4
-ocr page 2- -ocr page 3-'èïÉv'^.
^ AT ^
U
DE HOEFSMID.
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belangstellen.
TAK
quot; B —Ïlenbsp;- — te Groningen,
B „ MonB.s te Utrecht, br. . pokls te Rotterdam, „. c. ukimers
te Wageningen, w. c sch«mel en m. h. p. Thomassen, be.de
W ütreit, L F. W.ERSÜM te Groningen, en anderen.
DOOB
koks.vee.kts en medebestuurder eener inrichting voor hoefbesl.^
r-,
t ». - .
*.
GRONINGEN. - A- W. HEIDEMA. - 1900.
-ocr page 6-De titels voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeeldingen
of figuren behooren, die met * zijn bijdragen onder een afzonderljjk hoofd, de overige
zjjn opgenomen onder „korte mededeelingen.''
De Romeinscbe cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
Advertentiën. I 16, II 32, III 48, IV
62, V 79, VI 95, VII 111, VIII
127, IX 143, X 159, XI 175, XII 187.
*Ambaoht. Vereen, t. v. v. h. —. II
29; IV 60, VII 110, XI 174.
♦Ambachtsonderwijs. Lezing over — te
Veendam. VII 108.
Ambachtsschool te Alkmaar. III 44.
Baan. Ben ijzeren spiraal— op de
Amerik. tentoonst. 1901. I 16.
*Belang. Nog iets van —. III 37.
België. Openbare en kostelooze voor-
drachten over hoefsmederij in — YI 91.
»Beslag Lavalard-Poret. VIII 121, X 152.
f* „ zonder nagels. V. 72.
t*Besneden. Hoe moeten de hoeven wor-
den — bg jonge p. met Franschen
stand en hoe bij toontreders. IV 51.
♦Besnijden. Het — der hoeven bij Fran-
schen en toontrederatand. IV 52, V 66.
t*Besnijden. Het — der hoeven bij Fran-
schen en toontrederstand bij beslagen
paarden. VI 82.
Briefwisseling. I 16, II 32, III 47, IV
62, VI 95, IX 143, X 159, XI 175,
XII 186.
*Burger-hoefsmidschool in Nederland ge-
wenscht ? II 18.
Cursus te Amstelveen. III 44.
„ „ Gorinchem. VII 108.
*nbsp;„ „ Haarlem. VI 89.
*nbsp;„ in hoefbeslag te 's öravenhage
YI 90; Vil 110,
VIII 126, *IX
140; XI 175.
*Cur8U8 in hoefbeslag te Leiden. II 27;
IV 58, IX 143.
*nbsp;„ „ ,nbsp;„ Utrecht. IV 57,
XII 186.
„ „ „ „ Zutfen. VIII126.
„ „ „nbsp;voor leden van
Hollands Noorder-
kwartier. IX 139,
X 158, XI 174.
Cursussen in „nbsp;bij de bereden wa-
pens. I 15.
„ „ „nbsp;in Friesland. XI
174.
D iploma voor hoefsmeden vanwege de Gel-
dersch Ov. M. v. L. IV 59.
Diploma's van bekwaamheid voor hoef-
smeden. XTI 185.
Dwergpaard. X 150.
t*Erica. De —. I 4.
*Examen te Amstelveen. V. 75.
*nbsp;„nbsp;„den Ham (0.). III 40.
*nbsp;„nbsp;„ Geldermalsen. VI 90.
*nbsp;„nbsp;„ Gorinchem XII 178.
*nbsp;„nbsp;„ Nunspeet. V 76.
*nbsp;„nbsp;„ Steenwijk. V 76.
„ Uitslag V. h. — voor de vereen,
t. V. V. h. ambacht. IV 60.
Fabrieksijzers. XI 175, XII 182.
f*Geschiedenis van het hoefbeslag. IV
54, V 68, VII 99, VIII 114, IX
130, X 147, XI 168.
unbsp;UI
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
7603
♦Geeoeligheid van den hoef. Invloed van
het beslag op de —. VI 85.
Harden van staal. VIII 126.
*Hoefbeslag bij paardenkeuringen. III 36.
*Hoefsmidsoholen. II 22.
*Hoefsmid8chool te Amersfoort. III 40;
IV 59 en 60, X 158.
Hoefsmidschool. Plan burger — te Gro-
ningen. IV 60.
/Hoefijzerfabriek te Venetië. VII 111.
*Hoefzalf. Een nieuwe —. I 10.
*Hoeven van een ezel. Buitengewone lengte
der vier —. I 10.
Ingezonden. III 41, V 77, VI 88, XII
179-182.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
III 43, IV 60, VI 91, VII 110,
VIII 126, IX 143, X 158, XII 185.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
Oud-leerlingen der —. IV 60.
Insteekkalkoenen. Vierkante —. IV 60.
»Jaaroverzicht 1899. I 3.
t*Kalkoenen. Veerende, holle stift — .18.
„ Vierkante insteek — .IV60.
t*Klapijzer. Ben bijzondere vorm van —.
XI 167.
Kolen. Uitvoer van Duitsche en Engelsche
I 15.
Leerlingen bij den cursus, v/h. 1ste Keg.
Veld-Art. te Amersfoort. III 43.
Leerlingen voor werkplaats-hoefsmidsoho-
len. XII 184.
*Leersmederijen in Pruisen vóór en na de
wet van 18 Juni 1884 tot einde 1898.
XI 168.
*Lezing over ambachtsonderwijs te Veen-
dam. VII 108.
Illing Witz A., leeraar in hoefbeslag
te Dresden. X 158.
Mededeeling van den uitgever. III 48.
Mededeelingen over het smidsvak, val-
lende buiten het hoefbe-
slag. I 30.
*De stookplaats met vorm
en potten. I 31.
*Het pletten of uitsme-
den. XII 182.
*Het staal. VI 92.
*Het verkitten. X 154.
*Het vervaardigen van
pijpen. IX 155.
Mededeelingen. *Het vlakken, buigen,
winden enz XII 182.
f *Het winnen en de voor-
naamste eigenschappen
V. h. ijzer. III 45, IV
61, V 77.
f*Sierijzer van Mann-
straedt en Go. VII 104.
Tabel voor vierkant en
rond ijzer. IX 142.
*Vormen, waaronder
smeedijzer in den handel
voorkomt. VIII 123.
t*IJzeren hekdoppen. IX
141.
t*Neuspraam. XI 166.
f*Nieten. Tang voor het maken van de
—. III 35; IV 57.
Onderwijs in hoefbeslag aan de Am-
bachtsschool te Alkmaar. III 44.
♦Onderwijs in hoefbeslag aan de Am-
bachtsschool te Utrecht. X 153.
Opleiding aan de hoefsmidschool te Amers-
foort. VI 86.
*nbsp;„ van burgerhoefsmeden. Het
streven v. h. Ned. Landb.
Comité naar een degelijke
—. I 4.
*nbsp;„ „ hoefsmeden. II 20.
*nbsp;„ „ militaire hoefsmeden in
Zwitserland. VIII 122.
Paard onbekend. VII 111.
*Paardenkeuringen. Het hoefbeslag bij —
III 36.
*nbsp;„ markt. De vastenavond — te
Utrecht. III 38.
♦Pruisen. De leersmederijen in — van
voor 1884 tot einde 1898. XI 168.
Prijzen van ijzer en kolen. I 16, III 44.
„ „ „ III 44, VIII 127.
„ voor goed hoefbeslag. IV 58.
Rectificatie. III 43, IV 60.
Redactie v.h. maandblad „Der Hufschmied.quot;
X 158.
♦Reglement v. d. Vereen, v. smeden „Holl.
ïr. Kwartier.quot; I 11.
*Smeden. Het — (wellen). XI 171.
S t. Eloy.. Volgelingen van —. XII 186.
Staal. Nieuwe manier om — te harden.
VIII 126.
Staatsbegrooting voor 1901. XI 173.
■j-*Steunselhoek. Over den — X 150.
-ocr page 8-Subsidie vanwege het Rijk voor cursussen
in hoefbeslag. XI 173.
♦Subsidieeren. Verdient het — van een
cursus in hoefbeslag te 'a Hage thans
aanbeveling? IX 140.
f*Tang voor het maken van de nieten.
III 35.
*Tappen, tot vervaardiging van winter-
beslag. YII f03.
f*Tentoonstelling. Een kijkje op de Pa-
rijsche —. VIII lf9.
*Thermit, een wel-middel. XI 172.
Uitvoer van Duitsche en Engelsche ko-
len. I 15.
Verbetering. III 43.
♦Vereeniging tot veredeling v. h. Am-
bacht. II 29; IV 60, YII
110, XI 174.
„nbsp;van smeden Holl. N. Kwar-
tier (cursus).
IX 139.
„nbsp;I) n op Yoorne-Put-
ten. lY 58.
„nbsp;„ „ te quot;Winschoten.
I 14.
„nbsp;„„ in Z.-Holland.
Oprichting van
een —. III 43.
Vergadering „ gedipl. hoefsmeden te
Leiden. III 43.
„nbsp;„ smeden te Purmerend.
I 14.
* „ . Yerslag der — v/h Hoofd-
bestuur v. h. Gen. v. Nijv.
i. d. prov. Gron. II 25.
Volgelingen van St. Eloy. XII 186.
Voordrachten. Openbare en kostelooze —
over hoefsmederij in België. VI 91.
Vragen en antwoorden. X 157.
quot;Wedstrijd in practisch hoefbeslag te
Deventer. II 44, *IX 137.
«Wellen door thermit. XI 172.
Werkplaats-schoolopleiding voor hoefsme-
den. XII 184.
♦Winterbeslag. Tappen tot vervaardiging
van —. YII 103.
IJzers. Gebraden .—. XI 175.
Zeeland. Examens in —. YII 110.
„ Onderwijs in hoefbeslag in —.
VIII 126.
„ Uitreiking van diploma's in —.
XII 186.
Zwitserland. De opleiding van mil. hoef-
smeden in VIII 122.
Aflevering 1.
f!
-ocr page 10-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. le Regt. Huzaren te Deventer ;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, le Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris , le Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem-,
J. B. Larmené , Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. le Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum, Rijks-veearts te Groningen.
1899—1900 ........................................3
De Erica.....................4.
Het streven van het Nederlandsch Landbouw-Comité naar een degelijke
opleiding van Burgerhoefsmeden.............4
Veerende, holle stiftkalkoenen............................8
Buitengewone lengte der vier hoeven van een ezel.......10
Een nieuwe hoefzalf..................10
Reglement van de vereeniging van smeden, genaamd »Hollandsch Noor-
derkwartier....................H
Korte mededeelingen.................14
Briefwisseling....................16
Advertentiën....................16
-ocr page 11-DE ERICA, No. 74(i, Preferente premie merrie.
-ocr page 12-1899—1900.
Het jaar 1899 is ten opzichte van het hoefsmidsvak redelijk goed geweest,
hoewel de ijzerprijzen regelmatig zijn gestegen en de ontvangsten voor een
beslag niet zijn verhoogd. En toch is het een goed jaar geweest, doordat
de weersgesteldheid voor den hoefsmid voordeelig was, een mooie, lange
zomer, waarin veel gereden werd en dus veel beslag noodig was en twee
perioden, waarin winterbeslag werd vereischt. Vooral de 2de helft der
maand December gaf drukke dagen. In het zuiden van ons land is wederom
het meest gebruik gemaakt van schroefkalkoenen, in het noorden van in-
steekkalkoenen. Het is bekend dat beide een zeer goed winterbeslag kunnen
zijn, indien voor best materiaal en goede uitvoering wordt zorggedragen.
Bij schroefkalkoenen moet men tevens bij de verwisseling der scherpe en
stompe niet te veel haast hebben, bij de insteekkalkoenen moet niet te veel
op de ijzers worden getikt om de kalkoenen uit te slaan, daar anders losse
ijzers en brokkelhbeven er vrij zeker een gevolg van zijn. Naar onze over-
tuiging verdienen de schroefkalkoenen meer aanbeveling bij luxe-paarden,
de insteekkalkoenen bij dokters- en stalhouderspaarden. Een nauwkeurig
sluiten van den kalkoen in het gat is noodzakelijk. Bij den insteekkalkoen
moet de mate van taps toeloopen den juisten grens hebben. Is hij te taps
dan worden de kalkoenen veel verloren, te weinig taps dan gaan zij veel
te vast zitten. Ben bij ervaring gebleken juiste vorm van ondergat dient
als een werktuig van hooge waarde te worden bewaard.
Het hoefbeslag-onderwijs is in 1899 gegeven ongeveer als in voorgaande
jaren. De cursussen vallen in tal van streken goed in den smaak; de sme-
den worden door de paardenhouders min of meer genoodzaakt zich meer op
gebied van het hoefsmidsvak te ontwikkelen en het bijwonen dier cursussen
vordert weinig moeite en onkosten. Toch weten de vakmenschen voor zich
zeiven wel dat een dergelijke opleiding eigenlijk niet als voldoende mag en
kan worden beschouwd, hoewel vele leerlingen met vrucht zoo'n cursus heb-
ben gevolgd en het in elk geval voor zoo goed als allen nuttig is om den
ontvang van bet hoefsmidsvak te leeren kennen.
Het komt ons voor dat de opleiding der hoefsmeden nog in 1900 nader
zal worden geregeld. Men moet dankbaar erkennen dat de Eegeering sedert
jaren die opleiding steunt en die steun nimmer door leden van de Staten-
Generaal is gewraakt. Ook in landbouwkringen is en wordt vaak gewezen
op het groote belang eener goede uitoefening van het hoefsmidsvak, en de
bevordering hiervan gewenscht.
„De Hoefsmidquot; treedt met deze aflevering zijn vijfden jaargang in. Een
regelmatige, zij het ook langzame vooruitgang wordt dankbaar geconstateerd.
In dezen nieuwen jaargang zullen ook enkele artikelen worden opgenomen
over andere afdeelingen van het smidsvak. Wanneer het ons gelukt mede-
werking te ondervinden, die door de abonne's wordt hooggeacht, zoo zullen
de meerdere kosten het abonnement onveranderd laten, doch zoo die arti-
kelen niet aan billijke eischen kunnen beantwoorden, dan blijft eenvoudig
het hoefsmidsvak besproken en wordt de abonnementsprijs verlaagd. In de
Februari-aflevering wordt het eerste artikel op dat gebied geplaatst, han-
delende over „De Stookplaats.quot;
Wij wenschen alle beoefenaren van het smidsvak, in het bijzonder die
van het hoefsmidsvak en andere abonnenten van „De Hoefsmidquot; een goed
1900 toe.nbsp;Red.
DE ERICA.
De Erica, V. Ailrat no. 128g P. S., M. Eureka no. 207 (deze preferent©
premiemerrie is in Oldenburg gefokt, V. Palatin 1189 O. Gr. B., M. Erbtante
1134 O. Gr. B.), geboren 25 Eebruari 1896, donker grauwbruin, links ach-
ter gevlekt sokje, rechts achter witte ballen, hoog 1.58 M., is gefokt door
en het eigendom van den heer D. K. Welt, lid van de Eerste Kamer der
Staten Generaal, te Usquert.
De Erica verwierf in 1897 en 1898 telkens een provinciale premie, in
1899 een eerste prov. premie, en werd in dit jaar derhalve stam- en pre-
miemerrie.nbsp;Red.
HET STREVEN VAN HET NEDERLANDSCH LANDBOUW-COMITÉ
NAAR EEN DEGELIJKE OPLEIDING VAN BTFRGERHOEESMEDEN.
Het Nederlandsch Landbouw-Comité is in de laatste jaren in landbouw-
kringen veelvuldig besproken. Ilit een artikel, strevende naar behoud van
de tegenwoordige inrichting van dat Comité, bleek ons dat dit Lichaam
een bespreking had gehouden over de opleiding van burgerhoefsmeden in
Nederland.
Op aanvrage had de heer J. Sypkens, te Winschoten, Secretaris van het
Genootschap ter bevordering van Nijverheid in de Provincie Groningen,
(sedert 1 Jan. j.l. omgedoopt tot „Groninger Maatschappij van Landbouw
en Nijverheidquot;), de vriendelijke welwillendheid ons de „Mededeelingen en
Berichten van het Nederlandsch Landbouw-Comitéquot; ter inzage te verstrekken.
In het verslag over 1889/90 blijkt dat genoemd Comité zich in 1889 tot de
Regeering heeft gewend om verbetering in de opleiding van burgerhoefsmeden,
te verkrijgen. De Minister van Oorlog heeft dientengevolge vastgesteld
een „Regeling betreffende de opleiding van burgerhoefsmeden bij korpsen en
inrichtingen van het Leger.quot; Deze regeling luidt als volgt:
Art. 1. Aan burgerjongelieden, hoefsmid van beroep, kan op de in deze
Regeling omschreven voorwaarden gelegenheid worden gegeven om zich,
zoowel practisch als theoretisch, te bekwamen in het hoefsmidsvak:
a. aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort;
h. bij het detachement van het Ie Regiment Veld-Artillerie te Amersfoort;
c.nbsp;bij het detachement van het 3e Regiment Veld-Artillerie te Breda;
d.nbsp;bij de Koninklijke Militaire Academie te Breda.
Art. 2. Bij de Rij- en Hoefsmidschool, alsmede bij elk der hiervoren sub.
^ en c genoemde detachementen, worden jaarlijks twee cursussen gehouden,
welke elk door hoogstens twee leerlingen iiunnen worden bijgewoond.
Aan de Koninklijke Militaire Academie wordt jaarlijks één cursus gegeven,
waaraan door hoogstens drie jongelieden kan worden deelgenomen.
Art. 3. De in art. 2 bedoelde cursussen duren elk hoogstens zes maanden.
Zij vangen aan bij de Eij- en Hoefsmidschool en bij de detachementen Veld-
Artillerie te Amersfoort en te Breda resp. den Isten April en den Isten
October, bij de Koninklijke Militaire Academie den Isten Februari.
Art. 4. Tot het bijwonen van een cursus in het hoefsmidsvak bij een
der in art. 1 genoemde korpsen of inrichtingen van het Leger, worden
in den regel alleen zij toegelaten die daartoe door een der Vereenigingen,
Maatschappijen of Genootschappen, welke zich de verbeteringen van het
inlandsche paardenras en de bevordering der paardenfokkerij ten doel stellen,
of wel door daartoe bevoegde autoriteiten of bij den Minister van Oorlog
in aanmerking worden gebracht.
De aanvragen tot toelating behooren uiterlijk ééne maand vóór den aan-
vang van den cursus bij het Departement van Oorlog in te komen.
Daarbij moet door het Bestuur der betrokken Vereeniging of door de
autoriteit of persoon, die de aanvrage doet, worden verklaard: dat de be-
trokken jongeling eenen zekeren graad van bedrevenheid in het hoefsmidsvak
bezit, zoodat met eenige zekerheid kan worden verwacht dat hij in een'
cursus van hoogstens zes maanden tot een bekwaam hoefsmid kan zijn gevormd.
Art. 5. Ter zake van de vorenbedoelde cursussen mogen geene kosten
ten laste van het Departement van Oorlog worden gebracht.
Daarentegen moet, door tusschenkomst van den betrokken commandeerenden
Officier, aan den militairen hoefsmid, met de opleiding belast, per leerling
en per werkdag fO.20 worden betaald, als vergoeding voor het door het
onderricht veroorzaakte tijdverlies en als schadeloosstelling voor het gebruik
van steenkolen en gereedschappen.
Art. 6. De jongelieden, die tot het bijwonen van een cursus worden toe-
gelaten, moeten zich gedurende den duur van den cursus gedragen naar
hetgeen de betrokken commandeerende officier, in het belang van den ge-
Strnbsp;opzichte te
Bij het niet nakomen dezer bepaling heeft de commandeerende officier het
recfit de opleiding van den betrokken jongeling onverwijld te doen staken.
'nbsp;Hij geeft daarvan, met omschrijving der redenen, kennis aan den Minister
van Oorlog.
Art. 7. De Vereeniging, autoriteit of de persoon, die overeenkomstig
het bepaalde in art. 4 de aanvrage tot het bijwonen van een cursus in het
IInbsp;hoefbeslag heeft ingezonden, stelt zich aansprakelijk voor het nakomen der
in art. 5 bedoelde geldelijke verplichtingen.
'nbsp;Art. 8. De commandeerende Officier van het detachement of van de in-
.nbsp;richting waarbij de opleiding heeft plaats gehad, kan, na afloop van den
cursus, aan den belanghebbende desverlangd eene verklaring afgeven, in-
houdende de bevinding nopens den door hem aan den dag gelegden ijver
bij het genoten onderwijs en zijne mate van bedrevenheid in het hoefsmidsvak.
Art. 9. Afgescheiden van de in het voorgaand art. bedoelde verklaring
zal, na afloop van eiken cursus, door den betrokken commandeerenden
Officier omtrent ieder der jongelieden, die daaraan hebben deelgenomen,
I 'nbsp;rapport worden uitgebracht aan den Minister van Oorlog.
■nbsp;Die rapporten worden vanwege genoemden Minister ter kennisneming
toegezonden aan het Bestuur der Vereeniging, of aan de autoriteit of per-
soon in art. 4 bedoeld.
De Minister van Oorlog,
Bergansius.
Deze regeling is door het Landbouw-Comité vrij uitvoerig besproken in
zijne vergadering van 5 Juli 1890, te Utrecht gehouden in de bovenzaal
van het Haagsche Koffiehuis, waarover het volgende in de notulen dier
vergadering is opgenomen:
„Naar aanleiding van het schrijven aan Z. Exc. den Minister van
Oorlog, over de opleiding van biorgerhoefsmeden, zegt de heer van Konij-
nenburg, de bedoeling van Z. Exc. ten volle te waardeeren, doch te
vreezen dat het geldt een halven maatregel. Het zal toch wel 25 jaar duren
eer er op deze wijze een voldoend aantal goede hoefsmeden aanwezig is. —
Uit het Noorden bijv. zouden een paar jongelui kunnen worden geplaatst.
Men heeft aangevraagd aan het Departement van Binnenlandsche Zaken
om eene eenvoudige inrichting; vooralsnog werd dit afgewezen. Spreker acht
noodig eene inrichting waar jongelui, die het smidsvak reeds kennen, worden
volmaakt.
De heer Hacke van Mijnden merkt op, dat eene dergelijke instelling
reeds aan de Veeartsenijschool bestaat. — Utrecht zou dus dienen te wor-
den aangewezen als plaats voor den cursus.
De Heer Hofman deelt mede dat er in Groningen veel aanvraag naar
plaatsing zou zijn. Utrecht komt hem eene geschikte plaats voor, terwijl
maatschappijen en stamboeken de jongelieden moeten aanwijzen, die verdienen
in aanmerking te komen.
De heer Bultman is niet bepaald tegen de zaak, doch ziet er niet veel
baat in. Aangemoedigd moet worden het houden van cursussen gelijk de
Holl. Maatschappij doet, t.w. te Haarlem, Hoorn en Schagen, terwijl men
in onderhandeling is met Dordt en Leiden. De meeste smeden zijn onbemid-
deld. Zij kunnen de opleiding van jongelieden niet bekostigen.
In veel opzichten is spreker het met den heer van Konijnenburg
-ocr page 16-eens. Hij heeft meer vertrouwen in de praktijk dan in de theorie aan de
school te trtrecht. Hij is er dus voor wel steun te vragen aan het Rijk,
doch onverminderd de reeds bestaande cursussen, die gunstig werken, trouw
worden gevolgd en zeer populair zijn.
De Voorzitter De Bruine vreest, dat men zoodoende in twee slooten
tegelijk zal visschen; men heeft te doen met verschillende Departementen
In sommige provinciën bestaan cursussen, in andere niet.
Het is een feit, dat de burgerhoefsmeden gaarne de voorlichtingen van
militaire hoefsmeden aannemen. Spreker acht instemming en medewerking
met de bedoeling van den Minister van Oorlog alleszins gewenscht.
De heer Breebaart zegt: men moet bij de Regeering aandringen op
steun voor de cursussen der maatschappijen, in den geest des beeren
Bultman. Ook spreker lacht dit meer toe, dan de school te Utrecht.
De heer Van Konijnenburg: De heer Hofman wenscht praktijk—
ik ook. — Aan de Veeartsenijschool te Ftrecht heeft men die trouwens ook,
naast den theoretischen cursus. Dat de Regeering niet vreemd is aan het
denkbeeld, in het bovenbedoeld verzoek vervat, blijkt uit de woorden:
gt;,dat er vooralsnog geen gevolg aan kan gegeven wordenquot;. Z. i. behoort de
instelling bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, zij het op even
eenvoudigen voet als het Departement van Oorlog wil. Hoofdzaak is, dat
de gelegenheid tot het bekomen van deugdelijk onderricht in het hoefsmids-
vak worde bevorderd, doch zoo, dat het spoedig en op ruime schaal werke.
De heer Hacke vau Mijnden meent, dat de practijk bij de Veeartsenij-
school te Utrecht onvoldoende is, ten minste volgens de bedoeling der
vorige sprekers.
De heer Bultman oordeelt dat er nevens de leerlingen dezer school
geen plaats is voor de jongelui in quaestie. Bij het leger is meer practische
vorming. Men kan z. i. zeer wel de aanvragen splitsen naar gelang der
behoefte, bijv. voor de noordelijke provinciën aan Binnenlandsche zaken,
den geest des beeren Van Konijnenburg. Verder kan men aan
Oorlog vragen de miliciens, die smidsjongens zijn, te plaatsen aan de school
te Amersfoort.
^^De heer Hofman zegt, dat in Groningen de beeren Hei de ma en
lersum, zeer bekwame veeartsen, ook cursussen geven in de theorie
van het hoefsmidsvak. Spreker is van oordeel, dat het comité zich schrif-
en^VV*quot;quot;^* wenden tot de Ministers van Oorlog, Binnenlandsche Zaken,
aterstaat, Handel en Nijverheid, tot bevordering van opleiding van
burgerhoefsmeden.nbsp;s i- s
De heer Fontein de Jong wil het denkbeeld van den heer Van
onijnenburg steunen, doch zich daarbij vooralsnog bepalen,
e heer Bultman. Als men zich in dier voege tot het Rijk richt,
moet men zekerheid hebben van leerlingen. Spreker wijst ook op de wijze
aarop dit onderwijs in Duitschland is geregeld, en met gunstig gevolg.
Daar heeft men niet alleen de school, maar inoet men ook 2 jaren als
dan moet de Minister een
gelieele school inrichten.
De heer Hofman acht, gehoord de discussie, deze zaak niet voldoende
-ocr page 17-IIS
!. ^nbsp;voorbereid. Zij is trouwens niet aan de orde en te gewichtig om voetstoots
I 'nbsp;te doen beslissen. Hij stelt aanhouding voor.
quot;nbsp;Mr. Tydeman zegt: uitstel leidt tot afstel. Wij hebben toch onze
opinie over de zaak. Waarom zouden wij die niet uitspreken en ter kennis
brengen van de Eegeering? Spreker gaat eerder mede met den heer Van
Konijnenburg dan met den heer Bultman. Over den vorm aan de
isfnbsp;inrichting te geven, behoeven wij niet zoozeer te adviseeren, daarvoor zal
de Minister wel zorgen. Hoofdzaak is, dat wdj het over het beginsel en
over de wenschelijkheid van het verbeterd opleiden van burgerhoefsmeden
(theoretisch en practisch) eens zijn.
Het voorstel van den heer Van Konijnenburg om aan den Minister
van Oorlog aan te vragen, te bevorderen, dat eene inrichting worde ge-
opend, alwaar voor burgerjongelieden, reeds bekend met het hoefsmidsvak
. ^nbsp;gelegenheid zij, zich verder te bekwamen, wordt in stemming gebracht,
jt'' ■nbsp;De stemmen staken.
'fnbsp;D® Voorzitter De Bruine stelt alsnu voor een nader voorstel van het
Ij^inbsp;Paardenstamboek in Friesland tegemoet te zien en daarna de zaak opnieuw
Inbsp;voor te nemen.
■.nbsp;Daartoe wordt besloten.quot;
i.nbsp;In verband met die
genomen beslissing, waren wij verlangend te weten
I!'nbsp;bedoeld nader voorstel van „Het Paardenstamboek in Frieslandquot; later
1 :nbsp;ook IS ingekomen, en hebben om inlichting gevraagd bij den tegenwoordigen
secretaris van het Nederlandsch Landbouw-Comité, den heer Mr. A. Perf
te 's Grravenhage. Deze had de welwillendheid ons te berichten
„dat het nader voorstel niet is ingekomen, doch de Vereeniging het Paar-
denstamboek — ben ik wel ingelicht — heeft toen zelf invloed trachten uit
l:jnbsp;oefenen op de beslissingen der Eegeering, inzake het onderwijs in het
hoefbeslag en waarschijnlijk zijn dientengevolge de cursussen in het leven
geroepen.quot;
Nu zullen wij ons nog richten tot den heer Secretaris van het Friesch
Paardenstamboek met verzoek om inlichtingen en hopen deze in de volgende
aflevering te kunnen mededeelen.
Het is wel interessant dat reeds jaren geleden op een betere opleiding
van burgerhoefsmeden is aangedrongen. Wij hebben eenigen grond te mo-
gen vertrouwen dat dit jaar verbetering zal komen. Eed.
VEEEENDE, HOLLE STIFTKALKOENEN.
In het begin van den vorigen winter (1898/99) brachten Branscheid en
Philippi, fabrikanten te Remscheid, kalkoenen in den handel (fig. 1),
welke veel overeenkomst aanbieden met de ronde veerkalkoenen van
Meijerink, beschreven en afgebeeld in „Be Hoefsmidquot;, Ilde jaargang,
blz. 37. Zij onderscheiden zich van den aldaar onder fig. 68 A aeelden
kalkoen, doordat zij van binnen van een schroefdraad zijn voorzien.
Iii
I!
Dr. Eber Ie in, docent aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn,
gebruikte deze kalkoenen gedurende jaar en betuigt daarmede zijn in-
genomenheid in de Monatshefte van Eröhner en Kitt, Band XI, Heft 2.
-U-iJ merkt dienaangaande het volgende op.
De kalkoenen bestaan uit het beste staal; door hun veerend vermogen
«tten zij zeer vast in de gaten. De fabriek levert drie verschillende groot-
en , waarvan de maten in figuur 1 in millimeters zijn aangegeven. No. 12
tlt;5
Fig. 1.
Veerende, holle stiftkalkoenen van onderscheiden grootte.
(%• 1, a) is bestemd voor rijpaarden, no. 13 (fig. 1, l) voor middelmatig
poote en no. 14 (fig. 1, e) voor zeer groote koetspaarden. De kalkoengaten
in de ijzers behoeven, volgens Eberlein, volstrekt niet met bijzondere
zorg te worden gemaakt; de kalkoenen zitten toch vast. Zelfs schaadt daar-
aan niet, indien het kalkoengat eenigermate is afgesleten.
verwijderen, maakt men gebruik van een trekker
v -g- 2). Deze heeft den vorm van een kurketrekker; hij wordt in een kal-
Knbsp;Pis-
Ji-aikoen-trekternbsp;tt . .
,nbsp;•nbsp;Haakvormige trekker voor holle stiftkalkoenen.
^oenstomp geschroefd tot zijn onderrand het hoefijzer raakt. Wordt thans
draaiing uitgevoerd, dan is de vastzittende kalkoen los. Een
envoudiger vorm van kalkoen-trekker is in figuur 3 afgebeeld; deze wordt
-ocr page 19-if' . ■ ■ I I ..................
10
met het horte einde in den kallïoen geschroefd. Geeft men dan eenige korte
iijllnbsp;slagen met een hamer op het hoefijzer en trekt men tevens aan den haak,
dan is de kalkoen los. Het wegnemen en verwisselen der kalkoenen kan
derhalve snel geschieden.
Zij slijten weinig af, zelfs op asphaltwegen; daarbij blijven zij steeds
scherp. Slechts eenmaal zag Eberlein een kalkoen afbreken.
Ten einde het indringen van vuil en steentjes te voorkomen, heeft men
een kurkje in de kalkoenen gestopt; dit kan met den kurketrekker aan
het andere einde van den kalkoen-trekker (fig. 3) gemakkelijk worden ver-
wijderd , evenals trouwens ingedrongen vuil.
Het gewicht is de helft minder dan van schroefkalkoenen.
Deze kalkoenen zouden, volgens Eberl ein, ook in den zomerbij regen-
achtig weder, wanneer in de groote steden de asphalt- en houtbestrating
zeer glad is, kunnen worden gebruikt. — Intusschen verdient dan een beslag
j[nbsp;zonder kalkoenen, waarbij de straal den bodem raakt, de voorkeur. De
hoeven zullen zich daarbij op den duur beter houden.nbsp;S.
I
IftI
li
fl;
BUITENGEWONE LENGTE DEE VIEE HOEVEN VAN EEN EZEL.
Prof. C a d é a c deelt in de Journal de médecine vétérinaire et de zooteeJinie,
van Juli 1899, mede dat een ezel van 8 a 9 jaar, welke gedurende 6 jaar
steeds op stal was gehouden, zonder dat men in dit lange tijdperk ooit de
hoeven had doen besnijden, niet meer in staat was om te loopen. Zelfs het
staan op de vier beenen viel het dier moeielijk.
De hoeven hadden een schroefvormige gedaante gekregen, overeenkomende
met de hoornen der merinoschapen; zij beschreven verscheidene spiraalvormige
windingen. De afmeting, genomen langs het toongedeelte, bereikte voor
den rechter voorhoef een lengte van 1,10 meter. De lengte der andere drie
hoeven schommelde tusschen 0,6 en 1 meter. De richting der spiralen was
voor de hoeven derzelfde zijde gelijk; zij waren van binnen naar buiten ge-
draaid. Aan de zooivlakte vormde de hoef een stomp welke in dwarse rich-
ting sterk was afgeplat; een overblijfsel van den straal breidde zich 8 a 10
centimeter ver uit. De zool was verdwenen. Het uiteinde van den hoef
bezat nog eenige oude nieten, als overblijfselen van een vroeger beslag.
EEN NIEUWE HOEFZALE.
Dr. A. Berthier beveelt in het Beeueil de médecine vétérinaire van 15
December 1899 een nieuwe hoefzalf, suintime genaamd, aan. Deze bestaat
uit het vet van de wol der schapen, zooals dit bij het wasschen der wol
\h
11:
wordt verkregen. In het bijzonder betuigt Bert hier zijn ingenomenheid
met de suintine, afkomstig uit de wolwasscherij van Alfred Motte te
oubaix, omdat elders daaraan stoffen worden onttrokken, welke als was,
lanohne, enz. in den handel worden gebracht.
Suintine is bruinachtig, vast, in den zomer eenigszins week. Zij heeft een
hoog smeltpunt, reageert neutraal, bevat 20 a 25 percent was, overeenko-
mende met die der bijen, en voorts in vrij groote hoeveelheid lanoline. Aan
de laatste dankt zij het vermogen, bij inwrijving op de huid, door de opper-
huid te kunnen dringen. Zij is aseptisch en wordt niet rans.
De gezuiverde suintine kan voor velerlei doeleinden op de huid van den
mensch worden aangewend; niet alleen voor de heelkunde, doch ook voor
den kapperswinkel zou zij een kostbaar middel zijn. De ruwe suintine is
echter als hoefzalf in den handel gebracht. Door eenige toebereiding is zij
weeker geworden, zoodat zij zich gemakkelijk laat insmeren, terwijl haar
aanklevend vermogen voor stof en modder verminderd en haar onaangename
reuk verbeterd is.
A. Motte heeft een zwarte en bruine hoefzalf in den handel gebracht;
de eerste is ontstaan door vermenging met roet.
Bet gebruik dezer zalven komt overeen met dat van andere hoefsmeersels,
iiamelijk: reinigen van den hoef met water en harden borstel, ook aan de
zool vlakte, afdrogen en, bijna droog geworden, insmeren met een dunne
laag suintine; daarbij den kroonrand, den straal en de zool niet te vergeten.
Wanneer slechts een gedeelte in vervulling komt van al wat bij de aan-
wending dezer hoefzalf is beloofd, dan zijn bij haar gebruik harde, brokke-
lige hoeven, hoornscheuren, klemhoeven, enz. voor goed van de baan. In-
tusschen — zulke vooruitzichten zijn reeds meer geopend.nbsp;8.
*) REGLEMENT VAN DE VEREENIGING VAN SMEDEN,
GENAAMD „HOLLANDS NOORDERKWARTIERquot;.
JDoel.
1.nbsp;De vereeniging is gevestigd te Schagen en heeft ten doel de be-
'^gen van het smidsvak te bevorderen.
2.nbsp;De vereeniging bestaat uit smidsbazen of hunne vertegenwoordi-
prs, meerderjarige zoons van smeden, en weduwvrouwen, hoofden van sme-
derijen.
Ook kunnen aan de vereeniging onder-afdeelingen worden verbonden.
rt. 3. Om als lid te worden ingeschreven, moet men zich aanmelden bii
den Secretaris.
De vereeniging zal haar doel trachten te bereiken door onder-
lat*^nbsp;zin als antwoord op de verschillende bij ons ingekomen vragen
we™t ''''''' reglement volgen, dat een krachtige stoot is ge-
est tot meer aaneensluiting der beoefenaren van het smidsvak.nbsp;Red.
i i
■ I'
, i.
i'i
i
I'I
Ir
linge samenwerking en gemeenschappelijk optreden, of andere middelen; o.a.
tot het verkrijgen van geregelden arbeidsduur; verzekering; minimumloon,
door het aankweeken van goede verstandhouding tusschen de leden onder-
ling; het bevorderen van degelijk vakonderwijs; het oprichten of ondersteu-
nen van die inrichtingen, welke onze belangen kunnen bevorderen door
coöperatie, enz., enz., enz.
j i ff* ^nbsp;Contributie.
Art. 5. Tot instandhouding der vereeniging wordt door elk lid betaald
per jaar ƒ 1.—.
Vergaderingen.
Art. 6. De leden worden door den secretaris ter verg. opgeroepen, zoo
mogelijk minstens 8 dagen van te voren, met beknopte vermelding der te
behandelen punten. — Jaarlijks in de maanden November of December wordt
een algemeene vergadering gehouden.
'quot;I (nbsp;In die vergadering
a. worden Bestuursleden benoemd;
h. wordt door den Secretaris verslag uitgebracht over de werkzaamheden
} 'nbsp;van het afgeloopen jaar;
• 'nbsp;c. wordt door den Penningmeester rekening en verantwoording gedaan;
d.nbsp;wordt eene commissie benoemd tot nazien der rekening;
e.nbsp;worden ingediende voorstellen behandeld.
ii|nbsp;Voorts worden vergaderingen belegd telkens wanneer het Bestuur zulks
noodig oordeelt.
Art. 7. De vergaderingen kunnen alleen worden bijgewoond door de
leden en geïntroduceerden.
Art. 8. Stemming over zaken geschiedt mondeling. De meerderheid be-
slist. Bij staking van stemmen beslist de Voorzitter. — Stemming over per-
sonen geschiedt met gesloten briefjes. Ook hier beslist de meerderheid. Is
er geene meerderheid, dan heeft eene herstemming plaats tusschen die per-
ilnbsp;sonen, die het grootste getal stemmen hebben verkregen. — Wordt ook dan
|f ' geene meerderheid verkregen, dan heeft er eene vrije stemming plaats. Sta-
king van stemmen heeft een vrije stemming ten gevolge. Staken de stemmen
dan weer, zoo beslist het lot.
Bestuur.
Art. 9. Het Bestuur bestaat uit 9 leden, door de vergadering te kiezen
nit de leden. Jaarlijks treedt 1/3 af naar vastgestelden rooster. Zij zijn
Inbsp;terstond herkiesbaar,
i fnbsp;De Voorzitter wordt door de vergadering gekozen. De overige bestuurs-
leden verdeelen onderling hunne functiën.
Art. 10. Aan het Bestuur is de leiding van den Bond opgedragen. —
Hetzelve heeft het recht, die leden, die handelingen plegen, strijdig met
de beginselen van dit Eeglement, of met de belangen van den Bond, of
hen, die geheime zaken als anderszins aan het licht brengen, ter royeering
aan de algemeene vergadering te kunnen voordragen. Zulk eene royeering
moet echter uitgesproken worden met minstens der uitgebrachte stem-
men. — Een geroyeerd lid verliest alle zijne aanspraken op den Bond, on-
verschillig van welken aard.
^ rt. 11. Indien minstens 10 leden van den Bond, om een of andere
re en, van welken aard ook, eene algemeene vergadering noodig achten, is
et Bestuur op hunne schriftelijke aanvraag verplicht, binnen 14 dagen na
ato zulk eene vergadering bijeen te roepen.
^rt. 12. Het op de vergadering besprokene en beslotene is voor de leden
van kracht en zijn zij zedelijk verplicht zich hieraan te onderwerpen. Voor
uitzonderingen raadplege men het Bestuur.
Art. 13. De voorzitter leidt de vergaderingen en vertegenwoordigt den
Bond in en buiten rechten.
Art. 14. De secretaris of diens plaatsvervanger houdt de notulen der
vergadering en voert de correspondentie. Hij teekent na den voorzitter de
stukken, die van den Bond uitgaan. Ten zijnen huize zaT een informatie-
oek, uitsluitend ten behoeve van de leden, gehouden worden, aanwijzende
e personen, over wie en door wie informatiën kunnen worden gegeven. —
e leden zijn onderling verplicht, op aanvrage van een lid van het Bestuur
omtrent de soliditeit van patroons, aannemers enz. zoodanige inlichtingen
e geven, als naar hunne gemoedelijke overtuiging juist en eerlijk zijn. ech-
ter onder wederzijdsche verplichting tot strikte geheimhouding. — Dezelfde
epaling geldt mede voor informatiën aangaande moraliteit en bekwaamheid
der bij hen gewerkt hebbende ondergeschikten of knechts.
Art. 15. De penningmeester beheert de gelden der vereeniging. Hij
ontvangt alle baten en kwitantiën en doet in overleg met den voorzitter in
verband met de begrooting de noodige uitgaven. — Hij is aansprakelijk voor
de gelden en gehouden zijne administratie ten allen tijde aan den voorzitter
op diens aanvrage te vertoonen. — De jaarlij ksche vergadering beslist over
de mogelijke belegging der gelden.
Art. 16. De overige Bestuursleden zorgen voor de goede naleving van
_ et reglement en vervangen bij afwezigheid van andere Bestuursleden, dezen
in al hunne functiën.
Verdere hepalingen.
zalnbsp;persoonlijke geschillen tusschen de leden onderling,
eernbsp;kunnen worden gedaan op de beslissing van een raad van
stltL ^^ algemeene vergadering door de leden bij meerderheid van
^^^mmen wordt benoemd. — De beslissing van dezen raad is als in het hoog-
^ressort gewezen, voor alle partijen verbindende.
uit^bnbsp;vereeniging kan niet ontbonden worden dan met 2/3 der
moeter^ ®lt;=emmen. — In dat geval zal aan alle loopende verplichtingen
iedernbsp;voldaan, terwijl daarna, bij een batig saldo der kas, aan
71-ir, ^f ^ aandeel zal worden uitgekeerd, en bij nadeelig saldo ieder het
zal moeten bijdragen.
Bestuurnbsp;gevallen, waarin het Reglement niet voorziet, beslist het
Dit reglement treedt in werking den 19 November 1899 en wordt telken
« op de algemeene jaarvergadering herzien.
I. L. WISSEKERKE, Kolhorn, Voorzitter.
D. ROGGEVEEN Lz., Schagen, Secretaris.
A. VAN REE, St. Maarten, Penningmeester.
Bestuursleden der Afdeeling Piirmerend zijn :
H. KBFYT te Purmer, Voorzitter.
P. SWIDDE te Purmerend, Secretaris.
H. WIEDIJK te Beemster (Halfweg), Penningmeester.
a. KIMMAN Gz. te Purmerend.
Tn. BEUNTINK te de Eijp.
(
! (
I
ii
—nbsp;Voor Winschoten en omstreken in opgericht een Vereeniging van smeden
met aanvankelijk ruim 20 leden.
, !nbsp;De vereeniging stelt zich ten doel het behartigen van de belangen der
11 'nbsp;smeden in het algemeen en die der leden in het bijzonder.
) Inbsp;Zij-tracht dit doel te bereiken door:
I Inbsp;A. Het houden van leden-vergaderingen,
[i! ;'nbsp;B. Het bevorderen der oprichting van plaatselijke vereenigingen.
C. Het doen optreden van sprekers het smidsvak betreflende.
Inbsp;D. Het aanschaflen van vakbladen betreflende het smidsvak.
E. Het verkrijgen van goedkoope rechtsplegingen betreflende wanbetalers.
E. Het aanwenden van pogingen om tot een provinciale bond te komen.
G. Het toepassen en bevorderen van al die middelen welke kunnen dienen
tot verheffing van het smidsvak.
Het voorloopig bestuur bestaat uit de heeren B. Lamfers te Drieborg,
voorzitter, E. J. Smid te Scheemda, secretaris, D. A. Smid te Beerta,
penningmeester; E. A. A t z e m a te Winschoten, vice-voorzitter, D. V e n e m a
te Woldendorp, vice-secretaris.
In het laatst dezer maand zal weer eene vergadering worden gehouden
vooral met het doel een meerdere aansluiting te verkrijgen. Het is zeker
te hopen dat we dan in onze verwachting niet zullen worden teleurgesteld.
Namens het bestuur,
E. J. Smid, Secretaris.
—nbsp;Zondag 31 December 1899 werd er eene vergadering gehouden van sme-
den uit Purmerend en Omstreken, met het doel zich aan te sluiten bij de
vereeniging van smeden „Hollands Noorderkwartierquot;, gevestigd te Schagen.
De vergadering werd geleid door H. Kruyt, mr. smid te Purmer. Na aller-
lei besprekingen werd eene onder-afdeeling opgericht; 19 smeden waren of
zijn toegetreden. Er werd een bestuur gekozen: H. Kruyt, Purmer, voor-
II 1'nbsp;zitter; P. Swidde, Purmerend, secretaris; H. Wiedijk, Beemster, Penning-
meester: G. Kimman, Purmerend en T. Bruntink, Rijp, bestuursleden. De
vereeniging heeft ten doel de belangen van het smidswerk te bevorderen en
bestaat uit smidsbazen of hunne vertegenwoordigers.
Enkele smeden uit Purmerend waren zeker verhinderd de vergadering bij
te wonen. Zij weten nu, tot wie zij zich hebben te richten, om toe te tre-
«1nbsp;den. Aller samenwerking verhoogt de kracht.nbsp;(JVèl. v. Purmerend).
' fnbsp;— Naar wij vernemen zijn thans de preparatieven voor het aanleggen van
proeven van bekwaamheid, ter verkrijging der graden van Meester en gezel
in het timmeren, meubelmaken, smeden en huisschilderen, door de Vereeni-
g^g tot veredeling van het Amhacht in het leven geroepen, zoover gevorderd
at die proeven kunnen worden afgenomen in de laatste dagen van Februari
en de eerste van Maart a.s. te Utrecht.
Een gewestelijke commissie en een commissie van deskundigen voor het
a nemen dier proeven, zijn reeds aldaar gevormd. Zoodra het aantal candi-
aten is bepaald, die zich voor Januari hebben te declareeren aan het alge-
meen secretariaat der vereeniging, worden die commissiën, alsmede tijd en
plaats omtrent de proeven, nader bekend gemaakt.
Het Hoofdbestuur van voormelde vereeniging wordt vertegenwoordigd door
den heer J. F. W. Conrad, oud-Hoofdinspecteur van 's Rijks Waterstaat
en lid van de 2e Kamer, als algemeen voorzitter en den heer H. L.
Boersma, directeur der Ambachtschool te 's G-ravenhage, als algemeen secre-
taris, bij wien nadere inlichtingen te verkrijgen zijn.
aanvrage onzerzijds ontvingen wij van den heer secretaris nog de
volgende toevoeging:
»Ofschoon voor 5 Januari opgeroepen zal vooreerst de aangifte van can-
idaten ook daarna nog opengesteld blijven, evenwel hoe eer de aangifte
geschiedt, hoe beter.quot;nbsp;'nbsp;Eed.
~~ Cursussen in Hoefbeslag. Het is ongetwijfeld een groot voorrecht dat
et onderricht in hoefbeslag aan de smederijen der bereden wapens kan worden
gegeven. Daardoor toch zijn tal van paarden voor het onderricht aanwezig.
Het komt echter ten plattenlande veelvuldig voor dat boerenpaarden be-'
eot zijn met hoefgebreken, welke bij de rijkspaarden niet voorkomen.
V oor onze jonge smeden is het een zeer te waardeeren voorrecht dat de
filmster van Oorlog geen bezwaar maakt om dergelijke hoefgebrekkige paar-
en bij het demonstratief onderwijs, dat in de smederijen van de cavalerie
en artillerie gegeven wordt, te doen gebruiken.
Reeds meermalen gaf Generaal Eland blijk van welwillendheid om de bur-
wanneer dit zonder bezwaar voor den dienst kan geschieden,
ij brengen daarvoor openlijk onzen dank aan dezen Minister van Oor-
N. Landbouw Weekblad.
g 7quot; Uitvier van Duitsche en Engelsche kolen. De kolenuitvoer van Groot-
Ziquot;nbsp;loopende jaar op een zeer opmerkelijke vermeerdering,
tegennbsp;maanden van dit jaar 208 millioen gulden
In^ t millioen in 't zelfde tijdperk in 1898 en 150 millioen in 1897.
hetnbsp;daarmede is de Duitsche kolenuitvoer, ten gevolge van
blijven^ ^'^Sewoon groot verbruik in het land zelf, op 't zelfde standpunt
dit jaa • ^nbsp;Duitsche uitvoer had in de eerste negen maanden van
en irMoH'''''''''^®nbsp;millioen gulden, in 1898 omstreeks hetzelfde bedrag
uitvonbsp;^^ millioen. Het grootste deel van den Engelschen
Rus^',!®^^ ''''''''nbsp;Italië, Duitschland, Zweden, Noorwegen,
otnzer^'nbsp;Spaiije en Egypte, terwijl Duitschland zijn grootsten
Enbrel T l Ooä^^enrijk-Hongarije, Nederland, België en Zwitserland. De
Duitsch .fnbsp;»quot;sland is bijna zeven maal grooter dan de
land .nbsp;7 Rusland, daarentegen levert Duitschland naar Neder-
-nd ongeveer driemaal zooveel als Engeland.nbsp;(Vulkaan.)
-ocr page 25-—nbsp;De prijzen van ijzer en kolen zijn belangrijk hooger dan een jaar ge-
leden, zoodat het feitelijk billijk zou zijn indien de prijzen voor het beslag
werden verhoogd. Het gaat echter nogal bezwaarlijk, temeer daar de
smeden nog niet voldoende aaneengesloten zijn. Dit is weer een reden om
de oprichting van vereenigingen, waarin Limburg, Noord-Holland en Tries-
land het meest vooruitstrevend blijken te zijn, toe te juichen.nbsp;Red.
—nbsp;Een ijzeren spiraalbaan. Voor de Amerika-tentoonstelling, die in 1901
op de Cayuga eilanden zal gehouden worden, is als hoofdaantrekkingspunt
een spiraalbaan ontworpen, die in groote slingeringen langs een reuzentoren
van 150 meter zal opklimmen. De ronde toren zal een ijzerribben constructie
a la Eiffel krijgen, waarop zich aan den toren bevestigde postamenten de
rails der spiraalbaan zullen winden. De doorsnede van den toren zal bene-
den 25 meter, op 120 meter hoogte 15 meter bedragen. De rails der tand-
radbaan winden zich daarom tienmaal ep eindigen 30 meter onder den toren-
spits . in een platvorm, vanwaar de passagiers een prachtig uitzicht op het
Kanada-, Erie- en Ontariomeer zullen hebben. Des nachts zullen alle krui-
sende spiralen door tallooze gloeilampen bestraald worden, terwijl van de
torenspits een reusachtige schijnwerper bet geheele tentoonstellingsterrein
zal verlichten.nbsp;(Vulkaan.)
Sedert 15 Dec. j.l. zijn ingekomen postwissels van: G. Smidt te O. en
P. Butler te B. voor 4de kwart, ieder f0.7ö, en van S. J. de Jonq te K.
voor 4de kwart. '99 en 1ste kwart. 1900 ƒ1.50.
'M f
Rh
I
33
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
l|l i
li ^
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./quot; 3.40 voor Ne-
derland, ƒ3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland tA.hO.
DE HOEFSMIDquot;nbsp;/»/««'sen van hei Binnen-
- land en 8 van hei Buiienland gelezen.
HOEFZOLEN yoor paarden met geroelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
gt;
-ocr page 26-5e
Jaargang.
REDACTEUK-UITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS
TE GRONINGEN.
INHOUD: Een burger-hoefsmidschool in Nederland. — Opleiding van
hoefsmeden. — Hoefsmidscholen. — G-edeeltelijk verslag der vergadering
van het hoofdbestuur van het Grenootschap van Nijverheid in de provincie
Grroningen, gehouden den 28 December 1899 te Groningen. — Cursus in
hoefbeslag te Leiden. — Vereeniging tot veredeling van het ambacht. —
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag. —
Briefwisseling. — Advertentiën.
EEN BURGER-HOEFSMIDSCHOOL IN NEDERLAND.
Reeds tal van jaren is van onderscheidene zijden aangedrongen op het
beramen van middelen tot verbetering van het hoefbeslag. Het zij mij ver-
gund daaromtrent het een en ander van mijn ervaring mede te deelen.
In 1885 hield de heer J. G. van Gennep, destijds kapitein der veld-
artillerie te Utrecht, in een vergadering van de afdeeling Utrecht der Maat-
schappij tot bevordering van Nijverheid, een voordracht over hoefbeslag,
waarin hij wees op de vele fouten welke daarbij worden gemaakt. Door mij
waren voor dit doel eenige praeparaten en hoefijzers afgestaan, waardoor
aanschouwelijk kon worden gemaakt hoe er werd gewerkt en hoe dit zou
moeten geschieden.
Bedoelde voordracht werd bijgewoond door hoefsmeden en paardenliefheb-
bers uit Utrecht; ook ondergeteekende was met twee zijner smidsleerlingen
(A. van Duin, thans hoefsmidsbaas te Gouda en D. F. Stuivenberg,
idem aan de hoefsmederij der heeren Wiersum en Heidema te Gronin-
gen) tegenwoordig. De heer van Gennep besprak de zaak eenvoudig,
doch duidelijk. Het bleek mij echter dat enkele oudere smeden onder zijn
gehoor van veranderingen niets wilden weten; zooals zij ijzers maakten, de
hoeven besneden en besloegen, was goed, daarin kon geen verbetering wor-
den aangebracht.
Toch is het buiten twijfel dat het door den heer van Gennep gestrooide
zaad vruchten heeft gedragen. Al wordt niet dadelijk alles aangenomen, er
ontstaat wrijving van gedachten, en licht blijft er iets hangen.
Na de lezing hield het bestuur der afdeeling een bespreking, waarbij het
denkbeeld werd overwogen om bij de regeering aan te dringen op de stich-
ting van een hoefsmidschool voor burger-hoefsmeden.
In 1887 werden vanwege de Hollandsche Maatschappij van Landbouw,
op drie plaatsen in Noord-Holland, door den heer districtsveearts Henge-
veld voordrachten gehouden over hoefbeslag. Deze hadden plaats op 6
April te Wognum, op 13 April te Schagen en op 14 April 1887 te Purme-
rend, telkens des voormiddags. In den namiddag werden zij gevolgd door
practisch onderricht, waarmede ondergeteekende was belast.
Niet minder dan 156 hoefsmeden waren op de drie genoemde plaatsen
tegenwoordig; onderscheidenen woonden op meer dan één plaats het onder-
wijs bij en gaven hun ingenomenheid daarmede te kennen. De heer Hen-
geveld hield dan ook leerzame voordrachten, voor de hoefsmeden goed te
begrijpen.
Dank zij de medewerking der hoefsmeden was het practisch gedeelte flink
geregeld; overeenkomstig mijn verzoek hadden deze gezorgd voor paarden
rf j
ll'ifi H
'!fl
• t!
II
n
» !'
met gebrekkige hoeven. Zij werden beslagen met balkijzers, strijkijzers, enz.,
quot;terwijl ook kunsthoorn werd aangewend. Dat dit in den geest viel, bleek
miJ uit de vele verzoeken om inlichtingen, welke mij toen, doch vooral ook
later gewerden.
Ook bij deze gelegenheid kwam het nut ter sprake, dat een hoefsmidschool
zou kunnen afwerpen.
Intusschen is sedert dien tijd het hoefbeslag in Nederland veel verbeterd.
Allengs werden in alle provinciën vanwege de Maatschappijen van land-
bouw cursussen gehouden, welke later door de regeering werden gesubsidi-
eerd. Toch zijn die cursussen nog niet wab er moest wezen; in het algemeen
laten zij veel te wenschen over.
Vooreerst is de tijd te kort, dat de lessen worden gegeven. Een prac-
quot;tisch hoefsmid, die niet gewoon is om te studeeren, kan onmogelijk in
enkele lessen voldoende op de hoogte komen.
Dan komen er te veel leerlingen te gelijk, vooral daar de werkplaatsen
te klein zijn en te weinig vuren hebben voor het smeden door zooveel personen.
loopen elkancier in den weg. Niet zelden zijn er te weinig paarden
em te beslaan, terwijl de beslagplaatsen ongeschikt zijn. Deze zijn namelijk
niet overdekt zoodat bij slecht weder niet kan worden gewerkt; bovendien
^ijn zij niet voor het publiek afgesloten, wat dikwijls zeer storend is.
De personen, belast met het onderwijs op bedoelde cursussen, zijn soms
quot;ï'oor dat doel ongeschikt; het is zoo gemakkelijk niet om werklieden alles
voldoende duidelijk te maken. Ik heb smeden gekend die practisch onder-
richt gaven en zeiven niet op de hoogte van hun vak waren.
Wanneer de cursus is afgeloopen, komt het examen en daarmede gaat het
soms zonderling toe. Het is meer dan eens gebeurd dat het landbouw-
bestuur verzocht om de leerlingen niet te streng te beoordeelen, doch allen
een diploma te geven, naar omstandigheden ingevuld met „zeer goedquot;, „goedquot;,
en „even voldoendequot;.
Dat hiermede veel kwaad wordt gedaan, is gemakkelijk in te zien; de
waarde van het diploma wordt daardoor belangrijk verminderd, de goeden
ma^'l^'^ er onverschillig onder en de slechten worden eigenwijs; zij zijn een-
gediplomeerd en behoeven dus van anderen niets meer te leeren!
1 wijlg bestaat de examen-commissie enkel uit theoretisch ontwikkelde
en ontbreken daaraan de practische hoefsmeden. Het gevolg is
zelden: onjuiste beoordeeling der candidaten. Ik ken gevallen dat
om hquot;^^^ ^^^ practisch het best van den cursus aangeteekend stonden, toch
un practisch werk werden afgewezen.
wenbsp;beoordeeling van den arbeid dient men zelf practisch
heTnbsp;theoretisch nog zoo goed ontwikkeld wezen,
^ IS met mogelijk om het hoefsmidswerk in elk opzicht te waardeeren,
^anneer men niet zelf aan het aanbeeld heeft gestaan. En er is niets grie-
vender voor een werkman dan dat zijn arbeid, dien hij weet goed, wellicht
uitnemend te zijn, wordt afgekeurd door iemand, die zijn kennis enkel
uit de boeken heeft geput.
In een hoefsmidschool ware in dit alles naar behooren te voorzien.
P bet oogenblik kan op drie plaatsen een voldoende opleiding voor
hoefsmid worden verkregen, namelijk aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht,
aan de militaire hoefsmidschool te Amersfoort, en aan de hoefsmederij der
heeren Wiersum en Heidema te Groningen. Aldaar kunnen onder-
scheidenlijk slechts drie, twee en drie leerlingen worden geplaatst, alzoo
acht aan alle drie inrichtingen samen, wat veel te weinig is. Zij blijven
aldaar in den regel een halfjaar, alzoo een goeden tijd om zich èn theore-
tisch èn practisch te bekwamen.
Vooral het practisch hoefbeslag eischt langdurige en veelzijdige oefening;
men is nog geen degelijk hoefsmid, al kan men een tamelijk ijzer maken
en dit onder een normalen hoef leggen. Men dient ook paarden met hoef-
gebreken te kunnen beslaan, en wel zoodanig dat de hoeven langzamerhand
verbeteren, en daarmede de standen en gangen der dieren.
De sommen welke tegenwoordig door de Maatschappijen van landbouw- en
de regeering worden besteed aan de cursussen voor hoefbeslag, zouden vol-
doende zijn voor de oprichting van een hoefsmidschool en op deze wijze
ware stellig grooter nut te stichten. Moge het bovenstaande er toe bijdra-
gen om het zoover te brengen!
ütrecht, 24 Januari 1900.nbsp;W. A. H. van Horsen.
OPLEIDING VAN HOEESMEDEN.
Zullen de pogingen, tot verbetering van het paardenras aangewend, vrucht
dragen, dan behooren bekwame hoefsmeden binnen ieders bereik te zijn.
De tijd ligt nog niet ver achter ons, dat deze in Friesland zeldzaam waren.
Dank zij de hulp van het Ministerie van Oorlog werden sedert het jaar
1887, van wege het Paardenstamboek enkele jongelingen op de hoefsmid-
school te Amersfoort geplaatst, die na 6 maanden een theoretischen en
practischen cursus te hebben gevolgd, langzamerhand een kern van hoefsmeden
vormen, wier getal thans tot 26 is geklommen.
