-ocr page 1-
mm
mm • --i^?-v
- J #9632;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; raquo;
quot;,7
safes'.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;- ^FtS
,p;^:;,-;
- -nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632; • *
siiii- ' #9632;#9632;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;.#9632;- -'
DIERG
665
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
';,:,v.
-ocr page 5-
7
#9632;M
raquo;#9632;.(..
Vi^'Ci
Ss
'. I
J.
-ocr page 6-
•% p
I
^
-ocr page 7-
^;
sect;
!
-^r
i
ONDERZOEKINGEN
OMTRENT
IIET NET DER IMTING
TEGEN DE LONGZIEKTE
BIJ
HET RUND.
-V;
%
m lt; f
^-flaquo; -/* #9632;= ..gt;
-ocr page 8-
*
Ct
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2912 650 9
-ocr page 9-
:v
Boor soinmiyen wordl het nut van de in-enting teyen de lonyziekte bij het rund ontkent. Hij loenscht de yronden, loaarop dit beweren steimt, aan een naamv-keurif/ onderzoek onderteorjoen te hebben, door Dr. C. G. von Reeken, te Mon-nikendam.
Zoo luidde de vraag door mij opgegeven, cm op de eerst-
volgende Algemecne Vergadering van Eijks Vee-artscn te behandeleu.
Meermalen toch was mij, als vroeger practiserend Eijks Vee-arts,
!nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;de beoordeeling gevraagd, omtrent het nut en de waarde der
fnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; inenting ; en ik moet erkennen , oppervlakkig beschouwd, was ik
'laquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; geenszins geneigd hierover een gunstig oordeel te vollen. Dan,
1nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;daar mijne tegenwoordigo betrekking als Stads Mod. Doctor,
gcvoegd bij mijne vordere practijk on studien, mij moeijolijk den
tijd verleenden, hieromtrent een naauwkeurig onderzoek in het
werk te stellen cm daarop mijne uitspraak tc gronden, besloot
ik liever dit in eene vergadering van ßijks Vee-artseu ter sprake te
brengen, om mij in dozen voor to lichten. Er word evenwel
bosloten mij te verzoeken over dit onderwerp con opstel te lovorcn,
om dit in het vorslag op te nomen. Aanvankolijk meende ik te
moeten bedanken, doch mijne betrekking als Voomtter van het
Ccntraal Vee-artsenijkundig Gonootschap deed het mij cenigormatc
ten pligt rekenen, om hieraau gehoor te geveu en daardoor te
toonen, dat de Vee-artsenijkundige wctenschap mij geenzins on-
vcrschillig geworden was.
-ocr page 10-
Gaarne had ik reeds eerder aan mijn voornemen gevolg gegeven, doch het mögt mij niet gelukken de Memorie van den heer Veeheijen, den heftigsten tegenstander, te bekomen. Te vergeefs wendde ik mij tot verschillende Vee-artsenijkundigen, daar het in den handel niet meer te verkrijgcn was, en ik wanhoopte bijna de zaak te kunnen behandelen, toen ik onlangs het geluk had een ex. te bekomen en mij nu gehaast heb, zoo goed ik zulks vermögt, den mij opgedragen taak te volvoeren.
Dat ik het nut der inenting voldoende möge betoogd en de gronden, waarop de tegenstand berust, naauwkeurig onderzocht hebbe, is mijn wensch.
ledere nieuwe zaak, hoe goed zij ook wezen möge heeft hare tegenstanders en jaren moeten verloopen, alvorens de publiekc opinie, de lastigste aller tegenstanders, met haar is ingenomen.
Zoo ooit, het geldt ook weder hier oratrent de inenting als roorbehoedmiddel tegen de longziektc van het nmdvee. Door velen aanbevolen, door enkelen veroordeeld, dreigt zij onder die veroordeeling vergeten te worden en nu onder de mannen van het vak, de Vee-artsen, een enkele het banvonnis over haar uitspreekt, schaart de publieke opinie zieh zoo gaarne aan zijne zij de, wijl het eene nieuwe zaak geldt, die men nog niet kent en niet dan ten koste van moeite en opotfering kan leeren kennen. Het valt zoo gemakkelijk te zeggen: een deskundigc keurt ze af en bij gevolg is zij niet goed; vrij wat gemakkelijker dan onbevooroordeeld het voor en tegen tc wikken en daarop zijn oordeel te grondvesten.
Dat dit laatste de eenige ware weg is, zal ieder gaarne toestemmen, want de uitspraak van een eukelen mag toch niet gelden boven dien van anderen, vooral zoo deze niet gegrond is op wetenschap en ervaring.
Gelijk bekend is, werd de inenting als voorbehoedmiddel tegen de longziekte vroeger reeds beproefd, doch steeds met ongunstigen uitslag. In 1853 evenwel gaf de heer Willems, Mod. Doctor te Hasselt, voor deze kunstbewerking eene nieuwe aanwijzing, zoowcl van de plaats, waar zc aan te wenden, als der daartoe te gc-brnikeu slot'.
-ocr page 11-
Als uitkorast zijuer waarnemingcn decide hij mede :
1.nbsp; nbsp; nbsp;Dat de longziekte niet besmettelijk is door inentiug van blocd of andere Stoffen van zieke dieren genomen. en op gezondc overgebragt.
2.nbsp; nbsp; nbsp;Honderd en acht runderen zijn door de inenting van de long-
ziekte verschoond gebleven, tenvijl van vijftig rundei-en op welke de inenting niet was verrigt, zeventieu later de ziekte gekregen hebben.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Dat de inenting, hetzij zij ziekelijkc reactio te weeg brengt
of niet, de dieren voor de longziekte behoedt.
4.nbsp; nbsp; nbsp;Het vocht, door persing verkregen nit eeue long van een in
het cerste tijdperk der longziekte geslacht rund, is de beste stof om de inenting te verrigten.
5.nbsp; nbsp; nbsp;De zigtbare verschijnselen der inenting openbaren zicli tasschen
de 10 en 30 dagen.
6.nbsp; nbsp; nbsp;De smetstof brengt geene reactie te weeg bij dieren, die vroeger de longziekte hebben doorgestaan of ingeent zijn.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Euuderen door de inenting voorbehoed, kan men zonder hinder aan de besmetting blootsteUen, en worden spoediger vet, dan niet ingeente, welke onder dezelfde omstandigheden verkeeren.
8.nbsp; nbsp; nbsp;De inenting moot met voorzigtigheid en zorg worden bewerkt,
het best op magere runderen.
9.nbsp; nbsp; nbsp;Men brengt door de inenting eene nieuwe ziekte voort, men vcsti£;t n. 1. de ziekte der longen met al hare kenteekenen
uitwendig.
10. De smetstof der longziekte heeft dit eigenaardigo, dat alieen het rundvee daarvoor vatbaarheid bezit, met uitsluiting van alle andere diersoorten.
In April 1852 werd hierop in Belgie eene Commissie benoemd, om de waarde dezer ontdekking en waamemingen te onderzoeken.
Dezc begon hare proefneming met de inenting van 16 gezonde runderen ; alle, zoowel die waar geene, als die waar wel reactie op de inenting gevolgd was, werden in aanraking gebragt met longziek vee, zonder door de longziekte te worden aangetast.
Daarna heeft de Commissie hare uitspraak gegrond op de rapporten van 54 Vee-artsenijkundigcn in Belgie, die van Maart tot Dec. 1853 op 5301 stuks vec inentiugen verrigt hebben.
-ocr page 12-
6
Van duze behoorden 2330 tot nict besmette, 3971 tot besmettc koppcls. Bij 4334 volgcle op do iueiiting rcuctic en hiorvan waren 2030 afkomstig van nict besmette stallen.
Van de op de door Dr. Willems aangegeven wijzc ingeente runderen zijn van dezc 5301, later 75 aan de gevolgen dor inenting gestorven, 74 verloren den gcheelen en 304 een gedeclte van den staart; tcrwijl bij nog 55 later de ziekte voorkwam.
De Commissie kwam hierop tot de volgende conclusie :
Dat do inenting met stof, genomen uit eene gehepatiseerde long, geen onfeilbaar voorbehocdmiddel is tegen de longziekte , en de verschijnselen, waargenomen na eene gelukte inenting, mcermalen bij hetzelfde individu kunnen worden opgewekt, on-versehillig of dit al dan niet door de longziekte is aangedaan geweost; dat inenting en longziekte tcgelijkoiiijd bij hetzelfde individu kunnen voorkomen en zieh ontwikkelen en er bclangrijkc storingen kunnen plaats hebben in het tot inenting gckozcu ligchaamsdeel, terwijl de ziekelijkc aandoening der longcn ecnen ongunstigen afloop te gemoet gaat. Voorts, dat latcre procf-nemingen en onderzoekingen zullen inoetcn toclichten, of do inenting werkclijk een voorbehoedtniddel tegen de longziekte is en zoo ja, hoe lang zij de dicren dan voor de besmctting vrijwaart.
Ook in Frankrijk werd eene Commissie benoemd om de waardc deitt inenting tt ondcrzoeken. Dan, daar deze proefnemingen slechts op 48 stuks vee genomen zijn, is hare uitspraak, als hierop steunende, van minder aanbelang, hocwel ook dezc verklaart, dat de inenting eene voorbehoedende cigenschap bezit, waarvan de duur nog onbekend is.
Uit Pruissen wordt medegedecld, dat sommige Vee-artsen zieh daar met do inenting der longziekte hebben ingelaten. Eenigen houdcu ze voor beveiligend (Stricker, Stolz, Schell) terwijl anderen, dcels op ervaring steunende, dccls uit opgevattc mecning geen vertrouwen er in stellen.
In Italic is men, volgcns de mcdcdccling van Dr. Corvini , die daarointrcnt cene prijsvraag beantwoord heeft, waarin hij alles iicel't opgenomen, wat over de inenting ook buitcnlands was medegedecld, met dezc iugenomen.
Dit gcldt cvcnzccr voor üostcnrijk eu Lombardijc, in welken
-ocr page 13-
laatsten Staat men in 1854 ccn gctal van 3980 stuks vcc inonlic , waarvan 157 later aan de longzickte on 101 aan de gevolgen der inenting omkwamcn. In 1855 entte men daar, wegens hot afnenuMi der longziekte, slechts 1382 stuks in. Hicrvan sticrven 07 aan de longziekte en 32 aan de gevolgcn dor inenting.
In November 1856 werd in Bcijeren van regeringswege aangc-maand verdcre waarnemingen en prooven bctrekkclijk do inenting in het werk te stellen, met de opmerking, dat zij in de mcestc gevallen voorbehoedend gewerkt had.
Hüart entte in Prankrijk nog 1500 stuks rundvee in. Slechts 1 van deze zou gestorven zijn , mecrdcren een gcdccltc van den 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; staart en 4 den geheelen staart verloren licbben.
Dr. Winter uit Tyrol dcclt raede, dat de longziekte aldaar van 1852—55, een getal van 1491 runderen heeft aangetast, waarvan 289 stierven en 435 als hoogst vordacht of ziek werden afgemaakt. Het verlies bedroeg akoo bijna de helft. De inenting geschiedde daar bij 2394 runderen, hiervon sticrven 12. Later werden nog 50 door de longziekte aangetast, waarvan 34 hoogst waarschijnlijk reeds besmet waren on bij 10 zieh gcenc reactie had opgedaan.
Voegcn wij nu hicrbij de resnltaton dor proefnemingen in het werk gesteld, zoowel door de Commissie, daartoc in ons land benoemd, als door enkele Vce-artsen.
BHjkens het oerstc uitgebragt vcrslag dezer Commissie, zijn door haar 347 runderen ingcent. Bij een derde gedecltc zag men gecne reactie; bij de kalveren was deze vcrhouding nog ongunstiger. Van deze werden er IC door do longziekte aangetast. Zij waren voor en ook tijdens de inenting, steeds met longziok vee in aau-raking. Aan de gevolgcn der inenting zijn er 10 van deze 247 gestorven, waartoe veel zal bebben bijgedragen het verblijf in do weide, te veel blootgesteld zijnde aan de zonnewarmto, voorl-durende beweging en onrust ten gevolgc van het steken dor vlicgen. Bij alle tien waren de longen evemvel gozond gcbleven, zoo als dit later bij de lijkopening bleek.
Aan het slot van genoemd verslag wordt gezcgd, dat het nict onwaarsehijnlijk is, dat naauwkeurige proefnemingen en eennaauw-gezet onderzoek, vooral ten aanzien der stof, welke tot do inenting zal kunnen en inoctcu worden gebezigd en hot ontwijkeu van
-ocr page 14-
schadclijkc invloeden, laquo;lie nu nog onbckcnd zijn, cene meer günstige uitkomst zullcn ten gevolgc hebben. (Utrecht, Sept. 1852.)
Voor de proefnemingen, vermeld in het twecde Verslag, werd door dc Commissic vee aangekocht, vooi- het grootste gedeclte afkomstig uit streken, waar de longziekte nimmer of althans in dc laatste jaren niet geheerscht had.
Hiervan werden ingeent 15 stuks rundvee afkomstig van plaatscu waar de longziekte nog niet geheerscht had, benevens 11 van andere plaatsen. Hierbij voegde men nu nog 5 runderen van eorstgcnoemde plaatsen afkomstig en entte deze niet in. Onder dit koppel vee van 31 stuks werden nu 5 longzieke runderen gebragt, met dat gevolg, dat binnen 13 weken tijds 4 der 5 niet ingeente runderen aan de ziekte stierven , terwijl de vijfde waarschijnlijk de longziekte in can ligten graad heeft. gehad en hersteld is.
Het gevolg der inenting , op de 26 runderen volvoerd, was, dat 5 daaraan stierven , 1 den geheelen, 1 bijna, 2 een gedcelte en 1 dc pluim van den staart verloren.
Tot opheldering van dezen schijnbaar ongunstigen uitslag dient, gelijk wordt aangevoerd, dat van de 36 aangekochte en ingeente runderen, 1 rund reeds bij den aankoop longziek was en aan­gekocht werd om den invloed der inenting op het beloop der ziekte te bestuderen, welk rund evenwel reeds 5 dagen daarna bezweek.
Voorts, dat van de overige 25 runderen slechts 18 aan 's Eijks Vee-artsenijschool door de Commissie waren ingeent, van wclkc 1 de pluim van den staart verloor, terwijl 1 ruud aan eene andere ziekte stierf. De overige 7 waren elders ingeent en werden van onderscheiden veehoudcrs aangekocht, eensdeels met het docl om de genezing tc beproeven van de hevige verschijnselen, die zieh na de inenting vertoond hadden, anderdeels om de waardc der inenting voor het vervolg te beoordeelen.
