'ïar
^ V
V. 5
k
.SR:
iX-i
f^'-m.j'
f isC
'■'i'H
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dolm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W KAMEBB.EK Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te wlgeningen;
W. C. Schimmel, Leeraar aan 's Ryks-Veeartsenijschool te Utrecht, en
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
}
Voorbericht.........
3
5
5
9
14
16
18
19
el
0851 7579
^ ^ at de uügave van een vahMad voor hoefsmeden wenschelijk is, is reeds verscheiden
jm en veler en ook onze overtuiging geweest. Als medebestuurder eener inrichting voor
oef beslag ^ gesticht in 1888 , «« daaraan reeds tal van leerling-hoefsmeden hun oplei-
mg ontvingen, werd het ons telkens opnieuiv duidelijk dat van het bijhouden van het
^ak, na den leertijd van 3 — 6 maanden, geen sprake ivas, doch ook moeielijk kon
^yn daar in het Nederlandsch geen vakblad in eigenlijken zin bestond en tceinige
Jiet Duitsch of een andere vreemde taal voldoende verstaan om hierin te lezen.
Aaast die wenschelijkheid staat echter de vraag of de uitgave financieel mogelijk
zal zijn. Tot voor korten tijd hebben toij deze niet toestemmend durven beanticoor-
lt;ien. Langzamerhand zijn evenwel door de verhoogde belangstelling in het hoef-
smidsvak, zoowel van de zijde van het Rijk, van verscheiden landbouwmaatschappijen en
-eele particulieren als van de beoefenaren van het vak zelve, een belangrijk aantal
ontwikkelde hoefsmeden ontstaan, waardoor de kans om de uitgave van „De Hoefsmidquot;
financieel mogelijk te maken, voldoende kan ivorden geacht. Bovendien neemt het
lt;umtal gediplomeerde hoefsmeden nog bijna dagelijks eenigermate toe, tenvijl de lust
om zich verder te ontwikkelen, ook bij hen die niet in de gelegenheid waren een
lt;^ursus in hoefbeslag te volgen, in de laatste jaren veel grooter is geworden.
De noodzakelijkheid meer aandacht te schenken aan het hoefbeslag vindt haar voor-
naamsten oorsprong in het feit dat in de laatste twintig jaren het net van harde
uegen enorm is uitgebreid. Ieder weet dat daarmede het verkeer evenredig is toe-
genomen, de paarden meer en voor snellere diensten ivorden gebezigd dan vroeger
en, het laatste niet het minst, da.t de hoeven door een en ander veel meer hebben te
verduren dan zulks voor dien tijd het geval was. De voornaamste oorzaak voor het
streven naar verbetering zit niet in een soort nieuwigheid, een mode, zooals men
ler en daar nog wel eens wil laten voorkomen, maar wel degelijk in de noodzake-
lijkheid om de hoeven, door de veranderde omstandigheden, nauwkeuriger te moeten
verplegen dan vroeger, om ze in denzelfden toestand te houden.
^ Wat de belangrijkheid van een goed hoefbeslag aangaat, behoeven wij zeker weinig
uit te wijden. Ieder paard met slechte hoeven, hoe uitstekend alle overige liehaams-
deelen ook mogen zijn, heeft slechts weinig waarde. Door een doelmatig hoefbeslag
imne» slechte hoeven somtijds worden verbeterd, door een verkeerd beslag worden
ran goede hoeven slecht gemaakt. Terecht is het hoefbeslag met betrekking tot
^paardenfokkerij, zoowel wat het opfokken als het houden van paarden be-
treft, van groot belang.
Het doel dat ivij ons met de uitgave van „De Hoefsmid'' voor oogen stellen, laat
zich m het kort samenvatten als volgt:
1». den hoefsmeden een orgaan te verschaffen waarin hun vak op grondige wijze
wordt behandeld, ten einde de gelegenheid voor hen te openen zich verder in hun
mk te bekwamen, nieuw aangegeven of veelzijdig opnieuw aanbevolen beslagmethoden
te hespreken en te vermelden wat in onderscheidene landen, maar in hoofdzaak wat
in Nederland voor meldenswaardigs op het gebied van het hoefmidsvak voorvalt of
wordt voorbereid;
2°. te streven naar een goed geregelde opleiding van hoefsmeden.
Met alle respect voor de cursussen die hier en daar worden gehouden, schijnt het
ons hoogst wenschelijk dat er eenheid kome in den vorm dier opleiding en dat dus
de eischen van bekwaamheid voor gediplomeerd hoefsmid overal gelijk worden gesteld,
in verband waarmede het tevens wenschelijk is dat van Rijkswege een commissie worde
aangewezen tot het afnemen van examen in hoefbeslag.
Wat de inrichting van „De Hoefsmid'quot; betreft, zal deze na eenigen tijd zoo zijn,
dat telkens een hoofdartikel over een of ander onderiverp van het hoefbeslag wordt
geplaatst, terwijl kleinere bijdragen, mededeelingen en berichten de overige ruimte
zullen innemen. Deze zullen bovendien betrekking hebben op het voor hoefsmeden
van belang zijnde gedeelte van de paardenkennis. Niet moet men zich voorstellen
dat eigenlijke hoefziekten zullen worden behandeld. Deze behooren immers niet bij
den hoefsmid, doch bij den veearts. Onzes inziens is het voor den hoefsmid in zijn
eigen belang zich geheel op eigen terrein te bewegen. Te gelegener tijd komen wij
hier wel uitvoeriger op terug en zullen een en ander dan voldoende trachten te be-
wijzen.
Voor leerling-hoefsmeden zal over een tijdsverloop van 1 a 2 jaren achtereenvol-
gens de leer van het hoefbeslag, verduidelijkt door tal van afbeeldingen, icorden
afgehandeld. De heer W. C. Schimmel, leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool
te Utrecht, heeft zich bereid verklaard tot dien tijd in ieder aflevering een klein ge-
deelte te willen afhatidelen. De eerste gedeelten, handelende over de samenstelling
van den hoef, zijn verreweg de lastigste en moeten door beginnenden verscheiden kee-
ren, en telkens met een preparaat er bij, worden nagegaan. Het benoodigde prepa-
raat, een heele hoef of een gedeelte hiervan, zal bij ieder hoofdstuk worden aange-
geven. Ieder smid is wel in de gelegenheid eens per maand in zijn omgeving een
hoef machtig te tcorden. En mocht er eens iets in voorkomen dat door dezen of ge-
nen niet voldoende wordt begrepen, zoo verklaren wij ons gaarne ten allen tijde be-
reid zooveel mogelijk een nadere verklaring te geven. Bovendien zal ieder gediplo-
meerd veearts, desgevraagd, zich zonder twijfel bereid verklaren eiken hoefsmid in
zijn kring, zoo noodig, voor te lichten.
Ieder aflevering zal een vel druks beslaan, terwijl elk kwartaal een keurige plaat
— in den regel van een paard — aan een der drie daarin verschijnende afleverin-
gen zal worden toegevoegd.
Op deze plaats wenschen wij allen, die de totstandkoming van „De Hoefsmidquot;
hebben gesteund, openlijk dank te zeggen. Verscheiden medewerkers geven in deze
aflevering reeds blijken van hun sympathie en krachtdadige hulp, de heer Bran-
der a Brandis te Amarsfoort heeft ons zeer geholpen door de o. i. keurige tee-
kening van de titelplaat, en enkele Besturen van Landbouivmaatschappijen en Ver-
eenigingen tot bevordering der paardenfokkerij — Friesland reeds openlijk _ steun-
den ons door publiciteit te geven aan de uitgave van het Blad en de kennismaking
hiermede aan te bevelen.
Moge „De Hoefsmidquot; veel steun ondervinden en het door de lezers steeds als een
leerzaam en aangenaam vakblad ivorden beschouwd! Voor welwillende opmerkingen
houden wij ons steeds aanbevolen.nbsp;Redactie.
h)
t
hoefbeslag een punt van onderwijs. De veeartsen werden hierdoor de leer-
meesters der hoefsmeden; zij gaven dezen aanwijzingen, gegrond op den
bouw en de werking van den hoef. Vele hoefsmeden hebben daardoor betere
inzichten gekregen in de geheimen van hun vak, en tot op den huidigen
dag zijn het vooral de veeartsen, als de door hun kennis aangewezen per-
sonen, welke de leiding van het vak hebben. Zij konden evenwel niet ver-
hinderen, dat het beslag der paarden op de meest verschillende wijzen werd
uitgevoerd. Vreemd is het dat in ons vlakke land met zachten bodem het
algemeene beslag was dat met kalkoenen, veelal te gelijk met stooten,
beide soms van belangrijke afmetingen, en nog heden kan men zich in
enkele plaatsen daarvan overtuigen, te gelijk van de misvorming, welke de
hoeven door dat aan alle eischen van een goed beslag gebrek lijdende ijzer,
ondergaan hebben. De meeste ijzers, over het geheel te zwaar, met holle
draagvlakte, voorzien van 8 a 10 zinknagelgaten, waarin gewoonlijk zware
zelf gemaakte nagels werden aangebracht, waren oorzaak van het veelvuldig
splijten van den hoornwand, zoodat brokkelhoeven algemeen regel was.
Ook bij de legerpaarden waren indertijd de hoefijzers steeds van kalkoenen
voorzien. Tegenwoordig is de overtuiging vrij wel algemeen , dat kalkoenen
kunnen worden gemist — ik bedoel de buitensporig groote vormen daarvan;
waar men deze nog ziet, in vereeniging van dito stooten, meen ik dat
zulks uit een verkeerd ingezienen zuinigheidmaatregel geschiedt.
Eenheid van beslag werd niet gezien; wel werd in vele streken een be-
paalde wijze van beslaan, en ook van vorm der hoefijzers aangetroffen.
Trouwens eenheid zou het kenmerk zijn van leiding en deze bestond niet,
althans geen rationeele opleiding voor den hoefsmid, bij gebrek aan inrich-
tingen, waar hij de noodige kunde zou kunnen verwerven. Zij werd eerst
bevorderd bij het ontstaan van een hoefsmidschool, wel is waar voor het le-
ger, maar de daar gevormde hoefsmeden verspreidden hun kennis bij de
burgers, en vele van hen oefenden vroeg of laat het vak uit in de burger-
maatschappij. Wanneer en waar werd deze inrichting opgericht? In de
voorrede van het werkje »Handleiding tot de leer van het Hoefbeslag' door
F. C. Hekmeijer, dat in 1841 uitkwam, leest men dat »sedert eenigon
tijd op last van het gouvernement in 's Gravenhage zoodanige inrichting tot
stand kwam voor 's lands legerquot;. Bij welk korps deze »Hoefsmederij-scLolquot;
was, bij welk besluit dit geschiedde, en onder wiens directie zij gesteld
was, is mij onbekend. Deze school was in 1842 verbonden aan de Konink-
lijke Militaire Academie te Breda, waar ook destijds de Rijschool was ge-
plaatst. Nadat in 1857 aan laatstgenoemde inrichting Venlo tot standplaats
vi^as gegeven, volgde in 1862 ook de hoefsmidschool daarheen, zoodat se-
dert dien tijd de Rij- en Hoefsmidschool onder één bevel is geplaatst. Se-
dert 30 October 1886 is deze inrichting te Amersfoort, waar tot dit doel
een gebouw was gesticht, dat door een ruime werkplaats met 10 vuren, en
een goed gesloten beslagplaats voor de paarden, beter aan het doel beant-
woordt dan in één der vorige standplaatsen het geval was. Voorts is een
dat men eenige aandacht ging schenken aan dit vak. Hoe het met deze
kunst vóór dien tijd was gesteld, is moeiehjk te beschrijven; hierover be-
staan te weinig oorkonden, en de vakmannen welke destijds ons werken
hebben nagelaten, bemoeiden zich minder om hun eigen betrekking, maar
behandelden veelal hoofdzakeiyk veeartsenykundige onderwerpen, adres - het
aan alle veeartsenj,kundigen bij naam bekende boekje ^Siektem en acciden-
ten die de Peerden louden können overkomen, van Pieter Almanusvan
Cour, in zijn leven Mr. Hoefsmit in 's Gravenhagequot;, waarin hij de hoef-nbsp;^
ziekten b. v. zeer zuinig behandelt, wel een bewijs, naar ik meen, dat het
hoefsmidsvak vrij wel een bijzaak was.
De klachten, welke sedert vele jaren over de beoefenaars van dit vak
werden geuit en zich voortdurend herhaalden tot op den allerlaatsten ti d
doen met grond veronderstellen, dat het te voren slecht stond met het
vak, en er over het algemeen niet bijster veel aandacht aan werd gewijd
Ik bedoel hier het hoefbeslag, zooals dit in de burgermaatschappij werd
uitgeoefend. Geheel anders toch was die verhouding in het leger- daar
was men sedert langen tijd. overtuigd van de groote waarde van dit vak
voor de slagvaardigheid der bereden korpsen. De geschiedenis van het
hoefbeslag hier te lande hangt daarom ook geheel tezamen met het beslao-
der militaire paarden, en dit tot op den huidigen dag.nbsp;''
Het ontstaan der hoefsmidschool van het leger is natuurlijk te danken
aan den maatregel van het legerbestuur, om onder alle omstandigheden een
bekwaam en voldoend getal hoefsmeden voor de bereden korpsen ter beschik-nbsp;t
king te hebben. Vóór de oprichting der school werd het noodige personeelnbsp;f
van hoefsmeden door de korpsen aangeworven, door welke omstandigheid eennbsp;'
zeker getal buitenlandsche hoefsmeden, gewoonlijk Duitschers en Belgen ditnbsp;'
met de burgerhoefsmeden ook was gesteld, zonder twijfel waren er uitzonnbsp;i'
gen op dien regel, menschen die door handigheid en verstand boven anderennbsp;li
uitblonken. Indien men, niet zonder grond, mag veronderstellen dat hetnbsp;'i
vak meestal van vader op zoon overging, is het ook niet gewaac^d te sprenbsp;'
ken van een aangeboren aanleg voor het vak, zooals nog hedenquot; ten dLenbsp;'i
bonden. Dit zal mede een reden zijn dat zooveel personeel zonder aanlegnbsp;quot;
kennis of handigheid dit vak, zooals reeds gezegd is, meestal als bijzaak
beoefenden, naast hun hoofdbedrijf van grof-, huis- of kachelsmid Waar
men alzoo weinig bedrevenheid had in de practische uitvoering en van'^dlnbsp;'
functie der deelen geen begrip, hoogstens bekend met de omstandigheid
dat door te diep in het hoorn te snijden, bloedvloeiing intrad of .het
vleeschquot; werd geraakt, daar moest natuurlijk het vak niet bijzonder geacht
zijn, en had het paardenhoudend publiek gegronde redenen tot klagen
Nadat in 1821 de VeeaHsenijschool te Utrecht was opgericht, werd hetnbsp;j
-ocr page 11-hoefbeslag een punt van onderwijs. De veeartsen werden hierdoor de leer-
meesters der hoefsmeden; zij gaven dezen aanwijzingen, gegrond op den
bouw en de werking van den hoef. Vele hoefsmeden hebben daardoor betere
inzichten gekregen in de geheimen van hun vak, en tot op den huidigen
dag zijn het vooral de veeartsen, als de door hun kennis aangewezen per-
sonen , welke de leiding van het vak hebben. Zij konden evenwel niet ver-
hinderen, dat het beslag der paarden op de meest verschillende wijzen werd
uitgevoerd. Vreemd is het dat in ons vlakke land met zachten bodem het
algemeene beslag was dat met kalkoenen, veelal te gelijk met stooten,
beide soms van belangrijke afmetingen, en nog heden kan men zich in
enkele plaatsen daarvan overtuigen, te gelijk van de misvorming, welke de
hoeven door dat aan alle eischen van een goed beslag gebrek lijdende ijzer,
ondergaan hebben. De meeste ijzers, over het geheel te zwaar, met holle
draagvlakte, voorzien van 8 a 10 zinknagelgaten, waarin gewoonlijk zware
zelf gemaakte nagels werden aangebracht, waren oorzaak van het veelvuldig
splijten van den hoornwand, zoodat brokkelhoeven algemeen regel was.
Ook bij de legerpaarden waren indertijd de hoefijzers steeds van kalkoenen
voorzien. Tegenwoordig is do overtuiging vrij wel algemeen , dat kalkoenen
kunnen worden gemist — ik bedoel de buitensporig groote vormen daarvan;
waar men deze nog ziet, in vereeniging van dito stooten, meen ik dat
zulks uit een verkeerd ingezienen zuinigheidmaatregel geschiedt.
Eenheid van beslag werd niet gezien; wel werd in vele streken een be-
paalde wijze van beslaan, en ook van vorm der hoefijzers aangetroffen.
Trouwens eenheid zou het kenmerk zijn van leiding en deze bestond niet,
althans geen rationeele opleiding voor den hoefsmid, bij gebrek aan inrich-
tingen, waar hij de noodige kunde zou kunnen verwerven. Zij werd eerst
bevorderd bij het ontstaan van een hoefsmidschool, wel is waar voor het le-
ger, maar de daar gevormde hoefsmeden verspreidden hun kennis bij de
burgers, en vele van hen oefenden vroeg of laat het vak uit in de burger-
maatschappij. Wanneer en waar werd deze inrichting opgericht? In de
voorrede van het werkje ygt;Handleiding tot de leer van het Hoefbeslagquot; door
F. C. Hekmeijer, dat in 1841 uitkwam, leest men dat »sedert eenigen
tijd op last van het gouvernement in 's Gravenhage zoodanige inrichting tot
stand kwam voor 's lands legerquot;. Bij welk korps deze ygt;Hoefsmederij-scLolquot;
was, bij welk besluit dit geschiedde, en onder wiens directie zij gesteld
was, is mij onbekend. Deze school was in 1842 verbonden aan de Konink-
lijke Militaire Academie te Breda, waar ook destijds de Rijschool was ge-
plaatst. Nadat in 1857 aan laatstgenoemde inrichting Venlo tot standplaats
was gegeven, volgde in 1862 ook de hoefsmidschool daarheen, zoodat se-
dert dien tijd de Rij- en Hoefsmidschool onder één bevel is geplaatst. Se-
dert 30 October 1886 is deze inrichting te Amersfoort, waar tot dit doel
een gebouw was gesticht, dat door een ruime werkplaats met 10 vuren, en
een goed gesloten beslagplaats voor de paarden, beter aan het doel beant-
woordt dan in één der vorige standplaatsen het geval was. Voorts is een
ruim vertrek in de nabijzijnde kazerne voor de theoretische lessen der leer-
lingen, waar voor aanschouwelijk onderricht vele modellen van hoefijzers,
normale en abnormale hoeven, platen, een geraamte, en andere leermidde-
len in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn.
De leerlingen, welke tot de Hoefsmidschool worden toegelaten, moeten
eenige bedrevenheid in het smeden van ijzers hebben verkregen; nauwkeu-
rig wordt nagegaan hun vlijt en vorderingen, zeer gelet op hun handig-
heid. Zij worden verwijderd zoodra blijkt, dat zij gebrek aan aanleg voor
het vak hebben. Daar die aanleg natuurlijk zeer verschillend is, wordt er
geen vastgestelde termijn gevolgd tot aanstelling der leerlingen tot hoef-
smid, maar verlaten zij de school, zoodra zij de noodige theoretische en
practische kennis hebben verkregen, om zelfstandig te kunnen optreden.
Deze kennis wordt naar gelang van den aanleg en de handigheid gewoon-
lijk na 1 Vj ä 2 jaren verkregen. Ik meen te weten, dat er weinig inrich-
tingen van dezen aard bestaan, waar de opleiding tot zulk een tijd wordt
uitgestrekt. De vorming is daarom ook vrij volledig; worden er soms
klachten vernomen hier en daar over het minder goede werk van enkele
hoefsmeden van het leger, dan zal men de reden daarvan kunnen vinden
dat die hoefsmeden, zelfstandig geworden, niet de vereischte zorg aan hun
werk besteden, of de weelde waarin ze plotseling verkeeren niet kunnen
verdragen, of ook wel eens daarin dat er beter dan goed werk wordt ver-
langd. Wij allen weten dat, al wordt een hoefijzer naar een voorgeschre-
ven staalkaart afgewerkt, dit met het oppassen daarvan aan den hoef en
het onderleggen niet het geval kan zijn, en de werkman daarom veel oor-
deel moet bezitten, en een goed opmerker dient te zijn, om in alle om-
standigheden te doen wat gedaan moet worden. Door deze vereischten is
het hoefbeslag niet enkel een handwerk, maar een handwerk met weten-
schappelijken grondslag.
Over het algemeen mag worden gezegd, dat dit vak in ons leger goed
wordt uitgevoerd, en verblijdend is het dat zulks wordt erkend, b.v. door
A. Lungwitz, den algemeen bekenden directeur der hoefsmidschool te
Bresden. Deze toch, die met den grooten bevorderaar van het hoefbeslag
in Saksen, den Graaf Einsiedel, bijna alle landen herhaaldelijk heeft
bezocht, met het hoofddoel om het standpunt van het hoefbeslag te onder-
zoeken , schreef in zijn dagboek, ons bekend geworden door eenige artikelen
in het maandschrift »Der- Hufschmiedquot;, No. 5, 1891, blz. 67, door hem
zelf uitgegeven , over Nederland:
»Zeer zuiver en goed beslaat men bij het leger. De ijzers hebben een
»rits en een horizontale draagvlakte, en zijn van een zwakke afhelling
»voorzien. In het bijzonder viel mij de juiste gesteldheid der nagelgaten
»naar verdeeling, diepte, richting en aantal op.quot;
Aangaande het vak bij de burgerhoefsmeden in ons land is door hem
weinig geschreven; bijzondere karakteristieke eigenschappen kon hij niet
opmerken. Het algemeen gebruik van de travaille (noodstal) draagt zijn
goedkeuring niet weg. Hij zag ergens de binnenwanden sterker besnijden
dan de buitenwanden; daarover ondervraagd, werd als reden opgegeven de
welving der straten.
De Hoefsmidschool staat onder het bevel van den Commandeerenden
Officier van de Rij- en Hoefsmidschool. De paardenarts is belast met het
onderwijs der leerlingen en verantwoordelijk voor hun goede opleiding tot
hoefsmid. Aan hem is toegevoegd een hoefsmid, met den graad van wacht-
meester of opperwachtmeester, belast met het practische onderwijs, terwijl
sedert 1886, toen liet getal leerlingen zeer is vermeerderd, een korporaal-
hoefsmid als onderbaas is werkzaam gesteld.
Sedert 1842 waren opvolgend aan de inrichting werkzaam de paarden-
artsen F. van der Poll, F. C. Hekmeijer, L J. van Laar, H. H.
Laseur, J. E. C. Schook, W. F. Schröder, J. Laméris, en sedert
den 30 October 1880, de steller dezer verhandeling. Als hoefsmidsbaas
fungeerden sedert dien tijd Glubère(?), van Kilsdonk, Pleijnaerten
sedert 15 Mei 1865 W. Kamerbeek. In 1863 verliet deze laatste de
school en werd als hoefsmid aangesteld, eerst bij het 4e Regiment Dra-
gonders, later bij het Regiment Rijdende Artillerie. Aan de school geplaatst,
oorspronkelijk als korporaal-hoefsmid, daarna tot wachtmeester bevorderd,
werd hij in 1886 aangesteld tot opperwachtmeester-hoefsmid, welken graad
hij verdiende, wegens zijn meesterschap in het hoefsmidsvak, en zijn tact
in den omgang met leerlingen. Eenigen tijd na het herdenken van den
dag, dat Kamerbeek een kwart eeuw was werkzaam geweest als practisch
onderwijzer, werden zijne verdiensten beloond, door de benoeming tot »Broe-
der in de Orde van den Nederlandschen Leeuwquot;, bij besluit van 21 Juli
1891. Deze onderscheiding was wel verdiend; op enkele uitzonderingen na
zijn toch alle hoefsmeden, in het leger dienende, door hem practisch gevormd.
Deze benoeming en ook zijn bevordering tot opperwachtmeester geschiedden
op voordracht van den Inspecteur der Cavalerie, den Lt. Generaal van
Helden, die zijn aandacht steeds wijdde aan alles wat betrekking heeft
op de volmaking van het beslag bij het leger.nbsp;[Slot volgt).
door
J. L. G. CAYAUX.
Op het gebied van hoefbeslag bekleedt zeker het scherp- of willterbeslag
(Duitsch: Winterbeschlag, Fransch: ferrure ä glacé) een voorname plaats.
Terwijl het gewone zomerbeslag bij vele paarden gemist zou kunnen wor-
den , vooral bij geringe werkzaamheden en op lossen bodem, is het noodza-
kelijk dat des winters de een of andere inrichting aan de ondervlakte der
hoefijzers worde aangebracht om uitglijden te voorkomen. Zoodra dan ook
het jaargetijde zoover is gevorderd dat straten en wegen weldra met sneeuw
en ijs kunnen worden bedekt, zorgen de eigenaars van paarden dat zij niet
de dupe worden van soms plotseling optredende gladheid; zij laten hun
paarden »op scherp zetten.quot; Menigeen, die hiervoor niet bijtijds of niet
behoorlijk zorgde, hetzij uit nalatigheid of uit verkeerd geplaatste zuinigheid,
heeft daarvan de nadeelige gevolgen ondervonden. En al gebeuren er in
die gevallen niet altijd bepaalde ongelukken en al houden de onvoldoende
beslagen paarden zich op de been, dan lijden deze bij die gelegenheden
toch meer dan de eigenaar in den regel meent. Dat de Fransche cavalerie
en het voerwezen bij den ongelukkigen tocht naar Rusland (in den winter van
1812 door Napoleon ondernomen) met zooveel tegenspoed had te kampen,
wordt voor een deel toegeschreven aan het onvoldoende beslag der paarden.
Hoe onmisbaar het winterbeslag ook moge zijn, toch zijn hieraan meer nadee-
len verbonden dan aan het gewone hoefbeslag. Wij behoeven maar te denken aan
de meerdere zwaarte, aan den abnormalen stand, die er niet zelden door wordt
veroorzaakt, aan de nadeelige gevolgen , die kunnen optreden (verwondingen ,
kreupelheden) en aan de meerdere kosten, die dat beslag met zich brengt.
Het is dan ook voornamelijk om de bedoelde nadeelen zooveel mogelijk
te verminderen, dat nog steeds wordt getracht tot meerdere volkomenheid
te geraken door het veranderen van bestaande- en het uitdenken van nieuwe
wijzen van winterbeslag. Ook hier is echter herhaaldelijk gebleken, dat
alle veranderingen geen verbeteringen zijn.
Uit de oudste geschiedenis kennen wij weinig omtrent het scherpen
der paarden. Wel gebruikten de Romeinen gevlochten zolen onder de hoe-
ven hunner paarden. Of deze inrichting enkel tot beschutting of wel tevens
moest dienen om uitglijden te voorkomen, is niet na te gaan. Wellicht
moesten ook de koppen der vioolsleutel-vormige nageli, die meermalen bij
de oudste hoefijzers zijn gevonden, tot scherping dienen.
Reeds in de Sste eeuw be-
sloeg men in Noorwegen en
Zweden de paarden met een
onregelmatig gevormd, plat
stuk ijzer (fig. 1), waarin zich
aan de onderzijde een scherpe
punt bevond en waarvan de
beide uiteinden waren verlengd
tot puntige uitloopers, die door
den toonwand van den hoef
werden geslagen en dan om-
geniet. In sommige streken
van Finland wordt dergelijk
beslag nog toegepast.
Door verdere vondsten, die
men herhaaldelijk in den bodem
heeft gedaan, vooral in graven
en op slagvelden, weten wij
Fig. i.
n
met voldoende zekerheid, dat reeds vóór 1000 jaren door verschillende
volkeren werd gebruik gemaakt van scherp beslag.
De scherping zal doeltreffend en practisch zijn, naarmate zij beter voldoet
aan de volgende hoofdeigenschappen:
Zij moet het uitglijden op sneeuw en ijs behoorlijk beletten.
2quot;. Zij moet, door één persoon, zonder veel moeite en tijdverlies kunnen
worden aangebracht en verwijderd.
3quot;. De normale stand der hoeven moet zooveel mogelijk bewaard blijven
en er mogen geen ongevallen door worden veroorzaakt (kreupelheden, ver-
wondingen).
4quot;. Zij moet zoo eenvoudig en goedkoop mogelijk zijn, en tevens duurzaam
(niet verloren gaan, noch te spoedig afslijten of bot worden).
De verschillende soorten en vormen van winterbeslag kunnen als volgt
worden verdeeld:
I. Met ijsnagels (Duitsch: Eisnägel; Fransch: clous a glacé).
Er bestaan verschillende soorten. Vooreerst de gewone ijsnagel (fig. 2),
bestaande uit een stevigen hoefnagel met verlengden, geharden kop van
verschillenden vorm. Deze worden in verschillende landen toegepast. Tot
tijdelijk gebruik bij plotseling optredende gladheid, wanneer de paarden nog
geen winterijzers onder hebben, kunnen zij goede diensten bewijzen. Zij zijn
echter spoedig afgesleten en hebben nog het
nadeel dat zij op stal verwondingen kunnen
veroorzaken. Gewoonlijk wordt in den binnen-
en in den buitentak van ieder ijzer een ijsnagel
ingeslagen, in de plaats van een gewonen hoef-
nagel. Dit moet echter door een smid, of al-
thans met de noodige werktuigen geschieden.
Ook is het telkens uittrekken en inslaan van
nagels nadeelig voor den hoornwand.
Verder zijn er nog scherpe nagels (vooral in
het Fransche leger in gebruik geweest) die een
zwaarderen hals en kop hebben en die niet
door den hoornwand gaan Bij den ijsnagel van
D e 1 p é r i e r (volgens de Duitschers van Mül-
ler) worden de daarvoor bestemde nagelgaten zoodanig met een scheven
stamper ingeslagen, dat zij uitkomen aan den buitenrand van de boven-
vlakte des ijzers (fig. 3, doorsnede); aldaar worden de nagels omgeslagen
en een weinig in het ijzer ingelaten (vooral aan den binnentak om strijken
te voorkomen). Van deze nagels worden er gewoonlijk 4 in elk ijzer aan-
gebracht, n.1. twee in den toon (tusschen het 1ste en 2de nagelgat) en een
nabij elk uiteinde van het ijzer (zonder kalkoenen). Hals en lemmet van
deze nagels hebben den vorm van het nagelgat, en de punt is niet gezwikt.
Fig. 2.
Fig. 3
Het gebruik van deze ijsnagels heeft het voordeel dat zij den hoornwand
onaangetast laten en dat de gewone hoefnagels kunnen bljjven zitten. Ook
zijn zij gemakkelijker aan te brengen en te verwijderen dan deze.
De ijsnagels van Lepinte en anderen komen in hoofdzaak met den
pasgenoemden overeen.
II. Met Taste, scherpe kalkoenen (D. scharfe Stollen, Fr. crampons
fixes).
Hierbij heeft het ijzer vaste kalkoenen, die gescherpt en gehard zijn
(fig. 4). Gewoonlijk wordt de binnenkalkoen
overlangs geplaatst, om strijken te voorkomen.
Bij trekpaarden, vooral voor zware diensten,
wordt in den toon van het ijzer een stalen,
scherpen stoot (D. Griff, Fr. grappe) ingeweld.
Niet zelden worden alleen de buitenkalkoen en de
stoot gescherpt om verwondingen te voorkomen ;
in dat geval wordt gewoonlijk de binnenkalkoen
(behoorlijk afgerond) dwars geplaatst en de bui-
tenkalkoen overlangs.
De scherping met vaste kalkoenen kan tot de oudste methoden van win-
terbeslag worden gerekend. Zulke ijzers zijn voornamelijk gevonden in De-
nemarken, in grafheuvels die van ongeveer hot jaar 800 dagteekenen.
Dit beslag wordt nog heden vrij algemeen bij zware trekdiensten aange-
wend. Het heeft zeker enkele voordeelen (vooral zijn stevigheid), maar er
zijn ook gewichtige bezwaren aan verbonden. Zijn n.1. de kalkoenen bot
geworden (hetgeen bij zware diensten op de kale steenen betrekkelijk spoe-
dig plaats heeft), dan moeten, voor een nieuwe scherping, de ijzers telkens
worden afgenomen, ook binnen den gewonen tijd van beslag. Dit is lastig en
kostbaar en nadeelig voor den hoornwand. Daarom wordt dan de ver-
nieuwde scherping licht uitgesteld en blijft menig paard langer op eenzelfde
beslag loopen dan dienstig is voor een vasten stand. Ook komen bij deze
scherpingsmethode op stal gemakkelijk verwondingen voor, in het bijzonder
van de vleeschkroon.
Tot deze categorie kan ook nog worden gerekend het winterbeslag,
waarbij aan de ondervlakte van het ijzer, in ijzertakken en toon, een recht-
hoekig strookje staalplaat is ingeweld, halfcirkelvormig gebogen (veelal
Dstalen halvemaantjes' genoemd), en dus gelijkende op de zoogenaamde veer-
kalkoenen.
III. Met schroef kalkoenen (D.: Schraubstollen, Fr.: crampons avis).
Dit is de oudste en meest bekende vorm van scherping met losse kalkoenen
(D.: auswechselbaren Stollen, Fr.: crampons mobiles). Hierbij is nabij de
uiteinden der ijzertakken een schroefgat aangebracht, ter opneming van
een schroef kalkoen. Zeer dikwijls bevinden zich ook in den toon, vooral
in de achterijzers bij trekpaarden, een of twee kalkoengaten. De geharde
kop der kalkoenen, die bij gladheid worden ingedraaid (het best met een
schroefsleutel), kan een verscMllenden vorm hebben, bijv. piramidaal of
heitelvormig (fig. 5). Soms wordt, voor meerdere stevigheid, tusschen den
schroefdraad en den kop, een verdikten rand (de borst) aangebracht, die
in een gelijkvormige verzinking rondom het gat wordt opgenomen. Goede
schroefkalkoenen breken echter ook zonder borst niet af, evenmin als dat
zij verloren gaan.
In de laatste jaren zijn nog kalkoenen van verschillende doorsnede in
gebruik gekomen die, niettegenstaande de afslijting, dezelfde doorsnede en
daardoor bijna dezelfde scherpte behouden.
Zoo heeft de kalkoen van Neuss een Hquot;
vormige doorsnede; die van Loeffen is
)(-vormig en zoo heeft men er nog met de
doorsneden T, Vgt; Z. Ilgt; ~ enz. Als
een doelmatigen en deugdzamen schroefkal-
koen heeft zich een model getoond, dat den
beitel- en j-j-vorm in zich vereenigt (fig. 6).
Deze kalkoen wordt desnoods met een me-
talen pin of sterken draadnagel in- en uitgedraaid.
Na verwijdering der scherpe kalkoenen (op stal of wanneer het niet glad
is) worden stompe kalkoenen in de gaten gedraaid, om deze zuiver te houden
en te beschutten.
De ondervinding, met verschillende soorten van winterbeslag opgedaan,
heeft genoegzaam geleerd dat het schroef beslag de meeste voordeelen en de
minste nadeelen aanbiedt, zoodat dan ook deze wijze van scherping vrij
algemeen voor de beste wordt gehouden. Ook bij de militaire paarden is
in de meeste landen dit beslag in gebruik en waar men er van is afgewe-
ken om andere stelsels te beproeven, is men er weer toe teruggekeerd.
Zoo bijv. in het Fransche leger, waar men gedurende eenige jaren verge-
lijkende proeven heeft genomen met verschillende vormen van schroefkalkoe-
nen, insteekkalkoenen en ijsnagels. Ook in Duitschland vielen de proeven met
verschillende insteekkalkoenen niet bevredigend uit en is een paarjaar geleden de
schroefkalkoen weer ingevoerd zooals die in fig. 5 is afgebeeld, n.1. met
vierkanten kop en beitel vormig. In Rusland wordt meestal alleen de buiten-
tak en toon van het ijzer gescherpt.
In ons leger is eveneens (althans bij de bereden Artillerie) na jarenlange
proefnemingen met verschillende soorten van winterbeslag, dat met schroef-
kalkoenen weder ingevoerd, waarbij zich in de voorijzers 2 en in de achter-
ijzers 3 kalkoenen zullen bevinden.
Om het losgaan der schroefkalkoenen te beletten, heeft men verschillende
inrichtingen bedacht; deze zijn echter overbodig, indien de kalkoenen en
gaten behoorlijk zijn vervaardigd.
(Slot volgt).
-ocr page 18-BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 1. De heenderen.
Onder den naam van hoef verstaat men den hoornigen koker met de
daarin besloten harde en zachte deelen, welke het onderste einde van elk
been van het paard vormt
(fig. 1 en 2). Een vluchtige
beschouwing van fig. 2, dat
den hoef overlangs doorgesne-
den voorstelt, toont aan, dat
deze niet zoo eenvoudig in
samenstelling is, als men bij
uitwendige bezichtiging van den
hoornigen koker wellicht zou
vermoeden. Het is voor den
hoefsmid van groote beteekenis
dien bouw, die samenstelling
nauwkeurig te kennen; alleen
dan zal hij zich een oordeel
kunnen vormen over de rol,
welke elk dier deelen heeft te vervullen. En deze kennis is noodig opdat
hij het beslag zoo vervaardige, dat geen der verrichtingen van die organen
wordt belemmerd, of, wanneer reeds een stoornis mocht zijn ontstaan, dat
hij wete op welke wijze daarin kan worden voorzien.
Het best krijgt men eea inzicht in de samenstelling van den hoef, wan-
neer men dezen, evenals een huis, allengs opbouwt en daarbij de verschil-
lende deelen aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt. Men vangt dan
aan met de beenderen, welke
in den hoornigen koker zijn
besloten en den grondslag van
den hoef uitmaken. Deze zijn :
het hoefbeen (fig 2, B en fig.
3, A), het straalbeen (fig. 2,
C) en het onderste gedeelte
Q van het kroonbeen (fig. 2, A
en fig. 3, B).
Het hoefbeen komt in ge-
daante overeen met den hoef
en omgekeerd is de vorm van
den hoornigen koker afhankelijk van dien van het hoef been; beide schikken
zich naar elkander. Het is een sponsachtig been, dat in den hoornigen
koker een zoodanig schuine ligging hoeft, dat het voorste gedeelte zich dichter
bij den bodem bevindt dan het achterste (fig. 2). Men onderscheidt er aan:
De wandvlakte (fig. 3, i4) of de
uitwendige vlakte , welke gewelfd is ,
in het midden hooger dan naar
achteren en zich door groote poreus-
heid kenmerkt. Aan weerszijden
eindigt deze vlakte naar achteren in
uitstekende gedeelten, de hoefbeens-
takkcn (fig. 3, a) genaamd. Deze
bezitten een groeve, de wandsleuf
(fig. 3,6), welke aan het achterste
uiteinde in een gat, takgat of tak-
p. gnbsp;insnijding (fig. 3 , c) genaamd, over-
'nbsp;gaat; hierin liggen bloedvaten,
waarvan later sprake zal zijn. Het hoogste gedeelte van de wandvlakte
heet het kroonuitsteeksel (fig. 3, d).
De zooivlakte (fig. 4) of de ondervlakte van het
hoef been is uitgehold. Door een ruwen, halve-
maanvormigen rand (fig. 4, c) wordt deze in een
c quot;quot;nbsp;I voorste, grooter en in een achterste, kleiner
-nbsp;Ik. '-^m ?®deelte gescheiden. Het eerstbedoelde gedeelte
y/^li^quot;^nbsp;quot;) i® zacht uitgehold en weinig ruw; het
j ^nbsp;g®®*nbsp;achteren in de takken over. Het
kleiner gedeelte (fig 4, b) is meer
verdiept en zeer ruw; daaraan hecht zich, gelijk
Fig-nbsp;verder zal blijken, de buigpees vast ifig. 2, d).
Twee gaten, de zooigaten genaamd (fig. 4, d), voeren in het binnenste van
het hoef been; hierin zijn bloedvaten gelegen.
De gewrichtsvlakte (fig. 5 , a)
is glad, met een dun laagje
kraakbeen bekleed , bezit in het
midden een verheven kam en
aan weerszijden daarvan twee
zachte verdiepingen. Zij vormt
als het ware een afdruk van
de ondervlakte van het kroon-
been en van de gewrichtsvlakte
van het straalbeen, waarmede
zij tot een gewricht, het hoef-
gewricht (fig. 3, e) is vereenigd.
Fig. 5.
gt;7--------- \—O ~ ^nbsp;— -------ö
Het voorste en hoogste gedeelte der gewrichtsvlakte wordt gevormd door
het reeds vermelde kroonuitsteeksel (fig. 5,6); nabij den achterrand (fig. 5, c)
bevindt zich een smalle vlakte, welke duidelijk afgescheiden is van de
voorste, grootere; daarop rust bij het levende paard het straalbeen (fig. 2, C).
--g Het straalbeen (fig, 6) is een smal, langwerpig beentje, van
vier vlakten voorzien, welke van voren, van achteren en ten
deele van onderen met kraakbeen bekleed en dus glad zijn. De
Fig. 6 voorvlakte en het voorste gedeelte der ondervlakte (fig 2, C)
helpen het hoefgewricht vormen; over de achtervlakte glijdt de hoefbeen-
buiger, terwijl de smalle bovenvlakte en de achterste helft der eveneens
smalle ondervlakte ruw zijn en van uithollingen voorzien. Hierin hechten
zich de bandvezelen vast, waardoor het straalbeen met de omgeving ver-
bonden wordt, en ondanks den daarop inwerkenden lichaamslast op zijn plaats
wordt gehouden.
Het kroonbeen (fig. 3, B) is een sterk, dobbelsteenvormig been, dat van
boven, met het kootbeen verbonden, het kroongewricht (fig. 3, g) vormt,
en zich, gelijk reeds werd opgemerkt, met het hoef- en straalbeen tot het
hoefgewricht verbindt. Het heeft behalve een boven- en onder(gewrichts)-
vlakte, een voor- en achter- en twee zijvlakten. Vooral de laatste zijn ruw;
deze bevatten knobbels, handknohhels (fig. 3, f) geheeten, waaraan zich de
sterke zijbanden, welke het hoefgewricht steunen, vasthechten. Het kroon-
been is slechts voor de kleinste helft in den hoornigen koker besloten.
§ 2. De verbinding van hoef-, straal- en kroonbeen.
CURSUS IN HOEFBESLAG.
Ofschoon wij in ons land nog niet zoo ver zijn, dat men, alsvorens zich
als hoefsmid te vestigen, eerst proeven van bekwaamheid moet hebben
afgelegd, zooals dit in Duitschland het geval is (»geprüfter Hufschmiedquot;),
is men bij ons toch ook langzamerhand meer het groote nut gaan inzien
van een behoorlijk hoefbeslag en van de noodzakelijkheid, dat de smeden
de noodige theoretische en practische kennis daartoe bezitten, zoodat zij
niet alleen vlug en handig moeten kunnen beslaan maar zich ook rekenschap
behooren te kunnen geven van hun werk.nbsp;i
Tot dat inzicht moet men wel komen wanneer men ziet hoeveel hoefge-
breken door een goede hoefverzorging en een rationeel beslag worden ver-
beterd en genezen en wanneer men verder waarneemt hoe vele paarden
een waardevermindering ondergaan door een onoordeelkundig hoefbeslag,
uitgevoerd door smeden, die hun vak niet grondig verstaan doordat zij nooit
voldoende onderricht hebben genoten.
Ten einde verbetering aan te brengen in de gebrekkige wijze van hoef-
beslag die, vooral ten platten lande, maar al te veel wordt toegepast,
werden in verschillende deelen van ons land cursussen opgericht op last der
Hooge Regeering of wel (zooals in den regel het geval was) uitgaande van
de maatschappijen van landbouw in de verschillende gewesten.
Ook in deze streken werd de behoefte gevoeld aan een opleiding voor
hoefsmeden. Daarom werd door de Afdeeling »Deventer en omstrekenquot;
der Geldersch-Overijselsche maatschappij van landbouw het vorige jaar beslo-
ten een cursus in hoefbeslag te geven, waarbij zij gesteund werd door het
Rijk, de Gemeente en enkele belangstellende particulieren. Het onderwijs
werd opgedragen aan den heer Kroon, rijks-veearts alhier, voor de
practische lessen bijgestaan door den hoefsmid H u 1 s i n g van het 1 e Re-
giment Huzaren. De theorie werd behandeld in 12 lessen, elk van 2 uren;
daarbij werden tevens door de leerlingen hoefijzers van verschillend model
meegebracht, die thuis waren vervaardigd en dan op de les werden bespro-
ken. Verder werden 12 practische lessen gehouden, elk van 4 uren.
Daarbij werd het geleerde in practijk gebracht en beoefend door het smeden
van ijzers, het bewerken en beslaan van doode hoeven, het aanleggen van
kunstbeslagen en het bewerken en beslaan van een honderdtal hoeven aan
het levende paard. Ook bij het practische onderricht werd er naar ge-
streefd het »hoequot; en het »waaromquot; te doen kennen en begrijpen en theorie
en practijk met elkaar te verbinden.
Van de leerlingen die tot de lessen werden toegelaten, werd geëischt dat
zij den hamer konden hanteeren en het smidsvak eenigszins verstonden , daar
er anders meer tijd en kosten voor de lessen noodig zouden zijn dan nu het
geval was. Twaalf leerlingen werden slechts voor den cursus aangenomen
daar, indien dit aantal grooter werd, de practische lessen niet tot hun recht
konden komen. De meeste deelnemers kwamen van buiten en sommige
moesten zelfs telkens eenige uren loopen om de lessen te kunnen bijwonen.
Er werd met veel aandacht en ijver van den cursus gebruik gemaakt, zoo-
dat de leerlingen goede vorderingen maakten en in korten tijd proeven
van bekwaamheid aflegden, die zeer gunstig afstaken bij het werk dat bij
het begin der lessen werd geleverd.
Bij het einde van den cursus, toen het examen plaats had, bleek het
mij dat de leerlingen-smeden over het algemeen zoowel theoretisch als prac-
tisch goed hadden geprofiteerd en behoorlijk voor hun taak waren berekend.
Aan tien leerlingen werd daarna het bewijs uitgereikt dat zij den cursus
met vrucht hadden gevolgd, terwijl er twee werden afgewezen, zijnde nog
jeugdige personen, die nog niet voldoende bedreven waren in het smidsvak
op zich zelf.
Het gunstige resultaat was ongetwijfeld toe te schrijven zoowel aan de
verdienstelijke leiding en het grondig onderricht als aan den ijver der deel-
nemers.
Door den goeden uitslag aangemoedigd, besloot de afdeeling der genoemde
maatschappij ook dezen winter weder zulk een cursus te houden. Wederom
meldden zich een aantal liefhebbers aan waarvan, om de reeds genoemde
reden, mnar een twaalftal werd aangenomen. De lessen zijn ingericht en
worden gegeven evenals het vorige jaar en z.jn thans in volL ging
Het behoeft met te worden betwiifeld rl»f ^nbsp;. ,
gunstig en bemoedigend zullen zyn n de'ze rsÏs quot;quot;
stichten.nbsp;''Pnbsp;nut zal
Deventer, Dec. '95.
Caijaux.
EXAMEN IN HOEFBESLAG TE 's HERTOGENBOSCH.
Ten overstaan van het nagelijksch Bestuur Hprnbsp;i,,
Maatschappu va„nbsp;1 „ , quot;rL.tLr.^rat'if'tquot;!'quot;
genbosch examen afgenomen in hoefbeslag.
Tot het examen werden alleen toegelaten smeden welke Hif •
cursus hebben gevolgd bi,quot; een der provinciale veearts'en O t t ZrT
de cursussen gehouden door de beeren: P A van den X
A. de Jong te Capelle, ,1. C. Boots t ^ V r^a
te O., Th. J. F. Kegelaer tenbsp;a Hiet an te ^ r;/
C. A. van der Leeden te Eindhoven en L J M Riir.» gt;gt; ^'■'^ond,
Als Juryleden waren welwillend opgetreden d'e ht R
paardenarts is e klasse aan de Ri,quot;- en Hoefsmidschool te Jl^
LUI'''nbsp;''nbsp;- -ries rps-veear^ts
Het aantal deelnemers bedroeg 31, van welke 22 zyn geslaagd met
name: M N. van Kussel te Hee.e; P. J. Donkers te s4; o'va'
Doorn te Fijnaarl; C W. van Heusden te «o..; G van Ho^
tenbsp;Th. Keeris te Vrijhoeven-Cappel; .1. W Merkelbaoh^
Zeel.; W. Neutkens tenbsp;O. ^^an Onzenoort t
J. F. van Onzenoort te Waspik; M. van der Sande te GeZ M
Schreuders te Capelle; J. Sieben te Boxmeer; W. Sieben te R
H. Staals tenbsp;W. C. van der Ste'en te olli:
Thienen te St. Anthonis; H. A. Valens te Woensel; J. van de Ven te
Oss- A. H Verbaandert te IMeuvel; P. J. van Vlerken te Beek en
Bonk en G. Wijnen te Wanroij.
Sedert 1887 heeft de ..Noordbrabantsche Landbouw-Maatschappijquot; d
opleiding van hoefsmeden met ernst ter hand genomen en tot heden _
alzoo in een 8-jarig tijdvak, hebben niet minder dan 187 personen van dquot;
gunstige gelegenheid tot theoretische en practische ontwikkelino- k quot;t
gemaakt. Aan 125 hunner kon na afgelegd examen een diplomaquot; van 7oI
doende bedrevenheid in het vak worden uitgereikt. Voorwaar wel
bewijs, dat in Noord-Brabant aan bekwame hoefsmeden groote behoefte
bestond!
Korte mededeelingen eti berichten.
—nbsp;Ten einde de beenderen van den hoef — hoefbeen , straalbeen en kroonbeen —
te verkrijgen, snijdt men den ondervoet van het paard in het gewricht, vlak boven
den hoef, door. Het afgesneden gedeelte wordt 14 dagen in een flinke laag stroo-
mest gelegd. Door dit zacht broeien geraakt het hoornig gedeelte — de hoorn-
schoen — geheel los en kan van het overige worden afgetrokken. Dit kan in een
pot flink worden uitgekookt, waarna de beenderen gemakkelijk zijn schoon te maken.
Ieder die door onze bemiddeling de drie genoemde beenderen netjes afgewerkt
wensoht te ontvangen, wordt verzocht voor 25 Januari a.s. zijn verlangen kenbaar
te maken en f 1.— per postwissel in te sturen. De Yrachtvrije toezending volgt
dan ongeveer 10 Februari a.s.
—nbsp;Bij het beslaan van een paard is ieder smid verplicht de stralen der hoeven
nauwkeurig na te zien. Zoo er rotstraal voorkomt, moet het vuil met een propje
vlas flink in de diepte schoongemaakt en daarna met een weinig bruine teer
_ ook weer goed in de diepte der middelste groeve in den straal — worden
ingesmeerd.
Rotstraal heeft bij een langdurig bestaan bijna altijd vernauwing van den hoef,
misschien klemhoef ten gevolge.
—nbsp;Bij het besnijden van den tioef moet van don straal en van de zool uitslui-
tend het doode gedeelte worden weggenomen.
—nbsp;Het pas ondergesliigen balkijzer mag bij den opgenomen hoef niet op den
straal drukken. Er moot tusschen balk en straal ongeveer zooveel ruimte zijn als
het lemmet van een mes dik is. Zoodra het paard dan op dien hoef rust, zullen
straal en balk elkaar zoowat juist aanraken.
—nbsp;Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw. In de 155ste Hoofd-
bestuursvergadering werd, na toelichting van den heer W. baron van Nagell,
aano-enomen om aan de afdeelingen IJseloevers, Deventer en Bommelerwaard res-
pectievelijk flTO, ƒ 260 en ƒ100 subsidie toe te kennen voor het houden van
cnrsiissen in hoefbeslag.
Bij de aanneming van dit voorstel werd de wensch geuit dat in het vervolg meer
evenredigheid in het bedrag der verschillende subsidiën zal worden betracht.
—nbsp;Mogen de hoefsmeden er prijs op stellen een eigen vakorgaan te bezitten! Ieder
van hen kan het blijvend bi'staan, den bloei van „De Hoefsmidquot; bevorderen door
vakgenoten en leveranciers van hoefsmidsbmoodigdheden op te wekken tot het nemen van
abonnement of het plaatsen van advertentiën. Wij houden ons ook tot medewerking
in dien zin zeer aanbevolen.
Mocht deze of gene gaarne wijzigingen zien aangebracht in de uitgave, zoo willen
wij die steeds gaarne leeren kennen en zoo mogelijk aanbrengen. Laten lezers ter
eener zijde, redactie en uitgever ter andere zijde, streven naar het verkrijgen van
een aangenaam, maar tevens leerzaam vakblad, dat voor de belangen van het hoef-
smidsrak zooveel mogelijk opkomt! Wij willen te dezen opzichte gaarne ons best
doen en zullen tevens de reëele handel trachten te steunen.
_ „De Hoefsmidquot; verschijnt telkens ongeveer den 15den van iedere maand.
-ocr page 24-leveren billijk en franco alle be-
noodigdbeden voor
hoefbeslag.
Specialiteit in scherpe punten en
schroeven.
Hoefnagels IVIoeller en Schreiber.
handelaren in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
A. A.. BAGGERMAN,
te EL8T, bij Tiel,
vervaardigt en levert steeds met succes PLOEGEN in soorten, nieuw model
ST.4LEN EGGEN, goedkoope solide STROOSNIJDERS ^n ZAALMACHINES
deze laatste ook in huur te bekomen, benevens alle andere soorten land'
lbouwwerktuigen, alles op garantie van soliditeit en goede werkins
STAALDRAADKETTINGEN licht en zeer sterk, voor paarden, ploegket-
tingen enz.
GERMANIA- en H-KALKOENEN voor scherp hoefbeslag enz.
Wetlerverkoopers flink rabat.
Eooelsche
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Hoefnaoels, Fransclie Diamafit Hoefnaoels, Enflelscbe Hoefraspeo
in extra en gewone kwaliteit.nbsp;'
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
bij de heeren H. A. KROES te Dieverbrug en A. W. HEIDEMA te Groningen
i ex. Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der Ca-
Talerie en Artillerie, door W. C. SCHIMMEL, — (ie druk, oorspronke-
lijke prijs ƒ 11.00) — gebonden in halflederen band, met bijbehoorende ATLAS
met platen.
Abonnement per kwartaal franco huis ƒ 0.75 voor ^federland, per jaargang voor
O.- en W.-Indië en het buitenland fSAO.
Advertentiën 1 — 10 re
/•l.—, ieder regel daarboven ƒ 0.10. Ieder die per
kwartaal minstens 20 regels adverteert, ontvangt in dien tijd een abonnement gratis,
ieder abonné 20 quot;/o rabat op den prijs der advertentiën.
Bijdragen, abonnementen en advertentiën te zenden aan A. W. Heidema, Groningen.
(Te plaatsen artikelen moeten war den eersten der maand zijn ingezonden, korte mede-
deelingen en advertentiën voor den lOden, teneinde nog in de e.v. afl. te hunnen wor-
den opgenomen.)
Ie Jaargang.
Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
.T. L. G. Cavaux , Paardenarts der 1 ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practiseh hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
,1. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimrrs , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht, en
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
Het Hoefsmidsvak in Nederland, in den loop dezer eeuw, door
j, B. H. Moubis.................23
Winterbeslag, door J. L. G. Cayaux..........28
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel.....33
Onbeslagen hoeven.................34
Korte mededeelingen en berichten.............35
Advertentiën....................36
Abonnement per kwartaal franco huis ƒ0.75 voor Nederland, per jaargang voor
O.- en W.-Indië en het buitenland ƒ3.40.
Advertentiën 1 — 10 regels ƒ1-—, ieder regel daarboven ƒ0.10. Ieder die per
kwartaal minstens 20 regels adverteert, ontvangt in dien tijd een abonnement gratis,
ieder abonné 20 quot;/o rabat op den prijs der advertentiën.
Bijdragen, abonnementen en advertentiën te zenden aan A. W. Heidema, Groningen
{Te plaatsen artikelen moeten voor den eersten der maand zijn ingezonden, horte mede-
deelingen en advertentiën voor den Wden, ten einde nog in de e.v. afl. te hunnen wor-
den opgenomen.)
LIBERTY II,
V. Random, afst. van Bay-President, M. Fantail van Denmark, donkerbruine Hackney-liengst, geboreu in
April 1886, toebehoorende aan C. F. Reilingh o.s. te Q-roningen en gestationneerd te Appingedam.
HET HOEFSMIDSVAK IN NEDERLAND, IN DEN LOOP DEZER EEUW,
door
J. B. H. MOUBIS.
{Slot.)
In afl. 1 werd reeds gemeld dat het beslag in het leger, want ook daar
bestonden geen algeraeene voorschriften dienaangaande, gewoonlijk was een
Fransch hoefijzer, met acht zinknagelgaten en voorzien van kalkoenen. Dit
hoefijzer, in zijn verschillende afmetingen duidelijk, maar op omslachtige
wijze beschreven in het nHandboek der Paardenkennis, 1817, Ie deel, van
den Kolonel Geisweit van der Netten,quot; diende destijds bij het
leger als voorbeeld voor de hoefsmeden (F. C. Hekmeijer, Handleiding
tot de leer van het hoefbeslag).
Ik kan niet nalaten hier den tijd te herdenken, dat wij als leerlingen de
practische werkzaamheden in het hoefbeslag in de smederij der veeartsenij-
school beoefenden. Wél vervaardigden wij recht schoone kalkoenen aan
de ijzers, de lip mislukte geregeld. En wanneer wij de ijzers hadden afge-
werkt, kregen we de aanmerkingen daarop van wijlen onzen smidsbaas,
die ons op zijne wijze bovengenoemde afmetingen: »16 deelen overlangs,
14 deelen dwars, breedte in den toon 4, enz.quot; steeds repeteerde, terwijl
bij het oppassen van het ijzer aan den hoef geregeld de aanwijzing volgde,
omdat onze memorie ons steeds gaarne in den steek liet: »Heeren, denkt
er om aan de drachten een half vierichje lucht te gevenquot;. Brave baas
van der Klugt, gij waart een bekwaam en handig hoefsmid; wegens
uwe origineele theorieën, waart gij geen greintje minder in onze achting.
Enkel bij het Regiment Rijdende Artillerie werd reeds vroeg een ritsijzer
gebruikt; F. C. Hekmeijer, in zijn boekje over hoefbeslag, '2e druk
1874, blz. 32, zegt dat dit ijzer reeds voor meer dan 30 jaren doorhem,
als paardenarts bij dat regiment dienende, was aangeprezen, en daar ook
in gebruik is gebleven. Bij besluit van 11 September 1871 {Ree. milit.
1870, blz. 208) werd het beslag van Miles bij de bereden korpsen inge-
voerd , maar gewijzigd en in dier voege dat de achterijzers van de paarden
bij de korpsen Cavalerie en de vóór- en achterijzers van die bij de korpsen
Artillerie van kalkoenen werden voorzien. Deze laatste zijn later geheel
vervallen, en wel bij de beschikking van den M. v. O. van 2 November
1886 (Ree. milit. 1886, blz. 288—298), bij welke beschikking meer andere
wijzigingen aan het bestaande ijzer zijn aangebracht, en de wijze van be-
■werking van den hoef kort maar duidelijk zijn omschreven. Bij dit laatste
voorschrift werd tevens het gebruik der renet verplichtend gesteld, en dat
van een veegmes verboden. Dit is het thans bij het geheele leger in ge-
bruik zijnde model (zomer) ijzer. Sedert 1894 worden evenwel als proef de
achterhoeven van klapijzers voorzien.
Voor het winterbeslag bestonden indertijd bij het leger evenmin bepaalde
voorschriften. Veel gebruik werd gemaakt van ijsnagels als noodhulp; ook
van vaste scherpe kalkoenen, welke dan gehard of verstaald waren; ook
een vaste scherpe kalkoen tegen den buitenrand van den ijzertak, door de
hoefsmeden sslikscherpquot; geheeten, en eindelijk de scherpe schroefkalkoen.
Bij besluit van 25 April 1870 (Ree. milit. 1870, blz. 23) werd de scherpe
schroefkalkoen ingevoerd, en wel hetzelfde model voor alle korpsen, d.i.
met een vierhoekigen , piramidalen kop , en voorzien van een borst, waarvoor
in het gat van het ijzer een verzinking was aangebracht.
Bij bovengenoemde beschikking van den M. v. O. van 2 November 1886
werden bepalingen opgenomen nopens het winterbeslag, waarbij de scherp-
methode van J u d s o n werd ingevoerd, namelijk de hoefijzers met kegel-
vormige gaten en daarin passende scherpe en stompe insteekkalkoenen. Om
deze laatste te kunnen missen, werd in 1890 het hoefijzer zoodanig gewij-
zigd , dat de uiteinden der ijzertakken werden verhoogd, waardoor de gaten,
een weinig meer naar voren geplaatst, langer zuiver blijven. Voor trek-
paarden kwam bovendien een gat in het toongedeelte der ijzers. Dit was
het laatst model voor winterbeslag.
Onder de verschillende scherpmethoden, welke in beproeving kwamen,
noem ik den H-'«'ormigen insteekkalkoen en den veerkalkoen, geplaatst in
een gleuf van het ijzer.
Het thans bij de Cavalerie in gebruik zijnde winterijzer is voorzien van
2 stompe insteekkalkoenen aan den binnen- en 2 scherpe aan den buitentak;
het ijzer zelf heeft eenige wijzigingen ondergaan. Bij de Bereden Artillerie
is het gebruik van schroefkalkoenen voorgeschreven.
Reeds vroeger werd de toestand van het hoefsmidsvak, zooals dit inder-
tijd door de burgerhoefsmeden werd uitgeoefend, beschreven. In de voor-
rede van Hekmeijer's bovengenoemd werkje over hoefbeslag, leest men
»Onder de kunsten, waarvan de kennis en beoefening veel te wenschen overlaatquot;,
en verder »dat men vele hoefsmeden aantreft, die niet alleen met het weten-
schappelijk gedeelte van het hoefbeslag geheel onbekend zijn, maar die
zelfs het meer handdadige van hun vak niet verstaan; menig paard is
daarvan dan ook nog dagelijks het slachtoffer, en wordt daardoor dikwijls
voor altijd bedorven, tot groot nadeel van den eigenaar.quot; En in de voor-
rede van het werkje van L. Ph. Wüppermann in 1858 verschenen,
staat »dat men weinig hoefsmeden vindt, welke op den naam van kunste-
naars in hun vak aanspraak kunnen maken, en dat vele dit niet zijn, moet
minder aan hunnen goeden wil, dan aan een onvoldoende leiding worden
geweten.quot;
Wat destijds de klacht was, namelijk gebrek aan kennis en geen behoor-
lijke leiding, was dit ook nog veel later. De klachten, welke veelal geuit
quot;werden, de artikelen welke men te lezen kreeg, de besprekingen welke
op vergaderingen van den Landbouw en elders werden gehouden, de lezin-
gen over hoefbeslag, zij konden geen algemeene verbeteringen tot stand
brengen, omdat de gelegenheden voor de vakmannen om zich te bekwamen,
niet bestonden. Trouwens werd door de klagende gemeente voor dit doel in
waarheid niet veel meer gedaan, dan prijzen of premiën uitloven, bij gele-
genheid van tentoonstellingen van landbouw, voor de schoonste, meest uit-
gebreide verzameling van hoefijzers, en voor wat er zoo al tot het vak behoort.