Bovendien zijn er sedert het jaar 1893 op onderscheidene plaatsen in de
provincie cursussen in hoefbeslag gegeven, geheel of gedeeltelijk bekostigd
door een Eijks-subsidie, waardoor aan reeds gevestigde smeden en smids-
knechten de gelegenheid is geboden, om zoowel in de theorie als in de
praktijk van het hoefbeslag kennis en bedrevenheid op te doen.
Ofschoon deze cursussen slechts kort duren (5 theoretische lessen en 10
practische lessen) hebben ze het groote voordeel, dat de bijwoning geen
groot geldelijk offer vraagt en alzoo ook de woAslcnechten van deze gelegen-
heid kunnen gebruik maken.
Dat die opleiding wordt gewaardeerd, blijkt het beste uit het feit, dat
de lijst van candidaten steeds groot is en de meesten zelfs eenige jaren op
toelating moeten wachten. Aan 75 smeden is langs dezen weg een diploma
van bekwaamheid als hoefsmid uitgereikt kunnen worden.
Het ligt voor de hand, dat door deze beide wijzen van opleiding de be-
staande achterlijkheid op het gebied van hoefbeslag vrij wat is ingehaald.
Gaat men op dezen weg voort, dan zal het verknoeien der hoeven, dat
vroeger meermalen voorkwam, geheel tot de geschiedenis behooren.
AVaar nu de verkregen resultaten met de bestaande wijzen van opleiding
gunstig zijn, wekt het wel bevreemding, dat in vervanging der bestaande
cursussen „Be Hoefsmidquot; (4e jaargang, afl. 11) op de stichting van 2 a 3
oe smidscholen in Nederland aandringt, waarvan de kosten worden geraamd
°P /'3000 voor elke inrichting, alzoo voor de drie /quot;9000 (opbrengst school-
geld ongerekend), terwijl dit vakonderwijs thans aan het rijk slechts ƒ 2810
ost. De cursus van zoodanige school zou 4 maanden duren en aan elke
inrichting slechts 4 leerlingen te gelijk kunnen worden geplaatst, zoodat
s echts 16 per school of 48 in 't geheel kunnen worden toegelaten, wier
opleiding dus pl.m. ƒ 200 per stuk zoude bedragen.
Ofschoon deze opleiding nog al duur is en slechts de aflevering van een
gering getal hoefsmeden mogelijk maakt, zoo bestaat tegen dit plan nog een
ander meer ernstig bezwaar.
Een 4 maandelijks verblijf elders voegt slechts enkele smeden. Verreweg
e meeste knechten kunnen geen f 150 ä f 200 afzonderen voor kost en
''geld. De ervaring heeft geleerd, dat het gering aantal aanvragen tot
^Pleiding aan de hoefsmidschool te Amersfoort is toe te schrijven aan de
Osten, welke uit het verblijf aldaar voortvloeien.
Bij aanneming van het plan tot oprichting van zoodanige scholen en op-
der thans bestaande cursussen zouden alzoo alleen die smeden worden
5 aat, welke de opleidingskosten kunnen betalen. De gelegenheid tot vor-
®'ng van bekwame ^m\$Lamp;kneeJiten zoude echter daardoor geheel worden gemist.
Dit schijnt ons onraadzaam toe en strijdig met het algemeen belang, dat
Qiet alleen bekwaamheid van de lazen, maar evenzeer van de Teneehten vordert.
li men nog iets meer ter vorming van bekwame hoefsmeden doen, dan
verdient het aanbeveling, om aan de bestaande ambachtscholen op de hoofd-
P aa sen voor de smidsgezellen, die dit wenschen, de gelegenheid te openen
ot het volgen van een cursus in hoefbeslag gedurende de laatste maanden
Tan hun leertijd.
zoons van smeden, van het platteland afkomstig, bezoeken
ma^^nbsp;vakscholen, worden daar voor het smidsvak degelijk opgeleid,
om^t^^quot;'quot;-' ^^ '^'erkregen diploma, voor het platteland maar half bruikbaar,
achte K-quot;- boefsmeden niet hebben geleerd; zij staan daardoor zelfs ver
hebben ^^ ^'^echten die door de praktijk bedrevenheid in het hoefbeslag
^^Werd nu bij de belangrijke subsidiën, die het Eijk en de Provincie voor
dè J^fnbsp;der ambachtscholen geven, tot voorwaarde gesteld, dat
tenbsp;Toor theoretisch en practisch onderwijs in hoefbeslag behoort
zondeTbnbsp;quot;i® smidsleerlingen die dit wenschen, dan zou,
vannbsp;kosten, een opleiding worden verkregen, die de vestiging
goed opgeleide smeden op het platte land zou bevorderen,
dan ^^^ gelukken, op dit landbouwbelang meer licht te doen vallen,
best ''nbsp;daarvan zeer wel te verkrijgen. Blijven daarbij de
van'quot;'''!.?nbsp;hoefbeslag in stand, dan zal binnen weinige jaren,
^«Uiterlijkheid op dit gebied geen sprake meer kunnen zijn.
(Hetnbsp;r,nbsp;D. V. Konijnenburg.
rtesch Weehbl. gewijd aan de hel. v. volkswelvaart, landh. en veeteelt:)
-ocr page 31-HOEFSMIDSCH OLEN.
In „De Hoefsmidquot;, 1900, 1ste aflevering, blz. 8, leest men, dat de heer
D. van Konijnenburg in 1890 in een vergadering van het Landbouw-
Comité voorstelde „om aan den Minister van Oorlog aan te vragen, te be-
vorderen dat eene inrichting worde geopend, alwaar voor burgerjongelieden,
reeds bekend met het hoefsmidsvak, gelegenheid zij zich verder te'bekwamenquot;.
Te voren had de heer van Konijnenburg onder anderen gezegd: „Men
heeft aangevraagd aan het Departement van Binnenlandsche Zaken om eene
eenvoudige inrichting; vooralsnog werd dit afgewezenquot;.
In het „Eriesch Weekbladquot; van 13 Januari 1900 daarentegen schrijft de
heer van Konijnenburg in een artikel, getiteld: „Opleiding van hoef-
smedenquot;: „Waar nu de verkregen resultaten met de bestaande wijzen van
opleiding zeer gunstig zijn, wekt het wel bevreemding, dat in vervanging
der bestaande cursussen „De Hoefsmidquot; (4de jaargang, afl. 11) op de stich-
ting van 2 ä 3 hoefsmidscholen in Nederland aandringtquot;. Het opstel eindigt
met de woorden: „Blijven daarbij de bestaande cursussen voor hoefbeslag
in stand, dan zal binnen weinige jaren van achterlijkheid op dit gebied geen
sprake meer kunnen zijn.quot;
De heer van Konij nenburg is dus sedert 1890 omtrent het nut van
hoefsmidscholen geheel van gedachten veranderd; zelfs wekt het bij hem
bevreemding dat in „De Hoefsmidquot; nog op de stichting dier scholen wordt
aangedrongen. Hij moet dus wel ingenomen zijn met de cursussen in hoef-
beslag, welke in Eriesland zijn en worden gegeven.
Dit is jammer; jammer voor de ontwikkeling van het hoefbeslag in Neder-
land. Want indien iemand met de verdienste op het gebied van landbouw
en fokkerij als de heer van Konijnenburg, een persoon van zooveel
gezag, niet zijn invloed doet gelden voor de oprichting van een hoefsmid-
school, doch zich daartegen verzet, dan is deze in den eersten tijd niet te
verwachten. In den eersten tijd----want later, later komt zij ongetwijfeld,
even goed als in andere landen.
Daarbij staat Duitschland weder aan de spits, zooals in het algemeen in
zake wetenschap en volksontwikkeling. Men is daar zeer bedachtzaam te
werk gegaan. Eerst had men er, als in Nederland, slechts militaire hoef-
smidscholen. Later werd er een gesticht voor burger-hoefsmeden en toen
deze bleek aan de verwachting te beantwoorden, kwamen er weldra op tal
van plaatsen. Een groote verdienste had in dit opzichtgraaf von Einsiedel,
die op eigen kosten een dergelijke school in Saksen stichtte.
Thans kan zich in Duitschland niemand als hoefsmid vestigen, die niet
voorzien is van een diploma, afgegeven vanwege een hoefsmidschool.
De cursussen in hoefbeslag, zooals ze op vele plaatsen in ons land worden
gehouden, boe nuttig ook in menig opzicht, hebben groote schaduwzijden,
welke niet geheel zijn weg te nemen. Zij hebben betrekking op de volgende
punten.
1quot;. Be onderwijzers. Het is niet iedereen gegeven om te kunnen doceeren,
dat is: zijn kennen en kunnen over te brengen op zijn leerlingen. Er zijn
onderwijzers en leeraren, ja zelfs professoren, die dit nooit leeren, die dat-
gene, wat zij zeiven goed weten, niet duidelijk kunnen maken voor hun toe-
hoorders. Bij de cursussen in hoefbeslag zou men zeggen dat iedereen
»geboren docentquot; is. Ongetwijfeld moet ook hier kaf onder het koren
schuilen; het is buiten kijf dat niet alle theoretische en practische onderwijzers
hij de onderscheidene cursussen in hun kunst van doceeren gelijk staan, en
dat dus de resultaten daarnaar verschillend moeten zijn.
De hulpmiddelen. Zal het onderwijs de gewenschte gevolgen hebben,
dan dienen de hulpmiddelen voor den theoretischen (praeparaten en modellen),
doch niet minder voor den practischen cursus (zoowel wat de inrichting
der smederij betreft, als wat aangaat de groote verscheidenheid der paarden
welke er voor het beslag worden aangeboden) zeer uitgebreid te zijn. Dit
IS bij de talrijke cursussen in ons land niet wel mogelijk. Aan een hoefsmid-
school kan concentratie bestaan van goede leerkrachten en van uitnemende
hulpmiddelen. Daar kan het aanschouwings-onderricht rijke vruchten dragen,
en behoeft de zoogenaamde „theoriequot; niet van buiten te worden geleerd,
gelijk thans op vele cursussen vóór de examina geschiedt; alleen wanneer
de theoretische kennis geestelijk eigendom is geworden, zal zij in het prac-
tische leven kunnen rijpen en toepassing vinden.
Aan onze universiteiten hecht men steeds grooter waarde aan demonstra-
tief onderwijs; hoeveel te meer is dit niet noodig bij leerlingen waarvan de
Voorbereidende ontwikkeling zooveel te wenschen overlaat.
3®. De duur van het onderwijs. Deze is bij de cursussen veel te kort,
zoowel voor ,het practisch als het theoretisch gedeelte. Wat dit laatste be-
treft , is een vergelijking met den overeenkomstigen cursus aan 's Eijks Vee-
artsenijschool op haar plaats. Aldaar wordt eerst aan de studenten van het
2de studiejaar, nadat zij V-j^ jaar ontleedkunde en ^/g jaar physiologie (om
van andere voorbereidende vakken niet te spreken) hebben geleerd, onderwijs
gegeven in de leer van den hoef en het hoefbeslag. Hierin wordt van 1
ïebruari tot in de 2de helft van Juni, tweemaal per week, telkens gedu-
rende één uur onderwezen, waarbij van een uitgebreide verzameling prae-
paraten en modellen gebruik wordt gemaakt.
Gedurende niet minder dan 21/2 jaar (het ]ste, 2de en de Iste helft van
^e 3de studiejaar) oefenen zij zich practisch in de smederij met ijzers maken,
oeven besnijden, onderleggen der ijzers, enz.
^ anneer men hiermede vergelijkt het kleine aantal theoretische en prac-
'sc e lessen, waarmede men meent aan de hoefbeslag-cursussen te kunnen
s aan, dan kan het niet anders of de aldaar verkregen kennis moet in
oge mate oppervlakkig zijn. Dit is inderdaad het geval; de onderwijzers
ven geven dit toe. De smidsleerlingen zijn, wat voorbereidende ontwik-
® ing betreft, niet in één adem te noemen met de studenten van het 2de
s udiejaar aan de Veeartsenijschool, en deze hebben moeite om in een 5-tal
maanden genoegzaam theoretische kennis aangaande het hoefbeslag op te
oen. Men meene niet dat een hoefsmid in dit opzicht met minder, met
oppervlakkiger kennis kan volstaan; een veearts treedt eerst op, wanneer
e hoeven ziek zijn geworden, de gezonde hoeven behooren tot het departe-
ment van den hoefsmid. De studenten in de veeartsenijkunde hebben de
ennis van den gezonden hoef en van het hoefbeslag dan ook alleen noodig.
om de hoefziekten, waarin zij later worden onderwezen, beter te leeren
kennen en behandelen.
4°. Be leerlingen. Tot de hoefbeslag-cursussen worden leerlingen toege-
laten van allerlei leeftijd, doch wat nog meer zegt, van onderscheiden voor-
bereidende ontwikkeling en begripsvermogen. Wanneer het den meest
begaafden ook moge gelukken om in enkele lessen veel wijsheid op te doen,
voor de meer bekrompenen van geest ziet het er treurig uit. Natuurlijk
kan in zulke cursussen niet worden geïndividualiseerd; er is nauwelijks tijd
om het uitgebreide theoretische veld te overzien, hoe wil men zich daarbij
overtuigen of elk leerling het medegedeelde legrijpt, of het gestrooide zaad
tot ontkieming kan komen en de gewenschte vruchten belooft.
50. Het examen. Het onderzoek naar de verkregen kennis en vaardig-
heid mist alle uniformiteit; niet alleen treden in de onderscheidene provin-
ciën verschillende examen-commissies op, doch dikwijls reeds is dit in dezelfde
provincie het geval. En wie maken deel uit van die commissies? Allerlei;
bevoegden, half-bevoegden en onbevoegden. Het gevolg is dat de verkregen
diploma's een zeer verschillende waarde hebben, te meer wijl men ze niet
zelden uitreikt als bewijs van aanmoediging, om hen die zich de moeite gaven
den cursus te volgen niet voor het hoofd te stooten.
En allen noemen zich daarna gediplomeerd hoefsmid en wanen zich niet
zelden ver verheven boven hun collega's, die zich wellicht te oud achtten
om nog ter cursus op te gaan. Want gebrekkige kennis leidt tot verwaand-
heid; eerst dan wanneer men veel weet van een onderwerp, ziet men in
hoeveel men nog te kort komt.
De cursussen hebben ongetwijfeld nut gesticht; als overgangsmaatregel
moet men ze loven, doch hooger dan als overgangsmaatregel mag men ze
niet schatten. Hulde moet worden gebracht aan hen die zich de moeite
hebben gegeven om te trachten iets van hun kennis en vaardigheid op de
jongeren over te brengen, hulde ook aan hen, die als de heer van Konij-
nenburg, óf tot dit onderricht het initiatief hebben genomen öf althans de
onderwijzers in staat hebben gesteld hun lessen te geven. Aan de besturen
der landbouw-maatschappijen zou echter verder alle hulde moeten worden
onthouden, indien zij nu op eens conservatief werden, wanneer zij niet ver-
der den weg, welke naar meerdere volmaking leidt, hielpen banen.
„Vooralsnogquot; kon de regeéring in 1890 niet ingaan op het verzoek om
een hoefsmidschool op te richten; dit was verstandig gezien. De regeering
zal echter bereid worden gevonden de bakens te verzetten, indien haar op
deugdelijke gronden wordt aangetoond, dat het getij verloopen is. Dit is
de plicht van onze voorvechters op het gebied van paardenfokkerij.
Helaas wordt op dit terrein dikwijls geliefhebberd, geoordeeld zonder de
noodige kennis van zaken. Zoo leest men in de Iste aflevering 1900 van
„De Hoefsmidquot;, dat het onderwijs in hoefbeslag voor smidsleerlingen aan
's Eijks Veeartsenijschool theoretiseh wel goed, doch practisch onvoldoende
is. Dit is volkomen onjuist; het omgekeerde is het geval. Het theoretisch
onderwijs is er ingericht voor de studenten en dus door onvoorbereiden
moeilijk te volgen; het practisch onderwijs echter is er uitnemend, voor-
eerst wegens de bekwaamheden van den onderwijzer in het practisch hoef-
beslag, den heer van Horsen, maar dan ook omdat aan de veeartsenijschool
zooveel zieke en gebrekkige hoeven ter beslag worden aangeboden. Een
dergelijke verscheidenheid van materiaal vindt in Nederland moeilijk haar
Wederga.
Een of meer hoefsmidscholen moeten er komen, dit is slechts een quaestie
van tijd. De kostbaarheid van het bezoek hiervan is een omstandigheid,
waarin kan worden voorzien. Wanneer goede hoefsmeden werkelijk gewenscht
zijn, waarom zou hierin dan niet door beurzen als anderszins te gemoet kun-
nen worden gekomen? Laat men zich toch niet altijd blind staren op de
bosten; zou in het rijke Nederland onmogelijk zijn, wat in het arme (?)
Duitschland kan geschieden? Of is Duitschland wellicht rijk geworden, juist
omdat het niet steeds is blijven wikken en wegen? Nadat de schoolmeester
eenmaal Duitschland's beste soldaat is gebleken, heeft het onderwijs, zoo-
wel het vak- als het wetenschappelijk onderwijs, er een vlucht genomen
welke iedere regeering, in en buiten Europa, het moet benijden. En het
Duitsche volk vaart er wel bij !nbsp;S.
GEDEELTELIJK VEESLAG DER VERGADERING VAN HET HOOED-
BESTUUR VAN HET GENOOTSCHAP VAN NIJV'ERHEID IN
DE PROVINCIE GRONINGEN,
gehouden den 28 December 1899 te Groningen.
Aan de orde wordt gesteld het voorstel van de gecommitteerden om een
IJ ssubsidie aan te vragen voor het oprichten of steunen van eene parti-
culiere hoefsmidschool.
er^b-'^'^ ^°®^ichting van dit voorstel wijst de heer Huizenga er op, hoe
tenbsp;regimenten veld-artillerie en aan de Rij- en Hoefsmidschool
® mersfoort welwillend door den Minister van Oorlog gelegenheid wordt
in^r^*^ ^^^ .jeugdige burgerhoefsmeden voor het ontvangen van onderricht
hestaatnbsp;particuliere hoefsmidschool
riik ^nbsp;heeren Heidema en Wiersum. Ook werden er vroeger van
lijke cu^ ®'^iquot;®ussen gehouden in hoefbeslag, terwijl het houden van derge-
latennbsp;tegenwoordig aan de landbouwmaatschappijen blijft overge-
^^ Regeering dan subsidie geeft, waarvoor o.a. in dit
het b Staatsbegrooting was uitgetrokken. De kosten aan
smede^°'' militaire inrichtingen verbonden zijn voor vele jonge boef-
inricht' 'bezwaar daarvan gebruik te maken, aan de hier' bestaande
zoodat^^ beschikbare ruimte te gering, mist ook elk officieel karakter,
de V verkregen diploma's blijkbaar niet die waarde hebben in
uitff quot;quot; 5 gewoonlijk wordt toegekend aan door officiëele instellingen
theo ! Ï quot;iiploma's, en aan de bedoelde cursussen, bestaande uit enkele
onvol] ? '''' practische lessen, is het onderrichtte
bete - daaraan veel waarde te mogen toekennen. Om daarin op
re wijze te voorzien is het gewenscht dat andere inrichtingen, waaraan
meer geregeld en vollediger onderwijs kan worden gegeven, ontstaan en
daar het te vreezen is, dat de daaraan verbonden kosten niet voldoende
vergoed kunnen worden door te verwachten leergelden, te meer omdat deze
leergelden slechts weinig zullen mogen bedragen met het oog op de minge-
goedheid der leerlingen over het algemeen, zullen particulieren niet kunnen
overgaan tot het oprichten van dergelijke instellingen, tenzij daarbij belang-
rijk financieel gesteund door anderen. Om de oprichting daarvan dus te
bevorderen stellen gecommitteerden voor om een rijkssubsidie aan te vragen,
ten einde na de toezegging daarvan met particulieren in onderhandeling te
treden om daartoe te geraken, of wel om de hier reeds bestaande inrichting
uit te breiden.
Het spreekt van zelf, dat van regeeringswege daaraan voorwaarden zullen
worden verbonden en voorschriften gegeven, waardoor de belangen van het
onderricht van de leerlingen op de beste wijze worden gebaat; de inrichting
zal moeten werken overeenkomstig een door de regeering goedgekeurd plan
en programma. De heer A. W. Heidema, gediplomeerd veearts alhier, heeft
het ontwerpen van een plan daartoe toegezegd en zal een en ander bij het
inzenden van het daartoe strekkend verzoek aan de regeering moeten worden
gevoegd en daar aan die toezegging nog niet is kunnen worden voldaan,
stellen gecommitteerden voor in afwachting daarvan hem te machtigen om
een subsidie aan te vragen tot een bedrag zooals zij zullen vermeenen te
behooren.
De voorzitter, de heer E. D o j e s, meent, dat het nut van de eenvoudige
cursussen, die in verschillende dorpen kunnen worden gehouden en door
alle hoefsmeden uit den omtrek kunnen worden bezocht zonder vele gelde-
lijke opofferingen hunnerzijds, toch wel grooter mag worden geacht dan
door den vorigen spreker is in het licht gesteld.
Den heer We ster dijk is het nog niet duidelijk geworden, dat er wer-
kelijk zoo dringend behoefte aan andere inrichtingen bestaat, of dat althans
die behoefte wordt gevoeld en vraagt of er meer aanvragen om plaatsing
aan de militaire inrichtingen of aan die te Groningen inkomen dan er leer-
lingen kunnen worden opgenomen ? Spr. meent wel eens van den secretaris
te hebben vernomen, dat het getal sollicitanten in den regel niet groot
was en meent hij te moeten ontraden om subsidie aan te vragen voor iets,
waarvan de behoefte niet duidelijk is gebleken.
De heer B o e k e vindt in het voorstel aanleiding om nog eens weder een
reeds vroeger door hem uitgesproken denkbeeld in de aandacht der verga-
dering aan te bevelen, n.1. het houden van wedstrijden in het hoefbeslag,
waarin voor alle jonge hoefsmeden een prikkel kan zijn gelegen om zich in
hun vak te bekwamen.
De heer Huizinga wijst den voorzitter er nogmaals op, hoe de plaat-
selijke cursussen, hoe mooi zij in de theorie ook schijnen, omdat daaraan
zoo algemeen kan worden deelgenomen, niets geven, wijl het onderricht
uit den aard der zaak zoo onvolledig moet zijn en de leerlingen dus daarvan
maar een hap en een snap leeren, en nu leert de ervaring dat er in de
praktijk niets gevaarlijker is dan een half weten. Den heer Boeke ant-
woordt hij, dat er reeds wedstrijden in het hoefsmeden zijn gehouden, maar
J'
(
dat het in de eerste plaats voor het organiseeren van een wedstrijd toch
noodig is dat er deelnemers zijn en men dus moet trachten deze te verkrijgen.
De heer Sj olie ma vestigt er de aandacht op, dat het onderricht aan
de militaire inrichtingen niet zoo nuttig en veelzijdig kan zijn als aan par-
ticuliere inrichtingen, daar de paarden der militairen zoo min mogelijk lijden
aan hoefgehreken en de kunst om een normalen en gezonden hoef te heslaan
niet zoo moeilijk is aan te leeren, maar dat het er juist op aan komt
abnormale goed te heslaan en die krijgt men juist aan inrichtingen als die
van de heeren Heidema en Wiersum.
Nadat ook nog de secretaris het voorstel van de gecommitteerden heeft
toegelicht en verdedigd, zegt nog de heer Tichelaar, dat hij dit punt
als eene blijde boodschap op de agenda heeft begroet en wijst hij, in aan-
sluiting met hetgeen de heer Sjollema heeft gezegd, er op hoe het onder-
richt aan de militaire inrichtingen voor onze hoefsmeden niet voldoende kan
^ijn, omdat zij daar alleen, althans in hoofdzaak, legerpaarden onder handen
krijgen, terwijl hun later niet alleen paarden met allerhande hoefgebreken
en misstaaden van beenen worden aangeboden om te beslaan, maar ook
paarden, waarvan zeer verschillende diensten worden gevergd en ook daar-
naar moet het hoefbeslag zeer verschillend zijn. Aan den heer Boeke
Wenscht Spr. nog op te merken, hoe op een vroegeren wedstrijd juist was
gebleken hoezeer de opleiding van onze hoefsmeden te wenschen overliet
en hoe zij, die juist onderricht hadden genoten, al was het dan ook aan
eene militaire inrichting, de uitgeloofde prijzen hadden behaald. Verbetering
van hoefbeslag, al was daarin in de laatste jaren dan ook reeds veel verbe-
tering gekomen, blijft hoogst noodig, waarom hij ten slotte aanneming van
et voorstel der gecommiteerden zeer aanbeveelt.
(u. De Gron. Landh. Grt.)
CTJESFS IN HOEFBESLAG TE LEIDEN.
Alleen als men eenige zekerheid had, dat een voldoend aantal smeden
^n een eventueel te geven cursus in hoefbeslag zouden deelnemen, zou het
nur van de Afdeeling Leiden en omstreken der Hollandsche Maatschappij
^n Landbouw er toe overgaan om, op voorstel van een bestuurslid, bij de
geering aan te kloppen om een subsidie. Te dien einde werd er een
zich''quot;nbsp;geplaatst in het Leidsche Dagblad en binnen een week hadden
16 hoefsmeden, deels bazen, deels gezellen, aangemeld om aan den
cursus te mogen deelnemen.
Thans werd door het Bestuur der Afdeeling een rijks-subsidie aangevraagd,
^en vroeg echter te veel en men kwam ook te laat voor 1898. Voor 1899
werd nu een subsidie aangevraagd en toegestaan tot een bedrag van ƒ180.
e overige benoodigde gelden moesten komen uit de kas der Afdeeling, die
derh^^^'^nbsp;bijdragen van de leerlingen zelf. Men besloot
er alve tot het laatste en zoo werd in het programma opgenomen, dat
elke leerling zou storten ƒ 6.nbsp;'
Voldoende gelden aanwezig zijnde, werd opnieuw een oproeping van be-
-ocr page 37-langhebbenden gedaan en meldden ziob aan 24 leerlingen. In het programma,
dat vastgesteld was, stond echter dat er slechts 20 leerlingen zouden deel-
nemen, maar de Directeur in overleg met het Bestuur achtte het beterde
meerdere leerlingen ook aan te nemen, daar de gelegenheid waar de cursus
zou worden gehouden het zeer wel gedoogde te gelijk aan een grooter aantal
les te geven. Nog meer leerlingen meldden zich aan zoodat de eerste les
begon met 28 deelnemers.
De cursus werd gegeven in de Ambachtsschool te Leiden. Door vriendelijke
tusschenkomst van den Directeur en den leeraar in het teekenen werden ten
behoeve van den cursus alle gewenschte teekeningen geleverd; bovendien
was er een tamelijk groote collectie praeparaten, zoowel gedroogde als versehe,
aangeschaft, om het onderwijs zooveel mogelijk aanschouwelijk te doen zijn.
Ook een kunstvoet was aanwezig, voor het onderwijs welwillend in bruikleen
afpstaan door den heer Kok, veearts te Botterdam. — De hulpmiddelen
bij het theoretisch onderwijs waren vrij wel voldoende. De hulpmiddelen
voor het practisch onderwijs lieten niets te wenschen over.
's Donderdags werd practisch onderricht gegeven van 10—12 aan 14 leer-
lingen, dan aan alle cnrsianen theorie van U^I^—V-j^ uur en aan de andere
ploeg leerlingen praktijk van 2—4 uur.
De smederij bevatte 8 vuren, zoodat er voldoende gelegenheid was om
zich in het practisch hoefbeslag te oefenen. Door den leeraar-smid van de
school werden beugels voor doode hoeven vervaardigd om het besnijden en
beslaan der hoeven eerst aan de bank te leeren, zoodat elke leerling een
doode hoef had besneden en beslagen alvorens aan een levende te mogen
beginnen. — Buiten de smederij was een terrein, waar ongestoord paarden
konden worden beslagen.
Bij het onderwijs in praktijk is 329 K.G. staaf-ijzer verwerkt en hebben
26 stuks doode hoeven en 63 paarden dienst gedaan. Tevens werd voor
f 7 kunsthoorn gebruikt en eenmaal gutta-percha beslag aangewend. De 8
(2 X 4) laatste lessen werden vooral gewijd aan het beslaan van hoeven ver-
keerd van vorm, of uit slechte hoorn bestaande (brokkelhoeven).
Zoowel voor de theorie als voor de praktijk hebben de leerlingen hun
uiterste best gedaan. Slechts twee leerlingen zijn een keer absent geweest
en dat nog door omstandigheden buiten hun schuld. De omgang van onder-
wijzers en leerlingen was aangenaam en de geest van de smeden onderling
was ook goed; men hielp elkander trouw.
De Districtsveearts voor Noordelijk Zuid-Holland, de heer J. F. Laméris
te 'sHage, heeft eenige malen blijk van belangstelling gegeven door de
theoretische en practische lessen te komen bijwonen. Ook de Inspecteur van
het Landbou W-onder wijs, de heer F. B. Löhnis te 'sHage, heeft van zijn
belangstelling blijk gegeven, door een geheelen dag bij den cursus te zijn,
d. w. z. van 's morgens 10 tot 's namiddags 4 uur. De heer Löh nis heeft
alles nauwkeurig nagegaan, evenals de heer Laméris; beide heeren waren
ten zeerste ingenomen met het geheel, zoowel wat de localiteiten als het
onderwijs zelf betrof.
Een cursiaan, tevens leerling van de Ambachtschool, verliet tusschen-
tijds de school en ook den cursus. Voor hem in de plaats mocht aan het
examen deelnemen de meester-hoefsmid A. Gest man te Leiden, op grond
at hij reeds vroeger een cursus had bijgewoond, gegeven door den heer
j-VLnyzert, thans le luitenant-paardenarts te Breda, en uitgaande eveneens
van deze Afdeeling en dat men hem indertijd niet in de gelegenheid had
gesteld het diploma te verwerven.
Den 7den December 1899 werd het examen afgenomen, waarvan de uitslag
reeds in de December-aflevering van „De Hoefsmidquot; 1899 is vermeld.
De theoretische kennis van het hoefbeslag was bij bijna allen voldoende,
Dij verscheidene zelfs uitstekend.
Enkele smeden hebben het examen met lof afgelegd, t. w. H. Hoogeboom
van Rijnzaterwoude, J. Waardorp te Rijpwetering, W. Beukelaar te
iüoeterwoude en W. Pieterse, eveneens te Zoeterwoude.
_ In een eerstvolgende vergadering van de Afdeeling werden door den Voor-
zitter Mr. A. D. van Assendelft de Coningh de diploma's uitgereikt,
een daarbij passend woord.
Namens de leerlingen sprak de heer L. M. de Nie van Warmond een
Woord van gevoel en dank. Hij zeide o.a. het volgende:
„Nu wij het diploma in ons bezit hebben, waarvoor wij allen zoo hard,
zelfs s nachts hebben gewerkt, waarvoor wij vele financiëele offers hebben
boeten brengen — immers de cursus viel juist in den drukken kacheltijd —,
IS het ons onmogelijk te scheiden zonder een woord van dank te brengen
aan het Bestuur dat ons in de gelegenheid stelde om een cursus te volgen,
en vooral ook aan onze onderwijzers. Wij zijn U dokter van Gruting
altijd dank schuldig voor hetgeen wij van u leerden. Geen moeite en tijd
was u te veel om telkens en telkens weer in te lichten, precies leerende dat-
gene waarop het aankomt. U hebt van ons denkende menschen gemaakt, en
de aangename wijze waarop u ons terecht hielp, vergeten wij
nooit! Ook aan onzen onderwijzer voor de practijk zij hulde en dank
^d' ^^^^ bevelen ons wel in uw genegenheid en vriendschap aan.quot;
veel^nbsp;G-i'uting beantwoordde die toespraak, zeide dat de leerlingen
vee bewijzen van ijver en toewijding hadden gegeven en eindigde zijn har-
teiijk afscheid met de woorden:
wikknbsp;herhaal ik nogmaals: gaat op den ingeslagen weg voort, ont-
n verder, houdt het vak hoog, streeft steeds naar een eerlijke con-
le en treedt zegevierend uit den strijd met hen, die, naijverig als zij
op uw meerdere kennis, om uw studie lachen en een wetenschappelijke
voorbereiding overbodig achten.quot;
* *
*
vereeniging tot veredeling van het ambacht.
In vervolg op onze vorige mededeelingen omtrent hetgeen van wege deze
is voorbereid, om timmerlieden, meubelmakers, smeden en huis-
se Uders in de gelegenheid te stellen, door het afleggen van proeven van
waamheid den graad van Meester of van Gezel in hun vak te verwerven
wordt thans het navolgende bericht
v-
tha^'^'i'ii'iaten hebben, na verkregen nadere inlichtingen, zich
ns 84 voor die proefaflegging aangemeld, welke op een hun nog nader
op te geven dag en plaats, einde Februari a. s. een aanvang zal nemen te
Utrecht.
fnbsp;Deze proefaflegging is aldaar voorbereid door een Gewestelijke Commissie,
,nbsp;bestaande uit de h.h. Mr. P. Verloren van Themaat (voorzitter), Corn.
van Straaten, P. J. Houtzagers, L. J. H. Trooster en B. J.
Haitsma Muiier (secretaris).
Als leden der Subcommissiën voor het afnemen der practische proeven
zijn gekozen de deskundigen, de h h. G. J. van Vloten, W. Jansen en G.
^nbsp;Krijnders (voor het timmeren); N. G. Brouwer, F. de Kiewit en C. E.
;nbsp;Everaars (voor het meubelmaken) ; B. van de Hoff, J. de Kruijfen C. de
Bouter (voor het smeden); H. J. de Ligt, W. Minkman en A. Smit (voor
het huisschilderen); terwijl de heer L. J. H. Trooster, bijgestaan door een
lid van de Technische commissie uit het Hoofdcomité — van wie de hoofd-
leiding uitgaat — is aangewezen om het theoretisch en teekenkunstig ge-
deelte van deze proeven af te nemen.
Aangezien het zwaartepunt dezer proeven gelegen is in de praktijk der
vakken, zullen de kandidaten eerst in dit gedeelte van voldoende bekwaam-
heid blijk moeten geven alvorens tot het theoretisch en teekenkunstig gedeelte
te worden toegelaten.
Het ligt in de bedoeling van de Vereeniging om, zooveel noodig en mo-
gelijk zal blijken, den kandidaten restitutie van reis- en verblijfkosten te
verschafi'en; ja, hun bij welslagen ook nog eenigszins tegemoet te komen in
hun loonderving, omdat de eischen, aan deze proeven verbonden, naar gelang
van den aard der practische werkstukken, 8 ä 14 dagen in beslag zullen
nemen; en het 't streven der Vereeniging is ook den onbemiddelsten maar
in zijn vak bedreven werkman in staat te stellen van zijn bekwaamheid te
doen blijken.
Zal de Vereeniging echter ook in dit opzicht ten volle aan haar doel
kunnen beantwoorden , dan behoeft zij nog meer geldelijken steun dan haar
tot heden gewerd; waarom nogmaals allen, die in voormelde poging tot
„veredeling van het ambachtquot; belang stellen en nog niet daarvan blijk gaven
wordt herinnerd dat men lid van bovengenoemde Vereeniging kan worden
voor een minimum-contributie van ƒ1.— per jaar; terwijl de heer H. L.
Boersma te 's Gravenhage, als haar Algemeen Secretaris, steeds bereid
is tot het verstrekken van nadere inlichtingen.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
De Redactie wenscht in het belang der abonné's ook in „De Hoefsmidquot;
van tijd tot tijd enkele onderwerpen behandeld te zien die wel het smidsvak
raken, doch buiten het eigenlijke hoefsmeden vallen.
Aangezien er bij vele smeden zoo nu en dan wel eens wat voorkomt,
dat moeielijk uit te voeren is, kan het van nut zijn eenige goede wenken
te geven.
Bij zwaar smeewerk dient men met het aanleggen van het vuur op de
hoogte te zijn. Het komt mij geschikt voor als eerste onderwerp te kiezen:
De stookplaats met vorm en potten.
De stookplaats met vorm is in yeel gevallen voor zwaar smeewerk zeer
ondoelmatig en hinderlijk. Men is dan genoodzaakt het vuur uit te zetten.
In vele werkplaatsen gebruikt men den buikvorm, tegen den opstaanden muur
geklemd, om alzoo het vuur door den buik iets vooruit te brengen. In eeer
oitde werkplaatsen vindt men vormen die niet buikvormig zijn. Een vier-
kante band, opgevuld met een stuk plaatijzer, dient tot bescherming (het
wegbranden der muur). Deze vormen worden bij een goed vuur verbazend
verhit. Dit geeft aanleiding dat de hitte van het vuur naar den vorm trekt
Het smeestuk wordt dan niet gelijkmatig verhit. Men is genoodzaakt het smee-
stuk gedurig te wentelen om geen gevaar te loopen, dat het aan die zijde te veel
zal verhitten. Door het dikwijls omwentelen kan men het vuur moeielijk
gesloten houden, en gaat er veel hitte verloren. Om nu moeielijkheden te
voorkomen, kolen en tijd te besparen, zal men op de volgende wijze beter
slagen. Men zuivert het smidsbed van vuil en asch, schept deze gedeeltelijk
*eg en steekt in den buikvorm een staaf ijzer, die midden over het bed
komt te liggen. Nu begint men met het aanleggen. De ruimte tusschen de
staaf en het bed wordt met goede en nat gemaakte kolen aangevuld, goed
aangestampt tot een vaste massa. Nu kan men doorgaan met kolen bij te
Voegen, totdat men zeker is in dit vuur gemakkelijk het smeestuk te kun-
nen afwerken. (Indien men lasschen moet, is het niet raadzaam versche
kolen bij te leggen).
Daar waar men nu het vuur verlangt, wordt een opening in de aange-
brachte kolen gemaakt; men trekt de staaf uit den vorm terug en legt er
een stuk vuur in, om aangemaakt te worden. Het smeestuk wordt ingelegd ,
met de noodige kolen overdekt en vast geklopt. Het vuur moet zooveel
mogelijk gesloten blijven. De kolen moeten, om het vuur heen vooral,
vochtig worden gehouden. Met den haardstok maakt men eene kleine
opening en voelt of het ijzer zachter wordt.
Intusschen kan men door de gemaakte kleine opening zien, of het ijzer
de vereischte warmte heeft.
Is men met het smeestuk klaar, dan kan men de nog overgeblevene kolen
Verwijderen, dooven en later voor licht werk gebruiken.
Bij de nu in den handel zijnde stookpotten is het aanleggen veel minder
omslachtig. Die potten kan men in het bed leggen naar verkiezing, tot
ongeveer in het midden van den haard. Bij het maken van t stukken,
knieën, winkelhaken enz., zijn zij uiterst doelmatig en geven veel besparing
van kolen. De hitte is overal gelijkmatig en men kan er altijd bij. Voor
bet maken van kruisen, t stukken, heeft men ruimte noodig. Houdt men
nu hiermede bij den buikvorm geen rekening, om bet vuur ruim uit te
zetten, dan zal de uitvoering moeilijkheden opleveren.
Het is aanbevelenswaardig in de blaaspijp een afsluitkraan te hebben,
om telkens als het smeestuk uitgenomen wordt, den nog toestroomenden wind
e kunnen afsluiten. (Vele blaasbalgen loopen lang na). Het vuur heeft
^an geen gelegenheid veel kracht te verliezen. Er zijn tegenwoordig vormen
le het doorlaten van den wind beletten door een aangebrachte tong, die
het windkanaal afsluit en tevens dient om de z. g. n. slakken op te lichten,
waardoor de wind dan beter gelegenheid heeft toe te stroomen.
Aangezien de z.g.n. Engelsche potten nog al hoog in prijs zijn, zoo zal
ik nog een ander soort vorm beschrijven, die door ieder smid zelf vervaar-
digd kan worden. Men maakt vier gegoten platen (de grootte bepaalt
men zelf), ongeveer 40 bij 25 cM. een weinig schuin trechtervormig; de
vier platen klinkt men met hoekijzer aan elkander vast. Aan de onder-
zijden van den pot maakt men twee „sponningsquot; voor de schuif, die op
tijd, als de pot vol asch is, uitgeschoven kan worden. Het wijdste ge-
deelte van den pot (de bovenkant) wordt van een rand van hoekijzer voor-
zien, waaraan de bovenplaat met schroef boutjes wordt bevestigd. In de
boven plaat maakt men twee langwerpige gleuven, 5 cM. lang en 1 cM.
wijd, de tusschenruimte der gaten 8 cM. In een der zijplaten wordt een
pijp aangebracht, waar de blaaspijp in opgenomen kan worden.
Heeft men nu werk voor een licht vuur, dan wordt er een gleuf van de
plaat dicht gemaakt, met een daarvoor passend gemaakte wig. Bij zwaar
werk wordt de wig uitgehaald om alzoo gelegenheid te geven dat het vuur
zich kan uitbreiden.
Jt
Deze potten worden gebruikt in de fabriek van den heer van der Made
te Amsterdam en worden desverlangd aan de fabriek gegoten en geleverd.
Zij verdienen alle aanbeveling.
Sedert 15 Jan. zijn ingekomen postwissels voor 1ste kwart. 1900 a ƒ 0.75,
van A. Groendijh te A. en B. M. v. d. Velde te L.; voor het abonn. 1900
a f 3.00 van H. Kruyt te P., P. Bipmeester te H. en Joh. de Potter te C.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redactem'-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp. / 3.40 voor Ne-
derland, ƒ8.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland ƒ4.50.
HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Dezequot; zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
-ocr page 42-Aflevering 3.
REDACTEüR-UITGEVEll: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEAIITS TB GRONINGEN.
-ocr page 43-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
lieeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. le Regt. Huzaren te Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, le Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht.;
F. Laméris, le Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem ;
J. B. Larmené, Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen;
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. le Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
Tang voor het maken van de nieten............35
Het hoefbeslag bij paardenkeuringen............36
Nog iets van belangnbsp;............37
De vastenavond-paardenmarkt te Utrecht..........38
Hoefsmidschool te Amersfoort . . ...........40
Examen in hoefbeslag te den Ham (O.)..........40
Ingezonden stukken..................41
Korte mededeelingen.................43
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag . .nbsp;45
Briefwisseling....................47
Mededeeling van den uitgever .............48
Advertentiën.....................48
-ocr page 44-TANG VOOK HET MAKEN VAN DE NIETEN.
Dezer dagen kwam mij de beschrijving van bovengenoemd stuk gereed-
schap onder de oogen; in 1886 beschreef Prof. Bendz (Zweden) deze nie- '
tentang, die hij toen reeds langen tijd gebruikt had en waarvan hij de
voordeelen had leeren kennen.
Een bovenste lange bek met dwarse groeven. Een kortere bek aan de binnenvlakte
ruw zooamp;ls een vijl. Als de tang gesloten is maken de twee bekken samen een
spitse hoek.
Zoover ik weet, is deze tang hier te lande nog niet in gebruik, minstens
IS hij er niet beschreven. Ik heb haar onlangs laten maken en beproefd
en, wat wij niet dachten gebeurde, ieder die de tang in handen kreeg, was
er dadelijk mee ingenomen.
Uit nevensgaande teekening ziet men dat een der bekken langer dan de
andere is, de langste bek heeft dwarse groeven, terwijl de kortere bek
aan de binnenvlakte ruw is, zooals eene vijl. Als de tang gesloten is, komen
de bekken niet op elkaar, maar maken samen een spitsen hoek.
Gebruik van de tang:
Zoodra alle nagels ingeslagen zijn en de nagelkoppen voldoende in de rits
zijn gedreven, worden de nagels dicht aan den wand afgeknepen, de hoorn
onder den nagel wordt weggenomen, het best geschiedt dit in den regel
door een onderkapper (onderhouwer); daarna wordt de kortste bek tegen den
nagelkop gehouden, terwijl met den längeren bek het uiteinde van den
^agel naar beneden wordt gedrukt. Daarmede is het aanhalen van de nie-
ten klaar.
Voordeelen van deze methode zijn, dat de nieten sterker zijn, dat het
aanhalen van de nieten bij gevoelige paarden op deze wijze zonder pijn kan
-geschieden en dat bij het aannieten de nagel niet krom gestuikt wordt.
Een paard, dat bij bet aannieten op denbsp;gewone wijze steeds pijn ver-
raadde, hij steigerde daarbij zelfs, vertoonde niet de minste pijn toen deze
tang gebruikt werd. E.
HET HOEFBESLAG BLT PA AEDENKEUEINGEN.
Bij gelegenheid van de hengsten-premiekeuring, gehouden te Ltrecht
den 21sten Febr. 1.1., had het bestuur van het Utrechtsche Paardenstamboek
de goede gedachte om, evenals zulks reeds een vorig jaar geschiedde,
enkele prijzen uit te loven aan de smeden, welke het beste beslag aan die
hengsten hadden ondergelegd, welke daartoe aan het onderzoek van keur-
meesters werden beschikbaar gesteld.
Eene oproeping in de nieuwsbladen gedaan, om voor dit doel zich aan te
melden, had niet veel gevolg, hetgeen in zoover eenigszins begrijpelijk is, dat
het hengsten-houdend publiek geen direct voordeel ziet in het toekennen van
prijzen in geld aan den werkman, die de paarden heeft beslagen. Tan den
anderen kant zouden de eigenaars evenwel moeten inzien en er prijs op stel-
len , dat hunne dieren, dikwijls van hooge waarde, voor het beslag zijn toe-
vertrouwd aan een kundig vakman. Tevens hadden zij dan gelegenheid om
te vernemen, of die dieren behoorlijk worden verzorgd op het gebied van
hoefbeslag, en zich voor het vervolg kunnen hoeden voor schade bij een
slechte uitvoering daarvan.
Intusschen van de ruim 60 ter keuring staande hengsten, werden voor
het beslag slechts Vs gedeelte daarvan aangeboden voor de prijzen. Voor
een nieuwen maatregel moge dit getal voldoende zijn, voor groote belang-
stelling vanwege het hengsten-houdend publiek, pleit dit getal nu wel niet;
alles wat gedaan wordt om het peil van de uitoefening van het hoefbeslag
te verhoogen, wordt in het belang van het paardenhoudend publiek gedaan,
en komt zeker hun ten goede.
De keurmeesters hadden dus geen zwaar werk te verrichten, en was dit
ook niet moeilijk. De eerste, tweede en derde prijs namelijk, waarover zij
te beschikken hadden, werden door hen niet als zoodanig toegekend, maar
gelijk verdeeld onder drie hoefsmeden, welke gelijkwaardig goed werk had-
den geleverd. Hunne namen zijn: H. W. Meijerink te Houten, oud
leerling der Hoefsmidschool te Amersfoort, J. v a n W i n s s e n te Westbroek,
idem en gediplomeerd wegens deelneming aan een cursus in hoefbeslag te
Utrecht gehouden, en A. Th. van Dijk te Vleuten, gediplomeerd na werk-
zaam geweest te zijn in de hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht.
Hiermede was men ook aan het einde van het geven van belooningen,
daar in het beslag der overige hengsten geen prijs of premie te ontdekken
viel. Ik meen hier ter plaatse er op te mogen wijzen, dat genoemde uitslag
ook hier weer aantoont het nut eener goede opleiding, en de goede instelling
van het houden van cursussen in hoefbeslag, toegankelijk voor een ieder,
die zoover in zijn vak is gevorderd, om de lessen met vrucht te kunnen
volgen. Hoefsmeden, ook gediplomeerde, beweren wel eens, dat zij niet,
steeds volgens de geleerde principes kunnen werken, om reden vele eigenaars
van paarden linn wenscli te kennen geven, hoe ze de paarden willen beslagen
hebben. Dit wil steller gaarne gelooven, maar ook dan nog zal men den
goeden werkman van den slechten aan het leveren van hun werk kunnen
onderscheiden; zij zullen dit wel zoo weten uit te voeren, dat de geringe
afwijkingen van de leer niet of weinig schadelijk voor het paard zullen zijn.
Hoe het mogelijk is, dat er mededingers voor een onderscheiding op zulk
een keuring komen, wier beslag zondigt tegen alle regels in, is een raadsel.
Indien men aan het oordeel eener commissie onderwerpt een beslag, waar-
van de ijzers zijn voorzien van een rits zoo mager gestampt, dat de nagels nood-
zakelijk zijn ingedreven in den harden wand, zoodat deze moet splijten, of wel de
hoeven zijn voorzien van ijzers, waarvan de takken veel te kort zijn, of de binnen-
tak, om strijken te voorkomen, zoo sterk naar binnen is gebogen, dat het uitein-
de tegen den zooltak aanligt, of wel de takken naar de uiteinden sterk ver-
dikt zijnde, zeer smal gesmeed en deze buiten den verzenwand liggen, dan
geeft dit geen hoog denkbeeld van den uitvoerder van dat beslag, en zou
hij zeker beter doen te zorgen, dat zulk beslag niet onder de oogen der
keurmeesters kwam. Een dergelijk beslag kan onmogelijk van een gediplo-
meerd hoefsmid zijn.
Ik wil dit epistel eindigen met de smeden der provincie Utrecht den raad
te geven om gebruik te maken van de gelegenheid, welke het bestuur van het
Utrechtsch Paardenstamboek hun geeft om te dingen naar prijzen in geld,
hetgeen hun in de eerste plaats niet onwelkom zal zijn, maar ook hun naam
als geschikte werklieden zal ten goede komen. De Kapitein der Artillerie H.
van Soetermeer Vos, voorsteller van dezen maatregel tot bevordering
van het beslag dér paarden, doet er het zijne toe, door de prijswinners,
door middel van de nieuwsbladen in hunne omgeving bekend te maken aan
het paardenhoudend publiek. Het is zaak dat zij hunne klanten opwekken,
wijl een goed beslag hunner paarden in hun eigen belang is, om zich bij de
keuringen hunner hengsten, en evenzoo bij die der merriën, want ook bij
deze keuringen zullen prijzen voor hoefbeslag worden uitgeloofd, tevens aan
te melden hiervoor, waartoe door de aanwezigheid der keurmeesters op
het terrein, steeds de gelegenheid bestaat. Bovendien zal de aanwezigheid
van de hoefsmeden zelf in de eerste plaats tot eene opwekking daarvoor
zeer veel bijdragen.nbsp;Moubis.
NOG- IETS VAN BELANG.
Door de ervaring, zoo nu en dan opgedaan, is het mij gebleken, dat
het hoefbeslag bij sommige hoefsmeden nog maar al te veel te wenschen
overlaat. Niet alleen is dit zoo bij hoefsmeden, die nog niet het voorrecht
hadden een cursus in hoefbeslag, onder welke omstandigheden dan ook, bij
te wonen, maar ook zelfs bij diegenen die dat voorrecht wel hebben genoten.
heb ik mij zelf de vraag gesteld: Waardoor komt het dat de laatste
Uog zooveel zondigen tegen de eischen van een goed hoefbeslag?
Naar mijne meening ligt zulks in den regel aan een of meer der volgende
oorzaken :
1». sommige hoefsmeden hebben bij het volgen van een cursus slechts het
doel een diploma te ontvangen, doch brengen het op den cursus geleerde een-
voudig niet in toepassing; zij schijnen zich hier vaak boven verheven te achten;
20. het practisch onderricht laat aan deugdelijkheid te wenschen over, in-
gevolge onvoldoende bekwaamheid van den onderwijzer. (Er hebben zich
wel smeden tot het geven van onderwijs in het practisch hoefbeslag bereid
verklaard, die zelve niet in staat waren een normalen hoef naar behooren
te beslaan);
3°. het diploma is verkregen door het volgen van een zeker getal lessen
m theoretisch hoefbeslag, gegeven door een veearts. (Dat een dergelijk
diploma geen waarborg kan geven voor practische bekwaamheid, behoeft
zeker geen nader betoog; al kan een smid de leer van den hoef en het hoef-
beslag ook zingen als het Transvaalsche Volkslied, dan is het nog niet onmo-
gelijk dat hij in de practijk een groote kruk is.)
Ten slotte wil ik er op wijzen, dat het stellen van hoogere eischen aan
hoefsmeden ook gepaard moet gaan met een tegemoetkoming van de zijde
der paardenhouders. De dieren behooren niet een half of zelfs een heel jaar
op een zelfde beslag te loopen, doch alle 4 tot 6 weken moeten de ijzers
worden vernieuwd of verlegd. Anders kan de schuld van een slecht beslag
zeer goed alleen bij den eigenaar liggen.
Mogen deze regelen een stootje ten goede geven!
mreckt, 5 Maart 1900. ' quot;nbsp;S. van Angeren.
DE VASTENAVOND-PAAEDENMAEKT TE tlTEECHT.
Het goede weer, vooral ook de aantrekkingskracht, welke een groote
paardenmarkt steeds uitoefent, en nog een reden, lokten me den 5en Maart
1.1. weer eens naar het Vreeburg. Er was veel volk aanwezig, en ook veel
paarden, op sommige punten staande in een vierdubbele rij, waar door heen
te dringen soms niet geheel zonder gevaar was; toch had ik me voorgenomen
om alle aanwezige paarden even op zicht te nemen. Ik heb daar menig
goed dier gezien, maar nog meer, welke op den naam van een fatsoenlijk
paard geen aanspraak konden doen gelden. Het verwonderde mij dan ook
volstrekt niet toen ik een gullen morgengroet kreeg van een der groote
paardenslachters hier, want voor een toekomstig boutje of voor rookvleesch
was hier een tamelijke waarde voorhanden.
Euim duizend paarden waren ter markt; onwillekeurig dacht ik aan
Elying Eoxi) te Kingsclere, wiens waarde waarschijnlijk grooter zal zijn dan
deze onafzienbare verzameling! Van die gedachte werd ik afgeleid door een:
„Kapitein of Luitenant, kijk eens wat ik hier een aardig paardje voor je
1) Dit vierjarig renpaard (hengst, Engelsch volbloed) is dezer dagen verkocht
voor 37500 pond sterling (een p. st. = ƒ12), en is het eigendom geworden van
een Franschman.nbsp;Red
heb staan ! Zal mijn knecht 't eens voor je laten gaan fquot; Ja man , 't schijnt
me geen kwaden vos toe! Waar komt u van daan? „Zoovenl als hier
dicht bij Utrecht.quot; Ik wist dus al precies waar 's mans woning was, en
met de opmerking, dat ik op de markt slechts wat liefhebberde, ging ik
verder, en trok mijn attentie een heele club armoedig uitziende, verwaar-
loosde veulentjes. Ik dacht, vallen die niet gauw in goede handen, dan
zijn ze voor hun leven bedorven; wat zou er bij goede verpleging nog uit
kunnen groeien ? Is 't geen Flying Fox, dan toch een waardig boerenpaard,
dat gezien mag worden.
Goede paarden waren er ook, zooals ik boven opmerkte, en wel aan beide
einden van de lange rijen opgesteld, en daar had de markt een tamelijk
internationaal voorkomen. Het had daar wel iets van een Babelsche spraak-
verwarring; daar was de handel in vollen gang. Doch laat ik bij mijn
voornemen blijven, om over den toestand van hoeven en leslag der paarden
een en ander hier te zeggen. Daarvoor is een groote markt dunkt me de
ware plaats; behoudens enkele uitzonderingen ziet men daar de paarden,
zonder dat ze door den smid, en evenmin door den eigenaar, voor dit doel zijn
voorbereid; ze worden immers enkel wat vet gemaakt. Het zou voor den
eigenaar toch een onnoodige uitgaaf zi^jn, indien er van het verkochte paard
nog een open postje bij den hoefsmid stond! Misschien heb ik dit mis,
maar schijn van waarheid heeft die meening toch, als men al die lange over
de ijzers gegroeide hoeven ziet.
Ik wil thans niet al de gebreken opsommen, welke reeds in een vroeger
artikel over hetzelfde onderwerp door mij werden aangehaald; maar enkele
opmerkingen moeten toch uit de pen, want eene herhaling is niet overbodig
in dit vak.
De eerste vraag, welke men zich zal doen, en ze werd me gesteld, was
of er vooruitgang in het beslag der paarden was op te merken ? Ik kan
hierop antwoorden, dat men hier en daar, vooral onder de betere klassen
van paarden, een zeker getal zag, dat zeer juist of goed was beslagen,
alzoo het bewijs gaf, dat geen onkundigen dat werk hadden geleverd; dit
beslag onderscheidde zich gunstig van ander, maar in de groote massa
Waren zulks maar uitzonderingen. Zeer veel paarden waren aan de achter-
voeten niet beslagen; maar dat men niet denke, dat men steeds daarop
aan kon, zonder de beenen te hebben opgenomen. Ik zag zvilk een paard
voorbrengen, en eerst door den klank op de straatsteenen, kon men opmerken,
dat er toch ijzers onder lagen; dit is de echte verwaarloozing van het beslag
door den eigenaar. Maar de rond geraspte hoeven, de wanden voorzien
van een dubbele rij van nagelgaten, soms gelijkende op een muziekblad,
of ijzers te nauw of te wijd gelegd, of met uitgeholde draagvlakten, of
^ijlippen, welke den wand niet aanraakten, zijn gebreken, welke de werkman
aanbrengt. Wat is het vak van hoefsmid op deze wijze uitgeoefend toch
leelijk!
Daar stonden ook weer een paar rijen paarden, van welke eenige met
buitengewoon hooge wanden, en meestal zonder toonlippen, bijna allen
sterk geraspt van kroon- tot draagrand, met afschuwelijk leelijke rechte
ijzertakken, welke aan de verzenen veel te wijd lagen. Ik zag hieronder
ook verschoven ijzers; ten minste ik denk, als men aan de binnenzijden
de bovenvlakte van het ijzer ziet, en buiten naar evenredigheid het ijzer
onder den wand weggeschoven, dat zulks niet met opzet is geschied In
elk geval is zulk beslag niet normaal. Met deze beschouwing wil ik voor
heden afscheid nemen van de paardenmarkt.
Men ziet er uit dat nog lang niet alles is, zooals het noodig moest zijn, en
dat er nog veel moet veranderen vóór men eenigszins tevreden mag zijn met
de verzorging, welke de hoeven der paarden noodig hebben, zoowel van
de zijde van den eigenaar als van den hoefsmid.nbsp;Moubis
HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
16 Februari 1.1. werd het examen, vastgesteld bij aanschrijving v/h. Depar-
tement van Oorlog d. d. 13 December, 1897 II Afd. No. 20, afgenomen.
Zeven miliciens der Veld-Artillerie, sinds Maart 1899 aan de Hoefsmid-
school gedetacheerd, namen daaraan deel. Zij moesten ieder één voor- en één
achterhoef beslaan, de ijzers daarvoor maken, alsook een voorijzer met schroef-
kalkoenen en een strijkijzer, en blijk geven van theoretische kennis v/h hoef-
beslag.
Het getuigschrift kon aan allen worden uitgereikt; een van hen heeft een
goed, drie een ruim voldoend, twee een voldoend en één een even voldoend
examen afgelegd.
Deze miliciens zijn:
A. J. H. Benschop, J. Boot, L. G-aastra, C. Harrewijn,«. M.
Knippenberg, C. Schakel en J. F. de Witt.
Eebruari, 1900.nbsp;p
EXAMEN IN HOEFBESLAG TE DEN HAM (O.)
De cursus in hoefbeslag te den Ham, gehouden vanwege de Overijselsche
Maatschappij van Landbouw, is gegeven door den heer Bulk, rijks-veearts
te Ommen, en den heer Hartgers, gediplomeerd hoefsmid te Vroomshoop.
11 leerlingen woonden dien cursus bij, terwijl het examen werd afge-
nomen op 1 Maart, in dezelfde smidse waar het practisch onderricht ver-
strekt is geworden.
Zooals reeds bij herhaling in „De Hoefsmidquot; is aangegeven, zijn dergelijke
cursussen populair en hebben in den regel een nuttige werking; de duur
va,n het onderwijs op zich zelve is de hoofdreden waarom niemand door de
bi^j woning van zoo'n cursus tot een voldoend bekwaam hoefsmid kan worden.
Wel in de theoretische kennis van het hoefbeslag, doch niet in de prac-
tijk. Intusschen worden vele wakker door het bijwonen van zoo'n cursus;
zij vernemen, zoo ze het niet wisten, dat hun vak ook wel degelijk een
goede voorbereiding eischt. Sommigen meenen dat het volgen van zoo'n
cursus hen wel tot „meestersquot; heeft gevormd en voor deze heeft dat bij-
wonen meer na- dan voordeel ten gevolge.
Evenals bij vroegere examens in hoefbeslag vanwege genoemde Landbonw-
Maatschappij, werd ieder leerling een levende paardehoef te beslaan gege-
ven. Hiervoor moest een ijzer worden gemaakt en ondergelegd. Behalve
voor deze twee werden punten gegeven voor het besnijden van den hoef en
voor de kennis der theorie. Aan de practijk werd derhalve driemaal zoo-
veel waarde toegekend als aan de theorie.
De 11 deelnemers toonden alle vrij goed met de theorie op de hoogte te
zijn; twee uitstekend, 2 zeer goed, 1 ruim voldoende, 1 voldoende en de
overige even voldoende. In de practijk kwamen verscheidene te kort, waar-
onder een die blijken gaf met de theorie uitstekend op de hoogte te zijn.
Deze leerling had trouwens nimmer aan het hoefbeslag gedaan dan alleen
tijdens den cursus.
Het komt ons voor dat het nuttig zou zijn alleen hen tot dergelijke cur-
sussen toe te laten, die reeds vrij wat ervaring in het hoefbeslag hebben
opgedaan. Bedoelde leerling b.v. had alle mogelijke ijver betoond tijdens
den cursus en vooraf had kunnen worden vastgesteld dat die persoon geen
voldoend examen zou kunnen afleggen. Berst een paar jaren bij een flinken
hoefsmid in de leer, en daarna nog eens een cursus volgen! Dat zal nood-
zakelijk zijn.