Als resultaat dezer inentingsproef moet men dus stellen -. dat van de eerstvermelde aangekochte 15 runderen, afkomstig van niet besmette plaatsen en 3 van de 11 aangekochte van andere plaatsen afkomstig, alzoo 18 stuks, slechts 1 de pluim van den staart verloor, terwijl geen van alien later door de longziekte werd aangetast.
-ocr page 15-
Dit twectlc verslag tier Coramissie cindigt onder meerder ook met de mededeeling der ervaring, dat, ten einde zooveel mogelijk de ongunstige gevolgen der inenting te voorkomen, het noodig is, omzigtigheid in acht te nemen , zoo omtrent de keus der stof als den tijd der aanwending. Het jaargetijde, de weersgesteldheid, de meerdere gevoedlieicl kunnen daarop een belangrijken invloed uitoefenen. De herfst schijnt daartoe om meer dan eene reden den meest gescliikten tijd. (Utrecht, December 1853.)
Dc bovenvermelde tot proefneming gediend hebbende 18 stuks runderen werden bijna allen, na een verblijf van 4 maanden, ge-geven bij verschillende veehouders, onder wier vee de longziekte heerschte , met de verpligting, bij de geringste ongesteldheid aan de Commissie hiervan kennis te geven. Bij voorkeur werden zij geplaatst naast door longziekte aangetast vee, of daar waar dit gcstorven was. Van tijd tot tijd werden zij onderzocht en steeds volkomen gezond bevonden.
Ongeveer een jaar na de inenting kwam al het tijdelijk afge-stane vee terug aan 's Kijks Vee-artsenijschool. Het doel hiervan was, meerder zekerheid te erlangen omtrent het bij voortduring beveiligend vermögen der inenting, zoo mede om door een ge-deelte der runderen aan eene herincnting te onderwerpen, te onderzoeken:
1. Of de vatbaarheid voor de werking der inenting, bij her-haling na eenige maanden verrigt, zieh op nieuw zou opcnbaren.
3. Of de horingeenten, bij een mogelijk later ontstaan der longziekte onder de vroeger ingeenten, zouden beveiligd zijn.
Bij de herinenting vond men evenwel geene reaetie.
Nu werden bij deze runderen gobragt: 1 niet ingeent rund, benevens twee longzieke runderen, welke eenige dagen daarna aan de ziekte bezweken, gclijk ook bij de lijkopening bevestigd word. Opmerkelijk was hot nu, dat van al dc ingcente runderen geen enkcl werd aangetast, daarentegen hot eene niet ingcente rund, dat als tegenproef dienen mocst, 57 dagen na het inbrengen der longzieke runderen, aan deze ziekte bezweek. Later werd nog een longziek rund onder dc ingeenten gebragt, evenzoo zonder gevolg, niettegenstaande dit en de beide vorigen geene vaste standplaats gehad hadden, maar om meer met dc ingeenten in aauraking te komen van tijd tot tijd werden vcrplaatst. Ook het voeder, dat
2
-ocr page 16-
10
door de ziekcn gcwcigerd werd en meermaleu met slijin en moiid-kwijl vcroutreinigtl was, werd aan de ingeenteu voorgeworpen.
In de jarcn 1853 en 54 werden enkelen van deze runderen voor de slagtbank verkocht en bevonden gezonde longen te hebben, tenvijl de overigen tot heden (2 Pebruarij 1855) gezond zijn ge-bleven.
Hieruit blijkt this dat in dit geval de vatbaailieid voor die ziekte, zelfs voor een längere tijdrninite (hier ruim 2 jaren) had opgehouden, Of bet im in den regel voldoende zal zijn de in-enting sleclits eenmaal op een dier toe te passen, moet de ervaiing hcslissen, doch dit vordert tijd.
Of eindelijk aan de ineuthig een tegen de heersdiende longziekte onvoörwaardelijk en onder alle omstaudigheden beveiligend ver­mögen kau toegekend worden, kan uit de volgende proefneniingen blijken. Deze werden tevens venigt met het doel de inentingsstotquot; te eultiveren en na te gaan of de reactic op deze gecultiveerde stof zachter in geaardheid was en toch evenzeer beveiligend.
Hiertoe werden in Augustus 1853 dertig runderen aangekocht en in een goed gezuiverden stal geplaatst. Zij waren afkomstig van eeue streek waar de longziekte nog niet geheerscht had. Gedurende eenigen tijd werden zij zorgvuldig gade gaslagen en volkomen gezond bevonden. Eene inaand daarna werden er G van ingeent, waarop bij 5 eene matige, bij 1 volstrekt geene terng-werking volgdc. Ticn dagen na het intreden der reactic, werd bij voorzigtig opligten der korst een doorschijnend blaauwachtig, taai en kleverig vocht zigtbaar, waannede men 10 andere runderen inentte. 14 dagen later kwarn bij 1 dezer runderen de eerste teekenen van reactie en wel zoo, dat men ook hier later stof van verkrijgen kon om weder andere runderen in te enten.
Bij 6 van deze 10 werd geene working waargenomen.
Later werden nog 10 runderen met de stof der derde eulhinr ingeent en bij 5 slechts working waargenomen. Alzoo waren van deze 30 stuks, 26 ingeent.
Eenige weken daarna word al het vee, waarbij geene werking na de eerste ineutmg had plaats gehad op nieuw ingeent, doch thans inet stof uit de longen, doch ook nu, even als vroeger, zondor eenige uit werking.
Het blijkt uit het vermelde bij de proefneming met gecultiveerde
-ocr page 17-
11
stof, waamcdc 20 runderen werden ingeeut, dat hiervan slcelits bij 9 rcactie volgdc en bij de overigc 11 ook na de inenting met primairc, alzoo niet gccultiveerde stof, geene terngwerking plaats had. Hieruit mag men besluiten, dat bij dezc runderen gcene vatbaarheid bestond, daar dit aan den aard der stof moeijelijk kan toegeschrcven worden; to meer nog mag men dit aannemen, daar als tegenproef weinig tijds daarna, onder deze runderen werden gebragt 4 gezonde, niet ingeente cn 9 longzieke runderen, van welke slcchts twee hevstelden, terwijl 3 van de 4 gezonde door de longzickte werden aangetast.
Het mag evemvel niet onvermeld blijven, dat 1 rund eerst in-geent met tertaire, later met primaire stof en waar geenc reaetie op volgde, ruim 3 maanden na de laatstc inenting, door de longzickte word aangetast en stierf.
Bij deze tweede reeks van proefnemingen werd niet zulk een günstig resultaat waavgenomen als bij de eerste, waarvan al het ingeente vee, na herhaalde malen aan de besmetting blootgestcld te zijn , steeds van die ziekte was vrijgcbleven.
Van deze tweede rceks nu werden, ongeveer 7 weken na de inenting, 3 runderen door de longziekte aangetast, waarvan er 1 herstelde.
Het overigc vee word weder tijdelijk afgestaan aan veehouders, onder wier vee de longzickte heerschte.
Gelijk vermeid is was tot 2 Februarij 1855 dus ruim 2 jaren later nog geen onkcl door de longzickte aangetast van de vorige reeks.
Hicrnit blijkt, dat werkelijk in de veriweriugen, die door de inenting met stof uit de longen op den staart wordt voortgebragt, eene stof voorkomt, welke dezclfde vcrschijnselcn en lictzelfde beloop oplcvcrt, cn deze gccultiveerde stof in den regel nicer goedaardig in hare gevolgen schijnt te zijn, en de uitwerking zieh meer zuiver plaatselijk blijft vertoonen, terwijl zij even goed schijnt de longzickte te kunnen voorkomen als eene inenting met stof uit de longen.
Slcchts 1 rund vcrloor den top van den staart.
Vatten wij kortelijk het medegedeelde zaincn, zoo zien wij, dat van 26 ingeentte runderen slcchts 3 stuks door de longziekte werden aangetast, waarvan 1 herstelde, en van 4 niet ingeente
-ocr page 18-
12
met eerstgenoemden in ilenzelfden stal vereenigd en onder dezelfde omstandigliedcn gcplaatst, 3 werden aangctast en stierven.
Nog gunstiger worclt de verhouding, gelijk de Commissie verdcr opmerkt, tussclien dc sterfte bij het ingcente en niet, ingeente vec, indien de runderen van deze en de voorgaande proefneming te zaraen worden genomen, waaruit blijkt, dat van 51 ingcente runderen 3 en van 10 niet ingeönte, 9 door de longzickte zijn aangctast, waarvan 8 gestorven zijn.
Bchalvo de vroeger vermelde 247 stnks, werden nog door de Commissie iugeent 911 runderen, meestal bij vce waaronder de longzickte licersehte. (Dit getal inoet zeker 937 zijn als 751 tot besmcttc en 176 tot niet besmctte vcestapels bclioorendc.)
Men kan hieruit bcoordcclen den invlocd dc/.cr knustbewcrking op liet vcrdwijnen der longzickte ouder vcestapels die verdacht of besmet waren, en dan in ccn verschillend tijdpork der be-smctting verkcerden.
Het aantal runderen tot besmctte vcestapels bcliooremle binnen circa 3 jaren ingcent bedraagt 7 51 stuks.
Slechts bij een derde gedeelte heeft zieh duidclijke werking gcopenbaard, deze was gering bij 85, matig bij 138, hevig bij 13 runderen.
Van de 751 ingcente runderen hebben 38 stuks, dus ongevcer S2/3 p. ct. (of wel 13l/2 p. ct. van de zoodauigen waarbij werking heeft plaats gehad)raquo; ccn grooter of kleiner gedeelte van den staart verloren, terwijl 4 stnks (ongevcer '/j P- ct. van het gehecle getal der ingcenten of wel I4/; p. ct. van die, waarbij werking is waar-genomen) aan de gevolgen der inenting zijn gestorven.
Het aantal runderen tot niet besmctte vcestapels bclioorendc, die gedurende datzelfde tijdvak aan de inenting zijn onderworpen heeft 176, eveneens van versehillenden leeftijd , bedragen.
Bij 71, dcrhalve 40 p. ct., werd ecne duidclijke werking waar-genomen. Die werking was bij 38 runderen gering (bijna 16 p.ct.) bij 37 matig (ongevcer 21 p.ct.) en bij 6 hevig (ruim 3 p. ct.).
Van het gehcele getal der ingeente eueren hebben 16 stuks (9 p.ct. of 23 p.ct. van die, waarbij uitwerking heeft plaats gebad) een gedeelte van den staart verloren, ffeen is er aan de gevolyen der inenting gestorven.
Uit deze opgaven blijkt, dat de verhouding tusschen de inenting
-ocr page 19-
13
en hare oitwerking, bij niet besmette vecstapels günstiger is dan bij de zoodanigen; waavondor de longziekte is üitgebroken, be-dragendc liet verschil bijna 9 p. ct.
Dc tijd, waarop in den rcgel zieh na de inenting de uitwerking openbaart, verschilt van 13 tot 34 dagen. Het meest gewoon tijdstip is ongeveer 3 weken daarna, enkolc malen zijn 5 en 6 weken tusschen beiden verloopen.
Opvallond is het verschil in working der inenting bij beslagen waarondcr do longziekte reeds is uitgebroken en bij die tot gezonde vcestapels behoorende.
Oi'sohoon vooralsnog aan geen bepaalden ouderdom eene bijzondere vatbaarheid kan toegerekend worden, zoo blijkt wit de waarnemingen tot nog toe, dat dc vatbaarheid voor de werking der inenting bij kalveren, die tot longzieke vcestapels behooren, op ongeveer 4 p. ct. kan berekend worden, bij de pinken op 33 p. ct., bij melkvaarzen op 47 pet., op driejarigen leeftijd op 36 pet., op vierjarigen leeftijd op 43 p. ct. en op vijfjarigen leeftijd en daarboven op 30 p. ct. ; tcrwijl bij gezonde vcestapels de werking zieh op verschillenden leeftijd heeft voorgedaan als volgt: bij kalveren 22 p. ct., bij pinken 23 p. ct., bij melkvaarzen ongeveer 50 p. ct., bij driejarigen 40 p. ct. en bij vijfjarigen en daar­boven 55'/j p. ct.
De graad van werking bij deze inentingen waargenomen is veel goedaardigcr geweest en heeft veel regelmatiger beloop gehad dan vrooger bij de 347 inentingen (in hetleverslag opgegeven). Zoowel het aantal dieren, die na de inenting en ten gevolge van deze gestorven zijn, alsook de zoodanigen, welke een gedeelte van den staart hebben verloren, is betrekkelijk'gering en heeft zieh tot slecbts weinigc gevallen bcpaald.
Zoo niet gebeel dan zal zulks althans voor een groot gedeclto daaraan toegeschreven moeten worden, dat deze inentingen door-gaans in een meer geschikt jaargetijde en op eenige nitzonderingen na, noch gedurende den zomer, noch gedurende de voorjaarswarmtc op stal zijn verrigt, zoodat de nadeelige invloeden, die bij dc cerste inentingen gewerkt hebben, bij deze zooveel mogelijk ver-meden zijn. Overigens werd op de keus der stof met naauwge-zetheid acht gegeven en is steeds zorg gedragen, dat zij en van goedc hocdanigheid was, en in verschen tocstand gcbruikt werd.
-ocr page 20-
14
De menting had voovts niets gecn iuvlocd op mclkafscheiding of afkalving. Bij langdurigc verzweringen of wannecr de working zeer uitgebreid is, blijft het dier eenigen tijd kwijnen, verliest vleesch en vermindert in melkgeving. Slechts zeer zelden is zulks bij deze laatste inentingen waargenomen.
Bij dieren in een gevorderd incubatie tijdperk verkeerende, noch bij die waarbij de longziekte is uitgebroken, oefent de inenting eenigen invloed uit. Dr. Willems meende dat dit wel het geval was.
De meening dat door het entvocht, of hot ziekteproccs dien ten gevolge ontstaan, de besmctting der longziekte bij gezonde vee-stapcls zou kunnen worden voortgebragt, heeft zieh mode nimmer bevestigd; evenmin werd ten gevolge eener inenting op den staart, cene ziekelijke aandoening der longen voortgebragt.
