-ocr page 1-

mmm

■kmi

i';

MILITAIRE WETTEN

vJipPf l

3W. ¥ ---

KEIJamp;STOLK TE WATER,

'-V/frr'■'frf ■ v ■s'quot;''' ' ^

Ém

•'J ^ ■. v'' ^ -~

gt;S 3

, aV «I

MET AANTEEKENINGEN,

DOOR

A. J. M. HUART en I. SALMON,

SvSPs

PH ■■

iU'^w.

(SU X^fLKiVIiaNX.)

pi

s h'1

./ I ê

S GR AVE N HA GE.

BELINFANTE. 1872.

PPCHT

Ü»

I?

-ocr page 2-
-ocr page 3-

/ife,...-.

/V/ /

P . ! IT C F r K T /SF i 7 o p

DE

MILITAIRE WETTEN

VOOR HET

KRIJGrSVOlK TE VATER,

MET AANTEEKENINGEN,

DOOR

A. J, M. ÏÏÜART en I. SALMON.

OFFICIEREN' VAN ADMINISTRATIE BIJ DE MARINE.

(SU FT I ^KjMKiVT.)

BfSKJOTHci-k ^KSUNIVjTR* U T R r r

HSrr ? T

ox»;*-

•S ORAVENHAGE.

GEBROEDERS BELINFANTE.

-ocr page 4-

Gedrukt bil Golgt;r. Belinfante, te quot;s Hage.

-ocr page 5-

le GEDEELTE.

(Crimineel quot;Wetboek en Reglement IVi-iJtiSiMiclit of Discipline).

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Bladz. X. Do Militaire Wetboeken, hoewel niet in het Staatsblad geplaatst, moeten als bij het Staatsblad gearresteerd, geacht worden wettig te zijn afgekondigd en aXzoo wettiglijk verbindende kracht te hebben.

Arr. H. R. 6 Maart 1S49 en 19 Junij 1849. (Zie bijl. n0. 20).

Bladz. 3. In de aanteekening op art. 5 , 7e regel, moeten vervallen de woorden: -adjunct-administrateurs.quot;

Bladz. 5. Tusschen de 1e en 2° alinea te voegen:

Een militair, behoorende tot het krijgsvolk te lande, die aan boord van een oorlogsvaartuig, waarmede hij tot het doen eener militaire exp'.ditie vervoerd wordt, misdrij f pleegt, is onderworpen aan de wetten voor het krijgsvolk te water.

Zie art. 8 tweede gedeelte van het Crimineel Wetboek voor bet krijgsvolk te lande.

Bladz. 5. Tusschen de 3® en 4e alinea te voegen :

Zee-miliciens zijn ook oan de bepalingen van dit Wetboek onderworpen, zoodra zij zich in werkelijke dienst bevinden, d. i. van het oogenblik dat zij zijn overgenomen door den daartoe aangewezen officier, totdat zij met groot verlof van boord vertrekken. Alleen in de verschillende geva'en van Desertie zijn al de b)

-ocr page 8-

6

de zee-miütie ingelijfden onilerworpen aan de militaire regtspraak ter zee. (Zie art. 155 Wet van 19 Augustus 1861 Stbl. nquot;. 72).

Bladz. 6. In de aanteekHning na de le alinea te laten volgen:

De expiratie van diensttijd is op zich zelve onvoldoende, zoo lang het paspoort niet is uitgereikt.

H. C. M. Beige, 19 Juin 1842.

Onder aan to voegen ;

Zie aant. op art. 12.

Bladz. 10. Na de aanteekening op art. 11 te voegen:

Eene disciplinaire straf door den kommandant opgelegd ter zake van een feit dat een misdrijf daar stelt, belet eene latere vervolging voor den krijgsraad niet.

Echter behoort dan bij het opleggen der straf op de reeds ondergane disciplinaire straf gelet te ivorden.

Bladz. 12. Na de aanteekening op art. 12 te voegen:

Geene wettelijke bepalingen schrijven voor, welke regter de bevoegde zal wezen, wanneer een tot de zee- en een tot de land-magt behoorende persoon, te zamen een misdrijf plegen.

Art. 14 C. W. v. h. Krijgsvolk te Lande, beslist die stelling regtstreeks waar het de connexiteit geldt van een militair en een burger, te weten, wanneer er een commun delict is gepleegd.

Zoo kan in dit geval het beperkte beginsel ook op andere gevallen, waarin connexiteit plaats grijpt, niet worden toegepast.

Het is daarom noodig dat in dusdanige gevallen elk der in dezelfde zaak betrokkene beklaagden voor zijn competenten regter teregt sta.

Dientengevolge moeten de stukken, indien dit plaats heeft, na afloop worden medegedeeld aan den Auditeur-militair, ten einde ten aanzien van den soldaat zoodanige demarches te doen als die ambtenaar pligtmatig en oorbaar zal achten.

(Zie over connexiteit Mr. Pols, Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, pag. 91—95.)

In twijfelachtige gevallen, wie de bevoegde regter is moet aan den gewonen regter de voorkeur gegeven worden boven den militairen of exceptieven, om den eenvoudlgen regel dat elke exceptie binnen enge grenzen beperkt moet worden.

-ocr page 9-

7

(Zie Mr. H. van dek Hoeven, Opmerkingen over 'ie Ned. Strafwetgeving K. te Lande, bladz. 120, 2e druk.)

Aan de militaire Regtbanken behoort bij uitzondering de kennisneming van door Nederlandsche militairen gepleegde misdrijven, en zijn zij alzoo onbevoegd om over misdaad niet in Nederlandsche militaire dienst begaan te oordeelen.

Arr. H. K. 27 Junij 1843.

Bij de toepassing van art. 12, lette men op het bepaalde bij art. 159.

Bladz. 14. Na de aanteekening te voegen ;

Zie van Deinse, § 100 en volg. 120 -126.

Bladz. 15. Na de 7e alinea te laten volgen ;

Bij cumulatie van bedriegelijke opligting strafbaar ingevolge art. 405 C. P., en desertie in tijd van vrede strafbaar ingevolge art. 145 C. W., moet de bedriegelijke opligting als het zwaarste der beide misdrijven beschouwd worden.

Adv. Adv. fiskaal 30 April 1856, B nquot;. '25.

Bladz. 17.De laatste zinsneden der aanteekening luidende: Hem voor altijd uit den militairen stand te verwijderen of den onder-officier enz.;

te lezen ;

voor altijd uit den militairen stand te verwijderen.

en na de aanteekening te voegen:

De straf met den strop wordt voor misdrijven in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd vervangen door tuchthuisstraf van 5—25 jaren. (Zie wet van 17 September 1870 Stbl. n°. 162 als bijl. n°. 21 hierachter gevoegd).

Bladz. 17. De aanteekening op art. 17 moet aldus gelezen worden :

Zie deswege bladz. 57 en 58, lle Hoofdstuk, 3e deel der Verordeningen voor de Kon. Ned. Zeemagt, waarbij bepaald is, dat enz.

Bladz. 18. De aanteekening op art. '20 aldus te lezen :

Dit artikel geldt alleen voor den militairen regtcr, zoodat de burgerlijke regter, geroepen tot de kennisneming van een delict of overtreding door militairen begaan , de boete moet opleggen. De wijze vau berekening der detentie is aan den regter uvergelaten.

-ocr page 10-

tlAJL

ijcJvj amp;cyU ^

■^jul

-^Wu^' -l^e^y^. fêr~£^L--*sC

'^^~I^J-lt;4JUt/p A4Ji, s, ^^-lt;-A-

^ t ch^-duA. quot;^i-i J^L. amp;gt; J

Is? O^iö ^iét ^£^t ^ -^Uo

Ó-(P / y' 0~^y L^uy^a —. ^-i-xuLL'V (U-C-^

JltL^S :

Alt;S A

oÓ4A~-4fy^ L^LA^UJy^^ -^lagt;

^PU^t-^ÓLy^ ^

---tdsó^VO , lt;£-amp;

-ocr page 11-

Aju^ /y -A

1^7 ^ U^J lt;/j -Zu^-tL*^ U-OL^-C^ ••—t^-^lt;--i^wi_-o tyCt^A^ e^c^

y^ '

ttsOC^

K

LxJt-

-ocr page 12-

8

Bij dit artikel moet in aanmerking genomen worden, yan welke soort van arrest of detentie zal behooren te worden gebruik gemaakt. De artt. 45, 46 en 47 C. W. houden de bepalingen op welke wijze het arrest en de detentie aan officieren, onder-officierea en manschappen kan worden opgelegd.

Aangezien de boeten, waartoe men kan veroordeelen, naarmate van de omstandigheden, grooter of kleiner kunnen zijn, zoo moet de duur van het arrest of de detentie naar dien maatstaf in aanmerking worden genomen; echter kan er dan ook slechts sprake zijn van eene soort van arrest of detentie.

Volgens de artt. 45, 46 en 47 kan het arrest voor de officieren, onder-officieren en mindere schepelingen verzwaard of niet verzwaard zijn, zooals die artikelen dat opgeven, al naar dat de regter vermeent dit op het feit te moeten toepassen.

Maar het zou onbillijk zijn enz.

Dit beginsel is ook door het Hoog Militair Geregtshof aangenomen bij cene resolutie van 14 December 1869.

De boete mag niet worden veranderd in correctionele gevangenisstraf.

Sent. H. M. G. 2 Maart 1826, 18 April 1826, 17 Oct. 1840, II Dec. 1840.

Ook waar de boete slechts facultatief is gesteld, kan dit art. worden toegepast.

Sent. H. M. G. 26 Febr. 1833.

Zie wijders v. d. Hoeven, bladz. 212—216 en Pols, bladz. 130.

Zie omtrent het ondergaan der detentie in plaats van geldboete het aangeteekende op art. 196 E. Z.

