«
-ocr page 2-quot;tJ
-ocr page 3- -ocr page 4-. ... isp:--'
-ocr page 5-Aflevering 1.
2e Jaai-gang.
REDACTEÜR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, KIJKS-VEEAETS TE GRONINGEN.
-ocr page 6-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
VV. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De hoefsmederij aan 'sRijks Veeartsenijschool, met twee afbeeldingen
door L. F. D. E. Lourens.......,..............3
Het afbreken van scherpe schroefkalkoenen, door Cayaux . . . .nbsp;8
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......10
Vereischten waaraan een goed winterbeslag moet voldoen, door F. Lamérisnbsp;12
Het examen te Steenwijk................15
Korte mededeelingen.................15
Briefwisseling.......................16
-ocr page 7-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belangstellen.
TAN
m. g. de bruin te Utrecht, ,i. l. g. cayaux te Deventer, f. w. van dulm te Arnhem,
a. fredebikse te Amersfoort, w. a. h. van horsen te Utrecht, w. kamerbeek te
Amersfoort, f. laméris te Miliigen, a. van leeuwen te Groningen, j. b. n.
moubis te Utrecht, dr. j. poels te Rotterdam, ii. o. reimers, te Wage-
ningen, w. c. schimmel en m. h. j. p. thomassen, beide te Utrecht,
k. f. wiersum te Groningen, en anderen.
GEDIRIGEERD EN LTJTGBGEVEN
DOOll
rijks-veearts en medebestuurder eener inrichting voor hoefbesl.vg.
GRONINGEN. - A. W. HEIDEMA. — 1898.
-ocr page 8-r
y ' F
amp;
1
p | |
.«ï |
De titels voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeeldin-
gen of figuren behooren; die met 1 zijn bijdragen onder een afzonderlijk hoofd, dio
met * zijn opgenomen onder „korte mededeelingenquot;.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
Abonnementsvoorwaarden. III 56.
Advertentiën. II 32, III 55, 56, IV 72,
Vnbsp;88, VI 103, 104, VII 119, 120,
VIII 135, 136, IX 151, 152, X 167,
168, XI 183, 184, XII 203.
♦Aluminium II 31, V 87, VlI 119.
**Ambacht. Meester en gezel in het —
VII 114.
*BaIlen der sneeuw. Om het — te voor-
komen II 31.
♦Besnijden der hoeven. VII 118.
** „ „ „ Misbruiken bij het
—. III 40.
Briefwisseling. I 16, 11 32, III 55, IV 71,
Vnbsp;87, VII 119, VIII 185, IX 151, X
167, XI 183, XII 203.
**Brokkelhoeven, hun oorzaken en voor-
behoeding. III 47.
**nbsp;Bnbsp;Over het inslaan der
nagels bij —. III 46.
*Cursus in hoefbeslag te Enschedé. XI181.
„ „ „ „ Gorssel. XII203.
*nbsp;„ „ „ „ Goudriaan. XI
181.
*nbsp;V „ V V Leeuwarden. IX
150.
*nbsp;„ V „ bij het Leger. III
54, IV 70, X 166.
„ „ „ te Oohten. XII 203.
*nbsp;n -n V aan 's Rijks Veeart-
senijschool teUtrecht.
IX 148.
*nbsp;, B » op Texel. V 87,
IX 150.
*nbsp;y, j, „ te quot;Winterswijk. 115.
** „ „ „ in Zeeland. 11 39,
XII 203.
*Concours voor hoefsmeden IV 70, VI 99,
n wnbsp;n
♦♦Examen |
in hoefbeslag te Middelburg. IX | |
** n |
11 n |
„ Nijkerk. III 50. |
* V |
V V |
„ Winterswijk. III |
** n |
n n |
„ Zaltbommel. IV |
»Gewichten. Glazen —. XI 183.
f**Hoef. De — en het hoefbeslag. I
10, II 24, III 35, IV 62, V 76, VI
95, VII 107, VIII 123, IX 189, X
155, XI 171, XII 187.
**Hoefbeslag. Enkele opmerkingen om-
trent — bij remontepaar-
den. XI 184.
*nbsp;„nbsp;Patent — zonder nagels.
X 166.
♦Hoefnagels. Gebruik van rijks — in
Duitschland. IX 151.
t** „ De oorzaken van het af-
breken dor — en het ver-
loren gaan der ijzers. II 19.
** „ D-pijl — (met bijlage,
waarin 9 fig.) III 52.
♦Hoefsmeden. Gediplomeerde —. III 55.
*nbsp;„nbsp;Militaire — X 167.
♦Hoefsmederij te Arnhem. V 87.
t**Hoefsmederij. De — aan 's Rijks Vee-
artsenijschool, met twee af beeldingen. I 3.
♦♦Hoefsmidscholen. VI 92.
t^^Hoefsmidschool te Amersfoort. IV 59.
♦Hoefsmidschool te Amersfoort. Leerlin-
gen der - I 15, III 54, IV 70, IX 150.
♦Hoefsmidschool te Amersfoort. Wijziging
leiding der —. I 16, IV 70, V 86, VI
190, VIII 135.
♦Hoefsmidschool te Danzig. Jaarverslag der
—. VII 118.
** „nbsp;„ Dresden Jaarverslag
der —. IX 148.
*nbsp;„nbsp;„Gottesauquot;. Het 50-j. be-
staan der mil. — X 166.
fastquot;. De — Kalkoen. XII
202.
t^^Hoornkloven V 81.
1nbsp;Engelsohe zolen. Beslag met VI 103.
**Examen in hoefbeslag te Amersfoort. VI
100.
„ Doetinchem. IV
68.
in Duitschland. IX
148.
te Haarlem. IV 69.
-ocr page 10-**Hoornsolieuren. Ben nieuwe agrafe voor
—. XI 180.
t**Hoefijzer8. Twee bijzondere —. YI 91.
Ingezonden stukken. II 30.
*Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen.
IInbsp;32, IV 70, V 86, YII 118, IX 149,
XI 182.
•(•♦»Kamerbeek. W. — V 75.
**Lippen. Eene beschouwing over — en
beslagwijzen waarbij zjj in gebruik zijn.
IIInbsp;43.
Maatschappij. Noordbrahantsche — van
Landbouw I 16, V 87, XI 183.
*Milioiens-hoefsmid. lY 71.
**Misbruiken bij het besnijden der hoeven.
III 40.
**Opleiding. De — tot hoefsmid. V 83,
VII 113.
** „ Vak — voor handwerkslie-
den. VII 114, 117, IX 147,
XI 182.
* „ Verbeterde — van hoefsme-
den. IV 70.
**Organisatie van het handwerk in Duitsch-
land. IX 147.
»Paquier. Beslag van —. II 31, IV 71.
♦Passen. Koud- en warm —. IX 149.
»»Pigment. Het — van het hoorn. X 164.
»»Prijsvraag. VIII 132.
»»Rits. De kop van den hoefnagel en de
vorm van de —. III 50
»* „ De —. IV 66.
»Schroefkalkoenen. Invoering van —.
XII 202.
t**nbsp;„nbsp;Een noodzakelijk
hulpmiddel bij het
in- en uitdraaien
van —. X 160.
t**nbsp;„nbsp;Het afbreken van
scherpe —. I 8.
quot;Schroefkalkoenen. Het afbreken van
scherpe —. I 16.
*nbsp;„nbsp;Proef met — die
in hun lengterich-
ting zijn doorboord.
I 16.
»Spreekwoorden. IV 70.
»Strijken. IV 102, 103.
»Subsidiën voor cursussen in hoefbeslae.
Vnbsp;87.
»Tentoonstelling van Hoefbeslag. II 32.
*nbsp;„nbsp;te Eist (Betuwe), afdee-
ling Hoefbeslag. IX
149.
*nbsp;nnbsp;„ 's Gravenhage, afdee-
ling Hoefbeslag. X
166.
**nbsp;nnbsp;n Steenwijk, afdeeling
Hoef beslag VIII 131.
»Uitoefening van het hoefsmidsvak in
Duitschland. VIII 135.
^»♦quot;Veiligheidshefboom. X 160.
Verbeteringen. III 54, VIII 135.
»Verzuim. Een klein — heeft soms groote
nadeelen ten gevolge. IV 71.
»*Voorschrift nopens het hoefbeslag. XI
175, XII 192, 199.
Vooruitgang in het hoefbeslag. IX 149.
Vragen en antwoorden. II 32, VI 102.
»»Wedstrijd in hoefbeslag te Groningen.
VInbsp;99, VII 118, Vm 129.
»Wettelijke voorschriften omtrent de ver-
houding tusschen patroon en leerling.
VIII 135,
»»quot;Winterbeslag. III 38.
V 86.
** „nbsp;Iets over —. IX 145.
**nbsp;„nbsp;Xog een en ander over
—. II 27.
** j,nbsp;Vereischten waaraan oen
goed — moet voldoen.
I 12.
»»Witte lijn. De — en haar beteekenis in
het hoefbeslag. XII 189.
DE HOEFSMEDERIJ AAN 's RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL,
MET TWEE AFBEELDINGEN,
door
L. F. D. E. LOURENS.
Bij de oprichting van de veeartsenijschool in 1821 werd daaraan reeds
dadelijk een hoefsmederij toegevoegd. Het was een klein lokaal met drie
vuren en drie aanbeelden, gelegen op het westelijk gedeelte van het terrein
der school.
Als eerste onderwijzer in het practisch hoefbeslag opende de heer J. van
der Klugt in 1822 zijn lessen. Dezen was het gegeven gedurende 45
jaar zijn krachten te wijden aan het onderwijs in practisch hoefbeslag voor
de aanstaande veeartsen; den 2den Maart 1867 overleed hij. Hoewel een
bekwaam hoefsmid miste hij voldoende algemeene ontwikkeling om tegen-
over zijn leerlingen steeds het gewenschte standpunt te kunnen innemen.
In de maand Juli van hetzelfde jaar werd door de heeren D r. P. H. J.
Wellenbergh, directeur van 's Rijks Veeartsenijschool, A. J. de Bruyn
en A. F. van Ghert, paardenartsen 1ste klasse, een vergelijkend examen
gehouden waaraan deelnamen 2 burger- en 3 militaire hoefsmeden. De
keuze viel toen op den heer P. J. PI ij na ar, korporaal-hoefsmid van het
3de regiment huzaren, die den Isten September daaraanvolgend in functie
trad. Hij bleek echter voor die betrekking niet zoo geschikt als men zich
had voorgesteld; dit bespeurde men niet alleen aan zijn onderwijs, doch ook
daaraan, dat weldra nog slechts weinig particulieren hun paarden aan de
school lieten beslaan. Vermoedelijk was zijn ziekte hiervan wel een voor-
name oorzaak; deze sleepte hem reeds in December 1872 ten grave.
Ten einde in de vacature te voorzien, werd in Januari 1873 wederom
een vergelijkend examen gehouden, nu door de heeren Th. H. Mac Gil-
lavry, directeur, A. W. H. Wirtz , G. J. Hengeveld en F. C. Hek-
meijer, leeraren aan 's Rijks Veeartsenijschool, waaraan meer dan 60 can-
didaten deelnamen. Ondanks dit groote aantal was de keuze niet moeielijk,
wijl de heer W. A. H. van Horsen, militair hoefsmid te Zutfen, spoedig
zoover boven alle anderen bleek uit te munten, dat hij met ingang van
1 Maart 1873 tot onderwijzer in practisch hoefbeslag werd benoemd. Deze
keuze is gebleken een zeer gelukkige te zijn geweest; de heer van Hor-
sen onderscheidde zich steeds door ongewone bekwaamheid en grooten
tact. Zijn voorbeeld wekt tot navolging op; vol bewondering en toegenegen-
heid zien zijn leerlingen tot hem op. Men weet niet wat meer in hem te
prijzen: zijn bekwaamheid of zijn bescheidenheid en eerlijk karakter.
In datzelfde jaar werd bij een algemeene traktementswijziging dat van
den onderwijzer in practisch hoefbeslag verhoogd van ƒ 500 tot ƒ800, het-
welk met ingang van 1 .lannari 1881 werd gebracht op ƒ 1000.
Behalve de onderwijzer zijn er twee knechts om hem in zijn moeielijke
en omvangrijke bezigheden bij te staan.
Van Horsen zag spoedig in dat de smederij veel te klein was om het
groot aantal leerlingen naar behooren te laten werken; daarom drong hij
reeds dadelijk op uitbreiding aan. De directeur wilde gaarne aan zijn
verzoek voldoen, doch nadat hieromtrent deskundigen waren gehoord en
plannen waren opgemaakt, bleken de kosten zoo hoog te zullen worden,
dat met het oog op andere uitgaven werd besloten een jaar te wachten en
dan bij het Departement van Binnenlandsche Zaken aan te vragen een ge-
heel nieuwe smederij te doen bouwen. De drie aanwezige vuren waren zoo
slecht, dat zij bij vergrooting toch hadden moeten worden vernieuwd.
In Juli 1874 begon men met het afbreken van de oude smederij en het
bouwen van een nieuwe, welke den isten October daaraanvolgend reeds
in gebruik kon worden genomen.
Wanneer men door de groote deuren, welke de smederij van de Biltstraat
scheiden, binnentreedt, komt men op een open ruimte, welke door een
glazen dak gedeeltelijk is overdekt. Op dit terrein, dat 12 meter lang en
51/2 meter breed is, bevinden zich onder genoemd dak twee noodstallen
voor het beslaan van paarden; de overige ruimte biedt voldoende gelegen-
heid tot het beslaan uit de hand, iets wat bij voorkeur geschiedt. Zoover
het afdak reikt, is de grond bestraat met op den kant gezette klinkers;
het overige gedeelte is met vastgestampt kolengruis bedekt.
Verder ziet men er een gemetselde pomp, welke dagteekent uit den tijd
toen er alleen welwater was te verkrijgen; thans wordt de smederij door
de waterleiding van water voorzien. Tegenover den ingang bevindt zich nog
een deur, welke naar de andere terreinen van'sRijks Veeartsenijschool leidt.
Van de voorplaats kan men door twee deuren in de eigenlijke smederij
komen. Deze is 12 meter lang en 6^2 meter breed; de vloer is met
klinkers bestraat.
In de lengterichting staan, langs de beide muren, twee gemetselde smids-
haarden, elk met twee vuren (dus in het geheel acht), welke ieder door
een afzonderlijken blaasbalg worden aangeblazen. Voor elke smidse is een
hardsteenen koelbak gemetseld, terwijl zich aan weerszijden een aanbeeld
bevindt, dus eveneens acht.
Langs de muren in de breedterichting bevindt zich aan de eene zijde
een flinke werkbank, waaraan twee bankschroeven en drie beugels tot be-
vestiging van doode hoeven, ten dienste van het onderwijs in het beslag.
Aan de andere zijde staat een flinke dubbele hangkast tot berging van
kielen en schootsvellen der leerlingen.
Tusschen twee smidsen is aan de zijde van de voorplaats nog een werk-
bank met twee bankschroeven; daartegenover bevindt zich een kast met
glazen deuren, waarin allerlei model-ijzers hangen voor gewoon- en voor
scherp beslag, voor normale en abnormale hoeven. Deze ijzers, welke alle
zwart gebrand en gepolijst zijn, heeft de heer van Horsen zelf ver-
vaardigd.
Voorts ziet men tal van gedroogde praeparaten van hoeven en onderbeenen
in hun geheel of doorgezaagd, welke dienen om den leerlingen by het
beslag, in zake den bouw van den hoef, het geheugen op te frisschen.
De trap, welke tegen de zoldering kan worden opgeheschen, voert naar
den zolder, waar de blaasbalgen liggen en het ijzer wordt bewaard.
Voor verlichting der smederij is ruimschoots gezorgd. Boven de werkbanken
bevinden zich groote ramen, terwijl aan de zijde van de Biltstraat drie
matglasramen zijn aangebracht. Des avonds maakt men van gaslicht
gebruik.
Het hoofddoel der smederij is het onderwijs in practisch hoefbeslag aan
de leerlingen van 's Rijks Veeartsenijschool. Dit wordt aan de twee eerste
studiejaren gedurende 4 uur per week verstrekt, terwijl het derde studie-
jaar in den wintercursus (September—Februari) 2 uur per week onderricht
ontvangt. In het eerste jaar leert men oude ijzers tot staven smeden en
vervolgens van die staven wederom hoefijzers maken. Gedurende het tweede
jaar beperkt men zich niet meer tot de gewone modellen, maar vervaardigt
men ook ijzers voor abnormale hoeven en gangen.
Tevens leert men dan het onderslaan der ijzers op doode hoeven, waaraan
koot- en kroonbeen, door de huid bedekt, zijn blijven zitten; zij worden
vastgezet in de beugels, aanwezig op de werkbanken, gelijk boven is ver-
meld. Tot dit doel worden jaarlijks ongeveer 300 hoeven gebruikt.
In het laatste gedeelte van het tweede studiejaar en verder in het derde
oefent men zich ook in het beslaan van levende paarden. Hiervoor worden
slechts oude, afgeleefde dieren gebruikt, welke ten dienste van het onder-
wijs aan 's Rijks Veeartsenijschool zijn aangekocht.
Volgens artikel 27 van het Koninklijk' besluit van den 25sten Mei 1894,
Staatsblad no. 65, bestaat er behalve voor aanstaande veeartsen nog gelegen-
heid voor smidsleerlingen om zich in het hoefsmidsvak te bekwamen.
Genoemd artikel luidt als volgt:
»Wie, behalve de leerlingen, het onderwijs in enkele vakken als toehoorder
»wenscht bij te wonen, moet daartoe vergunning verkrijgen van den direc-
»teur. Die vergunning wordt niet verleend, tenzij de belanghebbende vooraf:
»a. overlegge zijne geboorteakte , een bewijs van goed gedrag, afgegeven
»door het gemeentebestuur zijner woonplaats, en eene verklaring van een
»geneeskundige, dat hij met goed gevolg of meer dan eens de inenting
ïder koepokken heeft ondergaan of aan de natuurlijke koepokken (variolae)
»heeft geleden;
»6. betale voor het onderwijs in de kennis van den hoef en het hoef-
-ocr page 15-»beslag per halfjarigen cursus ƒ5 . . . te voldoen op den dag, dat
»hij het onderwijs begint bij te wonen.quot;
Behalve het practisch onderricht kunnen de smidsleerlingen, gedurende
den zomercursus (Februari—Juli), het theoretisch onderwijs in hoefbeslag
gegeven door den leeraar Schimmel, volgen.
In de laatste jaren zijn er vrij regelmatig twee toehoorders tegelijk ge-
weest; een grooter aantal levert voor het practisch onderwijs, zooals dit nunbsp;j.
is ingericht, bezwaar op. Bij het einde van den cursus geeft de directeur (
van 's Rijks Veeartsenijschool den toehoorders, na den onderwijzer te hebben
gehoord, een diploma of bewijs af dat zij bekwaam zijn om als hoefsmid op
te treden; dit bewijs kan slechts als aanbeveling voor een betrekking dienen.
De onderwijzer in practisch hoefbeslag moet zich eiken werkdag van
10—12^2 uur in de cliniek der veeartsenijschool bevinden, ten einde den
behandelenden leeraar behulpzaam te zijn bij de vele patiënten met hoeflij-
den, welke worden aangevoerd.
Voorts moet hij alle smidswerk, dat voor de school is benoodigd, ver-
richten; hiervoor wordt hem elke drie maanden, op aanvraag van den
directeur, een buitengewone toelage verstrekt.
Ook voor particulieren bestaat er gelegenheid om van de bekwaamheid
van den onderwijzer te profiteeren Elken werkdag van 8—10, van 12—1
en van 3—5 uur, kunnen zij hun paarden laten beslaan. Hiervan wordt
druk gebruik gemaakt; jaarlijks worden er ongeveer 800 paarden beslagen.
Veelvuldig komt men er met paarden, welke elders niet kunnen wordennbsp;f
beslagen, hetzij omdat zij ziekelijke hoeven hebben, of dat zij te lastig zijn.
Dikwijls wordt gebruik gemaakt van kunsthoorn en van guttapercha zolen;
reeds menig paard is met deze hulpmiddelen hersteld of althans weder
bruikbaar geworden.
Waar verzet in het spel is, wordt steeds eerst getracht met zachtheid
zijn doel te bereiken; slechts wanneer dit mislukt, neemt men zijn toevlucht
tot dwangmiddelen. Hierbij bewijzen de noodstallen goede diensten; daarin
kunnen de paarden met behulp van een zoogenaamden broek worden opge-
hangen , zoodat vallen onmogelijk is.
Gelijk reeds in het begin werd opgemerkt, beslaat men het liefst uit de
hand, waarbij het been door een helper wordt opgehouden. De hoefijzers
welke eerst naar het oude ijzer pasklaar zijn gemaakt, worden, nadat de
hoef met houwkling en renet is besneden, warm gepast, zóó, dat de hoorn
slechts licht schroeit, en vervolgens koud ondergeslagen.nbsp;'
Deze hoefijzers worden vervaardigd van staven O. C. kroon-ijzer (geleverd
door de firma Osti en Co. te Utrecht) en zijn van een rits voorzien.
Slechts in zeldzame gevallen bezigt men ijzers met enkel gestampte gaten.
Rij- en rijtuigpaarden worden van voren gewoonlijk niet met kalkoenen be-
slagen; van achteren krijgen zij in den regel kleine kalkoenen. Voor trek-
paarden worden ook aan de voorijzers kalkoenen gemaakt; bij zware werk-
paarden dikwijls tevens stooten.
De lippen worden verschillend aangebracht naar den stand, den gang en
den bouw van den hoef. Toonlippen zijn steeds aanwezig, enkele uitzonde-
ringen daargelaten, b.v. bij klapijzers.
Voor het bevestigen van het ijzer worden gemiddeld 6 nagels gebezigd.
Bij lichte paarden gebruikt men er slechts 5, terwijl bij zware paarden
soms 7 noodig blijken te zijn; dit getal wordt echter nooit overschreden.
Zooveel mogelijk tracht men de nagels te brengen in het voorste gedeelte
(nbsp;van den wand en deze niet te hoog te doen uitkomen. Zij worden met den
nijptang afgeknepen en vervolgens, nadat een kleine verdieping in den wand
is gevijld, omgeniet. De nagels, welke gebruikt worden, zijn van de firma
Moeller en Schreiber te Berlijn; deze zijn machinaal gesmeed, gericht
en gezwikt.
Voor scherp beslag bezigt men uitsluitend schroefkalkoenen; zij worden
uit de hand vervaardigd en vervolgens gehard. In de ijzertakken boort
men de gaten, waartoe een boormachine wordt gebruikt, welke zeer goed
voldoet en veel vóór heeft boven het stampen van zulke groote openingen.
Daarna wordt er de schroefdraad ingedraaid en aan de ondervlakte van de
opening een verzinking aangebracht. Deze verzinking voorkomt het onaan-
gename, dat bij het afslijten van het ijzer de schroefdraad van den kalkoen
niet meer pakt in dien van het ijzer; hierdoor kan men de stompe schroef-
kalkoenen , welke anders die afslijting beletten, ontberen.
Het verloren gaan of afbreken van schroefkalkoenen behoort tot de
fnbsp;zeldzaamheden; zij kunnen, zoodra zij stomp zijn geworden, nog eens
worden opgescherpt. In ijzers zonder kalkoenen worden de gaten geboord
aan het achtereinde van eiken tak; zijn er kalkoenen dan worden ze juist
daar vóór aangebracht. Bjj trekpaarden en bij die, welke met stootijzers
zijn beslagen, brengt men nog een derden kalkoen aan, en wel in het
midden van den toon.
Moge deze nuttige inrichting door de voorafgaande beschrijving, en
tevens door de afbeeldingen, in ruimer kring bekend worden dan tot heden
wellicht het geval is; mogelijk vinden sommige aanstaande hoefsmeden
daarin aanleiding om er naar te streven zich aldaar theoretisch en practisch
te bekwamen voor de levenstaak, welke hun wacht. Het is jammer, dat
slechts weinigen gebruik kunnen maken van de kennis, welke er valt op te
garen; voor een hoefsmidschool tot opleiding van burger-hoefsmeden, zooals
er mettertijd stellig een moet komen, is de inrichting thans niet uitgebreid
♦ /nbsp;genoeg.
1nbsp;Utrecht, December 1896.
-ocr page 17-HET AFBREKEN VAN SCHERPE SCHROEFKALKOENEN.
Wanneer men gedurende eenige jaren heeft gebruik gemaakt van schroef-
kalkoenen als winterbeslag voor de paarden, dan zal men ondervonden hebben
dat deze slechts hoogst zelden afbreken. Hierbij moet natuurlijk als voor-
waarde gesteld worden dat de kalkoenen op zich zelf in alle opzichten aan
de vereischten voldoen en dat zij behoorlijk in het gat van het ijzer passen
en sluiten. De kop behoort den noodigen steun te vinden tegen het ijzer
en men late hem liefst aanleunen tegen den trechtervormig gebroken rand
(verzinking) der opening.
De hoofdreden waarom insteekkalkoenen zooveel gemakkelijker afbreken
dan schroeven, bestaat dan ook hierin, dat de stiften -geen steun vinden (en
om meer dan eene reden niet mogen vinden) op het ijzer.
Men kan gerust zeggen dat goede schroefkalkoenen niet afbreken noch
verloren gaan. Zoo verklaarde mij o.a. een mijner kennissen, die gedurende
een groot aantal jaren des winters veel reed met rijtuig en slede, dat bij hem
nog nooit een (beitelvormige) schroefkalkoen was afgebroken of verloren ge-
raakt. Dit was evenmin het geval mot een practischen vorm van schroef-
kalkoen, dien ik gedurende een paar winters zag gebruiken. Ik bedoel de
reeds vroeger door mij aanbevolen combinatie van den beitel- en H-vorm,
die zonder sleutel kan worden in- en uitgedraaid en waarvan ik reeds in
den vorigen jaargang (blz. 13, fig. 6) van dit tijdschrift een afbeelding
gaf. Zij komt ook in deze aflevering voor, blz. 12, fig. 57.
Bedoelde schroef blijft langer scherp dan de gewone beitel- en pirami-
dale vorm. is gemakkelijker aan te brengen en te verwijderen en daarbij
betrekkelijk niet duur (ongeveer 6 gld. p. 100 stuks, bij Werle amp; Zn. te
Deventer).
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij al de hiervoren bedoelde waar-
nemingen slechts sprake was van kalkoenen in de uiteinden der jjzertakken,
welke methode van scherping voor rij- en lichten trekdienst voldoende en
zelfs gewenscht is. Bij het gebruik van losse kalkoenen in den toon, vereischt
bij zwaarderen trekdienst, kan natuurlijk eerder afbreken voorkomen.
Hoe gering de kans van afbreken ook zij, toch bestaat de mogelijkheid,
en men heeft daarom middelen uitgedacht om zich tegen de nadeelen hiervan
te vrijwaren. Men wil daardoor in staat zijn den hals, wanneer die na
het afbreken in het gat is blijven zitten, te verwijderen zonder dat men
verplicht is daartoe het ijzer af te nemen.
De tang, die indertijd voor genoemd doel werd aangeraden door Lang
en waarbij het uiteinde van een der armen past in een groeve, die zich in
het bovenvlak van den hals bevindt, is onbruikbaar, althans bij een normaal
beslag.
Het komt mij voor dat het uitdraaien van den hals tamelijk eenvoudig is,
wanneer deze voorzien is van twee overlangsche groeven aan de buitenzijde,
tegenover elkander. Is de kop afgebroken, dan kan het uitdraaien plaats
hebben door middel van een sleutel, waaraan zich twee uitstekende puntjes
bevinden; deze kunnen worden aangebracht aan de (omgebogen) achterzijde
van den gewonen schroefsleutel.
Door de bedoelde groeven zal echter natuurlijkerwijze de sterkte der
kalkoenen eenigszins moeten lijden. Dit zal in veel geringere mate het geval
zijn, wanneer een hoekig kanaal in de lengterichting midden door den
kalkoenhals wordt aangebracht. Bij afbreken kan dan de hals door een
hierin passende stift (aan het achtereinde van den aldaar omgebogen schroef-
sleutel bijv.) worden uitgedraaid.
Bij de cavalerie is nu een beitelvormige schroefkalkoen in beproeving, in
wiens hals zich in de lengterichting tot in den kop, een rond kanaal be-
vindt (de kalkoenen -met vierkant kanaal, waarvan ik in de He afl. blz.
174 sprak, konden niet worden geleverd). Na afbreken moet dan de hals
worden uitgedraaid met een vierkante stift, die zich bevindt aan de achter-
zijde van den schroefsleutel. De uiteinden der ijzertakken, waarin zich de
schroefgaten bevinden, zijn aan de ondervlakte weder weggesmeed, evenals
aan het thans in gebruik zijnde winterbeslag. In den toon komen geen
kalkoengaten.
Een eigenaardig exemplaar van H-vormige schroefkalkoen (systeem Neuss)
kwam mij toevallig in handen. Deze schroef (fig.
1) is blijkbaar vervaardigd van den bekenden
H-vormigen insteekkalkoen (fig. 2), die nu aan de
bovenzijde rond is bijgeknepen, waarna aan den
aldus gevormden hals een schroefdraad is aange-
bracht. Door genoemde bewerking zijn, in de leng-
terichting, in den hals twee kanalen gevormd (naar
den kop toe trechtervormig verwijd), zoodat ook hier,
na afbreken, de hals kan worden uitgedraaid op overeenkomstige wijze als
ik hiervoren aangaf bij den kalkoen met zijdelingsche groeven.
Deze H-schroeven zijn tamelijk scherp en worden in 3 grootten vervaar-
digd door Leonhardt en Co. te Berlijn. Zij zijn echter nog al duur (naar
gelang der grootte ƒ 7.20 tot ƒ 9.60 p. 100 stuks). Ter plaatse waar men
ze hier ter stede gebruikte, was men er zeer over tevreden, zoodat ik het
niet ondienstig acht er hier melding van to maken.nbsp;Cayaux.
Fig. 2.
DE HOEF BN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 14. Winterbeslag.
4°. Be stiftkalkoenen (fig. 44 en 45) zijn in 1869 het eerst aangegeven
door den Amerikaan Jndson. Zij bezitten een
conische stift of steel, waarmede zij in de kalkoen-
gaten worden gestoken. Dat zij hierin vast blij-
ven zitten, is te danken aan het langzamerhand
in dikte toe- of afnemen van bedoelde stift, ge-
woonlijk zóó, dat op een lengte van 10 mM. een
dikteverschil van 1 mM. ontstaat. In dit opzicht
moeten stift en gat nauwkeurig met elkander
Fig. 44. Fig. 45. . overeenkomen.
Scherpe stift- Stompe stift- Dominik, in leven paardenarts te Berlijn,
kalkoen vol- kalkoen vol-nbsp;,nbsp;, „
gensJudson; gensjudson; gebruikte in plaats van de ronde stiltkalkoenen
«stffij^o^fs'eel, a stift, bkop. volgens Judson, vierkante (fig. 46 en 47), na-
melijk één aan elk kalkoeneinde en één of ook
twee in den toon. Zij zijn bij ons leger beproefd, doch hebben daarbij
weder plaats gemaakt voor de ronde. Ten einde de stiften gemakkelijker
uit de gaten te kunnen verwijderen, zoodra de koppen versleten zijn, heeft
men tusschen deze en de stiften een insnoering of hals aangebracht. Zij
konden dan met een passenden sleutel, welke van voren eenvoudig gesple-
ten was zoodat de hals van den kalkoen hierdoor kon worden omklemd,
worden uitgelicht.
Fig. 48.
Ronde, scherpe stiftkalkoenen uit staal,
natuurlijke grootte; a voor trek-, b voor
rijpaarden.
Ook heeft men ronde stiftkalkoenen gemaakt, als in fig. 48 zijn aange-
geven. Deze zijn uit gietstaal vervaardigd en bezitten geen afscheiding
tusschen kop en stift.
Fig. 46.
Fig. 47.
Scherpe stiftkalkoen Stompe stiftkalkoen
volgens Dominik. volgens Dominik.
In het algemeen hebben de stiftkalkoenen niet voldaan. Wanneer zij niet
nauwkeurig in de gaten sluiten, zooals het geval kan zijn bij slordige af-
werking, doch ook indien zich zandkorreltjes in het gat bevinden, dan
kunnen zij verloren gaan. Dit gebeurt ook wel, indien er veel sneeuw ligt
en de korte kalkoenen niet tot den bodem kunnen doordringen. Dat zij
onder deze omstandigheid of bij het zoogenaamd ballen der sneeuw onder
de hoeven den vasten stand van het paard niet kunnen verzekeren, behoeft
geen betoog.
Het is een groote last, dat de scherpe stiftkalkoenen op stal moeten
worden vervangen door stompe, wijl anders de gaten onbruikbaar worden.
Ten einde in de afslijting der gaten te voorzien, liet generaal van Hel-
den de uiteinden van het ijzer, achter de kalkoengaten, iets dikker sme-
den , zoodat bedoelde gaten niet op den bodem kwamen en de randen
daarvan dus niet afsleten of ongelijk werden, wanneer de scherpe kalkoenen
niet door stompe waren vervangen.
5°. Scherp blijvende kalkoenen. De pyramidale of wigvormige scherpe
Fig. 50.
h-vormige kalkoen Schroefkalkoen met f-vormige
volgens Neuss. doorsnede volgens Gück.
t-vormige kal- s-vormige kal-
koen volgensPflug. koen volgens
Fükenwirth.
kalkoenen worden spoedig stomp, vooral wanneer, zooals in de groote
steden, de sneeuw spoedig wordt opgeruimd en de paarden dus op de kale
steenen loopen. Toch kunnen zij de scherpe kalkoenen niet ontberen, zoodat
de afgesletene telkens door nieuwe moeten worden vervangen. Dit kost
geld en tijd. Ten einde daarin te gemoet te komen, heeft men schroef-
kalkoenen en evenzoo stiftkalkoenen aanbevolen, welke, ook wanneer zij
reeds belangrijk zijn afgesleten, scherp blijven.
De oudste in dit opzicht zijn de H-kalkoenen volgens Neuss (fig. 49); deze
kunnen worden ingeschroefd of ingestoken. Zij hebben goed voldaan, doch
bij ijzel en op het ijs grijpen zij niet genoeg in.
Kort nadat deze in gebruik waren gekomen, daagden van onderscheidene
zijden wijzigingen in den vorm op, echter alle met het kenmerk dat bij
afslijting dezelfde doorsnede behouden bleef. Zoo ontstonden de schroef-
kalkoen met •j'-vormige doorsnede volgens Gück (fig. 50), die met T-vormige
doorsnede volgens Pflug (fig. 51), met S-vormige doornede volgens Füken-
wirth (fig. 52), de X-vormige kalkoen volgens Loef feit (fig. 53) , de hoek-
vormige kalkoen volgens Branscheid en Philippi (fig. 54), de Y-vormige
Y-vormige kal- Uitgeholde wig- Doorboorde
koen volgens vormige kalkoen schroefkalkoen
Götze amp; Co. volgens Arn-nbsp;volgens
stein en Martin. Lungwitz.
kalkoen volgens Götze en Co. (fig. 55), de uitgeholde wigvormige kal-
koen volgens Arnstein en Martin (fig. 56), de doorboorde schroefkalkoen
volgens Lungwitz (fig. 57) en meer andere.
VEREISCHTEN WAARAAN. EEN GOED WINTERBESLAG
MOET VOLDOEN.
Reeds vroeger werd door den heer Cayaux, kapitein-paardenarts te
Deventer, gesproken over de vereischten waaraan een scherp beslag moet
voldoen. Dit zeer lezenswaardige artikel over winterbeslag komt voor in
Aflevering 1 en 2 van den vorigen jaargang.
Het komt mij evenwel niet ondienstig voor deze hoofdeigenschappen nog
eens wat uitvoeriger te bespreken.
Delpérier, een Fransch paardenarts. heeft in zijn werk vMonographie
des ferrures a glacéquot; getracht alle soorten winterbeslag naar eenzelfden
grondslag onpartijdig en naar hun waarde te schatten.
Volgens hem moet ieder winterijzer voldoen aan de volgende acht hoofd-
regels :
l*'. Een winterijzer moet werkelijk het uitglijden tegengaan.
W^at deze eerste hoofdregel betreft, n.1. de werkzaamheid, staan de ijzers
met vier gemakkelijk verwisselbare kalkoenen bovenaan. IJzers met vaste
scherpe kalkoenen worden van dag tot dag stomper en verliezen daardoor
aan werkzaamheid; buitendien kunnen afgebroken of stomp geworden vaste
kalkoenen zonder vernieuwing van het beslag niet vervangen worden.
2°. Een winterijzer moet licht en van de eenvoudigste constructie zijn.
Zware winterijzers blijven ten gevolge van hun gewicht moeiehjker aan
-ocr page 22-den hoef bevestigd, terwijl zij bovendien een slependen gang bij het paard
teweegbrengen, waardoor aanstooten en vallen kunnen worden veroorzaakt.
Echter ook de eenvoudige constructie is een hoofdvereischte, opdat elke
hoefsmid in staat zij het te maken.
Men moet steeds zulk winterbeslag vermijden voor welker aanmaak bij-
zondere, den smid soms onbekende, werktuigen noodig zijn; ook die welke
de pijnlijkste nauwgezetheid vereischen in het gebruik.
Bij de wijze van bevestiging der kalkoenen is eenvoud van nog veel
grooter belang dan bij de vervaardiging van het ijzer zelf, daar het in-
zetten der kalkoenen dikwijls bij strenge kou onderweg moet geschieden,
waar de verstijfde vingers voor geen fijne arbeid geschikt zijn en geen
bijzondere werktuigen ten dienste staan.
Tevens moet het uitnemen van afgesleten of gebroken kalkoenen een-
voudig en gemakkelijk kunnen geschieden.
30. De vervaardiging mag niet veel tijd behoeven.
Des te samengestelder een winterbeslag is, des te meer tijd heeft de
smid noodig om het te maken, en ook des te duurder wordt het.
Voor het leger in tijd van oorlog is het een van de gewichtigste vereisch-
ten de paarden direct met scherpe kalkoenen te kunnen voorzien. Dikwijls
wordt zelfs alleen daarom de voorkeur gegeven aan èen bepaald winterbe-
slag boven een beter.
40. Het winterbeslag moet goedkoop zijn.
Als men nagaat hoeveel geld bij het leger voor het winterbeslag alleen
wordt uitgegeven, dan is het niet onverschillig hoeveel één enkele kalkoen
kost. Om een scherpingsmethode ten opzichte van de goedkoopte te be-
oordeelen, moet men letten op den prijs van de vervaardiging van het
ijzer, den prijs van iederen kalkoen en de aanschaffingskosten van bijzondere
werktuigen voor dit doel noodig.
50. De wijze van scherpzetten mag noch de soliditeit van het hoefijzer en
het beslag, noch den hoef, den voet, de stelling der ledematen schade doen,
noch den smid in zijne bezigheid hinderen.
De meerderheid der scherpmethoden bestaat in het aanbrengen van kal-
koenen, ijsnagels enz. aan of in het ijzer, men moet daarom gaten in de
ijzers maken, waarin de hals van den kalkoen past. Zijn deze groot dan
wordt de stevigheid van het hoefijzer kleiner en de breekbaarheid grooter.
Uit proeven is het gebleken dat het niet onverschillig is welken vorm,
richting, plaats en middellijn men aan het kalkoengat geeft.
Een geheele doorboring van het ijzer verzwakt meer als een gedeeltelijke,
een rechthoekige meer als een ronde van denzelfden omvang; het inslaan
of inboren van een gat in kouden toestand zal het ijzer meer verzwakken
dan in verhitten toestand. Aan een reeds gericht ijzer is een doorboring
aan den binnenrand nadeeliger dan aan den buitenrand.
IJsnagels en vaste kalkoenen oefenen een slechten invloed uit op de so-
liditeit van den hoornschoen, daar de eerste er groote gaten in maken en
de andere een herhaald vernieuwen van het beslag vereisehen, waardoor
telkens weer nieuwe nagelgaten in den hoorn worden aangebracht. Ook
moet worden gezorgd dat vernagelingen en kroonbetrappingen zoo weinig
mogelijk kunnen voorkomen.
Verder is het van groot belang dat de normale stand van den voet be-
houden blijft; geschiedt dit niet dan lijden de banden en gewrichten, waar-
door verschillende ziekten kunnen ontstaan.
Het beslag met vier kleine schroefkalkoenen in ieder ijzer voldoet het
best aan de gestelde voorwaarden, de paarden treden gelijkmatig op, en
staan veel vaster daar de steunvlakte grooter is dan bij twee of drie kal-
koenen. Gebruikt men daarbij in plaats van de gewone schroef kalkoen,
de kalkoen »Altijd scherpquot;, dan is dit mijns inziens op het oogenblik het
meest practische winterbeslag. Men vindt dezen kalkoen in deze afleve-
ring, blz. 12, fig. 57, afgebeeld; hij wordt in den handel gebracht door
den heer H. Kolkert te Amsterdam.
In den winter van '94 op '95 werden hiermede door mij proeven genomen;
de resultaten daarmede verkregen waren zeer bevredigend.
6®. Be scherp-inrickfing moet duurzaam zijn.
De kalkoengaten moeten even lang bruikbaar blijven als het hoefijzer
zelf, de afslijting van het hoefijzer raag geen hindernis zijn voor het aan-
brengen van het scherpmiddel. Van alle bekende vormen van winterbeslag
is dit het best en het langst mogelijk bij het systeem Delpérier. De duur-
zaamheid mag echter niet worden aangebracht door hoogere kalkoenen te
nemen, daar we dan stuiten op het bezwaar onder 5 vermeld, natuurlijk
veranderde stand der ledematen en de ziekten welke daarvan het gevolg
zijn. Ook kan het grootere gewicht daardoor verkregen, niet gunstig
werken; het is daarom beter lagere, en dan een paar kalkoenen meer, te
gebruiken.
7°. Be scherp-inriehting moet goed vastzitten.
Het vastzetten der kalkoen is ook een der gewichtigste eigenschappen
van een goed winterbeslag; dit is dan ook door vele uitvinders van winter-
beslag in het oog gehouden. Sommige hebben zelfs zeer samengestelde
middelen tot bevestiging uitgedacht; de ervaring echter heeft ook hier weer
geleerd dat eenvoud het kenmerk van het ware is.
8°. Een seherpmethode moet voor alle paarden en elk beslag passend en
voor alle diensten op ieder terrein geschikt zijn.
Er bestaan scherpinriehtingen welke tusschen de ijzertakken worden aan-
gebracht; deze zullen echter naarmate van de wijdte van den hoef ver-
schillende afmetingen moeten hebben. Daar deze afmetingen echter sterk
uiteenloopen, zou men een verbazend aantal nummers noodig hebben om
ze bij alle paarden te kunnen aanbrengen.
Caoutchouc-zolen en hoefbuffers worden ook dikwijls als winterbeslag
aanbevolen. Behalve het bezwaar van een te hoogen prijs, zijn ze echter
ook niet op alle terreinen en in alle diensten practisch bruikbaar.
Wanneer we nu het besprokene nog eens kort samenvatten, dan kunnen
we in het algemeen zeggen dat een goed winterbeslag moet zijn: eenvou-
dig , spoedig te maken, daarbij goedkoop, geen nadeel doen aan den hoef
en den stand der beenen, duurzaam, solied en algemeen toepasselijk, terwijl
het uitglijden niet mag vóórkomen.nbsp;F. Laméris.
HET EXAMEN TE STEENWIJK.
Aan den cursus in hoefbeslag, in het najaar van 1896 gehouden door
de Afdeeling Steenwijk en Omstrekenquot; van de Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw, werd deelgenomen door 16 hoefsmeden. De leiding
was opgedragen aan den Heer H. A. Kroes, rijks-veearts te Dieverbrug,
bijgestaan door den militairen hoefsmid H. Huising te Deventer. Den 5
Januari j.l. had het examen plaats onder het toezicht van de Commissie voor
hoefbeslag der genoemde maatschappij, en werd bijgewoond door leden
van het bestuur der afdeeling, van het hoofdbestuur en andere belangstel-
lenden.
Aan 14 candidaten kon de toezegging geschieden tot het verkrijgen van
het diploma als hoefsmid, een resultaat dat het bewijs levert, dat het onder-
richt in goede handen was, en de leerlingen zich de lessen wel ten nutte
wisten te maken.
De geslaagde hoefsmeden zijn: H. de Boer te Steenwijk, J. Hagen
te Steenwijk, J. Haverman te Kallenkoten, E. van Heerde te Stad
Vollenhove, E. de Jongh te Willemsoord, N. J. Langenkamp te
Steenwijkerwoud, E. van Noort te Steenwijk, A. N ijk te Steggerda, K.
Paalman te Nijesleek, J. Rumpt te Diever, K. Smit te Steenwijk, 3.
Tietema te Frederiksoord, J. Verbeek te Blesse en K. A. ten Veen
te Oldemarkt.nbsp;M.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Winterswijk, vanwege de Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw. — De leiding van den cursus is
opgedragen aan den heer J. Th. van Lohuizen, rijks-veearts te Winters-
wijk, terwijl het practisch onderwijs wordt gegeven door den militairen
hoefsmid J. Blokker te Zutfen. — Het aantal leerlingen bedraagt 13. Het
zijn: Boesveld, D. W. ter Haar, J. W. ter Haar, G. Roskamp,
H. te Vaanholt, G. J. ter Welle, alle te Winterswijk, H. te Beest
te Woold (gem. Winterswijk), J. H. Pierik te Meddo (gem. Winterswijk),
J. te Hoon te Aalten, H. Kreemer te Eibergen, H. J. Wiegerink te
Ruurlo en Joh. Zeiler te Lichtenvoorde.
—nbsp;D. P. J. van der Heul te Leusden, voor zijne opleiding aan de
hoefsmidschool te Amersfoort werkzaam geweest sedert den Isten April
1896, verliet deze inrichting den 31 December d. a. v. met een getuig-
schrift van geschikt hoefsmid.
—nbsp;Naar wij vernemen zal hij ons leger een proef worden genomen met
schroefkalkoenen, welke in hun lengterichting zijn doorboord;
hierdoor kan de stomp bij afbreken gemakkelijk worden uitgeschroefd. Op
stal en wanneer de scherpe kalkoenen niet noodig zijn, zullen de schroef-
gaten worden beschut met lage, stompe schroefkalkoenen, welke evenzoo
doorboord zijn. Zij kunnen daardoor met hetzelfde instrument (een vierhoe-
kig, spits toeloopend stukje ijzer) als de scherpe kalkoenen worden uitgedraaid.
—nbsp;De heer A. Giljamse, Hoefsmid te Rotterdam, deelt ons mede dat
hij bijna nimmer last heeft van het afbreken of losdraaien der schroefkal-
koenen. Hij schrijft dit toe aan het gebruik van een dun lederen ringetje
tusschen de verzinking en de borst van den kalkoen. —- Ieder is in staat
die ringetjes zelf te maken, desnoods van oud leer.
(Voor dergelijke opmerkingen uit de praktijk houden wij ons zeer aan-
bevolen. Redactie.)
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. De heer J. B. H. Moubis,
kapitein-paardenarts aan de hoefsmidschool te Amersfoort, wordt met 1 Mei
a.s. overgeplaatst naar het Ie Regt. Veld-Artillerie te Utrecht, terwijl van
af dien datum de heer A. Frederikse, thans Ie Luitenantpaardenarts
te 's Gravenhage, aan de hoefsmidschool wordt geplaatst.
Kapitein Moubis is reeds sedert 30 October 1880 belast geweest met
het theoretisch onderricht in hoefbeslag aan de hoefsmidschool, vroeger te
Venlo, de laatste jaren te Amersfoort. In dien tijd heeft het hoefbeslag
in ons land enorme vorderingen gemaakt, waartoe de heer Moubis veel
heeft bijgedragen.
—nbsp;Behoudens goedkeuring van Z.E. den Minister van Oorlog, zullen in
1897 vanwege de Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw
weder 3 d 4 jongelingen aan een militaire inrichting opleiding erlangen als
burgerhoefsmid. — Bovendien zal het geven van onderwijs in hoefbeslag door
de heeren provinciale veeartsen in Noord-Rrabant worden voortgezet.
Sedert 14 December zijn ingekomen postwissels over 1896 a ƒ3.00 van
M. Zijlma te H., A. van Aller te N. en A. van Harderwijk te U. (ƒ2.50);
over het 2de, 3de en 4de kwartaal a ƒ2.25 van G. J. C. van der Starp te
G.; over het 4de kwartaal a ƒ0.75 van H. ten Broek te B., Johs. Klem Jr.
te V., Th. Rloksma te H., J. Bongaarts te B., J. Verhoeven te B. en J. J.
Hoogehoom te W.
— Den heer Johs. Klein Jr. te V. Uw opmerking is aan den heer
A. van Leeuwen, rijks-veearts te Leiderdorp, den schrijver van dBrokkel-
hoevenquot;, opgezonden en zal denkelijk in de Februari-aflevering wel beant-
woording vinden.
2e Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A, W. HEIDEMA, RIJKS-VEEAllTS TE GRONINGEN.
-ocr page 27-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse b/h. 3de Regt. Huzaren te
's Gravenhage.
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenyschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp.
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De oorzaken van het afbreken der hoefnagels en het verloren gaan der
hoefnagels, door F. Laméris.............19
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......24
Nog een en ander over winterbeslag, door Cayaux......27
Ingezonden....................30
Korte mededeelingen.................31
Vragenbus....................32
Briefwisseling........................32
Advertentiën....................32
-ocr page 28-DE OORZAKEN VAN HET AFBREKEN DER HOEFNAGELS EN HET
VERLOREN GAAN DER IJZERS.
In het Duitsche tijdschrift »Der Hufschmiedquot; van 1895 kwamen op een
vraag omtrent dit onderwerp verschillende antwoorden in.
Daar het mij van veel belang voorkomt dit practische onderwerp in wijder
kring bekend te maken, laat ik hieronder een overzicht dier antwoorden
volgen.
De oorzaken van het afbreken en losgaan der hoefnagels, waarvan het
gevolg is dat het ijzer ook los en tevens verloren gaat, zijn vele.
Te zware ijzers. Afgezien nog van het feit dat zware ijzers, ten
gevolge van hun gewicht, moeilijker aan den hoef bevestigd blijven dan
ichtere, veroorzaken zy bovendien een sleependen gang bij het paard, door-
dat de beenspieren eerder vermoeid worden. Door het slepen der ijzers
over den bodem en het aanstooten worden de nagels in de nagelkanalen
losgemaakt en afgebroken.
2-nbsp;Niet gelijkmatig dragende of slecht gerichte ijzers hebben geen gelijk-
matige, luchtdichte aansluiting op de draagvlakte van den hoef, zij zijn
bewegelijk op den hoef, veroorzaken ongelijkmatig optreden en ongelijkmatige
belasting.
Wordt het gedeelte van het ijzer, dat niet met de draagvlakte in aanra-
ing komt, belast, dan gebeurt dit thans wel, waardoor het vroeger aan-
sluitende gedeelte zich door een hefboomwerking van den hoef zal trachten
te verwijderen; de nagels worden daardoor losgewerkt.
3-nbsp;IJzers met een stoot en kalkoenen veroorzaken een zijdelings kantelen,
daar de ondersteuningsvlakte een driehoek is. Hoe smaller de stoot, des
te kleiner de steunvlakte.
De eene hoefhelft tracht zich bij het kantelen van het ijzer te verwijde-
ren, de nagels worden hierdoor losgewrongen.
Ook bestaat meer kans dat aldus beslagen paarden in straatgoten, gleuven
tusschen de keien, tram- en spoorwegrails blijven vastzitten. Vooral bij
spoorwegraüs is dit het geval, daar bg deze de sleuven van boven nauwer
zpn dan van onderen. Trapt het paard met den stoot er in, dan blijft deze
bij het opnemen van het been, het rollen over den toon, onder het nauwe
bovenste gedeelte zitten.
Bij winterbeslag met één losse kalkoen in den toon hebben we dezelfde
oorzaken als hierboven zijn opgenoemd.
Behalve dit hebben wij bij winterbeslag in het algemeen nog het nadeel
dat door het dikwijls afnemen en opslaan van het ijzer de wand brokkelig
wordt, waardoor de nagels weinig houvast in den hoornwand vinden.
4. Te lange en te wijde ijzers. Het paard zelf en andere naast of achter
hem loopende kunnen gemakkelijk op de te ver uitstekende gedeelten van
het ijzer trappen. Dit aftrappen der ijzers is enkele malen door mij waar-
genomen bij paarden welke de gewoonte hebben om, rustende op het eene
been, den hoef van het andere been schuin tegen dien van het eerste te
plaatsen. Brengt hij nu het lichaamsgewicht op beide beenen over, dan
glijdt de schuinstaande hoef langs den hoornwand van den anderen naar
beneden, waardoor op het ijzer kan worden getrapt, zelfs al beeft dit weinig
of geen garnituur i). Het dier tracht dan dikwerf het laatstbedoelde been
te verplaatsen, waardoor het ijzer licht wordt afgerukt.
Zoo ook heb ik meermalen gezien dat bij het springen over een hindernis
het paard met den toon der achterhoeven neerkwam op de verzenuiteinden
der voorijzers, waardoor deze werden afgerukt.
De
'tZelfde zien wij meermalen bij paarden welke »overstappenquot;, hetgeen
vaak voorkomt bij overbouwde dieren. Laten we zulk een paard in het zand
stappen, dan zien we dat de achterhoef bij het neerzetten onmiddellijk achter
en boven den voorhoef komt te staan, voordat deze geheel is opgenomen,
afdruksels der achterhoeven komen daardoor ten deele op, ten deele
die der voorhoeven, terwijl ze elkaar behoorden te bedekken.
5. Bij ijzers met een te smalle draagvlakte hebben we een kleinere aan-
1) Onder y,garnituurquot; verstaat men dat smalle gedeelte van het ijzer, hetgeen bij
een beslagen 'hoef buiten den draagrand van den hoef uitsteekt. Zooals bekend is,
dient men aan den buitentak meer garnituur te vinden dan aan den binnentak.
rakingsvlakte tusschen den hoef en het ijzer, waardoor een gemakkelijker
verschuiven en een grootere krachtsinwerking op de nagels ontstaat.
6. Slechte verdeeling en aantal der nagelgaten en nagels. In het voorijzer
moeten de nagels zoo verdeeld zijn, dat het laatste gat in den buitentak
zich 0.5—1 cM achter de lijn bevindt, welke het ijzer in een voorste en
achterste helft verdeelt, terwijl het laatste gat in den binnentak zich kort
daarvoor moet bevinden.
Bij het achterijzer kunnen de gaten over het voorste ^/g gedeelte verdeeld
zi|u, daar bij de achterhoeven de dikte van den hoornwand van den toon
tot de verzenen vrijwel gelijk blijft, en omdat deze minder aanleg heeftom
ziek te worden.
Worden de nagels verder naar achteren geplaatst, dan worden zij door
bet hoefmechanisme in de nagelkanalen losgemaakt en, ten gevolge van het
afslijten der verzenwanden op het ijzer, te lang.
Een deel der overlangsche doorsnede van een
hoef met ondergelegd ijzer,
a het ijzer; b hoornwand; c hoornzooi; d pijp-
jeslaag of eigenlijke hoornwand; e plaatjeslaag
van den hoornwand; ƒ nagelkop; g nagelgat;
h nagelhals of begin van de kling; i nagelka-
naal ; k niet.
Bevinden zij zich te ver naar voren, dan wordt het ijzer gemakkelijk op
den hoef verschoven. Staan de nagels te dicht bij elkaar, dan verbrokkelen
zij daar ter plaatse den hoornwand; dit geschiedt ook als er te veel nagels
■worden ingeslagen.
Te mager gestampte rits. Hierbij komen de nagels te ver naar buiten
te staan en ten gevolge daarvan direct in de minder elastische en hardere
buitenlaag (pijpjeslaag) van den hoornwand. Zij doen den hoorn splijten,
zitten daardoor niet vast in het nagelkanaal, het ijzer zit los. Te laag ge-
slagen nagels scheuren den wand van het nagelkanaal tot den draagrand af.
Evenzoo slecht is het te hoog nagelen, en deze fout wordt veel vaker begaan.
Bij een nieuw beslag komen de nieuwe nagels op dezelfde hoogte en naast
en evenwijdig met de oude gaten, de geheele wand wordt op die plaats met
gaten doorboord en de nagel kan niet vastzitten.
8. Wanneer de nagelkop niet in den rits past. Is bijvoorbeeld de rits te
breed of de nagelkop te smal, dan zit de nagelkop niet vast in den rits,
bet ijzer wordt niet voldoende vast gehouden op den hoef, daar slechts de
hals van den nagel in het nagelgat met het ijzer in aanraking komt. De
nagelkop zelf raakt de ritswanden niet aan, het nagelgat zal zich verwijden
of de nagel wordt in het nagelgat verzwakt en het ijzer raakt daardoor los.
Is de rits te smal of de nagelkop te dik in vergelijking met zijn hoogte,
dan houdt de nagelkop het ijzer slechts vast aan de ritswanden bij de bodem-
vlakte. Die gedeelten van kop, hals en kling, welke zich in de rits be-
vinden , komen noch met de ritswanden, noch met het nagelgat in aanraking.
Het ijzer is daardoor verschuifbaar, de nagel wordt in het te wijde nagelgat
heen en weer gebogen en breekt eindelijk af.
Is het nagelgat in het ijzer het laatst van af de draagvlakte, d. i. de boven-
vlakte , met den »doorslagquot; doorgeslagen , dan is het nagelgat van beide kanten
trechtervormig en daardoor niet het nauwste aan de draagvlakte, maar in het
inwendige van het gat; op die plaats ontstaat dan een scherpe kant of braam.
Deze braam schuurt bij het loopen de nagels door, daar het ijzer eenigs-
zins verschuifbaar is, omdat de kling van den nagel het nagelgat aan de
draagvlakte niet zuiver opvult.
9. Slechte qualiteit der hoefnagels. De hoefnagels moeten bij voorkeur
worden vervaardigd uit Zweedsch houtskoolijzer, daar dit het beste en taaiste
is. Maakt men ze zelf, dan dient men er op te letten, dat de vervaardiging
snel geschiedt, zoodat ze nog in roodwarmen toestand verkeerende gereed
zijn, om daarna langzaam af te koelen. Worden de nagels bij het koud
worden hard gehamerd, dan voldoen zij niet aan de voorwaarden en breken.
Uit proeven is het gebleken dat door bekwame smeden uit de hand vervaar-
digde hoefnagels beter zijn dan machinale. Het is echter om verschillende
redenen beter de nagels niet zelf te maken; bij een goede keuze kunnen
machinale goedkooper en beter gekocht worden. In onze militaire smede-
rijen gebruiken we meestal die van Moeller en Schreiber, verder
Ster-hoefnagels, B pijl- en Globe-nagels. Van Duitsche zijde wordt dikwijls de
■sgt;Reichshufnagelquot; als een der beste aanbevolen.
10. Te dunne of te dikke nagels. Als oorzaak van het afbreken komt
het eerste weinig voor, meer echter het laatste; men moet in het algemeen
de nagels nooit dikker en langer nemen als strikt noodzakelijk is voor de
bevestiging van het ijzer aan den hoef.
Te dikke nagels splijten den wand en vinden zoodoende geen voldoenden
steun. De breedte van een hoefnagel moet minstens het dubbele der dikte
bedragen, dan doordringt hij onbeschadigd den wand.
Wel is waar laat zich een dikke nagel gemakkelijker inslaan, daarom
wordt hij liever gebruikt; een dunne nagel buigt bij onhandig opslaan krom,
n.1. als de slag niet loodrecht op het midden van den kop komt. Bij voldoende
oefening echter hebben zij het voordeel dat zij behalve goede bevestiging
van het ijzer ook den hoefhoorn gezond houden.
11.nbsp;Slecht omnieten. Een niet is goed, wanneer deze sterk, niet of
slechts weinig uitstekend en even lang als breed is, terwijl er boven slechts
een kleine opening zichtbaar mag zijn.
Een dun gevijlde of te korte niet buigt om en laat de nagels terugtrek-
ken ; eveneens geschiedt dit, wanneer zij onvoldoende of slecht omgebogen is.
12.nbsp;Bij verkeerd besnijden loopen de paarden op den te hoog gelaten
zijwand. Bij toontredenden en Franschen stand hebben we hetzelfde. Door
dit ongelijkmatig optreden wordt een verschuiven van het ijzer veroorzaakt
naar die zijde, welke het laatst met den bodem in aanraking komt.
Bij paarden, welke wijd in de hielen (hakken) staan of in de hielen
draaien, zoogenaamd sbillardeerenquot;, komt ook dikwijls afbreken der nagels
■^'oor. Een zijlip, aangebracht aan die zijde waarheen het ijzer zich tracht
te verschuiven, geeft in de meeste gevallen een goed resultaat.