Proeven omtrent de herinenting hebben geleerd : dat eenmaal ingeente dieren , waarop werking gevolgd is , doorgaans bij eene tweede inenting niet vatten, bovendien dat de vatbaarheid welke vroeger niet aanwezig was, zieh na verloop van eenigen tijd kan openbaren, zoodat in geval zieh ten gevolge eener cerstc inenting, slechts bij weinige runderen werking mögt vertoonen , het alsdan geraden zal zijn ze later aan eene herinenting te onderwerpen.
Bij deze proefnemingen is op nieuw gebleken , dat bij eene inenting van runderen die vroeger de longziekte gehad hebben en daarvan hersteld zijn, zieh nimmer eenig bewijs van working heeft vertoond.
Alle runderen ten getale van 176 tot volkomen gezonde vee-stapels behoorende, waarop de inenting is verrigt, zijn van de longziekte vrij geblcven.
Van de 751 runderen die allen tot vecstapcls behoorden, waaronder de longziekte voorkwam, werden na de inenting nog 101 stuks, dus mim 13 pet., door de longziekte aangetast.
Dit werd in den regel körten tijd na de inenting waargenomen, het laatst op den 73 dag daarna, dus altijd binnen eene tijd-ruimte dat, gelijk men mag aaunemen, de besmctting reeds vodr de inenting had plaats gehad en de longziekte in het verborgen tijdperk verkeerde.
Dut de inenting dit zou kunnen tegengaan mag muu er niet
-ocr page 21-
15
van vcnvachten. Sleclits als voorbchoed- , niet als geiiecsmidclcl wordt zij aanbevolcn.
Vergclijkt men evcnwel het ziek worden van gemiddeld ISpct., met de minstens 50 pet. zoo do longziclcto onder een niet iu-gecnte veestapcl uitbreekt, dan moet zij toeh nog tot aanbevoliiig strekken.
Van deze 13 pet. kwam liet grootstc gcdceltc voor bij runderen, waar gecne working was waargenomen en de longzickte het hevigst onder heersehte.
Wij hebben hier een gctal van 927 door de commissie ver-rigtte inentingen , waarvan 751 behoorden tot besmette koppels en 176 tot gezond vee. Het gevolg der inenting bij het gezonde vec was, dat van dc 176 slechts 16 een gedeelte van den staart hebben verloren, en geen enkel aan de longzickte noch aau de gevolgen der inenting is gestorven.
Van dc 751 ingeente was het resultaat , dat daarvan 28 een grooter of kleiner gedeelte van den staart verloren, 4 aan dc gevolgen der inenting stierven en 101 door de longzickte werden aangctast.
Doch herinneren wij ons, dat de werking na dc inenting zieh gewoonlijk openbaart van 12 tot 24 dagen, bij enkelen zelfs tot 5 ä 6 weken, dan kan mijns inziens dit getal van 101 aangetasten en waar de inenting alzoo niet gebaat zou hebben , veilig gereduceerd worden tot 49 of ö'/j pet. — 34 toeh werden aangetast nog voor dat de werking der inenting zieh bij de laatste voordeed, 18 slechts twee dagen na den gewonen tijd , en dus nog binnen het meermalen waargenomen tijdsverloop van 5 a 6 weken; er blijven alzoo nog sleehts 49 overig, waarvan bij 9 zieh gecne werking had geopenbaard en de longziektc van 20 tot 38 dagen na de inenting te voorsehijn kwam, terwijl 28 nog binnen het verloop eener maand en 12 na 1 ä 3 maanden na dc laatste werking wei-den aangetast.
Uit deze inentingen bleek voorts: dat in stallen waar dc longzickte hevig, doch niet sedert langen tijd heerschende was, dc inenting bij een grooter aantal dieren uit werking ten gevolge had; doch daar tevens velen de beginselen der zickte met zieh omdroegen, ook een betrekkelijk groot aantal werden aangetast.
-ocr page 22-
16
Minder was dit getal däär , waar de zickte sedert körten tijd en minder lievig geheerscht had, en het allerminst, ongeveer slechts 6 pct., werden aangetast in stallen, waar de ziekte slechts kort te voren was uitgebroken en dadelijk tot de inenting was over-gegaan.
Ten slotte als niet van belang ontbloot voor de waarde der inenting wordt medegedeeld, dat meerdere runderen van deze later met longziek vee in aanraking kwamen , zonder hierdoor te worden aangetast.
Voorts volgt een getal van 1400 runderen door zeventien Vee-artsen ingeent, behoorende tot veestapels , waarbij de long-ziekte was uitgebroken en van 735 runderen tot volkomen ge-zonde beslagen behoorende.
Bij 832 stuks (ongeveer 60 pet.) vertoonde zieh working. 9? (ruim 11 pet. of bijna 7 pct. der ingeenten, waarbij werking plaats had) verloren daarbij een grooter of kleiner gedeelte van den staart en aan de gevolgen der inenting stierven 17 stuks. (Alzoo I1/raquo; pct. van het getal der ingeenten of 2 pct. der zoo-danigen, waarbij werking was waargenomen).
Van de 735 gezonde runderen is werking waargenomen bij 487, (dus bij ruim 66 pct.), 33 stuks (ongeveer 4,/2 pct. der dieren, waarbij werking had plaats gehad en 3 pct. van het geheele getal) verloren een gedeelte van den staart, terwijl 4 stuks (0.81 pct. waarbij zieh werking had vertoond of bij 0.55 pct. der ingeenten) aan de gevolgen zijn gestorven.
Van de 1400 tot besmette veestapels behoorende, werden later 167 (ongeveer 13 pct.) door de longziekte aangetast. De meeste gevallen van longziekte zijn voorgekomen vodr den 40. dag na de inenting.
Ook hier kan weder, naar het mij voorkomt, dit getal van 167 veiiig geredueeerd worden op de helft; aannemende dat van de meeste ziektegevallen , uitgebroken voör den 40. dag bij de helft der aangetasten , hiervan dit plaats had binnen het tijdsverloop van 5 ä 6 weken, dan verkrijgen wij een getal van 83 öf ongeveer 6 pct.
Vergelijken wij met elkander deze twee belangrijke resultaten, dan moet ons waarlijk de groote overeenkomst van beide treffen.
Uit de cerste proei'neming, loopende over een getal van 17ö
-ocr page 23-
17
stuks gezond vec blijkt : dat geen enkcl dier door de longzicktc word aangetast, noch aan de gevolgen der iucnting omkwam. Alleen 16 stuks of 9 pet. verloor daardoor een gedeclte van den . staart.
TJit de twcede proefncming op gczond vee , en genomen bij 735 stuks runderen blijkt : dat hier van siecht s 22 of 3 pet. een gcdeelte van den staart verloren. Doch 4 sticrven aan de ge­volgen der inenting.
Deze waarnemingen door de commissie in hare verslagen mede-gedeeld zijn van groot gewigt en getuigen dat zij met doorzigt en ijver zijn in het werk gestcld. Ook de waarnemingen en mededeelingen van den Heer Hüffnagel , Vee-arts tc Haarlem , vervat in zijne met goud bekroonde Bijdrage tot de kennis der inenting, als voorbehoedmiddel tegen de longziekte van liet rundvee, medegedeeld door de Maatschappij van Landbouw, jaargang 1855 N0. 1. zijn zeer belangrijk.
Wenschelijk ware het, dat van de overige opgaven meer bij-zondcrlieden bekend waren, zoowelomtrent den gczondhcidstocstand tijdons de inenting , als omtrent het meerder of minder staart-verlies.
Wij hebbeu evenwel getracht in ncvensgaande tabel een overzigt tc geven van de verrigttc inentingen , met de daarvan bekende bijzonderheden. Voorzeker zijn allen hierin niet opgenomen , doch voor zooverre ik deze kon opsporen , heb ik ze verzameld, om uit een grooter aautal bekende feiten, mot meet grond ecu bcsluit af te leiden.
-ocr page 24-
#9632;r
Ingeent
volgens de methode
van Dr. Willems.
Ingeej
Totaal.
ute Runderen.
Waarv. bekend als GezonJ. | Jiesmet.
1ATER HIERVAN LZKT. A A
Totaal.
WERDEN DOOR DE NGETAST.
Proc. Vcrhoud.
OESTOB^ DE GEA DEB INJ
Totaal.
rEN AAN OLOEN
SNTING.
Proc. Verhoud
Gehee
Door Dr. Willems . . .
108
geen
0
3
C- 3
„ tic Belgische Comm.
16
16
geen
0
„ 54 Vee-artscnijk. in
Belgie. de Nederl. Comm.
volgcus 1quot; versing.
5301 34-7
2330
2971
55 16
0quot; 1
c1 6'/2
75 10
C I'/, 4
7 gee
/, idem 2c vcrslag.
18
geen
0
geen
0
laquo; idem 3u id.
26
3
11/',
geen
0
n idem later. . . .
927
176
761
49
S'A
4
c 'A
w 17 Vee-artscuijk. .
2125
735
1400
82
8SA
17
c1 1
IIlffnagel.....
1167
30
2'/2
13
1
vak Dam......
325
2
c1 1
„ J ENNES.......
3000
3000
6
#9632;A
,, idem.......
1700
1500
200
9
'A
geen
0
,/ idem.......
25
1
'A
geen
0
i, idem.......
31
5
16
geen
0
tl idem.......
130
13
10
geen
0
ff id. in do Pr. Fries-land in 1856/57. „ Dr. Winter nit Tyrol.
4601 2394
1650
2a 51
327 50
7 3
12
•A
„ Proff. Haubner in
Voigtland. „ Huart in Frankrijk.
60 1500
GO
geen geen
0 0
geen 1
0
In Lombardijc.
5262
224
4
133
2V,
3S8G3
0397
O •gt; o n
864
6
276
c 'A
7
-ocr page 25-
Staartveklies.
AANMEEKINGEN.
Gcheel.
Gedeel-tclijk.
Totaal.
Proc. Verhoud,
74
13
304
gecu
1
1
44
97
74
26 75
13
378
0
1
1
44
97
74
26 75
cn13
5'A 0 5 4
claquo; 5
Van 50 nict ingcentcn ruuderen sticrven cr later 17.
Bij 20 ingcente runderen vocgde men later 5 niet ingeimten waarvan 4 aan dc longziektc sticrven.
Hicrbij werd 1 nict ingeent rund gebragt lictwclk
aan dc longziektc later stierf. Bij dcze 20 runderen werden gevoegd 4 nietingeenten
waarvan 3 door dc longziektc werden aangetast.
Ofschoon hiervan 101 werden aangetast zoo moetcn hier 52 afgerekend worden waarbij dc longziektc was uitgebroken alvorens dc working der inen-tiug tot stand kwam.
Wcl werden van deze 167 door de longziektc aangetast, doch hiervan mögen wel 85 afgere­kend worden , daar do mccstcn nog voor den 40. dag door dc longziektc werden aangetast.
Ook hier werdeo 63 aangetast, doch hicrbij waren 33 waar de zickte zieh reeds voor den 40. dag openbaarde.
men
6
11 3'/,
Volgens zijne opgavo bwamen 2 p. m. aan dc gcvolgen dor inenting om en verloor 2 ü 3 pet. ecu grootcr of kleiner gedeeltc van den staart.
Een jaar later weiden deze randereu zonder suetes op nieuw iugecut.
onbe-paald.
635
709
Dc cijfcrs oudcr dc proc. kolommcn drukken de gemiddelde proeentisclie verhouding uit, doch men ziet hoc in dit geval cene proc. berckeniiig weinia; vroaidc hebben km.
-ocr page 26-
20
Niettcgenstaaude dezc günstige uitkomstcu , welke zecr voor de inentiug pleiten , hebben enkelen het nut derzclvc betwist,
Onder dezen behoorden , vooral in ons land, de Heer van Dommelen, Eijks-Veearts te Baarn, en in het buitenland de Heer Vekheijen , Professor aan de Belgische Yee-artsemjschool, met enkele leden der aldaar benoemdo Commissic, waarvan de Heer Veeheijen president was, benevens sonunige Vee-artsenijkundigen.
De Heeren van Dommelen en Verheijen hebben de gronden aangevoerd, waarop hunne afkeuring der inenting berustte, en het mag derhalve niet onversehillig geacht worden deze kritisch na to gaan, om daaruit af te leiden, welke waarde daaraan mag toegekeud worden.
Trachten wij alzoo cerst' de resultaten na te gaan van van Dommelen , en zien wij, of na alles, wat door hem wordt aan­gevoerd , ook wij tot eene dergclijke conclusie als de zijne mocten komen. Hij toch citeert in het Bepertormm , TijdscJirift voor Je Geneeshmde in dl hären omvang, door F. C. Hekmeijer en Dr. van Hasselt, jaargang VII pg. 159 e.V., enkele argumenten van Verheijen en besluit, dat er velen met hem den hoogst be-gaafden sclvrijver zeer gaarne hun' dank betuigen zullen , dat door ZEcIs. onderzoek de nietigheid dezer zaak (de inenting), op eene zoo overtuigende en regt wctcnschappelijke wijze is aangetoond ge­worden eu dit in navolging van den Heer Maris, Gouvernements Vec-arts tc Hasselt, die beweerde, dat de inenting van het rund-vee , als voorbehoedmiddel tegen de longziekte, eene verloren zaak is. Op deze bewijsvoering komon wij nader terug.
Van Dommelen kwam evenwel na de inenting van 311 run­deren , (zic: Verslag van het verhanäeläe in de 4o Algemeene Vcryaderbuj van Rijki Vee-artsen, 1853 pag. 83), toen tot de con­clusie dat: Hoezeer het nn , vooralsnog, niet wel mogelijk is , omtrent het al of niet voorbehoedend vermögen der inenting eenig bepaald oordeel te vellen en zulks eerst dan als meer bewezen zal mögen beschouwd worden , Indien gezond rundvee, na geino-culcerd te zijn geweest , onder blootstelling aan de meest ungün­stige omstandigheden , van de longziekte steeds bevrijd zal blijven, zoo valt het niet te ontkennen, dat de door ons verkregen resultaten in het algemeen zeer voor eene vordere voortzetting dezer kunstbewerking pleiten , en tot im too, nog wel geen middcl
-ocr page 27-
21
aangcwczcn kan worden, waarlrij hct voorbelioedeud veimogen zoo groot scJiijnt te zijn, als bij dit enz. Van de 311 ingecnto runderen, mocsten 133 als zeer verdacht worden aangcmerkt en slechts 11 van deze kregen later de longziekte. Bij zes veehouders, ahvaar tc zamen een gctal van 103 dicren, onder dezelfdc un­günstige omstanclighcdcn geinoeuleerd werden ,/kwam daarenboven, na deze kunstbewerking , gcen cnkel geval van longziekte, onder dit toch ook als zeer verdacht te beschouwen vee , meer voor.
