-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
(
Hi
-ocr page 4-
RIJKSUNIVERSITEITTE UTRECHT
2252 0617
-ocr page 5-
C /v/£xj-
HANDBOEK
GENEES- EN VEELOSKUNDE
^ ^
1^
INGERIGT
N^iE
T^reg;'BEHCail'TEN VAN HET
ONpBR OPZIGT DER MAATSCHAPPIJ: | -tot nut van 't Algemeen
VEBVAAKDIGD
Yquot;,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;DOOR
V Dr. A. NUMAN,
(DER DER ÖEBE VAN DEN NEDEKLANDSCHEN LEEÜW, r en Hoogleeraahiü de Praktische Yee-Artsenijhmde, aan 'sjßijki Arisenijschool, Secreläfis~ cteir Commissie van Landbouui in Jtrecht, Lid van liet KoninMijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappeu, Letlerkunde en schoone Künsten, en van andere geleerde Genootschappen.
IMEERDERD Mift.quot; iLLK BIJVOEGSELEN DER VORIGE DRUKKEN.
''S-'-
MJE T PLATEN.
-^v'/
TE GKONINGEN, BIJ
J. SCHIEEBEEK.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
#9632;
#9632;
-ocr page 8-
.
-ocr page 9-
VOORBERIGT.
Ue Maatschappij tot Nut van 't ^dlfferaquo;ieen,]\oezeei voor-namelijk en in de eerste plaats bedoelende zedelijke ver-lichting en verbetering, beschouwt het echter niet buiten hare taak, om zieh onledig te houden met onderwerpen van eenen stoffelvjken aard; de zoodanige namelijk, als welke eenen onmiddellijken invloed op de gezondheid en den huis-houdelijken toestand van den lezer kunnen hebben, zoo als verschillende der door haar uitgegevene werken hiervan getuigen.
De behandeling echter dezer onderwerpen moet, volgens hare inrigting alyemeen zijn; zoodanig dat zij, ofschoon voor dezen of genen stand meer bepaaldelijk ingcrigt, echter niet geheel onnuttig voor alien worde, Dit was het geval niet van een vee-artsenijkundig Kandhoek, hetwelk niet voor alien, althans niet voor alle Leden der Maatschappij, van gelijke nuttigheid kon geacht worden. Intusschen bestond er bij den Yeeman eene dringende behoefte tot een zoodanig Hand-boek, waartoe hij, bij voorkomende ongevallen, zijne toe-vlugfc kon nemen, daar het Duitsche werk van eohlwes, in het Nederduitamp;ch vertaald, deals te kostbaar was, deels en vooral niet bruikbaar genoeg, nit hoofde dat daarin verscheidene ziekten behandeld werden, in Duitschland ge-woon, doch in de Nederlanden niet of zeldzaam voorkomende ; tenvijl daarentegen in hetzelve, ongesteldheden, in Neder-land dikwerf plaats hebbende, zijn overgeslagen of opper-ylakkig behandeld geworden.
Ten einde nu in deze behoefte te voorzien, zonder de aanmerkelijke en, voor verre het grootste deel barer Leden, nuttelooze kosten te maken, welke het verschijnen van hare gewone werken vergezellen, getroostte zieh de Maatschappij gaarne eenige opoifering, en volmagtigde alzoo haar Hoofd-bestuur, om met den eigenaar der genoemde Hollandsche vertaling te onderhandelen over eene nieuwe, naar de be­hoefte van ans vaderland omgewerkte, vertaling van dit werk, te drukken op de wijze, waarop de werken der Maatschap­pij , in klein octavo , gedrukt worden, en uit te geven voor
t
-ocr page 10-
IVnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;VOOEBEEIGX.
denzelfden geringen prijs, bij het blad berekend, waarvoor de genoemde klein-papieren exemplaren van hare werken, bij derzelver gewone uitgevers, te bekomen zijn, zonder daarvan groot-papieren afdrukken voor de Leden op te leggen.
De Maatschappij maakt bet zieh ten pligt, te verklaren, dat zij, in deze onderhandeling, bij den genoemden, den tegenwoordigen eigenaar b. j. schiekbeek, alle die regt-schapenheid heeft aangetroffen, welke eene onbaatzuchtige poging om nut te stiebten zoo zeer kenmerkt. De over-eenkomst was dan ook spoedig getroffen en bestond hoofd-zakelijk daarin: dat de uitgever, met ter zijde stelling van den voorraad zijner, toen nog onverkoebte, exemplaren, de nieuwe nitgave, op de bovenvermelde voorwaarde, op zieh nam; terwijl daarentegen de Maatschappij zieh met de bil-lijke erkentenis belastte van bet Honorarium aan hem, welke onder opzigt van eene Commissie, door haar daartoe uit deskundige leden te benoemen, deze om te arbeidene ver-taling zoude ondernemen.
-. Voor deze taak kon wel niemand geacht worden beter berekend te zijn dan de man, welke door de eerste verta-ling zoo zeer met aEe deelen des onderwerps was bekend geworden, de Heer a. numan, Meä. Bod. te Hoogezand, en met bereidwilligheid nam gemeide Heer deze taak op zieh, en overeenkomstig bet oogmerk der Commissie, liet bij bij de bewerking de min bruikbare gedeelten uit, en verving die door zoodanige meer noodzakelijke opgaven, als zijne vbjtige nasporing hem, als belangrijk voor Neder-land, hadden doen kennen,
Hoezeer derhalve dit werk (waaraan de tegenwoordige uitgever, of zijn regtverkrijgende de wettige eigenaar blijft) niet onder de gewone werken der Maatschappij kan worden opgenomen, beschouwt zij, uit hoofde van hare bemoeijing daarmede, hetzelve als haar werk, en zij boopt dat hetzelve voor den quot;Veeman ten bestendigen handboek zal blijven dienen, om vooral bij voorkomende ongemakken, onder zijne levende have ontstaande, hem raad te geven, ten einde zijne schade te voorkomen.
amsteedam,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Op last der Maatschappij:
dm 26 mnSprokkelmaand, HENDRIK EAVEK^S, j.819.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Secreiam,
-ocr page 11-
ftooxxtüe.
----copy;5^copy;----
Äße overweging van den gehrekkigea staat der Feearise-nijkande in ons land en de wenscJi, om, hij Tcet, steeds voori-durend gemis, van genoegzame, hmiäige en behcame, Vee-artsen, hei nadeel Merdoor teweeg gelragt, eenigermate te doen verminderen, door den landman van een geschikt Hand-hoek te voorsien, tcaarin, op eene eenvoudige en bevatteliße wijze, over de meest getcone vee-ziekien en kare geneüng ge-handelcl werd, ten einde zieh daarvan, in voorkomende geval-len, Uj de ongesteldheden van zijn vee, te kvnnen ledienen, deed mij, in den jare 1812, op aanzoek van den toenmaligeu Uitgever, liet hesluit opvatleii, om liet algemeines tieii-aezneibucii van joh. NIC. boiilwes, tot dit oogmerk, te verlöten, en ik meen mij overluigd te mögen Jwuden, dat deze mijne verrigting niet nnflehos is geweest; daar toch niet al-leen de gretige aflrek van hei tcerlcje, waardoor liet reeds, sedert laiig, is uitverkocU, de groote behoeße van zoodemig Handboeh genoegzaam Jieeft aan den dag gelegd, maar ook väe Heden mij de verzekering hebben gegeven, dat zij (Jnorvim met een voordeelig gevolg gebruik hebben gemaakt en nog maken. Intusschen merkte ik toen reeds in de voorrede voor dat werkje aan, hetgeen deskundigen mij insgelijks hebben doen, opmerhen, dat bij al het nuttige en doelmaüge, dmrin lernt, hetzelve, wegenraquo; eene al te leknopte en oppervlakMge hehan-deling van sommige onderwerpen, die volkmnenJteid miste, welke gevorderd wordt, om geheel aan het oogmerk te voldoen, teaartoe liet voor den Nederlander dienen moet; wordende daarenloven vele gewigtige ongesteldheden, die Uj de ver-schiUende vee-soorten in ons Faderland ioorden teaargenonen, .dmrin of geheel niet, of stechts als ter loops aangeroerd, terwiß eenige andere ziekten, bij het inlandsche vee zeldzamn of nimmer voorkomende, daaruit smder nadeel kmiäen worden gemist; soodat derhalve eene mwerking en uithreidmg ran
-ocr page 12-
VI
VOOEREDE
het teerige, in gemelde opzigten, meer geschoeid mar de le-hoeften van ons Jconingrijk, zeherlijk niet te onregi, als eene nultige en helcmgrijke zaak mögt worden beschouwd.
Daar de maatschappij : tot Nut van 't Algemeen zieh dlt stuk heefl aangetrokken, met het weldadig oogmerk, om daardoor ook aan het onmiddeüijk helang van den vee-lwuder, tot zij?i voordeel, werkzaam te zipi, zoo lieh ik, op Haar aanzoek, gaarne de taak op mij gmonien, om daaraan op nieuw mijnen arbeid te hesteden, mij Idertoe te meer opge-wekt gevoelende, sedert ik als Lid der Conmissie van Land-bouw dezer Frovincie, Mij met hare aangelegenheden in eene naauwere betrekking vind geplaatst, en in die hoedaniglieid, de bemrd-ering van de icelvaart des Landtnans onder mijne aangenaamsie pligten rekenen mag.
Omtreut den inhoud en de strekking van het werk, zoo als het thans te voorschijn komt, zal het noodig zijn te her-inneren, dot ik het met cen ttoeevoudig doel lieh vervaardigd, namelijk vooreerst, opdat het sonde kunnen dienen ten gelruike van elken vee-man, om, bij voorkomende, eenvoudige ongemak-ken en ligte onggeteldheden van zijn vee, daarin de teekenen te kunnen vinden, waaraan zij zcorden gehend, en tevens de 9ioodige raadgeviagen, omtrent helgeen hij, in die gevallen, als nvttig ier gemzing aanwenden, of als schadeUjk vermijden moet, en worts out eene teregtwijzing te erlangen, aangaande die middelen en voorzorgen, welke ter afwering en vooi-ie-hoeding van vele, zoo heersehende als andere ziaklen, kunnen en Lelooren te worden in let tcerk gesteld; en, in de tweede plaats, om tot eene geschikte handleid'mg te verstrekken voor hen, die, hoewel geene Vee-artsen van grondigen aanleg zijnde zicll evenwel met de uitoefening der veeartsenijkuude opzettelijk lemoeijen, en die reeds door eigene vlijtige oefening, voor de kennis en behandeling van vee-ziekten, eene meerdere geschikt-heid liebben verkregen, dan men bij elken gewonen Landman ver wachten han, en tot hoedanige Vee-meesters deze, m ge­vallen van eenig meer der gewigt, tcaarin hij zieh zelven de behandeling niet kan toevertrouwen, of ioaarbij het op het doen van eenige handverrigting aankomt, het zij met het mes of met andere werktuigen, meestal verpligt is zijne toevlwgt
te nemen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
Ten mdte voornamelijk van dezen, heb ik ami ondersckeidene
-ocr page 13-
VOOREEDE.
VII
onderwerpen erne tueerdere uithreiding gegeven, door namelijk de werking der ziekte-oorzaken, den aard der zieHen, en de aanwijzingen tot eene doelmatige en verschiUende geneesivijze ens., eenigzim meer uit een gezet en heredeneerd voor te stel­len, dan in let oorspronkelijk Handboek, te hitmen iehoeve, plants had. Oak heh ik, moral ten, dienste dezer Fee-niees~ iers, de meed gewone kunstverrigtingen (p^etamp;iiamp;a) leschreven, weihe aaa sieke of gezonde dieren somwijlea moeten worden verrigt, en die de Landman, als daartoe veelal de noodige luindigheid ontberende, voorzeker niet op zieh zal kunneti nemen. Door dit een en ander vlei.ik mij aan de voordragt eene meerdere volledigJieid en leerzaamlieid te hehben Ujgezet voor velen, die zieh op de beoefening der Vee-artsenijkunde wemchen toe te leggen, en hun daardoor eene ruimere gelegen-heid te liebben verscliaft, ter verkrijging van die onontheerlijke Icennis en behwaamheden, icelke hen 7iet vertromoen kmiueu waardig maken van degenen, dii genoodzaaht zijn, de hehan-deling van het vee, door gewigtige ziekien of ongetcakken aangedaan, aan Jimme zorgen over te geven. — Op deze mjze nu kan elkeen van het boek een nutiirj gehruik maken; de Vee-man, namelijk, bediene er zieh van, in zoo wire de zaken onder zijne bevatting en uitvoering vollen, en voor het overige pUge 7dj met meer ervarene lieden road.
Wat de verdere hoofdveranderiugen betreft, welke het werk, bij de omarbeidmg, heeft ondergaan, zoo zal eene ver~ gelißing met het oorspronkelijk Handboek doen zien, dat de afdeeling over het amkweeken, opvoeden en voederen der die­ren uit het tegemcoordige zijn iveggelaten. Hoe nuttig en nozdzdkelijk het voor den Landman zijn, möge te weten, teat liij hieromtrent in acht te nemen hebbe, ten einde sclwon, sierk en gezond vee te erlangen, zoo kan nogtans dit stuk gerekend imrden meer een eigen onderwerp der Landhnühond-kunde, dan der Vee-artsenijkunde uit te maken, en hetwelk liier lovenäien te beter kan worden gemist, daar het Land-louwkundig schoolboek van II. ponse, uitgegeven door de
MAATSCHAPPIJ TER BEVOBDEBING VAN BEN LASDBOBW te
Amsterdam, te dezen opzigte, tot eene geschikte handleiding kan verdrekken. Voor zoo ver nogtans, als eene gebrek-kige aankweeking en opvoeding, of een verkeerde leefregel van het vee, tot menigvuldige gebreken en ongesteldJieden aanleiding
,
-ocr page 14-
VUinbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; VOOEEEDE.
kan geven, vindt men zulks bij iedere ziekte, daardoor voort-gehragt, opgegeven, tevem met de aanmjzing van Jietgeen daarbij ter verletering dient te worden aangewend.
Be afdeeling over de ziekten der Gelten lieb ik insgelijks, ter hesparing eener meerdere ruimte voor de befimdeling van andere onderwerpen, gememd, zander aanmerkelijk nadeel, te kunnen overslaan, daar toch de ongesteldheden dezer dieren inet de ziekten der Schapen eene groote overeenkomst hebben, zoodat hare geneemijze gemakkelijlc naar die der laatsten zal kmmen worden geregeld.
Baarentegen is de verloshmde der Paardeu, der Koeijen en der Scliapen. met die meerdere uitvoerigheid voorgesteld, welke haar gemgt scheen te vorderen. Ret kwam mij voor, dat eene duidelijke handleiding tot dit belangrijke vale der Fee-artsenijkmide aan liet oogmerk des werks allezins voegde. Want ofselwon liet niet ontbreekt aan tcerken in onze taal gesckreven, welke een grondig onderwiji in de verloskmule van het vee bevatten, zoo verkeeren evenwel de voornaamsten daarvan, vooral uit hoofde hunner koslbaarlieid, of om andere redenen, niet genoegzaam in de lianden van velen, om dat al-gemeene nut te verspreiden, littwelh men anders van hare voortreffeüjke waarde zou mögen veneachten. Ten einde der-hatve 'ook aan de behoefte, welke er, te dezen opzigte, bij het algemecn bestaat, eenigzins te gemoet te komen, zoo heb ik gekocht den Landman een naauwkeurig onderrigt te geven, omtrent lielgeen hij met betrekking tot het dragtige vee in acht hebbe te nemen, alsmede wat hij, bij de gewone ver­lossingen, doen of Men moet, met herinnering voordt van onderscheidene verheerde gewoonten, welke, in dezen, bij onze landlieden, meermden plaats hebben, en die als scltadelijk moelen vermeden worden. Be Vee-kelper eat ook hier, beholve eene ruiniere verloskundige hennis, aangaande het maaksel en de werking der geboorte-deelen, de ligging, en ontwllckeUng der vrucht bij de moeder-dieren, enz., in de afdeeling over de verloshmde der Koeijen, de handgrepen en handelwijzen vinden voorgedragm, welke, bij tmeijelijke en tegennatuurlijke verlossingen, het zij met of zander de aanwending van ge-schilcte werktuigen, tot redding van liet vee, kunnen en moeten worden in het werk gesteld; wordende voorts de meest gewone ongeniakken en ongesteldlieden, waardoor het onderscheiden
-ocr page 15-
VOORBKDE.
XI
Daar het sommjlen moeijelijk is, door enhele besc/irijvmgeu, omtrent het zamenstel van werMuigm een volkonien duidelijk denkleeld te verkrijgen voor hun gebruik, veelmin om zieh die daar mar te kunnen laten vervaardigen, indieraquo;, deze niet tevens aan het oog worden voorgesteld, zoo heb ik de afbeel~ dingen van verscheidme werktidgen, welke in de heel- of ver-loskunde van het vee te pas komen, op twee platen, achter het icerk gevoegd. Be Uitgever heeft, op tnijn voorstel, de onkosten daar toe vereischt wordende, wel willen aamoenden, ten einde de hruikbaarheid des werks ook hierdoor tevermeer-deren, zonder evenwel den prijs daarotn te verhoogen. De meeste dezer aßjeeldingen zijn ait de ouderscheidene lovenge-tnelde werken overgenometi. Eenigen zijti er, volgens de be-achrijving van anderen, naar mijne opgave bij geplaaid.
Mndelijk mag ik Jder bijvoegen, dat, ander goedkeuring der Commissie, belast met het opzigt over dittoerk, het, voor het qfdrukken, is onderworpen aan de herziening en be-oordeeling der Hooggeleerde Heeren P. dhiessen, g. bakkek en J, a. uilkess , lloogleeraren, ondencheidenlijk in de schei-en plantkunde, enz., in de ontleed- en veiioskunde, enz., en in de landliuishoudkunde, enz., aan de Hoogeschool U gkoningen, wier goedkeuring mi) tot eene aangename vul-doening verstrekt. Aan^ deze mijne hooggeacMe vrienden be-luig ik voor de moeite, daar aan besieed, en voor de toe-lichtingen, welke ik van hen heb mögen ontvangen, mijnea opregten dank.
Indien ik mag ondervinden, door deze mijne pogingen iets tot wezenlijk nut der Maatscliappij te Itebben toegebragt, zoo zal ik mij daaroeer te allen tijde mögen Verheugen.
HOOGEZAND
den 3 0 van Lenteinmnd 1819.
A. NUMAN,
#9632;
-
#9632;
i
.
-ocr page 16-
VOOEEEDE
TOOK DE
TWEEDE VITIATE.
Of
choon de voordeelige aftrek van dit Handbook, zoo-
dra het in den jare 1819 in Let licht was versehenen, reedraquo; spoedig eene genoegzame geruststelling verzekerde omtrent den goeden uitslag onzer pogingeu, had men evenwel niet kunnen verwachten , dat de, voor ons land, ongewoon zwarc oplage van dit werk, binnen weinige jaren, geheel zou zijn uitverkocht geworden. — Daar er bij de voortdurende aan-vrage, geene exemplaren meer voorhanden waren , gaf de Heer E. j. sciiieebeek mij zijn voornemen to kennen, cm het te doen herdrakken, inij verzoekende andermaal de her-ziening van het werk op mij te willen nemen. Hoe aange-naam en aanmoedigend het voor mij ziju möge , mijnen arbeid op deze wijze , door een gunstig onthaal en de goedkeuring mijner Landgenooten bekroond te zien, zoo moot ik betui-gen thans voor mij zelven meerdere zwarigheid te maken in het uitgeven van dit Handbook dan te voren; hetgeen trouwens een ieder zal kunnen billijken, die mijne, sinds dien tijd, veranderde betrekking in overweging neemt. Hetgeen ik toch, te voren, als practiserend Geneesheer , ter bevordering van het, zoo lang in ons Land verwaar-loosde, vak der Yee-artsenijkunde meende te moeten toe-brengen, doch het welk alleen uit liefhebberij en als een bijwerk door mij kon worden verrigt, is thans mijn hoofd-werk geworden, hetwelk de geheele verpligting van mijn beroep uitmaakt. Door Zijne Majesteit, den Koning, als Hoogleeraar voor het praktisch onderwijs aan 's Eijks quot;Vee-Aitsenij-School te Utrecht geplaatst zijnde, is het thans mij-ne taak geworden, cm bekwame Vee-artsen te vormen, ten
-ocr page 17-
VOOEEEDE,
JX
tee, bij en m de verlosaing, als onmiddelüjke gevolgen, niei zelden mervdlen wordt, alsmede de gebreken en dekten der jmggeboren dieren, in elk dezer afieelingen leliandeld, met opgave van Tiare geneesmjzen.
Voor het grootde gedeelte heb ik, teat liet overige mu-gaat, den inhoud, en, eoo veel mogelijk, ook den süß en leiddraad van het oorspronkelijk Handboek behouden; behahe dat de hoofdstukken somwijlen in, eene andere, naar mijn oordeel meer geschikte, volgorde zijn geplaatst. In enkele zaken ben ik van liet gevoelea van den Schrijver afgeweken en heb dat van andere vee-artsenijkundigen aangenomen, loan-neer tiamelijk dit mij, op voldoende gronden, aannemelijker voorlewam. Be onderscheidene volks-benamingen, wider welke de zielten in verscMUende streken onzes lands, bij de Land-lieden het meest bekend zijn, Jieb ik doargaans, voor zoo veel ik die heb hmnen opsporen, duidelijkJieidshalve, er bijgevoegd, gelijh ook, tot meer der e zekerheid, opzigtelijk de verscMl/eride benamingen van sommige geneesmiddelen, hunne Laüjnsche art-senijneng- of kruidkimdige namen er bij zijn geplaatst; icaar-door men dns, in geval van twijfeling, welke middelen bedoeld loorden, bij den Apotheker, of andere deskundigen de noodige inlicliting erlangen lean.
Zoo veel ik Icon, heb ik bij de zamenstelling van dit tcerk, onze inland sehe sehrljvers geraadpleegd, en vooral omtrent de ougesteldheden van het Emulvee en der Schapen, hebben mij de Schriften onzer nitstekende Landgenooten, met name campeb. , le feancq van BEEKHEU, alsmede de werken der maat-
SCIIAPHJ TER BEVOKDERING VAN BEN LANDBOUW TE AM­STERDAM, HET MAGAZIJN VAN VADERLANDSCHEN LANDBOUW ,
door den Heer jan kops, eenen ruimen voorroad van zaken verschaft, van welke ik vele, onder eene gepaste verkorting en verander'mg, overee-nkomslig het besteh en den aangenomen atiß des werks, heb overgenmnen. Be verloskwndige afdeeling der Koeijen bevat insgelijks een zakelijk uittreksel nit de wer­ken van Eberhard en erissman, die der Schapen nit het ONDEBWIJS VOOR schaaphebders van daulenton, en die der Faarden is genomen mi het magazijn der thiebabzneikvn-de van rohlwes, van hetwelk ik buitendien, in andere op-zigten, gelijk mede van de Hoogduitsehe werken van pilgeb, Busch, ammon en anderen, meer bepaald voor de ziektender
t
-ocr page 18-
VOOKEEDE.
