|
||
vmf
|
||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
• /
|
||
|
||
.
|
||
|
||
|
||||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
||||
|
||||
|
|
|
||
|
||||
2671 433 1
|
||||
|
||||
rft
|
||||
|
||||||||
..^Wquot;'''quot;quot; quot;'*quot;lt;#9632;
|
||||||||
|
||||||||
OVE
|
twDm
|
ÜVEKTIXO
|
||||||
|
||||||||
|
||||||||
MOMZEER en de KLAMIWZIEKTE
|
|
|
||||||
AAN
|
||||||||
|
||||||||
RUNDEBEW er SCHAFEN,
ALS EEK MIDDKL, OM DEZE ZIEKt£\ ZACIITEIl EN MINDER LAPTGDURI^ TE MAKEK,; ;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^
|
|
.3 'iM
|
||||||
i
|
||||||||
./#9632;
|
||||||||
|
||||||||
^* Jl ti m aw,
|
||||||||
|
||||||||
Ürecfettr eti Hoogleeraär aan 'sRijhs Vee-urtsenijschuol, te Utrecht.
|
||||||||
|
||||||||
UTamp;£C.BT, 'Ür;-' van der Momlc.
|
||||||||
|
||||||||
|
18 4 2.
L^Sttniversiteit tc Uorecbl . Afd. EXexgeneeskunde
|
|
||||||
//Caji^t^i
|
||||||||
|
||
I
|
||
|
||
w
|
|||
|
|||
K
|
|||
|
|||
#9830; raquo;^^XSÜSt^eCM*-
|
|||
|
|||
Ee
|
nige Veeliouders hebbea mij liet vooineiuen
|
||
|
|||
te kennen gegeveu, om de inenting van Let Mond~ îr en de Ktaauwziekte aan hua Vee te beproe-veu, en mij verzocht bun eenige inlicbtingen te willen geven ten aanzien dezer geneeswijze, en boe dezel-ve moet worden in bet werk gesleld. Ter voldoe-iiing aan dat verlangen, en om te gemoet te komen aan de moeite eener herbaalde scbriftelijke l)eant-woording dier aanvragen — boe gaarne ik daaraan anders ten dienste niijner laadgenooten wensch to voldoen — bebben mij genoopt eene en andere waarnemingen omtreut de proefnemingeu met de inenting dezer ziekten , zoo aan Scbapen als Runderen elders gedaan, in bet liebt te geven, ten einde tot eene handleiding te kunnen verstrekken voor hen, die zieh van deze handeiwijze zoudeh
|
|||
|
|||
|
||
TV
wenschen te bedienen tot Let oogtnerk, om de bedoelde ziekten minder scliadelijk te maken en tlerzelver afloop te bespoedigen.
Ofscboon deze inenting nog geenszins algemeen in zwang is gekomen, en men dus nog weinig in Staat is, om over bare voordeelen en wezenlijke waarde een beslissend oordeel te vellen, zooscbijnt
/nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; A
tf zij echter geenszing op verwerpelijke gronden te /nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; /
kunnen worden ondernomen, en waardig te zijn
aan een nader oplettend en onpartijdig onderzoek
te worden onderworpen.
Het Mondzeer en de Klaauwziekte toch moeten worden gerangscbikt ouder de koortsige uitslag-ziekten {morbi exanihemdiici febriles). Zij be-hooren dus in zoo vcr tot dezellde reeks van ziekten , als de pokken, mazelen, en soortgelijkc , welke , — meer bepaaldelijk de eerstgenoemde — zooals bekend is, ook bij de dieren, door inenling, aan gezonde voorvverpen kunnen worden megedeeld , waardoor deze ziekten dan gewoonlijk zacliter van aard en minder gevaailijk worden. De inenling der Scbaaps-pokken levert bier van vooral een sprckcnd voorbecld op.
De blaren, welke bij de Sprmv-ziekte of bet Mondzeer tc voorscbijn kotnen , zijn als de vvezen-
|
||
|
||
k
|
||
|
||
T
|
||
|
||
lijko vcrschijnselen der ziekla te hcschouwcu , en maken daarvan, als hat ware, de scheiding of crisis uit. Na hel verschijaen toch vaa dezelve, iadien de ziekle in harea eenvoudigen aard en zonder complicatie met eenige andere ziekte be-staat, en eenen geregelden loop houdt, neemt de koorts af, en keeren de dieren, under eene doel-matige verzorging, weldra tot de vorige gezondheid terug. Dat de blaren of het uilslag zieh vooral aan de dcelcn van den mond, aan de voeten, en ook iueermalen aan den uijer, vertoonen, schijut vooral daarin gegrond le zijn, dat de bloedbeweging zieh bij deze ziekte boofdzakelyk naar de genoemde deelen bepaalt, terwijl de huid aan die plaatsen, wegens hare meerdere vaat- en zenuvv-rijkheid en fijnbeid van weefsel, boveu de overige behaarde deelen, de meesle geschiklheid bezit, um de ziekte-stoffe uit het ligchaam aftescheiden, welke dus aldaar bij voorkeur wordt qedergezet. Aan den uijer en de tepels bezit het uitslag veeltijds eeue pokvormige gedaante, met de koepokken groote overeenkomst hebbende.
Ook nog eene andere eigenschap heeft het Mond-zeer met de overige koortsige uitslag-ziekten ge-meeu, daarin bestaande, dat de dieren, eens de
|
||
|
||
i
|
||
|
||
VI
ziekte hebbende iloorgestaan , in den regel, daar-voor later of geheei onvatbaar schijnen te ziju geworden, of, indiea zij op nieuvv door dezelve worden overvallen, in eeue geringere male worden aangedaan. Dit is echter eeu punt, waaromtrent liet voor als nog aan eene voldoende ondervin-ding onlbreekt, om zulks met zekerbeid vast te stellen ; hetwelk dus eene verdere oplettenheid verdient. Ik wil hier slecbts ecnige berigteu mede-deelen, welke dienaangaande tot mij zijn gekomen. In de maand Januarij 1842, ontstond het Mond-zeer , in de nabijheid der Vee-artsenijschool , op cenen stal bij eene K.oe, zijnde juist de eeuige on-der vele, welke in 1839 niet door deze ziekte op dezelfde hoeve was aangedaan geweest, maar Yolkomen gezond was gebleven. Er bestond nu in deze omslreken , ten rainste niet in de nabijheid van eenige men afstands, noch onder de Runderen, noch onder de Schapen of Varkens, Mond-of Klaauwzeer : waaruit inen dus mögt besluiten, dat de ziekte bij de bedoelde Koe geenszins door besmelting was voortgebragt. Op dit niet onbe-langrijk verschijnsel opmerkzaam geworden, heb ik aan eenige Vee-artsen verzocht mij te willen mededeelen helgeen hunne ondervinding hen oplaquo;
|
||
|
||
^
|
||
|
||
TU
|
||
|
||
zigtelijk het beveiligencl vermögen der ziekte, na-dat dezelve eeos heeft plaals gehad , ten aauzien van hetzelfJe dier, mögt hebben geleerd.
De Heer B, J. C. Runders, Vee-arts aan 's Rijks Vee-arlsenijscbool, berigtle mij hieiop, dat, toen, in het voorjaar van 1842, bij eenen laudman, in de Nederbeluwe, in het dorp Ingen , het Mond- eu Klaauwzeer op nieuw onder de Runderen, Schapen, en Varkens was uitge-broken, eu van stal tot stal langzaaiu voortging, zes Runderen, die de ziekte vioeger bij den be-doelden Veehouder hadden doorgestaan, daarvan thans verschoond waren gebleven, niettegenstaando dezelve tusschen de Runderen waren geplaatst, welke nu door de ziekte waren aangetast. Bij andere Veehouders echter werden de Runderen ten tweeden male aangedaan, doch in een veel minderen trap: zoodat de meeste slechts een of twee dagen ligtehjk ongesteld waren geweest. Op drie andere stallen daarentegen werden op den eenen twee, eu op eiken der beide andere slechts een Rund ' aangedaan, zijnde juist die gene, welke vroeger de ziekte niet hadden gehad ; terwijl de ove-rige Runderen dezer stallen verschoond hieven, als hebbende de ziekte rceds in 1839 of later doorgestaan.