'13. Te lang op de ijzers loopen. De hoef wordt door het afgroeien op
den duur wijder, daar de wand van den kroon- tot den draagrand schuin
naar beneden verloopt. Het ijzer zelf en de nagels in het ijzer kunnen
deze beweging niet volgen, de nagelkanalen worden daardoor verwijdende
nagels losser. Verder wordt de toon te lang door het afwrijven der verzenen
op het ijzer, de verzennagels gaan geheel los, het optreden wordt onregel-
matig, de ijzers gaan verloren. Dit is vooral het geval bij schuine en wijde
hoeven (plathoeven), daar hier bovengenoemde oorzaken in nog sterkere
mate voorhanden zijn.
14.nbsp;Door afwisselende vochtigheidquot;en droogte ontstaat nu eens opzwellen,
dan weer indrogen van den hoorn, de nagellding wordt daardoor opeenvol-
gend stevig in het nagelkanaal vastgehouden en gemakkelijker bewegelijk.
Deze afwisseling vindt plaats tusschen den hoef en het ijzer aan den draag-
rand, daardoor ontstaat een langzamerhand loswerken van den nagel. Op
vochtigheid volgende vorst veroorzaakt hetzelfde.
15.nbsp;Is de hoorn brokkelig en murw, dan is het moeilijk een ijzer daaraan
voldoende te bevestigen, de nagels houden niet. Ook hier is het gebruik
van zijlippen dikwijls aangewezen.
Bij holle en losse wand zit de nagelkling over een te kort verloop in den
hoornwand vast, deze zit voor een gedeelte in de ruimte tusschen de zool
en den wand. Ook heeft het ijzer te weinig aanrakingsvlakte met den hoef,
daar de hoorn in de witte lijn meestal ontbreekt, de nagels kunnen zich
daardoor bewegen.
16.nbsp;Door stampen ten gevolge van vliegen, vooral in de drie zomermaanden,
de ondeugd van slaan tegen den muur of stalwand, of door het niet alleen
willen zijn, wordt een losraken van de nagels in hunne kanalen veroorzaakt.
Ten laatste nog bij paarden welke in de ijzers klappen , kan bij het beste beslag
toch een afbreken van de hoefnagels en het verliezen van hoefijzers voorkomen.
Amersfoort, Dec. '96.nbsp;F. LAMÉRIS.
-ocr page 33-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
.het beslag van gezonde hoeven.
§ 14. Winterbeslag.
(Vervolg.)
Behalve de genoemde zijn nog vele modellen van winterbeslag aanbevo-
len, waarvan enkele hier een plaats mogen vinden.
Be winterijzers volgens graaf von Einsiedel (fig. 58 en 59) kenmerken
Fig. 58.nbsp;Fig- 59-
Winterijzer van graaf vonEinsiedel Winterijzer van graaf vonEinsiedel
voor voorhoeven.nbsp;voor achterhoeven.
zich daardoor dat hun ondervlakte uitgehold is, zoodat de daarmede beslagen
hoef op twee scherpe randen steunt. Het achterijzer is bovendien aan zijn
kalkoeneinden naar binnen omgebogen (fig. 59). Dit beslag moge nuttig
Bnbsp;A
D
Fig. 60.
IJsspoor van Janné.
A IJzer met ondergelegde ijsspoor, a. schroefje; B ijsspoor; C en D uitgesneden
ijzertakken; E schroefsleutel.
zijn in den zomer voor het gebruik in de steden, voor winterbeslag is het
onvoldoende. Vooral geldt dit bij sneeuw; deze vult de ondervlakte gemak-
kelijk op, zoodat er van scherpe randen geen sprake meer is.
-De ijsspoor van Janné (in leven districtsveearts te Roermond) dagteekent
uit den tijd (1865), toen de schroefkalkoenen nog veel te wenschen over-
lieten (fig. 60). Hij bestaat uit een balk, aan weerszijden van een scher-
pen kalkoen voorzien, welke, zoodra de nood dringt, onder het ijzer kan
worden gelegd. Dit is daartoe aan den buitenrand, vóór de kalkoenen, uit-
gesneden; een schroefje aan elke zijde bevestigt den balk aan het ijzer.
Be ijsspoor van P é 1 e-
rin (in leven cavalerie-
officier bij het Nederland-
sche leger), komt eenigs-
zins met die van Janné
overeen, doch is moeielij-
ker te vervaardigen (fig.
61). De stukken 1 en 2,
welke een scherpen kal-
koen dragen, worden
eenigermate in elkander
Fig. 61.
Ijsspoor van Pelerin. 1 en 2 balk, voorzien van
scherpe kalkoenen en van haken ter bevestiging
aan den buitenrand van het ijzer vóór de
kalkoenen, 3 schroef en 4 opening in
1, ter opneming van de schroef,
geschoven en aldus bevestigd door een schroef (fig. 61, 3), welke door de
Fig. 62.
Winterbeslag van van Horsen.
^ en stalen platen; a, a insnijding voor het toongedeelte; 6, h insnijding voor het
verzengedeelte; c, c insnijding voor het kruispunt der platen; cJ, d gaten voor de
schroef; C, hoef met ondergelegd beslag; D, schroef; E, overlangsche door-
snede van een stalen plaat.
opening 4 van stuk 1 gaat, en past in de moerschroef, inwendig van de
stukken 1 en 2. — Deze methode van winterbeslag is te samengesteld.
Het winterbeslag van van Horsen. Dit bestaat uit twee stalen platen
(fig. 62, A en B), welke verschillende insnijdingen bezitten, zoodat ze onder
elk ijzer kunnen worden gelegd, op de wijze als fig. 62, C aantoont. De
insnijdingen a, a (fig. 62, 4 en B) zijn bestemd voor den binnenrand van
het toongedeelte; de insnijdingen b, b (fig. 62, A en B) voor den binnen-
rand aan de kalkoeneinden. Verder dienen de insnijdingen c, c tot weder-
keerige inlating der stalen platen aan het kruispunt (fig. 62, C), terwijl de
openingen d, d gaten zijn tot doorlating van de schroef (fig. 62, D). De
platen loopen van boven naar beneden mesvormig toe (fig. 62, E).
Zijn de stalen platen onder het ijzer gelegd, dan worden zij met de schroef
vastgezet (fig. 62, C en Dj. Dit kan onwrikbaar sterk geschieden, en het
is onverschillig of het ijzer al dan niet van kalkoenen voorzien is. Dank
zij de breedte der stalen platen komt de schroef niet met den bodem in
aanraking, zoodat zij bijna niet afslijt; bovendien drukt zij niet op den
straal, ook al is deze zeer sterk ontwikkeld.
Drie verschillende grootten der stalen platen zijn voldoende voor alle paar-
denhoeven; het is namelijk volstrekt niet noodig, dat zij geheel tot de uit-
einden der ijzers reiken. Door de schroef worden de platen van achteren
steeds uit elkander gedrongen.
Dit beslag in -1889 door van Horsen aangegeven en door hem met goed
gevolg toegepast, is later bij het leger beproefd en heeft toen niet voldaan;
de platen bogen om en gingen verloren. Van Horsen meent dat het
gebruikte materiaal niet deugde. Hoe dit zij, een herhaalde proefneming
ware wenschelijk; immers, mocht dit beslag practisch blijken, dan zouden
daarmede groote voordeelen zijn verkregen, als:
lO. Het kan ten allen tijde, bij elk ijzer, worden ondergelegd. De paar-
den behoeven dus tegen den winter niet meer van bijzondere ijzers te worden
voorzien, gelijk voor schroef- en stiftkalkoenen noodig zijn. Niet alleen zijn
die schroefgaten of conische gaten duur, te meer, daar zij soms in het
geheel niet worden gebruikt, doch zij verslijten ook. wanneer zij niet van
een scherpen of stompen kalkoen zijn voorzien
en kunnen dan, zoodra het werkelijk noodig is,
soms geen dienst doen.
2°. Het beslag van Horsen doet het paard
zijn normalen stand behouden, iets dat vooral
van belang is, indien slechts weinig sneeuw de
wegen bedekt. Onder zoodanige omstandigheden
loopen de paarden op schroefkalkoenen zeer ge-
brekkig; zij overkoten en kunnen zich slechts
moeielijk in snellen gang bewegen.
IJsspoor van Defays.nbsp;^q Indien de verschillende onderdeelen machi-
naal worden vervaardigd, kan dit beslag zeer goedkoop zijn.
-ocr page 36-Het is geenszins noodig dat de hoeven aan hun zoolvlakte goed uitgehold
zijn; zelfs bij plathoeven laat zich dit vyinterbeslag aanwenden.
De ijsspoor van Defays (fig. 63) kan onder elk ijzer worden geschroefd
en biedt dus een middel aan om oogenblikkelijk in den nood te voorzien.
Zij is echter voor langdurig gebruik ongeschikt en moeielijk te vervaardigen,
alzoo te duur.
NOG EEN EN ANDER OVER WINTERBESLAG.
In den vorigen jaargang (blz. 172) van dit tijdschrift besprak ik de nood-
zakelijkheid van het gebruik van losse stompe kalkoenen ter vervanging
van de scherpe. Die mededeelingen en raadgevingen waren gegrond op
practische waarnemingen en ondervindingen.
Ook de proeven, nog onlangs genomen, bevestigen opnieuw mijn meening
omtrent de onmisbaarheid van stompe kalkoenen.
Er zou namelijk o.a. worden uitgerukt met ongeveer 70 paarden, die
voorzien waren van beslag voor insteekkalkoenen, met 4 gaten in elk ijzer.
Vóór de beide gaten in de ijzertakken bevond zich aan het ijzer eene ver-
dikking. Het gebruik van stompe kalkoenen was niet toegepast zoodat de
gaten (natuurlijk) waren opgevuld met allerlei ongewenschten inhoud (zand,
steentjes, mest enz).
Het uitpeuteren der gaten geschiedde bij ieder paard door den ruiter
zelve; het inslaan der kalkoenen (2 scherpe in den buitentak en 2 stompe
in den binnentak). door twee smeden. Voor een en ander waren ongeveer
3 uren noodig voordat al deze paarden op scherp stonden, waarbij in aan-
merking moet worden genomen dat bij deze werkzaamheden alles ordelijk
en vlug geschiedde en men daarbij niets anders te doen had. Moet er
echter 's winters om de eene of andere reden onverwacht en spoedig worden
uitgerukt, waarbij voor de manschappen nog meer te doen valt dan enkel
de paarden op scherp te zetten, dan zou het langdurig oponthoud, voor-
namelijk veroorzaakt door het getob met het uitpeuteren der kalkoengaten,
zeer slecht te pas komen, want daarmede alleen gaat voor ieder paard
soms 1/., uur heen. Trouwens, het uithalen van stompe insteekkalkoenen
gaat ook niet altijd even gemakkelijk indien dit geschieden moet door iederen
man voor zich. Daarbij is tevens het gebruik van een hamer met een
gespleten beitel of een tang noodzakelyk.
Heel wat gemakkelijker en vlugger gaat het op scherp zetten der paarden
hij het schroef beslag, wanneer ieder berijder in korten tijd bij zijn paard
de stompe kalkoenen uitdraait en deze vervangt door scherpe. De schroef-
sleutel die daartoe noodig is, kan desnoods vervangen worden door een
draadnagel of dergelijk voorwerp, indien n.1. de kalkoen wordt gebruikt
die in dit tijdschrift is afgebeeld in fig. 6 (blz. 13) van den vorigen- en in
fig. 57 (blz. 12) van dezen jaargang; dezelfde schroef dus die o.a. ook
door den paardenarts F. Lam ér is wordt aangeraden in de vorige aflev.
van dit maandblad (als »altijd scherpquot;). Door vele bereden officieren
wordt deze practische kalkoen (en niet het model-beslag) bij hunne paarden
gebruikt. Afbreken of verloren gaan had alhier tot heden niet plaats.
Over den prijs sprak ik reeds op bldz. 8 hiervoren.
De proeven met winterbeslag, waarvan ik in het begin van dit opstel
melding maakte, werden genomen op grind- en steenwegen, die met ijs waren
bedekt, en wel telkens gedurende ongeveer een uur. Bij terugkomst bleek dat
het verlies aan stiften gemiddeld een tot twee per paard bedroeg. (Enkele
waren afgebroken). Er waren echter ook paarden die ongeveer de helft
hunner kalkoenen verloren hadden. Dit kwam hoofdzakelijk voor, wanneer
het beslag reeds geruimen tijd had ondergelegen, zoodat de kalkoenen min-
der goed konden worden ingebracht door misvorming der gaten.
De stalen plaatjes, die in deze hoefijzers zijn geweld op de plaats waar
zich de kalkoengaten bevinden, gaan echter grootendeels deze misvorming
tegen. Anders zouden bij niet-gebruik van stompe kalkoenen, de gaten
ten slotte zeker de scherpe kalkoenen niet meer behoorlijk kunnen opnemen.
Dergelijke ijzers, waarbij de gaten zoodanig afgesleten en misvormd zijn dat
er zelfs geen kalkoen meer in te brengen is, heb ik als curiositeit bewaard.
Een nadeel van de aanwending der zoo even genoemde stalen plaatjes
is echter dat daardoor soms aan den hals der kalkoenen, bij het inslaan,
een »braamquot; of graat onstaat, waardoor zij niet ver genoeg kunnen worden
ingebracht, derhalve niet behoorlijk sluiten en dus spoedig verloren gaan.
Bovendien is de vervaardiging dezer ijzers lastiger (duurder).
Wij waren ook dezen winter weer herhaaldelijk in de gelegenheid waar
te nemen, welk een nadeeligen invloed het inslaan en uithalen van stiftkal-
koenen op de handelbaarheid der paarden heeft. Zelfs overigens zeer makke
paarden verzetten zich daarbij en worden lastig, ook bij het beslaan. Dit
is zeker een gewichtig nadeel, aan deze methode verbonden.
Bij het gebruik van schroef beslag is het evenzeer noodzakelijk, de gaten
steeds gevuld te houden, ten einde deze zuiver en gaaf te doen blijven. Wel
kan de vorming van een braam aan den onderrand eenigszins worden tegen-
gegaan door aldaar de reeds besproken verzinking aan te brengen, maar
wil men de schroeven goed doen passen dan is het toch niet raadzaam het
daarop te laten aankomen.
En het indringen van zand, steentjes, urine enz. zal bij schroef gaten
nog meer last veroorzaken dan bij stiftgaten, daar het vuil zich tus-
schen de schroefgangen meer vastzet dan in een glad kanaal. Dit vuil
moet dan telkens worden uitgepeuterd, hetgeen weer moeite en tijd kost
(en tijd is ook geld). De schroeven zullen dan ook niet zoo gemakkelijk
in te draaien zijn en eerder vastroesten dan wanneer geen vuil in de gaten
heeft gezeten.
l^ovendien zal bij het uitsparen (?) van stompe kalkoenen het ijzer ook
ter plaatse der gaten afslijten, waardoor het ten slotte zoo dun wordt dat
ook daardoor de scherpe kalkoenen niet meer behoorlijk kunnen worden
ingebracht. Deze zullen dus ook daardoor eerder verloren gaan of afbreken.
Door de groote voordeelen en het gemak aan het gebruik van stompe
kalkoenen verbonden, en zoo veelvuldig practisch gebleken, is m i. alle
twijfel omtrent de noodzakelijkheid van dit gebruik opgeheven.
Stompe kalkoenen behooren van een kop te zijn voorzien. Ook kunnen
afgesleten scherpe kalkoenen hiervoor gebruikt worden. De stompe schroef-
proppen die nu in beproeving zijn en enkel uit een hals bestaan, met een
rond kanaal in de lengterichting, zijn onpractisch. Vooreerst beschutten
zij den onderrand der schroefgaten niet voldoende. Daar zij verder, bij
gebrek aan een kop, niet vast kunnen worden aangeschroefd en dus geen
steun hebben, zitten zij te los, gaan niet zelden verloren of dringen te
diep in het schroefgat. Het uitdraaien met een vierkante stift gaat zeer
lastig als zij eenigen tijd in het ijzer zitten.
Reeds eenige jaren geleden raadde .langey deze schroeven (doch met
vierkant kanaal) aan maar zij werden door Chenier ongunstig be-
oordeeld (Recueil de médecine vétér. 1889, overgenomen in »Der Hufschmiedquot;,
1890). En toch gaat het met een vierkant kanaal nog beter dan met
een rond.
De scherpe schroef kalkoen in wiens hals zich (tot in den kop) in de lengte-
richting een rond kanaal bevindt, werd uitgedacht door P a s q u a y (Straats-
burg) met het doel om bij afslijting of afbreken van den kop, den hals te
kunnen uitdraaien met een vierkante stift. Evenwel is reeds voldoende
gebleken dat dergelijke voorzorgen achterwege kunnen blijven indien de
kalkoenen en kalkoengaten slechts aan de eischen voldoen en men de kal-
koenkoppen niet geheel laat afslijten.
Zelfs kan hierbij het middel erger zijn dan de kwaal want door het uit-
boren wordt de kalkoen verzwakt en breekt daardoor gemakkelijker afi),
vooral wanneer (zooals niet zelden het geval is) het kanaal niet juist in de
lengte-as zit maar meer of minder nabij den rand, waardoor de kalkoen
vooral aan die zijde weinig weerstandsvermogen heeft bij het ontvangen van
een stoot.
Hieraan zal het ook wel toegeschreven moeten worden dat er, bij de
beproeving van dit systeem, nog enkele kalkoenen afbraken, hetgeen, zoo-
In »Der Hufschmiedquot; van Jan. '96, waar ik den kalkoen van Pasquay vermeld
vond, wordt daarentegen beweerd dat holle kalkoenen sterker zijn dan massieve, het-
geen zeker wel op een begripsverwarring zal berusten. Wel heeft een buisvormig
lichaam meer weerstandsvermogen dan een massief, indien de hoeveelheid stof (ijzer-
massa) dezelfde is. Boort men echter een gat of kanaal door een kalkoenhals, dan
zal deze daardoor toch zeker niet sterker worden.
als we weten, bij degelijke, massieve schroeven slechts hoogst zelden plaats
heeft. Ook is het reeds voorgekomen dat, na het afbreken van zulk een
doorboorden kalkoen, de hals niet uit het gat te verwijderen was met de
vierkante stift, zoodat daartoe het ijzer moest worden afgenomen.
Dat bij de genomen proeven ook soms enkele schroeven verloren gingen,
schrijf ik hoofdzakelijk toe vooreerst aan de omstandigheid dat sommige
manschappen, die voor het eerst de schroeven bij hun paard moeten in-
brengen , daarin nog niet de noodige vaardigheid bezitten; verder wordt het
behoorlijk indraaien der kalkoenen bij bedoeld proefbeslag nog zeer bemoeie-
lijkt door de ijzerverdikking die zich aan de ijzertakken vóór elk gat bevindt.
Ook in Duitschland wordt (volgens ontvangen mededeeling van den heer
Lungwitz, leeraar in het hoefbeslag te Dresden) hst schroefbeslag
door de meeste vakmannen voorgestaan, als zijnde het meest practische.
De gewone beitelvormige kalkoen wordt er vooral veel gebruikt omdat die
het gemakkelijkst door de smeden zelve kan worden vervaardigd. Ook wordt
O. a. de kalkoen met V'vormige doorsnede er nog al aangewend.
Wat de verschillende vormen van schroefkalkoenen betreft, het komt er
voornamelijk op aan, dat zij op zich zelf deugdzaam zijn, d. w. z. een
behoorlijke sterkte en hardheid bezitten en niet afbreken of verloren gaan,
waartoe natuurlijk ook de goede gesteldheid van het schroefgat medewerkt.
Een stevige kalkoen is o.a. ook die van Loeffen (smid te Gennep),
reeds aangegeven op blz. 13 van den vorigen jaargang en zeker ook bedoeld
op blz. 12 der vorige aflevering, i). Deze schroef, die ongeveer de door-
snede eener )( heeft (twee halve cirkels met de bolle zijden tegen elkaar)
is echter duurder dan die in fig. 57 is afgebeeld en die reeds meermalen
werd besproken en aanbevolen.
CAYAUX.
1) Aldaar is echter de doorsnede van den kalkoen en de naam van den maker
niet geheel juist opgegeven, en ook de afbeelding (fig. 53) wijkt af van de werke-
lijkheid.
In het artikel »Brokkelhoevenquot;, jaarg. 1896, afl. 5, komt voor dat
bij brokkelhoeven de nagels zoo laag mogelijk moeten worden aangebracht.
Wordt hiermede bedoeld zoo dicht mogelijk bij den draagrand, zoo wensch
ik op te merken bij ondervinding te hebben dat hoog nagelen een goede gene-
zing van brokkelhoeven kan bevorderen. Hiervan zou ik U 2 a 3 gevallen
kunnen mededeelen.
Vierpolders.nbsp;JOHS. KLEM Jr.
Antwoord aan den Heer JOHS. KLEM Jr.
De Heer Klem wil brokkelhoeven genezen door de nagels zoo hoog mo-
-ocr page 40-gelijk in te slaan. Hij zegt daarvan 2 a 3 voorbeelden te kunnen opnoemen.
Ik ben zoo vrij hem te vragen of die paarden genezen zijn door of ondanks
het hoog inslaan der nagels. Een brokkelhoef brokkelt weg in den regel
'»^an af den draagrand tot de nieten, de plaats dus waar de nagels uit den
wand te voorschijn komen. Boven de nieten ziet men het bijna nooit. Hoe
hooger ik nu mijn nagels insla, des te meer hoorn, des te grooter stuk
^an den wand geef ik gelegenheid en zelfs aanleiding om af te- brokkelen.
Heeft de heer Klem nooit het kolossale verschil opgemerkt in de taaiheid
van het hoorn bij nooit beslagen, jonge paarden en bij vroeger beslagen,
barrevoets gaande paarden? Bij de eerste schijn noch schaduw van afbrok-
keling, taaie, vaste hoorn met flinke verzenen, groote straal enz. Maar
geef het jonge paard eens één beslag met 6 a 7 nagels (in de voorhoeven),
laat het hier 4 weken op staan of loopen, neem het dan af, en jaag het
daarna in de weide. Wat is er dan overgebleven van de taaiheid van het
hoorn? Het paard is in de meeste gevallen den eersten tijd ten eenenmale
ongeschikt om barrevoets te gaan, de hoorn brokkelt af, alweder van den
draagrand af tot de nagelgaten toe. Door het nagelen, het gaten maken
in het hoorn kunnen vocht, droogte, vuil enz. in het hoorn dringen, en
daarop schadelijk inwerken, dit is toch duidelijk genoeg. Hoe wil men nu
brokkelhoeven genezen door de gaten of liever kanalen in het hoorn zoo
lang mogelijk te maken? Ik beweer dat het onmogelijk is.
Leiderdorp.nbsp;A. VAN LEEUWEN.
—nbsp;Paquier te Noyon beslaat, om het bullen dei' sneenw te YOOr-
bomen, op de volgende wijze: een gewoon ijzer wordt ondergelegd, de
nagelkoppen verdwijnen geheel in de rits; nu wordt er met 4 schroefkal-
koenen een glad stuk plaatijzer aangehecht en de ruimte tusschen die plaat
en de zool en den straal met in teer gedrenkte jute of vlas nauwkeurig
opgevuld. — De gladde plaat zou het ballen tegengaan.nbsp;v. d. B.
—nbsp;Bovenstaande methode is te probeeren, doch zij zal misschien alleen
dan van practische waarde zijn, indien een zuiver glad houden der plaat
mogelijk is. Door min of meer roesten zal het gladde waarschijnlijk vrij
spoedig verdwijnen.
Tegen het ballen der sneeuw bevallen gevlochten stroomatjes (kort van
duur en goedkoop) en Hartmannsche hoefbuifers (lang goed te houden doch
duur) vrij zeker het minst slecht.
—nbsp;Aluminium. Het verbruik van dit lichte, dofwitte metaal heeft van
lieverlede in de industrie belangrijke afmetingen aangenomen. Als voorbeeld
kan dienen een Amerikaansche firma, die bij de Niagara-watervallen hare
fabriek heeft en thans een tweede bouwt, eveneens voor de afscheiding van
aluminium bestemd. Na voltooiing van deze laatste zal de dagelijksche
productie van beide fabrieken tezamen ongeveer 5000 KG. aluminium bedragen.
-nbsp;Innchting voor hoefbeslag te Groningen. De leerlingen A.
Palsma van Niebert en J. Smid van üithuizermeeden hebben na een leer-
tijd van vijf maanden, resp. van 16 Aug. 1896 tot 16 Jan. 1897 en van
1 Sept. '96 tot 30 Jan. '97 , genoemde inrichting als kundig hoefsmid ver-
laten - Hunne plaatsen zijn ingenomen door J. Dik te Farmsum en K
Kruyer te Middelbert. (Door bijkomende omstandigheden is de plaatsing
van laatstgenoemde uitgesteld tot 22 Febr. a. s.)
-nbsp;Lungwitz trekt in de voorlaatste aflevering van »Der Hufsmiedquot; te
velde tegen de in Duitschland heerschende gewoonte van tentoonstellingen
te houden van verzamelingen hoefbeslag, zonder de hoefsmeden te laten
wedij veren in het beslaan van paarden. - Onze abonné's weten dat wij het
met deze opvatting geheel eens zijn.
-nbsp;De heer H. A. Kroes, rijks-veearts te DiWfcm.,?, die het theoretisch
onderwijs gaf aan den kort geleden geëindigden cursus in hoefbeslag te
bteenwijk, heeft, in overleg met de Afdeeling Steenwijk v.d. G O M. v L
een iiort overzicht van de leer van den hoef en het hoefbeslag
geschreven en in druk laten brengen. Deze 30 blz. tellende boekjes zijn
gemaakt ten behoeve van de deelnemers aan dien cursus. Er is echter een
klem getal overcompleet, die voor ƒ0.25 per ex. verkrijgbaar zijn gesteld
Vraag: Wat verstaat men onder een o verhoef?
Roodeschool
S. K. Gorter.
Sedert 15 Januari zijn ingekomen postwissels over 1896 van: P J Hop-
penbrouwers te K. (ƒ3.25), over het 2de, 3de en 4de kwartaal 4 ƒ 2 25
van A. Hansma te K. en over het 2de kwartaal ƒ0.75 van H. Loeffen te G
Postwissel over 1897 van H. Kruit te P. (ƒ3.00), over het 1ste en 2dé
kwart, (ƒ1.50) van K. Gons te B., over het 1ste kwart, k ƒ0.75 van J.
Pennings te B. en H. Vermeulen te A.
KuinsthLOorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Eöflelscfie Hoefnaoels, Fraosclie
Diamant Hoefnaoels, Enpelsclie Hoefraspen.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
-ocr page 42-p
e Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. IIEIDKMA, RIJKS-VEEARTS TE GROKINGEN.
-ocr page 43-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Brüin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der -1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem;
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse b/h. 3de Regt. Huzaren te
's Gravenhage ;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Ploefsmidschool te Amersfoort •
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp;
J. B. H. Moübis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
K. F. WiERSUM , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......35
Winterbeslag, door Cayaux.. ....................gg
De Hoefsmidscursussen in Zeeland, door M. vanderVliet. .nbsp;39
Misbruiken bij het besnijden der hoeven, door J. M. Knip scheer. .nbsp;40
Eene beschouwing over lippen en beslagwijzen waarbij ze in gebruik
zijn, door Moubis..........!..nbsp;42
Over het inslaan der nagels bij brokkelhoeven, door Huising . . .nbsp;46
Brokkelhoeven, door W. A. H. van Horsen............
De kop van den hoefnagel en de vorm van de rits, door Knipscheernbsp;50
Het examen te Nijkerk..............................gQ
Cursus in hoefbeslag vanwege de afdeeling »Steenwijk en omstrekenquot;
der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw ....nbsp;51
»D-Pijlquot;-nagels, door F. Laméris............52
Korte mededeelingen..........
Briefwisseling....................gg
Advertentiën.....
.................
-ocr page 44-Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK EL
het beslag yan gezonde hoeven.
§ 14. Winterbeslag.
( Vervolg.)
Het winterbeslag voor trekpaarden van D o m i n i k (fig. 64) bestaat uit een
dwarsbalk (fig. 64^ C), in het midden voorzien van een schroefgat en aan
Weerszijden van een insnijding ter opneming van den binnenrand van het
i)zer; daaronder bevinden zich scherpe kalkoenen en een overlangsche balk
Fig. 64.
Winterbeslag voor trekpaarden volgens Do min ik.
^ hoef met dit winterbeslag van onderen gezien; B idem van ter zijde gezien;
C dwarsbalk met scherpe kalkoenen; D overlangsche balk met scherpen stoot.
(%• 64, B), welke laatste aan het achtereinde een schroef en aan het voor-
einde, behalve een scherpen stoot, een insnijding bevat, waarin de binnen-
rand van het ijzer aan het toongedeelte kan worden opgenomen. De figu-
i'en A en B toonen aan hoe deze balken aan het ijzer zijn bevestigd en
hoe het daarmede beslagen paard op drie scherpe punten steunt.
Dit beslag heeft niet voldaan; de balken waren machinaal vervaardigd en
niet sterk genoeg; bovendien gingen zij gemakkelijk verloren.
Do min ik gaf ook een dergelijk beslag voor rijpaarden aan,
waarbij de overlangsche balk ontbrak; dit vond evenmin ingang.
Be scherpe kalkoen van Mozer en Naudin (fig. 65) is aan
zijn basis breed en van twee nagelgaten voorzien. Deze kalkoen
wordt zoodanig onder het ijzer gelegd, dat de bedoelde nagelgaten
overeenkomen met die van het ijzer; de ingeslagen nagels beves-
tigen dan den kalkoen onder het ijzer en dit aan den hoef. Indien
koen vol-
gens Mozer veel nagelgaten in het ijzer zijn gemaakt, kan men op onder-
en Naudin. scheidene plaatsen zulk een kalkoen aanwenden.
Indien het ijzer niet nieuw meer is, ligt de kalkoen niet vlak op het
ijzer en gaat dan licht verloren. Erger nog is dat zulke kalkoenen
alleen daar onder het ijzer kunnen worden aangebracht, waar nagels door
den hoornwand kunnen worden geslagen; aan de uiteinden der takken zal
men ze dus in het geheel niet kunnen aanwenden. Bovendien moeten de
kalkoenen juist zoo gekromd zijn als het ijzergedeelte, waar zij onder komen
te liggen, wat uit een practisch oogpunt bezwaren ontmoet.
Het scherp beslag van Gerard (fig. 66). Dit bestaat in een scherpen
kalkoen (fig. 66, a), voorzien van een langwerpig vierhoekigen steel, waarin
zich een gaatje bevindt, welke kalkoen gestoken wordt in een opening van
den ijzertak vóór het kalkoeneinde (fig. 66, 6) en aldaar bevestigd door
een veer c, die door het gat in den kalkoen wordt gestoken, op de wijze
als fig. 66, d dit te zien geeft. Een ijzeren hamer met steel van hetzelfde
metaal, welke aan zijn dun uiteinde haakvormig is omgebogen, dient om
de veer door het gat te slaan of deze er weder uit te halen. Het inslaan
geschiedt met den hamer, het uittrekken met het haakvormig omgebogen
einde van den steel. Wanneer de paarden op stal komen, wordt namelijk
de scherpe kalkoen verwijderd.
Dit scherp beslag heeft als te samengesteld weinig ingang gevonden.
Het winterbeslag van W. H. Meijerink (fig. 67) bestaat uit een halve-
maanvormig gebogen stalen plaat (fig. 67, B), welke, eenigszins samenge-
bogen, gebracht wordt in een groeve van overeenkomstigen vorm nabij het
uiteinde van eiken ijzertak (fig. 67,4). Wijl de plaat door haar samen-
buiging in spanning verkeert, blijft zij in bedoelde sleuf zitten. De plaat
of kalkoen is overal even dik en blijft dus scherp.
Op stal wordt deze verwijderd en ten einde dan de slijting der sleuf te
voorkomen, wordt in een er naast aangebracht schroefgat (fig. 67, B) een
lage, platte kalkoen geschroefd (fig. 67, A).
B
Fig. 68.
Ronde veerkalkoenen vol-
gens Meijerink.
4 scherpe veerkalkoen;
B ronde veerkalkoen met
caoutchouc opgevuld.
Fig. 67.
Scherp beslag van Meijerink.
özertak met sleuf en platten schroefkalkoen tot bescherming daarvan; B ijzertak
met veerkalkoen van Meijerink en daarnaast aangebracht schroefgat.
I^it beslag heeft niet zoodanig aan de verwachting beantwoord, dat het
lgt;oven de schroefkalkoenen wordt verkozen. Evenmin is dit het geval bij
een later door Meijerink aanbevolen kalkoen (fig. 68, A), welke rond,
doch overigens op dezelfde wijze veerend is. Deze bestaat uit een rond
gebogen stalen plaat, welke met een nijptang
zoover wordt samengeknepen, totdat hij juist past
in een ronde, niet doorloopende opening nabij het
uiteinde van een ijzertak.
Een overeenkomstige door hem aanbevolen kal-
koen (fig. 68, B), welke echter aan het met den
bodem in aanraking komend gedeelte niet, zooals
de eerste, is uitgesneden, zoodat hij stomper blijft,
bevat inwendig caoutchouc. Het nut hiervan is
moeielijk in te zien. Zoover bekend is, werd
deze kalkoen nooit beproefd.
De heer G o o s e n s , veearts te Houten, is op
grond van ervaring zeer ingenomen met de beide
eerstgenoemde kalkoenen van M e ij e r i n k.
Behalve de beschreven modellen zijn nog tal van andere soorten van
quot;Winterbeslag aanbevolen, doch, als onpractisch, óf na eenige beproeving
buiten gebruik gesteld, óf zelfs in het geheel niet toegepast. Het zou niet
quot;wel mogelijk zijn ze alle te vermelden, doch bovendien geen nut hebben.
A^lleen zij nog opgemerkt dat men ook caoutchouc-inlegsels heeft aangepre-
zen als middel om den vasten stand van het paard bij sneeuw en ijs te
verzekeren. Hoe nuttig deze in velerlei opzicht ook kunnen zijn, gelijk
later zal worden aangetoond, als winterbeslag kunnen zij niet worden ge-
bezigcl, tenzij om het inballen van sneeuw te voorkomen. Dit doel kan
echter ook worden bereikt door zolen van vilt, stroo of ander materiaal
t^ussehen het ijzer en den hoef te leggen of door de zoolvlakte van den
hoef met zeep of olie in te smeren.
WINTERBESLAG.
Nadat in de vorige aflev. (blz. 24) van dit maandblad het winterbeslag
van den heer A. J. Janné is vermeld, zooals het oorspronkelijk was samen-
gesteld, acht ik het niet ondienstig hier mede te deelen, dat genoemde
methode later door den samensteller zelve is verbeterd, zooals dit werd
medegedeeld in den 2den jaarg. van het »Tijdschrift voor Veeartsenijkundequot;
(blz. 186) door den heer Hekmeijer, die de bedoelde wijziging ook bepaald
eenvoudiger en beter vond.
Het omgebogen gedeelte van den balk dat de schroefopening bevat, is
daarbij n.l. vervallen, en de bevestiging geschiedt nu aan die zijde door den
scherpen kalkoen zelve, die, door den balk heen, in den ijzertak wordt ge-
draaid. Aan de andere zijde van den balk blijft het omgebogen gedeelte
ongewijzigd; dit grijpt dus in den buitenrand van het ijzer, die aldaar
schuins is weggevijld.
Ik ontving indertijd een zoodanig verbeterd winterijzer van den heer
Janné zelf.
Later werd door de Belgische heeren Danis en Maene, als iets geheel
nieuws, eene scherpingswijze uitgedacht en aangeprezen, die in beginsel gelijk
IS aan het ijzer van Janné maar minder eenvoudig, en dus m.-i. daarbij
moet achterstaan (vermeld in L'Echo vétérinairequot; van Sept. 1887, en in
»Der Hufschmiedquot; van 1888, blz. 146.)
Bij het beslag van D. en M. is n.1. het scherpen verkregen door een
ijzeren dwarsbalk, waarin 2 scherpe kalkoenen zijn omgeklonken (op onge-
veer 25 mM. van de uiteinden van den balk). De bevestiging van den
balk aan het ijzer geschiedt door 2 schroeven met platte koppen, die nabij
de uiteinden van den balk, dezen doorboren en dan in de ijzertakken kunnen
worden geschroefd om aldus den balk daaraan te bevestigen.
Behalve de balk heeft men hier dus 2 (in den balk bevestigde) vaste
kalkoenen en 2 losse schroeven. Bij het verbeterde ijzer van Janné vindt
men echter in de plaats daarvan slechts één vastgeklonken scherpe kalkoen
en een losse schroef kalkoen, welke laatste slechts behoeft te worden inge-
br^ht om het geheele scherpingsapparaat aan het ijzer te bevestigen.
Het ijzer van Janné is dus eenvoudiger, niet alleen in de vervaardiging
maar ook wat betreft het aanbrengen en de verwijdering der scherping.
De samensteller zelve was echter de eerste om te erkennen dat zijn sys-
teem mmder geschikt was voor eene toepassing in het groot, bijv. in het
leger.
Eene vergelijkende beoordeeling van de beide hier besproken winterijzers
plaatste ik reeds in het »Tijdschrift voor Veeartsenijkundequot;, 15de deel,
hlz. 227.nbsp;'nbsp;Cayaux.
DE HOEFSMIDSCURSUSSEN IN ZEELAND,
door
M. VAN DER VLIET,
Provinciaal veearts te Kruiningen.
Reeds lang kwam men in Zeeland al meer en meer tot de overtuiging,
dat het hoefbeslag, zooals dat vooral ten platten lande geschiedde,
niet alleen allertreurigst was, maar verderflijk moest werken op de gezond-
heid van den hoef van het paard, waardoor natuurlijk de gebruikswaarde
van dat dier zéér moest verminderen. Deze juiste zienswijze mag ten deele
worden toegeschreven aan de meer geestelijke ontwikkeling der belanghebben-
den , maar vooral ook aan den vooruitgang in de paardenfokkerij, waardoor
tegenwoordig hoogere prijzen voor de paarden worden verkregen ; en daar,
waar meer belangstelling komt in de paardenfokkerij, daar komt zulks
eveneens in het hoefbeslag, want beide gaan, zooals reeds vroeger in
dit Blad is aangegeven, hand aan hand.
Verschillende pogingen werden aangewend om, evenals in andere provin-
ciën, een cursus te verkrijgen voor hoefsmidsbazen en -gezellen. Zoo werd
met dit doel, thans ongeveer vier jaar geleden, door eene commissie van
zes leden te Domburg een vergadering gehouden.
In die bijeenkomst waren de vergaderden het allen eens, dat zoo in
Zeeland, eigenaardig om de eilanden-verdeeling, een hoefsmidscursus van
algemeen belang zou kunnen worden, deze ambulant moest zijn. Helaas was
men het, na veel cijferen, ook eens over de hooge kosten aan een derge-
hjken cursus verbonden, althans te hoog om door de maatschappij van
landbouw te worden gedragen. Het slot van al de moeite was, dat de
commissie uiteenging, terwijl men hierna voorloopig van niets meer hoorde.
Toch was men niet ingesluimerd, of had men verdere moeite laten varen,
hetgeen bleek in den loop van 1895, toen bekend werd, dat weldra in elk
der verschillende afdeelingen der Maatschappij tot bevordering van landbouw
en veeteelt in Zeeland een cursus zou worden gegeven. De noodige gelden
waren bijeen, dank zij de volhardende werkzaamheid van het hoofdbestuur
der genoemde maatschappij. Het geld beschikbaar voor den cursus bedroeg
een som van ƒ 1800, waarvan ƒ 600 door de Regeering, ƒ 700 door de
Provinciale Staten, ƒ400 door de Maatschappij van Landbouw en ƒ100 door
de Wilhelminapolder werden betaald. Nu kon men aan het werk; een regle-
ment werd samengesteld, waarin onder meer werd bepaald, dat in ieder
der acht afdeelingen der landbouwmaatschappg acht theoretische lessen, ieder
van 2 uur, zouden worden gegeven door gediplomeerde veeartsen, te benoe-
men door het hoofdbestuur, op voordracht van de besturen der verschillende
afdeelingen, en 14 practische lessen, ieder van drie uur, onder leiding van
gediplomeerde hoefsmeden.
Door middel van vergaderingen, aankondigingen in couranten enz. werd
het nieuws den hoefsmeden in Zeeland bekend gemaakt, terwijl de noodige
moeite werd gedaan ter opwekking om de zoo nuttige cursussen bij te
wonen. De vrees van sommigen, dat de liefhebberij niet groot zou zijn
bleek gelukkig voorbarig en onjuist, want het getal der aangiften steeg tot 20?!
181 smeden hebben de cursussen van het begin tot het laatst bijgewoond.
En zoo begon in den winter van 1895/96 voor het eerst een ambulante
hoefsmidscursus in Zeeland, met een groot aantal leerlingen, onder leiding
van zeven gediplomeerde veeartsen en drie gediplomeerde hoefsmeden, onder
het oppertoezicht van den districtsveearts te Dordrecht.
Door het grootste gedeelte der leerlingen werden de lessen met vlijt ge-
volgd, althans de stemming was uitstekend.
Aan het einde van den cursus rees de vraag: wat moet er verder geschie-
den? Wel, men zou zeggen, examineeren en den waardigen diploma's
overhandigen. Dit geschiedde evenwel niet, èn de Maatschappij van
landb. èn de onderwijzers waren van meening dat, zoo die leerlingen nog-
maals in staat werden gesteld een dergelijken cursus bij te wonen, zij beter
beslagen op het ijs zouden kunnen komen dan thans. Vooral wat het practische
gedeelte betrof. Immers hadden zij dan een jaar tijd zich thuis te oefenen
en hunne nieuwere inzichten nopens het hoefbeslag in toepassing te brengen.
Besloten werd om aan allen, die naar behooren èn de theoretische èn de
practische lessen hadden bijgewoond, een fraai gedrukt getuigschrift toe te
kennen. Aldus geschiedde, met de toezegging dat nogmaals een cursus
zou worden gegeven, waarna zij dan in staat zouden worden gesteld om te
trachten een diploma te behalen.
Thans zijn we werkelijk zoover, dat een tweede cursus door geheel
Zeeland een aanvang heeft genomen, die evenwel te beschouwen is als een
voortzetting van den cursus 95/96, aangezien alleen die leerlingen, welke
in het bezit zijn van bovengenoemd getuigschrift, zijn toegelaten.
Over het verloop en den uitslag van dezen cursus en den invloed van
het onderwijs op de paardenfokkerij in Zeeland later.
MISBRUIKEN BIJ HET BESNIJDEN DER HOEVEN,
door
J. M. KNIPSCHEER,
Paardenarts 2de Klasse bij het \e Regt. Veld-Artillerie te Utrecht.
Wanneer de hoef voor nieuw beslag klaargemaakt wordt, dan komt het
nog dikwijls voor, dat het den smid niet genoeg is den draagrand in te
korten, maar dat ook o. a. de straal zijn beurt krijgt. Men kan het niet
nalaten de straalschenkels langs de zijdelingsche straalgroeven wat »bij te
werkenquot; en vooral nabij den steunselhoek maakt men gaarne schoon schip.
O aan de middelste straalgroeve krijgt hij links en rechts een snee of
tik met de houwkling. En toch is het behoud van den straal een
eerste voorwaarde voor het behoud van een gezonden, normaal werkenden
hoef, welke op zijn beurt een gunstigen invloed uitoefent op de duur-
zaamheid van de gewrichten, banden en pezen der ledematen. Wanneer
maar telkens bij elk terugkeerend beslag de straal onnoodig wordt besneden,
dan zal zijn werking langzamerhand minder worden, en dit des te eerder,
alnaarmate hij reeds minder ontwikkeld was. Door zijne verkleining heeft hij
geringer kans met den bodem in aanraking te komen, de uitzetting der
achterste hoefhelft geschiedt minder gemakkelijk, het hoefmechanisme dus
wordt benadeeld.
Op den langen duur ontstaan nauwe hoeven, ja klemhoeven, welke veelal
ppaard gaan met steengallen, d. z. omschreven kneuzingen of afscheuringen
m het leven van verzenwand en steunsels. Dat dergelijke hoefvormen aan-
leiding geven tot een beklemden, gespannen gang, zelfs tot kreupel loopen
van het paard en dat ten slotte ook de gewrichten der ledematen te lijden
hebben, zal men zich gemakkelijk kunnen voorstellen. Menig paard is een
paar jaar eerder versleten, doordat het hoefmechanisme reeds vroegtijdig
werd gestoord door de herhaalde verkleining van den straal. Dat ondanks
het sparen van den straal toch wel nauwe hoeven ontstaan, is zeer waar.
Slechte hoefverzorging van den kant van den eigenaar en elk beslag, waar-
door de straal geheel van den bodem wordt verwijderd, zijn dikwijls oor-
zaken van het ontstaan van nauwe hoeven. Dit is echter een reden te
meer, dat de smid het zijne niet mag bijdragen genoemde hoefvervormingen
te bespoedigen door een ongegrond besnijden.
Ook behoort de smid, wanneer hij bij het beslag ontdekt dat een hoef
aan rotstraal lijdende is, dezen met wat werk eens flink door te halen en
er wat teer in te doen. Hij, die wel doordrongen is van het nut van een
gezonden straal, zal dit niet verzuimen; het is een eenvoudig en goed middel,
ßat dit niet afdoende is, wanneer de eigenaar een dergelijke zorg niet
voortzet, is juist, doch de smid doe het zijne en zende geen beslagen
paard weg, waarbij nog, gelijk ik meermalen zag, rottend hoorn als een
^uilgrauwe stinkende massa aan de middelste straalgroeve te voorschijn
komt.
Dus spaar den straal, hak of snijd er niet aan; hoogstens de los er bij
hangende velletjes mogen worden verwijderd.
Ook de zool is nog vaak het voorwerp eener sterke besnijding. Werk
met de renet alleen het brokkelige, losse, zoogenaamd »doodequot; hoorn
er uit; wat echter vast zit, ga dat niet bekappen. Ik zag meer dan eens,
dat de zool zoo dun was gemaakt, dat ze met de duimen kon worden
ingedrukt. Dit is natuurlijk zeer verkeerd, als men bedenkt, dat de zool
aan het hoefbeen en den daarop vallenden lichaamslast een steun biedt en
eene beschutting is voor een deel van »het levenquot;, voor de vleeschzool.
Een gevoelige gang ontstaat daardoor, in het bijzonder wanneer het dier
op een begrinten weg moet loopen. Paarden met volle of platte hoeven,
waarbij de zool zeer weinig of het tegendeel van uitgehold is, moeten het
nog wel eens ontgelden. Men wil zoo gaarne den hoef een schooner aanzien
geven of ziet den vollen voet aan voor een hoef met veel »doodquot; hoorn.
Men gaat kappen en ... . zonder dat men het verwachtte, is de houw-
kling in het leven gedrongen, want bloed komt te voorschijn. Dat een
dergelijke behandehng van de zool een m/shandeling is, zal men wel met
mij eens zijn.
Doch het hoefsmidsvak is op den goeden weg. Het veegmes, gruwelijker
gedachtenis, is uit den tijd. Ik herinner me nog uit vroeger dagen met
welk een ijver dat instrument werd gebruikt. In de zool gezet, sneed het
zoo »heerlijkquot;; de zool moest immers »luchtquot; gemaakt worden. Ik behoef
hier niet te zeggen, wat een dierenkwelling dat was.
In de derde plaats moeten het de steunsels nogal eens verduren. Ik
zag herhaaldelijk overigens goed beslagen hoeven, waarbij de steunsels waren
verdwenen, die worden zoo licht met de zooltakken gelijk gemaakt. De goed
onderlegde smid echter, hij, die doordrongen is van de kennis van den bouw en
de verrichtingen van den hoef, zal ze wel sparen. De steunsels immers zijn
noodzakelijk om de verschillende deelen van de achterste hoefhelft in hun
onderling verband te houden. Zij gaan een te sterk samentrekken van het
achterste gedeelte van den hoef tegen, omdat zij de eigenlijke deelen voor de
uitzetting zijn. ') Verzwakt men ze dus, dan bevordert men ook al weer
het ontstaan van nauwe hoeven. Ze dienen daarom op gelijke hoogte te
worden gehouden met den draagrand aan de verzenen, waarvan zij een
ombuiging, dus de voortzetting zijn. Daardoor eerst komen zij met den
ijzertak in aanraking en kunnen aan hun bestemming beantwoorden
Ten slotte wil ik nog wijzen op een misbruik, dat ook lang nog niet is
uitgeroeid. Wanneer de hoef is beslagen, dan wordt er nog vaak de laatste
hand aan gelegd met de rasp. Met een lust, een betere zaak waardig,
wordt dan de hoornwand van af de nieten naar beneden flink »bewerkt.quot;
Begrijpelijkerwijs gebeurt dat vooral dan, wanneer het ijzer te nauw
gepast is en dus de wand over het ijzer heen steekt. Dit is, wat
men noemt, den hoef klaar maken voor het ijzer, terwijl toch een
der eerste grondregels in het hoefsmidsvak is: het ijzer te maken naar
den hoef. Er zijn smeden, die steeds diezelfde fout begaan, en men kan
dikwijls op eenigen afstand reeds aan het beslagen paard zien, wie hier
bezig geweest is. In plaats namelijk dat de hoornwand in een rechte lijn
loopt van de kroon tot het ijzer, ziet men ter hoogte van de nieten den
wand zich boogvormig naar het ijzer krommen; de wand gelijkt in het
toon- en de zijgedeelten min of meer afgestompt. Behalve dat een dergelijke
06 vorm het oog niet aangenaam aandoet, wordt door het raspen de wand
^erdund en verzwakt en ontbloot van zijne beschuttende glazuurlaag.
oor wordt gemakkelijk vocht ingezogen, dat er even gemakkelijk weer
^ verdampt, welke voortdurende vochtwisseling een der oorzaken is van
quot;et ontstaan van brokkelige hoeven.
Rasp dus niet aan den wand, maak alleen kleine groeven voor het opne-
men der nieten en werk even den scherpen rand weg, welke onmiddellijk
op het ijzer ligt.
Men late dus straal, steunsels, zool en buitenzijde van den wand bijna
geheel met rust; daardoor worden misbruiken bestreden, welke nog steeds,
of Uit onkunde óf uit sleur, toepassing vinden.
EENE BESCHOUWING OVER LIPPEN EN BESLAGWIJZEN WAARBIJ
ZIJ IN GEBRUIK ZIJN.
Tot de wezenlijke deelen van een hoefijzer behoort de lip, en wel in het
y zonder de toonlip. Bij het passen van het ijzer en bij het inslaan der
nagels bewijst zij wegens den steun doelmatige diensten. Bij het gebruik
■van het paard verzekert zij de vaste hgging van het ijzer aan den hoef.
Deze laatste eigenschap wordt door de autoriteiten op hoefbeslag-gebied
algemeen geleerd, en het Fransche spreekwoord: »un pinçon vaut deux
clous (één lip is evenveel waard als twee nagels!), geeft het bewijs dat
ook daar de groote waarde van de lip wordt erkend. Lungwitz (»Der
Hufschmiedquot; 1897, No. 1) schrijft onder meer: »het ontbreken eener toonlip
eperkt natuurlijk de rustige, vaste ligging van het ijzer aan den hoef, een
eisch, die, zooals bekend is, voornamelijk door de toonlip gemakkelijk
wordt bereikt.quot;
Verder van denzelfden schrijver, wegens de afwezigheid van die lippen
aan de ijzers in Noorwegen: »losse ijzers, gescheurde wanden, zijn als ge-
'1'olg daarvan geen zeldzaamheid. Hier kon door het maken van een toonlip
zeer goed hulp worden verschaft, en zou men dan met 5 of 6 nagels een
vastere ligging van het ijzer verkrijgen, dan met 8 nagels zonder toonlip.
oonlippen in het bijzonder verhoeden het terugschuiven der ijzers, hetwelk
natuurlijk steeds meer of minder zal geschieden zonder deze.quot;
Wanneer het bovenstaande waarheid bevat, en dit is zonder twijfel het
dan moet men die toonlip in eere houden, d. w. z. haar aan het
yzer houden, zoolang men niet door overwegende redenen genoodzaakt is
daarvan af te wijken.
^ ij allen weten dat men bij renpaarden, en over het algemeen bij die
paarden, welke tot snelle diensten worden gebruikt, en zoo ook bij de
cavalerie, daarvan afwijkt, en daarvoor aan den achterhoef een zooge-
naamd klapijzer gebruikt, alzoo een ijzer met platgeslagen toon en twee
zijlippen. De hoofdreden hiervan is gelegen in de omstandigheid, dat zoo-
doende de paarden in die snelle gangen, voornamelijk in snellen draf,
minder of niet in de ijzers klappen en om te voorkomen dat het voorijzer los-
raakt , wordt afgerukt, of zich niet te vangen, waardoor kneuzingen of ver-
wondingen, vooral van de hoef ballen, ontstaan. Dit alles is zeer waar,
en bewijst dat in zulke gevallen dikwijls een nuttig gebruik van dit beslag
kan worden gemaakt. Of het evenwel geraden is dit beslag als algemeenen
maatregel toe te passen, valt te betwijfelen. Bij paarden op de renbaan,
welke voor een paar minuten tot de grootst mogelijke snelheid worden aan-
gezet, is het zonder twijfel van groot nut; het komt immers in dit geval
daarop neer, dat zooveel mogelijk tegenspoed wordt vermeden, en het dier
winner wordt. Bij alle andere paarden, welke betrekkelijk weinig in zulke
snelle gangen worden gebruikt en meer waarde hebben door hun volhouden
en duurzame krachtsontwikkeling, is het gezond houden van de ledematen
van grooter belang. Nu zegt wel T h a r y, en ik meen hij alleen (Maré-
chalerie, blz. 105), dat de zijdelingsche lippen toelaten den toon van het
ijzer plat te slaan, dat zij aan het achterijzer oen groote vastheid geven en
de rotatie- (rollende ) bewegingen van den voet over den toon in de gangen
begunstigen — twee stellingen, welke, naar ik meen, op goede gronden betwist-
baar zijn. Wat de vastheid betreft, wordt verwezen naar hetgeen boven
is gezegd, vooral hetgeen door Lungwitz over de toonlip wordt geleerd, en
zal onder hierop worden teruggekomen.
Aangaande de rotatiebewegingen over den toon meen ik in het midden
te mogen brengen, dat een nog grooter stelregel van het hoefbeslag leert,
dat het beslag moet worden uitgevoerd op eene wijze, dat zoo min mogelijk
de natuurlijke functie der deelen wordt gestoord; men beslaat daarom naar
den vorm van den hoef. Het is toch niet zonder reden dat de achterhoef
in den toon spits van vorm is, en zulks bij het eene paard meer, bjj het
andere minder, zooals het schijnt al naar de noodzakelijkheid of doelmatig-
heid voor elk individu.
Door een stompen of platten toon aan het ijzer te maken, wordt nu die
natuurlijke spitse vorm veranderd. Om deze reden meen ik van het klap-
ijzer te mogen zeggen, niettegenstaande elk beslag voortkomt uit de nood-
zakelijkheid, dat het een vrij onnatuurlijk beslag is, omdat het niet beant-
woordt aan de natuurlijke functie van den achterhoef, en daarom behoort
te zijn een beslag bij uitzondering te gebruiken. Als het gebruik zich be-
paalt tot bovengenoemde omstandigheden, en daarbij op ruime schaal wordt
toegepast, zal dit beslag zeer nuttig en doelmatig zijn.
Willen de lippen bij dit beslag behoorlijk aan haar doel beantwoorden,
dan dienen zij goed gevormd en goed aan den wand fe zijn aangeslagen,
want alleen daardoor kan vaste ligging worden verkregen. De hoef werkt
zoogenaamd door de elasticiteit van al zijn deelen, vooral de achterhoef als
onderste steunpunt der achterhand, welke aangewezen is en er op ingericht,
speciaal in de snelle gangen, het lichaam voorwaarts te stuwen. Bij dit
steunen tegen of in den bodem heeft de achterhoef de neiging naar voren
over het ijzer te glijden, of liever dat het ijzer naar achteren schuift, waar-
van het gevolg is dat de lippen dikwijls in spanning tegen den wand ge-
raken.
Dat zulks in de practijk wellicht betrekkelijk weinig voorkomt, is waar-
schijnlijk gelegen in de verschillende vormen van den achterhoef, of in de
goede uitvoering van het beslag, ook indien de paarden niet veel in die
snelle gangen worden gebruikt. In elk geval komen gevallen voor dat de
hp in den wand insnijdt en deze ingescheurd is, terwijl in andere de lippen,
geen weerstand kunnende bieden, recht gaan staan, althans eenigszins af-
wijken , waardoor strijken in de hand wordt gewerkt. Dit moet bij onrustige
paarden op stal, bij slaan en stampen, b. v. in den zomer bij vliegenplaag,
ook voorkomen.
Het verbrokkelen en afstompen van den over het ijzer staanden toonwand,
vooral gedurende genoemden tijd, maakt tevens dit beslag zeer onoogelijk,
schokt in elk geval het schoonheidsgevoel. Dat het toongedeelte van den
achterhoef door zijne natuurlijke functie aan groote wrijving of slijting is onder-
worpen, heeft immers ook aanleiding gegeven om de toonnagelgaten verder van
elkander te plaatsen, en algemeen, ook door genoemden Thary, wordt ge-
leerd, dat de toonlip van het achterijzer sterker moet wezen dan die aan
het voorijzer.
Voorts wordt aan het achterijzer in plaats van de toonlip, van twee zij-
delings staande lippen gebruik gemaakt bij het winterijzer van von Ein-
siedel en het rgt;Rimieisen volgens Behrensquot;, om, zooals deze zegt,
»den scherpen rand aan den toon niet te beschadigen.quot;
Lippen als hulpmiddel worden voorts bij verschillende abnormale toestanden
der hoeven en bij onregelmatige bewegingen der ledematen, aan de ijzer-
takken gemaakt, bij voorkeur aan den buitentak. Dit geschiedt b. v. bij
paarden welke zich strijken, om te voorkomen dat het ijzer naar binnen
verschuift. In geval van strijken dient men geen gebruik te maken van
klapijzers, daar de lippen van deze ijzers geen voldoenden waarborg voor
het vastliggen geven bij smallen of halven binnentak. In dit geval bereikt
men het doel beter met een toonlip en een zijlip aan den buitentak. Bij
paarden, welke bij elke beweging het been buitenwaarts draaien, zooge-
naamd billardeeren, die welke slaan, en waardoor bjjna steeds eene ver-
schuiving der ijzers naar binnen plaats vindt, wordt aan den buitentak een
zijlip aangebracht.
Rij lossen en hollen wand wordt de beweging beperkt door een lip tegen
het afgeweken gedeelte; bij brokkelhoeven ter ondersteuning van de nagels;
en bij het gebruik van kunsthoorn onder verschillende omstandigheden is de
lip een zeer te waardeeren hulpmiddel.
Alle Fransche hoefbeslagkundigen leeren de lip aan de achterijzers een
weinig binnenwaarts te plaatsen, daar het paard met den toon der achter-
hoeven bijna steeds een weinig buitenwaarts staat, waardoor dan de lip
recht naar voren in het gezicht komt te staan (Pa der). Volgens P e u c h
en Lesbre wordt hierdoor de binnentak gemakkelijk recht gehouden om
zuiver te nagelen, zoodat strijken minder voorkomt. Het is lang „iet onver-
schillig hoe de lip, vooral die aan den toon, aan het ijzer wordt gevormd
Zij draagt er toe bij om aan het beslag een goed of wel een minder goed
voorkomen te geven.nbsp;®
Evenals al het werk van den hoefsmid den stempel moet dragen van
zmverheid en sierli,-kheid, moet dit ook in het bijzonder met de lip het geval
zijn. »Het werk moet den meester prijzenquot;, is hier in hooge mate van toe-
passing De hp moet in evenredigheid zijn van de grootte van den hoef
dus in die van het ondergelegde gzer; is zij te groot dan geeft zij aan hei
geheel een onaangenaam uiterlijk, te klein doet hetzelfde, en beantwoordt
ZIJ met aan de doelmatigheid. Over het algemeen kan men zeggen, dat de
hoogte er van ongeveer gelijk moet zijn aan de dikte van het ijzer of iets
hooger, zoodanig dat zij naar de grootte van den hoef een hoogte mag
hebben van 10^15 mM. De vorm moet driehoekig zyn, onder een breedte
hebbende van ongeveer 2 ^ 3 cM., moet zij naar boven snel versmallende
m een punt of zacht afgeronde punt eindigen. Aan de basis moet zij sterk
zijn, en zoo aangebracht dat de buitenrand van het ijzer niet misvormd is
of heeft geleden door het uitslaan, want ook dit laatste is een ontsiering
van het werk. Dit wordt voorkomen door het aanbrengen van de bekende
verdikking van het ijzer aan den toon. De soliditeit ontstaat wanneer men
de hp geleidelijk uit de bovenvlakte van het ijzer laat ontstaan, zoodat zij
met rechthoekig op die vlakte staat.
Ook moet de lip niet de oorzaak worden van verzwakking van den hoorn-
wand, door bij de bewerking van den hoef haar plaats vooraf in te snijden
zooals dit bij vele smeden tot een slechte gewoonte is geworden quot;Deze
handelwijze heeft bovendien het kwade gevolg, dat de hoornwand zijdelings
van de lip over het ijzer steekt, welk gedeelte later wordt weggesneden of
weggeraspt tot schade van den hoef, soms aanleiding geeft tot vernageling
aan den toon, tot verkorting van de draagvlakte, of wel het ijzer te lang
wordt, daar het te ver achter de verzenen van den hoef reikt.