Op die wijze gingen zij dikwijls met de belooningen naar huis, welke n. b. voor
een groot gedeelte hun museum van hoefsmidszaken door aankoop hadden
gecompleteerd. Het voornaamste, wedstrijden te houden in het smeden, het
bewerken der hoeven, in het beslaan, en besprekingen te houden over den
bouw en de verrichtingen van den voet, daar werd gewoonlijk niet aan
gedacht Alzoo duurden dan ook die klachten voort tot den allerlaatsten
tijd.
Ik meen er hier op te moeten wijzen, dat enkele smederijen hierop een
gunstige uitzondering maakten, en in breeden kring bekend stonden om
het goede beslag der paarden. Deze inrichtingen werden gewoonlijk bedre-
ven door veeartsen of wel door buitenlanders, die aan één der bestaande
hoefsmidscholen aldaar het vak grondig hadden geleerd. Als voorbeelden
van deze laatste noem ik de smederijen van de H.H. Rust te 'sHage en
van wijlen Kritzler te Amsterdam. Van de eerstgenoemde o a. de inrich-
tingen voor hoefbeslag van de H.H. F. W. van Duim te Arnhem, E. A.
Kok te Rotterdam, .1. O. van der Slooten te ' s-Gravenhage, en Wier-
sum amp; Heidema te Groningen, waarin sedert jaren menig hoefsmidsgezel
het vak heeft geleerd, en welke daarom als leersmederijen kunnen worden
aangezien.
Ernstig kwam de quaestie van het hoefbeslag allerwegen ter sprake bij
de verschillende maatschappijen te gelijk met de zorg tot verbetering van
de paardenfokkerij en de quaestie der remonten in eigen land. Het was
het Ministerie van Oorlog, dat op aandrang van verschillende maatschappijen
het eerst de gelegenheid gaf, dat zich hoefsmeden in hun vak behoorlijk
konden bekwamen. Reeds in 1887 werden door zijn toedoen een paarden-
arts van het leger en een militaire hoefsmid naar Hoorn gezonden, om op
verzoek van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw een driemaandeljjksche
cursus in hoefbeslag te houden.
Sedert eenige jaren wordt door de afdeeling »Haarlem en Omstrekenquot; der
Hollandsche maatschappij van Landbouw 's winters een dergelijke cursus
pgeven, waarmede steeds de in Haarlem in garnizoen zijnde paardenarts
is belast, en waarbij deze voor de practische lessen wordt ter zijde gestaan
door een militair hoefsmid.
De »Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouwquot; benoemde in 1891
-ocr page 31-een Commissie om na te gaan, hoe door deze Maatschappij op de beste
wijze zou kunnen worden voorzien in de behoefte aan goede hoefsmeden,
vooral ten platte lande, ten gevolge waarvan een reglement voor een examen
in hoefbeslag werd opgesteld. Jaarlijks werd door de Maatschappij gelegen-
heid gegeven aan personen in een der afdeelingen woonachtig, tot het
afleggen van een practisch en theoretisch examen; door haar werden be-
wijzen van bekwaamheid, en aan hen, die het beste examen hadden afge-
legd, een gratificatie uitgereikt. Sedert 1894 is een wijziging tot stand
gekomen, waarbij in één of meer afdeelingen een cursus wordt gehouden
met geldehjken steun van de zijde der Maatschappij , de Regeering, en de
Provincie, en leermiddelen worden verstrekt. Aan de Rijks-Landbouwschool
te Wageningen worden geregeld cursussen in theoretisch hoefbeslag en
practische oefeningen van hoefsmeden gehouden.
In Noordbrabant is de zorg voor de opleiding der hoefsmeden door de
Maatschappij van Landbouw opgedragen aan de provinciale veeartsen, en
worden er door deze en aan de Koninklijke Militaire Academie cursussen
gehouden; jaarlijks wordt van deze hoefsmeden een examen afgenomen door
een daartoe door genoemde maatschappij benoemde jury, welke voor het
uit te reiken diploma de voordracht opstelt. Door eigen ervaring kan ik
hier melden, dat in die provincie met lust en ijver het vak wordt beoefend,
en leermeesters en leerlingen hun taak ernstig opvatten. Door volhouden
zal men daar stellig het doel bereiken, waarvoor den ij verigen secretaris-
penningmeester van het bestuur dezer maatschappij, den heer Max, mede
de eer toekomt.
In Limburg worden, door de zorg van de Maatschappij van landbouw, elk
jaar geregeld enkele cursussen gehouden, onder leiding van veeartsen, bij-
gestaan door hoefsmeden, welke lessen met vrucht en onder groote belang-
stelling der vakmannen worden gevolgd. Nagenoeg op dezelfde wijze wordt
in de overige, niet genoemde provincies de zaak van het beslag der paarden
behartigd.
Op aanvrage van verschillende maatschappijen en genootschappen, schreef
het Ministerie van Oorlog voor dat aan de hoefsmidschool alhier tweemaal per
jaar voor een paar burgersmeden gelegenheid zal zijn, om een cursus in
hoefbeslag van hoogstens 6 maanden te volgen, waarna aan die personen een
getuigschrift als hoefsmid wordt uitgereikt. Ook de maatregel, hoewel voor
militaire doeleinden ingesteld, dat sedert 1886 manschappen der Bereden Ar-
tillerie voor den tijd van één jaar aan de hoefsmidschool worden gedeta-
cheerd , ten einde hen tot bruikbaar hoefsmid op te leiden, komt ten goede
aan de burgermaatschappij, daar de meeste dezer hoefsmeden, na afloop
van hun diensttijd, zich als burgersmeden vestigen.
Eenzelfde cursus voor een paar burgersmeden wordt gehouden in enkele
smederijen der Veld-Artillerie {Breda en Amersfoort). De opleiding dezer hoef-
smeden is opgedragen aan den paardenarts van het korps, de practische
oefeningen aan den hoefsmid van een der batterijen. Ook deze personen
ontvangen na volbrachten cursus een getuigschrift als hoefsmid, en wel van
den Commandeerenden Officier van het korps. De voorgenoemde hoefsmid
ontvangt eenige vergoeding wegens het gebruik van materialen; de paarden-
arts besteedt zijn kennis en tijd belangeloos aan die opleiding en stelt zich
tevreden met den dank der leerlingen.
Uit het bovengemelde blijkt duidelijk dat men alom in den lande tegenwoor-
dig ernstig bezig is om het hoefsmidsvak te verbeteren. Een goede grond-
slag is gelegd tot heil van den paardenstapel en tot voordeel van de
belanghebbenden, en zal in de toekomst goede vruchten dragen, indien men
blijve zorgen voor dit belangrijke vak en niet verzwakke op den ingeslagen
weg, om de vakmannen gelegenheid te geven zich te bekwamen !
Men zij indachtig dat men nog verder moet, dat de thans gevolgde weg
een hellend vlak is, waarop ook teruggang mogelijk is. Eerst volkomen
zal het doel worden hereikt, wanneer in de naaste toekomst ook
voor de opleiding tot hurgersmid hoefsmidscholen, of om een meer
practisch woord te gebruiken, enkele leersmederijen zullen bestaan,
op zich zelve aangewezen of met ambachtsscholen verbonden, waar de
kunst eenvoudig maar degelijk wordt onderwezen. Ik bedoel niet,
dat men den hoefsmid, op het voetspoor van Duitschland, wettelijk gaat
dwingen examen af te leggen, alvorens hij het vak mag uitoefenen, maar
deze zaak facultatief (geheel vrij) te laten. De lust om zich te bekwamen
is groot, het eergevoel der vakmannen genoeg ontwikkeld, en de concur-
rentie zal het overige doen.
Zeer veel nut zal zonder twijfel worden gesticht door het uitschrijven van
wedstrijden in hoefbeslag met toekenning van prijzen, zooals die sedert
kort in enkele provincies zijn gehouden tusschen de gediplomeerde hoefsmeden.
Als slot van dit opstel geef ik een lijst van werken hier te lande ver-
schenen, alle handelende over hoefbeslag, welke te zijner tjjd toch hebben
gediend tot leiddraad van hen, die zich met het hoefsmidsvak bezig hielden
of daarin belang stelden, en welke daarom tot de ontwikkehng niet weinig
hebben bijgedragen.
Werken speciaal over hoefbeslag:
J. W. A. Hart. De kunst van het hoefbeslag. Vertaald uit het Hoog-
duitsch van J. F. C. Dieterichs. 's Gravenhage en Amsterdam, Gebrs.
van Cleef, 1830.
J- W. A. Hart. Het hoefbeslag zonder dwang. Uit het Hoogduitsch
vertaald, van Balassa en Klatte. 's-Gravenhage en Amsterdam, Gebrs.
van Cleef, 1830.
F- C. Hekmeijer. Handleiding tot de leer van het Hoefbeslag, met een
uitslaande plaat. Leijden, D. Noothoven van Goor, 1841.
Idem. 2e vermeerderde druk, 1874.
F. C. Hekmeijer. Beschrijving van de verschillende wijzen van Winter-
beslag hij het paard. 1860.
Idem. 2e veel vermeerderde druk met een plaat. Utrecht, J. G. Broese, 1862.
-ocr page 33-L. Ph. Wüppermann. Het theoretische en practische hoefbeslag. Haarlem,
C. van Asperen van der Velde, 1858.
A. J. de Bruijn. Handleiding tot het practisch hoefbeslag. Utrecht,
Kemink en Zoon, 1865.
J. J. Hinze. Het Hoefbeslag. Amersfoort, A. M. Slothouwer, 1871.
J. B. H. Moubis. Het Hoefbeslag, met 33 houtsneefiguren. Amersfoort,
A. M. Slothouwer, 1889.
Idem. 2e herziene en vermeerderde druk, met 43 houtsneefiguren.
Amersfoort, G. J. Slothouwer, 1893.
Behalve tal van opstellen in tijdschriften en bladen gewijd aan veeartse-
nijkunde, landbouw, paardenfokkerij en sport, werden over het hoefbeslag
min of meer uitgebreide hoofdstukken besproken in:
Geisweit van der Netten. Handboek der Paardenkennis, 1817, reeds
vóór genoemd.
F. van der Poll. Handleiding tot de Paardenkennis, 1841, waarvan
een 2e druk verscheen, en een 3e veel vermeerderde en verbeterde druk,
bewerkt door H. H. Laseur, werd uitgegeven te Breda bij Hubert G. Nys ,
voor rekening van de Kon. Milit. Akademie, 1859.
W. C. Schimmel. Handleiding tot de Paardenkennis. Breda, Gebrs.
Oukoop, voor rekening van de Kon. Milit. Academie, 1885.
Idem. Tweede geheel omgewerkte druk, 1895.
C. D. van der Weg. Handleiding voor Paardenfokkerij. Erven R. van
der Kamp, Groningen 1893, uit de op een prijsvraag ingekomen drie be-
kroonde antwoorden van E. A. L. Quadekker, A. van Leeuwen en
M. W. V. van Bijlevelt.
Amersfoort 1895.
door
■I. L. G. CAYAUX.
{Vervolg en slot.)
IV. Met insteekkalkoenen, ook wel stiften of puntjes genoemd (Duitsch:
Steckstollen, Fr.: chevilles).
Deze zijn vooral in lateren tijd in aanwending gekomen en hierbij worden
stiften van verschillende doorsnede en met gescherpten kop, passend in
openingen van het ijzer geslagen. De stift of het lichaam is aan de boven-
zijde iets dunner dan aan de zijde van den kop, om het doorzakken te be-
letten; de gaten hebben een daarmede overeenkomstigen vorm.
De doorsnede van de stift kan verschillend zijn. De oorspronkelijke,
volgens den Amerikaan Judson, is rond (fig. 7 en 8) en dateert van het
jaar 1869. Reeds spoedig daarna kwamen de vierkante insteekkalkoenen
^g- 9 en 10) van Dominik (üuitsch paardenarts) in gebruik en ook wer-
den aan de doorsneden van stiften en gaten nog andere vormen gegeven,
n.I. die van een rechthoek (vooral in den toon), trapezium en paralellogram
(scheeve vierhoeken), driehoek, ovaal. Ook werden de ronde stiften ge-
spleten, om ze beter te doen inklemmen. Zelfs werden vierkante stiften
in ronde gaten aangeraden (Aureggio).
Fig. 9.
Wat betreft den vorm van den kop, dus de eigenlijke scherping, ook
bij deze methode zijn, evenals bij de schroefkalkoenen, verschillende vor-
men in gebruik gekomen, n.1. vooreerst de puntige en beitelvormige koppen
en verder ook die met doorsneden van verschillenden vorm, waarbjj na af-
slijting dezelfde oppervlakte blijft bewaard. Van deze laatste soorten is de
H-vorm ^Neuss) de meest gebruikte. Verder is nog aangeraden de trech-
tervormige insteekkalkoen van Sicker (fig. 11), die later meer half cirkel-
vormig werd vervaardigd.
Veel overeenkomst met laatst-
genoemde scherpingswijze heeft
de zoogenaamde stalen veer-
kalkoen (fig. 12) van den hoef-
smid Meijerink. Deze boog-
vormige veer heeft een lengte
van .3 a 31/2 cM, een breedte
van circa 2 cM en een dikte
van 2 niM, en wordt opgeno-
men in een gleuf, die nabij de
uiteinden der ijzertakken is in-
geslagen (en desverkiezende ook in den toon), tot bijna door het ijzer heen.
De kalkoen heeft iets meer kromming dan de gleuf en moet daar worden
ingebracht en uitgenomen door een tang, die de veer tijdelijk een weinig
platter maakt; door haar eigen spanning klemt de veer dan in de gleuf.
Up de plaats waar deze worden aangebracht, kan men vooraf een stukje
staal inwellen. Dit veerbeslag heeft niet aan de verwachting voldaan.
Het winterbeslag met insteekkalkoenen in het algemeen heeft, evenals
alle andere stelsels, zijn voor- en nadeelen: het is op zich zelf eenvoudig en
met duur en de kalkoenen kunnen gelijkmatig worden gehard. Bij het
Fig. 12.
gebruik gaan er echter betrekkelijk veel verloren, vooral door het aanstoo-
ten of wel wanneer de een of andere kalkoen bij het neerzetten van den
voet niet op den bodem komt, bijv. op ongelijk terrein of bij het inballen
van sneeuw. Vooral heeft dit plaats indien de stiften niet goed sluiten,
hetzij doordat deze of de gaten niet nauwkeurig zijn vervaardigd of wel
door het niet behoorlijk gaaf blijven der gaten (waarover straks nader).
Om dezelfde reden en het daardoor te ver uitsteken der kalkoenen breken
zij niet zelden af. Maar ook indien zij behoorlijk zijn gevormd en inge-
bracht, komt afbreken meer voor dan bij schroefkalkoenen, daar bij deze
de kop een directen steun heeft op het ijzer, hetgeen bij insteekkalkoenen
om méér dan één reden niet het geval kan zijn.
Het uithalen der insteekkalkoenen met afgescheiden kop gaat het ge-
makkelijkst met een gespleten beitel. Soms zijn zij moeielijk of in 't geheel
niet uit het ijzer te krijgen, vooral wanneer zij te ver zijn afgesleten. Niet
zelden moet dan het ijzer worden afgenomen.
Vooral bij dit beslag is het noodzakelijk, de gaten (vooral hun onderrand)
steeds gaaf te houden Het eenige practische middel hiertoe is het gebruik
van stompe kalkoenen, die onmisbaar zijn wanneer de paarden op stal staan
of bij diensten op niet-gladde wegen. Immers indien de gaten open blijven,
geraken deze gemakkelijk vol vuil, hetgeen er soms zeer moeielijk uit is
te verwijderen; ditzelfde is het geval met het vlas, dat men soms in de
gaten stopt. Een ernstiger nadeel, dat ontstaat indien men de kalkoenga-
ten openlaat, bestaat hierin, dat de randen der gaten afslijten en misvormd
worden (het ontstaan van een braam). Treedt dan na eenigen tijd gladheid
op, dan kunnen de stiften niet behoorlijk meer worden ingeslagen, met de
nadeelige gevolgen van dien.
De middelen die men beproefd heeft om het gebruik van stompe kalkoenen
te vervangen door bijzondere inrichtingen aan het ijzer (zooals het aanbrengen
van verdikkingen en van stukjes staal), beantwoorden niet aan het doel.
Bovendien worden door die hulpmiddelen zelf nog bepaalde nadeelen ver-
oorzaakt in meer dan een opzicht.
In verscheiden landen is bij de legerpaarden het stiftbeslag in verschil-
lende vormen beproefd, gedurende vele jaren. De uitslag der proeven in
Duitschland en Frankrijk werd hiervoren reeds medegedeeld.
Ook in ons land zijn achtereenvolgens verschillende soorten van insteek-
kalkoenen in beproeving geweest'), n.1. de vierkante stiften, die aan beide
zijden piramidaal waren en daardoor na eenige afslijting konden worden
omgekeerd (fig. 10); van deze werden er i in ieder ijzer aangebracht.
Later kwamen de ronde in gebruik, het laatst die met beitelvormigen kop
(fig. 8). Van deze werden er 2 in ieder ijzer aangebracht, bij trekpaarden
ook nog een in den toon der achterijzers. Tevens waren hierbij stompe
') Over dit onderwerp komt een artikel voor in het tijdschrift nHet Paardquot; 1895,
blz. 83.
kalkoenen in gebruik. Deze werden echter later bij dit beslag afgeschaft,
terwijl aan het achtereinde van iederen ijzertak een verdikking (vaste kalkoen)
werd aangebracht om de gaten voor afslijting te vrijwaren. Een vergelij-
kende proef, een paar jaren geleden bij de bereden Artillerie genomen met
dit beslag en dat met schroefkalkoenen (bij beide stelsels met 4 kalkoenen
in ieder ijzer), viel in het voordeel van het laatste uit. Tusschentijds werden
bä de Cavalerie nog vierkante H-vormige insteekkalkoenen toegepast, die
mede niet aan de verwachting beantwoordden. Den vorigen winter werden
in ons leger de veerkalkoenen in beproeving genomen, waarvan het bleek
dat de voordeelen niet tegen de gewichtige nadeelen konden opwegen.
Bij de Artillerie is nu, zooals reeds werd vermeld, van eiken vorm van
insteekkalkoen afgezien en is men weder definitief tot het schroef beslag
teruggekeerd, terwijl bij de cavalerie, als proef, het beslag met insteekkal-
koenen in zooverre is gewijzigd, dat er vier in elk ijzer komen. Van stompe
kalkoenen wordt, bij niet-scherping, weder geen gebruik gemaakt maar ge-
heel aan de achtereinden der ijzertakken, waar de achterste kalkoengaten
zitten, is een gedeelte van de ijzerdikte weggelaten. In den toon en aan
de uiteinden der takken zijn stukjes staal ingeweld. Bij scherpiug worden
in den buitentak twee scherpe (beitelvormige) kalkoenen ingeslagen en in
den binnentak twee stompe.
Ook zal nog een proef worden genomen met een gewijzigden vorm van
veerkalkoenen.
V. Op verschillende andere wijzen.
Hiertoe kunnen worden gebracht de velerhande methoden, die na verloop
van tijd werden uitgedacht en wier aantal nog steeds toeneemt. Meestal
Fig. 13.nbsp;Fig 14.
zijn de hierbedoelde scherpingswijzen om de een of andere reden van weinig
practisch nut of dienen zij hoofdzakelijk om er zich in tijd van nood mede
te helpen. Van de vele dergelijke systemen zullen er hier slechts enkele
worden aangestipt.
a. De scherpe kalkoen of ijsspoor van D e f a y s (fig. 13), aan het uiteinde
der ijzertakken te schroeven.
b.nbsp;De vierkante kalkoen van Rumpelt, Che nier e. a. Deze worden
in de ijzertakken in een vierkant gat gestoken en daarin bevestigd met een
schroefje of pinnetje, dat door den buitenrand van het ijzer gaat.
c.nbsp;Door inschuifkalkoenen, die ingebracht worden in een zwaluwstaart-
vormige insnijding van de- ijzertakken en daarin worden bevestigd door een
schroefje of pinnetje. Hiervan bestaan weder verschillende wijzigingen, o. a.
volgens Huddofsky, waarbij de kalkoen aan de onderzijde van de ijzer-
takken wordt ingestoken, volgens Hinüber, waarbij dit aan de achterzijde
plaats heeft en volgens Da nis en Ma ene, waarbij de kalkoen ter zijde van
het ijzer wordt ingeschoven (fig. 14).
d Van beide laatstgenoemden is ook het ijzer met een plaat of balk, die
aan de oudervlakte der ijzertakken wordt vastgeschroefd en waarin twee
scherpe punten zijn vastgeklonken.
e.nbsp;In beginsel met het vorige overeenkomende maar van oudere dagtee-
kening is het ijzer van .Tanné, waarbij het eene uiteinde van den balk
in een scheeve uitsnijding van een der ijzertakken past, en verder een der
kalkoenen tot verbinding wordt ingeschroefd, terwijl de andere kalkoen in
den balk is vastgeklonken. Deze scherping is gemakkelijker aan te brengen
dan de vorige. Zij werd o. a. besproken in het Tijdschr. v. Veeartsenijkunde,
15de dl., blz. 227.
f.nbsp;De schaarvormige scherp-inrichting van Schäfer, bestaande uit
twee metalen strooken, die ongeveer op het midden door een klinknageltje
bewegelijk aan elkaar zijn verbonden, terwijl op elk uiteinde een scherpe
kalkoen is ingeklonken. Dit toestel wordt door een dubbele schroef, die
zich tusschen de twee achterste takken bevindt, tusschen den binnenrand
van het ijzer vastgeklemd, waarbij de uiteinden met de vier kalkoenen tegen
de ondervlakte van het ijzer steun vinden.
g.nbsp;De scherping van van Horsen, die bestaat uit twee stevige stalen
strooken of platen, door een insnijding, in elk dier platen aangebracht,
bewegelijk in elkaar sluitende in vertikale richting en die door een dubbele
schroef uit elkaar kunnen worden gedreven, waardoor zij tusschen den
binnenrand van het ijzer kunnen worden vastgezet. Voor het gebruik der
beide laatste methoden behoeft het ijzer niet vooraf te zijn ingericht. De
scherpingswijze van v. Horsen is beschreven en afgebeeld in het Tijdschr.
V. Veeartsenijkunde, 16de dl., blz 152. Een wijziging, door anderen (o.a.
door den schrijver van dit opstel) aangeraden om het breken der platen
minder gemakkelijk te maken, is opgenomen in het pasgenoemd tijdschrift,
17de dl., blz 136.
Verder bestaan er nog verschillende vormen van zoogenaamde ijssporen,
bijv. die van Lund, Dominik, Sicker e. a.
Nog kan hier worden bijgevoegd, dat er sommige bijzondere soorten van
beslag zijn, die eenigermate het uitglijden kunnen belemmeren maar die
niet tot het eigenlijke winterbeslag gerekend kunnen worden. Hiertoe behooren
O. a. het ijzer van Einsiedel, dat twee scherpe randen heeft langs de
geheele ondervlakte van het ijzer. Verder de zoogenaamde touw-ijzers en
het beslag met caoutehouc-hoefzolen van verschillend model. De veerkrach-
tige Engelsche hoefzolen kunnen echter voor andere doeleinden (gevoelige
hoeven, klemhoeven) goede diensten bewijzen.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 2. De verbinding van hoef-, straal- en kroonbeen.
Deze drie beenderen zijn beweeglijk met elkander verbonden en vormen
aldus het hoefgewricht (fig. 2, 6 en fig. 3, e), dat voor-en achterwaartsche
beweging (buigen en strekken) toelaat. De vereeniging dezer beenderen is
zoo stevig, dat een te groote verplaatsing ten opzichte van elkander (dus
een verstuiking) alleen bij zeer hevige inspanning van het paard tot stand
komt. Tot die verbinding draagt in de eerste plaats bij een sterk vlies of
beurs, welke zich aan de gewrichtsranden der drie beenderen vasthecht en
de gewrichtsholte luchtdicht afsluit. Deze heursband of gewrichtszak is van
binnen bekleed met een fijn vHes, dat een geringe hoeveelheid, op kippen-
eiwit gelijkend vocht afscheidt, lidvocht genaamd. Dit smeert de gewrichts-
vlakten in, zoodat zij glad en glibberig blijven en dus gemakkelijk langs
elkander kunnen wrjjven. Indien dit lidvocht in te groote hoeveelheid wordt
afgescheiden, zooals aan andere gewrichten meer dan hier geschiedt, dan
zegt men, dat het paard een gewrichtsgal heeft, terwijl men bij den mensch
dan wel van leewater spreekt.
De gewrichtszak is aan de achterzijde, waar hij bij sterk doortreden van
het paard het meest heeft te verduren, het ruimst en ook het sterkst; vooral
is het laatste het geval tusschen het hoefbeen en het straalbeen (fig. 2, gr),
reden waarom men dit gedeelte wel als een afzonderlijken band, straal-hoef-
heensband (fig. 8, aa), heeft beschreven. Uit figuur 2 is gemakkelijk te
zien, dat juist deze plek bij sterk doortreden, gelijk bij zwaar aanleggen,
springen, enz. geschiedt, veel te lijden heeft; daarbij werkt deze band be-
schuttend. Dit is ook het geval bij nageltred; met andere zaken, welke
later zullen worden besproken, draagt deze band er toe bij, dat ingetrapte
nagels niet zoo licht in het hoefgewricht dringen, als anders het geval
zou zijn.
Aan weerszijden wordt de beursband ondersteund door sterke, ongeveer
-ocr page 39-vingerbreede banden, welke van de bandknob-
bels van het kroonbeen (fig. 3, f) recht naar
beneden gaan en zich tusschen het kroonuit-
steeksel en de hoefbeenstakken, nabij den
gewrichtsrand van het hoef been, vasthechten.
Men noemt deze inwendigen- of uitwendigen
zijhand, naarmate zij zich aan de binnen- of
buitenzijde van het been bevinden (fig. 7 , a
en fig. 10, a).
Vooral ook is het straalbeen, dat door
den lichaamslast gemakkelijk van zijn plaats
zou kunnen worden gedrukt, stevig door
banden met de omgeving verbonden. Het wordt
als het ware gedragen door de ophanghanden
(fig. 8, h b), welke aan weerszijden van het
straalbeen naar voren en boven gaan, en zich
aan het kroonbeen en het daarboven gelegen
kootbeen vasthechten. Bovendien gaan korte
banden van het straalbeen naar de hoefbeens-
takken en de daarachter gelegen hoefkraakbeen-
deren.
Behalve door deze banden wordt het hoefge-
wricht in niet onbelangrijke mate gesteund door de
, welke aan de voor- en achterzijde hiervan zijn gelegen, en waarover
volgende paragraaf zal worden gehandeld.
pezen
in de
ONBESLAGEN HOEVEN.
Het zou zeker in meer dan één opzicht wenschehjk zijn, indien wij onze paarden
onbedarjen konden laten. Wij hebben echter geleerd en ondervonden dat het beslaan
der hoeven in den regel onmisbaar is om de te sterke afslijting tegen te gaan. Met
andere woorden: het hoefbeslag is »een noodzakelijk kwaad.
Het meer of minder afslijten der hoeven hangt voornamelijk af van hun hardheid
(weerstandsvermogen), van den dienst die door het paard wordt verricht en van de
gesteldheid der wegen.
Meermalen kwamen, vooral uit Amerika, gunstige berichten tot ons omtrent het afleg-
gen van groote afstanden met onbeslagen paarden, waarbij de hoeven zich zeer goed
hielden. Wij weten niet in hoeverre bij die mededeeling aan overdrijving moet worden
gedacht. Met onze paarden en op onze wegen zou ongetwijfeld de uitslag anders zijn
geweest. Het ontbreken van het beslag aan twee of vier hoeven, komt in ons land
hoofdzakelijk voor bij landbouwpaarden, die hun arbeid voornamelijk op lossen bodem te
verrichten hebben.
Enkele jaren geleden werden in Frankrijk proeven genomen met onbeslagen paarden
op sneeuw en ijs. De uitslag daarvan was dat deze een vasteren stand hadden en
veel minder uitgleden dan met gewoon zomerbeslag. Op lossen en vasten sneeuw
had geen uitglijden plaats; wel op ijs. Inballen van sneeuw, zoo lastig bij beslagen
paarden, werd niet waargenomen. Bij lange en herhaalde marsohen sleten de hoeven
sterk af en werden enkele zelfs pijnlijk, zoodat zij daarna met zorg moesten worden
beslagen. In elk geval is ook toen weer gebleken dat indien een paard niet op scherp
staat en men wordt door sneeuw of gladheid verrast, het nog liet best is (om zich tijde-
lijk te behelpen) de ijzers af te nemen.nbsp;C.
Korte mededeelingen en berichten.
— In volgende afleveringen zullen o a. voorkomen: „Ouec de steunsels,quot; Een en an-
der over het onderwijs in hoefbeslag in het Buitenland;' beide door J. B. H. Mou-
bis te Amersfoort; De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel te Utrecht;
Iets over Winterbeslag, door W. A. H, van Horsen te Utrecht; Een brokje erva-
nng over Winterbeslag, door D. F. Stuivenberg, Meesterknecht eener inrichting
voor hoefbeslag te Groninrjen; Brokkelhoeven, door A. van Leeuwen te Leiderdorp.
—nbsp;Herhaaldelijk werd sedert eenigen tijd de vraag behandeld of voor het hoefbeslag
der paarden geen partij te trekken zou zijn van het aluminium. De heer Jafvy te
SeaucourI heeft dienaangaande uitgebreide proeven genomen en is tot het besluit geko-
men dat alnminiumbeslag wellicht bruikbaar is voor ren- en voor iveeldepaarden, en
zeker goede diensten zal kunnen bewijzen bij de behandeling van sommige ziekelijke
aandoeningen van hoeven. Steeds echter dient dit beslag te worden aangelegd door
personen die met de behandeling van aluminium goed bekend zijn. Daarentegen is
aluminium beslag af te raden voor paarden die veel moeten werken of, zooals de
niililaire paarden, zware diensten moeten verrichten.
Ook de heer Lavalard heeft proeven genomen met aluminiumbeslag; zijn eindoor-
deel is dat het veel minder voordeelig is dan het gewone beslag, omdat het sneller
afslijt en dan geheel waardeloos is.
N. Rolt. Crt. v. 28 Jan. quot;96.
—nbsp;Examen te Heerde. Aan het einde van den oursus in hoefbeslag te Heerde,
gehouden vanwege de Geldersch-Overijsehche Mpij. v. L., onder leiding van de heeren
R- Kattenwinkel, Rijks- en Gemeente-veearts te Zwolle en Hansina, Hoefsmid te
Wezep, werden op 10 Febr. j. 1. de 17 deelnemers van dien cursus inde gelegen-
heid gesteld proeven van bekwaamheid in het hoefsmidsvak af te leggen.
Het examen der leerlingen, afkomstig uit Heerde, Epe. Wijhe, Haltern, Oldebroek,
Zwolle, werd afgenomen door de genoemde heeren onderwijzers in theoretisch en
practisch hoefbeslag en zulks ten overstaan van een Commissie, bestaande uit de hee-
^n VV. Baron van Nagell te Barneveld, .1. B H. Moubis te Amersfoort en
H' J- C. van Lent te Tiel en het Bestuur van de Afdeeling Heerde der G. O. Mpij. v. L.
Geslaagd zijnlSn.l.: van Avk, Haltern; van den Belt, ^pe; Berends, Haltem;
'en Bussohe, Veessen, gem. Heerde; van ürecht, Veessen; Dul, Oene, gem.
^Pe; Fenkink, Heerde; de Jong, Zwolle; Kamphuis, Heerde; van Leeuwen,
Heerde; van Lohuizen, Epe-, B. Smit, Heerde; H. Smit, Heerde.
—nbsp;Sedert eenige maanden past men in Engeland met goed gevolg een nieuwe wijze
oe om den radband om het rad te leggen. Deze wordt niet verhit en de bewerking
schjjnt sneller en nauwkeuriger te wezen dan de tot nog toe gevolgde.
Het werktuig bestaat uit een zwaren ring van Bessemer staal, die aan de binnenzijde
IS voorzien van 18 hydraulische stempels, welke men door een pomp met olie naar
binnen kan persen.
bl 'nbsp;'nbsp;het rad, plaatst men nu binnen den ring. Door smeedijzeren
okjes (waarvan de dikte natuurlijk afhankelijk is van de grootte van het rad) tusschen
en radband en de stempels aan te brengen, kunnen deze een drukking op dien band
UI oefenen, waardoor de radband om het rad wordt geklemd. De geheele duur dezer
Dewerkmg bedraagt geen halve minuut.
(Proceedings of the Royal Ariillery Institution).nbsp;H. v. S. V.
Aanstaande tentoonstellingen, keuringen en concoursen hippiqne.
_ 15 Febr. Teteringen bij Breda. Keuring van binnen de laatste 12 maanden
ingevoerde buitenlandsche fokhengsten. Premiën: flOO, ƒ600, en ƒ500. Aangegeven
zijn 20 hengsten.
— 17 Febr. Hengstenkenring te Utrecht, op het Vreeburg.
_ Keuringen van dekhengsten in Znld-Holland. Gorinchem 19, Gouda 21, Leiden
22 en Botterdam 26 Febr., telkens des morgens om 10 uur.
25, 2(), 27 en 28 Febr. Tentoonst. van Shire-paarden te Islington, Londen.
29 Febr. Voorjaarskeuring van »//elt; Paardenstamboekquot; te Leenwarden, ter
inschrijving van hengsten.
Maart: Keuring te Assen, evenals Leeuwarden 29 Febr.
23 Maart—17 April. Concours hippique te Parijs.
3 4 5 en 6 Maart. Tentoonst. v. Hackneys, Islington, Londen.
10, 11 en 12 »nbsp;» » Volbloedp. »nbsp;»
10 en 11nbsp;» Keuring van dekhengsten te Rodenkirchen (Oost-Friesland )
4—9 Mei. Concours hippiqne te Brussel.
»nbsp;» » Utrecht.
11—15 Juni. Tentoonst. »4. Deutsche Landau. G.quot; te Stuttgart-Canstatt.
HAUDELAEEN in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
foickerij en Paardenkennis in nitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
TWEEDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p. p. ƒ3.— voor
Nederland, ƒ 3.50 voor O. en. W. Indië
en het buitenland.
Hoefnaoels, Franscbe Diamant Hoefoaoels, Enoelscbe Hoefraspeo,
in extra en gewone kwaliteit.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN Yoor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIBES op franco aanvrage bij :
INI
Ie Jaargang
REDACÏEÜR-ÜITGEVER: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 43-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
.T. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. 1 e Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm , Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris , Paardenarts der 3de klasse b/h. 1 e Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
,T. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
w. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
Over de steunsels, door .1 B. H. Moubis.........39
De Hoef en het Hoefbeslag, door W C. S c h i m m e 1 . . . .. .nbsp;40
Iets over winterbeslag. door W. A. H. van Horsen......43
Een en ander over het onderwijs in hoefbeslag in het Buitenland, door
Moubis......................44
Aluminiumbeslag, door C................47
Nieuwe vorm van beslag zonder nagels...........48
BHoefbufferquot;-patent »Krehan amp; Wydraquot;...........49
Hoefbeslag van papier, door C..............50
Het examen in hoefbeslag te Heerde, door J. B. H. Moubis . . .50
Korte mededeelingen en berichten....... .....51
Advertentiën....................52
Abonnement per kwartaal franco huis ƒ0.75 voor Nederland, per jaargang voor
O.- en quot;W.-Indië en het buitenland ƒ3.40.
j2 Advertentiën 1 —10 regels ƒ!.—, ieder regel daarboven ƒ0.10. Ieder die per
kwartaal minstens 20 regels adverteert, ontvangt in dien tijd een abonnement gratis,
ieder abonné 20 quot;/o rabat op den prijs der advertentiën.
Bijdragen, abonnementen en advertentiën te zenden aan A. W. Heidema, Groningen.
(Te plaatsen artikelen moeten voor den eersten der maand zijn ingezonden, korte mede-
deelingen en advertentiën voor den lOden, ten einde nog in de e.v. afl. te kunnen wor-
den opgenomen.)
OVER DE STEUNSELS,
door
J. B. H. MOUBIS.
De lezers van dit tijdschrift weten, dat men den naam van steunsels
geeft aan die deelen van den hoef, welke de omgeslagen gedeelten van den
hoornwand vormen, alzoo gaan van den steunselhoek in schuine richting
langs den hoornstraal naar voren, om, alvorens zij de punt van dezen hebben
bereikt, in de hoornzooi over te gaan. Deze eindigingsplaats van de steun-
sels is niet 'scherp geteekend; vandaar dat men gewoonlijk zegt, dat zij
met de zool versmelten (»Hartmann en Leiseringquot;, sLungwitzquot;).
Over het algemeen stemmen de schrijvers over deze gesteldheid der steun-
sels tegenwoordig vrij wel overeen, niettegenstaande eenige nog de leer
verkondigen dat de beide steunsels aan de punt van den straal samenkomen;
aldus Behrens, Schmidt, evenals onze vroegere landgenooten v. d Poll,
Wüppermann en, in de eerste uitgaaf van zijn werkje over hoefbeslag,
ook H e k m e ij e r.
Het is bekend dat de steunsels bestaan uit een pijpjeslaag aan de buiten-
vlakte en een plaatjeslaag aan de boven- of wel binnenvlakte. Deze laatste
vormt aan den onderrand der steunsels, waar deze met de hoornzooi zijn
verbonden, evenals de hoornwand zulks doet, de witte lijn der steunsels.
Hetgeen boven door mij is gezegd, aangaande de eindiging der steunsels,
is niet van toepassing op de witte lijn, daar deze scherp aangewezen ein-
digt, en deze plaats steeds ongeveer op het midden van de lengte van den
hoornstraal of iets verder is gelegen.
De pijpjeslaag strekt zich steeds een weinig verder uit dan de plaatjes-
laag, zooals ik in tig. 1 het verloop der steunsels heb aangegeven. Bij alle
a.nbsp;einde van de plaatjeslaag der steunsels.
b.nbsp;einde van de pijpjeslaag der steunsels.
i. doorsnede aan den steunselhoek.
2 2. doorsnede 20 amp; 25 mM meer naar de punt
van den straal.
normale hoeven welke ik onderzocht, en wel bij voorkeur hoeven welke
Jiimmer beslagen waren geweest, vond ik denzelfden toestand. Dat die pijp-
jeslaag verder zou gaan is intusschen slechts schijnbaar, wegens het schuine ver-
loop dat de pijpjes nemen. Dat schuine verloop der pijpjes in verband met hun on-
merkbaren overgang (verbinding) in (met) die der zool, is tevens de oorzaak
van de meening van sommigen dat de steunsels tot voorbij de punt van den
hoornstraal zouden reiken. Wel is waar ziet men bij vele hoeven een hoorn-
massa , in den vorm der steunsels, welke voor de punt van den straal samen-
komt. Vooral is dit het geval bij hoeven van paarden — het sterkst bij
achterhoeven — welke in langen tijd geen nieuw beslag kregen, of door
andere omstandigheden te lang zijn gelaten, en waarbij de zooivlakte bij
de bewerking geheel is ontzien. Evenzoo treft men dien toestand aan bij
onbeslagen paarden welke op een zachten bodem leven en gedurende ge-
ruimen tijd geen andere hoefbewerking ondergingen dan een berasping van
den hoornwand.
Ook deze toestand is gelegen in bovengenoemde richting der hoornpijpjes
van steunsels en zool, in verband met den onmerkbaren overgang dezer
twee deelen in elkander, zonder grens. Die hoornmassa of liever die schijn-
bare steunsels vormen een zeer onsolied, broos hoorn, zoogenaamd dood
hoorn, dat gemakkelijk wordt gebroken, en weggesneden zijnde, om de
punt van den hoornstraal de zool doet onderkennen, en verder naar achteren
de plaats aantoont, waar men weer duidelijk de steunsels kan zien, namelijk
het einde der witte lijn daarvan.
{Wordt vervolgd).
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 3. Be bewegende deelen van den hoef.
De beweging der beenderen in de gewrichten geschiedt door spieren; deze
vormen aan het lichaam datgene wat men in het gewone leven het vleesr.h
noemt. De spieren kunnen zich, overeenkomstig den wil van het dier,
samentrekken of ontspannen, en aldus de beenderen, waaraan zij met haar
uiteinden zijn bevestigd, naar elkander toe brengen en weder van elkander
verwijderen. Natuurlijk is de werking der spier verschillend, naarmate deze
aan de voor-, zij- of achtervlakte van een been is vastgehecht; zoo zullen
die, welke aan de voorzijde van het onderbeen zijn gelegen een strekken,
en die, welke zich aan de achterzijde daarvan bevinden, een buigen van het
hoefgewricht ten gevolge hebben.
De spieren aan de ledematen van het paard liggen aan de voorbeenen
boven de voorknie, en aan de achterbeenen boven het spronggewricht. Zij
brengen haar werking naar de ondereinden der ledematen over door koord-
vormige deelen, pezen genaamd, waarin zij juist boven de voorknie en het
spronggewricht overgaan. Van deze pezen zijn er twee in den hoef gelegen,
eén aan de voorzijde, de strekpees (fig. 2, ƒ), en één aan de achterzijde,
de huigpees (fig. 2, d).
De strekpees is breed, bedekt de voorvlakte van het kroonbeen en het
hoefgewricht, en hecht zich vast aan het kroonuitsteeksel van het hoef been
(%• 3, d). Bjj samentrekking van de spier, waarvan zij een deel uitmaakt,
wordt genoemd kroonuitsteeksel naar boven getrokken en dus het hoefge-
wricht gestrekt. Zij beschut tevens de voorvlakte van het hoefgewricht,
zoodat bjjv. kroonbetrappingen, welke soms door scherpe kalkoenen in het
midden van den toon worden teweeggebracht, niet gemakkelijk tot in het
hoefgewricht doordringen.
De huigpees of de hoefbeenbuiger (fig. 2, d en fig. 9, a) is eveneens breed
en sterk, bedekt de achtervlakte van het kroonbeen , het straalbeen en het hoef-
gewricht, en hecht zich vast aan het achterste, ruwe, halvemaanvormige
gedeelte van de zoolvlakte van het hoef been (fig. 4, 6 en fig. 2). Daar
waar deze pees over de achtervlakte van het straalbeen glijdt, ligt tusschen
haar en dit been een slijmheurs, dit is een zakje met eenig vocht, op lid-
vocht gelijkend, gevuld. Die slijmbeurs werkt eenigermate als een stoot-
breker; bovendien is, gelijk reeds in § 1 werd vermeld, de achtervlakte
van het straalbeen met kraakbeen bekleed, zoodat de beweging der pees
over dit been met slechts geringe wrijving plaats heeft.
Niet minder dan de strekpees aan de voorzijde, beschut de buigpees het
gewricht aan de achterzijde. Dat een in den straal
getrapte nagel slechts zelden tot in het hoefgewricht
dringt, is in hoofdzaak aan deze pees te danken.
Dit neemt niet weg, dat zij op die wijze kan
worden doorboord; bovendien zijn verwondingen
van de pees zelve reeds niet zonder bedenking.
De hoefbeenbuiger is omgeven door een breede,
elastische plaat (fig. 9, ft), welke een aanvang
neemt aan den halvemaanvormigen rand van de
zooivlakte van het hoef been (fig. 4 , 6), de geheele
achtervlakte van het hoefgewricht bedekt, over het
kroonbeen loopt en zich aan het kootbeen vast-
hecht. Deze plaat verhoogt de kracht van het
hoefgewricht aan de achterzijde en beschut tevens
de door haar bedekte gewichtige deelen.
§ 4. Be elastische deelen.
Eigenlijk zijn alle deelen van den hoef, de beenderen niet uitgesloten,
-ocr page 47-42
veerkrachtig; men noemt echter elastische deelen de zoodanige, welke zich
in het bijzonder door veerkracht kenmerken en daarom voor den hoef van
overwegend belang zijn. Daartoe rekent men: de kraakbeen deren en het
str aalkussen.
De kraakbeenderen (fig. 10, C en fig. 5, 2?) vormen vleugelvormige ver-
lengsels der hoef beenstakken; zij be-
staan uit een wit, taai, elastisch
weefsel, hebben een onregelmatig
vierhoekige gedaante en zijn bijna
geheel in den hoef besloten. Aan
de voorhoeven steekt een smal randje
daarboven uit, aan de achterhoeven
zijn de kraakbeenderen nagenoeg ge-
heel door den hoorn bedekt Zij zijn
naar voren tegen de strekpees gelegen
en buigen zich van achteren eenigs-
Van buiten zijn zij gewelfd en glad, van binnen
uitgehold en ruw. Hoewel zich in hun onmiddellijke nabijheid veel bloedvaten
en zenuwen bevinden, bezitten zij ze zelve niet.
In gedroogden toestand zijn de kraakbeenderen bruin gekleurd; ze hebben
dan hun veerkracht nagenoeg geheel verloren. Bovendien schrompelen zij
bij het drogen ineen, zoodat men den oorspronkehjken vorm daaraan dikwijls
moeielijk meer kan herkennen.
Zij zijn door talrijke bandvezelen innig met de omgeving vereenigd: op
enkele plaatsen vormen deze duidelijk banden, welke bijzondere namen hebben
verkregen, als hoefkraakbeen-kroonbeensband (fig. lO, b), hoefkraakbeen-hoef-
beensband (fig. 10, c), enz.
Het straalkussen (fig. 2, i, i', iquot;) is een geel gekleurde massa, welke
de ruimte achter het hoefgewricht, tusschen de beide hoef kraakbeenderen,
opvult, en naar voren smaller wordende, met een punt aan de zoolvlakte
van het hoef been, nabij haar voorste derde gedeelte eindigt. Dit deel be-
staat uit vaste, zeer veerkrachtige vezelen, waar groote bloedvaten doorheen
loopen, doch dat zelf weinig bloed ontvangt, en dus slecht wordt gevoed.
Het achterste, breedere gedeelte is door een groeve in het midden ge-
scheiden ; de kussens welke zich ter zijde daarvan verheffen, heeten de cellige
ballen (fig. 2, i'); zij vormen den grondslag voor de hoornige ballen, welke
aan het achterste, bovenste gedeelte van den hoef zichtbaar zijn. De vezelen
der cellige ballen dringen in of bevestigen zich aan de omringende deelen ;
met de kraakbeenderen vormen zij als het ware één geheel. Zij gaan daarin
zóó langzaam over, dat het in verschen toestand niet mogelijk is nauwkeurig
de grens aan te geven. Eigenlijk zijn de kraakbeenderen als de meer vaste,
steungevende deelen van de cellige ballen te beschouwen; zij zijn dan ook
niet alleen aan hun binnenzijde, gelijk boven werd vermeld, doch mede aan
hun buitenzijde met dit vaste, veerkrachtige weefsel bedekt.
Fig. 10.
zins naar elkander toe.
m-
Het driehoekig gedeelte, dat zich onder het hoefbeen uitbreidt en naar
voren in een punt eindigt (fig. 2, iquot;), wordt, in tegenstelling met het juist
besprokene, meer bepaald het straalkussen genoemd. Dit vormt namelijk den
grondslag voor den hoornstraal; dat deze aan de zooivlakte van den hoef
buiten de omgeving uitsteekt, is te danken aan het straalkussen, dat inder-
daad aldaar een veerkrachtig kussen vormt. Hoe beter dit ontwikkeld is,
des te grooter zal ook de hoornstraal zijn.
De vezelen van het straalkussen dringen in de zoolvlakte van het boef-
been ; de poreusheid hiervan laat dit toe. Bovendien is het met alle omrin-
gende deelen vast verbonden, zoodat het moeite kost bij een gestorven paard
dit taaie, elastische weefsel van de omgeving te scheiden.
Later zal worden aangetoond van welke groote beteekenis voor de ge-
zondheid van den hoef, en dus voor een regelmatigen gang van het paard,
de besproken elastische deelen zijn; indien bijv. de kraakbeenderen verhar-
den, verheenen, gelijk aan de voorhoeven, vooral aan de buitenzijde, niet
zelden geschiedt, dan ontstaan ongeneeslijke klemhoeven.
IETS OVER WINTERBESLAG,
door
W. A. H. VAN HORSEN,
Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
Ondanks de pogingen door zoovelen aangewend om in het winterbeslag
verbetering te brengen, is men na verloop van ongeveer ^ji eeuw bijna tot
het oorspronkelijke teruggekeerd. Reeds in 1822 werd door één mijner voor-
gangers aan's Rijks-Veeartsenijschool, den heer J. van der Klugt, de ^wnf-
schroef kalkoen vervaardigd , zooals die ook altijd door mij is gebruikt. Tegen-
woordig keert men algemeen tot dien ouden vorm terug, waarvan men jaren
lang in geheel Europa is afgeweken. Te Utrecht werd de punt-schroef-
kalkoen steeds in eere gehouden als eenvoudig en practisch. De honderden
vormen van winterbeslag, welke in die jaren zijn uitgevonden, mogen
soms zeer vernuftig zijn bedacht, onpractisch zijn ze bijna alle.
De voordeelen van den punt-schroefkalkoen bestaan hierin: ze zijn een-
voudig om te maken, in te zetten en uit te halen; ze kunnen gemakkelijk
meermalen worden gescherpt. Vergelijkt men hiermede andere vormen, b.v.
den kalkoen in H-, L- of X'vorm, dan trekt de moeielijke constructie dadelijk
de aandacht. Zijn deze eenigen tijd gebruikt, dan wordt de wrijfvlakte te
groot en het paard glijdt uit, alsof het zonder kalkoenen liep.
Bij het
vervaardigen van den punt-schroef kalkoen gaat men op de volgende
wijze te werk. Men neemt 2 staven van ijzer tegen 1 van staal en werkt
deze 3 tot één vierkante staaf samen, zoodat het staal in het midden komt
te zitten. Op deze wijze zal de punt langer scherp blijven daar het weeke
ijzer spoediger afslijt dan het staal, zoodat de punt altijd lang blijft. Tevens
wordt het afbreken, dat bij een geheel stalen punt zoo gemakkelijk ge-
schiedt, hierdoor voorkomen. Bij het harden moeten ook alleen de punten
worden gehard, dan blijft het overige aan den kalkoen zacht en kan de
schroefdraad er gemakkelijk worden aangesneden. Voor het harden neemt
men een stuk plaatjjzer, waarin men een aantal (40 of 50) vierkante gaten
slaat, zoodat de punten der kalkoenen er juist in passen. Deze plaat legt
men dan ter hoogte van het water van den koelbak en steekt er nu de
roodgloeiende kalkoenen in.
Bij het maken der schroefgaten in het hoefijzer verdient het aanbeveling
deze er niet in te slaan, maar er in te boren. Hierdoor krijgt men mooi
gelijke gaten, terwijl een 2de voordeel is, dat de schroefdraad er veel gemak-
kelijker kan worden iugetapt.
Om het afslijten van het schroefgat te voorkomen, brengt men een z.g.
zinkgat aan. Men maakt de naar beneden gekeerde opening zoo, dat deze
trechtervormig naar binnen toeloopt, daarna pas begint de schroefdraad.
Ten eerste zit de kalkoen nu veel vaster en vervolgens kan het ijzer zonder
kalkoenen worden gebruikt, daar er geen vrees behoeft te bestaan, dat de
schroefdraad zal afslijten of omkrullen.
De plaats der schroefgaten is verschillend; in den regel brengt men aan
het uiteinde van iederen tak een schroefgat aan, bij zware trekpaarden echter
dikwijls ook een aan den toon. Bij paarden, welke zich strijken, is het niet
gewenscht een kalkoen aan de binnenzijde te plaatsen, wijl dan licht ernstige
verwondingen kunnen ontstaan. Daarbij heeft men meestal een kalkoen aan
den toon en aan het uiteinde van den buitentak. De gebrekkige stand,
alsdan verkregen, verbetert men door kleine kalkoenen te nemen en het
ijzer aan den binnenkant een beogen strijktak te geven. Bij trekpaarden,
welke ijzers met kalkoenen dragen, is het aan te bevelen de twee schroef-
gaten te plaatsen tusschen het toonnagel- en het zijnagelgat. De onder-
vinding leert, dat de paarden hierop zeer goed loopen en nimmer uitglijden,
omdat dit gedeelte van den hoef bij zware trekpaarden altijd het eerst op
den grond komt.
Mocht het hier beweerde voor velen geen nieuws zijn, mij kwam het voor,
dat het aanbeveling verdiende deze zaken nog eens mede te deelen; voor
eenigen kan het zijn nut nog hebben, te meer daar de practijk heeft geleerd,
dat men zoo het paard op de beste manier een goed winterbeslag kan
verschaffen.
Utrecht, Februari 1896.
EEN EN ANDER OVER HET ONDERWIJS IN HOEFBESLAG
IN HET BUITENLAND.
Thary geeft in het R. d. M. V. van 15 Jan. j.1. over dit onderwerp een
overzicht, dat in het kort op het volgende neerkomt.
Frankrijk. De noodzakelijkheid om het hoefbeslag te verbeteren en
aan te moedigen door het geven van onderricht en het houden van wed-
«rijden, werd aangetoond door Delpérier, G o y a u en Lavalard.
erwijl in de meeste landen voor dit doel veel is gedaan door het oprichten
van hoefsmidscholen, is dit onderricht in Frankrijk van weinig beteekenis
ge leven. Aan de veeartsenijscholen werd door de lessen van Chabert,
^ erard, Renault, H. Bouley, Rey, Lafosse, de grond gelegd
O een rationeele uitoefening van het hoefbeslag. De veeartsen der groote
® ® en, die smidsinrichtingen beheerden, vormden goede werklieden. De
voornaamste instructieplaatsen waren de militaire hoefsmidschool te Saumur
de korpssmederijen. De eerste militaire hoefsmidschool werd in 1826
^Pgencht. De directeur dezer inrichting was L a v i g n e, na hem H a v o u x,
Goyau, Barthes, Dangel, en thans J a c o u 1 e t. De
cursus duurt elf maanden.
en^d''^''^'nbsp;onderricht in hoefbeslag geschiedt aan de veeartsenijscholen
de cavalerieschool. Er bestaan geen vakscholen. Vanwege het Ministerie
van Landbouw worden in sommige steden nu en dan door veeartsen enkele
voordrachten gehouden over hoefbeslag, zonder veel nut. In 1879 werd
aan de cavalerieschool te Pinerolo een cursus van eenjarigen duur opgericht.
aarheen worden door elk regt. cavalerie één en elk regt. artillerie twee
a spiranten gezonden. Na afloop van den cursus wordt een examen afge-
nomen , en de geslaagde leerlingen keeren naar hun korps terug als »bijsmidquot;,
om naar behoefte te worden aangesteld als hoefsmid. De directie der hoef-
smidschool is opgedragen aan een kapt.-paardenarts, bijgestaan door de
an ere paardenartsen van genoemde inrichting. Ook wordt hier het beslag
van ossen geleerd, omdat voor de milit. hoefsmeden in tijd van oorlog,
voOTal voor artillerie-voertuigen, de noodzakelijkheid daarvan is gebleken.
•■ngeland. Het onderwijs in hoefbeslag wordt gegeven aan de veeart-
senijscholen ; eigenlijke hoefsmidscholen bestaan niet. De militaire hoefsmeden
n vangen hunne opleiding in de smederijen der korpsen, waartoe zii be-
hooren.
Reeds sedert 1810 in Beieren, sedert 1843 in Baden en
^ 8 in Saksen werd van elk hoefsmid een examen vereischt vóór hij zijn
uitoefenen. In 1869 werd deze bepaling opgeheven, doch sedert
artnbsp;Vroeger bestonden enkel leersmederijen aan de vee-
artsenijscholen, maar deze dienden niet voor de opleiding van hoefsmeden.
hestaan een groot getal hoefsmidscholen. De eerste dezer
iaarl'^Wnbsp;^^^^ opgericht te Gottesaue. Sedert genoemd jaar werden
J r ü s een zeker getal hoefsmidsleerlingen ter opleiding in hun vak naar
«e veeartsenijschool te Dresden gezonden.
egenwoordig zijn de volgende scholen in het keizerrijk:
Innbsp;Würzburg en Augsburg.
n urtemberg: Hall, Heilbronn, Reutlingen, Ravensburg, Ulm, Stuttgart.
« baksen: Dresden en Milkel.
In Pruisen: Breslau, Berlijn, Bantzig, Cottbus, Landsberg, Schievelbein,
Hannover, Giessen, Koenigsherg, Altona.
In Baden: Carlsruhe, Tauberbischofsheim, Mannheim , Freiburg, Messk-
vich, Gottesaue, en voegen we hierbij Rostock in Mecklenburg.
De cursussen duren van 1 ä 6 maanden; ten minste eens per jaar hebben
de voorgeschreven examens plaats. Tot aanmoediging worden nu en dan
wedstrijden gehouden.
Oo.stenrijk-Hongarije. Ook in deze landen bestaan een groot getal
hoefsmidscholen, waarvan de voornaamste zijn die te Weenen en Buda-Pesth ,
verbonden aan de veeartsenijscholen.
België. Sedert 1855 laat het gouvernement openbare cursussen houden,
kosteloos en in de Fransche en Vlaamsche talen, bestaande gewoonlijk uit
twaalf theoretische en practische lessen. Na afloop geeft de leeraar een
certificaat van gunstig afgelegd examen. Sedert eenige jaren worden in
verschillende steden 2 curcussen in het Vlaamsch en 4 in het Fransch ge-
houden. Voor de militaire hoefsmidsleerlingen bestaat een afzonderlijke cursus,
verbonden aan de Bijschool te leperen.
Denemarken. Het hoefbeslag wordt onderwezen aan de militaire hoef-
smidschool en aan de onderofficiersschool. De eerste is verbonden met de
Rijschool. De milit. hoefsmeden volgen een cursus van een jaar, doen dan
een examen, waarna zij een diploma ontvangen. Slechts met dit diploma
kunnen de hoefsmeden een vaste aanstelling in het leger krijgen. Becker,
leeraar aan de veeartsenijschool te Kopenhagen geeft elk jaar een twee-
maandelijkschen cursus in theor. en pract. hoefbeslag aan burgerhoefsmeden.
Rusland. Vroeger bestonden in elke cavalerie-divisie hoefsmidscholen;
tegenwoordig bestaat slechts één, toegevoegd aan de cavalerieschool te Peters-
burg, waarheen de regimenten een zeker getal hoefsmeden zenden, die na
volbrachten cursus belast worden om bij de korpsen leerlingen te vormen.
Voor de burgerhoefsmeden bestaan geen afzonderlijke scholen; in de hoef-
smederijen der groote plaatsen als Petersburg, Moscow, Warschau, Kiev,
beheerd door veeartsen, kunnen zij hun opleiding krijgen. Ditzelfde geldt
ook voor de veeartsenijscholen van Jurjev, Kazan en Kharkov. De regeering
houdt zich onledig om de uitoefening van het hoefsmidsvak te regelen in
den geest als dit in Duitschland is bepaald.
Zweden. In 1863 werd door Dr. Bendz een cursus voor hoefbeslag
verbonden aan de landbouwschool te Alnarp. Eenige jaren later werd een
leerschool voor hoefbeslag opgericht aan de veeartsenijschool te Stockholm
en te Skara. In beide scholen worden jaarlijks twee cursussen gehouden,
een voor burgersmeden van 3 ä 4 maanden, de andere voor militaire leer-
lingen van 6 maanden. In Alnarp zijn 3 cursussen, een voor militaire
leerlingen van 6 maanden, en 2 voor burgers van 3 maanden. Elke leer-
ling ontvangt na gunstig afgelegd examen een brevet van hoefsmid.
Voor de burgerleerlingen worden de kosten gedragen door de landbouw-
vereenigingen, die voor de militaire leerlingen door den Staat.
47
Zwitserland. Twee hoefsmidscholen zijn verbonden aan de veeartsenij-
scholen van Bern en Zürich. Meerdere cantons organiseeren elk jaar cur-
sussen in hoefbeslag van 3 è, 4 weken, met subsidie van den Staat. Deze
wogen slechts worden bijgewoond door de smidsbazen en die werklieden
welke langer dan 2 jaar het vak uitoefenden. .4an elk hoefsmid, die zulk
een cursus volgt, wordt voor zijn onderhoud per dag een vergoeding betaald;
na afloop wordt aan hen, die met goed gevolg den cursus medemaakten,
een diploma gegeven. Sedert 1887 bestaat een leersmederij te Thun, opge-
quot;cht door den Chef-paardenarts van het leger, den Kolonel Potterat.
'k jaar volgen de hoefsmeden van het leger daar een cursus van acht
Weken.
ALUMINIUMBESLAG.
In den laatsten tijd zal men meermalen gehoord of gelezen hebben van
'^aluminium-ijzers.quot; Dit is een benaming die, ofschoon zeer gebruikelijk,
toch natuurlijk in zich zelf een tegenspraak bevat evenals bijv. de uitdruk-
kingen : »ijzers van papierquot; en »gouden of zilveren oorijzersquot; (metalen pla-
ten die de vrouwen, o.a. in Friesland, op het hoofd dragen). Iedereen weet
echter wat met een en ander wordt bedoeld.
Daar het aluminium in de laatste jaren veel goedkooper is geworden door
een eenvoudiger bereiding (afzondering), heeft men er verschillende voor-
werpen uit vervaardigd die kenmerkend zijn door hun buitengewone licht-
heid.
Ook zijn er reeds herhaaldelijk proeven genomen met hoefbeslag van dit
metaal. Evenwel kan dit beslag slechts weinig practische toepassing vin-
den doordat de voordeelen, aan bedoeld metaal verbonden, zoozeer door de
nadeelen worden overtroffen.
Het voornaamste voordeel van »aluminium-ijzersquot; is hun gering gewicht;
een ijzer voor een rijpaard weegt ongeveer 150 gram, dat voor een trek-
paard omstreeks het dubbele. Dit gering gewicht is in het bijzonder een
voordeel bij renpaarden.
Verder geeft aluminiumbeslag een vasteren stand op gladde en harde we-
gen en maakt het minder geraas bij de bewegingen van het paard.
ki R^ nadeelen van dit beslag behoort om te beginnen de lastige bewer-
heT • .nbsp;metaal moet men omzichtig zijn, daar
met'nbsp;'^'^eemde bestanddeelen in bevinden, soms broos is. Het
^e aal moet verder bij de bearbeiding voorzichtig en niet te hoog verhit
lequot;^dnbsp;verliest het zijn samenhang. Vandaar dat men verschil-
trol^nbsp;heeft beproefd om het metaal aan een bepaalde, gecon-
ieerde temperatuur (tot 350 k 400«) bloot te stellen.
-ocr page 53-Daar het metaal zich niet behoorlijk laat wellen, zijn oude ijzers niet
meer bruikbaar voor den smid.
De prijs van het aluminiumbeslag is verder, niettegenstaande de groote
prijsvermindering van het metaal, op zich zelf toch nog te hoog.
Het voornaamste nadeel is echter de weekheid, de geringe duurzaamheid
van het metaal. Daardoor is het beslag spoedig versleten en vormt zich
aan het »aluminium-ijzerquot; aan de randen der ondervlakte een graat of
braam, waardoor verwonding (strijken) kan ontstaan.
Zoolang de evengenoemde nadeelen blijven bestaan, kan het aluminium-
beslag vrijwel als een rariteit worden beschouwd.nbsp;C.
NIEUWE VORM VAN BESLAG ZONDER NAGELS.
{Met 3 figuren.)
De »Universal Hufeisen-Gesellschaftquot;, Luisenstrasse 4, Berlin, heeft voor
korten tijd in -15 landen octrooi verkregen op een vinding, betreffende het
beslaan zonder nagels.
