* | |
Î | |
Si'!?'' | |
h 'WEB | |
m't .1.
«
-m
f;
5g:
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belangstellen.
VAI^
m. g. de brüin te Utrecht, ,. l. g. cayaüx te Deventer, f. w. van dulm te Arnhem,
a. frederikse te Amersfoort, w. a. h. van horsen te Utrecht, w. kmierbeek te
Venlo, f. laméris te Milligen, j. b. larmené te Amersfoort, a. van leeuwen
te Groningen, j. b. h. moubis te Utrecht, dr. j. poels te Rotterdam, h. o.
reimers te Wageningen, w. c. schimmel en m. h. j. p. Thomassen , beide
te Utrecht, ic. f. wiersum te Groningen, en anderen.
GEEEDIGEEED EF UITGEGEVEN
DOOK
rijks-veearts en medebestuurder eener inrichting voor hoefbeslag.
1898.
lONI^EN. - A. W. HEIDEMA. -
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belangstellen.
TAS-
31. g. de brüin te Utrecht, j. l. g. cayaux te Deventer, f. \v. van dulm te Arnhem,
a. frederikse te Amersfoort, vv. a. h. van horsen te Utrecht, w. kamerbeek te
Venlo, f. laméris te Milligeu, j. b. labmené te Amersfoort, a. van leeuwen
te Groningen, j. b. h. moubis te Utrecht, dr. j. poels te Rotterdam, h. o.
reimers te Wageningen, w. o. schimmel en m. h. j. p. Thomassen , beide
te Utrecht, k. f. wiersum te Groningen, en anderen.
GEREDIGEERD EN UITGEGEVEN
BOOE
rijks-veearts en medebestuurder eener inrichting voor hoefbeslag.
lONKTOEN. — A. W. HEIDEMA. - 1898.
Cs-— ^
riV ' ..iTi-*—
08
ift*
^^
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 9-De titels roorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeel-
dingen of figuren behooren; die met * zijn bijdragen onder een afzonderlijk hoofd,
de overige zijn opgenomen onder „korte mededeelingen.quot;
De Romeinsehe cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
Advertentiën. I 15 , II 31,111 47 , IV 64,
Y 80, VI 96, VII 112, VIII 128,
IXnbsp;144, X 159, XI 176, XII 188.
Aluminiumhoef beslag in Rusland. VIII128.
^ n gieten. V 79.
B industrie. XI 168.
n legeering. Een — voor het ver-
vaardigen van hoefijzers. XI 174.
Amerikaansoh ijzer. Proef met — voor
^hoefijzers. VIII 111.
T Aurich. Jaarlijksche groote Iiengsten-
keuring in —. II 26.
Balkijzer voor vollioef. XI 175.
*Beslaan. Een nieuwe wijze van —. XII
182.
Beslag. Het — bij de hengstenkeuringen
^nbsp;in Grroningen. XI 174.
B • „ „ Lavalard-Poret. XI
^nbsp;163; 175.
n . Scherp —. XI 165.
Besnijden van hoeven. I 15.
Briefwisseling. I 15, II 31, III 47, IV
63, V 80, VII 112, VIII 128, IX 144,
Xnbsp;159, XI 175, XII 188.
Cursus in hoefbeslag te Almelo. VIII 128,
IX 144, XI 174.
B „ „ » Breda. IV 61.
n „nbsp;„ „ Doetinohem. 113.
n n „ „ Heerenveen. VIII
127, X 159.
» B „ „ Leerdam. VII111,
*XII 185.
1, „ „ „ Leiden. VII 110.
ï) B „ „ Venraai. XI 171,
XII 187.
V r, „in Friesland. Oprich-
ting van een —.
VI 96.
*Cousin-Thary. Uitslag eener proefne-
ming met het beslag van —. XII 185.
Diploma van hoefsmid. Het — in Gel-
derland. VII 111.
Examen aan de Hoefsmidschool te Amers-
foort. II 31.
* „ te Breda. XI 165.
*Examen te Doetinchem. Y 76; (verbe-
ring) XI 171.
„nbsp;Enschedé. II 29.
„nbsp;Geldermalsen. VII 107.
„nbsp;Gorssel. V 75.
„nbsp;Haarlem. IV 68.
„nbsp;Heerenveen. XI 166.
„nbsp;'s Hertogenbosch. I 11, 13.
„nbsp;Middelburg. VII 108.
„nbsp;Vlaardingen. X 157.
„nbsp;Wamel. VI 95.
Fout. Een — bij het onderslaan van het
ijzer. XI 171.
Getuigschriften van den wedstrijd voor
hoefsmeden te Groningen. 114.
„nbsp;vanwege het Eriesch P. S.
aan hoefsmeden, I 14, III 46.
*tHoef. De — en het hoefbeslag. I 4,
II 19, III 37, IV 51, V 67, VI 83,
VII 99.
*Hoefbe3lag. Het — bij sommige Ooster-
sclie volkeren. IV 53.
op dejubilé-tentoon-
stelling te Weenen.
X 164.
t* „ ■ Iets over — in het Oosten-
rijksche leger. IV 56.
„ . Bevordering van het — in
Zeeland. VII 110.
Hoefkit. Rotten's —. XI 174.
»Hoefnagel. De Rijks —. I 10.
Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht. X 159, XI 172.
♦Hoefsmidschool te Amersfoort. De inrich-
ting van het onderwijs aan de Militaire
—. XII 179.
♦Hoefsmidschool te Amersfoort. Afgifte
van verklaringen aan de —. I 10, 13,
V 79.
Hoefsmidschool te Amersfoort. Plaatsing
van leerlingen. I 18, V 79, XI 173.
t*Hoefijzer. Het — van het Duitsche le-
ger. VIII 115.
* „ van C OU sin en Thary. VI
92; Proefneming met het —. VI 95,
VII 111.
Hoeven van jonge paarden nagaan. I 14,
XI 171.
t*IIoorn8oheuren. Ben klein doch prac-
tisch middel voor —. XII 182.
*Hoornwand. Beschouwingen over den —
volgens Delpérier. XII 183.
t*Horsen. W. A. H. van —. III 35.
t*Huguenin. Kolonel von —. I 3.
Ingezonden stukken. III 46, IV 60, V
76, Yll 109, IX 141, XI 170.
Ingezonden stukken. Antwoord op —.
YIII 125.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
I 14, III 46, IV 68, VII 111, VIII
127, XI 173, XII 187.
Kennen en kunnen. XI 171.
Klappen in de ijzers. Het —. V 78.
Klapijzer. Over het — VU 103.
Lastige paarden te kalmeeren. Een mid-
del om —. XI 175.
*Leisering-Hartmann. Hieuwe druk
van —. XII 186.
Naamlijst der burgerhoefsmeden, opge-
leid a/d Militaire hoefsmidschool te
Amersfoort. XI 169.
♦Oldenburg. Voorwaarden van toelating
tot de hoefsmidschool in —. XI 157.
-j-Onderkapper. De —. I 12, II 81.
Oost-Friesland. Hoefbeslag-inrichtingen in
—. IV 63.
*Opleiding. De — en het examen der hoef-
smeden en over leersmederijen in Duitsch-
land. VII 104, VIII 117, IX 182,
X 147.
*Opleiding van hoefsmeden in Friesland.
VIII 127.
Opleiding tot hoefsmid te Alkmaar. XII
187
Paardenmarkt. Op de —. III 42.
Parijs. Hoefijzers te —. I 13.
Passen van het ijzer. Nadeelen van het
warm —. XI 172.
Praktijk. Uit de —. IV 62.
Prijzen uit te loven voor het best besla-
gen paard in de prov. Utrecht. Vil 110.
Rasp. De —. XI 172.
Eedden van paarden. Het — bij brand.
V 79.
*Kit8. De nieuwe — en nog iets. IV 58.
*Ilotstralen. Iets over —. I 7.
tEijkszegel. IX.
♦Schroefkalkoenen. Elastische — III 86,
XI 174.
„nbsp;. Het oliën van —.
III 46.
Schroeven. Middel tegen het vastroesten
van ^ V 79.
Smidsgezellen. Behoefte aan —. XI 174.
*Steengallea. Uitsnijden van — en vrij-
leggen van verzenen. II 23.
Subsidie voor den cursus in hoefbeslag te
Haarlem. Y 79, IX 144.
Subsidie voor cursussen in hoefbeslag der
Qeld.-O. M. v. L. I 14.
Subsidie voor cursussen in hoefbeslag vol-
gens de Staatsbegrooting voor 1899.
XI 173.
Tentoonstelling te 's Gravenhage. I 15.
*Theorie. De —. V 70.
Titelplaat van „De Hoefsmid.quot; Verbete-
ring der —. I 14.
Tubalkaïn, de eerste smid. XII 187.
Tijdsbepaling b/h maken van examen-werk.
IV 61.
Verbetering. IV 63.
♦Veredeling van het ambacht. X 150.
♦Verslag over de hoefsmidschool te Dres-
den en de examens in hoefbeslag over
1897. IX 139.
♦Vlug of langzaam. V 78.
Voorschrift nopens het hoefbeslag bij mili-
taire paarden. quot;Wijziging van het —.
XI 172.
■{•♦Voorwaarden van toelating tot het on-
derwijs in practisch en theoretisch hoef-
beslag aan 's Eijks Veeartsenijschool te
Utrecht. XI 167.
Vragen en antwoorden. IX 140, X 158.
quot;VSTedstrijd in hoefbeslag in het Konink-
rijk Baden. VIII 128.
f^Wilh elmina. Koningin der Neder-
landen. IX 131.
♦quot;Winterbeslag bij het leger. II 80.
!♦ „nbsp;„ „ „ . Een en ander
over den aanmaak van het —■ en de
gereedschappen voor de vervaardiging
benoodigd. VI 88.
♦IJzer. Lassohen van — met Engelsch
gegoten staal. III 45.
„ . Smeedbaar gegoten —. I 15.
-ocr page 11-Aflevering 1.
Vaste medewerking is toegezegd door tal yan deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te devemfer;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. VAN Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
W. Kamerbeek , Oud-Opperwachtmeester-hoefsmid, te Amersfoort;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Remonte-Depot te Miliigen
b/Voorthuizen ;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen;
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen :
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te ütrecht;
M. H. J. P. Thoma.ssen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te ütrecht-,
K. F. Wiersum, Rijks-veearts te Groningen.
Kolonel von Huguenin, door Moubis............3
De Hoef en het Hoefbeslag, door W. C. Schimmel.......4
Iets over rotstralen, door Cayaux............. 7
De rijkshoefnagel, door H. Huising..............
Goede tijding! door Frederikse................
Examen te 's-Hertogenbosch, door Moubis..........41
Korte mededeelingen....................
Briefwisseling....................45
Advertentiën.....................45
-ocr page 13-Kolonel VON HUGUENIN.
^ Voor de meeste lezers van »de Hoefsmidquot; moge wijlen Kolonel von
uguenin, wiens afbeelding hierboven is aangebracht, een onbekende
J geweest, bij velen evenwel leeft hij nog in herinnering, de man, die
LrT°nbsp;^^ Rijschool voor onze bereden
latirT' ^^^ gedurende dien langen tijd werkzaam als instructeur,
r evens als chef, dankbaar wordt zijn naam door zijn leerlingen voor
Eenf^™quot;''^ op rijkunstig gebied, herdacht.
veelTTnbsp;maandblad, gewijd aan denzelfden man, die zich
zoLnbsp;liggen aan de opleiding der militaire hoefsmeden, mogen
sm^-H^*quot;!,nbsp;I™™®''« sedert 1862 was de Hoef-
wschool met de Rijschool verbonden tot één korps, onder hetzelfde bevel,
a stelde steeds het grootste belang in het hoefsmidsvak; vele voorschriften
gedurende een groot aantal jaren, kwamen
naer bevel en met zijn medewerking tot stand. Hij was ook vol be-
iangstelhng voor de beoefenaren van het vak, en de oud-leerlingen der
school, vooral van Venloo, zij zullen zich stellig herinneren met welk een
ernst destijds de Overste von Huguenin de werkzaamheden in de smederij
volgde, en steeds met een lofrede op hun kunst, de leerlingen toesprak,
die het examen, vóór het vertrek naar hunne korpsen, goed hadden afge-
legd Hij verheugde zich in de ontwikkeling van den eenvoudigen hand-
werksleerling tot een bekwaam hoefsmid.
Utrecht.nbsp;MOUBIS.
DE HOEP EN HET HOEFBESLAG.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 24. Hoef verpleging.
Om het uitdrogen te voorkomen, is het nuttig de hoeven dagelijks te
wasschen en vóór zij geheel droog zijn, in te smeren met een weinig vet
of vaseline. Door proeven is aangetoond, dat de hoorn gemakkelijk het
daarin bevatte water 611 vöt Rän dö buitGnluclit kän RfgöVGii, gii om^GkGGrd.
dat deze water, en ook eenigermate vet, kan opnemen. Het water- en vet-
gehalte van den hoorn bepaalt diens elasticiteit, zoodat het van groot belang
is beide te behouden en, wanneer zij verloren zjjn gegaan, terug te bezor-
gen. Dit geschiedt door baden en wasschen, en daarna insmeren.
Er is veel strijd gevoerd over de vraag of het nuttig is de hoeven in te
smeren; geheel beslecht is deze nog steeds niet. Sommigen meenen dat de
hoorn daardoor zacht en buigzaam kan worden gehouden, anderen dat het
vet niet in den hoef dringt en het insmeren dus volkomen nutteloos is.
Daarbij komt dan het verhaal van de weddenschap tusschen twee Pruisische
ritmeesters, waarvan de een beweerde, dat de hoeven der paarden van zijn
eskadron, welke niet werden ingesmeerd, zich even goed hielden als die
der paarden van het andere eskadron, waaraan men die zorg wel besteedde.
Men besloot gedurende een maand de proef te nemen; vóór dezen termijn
werden de hoeven der paarden van beide eskadrons onderzocht en ditzelfde
geschiedde bij het einde der maand, nadat de hoeven van de eene partij
waren ingesmeerd en die van de andere niet. De commissie van beoordee-
ling kon geen merkbaar onderscheid aantoonen.
Hiermede achtte men bewezen, dat het insmeren der hoeven nutteloos
geldverspillen is, en werd dit, vooral bij militaire paarden nagelaten. Dit
heeft echter aanleiding gegeven tot heel wat ellende in zake hoefverpleging.
Het moge waar zijn, dat het vet niet even gemakkelijk in den hoorn trekt
als in zacht leder, het moge ook waar zijn, dat men zonder insmeren wel
hoeven gezond kan houden, het is echter buiten twijfel dat men nergens
zooveel harde, droge en nauwe hoeven aantreft als bij die militaire paarden,
wier hoeven niet worden ingesmeerd.
Welk smeersel hiervoor wordt gebruikt, is onverschillig; het best is ge-
woon vet of vaseline. Glycerine deugt niet, omdat deze te veel vocht aan
den hoorn onttrekt.
Voor rijtuigpaarden gebruikt men veel traan met zwartsel; het hoofddoel
18 dan om de hoeven zwart te maken. Dit kan nu geen kwaad, mits men
slechts niet de eene laag op de andere smeert, gehjk men bij stalhouders-
paarden soms kan waarnemen. Men treft dan op de hoeven dikwijls een
korst aan van vuil, smeer en zwartsel, waaronder de hoorn in bederf over-
gaat. Dit is nooit te duchten, indien men de hoeven dagelijks wascht en borstelt.
Smeert men dan, vóór zij luchtdroog zijn geworden, een weinig vet of va-
se ine in, dan zal het opgenomen water niet weer kunnen verdampen en
aldus de elasticiteit van den hoorn behouden blijven.
Niets is nadeeliger dan de hoeven telkens te wasschen zonder ze daarna
in te smeren; hierdoor wordt de hoorn brokkelig, op dezelfde wijze als
®nbsp;gedurig nat wordt gemaakt en daarna weder uitdroogt.
ijl het vet slechts moet dienen ora te beletten dat het in den hoorn
opgenomen water weder verdampt, smeert men daarvan slechts zeer weinig
in; het inwrijven met een lap, welke iets vettig is, kan reeds vol-
doende zijn.
Het IS voor de paarden weldadig, indien de hoeven zacht en buigzaam
zijn; harde, uitgedroogde hoeven hebben voor deze dieren hetzelfde gevolg
as samengeschrompelde, te kleine schoenen voor den mensch, zij maken
s and en gang pijnlijk, vooral in den aanvang. Men is echter eerder ge-
neigd om een strammen, pijnlijken gang van het paard toe te schrij-
hoeve^'''' spierrheumatisme (bevangenheid) dan aan de gesteldheid der
Het is nuttig de hoeven een paar malen daags te reinigen van mest en
ander vuil. Vooral bij de achterhoeven is dit noodig, en te meer wanneer
e paarden weinig arbeiden. Komen zij namelijk veel uit den stal, dan rei-
nigen de hoeven zich van zelf; bij in rust verkeerende paarden ontstaat
icht rotstraal. In eiken stal dient een hoefkrabber aanwezig te zijn, ten
einde daarmede de zoolvlakte der hoeven te kunnen reinigen.
oewel het intrappen van mest tot rotting kan leiden , zijn daaraan echter
ook voordeelen verbonden. Dat de voorhoeven meer hard en nauw zijn dan
de achterhoeven, is grootendeels toe te schrijven aan de omstandigheid, dat
de eerste reiner en dus ook droger blyven dan de laatste. In dit opzicht
Kan men zelfs onderscheid waarnemen tusschen ruinen en merriën.
Wanneer de paarden veel in modder, smeltende sneeuw, enz., moeten
aan en gaan, dan verdient het aanbeveling bij de hoefzalven een weinig
rpentijn of was te voegen; daarmede ingesmeerde hoeven zijn tegen te
groote verweeking gevrijwaard.
§ 25. Het beslag van paarden, welke in de ijzers klappen of zich strijken.
1®. Het in de ijzers klappen. Men verstaat daaronder, dat het paard in
draf met het toongedeelte van de achterijzers tegen de kalkoeneinden of de
ondervlakte van de voorijzers slaat. Dit veroorzaakt een onaangenaam ge-
luid en is bovendien gevaarlijk; het paard kan zich namelijk vangen en
daardoor vallen.
De oorzaken van dezen gebrekkigen gang kunnen zeer verschillend zijn;
het is van belang die op te sporen, ten einde te kunnen beslissen of her-
stel mogelijk is, en zoo ja, op vs^elke wijze dit kan worden verkregen. Het
moeiehjkst kan dit doel worden bereikt, wanneer de schuld is te zoeken in
een gebrekkigen lichaamsbouw (lange lenden, sabelbeenen, enz). Het is
mogelijk dat het in de ijzers klappen een gevolg is van zwakte, na ziekte
of slechte voeding, terwijl het ook door vermoeienis en onvoldoend rijden
van koetsier of ruiter kan ontstaan.
Dikwijls ligt daaraan ook slecht beslag of te lang loopen op de oude ijzers
te gronde; vooral het laatste, waarbij de toon te lang en de verzenen te
laag zijn, moet als een menigvuldige oorzaak van het klappen worden aan-
gemerkt. In dit geval zakken de voorhoeven te veel achterover, zoodat zij
niet spoedig genoeg van den bodem kunnen worden opgelicht, om plaats te
maken voor de achterhoeven.
Alleen wanneer de oorzaak in gebrekkig beslag is gelegen, kan de smid
afdoend herstel aanbrengen; bij zwakke, slappe, slecht gereden paarden kan
door het beslag slechts eenigszins in den gebrekkigen gang worden te ge-
moet gekomen, hetzij om het klappen te verminderen, hetzij om het onaan-
gename geluid daarvan op te heffen.
De te lange toon der voorhoeven moet zooveel mogelijk worden ingekort;
daardoor komen de verzenen reeds hooger te staan, en is dit nog niet
voldoende, dan kan hierin worden voorzien door verdikte ijzertakken. Een
goede opzet zal het rollen over den toon bevorderen en dus medewerken
om den voorhoef spoedig plaats te doen maken voor den achterhoef van
dezelfde zijde. Overigens moet het voorijzer weinig of geen garnituur heb-
ben, terwijl bij klappen tegen den toon der voorijzers het aanbrengen van
een afhelling aan den binnenrand dier ijzers nuttig kan zijn.
De achterijzers worden in hun toongedeelte smaller gesmeed en zoodanig
ondergelegd, dat de toonwand der achterhoeven iets vóór den buitenrand
van het ijzer uitsteekt. Het gevolg hiervan is, dat het paard niet meer
met zijn achterijzer tegen het voorijzer slaat, doch met den toonwand der
achterhoeven. Men hoort dan althans het klappen niet meer.
Het spreekt van zelf, dat hierbij de lip in het midden van den toon moet
vervallen; in plaats daarvan brengt men twee meer zjjdelings gelegen
lippen aan.
Het klappen kan ook worden opgeheven door het paard te noodzaken de
achterhoeven in draf niet te plaatsen in de hoefslagen der voorhoeven, doch
daarnaast. Bij het strijken zal worden vermeld hoe men kan trachten dit
doel te bereiken, hoe men den gang met de achterbeenen wijder kan ma-
ken. Het is bekend, dat men harddravers steeds leert aldus hun achter-
beenen vooruit te brengen.
IETS OVER ROTSTRALEN.
Menigeen zal ongetwijfeld hebben opgemerkt dat, bij de aanwezigheid van
rotstraal, dit gebrek niet altijd het hevigst is aan de buitenzijde en afne-
mende naar binnen. Zeer dikwijls komt het n. 1. voor dat de middelste
straalgroeve en ook verder de geheele straal, oppervlakkig beschouwd, aan
de buitenzijde zuiver en droog uitziet, terwijl toch in het binnenste gedeelte
van den straal de bekende stinkende etter aanwezig is. Gewoonlijk is dit
merkbaar doordat, hetzij van zelve, hetzij door drukking op den straal, deze
stof te voorschijn treedt uit de middelste of zijdelingsche straalgroeven ofwel
uit kleine openingen in den straal zelve. Snijdt men er dan op in, dan ont-
waart men niet zelden, dat de straal over eene kleinere of grootere uitge-
ei heid ondermijnd is, zoodat al de losse hoorn moet worden weggenomen
O in de diepste gedeelten van de rottende plaatsen. Bij eene verdere pas-
sende behandeling volgt de genezing geregeld, maar de straal die er oogen-
schijnhjk zoo gaaf uitzag, is er aan opgeofferd moeten worden, dikwijls
zeer ten nadeele van eene behoorlijke uitzetting van den hoef.
De bovenbedoelde eigenaardigheid doet van zelve bij ons de vraag ontstaan
of alle rotstralen werkelijk alleen optreden door vervuiling en het staan op een
onzuiver stroohed, zooals vrij algemeen wordt aangenomen.
Deze zelfde kwestie wordt in het »Deutsche Thierärztl. Wochenschriftquot; be-
sproken door O. Geisz, eene autoriteit op het gebied van hoefbeslag
( eeraar aan de Veeartsenijschool te Hannover). De bekende beslagleeraar
Lnngwitz (Dresden) deelt in het tijdschrift »Der Hufschmiedquot; den inhoud
■»'an genoemd artikel mede, ongeveer als volgt:
»De rotstraal is tot heden altijd beschouwd en beschreven als een rottings-
proces van den hoornstraal, in de eerste plaats veroorzaakt door onzindehjk-
eid van den hoef ten gevolge van het indringen van rottende stoffen uit het
quot;gstroo in den straal.
»Ware dit juist, dan moest men dit gebrek voornamelijk aantreffen bij
paarden, wier hoeven nooit worden gewasschen of gezuiverd en het moest
dan het minst voorkomen bij goede hoefverpleging.
«Zoo is de toestand echter in geenen deele.
»De rotstraal komt bijv. bij de militaire paarden, waar aan hoefverpleging
de noodige zorg wordt besteed, het meest voor, terwijl dit gebrek zelden
wordt bemerkt bij landbouwpaarden, die veel moeten arbeiden, wier hoeven
slechts onvoldoende worden gereinigd en wier ligstroo in den regel verre
van zindelijk is.
»Neemt men dit in aanmerking, dan kan de onreinheid der hoeven moeie-
lijk als oorzaak van rotstraal worden beschouwd. Wel zal men op het
denkbeeld komen dat in de eerste plaats gebrek aan beweging dit lijden ten
gevolge heeft. En inderdaad kan men waarnemen dat zich bij legerpaarden
des zomers, als de dienst drukker is, lang niet zooveel gevallen van rot-
straal voordoen als in den winter, wanneer de paarden meer op stal staan.
Verder weten wij dat paarden met gezonde stralen niet zelden rotstralen
krijgen wanneer zij langen tijd geen dienst doen, en dat de kwaal gemakke-
lijk geneest wanneer zij weer veel beweging krijgen.
»Uit een en ander volgt, dat het ontstaan van rotstralen slechts kan
worden gezocht in gebrek aan beweging. Deze uitspraak wordt nog be-
vestigd door de wijze van ontstaan der rotstralen.
»Indien n. 1. onzindelijkheid de hoofdoorzaak ware, dan zou de rotting aan de
buitenzijde van den straal moeten beginnen, om zich naar binnen uit te breiden.
»Dit is echter niet het geval.
»Wel vindt men, bij gebrekkige reiniging van de hoeven, eene opper-
vlakkige verweeking en rotting van den straalhoorn (vooral in de middelste
straalgroeve) maar na verwijdering van de vergane hoorndeelen komt men
dan weer aan normale, vaste hoornstof. Ook ontbreekt bij deze oppervlak-
kige vervuiling de eigenaardige stinkende reuk, die steeds bij den diepgaanden
rotstraal wordt waargenomen.
»Bij den eigenlijken rotstraal begint de verwoesting der hoornstof juist van
binnen, n. 1. aan de pasgevormde hoorncellen, zoodat de straal er van bui-
ten soms geheel gaaf uitziet en men alleen door samendrukken van den
straal eene grijze, stinkende massa te voorschijn kan doen komen. Bij nader
onderzoek vindt men dan eene holte tusschen vleesch- en hoornstraal.
»Gewoonlijk begint de rotting der jonge hoorncellen in de middelste straal-
groeve en breidt zich van daar verder uit. Hierdoor ontstaan de bekende
kloven en scheuren in den hoornstraal, waar dan van buiten rottende stof-
fen kunnen indringen, die de verwoesting van den straal helpen voltooien.
»De schrijver vat zijne beschouwingen als volgt samen:
»10. De oorzaak van rotstralen is niet gelegen in het niet zuiver hou-
den der hoeven, maar gedeeltelijk in gebrek aan voldoende beweging van
het paard en soms in de aanwezigheid van klemvoeten of hooge verzenen.
Vele paarden hebben bovendien een bijzonderen aanleg tot het verkrijgen
van rotstralen.
»20. De rotstraal moet niet worden opgevat als eene rotting van den
gezonden hoornstraal maar als eene ziekelijke aandoening van de binnen-
ste, jongste hoorncellen van den straal, waarbij deze niet normaal ver-
hoornen maar in eene grauwe, kaasachtige, stinkende massa overgaanquot;. —
Wij kunnen m. i., met den heer Lungwitz, gerust aannemen , dat de reeds
-ocr page 19-genoemde schrijver te ver gaat door te beweren dat rotstralen bijna uitslui-
tend ontstaan door gebrek aan voldoende beweging van het paard, terwijl
hiJ de onreinheid der hoeven als oorzaak geheel buitensluit.
Wel is het bekend dat rotstralen meer voorkomen bij paarden die veel
op stal staan, dan bij die, waarvan de stralen flink kunnen functioneeren,
zooals dit het geval is bij paarden, die veel moeten loopen, vooral op weeken
bodem; te meer indien hierbij de verzenen laag worden gehouden of (nog
beter) de paarden zonder ijzers loopen. Ook zal bij eerstbedoelde paarden
eerder eene gebrekkige verhoorning der binnenste lagen van den hoornstraal
optreden. Dat daarbij ook eene omzetting of verrotting dezer hoorncellen
zal plaats hebben, is echter nog niet zoo heel zeker. Wel zal het binnenste
gedeelte van den straal, ten gevolge van de slechte verhoorning, gemakke-
ijker in bederf overgaan wanneer vochtigheid en rottende stoffen van buiten
worden opgezogen. Zulke stoffen dringen (zelfs bij goede verpleging en
zindelijkheid) gemakkelijk in de middelste straalgroeve.
De militaire paarden zijn juist des winters, wanneer zij minder worden
uitgebracht, meer blootgesteld aan deze nadeelige inwerking van het lig
® roo; vooral als dit bestaat uit het zoogenaamde vaste stroobed (perma
nente paillasse). De jonge hoorncellen hebben dan, door de mindere be
weging van het paard, ook minder weerstandsvermogen tegen de inwer
mg van rottende stoffen op stal. En dat deze inwerking niet gehee
ouiten rekening kan worden gelaten, bewijst ook wel het feit, dat rotstraa
menigvuldiger aan de achterhoeven voorkomt dan aan de voorhoeven.
Dikwijls worden rotstralen waargenomen bij de aanwezigheid van klem-
weten, die (zooals bekend is) meestal eveneens ontstaan doordat de stralen
niet voldoende op den bodem komen, waardoor het hoefmechanisme gebrek-
kig werkt. Omgekeerd hebben rotstralen niet zelden het optreden van
klemvoeten ten gevolge, door het wegrotten van den hoornstraal. In den regel
zijn deze gebreken te voorkomen door goede zorg en oplettendheid, wat
betreft eene behoorlijke hoefverpleging en al wat daarmede in verband staat.
Indien het noodig is, drale men in dergelijke omstandigheden vooral niet
met het inroepen van den raad of de hulp van een deskundige.
Wij weten dat bij paarden, op turfstrooisel geplaatst, minder rotstralen
voorkomen dan bij die, welke op stroo staan. Dit zal m. i. wel niet alleen
worden veroorzaakt door de bekende specifieke, zuiverende werking van dit
strooimiddel, maar ook doordat hierbij de geheele ondervlakte van den hoef
door eene veerkrachtige onderlaag wordt gedragen, waardoor op stal ook
de straal beter zijne functie uitoefent, hetgeen weder ten goede komt aan
de geregelde verhoorning der straalhoorncellen en aan de normale werking
van het hoefmechanisme. Ook hierdoor zullen de betreffende deelen meer
weerstandsvermogen verkrijgen tegen het ontstaan van rotstraal
Deventer 30 Nov. '97.nbsp;Cayaux.
ifPH
DE RIJKSHOEFNAGEL.
Ingevolge de aanbeveling van den Rijkshoefnagel, in de 11e afl. 2e jaarg.
blz. 176 en 177, van dit tijdschrift, wensch ik dezen vorm van hoefnagel
nader te verklaren.
De rijkshoefnagel komt in alle opzichten overeen met het reeds verouderd
model a. v. uit de fabriek van Moeller en Schreiber te Berlijn. Deze
hoefnagel diende vroeger tegelijk voor rits- en voor zinknagel. Nu is het
mijns inziens niet mogelijk, dat een hoefnagel, eigenlijk een zinknagel zijnde
(zoo ook de rijkshoefnagel), geheel aan het doel beantwoordt om als rits-
nagel te worden gebezigd. Het is toch een vereischte dat een ritsnagel
van den bodem der rits tot aan de ondervlakte van het ijzer volkomen sluit.
Bij den rijkshoefnagel kan hiervan geen sprake zijn , omdat de bovenran-
den van den kop tamelijk sterk zijn afgebroken. Slaat men echter de nagels
zoodanig in, dat het afgebroken gedeelte van den kop boven de ondervlakte
van het ijzer uitsteekt, dan moet men de rits te ondiep maken wat beide
in strijd is met het militair voorschrift, en tevens spoediger aanleiding geeft
tot het verloren gaan van ijzers. Ook gaat de kop van den rijkshoefnagel
niet geleidelijk genoeg in de kling over, dus dat gedeelte van den nagel
wat men de hals noemt, is vrij dun. Hoewel ik geen ervaring heb opge-
daan dat ze spoedig afbreken, trek ik het sterk in twijfel of ze even goed
aan hun doel beantwoorden als die van het merk c. s. English, die tegen-
woordig nog al veel worden gebruikt, en waaromtrent ik wel eenige onder-
vinding heb opgedaan. Dit is een hoefnagel uit de fabriek van Moeller
en Schreiber, en volgens mijn oordeel een tamelijk volmaakte ritsnagel.
De kop van dezen nagel is conisch tot aan den bovenrand, eenigszins lan-
ger dan die van den rijkshoefnagel, en gaat geleidelijker in de kling over.
Dus de hals is dikker, wat minder aanleiding geeft tot afbreken.
In den regel breken de nagels af gelijk met het ijzer aan de draagvlakte,
dus de hals breekt.
Verder is de kling van den rijkshoefnagel smaller, waardoor de niet wei-
nig hoorn vat, hetgeen weer aanleiding geeft tot het verloren gaan van
ijzers.
Het is echter niet mijn doel de rijkshoefnagel in de ban te doen, doch
enkel de aandacht te vestigen op het verouderd model, en te wijzen op
nieuwere modellen, die m. i. uit een practisch oogpunt daarboven de voor-
keur verdienen.
Deventer.nbsp;H. H u 1 s i n g.
GOEDE TIJDING!
Zijne Excellentie de Minister van Oorlog heeft bepaald, dat voortaan aan de
miliciens der Artillerie, die gedurende een jaar met goed gevolg een cursus
aan de Hoefsmidschool hebben doorloopen, desverlangd eene verklaring kan
worden uitgereikt op denzelfden voet als deze thans aan de burgerhoefsme-
den wordt gegeven.
Verder is door Z. Exc. den Minister van Oorlog vastgesteld, dat zij, om
aanspraak te krijgen op de bedoelde verklaring, na afloop van den cursus
aan de Hoefsmidschool moeten voldoen aan een aldaar te houden examen,
dat het volgende omvat:
1- Het maken van één vóór- of een achterijzer op maat (zelf te nemen),
waarvoor een half uur tijd wordt gegeven
2. Het maken van een ijzer voor winterbeslag (met 2 schroefkalkoenen
op maat; deze wordt opgegeven), tijd: een uur.
3- Het maken van één der volgende ijzers: a. balkijzer, b. pantoffelijzer,
e. klapijzer, d. strijkijzer, e ijzer met verdikte takken (ongeveer 1 : l^/^) ; tijd :
eén uur; f. ijzer voor plathoeven, tijd: iV^ uur.
4. Het beslaan van een voor- en den diagonalen achterhoef. Tijd l^/g uur.
S Theorie: a. Anatomie; b. Gangen en standen; c. Voorschrift.
In verband met het vorenstaande heeft Z. Exc. de Minister van Oorlog
e wenschelijk gevonden te bepalen dat aan de burgerleerlingen alleen dan
een ptuigschrift, vermeldende hunne bedrevenheid in het hoetsmidsvak,
wordt afgegeven, indien de belanghebbende na afloop van zijn leertijd heeft
voldaan aan een examen van gelijken omvang als hierboven omschreven.
öe burgermaatschappij krijgt elk jaar weer eenige goed gevormde hoef-
smeden, de miliciens, die slagen, eene goede toekomst; nu is het de plicht
van eze leerlingen te doen wat hunne hand vindt om te doen; dan toch wordt
ae kans van slagen groot.
Amersfoort, December 1897.nbsp;Frederikse.
EXAMEN TE 's-HERTOGENBOSGH.
Vanwege de Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw zijn gedurende
e jaar 1897, onder leiding der Provinciale Veeartsen, 18 hoefsmeden ge-
vormd welke den 20 December 1.1. in de gelegenheid werden gesteld, om
te s-Hertogenbosch, voor een jury, bestaande uit de H.H. R. J. Schon-
en, J. B. H. Moubis, milit. Paardenartsen Ie M. en J. de Vries, Rijks-
veearts, bewijzen van bekwaamheid af te leggen, ter verkrijging van het
diploma als hoefsmid, door genoemde Maatschappij reeds sedert vele jaren
Tot dit examen waren 17 candidaten opgekomen. De commissie was tot
dit doel werkzaam van 9 ure v. m. tot ruim 41/2 uur n. m., wat het prac-
tische gedeelte betreft in de smederijen van het 3e Regt. Veld-Artillerie
welwillend ter beschikking gesteld, en daardoor uitmuntend in de gelegen-
heid om een dergelijk aantal candidaten behoorlijk te onderzoeken op hunne
bekwaamheid.
Van genoemde candidaten slaagden 13, zoodat het resultaat zeer gunstig
-ocr page 22-kan worden genoemd. Gaan we na de kunde door de nieuw gediplomeer-
den aan den dag gelegd, dan kan worden gezegd, dat zij theoretisch voor
de helft ruim voldoende, voor de andere helft goed of zeer goed waren
onderlegd. Het practische gedeelte was bij een 4-tal vrij goed, bij alle an-
dere voldoende, zoodat geen der candidaten in dit opzicht heeft uitgeblonken.
Aan hen alzoo om niet in te slapen met het diploma als hoofdkussen, maar
de eer dit te bezitten meer waardig te worden ! Zulks hopen we bij gele-
genheid van een wedstrijd in hoefbeslag te kunnen bijwonen. — De niet
geslaagden waren alle op practisch gebied, en de helft te gelijk theoretisch
onvoldoende ontwikkeld. — Het examen werd voor een groot gedeelte bijge-
woond door het Bestuur en verscheiden leden der Maatschappij van Land-
bouw.
Voor het diploma als hoefsmid werden voorgedragen: F. S. van den
Brandt te Boxtel, H. van Rossum te Lith, W. van Gorp te Zeven-
bergen, P. van der Schouw te Lierop,H. van der Vel den te Geldrop,
H. van Ott er dijk te Someren, H. Brouwers te Leeuwen (Gelderland)^
P. van Rossum te Lith, L. Nooten te Heesch, J. van den Heu vel te
Asten, P. Michiels te Someren, J. van Rijswijk te Someren en J. M e r-
keIbach, te Lieshout.
Moubis.
—nbsp;Een even eenvoudig als practisch werktuigje, dat daarbij goedkoop is,
werd door den wachtmeester-hoefsmid Larmené bedacht en reeds geruimen
tijd gebruikt bij het »dichtmakenquot; om oppervlakkig een klein stukje hoorn
juist onder den nagel, waar deze door den wand dringt, weg te nemen; in
deze uitholling, die zoo groot is als de te maken niet, komt deze te liggen.
Het is een halve holle pijp met scherpen rand,
de grootte hangt af van de afmetingen van den
nagel. Aan de Hoefsmidschool, waar wij in den
regel Rijkshoefnagels No. 55 gebruiken, hebben wij een onderkapper -
dezen naam heeft Larmené er aan gegeven - in gebruik, waarvan de door-
snede 5 mM is.
Iedereen kan den onderkapper gebruiken, de aanwending er van is zoo
eenvoudig mogelijk en niemand behoeft de leelijke vijlstreken op den wand
meer te maken, die den hoef zoozeer ontsieren.nbsp;Frederikse
—nbsp;In Parijs ziet men geen paarden, die met kalkoenijzers zijn beslagen.
Het is verboden met het oog op de vele straten, die met hout zijn geplaveid
en door kalkoenen te spoedig stuk zouden worden gemaakt.
Op de keien ziet men nu en dan wel eens een paard vallen. Dit ge-
beurt echter betrekkelijk weinig, als men in aanmerking neemt het ont-
zettend aantal paarden en, waar het mogelijk is, het harde rijden, vaak
op het ronde gedeelte van den weg, vlak langs de verhoogde voetpaden
Tegen het glijden worden dikwijls zolen aangewend in den trant van die
van Robert (zie »De Hoefsmidquot; 1897, blz 173, afl. H).
Als men vaak het ellendige loopen heeft gezien van paarden op hooge
alkoenen en stooten, dan is het een genoegen in deze groote stad de glad
beslagen paarden te zien gaan op de mooie, effen wegen. Hier kunnen de
hoeven vlak en veerkrachtig worden neergezet, waardoor ongetwijfeld ge-
wrichten, pezen en banden der ledematen in hooge mate gespaard blijven.
Knip scheer.
-nbsp;Het examen in hoeßeslag op 20 Dec j.1. te 's Hertogenbosch, waarvan
door den heer Moubis, kapitein-paardenarts te Utrecht, in deze afl. een
verslag is gegeven, vond plaats in tegenwoordigheid van den voorzitter en
andere leden van het Dagelijksch Bestuur der Noord-Brabantsche Mpij. van
Landbouw.
• ^®®'nemer8 aan dit examen hadden in den loop van 1897 onderwijs
in hoefbeslag genoten van een der heeren provinciale veeartsen B. Bier-
man te Helmond, Th. L E. Kegelaer te Steenbergen, C. A. van der
Reeden te Eindhoven, W. J. Paimans te Oss, L. J. H. Rijnenberg te
Breda en A. .1. Vlamings te 's Hertogenbosch.
JJe xNoordbrabantsche Maatschappij van Landbouw heeft sedert 1887 een
ergelijk examen jaarlijks doen plaats vinden. In het geheel namen 230
sme en daaraan deel, waarvan 154 een diploma van voldoende bedrevenheid
in hun vak verwierven.
blz~6^quot; eersten jaargang (1896) van »De Hoefsmidquot;, April-aflevering
z. en 65 , IS O m. opgenomen de »Begeling betreffende de opleiding van
burgerhoefsmeden hij korpsen en inrichtingen van het leger'. Hierin is thans
»G dnbsp;Besluit, aangegeven door den heer Frederikse onder
» oe e tijding!quot; in deze aflevering, eenige wijziging gebracht, namelijk in
artikel 8, dat nu luidt:
»De Commandeerende Ofiicier van het detachement of van de inrichting,
i^aarbij de opleiding heeft plaats gehad, kan, na afloop van den cursus,
aan den belanghebbende, desverlangd, eene verklaring afgeven nopens den
Ijver door hem bij het genoten onderwijs aan den dag gelegd.
Een getuigschrift, vermeldende zijne bedrevenheid in het hoefsmidsvak, zal
üem alleen dan worden uitgereikt, als hij na afgelegd examen aan het einde
van den cursus van die bedrevenheid heeft doen blijken.quot;
-nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. Sedert 1 October j.1. zijn aan deze
mrichting weder 2 burger-hoefsmidsleerlingen uit Friesland geplaatst, nl
Willem de Jong van St. Jaeobi-Parochie en Homme Steunebrink
van Grouw.
-nbsp;Cursus te Doetinchem. Deze cursus omvat 13 lessen, elk van 2 uur
eens per week. 12 leerlingen zgn tot het volgen van dien cursus toegelaten!
Het aantal aanvragen tot toelating was veel grooter dan 12, doch met het
oog op de doelmatigheid van het onderwijs is dit getal niet overschreden.
De heer D. Schurink, rijks-veearts te Keppel, geeft onderricht in het
theoretisch-, de heer van Wiggen, korporaal-hoefsmid b/d. veldartillerie
te Arnhem, in het practisch gedeelte van het hoefbeslag.
—nbsp;Vrijdag 17 Dec. j.1. had te Arnhem, onder voorzitterschap van den
heer Mr. P. H. A. Tydeman, de vergadering van het Hoofdbestuur der
Geldersch-Overijselsehe Mpij. van Landbouw plaats, waarin werd vastgesteld dat
m 1898 de algemeene vergadering dier maatschappij te Zalt-Bommel zal
worden gehouden. Voorts dat voor cursussen in hoefbeslag werden toege-
staan: aan de Afd. Deutichem ^30, Gorssel ƒ150. Maas en Waal ƒ 150
Tiel f 300 (voor 2 cursussen).
—nbsp;Vanwege de Vereeniging »Het Paardenstamboek voor de provincie
Frieslandquot; worden in den laatsten tijd aan die oud-leerlingen (burgerhoefsmeden)
der Mihtatre Hoefsmidschool te Amersfoort, welke indertijd geplaatst zijn
door haar tusschenkomst, keurig uitgevoerde getuigschriften uitgereikt. - Deze
zijn vervaardigd naar een ontwerp, aangegeven door den heer Br endera
Brandis, tegenwoordig nog studeerende aan de teekenacademie Minerva te
Amsterdam.
—nbsp;De op den wedstrijd voor hoefsmeden in 1897 te Groningen uitgeloofde
getuigschriften zijn voor eenigen tijd aan de rechthebbenden verzonden. Het
kopstuk van dien vorm van getuigschrift is eveneens door den heer B r. ä
Brandis aangegeven, die immers ook de titelplaat van »De Hoefsmidquot; heeft
ontworpen en uitgevoerd.
—nbsp;Deze titelplaat begint er niet beter uit te zien. De oorspronkelijke
teekening zal een paar kleine wijzigingen ondergaan en hiernaar een cliché
worden vervaardigd. De nieuwe plaat verschijnt voor het eerst in Februari.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling T. Kremer
thans wonende te Loppersum, heeft 27 Nov. j.1., na een verblijf van vijf
maanden aan die Inrichting, een verklaring ontvangen dien cursus in hoef-
beslag met vrucht te hebben gevolgd. Kremer heeft zich te Loppersum gevestigd.
De daardoor opengevallen leerlingplaats wordt met Februari a s. ingeno-
men door H. Jansen te Marum, prov. Groningen.
—nbsp;Alle oud-leerlingen der -»Inrichting voor hoefbeslag te Groningenquot;, die
indertijd na afloop van den door hen gevolgden cursus in hoefbeslag een
geschreven verklaring hiervan hebben ontvangen, kunnen thans deze ver-
klaring kosteloos inruilen voor een keurig gedrukt getuigschrift. Indien toe-
zending per post wordt verlangd, moet ƒ0 10 vergoeding van porto bij de
aanvrage worden ingesloten. - Inzending der oorspronkelijk afgegeven ver-
klaring is vereischte.
—nbsp;De meeste jonge paarden, nog niet op ijzers staande, zullen er zich
wel bij bevinden indien een kundig hoefsmid maandelijks hun hoeven nagaat
en deze zoo noodig min of meer besnijdt. Tal van slechte standen bij
paarden zijn een gevolg van het plaatsen der veulens en eenjarigen op stal,
instede van ze in hokken of boxen vrij te laten rondloopen, en van een
niet op tijd besnijden der hoefjes.
T
Smeedbaar gegoten ijzer wordt verkregen door smelting van zuiver
zwavel- en phosphorvrij ruw ijzer, afval van smeedjjzer en staal, en ook
van ijzererts dat weinig zwavel en veel phosphor bevat.
—nbsp;In de October-afl. van 1897 is medegedeeld dat op de tentoonstel-
te 's Gravenhage in September j.1. de 3e prijs voor inzending hoefbeslag
jerd behaald doos de Rijks Landbouwschool te Wageningen. — Deze mede-
deling is gebleken niet geheel overeenkomstig de waarheid te zijn. Die
prijs n.1. is toegekend aan den heer G van Riesen te Zwolle. — De jury
^oor de Afd. Hoefbeslag was dezelfde als voor de inzendingen betreffende
andbouwonderwijs, en bestond uit de heeren L. Broekema, Dr. v. d.
^ande. Prof. J. Ritzema Bos en H. C. Reimers.
—nbsp;Tijdens een examen in hoefbeslag, gedurende 1897 in een der 11 pro-
vmciën van Nederland, werd de quaestie besproken dat jonge paarden,
oor het verblyf in den stal, 's voorjaars gewoonlijk hoeven vertoonden met
Y^^hnbsp;^^ korten toon. Op een vraag wat de smid in zoo'n ge-
ten •nbsp;^^^ antwoord: bij het bewerken van den hoef moe-
en in zoo'n geval hoofdzakelijk de verzenen worden besneden, doch niet
® erk daar anders kouvatting van den hoef zou kunnen
ontstaan.
^edert 15 November 1897nbsp;zijn de volgende postwissels ontvangen:
Voor 89?^ ^^^nbsp;van P.Jltpmeesie»-te H. (zonder band)/3.25.
Voor 1807 ^^^^nbsp;quot;quot;quot; ^i^t^^lande te K. (zonder banden) ƒ5.00.
te A ^^nbsp;^^
B • von. T,Vo/ ; 'nbsp;^^^ en 4de kwart, ƒ1 55 van K. Gons te
4d; Ct a 'v'r;-^ ^^
hrand te B • V
te H xnnbsp;kwart. '98 van P.A. Weemaes
(daar 8 M T-nbsp;^^^^ ^nbsp;L ƒ3.75
1.1-Jrnbsp;abusievelijk ƒ1.75 is betaald in plaats van
^2 25, bhjft u nog ƒ0.50 schuldig).
KuLnsthLoorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Leveranciers aan 's Rijks Veeartsenijscliool.
-ocr page 26-DE HOEFSMIDquot;nbsp;van hei Binnen-
quot;nbsp;land en 5 van het Buitenland gelezen.
H. L REESINK amp; Co, Zutplien.
staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
volgens nevenstaande afbeel-
ding.
Co.,
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp c o n c u r r e e re n d e prijzen.
■N I HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
siS^iLu kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Gummischoenen, Hoeftan-
gen, Hamers en KUngen.
Prima Amerikaansche Vijlen
van de NICHOLSON FILE Co.,
Providence R. 1.
BLAASBALGEN,
Aambeelden,
en alle smidsgereedschappen.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK HL
het beslag van gezonde hoeven.
Het beslag van paarden, welke in de ijzers klappen of zich strijken.
( Vervolg.)
van heTLy^r'nbsp;^«»-«taat men dat een paard met den hoef
Meestal wordt de'k T quot;quot;'^^^''^^deelte van het naaststaande been raakt,
(bi)- het Toorbeen zeirtot^tquot;^™^an ook de kroon of de pijp
gevolgen hiervan kn.lonbsp;door strijken worden beleedigd. De
plaats ZatTarwel^^^^^^^^^^ ^nbsp;^^
nieer of minder uit^.rTnbsp;afgestooten. dan komt een
hebben te gevo f ^ri^rnbsp;^^^ ^-haalde kneuzingen
zich verdikkfr . fnbsp;'nbsp;^e huid gelegen,
ook mi:nbsp;—ding- ^och van een andere zijde
Immers hoe ' 'nbsp;naaststaande been te worden getroffen,
dikt des te ™ onderhuid aan kogel, kroon of pijp zijn ver-
Het striik Wnbsp;geworden tusschen de beide beenen.
volge- hetnbsp;voorbijgaande kreupelheid ten ge-
been en 000^.nbsp;SetroL
echter ook !ehnbsp;^et kan
dit zal vooral bT \aanhoudende kreupelheid ontwikkelt;
daaruit niet nnbsp;in de wond dringen en
brengen. Doel, L m LL 1« e ■« «l» rfdoe.d hers.el ..„ l,
lange lenden en bij spierzwakte in het algemeen heeft men met deze
§ 25.
20.
stoornis in den gang te kampen. Zulk een spierzwakte kan tgdelijk aan-
wezig zijn, bijv. na ziekte, bij onvoldoende voeding, ongeoefendheid, enz.
Wat de laatste betreft, neemt men vrij regelmatig waar, dat paarden welke
voor de eerste maal zijn beslagen en in snelle gangen moeten arbeiden,
zich strijken. Evenzoo ziet men dit van jonge paarden, welke nog niet
gewend zijn om in het span te loopen, vooral wanneer de disselriemen wat
vast worden aangehaald en daarbij wellicht nog opzetteugels worden ge-
bruikt. Staan en gaan zulke paarden echter aan de hand vierkant, dan is
het te voorzien, dat zij zich weldra, bij meerdere oefening, niet meer zul-
len strijken.
Wanneer het strijken een gevolg is van vermoeienis, van slecht rijden,
van onvoldoende voeding of gebrek aan oefening, dan liggen de geneesmid-
delen voor de hand. Bij de toepassing hiervan zullen echter reeds dadelijk
maatregelen moeten worden getroffen om de gevolgen van het strijken
(kneuzing, verwonding) tegen te gaan. Ten deele kunnen deze bestaan in
de aanwending van strijklappen of strijkriemen, voor een ander deel in wijzi-
ging van het beslag.
Het laatste zal steeds moeten geschieden, wanneer het ijzer te lang heeft
ondergelegen of indien dit voor het bijzondere geval niet passend is. Ge-
woonlijk bezigt men dan strijkijzers, d. w. z. men voorziet het strijkende
been (zoo noodig beide hoeven) van een ijzer, dat op de plaats waarmede
het andere been wordt geraakt, smaller gesmeed en zoo nauw mogelijk
gericht is. Het ijzer in de figuren 140 en 141 aangegeven, wordt het meest
gebruikt; daarvan is de binnentak (strijkschenkel) smaller en dikker gesmeed.
Het laatste kan nuttig zijn, indien de binnenwand van den hoef lager is
dan de buitenwand, waardoor de kogels naar binnen doorzakken en de
ruimte daartusschen alzoo te klein wordt.
Soms beproeft men ook een ijzer dat aan den binnentak geen nagelgaten
bevat (fig. 142 en 143); dit kan aangewezen zijn, wanneer een paard zich met
de wandvlakte van den hoef strijkt en men dus verwondingen door de nieten
(we ke tegen het einde der beslagperiode gaan uitsteken) wil voorkomen.
veTwSdVr*nbsp;buitenkalkoen weg of
verwijdert men soms ook beide kalkoenen.
erwijl dergelijke strijkijzers, zoo nauw mogelijk ondergelegd, bij toon-
trederstand niet zelden het gewenschte
gevolg opleveren, zal men bij Franschen
stand, waarbij meer met den toon dan
met de verzenen wordt gestreken, veelal
een ijzer moeten gebruiken, zooals fig.
144 aantoont. Het gedeelte van het ijzer
waarmede wordt gestreken, moet recht
loopen, smal zijn en geen nagelgaten be-
vatten; het ijzer moet zoo nauw worden
ondergelegd, dat do hoornwand buiten
het versmalde ijzergedeelte uitsteekt. Ove-
rigens moet de binnentak als onder ge-
iïï.nbsp;wone omstandigheden zijn gericht, dus
' nTt dTn to''*^'quot;'quot;^'^-strijken garnituur voorzien zijn. Figuur 145
toont Tan^hoivl/f stippellijn is in dit opzicht leerzaam. Ook hierbij
kalkoen hooger te maken dan den buiten-
kalkoen.
tak vanTt''quot;nbsp;alleen op den binnen-
-jn aandaotT' Ttquot;nbsp;aan den buitentak
jn aandacht te schenken. Deze moet soms zeer kort en nauw gericht zijn,
-ocr page 30-In vele omstandigheden kan men slechts beproeven welk beslag het beste
is en levert soms een handelwijze, welke in strijd is met de theoretische
beoordeeling van het geval, een gunstig gevolg op. Bij sterk binnenwaarts
doorgezakte kogels bijv. is men geneigd den binnentak hooger te maken
dan den buitentak, dus den buitenkalkoen weg te laten; het is echter voor-
gekomen, dat een paard zich daarna nog erger streek dan te voren, terwijl
de omgekeerde handelwijze, namelijk het aanbrengen van een vrij hoogen
buitenkalkoen, opheffing van het strijken veroorzaakte.
Dikwijls zijn de standen en gangen zoo onregelmatig, dat elk geval op
zichzelf dient beoordeeld en daarvoor een doel-
matig beslag gezocht moet worden. In zooda-
nige omstandigheden heeft het strijkijzer in fig.
146 afgebeeld soms verrassende gevolgen opge-
leverd. Hierbij steunt het paard, wat den bin-
nentak van het ijzer betreft, enkel op den
inwendigen rand; het ijzer wordt zoo nauw
mogelijk ondergelegd.
Soms gaat men het strijken tegen door den
dieren met de achterbeenen een wijder gang te
bezorgen. Dit gebeurt niet zelden door de strijk-
ji-jgnbsp;riemen, wanneer deze eenigszins vast zijn aan-
Strijkijzer met strijkschenkel, gehaald. Zij werken dan als een koord dat om
waarvan slechts de binnenrand het onderbeen is bevestigd; het been wordt
de gewone dikte heeft behou- eenigszins krampachtig opgelicht en buitenwaarts
den, terwijl de ondervlakte yooruitgebracht.
overigens verdund is.nbsp;t. . j-. j , , j-o.nbsp;^ • , , ..
lot dit doel heeft men ook gewichtsgzers met
verzwaarden buitentak (fig. 147) gebruikt, zooals zo veor harddravers wor-
-ocr page 31-den gebezigd; de wijdere gang met de achterbeenen welke hiervan het ge-
volg kan zijn, gaat het strijken tegen.
. Fig. 147.nbsp;Fig. 148.
^ijgewichtsijzer als strijkijzer. Guttapercha zool met halvemaanvormig ijzer.
Soms IS ook het gebruik van guttapercha zolen met halvemaanvormige
yzers (fig. 148) nuttig tegen strijken, vooral wanneer de hoeven spits en
dus de verzenen laag zijn.