Paar dm, gebruik heh gemaakt, Otider sommige bladzijdm vindt men de Nederduitsche werken Uj de behandelde onder-tcerjieu zehe mngewezen, ten eiude deze daarover breedvoeriger zottden kunnen worden nagezlen.
UH dil alles hlijkt dan, dat let Jlandhoek der Genees- en Verloskuiide van het vee, heüoelk hier ndjiien Latulgenooten wordt amgeboden, een werk is, waarvau dat van joh. Nie. kohi^ves , zoo als het te voren door mij is vertaald, wel den algeuuenen grondslag uitmaaM, maar heticelk nu zoo vele ver-meerderingsii, aflaüngen, en veranderingen heeß ondergaan, dat het daardoor geenszim den tiiel, als aan dezen schrijver foebe/tooreude, ueer hon behouden; om welke reden ik daaraan dien heh gegeven, welke aanduidl, dat het werk hoofdzakelijk is getrokken uit anderscheidene in- en uillandsche vee-arisenij-kunäitje Schriften; ik voeg er daarom met ojpzet bij: koofdza-kelijk, dmyl niet alles, wat het werk bevat, door miß uit de qsmelde Schriften is bij een verzameld, maar ik daarenboven \et een en ander er heb hygevoegd, heticelk ervarem Vee^mees-ters of bijzmulere geneeshmdige en andere vrienden mij, be-trekMijk eenige ziehten van het vee, hebben medegedeeld, en hetgeen mij niet onbelangrijk sclieen, om algemeen behend ge­maakt te worden, terwijl ik cimlelijk hierlij ook te boat heb aenomen, hetgeen eigene ojmierkingen, aangaande onderscheidene voorxerpen der vee-artsemjkunde, mij zehen hebben geleerd; kuunnule loch iemand, die te lande de geneeskimdige prakiijk uiioefent en omtrent de zaak der vee-artsenijkunde niet geheel helmgeloos verheert, niet wel verondersteld worden daarmn geheel of in alle deelen onkundig te Uijoen. Ja, is de ge-neeslmnde van het vee slechts als eene eigene wijziging d-er algemeene geneeskunde aan te merken, welke, voor het overige, grootendeels, op gelijke leer Stellingen en grondbeginsden rust, hoe gemakkelijk zou het den gewonen Geneesheer kunnen vol­len, zieh de kemis, welke toi de iiitoefening der eerste ver-eischt wordt, eigen te maken, en hoe veel voordeel zou niet aan deze wetenschap en der maatschappij worden toegebragt, wanneer sonmdgen mijner kwnstgenooten te lande de Genees-en Verloskunde van het vee, op het voetspoor van vete onzer beroetndste mannen, meer ter harte en onder hunne bescher-ming namen, in zoo verre zidks namelijk, zonder eenig nadeel voor Imn hoofdberoep, daarmede in wereensiemming zoude Mmieii worden gebragt!
-ocr page 19-
VOOUREDK.
XV
meer op eenen voet had behooren geschoeid te worden, beantwoordende aaa den trap der vorderingen, welke de Vee-artsenijkunde, als wetenschap, heeft bereikt, hoedanige Inerwijze door mij wordt gevolgd voor de kweekelingen, die daarin eene geregclde opleidiug, aan onze school, er­langen. Hoewel ook deze van dit Haudboek, op hunnen tijd, in de dagelijksche praktijk, gebruik zullen kunnen maken, zoo acht ik het evenwel meer bijzonder bestemd voor zoodanige liedeu, die van grondig onderwijs versto-kcn zijnde gebleven, nogtans ecne hoofd-bemocijing van ile uitoeleuing der Vee-artseuijkunde maken.
Meer heb ik dan ook omtrent deze tweede uitgave liier iiiet bij te voegen, dan alleen, dat het werk, bij den klei­neren letter, door de bijgovoegde zaken, een meer nitge-breiden inhoud heeft verkregen, waardooi de prijs w einige stuiveis is verhoogd geworden.
Hartelqk ivensch ik, dat dit Handboek nan ajne be-stemming, ten dienste mijner Laudgenooten, wier belangen met de Vee-teelt, als eene bron van bijzoudere en alge-meene welvaait, in betrekking staan, möge blijven beant-woorden.
Utrecht, den 37 December.
1825.
A. NUAIAN.
—4Vamp;amp;QSamp;-
#9632;
-ocr page 20-
VOOHMDE VOOß DEN VIERDEN DRÜL
—laquo;laquo;laquo;^OOOe*laquo;—
Indien men uit den aanhoudenden aftrek van eenig werk hat besluit mag afleiden, dat het bij voortduring aau zijne bestemming blijft beantwoorden, dan meenen wij, dat deze gevolgtrekking op dit HANDBOEK zal mögen #9632;wor­den toegepast, daar de derde, aanzienlijka, oplage van hetzelve, in 1833 versehenen, reeds sedert eenigen tijd, geheel is uitverkocht. Wijlen de Heer e. J. schiebbeek heeft geene zwarigheid gemaakt eene vierde nitgave ta ou-darnemen, welke, door zijue opvolgers, onze Landgenoo-ten wordt aangeboden.
In da Voorrede an hat Voorberigt voor de vroegere uit-gaven, zijn da aanleiding, het docl, en de strekking van het werk, zoowel als mijne vcrschillende betrekkiug tot hetzelve, breedvoerig aangewezon. Dewijl al deze gezigts-punten onveranderd zijn gebleven, heb ik daaromtrent liier niets verder bij te voegen.
De hoofd-inhoud van het Handboek is dezelfde geble­ven. Het sclieen ons, cm meer dan eene reden, doch bepaaldelijk ook, ten einde tot geene te groota prijsver-hooging aanleiding te geven, onraadzaam toe, aan het werk eene meerdeve uitbreiding te geven.
Hoewel in de Vee-artsenijknnde, gelijk in de overige wetenschappan, bestendig vorderingen worden gemaakt, waar-bij aanhoudend andere beschouwingen geboren worden, uit welke tevens somwijlen andere behandelings wijzen der ziek-ten voortvloeijen, zoo is het niet wel mogelijk, een Volks-boek, als het onderhavige, naar deze, steeds afwisselende, theorien zoo in te rigten, dat het kan geacht worden met het standpunt der wetenschap bestendig, in alle opzigten, over een te komen. Wij oordeelen ook, dat eeu dusdanig Handboek, bij eene, zooveel mogelijk, beknopte en duide-lijke, beschrijviug van de verschijnselen en oorzaken der meest voorkomende Vee-ziekten, ten aanzien der behande-
-ocr page 21-
VOOEEEDE.
XUl
dienste der Maatschappij. Niet dan streelend voorzeker kon het voor mij zijn met het verlrouwen vaa Zijne Majesteit te worden vereerd, om de mede-grondlegger te mögen zijn \an eene Inrigting, welke men reeds lang en algemeen voor ons als eene zaak van het hoogste belang heeft beschouwd, over walker gemis men zieh evenwel tot dus ver vruchte-loos had beklaagd, en waarvan de tot standbrenging, gelijk die van zoo vele andere nuttige zaken, aan de vaderlijke zorgen van onzen wijzen en geeerbiedigden Koning, ter be-vordering van het geluk en den voorspoed des Nederland-schen Volks, was voorbehouden.
Hierdoor dus in de beste gelegenheid gesteld zijnde, om in deze Wetenschap, meer en meer door te dringen, mij met haren omvang van xiabij bekend te maken, en haar proefondervindelijk te beoefenen, moest het bij mij eenige huivering verwekken, om in mijne tegenwoordige hoedanig-heid, op nieuw een Handboek nit te geven, waarvan de bevatte zaken, voor een groot gedeelte, uit andere Schrij-vers geput, en tot een geheel zijn bij een verzameld, en waarvan ik de gegrondheid, bij de ervaring trouwens, wel­ke een verblijf op het Land van der jeugd af aan mij om-trent de ziekten der dieren heeft kunnen verschafFen, alleen kon beoordeelen naar de beginselen, welke eene vergelijken-de ziektekunde van den mensch en der dieren aan de hand kon geven.
Met dat al heb ik, na eene ernstige overweging dezer zaak, geene voldoende redenen gevonden, waarom ik zou oordeelen, dat het onderhavige werk;--voor als nog, niet tot een geschikt Hand- en Yolksboek zou. kunnen verstrek-ken, waartoe het, zoo als ik meen, tot dus ver, niet zon-der nut gedieud heeft. De aanbeveling, welke hetzelve van wege onderscheidene autoriteiten, als de peovxnciale com-
MISSIE VAN GENEESKÜNDIG ONDEKZOEK EN TOEVOOKZIGT VAN
veiesland (*), die van landbouw te Groningen (f), Zij­ne EXCELLENTIE DEN HEERE GOÜVEENEUH DEE PROVINCIE
geiderland (sect;). en andere heeft ontvangen, staan daarmede
(*) Zie de Leenwarder Courant van den 10 Sept. 1819. (f) Zie de Groninger Courant van den 8 October 1819, (sect;) Zie het Provinciaal Dagblad van Gelderland No. 88.
-ocr page 22-
XIVnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; VOOREEDE.
borg voor, daar ik mij vleijen mag, dat zij alleen kunnen gegrond zija op het voordeel, dat men er van ondcrvonden heeft j of hetgeen men naar den aard en de behandeling der zaken, veronderstelt daarvan. te kunnen verwachten.
Later hebben hii. gouveknexiks quot;van de peovincien N.- braband bij besluit in dato den 34 Junij 1825, — van oost-vlaandeken in dato 37 April 1836, —#9632; van west-viaandeeen in dato 37 Juuij 1826, aan Imnne res­pective Gemeentebesturen aangeschreven om zieh dit werk, ten koste hunner provincie, aan te schaffen, om in voor-komende ziektcgevallen raad te plegen.
Ik heb het derhalve, op verzoek des Uitgevers, aan cene herziening ondervvorpen, en van eenige ingeslopen ounaauwkeurigheden, gezuiverd, terwijl onderscheidene Af-deelingen met nieuwe Hoofdstukken over belangrijke ziek-ten ziju vermeerdeid, en aan sommige onderwerpen meer-dere uitgebreidheid en ophelderingen, hetzij in den tekst, hetzij bij wijze van aanteekeuingen onder de bladzijden zijn toegevoegd worden. — Voorts meen ik, door het bij-gevoegde stukje over het Hoeßeslag des Paards, het werk belangrijker te hebben gemaakt voor velen, die zieh in deze verrigting vorkiezen te oefenen, of ter bewaring van gezonde of ter verbetering van gebrekkige hoeven, eerie grondige kennis van het beslag des Paards wenschen te bezitten; iets hetwelk voor het gebraik, als eene zaak van het grootste gewigt moet worden bescliouwd.
Intusschen wensch ik, dat men dit werk mag blijven beachouwen uit het oogpunt der bedoeling, waartoe het geschreven is, als moetende in de eerste plaats dienen voor den Veehouder, om, in voorkomende gevallen van ziekten onder zijn vee, tc kunnen worden geraadpleegd. Moest het alleen of voornamelijk voor eigenlijkc Vee-artsen die­nen , dan zou het te veel en te weinig bevatten. Te veel, omdat een aantal ziekten van gelijken aard, welke nu, nanr het verschil der dieren, in onderscheidene afdeelingen zijn voorgesteld, meer uit een algemeen ziektekundig ge-zigtspnnt zouden hebben kunnen worden beschouwd, waai--door vele herhalingen van dezelfde zaken vermijd, en be-knoptheid zoude zijn bevorderd geworden; te weinig, ver-mits de behandeling der onderwerpen alsdan voorzeker
-ocr page 23-
VOOBREDE
XVII
ling daarvan naauwelijks meer behoeffc, noch behoort tebe-vatten, dan zoodanige eenvoudige en algemeen practische geneesregelen, welke, als de meest beproefde, door hen, voor wie het hoofdzakelijk bestemd is, in voorkomende ge-vallen, veilig kunnen worden opgevolgd en aangewend. Ik meen hieromtrent nogmaals te mögen verwijzen naar hetgeen in het Voorberigt voor de Tweede Uitgave, breeder is ont-vouwd.
Ten einde echter het nut van het Handboek, ook met opzigte tot den, meer wetenschappelijk opgeleiden, Vee-arts te vermeerderen, is achter elke Afdeeling een Bijvoegsel ge-plaatst, waarin nopens de, daarin voorkomende, ziekten en gebreken der Huisdiereif terug wordt gewezen naar onder-scheidene, zoo buitenlandsche als inlandsche, Yee-artsenij-kundige Schriften, in welke over dezelfde en aanverwante ziekten gehandeld wordt. Onder deze komen vooral in aan-merking het, door mij nitgegeven: Magazijn der Vee-art-senijkunde en het Handboek der Vee-artsenijkundige Ileelhm-de, van j. p. dieteeichs, uit het Hoogduitsch vertaald, door j. w. a. HABT en g. iqjlstra.
Wij meenen hierdoor de bruikbaarheid van het werk te hebben bevorderd, daar zij, die het wenschen te raadplegen des ' verkiezende, aan hunne kennis, ten aanzicn van de meeste Vee-ziekten, en uit- of inwendige behandeling, eene mimere uitbrelding zullen kunnen geven, en zieh bekend maken met verschillende zaken en beschouwiugen, tot het vak der Vee-artsenijkunde betrekkelijk.
Aldus hopen wij, dat de Yierde Uitgave van dit Hand-hoeh der Genees- en Verloskunde van Jiet Fee, waarvan de eerste druk voor omtrent vijfentwintig jaren het licht zag, voortdurend het gunstig ontlmal möge ondervinden, hetwelk het tot dus ver heeft genoten, en dat het in ruime mate aan de bevordering der belangen van den Landbouw en der Volks-welvaart, waarvan de Veeteelt een zoo voornaam ge-deelte uitmaakt, dienstbaar möge blijven.
Utrecht, Met 18 44.
A. NUMAN.
—•raquo;raquo;#9632;3 lt;gt;€gt;laquo;*#9830;—
-ocr page 24-
.
YOORREDE YOOR DEN WhU DRIIK.
jje vierde druk van dit HANDBOEK geheel uitver-kocht zijnde, liebben de üitgevers gemeend daarvan eene nieuwe oplage te moeten doen, en wel geheel onvermderd, opdat de voortreffelijken arbeid van nu wijlen den Hoog-leeraar Numan, in zijn geheel zou. blijven.
Zij hebben het werk op nieuw naauwkeurig nagezien, en van kleine onnaauwkeurigheden en drukfouten, die ten spijt van vroegeve zorgen, er in waren gebleven, doen zuiveren, en wenschen dat deze yijfde uitgave van het
HANDBOEK DEB, GENEES- EN VEELOSKUMDE VAN HET TEE,
even als de vroegere uitgaven aan hare bestemming mag blijven beantwoorden, en voortdurend een gunstig onthaal mag vinden, bij alien die Landbouw en Yeeteelt be-oefenen.
Leeuwarden en Groningen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; -ryg tjttgEVEKS
Mei 1856.
-ocr page 25-
:
AANWIJZING
DEB
H00FDSTÜKON, ENZ.
-2reg;sect;gt;3-
I. AFDEELING.
Over de Uiüoendige ZieJden, der Paarden.
lloofclst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
1. Over de gebreken van den Mond.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 1.
I. Zweien aan de binnenzijde van dc boven-
en onderlip.
11. Het bederf in den Mond, ook de quot;Water-
kanker genoemd. III. Kanker aan de Tong of de Tongblaar. IV. Over da beleediging van de hoeken des
Monds, der Lagen, en van de Tong. V. Over Let hangen der Eoosters of het op-
i. 3.
4. 5.
zwellen van het vliezig gehemelte. VI. Over de gebreken der Tanden.
o. 6.
9.
10. 12.
23.
26. 29. 34.
33.
Over het bloeden van den jSTeus. Over het spons- of vleesachtig uitwas, of den Polypus in den Neus. Over de ziekten der Oogen.
Over de kliergezwellen onder den Kinnebak. Over het gezwel op het bovenste gedeelte van den Hals.
Over het drukken des Zadels. Over het heete Borstgezwel. Over de ontsteking der huid onder de Borst.
9. 10. 11.
Over de Kreupelheid in de Borst of de Boeglamheid 30 Over de Kreupelheid in het Kruis of deLenden-lamheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 41
-ocr page 26-
20nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANWIJ ZING der
Hoofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
12.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Kreupelheid in de Heup of de Heup-lamheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 48.
13.nbsp; nbsp; nbsp;Over de verstuiking en ontwrichting der Kniesohijf.nbsp; nbsp; 47.
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over de verstuiking van het Kootgewricht.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;50.
15.nbsp; nbsp; nbsp;Over de zwelling der Hakken.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;54.
16.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Gewrichts-verstijving.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;57.
17.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Gallen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;-58.
18.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Pezenklap of de Nerf.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;63.
19.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Hazen-hak.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 66.
20.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Spat en het Overbeen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;67.
21.nbsp; nbsp; nbsp;Over de zuchtige zwelling der Achterbeenen en
der BIoed-Gallen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 73.
22.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Zwammen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;75.
23.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Mok.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;77. 34. Over den Overhoef.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;83.
25.nbsp; nbsp; nbsp;Over de verzweringen aan de Kroon.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;86.
26.nbsp; nbsp; nbsp;Over de verzwering in den Voet of den Etterhoef.nbsp; nbsp; 89. 37. Over de gebreken der Voetzool.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 91.
I. Over het verhallen der voeten of de
gekwetste Zool.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Si­ll. Over de Steen-gallen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;93.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Kanker in den voet of de Zool-verrotting.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;9 5.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Over het intrappen van Nagels of andere spitse ligchamen in de voetzool.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 97.
V. Over het Vemagelen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;98.
28.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Hoornkloof of gescheurden Hoef.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 99
29.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Zwelling van den koker en ondor den
buik. ioa
30.
Over de Breuken. 104
31.
Over de ziekten der Manen en van den Staart. lO1quot;
33.
Over de Jeukerigheid. lO-
33.
Over de Schürft. I09
34.
Over de Luizen. HI
35.
Over de Kneuzingen. 112
36.
Over het Ettergezwel. 113
37.
Over de quot;Wenden. 115
I. Over de oppervlakkige Wenden of
Schavingen. 116
-ocr page 27-
HOOFDSTIJKKEN.
21
Hoofdst.
Bladz.
IL Gesnedene of gehouwene en gescheurde
Wonden.
III. Gestokene Wonden.
IY. Geschotene Wonden.
38.
Over de Wratten.
39.
Over de Beenbreuk.
117. 124. 127. 131. 132.
1. 2. 3.
H. AFDEELING,
Over de Inwendige Ziehten der Faarden.
Over de Ontstekingskoorts,
Over de Galkoorts.
Over de Eotkoorts.
Over de Hoofdzwelling.
135. 139, 142. 146.
148. 149. 151. 155. 156. 158. 159. 160.
161. 162. 170. 178. 180. 182. 190. 196. 198. 199. 202. 209.
314,
Over de Ontsteking van
het Snot- of Slijm-
6.
7.
8.
9. 10. 11. 12. 13,
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20, 21. 22, 23. 24, 25.
ylies van den neus.
Over de Keel-ontsteking.
Over de Long-ontsteking.
Over de ontsteking der Lever.
Over de ontsteking der Nieren.
Over de ontsteking der Pisblaas.
Over de ontsteking der Maag,
Over de ontsteking der Därmen.
Over de ontsteking van den Draagzak of liet
Veulen-huis,
Over den Droes.
Over den kwaden Droes en den inwendigen Wenn.
Over den Hoest.
Over de Paippigheid.
Over de Bevangenheid of Verstijving.
Over den Kolder,
Over de Duizeligheid en Beroerte,
Over de Vallende ziekte.
Over de Mondklem,
Over het Buikwee,
Over den Doorloop,
Over de moeijelijke Waterloozing en de opstop-
ping der Pis,
-ocr page 28-
22nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;AANWIJ ZING der
Hoofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
26.nbsp; nbsp; Over den Lauterstal of denbsp; klare Pis. 218,
27.nbsp; nbsp; nbsp;Over het Bloedpissen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;219.
28.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wormen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;219.
IK. A F D E E L IN G.
Over He Verloskunäe der Paarden.
1. Over de kenmerken en tijdrekening der drag-tigheid, en hat geen omtrent de Merrie, ge-durepde deze, dient te worden in acht genomen. 325,
3. Over de natuurlijke verlossing, en de hulp, welke daarbij somwijlen vereischt wordt, alsmede over de behandeling der Merrie na de verlossing en van het quot;Veulen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 228.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over de tegennatuurlijke verlossingen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 337.
I. De voorbeenen kiuiswijze over elkander
geplaatst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;338,
II. De kop te ver tusscben de beenen door-
gezakt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 338.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Een been met den kop in of voor de geboorte-deelen j terwijl het andere been terug blijft,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;338.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;De beide beenen terng, terwijl de kop
in zijne natuurlijke ligging geplaatst is. 339. quot;V. De beide beenen natuurlijk voorwaarts gelegen, met den kop en hals naar de eene of andere zijde des Veulens terug-gebogen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 339.
VI, De beide beenen, zoowel als de kop
temggelegen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;240.
VII. Het geheele Veulen verkeerd, namelijk met het achterdeel naar voren, en met het voorste gedeelte des ligehaams naar achteren gelegen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 240.
VIII. Het Veulen verkeerd en tevens op den
rug gelegen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;rnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;241.
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over het afzetten des VeuleÄs of eene te vroeg-tijdige verlossing.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 242,
-ocr page 29-
HOOPDSTTJKKEN.
23
Hoofdst,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz,
BirVOEGSELEN tot de Uitwendige en Inwendige Ziekten en de Verloskunde der Paarden. 1. Atdeeling. Over de Uitwendige Ziek­ten der Paarden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 244, 11, Atdeeling. Over de Inwendige Ziekten
der Paarden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;246,
III. Afdeeling. Over de Yerloskunde der
Paarden,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 250,
IV. APDEELING,
Over de Uitwendige Ziehten van het Rundvee.
1. Over de gebreken van den Mond. I. Over de Spruw. II. Over de Wormen op de Tong.
IXT. Over de gebreken der Tanden.
IV. Over de verwonding der Tong. V. Over de zwelling van de inwendige dee-len des Monds.
251, 251. 252. 253, 254.
254. 255. 356, 257, 258,
259,
261, 262. 262. 262, 265. 266, 269. 270, 271. 272. 273,
2. 3. 4. 5. 6.
Over de ziekten der Oogen. Over het afstooten der Hoornen, of de Hoornbreuk. Over de Wormen en verzweringen in het Oor. Over de Knie-zwam.
Over de zuchtige Zwelling der gebrachten en der beenen.
Over het intreden van spitse ligchamen in den Voet.
8.
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Over de verstuiking van het Kootgewricht, Over de Mok,
Over de Ziekten der Klaauwen. Over de kneuzing van de Voetzool, Over de Beenbreuk. Over de Wormbuilen. Over de Boeglamheid, Over de Lendelamheid. Over de Heuplamheid,
Over de Wenden,
-ocr page 30-
24nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AANWUZINGdek
Hoofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
18.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Gezwellen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 273.