Intusschen, vocrt hij lets vcrder aan : wmoet deze kunstbewerking zclve toch voor zoo gchecl onschadelijk niet gehenden worden , daar men zelfs bij do voorzigtigste uitvoering derzelve, nog niet altijd dc nadcelige gevolgen voorkomen kanquot; ; hoewel hij, pag. 87 van genoomd Versing, vcrklaart, dat bij de inoeulatie op de wijze van Dr. Willems , belialve drio gedeeltelijke staartverliezen , bij tot nu toe geen enkel nadcclig toevalheeft zien ontstaan, en die gevallen , waarbij aan de staarten hevige reactie-verschijnselen zicli opdeden , en zijne bulp tijdig genoeg word ingerocpen , deze altijd meester hecft kunncn worden , door het nat maken met eenc lotic, bestaande uit acetum vini gesatureerd met murias ammoniac.
Doch deze resnltatcn zijn van Doiimelen nog niet voldoendc, om met de inenting voort te gaan, niettegenstaande hij zclf verklaart, deze uitkomsten zeer gunstig zijn, vergcleken met die, welke men bij vrocgere inentingen van veeziekten en wel bepaal-delijk bij die der Huudcrpest vcrkreeg , en hoewel hij doordrongeu is van het nuttige en noodzakclijke van mcerdere proefnemingen, zoo dürft hij , zoolang de voorbehoedende kracht dezer kunstbt-wcrking nog niet als bepaald uitgemaakt kan worden beschouwd, deze niet onbepaald aanraden, of liever vind er zelfs nog ieis gewaagd in, dc inoeulatie op rundvee, waaronder geene longzicklo aanwezig is , te laten bewerkstelligen.
In een later uitgcbragt rapport, (Meperiorium. jaargang VI. pag. 30.) geeft van Dommelen verslag van zijne verdere inentingen.
Van 69 , alle met longziek vee in aanraking geweest zijnde en dus als verdacht aan te merken ingeente runderen , vertoonde zieh tot heden toe nog slechts bij twee verschijnselen van longziekte. Dit in verband gebragt met de uitkomst der vorige door mij gedane inentingen, voert hij aan, dan blijkt het dat van de 385 ingeente runderen (moet dit niet 313 zijn?) 200 als zecr verdacht
-ocr page 28-
22
en ouder de ongunstigsto omstaiulighcdcn goplaatst moctcn aan-gemerkt worden. Bij al dcze dicven heeft zieh na cen tijds-verloop van 2 tot 6 maanden bij slcchts 13 na de inenting de longzicktc vertoont, tcrwijl bij acht veehouders , waar onder de-zclfde verdachte en ongunstige omstandigheden te zamen een getal van 142 runderen ingeent zijn geworden , na deze kunstbewerking gcen cnkel geval van longziektc onder de ingeenten meer voorkwam, daarentegen bij 5 van de 8 aldaar niet ingeente dieren zieh de longziekle vcrtoondc. Daarenbovcn deed zieh onder deze 285 , volgens Dr. Willems ingeente runderen , geen enkcl sterfgeval ten gcvolge der inenting voor, en bestünden al de uit deze kunst­bewerking voortgevloeide nadeeligc gevolgcn in nicts anders dan in 6 gedeeltclijke staartverliezen.
Hierop laat van Dommelen volgen, dat hij bij zijn vrocger geuittc mcening blijft , om n.l. ieder veehouder in gemoede aan te raden, al zijn verdacht of met longziek vce in contact geweest zijnde dieren, onmiddellijk aan dcze kunstbewerking te doen onderwerpen; nogthans vermögen zij hem niet terug tc brcngen van zijn vrocger besluit om onbesmette koppcls niet in te cnten.
Van Dommelen beijverde zieh toen nog, gclijk hij raedcdeelt, het door dc veehouders als partijdig, onjuist en voorbarig opgevat gcvoelen, gclijk liij het noemt, tegen te gaan, waarbij zij meenden, dat volgens een verspreicl gcruclit, de Belgische Vcc-artscn de inenting tegen de longziektc hadden afgeraden en dit on als gc-vaarlijk en als niels beduidend verklaard.
Aan het slot van dit rapport, doet hij der Commissie van Landbouw in de Provincic Utrecht ccnige voorstellen om bevor-derlijk te zijn aan : de zaak van dc inenting tegen de longziektc, welke voor onzen vcestapcl zoo belangrijk belooft te worden.
Ten gcvolge hiervau en de opgaven der Gemeeute-bcsturen in genoemde ProTinoie, werd door die Commissie het volgende aller­wege gepubliceerd :
laquo;Overwegcndc, dat volgens dc opgaven gcdurende de laatstc zes maanden van het jaar 1853 door dc longziektc in onder-scheiden streken dezer Brovincie is aangetast geworden cen getal van 807 runderen, waarvan 537 stuks bercids zijn gestorven. En in ervaring gekomen zijnde, dat de inenting lict günstig ge-
-ocr page 29-
23
volg bceft gehad, dat onclcr ccn getal van 553 ingcente rnnJevon, welke voor hct gvootstc geilcelte tc voren met longziek vee in aanraking waren gcweest, cle longzicktc zieh vervolgens bij sleohts 29 dicren liceft vevtoontl, waarvan or 10 zijn gestorven, terwijl slcchls 6 stnks van 285 runderen de pluim of een gcdeelte van den staart, ten gevolgc der iiicnting, liebben verloren :
Acht hct van hare pligt deze gunstige nitkomsten aan belang-hebbenden bekend tc maken, te meer daar die incnting in verreweg dc meeste gevallcn geen invlocd bceft uilgcoefcnd op den algc-mecnen gezondbeidstoestand der dicren, en de ondervinding bceft geleerd, dat deze kunstbewcrking, zoo zij al nict als een door-gaand behoedraiddcl legen de longziektc kan beschouwd worden , altbans bet vermögen scbijiit to bezitten cm den voortgang der ziekte te stuiten.quot; Zie Repertorium VI. pag. 69.
In een rapport daarna nitgebragt in Januarij 1853 {Reperlorium VI p. 15) vermeldt van Dommelen doodelijke gevallcn van vrocger ingeent vee. Hierbij vocrt bij evcnwcl aan, dat men niet vergeten moet, dat deze inentingen gescbiedden op verdachte, met longziek vee verkecrd hebbende runderen; dat den duur van het ecrste of verborgen tijdperk, waarin zieh de ziekte ontwikkelt, niet juist tc bepalen is en door sommige beroemde Vce-artsenijkundigen op maanden, tot zclfs ccn jaar is gcsteld geworden, voorts dat de inenting aangewend op rundvec, in een dergclijk tijdperk ver-kecrende, wel nimmer als een middel beschouwd kan worden, in staat eene dnsdauige afleiding te bezorgen, dat daardoor eeno verdere ontwikkeling der reeds in de longcn aanwezige ziekelijkc kiem, nog tegengegaan zou kunnen worden.
Voor de gewone veehouders evemvel, die meestal na de aan-wending van eenig middel scbier onvcrwijld eene gunstige nit-werking mcencn te kunnen verwacbtcn, willen zij cr hunne gocd-keuring aan hechten, zal de inenting daardoor in hunne schatting dalen.
Dc ervaring bleef dus van Fomjielen sleohts negatieve bewijzen geven, terwijl de laatste gevallcn hem positievc gronden Icvcrden om te kunnen zeggen: „ d.it zoo de inenting der longziekte al voorbehoedend tegen deze ziekte werkt, zij dit echter niet zoo blijkt te kunnen doen, als door Dr. Willems bewcerd wordt, ook zclfs dan nict, als de door ZEd. vastgesleldc werking en tijd, reeds maanden lang verstreken zijn,
-ocr page 30-
24
Voorts werden 3 runderen heringeent; bij geen der 3 volgdc reactie, hetgeen voor de zaak der inenting scheen te pleiten. Een dezor 3 overlced evenwel kort daarna aan de longziekte. Bij de eerste inenting was dit rund wel als verdacht beschouwd, doch sedert waren er reeds 10 maanden verloopen. Een veehouder verloor nog 7 ingeento runderen aan de longziekte en dit van cen koppel van 13 stuks, terwijl nog 4 aangetasten herstelden , niettegenstaande de inenting goed gewerkt had; dit had plaats binnen een tijdsverloop van 4 ä 10 maanden na de inoculatie.
Een derde ongunstig vcrloop had plaats op een stal waar 7 runderen werden aangetast van de 37 aldaar ingeenten, doch toen heerschte verder onder dit koppel de longziekte zoo uitgebreid en verwoestend, dat men het er voor hield en openlijk verklaarde, dat dit door de inenting kwam.
Jets verder in genoemd rapport geeft van Dommelen te kennen, dat de waardc der inenting hierdoor veel verminderd is, cn plaatst hier nog eens op den voorgrond, dat de inenting alleen dan voorbehoedend kan werken, wanneer er nog gecne sporen van de longziekte bestaan.
„Voor Zoo verre,quot; gaat hij voort, „ ons tot nu toebekendis, hebben zieh na de inentingen op gezonde runderen, zoo door de Nederlandsche en Belgische Commissie, als door ons bewerk-stelligd, niettegenstaande deze dieren hierna langen tijd aan de besmetting bloot gestcld zijn geworden, nog geene gcvallcn van longziekte voorgedaan; evenzoo min bij de in dezen toestand met goed gevolg als zonder gevolg ingeente dieren, — eene waar-neming welke alzoo voor de voorbehoedende kracht der inenting tegen de longziekte vrij sterk sohijnt te pleiten.quot;
„Is zulks nu echter genoegzaam, om eene inenting op gezonde runderen, welke door de longziekte even zoo goed als duizende anderen niet aangetast of wel verschoond kunnen blijven, aan te bevelcn? Onze ondervinding raadplegende meenen wij zulks in gemoede, even als in onze beide eerste rapporten , te mocten blijven afraden en wel:
„1deg;. Omdat wij het er voor houden, dat door de inenting de smetstof op onbesmette stallen gebragt kan worden. Even als Makis uit Beliße een dergelijk geval mededeelde.quot;
„3deg;. Eehalvc dit mogelijke gevaar, is het af te raden door de
-ocr page 31-
ä5
dobdetgk afloopcnde gevalleu cu staartvcrliezen ill's gevolg der incuting. Eene iucniing op verdacht vcc en dan zoo spocdig mogelijk, laden wij zeor aan:
1deg;. Omdat het uit de inentingeii, op volkomen gezond vec verrigt, scbijnt te blijken, dat dcze kunstbewerking, op nog niet geinfecteerde diercn aangewend, eene voorbohoedcndc kracht uit-oefcnt.
2',. Vooral aangcwezen om verdcre procfuomingen tc bevorderen cn daardoor een middel te vcrkrijgen , cm door cenc wijziging bij de aamvending dezer kunstbewerking of der daartoc te nemen stof, eene meer praeserverende kracht te vinden.
Later verrigtte van Dommelen nog 8 5 inentingen bij 5 ver-schillende veebezitters , en op stallen waar de long/ickto meer of minder heerschende was, en slechts 9 werden na de inenting nog aaugetast; de meesten weinige dagen na de inenting en vddr den gelieelen afloop der kunstbewerking; slechts een op den 41. dag.
Slechts 6 van dcze 85 runderen verloren do pluiin van den staart. Aan het slot van dit rapport geeft van Dommelen nog aan:
,/ Geene ziekte der dioren toch is in hären loop dikwerf duis-laquo;terder, minder na tc gaan, of wel te verklaren , dan de met regt „ zoo zeer gevreesde, reeds zoo lang in ons land heerschende // ziekte, enz. Men möge duizende en duizende bewijzen barer „ bcsmcttelijklieid, waar wel niemand die haar kent en voor zoo ;/verrc zulks mogelijk is goed doorziet, aan twijfelen zal, bijbrengen, ;raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;toch doet zij dikwijls zulke plotselinge , zonder gewaagde hypothescu
fi uit bare contagiositeit alleen niet te verklären , sprangen, dat zij in dezen zin wel eene eaprieicuse ziekte mag genoemd worden, enz.quot;
Hieiop volgt eene mededeeling van het plotseling uitbreken der iougziekte bij een veehouder, en wel bij eene koe door hem zelf aangefokt en die met eenig besmet vee in aanraking was geweest. Dit rund stierf; na vier weken vertoonde zieh de ziekte op nieuw bij een rund, hetwelk werd afgemaakt. Vdor dezeu tijd had de longziekte zieh op dcze boerderij nog nimmer ver-toond , en was er alzoo nog geheel onbekend, na dien tijd, im mim l'/'i jaar geleden , werd geen enkcl der 40 met dcze long-zieke geweid en op stal gestaan hebbende diercn, door do long­ziekte aaugetast.
z/Ware de inenting mi hier aangewend geworden ,quot; zoo laat \. I).
3
-ocr page 32-
20
er op volgen, laquo;dan zou dit zoo gunstig rerloop aan de kracht dezer kunstbcwerking tocgcschrevcu zijn geworden en blijkens deze mededeeling dan toch zeer ten onregte.''
Doch wij laten er op volgen: ware de inenting hier vroegcr aangewend geworden , dan zou bij de overdreven vrees van V. D. om gezoiid vec in te enten, de iuenting nu als oorzaak van het uit-breken der longziekte zijn verklaard geworden, en welligt had iets dergelijks plaats bij het geciteerde geval van Maris uit Belgie.
In het 4e nitgcbragte rapport (zie Repertorinm, jg. VII pg. 150) geeft v. D. verslag van een ongunstigeii uitslag van verrigtte inentiugen.
Van GO ingcentte runderen, waarvan de mecsten onder de on-gunstigste omstandigheden verkeerden, werden gemiddeld binnen acht weken tijds na de inenting, 13 stuks door de longziekte aangetast, waarvan 10 stierven; bovendien kwam nog 1 rund van dezen om aan de gevolgen der inenting, en had er bij 8 stuks een gedeeltelijk staartverlies plaats. Hij haalt verder aan : dat, aangezien van de ingeenten er velen niet gevat hadden, waaronder b. v. 18 pinken enz. behoorden, er op een getal van 23 met dus-genaamd goed gevolg ingeentte dieren, een sterfgeval en 8 staart-verliezcn als gevolgen dezer kunstbcwerking voorkwamen. Voegt men nu hierbij de daardoor vermiuderde waarde, ook afname in groei, mclkgeving en gemaakte kosten, dan zal men mocten erkennen, zegt v. D., dat de longziekte zelve, zieh onder een koppel van 33 runderen openbarende, daarbij dikwijls minder verwoesting en schade aanrigt, dan hier dit tegen deze ziekte aangewende voorbehoedmiddel deed.