Bijgaande figuren, 1, 2 en 3, geven achtereenvolgens het beeld weer
Fig. 3.
van een volgens de nieuwe methode beslagen hoef, van een daarbij gebe-
zigde haak met wig en van een model-ijzer, gezien van de bovenvlakte.
De heer Gerard Kok, hoefsmid te Arnhem, deelde ons mede dit beslag
er proefneming te zullen aanwenden en de hierbij te verkrijgen ervaring
Jii »De Hoefsmidquot; weer te geven. Wij zullen zelf ook eenige ondervinding
® uien opzichte trachten op te doen en daarna publiceeren.
Uit de figuren (overgenomen uit het prospectus der genoemde maat-
schappij) is de inrichting der methode vrij gemakkelijk na te gaan.
De volgorde der werkzaamheden bjj het beslaan is als volgt: l». het ijzer
^ordt op de gewone wijze pasklaar gemaakt, 2». die gedeelten van den
oef, waar haken zullen komen, worden schuin afgeraspt, ten einde daar-
door ruimte te maken (fig. 3, b. haak, c. wig), 3quot;. op de plaatsen waar de
omgebogen einden der haken moeten ingrijpen, worden inkeepingen ge-
maakt, 4quot;. het ijzer wordt op zijn plaats gelegd, de hoef voorzichtig neer-
gezet, het andere been opgenomen, de haken in den hoornwand en in het
Ijzer geslagen, 5quot;. het andere been losgelaten, de hoef opgenomen en de
ingeslagen, 6quot;. door zachte hamerslagen, evenals bij het gewone om-
gieten , wordt de wig zeer vast ingeslagen en het omgehaalde gedeelte van
e haak tevens stevig in den hoornwand gedrongen, Tquot;. de onder het ijzer
uitstekende gedeelten van haak en wig worden gelijk met het ijzer afse-
«nepen.
De opgegeven voordeelen van dit beslag, ten opzichte van het gewone',
'^ijn: minder vernielen van den hoornwand en het vervallen van het gevaar
voor vernageling. Zooals reeds is gezegd, komen wjj later uitvoeriger op
it beslag terug. Thans is echter uit een theoretisch oogpunt wel een ver-
moeden omtrent zijn toekomst uit te spreken. Dit is, dat zal blijken dat
et gewone beslag de concurrentie met het nieuwe niet behoeft te duchten,
omdat dit veel lastiger is te maken en onder te leggen en daardoor tevens
wat duurder moet zijn in de aanwending dan het gewone, terwijl de
genoemde voordeelen inderdaad niet zwaar wegen.
Dat 6 nagels den hoornwand meer vernielen dan 4 haken wil er bij ons
^oorloopig niet in en vernageling komt bjj kundige smeden zeer zelden voor.
n waar bij het gewone beslaan een enkele keer vernageling mag optreden,
zoo zal het bij het nieuwe beslag niet tot de onmogelijkheden behooren bij
e vastslaan der wiggen en haken den vleeschwand te kneuzen.
»H0EFBUFFERquot;-PATENT »KREHANN amp; WYDRAquot;.
Het hiernevens voorkomende figuur laat zien hoe bovengenoemd gutta-
percha beslag is ingericht. Het bestaat uit een
stuk gutta-percha dat aan zijn oppervlakte over-
langs verloopende (ten opzichte van de lengte-
richting van den hoef dwars) verhevenheden bezit
en ter weerszijden een plaatje met opening,
waardoor het mogelijk is bevestiging aan het
verzeneinde van het ijzer te verkrijgen.
Dit patent »Krehann amp; Wydraquot; lijkt ons
-ocr page 55-uit een practisch oogpunt van weinig waarde, daar tijdens het loopen de
verbinding met het ijzer vrij zeker onbetrouwbaar zal blijken
HOEFBESLAG VAN PAPIER.
Gewoonlijk bestaan »papieren hoefijzersquot; uit bladen perkamentpapier,
die door terpentijnolie waterdicht zijn gemaakt en die door een lijmsoort
aan elkaar zijn geplakt. Uit de aldus verkregen platen worden dan de
vormen gesneden of geslagen en vervolgens aan sterken druk onderworpen.
De verdere bewerking wordt dan vooral met de vijl voltooid.
De bevestiging aan den hoef geschiedt door hoefnagels of wel door een
sterk kleefmiddel.
Ofschoon deze wijze van beslag weinig practische waarde heeft, verdient
zij evenwel vermeld te worden.
HET EXAMEN IN HOEFBESLAG TE HEERDE.
In de 2e aflevering van »De Hoefsmidquot; werd reeds de uitslag van dit
examen, gehouden den 10 Februari, gemeld. Een korte beschouwing, op
verzoek der Redactie, zal zonder twijfel van eenig nut voor het vak kunnen zijn.
Deze cursus, gehouden vanwege de Afdeeling IJseloevers van de Gel-
dersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw, is de eerste, welke volgens
de nieuwe bepalingen van genoemde maatschappij werd gegeven. De uitslag
van het examen levert het bewijs, dat hij aan de verwachting ten volle heeft
beantwoord; aan 13 van de 17 candidaten kon het diploma als hoefsmid
worden uitgereikt. Over het algemeen gaven de candidaten door een dui-
delijke verklaring van den bouw en de verrichtingen van den hoef, blijken
van degelijk onderwijs te hebben ontvangen.
Wat ook hier, evenals elders, zeer trof, was de aanwezigheid van mannen van
gevorderden leeftijd, welke den cursus hadden meegemaakt en thans om het
diploma streden. Zich te komen oefenen om de practische kennis te ver-
hoogen, verdient zeker toejuiching, maar een boekje in de vereelte hand
te nemen om achter de geheimen der wetenschap te komen, theorie te
leeren, verdient achting op die jaren.
In het practische gedeelte gaven enkele candidaten in de verschillende
rubrieken der werkzaamheden blijk van groote handigheid; andere toonden
zulks minder, vooral in het bewerken van den hoef en het passen van het
ijzer, maar waren toch voldoende bedreven, om met grond te mogen ver-
onderstellen, dat zij goede werklieden zullen worden. Ook dit examen be-
wees dat de opleiding tot hoefsmid gaarne wordt aangegrepen, wanneer
daartoe de gelegenheid wordt gegeven, en tevens dat de kosten, welke dit
onderwijs vordert, goede vruchten opleveren.
Een enkel woord van lof wegens de goede regeling om zoodanig examen
e houden. mag hier op zijn plaats zijn; het ruime lokaal in het Gemeente-
uis toch was daartoe uitstekend geschikt; hetzelfde mag worden gezegd
van de smederij en het daarbij behoorende terrein, door den eigenaar kos-
teloos ter beschikking gesteld. De aanwezigheid van den onder-voorzitter
en den secretaris van het Dagelijksch Bestuur der Maatschappij, en van het
geheele Bestuur der Afdeeling bewijst dat het onderwijs in hoefbeslag groote
belangstelling wekt.
Korte mededeelingen en berichten.
— Alumininm-hoefyzers. Het nieuwste op dit gebied wordt geleverd in den
vorm van hoefijzers uit aluminium, waarvan de onder- of bodemvlakte voorzien ia
van enkele stukjes harder metaal, dat met het aluminium innig vereenigd is. Op
wijze zou de slijtage enorm verminderd, de zwaarte slechts weinig worden
verhoogd.
Het paard als barometer. Het is reeds langen tijd bekend, dat sommige
paarden intermitteerend kreupel kunnen gaan d. w. z. nu eens kreupel zijn en dan
■^eer rad loopen, waaraan veelal een lijden der bloedvaten van het achterbeen ten
gi'ondslag ligt.
^ De Heer B o n n i g a 1, veearts te Vendôme, publiceert in het „Recueil de Médecine
vetennaire-\ een interessant geval van een dergelijk lijden bij zijn eigen paard,
hetwelk hij dagelijks voor zijn praktijk gebruikte.
Dit dier, een halfbloed, oud zeven jaar, gewend om in bergachtige streken
lenst te doen, werd op zekeren dag, na een zeer vermoeienden marsch, hevig
reupel aan het rechter achterbeen, welke kreupelheid even onverwachts na korten
S weer verdween, om spoedig opnieuw op te treden. ïfa eenige maanden
emerkte Bonnigal duidelijk, dat de gesteldheid van het weer in hooge mate
influenceerde op het al of niet rad zijn, en na vijfjaren concludeerde hij, zonder
eenig voorbehoud , het volgende :
1 • de ziekte trad zeker op, zoodra het paard tegen een hevigen wind in werd
gebruikt, of wanneer het in een vallei kwam, met nevel gevuld.
•nbsp;indien het onder andere omstandigheden toch kreupel liep, mocht men veilig
aannemen, dat zware regenbuien in aantocht waren.
•nbsp;indien na regen de kreupelheid tegen den wind in niet optrad , was er zeer
mooi weer te wachten.
De eigenaarnbsp;van dit paard behoefde zich dus geen barometer aan te schaffen.
__nbsp;K. H.
Denbsp;regeling omtrent de uitoefening van ambachten in Dnltschland.
denzelfdnbsp;^eeft in 2 wetsontwerpen voorgesteld te besluiten, dat thans in
trent 1 Tnbsp;gildewezen wettelijke voorschriften zullen bestaan om-
gezelnbsp;van een of ander ambacht, het zich mogen noemen van meester,
exam °nbsp;«f ander vak. Zoowel voor gezel als voor meester zal een
komnbsp;te morden afgelegd. Zoo de ontwerpen tot wet worden gemaakt,
tornen wij uitvoeriger op een en ander terug.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijscliool.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
TWEEDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p. p. fS.— voor
Nederland, ƒ 3.50 voor O. en. W Indië
en het buitenland.
H. 1. REESM amp; Co., Zutphen.
Zweedsche merk Mnbsp;de fabriek van
^^^ MOELLER amp; ÖCHREIBER.
§
g
c
s
O
c
^
p
H
c
tquot;
O
!S
«
as
W
«
fi
32
IJsschroeven in diverse modellen.
VNaiaxixaToiiixfia
Enoelscfie 15 Hoefoaoels, Franscbe Diamant Hoefoaoels, Enoelscbe Hoefraspen,
in extra en gewone kwaliteit.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Ie Jaargang.
REDACTEUR-ÜIïGEVER: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 59-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
beeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwgzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
.T. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
Over de steunsels, door J. B. H. Moubis.........55
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. S c h i m m e 1.....60
Tang tot het omnieten der hoefnagels...........63
Cursussen voor Hoefsmeden...............63
Bijgeloof in het Hoefbeslag...............66
Ingekomen Boekwerken, enz...............66
Korte mededeelingen en berichten.............66
Advertentiën....................68
MEDEDEELING VAN DEN UITGEVER.
De postquitanties ter inning van de abonnementsgelden over het Ie kwartaal worden
1 Mei a.s. verzonden. De abounenten zullen ons verplichten het bedrag van ƒ 0.75
voor 28 April a.s. toe te zenden. De postquitantie bedraagt ƒ 0.75ƒ 0.05 portokosten.
Abonnement per kwartaal franco huis ƒ0.75 voor Nederland, per jaargang voor
O.- en quot;W.-Indië en het buitenland ƒ 3.40.
Advertentiën 1 — 10 regels /quot;l.—, ieder regel daarboven ƒ0.10. Ieder die per
kwartaal minstens 20 regels adverteert, ontvangt in dien tijd een abonnement gratis,
ieder abonué 20 °/o rabat op den prijs der advertentiën.
Bijdragen, abonnementen en advertentiën te zenden aan A. quot;W. Heidema, Groningen.
(Te plaatsen artihelen moeten voor den eersten der maand zijn ingezonden, horte mede-
deelingen en advertentiën voor den lOden, ten einde nog in de e.v. afl. te hunnen wor-
den opgenomen.)
BT
OVER DE STEUNSELS,
door
J. B. H. MOUBIS.
(Vervolg.)
Maakt men onmiddellijk vóór den steunselhoek een ong. verticale (lood-
rechte) doorsnede door den hoef, dan ziet men bij een nimmer beslagen
/
d
a-b c
Fig. 4.
«. hoorwand. b. hoornzooi. c. steunsel.
d. hoornstraal.
hoef het beeld in fig. 2 weergege-
ven, bij een beslagen geweest zijn-
den en bewerkten hoef meer fig. 4.
In beide teekeningen is het verloop
der steunsels zeer duidelijk en goed
afgescheiden van de omgevende dee-
len. Neemt men een dergelijke door-
snede ruim 20 a 25 mM meer naar
de punt van den straal toe, hier
voorgesteld in fig. 3, dan heb ik
nimmer steunsels meer kunnen onderscheiden, dan is de straal onmiddellijk
verbonden met de hoornzooi.
Minder eensgezind is men aangaande de functie der steunsels. Hun innig
verband met de zool en dus van deze met den verzenwand, duidt een nauwe
samenwerking dezer deelen aan. Zoo ziet men b.v. door de drukking van
den lichaamslast de zakking of het platter worden van de zool, gelijktijdig
en door dezelfde oorzaak het wijder worden aan den draagrand, de eene
werking noodzakelijk bij de andere behoorende, om niet door een te sterke
rekking van de verbindingsplaatsen te schaden aan het onderlinge verband
dezer deelen.
Groot gewicht heeft men vooral in den lateren tijd gehecht aan het behoud
van krachtige steunsels, door hen niet weg te snijden, op dezelfde hoogte
te houden met den verzenwand (draagrand), waardoor zij op de draagvlakte
van het hoefijzer komen te staan om zoodoende mede te werken tot het
normaal houden van den hoef.
Reeds Hekmeijer wees er op dat zij bestemd waren om een gedeelte
van den lichaamslast mede te dragen.
Evenwel meer dan tot dit doel zijn de steunsels bestemd om het verwijden
van den verzenwand aan den draagrand te bewerken. Ik wil hieronder door
een opsomming van een aantal meer of minder bekende autoriteiten op het
gebied van hoefbeslag in herinnering brengen, dat het oordeel aangaande
de functie der steunsels niet steeds gelijkluidend is, voor een gedeelte niet
altijd duidelijk, zeer kort of te algemeen is voorgesteld. Het spreekt van
zelf dat bij de bespreking van dit onderwerp de werking van andere deelen
van den hoef, b v. van den straal, tot het verkrijgen eener duidelijke voor-
stelling, niet geheel achterwege kan worden gelaten; zij grijpen daar van-
zelf in.
Volgens Pader bestaat de functie der steunsels om te beletten dat de
uiteinden van den hoornwand elkaar te veel naderen, dat de hoornwand
zich te sterk samentrekt, vernauwt.
Behrens zegt: »De hoef moet voor een te groote verwijding en ver-
nauwing worden bewaard; het is hoofdzakelijk de straal, welke deze voor
het gezond houden bepaald noodige verrichtingen doet plaats vinden.quot;
van der Weg: »De steunsels geven aan den hoef steun en vastheid, en
moeten worden beschouwd als verbindingsplaatsen tusschen wand en zool.
De uitzetting berust vooral op de tegendrukking op den hoornstraal, en
van dezen op de steunsels.quot;
Born en Möller: »De hoornstraal kan wegens zijn vorm door den
op hem inwerkenden lichaamslast naar de zijden sterk uitzetten en de ver-
plaatsingen der verzenwanden volgen en ook bevorderen.quot;
Hekmeijer; »De steunsels dienen daartoe dat de verzenwanden zich
een weinig kunnen verwijden, waardoor nadeelige schokken worden afgeweerd.
Zij werken als pilaren tegen te sterke samentrekking of uitzetting der
verzenwanden. De straal begunstigt de verwijding der verzenwanden door
zijn zachtheid, en door zijn veerkracht de samentrekking van dezelve,
draagt een gedeelte der lichaamszwaarte en houdt in verbinding met de
steunsels de beide verzenwanden in een behoorlijke verwijding van elkander.quot;
Wüppermann: »De steunsels zijn de tegenstrevers der drachtwanden;
door de werkzaamheid van beide wordt de veerkrachtige beweging daarge-
steld; zij zijn de werkdadige deelen tor uitzetting en dus de behoeders van
den straal. Zij moeten even hoog als de wand zijn; worden zij lager ge-
maakt dan houdt de veerkrachtige beweging op, de samentrekkingskracht
der drachtwanden verkrijgt de bovenhand, de straal wordt beklemd, er
ontstaan klemhoeven.quot;
Schmidt: »De steunsels moeten blijven staan om aan de verzenen als
pilaren tot steun te dienen, opdat zij niet samentrekken.quot;
van der Poll: »De veerkracht van de hoornwanden wordt door den
straal zeer bevorderd quot;
Hinzo: »Door ligging, vorm en richting dienen de steunsels als werke-
lijke steunsels, waardoor wand en zool tot een behoorlijk geheel worden
verbonden; zij verhinderen een te groote uitzetting in het achterste gedeelte
van den hoef, en door de schuine ligging beperken zij het te diep zakken
van de zool; ook verhinderen zij het te veel samentrekken der drachtwanden.
De uitzetting berust op de zijdelingsche drukking van straalkussen en
hoef kraakbeenderen.quot;
Möller: »Een der oorzaken van klemhoef is het verzwakken der steun-
sels, die bij den nauwen hoef als schoorpilaren dienen, en de neiging der
verzenwanden om tot elkander te komen, tegenwerken.quot;
Ter Haar: »De steunsels geven den hoef stevigheid en matigen de
uitzetting en de inkrimping. Het verwijden en vernauwen van den wand
wordt vooral door den straal uitgeoefend, die door zijn veerkracht den hoorn-
wand daartoe dwingt.quot;
Hippos, 1895: »De steunsels regelen de wijdte der achterste hoefhelft,
zij verhinderen een te nauw en een te wijd worden van den hoef.quot;
Dominik: »De steunsels versmelten met zool en straal; de uitzetting
is het gevolg der belasting van het straalkussen en den straal, waardoor
zijdelingsche werking op de kraakbeenderen ontstaat, en als gevolg verwij-
ding der drachten.quot;
de Man: »De uitzetting aan den draagrand der verzenen is afhankelijk
van den straal.quot;
Ch ar lier: »De straal moet den hoef achter verwijden; is geen straal
meer aanwezig, dan worden de verzenen niet meer gesteund door de steun-
sels en vernauwen.quot;
Gutenacker: »De uitzetting is het gevolg van de afplatting der
zool, in verband met de werking van den straal en drukking van den
wand.quot;
Graaf Wrangel: »De steunsels verhinderen een te groote vernau-
wing en verwijding van den wand in de achterste hoefhelft, en dragen de
bij de beweging ontstane schuddingen op de drachtwanden over. De ver-
wijding van den hoef geschiedt onder den invloed der belasting, wanneer
de zool zakt.quot;
Schimmel: »Door het platter, breeder worden van den straal wijken
de drachtwanden zijdelings uit. De steunsels neigen om elkander te naderen
onder de drukking; dit wordt verhinderd door een straal die den bodem
raakt; de gebrekkige straal belemmert de verwijding van de achterste hoef-
helft, de vernauwing wordt er door bevorderd.quot;
L u n g w i t z—L e i s e r i n g: »De uitzetting berust op de tegendrukking
op den straal, die tegen de steunsels aanligt; de verwijding van den draag-
rand der drachten wordt daardoor bewerkstelligd.quot;
Uit voorgaande korte lezing van de gemelde deskundigen blijkt tevens hun
oordeel over de uitzetting aan den draagrand der verzenen. Daar is het
steller hiervan vooral om te doen, wijl deze werking van den hoef voor het
beslag van het meeste belang is. Op grond van de onderzoekingen van
deskundigen als Leisering, Peters, Schaaf, Lnngwitz en andere,
nemen wij aan, behalve verschillende andere veranderingen aan den hoef,
welke ten gevolge der belasting .op zekere momenten intreden, een verwij-
ding van den draagrand aan de verzenen. Alleen prof. Lechner te Wen-
nen beweert in zijn bekende »rotatie-theoriequot; het tegendeel. Intusschen wordt
de wijze, waarop de uitzetting daar ter plaatse tot stand wordt gebracht,
verschillend verklaard. Niettegenstaande die uitleggingen in verband met die
proeven, vind ik het toch steeds een eigenaardig denkbeeld, dat de verwij-
ding van den harden hoornwand zou geschieden door de drukking van de zach-
tere inwendige deelen, in verband met de werking van den zachten hoornstraal.
Die proeven bestonden b.v. in het belasten van den hoef of liever van het
hoefgewricht met gewichten , zoodanig dat de trekkracht in toepassing kwam ,
zooals bij Leisering. Peters in zijn »depressie-theoriequot; gebruikte de
drukkracht door een boormachine. Ba ij er den electrischen stroom, en weer
anderen verschillende vernuftig uitgedachte inrichtingen.
Al krijgt men op deze wijze tot resultaat de verwijding aan de verzenen,
zoo meen ik eenigszins te mogen twijfelen aan het beeld, dat ons wordt
gegeven betreffende de werking van de onderdeelen van een hoef, aan zoo-
danige proef onderworpen. Immers ook Lungwitz zegt: »Dat het niet
kan bevreemden, dat zijne beschouwingen van het hoefmechanisme niet door
iedereen worden gedeeld, als men de groote verscheidenheid in de individu-
eele beschouwing over het algemeen en bijzonder ook de verscheidenheid
der onderzochte objecten, de van elkander afwijkende onderzoekingsmethoden
etc., in aanmerking neemt.quot; Dezelfde autoriteit zegt op een andere plaats
voorts: »Overigens wil ik opmerken, dat deze bewegingen der steunselwan-
den zeer moeilijk zijn op te merken, en dat zij zich beter theoretisch demon-
streeren, dan door waarnemingen of proeven laten aantoonen.quot;
Mijn meening nu is dat de ontleedkundige (anatomische) bouw van den
hoef, in verband met de bekendheid van den aard (de qualiteit) der ver-
schillende deelen daarvan voldoende zijn om een goed oordeel over de wer-
king te kunnen hebben.
Met dit doel heb ik vele hoeven onderzocht en daaronder bij voorkeur
hoeven van onberispelijken vorm, en ook van paarden, welke nimmer waren
beslagen, en steeds op zachten bodem hun verblijf hadden gehad.
Van deze laatste geeft flg. 2 een getrouwe afbeelding n.1. van de door-
snede van een dergelijken boef, onmiddellijk voor den steunselboek. Verge-
lijkt men daarmede fig. 4, dezelfde doorsnede van een sedert lang beslagen,
maar overigens volkomen regelmatigen en normalen hoef, dan ziet men
duidelijk de gelijkenis van beide figuren, en ligt het verschil hoofdzakelijk
in de veranderingen door de bewerking aangebracht. In beide teekeningen
ziet men de dubbele zigzag - of harmonica-achtige gesteldheid van den
bouw, geheel er op ingericht om bij de belasting te kunnen uitrekken naar
de zijden, d. i. aan verwijding onderworpen te zijn, en mets dan schuine
lijnen in scherpe hoeken tot elkander staande, om den stoot te breken bij
zijn ontstaan.
Ik meen hier te moeten opmerken dat alleen de doorsneden van geheel
versche, nog haast leven bevattende hoeven, de gedurende het leven aan-
wezige qualiteit der stof zoo nabij mogelijk weergeeft.
Bekend is de hardheid van het hoorn van den wand; dat der steunsels
komt daarmede geheel overeen; het zooihoorn aan de zooltakken is op de
doorsnede vrij zacht, dat van den straal zeer zacht en zeer elastisch.
Wat mij in die doorsneden steeds het meest opviel, is de verbinding van
het bovengedeelte van die harde steunsels met het bovengedeelte van den
zachten en elastischen straal, een verbinding van twee verschillende qualitei-
ten van hoorn, hetgeen men voor de werking aldaar niet uit het oog mag
verliezen.
Voorts dient te worden opgemerkt dat die verbinding niet over een groote
vlakte bestaat, maar slechts in het bovenste gedeelte, zooals fig. 4 dat
voorstelt. - Mijn meening nu is, dat die weeke straal, ook al wordt die
door de tegendrukking van den bodem in zijn onderste gedeelte of aan de
schenkels uit elkaar gedrukt, vlakker wordt, geen werkzamen druk op de
steunsels kan uitoefenen, in elk geval niet van dien aard om den ver-
zendraagrand te kunnen uitzetten. Eerder kan ik mij voorstellen dat door
de drukking van den straal tegen de steunsels, wegens het buitenwaarts
rukken van den bovenrand der steunsels, een intrekking van den onder-
rand en gevolgelijk een samentrekking van den verzenwand zou moeten vol-
gen. De werking is evenwel juist andersom, de harde steunsels worden
door de belasting van boven en wel door het daarboven liggende, tegelijk
met het hoefbeen zakkende straalbeen gedrukt, en neigen naar elkander
toe; de zeer zachte gesteldheid van het straalhoorn maakt zulks mogelijk
Het gevolg van die neiging of nageven aan dien druk, is het noodzakelijk
uitwijken van het onderste gedeelte der steunsels aan de steunselhoeken,
waar de wand dan vanzelf gedwongen is, om aan die beweging gevolg te
geven.
Men zegt verder dat het neigen der steunsels naar binnen van den hoef
wordt tegengegaan door een sterke ontwikkeling van den veerkrachtigen
straal. Ik meen dat die werking juist het tegendeel is; de normale straal
is steeds zacht, en deze gesteldheid is evenredig aan de ontwikkeling van
dat lichaam, zoodat deze juist de sterke neiging van de steunsels in den
straal toestaat, met het bekende gevolg eener grootere uitzetting aan de
verzenen, zooals zulks in de werkelijkheid ook wordt gezien.
Omgekeerd is een weinig ontwikkelde straal, zooals die bij nauwe hoeven
wordt gevonden, van harder gesteldheid, en biedt deze meer weerstand aan
de neiging der steunsels dan een groote straal, waardoor de som van uit-
zetting aan de verzenen ook minder is. Men heeft indertijd, ter verklaring
van de werking van den hoef, proeven genomen, waarbij, door openingen
in den wand te maken , gedeelten daarvan werden weggenomen, en andere
waarbij een gedeelte van den hoornstraal en ook het straalkussen werd
verwijderd, om dan de werking der steunsels na te gaan; daarna werd de
hoef belast. Zulke proeven hebben voor mij iets onduidelijks, want indien
men van een woning de ramen verwijderd, verandert minstens de tempera-
tuur en in den hoef is dit waarschijnlijk nog met andere zaken het geval;
dat bii wegneming van het straalkussen de steunsels naar het centrum van
den hoef neigen, is dunkt mij zeer natuurlijk, en is het even duidelijk, dat
bij verwijdering van een of ander gewichtig deel uit den hoef het onderling
verband en de samenwerking der deelen is verbroken, en het gebouw van
den hoef ineenzakt.
Waartoe dient dan eigenlijk de hoornstraal ? Ik beschouw den straal
eenvoudig als een gummilichaam. Evenals dit is hij taai en elastisch.
De straal is bestemd om den stoot op den bodem te ontvangen en dien rood
zijn elasticiteit te breken, in verband met het er boven liggende, aanzienlijk
ontwikkelde straalkussen en de daarmede zijdelings verbonden hoefkraak-
beenderen. De schuddingen bij de beweging ontstaan, worden in die elasti-
tische deelen gesmoord, evenals die zijdelings in de hoeken vormende ver-
bindingen worden getemperd, om zoodoende in minderen of verzwakten toestand
den hoornwand te bereiken, wiens voornaamste functie bestaat in het dragen
van den lichaamslast.
Dus zeg ik met wijlen collega Wüppermann voorgenoemd: „De steun-
sels zijn de „werkdadigequot; deelen ter uitzetting.quot;
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 5. Be bloedvaten en zenuwen.
In den hoef vindt een levendige stofwisseling plaats, niet alleen tot behoud
van het bestaande, maar vooral ook voor de vorming van hoorn. Er wordt
zelfs zooveel hoorn nieuw gevormd, dat in de afslijting der hoeven op zachten
bodem geheel wordt voorzien. Het paard in de weide heeft geen beslag
noodig, evenmin als dat in den natuurstaat.
Voor die voeding is hloed noodig; daarvan onderscheidt men twee soorten,
als rood, slagaderlijk hloed, dat uit het hart naar de verschillende lichaams-
deelen gaat en voor de voeding dient, en aderlijk bloed, dat donker ge-
kleurd is, voor de stofwisseling heeft gediend, en van de lichaamsdeelen
naar het hart terugkeert.
Aan de buiten- en binnenvlakte van elk onderbeen liggen vrij dikke slag-
aderen (fig. 11, fc)) welke naar alle zijden takken afgeven, naar beneden loopen
en nabij het middelste gedeelte der kraakbeenderen in den hoef dringen. Zij
verdeelen zich dadelijk op de uit- en inwendige vlakte der kraakbeenderen
in allengs fijner wordende takken, welke zich in hoofdzaak begeven naar die,
later te bespreken deelen, welke den hoorn van den hoef voortbrengen. Zij
dringen daartoe zelfs in het hoefbeen (fig. 4, bij d), waaruit zij, door
talrijke gaten, op de wandvlakte weder te voorschijn komen.
Gelijk reeds werd opgemerkt, worden de slagaderen kleiner en kleiner,
en gaan eindelijk in zeer fijne vaten, haarvaten genoemd, over, waarvan
de wanden zoo dun zijn, dat de voedende bestanddeelen van het bloed ge-
makkelijk uit die vaten in de weefsels kunnen treden. Omgekeerd nemen
zij uit de weefsels de stofwisselingsproducten op, evenals die bloedbestand-
deelen, welke ter plaatse niet voor de voeding kunnen worden gebruikt.
Alzoo ontstaan uit de haar-
vaten weer dikkere bloed-
vaten, aderen genoemd. De
kleinere aderen vereenigen
zich tot grootere en allengs
ontstaat daaruit een stam,
welke aan weerszijden van
de kroon, den koot, enz.
naar boven loopt, onmiddel-
lijk achter de stammen der
slagaderen gelegen (fig. 11, c).
Die kleinere aderen hebben
Fig- 11-nbsp;nog iets bijzonders. Zij zijn
namelijk overal met elkander verbonden tot zoogenaamde adernetten (fig. 11,
A, A en B) en bezitten bovendien verwijdingen, aderboezems (fig. 11, C),
waarin het bloed zich kan verzamelen, totdat het door eenige kracht daaruit
gedreven, in de aderstammen wordt geperst, en aldus naar het hart terugkeert.
De aderstammen hebben kleppen, welke zich zoodanig openen, dat zij het
van onderen komende bloed toelaten, doch dit niet laten terugvloeien.
Het is gemakkelijk in te zien, dat het slagaderlijk bloed zonder groote
moeite in den hoef dringt; dit wordt bevorderd vooreerst door de samen-
trekking van het hart, waardoor het bloed als het ware in de slagaderen
wordt gepompt en dus naar den hoef wordt gedreven, maar dan ook door
de eigen zwaarte van het bloed. Immers, de hoeven zijn zooveel lager ge-
legen dan het hart.
Die omstandigheid is echter juist bezwarend voor de terugvloeiing van
het, nu aderlijke, bloed; het moet dan tegen de zwaartekracht inwerken,
terwijl de voortdrijvende kracht, welke van het hart uitgaat, vrij wel uit-
geput raakt.
Hoe komt die terugvloeiing nu tot stand? Deze wordt bevorderd, wijl
de hoef zelf als een pomp werkt. Zoodra de hoef bij beweging op den
grond wordt gezet en de lichaamslast er op rust, zet hij zich uit, terwijl
hij weder inkrimpt, wanneer de hoef van den bodem wordt opgelicht. Daar-
door ontstaat een werking als van een pomp; bij de uitzetting van den hoef
vullen zich de adernetten en de aderboezems met bloed, dat bij de opvolgende
samentrekking daaruit wordt verdreven, niet naar de nauwe haarvaten, doch
naar de wijdere aderstammen. Eenmaal daarin gedreven, kan het bij her-
nieuwde uitzetting van den hoef wegens de kleppen niet terug; integendeel
komt er weldra een nieuwe massa bloed bij, en aldus wordt het voortge-
dreven naar het hart.
Hoe beter het verbruikte bloed afvloeit, des te ruimer kan het slagader-
lijke worden toegevoerd, en des te beter zal dus de voeding, de hoorngroei
zijn. De laatste geschiedt daarom rijkelijker bij dagelijksche, ruime bewe-
ging, bijv. in de weide, dan bij rustig op stal staande paarden.
Dat de bloedsomloop in den hoef en in het geheele onderbeen bezwaren
ondervindt, wanneer de paarden geen beweging hebben, ziet men aan de
zuchtige beenen , de zoogenaamde stalbeenen , welke ontstaan, wanneer paar-
den, die gewoon zijn te werken, een paar dagen rust hebben. Wanneer
zulke paarden worden afgestapt, verdwijnen de stalbeenen weldra; de pomp
werkt dan weder. Bij oude paarden, waar het hart toch al zoo krachtig
niet meer werkt, ontwikkelen zich die dikke beenen, en dus ook stoornissen
in den bloedsomloop van den hoef, spoediger en belangrijker dan bij jonge
en krachtige dieren.
Met den bloedsomloop houdt de vorming van hoorn gelijken tred; daarom
hebben paarden, welke regelmatig arbeid verrichten, over het geheel beter,
elastischer hoeven, dan de zoodanige, welke meestal op stal staan.
Het is bekend, dat alle deelen van den hoef, behalve de hoorn, zeer ge-
voelig zijn; dit wordt veroorzaakt door de zenuwen, fijne, witte draden,
welke de slagaderen in haar loop vergezellen en zich, ongeveer als deze,
allengs in fijnere takken splitsen (fig. \ \ , a). Zij eindigen vooral in het
vlies, dat onmiddellijk onder den hoorn is gelegen; vandaar dat het paard
dadelijk pijn te kennen geeft, indien een ingeslagen nagel zoogenaamd het
leven raakt.
Die groote gevoeligheid is van belang voor het behoud van den hoef;
-ocr page 68-daardoor geeft het dier onverwijld te kennen, dat iets niet in orde is, dat
een nagel ingetrapt, de hoorn op eenige plaats naar binnen gebogen is,
dat een ontsteking in den hoef bestaat, enz. Wanneer de zenuwen zijn
doorgesneden, zooals voor enkele ongeneeslijke hoefkreupelheden wel ge-
schiedt, dan openbaart een paard het niet meer, indien zich eenige stoornis
voordoet; men kan dan, terwijl het dier nog steeds arbeid verricht, worden
verrast door een reeds zoover voortgeschreden ziekte, dat de hoornschoen
nagenoeg of geheel afvalt.
De zenuwen van den hoef kunnen dus zoowel een wegwijzer zijn voor
den smid, om hem op het spoor te brengen van gebreken in het beslag en
den hoef, als dat zij den veearts behulpzaam kunnen zijn in het onderkennen
van de zitplaats der kreupelheden.
TANG TOT HET OMNIETEN DER HOEFNAGELS.
Reeds eenige jaren geleden werd in Zweden een tang vervaardigd tot het
ombuigen der nagel-einden (nieten) tegen den hoornwand, ter vervanging
van hamer en nijptang bij die bewerking. Bij het gebruik van laatstge-
genoemde werktuigen zou het kloppen op den hoornwand nadeel of pijn
kunnen veroorzaken en zouden de nagels kunnen worden krom gebogen
naar de vleezige deelen toe. Vandaar dat genoemde nieuwe tang werd
aangeraden door Prof. Pehrsson Bendz.
Zij heeft twee rechte, platte bekken van ongelijke lengte. De naar
elkaar toegekeerde vlakten daarvan zijn niet glad maar bij den korten bek
ziet deze vlakte er uit als de oppervlakte eener vijl, terwijl zich op den
langen bek dwarsriggels bevinden.
Wanneer de tang is gesloten, komen de bekken niet op elkaar maar
vormen een scherpen hoek.
Bij het gebruik wordt de korte bek op den nagelkop en de lange bek
op de niet geplaatst. Het omnieten geschiedt dan door het dichtknijpen
der tang.nbsp;C.
CURSUSSEN VOOR HOEFSMEDEN.
In de 2e Aflevering van dit tijdschrift maakt de Heer Moubis melding
van de cursussen in hoefbeslag voor burgerhoefsmeden bij het Leger. Daar
het zeker vele lezers zal interesseeren welke voorwaarden en vereischten
worden gesteld voor de toelating tot een zoodanigen cursus, laat ik hieronder
de regeling volgen, vastgesteld op den 14 Sept. 1889 door den toenmahgen
Minister van oorlog.
Regeling betreffende de opleiding van burgerhoefsmeden bij korpsen en
inrichtingen van het Leger.
Art. i. Aan burgerjongelieden, hoefsmid van beroep, kan op de in deze
Regeling omschreven voorwaarden gelegenheid worden gegeven om zich,
zoowel practisch als theoretisch, te bekwamen in het hoefsmidsvak:
a. aan de Rij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort;
h. bij het detachement van het Ie Regiment Veld-Artillerie te Amersfoort;
c.nbsp;bij het detachement van het 3e Regiment Veld-Artillerie te Breda;
d.nbsp;bij de Koninklijke Militaire Academie te Breda.
Art. 2. Bij de Rij- en Hoefsmidschool alsmede bij elk der hiervoren sub.
6 en c genoemde detachementen, worden jaarlijks twee cursussen gehouden,
welke elk door hoogstens twee leerlingen kunnen worden bijgewoond.
Aan de Koninklijke Militaire Academie wordt jaarlijks één cursus gegeven,
waaraan door hoogstens drie jongelieden kan worden deelgenomen.
Art. 3. De in art. 2 bedoelde cursussen duren elk hoogstens zes maanden.
Zij vangen aan bij de Rij- en Hoefsmidschool en bij de detachementen Veld-
Artillerie te Amersfoort en te Breda resp. den Isten April en den 1 sten
October, bij de Koninklijke Militaire Academie den Isten Februari.
Art. 4. Tot het bijwonen van een cursus in het hoefsmidsvak bij een
der in art. 1 genoemde korpsen of inrichtingen van het Leger, worden
in den regel alleen zij toegelaten die daartoe door een der Vereenigingen,
Maatschappijen of Genootschappen, welke zich de verbeteringen van het
inlandsche paardenras en de bevordering der paardenfokkerij ten doel stellen,
of wel door daartoe bevoegde autoriteiten of bij den Minister van Oorlog
in aanmerking worden gebracht.
De aanvragen tot toelating behooren uiterlijk ééne maand vóór den aan-
vang van den cursus bij het Departement van Oorlog in te komen.
Daarbij moet door het Bestuur der Betrokken Vereeniging of door de
autoriteit of persoon, die de aanvrage doet, worden verklaard: dat de be-
trokken jongeling eenen zekeren graad van bedrevenheid in het hoefsmidsvak
bezit, zoodat met eenige zekerheid kan worden verwacht dat hij in een'
cursus van hoogstens zes maanden tot een bekwaam hoefsmid kan zijn
gevormd.
Art. 5. Ter zake van de vorenbedoelde cursussen mogen geene kosten
ten laste van het Departement van Oorlog worden gebracht.
Daarentegen moet, door tusschenkomst van den betrokken commandeerenden
Officier, aan den militairen hoefsmid, met de opleiding belast, per leerling
en per werkdag f 0.20 worden betaald, als vergoeding voor het door het
onderricht veroorzaakte tijdverlies en als schadeloosstelling voor het gebruik
van steenkolen en gereedschappen.
Art. 6. De jongelieden die tot het bijwonen van een cursus worden toe-
gelaten, moeten zich gedurende den duur van den cursus gedragen naar
hetgeen de betrokken commandeerende officier, in het belang van den ge-
regelden gang van den dienst, zal noodig achten te hunnen opzichte te
bepalen.
Bi) het niet nakomen dezer bepaling heeft de commandeerende officier het
recht de opleiding van den betrokken jongeling onverwijld te doen staken.
Hij geeft daarvan, met omschrijving der redenen, kennis aan den Minister
van Oorlog.
Art. 7. De Vereeniging, autoriteit of de persoon, die overeenkomstig
het bepaalde in art. 4 de aanvrage tot het bijwonen van een cursus in
het hoefbeslag heeft ingezonden, stelt zich aansprakelijk voor het nakomen
der in art. 5 bedoelde geldelijke verplichtingen.
Art. 8. De commandeerende Officier van het detachement of van de in-
richting waarbij de opleiding heeft plaats gehad, kan, na afloop van den
cursus, aan den belanghebbende desverlangd eene verklaring afgeven, in-
houdende de bevinding nopens den door hem aan den dag gelegden ijver
bij het genoten onderwijs en zijne mate van bedrevenheid in het hoef-
smidsvak.
Art. 9. Afgescheiden van de in het voorgaand art. bedoelde verklaring
zal, na afloop van eiken cursus, door den betrokken commandeerenden
Officier omtrent ieder der jongelieden, die daaraan hebben deelgenomen,
rapport worden uitgebracht aan den Minister van Oorlog.
Die rapporten worden vanwege genoemden iMinister ter kennisneming
toegezonden aan het Bestuur der Vereeniging, of aan de autoriteit of per-
soon in art. 4 bedoeld.
De Minister van Oorlog,
Bergansius.
Uit art. 4 blijkt dus dat de hoefsmeden niet alleen door Vereenigingen
of Genootschappen, maar ook door bevoegde autoriteiten en personen (bijv.
de burgemeester der gemeente, enz.) bij den Minister in aanmerking kunnen
worden gebracht.
De cursus aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda is echter sedert
den zomer van 1894 opgeheven, daar onder de bestaande omstandigheden
de opleiding tot geen resultaat kon leiden.
Hierdoor komt het vermelde sub d van art. 1 en de laatste alinea van
art. 2 en art. 3 te vervallen. Van 1 April tot October 1895 werd daarop een
cursus gehouden bij het detachement van het 3e Regiment Veld-Artillerie te
Roermond, waaraan door twee leerlingen werd deelgenomen.
Van October '95 tot op heden heeft echter te Roermond geen opleiding
meer plaats gehad; de redenen hiervan zijn mjj onbekend.
A.nbsp;L.
-ocr page 71-BIJGELOOF IN HET HOEFBESLAG.
Voor eenige jaren vermeldde Lungwitz in »Der Hufschmiedquot; dat aan de
hoefsmederij der Veeartsenijschool te Dresden een paard was beslagen dat
aan beide voorvoeten een hoefgebrek had. Ongeveer 2 weken daarna zond
de eigenaar het paard weder om het te doen beslaan, met de boodschap
dat hij de voorhoeven bepaald beslagen wilde hebben, daar het wassende
maan was en de ziektetoestand der hoeven zeker zou verbeteren wanneer
het beslag maar telkens bij wassende maan geschiedde.nbsp;Q.
Het Hoefbeslag. Handleiding tot eene rationeele uitoefening van het hoefsmidsvak
door J. B. H. M O u b 1 s Paardenarts ie klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool - Derde
herziene en vermeerderde druk. _
Het thans zeer bekende en fferesrgt;pptpoi-,lQ • v ■ l ■ «r
, • n I Aooc ®nbsp;boekje van Kapitein Moubis ver-
scheen in December 1888 voor het eersl- Ho .j i i j ■ t •
, u • Ui. j oj .nbsp;volgde in Januari 1893, terwiil
het voorbericht van de 3de u tgaaf is a-edafoo,.^ „ n u Aon^ -r.
,nbsp;jnbsp;j , ,nbsp;geaateerd op December 1895. Deze fe ten spre-
ken voldoende voor de deffeli kheid vnnnbsp;i • ^nbsp;^
l„«i M rißnbsp;^nbsp;ïie' werkje en tevens voor een ontwakende
lust bg de iNederlandsche smeden om zirh Jn i.ai- i,„ f • i i
kwamennbsp;noefsmidsvak meer en meer te be-
Het genoemde voorbericht luidt als volgt: „D. äerde druk dezer handleiding bevat
slechts geringe y^^g^ngen van den inhoud. Eene bepaalde omrverking u~erd door mij
onnoodig geacht, wegens het korte tiidsverlnnr, ^nbsp;,
1, J . . / , , , quot;jasvetioop dat de vorige uitgaat verscheen en in
verhand met het goede onthaal, dat deze mocht ten deel vallen ''
Wij bevelen bovengenoemd werkje ten zeerste aan. Bij den eventueelen 4den druk
zou het o aanbevehng verd-enen dat er meer ruimte dan nu is geschied, beschik-
baar werd ges eld voor de rubriek »Buitengewone beslagmethoden'^n ook nog voL
Wij wensehen zoowel ten opzichte van den hooggeachten schrijver als voor de ont-
wikkdmg van het hoefsm.dsvak m Nederland dat de 3de druk binnen betrekkelii-k kor-
ten tijd IS uitverkocht^ De vervulling van dezen wenseh achten wij zoo goed als'zeke .
De cursussen m hoefbeslag worden nog voortdurend talrgker, de belangstelling grooter
Zoo moet he ook zijn! Te eeniger tijd dient het zoo re worden dat ieder hLfsmid
beLgnbsp;quot;nbsp;'''nbsp;van groot
Korte mededeelingen en berichten.
-nbsp;»De Commissie to bevordering der paardenfokkerij in Gelderlandquot; Ï^^To^n
een schrijven van 20 Maart j.1. medegedeeld ,,De Hoefsmidquot; voor het jaar 1896 een
subsidie van ƒ25 toe te kennen, op grond van de overtuiging dat de verschiinil Z
dit tijdschrift bevorderlijk kan zijn voor de ontwikkeling der paardenfokkeÏ
Indien andere Commissiën t. b. d. p. in ons land en de Landbouwmaatschappijen een
dienovereenkomstig besluit namen, zou het abonnementsbedrag van „De HoefliP
zeker 25 »/o kunnen worden verlaagd.nbsp;noetsmid
-nbsp;De volgende aflevering zal o m. bevatten: .Brokkelhoevenquot;, door A. van Leeuwen-
ygt;De hoornvormende deelen van den hoefquot;, door W. C. Schimmel B ® ® '
Mei een af beelding ..n den beroemden volbloedhengst Gatien worderroegroegd
-nbsp;Ieder abonne kan »De Hoefsmidquot; voorthelpen, steunen door in zijn omgevingIt
-ocr page 72-het nemen van abonnement op te wekken, verbeteren door berichten en opmerkingen
aan de redactie op te zenden. Leveranciers van ijzer, kolen enz. in het algemeen van
smidsbenoodigdheden kunnen telkens op het vakorgaan als geschikt tot adverteeren
worden gewezen. Van weerszijden schijnt het ons zeer wenschelijk dat dit van liever-
lede meer plaatsvindt.
Voor dien steun onzer abonnenten houden wij ons zeer aanbevolen!
—nbsp;Naar aanleiding van ingekomen vragen kunnen wij verzekeren dat nieuwe
abonnes de verschenen afleveringen alle nog kunnen ontvangen.
—nbsp;Aan den cnrsns ter opleiding van burgerhoefsmeden bij de Ile Afdeeling van
het Ie Regiment Teld-Artillerie te Amersfoort van 1 October '95 tot einde Maart
'96 werd deelgenomen door de HH. S. J. Brantsma te Berguni en A. J. van der
Me uien te Opeinde. Beiden werd een getuigschrift uitgereikt dat zij goed theoretisch
en practisch ontwikkelde hoefsmeden zijn. Genoemde jongelieden werden door tussohen-
komst van de Vereeniging »Het Paardenstamboekquot;, gevestigd te Leeuwarden, alhier
Het is een eigenaardig verschijnsel dat de leerlingen welke hier hunne opleiding ge-
nieten, bijna uitsluitend uit Friesland geboortig zijn.
Hulde daarom aan de energie der Friesche smeden en aan de Vereenigingen welke
dit streven aanmoedigen!
Leerlingen uit de provincie Groningen zijn zeer zeldzaam. Wat mag hiervan toch de
reden zijn? De paardenfokkerij is in deze provincie in de laatste jaren belangrijk voor-
uitgegaan en het noodzakelijk gevolg hiervan moet toch zijn een vermeerderde vraag
naar goed wetenschappelijk en practisch ontwikkelde hoefsmeden!
Aan den eerstvolgenden cursus, loopende van \ April tot ultimo September, wordt deel-
genomen door J. G. Lenters te Hattem en H. J. van Lohuizen te Apeldoorn,
plaatst door tusschenkomst van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw.
A.nbsp;L.
(Naar het ons voorkomt geeft de volgende niededeeling voldoende aanwijzing om de
reden te vinden, waardoor uit Groningen nog weinig leerlingen aan de militaire
opleidingsplaatsen voorktuamen. Red.)
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerlingen K. van den Berg,
thans hoef- en grofsmid te Zijldijk, en S. Boersma, nu werkzaam bij Huizinga te
Groningen, ontvingen resp. op 14 Maart en 28 Maart j 1. een getuigschrift van goed
hoefsmid te zijn. Beide hadden een leertijd van 5 maanden. Hun plaatsen zijn ingeno-
men door Jacob Eertman, geboren te Usquert, en R Lanting, geb. te Zeerijp.
Hoefijzers uit spiraaldraden. Georg Lüdicke te Berlijn heeft hoefijzers in den
handel gebracht, welke bestaan uit spiraalvormig ijzerdraad, dat in een vorm wordt
geperst of ineengehamerd.
De uitvinder geeft aan dat bij het gebruik van deze hoefijzers van uitglijden der
paarden geen sprake is en een veerende gang wordt verkregen.
—nbsp;Het moet bij velen verbazing wekken, dal dergelijke uitvindingen toepassing vinden.
Van een groote uitgebreidheid zal deze bij de genoemde spriaaldraad-hoefijzers ook wel
niet zijn of worden. Alleen de bij tal van menschen voorkomende zucht tot iets nieuws,
iets vreemds, maakt het mogelijk dat de gemaakte onkosten misschien door den uitvin-
der of den exploitant der uitvinding worden teruggekregen
Zoo spiraaldraad-hoefijzers het uitglijden grootendeels zullen voorkomen moeten de
draden niet zeer sterk zijn samengeperst, doch dan onstaat gebrek aan voldoende duur-
zaamheid. Het maken brengt meer kosten mede dan deze bij gewone gzers bedragen.
—nbsp;Een oplossing van looizuur in water, vermengd met gom of dextrine en glycerine,
met een penseel of borstel op ijzer of staal uitgestreken, vormt een uitstekend
roestwerende laag, die tevens zeer geschikt is als onderlaag voor lak of verf,
waarmede men ijzeren of stalen voorwerpen wenscht te voorzien. (De Nijverheid).
HANDELAREW in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
Een ongehuwde SMIDSKNECHT
finbsp;zoekt tegen
Mei a.8. plaatsing, bij voorklur
bij een gediplomeerd hoefsmid.
Brieven te adresseeren: M. KEUNING
H. 1. REESINK amp; Co., Zutphen.
Zweedsche merk Mnbsp;fabriek van
Moeller amp; Schreiber.
O
w
I
H
C
H
^
C
M
PS
fi
^
fä
M
W
gt;■
n
Ä
a
IJsschroeven Iri diverse modellen.
■NaiaHixayoiüifia
H. KOLKERT amp; Co., Amsterdam
_ Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Eöoelsclie ^Ni Hoeïfiaoels, Fraosche Diamant Hoefoaoels, Eooelscfie Hoefraspen
in extra en gewone kwaliteit.nbsp;'
__Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
?i?fhoeve^„''nbsp;Of ^ehrek-
verÏSba'^nbsp;quot;quot;nbsp;^^n in alle afmetingen
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
-ocr page 74-Aflevering 5.
Ie Jaargang
REDACTEUR-UITGEVER: A. \V. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 75-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
beeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
VV. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
briefwisseling.
—nbsp;Van af 1 Januari 1896 zijn ingekomen: postwissel ä f 3.00 van de heeren: H. J.
C. v. Lent te T., G. A. Dekkers te O. en Wed. J. ff. Smid to U.
Postwissels enz. over het eerste kwartaal ä f 0.75 van de heeren: S. Visser te U.,
G. Smid te H., S. Boersma te B., C M. van Rietschoten te B., Th. Bloksma te H.,
J. Bongaarts te B., H. van Heuveln te E., Jac. van der Ven te O., B. Dreesman te
V., P. J. Sloot te A., H. Loeffen te G., P. Boumans te O., H. ten Broek te B., ƒ.
Geertsma te D., S. K. Gorter te R., G. J. Hendriks te A., /. G. Lenters te A., ff. I.
Lohuizen te A., E. J. Stagge te W., A. J. v. d. Meiden te O., ff. Vermeulen te A.,
A. van der Grient te C., .T. Linstra te M., W. Pluijm te E., B. Westerhuis te D., A.
van Zutphen te B. , H. S. ffeinsius te F., ff. van Zon te B., Tj. Dijkstra to St. J.
(ƒ 0.80, kan volgend kwartaal f 0.70 zenden), Johannes Bijlsma te R.
—nbsp;Den Heer G. J. C. van der Starp te G. Aan Uw verzoek zal gaarne worden
voldaan.
Brokkelhoeven, door A. vanLeeuwen............
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. S ch im m e 1......77
Tentoonstelling te Leeuwarden................
Een kleine, doch practische uitvinding van Simpson.......§3
Korte mededeelingen en berichten...............
Advertentiën......................
-ocr page 76-saiht gatien,
Engelsche Yolbloedliengst, in 1890 aangekocht door Graaf Lehndorff.
-ocr page 77-BROKKELHOEVEN,
door
A. VAN LEEUWEN.
Onder den naam brokkelhoeven verstaat men een hoefgebrek dat den smid
heel wat moeite en onaangenaamheid kan opleveren. De moeite om voor
een sterk afgebrokkelden hoef een goed ijzer te vinden, en wanneer het is
gevonden, het dan goed onder te leggen, zonder dat het paard kreupel
loopt, en zoo dat het ijzer toch een behoorlijken tijd blijft liggen, is dikwijls
niet 'gering. En de onaangenaamheden bestaan hierin, dat de eigenaar
dikwijls komt zeuren, dat het paard met dit beslag niet kan loopen, of dat
het ijzer nu al weer los ligt enz., en eindelijk dat het paard van den eenen
smid naar den anderen wordt gestuurd, en dat de smid gevaar loopt op die
manier klanten kwijt te raken. Hier komt bij, dat de prijs van het beslag
voor een gemakkelijk of moeilijk te bewerken hoef meestal niet verschilt,
zoodat de moeite en onaangenaamheden ten slotte nog niet eens worden
betaald. Dit laatste is een gevolg van de vrije concurrentie, zoodat hieraan
wel niet veel te veranderen zal zijn.
Om die concurrentie nu evenwel te beter het hoofd te kunnen bieden, is
het zaak, de moeielijkheden goed onder de oogen te zien, ze zooveel mogelijk
uit den weg te ruimen, ten einde de daaruit voortvloeiende onaangenaam-
heden te voorkomen.
De smid dient zich bij elk beslag af te vragen: »Wat doe ik?quot; en
»Waarom doe ik het zoo?quot; Vooral gelden deze vragen bij afwijkingen in
den vorm of de gesteldheid van den hoef.
Om nu een juist antwoord op die zich zelf gestelde vragen te kunnen
geven, dient de smid te weten de oorzaken der kwaal, de omstandigheden
die er op van invloed zijn, en de middelen die er tegen kunnen worden aan-
gewend.
Krijgt men dus een paard met brokkelige hoeven te beslaan, dan dient
«erst naar de oorzaken te worden gevraagd en gezocht. Men zal dan in
den regel te weten komen, dat de oorzaken liggen in het paard, in den
eigenaar of oppasser, of in den smid, die het dier vóór dien tijd heeft be-
slagen.
\. De oorzaken bij het paard komen het veelvuldigst voor. Zij zijn
ras- of familie-eigenschap of voorafgegane hoefziekten.
a. Ras- of familie-eigenschap. Het ontstaan van brokkelhoeven berust
-ocr page 78-dikwijls op erfelijkheid. Bij fijne, edele paardenrassen treft men meestal aan
een fijnen, smallen, hoogen hoef, met hard hoorn. De hardheid van het
hoorn is nu tot zekere hoogte een goede eigenschap, doch als ze niet ge-
paard gaat met taaiheid, dan is deze eigenschap integendeel niet goed te
noemen. Marmer is ook hard, maar men kan er geen spijkers inslaan,
hiervoor is het te broos. Zoo kan het nu ook met het hoorn het geval
zijn. Overgroote hardheid, gepaard met broosheid, geeft bij fijne paarden
soms aanleiding tot brokkelhoeven.
Hier staat nu tegenover een andere ras- of familie-eigenschap, die in ons
lage land heel wat meer wordt aangetroffen, n.1. het weeke, murwe, vooze
hoorn, dat voorkomt bij grovere paardenrassen met breede, lage, wijde
hoeven. Deze gesteldheid van het hoorn gaat dikwijls gepaard met pïat-
hoef, volhoef, steengallen, zooikneuzingen, een schroomvalligen gang, vooral
op steenen, soms kreupelheid in meerdere of mindere mate. De groei van
het hoorn geschiedt hierbij langzaam, houdt geen gelijken tred met de slijting,
die door de weeke gesteldheid in hooge mate plaats vindt, en die boven-
dien nog zeer wordt bevorderd door het afbrokkelen bij de minste aan-
leiding.
b. Voorafgegane hoefziekten. Als zoodanig geldt in de eerste plaats de
hoef bevangenheid (rheumatische hoefontsteking). Na deze ingrijpende boef-
ziekte ziet men dikwijls dat de hoeven voor altijd bedorven zijn, en een
knappe smid is het die een paard, dat in erge mate aan de gevolgen daar-
van lijdt, toch nog op de been kan houden. De gevolgen van hoef bevan-
genheid zijn n.1. niet alleen brokkeligheid van het hoorn, maar ook ver-
anderingen in den vorm van den hoef. Zulk een hoef heeft meestal lage
drachten, een naar onderen gewelfde zool (volhoef), dwarsloopende ringL
op den wand, die soms uitgaan van een ingedeukte plaats op het midden van
het toongedeelte, en dan langzaam naar achteren uitéénloopen (ringhoef), en
daarbij een knolvormig opgewipt gedeelte aan den toon, beneden de ingedeukte
plaats, waarvan de ringen uitgaan. Wie eens een echten knolhoef heeft gezien,
die zal zich daarin niet licht meer vergissen. Door de veranderingen die
binnen in den voet, aan de pezen en beenderen, hebben plaats gehad,
krijgt het paard ook een eigenaardigen gang. Ziet men zulk een paard in
draf op zich aankomen, dan ziet men van het zwevende voorbeen min of
meer duidelijk de ondervlakte van den hoef, men zegt dan dat »het paard
de kalkoenen laat zienquot;. Een buitenkansje voor een hoefsmid! Zulk een
dier is, wanneer het gebrek in hooge mate voorkomt, zichzelven en dikwijls
ook zijn eigenaar tot last, maar voor den hoefsmid een ware nachtmerrie'
Andere ontstekingen aan de kroon of de hoefiederhuid die tijdelijk en
plaatselijk brokkeligheid der hoeven kunnen teweegbrengen, zijn van minder
belang.
2. De oorzaken bij den eigenaar of oppasser. De verpleging van
de hoeven laat dikwijls nog zooveel te wenschen over, ondanks alles wat
er over is en wordt geschreven en gezegd, dat het niet meer dan nood-^
zakelijk is, dat de hoefsmid daarvan volkomen op de hoogte zij. Hij is
toch in de meeste gevallen de aangewezen persoon om daarop een gunstigen
invloed uit te oefenen. Hij komt met de eigenaars en oppassers in aan-
raking, lang vóórdat bijv. een veearts wordt gehoord over het een of ander
hoefgebrek. En wanneer hij een handig en practisch werkman is, dan
■wordt zijn raad in paarden- en beslagzaken meestal onvoorwaardelijk aan-
genomen, zoo dan ook niet altijd opgevolgd. Een goede hoefsmid heeft
altijd een overwegende stem bij de meeste paardenhouders en oppassers, en
dit wel in hoofdzaak omdat hij dagelijks in de gelegenheid is om zijn over-
wicht te toonen. Dit overwicht legt hem nu evenwel de dure verplichting
op, zich van alles wat de verpleging van den hoef betreft, volkomen op
de hoogte te stellen. Hij dient daartoe, nevens zijn eigen ondervinding,
ook die van anderen te raadplegen, en kan dit bijv. al doen door vakbla-
den als »De Hoefsmidquot; en dergelijke te lezen. Hij is dan in staat goeden
raad te geven, de oorzaken van hoefgebreken na te sporen, en zal dikwijls
in de gelegenheid zijn, deze hoefgebreken of de verergering daarvan te voor-
komen , of het gebrek voor goed te genezen.
De oorzaken van brokkelhoeven dan, zoover ze in de verpleging moeten
worden gezocht, zijn in hoofdzaak de volgende:
a. Uitdroging. Wordt een paard geregeld op een drogen, warmen stal
gehouden, dan drogen de hoeven uit, vooral wanneer het paard daarbij te
■weinig beweging heeft. Is het paard daarbij van een fijn, edel ras, dan
ziet men het dikwijls voorkomen, dat de van nature toch reeds smalle, fijne
hoef, hoe langer hoe smaller, hooger en droger wordt. Er ontstaan klem-
hoeven, kleine stralen met nauwe straalgroeven, rotstralen, holle wanden,
losse wanden, hoornscheuren en brokkelhoeven. Dit gebrek komt het meest
voor in luxestallen.
h. Verweeking. Wordt een paard daarentegen steeds gehouden op lage,
moerassige weiden, laat men het tot diep in het najaar in de weide, al
stortregent het iederen dag, en heeft het paard daarbij platte of volle hoe-
ven, dan wordt de weekheid van het hoorn hoe langer hoe erger, en de
hoef gaat afbrokkelen. Dit gebrek komt uit den aard der zaak het meest
voor bij landbouwpaarden. Het staan op onzindelijke stallen, op vochtig,
rottend stroo enz., werkt in dit opzicht zeker niet beter. Voor de vastheid
van het wandhoorn is ontegenzeggelijk een zekeren graad van vochtigheid
noodig, en deze graad van vochtigheid is nog wel een beetje rekbaar ook,
maar dat neemt niet weg, dat er toch zekere grenzen bestaan, waarbinnen
de vochtigheidsgraad moet blijven, anders straft het kwaad zichzelf door
minder weerstandsvermogen in het hoorn, en als gevolg brokkeligheid.
Blijven wij nu nog even bij deze twee oorzaken van brokkelhoeven, dan
zien wij reeds dat de eigenaar, op aanraden van den smid, daaraan al veel
kan doen.
Het paard met nauwe, hooge hoeven kan hij dagelijks beweging
in de buitenlucht geven, de bloedstroom in den voet wordt daardoor be-
vorderd, zoodat het hoorn reeds daardoor minder last van uitdrogen heeft-
verder kan hij de hoeven nu en dan met zuiver water afwasschen, met een
ruwen doek een weinig droogwrijven, en ze daarna insmeren met een weinig
reuzel of ander vet. Daarbij kan het paard met de voorhoeven op vochtig
zand worden geplaatst. Is het in den zomer, dan kan hij eindelijk het
paard een paar maanden in de weide doen; dit heeft op dergelijke hoeven
bijna altijd een uitstekenden invloed; vooral als de weide niet te hoo- en
te droog is.nbsp;quot;
Het paard met platte, wijde en weeke hoeven kan de eigenaar een hooge
droge weide geven; in het najaar vroeg opstallen, en dadelijk na het op-
stallen het paard met de voorhoeven op zand plaatsen om een plotselinge
sterke uitdroging te voorkomen, die even goed nadeelig is.