MOUBIS.
OVER HET INSLAAN DER NAGELS BIJ BROKKELHOEVEN.
Reeds meermalen is het mij gebleken dat er verschil van meening
bestaat omtrent het aanbrengen der nagels hij brokkelhoeven. Ook in
de vorige aflevering (blz. 30) van dit tijdschrift werd dit onderwerp bespro-
ken. Het kan daarom wellicht nuttig zijn, wanneer ik het volgende onder
de aandacht breng.
Gedurende mijn loopbaan als hoefsmid, heb ik de ondervinding opgedaan,
^at het hoog inslaan der nagels de genezing van een brokkelhoef bevordert.
aat men de nagels laag, dus in het meer brokkelig gedeelte, dan zit
tusschen de niet en den draagrand te weinig goede hoorn. De nagel
scheurt spoedig uit, of wel het geheele stuk hoorn onder de niet laat los
l e Ijzer raakt verloren), zoodat hierdoor de abnormale toestand van den
ornwand verergert en men daarna toch genoodzaakt is de nagels hooger
'ïi te slaan om het ijzer behoorlijk te bevestigen.
Slaat men echter bij het beslaan de nagels zoo hoog als dit zonder ge-
vaar voor vernageling mogelijk is, dan zal men van uitscheuren of afbrok-
kelen onder de nieten weinig last hebben, terwijl men dan nog het voor-
quot;ieel heeft, dat, bij een volgend beslag, eenige der vorige nagelgaten weer
gebruikt kunnen worden.
Misschien zal men beweren dat de nagel dan niet meer in het gat sluit,
^och aangezien de nagel naar de punt dunner en smaller wordt en de
•draagrand wordt besneden (dus het wijdste gedeelte van het gat wordt weg-
genomen), zal hij weer in het oude gat sluiten.
Echter zal men bij een volgend beslag juist niet alle oude nagelgaten
kunnen gebruiken; men gebruikt ze om zoo min mogelijk kanalen door den
^oef te maken, doch in geen geval ten koste van de goede bevestiging
^an het ijzer.
Het ijzer, bestemd voor een brokkelhoef, moet voorzien zijn van vele
®agelgaten, b.v. in iederen tak vijf, welke zoodanig gestampt moeten zijn
dat zij, nadat het ijzer gepast is, juist met de witte lijn overeenkomen.
Het vet of mager stampen der nagelgaten is dus afhankelijk van de dikte
van den hoornwand. Men nagelt dan juist daar waar de hoorn het minst
brokkelig is. Het onderraspen der nieten dient men achterwege te laten ,
doch men neemt met de punt der houwkling een stukje hoorn onder iedere
niet weg.
^^wnter.nbsp;Hülsing.
BROKKELHOEVEN,
hun oorzaken en voorbehoeding,
door
Bij onbeslagen paarden zal men zelden brokkelhoeven aantreffen; deze
ziet men eerst ontstaan wanneer de dieren eenige malen ijzers onder hebben
gehad. Slecht beslag is volgens mijn ondervinding een van de meest voor-
komende oorzaken van dit lijden. Dit kan betrekking hebben op:
1°. Het slecht besnijden van den hoef; 2°. een ijzer, dat niet van een
horizontale (vlakke) draagvlakte is voorzien; nagelgaten, welke niet op
hun juiste plaats zijn aangebracht, dus wanneer zij in de achterste helft
van het ijzer, of wel te veel naar binnen (te vet) of wel naar buiten
(te mager, te schraal) zijn gestampt; 4P. het te heet passen van het ijzer;
5°. het te nauw beslaan en den hoef naar het ijzer maken, in plaats van
het omgekeerde.
Ten einde het ontstaan van brokkelhoeven te voorkomen, moet een
hoefsmid dus steeds goed toezien dat hij bij het besnijden van den hoef de
draagvlakte, welke gevormd wordt door den draagrand van den hoornwand,
de witte lijn en den omtrek van de zool, goed vlak maakt. Het ijzer
moet eveneens een horizontale draagvlakte hebben, welke dezelfde breedte
bezit als die van den hoef.
De nagelgaten moeten in de voorste helft van het ijzer worden
geslagen en op de goede plaats, zoodat de nagels bij het onderslaan van
het ijzer juist in de witte lijn komen. Bij te mager gestampte gaten slaat
men de nagels slechts door een gedeelte van den hoornwand; deze is daarvoor
op den duur niet taai genoeg en gaat splijten. Daarbij komt dat de nagels
onder deze omstandigheden gewoonlijk ook te laag uitkomen, waardoor de
bevestiging van het ijzer minder stevig wordt en dit dus licht verloren raakt.
Het te heet passen van het ijzer is eveneens zeer schadelijk. De hoorn
verbrandt, verdroogt en wordt dus brokkelig. Het »zwart heetquot; passen
kan geen kwaad en heeft zelfs veel vóór; het schroeit den hoorn op die
plaatsen welke nog moeten worden verlaagd, zoodat het ijzer beter zal
dragen. Wanneer dit niet juist past, kan het nu eenigszins worden verzet,
wat vlugger gaat dan bij koud gepaste ijzers; dit koud passen geeft licht
aanleiding tot het fatsoeneeren van den hoef naar het ijzer. Indien een
ijzer wat nauw is ondergeslagen, grijpt menig smid naar rasp of houwkling
om zijn fout oogenschijnlijk te herstellen.
Als oorzaak van het te nauw passen komt, behalve het bovengenoemde
koude beslag, het te mager stampen der nagelgaten in aanmerking. Om
de nagels nu toch in de witte lijn te slaan, moet het ijzer iets teruggelegd
en de wand later bekapt worden. Dit bekappen is zeer algemeen; bij vele
paarden, welke uit alle deelen van het land naar 's Rijks Veeartsenijschool
ter verpleging worden gezonden, heb ik het waargenomen. Slechts in
enkele gevallen, namelijk wanneer men met plathoeven te doen heeft, is
het nuttig den wand in te korten, omdat men daardoor diens uitwijken
tegengaat en den hoef voor verdere misvorming behoedt. Bij normaal ge-
bouwde hoeven, waar het ijzer goed is ondergelegd, is het voldoende den
scherpen rand van den wand rond te raspen, opdat de hoef niet over het
ijzer groeie, waardoor eveneens afbrokkeling kan ontstaan.
Van groot belang is het aantal nagels dat men zal gebruiken tot be-
vestiging van het ijzer. Hoe meer nagels men bezigt, des te meer zal
de wand worden verzwakt. Gemiddeld zijn 6 nagels voldoende, bij kleine
hoeven 5, bij groote 7. De hoofdzaak voor een goede bevestiging ligt niet
in het aantal nagels, maar in het inslaan er van op de juiste plaats, n.1.
in de witte lijn, waardoor zij op de gewenschte hoogte, 2 — 3 cM. boven
^et ijzer, uitkomen, en vervolgens in het goed omnieten. Zijn de nagels
behoorlijk omgeniet, dan kunnen zij niet losgaan; wanneer dit niet is ge-
schied, gaat zelfs een ijzer met 8 of meer nagels verloren.
Behalve genoemde oorzaken voor brokkelhoeven zijn er nog andere,
welke niet het gevolg zijn van slecht beslag en toch door den hoefsmid
kunnen worden opgeheven. Het komt n.1. voor dat paarden, na den hoef
op den grond te hebben gezet, van boven uit met het been een draaiende
beweging maken, welke beweging door het ijzer, dat op den bodem steunt,
niet of slechts gedwongen door het aan den hoef vastgenageld zijn, wordt
medegemaakt. Het ijzer zal nu naar binnen worden geschoven en de
nagels welke in den binnenwand zijn aangebracht naar buiten, terwijl die
in den buitenwand naar binnen worden geduwd.
Hierdoor heeft de hoornwand veel te lijden; de nagelgaten vergrooten
zich en er ontstaan scheuren in den wand, dus brokkelhoeven. Om dit te
voorkomen, maakt men een zijlip aan den buitentak van het ijzer; hierdoor
belet men het naar binnen schuiven.
Ook komt veel voor een draaiende beweging der hoeven van buiten naar
binnen en daarna weer naar buiten, dus in 2 tempo's, telkens wanneer
de hoeven een steun vinden op den bodem. Hierdoor worden de nagels
afwisselend naar binnen en naar buiten gewrongen, wat den hoornwand
brokkelig moet maken.
Om dit te voorkomen, is het gewenscht, behalve de toonlip, twee zij-
lippen aan te brengen. Veel paarden heb ik, op deze wijze beslagen,
van hun brokkelhoeven zien genezen.
Bij het aanbrengen van deze zijlippen moet men er op letten, dat ze
in de voorste ijzerhelft worden aangebracht, daar zij anders het uitzetten
van den hoef verhinderen. Het best is dus ze op de hoogte van de laatste
nagelgaten te plaatsen; in geen geval meer naar achteren, anders lijdt
bet hoefmechanisme er te veel onder.
Niet altijd is de smid echter de schuld van de brokkelhoeven. Wanneer
de eigenaar zijn paarden in het vuil laat staan, waardoor allerlei scherpe
stoffen op den hoorn kunnen inwerken, verliest de laatste zijn taaiheid en
wordt brokkelig. Verder is van groot belang het paard niet te lang op
hetzelfde beslag te laten loopen. Het ijzer wordt op den duur te klein,
de hoef groeit er over heen, de hoorn scheurt. Hierdoor ontstaan bovendien
naast brokkelhoeven steengallen, zooikneuzingen, enz.
Om brokkelhoeven te herstellen of althans te verbeteren, is een goed
beslag onvermijdelijk. Vaak is de draagvlakte van den hoef zoo slecht, dat
geen ijzer meer kan worden ondergelegd; dan is kunsthoorn een uitnemend
hulpmiddel. De holten worden daarmede opgevuld, zoodat schadelijke stof-
fen minder gemakkelijk op den hoorn kunnen inwerken. De draagvlakte
wordt er verder mede aangevuld en verhoogd.
Alvorens kunsthoorn aan te wenden, moet de hoef goed worden schoongemaakt
-ocr page 59-en daarna met een warm ijzer licht worden geschroeid. Met een warmen haard-
stok strijkt men den kunsthoorn, welke eerst in een pannetje is gesmolten,
met een dun laagje op den hoef; vervolgens brengt men daarop zooveel
als men noodig oordeelt. Met een bak water, welke vooraf gereed is gezet,
koelt men den kunsthoorn af; daarna slaat men het ijzer onder. Wanneer
dit goed is aangelegd, blijft het gedurende het geheele beslag zitten. Kunst-
hoorn is tegenwoordig aan bijna alle smeden bekend, en elk veearts kan
daaromtrent inlichtingen verstrekken.
Ik hoop dat bovenstaande regelen, op jarenlange practische ervaring ge-
grondvest, mogen bijdragen tot vermindering van het aantal brokkelhoeven,
of althans tot verbetering daarvan.
Utrecht, Maart 1897.
DE KOP VAN DEN HOEFNAGEL EN DE VORM VAN DE RITS.
Het lezenswaardig artikel »Over de oorzaken van het afbreken der hoef-
nagels en het verloren gaan der ijzersquot; van de hand van den paardenarts
F. Laméris, voorkomende in het vorig nummer van dit tijdschrift, geeft
mij aanleiding een wellicht niet algemeen bekende zaak onder de aandacht
te brengen.
Een veel voorkomende ritsvorm is die, waarbij de binnenwand loodrecht,
de buitenwand schuin is. Nu weten we, dat de kop van den nagel in de
rits behoort te passen en hij dus voor een dergelijken ritsvorm eveneens
moet hebben een loodrechte binnenvlakte (de zijde, waar de zwik aange-
bracht is) en een schuine buitenvlakte. Wanneer men echter de nagels er
eens op naziet, zal men bemerken dat het zeer dikwijls juist omgekeerd is
of, wat op hetzelfde neerkomt, dat de zwik aan den verkeerden kant geplaatst
is. Bij de ster- en de |\j-nagels heb ik dit steeds kunnen waarnemen.
Reeds in '89 werd hierop gewezen door den kapitein-paardenarts Gayaux
in een artikel iilets over hoefnagels', opgenomen in het »Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde en Veeteeltquot;, deel XVI, afl. 2 en 3.
Dank zjj de taaiheid der goede nagels wordt zoo'n verkeerd staande
kop nog wel min of meer in den vorm van de rits gehamerd en breekt hij
in het nagelgat ook niet zoo veelvuldig af.
Knipscheer.
HET EXAMEN TE NIJKERK.
De cursus in hoefbeslag, gedurende de afgeloopen wintermaanden van-
wege de afdeeling »Over-Veluwequot; van de Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw, is gehouden te Nijkerk. — Het onderwijzend personeel
bestond uit den heer F. Laméris, militair paardenarts, belast met de leiding
en de theorie, en J. Louws, militair hoefsmid, beide te Amersfoort.
Aan den cursus werd deelgenomen door 10 hoefsmeden, welke den 5den
Maart het examen aflegden, onder het toezicht van de Commissie voor hoef-
beslag der Maatschappij. Het examen werd bijgewoond door den Secretaris
en verscheiden leden der Afdeeling, en voor een groot gedeelte door den
Voorzitter van het Hoofdbestuur der Maatschappij. — Aan 9 candidaten kon
worden medegedeeld, dat zij tot het verkrijgen van het diploma van hoef-
smid zouden worden voorgedragen. — Voorts werd aan het examen deel-
genomen door 2 hoefsmeden, welke den cursus niet hadden gevolgd, van
welke één slaagde, de andere niet voldeed aan de eischen.
De geslaagde hoefsmeden zijn: W. Vedder, A. G. Mulder, H. van
Aller, J. van den Pol, alle te Nijkerk, C. Kuiper te Putten,
H. Karssen te Harderwijk, W. van der Mheen te Barneveld, W. van
Voorst te Voorthuizen, G. van Domselaar te Garderen, en Barend
Companjen te Oldebroek, toegelaten tot het examen, zonder den cursus
te hebben bygewoond.
Het resultaat van het examen is zeer gunstig. De werkzaamheden in
de smederij en die aan den hoef, waren over het geheel goed of voldoende,
nimmer slecht. In de theorie gaven verschillende candidaten blijken van
uitstekend op de hoogte der zaak te zijn, degelijke kennis te bezitten,
welke enkel kan verkregen zijn, doordat, zoowel van de zijde van het
onderwijzend personeel als van die der leerlingen, met den meesten lust en
ijver is gewerkt.
*) CURSUS IN HOEFBESLAG VANWEGE DE AFDEELING »STEENWIJK
EN OMSTREKENquot; DER GELDERSCH-OVERIJSELSCHE
MAATSCHAPPIJ VAN LANDBOUW.
{Zie omtrent dit onderwerp mede: Januari-afl. blz. 15, Fehruari-afl. blz. 32.
De leiding van den cursus was opgedragen aan den rijks-veearts H. A.
Kroes te Dieverbrug, terwijl voor de practijk was aangewezen de hoefsmid
Huising van het Ie Regiment Huzaren te Deventer. Een 16-tal smeden
(13 bazen en 3 gezellen) werd tot de lessen toegelaten - eenige moesten
worden afgewezen ten einde op de practische lessen niet meer leerlingen
te hebben dan wenschelijk was. Aan de practijk gingen eenige theoretische
lessen vooraf, daarna volgde steeds op de theoretische les, elke Woensdag
van 91/2-117.2 uur v./m., de practijk van 12 tot 4 uur v./m. Voor de
■) Door plaatsgebrek in de voorg. afl. tot heden blijven liggen en thans door de-
zelfde oorzaak niet onbelangrijk ingekort.
theorie moesten de leerlingen zijn voorzien van het werkje over hoefbeslag
van Moubis, voor de practijk van de meest gebruikelijke smidsgereed-
schappen. En theorie en practijk kon worden gegeven op geschikte plaatsen,
n.1. de theorie in de teekenschool en de practijk in de ruime smederij, met
3 vuren, van de Wed. Hagen te Steenwijk.
Op de practische lessen werd onvermoeid gewerkt — eerst op doode
hoeven, doch al spoedig op het levende paard. Ruim een 50-tal paarden,
waaronder een menigte met hoefgebreken en verkeerde standen, werden ge-
durende de 12 lessen beslagen. Al het geleerde vond alzoo ruime toepassing—
allerlei soorten ijzers moesten worden gemaakt en ondergelegd. Zelfs het
beslag met Engelsche hoefzolen werd niet vergeten. Alleen voor winter-
beslag bleek weinig tijd te zijn, zoodat dit in hoofdzaak alleen op de theore-
tische lessen werd behandeld. De practische lessen werden meestal door
den leider van den cursus bijgewoond.
Zoo voorbereid trokken de leerlingen den 5 Januari 1897 voor het examen
op , 't welk werd afgenomen — wat de theorie betreft — door den veearts
Kroes in het gemeentehuis te Steenwijk, teneinde ieder candidaat afzon-
derlijk uur te kunnen ondervragen — en wat het practisch gedeelte
aangaat, door den kapitein-paardenarts Moubis en den heer Hul sing. De
examen-commissie bestond uit de heeren W. baron van Nagell eri
Moubis, leden der commissie voor het hoefbeslag; in tegenwoordigheid
van de heeren: Mr. van Marie, lid v/h. hoofdbestuur der G. O. M. v. L.,
S. Koens, Rijks-landbouwleeraar voor Overijsel, Jhr. LewevanAduard
vice-voorzitter en Job van der Have, secretaris der afdeeling »Steenwijk
en omstreken.quot;
»D-PIJLquot; HOEFNAGELS.
(Met bijlage, waarin 9 figuren.)
De sStora Kopparbergs Bergslags Aktiebolagquot; te Falun en Domnarfoet,
in Zweden, brengt sedert eenige jaren met goed succes in den handel den
sD-Pijlquot; hoefnagel. Wegens de gunstige ligging harer fabrieken en het
bezit van rijke ijzergroeven en uitgestrekte wouden, is deze Maatschappij in
staat gesteld de hoefnagels uit prima Zweedsch houtskoolijzer te vervaar-
digen. Door de firma H. J. Reesink amp; Co. te Zutphen werden ons verschil-
lende monsterkaarten van »D-Pijlquot; hoefnagels toegezonden, met het verzoek
om hiermede een proef te nemen.
VT, VF, enz. (zie bijlage) zijn nagels met Fransche koppen, CST, CD,
enz. ritsnagels, JS ijsnagels; de hoogste nummers daarvan komen mij wel
wat zwaar voor. — Van al deze vormen kwamen mij de modellen CST en
CD het meest geschikt voor; wij kregen daarop welwillend ter beproeving
CST no. 6, 7 en 8 en CD no. 71/3.
Vooruit moet ik echter verklaren, dat het mijn plan niet is hier in ver-
gelijkende beschouwingen met andere fabrieksmerken te treden.
Het best kan men een oordeel vellen over de deugdzaamheid van een
toefnagelsoort in de drie zomermaanden, wanneer de paarden, door de
vliegen geplaagd, onophoudelijk staan te stampen en te slaan, zoodat het
dikwijls moeilijk is om de ijzers vastliggend te houden. — Om dezen toe-
stand zooveel mogelijk nabij te komen, hebben wij hoofdzakelijk lastige en
slaande paarden er mede beslagen.
De proef werd genomen door den Opperwachtmeester Kamerbeek van
de Rij- en Hoefsmidschool met CST no. 6 en 7; Louws met CST no. 8
en Co mes met CD no. 71/2, beiden korporaal-hoefsmid bij de Ile Afdeeling
van het Ie Regiment Veld-Artillerie te Amersfoort.
Tevens werd door den heer Stuivenberg, chef-hoefsmid aan de »Inrich-
ting voor hoefbeslagquot; der rijks-veeartsen Wiersum amp; Heidema te Groningen,
ook een proef genomen, waarvan mij de resultaten zijn medegedeeld om
deze met die der bovengenoemden tot een geheel te vereenigen.
De uitslag is dat alle vier hoefsmeden éénstemmig verklaren dat de »D-pijlquot;
nagel een goede, taaie en stevige nagel is, die zich gemakkelijk laat inslaan
wegens zijn lichtere kling en sterk afgeronde kanten, tevens den hoornwand
niet splijt en zich uitstekend laat omnieten. Louws merkt op dat CST
no. 8 wel wat dik van kop is, waardoor de rits in het ijzer zeer breed
moet zijn om de nagelkoppen er geheel in te doen opnemen. De te breede
rits maakt het ijzer minder sierlijk, terwijl de bevestiging met een dikken
top er niets beter door wordt. - CD no. 71/2 heeft mooier kopvorm dan
no. 8, en voldeed daardoor beter.
BD en M hebben een eigenaardigen, smallen, vioolsleutelvormigen kop; zij
zijn zeer geschikt voor ijzers met een smalle rits, bijv. renijzers etc.
Stuivenberg gebruikte no. 8I/2 van CD en vond deze niet bij zijn
rits passend. Verder merkt hij op dat de nagelgaten niet te schraal in het
ijzer moeten zitten.
Men moet de nagels wat vetter aanzetten dan andere soorten, daar de
zwik iets meer gebogen is en ze daardoor gauwer op den wand uitkomen.
Louws zegt dat, wanneer de gaten goed zijn aangebracht, het geen
nioeite kost om de nagels op de goede plaats te doen uitkomen, doch dat
het wel eens gebeurt dat de zwik zich in hard hoorn spoediger recht zet.
Het is opmerkelijk dat de koppen van bijna alle fabrieksnagels de omge-
keerde vorm van den rits hebben. We zouden dus onze omschrijving van een
goede rits in dien zin moeten wijzigen, door te zeggen: De rits moet zoo-
danig van vorm en wijdte zijn dat de nagelkoppen, ingeslagen zijnde, deze
juist opvullen.
Een der eerste vereischten is dus dat de tophoek van den nagelkop over-
eenkomt met die der rits. Ik hoop hierop later nog eens uitvoeriger terug
te komen.nbsp;F. LAMÉRIS.
—nbsp;Erratum. Bij de beschrijving van de i/sspoor van Janné is zoowel in
fig. 60, D (blz. 24) als in de tekst (blz. 25) een vergissing geslopen. De
balk wordt namelijk slechts aan één zijde van het ijzer door een schroefje
bevestigd. Het gaatje in de uitsnijding vóór het kalkoeneinde van fig. 60,
D moet dus vervallen, terwijl op blz. 25, regel 9 van boven, in plaats van
yyelkequot;, moet worden gelezen »éénquot;.
—nbsp;Erratum. Op bladzijde 23 van de vorige aflevering, 14e regel van
boven, staat »waarheen het ijzer zich tracht te verschuivenquot;; dit moet zijn:
waarheen de hoef zich tracht te verschuiven.
—nbsp;Bij aanschrijving van den Minister van Oorlog wordt aan de volgende
burgerhoefsmeden vergund met 1 April a.s. een Cursus in hoefbeslag
bij het Leger te volgen:
A. Visser te Joure en A. B o u m a n s te Oudewater bij het Ie Regt.
Teld-Artillerie te Amersfoort, M. B. W e s t e r h u i s te Briesum en D.
M. Leistra te Brachten bij het detachement van het 3e Regt. Teld-
Artillerie te 's Hertogenbosch en J. van Lieve te Goes bij het 3e Regt.
Teld-Artillerie te Breda.
De hh. A. Visser, M. B Westerhuis en D. M. Leistra werden geplaatst
door tusschenkomst van het Bestuur der Vereeniging ygt;Het Paardenstamboek
voor de Provincie Frieslandquot;, A. Boumans door den Burgemeester van Oude-
water en J. van Lieve door het Burgerlijk Armbestuur van Goes.
Voor het eerst wordt er dit jaar een cursus geopend te 's Hertogenbosch,
wellicht in de plaats van dien te Roermond.nbsp;L.
—nbsp;Aan den cursus in hoefbeslag van l April tot ultimo September
'97 aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort zal worden deelgeno-
men door de hh. L. d e G o e d e r e n te Linschoten en J. E. Gelink te
Goor, beide geplaatst door tusschenkomst van de Burgemeesters hunner
gemeente.nbsp;^
—nbsp;Van de burgerhoefsmeden H. Schuurman te Heino en G. J. Harm-
sen te Oosterheek, respectievelijk door tusschenkomst van het Bestuur der
Afd. IJseloevers van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw en
het Hoofdbestuur dier zelfde Maatschappij , geplaatst bij het 3de Regt. Veld-
Artillerie te Breda, zal op 23 Maart a.s. de detacheering eindigen.
—nbsp;Examen te Winterswijk, gehouden lO Maart 1896, ten over-
staan van de heeren W. Baron van Nagell te Barneveld en H. J. C.
van Lent te Tiel. Van de 14 geëxamineerden hadden 13 den cursus in
hoefbeslag te Winterswijk gevolgd, waarvan 11 een voldoend examen heb-
ben afgelegd, t. w. D. W. ter Haar, H. te Vaanholt, Ad. Boesveld,
alle te Winterswijk, Joh. Zeiler te Lichtenvoorde, B. H. ter Beest té
Woold (gem. Winterswijk), H. J. Wiegerink te Ruurlo, J. teHoontete
Aalten, J. W. ter Haar te Winterswijk, J. H. Pierik te Meddo (gem.
Winterswijk), G. Roskamp te Winterswijk en H. Cremer te Eibergen.
De leiding van den cursus en het theoretisch ondervvijs was opgedragen
aan den heer J. Th. van Lohuizen, rijks-veearts te Winterswijk, het prac-
tisch onderricht aan den militairen hoefsmid J. Blokker te Zutfen.
~ Gediplomeerde hoefsmeden, die met goed gevolg een volledigen
cursus in hoefbeslag hebben meegemaakt aan de Hoefsmidschool te Amers-
foort , aan een der Regimenten Veld-Artillerie of aan de Inrichting voor
hoefbeslag te Groningen, en die in de provincie Groningen metterwoon
zijn gevestigd, kunnen vanwege de Provinciale Vereeniging ter bevorde-
ring der paardenfokkerij in Groningen als zoodanig openlijk worden aanbe-
volen. Zij die hiervoor in aanmerking wensehen te komen, worden verzocht
hun verlangen daartoe kenbaar te maken VOOr 20 Maart a.s. aan het
adres van den heer A. W. Heidema, Inspecteur van het Provinciaal
Groninger Paardenstamboek te Groningen.
Postwissel ^ ƒ3.00 ontvangen (ab. 1897) van de heeren G. Geluk te N.,
G. J. C. van der Starp te G. en G. A. Dekkers te O.; ƒ0.75 (ab. Ie
Wartaal 1897) van de heeren A. van Harderwijk te U. en Smid te H.
— Door plaatsgebrek moesten een paar mededeelingen en het antwoord
op de in de voorg. afl. gestelde vraag tot een volgende afl. blijven liggen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Enoelsctie Hoefnaoels, Fransctie
Diamant Hoefnaoels, Enoelsctie Hoetraspen.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
Leveranciers aan 's Rijks-veeartsenijschool.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p. p. ƒ3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paai-den met gevoelige of sebi-ek-
kige hoeyen.nbsp;^
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Specialiteit in Hoefijzerschroeven en -punten, naar de nieuwste vindingen
Heeren Smeden worden beleefd verzocht, hunne orders voor het volgende
najaar nu m te zenden, om zeker te zijn van tijdige levering.
Wij leveren steeds billijk prima kwaliteit, juist passende punten, en het
is bekend, van hoeveel belang zulks is, daar punten, die
onregelmatig zijn, in elk opzicht den verbruiker verlies
opleveren.
Voorts leveren wij aan billijke prijzen de als de beste be-
kende hoefnagels uit de fabriek van Moeller amp; Schreiber,
prima kwaliteit hoefraspen, hoefmessen en -klingen, veegmes'
sen, hoefsmids- en hoefijzerhamers, nijptangen met'en zonder
hak. de als de beste bekende onderblazende smidsvormen en
_nbsp;veldsmidsen, en verder alle benoodigdheden bij hoefbeslag en
werktuigen voor veeartsenijkunde. Hoefijzer goed en billijk. Uitgesmede °als
ook gereede hoefijzers, volgens militair model. Wij verzoeken beleefd priis-
courant aan te vragen, die franco wordt toegezonden.
Levering geschiedt franco alle stations in Nederland.
Abonnement per kwartaal franco huis ƒ0.75 voor Nederland, per jaargang voor
O.- en W.-Indië en het buitenland fSAO.
Advertentiën 1-10 regels ƒ1.-, ieder regel daarboven /O.IO. Ieder die per
kwartaal minstens 20 regels adverteert, ontvangt in dien tijd een abonnement gratis,
ieder abonné 20 »/o rabat op den prijs der advertentiën.
Bijdragen, abonnementen en advertentiën te zenden aan A. W. Heidema, Groningen.
{Te plaatsen artihelen moeten mor den eersten der maand zijn ingezonden, Tcorte mede-
deelingen en advertentiën voor den lOden, ten einde nog in de e.v. afl. te hunnen wor-
den opgenomen.)
2e Jaargang.
REDACTEDR-lIITGEVER-. A. W. HEIDEMA, RIJKS VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 67-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Brüin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayadx, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse b/h. 3de Regt. Huzaren te
's Gravenhage;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Rijks-veearts te Leiderdorp;
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoefsmidschool, door Moubis.............59
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......62
De Rits, door Cayaux ................66
Examen te Doetinchem................68
Examen te Haarlem.................69
Korte mededeelingen.................70
Briefwisseling......................
Advertentiën......................
-ocr page 68- -ocr page 69-Toen in 1842 de Hoefsmederij school te 's Gravenhage werd opgeheven,
werden de daar aanwezige leerlingen gezonden naar Breda, alwaar in de
smederij van de Koninklijke Militaire Academie voortaan de opleiding tot
hoefsmid voor het leger zou plaats vinden. Deze leerlingen waren F. J. van
Dijk, A. Hees seis en K. Veeken, welke sedert den 1 Juni 1840,
H. L. Best er s, die sedert den 12 Juni 1842 en H. Jacobs, die sedert
den 10 Augustus 1842 te 's Hage werkzaam waren.
In de smederij der K. M. Academie werden destijds reeds hoefsmeden
gevormd. Op de lijst dezer laatste staan bovenaan Mathijs Grand
Jean en Johannes Gijsbertus van Luin, beide aangesteld tot hoef-
smid den 26 November 1842. — Aldaar werd sedert 12 December 1842
onderwijs gegeven aan 10 leerlingen. Het getal dezer laatste varieerde zeer
in de volgende jaren; het beliep tusschen 3 en 16, welk laatste getal vrij
constant was, nadat sedert het jaar 1862 de hoefsmidschool naar Venlo was
verplaatst. Sedert November 1879 werd geregeld aan 20 leerlingen onder-
richt gegeven, en dit getal in April 1890 op 22 gesteld. De hoefsmidschool
was sedert den 1 November 1886 naar Amersfoort verplaatst. Liefst werd
een volledige opgaaf gegeven van het getal leerlingen van den aanvang
aan de inrichtingen bovengenoemd aanwezig, doch daarvan moest worden
afgezien wegens onvolledigheid der bescheiden. Enkel zij hier gemeld dat
sedert den 1 November 1880 tot heden werden aangenomen 234 leerlingen,
van welke van de inrichting werden verwijderd wegens gebrek aan aanleg
of anderzins 58, nog aanwezig 21 ; zoodat in dien tijd 155 hoefsmeden voor
de Bereden Korpsen werden afgeleverd, die gemiddeld gedurende 2 jaren
onderwijs hadden genoten.
Eene andere categorie van leerlingen dezer school vormen de manschappen
der Bereden Artillerie, veelal miliciens, welke ten getale van hoogstens 8,
na bewijzen van aanleg te hebben afgelegd, in een 1-jarigen cursus tot ge-
schikte hoefsmeden moeten worden gevormd. Op deze wijze zijn sedert 1
Maart 1886 tot heden 83 meestal bekwame hoefsmeden gevormd, van welke
71 in de burgermaatschappij werkzaam zijn, 12 zijn overgegaan tot het
staande leger als hoefsmid, en 5 andere om de een of andere reden de
school hebben verlaten.
Voorts werd in Februari 1887 aan 2 burgersmeden toegestaan, ten einde
zich in hun vak te bekwamen, aan de hoefsmidschool een cursus van ten
hoogste 6 maanden bij te wonen. Deze toelating geschiedt sedert dien tijd
onafgebroken; de aanvang dezer cursussen is op 1 April en 1 October.
Hoewel een getal van 4 hoefsmeden per jaar, op deze wijze opgeleid, klein
IS te noemen, zijn intusschen zoodoende tot heden 35 goede, en onder deze
zeer bekwame vakmannen voor de burgerij verkregen, 3 andere verlieten om
verschillende redenen de school.
Zooals voor is gemeld werd de hoefsmidschool den 1 November 1886 te
Amersfoort geplaatst. Het gebouw aldaar, beter voldoende aan de eischen
van eene inrichting tot opleiding van hoefsmeden, dan elders het geval
was, is op bijgaande plaat voorgesteld; het front toont de ingangen voor
de beslagplaats. Deze, evenals het geheele gebouw van steen, wordt helder
verhcht door de ramen aan den voor- en den zijgevel, en door matglas
aan het schum opgaande dak, waar ook openslaande raampjes zijn tot het
verkrijgen eener goede ventilatie (luchtverversching).
In stede van de »bergplaats voor ijzer en kolenquot;, ook nog voorkomende in boven-
staande platte grond, vindt men daar tegenwoordig twee verplaatsbare smidshaaTn
met toebehooren als aanbeelden, werkbank en bankschroef, terwijl in de »open plaats-
grenzende aan de beslagloods, daar waar in de figuur 4.28 staat, nu een veldsmfdse'
met toebehooren wordt gevonden.nbsp;i c i yeiu»miube
De beslagruimte is door een binnenmuur geheel afgesloten van de werk-
plaats; den toegang daartoe geven een drietal deuren, welke zoo noodio-
kunnen worden gesloten, zoodat de werkzaamheden aan de paarden rusti^
kunnen geschieden, zonder stoornis van het werken aan de vuren en het
aambeeld. Aan dien muur bevinden zich de ringen tot het vastbinden der
paarden. Er is ruimte genoeg om acht paarden te gelijk te beslaan Een
gedeelte van die plaats is afgescheiden door een ijzeren scherm waarachter
een veldsmidse voor het leger is opgesteld, waaraan de aanslaande mili-
taire hoefsmeden nu en dan worden geoefend. Tegen genoemd scherm is
een beslagtafel geplaatst, voorzien van ijzeren sluitstukken, waarin de zoo-
genaamde doode voeten kunnen worden vastgezet, welke dienen voor oefening
der leerlingen in het bewerken en beslaan. Ten behoeve hiervan worden
de voeten van alle paarden van de bereden korpsen, welke zijn gestorven
of afgemaakt, naar de school gezonden. De paarden worden allen uit de
hand en op Engelsche wijze, zonder helper beslagen; met uitzondering van
een eenvoudige praam, die intusschen ook zelden wordt gebezigd, wordt
geen gebruik gemaakt van kluisters of andere werktuigen.
Evenals de beslagplaats de geheele lengte van het gebouw beslaat, is
dit ook het geval met de werkplaats, welke laatste evenwel een grootere
breedte heeft, en waar in het midden vier dubbele vuren zijn, elk voorzien
van blaasbalg, koelbak, aambeeld en bergplaats voor smeekolen. Een lange
zijde is geheel ingenomen door acht werkbanken, elk voorzien van een
bankschroef, en een met boormachine, en een tafel, welke bestemd is tot
plaatsing van de door de leerlingen vervaardigde hoefijzers, en waar deze
■worden beoordeeld en besproken. Het licht is hier aangebracht door tien
groote ramen; in het dak bevinden zich ventilators (luchtkokers). Onder
de werkbanken zijn kasten tot berging van ijzermateriaal, gereedschappen
en kleedingstukken der leerlingen. De andere lange wandzijde is voorzien
van rekken, waaraan de afgewerkte en gekeurde hoefijzers worden bewaard.
Door deze werkplaats komt men in een vertrek, oorspronkelijk bestemd
tot berging van materiaal, doch later, wegens uitbreiding van het aantal
leerlingen, ingericht tot werkplaats, en daarom voorzien van twee ver-
plaatsbare ijzeren smidshaarden en bijbehoorende zaken, zoodat thans aan
tien vuren of, de veldsmidse medegeteld, aan elf vuren wordt gewerkt.
Ten einde ten allen tijde te kunnen werken, zijn genoemde lokaliteiten
ruim voorzien van gaslampen.
Het was in het belang van de zaak en ook meer eigenaardig voor de
inrichting geweest, indien zich in het gebouw een geschikt lokaal bevond
voor het theoretisch onderwijs. Wegens gemis aan het hiervoor benoodigde
terrein, werd tot dit doel in de nabij zijnde kazerne der bereden korpsen
een lokaal beschikbaar gesteld. De noodige leermiddelen zijn daar aanwezig,
in een glazen kast alle deelen betrekking hebbende op den bouw van den
quot;v^oet, normale en abnormale hoeven en deelen daarvan in de meest ver-
schillende doorsneden, gereedschappen en instrumenten op het beslag betrek-
king hebbende, verschillende soorten van hoefinlegsels en beslagen hoeven,
verschillende tafels met collecties hoefijzers, hetzij nog in gebruik, hetzij
in onbruik ge'raakt; muurplaten, welke de verschillende stellingen der lede-
maten aangeven met de daarbij behoorende hoefvormen, en het natuurlijke
geraamte van een paard.
MOUBIS.
-ocr page 72-m
de hoef en het hoefbeslag.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag yan gezonde hoeven.
§ 15. Be vorm van den hoef naar stand, gang en ras van het paard.
De hoeven der paarden verschillen bijna evenzeer als de aangezichten der
menschen. Dit ligt, behalve aan de verzorging en het verschillend gebruik
der hoeven en de afstamming der paarden, voornamelijk aan de verdeeling
van den lichaamslast over de hoeven. Deze verschilt reeds bij de voor- en
achterhoeven; bij de eerste wordt de achterste helft, bij de laatste de
voorste helft het meest belast. Onder normale omstandigheden heeft de
inwendige hoefhelft meer te dragen dan de uitwendige. Daarvan hangt het
in hoofdzaak af dat de voor- en achterhoeven verschillend van vorm zijn
(fig. 69 en 70), en dat men gemakkeljjk de binnen- en de buitenhelft van
een hoef, alzoo een rechter van een linker, kan onderscheiden.
h , «
Fig. 70.
Rechter achterhoef bij normalen stand.
Bij afwijkingen van den normalen stand, gelijk ze zoo dikwijls in allerlei
richting voorkomen, is de lichaamslast anders over den hoef verdeeld en
daardoor de hoefvorm verschillend. Hoe de stand van het paard echter
moge zijn, het gevolg daarvan is meestal, dat óf de binnen- of de buiten-
hoef helft , of ook de voorste of de achterste helft sterker wordt belast dan
onder gewone omstandigheden. Indien de binnenhoefhelft meer dan normaal
heeft te dragen, gelijk bij den zoogenaamden Franschen stand het geval
is, dan ontwikkelt zich een hoefvorm, zooals de figuren 71 en 72 te aansehou-
wen geven. Vergelijkt men deze met de figuren 73 en 74, welke een
regelmatigen stand voorstellen, dan springt het onderscheid in het oog. De
binnen- en buitenhelft schijnen niet bij elkander te behooren; het is alsof
de buitenhelft deel uitmaakt van een grooten, wijden hoef, de binnenhelft
van een kleinen, smallen hoef. De buitenwand staat schuin, de binnenwand
recht; de laatste is hooger dan de eerste. Vooral ook aan de ondervlakte
Fig. 73.nbsp;Fig. 74.
Voorhoeven bij regelmatigen stand,nbsp;Voorhoeven bij regelmatigen stand,
van voren gezien.nbsp;van achteren gezien.
bemerkt men het onderscheid tusschen de binnen- en de buitenhoefhelft.
De binnenschenkel van den straal is minder ontwikkeld dan de buiten-
schenkel, terwijl de steunsels, de zooltak, de witte lijn en de draagrand
aan de binnenzijde smaller zijn dan aan de buitenzijde. Zulk een hoef is
eigenlijk reeds scheef; men is echter gewend eerst dan van scheeven hoef
of eenzijdigen klemhoef te spreken, indien bepaalde ziektetoestanden, als steen-
gallen, kreupelheid, enz. hiervan het gevolg zijn.
Dezen hoefvorm treft men het meest aan bij lichte paarden, vooral als
zij een smalle voorborst hebben; in dit geval staan de voorbeenen met
zelden óf reeds van den schouder óf van de knie of den kogel buitenwaarts
geplaatst.
Aan de achterbeenen treft men den Franschen stand veelal aan wanneer
de hielen naar elkander toe gekeerd zijn, de paarden dus zoogenaamd koe-
hakkig zijn.
Wanneer het grootste gedeelte van don lichaamslast neerkomt op de
bmtenhoefhelft, ontwikkelt zich een hoefvorm welke juist tegenovergesteld
is aan dien bij Franschen stand (fig. 75 en fig. 76). Daarbij is de binnen-
hoefhelft ruimer, krachtiger dan de buitenhoefhelft; de eerste schijnt te
behooren tot een grooten, wijden hoef, de laatste aan een kleinen, smallen
hoef. Indien men de hoeven van den Franschen stand met elkander ver-
wisselt, zoodanig, dat de linker hoef rechts komt te staan en om-ekeerd
en men plaatst nu de toonen naar elkander toe, dan heeft men het sterk
ontwikkelde beeld, van een toontreder-stand. Het sterk ontwikkelde beeld -
want in den regel is bij toontreder-stand het onderscheid tusschen dé
buiten- en binnenhoefhelft niet zoo aanzienlijk als men dit bij den Franschen
stand waarneemt.
^ Zulke hoeven hebben neiging om steeds voort te schrijden in hun afwij-
kingen van het normale, en alzoo tot eenzijdige klemhoeven te worden. Het
is gemakkelijk in te zien dat de vleezige en elastische deelen aan de nauwe
zijde onder zoodanige omstandigheden in de klem geraken en kunnen
''rnrfn^'Ï'Tquot;nbsp;regelmatigen stand. Spitse hoef bi,quot; Ie sterk door-
stand ,n den kogel.nbsp;van ter zijde gezien.nbsp;treden in den kogel.
worden gedrukt, zoodat kneuzingen (steengallen) ontstaan en het hoefme-
chanisme van die deelen niet tot zijn rechtkomt. Het is de taak van den smid
om door een doelmatig beslag zulke nadeelen af te wenden, en tot zekere
noogte is hjj daartoe in staat.
Boven werd opgemerkt dat reeds bij normalen stand en hoef (fig. 77) de
-ocr page 75-lichaamslast iets meer drukte op de achterste hoefhelft dan op de voorste,
dit is echter in veel sterker mate het geval wanneer het paard lang gekoot
is en in den kogel te veel doortreedt (fig. 78). Daarbij verandert de hoef
zoodanig van vorm, dat hij aan den toon te lang, aan den verzenwand te
kort, en aan beide te schuin wordt. Zulk een hoef noemt men spits of
scherp. Deze heeft niet alleen het nadeel dat de achterste hoefhelft en
dus ook de gewrichten en pezen aan de achterzijde te veel te verduren
hebben, doch de verzenwand kan bovendien zoo zwak worden, dat hij het
torsen van den lichaamslast niet kan verdragen. Dit wordt daardoor bevor-
derd dat hij zich dikwijls naar binnen, dat is naar den straal, ombuigt,
zoodat feitelijk een klemhoef, veelal bij een overigens wijden hoef, ontstaat.
In deze omstandigheid vooral zegt men dat het paard gevoelige verzenen
heeft, dat het de steenen niet kan verdragen. Inderdaad ziet men dat zulke
paarden, welke het loopend werk in de stad niet konden volhouden, daarbij
steengallen en andere hoefziekten kregen, bij stapvoets werk op het land
herstellen, zelfs indien aan het hoefbeslag niet eens al die zorg wordt be-
steed, welke zulke paarden vereischen.
Wanneer de paarden te lang op hun beslag loopen, ontstaat gemakkelijk
een spitse hoef, dat is: wordt de toon te lang en te schuin, terwijl de
verzenwand, waarop de lichaamslast hoofdzakelijk neerkomt, te veel afslijt.
Door verkorten van den toonwand kan hierin worden voorzien; intusschen
kunnen daarmede niet op eens de nadeelen worden weggenomen, welke de
pezen en gewrichten in en boven den hoef gedurende de voorafgegane
weken hebben geleden.
Wanneer het paard kort gekoot is en steil staat in de kogels, dan ont-
wikkelt zich een stompe hoef (fig. 79). Daarbij heeft de voorste helft
onevenredig veel van den lichaamslast te dragen. In dit geval is de toon-
wand kort en steil, de verzenwand hoog en in den regel ook steil. Deze
hoef heeft neiging om in dezelfde richting toe te nemen, zoodat weldra de
toon- en verzenwand weinig meer in hoogte verschillen; men spreekt dan
van een hokhoef, omdat de klauwen bij bokken en geiten meestal dien
vorm hebben. Wijl de achterste hoefhelft minder wordt belast, zet deze
zich in de laatste periode van het steunen niet zoo goed uit als onder nor-
male omstandigheden en trekt zich dientengevolge allengs meer samen; de
stompe hoef (of de bokhoef) wordt tevens klemhoef. De pas wordt daar-
door korter, het been wordt zoo spoedig mogelijk weer van den grond ge-
licht, het paard krijgt een trippelgang. Wijl door het gestoorde hoef-
mechanisme de stoot minder wordt gebroken, hebben de beenen veel te
lijden; het paard gaat nog steiler, eindelijk overkoot staan en krijgt niet
zelden, door bovenmatige belasting van de voorste hoefhelft, een knik in
den toonwand, waardoor de onderliggende vleeschwand wordt ingeklemd,
zoodat nu de hoef overal pijnlijk wordt, indien de lichaamslast er op
neerkomt.
Intusschen behoeft het met een stompen hoef zoover niet te komen; dit
-ocr page 76-is alleen het geval bij verwaarloozing van hoef en paard. Uit het voorgaande
volgt echter dat èn stompe èn spitse hoef meer dan gewone zorg vereischen,
wil men de paarden bruikbaar houden.
Het schijnt vreemd dat, terwijl bij sterk doortreden in den kogel,
een spitse hoefvorm ontstaat, deze bij zeer sterke buiging in dit gewricht
juist het omgekeerde, dus stomp wordt. Bjj dien zoogenaamd beervoetigen
stand (fig. 80) komt echter het grootste gedeelte van
den lichaamslast niet neer op de achterste hoefhelft,
doch valt daarachter, en wordt dus gedragen door de
pezen en banden aan de achterzijde van den kogel
gelegen. Deze hebben dan ook veel te lijden, zooals
zich gewoonlijk spoedig door ziekelijke uitzetting open-
baart. Het zou verkeerd zijn om bij een dergelijken
stand den hoef zoo te willen besnijden dat hij een
normalen vorm verkrijgt; de stompe hoef behoort bij
den beervoetigen stand. Toch dient men er voor te
zorgen dat de stompe hoef geen bokhoef wordt, met
al de nadeelen welke daarmede kunnen gepaard gaan.
DE RITS.
Reeds vroeger wees ik in andere tijdschriften i) op het feit dat, terwijl
zoovele handboeken en vakbladen nauwkeurige voorschriften bevatten om-
trent vorm en afmeting van de verschillende deelen van ons gewoon rits-ijzer,
men zulke onvolkomen gegevens vindt omtrent een voornaam deel van dit
ijzer : de rits 2).
In het »Voorschrift nopens het hoefbeslag bij het legerquot; 3), wordt een
hoefijzer beschreven zooals het (in hoofdzaak althans) tegenwoordig in ons
land ook in de burgermaatschappij hoe langer hoe meer in gebruik komt,
en dat men het Engelsch-Duitsch ijzer zou kunnen noemen. De meer of
minder nauwkeurige beschrijving van dit ijzer, met bijvoeging van afbeel-
dingen, kan worden gevonden in de handboeken over hoefbeslag, zoodat
ik, voor zoover dit noodig mocht zijn, daarheen kan verwijzen.
In de bedoelde beschrijvingen vindt men o.a. vermeld dat het ijzer aan
de ondervlakte een rits heeft, zijnde een groeve of gleuf, die in de
lengterichting van het ijzer loopt en voornamelijk dient om de koppen der
hoefnagels op te nemen. Het genoemde voorschrift en ook de meeste
beschrijvingen in de verschillende leerboeken bepalen, bij de bespreking der
rits, wel haar lengte en diepte maar niet haren verticalen vorm of dwarse
1)nbsp;In het »Tijdschrift voor Veeartsenijkundequot; en in het »Militair Blad.quot;
2)nbsp;Duitsch »Falzquot;; Fransch »rainurequot;
3)nbsp;Receuil militair 1886.
-ocr page 77-doorsnede. In eenige dier handboeken echter i) vinden wij de rits symme-
trisch afgebeeld, d. w. z. met twee schuine zijden, terwijl enkele andere
schrijvers 2) ons een rits teekenen waarvan de binnenwand vertikaal, de
buitenwand schuin en hol verloopt. De eerstgenoemde vorm van rits werd
in Duitschland voornamelijk voorgestaan en in toepassing gebracht door
Hartmann (leeraar in het hoefbeslag aan de Veeartsenijschool te Dresden),
terwijl de laatstbedoelde rits vorm in Duitschland vooral werd ingevoerd door
graaf Einsiedel, in navolging van de Engelsche beslagswijzen van Field
en Miles.
Zooals ik reeds zeide, wordt in het thans geldige voorschrift omtrent
het beslag bij onze legerpaarden niet opgegeven welken vorm de ritsdoor-
snede moet hebben. Naar ik meen worden in de meeste bereden garnizoenen
van ons land de paarden beslagen met ijzers, die een niet-symmetrische,
scheeve rits hebben (met een verticale zijde dus). Of hiervoor een over-
wegende reden bestaat, meen ik te mogen betwijfelen; veeleer geloof ik dat
aan dit schijnbaar onbeduidend onderwerp niet genoeg aandacht wordt ge-
schonken en men daardoor een ritsvorm behoudt, die , hoe dan ook, eenmaal
in zwang is.
Mijns inziens verdient de symmetrische rits (met twee schuine zijden) de
voorkeur. De nagelgaten worden daarin niet zoo licht in te schuine
(binnenwaartsche) richting geslagen (gestampt), hetgeen, vooral bij de
achterste nagelgaten, nadeelige gevolgen kan hebben bij het nagelen.
In de gelijkzijdige rits steunen verder de zijvlakten der nagelkoppen op
gelijke wijze tegen de ritswanden aan; bij de ongelijkzijdige rits is dit niet
het geval, waardoor de nagelkoppen, wanneer zij in de rits worden ge-
dreven, het ijzer naar binnen kunnen doen verschuiven of in de rits scheef
kunnen gaan liggen, zooals dit vooral bij nagels met breede koppen gemak-
kelijk plaats heeft.
Een eenvoudige maar gewichtige regel is, dat de doorsnede der rits den-
zelfden vorm moet hebben als de (goedgevormde) nagelkoppen, die daarin
moeten worden opgenomen. Bij een beslag met scheeve (niet-symmetrische)
rits behooren dus ook nagels met scheeve koppen te worden gebruikt en nu
heeft het gebruik van dit soort van nagels veel tegen zich, zoodat deze
omstandigheid op zich zelve m. i. reeds voldoende is om de toepassing der
scheeve rits te veroordeelen. Bovendien zijn tegenwoordig, hoe vreemd het
ook klinken moge, nog verschillende soorten van hoefnagels in gebruik,
waarvan de koppen op geen enkelen vorm van ritsdoorsnede gelijken. Deze
nagels zullen, bij een beslag met gelijkzijdige rits gebruikt, minder nadeehg
zijn dan bij de toepassing in een scheeve rits.
Trouwens de meeste schrijvers van naam en mannen van de practijk op
O. a.~Lei sering en Hartmann: »Der Fuss des Pferdesquot;; Hinze: »Het hoef-
beslagquot;: Lungwitz: »Der Lehrmeister im Hufbeschlag.quot;
2) 0. a. Graaf Einsiedel in zijn »Gedankenzettelquot; en Dr. Zürn in zijn »Lehre
vom Huf beschlag.quot;
-ocr page 78-het gebied van hoefbeslag (vooral in Duitschland) raden het gebruik der
gelijkzijdige rits aan (o. a. Hartmann, Dominik, Kliemchen, Lung-
witz); zij wordt dan ook hoe langer hoe meer toegepast.
Ik kan hierbij nog de opmerking voegen dat de rits, afgezien van den
vorm dien men er aan geeft, veelal met te weinig zorg wordt aangebracht.
Niet zelden treft men slecht gesmeede ijzers aan, waarvan de rits meestal
te ondiep en te breed is, zoodat de nagelkoppen er niet behoorlijk in worden
opgenomen. Ook ziet men o. a. dikwerf dat de nagelgaten niet den vorm
hebben van de nageldoorsnede maar dan meestal te breed zijn De smid
doet dit om bij het aanzetten van den nagel in de witte lijn, eenige speling
te hebben, wanneer hij de rits (en dus de nagelgaten) te ver naar binnen
of naar buiten heeft aangebracht (te vet of te mager gestampt). Dat dit
aanleiding kan geven tot verschuiven van het ijzer (reeds bij het nagelen,
en ook later) ligt voor de hand.
Verder wijs ik hier nog op een zonderlinge meening die sommige (zelfs
goede) smeden hebben omtrent het vervaardigen van zoogenaamde model-ijzers.
Terwijl ieder modelijzer ook werkelijk die benaming moet verdienen en'
zooals het daar is, onder een passenden hoef moet kunnen worden gelegd^
zag ik er menigmaal waarbij van een en ander geen sprake was, vooral
omdat de rits te breed en de nagelgaten te klein waren, zoodat feitelijk
geen enkele nagel in dergelijk »model-ijzerquot; past. Wel is zoon ijzer dan
meestal netjes glad gevijld en zwart gebrand en de buitenrand spiegelglad
gepolijst,nbsp;quot; quot;
Andere gebreken, die soms aan het hoefijzer voorkomen, blijven hier
thans onbesproken daar zij niet tot ons onderwerp behooren. Het was
alleen mijne bedoeling, door het hier aangevoerde, meerdere aandacht te
vestigen op ons gewoon rits-ijzer en meer in het bijzonder op den vorm
van een bepaald gedeelte daarvan, de rits.nbsp;Cayaux
EXA.MEN TE DOETINCHEM.
Aan den cursus in hoefbeslag, gehouden door de Afdeeling ^Doetinchem
en omstrekenquot; van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw
werd deelgenomen door -13 hoefsmeden. Deze cursus werd geleid door den
heer D. Schurink, rijks-veearts te Laag-Keppel, die de theorie gaf; het
practische gedeelte was in handen van den heer C. van Wiggen, militair
hoefsmid te Arnhem.
Het examen had den 17 Maart j.l. te Doetinchem plaats, onder toezicht
van de vaste Commissie voor hoefbeslag der Maatschappij; het werd afge-
nomen door het onderwijzend personeel, en bijgewoond door den Onder-
Voorzitter, den Secretaris en een lid der Afdeehng. Alle candidaten namen
er aan deel, van welke-10 slaagden, te weten: J. C o r n e 1 i s s e n te
Etten, G. Smits te Ambt-Doetinchem, LMugge ie Hummelo, J. G Lam-
mers te Dinxperlo, D. J. Vossers te Stad-Doetinchem, G. .T. Buesink
te Aalten, H. E Houwers te Varseveld. H. Winters te Stad-Doetin-
chem, D. W. Heezen te Laag-Keppel, W. Haverkamp te Stad-
Doetinchem , welke tot het verkrijgen van een diploma als hoefsmid werden
voorgedragen, alsook de hoefsmid J. G. Sarink te Voorst, die zonder
den cursus te hebben bijgewoond, tot het afleggen van het examen was
toegelaten.
Indien nog eenige twijfel bestond, aangaande het nut van dergelijke cur-
sussen , ongetwijfeld zou men tot andere beschouwingen moeten komen door
het bijwonen van gemeld examen. De degelijke theoretische kennis en de
goede uitvoering van de practische werkzaamheden leveren het bewijs van
den grootsten ijver in dezen cursus door de leeraren en leerlingen aan den
dag gelegd.nbsp;^^
EXAMEN TE HAARLEM.
Den 3den en oden April had te Haarlem het examen plaats van die hoef-
smeden, welke gedurende den afgeloopen winter een cursus in hoefbeslag,
gehouden vanwege de Afdeeling ygt;Haarlem en Omstrekenquot; van de Hollandsche
Maatschappij van Landbouw, hadden bijgewoond. Deze cursus, gehouden
onder leiding van den Kapitein-Paardenarts Quadekker, bijgestaan door
den militairen hoefsmid Larmené, werd gevolgd door 13 leerlingen,
welke allen aan het examen deelnamen. De beoordeeling geschiedde naar
besprekingen bij het paard over stand en gang, het bewerken van een
hoef en het beslaan hiervan, het vervaardigen van een hoefijzer voor een
bepaald doel, en de theorie van het hoefbeslag.
Op beide dagen werd het examen met belangstelling gevolgd door de
heeren Lieftinck, voorzitter der Afdeeling, Loeff, secretaris, Mr. Ever-
weijn Lange, penningmeester, Evelein en Wijnands, leden van het
bestuur. — Op eerstgenoemden datum woonde de heer Mr. van Tien-
hoven, Commissaris der Koningin, vergezeld van de Heeren Mr. F erf,
lid der Tweede Kamer en Mr. Land, Griffier der Staten, gedurende ge-
ruimen tijd de theoretische besprekingen met de candidaten bij. Dit vereerend
bezoek toont een belangstelling voor het onderwijs in hoefbeslag, welke
zonder twijfel door allen, die zich hiervoor interesseeren, op hoogen prijs
zal worden gesteld, en de genoemde Afdeeling zal aansporen op den inge-
slagen weg te blijven doorgaan.
Na afloop van het examen werd door den Voorzitter aan de volgende
candidaten het diploma van hoefsmid uitgereikt, hetgeen gepaard ging met
een goed geplaatst woord voor elk in het bijzonder: F. Mas teling te
Wogmeer, gemeente Hensbroek, C. Spoelder te Wijdeves, H. Half te
Deemster, L. Groenewoud te Winkel, C. Schouten te Hoofddorp, G.
Blokker te Boheldijk, gemeente Berkhout, G. Nieuwland te Haarlem,
D. Hogenbirk (met lof) te Haarlem, Th. Sombroeck te Beemster,
G, J. A af tink te Amstelveen, gemeente Nieuwer-.Amstel, P. Zegwaart te
Amstelveen, 0. Koopman te Heer-Hugowaard en M. Groenewoudt (met
lof) te Beemster.nbsp;M.
—nbsp;Naar wij vernemen heeft de heer Kamerbeek, opperwachtmeester-
hoefsmid en onderwijzer in practisch hoefbeslag aan de Hoefsmidschool
te Amersfoort als zoodanig eervol ontslag aangevraagd.
—nbsp;De drang om zorg te dragen voor een verbeterde opleiding van
hoefsmeden , sedert de laatste jaren uitgegaan van tal van grootere en kleinere
landbouw-maatschappijen of — vereenigingen, heeft op de ontwikkeling van
het hoefbeslag in Nederland een heilzame werking uitgeoefend.__In ygt;Der
Hufschmiedquot; van Maart j.1. wordt er geklaagd dat in Buitschland nog veel
te weinig door landbouwers en andere paardenhouders wordt begrepen dat
bekwaamheid der hoefsmeden voor hun van het grootste belang is
— Vanwege de ^Provinciale Vereeniging tot bevordering der paardenfokkerij
in Groningen' zal dit jaar een wedstrijd VOOr hoefsmeden worden uit-
geschreven. De nadere bijzonderheden zullen tijdig door ons worden ge-
publiceerd.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. M. Meines van
Zevenhuizen is op 28 Maart j.1. als leerhng geplaatst.
—nbsp;Den ISden Maart werd, na afloop van den halfjaarlijkschen CUrSUS
bij de Ile Afdeeling van het Ie Regiment Yeld-Artillerie, aan de h.h.
A. Kuiper te Ruinerwold en S. Hoekstra te Hemrik, gemeente Opster-
land, het getuigschrift van goed theoretisch ontwikkeld en practisch bedreven
hoefsmid uitgereikt.
Het practische onderwijs werd gegeven door den korporaal-hoefsmid Louws
van bovengenoemde Afdeeling.
—nbsp;De hoefsmid J. Looyinga te Eexta gem. Scheemda, die sedert den
len October 1896 aan de Hoefsmidschool te Amersfoort een cursus in
hoefbeslag bijwoonde, verliet den 27 Maart 1897 deze inrichting met een
getuigschrift van »bekwaam hoefsmid.quot;
•— Alsnog is door Z. Exc. den Minister van Oorlog door tusschenkomst
van het Bestuur der Twentsche Landbouw-maatschappij, aan B. H. ter
Veer te Hengelo (O.) toestemming verleend tot het volgen van een CurSUS
in hoefbeslag bij het 3de Regiment Veld-Artillerie te Breda. v. d. B.
