zeker geestelijke machten. ■ Het crediet, de beste vorm waarin het kapitaal voorkomt en waarin het den meesten arbeid verricht, is toch zeer duidelijk slechts eene denkbeeldige, eene geestelijke grootheid.
Juist de drang naar vrijheid, de zucht naar emancipatie, was de kracht, die de losbarsting veroorzaakte, bij het uitbreken der revolutie in 1789. Schrede voor schrede dringt zij verder door in bet politieke en sociale
14
leven. De opheffing van de drukkende toestanden vau liet leenstelsel der middeleeuwen, de vrijwording dei-drukpers, de opheffing van slavernij en lijfeigenschap, de vrijheid van het geweten en ten laatste onlangs ook nog de emancipatie der vrouw en hare toelating tot beroepsbezigheden, die tot nog toe voor haar ontoegankelijk waren — dat alles toont enkele schreden aan op den weg van vooruitgang, en zegt ons met hoeveel gewicht het idee der vrijheid in den modernen staat voortarbeidt.
En wie zal het aantoonen hoeveel verschillende doeleinden iu de derde dezer gedachten, die der zedelijkheid liggen V Zedelijkheid is de vorming van den mensch naar den ganschen omvang van zijn wezen.
Als met nieuwe krachten, en rusteloos voorwaarts spoedende, brengt de dorst naar kennis juist na dien tijd, den fakkel des onderzoeks op het geheele gebied dei-waarheid over. Door den microscoop daalt hij af naaide wereld der kleine dingen en zoekt, uit het levensproces der planten en dieren, iets meer te weten te komen van dat geheimzinnige, wat wij leven noemen. Of hij ijlt, door middel van den telescoop, op het glanzend lichtpad voorwaarts in het gebied der groote dingen, in de sfeeren der sterren. Nadat hij hare banen heeft onderzocht, hare lichamen heeft gewogen, beproeft hij zelfs nu, door de spectraalanalyse, hare chemische bestamldeelen, hare natuurkundige processen te onthullen. Wederom ontcijfert hij hier de geschiedenis van verloopene dagen uit oude hieroglyphen en het steenschrift van puinhoopen van steden, ginds de geschiedenis der aarde uit hare verschillende aardlagen, als uit de bladeren van een boek. En eene gansch andere wereld, de wereld van het philosophisch denken onthult zich voor den blik des
menscheu, als hij zicli in zijn eigen wezen verdiept en in de gedachten wereld, die hij iu zich zelven omdraagt-Juist in dien tijd geschiedde het, dat zich in Duitschland het denken, met eene tot nog toe niet bereikte geestkracht op dit onderzoek wierp, en eene philosophische wetenschap van eene diepte en scherpte getuigde, welke verbazing moest wekken. In het proces van ons denken wordt, hetgeen bestaat, veranderd in een geestelijk beeld, dat zoowel overeenkomt met ons inwendig wezen, als met de dingen, zoo als zij bestaan in het werkelijke leven.
In het zede 1 ij k handelen is het omgekeerd hierom te doen, de gedachte van het recht en het goede in hetgeen bestaat, hetzij in de natuur van den mensch zelf, hetzij in de wereld rondom hem, te doen doordringen. Juist in de zoo even genoemde periode was het dat de eisch van het geweten en den plicht met buitengewone kracht geldend werd gemaakt. Eu de kategorische impe-rativus van Kant is zelfs nog ouder de tijdmachten niet een der geringste. Hoe onverbiddelijk het zedelijke oordeel tegenwoordig elk gezag dringt om zich voor hetzelve te buigen; maar ook, hoe het gezag den wil aan de plicht kan onderwerpen en welk aandeel dat gezag aan de zegepraal onzer troepen gehad heeft — het behoeft nauwlijks gezegd te worden. Humaniteit, leniging in eiken nood, verzachting van de ruwe zeden van vroegere tijden, is een eisch en eene macht van den tijd, die zelfs de ijzeren wetten van het oorlogvoeren langzamerhand heeft verzacht. En welk een tal van offers, welk een ijver tot het bieden van hulp heeft niet juist de nood van den oorlog te voorschijn geroepen ? Zijne slagen zijn op ons geslacht nederge-
10
komen, maar hebben ook getoond, dat er nog een grooter kapitaal van liefde in de harten aanwezig is, als het oog van den pessimist gaarne wil toegeven.
Ook de kunst stelt zich ten doel de men-schelijke gedachten in het stof der natuur zichtbaar weder te geven, opdat de geest door het beeld der phantasie opwekking en bevrediging zou ontvangen. Het is de roeping der beeldende kunst om het schoone aanschouwelijk te maken; het is daarentegen de roeping der muziek, der poëzie en der welsprekendheid, welker schatten in de literatuur zijn nedergelegd en toegan-kt.'lijk gemaakt, om met het schoone het gehoor te streelen. Ook de kunst, vooral de duitsche literatuur en de muziek, heeft mogen deelen in de algemeene verheffing van den menschelijken geest, in de reeds meermalen genoemde periode. En tegenwoordig is in alle standen der maatschappij het ernstig streven doorgedrongen liet leven daardoor te veraangenamen.
Dit zijn de wegen, langs welke de zedelijkheid de verwerkelijking der ideeën n. 1. van het ware, goede en schoone te gemoet streeft. En zoo zeker als deze goederen hooger staan dan welvaart en vrijheid, zoo zeker vertegenwoordigt ook de zedelijkheid tegenover deze het hoogere doel. waarnaar zij streeft.
Onder de middelen welke bestemd zijn om het doel der welvaart, vrijheid en zedelijkheid te dienen, is eene der gewichtigste en krachtigste tijdmachten: de openbaarheid. Ik versta daaronder aan de eene ziide. het samenwerken met het geheel, de associatie, de samenvatting van vele krachten tot één doel. De gemeenschappelijke geldkassen en ondernemingen, de vereenigingen van allerlei aard, het geldend-
17
maken der openbare meening in zaken de godsdienst en zedelijkheid betreffende, toonen het doordringen dezer gedachte aan, op elk gebied in het bijzonder. Ook deze wet is een van de natuur afgeluisterd beginsel, dat de grootste uitwerksels daardoor verkregen worden, dat vele kleine deelen zich met elkander vereenigen. Aan den anderen kant sluit de openbaarheid, die den karaktertrek uitmaakt van onzen tijd, in zich, het werkeu op het algemeen, hetzij om het tot bereiking van eigen bedoelingen in beweging te brengen, hetzij, in gunstiger geval,om de beschaving te populariseeren. De middelen hiertoe zijn de scholen, vereenigingen tot ontwikkeling, populaire voordrachten, de dagbladpers, welke de openbare meening bewerkt, en eindelijk — laat ons dit niet vergeten — de Phrase. Dit zijn allen grootmachten van den eersten rang.
Wie bewerkte in Duitschland de nationale weerstand tegen Frankrijk, wie zette zijne vereeniging door niettegenstaande zoovele hinderpalen? Wie wilde in Frankrijk den oorlog, nadat die booze gedachte eenmaal door den Keizer onder het volk was opgewekt? Wie bracht er mannen toe om Frankrijks hoofdstad te verdedigen, nadat zij dit zelf voor de grootste dwaasheid verklaard hadden? Het was de openbare meening. Bestaat er verder eene macht, die uit overwinningen nederlagen, uit nederlagen overwinningen kan scheppen, die het onmogelijke mogelijk, en het mogelijke onmogelijk maken kau. welke gelijktijdig een geheel land verblinden en fanatiseeren kan? Het is de fransche pers geweest met haar leugen en haar haat. En de Phrase.
Wee hem die haar tegen zich ontketent, gelukkig hij. die haar weet te gebruiken. Voor het algemeen ver-
18
staanbaar en toegankelijk en toch nevelaclitig en betoo-verend — ziedaar het geheim, waardoor zij werkt. Een voortreffelijk kenner van onze eeuw zegt: »bijna alle tijden, waarin groote zouden door de wereld verspreid werden hadden een of ander woord, dat als een verzengende bliksemstraal door de menigte heen ging en waardoor zij, als door een too verformule, werden beheerscht, zoodat zij juist door dat woord tot elke zonde verleid kon worden en verleid is. Daarin ligt de kunst van den duivel, die aan den Almachtigen God Zijn Woord heeft ontstolen, zooals Prometheus het vuur aan Jupiter.' Wat heeft de Phrase toch vooral in Frankrijk, in de laatste maanden geene wonderen gedaan! De aanbidding van de Phrase is bijna tot een nieuwen godsdienst geworden.
Men kan in het algemeen zeggen de macht van de ware, en de onmacht van de valsche beschaving is in het louteringsvuur van dezen oorlog openbaar geworden.
Wilde men aan vele stemmen geloof hechten, dan zou het slechts het woeste geweld zijn geweest, dat aan deduit-sche wapenen de overwinning heeft geschonken. Doch nu neemt de buitenlandsche pers het voor Duitschland op, door te betuigen dat de duitsche beweging eerst een werk van den geest is geweest, voor zij een gevolg van stoffelijke kracht is geworden, m. a. w. de politieke opperheerschappij van Duitschland is een gevolg van zijne geestelijke meerderheid. De oorlog heeft getoond welk een ontzettend overwicht, grondige studie en diepte boven oppervlakkigheid en schijn kan verkrijgen. De onbeteekenende Phraseo-looie. waarin de Franschen steeds meer hun kracht zochten,
O
is overwonnen door practischen arbeid en flinke ontwikke-
19
ling. Het eerstvolgende tijdvak zal onder Duitschlands leiding voor alle staten een tijd zijn van ingespannen werkzaamheid tot ontwikkeling van de stoffelijke en zedelijke krachten der volken. Alleen langs dezen weg kan er nieuwe levenskracht gebracht worden in de aderen dei-tegenwoordige maatschappij. Dit zijn stemmen, waarnaar men hooren moet.
Ik hoop dat gij hieruit zien zult. dat ik de ware beschaving op hoogen prijs stel.
Maar er is ook eene valsche beschaving, en ook zij is voorzeker eene groote macht van onzen tijd. Onder het blinkend vernis van beschaafde vormen breidt zich een zedenbederf uit, dat den spot drijft met de beschaving dezer eeuw. Vreeselijke gevallen van geldzwen-delary en oplichterij, zelfs bij anders rechtschapen volken, vliegen als walgelijke roofvogels rond, ten bewijze dat hier en daar aas voorhanden is, of gelijk onheilspellende stormvogels, die op een naderend gericht wijzen. Het huisgezin lost zich op ten koste van de gezelligheid en het huwelijksleven. De tijd, welke op zijne deugden roem draagt, kweekt en koestert de onnatuurlijkste zonden ; de eeuw der humaniteit voedt het meest ongevoelige egoïsme. Een onbeteekenend, verstompt geslacht, dat. met den glimlach van een Voltaire, God en Zijn heilig Evangelie bespot, geeft zich af met het ondervragen van doodeu en het zoeken van orakels in de onderwereld, nadat het onreine vuur der begeerlijkheid de werkelijke wereld tot eene dorre, onoogelijke puinhoop heeft gemaakt. De wet der zonde, die overal heerscht waar maar men-schen wonen, kiest, even als het rijk der genade, ten allen tijde hare typen, hare scherp uitkomende voorbeelden.