Geslaagd zijn met ruim voldoenden uitslag: J. E. v. d. Broeke te Hel-
lendoorn; met voldoenden u.: G. Hartgers te Vroomshoop, J. Heino te
den Ham, J. B. Voort te den Ham, G. Kamphuis te Marie, gem Hel-
lendoorn en G. Klomp te Stad Ommen; met even voldoenden u.: J. Podde
te den Ham en J. Rondhuis te Ambt-Ommen.
De jury bestond uit den wachtmeester-hoefsmid J. B. Larmen é, onder-
wijzer in practisch hoefbeslag aan de school te Amersfoort, en den redacteur
van „De Hoefsmid.quot;
De heer L. Lazonder G. Azn., voorzitter der Overijselsche L. Mpij.,
Was door ziekte verhinderd den afloop bij te wonen. De beide andere leden
Van het Dagelijksch Bestuur waren tegenwoordig, waarvan de heer N. Er.
Snel te Almelo den leerlingen met den uitslag bekend maakte, hen op-
wekkende voort te gaan met de ontwikkeling in hun vak en bracht hierna
liulde en dank aan de onderwijzers, alsmede dank aan de juryleden.
M. de B.
Met groote belangstelling en nieuwsgierigheid heb ik tot dusver steeds
gevolgd de uitgebreide en vele kolommen over bet verkrijgen van goede
hoefsmeden, en hoe overal de diploma's aan hoefsmeden met milde hand
Worden uitgereikt; het heeft, dunkt mij, soms veel van een handel in
die brevetten van bekwaamheid.
En verder hoe de heeren leden van 't Genootschap van Nijverheid kunnen
d^batteeren over het hoefsmidsvak; ik vond het vrij wat beter, dat die
heeren (ik vermoed dat het grootendeels paardenhouders zijn) hunne paarden
quot;P lijd bij de hoefsmeden lieten beslaan, en dat ze in hunne omgeving er
flink op werkten, dat ook andere H.H. paardenhouders hunne paarden lieten
beslaan op nieuwe ijzers. Niet altijd een stuk krom gebogen ijzer uit het
oude roest gezocht, in den vorm van een hoefijzer, b.v. één voorijzer en één
achterijzer, het eene wat grooter dan het andere, welke dan moeten gespijkerd
worden onder de hoeven van een paard waarvan de eene hoef een draag-
rand heeft van 3 a 4 cM. 1) en de andere hoef tot aan de witte lijn is
afgeslord. Of ze komen met wat oude straatijzers, welke de schipper hun
medegebracht heeft uit de stad; of de smid moet maar uur zoeken naar
wat oude prullen, welke zoo wat passen, want het steekt zoo nauw niet,
wordt er vaak gezegd, als 't maar niet veel kost, want rijden doen de H.H.
landbouwers niet veel meer, nu alles doorsneden is en wordt van spoor-
en tramwegen. Een enkel goed handelspaard, nu ja, dat mag nog eens
vier nieuwe ijzers onder hebben; dan een hengst, welke naar de keuring
gaat, en dan een koetspaard dat eens een enkele keer gebruikt wordt.
Een gevolg van deze en soortgelijke dingen is de oorzaak dat smeden
welke vroeger 500 a 600 paar hoefijzers maakten, het nu met 250 a 300
paar af kunnen.
En nu worden de hoefsmeden genoodzaakt dat ze een opleiding moeten
hebben, welke hun plm. 200 ä 300 gl. kost, en, dat geld moeten ze zelf
betalen van het sommetje wat ze zoo moeilijk hebben verdiend en opgespaard.
En nu willen, als ik mij niet vergis, de H.H. paardenhouders hebben dat
er onder ieders bereik een goede hoefsmid is. Nu M. d. E., mij dunkt vele
H.H. paardenhouders zijn het niet waard, dat er in hunne omgeving een
goed hoefsmid is; hebben ze dan een goed paard, laten ze dan maar eens
een of twee uur loopen, dan vinden ze tegenwoordig al wel een bekwaam
hoefsmid.
Met aandacht heb ik ook gelezen het stuk getiteld: Opleiding van Hoef-
smeden , geteekend D. van K o n ij n e n b u r g, blz. 20, afl. 2. laatste nummer
van „De Hoefsmid.quot; Ik vind dat idee, om een opleiding voor hoefsmeden te
verbinden aan de ambachtschool, prachtig en mooi. Vooral zou dit voor de
hoefsmeden en misschien ook voor het Eijk zeer voordeelig en gemakkelijk
zijn. Voor de hoefsmeden goedkoop, omdat er, zoover ik weet, 18 ambacht-
scholen in ons land zijn, en velen met flinke subsidie, t. w.: Utrecht /■12000,
Eotterdam /quot; 11000, Amsterdam /• 11000, Arnhem /'10000, 's Hage/quot; 10000, .
Groningen ƒ9500. Alkmaar ƒ 9000, Haarlem / 8000, Leeuwarden /•8000,
Leiden /quot;TOOO, Zwolle flOOQ, Dordrecht /'6000, Goes/quot; 2900, Winschoten
/•2600, Tiel /'2200, Middelburg ƒ 1775 , Zierikzee ƒ 1300, Gorinchem /•1200.
Verder bestaat er nog het plan op verscheiden plaatsen ambachtscholen
op te richten, waarvoor een post is uitgetrokken pro memorie. Nu al die
ambachtscholen zoo mooi over ons geheele land verdeeld zijn, kunnen de
leerling-hoefsmeden ook gemakkelijk die scholen bezoeken, d.i. of per spoor
of tram of per rijwiel. Het subsidie kan worden vergroot, de inrichting
bestaat, en wat de opleiding voor de hoefsmeden aangaat, dat zou goed
kunnen worden, als men in aanmerking neemt dat het een cursus is van
plm. 3 jaar, waar zoo terecht op gewezen wordt op blz. 23, afl. 2, 5e jaar-
gang, waar cursief gedrukt staat: de duur van het onderwijs, en wat
verder volgt.
Dan was het te wenschen, M. d. R., dat er zich mettertijd een bond
vormde van hoefsmeden , welke het zich onwaardig achtte om altijd opgeraapt
oud ijzer te verwerken en zooveel meer slecht werkende dingen uit te voeren.
Uw Dw. Dienaar:
J. BRONDA , gedipl. hoefsmid.
Groningen, Maart 1900.
-ocr page 53-Het eerstgenoemde tijdvak blijkt echter in den regel voldoende, daar slechts
volwassen leerlingen met een degelijke voorbereiding worden toegelaten.
—nbsp;Wedstrijd in practisch hoefbeslag te Deventer. Vanwege de afdeeling
„Deventer en omstrekenquot; der Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van
Landbouw zal op 21—24 Augustus a.s. eene landbouwtentoonstelling enz.
worden gehouden. Op een dezer dagen wordt alsdan een wedstrijd in prak-
tisch hoefbeslag gehouden. De inschrijvingen voor dit gedeelte sluiten 1
.Juli a. s.
Aangifte kan geschieden bij den heer Mr. C. E. van Marle, Polstraat 7
te Deventer.
—nbsp;Onderwijs in hoefbeslag aan de Ambachtsschool te Alkmaar. Zooals
reeds in het voorgaande jaar in „De Hoefsmidquot; is gepubliceerd, bestond het
voornemen als het ware een afzonderlijke afdeeling van genoemde school in
te richten voor de opleiding van hoefsmeden. Deze zou degelijk zijn.
Het spijt ons te moeten berichten dat, voorloopig tenminste, bedoeld voor-
nemen niet ten uitvoer wordt gebracht. De vroegere, zeer ijverige direc-
teur dier Ambachtsschool is tot inspecteur van het ambachtsonderwijs be-
noemd , waardoor een spoedige uitvoering zeker belemmering heeft verkregen.
De Hollandsche Maatschappij van Landbouw had een jaarlijksch subsidie
toegezegd van f 150, doch bericht ontvangen dat aan dien cursus vooralsnog
„door gemis aan voldoende lokaliteit en gebrek aan de benoodigde fondsenquot;
geen uitvoering zou worden gegeven.
—nbsp;Cursus te Amstelveen. Aan den cursus wordt deelgenomen door 7
bazen en 6 gezellen. Hiervan zijn er drie uit de gemeente Zevenhoven, 1
uit Buiksloot, 1 Weespercarspel, 1 Vinkeveen, 1 Uithoorn, terwijl 'de
overige 6 in de gemeente Nieuwer Amstel (Amstelveen etc.) wonen.
De cursus is met 25 Oct. begonnen en werd tot nu behoudens een paar
absenten van zieken getrouw bezocht en met zeer veel ambitie gevolgd.
Zeer opmerkelijk is, dat die cursianen, welke in de jeugd goed onderwijs
hebben gehad, het best zoo'n cursus volgen kunnen. Juist de lieden die
genoten hebben van het in de laatste jaren zoozeer verbeterd onderwijs zijn
de besten. Zoo iets is ook op te merken onder een of meer der ouderen
die bij toeval goed onderwijs of eene goede opvoeding gehad hebben.
—nbsp;De ijzerprijzen zijn tegenwoordig hoog, meer dan 50 procent hooger
dan enkele jaren geleden. Wanneer men smeden ontmoet die 25 of meer
dienstjaren hebben, die herinneren echter aan het jaar 1876. De opper-
wachtmeester-hoefsmid J. B. Larmené, onderwijzer'in practisch hoefbeslag
aan de militaire hoefsmidschool te Amersfoort, vertelde ons dezer dagen, in
dat jaar f 0.28 per K.G. ijzer te hebben betaald.
—nbsp;Niet alleen het ijzer maar vooral ook de kolen zijn tegenwoordig hoog
in prijs, zoodat het alleszins billijk is de prijs voor bet beslag te verhoogen.
Dit is in de eerste plaats noodig voor hen die tot nu toe wat onder de
markt hebben gewerkt. Op tal van plaatsen is er dan ook reeds eene ver-
hooging ingevoerd. — De militaire smeden zullen tegenwoordig wel een klein
salaris hebben evenals die burgersmeden, welke een contract hebben aange-
gaan met tram- of omnibusmaatschappijen of stalhouders, omtrent de levering
van beslag tegen een vasten prijs.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET WINNEN EN DE YOOKNAAMSTE EIGENSCHAPPEN YAN
HET IJZER.
1.nbsp;Wijze en plaalsen ran voorhomen. De natuur levert het ijzer hoogst
zelden in dien toestand, welke een onmiddellij ke verwerking tot voorwerpen
der industrie gedoogt (meteoorijzer). Alle in den handel voorkomende ijzer-
soorten zijn door smelting uit zoogenaamde ijzerertsen verkregen, waarvan
de gewichtigste zijn: ijzerglans en roodijzersteen bruin- en geelijzersteen,
benevens moeraserts en spaatijzersteen in zijne verschillende vormen, als:
spherosideriet, blackband, enz. Onder de landen, waar ijzerertsen in groote
hoeveelheden voorkomen, moeten vooral worden genoemd: Engeland, België ,
Zweden, Westphalen, het zuidelijk gedeelte van Duitschland, enz. Uit de
statistieke opgave blijkt, dat er in het jaar 1895 aan ijzer is geproduceerd:
in Engeland 4,500,000, Frankrijk 1,225,000, Noord-Amerika 1,010,000, Prui-
sen 515,000, België 362,500, Oostenrijk 337,500, Rusland 300,000, Spanje
60,000 en Denemarken 15000 tonnen a 1000 kilo, te zamen 8,7 millioen
tonnen. In het begin dezer eeuw bedroeg de opbrengst in Engeland niet
meer dan Yx millioen tonnen en Schotland leverde bijkans niets; thans be-
draagt de productie in Schotland alleen 1 millioen tonnen!
2.nbsp;Voorbereiding voor het smelten. Yoordat men tot het uitsmelten van het
ijzererts overgaat, slaat men er de rots- of gangmassa's met hamers af; ver-
der worden ze door breekmachines in stukken ter grootte van een hand ver-
deeld , en daarna, in sommige gevallen, onder toetreding der lucht, gebrand
(geroosterd), met het doel om de vluchtige bestanddeelen te verwijderen.
3.nbsp;Hei smelten. De smelting van de ijzerertsen wordt tegenwoordig vrij
algemeen in loodrecht opgetrokkene ovens (schachtovens) van aanzienlijke
hoogte (hoogovens) uitgevoerd, en de noodige hitte door de verbranding
van cokes, soms ook wel van houts- en turfkool of slechte steenkolen voort-
gebracht. Ten einde de nog aan het erts verbonden rotssoorten, zooals kalk,
kiezel en klei, die aan het ijzer schadelijke eigenschappen zouden mededee-
len, af te scheiden, en verder om het uit gesmolten metaal in den oven te
beletten onder de inwerking der lucht te verbranden, vermengt men de
ertsen met zoogenaamde vloei- of smeltmiddelen (toeslag), die het vermogen
moeten bezitten zich met de bedoelde vreemde bijmengselen tot glasachtige
zelfstandigheden (slakken of silicaten) te vereenigen. Deze vloeimiddelen
moeten, wat hunne eigenschappen en hoeveelheid aangaan, al naar den aard
der genoemde vreemde bijuiengselen verschillen. Het meestgebruikelijke
vloeimiddel is gewone kalksteen, nu en dan met kiesel of kwarts gemengd.
De goede gang van de uitsmelting (hoogovenproces) hangt vooral van de
Vorming en samenstelling der slakken, van de temperatuur waarbij ze smel-
ten, en van den graad harer vloeibaarheid af.
4.nbsp;De hoogovens. De gedaante en de inrichting van een hoogoven is uit
de figuur gemakkelijk op te maken. Afwijkingen van het hoofdtype komen
evenwel veelvuldig voor, en zijn een gevolg óf van de gewoonte óf van den
aard der ertsen, brandstoften en vloeimiddelen, óf van de omstandigheid,
dat men bijzondere eigenschappen aan het smeltproduct wil mededeelen, en
kunnen bij een algemeene beschrijving geheel worden voorbijgegaan. De
inwendige ruimte voor het opnemen der brandstoften en ertsen (kernschaeht)
wordt in den regel uit twee aan elkander sluitende afgeknotte kegels BC
en DE gevormd en uit onsmeltbare of vnurvaste steen (zandsteen of van
pijpaarde gebakken steen) opgetrokken; zij is met een mantel of rok van
ruwe steen (ruwe schacht) omgeven, waarin men de kluizen of gewelven O
gespaard heeft; de eene kluis O (arbeidersgewelf) dient voor den toegang
der werklieden, de andere TO (blaasgewelf of windhok) voor de plaatsing
van de blaaspijp en de vorm. De voor de verbranding noodige lucht wordt
door een blaaswerk (cilinderblaastoestel of blaasbalgen) geleverd; de vorm
bestaat uit een koperen of ijzeren kegelvormigen buis, waarin de insgelijks
kegelvormige pijp van den blaastoestel uitmondt.
Het ondergedeelte EF van den oven noemt men kroes, haard, smelt-
ruimte of gestel, het middelste DE ^e rust, het bovenste BC buik of kolen-
zak. Aan de werkzijde O blijft de oven in den regel open; het wegvloeien
van' het gesmolten metaal aldaar wordt door den daarvoor liggenden dam-
steen belet. Het vullen van den oven met brandstof en erts, die in af-
wisselende lagen op elkander gestort worden, geschiedt aan het boveneinde,
aan de monding B. Zeer uiteenloopend zijn de afmetingen der hoogovens.
Men vindt er in sommige streken, die niet hooger zijn dan 6 tot 9 Meters,
m den buik 2,4 M. wijdte hebben, en die bij aanwending van houtskool,
dagelijks 1000 tot 2000 kilo metaal opleveren; maar er zijn er ook, bijv. in
Engeland, België en Westphalen, wier hoogte 15 tot 22, ja zelfs 28 M.,
en wier wijdte 6 tot 7 M. bedraagt, en die bij het gebruik van cokes, dage-
lijks 15,000 tot 20,000 kilogram ijzer kunnen produceeren.
5.nbsp;Het hoog oren-proces. Om zich met de geheele werking, die in den ijzer-
smeltoven plaats grijpt, goed bekend te maken, stelle men zich voor, dat
de oven tot aan de monding gevuld en in vollen gang is. Door de invoe-
ring van lucht, onder een drukking van tot Ye atmosfeer, ontstaat in
den smeltbaard een hevige verbranding en zeer hooge temperatuur (1600® C.)
De verbrandigsproducten — hoofdzakelijk koolzuur — rijzen opwaarts, en
lïomen in de rust met hevig gloeiende kolen in aanraking, waardoor zich
kooloxydegas uit het oprijzende koolzuur vormt. Het is vooral dit kooloxyde
(ook koolwaterstof), dat in de hoogere afdeeling van den oven aan de gloei-
ende ertsen zuurstof onttrekt en daardoor het ijzer vrij maakt (reduceert).
^ an lieverlede dalen de sponsachtige ijzermassa's, en vereenigen zich daarbij,
Vooral in de rust, scheikundig met de witgloeiende kolen, ten gevolge waar-
van het ijzer gemakkelijk smelt en zoo in den haard afdruipt.
Gelijktijdig worden de silicaten vloeibaar, vallen ingelijks naar beneden,
bedekken, als een specifiek lichtere stof boven dri_jvende, het ijzer in den
kroes, beschermen het tegen oxydatie door de blaaslucht en vloeien uit den
kroes aanhoudend over den dam weg, of worden met een haakvormig gebo-
gen ijzeren stang afgetrokken.
6.nbsp;Aftappen. Ter zijde van den damsteen bevindt zich een gleuf (het oog) ,
die met de inwendige ruimte van den haard communiceert, maar gedurende
liet smeltproces met leem en zand gesloten wordt gehouden. Wanneer nu
de onderste ruimte van den haard tot bijkans aan den bovenrand van den
damsteen met gesmolten ijzer gevuld is, gaat men tot het aftappen over,
dat gewoonlijk tweemaal daags geschiedt. Vooraf wordt op den vloer der
fabriek vóór den oven een laag grof zand of gestampte slakken gestrooid,
en daarin met een schop groeven of vormen getrokken van een gedaante
en van afmetingen als die der gewenschte ijzerstaven, meestal 9 tot 18 cen-
timeter breed en 6 tot 11 cM. diep, die door smalle kanalen met het oog
naast den damsteen in verbinding staan. Wordt nu met een ijzeren stang
(split) de klei in het oog doorboord, dan vloeit het ijzer onder de slakken
Weg, vult de bovengenoemde groeve en levert na het stollen prismatische
staven of baren, die men gietelingen, gietijzer of ruwijzer noemt. Het
ruwijzer wordt óf in de fabriek verder verwerkt óf als zoodanig in den
handel gebracht.
[Wordt vervolgd.)nbsp;K.
— Sedert 15 Februari zijn ingekomen postwissels voor het ab. 1900 a
f 3.00 van de heeren: J. J. Louws te M., Th. O. van Bijssel te D., J.
f^aasdorp te E. en Johs. Klem te V. — Voor de jaarg. '96, '97, '98 in afl.
totaal f 4.15 van J. J. WestlroeTc te H.
—nbsp;Den Heer H. W. Meijerink te Drieberg..,n. Het gezonden ijzer in
dank ontvangen. Wij zullen er een model naar laten maken, het Uwe terug-
zenden en er in de April-aflevering een teekening en beschrijving van geven.
—nbsp;Wegens plaatsgehreJc moesten en p«ar artikelen tot de volgende aflevering
hlijven liggen.nbsp;Red.
MEDEDEELING YAN DEN UITGEVER.
Ten einde de aanbieding van werkkracht en het vragen van personeel
zoo gemakkelijk mogelijk te maken deelen wij mede dat advertentiën op dat
gebied door de abonne's van „De Hoefsmidquot; hierin kosteloos zullen worden
opgenomen. — Voor de opzending van brieven, ingekomen naar aanleiding
van een dergelijke geplaatste advertentie, aan den inzender hiervan, moet
natuurlijk de door ons voorgeschoten porto worden terugbetaald.
A. W. HEIDEMA.
tegen 1 APRIL a.s. een
bekwaam gediplomeerd hoefsmid,
ook bekend met onderwerk, tegen goed salaris.
Brieven franco onder No. 33 bureau dezes.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis In uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./quot; 3.40 voor Ne-
derland, [3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland ^4.50.
HOEFZOLEN voor paarden met geyoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij:
Aflevering -4.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 59-INHOUD: Hoe moeten de hoeven worden besneden bij jonge paarden
met Franschen stand en hoe bij toontreders. — Het besnijden der hoeven
bij Franschen stand en bij toontrederstand. — Geschiedenis van het hoef-
beslag. — Hoefbeslag-cursus te Utrecht. — Korte mededeelingen. — Me-
dedeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag. — Brief-
wisseling. — Advertentiën.
HOE MOETEN DE HOEVEN WOEDEN BESNEDEN BIJ JONGE
PAAEDEN MET FEANSGHEN STAND EN HOE
BIJ TOONTEEDEES?
Op 21 December 1899 werd door den heer H. C. Eeimers, rijks-veearts
en leeraar aan de Eijks Landbouwschool te Wageningen, te Appingedam een
voordracht gehouden over paardenfokkerij. Vóór de pauze sprak ZEd. op
een aangename, bevattelijke wijze over „de standen en de daarbij voorko-
mende afwijkingen.quot;
Hierbij sprekende over den z.g. Franschen en den ioontredenden stand,
juist twee tegenover elkander staande afwijkingen van den normalen stand,
Ïdaar bij het eerste geval de teen van den hoef naar huilen, bij het tweede
geval naar binnen gekeerd staat, gaf ZEd. hierbij de volgende methode ter
verbetering dezer beide abnormale standen aan.
„Bij Franschen stand moet van de binnenste ondervlakte van den hoef
„gedurig iets worden afgenomen, bij Ioontredenden stand van de buitenste
„ondervlakte.quot;
Met verwondering hoorde ik deze woorden aan en dacht aanvankelijk niet
anders, dan dat de geachte spreker hier eene vergissing beging door van
de buitenzijde te spreken waar ZEd. de binnenzijde bedoelde, en omgekeerd.
[nbsp;In de pauze ging ik een oogenblik bij mijn oud-leeraar zitten praten, en
'nbsp;sprak o.a. over deze, naar mijne meening begane vergissing. Het bleek mij
echter dat de heer Eeimers zich naar zijne opvatting niet vergist had.
inbsp;Voordat de spreker zijne voordracht vervolgde, werden de hoorders inde
gelegenheid gesteld ZEd. inlichtingen te vragen of van gedachten te wis-
selen naar aanleiding van het gesprokene. Van deze gelegenheid werd door
mij gaarne gebruik gemaakt om mijne opvatting en ervaring, — gelijk aan
die van alle paardenfokkers in mijne omgeving —, omtrent het besnijden
ider hoeven bij Franschen en Ioontredenden stand weer te geven.
Wij zijn gewend bij jonge paarden met Franschen stand niet van de
Inbsp;binnenziiamp;e, maar van de iwi^ewzijde van den hoef zoo veel en zoo dikwijls
mogelijk weg te nemen, en daartegenover bij een ioontredenden stand niet
de buitenzi^A-e maar de JiwweMzijde te besnijden. En deze, juist de tegen-
overgestelde methode van de door den heer Eeimers aangegevene, heeft
niet alleen mij, maar ook vele fokkers uit mijne omgeving goede resultaten
opgeleverd.
Indien nu de juiste methode door den heer Eeimers is aangegeven,
lijkt het mij vreemd, dat wij geen negatieve resultaten hebben verkregen.
Hierop werd door den geachten spreker geantwoord, dat het ZEd. genoe-
-ocr page 60-gen deed een stem uit de practijk te hooren over een zoo belangrijk onderwerp.
Spreker kon zicli echter niet de gronden verklaren, waarop de door ons
gevolgde methode goede resultaten kon geven, daar ze in strijd is met de
door de theorie geleeraarde methode, en den anatomischen bouw van het
been. Het zou echter niet onmogelijk zijn dat de practijk hier gelijk heeft.
Spreker beloofde, deze quaestie nader te zullen onderzoeken en mij met zijne
resultaten in kennis te stelleA^.;\ quot;4ai''-^^aldus besloot de geachte spreker,
«de eerste zijn die van tlieQt{e zaF verancJer^H, indien het mij blijkt dat de
»door den heer Eling^^ehelaar aangegfeven methode de juiste is.quot;
Ik twijfel niet of d/'lieer Eeimers zh\, de daad bij het woord voegende,
niet in gebreke blijv^z-op dit'gebied proeven te^^nemen, en met belangstel-
ling zie ik, en zeker;yelen met mij, den uitslag fan het onderzoek tegemoet.
T
Intusschen acht ik de quaestie Tan te groot belang, om niet in ruimen
kring te worden besproken, en uit te lokken dat meer mannen van practijk
hunne meening hieromtrent mededeelen.
' Voor een oogenblik aannemende, dat de theorie, zooals door den lieer
Ueimers wordt aangegeven, juist is, dan zouden wij bij een jong paard met
Franschen stand van de binnenouA.ev\\amp;kte van den hoef moeten afsnijden.
Maar wat gebeurt er in de natuur ?
Bij een paard met Eranschen stand slijt immers reeds vanzelf de binnen-
zijde van den hoef veel meer af dan de buitenzijde. Bij een toontredenden
stand zien wij juist het tegenovergestelde.
Een of ander valt bij nagenoeg alle paarden met Eranschen of toontre-
denden stand waar te nemen, altijd voldoende beweging vooropgesteld. De
natuur zou hier dus, bij eene genoegzame beweging, de genezing der kwaal
zelf bewerkstelligen. Wij weten echter al te goed dat zulks niet het geval
is. Ook hierom meen ik aan de juistheid van de door den heer Reimers
aangegeven methode te mogen twijfelen.
Aangenaam zal het mij zijn, indien vele fokkers en vakmannen van het
hoefbeslag hunne meening omtrent de besproken quaestie mededeelen, opdat
de juiste methode voortaan door allen worde toegepast.
Loppersum, Februari 1900.nbsp;G. Eling Tichelaar.
(Van dit artikel hebben wij een afdruk gezonden aan den aangehaalden
Spreker, alsmede aan de heeren W. O. Schimmel, leeraar aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht, en A. Erederikse, Ie luitenant-paardenarts
bij de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort, met verzoek hunne meening
omtrent deze zeer lastige quaestie te willen mededeelen. (Het laatste in Mei.)
De heer Reimers schreef het volgende:
Het schrijven van den heer Tichelaar, gericht aan de practijk, kan ik
slechts toejuichen. Ik mag er echter wel op wijzen, dat ik heb gesproken van
Franschen stand en niet van bodemwijd. Nu versta ik onder zuiver Eranschen
stand het buitenwaarts zetten der toongedeelten van den hoef, uitgaande
van koot en kroon, zonder dat daarbij het geheele been betrokken is. De
afbeelding is m.i. dus ook niet juist, daar de pijpen van boven naar elkaar
toe loopen.
Bij zuiver Franschen stand komt de dracht op den buitenrand en wordt
het been op de door mij aangegeven methode van besnijden rechter.
Plaats een dergelijk paard op een hellend vlak, ja bij een normalen stand
is dit ook waar te nemen, en u zult zien dat ik in deze gelijk heb.
HET BESNIJDEN DER HOEVEN BIJ ERANSCHEN STAND
EN BIJ TOONTREDERSTAND.
Het besnijden der hoeven bij Eranschen stand, met het doel langzamer-
hand verbetering in stand en hoefvorm te verkrijgen, moet zoodanig ge-
schieden dat van den binnen^famp;nA. telkens meer wordt afgenomen daii van
den iwifewwand. Vooral bij veulens kan men zich van de deugdelijkheid van
dezen maatregel overtuigen; onmiddellijk na het verkorten van den binnen-
toon-, zij- en verzen wand draait de buitenwaarts gerichte hoef zich naar
binnen. Bij deze jonge dieren, welke groote buigzaamheid bezitten, kan
soms reeds na een enkele verkorting de gewenschte stand worden verkregen;
bij oudere paarden gelukt dit óf eerst op den langen duur óf in het geheel
niet meer. Toch zal door een dergelijk besnijden de Eransche stand althans
niet erger en dus de hoef niet nog scheever worden. Het is echter zaak om
bij oudere paarden van den binnenwand slechts een weinig meer af te nemen
dan van den buitenwand.
De verklaring van het feit dat sterker besnijden van den binnenwand
verbetering in den Eranschen stand aanbrengt, is niet zoo eenvoudig. Het
is bekend dat de binnen-hoefhelft bij dezen stand meer heeft te dragen dan
de buiten-hoefhelft en nu zou men meenen dat het verkorten van den bin-
nenwand den lichaamslast nog meer zou overbrengen naar de binnenzijde,
alzoo dat de toestand hierdoor nog erger zou worden. Op grond hiervan
raden sommigen dan ook aan om bij dien stand den huiten^amp;uA het meest
te besnijden.
Er zijn echter andere omstandigheden welke bij Eranschen stand een groote
rol vervullen, namelijk: 1quot;. is daarbij de kroonrand aan den binnenwand
Verder van den bodem verwijderd dan aan den buitenwand, en 2quot;. is de
binnenvlakte van koot-, kroon- en hoef been, gemeten van gewrichtsvlakte
tot gewrichtsvlakte, in het bijzonder bij oudere paarden, korter dan aan de
buitenvlakte dier beenderen. Het onderscheid in lengte is een gevolg van
de meerdere drukking, welke op de binnenzijde van het lidmaat wordt uit-
geoefend , en van de richting (van boven en binnen naar beneden en buiten)
Waarin die kracht werkt. Dat een meerdere drukking op een gedeelte van
een been de ontwikkeling hiervan belemmert, kan niet bevreemden; men
ziet hetzelfde in de plantenwereld geschieden. Wordt nu de binnenwand
uieer verkort dan de buitenwand, dan draait de hoef onmiddellijk eenigs-
zins binnenwaarts en wordt de lichaamslast daarover meer gelijkmatig ver-
deeld. Een gevolg hiervan is weder dat de binnenwand minder naar het
middelpunt van den hoef w-ordt geduwd en allengs een schuineren stand
aanneemt; daardoor zakt de kroonrand en worden (bij jonge paarden) bin-
nen- en buitenvlakte van koot-, kroon- en hoefbeen langzamerhand even lang.
Van den toontrederstand geldt hetzelfde als van den Franschen, met dien
quot;verstande dat daarbij de SwfeMwand meer moet worden verkort dan de lin-
werawand; gewoonlijk is die afwijking echter niet zoo sterk ontwikkeld als
de Pransche stand en is het dus (bij veulens) gemakkelijker om daarin ver-
betering te brengen.
Ten slotte zij nog opgemerkt dat stand en hoefvorm elkander veroorzaken;
door Franschen stand ontstaat een hoef waarvan de binnenhelft minder ont-
wikkeld is dan de buitenhelft, en door toontrederstand het omgekeerde. In-
dien echter door gebrehhig besnijden een scheeve hoef wordt gevormd, dan
zal de stand zich daarnaar richten, dat is óf Fransch óf als van een toon-
treder worden, en omgekeerd zal de slechte stand (bij veulens) kunnen ver-
dwijnen , wanneer de hoeven met overleg worden besneden. De meeste ge-
brekkige standen ontstaan door verwaarloozing der hoeven in de jeugd.
Utrecht, 22 Maart 1900.nbsp;W. O. Schimmel.
-ocr page 63-T
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
BOOE
F. LAMÉRIS.
HOOFDSTUK L
Inleiding: De oude volkeren. Set paard hij de Grieken.
Het temmen en africhten van het paard is een der schoonste overwin-
ningen door den mensch behaald; het is de gedienstigste geest, die ooit door
hem in slavernij gebracht en aan zijnen wil onderworpen werd. De geschie-
denis der menschheid levert talrijke bewijzen, dat, zonder het gebruik van
dit dier, het menschdom nooit die mate van ontwikkeling en beschaving
zou hebben verkregen, als heden is bereikt.
Inderdaad, we mogen zeggen, dat naast het gebrek aan ijzer, het gebrek
aan paarden een der grootste natuurlijke slagboomen voor den vooruitgang
der beschaving zoude geweest zijn. Kracht, snelheid, volharding en bewon-
derenswaardige vlugheid hebben aan dit huisdier den voorrang gegeven boven
alle andere. Cu vier heeft gezegd, dat het den mensch nooit zou gelukt
zijn, het paard aan zijnen wil te onderwerpen, indien niet de natuur eene
tandelooze ruimte — de lagen — tusschen de snijtanden en kiezen had
opengelaten; dit immers maakt de ligging en inwerking van het gebit mo-
gelijk. Met nog meer recht mag men evenwel beweren, dat de mensch het
nauwelijks de moeite waard zou geacht hebben, het paard te temmen, indien
het niet van nature begiftigd ware geweest met eenen hoef, die door zijn
bouw en samenstelling geschikt is, om, behalve den eigen lichaamslast, ook
nog den ruiter te dragen; die verder een slechte geleider is der warmte en
het dier daardoor in staat stelt, tochten te maken in sneeuw en ijs in de
noordelijke streken, zoowel als in de brandende zandvlakten der tropische
gewesten. Het behoeft ons daarom ook niet te verwonderen, dat bijna alle
schrijvers der oudheid hunne aandacht wijden aan de hoeven.
Xenophon, een Atheensch veldheer en tevens uitstekend paardenkenner,
f'inbsp;schreef reeds in zijn werk over de ruiterij: „Wat het lichaam van het paard
betreft, moeten we eerst de voeten onderzoeken; want evenals een huis
niet deugt, waarvan de bovengedeelten buitengewoon schoon, doch de fun-
damenten niet goed zijn gelegd, zoo ook deugt het schoonst gebouwde
oorlogspaard niet, als zijne hoeven slecht zijn.quot; De Engelsche kernspreuk
„No foot, no horsequot; — geen hoef geen paard — is dus slechts eene her-
haling van hetgeen reeds twee duizend jaren geleden door Xenophon
werd uitgesproken.
Wil men dus, dat het edele dier de hem opgedragen taak naar behooren
zal volbrengen, dan is het van het grootste belang te zorgen, dat dit lichaams-
deel zich in goeden staat bevindt.
Daardoor is de mensch reeds in vroegen tijd gekomen tot de kunst van
het hoefbeslag, namelijk, om dat gedeelte van den hoef, hetwelk met den
bodem in aanraking komt, te beschutten voor overmatige afslijting.
Het hoefbeslag wordt gewoonlijk als eene nederige kunst beschouwd, een
bescheiden handwerk, dat desniettemin de waarde van het paard vertien-
M« gt;1
voudigt. Van deze oogenschijnlijk zoo onbeduidende kunstbewerking heeft
in bepaalde tijden de vooruitgang van de beschaving afgehangen.
Het is eene kunst, die invloed heeft uitgeoefend op het lot en de toekomst
der volkeren en bracht het hare bij tot den telkens sterker wordenden
stroom van het menschelijk streven.
In den natuurstaat heeft de hoef geene beschutting noodig: de stevigheid
en taaiheid van den draagrand, het ontbreken van kunstwegen, geene
belasting dan eigen lichaamsgewicht, zijn alle factoren, die het in vrijheid
levende paard voor overmatige afslijting behoeden. Maar het klimaat in
verband met den huisdierstaat verandert in mindere of meerdere mate de
voorwaarden, waarop de hoornschoen tot beschutting kan dienen van de
boogst gevoelige en bloedrijke weefsels, daarin besloten. In Oostersche
landen hebben de paarden harde en stevige hoeven, zoodat eene beschutting
zelden noodig is. Be Perzen en Tartaren beslaan hunne paarden nooit, de
laatste bedekken des winters, wanneer de wegen hard en ruw zijn, de
hoeven met versche runderbuiden. De nomadenstammen tusschen den
Chineeschen muur, de woestijn van Gobi en de Russische grens, gebruiken
geene ijzers voor*hunne kleine paardjes. Worden ze door te veel afslijting
kreupel, dan stijgt de ruiter af en vangt een nieuw paard uit de kudde,
terwijl die met afgesleten hoeven na eenige weken rust in deze uitgestrekte
weiden weer even goed als vroeger te gebruiken zijn. Ook in de Molukken
en op Java worden de paarden niet beslagen. Liechtenstein merkt op,
dat bij de paarden aan de Kaap de Goede Hoop, van jongs af aan gewend
bun voedsel in de hooge bergstreken te zoeken, de hoeven zoo snel groeien,
dat er geene reden bestaat om ze te beslaan.
Dr. Browne zegt, dat de paarden op Jamaica door het droge klimaat
zulke harde hoeven bezitten, dat zij zelden ijzers noodig hebben. Ook in
de Pampa's van Zuid-Amerika, waar in den zachten bodem zelden een steen
te vinden is, zijn hoefijzers onbekend, zelfs moet men van tijd tot tijd den
hoornwand van den hoef met hamer en houwkling inkorten. Zoo zien wij
dus, dat in bepaalde streken der wereld paarden voor den mensch dienst-
baar zijn gemaakt en nog steeds tot eene zekere grens gemaakt kunnen
Worden, zonder ijzeren beschuttingsmiddelen aan den hoef.
Op de teekeningen der oude Egyptenaren en de beeldhouwwerken der
Assyriërs vinden we niets, dat op een beslag gelijkt; het gebruik, dat zij
Van het paard maakten, moet daardoor beperkt zijn geweest. Ook aan de
volkeren uit het Oude-Testament was het hoefbeslag in den tegenwoordigen
zin niet bekend. Deborah (1296 v. Chr.) zegt in Eigteren, Hoofdstuk 5,
vers 22: „Toen werden de hoeven der paarden verpletterd van het rennen,
bet rennen zijner magtigen.quot;
Jesaja (760 v. Chr.) zegt in de grootscbe profetie van den val van Jeru-
zalem door de Eomeinsche heerscharen; Hoofdstuk 5, vers 28: „Welke
pijlen scherp zullen zijn en al hunne bogen gespannen, hunner paarden
boeven zullen als eene rots geacht zijn en hunne raderen als een wervelwind.quot;
Jeremia (607 v. Chr.), Hoofdstuk 47, vers 3, verhalende van de bestraf-
^ng der Philistijnen: „Vanwege het geluid van het stampen der hoeven
fijner sterke paarden, vanwege het geratel zijner wagens.quot;
Er zijn schrijvers, die beweren, dat ten tijde van Homerus (1000 v.
Chr.) de kunst van het hoefbeslag reeds was uitgevonden. In zijn gedicht
de Ilias spreekt hij namelijk dikwijls over paarden met koperen hoeven en
„luidklinkende hoefslagen.quot; Dit is evenwel eene dichterlijke voorstelling,
om aan te duiden de hardheid der hoeven en de kracht, waarmede zij met
den bodem in aanraking komen.
Homerus is zeer nauwkeurig in zijne beschrijvingen van paarden, strijd-
wagens, wapens en tuigen, maar geene enkele uitdrukking in zijne gedichten
laat de veronderstelling toe, dat zijne strijdpaarden beslagen waren.
Xenophon, de Atheensche veldheer, geeft uitvoerige voorschriften over
de behandeling der hoeven. Hij liet bijvoorbeeld de paarden, in den stal
zoowel als buiten, bij het poetsen, op een met ronde veldkeien bevloerden
bodem staan. Al zijne voorschriften zijn er op berekend, de hoeven zoo
hard en droog mogelijk te houden, opdat ze des te beter weerstand konden
Inbsp;aan de afslijting. Hieruit blijkt dus zeer duidelijk, dat er geene
ijzers door de Grieken werden gebruikt. Wel deelt hij ons mede, dat hij
bij sommige volken in Azië sokken óver de hoeven der paarden zag aan-
trekken, om des winters het diep inzinken in de dikke sneeuwlaag te
verhinderen.
Aristoteles (340 jaar v. Chr.) schrijft, dat, wanneer de in den oorlog
gebruikte kameelen voetkreupel werden, de drijvers ze leeren schoenen als
een rijlaars aantrokken.
Alexander de Groote moest zijne ruiterij achterlaten wegens de sterke
afslijting van de hoeven der paarden door de langdurige marschen.
Mithridates zond om dezelfde redenen zijne ruiterij naar Bitbynië terug.
De Grieken waren de eerste ware vertolkers der natuur; hunne physieke
eigenschappen, het klimaat en, het meest van alles, hun godsdienst werkten
mede om hun schoonheidsgevoel te ontwikkelen.
, 'nbsp;Hoewel er twee duizend jaren verloopen zijn, blijven toch hunne werken
steeds ieders bewondering afdwingen. Wij vinden in hunne beeldhouw-
werken die bewonderenswaardige uitdrukking van leven terug, welke slechts
f fnbsp;de grootste kunstenaars in staat zijn in hunne nabootsingen, scheppingen
der natuur te leggen.
Zulk een volk moet den fleren moed van het paard hebben lief gehad;
zij hebben dit getoond in de grootschheid van vorm en zuiverheid van lijnen,
zichtbaar bij de paarden op de friezen van het Pantheon. Geen twee van
^nbsp;de 110 paarden zijn in dezelfde houding afgebeeld, ieder afzonderlijk geka-
rakteriseerd door eene andere uitdrukking; zij schijnen te leven, te galop-
peeren en te steigeren; de aderen aan het hoofd en de beenen zijn opge-
zw^ollen; de hoeven hebben een zoo volmaakten vorm, als men nooit aantreft
bij paarden, welke eens beslagen zijn geweest. Aan de mondhoeken ziet
men de holten, waarin het gebit bevestigd is geweest. Geen spoor van
eenige bevestiging van een metalen voorwerp tot beschutting van den hoef
; 'nbsp;evenwel.
Ook vindt men geen enkel voorwerp, in de musea, onder de groote hoe-
veelheden wapens, sporen en gebitten door de oude Grieken gebruikt, dat
zelfs de levendigste phantasie in een hoefijzer herscheppen kan. Ook de
schilderijen op vasen en elders geven ons steeds paarden met naakte hoeven
te zien.
We zien dus, dat de Grieken geene middelen kenden om de overmatige
afslijting der hoeven en de daaruit voortvloeiende kreupelheid te voorkomen.
We moeten daarbij echter niet vergeten, dat het klimaat en de bodem van
Griekenland droog en daardoor gunstig zijn voor het weerstandsvermogen
der hoeven, zoodat aan het gebruik van het paard ruimer grenzen worden gesteld.
{Maandelijks zal van dit oorsponkelijk werk een hoofdstuk worden geplaatst,
zoodat het in ongeveer anderhalf jaar compleet kan worden.nbsp;E e d.)
HOEFBESLAG-CTJESUS TE IJTEECHT.
Aan den cursus 1899/1900, gehouden van wege het Genootschap van
Landbouw en Kruidkunde, werd door 17 hoefsmeden uit de provincie Utrecht
deelgenomen, waarvoor eiken Vrijdag, gedurende de maanden Nov., Dec.,
Jan., Eebr. en Maart, één der Smederijen en een lokaal aan de kazerne van
het le Eegt. Veld-Art. van 9 ure v.m. tot 3 ure n.m. waren beschikbaar gesteld.
Het in het Eeglement voorgeschreven examen had plaats 30 Maart. 1.1.
in tegenwoordigheid van de Commissie voor hoefbeslag. Het resultaat was
dat aan alle deelnemers het getuigschrift van bekwaamheid kon worden toe-
gezegd, en wel dat van „zeer goedquot; aan: N. Takken te Veenendaal, M.
Van Ophem te Abcoude, A. van de Werfhorst te Zuijlen, J. Okker-
man te Kockengen, M. van Dommelen te Maarssen,G. van Dommelen
te Zuijlen, E. Dekkers te Achttienhoven en G. van Brummelen te
Langbroek; van „goedquot; aan: M. Staal te Vleuten en G. Lokhorst te
Loenen a/d. Vecht; ywo. „voldoendequot; aan: C. van Eennes te Utrecht,
C. P. ten Ham te Montfoort. D. J. Niessen te Vleuten, W. de Eooy
te-Harmeien, J. Docter te Maartensdijk, W. J. van Hengstumte
ilontfoort en E. Daams te Loosdrecht.nbsp;Moubis.
■— Nietentang. Aan deze tang, waarvan in de vorige aflevering eene
teekening voorkomt en waarvan reeds melding werd gemaakt in „De Hoef-
smidquot;, jaargang 1896, bladz. 63, zooals mij later gebleken is, hebben wij
eene verandering aangebracht waardoor zij tevens dienst kan doen om de
nageluiteinden af te knijpen.
Ter plaatse waar de armen zich kruisen (het huis) zijn bekken aange-
bracht, die uit het huis getrokken zijn en samen de tang vormen om de
nagels af te knijpen.
Neemt men de teekening op bladz. 35 voor zich dan zijn deze nijptang-
hekken onder aan de daar afgebeelde nietentang aangebracht.
Hierdoor is het bezwaar voor het gebruik van de nietentang vervallen,
-ocr page 67-n.1. dat er weer een stuk gereedschap meer meegedragen zou moeten worden.
De tang is ons steeds nuttig gebleken sinds wij haar beschreven en is nu
zelfs bij gevoelige paarden bijna onmisbaar geworden.nbsp;F.
—nbsp;Prijzen voor goed hoefbeslag. Bij de keuring van merriën, den 11 Maart
1.1. te Utrecht gehouden, waren door het Utrechtsch Paardenstamboek,
evenals bij de dit voorjaar gehouden hengstenkeuring, weder 3 prijzen be-
schikbaar gesteld voor die hoefsmeden, welke het beste beslag hadden ge-
leverd. Voor dit doel werden 17 paarden aangeboden, met het resultaat
j Jnbsp;dat gelijkwaardige prijzen werden toegekend aan: A. H. Dirks teMontfoort,
oud-cursiaan van de smederij aan 'sEijks Veeartsenijschool, C. P. ten Ham
te Montfoort en Gr. van Brummelen te Langbroek, beide deelnemers
aan den cursus voor hoefbeslag te Utrecht.nbsp;Moubis.
—nbsp;Een onzer lezers deelt ons het volgende mee:
Het zij mij vergund een opmerking te maken, aangaande het verslag
over den cnrsns in hoefbeslag te Leiden in „De Hoefsmidquot;, 5de jaargang,
2de Aflevering. De namen der personen, daarin aangegeven als met lof te
zijn overgegaan, zijn niet geheel juist. Genoemd hadden moeten worden:
H. Hoogeboom te Eijnzaterwoude, D. W. Gesink te Voorschoten, W. Pie-
terse te Zoeterwoude en Jac. Schouten te Oudewetering.
Thans had ik nog een kleine opmerking, aangaande het uitgebrachte ver-
slag der vergadering gehouden door gediplomeerde hoefsmeden, 6 Jan. 1.1.
in 't Café De Burg te Leiden. Om zorg te dragen dat de cadeaux aan de
heeren D. Van Gruting en C. H. Löwensbeijn, naar behooren aangeboden
werden, was er een bestuur benoemd , welk bestuur (bij acclamatie) werd her-
kozen , als voorloopi(] bestuur voor den op te richten Hoefsmidsbond, waaraan
werden toegevoegd, de heer D. Van Gruting als Eere-Voorzitter, en de heer
C. H. Löwensteyn als Vice-Voorzitter.
Het Bestuur bestond uit de heeren: L. H. de Nie te Warmond , voor-
zitter, D. W. Gesink, Voorschoten, secretaris, A. E. v. d. Voet te Leiden, 2de
secretaris, A. Gesman te Leiden, Penningmeester, VV. Beukelaar te Zoeter-
woude en J. Waasdorp te Eijpwetering, leden.
—nbsp;Voorne en Putten. Te Nieuwesluis, gem. Heenvliet, werd Woensdag
28 Eebr. j.l., ten huize van den Heer Kortleve, eene vergadering gehouden
van smeden, werkzaam op Voorne en Putten. — In de locale blaadjes waren
per advertentie alle mannen van het vak opgeroepen, ten einde te trachten
eene vereeniging vau smeden voor dit eiland op te richten.
Die pogingen zijn voorloopig met goeden uitslag bekroond. Van de dertig
smidsbazen waren er drie en twintig present, zoodat kon worden overgegaan
tot het stichten van een Bond. De Bond beoogt de bevordering der belangen
van het smidsvak in den meest uitgebreiden zin.
't Was zeker te bejammeren dat niet alle smeden waren opgekomen,
want juist door de afwezigheid van die enkele konden nu niet eenparig die
besluiten worden genomen, die in het belang van alle vakgenooten zoo
}nbsp;gewenscht en zelfs dringend noodzakelijk werden geacht. Een besluit werd
genomen om ieder voor zich zooveel mogelijk te trachten de nog ontbrekende
als lid van den Bond te laten toetreden. Eerst wanneer dit gelukt, is het
mogelijk, met het oog op de toch reeds zoo scherpe concurrentie, uitvoering
te geven aan een daarop volgend besluit om den prijs per hoefijzer eenparig
met 5 cents te verhoogen. De normaalprijs bedraagt op dit oogenblik
dertig cents per stuk. Nu in den laatsten tijd de ijzer- en kolenprijzen
zoo zijn gestegen en de eischen aan een goed uitgevoerd beslag veel grooter
worden, werd deze verhooging door allen niet alleen billijk, maar door
Velen zelfs zeer noodig geoordeeld.
Een woord tot opwekking om als lid toe te treden is in aller belang
uiet misplaatst. Laat de schoone leus „Bendracht maakt machtquot; toch allen
bezielen, dan kan deze vereeniging bloeien en werkzaam blijven tot lotsver-
betering van den smid. Het vaststellen van een reglement en besprekingen
over den gemeenschappelijken aankoop van vakbenoodigdheden zullen tot
de werkzaamheden van eene volgende vergadering behooren.
Het Bestuur, hetwelk werd verkozen, bestaat uit de H.H. Boot te Brielle,
voorzitter, J. J. de G-ruyter te Eockanje, vice-voorzitter, C. de G-ruyter
te Nieuwenhoorn, penningmeester, en P. Y er burg te Oudenhoorn, secre-
taris.nbsp;***
— Een nieuw model-diploma voor hoefsmid, nit te reiken vanwege de (Jel-
«lersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw.
De heer Staring, oud-kapitein der Infanterie, heeft de welwillendheid
gehad voor genoemde Mpij. een model diploma te teekenen, en is hierin
uitnemend geslaagd.
Het door ons in dank ontvangen exemplaar bevat een vijftal teekeningen,
benevens: Greldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw.
Getuigschrift van lehwaamheid als hoefsmid. Uitgereikt aan — wonende
te — na afgelegd examen te — den — 190—. Aantal verkregen punten —.
Het dagelijksch bestuur der Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Land-
bouw, de Yoorzitter: — de Secretaris: —. De Oommissie voor het Hoef-
beslag, de Yoorzitter: — de Secretaris: —.
Om het aantal verkregen punten op een diploma te vermelden kan o.i.
alleen dan nuttig zijn, wanneer tevens het maximum en het minimum der
punten worden aangegeven, die bij de uitreiking van een diploma kunnen wor-
den behaald. Wel zoo goed komt het ons nog voor, indien eenvoudig werd vermeld
of het examen met zeer goeden-, goeden- of voldoenden uitslag was afgelegd.
Het vijftal teekeningen bestaat uit: F. het stempel der Geldersch-Overijsel-
sche Maatschappij van Landbouw, bevattende de wapens der beide betrokken
provinciën; 2®. de ondervlakte van een voorhoef, voorzien van een ijzer met
stoot en kalkoenen; 3®. de ondervlakte van een achterhoef, beslagen met
een ijzer zonder kalkoenen; 4«. paard en hoefsmid, bezig zijnde van het op
de knie genomen linker voorbeen den hoef te beraspen; 5®. paard en hoef-
smid, bezig zijnde van het zonder helper opgehouden linker achterbeen den
boef te besnijden. — De twee laatstgenoemde, keurig weergegeven beelden
zijn in kleurendruk.
— Hoefsmidschool te Amersfoort. De volgende acht miliciens van de Be-
'gt;'eden Artillerie zijn sinds 1 Maart 1.1. aan de school gedetacheerd: J. van
Benschop, J. W. J. Burgman, A. J. Hemelman, O. vande Kooy,
M. M Martens, C. E. J. Overmaat, M. Yeldman en H. Waal-
kens.
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. Abel Grroendijk uit Roodescliool,
die sinds 1 October 1899 een cursus aan de Hoefsmidschool volgde, heeft
na afgelegd examen met diploma de school verlaten.nbsp;F.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling M. Huizinga
van Westeremden, thans meester-smid te Ten Boer, sedert 23 October
1899 aan de inrichting geplaatst, heeft op 24 Maart j.l. het bewijs ont-
vangen met goed gevolg zijn leertijd te hebben volbracht.
De opengevallen leerling-plaats is op 26 Maart ingenomen door E. Vis-
ser van Nieuwolda.
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. 1 April j.l. is als burgerleerling toege-
laten Kornelis van den Berg te Zijldijk, prov. Groningen.
—nbsp;Plan-Burgerhoefsmidschool te Groningen. Het Dagelijksch Bestuur der
Groninger Maatschappij van Landbouw en JSfijverheid heeft onder bijvoe-
ging van een daartoe betrekkelijk plan, een rijkssubsidie aangevraagd voor
het oprichten eener hoefsmidschool.
—nbsp;Vereeniging tot verbetering van het ambacht. In aansluiting met vroe-
gere mededeelingen omtrent de door deze Vereeniging opengestelde gelegen-
heid voor timmerlieden, meubelmakers, smeden en huisschil-
ders, om door het afleggen van proeven van hehwaamheid den graad van
Meesier of van Qezel in hun vak te verwerven, — kunnen wij thans melden
dat deze proeven, den 19en Februari j.l. te Ftrecht aangevangen, aldaar
den 17en Maart d.a.v. zijn geëindigd, met den navolgenden uitslag.
Aantal kandidaten ingeschreven: 36, opgekomen 25, teruggetrokken 3,
afgewezen 5.
Geslaagd 17, waarvan voor den Meesterproef in het Smeden: J. J. van
Leeuwen te Arnhem; idem als Gezel: E. A. Bouma te Alkmaar, H.
V. Man zo m en J. Deys te Utrecht.
Aan alle opgekomen kandidaten zijn afschriften van de door hen behaalde
cijfers verstrekt, in den vorm van een examen-staat. Op nader te bepalen
plaats, tijd en wijze zullen hun de desbetrefl'ende diploma's worden uitgereikt.
Voor deze proef-aflegging waren bereidwillig lokalen beschikbaar gesteld
door het Bestuur der Ambachtschool en de Directie der Maatschappij tot
Exploitatie van Staatsspoorwegen te Utrecht.
—nbsp;Vierkante insteekkalkoenen. Siemann, mr. hoefsmid te Warmsen in
Hannover, heeft in „Der Hufschmiedquot; kort geleden het uit de hand smeden
van vierkante insteekkalkoenen sterk aanbevolen. Hij zegt met behulp van
een knecht en een leerling 120 stuks per uur te kunnen maken, 40 stuks
uit één KG.
—nbsp;De oud-leerling der Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen (30 Maart—
30 Aug. 1896) E. Lanting heeft thans een smidse gekocht te Oterdum
en gaat zich hier ook metterwoon vestigen. — De oud-leerling E. H. Edzes,
sedert eenige jaren werkzaam bij de heeren van der Made te Klundert,
heeft thans een smederij gekocht te Alkmaar.
Verheiering. De naam J. van der Boon, vermeld in de vorige aflevering
blz. 43, moet zijn: D. van den Bosch.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET WINNENquot; EN DE VOOENAAMSTE EIGENSCHAPPEN YAN
HET IJZEE.
Vervolg.
7. EigenscJiappen van Tiet gietijzer.
Uit de besclireven bereidingswijze kan men opmaken, dat het verkregen giet-
ijzer in hoofdzaak steeds een verbinding van het zuiver metaal met koolstof
is; daarenboven bevat het nog eenige andere elementen zooals zwavel, phos-
phorus, silicium, koper, calcium, enz. die gedeeltelijk als verontreinigingen
aangezien kunnen worden. Van de hoeveelheid koolstof, en van de wijze
waarop deze met het ijzer verbonden is, hangt de aard, het verschil in eigen-
schappen en soort, benevens de aanwending van het ijzer in de nijverheid
hoofdzakelijk af
Met onderscheidt twee soorten van gietijzer: het witte en het grauwe.
In het eerste bevindt zich (van 2,5 tot 3,7 pet.) koolstof, die bijkans geheel
met het ijzer scheikundig verbonden is; daarom is van de zwarte kleur der
kool ook niets waar te nemen, en het ijzer op de breuk vlakte zilverwit;
slechts hier en daar vertoonen zich enkele zwarte of grijze stipjes of streepjes,
die een overgang tot het grauwe gietijzer aanduiden. Deze laatste soort
heeft ongeveer evenveel koolstof als het witte, maar meer dan de helft (van
1,3 tot 3,7 pet.) verkeert in vrijen staat, en komt in den vorm van fijne
puntjes of blaadjes voor (graphiet), die tusschen de ijzermoleculen gelegen zijn;
vandaar de eigenaardige donkere kleur, die van gevlekt en lichtgrauw tot
zwart en bruingrauw klimmen kan.
Beide ijzersoorten verschillen van elkander in sommige voor de nijver-
heid zeer gewichtige eigenschappen. Het witte gietijzer is in hooge mate
hard en broos, en onder deze soort van ijzer bezit het spiegelijzer, dat 5,2
tot 5,6 pet. koolstof bevat, de grootste hardheid; het kan om deze reden
door boren, vijlen, zagen of draaien niet bewerkt worden. Deze ijzersoort
is óf min óf meer duidelijk gekristalliseerd (spiegelijzer) óf slechts kristallijn
van grof-tot fijnkorrelig, naarmate het koolstofgehalte vermindert; in alle ge-
vallen is de breukvlakte zuiver wit. De smelttemperatuur is voor de ver-
schillende soorten van wit gietijzer zeer uiteenloopend en ligt tusschen 1200'^
en 1500® C. Na het smelten is de massa dik vloeibaar en taai, en daarom
weinig geschikt voor het gieten van voorwerpen. Daarentegen is het grauwe
ijzer betrekkelijk zacht, laat zich met vijl, boor en beitel tamelijk goed be-
werken, en des te beter naarmate de hoeveelheid vrije kool, en daarmede
de donkere kleur op de breukvlakte, toeneemt. Het smelt niet zoo gemak-
kelijk als het witte ijzer, ongeveer bij 1500 tot 1600quot; C., maar wordt dan
zeer dun vloeibaar en bijzonder geschikt voor het gieten in allerhande vormen.
Indien men het witte gietijzer smelt, sterk verhit en langzaam laat bekoelen,
wordt het grijs, terwijl het gesmolten grauwe ijzer, door middel van goede
Warmtegeleiders snel bekoeld, in de witte soort overgaat.
Het gietijzer is noch in kouden , noch in warmen toestand eigenlijk rek-
-ocr page 71-en hamerbaar; de witte soorten springen onder de hamerslagen in vele
kleine stukken, de grauwe laten echter in kouden en warmen toestand een
zwakke bewerking met den hamer toe. Herhaalde verhitting van het giet-
ijzer tot gloeiens toe, vermeerdert het volumen blijvend met 10 en meer
procent, een eigenschap, die men het „kwellenquot; noemt en bij sommige oude
kachelpotten duidelijk ziet. Ben eigenaardige, eerst in de laatste jaren waar-
genomen eigenschap van het gegoten ijzer is die, dat het bij matige ver-
warming en nog meer in de gloeihitte allerhande gassen, in het bijzonder
waterstof en koolo.xyde doorlaat. Dit is vooral niet uit het oog te verliezen
bij de verwarming der vertrekken door ijzeren buizen, stooktoestellen en
kachels, omdat de zoo verwarmde lacht soms een onaangenamen reuk ver-
krijgt en een voor de gezondheid schadelijke uitwerking heeft. Langdurige
inwerking van het zeewater lost gietijzer langzaam op en verandert het in
een sponsachtige, broze zelfstandigheid.nbsp;K.
(Wordt vervolgd).
Sedert 15 Maart zijn ingekomen postwissels van H. L. Meijers te S. en
A.nbsp;Nijsse Gzn. te K. beide ƒ 3.00 voor ab. 1900; van B. van Leeuwen te
jS'. W., K. Gons te B. en J. Smid te TJ. ieder f 1.50 voor 1ste halfjaar
1900, van C. M. ran Bietselwten te B. fO.TS voor 1ste kwart. 1900 en van
B.nbsp;van Eek te B. (N.O.I.) volgens nota P. en H. f 11.94.
Op plaatsing wachten:
1.nbsp;Beslag zonder nagels (met figuren) door Gr. J. v. d. N o o r d a a, hoef-
smid te Eibergen.
2.nbsp;Opleiding aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, door F.
3.nbsp;Invloed van het beslag op de gevoeligheid van den hoef, door C.
4.nbsp;Het maken van een klemijzer, door D. E. Stuivenberg, meester-
knecht aan de Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
5.nbsp;Een bijzondere vorm van klapijzer (met afbeelding), vervaardigd door
H. W. Meyerink, hoefsmid te Driebergen.
Bij dezen betuigt ondergeteekende
zijn hartelijken dank aan den Wel-
edelgestrengen Heer J. B. H. MOUBIS,
kapitein-paardenarts en den Heer S.
VAN ANGEEEN, korporaal-hoefsmid,
te LTtrecht, voor het uitstekend onder-
wijs van hen genoten op den cursus
voor hoefbeslag aldaar gehouden, waar-
door hij in staat werd gesteld met
gunstig gevolg het examen als hoef-
.smid af te leggen.