—nbsp;Huyghens, de groote dichter uit de 17e eeuw, heeft tal van
Spaansche spreekwoorden in het Nederlandsch vertaald en op rijm gebracht.
Hiervan verdient het onderstaande met gulden letters boven iedere beslag-
loods geschreven te staan:
»Een kreng wordt een goed Peerdt
in een goe' handt gestelt.
Een goet Peert wordt een kreng
als 't een quae handt bestelt.quot;
Een ander luidt aldus:
»Ten minsten is een spijcker waert
Bij vriesent weer het heele paert.quot;
-nbsp;Benjamin Franklin, een der beroemdste mannen van zijn tijd en
bekend uit de Amerikaansche vrijheidsoorlog, heeft eens gezegd:
,)Een klein verzuim heeft soms groote nadeelen tengevolge. Door gebrek
aan een nagel ging het ijzer verloren, door een ontbrekend ijzer werd een.
paard verloren, door gebrek aan een paard was de ruiter verloren en
gedood door den vijand; dit alles door onvoldoende zorg voor één hoefnagel.
-nbsp;Van af 1 Maart 1896 tot Maart 1897 waren 8 niiliciens-hoefsmid
aan de Hoefsmidschool te Amersfoort geplaatst, waarvan 3 bij het leger
zijn gebleven en zoodoende vooreerst ook nog te Amersfoort aan de School,
ten einde na geheel volbrachten leertijd te worden aangesteld als militair hoefsmid.
De 5 overigen zijn in de burgermaatschappij teruggekeerd en als
volgt gevestigd: J. H. van Beurden te Tilburg, H. van den Brink te
Barneveld, J. Metselaar op het eiland Wieringen, D. Teeuw en C. L.
van Huffel, beide in de provincie Zeeland.
-nbsp;Het in de Februari-aflevering vermelde beslag van Paquler te Noyon
is volstrekt niet nieuw.nbsp;.
Aan de Hoefsmidschool te Amersfoort is het reeds lang bekend. Drie
jaren geleden werd het opnieuw aangegeven en beproefd door den heer
Mos thans Ie Luitenant bij de Koninklijke Marechaussee te Zwolle.
Lt Mos was toenmaals zeer tevreden over de daarmede verkregen resul-
taten; de paarden, welke er mede beslagen waren, hadden weinig last van
het inballen der sneeuw.
Ondanks het opvullen der onderste hoefvlakte met vlas enz. boog de plaat
iets naar binnen door en maakte somtijds bij het gaan een hinderlijk klep-
perend geluid.
Ook moet vooral zorg worden gedragen dat de gaten in het plaatijzer,
waardoor de schroefkalkoenen komen, niet te ruim worden genomen, daar
een geringe verschuiving naar binnen aanleiding kan geven tot het ontstaan
van leelijke strijkwonden. Het is in ieder geval vrij wat practischer en
goedkooper dan het opvullen der onderste hoefvlakte met gutta-percha. L.
Postwissels a /3.00 ontvangen (ab. 1897) Yan de heeren: ƒ. Buysens
te H ƒ Th van Lohuizen te W. en Ch. Perelaer te B. (buitenl. /•3 40);
a ƒ1 50 van G. J. Harmsen te S. (1ste en 2de kwartaal), en H. van Aller
te N (2lt;ie en 3de kwart.); a ƒ0 75 van H. ten Broek te B. (iste kwart.);
C. M. van Rietschoten te B. en A. Giljamse te L. (beide 2de kwart.). -
Van J. Eertman te L. nog ƒ1.75 (iste kwart, was niet betaald).
vertrgbrJrnbsp;^^^^^nbsp;- ^^n in alle afmetingen
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
_ W. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
^ H. L REESINK amp; Co, Zutplien.
staaf-, Plaat-, Band- en Profieliizer
PRIMA HOEPLTZKR EX HOEFRASPEX.
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen, Hoeflederkitt.
Prima Amerikaansche Vijlen nicholson file amp; co.,
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
KunsthLoorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
pri.iscouranten voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Amsterdam.
Echte GLOBE HOEFNAGELS,
Enoelsclie Hoefoagels, Franscfie
Diamant Hoefnaoels, Enöelsclie Hoefraspen.
Best Engelsch Stooten- en StiftenstaaL
HAIfBELAEEIsr in
Leveranciers aan 's Rijks-yeeartsenljscliool.
Geïllastreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p ƒ3.- voor
iNederland, ƒ 3 50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
2e Jaargang.
REDACTEUfi-üITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TB GRONINGEN.
-ocr page 84-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cavaux, Paardenarts der -1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse b/h. 3de Regt. Huzaren te
's Gravenhage;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moübis , Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. 0. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
»W. Kamerbeekquot;..................7.5
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......76
Hoornkloven, door W. van der Burg...........81
De opleiding tot hoefsmid...............83
Korte mededeelingen.................86
Briefwisseling....................87
Advertentiën....................88
-ocr page 85-Met ingang van den 1 Mei j.1. is de opperwachtmeester-hoefsmid W. K am er -
beek, onderwijzer in practisch hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort, op zijn verzoek wegens langdurigen dienst op pensioen gesteld.
Kamerbeek is in '40 te Amersfoort geboren en trad op negentienjarigen
leeftijd als vrijwilliger in dienst bij het Regiment Rijdende Artillerie, waarbij
zijn vader als hoefsmid 43I/2 jaar heeft gediend en de algemeene achting
genoot, zoowel wegens zijne groote kundigheden als door zijne stipte plichts-
betrachting.
Het voetspoor van zijn vader volgende, ging Kamerbeek naar de hoef-
smidschool te Breda en later naar Venlo. Bij het 4e Regiment Dragonders
overgeplaatst zijnde, werd hij daarbij den 19 Januari 1864 als hoefsmid
aangesteld.
Den 1 Augustus kwam hij evenwel bij zijn regiment terug, doch zag zich
reeds den 15 Mei 1865 wegens zijne groote bekwaamheden als hoefsmids-
baas aan de hoefsmidschool te Venlo geplaatst. In '73 tot wachtmeester-
titulair aangesteld, verkreeg hij in '81 den graad van wachtmeester-hoef-
smid. Tegelijk met de verplaatsing der hoefsmidschool naar Amersfoort,
op 1 November '86, werd hjj opperwachtmeester-hoefsmid, welken graad hij
ruimschoots verdiende wegens zijn meesterschap in het hoefsmidsvak en zijn
tact in den omgang met zijne leerlingen.
Eenigen tjjd na het herdenken van den dag waarop Kamerbeek een kwart
eeuw werkzaam was geweest als practisch onderwijzer, werden zijne ver-
diensten beloond door de benoeming tot »Broeder in de Orde van den
Nederlandschen Leeuwquot;, bij Koninklijk besluit van 21 Juli 1891.
Deze onderscheiding was wel verdiend; op enkele uitzonderingen na zijn
alle hoefsmeden in het leger dienende door hem practisch gevormd. Het
beslag bij ons leger is goed en kan gerust met dat van andere rijken con-
curreeren. Waar zelfs buitenlandsche deskundigen als Lungwitz en
Graaf von Einsiedel verklaren: »Zeer zuiver en goed beslaat men bij
het Nederlandsche legerquot;, komt voorzeker een groot gedeelte van deze lof-
spraak aan Kamerbeek toe. Doch niet alleen in het leger, maar ook in
de burgermaatschappij heeft men vele van zijne leerlingen door hun kennis
van het hoefsmidsvak op prijs leeren stellen.
Een woord van hulde mag op deze plaats dan ook niet ontbreken aan
hem die zooveel heeft bijgedragen tot de veredeling en verheffing van het
hoefsmidsvak in Nederland. Van ganscher harte wenschen wij hem voor het
verdere van zijn arbeidzaam leven een welverdiende rust toe.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 15. Be vorm van den hoef naar stand, gang en ras van het paard.
(Vervolg).
In § 7 is opgemerkt dat de toonwand der voorhoeven met den bodem
een hoek moet maken van 45 — 50° en dat deze hoek aan de achterhoeven
50—55° moet bedragen. Bij den spitsen hoef, welke veel meer van voren
dan van achteren voorkomt, blijft bedoelde hoek onder de 45°, terwijl hij
bij stompe hoeven de 55° overschrijdt.
De hoefvorm hangt ook nauw samen met den aard der beweging. Indien
-ocr page 87-de paarden hun beenen als het ware schuivend over den bodem bewegen,
bestaat er neiging tot een spitsen hoefvorm; daarentegen neemt men dik-
wijls een meer stompen hoefvorm waar bij meer verheven gang, vooral
wanneer deze kort is. Het is echter ge-
vaarlijk om enkel uit den gang van een
paard tot diens hoefvorm te willen beslui-
ten ; daarbij bestaan te veel omstandigheden
waarmede men rekening dient te houden.
Dit geldt trouwens ook van de boven ver-
melde standen en de daarmede overeen-
stemmende hoefvormen. Zoo kan het ge-
beuren, dat bij Franschen stand (namelijk
die welke gepaard gaat met nauwe knieën,
zoodat het paard, van voren gezien, X-
beenen heeft) de hoef een vorm bezit als
fig. 81 aantoont. Daarbij beschrijft de
Fig. 81.nbsp;draagrand aan den buiten-verzenwand en
Hoef bij Franschen stand met X-beenen. ^gjj binnen-toonwand een te grooten, en
aan den binnen-verzenwand en den buiten-toonwand een te geringen boog.
In overeenstemming daarmede zijn de aangrenzende hoefgedeelten te veel
of te weinig ontwikkeld. Bij zulke hoeven is het nog moeielijker om ze in
zoodanigen staat te houden dat het gebruik der paarden er niet onder lijdt, i
Naar het ras der paarden onderscheidt men wijde en nauwe hoeven. De
eerste zijn breed en rond, hebben een schuinen hoornwand, een vlakke zool
en een grooten straal (fig. 82), de laatste daarentegen zijn smal en lang-
werpig, bezitten een steilen hoornwand, een uitgeholde zool en een matig
Wijde hoef.nbsp;Nauwe hoef.
of weinig ontwikkelden straal (fig. 83). De hoorn der wijde hoeven is
meestal week, die der nauwe hoeven taai; bij den eersten zijn de hoorn-
pijpjes in den wand breeder, doch verder van elkander gelegen dan bij den
hoorn van den nauwen hoef, waarbij de hoornpijpjes fijn zijn en weinig
tusschenhoorn bevatten. Het soortehjk gewieht van laatstbedoelden hoorn
IS hooger dan dat van den hoorn van wijde hoeven
De wäde hoef wordt meestal aangetroffen bi,quot; zware werkpaarden; ook
het Nederlandsehe paard heeft een wijden hoef. De nauwe hoef komt voor
bg fijnere paarden, de zoogenaamd warmbloedige, als het Engelseh volbloed
Beide behooren bij het ras, waarbi,quot; men ze aantreft; de wijde hoef bevor-
dert door zijn meerdere wrijving met den bodem de trekkraeht van het dier
snelheid van den gang.
Toeh kunnen beide hoefvormen gevaar opleveren van te sterke ontwik-
keling in hun richting; uit den wijden hoef kan gemakkelijk een plathoef,
uit den nauwen een klemhoef ontstaan. Dit wil echter niet zeggen, dat dé
wijde hoef geen klemhoef zou kunnen worden; integendeel, bij zeer wijde en
platte hoeven met lagen verzenwand buigt deze zich niet zelden aan één of
beide zijden naar binnen om en ontwikkelt zich dus de zoogenaamde Uem-
Dit geschiedt
I toon te' r^rnbsp;-
de toon te lang, de verzenwand te kort en te schuin wordt, en de dieren
hierby dravend werk moeten verrichten op een harden bodem, bijv. voor
6611 trftin.
§ 16. De slijting van den hoef en van het ijzer.
In § 9 is gehandeld over den groei van den hoef, en tevens over diens
atslijtmg zoowel in beslagen als onbeslagen toestand. Op het laatste moet
Hier wat uitvoeriger worden teruggekomen
I)«nbsp;.0./- slijt af door het met meer of minder kracht met den
lor be.nbsp;neerzet-wr^ving kunnen noemen),
door het gljden over den grond (de steunings-wrijving) en door het afzetteé
van den bodem (de afzet-wrijving).
Wellicht slechts in de minderheid der gevallen wordt de onbeslagen hoef
gelijkmatig neergezet, - dat is zoodanig dat alle deelen der zoolvlakte te
gelijk op den grond komen. Indien een wandgedeelte door eenige omstan-
digheid hooger is dan een ander, dan komt dit het eerst met den bodem
m aanraking. Door die neerzet-wrijving kan weldra vereffening ontstaan
van de ongelijke hoogte en daardoor een gelijkmatig neerzetten worden
bevorderd. Intusschen kan in de volgende perioden van het steunen (door
opgewekTquot;^quot; afzet-wrijving) het onregelmatig afslyten weder worden
Wanneer de hoef bij beweging op den grond is, staat hij niet stil, doch
voert een meer of minder glijdende en draaiende beweging uit. De maat
üiervan hangt van allerlei omstandigheden af, hoofdzakelijk echter van den
krachtstoestand van het dier; hoe zwakker dit is, des te meer zal het
glijden en draaien. Daardoor slijt de hoef sterk af, gewoonlijk aan de eene,
in den regel de buitenhelft, meer dan aan de andere.
Bij het afzetten van den hoef heeft de toon het meest te verduren; de
boef rolt daarbij over den toon, waardoor hij sterk afslijt. Aan de voor-
hoeven ontstaat die afronding van den toon (te vergelijken met den opzet
aan het ijzer) veel sterker dan aan de achterhoeven; vandaar dat onbe-
slagen paarden den toon der hoeven soms tot op het leven afslijten, en
dus kreupel gaan loopen. Toch is het rollen over den toon voor de bewe-
ging gunstig; bij beslagen hoeven bevordert men dit daarom door een opzet
aan het ijzer.
De verschillende slijting, waaraan de onbeslagen hoeven zijn blootgesteld,
is oorzaak dat bij veel arbeid op harden bodem weldra naar een beschut-
tingsmiddel, het beslag, moet worden omgezien. Doch ook onder deze
omstandigheid, in beslagen toestand, slijt de hoef, althans wanneer het ijzer
geen volkomen beletsel is voor het hoefmechanisme. Immers nu slijt de hoef
slechts door wrijving op het ijzer, en heeft dit alzoo alleen plaats aan den
verzenwand en een klein gedeelte van den zijwand. Hoeveel die slijting
zal bedragen, hangt af van den graad, waarin het hoefmechanisme tot
ontwikkeling kan komen, dus van de gesteldheid der hoeven, van het beslag,
de beweging van het paard, de verpleging van beenen en hoeven, enz.
De toonwand slijt op het ijzer niet of nauwelijks merkbaar af; een ge-
volg daarvan is dat deze bjj den beslagen hoef weldra te lang wordt,
waardoor hij een spitsen vorm verkrijgt (fig. 78); de gevolgen daarvan
werden in de voorgaande § aangegeven.
Niet altijd slijten de beide wandhelften gelijkmatig af; wanneer door
eenige omstandigheid het hoefmechanisme aan één zijde niet of minder
goed tot stand kan komen, dan blijft die kant hooger. Dit kan bijv. ge-
schieden bij verbeening van een hoefkraakbeen (zijbeen), of bij eenzijdigen
klemhoef door andere oorzaak teweeggebracht. Daardoor kan zich allengs
een scheeve hoef vormen, wat weder scheefheid in de gewrichten boven den
hoef ten gevolge heeft. Nog iets anders ontstaat daardoor, namelijk een
sterkere slijting van den ijzertak onder het te hooge wandgedeelte.
Afslijting van het ijzer. Gaarne ziet men dat de ijzers gelijkmatig afsljjten;
dit bewijst dat het paard goed beslagen is en een regelmatigen gang heeft.
Men ziet het echter zelden; meestal is een ijzer op een enkele plaats meer
versleten dan op een andere, ja soms is een ijzer, dat overigens nog vrij
nieuw is , reeds op één plek doorgesleten.
Velerlei omstandigheden kunnen oorzaak zijn van een ongelijkmatige af-
slijting. Indien een wandgedeelte in vergelijking met de overige te hoog
is, komt de daaronder liggende ijzertak bij beweging het eerst met den
grond in aanraking en slijt daardoor sterker af. De scheeve stand, door
de ongelijke hoogte van den hoef teweeggebracht, wordt op deze wijze
wel vereffend, doch ten nadeele van het ijzer.
Indien de eene ijzertak nauwer ligt dan de andere, dat wil zeggen meer
-ocr page 90-het middelpunt van den hoef nadert, dan zal deze het meest aftlij-teu
In dit geval drukt de lichaamslast daarop namelijk het sterkst. Hoe wijder
men een ijzergedeelte legt, des te meer zal de lichaamszwaarte van daar
naar elders worden overgebracht en des te minder zal die tak afslijten
Men zou dus hij Franschen stand den binnentak, en hij toontrederstand
den buitentak zeer wijd moeten leggen; inderdaad geschiedt dit ook zoover
het moge ük is. Bij Franschen stand wordt het echter verboden door de
kans op stri]ken.
Ba spitse hoeven komt het grootste gedeelte van den lichaamslast od de
achterste hoefhelft neer; hoe langer men daarbij het «zer neemt, d's t
meer zal ook de toon te dragen kragen. Natuurlijk wordt dit nog b o
derd door herhaald inkorten van den toonwand
Bij stompe hoeven zal het ijzer iu den toon te spoediger versleten zijn
hoe nauwer het aldaar ligt.nbsp;J '
Wanneer de lengte van den pas afneemt, zooals bi,quot; jonge, driftige paar
den dik.,is geschiedt indien zij met de teugels worL'ingehoud „ en
verder kan worden veroorzaakt door zwaar trekken, door zoogenaamd ver
sleten raken der beenen, enz., dan slgt het ijzer steeds in den toon oneven
redig sterk. Dit is ook het geval bg het gebruik van kalkoenen, en voor^
biJ een sterk draaiende beweging der hoeven over den grond, z oals deze
meer aan de achter- dan aan de voorbeenen wordt waargenom;«
In zake de afslijting van het ijzer kan men ook van een neerzet-, een
steunings- eu een afzet-wrgving spreken; niet zelden zijn deze afzonderlijk
aan het oude ijzer te onderscheiden. Bi,quot; Franschen stand openbaart zi^
dikwijls de neerzet-wrijving aan den buitentak (slechts bij uitzonderino- komt
een paard in het algemeen met den binnentak het eerst op den grondT
rr'tequot; rnbsp;- binneu-tlgedLte
Het van het paard genomen oude i,zer geeft dus veel stof tot overpeinzing-
dit kan wijzen op menige fout in het besnijden van den hoef en in den
vorm of het onderleggen van het gzer, of wel een aanwijzing geven hoe ^
een gebrekkigen stand of hoefvorm kan worden tegemoet geLfen
aat.e bedenke men echter dat de natuur geen sterL overgfngerverdXr
dat een ,eheeve hoef nie straffeloos in één beslag recht kL worden g.
maakt. Voorts dat velerlei invloeden bi,quot; de slijting van het ijzer kunnen
amenwerken of elkander tegenwerken, zoodat een geoefende blik nood^
IS om den toestand steeds met juistheid te kunnen beoordeelen.
HOORNKLOVEN,
door
W. VAN DER BURG,
Luitenant-paardenarts.
Naar aanleiding van een preparaat door den heer Schimmel, leeraar
aan 'sRijks Veeartsenijschool, getoond op de najaarsvergadering van de
Afdeeling Utrecht der Maatschappij tot bevordering van Veeartsenijkunde en
Veeteelt, is mijn aandacht gevallen op een eigenaardige vorming van
hoornkloven.
Door de welwillende tusschenkomst van den heer Schimmel, heeft de
heer H. Markus, candidaat-veearts, de vriendelijkheid gehad, van dit pre-
paraat een tweetal teekeningen te vervaardigen, welke ik mij gelukkig acht
hierbij te kunnen voegen, i)
De teekeningen stellen voor een voorijzer, dat afgerukt is met een groot
gedeelte van den draagrand, A van buiten gezien, B van binnen gezien
Beide heeren betuig ik hierbij mijn dank voor hunne hulpvaardigheid.
-ocr page 92-Door de aangegeven nagelgaten (bij het preparaat zelf zijn nog enkele
nagels aanwezig) kan men zich eenigszins een idee vormen van de hoogte
van het stuk afgerukte wand. Op zich zelf is het afrukken van een ijzer
met een gedeelte van den draagrand niets bijzonders, maar hierbij had zich
aan den anderen voorhoef hetzelfde voorgedaan en bij nadere beschouwing
vertoonde de afgebroken vlakte van den wand iets eigenaardigs. De binnen-
kant gaf n.l. juist hetzelfde beeld weer als een pas ontschoende hoef aan
de kroon vertoont, nl. een uitholling volkomen gelijk aan die waarin juist
de vleeschkroon zou passen, en zulks over nagenoeg de geheele uitgestrekt-
heid (die zooals de teekening leert vrij aanzienlijk is) van het stuk hoorn-
wand. Evenzoo duidelijk als bij een verschen hoef, zijn de hoornpijpjes te
herkennen aan hunne holten waarin de tepels van de vleeschkroonquot; hebben
gezeten.
De voorhoeven hadden bij dit paard naar alle waarschijnlijkheid een over-
dwarsche sleuf, een uitgestrekte hoornkloof van meer of minder diepte
Nog tweemalen ben ik in de gelegenheid geweest een dergelijke hoorn-
kloof te zien. Het eerste geval betreft mijn eigen dienstpaard. Dit was
in 1896 den 22ste„ Mei naar de weide gezonden en bleef daar ongeveer zes
weken. In het begin van Januari (ik was bijna 3 maanden afwezig geweest)
zag ik bij het nakijken van het beslag voor het eerst »den ringquot; waarvan
de hoefsmid had gesproken. Deze ring bevond zich op een afstand van
ongeveer 21/2 cM. boven den draagrand (de hoef was reeds bewerkt) en
strekte zich uit over het geheele toongedeelte. Door mij werd last gegeven
de sleuf met geen rasp bij te werken.
Toen het paard de volgende maal beslagen werd, den 17den Februari
viel het wandgedeelte beneden de kloof in brokken af. Ik was in staat
een stuk van ruim 2 cM. in zijn geheel te houden en dit vertoonde even-
eens de eigenaardige, gelijkmatige uitholling der kroongroeve.
Het tweede geval is bij een achterhoef van een der rijkspaarden. Ook
hier was bij het afgevallen stuk, ruim 2 cM lang, dezelfde uitholling die op
zijn herkomst van de vleeschkroon wijst. Nadere bijzonderheden kan ik hier-
omtrent niet vermelden; alleen moet ik nog opmerken, dat in beide ge-
vallen in geringe mate een losse wand aanwezig was.
In het hoofdstuk hoornkloven, dat in de verschillende werken over hoef-
beslag of hoefziekten slechts een bescheiden plaats inneemt, wordt als oor-
zaak van het ontstaan dier kloven in de eerste plaats uitwendige beleediging
opgegeven, en voorts alle invloeden die aanleiding kunnen geven tot brok-
kelhoeven.
Ik meen echter de oorzaak van het ontstaan van dergelijke geheel of
gedeeltelijk rond den hoef verloopende en in elk geval in het toongedeelte
het sterkst te voorschijn tredende hoornkloven aan een andere oorzaak te
moeten toeschrijven, en wel aaneen tijdelijke wijziging inde
voeding van den hoef.
Het is dezelfde oorzaak, die de ringen aan gezonde hoeven en aan de
-ocr page 93-hoornen van het rund doet ontstaan. Men krijgt tijdelijk een sterkere of
geringere hoornproductie of een vorming van hoorn, die meer of minder
vocht bevat en later bij het indrogen sterker of minder sterk inkrimpt
dan de vroeger gevormde of de later gevormde hoorn, wanneer nl. voor
zoo'n hoef weer de normale wijze van voeding intreedt.
Ten gunste van deze opvatting is het feit, dat deze kloven, evenals zulke
ringen, cirkelvormig verloopen, dus door hoorn gaan die op denzelfden tijd
is gevormd. Eveneens is het opmerkelijk dat het geval zich bij het paard,
waarvan het afgebeelde preparaat afkomstig is, te gelijker tijd aan beide
voorhoeven heeft voorgedaan. Indien de geschiedenis van dit paard bekend
was, zou men waarschijnlijk wel een ziekte, drachtigheid of een andere
oorzaak vinden, die op een wijziging in de voeding der hoeven wijst.
Bij mijn eigen dienstpaard ligt de oorzaak voor de hand, nl. de weide-
gang in Mei en Juni van het vorige jaar. Daarna heeft het een paar
ringen vertoond van een lichtere kleur, wijzende op de weide-periode, gedu-
rende welke meerdere en zachtere hoorn werd gevormd. De kloof aan
den eenen hoef (merkwaardigerwijze aan den zwarten en niet aan den
witten voorhoef) heeft zich pas later geopenbaard, toen de hoorn genoeg-
zaam was afgegroeid en ingedroogd. De grootere veerkrachtigheid ging
verloren en nu pas kwam de scheiding tot stand. Dat hierbij in geringe
mate een losse wand kan ontstaan, is zeer verklaarbaar.
Waarom een dergelijke kloof het duidelijkst in den toon te voorschijn
treedt, vindt in het dikker zijn van den wand daar eveneens zijn verklaring.
Juist in het verzengedeelte, waar de wand dunner is, blijft de veerkrachtig-
heid beter bestaan.
DE OPLEIDING TOT HOEFSMID, i)
In de vergadering van het hoofdbestuur der Geldersche-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw, gehouden 22 April 1892, werd o. m. behandeld een
belangrijk rapport omtrent de beste wijze waarop door genoemde Maatschappij
zou kunnen worden voorzien in de behoefte aan goede hoefsmeden, vooral
ten platten lande.
Dit rapport luidde als volgt:
Aan
den Voorzitter der Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw.
De Commissie, bij Uw schrijven van 15 December 1891, no. 399, aange-
wezen om na te gaan, hoe op de beste wijze door Uwe Maatschappij zal
1) Over dit onderwerp zullen achtereenvolgens eenige artikelen in »De Hoefsmidquot;
Worden geplaatst.nbsp;{Red.)
kunnen worden voorzien in de behoefte aan goede hoefsmeden, vooral ten
platten lande, heeft de eer het volgende onder uwe aandacht te brengen.
In de eerste plaats werd nagegaan in hoeverre het wenschelijk was, de
wijzé van opleiding, zooals die in het afgeloopen jaar in Limburg plaats
vond, te volgen, doch algemeen was de commissie van oordeel, dat de tijd
voor het practisch onderricht voor eiken leerling beschikbaar, veel te kort
was, om op die wijze goede hoefsmeden te vormen.
Ernstig werd overwogen het denkbeeld van een ambulanten hoefsmids-
cursus , vooral ook met de goede uitkomsten voor oogen door een dergelijke
cursus voor zuivelbereiding verkregen. De groote moeielijkheid om een be-
kwaam deskundige, zoowel theoretisch als practisch geheel op de hoogte,
te vinden, gepaard met gebrek aan voldoend materiaal (paarden) en weinig
zekerheid dat de eigenaars der smederijen hnnne werkplaatsen beschikbaar
willen stellen tot het geven van het onderwijs, waren de voornaamste re-
denen waarom ook dit plan vrijwel onuitvoerbaar werd geacht.
Het hoefsmidsvak is een handwerk, waarvan de goede uitoefening berust
op bekwaamheid en handigheid van den werkman Deze twee eigenschappen
worden eerst door eene oefening van een zekeren tijd verkregen, afhanke-
lijk van den aanleg en van de reeds verkregen bedrevenheid van den leer-
ling. Enkele lessen, hoe practisch ook gegeven, kunnen den aanstaanden
hoefsmid hoogstens een blik doen slaan in zijn vak, hoogstens eenige nood-
zakelijke vereischten van de uitoefening leeren kennen, hoogstens hem on-
derrichten in enkele kunstjes. Door een dergelijke oppervlakkige opleiding
wordt onkunde in de hand gewerkt en meer geschaad dan nut gesticht.
Bekwaamheid en handigheid, hoofdfactoren voor een goed werkman, volgen
eerst na langdurende oefening onder een juiste, zaakkundige leiding. Alleen
door het volgen van een geregelden cursus worden de noodige bekwaam-
heden verkregen, waar elke leerling zich de handigheid eigen maakt, waar
hij, al werkende, opmerkzaam wordt gemaakt op alles wat zijn toekomstig
vak betreft. Uitleggingen, besprekingen met het practisch werk hand aan
hand gaande, zullen hem t werk duidelijker en begrijpelijker maken.
Wil men werkelijk goede hoefsmeden vormen, in staat het vak op drage-
lijke wijze uit te oefenen, dan zal er een degelijke hoefsmidschool moeten
worden opgericht en wel op een plaats waar zeer veel paarden worden ge-
houden en dus veel leermateriaal aanwezig is. Een dergelijke inrichting
zal op eenigszins uitgebreide schaal, dat is uit meerdere vuren moeten
bestaan, en dus moeten zijn een welbeklante hoefsmederij, aan het
hoofd waarvan een zeer bekwaam hoefsmid, speciaal daarvoor opgeleid,
moet staan.
Leerlingen kunnen zijn, alleen zij die den noodigen aanleg bezitten, reeds
een zekere mate van bekwaamheid in het hoefsmidsvak hebben verkregen
en in een der afdeelingen van de Maatschappij thuis behooren.
Hebben zij geen aanleg, dan is het beter dat zij een ander vak kiezen.
De tweede eigenschap is noodig om den cursus niet al te lang te maken.
en de derde om het onderwijs in de eerste plaats dienstbaar te maken aan
de streek waar de inrichting is gevestigd.
Het theoretisch onderricht aan een hoefsmidschool zal alleen door een daartoe
bekwaam veearts kunnen worden gegeven, die tevens belast dient te worden
met de geheele leiding der inrichting.
Het onderwijs dient gratis te worden gegeven, omdat het bijwonen van
den cursus voor den werkman reeds betrekkelijk groote opofferingen medebrengt.
De duur van den cursus kan niet korter worden gesteld dan drie maanden,
op grond van het hiervoor reeds aangevoerde.
Een jaarlijks eenmaal te houden examen, door een daartoe benoemde com-
missie , zal gelegenheid geven om een bewijs van bekwaamheid als hoefsmid
te verkrijgen.
De kosten van een hierbedoelde inrichting kunnen worden begroot als volgt :
Aan inventaris hoefsmederij voor ééns.........f 1000.
Uitgaven jaarlijks:
Aan huur van een gebouw.........f 500.
» afschrijving en rente inventaris......» 150.—
» brandstoffen en verlichting.......» 300.
» ijzerwaren.............® 1500.
» salaris van den veearts ....•■•» 1000.—
» » » » baas.........» 1000.—
» » » » knecht..... . . » 300.
» examenkosten........ . . » 100.
» onvoorziene............quot; 50.
ƒ 4900.—
Hoewel de ontvangsten veel zullen verschillen naar gelang der plaats
waar de school gevestigd zal worden, mag toch op een onvangst van min-
stens ƒ 2000.— worden gerekend, zoodat een jaarlijksch subsidie van onge-
veer f 3000.— zou benoodigd zijn.
Behalve opleiding aan een hierboven genoemde hoefsmidschool, waaraan
in ieder geval de voorkeur moet worden gegeven, bestaat er nog een ander
middel om vorming van goede hoefsmeden te bevorderen. De Maatschappij
geve jaarlijks éénmaal gelegenheid tot het afleggen van een hoofdzakelijk
practisch en ook theoretisch examen, met de bepaling, dat hij die slaagt,
behalve het bewijs voor bekwaamheid als hoefsmid, bovendien een gratifi-
catie van f 100.- bekomt. Alleen hoefsmeden, woonachtig in een van de
afdeelingen der Maatschappij zouden moeten worden toegelaten. Gelegenheid
om practisch en theoretisch te worden opgeleid, zoude in dit geval door de
aanstaande hoefsmeden zelve moeten gezocht worden.
Waar aan de bestaande Militaire hoefsmidschool te Amersfoort, te Breda
en elders, het getal plaatsen voor burgerleerlingen beschikbaar, zeer beperkt
is, zal toch, indien veearts (theorie) en hoefsmid (practijk) samen willen
werken tot het bereiken van een nuttig doel, zeker jaarlijks aan een niet
onaanzienlijk getal smeden, het diploma van hoefsmid kunnen worden uit-
gereikt.
De kosten zouden zijn als volgt:
Aan 12 geslaagde candidaten f 1200.—
» examenkostennbsp;» lOO.—
Dat men deze wijze volgende, niet op die stellige uitkomsten zal kunnen
rekenen, als bij opleiding aan een goed georganiseerde hoefsmidschool, zal
ieder duidelijk in het oog vallen.
Welke wij-ze van opleiding ook worde gevolgd, zoo stellen wij in ieder
geval voor dat door de Maatschappij- bevorderd zal worden, dat jaarlyks
bg gelegenheid der Algemeene Vergadering en Tentoonstelling, een wed-
ofnbsp;-aarvoor prijzen in medailles
of geld zullen worden uitgeloofd en waaraan voorloopig alleen plattelands
hoefsmeden, in de afdeelingen der Maatschappij woonachtig, zullen kunnen
deelnemen; wij zijn overtuigd dat dit in hooge mate bevorderlijk zal zijn
om de belangstelling in, en de zucht naar meerder kennis van hoefbeslag
uit te breidem De kosten hieraan verbonden worden op ƒ200.- begroot
terwijl de prijzen thans gewoonlijk uitgeloofd voor »de volledigste verzamel
iing hoefbeslag zouden kunnen vervallen.
De Commissie voorn.:
H. C. Reimers.
Moübis.
Van Dulm.
J. M. H. Westholz.
-nbsp;Naar wij vernemen zal eerlang een examen worden gehouden^de
etrekking vannbsp;• ket praetiseH Hoef beslag ..n de HoefsJdscIoo
te Ame^foort, waarvoor zich reeds 11 sollicitanten moeten hebben aangem^
-nbsp;Wegens ziekte van den Paardenarts 2e kl Frederiksequot;
Paardenarts F. Laméris voor onbepaalden tgd den dienst aan de rT}. e^
Hoefsmidschool opgedragen.nbsp;quot;
-nbsp;Inrichting roor hoefbeslag te Groningen. De leerling A Vos
geboren te Oldehove, sedert 13 December 1896 tot nu toe geplaatst aan
genoemde inrichting, verlaat deze heden met een getuigschrift in dien tijd
een voldoend ontwikkeld hoefsmid te zijn geworden. - Zi,n plaats wordt
ingenomen door J. Huisman van Wanneperveen (Drenthe)
fnbsp;afleveringen van dit tijdschrift werd
^eld ng gemaakt van schroefkalkoenen in wier hals in de lengterichting tot
in den kop een rond kanaal is aangebracht, ten einde bi,quot; afbreken den ha
uit het Ijzer te kunnen verwöderen met een vierkante stift. Het oorde
dat daarbij tevens werd uitgesproken was, op grond van ondervinding, niet
gunstig.
Thans worden door de firma W e r 1 e amp; Z n. te Deventer schroefkalkoenen
verkrijgbaar gesteld, waarin zich in de lengterichting een vierkant kanaal
bevindt.
Dit is dus weer iets om den volgenden winter te beproeven.nbsp;C.
—nbsp;De hoefsmederij van den heer F. W. van Dulm, veearts te Arnhem
is sedert 1 April in andere handen overgegaan. Als chef is opgetreden
de gediplom. hoefsmid Gerard Kok, terwijl de bekwame meesterknecht
Bédorf zijn plaats heeft behouden.
In verband hiermede zullen de lessen in hoefbeslag, die de heer van
Dulm gedurende een tiental jaren gratis gaf, ophouden. De laatste cursus,
gevolgd door zes leerlingen, eindigt in Juni a.s.
Een belangrijk aantal hoefsmeden, voornamelijk wonende in de provincie
Gelderland, hebben een deel hunner opleiding aan den heer van Dulm te
danken.
—nbsp;Van Regeeringswege is over 1897, als subsidie voor het houden van
cursussen in hoefbeslag, een som van f2000 beschikbaar. — Die subsidie
bedroeg in 1896 ƒ700.
—nbsp;De Minister van Oorlog heeft uitzicht geopend dat vanwege de
Noord-Brabantsche Maatschappij Tan Landbouw in 1897 weder 2
jongelieden aan een militaire inrichting opleiding zullen kunnen erlangen in
het hoefbeslag. Ook de provinciale veeartsen zullen in 1897 in hunne
districten weder cursussen in hoefbeslag openen, terwijl bij het Dagelijksch
Bestuur in ernstige overweging is om in het najaar andermaal een wedstrijd
te openen voor de vanwege de Maatschappij gediplomeerde hoefsmeden.
—nbsp;De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft voor het houden
van een cursus in hoefbeslag op Texel over 1897 een Rijkssubsidie van
ƒ100 toegezegd, onder voorwaarde dat het eventuëel aan te bieden regle-
ment en programma betreffende genoemden cursus de goedkeuring van Z.
Excellentie den Min. v. B. Z. verwerve.
—nbsp;Aluminium. In 1885 werd 131 K.G., in 1890 30640 en in 1895
425000 K.G. aluminium in Amerika geproduceerd. Alzoo een enorme ver-
meerdering! — Met betrekking tot het hoefbeslag verneemt men alsnog
uiterst weinig van het aluminium. Dit lichte, dof-witte metaal dient voor-
namelijk voor de vervaardiging van snuisterijen.
—nbsp;Firma H. J. Reesink Co. te Z. Uw opgave betreffende abonnement
D. van Voorst Dzn. in dank ontvangen.
—nbsp;Den Heer W. C. Schimmel te U. (Jw artikel »Twee bijzondere hoef-
ijzersquot; , moest wegens plaatsgebrek tot een volgende aflevering blijven liggen.
É
quot;nbsp;---------land en 4 van hei Buitenland gelezen.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
_ w. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
KuLnsthLoorn, verkrijgbaar in de chemicaliën- en K. G. W. DE BOSSON, Apotheker, te Dordrecht. W.HRMSfNGamp;Co., |
OSTI amp; Co., Utrecht. HANDELAEEW in IJZER, HOEFNAGELS, Hoefraspen, enz. Leveranciers aan 's Rljks-veeartsenijsciiool. 1 |
HET PAARD, Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden- derde jaargang. Prijs per jaar fr. p p. /-S.— voor i | |
Amsterdam. Eooelscfie Hoefnaoels, Fransche BesfjEngelsch Stooten- en StiftenstaaL |
staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
Prima Amerikaansche Vijlen TrovifencTR^^i^^®^ ^^^^
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS,
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. Joseph,
tot zeer voordeelige condities
2e Jaargang.
REDACTEÜR-ÜIÏGEVEll: A. W. HEIDEMA, KIJKS VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 100-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse b/h. 3de Regt. Huzaren te
's Gravenhage;
W. A. H, van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Opperwachtmeester-hoefsmid, onderwijzer in practisch
hoefbeslag aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
F. Laméris, Paardenarts der 3de klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
Twee bijzondere hoefijzers, door W. C. Schimmel......94
Hoefsmidscholen, door F. Laméris..................92
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......95
Programma v/d wedstrjjd in hoefbeslag te Groningen......99
Examen te Amersfoort................100
Examen te Zaltbommel................
Vraag.........................
Korte mededeelingen.................^02
Advertentiën.......................
-ocr page 101-TWEE BIJZONDERE HOEFIJZERS,
met afbeeldingen,nbsp;^
door
W. C. SCHIMMEL.
Eenigen tijd geleden ontving ik ten geschenke van den heer Rouijer,
gouvernementsveearts in Nederlandsch-Indië, een hoefijzer, waarvan fig. 1 een
getrouwe afbeelding geeft. Dit was, naar hij mij mededeelde, een Australisch
klapijzer. Zooals uit de figuur blijkt, is de buitentak verlengd en aan het
uiteinde haakvormig naar buiten gebogen; de toon is versmald als van een
gewoon klapijzer, zonder lippen.
Fig. 1.
Australisch klapijzer.
Rechter achterijzer.
Het vreemde er aan is de uitgebogen haak; hoe kan deze een genees-
middel zijn tegen het in de ijzers klappen? Ik stel mij voor, dat de paarden
hierdoor, evenals bij harddraversijzers, waarvan de buitentak verzwaard is,
van achteren wijder gaan loopen en aldus met hun achterhoeven niet meer
in den hoefslag der voorhoeven komen, doch er buiten.
Het schijnt aannemelijk dat een wijdere gang van achteren niet alleen
een middel kan zijn tegen strijken, doch ook tegen klappen, zoodat bij
deze gebreken óf een dergelijk of een ijzer met verzwaarden buitentak (alzoo
een harddraversijzer) aanbeveling verdient. Natuurlijk kan zulk een beslag
slechts het karakter hebben van een proef; immers worden èn strijken èn
klappen door tal van oorzaken teweeggebracht, zoodat van één algemeen
geneesmiddel nooit sprake kan zijn.
Figuur 2 stelt voor een achterijzer, zooals het bij tal van harddravers
wordt gebruikt. Ook van dit ijzer is de buitentak verlengd en iets naar
buiten gebogen, echter met een andere bedoeling. Deze is namelijk om den
vasten stand te verzekeren van den met kracht voor- en buitenwaarts
geworpen achterhoef. Zoodra deze op den grond is neergekomen, heeft hij
een neiging naar buiten te draaien en aldus het onderbeen in zijn gewrichten
te wringen. Dit nu wordt door bedoeld beslag tegengegaan.
HOEFSMIDSCHOLEN.
In Frankrijk gevoelt men zeer sterk de groote behoefte aan burgerhoef-
smidscholen. Delpérier en anderen verklaren dat het hoefsmidsvak daar
in verval is geraakt; de groote verbeteringen en nieuwe methodes van den
lateren tijd hebben tientallen jaren noodig om tot de werkplaatsen door te
dringen.
Vroeger jaren ging de hoefsmid, na zijn vak een weinig geleerd te heb-
ben, als gezel op reis door geheel Frankrijk, werkte op verschillende plaatsen
onder het toezicht van raadgevende meesters. Zoo leerde hij verschillende
beslagmethoden toepassen en beoordeelen; daarop maakte hij zijn meester-
stuk en werd als gildebroeder opgenomen. Hij was dan een werkman met
een zeer volledige practische kennis en in staat om verschillende ijzers aan
te wenden.
Deze wijze van opleiding is evenwel geheel en al verdwenen en er is
geen nieuwe school voor in de plaats gekomen. Tegenwoordig ziet de
leerling een tijdlang beslaan bij een hoefsmid en gaat dan zelf een smederij
oprichten. Hierdoor krijgt men nooit eenige vooruitgang in het vak, aan-
gezien dit leerlingschap slechts de oude sleur, dwalingen en vooroordeelen
in stand houdt. Tevens is dit stelsel onmachtig om elke verbetering en
gelukkige vinding algemeen in toepassing te brengen.
Delpérier zegt: Alleen degelijk onderwijs in het hoefbeslag kan ons
van dit euvel bevrijden, het onvoldoende hoefbeslag is de oorzaak waarom zoo-
vele paarden in waarde verminderen of hun diensttijd voor een vierde wordt
bekort, de reden waarom zoovele jonge paarden, voor het leger of de
luxehandel geschikt, tot stapvoets werk worden veroordeeld.
De uitoefening van het hoefsmidsvak is op deze wijze een ware ramp,
die ons meer millioenen guldens aan paarden kost dan alle ziekten met
elkaar.
Mocht het eens zoo ver komen, dat alle Fransche hoefsmeden voldoende
bekend waren met den bouw en de verrichtingen van den hoef en den
invloed die hun beslag kan uitoefenen op den gang en stand van het
paard, dan zouden wij niet genoodzaakt zijn onze legerpaarden in den
vreemde te koopen, bij hen die onze vijanden reeds zijn of het kunnen
worden.
Wat men ook moge zeggen, het zal altijd grievend blijven aan den
vijand de middelen te verschaffen om ons den oorlog aan te doen.
Is niet veel van dit gezegde van een Fransch paardenarts ook op ons
land van toepassing?
Daar de miliciens-hoefsmeden bij de cavalerie in Frankrijk bij de regi-
menten tot reserve-hoefsmeden worden opgeleid, zou ook het leger er zeer
mede gebaat zijn indien de paardenartsen beter ontwikkelde personen ter
beschikking kregen. Deze opleiding, zegt Delpérier, zou nog meerdere
vruchten dragen indien deze leerhngen vrijgesteld werden van stal- en wacht-
diensten , corveeën en militaire oefeningen. De leerlingen zijn ijverig genoeg
en zij begrijpen zeer goed dat hun diensttijd voor hen niet verloren is door
hun vak beter te leeren beoefenen.
Om de twee jaren zendt ieder regiment, ook die der infanterie, één
hoefsmid naar de militaire hoefsmidschool te Saumur. Na een cursus van
elf maanden te hebben gevolgd, keeren zij als vaste hoefsmeden naar hunne
regimenten terug. Toch moeten deze hoefsmeden evengoed als de andere
soldaten hun dienst als cavalerist of kanonnier blijven doen. Er zijn zelfs
ritmeesters, zegt Delpérier, die hunne hoefsmeden in het eerste gelid plaat-
sen omdat zij er op rekenen dat deze de krachtigste sabelhouwen kunnen
uitdeelen.
Een Pruisisch officier, eenige jaren geleden de manoeuvres in Frankrijk
inedemakende, verwonderde er zich zeer over de hoefsmeden in het eerste
gelid te zien en vroeg wie of er voor het beslag der paarden zou zorgen,
indien zij gewond of gedood werden. Wanneer een ritmeester buiten ge-
vecht wordt gesteld, kan hij in zijn escadron worden vervangen, maar wie
zal den hoefsmid vervangen? En hoe zullen de paarden dan nog kunnen
marcheeren?
Bij de cavalerie zoowel als bij de bereden artillerie (en dit geldt evenzeer
voor ons vaderland) zijn de hoefsmeden mannen van gewicht; hun werk
heeft grooten invloed op de marschvaardigheid van den troep en het aantal
sabels in het gelid.
De oud-paardenarts Lavalard beklaagt er zich over dat de korporaals-
en zelfs wachtmeesters-hoefsmeden uit het leger dikwijls nog eerst een
cursus moeten volgen, voordat zij geschikt zijn om bij de Algemeene
Omnibus-Maatschappij te Parijs in dienst te treden.
Algemeen is men van gevoelen dat op spoedige verbetering van het
hoefbeslag door hoefsmidscholen, speciale cursussen en wedstrijden moet
Worden aangedrongen. — De Engelschen hebben dit beter begrepen, zij
organiseeren ieder jaar groote wedstrijden van hoefsmeden met zeer hooge
prgzen.nbsp;amp;
Frankrijk bezit slechts één hoefsmidschool, verbonden aan de rii-
school te Saumur, waar het hoefbeslag onderwezen wordt aan de pas
aangestelde paarden-artsen en aan de militaire hoefsmeden. De hoefsmed^en
volgen een cnrsus van 11 maanden, het praktisch onderwijs schijnt evenwel
met voldoende te zijn, wat voor een deel aan den beperkten duur moet
worden toegeschreven Alle quaesties het hoefbeslag betreffende, worden
daar zeer uitvoerig behandeld door een kapitein-paardenarts, waaraan een
le luitenant-paardenarts is toegevoegd. Deze school heeft sinds hare op-
richting een gunstigen invloed op het hoefbeslag bij het Fransche leger
Uitgeoefend Frankrijk bezit evenwel 60,000 burgersmeden die niet in de
gelegenheid zijn zich zelf of hunne zoons daar te doen opleiden
Duitschland bezit sedert een halve eeuw hoefsmidscholen. Op dit
oogenblik bestaan er vele waar het beslag zoowel aan militaire als aan
burgerhoefsmeden wordt onderwezen. Pruisen heeft er zes: Berlyn, Altona
Breslau Dantzig, Cottbus en Landsberg. Het Groot-Hertogdom ßlden vijf ^
m'nbsp;-nbsp;Beiein
Wnnbsp;Wurtembergzes: Stuttgart, Hale, Heil-
bronn Reutlingen, Ravensburg en Ulm. Saksen twee: Dresden en Milkel
Het eerste tijdschrift over hoefbeslag in Duitschland was „het Aanbeeld quot;
orgaan van de Vereeniging van hoefsmeden in het Groot-Hertogdom Badén
en opgericht door Fuchs. Thans heeft Duitschland vele bladen die op het
hoefsmidsvak betrekking hebben; het belangrijkste is «Der Hufschmiedquot;
waarvan Lungwitz redacteur is en dat te Dresden verschijnt
In het meerendeel der landen van het Duitsche Keizerrijk is de uitoefening
van het hoefbeslag verboden aan hen die niet in het bezit zijn van een
diploma, dat verkregen kan worden door een af te leggen examen voor
een speciale commissie.
In O O s t e n r Ij k - H O n g a r Ij e zijn eveneens talrijke hoefsmidscholen De
voornaanaste zijn die te Weenen en te Budapest verbonden aan de v'eeart-
senijkundige Academie en de Koninklijke Hongaarsche school. Anderen zijn
gevestigd te Lemberg, Laybach, Grätz, Brünn, Praag, Olmütz, Comorn,
Temesvar, Hermanstadt, Stade, Jasteremy, Klangenfurt, Agram Sinj Suc-
zawa en Troppau.
Rusland heeft evenals Duitschland en Oostennjk-Hongarije hoefsmid-
scholen, de oudste IS die te Warschau, opgericht in 1848. De belangrijkste
zijn die te Varsovie, Dorpat, Charkow en Kasan.
In Bulgarije is in 1883 te Schumla een hoefsmidschool gesticht Deze
werd in '86 naar Sofia overgebracht en staat heden onder het toezicht van '
den chef-paardenarts von Chelchowsky.
Denemarken bezit twee leerscholen voor hoefsmeden: de eene voor
burgerhoefsmeden, verbonden aan de Veeartsenijschool te Kopenhagen ende
andere voor militaire hoefsmeden, vereenigd met de Rijschool
Zweden heeft er drie, gevestigd te Stockholm, Alnarp en Skava.
En Nederland? Moge doch spoedig de tijd aanbreken dat we kunnen
zeggen: Ook wij hebben een burgerboefsmidschool!
Amersfoort.nbsp;F. LAMÉRIS.
de hoef en het hoefbeslag.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK III.
het beslag van gezonde hoeven.
§ \ 7. Het ophouden der beenen voor het beslag.
Indien de opvoedin-g der paarden naar behooren geschiedde, zou er geen
in de smederij komen, dat zich niet gewillig de beenen liet opbeuren. In
het algemeen kan men zeggen dat ondeugende paarden niet worden geboren,
doch gemaakt. Deze uitspraak schijnt in strijd met het feit dat men niet
zelden geheele paarden-familiën aantreft, welke verre van mak zijn, zoodat
men eerder geneigd is aan erfelijkheid te denken. Hoewel toegegeven moet
worden dat het humeur der paarden erfelijk is, ook van den hengst, is het
toch buiten twijfel dat een zachte omgang, gepaard met verstandige be-
straffing, zelfs van veulens welke krachtens hun afstamming een slecht humeur
doen verwachten, makke, leerzame paarden kan doen ontstaan.
Die opvoeding kan de smid niet geven, zij is de taak van den eigenaar
of zijn personeel. Waar deze echter in gebreke is gebleven en het paard
Toor beslaan wordt aangeboden, moet de smid niet zelden als opvoedkundige
optreden. Hij dient onmiddellijk te kunnen overzien waarom het dier zich
tegen bepaalde beslagshandelingen verzet, of dit een gevolg is van vrees
quot;wegens vroegere mishandeling, van onbekendheid met de smederij en het-
geen aldaar geschiedt, van pijn door ziekten in de hoeven of door ondoel-
matig ophouden der beenen veroorzaakt, van hengstigheid, van ondeugend-
heid , enz., ten einde daarnaar zijn maatregelen te kunnen nemen. Zeer
verkeerd zou het zijn elke poging tot verzet met dwangmiddelen te willen
bestrijden; soms bereikt men zijn doel beter, vooral op den duur, met
liefkozingen.
Zacht toespreken, streelen van verschillende Ijchaamsplaatsen, afleiden
door het verstrekken van geliefd voedsel, door kloppen op het voorhoofd,
met een sleutel op de tanden, strijken over de oogen, ooren en lippen,
over den rug en het achterstel, leiden meestal tot het gewenschte doel.
Dikwijls heeft de smid echter geen tijd en, wegens gebrek aan personeel,
geen gelegenheid om dit in voldoende mate toe te passen, zoodat hij naar
andere middelen grijpt, welke hem spoediger kunnen helpen. Als zoodanig
komen het blinddoeken, het pramen, het gebruik van den kaptoom, enz.
in aanmerking. Ook deze kunnen, verstandig toegepast, een opvoedende
kracht hebben; in ongeoefende handen echter bederven zij soms een paard
Tolkomen.
Het blinddoeken geschiedt het best door een deken langzamerhand van
den rug over den hals en het hoofd van het paard te schuiven, waarbij
dit moet worden toegesproken, gestreeld, met roggebrood of wortelen
gevoederd, enz. Zoodra het dier zich niet meer verzet, geve men het allengs
gelegenheid weer rondom zich heen te zien en leere men het dus aan de
smederij en de beslagshandelingen gewennen.
Tegen het gebruik van een praam hebben velen bezwaar en niet ten
onrechte. Dit komt omdat zij zoo dikwijls slecht wordt aangewend en daar-
door aan het dier nadeel berokkent De praam moet worden aangelegd
op de bovenlip en behoort steeds in de hand te worden gehouden. Wan-
neer het paard datgene doet of zich laat welgevallen, wat men verlangt,
moet de praam losser worden gedraaid, terwijl men het dier dan tevens lief-
koost; verzet het zich weder, dan draait men het touw opnieuw vaster. Zeer
verkeerd is het de praam in vast aangedraaiden toestand aan den halster,
de trens of het hoofdstel te bevestigen; vooreerst kan zij dan voor het dier
geen leermeesteres zijn die braafheid beloont en verzet straft, maar boven-
dien gaat haar werking weldra te loor, wijl het ingeklemde lipgedeelte ge-
voelloos wordt. Het doel van de praam,
namelijk om door het opwekken van pijn
_af te leiden, wordt dan gemist, evenals
de opvoedende kracht, welke zij in ge-
oefende handen kan bezitten.
IJzeren pramen zijn te verwerpen, wijl
zij bestemd zijn om in denzelfden graad
van inklemming te blijven aanliggen en
bovendien omdat zij te zwaar zijn. Bij de
touwpramen mag het touw niet te dun
zijn, om doorsnijden der huid te voorko-
men. Het aanwenden van een praam om
de onderlip, een oor of door den mond
behoort de smid achterwege te laten.
De kaptoom komt overeen met een ge-
wone trens, waarvan de neusriem uit ijzer
bestaat en van drie ringen, een middelste
en twee zijdelingsche, voorzien is. Aan één,
dezer ringen wordt een touw (longe) be-
vestigd , en dit in de hand gehouden van den persoon, die aan het hoofd van
het paard is geplaatst. Verzet dit zich, dan wordt de ijzeren neusriem met
kracht op den neus van het dier getrokken, wat natuurlijk pijn veroorzaakt.
Doet het paard daarna wat men verlangt, dan streelt men het, geeft het wat
te eten, enz., kortom leert men het dier inzien, dat het verkeerd doet met
zich tegen den wil van den mensch te verzetten.
Ook het gebruik Tan den kaptoom kan dus in geoefende hand een
opvoedende kracht hebben, terwijl daarmede in het omgekeerde geval
groot onheil kan worden gesticht. Het is voorgekomen dat een paard het-
welk slechts met de grootste moeite kon worden beslagen, na één keer
op verstandige wijze met den kaptoom te zijn behandeld, dezen bij het
volgend beslag slechts aan behoefde te hebben, om zich alle handelingen
te laten welgevallen.
Wat is het best: een paard uit de hand of in den noodstal te beslaan?
In het algemeen kan men zeggen dat beide methoden goed, doch ook slecht
kunnen zijn. Velen zijn tegen den noodstal gekant, omdat men daarvan in
het buitenland veel minder gebruik maakt dan in ons land en dit tracht
te wettigen door opsomming der onheilen, welke een noodstal kan stichten.
Bij ons leger wordt geen noodstal voor het beslag gebezigd; dit zou anders
te velde, waar men genoodzaakt is uit de hand te beslaan, moeielijkheden
opleveren. Deze openbaren zich niet zelden ook, wanneer men paarden,
als de zware Belgische, welke gewend zijn in den noodstal te worden be-
slagen, een enkele keer uit de hand de hoeven wil besnijden en deze van
nieuwe ijzers wil voorzien.
Voor het beslag en het dier zelf behoeft het geen onderscheid te maken
of de eene of de andere methode wordt gevolgd; in hoofdzaak beslist de ge-
woonte. Op beide wijzen kan een been te hoog opgelicht, in de gewrichten
gewrongen, bij verzet niet spoedig genoeg losgelaten worden, enz.; de da-
gelijksche ervaring leert, dat de bruikbaarheid van de paarden geen schade
behoeft te lijden, hetzij de beenen op de eene of de andere wijze voor het
beslag worden opgehouden. Men is er aan gewend dat zwaardere paarden
in een noodstal en lichtere uit de hand worden beslagen, en voor deze ge-
woonte is veel te zeggen.
Het uit de hand beslaan kan met of zonder helper geschieden; het laatste
levert het voordeel op dat het been minder hoog opgelicht en niet zoo stevig
vastgehouden wordt. Bij onrustige paarden kan daardoor echter niet alleen
den smid, doch ook het paard onheil worden berokkend; immers kan de
hand of een been van den smid worden beleedigd, indien het paard zich
plotseling lostrekt, vooral wanneer enkele nagels zijn ingeslagen en deze
nog niet, of niet voldoende, zijn omgeslagen. Voorts kan de smid worden
genoopt het beslag zoo spoedig mogelijk te beëindigen, wellicht zelfs ten
koste van de goede uitvoering hiervan. Bij kalme, rustige paarden echter
is het ophouden der beenen door den smid zelf ongetwijfeld te verkiezen
boven dat door een helper, vooral wanneer deze groot is en dus de hoeven
licht te hoog van den grond brengt.
Op dit euvel kan niet genoeg worden gewezen; een sterker buiging in
de gewrichten dan door het paard zelf onder gewone omstandigheden wordt
uitgevoerd, veroorzaakt pijn en noopt tot verzet. In dit opzicht is het bij
het paard gesteld als bij den mensch.
Het oplichten der beenen, hetzij in den noodstal of daar buiten, moet
-ocr page 108-steeds kalm geschieden en mag in geen geval plaats vinden vóór het paard
een zoodanigen stand heeft aangenomen dat de lichaamslast, bij het rusten
op drie beenen, zoo goed mogelijk over deze is verdeeld. Nadat men vervolgens
het paard door zacht toespreken en streelen zooveel mogelijk heeft gerust-
gesteld omtrent hetgeen men wil uitvoeren, zal men een voorbeen, bijv.
het linker, op de volgende wijze oplichten. Men plaatst zich naast het
voorbeen van het paard met het gezicht naar dit lichaamsdeel en allengs
meer naar achteren gericht, steunt met de linker hand tegen den schouder
van het dier en gaat met de rechter langzamerhand naar beneden tot onder
den kogel, trekt nu het been iets buitenwaarts en buigt het vervolgens in
kogel en voorknie. Geschiedt het opbeuren door een helper, dan plaatst
deze het gebogen voorbeen op zijn Hnker dij, waarbij hij de koot met de
handen zóó omvat, dat de vingers beneden, de duimen boven komen te
liggen. Moet de smid zelf het been ophouden, dan brengt hij het tusschen
zijn beenen, zoodanig dat het boven zijn knieën een steunpunt vindt. Zijn
beide handen bljjven dan vrij voor de beslagshandelingen.
Het oplichten van een achterbeen geschiedt op overeenkomstige wijze.
Moet bijv. het Hnker achterbeen worden opgebeurd, dan steunt men met de
linker hand tegen de heup en beweegt de rechter langzamerhand naar be-
neden tot nabij den kogel; nu brengt men het been iets buitenwaarts en
onmiddellijk daarna naar achteren, zoodat het in zijn gewrichten wordt ge-
bogen. De helper plaatst het been op zijn linker dij, waarbij hy zijn linker
arm aan de binnenvlakte, zijn rechter aan de buitenvlakte van het opgehe-
ven been brengt, en door zijn linker been meer dan het rechter naar voren
te plaatsen, tegen het paard gaat rusten. Evenals aan de voorbeenen om-
sluiten beide handen de koot.
Is geen helper ter beschikking, dan plaatst de smid het achterbeen op
dezelfde wijze op zijn linker dij, zonder het echter aan de koot met de
handen vast te houden. Bij de laatste beslagshandelingen, als aanhalen
der ijzers, afknijpen der nagels, omnieten, enz. moet zoowel het voor- als
het achterbeen naar voren worden gebracht en op de dij van den smid een
plaats vinden. Dit vervangt den zoogenaamden bok, een houten toestel op
drie pooten, waarop, bij het beslag met een helper, het voor- of achter-
been wordt gezet.
