|
|||||
|
|
||||
''ct
|
T'
|
__lt;C7lt;^?q
|
|||
|
|||||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
RUI
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
^7jo
op het Geschrift van den Heer J. VAN HERTÜM,
getiteld :
EEN WOOHD OVER DE OORZAKEN VAN HET VOORTDÜREND
HEERSCHEN DER BESMETTELIJKE LONGZIEKTE ONDER
HET RÜNDVEE, IN EENIGE PROVINCIEN VAN HET
KONINGRIJK DER NEDERLANDEN,
#9632;in. verband tot de VEaHAHUKtlNtt van denzelfden Sclirijver:
OVER DE BESMETTELIJKE LONGZIEKTE VAN HET RUNDVEE,
EN DE MAATREGELEN EN MIDDELEN DM DEZELVE AP
TE WEREN EN TE STUITEN.
door A. NU MAN,
Hoogleeraar aan *s Jti/ls Vee-Artsenijsckool te Utrecht, enz. (Overgedrukt uit het Tijdschrift be vbikud van dkit iaxdäa.raquo;.)
|
||
|
||
|
||
|
||
TE ZWOLLE, BIJ W. E. J. TJEENK W1LLINK.
1845.
|
||
|
||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
||
|
||
|
||
|
||
2671 378 8
|
||
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
AAMMEMM.IMGEW op het Geschrift Tan den Heer i. van hertdm , Adviserend Lid der Provinciale Commissie van Landbouw in Zeeland, Rijks en eerste Provinciale Vee-arts ,ie Middelburg, getiteld: Een woord over de oorzaken van het voort-durend heerschen der besmettelijke Longziekte onder het Rundvee, in eenige Provincien van het Koningrijk der Nederlanden, voorkomende in het Tijdschrift: de
VRIEND VAN DEN LANDMAN. Nraquo;. IV 1845. Bl. 193, in
verband tot de verhandeling vandenzelfdenSehrijver: Over dc besmettelijke Longziekte van het Rundvee, en de maatregelen en middelen om deselve of te weren en te stuiten. Eerste en Tweede Uitgave; Zierikzee 1839 en 1842.
|
||
|
||
Had ik reeds vroeger eenige roeping en opge-wektheid gevoeld, om mijne gedachten over de laatstgenoemde verhandeling van den Heer j. vah heutüm mede te deelen, ik ben daarvan steeds terug gehouden, omdat ik de aanleiding tot eenen, mogelijk onaangenaraen, en noch voor mij zelven, noch voor de inrigling , waarvan het bestuur aan mij is opgedragen, zeer vereerenden, pennestrijd met een' mijner voormalige leeiiingen wenschte to
|
||
|
||
|
||
2nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ii ANMERKINGEN OP J. VAN HERTL'M'S
vermijden, dewijl mijii oordeel over die verhande-ling niet zoo gunstig kon zijn , als ik zulks voor mij zolven en voor den sclirijver zou gewenscht hebben. Thans word ikdaartoe, mijns ondanks, genoodzaakt, nu van hertum in zijne laatste brochure : Een woord over de oorzaken, euz. heeft goedgevonden openlijk tegen mij optetreden, en mij aan te vallen over mijne zienswijze aangaande de middelen , om de longziekte tegen te gaan en te stuiten. Door het stilzwijgen thans geheel te be-waren, zouden zijne beschouwingen bij sommigen, te mijnen opzigte, misschien verkeerde opvattingen en een' ongunstigen indruk kunnen te weeg brengen, welke ik meen te moeten voorkomen, of, voor zoo ver zij reeds mogten gevestigd zijn, trachten weg te nemen. Vermits het laatstbedoelde geschrift in onmiddelijk verband Staat met de, vroeger door van hertum over de longziekte uitgegeven ver-handeling, makende deze daarvan grootendeels den grondslag uit, zoo zal ik over dezelve in zamen-hang moeten spreken, en er mijn oordeel over mededeelen.
Vooraf merk ik aan, dat het er ver af is, dat ik een jurare in verba Magistri (zweren bij de woorden des meesters) van een enkelen mijner voormalige kweekelingen zoude vorderen, indien zij omtrent eenig onderwerp inzigten mogten koes-teren of verkrijgen , waarin zij van hunnen leer-meesler mogten verschillen. Ik beroep mij te dozen op do woorden , waarmede ik den practischen leer-cursus gewoon ben te sluiten. Zij zijn nagenoeg deze:
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HEX RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 3
raquo;Zie daar geachte hoorders ! onze praclische lessen raquo;met U afgehandeld. Deze bevatten, Indien ik mij raquo;niet vergis, de kennis en behandeling der ziekten raquo;van het vee, volgens zoodanige beginselen, als raquo;met onze tegenwoordige wijze van beschouwing raquo;overeenkomen, en beantwoorden aan het algemeene raquo;standpunt dei- vorderingen, waarop de vee-artse-raquo;nijkunde tlians geplaatst is.
raquo;Geenszins wenscli ik, dat gij het daar voor raquo;houdt, alsof ik dit mijn gegeven onderwijs voor raquo;onverLeterlijk of zonder gebreken zoude willen uhebben aangezien. Welk sterveling zou, zonder raquo;vermetelen waan, zieh durven beroemen lets vol-raquo;komens tot stand le brengen ? Onze inzigten en raquo;denkwijzen veranderen in vele opzigten steeds met raquo;de eigene oefening en de uitbreiding der kandig-raquo;heden in alle vakken van wetenschap , ook van raquo;die, welke vooral op ondervinding berusten, gelijk raquo;de vee-artsenijkunde. Misscliien zullen dan ook raquo;sommige onzer gevoelens, in deze lessen geuit, raquo;na verloop van tijd, verandeiing of wijziging kun-raquo;uen ondergaan , en het voegt den verstandigen raquo;en onbevoordeelden onderzoeker zieh naar de betere raquo;overtuigingen te gedragen. Welaan ! ik bied U raquo;liet medegedeelde onderwijs aan , naar die , welke raquo;ik daarvan op dit oogenblik bezitquot;^l).
|
||
|
||
(tl Het zal niet noodi;; lijn te doen opmerken, dat in het vak der vee-artsenijkunde, gelijk in elke andere natuurkundige wetenschap, een bestendige voorlgang plaats heeft, welke zoowcl op de theorie als ook de practijk een'grooteren of geringeren invloed uitpefent, laquo;aardoor liet onderwijs elk jaar noodwendig verandering moct ondergann , en men iclfs meermalcu verpligt wordt vroeger
|
||
|
||
|
||
4nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERK1NGEN OP J. VAN HERTUM'S
raquo;Gij zult besefFen, dat het U dienen moot tot raquo;eenen leiddraad voor uwe aanstaande practische raquo;verrigtingen, niet om daarbij onvoorwaardelijk te raquo;zweren of het letterlijk op te volgen, maar om ndeze lessen te raadplegen, dezelve veivolgens met raquo;uwe ondervinding te vergelijken, en de voorschriften raquo;naar uw oordeel te volgen of te wijzigen.quot;
raquo;Op deze wijze zult gij daarvan het beoogde nut raquo;kunnen trekken : en mag ik ondervinden, dat mijn raquo;onderwijs hieraan heantwoordt, dat gij door het-raquo;zelve den grond hebt gelegd, om u zelve verder raquo;in uwe betrekking, als vee-artsen , tot nuttige leden raquo;der Maatschappij te vormen, zoo zal dit mij steeds raquo;de aangenaamste voldoening zijn.quot;
Men ziet hieruit, dat ik gaarne aan een ieder de vrijheid van denken gun , en niemand in zijne wijze van zien en beschonwen wensch te beperken; doch redelijker wijze meen ik van elk mijner vroegere leerlingen te mögen verwachten, dat zij hunne bedenkingen met die bescheidenheid doen kennen, welke de welvoegelijkheid in het algemeen voorschrijft, en waarop ik , als hunnen vroegeren leidsman , bij gevorderde jaren , eenige aanspraak meen te mögen maken.
Van niemand had ik minder dan van van her-tum — om re^enen , die hi j , Indien bij hem het hart op de regte plaats is gebleven, en zijn geheugen hem niet faalt, zal gevoelen en zieh herinneren —
|
||
|
||
algemeen aangenomene beschouwingen te laten Taren , en daar-mede als in strijd staande beglnselen te omhelzen. Van zoodanige veranderinjj en voortgangen in de vee-artsenijknndc wordt dan ook , bij lief jaarlijksclie hrrhalen der lessen , gebrnik gemaakt.
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER IIET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5
eene behandeling verwacht, als stood ik in jaren en maatschappelijke belrekkingen met hem geKjk , of liever beneden hem.
De hoofd-inhoud van het laatste geschrijf van van hertüm is de bewering , dat de longziekte in ons land , als eene ingesleeple ziekte moet worden beschouwd, welke alleen door besmetting voortduurt, doch niet bi] ons uit zieh zelve, dat is, nil atmos-pherische of andere schadelijke leefre gelkundige oorzaken of invloeden geboren wordt. Dit gevoelen heeft hij reeds vroeger onihelsd en bekend gemaakt, hij brengt het thans op nieuw tersprake, nadatik, in het IVe Deel van het f^ee-artsenijkundig Maga-zijn, dit onderwerp, naar aanleiding der, aangaande deze gewigtige aangelegenheid, vanwege het Z?e/;ar-tement van £ innen landsche Zaken ingewonnen, berigten uit do verschillende Provincien, uitvoerig heb behandeld. Uit deze berigten , ten getale van dertig, heb ik tot het besluit moeten komen : dat, hoewel de longziekte hoojdzakelijk, en voor ver het grootste gedeelte, aan besmetting moet worden toegeschreven, er echter onder de ontvangene mede-deelingen eenige gevallen voorkomen, #9632;waaromtrent het moeijelijk kan worden betwijfeld, dat zij op eenige aangegevene plaatsen , eigenwillig, dat is } zander aangebragte besmetting, is geboren, immers, alwaar deze laatste oorzaak niet heeft kunnen worden aangewezen. De twijfel, welke vroeger hieromtrent bestond, kon, ondanks de gedane naspo-ringen, geenszins tot zekerheid worden gebragt, en waren wij dus, na het officieel in het werk gestelde onderzoek,te dezen op hetzelfde standpunt gebleven,.
|
||
|
||
|
||
6nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP J. VAN HERTUMS
waaiop zieh in bet algemeen de Duitsche, Fransche en Belgische Vee-aitsenijkundigen bevinden, bij welke bet steeds tot de onbesliste vraagstukken beboort, of de Longziekte voor eene geheel oorspronkelijk- of wel gevolgelijk-besmettelijke veeziekte te bouden
laquo;j (1).