Bladz. 20. In de aanteekening op art. 22 in de le alinea staat:

«De wet van 28 Junij 1854 (Staatsblad nquot;. 96) heeft» waarvoor te lezen :

De wetten van 28 Junij 1854 (Stbl. n°. 96) en van 17 Sept. 1870 (Stbl. n'. 162), hierachter gevoegd als bijl. nquot;. 2 en nu. 21 hebben, enz.

Het begin der 2e alinea te lezen :

Bij eerstgenoemde wet enz.

Bladz. 21. Na de aanteekening op art. 22 te voegen :

Bij de wet van 17 Sept. 1870 {Stbl. n0. 162), is de doodstraf afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de militaire strafwetten

-ocr page 13-

9

is bedreigd , doch alleen ten aanzien van misdrijven in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd; aij blijft echter gehandhaafd in alle gevallen van oproer, opstand, zamenzwering, zamen-rotting of muiterij, voorzien bij de artt. 85 tot 92 C. W. K. te W. voor zooverre die misdrijven worden gepleegd aan boord in volle zee of in den vreemde ook in tijd van vrede.

De doodstraf voor misdrijven, in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd wordt vervangen, die met den strop door tuchthuisstraf van 5—25 jaren, en die met den kogel door kruiwagenstraf van 5—15 jaren.

Als schepen die zich in volle zee bevinden worden beschouwd: 1quot;. de schepen die na eene Nederlandsche reede te hebben verlaten, de uiterton gepasseerd hebben ;

2°. de schepen, in de Overzeesche bezittingen gestationeerd, wanneer zij zich op plaatsen bevinden, waar geen hulp kan worden verwacht.

Zie bijl. n0. 22.

Bladz. 21. In de aanteekening op art. 24 te veranderen: Ministeriele beschikking van 14 Febr. 1859, n0. 65, in Zie Verordeningen Kon. Ned. Zeemagt, 3e deel, 11 e Hoofdstuk, bladz. 57.

Bladz. 24. In de aanteekening op art. 36 te veranderen:

De Ministeriele beschikking van 15 Dec. 1848, n0. 75, in Het Hoofdstuk Justitieele voorschriften. Verordeningen voorde Zeemagt, 3e deel, lle Hoofdstuk, bladz. 33—36.

Bladz. 26. De aanteekening op art. 39 aldus te lezen : De straf van als schelm aan den wal te worden gezet is voor mindere schepelingen bij de wet van 28 Junij 1854 (SM. nquot;. 96) afgeschaft; voor de onder-officieren is dezelve behouden gebleven. Zie de aant. op art. 157 C. W.

Hoe deze straf moet uitgevoerd worden, is in het C. W. K. te W. niet voorgeschreven, doch zal men zich daarbij kunnen gedragen naar den zin van art. 44 C. W. K. te Lande.

Gemeld art. 44 bepaalt, enz.

Bladz. 29. In art. 46 staat ;

«aan handen en voeten «,

lees;

«aan handen of voeten».

-ocr page 14-

10

Bladz. 30. Na de aanteekening op art. 47 te voegen ;

Zie t. d. Hoeven, bladz. 258.

Bladz. 31. Na de aanteekening op art. 52 te voegen;

De eenige verzachtende omstandigheid, welke uitdrukkelijk is vermeld, is de toevallige dronkeusehap (zie avt. 14 C. W.). Mr. Pols, bladz. 166 en 167, noemt nog als verzachtende omstandigheid de langdurige preventieve detentie.

Bladz. 32. Tusschen de le en 2e alinea te voegen:

Bij Mr. Pols vindt men aangeteekend:

• Bij sententie vtm 4 Mei 1860 is aangenomen, dat de slechts vijftienjarige leeftijd van den gedetineerde aanleiding kan geven om, op het voetspoor van het algemeen wetboek van strafregt, de toerekenbaarheid der gepleegde feiten niet als zoodanig volledig te stellen, dat aan den gedetineerde de infamerende straf van den kruiwagen met de daaraan verbonden vervallen-verklaring van don militairen stand zou moeten worden opgelegd, doch dat deze omstandigheid als eene reden van verschooning kan worden beschouwd, die het opleggen van eene mindere straf gedoogt.quot; En na de aanteekening te voegen

Militaire straffen mogen niet vervangen worden door straffen uit het Wetboek van Strafregt, noch omgekeerd, en moeten bij de verligting van de militaire straffen de ligtere steeds genomen worden uit de straffen in art. 22 C. W. genoemd.

Bladz. 33. Derde Titel. Algemeene beschouwing, 13e regel, beginnende bij:

en al moeten wij bekennen enz.

aldus te lezen:

en daarom is teregt de doodstraf bij de wet van 17 Sept. 1870 (Stbl. no. 162), voor die misdaad behouden.

Bladz. 37. Na de aanteekening op art. 58 te voegen :

Zie Doneaud, Notions pratiques du droit maritime, pag. 94. «On appelle rancjon an traité conclu entre le capteur et le capture, traite' en vertu du quel celui-ei est remis en liberte', moyennant une somme convenue el déterminée. La ranron n'est généralement pratique'e que par les corsaires; encore n'est-elle pas admise par toutes les puissances. L'Angleterre la proscrit d'uue manière absolue. En France, il n'est pas permis a Tofficier de marine de consentir quot;a un traité de rancjon que dans le eas de

-ocr page 15-

11

force majeure, et dans ee cas même, Facte de ranpon doit être soumis b. la juridiction chargée du jugement des prises. Enfin, même pour les nations qui admettent la rancjon, il est evident qu'on ne peut l'appliquer qu'a Tennemi, et jamais aux allies ou aux neat res.-

Bladz. 38. Na de aanteekening op art. 60 te voegen;

Zelfs al heeft het geroep of geschreeuw, aangeheven met het doe! om schrik en verwarring onder het volk te brengen, dit gevolg niet gehad, is het ingevolge dit art. strafbaar, ook al ■wordt de vijand er niet door begunstigd.

Bladz. 51. Op art. 85 als aanteekening te voegen :

In de gevallen voorzien bij de artt. 85— 92 blijft de doodstraf gehandhaafd, wanneer die misdrijven gepleegd zijn , in volle zee of in den vreeuide ook in tijd van vrede. Zie omtrent de straffen, welke de doodstraf vervangen, de aant. op art. 22.

Bladz. 57. In de aanteekening op art. 98, onder de straffen voor de mindere schepelingen moeten vervallen de woorden: als schelm aan den wal zetten.

Bladquot;- 57. In de aanteekening op art. 99, tusschen de le en 2e alinea te voegen :

Wordt de in de laatste zinsnede van dit artikel genoemde misdaad begaan In tijd van vrede, dan wordt zij gestraft met eene kruiwagenstraf van 5—15 jaren; in oorlogstijd is de doodstraf behouden (zie wet 17 Sept. 1870 Stbl. nquot;. 162).

Bladz. 58. Na de aanteekening op art. 99 te voegen :

Feitelijke aanranding of beleediging met woorden van een lid, enz. des krijgsraads in eene krijgsraadsvergadering door een beschuldigde is behalve Je quaUficatie voorzien bij art. 99, verzet of beleediging jegens een ambtenaar der regterlijke magt op de teregtzitting van den krijgsraad, voorzien bij art. 222 en volgenden C. P. (Advies Adv. fiskaal, 12 Nov. 1849).

Het verzet tegen een korporaal der mariniers met twee mariniers, uitmakende het geleide van don beschuldigde en op bevel van het Openbaar gezag daartoe gekotnmandeerd, is wederspan-nigheid jegens den gewapenden arm handelende ter uitvoering der bevelen van het Openbaar gezag, ingevolge art. 209—212 C. P. (Vonnis Zeekr. W. S. te Vlissingen, Jan. 1850, geapprobeerd door het H. M. G. 1.

Het ontnemen en vernielen eener sententie, tijdens de voor-

-ocr page 16-

12

lezing door den Secretaris en het plegen van geweld jegens dien ambtenaar is: het vernielen van een stuk behoorende tot de lijfstraffelijke regtszaken, gepleegd met feitelijkheden jegens den openbaren bewaarder van dat stuk (Art. 255, 1 e ged. in verband met artt. 254 en 256 C. P.)

Bladz. 58. Op art. 100 als aanteakening te voegen;

Het strafregt kent alleen hoogeren rang toe aan hoogeren graad of kommando. Militairen die op denzelfden graad staan, hebben geen rang onderling, tenzij een hunner met het kommando belast is.

Zie omtrent het al dan niet behouden der doodstraf de aan-teekening op art. 99.

Bladz. 59. Na de aanteekening op art. 101 te voegen :

Een verlofpas kan niet gelijk gesteld worden met een reisorder (feuille de route) waaraan eene toelage of reisgeld is verbonden, doch wel met een gewoon binnen- of buitenlandsch paspoort. De vervalsching van zulk een stuk valt mitsdien in de termen van art. 153 C. P. en niet in die van art. 156 C. P. (Rei. H. M. G. 26 Mei 1868.)

Dit is ook aangenomen bij een door het Hof geapprobeerd vonnis van den Zeekrijgsraad te Hellevoetsluis van 1 December 1869.

Zie omtrent het al dan niet behouden der doodstraf de aanteekening op art. 99.

Bladz. 61. Opart. 104 als aanteekening te voegen:

De straf met den strop is vervangen door tuchthuisstraf van 5—25 jaren,. wanneer dit misdrijf in tijd van vrede gepleegd wordt; in oorlogstijd blijft zij behouden.

Bladz. 63. Zesde Titel. Algemeene beschouwing bij te voegen ;

De verklaring van afvoering uit het vaste korps behoort in een vonnis achterwege te blijven, vermits die afvoering is eene administratieve handeling, welke uit administratieve bepalingen voortvloeit , en niet door den regter kan worden uitgesproken. (Adv. Adv. fiskaal 20 Febr. 1871).