Bij lastige paarden ondervindt het oplichten der beenen niet zelden be-
zwaren. Betreft dit een voorbeen, dan kan men een dik, zacht touw om
de koot bevestigen en daaraan het been opgeheven houden, of anders laat
men het touw dat om de koot ligt, over de schoft naar de tegenoverge-
stelde zijde gaan en aldaar vasthouden; in dit geval moet de schoftstreek
met een deken bedekt zijn. Nimmer mag het touw worden vastgebonden,
wijl het paard, bij verzet, zou kunnen vallen en zich de knieën beleedigen.
Voorzichtigheidshalve is het daarom ook geraden lastige paarden te voren
op een zachten bodem te plaatsen.
Bij het oplichten der achterbeenen gebeurt het soms, dat het paard op
-ocr page 109-den ophouder gaat hangen, zoodat deze weldra genoodzaakt wordt het
been los te laten. Om dit te voorkomen, laat men het dier zelf een deel
van het opgeheven achterbeen dragen; dit doet men door den staart om de
koot te slaan, en wanneer hij niet lang genoeg is, door een zacht touw
aan den staart te verbinden en dit om de koot te winden.
Ook kan men een eindje touw, voorzien van een ijzeren ring, aan den
staart knoopen, en door dezen ring het touw halen, dat om de koot is
bevestigd.
Niet zelden ziet men dat een opgelicht achterbeen door middel van een
touw verbonden is aan een ring in een muur; dit is gevaarlijk, wijl het
paard kan schrikken en dan niet spoedig genoeg los kan worden gemaakt,
zoodat het zich beleedigt. Een gemakkelijk los te trekken strik kan in
het euvel voorzien. Ook in den noodstal worde er steeds voor gezorgd,
dat een opgelicht been bij eenig ongeval dadelijk kan worden losgemaakt.
PROGRAMMA v/d WEDSTRIJD IN HOEFBESLAG TE GRONINGEN.
§ 1. Aan dezen wedstrijd kunnen alleen deelnemen hoefsmeden in de pro-
vincie Groningen woonachtig.
§ 2. De aanmelding tot deelname aan dezen wedstrijd moet schriftelijk
geschieden voor den 8 Juli 1897 bij den heer G. Eling Tichelaar te
Loppersum , met nauwkeurige vermelding van naam, voornamen , woonplaats,
ouderdom, waar zij hunne opleiding hebben genoten of bij wien zij het vak
hebben geleerd.
§ 3. De wedstrijd zal plaats hebben op Maandag den 19 en Dinsdag
den 20 Juli, 's morgens te 9 uur; de practische lessen bij de smederij van
ter Borg en Pot, de theoretische lessen bij H. Vos Kzn. te Groningen
(N. Ebb. straat).
§ 4. Ieder mededinger zal één voorhoef en één achterhoef van een hem
door het lot aangewezen paard hebben te beslaan.
§ 5. De beoordeeling geschiedt volgens puntenstelsel naar:
Ie. het afnemen van het oude ijzer en het besnijden van den hoef;
2e. het maken van een daarvoor bestemd ijzer;
3e. het passen en onderleggen;
4e. een kort mondeling examen over den bouw en de verrichtingen van
den voet, de eischen waaraan een goed beslag moet voldoen.
Voor dat tot het beslag wordt overgegaan, moet de candidaat den stand,
gang en hoefvorm mondeling beoordeelen.
§ 6. De voorijzers moeten zonder, de achterijzers met kalkoenen of strijk-
tak worden voorzien.
§ 7. Ieder mededinger is, zoo hij zulks verkiest, gerechtigd tot het
medebrengen en gebruiken van eigen werktuigen, n.1. handhamer, tang,
ritsijzer, doorslag, rasp, renet, houwkling en hoefnagels.
§ 8. De jury bestaat uit 6 leden, waarvan 3 voor het theoretisch ge-
deelte en 3 voor het practisch gedeelte.
§ 9. De te behalen prijzen zijn:
le prijs: ƒ40 en een getuigschrift.
2e » ƒ25 » ,nbsp;»
en verder eervolle vermeldingen.
§ 10. Bij het beslag zal in de eerste plaats gelet worden op oordeel-
kundig en net werken; de spoed, waarmede gewerkt wordt, komt in de
tweede plaats in aanmerking.
§ 11. De uitslag zal dadelijk na afloop der werkzaamheden bekend wor-
den gemaakt.
§ 12. Er wordt geen vergoeding voor reis- of verblijfkosten toegestaan.
^13. De algemeene bijeenkomst der juryleden en mededingers heeft
plaats op Maandag 19 Juli 's morgens uur bij H. Vos Kzn., N. Ebbin-
gestraat, Groningen.
§ 14. In alle gevallen waarin bij dit reglement niet is voorzien, blijft
de beshssing overgelaten aan het Bestuur.
Aldus vastgesteld in de bestuursvergadering op 18 iMei 1897.
Hel bestuur der Prov. Vereen, t. bev. der Paardenfokkerij
in Groningen:
L. N. TONKES, Voorzitter.
G. ELING TICHELAAR, Secretaris.
EXAMEN TE AMERSFOORT.
Den 18 en 19 Mei j.1. had aan de Hoefsmidschool een vergelijkend examen
plaats voor hoefsmidsbaas, ter vervanging van den Opperwachtmeester-hoef-
smid W Kamerbeek, die den 1 Mei op verzoek op pensioen is gesteld.
Tot het afnemen van dit examen was eene commissie benoemd, bestaande
uit de Heeren: J. J. Hinze, Dirigeerend Paardenarts, J. N Erzeij Rit
meester, tgdelijk belast met het bevel over de Rij- en Hoefsmidschool, en
J. B. H. Moubis, Paardenarts le klasse bij het le Regiment Veld-Artillerie
Aan dezen wedstrijd werd deelgenomen door 11 militaire hoefsmeden
welke naar het oordeel hunner Chefs de geschiktheid bezaten om in aan-
merking te komen, als practisch onderwijzer aan bovengenoemde inrichting
op te treden. Deze waren: Huising en Doorschodt van het le Regi^
ment Huzaren, L armen é van het 2e Regt. Huzaren, Löwen stein en
van Grondelle van het 3e Regt. Huzaren, van Angeren en Louws
van het le Regt. Veld-Artillerie, Meeuwsen van het 2e Regt Veld-Art
van Zon van het 3e Regt. Veld-Art., van Wiggen van het Korps'
Rijdende Artillerie en Besters, onderbaas a/d. Rij- en Hoefsmidschool
De beoordeeling geschiedde naar theoretische ontwikkeling, zooveel moge-
lijk toegepast op de practische aanwending van het hoefbeslag. Elk can-
didaat werd daartoe afzonderlijk gedurende ^/g uur onderhouden. De prac-
tische werkzaamheden bestonden in het vervaardigen door allen van een
gesloten ijzer voor plathoef, en het beslaan van een voor- en achterhoef.
Zonder in bijzonderheden te treden, kan hier worden melding gemaakt,
dat de kennis van de theorie verschillen opleverde, waardoor de beoordeeling
»zeer goedquot; afwisselde met »goedquot;, »voldoendequot; en »even voldoendequot;.
Uit den aard der zaak hadden alle candidaten eene groote vaardigheid in
het practische gedeelte van het examen; hier was voor de commissie een
tamelijk lastig werk te beoordeelen. Wel was de handigheid bij den één
grooter dan bij den ander; de zuivere uitvoering van het werk, het juiste
pasklaar maken der ijzers en het onderslaan daarvan vereischten de grootste
oplettendheid. Daar hier op de geringste zonden moest worden gelet, kon-
den de hoogste punten der beoordeelingsschaal, welke in gewone omstandig-
heden zeker zouden zijn gegeven, niet worden toegekend; van allen was de
uitvoering goed.
Hoewel meer factoren dan het zijn van een goed, of zelfs uitmuntend
hoefsmid, in aanmerking moeten komen om als practisch onderwijzer op te
treden aan eene inrichting waar voortdurend een 30-tal leerlingen werkzaam
zijn, moet het toch een ieder, die belang stelt in het vak, en in het bij-
zonder bij het leger, verblijden, dat een aantal als bovengenoemd geschikt
waren geoordeeld om tot die betrekking, de meest belangrijke, mede te
concurreeren. Dit geval levert het bewijs, dat het hoefbeslag bij het leger
vele goede werklieden telt, en dat de hoefsmidschool aan haar doel, deze
te vormen, in ruime mate beantwoordt.
De korporaal-hoefsmid Larmené, den 1 Juli j.1. aangesteld en bevorderd
tot wachtmeester-hoefsmid, wordt met deze overwinning in voorgenoemden
wedstrijd geluk gewenscht.nbsp;M.
EXAMEN TE ZALTBOMMEL.
Aan den cursus in hoefbeslag, gehouden door de ygt;Afdeeling Bommeler-
waardquot; van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van iawdfeoMw, werd deel-
genomen door 11 hoefsmeden. De leiding was opgedragen aan den heer
J. de Vries, rijksveearts te Zaltbommel-, het practische gedeelte werd ge-
geven door den heer J. C. van Dam, hoefsmid te Geldermalsen.
Het examen had plaats den 14 Mei j.l. in tegenwoordigheid van de Com-
missie voor hoefbeslag van genoemde maatschappij, en van den Secretaris
der Afdeeling. De uitslag was zeer ongunstig, daar slechts aan 3 candi-
daten de toezegging kon geschieden tot het verkrijgen van het diploma als
hoefsmid, te weten: P. H. Bregt te Varik, S. van Horen te Well, en
J. van Hemmen te Ross]im.
Terwijl deze personen blijken gaven van op voldoende wijze, zoowel theo-
-ocr page 112-retisch als practisch, ontwikkeld te zijn, was zulks bij de niet geslaagden,
meestal in beide opzichten, niet het geval, en gaf het geheel den indruk,
dat de ijver te wenschen had overgelaten.
Vraag no. 1. Wat verstaat men onder een overhoef?
Roodeschool.nbsp;S K. Gorter.
Antwoord. Gij weet dat de beenige grondslag van koot, kroon en hoef
wordt gevormd door kootbeen, kroon-, hoef- en straalbeen, en dat ongeveer
het halve kroonbeen, hoef- en straalbeen binnen den hoornschoen zijn be-
sloten. Onder normale omstandigheden zijn koot- en kroonbeen, alsmede
het door deze beenderen tezamen gevormde kroongewricht gaaf en glad,
zoowel wat de oppervlakte van het been als van elk der met kraakbeen be-
kleede gewrichtsuiteinden betreft.
Onder overhoef nu verstaat men elke beenverdikking, welke zich aan
koot- of kroonbeen bevindt. Hij is een gevolg van een beenontsteking daar
ter plaatse, die op haar beurt kan zijn ontstaan door een kneuzing of ver-
wonding of in verband met een erfelijken aanleg. In het laatste geval, waarbij
men kan spreken van een eigenlijken overhoef, is de verdikking in den
regel knobbelvormig en een ernstig gebrek, in het eerste geval is zij meer
gelijkmatig «erdikt van aard en van minder beteekenis.
Een overhoef, waarbij de gewrichtsuiteinden mede in het lijden zijn be-
trokken, veroorzaakt in den regel een voortdurende kreupelheid; de andere
vormen gewoonlijk geen of slechts een tijdelijk mank gaan.
— Strijken. Dezer dagen hadden wij opnieuw gelegenheid de opmer-
king te maken dat het afkeuring verdient een paard voor genoemd gebrek
of aanwensel te willen beslaan, alvorens nauwkeurig te hebben uitgemaakt
met welk gedeelte van den hoef het dier zich streek. De betrokken hoef-
smid, zij het dan ook op aanwijs van den eigenaar, was in de meening
dat het dier zich raakte met het verzengedeelte. Er werden gewone strijk-
ijzers ondergelegd, de hoef aan zij- en vooral aan het verzengedeelte zeer
versmald en verdund. — Het beslag verhielp het kwaad niet voldoende, waarna
werd besloten het ijzer in het toon-zijgedeelte nauwkeurig en schuin af te
vijlen, dit hoefdeel glad bij te werken, de niet gelijk te maken met de
oppervlakte van den hoorn. — Hierna werd het paard ingespannen en
bleek het strijken zoo goed als verholpen. — Intusschen zou dit dier een
meer normalen hoef hebben behouden en een vasteren stand, indien het aanvan-
kelijk direct rationeel was beslagen, namelijk met een ijzer zonder kalkoenen
of met kleine-, waarbij de binnentak nauwkeurig glad was afgewerkt en in
het toon-zijgedeelte versmald en zonder zijnagel ondergelegd.
—nbsp;tVoor eens en voor altijd laat ieder hoefsmid, die op rationeel
werken prijs stelt, zorg dragen dat geen paard »op strijkenquot; wordt besla-
gen alvorens stand, gang en plaats van strijken nauwkeurig te hebben
nagegaan. Daarna is het euvel bijna altijd te verhelpen, indien de eigenaar
hierin wil medewerken door het dier in den eersten tijd niet zeer kras te
gebruiken.
—nbsp;Bij paarden voorzien van een beslag met Engelsche zolen, merkt
men meermalen op dat het gedeelte van den hoef, dat door het halve ijzer
wordt bedekt, minder sterk is afgegroeid of meer is gesleten dan het
overige, alleen door leer en gutta percha van den bodem geseheiden. Op
die wijze kan'men zich voorstellen dat bij een beslag met Engelsche zolen
na verloop van eenige weken een minder vlotgaan bij het paard intreedt.
Een tijdig verleggen is hierbij ook aangewezen.
—nbsp;Tengevolge van plaatsgebrek zijn het vervolg artikel yi Opleiding tot hoef-
smidquot;, en eenige korte mededeelingen blijven liggen.
op
Maandag 19 en Dinsdag 20 Juli 1897,
van Hoefsmeden, wonende in de provincie Groningen.
Ie prijs f 40 met Getuigschrift.
Ile „ ƒ 25 „ id.
Ille „ ƒ 15 „ id.
IVe „ f 10 „ id.
Aangifte tot deelname overeenkomstig het Reglement vóór 8 Juli bij den
Secretaris.
Het Bestuur der Prov. Vereen, ter bev. der Paardenfokkerij
in Groningen:
L. N. TONKES, Voorzitter.
G. ELING TICHELAAR, Secretaris.
Loppersüm, 12 Juni 1897.
Kijmstbioom,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apothellt;er,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-veeartsenijschool.
-ocr page 114-DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ P^^quot; quot;quot;quot; Bmnen-
Imd 611 4 vap hei Buitenland gelezen.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
_W. A. H. VAK HORSEN, Utreclil.
H. 1. REESINK amp; Co., Zutphen.
Staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PRIMA HOEFIJZER E\ HOEFRASPEN.
JJ
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen IZLfef.T'''' ''
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York.
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS,
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soe. an. St. Joseph,
tot zeer voordeelige condities.
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
AMSTERDAM.
Ijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
Engelseh gegoten TEEREN, STÖDTEN en STIFTENSTAAL,
ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORIEquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp c o n c u r r e e r e n d e prijzen.
Magaz
BEST
Aflevering 7.
2e Jaargang.
REDACTEUR-ÜITGEVEll: A. W. HEIDEMA, RIJKS VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 116-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts en eigenaar eener hoefsmederij te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Amersfoort ;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht-,
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht',
K. F. Wiersum, Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......107
De opleiding tot hoefsmid. 11...............113
Meester en gezel in het ambacht.............
Vereeniging tot bevordering van de vakopleiding voor handwerkslieden
in Nederland, door H. J. de Groot...........117
Korte mededeelingen.................
Briefwisseling...................
Advertentiën....................
1
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 18. Onderzoek van het paard vóór het beslag.
Eigenlijk moest elk paard vóór het beslaan even in stap en draf worden
gemonsterd, niet alleen om na te gaan of het rad loopt, doch vooral ook
om te beoordeelen hoe de hoeven worden neergezet, hoe deze zich op den
bodem verhouden en daarvan weder worden opgelicht. De hoeven kunnen
recht vooruitgebracht en neergezet worden, of wel zij worden met de toonen
naar binnen of naar buiten geplaatst. Niet zelden wordt de eene hoef recht
voorwaarts bewogen, en de andere scheef; tusschen de voor- en achter-
hoeven bestaat bij afwijking van den normalen stand dikwijls in zoover
overeenstemming dat, terwijl de voorhoeven Fransch staan, de achterhoeven
naar binnen zijn gericht en omgekeerd.
Bij het stappen lette men er op of de hoeven gelijkmatig worden neer-
gezet dan wel met het eene gedeelte er van vroeger dan met het andere.
Bij hoefbevangenheid komt de achterste hoefhelft het eerst op den grond,
bij steengallen steunt een paard niet zelden vroeger op zijn binnenwand dan
op den buitenwand. Ook een ongelijke hoogte der verschillende hoefgedeelten
kan tot onregelmatig neerzetten aanleiding geven.
Vervolgens beschouwe men het paard in rust; men onderzoeke den stand
van het dier en in verband daarmede den vorm der hoeven, en beoordeele
of de grootte daarvan evenredig is aan den lichaamsbouw. Vooral zie men
toe of de naast elkander staande hoeven even groot en even wijd zijn. Met
een enkelen blik heeft men zich overtuigd van de richting van den toonwand,
of men met een spitsen, een regelmatigen dan wel met een stompen hoef
te doen heeft, evenzoo omtrent den toestand van den kroonrand en den
draagrand (brokkelhoeven), van de dwarse ringen op den wand, van moge-
lijke hoornscheuren, en vooral ook van de gesteldheid der nieten.
Daarna bezie men den hoef van onderen, hoe het oude ijzer is afgesleten,
of dit te lang of te kort was, te wijd of te nauw heeft gelegen, hoeveel
nagels het bevat en waar deze zijn aangebracht, hoe het met de zool en
den straal is gesteld, of de ballen even hoog, de kraakbeenderen verbeend
zijn, enz. Al deze zaken neemt een ervaren smid in een oogenblik waar,
veel sneller dan men ze kan opnoemen.
Indien eenig ijzergedeelte onevenredig sterk is afgesleten, dan ligt het
ijzer daar veelal te nauw en aan de tegenovergestelde zijde te wijd of althans
wijder; ook kan de wand boven het sterk gesleten ijzergedeelte hooger zijn
dan elders. Bij het nieuwe beslag dient in een en ander te worden voorzien.
§ 19. Het afnemen der oude ijzers en het besnijden van den hoef.
If!
Bij gezonde hoeven schaadt het niet al worden de vier ijzers dadelijk na
elkander afgenomen; bij brokkelhoeven, plat- en volhoeven echter verwijdere
men liever een tweede ijzer, wanneer de eerste hoef weder beslagen is.
De nieten van het oude beslag moeten met een stompe houwkling (fig. 84)
zorgvuldig om- of afgeslagen worden; daarna pakt
men het ijzer aan een kalkoeneinde met den nijp-
tang (fig. 85) en wringt het van den hoef los,
^I|''||||||||nbsp;zonder de deelen, welke boven den hoef zijn gele-
s=jnMiiiJi gen, te rekken. Is het achtereinde van het ijzer
iets van den hoef verwijderd, dan slaat men het
terug, waardoor de nagelkoppen vrij komen en de
nagels kunnen worden uitgetrokken. Soms moet
het loswringen en terugslaan van het ijzer voor de
toonnagels worden herhaald. Ook kan een houw-
kling (fig. 84), tusschen den draagrand en het
kalkoeneinde van het ijzer geplaatst, als hefboom
werken en aldus het laatste losmaken. Verkeerd
Stompe houw- is het, indien men het niet genoegzaam losgemaakte
kling. ijzer met een nijptang bij een der kalkoeneinden
pakt en met geweld van den hoef rukt. Niet alleen kan hier-
door een gedeelte van den wand mede worden afgetrokken,
maar er kan ook een rekking en verscheuring door ontstaan pj^ gg
van de banden, pezen en gewrichten, boven den hoef gelegen. Beslagtang.
Wanneer men het oude ijzer verwijderd heeft, gaat men over tot het
besnijden van den hoef, dat is het wegnemen van dien hoorn, welke door
het beslag niet kon afslijten of worden afgestooten. Bij een gezonden hoef,
welke niet te veel in rust heeft verkeerd, is de verzendraagrand nagenoeg
evenveel afgesleten als hij is aangegroeid; dit kan ook met den zijwand het
geval zijn, doch de toon wordt onder het ijzer in den regel te lang. Bij
vlakke hoeven stoot de doode zooihoorn zich gewoonljjk door het gebruik
der paarden af, soms zelfs te veel; indien de hoeven echter uitgehold zijn,
vooral bij klemhoeven, blijft meestal te veel doode hoorn aan de zool zitten.
Wanneer de straal met den grond in aanraking komt, slijt hij dikwijls
evenveel af als hij aangroeit; blijft hij van den bodem verwijderd, dan
vermindert hij in omvang, zoodat ook in dit geval van besnijden geen
sprake is.
De instrumenten welke voor het verwijderen van overtolligen hoorn worden
-ocr page 119-gebezigd, verschilden in den loop der tijden naar bijzondere inzichten. Een
der oudste is het veegmes (fig. 86); dit was reeds bij de Romeinen in ge-
bruik, gelijk uit onderscheiden opgegraven exemplaren, waaronder zeer
fraaie, is gebleken (fig. 87, 88 en 89). Eerst in de laatste 25 jaar is het
allengs in onbruik geraakt; men meende dat dit het te sterk besnijden van
Fig. 89.
Veegmes, gevonden te Narium (Pont-sur-Meuse),
p.^ ggnbsp;bewaard in het museum te Bar-le-Duo.
ßronzen hecht, beschreven door Gay lus,
vermoedelijk van een veegmes.
Straal en zool in de hand werkte. Bovendien is het bij gebruik wel eens
uitgegleden en heeft aldus tot verwonding van het been boven den hoef aan-
leiding gegeven. Men onderscheidde het Fransche, Duitsche, Hannoveraan-
sche, enz. veegmes, welke in beginsel echter niet verschilden.
Ten einde beleediging te voorkomen, beval E r d t in 1868 zijn hoefschaaf
(fig. 90) aan. Nadat de wand op een of andere wijze verkort is, kan hier-
mede de draagvlakte gelijk worden geschaafd. Dit werktuig is echter
ondoelmatig gebleken en daardoor weinig in gebruik gekomen.
Ook het Arabisch veegmes (fig. 91), dat graaf von Einsiedel in 1864
ingang trachtte te doen vinden en waarmede de smid naar zich toe moet
Fig. 93.
Rechtsche renet.
Fig. 92.
Scherpe houwkling.
snijden, heeft niet kunnen voldoen. In de Oostersche landen zou het in
gebruik zijn; von Einsiedel bracht het in 1857 uit Syrië mede en voerde
het in zijn smederij te Milkel (Saksen) in.
De scherpe houwkling (fig. 92), welke gewoonlijk bestaat uit een stuk van
een sabelkling, voor het handvatsel omgeven door een lederen scheede,
vindt algemeene toepassing, ook in het buitenland. Vooral wanneer de wand
belangrijk moet worden verkort, kan daarvan een nuttig gebruik worden
gemaakt. Intusschen kan ook hiermede worden geschaad, evenals trouwens
met elk gereedschap; om die reden echter wordt de scherpe houwkling door
de militaire hoefsmeden niet of slechts bij uitzondering gebezigd.
De renet (fig. 93) is bij ons leger voorgeschreven als instrument om den
hoef te besnijden. Daartoe is zij uitnemend geschikt; wanneer echter groote
stukken van een harden wand moeten worden weggenomen, dan geschiedt
dit gemakkelijker door de houwkling. Dikwijls wisselt men het gebruik van
houwkling en renet, naarmate respectievelijk grover of fijner moet worden
besneden. De rechtsche renet (fig. 93) vindt het meest toepassing; soms
maakt men echter ook van een linksche gebruik. Naarmate de ombuiging
aan het boveneinde (de keel) scherper of stomper is, kan de renet voor
fijner of grover werk worden gebezigd.
De hoefrasp (fig. 94) wordt gebruikt om de draagvlakte gelijk te maken,
met welk gereedschap men den wand ook moge hebben besneden;
evenzoo verkort men daarmede een wandhelft, indien deze hooger
mocht zijn gebleven dan de andere.
Gewoonlijk verw^dert men eerst eenigermate den dooden zooi-
hoorn , dat is die hoorn, welke zich door het beslag niet heeft
kunnen afstooten; deze laat zich in meer of minder groote hori-
zontale stukken met de houwkling uitlichten Daarna kan men
beter zien hoever de wand onder de zool uitsteekt; men verkort
dien juist zoover en streeft er daarbij naar om den toonwand
(fig. 95) weder een zoodanig steiler richting te geven, dat hij
evenwijdig loopt aan de voorvlakte van de koot (fig. 96).
Den verzenwand verkort men gaarne zooveel, dat de onderrand
hiervan in hetzelfde horizontale vlak komt te liggen met de onder-
vlakte van den straal. Bij klemhoeven en in het algemeen bij
Fig. 94. een slecht ontwikkelden straal kan hieraan niet steeds worden
Hoefraspen. yoldaan; in dat geval tracht men het aangegeven doel te bereiken,
zoover dit mogelijk is.
Van den draagrand van den zijwand wordt zooveel afgenomen, dat hij een
vlakke verbinding vormt tusschen den toon- en verzen-draagrand.
De straal mag, zoover zijn hoorn normaal is, niet worden besneden; hoe
grooter straal, hoe liever. Los aanhangende stukken neemt men echter
weg; evenzoo herstelt men de middelste en zijdelingsche straalgroeven, indien
deze door zijdelings uitgedrukten hoorn of door vuil zijn opgevuld. In geen
geval mag de overgang van den straal in den verzenwand (fig. 97) worden
verzwakt.
De steunsels verkorte men zoodanig, dat zij met den omringenden zooi-
hoorn ongeveer in hetzelfde vlak komen te liggen. Sommigen zijn geneigd
de steunsels, wijl zo deel uitmaken van den wand, even hoog te laten
als de naastliggende draagiand van den verzenwand; ze buigen zich dan
Fig. 97.
echter licht ora en kneuzen aldus de nabijgelegen vleezige deelen. Het be-
slag belet de steunsels voldoende met den grond in aanraking te komen
en daarop af te slijten; hierop moet bjj het besnijden worden gerekend.
Zooals reeds werd opgemerkt, mag van de zool alleen de doode hoorn
worden verwijderd; een verzwakken hiervan of van haar verbinding met den
wand (de witte lijn) dient te worden vermeden. Bij vlakke hoeven behoeft
de zool gewoonlijk in het geheel niet te worden besneden; bij een sterk
uitgeholde ondervlakte van den hoef stoot de doode zooihoorn zich meestal
niet voldoende af.
De draagvlakte, bestaande uit draagrand, witte lijn en omtrek van de
zool, moet een horizontale vlakte vormen, met dien verstande, dat het
midden van het toongedeelte, speciaal der voorhoeven, iets meer wordt ver-
kort dan de rest, voor den opzet aan het ijzer. Die opwipping aan den
toon is een navolging van de meerdere afslijting, de afronding, welke zich
bij het gebruik der paarden steeds aan dit gedeelte ontwikkelt. Het rollen
over den toon wordt daardoor gemakkelijker gemaakt.
Bij normale hoeven behooren binnen- en buitenwand even hoog te zijn;
bij Franschen stand echter moet de binnenwand, bij toontreder-stand de
buitenwand hooger blijven. Het hoeveel hangt af van den graad, waarin
zich de afwijking van den normalen stand voordoet. Steeds streve men er
echter naar, en bij jonge paarden in het bijzonder, om de hoeven (en
daardoor den stand) tot het regelmatige terug te brengen; men vermijde
evenwel met zorg plotselinge overgangen. Bij Franschen stand zal men dus
den buitenwand, bij toontreder-stand den binnenwand iets meer moeten be-
snijden en er verder naar streven om door het beslag een regelmatiger
verdeeling van den lichaamslast te verkrijgen.
De afslijting van het oude ijzer kan van invloed zijn op het verkorten
van den hoef; het is namelijk mogelijk dat een ijzer op eenige plek te veel
is afgesleten, omdat de wand er boven te hoog was. In zoodanig geval zal
men den laatsten op die plaats dus meer besnijden dan elders. Intusschen
kan een dergelijke meerdere afslijting ook door een te nauwe ligging van
het ijzergedeelte zijn veroorzaakt, zoodat hierin bij het passen van het nieuwe
ijzer moet worden voorzien.
De draagvlakte van den hoef wordt aan den buitenrand gewoonlijk door
middel van de rasp afgerond; overigens mag aan den wand niet worden
geraspt.
Heeft men de hoeven besneden, dan Iaat men het paard daarop door-
treden, ten einde te kunnen beoordeelen of de geheele ondervlakte gelijk-
matig draagt. Voorts lette men er op of de naast elkander staande hoeven
even groot zijn en of zij in het algemeen, wat den omvang betreft, even-
redig zijn aan den lichaamsbouw.
Moet het paard voortaan onbeslagen gaan, bijv. in de weide, dan dient
de draagrand goed te worden afgerond, om brokkelen daarvan te voorkomen.
Het is zaak dit na korten tijd te herhalen en tevens meermalen de ver-
zenen te besnijden, wijl deze minder afslijten dan de toon. De te sterke
afslijting van den laatsten is meestal oorzaak, dat onbeslagen paarden bij
het gebruik spoedig pijnlijk, als bevangen, gaan loopen, zoodat zij van
ijzers moeten worden voorzien.
DE OPLEIDING TOT HOEFSMID.
II.
De ontwikkeling van het hoefsmidsvak is in de laatste jaren zeer bevre-
digend. Een eigenaardigheid hierbij is dat de aandrang hoofdzakelijk werd
gegeven van wege het platteland en dat tegenwoordig er een aantal dorps-
smeden zijn die op meer rationeele wijze het hoefbeslag beoefenen dan ver-
scheidene hunner stedelijke collega's. Dit feit is een gevolg van genoemden
aandrang, die voornamelijk is uitgegaan van landbouw maatschappijen en ver-
eenigingen tot bevordering der paardenfokkerij. En deze beide soorten cor-
poratiën tellen hun leden natuurlijk in de eerste plaats onder de landbouwers.
De groote behoefte aan een goed hoefbeslag heeft zich niet geuit als een
soort mode, zooals men het hier en daar nog wel eens wil laten voorkomen,
doch eenvoudig door de uitbreiding van het net der grind- en straatwegen
en door de vlucht, welke de paardenfokkerij in de laatste jaren heeft
genomen.
Een algeraeene verbetering is en wordt van lieverlede meer en meer ver-
kregen door het houden van cursussen in hoefbeslag, bestaande in practische
en theoretische lessen, waaraan door een aantal smidsbazen en smidsgezellen
is en wordt deelgenomen. Ofschoon deze opleiding in 20, 30 lessen natuur-
lijk niet op volledigheid aanspraak mag maken, geeft zij aan leergierige,
goed begrijpende smeden gelegenheid om zich in hun vak veel te bekwamen.
Genoemde reeds veelvuldig in ons land gehouden cursussen hebben niet
ten doel om jeugdige personen tot hoefsmid op te leiden, doch om smeden,
welke zich alsnog in het hoefsmidsvak min of meer wenschen fe bekwamen,
hiertoe in de gelegenheid te stellen. De deelnemende personen waren dan
ook in de regel beoefenaren van het (ijzer)smidsvak in zijn geheelen
omvang. De aandrang der landbouwers-paardenfokkers was daarop van groo-
ten invloed. Deze paardenhouders trokken met hun jonge, waardevolle
paarden nu en dan naar smeden welke eene opleiding hadden genoten aan
de hoefsmidschool of een andere militaire of burger-inrichting voor hoefbe-
slag. En voorgaan doet volgen! Al beteekenden de inkomsten van het
hoefbeslag voor den gewonen »grof-, hoef- en kachelsmidquot; niet zoo bijzonder
veel, het wegloopen der klanten was zeer zeker stuitend, en met het beslaan
der paarden verhuisde ook vaak het andere smidswerk. Het aanvankelijke
gemopper van verscheiden smeden over »nieuwe modequot;, »nieuwe fratsen'' enz.,
maakte in betrekkelijk korten tijd plaats voor het zich voegen naar de
gewijzigde omstandigheden. In verscheiden verslagen van gehouden cursus-
sen in hoefbeslag kan men opmerken dat zelfs bejaarde smeden zich nog
aanmeldden voor het volgen der lessen.
Die cursussen in hoefbeslag van Rijkswege bestonden minstens uit 6
theoretische en 12 practische lessen van 2 a 4 uur. Met het oog op het
doel werden uit de over het algemeen groote aantallen sollicitanten voorna-
melijk smidsbazen toegelaten. Hoe degelijker en duidelijker het onderwijs
werd gegeven en hoe bevattelijker de leerlingen bleken te zijn, des te beter
resultaat werd natuurlijk met een bepaalden cursus verkregen. Volgens
onze opvatting moet met het geven van deze cursussen worden voortgegaan,
totdat alle smidsbazen in de gelegenheid zijn gesteld ze te volgen. Dit kan
in enkele jaren het geval worden, zoo de Regeering niet te karig is in het
verleenen van subsidie voor een weinig kostbare zaak, waarmede belangrijke
voordeelen zijn te behalen. Het nut van goed onderwijs in het hoefbeslag
wordt door niemand, voor zoover ons bekend, ernstig bestreden.
Zoodra laatstbedoeld tijdstip is bereikt, dient o. i. een anderen weg te
worden ingeslagen.
MEESTER EN GEZEL IN HET AMBACHT.
De benamingen »meesterquot; en »gezelquot; in het ambacht toe te lichten,
brengt van zelf mede te gewagen van de vereenigingen, die deze verschil-
lende vakbeoefenaars te voorschijn riepen en eeuwen lang aldus onderscheiden
hebben. Daarom ga een kort overzicht van het ontstaan dier vereenigingen
hier vooraf.
Zooals bekend is, bestonden reeds bij de Grieken en Romeinen vereenigin-
gen voor handel en nijverheid en daarbij ook vereenigingen van handwerks-
lieden. Voor ons doel hebben echter deze niet dat belang als die welke
zich in Westelijk Europa tijdens de Middeleeuwen vormden; waarom ik bij
deze wil aanvangen.
De zelfstandige ontwikkeling van het handwerk schijnt 't eerst van hof-
steden te zijn uitgegaan, zooals de adel en de geestelijkheid die bezaten,
met grondbezit, tiendrecht en heerendiensten. Wat de laatstgenoemden
betreft, worden daaronder zulke diensten verstaan als door de onderhoorigen
zonder gevaar voor hun leven en gezondheid en zonder intellectueele of
artistieke bekwaamheden te doen waren. Evenwel was hier geen scherpe grens
te trekken, en zullen bij de onderhoorigen ook wel geweest zijn bekwamen
in een of ander ambacht. Nochtans zijn deze niet met de vrije handwerks-
lieden der oude rijkssteden te vergelijken. Zij kozen zich geen beroep noch
werden voor een beroep in de leer gedaan. Ook arbeidden zij niet voor
eigen rekening maar voor hun meester, in diens huis en ten bate van zijn
omgeving. Veeleer zijn die onderhoorigen te vergelijken met de slaven der
oudheid, onder wien ook bekwame vakbeoefenaars gevonden werden.
Het duurde na de vrijwording dier onderhoorigen nog geruimen tijd
alvorens zich onder hen handwerken tot zelfstandige bedrijven ontwikkelden.
Tot de 12de eeuw maakten de »kleijne luijdenquot; wat zij noodig hadden zich
zelf en bedreven »huisvlijtquot;, zooals nu nog in de noordelijkste landen van
Europa is waar te nemen. Behalve de omstandigheden , die dezen toestand
daar nog bestendigen — zooals verspreide bevolking en Hgging buiten centra
van ontwikkeling — werkten in de middeleeuwen nog andere oorzaken die
zelfstandigheid tegen.
De handwerkslieden, die zich met de opkomst der steden als afzonderljjke
vakbeoefenaars vestigden, werden door hen, die wegens oudere rechten of
meerdere welvaart niet noodig hadden door handenarbeid in hun onderhoud
te voorzien, eerst als minderen beschouwd, zonder recht van vereeniging.
In vele gevallen werd dat recht slechts schoorvoetend verleend; somtijds
moest het met geweld worden afgedwongen en konden de handwerksgilden
eerst na jaren strijds voor zich het burgerrecht verwerven. Zeer merkwaardig
is in dat opzicht de geschiedenis van twee der voornaamste steden in Neder-
Duitschland tijdens de Middeleeuwen, t.w. Keulen en Gent.
Onder de handwerkslieden waren er op hun beurt weder, die zich niet
gelijk stelden met andere vakgenooten en dezen zelfs het recht van veree-
niging betwistten. Hiermede in verband staat het den geheelen gildetijd
door gemaakte onderscheid tusschen »eerzamequot; en »niet-eerzamequot; — in de
taal van den tegenwoordigen tijd »meer of minder fatsoenlijkequot; bedrijven.
Voor enkele gevallen is dit wel te verklaren. Men denke maar aan den
T
beul en den vilder, wier bedrijven, hoezeer ook handvaardigheid vereischend,
aan de menigte steeds een rechtmatigen afkeer inboezemden. Dat ook de
werkzaamheden van den doodgraver en den vuilnisman ten allen tijde van
veel minder allooi zijn geacht dan die van den timmerman en metselaar
bijvoorbeeld, is ook begrijpelijk.
Evenals in andere handwerken is mede in de ambachten het kenmerk van
eerzaamheid = fatsoen, verbonden aan het recht op titels. Hunne beoefe-
naars werden eerstens onderscheiden in «meesterquot; en »gezelquot;. (Van »leer-
lingquot; kunnen wij hier zwijgen, als zijnde geen titel of benaming voor een
bepaalden graad van bekwaamheid.)
In 't begin zal de titel »meesterquot; den ambachtsman wel als een ongepaste
aanmatiging misgund zijn, aangezien die oorspronkelijk slechts aan geleerden
werd toegekend, zooals deze dien nog heden aan hoogescholen kunnen
verwerven, en oudtijds ook aan geestelijken werd toegekend die leeraarden.
Men kan alzoo beweren dat er aan dien «meesterquot;-titel iets kerkelijksch en
schooisch kleeft, in strijd met het eenvoudige, practische handwerk
Toen de deftig geestelijke en geleerde wereld die hooge beteekenis van
den »meesterquot;-titel door zijn gebruik in het handwerk te zeer vernederd achtte,
nam zij haar toevlucht tot den doctors titel. Om dezelfde reden verwis-
selden de leeraren bij het hooger onderwijs dezen titel voor dien van p r o-
f e s s O r, sinds ook de schoolmeesters bij het lager onderwijs deri »meesterquot;-
titel hadden aangenomen.
Waarschijnlijk is in het ambacht 't eerst aan bouw-»meestersquot; dien titel
verleend, eensdeels om de velerlei en groote bekwaamheden , die zij bij den
Middeleeuwschen kerken- en kloosterbouw in toenemende mate ten toon
spreidden, anderdeels omdat de hoofdleiding dier bouwwerken aanvankelijk
aan geleerde geestelijken was toevertrouwd.
Bij de toenemende behoefte om den volwassen en in zijn vak bedreven
handwerksman, die het evenwel nog niet tot den rang van »meesterquot; had
gebracht. — van den nog jongen en onervaren knaap te onderscheiden,
bekwam de eerste den titel gezel
Evenals, ja meer nog dan de »meestersquot; in het ambacht, hadden de
»gezellenquot; met hindernissen te kampen, om zich als een afzonderlijke groep
van vakbeoefenaars te doen gelden. Want niet alleen werkten andere stan-
den of klassen der maatschappij hen tegen, ook hunne eigene meesters in
het vak deden zulks; hetgeen laatstgenoemden gemakkelijk viel, doordat
de gezel zijn vaktitel niet kon verwerven door een zelfstandige proefaflegging,
maar deze titel moest ontleenen aan de verklaring(en) van zijn(e) meester(s)
dat hij gedurende een daarvoor bepaalden tijd zijn vak naar eisch had
beoefend. Dat zulks meermalen aanleiding gaf tot wanverhouding en verzet,
daarvan getuigt ook de geschiedenis der gilden in ons land.
Doch, ook afgescheiden hiervan, wil het mij voorkomen dat een wederin-
voering van den graad van »gezelquot;, evenals dien van »meesterquot;, toe te kennen
na aflegging van bekwaamheidsproeven — de voorkeur verdient boven de oude
manier; althans wanneer geen kandidaat voorde ))meesterquot;proefin aanmerking
komt indien hij niet eerst getoond heeft voor de »gezellenquot;proef bekwaam te
zijn. Zóó toch zal de titel van i-gezelquot; niet alleen waarde erlangen voor het
publiek, dat buiten de ambachten staat, maar ook voor de »meestersquot;;
terwijl de »gezelquot;, krachtens zijn proefaflegging begrijpende dat de «meesterquot;
dien graad niet anders kan verwerven dan door een proefaflegging, hooger
dan de zijne, den bezitter van zulk een titel niet langer als zijn meerdere
uit louter maatschappelijk oogpunt, maar in de eerste plaats als zijn meerdere
in vakbekwaamheid erkennen zal.
Febr. 1897nbsp;H. L. B.
{Overgenomen u.lh. Tijdschri/t der Ned. M. t. b. v. Nijverheid).
VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN DE VAKOPLEIDING VOOR
HANDWERKSLIEDEN IN NEDERLAND.
Gaarne willen wij door 't opnemen van onderstaande circulaire tot het
daarmee beoogde doel trachten mede te werken:
»De leden van het bestuur van bovengenoemde vereeniging hebben op
zich genomen, ieder voor zich leden en donateurs te werven.
Art. 2 der Statuten omschrijft het doel der vereeniging als volgt:
a.nbsp;het houden van vergaderingen, tentoonstellingen en wedstrijden,
b.nbsp;het uitgeven van geschriften,
c.nbsp;het geven van raad of hulp met betrekking tot vakopleiding,
d.nbsp;het uitoefenen van het recht van petitie,
e.nbsp;het behartigen van de stoffelijke en zedelijke belangen van hen, die
zich met het geven van vakopleiding belasten.
De contributie bedraagt slechts ƒ 1 ,— jaarlijks, donateurs f 2,50, of ƒ 50,—
in eens; zij hebben allen dezelfde rechten.
De lage contributie maakt het noodzakelijk dat velen tot de vereeniging
toetreden; zal zij ook krachtig werken, dan is daarvoor de medewerking
van allen noodig die bij het vakonderwijs zijn betrokken of daarin belang
stellen.
Het bestuur wordt zoodanig gekozen dat elke richting omtrent de vakop-
leiding in Nederland daarin kan vertegenwoordigd worden.
De vereeniging telt thans reeds een groot getal leden en donateurs; zij
heeft evenwel meerderen steun noodig en het zal den ondergeteekende
hoogst aangenaam zijn wanneer u ons ook zoudt willen helpen in het ver-
spreiden van goede beginselen omtrent de vakopleiding in haar geheel, in
de eerste plaats door als lid of donateur toe te treden.
Is het u mogelijk ook anderen tot het lidmaatschap der vereeniging op
te wekken, dan zou u daardoor de zaak van de vakopleiding dubbel steu-
nen.quot;
De Voorzitter van de vereeniging voorn.
H. J. DE GROOT.
—nbsp;Wedstrijd in hoefbeslag te Groningen op 19 en 20 Juli a.s.
Hiervoor hebben zich 37 hoefsmeden aangegeven. De jury bestaat uit de
heeren J. B. H. Moubis, kapitein-paardenarts te Utrecht, J. L. G. Cayaux,
kapt.-paardenarts te Deventer, A. van Leeuwen, districtsveearts voor
Groningen en Drenthe, F. Laméris, le luit.-paardenarts te Amersfoort,
W. A. H. van Horsen, onderwijzer in practisch hoefbeslag a/d. Veeart-
senijschool te Utrecht en H. Huising, korporaal-hoefsmid te Deventer.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De gezel K. Kruijer
te Middelbert is sedert het tijdvak van 23 Febr. tot 26 Juni 1897 aan ge-
noemde Inrichting leerling geweest en heeft bewijzen afgelegd dien cursus met
goed gevolg te hebben meegemaakt. — Zijn plaats is 27 Juni d.a.volgend
ingenomen door T. Kreemer van Loppersum.
—nbsp;Jaarverslag der West-Pruisische hoefsmidschool te Danzig,
over 1896. Gedurende het afgeloopen jaar namen 37 leerlingen aan een
cursus in hoefbeslag aan genoemde school deel, waarvan 21 minstens 3
maanden het onderwijs volgden en alle bij het gehouden examen slaagden,
en wel 5 met zeer goeden — , 8 met goeden- en eveneens 8 met voldoenden
uitslag.
In 1896 werden aan die School 22720 hoefjjzers gelegd en 20000 losse
kalkoenen aangebracht.
De onderwijzer in practisch hoefbeslag aan die »leersmederijquot;, de heer
W. Lob se, gaf in de Juli-aflevering van »Der Hufschmiedquot;, het Duitsche
vakblad voor hoefsmeden, en waaraan deze mededeeling is ontleend, een
overzicht van dat Jaarverslag. Hij spreekt daarbij den wensch uit dat de
duur van den cursus moge worden verlengd en dat er in de verschillende
plaatsen van Duitschland eenvormigheid moge ontstaan in de hij het examen
te stellen eischen. — Daar bestaat dus in zekeren zin hetzelfde bezwaar
als in Nederland. Ook wij hebben noodig een betere organisatie voor de
opleiding van hoefsmeden en gelijkstelling der eischen voor de toekenning
van den titel van »gediplomeerd hoefsmid.quot;
—nbsp;In de te Chicago (Amerika) verschijnende ygt;Horse Shoer and Hardware
Journalquot; wordt gezegd dat prof. Gamgee en Mr. Georg Fleming de
meest bekende mannen op gebied van het hoefbeslag zijn in Engeland, en
ook dat zij zoo weinig practische wenken voor hoefsmidsleerlingen hebben ge-
geven. — Ook klaagt dat vakblad er over dat in Amerika, van de zijde
der Veeartsenijkunde, zoo weinig tot voorlichting der hoefsmeden is ge-
daan. — Vooral wordt gelaakt dat de schrijvers op gebied van het hoefbeslag
veel te weinig uitvoerig of duidelijk hebben aangegeven hoe het bewerken
van den hoef voor het beslag dient te geschieden.
De schrijver van dat artikel geeft aan »dat men moet beginnen met de
drachtwanden , onder nauwkeurig nieten, even hoog te laten. Daarna wordt
de draagvlakte zuiver effen gemaakt, de afstand van het toongedeelte naar
binnen- en buiten-drachteinde geheel gelijk. De middelste straalgroeven als
middellijn van den hoef bezigende, moeten binnen- en buitenhelft daarvan,
zoo noodig door beraspen geheel aan elkander gelijk worden gemaak». Eerst
dan zou de hoef gelijkmatig worden neergezet, gelijkmatig over den toon
rollen, alle deelen van den hoef gelijkmatig dragen, de stoot van den bo-
dem gelijkmatig worden verdeeld, een gelijkmatige gang verkregen en het
ontstaan van steengallen onmogelijk zijn.quot; — Aan het einde van het arti-
kel wordt nog gezegd dat »die mededeelingen het resultaat zijn van veel-
jarige studie van den schrijverquot; — die intusschen zijn naam niet bekend
heeft gemaakt.
Een — onder normale gesteldheid van den hoef — zuiver effen maken der
draagvlakte, is zeer zeker van overwegend belang, doch om den natuurlij-
ken vorm van den hoef bij een normalen stand, waarbij immers de buiten-
hoefhelft grooter is dan de binnen-, en de buitendraagrand iets langer dan de
binnen-, te vervormen en de buitentak van het ijzer meer op de zool dan
op den wand te laten komen, is »onnatuurlijkquot; en beslist verkeerd. Men zou
zoo zeggen, het is te eenvoudig om er een oogenblik bij stil te staan.
— Aluminium. Om aluminium langs galvanischen weg te vergulden,
verzilveren of te vernikkelen, moet men eerst overgaan om de voorwerpen
te verkoperen. Om goede resultaten te verkrijgen, worden de aluminium-
voorwerpen in eene sodaoplossing afgewasschen. Deze bewerking wordt
daarna herhaald in zuiver water, waarna de voorwerpen in warm zoutzuur
(50 o/o) gedompeld worden. Na eene daarop volgende veelvuldige afwassching
met water, worden de aluminiumvoorwerpen in eene zwakzure vitrioolop-
lossing gehangen, totdat zich een koperlaagje gevormd heeft. Alsdan zijn
de aluminiumvoorwerpen gereed gemaakt om langs galvanischen weg ver-
guld , verzilverd of vernikkeld te worden.
{ujh Tijdschrift der Ned. M. T. b. v. Nijverheid.)
Sedert 15 April zijn ingekomen postwissels van de heeren: G. Smid te
H. f 0.75 (iste kwartaal), J. Linstra te M /quot; 0.75 (2de kw.), Gebr. Vinkte
Z. f 1.50 (iste en 2de kw.) Johs. Klem te V. f 2.25 (2lt;Je, 3de en 4de kw.)
KuLns thioorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leyeranciers aan 's Rijks-ïeeartsenijschool.
-ocr page 130-quot; --------- - ------------ land en 4 van hei Buitenland
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
__w. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
H. 1. REESM amp; Co, Zutplien.
staaf-, Plaat-, Band- en Proflelijzer.
PllinA HOEFIJZER EN HOEBKASPEN.
van het Binnen-
gelezen.
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Villen T t nicholson file co., te
J Providence R. I.
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS ,
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. .loseph!
tot zeer voordeelige condities.
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
Co ,
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
Engelsch gegoten VEEREN, STOOTEN en STIFTENS TAL,
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORIEquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp c o n c u r r e e re n d e prijzen.
2e Jaargang.
RBDACTEUE-ÜITGEVEK: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 132-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der iste klasse b/h. le Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort;
F. Laméris, le Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht-,
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam-,
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. S ch i m m e 1. . .nbsp;123
Wedstrjjd in het hoefbeslag te Groningen..........129
Tentoonstelling te Steenwijk. Afdeeling Hoefbeslag..........
Prijsvraag, door F. Laméris.................
Korte mededeelingen....................
Briefwisseling.................. 43g
Advertentiën....................................ig^
-ocr page 133-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 20. Het passen der nieuwe ijzers.
Dit kan warm of koud geschieden; het laatste heeft men ook wel het
podometrische beslag genoemd, omdat men daarbij gebruik maakte van eea
pedometer (hoefmeter). Bij het koude beslag namelijk dient het ijzer te voren
nauwkeurig passend te worden gemaakt, en om dit doel te bereiken moet
de maat van den hoef met zorg zijn genomen. Daarvoor heeft men samen-
gestelde instrumenten (pedometers) uitgedacht, waarvan de figuren 98, 99
en 100 een denkbeeld geven.
De pedometer van Riquet (fig. 98), welke
gewoonlijk uit koper bestaat, vormt als het
ware een platten ketting, die in zijn geledin-
gen beweeglijk is. Op den draagrand van
den hoef gelegd, kan hij zóó worden gebogen,
dat hij juist den vorm daarvan aanneemt.
Die van Ewerloff (fig. 99) bestaat uit
zwart gemaakt plaatijzer; op de zoolvlakte van
den hoef gelegd, kan men op den pedometer
met krijt nauwkeurig de richting van den
draagrand teekenen.
Die van Kosters (fig. 100) is eveneens
van zwart gemaakt plaatijzer en de wijze van
aanwending komt overeen met die van den pedometer van Ewerloff.
Behalve deze zijn onderscheidene andere vormen van pedometers aanbe-
volen, doch zij zijn alle te samengesteld. Men kan op een eenvoudiger
wijze, met een twijgje, een strootje, een stukje papier, enz. de maat van
den hoef nemen; gewoonlijk meet men daarbij de grootste breedte, de lengte
over het midden van den straal, en den afstand van een steunselhoek naar
den schuin tegenover liggenden toonwand.
Men heeft er veel over gestreden of het koude dan wel het warme beslag
de voorkeur verdient. Het eerste zou het voordeel hebben, dat de hoorn
niet wordt geschroeid of verbrand, waardoor de hoef brokkelig zou worden
en zelfs verbranding van de vleezige deelen zou kunnen ontstaan. Boven-
dien kunnen de paarden daarbij in den stal blijven en zjjn zij dus niet aan
i
li)
ft
de schadelijkheden van de smederij (koude vatten, angst, beleediging, enz.)
blootgesteld. Het beslaan kan dan onder de oogen van den eigenaar ge-
schieden.
Deze voordeelen wegen echter niet op tegen het groote nadeel, dat het
koude beslag niet steeds een juist passen van het ijzer waarborgt. Wanneer
dit zwartwarm op den hoef wordt gelegd, zal de hoorn slechts op die plaat-
sen licht worden geschroeid, waar de draagrand uitsteekt; zulke plekken
kunnen dan met de rasp gemakkelijk effen worden gemaakt. Blijkt het,
dat het ijzer iets anders moet worden gericht, dan kan dit gemakkelijk
geschieden, terwijl bij het koude beslag de hoef naar het gereed zijnde ijzer
moet worden besneden.
Het is van groot belang dat ijzer en hoef zoodanig sluiten, dat men er
nergens tusschen door kan zien. Wil men dit bij het koude beslag bereiken,
dan zal het dikwijls veel langer duren dan bij warm passen, en maakt men
er zich maar van af, dan zal het ijzer minder gemakkelijk onder den hoef
kunnen worden bevestigd, waardoor de wand brokkelig kan worden, het
gzer licht verloren gaat, enz.
Het podometrische beslag was van 1845 tot 1854 bij het Fransche leger
ingevoerd, doch heeft daarbij niet voldaan. Slechts in geval van nood, te
velde, bij ziekte van paarden of hoeven, enz. maakt men er doelmatig ge-
bruik van.
Bij het passen der ijzers komen, behalve het nauwkeurig aaneensluiten
van ijzer en draagvlakte van den hoef, in hoofdzaak vier punten in aan-
merking, namelijk: 1quot;. de dikte van het ijzer, 2°. de lengte daarvan,
30. de wijdte en 4°. de opzet.
1°. De dikte van het ijzer moet zoodanig zijn dat het paard daarmede
ongeveer 5 weken dienst kan doen, zonder dat het ijzer nog is doorgesleten.
Zjj zal dus moeten verschillen naar de grootte en zwaarte van het paard,
naar den dienst, welken het te verrichten heeft, naar den bodem, waarop
het wordt gebruikt, naar de wijze van gaan, of het dier aanstoot, een
sloffenden gang heeft, in de hakken draait, enz. In het algemeen kiest
men voor warmbloedige paarden, welke zich in snelle gangen moeten be-
wegen, in het byzonder wanneer dit hoofdzakelijk op zachten bodem ge-
schiedt, dunner ijzers dan voor zware trekpaarden. Evenzoo geeft men
aan jonge paarden, welke een vlotten gang hebben, een dunner en dus
lichter beslag dan voor oude, meer sleetsche dieren. Hieruit mag echter
niet het besluit worden getrokken dat men bij paarden, welke hun ijzers op
eenige plaats te vroeg doorslijten, slechts dikkere ijzers behoeft te geven
om dit in de toekomst tegen te gaan. Integendeel, hoe dikker de ijzers
worden, hoe meer de paarden aanstooten, sloffen, en alzoo aanleiding geven
tot grooter slijtage. Dikke en dus zware ijzers bemoeielijken den gang,
eischen nutteloozen spierarbeid en maken de paarden spoediger versleten.
In het algemeen kieze men de ijzers zoo dun en licht mogelijk, en waar deze,
zooals meestal, op oen enkele plaats te vroeg doorslijten, onderzoeke men
of de wand aldaar niet te hoog was, of dat het ijzer er te nauw lag. In
vele gevallen gelukt het door regelmatiger verdeeling van den lichaamslast
den gang te verbeteren en het ijzer meer gelijkmatig te doen afslijten.
In enkele gevallen kan het overweging verdienen om, in plaats van het
ijzer dikker te maken, op de plek welke te spoedig doorslijt, een stukje
staal in te wellen. Het spreekt van zelf dat kalkoenen steeds een ongelijk-
matige shjting van het ijzer ten gevolge hebben.
Slijt een ijzer aan den toon te veel door, zooals bij oude, strompelige
paarden niet zelden het geval is, dan kan het overweging verdienen wat
meer opzet te geven, waarover nader.
Het ijzer moet overal even dik zijn; dit is gewenscht voor een regelmatige
verdeeling van den lichaamslast, voor een goeden stand en gang, maar
vooral ook voor de gelijkmatige slijting van het ijzer. Een dikkere plaats
hiervan zou het eerst met den bodem in aanraking komen en daardoor
meer afslijten dan het overige gedeelte van het ijzer.
2°. De lengte van het ijzer. Deze moet steeds iets meer bedragen dan
de lengte van den draagrand, omdat de hoef groeit en het ijzer dus weldra
te kort zou worden. Hoeveel de meerdere lengte van het laatste moet be-
dragen, hangt van vele omstandigheden af; in het algemeen zegt men dat
het ijzer 1 — 3 centimeter langer moet zijn dan de hoef. Spitse hoeven
(fig. 101) vorderen langer ijzers dan stompe (fig. 102); terwijl bij de eerste
een meerdere lengte van 2 en zelfs van 3 eentimeter gewenscht kan zijn,
behoeft bij een stompen hoef het ijzer nauwelijks i/g centimeter achteruit te
steken.
De lengte van het ijzer bepaalt eenigermate de verdeeling van den lichaams-
last; hoe langer dit is, des te meer wordt de lichaamslast overgebracht naar
den toon, hoe korter het ijzer is, des te meer wordt de achterste hoefhelft
belast. Men zal daarom trachten bij spitse hoeven, waar de laatste te veel
wordt bezwaard, door lange ijzers een meer gelijkmatige verdeeling van
den lichaamslast te verkrijgen. Die poging stuit echter dikwijls af op het
feit dat paarden met spitse hoeven (men treft deze veel meer aan de voor-
dan aan de achterbeenen aan) te sterk doortreden in de kogels en, in ver-
band hiermede, in de ijzers klappen of zich vangen. Dit gevaar,'alsmede
dat van aftrappen der ijzers, doet de lengte van het ijzer soms beperken
binnen grenzen, welke anders stellig zouden worden overschreden.
Fig. 101. Spitse hoef.nbsp;Fig. 102. Stompe hoef.
In het algemeen kiest men voor paarden, welke zich in snelle gangen
moeten bewegen, korter ijzers dan voor zware trekpaarden. Bij de eerste
wenscht men zoo weinig mogelijk aanrakingspunten met den bodem, terwijl
ook bij deze het gevaar voor aftrappen en vangen het grootst is; voor de
laatste neemt men het ijzer zóó lang, dat een loodlijn, neergelaten uit het
achtereinde der ballen, het uiteinde van het ijzer raakt (fig. 101 en 102).
30. Be wijdte van het ijzer. Wanneer de hoef zich bij beweging van het
paard niet uitzette en weder samentrok, kon het ijzer even wijd zijn als de
hoef, het behoefde dan nergens buiten uit te steken. Het hoefmechanisme
vordert echter dat het ijzer wijder wordt gemaakt dan de hoef is, en wel
evenveel als de laatste zich in de tweede periode van het steunen verbreedt.
Aangezien de hoef zich dan sleehts in zijn achterste helft verwijdt, moet
het ijzer alleen daar iets buiten den hoef uitsteken, alzoo van den zijwand
tot het achtereinde van den verzenwand. Aan den toon en het begin van
den zijwand moeten hoef en buitenrand van het ijzer juist gelijk komen.
Hoeveel het ijzer nabij den verzenwand wijder moet zijn dan de onbelaste
hoef, hangt van velerlei omstandigheden af; gemiddeld neemt men daarvoor
1—3 millimeter aan. Den binnentak van het ijzer legt men gewoonlijk
nauwer dan den buitentak, om strijken te voorkomen. Bij paarden voor
snelle gangen bestemd, geeft men minder garnituur (men verstaat daaronder
niet enkel de meerdere wijdte van het ijzer ten opzichte van den hoef, doch
ook diens grootere lengte) dan bij zware trekpaarden. Bij toontreder-stand
legt men den buitentak, bij Franschen stand den binnentak wijder; het
laatste, in zoover er geen gevaar van strijken of aftrappen ontstaat.
De regel: een loodlijn uit den kroonrand van den verzenwand neergela-
ten, moet op den buitenrand van het ijzer vallen, kan voor rijpaarden
gewoonlijk niet worden toegepast; bij zware trekpaarden echter, vooral
indien zij toontreder zijn, is het opvolgen daarvan, speciaal voor den bui-
tentak , van groot gewicht.
Het wijder leggen van een ijzergedeelte if, gelijk reeds vroeger werd
medegedeeld, van beteekenis voor de verdeeling van den lichaamslast; hoe
nauwer het ijzer ergens ligt, des te meer zal dit deel hebben te dragen en
het ijzer aldaar afslijten. Men streve er daarom naar om bij toontreders
den buitentak en bij Franschen stand den binnentak zoo wijd mogelijk te
leggen, terwijl bij ongelijkmatige shjting van het ijzer verbetering kan wor-
den verkregen door het ijzer op die plek meer garnituur te geven.