Daarbij kan de eigenaar goed toezien en zorg dragen, dat bijv in holle
of losse wanden, zich geen aarde, mest of steentjes ophoopen, die een
verrotting van het hoorn veroorzaken, en bovendien door de mechanische
drukking, als van een wig, den hollen wand steeds holler, den lossen wand
steeds losser maken.
c. Het inslaan in koemest en andere viezigheden is nog steeds een ge-
liefkoosde bezigheid van sommige paardenoppassers. Het inslaan op zich
zelf kan soms waarde hebben, mits het rationeel worde toegepast Onder
de volgende voorwaarden kan het nuttig werken: 1». Het mag niet worden
aangewend dan bij strikte noodzakelijkheid, en nooit als er wonden in den
voet voorkomen, evenmin bij holle of losse wanden; 2quot;. het mag niet langer
worden aangewend dan één nacht; 3«. het moet onmiddellijk worden gevolgd
door een zeer nauwkeurige reiniging; 4quot;. de na de verweeking volgenL
sterke uitdrogmg moet worden voorkomen door een behoorlijk invetten van
den geheelen hoef. Zijn deze voorwaarden niet aanwezig, slaat men maar
m op goed geluk af, en herhaaldelijk, dan werkt het zeer schadelijk op
het hoorn, die zeer sterk verweekt en daarna sterk uitdroogt, daardoor zijn
vastheid en elasticiteit verliest, en deswege brokkelig wordt. Bij holle en
losse wanden en bij rotstraal bevordert het de rotting en het verval van
het hoorn.
d. Hoefsmeersels. Het voortdurend insmeren van gezonde hoeven met
allerhande smeersels, die soms scherpe zelfstandigheden bevatten is scha
dehjk. Het hoorn is toch een levend weefsel, al heeft het geen gevoel
en het laat zich daarom niet ongestraft mishandelen. En een mishandeling
is het, wanneer men op de oppervlakte van het hoorn voortdurend een koek
smeer houdt, waardoor de uitwaseming wordt tegengegaan en het hoorn
als tware verrot en verstikt, zoodat men de bovenste laag tegelnk met
het smeer wel met de nagels kan wegkrabben. De natuur laat zich nu een-
maal op zulk een lompe wijze niet verkrachten!
3. De oorzaken bij den smid. Het bewerken van den hoef is niet
zulk een eenvoudige zaak, als sommigen het zich wel voorstellen Voor
een goede bewerking dient men al de onderdeden van den voet en van den
eigenlijken hoef te kennen, en tevens te weten welke de functie van elk
dier deelen is. Men dient er van te zijn doordrongen, dat geen enkel
deel onnuttig of ondoelmatig aan den hoef is, en dat men niet ongestraft
een schakel van het schoone raderwerk aan haar functie kan onttrekken.
Zoo dient men o. a. te weten, dat de draagrand van den wand met de
steunsels en de straal dienen om den bodem te betreden; men dient over-
tuigd te zijn dat het hoefbeslag in zijn geheel een noodzakelijk kwaad is,
en dat bijv. het inslaan van nagels in het hoorn op zichzelf als een nadeel
voor dit weefsel is te beschouwen; men dient te begrijpen dat nagels en
lippen in of tegen het achterste gedeelte van den hoef de uitzetting en inkrim-
ping daarvan (het hoefmechanisme) belemmeren; men dient verder te be-
denken dat de buitenste of glazuurlaag van het wandhoorn daar geen kwaad
doet, maar dient zoowel om de uitdroging als een te sterke verweeking
van de diepere lagen tegen te gaan. Men dient zooveel te kennen, te
weten, te bedenken en te begrijpen, dat het mij te ver zou voeren , dit
alles hier weer te geven. Ik zal mij dan ook alleen bepalen tot die zaken,
die voor ons onderwerp van belang zijn. Zoo kunnen wij rekenen tot de
oorzaken van brokkeligheid der hoeven:
a. Hel inslaan van vele en zware en lange nagels en zoo hoog mogelijk.
Een kind kan begrijpen dat dit den samenhang van het hoorn zeer sterk
verstoort.
h. Het beraspen van den hoornwand. Dit schoon bedrijf kan men nog
dagelijks zien uitvoeren met een energie en volharding, een betere zaak
waardig. Al die mooie, harde glazuur, die de natuur wel zoo goed was
op den hoornwand te laten groeien, moet er af, het koste wat het kost,
en een smeersel er voor in de plaats. Niet omdat het beter of mooier of
doelmatiger is, maar omdat men het nu eenmaal zoo gewend is. De rasp
gaat als 'tware instinctmatig over den hoef, zonder dat men zich over het
nut of de schadelijkheid van de bewerking veel bekommert. Ik zou onzen
hoefsmeden wel willen toeroepen: »Breekt toch met verouderde gewoonten,
»zoo zij geen reden van bestaan hebbenquot;! Het vasthouden aan oude be-
»grippen heeft al zooveel kwaad veroorzaakt, dat wij nu, tegelijk met deze
»wegstervende eeuw, alle bekrompenheid, conventie, conservatisme, of hoe
»men den ouden rommel heeten mag, maar op stal moesten zetten !quot; »Vooruit
»is de weg, denkt aan de vrouw van Loth!quot;
Weten wij nu de meeste oorzaken van brokkelhoeven, dan zal het in den
regel niet moeielijk vallen, het middel daartegen te vinden. De oorzaken
wegnemen of onschadelijk maken, dat is de leus!
Het beslag van brokkelhoeven. Als vaste regelen moeten hierbij
gelden, het gebruik van fijne nagels en lichte ijzers. Het aantal nagels
moet zoo klein mogelijk zijn, maar toch groot genoeg om het ijzer vol-
doende te bevestigen, want raakt het los, en wordt het afgegooid , dan
gaat er meestal nog een zekere hoeveelheid van het nog aanwezige hoorn
ZL. ' T Tnbsp;te voorschnn
de naJelquot;quot;';nbsp;hoe hooger
de nagels worden ingeslagen, des te meer brokkelt de wand weg
De draagrand van het ijzer moet geheel vlak gesmeed zijn doch het
Tet n nvt r quot; quot;quot;nbsp;^ ^^^ -g^^^ten
dwz T wT'quot;nbsp;draagrandquot;,
d. w. z. die ketelvormig naar binnen zigt; uitgehold, die z.g.n. op hun kan
lalei r ^^ T ^^ r^ -Ihoef ziet gebruiken', verd'iene g en
aanbeveling Is er veel wandhoorn weg, zoodat het paard te veel dracht
mist, dan is een balkijzer (gesloten ijzer) aan te bevelen, als het paard
enminste straal genoeg heeft. De gutta-percha hoefzool va; Rob rt de
den^vorm van een balkijzer heeft, verdient in sommige gevallen ook aaubt
Om het verder afbrokkelen van den hoornwand tegen te gaan is het
goed, behalve een toonlip, ook één of meer zijUppen aan te brengquot;; D e
eenigszinsT^nnbsp;^^nbsp;^en hoef
vertlef .nbsp;^o«™ te
Z dl e'e T T fnbsp;Hiermede kan men paar-
den, die een geheel afgebrokkelden wand hebben, en zoodoende geen been
om op te staan, volkomen rad beslaan! Het wordt nog maL wein !
aangewend en is toch zoo hoogst eenvoudig in de bewerking, als men h t
maar eens heeft gezien of gedaan. Ieder veearts kan dit v^rschaZ en
mocht een der lezers er prijs op stellen de samenstelling en aanwending te
Bladnbsp;!nbsp;^^^^^nbsp;»Brievenbusquot; van ^
Blad, en ik zal den Redacteur verlof vragen, daarop te antwoorden
Be hesmjding van brokkelhoeven vóór het beslag dient verder zoo'zuinia-
mogelijk te zön. Men neemt alleen den dooden hoorn van zool en 'raai
^^^ ^^^^ ^«en nagel kunnen hoi :
Het IS beter deze stukjes weg te nemen, en een gladden, zuiveren boel te
to Te'dnbsp;aanleiding Te en
tot verder inscheuren of afbrokkelen. Bi,quot; volhoef, plathoef en knolhoef
mag vooral de zool niet worden verzwakt! Bi,quot; knolhoef neemt men van
de drachten mets af, doch besnödt flink den dikken knoedel aan h^ toon
gedeelte, zoover tenminste de gesteldheid van de zool zulks toelaat
Om den groei van het hoorn te bevorderen, kunnen eindelijk nog met
voordeel prikkelende smeersels op de kroon worden aangewend lede
veearts kan die natuurlijk verschaffen.nbsp;gewena. ieder
En hiermede beschouw ik dit onderwerp als afgehandeld. Wenscht men
er nog meer van te weten, of is het een of ander niet duidelijkquot;enoT
zoo houd ik mij voor vragen of opmerkingen aanbevolen.
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 6. De hoornvormende deelen.
De huid welke alle deelen van het lichaam bedekt, begeeft zich aan het
ondereinde van een lidmaat onder den hoorn van den hoef en bekleedt aldaar
de deelen, welke in de voorgaande paragrafen zijn besproken (fig. 12 en 13).
Die onder den hoorn besloten huid verschilt in uiterlgk voorkomen echter
belangrijk van de gewone huid; terwijl de laatste in den regel donker ge-
kleurd en met haren bedekt is, ziet de eerstbedoelde er licht- tot donkerrood
uit, als vleesch, en bevat zij geen haren. Men noemt ze daarom wel de
vleezige deelen van den hoef. Wijl echter datgene wat men in het dagelijksch
leven vleesch noemt, spieren zijn, en in den hoef geen spiervezelen voor-
komen, is het beter dien naam niet te gebruiken, doch liever te spreken
van hoornvormende deelen. Immers brengt die onder den hoorn besloten
rose gekleurde huid den hoorn van den hoef voort. Op dezelfde wijze als
de gewone huid tot beschutting der onderliggende deelen haren voortbrengt,
wordt hier, waar door het in aanraking komen met den bodem, een krach-
tiger weerstandbiedend middel noodig is, hoorn gevormd.
De gewone huid bevat smeer- en zweetklieren; de eerste scheiden het
smeer af, waardoor de haren worden ingeolied, zoodat zij steeds vettig op
het gevoel zijn. De zweetklieren brengen het zweet voort, dat soms zelfs
in druppels kan afvloeien. Die klieren zijn onder den hoorn onnoodig en
worden dan ook in den hoef gemist. Hoe de hoorn aan het vet komt, dat
daarin steeds is bevat, zal later worden vermeld.
In de smederij geeft men aan de hoornvormende deelen dikwijls den naam
het leven; wanneer een nagel namelijk tot hiertoe doordringt, dan geeft het
paard pijn te kennen.
De hoornvormende deelen van den hoef (fig. 12 en 13) zijn op hun oppervlakte
ruw, van talrijke verhevenheden, vlokken (fig. 12 , c) en plaatjes (fig. 12 , d)
genoemd, voorzien. Daardoor wordt die vlakte aanmerkelijk vergroot. Dit
is van groote beteekenis voor het voortbrengen van hoorn; terwijl zich
namelijk op de oppervlakte der hoornvormende deelen overal hoorn ontwik-
kelt, is het duidelijk dat bjj een dergelijke vergrooting der vlakte de pro-
ductie belangrijk moet toenemen. Aldus wordt voorzien in de slijting, welke
de hoef bij beweging van het paard ondergaat.
Hoewel de hoornvormende deelen één geheel uitmaken en onafgebroken in
elkander overgaan, kan men daaraan vijf gedeelten onderscheiden, welke
zich onder anderen daardoor kenmerken, dat zij elk een verschillend ge-
deelte van den hoef voortbrengen. Het is daarom wenschelijk die deelen,
welke men vleeschzoom, vleeschkroon, vleeschwand, vleeschzool en vleeschstraal
heeft genoemd, wat nader te beschouwen.
A. Be vleeschzoom.
Daaronder verstaat men het on-
geveer 6 millimeter breede ge-
deelte , dat aan den overgang van
de gewone in de hoornvormende
huid is gelegen (fig. 12, h, h).
De vleesehzoom ontstaat onmerk-
baar uit de eerste en is naar
beneden door een vrij diepe groeve,
de kroonsleuf, gescheiden van de
vleeschkroon. Op zijn oppervlakte
bezit de vleesehzoom overal 1—2
millimeter lange vlokken, die
vooral duidelijk zijn waar te ne-
men , wanneer men een versch van
hoorn ontdane hoef onder water
heen en weer beweegt
De vleesehzoom omringt den hoef aan zijn voor- en zijgedeelten en is
aldaar bijna overal even breed; naar achteren verbreedt hy zich belangrijk
ter plaatse waar zich aan den hoef de ballen bevinden, en gaat dLrna
ongemerkt over in den vleeschstraal fig. 13, g).
De vleesehzoom brengt den hoornzoom voort, d. i. de bovenrand van den
hoef, welke zich soms in witte vezelen loslaat, wanneer het paard veel in
het water staat. Het naar achteren verbreede gedeelte vormt den hoorn
van de ballen.
B. Be vleeschkroon.
De vleeschkroon (fig. 12, c) ligt onder den vleesehzoom, is on-eveer 2
cM. breed en vormt als het ware een kroon ten opzichte van de andere
hoornvormende deelen. Zij ligt namelijk verheven, vooral in ver-elijking
met den vleeschwand, welke zich naar beneden uitstrekt. Dat kusseLehtige
der vleeschkroon wordt niet teweeggebracht door grootere dikte doch door
het vezelachtig-elastisch weefsel dat er onder is gelegen. Dit weefsel werkt
eenigermate als een stootkussen; het veroorlooft den kroonrand van den hoef
zich, bij beweging, te vernauwen en weer uit te zetten, zonder dat hier
door een ongewenschte, pijnlijke inklemming der vleezige deelen wordt ver-
oorzaakt.
In het elastische weefsel, dat zich onder de vleeschkroon uitstrekt zijn
veel bloedvaten, vooral groote aderen gelegen; door bedoelde vernauwing
a-
l-
en verwijding van den kroonrand worden deze vaten afwisselend samenge-
perst en uitgezet, waardoor de bloedsomloop in den hoef belangrijk wordt
bevorderd.
De vleeschkroon is het breedst in het midden, wordt naar ter zijde iets
smaller, verbreedt zich dan weder, en slaat zich van achteren om naar de
ondervlakte, waar zij aan weerszijden naast den vleeschstraal is gelegen,
en vóór de punt hiervan met de vleeschzool versmelt. Dit omgebogen ge-
deelte heet het steunselgedeelte der vleeschkroon, wijl het, gelijk later zal wor-
den aangetoond, de hoornige steunsels helpt vormen.
De vleeschkroon bezit op haar oppervlakte vlokken, welke langer zijn dan
die van den vleeschzoom; die van het onderste derde gedeelte zijn meer ont-
wikkeld en verder van elkander gelegen dan de vlokken in de bovenste
twee derde gedeelten. Aangezien de vlokken van het steunselgedeelte der
vleeschkroon en die der vleeschzool in lengte en vorm met elkander overeen-
komen , is het niet mogelijk de plaats van overgang dezer deelen aan te
wijzen. Dit kan echter geschieden door den hoorn, welken z^ voortbrengen,
waarover later.
De vleeschkroon brengt den eigenlijken hoornwand voort.
C. Be vleeschwand.
De vleeschwand (fig. 12, d) strekt zich van de vleeschkroon naar beneden
uit. Hij bevat op zijn oppervlakte geen vlokken, doch van boven naar be-
neden loopende plaatjes, vleeschplaatjes genoemd. Deze liggen evenwijdig
aan elkander; hun tusschenruimten worden bij het levende paard opgevuld
door overeenkomstige hoornplaatjes, zoodanig, dat zich tusschen elke twee
vleeschplaatjes één hoornplaatje bevindt.
Door deze gesteldheid van den vleeschwand wordt de oppervlakte nog meer
vergroot dan door de vlokken; dit is in het bijzonder het geval, wijl de
vleeschplaatjes steeds vertakt zijn. Men onderscheidt ze daarom in eerste
of hoofdplaatjes, welke als het ware den stam vormen, en in tweede of hij-
plaatjes, die eenigszins met de takken zijn te vergelijken, te meer omdat
een hoofdplaatje niet zelden 2- en zelfs 3-maal vertakt is.
Deze omstandigheid heeft niet alleen ten gevolge dat de oppervlakte van
het hoornvormend vlies wordt vergroot, doch daardoor ontstaat ook een
inniger vereeniging van den hoorn met de onderliggende deelen.
De vleeschwand breidt zich over de geheele wandvlakte van het hoefbeen
uit, bedekt naar achteren ten deele de hoef kraakbeenderen en slaat zich
aan de ondervlakte om, naast het steunselgedeelte van de vleeschkroon.
Die omgebogen vleeschwand (fig. 13, a) loopt tot ongeveer het midden van
den vleeschstraal in schuine richting naar voren en binnen, en heet het
steunselgedeelte van den vleeschwand. Met het juist genoemde steunselge-
deelte van de vleeschkroon vormt het de hoornige steunsels. Terwijl bij de
vleeschkroon niet kon worden aangetoond waar deze in de vleeschzool over-
De vleesehplaatjes zijn het langst in het midden van het toongedeelte,
dTeltquot;nbsp;koHer en zi,n het kortst aan het steunselge:
deelte Ditzelfde geldt van de diehtheid hunner plaatsing; terwij! in Lt
toongedeelte per eentimeter ongeveer 25 plaatjes voorkomen, treft men er
aan de verzenen over deze uitgebreidheid sleehts 15, en aan de steunsels
10 aan. Een middelmaüg groote hoef heeft gemiddeld 575 vleesehplaatjes.
Van de vleeschkroon af nemen zi,quot; in breedte toe, totdat zij ongeveer op
het midden hun grootste breedte hebben bereikt; deze blijït dan verder naar
beneden hetzelfde.
Bij spitse hoeven, dat zijn de zoodanige, welke een langen schuinen
toonwand en lage verzenen hebben, nemen de vleesehplaatjes naar achteren
veel meer m omvang en in dichtheid van plaatsing af dan bij gewone se
zonde hoeven. Bij stompe hoeven vindt eenigermate het tegenovergestelde
plaats; evenals bij deze de hoogte van den hoorn in toon- en verzenwand
dikwijls weinig verschilt, komen ook de vleesehplaatjes aan het voorste en
achterste gedeelte van den hoefin ontwikkeling en dichtheid meer met elkan-
der overeen dan anders.
Zooals uit fig. 12 blijkt, loopen de vleesehplaatjes niet geheel door tot
den onderrand van het hoef been, doch gaan, beneden gekomen over in
sterk ontwikkelde vlokken. Deze brengen een weeken, wit of geel'gekleur
den hoorn voort, welke de witte lijn helpt vormen. In het midden van
het toongedeelte eindigen de vleesehplaatjes meestal iets hooger en beginnen
de vlokken dus wat vroeger dan elders het geval is.
De vleesehplaatjes brengen de hoornplaatjes voort
D. Be vleeschzool.
De vleeschzool (fig. 13, 6) vormt de on-
dervlakte van het hoornvormend vlies, in
zooverre deze niet wordt ingenomen door
den vleeschstraal en de steunselgedeelten
van vleeschkroon en vleeschwand. Zij is
dun en bedekt in haar voorste helft de
zoolvlakte van het hoefbeen bijna onmiddel-
lijk. Gewoonlijk ziet zij er blauwrood uit,
vanwege de vele bloedvaten welke onmid-
dellijk onder de vleeschzool zijn gelegen.
Zij bezit op haar oppervlakte vlokken,
welke in schuine richting van achteren en
boven naar voren en beneden zijn gericht.
Het gedeelte dat vóór de punt van den
straal ligt, heet het lichaam; de strooken, welke zich naast den vleesch-
straal en de steunselgedeelten naar achteren uitstrekken, worden de takken
genoemd.
De vleeschzool brengt de hoornzooi voort.
E. Be vleeschstraal.
De vleeschstraal (fig. 13, c) is een dun vlies, dat het straalkussen be-
kleedt. Hij is dus wigvormig, met de punt naar den toon gericht. Het
verheven liggen van den vleeschstraal wordt niet teweeggebracht door groote
dikte van dit vlies, doch, zooals reeds werd opgemerkt, door het straal-
kussen dat hieronder is gelegen.
Men onderscheidt aan den vleeschstraal een achterste, breed gedeelte, het
.lichaam, en de naar voren steeds smaller wordende punt. Het lichaam be-
zit in het midden een groeve, de middelste straalgroeve (fig. 13, d), welke
de beide schenkels van elkander scheidt. De vleeschstraal wordt aan weers-
zijden gescheiden van het steunselgedeelte der vleeschkroon door de zijde-
lingsehe straalgroeven.
Vroeger werd opgemerkt dat de vleesehzoom, na de cellige ballen te
hebben bekleed, onmerkbaar in den vleeschstraal overgaat; omgekeerd gaat
de vleeschstraal van achteren dus ook allengs over in de vleezige ballen
(fig. 13, e).
De vleeschstraal bevat op zijn oppervlakte fijne, dicht bij elkander gele-
gen vlokken, welke in schuine richting van achteren en boven naar voren
en beneden zijn gericht. Hij brengt den hoornstraal voort.
TENTOONSTELLING TE LEEUWARDEN,
van af 4 Juli tot en met 27 Juli 1896.
Deze tentoonstelling van Nationale Nijverheid, Landbouw, Veeteelt, Tuinbouw,
enz. (met een Internationale groep), zal ook een rubl'iek hoefbeslag
omvatten. Het voorloopig programma behelst daaromtrent het volgende:
Voorwerpen, betrekking hebbende op het hoefbeslag.
Ie prijs ƒ20. — . 2e prijs ƒ10.—.
In te zenden 10 modellen, nl. voor: a. platvoet, b. volvoet, c. klemhoeven
(3 ijzers), d. gevoelige voeten, beslag met gutta-pereha, e. winterbeslag, f. balk-
ijzer voor gevoelige voeten, slechte hoornstralen, steengallen, enz., g. ijzer voor
een rijpaard, h. ijzer voor een zwaar trekpaard, i. inzendingen van nieuwste
uitvindingen op het gebied van hoefbeslag.
De ijzers mogen niet gevijld of zwart gemaakt zijn, alleen zuiver hamer-
slagwerk komt in aanmerking.
Vrij zeker zullen eenige abonnenten van »De Hoefsmidquot; zich hebben op-
gegeven als inzender van bovengenoemde rubriek. Hierdoor kan het zijn
nut hebben thans mede te deelen op welke wijze men onzes inziens dient
te trachten die inzending in te richten.
Het programma vraagt 10 modellen, waarbjj die onder i. niet zijn mee-
geteld, terwijl een grooter aantal verschillende vormen — naar ons werd
verzekerd door iemand die het kan weten — hoewel niet vereischt, niet
zal worden geweerd. In dit geval, hetgeen o. i. ook de juiste opvatting
kan worden genoemd, kunnen die overige modellen tot waardeverhooging
eener inzending bijdragen.
a.nbsp;Voor een platvoet is het beste beslag een ijzer met verdikte takken
en een zuiver aangebrachte duidelijke afhelling. Een flink afhellende vlakte
is noodig om te voorkomen dat spoedig na het beslaan dood hoorn zich
tusschen het ijzer en de zool ophoopt.
b.nbsp;Een volhoef beslaat men het beste met een balkijzer (bij erge graad
van volhoef — met stoot en kalkoenen of schroeven), van duidelijke afhel-
ling voorzien, terwijl de draagvlakte van den hoef vooraf is opgehoogd met
een laag kunsthoorn. Dit is echter nog al duur. Ten einde hieraan groo-
tendeels tegemoet te komen kan men de balk wat laten doorzakken en
schroeven aanbrengen. — Het meest algemeen aangegeven ijzer voor volhoef
is het ketehjzer. — De verzameling dient dus o. i. voor b. te bestaan uit:
een balkijzer met een stuk kunsthoorn er naast, een balkijzer met doorge-
zakte balk en kalkoenen en een ketehjzer.
c.nbsp;halvemaan-ijzer (voor paarden die tevens in de weide kunnen loopen),
ijzer met dun uitloopende takken, pantofi'ehjzer, een ijzer volgens Defays
(met steunsellippen en inkervingen aan den binnenrand van het ijzer) en
een balkijzer.
d.nbsp;Het beslag met Engelsche hoefzolen (verkrijgbaar bij den heer W. A.
H. van Horsen te Utrecht).
e.nbsp;Los en vast scherp. Van het losse scherp kunnen van de twee beste
methoden, schroefbeslag en dat met insteekkalkoenen ieder een voor- en een
achterijzer worden genomen. Het beslag zonder vaste kalkoenen verdient
de voorkeur. Het voorijzer moet twee, het achterijzer drie gaten bevatten
— voor sleperspaarden dienen 4 gaten aanwezig te zijn, 2 tusschen de
toon- en zijnagelgaten
f.nbsp;De redactie van het hieronder gevraagde is niet gelukkig gesteld.
Volgens onze opvatting wordt hierbij een gewoon balkijzer bedoeld, terwijl
bovendien een straalbalkijzer kan worden toegevoegd. (Onder gevoelige
voeten verstaat men gewoonlijk zoodanige waarbij de geheele hoornschoen
iets dun is gevormd. Hierbij voldoen ijzers met verdikte takken en dikke
ijzers, die men om te groote zwaarte te voorkomen tevens smal maakt,
beter dan balkijzers. Maakt men tevens gebruik van kunsthoorn, zoo zijn
balkijzers weer het beste).
g.nbsp;Een gewoon ijzer zonder kalkoenen - voor- en achterijzer. Een voor-
-ocr page 89-en een aohter-jachtijzer (afhelling op bodem- in stede van op bovenvlakte).
h Een gewoon ijzer met stoot en kalkoenen — voor- en achterijzer.
Wil men hierbij 2 stel nemen, 1 met smalle en 1 met breede stoot, zoo kan
zulks tot aanbeveling strekken. De eerste vorm wordt in het noorden van
ons land het meest gebruikt, de tweede in geheel het overige deel.
i Hieronder kunnen de in »De Hoefsmidquot;, afl. 3, vermelde nieuwe
vormen worden ingezonden, nl. het patent-hoefbeslag zonder nagels van de
maatschappij Minerva (Berlijn, N.W., Luisenstrasze 59) en de hoef buffer-
patent Krehann en Wydra. Dit laatste kan o. i. ook gerust worden
weggelaten.
De geheele verzameling dient keurig netjes te zijn uitgevoerd en gerang-
schikt. De afhellende vlakte wordt er het beste ingeslagen met een hamer
met ronden kop.
Ingeval een der abonnenten iets naders omtrent het bovenstaande wenscht
te vernemen verklaren wij ons hiertoe (onder vergoeding van porto's) gaarne
bereid. — Zoo het gepubliceerde aanleiding mocht geven tot opvattingen
verschillende met de onze, zoo houden wij ons voor toezending daarvan
aanbevolen. Wrijving van gedachten geeft gewoonlijk aanleiding tot ver-
betering, tot een juistere voorstelling van een of ander.
Een kleine, doch practische iiitvinding van Simpson.
Verscheiden rijtuigpaarden en tal van sleeperspaarden, vooral in plaatsen waar de
verschillende straten op ongelijke hoogte zijn gelegen, worden steeds bij het inspannen
voorzien van een broek. Deze dient, zooals bekend kan zijn, bij het doen stilhouden
van den wagen het paard zulks gemakkelijk te maken, door gelegenheid te geven met
zijn volle gewicht in het tuig te gaan hangen. Zonder broek moet zulks geschieden
door het gestrekt plaatsen der voorbeenen en een opgerichte houding van hoofd en
hals, hetgeen feitelijk een marteling voor het paard is.
Tegenwoordig wordt de onderste broekriem soms bevestigd aan den ring, waardoor
de stok van het lemoen (hier en daar »kretquot; genaamd) gaat. Hiervoor is de uitvinding
van minder belang. Gewoonlijk echter is die riem, welke langs de dijen rechtopstaande
..............^nbsp;vcrloopt, tcr zijdo van de lies aan het le-
=----^---4nbsp;meen bevestigd. Op deze plaats komt die
^^^^gj^Bnpg^^HHII^^nbsp;riem vlak te liggen, zoodat zij altijd eenigs-
^ÉlSraBSB^tanbsp;gedraaid verloopt. Dit vindt niet plaats
M H^^M^^^^ffiH t)ij gebruikmaking van Simpson's uit-
vinding. Nevensgaande afbeelding geeft
de constructie voldoende aan, zoodat een
nadere beschrijving overbodig kan worden gemaakt.
Het toestelletje wordt in den handel gebracht door W. Brookes amp; Sons te Walsall,
terwijl het mede verkrijgbaar is bij den heer J. P. Wald, zadelmaker te Groningen.
Bovendien kan ieder smid het zelf maken, daar het rolletje gutta-peroha, aangebracht
om het ijzer, en waarover de broekriem loopt, in elk geval voor sleeperspaarden kan
worden weggelaten. (De prijs is fO.iö, /0.75 of ƒ100 (van nikkel;, al naar de uit-
voering.)
Korte mededeelingen en berichten.
-nbsp;ntslag van het examen m hoefbeslag, gehouden te Deventer den 31 Maart
de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw Aan dit examen werd deelgenomen door 1-2 eandidaten
d.e een ours^ m hoefbeslag hadden gevolgd, van welke 10 slaagden, zijnde: G j'
feld w'^ c''w 7quot;nbsp;J-nbsp;Olst IE. Wie»:
Lilt' G' t;r Welige 7'nbsp;T. Brinkman, Collum-
GoTsknbsp;'nbsp;Dijkerman, Laren, M. J. Koerselman,
-nbsp;Idem, gehouden te Zaltbommel den 18 April j.1., waaraan 7 eandidaten deelnamen
van welke 6 een cursus vanwege de Afdeeling .Bommelerwaardquot; gehouden haS
gevolgd, en een zonder en oursus te hebben bijgewoond, tot het afleggen van hequot;
examen was toegelaten Voor een diploma als hoefsmid werden 4 der eandidaten voo
gedragen, namehjk: H. Baggerman, Kerk-Driel, D. van Hemmen, ^J h
van Hemert, Ammerzoden, J. B. van den Hoven, Buren.nbsp;^««««'w, H.
-De hoefsmid G. A. Dekker van Oudenbosch is van 1 October 1895 tot 17
Maart j.1. aan de Hoefsmidschool te Amersfoort geplaatst geweest als leerling en heeft
daarna een getuigschrift van »zeer bekwaam hoefsmidquot; ontvangen.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijto-Veeartsenijscliool.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordreeht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
H. KOLKERT amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Fransclie Diamaot Hoefoaoels, Enoelsclie Hoefraspeo,
in extra en gewone kwaliteit.nbsp;*
Best Engelsch Stoeten- en StiftenstaaL
kig^h^oeve®^nbsp;gevoelige of gebrek-
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrggbaar.nbsp;®
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Eflflelsclie Hoefnaoels
Ie Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 92-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
beeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der Iste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
Een en ander omtrent de proef met Veerkalkoenen door Moubis . 87
De Hoef en het Hoefbeslag, door w. c. Schimmel..... qq
Een tweetal wensehen ten opzichte van het hoefsmidsvak ...nbsp;97
Korte mededeelingen en berichten.....
*.......
Advertentiën.....
.................
-ocr page 93-EEN EN ANDER OMTRENT DE PROEF MET VEERKALKOENEN,
genomen in den winter 1895/96.
Hoewel de winter 1895/96 niet geschikt was om een scherp beslag be-
hoorlijk te beoordeelen, meen ik toch dat een klein epistel van de proef
in den afgeloopen winter met bovengenoemd beslag genomen, eenig nut
kan hebben. Een methode toch van op scherp te zetten, welke heeft bewezen
goede eigenschappen te bezitten, zooals dit met veerkalkoenen het geval is,
kan niet grondig genoeg worden onderzocht, vooral in het geval, waarin
we verkeeren, dat het ideaal van een alleszins doelmatig winterbeslag nog
steeds tot de vrome wensehen behoort.
Reeds vele jaren geleden, werd vrij algemeen en ook in het leger, een
winterbeslag in toepassing gebracht, het vslikseherpquot;, een naam die voor
velen thans reeds als van uit den ouden tijd zal klinken. Hiermede bedoelt
men een plaatje gescherpt staal, dat aan den buitenrand van de verzenge-
deelten van het hoefijzer, in overlangsche richting was geweld. De scherpe
schroefkalkoen was destijds reeds lang bekend, en toch werd het slikseherp
algemeen gebruikt op gladde wegen, en dit met succes en tevredenheid.
Het bezwaar aan deze methode verbonden, was natuurlijk de vaste verbin-
ding met het hoefijzer. Het meest met dit beslag overeenkomende, is de in
beproeving geweest zijnde veerkalkoen, geplaatst in een gleuf van het
hoefijzer, waarbij de kalkoen zoo noodig kan worden verwijderd en vernieuwd.
De veerkalkoen wijst dus op een vooruitgang in de wijze van op scherp te
zetten.
Wij gebruikten ook in dezen winter het staal het vorige jaar uit Delft
ter beschikking gesteld, waarvan de veerkalkoenen werden gemaakt, welke
in olie werden gehard. Maakten we den vorigen winter 4 a 5 veerkalkoenen
per uur, hetgeen het gevolg was van het tijdroovend vijlen, om die kal-
koenen de voorgeschreven afmetingen en bet tapsche verloop te geven,
thans werden die afmetingen door den hamer op het aambeeld geslagen, met
gebruikmaking eener maat voor hoogte- en diktebepaling. Enkel de randen
werden gevijld, waardoor met gemak 15 a 20 kalkoenen, even zuiver af-
gewerkt als bij de vorige bewerking, werden gemaakt. Daardoor vervalt het
bekende en vroeger ware argument, dat de vervaardiging der veerkalkoenen
zeer moeilijk en tijdroovend is; tevens wordt hierdoor bewezen, dat een
nieuwe vinding niet moet worden beoordeeld, vóór zij in alle opzichten be-
hoorlijk is onderzocht; technische vaardigheid waait zoo maar niet aan,
maar wordt eerst op den duur door oefening verkregen.
Intusschen kan de aanmaak dezer kalkoenen geheel buiten beschouwing
blijven, sedert het tapsche veerenstaal in den handel verkrijgbaar is. Die
staven hakt men eenvoudig op de voorgeschreven maat af en met één vijl-
streek is de kalkoen klaar; men maakt er hiervan gemakkelijk eenige dozij-
nen per uur. Ook met deze is een proef genomen, zooals hieronder zal
blijken. Natuurlijk moeten de gleuven in het ijzer zeer zuiver worden
ingeslagen; dit vereischt oefening en attentie; een slordige bewerking mag
hier evenmin als bij andere werkzaamheden in het hoefbeslag worden
geduld.
Van 3 December 1895 en volgende dagen tot 15 Maart j.1. waren 50
paarden van dit beslag voorzien; de veeren ter dikte van 3 bij 2,5 m. M.;
de gleuven dezelfde als vroeger; de ijzers even als destijds van staal voor-
zien. De veeren zijn steeds in de gleuven gebleven, en dit zonder groote
schade te veroorzaken, daar gedurende bovengenoemd tijdsverloop slechts
bij één paard een verwonding der huid op de voorvlakte van de koot is
voorgekomen, en dit bij een dier hetwelk steeds den eenen achterhoef op
den anderen plaatst. Het zal wel niet goed doenlijk wezen ditzelfde bij
andere scherpmethoden in toepassing te brengen. De hoeven werden om
de 5 a 6 weken ingekort en weer voorzien van hetzelfde stel ijzers; zelfs
15 Maart, toen de proef eindigde, was weinig slijting aan de toongedeel-
ten der ijzers ontstaan. De vervaardiging dezer hoefijzers is eenigszins
tijdroovend, maar zij zijn dan ook voor den geheelen duur van den winter
te gebruiken, en eenvoudiger zou het zijn, enkel aan het toongedeelte der
voorijzers staal aan te brengen.
Natuurlijk is de slijting aan de toonveeren veel grooter dan aan die der
jjzertakken, hoewel alle toch veel weerstand bieden. Zoo bleek bij deze
proef dat de eerste alle 8 a 10 dagen moesten worden vernieuwd, die aan
de takken in 20 a 30 dagen, den gewonen dienst van het seizoen bij het
eskadron verrichtende. Deze uitkomst werd verkregen door op bepaalde
dagen op de gewone straatwegen te rijden, waarop, naar ik veronderstel, de
slijting niet minder zal zijn dan bij gladheid en bij sneeuw. Slechts één
dag, den 15 Januari, waren de wegen zeer glad door bevroren sneeuw.
Wijl de paarden met dit beslag permanent op scherp staan, kon zonder
voorbereiding dadelijk worden gereden; een voordeel, dat in bepaalde om-
standigheden te velde niet mag worden over het hoofd gezien. In stap
hadden deze paarden vrij sterk gegleden, in snellen gang niet, en alle
kwamen onverlet in den stal terug, met één toonveer gebroken. Dit glijden
in stap, naar mijn oordeel het eenige gebrek aan dit beslag, zou stellig
gemakkelijk kunnen worden tegengegaan door het scherp maken der veeren,
door deze sterker tapsch te maken, of wel door staal te nemen dat zeer
tapsch is.
Zooals boven reeds is gemeld, werd ook gebruik gemaakt van tapsch
veerenstaal uit den handel. De kalkoenen hiervan gemaakt, ter dikte onge-
veer van 2,5 bij 1,75 mM., werden bij enkele paarden in de ijzers aange-
bracht, en wel in dezelfde gleuven, doch omgekeerd, d. w. z. met het
dikkere gedeelte in de gleuf, met de bedoeling om het dunste of scherpe
gedeelte met den gladden bodem in aanraking te brengen. Daar evenwel
geen gladheid meer is voorgekomen, kon aangaande den stand en gang in
dusdanige omstandigheid geen zekerheid worden verkregen. Het is meer
dan waarschijnlijk, dat die vrij scherpe rand van 1,75 mM. de zekerheid
der beweging zal verhoogen. Wel kan worden medegedeeld, dat van deze
paarden, van 29 Januari tot 12 Maart op dit beslag dienstdoende, geen
enkele veer is defect geworden, en ook geen verwonding der huid is ont-
staan. Gedurende de geheele proef werden bij de 50 genoemde paarden,
elk paard voorzien van 10 veerkalkoenen, welke bij slijting geregeld werden
vernieuwd, 2 toonveeren en 10 takveeren verloren, 4 toonveeren en 3 tak-
veeren gebroken.
Boven werd reeds gezegd, dat ik deze regelen zou wijden aan een
beslag — er mogen gebreken aan kleven, welke het dan toch met andere
methoden gemeen heeft — , dat vele goede eigenschappen bevat, en daarom
onze waardeering verdient, en goed moet worden onderzocht aangaande
zijn meerdere of mindere bruikbaarheid bij de legerpaarden; vooral ook
daarom van belang, omdat men met de andere bekende methoden nog
lang niet is, waar men gaarne zoude zijn. Aldus wensch ik dit niet te
zien beschouwd als het ideaal, als een volmaakt winterbeslag; ook niet om
daarmede andere scherpmethoden, met name de scherpe schroef-en insteek-
kalkoenen in den ban te doen. Ik weet heel goed, dat men met deze en
vooral den schroef kalkoen op een secure wijze op gladheid rijdt — ïheere grutquot;,
zou wijlen Hekmeijer hebben gezegd, »hoe is het mogelijk dit niet te
wetenquot; ! — maar ik herinner me ook nog zeer goed al de klachten over de
vervaardiging en den last bij het gebruik daarvan, zoodat ook hieraan
gebreken kleven, welke alles behalve den idealen toestand vormen.
®nbsp;MOUBIS.
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK I.
de bouw van den hoef.
§ 7. De hoornige deelen.
Wanneer men een hoef,
ontdaan van de tot nu toe be-
handelde deelen, (fig, 14), be-
ziet , kan men tusschen het
eene of andere gedeelte van
den hoorn nergens een grens
ontdekken. Toch is het moge-
lijk daaraan drie gedeelten te
onderscheiden welke, wat bouw
en verrichting betreft, belang-
rijk van elkander verschillen.
Ze zijn: de hoornwand, de hoorn-
zool en de hoornstraal.
A. De hoornwand.
De hoornwand (fig. 14 en
fig. 15) is in hoofdzaak dat ge-
deelte van den hoef, wat men
Hoornige koker van ter zijde en eenigszins
van voren gezien.
a hoomzoom, welke bij a' breeder wordt en in de
hoornige ballen overgaat; van de punt tot b toon-
gedeelte van den wand, van b tot c zijwand, van
c tot d drachtwand; e hoornstraal; f kroongroeve
met talrijke gaatjes; g plaatjeslaag.
- -----1 quot; —
kan zien als deze op den bodem rust. In hoofdzaak, want de hoornwand
buigt zich aan weerszijden (onder den naam van steunsels) naar beneden en
binnen om (fig. 16, e) en loopt naast den hoornstraal tot ongeveer de
grens van zijn voorste en middelste derde gedeelte.
Men onderscheidt aan den hoornwand een uitwendige, gewelfde, en een
inwendige, in dezelfde mate uitgeholde vlakte. De bovenrand (fig. 14, en
fig. 15, a) heet kroonrand, de onderrand (fig. 14 en fig. 15, 6) draagrand.
Door vier denkbeeldige lijnen van den kroonrand tot den draagrand, welke
den omtrek van den wand in vijf even breede stukken verdeelen, onder-
scheidt men den toon, de zijwanden of kwartiereti en de drachten of verzenen.
De toon of toonwand is ongepaard, neemt het voorste gedeelte van den
wand in en beslaat i/s van diens omtrek.
De zijwand (fig. 14 en fig. 15, 6-c) is gepaard, zoodat men van een
buiten- en binnen-zijwand spreekt. Zij nemen elk i/s gedeelte in beslag van
den omtrek van den wand.
De dracht- of verzenwand (fig. 14 en fig. 15, c~d) is het achterste ge-
deelte, dat evenzoo gepaard is, dus als buiten- en binnen-verzenwand
wordt onderscheiden. De breedte komt met die van den zijwand overeen.
Door een lijn, welke men zich overlangs door het midden van den hoef
getrokken denkt, verdeelt men den wand in binnen- en buitenwand of binnen-
en buiten-hoefhelft.
De hoornwand loopt in schuine
richting naar beneden en voren;
de toon is het meest schuin ge-
legen, naar achteren wordt de
wand steiler. In dit opzicht zijn
buiten- en binnen-verzenwand
van elkander onderscheiden; de
laatste namelijk staat steiler dan
de eerste, niet zelden geheel
loodrecht. In enkele gevallen is
de binnen- of buiten-verzen wand,
meestal de eerste, naar binnen,
dat is naar het middelpunt van
den hoef gebogen; dit is echter
ziekelijk, er bestaat dan een
klemhoef.
De toonwand der achterhoeven
is steiler dan die der voorhoe-
ven ; de hoek welken de toonwand
der voorhoeven met den bodem
die van den toonwand der achter-
Is eerstgenoemde hoek kleiner dan
45», dan heeft men met een plathoef of met een spitsen hoef te doen; is
hij grooter dan 50quot;, dan is de hoef steil of stomp. Een spitse en stompe
hoef kunnen tijdelijk aanwezig zijn, door onregelmatige afslijting van den
draagrand; de eerste bij paarden, welke lang op de oude ijzers hebben ge-
loopen, zoodat de toon niet is afgesleten, doch de verzenen wel, de laatste,
wanneer de paarden in onbeslagen toestand dienst hebben gedaan, waarbij
de toon veel, de verzenen betrekkelijk weinig zijn afgesleten. Meestal kan
dan door besnijden der hoeven de regelmatige helling en daarmede de nor-
male stand van het been worden hersteld.
De lengte van den wand is het grootst in den toon; naar de verzenen
neemt deze langzamerhand af. Bij de voorhoeven geschiedt dit in sterker mate
dan bij de achterhoeven, wijl bij de laatste de verzenen steeds hooger zijn.
In het algemeen staat de lengte van den toon tot die van den zij- en den
verzenwand bij de voorhoeven als 3 r 2 : 1, en bij de achterhoeven als 2 :
lgt;/a :1. Wijl de toonwand der voorhoeven, wegens den opzet, gewoonlijk
iets meer wordt ingekort dan de andere gedeelten, is de verhouding aldaar,
bij nieuw beslag, meestal 2'/s : 2 : 1 , dat wil zeggen: bij een lengte van
den verzenwand = 1 -maal een zekere maat, bedraagt die van den zijwand
2- en die van den toonwand 2i/8-maal deze maat.
Evenzoo neemt de dikte van den wand af, gerekend van voren naar
achteren. Dit geschiedt minder sterk aan de achter- dan aan de voorhoeven.
In overeenstemming hiermede nemen stompe hoeven van den toon naar
achteren minder in dikte af dan spitse. quot;
lijk door zwakke verzenen.
9
Fig. 16.
Ondervlakte van den rechter voorhoef.
a~a draagwand van den toonwand; a-6
die van den zijwand; h—c die van den dracht-
wand ; d steunselhoek; e steunselwand, /'hooru-nbsp;-------------
zool; f takken daarvan; q witte lijn; g' witte ^wee vlakten: een bovenvlakte, welke
lijn der steunsels: h hoornstraal; i schenkels naar den verzenwand, en een onder-
van den straal; /c hoornige ballen; ( middel- vlakte, welke naar den straal is
stestraalgroeve;m zijdelingsche straalgroeve. gekeerd. De bovenvlakte ligt in-
wendig van den hoef en bezit op haar oppervlakte hoornplaatjes; de onder-
vlakte hgt naast de zijdelingsche straalgroeve en is enkel wat het onderste
gedeelte betreft aan de zooivlakte van den hoef zichtbaar.
De steunsels liggen dus in schuine richting, met hun bovenranden
naar elkander toe, met hun onderranden van elkander verwijderd. Bij het
levende paard is de bovenrand verdiept; hij vormt namelijk de voortzetting
van de kroongroeve (fig. 17,6).
De hoornwand bestaat uit drie lagen: de uitwendige of glazuurlaag, de
middelste laag of eigenlijke hoornwand en de inwendige oï plaatjeslaag. Deze
zullen eenigszins nader worden beschouwd.
1quot;. De uitwendige laag wordt voortgebracht door den vleeschzoom. Zij
bestaat uit den hoornzoom welke den bovenrand (kroonrand) van den wand
vormt, en het daaruit naar beneden ontstaande dunne vlies, het glazuur,
dat den wand uitwendig bekleedt.nbsp;'
De laatste kenmerken zich gewoon-
De plaats waar de verzenwand
zich ombuigt tot vorming der steun-
sels heet steunselhoek (fig. lö, d).
Deze bestaat uit een sterke, drie-
hoekige hoornmassa, welke het
achterste gedeelte van den straal
711 aanraakt.
l De steunsels (fig. 16, e) strekken
zich van de steunselhoeken aan
g' weerszijden van den straal naar voren
uit; zij eindigen ongeveer aan de
grens van het voorste onmiddelste
derde gedeelte van den straal. Vroe-
ger meende men , dat zij aan de
punt van den straal samenkwamen;
dit is echter onjuist. Wel is hun
richting dermate schuin naar voren
en naar binnen, dat zij, verlengd
gedacht, elkander nabij de punt
van den straal kruisen.
Men onderscheidt aan de steunsels
De hoornzoom (fig. 14 en fig. 15, a) komt in gedaante met den vleeseh-
zoom overeen; hij versmalt dus van den toon naar ter zijde eenigermate,
en neemt nabij de verzenen weer belangrijk in breedte toe. Aldaar vormt
hij de hoornhallen (fig. 14 en fig. 15 a'), en gaat vervolgens over in den
hoornstraal (fig. 16, k).
De hoornzoom bestaat uit weeken hoorn, welke gemakkeljjk water op-
neemt en dan zwelt, grijsachtig van kleur en vezelig wordt. Door den
hoef dus eenigen tijd aan vochtigheid bloot te stellen, bijv. wanneer een
paard in een natte weide loopt, onderscheidt de hoornzoom zich scherp van
de andere hoornige deelen. Men overtuigt zich dan gemakkelijk dat hij 1
a 2 vinger breed is.
De hoornzoom vormt den overgang tusschen de huid en den eigenlijken
hoef; voor de beweging is het van groot belang dat diens hoorn zacht is,
want wanneer deze, zooals wel eens voorkomt, uitdroogt en samenschrom-
pelt, dan kan het paard daardoor kreupel loopen.
De inwendige vlakte van den bovenrand is uitgehold; daarin ligt bij het
levende paard de vleesehzoom.
Het glazuur (fig. 1 5, oquot;) bestaat uit een dun vlies, dat van den hoornzoom naar
beneden groeit en den hoornwand uitwendig bekleedt. Het geeft den hoef
een glad, glanzig aanzien en is voor diens elasticiteit van groote beteekenis.
Die veerkracht is namelijk
afhankelijk van het water-
en vetgehalte van den hoorn;
gaat het water en het vet
door verdamping grootendeels
verloren, dan wordt de hoorn-
wand brokkelig en hard. Het
glazuur nu vormt een moeie-
lijk doordringbaar vlies, dat
de verdamping van het water
tegengaat Daarom mag het
hnbsp;^nbsp;niet worden verwijderd, zoo-
als door beraspen van den
Fig. 17.nbsp;'
wand gemakkelijk kan ge-
Hoef, waarvan de buitenwand is weggenomen, gchieden. Is het glazuur door
a hoornzoom; b kroongroeve; c bovenrand der eenige omstandigheid verlo-
steunsels; dd' doorsneden der middelste laag van den ren gegaan, dan dient het
hoornwand; e horizontale doorsnede van den wand door een laagje vet of vase-
boven den draagrand; ƒ plaatjeslaag; ƒ steunselgedeeltenbsp;^^ ^^^^^^ vervangen,
der plaatjeslaag; g hoornzooi; h witte lijn; i kleine ,,,..,,.
hoornverdikking in het midden van den toon; amp; gedeelte gelijk bij het insmeren der
van den straal, dat met den bovenrand der steunsels hoeven geschiedt,
versmelt; l hanenkam van den hoornstraal; m de in- 2®. De middelste laag
wendige straalgroeven.nbsp;vormt den eigenlijken hoorn-
wand. Wat omtrent richting, hoogte, dikte en verdeeling hiervan is op-
-ocr page 100-gemerkt, geldt eigenlijk deze laag. Zij begint van boven dun, het gevolg
van een groeve aan haar binnenvlakte, de kroongroeve (fig. 14 en 15 ƒ en
fig. 17, fc), waarin de vleeschkroon is gelegen. Die kroongroeve bezit gaat-
jes, waarin de vlokken der vleeschkroon worden opgenomen; evenals men
aan de vleeschkroon in het onderste derde gedeelte grootere, verder van
elkander verwijderde vlokken aantreft dan in de bovenste twee derde ge-
deelten, zijn ook in de kroongroeve de gaatjes in het onderste derde ge-
deelte grooter, doch spaarzamer vertegenwoordigd.
De kroongroeve wordt naar achteren smaller, slaat zich in de balstreek
naar voren om, verliest dan haar uitholling geheel en vormt nu den boven-
rand der steunsels.
Aan de middelste laag kan men een uitwendige, donker gekleurde en een
mwendige, wMe laag onderscheiden (fig. 1 7, d). De eerste bestaat uit taaien
va Jen hoorn, welke wordt voortgebracht door de twee bovenste derdj
gedeelten van de vleeschkroon; de witte hoornlaag is week; zü wordt ge-
produceerd door het onderste derde gedeelte der vleeschkroon. Zelfs ook
bij lichtgekleurde hoeven is de grens tussehen de beide lagen duidelijk
waarneembaar. De mindere vastheid van de inwendige laag is van groote
beteekenis voor de vormveranderingen, welke de hoef bi,quot; de beweging on-
dergaat; deze zouden anders gemakkelijk kneuzing van den vleeschwand ten
gevolge kunnen hebben.
De middelste laag slaat zich aan de steunselhoeken om, ten einde, met
behulp van de volgende laag, de steunsels te vormen. Deze bestaan dus
slechts uit twee lagen; zij hebben geen glazuur.
3«. De inwendige of plaatjeslaag (fig. 17, ƒ) bestaat uit evenwijdig aan
elkander gelegen hoornplaatjes, welke aan den onderrand der kroongroeve een
aanvang nemen en zich tot den draagrand uitstrekken. De hoornplaatjes
komen in lengte, breedte, richting, enz. met de vleesehplaatjes overeen,
waarvan zij als het ware een afdruk zi,'«. Tusschen twee vleesehplaatjes
treft men een hoornplaatje aan, evenals omgekeerd tusschen twee hoorn-
plaatjes eén vleeschplaatje.
Naar achteren worden de hoornplaatjes korter; dikwijls, vooral bij spitse
hoeven, hggen zij ook verder van elkander. Aan de steunselhoeken slaat
de plaatjeslaag zich naar voren om en vormt dan de inwendige laag der
steunsels (fig. 17, ƒ').nbsp;o amp;
Bij versehe hoeven zijn de hoornplaatjes buigzaam, glibberig, in uitse-
Joogden toestand echter vast. Evenals bi,quot; de vleesehplaatjes kan men
hier hoofd- en bij-plaatjes onderscheiden; niet zelden is een hoofdplaatje
zelts meermalen vertakt.
De hoornplaatjes vormen het verbindingsmiddel van den hoornwand met
de vleezige deelen. Bij spitse hoeven nemen ze naar achteren veel sterker
m ontwikkeling af dan bij gewone; ongetwijfeld staat daarmede in verband
dat spitse hoeven zoo dikwijls naar voren en binnen gebogen verzenwanden
hebben.
De hoornplaatjes zijn van groot belang voor het regelmatig afgroeien van
den hoornwand; indien zij ergens van den vleeschwand loslaten (losse wand,
holle wand), wijkt de hoornwand naar buiten uit.
B. Be hoornzooi.
De hoornzooi (fig. 16, ƒ) bedekt de ondervlakte van den hoef in zoover
dit niet geschiedt door den straal, de steunsels en den draagrand met de
witte lijn. Men onderscheidt er aan het lichaam, dat vóór den straal is
gelegen, en de beide takken (fig. \ Q,f), welke zich naast dezen uitstrekken.
De hoornzooi is bij den gezonden hoef uitgehold; in geringe mate bij de
hoeven van groote, zware, koudbloedige paarden, in sterken graad bij
lichtere paarden uit hooge streken, de zoogenaamde warmbloedige paarden.
In beide richtingen (te weinig of te veel uitholling) kunnen afwijkingen voor-
komen, waardoor de bruikbaarheid van het paard kan worden geschaad.
De uitholling is steeds het sterkst nabij de punt van den straal. De
achterhoeven zijn bij hetzelfde paard altijd meer uitgehold dan de voorhoeven.
Men kan aan de zool een onder- en een bovenvlakte onderscheiden. De
eerste is steeds ruw, dikwijls met dooden hoorn bedekt. Deze laat zich in
meer of minder groote stukken of schubben los; soms is de doode hoorn
zóó uitgedroogd en murw geworden, dat hij tusschen de vingers tot poeder
kan worden gewreven.
Het loslaten van den zooihoorn in groote, dwarse stukken is ten deele
toe te schrijven aan de gesteldheid van den hoorn (hardheid, gemakkelijk
uitgedroogd raken), voor een ander deel aan de vaneenwijking der wanden.
Hoe langer de wand wordt, des te grooter worden de bodem-afmetingen
van den hoef; de hoornzooi, eenmaal door de vleeschzool afgescheiden,
vergroot zich echter niet meer naar ter zijde. Het gevolg is, dat weldra
de zool niet meer past voor de vergroote onder vlakte van den hoef; haar
verbinding met den draagrand wordt opgeheven en losse stukken worden
afgestooten. Dat dit door de hoefijzers kan worden belemmerd, ziet men
indien paarden lang op hun beslag hebben geloopen; er is dan niet zelden
veel doode zooihoorn opgehoopt.
De bovenvlakte van de zool is in dezelfde mate gewelfd als de ondervlakte
uitgehold is. Zij bevat vele gaatjes, waarin de vlokken der vleeschzool
worden opgenomen.
De buitenrand der zool is bij de achterhoeven ovaal, bij de voorhoeven
meer rond; hij is met den draagrand verbonden door middel van de witte lijn.
De binnenrand is driehoekig, echter bestaan geen scherpe grenzen tusschen
de steunsels en de zooltakken.
De witte lijn (fig. 16,3) wordt gevormd door de naar beneden gegroeide
hoornplaatjes, die geen vleeschplaatjes meer tusschen zich hebben, doch
wier ruimten zijn opgevuld met een weeken, wit of grijsachtig gekleurden
hoorn, welke wordt voortgebracht door de vlokken, die op de grens van
vleeschwand en vleeschzool zijn gelegen. Voor een deel draagt tot de witte
hjn ook bij de witte laag van den eigenlijken hoornwand (fig. 17, d) geliik
vroeger werd vermeld.
De witte lijn buigt zich aan de steunselhoeken naar binnen en voren om
en vormt dan den overgang tusschen de steunsels en de zooltakken (fig
16, sr). Z.j is hier veel minder zichtbaar dan tusschen den draagrand en
de zool, en bestaat bijna geheel uit de witte laag van den eigenlijken
hoornwand der steunsels. Wijl de hoornplaatjes der steunsels inwendig
liggen, kunnen zij natuurlijk niet bijdragen tot vorming der witte lijn
De weekheid van den hoorn der witte li,n is van belang voor de gedaante-
veranderingen, welke de hoef bij de beweging ondergaat. Zi,quot; kan echter
ook oorzaak zijn van den zoogenaamden bossen «and, dat wil zeggen van
het brokkelig worden en ten deele verloren gaan van den hoorn fev witte
lijn waardoor de verbinding tusschen den omtrek der zool en den draag-
rand op die plaats wordt opgeheven. Bij plathoeven is dit geen zeldzaamheid.
C. De hoornstraal.
De hoornstraal (fig. 16, A) komt in gedaante overeen met den vleesch-
straal en het straalkussen. Hij bestaat uit weeken, zeer elastischen hoorn
welke zich nooit, als de zooihoorn, in schubben loslaat, doch steeds in
grootere, samenhangende stukken.
Men onderscheidt aan den hoornstraal het achterste, breedere gedeelte
het lichaam, en het voorste, allengs smaller wordende deel, de punt Het
lichaam wordt door een groeve, de middelste straalgroeve (fio- ig n „e
scheiden in de beide schenkels (fig. 16, i). De zijdelingsehe^traalgroeL
(hg. 16, m) schelden den straal van de steunsels. Naar achteren en boven
gaat de straal onmerkbaar over in de ballen (fig. 16, k, k)
De inwendige vlakte van den hoornstraal vormt als het ware een afdruk
van den vleeschstraal; waar deze verheven is, bestaat aan de inwendige
vlakte van den hoornstraal een verdieping en omgekeerd. Men onderscheidt
er aan den hanekam (fig. 17, O, een verhevenheid, overeenkomende met
de middelste straalgroeve van den vleeschstraal. De hanekam begint van
achteren met een driehoekige punt, wordt naar voren gaande scherp bereikt
weldra zijn hoogste punt en plat zich daarna af. Hij verdeelt de holte aan
de inwendige vlakte van den hoornstraal in de beide inwendige straalgroeven,
welke nabij de punt samenvloeien. Deze straalgroeven correspondeeren me^
de schenkels van den straal, terwyl de hanekam den bodem van de middelste
straalgroeve vormt. Met andere woorden: als men diep genoeg in de mid-
delste straalgroeve (fig. 16,0 steekt, komt men in den hanekam uit; door-
s eekt men een der schenkels van den straal, dan geraakt de punt van het
stekende voorwerp m een der inwendige straalgroeven. Dringt dit bijv
een nagel, dieper door, dan kan achtereenvolgens de vleeschstraal', het
straalkussen, de hoefbeenbuiger en zelfs het hoefgewricht worden getroffen
Een gezonde straal is groot, krachtig ontwikkeld; de middelste straal-
groeve vormt een ruime, ovale of liefst ruitvormige holte (fig. 16, l). De
hoorn moet taai, elastisch, overal goed samenhangend zijn.
Indien de straal klein en smal is, met een spleetvormige middelste straal-
groeve, welke zich niet zelden tusschen de beide ballen uitstrekt, dan heeft
men met een klemhoef te doen. Dikwijls is de hoorn dan tevens rot en
meer of minder van den vleeschstraal losgelaten {rotstraal).
Een tweetal wenschen ten opzichte van het hoefsmidsvak.
Reeds meer dan eens zijn de bovenbedoelde wenschen hier of daar besproken,
genoemd of geschreven. Het zijn:
1°. Van Regeeringswege worde een Commissie henoemd, die tot taak hehhe, eens
of meermalen per jaar aanstaande hoefsmeden te examineeren en deze na het afleggen
van een voldoend examen een diploma als hoefsmid uit te reiken;
2quot;. Op twee of drie plaatsen in Nederland ivorden door de Regeering vakscholen
voor a.s. burgerhoefsmeden opgericht.
Yooral in de laatste jaren heeft in ons land het hoefsmidsvak meer de aandacht
op zich gevestigd gezien. (Zie o. a. y,Het hoefsmidsvak in Nederland, in den loop
dezer eeuw, door J. B. H. Moubisquot;, Afl. I en II van „De Hoefsmidquot;). De onder-
kenning van den treurigen toestand, waarin het vak zich bevond, en zich helaas
op veel plaatsen nog bevindt, gaf een belangrijken stoot tot het zoeken naar ver-
betering. Op tal van plaatsen zijn cursussen opgericht, de ontwikkeling der hoef-
smeden en een verbeterde opleiding van aanstaande beoefenaren van dat vak bevorderd.
Het verkrijgen van „gediplomeerde hoefsmedenquot; is op zeer verschillende wijze be-
proefd en gelukt. Hier ontving een smid na het volgen van eenige theoretische en
practische lessen reeds een bewijs van bekwaamheid, daar werd een leertijd van
6 maanden gevorderd; nu eens verklaarde een particulier, dan weer een of ander
corporatie een hoefsmid voor bekwaam in zijn vak.
Die enorme verschillen omtrent de eischen hebben een toestand in het leven ge-
roepen, die dringend verbetering eischt. Voor hen die aan hoogere eischen hebben
moeten voldoen dan andere, welke evengoed een diploma van bekwaam hoefsmid
ontvingen als zij, is het onbillijk met deze op één lijn te worden gesteld. Boven-
dien geeft het aanleiding dat het publiek wordt misleid en dat dit bij het ontmoeten
van onvoldoend onderlegde of geoefende en toch „gediplomeerdequot; hoefsmeden zeer
gaat twijfelen aan het nut eener afzonderlijke opleiding voor hoefsmeden. En dit
moet tot eiken prijs worden voorkomen, daar in de meeste gevallen de publieke
opinie de baanbreekster is voor het nemen van maatregelen tot verbetering.
De wenschelijkheid van scholen, „leersmederijenquot; voor aanstaande burgerhoefsme-
den in ons land, is ook uitdrukkelijk betoogd door den heer Moubis, in bovengenoemd
artikel.
Het is thans eenvoudig onze bedoeling ieder belanghebbende en belangstellende
op bovengenoemde wenschen te wijzen en op te wekken altijd door te streven
naar verwezenlijking daarvan. Ieder kan in zijn kring eenigen invloed daarop uit-
oefenen, en verbazend hoog zijn de eischen volstrekt niet. Zoodra maar eerst een
vrij algemeene belangstelling is verkregen, volgt allicht een samengaan tusschen
andbouwmaatschappijen en vereenigingen tot bevordering der paardenfokkerij in ons
land. Bij een degelijke, eenvoudige en practische organisatie behoeven de genoemde
noodzakelijke maatregelen werkelijk niet zeer veel kosten mede te brengen. Hierop
komen wij later wel eens uitvoeriger terug.
Moge ieder lezer die van gevoelen is dat die voorschriften mettertijd moeten komen
en hoe eer hoe beter, zooveel mogelijk willen medehelpen tot de voorbereiding
daartoe! Zij die meenen dat een anderen weg moet worden gekozen om het hoef-
sm.dsvak in Nederland op het standpunt te brengen waar het dient te staan, zullen
de eerstbedoelden en ons zeer verplichten door kenbaarmaking hunner beweegrede-
nen daarvoor in „De Hoefsmidquot;.