|
||
|
||
*
|
||
|
||
Volgens Let onlvangen berigt van den Heer J. C. Rutgers, Vee-arts te Amhetn, hebben op-lettende Veehouders, op welke hij vertrouwen kon stellen, hem verzekerd , dat Runderen zoo-wel als de Schapen, die vroeger aan het Monden Klaauwzeer hadden geleden, er nu, in IS^, verschoond van waren gebleven. Hij is van ge-voelen, dat Runderen, die de ziekte hebben door-gestaan, er later van bevrijd zullen blijven. Op vele stallen had hij zelf hiervan de ondervinding verkregen ; doch nieende hij ook uit het verhaal van eenige Veehouders het tegendeel te moeten opmaken. Hij twijfelt echter, of men op deze be-, rigten voldoende staat kan maken, daar de mede-deelingen der landlieden veeitijds onbepaald zijnr. en zij niet zelden, wanneer de dieren in eeue weide of op den stal aan eene zoodanige ziekte lijden , het doen voorkomen, als of zij er alle door zljn aangetast, zonder er naauwkeurig op te let-ten , of dit werkelijk zoo is. Ook kon bun do toedragt daarvan , na verloop van een of meerdere jaren, uit bet geheugen zijn gegaan. De Heer Rutgers voegt er bij, dat, daar het Mond- en Klaauwzeer over het geheel zeer goedaardig zijn geweest, dc landlieden in het algeroeen weinig ge-
|
||
|
||
k
|
||
|
||
|
||
IX
bruik van den Vee-arts hebben gemaakt, hetwelk hem dan ook buken Staat heeft gesteld aangaande de onderwerpelijke zaak meer bepaalde en naauw-keuiige waarnemingen te verzamelen. Nog ontving ik het beiigt van den Kweekeling (thans Vee-arts der Eeiste Klasse) C. Mazdre, uit de Provincie Zeeland, dat aldaar, sedert het voorjaar van 1842, op eenige stallen wederom het Mond- en Klaauw-zeer waren uitgebroken — zijnde later in die Provincie meer algemeen geworden — waardoor eeist de Varkens door het Vbetzeer, en later de Runderen door de Spruwziekte werden aangetast. Volgens de ondervinding der landlieden, bleven de beesten , die daaraan vroeger hadtlen geieden , van de ziekte nu bevrijd.
De Heer P. C. Hoorr GRAAFIAND, Lid der Commissie van Landbouw in de Provincie Utrecht, te Usselstein deelde onlangs aan dezelve mede, dal in die omstreken onderscbeidene Runderen, welke vroeger van het Mondzeer waren verschoond gebieven, dit jaar daaraan geieden hadden.
Hiermede stemmen overeen de waarnemingen van sommige Engelsche Vee-artsenijkundigen. Zoo melden onder andere Wallis (1) te Halslead,
(I) The Veterinarian , 1841 , p, 82.
|
||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
Lkppkr (1) te Aylerbunj, Wottoraquo; (2) le 27-verton. Tombs (3) te Pershore, Dickens (4) tc Kimbolton, Hawthorn (5), te Kettering, en Hates (6), te Rochdale, dat hun geene gevallen zija voorgekomen, waaria het Vee vooi- de tweede maal door het Mondzeer werd aangetast; dat men daarvaa vvel voorbeelden heeft bygebragt, doch, dat blj een naauwkeurig onderzoek telkens bevon-den werd, dat dezelve op dwaling berusteden. Volgens laatstgenoemden Vee-arts heeft men wel gezien, dat bij Runderen, die, als volkomen her-steld beschouwd zijnde, verwaarloosd werden, ua verloop van een of twee weken, de verborgene uitwerkingen der vroegere ziekte nog wederom te voorschijn kwamen, waarvan zij evenwel alsdau niet moeijelijk werden genezen. Souimige dezer waarnemers zijn van gevoelen, dat het terugkee-ren der ziekte voor de tweede maal bij helzelfie
|
||
|
||
(1)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. 86.
(2)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. m.
(3)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. 131.
(4)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. 137. (3)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. 18S. (6)nbsp; nbsp; a.nbsp; p. p. 193.
|
||
|
||
f)
|
||
|
||
it
|
||
|
||
xt
Vee als cone zeldzame uitzondering te bescliou-wen is, hoewel zij de nM^elijkheid daarvan niet willen onlkennen.
Ik heb geoordeeld deze mededeelingen te moelen laten voorafgaan, ten einde de aandacht hierop Terder möge worden gevestigd. Het kan niet on-belangrijk zijn , deels met betrekking tot de kennis der ziekte, deels voor de Veeliouders zelve, te we-ten , of bet Vee, dat eenmaal door de bedoelde ziekten is aangedaan geweest, daarvoor vervolgens onvatbaar Is geworden, dan of betzelve daaraan bij eene volgende epizootic nog wederom onder-worpen blijft.
Mögt de inenting daartegen niet levenslang be-veiligen, zoo kan zulks geene voldoende reden zijn , oin dezelve niet in aanwending te brengeu, indien bet sleclils bevestigd worde, dat zij die voordeelen bezit, welke daarvan in de volgende vvaarnemingen worden opgegeven. Wordt namelijk de ziekte door de inenting slecbts verzacht, in baren gang verkort, en het Vee tijdelijk tegen derzelver terugkeering, hetzij als het gevolg van besmetting of wegens andere invloeden, tot den leefregel der dieren behoorende, gevrijwaard, dan bestaat er reeds groote kans, dat betzelve later
|
||
|
||
it
|
||
|
||
XII
|
||
|
||
verschoond zal blijven, in aanmerking geno-nien, dat het epizootisch Mond- en Klaauwzeer doorgaans niet dan na verloop van eenige jaren sich op nienw openbaren , als vvanneer het vroe-ger ingeente Vee grootendeels door ander zal zijn Tervangen geworden.
itrecht dm 31 Augustus 1842.
|
||
|
||
A. IVumaii.
|
||
|
||
|
||||
-•-gt;raquo;*3iäL
|
im
|
T)amp;v****-
|
||
|
||||
Jtlet Mondzeer of de Spruwziekte {Febris pe-corum apthosa), ook wel de Tongblaar genoemd — hoewel dezelve van de ware Tongblaar {Gloss-anthrax) onderscheiden moet worden — behoort tot de epizoötische vee-ziekten, welke niet alle jaren voorkomen. Zij heerscht als zoodanig siech ts zeldzaam , en keert, na korteren of längeren tijd voorbij zijnde gegaan , in den regel niet dan na verloop van meerdere jaren terng. Deze ziekte heeft intusschen hat eigenaardige, dat zij zieh doorgaans spoedig uitbreidt, of wel dat het Vee eener geheele streck schier gelijktijdig, allhans binnen eemen körten tijd , daardoor wordt aange-daan : zoodat er niet zelden slechts weinige kud-den van verschoond blijven. Zoowel het Rund-vee, als Schapen, en Varkens, ook het Paard — hoewel minder algemeen — zijn aan het Monden Klaauwzeer onderhevig ; al is het, dat dezelve bij al deze dieren een eenigzins verschillenden loop volgen , en met bijzondere verschijnselen ge-
1
|
||||
|
||||
|
||
paaid gaan. Somwijlen blljven andere dieien, zooals Hoenders en ander Gevogelte, zelfs het Wild, bijv. de Hazen , daarvan niet bevrijd. Om van, vroegere epizoötien van het Mond- en Klaauw-zeer, welke in ons land zijn waargenomen , niet te gewagen ; het jaar 1839 leverde een merkwaardig voorbeeld op van huune algemeene verspreiding.
Reedsvroeger, namelijkin 1838, hadden die ziekten in naburige landen geheerscht, en wel in Frank-rijk , Zwitserland, Duitschland enz., toen zij zieh in den herfst en winter van het laatstgenoem-de jaar faij ons begonnen te openbaren , en zieh in het volgende algemeen en spoedig over het geheeie land uitbreiddeden : zoodat geene Provincie daarvan alstoen is bevrijd gebleven. Ook in het jaar 1839 heerschten dezelfde ziekten zeer algemeen in Enge land, en verschoonden aldaar evenmin het Gevogelte , de Houden en Katten , als de Berten. De griep, influenza of catarrhale borstziekte, en keel-ontstekingen hadden zieh reeds bij de Paar-den voorhet uitbreken van het Mond-enKIaauw-zeer vrij algemeen geopenbaard, en duurden ook, gedurende deze ziekten , en nadat dezelve waren opgehouden , voort, terwijl mede long-ontstekingen, die veeltijds eene doodelijken uitgang hadden, dezen vergezelden.
Het Mond- en Klaauwzeer kwamen hier zcowel voor, inberg- en heuvelachtige , als in vlakke, zoo-wel in boschrijke als opene, zoowel in drooge als vochtige, streken, alsmede in de zoodanige, welke door rivieren of kanalen van elkander waren af-
|
||
|
||
|
||
gescheiden, en evenzeer in de nabijheid van mei-ren, vijvers, gi'achten of eenig ander stilstaand water (1).
Ofschoon deze ziekten later in ons land veel Eijn afgenomen, en zij sedert het jaar 1839 zieh slechts hier en daar in enkele streken meer hebben vertoond, zoo hebben dezelve echter niet geheel op-gehouden te bestaan, en vele ingekomene berigten luiden, dat het Mondzeer en de daarmede gepaard gaande Klaauwziekte thans wederom in eene sler-kere mate, inonderscheidene Provincien, onder de Runderen, Schapen, en Varkens heerschen.