Bladz. 75. Na de aanteekening op art. 134 te voegen : Schuldigverklaring aan desertie kan aanleiding geven tot ontneming of verlies van de eereteekenen waarmede de schuldige is versierd. (Zie de besluiten omtrent de instelling van eereteekenen achteraan).

-ocr page 17-

13

Bladz. 78. Id de aanteekening op art. 140 tusschen de 2e en 3e alinea te voegen :

De doodstraf is vervangen door kruiwagenstraf van 5—15 jaren (Wet 17 Sept. 1870 Stbl. n0. 162).

Bladz. 81. Na de aanteekening op art. 143 te voegon: Zie bijl. 19.

Bladz. 82. Na de aanteekening op art. 146 te voegen :

Passagieren kan in geen geval worden gelijk gesteld met verlof, daar het eigenlijk bestaat in eene vrijstelling van dienst voor eenige uren, en geenszins is eene vergunning om buiten het garnizoen te gaan, hetgeen voor den schepeling moet geacht worden te zijn, de gemeente waarin of waarbij zijn schip zich bevindt, zoodat een schepeling, welke zich onder die omstandigheden buiten zijn garnizoen verwijdert, en op verder dan e'én uur afstand door de politie wordt gearresteerd, zich schuldig maakt aan desertie in tijd van vrede, misdrijf omschreven en strafbaar gesteld bij art. 137 C. W. K. te W. (Adv. Adv. fiskaal 29 April 1869).

Bladz. 84. Na de aanteekening op art. 152 te voegen :

De doodstraf is vervangen door kruiwagenstraf van 5—15 jaren (Wet van 17 Sept. 1870 Stbl. n,,. 162).

Er bestaat tusschen twee of meer personen geen complot of afspraak tot desertie, wanneer zij het plan daartoe eerst gevormd hebben aan den wal na het verlaten van het schip. Adv. Adv.-fiskaal. 22 Mei 1855, L. B. nquot;. 25.

Bladz. 87. Na de aanteekening op art. 156 te voegen : Jongens als oppassers bij officieren dienstdoende kunnen niet als loontrekkende bedienden worden beschouwd, tenzij zij daarvoor eene afzonderlijke belooning ontvangen.

Mariniers echter wel, omdat deze boven hunne soldij eene bedongene toelage ontvangen (Res. H. M. G. 14 Aug. 1832).

Hoewel de H. R. vroeger het door een loontrekkend bediende ten eigen bate aanwenden van gelden, hem door zijn meester tot het doen van betalingen ter hand gesteld als diefstal in loontrekkende dienst heeft beschouwd, doch hierop in later tijd is teruggekomen, is het H. M. G. constant gebleven in zijne jurisprudentie conform de vroegere uitspraken van den H. R., dat genoemde feiten moeten beschouwd worden niet als misbruik van vertrouwen (art. 408 C. P.); doch als diefstal in loontrekkende dienst (art. 386, n°. 3, C. P.).

-ocr page 18-

14

Het Hof neemt namelijk aan, dat gelijk in meerdere artikelen van den C. F. feiten, die eigenlijk slechts de elementen van het misdrijf van misbruik van vertrouwen bevatten, toch door de wet onder het begrip van diefstal worden gebragt, zoo ook art. 386 n0. 3, in algemeenen zin moet worden opgevat, zoodat alle ontvreemdingen van den bediende tegenover zijn meester daaronder vallen, en dus ook in dit artikel eene afwijking gevonden wordt van het algemeen begrip van diefstal. (Adv. Adv. fiskaal, 18 Maart 1871, L. B. no. 28).

Bladz. 88. In de aanteekening op art. 157 na den 6en regel te voegen:

Het H. M. G. heeft echter later het begrip in bovenvermelde sententie vervat, niet gehandhaafd, maar de straf bij art. 386 nquot;. 1 C. P. bepaald, toepasselijk verklaard.

Bladz. 89. In de aanteekening op art. 158 te veranderen , Artt. 56 en 57 van de inwendige dienst in :

Artt. 54 en 62 Reglement op de inwendige dienst.

Bladz. 100. De aanteekening op art. 28 vervalt.

Bladz. 101. Na de aanteekening bij te voegen ;

De degradatie van Dek- en Onder-officieren in het vaste korps gaat steeds gepaard met afvoering uit het vaste korps, en aangezien die Dek. en Onder-officieren voor onbepaalden tijd in dienst zijn, heeft de afvoering noodwendig het ontslag uit de dienst ten gevolge.

Bladz. 102. Na de 2e alinea der aanteekening te voegen; Vermindering in klasse van schepelingen tot het vaste korps behoorende, heeft de finale afvoering uit het korps ten gevolge, waarin zij niet weder kunnen worden opgenomen dan op magtiging van den Minister van Marine.

Zie omtrent de disciplinaire straffen, de instructie voor de kommanderende officieren 5e afdeeling, 4e Hoofdstuk, 2e deel der Verordeningen voor de Zeemagt, de regeling van het personeel Dek. en Onder-officieren enz. 3e afdeeling, 6e Hoofdstuk, en de bepalingen betreffende de Zee-miliciens, 18e Hoofdstuk, le deel der Verordeningen voor de Zeemagt.

Het overige der aanteekening op bl. 102 en 103 vervalt tot: «Wijders is bij art. 10 enz#quot;

Zie bijl. n0. 22.

-ocr page 19-

15

In de ranglijst (bijl. n0. 1) moet vervallen:

Bladz. 112. Majoor.

• 118. Dir. Off. v. Gezondheid 2de kl.

Adjunet-Administratenr.

» 115. Eerste Zeilmaker.

Schoolmeester.

Tweede Bootsmansmaat.

Derde Bootsmansmaat.

Bootsmansleerling.

Tweede Schiemansmaat.

Derde Schiemansmaat.

Kwartiermeester van do barkas. quot; 116. Vierde Stuurman, benevens het gemelde inde aanmerkingen.

Stuurmansleerling.

Vierde Timmerman.

Vierde Zeilmaker.

Tweede Smid (geweermaker).

Tweede Kuiper.

Offlcierskok.

quot; 117. Stafmuzijkant.

Scheerder.

en bijgevoegd worden:

Bladz. 11-4. Na: Eerste Timmerman.

Eerste Zeilmaker.

• 113. Na: Kajuitskok.

Offlcierskok.

Staf-muzijkant.

» 117. Bootsmanslesrling en 2e klasse.

Stuurmansleerling, welke gelijk gesteld zijn met Matroos, terwijl de op 1 April 1871 in dienst zijnde Bootsmansleerlingen le en 2e klasse, en Stuurmansleerlingen gehandhaafd blijven in den graad van korporaal.

en veranderd worden:

Bladz. 113* Dir. Off. v. Gezondheid 1ste klasse, in Dir. Off. v. Gezondheid.

Ingenieur, in Officier Machinist 1ste klasse. Officier Machinist, in Officier Machinist 2de klasse.

• 115- Eerste Kuiper, in Kuiper.

Eerste Bootsmansmaat, in Bootsmansmaat. Eerste Schiemansmaat, in Schiemansmaat.

-ocr page 20-

16

Bladz. 145. Na bijl. no. 11 te voegen :

Bij Kon. besluit van 30 Dec. 1866 (Sthl. n0. 244) is eene verandering gebragt in het ondersoheidingsteeken zelf, doch blijven ingevolge art. 5 van dat besluit alle bestaande bepalingen nopens bet verkrijgen en het verliezen van het regt op het eereteeken, het verstrekken en uitreiken er van , zoomede het verwisselen van het cijfer van dienstjaren van kracht.

Bladz. 130. Na bijl. no. IS te voegen :

Bij Kon. besluit van 19 Febr. 1869 iio. 13, is bepaald, dat op het verbeuren van het eereteeken voor belangrijke krijgsverrigtingeu de bepaling van toepassing is, die bij Kon. besluit van 19 Dec. 1832 n0. 72 , ten aanzien van het Metalenkruis is vastgesteld.

Na bladz. 160 te voegen :

No. 20.

ARREST VAN DEN HOOGEN RAAD DER NEDERLANDEN.

Zitting van den 19 Junij 1849.

Overwegende, dat door den req. wordt beweerd, dat de militaire wetboeken geene wettelijke kracht hebben, doordien dezelve niet zijn afgekondigd. *

O. te dien opzigte, dat in het met eene wet gelijkstaand vóór de invoering der eerste Grondwet vastgesteld Soaverein Besluit van den 18 Dec. 1813 {Stbl. van 1814 n0. I), en dus bij eene wet is bepaald, dat alle wetten in het Staatsblad zullen geplaatst worden, en dat zulks, wat de militaire wetboeken betreft, niet is geschied;

O. echter, dat die wet niet in dien zin moet worden opgevat, dat daaruit zonde voortvloeijen, dat de wetgever zich zeiven zoodanige onveranderlijke regelen heeft voorgeschreven, dat het hem niet zou zijn veroorloofd geweest daarvan bij eene latere wet, hetzij geheel, hetzij voor eenig bijzonder geval, af te wijken, welk laatste omtrent de militaire wetboeken dan ook in de daad heeft plaats gevonden.

O. toch, dat bij de besluiten van den 20 Julij 1814 {Stbl. nquot;. 85) en 15 Maart 1815 (Stbl. n0. 26), welke besluiten alle de vereischten

-ocr page 21-

17

van wetten bevatten, ale zijnde blijkens derzelver inhoud daargesteld door den Souvereinen Vorst met gemeen overleg van de Staten-Gene-raal, ten aanzien der militaire wetboeken alleen is bevolen, dateven-gemelde wetten, welke de daaraan geannexeerde militaire wetboeken arresteerden, in het Staatsblad zonden geplaatst worden , en zulks , gelijk in die wetten uitdrukkelijk wordt gezegd, ten einde en met last, dat een iegelijk, die zulks mogt aangaan, zich dienovereenkomstig zoude gedragen, en met het kennelijk doel, om, door gezegde wetboeken afzonderlijk te doen drukken en verkrijgbaar te stellen , aan een ieder de gelegenheid te geven om daarmede te kunnen bekend worden, zooals dan ook de officieel uitgegevene exemplaren, ten blijke dat dezelve als authenthiek moeten beschouwd worden, door een daartoe bevoegden ambtenaar zijn onderteekend.