^UITSNIJDENquot; VAN STEENGALLEN EN VRIJLEGGEN VAN VERZENEN.
le ^^^nbsp;verschillende onderdee-
en verdeeld. We onderscheiden: vleesehzoom, vleeschkroon, vleeschwand,
veeschzool, en vleeschstraal. Ook spreken wij nog van vleezige ballen, die
gevormd worden door de achterste uiteinden der hoefkraakbeenderen en van
verznbsp;'nbsp;vleesehzoom bedekt zijn. Aan de
verzengedeelten buigen zich vleeschkroon en vleeschwand naar beneden en
innen om en worden dan vleezige steunsels geheeten. Deze zetten zich naast
den vleeschstraal op de zoolvlakte voort.
Alleen de vleeschwand en zijn omgebogen gedeelten, die tot de vleezige
steunsels behooren, zijn met vleeschplaatjes bezet, terwijl alle andere boven-
genoemde vleezige deelen aan hun oppervlakte tal van dicht bij elkaar staande
Vlokken of tepeltjes bezitten. Vleeschplaatjes en tepeltjes en ook de daar-
lus^nen liggende gedeelten scheiden aan hun oppervlakte voortdurend hoorn af.
ffevin^TT rnbsp;steunselhoek of zijn om-
Lkklr fnbsp;vleeschplaatjes of op de tepeltjes een bovenmatige
drukking of rekking uitoefent of wanneer van deze deelen het hoorn zelfs
afs beurt, dan ontstaat een kleine bloeding uit de gekneusde of verwond
trekt m het hoorn, dit groeit naar beneden en komt ten laatste te voor-
schijn, wanneer bij vernieuwing van het beslag de hoef besneden wordt. Het
geschiedt vaak eerst na geruimen tijd, wanneer de kneuzing of verwonding
reeds lang genezen is en het paard, zoo het er al hinder van heeft gehad,
weer volkomen goed loopt.
Wij moeten er dus wel om denken hier oorzaak en gevolg duidelijk uit
elkaar te houden. De eigenlijke steengal is de plaatselijke aandoening in
den vleeschwand, de vleeschzool of de vleezige steunsels en is dus van bui-
ten onzichtbaar. De roode kleuring van het hoorn is slechts van bijkomend
belang.
In veel gevallen geven steengallen geen aanleiding tot gevoelig loopen.
Bij het besnijden der hoeven vinden we immers zoo dikwijls roode vlekken
m het hoorn, een bewijs dat er kneuzingen hebben bestaan of nóg bestaan,
zonder dat het paard van te voren ook maar een oogenblik pijn heeft ver-
raden. Van deze toevallig ontdekte roode plaatsen wordt van zelf geen
notitie genomen; loopt echter het paard tegelijkertijd kreupel, dan wordt
dit oogenblikkelijk daaraan geweten en worden zij zonder genade uitgegra-
ven. Men meent dan opgehoopt bloed te zullen ontlasten, dat er echter
niet is. Wat er voor den dag komt is in den regel niets anders dan bloed
afkomstig van het door de renet verwonde leven.
Wie dus eenig begrip heeft van wat eigenlijk een steengal is, zal moeten
inzien, hoe onzinnig het is een steengal »uit te snijdenquot;. Het uitsnijden is
mets anders dan het met de renet wegnemen van het volkomen onschade-
lijke met bloed doordrenkte hoorn. Dit kan volstrekt geen gunstigen in-
vloed uitoefenen op de hooger gelegen aangedane plaats, zoo die er nog is
en niet reeds in genezing is overgegaan.
En niet alleen dat het geen nut aanbrengt, maar dat zoogenaamde »lucht-
makenquot; in den steunselhoek is vaak zeer ten nadeele van het paard Het
tot bloedens toe blootleggen van het leven kan juist een nieuwe steengal
veroorzaken en andere schadelijke gevolgen na zich slepen.
Door een oordeelkundig besnijden der hoeven en een goed beslag echter
kan de smid veel bijdragen om steengallen te voorkomen en te genezen.
Zoo hebben zij dikwijls hun ontstaan te danken aan een te lang gehouden
toon, terwijl verzenen, zool, steunsels en straal te veel worden besneden.
De belasting van den hoef wordt daardoor te ongelijk en de achterste hoefhelft
wordt bovendien verzwakt. Evenzeer wegens de ongelijke belasting werkt
een scheef besnijden het optreden van steengallen in de hand. Dit is ook
het geval wanneer de ijzers slecht passen, te kort zijn, een naar binnen
gerichte m plaats van een horizontale draagvlakte hebben of bij platte en
volle hoeven te weinig afhelling bezitten.
Over zoogenaamde zwerende steengallen zullen we hier niet spreken, deze
behooren geheel op het gebied der veeartsenijkunde thuis. We hadden al-
leen de bedoeling te wijzen op het nuttelooze en nadeelige graven bij roode
kleuringen in witte lijn en steunselhoek, een misbruik, dat nog maar alte
veel in toepassing wordt gebracht.
Een ander gebruik, dat zeer zeker in sommige gevallen nuttig kan zijn,
doch menigmaal op een verkeerde wijze en zonder noodzakelijkheid wordt
uitgeoefend, is het »vrijleggenquot; der verzenen.
Dit kan voor den gang van het paard goede gevolgen hebben. Het is
ec ter dikwijls voldoende de oorzaak van gevoelig loopen op te sporen en
^eg te nemen, welke in ongelijke besnijding en slecht beslag kan zijn ge-
egen. Maar, zal men zeggen, men ziet dikwijls verbetering in den gang
yan paarden met zwakke verzenen, zoodra deze worden vrijgelegd, vooral
m verband met ijzers met verdikte takken. Men boude echter in het oog,
^at^hier onwillekeurig andere verbeteringen worden aangebracht, die van
ee meer beteekenis zijn dan het vrij leggen der verzenen. Bij de vernieuwing
van het beslag wordt immers de te lang geworden toon ingekort, waardoor
e lichaamslast meer naar de voorste hoefhelft wordt verplaatst, daarbij nog
ondersteund door de verdikte takken. Ook zonder vrijleggen der verzenen
gaat een dergelijk paard reeds beter loopen.
Wff beslag, dat hoe goed ook uitgevoerd, toch een noodzakelijk kwaad
achte'rstT*^* de natuurlijke toestand zooveel mogelijk behouden blijven. De
iui ^^^^^ lioef helft is door de ombuiging der wanden naar beneden en binnen
vannbsp;geschikt de lichaamslast te dragen, door het vrijleggen
beslagen quot;quot;^ordt zij echter van haar ondersteuning beroofd. Bij het on-
bevor^Tnbsp;komen verzenen en steunsels met den bodem in aanraking en
paard m^nbsp;de uitzetting van den hoef*). Bij het beslagen
bij e,nbsp;ondersteuning dus zooveel doenlijk behouden blijven, vooral
J en slecht ontwikkelden straal, die niet meer voldoende met den bodem
in aanraking komt.
Is het werkelijk noodzakelijk de verzenen zóó vrij te leggen, dat zij in
geen geval met het ijzer in aanraking komen, dan moet echter aan één
oorwaarde beslist worden voldaan, namelijk dat de straal behoorlijk wordt
ondersteund, hetzij door een bijzonder beslag of dat hij zóó goed is ont-
wikkeld, dat hij ten allen tijde met den harden bodem in aanraking
omt. De lichaamslast wordt dan van de verzenen overgenomen. Is of
wordt die voorwaarde niet vervuld, dan kan het vrijleggen, vooral wanneer
dit rmm geschiedt, belangrijke nadeelen voor den hoef opleveren. De ach-
erste hoefhelft zal zich gaan vernauwen en de wand heeft veel te lijden
P cle plaats, waar het vrijgelegde gedeelte begint. Ook de kroonrand
wordt voortdurend gerekt, waardoor er scheuren in kunnen ontstaan,
in rnbsp;besnijden der hoeven en in het beslag, dat is
fi-ano. ^nbsp;waardoor dikwijls een gevoelige stramme
Lidsvar • ^TTnbsp;Het is intusschen verblijdend dat het boef-
beoefend 'n;. 1nbsp;i-edelijken grondslag wordt
hoetidsstand vleZ.nbsp;^^ ^^^^nbsp;^ ^^
_________Knipscheer.
(*) Zie dit tijdschrift, Ie jaargang, 4e afl. „Over de steunselsquot;, door J. B. H. Moubis.
-ocr page 34-JAARLIJKSCHE GROOTE HENGSTENKEURING IN AURICH.
Verscheiden hoefsmeden hebben meermalen over bovengenoemde keuring
hooren praten, enkele misschien hebben haar wel eens bijgewoond. Er
kunnen echter ook zijn die er weinig of in het geheel niet bekend mee zijn.
Voor deze volgt eerst een kleine inleiding.
Op bovenstaand kaartje vindt men ook het stadje Aurich aangegeven.
Dat kaartje geeft de provincie Oost-Friesland en het groothertogdom Olden-
burg weer. Zooals bekend, is Nederland verdeeld in 11 provinciën nl.:
Groningen, Friesland, Drenthe, Overijsel, Gelderland, Utrecht, Noord-Hol-
land, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. — Nederland grenst
ten westen en het noorden aan de Noordzee, met den inham Zuiderzee, ten
oosten aan Duitschland, ten zuiden aan België. De aan Duitschland gren-
zende Nederlandsche provincies zijn: Groningen, Drenthe, Overijsel, Gelder-
land en Limburg. De richting waarin deze zijn opgenoemd, is van het
noorden naar het zuiden. Het stuk van Duitschland dat tegen de eerste 4
provincies ligt, heet Hannover (dat vroeger een onafhankelijk koninkrijk
was), het stuk dat tegen Limburg ligt, heet »Rijnprovinciequot;. Het noorde-
lijkste gedeelte van Hannover nu is Oost-Friesland, het vrij wel in het mid-
den hiervan liggend stadje is Aurich.
In het eigenlijke Hannover vindt men voornamelijk rijpaarden, een soort
paarden die men in de »dagehjksche wandelingquot; gewoonlijk »bloedpaardenquot;,
»paarden daar een boel ras in zitquot; hoort noemen. Hier staan in hoofdzaak
Staatshengsten ter dekking (buiten de dekperiode vindt men thans in het
tengstendepot Celle, gelegen nabij de stad Hannover, niet minder dan 240
a 250 dekhengsten, welke gedurende den dektijd over een groot aantal
stations zijn verdeeld).
In Oost-Friesland is het aantal der gestationneerde staatshengsten gering;
de paardenfokkers houden in die provincie niet van het slag der staats-
hengsten , zoodat er bijna uitsluitend particulieren houders van hengsten zijn.
Er bestaat reeds sedert jaren een verplichte hengstenkeuring, met andere
woorden geen enkele hengst mag ter dekking worden aangeboden zonder
door de provinciale keuringscommissie daartoe goedgekeurd te zijn. Die
keuring nu heeft ieder voorjaar op den eersten Dinsdag en volgende dagen
m Februari plaats. Gewoonlijk duurt zg 4 ä 5 dagen.
De inrichting der keuring is als volgt. Een commissie van 3 paarden-
dokters keurt de aangeboden hengsten of zij goed van oogen zijn, neemt
hun hoogtemaat, en gaat kleur en afteekeningen na alsmede of de dieren
goed rad zijn. Het resultaat wordt aan de tweede keuringscommissie, die
paarden naar hun uiterlijk voorkomen moet beoordeelen , medegedeeld.
Deze commissie vangt den tweeden dag, dat is 's Woensdags, met de keu-
^ii'g aan. In de eerste plaats worden die hengsten gekeurd welke het voor-
gaande jaar reeds ter dekking zijn toegelaten. Vervolgens komen de jonge
hengsten aan de beurt.
Ten oosten grenst Oost-Friesland aan het groothertogdom Oldenburg, ten
Westen aan de provincie Groningen. De verhoudingen der paardenfokkerij
Van Oost-Friesland en Oldenburg is zoo dat in Oldenburg verreweg de
meeste veulens worden gefokt, waarvan een groot aantal hengstveulens
op halfjarigen of anderhalfjarigen leeftijd door Oostfriesche landbouwers-
weiders worden aangekocht. Deze fokken de veulens, die dikwerf met f 300
tot f 600 worden betaald, tot den driejarigen leeftijd op, en brengen ze dan
op de keuring te Aurich.
Deze werd dit jaar van 2—5 Februari gehouden. Het aantal gekeurde
oude hengsten bedroeg 51, waarvan 38 opnieuw als dekhengst werden toe-
gelaten. De voor het eerst gekeurde, bijna uitsluitend driejarige hengsten
vormden een aantal van 364, waarvan een klein gedeelte niet ter keuring
wam, als zijnde ziek, kreupel of verkocht. Telkens wanneer de keurings-
nenTr^^^ ^^^nbsp;hengsten heeft gezien wordt beraadslaagd welke die-
De eifnbsp;afgekeurd en welke voorloopig kunnen worden goedgekeurd,
eigenaren van deze laatsten ontvangen als teeken der goedkeuring hun
ringsnummer terug. De voorloopig goedgekeurden moeten alsnu opnieuw
voor de commissie verschijnen, ten einde de noodige schifting te ondergaan.
Dit jaar waren bij de eerste keuring 95 overgebleven, waarvan bij het
tweede nazien nog 62 afvielen, zoodat 33 jonge hengsten voor 1898 ter
dekking werden toegelaten. Dit in verband met de 38 oude hengsten
maakt dat voor het juist begonnen dekseizoen in Oost-Friesland van 71
hengsten openlijk de diensten kunnen worden aangeboden. Vermoedelijk
zullen er nog wel enkele van naar het buitenland worden verkocht.
Het ligt voor de hand dat gelijktijdig met die keuring te Aurich een leven-
dige handel m hengsten wordt gedreven. Koopers uit verschillende streken
van Duitschland, uit Nederland, ja zelfs uit Rusland, kochten een tal van
hengsten. Zoo werden naar Zuid-Holland 4 (2 voor Nieuwenhoorn, 1 voor
Bleiswijk en 1 voor Zoetermeer., Noord-Holland 3 (voor de Vereeniging
»Hollands Noorderkwartierquot;), Friesland 1 (Dokkum), Drenthe 1 (Gasselte)
Utrecht 1 (deheer van Eeten te Jaarsveld)en Groningen (Leens 2, de heer
Addens te Bellingwolde 2, Grijpskerk 1, Blijham 1, Appingedam 1 , de
heer Reilingh 1 en de heer B. Bosman 1 , beide te Groningen. De heer
van der Griendt te Rotterdam kocht er verscheiden, naar ons werd
medegedeeld 7.
De in Aurich bestede prijzen loopen zeer uiteen. Enkele worden ver-
kocht voor f 3000 en meer, een iets grooter aantal voor f 1000 tot f 3000,
een groot aantal voor f 600 tot ƒ 1000, terwijl verreweg het meerendeel
wordt gecastreerd en later als ruin verkocht. De duurste hengsten gaan
m den regel naar Nederland, terwijl Duitschland en Rusland de goedkoo-
pere nemen en de handelaren soms flinke, dikwerf lage prijzen geven
Enkele fokkers in Oost-Friesland behalen er dus groote voordeelen mede,
doch verreweg het meerendeel spint er geen zijde bij.
Op gebied van het hoefbeslag heeft men gelegenheid daar tal van opmerkingen
te maken. In het algemeen hebben de Oostfriesche en Oldenburgsche, even-
als de meeste in lage landen opgroeiende paarden, hoeven die betrekkelijk
groot en min of meer plat zijn.
Daar de hoeven de fundamenten zijn die het lichaam moeten dragen,
wordt aan hun geaardheid terecht groot gewicht gehecht. In aansluiting
hiermede wordt de ontwikkeling van het hoefsmidsvak door de weldenkende
paardenfokkers op hoogen prijs gesteld en naar hun vermogen gesteund.
Lage verzenen en brokkeligheid zijn de hoofdfouten die worden aange-
troffen. Kleinere, smallere hoeven vindt men eigenlijk alleen bij die heng-
sten welke afstammen, of er ten minste mede verwant zijn, van Hannoversche
staatshengsten.
Een tamelijk goed gebouwde en sierlijke donkere voshengst met een uit-
stekenden gang, was vrij wat overbouwd, ten gevolge van een te lage voor-
hand. (Onder overbouwd zijn verstaat men dat het kruis hooger is dan de
schoft, terwijl bij een goed gebouwd paard het hoogste punt van de schoft
1 4 2 cM hooger hgt dan dat van het kruis). Ten einde het opvallende
gebrek voor het oog zooveel mogelijk weg te nemen, waren de voorhoeven
zoo lang mogelijk gelaten, de voorijzers dik genomen, de achterhoeven
daarentegen normaal ingekort en van bijna versleten ijzers voorzien.
Het beslaan van paarden voor den handel geeft den hoefsmid een geheel
ander standpunt dan bij gebruikspaarden. Bij deze moet zorg worden ge-
dragen dat de hoeven zoo gezond mogelijk worden gehouden en beslagen
overeenkomstig hun vorm. Bij handelspaarden daarentegen wenscht de
eigenaar dat alle hoeven een normaal voorkomen krijgen, b.v. wanneer
ringen op den hoef worden aangetroifen dienen deze weggeraspt, onver-
schillig of daarmede de dek- of glazuurlaag wordt weggenomen. Bij Fransche
stand eiseht de koopman een versmalling van de buitenhoef helft en het
ijzer zoo ondergelegd dat het midden te veel naar binnen is gedraaid, bij
toontredenden stand te veel naar buiten. De stand en de hoeven moeten
zooveel mogelijk op het normale gelijken, terwijl het ondoelmatig beslaan
weinig of geen nadeel aan den eigenaar doet, daar de paarden in den regel
kort in zijn bezit zijn en weinig of niet door hem worden ingespannen.
Zoowel ijzers met stampnagelga^en als ritsijzers werden bij de in Aurich
voorgebrachte hengsten waargenomen. Het beslag was over het geheel
vrij goed.
EXAMEN TE ENSCHEDÉ.
Vanwege de Overijselsche (voorheen Twentsche) Landbouwmaatschappij
had te Enschedé een cursus in hoefbeslag plaats. De leiding van dezen
cursus was opgedragen aan de heeren F. S. J. Veeze, rijks-veearts te En-
schedé, voor zoover de theorie van het hoefbeslag betrof, enA. Sanders,
gediplomeerd hoefsmid te dier plaatse, wat het practisch gedeelte aanging.
In het geheel werden door den heer Veeze 12 lessen van 2 uur endoor
den heer Sanders 10 lessen, elk van 4 uur, gegeven. De cursus werd ge-
volgd door 11 leerlingen, waarvan zich reeds in het begin één heeft terug-
getrokken. De overige 10 woonden tot aan het einde den cursus bij.
Op 19 Februari jongstleden vond het examen plaats. Dit werd bijge-
woond door het Bestuur der Overijselsche L. M. en zoover het theoretisch
gedeelte betrof afgenomen door den heer Veeze, het practisch gedeelte
door de heeren Larmené, wachtmeester-hoefsmid b/d Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort, en A. W. Heidema te Groningen.
Ieder candidaat werd een kwartier over de theorie van het hoefbeslag
ondervraagd, terwijl het practisch examen bestond in het beslaan van een
hoef. Voor het laatste werden 3 cijfers genoteerd, n.1. voor het afnemen
van het oude ijzer en het besnijden van den hoef, 2®. voor het maken van
het ijzer, 3°. voor het passen en het onderslaan van het ijzer, terwijl voor
de theorie slechts 1 cijfer werd gegeven.
De uitslag was met betrekking tot de theorie, zeer goed (welk examen
ook nog ten deele door de heeren Larmené en Heidema werd bijgewoond),
terwijl de practische kennis — de leertijd is en blijft op zulke cursussen
te kort — der candidaten bevredigend mag worden genoemd.
Aan alle deelnemers van den cursus, die zonder twijfel veel nut heeft^ge-
sticht indien de cursianen ook hebben begrepen dat zij vooral op practisch
gebied zich steeds moeten blijven toeleggen, werd een getuigschrift toege-
kend, en wel aan vijf onder toevoeging van met goeden uitslag, aan twee
met voldoenden — en aan 4 met even voldoenden uitslag den cursus in hoef-
beslag te hebben bijgewoond.
De ijverige, welwillende, hoffelijke voorzitter der O. L. Maatschappij, de
heer L. Lasonder G. Azn. te Enschedé, deelde den belangstellenden hoef-
smeden dien gunstigen uitslag mede, waarna een van hen het Bestuur der
Mpij. dank zeide voor het instellen van den cursus en den heeren Veeze en
Sanders voor de uitnemende wijze waarop de leer van het hoefbeslag was
voorgedragen en aangegeven.
De namen der geslaagden zijn: D. J. Jolink en O. H. Rompelman (g )
beide te Almelo, H. Ottenhof te Oldenzaal (g.), G. P. Meinders té
Hellendoorn (g.), G. Jonkers (g.) en B. Eysink (v.), beide te Enschedé,
G. 01de Dubbelink (v.) te Denekamp, A. F. Huitink (e.v.) enE.Brunne-
kreef (e.v.), beide te Hengelo (O.), B. Eftink (e.v.) en A. Alink(e.v)
beide te Enschedé.nbsp;'
WINTERBESLAG BIJ HET LEGER.
Omtrent het succes van het ingevoerde schroefbeslag (vermeld en besproken
in aflev. 12 van den vorigen jaargang) kan niets worden medegedeeld. De
oorzaak hiervan is niet hierin gelegen, dat de scherpe kalkoenen niet be-
hoefden te worden ingedraaid doordat wij bijna geen winter hebben gehad.
Ook de ijzers, voor genoemd beslag bestemd, konden niet worden onder-
gelegd, doordat de tappen nog niet zijn ontvangen, die tot het boren der
schroefgaten moeten worden gebruikt en van rijkswege aan de smeden worden
verstrekt (tegen betaling).
Als voorloopig winterbeslag is nu ondergelegd het beslag met insteekkal-
koenen, volgens het voorschrift van 1886, dus het vlakke ijzer met twee kal-
koengaten, maar nu zonder stompe kalkoenen, terwijl het gebruik hiervan
in genoemd voorschrift verplichtend was gesteld.
Dit beslag is m. i. nog het beste van al de vormen van stiftbeslag die,
ook later, m ons leger in gebruik zijn geweest, mits hierbij gebruik wordt
gemaakt van stompe kalkoenen indien de scherpe zich niet in de ijzers be-
vinden. (Zie omtrent »het gebruik van stompe kalkoenen bij winterbeslagquot;
in den jaargang 1896 van dit tijdschrift, blz. 172).nbsp;q.
— In het vorig nommer komt eene korte mededeeling van mij voor aan-
gaande den onderkapper, waarin eene OMimsiÄetd staat, die ik gaarne herstel.
Beter ingelicht, meld ik nu, dat bedoelde onderkapper door bemidde-
ling van den Heer Leopold reeds eenige jaren geleden uit Duitschland
hier te lande kwam.
De onderkapper wordt reeds als »Unterhauquot; vermeld in het boekje van
Möller op pag. 53 en als »beitelvormig onderhauwertjequot; in het werkje
van Kapt. Quadekker op pag. 72.
Dit practisch werktuigje is dus van Duitschen oorsprong.
Frederi kse.
— Voor de eerste maal werd deze week het examen, vastgesteld bij
aanschrijving v/h Departement van Oorlog d.d. 13 December 1897, II Afd.
No. 20, afgenomen.
Acht miliciens der Veld-Artillerie, sinds Maart 1897, aan de Hoefsmid-
school gedetacheerd, namen daaraan deel. Zij moesten een voorijzer, een
balkijzer en een voorijzer met schroefkalkoenen maken, verder heeft ieder
één voor- en een achterhoef beslagen en blijk moeten geven van theoreti-
sche kennis van het hoefbeslag. (Zie pag. 11 , Aflevering 1, Jaargang III).
Het getuigschrift werd uitgereikt aan de miliciens: G. van Boeyen,
J. ten Brinke, H. J. Hendriks, G. B. Klaaysen, A. Koer, J. H.
Laenen en G. van Ophem.
Vijf van hen hebben een meer dan voldoend examen afgelegd, terwijl dit
bij twee miliciens maar even voldoende was.nbsp;F.
Sedert 15 Januari zijn de volgende postwissels ontvangen:
Over 1896 en 1897 van C. Butler te 's H. A. f6.00.
Over 1897 en 1898 van de Bij- en Hoefsmidschool te A. ƒ6.00 (op 27 Juli
'97 is reeds ƒ3.00 over 1896 ontvangen); voor de 4 laatste maanden '97
en over 1898 van H. L. Meijers Jr. te S. ƒ4.00; voor de 4 laatste maanden
'97 van D. de Vos te H. ƒ1.00; voor 4de kwart. '97, 1ste en 2de kwart.
'98 en band '96 van P. Butler te B. ƒ2.75; voor 4lt;le kwart. '97 en 1ste
kwart. '98 van J. Verhoeven te B. ƒ1.50; voor 4de kwart. '97 van W. B.
van Oosten te I. ƒ0.70 (5 cents te weinig).
Over 1898 a ƒ3.00 van J. Th. van Lohuizen te W. en P. Ripmeester te
H.; voor iste kwart. '98 van H van Aller te N. ƒ0 75.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HANDELAREÜT in
Leveranciers aan 's Rijks Veeartsenijsciiool.
-ocr page 40-„DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^nbsp;Binnen.
---------------lani^ en 5 van hei Buitenland gelezen.
staaf-, Plaat-, Band- en Profieliizer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
volgens nevenstaande afbeel-
ding.
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoef nagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
la ENGELSCHE
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp concur reerende prijzen.
HOEFZOLEN Toor paarden met geToelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Gummischoenen, Hoeftan-
gen, Hamers en Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen
van de NICHOLSON FILE Co.,
Providence R. I.
BLAASBALGEN,
Aambeelden,
en alle smidsgereedschappen.
Op den -laten Maart 1.1. was het juist vijf en twintig jaren geleden, dat
de heer W. A. H. van Horsen, hoefsmid en onderwijzer in het practisch
hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool, zijne tegenwoordige betrekking aan-
vaardde.
Te 's Gravenhage op 8 Augustus 1848 geboren, nam van Horsen den 5den
Augustus 1868 als vrijwilliger dienst en werd als zoodanig geplaatst bij het
4de Regiment Huzaren te Leiden, waarop hij reeds den 7den Juli 1870 tot
hoefsmid bij het 4de Regiment Huzaren te Zutphen werd bevorderd. Zijn
vader was eveneens lange jaren als militair-hoefsmid werkzaam en tijdens
diens ziekte te Venlo werd van Horsen op zeventienjarigen leeftijd verzocht
voor het beslag van een geheel escadron te zorgen, waarvan hij zich tot
groote tevredenheid van den commandant uitnemend kweet.
Toen nu in 1873 de betrekking van hoefsmid en onderwijzer in het prac-
tisch hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht vacant kwam, werd
uit het groote aantal solHcitanten — ik meen 68 — na een vergelijkend
onderzoek van Horsen benoemd, hoewel hij destijds den leeftijd van 25 jaren
nog niet volkomen had bereikt, welke leeftijd als minimum was gesteld bij
de sollicitatie.
Ieder veearts, die na 1873 te Utrecht heeft gestudeerd, weet hoe gelukkig
deze keuze is geweest. Vele mijner collega's zullen zich, evenals ik, nog het
geduld en de tact herinneren, waarmede hij ons den hamer leerde hanteeren
en ons een hoefijzer leerde vervaardigen.
Geen wonder dan ook, dat deze gedenkdag voor van Horsen niet onge-
merkt mocht voorbijgaan.
Den isten Maart 's middags te 3 uur verzamelden zich de directeur en
leeraren, onderwijzers en beambten, benevens alle leerlingen en vele oud-
leerlingen dezer inrichting, in een der lokalen van »Buitenlustquot;, Maliebaan,
Utrecht, om den jubilaris en zijne familie geluk te wenschen met het zil-
veren feest.
De heer Dr. Wirtz overhandigde uit naam van hem en de overige lee-
raren een mooie pendule met coupes; de heer de Bruin, oud-leerling,
thans Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool, bood uit naam van vele oud-
leerlingen een ciUnder-bureau van noteboomhout met stoel aan, welk geschenk
nog vergezeld ging van een portefeuille, waarin de namen der deelnemers
zijn vermeld. Uit naam der tegenwoordige leerlingen gaf de heer Rab
een beeld met voetstuk en de heer Korff, opzichter aan 's Rijks Veeart-
senijschool, overhandigde uit naam van den heer Kruse, hoofdopzichter,
en hem een photographie, Bismarck als smid der Duitsche eenheid voor-
stellende.
Vele particulieren gaven in den loop van den dag eveneens blijken van
hunne belangstelling en 's avonds verzamelden zich opnieuw de leeraren,
leerlingen, oud-leerlingen en de familie van Horsen, waarop het feest op dé
allergezelligste manier werd voortgezet.
Laten wij hopen dat de heer van Horsen nog jaren lang zijne beste
krachten moge wijden aan het onderwijs in het practisch hoefbeslag aan
's Rijks Veeartsenijschool, tot heil van het hoefbeslag in Nederland !
Utrecht.nbsp;Hoefnagel
ELASTISCHE SCHROEFKALKOENEN.
Kalkoenen die nooit stomp worden en een absoluut vasten gang der paar-
den mogelijk maken, ook bij de ergste gladheid in den winter het glijden
voorkomen, zijn altijd het ideaal geweest van iederen paardenhouder. Tot
nu toe heeft geen enkel kalkoenmodel in deze opzichten kunnen voldoen.
Thans echter zou het den oud-militairen hoefsmid K a r 1 R i c h t e r te Breslau
zijn gelukt, door het aangeven van elastische schroefkalkoenen, waarvoorin
die landen, waar een octrooiwet bestaat, door de firma H. en W. Pataky
te Berlijn patent is aangevraagd.
Volgens mededeeling van deze firma bestaat de nieuwe kalkoenvorm uit
een van een schroefdraad voorziene huls, uit een beste qualiteit ijzer vervaar-
digd, en uit een daarin passende scherpe, kegelvormig toeloopende stift,
welke stift is omgeven door varkensleder en hierdoor in die ijzeren huls
vast wordt besloten. De stift bestaat uit het beste, goed geharde gietstaal
en zou, onder gemakkelijke aanwending, tot het oogenblik van totale ver-
slijting goed scherp blijven. Kroonbetrappingen zouden bij deze kalkoenen
nooit voorkomen.
de hoef en het hoefbeslag.
Tweede gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 26. Bijzondere hoefijzers.
^ • Het halvemaanvormig ijzer (fig. 449), dat bestemd is om slechts de
voorste hoefhelft te beschutten, werd reeds in de 9de eeuw na Christus
i'Wkt; in de militaire voorschriften van keizer Leo IV van Constanti-
^opel, uit dien tijd dagteekenende, wordt daarvan althans reeds melding
gemaakt. In 1539 gaf de Italiaan Cesare Fiasehi een boek uit over
veeartsenijkunde en hoefbeslag, waarin hij allerlei hoefijzers, en daaronder
00- het halvemaanvormig ijzer, afbeeldde. Het werd in de 2de helft der
orige eeuw in Frankrijkjopnieuw aanbevolen door Lafosse, reden waarom
ÏWnbsp;het sedert dien tijd veelal het ijzer van Lafosse
g /werd genoemd. Dit eindigde naar achteren dik,
I /Mnbsp;zoodat het aan den wand moest worden ingelaten;
Inbsp;\mnbsp;wijl dit bij hoeven, welke arm aan hoorn zijn,
IInbsp;1 bezwaar opleverde, gaf zijn zoon een halvemaan-
~ —i-' \J vormig ijzer aan , waarvan de takken mesvormig
Fig. 449nbsp;uitliepen. Daarnaar onderscheidt men nog tegen-
Halvemaanvormig ijzer, van woordig het ijzer van Lafosse vader, en dat
boven gezien.nbsp;van Laf0 ss e zoon.
^ ^ anks den ouderdom van dit beslag en niettegenstaande het zoo her-
e malen is aangeprezen, heeft het toch niet algemeen ingang kunnen
vinden, en daar is reden voor. Theoretisch zou men zeggen, dat het halve-
maanvormig ijzer het beste beslag is, wat kan worden aangewend. Het
bodenbsp;'nbsp;gebruik der paarden, vooral op harden
acht ™ 'tnbsp;bijzonder aan de voorhoeven, te veel afslijt en belemmert de
den hoefhelft niet in haar mechanisme. Straal en steunsels komen met
vp,-nbsp;aanraking, zoodat deze kunnen bijdragen tot een ongestoorde
STet'quot;-^'™™^ van den hoef.
afslijten dnbsp;^e voorste hoefhelft en het daarentegen sterk
waardoor 'hnbsp;'nbsp;het paard een langen toon en lage verzenen,
daarvan i 'nbsp;doortreedt in koot- en kroongewricht. Het gevolg
veel^te' r'nbsp;pezen en banden aan de achterzijde van het been te
zoodat^d^ hebben, terwijl het rollen over den toon wordt bemoeielijkt,
den ^ joorhoef, in draf, niet spoedig genoeg plaats kan maken voor
vermolt ^^nbsp;dezelfde zijde en het dier zich dus kan vangen. Het
heen Tllr ^nbsp;zeer, wanneer zij in de onderste gewrichten van het
e ens zoo achterover zakken. Bovendien moeten de verzenen zeer
-ocr page 44-sterk zijn, indien zij het, bij beweging op een harden bodem, op den duur
willen uithouden.
Men heeft het halvemaanvormig ijzer bijzonder aanbevolen bij hoeven,
waarvan de toon kort en steil is en de verzenen hoog zijn (bokhoeven, fig!
150), vooral indien de laatste tevens te nauw
zijn (klemhoeven), doch ook onder deze omstan-
J^ digheden stuit het op bezwaren. Dikwijls zijn
verzenwanden zoo gevoelig, dat zij de druk-
fnbsp;'steenen niet verdragen; in plaats
^mmUii^^l^_ van beter door te treden in koot- en kroonge-
Fig. 150.nbsp;wricht, gaan de paarden soms nog steiler staan.
Bokhoef met iialvemaanvormignbsp;nadeelen van het halvemaanvormig ijzer
ijzer beslagen.nbsp;verdwijnen, wanneer dit beslag met gutta-
percha zolen verbonden, wordt aangewend (fig. 148). In dit geval blijft
de stand van het paard beter en geschiedt het rollen over den toon zonder
bezwaar; de gang wordt vlotter, meer elastisch, terwijl het doel van het
halvemaanvormig ijzer: normale functionneering van den hoef, nog beter
wordt bereikt.
2°. Het ringzooUjzer (fer périplantaire) van Char lier, (fig. 151). Dit
werd in 1865 aanbevolen; Char li er, een Fransch veearts, ging uit van
het denkbeeld, dat men eigenlijk alleen den draagrand van den hoef meer
weerstandbiedend moest maken, zoodat deze,
ondanks het gebruik van het paard op een
harden bodem, minder zou afslijten. Hij maakte
daarom een ijzer, dat even breed was als
de hoornwand dik, nam van den draagrand
van den hoef zooveel weg, als het ijzer dik
I was en bevestigde het met fijne hoefnagels
in de aldus ontstane groeve. Dit ijzer vormt
dus een ring om de hoornzooi; vandaar de
naam.
Volgens Char li er zou de zoolvlakte van
den hoef nu met den bodem in aanraking
komen als bij het onbeslagen paard; het
hoefmechanisme zou ongestoord kunnen plaats
hebben en de hoef dus gezond blijven.
Charlie r vergat echter één voorname zaak, namelijk dat het ijzer de
elasticiteit van den weggenomen draagrand mist; deze omstandigheid maakt,
dat de hoef als het ware in een ijzeren ring beklemd wordt, waardoor het
hoefmechanisme in hooge mate schade moet lijden. De uitzetting van den
hoef wordt nu meer tegengegaan dan door het gewone beslag.
Maar er zijn nog andere nadeelen aan verbonden. Het wegsnijden van den
draagrand heeft een verzwakking ten gevolge in de verbinding van wand en
zool, welke tot holle-wand (dat is loslating tusschen hoornwand en vleesch-
■w^and) aanleiding kan geven. Dit wordt nog bevorderd door het ontbreken
van een opzet en van een lip aan het ijzer; door het eerste stoot het paard
'liet zelden aan, terwijl het laatste het ijzer eerder naar achteren doet
schuiven. Beide samen heffen de zwakke vereeniging tusschen wand en
zool in den toon gemakkelijk op.
I^e buitenrand van het ijzer van Charlier moet dezelfde helling hebben
als de hoornwand; het vormt dan nog meer een draagrand van ijzer. In-
tusschen heeft dit ten gevolge, dat het paard zich niet zelden strijkt.
Er zijn nog meer nadeelen: door de afwezigheid van den opzet wordt
het rollen over den toon en dus de gang bemoeielijkt, de te mager ge-
stampte nagelgaten doen de nagels niet voldoende hoorn omvatten, waar-
door gemakkelijk een ijzer verloren gaat; het paard kan in dat geval zon-
der vernieuwing van het beslag niet loopen, wijl de draagrand aan be-
doelden hoef ontbreekt.
fen slotte kan er nog op worden gewezen, dat dit beslag voor den smid
®ioeielijker is dan het gewone en bijzondere gereedschappen vereischt.
Toen het bleek, dat het ijzer van Charlier niet geschikt was om het
ontstaan van klemhoeven tegen te gaan, heeft men, vooral van Engelsche
^ijde, voorgesteld het te gebruiken als halvemaanvormig ijzer (fig. 152),
zoogenaamde Charlier-tip. Tot dit doel moet de hoef worden besneden,
gelijk figuur 153 te aanschouwen geeft. Dit beslag heeft echter alle nadee-
^en van het gewoon halvemaanvormig ijzer en tevens eenige van het ring-
Hoef bnbsp;^^^
eslapn met het halvemaanvormig Hoef gereedgemaakt voor het halve-
yzer naar Charlier.nbsp;maanvormig ijzer naar Charlier.
door^^^'^nbsp;i® waar, de achterste hoefhelft is nu niet meer als het ware
een ring ingeklemd, doch de verzwakking in de witte lijn, het be-
moeiehjkte rollen over den toon, enz. blijven bestaan.
daainbsp;'quot;likijzer (fig. 154)^ ook wel rond of gesloten ijzer genoemd;
r verstaat men een zoodanig, waarbij de uiteinden der takken door
een dwarsbalk zijn vereenigd. Deze balk moet in hetzelfde vlak zijn gele-
mednbsp;aangebracht met de bedoeling om den straal
Talk^-^^nbsp;dragen; is deze te weinig ontwikkeld, zoodat hij niet met den
^ in aanraking komt, dan vult men de tusschenruimte op, bijv. met vilt.
-ocr page 46-Het IS verkeerd den balk naar boven, in de richting van den straal te
buigen doch nog slechter om hem onder de gzertakken te doen uitkomen.
Meestal bezigt men een balkijzer om eenig gedeelte van den wand, in den
regel een verzenwand, niet te doen dragen; de straal treedt dan als plaats-
vervanger op. Van het wandgedeelte dat om eenige reden niet moet dragen
wordt zooveel afgenomen, dat men aldaar tusschen ijzer en hoef kan door'
zien. Dit komt bij onderscheidene hoefziekten te pas. Doch ook enkel om
den straal beter te doen functionneeren en daardoor vernauwing van de
achterste hoefhelft te belemmeren of op te heffen, gebruikt men een balk-
ijzer. In dit geval heeft men den balk ook wel naar voren verlengd, zoo-
danig dat hij den vorm van den straal kreeg (zoogenaamd straalijzer
figuur 155).
Het plaatsen van den balk naar voren, zelfs, zooals men wel eens ziet
voor de punt van den straal, verdient geen aanbeveling.
40. Het beslag zonder nagels. Wijl het vastnagelen van het ijzer aan
den hoef nadeelig is voor het hoefmechanisme, heeft men telkens weer be-
proefd om Ijzers te vervaardigen, welke zonder nagels aan den hoef konden
worden bevestigd. Tot heden hebben die pogingen echter het gewenschte
resultaat niet opgeleverd.
Deze wijze van bevestiging van het beslag is zeer oud; zij is aan het
gebruik der hoefnagels voorafgegaan. De sandalen bij de Grieken en Ro-
memen werden door middel van banden en riemen met den hoef verbonden
Bijna elk jaar worden nieuwe modellen aanbevolen; in den regel verdwij-
nen ze even spoedig als zij zijn opgekomen. In 1896 werd door een Ber-
hjnsche firma het beslag in den handel gebracht, waarvan de figuren 156,
157 en 158 een zoodanig overzicht geven, dat een nadere beschrijving wel
achterwege zal kunnen blijven. Het heeft evenmin voldaan als zijn voor-
gangers.
In 1897 beproefde J. Riesz het beslag zonder nagels in te voeren, dat
-ocr page 47-fig. 159 lt;e aanschouwen geeft. Het bestaat uit een gedeelte van plaatijzer
dat den wand van onderen omgeeft, voorts uit een door houtschroeven
ge-
te
daaraan bevestigd ijzer en uit een spiraalveer. Het is gemakkelijk in te
^len dat dit beslag niet vast genoeg kan zitten zonder den hoef zoodanig
in te klemmen, dat het hoefmechanisme meer schade lijdt dan door het ge-
bruik van nagels.
Voor een 30-tal jaren werd het beslag zonder nagels van C. Pauli en
he^tnbsp;aanbevolen. Zooals de teekening aanduidt, bevat
een boog van plaatijzer, bevestigd aan één toon- en twee zijvleugels.
-ocr page 48-welke boog tegen den wand komt te liggen en tot bevestiging dient. Boven-
dien bevat de bovenvlakte van het ijzer aan elke zijde een uitstekende punt,
welke in den hoornwand wordt gelaten.
Dit Ijzer geraakte, als onbruikbaar, spoedig in het vergeetboek; toeh
werd het enkele jaren geleden als een nieuwe vinding wederom aangeprezen.
50. Het beslag met breedkoppige nagels «a« Fuchs (fig. 161) sluit zich
hierbij aan. De bedoeling daarvan was om het ijzer door breede nagelkop-
pen te vervangen, en aldus het hoefmechanisme ongestoord te laten plaats
hebben. De nagelkoppen slijten echter te spoedig af en beschutten den
draagmnd van den hoef niet voldoende, terwijl door het telkens inslaan
van nieuwe nagels de wand brokkelig wordt.
Ook heeft men getracht papieren hoefijzers aan den hoef te lijmen, of
wel men beproefde den draagrand zoodanig met aluin, silicaten, enz. te
verharden, dat een ijzer onnoodig zou zijn. Men was echter steeds genood-
zaakt om tot het oude terug te keeren.
OP DE PAARDENMARKT.
Evenals indertijd een candidaat voor het diploma als hoefsmid verschillende
quaesties over hoefbeslag als een nieuwe mode beschouwde, zoo kreeg
steller van dit epistel van den begeleider van een aantal Groningsche paarden
op de vraag, waarom geen lippen aan de hoefijzers waren aangebracht tot
antwoord: »0, die dingen gebruikten we vroeger wel, maar ze zijn geen
mode meer.quot; Is dit waar M. de R., zijn toonlippen ten uwent geen mode
meer, en zoo ja, om welke reden dan niet? Ik zag die paarden den
28 Febr. j.1. op den Vredenburg te Utrecht.1)
Een eigenaardig gezicht op de hoeven, zoo rechtvaardig van een ijzer
voorzien; het waren vrij dikke ijzers, mogelijk wel fabrieksijzers, hoewel ik
ze niet nader heb onderzocht. Hoe mooi ze ook om de hoeven zaten, ik
vond dat beslag bepaald leelijk, al is 't dan ook mode; intusschen over
smaak niet verder getwist. Evenwel meen ik te mogen zeggen dat de lip,
speciaal de toonlip, een wezenlijk of noodzakelijk deel van het hoefijzer is,
en dit verloochende zich ook aan eenige van bovengenoemde paarden niet,
want aan sommige hoeven waren de ijzers, hoewel sedert heel kort onder-
gelegd, verschoven naar achteren, welke afwijking genoemde begeleider, op
niijne aanwijzing, erkende door te zeggen: »hé — dat zie ik nu ook!quot;
Om mij eens te overtuigen, of de vele moeiten, welke voor de verbetering
van het hoefbeslag in de laatste jaren worden gedaan, vruchten hadden
voortgebracht, werd door mij een hoefbeslag-inspectie-wandeling over de
paardenmarkt ondernomen. Ik meen, dat op een groote markt, waar uit
alle oorden van het land een 1200-tal paarden van alle slag, eiken leeftijd,
bouw enz. zijn bijeengebracht, men den vooruitgang van het vak moet
kunnen zien, althans de bestaande toestand moet blijken. Weet u wat op
die wandeling van het hotel »De Liggende Osquot; tot aan den »Schouwburgquot;,
op de andere hoek van het marktplein, schering en inslag was......
Slecht gevormde hoeven, waaronder de zeer schuins verloopende wanden de
bovenhand hadden; nog een ruim veld door de vereenigingen tot verbetering
der paardenfokkerij te bewerken! Bij vele paarden geen schijn van verzenen
of drachten; hoe die paarden op de hoef ballen gaan, is een raadsel. Onder
deze paarden waren vele, bij welke de ijzers zoodanig door den wand waren
verborgen, dat men moeite had om te zien of ze werkelijk waren beslagen.
Draagrandscheuren en afbrokkeling van den wand werden insgelijks veel
Waargenomen. — Te nauw gelegde ijzers, waarbij de rasp meer dan haar
phcht had gedaan, werden afgewisseld door hoeven, waarbij de ijzertakken
aan de verzenen veel te ruim lagen, zoodat deze laatste er geheel door
quot;werden ingesloten. Zeer kort geleden beslagen hoeven, eenige cM te hoog
hij paarden, welke op geen kunstmatige verhooging van maat waren gesteld.
Behalve te kort beslagen hoeven, hadden andere te lange ijzers; en onder
deze waren er, welke in een smalle, zelfs vrij scherpe punt eindigden,
zoodat ik onwillekeurig den elleboogsknobbel aan een onderzoek onderwierp.
1nbsp; Toonlippen worden in Groningen bij gebruihspaarden van lieverlede meer en
™eer, tegenwoordig zoo goed als algemeen gebruikt. — Iets anders is het echter bij
luxe-Äande/spaarden. Hierbij tracht de verkooper een steppende beweging alsmede
normaal uitziende hoeven te verkrijgen, bij alle zijne paarden. Met het oog op het
eerste laat de handelaar zeer zware ijzers onderleggen, en ten opzichte van het tweede
wordt de hoef weinig of veel besneden en beraspt, het ijzer meer of minder gedraaid
ondergelegd. Het laatste valt minder in het oog bij weglating van de toonlip dan bij een
aanbrengen hiervan.nbsp;Red.
Natuurlijk was het overgroot deel der paarden voorzien van kalkoenen aan
de ijzertakken, en wel aan alle, maar ook alleen aan de voorijzers of enkel
aan de achterijzers. Een aantal paarden kon men, van scherpe of stompe,
vrij hooge schroefkalkoenen voorzien, in den door de vele regens door-
weekten bodem zien staan; vooral bij de kleine, steile hoeven gaf zulks
een ongelukkigen stand, en hoe komen die zoo ter markt? Dat bij paarden,
welke overigens volstrekt niet van minder gehalte of geringe waarde waren,
de lippen der ijzers, zoowel aan den toon als aan de takken verbogen,
recht overeind staande, in massa's werden aangetroffen, evenals dit het
geval was met de nieten, welke als haken boven den wand, of in dreigende
houding rechtop stonden, levert wel het bewijs, dat verregaande verwaar-
loozing van het beslag plaats vindt, en het gewicht van goede hoeven en
de verzorging daarvan, nog lang niet algemeen wordt begrepen.
De uitvoering van het hoefbeslag hangt hiermede nauw tezamen, want
de boven beschreven afwijkingen in hoef of beslag zijn niet op rekening van
den hoefsmid alleen te stellen. Ik meen dat zeker de helft plus nog meer
op de verantwoordelijkheid van den eigenaar komt, en dat het streven tot
het verkrijgen van goede hoefsmeden afhankelijk is van de welwillende
tegemoetkoming van de gebruikers en eigenaars van paarden. Dat deze,
als niet kenners van het vak, en onbewust van het gewicht er van, tevens
in hun eigen belang, moeten worden onderwezen, misschien beter er op
gewezen, dat de voeten van hun paard goed en gezond moeten zijn, en
door onkundige behandeling, ook van hun kant, worden bedorven, zie, dat
is een zaak van het grootste belang voor de ontwikkeling van het hoef-
smidsvak.
Adviezen op dit terrein, daaraan is geen gebrek. Zelfs de Utrechtsche
Almanak van dit jaar meent die den burger niet te mogen onthouden. Zijn
beschouwingen over het hoefbeslag zijn zeer kort en algemeen, en zoo
gesteld dat ze geen goed, doch ook geen kwaad zullen doen. Slechts art. 1.
»Het ijzer mag slechts 2 tot 5 mM van den buitensten hoefrand aanrakenquot;,
is meer dan gewone orakeltaal, is onzin.
Dat het ten onzent niet alles naar wensch gaat, behoeft geen verwonde-
ring te verwekken. Neem de »Denkschrift'' van Hubert von Schütz
ter hand, zijn voorstellen tot verbetering van het hoefbeslag en de hoef-
verpleging in Duitschland! Daar leest men dat de vorderingen in hoefbeslag
bij de landbouwers, de eigenaars en de hoefsmeden ten platten lande en in
de kleinere steden tot heden toe bijna spoorloos zijn voorbijgegaan, en slechts
aan het kleinste deel der paarden zijn ten goede gekomen. Uitvoerig wijdt
v. S. uit over de middelen tot verbetering, in de eerste plaats over de
opleiding der hoefsmeden. Hij vergeet intusschen niet er op te wijzen, dat
de bezitters van paarden, vooral de fokkers over het gewicht van het
hoefbeslag worden ingelicht, opdat ze er meer belang in mogen stellen.
Verder »nu in het hoefbeslag zulke groote vorderingen op wetenschappelijk
gebied zijn gemaakt, moet men ook van den hoefsmid kundig werk en een
niet geringe mate van kennis verlangen......deze hem evenwel ook
betalen! Hij wil zelfs hoefbeslagopzichters zien aangesteld, om de hoef-
smeden bij de uitoefening hunner praktijk te controleeren, en aan deze voor
eenigen tijd de vergunning onttrekken, als zij herhaaldelijk op grove wijze
zondigen tegen de regels van het normale beslag.
Wel een wonder dat het smaszregelnquot;, het maken van voorschriften, zich
niet uitstrekt tot »einsperrenquot;, tot het dreigen met gevangenisstraf, waar
men in Duitschland zoo gauw bij is.
Het geheel van genoemd »Denkschriftquot; geeft intusschen den indruk, dat
het met het beslag der paarden daar ginder gaat juist als bij ons, en dat
een voortdurend hameren op hetzelfde aambeeld, ook ten onzent, de bood-
schap blijft.nbsp;Moubis.
LASSCHEN VAN IJZER MET ENGELSCH GEGOTEN STAAL.
In plaats van het door velen gebruikt wordend laschpoeder is het raadzaam
voor het lasschen van Engelseh gereedschapstaai slechts borax te gebruiken.
De borax wordt vooraf tot poeder gestampt en dan in een ijzeren smelt-
kroes boven een open vuur geroosterd. Men strooit een weinig boraxpoeder
op den bodem van den smeltkroes en zet dezen op het vuur. De borax
smelt zeer spoedig en schuimt in witte blazen op; onderwijl roert men de
borax onophoudelijk om, tot de blaasvorming ophoudt. Daardoor verkrijgt
men een meelachtig, korrelig poeder dat dadelijk kan worden gebruikt,
maar ook tot later gebruik kan worden bewaard.
Voor het lasschen met gegoten staal gebruikt men slechts zuiver en hard
ijzer; taai, zacht ijzer, hoe zuiver het ook is, is niet houdbaar met ge-
goten staal samen te lasschen.
Goed hard smeedijzer is het meest geschikt om het met gegoten staal te
lasschen. Het materiaal moet vooraf voorgesmeed en tot matten rooden
gloed worden verhit.
Beide laschstukken worden in dien verhitten toestand met het toebereide
boraxpoeder bestrooid, waarbij het poeder dadelijk smelt en de laschdeeltjes
met een soort glazuur omgeeft. Daarna brengt men de beide deelen weer
in het vuur en verwarmt ze tot goeden roodgloed, waarna het op elkaar
smeden volgt. Het smeden moet met zeer vaste slagen, die zoo vlug mo-
gelijk op elkaar volgen, plaats hebben.
Als de beste brandstol, die bij het smeden van groot gewicht is, geldt de
houtskool; daar die echter zeer duur is, zoo gebruikt men lichte smeekolen,
waarbij men i/^ of Vg deel houtskolen voegt. (Vulkaan, 16 Oct. '97.)
— Aan den burgerleerling Willem de Jong, wonende te Oudebildtdijk
onder St. Jacobi-Parochie, is een getuigschrift vermeldende zyn ijver en
bedrevenheid in het hoefsmidsvak, afgegeven na voldaan te hebben aan het
examen (zie pag. 11 afl. 1.). Hij is van 1 October tot 10 Maart aan de
hoefsmidschool werkzaam geweest.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling J. Velthuis,
geboren te Bedum, sedert 6 September 1897 tot 12 Februari 1898 aan
die Inrichting werkzaam, is thans, met een getuigschrift dien leertijd met
vrucht te hebben doorloopen, als hoefsmid gevestigd te Bedum, prov. Gro-
ningen.
De opengevallen leerlingplaats is op 14 Februari j.1. ingenomen door A.
Bolt, tot dien tijd smidsgezel, eveneens te Bedum.
De thans aan de inrichting verblijvende leerlingen zijn: J. Pekelder
van Winsum, H. Jansen van Marum en A. Bolt van Bedum.
De eerst openvallende leerlingplaatsen worden ingenomen door: J. Kort-
huis te 't Zandt en H. Schut te Pieterburen. — (Met betrekking tot het
bekomen van een leerlingplaats is het voor belanghebbenden aangeraden
zich zoo vroegtijdig mogelijk op te geven.)
—nbsp;Bij het gebruik van schroefbeslag zorge men vooral, den schroefdraad
der kalkoenen (scherpe of stompe) vóór het indraaien behoorlijk van olie Ie
voorzien, voornamelijk om vastroesten te vermijden.
Dit is echter niet voldoende. Indien de schroeven langen tijd in de ijzers
blijven zitten, zooals dit vooral dezen winter met de stompe het geval is,
dan bespaart men zich veel moeite en last, door de schroeven van tijd tot
tijd op nieuw te oliën. Herhaaldelijk kan men waarnemen dat indien schroe-
ven te lang blijven zitten, deze slechts zeer moeilijk of zelfs in het geheel
niet meer kunnen worden uitgedraaid.
Daar ik in de eerste aflevering van dezen jaargang las de gunstige be-
schikking van Z. E. den Minister van Oorlog, om aan de miliciens der
Artillerie een getuigschrift uit te reiken, wanneer zij in hunne examens
voor het hoefbeslag zijn geslaagd, zoowel voor de theorie als de practijk,
zoo kan ik niet nalaten, de vrijheid te nemen mijn gevoelen hieromtrent
uit te drukken.
Het zal door mij zeker niet worden afgekeurd dat dergelijke examens
plaats vinden; of die maatregel ten voordeele van het leger is, mag worden
betwijfeld. Wanneer aan de miliciens een diploma wordt uitgereikt om als
gediplomeerd hoefsmid in de burgermaatschappij te kunnen optreden, dan
voorzeker krijgt deze elk jaar van de Hoefsmidschool eenige goed ge-
oefende hoefsmeden; het leger echter zal, volgens mijne bescheiden mee-
ning, door die instelling schade lijden, daar het immers dikwijls is voorge-
komen dat toen aan candidaten (miliciens) geen diploma werd uitgereikt,
deze miliciens, welke aan de hoefsmidschool werkzaam waren, tot het
staande leger overgingen om als goed ontwikkelde hoefsmeden ook in dien
tijd zoowel practisch als theoretisch daarin werkzaam te zijn. Nu er diplo-
ma's worden gegeven, is dat overgaan in dienst zeer zeker te betwijfelen.
Den gunstigen uitslag van het gehouden examen aan de hoefsmidschool
te Amersfoort lezende, maakte dit op mij een minder aangenamen indruk
daar aan mij een geluk als aan de tegenwoordige miliciens niet mocht te
beurt vallen, zoo min als aan vele anderen met mij, welke, hoewel bekwaam
in het vak, een getuigschrift niet mochten erlangen. Wij, door practijk
gehard, staan ten achteren bij die gelukkige aspiranten. Of zoude daarin
voorzien worden, dat bij een eventueel verlaten van den dienst van een
onzer, na het verstrijken van de dienstjaren hem nog zulk een getuigschrift
wordt uitgereikt?nbsp;S- van Angeren.