Het Frankrijk van 1870 en 1871 levert op treffende
20
wijze een voorbeeld van het demoraliseerende en verwilderende karakter der valsche beschaving.
De glans van dezen banierdrager der beschaving, zeer te huis in alles wat de wereld ontwikkeling noemt, la nation la plus mondaine, zooals zij zoo gaarne zich zelve noemt, welke, volgens eigen getuigenis, als een wormstekige vrucht verteerd werd, moet het aan onze eeuw prediken, dat de wereld met haar genot voorbijgaat, en dat de beschaving, die zich niet bekommert om de goddelijke dino-en, in den grond der zaak de grootste onbeschaafdheid en barbaarschheid is. Vooral de leugen, zoo heeft de overste Stoffel tot zijn volk gezegd, is in Frankrijk in alles doorgedrongen, in de opvoeding, in de litteratuur, in de dagbladen, in de conversatie, in openbare redevoeringen, op de tribune, zelfs in de regeering. Daardoor is echter Frankrijk evenwel slechts een offer geworden van den grooten leugen, welke, — laat ons het maar bij zijn naam noemen — in de ongoddelijke beschaving ligt, en welke alle volken, ook het Duit-sche, heeft betooverd, en steeds meer verblindt. Waarom? Men bekommert zich niet meer om God en Zijn heiligen wil, die alleen de hoogste is. Men telt de zonde veel te licht; niet z ij is langer overtreding, wel het niet staan op de hoogte der beschaving.
De beschaving staat, om zoo te zeggen, naar twee zijden open. X11 ontvangt haar licht en hare bezieling zoowel van boven, van God en Zijne Openbaring, als van beneden, uit het rijk der duisternis en zijne invloeden. De beschaving is slechts de ziel. Het komt aan op den geest, die haar regeert. En deze ligt in het godsdienstige leven.
21
n. Het oiitroloovi-i* «l-\vepen met
IX'SK-llJtV
Er heerscht in de tegenwoordige beschaving een geest van menschelijke zelfverheffing, die zich van den God der Openbaring wil vrij maken. Laat ons aan dezen geest den zeer gepasten naam geven van C u 11 u r-vergodingof nog juister zeggen, het is het ongeloof van onzen tijd, dat zijn zaligheid zoekt in de beschaving.
Wij willen het evenwel niet ontkennen, dat er op elk gebied der beschaving nog mannen arbeiden, die God en Zijn woord in eere houden, Om slechts één gebied op te noemen, het gebied der natuurkunde, zoo heerscht daar het materialisme volstrekt niet zoo algemeen, als vele onbeschaamde stemmen ons zouden willen doen gelooven.
Zoo heeft op de laatste vergadering van duitsche uatuurvorschers te Innsbrück, von Mager, de geniale ontdekker der zoogenaamde mechanische warmte theorie eene lezing gehouden, in welker aanvang hij een Schepper en Onderhouder der wereld erkende, in welker midden hij het zelfstandig bestaan der menschelijke ziel staafde, terwijl hij aan het slot deze waarheid uitsprak, dat eene goede philosophic niet anders kon zijn, dan een voorportaal van het Christendom. Van de stelsels der natuurwetenschap daarentegen, beweerde hij, dat zij slechts een raaklijn waren, getrokken aan den cirkel der Christelijke waarheid. Zulke verschijnselen begroet men met vreugde.
Dit zijn evenwel slechts uitzonderingen. Bij het grootste aantal harer beoefenaars heeft de beschaving hare vroegere eerbiedige verhouding tot het Christendom, dat haar licht en bezieling schonk, opgegeven.
22
De beschaving onzer dagen daarentegen viert den triomf dier mensclienwereld, die in het gevoel harer onafhankelijkheid zich zelf genoeg is, en is gelijk aan een jongeling, die onbesuisd voortholt, bedwelmd door de tooverwereld in en buiten hem. En nu is dat, wat vroeger meer onschuldig werd beoefend, en om zoo te zeggen slechts in enkele kringen ingang vond, een systeem geworden, dat op elk gebied van het leven en tot in alle standen der maatschappij is doorgedrongen. De rijen der natuurwetenschappen roepen zegepralend uit: er is niets bovennatuurlijks meer in de schepping. De geologie en de physica vervangen de schepping door eene ontwikkelings-geschiedenis, die op natuurlijke wijze het een uit het andere laat voortkomen, alsof oorspronkelijk in dien vurigen urnevel, geest, gemoed, verstand en wil zonden verborgen zijn geweest. Staan begin en einde hemelsbreed van elkander, welnu dan schuift, men maar daar tusschen in duizenden van ont-wikkelingstrappen en millioenen van jaren, en men is gered. Wat uit het werkelijk zijn der dingen niet verklaard kan worden, moet dan door den tijd tot stand gebracht zijn. Het proces der verwisseling brengt het schijnbaar onmogelijke tot stand, de omzetting der krachten schept leven in het stof, de verwisseling der soorten brengt den geest in het leven. Van daar illustreerde
«j O
Vogt, de verheerlijking van Christus parodieerend, den omslag van een boekske niet een verheerlijkten Christus, welke hij tusschen twee plantsoorten inplaatst. — De kritiek werpt uit de Gewijde Geschiedeuis het bovennatuurlijke, het wonder weg. Volgens haar zijn de baanbrekende krachten en gedachten van het Christendom op geheel natuurlijke wijze uit den geschiedkundigen
23
bodem opgegroeid. — Tusschen Darwin en Bauer kan eene paralel worden getrokken, die in meer dan een opzicht interessant en treffend zijn zou. Het is zeker dat deze onderzoekingen tot menige ontdekking leiden. Maar zou er wel minder drang daartoe zijn geweest in de vroomheid, die in de natuur de voetstappen Gods, in den Bijbel, — om met Bengel te spreken — de eenvoudigheid, diepte, kernachtigheid, en heilskracht van zijn hemelschen inhoud naspeurt'? — De moraal is tot de zoogenaamde »morale indépendantequot; geworden : of ik een God, een Christus heb of niet, ik kan toch evenzeer zedelijk goed zijn. — Het kunstleven, al kan het tot nog toe de £;odsdienstige stof nog niet
o o O o
gansch ontberen, heeft zich toch bijna uitsluitend op aardsche voorwerpen gericht — wat ons in de school, in den eed, in den echt, en overigens in het staatsleven aan de openbaring herinnert, moet worden weggeworpen. De invoering van godsdienstlooze staatsscholen werd in een Zuid-Duitsche stad met vlaggen en feesten, met processies en algemeene verbroe-deringstooueelen gevierd. Voor de huwelijken zou in het vervolg, zoo wilde het een Zuid-Duitsche landdag, noch de kerkelijke inzegening, noch eenig verschil van godsdienst een hinderpaal zijn. Huwelijken alzoo tusschen Christenen en Joden, Turken of Heidenen, zouden niet meer verboden zijn. En hoewel zich de staat van het christelijk karakter zoekt te ontdoen, zoo willen toch de parlementen het beheer over de Kerk niet loslaten, al hebben ook Joodsche eu Roomsch-Ivatho-lieke afgevaardigden in de kamer zitting. — De assurantie maatschappijen, ofschoon ik niets tegen hen wil inbrengen, maar zelfs hare weldaden gaarne erkennen.
24
brengen er toch ook onwillekeurig het hare toe bij, om het vertrouwen op den levenden God, losser te doen worden. Zoo werken duizend dingen te zamen om Hem te doen vergeten voor het bewustzijn der tijdkrachten, en den mensch tot het geloof te brengen, als kon hij ook zonder Hem te rechtkomen. Nog nimmer, sinds den tgd der Grieksche en Romeinsche oudheid, men kan het met waarheid zeggen, is het menschelijke als zoodanig, afgezien van — en in tegenstelling met — het goddelijke, zoo beslist en algemeen op den voorgrond geplaatst. En kwamen al vroeger, in welk tijdperk van de christelijke kerk ook godsdienstige bewegingen plaats hadden, alle gevoelens terug tot de gedachte aan eene absolute onafhankelijkheid van God, gelijk de wateren vlieten naar eene diepliggende bedding — van de geestesrichting van onzen tijd is de grondgedachte: de zelfgenoegzaamheid van menschelyke en natuurkrachten.
De vergodiïig der natuur, de eeredienst van het genie is de nieuwe godsdienst. De geboorte en sterfdagen van groote mannen, zijn de Kerstfeesten en goede Vrijdagen van den modernen tijd. Hun Pinkstertaai luidt: »Ik schrijf elke bladzijde,die ik schrijf,ter neder,gewapend met de geheele ontwikkeling mijner eeuw.quot; (Lasalle). En, zoo iets, de kunst mag zich beroemen op eene goddelijke vereering, » Sceptisch als wij zijn — zoo bekent een harer discipelen — zoeken wij bijna allen het goddelijke in wat maar schoon genoemd kan worden, en hebben dat lief met een hartstocht, ter nauwernood minder gloeiend, zeker minder gevaarlijk, dan het godsdienstig fanatisme van vroegere eeuwen.quot; De beschaving is bij deze opvatting voor het bewustzijn van onzen tijd eene macht, die bijna al het andere verdringt, wat haar anders
25
zou evenaren. Maar losgemaakt van boven moet zij. daar het menschelijke te zwak is,om in werkelijkheid op zich zelf te staan, niettegenstaande alle voorgewende idealiteit, toch in waarheid onder de macht van het vleesch gebracht worden en naar beneden tuimelen.
lt;5. rgt;c geloofshaat der sociale i-ovolitti«'.
Naar beneden? Ja, naar beneden. De logika van de gebeurtenissen, onlangs door ons beleefd, krachtiger dan de zwakke logika der cultuurvergoding, heeft vlak naast haar beeld een ander geplaatst, dat, hoewel zijn doodvijand, in werkelijkheid slechts zijn kind is. Het is de geloofshaat der sociale revolutie. Parijs en zijne Meidagen geven het ons als op een schilderij te zien.
Onze verbeelding stelt zich de Seine-stad voor vaa 1867, stralend in den tooverglans van hare wereldtentoonstelling, welke Koningen en Keizers hebben verheerlijkt; het Parijs van 1870 en 1871, naar het woord van zijn lievelingsdichter, de heilige stad. het middelpunt des geestes, de hersenen van het algemeen denken, de vereeniging van Jerusalem, Athene. Rome, van al wat maar schoon en groot is. Welnu in datzelfde Parijs heeft het wildste kanibalisme gewoed, in de gedaante van mannen uit de partij van dezen zelfden dichter. De kerken werden gesloten en geplunderd, het godsdienstonderwijs op de scholen verboden, priesters en andere onschuldigen als gijzelaars gegrepen en doodgeschoten; vrouwen, die furiën, die hyënas geworden waren, door kinderen gevolgd, hanteerden de wapens, schoten met pruisisch vuur en slingerden de brandfakkels. Een woeste demon viert zijne losbandige feesten, de
26
meesttrotsclie monumeuten van oude en nieuwe beschaving stortten tot puin ineen. Voorwaar — om met Bacon te spreken — onder de slagen der gebeurtenissen zijn de geheime bedoelingen, is de geheele satanische haat van het socialisme en communisme, met welke zich de andere elementen der revolutie hadden verbonden, openbaar geworden.