Korte mededeelingen en berichten.
- Als hnlpmiddelen bij de studie van de leer van het hoefbeslag kunnen wii
alsnog de volgende preparaten aanbevelen:
1°. hoornschoen. Deze kan ieder zich licht verschaffen door een hoef een-
voudig te laten rotten en hierna kan de schoen vri,quot; gemakkelök worden gescheiden
van het daarbinnen beslotene.
2». ondervoet, d. w. z. het ondereinde van een been van af de halve piip
waarvan de huid en het losse weefsel is weggenomen, banden en pezen nauwkeurig
zjn blootgelegd. (Dit preparaat kan door onze bemiddeling worden geleverd voor
/ 5.00),
30. ondervoet in zijn geheel (de huid er om) gedroogd en daarna overlangs
en midden doorgezaagd. (Prijs f 3.00.)
(Het laatstgenoemde preparaat in versehen toestand, kan men zich zelf vrij ge
makkelijk verschaffen, ofschoon voor het doorzagen van den levenden hoef eenige
geoefendheid zeer gewenscht is).
-nbsp;Voor paarden, die last van steengallen hebben, is het een zegen op balk
ijzers te loopen. Zoo het door omstandigheden niet mogelijk is zulke dieren gere
geld met balkijzers te beslaan, is het toch wenschehjk ze eenigen tijd b v 's zomers
daarvan te voorzien. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat de betrokken
verzenen steeds vrij worden gelegd.
-nbsp;Dagelijks kan men nog de ervaring opdoen dat verscheidene eigenaren van
paarden den smid noodzaken de zool meer uit te hollen dan wenschelijk is Alleen
het beslist losse, het doode van zool en straal dient te worden weggenomen.
-nbsp;Ieder houder van paarden kan de positie van gediplomeerde hoefsmeden
versterken door deze steeds zooveel mogelijk hun dieren te laten beslaan Op
vreemde plaatsen zijnde, kan men in iedere „uitspanningquot; te weten komen of er in
de betrokken gemeente een gediplomeerd hoefsmid woont.
-nbsp;In de beschrijving van den nieuwen vorm van beslag zonder nagels, voor
komende in de Maart-afievering, blz. 48 en 49, luidt het slot daarvan als votó-
„Dat 6 nagels den hoornwand meer vernielen dan 4 haken, wil er bij ons voorloopi^
met in, en vernageling komt bij kundige smeden zelden voor. En waar bij het L
wone beslaan een enkele keer vernageling mag optreden, zoo zal het bij het nieuwe
beslag met tot de onmogelijkheden behooren bij het vastslaan der wiggen en haken
den vleeschwand te kneuzen.quot;
Deze laatste veronderstelling is tot groote schade van de betreffende maatschappij
reeds bewaarheid. Een paard met een dunne hoornwand heeft door het inslaan der
haken een zoodanige kneuzing gekregen dat hevige kreupelheid het gevolg er van
was. De betrokken maatschappij heeft dat paard voor 350 mark (ƒ210) moeten
overnemen.
De maatachappij tot exploitatie van dat beslag heeft op een aanvrage onzerzijds,
tot tweemalen toe, geen teeken van leven gegeven. Misschien is zij reeds bezig
uiteen te spatten — de kosten te dragen door de aandeelhouders. —
—nbsp;Hoefsmeden denkt aan de tentoonstelling te Leeuwarden, 4—27 Juli a.s.
(De keuringen vanwege de Provinciale Commissie voor de paar denkeuring en in
Friesland zullen — eerst was vastgesteld van tijdens de tentoonstelling — evenals
in voorgaande jaren worden gehouden den 31en Aug.)
—nbsp;De heer Gerard Kok te Arnhem heeft ons toegezegd, in de volgende afle-
vering het resultaat zijner proefneming met het beslag zonder nagels mede te deelen.
—nbsp;De heer E. H. E d z e s, oud-leerling der „Inrichting voor hoefbeslagquot; te Gro-
ningen, is 27 Mei j.1. aangesteld als hoefsmid van de heeren van der Made te
Klundert. Voor dien tijd was Edzes hoefsmidsknecht te Alkmaar.
—nbsp;Vanwege „Het Paardenstamboek''' te Leeuwarden is thans geen leerling aan
de Hoefsmidschool te Amersfoort geplaatst. Belanghebbenden uit de 3 noordelijke
provinciën kunnen zich tot den heer D. van Konijnenburg te Leeuwarden
wenden om nadere inlichtingen of met verzoek tot plaatsing.
briefwisseling.
—nbsp;Den Heer W. H. 8 a 11 e r s te B. De zending „Hoefbeslagquot; voor de tentoon-
stelling te Leeuwarden moet worden geadresseerd als volgt: „Aan den heer Secretaris
van het Uitvoerend Comité der tentoonstelling te Leeuwarden.''''
In de volgende aflevering kunt U een opgave vinden op welke wijze de inzending
kan worden terug ontvangen. Ingeval TJ eerder bericht wenscht, zijn wij hiertoe
op aanvrage — onder toevoeging van postzegel voor antwoord — gaarne bereid.
Omtrent het verder door U gevraagde diene dat U met 10 modellen kunt volstaan,
doch dat een grooter aantal niet zal worden geweerd. . Er moet wel om worden
gedacht, dat bij ieder ijzer worde aangegeven waarvoor het behoort te worden gebe-
zigd. In het programma — zie ook blz. 81, Mei-afl. „De Hoefsmidquot; — zijn de 7
gevraagde rubrieken met name genoemd. — Onder rubriek b. (volhoef) geeft een
balkijzer met een los stuk kunsthoorn (b.v. door een touwtje met elkaar verbonden)
aan, dat de betrokken inzender van meening is een volhoef uitstekend kan worden
beslagen door de draagvlakte van den hoef eerst te verhoogen met kunsthoorn en
hierna van een balkijzer te voorzien.
—nbsp;Van af 14 April 1896 zijn ingekomen: postwissels enz. over het eerste kwar-
taal ƒ0.75 van den Heer L. B. Lantinga te W.
Over het tweede kwartaal: van Wed. Francissen te B. (ƒ 0.50) en G. Kroesinga
te a.
voor
fokkers, houders en liefhebkrs van paarden.
ABONNEMENTSPRIJS f3.00 per jaar.
Vraagt proefaflevering aan den Redactenr-Uitgever A. W.
HEIDEMA, te Groningen.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
K u. n s t h. O O r n
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordreeht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
H. KOLKERT amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Engelsclie ^ Hoefoaoels, Fransciie Diamaot Hoefoaoels, Etioelsclie Hoelraspen,
in extra en gewone kwaliteit.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Ie Jaargang.
Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Beventer ;
F. W. van DüLiM, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Distrietsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERsuM, Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel. . .nbsp;^Qg
Tentoonstelling te Leeuwarden........................^Qg
Het aluminium in het hoefbeslag, door Moubis . . . .nbsp;^q^
Over beveiliging van het ijzer tegen het roesten.......
Korte mededeelingen en berichten................I^g
Ingezonden stuk............................^^^
Briefwisseling..............................^^^
Advertentiën..................... . _
...........115
-ocr page 109-Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK 11.
de verrichtingen van den hoef.
§ 8. De fijnere houw van den hoorn.
De hoornwand is aan zijn uitwendige vlakte van boven naar beneden ge-
streept , vezelachtig. Bij de hoeven van bloedpaarden zijn deze vezelen
fijner en dichter bij elkander gelegen dan bij die van koudbloedige paarden.
Om na te gaan wat die vezelen en haar tusschenruimten eigenlijk zijn,
dient men het vergrootglas te hulp te nemen. Snijdt men overlangs een
gedeelte uit den hoornwand, liefst een zeer dun schijfje, en onderzoekt
men dit onder den microscoop bij een vergrooting van ongeveer 40-maal,
dan neemt men een beeld waar, als in figuur 18 is weergegeven.
Deze geeft te aanschouwen dunnere en dikkere, donker gekleurde stre-
pen , welke evenwijdig aan elkander loopen (fig. 18, a, 6 en c) en vereenigd
zijn door een lichter gekleurde hoornmassa. De donkere strepen zijn de
hoornvezelen, welke men reeds met het bloote oog kon waarnemen.
Indien men in dwarse richting een dun schijfje uit den hoornwand snijdt,
dus rechthoekig op het beloop der hoornvezelen, en dit bij dezelfde vergroo-
ting microscopisch onderzoekt, dan ontwikkelt zich voor het oog een beeld
als in figuur 19 is aangetoond.
Men ziet talrijke ronde of langwerpige gaatjes, welke door donkere ran-
-ocr page 110-den zijn omgeven (fig. 19, a); daartusschen vindt men een lichter gekleurde
hoornmassa (fig. 19, 6). Bij nader onderzoek
blijken de gaatjes met donker gekleurde omgeving
de dwars doorgesneden strepen te zijn, welke figuur
18, a, b en c te aanschouwen geeft, alzoo de
hoornvezelen. Wijl deze vezelen dus hol zijn,
heeft men ze echter hoornbuisjes of meer nog
hoornpijpjes genoemd; de massa, welke de hoorn-
pijpjes met elkander verbindt, heet tusschenhoorn.
Op deze wijze heeft men ook den hoorn van de
zool en den straal onderzocht en gevonden dat
zich daarin overal hoornpijpjes en tusschenhoorn
Dwarssnede uit den hoorn- bevinden. Slechts aan één gedeelte van den hoef
wand, 40-niaal vergroot, a bleken deze te ontbreken, namelijk aan de plaat-
dwars doorgesneden hoorn- • inbsp;jnbsp;i
pijpjes (gaatjes door donkerenbsp;hoornwand (fig. 18, rf tot e). Dit
wanden omgeven); b tus-nbsp;verwonderen; immers, zullen de hoorn-
schenhoorn. De donkere punt- PÜPjes enkel aanwezig zijn in dien hoorn, welke
jes en ringen, in de figuur zijn ontstaan te danken heeft aan vleezige deelen
zichtbaar, worden door pig- die van vlokken zijn voorzien. De hoorn welke
ment veroorzaakt.nbsp;j j i . i
door den vleeschwand wordt voortgebracht. de
plaatjeslaag, bezit dus geen hoornpijpjes; hier ziet men
onder den microscoop de hoofdstammen en de vertak-
kingen van de hoornplaatjes.
Men is met het vermelde microscopisch onderzoek nog
niet tevreden geweest, doch heeft zich afgevraagd waar-
uit de hoornpijpjes met tusschenhoorn en de hoornplaat-
jes zijn opgebouwd. Daarvoor heeft men versch afge-
scheiden en dus nog weeken hoorn, of anders (door
potasch-oplossing) week gemaakten hoorn, bij een ver-
grooting van '200- tot 300-maal onderzocht. Hierbij is
gebleken dat zoowel de wanden der hoornpijpjes als de
tusschenhoorn en de hoornplaatjes uit hoorncellen be-
staan (fig. 20, a en b). Deze zijn op het oogenblik
dat zij door de vleezige deelen zijn afgescheiden, rond
of langwerpig en week; naarmate zjj door nieuw ge-
a hoorncellen uit den vormde cellen meer worden afgedrongen, schrompelen
hoornwand; b hoorn- .nbsp;,nbsp;jnbsp;n , .
pijpje uit den wandnbsp;'nbsp;veelhoekig en afgeplat.
van een pas geborennbsp;^Ü^®nbsp;alle hoornige
veulen, na behandeling deelen onderzocht en gevonden dat er geen kenmerkend
met een potasch-op- onderscheid bestaat tusschen die van den hoornwand en
lossing.nbsp;jje van de hoornzooi en den hoornstraal. Wel zijn de
hoorncellen van den laatsten in den regel minder verhoornd en dus minder
samengeschrompeld dan die van den hoornwand, doch dit verschil geldt min-
der de pas gevormde hoorncellen dan de oudere.
Fig. 19.
Fig. 20.
Men heeft zich afgevraagd of de hoorncellen op de verschillende plaatsen
niet op bepaalde wijze gegroepeerd zouden zijn, bijv. of zij elkander niet
regelmatig voor de helft, een derde of een vierde zouden bedekken. Dit
bleek niet het geval te zijn. Het eenige onderscheid in dit opzicht is,
dat de cellen van de wanden der hoornpijpjes (fig. '20, 6) meer in over-
langsche richting zijn gelegen en die van den tusschenhoorn meer dwars.
Vooral geldt dit van den hoorn van den straal, waar de hoorncellen van
den wand der hoornpijpjes bijna een rechten hoek maken met de lengte-as
der tusschenhoorncellen. Bij de hoornzooi is dit minder het geval; hier
liggen de pijpjescellen en de tusschenhoorncellen bijna evenwijdig.
Bij het microscopisch onderzoek der hoorncellen stuit men dikwijls op het
voorkomen van zwarte korreltjes in en ook buiten de cellen, waardoor het
gezichtsveld minder duidelijk wordt (fig. 19). Deze korreltjes, welke vooral
bij donkere hoeven, doch ook bij lichtgekleurde worden aangetroffen, ver-
oorzaken de kleur der hoeven en heeten pigmentkorrels of kortweg pigment.
Zooals bekend is, verschilt de kleur der hoeven naar die van de huid boven
de hoeven; is deze donker, dan heeft het paard zwarte hoeven; bij aftee-
keningen, als sok, witvoet, enz., waarbij de huid boven den hoef niet is
gepigmenteerd, is de hoef geelachtig, zoogenaamd wit. Komen op een witvoet
of half wit been donkere vlekken voor, dan is de daaronder gelegen hoef dik-
wijls evenzoo gevlekt of heeft het paard een witten hoef met zwarte
strepen.
De hoorn is een slechte warmtegeleider; dit is voor de beschutting der
onder den hoorn gelegen deelen van overwegend belang. Daardoor kan het
ijzer warm worden gepast zonder dat men gevaar loopt die deelen te ver-
branden, terwijl het paard ook geruimen tijd in de sneeuw kan staan,
zonder dat de inwendige deelen bevriezen. Zelfs de pekel, welke in den
winter wordt gebruikt om sneeuw van de trambaan te ontdooien, oefent
geen schadelijken invloed uit. Dit alles verandert echter, wanneer de be-
schuttende hoorn, door sterk besnijden der hoeven, te veel is weggenomen;
de weekere hoorn geleidt de warmte (en dus ook de koude) beter, zoodat
verbranding of bevriezing der vleezige deelen eerder mogelijk is. Daarom
kwamen deze in vroeger tijd, toen men de hoeven, vóór het nieuwe be-
slag, aan zool en straal zóó sterk besneed dat zij aldaar met den duim
konden worden ingedrukt, meer voor dan thans.
De hoorn biedt in het algemeen weerstand tegenover allerlei stoffen, welke
daarop een scheikundigen invloed zouden kunnen uitoefenen. Zuren, zelfs
bijtende zuren schaden den hoorn weinig; salpeterzuur echter kleurt dezen
geel en maakt hem murw. Het gebeurt echter slechts zelden dat dit zuur
op den hoef inwerkt; meer is dit het geval met alcaliën en daaronder voor-
namelijk ammoniak. Deze ontwikkelt zich uit den mest en de urine der
paarden, zoodat vooral de achterhoeven daaraan worden blootgesteld.
Ammoniak oefent op den hoorn een oplossenden invloed uit; deze verweekt
daardoor en gaat gemakkelijk rotten. Als een gevolg hiervan komt zoo
dikwijls rotstraal voor aan de achterhoeven en in het algemeen wanneer mest
en urine op den hoornstraal inwerken.
De elementaire stoffen, waaruit de hoorn bestaat, zijn: koolstof, zuur-
stof, stikstof, waterstof en zwavel; daarvan is de eerste het rijkehjkst ver-
tegenwoordigd (51 pereent), terwijl de andere, in de volgorde waarin zij
zijn genoemd, steeds in geringer mate voorkomen zwavel slechts 4 percent)
Men heeft de hoeven ook onderzocht op hun gehalte aan water, vet en
andere stoffen. Daarbi,' is gebleken dat het water- en vetgehalte zeer ver-
schilt aan de onderscheidene gedeelten van den hoef Gemiddeld bevat de
wand 16 percent, de zool 36 percent en de straal 42 percent water, terwijl
het vet van deze hoorngedeelten onderscheidenlijk is: 0,95 0 25 en 0 50
percent.nbsp;' 'nbsp;'
Zooals later zal worden aangetoond, is het water- en vetgehalte van
overwegend belang voor de elasticiteit van den hoorn; naarmate het water
en het vet daaruit verdampen, wordt de hoorn harder, vaster en schrom-
pelt de hoef ineen (klemhoef).
TENTOONSTELLING TE LEEUWARDEN.
De tentoonstelling, loopende van 4-27 Juli, telt onder groep g - Voor-
werpen, betrekking hebbende op het hoefbeslag - H inzendingen, terwijl
14 aangiften in den catalogus voorkomen. Het elftal is van de heeren •
M« ^'nnbsp;Keuning, Veenwouden, J. L. Lutgendorff,
Makkum, O. H. Wagenaar, Heerenveen, Geert Smid, Hoogkerk, Simon
Gorter, Roodeschool, S. Wilkens, Warfum, F. Pot, Ezinge, H. E
Westra, Hardegaryp, F. A. van Leeuwen, Zevenaar en W n'lMeve
rink, Houten.nbsp;'
De jury bestond uit de heeren veeartsen R. Boer Hzn. te Si Anna
Parochie, Th. Bosma te Wommels en H. van Staa te Leeuwarden
Als prijzen waren uitgeloofd ƒ20 en ƒ10. Volgens het oordeel der jury
was het met het oog op de inzendingen billijker en juister 3 prijzen toe te
kennen, elk 4 ƒ10, dan de uitgeloofde. In overeenstemming met het rap-
port der jury werd door het Uivoerend Comité der tentoonstelling aldus be-
Sf'ö Znbsp;toegekend aan: (alphabetisch) S. Fa her te TjallebeH
W. H. Meyerink te Houten en Geert Smid te Hoogkerk.
De collecties waren over het algemeen goed te noemen, het meerendeel
bevatten goed gemaakte ijzers.
O. i. is bij de beoordeeling op den voorgrond te plaatsen: doelmatigheid
der ingezonden modellen, terwijl de inzending in overeenstemming moet zijn
met het gevraagde. Ieder model-ijzer moet zoo uit de etalage bij een pas-
senden hoef kunnen worden ondergeslagen. Vooral ten opzichte van de
nagelgaten wordt hiertegen dikwerf gezondigd.
Ieder hoefsmid, die in de gelegenheid is, raden wij aan de tentoonstelling
-ocr page 113-te gaan zien en een eigen oordeel te gaan vormen. In de volgende afle-
vering komen wij u'tvoerig op Leeuwarden terug, in verband met een be-
schouwing over tentoonstellingen op het gebied van hoefbeslag in het algemeen.
Inzendingen op de tentoonstelling moeten voor rekening van den eigenaar
worden afgehaald. Het ligt voor de hand dat men iemand — van Gend amp;
Loos of andere expeditie-onderneming — kan machtigen de inzending af te halen.
HET ALUMINIUM IN HET HOEFBESLAG.
In het voorjaar van 1893 had ik gelegenheid enkele proeven te nemen
met aluminium als beslag der paarden. Dit metaal bevatte volgens den
catalogus van de firma, die het geleverd had, eenige percenten koper, en
deze verbinding werd bijzonder aanbevolen tot het vervaardigen van hoefijzers.
Bij een paard werd de linker voorhoef voorzien van een hoefijzer van alu-
minium, de rechter hoef kreeg een gewoon ijzeren hoefijzer, beide ijzers
van 9 mM dikte. Dit paard deed eiken dag ongeveer 3 uur dienst. Den
4deii dienstdag was het aluminium ijzer reeds zeer afgesleten, terwijl het
gewone ijzer bijna geen slijting vertoonde. Na den 7den dienstdag was het
aluminium-ijzer aan den buitenrand van den toon weggesleten en den lOden
werkdag bijna geheel doorgesleten, zoodat het noodzakelijk was het alumi-
nium-ijzer af te nemen en het beslag te vernieuwen.
Het gewone ijzer was toen aan den toon slechts een paar millimeter af-
gesleten en werd niet vervangen.
Een tweede paard, om bijzondere reden met halve maanvormige ijzers
beslagen, waarvan één, namelijk van den rechter voorhoef, uit aluminium
bestond van 9 mM dikte, deed gedurende den proeftijd enkel dienst op
zachten bodem, drie kwartier daags in de manege. De slijting was dan ook
veel geringer. Den 1 3den April beslagen, moesten de ijzers den 18den Mei
d. a. v. worden vernieuwd, omdat het aluminiumijzer op dien datum geheel was
doorgesleten. Het gewone ijzer was slechts tot de helft der dikte afgesleten.
Bij een derde paard werden beide voorhoeven voorzien van aluminium-
ijzers van 9 mM dikte. Ook dit paard werd dagelijks gedurende een paar
goede uren op de meest verschillende terreinen gereden. Na 9 dagen was
het linker voorijzer aan den toon bijna doorgesleten, het rechter had daar
ter plaatse nog eenige dikte. Maar den 11 den dag was het noodzakelijk
om beide aluminium-ijzers door gewoon beslag te vervangen.
Ik breng hier in herinnering, dat de tijd van vernieuwing van het ge-
wone beslag bij de legerpaarden 5 a 6 weken bedraagt, welke tijd overeen-
stemt, eensdeels met de gewone afslijting van het ijzer van ongeveer 10 mM
dikte, voor een ander gedeelte met de noodzakelijke inkorting van den door
groei langer geworden hoef.
Het resultaat van deze proeven, hoewel klein in getal, is dus niet gun-
stig te noemen en geeft geen hoogen dunk van de geschiktheid van dit
metaal om als beslag der paarden, waarvoor het sedert eenigen tijd van
verschillende z^den werd aangeprezen, te kunnen dienen, ten minste in de
verbinding als mij ter beschikking stond en welke juist tot dit doel bijzon-
der werd aanbevolen.
Mijne proeven bewijzen dat het aluminium een week metaal is, aan sterke
shjting onderworpen, zoodat het bij paarden, welke diensten op verschil-
lende bodems moeten verrichten, zooals bij het militaire paard zeker het
geval is, een onvoldoend weerstandsvermogen bezit, zoodat het beslag in
veel te korten tijd moet worden vernieuwd, waardoor groote schade voor
de hoeven zal worden veroorzaakt.
Daarbij is de prijs tot heden zeer hoog. Volgens den genoemden cata-
logus kosten aluminium-legeeringen in staven voor hoefijzers per KG frs 8 95
terwijl de vier hoefijzers te zamen volgens hem worden berekend op een
gewicht van ongeveer 1 KG.
Vooral wordt de lichtheid van dit metaal geroemd; het is ongeveer 3 5
maal lichter dan ijzer. Om deze reden zou het zeker een groot voorde'el
voor het beslag der paarden opleveren, indien het ook de andere -oede
eigenschappen, daarvoor benoodigd, bezat.nbsp;^
In dit opzicht zal het aluminium een meer direct voordeel hebben voor
andere militaire doeleinden als helmen, eetketeltjes, veldflesschen enz. voor
den soldaat.
Het meest bekende bericht aangaande het gebruik van aluminium als
beslag der paarden, is dat hetwelk in het jaar 1892 in een der nummers
van de »Russische Invalidequot; stond, betrekking hebbende op de proeven bij
het Fmsche Dragonder-regiment genomen. Elk paard was beslagen met drie
gewone hoefijzers en één van aluminium. Deze paarden werden voor de
meest verschillende diensten gebruikt.
Na 6 weken daarop geloopen te hebben, werden de hoefijzers afgenomen,
en bevonden dat die uit aluminium in denzelfden goeden toestand verkeerden
als die van ijzer; eenige er van waren zelfs in beteren staat.
Schrijver van dit opstel kan natuurlijk niet nagaan, hoeveel dienst ge-
noemde paarden in die zes weken hebben verricht, ook niet op welke ter-
reinen zij hebben dienst gedaan, terwijl ook niet gemeld wordt of zuiver
alluminium of een zyner legeeringen is gebruikt, hij kan enkel constateeren
dat de uitkomsten der door hem genomen proeven bepaald zeer ongunstig
waren en niet strooken met bovenaangehaald bericht. Ook wordt in dat
bericht erkend, dat het aluminium met betrekking tot de slijtage geen voor-
deelen bezit, terwijl de eerste aanschaffing er van kostbaar is.
De voordeelen zouden daarin te zoeken zijn dat dit metaal steeds opnieuw
kan worden gebruikt en zijn volle waarde blijft behouden. Het is intusschen
duidelijk dat de sterke afslijting een groot gedeelte aan deze volle waarde
ontneemt en kan deze eigenschap tegenover het ijzer in geen geval worden
in rekening gebracht, daar het van algemeene bekendheid is, dat het ge-
bruikte hoefijzer door de plaats gehad hebbende bewerking van betere
qualiteit is geworden, dan het oorspronkelijk van de staafvervaardigde,
zoodat elke hoefsmid, die zich den tijd geeft om ijzer te braden, van II/2
gebruikt hoefijzer weer één nieuw maakt van uitmuntende qualiteit.
Een indirect voordeel kan gelegen zijn in het gebruik van brandstof.
Tot het vervaardigen van aluminium ijzers is een lagere hittegraad noodig,
waardoor minder brandstof. Mijne ondervinding stemt hiermede overeen;
een staaf aluminium in het smidsvuur gelegd, smolt zeer spoedig en brak
door midden. De bewerking geschiedt vrij gemakkelijk door het te verhitten
boven het vuur, zoogenaamd goed handwarm te maken.
Voorshands meen ik, dat wij voor het beslag der hoeven tot heden geen
beter materiaal hebben dan het ijzer; dat de voordeelen van het aluminium,
d. i. zijn lichtheid en zijne bewerking met minder brandstoffen, niet opwe-
gen tegen de minder goede eigenschappen, meer bepaald het geringe weer-
standsvermogen, welk laatste dit metaal ongeschikt maakt om te dienen tot
beslag der paarden.
Zoodra de industrie eene legeering van dit metaal bereidt, waardoor ook
de laatstgenoemde eigenschap is verbeterd, en de prijs naar evenredigheid
minder geworden, dan zal het mogelijk tot genoemd doel geschikt worden
en het gewone ijzer kunnen vervangen.nbsp;Moubis.
Uit het Nederlandsch Militair Geneeskundig Archief,
■laargang 1893, 3e Aflevering.
Over beveiliging van ijzer tegen het roesten.
Sedert het ijzer meer en meer een belangrijke plaats onder de bouwstoffen is gaan
innemen ') en het gebruik daai-van de uitvoering heeft mogelijk gemaakt van een
aantal belangrijke bouwwerken, die zonder dat materiaal niet zouden zijn tot stand
gekomen, is de vraag hoe het met de duurzaamheid van die bouwstof staat, meer
op den voorgrond getreden.
Toen voor omstreeks een halve eeuw de eerste groote bruggen van smeedbaar
ijzer werden gebouwd, werd door velen voorspeld, dat ze binnen korten tijd als
slachtoffers van den roest zouden bezwijken. Gelukkig is die voorspelling gelogen-
straft door het feit, dat verschillende dier bouwwerken, welke reeds meer dan
veertig jaren bestaan, nog in goeden staat verkeeren, dank zij de daaraan besteede
zorg tot wering van den gevaarlijken vijand, die in den vorm van roest, het ijzer,
dat aan weer en wind of andere invloeden is blootgesteld, voortdurend bedreigt.
Men zoude kunnen meenen hieruit te mogen besluiten, dat in gemeld tijdsverloop
de ondervinding wel reeds zoude beslist hebben ten opzichte der beste wijze om
') quot;Welk een rol het ijzer bij de samenstelling van bouwwerken speelt, kan blijken
uit een voordracht in de vergadering van het Koninkl. Instituut van Ingenieurs van
9 April des vorigen jaars, gehouden door den heer H. J. B. Wenckebach, waarin
werd medegedeeld, dat de waarde der groote spoorwegbruggen bij ons te lande kan
worden geschat op 35 a 40 millioen gulden en het gezamenlijk te verven oppervlak
dier bruggen, voor zooverre die in onderhoud zijn bij de Maatschappij tot Exploitatie
van Staatsspoorwegen, omstreeks 50 Hectaren bedraagt.
het tegen roest te beveiligen. Die onderstelling - hoezeer met het oog op
TeL vT;quot;irnbsp;quot;quot;nbsp;gerechtvaardigd _ is echter
Ten opzichte van het roestwerend vermogen der verschillende middelen die wor-
tln :;nbsp;den nadeeligen invloed van roest'volende
toffen, aan welke het doorgaans is blootgesteld, loopen de meeningen zeer niteen
anielkT t^: fr'rnbsp;OewerbflLs t. Ber
zoeÏv 1 het uitschreven eener prijsvraag, waarbij werd verlangd een onder:
zoek van de gebruikelijke soorten van bedekkingsmiddelen voor ijzer
A hoewel [geen der ingekomen antwoorden aan de gestelde voorwaarden voldeed
n d:ensvo gens geen eerste prij's werd toegewezen, was er daaronder echter een
da zooveel belangrijks bevatte en blëk gaf van zulk een nauwgezet en uitgebrSd'
Tt Td ; • ; dnbsp;het teven: n
pk,.kaHscke Untersuchung der gebräucMicHen EisenanstricHe, von J. SpZlaa
Director der Gewerbeschule in Aachen').nbsp;opennrath,
Naar het oordeel van den schrijver'is olieverf het eenige in 't groot bruikbaar
middel om ijzer tegen roest te beveiligen en met het oog daarop heeft hij da ook
in e onderstelling dat onder „gebräuchlichen Eisenanstrichequot; L de prij vÏ g dU
middel moest worden verstaan, hoofdzakelijk de olieverf in ziin n-r^ 7T,
behandeld en de overige beveiligingsmiddelei slechts Tor; bespTkerquot;
Het zoude kunnen zijn dat wegens deze eenzydige opvatting der'vraag aan dit
ctr: quot; ,nbsp;^^nbsp;Olieverfdoor den
jhrijver zoo veelzijdig en met zulk een zorg is onderzocht, dat de uitkomsten van
dat onderzoek een belangrijke bjj'drage leveren tot de kennis van de olieverf in
t algemeen en als middel ter beveiliging van ijzer tegen roest in 't bijzonder, waai!
trokkenquot; quot;nbsp;Duitschland, heeft gl
Olieverf is een mengsel van gekookte lijnolie, als bindmiddel met een tot fiin
poeder verdeelde vaste stof, de verfstof.
Wordt olieverf in een dunne laag op eenig vlak lichaam uitgestreken, dan ver-
liest ze, onder den invloed der dampkringslucht binnen eenigen tijd hare vloeibaar-
heid, wordt vast en ten laatste hard.
De verfstof in de gedroogde en hard geworden verflaag verandert niet van aard
maar blijft zooals ze was vóór de vermenging. De verandering, die de verf bii het
drogen ondergaat, betreft enkel het bindmiddel, dat is de olie. In de olieverf speelt
de fyn verdeelde verfstof geheel de zelfde rol als het zand in de gewone kalLortel
Zooals het zand in de kalkmortel het vastworden bevordert, door het koolzuur
gelegen eid te geven tot de onderste lagen door te dringen, zo^ bevordert de verf-
Jof het drogen der verflaag, door den toegang van de zuurstof uit de lucht tot
de onderste deelen daarvan te vergemakkelgken. Vandaar dat een W onvei^d
lijnobe veel langzamer droogt, dan wanneer de olie met verfstof is vlrmenj
Het ^nwr^jven met vet of olie. Dit beschuttiugsmiddel is uit den aard der' zaak
J^^-n^ltsIook afzonderlijk uitgegeven bij Leonard Simion,
-ocr page 117-slechts van tijdelijken aard en wordt hoofdzakelijk gebruikt om blanke machinedeelen,
wanneer die niet worden gebruikt, tegen roest te beveiligen.
De talk, welke tot nu toe gewoonlijk voor dat doel werd gebezigd, is daartoe
niet geschikt, omdat ze ranzig wordt, d. i. er vormt zich vetzuur, dat met het
ijzer een verbinding aangaat, waardoor ijzerzeep ontstaat. Het zelfde is het geval
met alle, zoo dierlijke als plantaardige vetsoorten en olie, die aan de lucht bloot-
gesteld, ranzig worden.
Minerale vetten (vaseline, weeke ParafBne, Ceresine) veranderen niet in de lucht;
met terpentijn of een dunvloeiend petroleum-destillaat vermengd, kan het mengsel
met een kwast op het ijzer worden gebracht en vormt, terwijl het oplossingsmiddel
verdampt, een samenhangende deklaag op het ijzer.
Het bestrijken met teer en asphalt. Bij het teeren van ijzer kan alleen sprake
zijn van kootteer. Houtteer bevat, behalve water, azijnzuur, dat verderfelijk is
voor ijzer en kan dus als beveiligingsmiddel tegen roest niet in aanmerking komen.
ftewone koolteer bevat ook steeds water en wel in zulk eene hoeveelheid, dat
daarmede bestreken ijzer onder de teerlaag niet vrij blijft van roest. Watervrije
en gereinigde koolteer is weinig of niet goedkooper dan olieverf en daarbij minder
duurzaam, vooral op die plaatsen, waar het geteerd ijzerwerk aan de zon is bloot-
gesteld.
De schrijver spreekt niet over koolteer als deklaag op een grondverf van lood-
menie, op welke wijze de koolteer meermalen wordt aangewend. Daarbij komt de
teer niet onmiddellijk met het ijzer in aanraking en doet het water geen nadeel. Do
koolteer is echter weinig duurzaam en vereischt spoedig vernieuwing; het is daarom
de vraag, of niet, door het meerdere arbeidsloon voor het herhaald teeren, het
prijsverschil van de koolteer en olieverf grootendeels verdwijnt.
Het asphalt staat, voor zooverre het bestand zijn tegen den invloed van de
atmosfeer, zuren en alkaliën betreft, omstreeks op gelijke lijn met de koolteer;
het moet, om als verf te worden gebezigd met een oplossingsmiddel worden ge-
mengd, dat wanneer het is uitgestreken, vervluchtigt. Volgens den schrijver kan
deze ijzerlak niet in aanmerking komen als roestwerend middel voor groote ijzer-
constructies vooral wanneer die aan weer en wind zijn blootgesteld, daar zij eerstens
duurder is dan olieverf en tweedens slechts een dunne beschuttende laag vormt.
In de koude wordt het asphalt broos, springt diensvolgens gemakkelijk af en
wordt spoedig medegenomen door met stof vermengde lucht, regen, sneeuw enz.
IJzeren met ijzerlak geverfde platen, door den schrijver aan de buitenlucht bloot-
gesteld , bleven geen zes maanden roestvrij. Bovendien bevat de meeste gewone
ijzerlak geen asphalt doch harde teer, teerpek, die bovendien het gebrek heeft in
de zon week te worden.
Gegoten ijzeren gas- en waterleidingpijpen worden in heete teer of asphalt ge-
dompeld, die door koken watervrij is geworden; ze worden daardoor met een
vasthechtende laag bedekt die ze, daar ze in den grond niet van warmte te lijden
hebben, zeer goed beschut.
Inwrijving met potlood. Alhoewel potlood een zeer goed roestwerend middel is,
kan het niet in aanmerking komen om het toe te passen, ter beveiliging van ijzer.
quot;Wanneer n.1. de oppervlakte niet gepolijst is, kan het niet dan met zeer veel
moeite in een voldoend dikke laag op het ijzer worden gebracht.
Overtrekken met een metaallaag. Men kan op ijzer een laag aanbrengen van tin,
nikkel, koper, lood of zink. Daarvan kan alleen zink in sommige omstandigheden
m aanmerking komen als beveiligingsmiddel Tan ijzer tegen roest. Een tinlaag biedt
geene afdoende beveiliging tegen roest. Plaatijzer, dat met tin is overtrokken -
ons gewoon blik - roest, zooals bekend is, binnen korten tijd, wanneer het met
water in aanraking komt en zelfs, wanneer het aan vochtige lucht is bloot-
gesteld.
Van vernikkelen kan slechts sprake zijn bij kleinere voorwerpen. Bij stukken
van eenigen omvang, is die bewerking niet uitvoerbaar en bovendien te kostbaar
Een galvanisch gevormde nikkellaag moet, zal ze voor roest beschutten, minstens
0.5 m. M. dikte hebben.
Ten opzichte van koper geldt hetzelfde. Het overtrekken met een laag koper
als roest werend middel, komt voor bij stalen veeren, welke worden gebruikt voor
matrassen, stoelzittingen enz. Zulk een laag wordt gevormd, doordien men het
blanke staaldraad laat loopen door een oplossing van kopervitriool, wijnsteen- en
zwavelzuur in water en is dus slechts zeer dun. Als roestwerend middel heeft die
bewerking dan ook slechts een betrekkelijke waarde; stelt men zulke draden aan
de buitenlucht bloot, dan roesten ze spoedig bij nat weder.
Ook het overtrekken van ijzer met lood, waarvan men zich indertijd veel voor
stelde, beveiligt het niet duurzaam tegen roest. De schrijver deelt mede dat een
met lood bekleede pijp, door hem met zuiver water gevuld, reeds na acht dagen
stei-k geroest was.nbsp;°
De beste metaalbekleeding van ijzer is zink. Bij het verzinken wordt het ijzer
in een bad van gesmolten zink gedompeld; men noemt dat veeltijds galvaniseeren
Volgens den schrijver is de roestwerende werking van het zink, enkel een gevolg
daarvan, dat het met ijzer eene verbinding aangaat, dat zich dus eene zinklegeering
vormt, terwijl bij het indompelen van ijzer in andere gesmolten metalen, zich
daarop enkel een metalen huid vormt, welke zich met het ijzer niet verbindt
Verzinkt ijzer, waarvan plaatselijk het zink is verdwenen, roest daarom nog niet
De schrijver heeft op zulk een ontbloots plek het ijzer afgeschrapt en vond in
het afschrapsel zink aanwezig.
Het verzinken van ijzer is echter slechts toe te passen op voorwerpen van be-
perkten omvang, die geen bewerking meer behoeven te ondergaan. Daarom is
deze methode uitgesloten bij eenigszins belangrijke ijzerconstructies.
Er zijn echter verschillende gevallen, wanneer de omstandigheden het verven
bezwaarlijk maken en de aard van het werk het toelaat, waarbij het verzinken
goede diensten kan bewijzen.
Het hruineeren. Volledigheidshalve noemt de schrijver ook het bruineeren onder
de middelen ter beveiliging van ijzer tegen roest, alhoewel dit doorgaans meer
wordt gebruikt om het een fraaie kleur te geven, dan wel om het roestvrii te
maken. Bij de verschillende in gebruik zijnde wijzen van bruineeren wordt het
gzer met een dunne oxyde-laag bedekt, welke echter niet duurzaam is, zoodat de
bewerking van tijd tot tijd moet herhaald worden.
De schrijver vei^eldt niet denbsp;i^a.y^-ethode, die een tien amp; vijftien jaren
geleden te voorschijn trad en toen ter tijd met nog al ophef werd aangekondigd
^aar beweerd werd zoude het ijzer daarbij bedekt worden met een laag Lgnetisch
ijzeroxyde, gevormd door het bloot te stellen aan oververhitten stoom
Eenigszins algemeen is die methode echter niet in gebruik gekomen en in ieder
1
i!'
V'
l
f:
Aan het slot zijner Terhandeling komt de schrijver, op grond zijner onderzoekin-
gen, tot de gevolgtrekking, dat het meest bruikbaar en meest betrouwbaar roest-
werend middel de olieverf is. Er zijn echter een aantal invloeden waartegen geen
olieverf bestand is en waardoor de verflaag onverbiddelijk wordt vernield.
De verfstof kan men steeds zoodanig kiezen, dat die bestand zij tegen de invloe-
den waaraan zij zal zijn blootgesteld.
Middelen om de schadelijke invloeden te weren, welke het bindmiddel — de
lijnolie — aangrijpen, zijn niet bekend.
De verfstof oefent geen invloed uit op het bindmiddel; van daar, dat geen verf-
stof eenige verf kan duurzaam maken, wanneer die is blootgesteld aan invloeden
waartegen de lijnolie niet bestand is.
De namen waarmede sommige verven worden aangeprezen, als Dauerfarbe,
Versteinerungsölfarbe, Platinfarbe, Diamantfarbe, Schuppenpanzerfarbe, Panzersohup-
penfarbe enz. enz. zijn dan ook onrechtmatige reclame-middelen.
Zijn de invloeden waaraan de verf zal zijn blootgesteld bekend, dan laat zich
vooraf beoordeelen of die daartegen zal bestand zijn, waartoe men (door des schrij-
vers onderzoek) voldoende gegevens heeft. Daarbij is men echter veelal onzeker
aan welke warmte de verf zal zijn blootgesteld. Een buitengewoon heete zomer
in voor verfwerk in de open lucht in hooge mate gevaarlijk. Daarom dient men
na zulk een zomer geverfde ijzercontructies bijzonder nauwlettend na te zien.
Ook dient men op het verven zelf van ijzerwerk toezicht te houden. Gronden
met onvermengde olie dient verboden te worden. De onderste lagen van de verf
moeten hard zijn, voordat de bovenste laag wordt opgebracht. Deze laatste moet
vet zijn, d.i. veel olie bevatten, naardien zij dan langer veerkrachtig blijft en
bovendien met een verfstof met een laag specifiek gewicht zijn aangemaakt.
Gegoten ijzeren gas- en waterleidingpijpen welke diep in den grond worden ge-
legd, behoeven geene beveiligende bedekking, naardien zich daar omheen een laag
kiezel- en koolzuurijzer vormt, die beter en langer tegen roest beschut dan eenige
verf. (Of zulks ook in vochtigen bodem het geval is, mag betwijfeld worden).
Overigens kan men in den grond gelegd ijzer slechts duurzaam tegen roesten be-
veiligen , door het met asphalt te omgeven.
Utrecht, Mei 1896.nbsp;H. C. B.
(Overgenomen uit „De Nijverheidquot;, 1896, no. 23 en no. 26).
Korte mededeelingen en berichten.
—nbsp;Den 20 Juni j.1. werd een examen in hoefbeslag gehouden te Arnhem, van
Candidaten dingende naar het diploma als hoefsmid volgens het reglement door de
Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw vastgesteld. Deze hoefsmeden
hadden hunne opleiding gekregen in de hoefsmidsinriohting van den Heer F. W. van
Dulm, rijks-veearts (er plaatse.
Aan de volgende zes candidaten werd het diploma uitgereikt: G. Ge e sink te Var-
seveld, G. L. Hofstede te Enschedé, D. J. A. ten Hulzen te Angerlo, W. A. Krie-
nen te Laag-Keppel, M. Loos te Arnhem, M. Viszer te Zutfen.nbsp;M.
—nbsp;Naar aanleiding van ingekomen vragen zij bericht dat voor nieuwe abonnó's al
de tot nu toe verschenen afleveringen voor den gewoon kostenden prijs beschikbaar
zijn. Het ligt voor de hand dat een volledige uitgave steeds veel meer waarde heeft
dan een onvolledige.
—nbsp;Streeft er steeds naar modelijzers zoo te vervaardigen dat zij als zoodanig ook
-ocr page 120-direct — desgewenscht — uitstekend als gewone ijzers kunnen worden gebezigd. Van
de tOO modelijzers, die men op tentoonstellingen ziet, zijn er misschien 50, die te kleine
nagelgaten bezitten.
—nbsp;De ontwikkeling van liet hoefbeslag is in de laatste jaren belangrijk geweest.
Voor een regelmatig goede opleiding zijn evenwel ingrijpender maatregelen noodig dan
tot nu toe zijn genomen. Er bestaat eenigen grond om te verwachten, dat in het vol-
gende jaar, van Regeeringswege, een hoogere post voor het hoefbeslag op de begroo-
ting zal worden uitgetrokken dan thans het geval is.
leder hoefsmid heeft de zedelijke plicht zijn vak hoog te honden en steeds te stre-
ven naar het verkrijgen van een of meer hoefsmidscholen voor opleiding van aan-
staande burgerhoefsmeden in den lande. Die scholen kunnen zeer eenvoudig worden
ingericht. Het moeten eigenlijk meer werkplaatsen dan scholen zijn, derhalve druk
beklante smederijen, waar onder degelijke leiding oefening in het practisch werken en
studie van practijk en theorie plaats vinden. — De smeden dragen ook wel degelijk in
de belastingen mede, zoodat voor hun vak, zelfs nog afgezien van de belangen der
paardenfokkerij met betrekking tot het hoefbeslag, eenige uitgaven uit de Rijkskas
volstrekt niet misplaatst zijn!
—nbsp;(grintwegen zijn echte ijzervreters!
—nbsp;IJzers zonder kalkoenen zijn goedkooper in het gebruik dan die met kalkoenen.
Het publiek is gewoonlijk van een tegenovergesteld gevoelen.
—nbsp;Het ons toegezegde rapport omtrent een proef met het nieuwe beslag zonder
nagels hebben wij nog niet mogen ontvangen. Zoodra het wordt ingezonden zal
het worden gezet en hierna in »De Hoefsmidquot; opgenomen.
—nbsp;De meeste hoefsmeden zijn tevens grofsmeden. Hierom schijnt het ons van belang
in »De Hoefsmidquot; tevens een maandelijksch overzicht op te nemen van het meldens-
waardige dat op het gebied van het grofsmldsvak voorvalt. In de advertentie-rubriek
hebben wij een oproeping geplaatst, ten einde te trachten daarvoor een geschikten
medewerker te vinden, leder abonnent, die ons in het bereiken van dit doel kan voort-
helpen , zal door aanwijzing te dien opzichte ons en zeker ook tal van lezers zeer ver-
plichten.
—nbsp;Wij ontvingen het jaarverslag over 1894/95 van de Vereeniging van voorstanders
eener Nederlandsch e Octrooiwet. In dit verslag wordt een overzicht gegeven van
den stand van het octrooi-vraagstuk in ons vaderland. Na eene herinnering aan hetgeen
op het gebied der octrooi-wetgeving in deze eeuw is geschied, lezen wij: Vanwege de
Hooge Regeering is dus alles voorbereid om een octrooiwet bij de wetgevende macht te
kunnen indienen en tevens om, wanneer die wet zal zijn aangenomen, haar uitvoe-
ring door een bureau voor den industriëelen eigendom behoorlijk te verzekeren.
(De Nijverheid).
—nbsp;Een nieuwe legeering van 60 »/o koper, 38 »/o zink en 2 »/o aluminium, waarbij
tot voorkoming van oxydatie gedurende het smelten een weinig natrium gevoegd is,
komt thans in den handel onder den naam »Titanmetaal.quot;nbsp;(Idem)
—nbsp;„Kunstboomquot; wordt vervaardigd door samenvoeging van gutta-percha en atnmo-
niakgom, gelijke deelen. In dit geval blijft het kunsthoorn, na aanwending op den
hoef, gewoonlijk vrij lang zacht. Hierom is het wenschelijk iets meer dan de helft
ammoniakgom te nemen. Overdrijft men dit, dan wordt het verkregen preparaat dik-
werf iets brokkelig en hierdoor bijna waardeloos,
—nbsp;Hoefsmeden, die onbekend zijn met werken met kunsthoorn, raden wij ten
sterkste aan zich die kennis zoodra mogelijk eigen te maken. Het is zoon uitstekend
en heerlijk middel bij brokkelhoeven, volhoeven e. a.! Ieder gediplomeerd veearts zal
gaarne de gevraagde inlichtingen en noodige aanwijzingen doen. De schrijver van
»Brokkelhoevenquot;, opgenomen in de Mei-aflevering, de heer A. van Leeuwen, heeft
É
zich mede bereid verklaard daaromtrent — desgevraagd — gaarne nadere aanwijzingen
in »De Hoefsmidquot; te willen geven.
—nbsp;De aanwending van balkijzers verdient aanbeveling bij: zwakke verzenen,
scheve hoeven, plat-, vol-, knol- en klemhoeven, steengallen, hoornscheiiren, steunsel-
hoornkloven, losse en holle wand en bij brokkelhoeven;
en afkeuring bij: verbeening van beide hoefkraahbeenderen, nageltred, pijnlijke
ballen en aandoeningen van straal, vleeschstraal, straalkussen en straalbeentje.
(Der Hufschmied, no. 7).
—nbsp;Bij klemhoeven wenscht men den straal te laten mededragen, doch zulks is ge-
woonlijk alleen mogelijk door hem op te hoogen met hoefkitt (een soort kunsthoorn),
gutta-percha (Gutenäcker) of een andere soort kleefstof Schwentzky beveelt
hiervoor thans aan een mengsel van gele was, dikke terpentijn, pek en vioolhars.
(Idem).
's-Hertogenbosch, 22 April 1896.
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de opvolgelijk ontvangen
afleveringen van het door U uitgegeven Vakblad „De Hoefsmidquot;.
De inhoud is leerzaam en gemakkelijk te begrijpen; de figuren in den tekst
helderen het gesclirevene op en de prijs is gering.
Voor den hoefsmid die er prijs op stelt zijn vak goed te leeren verstaan, mag
O. i. het Orgaan een veilige vraagbaak heeten.
Wij betuigen U dank voor de toezending en in de overtuiging, dat grondige
kennis van het hoefbeslag voor de paardenfokkerij van groot belang is, wenschen
wij het Blad in veler handen.
Het Dagelijksch Bestuur der
Noordbrahantsche Maatschappij van Landboutv,
J. DE LA COURT, voorzitter.
L. MAX, secretaris-penningmeester.
Aan
den Heer Redacteur-Uitgever van
het Vakblad „De Hoefsmid''
te Groningen.
Sedert I Juni zijn ingekomen postwissels over het tweede kwartaal: van de heeren
H. van Kuijl te G., S. Visser te U., G. Smid te H., J. G. Braijnen toS., W. Ruijzen-
daal te S. en H. van Zon te B.
De REDACTEUR-UITGEVER van »De Hoefsmidquot;, wenscht onder nader
overeen te komen voorwaarden een
voor dit Blad, die genegen is maandelijks een overzicht te geven van het
meldenswaardige op gebied van het grofsmidsvak. De bedoeling is met 1
October of 1 Januari a. s. daarmede aan te vangen.
Aanbiedingen worden ingewacht bij A. W. HEIDEMA te Groningen, liefst
voor 15 Augustus a. s.
■jim
lijlj..
voor
fokkers, houders en liefhebbers van paarden.
ABONNEMENTSPRIJS f3.00 per jaar.
Vraagt proefaflevering aan den Redacteur-Uitgever A. W.
HEIDEMA, te Groningen.
HANDELARENquot; in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
KunsthLoom
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordreeht.
PRLISCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
H. KOLKERT amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Enoelsctie ÏJi Hoefoaoels, Fransclie Diamant Hoefnagels, Enoelsche Hoefraspen,
in extra en gewone kwaliteit.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
üeze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Ie Jaargang.
IM
-ocr page 124-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Brüin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnnem;
W. A. H. yan Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. Poels, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
I H O U D.
Enkele opmerkingen aangaande het beslag der paarden in Londen door
......................
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......^gO
Hoefbeslag door Moubis........................^23
De inzendingen op de tentoonstelling te Leeuwarden, betreffende het
hoefbeslag......................
Korte mededeelingen en berichten................^g^
Briefwisseling..............................^^^
Advertentiën..............................^^^
-ocr page 125-ENKELE OPMERKINGEN AANGAANDE HET BESLAG DER
PAARDEN IN LONDEN.
Nergens ziet men zooveel paarden, en in zulk een verscheidenheid, als in
de straten van Londen. De bestrating bestaat gedeeltelijk uit keien en
straatsteenen, voor een groot gedeelte evenwel uit hout, asphalt en mac-adam.
De gelegenheid om daar een blik te slaan op den toestand van de
hoeven en het beslag, is zeer schoon. Wat een ieder dadelijk in het oog
valt, is het feit dat men geen enkel paard ziet met kalkoenen aan de
voorijzers, noch bg de pony, noch bij het zwaarste vrachtpaard. Ook zeer
vele paarden missen die aan de achterijzers. Maar verreweg het grootste
aantal is aan deze laatste van kalkoenen voorzien, waarbij evenwel, aan-
gaande de hoogte, de gulden middelmaat zeer is betracht. Deze kalkoenen
hebben den gewonen vorm, of wel ze zijn in de richting van den ijzertak
eenige cM lang, dus meer verdikkingen van het ijzer aldaar. Bij zware
werkpaarden ziet men ze veelal slechts aan den buitentak; de binnentak
is smal en dik gesmeed, naar de bodemvlakte sterk weggevijld, om strijken
tegen te gaan.
Ook bij het militaire paard ontbreken de kalkoenen aan de achterijzers
niet. De aanwezigheid mag aan de liefhebbers een tevreden lachje ontlokken;
wat die kalkoenen evenwel, ook aan de achterijzers, doen op die verschillendè
bestratingen, is mij een raadsel. Vooreerst vindt men ze in alle phasen van
slijting, d. w. z. ze zijn weggesleten gelijk met den ijzertak, bestaan voor
een gedeelte nog, of zjjn bij pas beslagen paarden nog in volle pracht.
Dat de paarden op die gladde bestratingen dikwijls glijden, niemand zal
zulks tegenspreken, maar ik zag die glissades met kalkoenen niet minder
dan zonder deze.
Blijkbaar om de zekerheid van den gang te verhoogen, zag ik vrij veel
paarden voorzien van hoefzolen, vooral lederen zolen met eaoutchouc-onder-
laag, ook aan de achterhoeven; dit laatste enkel bij sommige luxepaarden
Ik bedoel do Engelsche lederen zolen met caoutchouc straal, in verband
met een geheel ijzer. Het daarmede overeenkomende beslag met een half
ijzer zag ik, gaande van London Bridge tot Hydepark, in het geheel niet,
en op de groote namiddag-parade van luxe-rijtuigen in N. en O. Bondstreet
en Piccadilly, slechts bij twee paarden, gedurende ruim twee uur, welke ik
daar doorbracht met het doel om het beslag der paarden na te gaan.
Het was een eigenaardig gezicht vele dier paarden te zien met vrij lange
scherpe kalkoenen aan de achterijzers, onmiddellijk vóór den vasten kalkoen,
of wel op de plaats van dezen. Het was den Isten Juli, het had 's ochtends
tamelijk veel geregend, waardoor de houtbestrating vrij glad was. Het is
waar, die paarden gingen zeer rustig over dien bodem; maar bepaald nood-
zakelijk zijn die scherpe kalkoenen toch niet, want de paarden van die
andere honderde voertuigen, »cabsquot; en »handsomesquot;, door de hand van den
Londenschen koetsier meesterlijk bestuurd, waren niet van genoemd beschut-
tingsmiddel voorzien. Over het algemeen heeft het beslag op het oog een goed
aanzien; men moet daarbij intusschen niet vergeten, dat de vorm der
hoeven over 't geheel goed is. De dikte van het ijzer en de lengte er van
zijn gewoonlijk onberispelijk; opzet ziet men geen of weinig, opvallend veel
zijlippen; bepaald veel wordt er gezondigd door het ijzer nauw te passen,
waardoor aan den over het ijzer stekenden rand van den hoornwand veel
hoorn wordt weggenomen, eene leelijke operatie, welke aan veel hoeven kan
worden waargenomen.
Het is mij niet mogen gelukken om paarden te zien met ijzers voorzien
van stooten. Wel is dit het geval te Dublin, in Ierland; daar zijn de
paarden van de bekende Guinness's-brouwerij voor een groot gedeelte daar-
van voorzien aan de achterijzers. Ook zijn hier bijna alle paarden, welke
voor karren loopen of vrachtdiensten doen, zoowel aan de vóór- als achter-
ijzers voorzien van kalkoenen. Voor de snelle diensten in de »sidecarsquot; is
het beslag als in Londen; voor paarden onder het zadel worden geen kal-
koenen gebezigd en is het jachtijzer meestal in gebruik.
Het zijn lang niet alle luxepaarden, welke men vooral in Londen's straten
ziet; het enorme vertier vordert vele duizende paarden voor de verschillende
middelen van vervoer. Daaronder vindt men prachtexemplaren, paarden met
veel bloed; maar vele daaronder dragen het kenmerk van slijtage, stijfheid
der ledematen, zwakte in de voorknieën, bokbeenigheid, steil gekoot, o ver-
koot, peesklap, enz. enz. met of zonder kreupelheid. Het beslag van vele
dezer dieren is slechts in zooverre doelmatig, dat het is ingericht om ook
nog den laatst overgebleven goeden wil van het paard te misbruiken.
moubis.
Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK II.
de verrichtingen van den hoef.
§ 9. De groei van den hoef.
Indien men op een willekeurige plaats van den wand een groeve raspt
en meet hoever deze van den kroonrand verwijderd is, dan zal men, na
eenigen tijd weder metende, bemerken, dat die afstand is toegenomen.' Dit
! :
f I
i . '
komt omdat de hoef in dien tijd gedeeltelijk van boven naar beneden is af-
gegroeid. Heeft men een dergelijk merkteeken op verschillende plaatsen
van den wand aangebracht, bijv. aan den toon, den zijwand en den verzen-
wand, dan bespeurt men na eenigen tijd, dat die teekens zich even ver van
den kroonrand hebben verwijderd, met andere woorden, dat de groei van
den wand overal gelijkmatig is geschied.
Dit zou men niet zeggen, indien een hoef nieuw moet worden beslagen.
In dit geval is de toon in den regel veel te lang, terwijl de verzenen soms
in het geheel niet behoeven te worden ingekort. Waar ligt dat aan? Het
komt omdat de toon van den hoef door het onderliggend ijzer niet heeft
kunnen afslijten. Maar de verzenen dan, zal men vragen, die zijn toch
evenzeer door het ijzer beschut? Dit is juist, doch de verzenwand beweegt
zich op het ijzer naar ter zijde en slijt daardoor af. Wanneer het paard
gezonde hoeven heeft en veel arbeid verricht, is de slijtage van den ver-
zenwand op het ijzer soms gelijk aan diens groei.
Bij klemhoeven is de uitzetting en samentrekking der achterste hoefhelft
bij beweging van het dier gering; het gevolg daarvan is, dat de verzenen
weinig op het ijzer afslijten en dus hoog zijn.
Wanneer een paard onbeslagen is en voor matigen arbeid op niet te har-
den bodem wordt gebruikt (anders zullen de hoeven niet lang weerstand
kunnen bieden), dan blijkt, dat de toon betrekkelijk kort en de verzenen
hoog worden. De oorzaak hiervan is, dat de toon veel meer afslijt dan de
verzenen. In het bijzonder wordt dit aan de voorhoeven waargenomen. De
meerdere slijtage aan het toongedeelte wordt teweeggebracht vooreerst door-
dat dit het eerst met den bodem in aanraking komt, doch vooral omdat de
hoef bij het verlaten van den bodem over den toon rolt.
Onbeslagen paarden hebben in den regel stompe hoeven (korte toon,
hooge verzenen), oud beslagen paarden meestal spitse hoeven (lange toon,
betrekkelijk lage verzenen). Beide zijn nadeelig voor den stand en den
gang; daarover later meer.
Boven werd opgemerkt, dat de hoornwand overal gelijkmatig afgroeit,
doch hoeveel bedraagt de groei in een zekeren tijd, bijv. per maand? Nauw-
keurige onderzoekingen hebben geleerd, dat daarin een groot onderscheid
bestaat; de groei kan namelijk schommelen tusschen 4 en 13 millimeter per
maand, zoodat hij gemiddeld 8 millimeter bedraagt.
In het algemeen groeien onbeslagen hoeven sterker dan beslagene. De
oorzaak hiervan is, dat bij de eerste de bloedsomloop ongestoord kan plaats
vinden, terwijl deze bij de laatste wordt belemmerd, omdat de hoef op het
ijzer is vastgenageld, en zich dus niet vrijelijk kan uitzetten en weder sa-
mentrekken. In § 5 is aangetoond hoe de groei van den hoef door den
bloedstoevoer in dit lichaamsdeel wordt beheerscht.
De achterhoeven groeien sterker dan de voorhoeven. Wijl de eerste meer
aan vochtigheid (mest en urine) zijn blootgesteld dan de laatste, schrompe-
len zij minder ineen, en kunnen zich dus bij beweging beter blijven verwij-
den en vernauwen; het gevolg hiervan is weder, dat de bloedsomloop in
de aehterhoeven meestal regelmatiger geschiedt dan in de voorhoeven. Daar-
door komen aan de eerste ook veel minder ziekten voor dan aan de laatste.
.roe . nnbsp;'-litgekleurde hoeven minder sterk
groeien dan donkere; dit is echter niet juist.
m warmbloedige paarden is de hoorngroei sterker dan bij koudbloedige-
bij hengsten minder dan bij merriën en ruins
hoeT'a.Tr W-'r Jf'nbsp;bloedsomloop in den
den hoef, zoodat deze ongeveer de gewone gedaante behoudt, en vooral
beweging op een veerkrachtigen bodem, bevorderen den hoorngroei
Daarentegen wordt deze belemmerd door allerlei invloeden welke' uitdro-
gend op den hoef werken, zoodat hi,' samenschrompelt, eu dus de bloeds-
omloop daarin minder goed kan geschieden; voorts door onvoldoend besnt
d n waardoor de stand en gang gebrekkig worden, hetgeen weer invloed
uit fent op den toe- en afvoer van het bloed. Vooral nadeelig in dit op
d^e nog geschiedt op de keien of in mul zand. Ook de aard van het be-
slag is geenszins onverschillig; hoe verder de ijzers naar achteren zijn ge-
nageld en hoe meer daardoor de hoef van den bodem wordt verw^derd
gehjk door hooge kalkoenen en stoot geschiedt, des te meer zal de hoorn^
groei worden beperkt,
De vleezige deelen brengen over hun geheele oppervlakte hoorncellen
voort welke door nieuw gevormde steeds worden afgedrongen en naarmate
zn zich verder van de vormplaats verwijderen, allengs verhoornen. Daarbij
worden zij droger en vaster, naarmate zij zich verder van de vormplaats
verwijderen. Die langzame overgang in weekheid der hoorncellen is van
groote beteekenis; daardoor kan de hoef bij beweging allerlei veranderingen
m vorm ondergaan, worden samengedrukt en weder uitgezet, zonder dat
de vleezige deelen hierdoor worden beleedigd.
Aangezien op elke plaats der vleezige deelen hoorncellen worden voort-
gebracht, dus zoowel op de vlokken als in de ruimten tusschen deze gele-
gen, en ook op de vleesehplaatjes, zullen die cellen zich groepeeren tot
vormen, welke als afdrukken zijn te beschouwen van hun ontwikkelings
plaatsen. Een vlok brengt dus een pypje voort, terwijl de ruimte tusschen
twee vlokken den tusschenhoorn doet ontstaan. Twee vleesehplaatjes pro-
duceeren een hoornplaatje, waaraan, evenals aan een vleeschplaa je,'een
hoofdplaatje met zijn vertakkingen voorkomt.nbsp;i' J '
Hierdoor wordt het duidelyk dat alleen daär hoornpypjes en tusschenhoorn
voorkomen, in zoover die hoorn is gevormd door vleezige deelen, welke
van vlokken zijn voorzien. En evenzoo, dat de hoornplaatjes geen hoorn-
pijpjes kunnen bevatten.nbsp;^ ®
Hierbij valt nu nog een bijzonderheid op te merken. Een vlok brengt
overal op haar oppervlakte hoorncellen voort, dus ook aan de punt. Indien
■Jm
'I 'I
quot;I
die cellen nu door nieuw gevormde regelmatig afschuiven, moeten zich ech-
ter geen pijpjes vormen, doch hoornzuilen of pilaren, welke niet hol zijn.