De voorname grond, waarop vam hebtum nu, gelijk vroeger, zijne bescbouwingen vestigt, is, dat men voor bet ontstaan der longziekte op Lcpaalde plaatsen geene duidelijke leefregelkundige oorzaken kan aanwijzen , waaruit zij aldaar is geboren geworden. Dat dit ecbter een onvoldoend bewijs oplevert, om bet geboren worden der ziekte zonder oorspron-kelijke besmetting te ontkennen, is, naar ik meen, door mij op bladz. 198-217 van bet Magazijn , a. p., duidelijk genoeg aangetoond. Hoe vele vee-sterften worden niet jaarlijks op enkele stallen waargenomen, boe vele meer of minder gewone sporadische of beersebende vee-ziekten ontstaan er niet dagelijks, zonder dat men daarvoor met zeker-beid , of zelfs met. voldoende waarschijnlijkbeid, bepaalde oorzaken kan aanwijzen ? Wie loch, om slechts een voorbeeld der laatste soort te noemen , heeft de oorzaken kunnen opgeven , waaruit de, sedert eenige jaren, in vele staten van Europa geheersebt hebbende spruw- en klaauw-ziekte (bet mond- en klaauw-zeer) onder verschillende diergeslachten, is ontstaan? Zullen wij dezeziekten, omdat inen in de gewone leefregelkundige invloeden en omstandigbeden, waaronder de dieren verheeren ,
(1) Men 7.ie hieronitrent de gevoclens van viv, nxus , belafohd cn veraquo;iieijegt; ; Vce-arts. Magazijn , Ueel IV , bladz. 136 cu 13quot;.
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE UNDER HET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;7
geene voldoende, of wel volstrekt geene reden kan vinden, ter verklaring van hare geboorte, als eene zuivere of primair-besmettelijke ziekte moeten be-schouwen ?
Ter aangehaalde plaats is medc door mij aange-toond, dat hot verschijnsel, dat de Longziekte vroeger, namelijk voor 1833, in ons land niet is waargenomen, op zieh zelf almede tot geen vol-dingend bewijs kan strekken, dat zij niet later in betzelve is geboren geworden , vermits men van tijd tot tijd ziekten ziet ontstaan, welke vroeger niet bestonden, ten minste niet werden opgemerkt, noch beschreven zijn geworden. Indien bet als zeer waarschijnlijk mag worden gehouden, dat de Long-ziekte uit Duitschland door besmetting tot ons is gekomen — waaraan echter de volstrekle zekerheid onlbreekt — zoo sluit zulks de mogelijkheid niet uit, dat zij zieh gclijktijdig of later, tevens uit andere oorzaken hebbe kunnen ontwikkelen. Dezelfde ziekte is in vele naburige Landen, met name in Belgie en Frmikrijk, meer en meer heerschende geworden, zonder dat bet is uitgemaakt, of dezelve daar alleen door Contagium is aangebragt en voortduurt, of tevens door van-zelf-ontwikkeling geboren. Vix, fdchs, delafond, veuheijen stellen beide wijzen van ontstaan vast (1). De secondair besmettelijke aard der ziekte zal daar, evenmin als bij ons, mögen worden ontkend, en het gevoelen van hen, die de besmettelijkheid der Longziekte ten eenemale ont-kennen, zal wel niet in aanmerking mögen worden genomen.
(1) Vee-artscnijkundig Mayazijn , Deel IV , Bladz. 126 en 127.
|
||
|
||
|
||
8nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP I. VAN HERTUM'S
Het is op dezc gronden, dat ik gemeend heb de zaak voor alsnog onbeslist te moelen laten, liever dan mij onvoorzifjtig te wagen aan eene uitspraak, waarvoor, naar mijne overtuiging, nog geene vol-strekle zekerheid bestaat.
Over de door mij aangevoerde gronden van beloog stapt van herti'M lienen, er Lijvoegende op bladz. 7, raquo;Welk gevoelen de Hoogleeraar küman voorstaat, raquo;is moeijelijk te zeggen. Zijn Hooggeleerde schijnt raquo;in alles, wat de Longziekte betreft, zieh tot een raquo;regel te hebben gesteld, om alles voor quot;waarschijnlijk raquo;te liouden, maar eigenlijk niets aan te nemen.quot; Ik moet de al of niet gegrondheid, welke door van hertum uit mijne bescbouwingen wordt afgeleid, voor zijne rekening laten. Beleefd is zijneaanmer-king wel niet, doch dit zal men in den man, die toont niet veel besef of gevoel van bumaniteit te bezitten, voorbij moeten zien. Indien hij mijn gevoelen niet volkomen heeft begrepen, hoewel ik hetzelve, ten aanzien van het onderwerpelijke punt, duidelijk genoeg meen te hebben uitgedrukt, zoo diene tot zijne inlicliting:
1deg;. Dat wij, naar mijne overtuiging, gegrond op de gedane nasporingen, de Longziekte waarschijnlijk van buiten 's lands, en wel van de Rijnstreek, door overdraging van smetstofTe, hebben ontvangen, doch dat zulks niet is bewezen;
2deg;. Dat de Longziekte, voor ver bet grootste gedeelle in ons land door voortdurende besmetting wordt onderhouden;
3deg;. Dat. bet niet is uitgemaakt, of dezelve niet zonder primitive besmetting, nu en dan — hoewel
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HEX RUNÖVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;9
misschien zeldzaam — ook in ons land geboren wordt: tot welke veronderstelling sommige der medegedeelde berigten , betrekkelijk het ontstaan der ziekte op sommige plaatsen , aanleiding geven. Ik voor mij heb nit de ingewonnen berigten geene meerdere zekerheid kunnen erlangen, en dus te dezen geenzins eene zoodanige beslissende uitspraak durven doen als van herttjm geen zwarigheid maakt in tegengestelden zin op zicli te nemen. Ik laat hem zijn gevoelen, maar hij betwiste mij het mijne niet. Hij houdt het intusschen mede voor mogelijk(l)gt; dat de longziekte bij ons uit zieh zelve kan ontstaan , dan dit kan, volgens hem de vraag niet zijn, en geen punt van verschil uitmaken. Het komt er maar op aan, of er voldoende gronden bestaan, dat zulk tot dus ver werkelijk ergens heeft plaats gehad. Maar, indien de mogelijkheid der van zelf-ontwikkeling wordt toegegeven, wat verbiedt dan , om tot de gevolgtrekking te komen, dat de longziekte op deze wijze hier en elders is geboren, indien namelijk geene overdraging van smetstoffe, bij de strengste nasporing, heeft kunnen worden aangewezen ? Dat van hertum het uitbreken der longziekte, door de overdraging van smetstoffe, aanwijze te stedtjm (Provincie Groningen) (2); dat hij met zekerheid aantoone, hoe de besmetting in 1842 is gekomen naar Nijega en Warns (Provincie Friesland) (3); ook hoe dezelfde ziekte op de gezegde wijze onlangs in dezelfde Provincie te Warrega op
(1)nbsp; Bladz. 199.
(2)nbsp; Zie Magazijn, a. p. bladz. 17.
(3)nbsp; a. p. bladz. 19.
|
||
|
||
|
||
10nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AANMEKKINGEN OP I. VAN HERTUM'S
nieuw is uitgebroken. Ten aanzien van het eerste dezer gevallen in Vriesland, is in der lijd de, op de weide gebezigde, meststoffe bij veronderstelling, als besmettings-oorzaak, in aanmerking gekomen. Met betrekking tot de twee laalstbedoelde gevallen, heeft men volstrekt geene primitive besmetting als oorzaak , ongeaclit de deswege, van wege den Heer Staatsraad Gouverneur van J^rieslatid, opzetlelijk gedane nasporingen, kunnen aanwijzen; om van andere voorbeelden, in de ontvangene mededeeling voorkomende, niet te gewagen. Is men dan buiten Staat, om bepaaldelijk dc leefregelkundige oorzaken aantegeven, waaruit de longziekte als uit zicb zelve geboren wordt, het is even onmogelijk overal het ontstaan derzelve door de overdraging van smetstoffe aan te toonen, tenzij men met van hebtum onvoor-waardelijk aanneme, dat de Longziekte ook daar moet gehouden worden door primitive besmetting te zijn ontstaan, waar men . e insleping door contagium in het geheel niet heeft Vunnen aanwijzen (1).
(1) Ik heb gemeend het woord ingeslcept te mögen behouden , daar het kan worden beschouwd de aangenomen en bepaalde uit-drukking te beheizen voor vee-ziekten , welke uit ccnig land naar ecn ander door overdraging van smetsloffen worden overgebragt, in tegenatelling der zoodani- e , die in eenig land uit andere oorzaken worden geboren. In het Algemeen Verslag der Centrale Afdeeling van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, omtrent het #9632;wets-ontwerp, vaststellende de heffing over 1845 en 1846 van de belasting ten behoeve van het fonds voor den landbouw, uitgebragt in de zitting van den 5 Mei 1845 (zie de Staals-courant van 9 Mei j.l.) wordt de uitdrukking insleping vreemd en minder eigenaardig gekeurd , en men vvenscht haar vervangen te zicn door ecne andere, die beter het denkbeeld zoude uitdruk-ken van het ongemerkt over de grenzen tieden der ziekte. Zal men hier niet mögen aonmerken: Vcrlavalentusu, sicutnummi?