Wanneer het niet door andere omstandigheden wordt verboden, legge men
het ijzer liever iets te wijd dan te nauw; de hoef is geneigd allengs den
vorm van het ijzer aan te nemen, zoodat nauwe ijzers het ontstaan van
klemhoeven, en daarmede van steengallen, bevorderen. Om dezelfde reden
kieze men de ijzers zooveel mogelijk van normalen vorm; voor den hoef,
afgebeeld in figuur 103, welke aan den verzenwand te nauw is (een zoo-
genaamde klemhoef bij wijde hoeven), past een ijzer, als in figuur 104 is
weergegeven, doch ook een als in figuur 105 voorkomt. Bij aanwending
van het eerste ijzer loopt de hoef groote kans nog nauwer te worden; bij
gebruik van het laatste beslag daarentegen zal deze, indien overigens de om-
standigheden daarvoor niet ongunstig zijn, allengs wijder, meer normaal worden.
4°. Be opzet. Daaronder verstaat men het opwaarts gebogen zijn van
het ijzer aan het toongedeelte van een voorhoef, gelijk fig. -106 te aan-
schouwen geeft. Dit is een nabootsing van de natuur; immers ontwikkelt
zich bij het onbeslagen paard aan de voorhoeven steeds een opbuigen aan
den toon, waardoor het rollen over dit deel gemakkelijk wordt gemaakt.
Bij normale hoeven en gangen is de opzet niet hooger dan de helft der
ijzerdikte en begint hij eerst op het midden der breedte van het ijzer; wan-
neer een paard echter aanstoot, zooals bij stijve, in de knieën staande en
overkoote paarden menigvuldig het geval is, dan geeft men een grooter
opzet. Niet zelden overschrijdt hij dan de dikte van het ijzer en begint hij
meer zijdelings van het midden van den toon.
Bij het passen dient er verder op
gelet, dat de nagelgaten juist op de
witte lijn komen te liggen, dat er
tusschen de uiteinden der takken en
de schenkels van den straal eenige
ruimte openblijft, dat men nergens tus-
schen het ijzer en den hoef door kan
zien, en vooral ook dat het midden van
het ijzer nauwkeurig tegenover de punt
van den straal, het ijzer dus recht
komt te liggen (fig. 107).
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat
het voor het behoud van den hoorn-
wand nuttig is, indien de draagvlakte
van het ijzer zoo breed mogelijk wordt
gemaakt; ook hieraan dient dus bij het
passen te worden gedacht.
WEDSTRIJD IN HET HOEFBESLAG TE GRONINGEN.
De »Provinciale Vereeniging ter bevordering der paardenfokkerij in Gro-
ningenquot; heeft in de 1.1. .funi-aflevering van »De Hoefsmid'' een wedstrijd in
het hoefbeslag, onder vermelding van het daarbij te gelden reglement, uit-
geschreven. Deze wedstrijd is gehouden te Groningen op 19 en 20 Juli
jongstleden.
De jury bestond uit de heeren: J. B. H. Moubis, kapitein-paardenarts
te Utrecht, A. van Leeuwen, districtsveearts voor Groningen en Drenthe
te Groningen, F. Laméris, Ie luitenant-paardenarts te Amersfoort, W.
Folmer, rijks-veearts te Groningen, W. A. H. van Horsen, hoefsmid en
onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht
en H. Hulsingh, korporaal-hoefsmid te Deventer
37 hoefsmeden hadden zich voor den wedstrijd laten inschrijven, waarvan
slechts 5 niet hebben medegedongen. Ten gevolge van dit aantal was het
uit een tijdsoogpunt niet mogelijk het oorspronkelijke voornemen, om ieder
deelnemer 2 ijzers te laten maken en een voor- en achterhoef te beslaan,
door te voeren. Hierom werd slechts gevorderd dat ieder candidaat een
ijzer vervaardigde voor een bij loting aangewezen hoef en dezen daarmede
besloeg. Op den eersten dag hebben 20 candidaten aan het concours deel-
genomen, op 20 Juli de overige 12.
Er werden 4 prijzen uitgeloofd, resp. van/'40, /'25,/'15en ƒ10,terwijl aan
elk der prijswinnaars bovendien een getuigschrift werd toegezegd. Overigens had
de jury over een onbepaald aantal »eervolle vermeldingenquot; te beschikken.
De jury verdeelde zich in 2 commissiën, en wel een ter beoordeeling van
de practische bekwaamheden der candidaten en een voor het ondervragen in
de theorie van het hoefbeslag. Voor het practisch werken werden 3 cijfers
toegekend, namelijk een voor het afnemen van het ijzer en het besnijden
van den hoef, een voor het vervaardigen van het ijzer en een voor het passen
en het onderslaan hiervan, voor de theorie daarentegen slechts een. — Dat
voor het practisch werken meer punten beschikbaar zijn gesteld dan voor
de theoretische kennis, zal ieder deskundige billijken en toejuichen.
In ruim anderhalve dag is het de jury door een goed stelselmatig werken
gelukt alle candidaten het vastgestelde examen te laten afleggen. Over het
geheel is zeer bevredigend gewerkt. Van de 32 deelnemers hebben 21 vol-
doende of meer dan voldoende bewijzen geleverd het hoefsmidsvak naar
behooren te kunnen uitoefenen. De overige elf kunnen op aanvrage bij den
Secretaris der Provinciale Vereeniging t. b. d. p. in Groningen, den heer
G. Eling Tichelaar te Loppersum, inlichtingen ontvangen in welke af-
deeling zij een onvoldoend examen hebben afgelegd. Mogen zij alle hiervan
gebruik maken en bij een volgend concours, dat vrij zeker niet later dan
in 1899 zal worden gehouden, bewijzen geven alsdan practisch en theoretisch
zeer goed op de hoogte te zijn! Zoo zij slechts willen, gelooven wij, dat
zij het zullen kunnen ook!
Van genoemde 21 werden de prijzen ƒ40, ƒ25, ƒ15 en ƒ10 respectie-
velijk (met getuigschrift) behaald door J. Robertus te Uithuizen, Abel
Vos te Oldehove, Simon Wilkens te Warfum en Simon Gorter te
Uithuizen. — Robertus volgde een cursus in hoefbeslag b/h 3de Regiment
Veld-Artillerie te Breda, terwijl Vos, Wilkens en Gorter een cursus volgden
aan de Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen.
De jury kende aan de volgende hoefsmeden een eervolle vermelding toe:
Jan Dik Jzn. te Farmsum, Wille Jonker te Groningen, Klaas Kruyer
te Middelbert, gem. Noorddijk, Jacob Looyenga te Midwolda (Oldambt),
Jacob Looyenga te Scheemda en Hendrik Smit te Adward, terwijl den
navolgenden een getuigschrift van voldoend afgelegd examen is toegekend:
Siebrand Boersma, Mattheus ter Borg, beide te Groningen, Pou-
wel Jan Dijkstra te Woldendorp, iamp;cohnbsp;te Loppersum, T!on-
nis Huizin ga te Kommerzijl, gem. Oldehove, Harm Klok te Andel,
gem. Baflo, Roelf Lanting te Stedum, Johannes Pot te Middelstum,
Tobias Klaas Waker te Nieuwolda, Hero Werkman te Ezinge en
Meindert Rutgert Wijnholt te Nieuwolda.
Ten einde te kunnen verklaren dat een candidaat een voldoend examen
had afgelegd, meende de Commissie van beoordeeling te moeten eischen, dat
in alle vier afdeelingen minstens juist voldoende was behaald of, indien één
onvoldoende was toegekend, minstens 13 punten tezamen waren verkregen.
Voor het verwerven eener eervolle vermelding werden minstens 14 punten
gevorderd.
De toekenning der cijfers geschiedde naar den volgenden maatstaf: zeer
goed 5, goed 4, voldoende 3, onvoldoende 2, slecht 1 , zoodat in het ge-
heel hoogstens 20 punten konden worden verkregen.
Verscheiden deelnemers die uitmuntten in het practisch werken, kwamen
in de theorie te kort; enkele andere daarentegen behaalden bij het theore-
tisch hoefbeslag het hoogste cijfer en leverden geen voldoend practisch werk.
Een examen blijft altijd eenigszins aan toeval onderhevig, doch in het
algemeen valt het hen, die werkelijk goed op de hoogte zijn, niet moeilijk
voldoende bewijzen van kennis, handigheid en goed oordeel af te leggen.
Toch kunnen er onder de niet genoemde deelnemers nog wel bepaald goede
hoefsmeden zijn, die door een of andere toevallige oorzaak, b.v zenuwach-
tigheid, veel bij hun gewone wijze van werken ten achteren zijn gekomen.
Andere daarentegen kunnen veel kalmte bezitten en bovendien gelukkig zijn
geweest bij de loting en bij het stellen der theoretische vragen. Hoe het
echter ook zij, kennis geeft in den regel kalmte, en een dergelijk concours
verdient de sympathie en den steun van allen die hart hebben voor het
hoefbeslag en verre de voorkeur boven de gelukkig van lieverlede wat op .t
den achtergrond gerakende tentoonstellingen van verzamelingen hoefijzers.nbsp;^
Het ware wenschelijk dat dergelijke wedstrijden in alle provincies werden
gehouden en zoo mogelijk ieder jaar opnieuw uitgeschrevennbsp;é
TENTOONSTELLING TE STEENWIJK OP 2—5 AUGUSTUS 1897.
AFDEELING HOEFBESLAG.
Het programma gaf gelegenheid tot inzending van:
A.nbsp;Modellen hoefijzers, te dienen voor: a. platvoet, 6. volvoet, c. klem-
hoeven (3 ijzers), d. gevoelige voeten »beslag met gutta perchaquot;, e. winter-
beslag, f. balkijzer voor gevoelige voeten, slechte hoornstralen, steengallen
enz., g. ijzer voor rijpaard, h. ijzer voor trekpaard;
B.nbsp;Nieuwste uitvindingen op het gebied van hoefbeslag;
(De ijzers in A en B bedoeld, mogen niet gevijld of zwart gemaakt zijn;
alleen zuiver hamerslag komt in aanmerking).
C.nbsp;Verzameling gereedschappen op het gebied van hoefbeslag.
Voor ieder der rubrieken A en B werden uitgeloofd een zilveren- en een
bronzen medaille en een eervolle vermelding, voor C dezelfde medailles en
een getuigschrift.
Bij de tentoonstelling te Leeuwarden in 1896 (4—27 Juli), was het pro-
gramma veel overeenkomende met het bovenstaande, met dien verstande dat
rubriek B aan A was toegevoegd en 0 niet werd gevraagd. In den voor-
gaanden jaargang van »De Hoefsmidquot; — blz. 81, 82 en 83 — hebben wij
dat programma besproken en vrij uitvoerig aangegeven hoe o. i. een zoo-
danige verzameling hoefbeslag behoorde te worden ingericht, en verder op
blz. 106, 128 en 129 de hoefbeslag-inzendingen dier tentoonstelling be-
sproken. Wij verwijzen thans in verschillende opzichten daarheen.
De jury voor de rubriek hoefbeslag te Steenwijk bestond uit de heeren
S. Koenen, rijkslandbouwleeraar voor Overijsel, te Deventer, H. A. Kroes,
rijks-veearts en leeraar aan de G. A. v. Swieten's landbouwvakschool te
Willemsoord, te Dieverbrug, en A. W. Heidema te Groningen.
Het getal inschrijvingen voor rubriek A bedroeg 7, waarvan 4 waren
tentoongesteld, nl. inzendingen van E. de Jongh te Willemsoord, G. N. H.
van Riesen te Zwolle, J. Faber te Wapserveen en S. Y. Faber te
Tjalleberd, terwijl de heeren van Riesen en S. Y. Faber ook hadden inge
zonden voor rubriek B, de heeren J. Faber en S. Y. Faber voor rubriek C.
De inzending van G. N. H. van Riesen — tot een geheel vereenigd met
die van denzelfden eigenaar voor »Leer- en hulpmiddelen voor landbouw
en veeteeltquot; — was keurig tentoongesteld, die van S. Y. Faber het uitge-
breidst, terwijl de inzendingen van J. Faber en E. de Jongh het meest
aan het in het programma gevraagde voldeden. Deze beide laatste hadden
zuiver hamerslagwerk geleverd en over het geheel vrij goede ijzers. De ijzers
van J. Faber waren alle van ^/g duims ijzer; voor model-winterijzers is
zulks goed, doch voor andere vormen is minder zwaar ijzer gewenscht. Zijn
ijzers waren bovendien meerendeels wat breed ten opzichte van de lengte,
die van E. de Jongh ten deele wat lang met betrekking tot de breedte.
Deze mededinger had voor zijn modelijzers een onvoldoende qualiteit ijzer
gebezigd, zoodat verscheidene eenigermate gescheurd waren.
De uitslag was: A. le prijs J Faber te Wapserveen; 2eprijsE.de
Jongh te Willemsoord; 3e prijs S. IJ. Faber te Tjalleberd. -- B. le prijs:
G. N. H. van Riesen te Zwolle; 2e prijs: S IJ. Faber te Tjalleberd. —
C. le en 2e prijs niet toegekend, 3e prijs: S. IJ. Faber te Tjalleberd en
J. F ab er te Wapserveen.
De tentoongestelde verzamelingen gereedschappen bestonden beide uitslui-
tend uit de dagelijks gebruikte.
Deze tentoonstelling van hoefbeslag heeft opnieuw den bij ons bestaanden
indruk, dat deze wijze van bevordering van het vak geen noemenswaardige
bevordering is, versterkt Een concours van hoefsmeden is uiterst nuttig,
doch het tentoonstellen van verzamelingen hoefbeslag in den gebruikelijken
trant kan men o. i. gerust achterwege laten. Wil men in dit opzicht nuttig
werken, dan moet een uitstekende collectie worden vervaardigd, deze tentoon-
gesteld en zoo duidelijk mogelijk voor ieder belangstellende worden verklaard.
En dit behoeft niet veel meer geld te kosten dan het bedrag der tot nu toe
in den regel uitgeloofde prijzen.
PRIJSVRAAG.
Door de »Vereeniging van suikerfabrikanten te Cheribon (op Java)quot; is een
prijsvraag uitgeschreven voor de beste en doelmatigste beschutting van hoeven
of klauwen van buffels, gebezigd voor het transporteeren van suiker, sui-
kerriet en andere artikelen langs onbegrinde en begrinde wegen. De pre-
mie daaraan verbonden is gesteld op ƒ 2000.
De beschuttingsmiddelen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
le. Zij moet op eenvoudige wijze door de eigenaren der buffels aan te
wenden zijn;
2e. Zij moet door het veelvuldig vernieuwen, indien zulks noodig is, de
klauwen niet schaden;
3e. Zij moet duurzaam genoeg zijn om in verband met den prijs de uit-
gaven der onderneming niet te veel te bezwaren;
4e. De kosten, door de beschutting veroorzaakt, mogen niet meer be-
dragen dan ƒ5 per buffel gedurende een maaltijd, gerekend op 150 dagen;
5e. Eene Commissie, bestaande uit 3 leden der Vereeniging en 2 vee-
artsen, die geen inzenders van antwoord op de prijsvraag mogen zijn, zal
beslissen welk der ingekomen antwoorden op de prijsvraag de premie heeft
verdiend;
6e. Slechts een der ingekomen antwoorden zal de premie kunnen behalen en
voor het geval geen der antwoorden voldoet, wordt de premie ook niet betaald;
7e. De inzenders onderwerpen zich aan het oordeel der bovengenoemde
Commissie;
8e. De niet bekroonde antwoorden blijven desgewild ter beschikking van
de inzenders;
9e. De antwoorden met model moeten ingezonden zijn uiterlijk Februari 1898;
10e. De beoordeeling zal plaats hebben gedurende de campagne 1898;
11e. De bekroning van het goedgekeurd antwoord zal plaats hebben in
November 1898. —
De suikerondernemingen op West-,lava bezigen voor het vervoer van suiker-
riet en andere artikelen van de velden naar de fabriek, en voor zoover
geen spoor- of tramlijnen daarlangs loopen, ook voor het vervoer van suiker
naar de plaats van levering, karren met buffelbespanning.
Sedert eenige jaren worden groote verliezen geleden door het kreupel
worden der dieren aan hoeven of klauwen, gegt;'olgd door eene verlamming
in de beenen door het afleggen van groote afstanden op met grind verharde
wegen naar de afleveringsplaats.
Zijn de dieren eenmaal kreupel, dan zijn zij voor een heele tijd onbruik-
baar en dikwijls niet meer geschikt om als transportdier dienst te doen.
De platte zool van den buffelhoef schijnt het kreupel worden in de hand te
werken; om dit gebrek te voorkomen zijn proeven genomen met het beslaan
der klauwen met een soort hoefijzer, doch zonder resultaat Toch is eene
beschutting der klauw op de een of andere manier aangebracht het eenige
middel om het kreupel worden door voortdurende afslijting te voorkomen.
Om de deelnemers aan de prijsvraag ook buiten Nederlandsch-Indië zoo-
veel mogelijk tegemoet te komen, is het wenschelijk dat zij op de hoogte ge-
steld worden van de levenswijze van don buffel of karbouw op Java, de
oorzaken en gevolgen van het kreupel worden enz.
Bij den heer E. Rombouts, Technisch Bureau voor Java-Industrie,
Nieuwe Schoolstraat 38 te 's Gravenhage, zijn een paar klauwen ter bezich-
tiging gedeponeerd. De Gouvernements-Veearts J. de Does heeft verder
in een nota de gelegenheid tot kennismaking ruimschoots aangeboden; dit
geschrift wordt aan de deelnemers bij aanvrage door den heer Rombouts
gratis toegezonden.
Wij zijn zoo vrij uit bovengenoemde nota enkele hoofdpunten aan te halen.
De Indische buffel is zwaarder en logger van bouw dan de Italiaansche,
hij staat minder hoog op de pooten, terwijl deze plomper van vorm zijn.
Hij wordt hoofdzakelijk gebezigd als ploegdier bij den rijstbouw en ook
als trekdier voor transporten. De buffel is uitstekend voor zijne werkzaam-
heden in de sawah's (drassige rijstvelden), bestaande in het omploegen van
den weeken grond en het fijn en gelijkmaken der aardbrokken. Voor den
arbeid in den modder is de karbouw geschikter dan eenig ander dier, de
breede platte klauwen geven hem een stevigen steun in den drassigen bodem,
de zware spieren der ledematen verleenen hem de kracht, schijnbaar zonder
moeite, de vastgezogen ledematen uit het sljjk te trekken en ze te ver-
plaatsen. Op harde wegen voldoet het als trekdier echter minder, men is
echter genoodzaakt ze daarvoor te bezigen omdat er geen ander trekvee
te bekomen is.
Worden zij matig gebruikt dan blijken de klauwen goed genoeg te wezen;
-ocr page 144-gedurende den »maaltijdquot; (5 maanden) van het suikerriet moeten echter me-
nigvuldige en zware transporten verricht worden en ontstaan klauwziekten
wegens de ongeschiktheid der klauwen voor harde wegen. Die onge-
schiktheid is hoofdzakelijk te wijten aan de platte zool en de weekheid van
het hoorn. Konden die klauwen dus slechts op geschikte wijze beschut
worden, dan zouden de suikerondernemingen daarmede ten zeerste gebaat
zijn. De karbouw is een waterdier, zoekt bij voorkeur drassigen bodem op
en wentelt zich in de poelen, zij hebben behoefte aan afkoeling van het
lichaam. Men drijft ze daarom tweemaal per dag in de naastbijzijnde rivier
of beek om ze te baden.
Hiermede dient men rekening te houden indien men een permanent be-
slag voor die dieren wenscht uit te denken; bij het minste loszitten van
het ijzer zal dit verloren gaan wanneer zij de pooten uit het slijk trekken. —
De klauwen zijn breed en plat, zij steunen niet alleen op den draagrand
van den uitwendigen toonwand van binnen- en buitenklauw zooals bij het
rund, maar ook bijna de geheele oppervlakte der beide zolen komt met
den bodem in aanraking. De harde kleikluiten, doch voornamelijk de puntige
grindkeien geven daardoor aanleiding tot kneuzingen van de vleeschzool.
Het hoorn neemt gemakkelijk vocht op en verliest daardoor aan weer-
standsvermogen. Bij vochtigen bodem en harde wegen slijten de draag-
randen en zolen bij transporten zeer snel af.
Na eenige dagen regen gedurende den maaltijd stijgt dan ook het aantal
kreupele buffels belangrijk. Door die afslijting kan de zool zoo dun worden
dat de vleeschzool er doorschemert en de vleeschtepeltjes als roode stipjes
te zien zijn, en zelfs duidelijk zichtbare bloedblaren ontstaan. Het minst
scherpe keitje is dan in staat de blaar te openen en een meer of minder
diepgaande etterachtige ontsteking op te wekken, overeenkomende met de
fijt bij den mensch.
Zoo een dunne afgesleten hoornzooi geeft de dieren een zeer pijnlijken
gang, zij strekken de pooten zooveel mogelijk vooruit en loopen met kleine,
schokkende pasjes.
Verder ontstaat bij langdurige transporten op wegen waar het grind is
stukgereden en gedeeltelijk in den bodem verdwenen, eene uitslijting der
witte lijn. Dientengevolge krijgen zij een losse zool; de gevoelige vleesch-
laag wordt bij iederen pas geknepen tusschen den hoorn en het been, waar-
door een uiterst pijnlijke gang ontstaat. Fijne, kleine stukjes grind hoopen
zich in de ontstane ruimte op en verwonden den vleeschwand; een hevige
ontsteking is daarvan het gevolg.
Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij naar het vroeger genoemde
boekje.
Amersfoort.nbsp;F. Laméris.
-ocr page 145-—nbsp;Erratum. Op blz. 113, regel 1 van boven, leze men: »den bin-
nenwand, bij toontreder-stand den buitenwandquot; enz.
—nbsp;De Majoor der Cavalerie H. F. D. Braams is belast met het bevel
over de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort.
—nbsp;Bij de Duitscbe Wet van 16 April 1884 is bepaald dat van af 1
Januari 1885 de uitoefening Tan het hoefsmidsvak in Duitschland
uitsluitend mocht geschieden door: a. personer die reeds op 31 December
1884 als hoefsmidsbaas of meesterknecht in een hoefsmederg werkzaam wa-
ren of vóór dien tijd geweest; b. gediplomeerde hoefsmeden.
—nbsp;In sommige landen bestaan wettelijke voorschriften omtrent de
verhouding tusschen patroon en leerling. Zoo is in Zwitserland
voorgeschreven dat een baas, die een jongen zal opleiden, voldoende tech-
nisch bekwaam moet zijn. Leer-coutracten moeten schriftelijk worden aan-
gegaan. De proeftijd, waarin een contract mag worden opgezegd, is vast-
gesteld.
In Duitschland heeft men in 1867 wettelijke bepalingen gemaakt over
leercontracten en de verplichtingen van patroons en leerlingen, welke be-
palingen men later heeft aangevuld met die omtrent den proeftijd en met
strafbepalingen tegen het verbreken van het contract. — Later richtte men
vakscholen op.
In Frankrijk werden in 1841 wettelijke regelingen gemaakt waarbij
den patroon werd opgelegd den leerling trapsgewijze en volledig het hand-
werk te leeren.
Sedert 15 Juli zijn ingekomen postwissels van de heeren S. K. Gorter te U.
/•0.75 (2de kwartaal) en B. Westerhuis te D. ƒ2 25 (2de, 3de en 4de
kwartaal).
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordreeht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-veeartsenijscliool.
-ocr page 146-DE HOEFSMIDquot;nbsp;plaatsen van het Binnen-
-nbsp;land en 5 van het Buitenland gelezen.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
H. I. REESINK amp; Co., Zutphen.
Staaf-, Plaat-, Band- en Proflelijzer.
PRIMA HOEPIJZKR EN HOEPRASPEX.
JJ
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amsrikaansche Vijlen IZitnTfT^quot;quot; ''
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS,
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. Joseph,
tot zeer voordeelige condities.
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
Co,
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
iegen scherp c o n c u r r e e r e n d e prijzen.
Aflevering 9.
2e Jaargang.
REDACTEUB-UITGEVEE,: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 148-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. DE BamN, Leeraar aan 's Rijks-Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek, Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort-,
F. Laméris, le Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen ;
A. van Leeuwen, Districts veearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
■T. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht-,
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. ScfflMMEL, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......139
Iets over Winterbeslag, door D. F. Stuivenberg......145
Examen in Hoefbeslag te Middelburg...........146
Organisatie van het handwerk in Duitschland........147
Jaarverslag betreffende de Hoefsmidschool te Dresden en de examens
in hoefbeslag (1896)................ 148
Korte mededeelingen.................148
Briefwisseling...................151
Advertentiën....................151
H
n
I
w
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 21. Be hoefnagels.
De hoefnagels moeten van het beste ijzer, bij voorkeur van Zvreedsch ijzer
vervaardigd zijn, een groote mate van taaiheid bezitten, slank wigvormig
en dubbel zoo breed als dik zijn. Uit de hand gesmede hoefnagels worden
tegenwoordig weinig meer gebruikt; de fabrieken leveren ze goedkooper en
daarbij keurig afgewerkt.
Men merkt aan een hoefnagel op: den kop, den hals, de kling, en de
punt. Deze verschillen bij de talrijke soorten, en daarnaar onderscheidt
men in het algemeen de Fransche nagels (fig. 108) en de Engelsche ritsnagels
Fig. 111.
Berlijnache
hoefnagel, niet
aanbevelens-
waardig.
Fig. 108. Fransche hoef-
nagels.
Fig. 110.
Hoefnagel welke,
in vorm van kop
en richting der
kling, slecht is.
(fig. 109). De eerste worden gebezigd bij het beslag met groote, vierkante,
z.g. Fransche nagelgaten, dat meer en meer in onbruik geraakt, de laatste
bij het ritsijzer. In het algemeen verdienen de ritsnagels de voorkeur, wijl
zij platter, fijner zijn, zoodat zij minder groote gaten in den hoornwand
maken, en voorts omdat hun kop zich langzamerhand uit de khng ontwikkelt,
waardoor de nagel ook dan nog ter bevestiging van het ijzer aan den hoef
dient, wanneer de kop reeds (met het ijzer) is afgesleten. De laatste moet
namelijk in vorm met de rits overeenkomen, zoodat hij daarin geheel wordt
opgenomen. Nagels met koppen, zooals de figuren 14 0 en 111 aangeven,
zijn ongeschikt.
De fabrieken leveren de hoefnagels gewoonlijk in 12 grootten, aangeduid
met de nummers 4—42, met dien verstande dat met 4 de lichtste, met 42
de zwaarste, grootste nagel wordt aangegeven. Elk fabrikant houdt er een
eigen model op na, dat zich dikwijls echter van dat van andere fabrieken
door weinig meer onderscheidt dan door een bepaald teeken, als een ster,
een globe (wereldbol), enz. Daarnaar spreekt men wel van ster-, globe-,
enz. nagels. De in Duitschland vervaardigde z.g. rijkshoefnagels (fig. 112)
zijn tegenwoordig nog al gezocht; ook worden veel Zweedsche en Noor-
weegsche nagels gebruikt.
De oudst bekende hoefnagel is de Keltische (fig. 113); deze kenmerkt zich
door een vioolsleutelvormigen kop en een korte, vierkante kling. De punt
werd op den wand niet afgeknepen, doch als een kurketrekker opgerold of
Fig.41'2. Rijks- Fig. 113. Keltische Fig.lli. Mid-
hoefnagels, van hoefnagel. den-Aziatische
de breede ennbsp;hoefnagel,
de smalle zijde
gezien.
eenvoudig omgebogen. Nagels met dergelijke koppen, doch met beter ge-
vormde klingen, zijn tot heden in gebruik gebleven.
Veel overeenkomst daarmede bezitten de Midden-Aziatische (fig. 114) en
de Oostersche hoefnagel (fig. 115 en 116). Deze hebben een ronden hals en
een vierkante, fijn toegespitste kling, terwijl de koppen, gelijk de figuren
aangeven, verschillend zijn.
De Oud-Duitsche hoefnagel (fig. 117) was ondoelmatig, wijl de kop geheel
buiten de nagelgaten moest blijven.
De fabrikanten Schreiber en Möller te Eberswalde bij Berlijn hebben
nagels in den handel gebracht met een driekante kling, welke daarom bajonet-
nagels (fig. 118) worden genoemd. Hoewel zij goed voldeden, hebben zij
de gewone ritsnagels toch niet kunnen verdringen. Dit is ongetwijfeld ook
daaraan toe te schrijven, dat in de fabriekmatige vervaardiging der hoef-
nagels allengs meer verbetering is gekomen. Zoo geeft men tegenwoordig
de voorkeur aan een nagel, waarvan de kop is voorzien van een dak (fig.
Fig. 117. Oud-Duitsohe Fig. 118. Bajonet- Fig. 119. Hoefnagel, van de breede
hoefnagel.nbsp;nagel, van de en de smalle zijde gezien, welke
breede en de smalle past voor ritsijzer en voor ge-
zijde gezien. stampte gaten, a kop, b kling,
c punt met d zwik, e dak
van den kop.
119, e) ; dit blijft buiten de nagelgaten uitsteken en kan dus bij het indrijven
van den nagel steeds door den hamer worden bereikt. Hij komt eenigszins
overeen met den Franschen nagel (fig. 108) en kan dien met voordeel ver-
vangen, omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat de kop in het nagelgat
moet worden opgenomen, iets wat bij den Franschen nagel niet het geval is.
Elke nagel moet vóór het inslaan gericht en gezwikt worden. Onder het
eerste verstaat men het eenigszins krommen van den nagel, zoodanig, dat
de naar het midden van den hoef gekeerde zijde iets naar buiten wordt
doorgebogen (fig. 109 en 119). De bedoeling hiervan is om den nagel recht
door den hoef te drijven; een rechte nagel gaat steeds krom door den
wand, waardoor vernagelen zou kunnen ontstaan.
Onder den naam van zwik verstaat men een korte, eenzijdige, van binnen
naar buiten schuin verloopende wig, welke aan de punt van een nagel wordt
aangebracht (fig. 109, 118 en 119). De zwik wordt langer of korter ge-
maakt, naarmate men den nagel hooger of lager aan den wand wil doen
uitkomen; hij moet scherp zijn en recht staan, in geen geval mag hij ge-
spleten wezen.
Bij het gereedmaken der nagels voor het inslaan mogen zij niet meer
worden gehamerd dan volstrekt noodig is, ten einde hun taaiheid niet ver-
loren te doen gaan. De meerdere stijfheid, door het hameren aan de kling
te geven, moet worden geregeld naar de vastheid van den hoorn, welke bij
elk paard verschillend is; hoe weeker een nagel kan worden ingeslagen, des
te beter.
De machinaal vervaardigde hoefnagels worden tegenwoordig geheel voor
het gebruik geschikt afgeleverd, alzoo gericht en gezwikt; zij missen echter
de taaiheid der uit de hand gesmede nagels. Toch worden zij boven de
laatste verkozen, omdat ze goedkooper zijn, bovendien blank geschuurd en
gelijkmatig afgewerkt.
Het is gewenscht de nagels steeds zoo licht en fijn mogelijk te kiezen;
groote, dikke nagels kunnen den hoorn doen splijten en maken in elk geval
groote gaten, waardoor brokkeligheid van den wand kan ontstaan; het ijzer
zal nu minder goed zijn bevestigd dan bij het gebruik van fijne nagels.
Om naar de behoefte te kunnen kiezen, dient de smid eenige nummers in
voorraad te houden: die van 7—10 worden het meest aangewend.
§ 22. Het bevestigen der ijzers.
Een nauwgezet smid zal niet overgaan tot het inslaan der nagels vóór
hij het ijzer nog eens koud op den hoef gepast en zich overtuigd heeft,
dat het, met inachtneming van het gewenschte garnituur, even groot is als
de hoef, terwijl de nagelgaten juist op de witte lijn komen te liggen.
Het is van groot belang dat het ijzer in de goede ligging onder den hoef
wordt bevestigd, dat het bij het inslaan der nagels niet naar deze of gene
richting verschuift. Daarvoor bestaat steeds groot gevaar ingevolge de
wigvormige gedaante der nagels; wanneer de zwik niet nauwkeurig in het
midden der nagelgaten wordt geplaatst, verschuift het ijzer gemakkelijk naarnbsp;'
de tegenovergestelde zijde. Is een dergelijke verplaatsing ontstaan door hetnbsp;' i
wijze als de eerste aan te zetten.nbsp;-
Wanneer de verschuiving van het ijzer, na het inslaan van twee of meernbsp;|
nagels, aanzienlijk mocht zijn, dan moeten die nagels uitgetrokken en doornbsp;f
nieuwe vervangen worden.nbsp;i.
Met welken nagel men zal beginnen, is onverschillig; meestal vangt mennbsp;f
aan met een binnen-toonnagel, Iaat daarop een buiten-toonnagel volgen, dannbsp;|
een binnen-kwartiernagel, enz.nbsp;.•
Het inslaan der nagels met de gewenschte snelheid en in de juiste rich-
ting is een zaak van oefening. Het is nuttig den nagel zoolang met de
vingers vast te houden, totdat hij genoegzaam in den wand is gedrongen,
om niet meer van de aangenomen richting af te wijken. Bij eiken slagnbsp;J
met den hamer op den kop van den nagel moet deze een goed eind voortnbsp;:)
-ocr page 153-worden gedreven; bet getuigt van weinig handigheid, indien lang op een
nagel wordt geklopt vóór deze aan den wand te voorschijn komt. Doch
evenzoo verdient het afkeuring, wanneer een smid het laatste met twee,
hoogstens drie slagen wil bereiken; het'gevaar is dan groot dat de nagel
niet in de gewenschte richting door den hoorn zal worden gedreven.
Deze richting wordt aangegeven door
flg. 120; de nagel moet namelijk de
inwendige, licht gekleurde hoornlaag van
den wand spoedig verlaten, een kleinen
weg afleggen door de uitwendige, don-
kere laag en 2—4 centimeter boven den
draagrand op de uitwendige wandvlakte
te voorschijn komen. Een hooger uit-
komen dan 2 centimeter bij lichte, en
4 centimeter bij zware paarden is scha-
delijk, omdat het gewenscht is, dat bij
het nieuwe beslag de wand zooveel kan
worden verkort, dat de oude nagelgaten
vervallen. Worden de nagels te hoog
ingeslagen, dan krijgt men rijen oude
nagelgaten boven elkander, waardoor
de wand brokkelig wordt. En is een-
maal brokkeligheid ontstaan, dan is men wel genoodzaakt de nagels hoog
in te slaan, opdat zij nog hoorn bereiken, welke genoegzame taaiheid bezit
om het ijzer bevestigd te houden. Gelijk vroeger reeds werd opgemerkt,
kunnen in zulke gevallen de nagels belangrijk worden ondersteund door de
aanwending van zijlippen.
Een lager uitkomen der nagels dan aangegeven is, zou deze te weinig hoorn
doen omvatten en dus de bevestiging van het ijzer niet voldoende verzekeren.
Wanneer de nagel bij het inslaan week blijft gaan, bewijst dit dat hij de
uitwendige, hardere hoornlaag nog niet heeft bereikt; er bestaat dan gevaar
voor vernageling, met andere woorden, dat de nagel in den vleeschwand
of zelfs in het hoefbeen zal dringen. Zoodra de klank helder wordt, de
nagel harder gaat, kan men er zeker van zijn, dat hij in de uitwendige,
harde hoornlaag is gedrongen en weldra op den wand te voorschijn zal
komen. Nagels, welke op een diepte van l^/g centimeter nog week gaan,
moeten worden uitgetrokken; dit geldt natuurlijk ook, wanneer het paard
bij het inslaan zoogenaamd trekt, dat is pijn te kennen geeft.
De punt van eiken goedzittenden nagel moet dadelijk naar beneden wor-
den omgebogen, ook om bij mogeljjk losrukken van het opgelichte been,
verwonding van den ophouder te voorkomen. Men ziet gaarne, dat de
nagels op gelijke hoogte aan den wand te voorschijn komen, of anders dat
de lijn, welke de plaatsen der uitgekomen nagels vereenigt, in geringe mate
naar de verzenen oploopt.
Zoodra alle nagels zijn ingeslagen, worden zij aangehaald, dat is men
neemt den hoef in de linker hand en slaat met vaste slagen zoodanig op
de koppen der nagels, dat zij geheel in de gaten worden gedreven. Daarna
plaatst men den gesloten nijptang op de nagelpunten en slaat met den
hamer zacht op de koppen, met de bedoeling de eerste scherper naar be-
neden en tegen den wand te buigen. In geen geval mag hierbij hard wor-
den geslagen of de nagel aan den wand met den nijptang worden tegenge-
houden, wijl hij zich door deze handelwijze in de weekere, inwendige hoorn-
laag krom naar binnen zou kunnen buigen, waardoor nu nog vernagelinc.
zou worden veroorzaakt.nbsp;°
De omgebogen nagelpunten worden thans zoo dicht mogelijk bij den wand
met een scherpen nijptang afgeknepen; de overblijvende nagelpunt, niet
geheeten, moet even lang zijn als breed. Na dit afknijpen begint het om-
nieten, dat is de nieten worden bij wijze van haak scherp naar beneden op
den wand omgebogen.
Bij het te voorschijn komen van den nagel op den wand drijft hij eenigen
hoorn voor zich uit; dezen neemt men weg, zoodat een kleine groeve ont-
staat, waarin de niet een ligplaats kan vinden. Dit wegnemen van een
weinig hoorn onder den niet kan geschieden met de rasp of met een daartoe
bestemd beiteltje. Het laatste wordt door velen verkozen, omdat van de
rasp met zelden misbruik is gemaakt; in plaats namelijk van enkel een
weinig onder de nieten te raspen, heeft men diepe ringen in den hoornwand
gemaakt, waardoor deze belangrijk werd verzwakt. Bij goeden wil kan men
echter even goed met de rasp als met een ander instrument het doel be-
reiken; de hoofdzaak is dat men weet dat aan de nieten een goede hof-
plaats moet worden bezorgd zonder den wand te verzwakken.
Het omnieten geschiedt door den nijptang tegen de nagelkoppen te hou-
den en met den hamer trekkende slagen aan te brengen op de nieten, zoo-
danig, dat deze naar beneden worden omgebogen en in de voor haar be-
.temde groeven komen te liggen Ook bij deze handeling zij men er op
bedacht met in de richting der kling op een niet te slaan, wijl anders de
ingeslagen nagel nog krom zou kunnen buigen, waarvan vernageling het
gevolg zou zijn.
Zoodra alle nagels zijn omgeniet, wordt de hoorn, welke onmiddellijk
boven den ijzerrand ligt, een weinig weggeraspt, dit voorkomt het te spoedig
groeien van den hoef over het ijzer. Het beraspen van den wand bovennbsp;.
de nieten moet streng worden afgekeurd, wijl daardoor het glazuur verlorennbsp;^
gaat en de wand verzwakt wordt.
Het is nuttig de oude nagelgaten en andere oneffenheden met kleefwas
stopverf of kunsthoorn op te vullen en daarna den hoef aan wand- en zooi-
vlakte met een weinig vet of vaseline in te smeren. Vervolgens laat men
het paard stappen en draven; het eerste om te beoordeelen of het de hoeven
gelijkmatig neerzet, het laatste om na te gaan of het dier rad loopt
IETS OVER WINTERBESLAG,
door
D. F. STUIVENBERG,
Meester-hoefsmid a./d. Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
Met het oog op den komenden vfinter en in verband met het feit dat in
»De Hoefsmidquot; meermalen het schroef beslag als het beste winterbeslag is
aangegeven, meende ik »een goed woordjequot; te moeten laten hooren
voor vierkante insteekkalkoenen. En dit vooral ten opzichte van de aan-
wending bij zware trekpaarden. De ervaring Leeft mij in Groningen geleerd
dat die insteekkalkoenen zoowel beter als goedkooper zijn dan schroefkal-
koenen.
Indien men sleeperspaarden op los scherp zet, brengt men niet alleen in
de takken maar ook in den toon schroeven of insteekkalkoenen aan. En
nu blijkt bij schroef beslag dat het toongat, door het sterk aanzetten van het
paard bij het trekken, inkorten tijd te ruim wordt, de schroefdraad slijt,
de schroef gaat loszitten. Indien het paard min of meer in de hakken
draait, welk gebrek bij eenigszins versleten sleeperspaarden veel voorkomt,
worden de schroeven uit de takken ook veel verloren.
De slijtage in het toongat kan eenigermate worden voorkomen door in
plaats van een toonschroef er twee te nemen, doch afdoende is het volstrekt
niet. Het inwellen van een stukje staal in het toongedeelte heeft bij schroe-
ven, ten opzichte van het maken van den draad, vrij wel onoverkomelijke
bezwaren, welke zich niet voordoen bij het gebruik maken van insteekkal-
koenen.
Bij stalhouders en voerlieden gebeurt het nog al gemakkelijk dat bij ge-
bruikmaking van schroeven deze te kort worden afgeloopen en het niet meer
mogelijk is ze zoo uit te draaien. Het is dan noodig het ijzer onderweg te
nemen, hetgeen schade en tijdverlies oplevert. Insteekkalkoenen kan men
zonder bezwaar bijna tot op het ijzer laten afslijten, indien zorg is gedragen
dat bij den toonkalkoen een gat door den wand is geboord en het ijzer iets
ruim ligt. Onder deze omstandigheden wordt eenvoudig een vastzittende
kalkoen van boven af met een soort doorslag losgeslagen.
De stalhouders zeggen, dat het paard op insteekkalkoenen veel vlotter
loopt, gemakkelijker draaft dan op schroeven. Daarenboven wordt er over
geklaagd dat de schroeven, vooral bij nat weer, soms wat roesten en zeer
vast zitten, zoodat het uitdraaien moeilijkheden oplevert. Bij dit wrikken
worden de paarden min of meer lastig en wanneer deze van nature nog al
prikkelbaar zjjn, dan kunnen zij ten slotte den koetsier veel moeite geven.
De bezwaren van insteekkalkoenen zijn in hoofdzaak, dat door het tikken
op de ijzers, bij het verwisselen van stompe en scherpe kalkoenen, vrij veel
losse ijzers voorkomen, en hierdoor van lieverlede min of meer brokkelige
hoeven ontstaan.
Den voorgaanden winter heb ik een zwaar tuigpaard, dat zoowel voor
-ocr page 156-den vrachtwagen als voor rijtuigarbeid wordt gebezigd, beslagen met ronde
insteekkalkoenen. Niettegenstaande in den toon staal was ingeweld, was
het toongat vnj spoedig te ruim en moest vernieuwing van het beslag volgen.
De hierna gebezigde vierkante insteekkalkoenen hielden het toongat vrij
goed ongeschonden.
Hoewel het schroefbeslag zeer waardeerende, meen ik volgens mijn erva-
ring te mogen beweren, dat in veel gevallen de insteekkslkoenen, het zoo-
genaamde stiftbeslag (voor dokters b.v. evengoed als voor stalhouders, ook
nog het voordeel hebbende, dat de verwisseling van stompe en scherpe kal-
koenen veel spoediger kan plaats vinden dan bij schroeven) de voorkeur
verdienen boven schroefkalkoenen.
*) EXAMEN IN HOEFBESLAG TE MIDDELBURG,
gehouden van 16 tot 21 Augustus 1897.
^ De deelneming aan de thans sedert 2 jaren in Zeeland gegeven cursussen
;nbsp;in hoefbeslag, onder algemeen toezicht van den heer districts-veearts voor
fnbsp;Zeeland en Zuid-Holland ten Zuiden van de Maas, te Dordrecht, gegeven
ïnbsp;door eenige vee-artsen en een gediplomeerden hoefsmid, is zeer voldoende
Inbsp;geweest.
Inbsp;Voor het thans gehouden examen te Middelburg hadden zich 101 deel-
Inbsp;nemers opgegeven. De commissie van beoordeeling bestond uit de heeren:
Inbsp;T h. G. V a n R ij s s e 1, districts-veearts te Dordrecht, voorzitter, J. d e V r i e s ,nbsp;•
:nbsp;rijks-veearts te Zalt-Bommel, W. A. H. van Horsen, onderwijzer in prac- ?
!nbsp;tisch hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht enLarmené,
wachtmeester-hoefsmid b/d. Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort. De Jury
kwam op 16 Augustus j.1. des middags te 12 ure samen en stelde in deze
]nbsp;bijeenkomst vast dat de beoordeeling zou geschieden op dezelfde grondsla-
jnbsp;gen als in Groningen werden gebezigd, en die in de voorgaande aflevering
\nbsp;van »De Hoefsmidquot; zijn medegedeeld.
j;nbsp;Het examen begon Maandag 16 Aug. j.1. 'snam. 2 uur, terwijl het den
jnbsp;daaraan volgenden Zaterdag 'snam 1 uur was afgeloopen. De regeling
Inbsp;omtrent werkzaamheden en aanwezigheid van paarden voor het bes'laan,
Inbsp;wordt door de Jury zeer geroemd, zoodat het verloop van het examen zoo
1nbsp;vlot mogelijk is geweest.
!nbsp;De eischen, bij het examen gesteld, waren nog al vrij hoog. De Com-
inbsp;missie van beoordeeling is over het geleverde werk zeer tevreden. Aan 60
smeden kon een diploma worden uitgereikt. In de volgende aflevering zul-
■jnbsp;■wij hun namen en woonplaatsen vermelden.
•) Wat de opleiding voor dit examen betreft, zij verwezen naar het artikel: ygt;De
Hoefsmidscursussen in Zeeland, door M. van der Vliet, provinciaal veearts te Krui-
nmgen', hetgeen voorkomt in de Maart-aflevering van het loopende jaar, blz. 39 en 40.
ORGANISATIE VAN HET HANDWERK IN DUITSCHLAND.
Na veel strijd heeft de Duitsche Rijksdag het Pruisische ontwerp van wet
op de organisatie van het handwerk met eenige wijzigingen aangenomen.
Krachtens deze wet zullen thans in geheel Duitschland de beoefenaars van
het zelfde ambacht zich tot zoogenaamde »Zwangsinnungenquot; (gilden) kunnen
vereenigen. Aan de plaatselijke autoriteiten wordt overgelaten voor eiken
kring het minimum te bepalen van het aantal patroons, die een gilde kun-
nen vormen. Als dan het verzoek gericht wordt tot de administratie, spreekt
ZIJ de verplichting uit tot instelling van de »Innungquot;. Door de administratie
kan intusschen daarvan nog worden afgezien, als zij van oordeel is, dat
door andere instellingen voldoende voor de bevordering van de gemeenschap-
pelijke belangen van het handwerk gezorgd wordt. De dwang wordt door
deze bepaling dus belangrijk verzacht.
De handwerkskamers zullen voortaan gekozen worden door de handwerks-
lieden, die in »Zwangsinnungenquot;, vrije gilden, tGewerbevereinequot; of andere der-
gelijke vereenigingen verbonden zijn Bedoelde kamers zullen meer speciaal
belast zijn met het geven van voorschriften ter uitvoering van de wettelijke
bepalingen op het handwerk, het bevorderen van instellingen waarvoor de
locale krachten te kort schieten en met het indienen van jaarverslagen.
De bepalingen omtrent de proeven van bekwaamheid zijn aldus gewijzigd,
dat commissiën voor de gezellenproef bij de »Zwangsinnungenquot; steeds zullen
bestaan, bij de vrije gilden slechts als de handwerkskamer daartoe machti-
ging geeft. Voorts zullen van staatswege bij vakscholen en dergelijke
inrichtingen commissiën voor proeven van bekwaamheid worden ingesteld,
en voorzoover die nog niet voldoende zijn, kunnen de handwerkskamers nog
tot hetzelfde doel commissiën instellen.
Aanvankelijk was in de toelichting tot het ontwerp met nadruk op den
voorgrond gesteld, dat de eisch van vele handwerkslieden en hun organen
om de vergunning tot het uitoefenen van een ambacht of handwerk afhan-
kelijk te maken van een proef van bekwaamheid (Befähigungsnachweis) als
ondoelmatig en onuitvoerbaar moest worden afgewezen, doch bij de behan-
deling in den Rijksdag werd, na verwerping van een amendement, bepalende
dat van 1 Januari 1905 af slechts die bazen leerlingen mogen houden die
recht hebben op den titel van meester, aangenomen (met 166 tegen 120
stemmen) het voorstel om voor het geheele handwerk een dergelijke proef
van bekwaamheid in te voeren. Het voorstel werd aangenomen in den vorm
eener resolutie waarbij de verbonden regeeringen werden uitgenoodigd daar-
omtrent in de volgende zitting hunner respectieve Landdagen een wetsont-
werp in te dienen.
Nog werd bepaald dat de thans bestaande geprivilegieerde beroepsvereeni-
gingen in gilden (Zwangsinnungen) omgezet kunnen worden, zonder dat
daartoe een besluit van de meerderheid wordt vereischt.
(u.jh. Tijdschrift der Ned. Mpij. t.b.v. Nijverheid).
-ocr page 158-JAARVERSLAG BETREFFENDE DE HOEFSMIDSCHOOL TE DRESDEN
EN DE EXAMENS IN HOEFBESLAG (1896).
De school, waarbij het practisch onderwijs in de smederij natuurlijk zeer
op den voorgrond treedt, is in 1896 bezocht door 156 leerlingen, waarvan
71 burgers en 85 militairen. Van het voorgaande jaar waren 15 burger-
en 15 militaire leerlingen blijven zitten In den loop van 1896 hebben 55
burger- en 67 militaire leerlingen, na met goed gevolg examen te hebben
afgelegd, de school verlaten, 1 burger en 1 militair zonder dat bewijs,
zoodat met ingang van 1897 32 leerlingen van 1896 waren overgebleven!
In 1896 is aan 14 hoefsmidsleerlingen (burgers) vrijstelling van oplei-
dingskosten (woning en baar geld) verstrekt. (In stede van beurzen aan
behoeftige jongelieden met aanleg, laat men in Nederland aan burgerleer-
lingen, bij opleidingsplaatsen van militaire hoefsmeden, vergoeding van kolen
betalen. En daarbij zijn de beschikbare plaatsen nog zeer ontoereikend
met betrekking tot de aanvragen !)
Het aantal beslagen paarden bedroeg 8865, dat der nieuwe ijzers 23830,
dat der oude 5946. Van die ijzers waren 2652 balkijzers, terwijl bij 3080
gebruik werd gemaakt van gutta-percha-zolen, touw- of andere inlegsels.
— Bovendien zijn 20 ezels beslagen of alleen hun hoeven besneden.
Onder de nieuw opgenomen beslagvormen is ook vermeld het winterbeslag
van van Horsen te Utrecht.
Examens in hoefbeslag. De Commissie van beoordeeling bestond uit de
heeren: Prof. Dr. Siedamgrotzky, Voorzitter, Prof. D r. Johne en
den leeraar in hoefbeslag Lungwitz.
a. 122 hoefsmidsleerlingen (55 burger- en 67 milit. 1.). Op grond van
het examen verwierven 32 (17 b. en 15 m.) ieder een diploma met lof,
welke het recht hebben dit om te wisselen tegen een diploma van »meester-
hoefsmid.quot; De overige 90 ontvingen een diploma, eenvoudig als gediplo-
meerd hoefsmid.
h. 37 hoefsmeden, die hun opleiding niet aan de hoefsmidschool te Dres-
den ontvingen. Van deze werd een het diploma met lof toegekend, aan 22
anderen het gewone diploma.
— Bij de examen-commissie in Bautzen werden in 1896 43 hoefsmeden
geëxamineerd, waarbij 3 het diploma met lof en 39 het gewone diploma
werd verleend.
- Aan de hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool te [/«rec/it bestaat de
laatste jaren ook gelegenheid voor een paar leerlingen tot het ontvangen
van onderwijs in hoefbeslag. Die hoefsmidsleerlingen volgen de lessen in
theoretisch hoefbeslag, gegeven door den heer leeraar aan 's Rijks Veeartse-
nijschool W. C. Schimmel, terwijl de practische opleiding wordt gegeven
door den heer onderwijzer in practisch hoefbeslag W. A. H. van Horsen.
Van af 1 September 1896 hebben H. Tom van Soestdijk en H. J.
Weeber van Amsterdam een cursus in hoefbeslag aan genoemde oplei-
dingsplaats gevolgd. Eerstgenoemde heeft op 1 Augustus j.1. deze inrichting
voor hoefbeslag verlaten en zich te Delft als hoefsmid gevestigd. — De
hierdoor opengevallen leerlingplaats is op 1 September jongstleden ingeno-
men door C .1. v a n D ij k van Jutphaas.
H. .1. Weeber voornoemd heeft het plan nog een jaar aan de hoefsmederij
der Veeartsenijschool te blijven en zich hierna als Mr. hoefsmid te Amsterdam
te vestigen.
Twee broers van den tegenwoordigen leerling van Dijk ontvingen mede
hun opleiding te Utrecht Zij zijn thans beide als hoefsmidsbaas werkzaam,
een te .lutphaas en een te Vleuten bij Utrecht.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling .Meindert
Meines van Zevenhuizen, gem. de Leek, heeft 4 Sept j.1. deze inrichting
verlaten met getuigschrift gedurende het tijdvak van 28 Maart—4 Sept.
1897 met goed gevolg een cursus in hoefbeslag te hebben meegemaakt. —
De daarmede opengevallen leerling-plaats is den zesden dezer maand inge-
nomen door .lan Velthuis te Bedum, Prov. Groningen.
—nbsp;De herdenking van het 50-jarig bestaan der Afdeeling Over-Betuvue van
de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw is op 24 en 25 Aug.
j.1. te Eist gevierd met een groote landbouwtentoonstelling, die uitstekend
is geslaagd.
Naar ouder gewoonte was aan deze tentoonstelling ook weer toegevoegd
een »Afdeeling Hoefbeslagquot;, waarin 5 mededingers een collectie hoefbeslag
inzonden en waarvan 3 werden bekroond, n.1. Jobs. Ger. Eltink te
Andelst, Jobs. Bulten te Eist en Th. .lobs. Lem te Driel. Zij verwier-
ven resp. een zilveren med., een bronzen med. en een getuigschrift.
—nbsp;Bij paardenkeuringen blijkt dat het hoefbeslag in de laatste jaren regel-
matig vooruitgaat. Somtijds treft men nog wel bepaald slechte ijzers aan,
doch zij beginnen gelukkig zeldzamer te worden. Veel eigenaren dragen er
toe bij dat hun paarden slechte, brokkelige hoeven toonen, doordat het
opnieuw beslaan veel te lang wordt uitgesteld. Ook moet men niet te
vreemd opkijken, indien de eigenaar van een paard, waarbij de ijzers ge-
heel binnen den draagrand liggen, zegt niet te kunnen begrijpen waarom
het niet vlot en gemakkelijk loopt, en aan deze opmerking de vraag ver-
bindt »of de smid er misschien ook schuld aan kan hebben?quot;
—nbsp;Wat staan voorstanders van koud- en van warm passen van het ijzer
soms scherp tegenover elkander! Zooals in den regel, de waarheid ligt in
het midden. Door het ijzer roodgloeiend te passen, wordt het hoefhoorn
veel te dor, hard en later licht brokkelig. Dit is natuurlijk verkeerd voor
den hoef. Sommige smeden passen het somtijds nog tegen beter weten in
toe, nl. om spoedig met het beslaan klaar te zijn. Het is echter beslist
verkeerd. Het publiek zegt vaak: »Het vet loopt er dan uit.quot;
De hoofdkunst van goed beslaan is den hoef goed te besnijden. Hoe
L
doelmatig dit echter ook moge geschieden en hoe zuiver horizontaal de
draagvlakte van het ijzer ook moge zijn, nimmer zal deze volkomen tegen
die van den hoef aansluiten. En dit volkomen aansluiten is voor het gelijk-
matig dragen van alle deelen der draagvlakte noodzakelijk Dit wordt
alleen bereikt door na het besnijden van den hoef het ijzer ztoariwarm te
passen, de gebrande deelen met het overige gelijk vlak te raspen en hierna
opnieuw te passen, tot dat alle deelen zuiver gelijk aansluiten. Alleen de
oppervlakkige hoornlaag wordt daarbij geschroeid; van dor of brokkelig
worden van den hoef is bij zioariwarm passen geen sprake.
—nbsp;In Leeuwarden wordt wederom een cursus gehouden in hoefbeslag.
Hoewel het Rijk ook dit jaar wederom geen geld beschikbaar kon stel-
len, zoo is het benoodigd sommetje gevonden uit de fondsen der »Provin-
ciale Commissie voor de Paardenkeuringen in Friesland.quot;
De aandrang tot toelating aan een dergelijken cursus is groot, en de
opoffering die zich de smeden, zelfs achter uit de provincie, getroosten,
om voor eene les van 2 uren eene verre reis te maken, is bewonderings-
waard, en levert wel het bewijs dat dit vakonderwijs noodig is en wordt
gewaardeerd.
Van de 80 aspiranten zijn een 20 tal tot de 5 theoretische lessen toege-
laten, uit welk getal de 10 besten zijn gekozen om de 10 practische lessen
te volgen, welke Zaterdag 21 Aug. jl. zijn aangevangen. — Zeer is bette
betreuren dat zoovelen, die, ofschoon in hunne antwoorden omtrent de
theorie iets minder vlot, voor de practijk wellicht even geschikt zijn, uit
gebrek aan plaats voor het volgen der practische lessen moesten worden
afgewezen.nbsp;(Uit »Med. en Ber. der Fr. M. v. L quot;).
—nbsp;Voor een cursus in hoefbeslag op het eiland Texel (provincie Noord-
Holland) is dit jaar weder een rijkssubsidie van ƒ 100 toegekend.
—nbsp;Opleiding hoefsmeden, Amersfoort. Mochten er nog jonge smedennbsp;'!
zijn, welke in aanmerking wenschen te komen om voor burgerhoefsmid te i
worden opgeleid, 't zij aan de hoefsmidschool te Amersfoort, 't zij bij een
der detachementen der artillerie, dan gelieven deze zich ten spoedigste
schriftelijk aan te melden, onder opgaaf van leeftijd en bij wien zij thansnbsp;J
werkzaam zijn, aan den secretaris der »Provinciale Commissie voor de paar-nbsp;|!
denkeuringen in Frieslandquot;, den heer D. van Konijnenburg te Leeuwar-nbsp;ji
den. Wellicht is er nog voor een 2-tal gelegenheid om hen voor eenenbsp;ï
plaatsing tegen 1 October a.s. in aanmerking te brengen. De cursus duurtnbsp;A
hoogstens 6 maanden. De kosten van verblijf behooren belanghebbendennbsp;{
zelf te hoeden, zoomede de kosten voor het gebruik van kolen en werktui-
gen ad f 0.20 per werkdag. {u. Med. en Ber. der Fr. M. v. Landbouw.)
—nbsp;Hoefsmeden. In het afgeloopen jaar is er wederom een hoefsmid
uit Friesland aan de hoefsmidschool te Amersfoort opgeleid. Bovendien
werd te Leeuwarden wederom een cursus gehouden voor hoefbeslag, waar-
van de kosten, daar de Rijksregeering daartoe ook dit jaar geene geldennbsp;J
beschikbaar kon stellen, uit de fondsen der Commissie voor de provinciale
paardenkeuringen zijn gekweten.
Aan elf personen is dientengevolge een getuigschrift kunnen worden
uitgereikt.
In 't geheel zijn nu blijkens de jaarlijks in de provincie verspreid wor-
dende aanplakbiljetten 54 hoefsmeden werkzaam, waarvan 20 aan de hoef-
smidschool of bij een der detachementen artillerie grondig zjjn opgeleid.
De zorg der Vereeniging tot verspreiding van vakkennis op dit gebied
heeft onmiskenbaar vrucht gedragen. Het hoefbeslag is in betrekkelijk
weinige jaren belangrijk verbeterd en zij, die de kennis missen, voelen dit
dagelijks, daar hun clientèle verloopt. Dientengevolge is dan ook bij de
smeden in de provincie een streven tot vermeerdering hunner vakkennis
waar te nemen, dat waardeering verdient.
u/h Jaarverslag van »Het Paardenstamboekquot; 1896/97.
—nbsp;De rijkshoefnagels worden in Duitschland veel gebruikt, volgens Lung-
witz tegenwoordig 75 % van alle daar verwerkte hoefnagels, terwijl het
pas 10 jaren is geleden dat deze nagels met vierkanten kop zijn ingevoerd.
In Duitschland werden vroeger ongeveer 180 verschillende soorten nagels
voor paarden en 30 voor ossen en muildieren gebruikt. Tegenwoordig
tezamen nog ongeveer 100.
—nbsp;In het algemeen schijnen de gewone strijkijzers ons meer te worden
gebruikt dan aanbeveling verdient. Dit is het geval bij dieren die nauw
in stand en gang zijn en zich het eerst raken met het verzengedeelte. De
stand wordt door zoon strijkijzer niet vaster; dikwerf ziet men hierbij dat
onder het draven van lieverlede het ijzer iets buitenwaarts wordt gewerkt.
Ontvangen van J. van Liere te B. f 2.50. (Gaarne zou de uitgever juist
adres van U ontvangen, daar de gevraagde aflevering reeds 2 maal is
teruggekomen).
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks-veeartsenljsciiool.