In de meeste gevallen is het Mondzeer geenszins als ecne gevaarlijke ziekte te beschouwen, maar worden de aangetaste dieren, onder eene gepaste verzorging en geneeskundige behandeling, somwijlen ook door de natuurkrachten alleen , van de hoofd-ziekte, namelijk van de aandoening van denmond, bestaande in ontstekingachlige bleinen of blaren, ontvellingen en raauwheden van het bekleedeude niond- of slijtnvlies, vergezeld van koorts, binnen weinige dagen heisteld. De ziekte verwekt dan aan de Veehouders geen ander nadeel, dan eene tijdelijke derving van het gewin des zuivels, en de moeite en kosten, aan de behandeling der zieke dieren verbonden. Meermalen echter last ook de ziekte sterker aan, gaande gepaard met hevige ontste-king der inwendige deelen, ten gevolge waarvan de dieren met een spoedigen dood worden bedreigd.
|
||
|
||
(1) The Veterinarian, 1842, p. 02.
|
||
|
||
|
||
Met opzigt tot de zachllieid of het meerder ge-vaar, beslaat hier tusschen de epizoötien ondei-ling, even als ten aanzien van andere heerschende vee-ziekten, een aanmerkelijk verscliil, op deze en gene tijden. In vele gevallen gaat met het Mond-zeer blj hetRundvee, van het begin of later, een ontstekingachtig uitslag aan den uijer gepaard, en nog gewoner is, inzonderheid bij de Schapen en Varkens , de ontsteking aan de voeten, gevolgd van hardnekkige en langdurige verzvvering, waaraan de dieren ongemeen lijden: zoodat zij stijf en kreupel loopen, en niet zelden buiten Staat zijn bot voedsel te zoeken, en waarbij zij veeltijds in kwijning en uittering yervallen , en eindelijk sterven.
|
||
|
||
Reeds voor vele jaren, vverd dt bet IMoodzeer in Italic in het werk gesteld door BUNIVA aan Kalveren en Ossen, en ondervonden, dat dezelve bijna altijd gelukte. Ilij nam waar, tiat de ziekte bij eenige voorwerpen slechis koorts te weeg hragt, zonder dat er uitslag onlstond, doch dat de koorts bij andere gepaard ging met ukslag in den mond en aan de klaauwen ; dat de ziekte bij de eerste van zes tot acht dagen dunrde, lenvijl zij bij de laatste tien en meerdere dagen aanhield. Hij verzekert, dat de dieren, welke al-leen door koorts werden aangedaan, zonder on-derscheid zoowel de eene als de andere varieteit der ziekte (het Mondzeer of de Klaauwziekte)
|
||
|
||
A
|
||
|
||
voortplanteden, en insgelijks was dit het geval met die voorwerpen, waarbij uitslag plaats had. Hierdoor werd dus de besraettende aard dev ziekte volkomen bewezea (1). Saloz entte te Aigle of Aelen,\nZwitserlandj Runderen en Schapen in. Van zes Koeijenr die ingeent waren, kregen vijf de ziekte, van drie Schapen twee.
Deze proeven kunnen reeds dienen, om den bemettenden aard der ziekte te bewijzen, waaraaa door sommige Vee-artsenijkundigen toen nog, en ook later, werd getwijfeld. Ofschoon toch reeds Sa-gar , die het heerschend Mond- en Klaauwzeer het eerst in J763 waarnam en beschreven heeft, be-nevens Le Rov in Mailand, Kraft in het Hertog-lt;iovaNassau, Valois te Versailles, Saloz en vele anderen aan dezelve een besmettenden aard toe-kenden, zoo zijn er echter geweest, die deze ei-genschap hebben ontkend of in twijfel getrokken, waarloe bepaaldelijk HüZARD de zoon, en Gohikr behooren, en zulks vooral op grond, dat de, door hen in het werk gestelde, inentingen zon-der gevolg waren gebleven. Deze beschouwen de ziekte als voortvloeijende uit atmospherische, miasmatische , of leefregelkundige invloeuen — name-lijk eene siechte en ongezonde gesteldheid der voed-sels — waaraan de dieren en wel van verschillende
|
||
|
||
(1) Annahs d'Agriculture Franpam, 'lorn. XLIX, pag. 360. Calendaria della Societ. agraria 1812. Von Gaspa-rin , Abhandlung von den ansteckenden Krankheiten der Schafe, u. s. w., aus dem Französichen übersetst, mit Anmerkungen von Dr. J. F. Niemand. Halle 1822, S. 163.
|
||
|
||
|
||
soorten en geslacliten gelijktijdig zijn blootgestekl, liunnende vvijders deschielijke voortgang, waarmede zij zicli niet zelden over eene groote uitgestrektheid lands uitbreidt, niet uit da mededeeling eener smet-stoffe worden verklaard. Het is uiijn voornemen geenszins, om in een onderzoek te treden omtrent de gronden, die voor dit gevoelen worden aangevoerd, daar het mijn oogmerk niet is eene Verhandeling over het Mondzeer en de Klaauwziekte te schrij-ven, als zijnde deze ziekten in hare gewone ver-schijnselen reeds algetneen bekend en besclireven (I).
(1) Behalve dc gcwonc Ilandboekcn, cu vcle bijzonderc Schriften van vroegercn tijd, waarin over het Mondzeer ol de Spruvoziekle, en hot Klaanwzeer wordt gchaudcld, verdienen over dezelvc, zoo als zij nu, gedurende de drie of vier laatstc jaren, in vcrscliiücnde landen hebben geheerschl, gelczen te worden de navolgcude Verhaudelingen:
iYotice sur Ja fiüvre aptheuse ipizoiilique, qui atteint hs bates ä comes; sur ses symptömes et son trailement; par H. Mattuieu, Medccin-Vcterinaire en chef du Departement des Vosgcs;
Becherches sur les öpizoöties analogues ä Vipizoötie ap-liieuse; par le Docteur Royer;
iVottce sur Vipixoiitie aptheuse (iievre eruptive phlyctenoide), qui a regne et qui regne encore en ce moment dans le Canton de Vaux; par M. Levrat , Medecin-Vcteriuairc ü Lausanne ; alle in het Kecueil de Medecine Veterinaire pratique, 1839.
Het Tijdschrift: The Veterinarian 1840, 1841 en 1842; waarin men , behalve de reeds aangehaaldc waaruemingen , nog mecrdere beschrijvingen dezer ziekten aantreft, zooals dezelve in Engeland onder de Paarden, Runderen, Schapcn , en Varkcns hebben plaats gehad.
iebcr Maul- und Klauenseuche , torn Hildebrakdi , TK'partcmcnts-Thicrarzt, en Medicinal-Assessor, le Magdeburg, in het Magazin für die gesammte Thierheillsunde, her-
|
||
|
||
*
|
||
|
||
Het is alleen mijn doel, otn eene en andere waar-nemingen mede te deelen, betrekkelijk de inenting
|
||
|
||
ausgegebeu von Dr. E. F. Gurlt und Dr. C.|H. Heriwic , B. VI, St. 2, S. 143. — Dezc vcrhandeling is vooral belang-rijk. In dezelre worden de navolgcndc punten, waarop het yoor de kenuis dezer ziekten hoofdzakelijk aankomt, met uaauwkeurigheid en oordeelkundig overwogen :
1deg;. Laat hei. zieh uitmaken, dat de ziektc aldaar door zieke diereu is ingesleept, en zieh slcchts door besmettiug heeft uitgebreid? of:
2deg;. Ontstond en verspreidde dezelve zieh door miasmatische oorzaken? of eindelijk:
3quot;. Mag men aunnemca , dat beiderlei invloeden daartoe hebben medegevrerkt ? Deze laatste vraag wordt door deu Ucer IIildebranut als bewczen aangenomen.
Voorts komen hierbij in aanraerkiug de vragen :
1deg;. Bestaan er gevallen, dat het uuttigen van het vleesch van diereu, die door het Moud- en Klaauwzeer waren aauge-daau, voor de gezoudheid van den mensch nadeelig is geweesl?
2deg;. Welke uitwcrkiug heeft het gebruik der melk vau zoodanige diereu op andere dieren en den meusch?
3deg;. Bestaan er voorbcelden, dat de kwijl der zieke diereu , indien de mensch daarmede in aanraking korat, spruw-achtige zweren in den mond, of andere zickte-verschijnselcu heeft te weeg gebragt, of bestaan cr waarnemingen, dat, längs ecu anderen weg, ceae overbrenging van smetstoffo op den meusch heeft plaats gehad 1
Men zal uit dezc korte opgave den belangrijkeu inhoud dezer Verhandeliug kunucu opinaken, waarvan de lezing aan hen, die zieh met de aaugelegenheden der ziekte gron-dig willen bekend maken , mag worden aaubevolen.