Eene stem in Frankrijk, die van Guizot, heeft reeds voor 10 jaar op deze verschijning gewezen, toen deze geest in den glans der keizerlijke bescherming begon op te komen en post te vatten. »De valsche ideeën, slechte hartstochten en onbeteugelde verwachtingen,quot; zoo zegt hij,»die de grond van onze gebreken en misslagen geworden zijn, dalen nu tot de volksmassa's af, verbreiden zich onder hen op nog vergiftiger wijze en wekken by hen blinde en gloeiende begeerten op, die noch het godsdienstig geloof, noch de steeds meer geschokte en bijna vernietigde tucht en zeden van weleer meer in toom kunnen houden. Men gelooft het niet hoe onweerstaanbaar en met welke toenemende snelheid het zaad van regeeringloosheid, zich verbreidt en rijpt te midden van deze tal- en namelooze massa's, welke de moeielijkheden van het leven onder zooveel arbeids en verzoekingen te dragen hebben. Vooral hier gist het kwaad van den tijd.quot; 1) Zoo is het gebeurd. De vuurkolommen van Parijs hebben een ontzaglijken afgrond verlicht.
Wat wil toch de sociale revolutie? Men stelt eenvoudig dezen eisch, dat elk lid der maatschappij het recht heeft op intellectueele en materieele onafhankelijkheid, dat hun beschaving en stoffelijke welvaart toebehoort.
1) L'église et la société Chrét. Cf. Hengst, Kirchenzeitung 1861, 1142.
27
Daar nu het kapitaal de schuld heeft van de ongelijkheid onder de standen, zoo moet de werkman met het staatskapitaal geholpen worden, opdat hij zich tot den stand van fabriekant kan opheffen, of indien men met vollen ernst de gelijkheid toepassen wil, moet het erven van elkander, ja zelfs het bezit van kapitaal worden opgeheven. De grond moet als een algemeen goed door allen worden bearbeid. Op den grond toch, waarop wij staan, heeft ieder in het bijzonder even zoo min aanspraak als op de lucht die wij inademen, of op de zeeën die voor iedereen openstaan. Het socialisme is eene samenzwering van de arme volksklasse tegen het kapitaal en de geheele maatschappij. Ook de echt en het familieleven moeten dientengevolge worden opgeheven. De geheele bestaande sociale wereld moet tot puin ineenstorten, opdat de tempel der gelijkheid zich daarboven zou kunnen verheffen. Ook de laatste hinderpaal, die dezen euvelmoed in den weg staat, de godsdienst, moet worden opgeruimd. God is de vijand. God en Christus hebben de schuld, dat het volk tot nog toe in lijfeigenschap smacht. Terwijl men het leugenachtige verwachtingen en fantastische paradijzen voorspiegelt, heeft men het volk er toe bewogen om alle lijden der aarde, niet alleen zonder tegenstand, maar zelfs met vreugde op zich te nemen. Eerst dan, als alle godsdienst weggevaagd, alle, zoowel christelijke als andere godsdienstige begrippen tot op den wortel toe zullen zijn uitgeroeid, als ook de opvoeding der jeugd geheel godsdienstloos zal zijn geworden, zoodat geen deel der hersenen met godsdienst doortrokken worde, dat latei-te vergeefs zou moeten worden bestreden — eerst
28
dan kunnen wij het politieke en sociale ideaal bereiken, naar hetwelk wij streven. Laat Jezus Zijn Rijk behouden, dat lokaas voor het arme volk. Wij gelooven aan de menschheid, dat duizendjarig otfer der godsdiensten. Strijd tegen God en Christus, strijd tegen al de des-pooten van hemel en aarde, dat is de krijgskreet van den grooten kruistocht.quot;
Zulk een taal wordt er gesproken. Men moet het erkennen, daar is beslistheid in, daar is geest in deze verschijning, daarin is bewustzijn, wil, kracht, systeem en organisatie. Zij is een godsdienst, een geloof, zoo groot als de dwaling die deze beweging in zich sluit.
Nu willen wij ganschelijk niet spreken van het onuitwischbaar onderscheid, dat er noodwendig ligt in de verscheidenheid der gaven, en dat juist daartoe moet dienen om de menschen op elkander te wijzen, en aan elkander te verbinden. Evenmin willen wij de aanmatiging brandmerken, waarmede de werkman zich verheft boven het groote aantal van hen, die over het algemeen in de menschelijke maatschappij ongunstig geplaatst zijn, en boven wie zij, gelijk ook boven daglooners en menschen zonder verdienste, zooveel vooruit hebben. De beide beginselen zelve waarop de theorie zich grondt, zijn in een ontzaglijken strijd met elkander. Het is de democratische vrijheid en de gelijkheid. Ben ik vrij? Dan staat het ook aan mij minder te doen dan een ander, maar dan heb ik ook minder van het leven te wachten en kan geene gelijke aanspraken doen gelden. Omgekeerd wil ik dezelfde aanspraken doen gelden, dan moet ik ook zooveel arbeid verrichten als mijn aandeel aan het geheel bedraagt. En doe ik het niet gewillig, dat niet te verwachten is.
29
daar alle drang tot nijverheid mij ontbreekt, zoo gebruikt men geweld, men dwingt mij daartoe. Dan is liet uit met de vrijheid, zij gaat onder in een onverdragelijk systeem van fabrieksdwang, dat ook werkelijk het schoone ideaal dezer theorieën is. Waar men ze in praktijk wilde brengen, hebben zij overal hun gemis aan levensvatbaarheid bewezen. Het is alzoo eene dwaling in de beschouwing der beginselen, zooals men zich er geen grootere denken kan. Maar dwaling of niet, het is meestal juist het grootsche van de ten grondslag liggende dwaling, die aan eene zaak kracht verleent, ten minste de macht van het fanatisme, als er bovendien nog een machtiger drijfveer in het spel komt.
En deze macht is het, waarvoor wij onze oogen niet mogen sluiten. Wel is de Parijsche revolutie tot in de graven van Père La chaise, waar men de laatste commu-nisten vond, tot in de geheime clubs doorgedrongen. Maar kan zij zich niet weder uit dezelve opheffen, gelijk zij uit de geheime vergaderingen plotseling te voorschijn getreden is? Werden niet reeds vroeger in Bordeaux en zelfs in het Noorden het leven en het eigendom van hen, die huizen bezaten, door hoopen veldarbeiders bedreigd, aan wie de weelde en wulpschheid der rijke stedelingen aanleiding had gegeven tot bittere vergelijkingen V » Ons getal is meer dan twee millioen, wij zijn de grootste vereeniging der wereld,quot; zoo kunnen de in talrijke verbindingen over de aarde verspreidde en krachtig georganiseerde internationalen zeggen. Er was veel toe noodig om de harten af te trekken van eene vaderlandsliefde, waardoor geheel Duitschland, als door een algemeenen storm was aangegrepen. De sociaal-democratie, die geen vaderland heeft, kon dat doen. Zij heeft zelfs den
30
duitschen broederen een woord in den mond gelegd tot verdediging der Parijsche gruwelen. Reeds op zich zelf was het zeer te betwijfelen of dat roode ondier, nadat bet gehandeld, nadat het zijne macht erkend, nadat het bloed geproefd, nadat het eigen bloed vergoten heeft, waarover het wraak wil nemen, terwijl het bovendien door gelijkgezinden wordt toegejuicht, zich ter ruste zal leggen. Bovendien heeft het verzoekschrift van een hoofd der internationalen dit beslist uitgesproken. Sinds Pinksteren 1871 is er tus-schen de fransche arbeiders en hen, die hun arbeid niet op prijs stellen, noch vrede, noch wapenstilstand meer mogelijk. Wel kan de ijzeren hand der krijgsmacht deze beide klassen voor eenigen tijd onder een gemeenschappelijk juk houden, doch de strijd zal zich onafgebroken vernieuwen en zijn einde kan niet twijfelachtig zijn, want eene zeer kleine minderheid en eene zeer groote meerderheid staan tegenover elkander: de kapitalisten en de arbeidende klasse.
En wat zijn dan nu werkelijk de vooruitzichten van deze beweging? Wel is het ter rechter ure openbaar geworden, dat de staat nog eene macht is. Zeker heeft hij het recht, en rust de plicht op hem, om de verleiding en het geweld te keer te gaan. Maar met geweld onderdrukt men geen idee, ten minste als daarin een zeker recht ligt opgesloten. En dat er zulk een recht is, valt niet te ontkennen. De ontzettende omkeer van den tijd, de invoering der werktuigen, de bijna algeheele vrijheid in industrie, handel en verkeer, hebben de oude betrekkingen tusschen arbeiders en meesters geheel omgekeerd, en het aan de markt, aan die ijzeren wet van onderhandeling tusschen aanvraag en aanbod overgela-
31
ten, nieuwe verhoudingen te scheppen. Niet geheel ten onrechte zegt men, dat in de oude toestanden toch nog altijd leven en iets menschelijks was. De nieuwe dreigen alles in koopwaar, in zaken te veranderen. En diezelfde tijd maakt de noodwendigste levensbehoeften van dag tot dag duurder, terwijl hij omgekeerd de levens-benoodigdheden niet minder doet toenemen. Het in het licht stellen van deze verhoudingen verandert den arbeider ook niet, zoo niet de wetgeving en de christelijke humaniteit het harde in die verhoudingen, zoover dat weggenomen kan worden, verzacht, en de harten der arbeiders weder weet te winnen. En zou men niet bij de verbittering, die men bij eiken voetstap ontmoeten kan, zou men niet bij de groote gevaren, die zich in de sociale bewegingen niet alleen voor de
O O
maatschappij, maar ook voor die duizenden van arbeiders ontwijfelbaar voordoen, de dringendste roepstem gevoelen, om met allen ernst de helpende hand uit te strekken naar dit tot hiertoe woest gelaten gebied des levens ? Gesteld dat men de beweging niet meester kan worden, men heeft dan toch aan zijne verantwoordelijkheid voldaan. Dat men dien niet meester wordt valt nauwlijks te betwijfelen. Ook met den besten wil kan men den toestand der arbeiders niet zoo veranderen, als wel te wenschen ware. De toestanden zijn hierin machtiger dan de mensehen. Bovendien heeft men hier met schoone redeneringen, met aanspraken te rekenen, die elke hulp, als hatelijke voldoening aan hunne eischen, van de hand wijzen, geïnspireerd door dien geest, welke spreekt uit het lasterlijke geschrift van Max Stirner: Het individu en zijn eigendom. »Dit individu is het zinnelijke ik.