|
||
|
||
|
||
LONOZIEKTE ONDKR HET RDNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;11
Zou men, vraagthij, de ziekle anders, alleen door het aanwenden van policie-maatregelen, hebben kunnen uitdelgen? kan men aannemen, dat, wanneer de ziekte ergens nit algemeene oorzaken ware onlstaan, deze oorzaken juist na het uitvoeren der maatregelen op de zestien hoeven (in Zeeland) zouden zijn verdwenen? Ik antwoord; Hetgeen te veel bewijst, bewijst niets. Hoewel de aangevoerde redenering wel niet buiten aanmerking mag blijven, zoo veroorloof ik mij eenige tegenvragen aan te voeren, om aan te toonen, dat zij geenszins datgeen bewijst, waartoe ze wordt aangevoerd. Wanneer ziob bij een of meerdere paarden op eenen stal de Kwaäe Droes, als ge-•volgelijk-besmettelijke ziekte, uit leefregelkundige invloeden heeft ontwikkeld, die echter niet bepaal-delijk kunnen worden aangewezen, zooals zulks quot;wel in de meeste gevallen plaats heeft, en deze paarden gedood worden, waardoor de voortgangder besmetting wordt gestuit, #9632;-.oodat de ziekte zieh later noch bij de overgeblever/?,' noch bij de misschien nieuw aan gekochte paarden, verder komt te open-baren, zal men daaruit mögen besluiten, dat de Kwade Droes hier niet uit de eerstbedoelde scha-delijke oorzaken geboren is^ maar dat zij bij de eerste en gedoode paarden door primitwehesaxeXting moet zijn voortgebragt, eu dat derhalve de Kwade Droes niet als eene gevolgelijk- maar als eene oorspronkelijk-he.sine,tXe\i]V.e ziekte moet worden beschouwd? Kan niet onder dezelfde invloeden, bij een of meerdere dieren, eene ziekte geboren worden, waarvan andere, die daaraan evenzeer waren blootgesteld, bevrijd blijven? Ware zulks
|
||
|
||
|
||||
12
|
AANMERKINGEN OP J. VAN IIERTUM'S
|
|||
|
||||
niet het geval, zoo zouden bij het bestaan eener scbadelijke oorzaak op eenen stal of in eene weide, steeds al de zieh daar bevindende dieren er de nadeelige uitwerking van ondervinden,'tgeen schier nimmer het geval is. De longziekte behoeft slechts bij een enkel voorwerp zieh uit zich-zelve te ont-wikkelen, om zieh alras aan de oveiige runderen van denzelfden stal of dezelfde weide mede te deelen, gelijk zulks met andere ziekten, b. v. ook met den Kwaden Droes, plaats beeft. De oorzaken en in-vloeden, welke tot het voortbrengen van dergelijke ziekten noodzakelijk gevorderd worden, kunnen tijdelijk bestaan, en van een' voorbijgaanden aard zijn. Er wordt een zamenwerken van meerdere invloeden vereischt, tot het voortbrengen van deze en gene ziekten, die elkander daartoe moeten onder-steunen, doch zieh niet altijd gelijktijdig ontmoeten, waarvan het al of niet ontstaan van bepaalde ziekten ten eenemale af hangt. Nog eens. Zal men mögen stellen, dat, wanneer men eenige dolle honden heeft doodgeslagen, waardoor de verspreiding der hondsdolheid, door middel van besmetling, dadelijk wordt gestuit, die honden ook door den beet van eenen dollen bond moeten zijn besmet geworden, en dat die ziekte bij hem niet is ontstaan uit zoo-danige oorzaken, waardoor de Hydrophobie, door van-zelf-ontwikkeling, bij den bond geboren wordt; daar, had dit plaats, de ziekte zoude moeten voortduren, en de hondsdolheid derhalve niet anders dan als eene oorspronkelijk — besmettelijke ziekte zal kunnen worden beschouwd? Tot welke verkeerde gevolgtrekking zulk eene redenering aan-
|
.raquo;
|
|||
|
||||
|
||
I.ONGZIEK.TE ONDER HET BUNDYBE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;13
leiding zöude geven, zal niet noodig zijn verder te betoogen. Indien derhalve de longziekte,: lia de afmaking van het aangetaste en verdachte vee, later niet vvederom op dezelfde hoe van is te voorschijn gekomen, zoo strekt zulks inderdaad tot een bewijs, dat zij aldaar door dien raaatregel is te onderge-bragt, doch dit beslist nog geenszins de vraag, of zij aldaar in hären oorsprong uit zieh zelve , dan wel door besmetling was ontstaan, namelijk indien er geene stellige aanvrijzingen voorhanden zijn, die de overdraging van smetstoffe aantoonen. In alien geval, indien men al met van laquo;kbtum wil aanne-men, dat de longziekte in de Provincie Zeeland telken reize door besmetting is voortgebragt, zoo zal daaruit nog geenszins het gevolg mögen worden getrokken, dat zij nergens in de overige gewesten op geene andere wijze is geboren geworden.
De vee-arts vah herttm toont zieh gebelgd, dat ik in mijne laatste verhandeling over de longziekte geen gewag heb gemaakt van zijne Schriften , over hetzelfde onderwerp uitgegeven , daar ik over alles, wat hij over den aard en oorsprong van de longziekte in ons Vaderland, hare oorzaken, besmet-telijkheid, geneesbaarheid, en de maatregelen om haar af te weren en te stuiten, openlijk heeftaan het licht gebragt, een diep stilzwijgen heb bewaard. Hij kan niet beslissen, of zijne beschouwingen mij van te gering belang zijn voorgekomen, en zulks doet bij hem ook niets ter zake af.
Dit geeft mij aanleiding, om over die verhandeling zelve te spreken. Vooraf moet ik nog her-halen, hetgeen ik boven reeds heb doen opmerken,
2
|
||
|
||
|
||
14nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMEnKINGEN OP J. VAN HERTUM'S
dat ik mij vroegcr, om bijzondere redenen ont-houden heb, eenig oordeel over die verhandeling aan het publiek mede te deelen ; hoewel ik daartoe van vah hertum, bij zijnen brief van 10 Sept. 1842, waarbij mij een exemplaar van den tweeden , veel vermeerderden, druk van dat werk, door hem ten geschenke werd aangeboden, eene onmiddellijke nit-noodiging had ontvangen, daar bij te kennen gaf, dat alle bescheidene aanmerkingen of wederleggingen omtrent de, in het geschrift geopperde, denkbeelden hem immer welkom zouden zijn.
Dan hoe moedig die uitnoodiging van zijne zijde mögt kunnen worden beschouwd, zoo gevoelde ik geene de minste roeping er aan te voldoen, en ik gaf van bertum du.sin mijn antwoord, onder dank-betuiging voor het ontvangen exemplaar, te kennen, dat, ofschoon mijn naam in zijne beschouwing was opgenomen, ik mij verpligt achtte mij van aanmerkingen over den inhoud en de strekking van het geschrift voor bet tegenwoordige te ontbouden.
Thans vind ik mij geroepen en gedrongen er mijn gevoelen over te zeggen. Zie bier betzelve.
Ik moet rondborstig erkennen aan de bewuste verhandeling, namelijk zoomin aan de tweede en veel vermeerderde als aan de eerste uitgave van dczelve geenszins die waarde te hecbten, welke van bertcm zelf daaraan toekent. Hij tocb is met dit werkje zoo zeer ingenomen, dat bij in de nu laatst nil gegeven brochure: Een woord over de oor-zaken enz. niet alleen op de daarin bevatte wijs-hcid dikwijls terugwijst, maar tevens woordelijk bet günstig ontbaal vernneldt, dat aan zijn werk op
|
||
|
||
|
||
I-ONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;15
de Vereeniging van Duitsche Vee-artsen te Co-hlentSf op den 16 September 1842, heeft mögen le beurt vallen. Dat onze beschouwingen, zegt hij, over de longziekte niet zoo onbelangrijk worden be-scbouwd, biervan kunnen de gunstige beoordeelingen in ondersebeidene tijdscbriften getuigen. Voor ben, die de Duitscbe taal niet vcrstaan, acbt hij bet niet ongepast de beoordeeling zijner verbandeling door bet bovenbedoelde Duitsche herein, vertaald in zijn tegenwoordig gescbrift optenemen.
Zij luidt als volgt:
raquo;Op verzoek van den voorzitter, bield de dis-raquo;tricts-vee-arts zibkel, overeenkomslig het deswege raquo;genomen besluit eene voordragt over den inboud ))van bet gescbrift van van hebtüm: Over de long-raquo;ziekte in Holland. De in dit gescbrift met ge-DStrenge waarbeidsliefde ontwikkelde daadzaken kwa-raquo;men aan bet gezelscbap zoo interessant en gewigtig raquo;voor, dat de wenscb der vergadering algemeen was, raquo;dat de Duitscbe veearts zirkel den belangrijken raquo;inboud der bedoelde verbandeling wilde bewerken raquo;en publiek maken, waartoe zicli de genoemde vee-raquo;artsenijkundige bereid verklaarde.quot;
Wij moeten inderdaad het slag bewonderen, dat van hertiim heeft, om zijne gescbriften aan te prijzen, en bunne, in zijn oog groote, waarde te doen uit-komen, boewel bij op eene andere plaats (V^riend van den Landman, BI. 217) zicb doet voorkomen als iemand, die wars is van zelfverbeffing en lof-tuitingen, Hij verkondigt intusscben zijn eigen lof inderdaad op eene gebeel ongedwongene wijze, en bij Heeren recensenten vooral scbijnt bij in een goed
2*
|
||
|
||
|
||
16nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP J. VAN I1ERTUMS
blaadje te staan. Indien wij ons niet ten eenemale vergissen, betoonde een goede vriend van den sclirijver, hoewel voorzeker geen goed Vee-artsenijkundige, hem ter beoordeeling in de vaderlandsche tijdschrif-ten en dagbladen meermalen goede diensten. — De inhoud op bet omslagblad van het bovengenoemde lijdscbrift wijst ruede met den vinger op het, als bij uilneraendheid voor elken landbouwer zeer be-langrijke stuk: Over de longziekte van den Heer van hektüm , op verzoek afzonderlijk overgedrukt. Het blijkt dus, dat de Redactie van den Vriend van den Landman met het stnkje ook nog al is inge-nomen (1).
Ik keer tot de verhandeling over de longziekte
|
||
|
||
(1) Ik ben verpligt naar waarheid tc verklaren, dat ik nimmer de titellaquo; der stukken voor den omdag van mijn niaandwerk aan den uitgever opgcef en ze zelfs nimmer te zien krijg , voor dat alles afgedrukt en verzonden wordt, dat dcrbalve nit dien titel nict ken worden afgeleid, of ik zoo bjjzonder hoog met den ar-beid van den Heer v. u. ingcnomen ben of niet, boezeer zulks ook den schijn hebben möge. Het komt mij overigens voor, dat de tijdtchriften , vooral die voor cen bepaald vak, de meest ge-schikte organen zijn om over alles, wat meer of minder regt-strecks met zoodanig vak in verband staat, te handelen, ten einde door voor- en tegenscbrijven tot de vvaarheid te naderen.
Hoezeer het nu wensclielijk achtende, dat de schrijvers van ingezonden stukken steeds die echte humaniteit in acht namen, die een' vvezenlijk vvetenschappelijken en beschaafden man ken-merkt en tot eer verstrekt, zoo protesteer ik eens voor al tegen alle vermoeden van overecnstemming in denkwijzc met schnjverlaquo; van invcctiven tegen wie het ook zij , maar vooral wanneer het mannen geldt, die ecrwaardlg door jaren en Verdiensten aan-spraak hebben, om in het openbaar met beschcldcnheid bejegend (e worden. Overigens zal ik steeds door voor en tegen te plaat-ten mäne onpartijdigheid trachten te bewijien.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Do Bed.
|
||
|
||
|
||
LONGZIBKTB ONDER HET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;17
terug, om haar van naderbij, en wat meer op de keper te beschouwen.