R. Smii , Dissertatio Medko-politica inauguralis do Aphtit epizoöticis, inprimis sensu medico-politico consideratis, Grou. 1840 ;
C. C. GoEonARi, Korte beschouwing van het Mondzeer en de Tongblaar, zooals doze ziekten, op vele plaatsen in ons
|
||
|
||
|
||
8
dezer zieklea äau gezoade dieren, met liet oog-jncrk, OMi dezelve daardoor minder schadelijk le maken. Ik merk slechts aan, dat, hoewel het Mond- eu Klaauvvzeer niet als oorsproiikelijk be-smettendc ziekten kunnen worden beschouwd , daai-zij haar eerste outstaan ontleenea uit algemeeae, ofschoon tot das ver niet gekende, invloeden, die schadelijk op het Vee werken, aan- dezelve echter geenszins een besmettend vermögen kan worden ontzegd. Zij behooren tot die zlekten, waarbij zieh eene smetstoffe ontwikkelt, waardoor zij het vermögen verkrijgen zieh aan andere dieren, welke daartoe de vereischte voorbeschikheid be-zitten, mede te deelen: hoedanige ziekten se~ eundair besmettende, plegen genoemd te worden. Sedert eenige jaren zijn in andere landen, doch, voor zoo ver ons bekend is, meer bepaaldelijk in Duitsehland, proeven genomen met de inenting van het Mond- en Klaauwzeer aan Runderen en Schapen , welke eenen gunstigen uitslag schijnen
|
||
|
||
VaderUmd voorkomen, benevens de regelen en middelen om dezdve te genezen; Purmcrcnde 1839.
J. Jennes, Yerslag aangaande den aard en het behop der algemeen heerschende of epizoötische ziehte, welke in de maand December des jaars 1838 en in de maand Jamtarij des jaars 1839, te Kampen en deszelfs omstreken, ander het Rundvee geheerscht heeft, in den Algemeknen Staat van ben Landbodw over 1838, uitgegevcu door de Maat^chappij ter l)evordcring van Nijvcvheid, te Haarlem.
.1. Boüman , /e(s over de soogenaamde Tongziekte van het Vee,in de VadcrlandschcLetlerocfeningcn, Dec, 1839, Ndeg;. XV, bladz. 761.
|
||
|
||
|
||
te hebbea opgcleverd, als zijade'bevonden, ilat deze ziekteu daardoor een zacbteren aard veikrij-gen, terwijl derzelver beloop of de duur aanmer-kelijk wordt verkoi't. De iaenting kan dus in zoo ver beschouwd worden als eea voorbehoediniddel legen de genoemde ongesteldheden, even als zulks met de inenting der koepokken, ten aanzien der kinderziekte of natuurlijke pokken , bet gevul is, wordende in beide gevallea eeue ligtere zlekte voortgebragt, ter voorbeboeding of afwering eener meer gcwigtige en gevaarlijke.
Het kan niet onbelangrijk zijn onze Landgenoo-ten met de bedoelde proeven bekend te maken , ten einde de gelegenbeid te geven, om ook, bij een onverboopten voortgang van bet Moud- eu Klaauwzeer onder de kudden, dit middel in aan-vveuding te brengen, immers betzelve aan een uader onderzoek te onderwerpen.
VVij deelen tot dit oogmerk mede een Uit-tieksel uit eene Verbandeling, onder den tilel: Ueber die Imfung der Maul- und Klauenseuche bei Schafe7i, te vinden in bet Practisches Wo-chenblatt des Neuesten und Wissenswürdigsten für Landwirtsohafl, Gartenbau, Hauswirtschaft, und Handel in Landwirtschaftlichen Producten von 2 December J84J.
|
||
|
||
Reeds voor eene lange reeks van jareu beeft men de ondervinding verkregen, dat de inentin-van het epizoötiscb of heerschend Klaauwzeer een
|
||
|
||
|
||
10
middel is, om j bij het aannaderea der ziekte, de kudden daartegen te beveiligen. De Ambtman HäNDJLER, te Altdöbem, in de Neder-Lausnilz, be-vestigde de nuttigheid van dit middel, in 1820, door opzettelijke proefnemingen. Toen vooreeni-ge jaren het Mond- en KJaauwzeer aldaar heersch-ten, en ook in het gebied van Frankfort aanden Oder uitbraken, werd de Regelung dier stad, door het berigt van HäNDLER, op het nut der inen ting van het Klaauvvzeer opmerkzaam gemaakt, en werd aan den Departements Vee-arts Webkr opgedragen deze zaak door proefnemingen te onderzoeken, en daarvan een verslag in te zenden. Dit berigt werd op last der gemeide Regering gedrukt en Openbaar gemaakt. De waarnemingen van Handler komen hierop neder:
Toen de reeds genoemde ziekte in de onmiddel-lijke nabijheid van zijn landgoed was genaderd , doch zijne kudde, hoewel geen oogenblik meer legen de besmetting verzekerd zijnde, daarvan nog verschoond was gebleven, besloothij, in navolging van hetgeen te Weimar (1) geschied was, al zijne
|
||
|
||
(1) In hot jaar 1813 entte de Hof-Vee-arts Brauell. tc VTdmar, op het Groot-Hertoglijk Domcin-goed Költendcrf, de Hamel- en Rundvee-kudden hot Mondzcer in aan de ooren. De Hoogleeraar Renner verrigtte deze incnting in 1816 te Jena en in derzelver omstreken. (Men zie hierover Dr. C. Fr. Hoffmann , Dissertatio inauguralis de insitione febns hullosae epizoiiticae, Jena 1816). Later werd dezelve met goed gevolg in het werk gesteld door den Heer J. C. Wirth , Leeraar aan de Vce-artsenijschool te Zürich, {Archiv für ThkrheUhmde, von der Gesellschaft Schweizerischer Thier-
|
||
|
||
|
||
11
Schapen voov en na in te enten. Hij ondervvierp eerst 6, toen 20 , en later 34 stuks , aan dezekunsl-bewerkiug., welke proeven zoo gunstig uitvielen, dat gemelde Ä.mbtmaii niet aarselde dezelve aan de geheele kudde, bestaande uit 1400 stuks Schapen, binnen weinige dagen te verrigten. Zulks ge-schiedde met stoffe , genomen uit een bijna opge-droogd blaasje, dat zieh onniiddellijk boven de kroon van den hoef of hoornschoen bevond, in de beide ooren, aan de zes eerste Schapen , die uaar de kudde waren gebragt, waaronder de ziek-te reeds bestond. Toen werd dezelfde bewerking met 20, en later met 'd'i, Schapen op dezelfde wijze ondernomen.
Veer tig uren na de inen ting waren de ooren ontstoken, en was er stoffe aanwezig voor verdere ineutingen, en, hoe meer biermede van cor tot oor werd voortgegaan , des te uitstekender waren de uitwerkiugen. Zoo werden bijv. de zes eerst geiinte Schapen, gedurende een paar dagen, zeer kreupel, hoewel de klaauwen slechts weinig beet waren bij bet aanvoelen. Er vertoonde zieh in bet geheel geeu Mondzeer. Bij de Schapen , welke vervolgens van oor tot oor werden ingeent, was de kreupelheid telkens minder; sommige gingen
|
||
|
||
einte, B. I. S. 227, Neue Folge), cu door den Hoogleeraar Spinola , te BerJijn. Ook door Rödioer wordt in zijn werk: Erfahrungen über die hösarlige Klauenseuche , Chemnitz 1822 , S. 43—37 opzettclijk gehandcld. Men zie wijdcrs hot Magazin für die Gesammte Thierhcilkunde, herausgegeben von 1)'. E. F. GiRLi und Dr. C. U. Hertwig, 1842, S. 389, u, w,
|
||
|
||
|
||
12
slechts eenigemate stijf. De koorts duurtle ge-woonlijk slechts eeaige uren , en de mond bleef daarbij steeds gezond.
Op deze wijze stond de kudde van HäNOLER niet alleen in körten tijd de ziekte door, maar dezelve liep ook zoo voordeelig af, dat er in het geheel geene vermagering bij de Schapen plaats had , zooals veelal het geval is bij die dieren, welke aan de natuur overgelaten, of met geneesmiddelen behandeld worden. Vooral was de spoedige afloop der ziekte van groot belang, ten aanzien der Ooi-schapen, wegens den naderenden springtijd.
Voorts werd deze inenting, ten gevolge van dit voorbeeld , in eene naburige kudde, waarin echter de ziekte reeds door besmetting was aangebragt, met denzelfden gunstigen uitslag ondernomen.
Ofschoon het nog als onzeker wordt gesteld, of de Schapen door inenting levenslang legen de-zelfde ziekte beveiligd zullen blijven, zoo wordt evenwel opgegeven , dat 10 stuks der, van de inenting herstelde , moeder-Schapen , onder verschil-lende klaauwzieke kudden gebragt, en , gedurende zes weken, daaronder vertoefd hebbende, gezond en onbesmet terugkeerden, en, even als de overige ingeente Schapen, later volkomen gezond zijn ge-bleven. Vele Landeigenaars en Pachters in de Calauer- en Spremberger Kreils, nadat zij van de voordeelen dezer inenting, die, wanneer zij be-hoorlijk verrigt wordt, nimmer eenig gevaar aan zieh verbindt, overtuigd zijn geworden, hebben het gegeven voorbeeld gevolgd , waardoor de vroe-
|
||
|
||
|
||
13
gere ontlervindlngen ileels bevestijjd, deels meer uitgebieid zijn geworden.