32
Niets gaat daarboven. God eu mensch verzwakt het gevoel mijner individualiteit. Mijn eigendom is alles. Het ideale moet verdwijnen, de stof alleen zal leven-Zoo mag de menscli tot zicli zeiven spreken: »Ik heb mijn vertrouwen op niets gesteld.quot; Dat mag waarlijk heeten, aan alle beschaving den dood te zweeren.
En dit gedrocht moet nu een kind der cultuurver g o d i n g zijn. Is de aardsche beschaving met hare goederen werkelijk het hoogst vat de mensch kan bezitten, en zijn de hemelsche dingen niets, zooals men niet ophoudt te herhalen, wat moet dan de laagste klasse der maatschappij troost schenken, bij den nood en de ontbering dezer goederen? Het blijft eene bittere consequentie in de taal van een der organen van de Internationale: »Wie aan het volk den hemel ontneemt, moet hem ten minste de aarde geven. Gelijk in den tyd van het leenstelsel de priesterheerschappij den nek der menschen boog, zoo gaf zij toch aan de lijdende menschenkinderen de zoete hoop op eene andere en betere wereld. Doch wat hebben de bevoorrechte menschenkinderen van heden aan die mil-lioenen te bieden, door wier moeite en uitputtenden arbeid zij de vreugde der aarde genieten kunnen? Waar is uwe logika, gij erbarmelijke Pharizeeërs uit den liberalen burgerstand, gij die het volk den troost van het christelijke geloof ontrukt hebt? De logika der wereldgeschiedenis is strenger dan de uwe. Met den hemel is het gedaan. Welaan, dan heeft het volk het recht van u de aarde voor zich te eischen.quot;
~ . Het toijgeloof* v;iii het Romtinisme en seïjne tegeiis»ta,iilt;ieïquot;s.
Het is echter nog niet genoeg. Ook aan de tegen-
33
overgestelde, aan de godsdienstige zijde vindt, sinds vijftigjaren, de geest der moderne beschaving een tegenstander met steeds toenemende macht in liet ultramontanisme. Zijn optreden tijdens en na het concilie is, nevens het woelen der sociale revolutie, een der meest verontrustende teekenen van den tegenwoordigen tijd. Want vastberaden streeft ook dat vooruit. Ook hij heeft in dezen tijd een laatste woord gesproken en — om weder op het woord van onzen Bacon terug te komen — ook daarmede zijn gevoelige plek, het diepste van zijn wezen geopenbaard.
Wat wil men in het Roomsche leger? Tot eiken prijs moet op aarde eene theocratie worden opgericht, in welke de Paus de alleenheerschappij bekleeden zal. Het is niet het ongoddelijke of onverstandige in de leer der pauselijke onfeilbaarheid; maar juist de daarin liggende strekking om een wereldlijk pausdom oj) te richten is het. waarom zij in zoo geweldige botsing komt met den geest van dezen tijd. Eéne zaak heeft sedert dien tijd daaraan nog ontbroken: dat waren juist de geloofsartikelen, die op den ISquot;1011 Juli 1870 geproclameerd werden. Eene heil-looze verwarring in de Roomsche kerk is daarvan het gevolg. Van hetgeen niet openlijk ter kennis van het publiek is gekomen zou men hartroerende dingen kunnen hooren, die geheel in overeenstemming zijn met de openlijke verwarring. Wat zal eens in de toekomst daaruit voortkomen, als alles, wat voortaan geloofd en geleerd moet worden, van den wil van éénen mensch afhankelijk is? Hoe is daar nog een vast rustpunt; iets blijvends te verkrijgen? Heeft niet Sadowa, evenals het Frankrijk van 1870 en 1871, klaar en duidelijk getoond, wat er van een volk wordt, dat aan het Romanisine is overgeleverd, zoodat het nu eens tot bigotterie, dan
34
weder tot atheïsme, in elk geval ontwijfelbaar tot ellende vervallen moet? Behoefde men nu nog dezen stap te doen? Waarlijk het meest bezwarende voor hot Roomsch-Catholicisme bij deze nieuwe decreten is eigenlijk zijne zwakheid om ze te wederleggen.
Want in waarheid trekken zij slechts de c o n s e q u e n-tiën uit eenmaal aangenomen stellingen. Deze beweren dat er een onfeilbaar leeraarsambt in de kerk is, dat toekomt aan het onder den paus vergaderde concilie. Wat de onder den paus vereenigde bisschoppen uitspreken, is onomstoo-telijk waar en heeft verbindend gezag. Nu heeft men te Rome met eene zeer groote meerderheid daartoe besloten, dat het leeraarsambt in de kerk ter laatster instantie aan den paus toekomt. Deze uitspraak, die rechtens aan alle vormen beantwoordde, was alzoo onomstootelijk. Wanneer eene minderheid haar al bestrijdt: bij wien berust het onfeilbaar gezag, dat in dezen strijd scheidsrechter moet zijn? De rechter is toch niemand anders dan diezelfde bestredene meerderheid. Of wil men aanvoeren dat tot een geldig conciliebesluit eenstemmigheid vereischt wordt, waarmede zal men dezen eisch bewijzen en hoe zal hij gesteld worden? Daar wordt het noodzakelijk, om, gelijk bij liet nieuwe decreet geschiedt, aan allen twijfel en alle beslissing van een stemmen meerderheid een einde te maken, zóó, dat er een zichtbaar, eenhoofdig drager van het leeraars-ambt wordt aangewezen in den opvolger van Petrus, wien, in onderscheiding van de andere Apostelen, nog geheel bijzondere beloften en volmachten daartoe gegeven zijn. Men moet zeggen, dat is woord voor woord consequent, voor zoo ver als consequentie ten minste in dergelijke dingen kan worden verlangd. Alles vloeit uit dit beginsel voort, dat er een onfeilbaar leeraarsara lit in de kerk is. En wil men ook
daarvoor nog het bewijs, zoo luidt het ongeveer aldus: » Daar moet oen onfeilbaar leeraarsambt in de kerk zijn. omdat de goddelijke bijstand van den H. Geest het niet kan toelaten, dat de gansche kerk daar, waar zij verplicht is de mot volledige macht toegeruste overheden te gehoorzamen, tot eene dwaling gebracht wordt.quot; Ook dit bewijs gaat op. zoodra er op den voorgrond geplaatst wordt, dat zulk een gehoorzaamheid een onvoorwaardelijke zijn moet. Wij Evangelischen bestrijden dit, en gevoelen er ons toe geroepen om het leeraarsambt aan de Schrift te toetsen. De Roomsche echter is met zijn geloof, waaraan alle zelfstandigheid ontzegd is, aan de hierarclde overgeleverd. Juist in het hierar-chiesch beginsel van het Roomsch-Catholicisme, dat het gansche Christendom veroudert en bederft, ligt de oorsprong van het onfeilbaarheidsdogma. Het is waar, niet alle zaken dringen in hoofd en leven zoo ver door. als zij eigenlijk wel kondon en moesten. Een gewichtig en praktisch belang kan hun in den weg treden en halt doen houden. Maar het kan niet geloochend worden, dat er een consequentie ligt in de stellingen en aanspraken der geestelijkheid.
En consequentie is macht. Wat hun echter nog meer macht verschaft dan hun logika, is hun buitengewone populariteit. Het Roomsch-Catholicisme maakt zonder twijfel uit het Christendom iets, dat den natuurlijken mensch meer tegenlacht, dan het strenge eenvoudige bijbelsche Christendom. De eischen van het Christendom worden veranderd in een systeem van uiterlijke plichten, welke voor hen gemakkelijker zijn, dan dat inwendig afsterven van zich zolven. dat door de Evangelische bekeering geëischt wordt. Hoe gewenscht
36
komt de hierarchic niet te pas aan den twijfelaar, die door de onzekerheid en ongewisheid der wereld geslingerd wordt; of aan den geblazeerden werelddienaar, wiens leven in de zonde verteerd werd; terwijl zij hun een een-voudigen, tastbaren steun geeft, afgezien nog van het iiuponeerende, dat haar glans voor den zinnelijken mensch heeft. En zoo is de onfeilbare paus iets, zoo als een ziel, die schipbreuk lijdt, zich slechts wenschen kan. Voor menschen uit het volk ligt daarin de meest indrukwekkende eenvoud, de krachtigste logika. Riehl heeft onlangs in eene geestige voorlezing gezegd: De politiek van het verstand moet uit hare eenzame hoogte neerdalen tot in de sfeer van het gevoel, waar zij verduisterd of verhelderd moet worden, om zich tot openbare meening te kunnen verheffen. In Rome heeft men dit reeds voor lang geweten en van het Christendom eene gevoelsvroomheid gemaakt, juist zooals die aan de groote menigte behaagt. Zal ik nog de andere elementen optellen, waardoor het tegenwoordige pausdom een der grootste machten ouder het volk is geworden V Nog geen paus heeft zich in zoo groote populariteit mogen verheugen als Pius IX. Eene groote mate van persoonlijke beminnelijkheid, van geloof aan zijne goddelijke zending in dezen tijd; het feit, dat hij nu vijfentwintig jaren op den stoel van Petrus gezeten heeft; zijn martelaarschap in de ontneming van Rome, hebben onwillekeurig een soort van stralenkrans om het grijze hoofd van den Opperpriester gevlochten. Niet elke paus zou hebben kunnen doeu, wat hij heeft ondernomen. En nu, nadat dit hem gelukt is, nadat op het Vaticaansch concilie de organisatie van de geestelijkheid en van de kerk was voltooid en aan den paus ook het volle bezit der bisschop-
37
pelijke waardigheid was overgedragen — welk eene macht is hem daardoor niet in de handen gelegd! Nu zijn de bisschoppen geheel in zyn handen, en met hen hunne onderdanige dienaars, de priesters. Wat zij niet doen, volbrengt »het staande legerquot; der talrijke orden, die steeds den paus ten dienste staan. In Duitschland alleen tellen deze 19,000 zielen. Wat kan er niet met deze en de 30,000 wereldlijke priesters, die er bij behooren, uitgericht worden, allereerst door de school, het huwelijk, den biechtstoel, de vereenigingen, en een voortreffelijk gedirigeerde pers en dat alles in verband met de onwetendheid van het volk. Met den voornamen glimlach der verlichten onzer dagen is deze macht niet overwonnen, want ook in haar is leven, in haar is overal bewustzijn, wil en beslistheid. Met de grootste gestrengheid
o o O
houdt men in het college der kardinalen, in wier midden niet velen gevonden zullen worden die, voor zich persoonlijk de oude artikelen van het christelijk geloof aannemen, vast aan elke jota der nieuwe bepalingen. Reeds ziet men ook de ultramontaansche pers in woede opstuiven en bedreigingen uitspreken, als stonden aan het pausdom zulke ongehoorde middelen ten dienste om alle regeeringen te doen sidderen, dat het slechts afwacht tot dat men dat pausdom uit het wettelijk verband tot den staat heeft gedrongen. Maar dan mag ook geen steen op den anderen blijven, tot dat de waarachtige orde daar zou zijn. Of de Roomsch-Catholieke kerk zal weder in al hare rechten hersteld worden, of niet een enkele der tegenwoordige regeeringen zal blijven bestaan.