0., dat derhalve de openbaarmaking der militaire wetgeving, gelijk die hier heeft plaats gehad, bij de wet zelve geacht zijnde voldoende te zijn, het den regter, welke de innerlijke waarde dier wet niet mag beoordeelen, geenszins is geoorloofd, om die openbaarmaking voor onvoldoende te verklaren;

0., dat dienvolgens de aangevoerde middelen tot cassatie zijn onaannemelijk ;

Verwerpt enz.

No. 21.

Wet van 17 Sept. 1870 tot afschaffing der doodstraf (5(6/. n0. 162), luidende:

Wij WILLEM III, bij de oratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog tan Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooien lezen, salnt! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben. dat het noodzakelijk is de doodstraf af te schaffen, met het na te melden voorbehoud ten aanzien van de militaire strafwetten ;

Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1.

De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.

2

-ocr page 22-

18

Artikel 2,

De doodstraf wordt mede afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de militaire strafwetten wordt bedreigd, doch alleen ten aanzien van misdrijven in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd.

Niettemin blijft de doodstraf gehandhaafd in alle gevallen van oproer, opstand, zamenzwering, zamenrotting of muiterij, voorzien bij de artt. 85 tot 92 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, voor zooverre deze misdrijven aan boord worden gepleegd in volle zee of in den vreemde ook in tijd van vrede.

Artikel 3.

De doodstraf door de burgerlijke strafwet bedreigd wordt vervangen: door levenslange tuchthuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de artt. 86, 87, 296, 299, 301 en 303 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor kindermoord anders dan in het geval, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl n0. 102);

door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren voor de misdaden, voorzien bij de artt. 76, 77, 79, 80, 81, 82, 83, 91, 94, 95, 96, 97, 125, 316, 344, 365 en 381 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor manslag voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, en voor brandstichting anders dan in de gevallen, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl n». 102) ;

door tuchthuisstraf van vjjf tot twintig jaren in alle andere gevallen.

Artikel 4.

Wanneer in de gevallen van art. 3 de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragt of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen , kan de levenslange tuchthuisstraf vervangen worden door tuchthuisstraf van minstens vijfjaren en de tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren door correctionele gevangenisstraf van driejaren minstens.

Artikel 5.

Het laatste lid van art. 13 der wet van 29 Junij 1854 (S(6Z. n0. 102) wordt ingetrokken.

-ocr page 23-

Artikel 6.

De poging der misdaden, waartegen in art. 3 levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren is bedreigd. wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.

Artikel 7.

De doodstraf, door de militaire strafwetten bedreigd , wordt, in de gevallen, voorzien bij het eerste lid van art. 2, vervangen;

die met den strop door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren;

die met den kogel door kruiwagenstraf van vijf tot vijftien jaren.

Artikel 8.

Deze wet is ook van toepassing op misdrijven voor haar in werking treden gepleegd.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naanwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's Gravenhage, den 17den September 1870.

WILLEM.

De Minister van Justitie,

Vgt;N LILA AR.

De Minister van Oorlog,

J. J. TAN MULKEK.

De Minister van Marine,

BROCX.

Uitgegeven den September 1870.

De Minister van Justitie, VAN LU-AAR.

-ocr page 24-

20

No. 22.

Militaire Straffen bedreigd bij hel Crimineel Wetboek voor liet krijgsvolk te water en het Reglement van krijgstucht, in verband met de daarin later gebragte wijzigingen.

veranderd in tijd van.

vrede in : krniwagenstraf 1 van 5 tot 15 jaren. I

blijft gehandhaafd voor/

de misdaden voorzien bij del, , , . ^ . artt. 85-92 C. W. voor f ™et '7, ^ Tpf zoo ver die worden gepleegd!1870' 'StaatMad 162-aan boord, in volle zee ofl in den vreemde, ook in tijd ]

van vrede. /

Straf des doods met den kogel.

en 7 2e lid van

art.

vervallen en veranderd door: krniwagenstraf van 3—15 jaren.

vervallen en veranderd voor Onderofficieren in : als schelm aan den wal zetten en degradatie vermeld bij art. 41 C. W. t l

SChepelin-Ur;an 28 Junij 1854,

', ®rsequot;' [Staatsblad nquot;. 96.

voor beiden kan de opge-l

legde straf gepaard gaan!

met detentie, vermeld bij

art. 46 C. W.

Kielhalen en laarsen.

art. 1 en 2 le lid en 3 van de wet van 28 Junij 1854 , Staatsblad n0. 96.

Van de ra vallen en laarsen.

art. 1 , 2 2e lid van de

Als schelm aan den wal zetten.

Cassatie

Degradatie

Slagen met handdaggen.

Arrest of detentie.

eene straf alléén toepasselijk op Onderofficieren

art. 2 21 Junij n». 96;

resolutie Hoog Militair Geregtshof van den 24 Julij 1866.

van de wet van 1854, Staatsblad


-ocr page 25-

21

KKUGSIÜCHIELIJKE SIEAPFBN.

voor Officieren.

Arrest in de hnt,

met of zonder acces.

Arrest in de hnt met of zonder waarneming van dienst.

voor Onderofficieren.

Arrest in de hut met of zonder waarneming van de dienst,

of sluiting in de boeijen op den gewonen scheepskost op water en brood.

voor mindere schepelingen.

Slagen met hand daggen.

Sluiting in de

boeijen op den bij deze straffen is ge-gewonen Woegd : vermindering in scheepskost of[ klasse voor bepaalden of op water enlonbepaalden tijd.

brood.

Schaften aan bak n». nul.

Het vuilste werk aan boord doen.

vervangen door degradatie voor eenen bepaalden of on bepaalden tijd, met of zon der arrest;

arrest met of zonder waarneming van dienst.

art. 7 van de wet van 28 Junij 1854 , Staatsblad nquot;. 96.

art. 8 van de wet van 28 Junij 1854, Staatsblad n». 96.


-ocr page 26-
-ocr page 27-

2e GEDEELTE. (Regftsplegliig- bij de Zeenaagt «nz.)

-ocr page 28-
-ocr page 29-

Bladz. 3. Op art. 5 als aanteekeniog te voegen :

Blijkt het den kommanderenden officier niet dadelijk, bij het in dit artikel bedoelde onderzoek, dat de gearresteerde zich werkelijk aan eene krijgstuchtelijke overtreding heeft schuldig gemaakt, twijfelt hij of eene zaak wel krijgstuchtelijk kan worden afgedaan, of is hij van oordeel, dat zij voor eenen krijgsraad behoort te worden gebragt, dan zal hij ten spoedigste eene Commissie van twee Officieren benoemen, geassisteerd door een Officier van Administratie der 3e klasse, een Scheepsklerk of een ander daartoe bekwaam persoon, en aan deze opdragen, om een voorloopig onderzoek naar het gebeurde in te stellen en al zulke informatiën in te winnen, als dienen kunnen, om de afdoening der zaak, hetzij door den krijgsraad, hetzij door hem kom-mandant te vergemakkelijken en te bespoedigen.

Te dien einde maakt die Commissie van hare bevinding een Proces-Verbaal op.

Dat Proces-Verbaal moet zijn gedagteekend , en de verklaringen inhouden van allen, die ter voorloopige inlichting door de Commissie zijn gehoord.

Ieder dier verklaringen wordt door degenen, die ze hebben afgelegd, onderteeken d, doch niet beëedigd.

Voorts wordt in dat Proces-Verbaal melding gemaakt van al hetgeen aan de Commissie door eigene waarneming aangaande het

-ocr page 30-

26

gepleegde feit is trebleken. Bij zaken, waarbij dit van belang kan wezen, zullen alzoo de tijd waarop en de toestand der plaats waar het misdrijf is gepleegd, naauwkeurig moeten worden omschreven, en zal tevens voor het geval, dat door de Commissie eenig buitengewoon versehijnsel in den gemoedstoestand van den verdachte of van de getuigen wordt waargenomen, daarvan melding werden gemaakt.

Ook zal eene korte beschrijving der in beslag genomen voorwerpen daarin worden opgenomen, mitsgaders , al hetgeen verder over het gebeurde meer licht zou kunnen verspreiden.

Model Proces-Veebaal.

Op heden den.......hebben wij ondergeteekenden {naam

en kwaliteit van Officieren- Commissarissen) geassisteerd door {naam en kwaliteit van den Secretaris) ons ingevolge den ons door den

......Kommandant van Zr. Ms.......verstrekten last,

des {voor of na) middags ten . . . ure, begeven naar.......

(q/ zoo er geene plaatsopneming noodig is) ons vcreenigd in (1).

Aldaar gekomen, hebben wij al dadelijk bevonden dat {duidelijke beschrijving van de plaats waar het misdrijf is gepleegd, en van den toestand, waarin zij zich bij het onderzoek bevindt).

Daarop hebben wij voor ons doen verschijnen, (naam, kwaliteit

en ouderdom)......welke ons heeft medegedeeld......

{de verklaring van den comparant moet zooveel mogelijk, vooral waar het belangrijke bijzonderheden, gebezigde uitdrukkingen, enz. betreft, met de eigen woorden van den getuige teruggegeven worden ; men tracht voorts duidelijk te zijn, en vermijdt allen noodeloozen omhaal) en ten bewijze hiervan na voorlezing en volharding deze zijne verklaring hier heeft onderteekend.

(........)