Eene omstandigheid dient onder het oog te woe den gehouden , vermits de onbekendheid daarmc-de ligtelijk eenen nadeeligen invloed op de goede zaak Z.011 kunnen hebben. De eerste inenting met stofl'e, onmiddelijk van de zieke klaauwen geno-inen, verwekt bij het ingeente dier niet zeldea eene hevige koorts, die gevaarlijk kan schijnen, docb niet doodelijk wordt. Bij de tweede over-brenging der Stoffe van dit eerste voorwerp op een tweede wordt deze uitwerking reeds minder waar-genoraen , en zoo wijders in afnemenden trap tot aan de vijfde inenting. Er vertoonden zieh voor net overige, na de eerste inenting, geene teekenen van Mondzeer, en de kreupelheid nam, bij de voortgezette overbrenging, naar dezelfde evenre-diglieid af: zoodat bij de vijfde inenting , slechts gedurende een körten tijd, en zelfs niet eens bij id de dieren, eene zekere stijfheid werd opgemerkt. De plaatselijke ontsteking aan het deel, waarop de inenting geschiedde , bleef dezelfde , hetzij daartoc de oorspronkelijke Stoffe gebezigd werd uit de zieke klaauwen of van reeds ingeente Schapen. Dewijl de Klaauwziekte voer het overige niet aan al de vier voeten gelijktijdig pleegt te ontstaan, zoo is de inenting ook bij het uitbreken der ziekte nog als voordeelig te beschouwen, voor zoover dezelve verminderd wordt, met betrekking tot de voeten, welke nog niet zijn aangedaan.
Op grond der waarnemingen, dat de werking
|
||
|
||
|
||
14
der smetstoffe van het Klaauwzeer door de over-planting op het ligchaam van het Schaap , eene verzachting ondergaat, wordt door sommigen aan-geraden, dat men eerst slechts een gering getal Schapen, bijv. — om 1000 stuks later te besmet-ten — drie of vier met Stoffe van een oorspron-kelijk klaauwziek voorwerp inente, en hiermede tot de vijfde inenting voortga, om nu van deze Stoffe de kunstbewerking aan de geheele kudde te volbrengen.
De Departements Vee-arts Weber voegt bij deze waarnemingen zijne eigene ondervindingen, die, hoewel zij , met betrekking tot het ontstaan van het Mondzeer bij de ingeente voorwerpen, van de vorige eenigermate schijnen tc verschillen, nog-tans de gunstige uilwerkingen der inenting alle-zins bevestigen. Hij dealt, als het resultaat zijner proefnemingen, de volgende opmerkingen en aan-vvijzingen mede.
1deg;. Dat de inenting van het epizoötisch Klaauwzeer aan de ooren der Schapen zoodanige wezen-lijke voordeelen bezit, dat dezelve aan alle Schaaps-houders verdient te worden aanbevolen, vermits de ziekte daardoor ongemeen verzacht, derzelvcr duur verkort, en, wat het voornaamste is, het smartelijk en langdurig lijden voor vele Schapen aan de voeten, en een volkomen bederf of ver-nieling dezer deelen , en aldus aanmerkelijke ver-liezen onder de kudden, worden voorgekomen.
2deg;. De inenting wordt op dezelfde wijze vei-rigt, als het inenten der pokken aan Schapen , en
|
||
|
||
|
||
15
kan door een ieder worden in bet werk gesteld, die slechts eenige oefening bezit in de laatst be-doelde kunstbewerking. Ook is bet voldoende, dat slechts aan een der ooren worde geent.
3deg;. Om een ent-stam te verkrijgen, kiest men eenSchaap nit, dat aan bet oorspronkelijk Klaauw-zeer lijdt, waarbij de blaasjes tusschen de klaau-wen reeds opengebroken zijn. Men kan dan met de beldere Stoffe, welke, door eene matige druk-king met de ent-naald, uit de gewonde buid vloeit, een bepaald getal Scbapen inenten.
4deg;. Is de Stoffe, welke men bezigt, voor de besraetting gescbikt, en beeff men dus een ent-stam verkregen , zoo ontstaat er regelmatig bij de ingeente Scbapen, na vierentwintig uren, aan de inwendige oppervlakte van bet gecnte oor, out-sleking, en er vormt zieh binnen veertig men , op dcze plaats een blaasje, ter grootte van eene erwt of boon, betwelk gevuld is met eeue beldere lympha, waarmede 20 tot 30 stuks Scbapen kun-uen worden iugeent.
5deg;. De vervolg-inentingen moeten spoedig na veertig uren geschieden, vermits acbt of tien uren later de lympha taai en etterachtig wordt.
6deg;. Eene kudde kan veel spoediger worden in-geent met bet Klaauwzeer dan met de Schaaps-pokken, daar de Stoffe bij de eerste ziekte altijd met veertig uren tot de voortplanting gescbikt is.
7deg;. Aan de ooren, waaraan de inenting is geraquo; scbied , blijft, na de opdrooging der korst, vol-strektgeene misvorming, maar slechts een ronde
|
||
|
||
ib
|
||
|
||
|
||
IG
vlakke naad, tcr groottc eener ervvt , op tie plaats der verwonding over.
8deg;. Na het inenteu kwam wel, zooals door de pi-oefnemingen werd bewezen, het Mondzeer op den derden of vierden dag uit; dan hetzelve was zoo zacht in het beloop, dat de Schapen naauwe-lijks ongesteld schenen , en zelfs niet ophielden voeder tot zieh te nemen , en te grazen.
9deg;. Van de ingeente Schapen werden in even-
redigheid slechts weinige door de Klaauwziekte aan-
gelast, indien de kunstbewerking behoorlijk was
verrigt geworden. Onder de kudde, welke tot
proefneming diende, had zulks slechts bij 40 van
375 stuks plaats. De voeten waren weinig of niet
gezwollen ; de ontsteking was raatig, en de pijnen
niet zoo hevig, dat de dieren merkbaar afvielen
of in verval kwamen. Aan den bovenrand der
klaauwen en aan de kroon-gewrichten, zoowel als
tusschen de klaauwen zelve, ontstonden geene ver-
zweringen, en de dieren herstelden zonder hulp
der kunst binnen weinige dagen volkomen.
|
||
|
||
De bovenstaande verslagen beheizen de uitkorn-sten van waarnemingen, voor zoover de inenting van het Mond- en Klaauwzeer bij Schapen werd in het werk gesteld. De Opper-Atnbts-Vee-arts Kaltschmid te Kircheim deelt in het Reperio-rium der Thierheilkunde van den Hoogleeraar E. Hering , Voorzitter der Vereeniging van Vee-artsen, in Wurtemberg, van 1840, S. 107.
|
||
|
||
|
||
17
en verv. het resultaat zijner proefuemingen mede pmtrent het inenlen van het Mond- en Klaauw-zeer in 1838 en 1839, bepaaldelijk bij het Rimd-vee. Wij zullen dezelve hier laten volgen.
Zoo als bekend is , zegt de Heer Kalxschmii) , heerschten , in da jaren 1838 en 1839 , voorname-lijk echter in het eerstgemelde jaar, het Mondzeer en de Kiaauwziekte onder het Rundvee, de Scha-pen, en Varkens. Daar de verschijnselen dezer, in den regel wel niet gevaarlijke, maar nogtans Toor den Landman en Vee-bezitter geenszius on-verschiliige, ziekte, en hare gewone behandeling aan elken Vee-arts genoegzaam bekend zijn, meen ik mij te dezen aanzien van eene beschrijving te mögen verschoond houden. Ik acht mij echter verpligt den uitslag mede te deelen der proefuemingen , door mij, ter gelegeuheld dezer heer-schende ziekte genomen, met het oogmerk, om, door eene kunstraatige overbrenging der smetstoffe op gezonde dieien, de ziekte eene zachtere ge-daante te doen vcrkrijgen; hetwelk mij ind^laad schijnt gelukt te zijn.
De ziekte hreidde zieh in mijn District met eene verbazende snelheid uit, en wel in de rigting van het Westen naar bet Oosten , eerst in de lagere, iets later in de hoogere strekeu, en die in de nabijheid van bosschen gelegen waren.