I. Over de Kneuzingen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;273. II. Over de Gezwellen, door het steken van
venijnige dieren veroorzaakt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 273, , ' III. Over de Gezwellen, uit inwendige oor-
zaken ontstaande.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;274.
IV. Over het Ettergezwel.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 275.
19.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ziekten van den Uijer.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;276.
I. Ontsteking van den Uijer.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;276.
II. Over de verstopte Spenen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 279.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Over de vurigheidaan den Uijev, en de zeere Spenen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 280.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Koepokken.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 281.
20.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Vurigheid of het Schürft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 284. 31. Over de Luizen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;287.
22.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wratten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;388.
23.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ziekten van den Staart.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;288.
V. AFDEELING.
Over de Inwendige Ziekten van het Runävee.
Over de heerseilende Ziekten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 291.
1.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Tongblaar, of den Kanker in denMondnbsp; nbsp;293.
2.nbsp; nbsp; nbsp;Over het bederf in den Mond.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; a94!-
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over het Miltvnur.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;397-
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over de rotachtige of kwaadaardige Longziekte.nbsp; 305.
5.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Eunderpest.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 30^-
6.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteking der Hersenen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 313.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Keel-ontsteking.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 315.
8.nbsp; nbsp; Over de ontsteking der Maag.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;™amp;-
9.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteking der Nieren en Pisblaas,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 317. 10.nbsp; nbsp; Over de Duizeligheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^ii-
. 11.nbsp; nbsp; Over den Hoest.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; j^;:-
12.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Bevangenheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; deg;*'-
13.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Geelzucht.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ;*quot;•#9632;
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over de WaterzuchtigegesteldheidofhetOngahs,nbsp; 81U,
-ocr page 31-
HOOFDSTUKKEN.
25
Hoofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Bladz,
15, Over het zwellend of loopend Viuir, ook de
16. 17. 18. 19.
ao.
Blaar genoemd.
337. 340. 347.
347. 349. 353. 357.
Over het Bloedpissen.
Over het Euggebloed.
Over het Buikwee of de Darmjicht.
Over de Opgeblazeiiheid.
Over den Doorloop.
Over de Wonnen der Innfewanden.
Vff A I1 D E E L IN G. Ocer de verloskunfa ckr Koeijen.
6.
Over de dragt en hetgeen omtrent de Kalfdra-gende Koeijen dient in acht te worden genomen. Over de geboorte-deelen der Koe. Over de verbinding van het Kalf met den draag-zak, en de ligging daarvan bij de Koe. Over de natuurlijke Verlossing. Over de moeijelijke Verlossingen. Over de tegennatuurlijke Verlossingen. Tegennatuurlijke verlossingen, waarbij de kop of voorpooten, verkeerd zijudegeplaatst, of terugblij-rende, te regtofnaar voren moeten worden gebragl. 1. De kop tusschen do voorpooten doorge-zonken.
359, 363.
367. 370. 3S0. 3S9.
393.
393.
U.
Ecn of de beide voorpooten voonvaarts ge-
legen , met den kop aan de eene of andere zijde van het lijf des Kalfs terug geplaatst.
395,
III.
De kop in of voor debeenbuis, in zijne natuurlijke ligging geplaatst, terwijl de voorpooten terug blijven.
397.
IV.
De kop verkeerd in de geboorte geplaatst, terwijl hij zieh met of zonder de voor­pooten aanbiedt. y. De beide voorpooten, zoowel als de kop terug blijvende. Tegennatuurlijke verlossingen, waarby edn of gt;eide achterpooten1 gezocht en naqp voren moeten worden gebragt.
t
399.
402.
40J
-ocr page 32-
26nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; AANWIJZING dek
Iloofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; .' Bladz.
I.nbsp; nbsp; Een der achterpooten in de geboorte, terwijl de andere terug blyft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 403.
11. Beide de achterpooten terug blijvende, ter­wijl het Kalf met den buik naar voren, naivr, achteren, naar onderen gelegen is, of op den rug ligt.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 404.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Het Kalf met het achterdeel regt voor
het bekken körnende.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;407.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Het Kalf dwars -voor het bekken gelegen. 409. 7. Over de verlossingen, waarbij het gebvuik van snij-
dende of scherpe werktuigen gevorderd vordt.nbsp; nbsp; nbsp;411. I. Over de ontleding van het Kalf binnen
den draagzak.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;411. II. Over de verlossing van een Kalf, hetwelk
een waterbuik heeft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;41lt;). HI. Over de verlossing van een Kalf, hetwelk
een windbuik heeft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 417. IV. Over de verlossing van Dubbellingen, als-
mede van een Kalf met twee hoofden.nbsp; nbsp; nbsp;417.
S. Over het verleggen des Kalfs.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;419.
9. Over het achterblijven der Nageboorte.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;432.
10.nbsp; nbsp; nbsp;Over het uitzakken van den Draagzak.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;427.
11.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteldng van den Draagzak.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;431. 13. Over de Melkverplaatsing of het Melk-vuur.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;435,
13.nbsp; nbsp; nbsp;Over het Hggenblijven der Koeijen nahetafkal-
ven of de Kalver-ziekte.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;439.
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over het Springvuur.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;441.
15.nbsp; nbsp; nbsp;Over het opdroogen der Melk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 445. Over de gebreken der Melk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;447.
I. Over het spoedig zuur worden der Melk 447.
II.nbsp; nbsp; nbsp;Over de bloedige Melk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;448.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Over de taaije Melk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;449. FV. Over de blaauwe Melk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;450.
V. Over den kwaden smaak des Boters. 432. BIJVOEGSBLEN tot de Uitwendige en Inwendige Ziekten en de Verloskunde van het EundVee.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Afdeemng. Over de Uitwendige Ziek­ten laquo;an het Eundvee.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 454-
-ocr page 33-
HOOFDSTUKKEN.
27
Hoofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;B ladz.
V. Afdeeling. Over de Inwendige Ziek-
ten van het Eundvee.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 454.
VI. Apdeeling. Over de Yerloskunde der
Koeijen,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 457.
VII. APDEELING.
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Over de UittceTidige Ziehten der Schapen.
1, 2.
3.
Over den vurigen uitslag om den Mond.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;460.
Over het afbreken der Hoornen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;461. Over het groeijen van den punt des hoorns in
het oog.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 461,
Over de Beenbreuk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4(5], Over het intreden van spitse ligchamen in den
Voet.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 463.
Over het klaauw-zeer en de ontsteking der Voeten.nbsp; 463.
Over de Breuken. 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4 70.
Over het zwellen van den Uijer.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;470.
Over den Eooden uitslag of het loopendc Yuur.nbsp; 471.
Over de Schürft,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;4,72,
6. 7. 8. 1). ] 0.
YIII. AFDEELING.
Over de Inwendige Ziekien der Schapen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9. 10. 11. 12. 13.
Over de verhitting der Schapen.
Over de ontsteking der Hersenen.
Over de Draaijing.
Over de Keel-ontsteking of de Bron.
Over de Long-ontsteking.
Over het Miltvuur.
Over de Pokken.
Over den Hoest.
Over de Verstopping en het Koliek.
Over den verloren Eetlust.
Over de Opgeblazenheid.
Over het Ongans of de Leverziekte.
Over het Bloedpissen.
479.
481.
482.
485.
486.
r
488.
#9632;
490.
495.
496.
*
498.
499.
..
499.
#9632;
510.
-ocr page 34-
28
AANWIJZING DEii
lloofdst.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over het lliiggebloed.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;511.
15.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Loop en Bloedloopjnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;513.
16.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wormen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5H.
IX. A F D E E L IN G.
Over de Verlossingen der Scluipen,
1. Over de dragt en de natuurlijke Verlossingen der Schapen, alsmede over de eerstc behande-ling der Lammeren. i. Over de moeijelijke en tegennatunrlijke Verlos-singen,
I, Moeijelijke verlossingcn. II. Tegennatunrlijke vorlossingen. 8. Over het uitvallen van den Uraagzak.
516.
519. 519. 520. 531.
BIJVOEGSELEN tot de Inwendige Ziek-ten der Scliapen. VI1L Afdeelixg. Over de Inwendige Ziet ten der Scliapen.
X. A F D E E L I :sT G.
Ocer de VUwendiye Ziekien der Zwljnm of Varknts.
1. Over de ziekten der Oogen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 524.
2' Over de quot;Wonnen en verzwering in de Oorcn.nbsp; nbsp; nbsp;535.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over het veistniken van de gcwrichtcn der Eeenen.nbsp; 525.
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteking der Voeten en verzwering
der Klaanwen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 526.
5.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Eotachtige ziekte der Borstelen. .nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 527. C. Over de Yerlamming v{..n achteren.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5 27. 7. Over de Schürft en Luis-ziekte.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 528. laquo;. Over de quot;Wonden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5 29. y. Over de Kneuzingen en Ettergezwellcn.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 530.
-ocr page 35-
HOOFD'STUKKEft.
29
Hoofddt.
Ekdz.
XL A F D E E LIN Ö.
Ooer de Inwendige Zlekten der Zmjnen of Varkcns.
1.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Keel-ontäteking of Keel-ziekte.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 531.
2.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsleking der Ilerse'nen of Bazcrnij. 538;
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Garstenkorrel of Tongblaar.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;534.
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Gortigheid of Yinnigheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 635raquo;
5.nbsp; nbsp; nbsp;Over de l'okken.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;537.
6.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Eoodheid of de Mazelen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;538.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Hoest.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;589.
8.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Bevangenheid.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;539.
9.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Braking.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;340.
10.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Miltzucht of Düizeling.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 541.
11.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Buikpijn.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;542. 13. Over de Buik-waterzucht.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;543. 13. Over den Loop cn der. Bloedloop.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 544.
BIJYOEGSELEN tot de Vitwcudigc ejraquo;
Inwendige Xiekten der Zwijoen of Varkens,
X. Afdeeeling. Over de Uitwendige Ziek-
ten der Zwijueu of Varkens. XI. Afdeelixg. Over de Inwendige Zick-ten der Zwijnen of Yarkens,
XII. A P D E E L IN G.
34G.
34laquo;.
Ocer de Uitwendige ZieMen der Hmäen.
1.nbsp; nbsp; Over de ziekten van den Mond.
9.nbsp; nbsp; Over de ziekten der Oogen.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ziekten der Ooren.
347. 548. 349. 550. 551. 553. 334. 554. S5ä,
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Keel-ontsteking.
5.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Vurigheid of de Schürft.
6.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Huid-uitslag.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wratten.
8.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Spons- of Zwamachtige Gewassen.
9.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wonden.
-ocr page 36-
30
AAifWiJZING- der
Hoddstnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Bladz.
10.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Gezwellen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; S56.
11.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Zweren.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5 57.
12.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ongemakken, door Branden veroorzaakt. 357.
13.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Kreupelheid, te weeg gebragf door uit-rekking der gewrichtsbanden. •nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;558.
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ongemakken aan de Yoeten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 569.
15.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Beenbreuk.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5 59.
16.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Vlooijen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;561.
17.nbsp; nbsp; nbsp;Over de (littering der Lcdematen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;5G1.
Xni. AFDEELING. #9632;
Ooer de Inwendige Ziehten der Honden,
1.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Koortsefl.
2.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Galkoorts.
3.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Eotkoorts.
4.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Ontstekingskoorlseti.
a, ÖVfer de öntateking der Lotigeü. i. Van het Eibbenvlies en Middenrif.
c.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteking der Maag.
d.nbsp; nbsp; nbsp;Over de ontsteking der overige Buiks-in-gewanden, als der Lever, der Milt, der Nieren en der Därmen.
5.nbsp; nbsp; Over de Waterzucht.
6.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Duizeligheid.
7.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Hondshonger.
8.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Slaapzucht.
9.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Hoest.
10.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Verkoudheid.
11.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Loop.
12.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Verstopping.
13.nbsp; nbsp; nbsp;Over de zoogenaamde Honds-ziekte.
14.nbsp; nbsp; nbsp;Over den Lintworm.
15.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Wormen in de Maag eu Därmen.
16.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Jiclit.
17.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Kramp.
18.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Buikpijnen.
19.nbsp; nbsp; nbsp;Over de Hondsdolheid, .
562. 564. 56B. 565. C66. 567. 567.
568. 568. 569. 570. 571. 571. 572. 572. 573. 574. 575. 576. 576. 577. 577. 578.
-ocr page 37-
H O O r D S T U K K E N:nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 31
Bladz. BIJVOEGSELEN tot de Uitwendige ca Inwendige Ziektea der Honden. XII. Afdeeling. Over de Uitwendige Ziek-
ten der Honden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 589,
XIII. Afdeiling. Over de Inwendige Ziekten
der Honden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;588,
BIJVOEGSEl.
Over de Vergiften.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 592,
I. Over de Dierlijke vergiften.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 592,
II. Over de Delfstoffelijke vergiften,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;594.
III. Over de Plant-vergiften.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;596.
BIJVOEGSEL tot de Vergiften.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;600,
Over het waarnemen van den Pols.
Over onderscheidene heelkundige Verrigtingen. I, Over het Aderlaten,
601. 605. 605. 610.
II. III.
Over het zetten van Etterdragten.
Over de wijze, cm ligchamen, welke in den Mend, of de Slikbuisblijven steken,
uit dezelve te ve/wij deren.
61S.
IV.
Over de wijze, om een Paard de Ooren
op te zetten.
615.
Over de wijze, cm de Ooren te verklei-
nen en af te snijden.
616.
VI, VII.
vm.
Over hetafslaanofafeettenvaudenStaart. 617 Over de wijze, om een Paard te Angli-
seren.
618.
Over de wijze, om de.Bloed-aders aan de achterbeenen der Paarden afte zetten. Over de wijze, om een Hengst te snijden. Over de wijze, om een Stier te snijden
624. 635, 629.
IX X
XL Over de wijze, om Lammeren te snijden. 630. Over de wijze, om een Varken en Hond te snijden. 631. Over de wijze, om Vrouwelijke dieren te snijden. 633.
.
-ocr page 38-
32 AANWUZIHG dek HOOFDSTUKKEiY.
Blads;. BIJVOEGSELEN tot onderscheiden heel-kundige Yerrigtingen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;631.
Orer het Hoefbeslag des Paards.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;635.
I. Over het ontleedkundig BDmenstel van
den Yoet des Paards.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;686.
a.nbsp; nbsp; nbsp;IJitwendige deeleu van den voet.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 630.
b.nbsp; nbsp; nbsp;Inwendige zachte of gevoelige deelen des voets.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;0S9.
e. Over de bepnderei} des vocts.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;640.
II, Over de lloef-ijzers en Nagels.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;6tl.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Over het beslaan van gezonde en wel-gemaakte Voeten.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;653.
a. Over de voorbereiding der voeten tot
het beslaan.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;65S.
h. Over het beslaan zelf.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;655.
t. Over hotgeen daarna valtinachttcnemcn. 659.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Over het beslaan van ziekelijke of gebrek-
kige Hoeven.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 661.
BIJVOEGSELEN tot het Iloef-beslag des Paards.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 670.
Over het zuiveren van besmctte Stallen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 671.
BIJVÖEGSEL tot het zuivertu valaquo; be-smette Stallen eu Goederen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 67S,
-
,
#9632;...'#9632;#9632;#9632;#9632;
#9632;#9632; #9632; #9632; -'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;. #9632; •- '
-ocr page 39-
I. ftDJELWG.
vitwexdioe: kieiitew raquo;kr paardem.
EEESTE HOOFDSTUK.
Over de gehrehen va7i den Mond.
I. Zweren aan de Umensijde van de boven- en onderllp,
Aan de inwendige oppervlakto der lippen ea somwijlen oofc van den mond, ontstaan spromvaclitige puisten,'zweren of vm-ige Weinen, die een beider of geel waterachtig vocht in zieh bevatten, welke het Paard, inzonderheid in het eten, Idnderlijk zijn, en met verliitting van den mond gepaard gaan. Het yertoont daarbij geene andere teekenen van ongesteldheid. I)e genezing is eenvoudig en bestaat daarin dat de bleiuen of zweren met een scherp mes opengesneden en, met zout ingewreven of met water, waarin zoutisont-bonden, van tijd tot tijd, gewasschen worden. Somwijlen wordt er een kraclitiger middel ter genezing geyorderd, on men kan zieh dan van het volgende bedienen:
Neem: Salie-hladen, vier looden. Laat deze trekken, gedurende een half uur, in een pond kokend water, en voeg bij het doörgezijgde yocht:
Gewone Iloniy of Rozen-lionig, vier looden.
Zee-zmd-zuur, een vierendeel looda.
1
-ocr page 40-
2
Onder een gemengd zijnde, worden de vnrige plaatsen daarmede, twee of drie malen daags, door middel van een* linnen lap, welke om een stok gewonden is, bevochtigd.
II. Het bederf in dm Mond, ooh de Water-hanker genoemd.
Dit ongemak gaat met de volgende verschijnselen gepaard. Het Paard is treurig, heeft den eetlust verloren en laat den kop naar den gi-ond hangen; uit den mond vloeitonophou-delijk een overvloedig speeksel, hetwelk taai en helder is. Bij het onderzoek van den mond worden aan de tong en aan het verhemelte ronde plekken waargenomen, die van opperhuid ontbloot zijn. Soimvijlen is deze ontvelling zoo erg, dat de geheele tong, als ook het bovenste en onderste verhemelte, hun beldeedsel geheel verloren hebben en naar raauw vleesch gelijken. Deze ziekte duurt ongeveer acht of negen dagen en schijnt met eene slijmachtige gesteld-heid des bleeds gepaard te gaan. Zij moot op de volgende wijze behandeld worden.
Men neemt acht ponden honig, ontbindt ze in twee ponden azijn en mengt daaronder drie looden gewoonzout. Men neemt nu eenen gladden stok van een el lang en een' duim dik, maakt op het einde in denzelven eene kruis-kerf, waarin eenige fijne linnen läppen, door middel van een draad, bevestigd worden. Met deze läppen moet eerst de mond met zuiver water uitgewasschen worden; alsdan doopt men deze in het zoo even voorgeschreven middel, ea. bevochtigt daarmede den geheelen mond, hetwelk eenige malen daags moet herhaald worden; om dit middel nog werkzamer te maken, kan men daarbij twee looden af-treksel van mirrhe voegen. Men moet het Paard, tot dit dnde, den mondspiegel (PL 1 Mg. 1.) in den mond leggen, dewijl anders even min de mond van slijm gezuiverd., als het geneesmiddel aangewend worden kan. Het middel, bestaande uit een aftreksel van Salie-bladen, Honig en Zee-tmtzuur, op de vorige bladzijde, opgegeven, kan hier ins-gelijks meermalen dienstig zijn.
Daar het Paard, bij deze ongesteldheid, geene harde voeders eten kan, moet men het gemalen koom of tarraquo; wcnzemelen, mfet water nat gemaakt, te eten geven.
-ocr page 41-
Sommigen. willen, dat deze ziekte voor de Paarden njet na-deelig zij, als wordende het bloed door de plaatshebbende over-vloedige afscheiding van slijm, van schadelijke Stoffen gezmverd.
Hoewel dit ongemak ook meermalen de Waterkanker ge-noemd wordt, moet het nogtans vooral onderseleiden wor­den van den eigenlijk zoogenaamden
III. Kanker aan de Tong of de Tonghlaar.
Deze behoort tot de heersehende en besmettelijke Tee-ziekten, en äs somwijlen hoogst gevaarlijk, Indien men daar-aan niet op jjet spoedigst, door eene gepaste geneeswijze te hulp komt. Men vindt hare kenmerken en behandeling onder de ongesteldheden van het Eundvee (dat bovenal aan deze ziekte onderhevig is) voorgedragen; kunnende hetgene, dienaangaande, aldaar wordt opgegeven, op de Paarden, alsmede op de Ezels en de Schapen, Indien deze door de Tongblaar aangedaan zijn, worden toegepast, wes-halve ik daar heen verwijze.
IV. Over de beleediging van de lioehen des Monds, der Lagen en van de lang.
1, Dikwijls wordt de hoek des monds, daar hetmond-stuk van den toom ligt, daardoor raauw gemaakt. Men moet den toom alsdan niet weder aandoen, voor dat de mond genezen is, hetwelk bevorderd wordt, door dezen dagelijks, tot volkomene genezing toe, eenige malen, met honig en azijn vermengd, te bestrijken. Men kan zieh ook daartoe, vooral bij eene dieper venvonding der vleesehige deelen, bedienen van het volgende middel: Neem: Rozen-honig, twee looden,
Aßreksel van, mirrlte, een half lood, om de gewonde deelen daarmede, eenige malen daags, te hestrijken, tot dat zij genezen zijn.
3. Wanneer de lagen van den mond, dat is, dat ge-deelte van de kaak, hetwelk den afstand uitmaakt tusschen de kiezen en hoektanden, waarop het mondstuk van den toom rust, gewond of verpletterd zijn, moet men met den viuger onderzoeken, laquo;f er zieh den of meerdere beensplinters
1*
-ocr page 42-
4
in de wond bevinden, welke, zoo zij aanwezig zijn, terstond met het wondtangetje of jpinoet, PL 1. Fig. 6, eruitmoeten worden genomen. Want laat men zoodanige beenstukken in de wond blijven, zoo moeten deze vervolgena, door den etter, die geboren wordt, uitgedreven worden, hetwelk de genezing zeer vertragen zoude. Men moet de wonden der lagen met zorgvuldigheid behandelen, dewijl er anders ligt bederf aan het kakebeen of eene kaakfistel ontstaat, welke zeer moeijelijk te genezen is. Zij worden op dezelfde wijze en met dezelfde middelen hersteld, als de wonden der lioeken van den mond. Vooral komt daartoe het laatste iniddel, uit Eosen-koniff en geestig aftrelcsel^van MirrJie, ter verhoeding van het beeubederf, bij uitnemendheid te pas.
3. Er ontstaat ook wel, door dc geleding van het mond-stuk, een gat in de tong, of zij wordt aan de eene of andere zijde geheel doorgescheurd. Men moet het voeder, dat zieh gewoonlijk in deze wonden zet, zorgvuldig daaruit venvijderen en dan worden zij, op de, zoo aanstonds voor-geschrevene, wijze behandcld.
Eenigen hebben voorgeslagen, om de gescheurde tong, door de hechting met naald en draad, wederom aan een te brengen. Znlks is nogtans in de meeste gevallen gemak-kelijker aan te bevelen dan uit te voeren, daar de groote lipweeglijkheid van dit deel zulks niet toelaat. Ook kan men, indien de wond ver naar achteren plaats heeft, deze hechting, wegens gebrek aan genoegzame ruimte in den mond, niet verrigten. Is er door de verwonding een stuk van de tong bijna afgescheurd, zoo dat de volkomene aaneengi-oeijing niet mogelijk is, zoo snijde men het loshangende stuk met de schaar of eene bistourle, of met een scherp mes, geheel af. De wond wordt met het laatst voorgeschreven middel, tot de genezing toe, eenige malen daags gewasschen. In alle deze beleedigingen van de deelen des blonds, is ook eene mond-spoeling uit roodeti wijn en Jionig, of (hetgeen nog betcr is), met rozen-Jimig vermengd, bestaande, zeer geschikt, oiu de genezing te bevorderen. Daar het Paard in deze gevallen niet dan met moeite eten en volstrekt geen hard of scherp voeder, als haksel, haver, hooi, enz. nuttigen kan, moet men het aangemengd voeder geven, waartoe
-ocr page 43-
vooral roggenmeel met ivater vermengd dienstig is, hetwelk het Paard als drank gebruiken kan.