Deze opgave komt mij evenwel voor niet juist te zijn:
1deg; is het getal, waar na de inoculatie-werking is waargenomen niet 33, doch 31 stuks vee als: 7 pinken, 9 kalfkoeijen, 8 gezonde koeijen en bovendien nog 7 tijdens de inenting verdachtte, alzoo te zamen 31 en
3deg; omdat er geene reden bestaat om de ongunstige gevolgen der inenting alleen te verdeelen over deze 23 (31), waar werking geweest is, terwijl zij, mijns inziens, over a^ de ingeentte runderen, met of zonder nawerking , moest verdeeld worden en alzoo over 66 stuks. Hierdoor wordt de verhouding niet zoo ongunstig.
Dat zij evenwel v. D. is tegengevallen , gelooven wij gaarne. Hij die vroegcr zoo was ingenomen met zijne vroegere inentingen,
-ocr page 33-
27
waarblj van 382 runderen en van deze 206 onrlev dc ongunstigste omstandigheden gcplaatst, bij slcclits 13 bioncn cen tijdsverloop van een half jaar, de ziekte zieh opdeed , en op eon getal van 142 runderen , onder de ongunstigste omstandigheden vcrkeerende, na de meriting, geen enkel geval van longziekte meer voorkwam. Daarbij deed zieh als gevolg der inenting geen enkel sterfgeval voor, en verloren slechts 6 runderen een gedeclte van den staart. Laten wij nu evenmel eons de opgegeven gctallen doen spreken en zijnc ongunstigc uitspraak nict af hankelijk stellen van een paar ongunstige gevallen. Wij zien dan dat door hem werden ingeent:
1 211 runderen, hiervan waren 132 zecr verdacht en 11 van dezen kregen later de longziekte. 102nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; „ allen zeer verdacht, geen enkel gcval.
69nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Idemnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 2 kregen later de longziekte.
2)nbsp; nbsp; 142nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Idem geen enkel gcval.
13nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; /,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Idem van die werden 11 door de
longziekte aangetast, waarvan 7 sticrven.
20nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;allen zeer verdacht; hiervan werden er 7
door de longziekte aangetast, doch later heerschtc deze ziekte onder dit koppcl vee zoo hevig, dat wij het getal dooden maar op 26, en dus allen zullen stellen.
3)nbsp; nbsp; nbsp; 85nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; wnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;zeer verdacht; hiervan werden later 9 door de
longziekte aangetast.
4)nbsp; nbsp; nbsp; 66nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;van deze waren slechts 18 stuks vee gezond;
aangetast werden er 12, waarvan 10 omkwamen. ad 1) De gevolgen der inenting bepaalde zieh hier tot
slechts 6 staartverliezen. z, 2) Bij 5 van de 8 aldaar niet ingecntc runderen
kwam de longziekte voor. ,/ 3) 6 runderen verloren de pluim van den staart en
1 cen gedceltc van dezen. „ 4) 1 rund stierf aan de gevolgen der inenting en bij 8 had gedcoltclijk staartvcrlies plaats. Er heeft voorts nog vermelding plaats van 7 doode-delijkc gevallen bij vroeger ingeent vee en van 1 rund dat heringeent was. 714nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; stuks vro werden alzoo door v. T)., vnlgens zijnc
-ocr page 34-
28
opgavc ingccnt, waarvan slculits 7 0 en 18, als gczond te bc-schouwen waren, aldns fl 17 zeer verdacht.
Van dcze 714 kregen de longzickte 114-2 7 1 ll_)_2,6 9 13,te zamen 79, waarvan herstclden 6 ?
Aan de g-evolgen der incnting bczweek 1 rund.
Gedceltclijkc staartvcrliezcn hadden plaats bij 6 C 1 8 tc zamen 31.
Alzoo 11 pet. kreeg later do longziekte en 3 pet. verloor ccn gcdeelte van den staart.
Ondcr dit getal van 79 als na de incnting nog door dc long­ziekte aangetast, werd opgenomen een getal van 26 , waarop veel valt af tc wijzen.
Men is gcregtigd aan te ncmen, dat deze 26 runderen allen reeds meet of minder longziek waren tijdens do incnting, want zoo als mcdegcdceld wordt, was dit koppel vee van 36 stuks reeds geinfecteord. Geen der nog schijnbaar gezonde runderen tocli kon. zieh in de weide verzetten, zondcr te hoesten, tot zelfs de kalveren toe, bijna alien hadden , hoczeer wolgevocd en vooral niet mager, toeli een glansloos, onaangenaam uiterlijk. „Dcze , bet wel gelnkkcn der voorgenomen inocnlatic zeer in don raquo;weg staande ongunstige omslandighcden, deed ik den eigenaar en //de andere liierbij zijnde personell dan ook wel opincrken,quot; zegt v. D.
Hoevccl nu van dcze 36 longziek werden of sticrven, wordt niet opgegeven; allcen wordt vermeid, dat do longzickte daar onder zoo mcnigvuldig en verwoestend was, dat de eigenaar en zijne bm-cn hot cr voorliielden en zulks openlijk vcrklaardcn, dat zij de velc bier voorkomendc sterfgevallen allcen aan do inenting toeschreven.
Jammer is het, dat v. D. bier niet naauwkcurig heeft kunnen opgeven boevcel aan de longzickte gestorven zijn en getracbt bceft den onguustigen dunk der inenting weg te ncmen, door tc wijzen op zijne Vioegere reeds ongunstige voorspelling en zieh zelf hicrbij niet hcrinncrdc, wat bij kort gelcden nog in zijn verslag had uitgesprokeu -. (3c Verslag Bepert. jg. VII pg. 15.) „Voor de zaak „ der incnting echter zij het voldocnde alliier aan te merken, dat „de incnting, aaugewend op reeds in het verborgen tijdpcrk der „ longziekte verkeerende runderen, wel nimmer als ecu middel
-ocr page 35-
29
„ beschouwd kan worden, in staat eene dusdanige afleiiling te „ bezorgen, tlat daardoor eene verdere outwikkeling der in do n longen reeds aanwezigo ziekelijke kicm nog tcgengcgaau zou „ kunnen worden.quot;
Hiermede had hij de zaak der inenting kunnen bevoordcclen , en niettegcnstaaude ecn enkelcn ongunstigen oitslag, kon liij zieli toch waarlijk nict te zeer beklagen. Van 714 ingtüntte runderen werden later slcchts 79 door de longzickte aangetast; of zondert men er de gczondc af, dan werden deze aangetast van 617 ingeönte runderen, die ondcr dc ongunstigste omstandigheden vcr-kecrden. Alzoo voor bet eerste geval slcchts 11 pet., voor het tweede 13 pet., terwijl slechts 1 rund aan de gevolgcn der in­enting onikwam en slechts 3 pet. een grooter of kleiner gcdcelte van deu staart verloor. — Wat beteekent zulk ecne schade tegen-ovcr die, wclke geleden wordt, zoo onder bet vec de longzickte uitbreekt en dan minstens 50 pet. wordt aangetast! Bovendien hij kreeg bctzelfde resultaat als de commissie bij hare inentingen buiten het terrcin der Vec-artsenijschool.
Zullcn wij alzoo als slotsom ons gevoelen uiten omtrent de uitspraak van van Dommelen , dan geloof ik , dat niemand ons hot regt betwisten zal, indien wij haar weinig waardo toekennen, en wel op grond dat v. D. na zijne eerste ervaringen, toen alles bijzondcr gunstig werkte, zeer met de inenting was ingenomen , en na enkelc minder gunstige, zijn oordeel nict alleen wijzigt, doch de zaak der inenting zelfs afkeurt en mi ook het gevoelen omhelst, dat de gebruikt wordende inentingstof uiets bijzondcrs in hare rcactio hccl't, terwijl hij in het vroeger aangchaalde 4c verslag pg. 8 5 zeide: ,/In het geheel genomen heeft de inenting in be-loop en verschijnselen zeer veel overeenkomst met dc longzickte zclve —, de verschijnselen toch, welke men in bet algemecn na de kimstbewcrking waarneemt, zijn even als bij deze zlekte zacht en langzaam klimmende en traag afnemende, enz.
Dit gceft ons aanlciding te besluitcn, dat v. D. in zijn oordeel wel wat voorbarig en afwissclend is. Erkent hij, na eene zaak nog zoo kortelings geprezen te hebben, deze toen weder als nict goed, en daardoor, dat zijn vroeger geuit gevoelen onjuist was, geen cnkelen waarborg hebben wij, dat zijne uitspraak nu beter is en wij zijn geneigd te gclooven, ook deze later wel weder veranderen zal.
-ocr page 36-
30
Wat vcrdcr ziju tcgcnstand bclreft, deze berust op dc toejuiching der tegenwerpingen van Professor Veeheijen, welke wij verder zullen nagaan. Door het aangevoerdc vermcen ik, dat de weder-legging van van Dommelen voldocnde is toegcliclit en doze, naar ik hoop, niet in staat zal zijn eenig beletsel te stellen voor de inenting.
Gelijk wij zagen had van Dommelen vroeger nog getracht het onjnist en voorbarig opgevat gevoelen tegen te gaan, alsof de Belgische Vce-artsen de inenting tegen de longziekte hadden afgeraden, enz.
Dit gevoelen was ook geheel onjuist, cnkelen waren wel is waar door ongelukkigen uitslag missehien afgeschrikt huune proef-nemingen voort te zetten, doch anderen gingen ook voort. Wat evenwel vooral opzien baarde was, dat Verheijen , Professor aan de Belgische Vee-artsenijschool, bepaald dc inenting afkeurde. Als President der in Belgie benoemde Commissie tot onderzoek naar de waarde der inenting, werd door hem namens die Commissie een ongunstig rapport uitgebragt. Weinig tijds daarna gaf hij eene wederlegging en kritiek van het geschrif't van Dr. Didot : Deux jours ä Hasselt, Essai stir l'inoculation de la jpleuropnetmome exsudative des Betes Bovines, ffayres la Methode du Bocteur Willems de Hasselt. In dit zijn Examen, du Memoire de M. Didot , Intittde deux jowrs ä Hasselt etc., trad hij in ecne nadere beschouwing omtrent de feiten door Dr. Didot en Willems aan-gevoerd ten voordeele der inenting, waarvan dc echtheid van soin-migen, door hem ontkend werd , cn alzoo nict gunstig pleitcnde voor de zaak en Dr. Willems. Voorts toetst hij de waarde der inenting aan de eischen der wetenschap en meent, na een en ander te hebben toegelicht, geregtigd te zijn tot dc uitspraak: *dat de zaak der inenting als verloren moest beschouwd worden.raquo; (cause perdue). Deze uitspraak nu in ons land door van Dom­melen toegejuicht, heeft zeker menigeen aan het twijfelen gebragt en mag het alzoo niet overbodig geacht worden ecns nader in te gaan op dc beschouwingen, waarop deze uitspraak gegrond is. Daar waar deze afgeleid zijn alleen van de verkregen uitkomsten, mag men ze geene waarde toekennen , uithoofde de toen (1853) verrigtte proefnemingen nog te weinig in getal waren; zelfs blijkt dit nog uit het op den 19. Januarij 1855 in de Zitting der Belgische Kumer van Volksvcrtegeuwoordigers door den Minister van Bin-
-ocr page 37-
31
ncnlandschc Zakcn uitgebragt rapport, dat na ingenomcn verkla-ringen van overheden en collegien in alle andere landen, alwaar men zieh met de inenting heeft bemocid, de uitslag der proef-nemingcn zoodanig was, dnt er een grooter aantal feiten dan dusver waargenwnen zijti tioodig is, om de wezentliße tcaarde van dit middel tot zekerlidd te hrengen, terwijl de benoemde Commissic haar rapport besloot met de gevolgtrekking , dat de inenting soms al, soms niet, voor de longziekte schijnt beveiligd te hebben en zij door deze tegenstrijdige uitkomsten, zoowel daiir als elders waargenomen niet overtuigd is, dat de inenting een volstrckt of tijdelijk voorbehoedmiddel tegen de longziekte is.
Het ervaringsstandpunt was alzoo niet voldoende om dit vraagstuk op te lossen. Verheijen plaatst zieh ook vooral op het weten-schappelijke en tracht vandaar het nuttelooze der inenting te bewijzen.
Wij zullen hem daar volgen, om ten slotte de overtuiging te verkrijgen, dat ook dit niet voldoende is, hem het regt te geven tot die uitspraak.
Op pg. 54 en 55 treedt Verheijen op met eene argumentatie welker wederlegging ons noodzaakt hier eenigzins uitvoerig te worden.
Bij dc opnoeming van vroegere proefnemingen omtrent de in-entbaarheid der longziekte erkent hij, dat die door Hertwig verrigt de belangrijkste zijn. Deze entte eene koe in aan den hals met bloed van een longziek rund, nadat hij vooraf zieh overtuigd had, dat het beest gedurende drie maanden eene ongestoorde gezondheid genoot. Daarna werd het tussehen twee longzieke runderen ge-plaatst. Tien dagen later deed zieh aan de inentingsplaats eene zwelling voor, welke gedurende drie dagen in omvang toenam. Des anderen daags had het dier alle verschijnselen der longziekte en bezweek na verloop van acht dagen. De lijkopeniug bevestigde de diagnose. Bij doorsnijding van het gezwel aan den hals, had dit een gemarmerd voorkomen en geleek naar de zieke longen.
Later nu werden nog velo inentingen verrigt met verschillende stofFen van zieke dieren afkomstig, doch steeds te vergeefs. Van deze werden, na langer of korter tijd met zieke dieren in aanraking te zijn geweest, velen door de longziekte aangetast.
Uit deze gedurende 18 maanden te vergeefs beproefde inentin­gen kan men besluiten-, zegt hij, dat de longziekte, hoewel be-smettelijk zijnde, niet inentbaar is, cvenmin als het roodvonfc,
-ocr page 38-
M
waar ile iueutingen met blood, speckscl, zwect en uitwcrpsclcn mislukt zijn. Ilet virus sterft met het dier en lid cadaver levat nock vaste noch vloeibare staff en welke dray er s eener smetstof zijn.