Zoo zal men ter nauwernood durven redeneeren. indien men niet meent daartoe eenig goddelijk recht te hebben. En dat heeft het pausdom ook nog eemger-
38
mate tegenover de vergoding der beschaving onzer dagen. Wel heeft zich liet Catholicisme tot de wenschen van deu natuurlijken mensch en tot de massa van het volk, dat het wil winnen en Ijeheerschen, nedergebogen. Maar het werkt toch ook nog iets in hem, al is dat onmerkbaar samengeweven met zijne dwalingen, van het oorspronkelijke geloof en van de levenwekkende kracht van het Christendom. De groote grondbeginselen van het christelijk geloof, de geloofsartikelen, zooals men ze noemt, worden in zijne belijdenis en in zijn taal nog immer voortgeplant. Deze, die alleen het Christendom over de wereld konden verspreiden, zijn het ook, die het Catholicisme, trots alle verbastering der waarheid, zoolang het hoofd hebben doen ophouden. Een godsdienst, die slechts een Christus heeft, die van hier beneden is, zal nimmer een liooge en daarom ook geen verre vlucht nemen. Laat mei! Christus werkelijk niet boven het menschelijke uitkomen, dan is ook het Christendom slechts een natuurlijk wereldverschijnsel, een toeneming der wereldkrachten. Dan is zijn moraal in den grond der zaak eene natuurlijke, zijn dogmatiek eene philosophic. Dan is het Christendom geene nieuwe schepping, en heeft geen wereld-overwinnende kracht meer. Want, wie overwint de wereld, dan hij die gelooft dat Jezus Gods Zoon is (1 Joh. 5 : 5) V Slechts hij, die in verheven beteekenis, dat transcendente geloofsartikel heeft, overtreft de wereld in kracht. Dat het Catholicisme de belijdenis van dit geloof — waarmed , waarlijk slim genoeg, alle vleeschelyke aanspraken van Rome gesteund moeten worden — nog bij zijn inventaris heeft en dat bij niet weinige zijner leden zich eene vurige liefde tot deu Heer vertoont, maakt nog zijne kracht uit en waarborgt zijn bestaan in veler harten. Het is eene stelling, die
2^
39
bij alle christelijke denkers een sterken weerklank vindt, wanneer de Munclier-theologisclie faculteit verklaart, dat de kerk hare onderhoorigen niet slechts aan de spits der wereldbeschaving moet stellen, maar haar van de zoude der wereld moet vrijmaken.
En dat de moderne beschaving zich meer en meer van dit geloof afwendt; dat de staat zich daarenboven zoo inricht, dat men op zijn terrein daardoor zoo weinig mogelijk wordt lastig gevallen, heeft zeker medegeholpen om het Romanisme tot zijne jongste zelfverheffing te brengen, ofschoon dit ook daarin slechts zijn iu-wendigen levensdrang gevolgd is. Zij stelt zich daardoor als een verklaard tegenstander en als redder van het geloof tegenover eene beschaving welke, zonder verschooning, alle geloof aan den stroom van de meeningen des tijds prijs geeft. Zelfs het artikel van den on feilbaren Paus moet in den veelbewogen tijdstroom een peiler zijn om het geloof te steunen. De oorlog behoorde gewis ook tot het plan van den veldtocht der geestelijkheid. Zonder twijfel moest achter de zegevierende wapenen van Frankrijk, het aldus versterkte catholicisme zich weder op dat gebied indringen, dat door Sadowa aan hetzelve was betwist geworden. En toen het behalve den Oostenrijkschei i steun, nog dien van Frankrijk verloor, ja zelfs in zijn eigen huis de wereldlijke fondamenten begonnen te wankelen, toen kwam het er op aan, om zoo spoedig mogelijk partij te trekken van den nieuwen toestand van het pas geconstitueerde rijk. Ook deze proef mislukte. Het duitsche rijk laat zich in zijn ontwikkeling door het ultraniontanisnie niet storen. Intusschen gaat deze valsche geestelijke tijdmacht toch onwrikbaar op haren weg voort.
40
Thans nemen de staten elk zijne stelling daar tegenover in. De besluiten van het Concilie in verband met de woorden van den Syllabus, hebben de gansche verhouding tot den staat als omgekeerd en hebben zelfs uit de kerk eene andere gemaakt. Het schijnt dat de staten, ten minste in Duitschland, ook van hunne zijde vastberaden op hun weg willen voortgaan, en de gevolgen der nieuwe leer onder de oogen willen zien.
Maar de staat kan slechts tot zekere grenzen gaan. In hare plaats moeten, voor alle dingen, godsdienstige krachten tegen deze tijdmacht in het veld worden gebracht.
Gaarne zou men zich iets zoodanigs wenschen te beloven van de Oud-catholieke beweging, van de tegenstanders der nieuwe pauselijke aanmatigingen, van een Döllinger, een Friedrich en anderen. Misschien kan ook de bescherming van den staat hun eenigen tijd eene zekere vastheid en beteekenis geven, als hij hen in het bezit van kerken en prebenden laat. Maar wanneer de zaken nog niet eene geheel andere wending nemen, dan ligt er in deze beweging niets, dat de verwachting kan wettigen, dat zij innerlijke vastheid en grootere beteekenis bekomen zal. Het kan zijn dat de Heer het volk nog te veel vindt, dat zich om Döllinger schaart. Zoolang de oud-catholieken op den bodem der Room-sche kerk blijven staan en vooral het leerstuk blij ven vasthouden, dat er een onfeilbaar leeraarsambt in de kerk is, is hunne bestrijding van de onfeilbaarheid des Pausen, gelijk wij reeds aantoonden, eene zeer zwakke. Zullen zij evenwel niet den voet zetten op den bodem van de Schrift en alzoo tot de Evangelische kerk overkomen? Dat zou aan een 71jarigen grijsaard, die, zooals Döllinger, de Evangelische kerk heeft bestreden, wel
41
een salto mortale toeschijnen. Tot eene eigenlijke kerkelijke reformatie is onze tijd niet rijp. noch zijn de geleerden als zoodanig, hoe achtingswaardig zij ook zijn mogen, daarvoor de rechte mannen. Ook heeft eene beweging, die meer hare sberkte vindt in de oppositie, dan in eene ware godsdienstige behoefte, daartoe de kracht niet, en deze ontstaat ook niet uit den wierook van het huldebetoon eener geheele wereld. Wat heeft toch het Jansenisme in Frankrijk tot stand gebracht, dat wel geen steun van den staat, maar in plaats daarvan een veel inniger en dieper godsdienstigen zin had? Voorzeker zijn mannen als Döllinger en — laten wij hem er bij noemen — Hyacinthe voor onzen tijd niet zonder beteekenis. Maar zij komen mij voor als uiteengespatte planeten, als meteoren aan den horizont — want dat zijn toch in ieder geval: de groote catholieke geleerde en de krachtige redenaar — meteoren, die als teekenen der tijden tusschen de groote kerkelijke lichamen verschijnen.
S. I Lot iiiiKiiiiilv jycloofquot; van het drrisstentlom.
Maar moet men geen rekening houden met die beweging, die zich, hand aan hand met de beschaving, van de zijde van het liberale christendom allerwege verheft, tegen het, in ieder geval, aan de sociale revolutie vijandige Romanisme? Zoo vragen wij, terwijl wij eene andere geestelijke tijdmacht op het tapijt brengen. Willen wij haar den rechten naam geven, zoo moeten wij haar het mikmak geloof van het liberale christendom noemen. Men meende dat de hierarchic slechts in de democratie haren meester zou hebben
42
gevonden. Het liberale cliristeudom wil juist ook de kerkelijke democratie. Heeft het volk in deu staat zijne rechten, waarom dan ook niet de gemeente in de kerk ? En ieder in die overtuiging, die nu eenmaal de zijne is.
Wanneer het daarmede afgedaan is, dan heeft deze geestesrichting in ieder geval in Duitschland en Zwitserland voldoende geprotesteerd tegen het Roomsch-Catho-licisme. Wij willen ook hare macht volstrekt niet te gering achten. Zij schijnt ons evenwel niet zoozeer tegen het catholicisme gekeerd, want dit lacht om het liberalisme. Veel meer heeft onze Evangelische kerk, welks, in verschillende deelen van haar gebied machteloos, voor deze richting de deur heeft geopend, haar te vreezen. In Frankrijk en Holland, evenals iu Duitschland en Zwitserland, overal is zij zeer bewegelijk. Laat mij u hiervoor het bewijs geven.
Het is u niet onbekend wat op Duitschen bodem door het Protestanten Verein geschied is. Het wil christendom en beschaviiiii in overeenstemming brengen, en het
o n o
christendom daardoor vernieuwen, dat in de gemeente, d. w. z. in het volk, zooals het zich zonder oordeel des onderscheids in de Evangelische landskerken bevindt, het zwaartepunt der kerk gelegd wordt. Dat hare statuten beter zijn dan quot;t geen van haar bekend wordt, eu dat zij ook edeler krachten in zich heeft opgenomen, die niet weten wat zij doen en evenmin doen naar hetgeen zij weten, ontken ik niet. Maar juist wat van haar bekend wordt karakteriseert haar het best. Men heeft de Schrift als eenige autoriteit en het geloof in den persoon van Christus, die beide grondar-tikelen der Evangelische kerk, als verbindend laten vallen. Er is niet meer noodig. Wat blijft dan nog over van het evangelisch christendom, als men zoowel het Evau-
gelie als Christus prijs geeft? Juist evenveel als van lt;le Lichtenbergsche messen zonder handvat of lemmet. Het is eene slechte verzoening van het christendom mei de beschaving, als men aan deze juist dat ten offer brengt, wat het christendom tot christendom maakt! Wij ge-looven aan de beschaving alle eer te hebben bewezen-Stoom, electriciteit en alle natuurkrachten kan de mensch zich onderwerpen. Doch nu staat eene enkele gedachte van den geest, die dit alles berekent en in zijn dienst aanwendt en veel meer nog de wil, waarmede hij zichzelven regeert eu ten goede bestemt, oneindig hooger dan dat alles. Nog hooger dan het natuurlijk verstand en alles wat dat vermag, is de genade-met haar hemelsch licht en hare wonderlijke macht, ea deze mag om harent wil niet worden prijs gegeven.
Evenzeer is het n bekend, dat voor eenige jaren het Zwitsersche liberale christendom aan het duitsche de broederhand reikte en daarbij een afgevaar-diiïde van het eerste tot de zeldzame ontdekking kwam.
O O
dat hij nog een christen was, quot;t welk hij tot hiertoe reeds opgegeven had. Minder bekend zult gij zeker zijn met den snellen en vastberaden voortgang van dit soort van christendom in Zwitserland. Ik wil geen enkel feit hiervoor aanvoeren. Voorbeelden zijn hatelijk. Ik wil slechts in breede trekken schetsen. Het wordt hier gaandeweg een algemeene stormloop tegen de Apostolische geloofsbelijdenis, deze gemeenschappelijke grondslag van alle christelijke kerken, in den doop aanschouwelijk uitgesproken. Het welslagen daarvan in enkele Kantons geeft moed tot ver-
O O
nieuwde aanvallen.