Waarop wij den verdachte.....(naam, kwaliteit en ouderdom)

voor ens hebben doen verschijrcn, die blijkbaar in......

gemoedstoestand verkeerde, zooals ons bleek uit (2) . . . .

(1) Is er geene plaatsopneming noodig, dan vervalt natuurlijk dit gedeelte van het Proces-Verbaal.

(2) Valt er niets omtrent den gemoedstoestand van den verdachte op te merken, dan vervalt deze zinsnede.

-ocr page 31-

a?

Door ons ondervraagd, verklaarde hij dat.....waarna hij

na voorlezing en volharding, deze zijne verklaring hier heeft onderteekend.

(.........)

Vervolgens zijn alsnog voor ons verschenen:

lo...... (naam , kwaliteit en ouderdom]......die verklaarde ......en deze zijne verklaring na voorlezing en

volharding hier heeft geteekend.

(.........)

2°.....(Als n0. 1).

enz. enz.

Door den (zoov eelsten) getuige is ons overgegeven......

{beschrijving van het stuk van overtuiging) dat wij in beslag genomen en bij dit Proces-Verbaal gevoegd hebber:.

Van het bovenstaande hebben wij dit Proces-Verbaal naar waarheid opgemaakt.

De Commissarissen, belast met het eerste onderzoek.

De Secretaris.

Bij het opmaken van een dergelijk Proces-Verbaal, houde men steeds in het oog, dat hier alleen sprake is van een summier en voorloopig onderzoek, dat, zoo het misdrijven geldt, later nog door eene naauwkeurige instructie gevolgd wordt. Men zal dus het onderzoek niet te ver uitbreiden , maar alleen trachten een goeden leiddraad te maken, zoo voor de beoordeeling der zaak door den Kommanderenden Officier, als voor de latere instructie door Officieren-Commissarissen.

Dat Proces-Verbaal zal, na door de Commissie en den haar als Secretaris toegevoegden persoon onderteekend te zijn, aan den Komm anderenden Officier worden overgegeven , die alsdan handelt overeenkomstig het bepaalde bij de artt. 6, 7 en 8.

Zie Verordeningen voor de Zeemagt, li'1 Hoofdstuk, S'16 deel.

Bladz. 3. Op art. 7 als aanteekening fo voegen;

Zie aanteekening op art. 11' van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water.

Bladz. 3. De i.aulct kening c p art. 8 moet vervallen tot op bladz. 4, de 2° regel van onderen en daarvoor in de plaats gelezen worden :

Het Proces-Verbaal van hot onderzoek bij art. 5 bedoeld ,

-ocr page 32-

28

wordt met een extract uit het Stamboek en uit het Conduite-boekje door den Kommanderenden Officier aan den Kommandant der Zeemagt toegezonden, en zal alsdan door dezen naar bevin-c,:ng van zaken overeenkomstig art. 8 gehandeld worden. Blijkt het uit het eerste onderzoek dat een militair zich in gemeenschap met burgers aan het plegen van een commun delict heeft schuldig gemaakt, dan zendt de Kommandant der Zeemagt de stukken aan don Officier van Justitie bij de Arrondissements-Regtbank, onder welke de plaats waar het feit is begaan ressorteert, met aanbod om den beschuldigde, wanneer deze in arrest is, aan hem over te leveren. (Zie de aanteekening opart. 12 C. W. Krijgsvolk te Water.)

Bladz. 6. Op art. 9 als aanteekening te voegen;

Krachtens dit art. behoort de regel te zijn, dat de gestrafte tot herstel van het hem naar zijne meening aangedane onregt, de tusschenkomst van de hoogere militaire autoriteit inroept; de uitzondering dat daartoe de tusschenkomst des regters wordt ingeroepen.

Bladz. 6. Op art. 10 als aanteekening te voegen:

Het bij dit artikel bedoelde arrest is van de ligtste soort en zal in den regel met waarneming van dienst gepaard gaan.

Bladz. 6. Op art. 11 als aanteekening te voegen :

In de zeldzame gevallen, waarin eene klagte is gerigt tegen een Officier, die voor den Zeekrijgsraad kan teregtstaan. (Vlag-, Hoofd- en Kommanderende Officieren , kunnen krachtens art. 50 der Provisionele Instructie voor het Hoog Militair Geregtshof, alleen voor genoemd Hof teregtstaan) wordt geprocedeerd als volgt: De klager (dat, is: hij die de klagt heeft ingediend) en de beklaagde (dat is: hij die de straf, waarover wordt geklaagd, heeft opgelegd) alsmede de getuigen , indien deze gehoord worden, leggen hunne verklaringen voor den krijgsraad af; van hunne verklaringen wordt op de gewone wijze Proces-Verbaal opgemaakt.

De verklaringen der getuigen worden door hen beëedigd, indien geene redenen daartegen zijn.

Is de krijgsraad genoegzaam voorgelicht, dan verklaart hij de zaak voor voldongen en stelt de stukken in handen van den fun-gerenden fiskaal, ten einde den krijgsraad te dienen van advies.

Na dit advies ontvangen te hebben, beschikt de krijgsraad bij resolutie op de klagte. Die resolutie wordt ingerigt volgens model bijlage Nquot;. 23 hierachter gevoegd.

-ocr page 33-

29

Wordt de zeekrijgsraad aan boord van een der wachtschepen binnengaats gehouden , dan wordt de resolutie vóór hare pronuntiatie met de processale stukken ter approbatie aan het Hoog Militair Geregtshof toegezonden.

In dat geval kunnen zoowel de klager als de beklaagde in hooger beroep bij gemeld Hof komen.

Wordt de zeekrijgsraad daarentegen buitengaats gehouden, dan wordt de resolutie na van het fiat-executie van den Kommanderenden Officier, die den krijgsraad heeft benoemd, voorzien te zijn, ten uitvoer gelegd.

In de gevallen, dat de klagte gsrigt is tegen een Vlag-, Hoofd-of Kommanderenden Officier, wordt gehandeld als volgt;

Binnengaats. De klagte wordt door den klager aan den Kommanderenden Officier ingediend, die haar binnen 24 uur met een extract uit het Strafregister van den klager aan den Directeur en Kommandan/ der Marine of den Vlootvoogd opzendt, en daarbij tevens de verklaring aflegt, dat de klager zich in arrest bevindt. Door gemelde Autoriteiten worden daarna deze stukken zonder verwijl aan het Hoog Militair Geregtshof opgezonden, ten einde verder op de gewone voor communicatoire processen aan-genomene wijze te worden beregt

Buitengaats. De klager begint met eene voorloopige klagte aan den Kommanderenden Officier in te dienen.

Deze geeft daarvan onmiddellijk kennis aan den Vlootvoogd of den Oudstaanwezenden Kommanderenden Officier, die binnen 24 uren twee Officieren benoemt, welke door hem worden belast met het instellen van een naauwkeurig onderzoek nasr het gebeurde, en wien een daartoe geschikt prsoon , als Secretaris wordt toegevoegd.

Ingeval het schip zich alleen bevindt, geschiedt de benoeming eveneens binnen 24 uren door den Scheepsbevelhebber zeiven.

De Officier, tegen wien de klagte gerigt is, heeft het regt om aan de Commissarissen de personen aan te wijzen, die hij wenscht dat zullen worden gehoord, alsmede de omstandigheden op te geven , die hij wil onderzocht hebben.

De Commissarissen zijn verpligt, de aldus aangewezen personen te hooren en de aangeduide omstandigheden te onderzoeken.

Zij zullen ook niet weigeren die getuigen te hooren, wier verklaringen de klager in zijn belang acht.

Voor het overige hooren zij al zulke getuigen, en onderzoeken zij al de omstandigheden, wier kennis of wier verklaringen zij voor eene juiste en onpartijdige uitspraak noodig achten.

-ocr page 34-

so

Zij zijn echter niet bevoegd den Officier, tegen wien de klagt is gerigt, te hooren.

De getuigen worden door hen onder eede gehoord: daarbij worden, voor zooveel de aard dezer procedure dit toelaat, de gewone voorschriften omtrent het hooren van getuigen in acht genomen.

De klager wordt in geen geval tot eedsaflegging toegelaten.

De Commissarissen onthouden zich ten strengste van in de stukken een eigen oordeel over de al of niet gegrondheid der klagt uit te spreken.

Zij zijn even als degene, die hun tot Secretaris heeft gediend, tot geheimhouding verpligt van al hetgeen hun met betrekking tot de zaak bij het door hen ingestelde onderzoek is gebleken.

Nadat zij al de door hen noodig geachte informatiën ingewonnen hebben, sluiten zij voorloopig het onderzoek, waarvan zij aan den Officier, tegen wien de klagt is gerigt, alsmede aan den klager, kennis geven.

Zoowel de Officier, tegen wien de klagt is gerigt, als de klager, kunnen, zoo zij dit verlangen, inzage bekomen van de gehoudene instructie.

Acht de heklaa^de Officier de gehoudene instructie niet volledig, dan kan hij de nadere aanvulling daarvan eisehen; evenzoo zal de klager, indien hij dit noodig oordeelt, eene nadere aanvulling der instructie aan Commissarissen kunnen verzoeken.

De inwilliging van dat verzoek zal door Commissarissen, niet anders dan bij eene gemotiveerde (bij de stukken te voegen) resolutie kunnen worden geweigerd, en dan alleen, indien de Commissarissen van oordeel zijn, dat het hooren van nadere getuigen niet het minste nut voor den klager of den beklaagde kan opleveren.

Nadat deze suppletoire instructie geëindigd is, of indien zoowel de beklaagde als de klager na gehouden inzage verklaard hebben, dat zij geene suppletoire instructie verlangen , worden de op de zaak betrekking hebbende stukken met bijvoeging van een Extract uit het Strafregister van den klager door Commissarissen ingepakt, gewaarmerkt, behoorlijk verzegeld en daarna per eerste scheepsgelegenheid aan het Hoog Militair Geregtshof opgezonden. Vóór die opzending zijn zoowel de beklaagde als de klager des verkiezende bevoegd aan Commissarissen eene memorie in te leveren, houdende al zulke opmerkingen , als partijen in hun belang geraden

-ocr page 35-

81

achten. Deze memorie wordt bij de stukken gevoegd, doch iiiet aan partijen medegedeeld.