V. Over het hangen der Roosters of het opzwellen van het vliezig Gehemelte.
Wanneer de vliezige zelfstandigheid, welke het gehemelte, van den mond bekleedt, opgezet is en daardoor lager dan gewoonlijk nederhangt, ondervindt het Paard moeijelijkheid in het eten, dewijl het gezwollen deel alsdan gedrukt wordt of de spitse haverkorrels daarin stekeu, hetwelk pijn ver-oorzaakt.
Bij jonge Paarden, van het derde tot in het vijfdejaar, zoo lang namelijk als de tanden kort zijn, heeft er eene schijnbare opzwelling van het tandvleesch en gehemelte plaats, hetwelk evenwel natuurlijk is en overgaat, zoodra de tanden langer worden. Bij oudere Paarden wordt dit als een tegennatuurlijk ongemak waargenomen. Men merkt op, dat het Paard, bij het uitwendig aanzien van gezoud-heid, niet eet, of dat het wel trek tot eten toont te hebben, doch daarmede begonnen zijnde, het voeder half in de kiib overlaat, waardoor het, na cenige dagen, dun in het lijf wordt en ook minder vlng is. Den mond van het Paard openende, vindt men dat het geheraelte-vlies met den ondersten rand der boventanden gelijk staat of zelfs lager nederhangt, waarbij het gespannen is of bloeit, gelijk men het noemt.
De geneeswijze bestant daarin, dat men drie of vier in-snijdingen, van achteren naar voran, in de derde groef van het voorwaarts staande verhemelte maakt, de gemaakte wenden uitbloeden laat, en vervolgens met honig, met een weinig azijn vermengd, uitwascht, waarna zij spoe-dig genezen. Men moet deze insnijdingen met een scherp mes en geenszins met eene vlijm venigten, dewijl hier-door, wanneer het Paard het hoofd onverwacht been en weer slaat, het gehemelte geheel kan worden opgescheurd. Is de bloeding van het gehemelte zeer sterk en het Paard yolboedig en verhit, zoo is het noodzakelijk, om het tevens twee of drie ponden bloed nit de halsader af te tappen. Men heeft algemeen de gewoonte om het opgezette gehemelte te branden, met oogmerk om het daardoor te
-ocr page 44-
doen Hikrimpen. Deze handelwijze is sonrwijlen nadeeüg, zoo lang als het namelijk sterk bloeit en de z-welling ge-spannen is. Is het, na het herhalen der plaatselijke aderlatingen in den mond, hetwelk twee of drie malen na­melijk om de vijfofzesdagen, geschieden kan, nogweldik, doch niet meer gespannen, maar week en slap geworden, zoo kan men het gehemelte, eenige malen daags, wasschen met een mengsei, bestaande uit gelijke deelen azijn en bran-dewijn, waarin tevens eenige aluin is opgelost. Verdwijnt de verslapping en opzwelling hierdoor niet, zoo kan men beproeven het met een rood of liever bruin-gloeijend ijzer zacht te branden, hetwelk eveuwel zeer voorzigtig ge­schieden meet, dewijl anders ligt de gehemelte-beenderen kunnen benadeeld worden, hetgeen nadeelige gevolgen, als verzweringen, beenbederf enz. te weeg brengt. Men'kan hiertoe gebruik maken, ven het platte brandijzer, hetwelk op Fl. IT. Mg. 3 afgebeeld is. Hiermede strijkt men zacht over het gezwollen gehemelte, totdat het genoegzaam is terug gekrompen. De gebrande plaatsen worden vervolgens inet honig in azijn ontbonden, eenige malen bestroken , totdat zij genezen zijn. (*)
Is de verlenging en verslapping van dit vlies zoodanig, dat het de gedaante van een aan- of uitwas verkregen heeft, dan moet dit weggesneden worden. De wondwordt dan met azijn en brandewijn, eenige malen daags, tot de genezing toe, gewasschen. Men kan zieh tot deze en meer andere heelkundige bewerkingen van dezen aard bedienen van de schaar, die op Pl. 1 Fig. 7 of van de histourie, welke op Fl. 1. Fig. 3, achter dit werk, zijn afgebeeld.
VI. Over de gebreken der tandm.
1, Bij het wisselen der voorste tanden gebeurt het dik-wijls, dat de een of ander der oude tanden, door den nieu-wen, eene verkeerde rigting, naar buiten of naar binnen verkrijgt, waardoor hij het quot;Veulen of Paard in het eten hin­dert, als ook, dat de nieime tand eenen scheven stand be-
(#9830;) Het stneren van een weinig jrewone of groene zeap op de gebran­de plaatsen, brengt veol toe tot eene spoedige genezing.
-ocr page 45-
komt, wanheer de oude te sterkea tegenstand biedt en niet wag valt. Men moet daarom, in tijds, gedurende dat de tandwisseling plaats heeft, den mond dikwijls onderzoeken, en bevindt men dat een tand scheef staat, zoo moet altijd de oude tand uitgebroken worden, waartoe men zieh van eenen gewonen sleutel bedienen kan.
2. Het jonge Paard verwiaselt insgelijks de zes kiezen in iedere kaak, waarmede het geboren wordt of de Veulen-baktanden, op den ouderdom van het tweede tot hetvijfde half jaar. (*) Kan het dus om dezen tijd niet behoorlyk eten, zoo moet men den mond onderzoeken, of misschien de oorzaak daarin gelegen zij, dat de oude Idea niet vroeg genoeg #9632;vvegvalt. Immers heefl zulks plaats, zoo komt zij, wanneer zij door den, van onderen opgroeijenden tand, omhoog gedreven wordt, boven de overigen uitsteken, hetwelk belet, dat de kaakbeenderen op elkander kunnen sluiten. In deze gevallen moet ook de oude kies, die de onderste, bij wijze van een kap bedekt, weggenomen wor­den , waartoe, Indien zulks op geene andere wijze geschieden kan, men gebruik kan maken van het ijzer, hetwelk tot het afstooten der tanden geschikt is. {PL 1 Fig. 4.)
Dit ijzer bezit aan zijn eind eene Vierkante gedaante, ter breedte van twee en ter lengte van twee en een halven duim; op beide zijden van dit vierkant staat een rand, inggelijks van ijzer, welke eenen halven duim hoog is, om op de tanden te kunnen worden geschoven, zonder dat het daar afglijdt. De steel van dit werktuig moet een tot anderhalf voet lang zijn.
Wanneer nu de mond door den mondspiegel geopendis, wordt het ijzer over de tanden geschoven, totdat het platte einde tegen den uitstekenden tand stoot, waartegen men het stevig bevestigd houdt, terwijl men, met een hamer.
(*) De eerste Veulen-baktand namelijk valt weg tegen den afloop van het tweede levensjaar, de tweede ongeveer in het midden des vierden, en de derde in het midden des vijfdenjaars. De overige kiezen of Paarden-baktanden wisselen niet. Zij komen te voorschijn , de eersto, tusschen 6 en 9 maanden, de tweede op het einde des tweeden jaars , terwijl de derde in het vierde , somwijlen eerst in het vijfde jaar doorbreken, zoowelin dehoven-als onderkaak.
-ocr page 46-
8
tegen het ander einde des ijzers slaat, waardoor de uitste-kende tandkap, welke niets anders dan de oude tand is, afspringt.
Het is bekend, dat de tanden, onder het kaauwen, zieh tegen elkander wrijven en daardoor afslijten. Van hier ge­beult het, dat, wanneer een tand af- of uitgebrokenis, de tegenoverstaande tand, die nu deze wrijving of afslijting mist, te lang uitgroeit en daardoor niet zelden de zachte deelen van den mend kwetst. Zulke, te lang uitstekende, tanden men men, van tijd tottijd, afvijlen, zoo dat zij met de overigen gelijk staan.
3.nbsp; nbsp; De baktauden hebben eene schuinsche rigting tot elkander en hierdoor geschiedt het dikwijls, dat de onderste kiezen, wier hoogste kanten naar buiten staan, zoo lang worden, dat hare punten in de wangspieren groeijen en deze beleedigen, waardoor het Paard insgelijks in het eten gehinderd wordt. Men noemt dit gebrek spitse- of haaktandm. Het Paard toont daarbij gewonen eetliist, neemt het hooi in den mond, doch kaauwt het tot een bal, wel­ken het wederom laat nitvallen. Ook kan bet kortvoeder niet dan zeer langzaam, door zulke Paarden, gegeten worden. Deze punten moeten met een' beitel en hamer afgeslagen, of hetgeen beter is, afgevijld worden, dewijl men zij min­der gevaar loopt den mond te kwetsen.
4.nbsp; nbsp; Er groeijen, bij sommige Paarden, voor de baktan-den, nog kleine ronde tanden uit, welke wolfstanden ge-genoemd worden. Deze kunnen dan alleen eenig ongemak veroorzaken, wanneer zij, te lang wordende, bet bekleedsel van het tegenovergestelde kaakbeen beschädigen; als dan moet men hen afvijlen of uitbreken. Anders doen zij geen nadeel.
5.nbsp; nbsp; nbsp;Somwijlen bevindt men, dat de tanden los in hunne kassen zitten, zoo dat zij waggelen, hetwelk het Paard verhindert behoorlijk te kunnen eten. Om ze we­derom vast te doen worden, wascht men het tandvleesch dikwijls met eene ontbinding van twee looden aluin en zes of acht looden azijii, wtarbij men een lepel Jionig voe-gen kan. Helpt dit niet genoegzaam, zoo bezigt men daartoe een afkoolcsel van eilcenbast in water, met eenig aluin vereenigd.
-ocr page 47-
9 •nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; laquo;
XWEEDE HOOFDSTüK.
Over het bloeden van den nem.
Er heeft meermalen een vermeerderde aandfang van bloed naar en ophooping daarvan in het hoofd plants. Men kent zulks daaraan, dat het Paard minder vrolijk en suf of ongerust is. Het clraagt den kop laag; de slagaders aan de slapen kloppeu schielijker en sterker, dan natuur-lijk; de oogen staan vurig en gezwollen. Indien bij deze gesteldheid eene niatige nensbloeding volgt, hondt zij doorgaans, binnen körten tijd, van zelve op, en het Paard wordt daarop vrolijker, tenvijl de opgenoemde teekeuen der ongesteldheid verdwijnen. Men moet haar daarom niet onvoorzigtig, door uitwendige middelen, stoppen, dewijl daar-uit, meer nadeelige gevolgen, zoo als eene beroerte, zonden kunnen ontstaan. Het bloed vloeit druppclswijze, of met een' straal en doorgaans uit een', zelden nit beide neus-gaten, soimvijlen ook uit den mond.
Is de blooding sterk en hondt zij niet van zelve op, zoo doet men het Paard eene aderlating van twee of drie pon-den nit de halsader, en geeft het viermalen daags, een lood salpeter in twee ponden water in.
Het bloeden uit den neus ontstaat verder door onmati-gen arbeid of sterk rijden, vooral bij warm weder oftegen den wind. Bijaldien immers een Paard zoodanig over den adem gejaagd of gedreven wordt, dat de omloop van het bloed door de longen belet wordt, moet het in ande­re deelen, zoo als het hoofd, worden opgehoopt, waardoor de bloedvaten uitgezet worden en bersten kunnen. Geluk-kig dan, indien er eenig vat brcekt, waardoor het bloed zieh naar bniten, door den neus, kan entlasten, dewijl er anders gevaar is, dat er uitstorting binnen het hoofd plaats heeft, of dat de hersenen gedrukt worden, waardoor het Paard oogenblikkelijk, door eene beroerra, dood, voor deti ploeg of het rijtuig, kan nederstorten.
Meesttijds hondt deze nensbloeding op, wanneer het Paard wordt uitgespannen en het bloed, na eenige rust, vedeiom vrij door de borst en het ligchaam kan rondloopen. Doch hondt zij aan en vreest men, dat de krachten van het
-ocr page 48-
10
Paard daardoor te veel zullen verzwakken, zoo moet zij worden tegengegaan. Men bindt het te dien einde, een linnen doet, aanhoudend natgemaakt in koud water, om den hak en besproeit insgelijks den neua dikwijls met koud water. Wordt het bloeden hierdoor niet gestild, zoo^ kau men, eenige malen, azijn in den neus spulten, waarbij ook een gelljk gedeelte brandewijn en een vljfde of zesde deel aluin gevoegd kan worden, of men maakt, Indien deze in-spuiting niet voldoende is, om het bloeden te stempen, een' prop van vlas of werk, bevochtigt dien in het voor-schreven mengsei, en brengt dien in de neusholte, zoo hoog, als mogelijk is. Dozen laat men daarin twee of drie da-gen zitten, en trekt hem er dan voorzigtig uit. Inwendig kan het Paard tevens een half lood aluin, in een' halven kroes of een mengsei water of kamemelk ontbonden, gege-ven worden, hetwelk men, naar eisch der omstandigheden, om de twee uren, tot vier of vijf malen toe, herhalen kan.
BERDE IIOOFDSTUIC
Over het sporn- of vleeschachtig uittcas of den Polypus in den Neus.
In het een of ander neusgat groeit somwijlen een spons-aclitig gezwel, hetwelk, tot eene aanmerkelijke grootte toe-nemende, belet, dat het Paard behoorlijk ademhalen kan. Houdt men de hand voor het neusgat, waarin het gezwel plaats heeft, zoo ontdekt men, dat er, bij de ademhaling, weinig of geen lucht, doorgaat. Dit .gezwel is niet _al-tijd van denzelfden aard; maar is nu van meer slijm-achtige of weeke^dan van eene meer vaste of vleeschach-tige zelfstandigheid, en is met een of meerdere wortelen, hooger of lager vastgehecht, alsmede in grootte zeer ver-schillende. Wordt de ademhaling door dit tegennatuurlijk uitwas grootendeels belet, of neemt het een' kwaadaar-digen of kankerachtigen aard aan, dan moet het tegen­gegaan of weggcnomen worden. — Dit geschiedt op drieeiiei
-ocr page 49-
11
#9632;wijzen, namelijk door het weg te laten bijten, uit te trek-ken of af te binden.
Om den Folypm weg te laten bijten, bedient men zieh het best van kaarsjes, die in den neus worden gestoken. Deze bestaan uit een stevig iclletje linnen ter dikte van een of anderbalven duim, hetwelk zoo lang moet zijn dat het door de onderste openingen van den neus tot aan de keel komt. Zoodanig kaarsie wordt doortrokken met eene ontbinding van een vierendeel loods bijtend kwikzilver ill een pond kalkwater, alsdan in den neus gestoken en door een touwtje, hetwelk zieh aan deszelfs onderste eind be-vindt, aan den halster vast gemaakt, zoodat het niet uit den neus kan vallen. Men trekt het er twee malen daags uit, om het op nieuw te bevochtigen, en houdt daar-mede tien dagen aan, na welk tijdsverloop men verwachten kan, dat het gezwel verdwenen is en de verzwering, die er plaats mögt hebben, een zuiveren grond verkregen hebbe. Nu laat men bet bijtende water staan en week de kaarsjes in een afkooksel van drie oncen eiken bast in twee ponden kalkwater, zoo lang gekookt, dat er een pond vocht van is overgebleven. Het doorgezegen vocht wordt vennengd met een derde gedeelte uitgeperst sap van gewone gele wor-telen. Met deze behamleling houdt men aan, totdat de uitvloeijing des etters ophoudt.
Wanneer de Folyjnis slechts eenen dünnen eenvoudigeu steel heeft, kan hij gemakkelijker door uittrekking weg-genomen worden. Het Paard wordt ter neder geworpen en door helpers wel vastgehouden; men laat het hoofd dan tegen het licht houden en opent de neusholte een weinig met de vingeren van de de eene hand, terwijl men inet de andere hand, door middel van eene tang, die van voren platte, wel op elkander sluitende uiteinden heeft, den Folyp-us grijpt en dien langzaam afdraait, terwijl men de tang tevens zacht naar zieh toe haalt.
Wanneer de Polypus niet zeer hoog zit, kan hij, op de volgende wijze, door af binding weggenomen worden. Men voorziet zieh namelijk van het werktuig hiertoe uitge-dacht, zooals het, op de hier achter gevoegde That I. Fig. 2, is afgebeeld, bestaande uit eene dubbele, van dun koper of zwaar blik vervaardigde, buis, ter dikte van eene zware
-ocr page 50-
12
pennescliacht, en eene lengte hebbende van tien, twatüf of meer duimen, en staande eenigzins gebogen, naar den in-gang der neusholte. Door deze gaat een dunne, gegloei-de koperdraad, wiens eene eind aan den ring, die zieh aan eene der buizen bevindt, bevestigd wordt, termjl bet ander einde van den koperdraad uit de andere buis vrij nederliangt, Hiefdoor kan boven een hits of oog gemaakt worden, wel­ke zieh, naar willekeur, vergrootcn of verkleinen laat. Dit werktuig wordt mi, op deze wijze in den nens gebragt, dat het oog des kqperdraads over den wortel of steel van den Polypus te liggen kome en wel, zoo na mogelijk, aan de oppervlakte van hat neusvlics, waaruit bij zijnen oorsprong heeft. Nu wordt het werktuig rond gedraaid, zoodat de hits zieh toedraaije en den wortel vast insluite, welke eiudelijk, bij eene verdere omwinding, doovgesneden wordt, wanncer de Folypus uitvalt. Meermalen cvenwel, vooral indien hij vele wortelen heeft, groeit de Polypus wederom aan, hetwelk de herhaling dezcr kunstbewerkingen, na verloop van tijd, op nieuw noodzakelijk maakt.
Men moet bij het doen daarvan, zooveel mogelijk, zorg dragen, dat de inwendige oppervlakte van den ueus uiet door de werktuigen belecdigd worde, dewijl daardoor verzweringen en bederf der neusbeendercn kan veroorzaakt worden.
Ontstaat er bij de bewerking eene min of meer sterke neusbloeding, zoo moet deze door inspuiting gestild wor­den, zoo als zulks aan het einde van het voorgaande hoofd-stuk opgegeven is.
VIEKDE IIOOI'DSTUK.
Over de zielcten der Oogeu.
Wij zullen het eerst handelen over de beleedigingen der oogen, welke door uitwendige, en dan over hnnne zieh­ten , welke door uitwendige, en daarna over die, welke uit inwendige oorzaken ontstaan.
De uitwendige beleedigingen bepalen zieh tot de deelen
-ocr page 51-
13
die het oog omringen enLeveiligen.of totden oogbolzelven.
Wanneer de oogleden door een* stoot of slag of den beet van een ander Paard, sleclits ontstoken en gezwollen zijn, zoo kan deze zwelling en ontsteking, door dikwijls baden met koud water, dooigaans genezen worden.
Heeft het Paard zieh door eenig uitstekend scherp of spits ligchaam eene wonde toegebragt aan de' uitwendige deelen van het oog, zoo raad ik insgelijks het baden met koud water aan, waardoor de zwelling en ontsteking verdeeld en de wonde geheeld wordt. Bijaldien ook het binnenste gedeelte des ooglids gewond is, zoo is het baden met koud water voldoende, cm de wond te doen heelcn, laquo;n zulks is, in dit geval, te meer noodzakelijk, om den etter, die zieh tusschen het ooglid en den oogbol verzamelt, uit te was-schen.
Het gebeurt somwijlen, dat er een stuk van het bovenste ooglid afgescheurd wordt, hetwelk daar niet weder aan kan gebragt worden. Dit stuk moet er met eene schaar afge-sneden en de wond, op de hier voor beschrevene wijze, genezen worden.
Bij de wonden der oogen kan men niet wel ettermakende of heeleude z;alven, noch ook gcestige aftreksels ter gene-zing aanbrengen, dewijl deze in het oog vloeijen en ont­steking to weeg ktumen brengen. Bij de uitwendige be-leedigingen van het oog, moct men naauwkcurig onderzoeken of de oogbol ook mode besohadigd is; laat men dit na, zoo kan het oog dikwijls verloren gaan. In het algemeen raad ik hier eens voor altijd aan, om bij iedere schijnbaar uit­wendige ziekte der oogen, het inwendige oog tevens mede te onderzoeken, want de zwelling en ontsteking der oogleden zijn niet alleen de kenmerken eener uitwendige beleediging, maar zij maken ook tevens de kontcekenen mede uit, dat het inwendig deel des oogs beleedigd, of door eene in­wendige oorzaak, ziekelijk aangedaan is.
Is ie oogbol door een' hevigen stoot of slag getroffen, zoo heeft er somwijlen uitstorting van bleed in de kamers of holligheden van het oog plaats, waardoor de vochten troebel worden, en het oog een rood, blaauw of zwart aanzien verkrijgt. Het gezigt gaat liierdoor niet zelden verlo­ren. Men noemt dit gewoonlijk een hhed-ooy.
-ocr page 52-
14 .
Men moet Her eene plaatselijke ontlasting vaa bloed nit het oog bewerkstelligen, hetwelk gescMedt uit de ader, die van den binnenooghoek benedenwaarts naar den nens loopt. Men drukt deze ader ongeveer twee duimen onder het oog op het neusbeen met den vinger toe, waardoor zij, boven de drukldng, opzwelt; opent haar alsdan met een lancet of snepper, en iaat het bloed, doorgaans, zoo languitloopen, totdat het van zelf ophoudt. Doch is de opening groot geworden en houdt het bloeden na acht minuten niet op, zoo moet zij gesloten worden, op de wijze zoo als men zulks bij eene aderlating uit de halsader verrigt. (*)
Het oög kan insgelijks daardoor beleedigd worden, dat er een haverkaf of lets dergelijks in stuift, hetwelk zieh op het doorschijnende hoornvlies vast zet, zoodat het daarop zitten blijft niet alleen, maar dat het zelf daar indringt, gelijk opgemerkt wordt, dat het, nadat het uitgenomen is eene diepte in het hoornvlies nalaat. Men ontdekt zoo-danige beleedigingen hierait: het Paard houdt de oogleden gesloten, deze zijn weinig gezwollen, doch er vloeijen tränen uit het oog. Opent men de oogleden, zoo ontdekt men het vreemde ligchaam, dat zieh op den oogbol heeft gezet, hetwelk
(*) Tot dit zelfde oogmerk kan men ook , met het beste ge-volg Bloedzuigers aanzotten. Het haar wordt rondom het oog weggeschoren , en alsdan worden op die plaats vijf of zes bloed­zuigers aangezet; om deze des te botor te doen vatten , wascht moa do plaats vooraf met laauw water af, en strijkt er een weinig melk en suiker op. De Bloedzuigers vatten alsdan spoedig aan, wanneer men hen in de hand neemt en met den kop tegen het deel hondt, -waaruit zij moeten zuigen. Zoodra zij volgezogen zijn, valleu zij af; men kan het bloeden dan nog eenigen tijd onder-houden , Indien do wondeu met warm water en zout, van tijd tot tijd , gewasschen worden. Van deze wijze van bloedontlasting kan men zieh overal bedienen, daar plaatselijko aderlatingen te pas komen , zooals bij plaatselijke ontstekingen, kneuzingen enz., al-waar, wegens de fijnbeid der äderen, niet vvel eene gewone ader­lating in het werk kan gesteld worden,-bij heete gezweflen, met oogmerk om #9632;verdeeling te bevorderen, enz. Men bedient zieh hiertoe van den Geneeskrachtiaen Bloedzuiger {Hirudo Medicinalis). Dit, wormdier hecft eene langwerpige plat nedergedrukte ge-daanto, is zwartachtig van kleur, en heeft van boven zos gelo streepen, het lijf is van ondcren asehgraaaw, zwart gevlekt. Pe bvuino Bloedzuiger is hiertoe minder brnikbaar.