Fallot had reeds bij zijn verslag aan dc Academic gezegd:
„Alles hangt voor de inentbaarheid der longziekte af van hot ,/bestaan van een overdraagbaar virus, dat gesohikt is om eenc ;/ dcrgelijkc ziekte mode te deelen als door welke het is voort-,/ gcbragt. Om nu con dergelijk virus aan te nemcn, moot ten //minstc hot bewijs dor ovcrdraging gclcverd zijn, zoo lang dit w niet gcschied is, is het bestaan van een virus twijfelaohtig en z, iedere gcvolgtrokking, daarop gebouwd, alle min of moor sclierp-//zinnige hypothescn, bedacht om nu eons de werkeloosheid, dan //weder den opvolgondon tcgonspoed to verklären, mocten vcrvallen.
Ziedaar eenc redencring welkc volkomen juist is en door niemand zal betwist worden; doch doze is gohool anders dan die van Veriieijen wanncer doze zogt: liet virus sterft met het dier en de longziekte is niet inentbaar, omdat gedurende 18 maanden te vcrgeefs beprocfd is de ziekte door incnting voort tc brengen.
Wij vcrwijzen hier naar de gesohiedenis der inentbaarheid van syphilis op dioren. Hunter , Turnbuli , Eicokd , Cullerier , de Castelnau en anderen, liadden gedurende gcruimen tijd te vcr­geefs hicrmede proeven genomen. Vooral Ricord , die als spccialitcit voor syphilis zcker erkend wordt , krecg steeds mishikte proefne-mingen, hij hield de niet inentbaarheid met kracht vol, evenzoo Cullerier , tot Auzias Turenne nu later, na mecrdero vcrgocfsclio proefnemingen, dc overtuiging verkrijgt, dat ze wel inentbaar is , evenzoo Langlebert en Didry.
De nu verkregen resultaten op apen , katton en konijnen hebbon dit voldingcnd bewczen en ten laatste is dit ook door Eicoed erkend. Hier was alzoo ook door velen en lang te vergeefs be­procfd, en toch hceft de uitkomst hunne dwaling bewezen.
Fallot verlangt teregt cerst het bewijs der ovcrdraging , voor hij dc inentbaarheid aanneemt, doch is het eene positieve bewijs van IIertwig niet mcer afdoende dan honderd, ja duizend nega-tieve proeven en ook al ware hem de proof van Hertwig niet voldoonde, wclnu, Fallot is voorzigtiger door te verklären, dat zij hem tot zoolang twijfelacJdiy blijft.
Veruexjex is hier to posilicf, weumeei' hij zogt: raquo; het virus steiil
-ocr page 39-
33
met het dicrquot; , want voov dit gezegde vorderen wij lict bewijs en daarmede de aanduiding van het wezen van dit virus ; physiseli , microscopisch, chemisch, welke zijn zijnc eigensohappen ? Vekheijen zal en kan ze vooralsnog niet leveren , evenmin als voor ccnigc andere smetstof, evenmin als hij juist kan aangeven, waai'dooi en op welke wijze besmetting plaats hecft. Onbcwezen is evenzoo zijne Stelling, dat de vaste en vloeibarc Stoffen van het cadaver, gecne dragers der smetstof kunnen zijn. En waarom zou dit niet even goed als bij pokken kunnen plaats hebben ?
Wat nu hier ,de vergelijking met roodvouk te maken heeft , begrijpen wij niet. Eoodvonk, eene acute bloedvergiftiging met huiduitslag gepaard , versehilt te veel van de slepend verloopende longziekte, waaraan het huidstelsel volstrekt geen deel ncemt, tenzij verminderde voeding. Hier bestaat volstrekt gcene overeen-komst; het incnbatie-tijdpe.ik van roodvonk op 3 a 8 dagen aannemende , is dat der longziekte onbepaald. Terwijl bovendien hot ontstaan van longziekte allecn door contagium niet mcer betwist wordt, bestaat er nog veel waarschijnlijkheid voor ecne autochthonc ontwikkcling van scarlatina. Dat ook de scarlatina niet inentbaar is, vermcenen wij nog als onbewezen tc mögen stellen; hare gvootc overcenkomst met morbilli maakt het zclfs hoogst waarschijnlijk en tegenover de mislukte proefnemingen van Tetit-Eadel, staan de gelukte van Stole, Warwood en Miquel, die met succes do lymphc uit de grootere roodvonkvlckken aan-wendden ; en al werden ook deze gelukte proefnemingen ontkend , en zijn de door Veeiieijen mcdegcdeelde procl'ncmingcn met blocd, speeksel, gal, zweet en uitwcrpselcn mislukt, dan nog mag men slechts zeggen : dat met de opgenoemde stoffen tot aeden sleclits negatieve bewijzen voor de inentbaarheid verkregen zijn , en hoogst genomen, de inenting als twijfclachtig aannemen ; want alle mo-menten zijn nog niet bekend, welke wijzigend op de smetstof zclve, op de wijze van overdraging of op hot ingeente individn betrekking hebben. Te meer is dit noodzakclijk, daar men ook bij pokken negatieve resultaten verkregen heeft van de inenting met mine , faeces en saliva , en doze ziekte toch wcl contagicus is.
Zoo heeft men ook langen tijd te vergeefs beproefd de kaukcr in te enten, en had zieh steeds bediend van ichor of detritus der kankeroellen. De vraag werd uu gesteld: of men wul do gesehikte
-ocr page 40-
I
34
stof gekozen had en niet eerdcv de kankerccl zelvc moot nemcn, op een tijdstip, dat deze niet te ver tot ontwikkeling gekomcn was.
Dit nu is gcschied door Langenbeck , die versehe kankerccllen in de bloedvaten van een bond bragt, met het gevolg , dat het dicr in de longen kankerachtige gezwellen kreeg.
Ook verkreeg Auzias-Turenne zijne gunstige resultaten bij de inenting der syphilis , door de vroeger gevolgde manier van inenten te wijzigcn.
Welk eene verschillende werkingswijze ziet men niet van den tartarus emeticus of deze op de gewone wijze wordt ingeent, dan ivel ingewreven ; alleen in het laatste geval versehijnt het pokaardig uitslag.
Verheijen vervolgt op pg. 54 en 55. „Altijd had ik gemeend en nog geloof ik met allen die zieh een denkbeeld gemaakt hebben van bet pathologisch verschijnsel der aansteking, hetzij natuurlijk of kunstmatig, dat haar wezentlijk kenmerk is, de ziekelijkc verwerking van een eigenaardig beginsel, dat de kracht in zieh bezit dezelfde aandoening teweeg te brengen als waardoor zij is voortgebragt. Dit is het essentieele, onvermijdelijke en pathog-nomonisch kenteeken der aansteking. Waar dit ontbreekt möge zekere overeenkomst bestaan, doch crheeft dan besmetting plaats.quot;
Hier wordt door Verheijen nog eene scheiding gemaakt tus-schen aansteking (eontagio) en besmetting (infectio), alsof die zoo streng van elkander te scheiden waren. In den laatsten tijd hecft men dit denkbeeld moeten opgeven , sedert men gezien heeft, dat de typhus -, eene infectie-ziekte -, ook door inenting kan ovcr-gedragen worden; deze is dus tevens eontagieus en de natuur stoort zieh hier niet aan een systeem, waar binnen de geleerden haar zoo gaarne begrenzen wilden.
Wat nu het pathognomonisch kenteeken aangaat: dat door het contagium eene aandoening wordt teweeggebragt, gelijk aan die waarvan zij oorsprong nam; hoe vele afwijkingen hiervan zien wij niet! b. v. bij den chanker. De pus van dezen , bij den coitus opgenomen, geeft nu eens blennorrhagie, dan eens vegetatie, dan weder ulccra plana, of een chanker gelijk aan den primitieven. Hoezecr verschilt de uitwerking van het opgenomen virus niet, van dc bijna onmerkbare physiologische absorbtie af, tot de meest uitgebreide primaire, sccundairc en tertiaire verschijnselen toe!
-ocr page 41-
oo
Vervolgens behandelt hij het specifieke der exsudatic, volgeude op de inenting en de van deze aangegeven overeenkomst met het cxsudaat in de longen.
Deze overeenkomst zou volgens Willems en Didot blijken uit de histologische elementen in beiden aangetroft'en en bestaan in specifieke ligchaampjes met eigen bewcging begaafd, welke lig-chaampjes het pathognomonisch vcrscbijnsel der longzickte en in­diting was. Voor do Commissie is het Dr. Willems uiet gelnkt ze daar onder het mikroskoop aan te toonen en hij is er later ook niet op terug gekomen. Glüge heeft ze dadelijk als pigment-ligchaampjes aangetoond en de twee volgende Stellingen van dezen geleerden, worden aldus medegedeeld :
le Dat de heerschende longzickte geene karakteristieke ziekelijke voortbrcngsclen heeft, welke met het mikroskoop zijn waar te nemen.
2e Dat het ontstekingsproduct der inenting zieh anatomisch van geen ander ontstekingsproduct onderscheidt.
Pallot had reeds bij den aanvang der inenting gezegd: „Tleze vcrschillende toevallige productcn schijnen slechts ontstekingslig-chaampjes te zijn in vcrsohillcndcn ontwikkelingsgraad verkeerendc, ligchaampjes welke in ieder ontstoken weefsel voorkomen, tot welke diersoort dit ook behoore, hoogst waarschijnlijk zijn bij deze atomistischc ligchaampjes vclc pigmentaardigc en vettige granulatics.quot;
Het al of niet bestaan dezer specifieke ligchaampjes doet voor het aannemen van een virus niets af, wijl men ze evenzeer bij andere contagia mist.
De specifieke exsudatie, die volgens Didot die der longen ver-vangt, wordt hier met grond bestreden en teruggebragt tot de eigenaardige stmctuur van het weefsel en bijzondere gcncigdhcicl tot exsudatie van een fibrineus blastecm, evenzoo als dit ook voor de longen, waar de ziekte postvat, geldt. Teregt merkt Vekheijen pag. 60 op: i, Er bestaan alzoo geene eigenaardige histologische producten, noch in de zieke longen noch in de ge-zwellen, voortgebragt door inenting van een vocht, afkomstig van deze organen. Zoo men dus na de inenting eene specifieke aan-doening op de inentingsplaats als voorwaarde wil stellen om de inentbaarheid aan te nemen , dan gaat men te ver, want ook in het volkomen ontwikkclde zickteproces der longen zelve, treft men geene bijzondere verandering aan, die niet afhankelijk is van het weefsel en de doorgezweete plastische lympha.quot;
-ocr page 42-
3i;
Gcliecl hetzelfde ziot men ook op do ineutingsplaats, wanncer hier rcactie op de operatic volgt, ook diuir iiitzwecting van plas­tische lympha en cigenaardig voorkomen van hot wecfsel, waarin dit proccs plaats heeft, afhankelijk van doszelfs strnctuur.
Verheijen bestrijdt verder den dynamischen invloed, waar gecne zigtbare reactic op do incnting gevolgd is. Wij komen hier op con problematisch tcrrcin, waar iedere sehrede gewaagd is en cone positicve uitspraak onze kennis te boven gaat. Zal men zeggen: Indien na vaccinatie gecn nitslag of febrile verschijnselen zicli opdoen; - indien na vcrkcermet lijders aan contagicuse ziekten o-ccne dcrgolijke ziektc ontstaat, or heeft geene inwerking plaats gehad? -; of wcl de potentia noeens was niet quantitatief of quali-tatief in vcreischte mate aamvezig, om het uitbreken eencr dergc-golijke ziektc te veroorzaken, of de vatbaarheid van het geinfec-teerde individu was te goring, om het contagium op te nemen of to assimiloren ? — In alle genoemde gcvallen volgde geeno physisch waarneembare rcactie, zondcr dat men hot regt heeft te bosluitcn, dat cr volstrekt geone inwerking heeft plaats goliad.
Ook hier is dus weder eon niets afdoend bewijs. Do vatbaar­heid van andere diercn, om na incnting met de uit de longen vorkregon stof op doze nict te reageren, wordt op gezag van Professor Sijionds ') ontkend. Tcgonovcr dezc ontkennende uitspraak duiven wij gerust do bevestigende stellen der Commissic in ons land benoemd. Opzettclijkc proeven hicromtront genomen op paarden, honden en schapen, hieven steeds zondcr uitwerking.
Doch ook dit, hetzij in bovestigenden of ontkenneuden zin genomen, zal op do waardo dor incnting geen invloed nitocfencn. ])c kocpok cut men immcrs op den mensch en de syphilis op het dier in!
Voorts wordt hier de ongelijkmatige uitwerking der incnting aangchaald. Nu eens reageren alle ingeentte dieron, dan slechts drie vierde gedeelte, de helft, een vierde, ja soms gecn enkel, en doze zijn bij cone tweede of derde inenting niet vatbaar. Hier verliest con dier den gehoclcn staart of slechts een gcdcoltc, elders vindt men cr vclen, in dozen stal l^czwijkt een rund, in genen vclen, en de incnting wordt eenc bron van rampspoed en eilende!
1) Dczc vcmeent dat do tot inenting gebruikte stof bij vcrscUillcmlc diercn, dezelfdc teragwerking opwekt, waardoor dau do wuardc der als speci-iick ojigeguvcu suicUtuf , zeer zou verminderen.
-ocr page 43-
37
Zicdaar het bccld, - zoudcn wij knnuen zeggcu, - vim icdcrc bc-smettelijk hcersclicntlo zlektc. Ecnc pokkcncpiclomie, tloor mij hier oniaugs waavgenomcu, Icverdc mij daarvoor vcle bewijzcn. EKer betrad ik de woning van een talrijk ludsgczin, alien gcvaccineci'd; zij werden meer of minder aangetast, ccn enkelcn herstelde zclfs met levonsgevaar; elders worden van dc vijf bewoners slecbts drie aangetast, de in have jeugd gcvaccinecrdc moedcr werd in het begin der epidemic hevig aangetast, kreeg confluente pokken en bczweek, tenvijl twee nict ingeentc kinderen, nict hevig aan do natuurlijkc pokken ledcn; op andere plaatsen werden door mij enkcle pokzicken bcbandcld, zonder dat dc overige leden van lict Imisgezin er door werden aangetast. Welk eene ongelijke uit-werking zict men liier dus ook nict, en geldt dit niet evonzoo voor de vaccine ?