-ocr page 162-„DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ quot;quot;quot;
-------- ------ -- - land en 5 van het Buitenland gelezen.
HOEPZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetino-en
verkrijgbaar.nbsp;°
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
_w. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
Gummischoenen, IJsstif-
ten , IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen TroviSncTT^i^^^^ ^^^^ ''
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brotoers te New-York
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. .loseph!
tot zeer voordeelige condities
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
Co,
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
EIVGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
iegen scherp c o n c u r r e e re n d e prijzen.
2e Jaargang.
REDACÏETJR-UITGEVEIl: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 164-Vaste medewerking is toegezegd door tal Tan deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cavaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort;
F. Laméris, le Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen ;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. ScmMMEL, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......155
Een noodzakelijk hulpmiddel bij het in- en uitdraaien van schroefkal-
koenen, door Cayaux....................
Uitslag der gehouden hoefsmidscursussen in Zeeland, door M. van der
Vliet.....................162
Het pigment van het hoorn, door Moubis..........164
Korte mededeelingen.................166
Briefwisseling...................167
Advertentiën.......................
-ocr page 165-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK III.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 23. Guttapercha- en andere zolen.
Ondanks het in acht nemen der aangegeven regelen voor een doelmatig
beslag gaat elke hoef op den duur achteruit, althans wanneer de paarden
op harden bodem moeten arbeiden. Dit kan niet verwonderen, wanneer
men bedenkt in welken onnatuurhjken toestand de hoef ten opzichte van den
bodem wordt gebracht. Het lichaamsgewicht wordt namelijk niet. meer ver-
deeld over diens geheele bodem vlakte, doch rust slechts op den wand, ter-
wijl deze op het ijzer is vastgenageld.
De zool en straal komen bij den beslagen hoef niet of nauwelijks met den
bodem in aanraking, waardoor zij, evenals elk lichaamsdeel dat niet meer
arbeidt, in omvang afnemen. In het bijzonder ziet men dit aan den straal.
Het gevolg is, dat de hoef zich in zijn achterste helft vernauwt.
Door den voortdurenden groei van den hoef en diens, door het ijzer ont-
stane, onregelmatige afslijting wordt de toon te lang en de wand te hoog,
ten gevolge waarvan stand en gang schade lijden. Oud beslagen paarden
stooten aan, struikelen licht, zijn spoedig vermoeid, krijgen ziekten aan
pezen en gewrichten, kortom zij worden steeds minder geschikt voor hun werk.
Een groot nadeel van het beslag is ook dat de hoeven, wijl zjj van den
grond verwijderd blijven, uitdrogen; daardoor wordt de hoorn hard, vast,
schrompelt ineen en drukt op de onderliggende vleezige deelen, zoodat
de gang pijnlijk wordt en het dier met korte passen, als bevangen, gaat
loopen. Dit geschiedt veel eerder aan de voor- dan aan de achterhoeven,
wijl de laatste meer met urine en mest in aanraking komen. Uit den aard
der zaak oefent ook de verpleging, welke aan de hoeven ten deel valt,
grooten invloed uit.
Al deze nadeelen: ongelijkmatige verdeeling van den lichaamslast, minder
functionneeren van den straal, te lang worden der hoeven en uitdrogen van
den hoorn, werken samen om het hoefmechanisme te storen en daarmede
den stand en den gang van het paard te bederven.
Zooals reeds werd opgemerkt, is dat voornamelijk het geval bij het ge-
bruik op een harden bodem; hiervan is die, welke een hellend vlak vormt
en glad is, het meest te duchten. In dit geval toch moeten de paarden
alle krachten inspannen om niet uit te glijden; zij raken daardoor spoedig
stijf en versleten, terwijl het hoefmechanisme niet tot volle ontwikkeling kan
komen.
Het kan daarom geen verwondering baren dat de paarden het in de
groote steden niet lang kunnen uithouden en dat men naar middelen heeft
uitgezien om hierin te gemoet te komen. Van het vele dat in dit opzicht
beproefd is, komen de guttapercha zolen het meest in aanmerking.
Reeds in de eerste helft van deze eeuw legde men bij paarden, welke
een grooten afstand over de steenen moesten afleggen, reepen leder of vilt
tusschen den hoef en het ijzer, ten einde den stoot te breken. Omstreeks
1868 kwamen in ons land de eerste guttapercha zolen in gebruik, namelijk
die van Downie en Harris (fig. 121), welke nog heden hier en daar
worden aangewend. Ze worden met het ijzer
aan den hoef bevestigd, bedekken de hoornzooi,
doch laten een ruimte open voor den straal;
dikwijls is die niet groot genoeg en moet de
guttapercha zool dus worden uitgesneden.
De voordeelen dezer zolen zijn, dat zij het
uitglijden belemmeren, den stoot helpen breken,
het inballen van sneeuw voorkomen, en hoorn-
zool met steunsels eenigermate mede doen func-
tionneeren. Daartegenover staan echter nadee-
len ; vooreerst kunnen de zolen niet worden aan-
gewend bij plat- en volhoeven of bij sterk
Guttapercha zool van Downie ontwikkelde scheeve hoeven, maar ook in
en Harris, a uitgehold gedeelte andere gevallen kost het dikwijls moeite om
der zool, b uitsnijding voor den ze zoodanig passend onder te leggen , dat geen
straal c buitenrand waarop het te sterke drukking op hoornzooi en steunsels
ijzer komt te hggen.nbsp;^ -inbsp;i . „ , .,
wordt uitgeoefend. Afgescheiden echter hier-
van veroorzaken ze soms, door het veeren der
guttapercha tusschen hoef en ijzer, loszitten van
het laatste, terwijl door de rustende luchtlaag en
het indringen van vuil tusschen guttapercha zool
en hoef, het ontstaan van rotting wordt bevorderd.
Bovendien is het meermalen voorgekomen dat de
guttapercha zóó vast zoog aan de natte klinkers
in den stal, dat het paard, bemerkende dat het
been niet kon worden verplaatst, dermate begon
te tobben dat het ijzer met een gedeelte van den
wand tot boven de nieten werd afgerukt.
Spoedig daarna kwamen de Hartmann'sche
Fiff 122nbsp;,
Hartmann'sche buffer, van de
ondervlakte gezien. andere zolen, in verschillende landen, doch vooral
-ocr page 167-in Engeland. De buffers van Hartmann [(fig. 122), een fabrikant te
Hannover, kenmerken zieh daardoor, dat zij een guttapercha kussen vor-
men, bestemd om de onder vlakte van den boef op te vullen, zoover die
door het ijzer is vrijgelaten. Zij zijn voorzien van een toon- en twee zij-
vleugels, van plaatijzer vervaardigd, welke tusschen het ijzer en den hoef
komen te liggen (fig. 123). Ten einde het achteruitglijden der zool te voor-
komen, worden de kalkoeneinden der ijzers iets
naar elkander toe gebogen.
Deze buffers worden onder den hoef aange-
bracht, wanneer het paard dienst moet verrich-
ten en er weder onder uitgenomen, zoodra het
op stal komt. Dit geschiedt door middel van
een tang (fig. 124), voorzien van drie punten;
één dezer punten brengt men op de bovenvlakte
en de twee andere op de ondervlakte van den
buffer, buigt, door samenknijpen van den tang, '
den buffer en geeft dezen aldus een plaats onder
den hoef of verwijdert hem van daar.
De buffers leveren dezelfde voordeelen op als
de zolen van Downie en Harris, zonder al
haar nadeelen te bezitten. Zij worden namelijk niet gelegd tusschen de
draagvlakte van het ijzer en die van den hoef, en blijven niet gedurende
den geheelen tijd van het beslag onder den hoef zitten. Van losraken der
ijzers of het ontstaan van rotting is hierbij geen sprake. Bij plat- en vol-
hoeven kunnen ze echter niet worden gebruikt, terwijl het ook overigens,
al zijn deze buffers (evenals trouwens de zolen van Downie en Harris)
in verschillende groottei) verkrijgbaar, dikwijls bezwaren oplevert om ze
1) Er bestaan 20 nummers voor de voorhoeven, namelijk 10 ronde en 10 langwer-
pig ronde en 10 nummers voor de achterhoeven.
zoodanig passend te krijgen, dat zij niet te veel op de hoornzooi drukken en
niet verloren gaan. Daarbij is het inleggen en wegnemen der zolen steeds
omslachtig en gaat, ondanks alle voorzorgen, nog wel eens een buffer ver-
loren , zoodat men hiermede nog niet had verkregen , wat men wenschte.
Dit neemt niet weg, dat de Hartmann'sehe buffers nog worden gebruikt
en inderdaad voor paarden, waarbij zij goed passen, nuttig kunnen zijn.
Zij worden dan ook reeds sedert jaren, eenigszins gewijzigd, in ons land
vervaardigd, namelijk in de caoutchoucfabriek van Bakker te Ridderkerk.
Ook in Duitschland hebben enkele fabrikanten daarin onbeduidende wijzigin-
gen gebracht en ze onder een anderen naam (Sachs'sche buffers, »Huf-
schonerquot;) in den handel gebracht. Ditzelfde is in Engeland geschied; de
Engelsche buffer (flg. 125)
komt namelijk in beginsel
geheel met de H a r t-
mann'sche overeen; de
ondervlakte is echter ruw
gemaakt om het uitglijden
tegen te gaan , terwijl het
naar den hoef gekeerde ge-
deelte met een laag spons-
achtige , poreuze caout-
chouc is bedekt, waardoor,
gelijk men beweert, de
uitwaseming van den hoef
Dit laatste is echter onzin; van een uitwasemen,
niet zou worden belemmerd,
gelijk de huid bij mensch en dier doet, kan bij den dooden hoorn geen
sprake zijn. Daarvan kan, als van hout, het vocht verdampen, doch dit
wenscht men juist tegen te gaan; tot dit doel smeert men de hoeven in.
Ten onrechte schrijft men echter de rotting, welke niet zelden, bij het ge-
bruik van zolen, aan den hoef ontstaat, toe aan belette uitwaseming, terwijl
zij juist afwezig blijft wanneer, door het insmeren der zoolvlakte met bruine
teer, de verdamping van water volkomen wordt belet. Niet door verhin-
derde uitwaseming ontstaat rotting, doch door vochtige warmte en een
rustende luchtlaag; onder deze voorwaarden vinden de rottingsbacteriën ge-
legenheid zich te ontwikkelen. Dit is echter niet het geval, wanneer de
hoef met bruine teer of een ander dergelijk ontsmettingsmiddel is ingesmeerd;
hierdoor worden de rottingsbacteriën vernietigd, althans in hun groei be-
lemmerd.
Eigenlijk waren in Engeland reeds buffers in gebruik vóór Hartmann
de zijne aangaf, namelijk die van Kenny (fig. 126); deze moesten echter,
evenals de zolen van Downie en Harris, met het ijzer worden vastge-
nageld.
Van meer belang is de mede uit Engeland afkomstige zool van Sheater,
welke onder den naam van »sanoped horse shoequot; (den hoef genezend be-
slag) in het zevende tiental jaren dezer eeuw bekend is geworden (fig. 127).
Deze bestaat uit een zool van rundsleder, welke met chroomzuur behandeld
is geworden, ten einde haar meer duurzaamheid te geven. Het achterge-
deelte der bodemvlakte bevat een kussen, uit lagen leder en guttapercha
bestaande; deze zijn ten deele door een kitmassa, voor een ander deel door
houtschroeven onderling en met de lederen zool verbonden. Hierbij moet
een halvemaanvormig ijzer worden gebezigd.
Bij het gebruik der zool van Sheater dient het volgende in acht te
worden genomen. Nadat de hoef voor het nieuwe beslag gereed is gemaakt,
wordt de zooivlakte ingesmeerd met bruine teer en daarna opgevuld met
een laag jute, welke evenzoo met houtteer is bedekt. Dit opvullen moet
met overleg geschieden; de straalgroeven worden het sterkst voorzien en de
hoornzooi het minst, vooral wanneer zij weinig uitgehold en dus voor druk-
king gevoelig is. Een grooten straal bedekt men minder dan een kleinen.
Het opvullen heeft ten doel de steunsels, de zool en den straal, welke
bij het gewone beslag geheel aan hun normale functie onttrokken zijn, weder
te doen dragen als bij het onbeslagen paard.
Nadat de ondervlakte van den hoef is opgevuld, wordt ze met de lederen
zool bedekt en nu het halvemaanvormig ijzer zoodanig ondergelegd, dat dit
met zijn uiteinden vast tegen de kussens aan het achtereinde der zool komt
te drukken. Het juiste aansluiten is van groot belang, wil de zool bij het
gebruik onbeweeglijk blijven zitten; klapt deze in haar achterhelft open en
toe, dan gaat de jute verloren, dringt mest en urine tusschen zool en hoef
en wordt in het algemeen het doel, dat men zich voorstelt, niet bereikt.
Dit beslag heft zooveel mogelijk de nadeelen op, welke aan het gewone
ijzer eigen zijn; vooreerst maakt het halvemaanvormig ijzer het mechanisme
der achterste hoefhelft mogelijk, maar dan ook functionneeren straal en
steunsels bijna, alsof het paard onbeslagen in de weide liep, terwijl de
stoot gebroken, het uitglijden belemmerd, het intrappen van nagels of het
inballen van sneeuw voorkomen wordt.
Tegenover deze voordeelen, welke slechts kunnen worden verkregen indien
het beslag naar behooren wordt ondergelegd, staan echter ook nadeelen,
doch deze zijn niet van overwegenden aard. De kosten van het beslag zijn
hooger, dit is meer samengesteld, doch wat meer zegt, het wordt dikwijls
niet verdragen door zulke hoeven, wélke daaraan in het algemeen het meest
behoefte hebben. Bij plat- en volhoeven kan het niet worden aangewend
en paarden met te nauwe hoeven loopen in de eerste dagen niet zelden
pijnlijk door de sterke uitzetting, welke de achterste hoefhelft ondergaat.
Deze omstandigheid noopt sommige eigenaars om hun paarden weder op de
gewone wijze te laten beslaan en het gebruik der zolen af te keuren; bij
voortgezette aanwending zou hun echter gebleken zijn dat de pijnlijkheid
voorbijgaande was en dat hoef en gang weldra beter waren geworden dan
te voren.
EEN NOODZAKELIJK HULPMIDDEL BIJ HET IN- EN UITDRAAIEN
VAN SCHROEFKALKOENEN.
Moet reeds het hoefbeslag in het algemeen als een noodzakelijk kwaad
worden beschouwd, nog meer is dit het geval met het winterbeslag, en wel
met de verschillende vormen of stelsels in verschillende mate.
Over de voor- en nadeelen der verschillende scherpingsmethoden is reeds
het een en ander gezegd toen ik het winterbeslag besprak in den vorigen
jaargang (blz. 9 en 28) van dit tijdschrift.
Alleen wil ik thans de aandacht vestigen op het nadeel dat kan ontstaan
door het aanbrengen en verwijderen van losse kalkoenen bij het gebruik van
scherp beslag.
Zooals bekend is, worden de insteekkalkoenen eenvoudig met een hamer in
de gaten geslagen. Zij worden verwijderd door zijdelings tegen de stiften
zelve of tegen het ijzer te kloppen, of wel door den gespleten beitel te ge-
bruiken. Bij de Cavalerie hebbenquot; wij kunnen waarnemen, dat sommige
paarden daarbij lastig worden en zich trachten te onttrekken aan het on-
aangename gevoel, veroorzaakt door genoemde noodzakelijke bewerking van
het aanbrengen en verwijderen der stiften. Bij het slaan tegen den ijzer-
rand kunnen tevens de ijzers los gaan zitten of worden verschoven.
Bij de aanwending van schroefbeslag bestaan de even genoemde nadeelen
niet. Evenwel moet hier worden gezorgd dat bij het in- en uitdraaien der
schroeven, de hoef voldoende in tegenovergestelde richting wordt tegenge-
houden (gefixeerd).
Geschiedt dit niet, dan kan dit een nadeeligen invloed uitoefenen, vooral
op de onderste gewrichten (pijn, kreupelheid), en kan het aanleiding geven
tot verzet bij het paard. Draait men, om dit te voorkomen, de schroeven
met sterk genoeg aan, dan kan daarvan het gevolg zijn dat zij verloren
gaan of afbreken. Nu weet men hoe moeielijk het is, den hoef onbewege-
lijk te houden wanneer de schroeven behoorlijk vast worden ingedraaid. Nog
lastiger is dit tegenhouden bij het uitdraaien der schroeven, wanneer deze
zeer vast zitten; vooral wanneer dit door een en denzelfden persoon moet
geschieden. Men durft dan soms met den sehroefsleutel niet de noodige
kracht aanwenden uit vrees voor het meedraaien van den hoef met de
gevolgen van dien.
Het is noodig dat aan dit bezwaar worde tegemoet gekomen, zoodat men
met de eene hand den sleutel kan hanteeren zoo krachtig als men wil en
kan, en met de andere hand even krachtig het ijzer (en dus den hoef)
onbewegelijk kan houden.
Hiertoe zijn reeds verschillende werktuigen aangeraden en aangeprezen.
Zij kwamen echter niet algemeen in gebruik of wel raakten in onbruik door-
dat zij te samengesteld, onhandig en duur waren. Zoo werd o.a. de tang
van Gück in het Duitsche tijdschrift »Der Hufschmiedquot; (1894, blz. 169)
gunstig beoordeeld. Dit is een betrekkelijk zwaar en samengesteld werktuig
en kost 9 gulden. Döring's fixeerhefboom (Hufschm. 1896,
blz. 5) is reeds veel eenvoudiger, maar is toch nog te zwaar
en te duur en daardoor voor algemeen gebruik en om bij ^ich
te dragen (met den sehroefsleutel) niet geschikt. Vooral in het
leger toch is het noodzakelijk dat ieder ruiter ten allen tijde
zijn paard op scherp kan zetten zonder hulp van anderen en
dat hij derhalve voorzien zij van de noodige werktuigen daartoe.
Tot het fixeeren van den hoef bij het in- en uitdraaien van
schroefkalkoenen, raad ik het gebruik van een hoogst eenvou-
dig stalen werktuigje aan, dat m. i. genoegzaam voldoet aan
de eischen van lichtheid, eenvoudige samenstelling en goed-
koopte ; ieder smid kan het maken. Het gewicht behoeft niet
meer dan 180 gram te bedragen en de prijs niet hooger te zijn
dan 70 ets.
Uit nevenstaande afbeelding van de lengtedoorsnede blijkt
dat het onderste gedeelte bestaat uit een eenvoudig, rondge-
smeed handvat i), terwijl in het platgesmede boveneinde (dat
echter de noodige dikte moet behouden) eene vierhoekige insnij-
ding is aangebracht, die eene breedte (hoogte) heeft van ruim
een hoefijzer-breedte en een diepte van meer dan een ijzer-dikte.
/
\
Wordt nu de sehroefsleutel aangewend, dan wordt tevens
met de andere hand, door middel van den even bedoelden
veiligheidshefboom, eene tegenwerking uitgeoefend, die even groot
is als de werking van den sehroefsleutel. Men laat het werk-
tuigje daartoe met de insnijding grijpen in de ondervlakte van
(op de helft
der ware
grootte).
1) Ik heb er over gedacht het ondereinde als sehroefsleutel te doen inrichten,
maar ben daarvan teruggekomen.
het Ijzer, en wel in den tegenovergestelden tak of wel in den toon. Het
ijzer (en dus de hoef) kan zoodoende totaal worden gefixeerd, waardoor de
genoemde nadeelen, die een gevolg kunnen zijn van het in- en uitdraaien
der schroeven, zullen worden voorkomen.
Reeds den vorigen winter heb ik mij (en anderen) kunnen overtuigen
van het practische nut van bedoeld werktuigje.
Enkele dagen geleden vernam ik van den heer Lungwitz (leeraar in
het hoefbeslag te Dresden), dat ook in Duitschland een dergelijk werktuigje
wordt gebruikt. Het is echter minder eenvoudig en daardoor m. i. minder
practisch. Aan het uitgesmede gedeelte is het breeder en heeft daar nog
eene vierkante opening, zoodat het ook als schroefsleutel kan dienst doen.
Door de aanwezigheid van die opening wordt echter m i. het werktuig
juist op de plaats die het meest aan afbreken blootstaat, zeer verzwakt!
Aan den steel is verder nog een schroef aangebracht om de gaten uit
te boren of te zuiveren, welke schroef mij tamelijk overbodig voorkomt en het
werktuigje slechts lastiger en duurder maakt. Volgens mijn bescheiden meening
kunnen bij dit werktuig de twijfelachtige voordeelen niet tegen de nadeelen
opwegen. Bovendien kan het toch niet te gelijk aan zijne beide bestem-
mingen van schroefsleutel en fixeerhefboom beantwoorden, zoodat men toch
steeds voor het beoogde doel twee dergelijke voorwerpen zal moeten hebben,
hetgeen m. i. niet te verkiezen is boven het gebruik van een eenvoudigen
schroefsleutel en nog eenvoudiger fixeerhefboom.
Bij het gebruik van schroefbeslag vermeen ik dus het gebruik dezer beide
laatstgenoemde werktuigen te mogen blijven aanbevelen.
Na herhaalde proefnemingen met verschillende soorten van winterbeslag
is men ook in ons leger tot de overtuiging gekomen dat de schroefkalkoenen
tot heden de beste wijze van scherping uitmaken. Bij onze bereden Artil-
lerie IS dit systeem reeds ingevoerd en ook bij onze Cavalerie zal het zeer
waarschijnlijk voor goed worden aangenomen. En deze beslagswijze zal nog
meer aanbeveling verdienen dan tot nu toe het geval was, wanneer men den
hoef bij het m- en uitdraaien der schroeven behoorlijk en gemakkelijk kan
fixeer en.
Deventer, 2 October 1897.nbsp;CAYAUX
UITSLAG DER GEHOUDEN HOEFSMIDSCURSUSSEN IN ZEELAND.
Terwijl ik in de Maart-aflevering van dit jaar eenige mededeelingen heb
gedaan omtrent den aard der bovengenoemde cursussen, wensch ik thans
eenige regelen te schrijven met betrekking tot de daarbij verkregen resul-
taten, die tot mijn genoegen zeer bevredigend mogen worden genoemd.
Het hoefbeslag is in Zeeland een groote schrede vooruitgegaan, hetgeen
duidelijk in het oog valt bij hen die een paar jaar geleden en ook dit jaar
een reis hebben gemaakt door de verschillende gedeelten der provincie ter
beoordeeling der paardenfokkerij.
De grove fouten, die men nog niet lang geleden hier ten platten lande,
en ook in de steden, ten opzichte van het hoefbeslag beging, behooren
thans tot de zeldzaamheden.
Vooral in het besnijden van den hoef en het passen van het ijzer is een
groote ommekeer gekomen; men ziet niet meer het sterk besnijden van zool
en straal of een passen waarbij schier geen paard of smid meer te zien
was tengevolge van de dikke, sterk riekende rookwolken.
Ook het ijzer zelf heeft de noodige veranderingen ondergaan; men zorgt
nu voor een vlak ijzer voorzien van een goed afgewerkten draagrand en afhel-
ling, eigenschappen die men vroeger tevergeefs zocht. Toch kan men de
voorheen hier onbekende rits nog niet overal aantreifen. Evenmin zijn de
groote kalkoenen geheel van het tooneel. Dit nu komt niet geheel ten
laste van de tegenwoordige hoefsmeden doch grootendeels van de eigenaars
der paarden. Dit blijkt b.v. hieruit, dat iemand zijn paard niet meer liet
beslaan door een zekeren smid, omdat »deze een gootje (rits) in het ijzer
had gemaakt, hetgeen toch geheel overbodig wasquot;. En dat de kalkoenen
nog niet verdwenen zijn, klinkt niet vreemd. De meeste paardenhouders
verkiezen ze nu eenmaal en daartegenover staat de smid machteloos. Toch
kan hij zorgen dat de onhebbelijke haken, wanneer ik ze zoo noemen mag,
die den goeden stand en de beweging der dieren in zoo hooge mate belem-
meren , plaats maken voor goed afgewerkte, vooral niet te hooge kalkoenen.
Omtrent de hoefsmeden die de beide cursussen hebben gevolgd, kan men
zeggen dat zij over hot algemeen genomen met grooten ijver hebben ge-
werkt, hetgeen blijkt uit eene mededeeling gedaan op bl. 146 van de vorige
aflevering, waar men ongeveer onderaan leest: »De Commissie van beoor-
deeling is over het geleverde werk zeer tevredenquot;. Daarbij moet men dan
nog weten dat zeker der deelnemers, bij den aanvang der cursussen,
nooit iets over hoefbeslag hadden gelezen, of niet meer wisten dan zij van
vader of grootvader hadden geleerd.
Aan het examen dat in Augustus te Middelburg is afgenomen, door een
Commissie genoemd in de vorige aflevering, namen deel 101 leerlingen uit
de verschillende Zeeuwsche landbouw-afdeelingen en wel:
24 uit de Afdeeling Hulst waarvan er 10 zijn geslaagd, n.1.: C. J. Schie-
man te Axel, A. Ysebaert te Westdorpe, Al. Waelput te Zuiddorpe,
P. F. Kint te Ossenisse, Ch. L. van Huffel te Hontenisse, P. J. Kint te
Halsteren, M. van Nieulande te Koewacht, J. Vlaander te Axel,
C. J. van der Vlies te Hulst en P. J. Butler te Terneuzen;
10 uit de Afdeeling Oosthurg, geslaagd 2, n.1. W. H. Bouwens te
Waterlandkerkje en J. de Potter te Cadzand;
20 uit de Afdeeling Walcheren, geslaagd 14, n.1.: I. Josiasse te Kou-
dekerke, A. Lucieer J.Fz. te Koudekerke, P. J. Hillebrand te Brig-
damme, H. L. Meijers te Serooskerke, G. Taal te Middelburg, S. Taal Jr.
rr
te Meliskerke, A. Taal te Veere, A Meijers te Serooskerke, A. Steketee
te Oost Souburg, A. de Kam te Oost-Kapelle, K. de Kam te Grijpskerke,
W. Kesteloo te Gapinge, J. A. Contant te Koudekerke en A. de Lignij
te Domburg:
6 uit de Afdeeling Zierikzee, geslaagd 6, n.1.: M. W. Kesteloo en M.
L. Matthijssen, beide te Oosterland, N. van de Zande en G. Geluk
te Noordwelle, I. W. de Braai te Nieuwerkerk en H. Akker daas te
Noordgouwe;
6 uit de Afdeeling Tholen, geslaagd 3, n.1.: A. van Elsacker te St.
Philipsland, J. van Dijk te Tliolen en M. A. Rombouts te Oud-Vosmeer;
6 uit de Afdeeling Noord-Beveland, geslaagd 2, nl.: Thomas de Looff
te Wissekerke en W. J. van de Linde te Cortgene;
17 uit de Afdeeling Heinkenszand, geslaagd 13, n.1.: D. Adriaanse te
Goes, J. Slab bekoom te Oudsabbinge, Cornelis van Waarde te
•sHeer Arendskerke, C. Butler id., J. J. Oranje te 's Gravenpolder,
J. Kabboord te Nisse, J. F. Depondt te Kwadendame, J. NijssenPzn
te Wemeldinge, S. Kalle waard te Wolphaartsdijk, J. ZuidwegJz te
Heinkenszand, .1. A le Coq te Wolphaartsdijk, D. de Vos te Heinkens-
zand en C. Dominions te Kattendijke;
12 uit de Afdeeling Kruiningen, geslaagd 10, n.1.: J. L. van Elsacker,
W. .1. Staal, A. Nijsse, alle 3 te Krabbendijke, A. Bouwens, P. de
Smidt en H. de Smidt Pzn., alle 3 to Kruiningen, C. van Boven te
Rilland, A. van der Burght te Yerseke, H. P. Markusse te Schore en
P. Butler te Biezelinge.
Alzoo is het gering aantal gediplomeerde hoefsmeden die reeds in Zeeland
waren gevestigd, vermeerderd met 60 nieuwe.
Dat zij nu allen, het algemeen en hun eigen belang begrijpende, op den
ingeslagen weg voort zullen gaan, dat zij zich steeds zullen oefenen het
beslag te leveren naar de eischen van den tijd en dat zij zich op de hoogte
zullen houden van de beweging op 't gebied van hoefbeslag door het lezen
en bestudeeren van het tijdschrift »Be Hoefsmidquot;, zal wel de wensch zijn
van allen in Zeeland die belang stellen in de paardenfokkerij in het alge-
meen, en in het hoefbeslag in het bijzonder.
Kruiningen.nbsp;M. van der Vliet.
HET PIGMENT VAN HET HOORN.
De kleur van het hoorn van den paardenhoef is het gevolg van de aan-
wezigheid eener kleurstof, het zoogenaamde pigment, dat in den vorm van
kwrels in en om de hoorncellen is gelegen; deze worden daarvan voorzien
bij haar ontstaan uit de matrix (= hoeflederhuid, vleezige deelen, »het
levenquot;, hoornvoortbrengende of keratogene deelen - alle verschillende
benamingen voor dezelfde deelen van den hoef), haar wordings-of geboorte-
plS-Ets.
Meestal is de hoef aschgrauw, nu lichter dan donkerder van tint, soms
bijna zwart. Andere paarden hebben lichte strepen of grooter gedeelten
van den hoef helderder gekleurd, gewoonljjk wit of geelachtig wit; of wel
de hoef is licht gekleurd en van donkere strepen voorzien. Het eerste komt
voor bij paarden met zwarte onderbeenen; de andere wanneer witte haren,
sokje'», witte vlekken aan de kroon voorkomen, of wel bij witte onderbeenen
waarbij zwarte vlekken aan koot of kroon aanwezig zijn.
Volgens de leer van Bouley geeft het hoorn steeds de kleur weer van het
weefsel waaruit dit hoorn voortkomt. Bovengenoemde opgaven worden dan
ook alleen bevestigd, wanneer het hoornvoortbrengend weefsel, de hoefleder-
huid, en voor den hoornwand in het bijzonder de vleeschzoom en — kroon,
of een gedeelte dezer, pigmenthoudend dan wel pigmentloos is.
Het was tot heden een uitgemaakte zaak dat de vleesehplaatjes over het
algemeen ontbloot zijn van pigment, en dat ook de hoornplaatjes steeds
kleurloos zijn. Nu leert evenwel Delpérier dat deze bewering onjuist is.
Hij liet een aantal hoeven zien, aan welke men kon constateeren dat de
hoornplaatjes gekleurd zijn evenals dit het geval was met de kroongroeve er
boven en met de vleeschkroon, van welke zij afkomstig zijn. Bij een der
hoeven waren de hoornplaatjes geheel kleurloos, wijl ook het onderste gedeelte
van de kroon geheel kleurloos was. Men zal zelfs de vleesehplaatjes dikwijls
genoeg gekleurd, gepigmenteerd zien, maar steeds zijn de hoornplaatjes
gekleurd zooals het gedeelte der kroon, waarvan zij afkomstig zijn. Aan
alle hoeven met gekleurde hoornplaatjes zal men zien dat de plaatjes welke
zwart zijn, zulks zijn van hun begin tot hun einde. Het is ook niet juist
dat de kleur der vleeschkroon overal gelijk is aan die der huid, welke
boven de kroon is gelegen. Ook heeft de bewering geen grond dat de zool
de kleur van den wand weergeeft, en de kleur van de zool helderder wordt
van binnen naar buiten. Eene zaak alleen staat vast, zegt D e 1 p é r i e r, namelijk
dat alle deelen van den hoef zuiver weergeven de kleur der plaatsen van
het weefsel waar zij ontstaan, en dat er geen bepaalde regel voor de
kleuring van dat weefsel bestaat; dio is meer toevallig, daar men soms
zwarte hoeven ziet, onmiddellijk boven begrensd door witte vlekken der huid
D. wil de pigmenteering dienstig maken aan de oplossing van een be-
twist vraagstuk omtrent de vorming van den hoef. Bijna alle schrijvers
namelijk beschouwen de vleesehplaatjes als de eenige of gedeeltelijke voort-
brengers der hoornplaatjes. Hij zegt: de pigmenteering geeft ons het bewijs
dat de vleesehplaatjes niet de hoornplaatjes voortbrengen. Indien de vleeseh-
plaatjes onmiddellijk de hoornplaatjes zouden afscheiden, dan zouden deze,
volgens de leer van Bouley, gepigmenteerd of niet gepigmenteerd moeten
zijn gelijk de correspondeerende vleesehplaatjes. — De feiten bewijzen dat
het tegendeel bestaat; de hoornplaatjes kunnen gepigmenteerd zijn in omge-
keerden zin van de vleesehplaatjes; daaruit volgt (altijd volgens beweren van
Delpérier) dat die plaatjes niet afgescheiden zijn door de vleesehplaatjes.
Utrecht.nbsp;MOUBIS.
r
—nbsp;De burgerhoefsmeden ,1. van Liere te Goes en H. B. ter Weer
te Hengelo (O), sedert 4 April j 1. gedetacheerd bij het 3e Regt. Veld-Artillerie
te Breda hebben hierbij met goed gevolg een halfjaarlijkschen cursus in
hoefbeslag gevolgd en zijn op 29 September j.1. weder vertrokken
De bij dit regiment beschikbare plaatsen zijn op 1 October 1897 niet
weer ingenomen
—nbsp;Inzendingen hoefbeslag op de landbouwtentoonstelling te 's-Gravenhage,
18—26 Sept. jl. Voor de uitgeloofde prijzen waren 3 mededingers, waar-
van W. H. Meyerink te Houten een verguld zilveren medaille, E. .1.
Sarink te Voorst b/Zutphen een zilveren, de Rijks Landbouwschool
te Wageningen een bronzen medaille behaalde. Laatstgenoemde inzending
was besloten in een glazen kast De collectie van Meyerink toonde nog
dezelfde fouten als vroeger in »De Hoefsmidquot; zijn aangegeven, die van Sarink
maakte geen slechten indruk. De nagelgaten bij collectie M. waren veel
te klein, terwijl bij collectie S enkele mij wel wat groot voorkwamen. De
draagvlakten waren bij beide verzamelingen ijzers goed, de afhellende vlak-
ten hadden bij verscheidene ijzers duidelijker, beter aangebracht kunnen
M. te 'sHage.
—nbsp;Wanneer men het noodig oordeelde op de landbouwtentoonstelling te
's Hage hoefbeslag-verzamelingen ten toon te stellen, zoo ware het aange-
wezen geweest te trachten daar eens de collectie hoefbeslag der hoefsmidschool
te Amersfoort ter bezichtiging te geven. - Wanneer zou er eens een collectie
hoefbeslag bij een fturgrerhoefsmidschool in Nederland zijn?
—nbsp;Een 1,Patenthoefbeslag zonder nagelsquot; werd beproefd bij het 2de Ulanen
regiment No. 18. Als resultaat der proeven werd bevonden, dat deze
ijzers 3 ä, 4 weken onberispelijk lagen, dat evenwel de uitvoering van het
beslag veel te tijdroovend en omslachtig is, om algemeen aanwending te
vinden.nbsp;^
(Uit: Ziekterapport der paarden vjh Saksische Armeecorps over 1896 )
—nbsp;1 April 1897. Het was feest te Gottesaue in Baden. Het ^oO-jarig
bestaan der militaire hoefsmidschool ^Gottesauequot; werd dien dag herdacht, en
dat het een plechtig feest zou zijn, dat getuigde het groote getal oud-leer-
lingen, thans »Fahnenschmiedequot;, dat op dezen morgen voor de feestelijk
versierde inrichting met de leerlingen stond aangetreden. Voor het front
stond een respectabel getal Officieren, onder welke eenige regimentscomman-
danten en niet minder dan vier generaals, bijna allen van verre gekomen,
om door hunne tegenwoordigheid belangstelling te toonen in het voor dé
bereden korpsen zoo gewichtige hoefsmidsvak. Ook de hoogste burgerau-
toriteiten ontbraken niet.
De inspectie begon met het saluut van den generaal »Guten Morgen Leutequot;,
door de aangetredene hoefsmeden krachtig beantwoord met een »Guten
Morgen Herr Generalquot;. Nadat door den chef der inrichting een feestrede
was uitgesproken, welke eindigde met een »Hochquot; op den Keizer en de
Vorsten van Wurtemberg en Baden, wier regimenten uit Gottesaue hun
hoefsmeden krijgen, had in de smederij een parade smeden plaats, gevolgd
door eene photographische opneming van alle aanwezigen, officieren en
manschappen.
Aan den «Feestmaaltijdquot; in den namiddag gehouden door de Officieren
kenmerkten de toasten zich door waardeerende woorden voor de hoefsmid-
school en de mannen van het vak. De onderofficieren en manschappen
hielden hun »Feestmaaltijdquot; elders op kosten der school, terwijl 's avonds
een banket werd gehouden door de gezamenlijke aanwezigen, waar het
feest vroolijk werd voortgezet. Daar werd ook de man herdacht, die juist
op dien dag zijn geboortefeest vierde, namelijk Vorst Bismarck, aan
wien een telegram werd verzonden van den volgenden inhoud: »De Kon.
hoefsmidschool Gottesaue gedenkt op dezen dag met den meesten eerbied
haren reuzen-collega, den smid van het Duitsche rijk.quot;
Dat feest van den len April 1897 vormt eene schoone bladzijde in de
geschiedenis van het hoefsmidsvak in Duitschland!nbsp;M.
(Uit: »Der Hufschmied' 'NO 5 en 6)
— Departement van Oorlog. Bij de 3 regimenten huzaren, het escadron
ordonnansen, de rij- en hoefsmidschool en het remontedepot, zijn tezamen
40 hoefsmeden, waarvan 1 wachtmeester-hoefsmid. — Bij de 3 regt, veld-
artillerie zijn in het geheel 21 , bij het korps rijdende artillerie 5 hoefsmeden.
Sedert 15 Sept. zijn ingekomen postwissels van de heeren: A. van der
Burght te I. ƒ 3.00 over 1897, P. Ripmeester te H. ƒ2.25 over 1ste, 2de
en 3de kwartaal, C. M. Rietschoten te B. en f. J. Hoogenhoom Jr. te W.
beide ƒ 1 50 over 3de en 4de kwartaal.
K IJL ns t h-O O r n,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks Veeartsenijschool.
u
I j
-ocr page 178-----------------------. land en 5 vaquot; Buitenland gelezen.
HOEFZOLEN Toor paarden inet s^^odiffe of gebrek-
kige lioeyen.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
_w^ A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
H. L REESINK amp; Co, Zutphen.
staaf-, Plaat-, Band- en Profieliizer.
PKIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
Beste Zweedschenbsp;W Gummischoenen, IJsstif-
Hoefnagels, merk ^ ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen TrovitncTR^^i^^^^ ^^^^
n^nArn^™ VULKACHELS, van ABErROTTßROTHERs te New-York.
keukenfornuizen naar onze eigen modellen. KACHELS
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. .loseph
tot zeer voordeelige condities.
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
Co ,
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp c o n c u r r e e r e n d e prijzen.
2e Jaargang.
RBDACTEUK-ÜITGEVEIl: A. W. HEIDEMA, RIJKS VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 180-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Huzaren te
Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort;
F. Laméris, le Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen ;nbsp;gt;
A. van Leeuwen, Districts veearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. le Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. ScmMMEL, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......171
Voorschrift nopens het hoefbeslag, door Frederikse......175
Een nieuwe agrafe voor hoornscheuren, door v. d. B.......180
Enkele opmerkingen omtrent hoefbeslag en hoefverpleging van de in
ons land aangekochte remontepaarden, door F. Laméris . . . .181
Korte mededeelingen.................181
Briefwisseling..................... g3
Advertentiën........................
-ocr page 181-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 28. Guttapercha- en andere zolen.
Kort nadat deze »sanoped horse shoequot; in ons land waardeering had ge-
vonden, kwam uit Engeland het bericht, dat wegens sterfgeval de fabriek
gesloten was en de zolen niet meer konden worden geleverd. Dit gaf een
ander Engelsch industriëel aanleiding
om dergelijke zolen, doch van eenvou-
diger aard, in den handel te brengen;
het zijn die , welke de heer W. A. H. van
Horsen te Utrecht reeds sedert vele
jaren voor ons land beschikbaar heeft
gesteld (fig. 128)1). Zij bestaan uit een
plaat gewoon zooileder, van achteren
voorzien van een guttapercha kussen, dat
aan zijn ondervlakte wafelvormig en
dus ruw is; het kussen is door middel
van een kitmassa vast met het leder
vereenigd.
1) Ook zijn 7.ij verkrijgbaar bij W. Hemsing amp; Co. te Amsterdam. (Red.).
-ocr page 182-Deze zolen worden op dezelfde wijze aangewend als die van Sheater en
bieden gelijke voordeelen aan. Zij kosten minder dan de laatste en kunnen,
evenals deze, gedurende drie of zelfs meer beslagen worden gebruikt.
Behalve de zolen, welke bestemd zijn om met een halvemaanvormig ijzer
te worden gebezigd, heeft men er ook in den handel gebracht, waarbjj een
geheel ijzer moet worden aangewend. Deze hebben óf enkel een guttapercha
straal (fig. 129 en fig. 130) óf het kussen komt meer met dat der boven-
bedoelde zolen overeen, doch is zooveel smaller, dat de ijzertakken er naast
een plaats kunnen vinden (fig. 131 en fig. 132).
Fig. 131.nbsp;Fig. ,,32.
Lederen zool met guttapercha kussen Lederen zool (slechts ten deele in de
voor gewoon ijzer.nbsp;figuur weergegeven) met guttapercha
rand voor geheel ijzer.
Deze zolen missen het voordeel van het halvemaanvormig ijzer, doch ko-
men overigens in haar gevolgen met de eerst vermelde overeen. Bij behoor-
lijke opvulling van den hoef met in teer gedrenkte jute, kunnen zij voor
het behoud der hoeven en beenen zeer nuttig zijn. Het is buiten twijfel
dat een dergelijk beslag, meer echter nog met het halvemaanvormig ijzer,
met voordeel kon worden toegepast bij alle tram-, omnibus- en vigilante-
paarden in de groote steden; de meerdere kosten hiervan zouden ruim wor-
den vergoed door het langer gebruik dat men van de paarden kon maken.
Veel meer dan men vermoedt, heeft het gestoord hoefmechanisme ten ge-
volge, dat de paarden spoedig versleten zijn.
Zelfs het gebruik van een enkele lederen zool is reeds nuttig, wanneer
daarmede gepaard gaat het opvullen van de ondervlakte van den hoef. Hier-
door zal het mechanisme bevorderd, het uitdrogen van den hoef voorkomen
worden; den vasteren stand , waarbij de spieren der beenen worden gespaard,
mist men hierbij echter.
Behalve deze zolen zijn tal van andere aanbevolen, welke echter minder
goed zijn dan de genoemde. Zoo vooreerst het van Fransche zijde aange-
geven beslag Robert (fig. 133). Deze zool, uit week guttapercha be-
staande, komt met haar uitwendigen, vlakken rand tusschen den hoef en
het ijzer te liggen en wordt met het laatste vastgenageld. De binnenrand
is, gelijk fig. 133 aangeeft, van uitstekende punten voorzien en dus ruw,
zoodat het uitglijden wordt tegengegaan. Bovendien zal de drukking der
guttapercha zool op den straal de uitzetting hiervan en dus het hoefmecha-
nisme bevorderen.
Het stelsel Robert is, eenigermate gewijzigd, onder andere benamingen
in den handel gebracht en wordt nog veelvuldig aangewend. Eenige jaren
geleden werd dit door de Amsterdamsche koetsiers het meest geschikt ge-
oordeeld voor het gebruik der paarden op asphalt.
ing. rs.i.nbsp;Fig. 134.
Guttapercha zool voor voorhoeven,nbsp;Touwbuffer volgens Ch. Baak.
volgens Robert.
Overeenkomstige bulfers als die van Hartmann zijn gemaakt van ge-
teerd scheepstouw, vilt, stroo, kurk, enz., doch zij hebben over het geheel
weinig toepassing gevonden. Dit vindt ook daarin zijn verklaring, dat het
ijzer een bijzonderen vorm moet hebben (naar binnen gebogen kalkoeneinden,
sterk afhellende vlakte) en dus bij het passen moeielijk kan worden verzet.
De touwbuffer (fig. 134) is ingevoerd door Ch. Baak, hoefsmid te Ber-
lijn; hij bevat evenals die van Hartmann een toon- en twee zijvleugels
van plaatijzer , bestemd om tusschen het ijzer en den hoef te worden ge-
schoven.
De stroobuffer (fig. 135) bestaat uit gevlochten roggestroo, dat vast samen-
gedraaid en door middel van dun touw tot een zool vereenigd wordt. De
Pruisische paardenarts Reinicke beval dezen aan, met het gevolg dat hij
ook bij het Pruisisch leger werd beproefd; aan het gebruik zijn echter
veel bezwaren verbonden. De ondervlakte van den hoef moet goed uitge-
hold en het ijzer van een sterk afhellende vlakte in genoegzame breedte
voorzien zijn, de hoef moet vóór het inbrengen der zool met bruine teer
worden ingesmeerd, wat ook aan de ondervlakte van het stroo dient te ge-
schieden. De buffer kan niet telkens, naar de behoefte, worden weggeno-
men en weder ondergelegd, zoodat, ondanks alle voorzorgen, licht rotstraal
ontstaat. Bovendien verslijt het stroo, het breekt af en gaat verloren.
De kurken zool komt in vorm overeen met den buffer van Hartmann •
voor het mbrengen moet zij in warm water buigzaam worden gemaakt!
Lvenmin als bij de stroozolen kan er van een telkens uitnemen en weder
onderleggen sprake zijn.
Er is zelfs een balkijzer in den handel gebracht, voorzien van een kur-
ken zool en met kurk ingelegde kalkoeneinden. Dit fabrieksijzer kan na-
tuurlijk met in het vuur gelegd en voor den hoef passend gemaakt worden,
zoodat het als zeer onpractisch moet worden aangemerkt.
Hetzelfde geldt van de vilten zolen, hetzij zij uit enkel vilt, of uit vilt
en linnen zijn gemaakt. Vilt is te week en neemt te gemakkelijk vocht op,
waardoor spoedige afslijting, rotting en losraken van het ijzer ontstaan.
Ten einde den paarden op gladde wegen een vasteren stand te verzeke-
ren, heeft men ook de ondervlakte van het ijzer voorzien van guttapercha,
leder, hout, geteerd touw, enz. Het laatste (fig. 136) heeft het meest vol-
daan, nadat de fabrieken ijzers leverden, welke warm gemaakt en eeniger-
mate verzet kunnen worden; het touw wordt daarbij uit de holte aan de
ondervlakte van het ijzer genomen, en er later weder ingedaan. Dit wordt
met het ijzer vastgenageld.
Een nadeel van het touwijzer is, dat het dikker is dan een gewoon ijzer
en dus den straal meer van den bodem verwijderd houdt. Boven het ge-
wone kalkoenijzer bezit het echter onmiskenbare voordeelen.
Ook heeft men inlagen gebezigd, welke enkel den straal bedekten en een
beter functie daarvan beoogden. Men heeft tot dit doel balkijzers aange-
wend en een meer of minder dikke laag vilt gelegd tusschen den balk en
den straal. De inlagen van Philips en Neer (fig. 137) en van Sievert
(fig. 138), met dezelfde bedoeling aanbevolen, hebben geen ingang gevonden.
Het beslag van Schneider en Ernst (fig. 139) bestaat uit een ijzer
met verbreede uiteinden, welke aan de ondervlakte zoodanig zijn uitgehold,
dat daarin langwerpig ronde guttapercha kussens kunnen worden opgenomen.
Deze worden vóór het inbrengen met een tang samengeknepen en blijven
krachtens hun elasticiteit goed zitten. Zij steken iets onder het ijzer uit en
belemmeren dus het uitglijden, terwijl zij ook eenigszins kunnen bijdragen
tot breking van den stoot. Veel is daarvan echter niet te verwachten.
VOORSCHRIFT NOPENS HET HOEFBESLAG,
van 9 October 1897.
Het is algemeen bekend, alles woelt hier om verandering, de tijden ver-
anderen en wij veranderen met hen; oude wetten en voorschriften worden
door nieuwe vervangen, die op hunne beurt — daaraan bestaat geen
twijfel — weer plaats zullen moeten maken.
Zoo was in de maand, die achter ons ligt, weer het voorschrift nopens
het hoefbeslag, van 2 November 1886, aan de beurt om plaats te maken
voor een nieuw voorsclirift waarvan wij het nieuwe, het veranderde ons voor-
stellen te bespreken.
Laat ons, voor wij verder gaan, den »afgestorvenequot; gedenken, al huldigen
WIJ met het »van den doode niets dan goed zeggen.quot;
Kort gezegd, het oude voorschrift had zeerveel goeds, het meeste is dan
ook - wat het eerste gedeelte betreft - onveranderd overgenomen; de be-
pahnpn echter nopens het winterbeslag zijn geheel veranderd.
Gelukkig zullen velen met mi,' zeggen, de schroefkalkoen, in 1886 in den
ge aan wordt nu weer gehuldigd als het beste middel om op schero
e zetten. Het gaat ons dus als de groote legers van Frankrijk en Duitsch-
land - in zooverre zyn wij in goed gezelschap - we hebben den schroef-
kalkoen gedaan gegeven en weer in dienst genomen. In dien tusschentijd
tegen he'ftnbsp;^^^^ zijn
A. Wat het ijzer betreft.
vaJl ?nbsp;-J «J-delök
van de draagvlakte behoort afgescheiden te zyn; nu is er aan toegevoegd
dat ZIJ verder geregeld moet worden naar de uitholling van de zooren
van af het laatste nagelgat langzamerhand smaller moet toeloopen, zoodat
het laatste vierde gedeelte van eiken ijzertak geheel vlak is
Reeds lang handelde men alzoo, nu echter is het voorgeschreven en is
weer meer eenheid verkregen.
De vorm van de rits was vroeger niet aangegeven, ieder was dus bevoegd
die rits te bezigen, die hem beliefde.
Algemeen was in het leger de binnenwand van de rits loodrecht, de bui-
tenwand schuin; men gebruikte nagels waarvan werkelijk de kop aan de
eene zyde recht en aan de andere schuin was, maar lettende op de zwik
komt de nagel juist verkeerd in de rits.
Zonderling mag het heeten dat deze toestand zoo kng heeft kunnen be-
staan. (Zie pag. 50 en 66 van dezen jaargang).
Voortaan echter moeten de beide wanden van de rits een gelijke helling
hebben en de nagelgaten zoo groot zijn, dat zi,quot; de kling van den nagel
juis kunnen opnemen. Verder moeten de nagelgaten in verband met de
richting van den hoornwand worden gestampt.
Nu moeten de nagels natuurlijk veranderen, de koppen moeten overeen-
komen met de rits. De Hoefsmidschool beproefde »Reichshufnagelquot; (Rijks-
hoefnagels) uit Bergedorf bi,' Hamburg. Deze nagel is in 10 verschillende
nommers te krijgen, het nommer geeft tevens de lengte van den nagel in
nirnimeters aan, hier hebben wij de Nos. 50, 55 en 60. Bij groote hoeven
zullen m het algemeen nagels No. 60 wel hot best gebezigd worden. Bij
de cavalerie gebruiken wi,quot; in den regel No. 55, bij kleine hoeven, vooral
voor, echter ook dikwijls No. 50.
Wij zijn nog met de eerste 3 duizend bezig, maar nu reeds kunnen wij
-ocr page 187-dezen nagel ieder aanbevelen, ze nagelen gemakkelijk. De kling is niet
breed, de nieten zijn derhalve klein, wat het oog aangenaam aandoet. Zij
schijnen uit goed materiaal vervaardigd te zijn; de zwik is nogal lang, ter-
wijl ze niet sterk doorgericht zijn.
Wat de plaatsing der nagels aangaat, is er, wat de achterijzers betreft,
eene kleine wijziging aangebracht. Thans staat hier het laatste nagelgat
in den binnentak op het midden en in den buitentak een halve cM. meer
naar achteren. O. i. eene verbetering, eene verandering in de goede richting.
Lungwitz, een man van ervaring op ons gebied, wil de nagelgaten
bij het achterijzer in het voorste twee derde gedeelte aanbrengen.
Dr. Möller te Berlijn gaat nog verder en zegt dat het laatste nagelgat
zelfs tot in het achterste derde gedeelte van den ijzertak kan zitten.
Ook wij meenen dat het achterijzer iets verder dan het voorijzer naar
achteren genageld moet worden; nu toch komt het nog te veel voor dat
een achterijzer »verschoven'' is of »los zitquot; en het verder naar achteren
nagelen zal hierin verbetering brengen. Nadeelen daarvan zullen we wel
niet zien.
In dit voorschrift wordt bepaaldelijk het klapijzer genoemd, in dat van
86 geschiedde dit niet.
Nu leest men in punt 11 :
»Bij de cavalerie kunnen de achterijzers klapijzers zijnquot; etc. Verder wordt
er eene korte beschrijving van het klapijzer gegeven, waarvan het voor-
naamste is, dat het overal even breed moet zijn en de buigzame lip ter
dikte van het ijzer boven de draagvlakte uit moet steken, terwijl deze ge-
plaatst moet zijn tusschen het toon- en le zijnagelgat.
B.nbsp;Wat de bevestiging van het ijzer betreft.
Hier wordt aangegeven, dat de nagelkoppen zoodanigen vorm moeten
hebben, dat zij volkomen in de rits passen.
Hierover werd boven reeds gesproken.
Ten laatste wordt gezegd — evenals vroeger — de bovenvlakte der na-
gelkoppen moet met de onderste hoefijzervlakte gelijk komen. Gaarne hadden
wij daar »zooveel mogelijkquot; tusschen zien komen. Het is toch zeker niet
ieders werk in een ijzer eene rits en nagelgaten te maken zoodanig, dat de
goed aangehaalde nagel daarin juist past; of de nagelkop zou nog dieper
ingeslagen kunnen worden als het hoefijzer dit niet verhinderde of de nagel-
kop steekt er dikwijls een streep boven uit. Het laatste hindert zeker niets,
het eerste echter strjjdt tegen eene goede bevestiging. Het »gelijk vijlen
der koppenquot; wat nu geschiedt als de smid weet dat er naar gezien wordt,
heeft zeker ook wel wat tegen als de hoef niet voldoende gefixeerd is!
C.nbsp;Wat betreft de bewerking van den hoef.
Heette het vroeger: »zool en straal mogen in geen geval worden besne-
-ocr page 188-denquot;, nu wordt gezegd, dat van de zool en den straal alleen de loszittende
doode of rotte hoorn verwijderd mag worden.
Was het vorig voorschrift, dit punt betreffende, wat al te streng, nu
zorge de hoefsmid er voor, dat hij zich streng boude aan hetgeen er staat
en niet verder ga door de houwkling eens flink door de zool te laten gaan.
Voor het besnijden wordt nu ook weer de renet het eerst genoemd, maar
meer recht laat dit voorschrift wedervaren aan de houwkling. En met recht.
Het is toch een goed stuk gereedschap, bijna niet te missen bij harden
hoorn. Niet tegen te spreken is het evenwel, dat de renet met voordeel
meer gebruikt kan worden dan tot nu toe geschiedt.
Het yeegmes wordt niet meer genoemd, dat heeft afgedaan. Welke
smid, die prijs stelt op den naam van hoefsmid, gebruikt dat ding ook nog!!
Ten laatste mag nu de scherpe hoefrand tusschen hoef en ijzer worden
weggenomen, terwijl overigens aan den hoornwand niet mag worden geraspt.
Jammer dat nog steeds het raspen aan den hoornwand verboden moet worden.
Laat de smid toch leeren begrijpen, dat na een goed ondergelegd ijzer niets
te raspen of te vijlen valt!! Als hij dat geleerd heeft zal hij zien, dat hij
minder met brokkelhoeven te kampen heeft dan voorheen
Bepalingen nopens het winterbeslag.
Het winterbeslag bestaat uit hoefijzers, minstens 11 millimeters dik, met
schroefgaten en daarin passende scherpe en stompe kalkoenen.
In het voorijzer komen 2 schroefgaten in de uiteinden der takken; bij de
cavalerie zijn de achterijzers eveneens voorzien van twee schroefgaten, bij
de artillerie echter worden hierin bovendien twee schroefgaten in het toon-
gedeelte tusschen de toon- en de eerste zijnagelgaten geboord.
Behalve het achterijzer der artillerie zijn de ijzers verder voorzien van
vier nagelgaten in eiken tak. Hiervan is het 2e nagelgat bestemd om zoo
noodig een ijsnagel op te nemen.
Omtrent het gebruik van dien ijsnagel wordt verder in het voorschrift
niet gesproken.
De stompe kalkoenen zijn 20 mM en de scherpe 30 mM lang, hiervan is
10 mM schroefdraad. De scherpe kalkoenen zijn beitelvormig
Iets nieuws is het gebruik van veiligheidshefboomen. Doelmatig in hooge
mate is dit werktuigje. Zeker zal men er - en terecht - in het leger
de hand aanhouden, dat het steeds wordt gebruikt.
Voor allen, die den hoef nog niet fixeeren, gelde het »goed voorbeeld
doet goed volgen.quot; De prijs is geen beletsel. Het werktuigje kan men
zeker overal voor 8 ä 9 stuiver koopen (zie pag. 160 v/d jaargang).
Standmodellen der ijzers en kalkoenen worden door de Hoefsmidschool
verstrekt.
Met een enkel woord vermelden wij even hoe die vervaardigd zijn en op
welke wijze gemeten wordt. Tot nu toe meet men nog zeer verschillend.
Up de ondervlakte wordt gemeten, omdat op deze vlakte de nagelgaten
worden gemaakt. In het midden van het toongedeelte wordt een kornagel i)
aangebracht en wel juist in het midden van de lijn der nagelgaten. Liep
dus de rits door en wilde men een nagelgat juist in het midden van den
toon aanbrengen , dan zou dit ter plaatse van den kornagel moeten gemaakt
worden.
Van dezen kornagel uit wordt gemeten, dus bij het voorijzer is de af-
stand van den kornagel tot het midden van het laatste nagelgat in den
buitentak gelijk aan den afstand van het midden van het laatste nagelgat
tot het einde van den tak, enz.
De modelijzers komen, zooals zij zijn, onder den hamer uit. Er wordt
slechts een vijl gebruikt om de braam van de schroefgaten en van de uit-
einden na het afkappen weg te nemen.
Naar onze meening is een modelijzer een hoefijzer, dat niet alleen ge-
schikt is — aangenomen dat het op maat is gemaakt — om zonder meer
ondergelegd te worden, maar dat ook, wat de wijze betreft waarop het
ontstaat, een model is of m a. w. dat gemaakt is, zooals een kundig
hoefsmid gewoon is zijne ijzers te maken.
• Bepalingen nopens het gebruik van gutta-percha als middel tegen het
ballen van sneeuw in de hoeven der paarden.
Voor het eerst wordt in het leger een middel tegen het ballen van sneeuw
in de hoeven gegeven. _ Gutta-percha is beproefd en het voldeed uitstekend,
het kan onder ieder ijzer worden aangebracht, mits de afhellende vlakte
goed is gemaakt. Het is mij echter gebleken, dat het soms — vooral als
de hoeven wat plat zijn — nuttig is een paar platte lipjes aan de onder-
vlakte van het ijzer waar dit het breedst is, aan te brengen.
Verloren gaat de gutta-percha niet en ze kan telkens weer gebruikt
worden. Dus is de prijs voor niemand een overwegend bezwaar.
Aangegeven is, uit eene plaat gutta-percha van 1 cM. dik, gedeelten te
snijden, die juist tusschen de ijzertakken passen, de straal wordt echter
vrijgelaten. Deze uitgesneden plaatjes worden in warm water gelegd, waarna
ze gemakkelijk tegen den voet zijn te drukken, overal moet de gutta-percha
onder het ijzer worden gedrukt, vooral aan de steunselhoeken.
»In het belang der voeten zullen de zolen niet dan bij groote noodzake-
lijkheid, langer dan drie achtereenvolgende dagen onder de voeten mogen
blijven.quot;
Voorzichtig, maar ook noodig?
Wij zagen geen enkel nadeelig gevolg er van dat de gutta percha ge-
ruimen tijd langer onder den hoef bleef.
En hiermede zijn wij ten einde.
Een goed voorschrift, de smid zorge voor de rest!
__FREDERIKSE.
1) De smeden spreken gewoonlijk van kornagel of dopper; er wordt mee bedoeld
een punt, dat met den kornagel of dopper wordt ingeslagen.
EEN NIEUWE AGRAFE VOOR HOORNSCHEUREN.
De hoefsmid Massonat te Vincennes heeft een nieuw soort agrafe of
wil men het zoo noemen, een wijziging bedacht op de algemeen bekendé
agrafe van Vachette.
De nieuwe vorm bestaat uit twee gelijke helften, welke door een stevigen
schroef naar elkander worden toegebracht. Hierbij behoort een brandijzer
met slechts eene punt. Het is alles te eenvoudig om bijquot; de schematische
teekening nog eene beschrijving te voegen.
Juist voor hoornscheuren in den toon geeft het gebruik veel voordeelen
wel IS de agrafe samengestelder en duurder, maar ze kan zeer gemakkelijk
worden aangewend en men kan de tang van Vachette, een lang niet goed-
koop instrument, ontberen, terwi,quot;! het éénpuntige brandij-zer door iederen
noetsmid kan worden gesmeed.