—nbsp;Den heer J. J. K. te G. Zoowel de »hoef kitquot; (Duitsch: Hufkitt), die
gewoonlijk in platen in den handel voorkomt, als de kunsthoorn, welke de
meeste smeden zelf vervaardigen uit guttapercha en ammoniakgom, ongeveer
gelijke deelen, kunnen dienst doen bij het beslaan van volhoeven enz. De
ervaring heeft echter geleerd dat de »hoefkitquot; in den regel te zacht is, te
langen tijd van afkoeling noodig heeft alvorens hard te zijn geworden.
Daarom smelt men voor het gebruik in den regel deze hoefkit en voegt er
eenige ammoniakgom (ongeveer het derde deel) aan toe, waardoor een grootere
hardheid, bij afkoeling een spoediger vastworden intreedt.
Mocht u meer inlichtingen wensehen, zoo houden wij ons voor opgave,
voor nadere aanwijzing aanbevolen.
—nbsp;Den heer Z. te H. Is alleen de stand der achterhoeven buitenwaarts?
Toch ook zeker: koot en kroon. — Verzoeke eens wat uitvoeriger te schrij-
ven omtrent den bestaanden toestand en wat u eigenlijk door het beslag
wilt verbeteren.
Wat bedoelt u met »ontlastingijzerquot;?
(Onder vergoeding van porto zijn wij gaarne bereid u per post te ant-
woorden op een eventueel uitvoeriger mededeeling).
—nbsp;Sedert 15 Februari is ontvangen een postwissel over 1898 van Ch.
Perelaer te S (N. O. I.), groot ƒ 3.40.nbsp;__
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. ƒ3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ /^/««'^e/j van hei Binnen-
land en 5 van hei Buiienland gelezen.
H. I. REESINK amp; Co., Zutphen.
Staaf-, Plaat-, Band- en Profielijzer.
PRIMA HOEFIJZER EN HOEFRASPEN.
JJ
volgens nevenstaande afbeel-
ding.
Gummischoenen, Hoeftan-
gen, Hamers en Klingen.
Prima Amerikaansche Vijlen
van de NICHOLSON FILE Ca.,
Providence R. 1.
BLAASBALGEN,
A^am beelden,
en alle smidsgereedschappen.
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
in de nummers 1—6 voorradig
tegen scherp c o n c u r r e e r e n d e prijzen.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 27. Geschiedenis van het hoefbeslag.
Het staat vast dat het hoefbeslag, zooals we het nu kennen, reeds eenige
eeuwen vóór Christus in gebruik was. Tot voor weinige jaren meende men,
dat het eerst van eenige eeuwen na Christus dagteekende, wijl de Grieken
en Romeinen, die als de meest beschaafde volken der oudheid gelden, het
niet hebben gebruikt. Dit blijkt uit alles wat van hen tot ons is gekomen:
geschriften, gedenkteekenen, versieringen, enz. De hoeven hunner paarden
hadden nu en dan, gelijk de geschiedenis leert, wel degelijk behoefte aan
beschutting; men kan namelijk lezen dat bij veldtochten de paarden voor
een groot deel achter moesten blijven, omdat zij , door te sterke slijting der
toeven, kreupel en onbruikbaar waren geworden. Daarin werd dan voorzien
Fig. 162.
Romeinsehe sandaal, gevonden in
Chatelet.
door het onderbinden van zolen of sandalen,
welke men eerst van biezen, later van ijzer,
in bijzondere omstandigheden ook van zilver,
vervaardigde. Dergelijke ijzeren sandalen heeft
men op verschillende plaatsen (in Frankrijk,
Zwitserland, Duitschland, Luxemburg, Enge-
Romeinsche sandaal, gevonden bij land, doch niet in Nederland), waar vroeger
Zasenhausen in Wurtemberg. Romeinsehe nederzettingen waren geweest,
gevonden. Zij verschilden nog al in model, zooals de figuren 162, 163 en
quot;164 bewijz
tjzen.
-ocr page 56-Voor het besnijden der hoeven bezigden de Romeinen reeds dezelfde veeg-
messen, welke voor dit doel tot den tegenwoordigen tijd in gebruik zijn ge-
bleven. Zij waren niet zelden fraai bewerkt, gelijk blijkt uit de figuren
165, 165a, 166 en 167.
Fig. 167.
\'eegmes, gevonden te Narium (Pont-sur-Meuse),
Fig. 166.nbsp;bewaard in het museum te Bar-le-Duc.
Bronzen hecht, beschreven door C ay lu s,
vermoedelijk van een veegmes.
Dat in Nederland, waar toch ook in het begin van onze jaartelling Romei-
nen woonden, nimmer sandalen zijn gevonden, is vermoedelijk daaraan toe
te schrijven, dat zij slechts zeldzaam werden gebezigd. Het was onmogelijk
en ook onnoodig om de paarden daarvan voortdurend te voorzien; onmogelijk,
wijl zij met riemen aan de ondereinden der beenen werden bevestigd en dus
bij langdurig gebruik tot doordrukken aanleiding zouden hebben gegeven;
onnoodig, omdat slechts in bijzondere gevallen een te sterke afslijting der
hoeven plaats vond. De laatste waren namelijk zeer sterk, terwijl van kunst-
wegen nog geen sprake was. Geheel in overeenstemming met de gesteld-
heid van den bodem, heeft men de sandalen het meest aangetroifen in die
landen, waar deze van nature het hardst was en dit heden nog is.
(Wordt vervolgd).
-ocr page 57-HET HOEFBESLAG BIJ SOMMIGE OOSTERSCHE VOLKEREN, i)
In de gewone leerboeken over hoefbeslag vindt men gewoonlijk weinig
bijzonderheden omtrent het Oostersche hoefbeslag. De mededeelingen hierom-
trent zijn meestal beperkt tot eene korte beschrijving van het Arabische
hoefijzer.
Het is niet met zekerheid te bepalen, wanneer het hoefijzer bij het paard
in de Oostersche landen in gebruik is gekomen. Alleen weten wij, hoe het
daarmede in latere jaren was gesteld.
Zeer waarschijnlijk werd ook in het Oosten van sandalen gebruik gemaakt
als eerste hoefbeschutting.
Op de gedenkteekenen van oude Oostersche volkeren (Egyptenaren en
A ssyriërs) zijn de paarden meestal onbeslagen voorgesteld. Aan sommige
hoeven meent men echter een soort van beslag te hebben opgemerkt. Zoo
zouden de paarden van Ramses I en III (14e eeuw v. Chr.), die op
duidelijke afbeeldingen voorkomen, van schoenen of vlechtwerk zijn voorzien.
Zelfs meent men dat op zeker beeldhouwwerk deze beschuttingsmiddelen
van een ijzeren plaat zijn voorzien.
Nog
heden bestaat in het Oosten (vooral in Japan en Kamschatka) het
gebruik^ de hoeven voor afslijting te bewaren door sandaal vormig vlecht-
werk , uit stroo of andere plantenvezels vervaardigd en met riemen bevestigd.
Meerdere schrijvers hebben gemeend dat het gebruik van het Arabische
Xt^er tot de grijze oudheid opklimt. De afbeeldingen, die men daarbij voor
hoefijzers aanzag, hebben echter zeer waarschijnlijk betrekking op andere
voorwerpen, zooals het stoeterij-teeken van de Cirkassische paarden (Schaloks
genaamd), die in de oudheid beroemd waren.
Overeenkomstige teekens heeft men gevonden op oude Lycische munten,
die waarschijnlijk afkomstig zijn uit de 5de eeuw v. C.
Dat de Arabieren ten tijde der Hedschra (622) hunne paarden beslagen
hadden, is aan te nemen wanneer wij geloof hechten aan het verhaal (onder
de Mahomedanen verbreid) dat de spits van de heilige vaan des profeets uit
een hoefijzer was vervaardigd.
Enkele berichten over het hoefbeslag ten tijde van M a h o m e d levert ons
de Koran:
In het hoofdstuk over »Paardenquot; wordt van krijgsrossen geschreven, die
pend naar het gevecht snellen en van andere paarden die, bij het slaan
gen een steen, vuur daaruit doen springen. Daaruit zou men kunnen
opmaken dat de hoeven van ijzer waren voorzien. Ook in het hoofdstuk
i]zer komen aanduidingen voor over hoefbeslag.
en beslag met ijzers en nagels ter beschutting tegen voetangels werd
® in de 6de eeuw n. C. aanbevolen door den Byzantynschen oorlog-
arts K^-^nbsp;bijzonderheden zjjn ontleend aan hetgeen de militaire paarden-
j'ä'arg 1896nbsp;quot;quot;derwerp mededeelt in het nZeitschrift für Veterinärkundequot;,
-ocr page 58-schrijver Anonymus. Eerst in de Qde eeuw werd van het halvemaanvor-
mige ijzer met nagels gesproken, hetgeen meestal als het eerste betrouw-
bare bericht omtrent gewoon hoefbeslag wordt beschouwd.
Uit de middeleeuwen hebben wij slechts spaarzame berichten over het
Oostersche hoefbeslag. De ijzers met opgebogen rand, die uit de 12de eeuw
dateeren en in Spanje zijn gevonden, hebben veel overeenkomst met het
Arabische ijzer. Men kan aannemen dat zij afkomstig zijn uit het Moorsche
tijdvak, toen Spanje zich onder Arabische heerschappij bevond.
In een oud Italiaansch werk over hoefbeslag, in 1563 gedrukt, wordt
het Turksche hoefijzer aanbevolen voor bergstreken, daar dit beslag de
ballen van den voet beter beschut.
In de Oostersche landen zou de hoefbeslagkunst door smeden van de
kuststeden naar het binnenland zijn overgebracht. Sedert dien tijd was
dit beroep in bepaalde familiën erfelijk van het eene geslacht op het andere.
De hoefsmeden zijn in het Oosten zeer in aanzien en hebben bijzondere
voorrechten.
Eene nauwkeuriger kennis van het Arabische hoefbeslag hebben wij te
danken aan den Franschen generaal Daumas in zijn werk uLes chevaux du
Saharaquot;, waaraan het volgende wordt ontleend.
Naar gelang van de gesteldheid van den bodem, beslaan de Arabieren
hunne paarden of in het geheel niet, of alleen aan de voorhoeven of wel
voor en achter; dit laatste is meestal het geval. Het is een algemeen ge-
bruik, de paarden in het voorjaar in de weide te doen, nadat de ijzers
zijn afgenomen.
In de Sahara, evenzoo in Syrië en Arahië, worden de ijzers koud onder-
gepast, daar het verhitten van de hoeven voor zeer schadelijk wordt ge-
houden. De Arabieren der woestijn waren dan ook zeer verbaasd toen zij
zagen dat de Franschen de ijzers warm onderpasten.
De meeste paardenhoeven zijn er zeer hard en slijten (zelfs op steenach-
tigen bodem) slechts weinig af, ook als zij onbeslagen zijn. Moeten de
voeten worden bijgewerkt, hetgeen voornamelijk het geval is bij paarden
die veel rust hebben genoten, dan geschiedt dit met een eenvoudig mes,
dat ieder ruiter steeds bij zich draagt. Ook voor het beslaan wordt echter
de hoef zoo weinig mogelijk ingekort.
De Arabische hoefijzers hebben hunne eigenaardige vormen en eigen-
schappen steeds bewaard; veranderingen of verbeteringen in het beslag
hadden niet plaats. Alleen in landen waar Europeesche invloeden bestaan,
zooals in Noord Afrika, vindt mon overgangen van het Oostersche beslag
tot het Europeesche.
Arabische ijzers zijn licht, en van week, buigzaam ijzer vervaardigd. Zij
bestaan uit een ijzeren plaat, gesmeed naar den vorm van den hoef en
waarin zich in het midden een rond gat bevindt. Meestal is de uitwendige
rand der plaat naar de bodemvlakte omgebogen; het achtereinde is aan de
verzenen naar boven gebogen. In den regel zijn aan iedere zijde van het
ijzer drie groote nagelgaten aanwezig, die onregelmatig zijn gevormd en
waarin de klingen der nagels veel speelruimte hebben. De toonnagelgaten
staan ver uit elkaar, zoodat het grootste gedeelte van den toonwand onge-
nageld blijft. De Arabieren meenen dat het aanbrengen van nagels in den
toon de veerkracht van den hoef beperkt en dat de paarden daardoor pijn
kunnen gevoelen.
De nagels, die door de smeden zelf worden gemaakt, hebben groote koppen;
vlak onder den kop is de nagelkling rond. De nagels worden niet, zooals
bij ons, afgeknepen en omgeniet, maar de nagelspitsen worden spiraalvormig
omgedraaid of plat op den hoornwand gedrukt, ten einde de nagels bij het
volgende beslag weer te kunnen gebruiken. Ook vindt men breede nagel-
koppen met zijdelingsche uitsteeksels.
Wanneer een paard op marsch een voorijzer verliest en de ruiter heeft
geen reservebeslag bij zich, dan neemt hij beide achterijzers weg en laat
er een van dienen tot vervanging van het verloren voorijzer. Was het paard
alleen van voren beslagen, dan verwijdert bjj in het gestelde geval ook het
andere ijzer en laat het paard liever onbeslagen loopen.
Ieder goed ruiter is in staat onderweg zijn paard te beslaan, waartoe
hij op lange marschen steeds de noodige gereedschappen bij zich heeft.
De Oostersche volkeren, vooral de bewoners van de Sahara, vinden het
Europeesch beslag voor rijpaarden veel te zwaar en beweren dat de paarden
daardoor op lange en snelle tochten eerder vermoeid zijn.
De uitvoering van het Arabisch hoefbeslag geschiedt op zeer primitieve
wijze. De smeden hebben geen begrip van de levensverrichtingen van den
hoef; een bewijs hiervoor hebben wij reeds in de eigenaardige nageling en
in^eene bijzondere vrees voor verwondingen van den straal.
De hoefijzers die in Perzië en bij enkele Tartaarsche volkeren worden
gebruikt, alsmede de zoogenaamde kozakkenijzers, hebben veel overeenkomst
met het Arabische ijzer.
In Marokko (Noord-Afrika) gebruikt men ijzers, die veel op het Fransche
Ijzer gelijken (systeem Bourgelat), d. i. een ijzer zonder lip, dat breed
IS aan den toon en smaller wordende naar de uiteinden der takken. Het
heeft niet alleen een opzet in den toon maar ook aan de achterzijde. De
nit- en inwendige ijzerrand is een weinig verdikt. In iederen tak bevin-
den zich drie of vier groote zinknagelgaten die in den toon ver van elkaar
zitten.
Hoefijzers die veel hierop gelijken, vindt men bg de ruitervolkeren van
^^idwest-Afrika.
Uit de voorgaande regelen kan blijken dat het hoefbeslag der Oostersche
volkeren veel eigenaardigs en wetenswaardigs aanbiedt.
Het grondbeginsel bij het beslag der oosterlingen, het leggen van lichte
Szers onder weinig besneden hoeven, is van oudsher tot op den tegenwoor-
digen tijd bewaard gebleven. Andere inzichten, als bijv. omtrent nageling,
warm of koud onderpassen der ijzers, zijn gedeeltelijk gebaseerd op oude
overleveringen en bijgeloof, gedeeltelijk op het gebrek aan wetenschappelijke
kennis van de verrichtingen van den hoef.
In het jaar 1895 werd nabij Marienburg (W. Pruisen), bij het omploe-
gen van een akker, een hoefijzer gevonden van Arabisch type. Dit ijzer,
fiterk geroest, is ongeveer cirkelvormig en heeft eene middellijn van 13 cM;
■de breedte is 3 cM, de dikte 1 cM. Aan iedere zijde bevinden zich vier
Jiagelgaten, onregelmatig wat plaatsing en vorm betreft.
Hoe een dergelijk ijzer daar kwam en uit welken tijd het dagteekent,
zal wel niet met zekerheid zijn uit te maken.
Ook voor ons kan de kennis van het hoefbeslag bij andere volkeren een
practisch nut hebben, omdat wij daardoor een ruimeren blik krijgen in de
kunst van hoefbeslag en tevens ons voordeel kunnen doen met het goede
en het verkeerde dat daarbij wordt opgemerkt.
Deventer, Maart '98.nbsp;Gayaux.
IETS OVER HET HOEFBESLAG IN HET OOSTENRIJKSGHE LEGER.
Cavaleristen eri Artilleristen, bekend met het smidsvak, kunnen tot hoef-
smid worden opgeleid en wel in de hoefsmidscholen, waarvan er 10 zijn, of
in de smederijen van de Veeartsenijscholen te Weenen en te Budapest; de
cursus aan deze laatste scholen duurt slechts 6 maanden.
Nog kunnen korpscommandanten manschappen, die met het smidsvak be-
kend zijn, bij den troep laten opleiden.
Eenheid in opleiding wordt daar dus gemist, vooral de opleiding in eene
eskadronssmederij is naar onze meening minder gewenscht. Niet elke smid
is in staat, hoe goed hij ook moge beslaan, anderen te onderwijzen, maar
ook is een cursus van zes maanden onvoldoende voor hen, die niet reeds
eenigszins op de hoogte zijn van het hoefsmidsvak, als zij daar komen.
Het daar gebezigde hoefijzer verschilt nog al van ons model.
In het Oostenrijksch voorschrift worden bepaalde maten aangegeven voor
hoefijzers van middelmatige grootte, welke maten door grootte, vorm en
bouw van den hoef veranderingen ondergaan; in ons voorschrift wordt de
maat aan het hoefijzer zelf ontleend. B. v. wij zeggen: bij een voorijzer
staan de toonnagelgaten l^/g maal en bij een achterijzer 2 maal de breedte
van het ijzer van elkaar; maar het Oostenrijksch voorschrift zegt: de afstand
der toonnagelgaten bedraagt bij een voorijzer 35 a 40 mM en bij een
achterijzer 50 mM.
Het hoefbeslag bij rij- en trekpaarden geschiedt niet volgens dezelfde
bepalingen; o. a. moet, wat rijpaarden betreft, de vorm van de hoefijzers
overeenkomen met den vorm van den draagrand, zoodanig, dat het ijzer
nergens buiten den hoef ligt en niet langer is dan de draagrand; maar bij
trekpaarden moet het hoefijzer aan den zijwand 1 mM en aan den dracht-
v^anu 2 mM buiten den draagrand liggen.
Hoefijzers voor rijpaarden. In den regel wordt het hoefijzer met kalkoe-
nen gebruikt, zooals dit in de fig. 1, 2 en 3 is geteekend, de kalkoenen
zijn niet hoog, ongeveer 5 mM.
Fig. 3.
Voorijzer voor een rijpaard, van voren
gezien, met lip en kalkoenen.
Is de straal niet goed ontwikkeld, zoo wordt het pantoffelijzer gebruikt.
Het is zonder kalkoenen.
Voor winterbeslag wordt een hoefijzer als no. 1 gebruikt, doch in plaats
van vaste kalkoenen, schroeven. De dobbelsteenvormige schroefkalkoenen
zijn nog al hoog, n.1. 13 mM (model overeenkomende met fig. 5). De kop
van den scherpen kalkoen is ongeveer 20 mM lang, de basis, die 13 niM
dik en 6 a 7 mM hoog is, eindigt in een 13 mM lange punt. De hals,
die 9 mM lang en 12 mM dik is, heeft 4 schroefdraadwindingen met de-
zelfde spoed als onze schroefdraad, maar die draad is minder diep dan de onze.
Verder ziet men in fig. 1 en 2, dat de ijzers overal even breed zijn en
slechts 5 nagelgaten hebben; zij moeten 8 a 11 mM dik zijn, terwijl de
paarden er 5 a 6 weken op moeten kunnen dienst doen. De uitwendige
rand is rond; de breede lip is halvemaanvormig en 12 a 15 mM hoog.
Zoowel bij voor- als achterijzers mogen alleen nagelgaten in het toon- en
zjjgedeelte worden aangebracht. Men ziet dat de nagelgaten mager staan;
dit komt waarschijnlijk met den hoef van het paardenras daar ter plaatse
overeen. Hongaarsche paarden hebben immers geen dikke wanden.
Volgens het voorschrift moeten al de nagelgaten dicht bij de witte lijn
komen te staan (zie pag. 191, jaargang 1897).
De overige bijzonderheden kan men uit de figuren nagaan.
-ocr page 62-Hoefijzers voor trekpaarden.
Men gebruikt voor de trekpaarden 3 soorten hoefijzers n.1.:
a. hoefijzers met kalkoenen.
h. »nbsp;» » en stoot. — Fig. 4.
c.nbsp;»nbsp;» schroefkalkoenen en stoot.
Zomerbeslag: voorijzers met kalkoenen
achterijzers »nbsp;» en stoot.
Winterbeslag: alle yzers met schroefkalkoenen en stoot.
Uit fig. 4 ziet men dat de takken (4 a 5 mM) smaller zjjn dan het toon-
gedeelte ; ook is de binnentak zoowel bij het voor- als achterijzer iets
Fig. 4.nbsp;Fig. 5.
Achterijzer met kalkoenen en stoot.nbsp;Scherpe schroefkalkoen.
smaller dan de buitentak. De lip is iets breeder en hooger, terwijl er 6
a 7 nagelgaten in het ijzer zijn.
Fig. 5 geeft de kalkoenen aan, die voor trekpaarden worden gebruikt;
die zijn zeer hoog, naar onze meening zelfs te hoog. De kop van de stompe
kalkoenen is 17 mM hoog en 13 mM dik. De kop van de scherpe kal-
koenen is zelfs 25 a 27 mM hoog, waarvan de basis 13 mM dik en hoog
is, zoodat de pyramidaalvormige punt 13 a 14 mM is.
Deze kalkoen moet o. i. zeer spoedig stomp worden.
FREDERIKSE.
»DE NIEUWE RITSquot;, EN NOG IETS.
De ervaring, die ik heb opgedaan met het vervaardigen der rits met ge-
lijke schuine vlakten, is, dat ze mij niet recht bevalt. Ik heb in de practijk
ondervonden dat, wanneer de rits in het ijzer is gemaakt, het hoefijzer te
sterk uitzet, vooral aan den buitenkant; als men dan het ijzer gaat opkanten,
dan krijgt men aan den buitenkant geen schuin, maar eenigszins een recht
beloop en den binnenkant van de rits schuin. Dat komt doordat aan den
buitenkant minder ijzer zit dan aan den binnenkant. Daar volgt dus van
zelf uit, dat de rits den nagelkop niet zuiver opneemt, maar dat deze naar
binnen toe wordt overgewrongen. Dit kan aanleiding geven tot het afbreken
van den nagel.
Ook heeft men een minder goed gezicht op het inleggen van de rits,
zoodat deze eerder te vet of te mager wordt aangebracht en de nagelgaten
dus niet tegenover de witte lijn komen.
Niet alleen heb ik die gebreken bij mij zelf opgemerkt, maar ook bij
mijn Collega's, zelfs het stand-model is er niet geheel vrij van; de vroegere
rits was practischer.
Indien de rijkshoefnagel wordt aanbevolen tot het tegengaan van losse
ijzers, dan kunnen wij de vroegere hoefnagels even goed gebruiken; want
losse ijzers komen meestal voor met de verandering van weer. Na een
langdurige droogte zijn de hoeven droog en hard. Krijgt men daarna veel
regen, zoodat de paarden zich veel op natte wegen moeten bewegen, dan
worden de hoeven week en tevens wijder. De nagelgaten worden ruimer in
het hoorn, de nieten van de nagels werken omhoog, men krijgt ruimten
tusschen den draagrand van den hoornwand en de draagvlakte van het ijzer.
Het kan ook voorkomen dat er zand tusschen het ijzer en de wand komt;
door de wrijving daarvan ontstaan ook losse ijzers, omdat het zand den
draagrand van den hoornwand afsljjt en ook eenigszins het ijzer. Hierdoor
treft men daarbij na het afnemen van het ijzer op de draagvlakte een
groeve aan.
Ook komen losse ijzers voor, wanneer de smid de nagelgaten doorslaat
van af de draagvlakte, de smid is daarom verplicht om de gaten van af de
ondervlakte van het ijzer door te slaan, dan wordt de nagel van zelf goed
afgesloten in het gat.
S. van Angeren.
EXAMEN TE HAARLEM.
Den 29 en 31 Maart j.1. had te Haarlem het gewone examen plaats van
hoefsmeden, leerlingen van den cursus in hoefbeslag vanwege de Afd. »Haar-
lem en Omstrekenquot; van de Holl. Mpij. van Landbouw, gehouden onder lei-
ding van den kapitein-paardenarts Quadekker, bijgestaan door den mili-
tairen hoefsmid Klein.
Deze cursus heeft ruim 4 maanden geduurd, waarvan 32 uren aan het
theoretisch gedeelte zijn besteed. Van de 18 deelnemers zijn 5 niet tot het
examen toegelaten, terwijl 3 niet hebben kunnen voldoen, zoodat slechts 10
met succes het examen hebben afgelegd, nl. ten Thije van Goor (met
lof), Groenewoudt van Deemster (met lof), van Bodegraven van
Barsingerhorn, Uitman van Waddinxveen, Somsen van Hillegom, de Wit
van Schellinkhout, te Biezebeek van Haarlemmermeer, van Leeuwen
van Nieuwe Wetering en Jongerius van Zoetermeer.
De leeftijd der gediplomeerden was van 20—28 jaar, één van 32 en één
van 39 jaar.
Wederom gaven verscheiden heeren van hunne belangstelling blijk door
het bijwonen van dit examen, o.a. de heer Korte weg uit den Haag, waar-
nemend Secretaris Penningmeester der Holl. Mpij. van Landbouw.
De heer Lieftink, voorzitter der Afdeeling, reikte in den avond van
31 Maart de diploma's uit met een zeer toepasselijke toespraak, waarin hij
ook een welverdiende hulde bracht aan den heer Quadekker, alsmede)
aan den hoefsmid Klein, die den bekwamen Larmené, in 1897 overge-
plaatst aan de Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort, op verdienstelijke
wijze had vervangen.
Examinatoren waren behalve de leider van den cursus, de heer Henge-
veld, districtsveearts te Haarlem, en J. Laméris, kapitein-paardenarts te
's Gravenhage.
De hoog gestelde eischen geven aan de te Haarlem uitgereikte diploma's
groote waarde, daar toch de examinandus een bepaald aantal punten moet
behalen voor: lo. hef smeden van allerlei ijzers, 2o. het beslaan en het
beoordeelen van het paard uit het oogpunt van een doelmatig beslag, 3o.
voor de kennis van de ontleedkunde en de levensverrichting der deelen van
den paardenvoet in het algemeen en den hoef in het bijzonder, en de kennis
van de meest voorkomende gebreken en ziekten van den hoef.nbsp;L.
Aan de Redactie van »De Hoefsmidquot; te Groningen.
Mijnheer!
Wilt U mij niet een klein plaatsje toestaan voor een paar opmerkingen,
naar aanleiding van het stukje, getiteld: »Op de paardenmarktquot;, door den
heer Moubis, voorkomende in het vorig nummer van »De Hoefsmidquot;?
Met hetgeen die geachte heer daar schrijft over het beslag van Groningsche
paarden,' kan ik, bij ervaring daarmee bekend, ten volle instemmen.
Het was dus niet zoozeer dat schrijven als wel de door U daaronder ge-
plaatste noot, die mij trof, wijl ik, bij het lezen daarvan, den indruk ver-
kreeg, alsof U dat beslag voor luxe-handelspaarden, zoo al niet goed, toch
ook niet bepaald afkeurt.
Op de jaarlijksche paardenmarkt alhier (van 18 tot en met 23 ,luni), heb
ik meermalen paarden, door Groninger kooplieden aangevoerd, beslagen, en
mij dikwjjls afgevraagd: waartoe dienen toch die overzware ijzers, met hun
vreeselijke gestampte gaten, waarin een Duitsche M amp; S hoefnagel no. 9
nog wegiiinkt?
Ik heb ijzers gezien, die 16 a 17 mM dik waren, terwijl 13 mM al vrij
zwaar mag genoemd worden. Denk U zulke ijzers onder veel te lang gela-
ten hoeven, is het dan wonder dat ze telkens losraken?
Dat een paard er slechter mee loopt, wanneer ze eenige dagen geleden
ondergelegd zijn, dan met ijzers van normale zwaarte, is vrij duidelijk.
De pezen der dieren hebben er immers wat door te lijden!
-ocr page 65-Met het weglaten der toonlip kan ik mij evenmin vereenigen, 't Zou
ongelukkig zijn, als dat bij elke afwijking in den stand moest geschieden.
Veeleer is het doelmatig aanbrengen ervan dienstig, om èn bij toontreders-
èn bij Franschen stand, die afwijking voor het oog te verbergen.
Het geheele beslag draagt de kenmerken, dat het door den eigenaar, en
niet door den hoefsmid gelegd is, m. a. w. dat de smid geheel op gezag
van den eigenaar werkt.
Zeker, mijnheer de Redacteur, is het de plicht van den hoefsmid, elke
afwijking aan den hoef, of in den stand, zoo mogelijk aan het oog te ont-
trekken, vooral bij handelspaarden, zelfs al zou men tegen sommige regelen
der theorie zondigen, doch door overdrijving werkt men de kwaal, die men
meent te bestrijden in de hand.
Met dank voor de plaatsing, heb ik de eer te zijn:
UEd Dienaar
Beusichem, 23-3-'98.nbsp;• C. M. VAN RIETSCHOTEN.
[Uwe veronderstelling dat de bewuste hoefsmid geheel volgens voorschrift
van den eigenaar werkt, is goed gezien. De handelaren schrijven die dikke
ijzers voor en wenschen in den regel de hoeven niet of slechts weinig be-
sneden, omdat die eigenaars tot eiken prijs een hol voorkomen van de zool-
vlakte willen en geen lage verzenen. Bovendien denken zij dat die paarden
door zware ijzers hooger opnemen, hetgeen voor een eindje draven aan de
hand in den regel ook het geval is. Indien een paard van voren wat lager
is dan op het kruis, wordt hierom de hoef zoo lang mogelijk gelaten en
het ijzer dik genomen.
Voor een gebruikspaard stemmen wij u toe dat een dergelijk beslag beslist
afkeuring verdient, doch uit een handelsoogpunt is dit niet altijd het geval.
Indien de paardenhandelaren er geen voordeel van ondervonden, zouden zij
zich de hoogere kosten van het beslag niet getroosten.
Met het min of meer zijdelings aanbrengen van een lip kan een abnormale
stand ook wel ten deele voor het oog worden verborgen, doch o. i. niet
zoo goed als door het geheel weglaten daarvan, waarbij het gedraaid zijn
van het ijzer iets minder in het oog valt. Redactie],
—nbsp;Sedert 1 April 1898 wordt de halfjaarlijksche cursus in het hoefbeslag
bij het 3de Regt. Veld-Artillerie te Breda gevolgd door G. J. Gast van
Axel en H. C. F. Kerckhaert van Stoppeldijke, geplaatst door tusschen
komst van de Maatschappij t. b. v. Landbouw en Veeteelt in Zeeland.
—nbsp;In een voor eenigen tijd verschenen verhandeling over voorstellen be-
treffende de opleiding van hoefsmeden in Duitschland, waaruit onder meer
blijkt, dat ook daar de opleiding nog al veel te wenschen overlaat, wordt
het onbegrijpelijk genoemd dat in sommige examenvoorschriften behalve goede
uitvoering van het beslag ook het afwerken hiervan binnen een bepaalden tijd
wordt geëischt.
Deze bepaling is volgens onze opvatting volstrekt niet onbegrijpelijk voor
iemand die met de practijk der smederij is vertrouwd. Integendeel moet die
toevoeging omtrent tijd nuttig worden geacht, ofschoon het goed werken na-
tuurlijk steeds op den voorgrond dient te staan.
Wanneer met het leeren maken van ijzers wordt aangevangen, dient er
door den onderwijzer wel voortdurend op te worden gewezen dat altijd moet
worden gestreefd naar het leveren van een keurig model van ijzer en dat
voorloopig niet op den duur van het maken moet worden gelet. Na verloop
van eenige weken dient echter ook het oog op spoedig werken te worden ge-
vestigd. Aan het einde van den leertijd en dus ook bjj ieder examen in
hoefbeslag moet een flink werkman, bij het besnijden van den hoef, het
maken en het onderslaan van het ijzer, niet alleen blijken geven van bekwaam-
heid maar tevens van vaardigheid.
Ieder die eenige jaren hoefsmidsleerlingen in hun vak onderwijs heeft ge-
geven , zal daaronder wel een hebben aangetroffen die blijvend veel en veel
te langen tijd noodig had om een ijzer te maken, een paard te beslaan.
Zulke leerlingen missen de noodige geschiktheid voor hun vak. Als hoef-
smid gevestigd zullen zij, daar eigenaren van paarden deze niet altijd buiten-
gewoon lang aan de smederij wensehen te hebben, óf weinig te doen hebben
óf op drukke dagen in hun werk »verhoopen ' en onvoldoend beslag aanbren-
gen en beide stempelt hen tot »onvoldoend practisch gevormde hoefsmeden.quot;
— Uit de praktijk. Laat ik een geval vertellen, dat ik dit najaar met
een mijner paarden had. Dit dier werd namelijk kreupel aan den rechter
voorvoet, niettegenstaande het paard heele beste hoeven heeft. Ik er mee
naar den smid, die het ijzer verlegde en mij aanried het paard een dag of
wat te laten staan. Het gaf echter niets. Daar hier geen veearts in de
buurt is, besloot ik er eens mee te gaan naar een smid een paar uur hier
vandaan, die een vorig jaar een cursus in hoefbeslag gevolgd heeft. Deze
wees mij spoedig het gebrek aan. De verzenwanden waren wat naar binnen
gebogen. Dit was ontstaan doordat mijn gewone smid altijd ijzers onderlegde,
waarvan de draagvlakte aan de takken iets naar binnen helt. Door het
loopen, het is te begrijpen, wordt zoo de wand langzamerhand naar binnen
geknepen, de inwendige deelen worden gedrukt, en het dier loopt pijnlijk,
kreupelt. De hoefsmid maakte mij dit heel duidelijk, en legde nu een ijzer
onder, waarvan de draagvlakte aan de takken in plaats van naar binnen,
iets naar buiten helde. Nu moest ik het paard veel gebruiken, de hoef zou
dan wel uitzetten. Na drie weken liet ik het paard weer beslaan, het kreeg
nu geheel vlakke ijzers en liep rad; na dien tijd heb ik geen kreupelheid
meer gemerkt. Ik heb hieruit het volgende geleerd: »Laat uwe paarden
beslaan bij een hoefsmid, die zijn vak kent, en let er op dat steeds de ijzers
goed vlak moeten zijn.quot;nbsp;A. G.
L.nbsp;(Uit Weekbl. v. Zuivelbereiding en Veeteelt.)
-ocr page 67-—nbsp;In Oost-Friesland heeft geruimen tijd de over die provincie werkende
landbouw-maatschappij een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid tot op-
richting eener leerschool voor aanstaande hoefsmeden, hetzij in Emden , hetzij
in Leer. Het resultaat is geweest dat naar het oordeel der Commissie van
onderzoek in beide genoemde steden, de grootste plaatsen van Oost-Fries-
land, te weinig gebruikspaarden waren om met grond te mogen verwachten
dat een eventuëel daar op te richten inrichting voor hoefbeslag een voldoend
aantal paarden aan de smederij zou verkrijgen, benoodigd voor een dege-
lijke opleiding, practische vorming van aanstaande hoefsmeden in een aantal
van eenige beteekenis.
In verband met dat rapport heeft genoemde maatschappij besloten geen
inrichting voor hoefbeslag-onderwijs in het leven te roepen doch aan ieder
hoefsmid, die zich vestigde in Oost-Friesland, na met goed gevolg een
cursus te hebben medegemaakt aan de hoefbeslag-inrichting, behoorende bij
de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Hannover, een vergoeding toe te
kennen. Direct hierna werd aangenomen aan een reeds in dien zin geslaag-
den hoefsmid 100 Mark, dat is f 60, te verleenen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling J. Pekelder,
thans gevestigd te Winsum (Gr.), heeft 26 Maart j.1., na een leertijd van
vijf maanden, genoemde inrichting verlaten met een getuigschrift met vrucht
een cursus in hoefbeslag te hebben gevolgd. — De hierdoor opengevallen
leerlingplaats wordt met 1 Mei a.s. ingenomen door ,1. Korthuis te Lop-
persum.
—nbsp;Verbetering. In de vorige afl. is bij de laatste der korte mededeelingen
de onderteekening van den schrijver C. weggevallen. — Uit een oogpunt
van juistheid deelen wij dit even mede.
—nbsp;Den heer E. J. Smid te S. Nog steeds kunnen oud-leerlingen der
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen hunne na volbrachten leertijd ont-
vangen geschreven verklaringen inruilen tegen een gedrukt getuigschrift.
De toezending van de oorspronkelijke verklaring is evenwel vereischte, als-
mede de toevoeging van 2 blauwe postz. voor vergoeding van porto. —
Wilt zoo goed zijn voor een en ander zorg te dragen, dan volgt het ge-
drukte getuigschrift, zorgvuldig verpakt, zoodra mogelijk.
—nbsp;Sedert 15 Maart zijn ingekomen postwissels a / 3.00 over 1898 van
G. Dekkers te O., H. Kruit te P. en C. M. van Rietschoten te B.; a ƒ 1.50 over
het 1ste en 2de kwart. '98 van H. Barrau te H., J. f. Hoogenboom Jr.
te W., J. Smid te U. en K. Gons te B : a ƒ 0.75 over het 1ste kwart van
M. W. Kesteloo te O.; van G. Smid te H. voor 4de kw. '97 en 1ste kw.
98 /'l.BO en van A. Nijssen te K. over '96 en '97 (zonder banden) en 1ste
kw. '98 fb.15.
— Den heer A. v. Duin te G. Indien het feest, den heer van Horsen
bereid bij gelegenheid van zijn 25-jarig onderwijzerschap, vooraf was aan-
gekondigd, zou de verrassing ook voor den heer v. H. zelf zijn vervallen.
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ iquot;/««^®«quot; Bmnen-
land en 5 van het Buitenland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. /'S.— voor
Nederland, fi.öQ voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
AMSTERDAM.
Magazijnhouders der Echte Globe- en N-Hoefnagels,
ENGELSCH GEGOTEN, VEEREN, STOOTEN en STIFTENSTAAL
BEST ZWEEDSCH SMEEDSTAAL merk DOM,
HOEFRASPEN en VIJLEN merk „VICTORYquot;.
in de nummers 1—6 voorradig
iegen scherp o o n c u r r e e r e n d e prijzen.
HOEFZOLEN voor paarden met ^evoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetmgea
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
Co.,
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IH.
het beslag van gezonde hoeven.
§ 27. Geschiedenis van het hoefbeslag.
( Vervolg.)
In Herculanum en Pompeï, twee steden in Italië, welke in het begin
onzer jaartellmg door overstrooming met gloeiende lava verwoest zijn ge-
worden en vóór weinige jaren werden opgegraven, heeft men vele zaken
aangetroffen, welke op het paard en diens verzorging en gebruik betrekking
hebben, doch van een hoefbeslag, zooals wij het thans kennen, is geen
beoo 1nbsp;merkwaardig, omdat een volk dat door de Romeinen werd
ijzernbsp;^^^ barbaren kenmerkten, namelijk de Kelten, een
aanwendden, geheel overeenkomende met het beslag, zooals
liet thans nog wordt gebezigd.
Fig. 168.
De Kelten geloofden dat zij na hun dood hun bezigheden en genoegens
-terug zouden vinden; vandaar de gewoonte om hen te begraven met hun
'wapens en allerlei voorwerpen, ja soms zelfs met hun lievelingspaarden.
Voor de rijken werden steenen grafheuvels gebouwd, waarvan er in Frank-
rijk, Zwitserland en Engeland tot in den tegenwoordigen tijd bewaard zijn
gebleven. In 1858 vond Castan, een Fransch archivaris, nabij Alesia
(een stad in het zuidoosten van Frankrijk, welke thans niet meer bestaat,
doch die kort na Christus' geboorte door de Romeinen werd belegerd), in
een Keltisch graf, naast allerlei andere zaken, twee stukken van hoefijzers
uit brons, welke in den toon waren doorgesleten (fig. 168), en een aantal
nagels met vioolsleutelvormige koppen. Deze nagels kwamen overeen met
dergelijke als met een geheel ijzer in de nabijheid van de juist bedoelde
plaats werden aangetroffen (fig. 169). Dezelfde persoon vond bovendien een
steenen grafheuvel, welke een complete Keltische werk-
plaats scheen; midden tusschen beenderen van menschen,
paarden, varkens en beren bespeurde men, onder kool-
asch bedolven, een driehoekige vijl, een stuk van een
platte vijl, gzerslakken, twee stukken gegoten brons,
een 2I/2 KGl- zwaren ijzeren hamer, een ijzeren gesp en
een stuk van een hoefijzer met een nagel, voorzien van
een langwerpigen kop (fig. 170). Al deze voorwerpen
waren vermengd met stukken grove Keltische pottenbak-
kerswaren.
Fig. 170.nbsp;Overeenkomstige ijzers werden door andere onderzoe-
kers gevonden in Frankrijk en Zwitserland onder monumenten en andere
zaken, welke met zekerheid op Keltischen oorsprong wezen. Een der onder-
zoekers, Quiquerez genaamd, kon bij benadering den ouderdom van één
dier ijzers bepalen; dit was namelijk aangetroffen in een turfiaag, onmid-
dellijk op den oorspronkelijken bodem, naast paardenbeenderen. Diezelfde
turfiaag, aldus meldt Quiquerez, heeft munten opgeleverd van de eerste
helft der 15de eeuw tot in 1480. Deze waren slechts bedekt met 0,60 cM.
nog sponsachtige turf, welke niet minder dan 4 eeuwen noodig had gehad
om zich te vormen. Alzoo zou zich per eeuw 0,15 cM. hebben afgezet, doch
aangezien de turf met den ouderdom allengs in vastheid toeneemt, is die
tijd te kort. Neemt men echter 0,15 cM. per eeuw aan, dan zou het ijzer
aldaar minstens 2400 jaar moeten hebben vertoefd. Dit komt overeen met
de 6de eeuw vóór Christus.
Ook in Engeland heeft men in Keltische begraafplaatsen ijzers gevonden,
welke overeenkwamen met die, in figuur 169 afgebeeld. Al deze hoefijzers
kenmerken zich door een gegolfden buitenrand, met de nagelgaten overeen-
komende , door ovale nagelgaten (of eigenlijk door afzonderlijke, ovale ritsen
met daarin gestampte nagelgaten), ten getale van zes, door een breedte
tusschen de nagelgaten (de oorspronkelijke breedte) van 15—17 mM., een
dikte van 3—5 mM., een gewicht van 90—120 gram, door hun geringen
omvang en gewoonhjk door kalkoenen, welke gevormd zjjn door het ver-
smalde kalkoeneinde naar beneden om te buigen.
Ook in ons land, onder anderen te Maastricht en Oudewater, waar om-
-ocr page 71-streeks het begin onzer jaartelling Kelten hebben gewoond, zijn zoodanige
ijzers gevonden. In 1860 werden te Maastricht vijf hoefijzers opgegraven,
■waarvan één exemplaar in het bezit is gekomen van den schrijver dezer
regelen en dat thans aan 's Rijks Veeartsenijschool berust. Een omtrent
deze vondst door den stadsarchitect te Maastricht uitgebracht rapport, be-
vatte onder meer het volgende. »De bedoelde hoefijzers zijn gevonden in
de Breedestraat op ongeveer 3 el onder de bestrating. Uit de opgegraven
specie, de aangetroffen heipalen, een blootgelegd riool inbreuksteen gebouwd,
®nz. blijkt, dat vroeger daar een gracht, vijver of poel was, misschien
behoorende tot het Merovingisch palatium regium (koninklijk paleis), dat
naar alle waarschijnlijkheid aan de zuidzijde dooi^ de Breedestraat begrensd
quot;«verd en dus de plaats innam, waar later het St. Servaasgasthuis heeft ge-
staan. Is dit zoo, dan zal die gracht waarschijnlijk gedempt zijn na het
verbranden van het palatium regium door de Noormannen (anno 881). De
gedempte gracht is dan de Breedestraat geworden. Onder de opgegraven
specie bevond zich ook nog zeer goed herkenbaar paardenmest. Op onge-
veer 100 el afstand ten noorden is een met asch gevulde lijkbus opgegraven,
V'fijd 16 en hoog 17 duimenquot;.
Bij deze beschrijving was gevoegd een teekening van een hoefijzer en van
een sleutel, welke waren gevonden in de nabijheid van het ijzer, dat zich thans
aan 's Rijks Veeartsenijschool bevindt en waarvan figuur 171 een afbeelding
geeft. Dit ijzer, op der natuurlijke grootte weergegeven, mist een ge-
deelte van het kalkoeneinde van den binnentak en daardoor tevens één
quot;ïagelgat, namelijk het binnen-verzennagelgat. (De andere te Maastricht
gevonden ijzers waren, blijkens de teekening
waarvan boven sprake was, gaaf en bezaten zes
nagelgaten). Het weegt 106 gram en is 3 mM.
dik, terwijl de ijzertakken tusschen de nagelgaten
(de oorspronkelijke breedte van het ijzer) 18—22
mM. breed zijn. (Naar meergemelde teekening
te oordeelen, waren de andere ijzers nog vrij wat
smaller). De grootste wijdte, gemeten tusschen
de golfvormige buitenranden der middelste nagel-
gaten, bedraagt 10 cM., de lengte 12 cM. De
Fig. 171.nbsp;nagelgaten, oorspronkelijk ten getale van zes
In 1860 te Maastricht opge- aanwezig geweest, zijn vrij regelmatig over de
^Telt-'nbsp;takken van het ijzer verdeeld en gestampt in een
(Zie»TÏrcÏrvrVeIIrtsenij-nbsp;gevormde rits, gelijk de gaaf
kunde en Veeteeltquot;, Deel 14, gebleven ijzertak nog duidelijk te aanschouwen
blz. 31).nbsp;geeft. Trouwens ook aan de beide sterk uitge-
sleten gaten van den anderen tak is deze vorm
oog waarneembaar. De nagelgaten hebben daardoor aan de bodemvlakte
vorm. De buitenrand van het ijzer is op de plaats der nagel-
en golfvormig; blijkbaar zijn deze uitstulpingen veroorzaakt door het
aanbrengen der ritsen, gelijk de regelmatig verloopende buitenrand van
het toongedeelte bewijst. Achter het laatste nagelgat wordt de ijzertak
belangrijk smaller en is aan het uiteinde zoodanig
omgebogen, dat daardoor een kleine kalkoen
wordt gevormd. Ook aan den anderen tak is
stellig een dergelijke kalkoen geweest; immers,
de te gelijker tijd gevonden yzers waren van twee
kalkoenen voorzien. De bovenvlakte van het
ijzer is vlak, behoudens een lichte ombuiging
van den geschonden ijzertak, welke klaarblijkelijk
een gevolg is van latere invloeden. Het schijnt
dat bij deze ijzers geen hoefnagels zijn ge-
Fig 172
Hoefijzer, in 1860 te Oudewaternbsp;tusschenkomst van den heer H. d e Z w a r t,
opgegraven, naast beenderennbsp;boefsmid te Oudewater, kwam de schrijver in het
van den mensch en hetnbsp;bezit van een 2de Keltisch ijzer, dat thans even-
paard, vermoedelijk innbsp;zoo aan 's Rijks Veeartsenijschool een deel van
een Keltisch graf.nbsp;^^ verzameling antieke hoefijzers uitmaakt. Figuur
ZieW.C.vanZijll,Oudewaternbsp;^nbsp;...nbsp;^
en omtrek 1861, blz. 121). ^ ff®^' daarvan een afbeelding. Dit ijzer, aan
den éénen tak bijna geheel door roest verteerd,
werd in 1860 bij het verbouwen van een pakhuis opgegraven. Men trof
het aan naast beenderen van den mensch en het paard, vermoedelijk in
een Keltisch graf. Het komt overeen met de ijzers in Maastricht gevonden;
alleen is het wat smaller en lichter.
DE THEORIE.
De indruk bij vele examens in hoefbeslag opgedaan, gaf me aanleiding
over bovenstaand onderwerp volgend artikel te schrijven. Immers wat is
het geval? Steeds bleek dat de theorie voor vele candidaten de boeman
was. Hoe dikwijls vernam ik van hoefsmeden, dat zij wel gaarne zich aan
een examen voor het diploma zouden onderwerpen, als die theorie er maar
niet bij was. Had men eindelijk de stoute schoenen aangetrokken, en er
zich voor neergezet om het gevreesde examen te wagen, dan was toch de
theorie oorzaak van voortdurende spanning van den candidaat niet alleen,
maar tevens van de huishouding, van moeder de vrouw. Hoe menigmaal
hoorde ik dat deze, na het dagwerk te hebben verricht en het kroost te
hebben verzorgd, met vader repetitie hield, de les overhoorde en vragen
stelde uit het boekje, daarvoor expresselijk aangeschaft.
Het gaat er gewoonlijk niet gemakkelijk in; en dikwijls had men gelegen-
heid te vernemen: »gisteren nog kon ik het zoo goed van buiten, nu kan
»ik er niet goed opkomen, of wel het rechte woord niet vinden; zeker om
»dat ik niet zoo op mijn gemak ben, 't is zoo geheel anders als thuis, weet
, zoo voor de heeren.quot; Nu het zit er dan ook maar zuinigjes aan bij
die oude bazen, die ik hier op het oog heb, maar 't is al wel dat ze theo-
rie leeren. Ze zouden het zeker nalaten, als de concurrent het examen niet
had aangedurfd; maar de één denkt aan zijn klandizie, de andere verlangt
het omdat zijn zoon of knecht reeds het diploma heeft, en hij wil toch liefst
den baas blijven, een derde omdat hij niet wil achterblijven met »de nieuwe
naode.quot; Bij allen intusschen bestaat de wijze gedachte : »panem nostrum
quotidianum da nobis hodie,quot; dat wil zeggen: »geef ons heden ons
dagelijksch brood.quot;
Wat nu de jongeren van jaren betreft, bij hen gaat het er beter in, zij
zyn nog aan leeren gewoon, komen zoo heel lang nog niet van onder de
hand van den schoolmeester. Zij zijn soms verbazend ervaren in de theorie;
voeten bekappen en beslaan is bij hen erg povertjes. — Hebt gij lezer, wel
eens het examen van zoon volbloed theoreticus bijgewoond ? Hij staat voor
geen enkele vraag, zegt woord voor woord de les uit het boekje op , 't is een
Ware ratelmachine, soms niet tot staan te brengen, gelijk aan een wekker
die afloopt. De machine toont zich evenwel zeer defect, als men haar ont-
leden gaat; men staat overigens verbaasd over zulk geheugen.
In beide boven aangehaalde gevallen gaf het theoretisch gedeelte van het
examen steeds den indruk, dat bij niet weinigen het besef, waarom theorie
quot;Wordt gevergd, niet groot is. Dat men in het ééne geval het rechte woord
niet kan vinden, in het andere dit al te goed weet op te zeggen, maar in
beide gevallen den zin er van niet weet te plaatsen, toont dit duidelijk aan.
Men leert theorie, omdat ze op het programma staat, omdat zulks nu een-
maal mode is, ja het heeft er den schijn van dat men denkt, dat ze moet
dienen om het examen te verzwaren. — Als de theorie geen meerder nut
had of hooger doel, zou men den hoefsmid er niet mede lastig vallen, dan
zou die zich geheel kunnen bepalen tot de leer: het beslag bestaat in de
volgende handelingen: »het ijzer afnemen, hoef bekappen, ijzer maken, dit
»onderpassen, onderslaan en afwerken. Me beste hoefsmid is hij, die dat
quot;het beste kan, en den voet of het paard het minste schaadt.quot;
Nu, het voornaamste van het hoefbeslag, even als dit van elk ander vak
kan worden gezegd, is stellig de practische uitvoering; daar heeft de maat-
schappij het meeste aan. Zulks hoor ik duidelijk zeggen. Maar het kan nu
eenmaal zonder theorie niet goed gaan met de practijk. Dit wil ik met een
voorbeeld uit het dagelijksche leven ophelderen; het voorbeeld is wel wat
zeer prozaïsch, maar naar ik meen duidelijk, en dus geschikt.
Elk hoefsmid weet wat b. v. hutspot is, niet waar? Nu wil ik zulk een
dampende schotel hutspot vergelijken met de practijk; men heeft slechts aan
te vallen, zooals men zich gewoonlijk uitdrukt. Op welke wijze die hutspot
door de vrouw wordt klaar gemaakt, kan men ook nog practijk noemen;
de theorie er van is, uit welke bestanddeelen de hutspot bestaat. En maak
maar eens die schotel, als men niet weet, wat er voor noodig is; zulks
moet iemand toch worden geleerd. En de beste bereiding er van wordt
toch geleverd door hem of haar, die de verhoudingen der bestanddeelen goed
kent. Overeenkomstig daarmede is het nu met het hoefbeslag gesteld. Dit
vak is een bijzonder practisch vak; maar oefen het eens goed uit, als men
niet weet hoe het moet worden gedaan. Dat doen of weten, hoe men het
uitvoeren moet, kan men practijk noemen; maar waarom men het zoo doet,
«n zoo moet doen, is toch zuivere theorie. Men denke maar eens aan het
^verschillend bewerken en beslaan , naar de verschillende stellingen, die de
ledematen van het paard kunnen hebben. De beste uitvoering van deze
»schotelquot; levert hij, die goed op de hoogte van die zaken is, hetgeen toch
moet worden geleerd.
In elk geval zijn de practische handelingen van den hoefsmid gebonden
aan voorschriften, al zijn zij ook afkomstig van vader of grootvader; die
voorschriften beteekenen hun theorie. Die leeringen waren wellicht gering,
aangenomen dat ze goed zijn, dan spreekt 't toch van zelf, dat als men er'
op deze wijze weinig van kent, het beter is, dat men er veel, desnoods
alles van kent, om de eenvoudige reden, om zich onder alle omstandigheden
door de moeilijkheden te kunnen heenslaan, en goed werk te leveren.
De paardenhoef is geen blok van hout, waaraan men door besnijden een
willekeurigen vorm geeft; maar als zeer samengesteld en levend gedeelte
van het paard, is hij onderhevig aan ziekten, d. w. z. aan veranderingen,
veelal veroorzaakt door uitwendige invloeden. Van deze invloeden neemt de
wijze van uitvoering van het beslag een voorname plaats in. Om deze reden
berust dit handwerk op een wetenschappelijken grondslag, en wordt vrij wel
algemeen aangenomen, dat de beoefenaren van dit vak moeten zijn intelli-
gente mannen, d. w. z. dat de hoefsmid moet zijn een man met een gezond
verstand, een goed begrip en een degelijke ontwikkeling. De hoefsmid
moet niet enkel goed werkman zijn, maar tevens een man van oordeel,
daar hij bij elk paard, soms bij eiken hoef, zich rekenschap dient te geven
van de wijze waarop aan dit paard of aan den voorliggenden hoef moet
worden gewerkt.
Is het nu zoo moeilijk om achter de geheimen der theorie te komen?
Zonder twijfel voor hem, die niet gewoon is na te denken over hetgeen hij
doet, maar hierom ook niet beantwoordt aan den eisch van schrander, ge-
vat man te zijn. Ook voor hem, die geen gelegenheid heeft om met behulp
van voldoende leermiddelen het hoefbeslag te' leeren, is de zaak bedenkelijk
of vrij wel onmogelijk. Anders is het voor hem die een geregelden cursus
kan bijwonen. Daar wordt den candidaat gewezen op elke hoefbeslag-
handeling, en komt zoodoende de theorie er van zelf in.
Het is niet noodig dat men de lessen van het boekje van buiten kent,
zooals reeds vroeger is gezegd, maar dat men kort en zakelijk zich reken-
schap weet te geven van hetgeen er te lezen staat, en bij het beslaan der
paarden dienovereenkomstig handelt. Dat het zeer noodig is om den bouw
en de werking van den hoef goed te kennen, dit spreekt van zelf, dit is
de basis der theorie. Het zal dan op het examen niet behoeven voor te
komen, te hoeren: »'twil me niet invallen, gisteren avond kon ik 't
goed opzeggenquot;. Geeft de candidaat blijk van een redelijk begrip der zaak,
dan zal zijn streven, het diploma, stellig zijn deel worden, al is hij dan
ook geen professor in zijn vak. Hoefsmeden als Kamerbeek was, en
van Horsen is, behooren tot de zeldzaamheden; maar zulke behooren ook
tot het onderwijzend personeel. Het moet het streven van elk candidaat zijn,
om hen zooveel mogelijk nader bij te komen in kunde en vaardigheid,
zooals zulks van vele gediplomeerde hoefsmeden reeds kan worden getuigd.