In de voorrede geeft de schrijver te kennen, dat in ons land nog zeer vele verkeerde en hoogst oppervlakkige denkbeeiden aangaande den aard en den oorsprong der longziekte, en de maatregelen en middelen tot hare afwering en genezing bestaan, en geopperd worden, waarom hij het niet overtollig en onbelangrijk acht deze verderfelijke ziekte eens opzettelijk te beschouwen, en zijne gedachten en gedane nasporingen omtrent dezelve openbaar te maken (I).
(1) Bij missive van Z-Exc. den Heer Minister van BInnenl. Zaken van 13 Augustus 1842, IK 166, 9gt; afdeeling werd ik uitgenoo-digd mijn gevoelen aan Z. Exc. mede te deelen nopens de verhan-deling van vas HEaiulaquo;: Over do Longziekte (tweede, veel ver-mcerderde uitgavc), waaraan, door mij, onder schrijven van 27 Augustus daaraanvolgende, werd voldaan. Ik voegde toen, nopens den persoon van J. vis uertiiii, er tevens al dat geen liij, wat hem bij Z. M. den Koning en Z. Exc. den minister voornoemd als verdieustelijk vee-art*, en wegens eenige door hem uitgegevene geschriflen, voor eene eervolle onderscheiding günstig kon aan-bevelen. Over de thans daarbij aan Z, H. aangebodene verhan-deling op zieh zclve kon mijn oordeel, zooals blijken zal, niet bijzonder gunstig zijn. Ware ik, bij de aanbieding van een exemplaar der eerste uitgave door van uebtvs aan Z. 11. in 1839, in de gelegenheid gesteld geworden over het ge-laquo;chrift mijn gevoelen nit tc brengen, ik zou niet in gebreke zijn gebleven, toen reeds onbewimpeld mijn oordeel over hetzelve te geven. Indien zulkraquo; toen geschied ware, welligt zou het antwoord, dat van bkamp;tuk op de toezending van zijn geschenk, van Regeringswege heeft mögen ontvangen, wei in eenigzins minder vleijende bewoordingen gesteld zijn geworden, dan hem thanraquo; heeft mögen te beurt vallen; waardoor hij waarschijnlijk voor cen surplus van zelfvoldoening — om hier geen onaange-uaam woord tc gebruiken — zou zijn bewaard gebleven.
|
||
|
||
|
||
18nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP J. VAN HERTUMS
Overeenkomstig dit veel belovend voornemen en omvattend plan, zou men billijk verwachten in de verhandeling nieuwe en diepere inzigten omtrent het wezen of den aard der longziekte te zullen aan-aantreffen, dan wij daaromtrent vroeger Lezaten ; dat er een helder licht in de duisternis zou opgaan roor hare betere kennis, strekkende, om de ziekte tegen te gaan, en, gelijk mede in de bedoeling ligt opgesloten, deze te genezen. Dan wat ont-vangt men in bet boekske?
Behalve betgeen de gescbiedenis der longziekte in Zeeland betreft, en dat zij aldaar bij herbaling door bet dooden der aangetaste en verdachte runderen is gestuit geworden, bevat de verhandeling niets, hetgeen niet reeds vroeger uitvoeriger en be-ter in andere, ook Hollandsche, Schriften is be-kend gemaakt. Geen enkel nieuw denkbeeld wordt er in gevonden, dat ons de ziekte in baren waren aard nader leert kennen. De algemeene geschiedenis der longziekte en de verscbillende gevoelens der Vee-arlsenijkundigen omtrent haar wezen, de on-onderscheidene benamingen, waaronder zij voorkomt, de beschrijving barer verscbijnselen, barer com-plicatien met andere ziekten, en de kenteekenen, waardoor zij van deze kan onderscheiden worden, de verscbillende karakters, welke de longziekte kan aannemen, en het hiernaar verscbillend beloop, de verscbijnselen, welke bij de gevallen dieren worden waargenomen, bepaaldelijk wat de eigenaardige verandering der longen aangaat, enz. enz., dit alles vindt men in de verhandeling van Dr. j. h. franqce, door mij vertaald, medegedeeld in het Vee-artse-
|
||
|
||
|
||
I.ONG/.IEK.TE ON raquo;ER UET KUNDVKE,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;19
nijkundig Magazijn D. III; welke beschrijvingen door varaquo; hebtdm niet allcen zakelijk zijn gevolgd, maar somwijlen letterlijk overgenomen, echter met verschikking van sommige onderwerpen, en met omzetting van woorden of verandering van ziusne-den en volgorde der perloden. De geschiedenis der longziekte bijv., door Dr. fhanqoe, ter a. p. bladz. 95 voorgedragen, is door van hertcm in de Inleiding geplaatst, meest met aanhaling van dezelfde sohrij-vers, even als -waren die door hem zelven gelezen en geraadpleegd.
De ziekten , waarmede de longziekte kan verwis-seld worden, en waarvan de onderkenning van het grootste belang moet worden geacht, -worden door Dr. frakqub in de navolgende orde opgegeven: 1(gt; De runderpest; 2deg; Het miltvuur; 3deg; De eenuoudige ontsteking van het borstvlies en der langen; 4deg; De catarrhale koorts van het rundvee; 5deg; Delongtering. van herttim wijzigt de rangscliikking voorzeker om er de noodige variatie in te brengen, aldus: 1deg; De gewone of eenvondige borst- vltes- en longontste-king; 2deg; Het miltvuur; 3deg; De runderpest; 4deg; De catarrhale koorts van het rundvee; 5deg; De long-tering. Hij neemt voorts, wat de onderkennings-teekenen zelve betreft, grootendeels over, wat men bij Dr. fbanqbe vindt opgeteekend. Ten aanzien van sommige ziekten voegt hij er iets bij, van anderen laat hij eenige zinsneden weg, of wijzigt ze eeniger-mate, en vermeerdert eindelijk de lijst dezer ziekten, onder N0. 5 met het ongans. Nu zou men in den eersten opslag meenen, dat deze laatste uitbreiding alseen eigen bijvocgsel van van hertum zou moeten wer-
|
||
|
||
|
||
20nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP J. VAN HERTÜM'8
den bescihouwd; dan, bij de lezing der verhande-ling-van Dlaquo;. franque, zal men zieh kunnen overtui-gen, dat hetgeen door dezen (op bladz. 128 a. p.) oVet de Gomplicatie der longziekte met de hver-botziekte wordt gezegd, door vah bebtch voor een gedeelte wordt gebezigd, om er de lijst der ziekten, met welke de longziekte kan verwisseld worden, me de aan te vullen.
Op dezelfde wijze is de Geschiedenis van den löop , welken de Longziekte in ons land tot 1842 beeft gehouden, aan mijne Algemeene Beschou-#9632;wing omtrent de heersehende Longziekte van het Rundvee, geplaatst in het aangehaalde IIIde Deel van het Vee-artsenijkundig Magazijn, ontleend. van hertdm vult daarmede eenige bladzijden ; doch bij verwijst, bet is waar, een- en andermaal naar bet bedoelde Magazijn, en zegt, dat bet te dezen medegedeelde daaruit zakelijk is overgenomen. Men zal hem dus hieromtrent niet mögen te laste leggen van zieh aan plagiaat te hebben schuldig gemaakt. Het plaatje, de ziekelijke ontaarding der longen voorstellende, door mij uit het werk van wagenfeld overgenomen, schijnt de goedkeuring van van hertüm nog al wegtedragen, wordende bet door hemfraai genoemd, en ik mag die waardering niet anders dan voor profijtelijk te mijnen aanzien opnemen.
De verhandeling van van hertom kan , in onsoog, niet booger worden beschouwd dan als cene zamen-flansing uit andere Geschriften, waaraan, Indien, zoo als reeds gezegd is, men de Geschiedenis dezer ziekte in Zeeland, en de handelwijze uldaar ter barer beteugeling in het werk gesteld , uitzonderf,
|
||
|
||
|
||
I.ONGZIEKTE ONDER HET RUHUYBE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;21
alle Verdienste van een eigen en oorspronkelijk werk ontbreekt. Het mag nog niet veel meer dan voor e'ene compilatie, grootendeels van het Hide Deel van het Fee-artsenijkundig Magazijn, worden gebonden. Wat de voorgedragene maatregelen en middelen van Politic betreft, welke tot afwering en stuiting der Longziekte in ons Yaderland kun-nen en bebooren le worden aangewend, door van hertüm van bladz. 81 #9632;— 92 (eerste uitgave) voorgesteld, deze kunnen evenmin op onbekendraquo; beid of nieuwbeid aanspraak maken ; zij zijn ook door ons ter aangebaalde plaats vroeger uitvoerig overwogen.
Had van hertdm zieh kunnen vergenoegen met de mededeeling van betgeen ten aanzien der Longziekte in Zeeland is voorgevallen, bij zou zijne Landgenooten daarmede inderdaad genoegzaam ver-pligt bebben, daar de maatregelen, aldaar, ter beteugeling van baren voortgang, genomen en in bet werk gesteld, tot bevestiging kunnen strekken, dat men door bet doodslaan van den aangetasten en verdachten vee-stapel in een gewest, alwaar de bedoelde ziekte nog niet algemeen is geworden, haar, altlians voor zekeren tijd, kan overwinnen en te onderbrengen (1) zoodanig verslag zou op zieh zelf
(1) Ik moel hier echter doen opmerken, dat -volgens het ont-vangen berigt Tan den Heer j. c. kegelaab , Vee-artraquo; der eerste klasae te Jlulst, het Terwijderen der Longziekte in Zeeland niet alleen aan afmaking moet worden toegeschreven. Hij decide mij dienaangaande, onder schrijven Tan 31 January 1845, het Tolgendo mede :
Omtrent de plaats gehad hebbende longiiektc onder het rundTee, alhier in het 5''' District, moet ik UHGel. melden , lt;lat ik in
|
||
|
||
|
||
22nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMBRKINGEN OP J. VAN HERTUMS
der openlijke mededeeling overwaardig zijn geweest. Dit schijnt de eerzucht van het Adviserend Lid der
________i______nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ?
November 1839 te Hülst ben geplaatst geworden, en daterin de gemeente Zuiddorpe toen reeds drie stallen door de ziekte waren aangedaan ; — dat ik hierop tot de afmaking van eenige, zeer erge ziek staande , runderen ben overgegaan; doch voor bet overige heeft men hier zeer streng afgezonderd, en de gebeterde runderen voor (Jji slagtbank verkocht. Er zijn ie Zuiddorpc in bet gebecl alechts vier stallen door de ziekte bezocht, waarvan ongeveer J der runderen op de stallen zijn zick geworden en gedood , of hersteld zijnde, voor de slagtbank opgeruimd. Na den lraquo;'':n April 1840 , zijn te Zuiddorpe geene runderen meer aangetast, waaruit blijkt, dat bier, door strenge afzondering , de ziekte in minder dan vijf maanden is gedempt geworden, en dezelve aan bet vee-fonds slech.ts eene geringe uitgave heeft gekost. Ware de afmaking alliier geschied, zooals in de overige plaatsen der Provincie heeft plaats gehad, dan zou er minstens een paar duizend gulden hij in den grond bedolven zijn geworden.