Toch ontstaan holle lichamen, buisjes of pijpjes, zooals ze meestal worden
genoemd. Hoe komt dat? De reden hiervan is, dat de hoorncellen, welke
zich aan de punt van elk vlokje ontwikkelen, niet verhoornen , doch ver-
vetten. Aldus komen buisvormige lichamen tot stand, welke inwendig vet
bevatten. Dat vet, reeds vroeger werd het opgemerkt, is van overwegend
belang voor de elasticiteit van den hoorn.
Indien men overweegt hoe nauwkeurig de vleesch- en hoornplaatjes met
haar vertakkingen in elkander sluiten, dan zou men zeggen, dat de hoorn-
wand, bij het afgroeien, onmogelijk langs den vleeschwand zou kunnen af-
glijden. En toch geschiedt dit. De mogelijkheid daartoe wordt gegeven
door het niet verhoornen van de bijplaatjes der hoornplaatjes. Alleen de
hoofdplaatjes hiervan verhoornen. De overgang van dit verhoornde en niet-
verhoornde gedeelte der plaatjes geschiedt niet, zooals men zou verwach-
ten en overal in de natuur plaats vindt, langzamerhand, doch plotseling,
zoodat een scherpe afscheiding bestaat. De oorzaak hiervan is nog niet
opgehelderd.
Bij de beschouwing der vleezige deelen werd reeds opgemerkt welk aan-
deel elk daarvan heeft in de vorming van den hoef. Daarbij is gebleken,
dat de vleeschzoom den hoornzoom met het glazuur voortbrengt, de vleesch-
kroon den eigenlijken hoornwand, ook van de steunsels, de vleeschwand de
hoornplaatjes van wand en steunsels, de vleeschzool de hoornzooi en de
vleeschstraal den hoornstraal.
Intusschen draagt de vleeschwand ook eenigermate bij tot de vorming
van don eigenlijken hoornwand en van de verbinding tusschen dezen en de
hoornplaatjes.
HOEFBESLAG.
De bruikbaarheid van het paard hangt voor een groot gedeelte af van
den toestand der hoeven, en deze van het hoefbeslag. Geen wonder is het
dan ook dat dit laatste steeds de belangstelling heeft gewekt van een ieder,
dien een geregeld en langdurig gebruik van het paard ter harte gaat.
Tot vóór betrekkelijk weinig jaren was Engeland het eenige land waar
dit vak op rationeele wijze werd uitgeoefend, waarvan de oorzaak gelegen
is in den practischen zin der bewoners, maar zeker meer nog in de liefde
voor het paard, en het hooge standpunt waarop de teelt en de opvoeding
der paarden, tot verschillende doeleinden dienende, daar reeds lang staat.
In bijnï^ alle overige staten van het continent stond het evenwel slecht met
dit vak, doch dit heeft zich sedert eenige jaren veel verbeterd, vooral ook
door het ontstaan van inrichtingen, waar, hoofdzakelijk naar de principes
in genoemd land, het hoefbeslag practisch en theoretisch wordt onderwezen.
Zulke leerscholen bestaan reeds sedert jaren in de meeste Staten voor het
leger; men begreep dat het groote kapitaal van den paardenstapel zulks
vereischte, maar vooral ook dat de weerbaarheid van het land daarmede
gepaard gaat. De oprichting van zulke vakscholen voor burgerhoefsmeden
volgde daarop vooral in Duitschland, alwaar zelfs de uitoefening van het
vak afhankelijk is gesteld van een behoorlijk afgelegd examen en verkre-en
dip oma; dit is de weg die in alle landen dient gevolgd te worden tot het
verkrijgen van het noodige aantal goede hoefsmeden.
Het beslaan der paarden is eene noodzakelijkheid; maar daar het gezond
houden der hoeven, en in het algemeen van het paard, van een in alle
opzichten goed uitgevoerd beslag afhangt, dienen de uitvoerders van dat
beslag ook in alle opzichten met hunne werkzaamheid vertrouwd te zijn
Het hoefbeslag is niet voldoende gebaat door het maken van een goed hoef
ijzer, maar wel door zulk een ijzer oordeelkundig aan den hoef vast te
leggen, dat is naar den vorm van den hoef, den stand van de ledematen
en naar de bewegingen van het paard.
Toen nu voor jaren geleden de machinaal vervaardigde hoefijzers in den
handel kwamen, en men overstelpt werd met programma's welke alle hoo^
opgaven van vooruitgang van het hoefbeslag wegens vereenvoudiging van
het werk, behoud der paarden, tegengaan van ziekten, duurzaamheid
goedkoopte, enz. meenden velen dat het hoefbeslag daardoor de volmaakt'
heid nabij was. De kenner evenwel zag in het verrijzen dezer industrieele
producten geen vooruitgang, integendeel de mooi afgewerkte ijzers zouden
uit gemakzucht, of door onbekwame handen aan den paardenhoef groote
nadeelen kunnen berokkenen. Bij sommige van die uitvinders van een be-
paald ij..er mag de liefde voor het paard de grondgedachte zijn geweest
bij verreweg het grootste getal was het natuurlijk eigenbelang, eene onder'
neming om geld te maken. Zeker is het, dat bij een gedeelte dier uitvin-
dingen het moeite kost om ernstig te blijven, daar modellen werden
aangeprezen, welke juist geschikt zijn om alle mogelijke hoef kwalen te
voorschijn te roepen. Onnoodig is het al de machinale ijzers te beschrijven
voor ons doel is zulks veel te omslachtig; de volgende lijst geeft eenig
denkbeeld van hetgeen op dit gebied in den handel is gebracht.
Men fabriceert ijzers voor zomer- en wintergebruik, vóór-en achterijzers
zoowel rechter als linker, en zö worden in alle grootten gemaakt, glad of
met kalkoenen en stooten voorzien, ijzers om zonder nagels vast t; le^^en
a le soorten voor jachtpaarden, renpaarden, voor paarden welke in delers
klappen. Zij bestaan uit staal, uit koud smeedbaar gietyzer of gietstaal
van verschillende hardheid, terwijl andere weer inlegsels of onderLrn h b
ben van gummi geteerd scheepstouw of gewoon touw, van hout, lurk en
vilt Ook de fasonstaaf behoort hiertoe, wijl de staven ijzer gedeeltelijk
machmaal voorbewerkt zijn tot hoefijzer. Ook deze is verschillend van
vorm, smaller of breeder, al naar het doel, met afhelling aan de bodem-
vlakte, met een of twee ritssleuven; ook staaf met overlangsche en dwarsche
sleuven en dwarsche alleen. Zooals uit deze opgave blijkt, is de keuze
niet gering; met ziet dat het ijzer in den meest verschillenden toestand
wordt gebruikt. Wat kan men meer vergen, dan dat gegoten ijzer koud
wordt verwerkt!
De fabrieksijzers worden veelal aangeprezen, dat zij gebruikt kunnen
worden door minder geschikte werklieden, koud onder den hoef kunnen
worden gelegd; zij zouden beter zijn dan de gewone ijzers, den normalen
hoefvorm beter behouden, de ledematen sparen, ziekte der hoeven en kreu-
pelheden tegengaan of herstellen, het glijden op gladde straatwegen verhin-
deren, duurzamer zijn en goedkooper dan het gewone beslag. Aangaande
het eerste punt zullen alle deskundigen éénstemmig zijn, dat het beter is
een minder goed ijzer met zaakkennis onder te leggen, dan een zeer goed
gesmeed en minder goed ondergelegd ijzer, want het zwaartepunt in het
hoefbeslag berust vooral op de uitvoering; daarom berust het behoud der
hoeven niet enkel op goede ijzers, maar vooral op het bestaan van goed
ontwikkelde en geoefende hoefsmeden. De vorming van deze laatste wordt
door het fabrikaat zeker niet in de hand gewerkt, en zoolang dit het geval
is, moeten zij met dit gevaarlijk product niet werken.
Het koud passen is steeds het streven geweest voor vele, zelfs goede
deskundigen, maar deze handeling stoot op groote bezwaren, vooral als de
hoeven in hun vorm veranderd zijn, en dit getal is niet gering. Het ver-
eischt bij alle hoeven groote geschiktheid, want het vastliggen van het ijzer
hangt minder af van het aantal nagels, waarmede het aan den hoef is vast-
gemaakt , dan wel van de innige aanraking van alle deelen van den draag-
rand met de draagvlakte van het ijzer, en om dit goed te bewerkstelligen,
is niet alleen eene vaardigheid, maar het is tijdroovend, vooral bij de minste
afwijking in den vorm. Bovendien is het warme passen zonder eenig gevaar
voor den hoef. Toen het koud beslag op last van den minister van oorlog
bij alle bereden korpsen in het Fransche leger, volgens het principe van
den paardenarts Riquet werd ingevoerd, bleek de duurzaamheid zoo gering
en het verlies van ijzers zoo groot, dat deze order na korte jaren werd
ingetrokken.
De machinale ijzers laten zich beter vormen en passen, omdat zij weeker
zijn, maar daarom zijn zij ook minder duurzaam, spoediger versleten, en
vergen dus eerder een nieuw beslag. Volgens een rapport over de Engel-
sche cavalerie-manoeuvres in 1891 verklaart de generaal Keith Fraser,
dat de machinale ijzers slechts ongeveer drie weken stand hielden; hoewel de
bodem, waarop de oefeningen plaats vonden, zeer gunstig was, waren de
ijzers tot vloeipapier-dikte versleten — een zeer onbevredigende stand van
zaken, zegt »Army and Navy Gazettequot;. Of zij den hoefvorm beter bewaren,
de ledematen sparen, vooral op de gladde bestrating der groote steden, dit
is weer een quaestie van een goede en zaakkundige verzorging; daarvoor
leveren de fabrieken al de voorgenoemde inlegsels in de ijzers, als touw,
kurk, gummi, hout. Het passend maken dezer ijzers levert zeker al een
groot bezwaar op, daar zij niet kunnen verwarmd worden; hier zal stellig
dikwijls worden gezondigd tegen den stelregel »het ijzer naar den hoef te
vormen.quot; Wel zijn b.v. in Berlijn de koetsiers zeer ingenomen met het
»Strickeisenquot;, d. i. met touw belegd, omdat dit het glijden tegengaat, maar
alle kenners zijn het eens, dat een matig glijden heilzaam is voor de lede-
maten en het paard spaart, of zooals Einsiedel zegt: »het absolute ver-
hinderen van het glijden ruineert de ledematen, het matige glijden conser-
veertquot; De ijzers veroorzaken veelvuldige verstuikingen en onsteking van
het kroongewricht, maar daaraan gelooft een koetsier niet. Zij zullen dus
geen ziekten der hoeven en kreupelheden voorkomen. Er is dus meer reden
om het tegendeel te vreezen, want door de moeielijkheid van het passen en
richten, en dit zal bij eiken hoef in meer of minderen graad moeten ge-
schieden , zal het meermalen gebeuren, dat de nagels niet op de goede plaats
worden aangezet en het gevaar voor drukking of vernageling groot zijn, en
bij afwijkende hoefvormen kunnen ze onmogelijk zuiver passend worden
gemaakt.
In het Zwitsersche leger werden op groote schaal proeven genomen met
fabrieksijzers bij de cavalerie en artillerie. Het oordeel van den paardenarts
Labhart, een groot voorstander van koud beslag, luidde over het systeem
Luchaire (de beste wat bewerking en eigenschappen betreft) gunstig, maar
het materiaal was te week, de slijting te groot en de prijs te hoog, en niet
te gebruiken bij plat-, vol en klemhoeven. Ook in Frankrijk werden in
-1874 proeven bij het leger genomen; het oordeel was gunstig, maar de
fabrieksijzers waren sneller afgesleten dan de gewoon gesmeede.
Hetgeen hiervoor gezegd is van de machinale ijzers, heeft in zekere mate
ook betrekking op de ijzers van fagonstaaf gemaakt. Gewoonlijk is dit
materiaal tamelijk week, aan sneller verslijten onderhevig, en op zichzelve
reeds duurder dan gewone ijzerstaven; de aangebrachte rits en de plaatsing
der gaten voor de nagels tamelijk willekeurig, behoeden niet altijd voor
gevaar bij beslaan. De fabrieksijzers kunnen schijnbaar goed liggen, de
hoofdzaak is echter dat ze goed werken, daar de hoef geen massief ele-
ment van hoorn of hout is. Het gebruik zal bij werkpaarden, en zulke
welke stappend werk verrichten, minder hinderlijk zijn, maar bij nj-, jacht-
en renpaarden komt men er niet steeds mede en zullen slechte gevolgen
niet uitblijven. Behalve het voorgenoemde gevaar bij het beslaan missen
alle, zelfs de beste, sommige goede eigenschappen van hoefijzers, b.v. den
opzet in den toon, noodig voor den gemakkelijken gang, bodemnauw te
zijn, vooral noodig bij paarden, bestemd voor snelle en langdurige diensten
ten einde het strijken tegen te gaan , omstandigheden die moeielijk te wij-
zigen zijn en het werk eigenlijk omslachtiger maken. Het is namelijk ge-
makkelijker om half afgewerkte ijzers van een leerling door kundige hand
pasklaar te maken, dan die van Luchaire, welke gewoonlijk ook niet
passen (Einsiedel), laat staan deze wijziging aan te brengen bij ijzers met
gebrekkig gemaakte draagvlakte, slechte plaatsing der gaten en dergelijke
meer, zooals er legio zijn. Schrijver van dit opstel veronderstelt dat de
machinaal vervaardigde hoefijzers te vroeg uit den kroes zijn gekomen.
Uit bovenstaande is te zien dat zij zijn te voorschijn geroepen uit het
motief van door minder kundige werklieden aan den hoef te kunnen worden
bevestigd; deze introductie was bepaald een groote fout. Het is weder
Einsiedel die zegt: »de hoefsmidskunst zou zoodoende verloren gaan, niet
enkel voor de smeden, maar vooral voor de paarden; de geoefendheid der
smeden zou er zeer onder lijden. En aan onbekwame handen mag men het
vak niet toevertrouwen, ook niet en nog minder het gebruik der fabrieks-
ijzers. Neen, eerst moet de hoefsmid in alle opzichten geoefend zijn en
volkomen zijn vak verstaan, en eerst dan zal er minder gevaar bestaan in
het gebruik dezer ijzers. Voorshands bezit het gros dezer lieden die kun-
digheden nog nietquot;. Hieruit volgt dat de machinale ijzers, mits zij aan alle
vereischten van een goed hoefijzer voldoen, voor de legerpaarden een goed
beslag zouden kunnen zijn; de militaire smeden toch hebben alle eene be-
hoorlijke opleiding in hun vak genoten en zijn met de eischen van een goed
beslag bekend. In tijd van vrede evenwel hebben de hoefsmeden tijd in
overvloed om zelf de noodige ijzers te maken; maar in tijd van oorlog, dan
zal het noodig wezen een voorraad te hebben om de bereden korpsen in dit
opzicht steeds strijdvaardig te houden. Evenwel komt het schrijver voor dat
in rustige tijden die noodzakelijke voorraad ook door de hoefsmeden kon
worden aangemaakt en ruw voorbewerkt worden opgelegd; want ook aan
de machinale ijzers, zooals boven genoeg is aangetoond, zullen wijzigingen
moeten worden gemaakt, welke in elk geval nog omslachtiger zijn.
In tijd van vrede en zeker nog meer in tijd van oorlog is het noodig
aan het beslag der paarden de grootste belangstelling te wijden. Het ge-
zegde »a la guerre comme ä la guerrequot; is op het hoefbeslag minder van
toepassing, want evenmin als men den vijand verslaat met gebrekkige wa-
pens , evenmin wordt er een overwinning behaald met een vernageld paard;
en te veel zal het voorkomen dat de soliditeit van het beslag, veelal koud
ondergelegd, te wensehen zal overlaten. De ijzers uit fajonstaaf hebben
het voordeel van, ofschoon zeer duur, gemakkelijk te worden bewerkt, en
zonder helper tot een goed hoefijzer te worden gemaakt, terwijl het beslaan
zelve door kundige hand uitgevoerd, zonder nadeel voor den hoef zal zijn.
moubis.
Uit het DNederlandsch Militair Geneeskundig Archief,
Jaargang 1892, 3e Aflevering.
DE INZENDINGEN OP DE TENTOONSTELLING TE LEEUWARDEN
BETREFFENDE HET HOEFBESLAG.
In de voorgaande aflevering is de uitslag medegedeeld, wat de bekroningen
aangaat.
-ocr page 134-De inzendingen waren wel in één gebouw geplaatst, maar toch nog al
verspreid. — Wij zullen, de volgorde van den catalogus nemende, in het
kort de verschillende inzendingen bespreken.
No. 310. S. Y. Faber te Tjallebert. De ijzers waren over het geheel
vrij goed afgewerkt. Jammer dat verscheiden ijzers te kleine nagelgaten
hadden. De geachte inzender neme b v. het model-balkijzer. Hierbij be-
hooren, bij eventueele aanwending, nagels te worden gebezigd, overeenkom-
stig de zwaarte en de grootte van het ijzer van nummer 8 of 87.^ En de
aanwezige gaten zullen hoogstens nagels van 6 doorlaten.
In voorgaande afleveringen hebben wij meer dan eens de meening geuit
dat een model-ijzer zóó dient te zijn dat het direct, zonder eenige verdere
bewerking, onder een gelijkvormigen, voor het beslaan gereedgemaakten
hoef kan worden gelegd.
De heer Faber had zich prijzenswaardige moeite gegeven om de ten-
toonstelling te doen slagen. Onder no. 361 kwam van dezen een verzameling
blanke hoefijzers ter opluistering voor.
No. 311. D. Keuning te Veenwouden. De inzending bestond uit 10,
over het geheel goed gemaakte ijzers. De rits had van enkele wat mooier
kunnen zijn, terwijl verscheidene wat geroest waren. (Het is bekend dat uit
de hand gesmede ijzers vrij goed tegen roest kunnen worden beveiligd door
ze eenigszins .spoedig na het afwerken, geruimen tijd in den rook van het
smidsvuur te hangen).
No. 312. J. L. Lutgendorff, Makkum. Een vrij goede verzameling.
Hierbij was nog een eigenaardig voorbeeld gegeven om een ijzer zonder
nagels aan den hoef te kunnen bevestigen. Aan het ijzer kwamen een
toonlip en 2 zijlippen voor. Ieder zijlip was door een houtschroefje (of
spijkertje?) aan den wand verbonden, terwijl aan de toonlip een plaatje-
verlengstuk voorkwam , dat met 3 schroefjes aan den wand was bevestigd.
No. 313. Niet ingekomen (aangifte van R. Boxhoorn te Witmarsum).
No. 314. O. H. Wag en aar- te Heerenveen. Deze verzameling, ge-
hangen aan een bord, bekleed met grijsblauw katoen , hetgeen aardig stond,
was lang niet slecht. De vorm der ijzers had nog iets mooier kunnen zijn'
De nagelgaten waren goed van grootte. Het gutta-percha beslag was zeer
ruim vertegenwoordigd, ten opzichte van het overige.
No. 315. G. Smid te Hoogkerk. Een goede collectie, die netjes was
gerangschikt. De toegevoegde blanke ijzers dongen natuurlijk, als niet ge-
vraagd zijnde, niet mede.
No. 31 e. Simon Gorter te Roodesehool (Gr.) Deze verzameling
bestond uit goed gemaakte en keurig bewerkte ijzers, waarvan ieder zoo
van het bord kon worden genomen en bij een gelijkvormigen en bewerkten
hoef ondergelegd. De collectie was in overeenstemming met het bij het
programma gevraagde en eenvoudig tentoongesteld.
De eenige aanmerkingen, die wij op deze verzameling hebben, zijnr 1.
het modelijzer voor volvoet is aan het zijnagelgat van den binnentak
iets doorgeritst; 2. de jachtijzers hadden eenigszins te schuin gestelde na-
gelgaten, voornamelijk het voorijzer, denkelijk een gevolg van het inslaan
der afhelling; 3. van 1 of 2 ijzers schenen een paar nagelgaten te groot.
No. 317. Niet ingekomen (aangifte van K. van den Berg te Zijldijk).
No. 318. S. Wilkens te Warfum. Deze collectie was in een kastje
besloten. De ijzers waren te zien achter glas, doch niet recht duidelijk,
aangezien het glas niet helder was. Er waren nog al vrij wat blanke ijzers
toegevoegd. Zoover te zien, leken de ijzers niet slecht.
No. 319. F. Pot te Ezinge. Deze collectie maakte geen zeer gunstigen
indruk. Vooral het model-stootijzer kon veel beter zijn gemaakt.
No. 320. H. E. Westra te Hardegarijp. Het meerendeel der tentoon-
gestelde ijzers waren blank en vielen dus buiten mededinging. De uit de
hand gesmede waren niet slecht gemaakt Zij waren denkelijk tijdens de
bewerking wat te heet geweest en hierdoor schilferig, bladerig aan hun
oppervlakte.
No. 321. F. H. van Leeuwen te Zevenaar. Deze inzending was zeer
volledig, en bestond over het geheel uit goed gevormde ijzers. Wij telden
60, waarvan zoo niet alle, dan toch de meeste passende nagelgaten had-
den. — Van enkele ijzers waren de nagelgaten iets ver naar de drachten
aangebracht. Eenige balkijzer-vormen liepen in hun achterste helft wat
rond, terwijl de nagelgaten iets vet waren gestampt. — Toch mocht de
verzameling zich wel laten zien.
No. 322. W. H. Meyerink te Houten. Vrij goede verzameling. De
vorm der gzers was goed, verscheiden nagelgaten hadden iets ruimer kun-
nen zijn, enkele ijzers iets zuiverder afgewerkt, terwijl het achterijzer met
strijktak daarentegen zeer glad was.
No. 323. Niet ingekomen (aangifte van K. Knol te Schildwolde).
Een tentoonstelling met betrekking tot het hoefbeslag, werkt allicht gun-
stig om de belangstelling van het publiek daarvoor te verhoogen, doch ten
opzichte van de beoordeeling van de exposanten is het »honderdmaalquot; doel-
matiger den wedstrijd te laten bestaan in het maken van een ijzer en het
beslaan van een paard.
Korte mededeelingen en berichten.
—nbsp;De .,Xoord-Brabantsclie Maatschappij van Landbouwquot; besteedde in 4895
voor opleiding van aanstaande hoefsmeden /■320.49. — De rekening en verantwoording
over dat jaar bevat namelijk onder anderen de volgende posten:
Kosten van opleiding van hoefsmeden {cursussen aan militaire inrichtingen): filO.'iO.
Kosten verbonden aan de cursussen in het hoefbeslag (cursussen van heeren pro-
vinciale veeartsen): f 200.29.
—nbsp;Vanwege de Afdeeling Steenwijk en Omstreken van de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van landbouw zal in de maanden October, November en December te
Steenwijk een cursus in het hoefbeslag worden gehouden. (N. Landb. Weekbl.)
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De heer Jakob Eertman, hoef-
-ocr page 136-en gi-oftmid te üsquert, is gedurende het tijdvak van 16 Maart-15 Au-^ustus 1896
leerhng aan genoemde inrichting geweest en heeft haar thans als bekwaam hoefsmid
verlaten. Zijn plaats is ingenomen door den leerling Albert Palsma te NieheH
prov. Groningen.nbsp;'
-nbsp;In vroegere tijden gold het hoefljzer-merk voor zegen-aanbrengeiid. Meermalen
werd ,n huis zelfs een hoefijzer aan een balk gespijkerd, ten einde de booze geesten
te weren en het geluk aan de woning te binden!
-nbsp;Aliimininin-legeeringen, Na het bericht, dat het Edison gelukt is aan alu-
minium de hardheid te geven van staal, meldt nu het tijdschrift EleCrochimie, dat dit
metaal der toekomst, vereenigd met andere, fraai gekleurde alliages (legeerii.o-en me-
taalmengsels) oplevert. Met platina verkrijgt men een goudkleurig men-^sel met pal-
ladium gelijkt het op lichtrood koper, met kobalt en nikkel wordt het geel En een
verbinding van 22 deelen aluminium en 78 goud geeft een fraai purperkleuri'o- metaal
dat schittert als robijn. De juweliers en goudsmeden zullen van deze meno-sels zeker
partij trekken.nbsp;^^^ NVverhe'd)
-nbsp;De ijzerindustrie der wereld. Voor de Vereeniging van Duitschr'ii-Z- en
staalfabrikanten heeft Dr. Rentzsch den in- en uitvoer van ijzer, ijzer- en staal
waren, machines enz. voor 1894 uit 62 landen, derhalve uit nagenoeg alle staten dei-
aarde, statis isch bewerkt In een van de tabellen wordt de ruwijzer-productie
- per hoofd van bevolking - in de afzonderlijke landen als volgt vastge teld-
Groot-BrUtanmè produceert 192 kg., België 124,8 kg., Duitschland 105,5 kg., Noord-
iquot;T : . r fnbsp;OostenriJk.Hong:riJe%rC
Busland 9,9 kg., Itahé 0,7 kg., Zujitserland O,S kg.nbsp;' ^ '
Het inlandsch ijzerverbniik bedraagt per hoofd :
Voor Noord-Amerika 99 kg., Zwitserland 82,7 kg., Duitschland 73 kg Belaié 63
kg.. Frankrijk kg., Oostenrijk-Hongarije ^21,^ kg.. Rusland U,% kg. Italië H 9 ks
Van Groot-Bnttannië en Zweden kon de laatste berekening niet worden gemaakt
daar m beide landen machines enz. niet naar het gewicht, doch naar de waarde wor-
den berekend.
-nbsp;Betengeling van de rook- en roetplaag. Door C. F. Burger te 7Xkau
IS patent genomen op een inrichting om den rook van groote vuurhaarden afkomstig
uit te wasschen en ze daardoor van roet en zwaveligzuur te ontdoen. De toestel be-
staat uit verscheidene buizen, wier aantal zich regelt naar den omvang van den vuurquot;
haard en waardoor onder zekere drukking staand water (b.v. het water van een stads
waterleiding) wordt geperst. De inrichting wordt in het achterste gedeelte van den
oven even voor het binnentreden van den rook in den schoorsteen aangebracht Uit
een onderzoek van het afstroomende water is gebleken, dat zijn gehalte aan zwavel-
zuur en roetdeelen zeer aanzienlijk was.
De inrichting kan zonder groote kosten en zonder eenigen misstand te veroorzaken
op alle vuurhaarden van belangrijken omvang worden toegepast. Waar het systeem
tot dusver in gebruik werd genomen — te Glauchau, Zwickau, Crossen enz. — heeft het
in elk opzicht bevredigende, ja verrassende resultaten opgeleverd. Vooral is het van
groot nut gebleken voor bakkerijen en brood- en meelfabrieken, die door hun
rook- en roetverspreiding veel hinder aan hun omgeving berokkenen.
Hann. Geiverbeblatt.nbsp;ut- i ■ ,
^ , , ,nbsp;Be Nijverheid.
—nbsp;De bekende lirma H. Kolkert amp; Co. is door uittreding van den heer H Kol
kert ontbonden. De heer W. Hemsing, hd dier firma, is met de liquidatie der
loopende zaken belast, en heeft tevens, onder den naam van W. Hemsing S: Co te
Amsterdam, Spuistraat 36, een nieuwe zaak opgericht, het drijven van handel in alle
soorten staal, vijlen, hoefnagels, rijwielen en rijwielbenoodigdheden ten doel hebbende.
—nbsp;Tot de eerste plichten van den hoefsmid behooren:
1». gezonde hoeven zoo te beslaan dat zij niet gebrekkig of ziekelijk worden:
-ocr page 137-'2°. gebrekkige of ziekelijke hoeven door doelmatig beslag bruikbaar te houden, ja
zoo mogelijk van lieverlede weer normaal (gezond) te doen worden.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag van de Kon. Veeartsenijkundige Akademie te Buda-
Pest. In 1895 werden 5716 paarden beslagen, 17787 nieuwe ijzers gelegd, waarvan
10590 voor gezonde en 7197 voor gebrekkige of ziekelijke hoeven. Onder deze laatste,
die nog weer in 15 rubrieken worden verdeeld, zijn 749 tegen strijken, 565 tegen
klappen, 574 bij brokkelhoeven, 350 bij hoornscheuren en 787 tegen steengallen ge-
bezigd.
—nbsp;Examen In hoefbeslag te Hannover. Het examen werd, onder leiding van Dr.
Dammann, directeur der Veeartsenijkundige hoogeschool, afgenomen aan 11 candi-
daten. Deze hadden alle een leertijd van 3—6 maanden achter den rug. Geen enkele
werd afgewezen. 5 verwierven een diploma met »zeer goedquot;, 4 met »goedquot; en 2 met
»voldoendequot;.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Charlottenbnrg. Deze bestaat thans 8 jaar.
Op '29 Juni j.1. werd daar voor de vijftigste maal examen afgenomen. 2 »meestersquot; en
10 »gezellenquot; hadden zich hiervoor aangegeven. 3 van hen legden het examen »met
zeer goeden uitslagquot; af, 8 »met goeden uitslagquot;, terwijl een als eenvoudig »toegelatenquot;
werd genoemd.
Tijdens het bestaan van die »leersmedenjquot; te Charlottenburg is zij bezocht door 434
leerhngen, waarvan 13 geen diploma hebben kunnen verwerven. Die leerlingen waren
bijna alle herkomstig uit verschillende landen van het Duitsche Rijk, terwijl 2 uit Zwit-
serland, 1 uit Nederland (mocht iemand ons het tegenwoordige adres van dezen kun-
nen opgeven, zoo houden wij ons daarvoor aanbevolen. Redactie), 1 uit Oostenrijk en
1 uit Rusland.
—nbsp;Ter viering van het duizendjarig bestaan van Hongarije hield men te Bilda-Pest
een nationale tentoonstelling, waarbij ook een afdeeling aan hoefbeslag was gewijd.
Deze muntte uit door tal van uitgebreide inzendingen.
u. »Der Hufschmiedquot;.
—nbsp;Den Heer J. K. te V. Dank u zeer voor uw waardeerend schrijven. Mocht u
proefatleveringen van »De Hoefsmidquot; wensehen, ten einde deze aan kennissen ter in-
zage te zenden, zoo willen wij u die gaarne doen toekomen. —■ Het spijt ons zeer dat
u tegen het geven van een maandelijksch overzicht betreffende het grofsmidsvak opziet.
—nbsp;Aanbiedingen omtrent medewerking voor het grofsmidsvak worden alsnog gaarne
ingewacht door A. W. Heidema, Groningen.
—nbsp;Sedert 15 Juli zijn ingekomen postwissels over het 2de kwartaal van de heeren:
P. J. Sloot te A., H. van Heuvelen te E., H. Heinsius te F., 0. M. van Riet-
schoten te B., J. Bongaarts te B., G. J. Hendriks te A., J. H. Cox te B. en
E. J. Stagge te W. Over het 1ste en 2de kwart, van J. Braat te A.; 2de, 3de en
4de kwart, van S. K. Gorter te R.; 3de en 4de kwart, van J. Duysens te H.
W. HE MS ING amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Enoelsctie ï^^ Hoefnaoels, Fraosciie Diamant Hoefnaoels, Enoelsctie Hoefraspeo
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
-ocr page 138-HANDELABEN in
Leïeranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool,
KunsthLOorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te .Dordreeht.
PRI.ISCOUR'ANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN yoor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.nbsp;quot;
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.nbsp;®
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Uitgaaf van A. W. HEIDEMA, Groningen.
Binnenkort verschijnt;
door
H. C. IVI. E. H. VAN SOETERMEER VOS,
\ste Luitenant der Veld-Artillerie te Utrecht.
(De historische beschrijving van deze stoeterij, waaraan eenige afbeeldingen
worden toegevoegd, geeft aan, dat tal van tegenwoordig nog bestaande op-
vattingen omtrent het fokmateriaal dier stoeterij niet met den inhoud der officieële
stukken overeenkomen.
Deze belangwekkende verhandeling, die in het formaat van »Het Paardquot;
zal verschijnen, zal ongeveer 8 vel druks beslaan en verkrijgbaar worden ge-
steld tegen inteekening - tot 20 September as. voor ƒ oIts, voor abonné's
van »Het Paardquot; en oDe Hoefsmidquot; — tot dien tijd - tegen inzending van
f 0.60, fr. p. p. 10 ct. daarboven).
Ondergeteekende wenscht te ontvangen
Ex. „DE STOETERIJ TE BORCULOquot;,
DOOR
H. C. M. E. H. VAN SOETERMEER VOS
Ie Luitenant der Veld-Artillerie.nbsp;'
Prijs f 0.75, fr. p. p. f 0.85.
Woonplaats:nbsp;Naam:
(Uitgever: A. W. HEIDEMA, Groningen).'
-ocr page 139-Ie Jaargang.
REDACTEUll-raTGEVER: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 140-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijsehool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arntiem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
.1. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. ,1. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. ScfflMMEL, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......135
Vakopleiding en veredeling van het ambacht.............
Tentoonstelling te Enschedé, gehouden op 29 en 30 Augustus j.l. . .140
Korte mededeelingen en berichten............
Briefwisseling................
Advertentiën..................
-ocr page 141-AFBEELDING DER HOFPOOBT VAN HET KASTEEL TE BOECULO,
genomen naar een schilderij, aanwezig op het huisarchief van
H. M. de Koningin.
»S3I
DE HOEP EN HET HOEFBESLAG.
Eerste gedeelte.
BOUW EN VERRICHTINGEN VAN DEN HOEF.
HOOFDSTUK II.
de verrichtingen van den hoef.
§ 10. Het hoefmechanisme.
Wanneer de hoef bij beweging op den grond komt en de lichaamslast
daarop rust, ondergaat hij verschillende veranderingen, welke men in het
algemeen onder den naam van hoefmechanisme samenvat. Zij zijn onder
anderen daarnaar onderscheiden of de lichaamslast sterker of minder sterk
drukt en of hierdoor meer de voorste dan wel de achterste hoef helft wordt
getroffen. De grootte van den lichaamslast neemt bij hetzelfde dier toe met
de snelheid van den gang; in stap wordt de hoef minder gedrukt dan in
draf, in draf minder dan in galop. Terwijl in rust de lichaamslast vrij ge-
lijkmatig over den hoef is verdeeld, met dien verstande, dat de achterste
en meestal ook de binnen-hoefhelft iets meer heeft te dragen dan het overige
gedeelte van den hoef, neemt men bij draf en galop waar, dat bij het
neerzetten van het been een sterke drukking wordt veroorzaakt op de voorste
hoef helft, terwijl een nog heviger inwerking plaats vindt op de achterste
hoef helft, juist vóór het oogenblik, dat de hoef den bodem weder verlaat.
De tijd van neerzetten, wanneer de hoef dus vóór den romp is geplaatst,
kan men de 1ste periode van het steunen noemen; die waarbij het been
allengs verticaal onder het lijf komt te staan, noemt men dan de 2de periode ,
en die, waarbij het been achterwaarts is geplaatst, de .3de periode van het
steunen. Hierbij neemt men een voortsnellen van den romp over het vast-
staande been waar.
De veranderingen welke een gezonde hoef in deze perioden ondergaat,
zijn ongeveer de volgende.
Wanneer de hoef van een in beweging zijnd paard op den grond komt,
ondervindt hij een stoot, welke in omvang verschilt naals de zwaarte van
het paard, doch vooral ook naar de snelheid van den gang. Hierbij zal
het hoefbeen geneigd zijn in den hoornigen koker te zakken; dit wordt
echter verhinderd door den vleeschwand, welke geen rekking van eenige
beteekenis toelaat.
Naarmate de hoef daarna onder het lijf komt te staan en de lichaamslast
dus allengs meer op de achterste hoef helft overgaat, maakt het hoefbeen
in den hoornschoen een draaiende beweging om een vast punt, dat in zijn
voorste (toon-)gedeelte is gelegen. Terwijl dit vaststaat, zakken de hoef-
beenstakken allengs dieper, totdat de hoef den bodem weder verlaat. Die
beweging wordt mogelijk gemaakt door het naar ter zijde, dat is naar ach-
teren, ombuigen der vleeschplaatjes, evenals men de bladen van een boek
kan omleggen.
Het hoefbeen neemt, indien het zakt, het straalbeen, de hoefkraakbeen-
deren en de daaraan bevestigde deelen mede. Het straalbeen drukt op de
buigpees en het straalkussen , waarbij het laatste in de inwendige straal-
groeven wordt geperst. Komt hierbij de straal met den bodem in aanraking,
dan wordt hij afgeplat en verwijdt aldus het draagrandgedeelte van den
verzenwand. Indien de straal echter niet op den grond komt, dan zal hij
doorbuigen en aldus integendeel aanleiding geven tot het elkander naderen
van de draagranden der verzenwanden. Zooals verder zal blijken, is het
voor de gezondheid van den hoef van overwegend belang dat deze zich in
de laatste periode van het steunen verwijdt, met andere woorden, dat het
paard een grooten straal heeft en zoodanig beslagen is, dat deze met den
grond in aanraking komt.
Gelijk werd opgemerkt, worden ook de kraakbeenderen, welke aan de
hoefbeenstakken zijn bevestigd, naar beneden gedrukt. Wijl tusschen deze
zijn gelegen het straalkussen en de cellige ballen, welke de beweging mede-
maken , worden de kraakbeenderen naar ter zijde geperst. Daardoor wordt
de kroonrand van den verzenwand verwijd.
Bovengenoemde beweging van het hoefbeen heeft ten gevolge dat een
trekking wordt uitgeoefend op den kroonrand van den toonwand; bij de
neiging welke het hoefbeen heeft om zich naar achteren en beneden te ver-
plaatsen, geraken de vleezige deelen aan den toon van het hoefbeen in
spanning. Het bovenste gedeelte van den toonwand is week, elastisch, en
geeft alzoo aan die trekking toe. Daardoor wordt de hoef, in verband met
de drukking welke hierop door het schuin onder den romp geplaatste been
van voren en boven naar achteren en beneden wordt uitgeoefend, in dezelfde
richting samengedrukt en dus verlaagd. De kroonrand komt alzoo dichter
bij den bodem dan in staat van rust.
Een gevolg van deze samenpersing van den hoef in de richting van voren
en boven naar achteren en beneden is vooreerst, dat hij aan den zijwand
wordt verwijd, en niet alleen aan het kroon-, maar ook aan het draagrand-
gedeelte daarvan. Voorts wordt op de hoornpijpjes, welke aan den zij- en
verzenwand in schuine richting van achteren en boven naar beneden en
voren verloopen, in tegenovergestelde richting een sterke drukking uitge-
oefend. Het gevolg hiervan is, dat zij eenigermate naar achteren doorbui-
gen, terwijl hun onderste uiteinden (de draagrand) zich met kracht naar
voren bewegen.
Men kan de hoornpijpjes in dit opzicht vergelijken met bamboezen stokjes;
plaatst men deze evenwijdig aan elkander, in schuine richting van achteren
naar voren en oefent men dan op hun boveneinden een steeds toenemende
drukking uit van voren en boven naar achteren en beneden, dan zullen die
stokjes in een sterke elastische spanning geraken, naar achteren doorbui-
gen en met hun ondereinden zich voorwaarts trachten te bewegen.
Het is natuurlijk dat niet alleen de hoornpijpjes, doch ook de tusschen-
hoorn van zij- en verzenwand bedoelde beweging in de 3de periode van het
steunen maakt, en dit wandgedeelte dus in steeds sterker elastische span-
ning komt, totdat de hoef den bodem weder verlaat. Met hoeveel kracht
de draagrand daarbij over den bodem of, bij beslagen paarden, over het
ijzer schuurt, kan men zien aan de verdiepte, overlangsche groeve op het
oude ijzer, althans wanneer het hoefmechanisme ongestoord heeft kunnen
plaats vinden.
In dit geval treft men op het oude ijzer, behalve deze overlangsche
groeve, een breedere, blank geschuurde, doch weinig of niet verdiepte plaats
aan, welke door de zijdelingsche uitzetting en samentrekking van den ver-
zenwand is veroorzaakt.
Ook aan de zooivlakte komen veranderingen tot stand. Reeds is vermeld
wat met den straal geschiedt. De hoornzooi zakt een weinig door, het
meest nabij de punt van den straal en aan haar takken. Daarbij verbreedt
zich eenigermate de witte lijn; dit is van gewicht, wijl hierdoor wordt be-
wezen dat de afplatting der zool niet bijdraagt tot verwijding van de ach-
terste hoefhelft.
Wanneer de zooltakken in de laatste periode van het steunen naar
beneden worden gedrukt, trachten deze, ingevolge hun bouw, elkander te
naderen. Ditzelfde geschiedt met de steunsels. Beide, en vooral de laatste,
werken dus als een rem en gaan een te groote verwijding van de achterste
hoefhelft tegen.
Het hoefmechanisme heeft een veelzijdig nut. In § 5 is reeds aangetoond
hoe daardoor de bloedsomloop in den hoef wordt bevorderd. Bij elke samen-
trekking van den hoef wordt het aderlijk bloed, dat niet meer voor de
voeding kan dienen, uit de adernetten in de grootere, afvoerende aderen
geperst, terwijl bij elke opvolgende verwijding het slagaderlijk bloed met
kracht 'in den hoef dringt. Vandaar gezonde, groote, elastische hoeven,
wanneer het hoefmechanisme ongestoord plaats vindt, vandaar ook samen-
schrompeling, kleiner worden, verlies van elasticiteit, indien de hoef niet meer,
of althans onvoldoende wordt gebruikt. Rust, en ook beperkte beweging,
bijv. door gebrekkig beslag, zijn daarom in hooge mate nadeelig, terwijl
men omgekeerd dikwijls in de gelegenheid is waar te nemen welk een gun-
stige invloed een weidegang op de hoeven en op de beweging van het
paard heeft uitgeoefend.
Een tweede voordeel van het hoefmechanisme is de veerkracht in den
gang. In de laatste periode van het steunen drukt het straalbeen den
hoefbeenbuiger naar beneden; deze wordt daardoor allengs meer gespannen.
Het gevolg hiervan is een trekking op het inplantingspunt der pees, dat is
op de zoolvlakte van het hoefbeen. Zoodra de hoogste spanning hiervan is
bereikt, kantelt het hoefbeen en wordt daardoor de hoef van den bodem opgelicht.
Deze beweging geschiedt dus zonder spierwerking, enkel door elastische
spanning van den hoefbeenbuiger. Ten gevolge hiervan komt het oplichten
van den hoef sneller tot stand, doch wat nog meer zegt, zonder inspanning
en dus zonder vermoeienis, als het ware onwillekeurig.
Wanneer het hoefmechanisme belemmering ondervindt, zooals bij klem-
hoeven, dan wordt de gang kort, houterig, stootend, terwijl spoedig ver-
moeidheid volgt.
Een derde voordeel van het hoefmechanisme is, dat de hoef zich in de
laatste periode van het steunen voegt naar den bodem, wat de vastheid van
den stand verzekert. Dit voordeel geldt echter alleen voor onbeslagen hoeven.
VAKOPLEIDING EN VEREDELING VAN HET AMBACHT.
Op het Paviljoen te Haarlem had den 18en Juli j.l. de tweede algemeene
vergadering plaats van afgevaardigden der vereenigingen door de Ned.
Maatsch. ter hev. van Nijverheid uitgenoodigd tot samenwerking bij 1quot;. het
tot stand brengen en herscheppen van leerboeken ten dienste der vakbeoefening
van den Nederl. ambachtsman en 2quot;. de veredeling van het ambacht door
wederinvoering der graden van vmeesterquot; en Dgezelquot;, na afgelegde proeven van
bekwaamheid.
De vergadering werd geleid door den heer J. F. W. C onrad, als voor-
zitter, die na voorlezing en goedkeuring der notulen van de vorige algem.
verg. allereerst het woord verleende aan den secretaris der sub-commissie,
voor punt 1 , waarover deze een rapport had opgemaakt, waaruit bleek
dat het besluit van de vorige algem. verg., om te beginnen met de uit-
gaaf van een oorspronkelijk leerboek voor den timmerman, door haar voor
uitvoering was gereed gemaakt op de navolgende grondslagen:
a.nbsp;het moet geschikt zijn voor aankomende werklieden zonder practische
bedrevenheid in hun vak en met niet meer theoretische kennis toegerust
dan het gewoon lager onderwijs verschaft;
b.nbsp;het moet bestaan uit 3 hoofdafdeelingen: 1quot;. de eigenschappen van
het timmerhout; 2®. de inrichting en behandeling der gereedschappen en
werktuigen bij de bewerking daarvan in gebruik; 3®. de samenstelling van
timmerwerk in alle takken der bouwkunst — niet wat het ontwerp van een
geheel betreft (dewijl dit de taak der architecten en opzichters is) maar wat
de functie der onderdeelen en de wijze van vervaardiging daarvan betreft.
c.nbsp;Het zal bestaan uit een tekst van c. 300 bl. 8quot; druks incl. tekstfigu-
ren , benevens enkele afzonderlijke platen, gereed gemaakt binnen hoogstens
2 jaren, en in den handel gebracht voor fi.— per exemplaar.
d. Voor de vervaardiging, in overleg met en onder toezicht van een door
de algem. verg. aan te wijzen commissie, zijn bereids overeenkomsten ge-
sloten met een schrijver en een uitgever*), zoodat na goedkeuring dezer
algem. verg. met de uitvoering een begin kan worden gemaakt.
Onder dankzegging voor de flinke en vlugge wijze, waarop de commissie
deze zaak heeft voorbereid, wordt die commissie permanent verklaard en
bovenbedoelde sanctie verleend. —
Behalve de bijdragen der Maatsch. v. Nijverheid, zijn toezeggingen van
bijdragen voor deze zaak gedaan door het Kon. Instituut v. Ingenieurs
(ƒ .100.—), de Vereen, v. Werktuig- en Scheepsbouwkundigen (ƒ100.—),
de Vereen, v. Fabrieks- en Handw.-nijverheid lYlOO. —), de Vereen, v.
Electro-techniek (ƒ50.—), het hoofdbestuur der Maatsch. tot nut van 't Algem.
(-/•lOO.—), terwijl de besturen der vereenigingen »Arti et Industriaequot;,
»Architectura et Amicitiaquot; en de Vereen, v. Burgerlijke ingenieurs als hun
voornemen te kennen gaven, bij de e.k. gelegenheid voorstellen tot mede-
ondersteuning aan hunne respectieve vereenigingen te zullen doen. Ook van
de andere, voor deze zaak gevraagde vereenigingen blijft de Commissie
met vertrouwen dien steun afwachten.
Hierna bracht de sub-commissie voor punt 2 rapport uit.
Deze commissie adviseert de »proeven van bekwaamheidquot; voort te zetten
op den grondslag van die, door een vorige commissie bij uitvoerig rapport
wereldkundig gemaakt, met dien verstande dat daarvoor een hoofdcomité
worde aangewezen, welke de algemeene leiding en controle op zich neemt;
_ dat deze worde bijgestaan door sub-commissiën in alle centra van nijver-
heid onzes lands, waar deze noodig of wenschelijk zullen blijken; — dat
de samenstelling dier sub-commissiën worde bewerkstelligd door »commis-
siën van voorbereidingquot;, te kiezen op voordracht van daartoe uit te noodigen
plaatselijke of (en) gewestelijke vakvereenigingen ; — dat men moet trachten
het aantal vakken uittebreiden en de proeven van bekwaamheid zooveel
mogelijk af te nemen in die centra; het zuiver theoretisch gedeelte alleen
aan het hoofdcomité overlatend, 't welk dan ten opzichte van het practisch
en teekenkunstig gedeelte heeft te zorgen voor een algemeene instructie en
voor de nakoming daarvan; — dat moet worden gestreefd naar zooveel
geldelijke bijdragen voor deze zaak dat daaruit aan onbemiddeld gebleken
candidaten, na hun welslagen, ook restitutie kan worden verleend voor
reis- en verblijfkosten; — dat, voorzoover door de candidaten proefwerk-
stukken zijn te maken die verkoopbaar zijn, deze in mindering van de
kosten, aan deze zaak verbonden, moeten strekken, waartoe wellicht ten-
toonstellingen zijn dienstbaar te maken; — dat echter deze kosten hiermee
slechts voor een zeer klein deel zullen zijn te dekken ; dat zij daarom voor-
stelt als hoofdbronnen van inkomsten (e verkrijgen:
a. de bijdragen der in dezen samenwerkende vereenigingen, waarop in
■) De heer Sijthoff te Leiden.
-ocr page 147-de eerste plaats moet kunnen worden gerekend, om ook de kans te ver-
meerderen op bijdragen van Rijk, Provinciën en Gemeenten; b. bijdragen
van andere vereenigingen dan de sub a. genoemde, en van particulieren.
Werd besloten, dit rapport, met een exemplaar van liet gedrukte rapport
der vorige commissie, te zenden
-1quot;. aan de afgevaardigden dier Vereenigingen. welke bereids toetraden
tot samenwerking met de Maatsch. v. Nijverheid, ook voor deze zaak, zynde,
behalve de bovengenoemde Vereenigingen: de Maatsch. t. bev. d. Bouwkunst,
het Algem. Nederl. Werklieden-Verbond en de Nederl. R. Kathol. Volksbond.
2quot;. aan de Besturen der Vereeniging »Patrimoniumquot;, Vereen, t. bev. v.
d. Vakopleiding v. handwerkslieden in Nederland, Vereen t. bev. v. Am-
bachtsonderwijs in Drenthe, Nederl. Vereeniging v. Teekenonderwijs, St.
Joseph-gezellen Vereeniging, Maatsch. v. d. Werkenden Stand, Nederl.
Aannemersbond, Nederl. Schildersbond ,
met uitnoodiging tot samenwerking in deze zaak, op gelijken voet als de
sub 1 genoemde Vereenigingen, en alle stukken deswege te zenden aan den
secretaris-penningmeester van het hoofdcomité, den heer H. L. Boersma,
Z. O. Binnensingel 32, aldaar.nbsp;[De Nijverheid).
TENTOONSTELLING TE ENSCHEDÉ,
gehouden op 29 en 30 Augustus j.1.
Deze landbouwtentoonstelling, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan
der Twentsche Landbouwmaatschappij, was goed voorbereid en ingericht en
toonde tal van belangwekkende afdeelingen en inzendingen.
De verdienstelijke voorzitter, de heer L. Lasonder G.Azn. te Enschedé
opende de tentoonstelling met een flinke rede, die in landbouwbladen min
of meer uitvoerig is weergegeven.
De DAfdeeling Hoefbeslagquot; telde 4 inzendingen, n.1. van de heeren G. B. P o p p e,
J. H. Eijhüsen, beide te Zwolle, G. D. Ludden Usselo te Lonneker en
G. L. Hofstede te Enschedé. — Volgens het programma werd gevraagd:
»De volledigste en beste collectie voorwerpen, betrekking hebbende op het
hoefbeslag.quot; — De jury had geen bepaalde instructie, doch in overleg met
het Bestuur werd vastgesteld, dat bij de beoordeeling de doelmatigheid der
tentoongestelde modellen zwaarder behoorde te wegen dan de mate van vol-
ledigheid.
In het algemeen kan men zeggen dat concoursen van hoefsmeden verre
de voorkeur verdienen boven tentoonstellingen van verzamelingen van hoef-
beslag. Er wordt bij deze niet eens duidelijk gezegd dat de inzending ge-
heel moet zijn vervaardigd door hem die haar inzendt, al erkennen wij
gaarne dat zulks door de uitschrijvers der tentoonstelling in den regel wel
wordt bedoeld. — Wil men echter deze exposities, dan moeten inzendingen
van uit de hand gesmede ijzers worden verlangd, daar de beoordeeling van
de bekwaamheid van den vervaardiger daarnaar minder moeielijk is te schat-
ten dan naar gevijlde of gepolijste ijzers. De voorwaarden voor de betrok-
ken tentoonstelling behelsden dienaangaande niets. — Dat zulks niet tot navol-
ging strekkei Mogen latere exposities dienbetreffende een juisteren maatstaf
voorschrijven!
Niettegenstaande vrij aardige prijzen waren uitgeloofd — ƒ 30, / '20 en
ƒ -10 — was het getal inzendingen gering. Geen dezer was bepaald slecht,
doch evenmin opvallend goed. De verzamelingen hadden alle, zooals helaas
nog steeds de gewoonte is, ijzers welke te kleine nagelgaten bezaten, be-
halve een die ze daarentegen te groot had. Niet vaak genoeg kan worden
herhaald dat een eerste vereischte van een modelijzer is dat het zoo van het
bord onder een passenden en goed bewerkten hoef kan worden geslagen,
terwijl het te bezigen nummer der nagels moet overeenstemmen met de
zwaarte en de grootte van het ijzer. — De inzendingen van de 2 eerstge-
noemde heeren waren vrij volledig te noemen, de 2 volgende niet. De jury
stelde de inzending van G. D. Ludden Usselo te Lonneker no. 1, die
van G. B. Poppe en J. H. Eyhiisen (beide te Zwolle) no. 2 en beide
even hoog, terwijl de inzending van G. L. Hofstede te Enschedé geen
opvolgster had. De collecties van de heeren Ludden Usselo en Hofstede
bestonden alleen uit glad bewerkte ijzers, terwijl de beide andere, meer vol-
ledige, in bewerking nog al vrij wat te kort schoten, evenals die van
Hofstede.
De inzendingen kunnen alle 4 belangrijk worden verbeterd. De vorm der
ijzers van Ludden Usselo was over het geheel goed. Een afdeeling uit de
hand gesmede moet er noodzakelijk aan worden toegevoegd. Van de 2 eerste
inzendingen moeten vooral de uit de hand gesmede ijzers worden vervangen
door betere en meer nauwkeurig bewerkte. - De toegekende prijzen be-
droegen thans resp. ƒ 20, ƒ 15, ƒ 15 en ƒ 10, zoodat van de uitgeloofde
f 60 niets is ingehouden. — Wat de 2 inzendingen betrof, die gelijk wer-
den gesteld, zij nog opgemerkt dat de eerstgenoemde in volledigheid uit
muntte tegenover no. 2, doch in doelmatigheid van vorm der ijzers daarbij
iets ten achteren stond.
Het tentoongestelde te Leeuwarden in de voorgaande maand was beslist
beter dan dat te Enschedé. — Moge een en ander er toe bijdragen dat de
tentoonstellingen meer uit de hand gesmede ijzers zullen gaan vertoonen en
bovendien van lieverlede worden vervangen door concoursen van hoefsmeden!
Korte mededeelingen en berichten.
—nbsp;De aan deze aflevering toegevoegde .ifbeelding zal ook voorkomen
in het binnenkort te verschijnen boekje „De voormalige Rijksstoeterij
te Borculoquot;, door H. C. M. E. H. v a n S o e t e r m e e r Vos, Ie luit.
der Veld-Art. te Utrecht. Dat thans ter perse zijnde werkje bevat een in-
teressante geschiedenis dier stoeterij en bovendien een »Naschriftquot; en ruim
een tiental bijlagen. Die geschiedenis geeft aan dat door den dirrecteur
luit.- kolonel Jhr. van de Poll (benoemd 1 Januari 1822) van den
aanvang af werd aangedrongen op het hebben van een vasten hoefsmid,
daar hij steeds moest rekenen op de hulp van een vrij slechten hoefsmid
uit de buurt. De vaste hoefsmid bleef echter tot 1829 op de jaarhjksche
inspectierapporten steeds tot de vrome wensehen behooren, ofschoon het
herhaalde malen bleek, dat hengsten door het ondoelmatige of slechte beslag
zulke slechte hoeven hadden gekregen, dat hunne overbrenging naar de dek-
stations niet op tijd of in het geheel niet kon geschieden.
—nbsp;Vrij zeker zullen wij in de eerstvolgende kwartalen in de gelegenheid
zijn afbeeldingen van verschillende hoefsmederijen in ons land
op te nemen, in welk geval wij niet zullen nalaten er gebruik van te maken.
—nbsp;In de -»Mededeelingen en Berichten der Friesche Maatschappij van Land-
bouw' van 1.5 Sept. 1896, komt in het verslag der op 31 Aug. j.1. gehouden
paardenkeuringen te Leenwarden o.m. het volgende voor.- »Het oordeel
van alle (keurings-)commissiën luidt voorts onverdeeld gunstig ten aanzien
van het hoefbeslag, dat nog slechts weinige jaren geleden steeds tot op-
merkingen aanleiding gaf. — Deze vooruitgang is zonder twijfel te danken
aan de opleiding der hoefsmeden, zoo te Amersfoort aan de hoefsmidschool
en bij het detachement veld-artillerie als door het houden der cursussen,
voor de plaatsing waartoe dan ook voortdurend veelvuldig aanzoek wordt
gedaan.quot;
—nbsp;De paardenfokkerij gaat in de meeste provinciën van ons land dui-
delijk merkbaar vooruit. Verschillende rassen worden ter kruising met ons
inlandsch paard gebezigd, waarvan het Oldenburgsche zeker wel het meeste.
Zoowel bij de inlandsche als bij de Oldenburgsche paarden ziet men nog al
eens plathoeven, doch over het geheel hebben de eerste vastere, sterkere
hoeven dan de laatstgenoemde, waarbij vrij vaak brokkeligheid optreedt.
—nbsp;De aard der hoeven staat in nauw verband met de gesteldheid van
den bodem der streek waar de paarden worden opgefokt. Natuurlijk is het
van groot belang of de ouders normale hoeven hadden, doch overigens levert
een vochtige, lage, kleiachtige bodem meer vlakke hoeven, brokkeligheid,
op dan hooge rotsachtige streken. Hier zijn de hoeven ook veelal kleiner',
alle hoorn taaier; de straal is bij wijde, eenigszins platte hoeven gewoonlijk
zwaar ontwikkeld. Bij deze straalvormen treft men dikwijls een sterk ont-
wikkelden vleeschstraal aan, terwijl de straal zelf een min of meer spek-
achtig voorkomen vertoont.
—nbsp;Hoe hooger de paardenfokkerij staat, des te meer zorg besteden
de eigenaren van paarden aan het hoefbeslag. De hoefsmeden hebben der-
halve wel degelijk belang bij de paardenfokkerij. — Ieder die de liefde
hiervoor kan aanwakkeren, is verplicht zulks zooveel mogelijk te doen.
—nbsp;Hollandsche Maatschappij Yan Landbouw. Het voornemen be-
staat bij de groote tentoonstelling, te houden 1897 van 18-26 September
op het Malieveld te 's Gravenhage, bij gelegenheid der viering van het 50-
jarig bestaan dier Maatschappij, ƒ21000 aan prijzen uit te loven. — Der-
gelijke bedragen gaan gelijken op die, welke op de buitenlandsche groote
landbouwtentoonstellingen beschikbaar worden gesteld. Bij de in .luni j.1.
gehoudene landbouwtentoonstelling te Leioester (Engeland) werd alleen voor
de afdeeling paarden een bedrag van £ 1880, ƒ22560, uitgeloofd, in het
geheel aan prijzen: £ 5243.
—nbsp;Bij een hoefverzwering wordt meestal een plaatijzer voorgeschreven.
Zooals bekend is, wordt de plaat met 2 schroefkalkoenen, aangebracht op
de plaats der gewone kalkoenen, aan het ijzer bevestigd. Men wenscht de
zwerende plek zoo zuiver en droog mogelijk te houden. Dit gelukt lang
niet altijd even goed. Meermalen gebeurt het dat het pas verbonden dier,
op stal teruggebracht zijnde, direct mest en hierna met den zieken hoef er
in trapt. Het vocht uit de mest wordt zoodoende in de verbandstoffen ge-
perst en van een droog en zuiver houden is geen sprake meer.
De nadeelige gevolgen bij hoefverzweringen van het trappen in mest zijn
grootendeels te voorkomen door eene kleine wijziging in het gewone
plaatijzer aan te brengen, n.1. door in den toon ook een stompe schroef aan
te brengen of nog beter een stoot van dubbele schroefbreedte. — Een breede
stoot is beter dan een gewone schroefkalkoen, omdat het steunvlak van den
hoef op den bodem dan grooter is, hetgeen vooral bij een zieken hoef van
veel belang moet worden geacht.
Dezer dagen ondervonden wij nog dat door gebruikmaking van een gewoon
stootijzer, bij een zwerenden hoef van een ruin, het vlas (of jute), dat
door een sigarenplankje tegen de verwonde plek werd gehouden, aan zijn
bovenvlakte geregeld zuiver droog bleef.
Mogelijk kan het bovenstaande bij eventueele gevallen, hetzij voor den
dokter, hetzij voor den smid, van eenig nut zijn! Mogelijk is het voor
sommigen ook geen nieuws. Dat deze dan even zoo goed als wij de mede-
deeling der vermelding waardig mogen beschouwen!
—nbsp;Aan het einde dezer maand loopt de cursus der tegenwoordige burger-
smidsleerlingen aan de militaire Hoefsmidschool te Amersfoort ten einde.
— Kort daarna worden wederom nieuwe burgerleerlingen toegelaten. — Het
is niet onmogelijk dat alsdan een leerling uit Drenthe, door tusschenkomst
van de Vereeniging »Het Paardenstamboekquot;, welke corporatie zich ten op-
zichte van de ontwikkeling van het hoefbeslag reeds meermalen prijzens-
waardige moeite heeft getroost, wordt geplaatst.
—nbsp;De ontwikkeling van het hoefsmidsvak is in de laatste jaren in
-ocr page 151-bijna alle beschaafde landen met kracht ter hand genomen. Ook in ons
land mag men zeggen dat dit vak een groote belangstelling geniet. Een
degelijke organisatie en eenheid bij de opleiding ontbreekt nog grootendeels
doch velen zijn overtuigd dat binnen enkele jaren belangrijke verbeteringen
zijn te wachten.
-nbsp;Het Dagelijksch Bestuur der Geldersch-Overijsehche Maatschappij vcm
Landbouw, die haar zusteren, in elk geval op gebied van ontwikkeling van
het hoefsmidsvak, ten voorbeeld kan strekken, is gemachtigd om aan de
Afdeelingen Doetinclieiii, Over-Teluwe en Steenwijk respectievelijk
rioO, ƒ90 en ƒ J50 toe te kennen voor het houden van cursussen in
Hoefbeslag en aan de Afdeelingen Boeshurg, Winterswijk en Bommelerwaard
resp. ^50, M50 en MOO voor het houden van cursussen in paardenkennis. -
Genoemd Dag. Bestuur beloofde de Regeering te zullen verzoeken het vol-
gend jaar een subsidie van ƒ600 ter bevordering eener verbeterde oplei-
ding van hoefsmeden te willen toekennen.
-nbsp;Het ledental der G. O. Maatschappij van Landbouw is in het laatst
verloopen vereenigingsjaar wederom stijgende geweest eu bedraagt thans
4402. - Deze Maatschappij ontvangt voor het loopende jaar ter bevorde-
rmg van de ontwikkeling van hoefsmeden een subsidie van ƒ 300 uit de
provinciale kas van Gelderland.
-nbsp;Vanwege de nieuw opgerichte afdeeling »Steenwijk en Omtrekenquot; v./d
H v'nbsp;Sept. a.s., door den rijks-veearts
H. A. Kroes te Dieverbrug, bijgestaan door den militairen hoefsmid Hül-
sing te Deventer, een cursus in hoefbeslag worden gegeven. Ongeveer
■15 a 16 personen kunnen tot den cursus worden toegelaten. Een twintigtal
hebben zich reeds aangemeld , zoodat eenige moeten worden afgewezen ''
-nbsp;Bij het 3de Regiment Veld-Artillerie te Breda waren gedurende
dezen zomer halfjaarlijkschen cursus werkzaam de burger-hoefsmidsleer-
lingen J. Ridder te Doom en W. J. van Rietschoten te Hei- en Boeicop
resp. geplaatst door bemiddeling van den heer Burgemeester van Doorn eii
de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw.