Ook hierin is een levensbeginsel, als men het zoo
44
noemen wil, een systeem, eene organisatie. Het ratio nalisme van vroegere tijden was wel is waar dor, het gerammel van eenige magere begrippen, maar toch ernstig en waar. Het tegenwoordige rationalisme is schijnbaar zeer warm en bezield, maar inderdaad lichtzinnig en onwaar. Eens was het rationalisme nog, om zoo te zeggen, eene onschuldige, bij zondere meening, nu verlangt het stoutmoedig, door den tijdgeest als gedragen, voor zijn ongeloof eene plaats in de kerk, als zou die rechtens aan hetzelve toekomen. En waarom zou het dit ook niet durven? Bevindt het zich eenmaal naar zijne meening binnen die kerk, dan mag het ook voor zijne persoonlijke inzichten eerbiediging eischen. Eene logika, gelijk aan die, wanneer democraten in onze monarchieën zeggen zouden: wij zijn er eenmaal, nu willen wij ook dat de regeerings-vormen eene mengeling worden van democratie en monarchie.
Is men dan erkend geworden, ja, reeds vóór dat dit geschied is, wordt deze gedachte stoutmoedig uitgesproken : » daar moet voor alle mogelijke godsdienstige en ongodsdienstige beschouwingen in de evangelische kerk plaats worden gemaakt, alleen niet voor dat oude geloof der christenheid in het Evangelie van Gods Zoonquot;. De poorten der vesting, die tot hiertoe van buiten zonder voldoend gevolg bestormd werden, zullen nu van binnen geopend worden; de kerken door haar eigen organen aan den tijdgeest worden uitgeleverd. —• Ziedaar de krijgs-taktiek dezer richting.
Wat zal er nog overblijven van het heiligdom des christelijken geloofs? Ik doe die vraag nog eenmaal. Een soort van natuurlijke godsdienst, of die van het Pantheïsme, of ten minste
45
die van het Deïsme, waarbij alle wonderen worden prijs gegeven. Men spreekt wel is waar veel van een God van liefde, of over liefde tot God, maar terwijl men van voren het geloof en van achteren de hoop afsnijdt, blijft het iets dat in de lucht zweeft. Daarvan zal het wegzinken van eiken grondslag, een chaos, het noodwendige gevolg worden. Het christendom, van zijn zout beroofd wordt een soort van vereeniging tot beschaving, of wel slechts eene soort van maatschappij tot bevordering van het goede en tot nut van het algemeen. Gelijk duistere nevelen, die uit de valleien opstijgen en eene droeve atmospheer op de aarde brengen, zoo zien wij uit de op zich zelve staande godsdienst-vereenigingen der beschaafde volken, een onbestemden godsdienst van het moderne tijdsbewustzijn te voorschijn treden, een alge-meene wereld religie of liever confusie zich vormen, die Roomschen en Evangelischen, verlichte Joden en beschaafde Turken, zelfs een Babu-Keshub, Tschunder Sen, met den beroemden Bramosamadsch in Indië omvat. Het zou onze troost moeten wezen tot dezen algemeenen wereld-godsdienst toe te treden. Men wil aan hem met alle macht de evangelische kansels en kerken overleveren.
De gevolgen daarvan moeten spoedig zooveel betee-kenend zijn, dat ik mij niet kan voorstellen, hoe eene verlichte regeering hierin zoo terstond zou bewilligen en dit rustig zou aanzien. Zien de regeeringen, zooals zij er den schijn van willen aannemen, de onfeilbaarverklaring aan voor een verandering van den rechtstoestand, nog veel meer moesten zij deze teugellooze veranderings-zucht in het Evangelisch leger als schennis van den rechtstoestand verklaren. En voor de volken, voor welke toch de regeeringen te zorgen hebben, kan zij
4lt;»
waarlijk niet nuttig zijn. Wee het nieuwe vei*-eeuigde Duitscliland, als het deze geesten niet meester wordt, die het onder hunne macht trachten te brengen. Wat het gemaakt heeft tot hetgeen het is. is toch in den grond der zaak alleen het Evangelie geweest.
- gt;- Een lgt;lïl» in liet verleden en in «le toekomsst.
Hier gekomen houder, wij een oogenblik op, om ons een rustpunt te vergunnen en den gezichtskring te verhelderen.
Eerst een blik in het verleden. De socialistische geloofshaat, het papistisch bijgeloof en het mikmak geloof van het liberale christendom — zij allen hangen samen met dat ongeloof, dat zijne zaligheid zoekt in de beschaving, die van dit alles de oorzaak is en waarin alles haar einde moet vinden. Terwijl het socialisme spoedig de consequentiën van dit ongeloof trekt, vraagt bet de zegeningen van deze aangebedene beschaving voor allen, en is daarom met een doodelijken haat bezield, niet slechts tegen den maatschappelijken toestand, maar ook tegen het christendom. Het Papisme wil zoogenaamd het christendom redden en stelt zich daarom vijandig tegenover de moderne beschaving. Geen van beiden, al gaan zij over het algemeen licht met elkander mede, heeft een vaderland. Het liberalisme wil het christendom in de beschaving doen opgaan om alzoo beide te verzoenen. Al deze richtingen zijn onderling vijandig en toch hebben zij veel overeenkomst met elkander. Zij willen allen heersclien en stellen daarom het christendom in een bespottelijk daglicht, of zij bestrijden het, waar het hun in den weg staat. Zij werken, door het in de war brengen der geesten, door het fanatisee-
47
reu Tau harten, door eene organisatie, die alles in zicli opneemt. In dit eene pnnt namelijk gelijken zij 0}i elkander, dat liet machten zijn, die alle andere tijdmacli-ten, bovenal liet vaderland en den staat, aan zich dienstbaar zoeken te maken. Zoolang de ideeën nog i'anta-
O O
sieen zijn, mag men met hen spelen, ze verachten, ou-geloovig de schouders over hen ophalen, wanneer men evenwel ziet dat zij machten geworden zijn. sterk door zelfbewustzijn, stelsel, kracht en verbinding, dau kan men niet meer onverschillig omtrent hen blijven.
En daarom zijn zij vooral machten, omdat zij eene toekomst hebben. Dit geeft mij aanleiding tot een blik in de toekomst. Ik wenschte wel dat het geene duistere zijn mocht. In het tegenwoordige liggen hoopvolle kiemen, die voel voor de toekomst beloven. Vooral zullen die ontzettende politieke gebeurtenissen nog iets voor de kerk en het rijk van God uitwerken, als wij haar den tijd laten om zich te ontwikkelen. Wij willen niet spreken van hetgeen in Italië geschieden kan, maar het optreden van het eerste evangelisch Keizerrijk zal toch wel mettertijd eene grootere ontwikkeling van het evangelisch beginsel naar buiten ten gevolge hebben. Doch uu stellen de tijdmachten die wij schetsten, ons eene ernstige bladzijde van de geschiedenis der toekomst als zeer nabij voor. Bovenal zal het Papisme nog iets te beteekenen hebben. De gebeurtenissen van den laatsten tijd hebben niet slechts in de zichtbare, maar ook in de onzichtbare wereld iets tot stand gebracht. Daar is iets gebeurd dat zeker nog te voorschijn zal komen. De afgodische verheffing van de heerlijkheid van het Pausdom en van de kerk, moest noodwendig het christendom geweldig in discrediet brengen, en het
48
ongeloof doen toenemen. En tocli is zij liet wederom, die in tijden Tan ongodsdienstigheid en van afval, den religieusen stralenkrans helpt redden, zonder welke de verschijning van den Antichrist niet denkbaar is. Ja zelfs verschaft zij hem, in de vergoding van een meusch, den voltooiden, populairen en in het leven opgetreden vorm. welken hij slechts behoeft aan te nemen om zich te kunnen openbaren. En bovenal brengt de agitatie van het Jezuïtisme voor het gunstig oogenblik daartoe, als in een heimelijk broeinest, het vuur van het fanatisme bijeen. Want volgens het treffend woord van Dr. Luthard, is de mensch gewoon veel hartstochtelijker te strijden voor duisternis en leugen, dan voor de heldere en eenvoudige waarheid, die beslist en rustig maakt. Wat wij echter aan het Papisme hebben toegeschreven, dat het werkzaam is aan de openbaring van den mensch der zonde in den anti-christelijken tijd, geldt echter ook van de andere tijdmachten. Hij zal niet alleen aan het Pausdom zijn ontstaan te danken hebben, maar ook iets van alle richtingen van zijn tijd in zich opnemen. In de sociale revolutie hebben wij reeds op vreeselijke wijze den moord-geest uit den afgrond zien opstijgen; het beest heeft zijne tanden getoond. En als van het anti-christendom zij het ofier worden, welke de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen, om zalig te worden (2 Thess. 2 : 10) — zoo is het duidelijk dat ook het liberale christendom, 't welk deze liefde uit het hart verdrijft, daarvoor arbeidt. Ook in de bedriege-lijke Phrase der verleiding en in de vergoding van zich zelf, ja zelfs in de onverdraagzaamheid —• nogtans geheel onder den schijn van verdraagzaamheid —- staat het van de beide andere tijdmachten niet zoo ver af, als men zou geloo-
49
veu. Eene menging van deze richtingen ondereen kan het werk van een oogenblik worden als de inensch der zonde zich geopenbaard heeft, en de ure der duisternis gekomen is. Zoo zien wij door] den sluier dezer tijdmachten henen, meer en meer den achtergrond van eene onzichtbare geweldige macht doorschemeren, die zij alle dienen, n. 1. het rijk der duisternis. Het is gelijk de schrandere Culmann zegt:, »Wij zien het weefsel van het leven van dezen tijd zich immer meer loswinden. Met elk volgend tijdperk wordt het weefsel der wereld-geschiedenis meer doorzichtbaar en laat den aard barer beginselen meer onverholen doorschemeren. Eindelijk komt de groote dag, waarop alles, wat verborgen is, openbaar zal worden.quot;
Vatten wij al deze verschijnselen te zamen. dan hoopen zij zich meer en meer op als tot een aanrollenden stroom, die eens zal doorbreken en tal van smartelijke onheilen aanrichten; zouden wij tegen hen weerstand kunnen bieden? En hoe? Uit de Amerikaansche aardbeving van het jaar 1868, schetst een officier van de »Waterequot; het volgende treffende tooneel: De zee, die in haar afgaand getij was, keerde des avonds om zeven uur met een ongeveer dertig voet hoogen golfslag weder terug. Gelij k een muur gekroond door een smalle rug van schuim, was zij van verre zichtbaar en bedekte den ganschen horizont. Aan boord van het schip dacht ieder dat hij verloren was. Nogtans week niemand gedurende dat vreeselijke anderhalf uur van zijn post, en als onder de stilte des doods werden de bevelen van de officieren op de stiptste wijze uitgevoerd. Het vaartuig was wel is waar gestrand, doch terwijl een naburig schip zestig man aan officieren en manschappen verloren had. werd er op de »Waterequot; bij het oproepen der namen
--
50
slechts één man gemist. Ziedaar ook onze roeping. Wij moeten op onzen post blijven, om stand te kunnen houden.