Voor hen, die een goed begrip hebben over het onderwerp hier in quaestie,
IS dit epistel natuurijk niet geschreven. Ik heb enkel op het oog den
candidaat voor het diploma, in de meening dat een groot aantal dezer,
lezers van »De Hoefsmidquot; zijn , hetgeen ik in hun belang wil veronderstellen;
zoo niet, dan hebben zij niet alleen groot ongelijk, maar geven blijk weinig
belang in hun achtenswaardig vak te stellen. — Het komt mij voor, dat een
gemoedelijk woord, dat eenigszins lang van stof is geworden, hier niet ge-
teel misplaatst is.nbsp;Moubis.
zoo
VLUG OF LANGZAAM.
»Hoe men er toe komt, behalve op de juiste eu nette, ook aan de vlugge
«uitvoering der afzonderlijke beslagshandelingen gewicht te hechten, zooals
»dit vele examen-voorschriften verlangen, blyft onverklaarbaar; goerf en vlug
»vereenigen zich meestal slecht \ Wat in de eerste plaats goed en zorgvul-
Kdig moet worden gemaakt, heeft zijn tijd noodig; voor het paard en den
»hoef is het bovendien hetzelfde, of het beslag sneller of langzamer wordt
»uitgevoerd, hoofdzaak is, dat het goed wordt ten uitvoer gebracht.quot;
Zoo luidt de woordelijke vertaling van hetgeen Hubert von Schütz
op blz. 8 van zijne »Denkschriftquot; over dit onderwerp leert. Zoo oppervlak-
kig gelezen, zou men den schrijver gelijk geven, en dat er door anderen ook
zoo over wordt gedacht, ziet men in »Der Hufschmiedquot;, no. 3 van dit jaar,
waar iemand die quaestie besprekende, het volgende zegt: »Mijn volle goed-
»keuring vindt de uitspraakquot;: »Hoe men er toe komt enz. Het is voor den
»smid heel goed, wanneer hij vlug heeft leeren werken; bij het afnemen
»van het examen evenwel is vooral op nauwkeurige uitvoering van het werk
»en niet op spoed te zien.quot;
Dit laatste is waar , maar zoo beshst als dit onderwerp wordt voorge-
steld, is het intusschen niet. Ik meen dat in examen-programma's voor-
schriften staan aangaande een vlugge bewerking, zeer goed is te verklaren.
Een ieder die examens in hoefbeslag bijwoonde, zal de noodzakelijkheid er
van hebben leeren inzien. Immers komt het meermalen voor, dat sommige
candidaten bijna niet aan het einde van hun werk kunnen komen, ze willen
dat eens extra mooi doen; door hun wijze van werken geven zij spoedig
bhjken van niet te weten wat ze willen. Dat geteut begint al met het be-
snijden van den hoef; nu pakt hij de rasp, dan de renet, dan weer de
houwkling, zonder eenige regelmaat of leidende gedachte; 't is een echt ge-
peuter van belang, dat aanhoudend verwisselen van gereedschap, om een
streek hier, of een snede daar te maken.
Aan het vuur is men gewoonlijk beter thuis; daarom gaat het smeden
in den regel vlugger van de hand, en komt er werkelijk een fatsoenlijk
hoefijzer te voorschijn. Bij het passen van dit laatste aan den hoef begint
; het lieve leventje echter opnieuw, en nu komt de echte sukkelpartij: tien
maal naar het vuur of het aanbeeld, tienmaal en nog meer naar den hoef,
dan is het ijzer te lang, dan te nauw, later weer te wijd, te lucht of weer
scheef, 't is een waar geleuter. Eindelijk past toch alles aan elkander, en
het ijzer wordt ondergelegd, nadat dit laatste nog een ontelbaar aantal
vijlstreken heeft gekregen, met het doel om het te ontdoen van het pok-
dalige aanzien dat het van het herhaaldelijk brengen in het vuur heeft
gekregen.
De examinator, die dezen man in de verschillende onderdeelen bij het werk
niet heeft gevolgd, vindt het resultaat misschien goed en het beslag keurig.
Is deze candidaat een goed werkman, een diploma als geëxamineerd
hoefsmid waardig? Immers neen!
Daarom is en blijve een vlotte, geregelde afwerking der onderdeelen een
punt van het programma. Den leerling zij geraden langzaam, netjes, accu-
raat te werken, dat is steeds mijne opvatting der zaak geweest; maar hij
moet ook toonen op den duur al de handelingen bij het beslaan steeds beter
en vlugger te doen; dat behoort tot de vorderingen van den toekomstigen
hoefsmid.
Intusschen is het waar hetgeen boven reeds is gezegd: »alles wat goed
en zorgvuldig moet worden gemaakt, heeft zijn tijd noodig.quot; Het hangt er
slechts van af, hoe dit laatste gezegde wordt opgevat. Als een kleermaker
nu en dan een deuntje fluit onder het maken van een jas of vest, het zal
niet hinderen; dat aan een rijtuig langzaam wordt gewerkt, het zal niet
schaden; en voor den hoef mag het misschien het zelfde wezen, of het
beslag vlugger of langzamer wordt uitgevoerd, hetgeen evenwel op goede
gronden is te betwijfelen, voor het paard zelf is zulks volstrekt niet het
geval. Aangenomen zelfs dat zoon gediplomeerde aan zijn smederij een
loods heeft, waar het paard tegen weersinvloeden is beschut, is het immers
duidelijk, dat een dergelijke, traag vorderende arbeid het paard vermoeit,
het onrustig, zenuwachtig maakt, afgezien nog dat de eigenaar zijn paard
te lang moet missen. Het is gemakkelijk gezegd: het beslag is zulk eene
gewichtige zaak, dat men daarvoor den behoorlijken tjjd dient vrij te geven;
dat is de zuivere waarheid, als men maar met de particuliere belangen
in de burgermaatschappij weet rekening te houden. En dit moet onze hoef-
smid ook doen, kunnen of niet moet hij dus vlug afwerken, en werkt, als
hij het niet kan, natuurlijk slecht, waardoor hij het diploma in discrediet
brengt.
Ik geloof wel, dat de schrijver van bovengenoemde »Denkschriftquot; het
wel niet zoo zal hebben bedoeld, maar kan die uitspraak zoo zonder voor-
behoud gedaan, allicht aanleiding geven tot een verkeerde opvatting van
vlug en overhaastig werk, en gaf mij daarom aanleiding die uitspraak te
bespreken en te toetsen aan de practijk.nbsp;MOUBIS.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE GORSSEL.
Door de afdeeling Gorssel der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van
Landbouw werd gedurende de afgeloopen wintermaanden een cursus voor
hoefbeslag gehouden, waarvan de leiding was opgedragen aan den heer
H. M. Kroon, rijks-veearts te Deventer. Het practische gedeelte was toe-
vertrouwd aan den korporaal-hoefsmid .1. Blokker te Zutfen.
Aan dien cursus werd deelgenomen door i 7 hoefsmeden, welke den
21 en April j.l. alle waren opgekomen, om zich te onderwerpen aan het door
genoemde maatschappij voorgeschreven examen, terwijl één hoefsmid, die
den cursus niet had gevolgd, de vergunning had gekregen om bewijzen van
bekwaamheid af te leggen, ten einde ook voor het diploma als hoefsmid in
aanmerking te komen.
Aan het examen voldeden 9 candidaten, te weten: G. R. Rutgers te
Almen, D. Laar te Neerlandsch Mettraij (Gorssel), H. Haverkamp te
Heeten (Raalte), H. W. Lokman te Epse (Gorssel), H. E. Reesink te
Warnsveld, H. van Ark te Vorden, J. B. G. van Leeuwen te Apel-
doorn, J. H. Wiem eling te Zutfen en M. H. Dijker man te Lochem.
Het examen werd afgenomen door de leeraren van den gehouden cursus,
ten overstaan der Commissie voor het hoefbeslag van de Maatschappij, en
van het Bestuur der Afdeeling, en bijgewoond door den algemeenen Secre-
taris der M. v. L.
Hoewel niet steeds met goed gevolg, zooals uit den uitslag van het examen
blijkt, liepen de werkzaamheden tamelijk vlug van stapel, zoodat het examen
om 9 uur v.m. begonnen, ten 4 ure n.m. was geëindigd, niettegenstaande
voor het groot aantal candidaten slechts twee vuren beschikbaar waren,
waarvan één reeds zeer spoedig onbruikbaar werd. De keuze van een ruim
aantal paarden, alle zeer geschikt voor het doel, droeg tot dat vlot
verloop zonder twjjfel niet weinig bij. Of het terrein voor de practische
oefeningen, thans zeer goed, ingeval de sluizen des hemels waren openge-
zet , eenig werk zou hebben toegelaten, zal een raadsel moeten blijven. Een
gelukkige omstandigheid bij dit examen was, dat de theorie en practijk vrij
algemeen gepaard gingen, daar die candidaten, welke het beste waren in
de practische werkzaamheden, zulks tevens in de theorie waren. Moubis.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE DOETINCHEM.
De cursus yoor hoefbeslag, gedurende den afgeloopen winter gehouden
door de afdeeling »Doetinchem en omstrekenquot; van de G. O. M v L werd
geleid door den heer D. Schurink, rijks-veearts te Laag-Keppel,quot;bijge-
staan voor het practische gedeelte door den korporaal-hoefsmid C. van
Wiggen te Arnhem. De 12 deelnemers verschenen allen op het examen,
dat den 29en April 1.1. werd afgenomen. Wegens verhindering van den
leeraar, werd het theoretisch examen gehouden door een der leden van de
Commissie voor hoefbeslag der Maatschappij. De uitslag was ongunstig
daar slechts 4 candidaten slaagden, te weten: H. Hendriks te Doetinchem,
G. J. A. Kraaijvanger te Steenderen. G. J. J. B ooi tink te Steenderen'
en M. Raterink te Dinxperlo.
De practische werkzaamheden, gedurende den cursus en bij het examen,
gehouden in de bekende smederij van den heer Martens, werden bijge-
woond door verschillende belangstellenden. — De tekortkomingen der niet
geslaagden bepaalden zich bij enkele tot de practijk of de theorie, bij meer-
dere tot beide te gelijk.
Alle paarden moesten op verlangen van de eigenaars worden beslagen met
ijzers voorzien van kalkoenen, wijl deze aldaar steeds gewoonte waren ge-
weest, zooals één der geleiders zeide; één was zeer gesteld tevens op stoo-
ten, aan welken eisch op een dergelijk examen onmogelijk is te voldoen.
De opleiding van hoefsmeden zou beter resultaat hebben, als de eigenaars
van paarden zelf ook profiteerden van een cursus in hoefbeslag. Indien zij
niet medewerken om de eischen van een goed beslag tot hun recht te doen
komen, dan is een gediplomeerd hoefsmid voor hen enkel een luxe-artikel.
Moubis.
Geachte Redactie!
Mag ik een klein plaatsje in het zoo veel gelezen en leerzaam Blad »De
Hoefsmid?quot;
Verschillende en vele gesprekken worden gevoerd over het hoefbeslag, en zoo
van zelf over den paardeneigenaar, en niet ten onrechte. Als men' eenige
kennis van het hoefsmidsvak bezit, moet men er zich telkens over bedroeven,
ja zelfs kwaad maken, zoowel over het heerschen van den ondeskundigen
paardeneigenaar, als ook over de ondeskundige hoefsmeden. En ik geloof
dat men geen grondige verbetering van het hoefbeslag zal verkrijgen, alvo-
rens van hooger en deskundige hand, sterker maatregelen worden genomen
dan thans het geval is.
Men werkt b.v. meer dan sterk op veredeling van het paardenras, dat ik
hoog respecteer. Maar wat zie ik nu in mijne omgeving? Ik zie daar paar-
den ingeschreven in het Ned. Stamboek, fraaie dieren, maar slaat men de
oogen naar de voeten, dan hoort men uit één mond: »Zonde van 't dier
dat het op zulk slecht beslag staat; de geheele stand van het paard wordt
door het beslag bedorven.quot; — Nu is 't toch voor deskundige hoefsmeden
een treurigheid het hoefbeslag te hooren verachten, daar in mijn oog de
eigenaars voor het grootste deel de schuld er van zijn dat hun dieren niet
goed zijn beslagen.
Zou het nu niet kunnen dat, in den trant der verplichte dierenbescherming,
de eigenaren van in het stamboek opgenomen paarden werden verplicht deze
dieren door deskundigen te laten beslaan ? Hierdoor zou in mijn oog het Hoef-
smidsvak een belangrijke schrede voorwaarts doen en de bekwame hoefsmid
meer worden gewaardeerd. Want zoo lang ieder ondeskundige het hoef-
smidsvak mag blijven uitoefenen, blijft hij ook (zooals ik al meermalen heb
gehoord) zeggen: »Je hebt zoo wat aan je knapheid; ze komen bij mij toch ook.quot;
Dat spoedig die tijd aanbreke, is mijn innige wensch.
Onder dankzegging voor do verleende plaatsruimte,
Uw. dw.
Johs. Klem Jr.,
Hoefsmid.
Vierpolders, 18-4-'98.
(Alhoewel uw gedachte om eigenaren van in het stamboek opgenomen
paarden de verplichting op te leggen deze dieren niet anders dan door ge-
diplomeerde hoefsmeden te laten beslaan, moeilijk in toepassing zal kunnen
worden gebracht, is het beslist wenschelijk die eigenaren zooveel mogelijk op
het nut van goed hoefbeslag te wijzen. De juryleden bij paardenkeuringen
doen een nuttig werk den eigenaren op voorkomend goed of slecht uitge-
voerd beslag attent te maken.
Wij wenschen hierbij tevens met genoegen te constateeren dat de hoef-
smeden zelve meer over hun vak en over de belangen hiervan beginnen mee
te praten, hetgeen een gelukkig verschijnsel is! Door openbaarmaking van
meeningen komt er allicht wrijving van gedachten, en hierdoor zooals het
spreekwoord immers zegt — de waarheid aan het licht. Een tweede bekend
gezegde, dat hier in herinnering mag worden gebracht, is: »Waar geen
klagers zijn, zijn ook geen rechtersquot;. (Redactie.)
Aan de Redactie van »De Hoefsmidquot;.
Mijnheer!
De welwillende plaatsing van mijn schrijven in de vorige aflevering van
»De Hoefsmidquot;, geeft mij vrijmoedigheid, U beleefd te verzoeken, nog eenmaal,
even op het verhandelde te mogen terugkomen. Eensdeels zie ik mij daar-
toe genoopt, nu U uwe bedoeling wat breeder omschrijft.
Dat de kooplieden er naar streven, om door middel van het bewuste be-
slag, hun paarden wat meer »uit den grondquot; te laten komen, zooals de
paardenfokkers hier dit noemen, begreep ik reeds en dat zulks voor het ge-
zicht bereikt wordt, door het lang laten der hoeven (niet door 4 mM. dikkere
Ijzers 1), wil ik U gaarne toestemmen. Maar dit gezicht verliest, dunkt mij,
veel van zijn waarde, naar dien de koopers de oorzaak van dat hooger
staan kennen. Verleden jaar hoorde ik hier een Franschen koopman , wij-
zende op een paard dat op dezelfde manier beslagen was, tot zijn tolk
zeggen, van wien ik het later weer vernam: »Ook kunstmatig verhoogdquot;
Ik ontken ook niet, dat zware ijzers, voor korten tijd, gunstig werken
op het opnemen der beenen; trouwens dit is het geval met elke verwisseling
van meerdere of mindere zwaarte aan de beenen aangebracht. Het is nog
niet zoolang geleden, dat ik een paard door een Franschman, van een koopman
uit Groningen gekocht, de ijzers uit moest nemen, omdat het slecht draafde.
Dit paard bleef hier, op het dorp, staan en na eenige dagen moest ik het,
tegen mijn zin, met dezelfde zware ijzers, die er onderuit gekomen waren,
beslaan. Oogenblikkelijk draafde het paard toen tamelijk goed. Na 2 a 3
dagen echter kwam men weer terug, om onder hetzelfde dier ijzers van ge-
wone zwaarte te laten leggen, en weer had dit hetzelfde gunstige gevolg.
Nu nog iets over het weglaten der toonlip bij abnormalen stand. Tegen-
over uwe bewering houd ik pertinent staande: juist de lip is het, die goed
aangebracht, het gebrek 't meest verbergt. Ik wenschte wel mijnheer de
Redacteur, eens een paard bijv. met Franschen stand voor U te mogen be-
slaan , om U de juistheid van mijn zeggen, te bewijzen. Nu dit niet
kan, zal ik trachten U iets van mijn wijze van werken, in genoemd geval,
mede te deelen. Bij zulk een paard trek ik, na den voet besneden te hebben,
met het oog een loodlijn midden over het been van boven af en teeken dien
op de hoef met een krijtstreepje. Daar zal ik den lip brengen, maar om dat
met goed gevolg te doen, moet ik dat gedeelte van den hoef voorbrengen, dus,
van daar uit de hoef zoodanig beraspen dat dezelve een normaal aanzien ver-
krijgt. Het moet al vrij erg zijn als dan de abnormale stand nog in het
oog loopt en in dat geval is er immers toch ook geen sprake meer van een
luxe-handelspaard.
Met beleefden dank voor de verleende plaatsruimte en betuiging mijner
hoogachting, heb ik de eer te zijn:
ÜEd. dienaar,
Beusichem, 28 April '98.nbsp;C. M. van Rietschoten.
') Wij denken van evenveel als het ijzer buitengewone dikte heeft. {Bed.)
2) Dan zouden wij wel eerder tot eenzelfde opvatting geraken dan thans. In
de Juli-afl. zullen wij dit nog eens met behulp van daartoe te vervaardigen foto-
graphieën en cliché'a betrachten.nbsp;(Jted.)
— Het in de ijzers klappen der paarden wordt volgens Dammann in
de meeste gevallen veroorzaakt door een ondoelmatig beslag. Soms zijn te
lange voorijzers en te lange toonwanden aan de achterhoeven de schuld.
In dat geval i-lt; de kwaal spoedig te verhelpen. Veel meer echter ontstaat
het gebrek, doordat de smid den drachtwand van den voorhoef te veel ver-
kort en den toonwand te lang laat. Door de te lage drachtwanden treedt
het dier van voren te veel door, de beenen worden minder gemakkelijk
vooruitbewogen, blijven te lang onder het lichaam en worden nu door de
achterbeenen geraakt. Ook in dit geval is de kwaal spoedig te verhelpen,
door het sterk inkorten van den toonwand en het ontzien van den dracht-
wand. In weinige gevallen is het gebrek te zoeken in den bouw van het
dier, n. 1. in te korten romp en te lange beenen of in overbouwd zijn; dan
is herstel moeilijk te verkrijgen en moet men zich tevreden stellen met het
wegnemen van het onaangename geluid en het voorkomen van verwondingen,
door het achterijzer aan den toon stomp te maken en van twee zijlippen te
voorzien, en het voorijzer schuins naar voren afloopende kalkoenuiteinden
te geven.
—nbsp;Het redden van paarden hij brand. Hét is reeds dikwijls waargenomen,
dat paarden moeilijk te redden zijn uit een brandend gebouw. Als zij de
vlammen zien bhjven zij roerloos staan, zelfs als men de dieren er met
moeite uithaalt hebben zij neiging om weer terug in den brandenden stal
te loopen.
Ik las onlangs een middel dat hier kan worden toegepast.
Men neemt eenvoudig een natten zak, een deken, tapijt, desnoods een
jas, of wat er maar voor geschikt is om het hoofd der dieren in te stoppen,
zoodat zij geen vuur kunnen zien. Dan laten zij zich leiden zonder tegen-
stand. Ook helpt het dikwijls als men hen het tuig kan opleggen, daardoor
weer laten zij het naar buiten brengen toe, wat in andere gevallen soms
zooveel moeite kost.
Wie het ongeluk van brand treft, passe het toe.nbsp;K. K.
{u.jh. Weekbl. v. Zuivelber.)
—nbsp;Van uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika is medegedeeld dat
het thans is gelukt aluminium ook in gegoten vorm te brengen, vooral van
belang met het oog op de rijwielindustrie.
—nbsp;Aan de Hoefsmidschool te Amersfoort is den burgerleerling Hom me
Steunebrink, wonende te Gauw (Prov. Friesland), een getuigschrift afge-
geven, vermeldende zijn ijver en bedrevenheid in het hoefsmids vak, na vol-
daan te hebben aan het examen. (Zie pag. H, afl. I, jaargang III).
Sedert 1 April zijn aan de Hoefsmidschool geplaatst de burgerhoefsmids-
leerlingen: Gerrit Effrink van Voorthuizen en Hendrik Wullink
van Zutphen.nbsp;,nbsp;F.
—nbsp;De »Afdeeling Haarlem en Omstreken der H. M. v. L.quot; ontvangt uit
de kas der Hollandsche Maatschappij van Landbouw een jaarlijksche subsidie
van f iOO voor den cursus in hoefbeslag voor hurgersmeden, in 1897 direct
voor 3 achtereenvolgende jaren toegestaan.
—nbsp;Om het vastroesten van schroeven te voorkomen. Schroeven roesten
-ocr page 82-zelfs na het oliën meestal spoedig vast, als zij aan felle hitte of vochtige
lucht zijn blootgesteld. Het verwijderen der roest gaat dan met veel moeite
gepaard, als de schroeven niet zullen afbreken. Hoe moeielijk dikwijls het
verwijderen van afgebroken schroeven is, weet iedere vakman. Dit kan
men voorkomen, en wel als men de schroeven vóór het gebruik in een
dunne pap van grafiet met smeerolie, of nog beter talk dompelt. Daar de
wrijving hierdoor erg verminderd wordt, is ook 't inschroeven gemakkelijker.
De zoo voorbereide schroeven kunnen na jaren met gemak weer losgemaakt
worden, waarbij 't breken der schroeven nooit plaats heeft.
Zoo schrijft een buitenlandsch vakblad.nbsp;(w/d. Vulcaan.)
Sedert 12 April zijn ingekomen postwissels over 1898 a f 3.00 van J.
Duysens te H., Johs. Klem te V. en J. G. Wolkorte te D.; voor 1ste en
2de kwart, f 1.50 van B. Westerhuis te D., voor 2de en 3de kwart, ƒ 1.50
van P. A. Weemoes te H.; voor 1ste kwart, a f 0.75 van G. P. Meinders
te H. en J. P. van den Heuvel te A.; voor 2de kwart, a f 0.75 van B. H.
ter Weer te H. en H. v. Butselaar te R.; /quot; 2.00 van Wm. Kesteloo te G.
(hierover is per briefkaart ingelicht), en van H. von Franek te W. yoor
een afl. ƒ0.25.
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ P'^^fsen van hei Binnen-
quot;nbsp;land en 5 van het Buitenland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. /-s.— yoor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gelbrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen,
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede Gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 27. Geschiedenis van het hoefbeslag.
{Vervolg, — met 24 figuren.)
Terwijl de Keltische ijzers vrij zeldzaam zijn, geldt dit in geenen deele
van die uit het Gallo-Romeinsche tijdperk (dat is de tijd van de verovering
van Gallië door de Romeinen tot den ondergang van het West-Romeinsche
rijk, alzoo van 52 tot 476 na Christus). Hiervan bevinden zich talrijke
exemplaren in de musea van Frankrijk, België, Duitschland en Engeland.
Men ontdekte ze in betrekkelijk groot aantal in de ruïnen van gebouwen,
welke van dezen tijd dagteekenen, in vereeniging met wapens, munten, enz.
Zij gelijken op de Keltische ijzers, hebben een gegolfden buitenrand en ovale
nagelgaten, doch zijn grooter en zwaarder (180—250 gram) en klaarblij-
kelijk voor grooter en zwaarder paarden bestemd geweest. Men meent
hieruit te mogen opmaken, dat het paardenras reeds verbeterd was gewor-
den en meer geschikt gemaakt voor den oorlog.
De Gallo-Romeinsche ijzers, welke in Zwitserland, Duitschland en België
zijn gevonden, bezitten gewoonlijk een duidelijke rits, met 6—8 nagelgaten;
hun buitenrand is desniettemin gegolfd, evenals bjj de niet geritste ijzers.
Hun toon is dikwijls breed, met meer of minder duidelijken opzet; enkele
typen hebben smalle en verdikte kalkoeneinden, doch meestal zijn deze
omgebogen en vormen kalkoenen. Soms zijn zij zelfs van een stoot voorzien.
De in Engeland, uit het Gallo-Romeinsche tijdperk, gevonden ijzers komen
geheel overeen met die in Frankrijk ontdekt.
De reden dat niet veel meer ijzers, zoowel uit den Keltischen als lateren
tijd, zijn opgedolven, is wel daarin gelegen, dat slechts weinig paarden
werden beslagen. Vermoedelijk geschiedde dit enkel bij de paarden van hoog-
geplaatste personen, bij de ruiterij te velde en in de landen met een harden
en rotsachtigen bodem.
Ook uit den tijd der middeneeuwen heeft men ijzers ontdekt, welke van
een gegolfden buitenrand voorzien zijn. De uitstulpingen zijn echter gering
en bovendien de nagelgaten langwerpig vierkant, gelijk figuur 173 te aan-
schouwen geeft. Dit ijzer is gevonden te Angers (Frankrijk); het kwam
voor met andere ijzers, een wapenbijl en verschillende voorwerpen, welke
recht geven tot het vermoeden, dat het dagteekent van de bezetting dezer
stad door de Engelschen. Overeenkomstige ijzers zijn verzameld op het
slagveld van Crécy (1346).
Fig. 173.nbsp;Fig. 174.
IJzer met gegolfden buitenrand en vierkante IJzer met gegolfden buitenrand en vier-
nagelgaten, gevonden te Angers (Frankrijk). kante nagelgaten, in 1860 te Oude-
water opgegraven.
Ook in ons land zijn zulke ijzers gevonden. Het in fig. 174 afgebeelde
werd in 1860 te Oudewater opgegraven bij het uitdiepen van den Holland-
schen IJsel; men trof het aan nabij een oude begraafplaats, in droge klei.
Dit wijkt door de acht vierkante nagelgaten af van het Keltisch ijzer; ver-
moedelijk dateert het uit de eerste eeuwen van onze jaartelling.
Wijl de Keltische en andere antieke hoefijzers in ons land en ook daar
buiten dikwijls zijn gevonden op plaatsen waar Romeinsehe nederzettingen
zijn geweest, heeft men vroeger gemeend, dat dit beslag van de Romeinen
afkomstig was. Het is echter bekend, dat de Romeinen zich veelal hebben
gevestigd of wegen hebben aangelegd op plaatsen, welke vroeger door de
Kelten en andere volksstammen waren ingenomen. De laatsten werden door
de Romeinen verdreven, eerst naar ons land (Maastricht) en van daar, ge-
woonlijk langs de groote rivieren (Nijmegen, Wijk-bij-Duurstede, Utrecht,
Oudewater, enz.), naar Engeland. In dit land heeft men ook in Keltische
grafheuvels hoefijzers aangetroffen, welke geheel overeenkwamen met die
in de figuren 168—172 afgebeeld. En ook daar hadden de Romeinen de
Kelten verjaagd, want niet ver van Londen (tusschen deze stad en Bath)
bevindt zich een Romeinsehe weg, welke vrijwel recht loopt, doch nabij
een steenen grafheuvel gekomen, hieromheen een bocht maakt.
Wanneer het geen twijfel overlaat, dat de Kelten reeds vóór Christus
geboorte het hoefbeslag kenden, dan is men geneigd te vragen: hebben zij
dit uitgevonden of namen zij het van andere volken over? Hoewel deze
vraag niet met zekerheid kan worden beantwoord, is het toch zeer waar-
schijnlijk dat de Mongolen, een nomadische volksstam, het uit Azië naar
Europa hebben overgebracht. Vermoedellijk zijn de Chineezen als de uit-
vinders aan te merken; het is bekend dat de beschaving bij dit volk reeds
vele eeuwen vóór het begin onzer jaartelling een hoogen graad had bereikt.
doch dat zij, door afzondering van andere volkeren, langen tijd op datzelfde
punt zjjn blijven staan. Geheel in overeenstemming hiermede worden in
China op den huldigen dag nog ijzers gebruikt, welke met de Keltische
overeenkomen. Figuur 175 vertoont de ondervlakte en figuur 176 de boven-
vlakte van een ijzer, dat te Batavia verwijderd is van den hoef van een
muildier, in China aangekocht voor het Indisch leger. Van zulke ijzers
Fig. 175.nbsp;Fig. 176.
Chineesoh muildierijzer, van onderen gezien Chineesch muildierijzer, van boven gezien.
bevinden zich onderscheidene exemplaren in de verzameling van hoefijzers
aan 'sRijks Veeartsenijschool, welke geheel met elkander overeenkomen en
enkel daardoor verschillen, dat sommige 4, andere 5 nagelgaten hebben.
Evenals de Keltische ijzers bezitten zij een gegolfden buitenrand, ovale
nagelgaten en een voor elk nagelgat vooraf gevormde rits. Zij hebben met
het Oostersche ijzer gemeen, dat zij aan de uiteinden der takken zijn op-
gebogen, blijkbaar met de bedoeling om de ballen van den hoef te be-
schermen.
Uit later tijdperken zijn veel ijzers in ons land gevonden. Deze zijn alle
veel grooter en zwaarder dan de Keltische en kunnen worden onderscheiden
in twee groote groepen: die welke werden gebezigd vóór den Spaanschen
oorlog en die, welke daarna zijn aangewend. De eerste kenmerken zich
door groote breedte en het naar de kalkoeneinden allengs smaller worden;
Ijzers gevonden in 1887 bij de ruïne van het kasteel
Sohonauwen, bij Houten, naast de gracht; wellicht was
ook hier vroeger een gracht.
IJzers opgegraven 1 M. onder den heganen grond in het
Houtensche broek (prov. Utrecht), in den kleibodem.
Ijzers gevonden ongeveer II/2 M. onder de klei op de Rijn-uiterwaard, in de nabijheid
van het vroegere kasteel Grunsfoord (gem. Wageningen)
Fig. 182.
IJzer gevonden II/2 M- onder
de klei op de Waal-uiterwaard,
genaamd Slotwoord, onder de
gemeente Dodewaard. Ver-
moedelijk heeft het slot IJzendoorn hier vroeger bij gelegen.
dikwijls hebben zij een rits, gewoonlijk smalle kalkoenen, waarvan de ach-
tervlakte soms schuin naar voren en beneden loopt, en niet zelden een stoot. ;
De daarbij gebruikte nagels hadden vioolsleutelvormige koppen. De figuren
177—193 geven een overzicht van de typen, zooals ze in onderscheidene
__________Fig. 189.
Hoelyzers, gevonden 10 Augustus 1889 aan den Holl. IJsel nabij Moordrecht in een
uiterwaard, bestaande uit zware klei. Nabij de plaats van uitgraving bevindt
zich een boerenwoning; aldaar moet vroeger een kasteel hebben gestaan.
Een overgebleven hek dagteekent van ongeveer 1600. De weg die
er langs gaat, wordt de Snelle geheeten en leidt naar Rotterdam.
Fig. 191.
IJzer gevonden nabij Usquert, IJzer gevonden in een der
prov. Groningen, op de plaats oude grachten van het kas-
waar vroeger een klooster teel te Horn bij Roermond,
stond. Thans staan daar twee
boerderijen; de grachten zijn
nog aanwezig en hieruit is
het ijzer aan het licht gebracht.
provinciën van ons land zijn opgedolven. Dat zij dagteekenen uit de 11 de
tot de 15de eeuw weet men door de vindplaatsen van geheel overeenkom-
stige ijzers in Duitschland. Die werden namelijk aangetroffen in oude kas-
teelen, ruïnen, enz. waarvan men met zekerheid wist hoe oud ze waren.
De hoefijzers uit den Spaanschen tijd en later (16de en 17de eeuw), waar-
van de figuren 194, 195 en 196 een afbeelding geven, behouden gewoon-
lijk dezelfde breedte tot aan de uiteinden der takken, hebben kalkoenen.
Fig. 193.
IJzer gevonden in Zuid-Lim-
burg. Nadere bijzonder-
heden onbekend. Aange-
troffen in 1889 bij een smid
in de gemeente Voerendaal.
meestal geen rits, soms een lip en veelal 7 a 8 gestampte nagelgaten. Zij
gelijken op slecht afgewerkte ijzers van den tegenwoordigen tijd.
In 1880 en 1881 werd te Nieuwerslnis, bij het vergrooten van het fort
aldaar nabij de vroegere pupillenschool, een groote menigte hoefijzers ge-
vonden, welke overeenkwamen met die in de figuren 194—196 afgebeeld.
Zij bevonden zich in een onderaardsch bosch, waarvan de toppen bij het
uitgraven der fortgracht tot een diepte van 3 M. beneden Amsterdamsch peil,
bloot kwamen. Van deze ijzers, beschreven en afgebeeld door Mr. L. A.
J. W. Baron Sloet, bevinden zich 8 stuks, welke de verschillende typen
voorstellen, in het Rijksmuseum van oudheden te Leiden.
EEN EN ANDER OVER DEN AANMAAK VAN HET WINTERBESLAG
BIJ HET LEGER EN DE GEREEDSCHAPPEN VOOR DE
VERVAARDIGING BENOODIGD
{Met 7 figuren),
door
A. FREDERIKSE.
De scherpe kalkoenen worden niet door de smeden aangemaakt, maar
door de zorg van den Directeur der Artillerie-Inrichtingen, geheel gereed
aangeschaft. Deze kalkoenen moeten dus het punt van uitgang vormen bij
den aanmaak van het winterbeslag. De smid moet een schroefgat in een
ijzer maken, op de wijze als is aangegeven in punt 6a i) (zie jaargang
1897, bladz. 196) en wel zoodanig, dat de scherpe kalkoenen daarin goed
passen. Het hoefijzer moet, daar de lengte van den kalkoen voor den
schroefdraad bestemd 10 mM. is, minstens 11 mM. dik zijn.
Wat de dikte van den schroefdraad der kalkoenen aangaat, is het naar
mijne meening te betreuren, dat de aangenomen draad van onzen kalkoen
geen halve duims Whitworth-draad (12.7 mM. in doorsnede) is, die veel
gebruikt wordt; onze draad — ook een Whitworth-draad — is 13.2 mM.
dik. Evenzoo verschilt de spoed; deze is bij den halve duimsdraad 12 en
bij onzen draad ruim 11 Va» ^ w.z. op een Engelschen duim zijn 12 resp.
11^/2 draadwindingen.
Liever hadden wij een handelsdraad van 1/2 duim aangenomen gezien,
omdat men overal schroefkalkoenen van dien draad voorzien in den handel
vindt; het kan toch voorkomen in oorlogstijd, dat men op een gegeven
oogenblik verlegen is om kalkoenen; die van 1/2 duim kan men overal krij-
gen , misschien is dat met die van onze afmetingen niet altijd het geval -).
Voor het maken van de schroefgaten in de hoefijzers
heeft men 2 tappen; de schroefdraad wordt achtereen-
volgens met tap no. 2 en zoo noodig met tap no. 4 in
het geboorde gat gesneden. De tappen (fig. 1 en fig. 2)
zijn vierkant; naar onze meening is over het algemeen
een ronde tap boven een vierkanten te verkiezen, zooals
wel blijkt uit het feit, dat de ronde tappen algemeen in
de industrie worden gebruikt ®).
De ronde tap snijdt gemakkelijker dan de vierkante;
de ronde toch snijdt het ijzer weg, terwijl de vierkante
Fig. 1. Fig. 2. dit meer wegschrapt. Met een ronden tap werkt men
Tap no. 2. Tapno. 4. ook vlugger, want daarmee is men in een keer klaar,
terwijl men, gebruik makende van een vierkanten, meestal na tap no. 2 ook
nog tap no. 4 moet aanwenden.
Wat de duurzaamheid aangaat, daaromtrent bestaat groot verschil van
opvatting.
Van, in deze zaak tot oordeelen, bevoegde zijde wordt de vierkante tap
voor sterker gehouden, terwijl de hoefsmeden, wellicht zonder uitzondering,
den ronden tap voor sterker houden.
Veel is er over het breken der vierkante tappen geklaagd. Ook wij heb-
1)nbsp;Dit luidt: »Vóór dat de paarden op de beslagplaats komen, moeten de hoefijzers
reeds aangemaakt en van cylindervormige gaten voorzien zijn. Na het passen wordt
de schroefdraad achtereenvolgens met tap no. 2 (zie in bovenstaand artikel figuur 1)
en zoo noodig met tap no. 4 (zie figuur 2) in het gat gesneden.
2)nbsp;Van drie leveranciers kreeg ik monsters van kalkoenen met verschillenden draad,
maar niet een dezer schroefkalkoenen voldeed aan den controleur. De meest gebruikte
kalkoenen schijnen die te zijn van '/^g, 1/21 % ^Vie duim.
3)nbsp;Ook in het Duitsche en Fransche leger wordt de ronde tap gebruikt.
M m
ben er veel last van ondervonden. In den laatsten tijd breekt er echter aan
de Hoefsmidschool geen enkele meer, maar wij hebben nog te weinig schroef-
gaten laten maken om nu reeds een bepaald oordeel te kunnen uitspreken.
Zeker is het dat een wringijzer, waarin de tap volkomen past, dikwijls
het breken voorkomt. Verder is het noodig nauwkeurig acht te geven of
het indraaien der tappen moeielijk begint te gaan, in welk geval de tap,
vóór men verder gaat, eerst schoon moet worden gemaakt. Zulks zal
echter zelden noodig zijn als het cylindervormig gat niet te klein is geboord.
Een voordeel van den vierkanten tap is, dat men hem kan slijpen; de
wijze van werking maakt, dat een vierkante tap eerder stomp wordt dan
een ronde.
Dat het slijpen der vierkante tappen kan geschieden
zonder dat het daarmee te maken schroefgat kleiner is
dan het schroefgat, dat met dezen tap gemaakt werd
vóór de slijping, blijkt uit fig. 3, dat de doorsnede van
een vierkanten tap weergeeft. De straal a — de afstand
van het middelpunt tot de punten die snijden (h) — blijft
Fig. 3*). bij het slijpen gelijk tot het oogenblik dat de vier zijden
Doorsnede van een door het slijpen zoover vergroot zijn, dat zij elkaar raken.
vierkanten tap. Qp theoretische gronden kan men dus geen bezwaar
hebben tegen het slijpen; ook de practijk leert ons dat er niets tegen is.
Verder is het een feit, dat een pas geslepen vierkante tap uitstekend snijdt.
Maar de ronde tap heeft ook een voordeel; het bovenste ronde gedeelte
daarvan geeft een controle-middel aan de hand voor het geboorde gat. Het
cylindervormig gat, dat men boort mag toch niet te groot of te klein zijn
omdat minder nauwkeurig werk, resp. het bederven der tappen, daarvan het
gevolg is. Het cylindervormig gat moet iets grooter zijn dan de inwendige
middellijn (middellijn in
den draad) van den tap,
zooals fig. 4 aangeeft.
M. a. w. de doorsnede van
het gat in het hoefijzer
tap.nbsp;i® een weinig grooter dan
de kleinste doorsnede van
den tap; die krijgt men
als een tap in den draad
wordt doorgezaagd (door-
gesneden). Dus zoolang
wij den vierkanten tap
houden, moet de smid een
afzonderlijk controle-mid-
del hebben voor de boor
hoefyzen
of het gat, dat er mede gemaakt wordt.
De scherpe rand van het cylindervormig gat wordt aan de ondervlakte
-ocr page 91-Tan het hoefijzer weggenomen. Deze verzinking heeft twee voordeelen:
10. de kalkoen draagt op het ijzer, wat bepaald noodig is voor het behou-
den van den schroefdraad; het indraaien (inschroeven) der kalkoenen
heeft er gemakkelijker door plaats.
De aanmaak der stompe kalkoenen geschiedt door de hoefsmeden, zegt
het voorschrift. De smid moet dus een draad aan den stompen kalkoen
kunnen snijden goed passend in het gemaakte schroefgat van het hoefijzer.
Maar het bladsnij-ijzer is niet geschikt om een groot aantal stompe kalkoe-
nen te maken, of het moet zeer omslachtig gebeuren. Deze bladsnij-ijzers
zijn alleen geschikt en bestemd om een reeds bestaanden draad op te zuive-
ren , wanneer dit om de een of andere reden noodig mocht zijn.
Blijft dus de aanmaak van stompe kalkoenen den smeden opgedragen,
dan zullen zij daartoe wel gebruik moeten maken van een ander soort
snij-ijzer.
Het bestaande bladsnij-ijzer (fig. 5) heeft 4 gaten, twee no. 2 en twee
no. 4; de doorsnede van
het gat no. 2 is
mM. en van no. 4 13.2
Fig. 5.nbsp;mM. Langzamerhand zul-
Bladsnij-ijzer.nbsp;len de gaten van een blad-
snij-ijzer veranderen en als gevolg daarvan de inwendige middellijn van den
schroefdraad der kalkoenen die men er mede maakt, te groot worden (fig. 6).
nieuw.nbsp;versleten.
Te werk gaande zooals
hierboven is beschreven,
komt men dus, evenals
de burger-hoefsmid, tot
het doel zonder dat een
controleur behoeft ge-
bruikt te worden. De
pjg gnbsp;militaire smeden hebben
Sneevlakten van een nieuw en een versleten snij-ijzer. echter een controleur (zie
bladz. 196, jaarg. 97); deze heeft 2 schroefgaten en 2 schroeven, de eene
kant is gemerkt met A. (Afkeuren) en de andere kant met een G. (Goed-
keuren); het schroefgat A is in doorsnede 13
mM. en het schroefgat G 13.2 mM.
De schroefgaten dienen voor het controlee-
ren van de schroefkalkoenen. Deze moeten
in G maar niet in A gedraaid kunnen worden.
De schroeven dienen om het schroefgat in het hoefijzer te controleeren; men
moet nagaan hoe de controleur zich verhoudt tegenover een schroefgat
waarin de scherpe kalkoen goed past.
Het maken van controleurs gaat met bezwaren gepaard; hoe nauwkeurig
deze ook worden gemaakt, zoodat zij vóór de harding aan alle eischen vol-
doen, ze veranderen iets door de harding, ze worden grooter of kleiner in
afmetingen, doch hoeveel is vooraf niet juist te bepalen.
Dit sluit dus in dat een kalkoen zich verschillend ten opzichte van eenige
controleurs kan gedragen. Men mag dus niet eischen, dat elke goedge-
keurde kalkoen in gat G geheel zuiver past en in het geheel niet in gat
A gaat.
Een gering verschil kan dus voorkomen tusschen verschillende controleurs.
Duidelijk blijkt uit het voorgaande m. i. dat de smid best werken kan zonder
controleur; anderen deelen echter mijne meening niet. Immers kan een
scherpe kalkoen dezelfde dienst doen als de schroef van den controleur, de
scherpe kalkoen is toch het punt van uitgang. Het werken zonder contro-
leur is in het voordeel van den smid, want een controleur is duur — als men
groote juistheid eischt zelfs zeer duur, en zooals wij boven aantoonden,
het gebruik er van is niet bepaald noodig.
Over den veiligheidshefboom is reeds vroeger in »De Hoefsmidquot; (bladz.
160 en 178, jaargang '97) medegedeeld wat er van te zeggen is.
Aangaande de overige gereedschappen (bladz. 196, jaarg. 1897) valt verder
niets bijzonders te zeggen. Het bladsnij-ijzer met 4 tappen en den contro-
leur moet de hoefsmid, zoowel bij vernieuwing als bij eerste aanschaffing
uit de Stapelmagazijnen betrekken; zij zijn van een goedkeuringsmerk voorzien.
Omtrent de ijsnagels kan nog niets worden medegedeeld, daar zij, evenals
de scherpe kalkoenen, nog moeten worden ontvangen. Natuurlijk zal de
smid rekening moeten houden met den hals van den ijsnagel, wat het ijs-
nagelgat betreft; bepaald noodig is het verder dat het onderste gedeelte
van den kop overeenkomt met den vorm van onzen rits.
maakt van het zoogenaamde „pantofifehjzerquot;, waarbij de geheele bovenvlakte
der takken (vooral aan de uiteinden) afhelt van hinnen naar huiten, ten einde
de uitzetting van den hoornwand eenigszins te steunen. Voor normale en
wijde hoeven is deze wijziging echter niet aan te raden en bij aanwezig-
heid van brokkelhoeven, lossen wand, platvoeten enz. werkt het pantoffelijzer
beslist nadeelig.
Heeft men met volvoeten te doen, dan wordt meestal juist de geheele
bovenvlakte van het ijzer afhellend van huiten naar binnen gemaakt, om
drukking van het ijzer op de zool te voorkomen. Doch ook als normaal
beslag is laatstbedoeld ijzer aangeraden, en wel voornamelijk door Dominik
(Duitsch paardenarts), die van het principe uitging dat de draagrand loodrecht
op zijne lengterichting behoort te worden ondersteund door het ijzer en dus
niet onder een scherpen hoek, zooals dit geschiedt door eene horizontale
draagvlakte.
Beide even genoemde afwijkingen van de natuurlijke richting der boven-
vlakte, mogen bij een normaal beslag niet voorkomen maar kunnen in
sommige gevallen dienstig zijn — als uitzondering dus, niet als regel.
De ondervlakte van het ijzer biedt eveneens, om de eene of andere reden,
niet zelden verschillen aan in de wijze van bewerking.
Vooreerst kennen wij allen het zoogenaamde ren-ijzer, een smal en licht
ijzertje, waarvan de ondervlakte onmiddellijk aan den binnenrand der rits
naar binnen afhelt, vooreerst ter wille der lichtheid en om klappen en
vangen te voorkomen maar ook ter verkrijging van een vasteren stand.
Maar reeds geheel in het begin dezer eeuw raadde Coleman een ijzer
aan, waarvan de ondervlakte ongeveer op dezelfde wijze was bewerkt. En
in 1820 werd door Go od win een ijzer aanbevolen dat eveneens slechts
met den buitenrand den bodem raakte. Zoo werden na verloop van tijd
nog andere soortgelijke ijzers „uitgevondenquot;, die echter niet algemeen in
gebruik kwamen.
In den loop van het vorige jaar werd in enkele tijdschriften (o.a. in
»Der Hufschmiedquot;) een nieuw soort van hoefijzer vermeld dat door Cousin
en T h a r y was aangeraden wegens de groote voordeelen die aan dat beslag
zouden zijn verbonden boven het gewone hoefijzer. Ook in den laatsten
tijd werd er in nog andere vakbladen de aandacht op gevestigd.
Het eigenaardige van bedoeld ijzer komt in het kort hierop neer:
De bovenvlakte (waaraan geen draag- en afhellende vlakte wordt onder-
scheiden) is aan de takken, vooral naar de uiteinden toe, afhellend van
den binnen- naar den buitenrand en komt dus overeen met die van het
bekende en hiervoren reeds besproken pantofïelijzer.
De geheele ondervlakte loopt hellend van den buiten- naar den binnenrand
en heeft geen rits maar bevat 6—8 zinknagelgaten. Door den schuinen
stand der ondervlakte rust van deze alleen de buitenrand op den bodem.
Zelfs de nagelgaten blijven alsdan vrij. Het ijzer heeft geen opzet.
Met het oog op de holle (concave) ondervlakte van dit ijzer, is het ook
wel het »concaaf hoefjjzerquot; genaamd, terwijl het (om de driehoekige door-
snede die de takken in meerdere of mindere mate hebben) soms als het
»driehoekig hoefijzerquot; van Cousin en Thary wordt aangeduid.
Bij de beschouwing van bedoeld ijzer en in verband met hetgeen in het
eerste gedeelte van dit opstel is gezegd, blijkt dat wij hier volstrekt niet
te doen hebben met iets nieuws of met eene »uitvindingquot; en dat lang niet
alle eigenschappen van dit beslag onvoorwaardelijk als deugden mogen worden
beschouwd.
Indien men leest hoe (ook bij het hoefbeslag) gewoonlijk iedere nieuwe
methode door de zoogenaamde uitvinders wordt aangeprezen, zou men,
daarop afgaande, overtuigd moeten worden dat eindelijk het volmaakte is
bereikt. De groote fout bestaat dan meestal hierin, dat de deugden van
het aanbevolen systeem zeer worden vergroot en de nadeelen geheel worden
over het hoofd gezien en niet vermeld.
Of de toepassing van het hoefijzer van Cousin en Thary werkelijk
zoodanige aanbeveling verdient als wordt opgegeven, hangt af van het
gewicht der voor- en nadeelen die aan het gebruik er van zijn verbonden.
Wij hebben deze dus na te gaan.
Wat den vorm der bovenvlakte betreft (overeenkomstig met het besproken
pantoffelijzer), werd reeds hiervoren gezegd dat deze wijziging in slechts
enkele gevallen dienstig kan zijn, als uitzondering, terwijl deze toepassing
in andere gevallen overbodig en zelfs nadeelig is.
De schuine richting der ondervlakte heeft veel vóór. De stand zal daar-
door n.1. vaster zijn dan bij het beslag met vlakke ijzers; het klappen kan
er door worden verminderd, althans wanneer dit plaats heeft tegen den bin-
nenrand der voorijzers; ook is het ijzer lichter. Deze voordeelen zijn echter,
zooals wij weten, eveneens eigen aan andere bekende beslagswijzen.
Het ijzer zal echter, bij gelijke hardheid, spoediger afslijten dan een
ander, waarvan de geheele ondervlakte op den bodem komt. Dit zal even-
wel geen bezwaar zijn bij paarden die niet veel dienst behoeven te doen of
wel voornamelijk op weeken bodem.
Dat het concaaf ijzer geen opzet heeft en ook bezwaarlijk daarvan kan
worden voorzien, is zeker een groot bezwaar, althans bij paarden die geen
verheven gang hebben en neiging vertoonen tot aanstooten.
Of de veranderde richting der nagelgaten ten opzichte van den hoornwand
(meer loodrecht) een voordeel is, kan minstens worden betwijfeld, vooral
o.a. bij brokkelhoeven, daar men het dan minder in zijne macht heeft, de
nagels iets hooger te doen uitkomen indien dit soms noodig mocht blijken.
Wat de vervaardiging betreft, zal het concaaf ijzer lastiger te smeden
zijn dan het gewoon beslag.
Alles tezamen genomen blijven er dus m.i. van de opgegeven groote voor-
deelen hoofdzakelijk de vastere stand en het geringer gewicht van het ijzer
over, eigenschappen waarvan dan ook reeds vroeger bij verschillende metho-
den van beslag partij werd getrokken, lang voordat het ijzer in kwestie
werd Duitgevondenquot;.
De opgegeven nadeelen, aan dit beslag verbonden, mogen verder niet
over het hoofd worden gezien.
Een ijzer met eene naar binnen afloopende ondervlakte kan m.i. als nor-
maal beslag gerust worden aanbevolen, mits er de eigenschappen van het
pantoffelijzer niet mede worden verbonden.
Deventer, Mei '98.nbsp;Cayaux.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE WAMEL.
De cursus in hoefbeslag, gedurende den afgeloopen winter gehouden door
de Afdeeling Maas en Waal van de G. O. M. v. L., werd geleid door den
heer E. H. Berch Gravenhorst, rijks-veearts te Druten, bijgestaan voor
het practische gedeelte door den heer Bosch, hoefsmid te Ochten.
Het examen had plaats te Wamel den 14 Mei 11. ten 9 ure 's voorm., ten
overstaan van het Bestuur der Afdeeling en van de Commissie voor hoefbe-
slag, en bij tegenwoordigheid van den Algemeenen Secretaris der Maatschappij.
De 12 deelnemers aan den cursus waren alle verschenen. De uitslag was
dat 5 candidaten voor het diploma konden worden voorgedragen, te weten:
A. Romijnders te Leeuwen, S. Angelino te Ochten, G. F. van Kessel
te Wamel, J. Merkus te Druten, en W. van Toor te Deest.
Er werd over het algemeen vlug gewerkt; de candidaten toonden zeer be-
dreven te zijn in het hanteeren der gereedschappen, vooral van de renet. Eene
oordeelkundige bewerking van den hoef, in sommige gevallen de bewerking
van het ijzer, en ook het onderpassen van dit laatste lieten te wensehen
over, zoodat niettegenstaande de theorie bijna algemeen zeer voldoende, bij
enkele zelfs uitmuntend was, de grootste helft niet slaagde.
De voorzitter van de Commissie voor hoefbeslag had het genoegen den
eerstgenoemden gediplomeerde een afzonderlijk woord toe te spreken voor de
goede wijze, waarop door dezen (47 jaar oud) het examen in alle opzichten
was afgelegd. —nbsp;Moubis.
— Drie weken geleden heb ik een paard voorzien van een paar voor-
ijzers, model Cousin-Thary. Dat paard liep voor dien tijd op ijzers
met kalkoenen, terwijl de ondervlakte van het ijzer — in den trant als bij
het bekende harddraversijzer — van een afhellende vlakte was voorzien.
Het dier klapte zich in de ijzers en bij beslaan met ijzers zonder kalkoenen
had het veel last van glijden op de gladde keien van het Groningsche
plaveisel.
De eigenaar deelde mij mede dat het paard op de »nieuwe ijzersquot; goed
-ocr page 96-ging, even vast stond als op ijzers met kalkoenen en het klappen grooten-
deels was verholpen.
Bedoeld paard zal de »nieuwe ijzersquot; ongeveer in 4 weken hebben ver-
sleten, terwijl het met gewoon beslag 8 weken kan loopen. — De vervaar-
diging van het ijzer Cousin-Thary is — zoolang het nog niet in stafvorm
verkrijgbaar is — vrij wat tijdroovender dan bij gewoon beslag. Er moet
dus meer voor in rekening worden gebracht. Voor den eigenaar komt het
derhalve — hooger prijs en spoediger slijtage — nog al wat duurder.
De bovenvlakte van het ijzer heb ik zuiver vlak gelaten, niet durven
smeden in den trant van een pantoifelijzer, daar het mij toeschijnt dat ver-
scheiden paarden die afhelling van den binnen- naar den buitenrand niet
goed zouden verdragen en min of meer kreupel gaan loopen.
Het beslag lijkt mij wel goed toe voor paarden die anders op ijzers met
kalkoenen moeten loopen.
Groningen.nbsp;D. F. Stuivenberg.
— Er is uitzicht dat er in dezen zomer een cursus voor hoeßeslag in het
Oostelijk deel der provincie Friesland zal worden gehouden, ten einde ook
voor hen, die in dat deel der provincie wonen, de gelegenheid te openen,
theoretische en practische kennis op te doen.
(Uit Med. en Ber. no. 1)
JJ
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ plaatsen van het Binnen-
- land en 5 van het Buitenland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. /3.— voor
Nederland, /'S.BO voor O. en W.-IndiiJ
en het buitenland.
II 11 HOEFZOLEN tooi- paarden met geToelige of gebrek-
\ V J 'ƒ ifjge hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
DE HOEF EN HET HOEFBESLAG.
Tweede Gedeelte.
HET HOEFBESLAG.
HOOFDSTUK IIL
het beslag van gezonde hoeven.
§ 27. Geschiedenis van het hoefbeslag.
Langen tijd nam men aan dat het hoefbeslag vóór Christus geboorte on-
bekend was. Als het oudste ijzer gold dat, wat in 1653 te Doornik is
gevonden in het graf van Childerik, koning der Franken, die in 481 over-
leed. En van dit verroeste stuk ijzer betwijfelde men nog of het wel een
deel van een hoefijzer was geweest. Rueff, die een geschiedenis van het
hoefbeslag schreef, meende dat het had behoord tot een zadel; volgens
hem zouden de Alemannen, in wier graven, welke van het midden der 4de
tot het einde der 6de eeuw dagteekenen, menigvuldig hoefijzers werden
aangetroffen, de uitvinders van het hoefbeslag zijn geweest. Wij weten
thans beslist dat dit onjuist is.
Het is opmerkelijk dat het
hoefbeslag, ondanks de gebrek-
kige verkeersmiddelen van dien
tijd, spoedig over geheel Europa
verbreid was. Of de verschil-
lende volkeren dit van elkan-
der hebben overgenomen, dan
wel of men in sommige landen
zelfstandig tot het denkbeeld
is gekomen om de hoeven der
paarden in dezen trant te be-
schutten, is onbekend; men zou
echter geneigd zijn het laatste,
althans voor de Scandinaviërs,
aan te nemen. Immers bezig-
den deze in de Sste en 9de eeuw
een soort van beslag, »broddarquot;
genaamd (fig. 197), dat enkel
diende om den toon te beschut-
ten en daaraan een vasten stand te verleenen. Men vond de broddars in
grafheuvels en graven van christenen, niet zelden met geraamten van paar-
den , waarbij ze nog aan de hoeven waren bevestigd. Nog heden bezigt men
in Finland zulke broddars onder den naam van »viskariquot;.