N. TAKKEN,
Gediplomeerd hoefsmid.
Veeïtein-daal , April 1900.
Een naar den eisch des tijds in-
gerichte
waar alle werk wordt verricht.
Brieven franco onder letters V. P-
aan het bureau van „De Hoefsmid.quot;
Kunst tl oor n,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteui'-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp. / 3.40 voor Ne-
derland, /quot;S.VS voor België, voor O. en
W.-Indië en bet overige buitenland '4.50.
r\ I HOEFZOLEN voor paarden met gevoelige of gebrek-
kige hoeven.
Deze zolen worden zeer geroemd en zijn in alle afmetingen
verkrijgbaar.
CIRCULAIRES op franco aanvrage bij :
Specialelt in artil^elen Yoor lioeflieslag
en van de welbekende
Davo HOEFRASPEN.
Alieenverkoop van de ^
onovertroffen kwaliteit
HOEFIJZER, merknbsp;__
De beste Hoefnagels van Moelier amp; Schreiber.
G-etuigsehriften van vele gediplomeerde hoefsmeden ter inzage. Prijzen
Op aanvraag. Levering franco naastbijkomend station of wal.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
I.Isnagels - Llspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
ufthalers voor püntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Va vijl, met en zonder angel - Honwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempehjzers).
Las- of Welbladen om ij zer en staal te wel len.
STRIJKRAIS D JES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met
zonder riempjes
of
Blanke en donkere
ASOLIE,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE,
TALK,
ENZ. ENZ.
Opruimer
voor
Schroefga-
ten met
sleutel
voor
13—15 en
17 mM.
draad.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote Yoorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 74-oe Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 75-INHOIJD: Het besnijden der hoeven bij paarden met Franschen stand
en bij toontreders. — Greschiedenis van het hoefbeslag. — Beslag zonder
nagels. — Examen te Amstelveen. — Examen te Nunspeet. — Hoefbeslag-
Examen te Steen-wijk. — Ingezonden stukken. — Mededeelingen over het
smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
HET BESNIJDEN DEE HOEVEN BIJ PAAEDEN MET EEANSCHBN
STAND EN BIJ TOONTEEDEES.
In het artikel van den Heer Gr. Eling Tichelaar is sprake van „ver-
betering dezer beide abnormale standenquot; en wel wordt hier in het bijzonder
bedoeld het besnijden van de hoeven bij jonge paarden', zooals het opschrift
aangeeft. Daarom wensch ik dadelijk te zeggen, dat ik nooit in de gelegen-
heid ben geweest deze standen bij veulens met het oog op de hoefverpleging
na te gaan; een bepaald oordeel, aan de practijk getoetst, kan ik daarom
niet uitspreken.
Meeningen omtrent dit onderwerp van verschillende schrijvers over hoefbeslag.
In het voorschrift voor de hoefsmeden in het Eransche leger
wordt gezegd: „Onder een been, dat Eransch staat, behoort een hoef van
Eranschen stand.
„Een been, dat Fransch staat, recht te willen maken, is onmogelijk en
„moet niet beproefd worden. Als de hoefsmid met dit doel flink den hoef
„aan de buitenhelft besnijdt, komt hij er toe een hoef van een toontreder
„onder een been, dat Fransch staat, te plaatsen.
Th ar y zegt van den Fr. stand: het besnijden kan slechts zoo plaats hebben,
dat de vorm van den hoef niet slechter wordt, maar moet nooit genezing tot
doel hebben en haalt dan uit het bovengenoemde voorschrift aan: „een been
met Fr. stand recht te maken is onmogelijk en moet niet worden beproefdquot;.
Om het gebrek van den stand iets te verminderen, den vorm van den
hoef minder afwijkend te doen voorkomen en om loslating van hoorn te
voorkomen, moet de scherpe rand aan de buitenhelft van den hoef sterk
weggenomen worden.
Ook Goya a is van dezelfde meening; hij zegt nog, als de hoefsmid met
het doel om den Er. stand te verbeteren de buitenhelft van den hoef zoo-
veel mogelijk besnijdt en een ijzer onderlegt met dikkeren binnentak, komt
hij er toe een hoef behoorende aan een toontreder, te plaatsen onder een
been dat Fransch staat.
Dezelfde meening vindt men in het werk van Jacoulet et Chôme 1.
Lungwitz zegt: „de hoefverpleging bij veulens is van groot belang, omdat
daardoor vele gebreken in den stand der ledematen verminderd en zelfs op-
geheven kunnen worden. Natuurlijk moet bij elk besnijden met hoefvorm
en stand rekening worden gehouden.
De redactie van „Der Hufschmiedquot; zegt: De regels, waarnaar de
besnijding der veulenhoeven moet plaats hebben, zijn in het algemeen dezelfde
als die voor de besnijding van de hoeven steeds gelden.
Tlak neerzetten en een niet gebroken voetas zijn ook hier de punten waar
op gelet moet worden.
Eene verbetering van den stand van het been door verbetering van den
hoefvorm kan slechts in de beide eerste levensjaren plaats hebben, vooral
in het eerste, maar slechts in geringe mate. Altijd moeten hoefvorm en
beenstand bij elkaar passen en is het zaak door doelmatig besnijden vóór
alles te verhinderen, dat de afwijkende stand nog meer van den normalen
gaat afwijken.......
Alleen het besnijden is niet altijd voldoende, men moet dan de hoefhelft,
die het meest aan slijting onderhevig is, door een doelmatig beslag daar-
tegen beschutten (half ijzer).
Jva te hebben meegedeeld wat verschillende Eransche en Duitsche schrij-
vers over dit onderwerp zeggen, hetgeen echter zooals uit een en ander
blijkt, voor een deel meer slaat op paarden die beslagen worden dan op
veulens, wensch ik het volgende er aan toe te voegen.
Bij volwassen paarden kan m. i. geen sprake zijn van het verbeteren der
bedoelde standen, stand en hoefvorm behooren bij elkander.
De hoef van het veulen moet zoo besneden worden, dat het veulen den
hoef vlak op den bodem zet, van welk gedeelte van den hoef dus het meest
moet afgenomen worden is met zekerheid alleen te zeggen als men het veu-
len voor zich ziet.
Dit besnijden moet met veel zorg geschieden; neemt men toch te veel
Weg aan de binnenzijde dan maakt men een hoef, die normaal is tot een
hoef behoorende bij bodemwijden of Er. stand, of, als deze standen aanwe-
zig zijn, tot een hoef, die behoort aan een veulen, dat dit gebrek in hoo-
gere mate heeft.
Men besnijde derhalve den hoef van een veulen met Er. stand eerder iets
te veel aan de buiten- dan aan de binnenzijde.
M. i. moet de hoef bij Er. stand zoo besneden worden, dat deze zooveel
mogelijk — de uitw. toonwand komt het eerst op den bodem bij dezen
stand — vlak wordt neergezet, en in geen geval mag hiervan worden afge-
weken door te veel van de binnen-hoefhelft af te nemen.
Dit besnijden moet minstens om de maand plaats hebben.
Handelt men anders, dan moeten de gewrichten op den duur door het be-
snijden lijden.
De Heer G. Eling Tichelaar zegt: Wij zijn gewoon bij jonge paar-
den met Eranschen stand niet van de binnenzijde, maar van de buitenzijde
van den hoef zooveel en zoo dikwijls mogelijk weg te nemen enz. Nu komt
de vraag bij mij op, hoeveel wordt van de buitenzijde genomen?
Als een veulen zich vrij bewegen kan — en dit is toch zeker gewenscht —
dan zal er wel steeds meer van de buiten- dan van de binnenzijde afgeno-
men moeten worden. De binnenzijde is immers meer belast en zal meer
slijten en minder groeien dan de buitenzijde, de hoorngroei toch is minder
(laar waar de meeste belasting is.
Dikwijls zal dus niets van de binnen-hoefhelft afgenomen kunnen worden,
maar alleen de buiten-hoefhelft ingekort moeten worden. E rederiks e.
Daar mijn oog in Aflevering 4 van „De Hoefsmidquot; gevallen is op het
stuk, dat handelt over het besnijden van de hoeven van jonge paarden met
Eranschen- of toontrederstand, wil ik met enkele woorden mijne meening
mededeelen.
In Haarlem en omstreken heb ik ervaring bij volbloedveulens opgedaan
en bemerkt, dat bij Eranschen stand de buitenste hoefhelft het sterkst groeit,
zoodat de grootste inkorting aan de buitenste hoefhelft moet plaats hebben
en wel zooveel, dat de hoef weer vlak op den bodem komt te staan. Dit
besnijden moet elke maand geschieden.nbsp;Larmené.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOR
F. LAMÉEIS.
Het paard bij de Romeinen.
Jtomeinsche heirwegen. Soleae spartea. Hipposandalen.
Hoewel de Romeinen reeds vroeg gebruik maakten van het paard, waren
toch de Grieken reeds 700 jaren vroeger daarmede begonnen. Hunne wijze
van rijden en de behandeling van het paard ontleenden zij aan de oudere
beschaving, die der Grieken, (zoodat deze geheel van Griekschen oorsprong
is). De Romeinen zijn oorspronkelijk geen ruitervolk, hunne legioenen be-
stonden alleen uit zwaar gewapende voetknechten. In hunne talrijke oor-
logen leerden zij evenwel het groote voordeel der ruiterij inzien, zoodat ten
tijde van Rome's wereldheerschappij , de veldslagen voornamelijk op operaties
van dit wapen waren gebaseerd.
Antonius noemde de schitterende charge der cavalerie tegen den vijand
„een storm van paardenquot;. De paarden der Romeinen waren echter van
slapper constitutie en hadden zachtere hoeven dan de Grieksche, daar de
bodem, vooral om Rome, vochtiger is.
De Numidische ruiterij en die der Parthen waren vlugger in het terug-
trekken en verzamelen en verzekerden hun daardoor de superioriteit boven
de ruiterij der Romeinen met hunne zware massa's voetvolk.
Indien het hoefbeslag aan de Romeinen bekend was geweest, dan zou dit
grooten invloed op hunne zegetochten hebben gehad.
Plinius (60 n. Chr.) beschrijft zeer nauwkeurig en uitvoerig de geschie-
denis der ontdekking en uitvindingen. Hij vertelt ons, dat Tychius, een
bewoner van Boeotië, het eerst schoenen voor den mensch leerde maken;
verder dat Pelethronius het zadel invoerde; hij spreekt echter niet over
het hoefbeslag als zoodanig. Wel vermeldt hij, in navolging van Aristo-
teles, dat de kameelen kreupel werden op lange marschen, als zij niet
geschoeid waren.
Virgilius en andere schrijvers betitelen het paard met voorliefde als
sonipes-klankhoef, helder klinkende voet, om daarmede het geluid aan te
duiden dat de goedgevormde hoef met uitgeholde zool op hunne geplaveide
heirwegen maakte.
Ten einde het afslijten der hoeven zooveel mogelijk tegen te gaan werden deze
wegen zoo effen en vlak mogelijk gemaakt. Aldus kwamen door kolossalen
arbeid en opoffering die grootsche werken tot stand, die alle andere gedenk-
teekenen van dit volk overtreffen. Deze heirwegen strekken zich uit van de
straat van Gibraltar door Spanje en Gallië tot de Noord- en Oostzee, tot
den Euphraat in Azië en tot ver in het zuiden van Egypte. Bijna alles
werd opgeoflerd en uit den weg geruimd, om ze tot stand te brengen: hier
werden heuvels doorgegraven, daar bergen en groote rotsen diep uitgehou-
wen , om eenen doortocht te verleenen.
Te Terracina, waar een rotsketen tot op eene diepte van 26 voet is inge-
sneden, is zelfs de harde en gladde rotsbodem met dwarse groeven voor-
zien (geribd), om aan de paarden steun voor den voet te verschaffen.
De heirwegen in Italië waren, naar hunne overblijfselen te oordeelen,
het best gemaakt. De Via Appia van Some naar Capua is de oudste en
beroemste; deze wW in 312 v. Chr. door den Censor Appius Claudius
Coecus aangelegd.
Daar het midden der wegen aan meerdere afslijting onderhevig is, en mede
met het oog op het afloopen van het water, werden zij een weinig rond
gelegd. Zij bestonden uit lagen zand, grint en een uitstekend cement, ge-
plaveid met platte niet zeer groote steenen, vlak naast elkaar gelegd en
stevig verbonden door het bindmiddel en vormden aldus een' harden en
eften straatweg.
Eenigen tijd voor de Christelijke tijdrekening stelde keizer Augustus
koeriers (publici Cursorus of Veredarii) aan, om tijdingen sneller te kunnen
verzenden, dan vóór dien tijd het geval was. Op afstanden van 5 tot 6
üomeinsche mijlen werden posthuizen opgericht waarvan ieder voortdurend
Voorzien was van een 40-tal paarden.
Door middel van dit groot aantal pleisterplaatsen (mutationes) en versche
paarden was het mogelijk 100 mijlen per dag af te leggen, niettegenstaande
de hoeven aan sterke afslijting waren blootgesteld.
Ongeveer eene eeuw vóór onze jaartelling ontving Cicero, te Eome
zijnde, op 28 September eenen brief uit Britannië, aldaar gedateerd op den
len van dezelfde maand. Wanneer we in aanmerking nemen den tijd, be-
noodigd voor den overtocht over het Kanaal en het overtrekken der Alpen,
of die voor de groote gemaakte omreis om deze gevaarlijke bergketen te
vermijden, dan schijnt ons de tijdruimte van zes en twintig dagen merk-
waardig kort toe.
Drie honderd jaar later, onder de regeering van Theodosius, reed
Caesarius, een invloedrijk magistraat, van Auliogiê naar Constantinopel
in zes dagen. De afstand tusschen deze beide plaatsen bedraagt 725
Romeinsche mijlen, dat is 665 Engelsche mijlen of 1070 KM. Hij moet
dus per dag plm. 178 KM. hebben afgelegd.
Co lu mei la (40 n. Chr.), die zeer goed op de hoogte was met de weten-
schap dier dagen, beveelt aan om den vloer van den stal in het midden het
hoogst te maken voor de afvloeiing der urine. De vloer moet gemaakt
wordeu uit goed passende eiken delen; want dit soort hout, zegt hij, maakt
de hoeven der paarden zoo hard als steen.
In onze O.-I. bezittingen staan de onbeslagen paarden op vloeren van
hard hout, boven den grond, zonder eenig strooisel; hierdoor blijven de hoeven
droog en hard, eene gewenschte eigenschap voor barvoets gaande paarden.
Keizer Deocletianus (303 na Chr.) stelde in een edict de maximum
prijzen vast voor arbeidsloonen en levensmiddelen. Hierin vinden wij ook
twee prijsbepalingen van verschillende dienstverrichtingen van den mulo-
medicus , n.1.: Aan den mulo-medicus om de dieren te scheren en de hoeven
le besnijden 6 Denarii, idem om ze te poetsen en het hoofd te reinigen 20
Denarii.
Bronzen hecht, beschreven door
Caylus, vermoedelijk van
een veegmes.
Was het hoefbeslag toen ter tijde bekend geweest, dan moesten er be-
palingen dienaangaande in dit edict zijn voorgekomen. Te Rome zijn voor-
werpen gevonden, die bij nadere beschouwingen bleken gediend te hebben
als veegmes om den hoef te besnijden. Sommige hechten zijn prachtig be-
werkt, vooral die, welke te Pompei, de onder lava bedolvene stad, zijn op-
gegraven.
Dit zijn de oudste overblijfselen van hoefbewerking bij de Romeinen.
Columella, Theomnestus en Vegetius schrijven het gebruik van
beschuttingsmiddelen voor, welke uit gevlochten riet, boombast, leder of
stroo vervaardigd werden en eene soort schoenen of zolen vormden, welke
met riemen of banden rondom de kroon werden vastgemaakt. Dit zijn de
„soleae sparteaequot;, dikwijls ook alleen spartea genoemd.
De gewone solea of sandaal, welke de Romeinen des morgens in huis droe-
gen, bestonden uit een plankje van licht hout, door gekruiste banden over
de wreef van den voet vastgebonden. De „soleae sparteaequot; werden echter
„aangetrokkenquot; en kunnen het best vergeleken worden met de schoenen of
rijlaarzen, die den mensch tot aan den kuit reikten. Zij gebruikten daarom
ook het werkwoord „schoeienquot;, of schoenen aantrekken (soleas ènducere).
Deze soleae sparteae of spartea werden bij voorkeur gemaakt uit een gras-
gewas, spartum of esparto-gras (Macrochloa tenacissima), dat tegenwoordig
nog veel gebruikt wordt voor 't vlechten van mandjes, vloermatten en
touwwerk.
In Spanje maakt men er heden nog schoenen van, welke veel naar Indië
W-orden uitgevoerd. In Japan gebruikt men nog zulke gevlochten matjes
onder de hoeven der paarden.
Suetonius vertelt, dat Keizer Vespasianus (60 j. n. Chr.) gewoon
was zelf zorg te dragen voor de hoeven zijner muildieren. Eens steeg zijn
muildierdrijver af, kwansuis om een der dieren de schoenen aan te doen,
inderdaad echter om een persoon de gelegenheid te verschaften, den keizer
een verzoekschrift aan te bieden. Dit wijst op het feit, dat zij niet met
nagels waren vastgemaakt, de ezeldrijver steeg af, om de landen, die los
gegaan of gebroken waren, weer in orde te brengen.
Suetonius verhaalt verder, dat Nero nooit op reis ging, dan verge-
zeld van een 1000-tal vierwielige wagens, getrokken door muildieren, met
soleae argenteae, zilveren schoenen, voorzien.
Hij gaf verder last, dat de lievelingsdieren van zijn gemalin Poppea
met gouden zolen werden geschoeid. Hieruit heeft men opgemaakt, dat de
zolen der schoenen, althans de randen er van, van zilver of goud waren
gemaakt.
Men mag echter aannemen, dat hiermede bedoeld zijn met zilver- of
gouddraad doorvlochten schoenen. Dezelfde schrijver spreekt ook van het
feit, dat Nero bij het visschen gebruik maakte van een gouden net.
Commodus liet de hoeven zijner paarden vergulden en hunne ruggen
bedekken met een gouden kleed.
Het blijkt dus in ieder geval, dat het beslag, waarvan het dan ook gemaakt
moge zijn, niet met nagels werd vastgemaakt. Ook krijgt men den indruk,
dat de Eomeinen in 't algemeen niet gewoon waren de hoeven hunner
paarden te beschutten, maar dit deden óf om hunnen rijkdom ten toon te
spreiden óf uit noodzaak, om te groote afslijting tegen te gaan, of de na-
deelen, daaruit ontstaan, te verhelpen.
Het schijnt evenwel, dat deze soleae somtijds door stukken leer of ijzeren
platen werden versterkt. Men zou ze dan het best kunnen vergelijken met
de verbandschoenen voor zieke hoeven, welke meti soms ook van ijzeren
platen voorziet, om ze sterker te maken.
Yegetius en ook Ca tullus (50 v. Chr.) spreken over soleae ferreae,
ijzeren zolen. Op grond van deze uitdrukking beweerde Izaak Yossius,
de zoon van den beroemden Hollandschen hoogleeraar, dat de Eomeinen
het hoefbeslag met nagels gekend zouden hebben.
Ca tullus zegt, een buurman te hebben, die onlangs getrouwd was met
een zeer mooi meisje in den bloei der jaren. Hij bemoeide zich volstrekt
niet met haar en samen te bed zijnde, bleef hij onbewegelijk liggen. Na
dit nog wat uitgebreid te hebben, wenscht hij, dat die domme slaapkop van
eene brug voorover moge vallen in den vuilsten modder, om daarin zijne
traagheid achter te laten, gelijk een muilezel zijne soleae ferreae in kleve-
rig slijk. Dit slaat goed op een aangetroTcTcen schoen, doch weinig op een
rastgespijlcerd ijzer.
De bevestiging met riemen of banden moet zeker een zeer onvasté zijn
geweest; vooral op vochtigen, slijkerigen bodem werkt het leder als een
zuiglap. Dit moet bepaald zeer dikwijls zijn voorgekomen, zoodat Ca tuil us
dit figuurlijk beeld koos en hiernaar verwees, als iets zeer populairs.
Apsyrtus, een Grrieksch paardenarts, beschrijft de kneuzingen door de
banden, waarmede de hippopodes waren vastgemaakt. Het woord hippo-
podes (hippos-paard, podes-voeten-hoeven) is hier voor 't eerst en tevens de
eenige maal gebruikt, en is zeer waarschijnlijk synoniem met soleae of
sandalen der Romeinen.nbsp;{Wordt rerrolgd).
BESLAG ZONDER NAGELS.
Zonder me te verbeelden, dat ik met het hier te beschrijven beslag een
afdoend antwoord zal geven op de vraag „hoe een ijzer zonder nagels te
bevestigen,quot; meen ik toch, dat het volgende wel waard is er de aandacht
op te vestigen.
Reeds geruimen tijd geleden, werd ik geroepen bij een paard van den
heer t. C. alhier, dat, zooals de boodschap luidde, zijn hoef verloren had.
Uit de hieraan toegevoegde afbeeldingen blijkt wat er gaande was. (Beide
afbeeldingen dank ik den heer Vlas kamp, rijks-veearts alhier, die de goed-
heid had ze voor mij naar de natuur te teekenen.)
Het dier had het ijzer verloren en met het ijzer een groot stuk van den
hoornwand. Tengevolge van bevangenheid was er loslating ontstaan tusschen
den vleesch- en den hoornwand. Die loslating breidde zich uit langs den ge-
heelen toon-, zij- en verzen wand, en liep op aan het toon- en het zijgedeelte
tot meer dan ^/g der wandhoogte, aan de verzenen iets minder. Op fig. A
is het verzengedeelte niet te zien, daar het niet door nagels aan het ijzer
verbonden, verloren is geraakt.
Boven de losgelaten boornplaatjes was nog een laag hoornwand mee afge-
rukt, dat tot over de helft der wandhoogte , dun uitloopend, opliep, (fig. A a).
De heer t. C. vroeg mij een beslag te maken, omdat hij het dier gebrui-
ken moest.
Hoe dat te doen? De draagrand ontbrak schier geheel. Alleen bij h
(fig. B) was een gedeelte over, dat evenwel uit brokkelige hoorn bestond,
zóó week, dat het zich met de vingers weg liet wrijven.
De soliede hoornwand begon overal te hoog om er de nagels in te bevestigen.
Slechts bij a en b (fig. B) lieten zich desnoods twee nagels aanbrengen en
zoo één aan de andere zijde. Dat dit, vooral in den onvoldoend vasten
hoorn, niet genoeg was om liet ijzer te dragen, spreekt van zelf. Er moest
dus hulp gezocht worden bij de middelen, die men aangegeven heeft om
beslag onder te leggen zonder nagels.
Wanneer wordt van de bevestiging van een ijzer het meest gevergd? Op
het oogenblik van het afzetten. Dan draait de hoef over het toondeel van
het ijzer, de verzenwand is pas ingedrukt door het hoefmechanisme, de
hoef tracht het ijzer plat tegen den grond te drukken en de verzenen er
van af te lichten.
Een eerste vereischte is dus het steunpunt bij die draaiende afzet-beweging
niet ver naar voren te leggen, zoodat de voet gemakkelijk rolt. Dan moet
de kracht, die het ijzer vasthoudt, daarentegen juist zoo ver mogelijk naar
achteren gelegd worden, waardoor de hef boomsarm, die het ijzer tegen de
zool drukt, verlengd wordt.
Om het eerste te bevorderen dient het ijzer aan den toon kort te zijn
en sterk opgezet. Kon men een ijzer aanbrengen dat onder rond was,
zonder de vastheid van den gang of het steunvlak op den grond te ver-
minderen, dan ware dat het beste; nu moet men daartoe naderen en
zooveel mogelijk vóór opzetten.
(Uit de teekening B zou men allicht denken, dat hier juist het tegen-
-ocr page 83-deel gedaan was; het ijzer schijnt ver voor den toon uit te steken. Dit
komt doordat het preparaat zoo sterk is uitgedroogd. De oploopende ijzeren
band, hier op de plaats der lip aangebracht (fig. B c) om den beugel rond
den hoef vast te houden, was juist daarom naar vóór uitgetrokken om den
hoef ruimte te geven iets over het ijzer te kunnen staan. Aangelegd kwam
de ongeschonden toonwand tegen dien band aan (de ruimte er tusschen in
de teekening, is een gevolg van indrogen.)
Nu wenschen we in de tweede plaats de kracht, die het ijzer tegen de
hoefzool drukt, zoo ver mogelijk naar achteren te doen ingrijpen. Daarvoor
is het onvoldoende, wanneer men aan de grens van zij- en verzendeel een
paar banden aanbrengt, zooals hier voor aan den toon is gedaan, en daar-
aan den beugel verbindt.
Om aan het hoefmechanisme tegemoet te komen door veeren (ook die twee
verlengde lippen boven bedoeld, zouden iets kunnen uitwijken, zooals is
aangegeven) is enkel theorie. Dan is tenminste het hier bedoelde beter.
Ik heb n.1. de takken van het ijzer circa 3 cM. te lang genomen en toen
dunner uitgeslagen, van een schroefgat voorzien en naar boven omgebogen,
zooals uit de teekening blijkt. (Fig. B d). Die omgebogen takeinden kun-
nen minder of meer naar achteren uitsteken, zoodat men de inwerking van
den beugel zoo voordeelig mogelijk kan doen plaats hebben. Want het ijzer
wordt nu door een beugel (fig. B e), langs die takeinden, tegen den hoef gedrukt.
Bovendien kunnen die takeinden wat breeder gemaakt worden en dan
tot beschutting dienen van eventueel verwonde ballen, en ook dienstbaar
gemaakt worden voor het dragen van een verband. De beugel (e) heeft
achter een schroefdraad (fig. B f f), die door de takgaten gaat en hier
met een moer gehouden wordt.
Door deze moeren (fig. B g) kan nu de beugel naar willekeur gespannen
worden. Wij hebben hier het voordeel dat wij den druk van den beugel
kunnen regelen in sterkte, maar ook naar behoefte meer of minder in de
richting van- en op de ballen kunnen laten komen. (Bij veel noodbeslag,
b.v. de noodschoen, is de bal steeds noodwendig gedrukt; hier kan dat geheel
opgeheven worden door de takeinden ver uit elkaar te doen staan; in dat
geval blijft juist het achterste, meest beweeglijke hoefdeel vrij van belem
merenden druk). In het hier aangehaalde geval werkte het ijzer direct goed
's Avonds was het dier evenwel hevig kreupel geworden, zoodat ik ge
roepen werd het ijzer af te nemen.
Berst draaide ik evenwel de moeren wat losser, daar ik dacht die mis
schien wat te stijf aangeschroefd te hebben. Dit was juist. Het paard
heeft nog vier weken al zijn werk met dit ijzer gedaan, toen het door een
geheel ander lijden plotseling stierf. Dit was te meer jammer daar het
niet onmogelijk was, dat de knolhoef, die bestond voor het ontschoenen,
indien het dier was blijven leven, veel verbeterd zou zijn.
Eihergen.nbsp;Gr. J. v. d. Noor da.
(Het in dit artikel aangegeven model is eenigermate een samenvoeging
van de methoden Eiesz en Pauli—de Grournay — in „De Hoefsmidquot;
1898, blz. 41 en 42 beschreven. De betreffende figuren zijn ter herinnering
en vergelijking hierbij opnieuw geplaatst.nbsp;Red.)
hl
fl
hin
(Het is voor belangstellende lezers de
moeite waard, in aansluiting met boven-
staand artikel, nog eens te lezen wat
de heer Ie Luitenant W. van der Burg,
thans paardenarts in N. Oost-Indië, onder
den titel van „Hoornklovenquot; heeft ge-
schreven in „De Hoefsmidquot; 1897, blz.
81—83. ■nbsp;Bed.)
(Het schijnt ons mogelijk toe dat de
heer v. d. Noorda in het onderhavige
geval ook met voordeel van kunsthoorn
gebruik had kunnen maken. Eed.)
EXAMEN TE AMSTELVEEN.
Dit werd op 17 en 18 April 1.1. afgenomen. 13 smeden, 7 bazen en 6 ge-
zellen, hebben in de voorgaande 5 maanden dezen cursus in hoef beslag gevolgd.
Deze werd wat de theorie betreft gegeven door den gediplomeerden veearts
•I. Eempt te Ouderkerk a/d. Amstel en de practijk door P. Zegwaard Gz.,
gediplomeerd hoefsmid te Amstelveen.
Het examen is afgenomen door de heeren M. J. Hen ge veld, districts-
veearts te Haarlem, J. Eempt, ged. veearts, en W. A. H. van Horsen,
onderwijzer in hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool.
De commissie stelde drie rubrieken waarvoor in het geheel 15 punten kon-
den worden behaald, n.1. Ie. een cijfer voor het besnijden van den hoef en
het onderslaan van het ijzer, 2e. een cijfer voor theorie, 3e. voor het
maken van een ijzer, bij loting aangewezen welk soort.
Volgens het oordeel van de commissie mag het examen uitstekend vrorden
genoemd. Van de 13 cursianen zijn er 11 geslaagd, n.1.: (de volgorde staat
niet met het behaald aantal punten in verband): P. Zegwaard Hz., P. M.
de Jong, J. V. Schieveen, C. Zegwaard Grz. en E. J. Bosman, alle te Nieu-
wer-Amstel, W. V. d. Velde te Buiksloot, H. Bouw te Waverveen, Jac.
Smit, Gr. van 't Hoofd en A. Schouten, alle drie te Zevenhoven, en J. Fak-
keldij te Weespercarspel.
EXAMEN TE NUNSPEET.
De Gr. O. M. van Landbouw deed in den afgeloopen winter hare gewone
cursussen in hoefbeslag houden in de Afdeelingen „Over-Veluwequot;, „Steen-
wijkquot; en „Greldermalsen.quot;
In eerstgenoemde afdeeling werd de cursus gehouden te Nunspeet. De
leiding er van en de theoretische lessen waren opgedragen aan den Heer
W. de Be ijl, rij ks-veearts aldaar, terwijl de practische oefeningen werden
gehouden door den korporaal-hoefsmid, onderbaas der Hoefsmidschool te
Amersfoort, J. B e s t e r s. Aan dezen cursus werd door 14 hoefsmeden deel-
genomen. Het door de Maatschappij voorgeschreven examen had den 24
April 1.1. te Nunspeet plaats. De uitslag er van was, dat aan de volgende
10 candidaten het diploma als hoefsmid werd toegezegd: J. van Sloten Pz.,
J. van Sloten Jz., W. van Sloten Lz., H. van Sloten Lz., H. van Elburg, allen
te Nunspeet; Gr. Zoet te Elburg; B. Oompagne te Doornspijk; H. Compagne,
J. van der Ziel, D. Nijenhuis, allen te Oldebroek.
Het Bestuur van de Afdeeling, de autoriteit der gemeente, alsmede de
districts-veearts te IJtrecht, woonden het examen bij, terwijl vele burgers
en ook burgeressen hunne belangstelling in de werkzaamheden toonden.
Het werk dat geleverd werd, en de uitslag, gaven het bewijs, dat het onder-
wijs aan goede handen was toev^trouwd, en dat de leerlingen flink hadden
geprofiteerd van de gelegenheid om het vak te leeren.
Bijzondere melding verdient, dat aan eerstgenoemden hoefsmid (ze zijn hier
gerangschikt naar hunne woonplaats), 54-jarig leerling van dezen cursus,
door den Voorzitter der Commissie voor het hoefbeslag, een woord van lof
werd toegekend voor het bijzonder goed afgelegd examen, zoowel in theorie
als in practijk. Hoewel algemeen goed werd voldaan , was hij verreweg de
primus van dezen cursus. Van de niet geslaagden waren 2 onvoldoende
ontwikkeld in de theorie en 2 in de practische werkzaamheden.
Moubis.
HOEEBESLAG-EXAMEN TE STEENWIJK.
Aan den cursus voor hoefbeslag, vanwege do G. O. M. van Landbouw
door de Afdeeling „Steenwijk en Omstrekenquot; gehouden, werd door 13 leer-
lingen deelgenomen. De leiding was in handen van den Heer A. A. Over-
boek, Rijks-Veearts te Steenwijk; de practische oefeningen werden gegeven
door den korpr. hoefsmid J. M. Doorschodt van het Ie Regt. Huzaren
te Deventer. Het examen had plaats 10 Mei, wat betreft de theorie in
een der localen van het Gemeentehuis, daartoe door de autoriteit welwillend
bescbikbaar gesteld; het practisch gedeelte in de zeer geschikte smederij
van Mej. Wed. Hagen. Meerdere leden van het bestuur der Afdeeling, als-
mede van het Hoofdbestuur der Maatschappij waren aanwezig. Aan de
volgende 8 candidaten zal het diploma als bekwaam hoefsmid worden uitge-
reikt: .1. Eoek Kz. te Kuinre; L. Oosterkamp te Steenwijk; H. Breman Hz.
te Genemuiden; H. J. van Huising te Zwollerkerspel; J. de Jonge te Steen-
wijk; T. Eoek te Kuinre; D. Heinen te Steenwijk; A. Bouwknecht te
Steenwijk. Niet slaagden in theorie 3 en in practijk 2 leerlingen.
Moubis.
Mijnheer de Eedacteur!
In verband met de uitreiking onzer diploma's als hoefsmeden kunnen wij
een woord van dank niet onthouden aan de Heeren Bestuursleden van het
Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde te Utrecht voor de lessen in
het hoefbeslag, aan den W. E. G. Heer J. B. H. Moubis, Kapitein-Paar-
denarts, voor het theoretisch onderwijs en ten slotte aan den Heer S. van
Angeren, hoefsmid bij de Artillerie, voor zijn practisch onderwijs. Aan
hun voortreffelijke leiding danken wij hoofdzakelijk den gunstigen uitslag
van ons examen op 30 Maart 1.1. te Utrecht.
M. vau Dommelen te Maarssen.
G. van Dommelen te Zuvlen.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET WINNEN EN DE VOOENAAMSTE EIGENSCHAPPEN VAN
HET IJZEE.
Vervolg.
8.nbsp;Het staaf- of smeedijzer.
Uit het voorgaande is gebleken, dat bij het smelten van het ijzer uit
de ertsen eigenlijk geen ijzer, maar een verbinding van dit metaal met
kool verkregen wordt, die voor de toepassing en mechanische bewerking
in vele gevallen ongeschikt is. Verlangt men het ruwe product in hamer-
of smeedbaar ijzer om te zetten, dat wegens zijne zacht- en taai-
heid allerhande vormveranderingen toelaat en toch een hoogen graad van
sterkte bezit, zoo moet men de koolstof er grootendeels uit verwijderen; is
dit geschied, dan noemt men het product staafijzer, smeedbaar of smeedijzer
en ook wel week ijzer of geslagen ijzer.
9.nbsp;'Eigenschappen van het smeedijzer.
Het smeedijzer is nooit volkomen zuiver ijzer, daar het steeds van i/a tot
2/3 pet. koolstof, en daarenboven onbepaalde hoeveelheden zwavel, phosphorus,
silicium, koper, zink enz. bevat. De koolstof maakt het ijzer hard, en daarin
ligt dan ook de onderscheiding in twee hoofdsoorten: 1». week of pezig- en
hard of korrelig ijzer; het laatste gaat bij veel koolstof, van lieverlede in
staal over. Alle andere bijmengselen dan koolstof, behalve mangaan, zijn als
verontreiniging te beschouwen. Het smeedijzer iaat zich bij gewone tem-
peratuur met den liamer eenigszins uitrekljen en smeden; veel beter geschiedt
dit bij rood- en geel gloeihitte. Nog hooger verwarmd, laten de ijzerdeeltjes
zulk een gemakkelijke verschuiving toe, dat men twee wit gloeiende stukken
onder zwakke hamerslagen aan elkander kan doen kleven of met elkander
verbinden (wellen).
In de practijk onderscheidt men, naar gelang van den weerstand, dien het
ijzer aan een uitwendige werking biedt, de volgende soorten: a. rood broos
ijzer, dat in rood gloeienden staat bij het hameren^, uitdrijven en buigen
licht in stukken breekt of op de kanten scheurt; toch laat dit ijzer zich
goed wellen en ook koud bewerken; de oorzaak der eerstgenoemde eigen-
schap ligt meestal in een gering gehalte aan zwavel en koper; h. Kond-
broos ijzer, waarvan staven en andere voorwerpen in kouden toestand in den
regel niet zonder breken kunnen gehamerd, gebogen of op den grond ge-
worpen worden; deze eigenschap, die men op de breukvlakte aan groote, witte
spiegelende korrels herkent, is vooral aan een geringe hoeveelheid phosphorus
toe te schrijven; zulk ijzer kan echter gloeiend goed gesmeed en gebogen
worden; c. rot-broos ij^.er, dat zoowel koud als heet, tengevolge van bijgemengde
asch en slakken of ook wel van silicium en calcium, zeer geringe sterkte
bezit; d. rauw-broos, indien de afscheiding van de koolstof niet volledig heeft
plaats gehad; daarom wordt zulk ijzer door verhitting en smeden beter.
Smeedijzer kan gesmolten worden (Bessemer-metaal), maar de smelthitte
is zeer hoog en moet op ongeveer 1700 tot 1900° C. worden gesteld. Het
specifiek gewicht bedraagt van 7,3 tot 7,9, gemiddeld 7,7, de hardheid is
ongeveer 61, de sterkte of vastheid (zekere) 15 kilo per mM'^; gemiddeld is
bij dezelfde doorsnede de kracht voor het scheuren der ijzerstaven op 42 tot
45 kilo te stellen; de elasticiteitscoëfficiënt is 20,000 kilo en de uitzetting
door de warmte van O® tot 100quot; C. V842- Ofschoon het staafijzer tot de meest
vaste lichamen der natuur behoort, en in dat opzicht alleen door het staal
overtroflfen wordt, zoo komen er toch verschijnselen voor, die bewijzen, dat niet
alleen bij hitte en vooral bij welhitte, maar ook door zich in zeer korten tijd
herhalende krachten, de deeltjes van dit metaal over elkander kunnen ver-
schuiven, waarbij zij zich in groepen vereenigen en de stukken een kristal-
lijne bouw verkrijgen. Dit bewijst vooral het korrelig worden van steeds
aan trilling of schudding blootgestelde ijzeren voorwerpen, zoo als rijtuig-
assen, voornamelijk die der locomotieven, kettingen, pompstangen en deelen
van werktuigen, die van pezig of draadachtig ijzer vervaardigd, toch eindelijk
zeer broos en korrelig worden, dat men in de practijk ten onrechte het
verbranden noemt; de laatste verandering kan men vooral goed aan lang
gebruikte roosterstaven en strijkijzerbouten waarnemen. Vernieuwde ver-
hitting en daarop volgende langzame afkoeling of uitsmeding geven aan het
„verbrandequot; ijzer de vroegere taaiheid terug.
Om de eigenschappen van het smeedijzer te onderzoeken, bezigt men in de
practijk de volgende middelen:
Beoordeelingvandebreuk.
Men bevestigt de koude ijzerstaaf in een bankschroef, of houdt ze op den
scherpen kant van een aanbeeld en tracht ze door hamerslagen tot een
rechten hoek om te buigen. Sommige soorten breken dan terstond, terwijl
het taaiste ijzer zonder breken verscheiden malen heen en weer kan gebo-
gen worden.
Vertoont zich na de breuk de breukvlakle grofkorrelig, kristallijn, glanzig
en zilverwit, zoo is het ijzer koud-broos; is het meer of min fijn korrelig en
grijswit, zoo behoort het tot de beste soort van het harde korrelige ijzer;
bestaat de breuk uit een menigte fijne, evenwijdig loopende draadjes, pezen
of vezels, met eenigszins blauwachtige kleur, zoo is het metaal taai, week
pezig en tamelijk vast; zijn eindelijk de vezels of draadjes kort, ongelijk
in lengte en van een doffe kleur, dan is het ijzer rot-broos en slecht.
Beoordeeling van kleur en glans.
Een schitterend witte kleur en sterke glans duiden een slecht (koud-broos)
ijzer aan, evenzoo een donkere kleur en geen of een matte glans, terwijl
het goede ijzer een grijze of blauwachtige kleur en hooge glans bezit.
Beoordeeling der verschijnselen bij het ijzer in de hitte.
Het beste middel om het ijzer te beoordeelen is het glooiend uitsmeden,
waarbij men eerst een fijne punt er aan maakt, dan met een stempel er een
gat in drijft, daarna er een dunne plaat van tracht te smeden en eindelijk
het stuk geheel ombuigt.
Het beste ijzer laat zich voortreffelijk hameren — men slaat er op als in
zeep — en het verdraagt uitmuntend de hooge gloeihitte (sappige welhitte).
Beoordeeling van de gelijkmatigheid.
Of het ijzer goed gefrischt, geweld en volkomen gesmeed is, ziet men in
den regel reeds op de breukvlakte; maar ook door de staaf af te vijlen
en eenigszins met amaril te polijsten, komt men tot die kennis, want dan
vertoonen zich de ingesloten slakken of aschdeeltjes duidelijk. Het afbij-
ten met zeer verdund salpeterzuur geeft bij het ijzer door verschillend
gekleurde vlammen en strepen ongelijkheid in samenstelling te kennen. Ten
opzichte van het laatste punt is het beste middel een mengsel van één deel
zoutzuur (spec. gewicht 1,12) met één deel water, waarmee men de goed
afgeslepen en met een rand van was omkleede stukken tot een hoogte van
10 mM. bedekt, en daarna eenige uren laat staan. Na het afwasschen ver-
toonen zich vlammen en strepen, waaraan men de eigenschappen van het
metaal herkent.nbsp;{Volgt■. „Het Staalquot;)nbsp;K.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEX voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
LJsnagels - LJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
TJithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of '''ijl' en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STRTJKRANDJES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Hoefbeslag A.
(D. amp; H.)
Hoefrand A.
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE, Op^'i^imer
voor
TALK, Schroef ga.
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
O
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
voor
13—15 en rig mogelijk maten
17 mM.nbsp;---
draad.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Verlrouvifbare kwaliteiten.
-ocr page 90-öe Jaargang.
REDACTEUK-ÜITGEVEK: A. \V. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 91-INH0I7D: Het besnijden der hoeven bij rransehen stand en bij toon-
tredersstand bij beslagen paarden. — Invloed van het beslag op de gevoe-
ligheid van den hoéf. — Opleiding aan de hoefsmidschool te Amersfoort. —
Ingezonden stukken. — Cursus te Haarlem. — Cursus in hoefbeslag te
's Gravenhage. — Hoefbeslag-examen te Geldermalsem. — Korte Mededee-
lingen. — Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
•— Briefwisseling. — Advertentiën.
HET BESNIJDEN DER HOEVEN BIJ ERANSCHEN STAND EN BIJ
TOONTREDERSSTAND BIJ BESLAGEN PAARDEN.
In het April-nummer van dit tijdschrift vraagt de Heer G. Eling
Tichelaar hoe de hoeven van veulens bij bovengenoemde standen moeten
besneden worden.
Daar deze zaak zeker van niet minder gewicht is voor beslagen paarden,
zij het mij vergund dit hier uiteen te zetten.
Bij den Eranschen stand en bij den toontredersstand moet de hoefsmid
er naar streven ■— evenals bij de andere standen en de combinaties der
verschillende standen — om zoodanige ondersteuningsvlakte aan den hoef te
vormen, dat deze nagenoeg vlak optreedt.
Dit is niet zeer gemakkelijk en er wordt zeer veel tegen dezen regel
gezondigd, want men ziet dikwijls, dat de smid, wanneer hij opmerkt dat
de hoef afwijkingen in vorm vertoont, vergeet dat deze afwijkingen eigen
zijn aan, behooren tot, de afwijkingen in stand, die boven den hoef hun
oorsprong vinden.
Het is dus zeer verkeerd om bij een afwijking in stand een normalen
hoef te maken. Doet hij dit toch dan zullen op den langen duur, vooral
bij het gebruik der paarden op harde wegen, kreupelheden niet uitblijven.
De autoriteiten in de leer van het hoefbeslag zijn het er heden ten dage
dan ook vrij wel over eens, dat het moeilijkste van het hoefbeslag gelegen
is in het besnijden van den hoef, juist omdat zulks in het nauwste verband
staat met de veelvuldige kreupelheden, waaraan de paarden onderhevig zijn.
Vroeger dacht men er anders over, en meende dat de taak van den hoefsmid
was om zorg te dragen, dat de hoef, ondanks het beslag, zooveel mogelijk
normaal bleef.
Maar nu ter zake. Bekend wordt verondersteld:
1®. het regelen van de hoogte der beide verzenen, tot de lengte van
den toon.
2quot;. hoe de vorm van dat gedeelte van den hoef moet zijn, hetwelk be-
stemd is om zijn steun te vinden op de draagvlakte van het ijzer.
Het meest gewichtige gegeven heeft de smid, voor de besnijding van den
hoef, in het oude ijzer.
Deze zaak is voorzeker niet nieuw; reeds in oude tijden stond dit in de
boeken te lezen. Maar om het oude ijzer te kunnen beoordeelen, — daar-
voor moet de smid bekend zijn met de normale afslijting van een ijzer.
Deze is als in Eig. A is aangegeven en niet zooals in Eig. B.
En nu is het een feit, dat hoeven, behoorende bij abnorme standen, na-
genoeg regelmatig htin ijzers zullen slijten, wanneer eij overeenho'instig die
standen besneden worden.
Ik laat hier echter onmiddellijk op volgen, dat het lang niet onverschillig
is, wanneer het oude ijzer bekeken wordt. Aannemende dat de paarden
'alle veertig dagen vernieuwing van beslag erlangen, dan moet de smid er
naar trachten, een regelmatige afslijting te krijgen aan het einde van deze
Want bij paarden met onregelmatigen stand loopt de eene wandhelft op
een bepaalde plaats dikwijls veel schuiner dan het overeenkomende gedeelte
van de andere wandhelft. Aan laatstgenoemde helft zal dan de hoef schijn-
baar veel harder groeien, omdat de weg naar den bodem zooveel korter is.
Wanneer dus na 20 dagen de buitentoon meer is afgesleten dan de binnen-
toon, dan kan na 40 dagen blijken, dat de afslijting toch gelijkmatig is,
indien n.1. de binnen-hoornwand een veel steiler beloop heeft.
Nemen wij het ijzer af van een willekeurig paard met Eranschen stand,
zoo zien wij veelal, dat de buitentoon veel meer versleten is dan de bin-
nentoon, ook al is het paard niet bestemd om zware lasten te trekken, het-
geen zeker niet zonder invloed is. Het binnenversengedeelte van het ijzer
vindt men in den regel slechts weinig minder gesleten dan het buitenversen-
gedeelte. Die meerdere afslijting van den buitentoon van bet ijzer kan de
smid bij het nieuwe beslag grootendeels voorkomen, door het toongedeelte
van den hoef meer te besnijden, evenwel daarbij zorgdragende, dat de be-
snijdingsvlakte in één vlak gelegen blijft.
De binnenvers kan echter niet tevens volgens hetzelfde beginsel ingekort
worden. Bij hoeven met Eranschen stand is n.1. de verdeeling van den
lichaamslast ongelijkmatig; de binnenvers draagt meer dan de buitenvers.
En hierin kan men nu de natuur te hulp komen, door juist andersom te
doen als men bij een normalen hoef gewoon is; men geeft den hoef n.1. een
wijderen binnenverstak en een nauweren buitenverstak.
Om dezelfde reden maakt men ook de takken ongelijk van langte, n.1.
de binnentak langer dan de buitentak, (zie plaat XXXVI van Quadekker's
„De hoef en zijn beslagquot;).
Ten aanzien van het wijd beslaan van de binnenvers, boor ik u reeds de
opmerking maken dat dan het paard zich strijken zal. Mijn ervaring leert
echter, dat dit niet zoo is; wanneer bij dezen stand strijken plaats heeft,
geschièdt dit in den regel met een ander gedeelte van het ijzer. Is het
paard voor snelle diensten bestemd, dan kan hetzelfde beginsel, te weten
wijd van binnen, nauw van buiten, toch doorgevoerd worden , mits het
ijzer dan maar iets minder wijd binnenzijds worde gelegen.
Wanneer wij nu het ijzer met de beide takuiteinden ongelijkmatig op den '
hoef nagelen, dan zal dit feit weder een andere verdeeling van de last ten
gevolge hebben. Immers hoe dichter het ijzer nabij de overlangsche mid-
dellijn van den hoef gelegen is, des te meer zal het dragen, des te meer zal
het aan slijting onderhevig zijn. Is het paard, behalve fransch gesteld,
daarenboven nog aanmerkelijk bodemwijd, dan kan de binnentak soms vrij
ruim gelegd worden. En hoe ruimer deze te liggen komt, des te minder
moet de hoef daar ter plaatse besneden worden. Onder die omstandigheden
kan men ten aanzien van het besnijden der versenen soms volstaan met
alleen de buitenvers in te korten.
Korte ijzertakken hebben dezelfde gevolgen als lage verzenen en omge-
keerd, zoodat een langere binnentak, onder dezellde omstandigheden, een
lagere binnenvers eischt dan een versentak op normale lengte.
Is nu de hoef besneden volgens bovenstaande gegevens, dan vindt men
bij den Eranschen stand dit opmerkelijke, dat de lijn, getrokken van den
buitentoon naar den binnenvers, korter is dan de lijn, getrokken van den
binnentoon naar de buitenvers.
Bij den toontredersstand is het juist andersom, altijd als de paarden volgens
de eischen van hun stand beslagen worden.
In den regel heeft de toontreder nog al niet te klagen in deze richting.
Meestal worden zij zelfs vrij goed besneden. Of het om die reden is, dat
deze paarden in de leer van het exterieur zulk een goede reputatie heb-
ben, zou ik niet willen beslissen.
Bij den toontredersstand is dus de lijn, getrokken van den binnentoon naar
de buitenvers, korter dan de lijn, getrokken van den buitentoon naar de
binnenvers.
Daar de houding, welke de smid aanneemt, wanneer hij de hoeven be-
snijdt , zoodanig is, dat het hem gemakkelijker valt meer van den binnentoon
af te nemen dan van den buitentoon, zoo zullen de paarden met dezen stand,
ten aanzien van het inkorten hunner toonen, ook beter besneden worden.
In het algemeen lijden vele paarden, welke men zoo op de wegen ziet,
aan de gevolgen van een te veel ingekorten binnentoon.
Moeten die zelfde paarden met hetzelfde beslag op zachte wegen hun dien-
sten verrichten, dan zullen zij minder nadeel van deze ongelijkmatige
besnijding hebben, daar het hoefgedeelte, dat te lang is, eenvoudig dieper
in dén bodem wordt gedrukt.
Bovendien zal de smid er eerder toe komen, de buitenvers vrij ruim te
leggen, zooals deze stand eischt, dan de binnenvers, zoodat ook de paarden
in die richting van hun abnormen stand zullen profiteeren.
Alles tezamen genomen eischt het beslag van den toontreder: een binnen-
toon van minder omtrek dan de buitentoon en een buitenvers van minder
omtrek dan de binnenvers, de afslijting van het oude ijzer daarbij als basis
aannemende.
Daarbij moet hij een längeren buitentak hebben, en een ruimer liggende
buitenvers, vooral wanneer de stand — dikwijls van af den kogel-bodem-
nauw is. Hoe ruimer het ijzer gelegd is, des te minder draagt dit gedeelte,
zoodat de andere vers soms alleen besneden moet worden.
Daarentegen zal een langere buitentak weder in omgekeerden zin werken ,
ten aanzien van de verdeeling van de lichaamslast, als een ruim gelegen
versentak, zooals boven reeds is opgemerkt.nbsp;Westbroek.
INVLOED VAN HET BESLAG OP DE GEVOELIGHEID VAN
DEN HOEE.
Heeds vroeger werd (ook in dit tijdschrift) gesproken over het al of niet
onbeslagen laten van het paard in sommige gevallen. Men is het er echter
vrij algemeen over eens dat, behoudens enkele uitzonderingen, het hoefbe-
slag voor het paard zeer gewenscht en meestal zelfs onmisbaar is. Tot de
bedoelde uitzonderingen moeten voornamelijk worden gerekend de gevallen
dat het paard zijne diensten vooral op weeken bodem heeft te verrichten,
alsook dat de hardheid en het weerstandsvermogen van den hoef de aan-
wending van beslag overbodig maken. Wij weten zelfs dat, waar het hoef-
beslag (om welke reden dan ook) gemist kan worden, dit een gunstigen in-
vloed heeft op de geregelde functie en het mechanisme van den hoef.
Bij het gebruik van het paard op harden bodem zal de schok, die de hoef
bij eiken pas ontvangt — en die in de eerste plaats wordt overgebracht op de
zoo gevoelige vleezige deelen van den hoef — bij een onbeslagen voet in den
regel een onaangenamer of zelfs pijnlijker gevoel bij het paard veroorzaken
dan bij de aanwending van beslag. Het ligt voor de hand dat dit verschil
voornamelijk zal worden veroorzaakt doordat bij een beslagen hoef iedere
schok, bij het neerzetten van den voet ontvangen, over eene grootere opper-
vlakte (de geheele draagrand) wordt verdeeld.
Reeds eenigen tijd geleden bracht de Eransche paardenarts Delpérier dit
onderwerp in een tijdschrift ter sprake en maakte hij melding van de proef,
door hem genomen omtrent de overbrenging van den schok, door ijzers van
verschillende zwaarte. In de vorige aflevering van het Duitsche tijdschrift
„Der Hufschmiedquot; wordt bedoelde proef eveneens vermeld.
Ook de lezers van „De hoefsmidquot; zullen ongetwijfeld belang stellen in de
eenvoudige en practische mededeelingen van Delpérier, waarom wij ze hier
in het kort weergeven:
Men neemt vier verschillende hoefijzers, n.1. een van aluminium (een zeer
licht metaal), wegende 145 gram; verder twee gewone ijzers, resp. van 330
en 1200 gram en een van caoutchouc met 150 gram gewicht. Legt men
deze beurtelings op de hand en klopt men er even hard met een hamer op ,
dan ondervindt de hand hevige pijn bij het kloppen zoowel op het alumi-
nium- als op het caoutchoucbeslag; men gevoelt minder pijn als men het-
zelfde doet met het ijzer van 330 gram, en in het geheel geen pijn met
het 1200 gram zware ijzer, zelfs als men in het laatste geval veel harder
klopt.
Past men deze proef op den hoef toe, dan kan men zeggen dat de hoet-
-ocr page 95-86
slagen van het paard, bij het loopen op harden bodem, des te meer pijn
zullen veroorzaken naar mate het beslag lichter is en dat de hoef op zich
zelf onvoldoende is om den stoot te breken, die bij beweging op harden
bodem bij iederen pas wordt veroorzaakt. Verliest het paard op straat een
ijzer, dan is dadelijk de beweging abnormaal en ontstaat niet zelden kreu-
pelheid. Een onbeslagen paard dat op zachten bodem (in de weide bijv.)
heel vrij en gemakkelijk loopt, zal op den harden weg meestal pijnlijk of
althans niet zoo vrij loopen. Beslagen zijnde, loopt hetzelfde paard daaren-
tegen op harden bodem gemakkelijker en sneller.
De verzwakking der stooten, door den harden bodem op den hoef ver-
oorzaakt, kan reeds door het gewoon beslag worden verkregen. Dat het
hoefijzer den stoot breekt, blijkt reeds hieruit, dat een slag op den onbe-
slagen draagrand pijn veroorzaakt, terwijl een even harden slag op het onder-
gelegde ijzer, het paard weinig hindert en nog des te minder naarmate het
ijzer zwaarder is.
Het is bekend dat het paard gewoonlijk op afgesleten (en daardoor lichter
geworden) ijzers niet zoo gemakkelijk loopt als op nieuwe, zwaardere ijzers.
Delpérier vergeet hierbij echter o. i. (althans hij maakt er geen melding
van) dat in dit geval de pijnlijke gang ook veroorzaakt kan worden doordat
de grooter geworden hoef zich niet behoorlijk kan uitzetten door het nu
te nauw geworden ijzer. Dat dit niet zelden de oorzaak van een moeilijken
gang is, blijkt in zulk geval doordat de beweging dan juist vrijer wordt of
de kreupelheid verdwijnt zoodra het te nauwe ijzer is weggenomen. Deze
omstandigheid mag hierbij naar onze meening niet onvermeld blijven. Even-
wel kan worden toegegeven dat in vele gevallen de pijnlijkheid enkel ver-
oorzaakt wordt door het te dun ijzer, zooals D. zegt. Iedere smid weet bijv.
dat wanneer hij in een losliggend en meer of minder afgesleten ijzer een
nieuwen nagel slaat, het paard méér gevoeligheid toont dan bij het beslaan
zelve, niettegenstaande in dit laatste geval de voet meer ingekort en dus
op zich zelf gevoeliger is.
Na deze kleine opmerking willen wij ten slotte aangeven tot welk besluit
Delpérier omtrent het besproken onderwerp komt:
1®. De hoef zelf is niet in staat om voldoende den stoot te breken of te
verzwakken, die wordt veroorzaakt door de beweging op harden bodem.
2°. Het beslag moet in dit gebrek voorzien.
3quot;. Het breken van den stoot staat in rechte verhouding tot de zwaarte
van het hoefijzer.
4quot;. Het gewicht van het beslag mag echter niet al te groot zijn, daar
het anders den voet te veel bezwaart en te veel krachtsinspanning vordert.
OPLEIDINGl AAN DE HOEESMIDSCHOOL TE AMEESEOOET.
Langs twee wegen kan een jongmensch met goeden aanleg en wil aan
de hoefsmidschool komen.
10 Aan burgerjongelieden, boefsmid van beroep, kan gelegenheid gege-
ven worden om zich zoowel practisch als theoretisch in het hoefsmidsvak aan
de Eij- en Hoefsmidschool te Amersfoort te bekwamen; jaarlijks worden
twee cursussen gehouden welke elk door hoogstens twee leerlingen kunnen
worden bijgewoond; bedoelde cursussen duren hoogstens ^es maanden en van-
gen aan resp. den len April en den len October.
Tot het bijwonen van een cursus in het hoefsmidsvak worden in den regel
alleen zij toegelaten, die daartoe door eene der Vereenigingen, Maatschap-
pijen of Genootschappen welke zich de verbetering van het inlandsche paar-
denras en de bevordering der paardenfokkerij ten doel stellen, of we door
daartoe bevoegde autoriteiten of personen bij den Minister van Oorlog in
aanmerking worden gebracht. De aanvragen behooren uiterlijk eene maand
vóór den aanvang van den cursus bij het Departement van Oorlog in te
komen Daarbij moet worden verklaard, dat de betrokken persoon een
zekeren graad van bedrevenheid in het hoefsmidsvak bezit, zoodat verwacht
kan worden dat hij tot een bekwaam hoefsmid kan gevormd worden. Per
leerling en per werkdag moet ƒ0.20 betaald worden voor het gebruik van
steenkolen enz.
Na afloop van den cursus kan desverlangd eene verklaring afgegeven wor-
den nopens den ijver door den leerling bij het genoten onderwijs aan den
dag gelegd; een getuigschrift, vermeldende zijne hedrerenheid in het hoef-
smidsvak, zal hem alleen dan worden uitgereikt, als hij na afgelegd examen
van die bedrevenheid heeft doen blijken.
Het diploma, alsdan afgegeven, luidt als volgt:
Eii- en Hoefsmidschool.
De Hoofdoflicier, belast met het bevel over de Eij- en Hoefsmidschool,
en de Paardenarts . . . klasse, belast met het onderwijs aan de Hoefsmid-
school, verklaren dat.......gedurende....... • •
met . . . ijver het onderwijs aan de hoefsmidschool heeft gevolgd en
daarna het examen m hoefbeslag, vastgesteld bij Min. Aanschrijving van
13 December 1897, Ile Afd. no. 20, heeft afgelegd.
Zijne bedrevenheid in het hoefsmidsvak is daarbij gebleken té zijn . . .
Amersfoort......
2o. Voor hen, die een dienstplichtig nommer getrokken hebben, staat de
tweede weg open.
Acht geschikte miliciens der Bereden Artillerie worden elk jaar opgeleid
tot hoefsmid, na alvorens in den dienst bij het Wapen voldoende te zijn
geoefend. Hunne bijzondere opleiding heeft geen invloed op den duur van
verblijf in werkelijken dienst.
Elk jaar worden de miliciens, die zich hiervoor aanmelden en in aanmer-
king kunnen komen, naar Amersfoort gezonden; acht der meest geschikten
blijven aan de school, terwijl de minder gelukkigen naar hun korps terug
gezonden worden. De acht geschikte miliciens blijven nagenoeg een jaar
en doen daarna een examen, nader omschreven in „De Hoefsmidquot;, jaargang
1898, bladz. 11.
Ook aan hen wordt het diploma uitgereikt als zij voldaan hebben.
Men ziet, behalve dat in dit diploma gezegd wordt hoe de bedrevenheid
in het vak is en hoe de ijver was, geeft het ook nog aan hoelang de leer-
ling, dag in dag uit, zich oefende. Dit verlieze men niet uit het oog; hoe
vlug iemand ook is, voor het leeren van een ambacht is tijd noodig
Men vergeet dit wel eens!nbsp;1'.
Geachte Eedacteur!
Eenigen tijd geleden hebt IJ mij verzocht in het maandblad „De Hoefsmidquot;
eenige mededeelingen te doen omtrent het onderwijs in het boefsmeden aan
de ambachtsschool te Utrecht. Gaarne wil ik trachten aan dat verzoek te
voldoen; de mededeelingen zullen echter kort zijn, daar het onderwijs in
hoefbeslag aan deze school nog slechts één jaar gegeven is, en dus nog niet
met grond geoordeeld kan worden, of de iudeeling der leerstof de gewenschte is.