In de gemeente Graauw, 3£ nur van Zuiddorpe gelegen , U men zoo gelukkig geweest, van de eerst aangedane koe, op een* stal van 13 stuks rundvee, te ontdekken , en dadehjk, henevens twee naast haar staande , beesten , streng af te zonderen , met dat gelukkig gevolg , dat er geene meer zijn ziek geworden. 1k werd op den 303len Maart 1840 bij de zieke koe geroepen, welke rceds op den 4'len April daaraanvolgende overleed, Ik ben vangevoelcn, dat strenge afzondering en afslagting der gebeterde koeijen, zoo als hier heeft plaats gehad, overal voldoende zou bevonden worden , mits men dan ook overal de orders geve en opvolge , zooals hier, door de onvermoeide waakzaamheid en vastberadenheid, vooral van den fungerenden Districts-Commissaris, den WelEdelen Gestrengen Heer pierssen , heeft plaats gehad.
Ik heb er dit willen bijvoegen, om te doen zien, dat de Long-zickte onder het rundvee in Zeeland niet alleen door afmaking is gestuit geworden.
Dit geval vind ik niet vermeld onder het Ticntal Waarnemingen, in de tweede uitgave der Verhandeling van tau iiebtiw, van bladz. 47—63, opgegeven.
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE UNDER HET RUNDVBE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 23
Commissie van Landbouw niet te hebben kunnen bevredigen. Er moest een boekje over de Longziekte worden gescbreven , ten einde zijne Landgenooten iets beters in banden te geven, dan zij er tot dus verre over badden mögen ontvangen. Dan, bij gemis van voldoende eigene kleedingstukken, beeft bij die aan anderen voor een groot gedeelte ontleend, ten einde bet bastaard-kind in een beboorlijk gewaad te voorscbijn te doen komen. Het gescbrift kan inderdaad niet ongepast worden vergeleken met zeker vrouwen-bandwerk, dat uit vele, zorgvuldig uitgeknipte en in eene bepaalde orde neljes wederom te zamengevoegde, lapjes bestaande, een ander uit-wendig fatsoen of patroon beeft aangenomen, boewel de grondstoffe dezelfde is gebleven.
Men zou dit alles wel aan zijne plaats kunnen laten , of met verscbooning kunnen bebandelen, voor zoo ver vah hehtum alleen ten doel mögt bebben gehad de raeerdere verspreiding van kennis nopens de longziekte te bevorderen; dan men beeft, volgens zijne uitspraak, bet werk te bescbouwen, als moe-tende dienen tot wegneming der zeer vele verkeerde en boogst oppervlakkige denkbeeiden aangaande den aard en oorsprong der ziekte, door eigene bescbou-wingen en nasporingen. Men kan voorzeker nut doen met de verspreiding van reeds bebende zaken, en bet is geen vereiscbte voor sommige beboeften oorspronkelijk te zijn, of iets nieuws of iets beters dan bet bestaande te leveren, tenzij dit laatsle als bet opzettelijk doel moet worden bescbouwd en men zicb laat voorstaan dit te bebben vervuld.
Uit dit oogpunt moet dan ook bescbouwd worden
|
||
|
||
|
||
24nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AANMERKINGEN OP J. VAN HEHTUM'S
de beschrijving, welke men in de verhandeling aan-treft over de longziekte in liet algemeen, namelijk, zoo als dezelve in hare verschillende karakters en teloop (sthenisch, asthenisch, acuut, chronisch, enz.) voorkomt, en de verschillende geneeswijzen, welke zij, naar deze omstandigheden, vordert. Maar hoe kan hetgeen hieromtrent wordt medegedeeld en voor-geschreven, op eigene waarnemingen en nasporingen berusten? Waar heeft van hebtum de ondervinding verkregen omtrent de behandeling der longziekte in al de wijzigingen, welke hij naar het beeld, hem door anderen voorgemaald, op het papier schildert, even als ware de ziekte door hem zelven onder al die vormen waargenomen, om stellige voorschriften ter genezing te geven, als op zijne nasporingen en ervaringen gegrond? Waaruit blijkt het, dat die geneeswijzen den uitslag] hebten opgeleverd, aan die voorschriften beantwoordende?
Het practische gedeelte berust dus geheel op hetgeen hij hieromtrent in eenig handboek kan hebben gevonden, en overgeschreven.
Op deze wijze fabriceert men gemakkelijk een boekje; men stelt namelijk nit twee of drie andere een vierde te zamen; en men zal moeten erkennen, dat vas hertum hiertoe, ook blijkens eenige andere zijner uitgegevene brochures, niet alleen veel geschiktheid, maar ook de vereischte stoutmoe-digheid bezit, om er den scbijn van oorspronke-lijkheid aan te geven, dat is , als een werk van eigene kunde en ondervinding te voorschijn te doen komen.
Hier had hij kunnen volstaan — dan, van hertum
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HEX RXJNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;25
wilde, ook als practiscli Schrijver, de man van ervaring zijn — met te vemijzen naar de reeds meergemelde verhandeling van Dr. franque , alsmede naar die van de Vee-artsen p. mouwen, l.r. yancalgab, c. t. is comte , n. p. main vis, en j. c. rutgebs, die alle de Longziekte hebben gezien en behandeld, en waarvan de berigten en waarnemingen te vinden zijn in het Vee-artsenijkundig Magazijn. De geneeswijzen , welke door van berttm in het alge-meen worden voorgesteld, (zoo als bet beaten moet , als op eigene waarnemingen sleunende) verschillen , uit een tberapeutiscb oogpunt, niet van de beliandelingen, door do gemelde en hon-derd andere Vee-artsenijkundigen , tot dus ver gevolgd. quot;Wij ontvangen derhalve ook bier geen meerder licbt, cm tot grondslag te strekken eener meer gelukkige genezing der Longziekte dan tot dus ver bestond. Of rekent valaquo; hertom misschien de slagtbijl onder de geneesmiddelen ? Wil bij welligt bet doodslaan beschouwd hebben , als bet middel, dat ons nader brengt tot de wetenschap-pelijke kennis der Longziekte? Indien de voor-treffelijkheid niet hierin kan worden gezocht, dan weet ik inderdaad niet, wat er vruchtbaars voor de wetenschap in zijne Geschriften te vinden is.
In de physiologische beschouwing van de Long-ontaarding schijnt bij er wel lets uit zijn eigen brein bij te hebben gevoegd, en dit is gebrekkig. Men zal hem niet ligt toegeven, raquo;dat de vastere raquo;vuil witte strepen der ontaarde longen niets anders laquo;zijn, dan ontaarde verdikte longvaten , die door-raquo;gaans zoodanig verdikt en gesloten zijn , dat er
|
||
|
||
|
||
26nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP J, VAN HERTUMS
raquo;noch bleed noch lucht meer indringen kan.quot; Zulke onjuiste begrippen omtrent den aard der ziekelijke long-verandering heeft hij wel bij niemand kunnen opdoen, die deze deelen bij de, aan Longziekte gestorvene of afgemaakte, Runderen met naauw-keurigheid en kennis van bet zamenstel der longen heeft nagegaan. Waar, mag men vragen, heeft van HERTirai eene voldoende ondervinding en bevoegd-heid verkregen, cm als nit de hoogte de behan-deling van anderen te beoordeelen, waarvan men onder anderen bet voorbeeld aantreft op bladz. 73 der Verhandeling (eerste uitgave), ten aanzien van den Heer j. a. van elbvrg, Genees- en Heelmeester te Loosduinen ? Is bet niet vermetel een toon van aanmatigend gezag te voeren , alsof men eene zaak alleen uit bet regte oogpunt beschouwt, waar-van men geene praktische kennis heeft verkregen, noch kunnen verkrijgen?
Wanneer van hertum toch spreekt van eigene na-sporingen en ondervindingen, bepalen zieh deze noodwendig tot de bescbouwing van eenige long-zieke runderen, gedurende een' körten tijd, en wat bet dooden heeft uitgewerkt, om de ziekte in Zee-land te stuiten. Hier kon hij geene andere ondervinding opdoen; itnmers heeft men zieh telken male, dat de longziekte zieh in Zeeland, in onderscbeidene districten, heeft geopenbaard, niet met eene genees-kundige bebandeling van de aangetaste runderen onledig gehouden, maar is men steeds onverwijld tot bet dooden van dezelve en van bet verdachte vee overgegaan (misscbien met uitzondering van bet geval te Graauw hiervoren vermeld), daar bet, vol-
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET RTJNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;27
gens de overtuiging van van hertbm, raadzamer en veel voordeeliger moet gehouden worden de ziekte, door gepaste maatregelen van Politic, voor te komen, en in hare beginselen te stuiten, dan hare genezing te beproeven, die altijd ihoeijelijk en zeldzaam be-vredigend is. Wij bebben, zegt hij, deze beginselen altijd voorgestaan, en door woord en daad in prak-tijk gebragt, en de ondervinding heeft de doelma-tigheid der door ons voorgestelde middelen in alien deele bevestigd. Toegegeven. Maar waar en boe kon dan van hertüm nasporingen doen omtrent de ziekte zelve, en de beste of verkeerde -wijze van bare bebandeling, om die uit zijne ondervinding te kunnen aanbevelen, en over die van anderen zulk eene veroordeelende uitspraak te doen, als bij zieh veroorlooft? Hoe weinige longzieke runderen beeft van herttoi van bet begin tot het einde der ziekte gadegeslagen, om eene algemeene bescbrijving der verscbijnselen, van het beloop, en karakter er van te geven? Aan boe weinige, Indien aan eenige, longzieke runderen heeft bij eene of meerdere ge-neeswijzen beproefd om over hare uitwerking ver-gelijkender wijze uit ervaring te kunnen oordeelen? Is ook de vulling van zoo vele bladzijden met, van elders reeds overbekende, zaken over bet beloop en de bebandeling der ziekte, uit het oogpunt van van hebtitm, niet als doelloos te bescbouwen, als men de uitroeijing beoogt door bet onverwijld dooden van den gedeeltelijken of geheelen verdachten veestapel? Overtollig voor het minst mag het beeten, dewijl met de uitvoering van dezen maatregel elke genees-kundige bebandeling in wederspraak staat (1). (1) Vee-arttenijknndig Mugaiijn , D. Itl, bladz. 60.