De eerte nauwkeurige geschriften omtrent het beslag dagteekenen van de
9de eeuw; keizer Leo IV van Constantinopel namelijk maakte in zijn militaire
voorschriften speciaal gewag van het halvemaanvormig ijzer en van hoefnagels.
Dat de weelde zich al zeer spoedig over het beslag uitbreidde, wordt
bewezen door de volgende feiten, aan de geschiedenis ontleend. Toen de
markgraaf van Toscane^ Bonifacius, een der rijkste vorsten van zjjn
tijd, zijn bruid Beatrix, omstreeks het jaar 1038 inhaalde, was zijn ge-
heele gevolg zóó prachtig uitgedost, dat zelfs de paarden, niet met ijzer, doch met
zilver waren beslagen. Ook de hoefnagels bestonden uit dit metaal en wan-
neer de paarden ze verloren, behoorden ze aan hem, die ze opraapte.
De hoeven van het paard van den Noorschen koning Sigard waren,
toen hij in 1130 Constantinopel binnentrok, van gouden halvemaanvormige
ijzers voorzien.
Op Sicilië was het beslag reeds in de 11 de eeuw bekend, gelijk blijkt
uit den oorlog, welke aldaar in dien tijd heerschte. Sicilië was destijds
in het bezit der Saracenen; deze kregen oorlog en toen het zwakste deel
de nederlaag leed, riep het de hulp in van de Grieksche ruiterij. Daarmede
vereenigd, werd het vroeger sterkere gedeelte op de vlucht gedreven; dit
strooide, ten einde den vervolgers het voorttrekken onmogelijk te maken,
puntige voetangels uit, doch, aldus kan men lezen, »de hoeven der
paarden waren zóó beslagen, dat deze machines ze niet konden kwetsen
en de nederlaag van den vijand dus niet werd verhinderdquot;.
Langen tijd heeft men gemeend dat Willem de Veroveraar het
hoefbeslag in Engeland, na zijn komst aldaar in 1066, heeft ingevoerd.
Het is thans buiten twijfel, dat dit onjuist is, immers werd op blz. 68 van
dezen jaargang reeds melding gemaakt van Keltische ijzers, in Engeland
opgegraven. Willem de Veroveraar heeft echter veel gedaan voor de
uitbreiding van het beslag; hij belastte een zijner edelen, dien hij tot graaf
van Ferrers en Derby benoemde, met het toezicht op de smeden. De
familie Ferrers voert nog heden een wapen, dat 6 zwarte hoefijzers be-
vat op een zilveren veld. Aan het door den graaf van Ferrers gebouwde
slot Oakham, in het graafschap Rutland, is het privilegie verbonden, dat
elk edelman, die voor het eerst door Oakham rijdt, een hoefijzer als schat-
ting moet betalen. Dit wordt aan de poort van het slot genageld; daarbij
wordt de naam vermeld van den persoon, die het afstond.
Dat het hoefbeslag omstreeks 1214 in Frankrijk een bekende zaak was,
wordt bewezen door het volgende. Toen graaf Ferrand van Vlaanderen
in dat jaar gevankelijk naar Parijs werd vervoerd, maakte het volk daarop
de volgende woordspeling:
Quatre ferrants bien ferrés.
Trainent Ferrand bien enferré.
Dit wil zeggen: vier goed beslagen paarden trekken den goed ingesloten
Fer rand voort.
Het kan niet verwonderen dat Jordanus Ruffus, die in 1492 en
Rusius, die in 1531 over veeartsenijkunde schreven, ook van het hoef-
beslag en van zieke hoeven gewag maakten.
Cesare Fiaschi gaf in 1539 een van afbeeldingen voorzien boek uit,
waarin het hoefbeslag uitvoerig werd behandeld. Allerlei modellen van
hoefijzers, zooals ze ten deele nog heden worden gebruikt, treft men in dit
werk aan. Daaronder behoort ook het halvemaanvormig ijzer en zelfs vindt
men er een soort winterbeslag in afgebeeld.
In het midden der 17de eeuw gaf, in Frankrijk, Solleysel een werk uit:
Le parfait marêchal (de volmaakte hoefsmid) geheeten, dat intusschen hoofd-
zakelijk over veeartsenijkunde handelde en meer dan een eeuw lang de
raadsman bleef in zake deze wetenschap en het hoefbeslag. Dit werk, door
sommigen slechts een omschrijving van dat van C esar e Fiaschi genoemd,
heeft ook in ons land grooten invloed op het beslag uitgeoefend.
Terwijl in de 16de en 17de eeuw de meeste drang tot verbetering van
het hoefbeslag uit Italië kwam, geschiedde dit in de 18de en de eerste
helft der 19de eeuw uit Engeland. In hoofdzaak beoogde het Engelsche be-
slag het tegengaan van klemhoeven, waaraan de ren- en andere paarden
zooveel leden. Zoo beval James Clark reeds in de 18de eeuw aan om
den straal te doen functionneeren, schreef C o 1 e m a n in het begin van deze
eeuw met dezelfde bedoeling een ijzer voor, dat in den toon dik was en
aan de takken mesvormig uitliep, en recommandeerde Bracy Clark een
zoogenaamd scharnierjjzer, dat is een hoefijzer uit twee of meer stukken
bestaande en door scharnieren vereenigd, waardoor aan het hoefmechanisme
voortaan geen hinderpalen in den weg zouden worden gelegd.
Go O d win deed in 1820 veel moeite om een ijzer ingang te doen vinden,
dat van boven geen afhellende vlakte bezat, en van onderen zoodanig was
uitgehold, dat het daarmede beslagen paard enkel met den buitenrand van
het ijzer den bodem raakte. Opmerking verdient dat een overeenkomstig
beslag in den nieuweren tijd weder is aanbevolen door een Fransch schrij-
ver Thary geheeten. Het is gemakkelijk in te zien, dat door dit ijzer
een der gebreken van elk beslag, namelijk het dragen van den lichaamslast
door een te klein gedeelte van den hoef, niet verbetert.
Het was een Engelschman, Miles geheeten, die omstreeks het midden
dezer eeuw veel toebracht aan de verbetering van het hoefbeslag. Zijn ge-
schriften werden in onderscheidene Europeesche talen overgezet en brachten,
vooral in Duitschland en Nederland, een hervorming op het gebied van het
hoef beslag teweeg. Het in 1871 voor ons leger voorgeschreven ijzer werd
genoemd: het beslag van Miles, en thans nog gelden voor het hoefbeslag
in het algemeen de regelen, welke hij heeft aangegeven.
Duitschland, dat zich lang heeft gehouden aan het zware beslag met
zinknagelgaten, kalkoenen en stoot, heeft in de 2de helft dezer eeuw zijn
oude overleveringen grootendeels afgeschud en zich met kracht toegelegd
op verbetering, van het hoefbeslag. Vooral Leisering en Hartmann,
die in 1866 hun boek: Der Fuss des Pferdes uitgaven, waarvan weldra een
9de druk het licht zal zien, hebben te dezer zake groote verdienste. Zij
gaven den stoot tot een geheele omvorming in theoretisch en practisch op-
zicht. Een belangrijk hulpmiddel daarbij waren de smidsscholen, eerst in
Duitschland van militaire zijde opgericht, later ook voor de opleiding van
burger-hoefsmeden. En toen een genoegzaam aantal flink onderlegde hoef-
smeden beschikbaar was, werd van regeeringswege bepaald, dat het hoef-
smidsvak voortaan slechts mocht worden uitgeoefend door hen, die van een
behoorlijk diploma voorzien waren.
Wetenschappelijk hield het hoefbeslag in Duitschland gelijken tred met de
practijk. Toen door Dr. Lechner te Weenen in 1881, in tegenstelling met
de heerschende meening, werd beweerd, dat de hoef het meest is uitgezet
wanneer deze niet wordt belast en daarentegen samengetrokken is in zijn
achterste helft, indien de lichaamslast er niet op rust, was het een paarden-
arts in Mecklenburg, Peters genaamd, die een theorie voor het hoefme-
chanisme ontwierp, welke allen tot zwijgen bracht, en die nog heden als
de beste wordt gehuldigd.
Frankrijk heeft op het gebied van hoefbeslag nooit veel voortgebracht.
De hoefijzers, welke door de stichters der eerste veeartsenijschool te Lyon
(1768), Bourgelat en Lafosse, zijn aanbevolen, hadden geen groote
waarde. Dat van Bourgelat was breed, zwaar, zonder kalkoenen of lip,
met 8 groote zinkgaten en had zoowel aan de uiteinden der takken als aan
den toon een opzet. Het is lang in Frankrijk in gebruik gebleven en wordt
er ten deele nog gebezigd.
Dat van Lafosse was het halvemaanvormig ijzer, zooals het reeds in
de 9de eeuw door Leo IV van Constantinopel en in de 16de eeuw door
Cesare Fiasehi was voorgeschreven.
Hoewel vele Fransche schrijvers over hoefbeslag in deze eeuw van zich
hebben doen spreken, onder anderen Charlier met zijn ringzoolijzer, Del-
périer met zijn ijsnagels welke tusschen ijzer en wand naar buiten komen,
was hun arbeid niet steeds van blijvend nut. Alleen H. Bouley begon in
1851 een degelijk boek over den bouw en de verrichtingen van den hoef,
dat echter onvoltooid bleef.
In Nederland ondervond het hoefbeslag steeds veel belangstelling, in het
bijzonder van de zijde der veeartsen. Reeds spoedig na de oprichting der
veeartsenijschool te Utrecht (1821) gaf J. W. A. Hart een in Nederlandsch
gewaad gestoken boekje over hoefbeslag uit, dat later werd gevolgd door werken
van A. .f. de Bruijn, L. Ph. Wüppermann, F. C. Hekmeijer, F. van
de Poll, J. J. Hinze, J. B. H. Moubis en E. A. L. Quadekker. Vooral
ook dient in deze reeks genoemd A. W. Heidema, de redacteur-uitgever van
dit maandblad, die het aandurfde in ons kleine land met zijn beperkt aantal
lezers »De Hoefsmidquot; te doen verschijnen en dit tot heden met zulk een
gunstig gevolg volbracht. Een dergelijk tijdschrift bestaat, zoover den schrij-
ver dezer regelen bekend is, alleen in het groote Duitschland, namelijk
onder redactie van A. Lungwitz.
Behalve de genoemden zijn er in ons land velen, die, al hebben zij geen
boeken uitgegeven, zich op het gebied van hoefbeslag zeer verdienstelijk
hebben gemaakt. Ook vóór de oprichting van »De Hoefsmidquot; reeds schre-
ven velen in tijdschriften met de bedoeling om leemten aan te vullen, ge-
breken op te heffen. Daarbij nam de te vroeg gestorven paardenarts J.
van de Velde zeker een eerste plaats in.
Langzamerhand werd aldus de weg bereid waar het heen moest: de
eigenaar van paarden moest leeren inzien, dat het hoefbeslag verbetering
behoefde en dat daartoe een beter opleiding van de hoefsmeden een drin-
gende eisch des tijds was. Zoo ontstonden de hoefbeslag-cursussen, eerst
uitgaande van de landbouw-maatschappijen, later gesteund door provincie
en rijk.
En ook deze zijn slechts een voorbereiding. Er dient gestuurd naar
burger-hoefsmidsscholen, zooals er reeds een voor de militaire hoefsmeden
bestaat. En wanneer deze in werking zijn, moet de uitoefening van het
hoefsmidsvak afhankelijk worden gesteld van het bezit van een diploma,
aan een rijks-hoefsmidsschool verkregen.
Het hoefbeslag mag geen ruw handwerk wezen, doch moet een in toe-
passing gebrachte wetenschap zijn. Dit behoeft voor hen, die de vorige
paragrafen met aandacht hebben overwogen, zeker geen uitvoerig betoog.
OVER HET KLÄPL1ZER.
Meermalen heeft ondergeteekende de ondervinding opgedaan dat paarden,
die vroeger goede en normale hoeven hadden, en later met klapijzers werden
beslagen, een abnormalen hoef verkregen, d. w. z. dat de buiten- en binnen-
wand veel te steil en de toon veel te lang werden. Zulks komt doordat
het hoefmechanisme alsdan niet kan beantwoorden aan het doel waarvoor
het bestemd is.
Wat wil het zeggen »hoefmechanismequot; ? Dit beteekent hoofdzakelijk uit-
zetting der achterste hoefhelft en deze wordt door het klapijzer gedeeltelijk
belemmerd. De hoef zit opgesloten tusschen de twee zijlippen van het ijzer;
vandaar dat men langzamerhand een nauwen hoef krijgt en een te langen toon.
Het zou om deze redenen wenschelijk zijn dat klapijzers niet anders dan
in noodzakelijke gevallen werden gebruikt, b.v. wanneer het paard werkelijk
in de ijzers klapt of zich vangt.
Naar mijn inzicht kan het klapijzer nooit als een goeden, kunslmatigen
draagrand van den hoornwand worden beschouwd, ten eerste omdat het voor
dé uitzetting van den hoef hinderlijk is en ten tweede omdat daar waar de
hoef zijn sterksten draagrand heeft, n.1. aan het toongedeelte, deze juist
over het ijzer heen steekt.nbsp;S. van Angeren.
DE OPLEIDING EN HET EXAMEN DER HOEFSMEDEN EN DE
NOODZAKELIJKHEID VAN GOED INGERICHTE LEERSMEDERIJEN.
Onder dezen titel (in het Duitsch: »Die Ausbildung und Prüfung der
Hufschmiede und die Notwendigkeit gut eingerichteter Lehr schmiedenquot;) heeft
Dr. Carl Dammann, Directeur der Veeartsenijkundige Hoogeschool te
Hannover, een klein boekje van 28 blz. druks de wereld ingezonden. Dit
werkje heeft vooral in Duitschland zeer de aandacht getrokken. Het wordt
geroemd als kort en duidelijk den zuiver werkelijken toestand in het Duitsche
Rijk weer te geven.
Het scheen ons zeer de moeite waard deze weinige bladzijden voor de
lezers van »De Hoefsmidquot; over te nemen. Tal van opmerkingen zijn ook
voor de toestanden in ons land van toepassing. Mogelijk geeft het dezen
en genen aanleiding tot nadere beschouwingen, voor de toezending waarvan
wij ons bij voorbaat aanbevelen.
Dr. Dam mann zegt in het voorbericht dat de wet van 18 Juni 1884
niet die resultaten heeft gehad, welke men zich er van voorstelde. De
eisch slechts geëxamineerde hoefsmeden het recht van beslaan te geven, is
goed — vooral op aandringen van de belanghebbenden bij de paardenfok-
kerij tot stand gekomen —, doch dan moet ook voldoende gelegenheid voor
een degelijke opleiding tot hoefsmid bestaan. En die is er in veel te
geringe mate.
Het doel van het boekje is den waren toestand bloot te leggen en te
trachten middelen tot verbetering aan te geven.
De directe aanleiding tot de uitgave van het boekje is volgens Dam-
mann's verklaring gelegen in de vrees dat de Pruisische Regeering besluit
de Hannoversche leersmederij of hoefsmidschool op te heffen, hetgeen schrijver
een ramp zou achten.
De inhoud van het werkje luidt als volgt:
De belangrijkheid der hoefverpleging en van het hoefbeslag.
De beteekenis, die aan de hoefverpleging en het hoefbeslag moet worden
toegekend, is zeer groot. Sedert men, dank zij de vorderingen op het
gebied der veeartsenijkunde, een beter inzicht in den bouw, den groei en
de verrichtingen van den hoef, alsmede in de afwijkende standen der lede-
maten heeft gekregen, is men er ook van doordrongen, dat een verkeerde
of slechte hoefverpleging en gebrekkige uitvoering van het beslag een waarde-
vermindering bij jonge paarden en een vroegtijdige onbruikbaarheid bij
oudere dieren ten gevolge heeft. Bij jonge dieren ontstaan door gebrekkige
hoefverzorging slechte standen en slechte gangen, bij oudere paarden ver-
wonding en kneuzing der weeke deelen binnen den hoornschoen gelegen of
pijnlijkheid der onderste gewrichten, derhalve zorgwekkende kreupelheden.
Het verlies aan arbeidskracht en kapitaal, dat als gevolg van het vroegtijdig
onbruikbaar worden der paarden door klemhoef, steengallen, hoornscheuren,
chronische (sleepend verloopende) gewrichts- en peesaandoeningen, die te-
zamen of afzonderlijk door gebrekkige hoefverpleging of ondoelmatig hoef-
beslag kunnen ontstaan, en alle schadeposten voor de eigenaars zijn, komen
veel menigvuldiger voor dan de meeste van hen duidelijk is.
De hoefverzorging kan onder de tegenwoordige omstandigheden, waarin
onze paarden leven, niet gemist worden, en het hoefbeslag blijft altijd een
noodzakelijk kwaad. Door goede verpleging en doelmatig beslag kunnen de
hoeven en ledematen echter gezond en de paarden daardoor langer bruik-
baar worden gehouden. Men mag nog verder gaan en zeggen dat sommige
abnormale hoeven en de uit deze voortspruitende kreupelheden dikwijls, en
bij veulens zelfs verkeerde stellingen der beenen, kunnen worden verbeterd.
Pogingen tot verbetering van het hoefbeslag.
De kennis van genoemde feiten in ruimeren kring te hebben verspreid,
is voornamelijk te danken aan den verdienstelijken Graaf von Einsiedel-
Reibersdorf, die zich reeds voor bijna 50 jaren door woord en daad en
door oprichting van eene leerschool voor hoefsmeden te Milkel en de invoe-
ring van het Engelsch hoefbeslag in Duitschland, moeite gaf. Hij bereikte
zijn doel slechts in sommige streken van zijn vaderland Saksen. In Pruisen
was nog tegen het einde van 1860 het Duitsche beslag algemeen in gebruik;
slechts in weinige streken, o.a. Hannover, werd het Engelsch beslag toege-
past. Zoo waren de hoefijzers die in den veldtocht van 1870 als reserve ijzers
werden meegenomen, nog Duitsche ijzers met kalkoenen en stampnagelgaten.
Eerst met de opening der militaire hoefsmidschool te Berlijn trad veran-
dering in; van toen af werd het Engelsch beslag voor het Pruisische leger
voorgeschreven. Hierbij werden de Engelsche principes: smalle draagrand,
diepe, scherp begrensde afhelling en rits, kleine nagelgaten en vlakke onder-
vlakte zonder stoot en kalkoenen, streng gehandhaafd. Uit dien tijd stamt
nog de naam »Engelsche hoefsmedenquot; zooals zich toen vele particuliere hoef-
smeden, bij wijze van aanbeveling, noemden. Langzamerhand kwam men
echter tot de erkenning, dat toch ook het Engelsche beslag niet zonder
fouten was en dat het Engelsche ijzer met zijn smallen draagrand wel voor
goed gevormde hoeven met vasten hoornwand bruikbaar was, maar niet voor
de in Duitschland veelvuldig voorkomende vlakke hoeven, zooals de paarden
uit de laaglandsche streken die veelal hebben. Langzamerhand keerde
men daarom terug van den smallen draagrand en ging meer tot den ouden
Duitschen vorm terug. Men gaf de draagvlakte in het geheel een matige
afhelling naar den binnenrand, en wel bij wijde hoeven meer dan bij nor-
male. Aan de uiteinden der takken liet men het ijzer echter volkomen hori-
zontaal (vlak), daar een naar binnen afloopende draagvlakte een nauwer
worden der drachten zou veroorzaken. Bovendien werden stooten en kal-
koenen zooveel mogelijk weggelaten en het gebruik van het pantoffelijzer
aanbevolen.
De ingestelde pogingen hadden geen voldoende resultaten!
Intusschen blijft het aantal particuliere hoefsmeden, die zich de aanspo-
ringen van Graaf von Einsiedel en het voorgaan der Berlijnsche militaire
hoefsmidschool, der Hannoversche en eenige andere hoefsmidscholen ten nutte
maakten, zelfs in Pruisen nog betrekkelijk gering. De groote meerderheid
had niet het minste begrip dat een hoefijzer streng genomen niets anders
dan een kunstmatigen en weerstandbiedenden draagrand moet zijn, waarbij
de uitzetting en vernauwing van den hoef zoo weinig mogelijk moet worden
gehinderd, dat aan de zool niet anders mag worden gesneden dan om de
loshangende stukken daarvan te verwijderen, dat de straal en steunselhoeken
van het veegmes verschoond moeten blijven, en van de eerste slechts de
losse stukken mogen worden weggenomen, dat de opengelegde straalgroe-
ven en steunselhoeken slechts gereinigd mogen worden, en eindelijk dat
de graad van inkorting van den draagrand zich moet richten naar de
schoongemaakte zool en in hetzelfde vlak moet liggen als haar buitenrand.
Zonder kennis van den bouw en de verrichtingen van den hoef gingen zij
gewoonlijk in het besnijden van bovengenoemde deelen belangrijk verder,
indien de hardheid van. het hoorn niet te grooten weerstand bood. Dit
had ten gevolge dat de zool haar taak, bestaande in het tegengaan van
een te sterke samentrekking van den hoef, niet meer voldoende kon ver-
vullen en zich door den druk van den lichaamslast zich maar al te gemak-
kelijk afplatte, en dat straal en steunsels hun bestemming, de noodige
uitzetting der achterste boefhelft te bewerkstelligen, eene te groote verwijding
of een te sterke samentrekking tegen te houden, niet meer naar behooren
konden vervullen. Er werd onder den hoef maar een stuk ijzer genageld,
zonder dat de beginselen waarop het hoefmechanisme berust, in aanmerking
werden genomen. Hoe een veulenhoef moest worden behandeld, onder
welke omstandigheden en naar welke grondbeginselen in het eerste of tweede
levensjaar het toongedeelte moest worden ingekort, of omgekeerd de toon
moest worden verschoond en van de drachten moest worden afgenomen,
of het inkorten van de eene of andere binnen- of buitenzijde of een der
drachtwanden moest geschieden, hiervan hadden zij niet het minste begrip.
Hoe zouden zij ook aan deze kennis zijn gekomen? Zij waren bij meester-
smeden in de leer geweest, die zelf geen theoretische opleiding hadden
genoten en deden werktuigelijk na, hetgeen hen door deze werd voorge-
daan. Om welke redenen sommige hoefbesnijdingen of handelingen bij het
beslag, hetzij dan goed of verkeerd, door den baas werden uitgevoerd,
hierover onvingen zij geene ophelderingen.
Gevolgen van het gebrekkig uitgevoerde hoefbeslag.
Het is interessant er aan te herinneren dat de toenmalige directeur der
militaire hoefsmidschool te Berlijn, de Chef-paardenarts Dominik, indertijd
mededeelde, dat van de 16460 hoeven, die tot het jaar 1880 waren be-
slagen, hiervan 8595 of 51.6 % ziek waren bevonden. Dit had plaats te
Berlijn, waar de concurrentie in het hoefsmidsvak, de smeden tot het leveren
van goed werk aanspoorde. Het behoeft dus geen verwondering te baren,
dat in streken waar de concurrentie minder groot was, de toestand nog
slechter was. Uit verschillende districten kwamen dan ook klachten over
de door het gebrekkige'beslag veroorzaakte misvormingen en den aankleve
daarvan. Deze klachten werden luider en dringender naarmate de waarde
der paarden steeg. Bijzonder trok het de aandacht dat door het militair
bestuur geen voldoend aantal remontepaarden met goede hoeven, beste
standen en correcte gangen meer kon worden gevonden.
Be wet op de uitoefening van het hoefsmidsvak van 18 Juni 1884.
De Pruisische regeering besloot nu stelselmatig te verbeteren. Nadat de
Rijkswet op de ambachten, door Art. 3 der Wet van 1 Juli 1883, aldus
was veranderd, dat voor het recht van uitoefening van het hoefsmidsvak
door de landsregeering overlegging van een proefstuk kon worden geeischt,
voerde Pruisen de Wet van 18 Juni 1884 in, bepalende dat hoefsmeden
met goed gevolg een examen zouden moeten afleggen alvorens zich te mogen
vestigen. De op grond dezer wet ingestelde examen-bepalingen behelsden, dat
het examen zou bestaan uit een practisch en een theoretisch gedeelte. Het
practische deel bestond in : »het maken van twee ijzers, één voor een gezonden
en één voor een zieken hoef, het afnemen van een oud ijzer en het onder-
slaan van een ijzer bij een gezonden hoef.quot; Het theoretische examen be-
handelde: »de samenstelling van den hoef in grove trekken; de verschillende
verkeerde stellingen der ledematen en hunnen invloed op den hoef en het
beslag; de voornaamste hoefziekten en hare behandeling, voor zoover deze het
beslag betreft; de verschillende methoden van hoefbeslag in verband met
het gebruiksdoel, zomer- en winterbeslag enz.
{Wordt vervolgd).
HOEFBESLAG-EXAMEN TE GELDERMALSEN.
Door de Afdeeling »Tielquot; van de G. O. M. v. L. werd gedurende de af-
geloopen wintermaanden een cursus voor hoefbeslag gehouden in de smederij
van den heer Schook te Geldermalsen. Wegens de vele aanvragen tot
het bijwonen daarvan, moest deze cursus worden gesplitst in twee gedeelten,
welke werden geleid door den heer H. J. C. van Lent, rijks-veearts te
Tiel, die het theoretisch onderwijs op zich had genomen, terwijl de practische
oefeningen werden gehouden door den heer W. A. H. van Horsen, onder-
wijzer in het practische hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.
Het examen tot het verkrijgen van het diploma der Maatschappij, ge-
houden den 24en en 25en Juni j.1. werd afgenomen door genoemde leeraren
in tegenwoordigheid van de Commissie voor hoefbeslag der G. O. M. v. L.
en van het Bestuur der Afdeeling, terwijl de Voorzitter, Secretaris en Pen-
ningmeester van het Dagelijksch Bestuur op eerstgenoemden datum mede
aanwezig waren. Dien dag waren 14 van de 15, den 2en dag alle candi-
daten, namelijk 14, opgekomen.
Van beide groepen tezamen slaagden 20, en wel den len dag: J. P.
van As te Buren, H. G. J. van Baars te Tiel, J. H. van Ommeren
te Zoelen, N. van der Perk te Kerk-Avezath, E. M. van Heun te
Maurik, C. van Heun te Ophemert, W. J. Zoet te Ophemert, J. Rijn-
ders te Erichem, H. C. van L oen en te Echteld, Th, van Niekerk te
Utrecht; den 2en dag: W. C. Nijhoff te Geldermalsen, A. vanBerchem
te Tright, J. Nout te Tright, G. Schook te Geldermalsen, H. Griffioen
te Geldermalsen, ,1. Verbeek J. Mzn. te Tright, .J. va';n de Sandt te
Waardenburg, G. van de Pol te Haaften, W. O. van de Peppel te
Maurik, C. A. Merkestein te Lienden.
Het resultaat met deze cursussen verkregen, mag in elk opzicht gunstig
worden genoemd, hetgeen, ik meen zulks hier te mogen zeggen, was te
voorzien. Niet enkel het theoretische, maar ook het practische gedeelte
was aan algemeen erkend uitstekende handen toevertrouwd, wier leiding
niet anders dan den gunstigsten invloed op de leerlingen moet hebben uit-
geoefend.
Steller dezes bedoelt hiermede minder de quantiteit der candidaten, die
een diploma verdienden, dan wel de wijze waarop dit door verreweg het
meerendeel werd verworven.
De Afdeeling Tiel mag tevreden wezen de goede gedachte te hebben
gehad om deze cursussen te doen houden. Mogen nu ook niet enkel de
houders van paarden in deze Afdeeling hun voordeel doen met de vorming
van goede hoefsmeden, maar deze laatste succes hebben van hun vrucht-
baar streven om niet alleen met naam maar met de daad hoefsmeden te zijn!
Moubis.
EXAMEN IN HOEFBESLAG TE MIDDELBURG.
Maandag 6, Dinsdag 7 en Woensdag 8 Juni had te Middelburg een exa-
men plaats in hoefbeslag, waaraan slechts diegenen konden deelnemen, welke
het vorige jaar wegens onvoldoende blijken van bekwaamheid geen diploma
verkregen. De examen-commissie bestond even als 't vorige jaar uit de
heeren Van Rijssel, de Vries, van Horsen, Larmené en Vorster-
man v. Oy en.
Het diploma werd behaald door: Jacs. de Gruijter te Oost- en West-Sou-
burg, J. M. Janse te Middelburg, A. de Looff te Koudekerke, J. Meijers te
Ritthem, J. de Smidt te Nieuw- en St. Joosland, M. A. Kesteloo te Gortgene,
S. W. Kesteloo te Stavenisse, W. L. Klos te Scherpenisse, G. M. Rooze-
mond te St. Philipsland, M. Adriaanse te Goes, G. Slabbekoorn te Oud
Subbinge, M. v. d. Weele te Wilhelminadorp, S. Wondergem te Wilhelmina-
dorp, L. Willemse te Zaamslag, J. Willemse te Zaamslag, P. Ripmeester
te Hoek, E. A. Waelput te Zuiddorpe, L. S. Poppe te Koewacht, A. A.
Weemaes te St. Jansteen, A. .T. Kint te Bosch Kapelle, P. .1. B. Kint te
Hontenisse, A. de Nijs te Hulst, A. J. H. Bouwens te Zuidzande, J. de
Bauwer te Schoondijke, H. Dhont te Sluis, A. C. le Grand te Zuidzande,
A. Hendriks te Groede, H. T. Meijer te Breskens, J. J. v. de Sande te
Biervliet, W. J. Tromp te Groede.
Aan 7 candidaten kon het diploma niet worden uitgereikt.
V. d. Vliet.
M. d. R.
Met verlangen zie ik steeds iedere maand uit naar een nieuwe aflevering
van »De Hoefsmidquot;. In den beginne van het verschijnen van dit vakblad,
achtte ik het mijn plicht, als vakman, deze nieuwe onderneming (door abonné
te worden) te steunen , doch had er geen hooge verwachting van, en wel
om reden dat ik dacht dat het alles theorie zou wezen, genomen uit boeken,
waarvan vele hoefsmeden de hoofdinhoud bekend is.
Maar met bijna iedere nieuwe aflevering klimt mijne belangstelling, en
nog des te meer, als ik telkens zie, dat het niet alleen gebaseerd is op
winstbejag (hiervan getuigen de vele cliché's welke steeds in ieder nummer
zeer ruim ter verduidelijking geplaatst worden), maar ook om voor den lezer
nuttig en leerzaam te wezen.
Vooral het hoofdartikel interesseert mij telkens bijzonder.
Twee zaken echter, en wel in mijn oog belangrijke zaken, worden er
naar mijn bescheiden meening te weinig of in het geheel niet in behandeld,
en wel deze: 1°. ervaringen door hoefsmeden opgedaan, en 2°. dat er
nog nooit over financieele zaken, betreffende het hoefsmeden, is gesproken.
Wat het laatste aangaat, staat het dunkt mij zeer treurig. Dit leid ik af
deels uit eigen ervaring, en deels uit gesprekken met andere hoefsmeden.
Goed bekend zijnde in een groot deel van de provincie Groningen, en alzoo
ook met vakgenooten, werd mij door deze meermalen medegedeeld hoe
ondankbaar werken het soms is met de concurreerende hoefsmeden welke
geen werkelijkelijke opleiding als hoefsmid hebben genoten; de een stelt de
prijzen al lager dan de ander, en helaas! vele H.H. paardenhouders gaan
naar het goedkoopste adres. Wat werk het soms is, of wordt in het ver-
volg , bekommeren velen zich niet over.
Een tijd geleden M. de R. sprak ik ook met een hoefsmid over brokkel-
hoeven en deelde hem mede welke middelen ik toepaste om de hoeven weer
in een normalen toestand te brengen. En wat gaf mij die smid ten ant-
woord? Daarvoor heb ik geen tijd! Werd het maar beter betaald, dan zou
ik mij er ook beter voorspannen en alzoo stoor ik mij aan zoo iets niet.
Uit zulke dingen, M. de R. leid ik af, dat, als het hoefbeslag door de
hoefsmeden behoorlijk op prijs werd gehouden, dat zulks zeer voordeelig
zoude werken, èn op het paard, en bijgevolg ook op den eigenaar er van,
èn op den hoefsmid. Daarom is reeds een tijdlang bij mij de vraag: zou
hot niet goed zijn dat er een vereeniging werd opgericht van hoefsmeden
in de Provincie Groningen?
Misschien kon zoo'n vereeniging, indien zij geschikt geleid en bestuurd
werd, wel eens zeer voordeelig werken voor het hoefbeslag en de hoefsme-
den beide.
Onder dankzegging voor de toegestane ruimte,
Uw dw. dn.:
Groningen, 24-6-98.nbsp;J. BRONDA.
—nbsp;In de vergadering van het Ulrechtsch Paardenstamboek, gehouden te
Utrecht op Zaterdag 25 Juni j.1., is besloten, op voorstel van den heer
H. van Soetermeer Vos, le Luitenant bij de Veld-Artillerie, om voortaan
bij de keuringen vanwege de provincie Utrecht prijzen uit te loven voor het
best beslagen paard. En zulks onder de bepaling dat de prijs wordt uitge-
keerd aan den hoefsmid die het bekroonde beslag heeft vervaardigd en
ondergelegd.
Bravo! Hulde voor het genomen besluit en aan den voorsteller hiervan!
Het is een besluit dat naar onze meening nuttig zal werken op de ontwik-
keling van het hoefsmidsvak, vermoedelijk in andere provincies tot navol-
ging zal wekken en in de geest is van het ingezonden stuk, voorkomende
in de Mei-afl. 1898 van »De Hoefsmidquot;, blz. 76 en 77, geschreven door
den heer Johs. Klem .Ir. te Vierpolders.
—nbsp;In de vergadering van het Hoofdbestuur der Zeeuwsche Landbouw Maat-
schappij, gehouden 14 Juni 1898 te Tholen, is ook de opleiding der hoef-
smeden ter sprake gekomen. Met genoegen werd herinnerd dat Zeeland
thans 91 gediplomeerde hoefsmeden telt. Er werd evenwel aan toegevoegd
dat dit aantal nog geenszins in de bestaande behoeften kan voorzien, reden
waarom opnieuw moeite zal worden gedaan om Rijks- en Provinciale subsidie
te verkrijgen, ten einde nogmaals een dergelijken tweejaarlijkschen cursus
in hoefbeslag te doen houden als thans voor het eerst achter den rug is.
Dit besluit teekent een hooge belangstelling voor het hoefbeslag en bewijst
het bestaan van een gunstigen indruk, door den gehouden cursus gewekt.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Leiden. Bij genoegzame deelneming en het
verkrijgen van Rijkssubsidie zal te Leiden, gedurende den aanstaanden
winter, vanwege de Afd. Leiden en omstreken der Hollandsche Maatschappij
van Landbouw een cursus in hoefbeslag worden gehouden. — Het onderricht
zal worden gegeven door den heer D. van Gruting, rijks-veearts te
Leiderdorp, en een korporaal-hoefsmid.nbsp;(V. L. W.)
_ Te Leerdam zal dit jaar van rijksvrege een cursus in hoefbeslag wordennbsp;|
gehouden. Het theoretische onderricht zal worden gegeven door den heer
I. van Klaveren, rijks-veearts te Leerdam, het practische door den heer
A. K. Smulders, hoefsmid te Dordrecht. — Het toezicht op dien cursus
is door den Min. v. B. Z. opgedragen aan den heer Districtsveearts voor
Zeeland en het zuidelijk deel van Zuid-Holland, den heer Th. G. van
Rij SS el te Dordrecht.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling D. Jansen ving
op 7 Februari j.1. zijn leertijd aan en heeft deze op 9 .luli j.1. met goed
gevolg volbracht. Hij vestigde zich als hoef- en grofsmid te Marum, prov.
Groningen.
De opengevallen leerlingplaats werd op 11 Juli j.1. ingenomen door H.
Schut van Pieterburen, prov. Gr.
_ Het diploma van hoefsmid, uitgereikt door de Geldm-sch-Ooerijselsche
M. V. L., geeft geen directe voordeelen, b.v. een zeker bedrag als subsidie,
doch de kundige hoefsmid geniet in Gelderland, evenals elders, door die
kennis gewoonlijk een uitbreiding zijner clientèle.
—nbsp;Amerikaansch ijzer wordt tegenwoordig vrij veel door handelaren aan-
geboden en door verscheiden hoefsmeden reeds gebezigd. Ook aan de In-
richting voor Hoefbeslag te Groningen is in den laatsten tijd dat ijzer ter
proefneming gebruikt. Het resultaat hiervan is als volgt: »Het Amerikaansche
ijzer is van beste, taaie qualiteit, doch zeer hard en zoodoende moeielijk
te bewerken, terwijl het tijdens de bewerking spoediger afkoelt dan andere
soorten hoefijzer. — Bij hetzelfde paard werden een paar ijzers ondergelegd,
een van Amerikaansch ijzer, duims bij ^le gt; een van het staafijzer merk
00 Kroon, duims bij i/g. Na verloop van 3 weken werd het beslag ver-
nieuwd en bleek dat de 2 afgenomen oude ijzers geen verschil in dikte
meer vertoonden.quot;
De concurrentie van Amerika met Europa openbaart zich op velerlei ge-
bied. Het nieuwe staafijzer eischt zwaardere arbeid van den werkman en
meer kolen, doch de qualiteit is zeer goed en de prijs lager dan van andere
goede soorten staafijzer.nbsp;D. F. Stuivenberg.
—nbsp;Beslag COusin-Thary. Bij de in Juni beschreven proefneming is
ons mede gebleken dat de vervaardiging van dit beslag meer moeite oplevert
dan het gewone. Daarbij worden in verband met de schuin gesmede, uit-
geholde ondervlakte de nagelgaten recht door het ijzer geslagen en nog al
vet gestampt om de nagels op voldoende hoogte te kunnen aanbrengen.
Dit vet stampen behoeft geen direct bezwaar op te leveren doch het spreekt
van zelf dat het gevaar van vernageling er iets grooter door wordt.
Een paard beslagen met ijzers van het model Cousin-Thary rust slechts
op den buitenrand van het ijzer. Dit geeft natuurlijk een vasteren stand,
evenals zulks in iets geringeren graad het geval is bij het gewone jachtijzer,
maar ook een kleiner steunvlakte, dat voor min of meer brokkelige hoeven
vrij zeker geen voordeel zal blijken te zijn.
De heer Quadekker, kapitein-paardenarts te Haarlem, heeft genoemd
beslag sterk aanbevolen tot algemeene toepassing. De heer Cayaux,
kapitein-paardenarts te Deventer, heeft in de vorige aflevering zijn meening
omtrent het beslag Cousin-Thary neergelegd.
Het schijnt ons toe dat de meening des heeren Cayaux verreweg de meeste
kans heeft bewaarheid te zullen worden. Voor bijzondere gevallen een goede
vorm van beslag, doch voor algemeene toepassing zal het gewone ijzer er
niet door worden verdrongen!
Den heer C. M. van Rietschoten. Wij waren nog niet in de gele-
genheid een handelspaard met Franschen stand op de voorgestelde manier
te beslaan, zoodat het beloofde epistel met afbeeldingen voorloopig moet
wachten.
Sedert 24 Mei zijn ingekomen postwissels over 1898 a / 2.00 van Mr. W.
C. Bar. V. Pallandt te N. voor 2de en 3de kw. f i.50 en voor 4de kw.
ƒ 0.50, zijnde /■ 0.25 te weinig, wat op een volgend jaar overgeschreven zal
worden; f2,25 van K. T. Smits te R. voor 2de, 3de en 4de kw.; ƒ 0.75 van
B. V. Leeuwen te N. W. voor 1ste kw. en ƒ 0.75 van B. K. van Weemen
te V. voor 2de kw.
JJ
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ /»/««^«e« van hei Binnen-
^^^^^^^^^^^^^^^^^ land en 5 van hei Buiienland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis In uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p. p. f3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indie
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingea
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
HET HOEFIJZER VAN HET DUITSCHE LEGER.
Het Duitsche hoefijzer is een ritsijzer, dat in yerschillende grootten —
in 11 nommers — steeds in voorraad moet zijn; onderstaande figuren geven
den vorm van het voorijzer en het achterijzer weer.
Het ijzer is in den toon breeder dan aan het uiteinde der takken, de
dikte is overal gelijk, natuurlijk zijn de grootere nommers dikker dan de
kleinere. Onderstaande tabel geeft een en ander nader in cijfers aan.
Eenige afmetingen van de verschillende hoefijzers.
Breedtenbsp;Diktenbsp;Rits
in den |
ajh. einde |
vjh. geheele |
vjh. geheele |
Lengte | ||||
No. |
toon |
der takken. |
voorijzer. |
acht er ijzer. |
(voorijzers). Breedte. Biepte. | |||
1 |
20 |
17.5 |
98 |
100 |
10 |
120 |
7 |
3 |
2 |
22 |
17.5 |
105 |
107 |
10 |
130 |
7 |
3 |
3 |
23 |
17.5 |
114 |
116 |
10 |
138 |
7 |
3 |
4 |
24 |
18 |
120 |
122 |
10 |
145 |
7 |
3.5 |
5 |
24.5 |
18 |
124 |
126 |
11 |
149 |
7 |
3.5 |
6 |
25 |
18.5 |
128 |
130 |
11 |
153 |
7 |
3.5 |
7 |
25.5 |
18.5 |
131 |
133 |
12 |
157 |
7 |
4 |
8 |
26 |
19 |
134 |
136 |
12 |
161 |
7 |
4 |
9 |
27 |
19 |
136 |
138 |
13 |
165 |
8 |
4 |
40 |
28 |
19.5 |
138 |
140 |
13.5 |
170 |
8 |
4.5 |
M |
30 |
19.5 |
146 |
148 |
14 |
180 |
8 |
4.5 |
De rits is zeer ondiep, in bovenstaande figuur zelfs maar 3 mM; daarin
zijn 14 a 20 nagelgaten. Het zijn zinknagelgaten, een natuurlijk gevolg van
de ondiepe rits (fig. 3). De afstand der toonnagelgaten in de voorijzers is
aanmerkelijk grooter dan in ons modelijzer; de laatste nagelgaten staan ver
naar achteren. In den regel worden niet meer dan 6 nagels ingeslagen,
bij groote wijde hoeven worden er echter 7 of zelfs 8 gebruikt.
De afhellende vlakte is smaller dan bij ons model, n.l. van de breedte
van het ijzer en loopt tot bijna aan het einde der takken door; ook is de
helling niet groot (fig. 3).
De ijzers zijn voorzien van een stevige halvemaanvormige lip, die inden
regel in den hoornwand komt te liggen. De buitenrand van de ijzers is
over het algemeen recht; bij wjjde hoeven bodemnauw en bjj nauwe hoeven
bodemwijd, dus de buitenrand loopt schuin naar de rits toe of omgekeerd.
Voor trekpaarden kunnen de ijzers, zoo noodig, voorzien worden van kal-
koenen en stoot.
In het Duitsche leger wordt voor het op scherp zeiten gebruikt de scherpe
schroefkalkoenen, alleen in geval van nood is het gebruik van ijsnagels
voorgeschreven.
De scherpe kalkoenen zijn in den regel beitel vormig, zij zijn 30 mM. lang,
waarvan 10 millimeter voor den schroefdraad bestemd is; het is een Whit-
worth-draad, die 12 mM. dik is, en waarvan de spoed ook 12 is. De stompe
kalkoenen zijn 23 mM. lang.
De gaten worden in de takken zoo geplaatst dat de afstand tusschen het
uiteinde van den tak en den rand van het gat 10 mM bedraagt (zie fig. 1 en 2.)
De cylindervormige gaten worden niet geboord, maar in het witgloeiend
ijzer ingeslagen; op dezelfde wijze wordt de verzinking aangebracht.
De schroefdraad wordt met een ronden tap in het gat gesneden, de tap
wordt doorgedraaid zoodat deze aan de onderzijde met de hand wordt opge-
vangen.
De gaten in het wringijzer komen juist overeen met den kop van den tap;
deze is 7 bij 9 mM. en de gaten in het wringijzer zijn 8 bij 10 mM.
Tot het vorig jaar werd een bladsnij-ijzer gebruikt voor het snijden van
den draad aan de kalkoenen, hierin waren drie gaten; het middelste, iets
grooter dan de beide anderen en conisch, dient om voor te snijden en de
twee anderen om den draad juist op maat brengen.
Tegenwoordig wordt het bladsnij-ijzer daarvoor niet meer gebruikt. Bij
de nu gevolgde manier om draad aan de kalkoenen te snijden wordt de
kalkoen gedraaid door een spil met schroefdraad in een, op drie plaatsen, in
den vorm van een klaverblad, uitgesneden schroefgat, dus in een soort boor-
kussen. De spoed van den schroefdraad van den spil, in welks ondereinde
de kalkoen past, is gelijk aan dien van de kalkoenen.
In één stuk gereedschap zijn vereenigd veiligheidshefboom, schroefsleutel
en noodboor; deze boor is eigenlijk een 15 mM. lang tapje om onderweg
den schroefdraad in het hoefijzer te kunnen opzuiveren, indien zulks om de
een of andere reden noodig mocht zijn.nbsp;F.
DE OPLEIDING EN HET EXAMEN DER HOEFSMEDEN EN DE
NOODZAKELIJKHEID VAN GOED INGERICHTE LEERSMEDERIJEN.
(Vervolg).
Onvoldoende werking der vastgestelde wettelijke bepalingen.
Deze wet is met ingang van 1 Januari 1885 in werking getreden. Zij
heeft dus thans 13 jaren bestaan. Vraagt men zich af of zij doorslaande
bewijzen heeft gegeven dat zij voldoende is, dan moet men helaas ontken-
nend antwoorden. Verbetering van het hoefbeslag is wel merkbaar, doch
slechts zeer matig, en in bepaalde districten van geen noemenswaardige be-
teekenis. Overal ziet de kenner, die met opmerkzamen blik de zaak gade-
slaat, zoowel in de steden als op het land, de oude sleur volgen; hij vindt
het onverstandig bearbeiden van den hoef, dezelfde stelselloosheid in het be-
handelen en bevestigen van het ijzer. Het is alsof de oude misbruiken, in
weerwil van alle onderwijs, onuitroeibaar zijn.
Oorzaken dier onvoldoende werking.
1°. Het hoefbeslag wordt nog door tal van niet geëxamineerde hoefsmeden
uitgeoefend.
Die onvoldoende werking is tot verscheidene oorzaken terug te brengen, ten
eerste op de omstandigheid, dat er nog talrijke niet geëxamineerde hoef-
smeden zijn. De wet van 1884 bepaalde, dat personen, die het hoefsmids-
vak reeds als baas of als meesterknecht uitoefenden vóór het van kracht
worden der wet (1 .lanuari 1885), dit ook na dien tijd mochten doen zonder
aflegging van examen. Van deze smeden bestaan er tegenwoordig nog vele.
Hun aantal wordt, vooral in die streken waar het groot-grondbezit heerscht,
nog aanmerkelijk vermeerderd door de smeden die vast aan deze landgoede-
ren werken, en niet aan den examendwang zijn onderworpen omdat zij geen
eigen zaak hebben. Hier heeft men weder het betreurenswaardige feit, dat
de landeigenaars hun eigen belang niet inzien, en halfbakken vakmannen
hun kostbaar paardenmateriaal toevertrouwen, alleen om maar goedkooper
werkkrachten te hebben.
Voor vele districten komt er nog bij dat ook van de jongere smeden, die
eerst na het in werking treden der wet de uitoefening van het hoefsmids-
vak als patroon zijn gaan beoefenen, nog zeer vele niet in het bezit van
een diploma zijn, Deze zouden strafrechterlijk behooren te worden vervolgd
wegens het onbevoegd uitoefenen van het hoefsmidsvak, doch dit zou ten
gevolge kunnen hebben dat een bepaalde streek totaal zonder hoefsmid zou
kunnen geraken. Deze onmogelijke toestand zou door een stelselmatig in-
grijpen door de landbouwvereenigingen in hoofdzaak wel zijn op te heffen.
Alle dergelijke smeden houden de verheffing van het ambacht tegen. Zij
oefenen ook nog het groote nadeel uit, dat ook de gediplomeerde smeden
weder teruggaan. In weerwil van de betere opleiding reeds geneigd om tot
de oude sleur terug te keeren, wanneer zij weer aan zich zeiven zijn over-
gelaten, worden zij daarbij nog door de talrijke niet gediplomeerde vakge-
noten als het ware er spoedig toegebracht de oude verkeerde gewoonten
weder aan te nemen, die zij als leerlingen aanvankelijk hadden en die men
hun in de leersmedenj met zooveel moeite heeft afgewend.
2°. Gebrekkige vorming van een groot aantal geëxamineerden.
In de tweede plaats komt een zeer groot deel der schuld van den onvol-
doenden vooruitgang aan de gebrekkige opleiding, welke verreweg het grootste
gedeelte der hoefsmeden ontvangt. De wet bepaald niet dat zij een cursus
aan een goede inrichting moeten volgen, doch schrijft alleen voor, dat het
uitoefenen van het hoefbeslag afhankelijk is van het bezit van een getuig-
schrift. Langs welken weg de candidaten zich de noodige practische en
theoretische kennis willen verschaffen, blijft aan hen zelf overgelaten.
Hoe geschiedt dit nu? De meeste bereiden zich op de volgende wijze voor:
zij gaan bij een hoefsmid in de leer, werken later bij hem als gezel (knecht)
en trachten daarbij uit boeken door zelfstudie zich de noodige theoretische
kennis te verschaffen. Dat er op deze wijze in den eersten tijd, na het
in werking treden der wet, geen smeden waren die aan de vereischten
konden voldoen, licht voor de hand. De toenmalige bazen konden het niet
daar zij daarin geen degelijk onderwijs hadden genoten. Later, nadat de
in het land aanwezige en langzamerhand de nieuw opgerichte leersmederijen
een grooter aantal rationeel geschoolde smeden hadden gevormd, had men
van deze methoden een beteren uitslag mogen verwachten. Op grond van
langdurige ervaring moet ik evenwel bekennen, dat slechts tot op heden bij
uitzondering het gewenschte doel is bereikt.
Deze uitspraak mag verrassend schijnen. Men zou zoo op het oog zeggen
dat een uitstekend onderlegde baas de beste persoon was om zijne leerlingen,
zoowel door het practische onderwijs aan het vuur en bij het beslag alsook
door de grondige leering van den bouw en de levensverrichtingen van den
hoef, tot goede hoefsmeden te vormen. Het zij verre van mij te beweren dat
er geen bazen zijn, die daartoe niet in staat zijn, doch men vindt er maar
zeer weinige.
Ook al bezit de baas voldoende kennis en bekwaamheid, zoo ontbreekt
hem in den regel de noodige tijd en lust, aan zijn leerling meer te doen
dan andere, of hem ontbreekt de geschiktheid om zijne theoretische kennis
met goed gevolg aan zijn leerling mede te deelen, kortom hij is geen
onderwijzer.
De leider (directeur) onzer leersmederij, de veearts G e i s z, een autoriteit
-ocr page 115-op het gebied van het hoefbeslag, die over eene rijke ervaring betreffende
het onderwijzen van hoefsmeden beschikt, heeft de opmerking gemaakt, dat
juist de uitsluitend in de vaderlijke werkplaats gevormde lieden slechts
zelden uitstekende knechten zijn. De veronderstelling, dat de leerling in de
beste handen is wanneer de leermeester tevens de vader is, daar deze daarbij
het grootste belang moet hebben zijn zoon tot een uitstekenden hoefsmid
op te leiden, is na de mij door hem verstrekte inlichting gebleken eene
valsche meening te zijn.
Hoe opvallend dit ook moge zijn, het is gemakkelijk te verklaren, doordat
de jonge smid in het ouderlijk huis dikwijls zooveel andere dingen moet
verrichten, zoodat hij bij het hoefbeslag niet veel werkzaam is, of slechts
die ondergeschikte werkzaamheden uitvoert, die den vader reeds te onge-
makkelijk of van weinig belang schijnen, zooals bijv. het onderslaan en het
afvijlen van het hoefijzer. Ook zal somtijds hierbij de invloed der moeder
een rol spelen, die zeer geneigd is, den zoon voor de zwaarste en de meeste
krachtsinspanning vorderende werkzaamheden zooveel mogelijk te behoeden.
De meeste aldus opgevoede smeden zijn dan ook van gevoelen, dat zij
theoretisch niet voldoende ontwikkeld zijn , doch practisch wel.
Zij trachten derhalve zich die theoretische kennis door zelfonderricht te
verwerven, door boeken over hoefbeslag te lezen. Dit gelukt sommigen ook,
te meer wanneer zij in de gelegenheid zijn met smeden om te gaan, die
reeds een hoefsmidschool hebben bezocht en die zich de moeite getroosten
hen te onderrichten. Het grootste gedeelte van hen valt het echter moeilijk
zich uit de afbeeldingen en beschrijvingen een voldoend duidelijk beeld te
vormen van hetgeen zij van den hoef en de ledematen moeten weten.
Zij leeren met groote moeite de afzonderlijke hoofstukken van buiten doch
zijn niet in staat het met zooveel moeite geleerde practisch toe te passen.
Hen ontbreekt juist de onderwijzer, die, met behulp van goede prepa-
raten en vooral ook bij het paard zelf, het doel en de toepassing van de
theoretische leeringen uitlegt. Het zal dengene, die zich zelf onderwezen
heeft, bijzonder moeilijk vallen de vooroordeeling en valsche beschouwingen,
die hij zich in de practijk heeft aangewend en die in het hoefsmidsvak zoo
veel voorkomen, door zelfonderricht te verbeteren. Dit kan slechts de
ervaren onderwijzer, die de opmerkingsgave zijner leerlingen scherpt, die
hen steeds bij den levenden paardenhoef van de juistheid overtuigt en op
de practische toepassing van het theoretisch geleerde persoonlijk streng toeziet.
De vorming der smeden door zelfonderricht zal om deze redenen in de
meeste gevallen gebrekkig zijn en slechts bij uitzondering een volkomen
bevredigend resultaat leveren.
3°. Gebrekkige inrichting van de meeste leersmederijen.
Andere smeden maken voor het afleggen van hun examen een cursus
mede aan een leersmederij, nadat zij zich vooraf als leerling en knecht met
de grove werkzaamheden bij het beslag vertrouwd hebben gemaakt. Deze
weg is dan ook beslist de beste — vooropgesteld dat de leersmederij doel-
matig is ingericht — goed geleid wordt, dat er uitsluitend hoefbeslag wordt
uitgeoefend en de duur van den cursus niet te kort is. In zulk een leer-
plaats moeten theorie en praktijk gelijktijdig worden onderwezen en de
aanwending van de eerste bij de laatste den leerlingen overtuigend duidelijk
worden gemaakt. De leider der leersmederij, die zelf met de praktische
uitvoering van het hoefbeslag moet vertrouwd zijn, onderwijst in de theorie
en volgens zijne bevelen moet het hoefbeslag worden uitgevoerd, terwijl
een practisch onderwijzer den leerlingen alle beslagshandelingen voordoet en
onder het opzicht van den leeraar persoonlijk de werkzaamheden der leer-
lingen leidt en zoo noodig helpend ondersteunt. Op deze wijze zijn de leer-
lingen van 's morgens tot 's avonds alleen met het hoefbeslag bezig en
moeten geen andere smidswerkzaamheden verrichten.
Op den duur van den cursus kom ik later terug. Alleen wil ik aanhalen
dat zij zoo lang moet wezen, dat het aan een middelmatig ontwikkeld leer-
ling mogelijk moet zijn, zich tot een goed hoefsmid te vormen.
Zulke goed ingerichte en goed geleide leersmederijen zijn echter nog slechts
weinige in Duitschland aanwezig.
Naast deze zijn er een groot aantal zoogenaamde leersmederijen welke
men dezen titel niet mag geven. Deze inrichtingen ontbreekt het dikwerf niet
alleen aan de vereischte ruimte en de noodzakelijkste leermiddelen, maar
ook aan paarden die beslagen moeten worden. De onderwijzers zijn in den
regel weinig geschikt om het onderricht op doelmatige wijze te geven. Juist
zulke , men zou kunnen zeggen namaaksels, doen de goed ingerichte leer-
smederijen een betreurenswaardige concurrentie aan, aangezien zij door garantie
van schijnbare voordeelen de leerling-hoefsmeden tot zich trekken. Die
voordeelen bestaan in de eerste plaats in ongelooflijk korten leertijd; in 8,
6, ja zelfs in 4 weken of nog korter kan de opleiding worden beëindigd,
die dan door een examen van weinig beteekenis wordt gekroond. Deze
regeling is aangenaam aan al die smeden welke het meer te doen is om de
toelating als hoefsmid dan om de kennis van het hoefsmidsvak. Daartoe
zelfs betalen zij gaarne het in sommige dier inrichtingen gevorderde hoogere
leergeld. Een verder »trekmiddelquot; van menige dergelijke leersmederij is,
naar mij wordt medegedeeld, dat de smidsbaas den leerlingen kostelooze
opleiding verschaft onder de bepaling dat zij ten allen tijde, wanneer er
geen paarden te beslaan zijn, alle overige werkzaamheden zooals een gewone
knecht moeten verrichten. Dat hierdoor de vorming als hoefsmid te wenschen
overlaat, ligt voor de hand.