Het onderwijs in het hoefsmeden wordt alleen gegeven aan leerlingen uit
het tweede en derde leerjaar der school, zoodat dus ook de leerstof over 2
jaar is verdeeld.
Ia het eerste jaar zijn zij begonnen met het maken van gewone voor- en
achterijzers uit de staaf, zonder kalkoenen. Hieraan is ongeveer een half
jaar besteed. Daarna kregen ze onderricht in het „bradenquot; van ijzers, het
maken van ijzers met kalkoenen, strijktakken en klapijzers, afgewisseld met
het beslaan van losse voeten, welke met een beugel op de werkbank worden
geschroefd. Het werken aan die voeten geschiedde op de gewone manier:
het verwijderen van het oude ijzer, het besnijden van den voet, het richten
en passen, het onderslaan en afwerken van den voet. Ook overlangsche en
dwarse doorsneden van den voet zijn in alle onderdeden zoo nauwkeurig
mogelijk behandeld.
Gedurende het tweede jaar krijgen de leerlingen onderricht in het maken
van ijzers van bijzonderen, afwijkenden vorm; het beslaan van losse voeten
met verschillende gebreken en het beslaan van paarden. Bovendien krijgen
deze leerlingen elke week één uur theorie, waarbij het werkje van J. B.
H. Moubis zal gevolgd worden.
Voor verdere bijzonderheden omtrent de leerstof en de indeeling daarvan
zend ik U hiernevens ons leerplan ter inzage toe. 1)
Ten slotte, Mijnheer de Kedacteur, een beleefd verzoek. Kom onze
inrichting eens met een bezoek vereeren; **) mogelijk dat op-of aanmerkm
gen en besprekingen aanleiding kunnen geven tot verbeteringen onzer inrich-
ting, wat het hoefsmeden betreft.
Hopende, hiermede aan uw verzoek voldaan te hebben, teeken ik mij
Hoogachtend,
IJw dw. dienaar
0. Eoodvoets,
Onderwijzer i/h. hoefsmeden aan de A. S. te Utrecht.
Utrecht, April 1900.
CUESUS TE HAAELEM.
In den afgeloopen winter is wederom even als vorige jaren een cursus in
hoefbeslag gehouden. Dit jaar trad de kapitein-paardenarts West broek
als leider op, bijgestaan door den militairen hoefsmid Klein.
De cursus werd gehouden van 1 November tot Paschen, als wanneer er
examen werd afgenomen ten overstaan van de Commissie van Landbouw
en waarbij als examinatoren den leider toegevoegd werden, de kapitein-
paardenarts Laméris en de districts-veearts Hengeveld.
Naar aanleiding van een verzoek van de afdeeling „Haarlem en omstre-
kenquot; aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog werden er dit jaar
burgerpaarden door de leerlingen beslagen, hetgeen zeer in het belang van
het onderwijs was. Immers daardoor waren zij in de gelegenheid om vele
afwijkingen, die bij militaire paarden niet, of slechts in geringe mate voor-
komen , te leeren beoordeelen en het beslaan daarnaar te wijzigen.
Wederom gaven eenige autoriteiten o. a. de Commissaris van de Koningin
in de provincie blijk van hun belangstelling door het bijwonen van het
examen.
De cursus nam een aanvang met twaalf leerlingen, waaronder twee smids-
bazen. In den loop van den winter verminderde dit aantal tot tien, aan
welke allen het diploma kon uitgereikt worden. De leeftijd der gediplo-
meerden was van 18—23 jaar, en één van 40 jaar.
Hiiu namen zijn: Euigrok {met lof) van Yogelensang, Bodengraven {met
lof) van Zijpe, Buys van Alkmaar, Kluck en Tanis van Haarlemmermeer,
de Reus van Winkel, van Went van Noordwijk-Binnen, Hogenbirk van
Haarlem, Natzijl van HazersvFOude en Hirdes van Heemstede.
(Dit verslag is, wegens plaatsgebrek in de vorige aflevering, tot Juni
blijven liggen.nbsp;Eed.)
CUESUS IN HOEFBESLAG TE s'-GEAVENHAGE.
In het najaar van 1899 werd in eene bestuursvergadering van de Afdee-
ling 's-Gravenhage der Hollandsche Maatschappij van Landbouw besloten,
te trachten een cursus voor hoefbeslag in het leven te roepen.
Een bericht dienaangaande in de Haagsche couranten opgenomen, had ten
gevolge dat zich uit verschillende gemeenten in Zuid-Holland successievelijk
een 11-tal leerlingen hebben aangemeld.
Daarna werd aan den Minister van Oorlog het verzoek gericht de cava-
lerie-smidse en een locaal voor theoretische lessen beschikbaar te stellen en
een leider met assistenten voor het practische gedeelte te willen aanwijzen.
Met den meesten spoed werd welwillend op dit verzoek beschikt, waar-
voor zoowel Z. Esc. als verdere militaire autoriteiten een woord van lof niet
mag worden onthouden.
Als leider van den cursus werd door Z. Exc. aangewezen de kapitein paar-
denarts Lam ér is.
Het bestuur heeft toen gemeend, ook met oog op de aangifte van perso-
nen uit verschillende gemeenten, den cursus op denzelfden leest te doen
schoeien als die te Haarlem, overtuigd dat deze voor de provincie Zuid-Hol-
land van zeer groot belang zal zijn.
Daarom is thans, met goedkeuring van het Hoofdbestuur der H. Maat-
schappij V. L., zoowel van het Eijk als van de Provincie, subsidie gevraagd
voor het houden van een cursus voor hoefbeslag te s'-Gravenhage.
Wat de duur van den cursus betreft, deze zal circa vijf maanden zijn,
terwijl de leerlingen in groepen van hoogsten vier personen verdeeld, zes uur
practisch en anderhalf uur theoretische les per week zullen ontvangen. Het
onderwijs wordt kosteloos verstrekt. De leerlingen zullen zich slechts enkele
leermiddelen behoeven aan te schaffen.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE GELDERMALSEN.
Onder directie van den Heer H. J. C. van Lent, Eijks-veearts te Tiel
werd door de Afdeeling „Tiel en Omstrekenquot; van de G. O. M. van Landbouw
te Geldermalsen een cursus voor hoefbeslag gehouden. De practische werk
zaamheden waren toevertrouwd aan de bekwame leiding van deu Heer W
A. H. van Horsen, onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Eijks Yee
artsenijschool.
Het aantal leerlingen'bedroeg 12, welke allen deelnamen aan het examen,
dat 23 Mei 1.1. te Geldermalsen werd gehouden. Aan de 11 volgende can-
didaten werd het diploma als hoefsmid toegezegd: L. van de Sandt te Waar-
denburg A. M. Cornelissen te Zoelmond, J. Zoet te Ophemert, A. L. van
Riin te'wiik bij Duurstede, J. Hoebe te Wamel, J. Eombouts teEumpt,
S van de Pol te Haaften, G. Zoet te Deil, J. Bunt te Opheusden, M. van
Ommeren te Zoelen, J. W. van Binsbergen te Buurmalsen.
Aan den 12en candidaat moest het diploma worden onthouden, daar deze
noch in theorie noch in practijk voldeed aan de gestelde eischen. Het examen,
dat dus een bijzonder gunstig resultaat had, werd bijgewoond door den
Voorzitter van het D. B. der Maatschappij, het Bestuur der afdeeling en
den District-veearts, en ondervond ook van de zijde van het Hoofd der
Gemeente veel belangstelling.___
KORTE MEDEDEELINGEN.______ _____
_ Inrichting voorlioefbe^gltTe^oningen. De leerling J. Zwalve van
Oiide-Pekela, sedert 20 November 1899 geplaatst, is 21 April j.l. vertrok-
ken en heeft het bewijs ontvangen met goed gevolg zijn leertijd te hebben
volbracht. — Zi^jn opvolger is: B. Wiers van Winschoter-Bovenburen (Prov.
Gron) Wien evenwel, in verband met ziekte van zijn toenmaligen patroon,
verlof werd verleend de leerling-plaats in te nemen op 14 Mei. Dit is ook
gebeurd.
— Openbare en kostelooze voordrachten over hoefsmederij.
Onder dit opschrift vermeldt „De Landbodequot; o.m. het volgende:
De Minister van Landbouw in Belgie heeft o.m. het volgende vastgesteld
voor de provincies Brabant, Henegouwen, Luik en Namen:
Art 1 Openbare en kostelooze voordrachten over hoefsmederij kunnen
gegeven worden in de centrums, waar het nut van dit onderwijs bewezen
is en waar men zal verzekerd zijn dat ten minste twaalf toehoorders die
lessen zullen bijwonen. Doch voor 1900 zullen er niet meer dan twee leer-
gangen per provincie mogen ingericht worden.
Art 2 De leergang zal bestaan uit tien lessen.
Art 3. Het theoretisch onderwijs zal aangevuld worden door practische
oefeningen in een smidse der gemeente waar de leergang gegeven wordt.
Art 4 In iedere provincie zal een jury van drie leden, na den laatsten
leergang, tot het examen overgaan van degenen die regelmatig al de theore-
tisch en practische lessen gevolgd hebben en verlangen hunne kennis te
doen vaststellen en een bekwaamheidscertificaat te bekomen.
Art. 5. Die jury is samengesteld uit den inspecteur-veearts, den landbou^v-
kundige van den Staat en den onderwijzer die den leergang gaf.
Art 6. De toehoorders, die verlangen het examen af te leggen, moeten
zich doen inschrijven bij de leeraars wier voordrachten zij bijgewoond hebben.
Het certificaat van het hierbijgaand model mag enkel afgeleverd worden
aan de candidaten die ten minste de vijftienden der punten bekomen hebben
in de theoretische proeven en de zes tienden in de practische proeven:
Openbare voordrachten over hoefsmederij.
De jury, door den Minister van Landbouw benoemd, verklaart dat M. . . ,
-ocr page 101-«PiiPVillllliH
na de openbare voordrachten over de hoefsmederij, te ... . ingericht, ge-
volgd te hebben, aan het examen, voorgeschreven voor het bekomen van
het bekwaamheidscertificaat, voldaan heeft.
Afgeleverd te .... 190 .
Handteeken van den dragernbsp;De leden der jury:
van het certificaat:
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
Het Staal.
Men noemt staal een soort van ijzer, die nog van 0,75 tot 1,90 perc. aan
koolstof bevat en dus tusschen het harde gietijzer en smeedijzer inligt. De
bereidingswijze van het staal verdient al onze aandacht, want ten einde
bekend te worden met de eigenschappen van dit metaal en zijne veelvuldige
toepassing in de nijverheid, moet men een goed denkbeeld hebben van de
wijze, waarop men dit nuttige product van een voortreffelijke hoedanigheid
kan verkrijgen. Op het geheele gebied der metaal-industrie is nergens de
vooruitgang in de laatste dertig jaren zoo opmerkelijk geweest, als bij de
staalbereiding; maar in geen ander metaal vinden wij ook zooveel nuttige
eigenschappen, bijv. de grootste hardheid en sterkte met verrassende gemak-
kelijkheid van vervorming vereenigd, als in bet staal. Als een bewijs van
de uitbreiding der staalfabricage in de laatste jaren kan dienen, dat in
Duitschland (het land der staalindustrie bij uitnemendheid) de jaarlijksche
opbrengst van 1860 tot 1899 is toegenomen van 25.3 op 163.3 millioen kilo
en de geldswaarden van 7 op 39 millioen gulden.
Bereiding van het staal.
Het frisscJien. Dit is zeker de oudste der methoden om uit de ijzerertsen
jnbsp;staal te bereiden; zij is waarschijnlijk in Klein-Azië, Voor-Indië en China
sedert duizendtallen van jaren bekend geweest (damaststaai, wootsstaal)
Tegenwoordig geschiedt deze wijze van staalbereiding, ofschoon zeldzaam,
voornamelijk nog in Duitschland (Stiermarken, Westphalen, de Harz); van-
daar de naam Duitsch staal; meer algemeen is het product echter onder den
naam van ruwstaal en smeltstaal bekend.
De bewerking bij het frisschen komt, op enkele bijzonderheden na, met
het frisschen van het ijzer volkomen overeen. Men gebruikt dezelfde vuur-
haarden, stookt met houtskool en voert de lucht door blaasbalgen in het
vuur en over de gesmolten ijzermassa heen; alleen de helling van de wind-
pijp is geringer en dus de richting van den windstroom meer horizontaal,
ten einde de smelter in staat zij, het punt van gaarheid juister te treffen.
De smeltstaalfabrikant verwerkt slechts goede soorten van gietijzer, voor-
namelijk spiegelijzer of anders sterk gekooid wit ijzer, omdat hij daarvan
met zekerheid een goed product kan verwachten.
Het puddelen. Deze methode is in 1849 door den werkman Eeuss te
Limburg in Westphalen uitgevonden, sedert aanmerkelijk verbeterd en bij-
kans in alle landen, waar men staal vervaardigt, ingevoerd.
n
De staalpuddelovens verschillen bijna niet van die voor het ijzerpuddelen;
alleen bestaat de werkhaard uit een 12 centimeter dikke laag van ijzerhou-
dende, weinig smeltbare slakken. Evenmin wijkt de bewerking veel van
het ijzerpuddelen af; zij moet alleen met grooter omzichtigheid uitgevoerd,
en bii het einde nauwkeurig de toestand van gaarheid in acht genomen
worden, opdat de onttrekking der kool te rechter tijd ophoude en het pro-
duct niet in gewoon ijzer overga. In den tijd van ongeveer 2 uur levert
een goed bestuurde puddeloven 5 tot 6 ballen puddelstaal, te zamen van
bijkans 150 tot 180 kilo gewicht, die tot staven evenals ruwstaal worden
uïtgesmeed of gewalst. Er wordt aan brandstof voor het puddelen 180 en
voor het uitsmeden 35 perc. steenkool verbruikt, waarbij omtrent 20 perc.
aan ijzer door verbranding verloren gaan.
Het omsmelten. A lle soorten van staal kunnen in groote hitte gesmo ten
en daarna in vormen gegoten worden. Hierdoor ontstaat een hoogst gelijk-
matig product, gegoten staal of gietstaal, dat tegenwoordig wegens zijne
voortreffelijke hoedanigheden meer dan eenig ander metaal de algemeene
belangstelling heeft opgewekt.nbsp;. , ^ n-
De fabricage van het gietstaal bestaat dus eenvoudig in het smelten van
kleine stukken ruw-puddel of sementstaal of ook wel van mengsels van
staafijzer en gietijzer in behoorlijke verhouding. De smelting geschiedt in
kroezen van zeer moeilijk smeltbare klei met poeder van cokes gemengd.
De bezwaren, die de fabrikant te overwinnen heeft, liggen juist lioofdzake-
liik in het vervaardigen van zulke duurzame kroezen. Men plaatst de
kroezen na ze vooraf met 12 tot 25 kilo staalbrokken gevuld te hebben,
op den rooster van een cilindervormigen zoogenaamden kroesoven sluit ze
met een deksel van pijpaarde, strijkt de voegen dicht, en omringd ze met
gloeiende cokes. De oven, welks bovenmonding met een plaat van vuur-
vaste klei bedekt is, staat met een sterk trekkenden schoorsteen m verbin-
ding, zoodat een hevige verbranding onderhouden en een aanmerkelijke hitte
ontwikkeld wordt.nbsp;, i
Na 3 tot 5 uur is het staal gelijkmatig gesmolten en kan uit de kroezen
in ijzeren vormen gegoten worden. Men voegt onder het smelten soms
«enig zilver bij het staal en in den laatsten tijd ook woltram, hoewel
in ..eringe hoeveelheden (V5 pct-) («Iver- en wolfram-staal). De groote deug-
delijkheid van sommige soorten van gegoten staal is evenwel met zoozeer
aan deze zelfstandigheden toe te schrijven als wel aan de voortreffelijkheid
der -rondstoffen. Zoo is het Engelsch fabrikaat in hooge mate taai en tevens
hard omdat men, ten minste vroeger, daartoe geen ander dan het beste
Zweedsche staafijzer gebruikte. Ook in de wereldberoemde fabrieken van
Krupp te Essen en May er te Bochum aan de Ruhr gaat men bij de
keuze der ruwe staalsoorten bijzonder zorgvuldig te werk.
Sedert eenigen tijd wordt ook wel staal in vlamovens gesmolten, waarvan
de werkhaard uit een soort van bak van vuurvaste klei bestaat. Ook zijn
hier en daar fabrieken opgericht, waarin naar de handelwijze van Uchatius
en Siemens-Martin gietstaal door samensmelten van spiegelijzer en
smeedijzer verkregen wordt.
Sommige bijzondere soorten van staal hebben door hardheid, veerkracht
-ocr page 103-en andere goede eigenschappen zekere vermaardheid verkregen; deze echter
verdwijnen door het toenemend gebruik van gietstaal al meer en meer. Tot
deze soorten behooren het Indische wootsstaal en het gedamaceerd of damast-
staal (van de stad Damascus). Beide kunnen als mengsels van staal en
ijzer beschouwd en ook kunstmatig bereid worden.
Eigenschappen van het Staal.
De voornaamste eigenschappen van het staal, waardoor het zich niet alleen
van de overige ijzersoorten, maar ook van alle andere metalen onderscheidt,
is die dat het zich laat harden. Indien men roodgloeiend staal schielijk
afkoelt, bijv. door indompelen in koud water, vetstoffen, kwik, slappe
zuren, zoutoplossingen, of door het knellen tusschen dikke metalen platen,
dan verkrijgt men een buitengewone hardheid, welke soms die van spiegel-
ijzer, kwarts en vuursteen evenaart. Van deze eigenschap wordt in de
nijverheid in ontelbaar vele gevallen partij getrokken, en wel bij het ver-
vaardigen van die werktuigen, welke tot snijden, zagen, vijlen, schaven,
boren, enz. moeten dienen als ook bij het maken van voorwerpen, die
slechts weinig mogen afslijten, of veel weerstand moeten bieden.
Grehard staal, zonder verdere bewerking, heet glashard, omdat het ge-
klopt of neer geworpen wordende, evenals glas in stukken breekt, of ook
wel, omdat men er glas mee kan bekrassen.
Zulk staal kan gevijld, noch geboord, maar slechts geslepen worden en is
derhalve in de meeste gevallen onbruikbaar; daarenboven is zijn vastheid of
weerstandbiedend vermogen tegen het intrekken en buigen minder groot
dan bij ongehard staal, om welke reden de staven voor stalen bruggen en
stalen spoorrails niet gehard mogen worden. Door het ontladen of temperen,
dat is een langzame verwarming bij 225 tot 325quot; C., verliest het glasharde
staal zijn groote broosheid, zonder aanmerkelijke vermindering der hardheid ;
het wordt daardoor taaier, eenigszins buigzamer en in hooge mate veer-
krachtig. Bijkans alle stalen voorwerpen zijn op die wijze ontladen, en wel
in verschillenden graad: zoo bijv. ontlaad men veeren en zagen het meest,
scheermessen en beitels het minst. Bij het ontladen verandert de kleur van
het geslepen en gepolijste staal in de volgende orde: lichtgeel, stroogeel,
purper- ook karmozijnrood, paars, donkerblauw en lichtblauw^ Het eerst
glashard gemaakte staal wordt dus door verhitting allengs zachter, zoodat
het lichtblauw aangeloopene het zachtst is. Verwarmt men bij het ontladen
het staal te sterk, dan verliest het zijn hardheid grootendeels en de kleur
wordt vuilgroen.
Indien men staal roodgloeiend in houtskoolpoeder legt, en zeer langzaam
laat afkoelen, dan blijft het week als ijzer, en kan nu zeer goed gevijld,
geboord en geschaafd worden.
Wegens zijn gehalte aan koolstof smelt het staal gemakkelijker dan smeed-
ijzer, maar moeilijker dan gietijzer; dit smelten geschiedt bij een tempera-
tuur van 1700 tot 1800quot; O., naarmate van de kwaliteit.
Ver beneden het smeltpunt, wanneer de wit-gloeihitte optreedt, wordt het
staal week, evenals staafijzer, en laat zich dan smeden en wellen.
Het is intusschen voor den niet zeer geoefenden werkman dikwijls moeilijk
■li'
twee stukken staal, vooral gietstaal, aan elkander te wellen, maar nog
moeielijker is het wellen van staal aan ijzer. Hiervan is de oorzaak in de
verschillende temperatuur gelegen, waarbij ijzer en staal dien graad van
weekheid aannemen, die tot het aan elkander wellen vereischt wordt.
Het wellen geschiedt gemakkelijker, indien men beide stukken op ver-
schillende plaatsen van den vuurhaard of ook in twee afzonderlijke haarden
verhit; als weipoeder voor de afsluiting der lucht en het schoonmaken der
oppervlakte kunnen alleen glas en borax gebruikt worden.
De verschuifbaarheid der staaldeeltjes in de gloeihitte geeft aan dit metaal
• een niet geringen graad van smeedbaarheid, maar, als men de verhitting te
hoog opvoert of te lang laat aanhouden, neemt het staal, evenals het ijzer,
een grofkorreligen, meer kristallijnen aard aan, die met aanmerkelijke broos-
heid (koudbroos) gepaard gaat. Men zegt dan: het staal is verbrand. Ver-
brand staal kan men door het roodgloeiend, en wél bij herhaling, in
gesmolten talk en hars, of in bijna kokend water blusschen, tot zijn vroe-
geren goeden toestand terugbrengen (regenereeren).
Het specieflek gewicht van het staal ligt tusschen 7,5 en 8,1 en is gemid-
deld 7 7 Gehard staal is iets soortelijk lichter dan ongehard, waaruit volgt,
dat de' harding, evenals dit bij de hard- en broosheid der bekende glastranen
het geval is, in een onnatuurlijke spanning der moleculen haar grond
heeft. Achtereenvolgende harding vermindert de dichtheid en bijgevolg ook
de sterkte aanmerkelijk.
De vastheid van bet staal is aanzienlijk grooter dan van eenig ander
lichaam- evenwel bezit alleen het ongeharde staal en niet het geharde dien
hoogen graad van vastheid, waarop bij het vervaardigen van sommige stalen
voorwerpen, als assen, spoorstaven, staven voor traliebruggen enz. ^let
moet worden.nbsp;_'
Sedert 15 April ziin ingekomen postwissels van: Joh van der Have te F.
voor 2 losse afl. ƒ 0.50, M. Bruij/en te L. voor ab. 1900/3.00 en van G. 31.
van Bietschoten te B. voor 2de, 3de, 4de kwartaal ƒ 2.25._
KuinsthLOorrL,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor 11H. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEX voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
zelfstandig kunnende werken, tevens VUURWERKER, kan vast werk bekomen
tegen hoog loon. Adres T. VAN ETTEN, Hoefsmid te Delft.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Henetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Va vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STRIJKRASDJES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Blanke en donkere
ASOLIE,
TALK, Schroefga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
13—15 en rig mogelijk maten
17 mM.
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 106-5e Jaargang.
,'B,EDACTEU]l-Uri'GEVEll: A. W. HEIDEMA, KIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 107-Vaste medewerking is toegezegd door tat van deskundigen. t)e volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks Veeartsenijschool;
J. L. 6. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem;
J. B. Larmené , Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen;
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen :
VV. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......99
Tappen tot vervaardiging van winterbeslag..........quot;103
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. . .106
Lezing over ambachtsonderwijs te Veendam.........108
Korte mededeelingen.................109
Advertentiën....................
-ocr page 108-GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOE
F. LAMÉRIS.
HOOFDSTUK IL
Het Paard bij de Romeinen.
Homeinsche heirwegen. Soleae spartea. Hipposandalen.
( Vervolg.)
Ook de monumenten en afbeeldingen uit dien tijd geven geene paarden
met beslagen hoeven te zien, de opgravingen te Olympia en Pompeji heb-
ben geene hoefijzers aan het licht gebracht.
Te Pompeji vond men eene herberg onder de lava en asch van den Vesu-
vius bedolven. Men vond hierin overblijfselen van wagens, ijzeren ringen
in den muur, om er de paarden aan vast te zetten, zelfs beenderen van
paarden in de stallen, doch geene hoefijzers.
In 't Britsch Museum bevindt zich een Grieksche tegel van terra-cotta of
gebakken klei, waarvan de ouderdom onbekend is. Men kan in die figuur
zien, dat de voorbeenen, van af den handwortel, zijn omwonden met banden
(zwachtels, bandages). De voorhoeven zijn in vergelijking met de achter-
hoeven te lomp; men leidt hieruit af, dat de hippopodes den hoef nauw om-
sloten.
De werken der oude veeartsenijkundigen vloeien over van middelen om
de afslijting van den hoef te voorkomen en te verhelpen, soleae sparteae
voor zieke hoeven enz. enz., doch zij spreken nooit over Jiet ijeer.
Ook wordt er meestal van muildieren gesproken, die schoenen of sokken
droegen, dus meestal de lastdieren. Paarden waren te snel in hunne be-
wegingen , om dit schoeisel aan de hoeven vast te kunnen houden; ook zou-
den zij deze door hun grooteren lichaamslast veel spoediger doorslijten.
Hipposandalen.
Onder den naam hipposandalen vinden wij in vele musea verschillende vor-
men van hoefijzers vermeld, waaraan men eene Eomeinsche afkomst toekent.
Er heerscht echter twijfel over hunne bestemming. Ben groot aantal oud-
heidkundigen, n.1. de Abt Cochet, Namur en Roach Smith, vele vee-
artsenijkundigen, prof. Reynal te Alfort en prof. De fays te Brussel, zeg-
gen dat het hoefijzers zijn, terwijl prof. Quicherat, Delacroix en anderen
beweren, dat zij tot dit doel niet zijn aangewend geworden.
Roach Smith, de eminente archaeoloog, zegt, dat het tijdelijke ijzers
voor afgesleten hoeven zijn geweest; Matthieu wil, dat zij gediend heb-
ben als beschuttingsmiddelen voor de aangelegde verbanden om zieke hoeven.
In het museum te Saint-Germain bevinden zich vele hipposandalen,
-ocr page 109-één er van bevat nog den hoef van het paard, waarbij het was toegepast.
Volgens Fleming hebben we drie hoofdvormen waartoe wij alle hipposan-
dalen kunnen terugbrengen.
De eerste vorm bestaat uit een ovale of ronde
metalen plaat met een peer- of cirkelvormige
opening er in (wellicht om den voet lucht te
geven !) Aan den rand dezer plaat bevinden zich
twee of vier lippen, welke eindigen in naar bui-
ten gebogen haken of ringen. Het achterste
gedeelte der plaat eindigt in een haak, die meer
of minder naar boven uitsteekt.
De tweede vorm. vindt men in even grooten
getale, soms samen met de vorige of met nagelijzers, in verschillende op-
gravingen van Romeinscbe en Frankische legerplaatsen. Zij bezitten een
längeren hiel of spoor, in den teen een nog langer haakvormig omgebogen
gedeelte, dat opstaat als de steven eener boot. Aan de zijden vindt men
een verschillend aantal lippen, welke soms eindigen in oogen of in naar bui-
ten omgebogen haken. Aan de ondervlakte zijn
zij dikwijls van dwarse of gekruiste groeven
voorzien, om bet goed vast staan op den bodem
te bevorderen.
De derde grondvorm is meer zeldzaam, geen
haak in den teen, de achterste wel aanwezig,
de zijdelingsche aanhangselen zijn verlengd naar
elkaar toegebogen, samengeweld en tot een haak uitgesmeed. Deze moet
blijkbaar dienen om de voorste haak van den tweeden vorm te vervangen.
(Hiervan is hier geen afbeelding opgenomen, misschien in de volgende
aflevering.)
Deze hipposandalen zijn bi^jna altijd gevonden bij 3?omeinsche gebouwen of
samen met andere Romeinscbe oudheden in Frankrijk, Zwitseidand, Duitsch-
land en Engeland.
In het Romeinscbe kamp bij Dalheim zijn alle drie soorten gevonden,
alsook hoefijzers met nagels. Prof. Namur en Dr. Fischer, veearts te
Kessingen, beweren, dat het ijzers zijn voor zieke hoeven. Te Oranges in
Zwitserland heeft men evenwel in den „Ofierheuvelquot; een geraamte van een
muildier gevonden, waarvan alle vier hoeven van hipposandalen waren voor-
zien (thans aanwezig in de musea in Avenches en Bel Air.)
Zij waren met banden rondom de kroon vastgemaakt en zijn van de
tweede soort. De aanwezigheid van banden leidt tot de veronderstelling,
dat zij alleen gedurende den arbeid werden aangedaan , en weer afgenomen
als het dier op stal kwam. Daar alle vier hoeven met deze hipposandalen
waren voorzien, is dit een voldoend bewijs, dat zij niet alleen voor ziekten
werden aangewend, zooals vroeger werd gezegd.
Men vermoedt, dat deze voorwerpen niets anders zijn dan de soleae
ferreae der Ouden, de ijzeren zolen, welke ter beschutting en versterking
dienden der lederen sandalen.
Het is zeker, dat deze ijzers slechts door langzaam loopende pakdieren ge-
-ocr page 110-dragen konden worden, dus meestal door muildieren, uoodat het alzoo beter
was te spreken van mulosandalen (mulo = muildier) dan van hipposandalen.
Fleming kan zich echter niet voorstellen, dat sommige van deze „hippo-
sandalenquot; werkelijk voor dit doel gemaakt en gebruikt zijn pworden; er
zijn er n.1. waarmee zeer weinig paarden in staat zouden zijn te loopen;
volgens hem zou het zelfs onmogelijli zijn zich met eenige snelheid daarop
voort te bewegen, Ie. door het groote gewicht aan ijzer, 2e. door de onso-
liditeit van de bevestiging aan den hoef.
Er zijn er zelfs bij van de 2e soort waarmee een paard niet eens kon staan.
Fleming denkt, dat deze gediend hebben als remtoestel onder de raderen
der wagens bij sterke hellingen. Ook heeft men beweerd, dat zij gediend
zouden hebben als hangende lamp-ophouders of als stijgbeugels.
Tegenwoordig echter zijn de meeste geleerden het er over eens, dat de
hipposandalen werkelijk de soleae ferreae, de ijzeren zolen zijn, waarvan
Co tul lus spreekt.
Ik maak hier van de gelegenheid gebruik, te vermelden het feit, dat in
sommige moerassige streken van ons vaderland onder de hoeven der paarden
plankjes worden bevestigd, ten einde het inzinken in den bodem te voorkomen.
Afbeeldingen eener ijzeren plaat, gebezigd bij paarden'.die werken op|veenaclitige3.j
bouwgronden, ten einde het wegzakken in den bodemquot;tejvoorkomen.'^ uu.I j
De Heer Busing, rijksveearts te Naarden, was zoo welwillend mij daar-
omtrent het volgende mede te deelen:
„De door U bedoelde plankjes worden gebruikt bij de ploegen in pas
drooggemaakte polders om den hoef grooter steunvlak te geven en het
inzakken in den weeken bodem te voorkomen. Zij zijn ongeveer 2 dM.
lang en breed en worden door middel van riemen aan den hoef bevestigd.
Het is al jaren geleden, dat ik ze in den toen drooggelegden Horstermeer-
polder heb gezienquot;.
Van den Heer van Heioma te Zutphen ontving ik een tweetal inrich-
tingen voor hetzelfde doel aangewend bij het ploegen van de met succes in
cultuur gebrachte veengronden bij Dedemsvaart. Het eerste toestel bestaat
nit een ijzeren plaat met twee vierkante gaten, welke dienen voor het door-
laten der haakvormig omgebogen kalkoenen van het ijzer. De plaat wordt
geschoven tusschen de, kalkoenen en het ijzer en in het toongedeelte door
middel van een schroef met grooten vierkanten kop vastgezet.
De binnenhelft der plaat is veel kleiner dan de buitenhelft, daar dit anders
tot hevige strijkwonden of bewegings-stoornissen aanleiding zou geven. Dit
beslag is zeer zwaar, weegt per stuk 2.15 KG.; het kost den paarden veel
moeite den hoef uit den weeken modder te trekken.
De Heer van Hel oma maakt daarom thans gebruik van uit touw ge-
vlochten sandalen, welke den geheelen hoef omkleeden, als een schoen aan-
getrokken en met banden om de kroon worden bevestigd. Deze zijn veel
lichter, laten het opnemen v/h. been beter toe, terwijl het wegzakken van
den hoef voldoende wordt tegengegaan. Men kan dikwijls volstaan met alleen
de achterhoeven er van te voorzien.
Een touwen sandaal, bevestigd om den hoef, gebezigd bij werkpaarden in veenstreken.
Volgens ingewonnen berichten maakt men reeds langen tijd van deze tonw-
sandalen gebruik in Oldenburg, en in de dalgronden van Drenthe. Zij komen
op een verrassende wijze overeen met de soleae sparteae door Columella
en V e g e,t i u s beschreven.
TJit het voorgaande hebben we dus gezien, dat de Romeinen slechts eene
lompe en tijdelijke beschutting voor den hoef kenden , door banden en riemen
vastgemaakt; uit de werken van geschiedschrijvers, landbouwkundigen, vee-
artsenijkundigen en beeldhouwers is nergens gebleken, dat zij het ijzer door
middel van nagels bevestigden.
Gedurende de 2e en 3e eeuw na Christus geraakte het Romeinsche Keizer-
rijk in verval, in 't midden der 4e eeuw werd het vernietigd door A11i 1 a,
den Geesel Gods, den aanvoerder der alles verwoestende Hunnen. Tot de
achtste eeuw na Christus is alles in diepe nevelen gehuld; „de duistere
eeuwenquot;; weinig is er uit deze tijden tot ons gekomen; slechts enkele his-
torische feiten, soms nog onvoldoende beschreven door monniken.
Dit heeft sommige onderzoekers er toe geleid, te beweren, dat onze tegen-
woordige wijze van beslaan eerst in de 9e eeuw uitgevonden is. Keizer
Leo VI, t 911 n. Chr., van het Oost-Tiumeensche Eijk zegt namelijk in
zijn werk over taktiek, dat tot de uitrusting van een ruiter moeten be-
hooren: „maanvormige ijzers en nagels.quot;
In het werk van zijn zoon. Keizer Constantinus Porphyrogenitus,
komt dezelfde zin voor. Deze monarch bepaalde verder, dat de paarden
der keizerlijke stallen van ijzers moesten voorzien zijn, en tevens de hoeveel-
heid ijzer welke daarvoor uit de keizerlijke magazijnen mocht worden
afgegeven.
Dit zijn voor zoover men weet de eerste geschreven aanwijzingen over bet
beslag van hoefijzers met nagels, 't Is echter opmerkelijk, dat ze omstreeks
dezen tijd ook genoemd worden door Italiaansche, Eransche en Engelsche
schrijvers.
Men moet daaruit besluiten, dat dit beslag reeds eenige eeuwen in gebruik
is geweest, voor dat de Byzantijnsche Keizers er toevallig over schreven.
Er zijn zelfs redenen om aan te nemen, dat liet nagelijzer reeds in de eerste
eeuwen van onze jaartelling door de Romeinen werd toegepast.
TAPPEN, TOT VERVAARDIGING VAN WINTERBESLAG.
Men zal zich wellicht herinneren dat reeds een paar jaren geleden ook in
dit tijdschrift (toen werd gesproken over het nieuwe voorschrift omtrent het
hoefbeslag bij het leger) door ons het nut en het voordeel werd betoogd,
gelegen in het gebruik van zoogenaamde ronde of doorloopende tappen tot
het vervaardigen van schroefgaten.
Destijds en zelfs nog dit jaar waren n.1. onze militaire smeden verplicht,
de zoogenaamde vierJcante tappen te gebruiken.
Reeds lang zijn, zooals bekend is, in de burgermaatschappij en o.a. ook in
het Duitsche en Eransche leger, ronde tappen in gebruik, juist omdat
men er zooveel beter, vlugger en gemakkelijker mee werken kan.
Deze voordeelen kan men trouwens reeds opmaken bij aandachtige beschou-
wing van een ronde tap in vergelijking met een vierkante, en springen nog
duidelijker in het oog wanneer men vergelijkender wijze met beide gereed-
schappen werkt.
' In ons leger is dan ook nu het gebruik van de ronde tap inge-
voerd en onlangs verplichtend gesteld na keuring aan de smidschool. De
smeden zullen de tappen nu echter zelf aanschaften.
Deze nieuwe regeling is niet alleen veel voordeeliger voor onze
smeden maar er zal nu ook beter en vlugger werk geleverd kunnen
worden.nbsp;O.
1,09 Kquot;-
-ocr page 114- -ocr page 115-Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
HET SIBEIJZER VAN L. MANNSTRAEDT amp; Co.
Hoewel dit niet algemeen bekend is, verdient bet wel aanbeveling. Vooral
de profielen zijn keurig, en maken samen gevoegd een mooi geheel uit, tot
velerlei doeleinden geschikt, als balkversiering, lijstwerk enz. enz., hetgeen
wij in het artikel nader zullen toelichten dat velen zeker welkom zal zijn.
Het aanbrengen van versieringen van gegoten ijzer is wel gemakkelijk en
goedkooper dan het smeden van lansspitsen of het maken van rozetten van
gedreven ijzer, maar men vergete niet, dat dit laatste voor den smid ook
niet meer noodzakelijk is, daar de meest gebruikelijke siervormen ook van
gesmeed ijzer in den handel voorkomen. De meer fabriekmatig vervaardigde
rozetten van dit materiaal zijn smaakvol en zóó goedkoop, dat men ze tegen
dien prijs niet uit de hand kan smeden. Ditzelfde geldt ook ook voor de
lansspitsen, die van gloeiend ijzer geperst worden, hoewel deze er, althans
tegenover die van gegoten ijzer, wel eens wat blikachtig uitzien.
Het bezwaar, dat gegoten ijzer later zoo bezwaarlijk verwerkt en veranderd
kan worden, heeft er toe geleid om te trachten smeedbaar gegoten ijzer te
verkrijgen, en dit is tot zekere hoogte ook gelukt.
Men is thans nog wel niet in staat om groote gegoten ijzerstukken smeed-
baar te vervaardigen, maar toch is dit met kleinere stukken voor sloten,
beslagwerk, handvatten, sierstukken enz. gedeeltelijk wel het geval.
Dit ijzer wordt op de volgende wijze verkregen:
De voorwerpen, die daarvoor in aanmerking komen, worden gegoten van
een mengsel, dat voor de helft uit giet- en voor de andere helft uit smeed-
ijzer bestaat, en met zuurstofafgevende stoffen (hamerslag of tot poeder ge-
maakte roodijzersteen) in ijzeren kisten of potten langzaam gegloeid en af-
gekoeld. Door dit „adonceerenquot; (verzachten of temperen) wordt gedeeltelijk
langs ehemischen, gedeeltelijk langs mechanischen weg aan het gietijzer kool-
stof ontnomen, de spanning in de gegoten deelen opgeheven en de broosheid
daarvan verminderd.
Het hierbij voortgebrachte materiaal behoudt het midden tusschen giet-
en smeedijzer, het is tot zekere hoogte taai, buigzaam en gemakkelijk te
bewerken en in sommige gevallen ook welbaar.
Het smeedbaar gietijzer laat zich, ten gevolge van zijn fijnkorrelige struc-
tuur, ook beter polijsten dan het smeedijzer. Met betrekking tot verschil-
lende kleine artikelen komt het getemperde gietijzer heden in het dagelijksch
leven en ook in de smederijen veel voor. De door dit materiaal verkregen
voorwerpen zijn veel goedkooper dan die uit gietstaal vervaardigd; vandaar
ook het groote verschil in prijs, dat men tusschen oogenschijnlijke voorwer-
pen in de winkels kan aantreffen.
Op de nationale tentoonstelling van kunstnijverheid te München,in 1888
gehouden, hebben L. Mannstaedt amp; Co. te Kalk, bij Keulen aan den Eijn,
een aantal door walsen verkregen voorwerpen tentoongesteld, welke in hooge
mate de opmerkzaamheid der vaklieden en der keuringscommissie trokken.
Deze voorwerpen bestonden uit een poorthek, verschillende lijstwerken,
enz., welke, rijk versierd en bewerkt, uit gewalst ijzer waren vervaardigd.
Deze zaak was nieuw en de verschillende ineeningen hieromtrent waren
verdeeld. Terwijl de een tegen deze nieuwe techniek uit een oogpunt van
stijl bedenkingen had, werd zij door een ander met ingenomenheid ontvangen
en haar een goede toekomst voorspeld. Het komt mij voor, dat de laatste
in deze wel het best zal gezien hebben. Overeenkomstig de in bovenstaand
hoofdstuk besproken vergelijking tusschen gegoten ijzeren voorwerpen en die
uit smeedijzer vervaardigd, is met het verschijnen van dit sierijzer een be-
werking gevonden, waarbij het midden tusschen het vroegere gegoten en ge-
smeed ijzer wordt behouden.
Deze behandeling van het smeedijzer geeft gelegenheid tot het aanbrengen
van schoon gevormde ornamenten en lijstwerken en men blijft daarbij dan
tegelijk bij het echte en eenig bruikbare materiaal van den smid.
De versierde staven worden gloeiend gewalst en zijn dus een soort van
faconijzer; ook hierbij is men, evenals bij het modelleeren van gegoten ijzer
met betrekking tot de gietvormen, aan dezelfde voorwaarden gebonden, maar
de wijze van vervaardiging geeft toch gelegenheid tot een veel betere, zui-
verder en scherper bewerking. Daarbij kan men deze staven, al naar het
gewenscht wordt, buigen en verzetten, splijten enz. De ornamenten hebben
tot zekere hoogte hetzelfde karakter als die, welke door het vroeger beoe-
fende ijzersnijden verkregen werden; de staven zijn in grootere afmetingen
te vervaardigen dan gegoten lijsten en daarbij nog goedkooper dan deze,
althans voor zoover het de eenvoudigste vormen betreft. Bij dit walsen be-
staat echter nadeel, dat bij herhaling van dezelfde vormen de lengte niet
altijd volkomen gelijk uitvalt.
Bij het paarsgewijze aanbrengen van vormen kan dit, met het oog op de
symmetrie, hinderlijk zijn, maar doet overigens minder af.
De bovengenoemde firma heeft in korte jaren van deze vormen een zeer
rijk modelboek verkregen en door het nemen van proeven, door Berlijnsche
smeden, volgens ontwerpen door den architect H. Se eling vervaardigd,
bewezen, dat zij haar vormen voor dit materiaal goed weten te kiezen.
De genomen proeven zijn zeer gelukkig geslaagd, de ornamenten zijn goed
gekozen, evenals de profielen zelve, waarmede, door een goede samenvoe-
ging der vormen, de afbeelding van rijk bewerkte kroonlijsten, voetstukken
omlijstingen, enz. kunnen verkregen worden. Vooral laat zich dit materiaal
geschikt toepassen tot bekleeding van pijlaars, van ijzeren dragers en van
in 't gezicht komende pijp-geleiding. Ook voor kachels , brandkasten, ijzeren
tafels en soortgelijke voorwerpen ligt het gebruik dezer lijstwerken voor de
hand en eveneens voor alle soorten van poorten en hekken.
In deze aflevering zijn eenige afbeeldingen (profielen) van het sierijzer
weergegeven. Het gaat niet aan alle figuren uit dat modelboek over te
nemen; enkele daarvan zijn ook voldoende om een overzicht daarvan te be-
komen.
T
i
LEZ1Namp; OVER AMBACHTSONDERWIJS TE VEENDAM.*
De heer Rie p m a, directeur der Ambachtsschool te Grroningen, hield na
een korte inleiding een zeer duidelijk uitgesproken rede over het ambachts-
onderwijs, dat in zeer nauwe betrekking staat met de vakopleiding, weshalve
spreker beide zaken zou behandelen. De opleiding van onze ambachtsjongelui
kan volgens drie methodes geschieden: in de werkplaats, door het leerling-
stelsel en op de ambachtsscholen.
In de loerTcpImts. Op onverbeterlijke wijze had dit plaats tijdens het
gilde wezen. De leerlingen stonden onder nauw toezicht en moesten op ge-
regelde tijden proefstukken vervaardigen. Langzamerhand ontaarde dit stel-
sel en was de opleiding gebrekkig. Het theoretisch vakonderwijs en de
practijk stonden heel weinig met elkaar in verband, vandaar de slechte
resultaten. De maatschappij tot bevordering van de nijverheid ging zich
met de opleiding van de jongelui bemoeien, zoomede enkele werkbazen. Het
resultaat is geweest, dat ambachtsscholen zijn verrezen, waar theorie en
practijk elkaar de hand reiken. Op deze eerste scholen werd onderwijs ge-
geven in timmeren, verven en smeden. Deze scholen leggen de fundamenten,
waarop later moet worden voortgebouwd. De gewone werkplaatsen zijn
daarom niet de aangewezen plaatsen voor de opleiding der jongelui, zij geven
werk naar omstandigheden, niet naar de krachten der leerlingen: er bestaat
geen geregelde opklimming. Er zijn flinke patroons, doch men vindt ook
bazen, die de jongens gebruiken als goedkoope werkkracht.
Het leerlingstelsel. Wie kennis wil maken met deze vakopleiding, brenge
een bezoek in Drente. In 1892 is het aldaar in 't leven geroepen. Men
vindt daar een hoofdbestuur, afdeelingsbesturen en correspondentschappen.
Het wordt in stand gehouden door subsidii^n van rijk en provincie, door
contributiën enz. Opgeleid worden timmerlieden, smeden, meubel-, kleer-,
schoen-, zeil- en kostuummakers en koperslagers. De cursus is 3jarig. De
leerlingen door het hoofdbestuur bij bazen in de leer gedaan, ontvangen
't le jaar per week 50 ct., 't 2e 80 ct., 't 3e een bedrag in overleg met
het afd.bestuur. De patroon verbindt zich den leerling in 't vak grondig
op te leiden. Na een jaar moet ieder leerling een proefstuk leveren, waar-
voor het hoofdbestuur materiaal levert. Hier worden dus de jongens geen
boodschaploopers. Maken zij echter geene voldoende vorderingen, dan kun-
nen ze worden ontslagen. Het geheele onderwijs staat onder toezicht van
een bekwaam directeur. Uit bovenstaande blijkt, dat er innig verband be-
staat tusschen patroon en leerling, iets wat elders gemist wordt.
Be school, speciaal amhachtschool. De vakken, welke op deze inrichtingen
moeten worden onderwezen, zijn die, waarvoor de meeste leerlingen ver-
wacht kunnen worden, om de vele onkosten te vermijden. De cursus is
driejarig en onderwezen wordt: teekenen, constructieleer, natuurk., wisk.,
kennis der grondstoften, etc.
Na volbrachten leertijd ontvangt de leerling een getuigschift. De jongelui
moeten in elk geval de lagere school doorloopen hebben, hoewel het toela-
tingsexamen zeer lage eischen stelt. Op school wordt den jongens van ston-
den aan geleerd naar een teekening te werken.
Nog niet lang geleden stond de ambachtsschool in niet al te goeden reuk,
men achtte de jongens niet bekwaam, maar dit kwam omdat men zich een
■verkeerde voorstelling maakte van de school. De jongen, die pas van de
ambachtsschool is gekomen, kan goed worden, wanneer hij onder flinke
leiding valt; de fundamenten zijn goed. Ook klaagden enkele patroons, dat
de iongens te eigenwijs waren, maar dat zijn zij, verklaarde de heer lliepma,
die de ambachtsschool te vroeg hebben verlaten. De patroons moeten diplo-
ma's vragen, dan zullen er geen klachten komen. Maar, zegt spreker, 't is
een harde waarheid, de slechte leerlingen brengen de klachten, terwijl men
van de goeden niets verneemt. Heeft een leerling een diploma, dan kan de
patroon goede eischen stellen; en thans in Groningen vragen de meeste
patroons bij voorkeur jongens, die van de ambachtsschool komen.
Het leerplan der ambachtsscholen moet doelmatig ingericht zijn, het leer-
geld zeer laag, zoo noodig. moet men heel toeschietelijk zijn in het opnemen
van gratis-leerlingen. In Groningen betalen van de 207 leerlingen 171 geen
schoolgeld. Ook de leermiddelen worden gratis verstrekt, zoomede aan velen
gratis teekenbehoeften.
Spreker sympathiseert in hooge mate met het teekenonderwijs, hij ont-
raadt echter ten sterkste het teekenen naar gipsmodellen. Mooie teekenin-
gen zijn niet af te keuren, doch meer preferent vindt Zed. flinke, forsche
lijnen, rosetten en palmetten, geheel ontleend aan de natuur, en samenge-
steld in tegenwoordigheid van den leerling, met de plant als voorbeeld in
de school. De geheele inrichting van het onderwijs moet grondig en bevat-
telijk zijn voor de leerlingen, al het overtollige dient vermeden. Als uit-
stekend rekenboek voor genoemde scholen beval spreker aan het werkje van
den heer G. Tiemersma te Wildervank.
Ten slotte wees spr. er op, dat de ambachtsscholen in dien geest moesten
werken, dat zij niet optraden in concurrentie met particulieren, daarvoor
moest en kon men waken. Aan het eind van zijn lezing gekomen, drukt
de heer Riepma den wensch uit, dat het gegevene er iets toe zou bij-
brengen om hier in de gemeenten Veendam en Wildervank een ambachts-
school op te richten.
De heer Riepma verwees gedurende zijn lezing de aanwezigen dikwijls
naar in de zaal opgehangen teekeningen of op een tafel tentoongestelde
voorwerpen, alle gemaakt door jongelui van de Groninger ambachtsschool.
JV. Veendammer Crt.
É
— Cursus te fciorinchem. Vanwege de Afdeeling „Gorinchem en Omstre-
kenquot; van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw wordt in de Ambacht-
school te Gorinchem een cursus in hoefbeslag gegeven. Van de 21 smeden
die zich hadden aangemeld om den cursus te volgen, konden slechts 15 wor-
den toegelaten. Er zullen 10 theoretische, en 20 practische lessen gegeven
worden; na afloop van den cursus zal een examen worden afgenomen. Met
de leiding van het onderwijs zijn belast de Heeren I. v. Klaveren, rijks-
veearts te Leerdam, en Jansen, gediplomeerd hoefsmid te llotterdam.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Aanvankelijk, in 1888, werden
aan deze werkplaats-opleiding twee leerlingen toegelaten; sedert 1896 is dat
getal met één vermeerderd en dit is Juli 1900 opnieuw geschied. Thans
zijn aan genoemde inrichting dus 4 leerlingen geplaatst. Den 2den Juli
is toegelaten B. J. Groelema te 't Waar, gem. Scheemda.
—nbsp;Yereeniging tot veredeling van het Ambacht. Op 25 Juni j.l. heeft in
het Gebouw der Maatschappij van den Werkenden Stand, Kloveniersburg-
wal 87, te Amsterdam een vergadering dezer Vereeniging plaats gevonden.
De punten van behandeling waren:'
1quot;. Het jaarverslag (incl. dat van de Commissie voor de proefafneming
te Utrecht).
2quot;. Bespreking van een voortzetting dier proeven.
3quot;. Idem van de zaak der leerboeken.
Uit het jaarverslag bleek dat in het smeden zijn geslaagd: voor den mees-
terproef, J. J. van Leeuwen te Arnhem; voor den gezellen-proef, B. A.
Bouma te Alkmaar, H. v. Manzom en J. H. Deys, beide te Utrecht.
Het plan bestaat de tweede proefaflegging te doen plaats hebben in den
winter van 1900 op 1901.
—nbsp;Provinciale hoefsmidcursns te 's Gravenhage. Niettegenstaande een 12-
tal leerlingen uit zeven gemeenten in Zuid-Holland zich voor dezen hoefsmid-
cursus hebben aangemeld, hebben Gedeputeerde Staten op het verzoek der
afdeeling 's Gravenhage der Hollandsche Maatschappij van Landbouw afwij-
zend beschikt voor het verleenen van eene subsidie van ƒ 200 en wel op
grond: „dat, naar het oordeel van het college, bij het bestaan van de kleinere
„verspreide cursussen in hoefbeslag in deze provincie door een cursus als
„door adressant is bedoeld, de landbouwbelangen niet in die mate worden
„gediend, dat het verleenen van een provinciaal subsidie daarvoor vol-
„doende wordt gerechtvaardigd en bun college dus geen termen heeft kunnen
„vinden om aan de Staten een voorstel te doen om een subsidie van ƒ200
„voor den cursus, dien adressant wenscht te houden, op de begrooting uit
„te trekkenquot;.
Wij merken hierbij op dat deze kleine cursussen hoogstens zes weken
duren, de door de Afdeeling 's-Gravenhage — evenals de te Haarlem be-
staande — vijf maanden.
De leerlingen worden verdeeld in ploegen van hoogstens vier leerlingen,
die elke week minstens V-j^ uur theoretisch en zes uur practisch onderwijs
ontvangen.nbsp;(JV. L. W.)
—nbsp;Zomervergadering van het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot be-
vordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland, gehouden den 12en Juni
1900 te Kruiningen.
Het examen tot verkrijging van het diploma als hoefsmid zal dit jaar
afgenomen worden in de 3e week van Augustus, zoo mogelijk door dezelfde
commissie, die de vorige examens heeft afgenomen. De heer Hendrikse, in
de Vijf Ringen, heeft evenals vorige jaren zijne smidse en stallen voor het
afnemen van dat examen welwillend beschikbaar gesteld.
Wegens gebleken onvoldoende kennis van de theorie van het hoefbeslag
zullen aan de leerlingen vau den cursus te Cortgene nog eenige lessen in
de theorie gegeven worden door den onlangs benoemden provincialen veearts,
den beer Wagenaar.
Klachten over den smid, bij wien het onderwijs te Cortgene gegeven
wordt, zullen door de afgevaardigden uit Noord-Beveland nader worden
onderzocht.nbsp;L. W.).
_ Het paard onbekend! Tot voor betrekkelijk korten tijd was het paard
in de eilandenstad Venetië onbekend. Voordat aldaar een paardentram was
gelegd, waren er vele personen die nog nooit een paard hadden gezien. In
deze stad nu, waar maar zoo weinig paarden zijn, is kort geleden een Ita-
liaansche hoefijzerfabriek opgericht. De redenen waarom aldaar deze fabriek
is geplaatst, schuilt in de zeer lage arbeidsloonen. De machines voor deze
nieuwe inrichting zijn uit België, waar ook de Venetiaansche arbeiders in
de fabricatie onderricht ontvingen. Het jaarlijks verbruik van hoefijzers in
Italië bedraagt van 1(5 tot 18 millioen.nbsp;{Ber Pferdefremid.)
Vraag en aanbod ^aii dienstpersoneel
(Voor abonné's Tcosieloos; alleen
hehoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzend'ing van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. ^ 3.40 voor Ne-
derland, /'3.7o voor Helgië, voor O. en
W.-lndië en het overige buitenland /4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
wegens omstandigheden ter overname aangeboden
die een goed burgerbestaan oplevert en voor uitbreiding, door toevoeging
van een aangrenzend perceel, zeer geschikt is. Huurprijs en overname
Aanbiedingen: Adres Bureau «De Hoefsmidquot;, letter ü.
-ocr page 121-S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig. '
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
UithaJers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of ■ vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
S T R I.T K R A N D .1E S.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
(laoutchoiic toonbescher-
iiiers tegen klappen enz.
Hoefbeslag A.
(D. amp; H.)
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
voor
TALK, Schroef ga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
voor
13^15 en rig mogelijk maten
draad. of beschrijving bij
te voegen.
m
Steeds groote voorraad, vfaardoor spoedige levering. — Billijke prijzen, Vertrouvïbare kwaliteiten.
-ocr page 122-5e Jaargang.
REDACTEUll-UIÏGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 123-iNHÓUt): ôescliiedenîs van het hoefbeslag. — Een kijkje op de Parij-
sche Tentoonstelling. ■— De opleiding van militaire hoefsmeden in Zwit-
serland. — Mededeelingen over bet smidsvak, vallende buiten bet hoefbeslag. —
Korte mededeelingen. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS TAN HET HOEFBESLAG,
DOOB
E. LAMÉRIS.
HOOFDSTUK IIL
De Kelten, de Druïden.
Uitvinding van het hoefbeslag.
Door oudheidkundige en letterkundige onderzoekingen weet men, dat de
verschillende menschenrassen elkaar in constanten vooruitgang zijn opge-
volgd, niet alleen wat de verstandelijke ontwikkeling betreft, maar ook in
de vaardigheid ter beoefening van verschillende handwerken en kunsten.
De overblijfselen van vroeger, in vele streken gevonden, toonen ons een'
trapsgewijzen vooruitgang aan; langzamerhand komen we aan het tijdperk,
dat er huisdieren gehouden worden; later aan dat van de kennis der metalen.
Reeds ten tijde van de vroegste verhuizing, van de Arische of Indo-Ger-
maansche stammen uit Azië naar Europa, vinden wij sporen van het gebruik
der metalen.
1) Deze figuur heeft nog betrekking op het gedeelte van het hoofdstuk II, opgenomen
in de vorige afl., blz. 99.
De meest belangrijke verhuizing is die der Kimlren, welke eeuwen vóór
Christus Europa binnendrongen en zich door Griekenland en Noord-Italië
Hipposandaal (te grondvorm) met
hoef, bewaard in het museum
te St. Germain.
Hipposandaal (2e grondvorm).
in Frankrijk, België, Nederland, Denemarken en Engeland verspreidden.
Zij vermengden zich met de oorspronkelijke bewoners en zoo ontstond 1800
k
1) Deze 4 figuren behooren tot den tekst op blz. 100 der vorige aflevering, omtrent
den eersten en tweeden vorm der hipposandalen. Op die blz. is gezegd, dat daar
geen afbeelding van den derden vorm is opgenomen. Dit is wel het geval. Er ont-
breekt een model tweede vorm, waarvan thans 2 voorbeelden zijn weergegeven. Red.
V. Chr. uit de samensmelting met de G-alliërs (bewoners van Grallië, hoofd-
zakelijk het tegenwoordige Frankrijk) het Keltische ras. Zij kenden voor
hunne komst in Europa geene andere metalen dan goud, koper en tin en
de vermenging van de beide laatste, het brons.
Toen zij door de Romeinen onder .Julius Caesar onderworpen werden,
kenden zij het ijzer; zij moeten dus na hunne komst in Europa het gebruik
daarvan geleerd hebben; in dien tusschentijd hadden er geene belangrijke
volksverhuizingen plaats gevonden. Men verdeelt de ontwikkelingsgeschie-
denis van het menschdom in tijdperken, welke genoemd zijn naar de grond-
stoffen, wiiaruit zij hunne wapenen, gereedschappen of werktuigen vervaar-
digden. In de oudst bekende tijden van menschelijke beschaving, 7000—5000
j. V. Chr., maakte men deze uit steen: steenen bijlen, messen en lanspunten.
Dit is het steenen tijdperk. Daarop volgt van 4000—3000 v. Chr. het
bronzen tijdperk, terwijl wij het ijzeren tijdperk rekenen te beginnen met
enkele eeuwen vóór Christus. Men beweert wel eens, dat wij tegenwoordig
in het papieren tijdpei-k verkeeren.
Te Hallstatt in Oostenrijk heeft men ongeveer 900 graven van menschen
gevonden, welke daar in de zoutmijnen gewerkt hadden. In de graven
vinden we zwaarden, messen, lanspunten en bijlen, van brons en ook van
ijzer gemaakt. Lood en zilver kenden zij echter niet. Zij leefden ongeveer
1000—500 V. Chr., zoodat we dit als het begin van het ijzeren tijdperk
mogen aannemen. Uit dezen tijd vinden wij vele sporen van ijzermijnen,
in Zwitserland, de .Iura, Bourgondië, in de Pyreneën en in Engeland vindt
men restes van Keltische smeltovens. Behalve voor het maken van wapens,
dienden ook stukken ijzer of brons van zeker gewicht als ruilmiddel.
De Germanen en Kelten kenden het gebruik van het ijzer reeds lang.
Toen Marius de Kimbren versloeg droegen de laatsten reeds beschuttende
platen en wapenen van ijzer, terwijl de Romeinen nog wapenen van brons
bezaten. Toen Brennus aan het hoofd der Galliërs Rome veroverde,
droegen zijne volgelingen ijzeren zwaarden.
De Romeinen noemden hen Barbaren (vreemdelingen), zij waren echter
niet onbeschaafd. Hunne hoofdbezigheid was de veeteelt en de vlakten van
België en Gallië brachten uitstekende paarden voort. Ook hadden zij goud,
zilver, koper en ijzer- en loodmijnen en waren verder in den landbouw dan
de Romeinen.
Plinius verhaalt, dat zij een beteren ploeg hadden en ijzeren eggen;
hunne wapenen waren lange tweesnijdende zwaarden.
Hunne priesters, de Druiden, waren de meest ontwikkelden; deze betaalden
geene belasting en traden op als rechters bij grensgeschillen. Zij bewerkten
met veel ervarenheid de metalen, vooral ijzeren wapenen; zij kenden het
vertinnen, het pletten van koper en zilverblad, om hiermede de gebitten en
tuigen der paarden te versieren.
Zij hadden in elke streek heilige vereenigingsplaatsen, meestal in grotten
of midden in uitgestrekte bosschen, wellicht om het denkbeeld van ééne
afkomst levendig te houden. In dit middenpunt van verbonden landschap-
pen brandde op een altaar van ruwe steenen een eeuwig vuur, waarvan het
bewaken en onderhouden aan eene school van hoogepriesters was opgedragen,
aan wier hoofd een opperpriester-smid stond. Verder onderwezen zij de
mysteriën en de nijvere kunsten, het smeden van godsdienstige en doodende
wapenen.