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
28 AANMERKINGEN OP J. VAN HERTÜM'S
Uebben wij bierboven reeds een proefje opgegeven van de onbeleefde wijze, waarop van hertcm geene zwarigbeid maakt bem te bejegenen, met wien bij in denkwijze verscbilt, de wijze , waarop de Heer van elbcrg door bem wordt bebandeld (verbandeling, eerste uitgave, bladz. 73—76) levert bet doorslaand bewijs op , boe weinig bij de gevoelens van anderen eerbiedigt; boe bij alle bescbeidenbeid nit bet oog verliest, ofscboon zelfs bescbeidenbeid van anderen jegens zicb verlangende.
Op bladz. 205 (Friend van den Landmari) vrordt door van hertum gczegd, dat door den Heer numan bet stelsel van afzondering als bet eenige en zekere middel, om de longziekte in baren voortgang binnen eenige maanden te stuiten, wordt aangeprezen, en wijders, dat Zijn Hooggeleerde bij dit stelsel scbijnt te volbarden en bet blijft aanbevelen. Geen wonder , dat van hertum zieh verpligt gevoelt, daartegen andermaal zijne stem te verhefFen, dat wil zeggen, de kastijdende roede te zwaaijen.
Ik wil niet beslissen, of de beteekenis, welke te dezen aan mijne voorstellen of bescbouwingen gegeven wordt, aan onscbuldige dwaling, eenzij-dige opvatting, of wel aan kwaadwillige uitlegging mag worden toegescbreven. Het laatste ben ik nog bet minst genegen te veronderslellen. Het zou mi] voorwaar als eene verregaande onwetenbeid, ja als eene onverscboonbare dwaasheid, niocten worden toegerekend , Indien ik de afzondering in abstracto voor bet eenige middel wilde bouden, om besmet-telijke vee-ziekten te stuiten. Gelijk elke, betzij oorspronkelijke, betzij gevolgelijk besmettelijkc
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE. 29
ziekte door het doodslaan van het vee, hetzij op eens, hetzij bij herlialing, kan worden le onder-gebragt, hoe zou. de longziekte hiervan kunnen worden uitgezonderd ? Sla het vee dood , en er zal wel geene longziekte meer zijn. De voorstanders der slagtbijl zullen in zoo ver wel altijd eene vol-doening behalen.
Wanneer ik (Magazijn D. III. bladz. 68) de af-zondering, als het middel ter beperking der longziekte aanbeval, geschiedde zulks in verband met de beschouwingen en berigten, welke dienaangaande toen bij de ßegering waren ingekomen, op welke officiele stukken alleen mijne advijsen ten opzigte der te nemen maatregelen konden gegrond zijn. Deze berigten waren, ten aanzien van den al- of niet besmettelijken aard, bepaaldelijk of de ziekte voor primitief- of slechts als secondair- besmettelijk moest worden gebouden, zeer uiteenloopende. Door de meeste Vee-artsenijkundigen en ook door den Heer President der Commissie van Geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in de provincie Gelder-land, werd de longziekte in haren oorsprong van een zuiver epizootischen aard gehouden, waarbij Wel aan secondaire besmetting gedacht werd, doch het onlbrak bij de deswege ingekomene verslagen steeds aan de stellige bewijs-gronden, Dezelve hieven bestendig in een' twijfelachtigen zin gesteld, zoodat de zaak bij voortduring in het onzekere werd gelaten. In sommige berigten werd omtrent de wijze van het ontstaan der ziekte of hare besmette-lijkheid naauwelijks eenig gewag gemaakt, of daarop niet als op eene hoofdzaak acht gegeven, behalve
3
|
||
|
||
|
||||
30
|
AANMERKINCEN OP J, VAN HERTUM'S
|
|||
|
||||
|
dat men de ziekte eenen tijdlang verkeerdelijk met den naam van slijmziekte bestempelde, (welke haar eerst later is ontnomen, nadat ik de Regering had voorgesteld de provinciale autoriteiten op het verkeerde dier Lenaming opmerkzaam te maken) en haar als van eenen catarrhalen aard beschouwde, kende men de uitbreiding niet, welke zij reeds in de jaren 1833 en 1834 — misschien reeds vroeger had verkregen, daar zij door de veehouders werd geheim gehouden, zonder dat er voldoende bemoei-jingen werden in het werk gesteld, om, door een onverwijld naauwkeurig onderzoek van alle stallen in elke Gemeente, den staat en de uitgebreidheid der ziekte te leeren kennen.
Indien men nu omtrent al zoodanige punten wel eene volkomene zekerheid dient te bezitten, om bij eene besmettelijke veeziekte tot zulk een' gewigtigen maatregel, als betreft het doodslaan van een aan-merkelijk gedeelte van den veestapel, over te gaan, in het vooruitzigt, dat daarmede het beoogde doel, zal worden bereikt, kon het wel, bij de onvolledig-heid der grondslagen, welke in dezen met betrekking tot de longziekte gevorderd werden, niet raadzaam geacht worden, in de bestaande omstandigheid, dien maatregel op haar toe te passen. Zal toch dit middel kunnen worden geregtvaardigd, het zal wel eene eerste voorwaarde blijven, dat men het vooraf omtrent de ziekte eens zij, waarbij hat zal worden aangewend, en dat er geen twijfel meer besta bij hen, die dezclve op openbaar gezag hebben onder-zocht, of zij als eene eenvoudig epizootische, of wel als eene epizootisch contagieuse, als eene primitief
|
|||
|
||||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET RÜNDVEE. 31
of als eene secondair besmettelijke ziekte moet worden aangemerkt. Zou het te mijnen opzigte niet hoogst onvoorzigtig zijn geweest op zoodanigen onzekeren voet, waarbij geene de minste waarborg van zieh later te kunnen verantwoorden, bestond, de doo-ding te hebben aangeraden? Er bleef das in den toestand, waarin de zaak zieh bevond, wel niets anders over, dan de strenge afzondering van het zieke van het gezonde vee voor te schrijven, inge-volge de algemeene landswetten, als het eenige middel om aan de ziekte, voor zoo ver zij kon gerekend worden zieh door besmetting te verspreiden — zijnde het hoofdpunt, waaromtrent de gevoelens toen uiteen liepen, paal en perk te stellen. Dit middel scheen ook als voldoende te kunnen worden beschouwd, Indien het met die naauwgezetheid, ernst en gestrengheid, in werking werd gebragt. Welke het gewigt der zaak vorderde, en op zoo-danige wijze, als waartoe, ter aangehaalde plaats, door mij, van bladz. 78—83, de hoofdaanwijzingen tot de regeling der uitvoering zijn gegeven. Aan deze bepalingen, die zoo vele volstrekt noodzakehjke voorwaarden ter beteugeling der kwaal waren, is echter in geene der toenmaals door de longziekte bezochte Provincien zulk een gevolg gegeven, dat daarvan eenige voldoende uitkomst kon worden te gemoet gezien, noch verkregen is.
Hoe toch geschiedde de afzondering in het alge-meen, en heeft zij bij voortduring plaats gehad ? Bij de aangifte, aan het hoofd der gemeenle, dat de longziekte op eene hoeve is uitgebroken, hetzij deze kennisgeving geschiedt, of door den vee-arts,
3*
|
||
|
||
|
|||
|
32nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMEKK1NGEN OP J. VAN HERTCTM'S
of door den veehouder, nadat in de meeste gevallen, de ziekte aldaar reeds een tijd lang heeft bestaan, en er meerdere runderen door zijn aangetast, wordt den veehouder aangezegd , het zij schriftelijk of bij monde , door den veldwacliter of agent van policie, dat liij de aangetaste of verdachte runderen van het gezonde vee moet afzonderen. Hieraan wordt dan voldaan, door de eerstbedoelde, op eenige schreden afstands , in denzelfden stal van de laatste te verwijderen, of ze op het best in een' afzonder-lijken en meer verwijderden stal onder eene loots, een afdak, in een boomgaard of eene weide te plaat-sen. Nu wordt de zaak meeslal verder aan liaar eigen beloop overgelaten. Of er op den duur,bij het ontstaan van meerdere zieken , aan de afzon-dering voldaan blijft, bierop wordt doorgaans wei-nig of geen acht geslagen. Mogelijk komt de veldwacliter eene enkele maal toezien , of verneemt liij er uit een' tweeden of derden mond naar, of de afgezonderde voorwerpen zieh steeds op de plaats bevinden, alwaar zvj in afzondering zijn gebragt, totdat zij stcrven. Intusschen wordt zelden eenig toezigt in acht genomen, dat het verkeer der huis-genoten en van vreemde lieden met het gezonde en zieke vee wordt belet of tegengegaan. Veelal zijn de landlieden of hunne onderhoorigen mede werkzaam aan het afmaken en hegraven van bet gestorven vee , van waar zij onverwijld daarop in de stallen , zonder zelfs van kleederen te verwis-selen, terugkeeren , ter verzorging van het gezonde en nog misschien onbesmette. Niet weinige gevallen zullen er bestaan, dat. dergclijkc afmakingen
|
||
|
|||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;33
geschieden, zonder dat eenige persoon der politic daarbij tegenwoordig was: zoodat met het gestorven vee naar welgevallen kan worden gehandeld.