Nadat ik de ziekte reeds dikwijls en op de gewone wijze had behandeld, werd ik den 20 Augustus 1838, op het landgoed Bodenhof en, bij den Pachter, den Heer Conhadi, geroepen, om
9,
|
||
|
||
|
||
18
een ziek geworden Rund te behandelen. Het dier had zware koorts, eene moeijelijke ademhaling, en kwijlde sterk. Er waren echter nog geene Waren in den mond aanwezig ; doch toonde het Rund , door het afwisselend opligten der voeten, dat deze deelen pijnlijk waren aangedaan. Ik verklaarde de ongesteldheid voor de heerschende ziekte, stelde eene aderlating aan het dier in het werk, en schreef als geneesmiddel een drank voor, bestaan-de uit een afkooksel van bjnzaad, Salpeter, en wonderaout, en liet het Rund meermalen in het water drijven. Op den volgenden dag waren reeds drie andere Runderen, die zieh in denzelfden stal, doch op een verwijderden afstand, van liet eerst ziek geworden voorwerp bevonden, aangetast. Tocn ik mij nu omtrent het wezeidijk bestaan van het heerschend Mond- en Rlaauwzeer had overluigd en aan den eigenaar te kennen gaf, dat zijne geheele Vee-stapel ongetwijfeld door deze zou worden getroffen, deed ik hem tevens het voor-slel tot het doen eener proefueming met de in-enling, vermits men hierdoor misschien mögt ho-pen zoowel het beloop der ziekte bij de bijzon-dere voorwerpen te verzachten, als ook en vooral den langzaam opvolgenden voortgang bij de ove-rige Rundei-en te verhoeden. De gemeide Pachter veroorloofde mij de bedoelde proefnemiug voor-eerst aan zijne werk-Ossen , die in eenen anderen stal, doch onder helzelfde dak geplaatst waren, ten uitvoer te brengen, en zulks te raeer, dewijl reeds een dezer dieren ziek begon te worden. Ik
|
||
|
||
|
||
19
steide de ioenting onverwijld aan de zes aanwezig zijode trek-Ossen in het werk, en wel met Stoffe van een eerst ziek geworden Kalf, bij hetwelk zieh reeds aanmerkelijke blaren in den moucl hadden gevormd; en wel op de volgende wijze:
Ik liet den mond van het Ka!f opengehouden, en stak met eene laat-vlijm eea der blaren aan de bovenkaak , die iond gevuld , en geelachtig-bleek van kleur was, door. Ik vong de ultvloeijende ligt-gele waterachtige vloeistoffe {serum), zoo veel mogehjk, met de laat-vlijm op, en verzamelde dezelve op de oppervlakle mijner linker hand, als ook op de vlijm, en bragt deze Stoffe aldus naar den anderen stal over. Hier liet ik de Ossen, den cenen na den anderen , in de standplaatsen met den kop naar voren zetten , en terwijl, door een of twee helpers , de kop van het dicr cm hoog gehouden en de bovenlip omgebogen werd , maakte ik op de regier helft der bovenkaak, door middel van een lancet, eene oppervlakkige insnijding, en bragt van de , op mijne hand verzamelde, lympha iets in de wond. Na zes en dertig tot acht en veertig uren begonnen de diex^en reeds koortsig te worden, en verkregen de ingeente plaatsen een eenigzins rood aanzien, zonder echter merkbaar gezwollen te zijn. De afscheiding van slijm in den mond werd versterkt; de ontlastingen werden spaarzamer, weshalve eenig zout onder het drink-water werd gemengd. Bovendien liet ik de die-ren meermalen daags, gedurende een kwartier uurs, in stroomend water gaan. Op den derden dag
2*
|
||
|
||
|
||
20
waren ile plaalsen der iuenting verheven, dcrzel-ver oratrekken rood, doch de koorts geringer dan bij het natuurlijk uitbreken der ziekte. Op den vierden dag vertoonde zieh bij drie der ingeente voorwerpen eene blaar aan de plaats der inenting, ter grootte van een kroou-daalder, en bij de ove-rige meerdere blaren, niet alleen op de plaals, daar de smetstoffe was aangebragt, maar ook ver-der in de mondholte. Tevens hadden er zieh kleine blaren gevormd tusschen de klaauwen, die echter zoo onbeduidend waren, dat de zieke die-ren wel eenige pijn te kennen gaven, doch inet de gewone graagte hieven eten en herkaauwen, terwijl dezelve reeds na vier dagen tot allen , in dit jaar-saizoen voorkomenden , veld-arbeid kon-den worden gebruikt. Na den vijfden dag was er geen teeken van koorts meer aan wezig, en de her-steliing ging geregeld voort.'
Op deze wijze liep de, door opzettelijke mede-deeling der smetstoffe verwekte, ziekte zoo zacht en binnen zulk een kort tijdsbestek ten einde, dat de eigenaar mij verzecht ook nog drie Koeijen, welke onder twee en dertig van degene , die zieh in den stal bevonden, en tot dus ver nog vrij waren gebleven, geplaatst waren, in te enten. Ook bij deze was het beloop schielijker en zachter dan bij de ovex-ige , bij welke de ziekte van zelve was ontstaan , hoewel ik moet doen opmerken, dat het heerschend Mond- en Klaauwzeer te Bodenhofen over het geheel een goedaardig karakter bezat. Deze günstige resultaten der inenting en de over-
|
||
|
||
^
|
||
|
||
|
||
21
tuigiug van Let nut, dat dezelve kan hebben, wanneer zij wordt in het wei'k gesteld aan nog gezonde dieren , zoodra amp;€a Rund door de ziekte in eenen stal wordt aangetast, spoorden den Heer Conradi aan daarvan mededeeling te doen in eene Landbouwkundige Vereeniging; hetwelk ten gevol-ge had , dat ik nog door onderscheidene kleinere Veehouders, bij het ontstaan der ziekte in hunne streken, tot het doen van inentingen werd geroepen. Het getal der geente voorwerpen was niet on-belangrijk, doch was het inij, deels wegens veel-vuldige bezigheden, deels uit hoofde van den grooten afstand, meestal niet inogelijk den loop der ziekte zelf van nabij gade te slaan, en moest ik mij dus gewoonlijk vergenoegen met de later outvangene berigten, dat alle ingeeute Runderen inderdaad ziek geworden, doch spoedig wederom hersteld waren. Ik heb mij echler in nog meer-dere gevallen, en bepaaldelijk door zeven, in deze slad in het werk gestelde, inentingen, door eigene beschouwing, kunnen overtuigen, dat het beloop der ziekte inderdaad volkomen overeenkwam met dat, zoo als dezelve te Bodenhoven plaats vond.
In het jaar 1839, toen de ziekte op nieuw, ofschoon minder algemeen verspreid, te voorschijn kwam, verkreeg ik, bij den Heer Pachter Bldm te Dachenhausen wederom de gewenschte gelegen-heid, om de proeven te herhalen, en hieromtrent waarnemingen te doen.
Ik entte hier van 28 stuks Vee 6 in , en wel 2 Ossen, 2 Koeijen, en 2 Kalveren. Ook bier
|
||
|
||
*
|
||
|
||
22
ineeiicle ik op te merken, dat de ziekte, in be-nekking tot het van zelf ontstaande Mond- en Klaamvzeer, een ligter beloop had, dat de dutu-verkort werd, en geene naziekten achter liet, tervvijl ook de zieke dieren •veel minder in de voeding afnamen,
Ofschoon ik overtuigd ben, dat daze proefne-mingen, met betrekking tot de naauwkeurige waar-nemingen omtrent het beloop der ziekte, nog veel te wenschen overlaten, zoo wordttoch, door mijne ervaringen, in allen geval de daadzaak bevestigd , dat het Mond- en Klaauwzeer van een besmetten-den aard zijn, dat de smetstoffe eene vaste hoeda-nigheid bezit, en verbonden is aan de lympha, bevat in de blaren, en dat eindelijk deze ziekte zieh door inenting aan gezonde dieren laat mededeelen. In hoe ver de, op eene kunstmattge vvijze ver-wekte, ziekte inderdaad zachter zij, en in korteren tijd afloope, hierover zullen verdere proefnemin-gen en waarnemingen nog moeten beslissen. Vol-gens mijne opmerkingen scheen zulks bestendig het gevai te zijn geweest, en wanneer dit ook door anderen bevestigd wordt, zoo zou het nut der inenting, ook zelfs indien men niet mögt kunnen hopen , dat de dieren daardoor geheel bevrijd zullen zijn van door de ziekte later op nieuw te worden aangedaan, op den tijd, wanneer zij vervolgens wederom mögt uitbreken, niet gering zijn, vooral ook uit hoofde, dat hierdoor een middel wordt aan de hand gegeven , om dezelve bij den gehee-len Vee-stapel binnen acht dagen op het langst te
|
||
|
||
I
|
||
|
||
23
kunnen doen afloopen, en men dus tevens met de ziekte van al den, daarmede gepaard gaanden om-slag, en hare lastige gevolgen zal zijn ontslagen; iets hetwelk vooral voor groote Veehouders van belang is.