Te Alesia in Zuid-Frankrijk, waar Vercingétorix, de aanvoerder der
G-alliërs, door de Romeinen kort na Chr. geboorte werd verslagen, heeft
men eene complete Keltische smederij opgegraven. Rondom een steen, die
bet altaar vormde, vond men ijzerslakken met houtskool gemengd, stukken
aardewerk, verkalkte beenderen van menschen en dieren. Midden in den
haard werd een driehoekig vijltje gevonden, een beitel, een zware ijzeren
hamer met zes wiggen of spieën om het handvatsel vast te zetten. Niet
ver van den hamerkop een ijzeren gesp van een schootsvel, een ijzeren
offermes en een stuk van een hoefijzer met een nagel er in, voorzien van
een platten ovalen kop.
In een Keltisch graf in de nabijheid vond Castan, een Fransch archivaris,
twee stukken van een hoefijzer uit brons, in den toon doorgesleten en een
aantal hoefnagels met vioolsleutelvormige koppen.
We hebben hier vermoedelijk te doen met een dier heilige vereenigings-
plaatsen, zooals we die in de door de Kelten bewoonde streken vinden.
Niets ontbreekt er aan de schilderij; het altaar, dat niet door menschen-
handen gemaakt mag worden; de kenteekenen van den hoogepriester-smid,
de gesp van zijn magisch leeren schootsvel, het offermes, de beenderen van
everzwijn, paard en beer, vermengd met de overblijfselen van menschelijke
slachtoffers, door de vlammen verteerd.
Gedurende den oorlog met Gallië vocht Caesar tegen de dappere en tal-
rijke ruiterbenden van Vercingétorix. Voor de belegering van Alesia kwam
het tot een gevecht. Inderdaad vindt men op een afstand van 12 KM van
Alesia vele geraamten van menschen en paarden, ijzeren ringen en arm-
banden en massa's hoefijzers. De landbouwers vonden ze gedurende vele
jaren, bij drainage, twee voet onder den grond. Ook in een riviertje, in
de nabijheid, werden honderden hoefijzers gevonden van uitstekend metaal.
Zij zijn over 't algemeen klein, met een gewicht van 90—120 gram, ter
dikte van 3—5 mM., breed 15—17 mM., voorzien van kalkoenen, welke
gevormd zijn door het versmalde kalkoeneinde naar beneden om te buigen.
Zij kenmerken zich door een gegolfden buiten-
rand, ontstaan door het aanbrengen der ovale
nagelgaten, ten getale van zes. De nagelgaten
zijn eigenlijk te beschouwen als afzonderlijke ovale
ritsen met daarin gestampte nagelgaten. De kop-
pen der vioolsleutelvormige nagels worden daarin
gedeeltelijk opgenomen, zoodat zij onder de opper-
vlakte van het ijzer uitgestoken moeten hebben.
Uit den gegolfden buitenrand van het ijzer zou
men kunnen opmaken, dat zij geen hoorn aan
het aanbeeld kenden.
In vele dér gevonden hoefijzers zaten de nagels nog en deze laatste ver-
toonden nog de niet; dit bewijst, dat het geen verloren ijzers, maar ijzers
van doode paarden zijn, waarvan de hoef vergaan is. Een der ijzers ver-
toont een Keltisch merkteeken.
Aan den slag werd deelgenomen door 20 tot 25000 paarden, dus een
geheel ruitergevecht.
Er zijn echter ook een aantal veel grootere hoefijzers gevonden, hoewel
van bijna overeenkomstigen vorm. Dit feit wordt door den veearts Mathieu
aldus verklaard. Caesar had de overwinning te danken aan Germaansche
hulptroepen; deze moeten bereden zijn geweest en veel grootere en zwaar-
dere paarden bezeten hebben, met grootere hoeven, dan die der Galliërs.
De geschiedenis leert ons verder, dat de Romeinen na de overwinning in
de richting van Parijs trokken. De bewoners van het eiland in de Seine
riepen de hulp in van de naburige provinciën. De Romeinen zagen de
moeilijkheden van een' directen aanval in en trokken daarom bij Melun
over de rivier. De Galliërs moesten nogmaals het onderspit delven en
vluchtten door de vallei tusschen Sèvres en Meudon. Toen eenigen tijd
geleden grondwerken voor nieuwe porceleinfabrieken te Sèvres moesten ge-
schieden , voorspelde de veearts Matthieu aan den architect, dat men bij het
maken der fundeeringen hoefijzers zou vinden. Deze voorspelling werd be-
waarheid. Zij komen volkomen overeen met die van Alesia en zijn tegen-
woordig in het museum der hoefsmidschool te Saumur aanwezig.
Uit deze gegevens blijkt ons, dat het beslag met nagels reeds voor de
verovering van Gallië door de Romeinen in gebruik was, verder dat er reeds
verschillende soorten van hoefijzers waren. We mogen in ieder geval aan-
nemen , dat de Kelten vroeger dan alle andere volken de kunst van het
hoefbeslag hebben toegepast.
De uitoefening er van bestond hoofdzakelijk in bet bevestigen van een
zeer licht ijzer zonder lip aan de weinig of niet besneden hoeven, door
middel van nagels met korte, sterke kling, welke laag werden geslagen.
Men neemt aan, dat de Druïden de makers van deze ijzers zijn en dat
het onderleggen door de Gallische krijgers zelf geschiedde, eene gewoonte,
die onder de ridders in de Middeleeuwen nog zeer in aanzien was, vooral
daar in dien tijd de ijzers veel grooter en zwaarder en daardoor moeilijker
te bevesti-en waren. Mégnin plaatst de uitvinding der hoefijzers met
nagels ong^eveer in de 5e a 6e eeuw voor onze jaartelling, toen het Druïdisme
het meest bloeide en vele Keltische wegen werden aangelegd.
De Druïden, door de vele offeranden in den bouw van den voet van het
paard onderwezen, bekend met de bewerking van het metaal en hunne
meerdere verstandelijke ontwikkeling, waren als aangewezen om de uitvin-
ders van bet beslag met nagels te zijn.
Wanneer wij eens letten op den rationeelen vorm van het ijzer, hoe juist
zij de nagelgaten aanbrachten en hoe practisch zij de nagelkoppen maakten
om veel aangrijpingspunten in den rotsachtigen bodem te vinden, dan moeten
wij de volkomenheid, waartoe deze heilige smeden op dit gebied twee duizend
jaren geleden gekomen waren, bewonderen.
' Zij moedigde de studie der ontleedkunde aan, soms echter met overschrij-^
ding van alle grenzen van goed gezond verstand en menschelijk gevoel. Van
Herophilus zegt men, dat hij les heeft gegeven op de lichamen van meer
dan 700 levende menschen, om daarin de geheimen en de wonderen van
het menschelijk lichaam te laten zien.
EEN KIJKJE OP DE PARIJSOHE TENTOONSTELLING.
Daar ik eenige dagen op de Parijsche Wereldtentoonstelling doorbracht,,
wil ik gaarne enkele indrukken aangaande het smidsvak, in 't bijzonder aan-
gaande het boefsmeden, ten beste geven.
Onder de tallooze inzendingen hoefbeslag (Nederland heb ik met dit arti-
kel niet vertegenwoordigd gezien) trok vooral de Russische, naar ik meen,
mijne aandacht. Daar zag ik ijzers, die mij , voor het uitzetten van den voet,
zeer geschikt voorkwamen. Bijgaande schets zal u dit duidelijk maken.
Ook voor het aanballen der sneeuw was daar een eenvoudig middel aan
de hand gedaan, n.1. door middel van eene plaat, die onder het ijzer met
dezelfde schroeven werd vastgezet, waardoor het paard scherp staat. Ande-
ren hadden platen tusschen het ijzer en de zool zitten, maar buffels of zolen
schijnen ze in Rusland niet te gebruiken voor het aanballen van de sneeuw.
Een ijzer, dat bij ons geen debiet beeft, doch in Parijs zeer in den smaak
valt, is het ijzer, dat breed en dik in den toon is en waarvan de takken
dunMr en smaller uitloopen. Eigenaardig is het, dat men in Parijs bijna
uitsluitend gestampte gaten in de ijzers heeft. Ons ritsijzer heb ik daar
bijna in het geheel niet gezien. Wat vooral mijne aandacht trok is dit, dat
er door Eransche kooplieden zooveel Hollandsche paarden worden aangekocht
en dat men er te Parijs bijna geen ziet.
Hoefijzer met verzethare verzene'mden voor een Jclemhoef.
De directeur eener Omnibus Maatschappij, met wien ik een onderhoud
gehad heb aangaande hoefbeslag, zeide mij, dat bovengenoemd beslag in
Parijs met veel succes gebruikt wordt. Als men weet, dat dit beslag op
de 4 voeten ongeveer 60 ets. 's maands voordeel oplevert, doordat de paar-
den er langer op loopen en er dus tijd wordt bespaard, daar men niet zoo
vaak naar de hoefsmederij behoeft te gaan, kan men begrijpen, dat zulk een
beslag aftrek moet hebben, als men hierbij nog in oogenschouw neemt, dat
er maatschappijen zijn, die honderden paarden hebben. Voor zoover mij
voorkomt, zijn er van de 10 paarden wel 7, die voor dit beslag geschikte
voeten hebben.
Over het algemeen rijdt men te Parijs hard, en kreupel gaan of „strijkenquot;
ziet men zelden. (Gaarne vernam ik omtrent een en ander ook uwe mee-
ning, mijnheer de Eedacteur)! 1)
Ook zag ik op de tentoonstelling fraaie verzamelingen kunstsmeewerk, zoo
fijn, dat men niet gelooven kan, dat het door menschenhanden gemaakt was.
Wat het rijtuigwerk aangaat, ook dit was ruimschoots vertegenwoordigd.
Zelfs de Ambachtsscholen hadden zich niet onbetuigd gelaten. Men zag er inzen-
dingen , die werkstukken en teekeningen van alle hoofdvakken ten toon stelden.
Mocht u nadere inlichtingen wenschen aangaande sommige punten, gaarne
ben ik bereid die te verschaften.
Utrecht, Aug. 1900.nbsp;0. Eoodvoets,
Onderw. i/h. hoefsmeden a/d. Ambachtsschool
te L'trecht.
1nbsp; Hiertoe zijn wij gaarne bereid. Betreffende het in Parijs veel gebezigde ijzer
(»Lavalard-Poretquot;) volgt wat reeds iu 1898 is gezegd. De andere punten worden be-
sproken in de volgende afi. Begin September gaan wij de tentoonstelling in Parijs zien
en hopen alsdan in de gelegenheid te zijn ook omtrent het beslag »Lavalard-Poretquot;
eenige waarnemingen te doen.nbsp;Red.)
De heer Itapitein J. B. H. Moubis, paardenarts te Utrecht, heeft in den
jaargang 1898 van,, De Hoefsmidquot; blz. 163 en 164 het volgende geschreven:
**HET BESLAG „LAVALARD-POEET.quot;
De bovenstaande figuren stellen voor een vóór- en een achterijzer, in Parijs
bekend als het beslag der omnibussen of het beslag van La val ard-Por et.
Volgens Delpérier moet het worden beschouwd als de meest natuurlijke
beslagmethode, die op de beste wijze de gebreken van den hoef voorkomt.
Zooals uit de doorsneden van het ijzer blijkt, is de toon dikker dan de uit-
einden der takken. Hierdoor en door de bewerking van den hoef wordt
verkregen, dat de hoogte der verzenen ongeveer een derde bedraagt van
die van den fcoon, volgens schrijver de normale evenredigheid. Het beslag
brengt de onder- of draagvlakte op een vlak ongeveer evenwijdig aan de
ondervlakte van het hoefbeen; zulks is afhankelijk van de afmetingen in
hoogte van verzenen en toon.
De vleeschplaatjes zoowel als de hoornplaatjes nemen van den toon naar
de verzenen in lengte af, zoodanig dat zij hier ongeveer een derde der hoogte
hebben van die aan den toon, een reden om de hoogte der verzenen steeds
te brengen op een derde van de hoogte van den toon, om de ondervlakte
van den hoef parallel met het hoefbeen te hebben. Door deze bewerking
wordt de gewrichtsvlakte van het hoefbeen hellende van voor naar achter,
wat het voornaamste kenmerk is voor den natuurlijken stand van den voet.
Door deze hellende vlakte wordt de drukking naar den toon overgebracht.
Het ijzer heeft zoodanigen vorm dat niets aan den normalen stand van
den hoef wordt gewijzigd, en behoudt dien in weerwil van de onregelmatig-
heid in do afslijting. Het is aan den toon tweemaal dikker dan aan de
uiteinden der takken.
De straal ontwikkelt zich bij dit beslag buitengewoon sterk. Volgens
Delpérier bestaat er geen beslag dat zoo eenvoudig in zijn uitvoering, noch
zoo heilzaam voor den hoef is. Het verdiende bij de meeste paarden in de
plaats van het gewone beslag te komen. Intusschen is het raadzaam om
de hellende richting van den hoef naar de verzenen toe niet te overdrijven,
om het buig-apparaat van deu voet niet te zeer te vermoeien.
Omtrent die opvatting van Delpérier is door ons op blz. 175 van dien-
Inbsp;zelfden jaargang gezegd:
„Het beslag Lavalard-Poret, in deze aflevering vermeld en afgebeeld,
komt ons uit een oogpunt van doelmatigheid niet zoo schitterend voor als
Delpérier zulks aangeeft. Het is ons wat onbegrijpelijk dat bij een min
i:nbsp;of meer steilen stand van koot en kroon en evenzeer bij te vlakken stand
ijnbsp;hierin toch de verhouding van toon- tot verzenlengte als 3 tot 1 moet wor-
den gemaakt. — Zoolang \t-ij niet beter overtuigd worden dan thans nog
het geval is, blijven wij het houden met den bekenden en natuurlijken stel-
regel dat het hesnijden van den hoef in overeenstemming dient ie zijn met den
stand van het onderbeenquot;
Die meening deelen wij nog.nbsp;Eed.
DE OPLEIDING VAN MILITAIEE HOEESMEDEN IN
ZWITSEELAND,
DOOR
H. HUG {Zürich).
In 1887 is de opleiding voor militair-hoefsmid in Zwitserland gereorgani-
seerd en op het hedendaagsche standpunt gebracht. In dienzelfden tijd werden
ook de wijze van rekruteering en de speciale cursussen voor hoefsmeden
verbeterd, evenals de indeeling dezer laatsten bij de troepenafdeelingen. Deze
vooruitgang vond plaats volgens de voorschriften van het Zwitsersch Militair
Departement en onder leiding van een chef-paardenarts.
De overste Potterot, die tegenwoordig dat ambt vervult, heeft buiten
de hem opgedragen opleiding der militaire paardenartsen, zich ook veel
moeite getroost voor de vorming van een degelijk korps militaire hoefsmeden
en hem komt de verdienste toe het hoefbeslag in Zwitserland, en vooral
in het leger, op een hoogen trap te hebben gebracht, en wel door:
1quot;. üekruieering. De jongelieden van 19 jaar die voor den militairen
dienst geschikt verklaard zijn en als burger het smidsvak uitoefenen, worden
vanwege de regeering als hoefsmids-candidaten voorgedragen. Zij worden
praktisch geëxamineerd in het smeden van hoefijzers, en zoo zij goed voldoen,
voorloopig bij een bereden troep ingedeeld, d.i. cavalerie, artillerie of bij
den trein. Ingeval de betrokken jongeling verklaart geen militair hoefsmid
te willen worden, zoo wordt hij hiervan vrijgesteld en bij de infanterie geplaatst.
In ^het jaar waar de aspirant-hoefsmid zijn 20ste jaar bereikt, worden zij
evenals de andere soldaten afgericht in de eigenlijke rekrutenschool (het z.g.
afexerceeren). Al naar het wapen , waarbij zij zijn geplaatst, duurt die rekru-
ten tijd, en wel bij de cavalerie 12 en bij de artillerie 8 weken. Hebben zij
aan het einde van dien leertijd goed voldaan, wat vlijt, werkzaamheid („leis-
tungquot;) en gedrag betreft, dan worden de kweekelingen het daaraan volgende
jaar opgeroepen voor een specialen cursus voor mil. hoefsmeden, terwijl zij,
die niet hebben bewezen goede rekruten te zijn, als gewone soldaten bij hun
troep blijven.
2. Een specialen cwrsws voor militair hoefsmid. In verband met bet voren-
staande neemt men hiervoor dus die soldaten der bereden troepen, welke als
burger het hoefsmidsvak uitoefenen en zich door vlijt en goed gedrag hebben
onderscheiden en buitendien wenschen mil. hoefsmid te worden.
Elk jaar worden 80—100 aspiranten tot de hoe'fsmidschool toegelaten, waar-
van slechts 50 quot;/q het diploma kunnen verkrijgen, waardoor zij gerechtigd
zijn het mil. onderscheidingsteeken van hoefsmid te dragen. Hieruit volgt
dat in het smidskorps van het Zwitsersche leger alleen ernstige en geschikte
mannen worden opgenomen.
De vorming tot hoefsmid duurt 8 weken; gedurende dien tijd zijn zij
streng aan de mil. discipline onderworpen. De cnrsus wordt in de kazerne
en andere militaire wapenplaatsen van Thun (district Bern) gehouden. Br
bestaat aldaar een apart gebouw waarin 12 vuren en alle benoodigde werk-
tuigen en inrichtingen. Op deze wijze is het mogelijk dat 36 kweekehngen
te gelijkertijd en met groot gemak kunnen arbeiden, terwijl de overige in
dien tijd theoretisch onderwijs ontvangen. Er is een beslagplaats voor 12-
20 paarden aanwezig.
De cursus staat onder leiding van een chef-paardenarts. Als onderwijzers
doen 2 mil. paardenartsen dienst (een in de Duitsche, de andere in de
Eransche taal), terwijl het practisch onderwijs door 3 mil. onderwijzer-hoef-
smeden wordt gegeven, waarvan 2 vast zijn aangewezen voor de paarden te
Thun en het centraal-remontedepot van Bern.
Daar dit geheele personeel uit leerlingen van vroegere cursussen bestaat
voVt hieruit, dat zoowel het practisch als het theoretisch onderwijs vo-
gens dezelfde methode wordt gegeven, indien ieder instructeur slechts het-
zelfde idee van onderwijs volgt om het genoemde doel te bereiken.
Onder zulke omstandigheden kunnen de resultaten met anders dan gun-
stig zijn, hetgeen ook door de uitspraak van de chef der artillerie of cava-
lerL wordt bewezen. Bén dezer heeren is jaarlijks aangewezen de deelnemers
aan den cursus te inspecteeren en het examen bij te wonen.
{Der Hufschmied).
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
VOEMEN, WAAliONDEE HET SMEEDIJZEE IN DEN HANDEL
VOOEKOMT.
Even menigvuldig als de toepassing van bet smeedijzer zijn ook de vormen,
waaronder het in den handel voorkomt, en niet minder talrijk zijn ook de
benamingen der bijzondere soorten. Naar den aard van de wording onder-
scheidt men bet zooals reeds is opgegeven, in smelt- en welijzer en verder
in cokesijzer en houtskoolijzer, al naar de in den hoogoven gebruikte
brandstof. Smeltijzer is zuiverder en bezit minder slakken dan welijzer
maar is moeilijker te bewerken en tegen koude behandeling gevoeliger dan
het laatste.nbsp;, r
Het houtskoolijzer is in den regel beter dan het ijzer, dat door cokes ot
steenkolen gewonnen wordt, daar dit minder aanleiding tot onzuiverheid
geeft en dit ijzer grootere hardheid, vastheid en elasticiteit bezit. Het
wordt echter wegens de meerdere kosten al minder en minder gebruikt.
Behalve bovenstaande soorten, hebben we nog het gesmeed en gewalst
ijzer te onderscheiden.
Onder overigens gelijke omstandigheden heeft het eerste eene kortere, meer
korrelachtige breuk dan het vezelige walsijzer. Dit laatste wordt bijna
uitsluitend verwerkt, terwijl het gesmede ijzer nog slechts in enkele gevallen
voor bepaalde doeleinden gebruikt wordt, en wel hoofdzakelijk in Oostenrijk-
Hongarije.
Ten opzichte van de verschillende qnaliteiten loopen de benamingen zeer
uit elkander, al naar de plaats van herkomst. De ijzerfabrikanten zijn ge-
woon drie en meer qnaliteiten te leveren en deze met verschillende nummers
en letters aan te duiden. Een vrij gebruikelijke onderscheiding van de
welijzer-qualiteiten in afdalende reeks is de volgende:
1quot;. Klinkboutijzer of beste qualiteit ; 2quot;. hoefstaafijzer of beste qualiteit ;
30. extra-ijzer; 4P. handelsijzer; wil men in plaats van vier qnaliteiten zes
aannemen, zoo zou inen bovenstaande reeks met fijn korrelijzer kunnen be-
ginnen en met grof korrelijzer kunnen sluiten. Wil men slechts twee onder-
scheidingen aanbrengen, dan neemt men qualiteit- en handelsijzer.
Het meerendeel, dat hier gebruikt wordt, is Engelsch weiijzer, als patent-
ijzer bekend. De plaatsen van herkomst zijn verschillend, al naar den aard
van het werk, de bestemming en dus de qualiteit, die men verlangt.
Bovendien komt hierbij, met het oog op de verschillende vrachtprijzen,
enz. ook in aanmerking de plaats, waar het gebruikt moet worden. Wordt
het ijzer naar de plaats van herkomst genoemd, dan gebruikt men hiervoor
den naam der provincie of het land waar het gefabriceerd wordt, of ook
wel den naam van den fabrikant; zoo spreekt men van Lotharingsch, West-
phaalsch, Stiermarksch, Opper-Silezisch, Engelsch, Zweedsch , Burbacher, enz.
Omtrent den prijs van het walsijzer is tot nog toe geen algemeen
toegepaste manier van berekening verkregen. Het is echter gebruikelijk
den prijs samen te stellen uit den grondprijs en den verhoogingsprijs. De
eerste heeft betrekking op het materiaal en de gewone bewerking; hij stijgt
en daalt al naar den prijs van het ruw-materiaal, het arbeidsloon, de ver-
houding tusschen vraag en aanbod, enz. De verhoogingsprijs of overprijs
heeft betrekking op de afzonderlijke bewerking met het oog op den vorm,
de betere qualiteit, op bijzondere bepalingen met betrekking tot de afme-
tingen, enz. Die verhoogingskosten zijn weder blijvend of zij worden pro-
centsgewijze afhankelijk gesteld van het stijgen en dalen van den grondprijs.
Het verder opgeven van bijzonderheden in dezen, zoowel als die der
overige hierop betrekking hebbende voorwaarden, heeft hier weinig nut,
daar toch smeden het voor hun bedrijf noodige ijzer niet onmiddellijk van
de ijzerfabrieken ontvangen.
quot;V ele van de in den handel voorkomende ijzersoorten komen voor den smid
niet in aanmerking, daar zij slechts voor spoorwegen, bruggen en machines
worden aangewend, (Spoorweg-mijnwerkstaven Zorés of TJ-ijzer, Ketel-
plaat, enz.)
De vormen, die hier vooral in aanmerking komen, kunnen we in vier
hoofdgroepen verdeelen, a.) staafijzer, b.) plaatijzer, c.) draad en d.) pijpen. In
deze volgorde zal ik elke afdeeling afzonderlijk bespreken.
a. Staafijzer.
Onder deze benaming verstaan wij hier de gewone soorten van staaf-band-
ijzer, benevens het façon, vorm of profielijzer. In den kleinhandel worden
de gewone, dunne soorten staafijzer in bossen van bepaalde lengte naar het
gewicht of aantal verkocht. Dikkere soorten staafijzer en het faconijzer ver-
koopt men in afzonderlijke staven naar het gewicht.
De normale lengte der verschillende soorten is, al naar de plaats van her-
-ocr page 134-komst, verschillend; zij is gewoonlijk tusschen 2^2 en 6 M. Balkijzer en
ander bouwijzer worden evenwel tot 14 M. lengte geleverd. Voor 't overige
regelt zich de benaming naar den vorm der doorsnede.
Onder staven rekent men rond ijzer, vierkant ijzer, plat- en bandijzer,
benevens eenige andere soorten, die voor de smederij van weinig beteekenis
zijn.
Het rond ijzer. Dit ijzer is op de dwars-doorsnede cirkelvormig en wordt
in dikten vanaf 5 m.M. geleverd. Beneden de dikte van 30 of 50 m.M.
klimt zij telkens met 1 m.M. op, vandaar tot 80 m.M. dikte met 2 mM.,
terwijl zij boven de 80 m.M. met 5 m.M. tegelijk opklimt. De meest voor-
komende gebreken bij rond ijzer zijn de afwijkingen van de cirkelvormige
doorsneden, streep en oppervlakten, van daarin gewalste baarden afkomstig,
schilverigheid en aschholten, welke ontstaan door verkeerde welling en in-
gesloten slakken.
Het vierkant ijzer. Dit heeft een quadraatvormige of rechthoekige dwars-
doorsnede en wordt in dikten vanaf 5 en 8 m.M. geleverd. De opklimming
in dikte komt overeen met die van rondijzer.
De meest voorkomende gebreken zijn: afwijkingen van de quadraatvor-
mige doorsnede; verdraaide, wiudscheeve richting der staven; afgeplatte
kanten; ingezonken of verdiepte plaatsen ; ingewalste baarden; schilferig-
beid; aschholten en gebrekkige welling van de einden der staven.
Het platijzer. In de meest algemeene beteekenis van het woord kan
men al het staafijzer met rechthoekige doorsnede met den naam van plat-
ijzer bestempelen. In engferen zin is men echter gewoon al dat staafijzer
plat te noemen, waarvan de dikte niet minder dan 5 m.M. en de breedte
niet meer dan 160 m.M. bedraagt. Het dunnere ijzer noemt men bandijzer,
het breedere univaal- of breed ijzer, welke gewoonlijk als platen berekend
worden. De dikte van het plaatijzer, soms ook wel handelsijzer gedoemd,
klimt vanaf 5 mM. tot 30 of 50 mM., van mM. tot mM., op; de breedte
vermeerdert vanaf 10 tot 30 of 50 m.M. telkens met 2 m.M.; vandaar af
tot 100 m.M. telkens met 5 m.M., terwijl deze boven de 100 m.M. met
10 m.M. tegelijk opklimt.
De gebreken komen overeen met die van het vierkante ijzer.
Het bandijzer. De dikte van het bandijzer neemt van m.M. tot
m.M. telkens met mM. toe, de breedte wisselt af tusschen 20 en 200
m.M., terwijl de opklimming overeen komt met die van het platijzer.
De gemeenlijk voorkomende gebreken komen overeen met die van het
vierkante ijzer; buitendien komt het meermalen voor, dat de smalle zijden
uitgehold in plaats van vlak zijn.
Men onderscheidt het bandijzer in sommige plaatsen naar de verhouding
van breedte en dikte waarbij het enkelvoudig heet, wanneer de breedte het
tienvoudige der dikte, en daarentegen dubbel zoo deze twintigmaal de dikte
bedraagt.
Voor iVr, IV2- en P^voud verkrijgt men dan 12V2-gt; 15quot; ITVa-maal de
dikte tot breedte.
Ook zijn er van vroeger nog bijzondere bandijzer-voorschriften in gebruik,
zooals bijv. de Engelsche. De nieuw Duitsche enz. heeft de bovenopgegeven
toeneming der dikte van V^ tot V4 m.M. aangenomen en men onderscheidt
hierbij 20 nummers.
—nbsp;Zeeland. De lessen in de practijk van het hoefbeslag zijn begonnen
en worden gevolgd door 100 leerlingen. Door den kolonel-Kommandant van
het 3e regiment infanterie is vergunning verleend aan leerlingen uit andere
afdeelingen, die als milicien in Middelburg in garnizoen zijn gekomen, daar
de practische lessen bij te wonen.
Dit jaar zal gelegenheid gegeven worden om na afgelegd examen een
diploma te verwerven als hoefsmid. Daarna zal vooreerst vanwege de Zeeuw-
sche Maatschappij van Landbotiw geen onderwijs meer gegeven worden in
het hoefbeslag.nbsp;^^
—nbsp;In de op 2 Aug. j.l. onder leiding van mr. A. Ferf gehouden vergadering
van de Ilaagsehe affleeling der Hollandsche Maatschappij van Landbouw
deelde de voorzitter mede, dat de cavalerie-smidse alhier door den minister
van Oorlog beschikbaar is gesteld voor het houden van een provincialen
hoefsmidscursus en de-heer Laméris, paardenarts, zich belast heeft met het
onderwijs, met behulp van twee hoefsmeden van het 3e regiment huzaren,
hier in garnizoen.
Voorts werd medegedeeld, dat Oed. Staten der prov. Zuid-Holland en
naar aanleiding daarvan ook de Eegeering, een subsidie voor dien cursus
geweigerd hebben.
Nadat de voorzitter uitvoerig het nut van een goed hoefbeslag had toe-
gelicht, werd besloten dat de afdeeling een crediet van ƒ300 zal toestaan
over 1900 en 1901 voor genoemden cursus. Aan het hoofdbestuur zal een
subsidie van ƒ100 voor dat doel worden aangevraagd; later zal nogmaals
bij de Prov. Staten worden aangeklopt om een subsidie en bij het verkrijgen
daarvan ook bij de Eegeering.nbsp;{„Avondpostquot;.)
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling H. Mulder sedert
12 Maart 1900 geplaatst, heeft 11 Augustus j.l. de Inrichting verlaten en
de verklaring ontvangen den cursus in hoefbeslag met goeden uitslag te heb-
ben gevolgd. Hij heeft zich gevestigd te Siddeburen, prov. Groningen, ter-
wijl de opengevallen leerlingplaats Maandag 13 Augustus is ingenomen door
den smidsgezel F. Doornbos van Schildwolde, gem. Slochteren.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Zutphen, vanwege de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw. Deze zal aanvangen in de volgende maand.
De leiding en het theoretisch onderwijs zijn opgedragen aan den le Luitenant
F. Laméris, paardenarts te Zutphen, terwijl de practische lessen zullen wor-
den gegeven door den korporaal-hoefsmid J. Blokker, eveneens te Zutphen.
—nbsp;Nieuwe manier om staal te harden. De gewone wijze van staal harden
in water gaat meestal gepaard met bezwaren. Het staal trekt krom of scheurt.
Een nieuw proces dat goed voldoet, is als volgt: Het staal wordt met krijt
en een kleefmiddel bestreken, tot kersrood verhit en daarna een paar secon-
den in water, waarin een scheutje zwavelzuur is, gedompeld. Vervolgens
wordt het een tweemaal langer tijdsverloop in raapolie gedompeld en einde-
lijk in kalkwater verder afgekoeld. Bij het dompelen, gedurende een paar
seconden in water, worden de buitenste lagen van het staal hard, terwijl
de binnenste, niet zoo snel kunnende afkoelen, aanleiding geven tot scheuren
en kraken. Bij de indompeling van de raapolie wordt het afkoelingsproces
van het inwendige eenigszins vertraagd, terwijl de buitenste lagen daardoor
weder een weinig ontsloten worden. Dit laatste wordt weder hersteld door
de laatste indompeling in kalkwater. Houdt men het staal te lang in de
olie, dan zal het niet voldoende hard worden.nbsp;{ArcliUechtrd).
— De prijs van liet ijzer is in den laatsten tijd gelukkig niet hooger ge-
worden. Die der beste qualiteiten is dezelfde gebleven, die van een paar
minder goede soorten is iets gedaald. De prijs der steenkolen is evenwel
zoo hoog, dat er van een belangrijke daling in ijzer voorloopig nog wel geen
sprake zal kunnen zijn.
De prijsvermindering zou een gevolg zijn van geringer ijzerverbruik.
Vraao en aanbod van dienstpersoneel
(Voor abonné's kosteloos: alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis In uitgebreiden zin.
Redactem'-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./' 3.40 voor Ne-
derland, /'3.75 voor Melgië, voor O. en
W.-lndië en het overige buitenland (i.bQ.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht
K UL nL31 hl O O r n,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
wegens omstandigheden ter overname aangeboden
die een goed burgerbestaan oplevert en voor uitbreiding, door toevoeging
van een aangrenzend perceel, zeer geschikt is. Huurprijs en overname
Billijk.
Aanbiedingen : Adres Bureau oDe Hoefsmidquot;, letter U.
-ocr page 137-S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEÏNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspnntjes of Stiften - IJsscliroeven - Tappen voor Schroeven -
TJithalers voor puntgaten - Engelsche lienetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen' - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of 1/2 vijl, met en zonder angel - Honwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
STRTJKllANDJES.
Systeem Lacombe.
Kunstboom.
Caoutchouc toonbescher-
niers tegen klappen enz.
Striikringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
TALK,nbsp;Schroef ga.
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
voor
13—15 en rig mogelijk maten
17 niM.nbsp;-
draad. of beschrijving bij
te voegen.
15^
A
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten,
-ocr page 138-5e Jaargang.
KEDACTEÜR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEAIIÏS TE GRONINGEN.
-ocr page 139-INHOUD: Geschiedenis van het hoefbeslag. — Wedstrijd in practisch
hoefbeslag te Deventer. — Verdient het subsidiëeren van een cursus in hoef-
beslag te 's-Gravenhage thans aanbeveling? — Mededeelingen over het smidsvak
vallende buiten het hoefbeslag. — Korte Mededeelingen. — Briefwisseling. —
Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOB
HOOFDSTUK IV.
Het Gallo-Eomeinsche tijdperk.
Na de verovering van Gallië hebben de Romeinen de Druïden verdrukt;
de priesters werden tot slavernij gebracht, zij werden vluchtelingen en hunne
kunst ging te loor.
Men vindt evenwel nog tal van hoefijzers, vooral in ruïnes van gebou-
wen, uit dezen tijd dagteekenend, in gemeenschap met munten, wapens en
andere voorwerpen. Talrijke exemplaren van deze ijzers bevinden zich in
de musea van Duitschland, Frankrijk, België en Engeland. Zij gelijken op
de met gegolfde randen voorziene ijzers der Kelten, zijn echter grooter en
zwaarder, wegen van 180—250 gram. Zij zijn dus ook voor grootere en
zwaardere paarden bestemd geweest.
Men heeft hieruit met recht opgemaakt, dat veredeling der paarderassen
ook reeds meer met het oog op den krijgsdienst bij het aanfokken en de
opvoeding in het oog werd gehouden. De koppen van de nagels voor deze
ijzers zijn niet zoo groot, de kling is steeds vierkant; de punt werd of omge-
kruld of plat op den hoornwand omgeslagen, want nooit ziet men de lengte
der nagels door een of ander instrument verkort. Dit doet ons besluiten
tot het feit, dat zij slechts onvolkomen werden omgeniet, zooals dit tegen-
woordig dikwijls nog door vele rondtrekkende
zigeunerstammen en ook door Oostersche ruiter-
volken wordt gedaan.
Vooral in het museum te Besançon vinden we
naast de Keltische, vele ijzers uit het Gallo-
Eomeinsche tijdperk. De laatste worden in eene
hoogere grondlaag gevonden, gemeenschappelijk
met fondamenten van Eomeinsche gebouwen en
marmeren standbeelden uit dien tijd, namelijk
de 4e eeuw na Christus.
De stad Besançon in Zuid-Frankrijk is sinds
de oudste tijden een doortrekplaats van volkeren geweest. Na de vernieti-
ging van het oude Besançon zien wij eveneens de ijzers met gegolfden bui-
tenrand plaats maken voor andere, meer gelijkende op de tegenwoordig in
gebruik zijnde hoefijzers.
Tot de vierde eeuw vinden wij in deze streken altijd kleine lioefijzers.
-ocr page 140-Een hoofdofficier der cavalerie riep, deze ijzers ziende, uit, dat zij alle
afkomstig waren van Arabische paarden; blijkbaar was hij niet bekend met
het feit, dat het paardenras aldaar in dien tijd veel kleiner was.
Ook op vele andere plaatsen heeft men deze Gallo-Eomeinsche hoefijzers
gevonden. Delacroix vond ze in den kleiachtigen bodem van Beaune en
Candar. .Abt Cochet vond bij Yvetot drie bronzen kandelaars, verder een
ploegkouter, een hoefijzer (zie fig. pag. 131) en een spoor van ijzer, welke
tot het Gallo-Eomeinsche tijdperk behooren.
De Widranges vond een hoefijzer in de ruïnes
van eene Gallo-Eomeinsche woning met acht nagel-
gaten, waarvan de eene tak zoo breed was uitge-
smeed, dat hij de halve zool zou bedekken (zie fig.)
Dit is ongetwijfeld een beslag voor eenen zieken
hoef, gemaakt om een beleedigd gedeelte te be-
A Snbsp;schutten.
glnbsp;Te Vaisson in Erankrijk, departement Vaucluse,
heeft men een monument met beeldhouwwerk uit
de Gallo-Eomeinsche periode. Op eene der zijden
is een rijtuig afgebeeld , getrokken door twee paar-
den , aan wier hoeven men duidelijk de nagels kan waarnemen. Op de
plaat ziet men zes aan de voor- en vijf aan de achterhoeven; dit maakt dus
12 nagels in een vóór- en 10 nagels in een achterijzer, hetgeen echter het
aantal nagelgaten in de ijzers uit dien tijd te boven gaat. Mégnin ver-
klaart echter, dat op het origineel slechts drie nieten zichtbaar zijn, op
ongelijke hoogte geslagen, hetgeen beter met het bovenstaande overeenkomt.
Bovendien merkt men aan dit monument belangrijke bijzonderheden op,
omtrent de wijze van bespanning en reizen, bij de Galliërs in gebruik.
Dit is het oudste monument, waarop beslagen paarden zijn afgebeeld en
dateert hoogstwaarschijnlijk uit de 2e eeuw na Chr., ten tijde van het verval
der üomeinsche kunsten.
Na de onderwerping der Galliërs richtten de Romeinen acht groote ver-
vaardigingsplaatsen van wapenen op, waar de overwonnenen wapens maak-
ten voor hunne onderwerpers. Zij vormden met handelaars enz. de poorter-
schap, welke in steden woonden.
De Gallische edelen werden door de Romeinsche leefwijze zoo verwijfd,
dat de dappere Gallische stam met zijn verval ook de liefde tot het paard
verloor. De ruiterij werd zoo schaarsch, dat zij geen weerstand konden
bieden aan de herhaalde invallen der barbaarsche horden der Tartaren.
Ben verbond van Germaansche stammen, zich noemende de Branken of
vrijen, veroverde daarop Gallië.
Uit ijzers, gevonden in België en Duitschland, blijkt, dat het krachtige
ruitervolk de Sneven, alsook de Bourgondiërs, hunne paarden reeds besloegen,
even voor de Christelijke tijdrekening. Hoe zij die kunst leerden, weten wij
niet, maar het is goed, te herinneren, dat in de 3e eeuw vóór Chr. de
Kelten langs den Donau gingen en volkplantingen achterlieten bij de Sneven,
welke tot zelfs in den tijd van Tacitus de Gallische taal bleven spreken.
De grootte der ijzers komt overeen met die der
Kelten en is dus opmerkelijk klein, geheel in
overeenstemming met het toenmalige kleine paar-
denras. Het ijzer bezit zes nagelgaten en heeft
een rits van tak tot tak; de ruwe uitpuilende
rand der Keltische ijzers maakt hier plaats voor
een gelij kmatigen. De rits zoowel als de nagelgaten en de algemeene vorm
van het ijzer getuigen van een ervaren werkman.
In de Romeinsche legerplaats bij Dalheim, in het Groot-Hertogdom Luxem-
burg, heeft men ook vier ijzers met deze Bourgondische rits gevonden.
HOOBDSTUK V.
De Qermanen. Qermaansche sagen. De magische kracht van hoefijzers.
Weiand de Smid.
Bij geen der oude volken in Europa was het paard zoo hoog in aanzien
als bij de Germanen, zelfs door den dood konden zij er niet van gescheiden
worden. De versierselen, gebitten en beenderen van paarden naast hunne
wapenen, in Germaansche graven gevonden, zijn de stilzwijgende getuigen
van hunne liefde voor dit edele dier. — De oude Cxermanen verbrandden
het lichaam van den dooden krijger in de vlammen van een' bijzonder soort
hout; slechts de wapenen en zijn paard werden met hem aan de vlammen
prijs gegeven , de overblijfselen werden daarna met een' hoop aarde overdekt.
Wanneer een opperhoofd glorierijk in den slag was gevallen, stelden zijne
vrienden en volgelingen er eene eer in, met hem te sterven om met zijne
schaduw het paleis vau Wodau, het Walhalla, binnen te treden. Zij ge-
loofden, dat alles, wat met de dooden verbrand en begraven werd, hen naar
het Walhalla begeleidde. Ook durfden zij Wodan niet te voet naderen,
beide redenen, waarom zij het beste paard mede verbranden. Wanneer zij
in het Walhalla waren aangekomen, zegt de „Eddaquot;, konden zij iederen
dag de wapenrustingen aangorden, zich in slagorde stellen en elkaar bestrij-
den en verslaan. Zoodra echter het uur van den maaltijd naderde, keerden
zij allen gezond en wel te paard terug naar de hal van Wodan, om daar
te eten en te drinken.
De beste bronnen om een denkbeeld te krijgen van den .toestand van het
hoefbeslag uit dien tijd zijn deze grafheuvels. Wij vinden echter weinig
hoefijzers in de graven, meeètal zijn zij geheel door de roest verteerd.
Het paard gold bij de Germanen als de vertrouweling der Goden: uit
het hinniken, snuiven, het spitsen der ooren werden door de priesters voor-
spellingen opgemaakt.
Witgeboren paarden, als albino's, toevallig ontstaan en aangefokt, wer-
den op algemeene kosten in heilige wouden onderhouden, deden nooit dienst
voor menschen en werden alleen voor den wagen van Nerthus gespannen.
Tot voor korten tijd werden te Herrenhausen bij Hannover deze witgeboren
paarden in leven gehouden, zij zijn echter op een paar na uitgestorven.
Wanneer Wodan, de eerste der Goden, de aarde bezocht, zat hij te paard,
waaraan de herinnering nog voortleeft in de Wilde Jacht, dat is de storm,
die door de bosschen jaagt en de boomen ontwortelt.
Het grootste olfer, dat aan de Goden werd gebracht, bestond uit paarden,
hun vleesch werd als eene geliefkoosde spijze bij de ofl'ermalen gemeen-
schappelijk genuttigd.
De koppen werden op palen, boomen en aan de daken bevestigd en gol-
den als voorbehoedmiddelen tegen daemonische machten en om den invloed
van tooverij te voorkomen.
Nog heden vindt men ze wel eens op de daken liggen en in geheel Noord-
Duitschland vindt men gevelspitsen met uit hout gesneden paardekoppen
versierd.
De beroemde IJslandsche skald en zeeroover Egil, in de 10e eeuw, zette
op eene rots een' hazelnoten staak met een paardekop er op en sprak:
„Hier zet ik eene nidstaak en keer de verwensching tegen koning Erich
(van Noorwegen) en Gunhilde; ik keer ze tegen de beschermgeesten, die
het land bewonen (de landwaetter) zoodat zij allen op dwaalwegen geraken
en geen hunner zijne woonplaats weder vinden zal, voordat zij Erich en
Gunhilde uit het land gedreven hebben.quot; Deze verwensching — nid —
sneed hij in runen in de staak en keerde den paardekop naar het land
van koning Erich. De sage zegt verder, dat de koning door zijn volk ge-
haat werd en zijn land moest verlaten.
Het is een zeer eigenaardig feit, dat reeds van de oudste tijden af vreemde
denkbeelden in omloop zijn omtrent de geheime krachten van hoefijzers.
Over een groot gedeelte der aarde is het gebruik verspreid, om een gevon-
den hoefijzer aan eene deur of drempel vast te nagelen, om heksen en onge-
lukken af te weren.
Een hopfdvereischte is daarbij, dat zij van den openbaren weg opgeraapt
moeten zijn, zullen zij den vinder geluk aanbrengen. Dit verklaart bet
spreekwoord: Hij lacht als een boer, die een hoefijzer gevonden heeft.
In Westfalen zegt men van een gevallen meisje, dat zij een hoefijzer
verloren heeft. De oorsprong van dit gezegde is onbekend, wellicht heeft
men het ongeluk vergeleken met een paard, dat struikelt en zijn ijzer verliest.
De gelukkige vinder zegt zijne vondst aan niemand, maar bevestigt het
ijzer met drie spijkers in drie slagen met de opening naar buiten, op den
drempel of aan de deur zijner woning.
Geene heks kan er dan inkomen, geen bliksem zal er in slaan, geen brand
ze verwoesten.
Is in het huis een winkel, dan worden de koopers aangetrokken.
Dit bijgeloof strekt zich thans nog over geheel Duitschland met eenige
lokale wijzigingen uit, niet alleen op het platteland, maar ook in steden
als Hamburg, Berlijn, Trier.
Zelfs in Midden-Azië zag Burnes de poort eener stad geheel met hoef-
ijzers bedekt. Vele huizen in Londen hebben een hoefijzer op den drempel;
in Ierland vindt men de deuren der paardestallen er mede voorzien.
De vrijsters in Amsterdam 1687, geloofden, dat een gevonden of gestolen
hoefijzer op den schoorsteenmantel geplaatst, geluk over hun huis zou brengen.
Voor een zeventigtal jaren werd in Holstein ieder pas gebouwd huis, van
een hoefijzer voorzien. Was er geen gevonden ijzer in voorraad, dan werd
een nieuw genomen. In Thüringen, waar men ook de binnendeuren er van
voorzag, moesten de nieuwe ijzers in den St. Jansnacht gesmeed zijn door
een kuischen jongeling.
De Oldenburgsche en Lubeksche schippers spijkeren stilzwijgend hoefijzers
aan de masten hunner schepen. Wanneer volgens de sage van den Vlie-
genden Hollander dat spookschip een ander vaartuig ontmoet, dan gaan
eenige zijner schepelingen in eene boot daar aan boord met verzoek, een
pakket brieven mede te nemen. Het moet aan den mast vastgespijkerd
worden, daar anders het schip een ongeluk zal overkomen, en wel bepaald,
wanneer er geen bijbel aan boord en geen hoefijzer aan den fokkemast be-
vestigd is.
Met het paard is ook de magische kracht zijner ijzers naar Amerika ge-
komen. Onder de boegspriet van schepen, die den Missisipi bevaren, worden
zij dikwijls bevestigd.
Op enkele plaatsen in Noord-Duitschland en Beieren komen grenssteenen
tusschen gemeenten voor, waarin hoefijzers gebeiteld zijn, stellig om de on-
schendbaarheid, welke die merkteekenen genieten, nog meer te beveiligen.
Er zijn ook rotsen en op zich zelf staande steenen, waarin afdruksels vau
paardehoeven of hoefijzers voorkomen. Deze zijn gedeeltelijk door menschen-
handen aangebracht, of als eene speling der natuur te beschouwen. Ze
dragen meestal den naam van liosztrappe. Zeker is het, dat sommige als
heidensche altaren dienst deden. Eene sage van zulk eenen steen in den
Harz leert, dat de heidenen daar een paard hadden willen offeren, maar
het ontsprong hun en de afdruk van zijnen hoef was in den steen achter-
gelaten.
Bij Ludwigsburg in Sleeswijk ligt. zulk een ateen midden in een zeer
ouden steenwal.
In het jaar 1838 werd nog volgens oud gebruik bij den Hoefijzersteen op
de Taberner Steige op St. Michielsdag een landelijk feest gevierd en de
steen met kransen versierd.
In de 8e en 9e eeuw werden de paarden in Scandinavië beslagen met een
bijzonder beschuttingsmiddel namelijk de „broddquot; (meervoud broddar). Deze
bestond uit een soort klamp,
waarvan de beide Ijzeren pun-
ten door den teenwand wer-
den geslagen en daarna omge-
niet.
Een op een stoot gelijkend
uitsteeksel aan de ondervlakte
diende om den hoef een vasten
stand te verzekeren, waaruit
we mogen besluiten dat zij ook
als winterbeslag hebben dienst
gedaan.
Deze broddar werden gevon-
den in de zoogenaamde „zwarte
aarde,quot; iVa voet onder de
oppervlakte ; verder in verschil-
lende grafheuvels, ook in gra-
ven van christenen en in het
gevonden Vikinger schip bij
Sandefjörden en in dat bij GOkstad in Noorwegen. De opgegravene geraam-
ten van paarden hadden aan iederen hoef zulk een brodd bevestigd. Tegen-
woordig gebruikt men in Finland nog zulke broddar, bekend onder den
naam van „viskari.quot;
De Noorsche volkeren hebben altijd iets geheimzinnigs gezocht in de
uitoefening van het smidsvak, hetzij in de vervaardiging van wapenen óf
in het beslaan der paarden, getuige de geheime kunsten der Druïden in
hunne spookachtige spelonken.
De oude Angel-Saksen geloofden , dat eene grot in Berkshire de werk-
plaats was van een' mythischen smid, evenals die te Ashbury in het Dal
van het Witte paard, welke Weland's smederij genoemd werd. Men ge-
loofde, dat Weiand de smid altijd een' schelling rekende, en beleedigd
was, wanneer men hem meer aanbood.
In de Scandinavische mythologie wordt hij Völundr of Velint genoemd,
in het Angel-Saksisch Wealand of Weiand, in het Germaansch Wielant.
Het Oud-Germaansche Wielan en het Angel-Saksische Welan beteekent „ma-
ken, vervaardigen.quot; In het lersch is Völundr = werkman. Deze mysterieuse
smid was niemand anders dan de bij overlevering bekende hoef- en wapen-
smid der Kelten en Galliërs.
In de Arthur-romans, die hunnen oorsprong te danken hebben aan de
Keltische mythologie en de geheimzinnige symboliek der Druïden wordt
telkens melding gemaakt van wapens, door Weiand gemaakt. De barden
en later de minnezangen deden hem in hunne zangen als een hoofdpersoon
optreden. Van een zwaard wordt gezegd: „Het is de koning der zwaarden
en Weiand heeft het gemaakt.quot;
Zijn roem als bekwaam hoefsmid is niet minder; in enkele provinciën van
Frankrijk zegt men nog: Zijn paard gaat, alsof het door Vaillant was besla-
gen geworden.
In Duitschland vindt men dezelfde overleveringen. In den Detterberg,
drie uur van Munster, leefde in oude tijden een man in een diep hol,
Grrinken-Schmidt. De plaats is nog te zien, hoewel bedekt met struikgewas
en onkruid. Wanneer er een huwelijk plaats had, ging men naar Grrinken
om een braadspit te leenen, waarvoor hij een stuk gebraad in ruil ontving.
Eens kwam er een boer voor zijne grot en zei: „Grrinken-Smid, geef mij
het spitquot;. — „Gij krijgt het spit niet, of jij moet mij een gebraad geven.quot; —
„Hou dan je spit,quot; zei de boer. Grinken riep daarop woedend: „Pasop,
dat ik het gebraad niet met geweld neem.quot; Toen de boer thuis kwam,
miste zijn beste paard een stuk uit de dij ; dit verschafte een gebraad aan
Grinken den Smid.
Het is eigenaardig, welke verschillende begrippen er heerschen omtrent
de zonen van Vulcaan, de beschermelingen van St. Eloy.
Bij de Noormannen was de smid het meest gezien onder de handwerks-
lieden , hij stond met de vrijen (edelen) op gelijken voet.
Ook onder de Galliërs stonden zij hoog in aanzien. De invloed der Druï-
den werd echter zeer verkleind door de Teutonen, die dit volk overwonnen.
Zij moesten hun bedrijf in 't diepste geheim uitoefenen op eene verborgen
plaats, en zulks vooral, sedert zij door het Christendom werden vervolgd.
Hierdoor wordt de overlevering van Wieland den smid verklaard.
In Alcester was Warwickshire beroemd om zijne smeden. Toen Sint-
E g w i n daar het Christendom kwam prediken, maakten zij met hunne
hamers zooveel gedruisch op het aanbeeld, dat hij niet verstaan kon worden.
Hij smeekte daarop den Hemel, om hen te vernietigen, waarop de plaats
onmiddellijk was verwoest.
In Abessynië, waar het smidsvak van vader op zoon overgaat, beschouwt
men thans nog bijna alle smeden als toovenaars; zij kunnen zich in dieren
veranderen, bijvoorbeeld in hyena's, om de menschen vrees aan te jagen.
Bij de Arabieren zijn de hoefsmeden zeer gezien en hebben zij vele voor-
rechten , wat ten nauwste samenhangt met de liefde van dit volk voor hunne
edele paarden.
De hoefsmid woont in eene afzonderlijke tent van den stam, betaalt geene
belasting, krijgt een deel van het graan zonder betaling en behoeft aan
niemand gastvrijheid te verleenen, hoewel dit één der eerste plichten van
iederen Arabier is. Wanneer er geslacht wordt, krijgt hij een gedeelte van
rug en lendenen; bij rooftochten ontvangt hij zijn aandeel, ook al is hij
niet mee geweest; immers van zijne kunstvaardigheid hangt een groot ge-
deelte van het succes van den tocht af.
Het belangrijkste voorrecht is, dat hem op het slagveld het leven geschon-
ken wordt, indien hij afstijgt en met de slippen zijner burnou de beweging
van eenen blaasbalg nabootst. Eenen boefsmid te dooden wordt schandelijk
geacbt, de stam zal eeuwig door een vloek worden vervolgd.
De Arabieren zijn zoo bang, hunnen hoefsmid te verliezen, dat zij, wan-
neer hij rijk mocht worden, hem een gedeelte van zijn' rijkdom afnemen,
om hem te verhinderen, hun grondgebied te verlaten. Is een stam geplun-
derd, d^n kan de hoefsmid, bij het eenvoudig bewijs van zijn vak, zijne
tent, werktuigen en hoefijzers terug bekomen.
In Perzië leeft een verhaal voort, dat eenige eeuwen geleden de hoef-
smid Ka we den tyran Sohak doodde en zijn lederen schootsvel als stand-
aard heesch. Zijne afstammelingen voeren nog langen tijd daarna als een
nationale vlag een schootsvel, met parelen en juweelen versierd.
Op Java en door de geheele Indische Archipel bekleeden de ijzersmeden
zeer hooge rangen, in oude tijden waren zij dikwijls koningen of prinsen.
WEDSTRIJD IN PRACTISCH HOEEBESLAG TE DEVENTER.
Bij gelegenheid der tentoonstelling van de afdeeling „Deventer en Om-
strekenquot; van de Geldersch—Overijselsche Maatschappij van Landbouw, ge-
houden te Deventer van 21—24 Augustus 11., had een wedstrijd in practisch
hoefbeslag plaats, waartoe alle hoefsmeden, door genoemde Maatschappij
gediplomeerd, waren uitgenoodigd om deel te nemen. Wegens het groote
getal, dat zich hiervoor aanmeldde, nl. 65, moest de wedstrijd op 2 dagen
worden gehouden. Hiertoe werden 22 en 23 Augustus bepaald. Den len
dag verschenen 32, den volgenden 26 candidaten; 1 had zich teruggetrokken,
6 kwamen niet op.
De wedstrijd werd gehouden op het terrein der tentoonstelling, uitmun-
tend geschikt'voor het doel, een waar lustoord onder lommerrijk geboomte.
Het geheele terrein was afgezet door een hek van ijzerdraad, om ongestoord
te kunnen werken en tevens aan de talrijke bezoekers der teutoonstelling
gelegenheid te geven om de werkzaamheden gade te slaan. Ten einde bij
ongunstige weersgesteldheid niet te worden gehinderd, was een der lange
zijden geheel ingenomen door een hooge, overal opene loods, waarin waren
opgesteld 4 veldsmidsen, 4 aambeelden, een groote vierkante tafel met 4
bankschroeven, eenige tonnen met steenkolen gevuld, terwijl voorts aldaar
waren opgeborgen het noodige ijzer in verschillende afmetingen , en de ge-
reedschappen, allen nieuw, gebruikt bij het onderhoud der vuren en de
vervaardiging van de hoefijzers. De eigenlijke beslaggereedschappen werden
door de deelnemers zelf medegebracht.
Als jury fungeerde de hoefbeslagcommissie der voorgenoemde Maatschappij;
zij had de beschikking over een linnen tent, aan een der korte zijden van
het terrein geplaatst.
Door de Afdeeling was gezorgd voor een ruim aantal paarden, zooveel
mogelijk met hoeven van goeden vorm, zoodat de werkzaamheden geregeld
konden doorgaan. De veldsmidsen, aambeelden en gereedschappen waren
welwillend verstrekt door de firma Werle amp; Zoon, handelaars in metalen en
steeükolen te Deventer. Dooi' de hoefbeslageommissie waren uitgeloofd 3
prijzen, resp. van 100, 50 en 25 gulden. Daaraan had geuoeinde firma Werle
en Zoon toegevoegd als 4de prijs een veldsmidse, en als 5de prijs een stel
gei-eedschappen voor hoefsmeden, bestaande uit 2 hoefmessen r. en 1., 1
hoefkling, 1 veegmes, 1 hoefhamertje met steel, 1 hoeftang, 1 mondrasp,
1 hoefijzer-bolhamer met steel, 1 rasp 14e z/stift.
Ik breng hier hulde aan de firma Werle amp; Zoon voor hare vrijgevigheid
en groote belangstelling in het hoefsmidsvak. De veldsmidsen toch bleken
zeer practisch te zijn; ik meen dat de prijs er van ƒ 20 bedraagt, zeker
niet te duur. Hoewel het spreekwoord zegt, dat men een gegeven paard
niet in den bek mag zien, boude de geachte firma mij ten goede, wanneer
ik hier daarvan moet afwijken; trouwens is het inuners noodig, ook bij een
gegeven paard, den mond te onderzoeken, ten einde het voor zijn opgelegde
taak te kunnen taxeeren. Ik meen hiermede te mogen opmerken, dat het
veegmes in genoemde collectie voorkomende, niet geheel passend is als ge-
schenk voor den modernen hoefsmid; we willen dus aannemen, dat het
gegeven is voor het museum van den prijswinner; voorts behoort de mond-
rasp immers ook niet tot het instrumentarium van den hoefsmid, evenmin
als dit het geval zou zijn met b.v. een vlijm tot aderlating, een hakmes tot
inkorting van den staartwortel, een verloskundige tang. Intusschen hoop
ik dat bij eventueel volgende wedstrijden liet goede in het voorbeeld dezer
firma navolging moge vinden.
Terugkomende op den wedstrijd diene, dat steeds tegelijk 4 paarden werden
beslagen, zoodat 4 hoefsmeden werkzaam waren, waardoor de jury alles
behoorlijk kon overzien. Het was jammer dat elk candidaat slechts één
hoef te beslaan kreeg; het groote getal gebood zulks. Er w^erd op het terrein
op deze wijze zeer hard gewerkt, nl. den len dag van 9 uur v.m. tot 6V2
uur n.m., den volgenden dag van 9 v.m. tot uur n.m.
Aan de concurreerende hoefsmeden werd bij loting de hoef aangewezen,
welke door een ieder was te beslaan. De beoordeeling had plaats naar
het besnijden van den hoef, de vervaardiging van het ijzer, en het onder-
leggen daarvan, terwijl in aanmerking werd genomen de zuiverheid van de
bewerking en de handigheid, waarmede die gepaard ging. Ook werd reke-
ning gehouden met hoeven welke in een of ander opzicht afwijkingen ver-
toonden , en aanleiding gaven tot moeielijkheden in de bewerking. De
genoemde rubrieken werden naar het puntenstelsel beoordeeld, zoodanig dat
voor het geheel als maximum 30 punten konden worden behaald.
Beide dagen heerschte op het terrein een gezellige bedrijvigheid, en het
mag hier worden gemeld, dat men van een groot aantal der candidaten
zeer goed werk te zien kreeg; van andere was dit middelmatig; maar ook
deze gaven blijk, dat de opleiding, welke zij hadden genoten, goede
vruchten had gedragen. Zonder die opleiding zou een wedstrijd als deze
niet mogelijk zijn geweest; de Gr. O. M. v. L. mag tevreden zijn met het
resultaat, dat zij tot heden bereikte met het houden van cursussen in
hoefbeslag.
Het spreekt haast van zelf, dat niet door allen voldoend werk werd
geleverd. Ik wil niet uitweiden over de tekortkomingen van bepaalde hoef-
smeden in liet geleverde beslag, maar merk enkel op dat zoowel in bet
bewerken van den boef, als in de vervaardiging van bet ijzer, en vooral ook
in het passen en het onderleggen er van fouten werden gemaakt, welke met
eenig nadenken hadden kunnen worden vermeden, althans den geschoolden
werkman als gebrekkig bekend moeten isijn. Deze enkelen hadden dan ook
beter gedaan niet aan den wedstrijd deel te nemen, maar wijzer gehandeld,
hun beter onderlegde collega's bij die gelegenheid te zien werken. Terwijl
de eerste prijswinner 27 punten behaalde, werd door het laagste nummer
9 punten bereikt. De Ie prijs ad ƒ 100 werd behaald door E. J. Sa rink
te Voorst met 27 punten, de 2e prijs ad ƒ50 door J. H. van Ommeren
te Zoelen met 26 punten, de 3e prijs ad ƒ25 door G. van Heunte
Kerk-Avezaath met 25 punten, de 4e prijs, eene veldsmidse, door J. G. Eltink
te Andelst-Valburg met 25 punten en de 5e prijs, hoefbeslaggereedschappen,
door G. J. Beef tink te Hummeloo met 24 punten.