-ocr page 53-
15
terstond met een scherp werktuig afgeligt en uit het oog ver-vvijderd moet worden, dewijl daardoor anders ontstekingen verdonkering van het hoomvlies wordt veroorzaakt. Om zulks zeker en zonder alle gevaar te doen, moet het Paard ter nedergeworpen en de kop, door eenige lieden, vastge-houden worden, dewijl het dier doorgaans onder het staan te onrustig is, om dit, zonder beschadiging van -het oog, te kunnen doen. Het werktuig, dat men ter afligting van het kafje gebruikt, bestaat in eene scherpe naald of zeer fijn puntig meaje. Ook kan dit somtijds met het pineet geschieden. Nadat het vreemde ligchaam uitgenomen is, kan het oog, eenige malen, met koud water gebaad of ook met goulards water gewasschen worden, waardoor de ont-steking voorgekomen, of zoo deze reeds mögt ontstaan zijn, spoedig weggenomen wordt.
Het doorschijnende hoomvlies kan, door het bijten van een ander Paard, of door een scherp en spits ligchaam, gewond worden, zoodat het geheel of gedeeltelijk doorge-scheurd of doorgestoken is. Is de wond groot, dan vloei-jen met de waterachtige, tcvens het kristallijnen en glas-achtige vocht uit het oog waardoor de oogbol plat te za-men valt, hetwelk een volkomen verlies des gezigts ten ge-volge heeft. Doch is de wond klein, gelijk meest plaats heeft, als zij door den steek met een spits werktuig is toegebragt, of sluit eene grootere wond zieh spoedig, door de bijkomende, zweUing en ontsteking, toe, dan vloeit wel het waterachtige vocht uit het oog, doch het wordt spoedig daarmedo wederom aangevuld en het gezigt zoo goed als hersteld. Er blijft nogtans een likteeken op het hoomvlies terug, waardoor dit in het eerst, meer of miu verdonkerd blijft. Het oog moet, in dit geval, eenige malen daags, met koud water gewasschen worden, zoowel, om de opvolgende ontsteking tegen te gaan, als om den etter, die geboren wordt, uit het oog weg te spoe-len; vervolgens smeert men, 's morgens en 'savonds, lood-wit-zalf, ter dikte van een' stroohahn over het geheele bo-venste ooglid, tot zoo lang dat de ontsteking en de ver­donkering weggenomen en de wond genezen is. Grootere wenden van het hoomvlies, waarbij de kristalhjne en glas-achtige vochten zijn uitgevloeid, vorderen dezelfde bchan.
-ocr page 54-
16
deling, ofsehoon het gezigt daarbij niet hersteld wordt.
Wanneer een of beide de oogen gezwollen zijn, wanneer er besteudig taanen uitvloeijen en de oogappel door de oog-leden bedekt wordt, tenvijl alle deze deelen pijnlijk zijn op het uihvendig aani-aken, zoo geeft zulks ontsteking te kennen. Deze wordt door nit- of inwendige oorzaken te weeg gebragt. Tot de eersten behooren alle, tot dus ver opgenoemde, oorzaken, welke, door eene werktuigelij-ke beleediging, eene ontsteking van de nit- en inwendige deelen des oogs te weeg knimen brengen. Verder, — het instuiven van zand, klei of andere onzuiverheden, welke, door verwaarloozing, aan de oogleden blijven hangen en deze omkorsten, — scherpe stallucht, waardoor de dee­len van het oog geprikkeld worden,—het opvallen van konde, vooral van togtlucht, als het ligchaam verhit is, enz. Eene ligte oogontsteking uit de laatstgemelde oor-zaak betert doorgaans gemakkelijk, wanneer het Paard in een' warmen stal in het stroo gezet en gehonden wordt, waarbij de nitwaseming der huid door het wrijven met stroo bevorderd kan worden, Uitwendig wordt het ont-stoken oog met laauw water en melk dikwijls gebaad. Zijn de oogleden door onzuiverheden van klei of slijk be-zet, zoo moeten deze vooraf met zuivcr water geweekt en afgewasschen worden, waartoe men zieh het best van eene zachte spona bedienen kan. Is de oorzaak der oogontste­king in eene scherpe, al te warme, stallucht te zoeken, waarin het Paard aanhoudend zijn verblijf moet honden, dan zal deze, onder de beste behandeling, niet betö­ren, Indien niet de stal van deze onzuivere lucht ont-daan, en door eene frissche zuivere, lucht vervuld wordt.
Men moet, in dit geval, het ontstoken oog, vijf, zes of meei-malen daags, met zuiver koud water, of ook met gmlards water baden. Betert de ontsteking, na verloop van twee dagen, niet, zoo kan men eene plaatselijke ader-lating aan het oog in het werk stellen (zie bl. I*.) of bloedzuigers aanzetten. Indien deze bewerking niet vol-doende bevonden wordt, moet zij nog eens herhaald of eene algemeene aderlating van twee ponden bloed uit de halsader in het werk worden gesteld. De verminde-ring der zwelling en van de pijn zijn de teckenen, dat
-ocr page 55-
17
de. outsteklng zieh verdeelt. Aisdan kan men, eenmaal daags, loodwit-zalf öp het ooglid smeren, zooals hierboven is voorgeschreven -, tot dat de ontsteking geheel verdwenen is.
Tot de inwendige oorzaken, waaruit oogontstekingen ontstaan knnnen, moet vooreerst worden gebragt: eene al te groote hoeveelheid van sappen in liet ligchaam, of vol-bloedigheid. Deze worden meest aangetroffen bij sterk ge-voede Paarden, die weinig werk verrigten. Hier moeten de aderlatingen, naar mate van de hevigheid der ontsteking, herhaald worden; tevens worden aan het Paard verkoelende laxecrmiddelen gegeven, waardoor de aandrang des bloeds van het ontstoken deel afgelegd en de volsappigheid ver-minderd wordt. Tot dat einde geeft men het Paard, in plaats van haver of haksei, natgemaakte tarwenzemelen, waaronder, twee malen daags, vier looden wonderzout ge-mengd worden. Alle verbittend voeder, bij voorbeeld, boonen, enz. moet aan het Paard onthouden en het moet, zoo lang als de ontsteking duurt, voor aanzettenden arbeid, in acht genomen worden. Naderhand kan integen-deel, door meerderen arbeid, de volbloedigheid en voor-geschiktheid tot de oogontsteking weggenomen worden. De uitwendige behandeling is dezelfde, zoo als die bij de oog­ontsteking uit uitwendige oorzaken voorgedragen is. Ik moet hier nog doen opmerken, dat het aanleggen van ver­banden over het oog, in de meeste gevallen, weinig dienst doet. Wei is waar, men kan daardoor compressen, met het een of ander dienstig oogwater bevochtigd, op het aangedane deel aanbrengen, doch zvillen deze daarop be-vestigd blijven, zoo moet het verband daarop al te stijf aangelegd worden, waardoor de zwelling en de pijn ver-meerderd worden. Ook tracht het Paard, daar de druk-king van het verband, het lastig is,' zieh daarvan te ontdoen, door met den kop tegen nabij zijnde ligehamen te wrijven, waardoor het gevaar loopt het ontstoken oog te stooten en de ziekte daardoor te verergeren.
Bij Paarden, die aan den droes onderhevig zijn, wordt niet zelden eene oogontsteking waargenomen, daamit ont-staande, dat de zoogenaamde droes-stoffe zieh op het oog werpt. Behalve de aanwending der opgegevene uitwendige behandeling, moeten bij deze oogontsteking zoodanige mid
-ocr page 56-
18
delen worden aangewend, als tegen den droes dienstig kun-nen zijn. (Zie het Twofdstuh over den Lroes.J
Gaat de oogontsteking met teekenen van galachtige on-zuiverheden in de maag of buiksingewanden gepaard, als bij voorbeeld, gebrek aan eetlust, een geheel groenachtig of slijmig beslag op de tong, verstopping van den afgang enz.j dan moeten verkoelende afvoerende geneesmiddelen gegeven -worden, waartoe, drie malen daags, vier looden wonderzout, gemengd onder natgemaakte tarwenzemelen, of in een* halven kroes of een mengel kamemelk ontbonden, ingegeven kunnen worden.
Ook door wormen, die in de ingewanden huisvesten, kan eene oogontsteking worden te weeg gebragt, door de me-delijdende aandoening namelijk, welke het oog van de prikkeling dezer dieren op de ingewanden, ondergaat. Hier komen die middelen te pas, welke eene wormdoodende en afdrijvende kracht bezitten. (Zie liet lioofdduk over de Wormen der Paarden.)
Jonge Paarden krijgen dikwijls, onder bet verwisselen der tanden, ontstokene oogen, waardoor zij in gevaar ge-raken vlekken op het hoornvlics te krijgen of staarblind te worden. Deze Paarden is het voordeeÜg dat men hen, van tijd tot tijd, doe laxeren door wonderzout, en dat zij een en andermaal adergelaten worden, waardoor de aan-drang van het bloed naar boven verminderd wordt: zij moeten zacht voeder, als zemelen, grof gemalen gersten meel, jong gras gebruiken, met vermijding van al wat verbitten kan. Eene etterdragt voor de borst is hier dik­wijls zeer voordeelig. Willen de oude tanden niet op den regten tijd uitvaUen, zoo moeten deze uitgebroken wor­den, opdat de nieuwe des te gemakkelijker voorschieten, waardoor meermalen de oogontsteking alleen wordt weg-genomen.
De Paarden zijn nog aan eene bijzondere oogontsteking, van eenen zinkingachtigen aard onderhevig, die gewoonlijk naan of maanhlindheid genoemd wordt, waarschijnlijk de-wijl men voormaals geloofde, dat het temg komen dezer ziekte in meer of minder geregelde tijdperken, met de wisseling der maan, in verband stond, waarmede zij even-wel niets gemeens heeft. Welke de ware oorzaak van dit
-ocr page 57-
bijzonder ongemak zij, is nog niet volkomeu uitgemaakt. Waarscliijnlijk huisvest bij sommige Paarden eene eigene voorgeschiktheid daarvoor. Men wil,- dat de Deensche, Holsteinsche, Vlaamsclie en Vriesche Paarden daaraan, boven anderen, onderhevig zijn. Lage en moerassige lan­den kunnen als opwekkende oorzaken worden beschouwd, waardoor zoodanige voorgeschiktheid meer ontwikkeld wordt. Vooral zijn Paarden met zoogenaamde zwijnsoogen, welke diep in het hoofd liggen en zeer vleeschig zijn, aan de maandblindheid onderworpen. Daar dit ongemak, althans de voorgeschiktheid tot hetzelve, van de oude op de jonge Paarden wordt overgebragt en dua tot de erfelijke ziekten behoort, moet zoodanig Paard, hetwelk maanoogen heeft of aan de maanblindlieid onderhevig is, niet tot de voorttee-ling worden aangehouden. Men kent deze ziekte aan de volgende teekenen: het oog is in het begin heet en er vloeijen tränen rdtj de uitwendige bekleedselea zijn ge-zwollen en de oogleden half gesloten; de oogappel heeft eene melkachtige kleur en het doorschijnende hoornvlies heeft het aanzien van een agaat. Het bindvlies van het oog is rood en het oog zelf gevoelig voor het licht en pijnlijk. Het paard is trettrig en weigert somwijlen te eten. Dit ongemak is gevaarlijk, dewijl door het dik-wijls terug komen der ontsteking de vochten van het oog bederven, en de graauwe staar daaruit geboren wordt. Het is opmerkelijk, dat, wanneer de staar ontstaan is, de ont-stekingen ophouden en niet wederom terug komen. Daar de oorzaak dezer terugkomende oogontstekingen grooten-deels in eene aangeborene gesteldheid van het Paard schijnt gelegen te zijn, is hare genezing, volgens de getuigenis der ervarenste Vee-artsen, ongemeen zeldzaam. Men kan nogtans de genezing beproeven, door het Paard eene fontanel of etterdragt aan den hals of de borst te zetten. Inwendig geve men het eenige malen wonder-zout om te laxeren; vervolgens geeft men een tijdlang een gewonen lepel vol ruw spiesglans, met de helft zwavel vennengd, over ieder kortvoeder, en eindelyk kan men nog, eenige weken lang, bij ieder dezer giften, telkenseen lood kina, of Indien dit middel te kostbaar is, drie looden fijn gemalea eikenbast, benevens eenmaal daags, achtgrei-
Uli
-ocr page 58-
20
nen verzoete kwik voegen. Om hiervan evenwel eene goede uitwerking te kunnen verwachten, moet men zulks in het werk stellen, terwijl de ziekte nog in het begin is, vei-mits bij eenen meer gevorderden trap daarvan, wanneer het oog reeds bedorven is, alle moeite en kosten ter genezing vrudhteloos zouden zijn.
Uitwendig kan, gedurende de tusschenpoozen, dat er geene ontsteking plaats heeft, eene dagelijksclie berooking van het oog met wierook of tabak dienstig zijn.
Ook kunnen de oogen van een Paard ziekelijk worden aangedaan nit zwakheid, hetwelk inzonderheid menigvuldig plaats heeft bij Paarden, die bij aanhoudend nat weder in de weide geloopen hebben. De Paarden, welke op läge, vochtige streken opgevoed worden, zijn aan deze ziekte meer onderhevig, dan die, wölke op hooge landen geweid zijn. Deze tocli zijn voor de gezondheid en den aard van het Paard het meest geschikt, dewijl het op läge en moe-rassige landen minder gezond is, waardoor het ligchaam zwak en de vochten kwalijk toebereid en afgescheiden wor­den, zoo dat ook het water van het oog hierdoor eene tegennatuurlijke gesteldheid verkrijgt.
De teekenen, waaraan men deze ziekte kent, zijn de volgende; het oog is gezwollen en er vloeit bestendig vocht nit; het hoornvlies is uitweaidig gewoonlijk helder; doch somwijlen troebel. Is het helder, zoo kan men in de voorste kamer van het oog een verdikt vocht of eene wölk zien drijven en het water zelf heeft eene kleur, welke naar het groeue overhelt. Is het hoornvlies verdonkerd, zoo kan men do inwendige gesteldheid van het oog eerst dan zien, wanneer de verdonkering verdwenen is. Uitwendig kan men hier het volgende middel aanwenden, waarmede het oog dikwijls gewasschen wordt.
Men giet op twee bänden vol kamillebloemen, twee pon-den kokend water, en klaart het, nadat het daarop een kwartier uurs getrokken heeft, af, alsdan worden er twee scrupels witte vitriool in opgelost.
Inwendig laat men het volgende middel gebruiken, waar­door de krachten versterkt, de spijsvertering bevorderd, eu de kwade gesteldheid der vochten verbeterd worden.
Neem: Roode Gentiacm-wortel,
-ocr page 59-
21
Bngel-wortel,
ValeriaatMeortel, alle tot poeder gestempt, van ieder twaalf looden. Meng het te zamen.
Men geeft de Paarden dagelijks van dit poeder twee looden over hot voeder.
Als gevolgen van wonden of oogontstekingen, blijven er op het hoornvlies, niet zelden, likteekenen of vlekken over, die het gedeeltelijk of geheel verdonkeren. Om deze te verdelgen of, zoo veel mogelijk, te verminderen, bedient jnen zieh van het volgende middel: Neem: Wit Kopeirood.
Loodmiker, van elks een vierendeel lood. Witte Kanarlesiiiker, een half lood. Meng het tot een fijn poeder onder elkander. I-Iiervan wordt dagelijks eemnaal de hoeveelheid ter zwaarte van eene erwt in het oog gebragt. De gewone wijze om dit poeder door middel van eene pennoschacht in het oog te blazen, is uiet zeer aan te bevclen, dewijl de Paarden daardoor ligtelijk schuw worden. De beste wijze om zidks te doen is deze: men neemt het poedertusschen den duim en de voorste vinger van dc regterhand, ligt het bovenste ooglid met de linkerhand op en drukt het poeder in het oog. De volgende zalf is tot lietzelfde oog-.-merk insgelijks zeer vermögende bevonden:
Neem; Roode mtrgejjloße Kwik, een half lood, Varkens Menzel, een lood. Meng het te zamen,
Van deze zalf wordt, eemnaal daags, een stukje, ter grootte van eene erwt, in het oog gebragt, en met het ooglid over het likteeken gewreven.
Ter ontbinding van vlekken op het hoornvlies gebruikt men tie volgende zalf:
Neem: Gondglid-zulf, een half lood, Zoete Kwik, twintig-greinen. Meng het volkomen goed door elkander. Twee malen daags wordt hiervan een stuk als eene grooto erwt in het oog gebragt en met het ooglid over het hoorn­vlies gewreVen.
Dit middel vordert somwijlen een vrij aanhoudend ge^
Ki
-ocr page 60-
22
braik. Er zijn wel vlekken, die spoedig daardoor wor­den weggenomen, doch zijn deze verouderd, zoo wordt er een* längeren tijd tot hunne genezing gevorderd.
Wanneer de vlekken niet spoedig worden ontbonden en weggenomen, kan eene plaatselijke adeiiating uit de ader, die van den binnenooghoek naar den neus loopt, of het aanzetten van Bloedzuigers daartoe nog zeer bevorderlijk zijn. Ook is het dan dienstig, eenigen tijd, eene etter-dragt aan de borst te onderhouden. Eenigen raden aan, deze zoo na mogelijk aan het aangedane oog te zetten. Dan, deze wijze is, in vale gevallen, meer nadeelig dan nuttig, dewijl de ontsteking, welke de dragt op die plaats te weeg brengt, zieh Mgtelijk aan het aangedane oog, op nieuw, kan mededeelen en daardoor de kwaal verergeren. Het is daarom. beter deze aan een meer afgelegen deel te zetten.
Het gebeurt, dat er door eene ongewone prikkeling, welke het oog aandoet, een witachtig ondoorschijnend vliesje op het hoornvlies ontstaat, hetwelk van den grooten oog-hoek uitwast, en allengs het geheele hoornvlies bedekt, zoo dat het paard blind wordt. Men noemt dit een nagel, schü, ot houw op het oog. Dit moet op de volgende wijze van het oog geligt worden. Men laat het Paard den kop vasthouden en tracht de vaatjes, welke, in den inwendigen ooghoek, aan dit vlies voeding verschaffen, zeer voorzigtig door te snijden. Het vlies droogt alsdan spoedig van zelf uit, en wordt door de beweging der oogleden afgewreven, of, Indien het niet van zelfs aivalt, neemt men het met een klein tangetje uit.
Van het, zoo aanstonds beschreven ongemak, moet men het volgende wel onderscheiden. Bij iedere ontsteking der oogen, wordt het zoogenaamde vogelvlies mede aangedaan, zoo da,t het gezwollen is en zieh gedeeltelijk over den oogbol uitbreidt, Dit verschijnsel heeft eertijds onkundige quot;Vee-artsen op de gedachte gebragt, dat dit gezwollen vlies de oorzaak der oogontsteking ware, 'om welke reden zij ondernamen, dat deel uit het oog weg te nemen. Zij naraquo; men tot dat einde eene naald met een draad, staken deze door het voorste gedeelte van het vlies en trokken den draad daaronder, waarmede dan het vlies van het oog
-ocr page 61-
verwijderd en, zoo ver mogelijk, weggesneden werd. Men rekende het zieh als eene groote handigheid en bekwaam-held toe, het Paard op daze wijze, van den zoogenoem-dlaquo;n oogsteen, of de hm te snijden. Hoe ongerijmd evenwel deze handelwijze is, zal men gemakkelijk beseffen, Indien men overweegt, dat dit vlies, hetwelk van eenen spier-achtigen aard is en in den binnen ooghoek zijne zitplaats heeft, dient, om het oog tagen uitwendige beleedigingen, te weeg gebragt, door hat invaUen vanvreemdeligchamen, te beveiligen. Het Paard bezit het vermögen om dit vlies naar willekeur te kunnen bewegen en het over den oog-bol te schuiven, om, op deze wijze, insekten of lets dergelijks, dat in het oog gevallan is, af te vegen en er uit te brengen. Is dit vlias op zieh zelve of tevens met andere deelen van het oog sterk gezwollen en ontsto^ ken, zoo bahoeft men, met sen lancet, slachts vijf of zes kleine schrapjes daarin te maken, en het alsdan vlijtigmet koud water of goulards water te bevochtigen, waardoor het spoedig geneest.
Het is een algemeene regel, welke bij oogziekten, vooral die van ontsteking vergezeld gaan, opgevolgd meet worden, dat men den stal, waarin het Paard staat, donker meet houden, dewijl de sterke prikkeling van het licht, waar-voor het oog dan zeer gavoelig is, de ontsteking vermeerdert.
VIJPDE HOOFDSTUK.
Over de KLiergezioellen ander de JLinnebak.
Bij de klierziekte zwellen dikwijls de klieren onder de Kinnebak op en maken een ettergezwel, hetwelk op de volgende wijze moet behandeld worden.
Zoodra men een gezwel onder de Kinnebak bespaurt, moot men het elken dag met eene zalf, bestaande uit gelijke dealen Jieemstzalf en laurier-olie, of, bij gebrek daaraan, met ganzen-zet inwrijven en een schaapsvel of wollen lap daarover binden. Wanneer de etter, welke in het gezwel geboren wordt, rijpis, moet het geopend wor-
laquo;um
-ocr page 62-
den; de rijplieid des etters kent men daar uit, dat zieh eene weeke plaats op het gezwel vertoont; wordt het ge-zwel op deze plaats nat en valt het haar daamit weg, zoo moet het aldaar geopend worden, hetwelk met een geschikt lancet (Fl. 1. Yig 11) of, bij gebreke daarvan met de punt van een scherp mes geschieden kan. De grootte der opening moet aan den omtrek van het ge­zwel geevenredigd zijn, zoodat de etter zieh behoorlijk kan entlasten. Voor het overige moet men zorg dragen, dat de opening niet geneest, yoor dat de verzwering gron-dig geheeld zij; anders verzamelt zieh wederom op nieuw etter daarin, welke de huid van nieuws moet dporboren, hetwelk de genezing zeer langwijlig maakt. Het haar moet op het gezwel, zoo zuiver als mogelijk is, afgeschorenwor­den. Met het inwrijven der geraelde, weekmakende, zalf of van het ganzen-vet, moet zoo lang aangehouden wor­den, tot dat de zweer grondig genezen is. Ontstaan er meer zoodanige verzweringen, de eene na de andere, zoo moeten zij alle op de voorschrevene wijze behandeld wor­den. Niet alleen ontstaan deze Kliergezwellen onder, maar ook achter de Kinnebak, aan het bovenste gedeelte van den hals, onder de ooren,1'1 welke insgelijks dezelfdebe-handeling vorderen. Hierbij worden dikwijls de speeksel-buizen van den etter doorgeknaagd, hetwelk men daaraan kent, dat er een beider water uit de wond of verzwering loopt; bespeurt men dit, zoo moet de wonde op de vol-gende wijze behandeld worden.