Waar, mag men al verder vragen, is eene alge-meene opneming, van den veestapel in de besmette districten geschied, of zijn bchoorlijke registers aan-gelegd, ten einde de uitgebreidheid der ziekte te leeren kennen, en zieh daarmede hij voortduring bekend te houden ? Is er overal gevolg gegeven aan de aanschrijving van regeringswege, bij circulaire missive van 9 Augustus 1842, No; 140, 98 afdee-ling aan Heeren Gouverneurs der onderscheidene provincien en van het Hertogdom Limburg gedaan om te willen zorgen, dat in de gemeenten hunner respectieve gewestcn eene commissie van toezigt werd aangesteld, om wekelijks, immers bestendig, het vee op de stallen of in weiden te bezoeken, ten einde de hoofden der gemeente-besturen onafgebro-ken bekend te houden, of er zieh ziek vee bevindtraquo; opdat, zulks plaats hebbende, er dadelijk onderzoek naar zou kunnen worden gedaan? Ik antwoord neen. Die aanschrijving is wel door de respectieve Heeren Gouverneurs aan de plaatselijke besluren kenbaar gemaakt, maar is deze zoo eenvoudige als weinig kostbare maatregel, om zieh met den Staat en de uitbreiding der ziekte volkomen bekend te houden, ten einde de toe- of afneming na te gaan en op de besmette hocven het toezinft te houden, naar behooren uitgevoerd? Hierop echter komt het al-leen aan, om van den voorgeschreven maatregel het bedoclde nut tc kunnen verwaclitcn. Mij is een geval bekend, dat de longziekte iu hot begin van
|
||
|
||
|
||
34 AANMERK1NGEN OP I. VAN HERTUM'S
1844 op eene hoeve uitbrak, waaraan reeds een aanzienlijk getal runderen was gestorven, die voor en na bij nacht door de huisgenooten waren be-graven, zijnde bet bestaan der ziekte, gedurende meerdere weken, geheim gehouden. Toen dit nu eindelijk niet meer kon geschieden, werd er ken-nis van gegeven aan den Burgemeester der gemeente, die vervolgens op de zaak de noodige orders stelde. Ware hier, ingevolge de bedoelde aanschrijving, voor eene behoorlijke wekelijksche visitatie gezorgd geworden, de ziekte zou niet zoolang onbekend zijn gebleven, en men had door de afzondering van de eerst ziek gewordene beesten, den voorlgang kun-nen tegengaan, terwijl nu 13 stuks verloren gingen. Op denzelfden voet is, zoo niet overal, althans in vele gemeenten, te dezen aanzien gehandeld.
Ik wil niet in een onderzoek treden , of sommige Hoofden der Gemeente-Besturen, vooral der platte-lands Gemeenten , ten gunste banner onderboorige Ingezetenen, sommige verwaarlozingen achteloos of opzettelijk hebben voorbijgezien, of van de strenge uitvoering der voorgeschrevene verordeningen zijn terug gehouden. Het is bekend, dat sommige Burgemeesters ten platte lande zelve veehouders zijn, die, bijaldien bun eigen vee door eene besmet-telijke ziekte wordt aangedaan, met de overige veehouders in gelijke omstandigheden verkeeren, en voor wie dus de opvolging der maatregelen dezelfde moeijclijkheid te weeg brengt. Woont het Iloofd der gemeente in de Stad of elders , dan blijft de zorg voor bet uitvoeren der verordeningen meermalen aan ecnen Assessor-Veehouder overge-
|
||
|
||
|
||
LONGZ1EKTE ONDER HEX RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;35
la ten, die of met dezelve niet van nabij bekend is , voor de behandeling van zoodanige zaken slechts ten halve bekwaam, of daarin gebeel onkundig is, of die, mede om zijns zelfs wille, ten aanzien der zaak , misschien liefst handelt overeenkomstig den zin zijner mede-Veehouders.
Zijn het intusscben de Hoofden der Gemeenten, namelijk de Burgemeesters, die , ten platten Lande, met de Politie zijn belast, waarop de uitvoering van de voorgescbrevene maatregelen en de bandba-ving van deze rust, bet zal wel geen betoog noodig hebben, dat, wanneer bet deze Ambtenaren aan de noodige en voortdurende belangstelling, waak-zaambeid , ijver en gestrengheid in de uitoefening van bun gezag ontbreekt, alle voorschriften en middelen ter bereiking van bet doel ten eenemale vrucbteloos zullen blijven. En bestaan er geene middelen, om, ingeval van oogluiking of verzuim, de bedoelde Ambtenaren bij bunnen pligt te hou-den — iets , betwelk ik niet waag te beslissen — dan zou bet beter zijn de Longziekle en soorlge-lijke besmettelijke Vee-ziekten aan zieh zelve over te laten, al ware het alleen , om den scbrjn weg te nemen , dat met de, van hooger hand afkomstige, voorschriften openlijk den spot wordt gedreven, en dat zij op deze wijze van alle kracht ontbloot zijn. Is er gewaakt, dat geen schijnbaar gezond of zelfs ziek vee van de besmettelijke stallen werd vervoerd en ter markt gebragt? En mag niet dc verwaarlozing hiervan als de voorname oorzaak der voortdurende besmetting worden beschouwd : om welke tc voorkomen bet kemncrken van het
|
||
|
||
|
||
36nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANMERKINGEN OP 1. VAN HERTUM'S
vee met een bijzonder teeken , als van eene besmette hoeve af komstig , volstrekt noodzakelijk moet worden gehouden ?
Is op de markten zelve, bcpaaldelijk in die Pro-vincien en streken, alwaar delongziekte hethevigst heeft geheerscht, eenvoldoend toezigt ophetaldaarten verkoop aangebragte vee geliouden? Men zielietgeen hieromtrent, met betrekking tot eenige vee-markten in de provincle Zuid-Holland, elders (1) is aange-voerd, om zicli van bet tegendeel overtuigd te bouden. De voorbeelden bieromtrent, door mij aangevoerd (2) kunnen strekken, om aan te toonen, dat de maat-regel van afzondering een' onvoldoenden uitslag beeft moeten bebben. Men scbrijve zulks ecbter niet toe aan bet middel als zoodanig, maar aan de nalatigbeid en voorbeeldelooze slordigheid, waarmede bet van bet begin en later tot op dit oogenblik is uitgevoerd. Vooral zou de uitbreiding der ziekte door strenge afzondering bebben knnnen worden beperkt op den tijd, toen zij zieh nog niet algemeen bad vcrspreid. Indien op de algemeene verwaarlozing uitzonderin-gen bestaan, betgeen wel niet zal kunnen worden ontkend, daar er voorzcker ijverige en naauwgezette Hoofden van Gemeente-Besturen gcvondcn worden, op welke deze barde bewoordingen niet tocpasselijk mögen worden gemaakt, zoo zijn deze uitzonde-ringen vast niet zeer lalrijk, en zij kunnen niet in voordeeligc rekening komen, vergeleken met bet
|
||
|
||
(1)nbsp; JHagaiijn I). IV. bladz. 427.
(2)nbsp; nbsp;Zie liet Vce-aitsenijknndij; illaaaiijii, D. IV. blaih. 425 en Tols.
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET HUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;37
nadeel, dat door het verzuim is en steeds wordt voorlgebragt (1).
Maar bovendien moest, ten aanzien van het dooden, en de daartoe in betrekking staande ont-eigening van bet vee, in overweging worden genomen, in boe ver , volgens de bestaande wette-lijke bepalingen, daze maatregel op de Longziekte kon vrorden loegepast. Volgens de wet van 29 December 1799, en zoo dikwijls als deze vervol-gens, met wijziging, op nieuw tot en met den jare 1830, is vastgesteld, ter afwering en voorko-ming van de runderpest, was de maatregel van dooding, onder de daaraan verbondene scbadaver-goeding, alleen tegen deze ziekte ingerigt. Bij de uitbreiding, welke daaraan, bij besluit van 1 October 1809, werd gegeven, zijn, bebalve de ware runderpest, ook de kwade droes, de schaapspokken, en de dolle hondsbeet onder de ziekten opgenomen.
|
||
|
||
(1) Soortgelijke redenen schijnen , ten aanzien der Runderpest, in de \orige eeuw, in Frankrijk; aanleiding te hebben gegeven, dat do uitvoeving der policie-maatregelen tot liare stuiting door Let Gouvernement l)ij nitslulting vvcrd opgedragen aan de Militairo autoriteit, aan de Intendanten en Commissarissen in de verschil-lande provincien. Men zie: o. LELiFOND, Traiie sur la police. sanitoiro des animavx domcstiques, Paris 1838, pag. 100. Or-donnajtcc du rot concernant Vexecution des mcsures, ordonnee par sa majeste contrc la maladie epizootique dans les provinces qui en sont oßligees, du 1 JVovcmbre 1715. Deze ordonnantio zoonel als die van 10 April 1714, 24 Maart 1745, 19 Julijl746, 18 December 1774 en 15 Julij 1795, werden ter gelegenheid, dat de Runderpest in de jaren 1814 en 1815 op nieuw in ver-scliillcnde gewesten van Frankrijk groote verwoestingenaanrigtte, #9632;wederom in bet levcn gerocpen, en in working gebragt, bij lict Koninklijk besluit van 17 Jauuarij 1815.
|
||
|
||
|
||
38 AANMERKINGEN OP I. VAN HERTUM'S
waarvoor, ingeval van afmaking, eene billijke scha-devergoeding werd toegekend. De longziekte yterd daarbij echter niet aangewezen, als tot zoodanige ziekten te beliooren. Eene reden, op zieh zelve voldoende, waarom, op dien tijd, de maatregel niet in uitvoering kon ^worden gebragt, zonder gevaar te loopen, dat weldra deze of gene veehouders er zieh tegen zouden hebben verzet, indien men tot de onteigening van bunne bave, zonder wettig ge-zag, zoude zijn overgegaan. Zulk eene onwettige aanranding van eigendom zou te meerder tegen-stand bebben ondervonden, bij bet meer en meer toenemend besef van eigen regt, en vermits niet alle veebouders de longziekte voor besmettelijk bouden, en op ver na niet van de nultigheid van bet dooden overtuigd kunnen worden geacbt. Het zou tocb #9632;yveinig gebaat hebben, indien men liet hierbij op den vrijwilligen afstand van bet vee door een enkelen of zelfs meerdere eigenaren had willen laten aankomen, die, overtuigd van het belang der zaak, zoo voor zieh zelve als voor het algemeen, zieh goedschiks aan den maatregel zouden hebben willen onderwerpen. Wil men daarvan, in soorfgelijke omstandigheden, bet beoogde nut ver-wachten, zoo moet alle vrijwilliglieid kunnen ver-vallen, en kan alleen, indien ik niet dwaal, het gezag der wet in aanmerking komen, zooals zulks bij da boven aangehaalde wet ten aanzien der run-derpest was vastgesteld.
Het is bekend, dat de Finantiele Staat van bet Fonds voor den landbouw, wegcns de zware uit-
|
||
|
||
|
||
I,0NGZ1EKTE ONDER HEX RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;39
gaven voor aan de longziekte gestorven vee — waar-door echter aan de ziekte op zieh zelve geene de minste vermindering is toegebragt, — later eene algemeene dooding niet heeft veroorloofd. Ook •was hij de algemeene verspreiding der ziekte over honderde Gemeenten in de meeste provincien, de Lereiking van het doel moeijelijker geworden, wilde men den algemeenen veestapel niet op eens, als het ware, in de besmette streken uitroeijen. Im-mers wil men van den volkomen uitslag van dezen krachtigsten aller maatregelen verzekerd zijn, zoo meet men niet alleen het aangelaste en verdachte, maar ook veelal het nog schijnhaar gezonde vee, op de besmette hoeven opofferen.