Ten slotte veroorloof ik mij nog de volgende aanmerkingen:
1'. De nicest geschikte plaats voor de inen ting schijnt mij toe bet slijmvlies der bovenkaak te zijn. Ik beb wel ook beproefd dezelve te verrigten aan zoodanige plaatsen der buid, wier oppervlakte van haar ontbloot is, doch zonder eenig gevolg.
2deg;. Het is mij voorgekomen, dat, hoe ligter de dieren , waarvan de stoße tot inenting genomen werd, door de ziekte waren aangedaan, hoe bel-derder de blaren waren, des te gexingere koorts en blaar-uitslag bij de geente dieren werden voortge-bragt. Men zal dus tot het nemen der Stoffe voor de inenting bij voorkeur zoodanige voorwerpen be-hooren uit te kiezen, die in ligtere trappen door het Mond- en Klaauwzeer zijn aangetast, en in-zonderheid behooren te vermijden de Stoffe te nemen uit miskleurige, zwartachtige, blai-en. Ik heb eenige malen waargenomen, dat hierdoor kwaad-aardige verzweringen werden voortgebragt, welke aanzienlijke naden achter lieten.
3deg;. De ziekte schijnt, door bestendigen omgang met de zieke dieren , op den mensch te kunnen worden overgedragen. Ten minste kwamen bij eenige oppassers gevallen voor van eene vermeer-derde speeksel-afscheiding , heeschheid , keel-pijn,
|
||
|
||
|
||
24
zwelling van het zachte gehemelte, en dergelijke verschijnselen, welke men aan de uitwerking van medegedeelde smetstofFe mögt toesclirijven (I).
Daarentegen zijn mij geene nadeelige gevolgen van het nuttigen der melk (2) of van het vleesch
|
||
|
||
(1)nbsp; Het zal oni dezc reden nimmer raadzaam zijn de Stoffe ter inenting op de hand te verzamelen , zoo als zulks door den Heer Kaltschnid geschiedde (zie bladz. 19). Vciliger zal het zijn de Stoffe optevangcn op eeu glas of soortgelijk ligchaam. Men zal zieh hiertoe het voegzaamst van een ge-woon horologie-glas kuimen bedienen.
(2)nbsp; Hoewel ook bij ons niet altijd schadclijkc gevolgen zijn ondervondeu van het nuttigen der melk van aan het Mond-zcer lijdende Runderen, zoo is het er echter vcr af, dat zuiks altijd zouder nadeel zou kunnen geschieden. Veel hangt hierbij voorzeker af vau de eigene gesteldheid van den mensch of der dieren , welke zoodanige melk gebruiken; terwijl ook de eigenschap der melk , met opzigt tot de ontaardiug, welke zij bij deze ziektc aanneemt, verschilt. Voorts zal het ont-schuldige of schadelijkc der melk mede kunnen afhangen van de hoevcelheid, die gcbruikt wordt. Meermalen is het
/nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; twijfclachtig , of de ongestcldhcden, welke aan het gebruik
/ g.yf van dusdanigc melk wordt toegeschiovcn, niet veelecr zul-len moeten worden toegekend aan de algcmeene hecrscheude ziekte-gesteldheid, waarin het ontslaan van het Mondzeer bij de daardoor aangedane Runderen gegrond is, dan aan het nuttigen der melk, van deze afkomstig. De onderviuding toch leert, dat, gelijk wij vroeger hebben opgcmerkt, deze ziekte-gcstcldheid meermalen zoo algemeen is, dat^ behalve de Runderen , Schapen, Varkcns, en Paarden, vele andere dieren daardoor worden aangctast, zoodat dezelve een waren jianzoötisnhen aard aanneemt. Men wil ook hebben opgcmerkt, dat, tijdeus bet hcerschen van het Mondzeer onder de dieren , bij den mensch vooral aandocning der keel en van den mond, iivcreenkomst hebbende met dc spruw en vergezeld
|
||
|
||
|
||
25
|
||
|
||
bekend geworden, ofschoon, uamelijk door de Landlieden, zelfs aan de kleinste kinderen, zeer
|
||
|
||
van koorts, aisuiedc eeu roosachtig uitslag aan ondersehei-dene ligchaams-declcn , benevens verzweringen aan de onder-ste ledematen plaats vonden, en algemeener dan gewoon-lijk werden waargenomen ; welke ongesteldheden niet aan be-smetting door bet gebruik der melk van spruwzieke dieren kondcn worden toegeschreven. Intusschen leeren meuigvuldige waarnemiugen en opzettelijke proefnemingen , dat het nuttigen der melk van zoodanige dieren tot ongesteldheden, zoowcl bij den mensch als andere dieren, onmiddellijk aanleiding kan geven , en dat dus het gebruik van dezelve altijd omzigtigheid vordert, ja, dat het van het hoogst belang moet geacht worden , dat in tijden, wanneer het Mondzeer onder de Runderen en andere dieren heerscht, hierop, van wege het Genceskun-dig Tocvoorzigt, cen waakzaam oog werde gevestigd. Om van vele voorbeelden , welke trouwens als genoegzaam bckeud kunnen worden geacht, niet te spreken, zoo kunnen de proefnemingen , door den Hoogleeraar IIertwig hieromtrent aan zichzelven ondernomen , ten bewijze verstrekken van de nadeelige uitwerking, welke de melk van Runderen, door het Mondzeer aangedaan, op de gezondheid van den mensch kan te weeg brengen.
Toen het Mond- en Klaauwzeer in 1834 te Berlijn algemeen heerschten, gebruikte hij, benevens nog twee andere Geneeshee-ren, die zieh tot het nemfen derzelfde proeven verbonden had-den, dagelijks twee ponden (ein Quart?) versehe melk, welke van dusdanige Koeijen was gemolken. Men hield hiermede vier dagen aan. Toen de proefnemingen begonnen werden, waren alle drie volkomen gezond, vrij van uitslag-ziekte, terwijl de spijsvertering in alle opzigten goed gesteld was. Zij volgden den gewonen leefregel, en vermeden zorgvuldig alle aanleiding tot verhitting en het baden. Reeds op den tweeden dag, ondervond IIertwig ligte koorts, trekkingen door de ledematen, hoofdpijn, eea droogen en heten mond, en een j 'ukend gevoel in de banden en vingeren. Deze toevallen
|
||
|
||
|
||
26
|
||
|
||
dikwijls de melk van zieke koeijea werd toegereikt. Het is voor het overige wel mogelijk, dat de, voor
|
||
|
||
hicldeu ongcveer vijf dagen aan , doch dezclve waren niet hc-vig. Nu echter volgde aanmerkelijke zwclling van hei slijm-vlies van den mond, vooral der tong , en er ontstonden op dit deel, voornamelijk. aan de zij-randeu, voorts aan de iu-wcadige oppervlakte der wangen en lippen, kleine blaasjes, ter grootte, op het hoogst, eener linze, die geelachtig-wit van klein- waren en eene witachtig troebele Stoffe bevatteden, zieh, bij het doorstekeu, gemakkelijk ontledigden, doch wederom voortgebragt werden. Deze blaasjes namen den volgcuden dag nog in grootte toe , cn bersteden eindelijk open, waarbij de opperhuid afgescheiden werd, lerwijl er donkerroode, slechts laugzaam weder verdwijnende, vlekken teruggebleveu. Hiermede gingen brandende pijnen in den mood bij het kaauwen, spreken en slikken gepaard , verge-zeld van hevigen dorst. De blaasjes aau de lippen droogden inet dünne, bruinachtige, korsten op, welke op den tienden dag , nadat de eerste te voorschija waren gekomen, afvielen. Gelijktijdig met het uitslag iu den mond, hadden zieh ook aan de banden en vingeren vele blaasjes ontwikkeld, eevst ter grootte eener garst-korrel, welke taraelijk droog en geelachtig-wit van kleur waren , doch, in het verder beloop aan die in den mond genocgzaam gelijk werden; allcen waren dezclve icts trager in den voortgang, daar het openbersten en opdroogen langer aanhielden.
De beide andere Geneesheeren, welke op dezelfde wijzc proeven met deze melk hadden genomen, ondervonden iusge-lijks onmiddellijk daarop ligte aandoening van koorts , Waren in den mond en aan de lippen, welke helzelfde belcop hadden , gelijk hij Hertwig plaats vond; doch bij geen van deze entstünden blaasjes aan de banden. Na het opdroogen der blaasjes bevonden alle drie zieh bij voortduring volkomen gezoud. (Vergleichende Darstellung der von den Hausthieren auf Menselien übertragbaren Krankheiten von Jacob Lbvin, Berlin 1839, S. 160). Ook door Hildebranui worden meer-
|
||
|
||
|
||
27
de gezondheid misschien eenigermate schadelijke, eigenschappen der melk, door het koken worden weggenomen.
|
||
|
||
dere gevallen vau deo hoogst uadceligcn iavloed der melk op de gezondheid van menschen en dieren aangehaald. Hij merkt te regt op, dat deze schadelijke uitwerking vooral afhankelijk schijnt te zijn van de hevigheid der ziekte, welke ongemeen verschilt. In hare zachtste gedaante wordt daar-hij het algemeene gestel naauwelijks aangedaau, terwijl zij in andere geyallen met hevige koorts-verschijnselen gepaard gaat, en meermalcn cene ware anthraxaardige hoedauighci'J bezit, (a. p. S. 178).