Wij hebben reeds met enkele woorden aangetoond, dat het de welbegrepen roeping van den staat is zulke uitwassen eener valsche beschaving, die aan den ou dergang der wereld mede arbeiden, krachtig tegen te gaan. Maar even als de wereldrijken de verstorende machten tegenstand kunnen bieden en de opbouwende krachten versterken, en alzoo mede kunnen werken om hen te stuiten — zoo kunnen zij ook veroorzaken dat de ontwikkeling der dingen spoedig haar einddoel nadert, wanneer zij zich met hun overwicht aan de zijde dier tijdmachten scharen. Wij vinden reeds overal sporen, zoowel in vrije staten als in monarchieën, dat het staats-idee in aantocht is, dat men zich de politieke almacht ten ideaal stelt, dat de wereldmacht in het bewustzijn van den mensch, die anders nauwelijks voor iets meer vrees koestert, zoowel als in het leven van het volk het alles beheerschende en alles omverwerpende worden wil. Doch nog mindèr laat ons de Schrift hieromtrent in het onzekere, dat nog eens een tijd zal aanbreken, waarin ook de staats-alleenheerschappij zich over de gansche aarde tot eene verbazende hoogte zal verheffen, om het christendom tegen te staan.
Maar er is nog een ander rijk, waarvan hulp zal komen, het Rijk van God, dat het geloof kent en bezit. Betoont zich ook dit Rijk eene tijdmacht?
10. Het Oelooi:
Dezelfde spreker, die wij de schrikwekkende gestalte van de roode Revolutie zoo welsprekend hoorden afschilderen,
51
keeft ook dit behartigingswaardige woord gesproken: dat de twijfel de kracht niet bezit, om het fanatisme te beheerschen, noch de in zich zelf voldane weekelijkheitl het vermogen om krachtig op te treden tegen den zich verheffenden hartstocht. De macht van den booze is in deze wereld minder te vreezen dan de zwakheid van den goede, en als de goede beginselen zich moedig uitspraken, zouden de valsche beginselen niet zoo licht vrij baan hebben. Is ook bij hen die gelooven iets van de krachten en den moed der tegenpartij zichtbaar? Zijn zij ook menschen die geestkracht bezitten? Bijna zou men ziehzelven de les moeten lezen, als men het geloof als eene tijdmacht voorstelt.
Wij kunnen intusschen, terwijl wij tot den aanvang van den jongsten tijd terug keeren, toch eene groote verblijdende zaak constateeren. Uit hetzelfde stroomgebied, waaruit de verderfelijke machten der ontbinding in ons staats-, sociaal- en kerkelijk leven voortkomen, n. 1. uit de eeuw der fransche revolutie, ontspringen ook, als heilzame stroomen die over de aarde uitgegoten worden, die groote engelsche vereenigingen ter uitbreiding van het Godsrijk, de zendings, tractaat en bijbelgenootschappen, die ook in Amerika en op het vaste land hunne beekjes hebben doen vloeien. En de revolutietijd van 1848 was wederom oorzaak van het ontstaan van andere belangrijke vereenigingen, voor de inwendige zending ouder de christelijke volken, en van grootere vereenigingen van kerken en godsdienstige secten. Wanneer deze vereenigingen nu en dan hare feesten en samenkomsten vieren, zien wij, als op lichtende punten, den ook in onzen tijd vloeienden. onzichtbaren stroom van geloofsgemeenschap op ver-
52
blijdende wijze aau liet licht komeu. Dat deze arbeid in het Godsrijk de ontzaglijke slagen vau den oorlogstijd heeft doorstaan, in vele gevallen zonder wezenlijke schade, is eene opmerkelijke daadzaak, een bewijs dat hij diepe wortels geschoten heeft en eene zekere tijdmacht vertegenwoordigt., al durven wij er ons volstrekt niet op beroemen. Bij het algemeen worstelen der tijdmachten om te kunnen blijven bestaan en heerschappij te erlangen, komt ook het geloof bij het wegvallen zijner uitwendige steunselen, tot zelfstandigheid en tot bewustzijn zijner kracht. Letten wij er bovendien nog op, dat sedert tientallen van jaren, de meeste leerstoelen van Duitschland waren ingenomen door eene theologie, die tot de evangelische beginselen was teruggekeerd, en dat ook van vele kansels het Evangelie weerklinkt; dat de kerken veel meer zelfbewustzijn en bekendheid met hare eigentlijke verplichtingen toonen, dan kan dit alles slechts strekken om dien bemoedigenden indruk te versterken.
Intusschen wilden wij van het laatstgebeurde spreken. Zouden onder de geweldige opwekking onzer dagen, slechts die geesten, van welke wij tot nog toe spraken, openbaar geworden en versterkt zijn en ook niet de geest des geloofs? Waarlijk het is in onzen tijd openbaar geworden, dat er nog meer geloof is, dan men waande. Dagbladen van naam, die vroeger met eene soort van watervrees den naam van God vermeden en zich over godsdienstige dingen bijna smadelijk uitlieten, keerden in de dagen van nood tot den God, dien zij veracht hadden, en tot het geloof terug. Het kon niet anders of dit moest de openbare meeningmeer enmeertengunste van het geloof stemmen. Eene belijdenis van deze zijde is
t
waarlijk ook eeu uiet te verachten teeken des tijcis geweest. De dagbladen hebben een geheim verraden, wij willen dit niet vergeten n. 1. het geheim, dat zij nog meer gelooven, dan zij in den regel willen toegeven.
Zelfs uit de dagen van Mei worden aangrijpende tooneelen verhaald van den indruk, welke het, in eenvoudigheid verkondigde Evangeliewoord, op de harten maakte. De nationale garden der commune konden de tranen niet bedwingen, toen W. Monod hun, aan het graf van een hunner kamaraden, de woorden van den goeden Herder voorlas, en daarop tot hen sprak over de genade in Jezus Christus. Menigeen zeide: dat is het. wat ik onder den godsdienst van Christus versta. En zullen wij ons er over verwonderen, als zulke dingen geschieden? Die lieden waren toch menschen. Bovendien zoo scherp als wij geweest zijn bij het tentoonstellen van de richtingen des tijds, zoo toegevend zouden wij gaarne zijn voor de personen, die haar huldigen. De menschen zijn dikwijls beter dan hun systeem. Waarlijk men zag hier dat de godsdienst nog een verborgen gevoel is in den mensch. Zoolang alles gelijkmatig zijn weg gaat en niets buitengewoons gebeurt, gelooft men ook uiet aan iets buitengewoons. Een tijd echter, waarin de meest ongehoorde gebeurtenissen elkander schielijk opvolgeu, laat zelfs vermoeden, dat wonderen kunnen geschieden. É é n e werking daarvan, juist bij geloovigen, wilde ik nog gaarne in het bijzonder bespreken. Me-uigeen was op het punt, om, met een blik op die vreeselijk werkende krachten der ontbinding, zich aan een wanhopig pessimisme over te geven. Hij zag, om met Göthe te spreken, geen uitweg, en daarom meende hij het einde te zien. Nu echter worden de zenuwen
54
des geloofs in de zuiverder geworden lucht der vaderlandslievende bezieling, gevoed door een gezonder nationaal bloed, weder sterker en met meer leven bezield. Men kreeg wederom den moed, dat, even als de rechtvaardige zaak van een volk onverhoopt den zegen behaalde, zoo ook nog veel meer eens aan de goddelijke gedachten van Ti-ede, de overwinning over de wereld, die haar toekomt, zou worden geschonken. Men heeft den alles beheerschenden indruk bekomen: de Heer regeert; Hij, die met ons is, is meer, dan zij die met hen zijn. Men ondervindt het, dat de geweldigste der aardsche tijd-machten, de Tijd zelve is, die volgens eene oude sage zijne eigene kinderen verslindt, en de eene verschijning na de andere iu het niet doet verdwijnen. Men ziet ook reeds in het Rijk des lichts door den steeds dunner wordenden sluier van het tegenwoordige, steeds meer het rijk der heerlijkheid, dat in aantocht is, doorschemeren. En nu gevoelen wij steeds sterker in ons de neiging, om, even als wij het Vaderland, dat als het ware nieuw ontdekt is, met ongekende liefde begroet hebben, zoo ook al die plichten en gaven, die den mensch en den christen zijn gegeven, met nieuwe liefde aan te grijpen en ze aan dat rijk toe te wijden, zoolang het nog tijd is. Deze krachten des geloofs, der liefde, en der bezieling, die weder op nieuw te voorschijn zijn getreden, zijn een der grootste gaven van den laatsten grooten tijd, en het komt er op aan, ze in de dagen van ontnuchtering en reactie te behouden.
Want het gevaar van verflauwing is waarlijk eene groote verzoeking, juist van het tegenwoordige oogenblik. De oorlog schijnt voorbij te zijn gegaan, zonder blij-venden indruk op de gemoederen achtergelaten te hebben.
55
De bededagen hebben niet dien diepen en veel omvat-tenden zegen over ons volk gebracht, dien wij wel zouden gewenscht hebben. Na de eerste weken van vrees en vooral na het schitterend einde van den krijg, is men tot zijn vroeger denken en leven teruggekeerd. En toch geloof ik, bestaat er eene andere verzoeking, die nog gevaarlijker is. De nieuwe geestesrichting bij het duitsche volk, zoo meent men, moet over het doode punt zijner kerkelijke verdeeldheid heenstappen en ons eene duitsch-evangelische nationale kerk geven. Een tijd, die zooveel vraagstukken heeft opgelost, en zoovele nieuwe dingen in het leven heeft geroepen, moest ook dit goede als van zelf medebrengen.
Doch nu komt het mij voor, dat door zulke gedachten, de opgewekte krachten slechts worden versnipperd en aan hare bestemming onttrokken. Men moet liever op deze gedachten het woord der Schrift toepassen: En zoudt gij u groote dingen zoeken? zoek ze niet. (Jer. 45:5) Moeten dan tijden, welke nieuwe wereldrijken in het leven roepen, ook bepaaldelijk nieuwe kerken doen ontstaan? Of laten vereenigingen, die op politiek gebied met zooveel strijd zijn verkregen, zich op ker-kelijken bodem maar zóó vormen als men dat wil? Zal er dan ooit eene staatskerk, in den vollen zin des woords. bestaan, behalve die eene, welke eenmaal uit het volk van Israël zal voortkomen? (Rom. 11 : 25, 26). Het is niet eens geraden te veel te woelen in de pijnlijke confessioneele wond der Evangelische kerk, wier genezing zeker elk trouw lid dier kerk na aan het harte ligt. -— Het mocht eens meer schaden dan baten. Alleen het vuur der beproeving, en de hamer der onvermijdelijke noodzakelijkheid heeft den Duitschen staat
aaneengesmeed. Anders zouden ook zijne confessioneele geesten nimmer tot elkander zijn gekomen. Het is reeds genoeg, wanneer zich intusscheneen onzichtbaren broederen zusterbond, door de belijdenissen heen, een weg baant. Zeker is die ook in den laatsten tijd krachtig versterkt geworden; en komt zijne ure, zoo zal hij ook zeker eenmaal instinctmatig te voorschijn treden, zoo zeker als de zwaluwen zich van zelf bijeen vergaderen, als hun tijd van verreizen aanbreekt.