Intusschen zal van hektbm kunnen zien, indien hij wil, dat ik in het IVde deel van het vee-artsenij-kundig Magazijn, van bladz. 440—448, ditonder-werp op nicuw uitvoerig heb behandeld. Daarbij lieh ik overwogen, in hoe ver ook nu nog, bij de ondervinding der gebrekkige naleving van de ver-ordeningen op het afgezonderd houden van long-ziek vee, en het veronachtzamen der, dienaan-gaande van Regcringswege bij berhaling gedane, aanschrijvingen, eene algemeene dooding niet alleen in de provincien, alwaar de ziekte zieh voor het eerst komt te openbaren, maar zelfs in de meest besmette gewesten, onder de later gewijzigde wet-ten, in aanmerking zal kunnen komen. Tevens zijn door mij eenige regelen opgegeven, welke zullen in acht dienen te worden genomen, om het bedoelde oogmerk te bereiken. Eindelijk wordt daarbij ver-
|
||
|
||
|
||
40 AANMERKINGBN OP 1. VAN HERTUM'S
wezen op de waarde van het vleesch, vet, huiden enz., welke door het lijdig afslagten van longziek vee, onder bepaalde voorwaarden, die mede be-trekking hebben tot de bevelling der gezondheid van den menscli, zullen kunnen worden bebouden.
Van hertdm geeft toe, dat de afzondering, niet over-al zoo is geschied, als behoorde; daaraan heeft vol-gens zijne overtuiging, veel ontbroken. Maar dit was, volgens hem, vooraf te berekenen. Hij beeft dit ten minste altijd voorzien. Ik wil aan zijne gave van verre- en helderziendheid in geenen deele te kort doen, doch hij zal wel de eenige Clairvoij-ant in zijne soort niet zijn, die in 1839, toen de longziektc reeds zes jaren en misschien langer bij ons bad geheerscht, nit de verkregene ondervin-ding, stellig kon vooruitzien, dat bij de algemeene laauwheid en nalatigheid, waarmede de zaak in de Ge-meenten werd behandeld, de ziekle wel nimmer, zon-der strengere verordeningen van beperking, zou kunnen worden uitgeroeid, noch aanmerkelijk vermin-derd. Dat aan de biertoe strekkende voorstellen en onlwerpen, waarmede ik mij, tot geene geringe vermeerdering mij nor werkzaamheden, betzrj nit eigene beweging of op uitnoodiging van hooger band, sedert vele jaren, schier onafgebroken heb onledig gebouden, tot dus ver geen gcvolg is ge-geven, zal wel het allcrminst aan mij hehooren te worden geweten, als zijnde zulks geheel afhanke-lijk geweest van de beraadslagingen, van autoritie-len boven mijnen invloed en gebied verheven (1).
(1) Hoe rersobillend het oordeul was der ondersoheidene cum-
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;41
Ik meen dus de beschuldiging, welke van herttoi ook te dozen goedvindt op mij als liet hoofd der vee-artsenijkundige dienst, in ons vaderland, te wer-pen, van mij te mögen afweren. Intussclien moet ik doen opmerken, dat hij mij hier eene waardig-heid toekent, welke ik mij inderdaad zelven onbe-wust ben te bezitten, of daarmede immer te zijn bekleed geweest. Ik betuig hem inmiddels mijnen dank voor de goede meaning, welke hij te dczen te mijwaarts koestert.
De Heer van hertum is vooral gramstorig, dat ik bem de eer niet laat wedervaren van de eerste te zijn geweest, die bet dooden van bet vec bij de longziekte heeft ingevoerd, of altbans daartoe de aanleiding heeft gegeven en medegewerkt , daar die maatregel reeds in 1838 in de provincie Zeeland is in werking gebragt, terwijl door mij gezegd wordt, dat de maatregel eener algemeene en gere-gelde dooding eerst inhetjaar IMO in Zwitserlancl met goed gevolg is aangewend. Indien men de bierover, op bladz. 424 van bet Magazijn (IVe D.)
|
||
|
||
missleu van landbouw nopens heiheTamcma.nmaatregelentogon de Ueerschende longziekte ander het rundvee, waaromlrent bij missive van den illinister van binnenl. zaken van 20 Januarij 18-12. H0. 169, 9= afdceling, de consideratien werden gevraagd, naar aanleiding van een, over hetzelfde onderwerp reeds in de provincie Zeeland ingevoerd reglement, goedgekeurd bij Z. M. besluit van 5 Januarij 1841, K0. G9, en hetgeen deswege, door de com-missie van landbouw in Utrecht, aan de commissien iudeoverige provincien werd voorgesteld, is te vinden in het reeds meermalen aangchaalde Magazijn, D. IV, bladz, 433—410.
|
||
|
||
|
||
42nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AANMERK1NGEN OP I. VAN HERTUMS
voorkomende, zinsnede naleest, zal men uit het verband kunnen zien, dat aldaar wordt gesproken over dezen maatregel, met betrekking tot andere landen , alwaar hij, voor zoo veel mij bekend is , voor bet eerst in het gemelde jaar in uitvoering is gebragt. Maar van hebtüm opene zijne verre- en belderziende oogen eens regt goed, en ontdoe ze van alle onzuiverheden der gekweste eigenliefde, welke den toegang van het zuivere licht bij bem schijnen te beletten, dan zal bij zien, dat op bladz. 13—15 (a. p,) duidelijk genoeg door mij is vermeid geworden, dat de longziekte reeds vroeger, namelijk van 1838—1842, in de provincie .ZeeZa/wi is ontstaan, en aldaar telkens door de, met ver-eischten spoed en ijver in het werk geslelde, maat-regelen van doodslaan, zoo van bet zieke als verdachte vee, telkens binnen körten tijd in haren voortgang is beteugeld geworden.
Was bet noodig zulks nogmaals te herbalen? Men zal mij dan ook wel willen ontheffen van den zijdelings aangewreven blaam, alsof ik de aan-gewende pogingen tot behoud van den vaderland-scben vee-staat openlijk zou miskennen of trachten te verduisteren. Die pogingen verdienen lof, om bare goede uitkomsten, boewel dan ook eene ont-eigening en dooding van longziek vee op hoog ge-zag in 1838 niet konden geacht worden in over-eenstemtning te zijn met de bestaande wet.
Wenscbt men nu,'dat daarvooreene eerzuilworde opgerigt, ik ben genegen er mede een' steen aan te leggen.
|
||
|
||
|
||
LONGZIEKTE ONDER HEX RUNDVEE.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;43
Het middel was niet nieuw, immers niet onbe-kend. De Verdienste der autoriteiten in Zeeland beslaat in de toepassing en aanwending van het-zelve, en geene provincie kon eene meer geschikte gelegenheid aanbieden dan deze, om er eene proef van te nemen, vooral wegens hare geisoleerde lig-
Ging-
Eene onnaauwkeurigbeid beeft vANiiEHTTMmij aan-gewezen, waaromtrent ik bekennen moet, dat zijne opmerking gegrond is. Ik beluig hem voor deze oplettendheid mijnen dank. Zonder de ontvangene aanwijzing zou ik welligt langen tijd over die font bebben kunnen blijven benen zien. Op biz. 8 en 9 (Magazijn IV*16 Deel) wordtdoor mij gezegd,datde Longziekte tot dus ver in al de Provincien onzes Lands is gevestigd gebleven, met uitzondering van Groningen, Vriesland, en Drenthe. Dit is onjuist, en van heutum heeft volkomen regt met aan te merken, dat de Longziekte zieh in de laatste vier jaren slechts eenmaal in de Provincie Zeeland beeft ver-loond, zoodat zij nu nagenoeg drie jaren daarvan volkomen is verschoond gebleven. Niemandwenscbtvuri-ger dan ik, dat zij dit voorregtlangmogebebouden, en dat tevens de overige Gewesten van die ziekte mögen bevrijd worden: waartoe wij bopen, dat spoedig meer kracbtdadige verordeningen van Regeringswege in working zullen worden gebragt, dan de tot dus ver bestaande.
Ik vlei mij duidelijk genoeg, in verband totmijne vroegere bescbouwingen, te bebben verklaard om-trent mijne gevoelens en zienslt;vijze, ten aanzien der
|
||
|
||
|
|||
|
|||
|
|||
#9632;
|
44 AANM. OP J. V. H. LONGZ. ONDER HET RUNDVEE.
middelen en maatregelen, welke zullen kunnen dienen en Leliooren te worden aangewend, om deLongzlekte te beteugelen, en zoo veel mogelijk gelieel uitteroeijen. Ik vertrouw dat van hertum behoorlijk toegelicht zal zijn onitrent die punten, waarin voor liem in mijne bescliouwingen nog eenige duisterlieid was overge-Lleven, en dat het hem nu verklaarbaar is geworden, waarom ik in mijne laatste T^erhandeling over de Longziekte, ten aanzien zijner meergemelde Verhandeling over betzelfde onderwerp, bet stil-zwijgen beb bewaard. Ik meen aan den wenscb van den scbriiver om over zijn gescbrijfte spreken en deszelfs inhoud te beoordeelen, behoorlijk zoo niet overvloedig en in eene dubbele mate te hebben beantwoord. Ik vertrouw te mögen rekenen hem eene genoegzame voldoening te hebben gegeven , zoodat hij zieh er mede tevreden zal kunnen stellen. Mögt dit het geval niet zijn, zoo moet ik verklaren het wapen van verdediging niet wederom te zullen opvatten, al mögt hij goedvinden, daartoe op nieuw aanleiding te geven, daar ik moet beluigen , dat de tijd, welke mij van de gewone werkzaamheden overschiet, mij te dierbaar is, om denzelven aan de overweging van geschriften als het onderhavige, hoe vleijend dan ook elders beoordeeld, te verkwisten!
|
||
|
|||
|
|||
|
||
VERBETERINGEN.
|
||
|
||
Opbladz, 18, reg. 1 en 2 van onderen, in den noot, sfaaft onaangenaamj lees: onaangenamer. raquo; i) 21, reg, 2Taaboven, Staat: Het mag nog niet veel meer dan roor; lees: Het mag voor niet veel meer dan voor.
ii raquo; 21, reg. 1 ran onderen, Staat: onderbrengen (1) zoodanig verslag; lees: onderbrengen (1). Zoodanig verslag.
|
||
|
||
|
||
|
||
}yjy7T*
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
^mmmmmm
|
||
|
||
mmmmmmmmmmamlmaammtm
|
||