Het theoretische onderricht aan de kleinere leersmederijen geschied in den
regel door een praktiseerenden veearts. Hij geeft zijn leerlingen voordrachten
over de samenstelling van den hoef en bij het laten zien van afbeeldingen
en preparaten, wanneer deze voorhanden zijn, de noodzakelijke verklaringen.
Het aantal der lesuren wordt door den leeraar zelf bepaald. Dikwijls is
het aantal daarvan echter zoo klein dat men van een werkelijke theoretische
vorming eigenlijk niet kan spreken, en derhalve evenmin van een voldoende
voorbereiding voor het examen. Bovendien mag men niet uit het oog ver-
liezen dat de theoretische onderwijzer zelden of nooit bij het practische
onderricht tegenwoordig is. Hierdoor wordt allicht het noodzakelijke verband
tusschen theorie en practijk grootendeels gemist. Ik zie er ook niet tegen
op openlijk te verklaren dat niet weinige der veeartsen-onderwijzers aan deze
zoogenaamde leersmederijen de bekwaamheid missen om het zoo noodige
verband tusschen theorie en practijk bij het beslaan duidelijk te verklaren.
Het zijn van veearts op zich zelf brengt die bekwaamheid niet altijd mede.
Ik zelf meen wel in staat te zijn smeden een zuiver theoretische opleiding in
het hoefbeslag te geven, wanneer het alleen hierop aankwam, aangezien ik
twaalf jaren aan de landbouwacademies te Proskau en te Eldena voordrachten
over dit vak heb gehouden en nu sedert achttien jaren curator ben van de
leersmederij der veeartsenijkundige hoogeschool te Hannover en sedert een
aantal jaren ook voorzitter der examen-commissie voor hoefsmeden. Het komt
mij echter niet in de gedachte mij nu ook geschiktheid toe te kennen
hoefsmeden een opleiding te verstrekken op een wijze, zooals zij noodzakelijk
moet worden geacht.
In verband met het vorenstaande moet ik zeggen dat vele opleidings-
plaatsen van hoefsmeden niet aan het doel, dat de Wet van 18 Juni 1884
beoogt, beantwoorden, of duidelijker gezegd, het zijn inrichtingen die er ge-
schikt voor schijnen het bereiken van het doel dier wet te verijdelen.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat er van een doelmatige opleiding
natuurlijk nog minder sprake is wanneer het theoretische onderricht geheel
afgescheiden van het practische wordt gegeven, met andere woorden dat
slechts theoretisch onderricht in hoefbeslag wordt gegeven aan bazen of
knechts van verschillende smidswerkplaatsen. Van een eigenlijke practische
opleiding is daarbij geen sprake.
4®. Het onvoldoende aantal der leersmederijen.
Die zoo dikwerf gebrekkige leersmederijen worden bovendien —■ en dit is
de derde oorzaak van de onvoldoende verbetering van het hoefbeslag in
Duitschland — nog weinig door de leerlingen bezocht. Dit verschijnsel is
hoofdzakelijk daaraan te wijten, dat de kosten aan het bezoeken van derge-
lijke smederijen veel te hoog zijn. Behalve het leergeld, dat nu eens meer
dan weder minder, doch in doorsnede omstreeks 30 Mark (ƒ 18) bedraagt,
komt hierbij nog de uitgaven voor kost en huisvesting, die meer dan 30
Mark per maand beloopen. Tot bestrjjding van al deze onkosten is het
grootste aantal smeden echter niet bij machte. Ondersteuning door landbouw-
vereenigingen e.a. zijn helaas nog slechts aan een beperkt aantal ten goede
gekomen.
5quot;. Gebreken van het examen.
Een zeer sterk werkende rem voor den vooruitgang van het hoefbeslag is
-ocr page 118-in de vierde plaats de wijze van onderzoek, zooals die tegenwoordig plaats
vindt. Ik kan mij niet met de bepaling van het Pruisische examen ver-
eenigen waarbij is bepaald, dat het practische examen zal bestaan in het
maken van twee ijzers, één voor een gezonden en één voor een zieken hoef
en het onderslaan van het ijzer bij den gezonden hoef voldoende wordt ge-
acht. Deze grondslag biedt geen voldoende zekerheid voor de bekwaamheid
van den te onderzoeken leerling. Er zou moeten worden geeischt dat hij in
staat was twee in hoofdzaak normale hoeven te beslaan, en wel een vóór —
en een achterhoef, bovendien nog een abnormale hoef waarbij gebrekkige stand
of gang valt waar te nemen. Op deze wijze uitgevoerd, zou het den exami-
natoren beter gelukken een juisten blik in de theoretische bekwaamheid van
den candidaat te verkrijgen. Het komt mij verder niet wenschelijk voor dat
ook geeischt mag worden dat het beslag niet alleen juist en nauwkeurig
wordt uitgevoerd, doch ook dat het spoedig geschied. Nauwkeurig en spoe-
dig gaan zelden met elkaar samen en daarom zal men aan de snelle uit-
voering geen al te groot gewicht mogen hechten.
Volgens de bepaling van het examen moeten de examen commissiën uit
minstens 3 personen bestaan, en wel uit een gediplomeerd veearts, een
hoefsmid en een particulier die bij het hoefbeslag belang heeft en daarvan
de noodige kennis bezit. Deze personen worden door de Regeeriiigs-presi-
denten1), meestal op voordracht, benoemd. Op de samenstelling dezer com-
missiën zal wel weinig zijn aan te merken, indien de leden hiervan, en vooral
de veearts, volkomen kunnen beoordeelen of de smid in staat is tot nut van
den eigenaar van paarden te werken. De veearts heeft in die commissiën
echter een groot overwicht en is in de meeste gevallen de eenige examina-
tor, hoewel het ook aan de andere leden der Commissie vrij staat aan de
candidaten vragen te stellen. Van dit recht wordt echter slechts zelden ge-
bruik gemaakt en wel om deze redenen dat de vrager volkomen op het ge-
bied van hoefbeslag thuis moet zijn en onvoldoende kennis van dit vak zoo
licht de gelegenheid geeft zijn onkunde bloot te leggen. Ieder heeft ook op
lange na niet de bekwaamheid om de vragen zoodanig te stellen, dat zij den
candidaat volkomen duidelijk zijn en daarbij hem het antwoord niet als in
den mond leggen, doch zóó dat men uit dit antwoord moet kunnen beoor-
deelen hoe het met zijne kennis staat.
Het is altijd voldoende dat één examinator grondig en met voorzichtigheid
vragen doet, wanneer slechts, dit herhaal ik, alle drie leden der commissie
de vooropgestelde geschiktheid bezitten om de bekwaamheid van den can-
didaat te kunnen beoordeelen.
In verband met mijne ervaring heb ik echter gegronden twijfel of dit voor
alle gevallen wel doorgaat.
Dit bezwaar is van te meer beteekenis, doordat hef aantal examen-com-
missiën verderfelijk groot is geworden. Onder dergelijke omstandigheden
1nbsp; Deze komen in rang overeen met de Commissarissen der Koningin, in Nederland.
-ocr page 119-en bij gebrek aan elke controle ligt het voor de hand dat door de onder-
scheidene commissiën lang niet dezelfde eischen bij het examen worden ge-
steld. Elke commissie voor zich kan die eischen hooger of lager stellen.
Die commissie welke de laagste eischen stelt examineert onwillekeurig de
meeste candidaten. Voor kenbaarmaking van het besluit der Ministers voor
Handel en Nijverheid en voor Landbouw dat een candidaat-hoefsmid na voor
het examen te zijn gevallen hiertoe niet binnen het eerstvolgende kwartaal
opnieuw mag worden toegelaten, was het geen zeldzaamheid dat een can-
didaat zoolang van de eene examen-commissie naar een andere reisde, totdat hij
ten slotte zijn doel had bereikt. Ook nu nog wordt een dergelijke methode
gevolgd door zulke hoefsmeden die wel reeds geslaagd zijn voor het examen
doch een eervoller diploma wensehen dan de eerste examen-commissie hen
heeft kunnen uitreiken. Dit is in genoemd voorschrift niet verboden. —
Onderscheidene examen-commissiën zullen het bestaan der bovenbeschreven
toestanden uit ervaring kennen.
6°. De houders van paarden toonen te weinig kennis en te weinig belang
ten opzichte van goed hoefbeslag.
Al die betreurenswaardige misstanden zouden veel minder scherp te
voorschijn zijn getreden, indien de paardenhouders meer begrip van het
hoefbeslag hadden en meer waarde aan een goede uitvoering hiervan toe-
kenden. Aan alle zijden is dit onverkwikkelijk verschijnsel voor den opmerk-
zamen kenner duidelijk zichtbaar. Alle dagen is er gelegenheid te over om
paarden langs den weg te zien gaan die langer op hun ijzers loopen dan
voor de hoeven wenschelijk is. Gebreken in het hoefbeslag, zooals veel te
zware ijzers, te hooge stooten en kalkoenen, te ruim en te nauw gelegde
jjzers, gebroken of losse ijzers, lange, uit den hoornwand stekende nietens,
vallen dikwijls reeds den leek in het oog. Men zou zoo denken dat derge-
lijke gebreken den houder van paarden nog veel spoediger in het oog moesten
vallen en dat zijn eigen belang voor spoedige opheffing zorg zou doen dra-
dragen, nl. om kreupelheid en vroegtijdig verslijten van zijn dier te voor-
komen. Het moet hun toch duidelijk zijn dat die gebreken vrij zeker een
van beide of alle beide genoemde gevolgen na zich zullen sleepen, dat een
goede uitvoering van het hoefbeslag hun voordeel, een slecht beslag hun
nadeel kan veroorzaken.
Vele paardeneigenaren zien die gebreken ook wel, doch zij geven zich er
in den regel te weinig rekenschap van. Hun opmerkingsvermogen wordt
eerst voldoende geprikkeld zoodra het dier kreupel gaat loopen of het ijzer
geheel verliest. En wanneer een of ander gevolg is ingetreden wordt dik-
werf die smid opgezocht, welke het meest in de nabijheid woont en de laagste
rekening schrijft. Het paard wordt beslagen, doch hoe — hierom bekom-
meren zich zulke eigenaren weinig of in het geheel niet.
Deze onverschilligheid der paardenhouders kan niet scherp genoeg worden
gegispt. Zij houdt de ontwikkeling van het hoefbeslag sterk tegen. Ieder
die een goeden wil heeft, kan voldoende beoordeelaar van het hoefbeslag
worden. Het is wenschelijk aanteekening te houden wanneer het paard voor
bet laatst is beslagen, b.v. met krijt op een deurpost of zoo iets. Hij die
de hoefijzers langer dan 5 weken laat liggen, of zoo lang totdat zy worden
verloren, doet zich zeiven de grootste schade, want onder zulke omstandig-
heden IS het geen enkelen smid mogelijk de hoeven voor abnormiteiten te
vrijwaren. Is de hoef eenmaal vervormd, de drachten ingetrokken, de zool
gewelfd, de wand los of gespleten enz., zoo zijn deze gebreken eerst in
verloop van maanden bij groote zorgvuldigheid van den smid en goede ver-
pleging van den hoef weer op te heffen.
Nog minder kan men zich verklaren dat paardenfokkers dikwerf hun
waardevol materiaal zeer onvoldoende op gebied van hoefverpleging ver-
zorgen of laten verzorgen. Hierdoor worden menigmaal vrij wat kleinere
prijzen voor de te verkoopen dieren bedongen. Afwijkingen in gerin-en
graad kunnen bij doelmatige en tijdige besnijding veelal worden verholpL
terwijl bij nalatigheid hierin zoodanige afwijkingen gemakkelijk verergeren
en van blijvenden aard worden. Ieder fokker moet in zijn eigen belang op
de hoogte zijn van den normalen hoefvorm, bij welke standen toon, verzenen,
buiten- of binnenwand meer of minder moeten worden besneden. Hij dient
de hoeven der veulens vaak na te gaan, zoowel 's zomers als 's winters
Wanneer de eigenaar en de smid tezamen de hoeven van veulens en paarden
nagaan, kan zulks niet anders dan gunstig werken op hun beider ontwik-
keling betreffende de kennis van het hoefbeslag. De tegenwoordigheid van
den eigenaar zal op den arbeid van den smid niet ongunstig werken
De eigenaar moet dien arbeid voldoende betalen en niet op een accoor dj e trach-
ten te laten werken en voor het besnijden der veulenhoeven niets te vergoeden
Het IS een feit dat er contracten worden gesloten voor het beslaan van
paarden per jaar en per stuk voor f .3.60, ja zelfs voor ƒ2.70. Wanneer
een landbouwpaard op tijd zal worden beslagen dan mag men per jaar on-
geveer rekenen op 6 keer rondom opnieuw beslaan en 4 keer verleggen
Rekent men voor het beslaan ƒ1.40 en voor het verleggen ƒ0.80, zoo zou
het per jaar ƒ11.60 kosten. Hierbij is dan nog niet begrepen het onder-
leggen van bijzondere modellen ijzers, het vastmaken van losgeraakte ijzers
het op scherp zetten enz. De smid verdient dus op die wijze dikwerf niets'
krijgt hoogstens zyn ijzer, kolen enz. betaald. De omstandigheid dat hij
bij weigermg van zoodanig contract, misschien het andere smidswerk zou
verhezen, noopt hem meermalen tot het aangaan daarvan.
Kan het onder zulke omstandigheden bevreemding wekken dat het hoef-
beslag zich in den lande niet verbetert? Ik meen van niet.
{Wordt vervolgd).
\
ANTWOORD AAN DEN HEER J. BRONDA TE GRONINGEN.
Het ligt voor de hand dat wij met dankbaarheid kennis hebben genomen
van Uwe verklaring dat gij steeds met verlangen uitziet naar een nieuwe
aflevering van »De Hoefsmidquot;, en dat Uwe belangstelling voor dit Blad zelfs
nog steeds klimmende is. Het is U en ieder lezer bekend dat eenige mede-
werkers zich zeer voor »De Hoefsmidquot; interesseeren en dit steeds van het
belangrijkste deel van den inhoud hebben voorzien. Zij vooral hebben de
uitgave van het tijdschrift mogelijk doen zijn, doordat zij bijdragen wisten
te leveren, die door de hoefsmeden en leerling-hoefsmeden op prijs zijn en
worden gesteld.
Naast Uwe waardeering voegt gij een paar opmerkingen, waarvoor mede
onzen dank. Het zijn:
»a. Twee zaken echter, en wel in mijn oog belangrijke '/aken, worden er
naar mijn bescheiden meening te weinig of in het gehoel niet in behandeld,
en wel deze: 1°. ervaringen door hoefsmeden opgedaan, en 2°. dat er nog
nooit over financiëele zaken, betreffende het hoefsmeden, is gesproken.quot;
b. Zou het niet goed zijn dat er een vereeniging werd opgericht van hoef-
smeden in de Provincie Groningen?quot;
Bij het verschijnen van »De Hoefsmidquot;, .lanuari 1896, is een voorbericht
toegevoegd, zooals U weet, en waarin o. a. het volgende voorkomt:
»Het doel dat wij ons met de uitgave van »De Hoefsmidquot; voor oogen
stellen, laat zich in het kort samenvatten als volgt:quot;
1^, den hoefsmeden een orgaan te verschaffen, waarin hun vak op gron-
dige wijze wordt behandeld, ten einde de gelegenheid voor hen te openen
zich verder in hun vak te bekwamen, niet aangegeven of veelzijdig opnieuw
aanbevolen beslagmethoden te bespreken en te vermelden wat in onder-
scheidene landen, maar in hoofdzaak wat in Nederland voor meldenswaardigs
op het gebied van het hoefsmidvak voorvalt of wordt voorbereid;quot;
2°. te streven naar een goed geregelde opleiding van hoefsmeden.quot;
Dit doel heeft sedert die verschijning geen wijziging ondergaan. Of in
dat tijdsverloop in de aangewezen richting is gearbeid, laten wij ter beoor-
deeling aan de lezers. Dat de verkregen resultaten nog niet groot zijn,
verbaast ons evenmin als dat het ons voor de toekomst ontmoedigt. Het
is een geregeld voorkomend verschijnsel dat hervormingen een lange voor-
bereiding eischen en eveneens een lange periode van wording.
Dat er te weinig »ervaringen door hoefsmeden opgedaanquot; in het maand-
blad voorkomen, zijn wij geheel met U eens, doch op welke wijze dit te
verhelpen ? Bij, voor zoover ons bekende, alle vakbladen ziet men hetzelfde
verschijnsel. De degelijke, bekwame werklieden, die ambitie bezitten voor
het door hen gekozen en beoefend vak, hebben in den regel veel te doen.
En wanneer men den geheelen dag aan den arbeid is geweest, komt men
er zoo moeielijk toe zijn ervaring eens op het papier te zetten. Een cou-
rant lezen en zijn vakblad doorgaan — daar blijft het in den regel bij, ja
er zullen nog vrij wat zijn, die het zoover niet eens brengen. Dezen ont-
breekt het dan ook wel eens een beetje aan ambitie.
Dat men er niet gemakkelijk toe komt — U zoudt zelfs kunnen vragen
aan den steller der vraag, opgenomen in jaargang 1896, blz. 157. Aan
het einde van het betreffende antwoord verzochten wij te eeniger tijd den
uitslag in »De Hoefsmidquot; te mogen vermelden doch zijn hiertoe niet in
staat gesteld. — Wij voegen hier uitdrukkelijk aan toe dat het volstrekt
niet de bedoeling is daarvan eenig verwijt te maken doch het alleen aan
te halen als bewijs dat de ervaring zoo gemakkelijk niet tot publicatie
komt, zelfs bij hen die van het nut der mededeeling zijn overtuigd en tot
mededeeling alleszins bekwaam.
Sommige zien er tegen op mededeelingen uit de praktijk te doen,
omdat zij vermeenen «geen goed Nederlandsch te kunnen schrijven.quot; Deze
opvatting mist in den regel voldoenden grond, en zelfs al ware een mede-
deeling in slecht Nederlandsch gesteld, dan is ieder redacteur van een
vakblad steeds gaarne bereid het epistel van taal te verbeteren. Een vak-
blad is geen tijdschrift voor letterkunde, al verdient goede taal voor ieder
Blad aanbeveling.
Moge uw opmerking aanleiding geven dat tal van practisch ontwikkelde
hoefsmeden hun ervaring voortaan aan »De Hoefsmidquot; mededeelen, en op
deze wijze hunne collega's en toekomstige ambtgenooten tot leering strekken!
De financiëele zaken betreffende het hoefsmeden kunnen slechts in het
algemeen met vrucht door een vakblad worden bevorderd. En deze bevor-
dering krijgt men hoofdzakelijk door hoogere eischen te stellen voor de
opleiding tot hoefsmid. Zoodra een smid of wie dan ook zijn vak uitnemend
verstaat, een veelzijdige opleiding, grondig onderwijs heeft genoten en
degelijke studie gemaakt, dan kan hij zich gerust goed laten betalen
zonder gevaar te hebben onvoldoende werk te krijgen of te houden.
Indien het Uwe bedoeling is dat door bemiddeling van »De Hoefsmidquot;
prijzen voor de verschillende werkzaamheden zouden worden vastgesteld,
dan spijt het ons niet met Uwe opvatting te kunnen medegaan. Het is U
ook wel bekend dat een paar jaren geleden een smid in Groningen een
paard van 4 z.g.n. nieuwe stootijzers voorzag voor het bedrag van ƒ1.00.
In enkele plaatsen van Holland worden 4 zulke ijzers betaald met ƒ 2.50,
ten minste enkele jaren geleden in Utrecht. Dergelijke prijzen schikken
zich naar plaatselijke gebruiken, terwijl de smid die personen, welke door
hun paard hun dagelijksch brood moeten verdienen, ook wel wat door de
vingers behoort te zien. — Ofschoon er volgens onze opvatting weinig aan
te dwingen zal zijn, zou het niet ondienstig wezen de berekeningen voor
de verschillende hoefsmidswerkzaamheden in de onderscheidene streken van
ons land eens te publiceeren.
Uwe tweede opmerking verdient mede alle waardeering. Het is ook onze
overtuiging dat dergelijke Vereeniging op den duur tot stand behoort te
komen, en dat zij ten slotte niet over een provincie, maar over geheel
Nederland werkzaam behoort te zijn. Ook hiervoor zou het van zoo veel
belang zijn, indien omtrent de opleiding der hoefsmeden eenvormigheid bestond.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling A. Bolt, 14
Februari 1898 zijn leertijd aangevangen, heeft op 16 .luli jongstleden dien
tijd met goed gevolg afgesloten, en zich voorloopig nog niet als hoefsmid
gevestigd.
De opengevallen leerlingplaats wordt 15 Augustus 1898 ingenomen door
J. Paagman van Uithuizen.
—nbsp;In het Juli-nummer der »Mededeelingen en Berichten der Friesche M.
V. Landbouwquot; is opgenomen het Verslag der Vereeniging »Het Paarden-
stamboek voor de Provincie Frieslandquot; over 1897/98, waaraan het volgende
is ontleend: »Opleiding hoefsmeden. In het verloopen jaar zijn wederom
vijf jongelingen uit deze provincie aan de Hoefsmidschool te Amersfoort of
bij een der detachementen Artillerie opgeleid. Bovendien werd hier ter
stede wederom een cursus voor hoefbeslag gehouden, waarvan de kosten
uit de fondsen der commissie voor de paardenkeuringen zijn gekweten. 10
hoefsmeden kwamen daardoor in 't bezit van een getuigschrift. Blijkens de
jaarlijks van onze vereeniging uitgaande aanbeveling van hoefsmeden bevinden
zich thans 22 in de provincie, die, hetzij aan de Hoefsmidschool, hetzij bij
een der detachementen zijn opgeleid, terwijl 40 hoefsmeden de cursussen
successievelijk hebben bezocht. Het ligt voor de hand, dat een en ander
op het hoefbeslag van grooten invloed is geweest en allerwege vooruitgang
is waar te nemen. Nu een niet opgeleid hoefsmid zijn clientèle ziet verloopen,
omdat de fokker zich niet langer aan het gevaar wil blootstellen van slecht
beslag, is er bij allen groote belangstelling geboren ter verkrijging van
meer vakkennis, waardoor de achterlijkheid op dit gebied ras zal zijn in-
gehaald.quot;
—nbsp;Te Heerenveen is 13 Juli jongstleden een cursus in hoeßeslag aange-
vangen, uitgaande van de Vereeniging »Het Paardenstamboek van de Pro-
vincie Frieslandquot;, met subsidie van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
Deze cursus zal worden geleid, voor zoover het theoretische gedeelte betreft,
door den veearts Joh. Plet te Heerenveen, voor het practisch gedeelte
door J. W. de Jong, hoefsmid te Heerenveen. De laatste genoot zijn op-
leiding te Amersfoort. In het geheel boden zich ruim 20 liefhebbers aan,
waarvan 15 zijn toegelaten voor de theoretische lessen, terwijl hiervan 10
naar gelang hunner capaciteiten zullen worden toegelaten tot de practische lessen.
De theoretische lessen, ten getale van 5 ieder voor twee uur, zullen wor-
den gegeven in een der localen der Rijks Hoogere burgerschool te Heeren-
veen, de practische, ten getale voor 10, ieder van vier uur, in de smidse
van J. W. de Jong te Heerenveen, waar drie vuren voor dit doel zullen
worden beschikbaar gesteld.
-128
—nbsp;Te Almelo zal vanwege de Overijselsche landbouwmaatschappij een
cursus in hoefbeslag worden gehouden. Het theoretisch onderricht zal worden
gegeven door den heer J. H. Cramer, rijks-veearts te Almelo, het prac-
tisch onderwijs door den hoefsmid W. ten Cate, die zijn opleiding heeft
genoten aan de hoefsmidschool te Amersfoort.
De aangifte is opengesteld tot 15 Augustus; op 13 Aug. waren reeds 21
leerlingen aangemeld.
—nbsp;Vanwege het Koninkrijk Baden in Zuid-Duitschland, heeft in het laatst
van 1897 een wedstrijd in hoefbeslag plaatsgevonden, waaraan 37 hoefsme-
den hebben deelgenomen. Er waren benevens diploma's 10 prijzen uitge-
loofd, nl. 100 Mark (= ƒ60), 80 M., 60 M., 2 ä 50 M., 2 ä 40 M.,
30 M. en 2 ä 25 M.
—nbsp;Bij een proefneming met aluminium hoefbeslag bij paarden van een
Russisch regiment cavalerie zou gebleken zijn dat aluminium duurzamer was
dan ijzer. (Duurder in stede van duurzamer lijkt ons meer geloofwaardig).
JJ
Sedert 15 .luli zijn ingekomen postwissels van B. van Leeuwen te N. W.
voor 2de, 3de en 4de kwart, a ƒ 2.25; van J. Verhoeven te B. voor 3de
en 4de kwart, a ƒ 1.50 en van G. Jonkers te E. voor 2de kwart, a ƒ0.75.
T\V NnF17quot;sMTr)quot;nbsp;^^^ plaatsen van het Binnen-
Uil^nUILr omiunbsp;^^^ ^ ^^^ ^^^ Buitenland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. ƒ3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle atmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Inwendig verdeeld, van buiten fel bestookt, was Neerland in die dagen
van strijd, toen het worstelde om zijn volksbestaan, maar Oranje's moed
en wijsheid smeedde het vast aaneen. Het was deugdzaam werk wat die
groote smeden leverden; bijna drie eeuwen hield het stand en slechts eens
was er een groote reparatie noodig.
Vast aaneengesmeed mogen we dan steeds bhjven. Oranje en Nederland,
des te vaster nu die krachtige vuisten er niet meer zijn, die eens het
oranje, blanje, bleu! omhoog hielden, en ons slechts een vrouwenhand lieten
om den scepter te voeren, maar ook een vrouwenhart, dat door liefde de
natie vaster aan zich en aaneen zal binden, dan ooit de oranjeband te
voren deed.
ik
DE OPLEIDING EN HET EXAMEN DER HOEFSMEDEN EN DE NOOD-
ZAKELIJKHEID VAN GOED INGERICHTE LEERSMEDERIJEN.
{Vervolg.)
Wanneer de eigenaren van paarden zich niet interesseeren voor het hoef-
beslag, worden de smeden onwillekeurig onverschillig ten opzichte van de
uitoefening. Vele smeden die wel een goed beslag kunnen leveren, doen
zulks niet, daar het niet voldoende betaald wordt, en snel, slordig werk
nog het minst slecht. Zij beschouwen zorgvuldig werken voor onnoodig,
daar ze weten dat de eigenaar zich niet om de uitvoering bekommert. Z|j
zouden immers voor accuraat werk geen erkenning vinden, terwijl ze voor
slecht beslag geen verwijten behoeven te wachten. Alleen wanneer ze
werkelijk veel liefhebberij bezitten in het hoefsmidsvak, zullen zij in vak-
kennis niet achteruitgaan. Hebben ze weinig of geen ambitie, dan gaan
zelfs hoefsmeden die een goede opleiding hebben genoten, van lieverlede
hun vak verwaarloozen.
Voorstellen tot verbetering der bestaande toestanden.
De opnoeming der oorzaken, welke de ontwikkeling van het hoefbeslag
tegenhouden, doet zien welke wegen moeten worden ingeslagen en welke
middelen aangewend om betere resultaten te verkrijgen. De voornaamste
zijn: het oprichten van goed gebouwde en goed geleide hoefsmidscholen
(leersmederijen), goede inrichting van het onderwijs en bevordering van het
bezoek dier scholen, wijziging der examens en pogingen om de eigenaren
van paarden meer belang voor het hoefbeslag in te boezemen.
a. Het oprichten van goed gebouwde en goed geleide hoefsmidscholen {leer-
smederijen).
Een hoefsmidschool moet ruim gebouwd, goed licht, en van een nood-
stal met houten vloer zijn voorzien. De in de smederij aanwezige werktuigen
en hoefgereedschappen, de schoorsteenen en blaasbalgen, aambeelden, bank-
schroeven en boormachines en evengoed de kleinere gereedschappen moeten
aan alle eischen, welke op grond van de nieuwste uitvindingen mogen
worden gesteld, beantwoorden, want alles wat de leerlingen in hun oplei-
dingsplaats zien, moet hen voor hun lateren zelfstandigen werkkring als
voorbeeld kunnen dienen.
De hoefsmidschool moet ten tweede voldoende ruim zijn en een goed
verlicht onderwijslokaal bevatten, waarvan de wanden behangen zijn met
groote, goede, op de ontleedkunde van den hoef of op het beslag betrek-
king hebbende afbeeldingen. Verder moeten in dat lokaal voorkomen alle
andere benoodigde leermiddelen, zooals een geheel geraamte van het paard,
de beenderen van den ondervoet, deze beenderen voorzien van pezen en
banden, gedroogde en in .spiritus opgehangen preparaten van de weeke
deelen van den hoef en den hoornschoen, normale en abnormale hoeven,
modelijzers, zoowel voor gewone als afwijkende hoefvormen, hulpmiddelen
bij het hoefbeslag, benoodigdheden voor het beslag en de hoefverpleging,
hoefsmeersels en werktuigen voor de behandeling van gebrekkige en zieke
hoeven. Slechts met behulp daarvan is het mogelijk den leerlingen theore-
tische grondslagen voor de rationeele uitoefening van het hoefbeslag duidelijk
te maken.
Als derde eisch moet worden gesteld dat er in de smederij geen anderen
arbeid wordt verricht dan hoefsmidswerk, en de cliëntèle (klandisie) dient
een uitgebreide te zijn, opdat de leerlingen veel in de gelegenheid zijn om
practische bekwaamheid op te doen en niet door andere bezigheden van het
hoefsmeden worden afgeleid. Het ligt voor de hand dat een hoefsmidschool,
om over voldoende paardenmateriaal te kunnen beschikken, in een groote
stad gevestigd dient te zijn.
b.nbsp;De leiding {directie) der hoefsmidscholen {leersmederijen.)
Het zal wel geen tegenspraak ontmoeten dat een hoefsmidschool onder
leiding van een veearts moet staan. Deze is door zijn studie bekend met
den bouw en de verrichtingen van den hoef en met de ziekelijke afwijkingen,
welke door een verkeerd beslag kunnen optreden. De eerste de beste vee-
arts heeft echter voor dat ambt geen voldoende geschiktheid, doch alleen
diegene welke zich meer speciaal op het hoefbeslag heeft toegelegd en in
staat is dit zelf practisch uit te voeren.
Indien zulks niet het geval is, mist hij de bekwaamheid om het geleerde
duidelijk te laten zien, en de waarheid van het voorgedragene overtuigend
aan te toonen; dikwerf zou de ernstige fout voor den dag komen dat
theorie en practijk onvoldoende aansluiting hadden, te veel naast elkaar
stonden. Desniettegenstaande zal tevens een goed ontwikkelde smidsbaas
als tweede onderwijzer moeten werkzaam zijn, ten opzichte van het on-
derwijs en het vervaardigen en passen van ijzers, voor het besnijden der
hoeven en het onderslaan der ijzers. Zoomin als van dezen raag worden
geeischt dat hij de theorie, al kent hij deze ook voldoende, den leerlingen
bevattelijk weet voor te dragen, kan men van den veearts verlangen dat
hij voldoende geoefendheid bezit in de practische werkzaamheden van het
hoefsmidsvak. Een druk bedrijf goed te leiden en een groot aantal leer-
lingen onderwijs te geven in de theorie en de practijk van het hoefbeslag,
is tezamen in den regel te omvattend om door één persoon naar behooren
te worden vervuld.
c.nbsp;Voorwaarden van opneming voor de leerlingen.
Voor de plaatsing aan een hoefsmidschool dient de leerlingtijd met goed
gevplg te zijn doorloopen en het bewijs te worden overgelegd als smidsgezel
te zijn toegelaten. Wanneer de scholieren of cursianen bij den aanvang
van den cursus niet reeds een zekere vaardigheid in het smeden bezitten,
is het ook niet te verwachten dat deze voldoende resultaten zal opleveren.
Zeker ware het ook van belang indien het bewijs kon worden gevorderd
met vrucht de lagere school te hebben doorloopen. Het hoefbeslag toch is
geen ruw handwerk, maar een kunst, die op wetenschappelijke grondslagen
rust, en waarvan de beoefenaar op de hoogte dient te zijn met de samen-
stelling en verrichtingen van den hoef. Personen die de lagere school niet
met vrucht hebben doorloopen, missen de geschiktheid zich die grondslagen
van het hoefsmidsvak duurzaam eigen te maken. Intusschen kan het bezwa-
ren opleveren de voorwaarden tot plaatsing in dat opzicht scherp te begrenzen;
derhalve zal het moeilijk anders zijn te regelen als dat de directeur der school
die leerlingen, welke blijkbaar niet in staat zijn het theoretische gedeelte
van het hoefbeslag te begrijpen, het verder volgen van den cursus ontzegt.
Ten einde deze gevallen zooveel mogelijk te voorkomen, verdient het aan-
beveling het houden van herhalingsonderwijs zooveel mogelijk te bevorderen
opdat het peil der algemeene ontwikkeling worde verhoogd.
d.nbsp;Leeftijd der leerlingen.
De beste leeftijd voor de toelating aan een hoefsmidschool is van 18- 24
jaar. Dan is het lichaam voldoende ontwikkeld en goed lenig en de ge-
schiktheid voor de studie goed. Datgene wat op practisch gebied beneden
den 18-jarigen leeftijd wordt geleerd, gaat licht weer verloren, wanneer
zoo'n smid niet het geluk heeft in een zeer goede werkplaats zijne opleiding
verder te voltooien.
Op dien leeftijd van 18—24 jaar is de vader in den regel nog voldoende
kras om zijn zoon voor den duur van den cursus in de werkplaats te kun-
nen missen.
e.nbsp;Buur van den cursus.
Deze is op zes maanden vast te stellen. In dien tijd zal het ook een
leerling met middelmatige voorbereiding mogelijk zijn, een goed hoefsmid
te worden, vooropgesteld dat zijn lichamelijke of geestelijk ontwikkeling
daarvoor geen hinderpalen op leveren. Oudere leerlingen met längeren tijd
van voorbereiding zullen gewoonlijk met de practische werkzaamheden eerder
vertrouwd zijn geworden, doch met de theorie hebben ze dikwijls meer last,
zoodat ze meestal in een cursus van drie maanden geen voldoende ontwikke-
ling verkrijgen om met goed gevolg het examen af te leggen. Hoe langer
de cursianen de lagere school achter den rug hebben, des te moeilijker
valt het leeren gewoonlijk. Jongere gezellen hebben de theorie spoediger
te pakken, doch vergeten ze ook gemakkelijker. Hoe weinig voorbereiding
sommige smidsgezellen hebben genoten, moge blijken uit het feit dat er
cursianen zijn, die zelf nimmer een hoefijzer hebben gemaakt. Dit ver-
rassend verschijnsel komt meer voor sedert de fabriekmatige vervaardiging
van hoefijzers eenige uitbreiding heeft gekregen.
f. Tijden waarop nieuwe leerlingen kunnen worden aangenomen.
Volgens mijn opvatting is het niet voldoende dat er twee keer in het
jaar gelegenheid bestaat voor de toelating van leerlingen. Zulks moet vier
keer het geval zijn. Dit voorschrift biedt het groote voordeel dat wanneer
nieuwe leerlingen zijn toegelaten er reeds een aantal zijn die drie maanden
het onderwijs hebben gevolgd.
Deze laatsten werken onwillekeurig gunstig op de ontwikkeling van de
-ocr page 131-pas toegelaten groep, doordat ze helpend optreden bij het aanleeren der
practische werkzaamheden. Zij bevestigen op die wijze het geleerde bij zich
zelf en vergemakkelijken den onderwijzers de opleiding der pas toegelaten
leerlingen. Ook is een dergelijke regeling van belang om de cliëntèle der
smederjj beter te bevredigen.
Deze gezichtspunten z[jn voldoende belangrijk om de motieven voor een
slechts twee keer in het jaar toelaten te overtreffen. Deze motieven bepa-
len zich in hoofdzaak tot de bewering dat wanneer de toelating alleen op
1 Januari en 1 Juli kan plaats vinden ieder deelnemer aan een cursus de
toepassing van het winterbeslag voldoende kan leeren en waarnemen. Afge-
zien van het feit dat het weer daarbij een streep door de rekening kan ha-
len, blijven toch altijd het vervaardigen en het richten van de ijzers voor
de verschillende hoefvormen, het besnijden der hoeven en het onderslaan
der ijzers, de voornaamste kundigheden welke de leerlingen zich eigen die-
nen te maken; het scherp beslag is in verhouding tot die werkzaamheden
van ondergeschikten aard. Bovendien kan ook buiten den wintertijd de ver-
vaardiging van scherp beslag worden onderwezen en het onderslaan der
ijzers bij doode hoeven plaatsvinden.
g.nbsp;Het aantal toe te laten leerlingen.
Het aantal leerlingen van een hoefsmidschool mag van 30—40 bedragen.
In verband met het bovenstaande, gesplitst in twee klassen, 15 ä 20 leer-
lingen kunnen door elk der beide onderwijzers goed worden onderricht en
onder voldoende opzicht worden gehouden. Bij dergelijke aantallen is het
echter een beslist vereischte dat de klandisie der smederij een zeer uitge-
breide zij.
h.nbsp;De inrichting van het ondervoijs.
Het onderwijs moet volgens een nauwkeurig vastgesteld en streng gevolgd
leerplan worden gegeven: en zooals reeds meermalen is gezegd op zoodanige
wijze, dat theorie en practijk voortdurend aansluiting hebben. Indien de eene
onderwijzer zich uitsluitend met de theorie bemoeit, alzoo de practijk niet
in bespreking brengt, en een ander onderwijzer alleen het zuiver practische
deel behandelt en de theorie geheel ter zijde stelt, dan mag niet op voldoende
resultaten worden gerekend.
Voor het theoretisch onderwijs kunnen 3 ä 4 wekelijksche lesuren worden
gesteld, opdat er tijdens den driemaandelijkschen cursus veel gelegenhed zij
tot repeteeren. Op die wijze kan de theorie minstens twee keer worden
behandeld, waardoor de leerlingen de wetenschappelijke grondslagen van hun
vak des te beter leeren kennen.
i.nbsp;Dringende behoefte aan dergelijke ingerichte en geleide hoefsmidscholen
(leersmederijen).
Een hoefsmidschool, ingericht als boven is aangegeven, zij het ook met
de bepaling dat na een cursus van drie maanden toelating tot het examen is
geoorloofd, is in Hannover, en staat in verbinding met de Veeartsenijkundige
Hoogeschool. Zij is reeds in 1853 door de vroegere Hannoversche regeering
gesticht en tot nu toe eene staatsinstelling gebleven. De inrichting heeft
gunstige resultaten opgeleverd, voor zoover deze mogelijk waren bij de con-
currentie van de in den laatsten tijd opgerichte leersmederijen en de toegeef-
lijkheid van sommige niet gecontroleerde examen-commissiën. Aan het hoofd
van die hoefsmidschool staat een bekwaam vakman, een veearts, voor wien
de leiding der school (smederij) geen bijzaak is maar bijna als zijn uitsluitend
ambt heeft te beschouwen, daar hij verder slechts onderwijs geeft in theo-
retisch hoefbeslag en in het beslaan van doode hoeven aan de studenten
der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Deze gelijktijdige werkzaamheid als
leeraar aan de Hoogeschool in hetzelfde vak brengt onwillekeurig mede dat
hij zich voortdurend op de hoogte van de wetenschap houdt, hetgeen de
hoefsmidschool onwillekeurig ten goede moet komen.
OngCTeer dezelfde gunstige verhouding vindt men b.v. bij de Saksische
hoefsmidschool, behoorende bij de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Dresden,
en de hoefsmidschool in Beieren, behoorende bij de Veeartsenijkundige Hoo-
geschool te München, in Pruisen vindt men echter geen tweede dergelijke
school. Het is zeer wel mogelijk dat enkele andere Pruisische leersmederijen
voor de vorming van hoefsmeden zeer nuttig hebben gewerkt. Verreweg
het meerendeel van die inrichtingen, n.1. die met een korten leertijd en die
waarbij de veearts-leeraar de veeartsenijkundige praktijk of eene staatsbe-
trekking als zijn hoofdwerkzaamheid beschouwt en het onderwijs in theore-
tisch hoefbeslag slechts als bijzaak en zonder goed verband met het practi-
sche onderwijs in hoefbeslag, reken ik daartoe echter niet.
Het schijnt dat de Hannoversche hoefsmidschool binnenkort als staatsin-
stelling zal verdwijnen, daar in het bouwplan der nieuwe Veeartsenijkundige
Hoogeschool geen gebouw voor een hoefsmidschool is opgenomen, ook
moeilijk daarin kon worden opgenomen, daar de gekozen bouwplaats voor
een hoefsmederij als ongeschikt moet worden beschouwd. Het zou echter
zeer te betreuren zijn, wanneer de werkelijk degelijke inrichting voor hoef-
beslag werd opgeheven. Vooral voor Hannover, waar na Oost-Pruisen in
Duitschland het meest aan paardenfokkerij wordt gedaan, zou die opheffing
een zwaar verlies zijn. In plaats van opheffen van deze onderwijsinrichting
zou men naar mijne overtuiging een nuttig werk verrichten door verscheiden
op dezelfde wijze ingerichte leersmederijen van staatswege in het leven
te roepen.
j. Het benoodigd aantal van dergelijke hoefsmidscholen {leersmederijen).
Volgens mijn opvatting zou het voldoende maar ook noodig zijn, dat er
in elke provincie twee dergelijke scholen bestonden. Het kan zijn dat voor
sommige provinciën één voldoende is en enkele andere een drietal behoeven.
De gunstige gelegenheid om een dergelijke leersmederij in een stad op te
richten waar een Veeartsenijkundige Hoogeschool is, bestaat in Pruisen buiten
Hannover slechts te Berljjn. Intusschen kunnen ook andere plaatsen de
noodige geschiktheid daarvoor geven n.1. de grootere steden met landbouw-
scholen , waaraan in den regel ook een Veeartsenijkundige afdeeling is
verbonden, zooals in Koningsbergen, Breslau en Halle. Deze zouden nog
bet bijzondere voordeel hebben dat de landbouwkundigen onwillekeurig beter
met het hoefbeslag vertrouwd geraakten dan thans, hetgeen de goed ont-
wikkelde hoefsmeden niet zou schaden.
Nogquot; meer dan 2 of 3 leersmederijen in een en dezelfde provincie op te
richten kan zeker niet goed worden genoemd. Wanneer zulke inrichtingen
werkelijk het gewenschte nut zullen stichten, zoo moeten zij aan al de door
mij genoemde eischen voldoen, en het genoemde aantal kan voldoende worden
gerekend om de hoefsraidsleerlingen in een provincie alle eene degelijke
opleiding te kunnen verschaffen. Bij een grooter aantal op kleinere schaal
ingerichte leersmederijen, zouden de hoefsmidsleerlingen dichter bij huis
kunnen blijven, doch dit voordeel is ten opzichte van het verschil in waarde
van de groote en kleine leersmederijen van zeer geringe beteekenis.
k. De kosten en de wijze van exploitatie der hoefsmidschool.
De kosten van de oprichting en het onderhoud van zulke grootere leer-
smederijen (hoefsmidscholen) kunnen niet hoog worden genoemd in verhouding
tot het nut dat ze stichten, en dat werkelijk van zeer algemeenen aard is.
De oprichtingskosten hebben betrekking op de gebouwen, den inventaris en
de leermiddelen; de jaarlijksche uitgaven loopen voornamelijk over het on-
derhoud der gebouwen en van den inventaris, over de aanvulling der verza-
meling leermiddelen, over vuur, licht en water, alsmede over het salaris van
den directeur der inrichting. Overigens zijn de uitgaven en inkomsten
afhankelijk van de regeling of een maatschappij of vennootschap, eigenares
der leersmederij (hoefsmidschool) zijnde, de zaak voor eigen rekening wil
drijven, of dat zij met den directeur een overeenkomst sluit, dat de be-
drijfsuitkomsten voor zijne rekening zijn.
Aan de hoefsmidschool in Hannover komt de laatstgenoemde regeling voor.
De Staat is eigenaar der school, stelt het gebouw en den omvangrijken
inventaris kosteloos ter beschikking van den directeur en draagt de kosten
van onderhoud van een en ander, alsmede die voor vuur, licht, water en
leermiddelen. Bovendien ontvangt de directeur een klein salaris, terwijl de
staat de leergelden der scholieren ontvangt. De directeur bezoldigt den
onderwijzer-hoefsmid en zorgt voor de aanschaffing van ijzer, nagels, kolen
en gereedschappen. De ontvangsten voor het beslaan der paarden vloeien
in zijn zak.
Ik houd deze inrichting ook voor het doelmatigste, daar ze steeds een
prikkel geeft voor de ambitie van den directeur en mede aanleiding geeft
tot het houden van bekwame hoefsmeden, hetgeen een waarborg oplevert
voor het verkrijgen van goede resultaten bij de opleiding der leerlingen.
De ervaring leert dat dergelijke resultaten niet zijn te verwachten wanneer
de hoefsmederij geheel wordt geëxploiteerd voor rekening van den eigenaar,
de directeur alzoo zuiver ambtenaar is, in welk geval hem ook een veel
hooger salaris moet worden toegekend. Hoogstens kan men bij deze regeling
probeeren om de ambitie van den directeur een blijvende te doen zijn,
door de toekenning van een belangrijk aantal procenten van de zuivere in-
komsten van het bedrijf. Ik meen echter gerechtigd te zijn om te betwijfelen
of in dit geval de eigenaar der smederij financiëel wel beter uit zal komen,
en, wat altijd de hoofdzaak blijft, of de bloei der inrichting en de vorming
van bekwame hoefsmeden wel even gunstige resultaten zal aanwijzen als
wanneer het geheele bedrijf voor rekening van den directeur blijft.
1. De hoefsmidscholen dienen provinciale inrichtingen te zijn.
Ofschoon degelijke hoefsmeden voor het geheele land van belang zijn,
is er veel voor te zeggen de hoefsmidscholen provinciale instellingen te doen
zijn, daar in de eene provincie de paardenfokkerij van veel meer beteekenis,
van veel meer omvang kan zijn dan in een andere. Het is trouwens ook
de opvatting van den nieuweren tijd om in groote rijken de oprichting van
en het houden van toezicht op dergelijke inrichtingen, zooals b.v. de scholen
voor lager - en middelbaar landbouwonderwijs aan steden, vereenigingen of
provincies over te laten en slechts de algemeene grondslagen omtrent inrich-
ting, onderhoud en oppertoezicht in handen van het Rijksbestuur te houden.
Of nu de landbouwkamers en, waar deze nog ontbreken, centrale of pro-
vinciale maatschappijen de geschikte lichamen zijn voor de oprichting en
het controleeren van hoefsmidscholen, wil ik voorloopig daarlaten. Persoon-
lijk ben ik de meening toegedaan dat de zaak het beste zou worden behar-
tigd wanneer het Provinciale Bestuur de maatregelen tot verbetering van het
hoefsmidsvak, de oprichting van dergelijke leersmederijen, ter hand nam en
de landbouwkamers zich wilden verplichten uit de te hunner beschikking
staande middelen den noodigen financieelen steun te verleenen.
m. Het verkrijgen van een voldoend aantal dergelijke leersmederijen {hoef-
smidscholen).
Wanneer het mogelijk bleek voor de toelating tot het examen voor hoef-
smid het bewijs te vorderen dat een volledige cursus aan een hoefsmidschool
was gevolgd, dan ware met een slag de vrees voor een voldoend aantal
van dergelijke hoefsmidscholen weg te nemen. Men had dan alleen zorg te
dragen dat behoeftige hoefsmidsleerlingen op een gemakkelijke wijze een
cursus konden volgen. Ik betwijfel evenwel of het aanbeveling verdient een
dergelijke bepaling, hoe wenschelijk zij ook moge worden geacht, direct in
toepassing te brengen. Men moet er op bedacht zijn maatregelen te treifen
welke het bezoeken der provinciale leersmederijen zooveel mogelijk bevorde-
ren. Het ligt voor de hand dat bij de oprichting daarvan aan andere leer-
smederijen geen subsidie meer zal worden verleend. Een tweede middel in
die richting is dat aan de examen-commissie wordt opgedragen streng te
zijn in hun eischen bij die candidaten voor den hoefsmidstitel, welke geen
cursus in hoefbeslag aan een provinciale instelling met vrucht hebben ge-
volgd. Ik begrijp zeer goed dat het voor de leden der commissie moeilijk
kan zijn voldoende streng op te treden, wanneer een smid zich aan het
examen onderwerpt die reeds drie kruisjes achter den rug heeft, reeds voor
vrouw en kroost heeft te zorgen, en die het door vlijt en spaarzaamheid
eindelijk zoo ver heeft gebracht voor eigen rekening een zaak te kunnen
beginnen. Men is onder dergelijke omstandigheden zoo licht geneigd het
getoonde werk met groote toegevendheid te beoordeelen. Toch moet worden
erkend dat toegevendheid in die richting afkeuring verdient, daar het hoef-
smeden zou opleveren die voor hun taak niet voldoende berekend zijn.
Het moet van veel gewicht worden geacht dat het bedrag van het school-
geld laag wordt gesteld en dat behoeftige leerlingen toelagen ontvangen
om het onderwijs aan een provinciale hoefsmidschool te kunnen volgen.
Het schoolgeld aan de Hannovèrsche hoefsmidschool bedraagt voor den drie-
maandelijkschen cursus ƒ4.50. Dit bedrag is zeer laag en zou zonder be-
zwaar een weinig kunnen worden verhoogd. Wanneer daarentegen sommige
leersmederijen met een absoluut te korten leertijd, van slechts vier weken,
een bedrag van 25—30 gulden voor onderwijskosten eischen, zoo heeft zulks
een zuiver speculatieven bijsmaak. Leerlingen die een zoodanig bedrag voor
onderwjjs betalen en zulk een kortdurende opleiding genieten, is het blijk-
baar meer te doen om het bewijs geëxamineerd hoefsmid te zijn, dan wel
om degelijke kennis van hun vak te verkrijgen. Wij hebben herhaaldelijk
van vaders-smeden, die hun zoon ter hoefsmidschool in Hannover brachten,
de opmerking gehoord: »Bij ons wordt niet zooveel op het hoefbeslag gelet,
de hoofdzaak is dat mijn zoon het bewijs van toelating ontvangt.quot;
Alle pogingen om vlijtige en behoeftige smeden door een toelage in staat
te stellen een cursus aan de hoefsmidschool te kunnen volgen, worden zeer
op prijs gesteld. De middelen, welke de Provincie en de landbouwkamers
in die richting beschikbaar stellen, komen de Provincie steeds weder ten
goede, daar de voordeelen van een goed hoefbeslag belangrijk zijn.
{Slot volgt).
VERSLAG OVER DE HOEFSMIDSCHOOL TE DRESDEN EN DE
EXAMENS IN HOEFBESLAG, over het jaar 1897. '
Het onderwijs in hoefbeslag is gevolgd door eenige, volgens het leerplan
daartoe aangewezen, studenten der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Buiten
deze is de hoefsmidschool (leersmederij) bezocht door 156 hoefsmidsleerhngen,
68 burgers en 88 militairen, waaronder medegerekend de 15 burger- en 17
militaire leerlingen, die den overgang van 1896 op '97 hebben meegemaakt.
Van die 156 leerlingen hebben 128 een volledigen cursus bijgewoond en
hebben hierna zich aan het examen in hoefbeslag onderworpen. 1 burger-
leerling heeft geen volledigen cursus gevolgd, 1 militaire leerling is gestor-
ven, 26 (10 burgers en 16 militaire leerlingen) zijn als leerling in 1898
overgeschreven.
Tien burger-hoefsmidsleerlingen ontvingen gedurende 1897 elk een toelage
van ƒ 67.50, vrije woning gedurende 3 maanden en vrijstelling van de exa-
menkosten (ƒ 8.40).
Het onderwijsmateriaal, de leermiddelen. Bij het onderwijs werd gebruik
gemaakt van eenige honderden doode hoeven, terwijl een belangrijk aantal
paarden werd beslagen, n.I. 9003. Hierbij werden 24554 nieuwe ijzers ge-
bezigd, 5363 oude ijzers of deze verlegd, onder de nieuwe waren 2962
balkijzers en 3556 ijzers met guttapercha, kunsthoorn, touw enz. — Boven-
dien werden 38 ezels beslagen of hun hoeven besneden.
De verzameling leermiddelen werd door 86 op onderscheiden plaatsen in
Duitschland gevonden oude ijzers aangevuld, en verder door fabrieksijzers,
enkele nieuw aangegeven hoefijzers van bijzonderen vorm en het model-ijzer
bij het Russische leger in gebruik.
Examens. De examen-commissie bestond uit: Staatsveearts, Geneeskundige
Geheimraad, Prof. Dr. Siedamgrotzky, voorzitter; Geneeskundige Raad,
Prof. Dr. Johne en Commissie-Raad, A. Lungwitz, leeraar in hoefbeslag.
Aan de examens namen deel:
1.nbsp;128 hoefsmidsleerlingen, 57 burger- en 71 militaire leerlingen. Ge-
slaagd met lof: 36, n.1. 17 b. en 19 m., welke geslaagden het recht ver-
wierven een diploma te ontvangen als meester hoefsmid. Verder legden 92
een voldoend examen af (40 b. en 52 m.), die zich kunnen en mogen noe-
men: geëxamineerd of gediplomeerd hoefsmid.
2.nbsp;2 smeden, welke vroeger de hoefsmidschool te Dresden hadden bezocht
en destijds waren geslaagd als geëxamineerd hoefsmid, dongen naar den
meestertitel, doch mochten deze niet deelachtig worden.
3.nbsp;53 smeden, die de hoefsmidschool te Dresden niet hadden bezocht.
Van deze verwierven: 1 den titel van meester hoefsmid, 31 dien van geëxa-
mineerd hoefsmid; 1 trok zich tijdens het examen terug, terwijl 20 niet
slaagden.
(Ontleend aan een artikel in de Sept. afi. 1898 van »Der Hufschmiedquot; ,
geschreven door A. Lungwitz.)
Vraag no. 1. Een groot, zwaar gebouwd 2 jarig paard staat steil in de
kooten, ja soms bijna overkoot. Wat is hiertegen te doen? Mij dunkt
zonder beslag in een goede weide, en de hoeven normaal houden
Hnbsp;p
Antwoord. Wij deelen uw gevoelen, het paard onbeslagen in de weide
te laten gaan. Een hooge, droge weide is te verkiezen. Gedurende de
eerste 3 a 4 weken een kop of vier haver per dag toevoeren, verdient aan-
beveling (ofschoon dit met het oog op een beste weide eenigszins vreemd
schijnt 1. Eens per 4 a 6 weken moeten de hoeven worden nagezien, en
zoo noodig bijgewerkt. Onwillekeurig is men geneigd bij een zoodanigen
stand de verzenen in te korten, doch dit is verkeerd. Toon en verzenen
moeten normale lengte houden.
{Dit antwoord is reeds per post gezonden doch mogelijk zijn er enkele andere
abonnenten die de plaatsing kunnen goedkeuren.)
Vraag 2. Een paard dat dikwijls zware vrachten moet trekken, is lang-
zamerhand met de achterhoeven meer en meer op den toon begonnen te
loopen. Het is nu zoo erg geworden, dat alleen met den toon de grond
wordt geraakt. Hierdoor en ook doordat de hoeven erg los en brokkelig
zjjn, hebben deze een meer steilen vorm gekregen.
De eigenaar van bedoeld paard wil nu de achterhoeven voorzien hebben
van ijzers waaraan aan het toongedeelte een verlengstuk zit, zoodat de ijzers
een paar cM. voor de hoeven uitkomen.
Zou het paard hierop goed kunnen gaan?
Hoogkerk.nbsp;G. Smid.