Men eut soms twee — dricmalen to vergcefs in, en ten vicrdc male vcrkrijgt men reactie, nu sens binnen het gewone tijdsver-loop, dan weder later, nu cens hevig dan in ecu ligtcn graad. Dc best geslaagdo meriting waarborgt ook hier hot iiulividu niet voor eene latere besmctting.
Men mag ook de vermelde, na de incnting volgcndc ongunstige verliouding niet allijd ten nadeele van dezc stellen. Soms ligl dc oorzaak bij den vaecinatcnr, zoo hij septische of ongeschikte stof gcbvuikt, soms ook wordt zij oudcr to ongunstige omstandig-heden vcrrigt, zoo als wij kunncn nagaan ait het vroegcr ver­melde gcval, hetwclk van Dommelen afschrikte vorder de inenting tc beprocven.
En wat zullen wij zeggen van het aangevoerde op pag. 63 als rcsultaat der proefnemingeu van de Commissie tc Rijssel? Om lieht to verspreiden over deze zaak, ontbrcken hier alle benoodigde bijzondcrheden omtrent den toestand van hot ingeentc vce; allcun blijkt, dat zij tot koppels behoorden, waarvan reeds velcn aan de longziekte gevallen waren; misschien waren de overigen reeds sterk besmct. En welke waarde hecft nu eene proefneming op slechts 53 diercn ? — deze is tc gering om hierop eene uitspraak te gronden, zoodat deze voor ons geene waarde hecft, al mogc Ver-heijen zc ook als afdoende bescliouwcn.
Wij zijn alzoo ua dezc beschouwing ook van het wctenschnppe--lijke staiidpunt nog niet veel verder gekomen, en kunncn on?
-ocr page 44-
38
gccnzins met YEKBSSIES in zijnc uitspraak verccnigen, evenmin als met van Dommelek, waimcer dcze aau hot slot van zijn 4e verslag zegt: ;, dat na deze wcteuschappclijke wijze vvaarop lict oordeel over de ineutings-metliode van Dr. Willems is uitge-sproken, — eene metliode , welke als voorbehoedmiddcl tegen deze zickte geene dc minste waarde liecft of liever hebben kan, — dcze zaak gerustelijk eene verloren kan genoemd worden.quot;
Vragen wij, is alzoo de bchandeling en het onderzoek dezer kwestie, door Yekheijen verrigt, nutteloos geweest, dan aarzelen wij geenzins te erkennen, dat daardoor de zaak der inenting eene schrede nader tot de waarheid gcbragt is; want zooals ze ons door Dr. Willems en Didot wordt voorgedragen, is zij van het wetenschappelijk en ervarings standpunt onjuist. Teregt meent Vekheijen pag. 6 8 dat dc vier door Willems voorgesteldc theorien physiologische wartaal is (un gallimatias physiologiquc). Ook verdient de sehijn, alsof overal waar ingeent wordt, de longziekte binnen twee a drie weken ver-dwijnen zal, tegengesproken te worden. En de ervaring heeft ook nu voldocnde bewezen, dat Vekheijen regt had met te ont-kennen de volgende drie Stellingen, door Didot aldus gcformuleerd:
1. Icder goed ingeent rund blijft van de longziekte bevrijd.
3.
Een van de longziekte hersteld rund, krijgt die nict ten
twecde male.
3.
Eene goed geslaagde inenting maakt het dicr onvatbaar
voor eene tweede.
Doch aan den anderen kant gaat ook weder Vekheijen te vcr, zooals wij vroeger reeds bemerkten; ook wanneer hij pag. 69 zegt: „Daar de inentingsstof niet de eigenschappen van een virus bezit, „kan men aan hare uitwerking slechts eene septische besmetting „toekennen, hetgeen bevestigd wordt door het gangreen, hetwelk „altijd meer of minder uitgebreid is, naarmate dc inentingsstof n eene putride ontlcding ondergaan heeft.quot; Deze laatste zinsnede doet ons onwillekeurig vermoeden, even als dit bij de lezing van pag. 63 het geval was, - waar, van de inentingsstof door dc Kijsselsche Commissic gebruikt, - gewag wordt gemaakt, dat men bij de proef-nemingen de stof niot op een behoorlijk tijdstip heeft aangewend.
Van zijn standpunt beschouwd, verklaart Vekheijen consequent: „ dat daar waar de longziekte onder een koppel vee ophoudt, nadat reeds enkclcn, voor or ingeent werd, gevallen zijn, en dc sterfte
-ocr page 45-
39
later na de inenting ophoudt, dit slcchts tocvallig gcschiedt, door dat de ziekte juist in dion tijd van. zelf geweken is. (zie pag. 33.)
Vooringenomen moeten wij hem besdumwen, wanneer hij, om de ongunstige inwerking der inenting, - die soms eene bron van ramp-spoed en eilende wordt, zegt hij, - deze ontraadt. Möge de Eijssclscho Commissie al zulke treurige resultaten verkregen hebben, dit is geenzins algcmeen bet geval, en op pag. 15 zegt hij zelf: ,/Overal, zoowel in Belgie als eiders, wordt het verlies ten gevolge der inenting geschat op 2 pct., behalve het geheel of gedeeltelijk staartverlies. In enkele ongelukkige gevallen bedraagt dit zclfs 5 ä 6 pct.quot;
Hoe verwoestend daarentegen is de longziekte, zoo deze onder het vce uitbreekt, gelijk ook uit zijne opgaven blijkt, waar van 1021 aangetaste dieren in 1853 in de provincie Braband, slechts 398 herstelden. Wij gelooven, dat het gezegde van Veeheijen , op pag. 21, ook hier van toepassing is : On doit s'arreter cet op-timisme d'un cote, ce scepticisme de l'autre I
Ook Dr. Dibot komt in zijn geschrift op tegen eenigc be-strijders der inenting, zoo o. a. tegen Geeaed, die blijkbaar de long­ziekte met de runderpest verwart en bewecrt, dat reeds Cajipek , Munnicks , Bergids e. a. de inenting verrigt hebben ; evenzoo geldt dit voor Dr. Sella in zijne Memorie, aangeboden aan de Academic royale medico-chirurgicale de Tnrin.
Ook de handelwijze van de Saive wordt hier toegelicht. Dczc beweerde , dat de methode van Willems bestond in het inbrengen van ziekelijke dierlijke Stoffen, meer of minder in ontbinding verkeerende. De Saive gaf evenwel voor, eene geheime inen-tingsstof te kennen, bevrijd van alle gevaar. Hij heeft aan alle Europeesche Staten aangeboden, zijne handelwijze kenbaar tc maken, doch Didot deelt mede, dat de ondankbaarheid der bc-sturen deze bereidwilligheid tot nog toe met geen enkel milliocn beloond heeft! Wij achten hct verder onnoodig het geschrift van Dr. Didot nader te beschomven. Van het wetenschappelijk standpunt is dit reeds door Veeheijen geschied, en zoo wij de daarin medegedeelde ervaring , welke voor de inenting pleit, aan-voerden, zouden ook wij den schijn op ous laden, alsof wij onze uitspraak willen gronden op een te gering aantal feiten, (toen nog slechts bekend), eene handelwijze door ous vroeger vev-
-ocr page 46-
40
ooi'deeld. Nogthans mögen wij nict rerzw^jgen, dat Dibot aan dc Commissie en nan Veeheijen meermalen groote partijdigheid venvijt
bij do bcoonlceling van de waarde dor incnting, cu ook in 1853 gaf dc Tiulependance Beige te kenneu, dat de mannen van het vak, welligt oinvillokcurig-, vooringenomen zijn, tcgen dc gelukkigc nitvinding van iemand die gcen Vee-arts is.
Bevreeindcud is lict zcker, dat bij besluit van 30 Oct. 1855 van don Minister van Binncnlandschc Zakcn in Belgie, ecne nicuwe Connnissie benocmd is, tot opsporing en ondcrzock van alle feiten, die zieh in of Imiten Belgie mogten voordoen, bctrckkelijk dc longziekte van het rundvee en die kuunen strekken, om het oordeel te bcpaleu over de doelmatigheid dor inenting , als voor-bchocdmiddel tegen cle longziekte. Ook nam, eenigc maanden na het door de Commissie in 1853 uitgebragte rapport, de Bel­gische Koninklijke Akademie van Geneeskunde de verdaging aan van haar rapport, over de incnting van het rundvee door Dr. quot;VViLLEirs uitgevonden , luidende : „ Ovcrwegende dat dc inenting /; der longziekte cone kwestie is van tijd en ondcrvinding , vcrdaagt „ do Akademie de kwestie tot zoo lang , dat tijd en ondervinding „genoegzaam zullen gesproken hebben.quot; En den 5. Nov. 1855 besloot het Bcstunr der Belgische Centrale Maatschappij van Landbouw to verklären : „ Dat de inenting het beste thans bokendc middel // is, om den voortgang der besmettelijke longziekte onder het ;/ rundvee te stuiten, en dat de Heer Willejms dank verdient voor ff de uitstckende diensten, welke zijn middcl aan den landbouw „ bewezen heeft.quot;
Alzoo is het er verre af, dat men algemeen in Belyie liet ge-voclcn der cerst benoemde Commissie is tocgedaan en haar rapport als voldoende beschouwt.
Van deze tegenvverping dus uit Belyie tcgen dc inenting der longziekte , mögen wij dorhalve verwachten , dat zij niet voldoondc is om de inenting te doen staken.
En het gevoclen van den Heer Verheijen omtrent de inenting is welligt ook voor latere wijziging vatbaar, Indien meerdere gunstige rcsnltatcn gelcverd worden. Men mag dit vooronder-stellcn, bij zijn gcwijzigd gevoclen omtrent dc bcsniettolijkhcid der longziekte.
In hol TVc Dccl van het Vee-artienijkwnäig Magaeijn, pg. 127
-ocr page 47-
41
toch vcvmcldt Professor Numan dit gevoelen als door hem geuit in het Recueil de Medecine Ve'te'rinaire, Tome 18, pg. 244. laquo;Dat n de longziekte in Belgie niet allcen aan ecne voovtdurende smet-ffstof (contagion permanente) moet worden toegeschreven, en dat raquo;zij dus niet behoort tot de primitief besmettende zickten, zooals raquo;b. v. het geval is met de runderpest. Hij gelooft integendeel // dat zij zieh van zelve kan ontwikkelen en dat wij genoodzaakt n zijn, daarvoor algemeene oorzaken aan te nemen, wannecr door w dezelve binnen weinige dagen op verschillende stallen, gelijk-„tijdig een grooter of geringer getal dieren wordt aangetast.quot;
Dit nu is gelieel tegenovergesteld aan zijne tcgenwoordige be-schouwing der longziekte, welke hij nu met ieder ander voor uitsluitend besmettelijk houdt.
Wat zal ons dan langer weerhouden om op breeden schaal de inenting voort te zetten? De geleverde tabel geeft ons een ruim overzigt hoe betrekkelijk gering de schade kan zijn, tegenover het onberekenbaar verlies, zoo de longziekte onder het rundvec uitbreekt. Duizende bij duizende proefnemingcn zijn geschied en waarlijk vele met schitterenden uitslag; zoo wordt op pg. 13 van het tweede Veislag onzer Commissie medegedeeld, dat binnen 13 weken tijds na het bijbrengen van longzieke runderen 4 van 5 niet ingeente runderen de longziekte kregen en daaraan stierven, terwijl uit het verdere rapport blijkt, dat van 18 ingeente run­deren , ook nadat deze op verschillende stallen onder sterk besmet vee geplaatst waren, zelfs ruim twee jaren daarna, tijdens de op-making van het Verslag, geen enkel rund eenig verdacht teeken van longziekte vertoond had. — In dit 3e Verslag wordt oppg. 28 nog medegedeeld, dat onder verschillende ingeente runderen vier niet ingeenten werden gebragt. Men plaatste onder dezen, aan de longziekte lijdende dieren, en wel met dat gevolg, dat drie van de vier niet ingeenten, aan de longziekte stierven, terwijl van de ingeenten geen enkel de longziekte kreeg.
De Vee-arts Hdbenet deelt mede, dat in Brenthe, te Feendtß, waar de longziekte nog slechts op een stal was uitgebroken, onmiddelijk alle runderen werden ingeent, met uitzondering evenwel van het vcc van drie kleine boeren, die toevallig waren overo-e-slagen. Op deze laatste stallen heeft zieh spoedig daarna de longziekte gcopenbaard, terwijl al het vee in stallen, waar de
4
-ocr page 48-
42
inenting was verrigt, van de ziekte volkomen is vrijgeblevcn. De Heer Jennes , Leevaar aan 's Kijks Vee-artsenijschool enz. deelt mode, dat hij 300 runderen inentte , die tijdens de kunst-bewerking als besmet konden worden beschouwd en tot zeven beslagen belioorden, waarop de inenting verrigt werd, onmiddellijk na het voorkomen van het eerste ziektegeval. Later brak sleehts bij twee beslagen de ziekte uit; van het eene werden 4 runderen aangetast, waarvan slechts 1 gestorven is , van het andere 6 , en ook hicrvan kwam er maar 1 aan de longziekte om.
Bij sonamige veehouders werd slechts een gcdeelte van het gczunue beslag ingeent. Bij drie van dezeu brak do longziekte later onder bun vee uit, hetwelk niet ingeent was en rigtte er hare gewone verwoestingen onder aan. Op twee hunner stallen bleef al het ingeentte vee van de longziekte verschoond, dit was het geval op een stal, waar slechts ecn half jarig kalf was ingeent, terwijl de 6 overige niet ingeentte runderen door de longziekte werden aangetast. Meer - dan twintig ingeentte gczonde beslagen zijn, niettegenstaande zij zieh in eene streck bevonden, waar de longziekte in eene hooge mate heerschte , reeds bijna twee jaren van de longziekte verschoond geblevcn , ') onder drie derzelve , is later, door aankoop van vreemd vee, besmetting aangebragt, welke trouwens al het vroeger ingeentte vee verschoondc en zieh allcen bepaalde tot het niet ingeentte of aangekochte vee.