Neem: Geestig aßrehsel van Aloe,
---------------------van MirrJie, van ieder tvfce looden,
Terpentijn-oKe, een half lood.
Meng het onder elkander.
Men bevochtigt hiennede wat ftjn werk, en brengt het zoo diep men kan, in de wende; zulks wordt dagelijks, twee malen, herhaald, totd;it zij genezen is.
Dezelfde geneeswijze moet worden opgevolgd, bij Klier­gezwellen , welke aan andere ligehaamsdeelen plaats hebben. Men moet altijd zorg dragen, dat de opening in het ge­zwel, zoo veel mogelijk, naar onderen gemaakt werde, opdat de etter des te gemakkelijker kan uitvloeijen, als-mede dat de gemaakte wonde niet te spoedig toebeele. Pe
-ocr page 63-
25
opening moet dagelijks van den uitvloeijenden etter gezuiverd worden.
Zeldzaam zal men hier andere middelen ter genezing noodig hebben. Immers heelt de Natunr de meeste wen­den of verzweringen der dieren van zelve, indien de etter maar een' vrijen uitgang heeft en de wonden dagelijks ge­zuiverd worden.
Bij de bovengemelde Klierziekte moet men de Paarden tegen de koude in acht nemen en hun des winters geen ijskoud water te drinken geven. Het toedienen van inwen­dige geneesmiddelen, als droes-poeders en dergelijke, is hierbij ook zelden noodig, deivijl de Natuur de Klier- of droes-scherpte, door deze verzweringen, buiten het ligchaam voert en het, längs dezon weg, daarvan ontdoet. Dat men de Paarden, gedurende deze ziekte, van zwaren ar-beid _ verschoonen en goed oppassen moet, zal naauwelijks noodig zijn te herinneren.
Bijaldien deze Kliergezwellen onder de Kinnebak of on-der de ooren zoo groot zijn, dat de ademhaling daardoor zoo bezwaarlijk mögt worden, dat men vrcesde, dat het Paard zoude stikken, is het noodzakelijk het eene ader-lating van twee of drie ponden bloed nit de hals-ader te doen en het gezwel, zoo dra mogelijk, tot rijpheid te breii­gen , hetwelk daardoor kan bevorderd worden, dat men ge-sneden uijen in honig braadt en deze dikwijls, bij wijze van eene pap, warm op het gezwel legt. Zoodra zieh eene weeke plaats laat waarnemen, moet men met het openen des gezwels niet znimen.
Somwijlen gaan de gezwollen Klieren, in plaats van tot verettering, tot verharding over. De jochten stollen dan in de vaten, of zij worden in het celwijsweefsel, dat de vaten omringt, uitgestort, alwaar zij verdikken en, op deze wijze, de opgezette Klier tot cen' harden klomp doen zamen-groeijen. Het is zeer moeijelijk zoodanige verharde Klier te ontbinden. Men kan zdks beproeven, door, twee malen daags, het vlugtig smeersel, bestaande uit twee deelen o^/quot;-of raap-olie en ee'n deel hütenden ammoniak-geest, rondom deze in te wrijven, of er eene oplossende pleister op te leggen, bestaande uit gelijke deelen gomacMige pleister en spheerling-pleUter. Wordt de verharde Klier hierdoor niet
-ocr page 64-
26
week of opgeloat, zoo moet zij, indicn zij te zeer mis-#9632;vorjut of op andere deelen drukt, met het mes weggeno-ipen worden. Men maakt, tot dat einde , met de bistourie, eene laugwerpige insnijding over de Klier in de huid, drukt de wanden of lippen der gemaakte wond van een, zoodat de klier ontbloot wordt. Nu laat men haar door een' helper vatten met het haakje, afgebeeld op Fl I. Fig. 13; scheidt haar vervolgens voorzigtig, met behulp van het pincet en de bistourie, bij wijze van uitpelling, van het celwijsweefsel af, en neemt haar weg. De wond moet ge-hecht en genezen worden op de wijze, zoo als zulks bij eenvoudige wenden plaats heeft, en in het hoofdstuk, hier' toe betrekkelijk, voorgeachreven wordt.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over het Gezwel op het hovemte gedeelte van dm luus.
Dit ettergezwel wordt ook, uit hoofde van zijne gewo-ne zitplaats, de nekhuil genoemd en is tevens algemeenbe-kend onder den naam van de Varent. Het bevindt zieh tusschen hot achterhoofdsbeen en den derden halswervel aan de regier of linker, of aan beide zijden van den hals, tua-achen de huid, de spieren en het beenvlies, of tusschen dit vlies, het achterhoofds-been en de wervelbeenderen zelve, en is dan van eene meerdere, dan van eene mindere uit-gestrektheid. Dit gezwel bevat, in de meeste gevallen, eenen dünnen, scherpen etter, welke de deelen doorknaagt en, niet zelden, door verzakking, gevaarlijke pijpzwerente weeg brengt. Voor het overige is het, uitwendig, volko-men gelijk aan een gewoon, goedaardig, ettergezwel.
De oorzaken, waardoor dit gezwel wordt te weeg gebragt, zijn uitwendige beleedigingen, als slaan, stooten ofwrijven tegen harde ligchamen. Het gevaar is verschillende naar het onderscbeid der deelen, welke daardoor zijn aange-daan, en het is onbeduidender wanneer de etter slechts onder de algemeene bekleedselen, dan wanneer hij tus­schen het beenvlies en het been zelf huisvest, in welk ge-
-ocr page 65-
val het leven van liet Paard daarbij wel eens in gevaar wordt gebragt.
Niet alleen zijn de Paarden, maar ook de Ezels en Muil-dieren aan dit gezwel onderhevig.
Is dit ongemak nog in het begin en klein, zoo kan men trachten het gezwel te verdeelen, door de navolgende zalf, drie dagen achter elkander, daarop in te wrfjven:
Necm: Spaansche Vlieym, tot poeder gebragt, een vie-rendeel loods,
Huphorhium, een half vierendeel loods, Varlcens-Reuzel, twee looden.
Meng het te zameii.
Wordt het gezwel hierdoor niet verdeeld, zoo moet men niet verzuimen het, hoe eerder hoe beter, te openen, ten einde aan den scherpen etter uitgang te verschaffen, en te verhoeden, dat hij verzakke en holligheden te weeg brenge. Dit is te meer noodzakelijk, dewijl het ge­zwel zeldzaam van zelf doorbreekt, cu zoo dit al mögt ge­schieden, is de opening te kloin, om deu etter behoorlijk te kunnen entlasten. In dit geval is het echter voldoende, dat de wond, zooveel als noodig is, verwijd worde. Men moet altijd trachten het gezwel aan de onderste zijde te openen, opdat de etter te beter kunne uitvloeijen. Deze ope­ning wordt in de lengte gemaakt en moet zoo groot zijn, dat men gemakkelijk op den bodem der wond kan komen. Als dan ueme men vlas, of fiju werk, bevochtige het met het geestig aftreksel, hetwelk, in het vijfde hoofdstuk, bij het kliergezwel aan de Kinnebak, als de speekselbuizen doorgeknaagd zijn, voorgesehreven is, en brenge zoodanige wiek op den bodem der wond. Men moet dit, twee malen daags, herhalen en daamede zoo lang aanhouden, tot dat de wond, die bestendig van den uitvloeijenden etter ge-zniverd moet worden, genczen is.
Kan men evenwel, op deze wijze, niet beletten, dat er verzakking van etter kome of heeft deze reeds plaats, voor dat het gezwel op den nek ontdekt wordt, zoo moet de holligheid of pijpzwecr terstond geopend worden. Heeft de uitvloei-jende etter een' stinkenden renk, en is hij dun, dan zijn, of de peesachtige nekband, de banden der halswerve-len, of de beenderen zelve doorgaans reeds aangedaan.
-ocr page 66-
28
Men kan zieh van de diepte en den loop der holligheid, door middel der sende, PI. I Fiff. 10, verzekeren. Is rulks geschied, zoo brenge men eene stevige, holle of sleuf-sonde Fl. I Fiff. 9 in de hoEigheid tot op haren bodem, drukke deze op den grond buitenwaarts, en make daar, waar men de uitpuiling waameemt, eene opening längs den hals, in de lengte, welke, door de uitwendige deelen, op den grond der pijpzweer meet doorgaan. Daar de pijp-zweer doorgaans haren loop längs den pcesachtigen nekband neemt, moet men zorg dragen, dat deze bij het doen dezer operatie, niet beleedigd werde.
De gemaakte opening wordt vcrvolgens met fijn vlas, bevochtigd met het, te voren (biz. 37) voorgeschreven gees-tig aftreksel en terpentijn-olie, zacht opgevuld, opdat zij rich niet sluite en daardoor de insnijding andermaal nood-Kakelijk gemaakt werde ; want zondei zoodanige tegenopening kan de pijpzweer onmogelijk genezen, dewijl de etter, die in de holligheid wordt temggebouden, zulks belet. Op de-ze wijze moet de wond dagelijks eenmaal, verbonden wor­den, totdat zij volkomen genezen is. Men heeft gegronde hoop, deze zoo gevaaiiijke pijpzweer te genezen, Indien de uitvloeijende etter dik en wit wordt, en hij zijnen kwaden reuk verliest.
Bijaldien er nogtans teekenen mogten zijn, dat de nek-hand of de beendereii van den hals reeds aangedaan zijn, dat uit de opgegevene kenmerken, alsmede daaruit kan worden afgeleid, dat er zieh een voos, sponsachtig of wild vleesch in de wenden vertoont, hotwelk zeer pijnlijk bij het amiraken, en roodaehtig of vuil van kleur is, alsdau is het noodzakelijk, ter zuivering der vcrzwering, daarin dagelijks ecn of twee malen, het voorgeschreven vocht in te spulten (laquo;e het jeerMwiff Uertoe op PI. I Fig. 12.) Het best is, in zoodanige gevallen, de holligheid zoo ver te verwijden, dat hetgene aangedaan of bedorven is, en tot de zachte dee­len behoort, met het mes weggenomen kan worden, opdat de verzwering eene zuivere oppervlakte verkrijge, welke yervolgens met Egyptüche zalf tot genezing gebragt wordt.
-ocr page 67-
29
ZEVENDE HOOFDSTTJK.
Over fat druJcken den Zadels.
Onder deze algemeeue benaming kunnen gevoegelijk al die beleedigingen begrepen worden, welke door de drukking van zadels, pakkussens, gareelen, hamen, alsmede van zelen, aan de borst van trekdieren, worden te weeg ge-bragt; daar de oorzaken, waardoor zij schaden, nagenoeg van denzelfden aard zijn en bestaan in wrijving en druk­king der onderliggende deelen, waardoor zij gekneusd of raauw gemaakt worden, betwelk verscliillende gevolgen heb-beu kan.
De beleedigingen, welke door het drukken des zadels enz. worden te weeg gebragt, bepalen zicli boofdzakelijk tot den rug, van de sclioft tot aan de plaats, alwaar dc liieren gelegen zijn. Zij zijn in aard en trap onderscbei-den; naar welk onderscheid ook de behandeling verscMlt.
Bij den.eersten en ligtsten trap necmt men allcen eene zwelling waar, op de plaats, daar de zadel gedrukt heeft. Zij moet met koud water gedurig bevocbtigd en somwijlen met brandewijn, waarin zeep is opgelost gewassclien worden. Ook kan men met voordeel bet volgende middel aanwenden :
Neem: Lood-exlract, drie looden,
Gekamferdeii Brandewijn, twee looden, TFaier, een pond.
Meng hot te zamen.
Dit middel moet, bij het gebruik, goed omgescliud eu het gezwel dikwijls daarmede bevocbtigd worden.
Hot wasschen der gedrukte plaats met scJirijf-inlet, kan insgelijks als een middel, dat meermaleu geschikt is bevon-den, om de zwelling weg te nemen, aangeprezen worden; cm van vele andere middelen niet te gewagen, die wegens Imn ontbindend of versterkend vermögen, daartoe nuttig kunnen zijn, als een afkooJcsel van elzen- of eiken-bladen, in gelijke deelen Uer en azijti, met bijvoeging van eenig getcomi zout, en soortgelijke.
Bij den tweeden trap heeft er eene uitstorting van vocht onder de buid plaats, waardoor eene ronde verhevenheidofwaterblaas gevormd wordt, welke men daardoor gemakkelijk onderschei-
-ocr page 68-
30
den kan, dat zieh het water daarin, door het drukken met den vinger, ontdekken laat, tenvijl het daardoor heen en wear wordt bewogen. Deze waterblaas ontaart, indien zij veroudert, in eene zwam: weshalve men haar spoedig genezen moet. Zulks geschiedt op deze wijze: men maakt met de bistoiwie of vlijm, waarmede men gewoon is de Paarden ader te laten, eenige insnijdingen daarin en drukt er het water uit. Nadat het water er uit is, wrijft men de plaats met de zalf, welke ik tegen den nekbuil (blz. 27) voorgeschreven heb, en laat haar onaaugeroerd, tot dat zij volkomen genezen is. Door deze zalf, die eene prikke-lende eigenschap bezit, worden de verslapte watervaten tot opslorping aangozet en eeno nienwe ophooping van voch-ten daardoor voorgekomen. Wannea' de zwelling zeer aon-merkelijk is, moet zij door eene kruissnedc geopend en daarna de wond door verettering genezen worden.
Tot dezen tweeden trap van beleedigiugen door het druk­ken des zadels kan eck gebragt worden de zoogenaamde h-andvlek. Men kent dezelve daaraan, dat de luiid hard is en er even als gebrand leder uitziet. Zoodanig gedeelte der luüd moet als dood besohonwd en door verettering van het ligchaam afgescheiden worden. Men bevordert zulks, door elkeh dag, de brandvlek met ganzenvet, varkensreuzel of met eenige ettermakende zalf als b. v. heenistzalf, of den halsem van Arceus te bestrijken. Zij wordt dan het eerst aan de randen los, het losgewordene moet met de schaar weggesneden worden, en daannede houdt men zoo lang aan, tot dat de brandvlek geheel losgemaakt en weggesneden is. De wond geneest door aangroeijing der nienwe huid, binnen körten tijd, van zelve. Er komen evenwel op die plaatsen, alwaar de huid verloren is gegaan, naderhandal-tijd witte hären te voorschijn.
Niet zelden gaan ook de deelen onder de brandvlek tot ettering over, waardoor dezelve wordt losgemaakt. Heeft dit plaats, zoo moet de huid, zoover als zij hard is, weg­gesneden worden. Op de wond strooit men nu en dan het poeder van gebrande schoenzolen of van den wortel van Tormetdüla, en zuivere haar behoorlijk van den uitvloeijen-den etter, wanneer zij spoedig genezen aal. Indien de brandvlek zieh met spoedig afscheidt, kan men haar ook
-ocr page 69-
uitsnijden, nadat zij eerst met eene weekmakende stofie zacht en eenigzins losgemaakt is, Het is wreedaardig haar in eens, met eene tang, af te halen, zoo als sommige sme-den doen. De irond wordt Hema behandeld, zoo als ter-stond is voorgeschreven.
Voor een derden trap van dmkking der zadels kan men houden, wanneer de deelen onder de huid gekwetst zijn en vervolgens tot verettering overgaan. Men voelt alsdan den etter onder de huid, nadat de zwelling verdwenenis. Aan dezen meet terstond, door eene opening, uitgang worden verscliaft, (men mag hierbij niet zoo lang wachten, totdat hij van zelven doorbreekt;) want gedurende dezen tijd kan hij tusschen de spieren indringen en pijpzweren veroorzaken, of zelfs de banden of beenderen aandoen. Deze opening moet, gelijk altijd, zoo veel mogelijk, naar onderen geschie­den, op dat de etter vrij kan uitvloeijen. Is dit geschied, zoo moet men met de sonde of met den vinger de wond onderzoeken, of er naar onderen nog holligheden aanwezig zijn, welke, bijaldien er gevonden worden, tot op hareu bodem moeten worden opengesneden, vermits de etter zieh daarin verzamelt, en aanhoudend voortknaagt. Nadat de gemaakte wond heeft uitgebloed, moet zij schoon afgewas-schen en vervolgens met droog werk bedekt worden. Den volgenden dag neemt men het wederom af, zuivert nogmaals de wond van het gestolde bloed, dat zieh daarin bevindt, en legt wederom eene wiek daarop, die nu met de volgen-de zalf moet bestreken worden:
Neem: Tipi gewreveti Spaanseh grom, #9632;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Mastik,
————— Wierook,
Heemstzalf,
Populierzalf,
Laurierolie, Terpentijn-olie, van ieder twee looden. Meng alles te zamen.
Met het gebruik dezer zalf kan men, Indien maar de wond van den toegevloeiden etter zuiver gehouden wordt, tot de volkomene genezing aanhouden.
Over het algemeen laten zieh alle wönden aan de schoft, zooals de Landman deze plaats des ligchaajas noemt, al
..
-ocr page 70-
zijn zij ook eenigzins tliep- en de etter zieh maar ontlasten kan, door deze zalf genezen, Indien men werk of vlas te zamenvoegt tot eene wiek, en daafmede bestrijkt en in de wond brengt; men meet slechts zorg dragen, cm deze daar-door niet te versteppen, opdat^ de ontlasting des etters niet verhinderd werde.
Op deze wijze kunnen de kwetsingeu, welke door de opgegerene oorzakeu zijn voortgebragt, genezen worden, zonder dat het Paard daarbij eenig gevaar lijde, indien men ze slecbts met zorgvuldigbcid belinndele, en het on-gemak in tijds ontdekt wordt. Geheel anders is het daar-medc gelegen, wanneer de beleedigingen, door den zadel-druk veroorzaakt, verouderd, verwaarloosd of verkeerd be-handeld zijn. Aisdan worden de rugband, de kraakbeeni-ge uiteinden der graatvonnige uitsteeksels der wervelen, de wervelbeenderen zclve of do ribbeu door verzwering en bederf aangetast, welke niet alleen zeer moeijelijk zijn om te herstellen, maar waardoor het Paard in levensgevaar wordt gebragt. Het steii't daarbij dan gewoonlijk aan uit-terende ziekten, dewijl de yochten eindelijk, door de op-'lorping des etters, ten eeuemale bedorven worden, en het dier door de sterke afscheiding des etters te reel ver-fwakt.
De etter, welke hierbij wordt voortgebragt, is dun en heeft zijne witte kleur verloren, stinkt als een verrot kreng en deelt aan het linnen en zilver eene zwarte kleur mede. De randen der verzweringen worden hoog, en zijn bruin van kleur of zwartachtig. Eene ronde, harde zwelling om-geeft het aangedane deel in een' aanmerkelijken omtrek. Zoodanige toestand laat genoegzaam alle hoop op herstel-ling varen. Daardoor, dat men somwijlcn geheele stukken vleesch wegsnijdt, om eene zuivere oppervlakte der ver­zwering te erlangen of door met het mes tot den bodem der holligheden, die door de verzakking des etters gemaakt zijn, door te dringen, kan men somtijds nog verbetering toebrengen. Men verbindt dan de wenden met dikke wie-ken of kussens van werk, bevochtigd in een afkooksel van eikenbast, rosmarijn, zevenboom of het zaad van watervenkel van elk drie oneen, in vier ponden water, waarbij men twee oucen geestig aftreksel van mirrlte, doe en even zpq
-ocr page 71-
33
veel terpentijn-olie voegen kan. Tevens strooije men, twee malen daags, poecler van houUkool in de wond, en vare op deze wijze voort, totdat men uit de vermindering van den stank möge Lesluiten, dat de gesteldheid der verzwering zieh verbetcre en het doode van het levende afgescheiden werde. Ziet men intusschen, binnen körten tijd, geene beterscLap, zoo brenge men het dier liever ter dood, dan hctzelve langer tc doen lijden.
Is er door de drnkking der zelen of van het jok, bij trekdieren, eene zwelling voor de borst of op de schoft ontstaan, zoo moot cloze op gelijke wijze behandeld wor­den als bij de zwelling, door den druk des zadels voort-gebragt, opgegeven is. Ontstaat daardoor een ettergezwel, zoo meet het geopend worden, opdat de etter vrijelijk uit-vloeije. Men zuivere de wond dagelijks van den etter en bevochtige haar, vijf of zes malen daags, met kond water, waarna zij spoedig gcueest.
Somwijlen ontstaat, door hot drukken der zelen, een eelt-of sponsaehtig, doch ongevocdig gezwel; wil men dit ver-drijven, zoo moet het nitgesueden worden, hetwelk op de volgende wijze goschiedt: men maakt eene kruiswijze in-snijding over het gezwel, scheidt de lippen daarvan af en snijdt het, zoo zaivcr als mogelijk is, uit; men legt de lippen der insnijding dan weder over de wenden en hecht vervolgcns de bovenste en beide zijdelingsche insnijdingen met eene naald en een' sterken draad te zamen. Men kan zieh hiertoe van eene gewoue dikke naald bedienen, doch die zieh meer opzettolijk met do behandeling van do voe-ziekten bemoeijen, zullen beter doen zieh hcchtnaalden aan te schaffen, zoo als men die, van draden voorzien, op ¥1. II. Tiy. 6, 7, afgeteckend vindt, als zijnde deze tot het hechten van wenden beter geschikt. De onderste insnijding laat men open, om den etter een vrijen nitgang te laten. Men bevoehtgt de wonde dikwijls met koud water en houdt haar tevens van den aanhangenden etter zuiver, tot dat zij volkomen genczen is. Is het in den zomer, zoo dat het Paard, gedurende de behandeling, in de weide gaat en er ligtelijk maden in de wond ontstaan, zoo moet zij dagelijks eenmaal, met terperaquo;tijn-oUe bestreken worden, welke het ontstaan der maden tegengaat.
EJKI
-ocr page 72-
34
Bij het aflossen der huid moet niets daarvan weggesneden worden, dewijl daardoor eene ontbloote of dunne plaats overblijft, welke naderhand zeer ligt door de zelen doorge-trokken. wordt.
Het spreekt van zelf, dat de genezing der wonden of kwetsingen, door het drukken des zadels, van kussens of gareelen te weeg gebragt, bevorderd wordt, indien de die-ren, gedurende deze ongemakkea, van den arbeid kunnen verschoond worden; in alle geval moet men vermijden, het zadel of de kussens van ecnig gareel op de beleedigde plaatsen te leggen, dewijl het ongemak daardoor telkens op nieuw verergert.