Al het vorenstaande verrigt zijnde, maken Offlcieren-Commis-sarissen van het volvoeren van den hun opgedragen last rapport aan de Autoriteit, die hen heeft benoemd.

Zoodra de klager eene in Nederland gelegen haven bereikt, zal hij zijne definitieve klagt indienen, en zich tegelijkertijd ter voldoening aan art. 10 der Kegtspleging in arrest begeven; doet hij zulks niet, dan zal art. 21 van het Reglement van Krijgstucht in verband met art. 12 der Regtspleging op hem worden toegepast.

De Kommanderende Officier zal de klagte alsdan ten spoedigste door tussohenkomst van den Directeur en Kommamiant der Marine aan het Hoog Militair Geregtshol' inzenden, onder bijvoeging van eene verklaring, houdende dat de klager zich in arrest bevindt.

Bladz. 7. De twee laatste alinea's ondoraan vervallen evenals op bladz. 8 tot:

De superieur zoowel enz.

Bladz. 10. Op art. 15 als aanteekening le voegen :

Na de benoeming van Officieren-Commissarissen moet de zaak altijd door eene beslissing van den regter worden beëindigd.

Bladz. 20. Na de aanteekening op art. 41 te voegen ;

Wanneer arrestanten de waakzaamheid der schildwachten ontduiken en uit hun arrest ontvlugten, kunnen die schildwachten op grond van art. 2S7 en volg. P. geregtelijk worden vervolgd Van die ontvlugtirg moet onmiddellijk worden kennis gegeven aan den Commissaris van Politie, den Procureur-Generaal der provincie en don Advokaat-Fisknal . met do geheole toedragt der zaak.

Bladz. 25. Na de aanteekening op art. 50 te voegen :

Suggestieve vragen, d. z. die vragen, waarbij men door de wijze van inkleeding der vraag, den getuige of beklaagde een bepaald antwoord in den mond legt, mogen niet gedaan worden; als zoodanig moeten ook beschouwd worden, vragen waarbij men een getuige of beklaagde, eene geheele reeks door hem nog niet beleden of erkende feiten en bijzonderheden door een eenvoudig ja of neen als waar doet erkennen of wel doet ontkennen.

-ocr page 36-

32

Bladz. 37. Na do le alinea te voegen :

De halve moei van den beschuldigde mag geen getuigenis onder eede afleggen (Vonnis A. R. Maastricht, 10 Febr. 1846).

Bladz. 41. In de aanteekening op art. 77, de 3e alinea, aldus te lezen ;

Op militairen, door Off.-Comm. als getuigen gereqnireerd, niet verschijnende, is art. 70 R. Z. van toepassing, terwijl wanneer het burgerlijke getuigen betreft, van de niet verschijning Proces-Verbaal wordt opgemaakt, hetwelk opgezonden wordt aan den Off. van Justitie bij de betrokken Arrond.-Regtbank, met verzoek die onwillige getuigen nogmaals te doen requireren en zal die ambtenaar verder ingevolge artt. 179 en 180 Wetb. van Strafv. handelen, zooals hij zal vermeenen te behooren.

Bladz. 43. 17e regel van boven staat;

het dekreet ;

moet zijn:

de decreten.

11e regel van onderen staat;

een der commissarissen:

moet zijn ;

van Officieren-Commissarissen.

Bladz. 59. Na de aanteekening op art. 113 te voegen : Zie aant. op art. 108 omtrent Adelborsten 1ste klasse. Officieren der Mariniers, niet dienst doende op een bodem, kunnen niet als leden van den zeekrljgsiaad benoemd worden.

Bladz. 60. Als aanteekening bij art. 11S te voegen ;

De krijgsraad behoort steeds voltallig te worden gehouden.

Bladz. 6-4. Na de aanteekening op art. 129 te voegen .-

De krijgsraad mag niet treden in eene taxatie der waarde van ontvreemde goederen en een gedetineerde veroordeelen tot vergoeding der toegebrngte schade, in te houden van zijne te verdienen soldij.

Zulks doende, gaat de krijgsraad de grenzen van zijne bevoegdheid en regtsmagt te buiten, als strekkende die bevoegdheid en regtsmagt zich slechts uit tot het vervolgen en straffen van misdrijven door personen, tot het krijgsvolk te water belioorende, gepleegd, terwijl de beoordeeling van alle civiele zaken behoort

-ocr page 37-

tot de corapctentie van den gewonen burgerlijken refter, zooals zulks uitdrukkelijk, ten aanzien van de Zee- en Landmagt is voorgeschreven liij art. 48 P. I. H. BI. G., terwijl ook de vordering tot schadevergoeding van eene beleedigde partij, te vervolgen tegelijk met de strafactie, zooals die is voorgeschreven bij het algemeen Wetboek van Strafvordering voor den militairen regter niet van toepassing is.

Eene taxatie of vergoeding van schade kan worden geregeld of door partijen bij onderlinge schikking, bf wel aanleiding geven tot het instellen van eene vordering voor den burgerlijken regter.

(Res. H. M. G. 28 Sept. 1858.)

Bladz. 68. Vdor art. 145 te voeu;en:

Een beschuldigde geweld plegende jegens of met woorden een der leden enz. van den krijgsraad in deszelfs zitting beleedigende, zullen ter beregting dier nieuwe misdaad dezelfde Leden, Fiskaal en Secretaris, uitgenomen het Lid legen wien het geweld of de beleediging gepleegd is (in wiens plaats een ander zal worden benoemd) moeten benoemd worden, welke deel uitmaakten van den krijgsraad, waarin het voorval heeft plaats gehad. Alhoewel zij bij het voorval zijn tegenwoordig geweest, zijn zij echter niet in de zaak betrokken, evenmin als de gewone burgerlijke regter kan gezegd worden betrokken te zijn in eene op deszelfs teregtzitting voorgevallen opschudding.

Van het voorgevallene moet dadelijk Proces-Verbaal opgemaakt worden op den eed bij den aanvang van den krijgsraad gedaan en door den President en den Secretaris geteekend of wel melding daarvan in de notulen gemaakt worden.

Het Proces-Verbaal of het authentiek extract uit de notulen, is de grondslag waarop de zaak moet worden vervolgd; het bevat een volledig bewijs op grond van art. 43G en 437 Wetboek van Strafvordering in verband met artt. 1905 en 1907 B. W.

De beschuldigde kan op staande voet in den krijgsraad worden geboord en de zaak vercier worden afgedaan of wel kunnen er om die zaak te onderzoeken , Off.-Comm. benoemd worden en door dezen als getuigen gehoord de aanklager en verder allen die bij het gebeurde tegenwoordig waren, uitgezonderd de personen , waaruit de krijgsraad was zamengesteld.

Zoodanige aanranding of beleediging moet niet alleen gequalificeerd worden als verzet of beleediging van zijn meerdere in rang maar ook tevens als gepleegd jegens een ambtenaar der regterlijke magt

3

-ocr page 38-

34

op de teregtzitting van den krijgsraad, voorzien bij art. 228, 2de ged. C. P. arlt. 24, 26 en 28 Burg. Kegtsv., artt. 305, 306 laatste gedeelte en 310 Wetboek van Strafvordering.

Advies Adv. fiskaal 12 Nov. 1S49.

Bladz. 70. Op art. 151 de aanteekening te voegen

Zie artt. 60 en 61 R. Z.

Bladz. 73. In de aanteekening op art. 160, de 2e alinea aldus te lezen:

Aangezien het absolveren van de instotóe altijd een groot bezwaar is voor een beschuldigde, omdat hij nog gedurende een ouzekereu tijd onder de blaam der beschuldiging blijft, moet men naauw-keurig nagaan, wat de wetgever met de woorden berekenbaar mogelijk heeft bedoeld.

En na de 3e alinea te voegen ;

De feiten en omstandigheden waaruit men afleidt of berekent, dat later nog andere bewijzen met betrekking tot de misdaad zullen kunnen worden ingewonnen, moeten echter tijdens het uitspreken van de absolutie van instantie reeds aanwezig zijn.

Bladz. 75 op art. 167 als aanteekening te voegen:

Wanneer een beklaagde ter disciplinaire correctie verwezen wordt, zal hij echter bij het vonnis moeten worden veroordeeld in de kosten en misen van de Justitie en die van den processe, vermits hij door zijne handelingen heeft aanleiding gegeven tot de procedures , die voor den krijgsraad zijn gevoerd en hij, als resultaat daarvan, zal worden schuldig verklaard aan eene overtreding der krijgstucht.

Adv. Adv. fiskaal 26 Junij 1855 L. B. no. 30.

Bladz. 83. Na de algomeeue beschouwing te voegen : Contradictiën der beklaagden kunnen als aanwijziglngen van schuld gelden.

Arr. H. E. 16 Oct 1849.

Des beschuldigden ontkentenis van ten processe bewezen daadzaken, betrekkelijk zijne gedragingen en houding voor en bij het gepleegde feit, kan in verband met die omstandigheden tot aanwijzing dienen om den regter de overtuiging van schuld te geven. Arr. H. E. 20 Dec. 1853 en 14 April 1858.

Tot ten laste gelegde daden moeten niet alleen handelingen en bedrijven doch ook woorden gebragt worden.

Arr. H. E. 14 Nov. 1854.

-ocr page 39-

35

Ofschoon de bekentenis van een beschnldigde, zelfs buiten regten gedaan als uiterlijke aanwijzing mag worden aangenomen, kunnen echter zijn stilzwijgen en houding geenszins daartoe leiden.