De leerling J. Ridder is 26 Augustus uit Breda vertrokken, terwijl van
Rietschoten dezer dagen - denkelijk 16 Sept. - Breda verlaat.
-nbsp;Dezer dagen een en ander lezende over de geschiedkundige ont-
wikkeling van het hoefijzer, viel het ons op dat in de 12de eeuw een
ijzer werd gebruikt dat eenigszins geleek op het beslag zonder nagels dit
voorjaar door een Berhjnsche Maatschappij met veel ophef in den handel
gebracht, doch dat thans reeds zoo goed als uitgediend heeft.
Dr. Lydtin te Karlsruhe (Baden, Zuid-Duitschland) heeft naar een brand-
teeken, in gebruik bij een Circassischen volksstam, en naar afdrukken van
Lycische munten (Lycië ligt in Klein-Azië) een ijzer vervaardigd, dat volgens
diens overtuiging tijdens de 12de eeuw in genoemde landen in gebruik is
geweest. Het is genoemd: Aziatisch zooiijzer met haken en opstaanden rand
Dit Ijzer bedekt, evenals het oude Romeinsche ijzer, ondergelegd zijnde de
geheele zoolvlakte, terwijl langs den draagrand een opstaand gedeelte is
nitgesmeed en aan een zijde, en wel aan het zij- en verzengedeelte, 3 smalle,
hooge lippen voorkomen, welke puntig uitloopen en haakvormig zijn omge-
bogen. Deze haken waren ongeveer 4 cM hoog en 1 cM breed, die ter
bevestiging van het ijzer aan hun uiteinde in den hoornwand werden vast-
geklemd.
De geschiedenis van het hoefbeslag zal met een paar maanden,
misschien met den aanvang van den tweeden jaargang, uitvoerig in »De
Hoefsmidquot; WOrden behandeld. Hiervoor is ons toezegging gedaan van
zeer bevoegde zijde, en wat afbeeldingen betreffen, zullen daarbij geen
kosten worden ontzien.
—nbsp;Ritsijzers werden in de 15de eeuw reeds in Duitschland gebezigd.
—nbsp;Het tegenwoordig in China nog in gebruik zijnde hoefijzer
telt maar 4 nagelgaten en komt in wijze van constructie veel overeen met
het eeuwen geleden door de Hunnen gebezigde.
—nbsp;De ijzers der Middeleeuwen waren meestal in den toon belangrijk
breeder dan aan de verzenen.
—nbsp;Zoo juist vernemen wij dat aan de heeren Sake Luitzen Hoek-
stra te Kollum en A 1 b e r t Kuiper te Ruinerwold door Zijne Excellentie
den Minister van Oorlog machtiging is verleend tot het volgen van een
cursus in hoefbeslag bij het Iste Regiment Veld-Artillerie te Amersfoort
welke cursus met i October a s aanvangt.
—nbsp;De heer R. Lanting, geboren te Zeerijp (Gr.), thans werkzaam
bij den heer L an tin ga, mr. smid te Stedum, is van 30 Maart 1896 tot
30 Augustus j.1. als leerling werkzaam geweest aan de inrichting VOOr
hoefbeslag van de beeren Wiersum en Heidema rijks-veeartsen te
Groningen. — De opengevallen leerling-plaats aan deze hoefsmederij is
op 1 September daaraanvolgend ingenomen door J. S m i d te Uiihuizermeeden.
—nbsp;Het uitsnijden der steengallen. In de 2 Augustus-nummers van
het ygt;Zeitschrift für Pferdekunde und Pferdezuchtquot; is aan dit onderwerp een
uitvoerige beschouwing gewijd door C. Föringer. Zeer terecht wordt te
velde getrokken tegen het uitsnijden van steengallen die geen kreupelheid
veroorzaken en vooral tegen het zoeken naar steengallen zonder vooraf nauw-
keurig te hebben uitgemaakt of het betreffende dier bij voorkomende kreu-
pelheid wel pijnlijk is in den hoef.
Het publiek helpt helaas nog dikwerf die verkeerde gewoonte van sommige
hoefsmeden in de hand. — Meermalen wordt een kreupel paard eerst naar
den smid gezonden ten einde te onderzoeken of het dier ook pijnlijk is in
den hoef. Deze maatregel moge eenigszins afkeuring verdienen daar het
kreupele dier feitelijk door een veearts moest worden onderzocht, doch de
gebruikelijke afwijking hiervan is niet zoo onverklaarbaar. De voornaamste
oorzaak dier afwijking zit in de vrees voor kosten, De smid rekent er
niet voor. Indien deze het onderzoek laat bepalen tot een bekloppen van
den hoef is daartegen ook geen bezwaar. Zetelt de kreupelheid hier b.v.
of heTt? hulp verleenen, resp. door het wegnemen van dien nagel
of het verleggen van de ijzers, het besnijden van de(n) hoef (hoeven). - Er
J echter ook gevallen, en juist deze dienen hier vooral ter sprake te ko-
rreu;ernbsp;onderzoeken of het
k eupele paard geen steengallen beeft en den smid zulks opvolgt zonder te
hebb n uitgemaakt dat het paard by het bekloppen van den verzenwand
uidehjk pijn vertoont. Na het uitgraven van den steunselhoek voi™
antwoord: »neen, een steengal (likdoorn) heeft het paard niet.quot; - Het ve
door het ontstaan van een steengal wordt bevorderd
Steengallen zyn bloedingen in het hoorn en een gevolg van drukkingen
of rekkingen van de vleezige deelen, van »het levenquot;, gewoonlijk voor
komende in den steunselhoek en meestal in den binnenste^ ^De b n fns eun
selhoek IS immers kleiner dan de buitenste, de binnenwand loopt r hlr
dan die der buitenzijde, de binnenhoefhelft is kleiner dan de buitenhelft
.quot;edi:;nbsp;^^ ''-quot;-helft een ^ oo '
hef BJvTndr TT quot;quot;nbsp;-
w^i. blen d? T quot; r^nbsp;binnenyzertak slechts
weinig buiten den draagrand komen. (Het gedeelte van het ijzer dat buiten
den draagrand van den hoef komt te liggen heet men »garnituur.quot; Aan dequot;
bLnZr
Indien steengallen met kreupelheid gepaard gaan, kunnen deze worden
weggenomen, waarbij evenwel tevens moet worden gedacht om de oorzaken
d bloedingen op te sporen en zoo mogelijk op te heffen. Anders helpt
het uitsnyden beshst niet, neen kan zelfs aanleiding geven tot verergering
van den bestaanden toestand.nbsp;s^-quot;quot;»
Etterende steengallen dienen niet door den smid te worden behandeld Stel
het geval dat een hoefsmid hiertoe bevoegd was, zou het toch in zijn plaats
onverstandig zijn zich er mede te bemoeien, afgezien van het feit dat hij
het feitelijk met mag doen. De eigenaar vertrouwt er op dat de smid er
mets voor op de rekening zal plaatsen. Voor een nauwkeurige behandeling
IS niet alleen kennis maar ook tjjd noodig, terwijl daarna passende heel-
middelen moeten worden voorgeschreven. De mogelijkheid dat bi,quot; etterende
steengallen door een onvoldoende verzorging uitgebreide verzweringsprocessen
ontstaan is lang niet uitgesloten, ja zelfs is bIoedvergiftigi„'k
Deze uitgangen zijn gelukkig zeldzaam doch wanneer zy voorkoln, Iri .t
de smid gewoonhjk de schuld.
Moge het artikel van Föringer, waarin misschien het uitsnyden wat al
te zeer is veroordeeld, er toe medewerken dat het niet op rationeele gron-
den berustende uitsnijden in de toekomst geheel verdwijne!
- Paarden die pijnlijk aan de verzenen zijn, Iaat men dikwerf zoo be-
slaan dat de Ijzers by die gedeelten geheel vrij liggen. Dit »lucht leggenquot;
helpt gewoonlijk slechts voor eenige dagen, terwijl de verzenen hoe langer
hoe lager worden. Zoodra de ijzers iets dun worden, buigen zij tijdens het
draven door en drukken dan wederom tegen de dracht- of verzengedeelten,
waardoor opnieuw kreupelheid intreedt. Maakt men bij pijnlijke verzenen,
naast het vrijleggen hiervan, gebruik van balkijzers of ijzers met verdikte
takken, zoo zal een beter resultaat worden verkregen, en mogelijk op den
duur geheel herstel.
De sterke veroordeeling van dat vrijleggen der drachten had ten gevolge
dat een nauwkeurig aansluiten van het geheele ijzer tegen de draagvlakte
werd geëischt. Dit bevalt op harde wegen toch niet zeer goed. In de
praktijk is gebleken dat de paarden vlotter bewegingen houden, indien de
ijzers niet stevig tegen de drachtgedeelten sluiten dan wanneer zulks wel
het geval is. Zoodoende moet men na het passen van het ijzer met de rasp
de verzengedeelten iets verlagen, ongeveer zooveel als het lemmet van
een mes dik is. (Dit heeft natuurlijk in hoofdzaak betrekking op de voor-
hoeven. De achterhoeven toonen zelden pijnlijkheid aan de verzenen). Tij-
dens de beweging sluiten de drachtgedeelten voldoende aan.
— Sedert 15 Augustus zijn ingekomen postwissels van de heeren: W.
Hemsing te A. voor geplaatste advertentie, ƒ2.72, K. Gons te R. over 2de
en .3de kwartaal, ƒ 1,50, Ch. Perelaer te B. (.lava) fi.'O, (maakt met het
vroeger ontvangene, wat »de Hoefsmidquot; betreft, ƒ 2.95.)
W. HEMSING amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEPNAGELS,
Hoefnaoels, Fransctie Diamant Hoefnagels, Engelsclie Hoefraspen,
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paaiden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordreeht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Uitgaaf van A. W. HEIDEMA, Groningen.
Binnenkort verschijnt;
ISSTiF
m
Met toestemming van den Minister van Oorlog opgemaakt
naar ofËciëele bescheiden in het archief van
het Departement van Ooi-log.
door
H. C. M. E. H. VAN SOETERIVIEER VOS,
\ste Luitenant der Veld-Artillerie te Utrecht.
(De historische beschrijving van deze stoeterij, waaraan eenige afbeeldingen
worden toegevoegd, geeft aan, dat tal van tegenwoordig nog bestaande op-
vattingen omtrent het fokmateriaal dier stoeterij niet met den inhoud der ofiScieële
stukken overeenkomen.
Deze belangwekkende verhandeling, die in het formaat van »Het Paardquot;
zal verschijnen, zal ongeveer 8 vel druks beslaan en verkrijgbaar worden ge-
steld tegen inteekening — tot 20 September a s. voor f 0.75, voor abonné's
van »Het Paardquot; en »De Hoefsmidquot; — tot dien tijd — tegen inzending van
f 0.60, fr. p. p. 10 ct. daarboven).
Ondergeteekende wenscht te ontvangen
Ex. „DE VOORMALIGE RIJKSSTOETERIJ TE BORCULOquot;,
door
H. C. M. E. H. VAN SOETERMEER VOS,
Ie Luitenant der Veld-Artillerie.
Prijs f 0.75, fr. p. p. f 0.85.
Naam:
Woonplaats:
(Uitgever: A. W. HEIDEMA, Groningen).
-ocr page 156-Ie Jaargang.
REPACTEUR-riTGEVEIl: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 157-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
,1. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. .T. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......151
Veredeling van het ambacht door proeven van bekwaamheid . . . 156
Vragen en antwoorden................157
Korte mededeelingen en berichten.............142
Briefwisseling....................164
Advertentiën....................164
-ocr page 158-Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag yan gezonde hoeven.
§ '11. Eigenschappen van het hoefijzer.
Het ijzer moet in gedaante overeenkomen met den draagrand van den
hoef waarvoor het bestemd is, zoodat men dadelijk kan zien of men met
een voor- of achterijzer te doen heeft, en evenzoo of het voor een linker
of rechter hoef is vervaardigd. Men onderscheidt aan elk ijzer eenige zaken,
als breedte, vlakten, randen, enz., welke iets nader zullen worden beschouwd.
1quot;. Breedte. Hoe breed moet een ijzer zijn? In het algemeen zegt men
dat het een breedte moet hebben gelijk aan het dubbele van den draagrand
en de witte lijn. IJzers voor groote hoeven worden dus breeder dan voor
kleine, terwijl hetzelfde ijzer in den toon steeds iets breeder moet zijn dan
naar de uiteinden.
Maakt men de ijzers breeder, dan worden zij te zwaar en bemoeielijken
den gang van het paard; maakt men ze belangrijk smaller, dan verkleint
de draagvlakte te veel en ontbreekt de gewenschte beschutting. Toch ge-
beurt het niet zelden dat de aangegeven maat in beide richtingen wordt
overschreden; bij zware paarden, voor langzamen trekdienst bestemd, ver-
breedt men niet zelden de ijzers, ten einde de wrijving op den bodem te
vergrooten; bij lichte paarden, welke zich in snelle gangen moeten bewegen,
maakt men de ijzers daarentegen zoo smal mogelijk. In het algemeen zijn
de achterijzers steeds smaller dan de voorijzers.
2quot;. Vlakten. Men onderscheidt aan elk ijzer een onder- (fig. 20) en een
bovenvlakte (fig. 21). De eerste moet, behoudens wellicht in geringe mate
aan het toongedeelte, volkomen vlak zijn. Zij moet een rits bevatten, dat
is een groeve, welke s/4 van de ijzerdikte diep en zoo breed is, dat zij de
nagelkoppen gemakkelijk kan opnemen. De rits dient namelijk als richtsnoer
voor het inslaan der nagelgaten; zij moet daarom zoo ver van den buiten-
rand zijn gelegen dat zij, bij het onder den hoef geslagen ijzer, juist
overeenkomt met de witte lijn.
De beide wanden van de rits moeten een gelijke helling bezitten; in dit
geval zal de nagel bij het inslaan gemakkelijker in de gewenschte richting
voortschrijden dan wanneer, zooals men niet zelden ziet, de buitenwand der
rits schuin en de binnenwand daarvan recht staat. Onder zoodanige om-
standigheden loopt de nagel namelijk gevaar langs het hellend vlak te glij-
den in de richting van het midden van den hoef, waardoor vernageling zou
kunnen ontstaan.
Men heeft wel eens beweerd dat een diepte der rits gelijk aan 8/4 der
ijzerdikte aanleiding zou geven tot verzwakking van het hoefijzer; dit is
echter onjuist. Een overigens goed gesmeed ijzer breekt niet in de richting
der rits. De groote diepte levert het voordeel op, dat de nagelkoppen lang
beschut blijven, terwijl het ijzer aan zijn ondervlakte eenigermate ruw is,
waardoor het uitglijden van het paard zal worden belemmerd.
Gewoonlijk laat men de rits iets vóór de uiteinden van het ijzer eindigen;
evenzoo laat men ze aan het toongedeelte niet doorloopen (fig. 20). Het
eerste heeft ten doel inscheuren van het ijzer aan de uiteinden te voorko-
men, terwijl het laatste geschiedt om gemakkelijker de lip te kunnen aan-
brengen. Wilde men de rits in den toon laten doorloopen, dan zou men
het ijzer op die plaats, met het oog op de lip, dikker moeten smeden. En
dan nog wordt de rits aldaar, bij het uittrekken der lip, licht onregelmatig
verbreed.
Zooals reeds werd opgemerkt, worden in de rits de nagelgaten gestampt.
Deze brengt men, ten getale van zes, in de voorste helft van het hoefgzer,
zoodanig dat het laatste nagelgat aan den buitentak juist op het midden'
en het laatste nagelgat aan den binnentak iets vóór het midden komt te
liggen. Dit geldt echter alleen voor een voorijzer; bij een achterijzer brengt
men, in het bijzonder voor zware trekpaarden, niet zelden zeven nagel-
gaten aan, drie in den binnen- en vier in den buitentak, welke het midden
der ijzerlengte overschrijden (fig. 22).
Het plaatsen der nagelgaten in de voorste helft van het ijzer heeft ten
doel de achterste hoef helft niet op het ijzer vast te nagelen, en dus het
hoefmechanisme zoo weinig mogelijk te storen. Dit is nu voor de voorhoe-
ven van veel grooter beteekenis dan voor de achterhoeven; de eerste, welke
meer aan uitdrogen zijn blootgesteld, trekken zich gewoonlijk toch reeds
sterker samen, zoodat alles dient vermeden om het ontstaan van klemhoef
te voorkomen.
Daarbij komt dat de achterijzers ge-
makkelijker losraken en afgerukt wor-
den dan de voorijzers; dit geldt niet
alleen van zware trekpaarden, doch
soms ook van militaire paarden, welke
zich in snelle gangen op onregelmatig
terrein moeten bewegen en waarbij
dus ook gemakkelijk een ijzer kan wor-
den afgetrapt. Dit neemt niet weg,
dat de achterijzers van onze legerpaar-
den niet meer dan zes nagelgaten be-
vatten en er geen aanleiding schijnt
te bestaan om dit getal te vergrooten.
pjg 22nbsp;Vroeger bezigde men steeds veel
Linker achterijzer met stoot en kalkoen.nbsp;»»gel»: 8—12 en zelfs nog wel
a. stoot; b. katkoen.nbsp;meer; dit was echter nadeelig, voor-
eerst omdat bij een gelijkmatige verdeeling der nagelgaten over het geheele
ijzer het hoefmechanisme te veel werd belemmerd, maar dan ook, wijl de
hoornwand meestal zeer brokkelig werd. Elke nagel maakt een gat in den
hoornwand en het is niet moeielijk in te zien, dat de elasticiteit van den
hoef schade moet lijden, wanneer daarin veel nagels zijn geslagen. Daarom
geldt als regel: met hoe minder nagels men kan volstaan om het ijzer aan
den hoef te bevestigen, des te beter. Een goed passend ijzer heeft in den
regel weinig nagels noodig; een slecht passend blijft zelfs met veel nagels
den noodigen tijd niet liggen.
Indien het kan, gebruikt men van de zes nagelgaten er slechts vijf; liefst
laat men dan het achterste binnennagelgat open.
De nagelgaten, verdeeld in toon-, eerste en tweede kwartiernagelgat
(vroeger had men steeds ook, als in tig. 22, een verzennagelgat), moeten
zoo groot zijn dat zij de kling van den nagel juist kunnen opnemen. De
toonnagelgaten moeten een weinig naar binnen worden gestampt, het eerste
kwartiernagelgat moet loodrecht door het ijzer gaan, en het laatste kwar-
tiernagelgat dient iets naar buiten gericht te zijn. Aldus zullen de nagels
bij het inslaan gemakkelijk in de gewenschte richting door den hoorn dringen.
Niet zelden gebeurt het dat bij het inslaan der nagelgaten met de gemelde
richting geen rekening wordt gehouden, doch alle loodrecht door het ijzer
gaan, terwijl toch geen vernageling ontstaat. In dit geval zijn de gaten
grooter dan boven als de beste afmeting is aangegeven; de smid kan dan
bij het aanzetten der nagels deze meer naar binnen of naar buiten richten,
naarmate het een toon- of een laatsten kwartiernagel geldt. Hij voorkomt
dan wel vernageling, doch de te groote speling van den nagel in het gat
IS minder geschikt voor een duurzame bevestiging van het ijzer aan den
hoef.
De toonnagelgaten worden steeds verder van elkander geplaatst dan de
andere, omdat het ijzer in den toon meestal het sterkst afslijt; overigens
verdeelt men ze gelijkmatig over het beschikbare ijzergedeelte.
De bovenvlakte van het ijzer bevat een draagvlakte (fig. 21. a) en een afhel-
lende vlakte (fig. 21 , h). De eerste moet zoo breed zijn als de draagvlakte
van den hoef (draagrand met witte lijn en omtrek van de zool), waarvoor
het ijzer bestemd is en volkomen vlak wezen. De nagelgaten loopen door
dit gedeelte.
De afhellende vlakte strekt zich van den draagrand uit naar den binnen-
rand van het ijzer; zij moet zich, wat de helling betreft, regelen naar de
uitholling van de zool. Bij platte hoeven dient een sterk afhellende vlakte
te bestaan, bij een goed uitgeholde zool kan de afhelling aan bet ijzer ge-
ring zijn of zelfs ontbreken. In Engeland, waar men meer met een sterk
uitgeholde zool te doen heeft dan in ons land, brengt men aan het ijzer in
den regel geen afhellende vlakte aan. Voor de achterhoeven kan deze
nagenoeg altijd achterwege blijven. In het algemeen kan men zeggen, dat
het nuttig is de draagvlakte van het ijzer zoo breed mogelijk te maken,
indien er, wegens onvoldoende uitholling der zool, geen behoefte bestaat
aan een afhellende vlakte.
Aan het achterste gedeelte van het ijzer maakt men de afhelling lang-
zamerhand smaller, zoodat het ijzer vóór het uiteinde steeds geheel vlak
IS (fig. 21). Dit is bevorderlijk voor de zijdelingsche beweging van de
achterste hoefhelft op het ijzer.
3quot;. Randen. De buitenrand van een ijzer moet glad en effen zijn en zoo-
danig afgerond, dat hij aan de bodemvlakte minder omvang heeft dan aan de
zooivlakte. Het doel hiervan is om strijken te voorkomen. Dit zal eerder
gebeuren, indien men den buitenrand loodrecht maakt of, erger nog, de
richting van den hoornwand geeft, dat is schuin naar beneden en naar
buiten laat loopen. Bij paarden, welke voor het eerst worden beslagen, of
die een nauwen gang hebben, is het dikwijls nog niet eens voldoende dat
de ondervlakte van het ijzer minder omvang heeft dan de bovenvlakte, maar
moet het ijzer zelfs binnen den hoornwand worden gelegd, om strijken
tegen te gaan.
De binnenrand van het ijzer moet glad zijn; de richting daarvan is van
ondergeschikt belang.
De dikte van het ijzer moet zoodanig wezen, dat het 5 a 6 weken kan
onderliggen zonder nog doorgesleten te zijn. Het is namelijk wenschelijk dat
een paard niet binnen dezen termijn opnieuw behoeft te worden beslagen,
wijl anders te veel rijen nagelgaten aan den wand ontstaan en deze dus
brokkelig wordt. Nu zou men kunnen meenen, dat het ijzer dan maar zeer
dik moest worden gemaakt. Dit is echter verkeerd, vooreerst wijl het
daardoor te zwaar wordt en dus, bij beweging van het paard, nutteloos
spierarbeid vereischt, maar dan ook omdat de paarden met dikke en dus
zware ijzers meer aanstooten, sloffen en deze alzoo meer verslijten dan
dunnere. Hoe dunner ijzers, hoe lichter de gang van het paard zal zijn.
Sommige paarden slijten hun ijzers zeer snel door; dit neemt men niet
zelden bij zware trampaarden waar. Feitelijk zijn zulke dieren, met hun
zwaarmoedigen gang (gelijk men bij Ardenners nog al eens aantreft), niet
voor snelle beweging geschikt, doch men heeft ze eenmaal en wenscht
daarvoor een doelmatig beslag. In zoodanige omstandigheden kan men op
de plaatsen, waar de ijzers het eerst doorslijten, stukjes staal inwellen.
Ook heeft men wel geheel stalen ijzers voorgeslagen, doch deze zijn te
hard, zoodat de paarden daarmede te veel uitglijden; bovendien is staal
minder gemakkelijk te bewerken dan ijzer.
De ijzers moeten overal even dik zijn; alleen onder bijzondere omstandig-
heden wordt hiervan afgeweken. Dit kan namelijk geschieden wanneer
men den stand van het paard in de onderste gewrichten anders wenscht,
zoodat ook de gang in een bepaalde richting wordt gewijzigd.
4quot;. De lip (fig. 24). Hieronder verstaat men een bladvormig, driehoekig
verlengsel aan den buitenrand van het ijzer, gewoonlijk in het midden van
het toongedeelte. Zij moet van onderen dubbel zoo breed zijn als het ijzer
dik is; de hoogte is gelijk aan de dikte van het ijzer. Terwijl de lip nabij
den ijzerrand stevig is, moet zij naar boven mesvormig uitloopen; zij kan
dan beter tegen den wand worden geslagen.
De lip dient om het glijden van den hoef over het ijzer bij beweging te
voorkomen; zij ondersteunt dus de hoefnagels. Soms bezigt men ook zij-
lippen , gewoonlijk alleen aan den buitentak van het ijzer. Aan den binnen-
tak zijn zij zelden noodig, doch bovendien zouden zij aldaar licht tot strijken
aanleiding geven. De hoef heeft een neiging om zich naar die zijde over
te schuiven, welke het laatst met den bodem in aanraking komt, dat is
naar de binnenzijde. Daarom moet de lip aan den buitentak van het ijzer
worden aangebracht.
Zijlippen zijn schadelijk voor het hoefmechanisme; ze moeten dus worden
vermeden. waar dit slechts mogelijk is. Bij brokkelhoeven tracht men
soms door talrijke lippen de nagels zoodanig te ondersteunen, dat het ijzer
den noodigen tijd aan den hoef bevestigd blijft; zoodra de wand genoegzaam
is aangegroeid, laat men de lippen weg.
VEREDELING VAN HET AMBACHT DOOR PROEVEN VAN
BEKW^AAMHEID.
De derde algemeene vergadering van afgevaardigden der met de Ned
Maatschappij- ter bevordering v. Nyverheid samenwerkende vereenigingen
12 September 1.1. te 's-Gravenhage gehouden, was meer bijzonder gewjj'd aan
de verdere voorbereiding en uitvoering van het onderwerp aan het hoofd
dezer regelen genoemd.
De heer Conrad, voorzitter van de eerste Commissie voor deze zaak
leidde ook deze vergadering, daarin bijgestaan door den heer Boersma
als secretaris.
Uit de ingekomen stukken bleek o.a. dat alsnog hare medewerking hebben
toegezegd: het Nederlandsch Werkliedenverbond »Patrimoniumquot; L Maat
schappij voor den Werkenden Stand te Amsterdam en de Vereen)o-ino- yoor
ambachtsonderwijs in Drenthe.nbsp;° quot;
Overeenkomstig het advies der Commissie van voorbereiding, werd het
rapport van de eerste »proevenquot; als grondslag voor de regeling der nieuwe
»proeven aangenomen. _ De vergadering was verder hoofdzakelijk gewnd
aan de samenstelling van het Hoofd comité.
Dit zal bestaan:
•1». Uit een vast bureau, bestaande uit den voorzitter en den secretaris pen-
ningmeester. Als zoodanig werden benoemd de h.h. Conrad en Boersma.
De heer de Loos, voorzitter der commissie van voorbereiding, had ver-
zocht in deze zaak verder buiten aanmerking te blijven.
2«. Uit zooveel leden als er samenwerkende vereenigingen zijn- de be-
noeming dier leden is alzoo aan elk dier Vereenigingen voor zich overgela-
ten, waarvan mededeeling wordt ingewacht bij voormeld bureau.
3». Uit eenige personen, in staat en geneigd de onderhavige zaak te
vertegenwoordigen en te bevorderen, ieder voor zich meer bijzonder met
het oog op het gewest zijner inwoning, dus zoodanig gekozen, dat alle
provinciën des lands daardoor vertegenwoordigd zijn.
Staande de vergadering werd opgemaakt, bedoelde lijst van personen wier
namen later zullen worden medegedeeld, voor zoover zij de benoemin-
hebben aanvaard. Voor gevallen van het tegendeel werd het Hoofd-comité
gemachtigd, die leemten zelf aan te vullen
Eerst daarna zal kunnen worden overgegaan tot de benoeming van com-
missien van deskundigen en van sub-commissiën voor de verdere uitvoerine-
dezer zaak.nbsp;»
Uit het bovenstaande moge intusschen blijken: voor de candidaten die
met verlangen naar een nieuwe gelegenheid tot het afleggen van proeven
van bekwaamheid in hun vak uitzien, zoowel als voor andere belangstellen-
den, dat deze zaak met allen ernst en bekwamen spoed weer op 't getouw
is gezet en een goeden kans van slagen biedt.nbsp;{De Nijverheid)
Vraag no. 1. Wat is het doelmatigste en beste beslag voor een paard
dat met de achterhoeven heelemaal op het toongedeelte loopt?
Toelichting. Bedoeld paard liep altijd op gewoon beslag, n.1. op voor-
ijzers zonder- en achterijzers met kalkoenen. Langzamerhand (aanvang
ongeveer l'/j jaar geleden) begon het paard met de achterhoeven op den
toon te loopen, en steeds in toenemende mate. Bijgevolg versleten daar de
ijzers veel te spoedig. Ik heb toen gebruik gemaakt van kleine stootjes
(in den toon). Eerst scheen dit iets te helpen, doch op den duur liep het
paard er slecht op, waarna in stede van een stootje een »halve maanquot; in
het toongedeelte werd aangebracht. De kalkoenen waren klein, ten einde
te trachten verbetering in den stand te brengen (ook wat de koot betrof,
daar deze verre van normaal is.) Het verloop met de »halve maanquot; was
gelijk aan dat met het stootje: in den beginne eenige beterschap, later weer
achteruitgang.
Tegenwoordig is dit paard, op voorstel van zijn eigenaar, beslagen met
een in den toon verzwaard ijzer, dat naar de verzenen toe dun uitloopt.
Doch ook dit geeft geen beterschap.
Groningen.nbsp;J. Bronda.
Antwoord. Indien een paard van lieverlede meer en meer op het toon-
gedeelte van een hoef gaat loopen, zetelt de aanleiding hiertoe veelal in
een pijnlijk zijn der buigpezen, welke, zooals u weet, gelegen zijn op de
achtervlakte van het onderbeen. Die pijnlijkheid kan verschillende oorzaken
hebben en eindigt in den regel met een verkorting dier buigpezen. Een dier
oorzaken dient hier te worden genoemd, als direct met het hoefsmidsvak in
verband staande, n.1. het te weinig besnijden van het toongedeelte, het te
sterk besnijden der verzengedeelten of het nemen van een hoogeren stoot
dan kalkoenen, m. a. w. het langer maken van het toongedeelte ten op-
zichte van de verzengedeelten van den hoef.
Genoemde oorzaak ligt o. i. duidelijk voor de hand. Bij een goed be-
sneden of -beslagen hoef zijn de strekpezen {gelegen op de voorvlakte van
het onderbeen) en de buigpezen in gewone spanning, en doen het dier,
gezond zijnde, in geen enkel opzicht pijn. Zoodra echter de toon te lang
wordt gelaten of de verzenen te veel besneden, worden de buigpezen te veel
gespannen. .Evengoed als dat een persoon op de teenen ging loopen). Moet
het paard daarbij trekken, zoo ligt het voor de hand, dat van lieverlede
een verergering, een overgaan van vermoeienis in pijn, ten slotte misschien
in ontsteking, intreedt. De gemaakte fout in het besnijden of het beslaan
van een hoef is in den regel niet zoo grof dat ontsteking en daarmede
hevige kreupelheid en buiten dienst stelling het gevolg er van zijn. Wel
echter loopt het dier eenigszins kreupel, en zal de pijnlijkheid zelf zooveel
mogelijk trachten op te heffen door het been in den kogel (het kootge-
wricht) naar voren door te buigen en op den toon te loopen. Dan immers
worden de buigpezen min of meer ontspannen, wordt de pijn geringer of
geheel opgeheven. Het loopen op den toon is echter ook zeer »ongemak-
kelijkquot; en zal ten slotte een verkorting van de buigpezen ten gevolge
hebben, zoodat een normaal gebogen staan van het been tot de onmoge-
lijkheden gaat behooren.
Uit het bovenstaande blijkt voldoende dat de wijze van beslaan van het
bewuste paard, op voorschrift van den eigenaar, beslist afkeuring verdient
en zoodra mogelijk moet worden veranderd.
Wat een mogelijk herstel aangaat, van het door U ter sprake gebracht
verouderd geval, is weinig hoop. Zulks is ook niet positief uit te spreken
zonder dat de toestand der buigpezen nauwkeurig is onderzocht. Van uw
standpunt — dat van den smid — is echter ook van meer belang of het
dier bruikbaar kan worden gemaakt. Hiertoe willen wij gaarne trachten het
onze bij te dragen.
Oppervlakkig oordeelende zou men zeggen dat het dier moet worden ge-
noodzaakt om meer door te treden en zulks het best kon worden verkregen
door het ijzer in den toon dikker te maken dan aan de verzenen. Met quot;in-
achtneming van de vermoedelijke, boven omschrevene oorzaak, is te begrij-
pen dat deze op die wijze zeker niet is te bestrijden, en evenmin het op
den toon loopen zelf. Bij het aan te wenden beslag moet derhalve voor-
zitten de buigpezen zooveel nogelijk rust te geven, zelfs ook indien het dier
geheel op het ijzer rust. Op grond van een en ander geven wij U in over-
weging het volgende toe te passen:
1quot;. Van den eigenaar gedaan zien te krijgen dat het paard eenige weken
stapvoets werk doet en geen zeer zware lasten trekt;
20. een ijzer onder te leggen, waarbij in den toon een klein stukje
staal is ingeweld en aan de verzeneinden hooge kalkoenen zijn aangebracht;
3quot;. de hoogte der kalkoenen in verband te brengen met den graad van
steil staan en nauwkeurig te meten, ten einde ze bij een volgend beslag
eens een »wisje-wasjequot; lager te nemen. Zoo dit gaat is herstel langs dezen
weg niet geheel uitgesloten. Deze kans is echter uiterst gering.
Sterk doorzakken in den kogel is verkeerd en ontstaat bij snelle bewe-
gingen of zwaar trekken. Beide zijn derhalve te voorkomen.quot;
(Mogelijk — zulks is alleen bij onderzoek uit te maken _ kan in het
onderhavige geval een gutta-percha band om den kogel, verkrijgbaar bij
verschillende zadelmakers, ook nog eenig nut doen).
Wij houden ons aanbevolen te eeniger tijd den uitslag in »De Hoefsmidquot;
te mogen vermelden.
n
Vraag no. 2. Naar aanleiding van een ingekomen vraag des heeren .
d. V. te U, zij hier een en ander medegedeeld omtrent de wijze rail het
hesnijden der hoeven en het beslaan van paarden met Franschen
stand.
v.
-ocr page 166-Onder Fransehen stand verstaat men een zoodanigen, waarbij de onder-
einden der ledematen naar buiten gedraaid zijn. Deze draaiing begint reeds
in den handwortel (de voorknie) of in het kootgewricht. In den regel is de
stand tevens een bodemwijde, doch zulks behoeft niet beslist het geval te
zijn, terwijl steeds bij het opbeuren der beenen de hoeven naar binnen wor-
den bewogen, het dier schept zoogenaamd. — Bij een bodemwijden stand,
waarbij de ondereinden der ledematen eenvoudig zijwaarts uitstaan en in de
gewrichten geen draaiing naar buiten heeft plaats gevonden, worden de
beenen uitwaarts opgenomen, het dier »maaitquot; dan. Ieder die op deze ge-
vallen voldoende acht heeft gegeven, zal de ervaring hebben opgedaan dat
het niet altijd gemakkelijk is zoo op het oog de scheiding tusschen beide
aan te wijzen; bij het in beweging zetten van het dier is het spoedig uit
te maken.
Bij een maaiende beweging, in verbinding met een bodemwijden stand,
ziet men zoo goed als altijd de binnenhelft van het ijzer iets meer slijten
dan de buitenhelft. Bij Franschen stand treedt de slijting het sterkst op
aan den binnentak. zoo het dier ievens bodemwijd staat, daarentegen het
meest aan den buitentak, en vooral aan het toon-zijgedeelte, indien het
bodemwijde niet tevens voorkomt. Juist in het laatste geval heeft men
meermalen met een lastig strijken tegen de binnenvlakten der pijpen, ook
wel tegen de kogels, te kampen.
De hoeven van jonge paarden, behept met Franschen stand, die nog
niet worden beslagen of voor den arbeid gebruikt, moeten minstens eens per
maand zoo worden besneden, dat van de buitenhelft iets meer is afgenomen
dan van de binnenhelft. Misschien kan op deze wijze eenige verbetering
worden verkregen, ofschoon men zich geen groote resultaten dient voor te
stellen. Normale hoeven worden door verwaarloozing of door ondoelmatig
besnijden dikwerf langzamerhand abnormaal gemaakt, doch het tegengestelde
ziet men zelden. Bij een proefneming is gebleken dat bij een jong paard
met een normalen stand der voorbeenen, door voortdurend meer besnijden
van de binnenhoefhelft aan het linker been en van de buitenhelft aan het
rechter been het eerste ten slotte een bodemwijden stand, het andere een
bodemnauwen stand verkreeg. En zulks aan het zelfde dier.
De hoeven van gebruikspaarden met Franschen stand moeten zoo worden
besneden dat de geheele draagvlakte op den bodem kan rusten.
Een bijzonder soort van beslag behoeft bij dergelijke paarden niet te wor-
den gebezigd, tenzij strijken optreedt, dat dan in den regel geschiedt met
het toongedeelte of het begin van het zijgedeelte van den (binnen) ijzertak.
In dit geval is het versmallen van het ijzer en het niet nagelen op die plaats
gewoonlijk afdoende.
Voor paarden met Franschen stand, die ter markt zullen worden gevoerd,
wordt den smid in den regel verzocht de hoeven zooveel mogelijk een nor-
maal aanzien te geven. Zulks is gewoonlijk moeilijk te weigeren, ofschoon
men feitelijk den verkooper min of meer behulpzaam is in het plegen eener,
zij het dan ook al geen groote, bedriegerij. Die schijnbare verbetering
wordt aangebracht door van den buiten-hoefrand zooveel mogelijk weg te
raspen en het ijzer naar binnen te draaien en onder te leggen alsof de hoef
normaal van vorm ware. Daarbij moet in den verdunden buitenwand voor-
zichtig worden genageld.
Bij erge graden van Franschen stand wordt tegen het verschuiven van
het ijzer meermalen, en met recht, een buiten-zijlip aangebracht.
Korte mededeelingen en berichten.
— ïDie een schuw paard in de weide vangen wil, moet er een maatje haver
voor over hebbenquot;, is een oud spreekwoord dat ook de hoefsmid bij de uit-
oefening van zijn bedrijf voor oogen dient te houden. Met een kalme be-
handeling bereikt men onder de meeste omstandigheden de beste resultaten.
Indien straf moet worden toegediend is het een beslist vereischte dat zulks
op het juiste oogenblik gebeurt, opdat het dier wete waarom de klappen
worden gegeven.
Meer dan eens is door ons het volgende waargenomen: Een smid beslaat
een paard, voorzien van een hoofdstel met oogkleppen, en wordt daarbij
geholpen door een knecht. Een hoef, b.v. de rechtervoorhoef is besneden,
het ijzer zal worden gepast. Het paard staat kalm op 4 of 3 beenen te
rusten. De smid roept het been op te nemen. De knecht vat dit beet,
zonder het paard toe te spreken, en rukt feitelijk ineens dat rechter voorbeen
onder het lichaam uit. Het dier toont zich iets onwillig, hangt op de rech-
terzijde over .... en krijgt klappen. — In zoon geval vergat de knecht
zijn plicht en verdiende hij, in stede van het paard, een berisping.
Indien het dier zij- en achterwaarts kan zien, is een vooraf toespreken,
ofschoon niet zóó noodzakelijk als in het bovengenoemde geval, toch ook
gewenscht.
Een rechter voorbeen dient als volgt te worden opgenomen:
Na de waarschuwing aan het paard, strijkt men met de rechter hand langs
den hals en drukt daarna met de vlakke hand tegen den schouder; vervol-
gens gaat de linker hand langs de buitenvlakte van den onderarm, de
voorknie, de voorpijp en den kogel, om hierna de koot te omvatten. Op
dit oogenblik wordt met de rechter hand of -arm het paard iets naar links
overgedrukt, het been met de linker opgenomen, waarbij het tevens naar
achteren en boven wordt bewogen. Nu glijdt de rechter hand langs den
schouder en elleboog ook naar de koot. Deze is dan door beide handen
omvat. De persoon, die het been ophoudt, plaatst gelijktijdig zijn rechter
been iets voorwaarts, zijn linker iets achterwaarts, opdat er voldoende
ruimte zij voor den smid, die den hoef moet beslaan. — Dit alles kan
bij een mak paard door een geoefend persoon »tienmaalquot; sneller worden
uitgevoerd dan verteld.
Op den boven aangegeven regel komen enkele uitzonderingen voor:
-ocr page 168-1». indien hij, die het been opneemt, den hoef tevens moet beslaan, wordt
door dien persoon de koot tusschen zijn beenen genomen.
2quot;. zoo het paard ten opzichte van slaan met de achterbeenen niet wordt
vertrouwd, steunt men met de linker hand tegen den schouder en neemt
eerst met de rechter het been op. Gaat dit zonder bezwaar, zoo wordt de
gewone positie aangenomen.
—nbsp;In de vergadering van het hoofdbestuur der Noordbrabailtsche
Maatschappij van Landbouw, te houden op 20 October a. s., zal o. m.
worden behandeld het voorstel om, behoudens toestemming van den Minister
van Oorlog, in 1897 weder drie of vier aanstaande hoefsmeden, vanwege
die maatschappij, opleiding te laten geven tot burgerhoefsmid, hetzij aan
de hoefsmidschool te Amersfoort, hetzij aan een der detachementen veld-
artillerie, waar daartoe de gelegenheid blijft of wordt opengesteld.
—nbsp;De halfjaarlijksche cursus, welke den 1 October j 1. aan de hoef-
smidschool te Amersfoort een aanvang nam, wordt bijgewoond door de
burgersmeden J. Looijinga te Eexta en J. Swets te Doorn.
—nbsp;De burgersraid A. van Wijk te Wijk (Noord-brabant), die sedert
den len April j.1. aan de hoefsmidschool te Amersfoort werkzaam was, ver-
trok den 30 September met een getuigschrift van zeer geschikt hoefsmid.
—nbsp;De burgersmid D. P. J. van der Heul (e Leusden, sedert den len
April j.1. aan de hoefsmidschool geplaatst, verzocht aan het Departement van
Oorlog de vergunning om zijn cursus met drie maanden te verlengen.
—nbsp;Den 15en September j.1. overleed te Amersfoort, ruim 82 jaar oud,
de Heer W. Kamerbeek, oud-hoefsmid. Hij diende 43'/z jaar in genoemde
betrekking bij het Regiment Rijdende Artillerie, bij welk korps hij wegens
zijn stipte plichtsbetrachting algemeen werd geacht. Met hem is een der
veteranen van het leger, en een eertijds kundig vakman heengegaan. Zijn
borst was versierd met de gouden medaille.nbsp;M.
—nbsp;Door de Afdeeling Texel der Hollandsche Maatschappij van Landbouw
is een schrijven ontvangen van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
inhoudende, dat dit jaar geen subsidie voor den cursus in hoefbeslag
kan worden gegeven, aangezien hiervoor geen geld meer beschikbaar is.
De afdeeling zal het volgende jaar wat vroeger haar aanvrage inzenden.
Niettegenstaande dit antwoord zullen evenwel de lessen, zoowel practisch
als theoretisch, worden voortgezet.nbsp;(iV. L. W., no. 35).
—nbsp;Een nieuwe vorm van beslag, aangegeven door den vee-arts
J. O s 0 1 te Moskau. Het nieuwe hierin bestaat dat in plaats van een vasten
stoot en vaste kalkoenen een stoot door 2 schroeven aan het ijzer wordt
verbonden en de verzeneinden door een plaat met een opstaanden rand.
Deze plaat wordt op de gewone plaats der kalkoenen aan de takken van
het ijzer geschroefd.
De heer O s o 1 deelt in een afzonderlijk schrijven mede dat hij op grond
-ocr page 169-van zijne ervaring, die hij zich op vele reizen door de wereld zou hebben
verworven, tot de overtuiging is gekomen dat een beslag zonder kalkoenen
de pezen en gewrichten meer zou schaden dan een met kalkoenen. Hieruit
moet dan worden opgemaakt dat de door hem uitgevonden beslagmethode
verre de voorkeur verdient boven het thans meer en meer gebruikelijke ijzer
zonder kalkoenen, waarvoor door bijna alle andere bekende deskundige
personen op gebied van het hoefbeslag zooveel mogelijk wordt geijverd
In elk geval, de sleeperspaarden buiten rekening gelaten, wordt de aanwen-
ding van een stoot aan de voorijzers veroordeeld.
De heer A. Lungwitz, redacteur van het Duitsche vakblad »Der Huf-
schmiedquot;, waaraan het bovenvermelde is ontleend, zegt dat in die mededee
ling veel wordt gezegd, doch weinig bewezen, terwijl zijne ervaring het
tegengestelde heeft geleerd. - Wij sluiten ons geheel bij de meenin- des
heeren L u n g w i t z aan.nbsp;°
-nbsp;Hoefschoenen. Voor veulens en somtijds ook voor eenjaric^en die
weinig geschikt zijn om reeds op ijzers te worden gezet, bezigt men bij
het vervoeren langs harde wegen hoefschoenen om afslijting der hoeven
en daardoor pijniyk loopen te voorkomen. Meestal worden die hoefschoenen
gemaakt uit leder. Zij zijn nog al vrij duur in het gebruik. Bij een ten-
toonstelling te Groningen, 21 .luli j.1. gehouden, is de heer Kuin te
Woldendorp bekroond met zijn inzending hoefschoenen, die eenvoudig en
vrij doelmatig waren vervaardigd en waarvan een viertal ƒ 2.50 kost.
Dr. Hirsch, een veearts in het westelijk gedeelte der Vereenigde
Staten van Amerika, heeft thans een nieuw model hoefschoenen, vervaar-
digd uit gummi, aangegeven. Zij bestaan uit een zool waaraan een toon-
gedeelte vast is verbonden, terwijl het achtergedeelde en de zijgedeelten
een doorloopend geheel vormen, en overgaan in twee kleppen, dil evenals
bij gewone schoenen naast elkander komen te liggen en door touw of lint
kunnen worden aaneengeregen.
De prijs dier nieuwe schoenen is ons nog niet bekend. Laag zal deze
wel niet zijn, terwijl de gummi op straat — en vooral op grintwegen vrij
spoedig zal slijten. In verband met een en ander heeft deze uitvinding o. i.
weinig practische waarde.nbsp;°
—nbsp;Op het oogenblik zijn er, behoudens de privaatscholen voor vakonderwijs,
te Berlijn 24 vakscholen, waarvan de gezamenlijke kosten 418.865 Mk!
(1 Mark = / 0.60) bedragen en die op de volgende wijze worden bijeen-
gebracht: Mk. 85.489 als staatssubsidie, Mk. 17.635. bijeengebracht door ver-
eenigingen en particuHeren, Mk. 315.741 als stedelijk subsidie.
20 dezer vakscholen werden in den afgeloopen wintercursus bezocht door
8053 leerlingen.
Van de vakscholen voor boekdrukkers, photografen, pottebakkers en de
dagschool voor electrotechnikers is ons het aantal leerlingen niet bekend.
De namen der vakscholen en hun aantal leerlingen willen wij hier laten
-ocr page 170-volgen, teneinde een overzicht der verschillende vakken te geven, waarvoor
een vakschool wordt geacht noodig te zijn: Vakschool voor metselaars,
timmerlieden en steenhouwers met 171 leerlingen, voor zadelmakers met
149 leerlingen, voor ververs met 321 leerlingen, voor schoorsteenvegers
met 100 leerlingen, voor barbiers en friseurs met 549 leerlingen, voor
wagenmakers met 93 leerlingen, voor glazenmakers met 73 leerlingen, voor
schoenmakers met 251 leerlingen, voor smeden met 148 leerlingen, voor
behangers met 252 leerlingen, voor mandenmakers met 23 leerlingen, voor
boekbinders met 92 leerlingen, voor kleermakers met 200 leerlingen , voor
meubelmakers met 642 leerlingen.
De »Gewerbesaalquot;, vakschool voor bankwerkers, smeden en kunstsmeden
met 1304 leerlingen, de stedelijke weefschool met 238 leerlingen, de Ie
school voor handwerkers voor bouwbeambten met 2150 leerlingen, de 2e
school voor handwerkers, voor smeden, bankwerkers en kunstsmeden met
940 leerlingen, de school voor bouwambachten met 265 leerlingen, en de
school voor tuinlieden met 92 leerlingen.
Alleen de school voor boekbinders, voor mandenmakers, voor behangers,
voor glazenmakers, voor friseurs waren met practisch werk vertegenwoor-
digd; op de andere scholen wordt alleen onderwijs in het teekenen, boet-
seeren, schilderen en theoretische vakken gegeven.
Het werk van de meeste dezer scholen was hoogst verdienstelijk, doch wij
zouden te veel in onderdeelen afdwalen, indien wij hierover verder wilden
uitwijden.nbsp;(De Nijverheid.)
—nbsp;Naar aanleiding van het geval van bijgeloof in zake hoefgroei Mj
wassende maan, vermeld in »De Hoefsmidquot;, afl. 4, blz. 66, deel ik U
curiositeitshalve het volgende mede:
»In mijn praktijk trof ik zelfs meer ontwikkelden aan die vasthouden aan
de meening dat het knippen van hoofdhaar ') het beste geschiedt bij was-
sende maan, èn in verband met snelleren groei der haren èn voor behoud
van dit schoonheidsartikel.quot;nbsp;Be el.
—nbsp;In Beieren (Duitschland) zijn van de 680 hoefsmeden, die het examen
voor hoefsmid in 1895 hebben gedaan, slechts 280 geslaagd. Voor een
groot deel is dit te wijten aan gebrekkig onderwijs, maar ook aan de strenge
eischen die daar aan de hoefsmeden worden gesteld.
De meeste van hen die niet slaagden, hadden geen cursus in hoefbeslag
medegemaakt. Daar het hoefsmidsvak steeds meer vooruit gaat, wordt
steeds meer van den hoefsmid gevorderd.
De Beiersche regeering zorgt voor goede cursussen in hoefbeslag en
geeft zoodoende den hoefsmeden gelegenheid zich de noodige theoretische
kennis en practische bekwaamheid te verwerven. Doch alleen een cursus
medemaken, vormt niet den door en door bekwamen hoefsmid, wanneer hij
') Bij den mensch.
-ocr page 171-niet, nadat hij zijn diploma heeft gekregen, steeds tracht meerdere kennis
en bekwaamheid op te doen — Bij het examen wordt streng aan de ge-
stelde eischen vastgehouden.
Beieren heeft zeer goede cursussen voor aanstaande hoefsmeden, waaraan
door velen wordt deelgenomen en 4 maanden duren.
{Der Hufschmied, no. 10.)
Sedert 15 September zijn ingekomen postwissels over het 3de kwartaal a
/■0.75 van de heeren: Johs. Klem Jr. te V., H. van Zon te B., R. Lanting
te S., en over het 3de en 4de kwartaal ƒ 1.50 van B. Westerhuis te D. en
G. Smid te H.
W. HE MS ING amp; Co., Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Eogelsclie ^ Hoefnaoels, Franscfie Diamant Hoefnaoels, Enoelsctie Hoefraspeo,
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
HANDELAREN in
Leveranciers aan s Rijks-Veeartsenijschool.
KunsthLoorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Ie Jaargang.
REDACTEUE-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, GRONINGEN.
-ocr page 173-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaüx, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
VV. 0. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
K. F. WiERSu.M, Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W^. C. Schimmel......167
Het gebruik van stompe kalkoenen bij winterbeslag, door Cayaux . 173
Machinale hoefijzers.................174
Iets over hoefverpleging, door GerardKok.........175
Voordracht over vakopleiding, door Mr. H. Smeenge..... 176
Korte mededeelingen en berichten.............^78
Briefwisseling.......................
Advertentiën....................-180
-ocr page 174-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 12. Kalkoenen en stoot.
Onder den naam van kalkoen (fig. 22, h) verstaat men het rechthoekig
omgebogen gedeelte aan het uiteinde van een ijzertak, terwijl men een lang-
werpig vierhoekigen kalkoen in het toongedeelte van het ijzer stoot (fig.
22, a) noemt.
De kalkoenen moeten zoo hoog zijn als het ijzer dik is; zeer ten nadeele
van den hoef worden zij niet zelden belangrijk hooger gemaakt. Hun doel
is het paard een vasteren stand te verzekeren; daaraan beantwoorden zij
meestal slecht. Alleen wanneer zij nieuw zijn, zullen zij het uitglijden
eenigermate kunnen belemmeren, dit beletten doen zij geenszins. Te minder
kunnen zij dit, wijl bij het gebruik van kalkoenen de straal niet met den
bodem in aanraking komt, waardoor het hoefmechanisme en dus de voeding
schade lijdt. Het gevolg hiervan is, dat niet alleen de straal in omvang
afneemt, maar zelfs de geheele hoef, speciaal in zijn achterste helft. Er
ontstaat meer of minder klemhoef; door het onvoldoend doortreden verkorten
zich de buigpezen, het paard gaat over de kooten en in de knieën staan,
en het is niet moeieljjk in te zien dat de gang zijn elasticiteit verliest en
minder zeker wordt dan bij een gezonden hoef het geval is.
Dat de paarden in de steden zoo vroeg versleten zijn, is stellig mede te
wijten aan het gebruik van kalkoenen, waardoor het hoefmechanisme wordt
gestoord. Bij landbouwpaarden, welke daarmede zijn beslagen, neemt men
zulke schadelijke gevolgen niet waar; deze behouden meestal tot op hoogen
leeftijd wijde, elastische hoeven met grooten straal, terwijl de stand in ko-
gels en knieën normaal blijft. De reden hiervan is, dat deze dieren in den
regel op een zachten bodem arbeid verrichten, zoodat de straal met den
grond in aanraking komt en het hoefmechanisme, ondanks het beslag, tot
zijn recht komt.
Welken invloed dit uitoefent op den hoef, den stand en den gang kan
men ontwaren als men stadspaarden met te nauwe hoeven en de daaruit
voortvloeiende gebreken eenigen tijd in de weide doet of bij een boer mati-
gen landarbeid laat verrichten. Wanneer genezing in het algemeen nog
mogelijk is, dan staat men na enkele maanden niet zelden verbaasd over
de gunstige veranderingen; men zegt dan wel eens dat de paarden »geheel
nieuwquot; zijn geworden in hun beenen en hoeven.
Men heeft dit alles reeds lang ingezien en van vele zijden het gebruik
der kalkoenen óf volkomen achterwege gelaten óf deze tot de achterijzers,
waar zij minder schaden, beperkt, Vóór 30 jaar werd in ons land slechts
bij uitzondering een paard beslagen zonder kalkoenen, thans zijn zij bij
het leger afgeschaft en willen vele particulieren voor rij- en rijtuigpaarden
niets meer van kalkoenen weten. Toch zijn er nog, die, hetzij uit gewoonte,
hetzij omdat zij nog altijd meenen, dat hun paarden anders zullen vallen,
aan het gebruik van kalkoenen blijven hechten. Dat zij in de groote ste-
den zeer goed kunnen worden gemist, bewijzen de paarden in Parijs, Lon-
den, Brussel, enz., waar het gebruik van kalkoenen, althans aan de
voorijzers, meer uitzondering is. In de landen, waarvan deze steden de
hoofdplaatsen zijn, heeft het gebruik van kalkoenen trouwens nooit gebloeid,
terwijl zij in Duitschland en Oostenrijk, ondanks alle vertoogen van des-
kundigen, zelfs op vandaag nog, een onverdiende reputatie genieten. Dit
kan niet verwonderen, als men rekening houdt met het feit, dat de oudste
ijzers, in Duitschland gevonden, reeds van kalkoenen waren voorzien; zulke
diep ingewortelde gewoonten roeit men niet op eens uit, zelfs al waren de
meer ontwikkelden van hun nadeel overtuigd geworden. Ook in ons land
heeft zich meer dan eens het geval voorgedaan dat een eigenaar zijn
paarden zonder kalkoenen liet beslaan, doch dat zijn ondergeschikten wei-
gerden zich daarmede op weg te begeven.
Wanneer nieuwe kalkoenen het uitglijden eenigszins kunnen tegengaan,
dan geldt dit stellig niet meer, zoodra zij, na verloop van bijv. drie weken,
tot kleine stompjes zijn afgesleten. Integendeel zal het paard in dat geval
meer glijden dan wanneer het nooit met kalkoenen beslagen was geworden;
immers, nu zal de straal zoo klein zijn, dat hij niet met den bodem in
aanraking komt en dus niet kan bijdragen tot een vasteren stand.
Aan de achterhoeven schaden de kalkoenen minder, omdat deze, wijl ze
meer aan vochtigheid zijn blootgesteld, minder uitdrogen, samenschrompelen
en tot klemhoef worden. Zij verdragen dus beter schadelijke inwerkingen
dan de voorhoeven.
Men heeft wel eens beweerd, dat de kalkoenen de buigpezen zouden
ondersteunen, doch dit is geheel onjuist. Zij beletten integendeel de be-
weging hiervan, de uitrekking binnen de normale grenzen, en het gevolg
daarvan is, dat weldra die normale uitrekking niet meer tot stand kan
komen. De pezen trekken zich samen, evenredig aan het mindere ge-
bruik, dat er van wordt gemaakt. Een koetsier, die bijna altijd de
zweep in de hand heeft, zal weldra zijn vingers niet meer kunnen strekken;
de spieren en pezen hebben zich verkort, overeenkomstig het mindere ge-
bruik dat daarvan werd gemaakt. Bij de paarden is het niet anders.
Slechts in bijzondere gevallen kan het gebruik van kalkoenen nuttig zijn;
vooreerst in den winter als ijs of sneeuw de wegen bedekt, maar dan ook
om een gebrekkigen stand, bijv. te veel doortreden in den kogel, te ver-
beteren. Doch zelfs in dit geval tracht men dikwijls liever op een andere
wijze, als door verkorten van den toonwand en verhoogen van den verzen-
wand, het doel te bereiken.
Het gebruik van een stoot bij de'kalkoenen is in ons land hoofdzakelijk
tot sleeperspaarden beperkt; in Duitschland worden ze veel meer gebezigd.
De stand van den hoef verbetert, indien men het kalkoenijzer tevens van
een stoot voorziet; het daarmede beslagen paard staat dan weer recht,
althans wanneer kalkoenen en stoot even hoog zijn. Doch de hoef rust nu
als het ware op stelten; hij komt niet meer met den grond in aanraking,
zoodat het hoefmechanisme in hooge mate schade lijdt.
Paarden met kalkoenen en stoot beslagen, kunnen eigenlijk alleen voor
stapvoets werk worden gebruikt. Men kan zich gemakkelijk overtuigen
hoeveel moeite het aan de dieren kost, eer de drie uitstekende gedeelten
van het ijzer tusschen de steenen een vasten stand hebben bekomen; even-
zoo kost het oplichten van den hoef meer tijd en inspanning. Dit moge
bij zware trekpaarden in langzamen gang wellicht worden opgewogen door
het voordeel van een vasteren stand, de snelheid lijdt er belangrijk onder.
Bovendien is het vroegtijdig versleten zijn der sleeperspaarden ongetwijfeld
mede te wijten aan de inspanning, verbonden aan het zich bewegen op
zulke hooge stelten, als men bijv. in Rotterdam kan waarnemen.
§ 13. Hoefijzers voor bijzondere doeleinden.
lO. Het renijzer. Dit moet licht, smal en aan de ondervlakte ruw zijn.
(fig. 23). Men tracht dit doel tot in zijn uitersten te bereiken, zoodanig,
dat daaraan soms de goede eigenschappen van een hoefijzer worden opge-
offerd; het renijzer wordt echter slechts tijdelijk gebezigd, terwijl aan de
hoeven overigens een uitnemende verpleging ten deel valt. Fig. 23 toont
de geheele breedte aan van zulk een ijzer, terwijl
daaruit tevens bljjkt dat de ondervlakte uit twee
_ scherpe randen bestaat. De rits is veelal wat dicht
nabij den buitenrand van het ijzer gelegen, waardoor
Fig. 23.nbsp;j naarelgaten mager gestampt zijn en de nagels dus
Dwarssnedevaneenren-nbsp;® ®nbsp;o o t- jnbsp;amp;
ijzer, natuurlijke grootte, minder hoorn omvatten dan bij gewoon beslag.
Wijl het renijzer dun is, buigt het gemakkelgk
door; om dit te voorkomen, brengt men de nagelgaten, en dus ook de
nagels, tot in het achterste derde gedeelte. Soms vervaardigt men het,
met dezelfde bedoeling, uit staal.
2°. Het jachtijzer (fig. 24 en 25). Dit heeft aan zijn ondervlakte een
afhelling, welke zich uitstrekt van de nagelgaten tot den binnenrand. Deze
afhelling eindigt dicht vóór de uiteinden van het ijzer. Aan de boven-
170
vlakte bestaat geen afhelling; zij is volkomen vlak gesmeed. Het achter-
ijzer is in het toongedeelte dermate van buiten naar binnen afhollend, dat
de buitenrand een scherpen rand vormt; hierdoor wordt het ingrijpen in
den bodem bevorderd. Bovendien zijn de takken naar achteren van ter zijde
samengeslagen, tot zoogenaamde strijkschenkels.
Dit alles dient om den stand van het paard zooveel mogelijk te verzeke-
ren; het loopt, vooral wat de achterhoeven betreft, op scherpe randen,
terwijl het ijzer zoo nauw wordt ondergelegd, dat aftrappen moeielijk kan
geschieden.
Het jachtijzer werd het eerst in Engeland aangewend; ook rijtuigpaarden
beslaat men aldaar dikwijls op deze wijze.
3quot;'. Het harddraversbeslag. Dit verschilt belangrijk naar de bijzondere
inzichten van de eigenaren der harddra-
vers of van de pikeurs. Nu eens wordt
het lichter dan zwaarder dan gewoon-
lijk gemaakt, soms heeft het kalkoenen,
niet zelden van bijzonderen vorm. Fi-
guur 26 stelt een harddraversijzer voor
uit staal, voor achterhoeven bestemd;
het is zeer licht (170 gram), bezit van
onderen aan het toongedeelte een af-
helling, gelijk bij het jachtijzer, waar-
door de stand vaster wordt, terwijl de
kalkoeneinden der ijzers iets uitgebogen
en de kalkoenen aan hun achtervlakte
afgerond en schuin naar voren gericht
zijn. Dergelijke kalkoenen noemen de
Duitschers Klinkstollen ; zij kwamen reeds
in de 12de ä 13de eeuw voor, gelijit uit opgegraven ijzers, uit dien tijd
dagteekenende, is gebleken.
De Amerikaansche harddraversijzers onderscheiden zich daardoor dat zij
veel zwaarder worden gemaakt dan de gewone. Dit kan geschieden door
het aanbrengen van losse gewichten, hetzij in den toon, gelijk bij voorhoe-
ven (fig. 27), of aan de buitenzijde van den hoef, zooals hij achterhoeven
(fig. 28 en 29). De ge-
b
wichten bestaan uit ko-
per, zijn halfrond, en
50—190 gram zwaar.
Zij worden bij het voor-
ijzer geschoven op een
uitsteeksel aan het toon-
gedeelte (fig 27, a) en
aldaar vastgeschroefd.
Het gewicht voor ach-
terhoeven kan aan den
buiten-zijwand worden be-
vestigd door middel van
een riem (fig. 28, e),
welke om den hoef loopt;
ten einde verschuiving te
voorkomen, bevindt zich
aan het ondereinde van
het gewicht een haak ,
welke in een verdie-
ping tusschen den
draagrand en het ijzer
dringt (fig. 28, a)
Ook heeft men het ge-
wicht voorzien van een
drager met haak (fig.