ACIITSTE HOOFDSTUK.
Over het heete Borstyezmel.
Er ontstaat bij het Paard een heet of ontstekiugachtig gezwel voor de borst, hetwelk somwijlen eene aanzienlijke mtgebreidheid verkrijgt, en met zware toevallen gepaard gaat, zoo dat er hevige koorts bij aamvezig is, terwijl het paard geheel lusteloos is, den kop hangen laat, en alien eetlust verloren heeft. — Men noemt dit gezwel ook de voorhorst, of het gezwel voor het haxt (amnt-coeur). Het is heet en zeer pijnlijk op het aanvoelen, en dringt vrij diep in de zachte deelen door.
Dit gezwel ontstaat doorgaans nit eene inwendige ziekte-stof, waarvan de ^atuur zieh tracht tebevrijden, door haai-naar buiten te drijven; deze stof, zieh op deze plaats ne-derwerpende, brengt aldaar de gemeide verschijnselen der ontsteking te weeg.
Het vatten van koude kan insgelijks daarvan de oorzaak zijn.
Daar dit gezwel zelden voor verdeeling vatbaar is, moet men trachten het spoedig tot rijpheid te brengen, om ge-opend te worden, ten einde de etter te entlasten. Hier-toe besmeert men het dagelijks een of twee malen, met beemsi-zalf, varkens-reuzd of eene andere vette zelfstandig-
-ocr page 73-
35
heid, en wanneer er zieh eene weeke plaats daarop laat waamemen, waar men eenige golving van etter voelen kan (vergelijk biz. 25), zoo moet hat gezwel aan de onderzijde geopend worden, opdat de etter uitvloeije, waarop hetver-volgens tot genezing wordt gebragt, zoo als omtrent de hliergezwellen onder den Mis is opgegeven.
Sommigen raden aan, om, terstond in het begin, wan­neer het borstgezwel ontstaat, eene dragt daardoor te trekken, ten einde door het verwekken van verettering, de ziekte-stof af te leiden,
Wanneer de koorts, welke dit ontstekings-gezwel verge-zelt, zeer hevig is, moet men het Paard terstond eene ader-lating van twee of drie ponden uit de halsader doen. Bij sterke en volbloedige Paarden kan men zelfs eene grootere hoeveelheid van vier tot zes ponden bloed aftappen. Men geve het Paard tevens, drie malen daags, twee looden wonderzout en een half lood salpeter, in natgemaakte tar-wenzemelen gemengd, of anders met water in, enbevordere den afgang, als dezelve traag is, door het zetten van week-makende en verkoelende klistcren, volgens het voorschrift, in het hoofdstuk over de ontstekingskoorts eu elders in dit werk te vinden.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over ße ontsteleing der huid onder de Borst.
De huid der borst van het Paard wordt somwijlen door ontsteking aangedaan. Deze strekt zieh van tussohen de borst naar de binnenzijden der voorbeenen uit. De huid is gezwollen, heet, pijnlijk en met korsten bedekt. Het Paard gaat daarbij stijf, even als of het bevangen is, en er heeft koorts plaats.
Deze is het gevolg der werking van den scherpen kouden wind, welke op de huid valt, en eene roosachtige ontste­king daarin teweeg brengt. Paarden, welke doorgaans in warme stallen gehouden worden, en dan aan een sterken wind, die tegen de borst waait, worden blootgesteld, zijn hieraan het meest onderhevig.
mmMM
-ocr page 74-
36
Deze huid-ontsteking laat zieh op de volgende wijze ge-uezen: Men doe eene aderlating uit de hals-ader van twee of drie ponden, cn geve verkoelende zouten, gelijk in het vorige hoofdstuk is opgegeven; de Imid wordt meermalen daags gewasschen met een afkooksel van Lijmaad, Kaasjes, of Pojmlierhlaäen en KamiUe-bloemen, of bij gebrek aan deze iniddelen, met laamv zeep-imter. Na veiioop van twee of drie dagen bestrijke men de deelen eenmaal daags, dun inet loodtoit-zalf met kamfer bereid, of met heemd-zalf. Men kau ook deze zalven onder elkaudor mengen, b. v. van jeder twee looden, en haar op de gemeldo wijze aanwen-den, waardoor het ongemak mccstal spoedig geucest.
TIEXDE HOOFDSTUK.
Ooer de Kreupelheid in de borst of de Boeylamheid.
Deze bestaat in eene hinderendc en pijnlijke beweging van het schoudcrblad in zijne geleding met het voorbeen. Dit ongemak, hetwelk zeer menigvxddig wordt waargeno-nien, ontstaat door uitwendige of inwendige oorzaken.
Tot de uitwendige oorzaken behooren alle soorten van nitwendig geweld, op de schoudcrgewricliten aangebragt, als b. v. cen val, slag of valsohe stap enz., waardoor ver-stuiking te wreeg wordt gebragt, bij welke de pezen, ban­den en spieren des sehonders sterk gerekt of uitgezet worden, waardoor tevens eene uitstorting van vochten ver-oorzaakt wordt, en waarop doorgaans, een zekere trap van ontsteking in de deelen, die tot het aangedane gewricht behooren, volgt. Ook door den zadelboom, Indien dezelve te ver naar boven geplaatst is, kan het schouderblad ge-drukt en daardoor boeglamheid te weeg worden gebragt.
De kenteekenen der lamheid zijn de volgende: indien men het paard naar voren leidt, zoo maakt het met het kreupel been een cirkel buitenwaarts on heeft het niet zoo hoog op als het gezonde: laat men het over den hoogen drempel van eene deur of een dik stuk hout stappen, zoo stapt het daar niet over, maar het been sleept na, het-
-ocr page 75-
37
welk insgelijks geseliiedt, wanneer het terag geschoven wordt. Vertoont zieh bij dit alles geene zwelling aan het bovenbeen of aan de achterste groote buigende pees, is het kootgewricht en de koot tot aan de kroon des hoefs niet hoet of gezwollen en geen ongemak aan den hoef waar te nemen, zoo is het Paard boeglam of, zoo als men het ook noemt, kreupel in, de iorst; men wordt daaiin nader be-vestigd, wanneer men den schouder betast, dewijl het Paard dan teekens van pijn geeft.
Om dit gebrek te genezen, moet men trachten de, door sterke rekking, verzwakte deelen te versterken en de uit-gestorte vochten te verdeelen. Dewijl er, zoo als wij ge-zegd hebben, meestal eene mindere of meerdere ontsteking bij plaats heeft, moet men eerst zoodanige middelen aan-wenden, welke in Staat zijn, de ontsteking te verminderen of weg te nemen. De vrij algemeene gewoonte, om dadelijk het verstuikte deel met heete middelen, als viLnool-olie, terpmüpi en dergelijke te smeren, en met een heet ijzer of door tout in te droogen, is daarom nadeelig, dewijl hierdoor de ontsteking vermeerdert, de idtgestorte vochten uitgedi-oogd en daardoor het ongemak vastgemaakt wordt, waardoor het, niet zeldeu, voor een grondige genezing onvatbaar wordende, door eene nittereude vermagcring van den schouder of ook door een gezwel aan dat deel achter-volgd wordt.
Om de ontsteking voor te komen of te matigen, moet met eene aderlating in de boegader van de aangedane zijde in het werk stellen; ook zal men in plaats daarvan met groot voordeel, acht of tien bloedzuigers kunnen aanzetten. Eene aderlating [uit de Iialsader van twee ponden kau bo-vendien, als de pijn en ontsteking hevig zijn, noodzakelijk worden. Uitwendig wascht men het schondergewricht nu en dan met eene ontbinding van twee oncen gewoon zout, of van anderhalve once ammoniak-zout in een half pond azijn of even zoo veel gonlards water, of men legt wollen lap-pen, hieimede bevochtigd, bestendig op het deel. Men kan zieh hiertoe ook bedienen van klei met azijn of (fou­lards water bevochtigd, welk middel, bij wijze van eene pap aangelegd, een zeer ontbindend en tevens ontsteking-werend vermögen bezit.
uw
-ocr page 76-
38
Is de ontsteking genoegzaamweggenomen, hetvrelk vooral nit de verniindering der pijn bij het betasten van den schouder moet worden afgeleid, daar de overige teekenen der ontsteking, als iitte, zwelling enz. doorgaans, in dit geval, niet zeer merkbaar zijn, zoo kan men de verzwakte ileelen, door de volgende middelen, versterken, en de uit-gestorte vochten verdeelen. Men smeert den boeg, twee malen daags, met eene zalf, bestaande uit twee deelen laurier- of raapolie en een deal bijtenden ammoniak-geest. Ook kan men daartoe nemen een mengsel van een pond hrandemjn met twee looden ter.penüjn-olie, waarin een half lood kamfer is opgelost, en waarbij men drie looden Spaan-sche zeep voegt.
In plaats van meer zamengestelde eu omslagtige midde­len, doet bet volgende, in gewone gevallen van boeglamheid, ter versterking, de beste uitwerking.
Neem: Sterken Brandeioijn, vier en twintig looden, TerpentiJH-olie, twee looden. Ztoavel-zunr, een vierendeel loods of half lood.
Meng deze te zamen.
Om hiermede de oppervlakte van den schoudergewricht, twee of drie malen daags, te wasschen. (*)
Indien het Paard, door eene ligte oorzaak, slcchts in een geringen trap verboegd is, en daarbij geene teekenen van ontsteking plaats hebben, zoo kan men torstond deze laatst voorgestelde middelen ter genezing aanwenden.
In het algemeen vorderen de verstuikingen eenigen tijd
(#9830;) Wanncer het ongomak op deze wijze Diet betert, maar de kreupelheid blijft voortdaren, zoo is zulks een teeken, dat er een zwaklieids-toestand in de gewrichtsbandon aanwezig is , welke meerdere versterking vordert. Eu biertoe doet de aanwending ran het brand-ijzer de beste diensten. Men maakt , tot dat einde, een geschikt plat ijzer rood gloeijend, en strijkt hot, op een' afstand, over den omtrek van het aangcdaue deel , op zoo-danige wijze, dat de warmte-stoffe doordringt, zonder dat de huid wezenlijk Keschroe:d worde. Deze bewerking kan, eenige ipalen, op den tweeden of derden dag, herhaald worden. Som-wijlen kan het ook noodzakelijk zijn, h.c\, streelc-oi jmnhtvuur aan te wenden , gelijk ten opzigte van het branden der gallen wordt voorgeschreven; doch deze behandelingen moetea aan een' ge-schikten Veearts worden toevertrouwd.
-ocr page 77-
39
ter lierstelling, welke men met geduld moet afwaohten; het is verkeerd, de genezing, door zoogenaamde sterk door-dringende middelen, aan de Natuur, als het ware, te willen afchvingen, daar het onmogelijk is, dat de verzwakte of gerekte deelen, zoo spoedig hare kracht kunnen her-krijgen, en men brengt, door sommige kuustgrepen (*), meer nadeel dan voordeel aan het ongemak toe, hetwelk, door eene zachtere en doelmatige behandeling, zoo als hier voorgeschreven is, en door rust, beter zal herstellen.
Is de boeglamheid reeds verouderd en het plaatselijk gebrck, door verzuim of door eene verkeerde behandeling vast geworden, zoo dient men het Paard eene fontanel aan den schouder te zetten, welke twaalf of veertien dagen lang moet blijven liggen en dan uitgenomen worden. Hier-door kan het ongemak dan nog dikwijls hersteld of verbe-tord worden.
De meest gcwone inwendige oorzaak, waaruit de boeg­lamheid ontstaat, is gelegen in teruggedrevcne nitwaseming-stofFe op het schoudergewricht, door het vatten van koude, hetwelk dikwijls plaats heeft bij Paarden, welke, bezweet zijnde, op den togt der lucht staan, of te spoedig in koud water gereden worden, of cut drinken. Zij vatten te ligter
(*) Hiertoe meen ik te mögen brengen de zoodauige, als in den PiiiESCiiBS btalmeesteu en komjendocior en elders wor­den aangeraden , om b.quot; v. een zwaar gewigt of oeu steen of wel een kanonkogel to nemen en daarmedo, terwijl het Paard op den grond ligt, met lt;le kwade zijdo omlioog, dezelve, zoo hard als docnlijk is, te wrijven, met bijvoeging van een goed aantal vlijmslagen op die zieke plaats enz.; of ook, om den voet van het goede voorbcen met een touw aan de knie vast te binden, en het Paard op het kwade been huppelcnde in het rend te laten loopeu, tot dat het braaf zweet; welke geneeswijze men den nnam van droog zwemmen geeft. Hoe zoodanige behande-lingen, welke ik voonvaar zeer gesohikt zou achten , om eene boeglamheid te weeg te brengen of te verergeren, deze immer hebbon kunnen genezen, verklaar ik, tot dus verre, niet te begrijpen ; schier zoude ik haar in ondoelmatigheid durven ge-lijkstellen met de, voormaals , on helaas ! nog maar al te dikwijls, in gebruik zijnde, gewoonto om den schijndooden drcnkelingop een ton te rollen , met oogmerk om hem wederom tot het leven terng to brengen , ofschoon ook deze marteling eerder geschikt is , om hot nog aanwezige , zwakke, leven geheel nit te blus-schen , dan , in eenig opzigt iets toe te brengen, om het op te wekken.
USraquo;
-ocr page 78-
40
koude aan den boeg, dewijl het Paard doorgaans aan de borst sterk zweet. Deze soort van boeglamheid moet als eene plaatselijke bevangenheid beschouwd en behandeld worden.
Men moet dus traobten, de uitwaaeming te herstellen, door bet Paard in de wannte, tot aan den buik in het stroo, te houden; de buid, vooral het lijdend deel, vlijtig met stroo te wrijven en bet ligcbaam met kleederen te dekken. Een deeg van lijnkoek in water, gedurende eenige nren, tusscben cen doek, op den verstijfden schouder be-stendig warm aangewend, neemt de bevangenbeid dikwijls spoedig en geheel weg; men geve aan bet Paard, in plaats van haver, natgemaakte tarwenzemelen of grof genialen gerst, te eten, waaronder, drie malen daags telkens een balflood Salpeter kan gemengd worden. Bijaldien ook doze ziekte lang aan mögt houden, is het zetten van eene fontanel of etterdragt aan den schouder nuttig, cm don jichtachtigen of rheumatisclien prikkel, welke in de spiorachtige en pees-aobtige deelen des schouders huisvest, door deze kunstig aangebragte prikkeling weg te nemen. Yoor het overige komt liierbij zoodanige behandeling te pas, als bij de al-gemeene bevangenbeid, onder de inwendige ziekten der Paarden, aangewezen wordt.
Als een gevolg der boeglamheid, teert somwijlen de schouder uit, dewijl de voeding van dat deel belet is; hij vormindert zigtbaar in omtrek en is ongelijk veel magerder dan de tegenovergestelde schouders; ook is bet Paard zwak op den gang met bet aangedane been. Iliertegen valt ge-wis, in vele gevallen, niet veel, met eon good gevolg, te doen. Men kan daaraan somwijlen nog verbeteringen toe-brengen, door het deel dikwijls met een afkooksel van eikenbast in bier of azijn, en tusscben beiden mot eene op-lossing van zeep in gekamferden brandewijn te wasschen. Het nuttigst van alien is, dat men de verscb uitgenomen ingewanden van geslagte dieren warm op het vermagerde deel legge en zulks meermalen berhale. Men moet het Paard de boefijzers laten wegnemen en het des voorjaars, bij matig warm weder, eenige weken, in eene goede weide laten gaan.
-ocr page 79-
41
ELFDE HOOFDSTUK.
Cher de hreupelheid in liet Kruis of de LendenUimheid.
Deze bestaat in een onvermogen, om het achterdeel (ks ligchaams behoorlijk te kunnen bewegen, door eene belee-diging of werkeloosheid der rugge- of lende-spieren, ofook van het ruggemerg en der zentnven te weeggebragt, Dit ongemak heeft verschillende trappen.
In den eersten trap valt het opstaan zeer moeijelijk, doch het Paard rigt zieh, na vele aaugewende pogingen, nog op de beenon, en het achterdeel sleept, hoewel slin-gerende, van de eene naar de andere zijde, na. In den tweeden trap kan het Paard ook nog opstaan, ofschoon be-zwaarlijker, maar het kan het achterdeel weinig of volstrekt niet voorwaarts bewegen en hot dreigt ieder oogenblik van achteren om te vallen. In den derden trap van lenden-lamheid is het Paard ten eenemale buiten staat, om het achterdeel van den grond op te brengen; het kan zieh slechts van voren opheffen en zit dan even als can' bond op zijn achterdeel.
De oorzaken der lendenlamheid zijn, even als die der boeglamheid, verschillende soorten van uitwendig gevveld, als het uitglijden met de achterbcenen, slaan of stooten op het kruis van den rug, enz. Zij kan tevens het gevolg zijn eener beroerte. Het verdient nader onderzocht te worden, of en in hoe verre het eten van sommige planten, als b. v. der watervenkel (Phcllandrhtm aguaticum), het vermögen be-zitten, om aan de Paarden lamheid te veroorzaken, het-welk misschien verkeerdelijk is toegeschreven aan zeker in-sekt, daarom hot veklammend snuitkeveetje (Curculio Paraplecticus), genoemd, hetvvelk op de gemelde en andere watcrplanten Imisvest (*). Ook kunnen zieh ziektestoffen nit het ligchaam op dit deel zetten, waardoor de werking der spieren belet wordt. Eene verrekking der wervelbecn-deren door forsch geweld is tevens mogelijlc
De geneeslijkheid dezes ongemaks kan niet altijd zeker bepaald worden, dewijl men niet vast weten kan, in hoe
(*J BLUMENiupii, Uandboek der Natuurlijhraquo; Historie ,h\i. ii'
AMMm
-ocr page 80-
42
verre de spieren of pezen en zenuwen verrekt of verzwakt zijn, en als herstelbaar kunnen beschouwd woi'den.
Is de onbeweegbaarheid van het acbterdeel te weeg ge-bragt door eenen feilen slag op den rug of door andere nitwendige oorzaken, en er zwelling en ontsteking uitwen-dig merkbaar, zoo moet men verkoelende omslagen op het deel leggen, hoedanig in het vorige hoofdstuk zijn opge-geven.
Zoo men deze niet bestendig op de aangedane plaats kan bevestigd houden, moet men deze daarmede dikwijls wasschen. Men kan tevcns eene aderlating in de beide spoor-aderen doen, of eenige bloedzuigers op het ontstokert deel aanzetten.
Nadat de zivelling en ontsteking geweken zijn, of ook indien deze niet aanwezig zijn geweest, en de onbrnikbaar-heid van het deel in eenvoudige verzwakking, als het ge-volg eener al te sterke uitrekking der deelen, die tot de beweging noodzakelijk zijn, moet gezocht worden, als dan moet men gebruik maken van de, bij de boeglamheid, nanbevolene, versterkende middelen, waarmede het ver-zwakte deel, drie of vier malen daags, moet gesmeerd worden. (*)
Wanneer de verlamming in het kruis het gevolg is cener voorafgegane berbertc, of dezelve te weeg is gcbragt door de plaatsing van eenige ziekte-stoffe op dat deel, zoo moet men eene fontanel midden 6p het kruis en eene etterdragt aan elk der dijen zetten. De ettering moet zoo lang on-derhonden worden, totdat er merkbare beterschap volgt; hetwelk somwijlen verseheidene weken aanhoudt. Het wrijven met de, tegen de boeglamheid aanbevolene versterkende middelen, is hier tevens nuttig.
Betert evenwel bij dit alles, de verlamming, na verloop van eenige weken, niet, zoo is het vruchteioos raeerdere kosten en moeite tot hare herstelling aan te wenden; het is beter alsdan het dier te dooden, daar het voor het ge­bruik niets waardis is.
(*) De aanwending vaa hot vuur op eenen afstand (het appro-ximatwe vuur) , gelijk in hot vorige hoofdstuk is aanbevolen , doet dan ook hier somwijlen de krachtigste nitwerking, indien heton-gemak uit zwakheid der deelen blijft voortduron. i
-ocr page 81-
43
Ecne verrekkihg der lendewervelen heeft dikwijls, en cene volkomene ontwrichting daarvan altijd zoodanige onlierstel-baarlieid ten gevolge, als wordende daardoor het ruggemerg gedrukt, waardoor eene ongeneeslijke lamheid van het ge-heele achterdeel wordt te weeggebragt.
TWAALl'DE IIOOFDSTÜÄ.
Ocer de •Kreupelheid in de Heap of de 'HeußemhaAt
Eene, moeijelijkc en pijnlijke beweging van het dijbeen in zijnn geleding met het hcupbeen, wördt keuplamheid genoeiad. Zij ontstaat uit verschülende ootzaken.
1, De inwendige apicren, welke het dijheen moeten bewegen, knnnen nitwendig beleedigd worden, waardoor zij opzwcllen en van het vermögen worden beroofd, cm de beweging van dat deel behoorlijk te verrigten. Zij zijn dan pijnlijk, wanneer men er op dmkt, en het Paard gaat a;in dat deel kreupel. Het staat wel op het been, even als in den natuurlijken staat, doch als het gaat, sleept het been na, en bij het onderzoek der inwendige zijde van het dij-been, bevindt men, dat deze geheel gezwollen is, of dat deze zwelling zieh sleehts bepaalt tot eene streep aan dit deel. Drukt men daarop met den vinger, zoo trekt het Paard het been in de hoogte, vennits het daarin alsdan eene hevige pijn gevoelt.
Om dit ongeraak te genezen is het noodig de ontsteking te verminderen, ten welken einde het voordeelig is, het l'aard, twee malen daags, telkens gedurende een kwartier uurs, zoo diep in het water te jagen, {dat het gezwollen deel bespoeld wordc. Is het water te vor van huis, zoo dat het Paard om derwaarts te komen j te lang zonde moe­ten loopen, hetwelk hier nadeeligis, zoo moet het gezwollen deel dikwijls met koud water hevochtigd worden. Men kan het tevens, drie malen daags, wasschen met het volgende middel.
Nccm: Ammonlah-zout,
Geest van kamfer van elk vier deelen,
-ocr page 82-
44
Zood-exlract, zes loodeii. Water, twee ponden. Meng dit te zanien.
2. Ook ontstaat de kreupelheid aan het dijbeen daar-door, dat de gewriclitsbanden, waarmede het aan het heup^ been verbonden is, door eenig geweld uitgerekt worden. Dit ongemak wordt aan de volgende teekenen gekend. Onder het gaan beweegt Let Paard wel het ondeiste ge-deelte van het been geheel uatuiu'lijk; het kan evenwel dit been niet zoo ver vooruit zetten, dan het gezoude, en wanneer het 'gewigt des ligchaams daarop kernt te nisten, namelijk op het oogenblik, dat het Paard het gezonde been wil optillen, zoo bemerkt men, dat het pijnlijk trekt. Dik-wijls is er eene zwelling van het beupgetmcht merkbaar, en er wordt aan dat deel eene vermeerderde wärmte waar-genomen: doch dit heeft niet altijd plaats, dewijl het Paard, even als in de bocglainlioid, ook in dit gewrieht krenpel kan zijn, zonder dat men deze uitwendige teekenen van ontsteking duidelijk waameemt. Heeft men zieh nu van de oorzaak der kreupelheid ovcrtuigd, en heeft men reden om te gelooven, dat cr geene of slechts geringe ontsteking jjlaats hebbe, zoo kan het deel, twee malen daags, met de versterkende wassching, uit brandewijn, spaansche zeep, en terpentijn-olio of met het vlugtig smeersel, zoo als het op biz. 38 voorgeschreven is, gewasschen of go-smeerd worden. (*)
Doch zijn er duidclijke teekenen van aamnerkelijke ont­steking aanwezig, zoo moet men eerst een of twee dagen of zoo lang, totdat deze verschijuselen genoegzaam ver-minderd zijn, verkoelende middelen op het deel aanwen-den, zoo als deze insgebjks bij de boeglamhcid zijn aan-bevolen.