Arr. H. R. 30 Aug, 1842.

Bladz. 85. Na de aanteekening op art. 172 te voegen:

De oudere leden behooren hun gevoelen niet openbaar te maken, alvorens de jongere dit hebben gedaan.

Over elk punt behoort afzonderlijk te worden geraadpleegd en gestemd. De President brengt slzoo eerst in omvraag, of de bij de klagte gestelde daadzaken wettig en overtuigend zijn bewezen: zijn er meerdere misdrijven gepleegd, of wel is de toedragt van de feiten zeer ingewikkeld dan zal hij de feiten splitsen , en elk feit afzonderlijk in beraadslaging en stemming brengen, opdat met juistheid blijke, wat de meerderheid van den krijgsraad voor wettig en overtuigend bewezen houdt. Nadat dit is uitgemaakt, brengt de President, altijd beginnende met het jongste lid in omvraag, hoedanig de door den krijgsraad als bewezen aangenomen feiten behooren te worden gequalificeerd (dat is: bij welk artikel der strafwet, op het plegen van dusdanig feit straf is gesteld).

Eerst nadat dit is beslist, wordt de vraag aan de orde gesteld, of de schuld van den beklaagde aan de als bewezen aangenomen daadzaken wettig en overtuigend is gebleken. Zijn er meer beklaagden, dan moet van ieder afzonderlijk worden beslist, wie voor hoofddader, wie voor medepligtige en wie voor onschuldig moet worden gehouden. Daarna moet voor iederen schuldigverklaarde worden beslist, welke straf hem moet worden opgelegd, waaraan zich dan de vraag, of, en voor wien der schuldigverklnarden , er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn , als van zelve aanknoopt. Daarbij zal het onderscheid in het oog moeten worden gehouden, dat er bestaat tusschen feiten en omstandigheden, die den Regter er wel is waar toe leiden, om juist niet het maximum der bij de wet bedreigde straf op te leggen, maar waaraan hij anderzijds toch ook geene genoegzame kracht toekent, om op grond daarvan beneden het minimum van de straf te dalen en die omstandigheden, welke naar het oordeel van den Regter grond geven, om zelfs beneden het bij de wet gestelde minimum van straf te gaan.

Deze laatste omstandigheden worden in den zin der wet alleen en uitsluitend verzachtende omstandigheden genoemd, waaruit volgt, dat waar de krijgsraad het bestaan van verzachtende omstandig-

-ocr page 40-

36

heden uitdrukkelijk aanneemt, de straf ook beneden het bij de wet gestelde minimum behoort te blijven.

Hoewel de hiervoren omschreven orde van beraadslaging in verreweg de meeste gevallen behoort te worden gevolgd, zoo neemt zulks niet weg, dat in enkele gevallen afwijkingen daarvan niet alleen geoorloofd, maar zelfs noodig kunnen zijn, zoodat de beantwoording der vraag omtrent het bewijs der daadzaken dikwijls ook de beslissing omtrent de schuld van den beklaagde in zich sluit.

Altijd, welke orde ook worde gevolgd, behoort de krijgsraad echter te beslissen over de vijf volgende punten, en wel over;

1°. het bewezene der daadzaken;

2°. de qualificatie;

So. de schuld van den beklaagde aan de als bewezen aangenomen feiten;

4o. het al of niet bestaan van verzachtende omstandigheden;

5o. de op te leggen straf;

waarbij echter in het oog dient te worden gehouden, dat het bestaan van verzachtende omstandigheden nooit invloed kan uitoefenen op de qualificatie, wel op de op te leggen straf.

De krijgsraad is voorts bevoegd om bij de behandeling van later aan de orde gestelde punten op de omtrent vroegere punten genomen beslissingen terug te komen, hetgeen echter slechts zelden behoort te geschieden.

Bladz. 85. Regel 12 der aanteekening op art. 173 staat:

genoteerd moet zijn :

gevoteerd.

Bladz. 86. Na de aanteekening op art. 173 te voegen:

Wanneer eenmaal door den krijgsraad bij meerderheid van stemmen eene conclusie is uitgebragt, omtrent des beklaagden schuld aan de hem ten laste gelegde misdrijven als ook omtrent derzelver qualificatie en betrekkelijke zwaarte, is die beslissing voor den geheelen krijgsraad verbindende, en mag geen der leden zich onthouden zijn votum uit te brengen omtrent de straf, welke naar die beslissing moet worden opgelegd.

quot;Wanneer een lid van den krijgsraad weigert zijne stem uit te brengen, is hij strafbaar ingevolge art. 185 C. P. De President moet bij weigering de vergadering schorsen en van het gebeurde den vlootvoogd rapporteren, ten einde deu nalatige te vervolgen

-ocr page 41-

37

en hem uit zijne betrekking als lid van den krijgsra ad fe ontslaan en een ander in zijne plaats te benoemen.

Bladz. 86. De fweede, derde en vierde alinea der aan tee-kening opart. 176 vervallen en moeten gelezen worden als volgt:

Daar de militaire regter slechts strafregter is, mag hij geene decisiën in zijn vonnis opnemen over de qnaestie wie eigenaar is van de overtuigingstukken.

Wel is het v. enschelijk dat de krijgsraad uitmake dat de over-tuigingstnkken niet langer ten dienste der Justitie behoeven bewaard en uus aan de regthebbenden kunnen tenigiregeven worden. Dit besluit knn gevoegelijk opgenomen worden in het vonnis, doch het kan ork afzonderlijk blijken door vermelding in de notulen.

Zulk een besluit moet dan echter steeds in algemeene bewoor-dingen gesteld worden en mag nimmer de namen vermelden van hen , die de krijgsraad voor de regthebbenden houdt.

Evenmin mog het vonnis bij de clausule art. 216 Wetboek vair Strafvordering aanhalen, daar dit artikel niet voor den militairen regter van toepassing is.

De Fiskaal geeft dan de stukken tegen behoorlijk recu af en voegt dit renn ter zijner decharge bij de processtukken. De regt-hebbende zal meestal niet de bestolene of vorige eigenaar, maar krachtens art. 2014 Burg. Wetboek de laatste houder zijn, tegen wien de vorige eigenaar, zoo art. 2014 en fi37 Burg. Wetboek bem daartoe regt geven, eene actie voor den burgerlijken regter tot teruggave instellen kan.

In den regel zal echter de Fiskaal, door hem op die artikelen te wijzen, den laatsten houder er wel toe kunnen bewegen om toe te staan , dat de overtuigingstukken direct aan den vorigen eigenaar overgegeven worden of anders eene minnelijke schikkina kunnen doen bewerkstelligen.

Dit zal bijv. altijd het geval zijn zoo het voorwerp bij den dief zeiven is gesaisisseerd.

Bladz. 93. Na de 2e alinea van de aanteekening op art. 182 to voegen:

De kommandant door wien quot;het fiat executiequot; behoort te worden verleend, is niet alleen bevoegd maar verpligt het te weigeren, indien het vonnissen betreft, die niet door wettig zamen-gestelde krijgsraden zijn gewezen: daaronder behooren vonnissen

-ocr page 42-

38

gewezen bij eene Vloot of Eskader door krijgsraden, zamengesteld uit minder dan zeven leden.

In dusdanig geval wordt het vonnis teruggezonden, met last om, nadat de krijgsraad overeenkomstig cle Wet zal zijn aangevuld en geïnstalleerd, de zaak op nieuw in behandeling te brengen en regt te spreken, en het vonnis ter voldoening aan art. 185 der Regtspieging toe re zegden.

Bladz. 93. Na de aanteekening op art. 182 te voegen :

Dispositiën van vrijspraak zijn niet onder de uitzonderingen van dit artikel begrepen. Zij moeten dus den Hove ter approbatie worden aangeboden.

Bladz. 99. De aanteekening op art. 193 te lezen :

Uit de woorden in den vollen krijgsraad blijkt dat volgens den wil des Wetgevers, de krijgsraad steeds voltallig moet worden gehouden.

Bladz. 100. De aanteekening op art. 196 vervalt even als op bladz. 101 tot :

Omtrent den ingang enz.

waarvoor in de plaats te lezen :

Ingevolge art. 195 behoort de executie van vonnissen te geschieden ten overstaan van Officieren-Commissarissen, geassisteerd door den fung. Fiskaal, hetgeen beduidt dat de executie pl-iats heeft in tegenwoorligheid en onder toezigr. van Officieren-Commissarissen die daarbij vergezeld worden door den Fiskaal. De Officieren-Commissarissen kunnen den Fiskaal die hun ter assistentie is toegevoegd, de uitvoering en regeling der executie opdragen, doch ook alleen onder hun toezigt en on.Ier hunne verantwoordelijkheid.

De Officieren-Commissarissen rapporteren omtrent den afloop «Ier executie aan den krijgsraad en de Fiskaal geeft daarvan schriftelijk berigt aan den Vlootvoogd.

Bladz. 102. Na den 9en reorel te voeoren:

O CJ

Is er vóór of na de pronnntiatie van een vonnis een rekwest om üiarie ingediend, dan gaat de straf, waarin de bij het vonnis opgelegde straf bij Kon. Besluit is gecommuteerd in met den datum der executie van dat Kon. Besluit en niet met den datum van het Kon. Besluit zelf.

-ocr page 43-

89

en de volgende alinea aldus te lezen :

Verder moet in aanmerking genomen worden dat bij de berekening van den duur der straf de dag altijd voor volle 24 uren wordt gerekend, de week voor 7 dagen, de maand voor 30 dagen, het jaar voor het burgerlijke jaar j onverschillig of dit al dan niet een schrikkeljaar is.

Bladz 104. Na den 4en regel te voegen:

Onvermo^enden kunnen hun rekwest om gratie indienen op onge-ze^eld papier, mits door (ien Fiskaal aan het hoofd van het rekwest worde gesteld, dat de rekwestrant onvermogend is tot het betalen der kosten van zegel.