Vele la mil ic Jen merkten in 1832 op, dat de melk der, in
een' ligteu trap aan het Mondzeer lijdende, Koeijen, zoowel
gedurende de ziekte als na de herstelling, aanmerkelijk meet
boter- en kaasdeelen bevatte, dan de melk van gezondc
Koeijen. Dezelve was tevens lijviger en vettcr op het oog;
en de daaruit gekarnde boter was vaster van zclfstaudigheid
dan die, welke nit gewone melk in den zomer wordt verkregen.
De melk van zoodanige Koeijen, door mijnen geachten
Ambtgcnoot, den Hoogleeraar P. J. I. de Freuery, aan 'sRijks
Vee-artsenijsohool, met den roommeter van Banks, onder-
zocht zijnde , werd het verschil derroomgehaltc, vergeleken met
die der melk van gezonde Koeijen, bevonden tezijn, alsvolgt:
A. Van de melk eener gezondc Koe , nadat de melk 48
uren in den roommeter had gestaan, werden afge-
scheiden 10 A 11 centilitres room.
K. Varf dezelfde hoeveelheid melk eener Koc, die reeds
eenige dagen door het Mondzeer in een niet zeer
hevigen trap was aangedaan, werden, na op dezelfde
wijze, gedurende 48 uren te hebben stil gestaan, af-
gescheiden 38 centilitres room.
C Van dezelfde hoeveelheid melk eener tweede gezonde
Koe, na 12 uren in den roommeter te hebben stil-
gestaan, werden afgescheiden 4 centilitres room.
D. Uit dezelfde hoeveelheid melk eener Koe, die door
|
||
|
||
#9632;
|
||
|
||
|
||
28
|
||
|
||
Eindelijk prijst ook de Heer Dr. W. Bartkls , Vee-arts te Helmsiadt, de inenting dezer ziekten aan in eene Verhandeling, door hem medegedeeld in liet bovenaangehaalde Wochenblatt N0. 50, van 16 December 1841; onder den titel: Nutzen der sogenannten Noth- und Präcautions-Impfung, so wie die Vorbauungskur bei der Maul- und Klauenseuche unserer Haussäugethiere, nach
|
||
|
||
bet Mondzecr was aangedaan , doch reeds begon te
herstellen, op dezelfde wijze behandeld als de melk
C., werden 2b centilitres room afgescheidea.
llierbij verdient aangcmerkt te worden, dat de melk C. en
D., na den tijd van 12 uren, reeds zuur en dik werden, waar-
door de volkomene room-afscbeiding niet met die juistheid kon
worden bcpaald, als met de melk-soorten A. en B. heeft
kunnen geschieden.
Bclangrijk zijn de onderzoekingen , door Voorname Schei-kundigcn (Lassaigne , Examen chemique du lait pendant la maladie, qui a regne ipizoötiquement sur les vaches, dans les mois de Decembre et de Janvier, in de Annales d'Hy-gieine Publique et de Midecine Legale, Juillet 1839. p. 213.) A. Don'ne , (in de Campte rendu des siances de l'Äcadimie des Sciences, Premier Semcstre, Nquot;. II. 1839. p. 380. et suiv. Rapport sur les observations concernant le lait des vaches af-feeties de la maladie, vulgairemant appelie la cocote, etc.]. Herberger en meer anderen, omtrent de veranderingen, welke de melk bij het Mondzecr ondergaat, waarvan de uitkomsten echter nog al aanmerkelijk verschillen. Wij kunnen daarover hier ter plaats niet uitwijden; maar meenen dienaangaande te mögen verwijzen naar de hier aangehaalde Schriften. In de Disserlatie van Dr. R. Smit vindt men de nicest belangrijke zaken, hiertoe betrekkelijk, kort en oordeelkundig bijeenge-bragt, waarvan wij de lezing dus aanbevelen.
|
||
|
||
L^_______
|
||
|
||
29
Versuchen. De voordeelen bestaan, volgens dezeu Vee-arts, daaria, dat men door de inenting een algemeen geregeld uitslag van blaren verwekt, waar-door de nadeelige gevolgen worden voorgekomen, iiainclijk hei Klaauwzeer, het vroegtijdig verwer-pen der jongen, en inwendige verzweringen in den uijer, Vooral kernt het op de Stoffe aan, welke tot de inenting gebezigd wordt. Dezelve moet niet genomen worden van een dier, waarbij de blaren, wegens een kwaadaardig beloop der ziekte, afgebroken of onvolkomen te voorschijn komen, maar van zoodanig voorwerp, waarbij de ziekte een goedaardig karakter bezit, en het blaar-uitslag algemeen is. Alleen, wanneer men niet spoedig genoeg goedaardige Stoffe voor de inenting kan verkrijgen, kan men dezelve ontleenen uit goedaardige blaren van een ander dier, tot dezelfde orde behoorende, en dus, ingeval van nood, Stoffe bezigen van Runderen voor de inenting van Scha-pen en omgekeerd. Doch bij de zoodanige moet het blaar-uitslag niet gepaard gaan met kop-zwel-ling, noch moeten de blaren in een zwerenden staat verkeeren. De Stoffe moet niet genomen worden uit de blaren, die zieh aan de voeten heb-ben gevormd. Aan de sloffe, tot inenting dienende, wordt de voorkeur gegeven, welke genomen wordt op den derden of vierden dag, nadat het dier is begonnen te kwijlen, dewijl de blaren nu nog eene heldere lympha bevatten. De meeste blaren zijn op dezen tijd reeds opengebroken of van opperhuid ontbloot, maar de uitvloeijende
|
||
|
||
|
||
30
|
||
|
||
Stoffe is nog dun en beider, en vermengt zieh zoo met het speeksel, dat men dit, met de smet-stoffe vermengd, tot de inenting kan aanwenden. De inenting geschiedt op het slijmvlies van den mond, hetwelk voor de besmetting het meest vat-baar is, welke alsdan den meest algemeenen invloed op het geheele ligebaam uitoefent, lerwijl het blaar-uitslag hiex-bij het goedaardigst is, en gemakkelijkst genezen wordt. Zljn, vooral bij Schapen, reeds eenige door uitslag aan de klaauwen aangedaan, zoo moeten de zulke, waarbij reeds verzweringen plaals hebben, van de kudde worden afgezonderd en verwijderd. Deze moeten niet worden ingeent, maar behandeld, overeenkomstig de gesteldheid der plaats hebbende zwering. De gene echter, welke slechts stijf of kreupel gaan, en waarbij zieh dus de eerste verschijnselen van het Klaauwzeer openbaren, kunnen, even als de overige Schapen, aan de inenting worden onderworpen.
Men gaat, volgens Bartels, bij de inenting op de volgende eenvoudige wijze te werk.
Men vaagt bij het dier, dat ingeent zal worden , nadat het vooraf het voedsel goed verteerd heeft, de voorste inwendige oppervlakte van den mond en de tong met een wollen dock al, ter-wijl men met de hand een gedeelte slijmachtig speeksel uit den mond van het uatuurlijk ziek geworden dier neemt, en het in den mond en op de tong van het eerste voorwerp inwrijft. Eerst een uur na de inenting mögen de dieren eenig voedsel ontvangen. Hier schijnt dus geene inen-
|
||
|
||
|
||
31
ting door het maken eener vmvonding te geschieden.
Bij de inenting van Runderen worden drie per-sonen vereischt. De een houdt het dier vast; de tweede zuivert den mond, en de derde verrigt de spoedige overbrenging der stofFe op de boven-beschrevene wijze. Tot het inenten van schapen zijn twee menschen voldoende.
Na verloop van 24 tot 36 uren, beginnen zieh de verschijnselen der ziekte te openbaren, welke alsdan haar gewoon beloop houdt.
|
||
|
||
Ik zou het verslag der proefnemingen omtrent de inentingen van het Mond- en Klaauwzeer nog met die, door anderen genomen, kunnen uitbrei-den, doch oordeel, dat de medegedeelde waarne-mingen tot het bedoelde oogmerk als voldoende kunnen worden beschouwd, namelijk, om onze Landgenooten aanvankelijk eenigermate bekend te maken met hetgeen men daarvan eiders heeft on~ dervonden, en tevens, om den jongen Vee-arts tot eene handleiding te kunnen verstrekken, hoe de inenting behoort te worden verrigt, indien hij tot de aanwending dezer kunstbewerking geroepen wordt.
|
||
|
||
|
|||
|
|
||
|
|||
iLü
|
|||
|
||
f
|
||
|
||
/yH t^/S
|
||
|
||
i^
|
||
|
||
s
|
||
|
||
|
||