Antwoord: Naar onze opvatting is het voorstel van den eigenaar wel
aannemelijk, met dien verstande dat het verbreede toongedeelte in opzet-
vorm worde gesmeed. De mogelijkheid dat het paard nog herstelt, is bijna
gelijk aan nul. Er zal derhalve slechts naar kunnen worden gestreefd om
het dier nog zoo lang mogelijk bruikbaar te houden.
De buigpezen zijn verkort, het doortreden in de kogels is waarschijnlijk
niet meer mogelijk.
In uw plaats zijnde zouden wij het toongedeelte breed uitsmeden, na een
stalen halvemaan te hebben ingeweld, en zooveel in opgewipten vorm bren-
gen dat het paard op den toon juist vlak op het ijzer staat. De takken
moeten van kalkoenen worden voorzien, doch deze niet hooger worden ge-
maakt dan noodzakelijk blijkt om bet dier eenigen steun te geven. — Bij
te hooge kalkoenen zou het dier vermoedelijk spoedig geheel »over de
kootquot; zijn.
M. d. R.!
Afl. 8 van den 3den jaargang van »De Hoefsmidquot; ontvangende, keek ik
als naar gewoonte eerst even den inhoud na of er iets bijzonders was, en
lees daar het antwoord aan J. Bronda te Groningen.
Dat antwoord M. d. R. is van dien aard, dat ik UEd. beleefd een
plaatsje voor onderstaande in »De Hoefsmidquot; verzoek, waarvoor bij voorbaat
mijnen dank.
Het voorbericht bij het verschijnen van »De Hoefsmidquot; (.lan. 1896) is of
wordt met ieder aflevering duidelijker; ik geloof wel, dat alles in 't werk
wordt gesteld om in die nuttige en leerzame richting te werken, te streven
naar een goede en geregelde opleiding van hoefsmeden.
Dat is een teer punt M. d. R. om aan te raken 1). Wat mijn persoon en
denkbeelden aangaan, ja! kon ik spreken en schrijven als de heer Schaper,
1nbsp; Het »teerequot; daarvan is ons niet recht duidelijk. — Die opleiding is naar onze
overtuiging een zeer belangrijk onderwerp en dient voortdurend in het oog te worden
gehouden.nbsp;Red.)
lid van den Groninger gemeenteraad, dan had ik daar vrij wat over te
zeggen.
De verkregen resultaten van de werking omtrent het hoefbeslag acht ik
in de laatste jaren vrij hoog. Er zijn vele verbeteringen tot stand gekomen,
vooral als ik mij herinner, hoe voor pl.m. 10 jaren overal in den lande
het hoefbeslag werd uitgeoefend. Dat het een lange periode van wording is,
ligt (door zijn uitgebreidheid) voor de hand.
Ervaringen door hoefsmeden in de practijk opgedaan, en vooral vragen,
zouden meer geplaatst worden, als de lezers daaraan eens herinnerd en
daartoe uitgenoodigd werden. Bij herhaling herinneren en uitnoodigen, als
er niets komt.
Dat degelijke en bekwame vakmannen het gewoonlijk druk hebben, dat
stem ik toe, maar ik herinner mij het gezegde, van een gewezen vak-
man, die het zeer druk had, dat iemand die het druk heeft veel kan doen,
en die het niet druk heeft overal tegen opziet.
Dat men er niet gemakkelijk toe komt, is waar, doch als de abonné's
opmerken, hoe welwillend de redactie alles plaatst en verduidelijkt met toe-
lichtingen, zoude het langzamerhand kunnen komen.
Ook ik had reeds lang een antwoord of uitslag gegeven op het antwoord
van mijn vraag, geplaatst blz. 157, jaarg. 1896, in »De Hoefsmidquot;, maar
'k heb helaas geen resultaten met mijn proefneming verkregen, noch betere
noch slechtere. Dat mijn antwoord of uitslag niet bekend gemaakt is,
daarvan zoude ik grootendeels de schuld kunnen werpen op den eigenaar
van het paard.
Als het niet te veel van de ruimte gevraagd is, wil ik hierover nog iets
mededeelen.
Zooals UEd. weet, plaatste ik mijn vraag met eenige toelichtingen. De
werkelijke oorzaak had ik opzettelijk in mijn toelichting verzwegen. Wat
toch was de zaak? De koetsier had in den winter van 1895—'96 de ver-
keerde gewoonte om maar steeds in den toon een nieuwe hooge kalkoen te
slaan en de achtersten maar steeds te laten zitten, bijgevolg het langer
maken van het toongedeelte ten opzichte van het verzengedeelte. Wat U
tot mijn genoegen direct snapte, hetgeen bleek uit UEd. antwoord.
De eigenaar van het paard wilde er echter dezelfde ijzers onder houden,
n.l. zwaar in den toon en de verzengedeelten dun uit.
Om het paard stapvoets werk te laten verrichten, daar kon ook niets
van komen! Zooveel extra onkosten maken, is ook wel eens het paard niet
meer waard, wordt er dan wel gezegd, want zekerheid van volslagen ge-
nezing kan een smid toch ook niet geven.
21 December 1896 was ik echter in de gelegenheid iets in de richting
van UEd. antwoord te werken; het paard moest toen winterbeslag onder
hebben. Ik maakte een paar ijzers met twee gaten in den toon, voor wat
vasteren stand, maakte lage kalkoenen in den toon en, naar verhouding van
den stand, vrij wat hooger kalkoenen in de takken van het ijzer, nam ech-
ter de achterste hooge kalkoenen langzamerhand iets lager. In die richting
heb ik gewerkt tot 18 April 1898. Toen was de koetsier de proefneming
moe, want het uitslaan van kalkoenen bij een paard dat op de toonen
loopt, is vervelend werk, en beterschap bemerkten wij niet, zoodat ik nu
weer ijzers neem met een klein halfmaantje in den toon en gewone kal-
koenen. Deze langdurigheid van werken was de oorzaak van het uitblijven
van mijn antwoord.
Dat er velen zijn die er tegen opzien een mededeeling uit de praktijk te
doen of iets te schrijven, mij dunkt het zoude medevallen vooral als ik
denk aan het groote aantal abonné's, waarbij toch ook nog vrij wat mede-
lezers komen. Daar zijn toch velen onder die iets kunnen zien en opmerken,
wat tot leering en verbetering kan strekken. Ook hebben toch de meesten
goed L. O. genoten.
Dat financiëele voordeelen verkregen worden door hoogere eischen te
stellen aan de opleiding, daarvan heb ik, en velen met mij, groote teleur-
stelling ondervonden.
Wat toch is de zaak! Vele H.H. eigenaren van paarden zoeken een
bekwamen hoefsmid voor het beslaan van een paard met slechten stand en
gangen, of voor paarden welke naar de markt gaan of wel die verkocht zijn,
men zou kunnen zeggen zoo nu en dan eens voor een enkel paard. Zulke paar-
den beslaan is altijd een tijdroovend werk. Met de andere paarden gaan ze
weer hun gewonen gang. Ik heb ten minste van die financiëele zijde nooit
veel profijt getrokken.
Om door bemiddeling van »De Hoefsmidquot; prijzen vast te stellen, is niet
mijn bedoeling. Het was mijn doel door middel van »De Hoefsmidquot; een
provinciale vereeniging van hoefsmeden in 't leven te roepen (een veree-
niging voor geheel Nederland werd dunkt mij te uitgebreid), en door middel
van die vereeniging een behoorlijke minimum prijs (wel hooger maar niet
lager) vast te stellen, opdat het hoefbeslag niet lijdt door klachten dat
het de moeite niet waard is om goed werk te maken.
Dat er een paar jaren geleden een smid in Groningen was die 4 z. g. n.
nieuwe stootijzers leverde voor het bedrag van ƒ1,00, dat verwondert mij.
Het schijnt mij echter toe uit ÜEd. schrijven dat ik met die zaak inge-
wijd ben, doch dat is niet het geval *).
Hoogachtend,
Uw dw. dnr.:
J. Bronda.
*) De bedoelde smid woont op de Rademarkt, en oefent tegenwoordig geen hoef-
smidswerk, alleen andere smidswerkzaamheden uit.nbsp;Bed.)
— De Afdeeling Haarlem van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw
doet geregeld een cursus in hoefbeslag houden te Haarlem, waarvoor zij zich
vrij belangrijke opofferingen getroost. Voor dien cursus wordt subsidie ont-
vangen van de Provincie Noord-Holland en van het Hoofdbestuur der Hol-
landsche Maatschappjj v. L. (/'lOO).
— Cursus in hoefbeslag te Almelo. In de vorige aflevering is medegedeeld
dat de aangifte tot deelneming open was tot 15 Aug., en dat op den 12den
dier maand zich reeds 21 leerlingen hadden aangemeld. Dit aantal is ge-
klommen tot 25. Het voornemen bestaat niet meer dan 12 toe te laten en
de cursus zal vermoedelijk tegen October a.s. worden aangevangen.
—nbsp;Den Heer J. Bron da te Groningen.
Naar aanleiding van uw verzoek kunnen wij u het volgende mededeelen:
De wedstrijd voor hoefsmeden in Baden geschiedde op 2 verschillende
plaatsen en dagen. De deelneming stond alleen open voor in Baden als
zoodanig toegelaten meesters-hoefsmeden. — De te verrichten werkzaamheden
bestonden uit: 1®. het maken van een hoefijzer voor een quot;paard met gebrek-
kigen stand of gang; 2®. het maken van een ijzer voor een normalen hoef en
het onderslaan daarvan; 3°. het geven van antwoord op een vraag betreffende
de practijk van het hoeßeslag.
De deelnemers dienden zorg te dragen voor het meebrengen van eigen
hoefsmidsgereedschappen
—nbsp;Den heer Johs. Klem te Vierpolders. Het door u ingezondene
wordt in de October afl. geplaatst.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. /'3.— voor
Nederland, /■3.50 voor O. en W.-Indiamp;
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen,
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
DE OPLEIDING EN HET EXAMEN DER HOEFSMEDEN EN DE NOOD-
ZAKELIJKHEID VAN GOED INGERICHTE LEERSMEDERIJEN.
(Slot.)
n. Wijziging van het examen.
Van groote beteekenis is verder een andere regeling van de wijze van
onderzoek zooals die tegenwoordig plaats vindt, daar deze, zooals vroeger
is aangetoond, een groot deel der schuld van de gebrekkige uitoefening van het
hoefbeslag draagt. De noodzakelijkheid der verandering van de voorschriften voor
het practische gedeelte van het examen is reeds besproken en ook de richting
aangegeven waarin deze moet bestaan. Zeer noodzakelijk is het dat de tal-
rijke examencommissiën, die niet worden gecontroleerd, met hun ongelijke
en dikwijls geringe eischen bij het examen, terzijde worden gesteld. Deze
kanker, want dit is het waarlijk, moet geheel worden uitgeroeid. Het is
voldoende dat aan de op te richten provinciale leersmederijen examencommis-
siën worden toegevoegd, wanneer men ook zorg draagt, dat naast den di-
recteur van een dier inrichtingen, die uitstekend examinator moet zijn, nog
twee andere met de theorie en de practijk van de hoefverpleging en van
het hoefbeslag vertrouwde personen, als commissieleden fungeeren.
Deze commissie moet bij het houden van het examen tamelijk strenge
eischen stellen. Aan het beperkte aantal alsdan in het land aanwezige
commissiën zou een Staatscommissaris kunnen worden toegevoegd, om te
gelegener tijd, en vooral bij verschil van gevoelen, mede examen af te nemen.
Deze kan ook de noodzakelijke éénheid in de te stellen eischen aanbrengen.
Het voorstel, om het aantal commissiën op de aangegeven wijze te be-
beperken, eischt, dat aan de corporatiën, die op grond der Wet het recht
tot afgifte van getuigschriften hebben verkregen, zoowel als aan de door den
Staat benoemde of bekrachtigde examencommissiën, deze bevoegdheid dient
te worden ontnomen. Gaarne wil ik erkennen dat dit moeilijk ineens kan
■worden voorgeschreven. Maar het zou in elk geval wenschelijk en ook goed
mogelijk zijn om de door die commissiën gehouden examens te laten contro-
leeren door een distriets veearts of door een onder-districtsveearts, die zich
bijzonder op de kennis van het hoefbeslag heeft toegelegd. Blijkt het hierbij
dat de candidaten de noodige bekwaamheid missen, of dat de op het exa-
men gestelde vragen al te eenvoudig zijn, en de commissie in weerwil
daarvan toch geneigd is het diploma uit te reiken, dan bestaat er toch zonder
twijfel voldoende aanleiding, op grond van de verklaring van den commissaris,
J.
zoo'n commissie het recht tot het afgeven van bewijzen van bekwaamheid
weer te ontnemen.
o. Het opwekken van belangstelling in hoefbeslag en hoefverpleging bij de
paardenhouders.
Alle tot dusver aangegeven maatregelen bieden geen onoverkomelijke
hinderpalen. Wat echter veel meer moeielijkheden biedt, dat is de belang-
stelling voor goed hoefbeslag bij de houders en fokkers van paarden op te
wekken. Dit is de wonde plek, die zonder verschooning moet worden behan-
deld, wil men nader tot het doel komen. De scholen voor hoefbeslag mogen
nóg zulke bekwame hoefsmeden vormen, hun invloed wordt tot nul wanneer
de kunst der laatste door de eigenaars van paarden niet naar behooren wordt
gewaardeerd en dienovereenkomstig betaald.
Er moet alle kracht en macht worden aangewend om de landbouwers van
de noodzakelijkheid van rationeel hoefbeslag te overtuigen, en zij die zich
deze moeiten getroosten, moeten hun geduld niet verliezen of in hun ijver
verflauwen.
Daarmede overeenkomstig schijnt het dringend noodzakelijk, dat het onder-
richt in de theorie van het hoefbeslag bij alle landbouwscholen, zoowel
hoogere-, middelbare- als lagere-, een ruimere plaats wordt ingeruimd, en door
duidelijke preparaten model-beslag en door paarden met verschillende standen
toegelicht. Dit uit te voeren is de taak der regeering. Op deze wijze
kunnen de toekomstige landbouwers reeds in hun leertijd met de groote
beteekenis en waarde van het hoefbeslag worden bekend gemaakt.
Eveneens moet den veeartsen worden opgedragen, ieder in zijn kring,
des winters in landbouwvereenigingen als anderszins voordrachten te houden
over dit onderwerp en aantoonen welke zware verliezen door de eigenaren
worden geleden door nalatigheid ten opzichte van hoefverpleging en hoef-
beslag, hetgeen door voorbeelden aanschouwelijk moet worden gemaakt.
Het komt mij voor, dat de leiders der provinciale leersmederijen in de eerste
plaats de aangewezen personen zijn om des winters in de verschillende bij-
eenkomsten waar landbouwbelangen worden behandeld, op te treden, of
in fokdistricten demonstraties over de behandeling van de hoeven der veulens,
in overeenstemming met hun ouderdom en vorm, te geven. Het geven van
korte cursussen van ongeveer acht dagen voor hoefverpleging en hoefbeslag
aan volwassen landbouwers en eigenaars van paarden, schijnt mij evenmin
van belang ontbloot. Zonder twijfel zou uit al de bovengenoemde maatre-
gelen groot nut voortspruiten en zouden deze zeer zeker zegenrijk werken,
terwijl hierdoor de baan voor de geëxamineerde hoefsmeden vrij wat geëffend
zou worden.
p. Verdere hulpmiddelen voor de verheffing van het hoefbeslag.
Bovendien komen nog eenige zaken in aanmerking die het doel kunnen
ondersteunen, en welke wij hier beknopt laten volgen.
a. Schoolpremiën.
Het is bijv. aanbevelenswaardig premiën uit te loven voor die leerlingen
-ocr page 143-der leersmederijen, die zich gedurende den cursus door vlijt, enz. hebben
onderscheiden en ook bij hetexamen hebben uitgeblonken. Dat op deze wijze
de ijver der leerlingen wordt aangespoord zal wel door niemand worden ontkend.
b.nbsp;Wedstrijden in hoefbeslag.
Om de reeds zelfstandige smeden tot verdere ontwikkeling en goeden arbeid
aan te sporen moeten belanghebbenden, zooals landbouwvereenigingen enz.,
van tijd tot tijd wedstrijden in hoefbeslag uitschrijven en tentoonstellingen
op het gebied van hoefbeslag houden. De ijzers moeten hierbjj door de in-
zenders zijn vervaardigd. De prijzen, die worden uitgeloofd en door de over-
winnaars worden behaald, zijn een machtig middel om de ambitie voor het
leveren van uitstekend werk levendig te houden.
c.nbsp;Herhalingscursussen.
Het mag noodzakelijk worden geacht dat de smeden, die reeds een zeker
aantal jaren hun leertijd aan de school achter den rug hebben, weder voor
een korten herhalingscursus worden opgeroepen. Hierop kunnen als uitzonde-
ring gelden die smeden, waarvan het bekend is en waaromtrent geen twijfel
bestaat, dat zij zich op de hoogte van de theorie en practijk hebben gehou-
den. Het gevaar, in het vak achteruit te gaan en weer tot de oude sleur
van vroeger terug te keeren, bestaat vooral voor de smeden die in de dun
bevolkte streken wonen, daar hier de weldadige concurrentie hun niet dwingt
zich op de hoogte te houden en voor deze is de invoering van den herha-
lingscursus dan ook gewenscht. In Duitschland is het voor sommige amb-
tenaren reeds verplichtend aan een herhalingscursus deel te nemen en mag
het voor hoefsmeden ook als doeltreffend worden aangemerkt. — Ook durf
ik gerust als mijne meening te zeggen dat, mocht het op die cursussen
blijken, dat iemand toont het werk niet op tamelijke wijze te kunnen uit-
voeren, hem het recht zou mogen worden ontnomen om het hoefsmidsvak
langer uit te oefenen.
Het vorenstaande bevat de voorstellen die ik meen verplicht te zijn in
deze beklagenswaardige omstandigheden te moeten doen, en onderwerp ze
gaarne aan zaakkundige kritiek. Indien iemand daarvoor iets beters in de
plaats kan stellen, trek ik ze gaarne terug. Dat de toestand niet kan
blijven zooals die thans is, zal zeker door niemand worden ontkend. Wat
men voor de verbetering van het hoefbeslag doet, komt ten goede aan de
fokkers en houders van paarden. Men mag ook wel bedenken dat men
hierdoor tegelijk de deugdelijkheid van ons leger aanmerkelijk versterkt en
— wat ook heden bij de sociale verhoudingen niet gering te schatten is —
een belangrijk ambacht den weg tot verheffing effent.
r
VEREDELING VAN HET AMBACHT.
Het Comité, dat, van wege de opdracht der daartoe samenwerkende ver-
eenigingen , bovengemelde zaak tot onderwerp van zijne bemoeiingen maakt,
heeft zich thans tot eene afzonderlijke Vereeniging geconstitueerd.
In vroegere publicaties is reeds medegedeeld, welke die vereenigingen en
wie hare vertegenwoordigers in dit Comité zijn, alsook welke personen daarin
mede zitting hebben genomen, om die zaak meer bijzonder in de verschil-
lende gewesten des lands voor te staan.
Volgens de statuten bestaat het Hoofd-comité uit de volgende heeren:
J. F. W. Conrad, te 's-Gravenhage, algemeen voorzitter, H. L.
Boersma, te 's-Gravenhage, algemeen secretaris, G. L. van Lennep,
te Haarlem, afgevaardigde van de Nederl. Maatschappij ter bev. der Nijver-
heid, algemeen penningmeester, .1. A. Frederiks, te Middelburg, voor
Zeeland, C. Hezenmans, te 's-Hertogenbosch, voor Noord-Brabant, Dr. P.
J. H. Cuypers, te Roermond, voor Limburg, Jhr. Mr. D. O. Engelen,
te Zutphen, voor Gelderland, P. J. Houtzagers te Utrecht, voor Utrecht,
G. E. V. L. van Zuylen, te 's-Gravenhage, voor Zuid-Holland, en afgev.
van de Maatsch. ter bev. der Bouwkunst, Jhr B. W. F. van Riemsdijk,
te Amsterdam, voor Noord-Holland, P. G. van Schermbeek, te Deventer,
voor Overijsel, Mr. H. Smeenge, te Hoogeveen, voor Drenthe, tevens
afgev. van de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen en de Vereeniging ter bev.
V. Ambachtsonderwijs in Drenthe, Mr. A. Bloembergen, te Leeuwarden,
voor Friesland, Jhr. Mr. D. R. de Marees van Swinderen, te Gro-
ningen, voor Groningen, J. J. vanNieukerken,te 's-Gravenhage, afgev.
van de Vereen. »Arti et Industriaequot;, K. P. C. de Bazel, te Amsterdam,
id. van de Vereen. »Architectura et Amieitiaquot;, W. J. van Geer, te Breda,
van het Koninkl. Instituut v. Ingenieurs, G. J. W. de Jongh, te Oude-
water, id. van de Vereen, v. Burgerl. Ingenieurs, J. W. Visser, te Am-
sterdam, id. van de Vereen. ,Werktuigk. en Scheepsbouw, en de Maatsch.
v. d. Werkenden stand, J. A. Snijders C. Jz., te Delft, id. van de Vereen,
v. Electro-techniek, B. H. Heidt, te 's-Gravenhage, id. van het Algem.
Nederl. Werkhedenverbond, en de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen,
K. Kater, te Amsterdam, id. van het Nederl. Werkliedenverbond nPatri-
moniumquot;, J. C. W. Pastoors, te Amsterdam, id. van den Nederl. R.
Kath. Volksbond, J. N. Hendriks, te Amsterdam, voor den R. Kath.
Gildenbond. — De uitvoerende raad is samengesteld als volgt: J. F. W.
Conrad, voorzitter, H. L. Boersma, secretaris, G. L. van Lennep,
penningmeester, Dr. P. J. H. Cuypers, Mr. H. Smeenge, voormeld;
en zijn leden der technische commissie: Dr. P. J. H. Cuypers, voorzitter,
K. P. C. de Bazel, secretaris, H. L. Boersma, J. A. Frederiks,
P. J. Houtzagers, J. J. van Nieukerken en Mr. H. Smeenge.
(Zie nader art. V der Statuten, die, met bet Huishoudelijk reglement der
Vereeniging, steeds op aanvraag te verkrijgen zijn. Voorts zjjn die, bij
Kon. Besluit goedgekeurde, Statuten in de Staatscourant van 10/11 Juli 1898,
onder n^. 342 opgenomen).
Uit de Statuten en het Huishoudelijk reglement blijkt verder:
De Vereeniging tracht haar doel (veredeling van het ambacht) te bereiken
door: a. het doen afleggen van proeven van bekwaamheid, ter verkrijging
van de graden van »gezelquot; en »meesterquot;; 6. het uitgeven van leerboeken;
c. het houden van vergaderingen ter bespreking van alles wat verder tot
die »veredelingquot; kan leiden; d. het bijeenbrengen en beheeren van de noo-
dige fondsen.
De Vereeniging wordt gevormd door gewone leden, vereenigingen, begun-
stigers en eereleden. — De contributie der gewone leden bedraagt ten minste
fi.— per jaar; die der Vereenigingen per jaar, indien het Werklieden-
vakvereenigingen zijn, ten minste ƒ1.— voor elke 100 leden of een gedeelte
daarvan. — Begunstigers betalen ten minste f 2.50 per jaar of een gift
ineens van ten minste ƒ 50. —.
Het Bestuur der Vereeniging wordt uitgeoefend door het Hoofdcomité,
dat bestaat uit ten minste 25 leden; terwijl met de dagelijksche leiding der
zaken wordt belast een Uitvoerenden raad van 5 leden. — Het Hoofdcomité
bestaat uit:
a. 11 leden gekozen als ingezetenen der verschillende provinciën;
h. 2 leden gekozen als vertegenwoordigers der »Ned. Maatsch. t. bev.
T. nijverheidquot; en van »Arti et Industriaequot; (van welke Vereenigingen het
initiatief tot deze zaak is uitgegaan);
c.nbsp;5 leden als vertegenwoordigers der overige samenwerkende Vereeni-
gingen ;
d.nbsp;3 leden-leeraren of onderwijzers aan instellingen, die ten taak hebben
de opleiding van den ambachtsman;
e.nbsp;4 leden als vertegenwoordigers van werklieden-vakvereenigingen.
Het Hoofdcomité wordt voor het doen afleggen van proeven van bekwaam-
heid tei'zijde gestaan door:
1^. Een permanente Commissie van prae advies, aangeduid met den naam
»Technische commissiequot; en bestaande uit 7 leden.
2°. Gewestelijke commissiën, bestaande uit 5 leden, die, onder leiding
van het daarvoor aangewezen lid van het Hoofdcomité, meergemeld doel in
de verschillende provinciën des lands voorstaan en bevorderen.
3°. Commissiën van deskundigen, bestaande uit ten minste 5 leden,
waarvan één afgevaardigd door het Hoofdcomité, om de proeven van be-
kwaamheid af te nemen.
Deze Commissiën moeten nog gevormd worden. Eerst de Gewestelijke
commissiën, daarna de Commissiën van deskundigen, en deze naar gelang
zich kandidaten voor de proefaflegging in een of meer der bovengenoemde
ambachten opdoen.
De wijze van verkiezing van het Hoofdcomité, den Uitvoerenden raad,
de Technische en overige commissiën, alsmede de bevoegdheden en verplich-
tingen dezer, zjjn nader geregeld bij Huish. reglement en afzonderlijke
instruetiën.
Het ligt in de bedoeling gelegenheid tot proefaflegging te openen in alle
centra van ambachtsnijverheid hier te lande, en daarin gaandeweg meer
ambachten te betrekken.
Voor de samenstelling der Commissiën van deskundigen zal een beroep
worden gedaan op gewestelijke en plaatselijke Vakvereenigingen, om vooraf
zooveel mogelijk zekerheid te erlangen dat die deskundigen bij hunne vak-
genooten als voldoende kundig en ervaren bekend staan, om het werk van
kandidaten voor de proefaflegging naar eisch te beoordeelen.
Aldus aangewezen deskundigen zullen geacht worden, indien zij gekozen
zijn voor het afnemen van proeven van bekwaamheid aan gezellen, den
graad van jgezelquot; te bezitten; indien zij ook voor het afnemen van proeven
van bekwaamheid aan meesters gekozen zijn, den graad van »meesterquot; te
hebben.
De geslaagde kandidaten ontvangen een diploma met vermelding van in
hoever zij in hun ambacht in 't algemeen en in welke hoofddoelen daarvan
zij meer bijzonder bekwaam zijn bevonden. — Wellicht worden voor laatst-
genoemde nog afzonderlijke aanvullingsdiploma's ingesteld, doch in dit geval
zal eerst een bewijs van algemeene vakbekwaamheid moeten verworven zjjn.
Er zijn bereids Programma's van eischen opgesteld aangaande het afleg-
gen van proeven van bekwaamheid voor het verkrijgen der graden van
»gezelquot; en »meesterquot; in het Timmeren, Smeden, Meubelmaken en Huis-
schilderen , die weldra ter algemeene kennis zullen worden gebracht 1). Der-
gelijke programma's stelt men zich voor, ook op te maken voor andere
ambachten, naarmate de gelegenheid en de krachten der Vereeniging zich
daartoe leenen.
De minimum-leeftijd van toelating der kandidaten voor de proefaflegging
is gesteld op 20 jaar, omdat de vereischte practische bedrevenheid in een
ambacht over 't algemeen beneden dien leeftijd niet is te verwachten.
Ten einde overigens zooveel mogelijk tot het afleggen dier proeven in
staat te stellen alle kandidaten, die daartoe bekwaam geacht mogen worden,
tracht de Vereeniging de beschikking te erlangen over zoodanige kas, als
waaruit, behalve de gewone examenkosten, aan minvermogenden de des-
betreffende reis- en verblijfkosten kunnen worden vergoed.
In de veronderstelling dat het winterseizoen voor de kandidaten de ge-
schikste tijd is, om zich tot die proefaflegging voor te bereiden, zijn daar-
voor de maanden Februari en Maart aangewezen. Voor zoover nog oefening
in het theoretisch- en teekenkundig gedeelte van hun vak noodig blijkt,
kunnen zij zich dan nog de voorafgaande maanden ten nutte maken.
Hierbij hoopt de Vereeniging op de medewerking van corporatiën en
1nbsp; Zoodra het programma van eischen voor smeden is vastgesteld, zullen wij hiervan
publiceeren wat ons voor de abonné's van »De Hoefsmid'' wenschelijk schijnt. A. W. H.
personen, die zich wijden aan het onderwijs voor den ambachtsman, met
dien verstande dat zij hun de gelegenheid, om zijn vakkennis te vermeer-
deren , zullen vergemakkelijken, met name door bijzonder voor zijne behoeften
ingerichte cursussen in theorie en teekenen, zooals reeds hier en daar
gegeven worden.
De Vereeniging meent te meer op deze medewerking te mogen rekenen,
waar zij zelf reeds een maatregel heeft in werking gebracht, om deze vak-
studie zoowel voor den onderwijzer als voor den leerling te vergemakke-
lijken, n.1. door het uitgeven van hiertoe dienstige leerboeken.
Het is bekend, hoe weinig, ondanks menig verdienstelijk werk over Bouw-
en Werktuigkunde en aanverwante leervakken, er in onze taal over de
vakbeoefening voor onze ambachtslieden is uitgegeven. Om deze leemte
aan te vullen, heeft de Vereeniging mede in haar programma opgenomen,
de uitgave van daartoe dienstige leer- en handboeken te bevorderen of hiertoe
zelf het initiatief te nemen.
Het laatste is reeds geschied ten opzichte van een leer- en handboek voor
den timmerman. Het Hoofdcomité benoemde hiervoor eene Commissie, be-
staande uit de hh. Dr. D. de Loos te Leiden (Voorzitter), K. P. C. de Bazel,
J. F. van Malsen te 's-Gravenhage, J. J. van Nieukerken en H. L. Boersma
(Secretaris), welke financiëele Commissie, gesteund door de ook in dezen
samenwerkende Vereenigingen, een schrijver en een uitgever vond, bereid
om een boek van circa 300 bladz. druks met platen en figuren, samen te
stellen naar een vooraf opgemaakt schema, en dit, ondanks zijn omvang en
zijne illustraties, voor den geringen prijs van f — per exemplaar inden
handel te brengen.
Beantwoordt deze uitgave aan de verwachting, welke men hiervan in
billijkheid koesteren mag, dan bestaat er uitzicht dat zij gevolgd wordt door
gelijksoortige boeken voor andere ambachten.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat voor de verwezenlijking van dit
programma veel steun, zoowel stoffelijken als geestelijken, noodig is. De
Vereeniging hoopt hiervoor in de eerste plaats op veel leden en begunstigers,
die haar met raad en daad willen bijstaan. Nevens bovenbedoelde corpo-
raties en personen, die inzake vakopleiding van dienst kunnen zijn, acht
zij niet minder noodig en nuttig die, welke vakvereenigingen voorstaan,
Tereenigingen zoowel van patroons als van werklieden, zoowel op het ge-
bied der theoretische als der practische vakbeoefening.
Dat ook zij, die aangezocht zullen worden om deel uit te maken van
de verschillende bovengenoemde Commissiën, zich niet onbetuigd laten!
»Last not leastquot; hoopt de Vereeniging op den bijstand van den Staat,
de Provinciën en de betrokken Gemeenten, in den vorm van subsidiën en
van beschikbaarstelling der noodige lokaliteit en andere hulpmiddelen, waartoe
te gelegener tijd de noodige aanzoeken zullen worden gedaan.
De Vereeniging meent op al dezen steun te mogen rekenen, op grond
dat zij, door op de bovenbeschreven wijze naar »veredeling van het ambacht''
te streven, veel kan bijdragen tot bevordering eener belangrijke tak onzer
nijverheid, waarbij zoowel algemeene als vakbelangen betrokken zijn.
Verstaat men onder de benaming »ambachtenquot; in de eerste plaats die
handwerken, welke zich van de andere onderscheiden door hoogere eischen
van samenstelling en versiering, aan hunne beoefenaars gesteld, bij wie dus
op intellectueele en artistieke bekwaamheden wordt gerekend, — dan is het
duidelijk dat in de »ambachtenquot; de kern van de nijverheid schuilt, niet
alleen van de aloude handwerks- en huisindustrie, maar ook van de moderne
machinale en fabrieks-nijverheid.
Behoeft dit op grond van hare geschiedenis voor de eerstgenoemde niet
nader aangetoond, voor de laatstgenoemde wordt dit bevestigd door feiten als:
dat zelfs in de groot-industrie de »ambachtsmanquot; een onmisbare werk-
kracht blijkt;
dat in werklieden-vereenigingen van dezen tijd »ambachtsliedenquot; dikwijls
een voorname rol spelen;
dat in den huidigen strijd om het bestaan van den werkman, een strijd
die vóór alles op de bevordering zijner materiëele belangen is gericht, de
beoefening van het »ambachtquot; 't voornaamste middel blijft, om hem in den
arbeid niet alleen een bestaansmiddel maar ook een bron van geestelijk en
zedelijk genot te doen zien en ondervinden.
De »veredeling van het ambachtquot; heeft alzoo naast eene hoog economische
waarde een diep zedelijken grond, welke »veredelingquot;, als beoogende de
bescherming van het beste in den mensch-werkman tegen het geest- en
ziel-doodende van alle machinaal leven en werken, dan ook beschouwd mag
worden als een streven ten bate van allen, die steun behoeven in hun
wankelend geloof aan de leer: dat arbeid, zelfs de noodzakelijkheid van den
arbeid, geen vloek maar een zegen voor den mensch is.
Wien deze moreele beschouwing niet trekt, hij overwege nog eens de
economische waarde van hetgeen hier beoogd wordt, en overtuige zich van
het materiëele belang, dat zoowel de maatschappij als het individu, daarbij
hebben kan.
Eerstens: wat betreft het middel van aan den ambachtsman gelegenheid
te geven tot het afleggen van proeven van bekwaamheid in zijn vak met
weder toekenning der graden van »gezelquot; en »meesterquot;.
Want nog gelden de redenen, welke nu tien jaar geleden werden aange-
voerd door de Commissie, die toen een eerste poging tot veredeling van het
ambacht door proeven van bekwaamheid ondernam, welke poging thans op de
bovenomschreven wijze wordt voortgezet en uitgebreid.
Die redenen zijn in het algemeen belang:
l''. opdat den werkgever hierdoor een richtsnoer gegeven worde tot het
verkrijgen van goed werk. De »meesterquot; toch zal dan niet naar anderen
behoeven te gaan, om het werk dat aan hem opgedragen is te doen ver-
vaardigen. Hij zal niet misleid kunnen worden, wat aard en behandeling
van het werk betreft, omdat hij op de hoogte van zijn vak is. De winsten
van het werk komen alzoo direct ten goede aan den »meesterquot; en niet aan
een tusschenpersoon, die in werkelijkheid slechts handelaar is, ofschoon
deze ook den titel van »meesterquot; of »patroonquot; voert;
2°. opdat de door voortdurende studie der jongere de ambachten zelve
ontwikkeld en verbeterd worden en mitsdien de Nederlandsche ambachtsnij-
verheid, eertijds in zoo hoog aanzien, weder ga bloeien;
30. opdat het publiek, toegerust met de wetenschap dat er een graad
van bekwaamheid wordt vereischt om »meesterquot; te worden, eerst trachte de
te vervaardigen kunstvoortbrengselen in Nederland gemaakt te krijgen, vóór
dat het zich tot het Buitenland wendt. Dat mitsdien ook daardoor de Neder-
landsche nijverheid zeer kan worden gebaat;
4°. opdat het ambacht in eer zal stijgen en menigeen, die zich thans
ter wille van stand of andere vooroordeelen daarvan afwendt, worde ge-
prikkeld om te trachten eene eervolle plaats daarbij in te nemen;
50. opdat aan het licht komen de gebreken, aanwezig in de thans be-
staande vakopleiding; dat door bekendheid met die gebreken ook ernstige
pogingen te wachten zijn, om zoo noodig van Staatswege verandering en
verbetering in die opleiding te brengen.
In het belang der patroons:
1°. omdat zij door den titel van tmeesterquot; die hun alsdan rechtmatig
toekomt, meer kans hebben dat hun werk wordt opgedragen, hetwelk thans
in handen komt van ongeschikte patroons, dewijl er geenerlei aanwijzing
bestaat wie al of niet bekwaam zijn;
2®. omdat de »meesterquot; tegenover zijne »gezellenquot; niet meer staan zal
alsof hij zijne positie grootendeels te danken heeft aan geld of geluk, maar
als iemand, die rechtmatig bevoegd is het werk zijner ondergeschikten te
beoordeelen en daarom als meester voor hen op te treden;
30. omdat er voor den beoefenaar van het vak een prikkel zal bestaan om
zich te bekwamen; dat er een doel kan worden nagejaagd, hetwelk, onaf-
hankelijk van meerdere of mindere gegoedheid, voor een ieder bereikbaar is;
4®. omdat, indien den geslaagden »meesterquot; fortuin ontbreekt om zich
als patroon te vestigen, hij veel meer kans dan anderen heeft, dat hem het
noodige kapitaal daartoe verstrekt zal worden; daarenboven, dat hij gewa-
pend met het diploma van »meesterschapquot;, in elk geval eerder dan anderen
beter soort van werk verkrijgen zal.
In het belang der gezellen:
lO. omdat voor hen ook een prikkel zal bestaan om zich te bekwamen,
en daardoor liefde tot het vak zal worden aangekweekt, hetgeen zoowel
gunstig op hen zeiven als op het vak werken moet;
2®. omdat zij minder kans zullen loopen werkloos te worden dan de
minder bekwamen en de meeste kansen hebben, bij gelijke practische bruik-
baarheid als anderen, het hoogste loon te ontvangen;
T
30. omdat zij bij het zoeken naar werk in andere plaatsen bewijzen hun-
ner bekwaamheid overleggen kunnen;
40. omdat ook zij eene positie innemen, waartoe bekwaamheden vereischt
worden, zooals bij algemeene toepassing van dezen maatregel een ieder weten
zal, en dat evenredig aan die bekwaamheden ook hun loon stijgen zal.
Deze en nog vele andere redenen werden, en zeker niet ten onrechte,
aangehaald, om het beginsel van proefaflegging voor »meesterquot; en »gezelquot;
weder in het leven te roepen.
En wat nog de uitgaaf van leerboeken voor den ambachtsman betreft,
waar, ondanks de uitbreiding en vergemakkelijking van gelegenheden, om
zijne kennis door onderwijs te vermeerderen, deze gelegenheden vooreerst
nog voor velen onbereikbaar zullen blijven, — waar ook na den leertijd in
de vakbeoefening behoefte blijft aan leiding of voorlichting bij geschrifte, —
waar op grond hiervan voor andere vakbeoefenaars in bouw- en werktuig-
kunde c.a. bij herhaling leer- en handboeken werden uitgegeven, — daar
is reden te over, om dit ook voor den ambachtsman te doen.
Door hem dezen steun te onthouden zal hij nog meer achterop geraken
dan hij reeds is in den huidigen strijd op het gebied der nijverheid, van
welker heirleger hij met zijn bedrp eeuwenlang de kern uitmaakte, en die
zich ook nu bij voorkeur van hem bedient, om het gehalte der werklieden,
dat op het gebied der vakbeoefening, door de toenemende overheersching
der machinale industrie, onmiskenbare blijken van achteruitgang vertoont,
op peil te houden.
Hoe meer kennis men den ambachtsman verschaft omtrent de eischen van
zijn bedrijf en van de middelen, om daaraan te voldoen, hoe meer men zal
medewerken tot bevordering van de nijverheid, en alzoo van een der voor-
naamste bronnen van ons volksbestaan.
Wie zich door het voorgaande opgewekt gevoelt, daartoe bij te dragen,
laat die, gedachtig aan het voordeel van eendrachtig samenwerken, zich bij
deze Vereeniging aansluiten. Wie nog nadere inlichtingen wenscht, die neme
de vrijheid ze te vragen. In beide gevallen wende men zich hetzij tot een
der leden van het Hoofdcomité of tot het Algemeen Secretariaat der Ver-
eeniging, adres Z. O. Binnensingel 32, te 's-Gravenhage.
Namens het Hoofdcomité,
De Uitvoerende raad:
J. F. W. Conrad, Algem. voorzitter.
H. L. Boersma, Algem. secretaris.
's-Gravenhage, Augustus 1898.
-ocr page 151-EXAMEN IN HOEFBESLAG TE VLAARDINGEN.
In den loop van dezen zomer is door de afdeeling Vlaardingen en Vlaar-
dinger Ambacht, van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, een cursus
gehouden in het hoefbeslag. De leiding was opgedragen aan den veearts
H. Remmelts te Vlaardingen, terwijl voor het practische gedeelte de
hoefsmid Löwestein van het 3e Regt. Huzaren te Leiden adsistentie ver-
leende.
Maandag 26 September had te Vlaardingen het examen plaats, ten over-
staan van eene commissie, bestaande uit de H.H. J. Laméris, Distri ets veearts
te 's Gravenhage, P. Brouwer, Paardenarts bij het 3e Regt. Huzaren te
's Gravenhage, en H. Remmelts voornoemd. Dat de leiding in uitstekende
handen is geweest, bewijst het resultaat, daar van de 13 candidaten aan
de navolgende 12 het diploma kon worden uitgereikt:
A. van Beek, St. Phihpsland, J. Hoogendam, Loosduinen, Hoog-
kamer, Oude-Tonge, G. de Jong, Alblasserdam, P. van der Linden,
Schiedam, G. Nippius, Vlaardingen, M. van Reeven, Maasland, J. van
den Rovaart, Vlaardingen, Sloekers, Vlaardingen, G. Thus, Maasland,
Tieleman, Nieuwe-Tonge en J. L. Vermin, Maassluis.
Het examen werd bijgewoond door het Bestuur der Afdeeling en den heer
Herman A. Nebbens Sterling, lid van het hoofdbestuur der Hollandsche
Maatschappij.nbsp;P. B.
VOORWAARDEN VAN TOELATING TOT DE HOEFSMIDSCHOOL
IN OLDENBURG.
1.nbsp;De cursus vangt aan op 1 November en duurt vier maanden.
2.nbsp;De kosten der opleiding bedragen 205 Mark (ƒ123). Hiervoor ont-
vangt de leerling onderwijs en tevens kost en inwoning.
3.nbsp;Het genoemde bedrag moet voor de helft worden betaald bij den
aanvang van den cursus, de rest bij het sluiten hiervan.
4.nbsp;Het is gewenscht, ofschoon niet beslist noodzakelijk, dat de aan-
staande leerlingen zich vooraf in persoon komen melden.
5.nbsp;Het is noodzakelijk voor eventuëele toelating tot den cursus dat de
aanstaande leerlingen bij hun aanvrage tot plaatsing overleggen: a. een
bewijs van goed zedelijk gedrag; b. een overzicht van de opleiding, die
de adspirant-leerling tot op het oogenblik van aangifte in het smidsvak
heeft ontvangen.
6.nbsp;Aan ieder hoefsmidsleerling kan vanwege het Hoofdbestuur der Olden-
burgsche Landbouwmaatschappij een toelage van 50 Mark (ƒ30) worden
toegekend.
(Deze laatste bepaling heeft alleen betrekking op leerlingen uit het Groot-
hertogdom Oldenburg).
Namens het Hoofdbestuur der Oldenburgsehe
Landbouwmaatschappij,
(w. g.) Fr. O et ken,
Oldenburg, 2.3 September 1898.nbsp;Algemeen Secretaris.
Vraag 3. a. Moet een paard met platte hoeven en lage drachten worden
beslagen met of zonder kalkoenen?
6. Kan een paard, lijdende aan steengallen, hiervan nog geheel herstellen,
wanneer uitsnijden, ijzer vrijleggen, ja zelfs balkijzers geen herstel hebben
gebracht ?
c. Zou een paard beslagen met ijzers, voorzien van kalkoenen, niet zoo-
veel hinder hebben van uitglijden als een beslagen met ijzers zonder kalkoenen ?
Antwoord: a. Ten einde de lichaamslast meer op den toon over te bren-
gen en de drachten dus wat te ontlasten, is het wenschelijk een ijzer met
verdikte takken onder te leggen, waardoor hetzelfde voordeel wordt verkre-
gen als door een ijzer met kalkoenen, terwijl bovendien het meer gelijkma-
tig rusten van alle hoefdeelen op den bodem, evenals bij een gewoon ijzer
zonder kalkoenen, behouden blijft.
b.nbsp;Te dien opzichte verwijzen wij u naar het artikel t Over het uitsnijden
van steengallen en het vrijleggen der verzenenquot; door Luitenant-paardenarts
J. M. Knipscheer, voorkomende in »De Hoefsmidquot;, jaarg. '98, afl. II,
blz. 23, 24 en 25. — Bovendien herinneren wij u dat balkijzers daarbjj
een zeer goed beslag vormen en dat Engelsche zolen, hoewel duurder, nog
beter zijn. Het beste van alles is, het dier gedurende eenige maanden uit-
sluitend op een zachten bodem te bezigen, en zooveel mogelijk alleen voor
stappend werk, b.v. landbouwarbeid.
c.nbsp;Dat hangt o. i. af van den aard van het plaveisel. (De paardenhou-
ders zijn zoo goed als alle overtuigd dat kalkoenen het uitglijden het meest
tegengaan, terwijl bijna alle schrijvers over hoefbeslag meenen dat ijzers
zonder kalkoenen even bruikbaar zijn door het schuren van den straal langs
de oppervlakte van het plaveisel). Naar onze opvatting zullen bij ongelijk-
matig plaveisel, b.v. keien, klinkers, de kalkoenen een minder uitglijden be-
werkstelligen, de kalkoenen blijven licht achter een of ander uitstekend ge-
deelte van een kei of steen haken. Daarentegen zal bij een asphalt-bestra-
ting de straal wellicht meer dan kalkoenen het glijden voorkomen. — Ten
opzichte van het uitglijden zijn de ontwikkeling van den straal, de gang
van het paard en de gewoonte aan een bepaalde vorm van beslag even
goed belangrijke factoren als de aard van het plaveisel. — Indien mogelijk
dienen kalkoenen altijd te worden weggelaten.
Vraag 4. Zouden over het geheel de voorijzers bij een paard eerder zijn
versleten dan de achterijzers ?
Antwoord. Over het geheel zijn juist de achterijzers iets eerder versleten
dan de voorijzers. — Belangrijke afwijkingen komen er bij onderscheidene
standen voor, b.v. bij erge mate van Fransche stand is de buitenhelft van
het ijzer spoedig weg; bij knolhoeven zijn de takken eerder weg dan het
toongedeelte; bij steilen stand in de kooten zijn de ijzers spoedig versleten
en vooral het toongedeelte is gauw weg; bij krampigheid is de slijting der
ijzers ook groot.
Groningen.nbsp;D. F. Stuivenberg.
—nbsp;Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. De leerling-hoef-
smeden H. J. Weber, A. H. Derks en G. .T. üijen hebben na goed vol-
brachten leertijd, respectievelijk van 1 September 1896 tot 26 Juli 1898,
van 1 Febr. 1898 tot 30 Aug. '98, en van 7 Febr. '98—26 Juli '98 hun
plaats van opleiding verlaten. De heer Weber heeft zich gevestigd te Am-
sterdam, de heer Derks te Montfoort en de heer üijen te Ubbergeu bij Nij-
megen
Thans zijn te Utrecht als leerling-hoefsmid werkzaam: .1. W. ter Berg
van Benschop en P J. Hazenbroek van Driebruggen bij Oudewater.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Heerenveen. Van de 15 leerlingen zijn 9 tot
de practische lessen toegelaten. Binnenkort zal den deelnemers gelegenheid
tot het afleggen van een examen worden gegeven.
Sedert 15 September zijn ingekomen postwissels van D. de Vos te H.
f 0.75 voor 3de kwart.; van J. de Potter te C. en J. Smid te U., beide voor
3de en 4de kwart, ä f 1.50.
Binnen enkele dagen worden de quitantiën over het 3de kwart, aan de
post ter inning overgegeven.
Mededeeling aan de nieuwe abonné's 189
Vanaf heden worden, zoolang de voorraad strekt, de 1ste en 2de jaargang
(1896 en 1897) van
verkrijgbaar gesteld voor ƒ 1.50 per jaargang, terwijl alsdan bij genomen of
alsnog te nemen abonnement over 1898 in plaats van den prachtband voor
1898 er een zal worden gezonden voor de drie jaargangen tezamen
{zonder prijsverhooging).
DE HOEFSMIDquot;nbsp;^^^ P^^quot; van Het Binnen-
- land en 5 van het Buitenland gelezen.
JJ
Ktans thioorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
Mkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redactem'-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p. p. ƒ 3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN vooi' paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
allen GROF- en HOEFSMEDEN, verklaren gaarne dat zij het AMERIKAANSCH
IJZER van de
trots den zooveel lageren prijs, even goed, zoo niet beter, minstens even taai,
even lasch- of welbaar achten dan alle andere soorten patentijzer, waaronder
het P. L. H., en het dan ook met groot genoegen gebruiken.
T. MÜNTING, Roödeschool.
GEBRs. SMID, UitLuizermeeden.
K. MUNTING,nbsp;»
K. TOLHUIZEN, »
J. STEENHUIS, Oldenzijl.
A. NEDERHOED, Westeremden.
KORN. SCHREUDER, Stedum.
P. VELDMAN, Bafloo.
J. BOERSMA, Raskwerd.
J. SCHREUDER, Tinallinge.
J. BRÜGGEMA, Ten Boer.
M. ALKEMA, Woltersum.
W. MEDEMA, Oosterhoogebrug.
B BUURMAN, Harkstede.
E. HOMAN, Scharmer.
A.nbsp;ROUAAN, Grauwedijk.
B.nbsp;VAN DER WERF, Lageland.
M. STAAL, Vries.
A. LUINGE, Paterswolde.
H. R. WILKENS, Warfum.
Wed. H. SCHMIDT, Groniiigen.
J. BRONDA,nbsp;»
R. KLOK, den Andel.
F. DE NOORD, Haren.
A. STAAL. Annerveensehkanaal.
H. SMIT. Roden.
J. L. SMID, Hoogkerk.
D.nbsp;TE BOS, Zuidwolde.
A.nbsp;P. MÜNTING, »
K. VELTHUIS, Bedum.
H. HOMAN. »
B.nbsp;HELWERDA, Onderdendam.
JOHs. VAN LIER, Middelstum.
J. POT,nbsp;»
A. GORTER, Uskwerd.
T. A. MUNTING, »
A. POOL, Uithuizen.
E.nbsp;SMID, Uithuizerpolder.
K. GORTER, Oudeschip.
De bovenstaande figuren stellen voor een vóór- en een achterijzer, in Parijs
bekend als het beslag der omnibussen of het beslag van Lavalard-Poret.
Volgens Delpérier moet het worden beschouwd als de meest natuurlijke
beslagmethode, die op de beste wijze de gebreken van den hoef voorkomt.
Zooals uit de doorsneden van het ijzer blijkt, is de toon dikker dan de uit-
einden der takken. Hierdoor en door de bewerking van den hoef wordt
verkregen, dat de hoogte der verzenen ongeveer een derde bedraagt van
die van den toon, volgens schrijver de normale evenredigheid. Het beslag
brengt de onder- of draagvlakte op een vlak ongeveer evenwijdig aan de
ondervlakte van het hoefbeen; zulks is afhankelijk van de afmetingen in
hoogte van verzenen en toon.
De vleeschplaatjes zoowel als de hoornplaatjes nemen van den toon naar
de verzenen in lengte af, zoodanig dat zij hier ongeveer een derde der hoogte
hebben van die aan den toon, een reden om de hoogte der versenen steeds
te brengen op een derde van de hoogte van den toon, om de ondervlakte
van den hoef parallel met het hoefbeen te hebben. Door deze bewerking
wordt de gewrichtsvlakte van het hoefbeen hellende van voor naar achter,
wat het voornaamste kenmerk is voor den natuurlijken stand van den voet.
Door deze hellende vlakte wordt de drukking naar den toon overgebracht.
*HET BESLAG .LAVALARD-PORET.quot;
Het ijzer heeft zoodanigen vorm dat niets aan den normalen stand van
den hoef wordt gewijzigd, en behoudt dien in weerwil van de onregelmatig-
heid in de afslijting. Het is aan den toon tweemaal dikker dan aan de
uiteinden der takken.
De straal ontwikkelt zich bij dit beslag buitengewoon sterk. Volgens
Delpérier bestaat er geen beslag dat zoo eenvoudig in zijn uitvoering, noch
zoo heilzaam voor den hoef is. Het verdiende bij de meeste paarden in de
plaats van het gewone beslag te komen. Intusschen is het raadzaam om
de hellende richting van den hoef naar de verzenen toe niet te overdrijven,
om het buig-apparaat van den voet niet al te zeer te vermoeien.
Moubis.
HET HOEFBESLAG OP DE JUBILÉ-TENTOONSTELLING TE WEENEN.
De paardenarts Sperl en de kapitein Van Zei von Arlon, beiden
verbonden aan de militaire rijschool te Weenen, zijn op het oorspronkelijk
denkbeeld gekomen om moment-photographieën te vervaardigen van de op
elkander volgende handelingen bij het beslaan van een paard. Het oplichten
en neerzetten van den hoef welke moet worden beslagen, is in 10 oogen-
blikken weergegeven en aan het beslag zelf zijn 22 afbeeldingen gewijd.
De keus der voor opneming geschikte oogenblikken is zeer gelukkig ge-
weest; de photographieën geven een getrouwe voorstelling van de beslags-
handelingen, van het begin tot het einde.
Op dezelfde tentoonstelling vindt men een voorstelling van de ontwikkeling
van het hoefbeslag bij het Oostenrijksche leger, gedurende de regeering van
den tegenwoordigen keizer. Als tijdperken van vooruitgang zijn gekozen:
1848 tot 1855, 1855 tot 1862, 1862 tot 1874 en 1874 tot 1898. Boven
het geheel prijkt de uit zeer kleine renijzers gevormde zinspreuk fviribus
unitisquot; (met vereende krachten), terwijl de met schroefkalkoenen gevormde
getallen 1848 en 1898 de grondgedachte der tentoonstelling zinrijk uitdrukken.
Voorts vindt men er de late Oostenrijksche patenthoefijzerfabriek, Carl
Steiner amp; Co., vertegenwoordigd met een groote pyramide van hoefijzers,
en de firma Krehann en Wydra te Weenen met gepatenteerde kalkoenen,
voorzien van een elastisch inlegsel.
Bernhard Vogeler te Erfurt stelt er onder anderen ten toon paarden-
schoenen uit palmvezelen vervaardigd. Zij kunnen dienen om de hoeven
zachter en weeker te maken, en ook om hoefverbanden op hun plaats te
houden. {Thierarztliches Centralblatt, 1898, n^. 29.)nbsp;S.
SCHERP BESLAG.
Nu de tijd daar is, dat de paarden weer op scherp worden gezet, zal
men bij gladheid weer zoowat alle nieuwigheden van schroefkalkoenen en
andere scherpmethoden kunnen bewonderen.
De theorieën over de verschillende wijzen van scherpen zijn, voor zoover
het nieuwigheden betreffen, in den regel prachtig, doch practisch blijkt soms
het tegendeel.
Ik wensch echter niet in eene beschouwing over al deze wijzen van
scherpen te treden, doch alleen als mijne op practische ervaring berustende
meening te uiten, dat de oude pyramidaalvormige schroefkalkoen nog een
van de beste is. Behalve dat deze evengoed het uitglijden tegengaat, en
even lang scherp blijft als ieder andere vorm, heeft hij nog het voordeel
van minder gevaar op te leveren voor kroonbetrapping, strijken en los-
draaien tusschen de straatsteenen, wat mijns inziens volstrekt niet over het
hoofd mag worden gezien.
N.nbsp;H.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE BREDA.
Bij gelegenheid eener algemeene vergadering van de Noordbrabantsche
Maatschappij van Landbouw, den 25en October j.1. te Breda gehouden, had
tevens het gewone jaarlijksche examen in hoefbeslag plaats, waarvoor zich
12 hoefsmeden hadden aangemeld. Van de 10 candidaten, die tot het
verkrijgen van een diploma van genoemde Maatschappg waren opgekomen,
slaagden 4, namelijk: L. Verbaandertte Kaatsheuvel, P. C. A. Kom-
mers te Capelle, J. Schellekens te Rijsbergen en A. Lemmens te Cuijk.