29, a), welke met
twee (13—17 millime-
. , , „ , ,, Flg. 28.nbsp;^ , ter lange en 4 millime-
Achterhoef met harddraversijzer beslagen en met vastge-nbsp;, ,
gespt gewicht: a haak van het gewicht, welke geschoven ter dikke) houtschroe-
is in een verdieping tusschen draagrand en ijzer, h koperen ygjj onderaan den bui-
gewicht, c schroef, welke de ijzeren plaat, voorzien vannbsp;•• j
het oog d, met a en 6 vereenigt, e riemen. ten-zijwand wordt be-
vestigd.
Men heeft de ijzers voor harddravers ook verzwaard door deze, hetzij
aan den toon , hetzij aan den buitentak, breeder te smeden (fig. 30 en 31);
het eerste voor voorijzers, het laatste meestal voor achterijzers.
De bedoeling van de grootere zwaarte der hoefijzers is, dat de voorbee-
nen beter opgelicht en krachtiger vooruitgeworpen zullen worden, iets wat
inderdaad, zij het dan ook door meerdere spierinspanning, wordt verkregen.
De achterhoeven wenscht men meer
buitenwaarts en tevens vooruitge-
bracht, zoodat zij naast en vóór
de hoefslagen der voorhoeven worden
neergezet; dat zij- en voorwaarts
brengen der achterbeenen wordt
door de vermelde gewichten aan
den buiten-zijwand of door de ge-
wichtsijzers (fig. 30 en 31) niet zelden
iiij^uwiuui vuui aujiierijueven,nbsp;.
van de breede en de smalle zijde gezien;belangrijk bevorderd. Vooral kun-
a gewichtsdraffer, welke door de hout-nbsp;____„:; __.....
schfoef a' nabij den draagrand wordt be-;inbsp;nuttig zijn bij paarden,
bevestigd, b gewicht, c schroef.nbsp;quot;nbsp;welke van achteren te nauw gaan;
daarom kan een dergelijk beslag ook met goed gevolg worden aangewend,
wanneer een paard zich strijkt.
HET GEBRUIK VAN STOMPE KALKOENEN BIJ WINTERBESLAG.
Het eenige practische middel om bij de aanwending van winterbeslag met
losse kalkoenen de kalkoengaten gaaf te houden op stal en bij niet gladde
wegen, is het gebruik van stompe kalkoenen.
Om van deze noodzakelijkheid (die ik o. a. reeds betoogde op blz. 30
van dit tijdschrift) overtuigd te zijn, behoeft men slechts een dergelijk
winterijzer gezien te hebben van een paard dat flink dienst heeft moeten
doen op de steenen, zonder dat van kalkoenen werd gebruik gemaakt. Men
zal zich dan kunnen overtuigen dat de opengebleven gaten niet alleen met
zand, steentjes enz zijn gevuld maar tevens dat de kalkoenen niet meer
behoorlijk (of zelfs in het geheel niet) in de gaten kunnen worden opgenomen
door verdunning van het ijzer en de misvorming of uitwijking van den on-
derrand der kalkoengaten. Dit alles kan slechts worden vermeden door de
toepassing van stompe kalkoenen, zoowel bij stift- als bij schroefbeslag.
Wel heeft men getracht het gebruik van stompe kalkoenen overbodig te
maken door wijzigingen van het ijzer zelve, doch zonder practisch resultaat.
Zoo heeft men in het leger de zoogenaamde ijzers met verdikkingen toegepast,
welke verdikkingen eigenlijk niets anders waren dan een (minder practischen)
vorm van gewone vaste kalkoenen. Vóór die verdikkingen werden dan in
de ijzertakken de gaten voor insteekkalkoenen aangebracht, en men meende
dat nu die gaten niet op den bodem zouden komen en dus gaaf zouden
blijven. Deze inrichting voldeed echter niet aan de verwachting, vooral
omdat de verdikkingen spoedig waren afgesleten. Bovendien werd door
deze methode de stand der hoeven nog abnormaler dan toch reeds bij de
scherping der ijzertakken het geval is. Vooreerst toch werd de stand schui-
ner , doordat de scherpe kalkoenen meer naar voren waren geplaatst en verder
werd om dezelfde reden ook het steunvlak van den hoef aan de achterzijde
verkort, waardoor de stand minder vast werd en licht aanleiding kon geven
tot kreupelheden. Bevonden de scherpe kalkoenen zich niet in het ijzer, dan
werden de gaten toegestopt met vlas, dat echter niet gemakkelijk weer
daaruit was te verwijderen en daardoor veel moeite en oponthoud veroorzaakte.
Toen later bij de cavalerie de zoogenaamde veerkalkoenen in beproeving
kwamen (zie fig. 12, blz. 29) bleven deze op stal gewoonlijk in de ijzers
zitten, vooral omdat het inbrengen en uithalen zoo moeielijk ging. Waren
zij echter verwijderd, dan bleven de gaten (gleuven) open of werden met
vlas opgevuld; dit en het ingeraakte vuil moest ook hier telkens worden
uitgepeuterd.
Bij het winterbeslag, thans in gebruik bij de cavalerie, zijn (om het ge-
bruik van stompe kalkoenen te vervangen) de ijzerverdikkingen, die aan
de takken de open kalkoengaten van den grond moeten houden, vóór die
gaten aangebracht, of eigenlijk zijn de uiteinden der ijzertakken, alwaar
deze gaten zich bevinden, weggesmeed, zoodat het ijzer daar dunner is
Niet alleen dat ook door deze inrichting aan het beoogde doel niet voldoende
wordt beantwoord, maar aan den vasten stand wordt ook hier wederom
afbreuk gedaan en wel door verkorting van het steunvlak, indien de scherpe
insteekkalkoenen zich niet in de ijzers bevinden.
Verder zijn bij dit ijzer tevens in den toon twee kalkoengaten aangebracht,
die echter niet, zooals de andere gaten, tegen afslijting worden beschermd;
en toch hebben deze gaten (door sterkere afslijting aldaar) meer bescherming
noodig dan die in de ijzertakken.
Op de plaats waar de kalkoengaten zich bevinden, zijn bij dit ijzer nog
stukjes staal ingeweld, waardoor de vervaardiging nog omslachtiger wordt.
Bij het gebruik van dit beslag is gebleken dat ook deze poging tot het
uitsparen van stompe kalkoenen niet alleen is mislukt, maar ook wederom tot
grootere nadeelen aanleiding geeft.
Stompe kalkoenen hebben gewoonlijk platte, vierkante koppen; maar ook
kunnen in den regel voor dit doel de gedeeltelijk afgesleten scherpe kal-
koenen worden opgebruikt. Insteekkalkoenen kan men echter niet zoo ver
laten afslijten als schroeven, daar de laatsten met hun kop op het ijzer
rusten, hetgeen bij de stiften niet het geval is.
Bij een bijzonderen vorm van stompe schroef vult deze het geheele schroef-
gat op en steekt niet onder het ijzer uit, zoodat daarmede de stand van
den hoef normaal blijft. Tot in- en uitschroeven bevindt zich in deze schroef
een diepe gleuf, op de wijze als in een gewone houtschroef.
Ofschoon deze platte schroef het schroefgat behoorlijk zuiver houdt, kan
zij het afslijten van den rand der gaten (dus het dunner worden van het
ijzer aldaar) niet beletten; bij sterk slijten van het ijzer is dit een bezwaar.
Bij de bereden artillerie worden bij het schroefbeslag tevens stompe kal-
koenen gebruikt.
Bij de cavalerie zal waarschijnlijk (en terecht i ook weer tot de schroefkal-
koenen worden teruggekeerd. Er zal een proef worden genomen met eene
bijzondere soort scherpe (beitelvormige) schroeven, in wier hals zich in de
lengte-richting een vierkant kanaal bevindt. Hierdoor zou bij afbreken of
afslijten de hals toch kunnen worden uitgedraaid. Deze moet dan tevens
als stompe kalkoen dienst doen, hetgeen zeker veel voor heeft. De onder-
vinding zal echter moeten leeren in hoeverre het bezwaarlijk is dat dan de
ijzertakken (en dus ook de randen der gaten I kunnen afslijten en dat het
kanaal in den kalkoenhals met zand enz. gevuld zal raken. In elk geval
is men thans m.i. ook hier op den goeden weg.
Cayaux.
MACHINALE HOEFIJZERS.
Was het fabrikaat, dat men tot heden te zien kreeg, buitenlandsch werk,
onlangs was ik in de gelegenheid om eenige stellen machinale hoefijzers te
beproeven, vervaardigd aan de constructie-werkplaatsen te Delft. Deze ijzers
van één grootte, en gemaakt naar het model bij de bereden korpsen in ge-
bruik, voldeden aan alle eischen van goede hoefijzers. Elke gewenschte
wijziging kon er, na in het vuur verhit te zijn, worden aangebracht, zoo-
dat het passen aan den hoef goed kon geschieden. Een groot getal nagel-
gaten (in eiken ijzertak zes) geeft genoeg waarborg dat de nagels aan de
voor eiken hoef gewenschte plaatsen kunnen worden aangebracht.
Bij het maken van meerdere modellen (grootten) van deze hoefijzers, zal
een hoofdvereisehte zijn, dat de hoefsmid er steeds zorg voor drage een
juiste keuze van ijzers t'e doen, om getrouw te blijven aan het beginsel
»het ijzer naar den hoef te vormenquot;, en niet omgekeerd.
Bij de beproeving dezer ijzers alhier, waarmede de paarden gedurende
zes weken den dienst deden, werd geen schade aan de hoeven ondervonden.
M.
IETS OVER HOEF VERPLEGING,
door
GERARD KOK.
Onder hoefverpleging of -verzorging verstaat men het geregeld nazien,
uitkrabben en reinigen der hoeven, zoowel de hoornwand als zool en straal.
Het is mij opgevallen dat in stallen hier te lande, zoowel bij handelaren
als bij particulieren en stalhouders, de hoefverpleging bijna geheel wordt
veronachtzaamd.
Vrij algemeen zijn koetsiers en stalknechts van meening dat wanneer zij
voor het uitrijden de hoeven (van buiten!) goed met vet insmeren, zij reeds
genoeg hebben gedaan. Wonderen zijn mij reeds van dat insmeren verteld.
De een vindt baat bij lijnolie, een ander bij paardevet, een derde bij traan,
ja, een koetsier vertelde mij eens in vollen ernst, dat niets zoo goed was
voor hoevensmeer als ... . petroleum!!
Als hoefsmid heb ik meer verdriet dan genoegen van al dat smeren gehad.
Dik gesmeerd, door stof en modder geloopen en hierna niet afgewasschen,
vormt zich een korst, waaronder in de meeste gevallen de hoornwand ver-
stikt, broos en brokkelig wordt. De hoefnagels beginnen te werken en als
gevolg komen de zoo gehate losse ijzers.
Voornamelijk in Engeland zag ik meer zorg voor de hoeven dragen dan
hier. lederen morgen en na eiken rit worden (op iederen fatsoenlijken stal)
de hoeven uitgekrabt en uügewasschen met water en een hard borsteltje,
daarna (alléén zool en straal) met een weinig vet ingesmeerd. Niet alleen
de bekende goede Engelsche hoefsmid zorgt voor de meest alle krachtige
hoeven der Engelsche paarden, de geregelde hoefverzorging werkt daar ook
bepaald aan mede.
Veel kunnen wij hoefsmeden doen om de hoeven normaal te houden, ech-
ter niet alles. Ook de eigenaars en degenen die hun paarden verzorgen,
behooren mede te werken, en zulks in de eerste plaats door goede hoefver-
pleging.
VOORDRACHT OVER VAKOPLEIDING i),
door
Mr. H. SMEENGE.
De heer Mr. H. Smeenge, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
sprak 17 October j.1. in 't hotel Pijbes te Nieuwe Pekela voor het departe-
ment van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen over Vakopleiding. Door
het departement waren uitnoodigingen tot bjjwoning der vergadering gericht
aan de werklieden-vereenigingen »Helpt Elkanderquot; en »Patrimoniumquot;, 't geen
niet tevergeefs was geschied: een vrjj groot aantal leden van beide vereeni-
gingen was aanwezig.
Onder het motto: Kennis is macht, behandelde de heer Smeenge, nadat
de vergadering door den voorzitter van het departement, den heer dr.
Brouwer, was geopend, de opleiding van den toekomstigen ambachtsman.
Spreker begon met er op te wijzen dat door den invloed van stoom en
electriciteit de omstandigheden des levens voor fabrikant, landbouwer en
ambachtsman in 't bijzonder waren gewijzigd; dat thans meer dan ooit voor
die standen der samenleving de spreuk: Kennis is macht wordt bewaarheid
en dat gelukkig velen die waarheid willen erkennen. Men begrijpt meer en
meer, dat tegenwoordig met andere riemen door 'tleven moet worden ge-
roeid dan weleer.
Het goede, dat er weleer bestond, zegt spreker, in het gildewezen, n.1.
dat een leerling beter werd opgeleid en er een hechter band bestond tusschen
baas en leerling dan thans, is opgeheven. Door een paar oude contracten
uit 't begin der 14e eeuw, gesloten tusschen ambachtsbazen en vaders of
voogden van leerjongens, voor te lezen, gaf spreker een kijkje in den toen-
maligen toestand van het leerlingwezen. Naast een schets van vroeger gaf
hij er eene van den tegenwoordigen toestand van den ambachtsjongen, en
waarlijk — men moet bekennen — de toestand is er niet op verbeterd. —
In andere landen is het leerlingwezen bij de wet geregeld, zoo bijv. in
Zwitserland sedert 1867 en in Frankrijk reeds sedert 1841 ; doch in ons
land trekt men zich het lot van den toekomstigen werkman nog weinig aan.
Wel wordt hier en daar de gelegenheid geschapen om op avondscholen of
herhalingsscholen onderwijs te genieten; wel verrijzen in groote steden enkele
ambachtsscholen, maar van de herhalingsschool wordt om verschillende
redenen weinig gebruik gemaakt, en 't aantal ambachtsscholen is nog
zeer luttel in ons land. Met lofwaardigen ijver worden de hier en daar
bestaande teekenscholen wel beter ingericht, met kracht wordt tot de op-
richting van nieuwe aangedrongen, doch op te veel, ja helaas te veel
1) Dit artikel is grootendeels ontleend aan een verslag, opgenomen in de Prov. Gron.
Courant van 20 October j.1. — Door bijzondere welwillendheid van den heer Mr.
H. Smeenge, waarvoor wij ook op deze plaats onzen dank wenschen te betuigen, is
bedoeld verslag op verschillende plaatsen gewijzigd en aangevuld.
Redactie.
-ocr page 184-plaatsen ontbreekt nog de gelegenheid om teekenen te leeren. Daardoor is
de ambachtsman niet in de gelegenheid de onmisbare kennis op te doen.
Voor eiken ambachtsman is teekenkennis toch van de hoogste waarde.
Misschien zal de aanstaande uitbreiding van het kiezerskorps, zegt spreker,
hierin verandering kunnen brengen. Met lof wordt gewaagd van de stad
Arnhem, waar veel wordt gedaan voor vakopleiding en eveneens wordt de
teekenschool te Leeuwarden met eere genoemd, zonder iets te kort te doen
aan de waarde der andere bestaande inrichtingen, waaronder die te Alkmaar
met nadruk moge worden genoemd. Evenwel wijst spreker ook op eene
schaduwzijde der ambachtsscholen. De leerlingen verdienen gedurende het
schoolgaan geen geld voor 't gezin, dat dit soms zoo noodig heeft, en zoo
komt het mede, dat betrekkelijk zoo weinigen eene schoolopleiding kunnen
genieten. Daarbg komt dat de lieden, die van ambachtsscholen komen,
nimmer gaan wonen op het platteland, zoodat dit van die scholen niet pro-
fiteert. — De betere vorming van den toekomstigen werkman kan ook be-
reikt worden door de invoering van een goed leerlingstelsel.
Wordt tegenwoordig maar al te vaak een ambachtsleerling gebruikt voor
geheel andere doeleinden dan waarvoor hij in de leer is gedaan, — moet
hij nu eens bijv. aardappelen schillen en dan weer een zuigeling sussen —
men mag, zegt de heer Smeenge, zijn baas daarover niet te hard vallen,
als maar ten slotte de jongen goed leert werken, het vak machtig wordt.
Want hij moet, terwijl hij zelf veelal moeite heeft den strijd om het bestaan
vol te houden, den jongen, die van 't vak nog niets weet, in den eersten
tijd gereedschappen bederft en materialen verknoeid, die met andere woorden
in 'tvak dan voor hem niets kan verdienen, loon betalen. Doch dat juist
is niet het geval. De baas leert het hem niet zoo goed als hij het kan,
uit vrees voor eventuëele concurrentie. Een leerjongen moet onder controle
staan van derden. Zijne geschiktheid voor 't een of ander vak moet worden
nagegaan; op gezette tijden dient hij proefstukken te maken, die ook aan
't oordeel van 't publiek worden overgegeven; hij moet, zoo hij zulks ver-
dient, beloond en aangemoedigd worden door de gemeenschap; hem moeten
successievelijk goede gereedschappen ter hand worden gesteld; hem dient
voldoende gelegenheid gegeven te worden zich verder theoretisch te bekwa-
men op teekenscholen, herhalingsscholen enz., en dit alles zal kunnen, als
van overheidswege meer aandacht wordt geschonken aan den toekomstigen
ambachtsman. Er moet weer een band worden gelegd tusschen baas en
leerling, ook een band van vertrouwen en waardeering. Een contract moet
den ambachtsman de zekerheid geven, dat hij een leerjongen minstens 3 à
4 jaar houdt, opdat hij ook vruchten zal kunnen plukken van wat hij den
jongen heeft geleerd, die hem in den eersten tijd vrij zeker aan gereed-
schappen en materiaal nog al iets heeft bedorven en die toch reeds een
weekgeldje moest verdienen. — In de provincie Drenthe, zegt voorts de
heer Smeenge, bestaat eene ygt; Vereeniging ter bevordering van het Ambachts-
onderwijs.quot; Het doel der vereeniging is verbetering te brengen in de vak-
opleiding. De vereeniging tracht dat doel o.a. te bereiken door: het sluiten
van contracten met geschikte personen om een of meer leerlingen in de
werkplaats te onderwijzen en op te leiden; — door het sluiten van con-
tracten met ouders of voogden, waarbij deze zich verbinden hun kinderen
of pupillen een 3-tal jaren achtereen, onder toezicht, naar een aangewezen
werkplaats te zenden, ten einde daar in een vak te worden opgeleid, en door
het aanmoedigen der leerlingen door het geven van prijzen na afloop van
elk studiejaar.
Deze provinciale vereeniging ontvangt eene subsidie van ƒ1000 uit de
staatskas, benevens subsidiën van de provincie Drenthe en van eenige ge-
meenten. Zij betaalt het loon voor de leerlingen en geeft daarenboven ver-
goeding aan de patroons. Er zijn er 40 bazen, die contracten sloten.
Ten slotte wees spreker nogmaals op de groote waarde van onderwijs op
herhalingsscholen voor den jongen werkman, brak daarbij een lans voor
eene billijke bezoldiging van hen, die met dat onderwijs werden belast, en
eindigde met het Drentsche systeem van opleiding, een stuk uit 't ver-
leden, gewijzigd door de omstandigheden, aan te bevelen.
De losse, ongezochte spreekmanier van den heer Smeenge verhoogde de
bevattelijkheid zijner rede en zeer zeker ook het genot zijner toehoorders,
die den ganschen avond met de grootste aandacht luisterden.
Korte mededeelingen en berichten.
—nbsp;Den 26sten September j.1. verlieten de heeren H. J. Lohuizen te
Apeldoorn en J. G. Lenters te Hardenberg (Overijsel) den halfjaarlijkschen
cursus in hoefbeslag bij het 1ste Regiment Veld-Artillerie te Amers-
foort als goed theoretisch en practisch ontwikkelde hoefsmeden.
Laméris.
—nbsp;De cursus in het hoefsmidsvak b/h 3de Regiment Teld-Artillerie
te Breda wordt sedert 1 October j.1. gevolgd door de burgerleerlingen
H. Schuurman te Heino (Overijsel) en G. Harm sens te Oosterbeek. De
eerstgenoemde is geplaatst door tusschenkomst van de Afdeeling IJseloevers
der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw, de tweede door
bemiddeling van het Hoofdbestuur dier Maatschappij.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling F. Hut-
ting, thans te Oostwold (Oldambt), heeft 7 November j.1., na een leertijd
van ruim 5 maanden, die hoefsmederij als een kundig hoefsmid verlaten.
—nbsp;Het is te wenschen dat door de instelling van een rijks-examencom-
missie mettertijd „eenwaardigheidquot; worde verkregen ten opzichte van de
diploma's der hoefsmeden!
—nbsp;Staatsbegrooting 1897. Voor subsidiën en andere uitgaven ten
behoeve van cursussen in hoefbeslag is door den Minister van Binnenland-
sche Zaken een bedrag van ƒ2000 voorgesteld.
—nbsp;In enkele bladen, vooral Fransche is in de laatste maanden meermalen
-ocr page 186-caoutchouc-beslag ten verkoop aanbevolen. Daarbij werd vermeld —
het was echter in de advertentie-rubriek — dat zoodanig beslag even duur-
zaam was als gewone ijzers en.....voorbehoedend werkte ten opzichte
van kouvatting.
De prijs werd niet opgegeven. Deze zal wel belangrijk hooger zijn dan
van gewoon beslag, de duurzaamheid vrij wat geringer en het gevaar voor
kouvatting wel weinig verschil opleveren. Het zal echter bij een drogen
bodem het uitglijden veel voorkomen en de ledematen van het paard meer
sparen. Over het geheel schijnt genoemd beslag, »hoefijzersquot; van caoutchouc,
ons evenwel van weinig practische waarde.
—nbsp;Dat de Arabieren in de middeleeuwen reeds het spreekwoord »an
ounce on the heel tells more than a pound on the backquot; {Harses and Roads
in practijk brachten, leert ons Ibn Abou-Hazem (Histoire de la Médecine
Vétérinaire par Moulé^j, die zegt »de nagels moeten dun en licht zijn
als naalden, omdat, hoe weinig ijzer er ook aan den hoef zit, er steeds te
veel van aanwezig zal zijn.quot;nbsp;M.
—nbsp;Losse ijzers komen het veelvuldigst voor bij brokkelhoeven. De
hoornwand van zulke hoeven mist de noodige taaiheid. — Sommige smeden
geven echter ook meermalen aanleiding tot het losgaan der hoefijzers en
wel door onvoldoende besnijden van den hoef en niet goed passen en on-
derslaan van het ijzer. -- Het ijzer dient vlak te staan en moet langs de
geheele draagvlakte, alleen de verzenen mogen zeer weinig ruimte tusschen
hoef en ijzer vertoonen, zuiver sluiten aan den hoef. Indien zulks niet het
geval is, gaan de ijzers dikwerf spoedig los zitten en men heeft meer last
van het breken der nagels in den hoef. — Dit laatste wordt natuurlijk zeer
bevorderd indien de nagels van te broos ijzer zijn vervaardigd.
•— In de laatste weken zijn wij bezig een proef te nemen met „D Pijlquot;-
lioefnagels, welke zijn vervaardigd door de »Stora Kopparhergs Bergslags
Aktiebolagquot; te Falun-Domnarfvet, in Zweden. — Den uitslag dezer proefne-
ming zullen wij denkelijk in de volgende aflevering mededeelen.
1)nbsp;= „een ons op den hoef telt meer dan een pond op den rug.''
2)nbsp;Dit is de titel van een Engelsch werk, en, in onze taal overgezet, beteekent:
Paarden en wegen.
3)nbsp;Dit luidt, in het Nederlandsch vertaald, als volgt: »Geschiedenis der Veeartsenij-
kunde, door Moulé.quot;
Sedert 15 October zijn ingekomen postwissels over het 3de kwartaal a
ƒ 0.75 van de heeren: S. Visser te U., H. ten Broek te B. en H. Vermeulen
te A., en over het 3de en 4de kwartaal (ƒ1.50) van H. S. Heinsius te F.,
G. W. Posthuma te H. en H. van Heuvelen te E.
HANDELAREN in
Leveranciers aan s Rijks-Veeartsenijschool.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
te Dordreeht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
W. HEMSING amp; Co., Amsterdam.
_nbsp;Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Engelsche Hoefnaoels, Fransctie Diamant Hoefnaoels, Enoelsclie Hoefraspen.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
_W. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
Uitgaaf van A. W. HEIDEMA, Groningen.
Voor enkele dagen verscheen:
e
Li
Met toestemming van den Minister van Oorlog opgemaakt
naar officiëele bescheiden in het archief van
het Departement van Oorlog.
door
H. C. M. E. H. VAN SOETERMEER VOS,
iste Luitenant der Veld-Artillerie te Utrecht.
(Met een plaat van het kasteel te Bociilo, en bovendien in den tekst het nortret
yan den genei-aal-majoor Jhr. J. van de Poll, ond-direetenr
der genoemde Stoeterij.)
Het werk telt 100 blz. druks en heeft het formaat van «De Hoefsmid.quot; —
Aan de uitvoering zijn geen kosten gespaard. — De prijs is vastgesteld op
/■1.25, fr. p. p. /l.SS; voor abonné's van »Het Paardquot; of »De Hoefsmidquot;
respectievelijk ƒ1.00 en ƒ1.10.
le Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 189-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks-
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis , Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenij school;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. S chim m e 1......183
Het diploma, door J. B. H. Moubis............189
Examens in hoefbeslag te 's-Hertogenbosch..........192
Korte mededeelingen en berichten.............193
Briefwisseling....................194
Advertentiën....................194
Inhoud jaargang 1896..................................195
-ocr page 190-Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 14. Winterbeslag.
Indien in den winter de wegen met sneeuw of ijs zijn bedekt, moeten
de paarden worden voorzien van een beslag, dat het uitglijden zooveel
mogelijk belet. Men noemt dit het scherpen, op scherp of op winterbeslag
zetten van een paard. Op zeer verschillende wijzen heeft men getracht het
voorgestelde doel te bereiken. Daarbij streefde men naar een methode,
welke den vasten stand verzekerde zonder dat de beweging van het dier
hierbij schade leed, en voorts naar een beslag, dat gemakkelijk kon worden
aangewend, eenvoudig en goedkoop was. Aan al deze eischen, in één be-
slag vereenigd, kon moeielijk worden voldaan. Hierdoor zijn echter tal
van modellen ontstaan, waarvan de meeste, als onpractisch, spoedig weder
in het vergeetboek geraakten, andere korter of langer tijd een goeden
naam verwierven, en weer andere of steeds of onder bijzondere omstandig-
heden toepassing vonden en nog vinden.
De voornaamste wijzen van scherp beslag zullen hieronder kort een plaats
vinden.
1°. De ijsnagels (fig. 32). Dit zijn nagels met een wigvor-
migen of pyramidalen kop, welke iets grooter is dan gewoonlijk;
zij worden, één aan den buiten- en één aan den binnentak
van het ijzer, in de plaats der gewone nagels ingeslagen. Deze
wijze van scherpen kan nuttig zijn om plotseling in den nood
te voorzien; wijl de koppen echter spoedig afslijten, zouden
de ijsnagels bij paarden, welke veel arbeid verrichten, vooral
wanneer er weinig of geen sneeuw ligt, telkens moeten worden
vervangen en dit kan de hoornwand niet verdragen. Immers
zouden de nagels, ten einde vast te zitten, steeds hooger aan
den wand moeten uitkomen, en het gevolg zou zijn: een brok-
kelig worden van den hoornwand, zoodanig, dat weldra het
Fig. 32.nbsp;meer behoorlijk aan den hoef kon worden bevestigd.
IJsnagel met De ijsnagels kunnen dus slechts een oogenblikkelijk redmiddel
^'^^ko™^™ zijn; voor een eigenlijk winterbeslag zijn zij ongeschikt. Men
heeft echter getracht te voorzien in de omstandigheid dat de
hoornwand hierdoor werd vernageld, en wel door ijsnagels te vervaardigen,
welke met hun klingen tusschen het ijzer en den wand uitkomen (fig. 33).
Tot dit doel heeft men in het ijzer gaten gemaakt, welke in schuine rich-
ting loopen, zoodanig dat zij van boven nabij den buitenrand te voorschijn
komen. De klingen der nagels zijn korter dan ge-
woonlijk; zij worden aan den buitenrand van het jjzer
omgeslagen (fig. 34). Hun koppen zijn vierkant of ge-
groefd (fig. 35).
Deze wijze van scherpen is in 1865 aanbevolen door
een Fransch paardenarts, Delpérier genaamd, doch
Fig 33nbsp;maakte eerst weinig opgang. In de jaren 1880—1889
IJsnagel volgens werd zij in Frankrijk druk beproefd; niet minder dan
Delpérier. 25 personen brachten daarin kleine wijzigingen aan en
trachtten hun model ingang te doen vinden. Zoo loopt, volgens Lepinte,
het gat niet schuin door het ijzer, doch recht, en is eenvoudig mager
Fig. 34.nbsp;Fig. 35.
Doorsnede van den hoef, van hetnbsp;IJsnagel met gegroefden kop volgens
ijzer en van een ijsnagel volgensnbsp;Delpérier.
Delpérier.
gestampt; de kling van den nagel blijft nabij den kop iets buiten het gat steken.
Dit model was van 1885—1889 bij het Fransche leger voorgeschreven.
Delpérier beval zijn ijsnagels, van lage, gegroefde koppen voorzien
(fig. 36), ook aan voor zomerbeslag in de steden, wanneer de straten glad
zijn, of tot beschutting der gaten, indien de ijsnagels in den winter niet
noodig zijn.
2°. Het scherpen der kalkoenen en stooten. Ten einde het winterbeslag
meer weerstandbiedend te maken dan door ijsnagels kan worden bereikt,
heeft men in de kalkoenen, en bij stootijzers ook in den stoot, een stukje
staal geweld en daarna aan deze deelen een wigvormige, pyramidale of
andere scherpe of puntige gedaante gegeven. In den regel maakt men den
binnenkalkoen scherp in overlangsche richting van het ijzer, en den buiten-
kalkoen in dwarse richting van den ijzertak. In Duitschland doet men het
tegenovergestelde (fig. 37 en fig. 38).
Op deze wijze kan, indien alle vier ijzers worden gescherpt, een genoeg-
-ocr page 192-zaam vaste stand worden verzekerd. Wanneer er echter weinig of geen
sneeuw ligt, zijn de kalkoenen spoedig stomp en moeten deze opnieuw wor-
U
Fig. 36.
Nagel volgens Delpérier tot beschutting
der gaten en voor stadsgebruik in den zomer.
den gescherpt. Daartoe moeten de ijzers worden afgenomen, wat veel tijd
en geld kost; het ergste echter is, dat weldra de hoornwand, door het tel-
kens hooger inslaan der nagels, zoo brokkelig wordt, dat het ijzer niet
vast genoeg meer kan worden ondergelegd.
Deze methode van winterbeslag was vrij algemeen in gebruik, toen het
vervoer in ons land nog grootendeels door middel van diligences geschiedde;
niet zelden moesten dan in den winter de smeden des nachts worden ge-
wekt omdat de paarden, wegens de gladheid, niet verder konden. Het
duurde dan geruimen tijd vóór een span paarden op scherp was gezet, ter-
wijl bij langdurige gladheid de dieren niet zelden voor eenigen tijd buiten
dienst moesten worden gesteld, omdat hun hoornwand te brokkelig was
geworden.
Men zocht daarom naar een wijze van scherpen, welke elk oogenblik ge-
makkelijk kon worden aangewend, daarbij goedkoop was en zoo weinig
mogelijk nadeel opleverde voor den hoef en het geheele dier. Dit vond
men tamelijk bevredigend in de schroefkalkoenen.
3°. De schroefkalkoenen (fig. 39) dagteekenen reeds van
de voorgaande eeuw, doch zij zijn eerst in de 2de helft van
deze eeuw algemeen in gebruik gekomen. De reden hiervan
was, dat de schroefkalkoenen, zooals ze vroeger werden ver-
vaardigd, dikwijls afbraken of verloren gingen. Vooral het
eerste gaf aanleiding tot bezwaren, omdat men dan, alvorens
een nieuwen kalkoen te kunnen indraaien, de schroef uit
het gat moest verwijderen. Tot dit doel beval een Duitsch
paardenarts. Lang genaamd, een bijzondere tang aan,
gg waarmede men tusschen den verzen-draagrand en het ijzer kon
Sohrorfkalkcen, komen, ten einde aldus de afgebroken schroef uit het ijzer te
'natuurl. grootte, draaien. Soms gelukte dat niet en moest men het ijzer afnemen.
Op verschillende wijzen heeft men getracht in die be-
zwaren te voorzien. Het best is dit gelukt op de vol-
gende wijze. In de eerste plaats vervaardigt men de
kalkoenen uit goed, smeedbaar staal, en vervolgens maakt
men den schroefdraad, zoowel van den kalkoen als van
het gat, diep en scherp, terwijl men aan het gat in het
kalkoeneinde van het ijzer een verzinking (fig. 40, a)
aanbrengt. Hoe fijner en scherper de schroefdraad is,
des te meer aanrakingspunten zullen er bestaan tusschen
kalkoen en ijzer en des te minder zal een schroefkalkoen
losraken. De verzinking biedt een grooter steunvlak aan
voor den kalkoen op het ijzer, zoodat hij minder gemak-
kelijk afbreekt of gaat draaien.
Fig. 41.
Schroefkalkoen volgens De give.
a zeshoekige schroefkalkoen; 6 platte ring met haakje;
c in het ijzer bevestigde kalkoen; d guttapercha ring;
e omgebogen hoefnagel.
d
Er zijn smeden die in dit opzicht zulk goed werk leveren, dat het een
zeldzaamheid is, indien één hunner kalkoenen verloren gaat of afbreekt.
Omdat het bij anderen echter dikwijls voorkwam, heeft men uitgezien naar
allerlei middelen om hierin te gemoet te komen, gewoonlijk evenwel ten
koste van de eenvoudigheid.
Als zeer samengesteld moet in dit opzicht worden vermeld de kalkoen
van Degiv e (fig. 41), in 1888 te Brussel met goud bekroond. Deze is
zeshoekig (fig. 41 , a) en wordt aan zijn basis omgeven door een zeshoeki-
gen platten ring (fig. 41, 6), welke aan een der hoeken een haakje bezit,
dat juist past in een opening, midden in het ijzer, vóór den kalkoen
(fig. 41, c). Door den kalkoen is, onmiddelljjk boven dezen ring, een
gaatje geboord; dit wordt opgevuld met een reepje van een guttapercha-
buis (fig. 41, d), dat daar gemakkelijk wordt ingebracht, door eerst een
aan de punt omgebogen nagel (fig. 41, e) door de opening te steken, er
dan het ringetje guttapercha in te haken en vervolgens den nagel met dit
laatste terug te trekken. De zeshoekige ijzeren ring is op deze wijze op
zijn plaats bevestigd en belet het omdraaien van den kalkoen (fig. 41 , c).
Het feit dat een zoo samengestelde kalkoen met goud was bekroond,
gaf aan W. A. H. van Horsen te Utrecht aanleiding om te bewijzen, dat
het draaien van een kalkoen (hoewel dit bij een goed gemaakten schroef-
kalkoen niet behoeft voor te komen) in denzelfden geest op vrij wat een-
voudiger wijze zou kunnen worden belet. Hij gaf daartoe de volgende
middelen aan.
Gelijk figuur 42 doet zien, is onmiddellijk vóór den kalkoen een zwaluw-
staartvormige sleuf in het ijzer gemaakt, waarin de schuif a past. De
sleuf is het nauwst aan den buitenrand van het ijzer, zoodat een verplaat-
sing der schuif, indien ze onverhoopt mocht voorkomen, nooit naar buiten
zou kunnen geschieden. Dit is van belang voor den binnenkalkoen, met
het oog op strijken.
De schuif zelve verslijt weinig of niet; zij kan dus langen tijd worden
gebruikt. De zwaluwstaartvormige opening in het ijzer is zeer gemakkelijk
aan te brengen, het geheel alzoo weinig kostbaar.
Figuur 43 geeft een andere methode aan om den kalkoen te bevestigen,
welke iets samengestelder is, doch waarbij stelUg niets verloren kan gaan!
In het midden van het ijzer, juist vóór den vierkanten schroefkalkoen (een
zeshoekige is moeiehjker te maken), wordt een langwerpig vierhoekig gat
geslagen, waarin de stut o volkomen sluit. Nabij den voorwand van dit
gat wordt door het ijzer, van den buiten- naar den binnenrand, een ronde
opening (fig. 43, d) geboord, zoodanig, dat in dien wand eigenlijk slechts
een sleuf ontstaat. Een gelijke sleuf wordt ook aangebracht aan de voor-
vlakte van den stut a.
Wanneer de stut nu in het gat is geplaatst, blijft er een rond kanaal
open dat, gelijk Degive aangaf, opgevuld wordt met een reepje van een
guttapercha-buis (fig. 41, d en fig. 43, d). Daartoe wordt de omgebogen
nagel (fig. 41, e) door het gat gestoken, het reepje guttapercha-buis inge-
haakt en daarna de nagel met het laatste doorgetrokken, zoodat het blijft
zitten, gehjk in fig. 43, d is aangetoond. De stut zit thans onbeweeglijk
vast; hij slijt zeer weinig af en kan dus lang worden gebruikt.
Fig. 43.
Methode van Horsen om het draaien van een schroefkalkoen te beletten.
De driehoekige insnijding aan den achterrand van den stut (fig. 43, a)
veroorlooft den kalkoen ook overdwars te staan; in dit geval haakt hij in
bedoelde insnijding, zoodat hij niet kan gaan draaien.
Deze methode is evenzoo weinig kostbaar; de reepjes guttapercha, welke
de opening uitstekend afsluiten, kunnen van onbruikbaar geworden buizen
worden gesneden. Beide manieren zijn belangrijk eenvoudiger dan die van
Degive, maar, gelijk reeds werd opgemerkt, goed vervaardigde schroef-
ijzers en schroefkalkoenen behoeven zulke hulpmiddelen niet.
Toen het bovenstaande in 1889 was medegedeeld in het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde deed J. F. A. Otte te Amsterdam een nog eenvoudiger
methode kennen om het draaien der kalkoenen te voorkomen. Hij voorziet
zijn voorijzers van twee pyramidale kalkoenen en zijn achterijzers van vier
kalkoenen, waarvan twee (stooten) in den toon zijn geplaatst, op een afstand
van 9 mM. Van deze kalkoenen is alleen die, welke zich bevindt aan het
uiteinde van den binnentak, pyramidaal, alle andere zijn wigvormig.
De wigvormige kalkoenen zijn aan één vlakte, de pyramidale aan vier
vlakten voorzien van een overlangsche groeve ter breedte van 5 mM. In
deze groeve sluit de kop van een schroef, welke, nadat de kalkoen is in-
gedraaid, onmiddellijk daarvóór, op het midden der ijzervlakte, wordt aan-
gebracht. Bedoelde kop is platrond en in het midden van een groeve
voorzien, zooals bij een houtschroef.
Bij de scherpe kalkoenen in den toon (aan het achterijzer) bevindt zich
het schroefgat met de schroef juist tusschen beide kalkoenen, zoodat één
schroef de twee kalkoenen op hun plaats bevestigt.
Alzoo bestaat de geheele inrichting daarin, dat vóór eiken kalkoen een
schroefgat van 7 mM. middellijn wordt gemaakt, waarin een schroef met
platten houtschroef-kop van 9 mM. middellijn past, en verder, dat men aan
één of meer vlakten van den kalkoen een sleuf maakt, waarin de juist
genoemde kop voor een gedeelte komt te rusten.
De gewone schroefkalkoenen maken nog steeds het beste winterbeslag
uit; zij zijn dan ook bij het Duitsche en Fransche leger voorgeschreven en
het is te verwachten, dat zij, na vergeefsche proefnemingen om beter in de
behoefte te voorzien , weldra ook weder bij het Nederlandsche leger zullen
worden ingevoerd.
Mogen de schroefgaten ledig blijven, wanneer in den winter geen scherp
beslag noodig is? Indien daartegen overigens geen bezwaren bes'aan, ver-
dient het aanbeveling om de gaten op stal of wanneer de wegen niet glad
zijn, van stompe schroefkalkoenen te voorzien. Dit veroorzaakt echter
moeite en kost geld; bovendien is het onnoodig, wanneer het ijzer aan zijn
uiteinden iets dikker is gesmeed, en er een duidelijke verzinking met een
diep schroefgat is aangebracht. Zelfs al ontstaat er dan eenige slijting wan
neer het paard zonder kalkoenen loopt, is deze hoogst zelden van dien aard
dat een schroefkalkoen niet goed meer zou kunnen worden bevestigd. Komen
echter schroefgaten in den toon voor, dan is het, wegens de meerdere af-
slijting van dit gedeelte, gewenscht ze steeds hetzij van scherpe hetzij van
stompe kalkoenen te voorzien.
HET DIPLOMA.
In aflevering 6 van dit maandschrift vindt de lezer een tweetal wenschen
neergeschreven, welke tot strekking hebben dat de opleiding van burger-
hoefsmeden en het geven van het diploma door de regeering moet geschieden.
Deze wenschen zijn volgens de bijgevoegde toelichting vooral daarom nood-
zakelijk, wijl in de thans vrij algemeen toegepaste opleiding te weinig
eenheid bestaat, en de eischen, welke gesteld worden om het diploma te
verwerven te veel van elkander verschillen, waardoor het vertrouwen van
het publiek in den »gediplomeerden hoefsmidquot; schade lijdt.
Groot voorstander zijnde om de uitoefening van het hoefsmidsvak zooveel
mogelijk te verbeteren, beaamt de ondergeteekende ten volle die wenschen
van den schrijver. Maar Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd,
en met het ernstige streven naar verbetering van het hoefbeslag en naar
het bekwamen van de mannen daarvan, is men nog betrekkelijk zoo kort
bezig, om nu reeds eene dusdanige gewenschte verbetering als een dringenden
eisch te beschouwen. Die verbeteringen, ik twijfel er niet aan, zullen een-
maal komen, zulke eischen dringen zich immers van zelf op, en met den
schrijver voeg ook ik er gaarne aan toe »hoe eer hoe beterquot;.
Voorshands mag men, naar ik intusschen meen, zeer tevreden zijn met
de resultaten, die men in weinige jaren met de genomen maatregelen in het
hoefsmidsvak reeds heeft verkregen, en kunnen de verschillende corporaties,
maatschappijen van landbouw en andere, dikwijls met hulp der regeering,
met voldoening neerzien op hetgeen zij hebben gedaan om den bestaanden
toestand te verkrijgen.
Van een onbillijkheid tegenover die hoefsmeden, welke aan hoogere eischen
hebben moeten voldoen om een diploma te verkrijgen, kan toch moeilijk
sprake wezen, daar ook dezen de opleiding weinig kostbaar werd gemaakt,
en die betere opleiding in de eerste plaats aan hun eigen belang is dienstig
geweest, een genot, hetwelk andere vakgenooten niet deelachtig is geworden.
Voor hen dus een reden tot dankbaarheid.
Of het bestaande stelsel, of liever de wijze van opleiding thans gevolgd,
goed is of niet, en beantwoordt aan het doel dat men beoogde, namelijk
betere hoefsmeden te hebben, vooral ten platten lande, ik meen dat de
verschillende cursussen in hoefbeslag reeds groot nut hebben gesticht, en
het gestelde doel op bevredigende wijze zal worden bereikt.
Het vormen van cursussen voor hoefsmeden heeft een algemeene belang-
stelling in het vak opgewekt, veel sterker dan het oprichten van één of
meer vakscholen of leersmederijen hadden kunnen doen, en stichten ook
daarom veel meer nut. Overal waar een cursus werd gehouden ontwaart
men een opgewekt leven bij de vakmannen om het voorrecht te hebben dien
mede te maken, en die ijver of naijver om hun doel te bereiken, het diploma
te verdienen, zij hebben dit toch niet verworven zonder verhooging van hun
kennis. Daarom is elk hoefsmid in het bezit van een diploma nog geen
bekwaam vakman. Ik weet wel beter; veel tekortkomingen zijn door de
vingers gezien, maar naar mijn vaste overtuiging met recht, daar deze zaak
geheel moest worden opgebouwd, en het hoog noodig was om spoedig een
algemeene verbetering tot stand te brengen, gedachtig aan de spreuk dat
het, voorloopig althans, beter is een half ei dan een leegen dop te hebben.
Het streven naar het diploma, wie wil dit betwisten, is thans een
dringende eisch geworden, een noodzakelijkheid voor den hoefsmid, waaraan
geen keeren meer is. Het wordt nu zachtjes aan tijd om een krachtig basta
te doen hooren, geen diploma meer, in elk geval geen stroom van diploma's
meer met kwistige hand verstrekt. Weldra zou een niet gediplomeerd hoef-
smid een zeldzame vogel worden, een antiquiteit. Laten we op den eenmaal
ingeslagen weg voortgaan, hij blijkt goed te zijn, maar eenigszins gewijzigd;
komen soms klachten ons ter oore over een werkman, die niet voldoet aan
hetgeen men redelijker wijze van hem mocht verwachten, of meer nog laat
hij eens een steek vallen, wel 't is een verschijnsel in elk vak meer gezien.
Met een geringe wijziging kan de eenige fout begaan bij het scheppen van
den tegenwoordigen toestand worden hersteld, en die fout is het »diplomaquot;.
Dit toch is een akte van aanstelling, een bewijs van voldoende kennis, welke
intusschen door het meerendeel der thans gediplomeerden niet is verkregen,
daartoe zijn de ingestelde cursussen onmogelijk in staat.
Men weet dat de burgerleerlingen, welke aan de hoefsmidschool en bij de
korpsen van het leger hun opleiding krijgen, en daar een onafgebroken
cursus van zes maanden medemaken, bij hun vertrek een bewijs of een ge-
tuigschrift ontvangen, hetwelk melding maakt van vlijt, vorderingen, gedrag,
en verkregen kunde in het hoefsmidsvak. Deze personen moeten vóór opne-
ming zoodanige bedrevenheid in het vak bezitten, dat zij met vrucht den
cursus kunnen volgen. Hoewel aan die hoefsmeden met alle vertrouwen
elk paard in beslag kan worden gegeven, wil ik niet beweren, dat zij alle
professors in hun vak zjjn. Daarvoor is ook die tijd nog te kort; men
bedenke wel, die cursussen zijn, om hoefsmeden in hun vak te verbeteren,
hun vak te leeren, niet om smidsgezellen of onkundigen op te leiden. Van
de ter school meegebrachte kennis hangt dus alles af; bij een goede voor-
bereiding is die zesmaandelijksche cursus voldoende om een goed hoefsmid
te vormen.
Dezelfde opleiding kan een gewone cursus, met die betrekkelijk weinige
leiding en voorlichting niet geven, dat is niet mogelijk. Daarom is in dit
geval het geven van diploma's een te ver strekkende oorkonde van bevoegd-
heid. In zoover kan het waar zijn dat het publiek wordt misleid, en het
nut eener goede opleiding voor hoefsmeden in discrediet kan komen. Vooral
voor deze laatste categorie van hoefsmeden ware het wenschelijk om na
eindiging van den cursus enkel een bewijs af te geven dat zij met vrucht
dien cursus hebben meegemaakt. Het brevet van bekwaamheid, het diploma,
beware men intusschen voor de waardigen, en die de bewijzen daarvan
hebben geleverd door een deugdelijk examen. Dit zal het hoefsmidsvak
naar ik meen zeer verheffen, twijfel aan het nut der opleiding is dan niet
geoorloofd, en het publiek weet, wat het aan den man heeft.
De wijze, waarop dit diploma zal moeten worden behaald, ligt voor de
hand. Dit kan op de beste wijze geschieden aan een op te richten hoef-
smidschool of aan goed ingerichte leersmederijen, zooals ik zulks vroeger
reeds heb opgegeven, inrichtingen in den geest als er zoovele in het buiten-
land worden aangetroffen (zie afl. 3 van dit maandschrift). Wat daar is
gevormd, dit spreekt van zelf, kan ook ten onzent. Stellig is deze weg de
beste; doch in afwachting van die regeling zou reeds een stap in goede
richting gedaan zijn, door het diploma te yerbinden aan het met gunstig
gevolg medemaken van een tweeden cursus. Evenals boven reeds werd
gezegd, het zou niet goed zijn de thans gevolgde methode van cursussen
op te heffen, omdat alsdan aan vele smeden de gelegenheid werd ontnomen,
om op een min kostbare wijze, veel van hun vak te leeren; enkel is het
noodig om de eischen ter verkrijging, ook van een bewijs, hooger te stellen
dan tot heden is geschied.
Ik zou gevoegelijk thans dit epistel kunnen eindigen, daar ik mijn meening
over eene goede opleiding tot hoefsmid heb gezegd, doch wil er evenwel met
enkele woorden op wijzen, dat ook belanghebbenden, fokkers en houders
van paarden zeer veel tot verbetering van het hoefsmidsvak kunnen mede-
werken door den goeden hoefsmid een goede toekomst te verzekeren. »Goede
waar is immers z'n geld waardquot;; wordt alzoo door een goede verzorging
van den paardenhoef de waarde van bet dier verhoogt, dan verdient de
werkman immers zijn goed loon naar evenredigheid van zijn werk.
Wel heeft de militaire hoefsmid met het opschrift boven dit artikel niets
te maken, maar ook deze vakbroeder in uniform staat minstens op hetzelfde
standpunt van ontwikkeling als zijn geleerde burger-collega. Daarvoor heeft
hij dan ook omstreeks twee jaren de lessen aan de hoefsmidschool gevolgd.
Voor hem zou een verbetering niet onwelkom zijn, niet geldelijk, daarm
wordt door de regeering voldoende voorzien, maar in zijn stand. De graad
van onderofficier, gegeven aan de waardigen onder hen, na een zeker aantal
dienstjaren, zou naar mijn zienswijze van grooten invloed zijn op de uit-
oefening van het beslag der legerpaarden. Het vak toch is gewichtig genoeg
voor de strijdvaardigheid der bereden korpsen, en de geleerdheid, welke
aan het vak ten grondslag ligt, groot genoeg om dien graad te kunnen
bekleeden. Kunde en kunst, kennis en vaardigheid zijn hier gepaard, terwijl
schoonheid van de uitvoering een vereischte is. Het is immers een bekende
zaak, en waar voor elke betrekking, dat door verheffing van de maatschap-
pelijke positie de grondslag wordt gelegd tot verbetering van het vak.
MOUBIS.
EXAMENS IN HOEFBESLAG TE 's HERTOGENBOSCH,
gehouden op 27 November en 4 December j.l.
Vanwege de Noord-lirabantsche Maatschappij van Landbouw hadden op
27 Nov. en 4 Dec. j.1. de examens plaats voor hen die een in 1896 door
de heeren provinciale veeartsen in Noord-Brabant gegeven cursus in hoef-
beslag hadden bijgewoond.
Op 27 November werden 13 candidaten geëxamineerd, waarvan de vol-
-ocr page 200-gende aan genoemde maatschappij ter uitreiking van een diploma van be-
kwaamheid zijn voorgedragen:
J. van Hout te Oirschot, A. Rox te Beek en Bonk, 3. van der Wil-
denberg te Waalré, J. van Doorn te Veghel, A. Smits te Leende,
H. Soomers te Veldhoven, C. Pas te Woensel, J. v. Sleeuwen te Uden
en J. A. van der Mee te Baardwijk.
Op 4 December namen 13 candidaten aan het examen deel, waarvan
de volgende 7 zijn geslaagd :
P J. Hoppenbrouwers en G. J. de Rooij te Princenhage, D. N.
van der Giesen te Fijnaart, A. Merkelbach te Lieshout, T h.
van de Mortel te Beurne, J. Pennings te Boekei en A. Bakens
te Asten.
(Het aantal gediplomeerde hoefsmeden in Noord-Brabant is thans meer
dan 200).nbsp;E.
—nbsp;De cursus in hoefbeslag te Haarlem, vanwege de Afdeeling
Haarlem der Hollandsche Maatschappij van Landbouw voor opleiding tot
burgerhoefsmeden, is 16 November j.1. aangevangen met 17 leerlingen. Er
wordt jaarlijks een dergelijken cursus gehouden, die in den regel wordt
geleid door den te Haarlem in garnizoen zijnden militairen paardenarts en
ongeveer 4 maanden duurt.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Breda. In de voorgaande aflevering is
vermeld dat o.a. de leerling G. Harmsens te Oosterbeek dien cursus tegen-
woordig volgde. Dit is niet geheel juist. Het moet zijn: G. Harmsen,
vroeger te Steenderen.
—nbsp;De heer F. Laméris, luitenant-paardenarts te Amersfoort, hield op
10 November j.1. te Nijkerk een YOOrdracht, voor eigenaars van paar-
den, over het nut van een goed hoef beslag, meer in het bijzonder met
het oog op het besnijden van veulenhoeven en het verbeteren van verkeerde
standen.
—nbsp;Aan den CurSUS in hoefbeslag te Nijkerk, gehouden door de
Afdeeling Over-Veluwe van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Land-
bouw, wordt deelgenomen door 10 leerlingen, n.1. de HH. W. Vedder,
A. G. Mulder, H. van Aller en J. van der Pol te Nijkerk, C. Kui-
pers te Putten, H. van Slooten te Nun speet, H. Karsten te Harderwijk,
W. van der Mheen te Barneveld, W. van Voorst te Voorthuizen en
G. van Domselaar te Garderen.
De theoretische lessen worden gegeven door den heer F. Laméris, It.
paardenarts, terwijl het practisch onderricht is opgedragen aan den militairen
hoefsmid Louws, van het Ie Regiment Veld-Artillerie te Amersfoort.
L.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De derde leerling-
plaats, opengevallen door het vertrek van den leerling F. Hutting te Oost-
wold, is sedert 13 December j.1. ingenomen door den smidsgezel en tevens
smidszoon Vos van Oldehove. (Gr.).
—nbsp;„Het Paardenstamboekquot;, tot dusver werkende over de de 3 noor-
delijke provinciën is voor eenigen tijd ontbonden. In Friesland en Gronin-
gen zullen provinciale stamboeken worden opgericht, terwijl in Drenthe ook
voorbereidende stappen in diezelfde richting zullen worden gedaan. Bravo!
Leven in de paardenfokkerij, geeft in den regel drukte in de hoefsmederij!
—nbsp;De uitslag der proefneming „D Pijlquot;, hoefnagels is nog al gunstig
geweest. In de volgende aflevering komen wij er uitvoeriger op terug;
—nbsp;Gelijktijdig met deze aflevering wordt ieder abonné gratis een pracht-
bandje voor den verschenen eersten jaargang toegezonden. Dit is een ge-
volg van de feiten, dat het aantal abonnenten, ofschoon nog niet groot
(ruim 300), ons is meegevallen. en dat in het laatste kwartaal geen afzon-
derlijke plaat is gegeven.
Dank
aan allen die ons bij de oprichting van »De Hoefsmidquot; en bij het samen-
stellen en verspreiden van den eersten jaargang hebben gesteund. Wij
bevelen »De Hoefsmidquot; te dien opzichte voor den tweeden jaargang bij
heeren medewerkers, abonnenten en adverteerders ten zeerste aan.
Sedert 15 November zijn ingekomen postwissels over 1896 a ƒ3.00 van
A. Rameijer te D. en G. J. Harmsen te B.; en over het 4de kwartaal
ƒ0.75 van C. M. van Rietschoten te B.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
HANDELAREN in
Leveranciers aan s Rijks-Veeartsenijschool.
Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
EnflElsctie Hoefnaoels, Fraosclie
Diamant Hoefnaoels, Eiiflelsctie Hoefraspen.
Best Engelsch Stooten- en Stiftenstaal.
-ocr page 202-Advertentiën. I 20, II 36, III 52, IV
68, V 84, VI 100, YII 115, VIII
131, IX 147 , X 164 , XI180 , XII 194.
**Aluminium. Het — in het hoefbeslag.
VII 107.
Aluminiumbeslag. II 35, *III 47, 51.
, legeeringen. VIII 180.
Balkijzer. Het pas ondergeslagen —. I 19.
Balkijzers. Aanwending van —. VII 115.
Barometer. Het paard als —. III 51.
Beenderen. De — van den hoef. I 19.
in de 12de eeuw. IX 144.
Enkele opmerkingen aangaande
het — der paarden in Londen.
VIII 119.
„ Nieuwe vorm van — volgens J.
Osei te Moscou. X 161.
f* „ Nieuwe vorm van — zonder na-
gels. III 48, YI 98.
Besnijden van den hoef. I 19.
Bodem en hoeven. IX 142.
Boekwerken. Ingekomen —. IV 66.
fBorculo. Afbeelding der hofpoort van het
kasteel te —. IX.
Briefwisseling. VI 99 , YIII 131, XII 194.
**Brokkelhoeven. V 71.
Caoutohouc-beslag. XI 179.
China. Hoefijzers in —. IX 145.
*Cursus in hoefbeslag. I 16.
^ „nbsp;„nbsp;Deelnemers aan den
— Amersfoort. IV
67, IX 145, X 161,
XI 178.
^ „ „ der afd. Steenwijk
en omstreken. VIII
129, IX 144.
te Amersfoort. IX
n nnbsp;n
143.
te Breda. IX 144,
XI 178, XII 193.
„ „ „te Haarlem. XII
193.
„ „ , te Ifijkerk. XII
193.
*Cursussen voor hoefsmeden. IV 63.
»Diploma. Het —. XII 189.
Diploma's voor hoefsmeden. XI 178.
De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeeldin-
gen of figuren behooren; die met ** zijn grootere, die met een * kleinere bijdragen.
De Komeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
**Eloy (St.). I 5.
Examen in hoefbeslag te Hannover .VIII131.
, , „ „ Beieren. X 163.
^ „ „ , Deventer. Uitslag
van het —. V 84;
teZaltbommel.V84
, „ „ „ Arnhem. VU 113.
*nbsp;„ „ „ „'s Hertogenbosch. I
18, XII 192.
„ „ „ „ Heerde. II 35, »III
50.
Hemsing en Co. De firma — te Am-
sterdam. VIII 130.
f**Hoef. De — en het Hoefbeslag. 114,
II 33, III 40, IV 60, V 77, VI 90,
YII 103, YIII 120, IX 135, X 151,
XInbsp;167, XII 183.
*Hoeven. Onbeslagen —. II 34.
Hoefbeslag. De ontwikkeling van het —.
YII 114.
*nbsp;„ Boekwerken, speciaal over—.
II 27.
f*Hoefbuffer-patent. Krehann en Wy-
dra. III 49.
Hoefsmeden. Verbetering van de positie
der —. YI 98.
»»Hoefsmidsvak. Het — in Nederland, in
den loop dezer eeuw. I 5,
II 23.
*nbsp;„nbsp;Een tweetal wensehen ten
opzichte van het —. YI 9 7.
„nbsp;Ontwikkeling van het —
in de beschaafde landen.
IX 143.
Hoefnagels, merk ,De Pijl.quot; XI 179,
XIInbsp;194.
»»Hoefbeslag. YIII 123.
„nbsp;Bijgeloof in het —. lY 66,
YIII 130, X 163.
„nbsp;en paardenfokkerij. IX 143.
*nbsp;„nbsp;van papier. III 50.
„nbsp;Het oordeel der Friesche
keurings-oommissiën omtrent
het —. IX 142.
Hoefsmid. De plichten van den — .YIII 130.
Hoefsmidschool te Amersfoort. Leerlingen
der -. Y 84, YI 99.
Hoefijzers uit spiraaldraden. lY 67.
*nbsp;„ Machinale —. XI 174.
-ocr page 203-Hoefschoenen voor venlens. X 162.
♦Hoefverpleging. Iets over —. XI 175.
Hollandsche M. v. L. Prijzen voor de ten-
toonstelling der —. IX 143.
Hulpmiddelen bij de studie van de leer
van het hoefbeslag. VI 98.
Ingezonden stukken. VII 115.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
IV 67, VIII
129,1X145,
XInbsp;178,
XIInbsp;193.
Vnbsp;V Ttnbsp;V Budapest.
nnbsp;» Bnbsp;„ Charlotten-
bnrg. VIII
131.
Kamerbeek. (quot;W.) overleden. X 171.
Klemhoeven. Hoe — behandelen ? VII 115.
Kunsthoorn. VII 114.
Legeering. Een nieuwe —. VII 114.
fLiberty II. II.
Modelijzers. VII 113.
Octrooiwet. Invoering van een ïfeder-
landsohe —. VII 114.
**Onderwijs in hoefbeslag in het Buiten-
land. III 44.
Opleiding van hoefsmeden. Kosten van —
der N.-Brabantsche M. v. L. VIII 129,
X 161.
Opnemen. Het — der beenen. IX 160.
Paardenstamboek. „Het —quot;. XII 194.
Plaatijzer. Het gebruik van een — bij
hoefverzwering. IX 143.
Praohtbandje. Gratis —. XII 194.
Radband. Een nieuwe wijze om den —
om het rad te leggen. II 35.
Roestwerend mengsel. Een uitstekend —.
IV 67.
Rotstraal. I 19.
Eitsijzers in de 15de eeuw. IX 145.
tSaint Gatien. V.
Spreekwoord. Een Arabisch — betreifende
hoefbeslag. XI 179.
gteengallen. VI 98, IX 145.
^**Steunsels. Over de —. III 39, IV 55.
Subsidie voor cursussen in hoefbeslag dp
G. O.M. v. L.,I 19, IX 14^1
n T, een cursus in hoefbeslag o '
Texel. X 161.
B der Com. t. b. d. p. in Gelderlani
voor het vakblad „De Hoefsmid.'
IV 66.
„ voor cursussen in hoefbeslag va
Staatswege in 1897. XI 178.
*Tang tot het omnieten der hoefnagels
IV 63.
Tentoonstelling. Xationale — (afd. Hoef-
beslag) te Budapest. VIII131,
„nbsp;te Leeuwarden. V 81 .
VII 106, VIII 127.
*nbsp;Bnbsp;, Enschedé. IX 140.
Tentoonstellingen. Aanstaande —, keu-
ringen enz. II 36.
t*Uitvinding. Een kleine, doch practische
— van Simpson. V 83.
**Vakopleiding en veredeling van he
ambacht. IX 138, X 156
*nbsp;nnbsp;Voordracht over —. X
176.
Vakscholen te Berlijn. X 162.
**Veerkalkoenen. Een en ander omtrent
de proef met —. VI 87.
Verzenen. IJzers voor paarden met pjjn-
lijke —. IX 146.
♦Voorbericht. I 3.
Voordracht over Hoefbeslag te Xiikerk
XII 193.
*Vragen en Antwoorden. X 157.
Vuurhaarden. Beteugeling der rook- en
roetplaag van —. VIII 130.
Wettelijke regeling omtrent de uitoefe-
ning van ambachten in Duitschland. III51.
t**WinterbesIag. I 9, II 28.
**nbsp;rnbsp;Iets over —. III 43.
nnbsp;Het gebruik van stompe
kalkoenen bij —. XI 172.
**IJzer. Over beveiliging van — tegen
het roesten. VII 109.
IJzerindustrie. De — der wereld. VIII130.
IJzers met en zonder kalkoenen. VII 114.
IJzers in de middeleeuwen. IX 145.
„ Losse —. XI 179.
Zool. De — niet meer uithollen dan
noodig is. VI 98.
quot;S Ä
m\
iC
Bfc./TTB^^fe,'quot;''quot; | |
sßlSS'^ S |
^-
iâiU
m
f
s Vf*-
iääüi
ÜLäüi