22 Augustus 1900 was voor de gemeente Deventer een groote feestdag,
wegens het ofliciöele bezoek van H. M. de Koningin en H. M. de
Koningin-Moeder, welke hooge bezoeksters ook de landbouwtentoon-
stelling met Hare aanwezigheid vereerden. Zeer natuurlijk dat alles in
feestdos prijkte, en van heinde en ver een overtalrijk publiek was opgekomen,
om de hoogvereerde Vorstinnen te zien, en Haar het welkom toe te roepen.
Het zal de hoefsmeden van Nederland, en allen die belang stellen in den
vooruitgang van het hoefsmidsvak, zonder twijfel aangenaam zijn te ver-
nemen, dat beide Vorstinnen ook het terrein van den wedstrijd in hoef-
beslag met Hare hooge tegenwoordigheid hebben vereerd, en moet melding
van worden gemaakt, dat H.H. M.M. met belangstelling de werkzaamheden
aldaar eenigen tijd gadesloegen, en inlichtingen inwonnen betreffende het
vak. Opgetogen over het hooge bezoek, was het hoera-geroep van de aan-
wezige hoefsmeden, bij het vertrek van de Vorstinnen, de oprechte dank
voor de eer het hoetsmidsvak aangedaan.
Door de Afdeeling was op het terrein der tentoonstelling, zooals dit van
ouds gebruikelijk is, plaatsruimte beschikbaar gesteld voor inzenders van
verzamelingen voor hoefbeslag, en daarvoor een zilveren en bronzen medaille
beschikbaar gesteld. De commissie voor hoefbeslag van de Maatschappij
was verzocht ook hier als keurmeesters op te treden. Er waren 3 inzenders.
De commissie kende den len prijs toe aan een collectie van hoefijzers en
hulpmiddelen bij het beslag in gebruik van E. J. Sarink te Voorst. Eene
verzameling van denzelfden „ter opluisteringquot; ingezonden, verwierf boven-
dien eene „eervolle vermelding.quot; De 2e prijs werd toegekend aan H. \V ii 1-
link te Zutphen.nbsp;Moubis.
_ De Smedenbond Hollands Noorderkwartier, gevestigd te Schagen, heeft
in haar jongste vergadering besloten voor hare leden een cursus in hoef-
beslag te houden en de deelneming gratis te doen zijn.
VERDIENT HET SUBSIDIËEREN VAN EEN CURSUS IN HOEE-
BESLAG- TE 's-GRAVENHAGE THANS AANBEVELING?
Het Hoofdbestuur der Hollandsebe Maatscliappij van Landbouw heeft
besloten hare Afdeeling 's-Gravenhage een subsidie te verleenen tot het
houden van een hoefbeslag-cursus te 's-Gravenhage, die een duur van 6
maanden zal hebben en onder leiding van den kapitein J. Laméris, paar-
denarts daar te plaatse, zal staan. Die subsidie wordt gemotiveerd met de
verklaring dat een zoodanige cursus alle reden van bestaan heeft en alle
waarborgen oplevert, dat de leerlingen, die dezen cursus met vrucht hebben
gevolgd, bekwame hoefsmeden zullen zijn geworden, terwijl de ligging van
's-Gravenhage, in verband met het bezoek van leerlingen uit alle deelen
der Provincie, zeer geschikt wordt geacht.
Zooals onze lezers weten is op een subidie-aanvrage, ten behoeve van dien
cursus, bij de Provinciale Staten van Zuid-Holland en eveneens bij de Regee-
ring afwijzend beschikt. Deze beide beslissingen hebben de verontwaardiging
gewekt van genoemde landbouw-afdeeling, die thans, gesteund door het
Hoofdbestuur der H. M. van Landbouw, bij de Provinciale Staten een aan-
vrage om subsidie zal herhalen en bij eventueel welslagen hiervan eveneens
bij de Regeering.
Hoewel wij van harte toejuichen dat blijkbaar ook in den Haag de over-
tuiging is geworteld, dat die cursussen van eenige lessen in de theorie (dik-
werf 6 a 2 uur) en in de practijk van het hoefbeslag (gewoonlijk 12 a 2
uur) voor het overgroote meerendeel der leerlingen een onvoldoende oplei-
ding moet worden genoemd, achten wij het wenscheliik dat op die hernieuwde
aanvrage dezelfde beslissing volge als de eerste keer.
Dit klinkt wellicht het Bestuur der Afdeeling 's-Gravenhage en anderen
vreemd en wat onbegrijpelijk toe. Hierom volge eenige toelichting!
De Groninger Maatschappij van Landbouw en Nijverheid heeft in het
begin van dit jaar een subsidie-aanvrage gedaan bij de Regeering, ten einde
te geraken tot een deugdelijke en officiëele organisatie van de opleiding
der hoefsmeden in de provincie Groningen. Een vrij gedetailleerd plan van
uitvoering was daaraan toegevoegd. Eenigen tijd geleden is het antwoord
ingekomen dat de Regeering de opleiding der hoefsmeden voor geheel ons
land tot een punt van onderzoek heeft gemaakt^ op grond waarvan, voor-
loopig tenminste, aanvragen tot subsidiën niet zullen worden ingewilligd.
De Groninger Maatschappij van L. en N. heeft zich met dit antwoord
voorloopig geheel tevreden gesteld, vertrouwende dat de Regeering dat
onderzoek niet over een te langen tijd zal uitstrekken.
Wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat de Afdeeling 's-Gravenhage niet
een dergelijk antwoord heeft ontvangen. Mocht dit wel het geval zijn, zoo
is het ons onverklaarbaar waarom genoemde Afdeeling geen termen heeft
kunnen vinden zich bij die beslissing gereedelijk neer te leggen. Het zal
toch alle belangstellenden en belanghebbenden er wel in hoofdzaak om te
doen zijn een degelijke en practisch ingerichte opleiding der hoefsmeden te
verkrijgen, terwijl de eischen voor de toekenning van een diploma als hoef-
smid voor het geheele land gelijk dienen te zijn.
Wanneer de Regeering met eenigen tijd met een zoodanig plan tot rege-
ling of mogelijk een definitieve regeling (het eerste zou o. i. de meeste toe-
juiching verdienen) voor den dag komt, zal hierbij waarschijnlijk ook den
'steun worden ingeroepen van de Staten in de onderscheidene provinciën en
van de betrokken landbouwmaatschappijen. Hierom komt bet ons rationeel
voor dat de Prov. Staten van Zuid-Holland opnieuw afwijzend beschikken.
Red.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
IJZEREN HEKDOPPEN.
De door den heer Eried. Brand te Amsterdam in den handel gebrachte
Rafflenbenl's hekdoppen vervangen klinknagels en schroeven van ijzeren
hekwerken op practische wijze: deze nieuwe vinding heeft o. a. in Duitsch-
land reeds veel opgang gemaakt.
De figuren geven voldoende aan, hoe door deze doppen twee ijzeren sta-
ven aan elkander verbonden kunnen worden, zonder dat doorboring noodig
is. De wijze van behandeling daartoe is zeer eenvoudig.
Nadat de ijzeren staven op de gewenschte lengte zijn afgesneden en waar
noodig gebogen of omgezet, wringt de werkman de staven op de kruis-
punten over elkander, zooals de doorsnede hierboven aangeeft, door middel
van een voor dit doel vervaardigde tang, een zeer eenvoudig werktuig dat
bij elke ponsmachine ook voor handkracht in toepassing is te brengen.
Zijn de staven op een kruispunt naar eisch gebogen, dan wordt van twee
doppen, een boven- en een onderdop, de laatste in een stempel gelegd,
daarop de gebogen gekruiste staven, en deze worden gedekt met de boven-
dop. Een krachtige slag op den stempel en de verbinding is gereed.
Deze bewerking vereischt weinig tijd. Er behoeft bovendien niet geboord
-ocr page 151-of half uitgekeept te worden, zoodat het materiaal ook minder verzwakt;
in vele gevallen ia dus voor voldoende stevigheid minder stof noodig.
De doppen kunnen zoowel bij vierkant als bij rond ijzer worden toege-
past, en ook een woord in de versiering medespreken. Voor hekwerken
in fabrieken, die ter beveiliging om machinerieën of deelen daarvan worden
aangebracht, verdient deze verbindingswijze zeker aanbeveling, daar klee-
deren van werklieden er niet aan blijven haken, dat anders soms tot nood-
lottige gevolgen aanleiding kan geven.
Tabel voor het gewicht van vierkant en rond ijzer.
1 strekkende Meter weegt in Kilogrammen:
|s - s -2 i a O |
Vierk. |
Rond |
s® . ■Q |
Vlerk, |
Rond |
h. -S i S |
Vierk. |
Rond |
5 3 ä |
Vierk. |
Rond |
5 |
0,195 |
0,153 |
26 |
5,259 |
4,131 |
47 |
17,19 |
13,50 |
95 |
70,21 |
55,15 |
6 |
0,280 |
0,220 |
27 |
5,672 |
4,455 |
48 |
17,93 |
14,08 |
100 |
70,80 |
61,10 |
7 |
0,381 |
0,299 |
28 |
6,100 |
4,791 |
49 |
18,68 |
14,67 |
105 |
85,55 |
67,37 |
8 |
0,498 |
0,391 |
29 |
6,543 |
5,139 |
50 |
19,45 |
15,28 |
110 |
94,14 |
73,94 |
9 |
0,630 |
0,495 |
30 |
7,002 |
5,499 |
52 |
21,04 |
16,52 |
115 |
102,9 |
80,81 |
10 |
0,778 |
0,611 |
31 |
7,477 |
5,872 |
54 |
22,69 |
17,82 |
120 |
112,0 |
88,00 |
H |
0,941 |
0,739 |
32 |
7,967 |
6,257 |
56 |
24,40 |
19,16 |
125 |
121,6 |
95,48 |
12 |
1,120 |
0,880 |
33 |
8,469 |
6,654 |
58 |
26,17 |
20,56 |
130 |
131,5 |
103,3 |
13 |
1,315 |
1,033 |
34 |
8,994 |
7,064 |
60 |
28,01 |
22,00 |
135 |
141,8 |
111,4 |
U |
1,525 |
1,198 |
35 |
9,531 |
7,485 |
62 |
29,91 |
23,49 |
140 |
152,5 |
119,8 |
15 |
1,751 |
1,375 |
36 |
10,08 |
7,919 |
64 |
31,87 |
25,03 |
145 |
163,6 |
128,5 |
16 |
1,992 |
1,564 1 |
37 |
10,65 |
8,365 |
66 |
33,88 |
26,62 |
150 |
175,1 |
137,5 |
17 |
2,248 |
1,766 |
38 |
11,23 |
8,823 |
68 |
35,98 |
28,26 |
155 |
186,9 |
146,8 |
18 |
2,521 |
1.980 |
39 |
11,83 |
9,294 |
70 |
38,12 |
29,94 |
160 |
199,2 |
156,4 |
19 |
2,809 |
2,206 |
40 |
12,45 |
9,796 |
72 |
40,32 |
31,68 |
165 |
209,6 |
166,4 |
20 |
3,112 |
2,444 |
41 |
13,08 |
10,27 |
74 |
42,60 |
33,46 |
170 |
224,8 |
176,6 |
21 |
3,422 |
2,695 |
42 |
13,69 |
10,78 |
76 |
44,92 |
35,29 |
175 |
238,3 |
187,1 |
22 |
3,765 |
2,957 |
43 |
14,39 |
11,30 |
78 |
47,32 |
37,18 |
180 |
252,1 |
198,0 |
23 |
4,116 |
3,232 |
44 |
15,06 |
11,83 |
80 |
49,79 |
39,11 |
185 |
266,3 |
209,1 |
24 |
4,481 |
3,520 |
45 |
15,75 |
12,37 |
85 |
56,21 |
44,15 |
190 |
280,9 |
220,6 |
25 |
4,863 |
3,819 |
46 |
16,46 |
12,93 |
90 |
63,02 |
49,49 |
195 |
295,9 |
232,3 |
—nbsp;Cursus te Leiden. Vanwege de afdeeling Leiden en omstreken van de
H. M. V. L. wordt dit jaar, aangevangen Woensdag 5 September, weer
een cursus in hoefbeslag gehouden.
De cursus vindt plaats in de Ambachtschool te Leiden. Het onderwijs
is opgedragen aan den plaatsverv. districts-veearts D. van Gruting (Direc-
teur) te Leiderdorp en aan den hoefsmid L. H. Löwenstein te Leiden. 26
leerlingen hadden zich aangemeld.
De cursus zal ongeveer drie maanden duren.nbsp;***
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling E. D. Visser te
Nieuwolda, sedert 26 Maart j.1. aan genoemde Inrichting geplaatst, heeft
deze op 25 Aug. j.1. verlaten en de verklaring ontvangen met voldoende
gevolg zijn leertijd te hebben volbracht. De opengevallen leerlingplaats is
27 Aug. daaraanvolgende ingenomen door J. Smidt van Garmerwolde. Buiten
deze ontvangen thans hunne opleiding in het hoefbeslag: E. Wiers van
Winschoter-bovenburen, E. J. Goelema van 't Waar bij Scheemda en E.
Doornbos van Oosternieland. Deze 4 leerlingen zijn dus alle herkomstig
uit de provincie Groningen. Het behoort trouwens tot de uitzonderingen
dat een leerling uit een der andere provinciën wordt geplaatst, al komt
het nu en dan voor. De leertijd is 5, zoo noodig 6 maanden.
is wegens
Een artikel over: Het beslag „Lavalard-Poretquot; te Parijs
plaatsgebrek blijven liggen tot het volgende nummer.
Vraao eii aaiiboil yan dienstpersoneel.
(Voor ab O nné's kosteloos: alleen \
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te loorden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./' 3.40 voor Ne-
derland, /■3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /'4.50.
HOEFZOLEN voor i)aar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspnntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
TJithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of '''ij^' ^^^ zonder angel - Honwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
STRTJKR ATS D JES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot Hoefbeslag B.
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE, Op^imer
voor
TALK,nbsp;Schroef ga.
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
voor
17 mM.nbsp;-
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 154-5e Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 155-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. ie Regt. Huzaren te Deventer-,
F. W. van Dulm , Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris , Ie Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem;
J. B. Larmené , Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districts veearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen -.
W. 0. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
K. F. Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
4
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......147
Over den steunselhoek................150
Het beslag »Lavalard-Poretquot;................152
Het onderwijs in hoefbeslag aan de ambachtsschool te Utrecht . . .153
Mededeélingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. . .154
Vragen en antwoorden............ .... 157
Korte mededeelingen.................158
Briefwisseling..........................159
Advertentiën....................150
-ocr page 156-GESCHIEDENIS VANquot; HET HOEFBESLAG,
DOOB
F. LAMÉEIS.
HOOFDSTUK VL
De Franken, Maarschalk, het Bidderwezen.
Zooals we in een vorig hoofdstuk gezien hebben, werden de Kelten door
de Franken ten onder gebracht; zij bewoonden behalve het noordelijk ge-
deelte van Frankrijk ook België en een gedeelte van ons land. In de 3e
eeuw na Chr. woonden aan den Gelderschen IJsel de Salische Franken.
Hunne wetten, bekend als de Salische wetten, bevatten een hoofdstuk over
de paarden, waaronder ook van ruinen wordt gesproken. De beenen der
paarden werden, om bet wegloopen te voorkomen, met een touw aan elkaar
gekoppeld. Eene stoeterij bevatte een hengst met twaalf of zes merriën.
Om te weten waar de kudde was, droeg de hengst eene schel.
Twee ministerialen of huisbedienden waren voor den dienst bij de paarden
bestemd, de „mariscallusquot; en de „stratorquot;. De eerste had het algemeene
toezicht op de paarden, de andere richtte ze af voor den rijdienst.
Het woord mariscallus, marescallus of mareschal is hetzelfde als het tegen-
woordige maarschalk of maréchal en is samengesteld uit de woorden mare =
paard (merrie!) en scalc of schalk = bediende of knecht en beteekent dus
woordelijk paardenknecht.
Behalve het toezicht over 12 paarden, hem opgedragen, was hij tevens de
curator equorum = de paardenarts. Later werd maarschalk een hooge titel:
de Grand Maréchal de France was de opperbevelhebber van het leger. Ma-
réchal beteekent tegenwoordig in het Fransch ook hoefsmid, men heeft daar-
aan echter het woord ferrant toegevoegd.
De eerste maarschalk, in de geschiedenis vermeld, welke tot hooge waar-
digheid opklom, was Leudaste, een Gallische slaaf van het eiland Eé.
Markowefe, de vrouw van Haribert (556 n. Chr.) vertrouwde hem
de zorg over hare beste paarden toe, en zoo kreeg hij onder de dienaren
van het koninklijke huis den titel van Mariskalk. Later werd hij Comes-
stabuli of stalmeester (constabel-connétable) en erlangde daarmee het geheele
toezicht over de Koninklijke Stoeterij. Na den dood der Koningin werd
hij door Haribert tot Graaf van Tours verheven.
Gedurende de regeering der Merovingers had de Comes Marestalli alle
Mariskalks onder zijne bevelen. Het aanzien van dezen laatste was echter
niet groot, het weergeld of bloedgeld (dat bij doodslag betaald moest wor-
den) was voor een maarschalk, volgens de Salische en Bourgondische wet-
ten , slechts 40 gonden stuivers (1 sous d'or = 15 francs), dat voor een ge-
wonen Frank 200, voor een Frankisch edelman 600. TJit dezen tijd dateert
het ijzer, gevonden in de graftombe van Childerik, Koning der Franken,
gestorven in 481.
Het ijzer was evenwel dermate door roest verteerd, dat bet in stukken
brak, bij het aanvatten. Uit het grootste stuk (zie Fig. A) beeft men ge-
tracht den oorspronkelijken vorm door teekening af'te leiden.
Latere schrijvers beweren evenwel, dat het een stuk, van den zadelboom is.
Door den heer W. 0. Schimmel, leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht, is beschreven één van de vijf hoefijzers (zie Fig. B) te Maastricht
gevonden. Drie el onder de bestrating vond men deze ijzers in een waar-
schijnlijk door de Noormannen in 881 gedempte gracht van een Merovin-
gisch koninklijk paleis. Dit ijzer vertoont het Keltische type.
De Franken waren geen ruitervolk, in hunne oorlogen werd door voet-
volk gestreden. Alleen de edelen zaten te paard. Het gevolg hiervan was,
dat Karei Martel (de Strijdhamer) de Mooren na den slag bij Tours (771)
niet achtervolgen kon.
Pepijn de Korte zag dit gebrek aan ruiterij in; in de plaats van 500
koeien eischte hij daarom van de West-Saksen eene jaarlijksche belasting van
300 paarden.
Karei de Grroote vermeerderde door remonteering uit Spanje het aan-
tal zijner bereden troepen, waaraan hij menige overwinning te danken had.
In zijnen veldtocht tegen de Avaren werden de paarden zijner sterke ruiter-
macht door eene besmettelijke ziekte aangetast, zoodat hij drie jaren moest
wachten, om nieuwe paarden uit Spanje en elders te remonteeren.
In de Kronieken van Saint-Denis worden wonderen verhaald van Karei
den Sterken. Hij kloofde met een zwaardslag een krijgsman in tweeën
en brak met zijne handen het hoefijzer middendoor, dat een smid voor zijn
paard maakte. De hoefsmid overtrof hem echter nog, door op dezelfde wijze
het goudstuk te breken, waarmede de Keizer het ijzer wilde betalen.
De ontwikkeling van het ridderwezen, het herleven der Keltische legenden
-ocr page 158-en tradities boezemden den Franken eene grootere liefde voor ruiteroefenin-
gen en paarden in. Het gevolg daarvan was, het meer algemeen worden
van het hoefbeslag.
De ridderschap stamt in rechte lijn af van de Keltische zeden en gewoon-
ten. Het kenmerk van het ridderschap eens vrijen was het bezit van een
oorlogspaard — destrier — strijdpaard. Het in eigendom hebben van een
goed paard was voor hen van het grootste belang. Het vak van hoefsmid
of maréschal kwam daardoor tot grooter aanzien. Omgekeerd echter werd
het paard door het meer algemeen gebruik van hoefijzers en nagels een
zeer belangrijke factor in dienst der beschaving en maakte ook groote veld-
tochten mogelijk.
De jonge edelen vervulden in de kasteelen van hunne heeren allerlei dien-
sten, zonder eenig idee van dienstbaarheid.
Bene ballade zegt: En de kasteelen, die hij zag, waren vol met krijgs-
lieden en paarden, en ieder strijder polijste zijn helm, sleep zijn zwaard,
poetste zijne wapenrusting en besloeg zijn paard.
In een anderen zang: bij heeft zijn paard met gepolijst staal beslagen, enz.
In het gevolg van een hoog geplaatst edelman bevonden zich de „ecuyer de
corpsquot; (lijfridder), de „ecuyer de chambrequot; (kamerheer), de „ecuyer de tablequot;
(die aan tafel voorsneed),quot; de „ecuyer d'ecuriequot; of maréschal, verderde zan-
ger , de valkenier enz.
De ecuyer van een arm edelman moest soms vier of vijf plichten tegelijk
vervullen, hij moest verstand hebben van valken, honden, paarden; een
slagzwaard kunnen voeren, met beleefdheid spreken tot dames en prinsen,
zijn meester kleeden, aan tafel hem bedienen, de slagen in het gevecht
pareeren, diens wonden behandelen, zijn paard beslaan, en zijne wapenrusting
herstellen.
Al deze talenten waren noodig om een volkomen ecuyer te zijn, en later
aanspraak te maken op de eer van het ridderschap.
Gedurende het tijdperk van het ridderwezen werd er niets vernederends
in gevonden, dat een edelman paarden besloeg; de maréchal van de 10e en
11e eeuw stond op gelijken voet met den kamerheer, den valkenier en
andere personen, die de hofhouding van een ridder of prins vormden.
Aartsbisschop Hugo I te Bésançon, in de 10e eeuw, had negen hoog-
waardigheidsbekleeders, die versterkte kasteelen in de stad bezaten.^ Onder
dezen bevond zich de marescalus of maarschalk, die het oppertoezicht had
op de aartsbisschoppelijke stallen en tevens het bevel voerde over zijne rui-
terij , de marechaussee.
Alle bewerkers van metalen moesten hem eene belasting van vijf stuivers
betalen, wanneer zij eenen winkel wilden openen.
Wanneer de Aartsbisschop van Bésançon of diens hulp-bisschoppen de stad
voor de eerste maal binnenkwamen, vervielen de paarden en muildieren,
welke zij bereden, en de beker, waaruit zij bij hunnen eersten maaltijd
dronken, aan den maarschalk.
Als de Keizer kwam, gold hetzelfde recht, maar alleen op voorwaarde
dat de maarschalk van te voren eigenhandig de hoeven van het strijdpaard
des Keizers met vier zilveren hoefijzers had beslagen.
De maarschalk van den Koning van Frankrijk deed dienst onder den con-
nétable als stalmeester, als paardenarts en als opzichter over de hoefsme-
den. Hij moest de vpaarde schatten der strijdpaarden, welke de ridders in
den strijd verloren hadden, of die in den dienst gedood of ongeschikt waren
geworden. De koning moest den prijs betalen, welken de maarschalk vast-
stelde. De eerste maarschalk, die zijne betrekking tot eene militaire waar-
digheid verhief, was Alberic Clemen^t, heer van Metz.
Hij begeleidde Koning Philip August naar het Heilige Land en onder-
scheidde zich bij het beleg van Acre, waarbij hij bij eene bestorming werd
gedood (1191). Hij was aanvoerder der voorhoede en opende hiermee de
schitterende rij van de Fransche maarschalken. Zijn zoon volgde hem als
zoodanig op. Eerst in de 15e eeuw vinden wij echter den maarschalk ge-
scheiden van paarden en stallen, en eene eerste plaats na den koning in-
nemende.
Ook in andere landen dan Frankrijk komt de titel dikwijls voor. Onder
de regeering van Jacobns II van Arragon (13e eeuw) werd gelast:
.... Welke maarschalk zal zijn nabij onzen persoon, wanneer wij reizen,
voorzien van nagels en hoefijzers en andere benoodigdheden.
OVEH DEN STEFNSELHOEK.
Welk gedeelte van den hoef wordt steunselhoek genoemd?
Het moge vreemd schijnen over dit eenvoudig onderwerp die vraag te
stellen. Niet dat ik zou meenen, dat men omtrent dit punt niet algemeen
op de hoogte is; maar geheel in het reine is 'ter toch niet mede, en zou
de een of andere vakman er over in twijfel kunnen komen, waarom? Beziet
eens aandachtig de figuren van den hoef, namelijk de ondervlakte, in uw
handboeken, om te beginnen met ons eigen orgaan, „de Hoefsmid,quot; dat
door u allen wordt gelezen. Wijst de streep, welke u naar den steunsel-
hoek moet leiden, daar wel heen ? Zie jaargang 1896 blz. 92 fig. 16', letter
d, met de verklaring er onder: d = steunselhoek. (Deze figuur met onder-
schrift is hier duidelijkheidshalve opnieuw weergegeven. Red.)
Ik meen dat die streep terecht komt op de uiteinden van den verzen-
wand — aan de bijgevoegde figuur ook door d aangetoond — daar waar
deze overgaat in de steunsels, het driehoekig gedeelte, dat de Fi-ansche
vakmannen „inflexionquot; noemen, door enkele ook „are boutantquot; geheeten,
aan welk gedeelte wij geen afzonderlijken naam geven, of het moest zijn
„de ombuigingquot; van den eigenlijken hoornwand in den steunselwand. En
dat is toch niet de steunselhoek. Deze is immers de hoek, welke wordt
gevormd door de ombuiging van den wand in de steunsels, en waarin de
zooltak eindigt, — in de figuur door a aangetoond. Ook in het boek
„Der Fuss des Pferdesquot;, zelfs gaande tot de le uitgaaf daarvan, vindt men
genoemden verkeerden wegwijzer. Trouwens de figuren ten onzent zijn
hoofdzakelijk uit dat werk geput.
In mijn werkje over hoefbeslag was ik daarom zoo vrij om in de verkla-
-ocr page 160-ring der figuren 8 en 9 den naam „verzeneindequot; te plaatsen; dit kwam mij
juister voor om geen misleiding te weeg te brengen.
Leest de werken van Delpérier, van Peuch et Lesbr e, van Thary,
enz., zij allen geven denzelfden
iudruk, en zijn hun geleverde figu-
ren niet correct, of wellicht beter
gezegd, zij geven den naam van
(steunsel)hoek aan andere deelen.
B.v. Delpérier beschrijft in zijn
„Sabot du Chevalquot; de inflexie (het .
driehoekig gedeelte) als een afzon-
derlijk onderdeel van den wand.
Hij noemt „angle d'inflexionquot;
(angle = boek) het einde van den
wand, dat is, de achterste ombui-
ging; maar zegt den naam van
„angle d'inflexionquot; niet duidelijk
te vinden. Ook in een figuur wijst
hij die achterste ombuiging als
angle = hoek aan; bij noemt on-
zen steunselhoek de voorzijde, het
einde de achterzijde van de drie-
hoekige hoornmassa (van de in-
flexie). Peuch en Lesbre wij-
zen in hun werk „Pied du chevalquot;
bet einde der verzenen aan, en
noemen die ook „les angles d'in-
flexionquot; , dat is dus de hoeken der
inflexie, maar vertellen ons verder:
„de zooltakken zijn in de hoeken
der inflexie ingesloten.quot; Hoe dat
mogelijk is, laat ik aan den lezer
over te verklaren.
En als gij in de „Encyclopédie
vétérinairequot;, Maréchalerie, van
Thary de flguur 3 beziet, dan
wijst B enkel op de achterste
ombuiging, terwijl hij als „arc-
boutantquot; of „are d'inflexionquot;, de
hoeken der inflexie noemt.
Ik vond ergens dat men onder
den naam van steunselhoek verstaat
„de sterke driehoekige hoornmassa,
wat de Eranschen dus inflexie noe-
men. Alle goede dingen zijn in drieën, want door deze laatste beschouwing
kan men onder „steunselhoekquot; verstaan: 1°. de driehoekige hoornmassa
zelve, 2®. de achterste ombuiging of het einde van den verzenwand; laten we
d
achterhoek zeggeu, eu 3quot;. den voorhoek , of onzen steunselhoek , dat is de hoek,
waarin de zooltak eindigt. Dat deze laatste voorstelling de ware is, en ook de
algemeene opinie heeft, bewijst dat steeds wordt geleerd, dat de witte lijn
van den hoornwand zich aan den steunselhoek omslaat in de witte lijn der
steunsels, dat steengallen aanwezig zijn aan de verzenen, aan den steun-
selhoek en aan de steunsels, en dat de zooltakken in de steunselhoeken
worden ingesloten.
Het is me tevens zeer aangenaam te kunnen melden, dat toch een
schrijver, en wel in zijn „Handleiding tot de leer van het hoefbeslag 1841quot;,
van onzen zeer geachten leermeester F. C. Hekmeijer, op de uitslaande
plaat de figuur 5 door e zeer juist wordt aangetoond, welk gedeelte van
den hoef „steunselhoekquot; wordt genoemd.
Het zou voor mij vrij wel hetzelfde wezen, welk onderdeel aan den hoef
het recht heeft op den naam van steunselhoek; de vele oneigenaardige
benamingen aan den hoef worden dan slechts met één vermeerderd; maar
eenheid in de beschrijvingen blijft toch wenschelijk en is voor de duidelijk-
heid noodig. Ben geringe onjuistheid geeft soms aanleiding tot een oceaan
van verwarring.nbsp;Moubis.
HBT BESLAG „LAVALAED-PORBÏ.quot;
Dit beslag is door kapitein Moubis, paardenarts te Utrecht, besproken
in „De Hoefsmidquot;, jaarg. 1898, blz. 163 en 164, aan de hand van een werk
over hoefbeslag van Delpérier. Dat artikel is in de j.l. verschenen
Augustus-aflevering opnieuw weergegeven, in aansluiting met „Een kijkje op
de Parijsche wereldtentoonstellingquot; door C. Eoodvoets, onderwijzer a/d.
Ambachtsschool te Utrecht..
Betreffende de in genoemde aflevering besproken waarde van het beslag
„Lavalard-Poretquot;, komen wij thans, naar de gedane belofte, nog terug in
verband met gedurende 2—10 September tijdens de gehouden paarden-
tentoonstelling te Parijs gedane waarnemingen.
Bovenstaande figuren toonen de bodeinvlakte van een voor- en achterijzer,
terwijl hiernevens de doorsnede der dikte is aangegeven. Van de in Parijs
waargenomen paarden, beslagen volgens Lavalard-Poret, vonden wij de
meeste voorijzers nog breeder in den toon dan boven is afgebeeld.
„Zoolang wij niet beter overtuigd worden dan thans nog het geval is,
blijven wij het houden met den bekenden en natuurlijken stelregel dat het
lespyden van den hoef in overeenstemming dient te zijn met den stand van het
onderheenquot;. Zoo dachten wij er in 1898 over, in Augustus j.1. en nu nog
evenzoo. Of het beslag L. P. dan uit een oogpunt van hoefbeslag absoluut
is af te keuren?
De aanbeveling door Delpérier was en is naar onze meening op geheel
onjuiste grondslagen opgesteld. Bij ieder paard de verhouding van toon-
tot verzenlengte normaal te maken, d. w. z. als 3 tot 1, komt ons zoo
strijdig voor met de natuurlijke opvatting, dat men er eigenlijk niet verder
op behoeft in te gaan. Bij een steilen stand van het onderbeen zouden
de buigpezen alsdan immers veel te veel moeten rekken, kneuzen en hier-
door in hevige ontsteking geraken, terwijl bij een vlak verloopen van koot,
kroon en hoef de buigpezen daarentegen iets te lang worden, een gang
ontstaan als na hoefbevangenheid. Bovendien zou de strekpees van het
hoefbeen misschien wat te gespannen worden.
Een andere vraag is of bij sommige paarden, n.1. zulke die in het bezit
zijn van zeer sterke hoeven, het aangegeven beslag zonder nadeel voor den
hoef en tot financieel voordeel van den eigenaar bruikbaar kan worden ge-
acht. Dit schijnt ons wel mogelijk en wij houden ons vriendelijk aanbevolen
voor mededeeling der resultaten van proefnemingen in dat opzicht. Hiervoor
zullen wij den meesterknecht der Inrichting voor hoefbeslag te Groningen
ook enkele paarden beschikbaar stellen. — De verzenen moeten daarbij zoo-
veel te weinig worden ingekort als het ijzer daar te dun is.nbsp;lied.
HET ONDERWI.JS IN HOEEBESLAG AAN DE AMBACHTSCHOOL
TE UTRECHT.
Ingevolge de welwillende uitnoodiging van den ambitieusen onderwijzer
in het hoefsmidsvak aan de Ambachtsschool te Utrecht, den heer C. R o o d-
voets, deed het ons genoegen op 23 September j.l. in de gelegenheid te
zijn die school te zien en eenige inlichtingen omtrent de opleiding aldaar
te ontvangen.
Gedurende de laatste jaren wordt van Regeeringswege meer en meer aan-
dacht geschonken aan het ambachtsonderwijs. Dit is een gelukkig verschijn-
sel. Voor verscheiden ambachten bestaat aan genoemde scholen een degelijke
opleiding, d.w.z. de leerlingen zijn bij het einde van den goed volbrachten
leertijd wel niet bekwaam om in het geleerde vak als meester op te treden,
doch zij hebben een degelijken grondslag gevormd voor het met oordeel
volgen van het onderricht in de werkplaats, zoodat zij zich onder voort-
durend goede leiding kunnen ontwikkelen tot bekwame ambachtslieden.
Uit de jaarverslagen dier scholen is dan ook te zien dat de van esn eind-
diploma voorziene leerlingen door de patroons veel worden gevraagd, zeer
worden gewaardeerd. Somtijds hoon men wel eens met weinig waardeering
spreken over oud-leerlingen eener ambachtsschool, doch bij jiader onderzoek
blijkt dan veelal dat dergelijke leerlingen geen eind-diploma bezitten en op
een ongelegen tijdstip het onderwijs hebben gestaakt of moeten staken.
De ambachtsschool te Utrecht is een mooi, ruim gebouw met flinke localen
en werkplaatsen. In hoofdzaak heeft het onderwijs betrekking op teekenen,
ten einde hierdoor bij de leerlingen den grondslag te leggen voor een goed
eigen oordeel omtrent uit te voeren werkstukken en ook om hun aanleg
tot het leveren van nieuw, oorsponkelijk werk te prikkelen.nbsp;,
Wat het smidswerk aangaat, heeft de opleiding in hoofdzaak betrekking
op bankwerk. Uit den aard der zaak heeft het beslaan van paarden nog
weinig beteekenis, daar jongens van 15, 16, 17 jaar nog niet voldoende
sterk zijn zich goed met de paarden te kunnen redden.
Het onderwijs in hoefbeslag, zoowel theoretisch als practisch, is opgedra-
gen aan den heer C. Eoodvoets. De leerlingen van het eerste studiejaar
ontvangen geen onderricht, die van het 2de en het 3de jaar ieder week 4 uur
in het practisch hoefbeslag en 1 uur in de theorie. Bovendien staan die leer-
lingen van elke 9 weken drie week gedurende den halven dag aan het
vuur. Meestal wordt deze tijd besteed aan het maken van hoefijzers, de
overige tijd aan rijtuig- en kunstsmeewerk. Zoo nu en dan wordt den
leerlingen gelegenheid gegeven zich in het onderslaan van ijzers te oefenen
door het beschikbaar stellen van een paard, bestemd voor do slachtbank.
De eigenaaar ontvangt voor die „proefnemingquot; ƒ1.50 per paard. — In den
laatsten tijd zijn door sleepers en stalhouders enkele makke paarden be-
schikbaar gesteld, welke gratis worden beslagen en waarbij dan natuurlijk
nauwkeurig toezicht wordt gehouden door den onderwijzer.
Ten behoeve van het onderwijs in de theorie van het hoefbeslag zijn
enkele leermiddelen aanwezig, die gevoegelijk een belangrijke uitbreiding
kunnen ondergaan.
Aan de ambachtsschool te Utrecht zijn op dit oogenblik slechts vier
leerlingen die zich speciaal op het hoefsmidsvak wenschen toe te leggen.
Zooals vroeger uitvoeriger door ons is aangegeven, is de opleiding van
hoefsmeden doelmatiger aan afzonderlijke hoefsmidscholen, druk beklante
smederijen, waar het onderricht in'de practijk en in de theorie van het
hoefbeslag aan afzonderlijke en geheel op de hoogte zijnde leerkrachten is
toevertrouwd, respectievelijk aan een hoefsmid en een vee-arts. Eed.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
HET VBEKITTEN.
Met betrekking tot het verkitten valt in de eerste plaats onderscheid te
maken, of dit moet dienen om metaaldeelen onderling te verbinden of dat
het te doen is om het inkitten, het bevestigen van ijzer in ander materiaal.
bijvoorbeeld in steen. Door het verhitten van metaaldeelen kän men in
het algemeen slechts dan een goede verbinding bekomen, wanneer de afzon-
derlijke deelen door lasschen, enz. reeds een zekere vastheid hebben ver-
kregen, zooals dit ook bij over elkander geschoven pijpen het geval is.
Br is een groot aantal recepten voor het bereiden van dergelijke kitten,
well^ hier niet alle zullen genoemd worden. De samenstelling regelt
zich naar de voorwaarde, waaraan de kit moet voldoen, d. w. z. al naar dat
zij vuurvast, waterdicht, tegen zuren bestand moet zijn, enz.
Als kitten worden aanbevolen:
1quot;. menie of loodwit met dikke olieverf verwerkt;
2quot;. loodglid en menie van gelijke deelen met glycerine tot een dikke
brij geroerd;
3quot;. geslempt krijt, met eiwit gekneed;
4.0. 1 deel keukenzout, 5 deelen leem, 20 deelen ijzervijlsel, met azijn
aangeroerd.
Een kit, die men voor zoogenaamd soldeeren langs den kouden weg
aanwendt, waarbij de deelen, die verbonden moeten worden, niet mogen
verhit worden, bestaat uit: 6 deelen zwavel, 6 deelen loodwit en 1 deel
borax met zwavelzuur. De verkitte deelen moeten daarbij een week lang
op elkander geperst gehouden worden. Dat ook bij alle verkittingen de te
verbinden deelen goed zuiver moeten zijn, zal voor ieder duidelijk wezen.
Ook worden alle verbindingen vaster, zoo de verkitting onder druk plaats
heeft.
Voor het inkitten van ijzer in steen, zooals dat bij het aanbrengen van
hekregels, voor de vooruit-timmeringen van winkelkasten, enz. noodig kan
zijn, bedient men zich gewoonlijk van de volgende middelen:
1.nbsp;Gips of cement, met vijlsel vermengd met water tot een brij aange-
roerd. Dit wordt in de gaten gegoten of daar in gevoegd. Om het hechten
van deze brij aan den steen te verbeturen, worden de wanden der gaten
met water aangestreken.
2.nbsp;Zwavel, gesmolten in de voegen gegoten.
3.nbsp;Lood, gesmolten in de voegen gegoten en met een of ander voorwerp
aangedreven. Uit klei en leem laten zich daarvoor kleine dammen tot het
vormen van gietgaten aanbrengen.
Het vastgieten met lood verdient hier aanbeveling boven dat met zwavel,
aangezien de laatste den steen kan doen springen.
Van het vastkijlen met houten wiggen dient alleen ter bevestiging van
kleine stukken, bouten, enz., gebruik gemaakt te worden, waarbij bet aan-
beveling verdient in het gat van het muurwerk een houten pen te slaan en
daarin den ijzeren neus of bout.nbsp;K.
HET VERVAARDIGEN VAN PIJPEN.
De pijpen worden uit gietijzer, gesmeed ijzer of uit staal vervaardigd. De
gegoten pijpen staande of liggende, worden in dikten van 60 mM. opklim-
mende gemaakt en voor gas- en waterleidingen gebruikt. De pijpen van
gesmeed ijzer en staal worden eveneens getrokken of gewalst. Pijpen van
meer dan 35 cM. kunnen ook met den hamer uit dikke platen geweld worden.
Pijpen van kleinere doorsnede, welke aan weinig drukking weerstand be-
hoeven te bieden, worden op de trekbank vervaardigd, waarbij gloeiende
platte ijzeren staven volgens hun breedte gebogen en volgens Imn lengte-
zijden stomp tegen elkander geweld worden.
Daar pijpen met stompe voegen geen sterke buiging kunnen verdragen,
worden, waar dit vereischt wordt, de einden vóór het trekken aan beide
zijden schuin afgewerkt, het einde van de vlakke staaf wordt eerst ten
naasten bij uit de hand gebogen en dan in het trekijzer gevoerd; de laatste
heeft een cirkelvormig gat met een in het midden aanwezigen peervormigen,
vastendoorn. Het ingebrachte einde wordt ingehaakt en door een machine
verder getrokken.
Daar echter sommige pijpen aan hoogere eischen moeten voldoen, zooals
die voor stoomketels, pijpen voor leidingen met hoogen druk en hydrau-
lische toestellen, waarbij trekken geen voldoende zekerheid geeft, wordt de
voorkeur aan walsen gegeven.
Bovendien is het wellen met den hamer bij pijpen van geringe doorsnede
ook niet meer uitvoerbaar. Het materiaal voor pijpen bestaat uit strooken
plaat van 2 tot 10 mM. dikte en een breedte, die iets meer bedraagt dan
de omtrek van de pijp, die gemaakt moet worden. Deze strooken worden
met de lengte-zijde als boven aangelegd, afgeschuurd, gloeiend gemaakt,
vooraf gerond en door trekken voorloopig over elkander gerold. Na deze
voorafgaande bewerking worden zij tot wit gloeihitte gebracht en wordt
met het walsen aangevangen. Het paar daarbij gebruikte walsen heeft de
daarvoor noodige cirkelvormige indieping of opening, waarvan in elke wals
de helft aanwezig is.
Om nu nog den noodigen tegendruk in de pijp te verkrijgen, wordt weder
een peervormige doorn aan lange stangen in de opening aangebracht en zoo
de pijp geweld. Door de pijp verscheidene keeren door deze walsen te
brengen, waarbij telkens een dikkere doorn wordt gebruikt, verkrijgt men
de gewenschte dichtheid en vastheid. Eindelijk worden de pijpen nogmaals
getrokken, gereinigd, besneden, aan hydraulischen druk onderworpen en
beproefd enz.
Een door de Gebroeders Mannesmann uitgevonden nieuwe methode voor
het vervaardigen van pijpen zal, zooals het schijnt, de tot dusver gevolgde
wijze van bewerking verdringen.
Hierbij bedient men zich van kegelvormige walsen met schroefvormige
gleuven; waarbij de assen der walsen een hoek met elkander maken. De
daarin gebrachte ronde, ijzeren staven veranderen direct in pijpen, waarbij,
zooals Eeuleaux zegt, hun de huid over de ooren wordt getrokken. De
pijpen worden uitsluitend voor de technische doeleinden, voor gas- en
waterleidingen, voor stoomketels, enz. vervaardigd. Bij voorwerpen, die
de smid op kunst-industrieel gebied vervaardigt, is hij evenwel dikwijls ver-
plicht ook van deze pijpen gebruik te maken, zoo bijv, voor hanglampen,
wandarmen en leuning- en balkonwerk.
Bij het samenstellen van balkons kunnen de pijpen dikke, ronde, ijzeren
staven vervangen, waarvoor zij om hun mindere zwaarte veelal aanbeve-
ling verdienen.
De hierna volgende tabel geeft een overzicht met betrekking tot de afme-
tingen der pijpen, die in Engelsche duimen van Vs tot Vs toenemen, naar
welken maatstaf zich ook de prijsopklimming regelt.nbsp;K.
TABEL VAN GESMEED IJZEREN GASPIJPEN.
(Eng. dm. |
Vi |
% |
Va |
% |
% |
1 |
iVi |
2 |
21/4 |
21/2 |
3 | |
mM. c.a. |
6,5 |
10 |
13 |
16 |
19 |
25,5 |
32 |
38 |
51 |
57 |
63,5 |
76 |
Uitwendige doorsn. |
13 |
17 |
20 |
23 |
26 |
33,5 |
41 |
47 |
60 |
69 |
79 |
89 |
Wanddikte . . . |
3,2 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
4,0 |
4,5 |
4,5 |
4,5 |
6,0 |
6,2 |
6,5 |
Gew. p M ine a.g. |
600 |
850 |
1150 |
1550 |
1750 |
2500 |
3400 |
4300 |
6000 |
8300 |
9000 |
1150( |
Vraag: Moeten de hoeven voor het beslag veel of weinig worden be-
sneden , m.a.w. zijn korte of lange hoeven gewenscht ? Ik heb de hoeven
altijd zoo kort mogelijk laten maken, meenende dat de dieren dan het ge-
makkelijkste gaan. — Men is hier echter van een tegenovergestelde meening ?
R.nbsp;K.
Antwoord: Het doelmatig besnijden van den hoef is zeer zeker een der
belangrijkste onderdeden van het geheele hoefbeslag. Dikwerf blijkt bij bet
uiten van verschillende meeningen dat de betreffende veel minder verschil
hebben dan zij denken, wanneer elk voor zich maar duidelijk aangeeft wat
eigenlijk zijn bedoeling is. Zoo zal het ook wel in de geopperde quaestie zijn.
Ieder deskundige weet toch dat bij het doorgroeien van den hoornschoen
de ondervlakte van den hoef grooter wordt, de buiten- en binnenwand, uit-
gezonderd bij omgekrulde wanden, voortdurend zich verder van elkaar ver-
wijderen, terwijl de hoornzooi steeds denzelfden omtrek houdt. Dit is immers
de reden waardoor gelijktijdig de onderste lagen van de hoornzooi losraken,
scheuren in de witte lijn, bij de verbinding aan den straal of in het midden-
deel der zool zelve.
Wanneer het oude ijzer is afgenomen en de hoef hierna wordt besneden,
dan dient het inkorten zoover te geschieden dat de witte lijn, de verbin-
ding tusschen zool en wand, duidelijk zichtbaar is, en niet verder. Daarbij
worden immers de losse stukken van zool en straal tevens weggeno-
men, en een stukje in den toon met de houwkling, ten einde zorg te dra-
gen dat er plaats komt voor de lip en het ijzer voldoende ver naar achteren
ligt om de nagelgaten precies onder of tegenover de witte lijn te krijgen.
Wanneer meer van den hoef wordt afgenomen dan wordt deze te kort.
-ocr page 167-de verbinding tusschen wand en zool zwak, terwijl de stoot, dien de hoef
bij het neerkomen op den bodem telkens ontvangt, sterk zal worden ge-
voeld en aanleiding kunnen geven tot min of meer pijnlijk, gevoelig loopen.
Zoo de hoef minder wordt ingekort dan als wenschelijk is aangegeven,
draagt noch de witte lijn, noch de buitenrand van de zool mede. En dit
dient immers beide te geschieden. Zoo zulks niet plaats vindt en de wand
niet bepaald sterk is, zal men menigmaal kunnen waarnemen, dat de wand
gaat brokkelen of op zijn buitenvlakte gaat inbuigen, terwijl losse ijzers
bij een dergelijke methode niet tot de zeldzaamheden zullen behooren.
Alzoo niet bepaald korte of lange hoeven maken, doch
de hoef zijn normale lengte laten behouden en het ij zer
den gewenschten steun tegen den hoef geven.
Mocht het antwoord IJ niet voldoende bevredigen, wilt dan s. v. p. nader
vragen en wij beloven TJ ons best te zullen doen de alsdan verlangde in-
lichtingen te verstrekken.nbsp;Hed.
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. De hoefsmid R. deJonge van ïjuchem,
gem. Slochteren, sedert 1 October 1899 aan de school, doch wegens ziekte
geruimen tijd afwezig geweest zijnde, is 25 September j.1. na gehouden examen
weer vertrokken.
De leerlingen K. van den Berg te Zijldijk, gem. 't Zandt, en P. Bleijer-
ve ld te Barneveld, beide vanaf 1 April alhier geweest, zijn eveneens 25
September weer naar hunne woonplaatsen teruggekeerd.
Sedert 1 October zijn als nieuwe leerlingen geplaatst G. H. En sink van
Delden en C. Veldman van Baflo.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te (ironingen. Den leerling E. Wiers van
Winschoter-bovenburen, prov. Groningen, sedert 14 Mei 1900 geplaatst, is
j.1. Zaterdag een getuigschrift uitgereikt met goed gevolg een cursus aan ge-
noemde inrichting te hebben meegemaakt. — De opengevallen leerling-plaats
wordt 15 October ingenomen door Nij stad van Ruinen.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag in Hollands Noorderkwartier. De heer H. Kruyt,
gediplomeerd hoefsmid te Purmer, heeft zich welwillend en wel alleen voor
vergoeding van reis- en verblijfkosten bereid verklaard tot het geven van
het benoodigde onderricht. — Er hebben zich 22 a 23 deelnemers aangemeld.
De lessen zullen begin November aanvangen.
—nbsp;A. Lungwitz, leeraar in hoefbeslag aan de Veeartsenij kundige Hooge-
school en directeur der hoefsmidschool te Dresden, heeft wegens gezondheids-
redenen op zijn verzoek, onder toekenning van pensioen, met ingang van
1 October j.1. eervol ontslag als zoodanig verkregen.
Als opvolger van den wereldberoemden hoef beslagkundige is aangesteld
de heer Dr. Max Lungwitz.
■ - De redactie van het algemeen bekende tijdschrift „Der Hufschmiedquot;
-ocr page 168-blijft berusten bij den heer A. Lungwitz, die zijn woonplaats beeft verlegd
van Dresden naar Kleinzschachwitz.
— Een Dwergpaard. Voor eenigen tijd zag ik een .Javaansch paardje, dat
slechts 0.85 M. hoog was. Het diertje was 14 jaar oud en goed gepro-
portionneerd. Het scelet bad zijn normalen vorm, uitgezonderd een iets te
zwa#r hoofd.
Het merkwaardige van dit exemplaar waren echter zijn voorhoeven,
15 cM lang. De toon was dusdanig naar voren opgewipt, dat hij hooger
lag dan de kroonrand. Door den eigenaar waren ze netjes klompvormig
bijgesneden. Van ringvorming weinig te zien, de straal was echter atrophisch
geworden. De achterhoeven vertoonden hetzelfde, maar in mindere mate.
Deze toestand is ontstaan doordat de hoeven nimmer kennis gemaakt hadden'
met den houwklink. Dat het dier slechts met moeite kon loopen, behoeft
geen nader betoog.nbsp;T.~n. B.
(Yeearisenijle. BI. v. N.-I).
Sedert de vorige opgave zijn ingekomen postwissels a ƒ1.50 van K. Oom
te B. en J. Smid te TJ, beide voor het 3de en 4de kwartaal.
Den heer S. vmi Angeren te U. ITw artikel kon in deze aflevering niet
meer geplaatst worden.
Vraao en aanbod van dienstpersoneel.
(Voor abonne's kosteloos; alleen
behoort mogelijk verschot aam. portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op qeplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp/' 3.4-0 voor Ne-
derland, ƒ3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /■4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of ^/g vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
STRIJKRAKDJES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Stri_jkringen, met of Hoefbeslag B.
zonder riempjes.
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE,
TALK,
POETSKATOEN,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
nnen zoo nauwkeu-
voor
17 mM.nbsp;-
draad. of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering, — Bliiljice prijzen. Vertrouwbare Icwaiitelten.
-ocr page 170-'nbsp;'lil'5 iSrwraSnbsp;—
5e Jaargang.
tesnbsp;^^
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem;
J. B. Larmené , Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij- en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen;
J. B.nbsp;H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J.nbsp;Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C.nbsp;Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F.nbsp;Wiersum , Rijks-veearts te Groningen.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......163
De Neuspraam...................166
Een bijzondere vorm van klapijzer.............167
De leersmederijen in Pruisen vóór en na de wet van 18 Juni 1884 tot
einde 1898, door G. Badermann te Landsberg a. W......168
Het smeden....................171
»Thermit.quot;....................172
Korte mededeelingen.................173
Briefwisseling..........................175
Advertentiën....................175
-ocr page 172-GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG quot;--
DOOB
F. LAMÉEIS.
HOOFDSTUK VIL
Qeestelijhen en hoefsmeden. St. Eloy. Hoefijzers in TcerTcen bewaard.
Met de invoering van liet Christendom zien wij vele monniken het smids-
vak uitoefenen, hetgeen ongetwijfeld de verbreiding van den Christelijken
godsdienst goede diensten zal hebben bewezen. Een hunner. Sint Dun-
st a n, bouwde zich eene soort van Wieland de Smid's grot, 5 voet lang,
2V2 ^'ijd en 4 voet boven den grond, en in den bodem zoo diep uitgegra-
ven , dat hij er rechtop in kon staan. Hiervoor plaatste hij eene deur met
eene kleine opening, die licht en lucht moest binnenlaten. Hier woonde liij
en werkte er steeds aan zijn aanbeeld, wanneer hij niet bad. Op zekeren
nacht werd een vreeselijk gehuil gehoord en toen de omwonenden den vol-
genden morgen kwamen kijken, vertelde hij hun, dat de duivel hem had
willen verleiden, doch dat hij dezen met een gloeiend heete tang bij den
neus had gepakt, waardoor Satan was gaan huilen van pijn.
In Ierland leefde in de ze.sde eeuw St. Columbus, een beroemd faber-
ferrarius (hoefsmid). Van hem staat geschreven: Columbus Couriginus, de
smid, heeft niet tevergeefs gewerkt, want hij heeft het eeuwige leven ver-
kregen door het werk zijner handen en nu wordt zijne ziel door de Engelen
naar de hemelsche gewesten gedragen. Want wat hij door de uitoefening
van zijn ambacht verwierf, gaf hij uit aan werken van liefdadigheid. Hij
staat in den kalender vermeld op den 7 Juni. Zelfs de bisschop St. De ga
in Iniscaindega maakte vele hoefijzers en gouden en zilveren vooi'werpen tot
godsdienstig gebruik. Zijn dag is den 18 Augustus.
De meest bekende geestelijke, die zich met het hoefsmidsvak bezighield,
is echter St. Eloy of St. Eligius. Hij werd geboren in 588 en overleed
in het jaar 659 als bisschop van Noyon in Frankenland, onder de regeering
van Clotharius II. Naast Bonifacius wordt hij genoemd als prediker
van het Christendom.
Dikwijls wordt deze heilige aangehaald als goudgmid, doch in de verhalen
en teekeningen uit de Middeleeuwen stelt men hem algemeen voor als hoef-
smid, en als zoodanig was hij zeer bekend onder de ridders van dien tijd
Hij 'was de schutspatroon der hoefsmeden en tevens de beschermer der dieren
zijn naam werd aangeroepen bij bezweringen tegen de ziekten der paarden
In de St. Michaëlskerk te Highworth, in Engeland, werd bij eene muur
herstelling eene schildering gevonden, waarop St. Eloy is voorgesteld in vo
geestelijk gewaad, staande achter een aanbeeld, in zijn rechterhand een
hoef hamel-, terwijl de linker het been van een paard vasthoudt. De hoef
rust op het aanbeeld, terwijl St. Eloy bezig is, daaraan een ijzer te bevesti-
gen. Links van deze figuur ziet men een brandend haardvuur; daar achter
een blaasbalg; terwijl er rond om heen vele hoefijzers met zware kalkoenen
hangen. Dit schilderstuk dateert uit de 13e ä 14e eeuw. Hij verrichtte
evenwel ook het werk van een' goudsmid en werd als zoodanig de munt-
meester van Clotharius II. Deze liet zijn paard door hem met zilveren
hoefijzers beslaan. St. Eloy sneed achtereenvolgens de voeten van het
paard af, ging er mede in de smederij , besloeg den voet en zette dien weer
aan het been. Het verhaal luidt tenminste aldus.
Ook St. Marten beschermt vele dieren, voornamelijk paarden. Te Legen-
feld, bij Velburg in de Boven-Pfaltz, gaat de pastoor van het dorp op den
dag van dien heilige met den monstrans naar een aan hem gewijde kapel,
waar alle paarden uit den omtrek bijeengebracht zijn. De pastoor bidt met
hunne bezitters en geeft den zegen. Daarna rijden de boeren driemaal om
de kapel en offeren veel geld aan den heilige, wiens beeld op een gedekt
tafeltje staat. De paarden krijgen daardoor het gansche jaar geene onge-
lukken.
De Heilige Theobald belette den 30sten December 1632 de inneming
van Thunn in den Blzas door de Zweden, daar hij al hunne paarden de
hoefijzers deed verliezen. Vele er van werden op de hoofddeur der Munster-
kerk gespijkerd en bleven er tot het jaar 1832, toen de deuren vernieuwd
werden.
In vele kerken worden nog tot op dit oogenblik vele lioefijzers bewaard
of zijn daaraan vastgehecht. Dit gebruik heeft eenen godsdienstigen of mythi-
schen oorsprong, ontleend aan sagen of aan werkelijke gebeurtenissen.
Sommige van deze sagen dateeren nog uit den grijzen heidenscheu voor-
tijd; het paard van Balder stampte eene bron uit den grond, die thans
nog in Denemarken bij Eoeskilde wordt aangewezen.
Het paard van Bonifacius deed hetzelfde met een zieken schenkel,
waardoor eene geneeskrachtige bron te Heilberg in Thüringen ontstond.
Een zijner hoefijzers, bijzonder groot, is aan de kerkdeur bevestigd.
Onder bisschop Siegfried, t 1045, werd te Wexio in Zweden de eerste
Christenkerk gebouwd. Toen de gewijde klokken voor de eerste mis begon-
nen te luiden, reed Odin over de bergen. Zijn paard schrok geweldig op
het hooren van die heilige tonen, sloeg met de pooten in de rots, die er
nog de indrukken van heeft („Eosztrappequot;) en verloor een hoefijzer, dat
in de kerk opgehangen werd. Mogelijk is het er nog, zoo het niet verloren
is gegaan in den brand, die in 'tjaar 1843 de geheele stad vernielde.
De kerk te Schwartzenstein bij Königsberg heeft de twee hoefijzers, die
zij bezit, te danken aan eene waardin te Eichmedien.
Toen zij op eenen avond wederom beschuldigd werd, met dubbel krijt
geschreven te hebben, riep zij uit: „Als mijne lei niet goed is, dan moge
de duivel in persoon mij nog heden berijden.quot; Satan verscheen onmiddellijk.
Zij veranderde in eene merrie, hij steeg op en reed in vliegende vaart naar
Schwartzenstein en haalde den smid uit het bed, om het paard te beslaan.
Toen deze met den eersten hoef bezig was, riep bet paard: „Zacht wat.
zacht wat, heer neef, ik ben vrouw Kruger!quot; De smid raakte daardoor
zóó van streek, dat zijn werk, niettegenstaande alle aanmaningen van den
duivel, niet goed wilde vlotten. Toen hij met den derden hoef bezig was,
kraaide de haan, de duivel verdween en de merrie werd weder vrouw Kruger.
De twee niet gebruikte hoefijzers werden, anderen ten exempel, in de kerk
opgehangen en zijn nu door houten vervangen.
In een der muren van de St. Nicolaaskerk te Leipzig is een hoefijzer op
de plaats, waar vroeger een steen was ingemetseld, waarop een hoefijzer was
afgebeeld. Men verhaalt, dat de ridder St. George, wiens beeld in het
begin dezer eeuw nog aan de westzijde der kerk stond, daar eens met eenen
draak gevochten zou hebben, waarbij zijn paard een hoefijzer in eenen steen
afdrukte of verloor. Volgens eene andere lezing zou het in eenen lindeboom
gevlogen zijn.
Sint George is de schutspatroon der ruiters. Menig bereden officier
van ons leger draagt nog heden een St. George-thaler aan zijn horlogeketting.
Als overwinnaar in den edelen wedstrijd, wie het meest zou kunnen drin-
ken , reed Ernst, graaf van Klettenberg, met den gewonnen gouden
ketting omhangen, door Ellrich bij Erfurt. Terwijl in de St. Nicolaaskerk
de vesper werd gezongen, reed hij dronken de kerk binnen tot voor het
altaar. Toen het paard zijne pooten op de trappen van het altaar wilde
zetten, viel het om en verloor zijne ijzers, welke in de kerk opgehangen
werden. Daar deze echter vervallen is, worden zij bij den pastoor bewaard.
Een dergelijk geval had in een kerkje beneden Hirschau in het Schwarz-
wald plaats. Men hoorde daar dagelijks de moeder Gods in het kerkje zin-
gen. Een goddeloos man, dit ook eens hoorende, reed naar den ingang der
kerk, klopte met de zweep, sloeg op de deur en uitte allerlei scheld- en
smaadwoorden. Plotseling houdt hij op: de priester is in processie versche-
nen. Op zijn gebed bekeert hij zich. Ter eeuwige gedachtenis daarvan
trekt hij twee ijzers van zijn paard en bevestigt ze aan de kerkdeur. Een
er van is nog aanwezig.
Te Stekkelhau, in het boschgebergte de Spessart, had in den ouden tijd
een zonderling voorval plaats. Br verscheen een reus, zittende op een zwart
paard en zwaaiende een zware speer. Hij wilde de verkondiging van het
evangelie beletten. Het paard schrikte voor den predikenden kluizenaar,
stortte voor het kruis neer en de reus brak den nek. Het paard werd wit
en mak, en kreeg de genade, dat ieder ziek paard, 't welk men er bijbracht,
genas. Toen het gestorven was, werden zijne, nu nog aanwezige, hoefijzers
aan de kerkdeur gespijkerd.