Wanneer men nagaat (laat Jennes volgen aan het slot zijner belangrijke: Mededeeling omtrent de mtkomsten van de inenting der lesmettelijke longziekte , ah voorhehoedmiddel tegm dezelve, opgenomen in het Verüag der Zevende Algemeene Vergadering van Rijks Vee-artsen, gehouden in Aug. 1855, uitgegeven te Utrecht bij Post Uiterweeb en Co.), de gunstige uitkomsten , die de inenting onder de besmette beslagen heeft opgeleverd, dat op eenige stallen, die later aan directe besmetting zijn blootgesteld geworden, al het vroeger ingeentte vee van de ziekte verschoond bleef, enmeer dan twintig beslagen in eene gemeente, waar de longziekte in
1) Hier isnbsp; nbsp;dus niet te denken aan het toevallig afnemen of verminderen
der longziektenbsp; tijdens de inenting gescliiedde , gelijk Vebheuen dit vooron-
devstelt plaatsnbsp; te hebben. Evenmiu werd bier besmetting door de inenting aangebragt.
-ocr page 49-
43
erge mate heeft geheerscht, van de ziekte bevrijd bleven en slcchts op 4 ingeente stallen de ziekte zieh heeft vertoond , alwaar zij gemiddeld slechts 10 pet. aantastte, dan meen ik inij van alle ge-volgtrekkingen omtrent het nut der ineuting te kunnen onthouden.
Hoe gunstig voor de inenting pleit imraers : dat van drie in Friesland bestaande veevcrzekeringmaatscbappijen, die welke al haar verzekcrd vee laat inenten , slechts 6 pet., die welke ecrst laat inenten, wanneer de longziekte in de nabijheid of in den stal uitgebroken is 11 pet. en die, welke niet laat inenten, 40 pet. in het jaar 1856—57 verloren!
Uit Leeuwarden wordt dato 28 Oct. nog geineld : Op last van Ged. Staten dezer Provincie is dezer dagen uitgegeven het vierdc verslag van de uitkomsten der in de provincie Friesland verrigtte inentingen tegen de besmettelijke longziekte ondcr het rundvee, loopende over 1856—57 opgemaakt door den Heer J. Jennes. Daaruit blijkt o. a. dat van de 276 onbesmet te bock staande ingeönte beslagen de longziekte zieh later onder 80 heeft vertoond; dat het getal onbesmet ingeente runderen, waaronder later long­ziekte outstoud, of die met longzieke dieren in gemeenschap en dus in directe besmetting kwamen, 1650 bedraagt, waarvan aan de longziekte ziju gestorven of ter dicr zake afgemaakt 110 of 6,6 pet.; dat met die onbesmet ingeente beslagen waren vermengd 893 runderen, die niet ingcent waren of gedeeltelijk nog na het uitbreken der ziekte die kunstbewerking ondergingen, waarvan de sterfte of afmaking bedroeg 158 stuks of 17,9 pet.; dat onder 131 besmet ingeente beslagen, bevattende een getal van 2951 ingeente runderen, waren of werden vermengd 1475 niet ingeente dieren; dat van den korteren of längeren tijd na het uitbreken der ziekte, ingeente dieren later nog door de longziekte werden aangetast 217 stuks of 7.4 pet. en van de daarmede vermengdc niet ingeente dieren 319 of 21,6 pet. Onder niet besmet en besmet ingeente beslagen leverde de verhouding in de sterfte slechts een gering versehil op. De slotsom der beschouwingen van den Heer Jennes is, dat hij de inenting der longziekte blijft aanbe-velen : lo als voorzorg, overal waar de longziekte heerseht in de onmiddellijke omgeving; 2deg; als drang, zoodra er zieh slechts sporen van longziekte onder eenig beslag vee vertoonen; 3deg; om zoo men gewoon is zijn jong vee te laten inenten, tijdens er
-ocr page 50-
44
gecuc ziektc in tic omgeving bcstoml, nict te verzuimen dc iu-cnting te herhalen, wanncer de longziektc mögt nadercn.
En kunnen nu de nadeelen niet ruimschoots opwegcn tegen zoo veel dat günstig voor de meriting pleit ? Door meerder ervaring heeft men geleerd, dat tijd en omstandigheden en keuze der inentingsstof nict onTerschillig zijn voor de aanwending der kunstbewcrking, en mögt de schade als een gevolg van deze door staartverlies of dood, vroeger reeds gering zijn, in verhouding van die, welke volgde, zoo de longziekte on'dcr een koppel uiet inge-ent vee uitbrak, nu is de te wachten schade zcker nog veel ver-minderd, als wij letten op de mcdedeeling van Jennes, dat bij de laatstclijk door hem in de Provincie Friesland verrigtte inen-tingen slechts ongeveer twee van de dtnzend ingeente runderen stierven en 2 ä 3 pet. een grooter of kleiner gedeelte van den staart verloren.
Op grond van al liet aangevoerdc, vermecnen wij de menting dringend te mögen cn moeten aanbevelcn, cn hier weder niet te dralen door den tegenstand van enkclcn, of op een autoriteits-geloof afgaan, want ook dit kan falcn en de uitspraak van iemand, die men daaromtrent gaarne veel gezag toekent, was soms afhan-kelijk van omstandigheden, welke nu gcwijzigd zijn. Zoo zou men bij de lezing van het Vee-artsenijkundig Magaz'ijn in Dcel IV, noot pag. 389, tot de vooronderstelling gcraken, als of Pro­fessor Numan toen reeds tegen de nu besproken inenting was , wanneer hij in 't algemeen daar zegt, dat de inenting tegen de longziekte een zeer ondoelmatig beveiligingsmiddel is, daar deze zoodanige ontaardingen in de longcn voortbrengt en achtcrlaat, waarmede het leven der dieren op den duur onbestaanbaar is. Doch die uitspraak heruste toen op den uitslag der inentings-wijze van Dr. Vix, welke bestond in het plaatsen van een stukje long, van een aan de longziekte gestorven rund, onder de huid, en waarvan de uitwerking zoo hevig was, dat de dieren daaraan stierven. Dit gcldt evenwel niet voor de inentingswijze van Dr. Willems, waarvan nu sprake is en welker werking, gelijk wij gezien hebben, geheel anders is.
Dat velen nog minder met de inenting ingenomen zijn als men wel verwachten mögt, heeft zijn grond, dat men er te veel van verwacht. Men moot zc nict beschouwen als ecu bepaold zcker
-ocr page 51-
45
voorbehoedmiddel; hierop maakt zij gecuzins aanspraak, evcnmin als de vaccine bij den mensch. Ook hier ziet men nogpokziekte volgen, niettegenstaande de inenting goed gevat heeft, doch om het voordeel van het goedaardiger beloop dezer ziekte, ent men nogthans in.
Dit voordeel moet men zieh ook slechts voorstellen en dit heeft toch hooge waarde.
Dat dit met grond verwacht mag worden, berust op de terug-werking na de inenting, gewijzigd in aard en beloop naar het individu of bijkomende omstandigheden. De opvolgende terug-werking verplaatst zieh wel is waar niet naar de longen, doch de ingebragte smetstof bepaalt zieh in hare werking niet alleen tot de inentingsplaats, doch opgenomen in het bleed, moet zij eene wijziging in de bestauddeelen van die vloeistof ten gevolge hebben, welke zieh nu voornamelijk nit op de inentingsplaats, waardoor aldaar een plastisch exsudaat wordt afgezet, gewijzigd in voorkomen naar het daar aanwezige weefsel. Dat werkelijk het bleed gewijzigd wordt in zijne bestanddeelen, zien wij aan het eigenaardig beloop der longziekte. De vezelstof neemt toe, waarna op verschillende plaatsen stasis in het interlobnlaire weefsel ont-staat, met opvolgende belangrijke transudatie van plasma. lets dergolijks heeft plaats na de inenting , doch hier wordt de stasis en nedcrzetting van plastisch exsudaat gebondeu aan de inentings­plaats, soms bij hevig verloop evenwel zieh nitbreidendc tot de bekken en buikholte, of nahegelegen spicren.
En wat verhindert ons aan te nemen, dat door de hier tewecg gebragte uitscheiding van plastische lymphe eene afname van de overtollige fibrine, en wie weet welke bloedbcstanddeelcn mcer, plaats heeft, waardoor de vatbaarheid vermindert tot het ontstaan eencr ziekte, welke met eene zoogenaamde fibrineuse erase naauw te zamen hangt.
In gevallen, waar men geene plaatselijke terugwerking waarneemt en waar, gelijk men zegt, de inenting niet gevat heeft, werden nogthans meermalen ligte verschijnselen van koorts en algemeene onpasselijkheid waargenomen. Ook voor deze gevallen mag men aannemen, dat de inenting, zij het dan ook al niet plaatselijk, evenwel gewerkt heeft en de in het bloed opgenomen incntingstof oorzaak is van dezc algemeene zickclijke aandoening, evenzoo als
-ocr page 52-
46
men dit soms ook bij kinderen na inenting met koepokstof waarneemt.
Wat voorts voor de insfrijpende werking der gebruikte inentings-stof pleit, is dat andere Stoffen, afkomstig van een longziek rund en tot inenting gebruikt, soms zulke hcvige verschijnselen ten gevolge hebben. De inentingsproeven door van Dommeien genomea met slijm en melk van longzieke runderen afkomstig en gebragt in het kosscm. en de schoft, bragten zulke hevige en eigenaardige verscliijnselen te weeg en geheel afwijkende van die, volgende op eene ligte verwonding, dat hij van verdere dusdanige proefnemingen moest afzien.
Meermalen ziet men ook volstrekt geene waarneembare terug-werking op de inenting volgen, ook zelfs na eene herhaalde aan-wending. Jennes is geneigd dit te verklaren , doordat sommige runderen geene vatbaarheid voor de inenting hebben, zonder dat dit nogtans de vatbaarheid voor de longziekte uitsluit. Hieraan moeten dan waarschijnlijk de enkele gevallen worden toegeschreven, dat de inenting niet tegen de longziekte waarborgde. Jessen, zegt hij, deelt hetzelfde ook mede van zijne inentingsproeven tegen de runderpest. Of dit de ware verklaring zij , dan wel of nog niet voldoende alle inwerkende omstandigheden, die hicrop invlocd hebben, bekend zijn, zullen wij voor hct oogenblik in het midden laten. Deze gevallcn komen evenwel nu en dan nog al voor, doch wij mögen ons vleijen, dat bij voortgezette inenting mecr en meer de kennis zal toenemen van alles wat op haar eenigen invloed uitoefent. Nu reeds zien wij , dat de ervaring veel heeft toegelicht, waarop vroeger of geen acht werd geslagen , of dat onjuist was opgevat.
Zoo bijv.: dat men niet in alle jaargetijden, met evenveel hoop
op gunstigen uitslag kan inenten; dat het verblijf in de weide, der ingeente dieren, bq
groote hitte niet dienstig is; dat de keuze der stof thans meer bepaald is aangegeven; dat de tijdsbepaling der reactie van 10 ä 30 dagen, ook
niet als bestendig is waargenomen; dat Dr. Willems ten onregte beweerde: dat de inenting,
hetzij zij ziekelijke reactie te weeg brengt of niet, nogthans
de dieren voor do longziekte behocdt, enz. enz.
-ocr page 53-
47
Is nu reeds lt;le kennis door ervaring uitgebreid , meer en meer zal zij dit worden , zoo de inenting algemeen wordt ingevoerd. Misscliien zal het later niet meer voldoende zijn, om aan te geveu in navolging van Dr. Willems , dat het vocht door persing ver-kregen uit eene long van een in hat eerste tijdperk der longziekte geslagt rund, de beste inentingsstof oplevert, doch zal men eeu meer bepaalden tijd van dat eerste tijdperk aangeven, gelijk dit bij dc runderpest plaats heeft, waar de inentingsstof het best is op den twceden of derden dag, nadat de oogen van het zieke rund beginnen te vloeijen, of op den 9. of 10. dag na de besmetting. Of zal men, gelijk bij den menscli met de koepokstof, welligt in den regel slechts gecultiveerde stof gebruiken, waartoe de door de Commissie genomen proeven wel aanleiding geven.
Voldoende zij het op te merken, dat de kennis der inenting en der daarop inwerkende omstandigheden nog voor veel uitbreiding vatbaar is, doch dat de tot nu toe genomen proeven een dusdanigen uitslag hebben ten gevolge gehad, dat geen veebezitter nalatig mag blijven , zijn vee te doen inenten.
Dan zullen wij bevrijd raken van die mededeelingen der ver-arming van onzen veestapel en der schade van veehouders, gelijk wij ook weder dezer dagen zagen, dat in de provincie Friesland, alleen wcgcns longziekte of ter dier zake waren afgemaakt, sedert p0 Januarij dezes jaars, ruim 4000 stuks runderen. Welk eene belangrijke schade! Indien men als minimum de schade van dit vee op / 70,- per rand stelt, dan verkrijgt men de kapitale som van / 280,000. Treedt men nu slechts in eene oppervlakkige beschouwing, dan ging, blijkens de door ons vermelde officieele mededeeling uit Leenwarden, van 1650 ingeente runderen 6,6 pet. en van 2951 ingeente runderen 7,4 pet., later aan de longziekte verloren; doch van 893 niet ingeentenkwam 17,9 pet. en van 1475 nog 21,6 pet. aan de longziekte om. Van de eersten of inge­enten , alzoo gemiddeld 7 pet. van de laatsten of niet ingeenten 193/4 pet., alzoo bijna 3 maal meer. Hiervan uitgaande zou men mögen vooronderstellen, dat de schade, zoo vroeger algemeen was ingeent, op een derde was geieduceerd geworden en alzoo nu bijna twee tonnen gouds, binnen den tijd van elf maanden, alleen in de provincie Friesland, voor den nationalen rijkdom zijn tc loor gegaan.
-ocr page 54-
}%yamp; ys?
48
Vevwaarloozcn wij dus niet roekeloos een goudmijn op onzen bodem, die menigeen in verre gewesten met opoffering van alles, meet ontginnen, maar zorgen wij voor onzen veestapel, die on-berekenbare schatten kan afwerpen.
En zal men nu eene zaak laten insluimeren, welke zoo veel goods belooft? - niet langer dan gewijfeld of getwist over de waarde der inenting, gelijk dit vroeger heeft plaats gehad, over de be-smettelijkheid der longziekte en gelijk toen, weder millioenen laten verloren gaan, om ten slotte de overtuiging te verkrijgen: Jf^ij hehben gedwaald !
Dat wij met zooveel schade nimmer tot die erkenning komen mögen!
Monnikendam, December 1858.
-ocr page 55-
r.
f
#9632;#9632;#9632;1
-ocr page 56-
mmmm
-ocr page 57-
-ocr page 58-
-ocr page 59-
-ocr page 60-
Si'-j-v
:
k-mw