De kop vaa den schroef heeft een sleuf en eenige openingen, zoodat men
met velerlei instrumenten deze kan aanhalen.
Mag deze agrafe duurder zijn, daar staat tegenover, dat ze zelden ver-
loren gaat, wat men van die van Vachette geenszins kan zeggen. Het grootste
voordeel is gelegen in het feit, dat men de schroef van dag tot dag vaster
kan aandraaien en daardoor een kneuzing van de vleezige deelen met plot-
sehnge kreupelheid kan voorkomen. Men zal met het inbranden der gaten
om de twee helften op te nemen, daarmede natuurlijk rekening moeten
houden, en schroeft den eersten dag b.v. tot op een halve cM de twee
helften naar elkander toe en maakt dien afstand van dag tot dag kleiner
Voorts behoeft men van dit soort geen verschillende nummers voorradig
te hebben; zij passen in het algemeen bij eiken hoef.
Met het oog op strijken eigent ze zich niet voor hoornscheuren aan den
binnenverzenwand.
Ree. de Med. Vet.nbsp;j n
-ocr page 191-ENKELE OPMERKINGEN OMTRENT HOEFBESLAG EN HOEFVERPLE-
GING VAN DE IN ONS LAND AANGEKOCHTE
REMONTEPAARDEN.
Bij verscheidene paarden was het beslag goed, bij enkele zelfs zeer goed,
rekening gehouden met gang en stand van het betreffende dier. De achter-
hoeven waren meestal onbeslagen; door onvoldoende zorg en niet tijdig be-
snijden waren deze evenwel dikwijls te plat en te wijd, met inscheuringen
aan den draagrand of met lossen wand.
Sommige paardenhandelaars hadden een eigenaardig middel toegepast om
de paarden meer voorkomen te geven. Bij een drietal paarden vond ik
voor de hoogte der beslagen voorhoeven 12 ä IS^/g cM., terwijl de onbe-
slagen achterhoeven een hOogte van 10 cM. hadden. De meerdere hoogte
der voorhoeven werd vooral aangebracht door verbazend dikke ijzers en
door de hoeven weinig of niet te besnijden. Toen de ijzers afgenomen en
de hoeven tot de normale grootte waren teruggebracht, bleek de hoogte
ongeveer 10 cM. te bedragen. Men was er dus in geslaagd om de paarden
van voren 2 a 2^/2 oM- hooger te doen schijnen, waardoor een eventueel
»overbouwdquot; zijn kon worden gemaskeerd. De gewichten van deze ijzers
waren: le paar 2.1 K.G., 2e paar 2.01.5 K.G. en 3e paar bijna 2 K.G.
Dit respectabele gewicht werd mede verkregen door de ijzertakken onge-
veer 2I/2 cM. te lang te maken, wellicht met het doel om door deze ge-
wichtsvermeerdering van voren een grootere drafactie te verkrijgen.
De beenen worden daardoor beter opgelicht en krachtiger vooruitgebracht,
hetgeen echter slechts voor korten tijd door meerdere spierinspanning kan
worden tot stand gebracht.
Op den duur is deze handelwijze, vooral bij jonge paarden, m. i. zeer
af te keuren, daar deze, door ze van voren kunstmatig zooveel hooger te
maken, te veel in den rug hebben te lijden.
F. Laméris.
—nbsp;Cursus te Enschedé. Vanwege de Overijsselsche Landbouw-Maat-
schappij wordt te Enschedé onder leiding van den daar gevestigden rijks-
veearts, den heer F. S. J. Veeze, een cursus in hoefbeslag gehouden.
Aanvankelijk namen 12 leerlingen hieraan deel. Van deze heeft een zich
wegens ziekte genoopt gevoeld het bijwonen der lessen half October j.1. te
staken. — Vermoedelijk zal den cursianen in December a.s. gelegenheid
worden gegeven zich bij examen het diploma van bekwaamheid te zien
uitgereikt.
—nbsp;Cursus te Goudriaan, gehouden vanwege de Afdeeling Alblasserwaard
v/d. Hollandsche Maatschappij van Landbouw. De leiding van dezen cursus
IS opgedragen aan den te Groot-Ammers gevestigde« njks-veearts, den heer
J. J. Hendrik se. Het onderwijs bestaat uit 6 theoretische lessen, ieder
van 2 uur, en 12 practische lessen, van uur elk. De cursus wordt
door de provincie Zuid-Holland gesubsidieerd. Er namen in het begin 13
leerhngen aan deel, doch van deze hebben zich sedert 3, ten gevolge van
onvoldoende practische kennis van het vak, teruggetrokken. Vermoedelijk
zullen deze zich wel voor een volgenden cursus opgeven. Na afloop van
den tegenwoordigen cursus zal een examen worden afgenomen.
-nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. G. Huisman te Wanne-
perveen (Dr ) is dit jaar van 14 Mei tot 16 October als leerling-hoefsmid
aan genoemde inrichting geplaatst geweest en heeft op laatstgenoemden
datum een verklaring ontvangen dat hij zyn leertijd met goed gevolg had
doorgemaakt. - De daardoor opengevallen leerlingplaats is op 25 October
d. a. v. ingenomen door J. Pekelder van Winsum.
Aan de inrichting voor hoefbeslag te Groningen zijn in den regel 2 of 3
leerling-hoefsmeden geplaatst. Op dit oogenblik 3. Voor de 2 eerstvolgend
openva lende plaatsen hebben zich reeds aspiranten opgegeven. De 3de
plaats komt ongeveer met Maart a. s. beschikbaar. Z|j die hiervoor in
aanmerking wenschen te komen, kunnen zich schriftelijk aanmelden aan het
adres der heeren Wiersum en Heidema te Groningen.
-nbsp;»Vulkaanquot; van 2 October j.1. bevat een artikelnbsp;rf. opleiding
van handwerkslieden tot verheffing van hun stand.quot; Dat stuk begint met te
zeggen: »Onder alle kwestiën die in den tegenwoordigen tyd ons beroeps-
leven beheerschen, is in de eerste plaats de opleiding van handwerkslieden
van groot algemeen belang. Men ziet het steeds meer en meer dat het
handwerk tegenwoordig met geheel andere voorwaarden tot bestaan reke-
ning heeft te houden dan vroeger, en dat het succes van een zaak op ge-
heel andere grondslagen berust dan in de tijden van grootvader quot;
besMt''quot;quot;^' algemeene beschouwingen komt de schrijver tot het volgende
»In de eerste plaats zal er naar gestreefd moeten worden, den midden-
handwerksstand door goede vorming der jeugdige krachten te verheffen
Door samenwerking van den staat, goede vakscholen en goed ingerichte
vakvereenigingen zal men daartoe stellig komen; dan zullen ook betere ele-
menten overgaan tot een ambacht, hoofdzakeiyk de zonen van handwerks-
bazen, die nu veelal vaders vak den rug toekeeren, omdat zij meenen in
de handels- of ambtenaarswereld een hoogere positie in de maatschappij te
kunnen innemen. De werkelijke leerlingen in de verschillende ambachten
soms van flinke bazen en van andere beschaafde kringen worden steeds zeld-
zamer en de betaalde jonge werkkrachten uit de lagere klassen van 't volk
■worden steeds talrijker.
Het vormen van een goed ingericht leerlingwezen is hoogst noodzakelijk,
J
1
het is de wortel van elk streven tot verheffing van 't vakwezen, 't Ware
te wenschen dat allen, die een beroep uitoefenen, zich aaneensloten, zooals
vroeger de gilden — om door grondige besprekingen en eendrachtige samen-
werking te kunnen komen tot een betere opleiding van handwerkslieden,
en daarmee handwerk en handwerksman te verheffen.quot;
—nbsp;Glazen gewichten. De Bondsraad van Zwitserland heeft onlangs het
gebruik van glazen gewichten in de verschillende kantons toegestaan.
De heer Sehmid te Bulach heeft deze nieuwigheid uitgedacht en heeft
daarvoor in Duitschland octrooi aangevraagd; de voordeelen daaraan ver-
bonden zijn, dat glazen gewichten zindelijker en goedkooper zijn dan kope-
ren, minder dan deze aan slijting onderhevig en beter bestand tegen de
inwerking van atmospherische invloeden en vloeistoffen. Deze gewichten
hebben de gedaante van een afgeknotten kegel en zijn voorzien van een
knop, waarop het aantal eenheden in grammen en kilogrammen is gegra-
veerd; zij worden vervaardigd in typen van 10, 20, 50, 100, 200, 500
gram en 1 , 2 en 5 kilogram.
[Een heerlijke uitvinding voor boterfabrieken! Hoe lastig is dat voort-
durend roesten der ijzeren gewichten en hoezeer wordt dit bevorderd door
aanraking met natte handen, waaraan dikwijls nog zout hecht. Toch is
dit niet te vermijden en daarom juist zjjn glazen gewichten zoo practisch.
Laten onze botermakers van deze vinding goede nota nemen!]
{ujh. Weekbl. v. Zuivelbereiding en Veeteelt).
—nbsp;De concurrentie wordt van lieverlede steeds grooter!
—nbsp;In het DJaarverslag der Noord-Brabantsche Maatschappij van Land-
bouw over 1896quot;, komt onder anderen voor: »In het westelijk gedeelte
van Noord-Brabant o. a. te Bergen-op-Zoom, Halsteren, Wouw, Ossendrecht
en Huybergen bestaat nog groote behoefte aan bekwame hoefsmeden.quot;
Sedert 15 October is ingekomen postwissel van C. van Boven te R. voor
ab. Sept.—Jan. '98 ƒ1.—.
Ktins thioorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leveranciers aan 's Rijks Veeartsenijscliool.
-ocr page 194-DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ plaatsen van hei Binnen-
------------------- land en 5 van hei Buitenland gelezen.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
__w. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PIUJIA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
Beste Zweedschenbsp;^ Gummischoenen, IJsstif-
Hoefnagels, merk ^ ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen ^rLfenc^R^^^®®^ ^^^^
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soe. an. St. Joseph'
tot zeer voordeelige condities.nbsp;'
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
Co.,
AMSTERDAiVL.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
Ef/GELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
iegen scherp c o n c u r r e e r e n d e prijzen.
Aflevering 12.
2e Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 196-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Brüin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Gayaüx, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Huzaren te
Beventer ;
F. W. van Dülm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Paardenarts der 2de klasse bij de Rij- en Hoefsmidschool
te Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te ütrecht;
W. Kamerbeek, Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort-,
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen ;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moübis, Paardenarts der 1ste klasse b/h. Ie Regt. Veld-Artil-
lerie te Utrecht-,
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. ScfflMMEL, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel......187
De »witte lijnquot; en haar beteekenis in het hoef beslag, door Knipscheer 189
Voorschrift nopens het hoefbeslag bij militaire paarden, volgens be-
schikking van den Minister van Oorlog van 9 October 1897 . . .192
De »hold fastquot; kalkoen, door F. Laméris.........202
Korte mededeelingen.................202
Briefwisseling.......................203
Advertentiën....................203
-ocr page 197-DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 24. Hoefverpleging.
Niet zelden gebeurt het, dat men zich om de hoeven der paarden niet
bekommert vóór zij beslagen moeten worden. Dit is verkeerd; door een
goede verzorging der veulenhoeven oefent men dikwijls voor het geheele
verdere leven invloed uit op den stand en den gang van het dier.
Het is voor de hoeven nuttig, wanneer het veulen veel beweging krijgt;
zij slijten dan af en worden, dank zij het tot ontwikkeling komend hoef-
mechanisme , breeder. De afslijting geschiedt echter meestal niet regelmatig;
gewoonlijk heeft de toon meer te lijden dan de verzenen. Hierin kan worden
te gemoet gekomen door de verzenen nu en dan te besnijden; gebeurt dit
niet, dan krijgt het veulen een te steilen stand in de gewrichten van het
onderbeen, het gaat overkoot staan.
Indien het jonge paard veel in den stal staat en diens hoeven niet regel-
matig worden besneden, krijgt de wand, in het bijzonder aan den toon, een
te groote lengte; deze kan hier inknikken, daar uitbuigen en aldus aanlei-
ding geven tot een zeer onregelmatigen stand. Daarnaar worden de beende-
ren , gewrichten , enz., boven den hoef gelegen , weldra gewijzigd, en .... het
dier loopt gevaar voor het geheele leven gebrekkig te worden in stand en gang.
Zoowel bij het veulen dat zich veel in vrijheid beweegt, als bij dat, wat
rustig op stal wordt gehouden, en vooral bij dit laatste, is het dus van
belang om er naar te streven den hoeven zooveel mogelijk den normalen
vorm te doen behouden. Met het besnijden der hoeven regelt men steeds
den stand en den gang. Het is juist in de jeugd, dat die zich laten regelen;
dit is in zulk een mate het geval, dat men bijna zou kunnen beweren dat
geen paarden met slechte standen en gangen geboren worden, doch dat deze
worden gemaakt.
Door goed strooisel moet voor reinheid der hoeven worden gezorgd;
intusschen is het bijna nog gewichtiger om tegen uitdrogen der hoeven te
waken. Dit kan geschieden door herhaald wasschen en daarna insmeren
met eenige hoefzalf; bij beweging in de buitenlucht doet zich hieraan de
behoefte minder gevoelen.
Hoe langer men de paarden onbeslagen kan laten, des te beter zal dit
voor de ontwikkeling der hoeven zijn; wanneer deze reeds bij veulens voort-
durend onder beslag worden gehouden, dan blijven zij klein en nauw (klem-
hoef). Een tijdelijk beslag bij veulens, wanneer zij over een harden weg
naar keuringen of markten moeten loopen, schaadt niets; integendeel zal
daarmede het doorloopen aan den toon en het kneuzen van de zool worden
voorkomen.
Ook bij oudere paarden is het gewenscht de ijzers weg te laten, wanneer
de omstandigheden dit veroorloven. Moet een paard om eenige reden een
tijd lang op stal blijven staan, dan verdient het aanbeveling de ijzers af te
nemen en het dier op wit zand te plaatsen, dat nu en dan eenigszins voch-
tig wordt gemaakt. Vooral is dit nuttig voor de voorhoeven, welke meer
dan de achterhoeven aan uitdrogen zijn blootgesteld. Niet alleen werkt de
vochtigheid hierbij heilzaam, doch ook het functionneeren van straal, steun-
sels en zool. Bij plat- en volhoeven met dunne zool, en bjj erge brokkel-
hoeven kan het staan zonder ijzers met overwegende bezwaren gepaard gaan.
Wanneer een paard dienst moet doen, kan het, althans wat de voorhoe-
ven betreft, niet onbeslagen blijven. Zelfs manegepaarden, welke dus op
een zachten bodem arbeiden, slijten meestal den toon der voorhoeven te veel
af en gaan dientengevolge stram en pijnlijk loopen. Met de achterhoeven,
welke niet zoo over den toon rollen, is het iets anders; landbouwpaarden
worden dikwijls alleen van voren beslagen.
Men kan dus zeggen dat het beslag tot zekere hoogte een weldaad voor
de hoeven is; aangezien deze echter op den duur onder het beslag, door
het gestoord mechanisme, achteruitgaan, samenschrompelen, is men meer
geneigd de hoefijzers een noodzakelijk kwaad te heeten. Maar daarom juist
dient het beslag zoo goed mogelijk te zijn, het hoefmechanisme zoo weinig
mogelijk te schaden.
Dit laatste bereikt men ook door veel beweging, bij voorkeur op een
zachten, veerenden bodem; daardoor wordt de bloedsomloop bevorderd.
Aanhoudende rust leidt tot vernauwing van den hoef. Een weidegang maakt
niet zelden van harde, samengeschrompelde hoeven, waarop de paarden
pijnlijk gaan, weder geheel normale.
Vooral dan is rust nadeelig, wanneer zij gepaard gaat met droogte. Dit
ziet men bij weelde-paarden, welke schijnbaar het best worden verzorgd;
zij verrichten weinig arbeid en staan in reine, droge stallen. De hoeven
van die paarden zijn in den regel nauw en hard, terwijl die van slecht
verzorgde boeren-paarden, welke minder uitdrogen en, door beweging op
zachten bodem, in geringer mate aan hun natuurlijke functie worden ont-
trokken, niet zelden ruim en zacht zijn. Dit onderscheid openbaart zich
dadelijk in den gang; bij harde, nauwe hoeven is de draf kort en pijnlijkgt;
terwijl deze bij normale hoeven ruim en vlot kan zijn.
DE »WITTE LIJNquot; EN HAAR BETEEKENIS IN HET HOEFBESLAG.
a hoornzoom; b kroongroeve; c bovenrand der steun-
sels ; dd' doorsneden der middelste laag van den hoorn-
wand; e horizontale doorsnede van den wand boven
den draagrand; ƒ plaatjeslaag; f steunselgedeehe der
plaatjeslaag; g hoornzooi; h witte lijn; t kleine hoorn-
verdikking in het midden van den toon; k gedeelte
van den straal, dat met den bovenrand der steunsels
versmelt; l hanenkam van den hoornstraal; m de in-
wendige straalgroeven.
Wanneer wij bij een overlangs doorgesneden hoef den hoornwand bekjjken,
zien wjj dezen van buiten naar binnen uit verschillende deelen samengesteld.
Uitwendig is hij bekleed met de zoogenaamde dek- of glazuurlaag, een zeer
dun hoornvlies, dat den hoef een glanzig aanzien geeft. Zij bedekt de
middelste laag, die verreweg het sterkst is en uit hoornpijpjes is opgebouwd.
In deze middelste laag laten zich wederom twee gedeelten onderscheiden;
het buitenste, onmiddellijk onder de deklaag liggende gedeelte bestaat uit
vast en donker gekleurd hoorn, dat van het binnenste deel is minder vast
en lichter van kleur. Ook bij lichtgekleurde hoeven is deze afscheiding te
zien. Het meest inwendig ligt ten slotte de witte plaatjeslaag, welke den
eigenlijken hoornwand met de vleesehplaatjes verbindt.
De hoornplaatjes loopen ten getale van ongeveer 600 in de richting van
boven naar beneden en komen aan de zoolvlakte van den hoef te voorschijn.
Men ziet ze hier rondom tusschen zool en wand als fijne, lichtgekleurde,
naast elkaar liggende streepjes, die naar het midden van de zoolvlakte zijn
gericht. Binnen in den hoef liggen tusschen de Jioornplaatjes de plaatjes
van den vleeschwand. Aan de zoolvlakte worden de kleine ruimten tusschen
hen opgevuld door een geelachtige, doorschijnende hoornstof, die zachter is
dan het naastliggende hoorn van de zool. Ze wordt in hoofdzaak voortge-
gebracht door de vlokken, die zich aan de benedeneinden der vleesehplaatjes
a het ijzer; b hoornwand; c hoorn-
zool; d pijpjeslaag of eigenlijke
hoornwand; e plaatjeslaag van den
hoornwand; f nagelkop; g nagel-
gat; h nagelhals of begin van de
kling; i nagelkanaal; k niet.
bevinden. Die witte streepjes nu met het daartusschen liggende wasachtige
hoorn vormen de »witte lijnquot;.
9'
Ondervlakte van den rechter voorhoef.
a—a draagwand van den toonwand; a—b
die van den zijwand; b—c die van den dracht-
wand; d steunselhoek; e steunselwand, /'hoorn-
zool; f' takken daarvan; g witte lijn; g' witte
lijn der steunsels; h hoornstraal; i schenkels
van den straal; k hoornige ballen: l middel-
ste straalgroeve; m zijdelingsche straalgroeve.
Om bij een beslagen hoef de witte lijn te zien, moet het ijzer worden
afgenomen. Door nu met renet of houwkling den draagrand van den wand
en het naastliggende gedeelte van de zool wat te besnijden wordt het vuile
hoorn verwijderd en komt de witte lijn voor den dag.
Niet altijd is het gemakkelijk haar te zien, want het komt vaak voor,
dat het hoorn ter plaatse is verbrand tengevolge van het te warm passen
van het ijzer. Ook door de inwerking van mest en urine en door het roes-
ten van hoefijzer en nagels vergaat het hoorn en verdwijnt de witte kleur
der witte lijn. Het is in deze gevallen voor den oningewijde moeilijk ze te
vinden en wat hij voor de witte lijn aanziet, behoort vaak tot de zool. Het
is daarom zaak bij het opzoeken minder op de kleur te letten, dan wel te
zien naar de fijne, naast elkaar liggende streepjes, de dwars doorgesneden
plaatjes van de binnenste laag van den hoornwand
Aan den toon ligt bij gezonde en middelmatig groote voorhoeven de witte
lijn ongeveer 10—12 mM van den buitenrand verwijderd. Deze afstand
geeft alleen de betrekkelijke dikte van den wand aan, want deze schijnt
door haar schuine doorsnede grooter dan zij in werkelijkheid is.
a hoefbeen, a' uitwendige laag daar-
van , b vleeschzool, c hoornzooi, d hoorn-
wand, e donkergekleurde, uitwendige
laag daarvan, /plaatjeslaag en g ingesla-
gen hoefnagel.
Wanneer de hoornwand in zijn onderste gedeelte sterk beraspt of door
een of andere oorzaak afgebrokkeld is, ziet men bij het beslag de witte lijn
vaak zeer nabij den buitenrand der draagvlakte liggen. Men kan het reeds
meer of minder merken, wanneer de voet neergezet is, want door de sterke
berasping van den wand loopt deze niet meer in een rechte lijn van de
kroon tot den draagrand. Een dergelijke hoef is afgestompt en de steun-
vlakte is verkleind.
Door de witte lijn komen we dus tot de kennis van de dikte van den
wand en deze kennis hebben we noodig om een ijzer met juist gestampte
nagelgaten te kunnen maken. Deze laatste moeten bij het beslag noodzake-
lijk op de witte lijn komen te liggen, terwijl tevens in de voorste hoefhelft
de uitwendige rand van het ijzer moet passen op den buitenrand van den
draagrand. Wie hiervan afwijkt, begaat een grove fout, zeer ten nadeele
van paard en eigenaar!
Uitsluitend in de witte lijn dus moeten de nagels ter bevestiging van het
ijzer worden ingeslagen. Bij overigens goede richting en grootte der nagel-
gaten loopt men dan geen gevaar den wand te splijten of het leven te raken,
m. a. w. het paard te vernagelen.
Het komt echter maar al te veel voor, dat bij de uitvoering van het
hoefbeslag van de witte lijn weinig of geen notitie wordt genomen. Het
geschiedt vooral door hen, die van haar Kgging en aard niet het minste
begrip hebben, doordat zij geen theoretisch onderwijs in hoefbeslag genoten.
Nu kunnen zich bij het vervaardigen en passen der ijzers de volgende onregel-
matigheden voordoen.
le. We hebben b. v. een hoef met een normalen, niet bedorven hoorn-
wand te beslaan, doch bij het ijzer, dat zal worden ondergelegd, zijn de
nagelgaten te schraal gestampt. Wanneer nu het ijzer zóó gepast wordt,
dat zijn uitwendige rand gelijk komt te liggen met den uitwendigen boef-
rand, dan komen de nagelgaten in plaats van op de witte lijn daar buiten
op den wand te liggen. De nagels kunnen hier door het hardere hoorn
moeilijker worden ingeslagen, buigen licht krom en splijten den wand, ter-
wijl het ijzer minder vast bevestigd zal worden. Gebeurt d't op deze wijze
nu herhaaldelijk, dan ontstaat een brokkelige hoef. Vooral zal dit het geval
zijn, wanneer het beslag telkens spoedig wordt vernieuwd, waardoor den
stukgeslagen wand geen tijd wordt gelaten zóóveel af te groeien, dat hij
voldoende kan worden ingekort.
Wordt het ijzer met de schraalgestampte nagelgaten zóó gepast, dat
deze wel op de witte lijn komen te liggen, dan steekt de hoornwand over
het ijzer heen. De smid raspt dezen dan weg, waardoor hij de normale
gestrekte richting verliest. Pe steunvlakte van den hoef is bovendien te
klein geworden en ook nu kan een brokkelige hoef ontstaan.
2e. Onderstellen we, dat bij een hoef met gezonden wand een ijzer met
te vet gestampte nagelgaten wordt gebruikt. Wanneer hier de uitwendige
rand van het ijzer gelijk gepast wordt met den uitwendigen hoefrand, zullen
de nagelgaten binnen de witte lijn op de zool komen te liggen, waardoor
gevaar voor vernageling ontstaat.
Wordt het ijzer echter op de witte lijn gepast, dan steekt het ijzer te ver
buiten den hoefrand en wordt de steunvlakte voor den hoef te groot.
3e. Ten slotte kunnen we te doen hebben met een hoef, waarbij het
onderste gedeelte van den hoornwand door afbrokkeling of sterke berasping
verzwakt is.
Wordt hiervoor een ijzer gemaakt, waarbij de nagelgaten juist gestampt
zijn, d.w.z. overeenkomstig de vroegere, normale sterkte van den wand, dan
zullen de nagelgaten op de zool komen, wanneer de uitwendige rand van
het ijzer gehjk gepast wordt met den uitwendigen rand van den beschadig-
den hoornwand. Er ontstaat dan gemakkelijk vernageling, vooral wanneer
de zool van nature niet dik is of door sterk inkorten van den hoef verdund
is geworden.
Nu zou men om geen gevaar voor vernageling te hebben een ijzer met
mager gestampte nagelgaten kunnen onderleggen, maar dan wordt de steun-
vlakte van den hoef te klein Wil men in dit geval echter juist beslaan,
dan handele men alsof de normale wand nog aanwezig was. De nagelgaten
worden dan gestampt overeenkomstig de oorspronkelijke dikte van den wand.
Komen nu de nagels op de witte lijn, dan zal wel het ijzer buiten den
hoefrand uitsteken, doch de door het beraspen of door af brokkeling te klein
geworden steunvlakte is weer hersteld en voor het oog kan de wand met
kunsthoorn weer een goed aanzien worden gegeven of althans de bovenste
uitstekende rand van het ijzer kan worden weggevijld of weggesmeed.
De smid is dus gebonden aan de witte lijn en het maken van ijzers met
goed gestampte nagelgaten, de goede keuze der ijzers en het oordeelkundig
passen kunnen niet geschieden zonder daarvan een juiste kennis te bezitten.
Leiden.nbsp;Knipscheer.
VOORSCHRIFT NOPENS HET HOEFBESLAG BIJ MILITAIRE
PAARDEN, VOLGENS BESCHIKKING VAN DEN MINISTER
VAN OORLOG VAN 9 OCTOBER 1897.
A. Het ijzer.
1°. Het ijzer moet als een kunstmatige draagrand worden beschouwd.
Het behoort dan ook nauwkeurig naar het beloop van dezen te worden ge-
smeed , doch twee a drie millimeter langer te zijn. — De uiteinden der ijzers
moeten dicht tegen den straal aanliggen, maar dezen niet aanraken. Tot
dat einde kan men de uiteinden der takken aan den binnenkant schuin weg-
nemen.
2°. De wijdte van het ijzer moet in den toon en het zijgedeelte volkomen
met den hoef overeenkomen, en voor de uitzetting van den voet naar ach-
teren toe iets wijder zijn.
30. De breedte van het ijzer hangt af van de dikte van den hoornwand
aan den toon. Men kan als regel stellen, dat het ijzer niet breeder mag
zijn dan tweemaal de bedoelde dikte.
40. Aan het ijzer moet zoodanige dikte worden gegeven, dat het beslag
eerst na vijf a zes weken zal behoeven te worden vernieuwd.
.5®. Aan de bovenvlakte van het ijzer onderscheidt men eene draagvlakte
en eene afhellende vlakte. — De draagvlakte moet zóó breed zijn, dat zjj
den draagrand van den hoornwand en nog 2 millimeters van de hoornzooi
bedekt; verder mag het ijzer niet met de zool in aanraking komen. — De
afhellende vlakte moet van de draagvlakte duidelijk afgescheiden zijn, ver-
der geregeld worden naar de uitholling van de zool en van af het laatste
nagelgat langzamerhand smaller toeloopen , zoodat het laatste vierde gedeelte
van eiken ijzertak geheel vlak is.
60. Het ijzer heeft aan de ondervlakte eene rits, twee derde gedeelte van
de geheele ijzerdikte diep, waarin zes nagelgaten worden aangebracht, drie
in den buiten- en drie in den binnentak. Deze rits zal, zoowel bij het vóór-
als bij het achterijzer, in den toon niet doorloopen en een weinig voor de
uiteinden der takken eindigen. — De beide wanden van de rits moeten een
gelijke helling hebben en de nagelgaten zoo groot zijn, dat zjj de kling van
den nagel juist kunnen opnemen. — Overigens moeten de nagelgaten in
verband met de richting van den hoornwand worden gestampt.
70. In den regel worden bij het voorijzer slechts vp nagels ingeslagen,
drie in den buiten- en twee in den binnentak. Daardoor blijft een nagel-
gat beschikbaar, voor het geval een der nagels niet goed mocht kunnen
worden ingeslagen. De afstand der toonnagelgaten moet bij het voorijzer
anderhalfmaal, bij het achterijzer tweemaal de breedte van het ijzer bedra-
gen. — Aan het voorijzer moet het laatste nagelgat in den buitentak op het
midden, doch in den binnentak een halve centimeter meer naar den toon worden
aangebracht. — Aan het achterijzer zal het laatste nagelgat in den binnen-
tak op het midden en in den buitentak een halve centimeter meer naar ach-
teren worden aangebracht.
80. De buitenrand van het ijzer wordt naar de rits toe eenigszins rond
bijgewerkt en heeft in het midden eene kleine verdikking tot het maken
van de lip, die dun, glad en zoo buigzaam moet zijn, dat zij zich goed
tegen den wand laat aanslaan.
90. De opzet, dien men aan het ijzer geeft, begint gewoonlijk aan het
eerste zijnagelgat en wordt in het algemeen geregeld naar den opzet, die
door de afslijting van het oude ijzer wordt aangegeven.
IQO. Het ijzer moet met de draagvlakte overal gelijkmatig tegen den
draagrand van den hoornwand aanliggen; het moet derhalve aan de dracht-
en zijgedeelten volkomen vlak en aan het toongedeelte in dezelfde mate op-
waarts gebogen zijn, als de draagrand van den wand opwaarts gewelfd is. —
Elke ongelijkheid van den draagrand of der draagvlakte moet voor het onder-
leggen van het ijzer zorgvuldig worden weggenomen.
li®. Bij de Cavalerie kunnen de achterijzers klapijzers zijn. Bij de Ar-
tillerie wordt van klapijzers gebruik gemaakt bij de paarden waarvoor dit,
door hun bouw of door de wijze van beweging, door den Batterij-comman-
dant , in overleg met den paardenarts, noodzakelijk wordt geacht.
Een klapijzer is een ijzer, waarvan het toongedeelte recht gesmeed is,
zoodat een gedeelte van den toonhoornwand voor het ijzer komt te liggen. —
Dit ijzer, dat overal even breed moet zijn, heeft aan de beide zijden van
het rechte toongedeelte tusschen het toon- en het eerste zijnagelgat, een
buigzame lip, welke ter dikte van het ijzer boven de draagvlakte moet uit-
steken. De afstand der toonnagelgaten moet tweemaal de breedte van het
ijzer bedragen; de plaatsing van de overige gaten, alsmede de breedte van
de draagvlakte, van de afhellende vlakte en van de rits komen met die van
het voorijzer overeen. — Nadat het ijzer aan den hoef vastgenageld is,
worden de lippen tegen den hoornwand aangeslagen. — Bij paarden met
sterke shjting van de ijzers in het toongedeelte of met buitengewoon kleine
hoeven wordt het klapijzer niet gebruikt. De paardenartsen zijn verplicht
niet alleen om nauwkeurig toe te zien, dat de klapijzers geheel naar den
eisch worden ondergelegd, maar tevens om aan de Eskadronscommandanten
de paarden aan te wijzen, welke naar hun gevoelen om de eene of andere
reden niet met klapijzers mogen worden beslagen.
12°. Het passen geschiedt zwart-warm.
13°. De ijzers van het winterbeslag zijn gelijk aan die van het gewoon
beslag, behoudens hetgeen daaromtrent bepaald wordt in de »Bepalingen
nopens het winterbeslagquot;.
14°. Voor de paarden die gedetacheerd worden, wordt het reserve-be-
slag medegenomen of toegezonden.
B. Bevestiging van het ijzer.
15°. Ter bevestiging van het ijzer aan den voet worden ritsnagels ge-
bruikt, waarvan de nagelkoppen zoodanigen vorm moeten hebben, dat zij
volkomén in de rits passen, — Zij worden zoodanig ingeslagen, dat zij 15
a 25 millimeters boven den draagrand uitkomen — afhankelijk van den
vorm en de grootte der hoeven — en voorts in eene lijn liggen. — De
bovenvlakte der nagelkoppen moet met de onderste hoefijzervlakte gelijk komen.
C. Bewerking van den hoef.
160. j)g bewerking van den hoef bestaat alleen in het inkorten van den
draagrand en wel inzonderheid aan het toongedeelte, omdat de beslagen
hoef aldaar afgroeit zonder af te slijten, terwijl hij aan de drachten door
de uitzetting van den voet voortdurend in slijting is. - Van den draag-
rand moet zooveel worden afgenomen, dat hij gelijk komt met de verbin-
ding van de zool en 2 millimeters van deze laatste mede draagvlakte wordt.
17°. Bij normalen gang en stand van het paard moeten de buiten- en
de binnenwand op dezelfde hoogte worden gehouden.
In alle andere gevallen wordt van dat gedeelte van den hoornwand het
meest afgenomen, ter plaatse waar het ijzer het meest is afgesleten, zoodat
vóór alles moet worden gestreefd naar het vlak nederzetten van den voet,
met name, dat de beide takken van het ijzer gelijktijdig op den bodem
komen.
18°. Van de steunsels mag slechts zooveel worden afgenomen, dat zij in
hetzelfde vlak van den draagrand komen te liggen.
19°. Van de zool en den straal mag alleen de loszittende doode of rotte
hoorn worden verwijderd.
20°. De draagrand der dracht- en zijwanden moet volkomen vlak, die
van het toongedeelte naar boven gewelfd zijn ten behoeve van den opzet. —
Nadat de besnijding van den hoef is geschied, worden de uitwendige scherpe
kanten van den draagrand door loodrechte streken met de rasp weggenomen
en de draagvlakte van den hoef effen gemaakt.
21°. Hoewel het besnijden van den hoef in den regel door middel van
de renet zal geschieden, is het gebruik van de houwkling mede geoorloofd,
inzonderheid wanneer eene belangrijke inkorting van den hoornwand moet
plaats hebben.
22quot;. Nadat de hoef beslagen is, wordt met de rasp, die daartoe tusschen
den hoef en het ijzer wordt aangebracht, de scherpe hoefrand weggenomen,
terwijl overigens aan den hoornwand niet mag worden geraspt.
Oude nagelgaten worden dicht gemaakt.
23°. Het is aan de hoefsmeden verboden, de hoeven met eenig smeer te
bestrijken vóórdat het beslag is nagezien.
BEPALINGEN NOPENS HET WINTERBESLAG.
A. Beschrijving van het beslag.
1°. Het winterbeslag bestaat uit hoefijzers, minstens 11 millimeters dik,
met schroefgaten en daarin passende scherpe en stompe kalkoenen. — Bij de
voorijzers worden twee schroefgaten in de uiteinden der takken geboord;
zij zijn verder voorzien van vier nagelgaten in eiken tak. Hiervan is het
tweede nagelgat bestemd, om zoo noodig een ijsnagel op te nemen. — Bij
de Cavalerie zijn de achterijzers eveneens voorzien van twee schroef- en vier
nagelgaten. Bij de Bereden-Artillerie worden bovendien twee schroefgaten
in het toongedeelte tusschen de toon- en de eerste zijnagelgaten geboord,
zoodat daarbij de gaten, bestemd voor de ijsnagels, vervallen.
2°. De stompe kalkoenen hebben een vierkanten kop, zijn 20 millimeters
lang, waarvan 10 millimeters voor den schroefdraad bestemd. — De scherpe
kalkoenen zijn beitelvormig, 30 millimeters lang, waarvan 10 millimeters
voor den schroefdraad bestemd. — De scherpe kalkoenen worden alleen ge-
bruikt, wanneer de paarden bij gladheid of op sneeuw diensten hebben te
verrichten; overigens moeten altijd stompe kalkoenen worden ingeschroefd.
3°. Voor het in- en uitschroeven der schroefkalkoenen dienen sleutels en
veiligheidshefboomen. — Bij de Cavalerie worden per peloton 2 sleutels en
2 veiligheidshefboomen verstrekt. — Bij de Bereden-Artillerie zijn de sleutels
tevens ingericht als sleutel tot hamen V. M.; per span, voorzien van deze
hamen, te rekenen op 1 sleutel, overigens op 1 sleutel per vier paarden. —
Voor elke vier paarden wordt tevens 1 veiligheidshefboom verstrekt.
4°. Bij de korpsen moeten aanwezig zijn standmodellen van de hoefgzers,
van de scherpe en stompe kalkoenen, alsmede van den hierna onder 5°. te
noemen controleur. — De standmodellen der ijzers en kalkoenen worden
door de Hoefsmidschool, die van den controleur door den Directeur der Ar-
tillerie-Inrichtingen verstrekt tegen verrekening van de waarde ten laste van
het Rijk.
B. Gereedschappen voor de vervaardiging benoodigd.
5°. De hoefsmeden moeten voor de vervaardiging van het winterbeslag
zijn voorzien van de navolgende gereedschappen, welke tegen de daarbij
vermelde prijzen bij de Artillerie-Inrichtingen worden aangemaakt:
a.nbsp;een bladsnij-ijzer met 4 tappen..........f 13.20
b.nbsp;een controleur voor tappen en kalkoenen.......» 5.30
c.nbsp;een booromslag met aanzetter...........» 5.95
d.nbsp;een boorstelling tot winterbeslag..........»5.71
e.nbsp;twee boren, waarvan één als reserve........»1.90
f.nbsp;een wringijzer................» 1.03
g.nbsp;een schroefsleutel voor het inschroeven der kalkoenen. . . » 0.71
h.nbsp;een veiligheidshefboom.............» 0.44®
Al deze gereedschappen worden door de hoefsmeden bekostigd, die sub
a. en b. moeten bij aanschaffing en bij vernieuwing door de Stapelmagazijnen
worden verstrekt; zij zijn van een goedkeuringsmerk voorzien.
De verstrekking geschiedt op aanvrage van de Hoofdadministratiën der
korpsen, de verrekening geschiedt op borderel door de Stapelmagazijnen.
De overige gereedschappen kunnen, naar verkiezing, door de hoefsmeden
op overeenkomstige wijze worden verkregen, of wel door hen op andere
wijze worden aangeschaft.
C. Aanmaak der ijzers en plaatsen der schroefkalkoenen.
6°. Bij het aanbrengen van het winterbeslag valt op te merken:
a. Vóórdat de paarden op de beslagplaats komen, moeten de hoefijzers reeds
aangemaakt en van cylindervormige gaten voorzien zijn. Na het passen
wordt de schroefdraad achtereenvolgens met tap No. 2 en zoo noodig met
tap No. 4 in het gat gesneden.
fe. Alvorens de ijzers onder te leggen, moeten de gaten en kalkoenen
volkomen van de aangehechte olie, die bij de bewerking gebruikt is, ont-
daan zijn.
c. Als bij het onderleggen van reserve-ijzers, welke reeds van de schroef-
gaten zijn voorzien, het ijzer vóór het onderleggen nog moet worden gepast,
dan moeten de gaten daarna nogmaals met tap No. 2 en zoo noodig ook
met tap No. 4 behandeld worden, aangezien bij het warm maken en op-
volgend afkoelen van het ijzer het sehroefgat krimpt en onzuiver wordt.
d.nbsp;Het is van het grootste belang dat de geheele bewerking met nauw-
gezetheid geschiede en de gereedschappen daarbij steeds zuiver worden ge-
houden. — Vooral wordt gewaarschuwd tegen het beproeven van tappen
en controleur in het bladsnij-ijzer.
e.nbsp;Het inzetten der kalkoenen geschiedt eerst met de hand, waarna zij
zoo vast mogelijk met den schroefsleutel worden aangedraaid, waarbij de
veiligheidshefboom wordt gebezigd. Deze dient om een tegendruk aan te
brengen bij het in- en uitdraaien, waartoe hij met het uitgesneden gedeelte
aan den anderen tak wordt aangebracht. Hierdoor wordt bij het uit- en in-
schroeven minder nadeelige invloed uitgeoefend op de pezen en banden van
het hoefgewricht.
D. Reserve-winterbeslag.
70. Het reserve-winterbeslag moet steeds voor de totale sterkte aan
paarden volgens de vredes-formatie in voorraad aanwezig zijn. — De aan-
maak der ijzers en stompe kalkoenen geschiedt door de hoefsmeden. —
Het reserve-winterbeslag wordt opgelegd als velduitrusting bij de onderdeelen
der korpsen en verantwoord op den driemaandelijkschen staat van ledergoed
en paardentuig (model No. 115 van het Reglement van Administratie). —
De ijzers, bestemd voor de aanwezige paarden, moeten nauwkeurig passen
en gemerkt zijn met het hoefnummer van het paard.
Per paard worden opgelegd: a. 4 hoefijzers; b. bij de Cavalerie: 16
scherpe en 16 stompe kalkoenen, waarvan 8 als reserve; bij de Bereden-
Artillerie: 20 scherpe en 20 stompe kalkoenen, waarvan 8 als reserve.
8°. Alvorens de uitbetaling van de hoefsmeden, volgens het hierna onder
10°. vermelde tarief geschiedt, moeten de ijzers met do daarin aangebrachte
schroefgaten , zoomede de stompe kalkoenen door de commandanten der sub
70 bedoelde onderdeelen zijn goedgekeurd, waarbij moet worden nagegaan,
of de kalkoenen in den controleur en in de schroefgaten van de ijzers pas-
sen en of deze gaten juist op maat zijn. — Wanneer in tijd van vrede
paarden op scherp beslag moeten worden gesteld, zullen de reserve-winter-
ijzers en kalkoenen worden verbruikt en zoo spoedig mogelijk door andere
worden vervangen.
90. In het tijdvak van 15 November tot 1 Maart zijn op winterbeslag
gesteld: de officiers- en rijkspaarden van: a. den staf en de veldeskadrons
der regimenten huzaren;.6. het Eskadron Ordonnansen; c. het Korps Rijdende-
Artillerie, behalve de Rijkspaarden, die niet bestemd zijn om bij mobilisatie
dadelijk uit te rukken; d. de treinafdeelingen der regimenten Veld-Artillerie;
eveneens de paarden van de cornets.
10°. Voor den aanmaak van reserve-winterbeslag wordt aan de hoef-
smeden vergoed:
a. voor een hoefijzer zonder de schroefgaten f 0.25
h. voor het insnijden van een schroefgat. . » 0.05
c.nbsp;voor een stompen kalkoen......» 0.05
d.nbsp;voor een ijsnagel.........» 0.02^2
Bij verbruik, als sub 9°. bedoeld, wordt alleen vergoeding gegeven voor
het insnijden van de schroefgaten in de nieuw aangemaakte reserve-ijzers. —
Bij het pasklaar maken van reserve-ijzers voor nieuw aangekomen paarden
wordt eveneens slechts dezelfde vergoeding gegeven
E Verstrekking van sleütels, scherpe kalkoenen en veiligheidshefboomen.
lio. De sleutels worden, voor zoover ze niet aanwezig zijn bij de hamen
V. M., evenals de veiligheidshefboomen, verstrekt op den voet als de onder
a. en h. van punt S®. genoemde gereedschappen; de kosten van aanmaak
worden door het Rijk gedragen. — De scherpe kalkoenen worden, geheel
gereed, door de zorg van den Directeur der Artillerie-Inrichtingen aange-
schaft. — De toezending van het benoodigd aantal geschiedt op aanvrage
van de Korpscommandanten, tegen verrekening der kosten. — Aanschaffing
op andere wijze mag alleen bij oogenblikkelijke behoefte geschieden. —
12°. Alle officieren der Cavalerie zullen steeds voor elk hunner dienstpaarden
in het bezit moeten zijn van 16 scherpe kalkoenen van het hiervoren om-
schreven model en op dezelfde wijze, als voor de Rijkspaarden is voorge-
schreven, geleverd door tusschenkomst van den Directeur der Artillerie-
Inrichtingen, tegen verrekening der waarde. — Zij zullen deze kalkoenen ont-
vangen op aanvraag van den betrokken Regimentscommandant, of voor zoo-
ver zij behooren tot het Eskadron Ordonnansen, gedetacheerd of werkzaam
zijn bij eenige militaire Inrichting door den Majoor, belast met het toezicht
over genoemd eskadron of van den chef van de betrokken Inrichting.
13quot;. De overige officieren van het Leger, ook die niet behooren tot
eenig bereden korps, zijn gerechtigd om de voor hunne dienstpaarden be-
noodigde scherpe kalkoenen tegen den kostenden prijs te ontvangen. De
aanvrage daartoe moet door den commandeerende-officier of den chef van
het dienstvak ter plaatse, worden gericht aan den Commandant van het
betrokken bereden korps.
I40. De paarden der Koninklijke Marechaussee zullen worden beslagen
op dezelfde wijze en met overeenkomstige ijzers als hiervoren voor de
Cavalerie is bepaald. — Voor de officieren van dat wapen is mede van
kracht, hetgeen hiervoren onder 12°. is bepaald.
BEPALINGEN NOPENS HET GEBRUIK VAN GUTTA-PERCHA ALS
MIDDEL TEGEN HET BALLEN VAN SNEEUW IN DE
HOEVEN DER PAARDEN.
1°. De gutta-percha zal door tusschenkomst van den Directeur der Ar-
tillerie-Inrichtingen aan de korpsen worden verstrekt in platen van 1 cM.
dikte, berekend tegen een gewicht van 0.25 KG. per paard. — Door de
zorg der korpsen worden deze platen verwerkt tot zolen in 3 tailles voor
kleine, middelbare en groote voeten en aldus opgelegd. — Voor bet maken
van deze zolen wordt van een normaal kleinen, middelbaren en grooten
voet een model in carton gemaakt, die op de platen gelegd, met potlood
nagetrokken en met een scherpe schaar of scherp mes uitgesneden. De
cartonnen modellen moeten, den straal vrijlatende, den binnenkant van het
ijzer raken en van achteren goed in de steunselhoeken sluiten. — De afvallende
stukken gutta-percha worden in warm water weer tot een geheel vereenigd
en op een steenen of ijzeren plaat opnieuw op de vereischte dikte uitgerold. —
Van de taille der voeten van elk paard wordt bij de onderdeelen aanteeke-
ning gehouden.
2®. De gutta-percha kan onder ieder model ijzer worden aangebracht,
mits de afhellende vlakte goed is gemaakt
3°. Voor het onderleggen der zolen wordt de voet afgewasschen en worden
de zolen in warm water gelegd tot zij geheel week zijn, waarna zij op den
voet worden gelegd en met de vingers er tegen worden gedrukt, vooral in
de steunselhoeken.
Met een plat houtje, breed ongeveer 3 cM., lang 15 cM. en dik onge-
veer 1 cM., aan het eene uiteinde een weinig aangepunt, langs den rand
drukkende, wordt de guttapercha onder de afhellende vlakte van het ijzer
gebracht. Een en ander moet vlug geschieden, ten einde de guttapercha
niet te doen afkoelen, terwijl de vingers en houtje vochtig of met vet
ingesmeerd moeten zijn om het er tegen aanplakken te voorkomen. — Vóór
het uitrukken moet de guttapercha zijn afgekoeld door met sneeuw te wasschen.
4°. In het belang der voeten zullen de zolen niet dan bij groote nood-
zak eljjkheid, langer dan drie achtereenvolgende dagen onder de voeten
mogen blijven. Ter verwijdering plaatst men het aangepunte gedeelte van
het houtje tusschen straal en zool en wipt de laatste los. De hoeven wor-
den daarna goed afgewasschen. —■ Dezelfde zolen kunnen na verwarming
opnieuw worden ondergelegd.
EEN EN ANDER NAAR AANLEIDING VAN HET NIEUWE
»VOORSCHRIFT NOPENS HET HOEFBESLAGquot;.
Een overzicht van het nieuwe voorschrift, onlangs in ons leger ingevoerd,
werd reeds in de vorige aflevering van dit tijdschrift gegeven door collega
Frederikse.
Het is wellicht niet ondienstig, hieraan enkele beschouwingen vast te
knoopen.
Ongetwijfeld kan in het algemeen worden gezegd dat het voorschrift veel
goeds bevat en wij daardoor aanmerkelijk zijn vooruitgegaan wat betreft de
toepassing van een practisch en rationeel hoefbeslag voor onze legerpaarden.
Of het algemeen instemming zal vinden dat bij de Cavalerie feitelijk in
den regel klapijzers zullen worden gebruikt, mag worden betwijfeld, hoe nuttig
en noodig de aanwending van dat soort abnormale achterijzers in sommige ge-
vallen ook moge zijn. Het hoefijzer toch behoort hetzelfde beloop te hebben
als de draagrand en moet als eene verlenging daarvan worden beschouwd.
Klapijzers voldoen aan dezen regel niet geheel, maar zijn oorzaak dat het
steunvlak in den toon wordt verkort, waardoor de natuurlijke en doelmatige
(eenigszins puntige) vorm van den achterhoef niet behouden blijft.
Verder worden bij het klapijzer de lippen aangeslagen tegen een gedeelte
van den hoornwand, dat reeds heeft geleden door afgegroeide oude nagel-
gaten en daardoor minder weerstandsvermogen voor de lippen aanbiedt dan
bij de aanwending van het gewone ijzer, waarvan de lip een flinken steun
vindt tegen het midden van den toon, op welke plaats de hoorn het stevigst
is en bovendien geheel gaaf. Heeft men last van afslaan van achterijzers,
dan kan aan den buitentak nog eene lip worden aangebracht.
Wat betreft de afstand der toonnagelgaten bij klapijzers, zal men soms de
noodige voorzichtigheid in acht moeten nemen. Is bijv. de toon breed en
stomp, of moet het ijzer in den toon meer terug worden gelegd (bij paar-
den die klappen of vangen), dan zal het dwarse, rechte gedeelte van het
ijzer ook langer moeten zijn en de toonnagelgaten zullen dan van zelve
verder van elkaar moeten vallen dan tweemaal de breedte van het ijzer
(zooals is voorgeschreven), ten einde de toonnagels in de witte lijn en niet
in de zool te doen komen.
Verder bepaalt het voorschrift, dat bij het klapijzer de overige nagelga-
ten dezelfde plaatsing moeten hebben als bij het i;oor-ijzer.
Vooral wat het winterbeslag betreft, zijn wij een groote schrede vooruit-
- gegaan. Onze oude schroefkalkoenen hebben we eindelijk weer terug, na
jaren van proefnemingen en tobben met allerlei minder practische methoden.
Hiervan noem ik enkel maar de ijzers met verdikte — en later die met
verdunde kalkoeneinden, waarbij geen stompe kalkoenen werden gebruikt;
ook mogen wij hierbij de veerkalkoenen niet vergeten, waaromtrent reeds
vroeger, op eene andere plaats, het noodige werd gezegd. Meermalen
wees ik (ook in dit tijdschrift) op de nadeelen van deze en andere wij-
zen van scherping, in tegenstelling met het schroefbeslag dat eveneens als
een noodzakelijk kwaad moet worden beschouwd (evenals elk beslag), maar
dat toch de minste nadeelen en de meeste voordeelen aanbiedt.
Er zal wel eene overwegende reden voor hebben bestaan, dat de ge-
wone beitelvormige kalkoen is ingevoerd en niet het systeem „immerscharf,quot;
welke kalkoen langer scherp blijft, zeer solide is en gemakkelijker kan
worden in- en uitgedraaid (zie fig. 6 op blz. 13 van den vorigen jaargang).
Een nadeel dat het schroefbeslag aankleeft, n.1. dat de hoef en andere
deelen kan worden geforceerd bij het in- en uitdraaien, zal, naar wij hopen,
voldoende zijn weggenomen door het gebruik van den fixeer- of veiligheids-
Ë.
hefboom. Wij hebben de invoering van dat eenvoudig werktuigje met
ingenomenheid begroet. Eene beschrijving met afbeelding komt voor in
aflev. 10 van dezen jaargang.
Volgens het voorschrift zijn bij de Cavalerie 2 schroefsleutels en 2 hef-
boomen per peloton aanwezig. Om een bereden troepengedeelte zoodra
mogelijk op scherp te kunnen zetten, is het echter raadzaam, dat ieder
ruiter in het bezit zij van deze beide eenvoudige werktuigen, zoodat alle
manschappen te gelijk hun eigen paard kunnen scherpen.
Bij eene latere herziening van het voorschrift, verdient het overweging,
nog enkele vergissingen weg te nemen, die men reeds van zelve bij de
lezing zal hebben verbeterd:
Zoo wordt bij de beschrijving van het winterbeslag gezegd dat de achter-
ijzers zijn voorzien van twee schroef- en „vierquot; nagelgaten. Men zal echter
terstond hebben begrepen dat dit laatste getal moet zijn „acht,quot; of wel
vier in eiken tak.
Ook kan het wel niet anders dan eene vergissing zijn, dat het bepaalde
in het oude voorschrift omtrent het ontvetten der insteekkalkoenen (en gaten)
nu ook is toegepast op de schroefkalkoenen en schroefgaten. Immers ieder
deskundige weet dat het gebruiken van olie bij het indraaien der schroeven niet
alleen noodig is voor het gemakkelijk indraaien en tegen het vastroesten,
maar ook om het afslijten van den schroefdraad in het gat tegen te gaan
bij het herhaaldelijk in- en uitdraaien van een stalen schroef in een ijzeren
gat, indien dit zonder olie geschiedde.
Maar, wij zeiden het reeds, ieder zal dezelfde (en wellicht nog andere)
opmerkingen voor zich zelve hebben gemaakt. De militaire smeden zullen
echter niet alleen volgens de letter maar ook volgens den goeden geest van
het voorschrift te werk gaan. En allen, die met het toezicht op hun werk
zijn belast, zullen hen daarin zeker steunen en leiden.
Scherpe kalkoenen kunnen tegenwoordig het best en goedkoopst uit den
handel worden betrokken.
Tot het maken van den schroefgang in de geboorde gaten van het ijzer
zyn verschillende soorten van tappen in gebruik. Zeer aan te bevelen is
de zoogenaamde doorvallende of doorgaande tap, waarvan men er maar
één noodig heeft voor een bepaald gat en die zeker aan iederen smid be-
kend is Deze tap behoeft maar eens door het gat te worden heengedraaid,
waardoor zeer vlug een goed schroefgat verkregen wordt. Deze werktuigen
zijn verre te verkiezen boven de ouderwetsche tappen, waarvan men twee
stuks noodig heeft, n.1 een conische en een cilindervormige, die elk achter-
eenvolgens heen en weer in het schroefgat moeten worden gedraaid, hetgeen
derhalve veel omslachtiger is
Ook hierin is men dus vooruitgegaan, tot besparing van tijd en arbeid
en tot verkrijging van deugdelijk werk.
______Cayaux.
-ocr page 212-'iü'i
DE »HOLD FASTquot; KALKOEN.
bil
Stift.
Kalkoen, Doorsnede van ijzertak met kal-
mei stift. koen; a ijzer, b kalkoen, c stift.
Door de Omniform Manufacturing Co. te New Brunswick in Amerika wordt
een zeer eigenaardig soort insteekkalkoenen in den handel gebracht, welke
zij den »houd vastquot; kalkoen noemen.
Deze kalkoen bestaat:
le. uit een insteekkalkoen met stomp kegelvormigen kop en ronden hals,
welke in zijn geheel door een zuiver rond kanaal in de lengterichting is
doorboord. De hals is door twee loodrecht op elkaar staande gleuven in
vier gelijke deelen verdeeld;
2e. uit een eenigszins taps toeloopende stift, welke bij het kanaal past.
Deze centrale pin is veel harder dan de eigenlijke kalkoen.
In het ijzer worden nu van uit de hoefvlakte gaten geboord, zoo groot dat
de kalkoenhals er juist in past. Na den kalkoen in het gat te hebben geplaatst
brengt men de middelpin in de holte en drijft deze pin met lichte hamer-
slagen er in. Deze werkt als een wig en drijft den vierdeeligen hals uit elkaar,
waardoor de kalkoen zoo vast in het ijzer komt te zitten, dat men ze alleen
met een daartoe vervaardigde extractor of uithaler er uit kan krijgen.
Volgens den fabrikant zijn de voordeelen van deze wijze van scherp zet-
ten, dat deze kalkoenen veel gemakkelijker ingezet en uitgehaald kunnen wor-
den dan schroefkalkoenen, kleinere gaten in de ijzers noodig zouden heb-
ben (?) en dat zij zich zelf zouden scherpen doordat de eigenlijke kalkoen
sneller afslijt dan de harde stalen pin.
Hoewel de vinding zeer ingenieus is, de kalkoenen keurig zijn afgewerkt
en ondanks de vele attesten, geloof ik niet dat dit beslag een toekomst
heeft.nbsp;F. Laméris.
— Pe weder invoering van het schroefhedag bij het Leger is een succes voor
den onvermoeiden strijder voor dien vorm van hoefbeslag, den heer kapi-
tein J. L. G. Cayaux, paardenar's te Deventer.
— Evenzoo is het een succes voor den heer Cayaux, dat de door ZEGestr.
aanbevolen veiligheidshefboom bij het Leger is voorgeschreven, en zulks zon-
der voorafgaande beproeving aan de Hoefsmidschool te Amersfoort. Dit zou,
naar ons werd verzekerd, een afwijking zijn van een vaste gewoonte ten
opzichte van wijziging in de voorschriften nopens het hoefbe'lag voor mili-
taire paarden.
—nbsp;Cursus te Gorssel. Vanwege de Afd. Gorssel der G. O. Maatschappij
V. Landbouw wordt dezen winter, van November tot Februari, te Gorssel
een cursus in hoefbeslag gehouden. Hieraan nemen 16 leerlingen deel. Het
theoretisch gedeelte van het onderwijs is opgedragen aan den heer H. M.
Kroon, rijks-veearts te Deventer, het practisch — aan den heer H. Hui-
sing, korporaal-hoefsmid te Deventer.
— Cursus te Ochten. Deze cursus in hoefbeslag, onder leiding van den
heer E. H. Berch Gravenhorst, rijks-veearts te Druten, wordt gehou-
den vanwege de Afd. Maas en Waal der G. O. Mpij. v. Landbouw. Het
theoretisch onderwijs in hoefbeslag is opgedragen aan den heer Berch Gra-
venhorst , het practisch — aan den heer Bos, gediplomeerd hoefsmid te Och-
ten. Er nemen 12 leerlingen aan deel. De duur van den cursus is ongeveer
3 maanden.
—nbsp;In de j.1. gehouden vergadering van het Hoofdbestuur der Maatschappij
van Landbouw en veeteelt in Zeeland is besloten om in deze provincie in den
loop van 1898 cursussen in hoefbeslag te doen houden. De deelneming
hieraan wordt opengesteld voor leerlingen der laatst gehouden cursussen in
Zeeland, voor zoover zij niet in staat zijn gebleken een voldoend examen
in hun vak af te leggen.
—nbsp;Den Heer S. te P. Een examen in hoefbeslag wordt helaas van Rijks-
wege nog steeds niet afgenomen. — Mocht dit mettertijd worden ingevoerd,
zoo zullen wij het in »De Hoefsmidquot; tijdig aankondigen en met een »Bravo!quot;
begroeten. — N'emand kan U het voeren van den titel »Gediplomeerd
hoefsmidquot; verbieden, doch een diploma is u eigenlijk niet uitgereikt.
—nbsp;Wegens plaatsgebrek moesten twee bijdragen en eenige korte mede-
deelingen tot de volgende afl blijven liggen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREN in
Leïeranciers aan 's Rijles YeeartsenijscliooL
-ocr page 214-T\V WriFP^MTriquot;nbsp;plaatsen van het Binnen-
UIL rrj^TOmiUnbsp;^ ^^^ ^^^nbsp;gelezen.
JJ
HOEFZOLEN Yoor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
_W. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
H. I. REESINK amp; Co., Zutpkn.
Staaf-, Plaat-, Band- en Profïelijzer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
Gummischoenen, IJsstif-
ten, IJsschroeven.
Hoefhamers, Tangen, Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen IZLl'f.T''''^^
Echte AMERIK. VULKACHELS, van Abendroth Brothers te New-York.
GEGOTEN KEUKENFORNUIZEN naar onze eigen modellen. KACHELS,
FORNUIZEN, VEEVOEDERKOOKTOESTELLEN van de Soc. an. St. Joseph,
tot zeer voordeelige condities.
Geïllustreerde prijscouranten op aanvrage verkrijgbaar.
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoef nagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp concur reerende prijzen.
- ^nbsp;— V.-ï Vnbsp;-n. '» ■ -
vi'- ' ' öquot; - - ' ■ : ■ . | |
'.»'iT | |
■ ; ^ |
À '
' «
i
ir
4
Î'