Op de zijdeur der kerk te Hausen, niet ver van Kissingen, is een zeer
groot hoefijzer genageld. De sage zegt, dat een ridder van Eapp in eenen
veldslag zijn paard verloor, doch zelf het leven behield. Ter dankbare her-
innering deed hij een der ijzers aan de kerk zijner residentie bevestigen.
Ten slotte willen wij hier nog melding maken van enkele planten, waar-
aan de sage de kracht toekende, de hoefijzers der paarden los te maken,
wanneer zij daarmede in aanraking kwamen.
De voornaamste is eene soort van wilde wikke of rupsklaver, waartoe ook
de lucerne behoort, in de plantkunde bekend als „Hippocrepis comosa.quot;
De zaadpeulen zijn als een boefijzer gekromd. De Duitscbers noemen baar
„Hufeisenkleequot;, de Italianen „Sferrueavalloquot;, de Engelselien „Unshoe the
horse.quot; Uit deze bijnamen kan men opmaken, hoe algemeen verbreid dit
bijgeloof was.
De Eugelschen kennen die kracht ook toe aan de schoone varen, het
maankruid („Botrychium lunariaquot;), die ook in ons land op duin- en zand-
grond groeit, terwijl de Eranschen van meening zijn, dat de kattendoorn
(„Ononis arvensisquot;), deze geheimzinnige kracht bezit.
{Einde van het eerste deel).
Fig. 1.
DE NEU8PEAAM.
Hoewel de zachtheid in den omgang met paarden bij het beslag het wacht-
woord is, komen soms toch gevallen voor, dat van dwangmiddelen gebruik
moet worden gemaakt, om het werk naar behooren te kunnen volbren-
gen. De neuspraam is dan ook een der van ouds her meest bekende instru-
menten om een onwillig paard tot rede te brengen. Of die praam steeds
doelmatig wordt gebruikt, of ze in vele gevallen niet achterwege kon blij-
ven, dit laat ik in het midden. Het doel van dit episteltje is om meer
speciaal er op te wijzen, daar immers de praam in elke smederij wordt ge-
vonden en gebruikt, en zij een nuttig instrument kan zijn, ofwel algemeen
het doelmatigste model er van wordt gebezigd. Het viel me op, toen ik
dezer dagen in „Der Hnfschmiedquot; een artikel las over de behandeling van het
paard door den hoefsmid bij de uitoefening van het hoefbeslag, waarin de
veearts Schmidtchen aangaande de praam zegt, dat zij wordt gevormd
uit een lus van touw, welke aan het einde van een afgeronden houten steel
door middel van twee gaten bevestigd is, volgens bovenstaande figuur 1.
Een ieder herkent de ten onzent meest bekende neaspraam. Die houten
steel, gewoonlijk van 30 a 40 c.M. lengte, welke, om de lus aan de boven-
lip van het paard vast te stellen, een zeker aantal keeren moet worden
rondgedraaid (tegen welke handeling vele paarden zich hevig verzetten), ont-
glipt bij zulke gelegenheid zeer dikwijls aan de hand van den bestuurder,
blijft aan de bovenlip hangen, of wordt dan eenige meters ver weggeslingerd.
Figuur 2 geeft een praam te zien, waarvan aan het einde van den steel
slechts één gat aanwezig is, waardoor de lus van het touw, gewoonlijk een wei-
nig grooter dan die van de vorige praam, gaat. Deze praam heeft bet groote
voordeel dat de steel niet in een cirkelboog, welke het paard doet schrik-
ken , wordt rondgedraaid, maar de steel om zijn eigen overlangsche as wordt
gedraaid, zoodat het paard niet wordt verontrust door het aanbrengen er
van. Deze steel kan dezelfde lengte hebben als bij de vorige praam, maar
beter en meer practisch is zij, wanneer die steel veel langer is, minstensnbsp;,
1 M lengte heeft. Daardoor wordt het gebruik er van gemakkelijker, het
doel er van wordt beter bereikt; zij wordt bij groote paarden beter vastgehou- •
den, namelijk bij rukkende bewegingen niet losgelaten, en verzekert bijnbsp;Ij
ondeugende paarden, b.v. bij uitslaan der voorbeenen, den man voor be-nbsp;j:
leediging.
Deze praam wordt door mij sedert meerdere jaren uitsluitend gebruikt,
en mag ik uit ervaring haar aan een ieder aanraden boven de andere. Voor
een groot gedeelte van de hoefsmeden hier te lande heeft deze praam metnbsp;quot;
één gat en langen steel iets van het ei van Columbus; maar in Engeland
en Ierland zag ik uitsluitend deze gebruiken, en in de Eransche werkennbsp;j
over hoefbeslag en ook in die over heelkunde, voor zoover te mijner beschik-
king zijnde, wordt alleen van haar melding gemaakt.nbsp;Moubis.nbsp;;j
EEN BIJZONDERE VORM VAN KLAPIJZER.
De heer W. H. Meye rink te Driebergen, als hoefsmid vooral bekend door
de uitvinding der veerkalkoenen, heeft ons dit voorjaar medegedeeld een
bijzondere vorm van klapijzer te hebben gemaakt. Dit werd aangewend bij
een paard dat ingevolge het klappen den geheelen hoornwand had wegge-
slagen en hierdoor hevig kreupel ging.
Bedoelde vorm van ijzer bracht verbetering, zoowel in de kreupelheid als
ter voorkoming van het onaangename geluid, bij het klappen gewoonlijk
veroorzaakt. Het model werd ons welwillend ter bezichtiging afgestaan,
waarvan hieronder een duidelijke afbeelding is weergegeven.
De meesterknecht der „Inrichting voor hoefbeslag te Groningenquot; maakte
een zoodanig model na en deelde hierover het volgende mede:
Tot het maken van een dergelijk ijzer neemt men gewoon staafijzer, 1 bij
of 1 bij Y2! waarvan men eerst het midden flink „opstuiktquot;. Het ver-
breede gedeelte wordt nu wat scherp ingezet, totdat men een halvemaanvor-
mige vei'breeding krijgt, op de plaats waar het toongedeelte moet komen.
Daarna zet men de staaf rond en maakt men het ijzer op zich zelf eerst
klaar. Als men zoover gekomen is, wordt de verbreeding aan den toon
uitgeslagen tot een hoogte en een breedte van 5 centimeter en een dikte
van 3 tot 4 streep ongeveer. Nu wordt er warm een halvemaanvormig
gat uitgehakt, een gedeelte van de draagvlakte daarbij inbegrepen. Het
oog dat men nu krijgt, wordt op den hoorn van het aambeeld of de speer-
haak wat ronder bijgewerkt en goed in den vorm gezet, waarna het oog
omgezet wordt en glad gevijld. Van het halvemaanvormige stukje, dat
in het oog zit, is het voorste gedeelte van gutta-percha, het achterste ge-
deelte van leer.
Het gutta-percha beslaat de geheele binnenvlakte van het oog, tot aan
de grondvlakte toe, en moet zoo dik zijn, dat het er een weinig buiten uit-
komt. Het leer beslaat de geheele achtervlakte. Het geheele klapstukje kan
men van een oude hoefzool maken en wordt eerst in het oog gedaan,
voordat men het ijzer onder den voet slaat.
Aan genoemde „Inrichting voor hoefbeslagquot; is tot nu toe nog geen voor-
komend geval tot proefneming geweest. De oud-leerling dezer school-werk-
plaats Huizinga bezigde het aangegevene, doch meldde dat het stuk
gutta-percha spoedig was weggeslagen.
Het komt ons practisch voor, in die gevallen waar zulks mogelijk is, het
uitgesmede deel de richting van den wand te geven.nbsp;Eed.
DB LEEESMEDBRIJBN IN PEUISEN VOOR EN NA DE WET VAN
18 JUNI 1884 TOT EINDE 1898,
DOOE
a. BADERMANN TE LANDSBERG A. W.
De leersmederijen hebben ten doel hoefsmeden, welke zich reeds practisch
met het hoefbeslag vertrouwd hebben gemaakt, gelegenheid te bieden zich
te bekwamen voor het bij de wet van 18 Juni 1884 ingestelde examen. Het
op grond van dit examen afgegevene diploma geeft recht op de zelfstandige
uitoefening van het bedrijf.
Deze wet is op 1 Jariuari 1885 in werking getreden. Als bepalingen zijn
hierin ook opgenomen de eischen van een examen voor hoefsmeden, da tee-
rende van 23 Januari 1885. Op 14 Juni 1894 en 1 April 1896 werden
hieraan nog bijzondere voorschriften toegevoegd.
Door deze wettelijke regeling is er in de uitoefening van het hoefbeslag
-ocr page 178-eenheid gelsomen, die vóór 1884 zeer uiteen liep. Dit mag blijken uit
onderstaande statistiek. Hoewel er reeds voor 50 jaren enkele leersmede-
rijen bestonden, zijn deze eerst in de laatste 30 jaren meer algemeen en
vooral na de invoering der wet talrijker geworden.
Einde 1898 waren er in Pruisen totaal 48 inrichtingen voor hoefbeslag,
dig tezamen 10219 hoefsmeden gevormd hebben. Voor het smidsvak is dus
het instellen van inrichtingen voor het onderwijs in hoefbeslag van grooten
invloed geweest, vooral in de laatste 20 jaren, waarin het aantal leersme-
derijen zoo verbazend toenam.
Deskundigen, voornamelijk vertegenwoordigers van maatschappijen en
bondsstaten en verder de Kamers van Landbouw, hebben op het geven van
dit onderwijs voortdurend aangedrongen. Men had ingezien, wat bekwame
hoefsmeden voor de paardenfokkerij van het Rijk beteekenden. Uit deze
erkenning zijn de bepalingen van bovengenoemde wet ontstaan, op welke
wij aan het slot van ons artikel nog terug zullen komen.
In de eerste plaats willen wij ons met de resultaten bezighouden, welke
deze smederijen hebben opgeleverd.
De provincie Oost-Pruisen bezit 6 dezer inrichtingen voor hoefbeslag, en
wel 3 in het district Königsberg en 3 in het district Gumbinnen.
1.nbsp;De smederij te Allenstein werd op 1 Januari ]896 geopend. Direc-
teur hiervan is de Mr. hoefsmid Jul. Reitzeug Jr. Voor een cursus
van 8 weken moet aldaar 30 Mark (= 18 gulden) worden betaald. Sedert
de 4 jaren van zijn bestaan zijn er 42 leerlingen opgeleid, o.a. in 1896 16
leerlingen. De directeur is tegelijk onderwijzer.
2.nbsp;De inrichting te Fruisen's Holland is door den kring Holland en onder
medewerking van den Staat en de Oost-Pruisische centrale landbouw vereeni-
ging geopend op 4 April 1897. Directeur en onderwijzer is de Mr. smid
Leitler, terwijl de kring-veearts Wermbter eveneens onderwijs geeft.
De cursus duurt in den regel 3 maanden, bij een uitstekende, vooraf genotene
practische opleiding 14 dagen. Al naar behoefte worden er jaarlijks 2—4
cursussen gehouden en is derhalve de termijn van plaatsing ook niet aan
bepaalde tijden gebonden. Voor leerlingen uit den kring Pr. Holland wordt
gewoonlijk geen leergeld genomen; leerlingen buiten den kring woonachtig
betalen in den regel 30 mark per cursus. In 1898 namen 17 smeden aan
de cursussen deel, meest gratis-leerlingen. Sedert haar bestaan heeft deze
smederij 150 smeden opgeleid. Het bezoeken dezer inrichting wordt eerst
toegestaan na afgelegde gezellen-proef. Het aandeel der onderhoudskosten
bedroegen voor den Staat in 1898/99 350 Mark, voor de centrale landbouw-
vereeniging 200 Mark, voor een andere landbouwvereeniging 50 Mark en
300 Mark voor den kring Pr. Holland.
3.nbsp;In Wehlau is de leersmederij aldaar eveneens door den kring
Wehlau opgericht. Het onderwijs is er gratis en bovendien wordt ter be-
strijding der kosten van onderhoud der leerlingen gedurende den cursus een
toelage, al naar behoefte, van hoogstens 15 mark per maand toegekend.
Iedere cursus duurt zonder onderscheid 3 maanden en er worden alleen leer-
lingen toegelaten op den eersten der maanden Januari, Juli en October.
De ouderdom der leerlingen wordt niet in aanmerking genomen, wanneer
zij het getuigschrift van gezel bezitten. Tot voor korten tijd was de kring-
veearts \¥illutzki directeur, deze is intusschen overleden. Hij werd op-
gevolgd door den Mr. smid Henseleit, die eveneens leeraar aan deze sme-
derij was. Voor 1898/99 werd aan deze inrichting voor het ondersteunings-
fonds toegewezen 180 M. door den Staat, 400 M. door den kring Wehlau
en 200 M. door de Oost-Pruisische centrale landbouwvereeniging.
4.nbsp;Te Loetzen is de leersmederij, die aldaar bestaat, door den kring Loetzen
opgericht en wordt door haar ondersteund. Zij is op 1 Januari 1887 geopend.
Directeur, tevens 1ste leeraar is de kring-veearts Michallick, die wordt
bijgestaan door den Mr. smid A h 1 and. Het onderwijs is kosteloos voor sme-
den uit de kringen Loetzen, Angerburg en Sensburg, doch er moet door
iederen leerling 10 Mark worden betaald voor examenkosten. Al naar be-
hoefte wordt aan de leerlingen een ondersteuning van hoogstens 25 Mark
uit de kring-kas toegestaan. De cursus duurt 3 maanden en vangt elk
kwartaal aan; meer dan 10 leerlingen worden aan eiken cursus niet toege-
laten. De bekwaamheid van smidsgezel is een eisch voor toelating. In 1898
namen 7 smeden aan de cursussen deel; sedert de oprichting zijn 76 smeden
opgeleid. In 1898/99 ontving deze smederij 500 Mark toelage van den
Staat, van den kring Angerburg 100 en van den kring Sensburg 150.
5.nbsp;De inrichting te LycTc is opgericht door den kring van dien naam en
op 1 April 1887 geopend. De duur van den cursus is 8 weken, doch bij
vooraf ontvangen bijzondere opleiding 4 weken. De opname geschiedt na
voorafgaande aanmelding voor iederen cursus. Toor toelating wordt het
diploma van gezel vereischt; ook zelfstandig werkende smeden, welke nog
geen examen hebben afgelegd, worden aangenomen. Voor leerlingen uit
Lyck worden geen leer- of examengelden genomen, omtrent andere beslist
daarover het kring-bestuur. Voor woning en kost moeten de leerlingen zelf
zorgen. In 1898 namen 7 leerlingen aan de cursussen deel. Vanaf de op-
richting in 1887 tot einde 1898 werden er 111 smeden opgeleid. Directeur
en leeraar is de veearts v. Lojewski, onderwijzer-hoefsmid Oberpichler.
Het aantal deelnemers aan iederen cursus is op hoogstens 8 gesteld. Deze
leersmederij heeft het recht tot het afnemen van examens en het uitreiken
van diploma's op grond der wet van 18 Juiii 1884. Deze leersmederij heeft
in 1894 op de ambachts-tentoonstelling te Lyck een tweeden prijs, de zil-
veren Staatsmedaille, behaald, en op de Noord-Duitsche bandwerks-tentoon-
stelling te Konigsberg in Pruisen in 1895 de groote zilveren Staatsmedaille
en het diploma voor uitstekende bekwaamheid verworven. Zij ontving voor
1898/99 ter tegemoetkoming in de kosten van den Staat 300 en van den
kring Lyck 400 Mark.
6.nbsp;In TraJcehnen is de leersmederij door de Koninklijke stoeterij Trakehnen
voor de kringen Grumbinnen, Pillkallen en Stallupiinen opgericht. Zij werd
op 1 Maart 1893 geopend en heeft sedert dien tijd 94 smeden opgeleid.
Directeur is de landstalmeester v. Oettingen van Trakehnen, leeraren
zijn de hoefsmid Bosz en de paardenarts Matthias. De kweekelingen
moeten gezel of meester zijn en kunnen elk kwartaal worden geplaatst. De
cursus duurt 3 maanden, het onderwijs is kosteloos voor de leerlingen uit
de 3 genoemde kringen, doch moeten voor examenkosten 10 Mark betalen,
Leerlingen uit andere kringen moeten behalve 10 Mark voor bet examen,
voor den geheelen cursus 21 Mark betalen. Yoor hun onderhoud hebben
zij zelve te zorgen. In 1898 werden 7 smeden opgeleid, waaronder 5 gratis.
Hoogstens worden 6 leerlingen voor iederen cursus toegelaten en wel uit
iederen kring 2. Het beheer der school voert de heer v. Dettingen. De
examencommissie bestaat uit 4 personen , n.1. een regeeringsbeambte, een
paardenarts en de 2 reeds genoemde leeraren. De subsidiën voor 1898/99
bestonden uit 150 Mark van de 3 bovengenoemde kringen Gumbinnen,
Pillkallen en Stallupönen, terwijl het ontbrekende door den Staat wordt
gedekt.nbsp;{Der Hufschmied, no. 11).
{Wordt vervolgd^
HET SMEDEN.
Wellen.
In kouden toestand kan men het smeedijzer door hameren slechts weinig
in vorm doen veranderen; hoe rekbaarder en weeker het materiaal in het
algemeen is, hoe beter dit zal kunnen geschieden. Alle veranderingen van
eenige beteekenis geschieden door smeden. Dit heeft plaats op het aam-
beeld met den hamer en gelukt het beste als het ijzer tot een helroode
gloeihitte is gebracht; kleine stukken worden door den werkman alléén be-
werkt, grootere stukken vorderen één of meer helpers. Door eenige lichte
hamerslagen of door het afstooten, wordt het gloeiend ijzer van sintels of
hamerslag bevrijd, welke anders in de bovenvlakte van het ijzer zouden ge-
slagen worden.
Wordt het smeden van het stuk voortgezet tot dat het te veel is afge-
koeld, of wanneer de hamers en het aambeeld nat zijn, dan wordt het ijzer
hard en elastisch. Door het nat smeden wordt gelijktijdig een gladde opper-
vlakte verkregen. Te hard geworden stukken worden door uitgloeien zach-
ter gemaakt; zij worden tot aan gloeirood verhit en langzaam afgekoeld.
Een verhardingsmiddel bestaat ook hierin , dat men het ijzer roodgloeiend
met blauwzure kali bestrooit, en het, nadat deze massa goed is ingebrand,
in koud water afkoelt.
Lange stukken ijzer kunnen ook gedurende het smeden nog met de hand
aangevat, gedraaid en gewend worden; bij kleine stukken is dit wegens de
hitte niet mogelijk en worden daarvoor tangen gebruikt.
Wanneer de stukken gedurende de bewerking te veel afkoelen, brengt
men ze telkens opnieuw weer in liet vuur. Het aansmeden van afzonder-
lijke stukken noemt men: wellen, waarvoor in 't algemeen de juiste wei-
hitte gevorderd wordt.
De verschillende deelen moeten daarvoor gelijkmatig verhit worden en
aan de' weieinden een zuivere oppervlakte hebben; de afzonderlijke deelen wor-
den aan de einden gedurende den arbeid opgestuikt of verdiki, om het ver-
dunnen der gewelde plaatsen tegen te werken. De stukken worden met
spoedig op elkander volgende hamerslagen bewerkt, eerst zacht en dan har-
der, van het midden naar de einden, opdat de metalen sintels zich goed
verwijderen kunnen en „onganschequot; plaatsen in de weUing^ voorkomen worden.
Gewoon smeedijzer welt bij welhitte zonder aanwending van weimiddelen.
Het gebruik van deze middelen bepaalt zich dan ook hoofdzakelijk tot het
wellen van ijzer en staal; zij voorkomen de vorming van oxyden en bestaan
in het bestrooien met borax, salmiak, enz. Een bekend weimiddel bestaat
uit 2 deelen borax, 1 deel salmoniak en 1 deel water, al roerende gekookt
en boven het vuur gehard, tot poeder gestooten en met roestvrij ijzervijlsel
vermengd. De te verbinden stukken worden in roodgloeienden toestand
met dit poeder bestrooid, verwarmd, totdat het poeder vloeibaar is gewor-
den, en dan door hameren verbonden.
Dikke stukken laten zich stomp tegen elkander wellen. Dunnere stukken
worden daarvoor zooveel noodig voorbereid door afschuinen, splijten enz. en
door over of op elkander wellen verbonden.
Het wellen van staal met smeedijzer komt hoofdzakelijk bij het verstalen
van gereedschap en werktuigen voor.nbsp;■
De stukken kunnen daarbij niet tot de gloeihitte gebracht worden, zoodat
dit met bijzondere opmerkzaamheid, onder aanwending van weimiddelen (zuiver
borax, geroosterd, gesmolten en als poeder uitgestrooid) moet geschieden.
Bij het verstalen is een houtskoolvuur het beste. De soort van materiaal
komt hierbij in zoover in aanmerking, dat het staal, hoe fijner het is, des
te minder mag verhit worden; zoo kan het Engelsche staal slechts even
roodheet zijn. Bij wellen van welbaar staal kan men alleen goed geroosterd
en gezuiverd fijn kiezelzand aanwenden, om daarmede de buitenranden van
de stukken tegen hitte te beschermen en zoodoende in het midden tegelijk
met de kanten de noodige welhitte te verkrijgen.nbsp;K.
„THERMIT.quot;
Daartoe door de firma Wijnmalen amp; Hausmann te Rotterdam uitgenoodigd,
waren gistermiddag in den Tivoli-schouwburg aldaar een groot aantal technici,
w. O. uit alle oorden des lands, bijeen, om eene voordracht bij te wonen
door Dr. H. Goldschmidt uit Essen over het verwekken van hooge tempe-
raturen en het daarmede in verband staande nieuwe systeem van wellen,
volgens het door hem uitgevonden procédé, het Thermit.
Spr. begon met aan te toonen dat verbranding niet anders is dan een
vermenging van de brandstof met zuurstof, zoodanig, dat men de verbran-
dingstemperatuur, welke noodig is, bereikt. Daardoor werd het ook mogelijk
stofffen, welke men tot voor korten tijd voor onbrandbaar hield, bijv.
aluminium, te verbranden; dit wordt mogelijk door het aluminium te ver-
mengen met een zuurstofverbinding, bijv. ijzeroxyd. Wordt dit ontstoken,
dan verkrijgt men een zeer hooge hitte, welke zich laat regelen door
de juiste verhouding van het mengsel.
Door sprekers procédé werd een hitte verkregen van 3000 graden, vroeger
slechts bereikbaar langs electrischen weg. Deze hitte-ontwikkeling gaat
zoo snel in zijn werk, dat zelfs de onmiddellijk aangrenzende wanden der
kuip, waarin het verbrand wordt, niet aangetast worden.
Doet men nu bij dat mengsel ijzer, dan zal dit op hetzelfde oogenblik
van de ontsteking smelten. Terwijl dit onder blijft, vormt zich boven in de
kuip aluminiumoxyd of carborundum. Bij bet uitgieten vloeit bet carbo-
rundum eerst af en daarna het ijzer. Stort men dit op een stalen plaat
van bijv. 10 tot 15 m/m. dikte, dan wordt deze op die plaats direct door-
gebrand, zooals spr. deed zien.
Nog verschillende andere proeven werden door hem vertoond, welke de
practische aanwendbaarheid van zijn procédé duidelijk aantoonden.
In een minimum van tijd werden twee buizen eerst horizontaal en daarna
verticaal door hem aaneen geweld, eenvoudig door de gloeiende massa daar-
omheen uit te storten; op dezelfde wijze welde hij een zware tramwegrail
en een stuk ijzer op een gesmeed ijzeren plaat.
Daarna werd alles nog eens met behulp van projectie op het scherm
duidelijk nader verklaard.
Dat de genoodigden voldaan waren over deze even leerzame als effect-
volle voordracht, bleek wel uit het daverend applaus, dat Dr. Goldschmidt
ten deel viel.
De heeren Wijnmalen amp; Ilausmann, de eenige importeurs van het Ther-
mit voor Nederland en Koloniën, hebben zeker velen aan zich verplicht,
hen in de gelegenheid te stellen deze voordracht bij te wonen.
u/De Telegraaf v. 3 Nov. 1900.
— De Staatsbegrooting voor 15)01 bevat onder de rubriek „Subsidiën en
andere uitgaven ten behoeve van cursussen in hoefbeslagquot; de som van ƒ 3600,
onder „Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de verbetering der
Nederlandsche paardenrassenquot; ƒ105,550.
Het bevreemdt ons dat de begrooting voor de bevordering eener goede
opleiding voor hoefsmeden niet hooger is dan in vorige jaren. De mededee-
ling aan de Groninger Maatschappij van Landbouw en Nijverheid, dat ge-
noemde opleiding bij de Regeering nader werd georganiseerd, had zeer zeker
velen met ons de hoop gegeven in het eerstvolgende jaar een flinke som op
de begrooting te zien uitgetrokken. Die nadere organisatie blijft dus ge-
durende 1901 vermoedelijk nog in wording. Moge het resultaat in rechte
verhouding staan tot dien duur!
Gaarne erkennen wij dat de Afdeeling Landbouw van het ministerie van
Binnenlandsche zaken met werkzaamheden is overladen. In verband hier-
mede is het te hopen dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal de post
voor het aanstellen van een Inspecteur van den Landbouw zal goedkeuren.
Dan worden de uitgebreide werkzaamheden van den Inspecteur van het
Middelbaar Onderwijs, belast met het toezicht op de landbouwscholen, in
tweeën gesplitst, hetgeen zeer zeker geen overbodige weelde kan worden
genoemd en ten goede zal komen aan den Nederlandschen landbouw in uit-
gebreiden zin.nbsp;li e d.
—nbsp;De cursus in hoefbeslag in Hollands Noorderkwartier is den 4 Nov. aan-
gevangen. Er waren 24 leerlingen opgekomen, 10 gezellen en 14 bazen, die
den leeftijd baddea van 30 tot 57 jaar. Dat de behoefte en de belangstelling
groot zijn, blijkt uit bovenstaande. Als onderwijzers zijn nu aangewezen: de
heer G-. M u y s, rijksveearts te Schagen, voor het theoretische gedeelte, voor
het practische de heer H. Kruyt, gedipl. hoefsmid te Purmer.
—nbsp;Hoefsmidscursussen in Friesland. De cursussen te. Dokkum en te Sncek
gehouden zijn afgeloopen.
Van elk dier cursussen zijn acht hoefsmeden geslaagd ter verkrijging van
een diploma van theoretische en practische bedrevenheid. Het zijn de volgende:
M. E. Vellema te Ee, H. B. de Vries te Deinum, K. E. Vellema te Hal-
lumerhoek, Jac. J. Postma te Zwaagwesteinde, S. W. Rosendaal te Nijkerk,
L. T. Kiestra te Dokkum, D. Boonstra te Twijzel, M. R. Broekens te
Anjum, Karei Westhof te Kubaard, C. R. Mons te Bakhuizen, A. Bos te
Bozum, A. van Asperen te Koudum, S. Graafsma te Woi-kum, K. G.
Bijlsma te Hommerts, P. van der Berg te Oudega (VV.) en P. G. Sikkema
te Baard.nbsp;{Friesch Vbl.)
—nbsp;Veredeling van het Ambacht. De Vereeniging tot veredeling van het
ambacht is van plan in den a.s. winter (vermoedelijk Eebruari) opnieuw gele-
genheid te geven tot verkrijging van een diploma als meester of als gezel
in het timmeren, meubel maken, smeden en huisschilderen, na afgelegde
proeven van bekwaam beid, — heeft daarin een begin van uitvoering van
de gewestelijke commissie aldaar, bestaande uit de navolgende heeren: H.
Eigée, directeur der Haarlemsche Machinefabriek, voorheen Gebr. Eigóe,
voorzitter; T. M. baron van Lynden, lid van het hoofdbestuur der Ned.
Maatschappij tot bevordering van Nijverheid, onder-voorzitter; G. L. van
Lennep, lid van den gemeenteraad, secretaris der vereeniging „De Ambachts-
schoolquot;, penningmeester; J. A. G. van der Steur, bouwkundig ingenieur en
E. von Saher, directeur van het Museum en de School voor Kunstnijver-
heid, secretaris.
Candidaten voor bovengenoemde proefaflegging en verdere belangstellen-
den in deze zaak kunnen zich om nadere inlichtingen wenden tot den heer
E. von Saher te Haarlem, alsmede tot den heer jhr. B. W. T. van Riems-
dijk, directeur van het Rijksmuseum te Amsterdam, vertegenwoordigende in
het hoofdbestuur der vereeniging de provincie Noord-Holland, en H. L.
Boersma, directeur der Ambachtsschool te 's-Gravenhage, algem. secretaris
der vereeniging.
Mochten zich candidaten aanmelden voor andere ambachten dan de boven-
genoemde, dan zal dit in overweging genomen worden.
Nadat zich een genoegzaam aantal candidaten voor een of meer dier am-
bachten heeft aangemeld, wordt overgegaan tot de benoeming der desbe-
treffende commissiën van deskundigen, voor het afnemen der proeven van
bekwaamheid en zal ook daarvan openbare mededeeling worden gedaan.
( Vulkaan^
-ocr page 184-—nbsp;De vraag of gebraden hoefijzers beter zijn dan fabrieksijzers en die welke
uit de staaf zijn gesmeed, is reeds iang beslist, en wel ten gunste van de
eerstgenoemde. Dergelijke ijzers zijn dichter en taaier. Zij bonden het bij
geringer gewicht langer vol, breken niet zoo gemakkelijk en zijn beter be-
stand tegen de hitte bij het uitsmeden der stooten. Waarlijk, het jongere
geslacht der hoefsmeden kent de voordeelen niet, daar thans slechts zelden
db behoefte aan gebraden ijzers wordt gevoeld, daar bijna alle hoefsmeden
zich van de weeke, zware en weinig weerstand biedende, half afgewerkte
fabrieksijzers bedienen. Ons zijn evenwel smeden bekend, die evenals vroe-
ger hunne hoefijzers braden; eveneens kennen wij eigenaars van paarden,
die slechts deze ijzers wenschen en daarentegen van de half afgewerkte fabrieks-
ijzers niets willen weten.
{Der Hufschmied, no. 11).
—nbsp;Provinciale hoefsmidcursns in Ziiid-Holland. Toegelaten zijn: 0. Kok
te De Lier, W. Verbakei te Pij nacker, P. Pleizier te Giesendam, A. Zeg-
veld Jz. te Rijswijk, D. Van Es te Zoetermeer, H. J. Vis te Voorburg, J.
N. Meeuwsen te 's-Gravenhage, D. de Jager te Scheveningen, W. Augus-
tinus te Loosduinen, K. van Eeeven te Rijswijk, M. M. Méijs Jzn. te
Scheveningen, P. J. Hilgersom te 's-Gravenhage.
Sedert 15 October zijn ingekomen postwissels van R. Ponsaeris te A.
(België) over 1900 ƒ3.40 en van B. van Leeuwen te N. W. voor 3de en
4de kw. ƒ 1.50.
Vraao eo aanbod van dienstpersoneel,
{Voor abonné's kosteloos; alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis In uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp/quot; 3.40 voor Ne-
derland, f^.la voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland/4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
tCtinsthLoorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14'' -
Heel rasp of 1/2nbsp;^^^ zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
S T R TJ K R A N I) J E S.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbesclier-
mers tegen klappen enz.
Stri_jkringen, met ot Hoefbeslag B.
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
CYLINDEEOLIE, Op^inier
voor
TALK, Schroefga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwl^eu-
voor
17 mM.nbsp;-
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 186-5e Jaargang.
REDACTEÜR-TJITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 187-HOEFBESLAGEXAMEN TE GOEINCHEM.
De cursus voor hoefbeslag, vanwege de Afdeeling „Gorinchem en Om-
strekenquot; van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, was toevertrouwd
aan de leiding van den Heer J. van Klaveren, destijds rijks-veearts te
Leerdam, die tevens het onderricht in de theorie gaf, terwijl den Heer
Chr. Jansen, gediplomeerd hoefsmid te Eotterdam, de practische oefe-
ningen waren opgedragen.
Het examen, waaraan 14 candidaten deelnamen, werd den 20sten Novem-
ber 1.1. gehouden in de localen van de Ambachtschool. Ook de lessen van
den cursus waren in die inrichting gegeven, welwillend door de Directie
voor dit doel afgestaan.
Het geheele bestuur van genoemde afdeeling woonde het examen bij. De
examen-commissie bestond uit bovengenoemde Heeren, belast geweest met
het onderwijs, den Heer Th. G. van Eijssel, districts-veearts te Dordrecht
en ondergeteekende. De Heer M. de Eidder, rijks-veearts te Leerdam,
die de lessen van den leider van den cursus, die zijn standplaats naar
Utrecht heeft verlegd, had overgenomen, was mede aanwezig. De Commissie
had het genoegen om 11 examinandi voor te dragen tot het verkrijgen van
het diploma van hoefsmid. Hunne namen zijn: G. J. Derks te Eumpt,
gemeente Deil, A. P. Piekhart te Gorinchem, J. D. van Sitteren te
Andel, H. Boogaard te Vuren, D. G. Luijtente Gorinchem, W. Jong-
bloed te Dalem, F. W. Kramer te Werkendam, A. van Arkel te
Sleeuwijk, J. van Dijen te Kedichem, G. ,7. de Wachter te Vianen, W.
Hansum te Kedichem.
Aan eerstgenoemde 3 hoefsmeden werden door den Voorzitter der Afdee-
ling, behalve het diploma (keurig uitgevoerd), prijzen toegezegd, wegens
het l)ehalen der hoogste nummers van het examen. Over het algemeen
gaven de geslaagde candidaten blijken goed geprofiteerd te hebben van een
degelijk onderwijs, zoodat kan worden verwacht, dat door een goede uit-
voering van het beslag der paarden in Gorinchem en Omstreken, de gunstige
resultaten van den gehouden cursus, spoedig en duurzaam mogen blijken.
INHOUI): Hoefbeslagesamen te G-orïneliem. — Ingezonden stukken. —
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Korte
Mededeelingen. — Briefwisseling. — Advertentiën.
EEN TWEEJARIGE OUESUS IN HOEEBESLAG.
Deventer, 24 November 1900.
Geachte Eedacteur!
In verschillende, vooral plaatselijke bladen, komt een bericht voor, datnbsp;y
verkeerde inlichtingen geeft omtrent den cursus ia hoefbeslag, die in de
afdeeling Voorst en Wilp der G. O. M. v. Landbouw onder mijne leiding , ^
wordt gehouden. Het meldt terecht, dat de cursus een tweejarige is, doch
deelt onjuist mede, dat in het eerste jaar alleen het theoretische, in het
tweede enkel het practische onderwijs wordt gegeven.
Omdat de tweejarige cursus in de afdeeling Voorst en Wilp eene eerste
proef is in de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw, zouden
de lezers zich misschien door bovengenoemd bericht eene verkeerde voor-
stelling maken van zulk een cursus. Het is daarom wellicht nuttig, dat ik
eens nader meedeel waarom deze cursus tweejarig is en hoe hij verder is
ingericht.
Herhaaldelijk kwamen gevallen voor, dat smeden, die een cursus in hoef-
beslag volgden en na afloop een diploma als hoefsmid verwierven, paarden
slecht, soms zelfs allertreurigst besloegen. Dit heeft men op verschillende
plaatsen kunnen waarnemen. Op den wedstrijd in hoefbeslag, dezen zomer
ter gelegenheid van de landbouwtentoonstelling te Deventer gehouden, waar
enkel gediplomeerde hoefsmeden konden mededingen en zeer zeker niet de
slechtste uit de provinciën Gelderland en Overijsel opkwamen, bleken meer-
deren geheel onvoldoend werk te leveren.
Smeden dus, die voor enkele jaren bij het examen blijken gaven hun vak
zoowel theoretisch als practisch te verstaan en wien daarom op dat oogen-
blik met recht een diploma kon worden uitgereikt, leveren na korten tijd
soms werk, dat alles behalve lofwaardig is.
Hiervoor moet eene reden zijn!
Deze is mijns inziens gelegen in de gebrekkige opleiding. Een gewone
cursus in hoefbeslag loopt af in 3 a 4 maanden en bestaat uit 10 a 12 theore-
tische lessen en 10 a 12 practische oefeningen, de eerste van 2, de laatste
van 4 uren. In dezen korten tijd moet nu de smid, soms al niet jong
meer en het leeren reeds lang ontwend, al de behandelde stof in zich op-
nemen en verwerken. Verder moet hij in die enkele maanden de door hem
vroeger steeds gevolgde wijze van handelen meer of minder, soms belangrijk,
wijzigen, zich oefenen in het maken,en onderleggen van hem vroeger onbe-
kende hoefijzers en gummibeslagen, en in het beslaan van verschillende
afwijkende hoefvormen. Met alle inspanning gelukt het hem toch in dien
tijd door veel studeeren en veel oefenen het zoover te brengen, zich voor
het examen zoover af te richten, dat bij aan de daar gestelde, gewoonlijk
vrij zware eischen kan voldoen. Hij slaagt werkelijk en noemt zich daarna
met trots gediplomeerd hoefsmid.
Hij hééft alles echter te snel opgenomen en aangeleerd. Is hij nu iemand
met lust en ijver, dan zal hij zich blijven oefenen, blijven studeeren en
het geleerde steeds in eigen praktijk toepassen, en dan wordt hij een hoef-
smid , die steed^ goed werk zal leveren. Gelukkig is het aantal hunner
niet gering. Meent echter de gediplomeerde, zooals dat dikwijls gebeurt,
er nu te zijn, nu een kundig en ervaren hoefsmid te wezen, dan zijn de
resultaten dikwijls anders. Het snel aangeleerde vervliegt langzamerhand,
de zich eigen gemaakte wijze van hoefijzers maken, van besnijden en beslaan,
maakt geleidelijk weer plaats voor de vroegere oude sleur, en binnen korten
tijd is de gediplomeerde hoefsmid weer de man, die de ijzers lucht legt,
de steunsels en den straal ijverig besnijdt, voortdurend steengallen uitsnijdt
en tal van andere van de meest gewone grove fouten maakt.
De gewone cursussen geven dus niet de resultaten, die men er oorspron-
kelijk van verwachtte, waarom gestreefd dient te worden naar verbetering
der opleiding.
Eene hoefsmidschool, geheel ter opleiding van hoefsmeden ingericht, waar
de leerlingen zich eenige maanden uitsluitend aan het hoefbeslag kunnen
wijden, zou uitstekend zijn. Beter opleiding is niet denkbaar. Het bezwaar
aan hoefsmidscholen verbonden is, dat vele smeden en smidsknechten deze,
wegens de kosten en gemis aan tijd, niet kunnen bezoeken. Het onderwijs
zou niet voldoende allen bereiken, die zich met de uitoefening van het
hoefsmidsvak bezig houden.
De afdeeling Voorst en Wilp heeft nu op mijn advies besloten om een
cursus te houden, loopende over twee jaren. De commissie voor het hoef-
beslag verleende aan dit plan hare goedkeuring en het Hoofdbestuur der
G. O. Maatschappij van Landbouw stond de noodige subsidie toe, zoodat
in dezen en in den volgenden winter de lessen kunnen plaats hebben.
Dezen winter worden gegeven 12 theoretische lessen, elk van 2, en 12
practische oefeningen, elk van 4 uren. Hierin worden nu behandeld de
bouw en de verrichtingen van den hoef, de verschillende hoefijzers, ook
het winterbeslag, en het bewerken en beslaan van normale hoeven. In
de practische oefeningen worden, onder leiding van den heer E. J. Sarink,
de verschillende hoefijzers gemaakt, en vele normale hoeven beslagen. Nu
slechts dit gedeelte in het eerste jaar behandeld wordt, is er voldoende tijd om
niet alleen alles duidelijk uiteen te zetten, doch tot herhaalde repetitiën,
tot het dikwijls stellen van verschillende vragen en f:ot onderlinge bespreking.
Ook in de practijk kunnen de leerlingen zich zonder overhaasting oefenen.
Op het eind van het eerste jaar wordt door de commissie voor hoefbeslag
een overgangsexamen afgenomen en alleen die leerlingen, welke het in
de afgeloopen lessen verhandelde goed weten en kunnen, worden tot het
tweede cursus-jaar toegelaten. Wie voor het overgangs-examen niet slaagt,
mag niet verder den cursus volgen.
Den volgenden winter worden weer 12 theoretische en 12 practische lessen
gegeven, evenals in het eerste cursus-jaar. Allereerst wordt nu nog eens
kort herhaald, wat het vorig jaar behandeld is. Daarna worden besproken
het beslaan met gummizolen en kunsthoorn, het beslaan van paarden, die
strijken of klappen in de ijzers en ten slotte de geheele reeks van hoef-
ziekten, voor zoover de hoefsmid hiervan op de hoogte dient te zijn. Behalve
met het vervaardigen van verschillende hoefijzers en het beslaan van normale
hoeven, houdt men zich nu ook zooveel mogelijk bezig met het beslaan
van paarden met afwijkende gangen en standen en van abnormale of zieke
hoeven.
Na afloop van het tweede cursus-jaar wordt door de meer genoemde com-
•missie voor hoefbeslag het eindexamen afgenomen en aan hen, die slagen,
het diploma als hoefsmid toegekend.
De tweejarige cursus heeft voor, dat alles grondiger kan worden behandeld,
dat voor herhalen en onderling bespreken voldoende tijd is, en dat alle
deelnemers zich ruimschoots kunnen oefenen, niet alleen in het maken van
hoefijzers, maar ook in het beslaan van gezonde en zieke hoeven. Verder
is de leerling van een éénjarigen cursus slechts 3 of 4 maanden verplicht
te studeeren en naar de voorschriften te werken, terwijl hij op een twee-
jarigen cursus bijna V-j^ jaar lang zijn best moet doen om op de hoogte
te komen en te blijven.
De ervaring zal nu moeten leeren of de resultaten bevredigend zullen zijn.
De vrees, dat de smeden bezwaar zouden hebben tegen den längeren leertijd,
bleek tot nu toe ongegrond; te Voorst ten minste, zijn dezelfde leerlingen,
die zich eerst voor een éénjarigen cursus hadden aangemeld, ook aan den
tweejarigen blijven deelnemen.
U, M. d. R., dank zeggend voor de verleende plaatsruimte, verblijf ik
hoogachtend,
TJw dw. dn.
ïï. M. Kroon.
Mijnheer de Redacteur!
Ofschoon onderstaand artikeltje niet over het hoefbeslag schrijft, kan ik
toch niet nalaten ook mede in 't belang van mijne collega's Hoef- en Grof-
smeden enz., UEd. beleefd te verzoeken dit stukje op te nemen in „De
Hoefsmid.quot;
Zooals ons allen bekend is, hebben we, nu de dagen zoo kort zijn, den
hal ven dag behoefte aan kunstlicht. Vooral bij hoefbeslag is veel en goed
licht een groot vereischte, en hoewel in steden waar gasfabrieken zijn, van
dat gaslicht gebruik gemaakt wordt, zoo beantwoordt dat licht toch niet
aan die eischen van verlichting, welke wij des avonds bij het hoefbeslag en
andere werkzaamheden noodig hebben. Nog minder kan petroleumverlich-
ting daaraan beantwoorden, zonder te willen spreken van den omslag aan
petroleumlantaarns of lampen verbonden.
Door de Nederlandsche Acetyleengas Exploitatie Mpij. van den heer R. P.
Stratingh alhier, ben ik in de gelegenheid gesteld, een verplaatsbare
Acetyleen-gaslamp in gebruik te nemen, en ik moet zeggen: zulk licht heb-
ben we noodig! en bij zulk licht kunnen we werken.
De lamp is zeer eenvoudig, geeft een rustige en zuiver witte vlam van
-ocr page 191-groote lichtsterkte ; zij heeft daarbij het voordeel, dat men de kranen afsluit,
indien men het licht niet meer noodig heeft, terwijl de nog niet gebruikte
carbid voor een volgende keer bruikbaar blijft. Men opent dan eenvoudig
de kranen weer.
Bovendien is niet alleen de vorm doelmatig en solide maar ook de inrich-
ting der lamp eenvoudig in de wijze van behandelen, en, wijl de prijs voor
ieder die op goed en veel licht gesteld is, bereikbaar is, zoo durf ik ook in
dat opzicht deze draag- of verplaabsbare Acetyleen-gaslamp aanbevelen.
Hoogachtend,
Uw. dw. dn.,
Gboningen, Dec. 1900.nbsp;j. BEONDA.
M. de E.!
Het is mij bekend, dat hier te lande, evenals in het buitenland, machinale
hoefijzers (fabrieksijzers) worden gebruikt, o.a. door groote tramwaymaat-
schappijen; ook zijn er elders hoefsmeden, die er gebruik van maken. Van-
waar komen die machinale hoefijzers?
Ik denk uit het Buitenland; het is mij minstens niet bekend, dat er
fabrieken in ons land zijn, die ze maken. Wellicht kunnen enkele lezers
van „De Hoefsmidquot; mij een antwoord op de vraag geven.nbsp;X.
In een artikel in „De Hoefsmidquot; 1899, blz. 131, zijn verscheiden fabri-
kanten van dien aard genoemd.nbsp;Eed.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
].. Het pletten of witsmeden.
Het pletten of uitsmeden komt overeen met het langer of breeder of lan-
ger en breeder maken van gesmeed ijzeren stukken, door daarop met den
hamer te slaan. Deze met den punthamer aangebrachte slagen werken hier-
bij natuurlijk meer uit dan die met den hamerbol. Met den laatsten wor-
den dan de door de punt aangebrachte oneffenheden weder verwijderd. Het
opstuiken of verdikken is het tegenovergestelde van het pletten en brengt
tegelijk een verdikking en verkorting aan. Het wordt verkregen door het
op te stuiken stuk met dat einde op het aambeeld of op een opstuikklos te
stooten of door het ijzer daar op te plaatsen en sterk met den hamer op het
andere, vrije einde te slaan.
Zooals reeds is gezegd, zijn er ook bijzondere stuik- en weimachines.
Doelmatig zijn ook de in den vloer ingelaten stuikplaten. Het kan natuur-
lijk gebeuren, dat de hierboven beschreven bewerkingen naast en door elkan-
der aan hetzelfde stuk gedurende eenzelfde bewerking plaats moeten vinden.
Al deze bewerkingen tezamen, met nog verschillende andere als het
afslaan, draaien, buigen, drijven, enz., vormen dan, wat men het smeden
uit een stuk noemt, in tegenstelling van het koud bewerken, het klinken,
schroeven, enz.
2. Het vlaTcTcen, huigen, winden, enz.
Bovenstaande bewerkingen worden op het materiaal, al naar de grootte.
-ocr page 192-soort en deugd, in kouden of heeten toestand toegepast. Hoe dunner of
kleiner de slakken zijn en hoe taaier het ijzer is, des te eer kan Tan een
koude behandeling gebruik worden gemaakt.
Gloeiend is het materiaal onder alle omstandigheden beter voor het aan-
brengen van alle vormen geschikt dan koud.
Door het vlakken moet aan gebogen en windscheef of scheluw geworden
«tukken weder hun goede vorm worden teruggegeven. Dit geschiedt ge-
woonlijk met den hamer op het aambeeld of op een vlakke plaat. Deze be-
werking vordert een zekere geoefendheid en een juisten blik. Het zijn voor-
namelijk platte staven en bladen, die het vlakken moeten ondergaan.
Het buigen kan zeer verschillend van aard zijn. Het omzetten volgens
een rechten hoek geschiedt door het ijzer om te slaan om een kant van het
aambeeld, den kant van den horen, die daaraan aanwezig is, of om dien
van de vlakplaat, door het in de schroef spannen, enz.
Ronde ombuigingen worden om ronde horens bewerkt; ringen worden over
pinnen of doorns, spits- en ringhoren geslagen; dik staafijzer, hoepelbanden,
enz. worden veelal op buigmachines gemaakt van een instrument, dat
tusschen de schroef geplaatst wordt en van boven van twee pennen of spillen
is voorzien, waartusschen de staaf geklemd en daarna omgedraaid wordt.
Gewoonlijk gebruikt men daarvoor een kram, buigkram. Voor spiraalvor-
mige omwindingen neemt men ook wel daarvoor afzonderlijk bewerkte doorns,
waarom het ijzer gebogen wordt. Deze hebben dan denzelfden vorm als het
gebogen stuk moet bekomen, behalve dat zij natuurlijk, al naar de dikte
van het gebogen stuk, zooveel dunner moet zijn. Het vervaardigen van
deze kern of doorn is vooral toepasselijk, zoo er veel van dezelfde stukken
moeten vervaardigd worden, zooals dit bij leuningen en traliewerk noodig
kan zijn.
Het buigen van groote stukken, die weinig gebogen moeten worden,
wordt veelal verkregen door het stuk op twee plaatsen te ondersteunen
en dan op het midden te slaan. Platen worden het best op buigwals- of
omkantmachines gebogen.
Het winden, draaien of slingeren komt bij vierkant, vlak of rond ijzer voor
en is bij het kunstsmeden een veel gekozen middel om daarvoor gepaste
plaatsen aan staven en stijlen aan te brengen en zoo de werking te ver-
hoogen. De staven worden daarvoor om hun eigen as gedraaid, waarbij al
naar het aantal omwindingen, het beloop der schroefvormige slagen steiler
of vlakker zal zijn. Voor deze bewerking wordt het stuk ijzer aan het eene
einde in den schroef gespannen en het andere einde omgedraaid, iets dat
bij dun ijzer uit de hand met een tang kan plaats hebben, maar bij dik
ijzer door een bijzondere inrichting moet geschieden.
Deze inrichting bestaat daarin, dat het vrije einde volgens de richting
der as in een rad wordt vast gespannen, waarbij dan, door het omdraaien
van het rad, de noodige windingen ontstaan.
De lengte van het gedeelte, waarop de omwindingen komen, wordt bepaald
door de wijze van inspannen of naar de lengte, waarop de staaf gloeiend is
gemaakt. Zullen de windingen zuiver gelijkmatig uitvallen, dan vordert de
geheele bewerking een nauwkeurige behandeling. Moeten de windingen bij
gebogen staven aangebracht worden, dan is liet natuurlijk, dat dit eerst bij
de rechte staven moet geschieden, om deze dan later volgens de bepaalde
bocht te zetten. Ook kruisvormig ijzer komt als slingerwerk in den handel
voor.
Het op- of uitrollen van voluten en spiralen bestaat daarin, dat deze
eerst in een plat vlak worden opgerold en daarna volgens wensch uitgetrokken.
Dit kan voor gewone afmetingen zonder bezwaar door hameren, trek-
ken, enz. geschieden; alleen voor groote stukken en voor die, welke reeds
met bladwerk, enz, versierd zijn, wordt daarvoor een meer zorgvuldige be-
werking noodig. Al naar de lengte van het geheel kan men het voluutoog
op een pen of doorn plaatsen en de overige deelen op de rij af naar onderen
slaan, totdat de gewenschte vorm verkregen is. Het omzetten van plaat-
werk tot het vormen van cartouches en soortgelijke voorwerpen kan slechts
tot zekere grenzen plaats hebben. Hiervoor moet steeds een zuivere uitslag-
teekening gemaakt worden. De plaat moet daarbij, als een plat vlak uitge-
sneden, reeds de juiste grootte hebben, zoodat het na de gewenschte om-
buiging den bepaalden vorm aangeeft.nbsp;K.
—nbsp;Werkplaats-schoolopleiding voor hoefsmeden. Het van den heer H. M.
Kroon te Deventer in deze aflevering geplaatste ingezonden stuk zal door
velen met belangstelling worden gelezen. De inhoud van dat stuk heeft
ons opnieuw gesterkt in de overtuiging dat die „cursussen in hoefbeslagquot;
van een klein aantal lessen slechts nut kunnen hebben voor practisch goed
ontwikkelde smeden van rijperen leeftijd en voor vele andere leerlingen
slechts geven een soort titel, die kennis en oefening in het hoefsmidsvak doen
vermoeden doch waar slechts de schijn van aanwezig is.
Wanneer bij de nieuwe regeling der opleiding van hoefsmeden, die toch
nog bij de Eegeering in voorbereiding is, bedoelde kortdurende cursussen
behouden zullen blijven, dan behooren hierbij strenge eischen van toelating
te worden gesteld. Deze zijn voldoende te begrijpen uit bovengenoemde op-
vatting, voor welke rubriek smeden die cursussen van nut moeten worden
geacht. Juist deze groep flinke smeden zouden ook een werkplaats-opleiding
niet meer kunnen volgen.nbsp;Eed.
—nbsp;Zonden er voldoende leerlingen komen, indien op eenige plaatsen in ons
land dergelijke werkplaats-hoefsmidscholen werden opgericht? Wij meenen
hierop geen beter onbevooroordeeld antwoord in aller oogen te kunnen geven
dan de lijst van leerlingen te plaatsen, die reeds tot in 1902 voor de In-
richting voor hoefbeslag te Groningen zijn ingeschreven. Ieder leerling moet
bij zijn toelating reeds flink met het smidsvak vertrouwd zijn en zich ver-
binden voortdurend 5 a 6 maanden aan de Inrichting te verblijven.
Thans zijn geplaatst: F. Doornbos uit Schildwolde, gem. Slochteren, J.
Smidt uit Garmerwolde, Nijstad uit Euinen en E. J. Kreemer uit Loppersum.
De 4 volgende zijn: Homan te Harkstede, Eowaan te Spijk, Homan te
Stedum en Hoeksema te Eenrum, wier plaatsen achtereenvolgens zullen
worden ingenomen door Hagenonw te TJlrum, van den Berg van het eiland
Texel (dorp de Waal), Goelema te 't Waar (een broer van den op 1 Deo.
1900 vertrokken leerling) en Gorter te Eoodesehool (een broer van dezen
is ook oud-leerling der Inrichting), die op hun beurt weer worden opgevolgd
door: de Yries te Eoodesehool, Mulder te Siddeburen (een oudere broeder
is ook oud-leerling), Veening te Harendermolen en Smit te Eoden.
* Wanneer men naast dit feit in aanmerking neemt dat de opleiding aan
zoo'n werkplaats-school nog vrij wat verbeterd kan worden, dan behoeft men
o. i. weinig angst te hebben dat bij subsidie van staat of provincie of beide
een uitgave voor het hoefsmidsvak zal worden gedaan die geen vér strekkend
nut zal hebben.nbsp;Eed.
— Diploma's van bekwaamheid voor hoefsmeden.
Aan het verslag der jongste vergadering van het Hoofdbestuur der Qro-
ninger Maatschappij van Landlouw ontleenen wij het volgende: Bij den Voor-
zitter is een schrijven ontvangen van den heer Bultman, Voorzitter van
het Ned. Landbouw-Comité, over het uitreiken van een diploma aan hoef-
smeden , die aan een cursus in het hoefsmidsonderwijs hebben deelgenomen.
Dit schrijven wordt door den Secretaris voorgelezen. De heer Bultman
geeft daarin in overweging, nu er zooveel cursussen en cursusjes in het
hoefbeslag worden gegeven en diploma's uitgereikt, of die kleinere cursussen
werkelijk van groot belang zijn en niet een zeker gevaar opleveren. Hij
zou de verschillende cursussen geheel intact willen laten en ook de verkla-
ringen van goed volbracht werk; maar zijne bedoeling zou zijn, dat alleen
zij, die door het volgen van een wintercursus en daarna afgelegd theoretisch
en practisch examen, een diploma ontvingen, dat in Nederland rechtmatig
van waarde kan worden geacht. Daartoe zou hij willen geven het Diploma
van het Ned. Landbouw-Comité. Dit diploma zou dan ter beschikking
moeten staan van de toegetreden landbouwmaat.schappijen; er zou unifor-
miteit in de diploma's worden gebracht en misleiding worden buitenge-
sloten.
Gecommitteerden zijn van oordeel dat dit cachet van het Landbouw-
Comité volstrekt geen goede waarborg zal geven en stellen voor den heer
Bultman te berichten, dat zijn voorstel geen instemming bij het Hoofd-
bestuur vindt.
Hiertoe wordt besloten.nbsp;{Gr. L. Crt.).
„Be Hoejsmidquot; heeft ook reeds meermalen het nut bepleit van een meer
degelijke opleiding der hoefsmeden dan tegenwoordig in het algemeen moge-
lijk is, en van een uniform diploma. Hiermede wordt natuurlijk in de
eerste plaats gewenscht dat er een examen-commissie van rijkswege worde
ingesteld die het recht verkrijgt aan de geslaagde candidaten een diploma
uit te reiken. Dan hebben de aldus gediplomeerden gelijke plichten te ver-
vullen gehad en ook gelijke rechten verkregen. Thans is zulks niet het
geval.
De opleiding der hoefsmeden is bij de Eegeering in onderzoek.
Eed.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling E. J. Goelema
te 't Waar (gem. Scheemda), sedert 2 Juli jongstleden geplaatst, heeft op
1 December 1900 de Inrichting verlaten en een getuigschrift ontvangen met
voldoende gevolg gedurende dat tijdsverloop een cursus in hoefbeslag te
hebben bijgewoond.
De opengevallen leerling-plaats is Maandag 3 December ingenomen door
E. J. Kreemer te Loppersum, waarvan vroeger reeds een broeder opleiding
aan die Inrichting ontving.
—nbsp;De volgelingen van St. Eloy zijn over het geheel van degelijken aard.
Wij herinneren ons niet aan de werkplaats-hoefsmidschool te Groningen,
die toch reeds sedert October 1889 bestaat, ooit een leerling te hebben aan-
getroffen die aanleiding gaf tot ernstige bemerkingen ten opzichte van zijn
gedrag. Integendeel was dit bijna zonder uitzondering goed of zelfs voor-
beeldig. Slechts een leerling heeft in al dien tijd een bemerking ontvangen,
en ook deze hoefsmid is later een flinke baas geworden. Ten minste zoo is
ons van bevoegde zijde verzekerd.nbsp;Eed.
—nbsp;Zeeland. In eene vergadering der afdeeling Hulst van de Maatschappij
tot Bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland zijn diploma's voor
hoefbeslag uitgereikt aan de smeden J. G. de Meyer en A. v. Peenen,
beide te Axel, C. Kint te Boschkapelle, W. J. A ere na te Hulst, E. J.
M. van Nieuwlands te Koewacht, P. M. Weemaes te Hontenisse,
Pb. P. Wulfaert te Westdorpe en O. Waelput te Zuiddorpe.
— Hoefbeslag-Cursus te Utrecht. Vanwege het Genootschap van Land-
bouw en Kruidkunde te Utrecht en omstreken is op den 16 November 1900
weer een cursus in hoefbeslag aangevangen. De cursus vindt plaats, even-
als vorige jaren, aan een der smederijen en in een lokaal der kazerne van
het 1ste Eeg. Veld. Art.
Het onderwijs is opgedragen aan den paardenarts 1ste klasse J. B. H.
Moubis, bijgestaan door den hoefsmid S. vanAngeren. De cursus zal
vijf maanden duren; iederen Vrijdag van negen tot twaalf uur in het
practisch en van een tot drie uur in het theoretisch gedeelte onderwijs
worden gegeven. Er hebben achttien leerlingen aan de eerste les deelge-
nomen.nbsp;A.
Aan alle abonné's die een volledigen jaargang 1900 hebben, wordt met
deze aflevering de band voor dien jaargang toegezonden.
— Den heeren L. te Z., v. A. te U., JC. te 's-Gr. en X. te V. deelen
wij mede dat hunne artikels wegens plaatsgebrek tot een volgende afleve-
ring zijn blijven liggen, met dien verstande dat de onderbreking der „Ge-
schiedenis van het hoefbeslagquot; ook gedeeltelijk een gevolg is van het niet
tijdig gereed komen der benoodigde figuren.nbsp;Eed.
Vraao en aanbod m dienstpersoneel.
{Voor abonné's Tcosteloos; alleen
behoort mogelijh verschot aanportoTcosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën^ te worden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp. / 3.40 voor Ne-
derland, /3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /■4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
franco aanvrage bij :
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
des morgens te ELF uren, zullen in het Hôtel „BE ZALMquot;
te Gouda, ten overstaan van den Notaris G. C. EORTTJIJN
DROOGLEBVER, in het openbaar worden verkocht : onroe-
rende goederen, waaronder: Een gunstig gelegen, van vele
gemakken voorzien, goed onderhouden
© © ^ fesnbsp;i
Wijk C No. 42, met annexe, in volle werking zijnde
Hoef=, Scherp= en Rijtuigsmederij,
Erven en Grond, te Stolwijhersluis, nabij Qouda, gemeente Haastrecht, gvoot
2 aren 30 centiaren. Verhuurd tot 1 Maart 1901 voor ƒ 6 per week.
Het perceel is te bezichtigen Vrijdag 21, Maandag 24 en Donderdag 27
December 1900, van 10 tot 3 uren en op den verkoopdag van 9 tot 11 uren.
Nadere inlichtingen geeft voornoemde Notaris EORTTJIJN DROOGLEE-
VER te Gouda.
Een in volle werking zijnde SMEDERIJ met goed WOONHUIS. In die
smederij is behalve veel ander werk ook steeds veel hoefbeslag geweest en
daarom uitstekend geschikt voor een gediplomeerd hoefsmid.
Met franco brieven te bevragen onder letter H bij den uitgever van dit blad.
1
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
I.Jsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of 72nbsp;zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STRIJKEANDJES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbcscher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE, Opruimer
voor
TALK, Schroef ga
POETSKATOEN, ten met
Wagensmeer, sleutel
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
voor
13—15 en rjg mogelijk maten
17 mM.nbsp;-
draad. q^ beschrijving bij
te voegen.
amp;
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 198- -ocr page 199- -ocr page 200- -ocr page 201-