Valsch gestelde vraagstukken kunnen licht de ware in de schaduw stellen. Het levend bijbelsch Christendom moet zich ongetwijfeld nog meer als de ware macht der beschaving aan ons volk openbaren. Het is niet goed dat gansche onderdeelen op het gebied der beschaving on-bearbeid blijven, en aan zichzelven worden overgelaten. Met betrekking tot de arbeiderskwestie is dit reeds aangetoond geworden. Maar er bestaan eene menigte van zulke kwesties, die ik hier niet heb op te noemen. Hoeveel blijft bijv. nog in de Heidenzending te doen. Zij is een werk der beschaving in den meest verheven zin des woords. En ook de roeping, om met de ware beschaving en haren voortgang in wetenschap, kunst en industrie in harmonie te geraken, mag vooral in een tijd, waarin aan deze machten zulk een hoogen rang is toegekend, niet te veel op den achtergrond geplaatst worden. Dat doet frisch en levend blijven en geeft steeds nieuwe opwekking. Slechts alzoo hebben wij ook de macht by deze vragen mede te spreken en mede te handelen.
Om echter naar buiten als eene macht te kunnen optreden, moet het geloof dit in zich zelf zijn. De vraag ligt nu slechts voor de hand: wat is noodig, opdat het geloof in zich zelf en daardoor ook in onzen tijd eene macht worde?
57
Ik wil hier niet de verkeerde toestanden van het kerkelijke leven of' der theologie bespreken. Zoo daartoe hier, waar ik in de eerste plaats de eer heb tot niet-theologen te spreken, de plaats ware, zoo zou hun uitdrukkelijk de plicht op het hart gedrukt moeten worden, zich het beginsel der Schrift niet te laten ontnemen. Verder zouden wij hen op de verplichting moeten wijzen, van uit hun eigen enghartigheid meer en meer in te gaan in de bijbelsche ruimte van het Godsrijk, aan welks uitbreiding zij toch allen arbeiden, evenzeer als door te dringen tot zijne diepe gedachten. Er is nog meer dat wij hun ten roeping zouden stellen, n. 1. om de warmte, trouw en beslistheid, die gewoonlijk in een engen kring is te vinden, niet in eene ten onrechte
O O '
dusgenaamde vrijzinnigheid te doen verdampen, zooals er ook een godsdienstig stelsel bestaan kan, dat het nart geheel koud laat. Ik wil liever eenige wen-schen voor het praktische leven uitspreken.
Wat een ieder, die in onzen tijd op het geloofsleven zijne aandacht vestigt, vooral in het oog springt, is gebrek aan ernst. Weekelijke toegevendheid aan het vleesch en de wereld, sentimentaliteit en het spelen met de zonde, vooral de begeerte naar gestadige prikkeling door iets piquants, door iets geestigs, door iets schitterends, is onder ons tot een soort van epidemie geworden-Het geblazeerde geslacht onzer dagen wil zich ook in zijne religie, in zijn godsdienst, in zijn christelijken omgang en in zijne geestelijke lectuur amuseeren, zooals het dit in zijne wereldsche bijeenkomsten en lectuur gewoon is. Men heeft het bijna vergeten, dat het in het Christendom te doen is om den dienst van God, om de aanbidding van God in geest en in waarheid,
58
om een Evangelie, dat ons niet zoozeer moet vermaken, als wel onze ziel zalig maken, om een Cliristns, die niet in de eerste plaats het leven en de wereld moet verfraaien, als wel ons uit de zonde en uit den nood der wereld verlossen.
Men laat zich de waarheid welgevallen, dat God ons in Christus lief heeft. Maar men wil er niets van weten, dat die God ook te vreezen is. In hoevele beoordeelingen omtrent den laatsten oorlog, van christelijke zijde geveld, is niet deze ongoddelijke, sentimenteele wee-kelijkheid openbaar geworden. De bedrijvigheid der wereld heeft de vreeze Gods, dat fundament van het christendom en zijn zout, dat niet smakeloos mag worden, bijna uit de harten weggenomen. Voor dat Gods vinger haar op nieuw in de zielen van het christeugeslacht onzer dagen heeft geschreven, kan van zijne geloofskracht geen sprake zijn.
Verder hebben wij groote behoefte aan de aankweeking van christelijke kennis. De bijbelsche waarheden worden verwatert, tot dat zij weinig meer verschillen van de stellingen eener zoogenaamde natuurgodsdienst en zelfs in dezen vorm bezitten zij nog »de bleekheid des twijfels.quot; Wij zijn er bijna aan gewoon geraakt om van de machtspreuken van den tijdgeest en van de meening van den dag de beslissing te wachten, omtrent hetgeen wij nog gelooven mogen, of niet. Een paar armzalige puinhoopen der waarheid, versierd met het klatergoud van schoone redeneeringen en gehuld in den nevel der ongemeenheid ziedaar de Godsdienst van velen, die voor goede christenen doorgaan. Men zoekt in het geloof voorbedachtelijk het nevelachtige en haat alzoo alle duidelijke geformuleerde
59
begrippen. Eene volledige, systematische beschouwing der christelijke waarheid, eene gezonde — laat ons onze instemming betuigen met dat van zoovele zijden gehate woord — eene gezonde dogmatiek, welke overigens de bijbelsche en kerkelijk geformuleerde waarheden in de taal van den tijd weet om te zetten, is eene diepe en dikwijls gevoelde behoefte van onzen tijd. Men heeft de ervaring opgedaan dat ledige kerken vol werden, en vooral de mannen tot zich trokken, als daarin eene reeks van predikingen werd gehouden, aan de uiteenzetting der christelijke waarheid gewijd.
Uw Tersteegen herinnert mij aan eene derde behoefte die van het broederlijk samenzijn. Aan veree-nigingen ontbreekt het ons niet, en ik geloof bij niemand uwer achter te staan in de erkenning harer waarde en noodzakelijkheid. Maar geheel anders is dat samenzijn en samenstaan in de nauwste vereenigiug met twee of drie, waar men van hart tot hart spreekt, elkander de waarheid zegt, en zich laat zeggen, zich wederzijds aaneensluit en elkander sterkt. Voor dertig, vijftig, honderd jaren werd deze broederlijke liefde gekend en beoefend; onze tijd wil van haar niet veel meer hooren. Men kan zich dan ook niet meer ver-wouderen over de verdeeldheid van de christelijke ver-eenigingen, en over de machteloosheid van het christendom onzer dagen.
Eindelijk hebben wij vooral behoefte — te midden van de oppervlakkigheid, de wereld-gelijkvormigheid en het verval van het christelijk leven in onzen tijd — aan eene nieuwe diepere opvatting, bestaande in beslistheid bij de christelijke opvoeding, in het. oefenen van verborgen, persoonlijken geloofsomgang
60
met Christus, die van den hemel is nedergedaald en in den hemel troont, in een opwassen van het hart in zijne genade, hetgeen uw diepgevoelende zanger aan de Ruhr op nieuw zoo nadrukkelijk in praktijk heeft gebracht. Eene stille gemeenschapsoefening met den Heer op Zijnen dag, een diep ingaan in Zijn Woord, en het gebed in den Geest, met waakzaamheid en inspanning van de inwendig verborgen krachten der ziel (Efeze 6 : 18) — dat is de weg, waarop dit kan geschieden en waardoor het geloof diep in den hemel-schen levensgrond kan wortelen, en zulk een geloof is dan ook zeker de overwinning, die de wereld overwint. (1 Joh. 5 : 4).
Heb ik in den aanvang de lijn der anti-christelijke tijd-machten tot aan het einde der dagen vervolgd, zoo mag ik dit hier, waar ik het geloofsleven van den tegenwoor-digen tijd schets, niet nalaten.
Wat wij van de toekomende tijden met betrekking tot de versterking van het geloof te wachten hebben, is in 's Heeren macht; wij wenschen en bidden dat dit zeer veel moge zijn. Maar wat ook gebeure, het ontslaat ons niet van de verplichting om de reeds genoemde zwakke punten in ons geloofsleven, met ernst voor oogen te houden. Zij mochten anders eens voor de anti-christelijke verleiding die zeker komen zal, de ge-wenschte aanknoopingspunten aanbieden. Menschen van verfijnde zinnelijkheid en zucht naar geestigheid zullen, door gebrek aan grondige Schrift-kennis, aan broederlijke aaneensluiting en door de oppervlakkigheid van het geloof in onze dagen, onwillekeurig haar offer worden.
Wilt deze korte opmerkingen hierover, hoe ons
61
geloof weder versterkt, en ook zijnerzijds eene tijd-macht kan worden, met welwillendheid opnemen. Zulk een geloof is de geest, welke de beschaving bezielen moet, opdat zij bij vernieuwing bezieling schenke aan het lichaam van vaderland en staat.
Het komt mij voor, dat de geheele samenvoeging der tijdmachten, die onder elkander woelen, en die in den beginne onze zinnen dreigden te verwarren, ons eenvoudig zal voorkomen, wanneer wij het begin, het midden, en het einde van hetgeen wij overwogen in deze groote les samen vatten: In het nieuwe Keizerrijk en in de nieuw geboren wereld een nieuwe werkzaamheid der beschaving, onder leiding van het oude en toch eeuwig nieuwe christelijke beginsel! Mochten wij haar door het gehoorde meer nabij zijn gekomen!
Ik wilde tot u van machten spreken, en nu ben ik onwillekeurig tot verplichtingen overgegaan. Intusschen zijn plichten ook machten. Pascal heeft gezegd: er is niets zoo onwedersprekelijk als een feit. Maar het is ook evenzeer waar: dat er niets machtiger is dan eene grootsche roeping, ten minste voor hen, die daarvoor gevoel hebben. Slechts iets is nog krachtiger, de almacht van God en van onzen Heiland, die ze eens zal overheerschen, en de belofte dat Hij ze overheerschen zal. Want het woord moet nog vervuld worden: de Koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijnen Christus, en Hij zal als Koning heerscheu in aller eeuwen eeuwigheid. (Openb. 11 : 15).
gt;0«
I. Inleidiug. . . .
II. Het patriotsch idee
III. Het staats-idee.
blz. 1
» 4
8
IV. De bescliaving.........»12
V. Het ongeloovig dwepen met beschaving. » 21
VI. De geloofshaat der sociale revolutie . . »25 VH. Het bijgeloof van het Romanisme en
VIII. Het mikmak geloof van het liberale
IX. Een blik in het verleden en in de toekomst » 46