De 6 overige candidaten voldeden niet aan de gestelde eischen. Wel
bleken van deze nog enkele theoretisch voldoende of goed te zijn onderlegd;
practisch waren zij alle onvoldoende ontwikkeld. Ik wil hier niet schetsen,
de wijze waarop over het algemeen de bewerking van den hoef geschiedde,
noch uitweiden over het passen van het ijzer aan den hoef; dit zijn han-
delingen, welke een behoorlijke kennis van het vak, verkregen door een
grondig onderricht onder goede leiding, vereischen, maar veroorloof mij
aangaande de bewerking van het ijzer de opmerking, dat ook die in menig
opzicht te wenschen overliet. Ik neem één voorbeeld uit meer, namelijk de
plaatsing der nagelgaten met betrekking tot de wandsterkte. Tegen eene
goede plaatsing werd door menig candidaat gezondigd, en zulks even nadat
hij de theorie er van zoo juist had verklaard. Bracht hij zijn theorie hier
niet in practijk, of wel schoot hij te kort in zijn practische geoefendheid? Hij
weet immers heel goed, dat een ijzer, waarvan het eene nagelgat te vet
is gestampt, en het andere te mager, een slecht stuk werk, dus een mis-
lukt proefstuk is, en bovendien daardoor schade aan den hoef kan toebrengen,
door in het eerste geval aanleiding te geven tot vernageling met de gevolgen
daarvan, in het andere den hoornwand te doen spljjten, draagrandscheuren
en brokkelhoeven te maken.
Dat de nagelgaten tegenover de witte Ijjn moeten liggen, weet immers
elk theoreticus, en wordt dit geleerd, hoewel er zeker zeer veel tegen ge-
zondigd zal zijn, ik geloof zoo oud als het beslag is; immers reeds vele
eeuwen lang wordt het ijzer door nagels aan den hoef vastgemaakt. Veel
is gezocht naar een andere wijze van bevestiging van het ijzer; steeds zijn
de verschillende proefnemingen mislukt en, even als voorheen, maakt men
nog steeds gebruik van nagels. De onbekende uitvinder van deze methode
heeft dus wel succes met zijn vinding gehad!
Mogen deze opmerkingen voor hen en voor de jongeren, die zich in het
vak bekwamen, een aanwijzing zijn den goeden weg in te slaan, dienstig
voor hun streven zich een diploma als hoefsmid te verwerven.
De practische oefeningen hadden plaats in de smederij der Veld-Artillerie
op het ïNonnenveldquot;, welke inrichting daartoe welwillend ter beschikking
was gesteld en goed voldeed.
De Commissie van examen bestond uit de Heeren J. Schouten uit
's Hertogenbosch, J. de Vries uit Zaltbommel en ondergeteekende.
Utrecht, 30 October 1898.nbsp;Moubis.
EXAMEN IN HOEFBESLAG TE HEERENVEEN.
Te Heerenveen is in den afgeloopen zomer een cursus in hoefbeslag ge-
houden vanwege het Paardenstamboek voor Friesland, waarvoor subsidie
werd verleend door den Minister van Binnenlandsche zaken.
De cursus geschiedde voorzoover het theoretisch gedeelte betrof door den
heer Joh. Plet, rijksveearts, terwijl deze voor het practisch gedeelte werd
geadsisteerd door den heer J. W. de Jong, gediplomeerd hoefsmid (diploma
Amersfoort) te Heerenveen.
De cursus bestond uit vijf theoretische lessen, ieder van twee uur, en tien
practische, ieder van vier uur. De theoretische lessen werden door 15 sme-
den gevolgd waarvan na gehouden onderzoek 9 tot de practische lessen
werden toegelaten.
Na afloop van den cursus werd in het bijzijn van de heeren Jhr. Mr. C.
van Eysinga en D. van Konijnenburg, respectievelijk voorzitter en
secretaris van het Friesche paardenstamboek een examen afgenomen, wat
tot resultaat had, dat aan alle negen leerlingen, die het practisch gedeelte
volgden, het diploma werd uitgereikt.
De namen der geslaagden zijn: W. E. Feenstra te Duurswoude, S. J.
de Jong te Katlijk, S. v. d. Meer te ter Idsardt, G. v. Zandbergen
te St. Nicolaasga, B. H. Hofstee te Joure, B. J. Heins te St. Nicolaasga,
K. D. Tasma te Oosterwolde, D. S. Keuning te Veenwouden en E. J.
Dokter te Donkerbroek.
VOORWAARDEN VAN TOELATING TOT HET ONDERWIJS IN PRAC-
TISCH EN THEORETISCH HOEFBESLAG AAN 's RIJKS
VEEARTSENIJSCHOOL TE UTRECHT.
Zij die wensehen te worden toegelaten als leerling aan de hoefsmederij
van 's Rijks Veeartsenijschool behooren zich daartoe schriftelijk te wenden
(op gewoon papier is voldoende) tot den heer Directeur van 's Rijks Vee-
artsenijschool te Utrecht, onder overlegging van:
1°. een extract uit het geboorteregister (af te geven door een ambtenaar
van den Burgerlijken Stand in de gemeente waar de sollicitant is geboren);
2°. een bewijs van goed zedeljjk gedrag, af te geven door het Bestuur
der Gemeente waar de sollicitant metterwoon is gevestigd;
3°. een geneeskundige verklaring dat de sollicitant met goed gevolg de
inenting tegen de koepokken heeft ondergaan of aan deze ziekte heeft geleden.
Er wordt een zomercursus en een wintercursus gehouden. De eerste
loopt van 1 Februari tot 1 Augustus, de tweede in de overige zes maanden.
De duur van eiken cursus is derhalve een half jaar. — Alleen gedurende
den zomercursus bestaat er gelegenheid het theoretisch onderwijs in hoef-
beslag, gegeven door den heer W. C. Schimmel, leeraar aan 's Rijks
Veeartsenijschool, te volgen.
Het leergeld bedraagt ƒ 5.00 per halfjaar. Ofschoon het aantal hoef-
smidsleerlingen niet bij het reglement is beperkt, worden tegenwoordig niet
meer dan 3 leerlingen tot iederen cursus toegelaten (vroeger slechts twee),
daar bij een grooter aantal, onder de tegenwoordige verhoudingen der hoef-
smederij , geen der leerlingen voldoende gelegenheid zou vinden geregeld de
noodige practische werkzaamheden te verrichten. Om het kortweg uit te
drukken: »de leerlingen zouden bij een grooter aantal elkaar in den weg
loopen.quot;
Voor kost en inwoning moeten de leerlingen zelf zorg dragen.
Aan het einde van den cursus geeft de Directeur van 's Rijks Veeartsenij-
school, na den onderwijzer in practisch hoefbeslag te hebben gehoord, een
bewijs af dat de leerling bekwaam is om als hoefsmid op te treden.
Aangezien er geregeld veel aanvragen voor leerlingplaatsen zijn, verdient
bet voor belanghebbenden aanbeveling zoo vroegtijdig mogelijk een verzoek
tot plaatsing, onder overlegging van de boven aangegeven stukken, in te
dienen.
ALUMINIUM-INDUSTRIE.
De productie van aluminium is in den laatsten tijd van jaar tot jaar
toegenomen, en naar den omvang die zij thans bereikt heeft, is een bedui-
dende prijsvermindering van dit metaal te verwachten. De grootste productie
heeft de Zwitsersche aluminiam-industrie te Neuhausen op hare werken, en
te Froges in Frankrijk. In 't afgeloopen jaar bedroeg de dagelijksche productie
ongeveer 5000 kilo en volgens 't rapport van den Amerikaanschen consul
in Zürich zal zij in dit jaar wel tot 5000 kilo stijgen.
De productie der Vereenigde Staten omvat thans omstreeks een derde van
de geheele productie der aarde; in 1896 bedroeg die omstreeks 650,000
kilo, tegen 450,000, 409,000, 156,000 en 84,000 kilo in de vijf vooraf-
gaande jaren. Die productie komt bijna uitsluitend van de »Pittsburg
Reduction Companyquot;, die, zooals bekend is, de waterkracht der Niagarawater-
vallen in haar bedrijf gebruikt, en als ruw materiaal bauxit van de »Bamsley
Estatequot; in Bartow Country bij Natrona in den staat Pensylvanië gebruikt.
Duitschland heeft in de eerste acht maanden van dit jaar 71,300 kilo
ruwe aluminium uit de Vereenigde Staten ontvangen, daarentegen 546,400
uit Zwitserland; de invoer uit Frankrijk bedroeg 33,300 kilo. In 't geheel
heeft Duitschland in die acht maanden 690,000 kilo ruwe aluminium uit het
buitenland ingevoerd, tegen 360,800 kilo in denzelfden tijd van 't vorige
jaar. Uit die cijfers blijkt, welk een geweldige hoeveelheid aluminium in
Duitschland verwerkt wordt, 't Grootste deel wordt voor 't maken van le-
geeringen gebruikt, terwijl 't andere deel hoofdzakelijk gebruikt wordt voor
't maken van klein huisraad, gereedschappen, wetenschappelijke instrumen-
ten, enz. Ook de vlucht in de rijwielen-industrie heeft tot meer gebruik
van aluminium bijgedragen.nbsp;{Vulkaan).
NAMEN DER BURGERHOEFSMEDEN DIE AAN DE MILITAIRE HOEF-
SMIDSCHOOL TE AMERSFOORT HUN OPLEIDING HEBBEN
ONTVANGEN.
Duur vannbsp;het verblijf te Amersfoort:
10 Januarinbsp;1887—15 Juninbsp;1887.
15 Juninbsp;1887—15 November 1887.
1 Maartnbsp;1888—20 Julinbsp;1888.
1 Augustusnbsp;1888—10 Januari 1889.
1 Octobernbsp;1888— id.
1 Maartnbsp;1889- 5 Julinbsp;1889
15 Octobernbsp;1889 (a)
1 Aprilnbsp;1890— Augustus 1890.
1 Octobernbsp;1890—15 Februari 1891.
1 Aprilnbsp;1891—15 Augustus 1891.
1 Octobernbsp;1891— 1 Februari 1892.
1 Aprilnbsp;1892 — 13 Augustus 1892.
1 Octobernbsp;1892-15 Februari 1893.
1 Aprilnbsp;1893— 1 Augustus 1893.
1nbsp;Octobernbsp;1893—13 Januari 1894.
2nbsp;Aprilnbsp;1894— 8 Augustus 1894.
1 Octobernbsp;1894—15 Februari 1895.
1 Aprilnbsp;1895 — 14 September 1895.
1 Octobernbsp;1895—17 Maart 1896.
1 Aprilnbsp;1896—30 September 1896.
id.nbsp;—31 December 1896.
1)nbsp;De ons bekende plaatsen van vestiging zijn vermeld; voor mededeeling der ove-
rige plaatsen houden wij ons bij hen, die daartoe in staat zijn, zeer aanbevolen.
2)nbsp;Thans opnieuw aan de hoefsmidschool verblijvende, en wel als milicien der Artillerie.
Naam en plaats van vestiging i^)
E. Dijkstra te Grijpskerk
H. Jansma te Leeuwarden
P. R. Kuiper te Bellingwolde
R. Kuik te Beilen
P. van der Mheen
J. W Fontein
G.nbsp;B. Poppe te Zwolle
E. Landaal
J de Jong
J. Waagen
C. Mulder '
P. P. Kas te St. Anna-Parochie
H.nbsp;Palthe te Assen
W. ten Cate
J. Brouwer
J. J. Saager
M. van Lohuizen
E.nbsp;Muijderraan
C. M. van Rietschoten te Beusichem
J. Heimeriks
S. Breuninghoff
J. H. Eijhuzen
J. Eggens te Hornhuizen (Gron.)
O. H. Wagenaar te Heeren veen
H. J. Bulten
M. J. Wolters
G. Morselt
R. Boxhoorn te Workum
J. Posthuma te Kollum 1
J. 's Geertsma
F.nbsp;van Werven
C. A. Bakker
G.nbsp;A. Dekker
C.nbsp;Naher
A. van Wijk2)
D.nbsp;P. J. van der Heul te Heusden?
J. Looyinga |
1 |
October |
1896- |
-27 Maart 1897. |
J. Swets |
id. |
-13 November 1896. | ||
L. de Goederen te Linschoten? |
1 |
April |
1897- |
- Juli 1897. |
J. E Gelink te Goor? |
id. |
— September 1897. | ||
W. de Jong |
1 |
October |
1897- |
-11 Maart 1898. |
H. Steunebrink te Gauw bij Sneek |
id. |
-10 Mei 1898. | ||
G. van Effrink |
1 |
April |
1898 |
-27 September 1898 |
W. Wullink |
id. |
id. | ||
M. J. Brantsma |
1 |
October |
1898 |
(c) |
F. E. van der Horst |
id. |
(0 | ||
a. wegens familieomstandigheden |
7 |
December |
reeds |
weer vertrokken. |
ft. is slechts een paar weken aan de school werkzaam geweest,
c. zijn nog aan de hoefsmidschool.
Mijnheer de Redacteur!
In de September-aflevering van »De Hoefsmidquot; heb ik gelezen dat zoo
weinig ervaringen, door hoefsmeden opgedaan, worden gepubliceerd, en u
het wenschelijk oordeelt, dat daarin verandering kome. Als het waardee-
ring verdient, wil ik wel eens iets, dezen zomer ondervonden, bekend maken.
In dit voorjaar kwamen twee eigenaars met hunne paarden bij mij,
welke paarden ten allen tijde kreupelden. Ik besloeg die paarden voor den
eersten keer met gewoon beslag op mijn wijze; daarop gingen de paarden
in hun loopen wel vooruit maar herstelden nog niet volkomen. Na nog-
maals de paarden onderzocht te hebben, kwam ik tot het besluit de voorijzers
af te nemen en tot de eigenaars te zeggen: laat uw paarden vier ä vijf
dagen hun gewone werk verrichten zonder ijzers, wat ook is geschied; toen
na gezegden tijd de paarden weer aan de smederij kwamen, was de kreupel-
heid geheel verdwenen. Daarop heb ik de paarden beslagen met gesloten
ijzers, en is er tot nu toe geen kreupelheid te ontdekken.
Ik lees ook nog van flnanciëele zaken betreffende het hoefbeslag; ik
vind het gekheid voor hoefsmidswerkzaamheden vaste prijzen te stellen. Ik
regel dat naar mijn goeddunken, eensdeels voor wien ik het beslag uitoefen,
anderdeels welke ijzers benoodigd zjjn en welke moeite ik aan het beslag
heb. Ik kan mij niet voorstellen dat vastgestelde prijzen verbetering van
het hoefbeslag kunnen geven.
Ik zou veel meer waarde hechten aan Landbouwvereenigingen of andere, die
als het ware een eigen deskundig hoefsmid aanstelden, met een kleine toelage,
en vaststelling van prijzen voor verschillend beslag voor leden dier vereeni-
ging, en dan elk lid dier vereeniging voor oogen te houden hun paarden
bij dien zoogenaamden »vereeniging-smidquot; te laten beslaan. Op deze wijze
geregeld zou ik denken dat het hoefbeslag vooruit zou gaan, en daardoor
tevens sommige vereenigingen nog wel in ledental toe zouden nemen, aan-
gezien zoo'n aangestelde smid yoor niet-leden der vereeniging vrij is in het-
geen hij in rekening brengen wil.
U dank zeggende voor de verleende plaaatsruimte, met achting:
Uw dw. dn.
JOHs. KLEM Jr.
Vierpolders.nbsp;Hoefsmid.
Die kent en niet kan
Is een theoretisch man.
Die kan en niet kent
Is een praktische vent.
Het kunnen en het kennen, dat zijn er twee, m'n vriend;
En met slechts één van beiden is niemand goed gediend.
»Praktijk en Theoriequot;, ja zijn beide heel veel waard.
Maar 't is slechts daar het ware, waar gij ze vindt gepaard.
Uit -^Leerboek der Zuivelbereiding quot; door H. B. Hylkema.
— Verbetering. In het verslag van het examen in hoefbeslag te Vlaar-
dingen, opgenomen in de voorgaande aflevering, is onder de namen der
geslaagden een drukfout ingeslopen, n.1. bij J. Ho ogend am. Deze naam
is niet juist en behoort te luiden: J. Hoogedoorn.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Venraai. Deze cursus, staande onder leiding
van den heer T. A. L. Beel, rijks-veearts te Venraai, is op Zondag 30 October
j.1. geopend door den heer Mr. van Basten Batenburg, lid der Provin-
ciale Staten van Limburg. — Het aantal leerlingen bedraagt 15, terwijl 5
theoretische en 12 practische lessen zullen worden gegeven.
—nbsp;Het naiien der hoeven dient bij jonge paarden in den winter geregeld
eens per maand te geschieden!
—nbsp;Bij de in October in de Provincie Groningen gehouden hengstenkeuringen
bleken de aangeboden paarden over het geheel van goed beslag voorzien.
Slechts 1 hengst zagen wij van schandelijk slecht beslag voorzien. Deze
kwam uit het dorp Garmerwolde. — Het is jammer dat tal van paarden-
houders zelf zoo weinig oordeel over het hoefbeslag bezitten, anders
zou een dergelijk beslag niet meer worden opgemerkt.
—nbsp;Bij de meeste — ook de geëxamineerde — hoefsmeden ziet men vrij
geregeld de volgende fout maken bij het onderslaan van het ijzer. De eerste
nagel, een der toonnagels, wordt direct zoo vast ingeslagen dat het ijzer
iets te veel naar de andere zijde komt te liggen. Vóór het inslaan van den
tweeden toonnagel of den verzennagel (der andere zijde van den eerst inge-
slagenen), wordt het ijzer wel op zijn goede plaats gebracht, maar juist dit
tikken tegen het ijzer is onnoodig en doet kwaad aan de vastheid van den
hoef. Slaat de eerste nagel niet direct zoo vast mogelijk, dan is dat na-
deelige slaan tegen het ijzer, dat het optreden van brokkeligheid in de hand
werkt, overbodig!
—nbsp;De heer Heil, een Duitsch paardenarts, heeft er dezer dagen op ge-
wezen dat bij het te warm passen van het ijzer niet alleen de hoorn der
draagvlakte te veel wordt verschroeid, maar ook het nadeel ontstaat dat het
passende ijzer na afkoeling te nauw zal zijn geworden. Deze laatste op-
merking is, zoover wij weten, oorspronkelijk; wel eenvoudig, waar en zeer
begrijpelijk, maar hierom niet minder verdienstelijk.
—■ De rasp is een nuttig werktuig. Zij wordt echter in den regel niet
voldoende gebezigd bij het zuiver vlak maken der draagvlakte van den hoef
en te veel bij het glad maken der wandvlakte.
—nbsp;Hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Op 1 October
j.1. is als leerling geplaatst: .F. W. van Walbeek te Hilversum.
—nbsp;In de December-aflevering van »De Hoefsmidquot; 1897 is het t Voorschrift
nopens het hoefbeslag bij militaire paarden, volgens beschikking van den
Minister van Oorlog van 9 October 1897quot; in zijn geheel opgenomen. Daarin
zijn bij besluit d.d. 10 September 1898 van den Minister van Oorlog de
volgende, uit een beslag-oogpunt van weinig beteekenis zjjnde, wijzigingen
vastgesteld:
A.nbsp;In te trekken: de Beschikking van 27 December 1897, Ile Afd.,
no. 48 (Recueil Militair, blz. 693).
B.nbsp;Te bepalen dat de beide eerste alinea's van punt 11° van vermeld
Voorschrift, als volgt moeten worden gelezen:
ïln plaats van gewone ijzers wordt van klapijzers gebruik gemaakt bij de
paarden, waarvoor dit, door hun bouw of door de wijze van beweging, door
den Eskadrons- of door den Batterij-Commandant, in overleg met den Paar-
denarts, noodzakelijk wordt geacht;quot;
terwijl de laatste alinea van bedoeld punt 11° wordt gelezen:
»De paardenartsen zijn verplicht nauwkeurig toe te zien dat de klapijzers
geheel naar den eisch worden ondergelegd.quot;
Voorts moeten in de »Repalingen nopens het Winterbeslagquot; (mede geheel
vermeld in de December-afl. 1897) de volgende wijzigingen worden aangebracht:
1^. In punt 5 onder de vermelde gereedschappen bij te voegen:
»1. een mal tot winterbeslag.....ƒ 0.35.quot;
Verder in den tweeden regel der 2de alinea in plaats van »sub. a. en 6.quot;
te lezen »sub a., b en t.quot;
2°. Achter punt b bij te voegen; »De kalkoenen moeten daarna
vóór het inschroeven goed geolied zijn.quot;
3°. In de 2de alinea van punt 7°. vervallen de woorden: «en stompe
kalkoenen.quot;
4°. In de 1ste alinea van punt 8°. vervallen de woorden: »zoomede de
stompe kalkoenenquot; en »in den controleur en quot;
50. Regels 5 en 6 V. b. van punt 10°. moeten worden gelezen:
Dc. van een ijsnagel .... O 02®.quot;
6° In het gestelde achter »Equot; het woord »scherpequot; te doen vervallen;
hetzelfde te doen in de 2de alinea van punt 11°. en in punt 13°.
70. In de 1ste alinea van punt 11°. staat »onder a. en bquot;; lees: »onder
a., 6. en i quot;
8°. In de 1ste alinea van punt 12quot; staat: »16 scherpequot;; lees »16 scherpe
en 16 stompe.quot;
—nbsp;Op de Staatsbegrooting voor 1899 komt onder het hoofdstuk »Land-
bouwquot; ook de volgende post voor: Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve
van cursussen in hoefbeslag. — f 3600.quot;
Voor de bevordering der paardenfokkerij is ƒ80.650 uitgetrokken.
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. In aansluiting met de in deze aflevering
opgenomen lijst van hoefsmeden, die hun opleiding te Amersfoort ontvingen, zij
medegedeeld dat thans aan de militaire hoefsmidschool plaatsen als burger-
hoefsmidsleerling zijn ingenomen door M. J. Brantsma uit Brantgum en T. E.
van der Horst te Oosterwolde, alzoo beide uit de provincie Friesland.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling J. K orthuis van
Loppersum, thans werkzaam te 't Zandt, is sedert het tijdvak van 17 Mei
1898 tot 3 November d.a. volgend aan genoemde inrichting geplaatst geweest
en heeft op laatstgenoemden datum het bewijs ontvangen met goed gevolg
zijn leertijd te hebben volbracht.
Aan genoemde inrichting zijn geregeld 2 a 3 leerlingen geplaatst. Dit
aantal wordt uit een oeconomisch oogpunt nimmer overschreden. De leer-
lingen betalen geen leergeld, maar ontvangen ook geen loon. In den regel
gaan zij bij den smidsbaas, meesterknecht der inrichting voor hoefbeslag, in
de kost en betalen hiervoor ƒ22.50 per maand. — De leerlingen verbinden
zich 6 maanden aan de hoefsmederij te zullen verblijven, terwijl de leertijd
in den regel na verloop van vijf maanden wordt afgesloten. — De uitgaven
per cursus bedragen derhalve niet meer dan ƒ150 per leerling. De smids-
gezel kan, na het bewijs te kunnen overleggen van met goed gevolg een
cursus aan de inrichting voor hoefbeslag te Groningen te hebben medege-
maakt, ongeveer ƒ50 a ƒ75 per jaar meer verdienen dan vóór dien tijd.
De rekening kan dus voor hen best uit, maar het voegt helaas niet ieder
gezel om 5 maanden zonder verdienste te zijn (ook te stellen op ƒ150) en
bovendien een bedrag, ongeveer gelijk aan die verdienste, te betalen. —
Wij komen hierop, bij een beschrijving met afbeeldingen van die inrichting,
later uitvoeriger terug.
De door het vertrek van den leerling Korthuis opengevallen plaats is op
9 November j.1. ingenomen door E. Star van Godlinze, prov. Groningen.
—nbsp;In het noorden van ons land — misschien ook in het midden en in
het zuiden — is tegenwoordig bepaald behoefte aan smidsgezellen. Verscheiden
smeden moeten zich met een kleiner personeel behelpen dan zij er gaarne
op zouden willen nahouden.
—nbsp;De cursus in hoefbeslag te Almelo is Woensdag 2 November j.1. begon-
nen met 15 leerlingen. Het practisch werk geschiedt in twee ploegen, de
theorie wordt aan allen tegelijk gegeven. Theor. 2 uur per week; practisch
eiken dag circa drie uur. — Na dezen cursus volgt direct een tweede, waar-
voor zich reeds elf leerlingen hebben aangegeven.
—nbsp;Elastische schroefkalkoen. — Een nieuwigheid op het gebied van het
hoefbeslag zijn de elastische kalkoenen, welke ten doel
hebben de paarden voor verwondingen, namelijk kroon-
betrappingen en dergelijke te beschutten. De firma
Koch en Richter in Breslau (Thiergartenstrasse 97)
heeft een elastischen kalkoen gemaakt, welke te gelijk
scherp en veerkrachtig is (Zie naaststaande afbeelding).
Het scherpe treedt slechts dan te voorschijn, wanneer
het paard het been belast. Deze kalkoen zou nooit
gescherpt behoeven te worden, het uitglijden beletten.
Elastische schroef- ^gj, jjQgf verschoonen en het ontstaan van kroonbetrap-
kalkoenvanKochen ^^ ^^ tegengaan. Proeven zullen worden genomen.
Richter te Breslau. ^^ quot; o onbsp;,,, ,, , r,rgt;o n if\\ c
{Thierärztliches Centralblatt, 1898 n^. 30). S.
— Bottens hoefkit. — De firma H. Hauptner te Berlijn (Luisenstrasse
53) beveelt Rotten's hoefkit aan tot het wegnemen van hoefdefecten en
het aanbrengen van een natuurlijk beslag. Het is bijzonder geschikt bij
losse en holle wanden, voor het maken van een kunstmatigen draagrand bij
knolhoeven, bij hoornscheuren, enz. De resultaten van uitgebreide proeven
kunnen dit alles bewijzen.
Rotten's hoefkit is verder zeer geschikt voor zolen; zij vervangt de
guttapercha zolen volkomen. Tusschen hoef en ijzer warm aangewend, vormt
zij een plastischen afdruk, welke iedere ongelijkmatige drukking uitsluit.
Daarbij zijn deze zolen betrekkelijk goedkoop, te meer wijl de gebruikte
gesmolten en opnieuw aangewend kunnen worden. Eén kilogram hoefkit
kost 8 mark = f 4.80. {Thierärtliches Centralblatt, 1898, no. 30.) S.
— Een nieuw materiaal voor het vervaardigen van hoefijzers. Op de nijver-
heids-tentoonstelling te Turijn heeft een Italiaansch veearts, Bottazzi, een
aluminium-legeering ten toon gesteld, welke in hoofdzaak aluminium bevat,
doch bovendien nog vier andere metalen. Aan de daaruit vervaardigde
hoefijzers kent men de volgende voordeelen toe: 1°. lichtheid, 2«. elasticiteit,
zoodat de stoot welke de hoef van den bodem ontvangt, verzwakt wordt,
terwijl het hoefmechanisme niet wordt gestoord, 3°. wordt het glijden belem-
merd en kunnen oneffenheden der bodemvlakte, wegens de lichtheid, door
verdikking van het gzer gemakkelijk worden vereffend, kan het ijzer ook
koud worden ondergelegd, terwijl de nagels zich, wegens de elasticiteit van
het materiaal, goed in de gaten laten drijven en dus vaster zitten.
Vanwege het Italiaansche ministerie van oorlog is een commissie benoemd,
wier oordeel omtrent de uitvinding gunstig was. De prijs van het beslag
voor vier hoeven bedraagt ƒ 1.44. Natuurlijk zullen verdere onderzoekingen
omtrent de practische bruikbaarheid uitspraak moeten doen.
[Deutsche thierarziliche Wochenschrift 1898).nbsp;S.
—nbsp;Om lastige paarden te kalmeeren is meermalen »oleum petroseliniquot; met
succes aangewend. Men giet eenige druppels op een doek en brengt dit
het paard voor den neus; de uitwerking moet oogenblikkelijk en verrassend
zijn. Vooral zou dit middel veel baat hebben gegeven bij paarden, die
zich niet wilden laten beslaan.nbsp;III. Landw. Ztg.
(Bij een voorkomende, gelegenheid zullen wij dit middel eens probeeren
en het resultaat daarna in »De Hoefsmidquot; mededeelen. Wij twijfelen wel
eenigszins aan die bijzonder kalmeerende uitwerking, maar de moeite en
kosten van het probeeren zijn niet groot.)
—nbsp;Het beslag Lavalard-Poret, in deze aflevering vermeld en afgebeeld,
komt ons uit een oogpunt van doelmatigheid niet zoo schitterend voor als
Delpérier zulks aangeeft. Het is ons wat onbegrijpelijk dat bij een
min of meer steilen stand van koot en kroon en evenzeer bij te vlakken
stand hierin toch de verhouding van toon- tot verzenlengte als 3 tot 1 moet
worden gemaakt. — Zoolang wij niet beter overtuigd worden dan thans nog
het geval is, blijven wij het houden met den bekenden en natuurlijken stel-
regel dat het besnijden van den hoef in overeenstemming dient te zijn met den
stand van het onderbeen.
—nbsp;Lungwitz beweert dat bij volhoef ten allen tijde een gesloten, dat
is een balkijzer moet worden gebezigd. Dit is ook reeds vrij algemeen in
toepassing.
Sedert 12 October 1898 zijn ingekomen postwissels van G. J. Gast te A.
voor 1ste en 3de kwart, fi.50, K. Gons te B. voor 3de en 4de kwart.
fl 50, H. Kerckhaert te S. idem, P. A. Weemaes te H. voor 4de kwart.
/•0.75, W. Kesteloo te G. restant 1898 ƒ 1.00, J. B. de Boer te E. voor jaar-
gang 1896, '97, '98 /■6,00, M. L. Matthijsse te O. voor 2de halfjaar '98 en
iste kwart. '99 ƒ 2.25, H. Ponsaerts te A. (België) voor 1898 fS.AO en
W. H. van Delden te M. (N. O. L), volgens nota Hoefsmid en Paard, totaal
/•25.75.
FiF Wni^F^MTDquot;nbsp;plaatsen van hei Binnen-
UiL nUJLrOlYlii^nbsp;g ^^^ ^^^ Buitenland gelezen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. ƒ3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN TOor paarden met geroelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetmgen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
neemt van lieverlede toe
in abonnentental. Indien
ieder tegenwoordige abonné
aanwierf, zou de prijs direct
van /'S.— op ƒ2.— wor-
den gebracht. Mochten de
inkomsten der advertentiën
belangrijk toenemen, dan
zou zulks hierdoor mogelijk
worden. quot;Wij verzoeken in
beide opzichten steun, waar-
door de belangen der abon-
né's en die van „De Hoefsmidquot; beide worden behartigd.
DE INRICHTING VAN HET ONDERWIJS AAN DE MILITAIRE HOEF-
SMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Ter voldoening aan een verzoek van den Redacteur van dit tijdschrift
geef ik hieronder eene korte beschrijving van den leergang aan de school,
na vooraf de veranderingen, die aangebracht zijn sinds Kapitein Moubis
in den jaargang 1897 op hladz. 59 eene duidelijke beschrijving van de school
gaf, te hebben aangegeven.
In de werkplaats worden de oude vuren, als zij vernieuwd moeten worden,
door »onderblazersquot; (onderblazende smidsvormen) vervangen. Nu zijn er
reeds drie vuren van dit soort aanwezig. Deze voldoen uitstekend.
Het aantal aambeelden is met twee vermeerderd. Langzamerhand moeten de
-ocr page 170-aambeelden, die sinds 1886 in gebruik zijn, yernieuwd worden, waarmede
reeds een begin is gemaakt; nu staan er bij 2 vuren elk twee aambeelden
(waarvan een oude), zoodat het steeds mogelijk is, dat de leerlingen, die
beslaan, hun ijzer verzetten, zonder de leerlingen, die aan de vuren werken,
te hinderen.nbsp;,nbsp;, .
Verder is in de plaats van eene oude, onbruikbare boormachine, eene
flinke nieuwe machine aangeschaft; daar deze te zwaar was om op eene
bank geplaatst te worden, staat deze nu op eene eikenhouten dekplaat, die
op flink, daarvoor aangebracht, metselwerk rust.
De verplaatsbare smidshaarden in het vertrek naast de smederij, waarover
Kapitein Moubis in het bovenaangehaalde artikel spreekt, waren versleten
en zijn hierom verwijderd; temeer is dit geschied omdat de behoefte aan eene
kleine ruimte, o. a. ter berging van gereedschappen en ter keuring van
hoefijzers, zeer gevoeld werd.
Vroeger bedroeg het aantal leerlingen 24, maar sedert December 1897
is dit aantal gaandeweg verminderd, en bedraagt op dit oogenblik slechts
19- deze vermindering heeft plaats gehad om voortaan zooveel mogelijk te
voorkomen, dat er leerlingen aan de school zijn, die 3 jaar of zelfs nog
langer, daar verblijven. Natuurlijk is het aantal smeden bij slechts 7 regi-
menten betrekkelijk gering. Als er dus weinig smeden in de termen vallen
om den dienst te verlaten, kunnen er weinig leerlingen die voldaan hebben,
geplaatst worden. In dit geval schijnen wij nu te verkeeren.
Naar onze meening kan elke geschikte leerling in minder dan 2V2 jaar
tot hoefsmid gevormd worden.
Zooals vroeger reeds is medegedeeld in dit blad (jaargang III, afl. 1) is
er voor de miliciens der bereden Artillerie sinds het begin van dit jaar eene
gunstige verandering gekomen door de Min. Beschikking, ten gevolge waar-
van zij nu, evenals de burgerleerlingen, een diploma kunnen krijgen. De
leerlingen-vrijwilligers zijn in 2 klassen verdeeld; de le klasse beslaat paar-
den en heeft afzonderlijk theoretisch onderwijs, waarbij weimg meer wordt
voorgedragen, maar meestal vragend het vroeger behandelde wordt herhaald,
terwijl de leerlingen 2e klasse nog geen paarden beslaan; zij hooren bij het
theoretisch onderwijs een voordracht over de leer van den hoef en het hoef-
^'lï'een nieuwe leerling in de smederij komt, wordt er dadelijk op gelet
of hij aanleg heeft voor het hoefsmidsvak; als het blijkt dat dit met het ge-
val is, of indien zijne vorderingen gering zijn, dan wordt hij voorgedragen
tot terugkeer naar zijn korps.
Beslaat de leerling der 2e klasse geen paarden, wel wordt hem de gelegen-
heid gegeven nu en dan een dooden hoef te beslaan; behalve over de hoe-
ven toch die door de regimenten cavalerie en bereden artillerie worden toe-
gezonden, ontvangt de smidschool, tegen betaling, van het abattoir te Am-
sterdam eenige malen in de maand hoeven.
Hierdoor is het mogehjk deze leerlingen goed voor te bereiden voor het-
geen hen in de volgende klasse wacht. Wanneer zij in de le klasse komen,
beginnen ze met het beslaan van achterhoeven, dadelijk geheel alleen,
zonder ophouder dus, maar natuurlijk onder voortdurend toezicht. Als zij
daarbij voldoende handigheid verkregen hebben, beginnen zij voorhoeven te
beslaan, hetgeen — vooral wat het passen betreft — zooveel moeielijker is.
Als het beslag klaar is, komen de paarden , vóór de oude gaten gestopt
zijn, ter beoordeeling buiten; den leerlingen worden nu de op- en aanmer-
kingen meegedeeld en de fouten worden besproken; evenals vóór het beslag
wordt nu de gang weer in stap en draf nagegaan. De oudste leerlingen
beslaan minstens een paar hoeven per dag, maar meestal een paard; voor
zij examen doen, moeten ze zes weken of langer geheel zelfstandig zonder
eenige hulp de paarden van een peloton ( 25 paarden) beslaan, om blijk
te geven dat zij geschikt zijn zelfstandig op te treden. De ijzers voor deze
paarden moeten ze zelf maken. Daarna doen zij het volgende eindexamen
en, als zij aan de gestelde eischen voldoen, worden zij voorgedragen voor
eene aanstelling tot hoefsmid.
Op hot examen wordt gevraagd:
1®. Het maken van 4 ijzers op maat.
2°. » » B 1 ijzer voor een gebrekkigen hoef.
3°. » » ï 2 ijzers voor winterbeslag.
Het beslaan van een paard (vierkant).
5°. De theorie van het hoefbeslag.
Nog moet de leerling vóór zijn vertrek een paar malen aan de veldsmidse
gewerkt hebben, om te toonen, dat hij ook onder minder gunstige omstan-
digheden zijn vak weet uit te oefenen.
De miliciens der Artillerie worden slechts gedurende één jaar aan de school
gedetacheerd; zij doorloopen bovenomschreven onderwijs dus veel vlugger.
Natuurlijk kunnen die eischen van handigheid, vlugheid en zelfstandigheid
niet aan hen in die mate als aan de vrijwilligers gesteld worden.
De burgerleerlingen, die slechts zes maanden aan de school onderwijs ont-
vangen, moeten met het oog op den korten tijd reeds gedeeltelijk met het
hoefbeslag vertrouwd zijn als zij komen. Zij volgen het theoretisch onder-
wijs van beide klassen.
Wat het aantal paarden aangaat, dat aan de Hoefsmidschool beslagen
wordt, dit is vrij aanzienlijk, 45 per week. Aan de hoefsmidschool wor-
den beslagen 120 paarden van het eskadron Ordonnansen, 70 van de Rij-
school en 40 van het depot-eskadron; verder 60 officierspaarden;
deze paarden moeten om de 5 weken beslagen worden, maar de paarden
van het eskadron Ordonnansen worden gedurende den zomer nagenoeg alle
binnen dien tijd beslagen.nbsp;F.
i
EEN KLEIN DOCH PRACTISCH MIDDEL VOOR HOORNSCHEUREN.
Bij hoornwandscheuren worden ter genezing wel een plaatje met hout-
schoeven of krammen aangewend. Het kwam mij voor dat op eenvoudiger
wijze herstel kan worden verkregen, en wel door middel van gegolfde stalen
___plaatjes. Hiernevens zijn twee afbeeldingen van zoo'n
I' |fl lil 1 plaatje weergegeven, n.1 fig. 1, het plaatje van de platte
iJLLlllii zijde gezien, en fig. 2 het plaatje op doorsnede, en wel
Fig,nbsp;aan de scherpe zijde.
Door de welwillendheid van den heer Directeur der
Utrechtsche Trammaatschappij, waarbij ik als hoefsmid
werkzaam ben, werd het mij mogelijk gemaakt die
plaatjes te laten vervaardigen en in toepassing te brengen.
De voordeelen van deze plaatjes zijn m. i.:
10. de aanwending is zeer eenvoudig, daar het voorste zeer scherpe
gedeelte gemakkelijk in den wand kan worden geslagen;
2°. de korte bochten van het plaatje laten geen buigen toe;
3°. de hoornwand wordt bij de aanwending van deze plaatjes minder
beschadigd dan door de tot nu toe gebezigde methoden tot herstel van
hoornscheuren.
Van verschillende heeren paardenartsen mocht ik vernemen, dat de door
mij gedane proefneming als welgeslaagd mag worden beschouwd.
Mogen velen tot het nemen van een proef overgaan en den uitslag hiervan
in »De Hoefsmidquot; mededeelen.
F. Bouwense.
»De vinding van den hoefsmid Bouwense komt mij voor te zijn een-
voudig in haar toepassing, en beantwoordende aan het doel om randscheuren
vrij onbeweeglijk vast te stellen. Het gebruik er van bij toonscheuren en
op alle plaatsen, waar de wand een zekere dikte heeft, zal geen bezwaren
opleveren. Daarentegen zal men aan de verzenen, vooral bij hoeven met
dunnen wand, voorzichtig moeten zijn met de aanwending, zelfs met de
smalste soort plaatjes, wegens eene mogelijke beleediging der levende deelen.
Hoewel slechts kort met deze methode bekend, is deze opmerking het
gevolg eener toepassing bij een paar hoornscheuren aan het achterste zijge-
deelte (kwartierscheur) van den binnenwand, bij hoeven met dunnen wand.
M.
EEN NIEUWE WIJZE VAN BESLAAN.
Paul Prince, veearts te Angers (Frankrijk), heeft in plaats van
het gewone beslag lederen zolen aanbevolen. Hij gaf daaraan den naam
»hippo-semellequot; (paardenzool) en wenscht ze alleen aangewend bij lichte trek-
en rijpaarden. Zij bestaan uit 2 a 3 lagen leder, welke door nagels of
schroefjes nauwkeurig met elkander zijn vereenigd en natuurlijk in vorm
met den hoef overeenkomen. In het midden van het toongedeelte en aan
den buitentak bevindt zich een stalen lip.
De kalkoeneinden zijn vereenigd door een caoutchouc kussen; hierdoor
wordt de stevigheid der takken bevorderd en het uitglijden belemmerd.
Het leder moet van de beste hoedanigheid, goed gelooid en toebereid zijn.
De ervaring heeft aan Prince geleerd dat alle leder, wat doordrongen is
met zoute of metallische zelfstandigheden, brokkelig wordt en aan de droogte
geen weerstand kan bieden.
Het gebruik is eenvoudig: men past de zool onder den goed besneden
hoef en teekent de punten aan waar de vier nagels zullen worden ingesla-
gen; tot dat doel geeft men op die plaatsen met een stempel een slag,
welke tot op de helft van de dikte der zool indringt. Men legt deze daarna
weer onder en slaat de vier hoefnagels in, juist als bij het gewone beslag.
Het is niet noodig nagelgaten te maken; de nagelkop maakt, onder de
werking van den hamer, zelf zijn nagelgat; het leder lijdt daardoor vol-
strekt niet. Een te voren gemaakt nagelgat loopt gevaar niet te juister
plaatse te zijn aangebracht.
Volgens Prince zijn deze zolen, welke door een fabriek worden geleverd,
gedurende twee jaar veel en met de beste resultaten beproefd. {Le Réper-
toire de police sanitaire vétérinaire et d'hygiène puhtique, .luli en Augustus
1898).nbsp;S.
BESCHOUWINGEN OVER DEN HOORNWAND VOLGENS DELPÉRIER.
Dikte van den hoornwand. Goed beschouwd zou de binnenhelft van den
wand minder dik zijn dan de buitenhelft, en wel omdat aan de binnenzijde
de vleeschkroon minder uitsteekt, minder bol is, minder ontwikkeld is dan
aan de buitenzijde. De geheele hoornwand ontstaat uit de vleeschkroon;
men ziet dan ook dat de dikte van den wand altijd evenredig is aan het
uitspringen, dat de vleeschkroon over het bekleedende vlak maakt. Daar
waar die kroon sterk uitsteekt, ziet men dat de wand zeer dik is en omge-
keerd. Dit is gemakkelijk te verklaren. Indien de kroon uitspringend is,
dan zal de raaklijn, welke de wanddikte begrensd, ver van het vlak van
den vleeschwand verloopen, en zal dus de wanddikte aanzienlijk zijn; als
de vleeschkroon weinig uitspringend is, zal die lijn, dus de deklaag van
den wand, integendeel dicht bij den vleeschwand passeeren, de wand is als-
dan dun. Fig. 1 stelt dit voor: C kroon weinig uitspringend over den vleesch-
wand AB ; de hoornzoom gaat omlaag volgens PP, rakende
aan de kroon, en de dikte van den wand is JE; is C' een
vleeschkroon, uitspringende over het vlak van den vleesch-
wand , dan zal de deklaag de lijn P'P' volgen, en zal dus de
wanddikte DE zijn.
De dikte van den hoornwand is blijkbaar evenredig
aan de stooten, van binnen naar buiten, welke dat ge-
deelte moet verdragen. Het is duidelijk dat in alle gan-
gen , vooral in de snelle gangen, het been heviger stooten
doet ontstaan aan den toon dan aan de zijgedeelten; men
ziet ook den toon steeds dikker dan de zijden. Men mag
daarom als stelregel aannemen, dat de weerstand van
den wand evenredig is aan zijn dikte.
den hoornwand. De vastheid van den wand wordt beoor-
geweld dat men moet doen om hem door te snijden, te
splijten, te verdoelen. Zij is evenredig aan den staat van droogte van
het hoorn. De wand, van den voet gescheiden en gedroogd, bezit een
verbazende vastheid; de zaag, het mes splijten hem met veel moeite. Na
eenige uren van indompeling in water vermindert de hardheid, en dit
zoo veel te meer naarmate de indompeling langer plaats vindt. Dit ver-
klaart de reden waarom aan den levenden voet de lagen van den wand in
vastheid afnemen, naarmate zij de levende weefsels naderen en men haar be-
werkt op een hooger gedeelte of dichter bij de kroon. Boven zijn de lagen
werkelijk doortrokken van het vocht, voortkomende van de vleeschkroon
en van den vleeschwand; beneden worden zij slechts door den vleeschwand
vochtig gemaakt. De vastheid van den wand is evenredig aan zijn hardheid
en aan zijn dichtheid; zij is afhankelijk, evenals de dikte, van een bijzondere
gesteldheid van de vleeschkroon. Hoe breeder de kroon is of wel zich uit-
breidt van boven naar beneden, hoe meer de wand, welke er uit ontstaat,
vast is of dicht. Fig. 2 levert hiervan het bewijs: B zij een kroon waar-
van de hoogte eindigt aan h-, alle hoorn dat zij vormt,
is .gelegen tusschen de lijn (deklaag) pp en den vleesch-
wand P, om een wand te vormen waarvan de dikte EP
is; veronderstellen we nu dat diezelfde kroon B, zonder
wijziging in dikte, zidh verheft tot h'in dezen nieu-
wen toestand zal zich tusschen pp en P, behalve het hoorn
tot aan h gevormd, nog alle hoorn afgescheiden tusschen
h en h' ophoopen; de dikte EP, dezelfde blijvende, is
het duidelijk dat in dezelfde ruimte zich een grootere
hoeveelheid hoorn heeft opgehoopt; dus het hoorn van
de vleeschkroon Bh' is dichter of vaster dan het hoorn
van de kroon Bh.
Het is aan zijne vastheid vooral dat de hoornwand zijn
Fig. 2.nbsp;beschermende rol te danken heeft.nbsp;Moubis.
Fig. 1.
Vastheid van
deeld naar het
CURSUS IN HOEFBESLAG TE LEERDAM.
I
De Rijks-Cursus in hoefbeslag, dezen zomer te Leerdam gehouden, werd
gevolgd door 15 leerlingen, het hoogste getal dat tot de lessen mocht worden
toegelaten. Nog 7 smeden, die zich insgelijks hadden aangemeld, moesten
worden afgewezen.
De cursus werd geleid door de Heeren I. van Klaveren, Rijks-Veearts
te Leerdam en Anton K. Mulders, Hoefsmid te Dordrecht, en bestond
uit (volgens voorschrift) 6 theoretische en 15 practische lessen. Het werd
echter nuttig en noodig geacht het aantal theoretische lessen met 5 extra-
lessen te vermeerderen. De laatste practische leswas een proefles, waaraan
2 cursianen wegens ziekte niet konden deelnemen. Deze proefles werd af-
genomen door den Heer Th. G. van Rij s s el, Districts-Veearts te Dordrecht
en de Heeren I. van Klaveren en Anton K. Mulders, terwijl het geheele
Bestuur van de Afdeeling »Vianen en Omstrekenquot; van de Hollandsche Maat-
schappij van Landbouw zijne belangstelling toonde, door bij dit »examenquot;
tegenwoordig te zijn.
De uitslag was, dat aan 10 cursianen een certificaat kon worden uitge-
reikt , vermeldende dat zij met zeer goed gevolg, of met goed gevolg den cursus
hebben gevolgd, en wel aan de smeden: A. Brinkman te Heukelum, Johs.
Budding te Leerdam, J. van Dijk te Schoonrewoerd, A. van Gessel
te Asperen, A. C. Hoegee te Leerdam, C. vanKarsente Leerdam,
J. van Karsen te Leerdam, J. Kleijn te Asperen, Meeuwenberg te
Vianen en G. Nijs sen te Leerdam.
Aan Johs. Budding, die het hoogst aantal punten behaalde, viel de
eer ten deel van den Voorzitter der Afdeeling »Vianen en Omstrekenquot; een
zeer fraai bewerkten paardenhoef (inktstel) te ontvangen.nbsp;X.
UITSLAG EENER PROEFNEMING MET HET BESLAG COUSIN-THARY.
Eindelijk zal ik aan het door U gedane verzoek, om mijne ondervinding
met het beslag van Cousin-Thary mede te deelen, voldoen.
Ik ben het niet geheel met den heer Quadekker eens dat dit beslag
zoo aanbevelingswaardig is.
1°. Ofschoon de heer Quadekker zegt dat deze ijzers minstens zoolang
kunnen zitten als gewone hoefijzers (Hippos, no. 37), moet ik dit bepaald
tegenspreken.
Wij gebruiken hier hoefijzer van 30 bij 15 mM. en hierop kunnen onze
paarden van 8 tot 20 dagen gaan. Het door ons gebruikte ijzer van
Cousin-Thary was 30 bij 22 mM., en hierop gingen de paarden vooral niet
langer, eerder korter dan op gewone ijzers.
20. Voor een paard dat licht struikelt is het ook sterk af te keuren,
aangezien aan deze ijzers geen opzet wordt gegeven.
Bij gewone ijzers waaraan geen opzet aanwezig is, wordt nog de lip
uit de toon gehaald; alzoo wordt het toongedeelte nog rond bijloopend,
wat voor het struikelen al veel helpt, in sommige gevallen zelfs voldoende
blijkt te zijn.
Bij onze nieuwe ijzers moet echter de grondvlakte bepaald scherp blijven.
Om de lip aan dit ijzer te krijgen moet men met een platte leest het daartoe
benoodigde ijzer van de grondvlakte naar de bovenvlakte van het ijzer zien
te krijgen. De lip wordt dus niet van den buitenrand maar midden uit het
ijzer gehaald, zoodat de grondvlakte zuiver scherp blijft.
30. Er is veel werk aan om de ijzers te maken. Ik maak liever twee
paar gewone hoefijzers dan een paar van Cousin-Thary, zoodat bij alge-
meene invoering van dit beslag de prijs hiervan verhoogd zou moeten worden
en hiervan willen de eigenaren van paarden »veelal tot hun eigen nadeelquot;
niet hooren. Velen toch betalen bever 1 Gl. dan 1,60 Gl. voor 4 nieuwe
ijzers, al zjjn ze voor het paard ook nog zoo moeilijk. »Het heeft toch
ijzers onder.quot;
Klundert, Nov. '98.nbsp;E. H. Edzes.
NIEUWE DRUK VAN LEISERING-HA.RTMANN.
Het bekende, uitstekende werk van Leisering-Hartman. »Der Fuss
des Pferdes, in Rucksicht auf Rau, Verrichtungen und Hufbeschlagquot;, heeft
thans zijn negende druk beleefd. Door den dood der oorspronkelijke schrij-
vers is de achtste druk in 1893 alleen bewerkt door A. Lungwitz, leeraar
in theoretisch en practisch hoefbeslag en chef van de leersmederij aan de
Koninklijke veeartsenijkundige Hoogeschool te Dresden. Lungwitz heeft ook
den negenden druk verzorgd.
Het formaat is grooter geworden. De schrijver zegt verder in de voor-
rede: »In het geschiedkundig overzicht zijn de leersmederijen van Duitsch-
land genoemd, hun jaar van oprichting vermeld evenals den duur van de
onderscheidene cursussen in hoefbeslag, voor zoover mij hieromtrent de
noodige inlichtingen bekend zijn geworden. — In het gedeelte betreffende
den bouw en de verrichtingen van den ondervoet, zijn de onderzoekingen
van Stosz (omtrent de banden) en van Storch (omtrent bloedvaten en
zenuwen) mede vermeld. — In het gedeelte over practisch hoef beslag werd,
met het oog op de meer en meer in gebruik komende gebrekkig gevormde
fabriekshoefijzers, nadruk gelegd op de aan hoefijzers te stellen eischen,
niet alleen uit een algemeen oogpunt maar ook voor de onderscheidene ijzers
afzonderlijk. — De hoofdstukken over winterbeslag, het passen van het
ijzer, hoefverpleging, het beslag voor zieke hoeven, het klauw-beslag, zijn
uitvoeriger en grondiger behandeld. — Er zijn nieuwe hoofdstukken toege-
voegd over het losraken van hoefijzers, beslagsoorten voor renpaarden, ter-
wijl op verzoek als aanhangsel een hoofdstuk over het beslag bij het Oosten-
rijkseh Hongaarsehe leger is toegevoegd. - Door een en ander is het aantal
afbeeldingen met 53 vermeerderd, alzoo van 288 op 341 gekomen.quot;
—nbsp;In de November-aflevering is medegedeeld dat de Cursus in hoefbeslag
te Venraai geopend op 30 Oct. j.l. en dat 15 leerlingen dien cursus vol-
gen. Sedert zijn nog 6 leerlingen meer toegelaten. Het totale aantal is
nu dus 21.
—nbsp;Het voornemen bestaat te Alkmaar om aan de daar bestaande ambacht-
school gelegenheid te openen voor de opleiding tot hoefsmid. — Ofschoon wij
meer heil verwachten van de oprichting van speciale hoefsmidscholen, want
o. i. moet het hoefsmidsvak voornamelijk in de beslagplaats en voor een
kleiner gedeelte aan het aanbeeld en de werkbank worden geleerd, maken
wij van dat voornemen met blijdschap melding. Het getuigt van een ver-
hoogde belangstelling in het vak; het is een bewijs dat de wenschehjkheid
eener degelijke opleiding van hoefsmeden meer en meer wordt gevoeld en
erkend.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling H. Schut van
Pieterburen, aan deze inrichting geplaatst sedert H .luli 1898, heeftop 10
December j.l. het bewijs ontvangen met goeden uitslag een cursus in hoef-
beslag te hebben gevolgd. - De opengevallen leerlingplaats is ingenomen
door Harm Kooiker van Rouveen, gem. Staphorst. Dit is de eerste
leerling uit de provincie Overijsel, die aan genoemde inrichting wordt op-
geleid. Alle vroegere leerlingen waren uit de 3 noordelijke provinciën.
—nbsp;Be eerste smid van wiens bestaan de geschiedenis melding maakt, is
Tubalkaïn, de zoon van Lamech en Zilla, die in het zesde gelid van
Kaïn, den broeder van Abel afstamt. In den Bijbel, Mozes 4, vers 22,
staat van hem »deze was een meester in allerlei erts en ijzerwerkquot;. De
stad Pittsburg in Amerika heeft nu besloten, tot aandenken aan dien quot;»eer-
sten smidquot; een reusachtig gedenkteeken op te richten, even groot als het
vrijheidsbeeld, dat zich aan den ingang van den haven te New-York bevindt
Het voetstuk alleen zal een hoogte van 60 M. krijgen. Het model is reeds
gereed en toont Tubalkaïn, die met het schootsvel bekleed voor het aan-
beeld staat; in de rechterhand houdt hij een geweldigen hamer, terwijl de
linker met de tang een stuk ijzer vasthoudt, dat men een electrische gelei-
ding in verbinding staat en 's nachts den indruk zal geven, alsof het wit
gloeiend is, zoo te gelijkertijd als verlichtende electrische lamp dienend Aan
den voet van het gedenkteeken zijn voortbrengselen der moderne ijzerindustrie
gegroepeerd, zooals machinedeelen, spoorwegwielen, geschutbuizen, enz De
kosten van het gedenkteeken bedragen ƒ600,000.nbsp;(Vulkaan)
Sedert 15 November is ingekomen een postwissel a ƒ 3.40, voor jaargang
1898, van den heer J. Breedveld te B. (N. O.-I.).
— H. V. te A. Het voor u van belang zijnde verschil is gelegen in het
feit dat hoefkreupele paarden pijnlijk zijn in den hoef en op harden bodem
meer kreupel gaan dan op zachten grond, hetgeen bij schouderkreupelheid
in den regel niet wordt waargenomen.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
v-
quot;if.
Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever a. w. heidema.
DERDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. ƒ 3.— voor
Nederland, ƒ3.50 voor O. en W.-Indië
en het buitenland.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
__W. A. H. VAN HORSEN, Utrecht.
its.
neemt van lieverlede toe
in abonnentental. Indien
ieder tegenwoordige abonné
aanvsrierf, zou de prijs direct
van /quot;S.— op f2.— wor-
den gebracht. Mochten de
inkomsten der advertentiën
belangrijk toenemen, dan
zou zulks hierdoor mogelijk
worden. Wij verzoeken in
beide opzichten steun, waar-
door de belangen der abon-
né s en die van „De Hoefsmidquot; beide worden behartigd.
K'
. 1
f Jiif
' /
- ■■ '' . ^
' ©Kr «»
......SÏ
T quot;r-
'.'y;- ■
,,, .
.-■quot;■Vfnbsp;. ■ : .mM
v.-
■il'-
^ li.. | |
% gt;
lt; » i.
l'nbsp;^ *
s t
H i
! »
te
4nbsp;^^■Mit.g' *' TnAff^*quot;*