Adv. Adv. fiskaal 8 Julij 1846 L. B. no. 65.

Bladz. 106 10e regel staat;

de scheepsrolle lees:

het stamboek.

23e t. m. 27e regel aldus te lezen :

Van de executie der vonnissen bedoeld bij art. 182 rapporteert de Fiskaal schriftelijk aan dengene die het hat executie heeft verleend.

Een extract van het vonnis wordt gehecht in het scheepszak-boekje van den veroordeelde en een ander extract bij de verande-ringslijst aan het Departement van Marine ingezonden.

En onderaan bij te voegen :

De Fiskaal rapporteert den Adv. Fiskaal omtrent de executie en of de aanplakking der extracten heeft plaats gehad.

Bladz. 107. De laatste zinsnede van de 2e alinea aldus te lezen:

terwijl voor jeugdige veroordeelden een huis van arrest te Ambt Doetinchem bestaat, waarheen alle veroordeelden, die bij het ingaan hunner straf den leeftijd van 18 jaren niet hebben bereikt en wier straftijd zes maanden of daarboven moet duren , worden gezonden.

waarop te laten volgen :

De detentie in plaats van boete opgelegd, moet aan boord worden ondergaan vóór de hoofdstraf.

Circulaire Adv. fiskaal 28 Sept. 1870 , L. J. nquot;. 30.

Indien een schepeling twee vonnissen ten zijnen laste heeft, b. v.

-ocr page 44-

40

een houdende veroordeeling tot gevangenisstraf' van meer dan een jaar, en het andere beneden het jaar, moet de gevangenisstraf van meer dan één jaar worden ondergaan in de Militaire Strafgevangenis te Leiden , en de andere opgelegde gevangenisstraf in een hnis van burgerlijke en militaire verzekering; hiervan moet melding worden gemaakt op het extract-vonnis voor de Strafgevangenis te Leiden. Advies Adv. fiskaal, 24 Maart 1871, L. B. nquot;. 7.

15e regel van onderen staat :

de scheepsr olie;

lees;

het stamboek.

De 4e alinea vervalt , aangezien de veroordeelden worden overgegeven aan de burgerlijke autoriteiten.

Bladz. 111. Na de aanteokening op art. 200 te voeoen ; Van schepelingen die vroeger reeds door den burgerlijken regter veroordeeld zijn en weder gevonnisd worden, een extract-vonnis door den Officier van Justitie af te geven, bij dc processtukken voegen.

Bladz. 112. Vdlt;5r de aanteekening op art. 202 te voegen : Appel wordt ook toegelaten van een vonnis, waarbij de beklaagde

is geabsolveerd van de instantie.

Bladz. 118. In de aanteekening op art. 217, de é1'alinea aldus te lezen:

a. voor ieder geconcipieerd artikel of vraagpunt halverblad, twaalf of meer regels schrift bevattende, dertig cents (/0,30} mits door elkander genomen, elke regel minstens acht lettergrepen bevatte.

En na de 5e alinea te voegen:

'■ voor het opmaken van den eisch en conclusie voor elke 12 regels heel blad zestig cents :/0,60) mits elke regel naristen;, door elkander genon.cn, zestien lettergrepen bevatte.

Kn verder in de volgende alinea te voegen na „der sententiequot;. En voor de eerste drie extracten een gulden vijftig cents (/l ,50) per stuk.

En na de alinea:

Moeten er, ter voldoening aan art. 36 Wetboek van Strafregt,

-ocr page 45-

41

extract-vonnissen worden aangeslagen , dan mag de Secretaris voor deze, boven eu behalve de drie eerste extracten, eveneens ƒ 1,50 per stuk declareren.

Eladz. 119. 14° regel na „ vrijgesproken quot; te voegen : of geabsolveerd van de instantie.

En na de aanteekening;

In Oost-Indië zullen de kosten wegens het beëedigen van Inlandsche getuigen, het vertolken van verhoeren en vonnissen, de vergoeding of schadeloosstelling van getuigen, waartoe een door den krijgsraad veroordeelde Europesche schepeling verwezen wordt, voldaan worden door den Officier die in dat geding als Fiskaal heeft gefungeerd; hij zal deze uitgeschotene gelden brengen op zijne declaratie van proceskosten , onder overlegging van kwitantiën, afgegeven door de betrokken personen zeiven en goedgekeurd — voor zooveel aangaat de bij besluit of usance toegekende vacatiegelden enz. — door de 1ste plaatselijke Autoriteit.

Worden schepelingen door den zeekrijgsraad vrijgesproken van de tegen hen ingebraete beschuldiging , waardoor zij niet verwezen worden in de kosten en misen der justitie, dan zijn de Officieren van Administratie die als Fiskaal gefungeerd hebben of van den bodem tot welks rolle een zoodanig vrijgesproken persoon behoort niet bevoegd, veel minder verpligt de hierboven genoemde kosten te betalen; doch zullen in dat geval de belanghebbenden zeiven hunne declaratiën indienen. Tot zoolang daaromtrent niet anders is beslist, kan de indiening plaats hebben door tusschenkomst van het Departement der Marine te Batavia. (Res. Komm. Zeem. in Ned. Indië van 13 Maart 1868, no. 2695, en 18 April 1868, n0. 4057).

Bladz. 127. In de aanteekening op art. 242 na de woorden:

en het doen uitvoeren van alle strafvonnissen.

te voegen:

(Zie de nieuwe aanteekening op art. 196.)

Bladz, 130. Na de aanteekening op art. 243 te voegen :

Terwijl zij verpligt zijn om de drie maanden en wel uiterlijk op 15 January, 15 April, 15 Julij en 15 October een staat aan den Advocaat-Fiskaal in te zenden van de bij de zejkrijgsradeu

-ocr page 46-

42

in hun ressort en gedurende het laatste kwartaal afgedane en onafgedane zaken. Zijn er gedurende het kwartaal geene zaken voorgekomen, dan wordt door hen een nihil staat ingezonden.

Bladz. 222. Te voegen :

Titre 1. Chapitre premier. Art. 9. Les procédures et les effets pouvant servir k conviction ou k décharge, seront transportés par les gendarmes chargés de la conduite des prévenus ou accuses.

Si k raison du poids ou dn volume ces objets ne peuventêtre transportés par les gendarmes, ils le seront d'après un ordre par écrit du magistrat qui ordonnera le transport, soit par les messa-geries soit par les entrepeneurs des transports et convois militaires, soit par toute autre voie plus économique, sauf les precautions convenables pour la süreté des objets.

Na bladz. 245 te voegen :

quot;Wet van den 24sten Julij 1871 (Stbl. no. 84), tot wijziging van art. 7 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl. n0. 102), houdende eenige veranderincren in de straffen op misdrijven gesteld.

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen , die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wenschelijkheid gebleken is om het stelsel der eenzame opsluiting uit te breiden tot de gevallen, waarin de regter correctionele gevangenisstraf van meer dan twee jaren zoude hebben uitgesproken;

Zoo is het, dat Wij, den Raail van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan5 gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eenig artikel.

Artikel 7 der wet van 29 Junij 1854 {Stbl, n102), wordt gelezen als volgt:

De bepaling van art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Stbl. nquot;. 68) wordt uitgestrekt tot de gevallen, waarin de regter gevangenisstraf van vier jaren of minder zoude hebben uitgesproken.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst,

-ocr page 47-

48

en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven op het Loo, den 24sten Julij 1871.

WILLEM.

De Minister van .Justitie,

J. A. JOLLES.

Uitgegeven den acht en twintigsten Julij 1871.

De Minister van Justitie, j. A. JOLLES

No. 23.

EXTRACT uit het Register der Resolution van den Zeekrijgsraad aan buurd van Zr. Ms.........

(Day en dagteekening).

De Zeekrijgsraad aan boord van Zr. Ms............

van den .........

Gezien en geëxamineerd de klagte van........ingebragt

tegen........ter zake........

Gezien de verhooren, zoowel van den klager als van den beklaagde, en de verdere inforraatiën ten deze ingewonnen;

Gezien de schriftelijke, of gehoord de mondelinge voordragt van den fungerenden Fiskaal;

Uit al welke stukken den Zeekrijgsraad is gebleken, dat enz.; Overwegende dat, enz.;

-ocr page 48-

44

Gezien art. 11 der Uesjtsplegin? bij de Zeerangt: (terwijl daarbij vioeten aangehaald worden de artt. 11 en 29 van hel Reglement van Krijgstucht, wanneer de Xeekrijgsraad van oordeel is , dat er termen zijn om den meerdere in rang aan die overtreding schuldig te verklaren, en hem eene straj op te leggen);

Disponerende op gemelde klagte;

Verklaart haar gegrond en gelast, dat het den klager aangedaan ongelijk zal worden gebeterd . door uit het strafregister te roij er en, enz., en

Gelast het ontslag uit het arrest, waarin de klager zich ten gevolge van de door hera ingediende klagte bevindt.

Gezien art. 12 der Regtspleging bij de Zeeinagt;

Disponerende op gemelde klagte;

Verklaart haar ongegrond, doch niet zoodanig ligtvaaidig, dat zij aan verregaande oneerbiedigheid moet worden toegeschreven, en te dier zake alsnog eene straf zoude behooren te worden opgelegd , en

Gelast het ontslag uit het arrest, waarin de klager zich ten gevolge van de door hem ingediende klagte bevindt.

Gezio» artt. 12, 21 en 23 der Regtspleging bij de Zeemagt;

Disponerende op gemelde klagte ;

Verklaart haar onyegrond en ligtvaardii;, zoodat zij met anders dan aan eene verregaande oneerbie li.;heid moot worden toege-

schreven , en y Legt te dier zake aan den klager op enz.

Accordeert met voors. Register.

-ocr page 49-
-ocr page 50-