3. De ergste oorzaak, waaruit de heuplamheid ontstaan kan, heeft plaats, Indien door hevig geweld, het hoofd des dijbeens nit de gewrichtsholligheid of pan des henpbeens gedraaid of ontwricht is. Het onderscheidend kenmerk
(*) Kene langdorige en sloponde kronpclheid in hot henpge-wriclit , wordt almedo liet best door eene doolmatige aanwending des vuurs hersteld. (Zio biz. 38, 42.)
Jl
-ocr page 83-
45
daarvan is, dat het Paard nog wel op het been staat, doch het is korter dan het andere. De voet heeft daarbij tevens meermalen eene rigting naar buiten of naar binnen. Het hoofd des dijbeen valt bnitenwaarts en rijst, als het Paard op het been treedt, sterk omhoog, zoo dat men het boven de heup-pan onder de bekleedselen, zien en voelen kan. Daarbij zijn de pijn en ontstekingen zeer hevig, hetwelk den eetlust doet vergaan, waardoor het Paard somwijlen sterft.
Daar de ontwrichting des dijbeens met verscheiiring van den beursband des heupgewrichts of van den peesachtigen, ronden band, welke het hoofd des dijbeens in dc liollig-heid des Jieupbeens bevestigd houdt, gepaard gaat, — wclks naneengrooijing, bij eeno volkomene afscheuring, onmogelijk bewerkstelligd kan worden, ofschoon al het beenhoofd wcderom in deszelfs plaats wield hersteld, — zoo is het vruchteloos de gcnezing van dit pngemak te be-proeven.
4. Somwijlen ontstaat de gehinderde beweging van het bovenste gedeelte des dijbeens, uit eene krnmpachtige aan-doening van de groote dijzenmv, welke naar de bewegende spieren van dit deel gaat. Men kan doze oorzaak van de overige, reeds gemelde, daardoor ondersckeiden, dat de verhindering der beweging of de lamheid meer bij tusschen-poozen plaats heeft, schiclijk komt en dan ook wederom eensklaps vcrdwijnt. Men doet hier het best om de deelen in den omtrek van het gewricht en zelfs verder naar bene-den, längs de dij, aan de binnenzijde, drie malen daags, te wrijven met een warmen lap, waarop men fijn gewreven kamfer strooit. Deze lap kan men ook laten doortrekken met den rook van mastik en alsdan de deelen daarmede wrijven. Het herliaald wrijven met een' warmen lap doet reeds op zieh zelven goede diensten. Men kan zieh ook bedienen van een smeersel, bestaande nit drie looden laurier* die, een lood bijtenden anmoniak-geest, een half lopd teiso/; en een half lood kamfer, om daarmede de deelen, twee malen daags, in te wrijven.
Inwendig kan men het volgende goneesmiddel ingeven,
Neemt: Vnlkruid,
Valericiauworiel, van ieder zes looden.
Jl
-ocr page 84-
46
Daivels-drek, drie looden,
Kamfer, een lood. Tot poeder gestampt zijnde, maakt men daarvan een pillendeeg, hetwelk in acht gelijke deelen verdeeld wordt. Van deze geeft men er dagelijka een of twee in.
5.nbsp; nbsp; nbsp;Ook kan de heuplamheid van eenen rheumatischen of jichtigen aard zijn, wanneer de belette uitwasemingstof-fe der huid op het heupgewricht of de deelen, die hetzel-ve omringen, terug gedreven wordt. Men kent zulks uit de afvvezigheid der teekenen, die de overige soorten der heuplamheid kenmerken, en uit de bewustheid der vooraf-gaande oorzaak, namelijk het vatten van koude. Men neemt daarbij waar, dat het Paard, Indien het vooruit ge-leid of aohteruit geschoven wordt, stijf van achteren is, voor de belette verrigting der spieren, die ter beweging van het dijbeen dienen. Is dit ongemak nog nieuw, zoo kan het worden weggenomen, Indien het Paard in een' warmen stal tot aan den buik in het stroo gezet wordt, terwijl het ligchaam, bijzonder het aangedane deel, dikwijls met stroo gewreven wordt. Verder overdekt men het bevangen deel wel met wollen kleeden, om de uitwaseming te herstellen. Een warm deeg van lijnkoek, over hetzelve te binden en, twee malen daags, het deel met een vlugtig smeersel uit drie deelen map-olie en twee deelen hijtende ammoniak-geesi te smeren, zijn middelen, welke alhier van groote dienst zijn.
Is de heupjicht reeds verouderd, zoo moet eene etter-dragt aan de dij gezet en de veretteriug eenigen tijd on-derhouden worden.
Voor het overige moet hier op dezelfde wijze gehandeld worden, als bij de bevangenheid der Paarden voorgeschre-ven wordt.
6.nbsp; nbsp; Er kan bij de veulens nog nit eene andere oorzaak eene kreupelheid der heup ontstaan, welke niet door eene verrekking des gewrichts, maar door eene beleediging van het heupbeen zelf wordt te weeg gebragt. Ik hedoel het afstooten der heupen. Indien namelijk twee of meer veu­lens tegen elkander aandringen, wanneer zij te gelijk door eene naauwe mimte, ab b. v. eene deur loopen, zoo is het raogelijk, dat zij met de heupen tegen den stijl
-ocr page 85-
of muur atooten, waardoor de beeuderen, welke bij de veulens nog week ziju, gekwetst worden. Ook kunnen zij op een' gladden weg of het ijs loopende, onder het springen te vallen komen, waardoor de heupbeenderen of derzelver kraakbeenige randen insgelijks kunnen worden in-gedrukt. Aan de zijde, daar zulks plaats vindt, gaat het Paard kreupel, en wegens de kneuzing der zackte deelen, wordt er op de beleedigde plaats eene zwelling geboren. Zulka verhindert somtijds dat men terstond het indrukken van het heupbeen kan waarnemen; hetwelk, in dit geval, eerst dan geschieden kan, na dat het gezwel verminderd of verdwenon is.
Om de zwelling te verdeelen moet dezelve eerst, meer-malen daags, met koud water en tusschen beide met gou* forrfs-water bevochtigd worden. Yervolgens kan de plaats nog eenigen tijd, twee of drie malen daags, ter verster-king dor deelen, met brandewijn, spaansche zeep en ter-pentijn-olie gewreven worden.
7. Uittering of vermagering van de spieren der dij ziju meermalen de gevolgen der heuplamheid, wanneer de voe-ding daarin belet wordt, hetwelk vooral veroorzaakt wordt, door de rekking, drukking en verlamming, welke de dij-zenuwen dnarbij ondergaan. Men kan hier, ter genezing, een' tijd lang, aan de dij een etterdragt onderhouden en de deelen dagelijks wasschen met een afkooksel van op-wekkende, specerijachtige kruiden, als kamille-bloemen, ros^ marijn, salie enz, in wijn of bier. Het dikwijls wasschen met spoeling vut de geneverstokerij verdient daartoe insge­lijks aangeprezen te worden.
DEETIENDE HOOFDSTTJK.
0raquo;laquo;* (fe verstuiking en mtwricliting der Knie-achijf.
De knieschijf wordt, bij wijze van een katrol, over het onderste en voorste gedeelte van het dij-heen bewegen. Zij is door banden aan het schenkelbeen en aan de spieren, welke haar bewegen, bevestigd, en deze banden kunnen.
tm,
-ocr page 86-
48
door onmatige krachtoefening der achterbeenen, eene te laquo;ware uitrekking en verzwakking ondergaan, hetwelk kreu-pelheid ten gevolge heeft. De Landman noemt dit gebrek fat vwrekken van de smeerscldjf.
Men kent haar daaraan, dat het Paard het been niet behoorlijk bewegen, en niet zonder groote moeite buiten-waaits draaijen kan. Het rust niet volkomen daarop, maar ligt het aangedane been op, en geeft, als men op de plaats der kniescbijf drukt, pijn te kennen; werdende aldaar ook wel eenige zwelling en vermeerderde -wärmte waargenomen. Deze verrekking wordt vooral veroorzaakt door het trek-ken van zware lasten, waarom de trck-paarden, als ploeg-en slepers-paarden daaraan het meest onderhevig zijn. Ook wordt zij ligt tewoeg gebragt, door het uitglijden der ach­terbeenen op een gladden bodem, door de sterke uitrek­king des beens achterwaarts in den noodstal, en zelfs bij het schielijk opstaan verrekt het Paard niet zelden de singer-of knieschijf.
Ter genezing wordt hier dczelfde behandeling gevorderd, als bij de voorgaande verrekkingen is aanbevolen. Zijn er na^-melijk teekenen van ontsteking in het aangedane deel aanwezig, zoo wassche men het met verkoelende middelen uit water, aiijn, gewoon- of ammonmh-zout bestaande, tot dat zij ver-dwenen zijn, en trachte vervolgens, door de aanwending van versterkende middelen, als Irandewijn met zeep, terpen-tiju-olie en Itamfer of soortgelijke, (zie biz. 38) de verslap-te toestand der banden te herstellen; eene genoegzame rust is inede voor de genezing allezins noodzakelijk.
De knieschijf kan ook ontwricht worden, doch alleen naar boven, en wel, zoo het schijnt, ter oorzake van eene te sterke werking der regte uitstrekkende spier van het schonkeibeen, zijnde de regte dijspier. De knieschijf wordt alsdan te hoog opgetrokken, en blijft met haren rand ach­ter het uitsteeksel des dijbeens zitten.
Het Paard kan alsdan nog wel op het zieke been rus-raquo; ten, maar het is stijf, zoodat het noch in de achter-knie of het sprong-gewricht, noch in het knie-gewricht bulging toelaat. Bij het omdraaijen sleept het aangedane been na; het Paard tracht op den toon te rüsten, en zwikt bij het gaan in de koot voorover. Bij het onderzoek der knte
ilaquo;l
-ocr page 87-
49
bevindt men, dat de knieschijf lets hooger en lets meer buitenwaarts geplaatst is, dan aan het tegenoverstaande been.
Ora deze ontwrichting te herstellen, ga men op de vol-gende wijze te werk; terwijl iemand de hand tegen den buitenhoek van ' de knieschijf zet, en dezen binnen en be-nedenwaarts drukt, brengt een ander het Paard eensklaps een sterken stoot toe tegen de gezonde dij, waardoor de zwaarte des ligchaams buiten de zijde van het beleedigde achterbcen komt te vallen. Hierdoor zal dikwijls de knie­schijf in hare natuurlijke ligging teruggebragt, en het on-gemak oogenblikkelijk hcrsteld worden. Gelukt evenwel hier­door de herstelling der knieschijf niet, zoo moet het Paard op de gezonde zijde voorzigtig ter neder worden geworpen; men trekt aladan het been van onderen, door middel van een touw, om de koot bevestigd, uaar voren, en drukt de knie zoo sterk mogelijk, terwijl men, teyens op de boven-gemelde wijze op de knieschijf werkende, deze op hare plaats tracht te breiigen.
Paarden, welke eenmaal zoodanige ontwrichting dor knie­schijf gehad hebben, staan daarvoor uaderhand ligtelijk op nieuw bloot; waartegen eene kraohtige versterking der se-rekte en verslapte banden, door de aanwending van de reeds genoemde versterkende wasschingen, of der middelen, wel­ke nog sterker werken, als het vuur (zie biz. 38, 42,44) het beste beveiligen.
Wanneer het Paard, bij de verstuikingen of ontwrichtin-gen der knieschijf, wegeus langdurige werkeloosheid des beens, niet genoegzaam daarop rust, zoo doet men het onder den gezonden voet, ^het zoogenaamde stelt- of schaats-ijzer aan, waardoor het genoodzaakt wordt op het zwakke been meer te rüsten, en de verslapte banden der knieschijf in meerdere werkzaamheid worden gebragt. Dusdanig ijzrr moet evenwel slechts bij tusschenpoozen worden gebruikt, dewijl anders het gezonde, zoowel als het zieke been, te sterk vermoeid worden.
IftAM
-ocr page 88-
VEEHTIENDE HOOFDSTUK.
Over de verdniking van het KootgeicricM.
Er heeft, vooreerst eene koot-verstuiking plaats, wanneer de peesachtige gewrichtsbanclen, welke het scheenbeen of de pijp met het kootbeen of dit met het kroonbeen ver-eenigen, onmatig gerekt worden.
Zulks wordt veroorzaakt, door ecn' valschen of scheven trap, — door het trappen op een steen, in een hevigen galop, voor dat het Paard den voet behoorlijk neder kan zetten, zoodat het daarvan met den voet afglijdt, — door de noodzakebjkheid om al te sterk aan den voet te moeten trekken, bij het gaan in een' taaijcn, diepen kleigrond; hetwelk ook gebeult, wanneer de voet tnsschen ijsschollen, gevrozen aardklompen, steenen, of iets dergelijks zittenblijft.
Dit ongemak wordt aan de volgende tcekenen gekend: het Paard staat gewoonljjk met den toon des voets op den grond, waarbij hot kootgewricht naar voren overgebogen is, hetwelk ook zelfs dan zoo blijft, wanneer het met den voet regt op den grond mögt staan. Onder het gaan beweegt het Paard het bovengedeelte des beons volkomcn vrij; som-migen zetten daarbij den voet regt op den grond, terwijl anderen den toon of de punt des voets het eerst toezetten. In beide gevallen buigt het kootgewricht zieh niet terug, gelijk aan het gezonde been plaats heeft. Bij sommige ver-stuikingen is het gewricht aanmorkelijk gozwollen; bij ande­ren zeer weinig; in beide gevallen wordt eene vermeerder-de warnte in het deel waargenomen. Indien men daarop drukt, of wanneer het Paard op den voet gaat, vooral in den draf, trekt het daaraan en geeft teekenen van pijn te kennen.
Om dit te herstellen, is het noodig vooraf de ontsteking, welke aanwezig is, weg te nemen, en dan de verzwakte deelen te versterken. Men moet dus eerst het verstidkte deel dikwijls wasschen met eene ontbiuding van gewoon of ammoniak-zout in water en azijn, — met goulards water enz., of doekjes, in het een of ander dezer middelen, of een mengsel van klei met goulards water of azijn om het deel leggen, gelijk zulks bij de Boeglamheid is voorgeschie-
-ocr page 89-
51
ven. Men kan tevens eene of meer bloedlatingen doen uit de ader, die aan de buitenzijde van den hiel loopt. Na-dat de zwelling, Htte en pijn verminderd zijn, wascht men het deel met een mengsei, bestaande uit acht looden lood-extract, vier looden geest van Kamfer, en twee ponden wa­ter. Zijn de gemelde teekenen genoegzaam verdwenen, maar is er desniettemin nog eene zwakheid in de koot overge-bleven, — hetwelk men daaruit kan afnemen, dat het Paard, wanneer het wat lang geloopen heeft, wederom hinkt, ter-wijl het zulks anders niet meer deed, of dat het Paard ligtelijk op den voe.t zwikt, hetwelk uit een' al te loäsen zamenhang der beenderen, door vcrslapping der banden ontstaat, — zoo kan men nog een tijdlang, de reeds meer-malen aangeprezene, versterkende, wasscliing uit brandewijn, zeep en terpentijn- olie aamvendon. Als een een meer za-mentrekkend middel, ter versterking der verslapte banden kan dienen, een afkooksel van drie handen vol eikenbast in vier ponden azijn, waarbij, nadat het vocht doorgezegen en verkoeld is, vier looden geest van Kamfer gevoegd wor­den. Hiennede wordt de koot dikwijls bevochtigd, of wor­den läppen, in dit vocht nat gemaakt, bestendig om dit deel gebonden. Bij eene gedurige zwikking der koot-beeu-deren, uit groote verslappiug der gcwrichts-banden ontstaan-de, is het nuttig eene soort van schoeu aan te leggeu, ge­maakt uit een geschikt stuk leder, hetwelli het kootgewricht omvat en, door middel van eenen riem tot meerderen steun van het deel, tamelijk vastgesnoerd wordt.
Daar het kootgewricht van vele band- of peesachtige dee-len voorzien is, in welke de ontsteking niet zeer gemakke-lijk tot ontbinding gebragt wordt, meet men zieh met de aanwending van prikkelende of versterkende middelen voor-al niet te zeer haasten, hetwelk de genezing vertragen zou. Ook zoude het de grootste onkunde verraden, indien men, door uitrekking of teregtzetting van den voet, aan dit on-gemak verbetering wil toebrengen, daar het daardoor na-tuurlijk eene verergering moet ondergaan, als wordende de reeds te veel gerekte deelen, op deze wijze, nog meer ge-rekt en verzwakt.
Ten tweeden, kan ook, door dezelfde oorzaken, eene kootverstuiking ontstaan, bijaldien de banden, welke de
3*
-ocr page 90-
52
beide driehoeldge beentjes des voets aan de achterzijde van het kootgewricht bevestigen, boven hun vermögen gerekt worden, waardoor de groote pees, welke den voet buigt, mede lijdt. Men kent zulks daaraan, dat het Paard zware, somwijlen met koorts verboudene pijnen lijdt. Achter in de koot ontstaat, kort daarna, eene zwelling, welke eene soort van gal uitmaakt en eenigzins ontstoken is. Deze zwelling stijgt binnen twaalf uren, gewoonlijk tot aan de knie op. In het staan zet het Paard den voet alleen op den toon en het kootgewricht staat voorwaarts. Den pols voelt men sterk kloppen, alwaar hij, in den natuurlijken staat, naauwelijks kan gevoeld worden, Dit ongemak wordt , in het begin, gemakkelijk hersteld, doch is het verwaar-loosd en verouderd, zoo kan het niet dan moeijelijk gene-zen worden.
Daar de gemelde zwelling te weeg wordt gebragt, door oene uitstorting van een waterachtig, somwijlen bloedig, vocht, in den schederok der, geweidig uitgerekte en ver-zwakte, buigende pees van den voet, waardoor ontsteking en eene hoogstpijnlijke beweging van den voet wordt ver-oorzaakt, vooral bij het nederzetteu, zoo is hier het ma-ken eener opening, het zekerste middel tot herstel. Men noemt deze bewerking het nitsnijden der blaas. Deze blaas of gal is niets anders dan de bnitenste celachtige, rok der peesschede, waarin de nitzetting en ontsteking plaats heeft en door de opening van welken aan de uitgestorte en stil-staande vochten uitgang wordt verschaft Men verrigt de­ze kunstbewerking op de volgende wijze: het haar wordt aan het achterste gedeelte der koot, rondom de, zieh al-daar bevindende hoornachtige wrat, kort afgeschoren. Men stelt het paard in den noodstal en zet het als het onrus-tig is , een praam op den neus. Aisdan wordt de voet, aan welken het ongemak zieh bevindt, opgeligt en vastge^ bonden. Men maakt dan boven de hoornwrat eene in-snijding, in de lengte, door de huid, waarop de zooge-naamde blaas geheel wit te voorschijn komt, welke daarop voorzigtig wordt doorgestoken, opdat het, daarin bevatte vocht behoorlijk kan nitvloeijen. Sommigen snijden deze, blaas geheel uit; doch zulks wordt, door anderen) met regt voor nadeelig gehenden. In de wond wordt eene wiek van
-ocr page 91-
vlas of werk gestoken, die de holligheid geheel oprult, eli deze wordt dagelijks kleiner gemaakt, naarmate de wond van onderen op toeheelt, en eindelijk wordt zij geheel weg-gelaten. Het gewricht wordt met een lap, natgemaakt in goud-glid azijn, omwonden, en deze met een rondgaanden zwachtel daarom vastgemaakt. Dit verband kan dan dik-wijls, zonder dat het losgemaakt wordt, met hetzelfdemid-del bevochtigd worden, ten einde eene nieuwe ontsteking te verhoeden en de zwelling te verdeelen.
Eene derde soort van kreupelheid of verstuiking der koot heeft plaats, wanneer de kootbeenderen inderdaad gedeel-telijk uit hare plaats geweken zijn. Er is dan eene onvolkomene ontwrichting der koot aanwezig. Deze geschiedt doorgaans slechts aan de uitwendige of aan de inwendige zijde: want vddr- of achterwaarts is deze ontwrichting niet wel mogelijk, tenzij tevens de gewrichtsbanden,-vooraf, in eene sterke mate, verslapt waren. Men kent deze ont­wrichting daaraan, dat het scheenbeen of de pijp met zijne uitwendige verhevenheid in de inwendige verdieping van het kootbeen slaat, of omgekeerd. Staan integendeel de beide beejideren volkomen naast elkander, — hetwelk een bijna ongehoord geval is, — zoo is de ontwrichting volko­men. Deze kan ook voor- en achterwaarts plaats vinden, in dien de evengemelde, sterke, verslapping der banden danrmede gepaard gaat.
Ora den ontwrichten voet te herstellen wordt het Paard in den noodstal gezet en, door een praam op den neus tot stilstaan gebragt. Alsdan wordt om den voet, boven de kroon, een touw gebenden, waarvan een tamelijk lang eind blijft nederhangen. Een dergelijk touw wordt onder de knie aangebragt. Met deze touwen wordt, door behulp van eenige sterke lieden, of, des noods, door twee welin-gerigte katrollen, de uit- en tegenrekking verrigt, waarbij het kootgewricht, ten einde deze gemakkelijker geschiede, eenigzins moet gebogen zijn, terwijl de Veearts zichtegen-over het deel stelt en de ontwrichte beenderen, zoodra de uitrekking genoegzaam is, wederom in hunnen natuurlijken stand herstelt.
Om de opvolgende ontsteking en nablijvende verzwak-king van den voet te herstellen, moot men dezelfde mid-
-ocr page 92-
54
delen aanwenden, welke Merboven zijn aanbevolen. Het is tevens dienstig, het Paard, eea tijdlang, den hierboven beschreven schoeu te laten dragen.
VUTTIENDE HOOFDSTUK.
Over de zwell'mg der Hakken,
Er kan wel eene zachte zwelling aan alle gewrichten der lederaaten voorkomen, doch zij doet bovenal de hakkeu of het zoogenaamde sprong of kniegewricht van het achter-been aan. Men kent dit ongemak aan eenen vergrooten omtrek van het gewiicht, door eene zachte zivelling, welke daaraan plaats heeft. De golving, welke men, bij het druk-ken met den vinger op deze zwelling bespeurt, geefl te kennen, dat eene uitstorting van vocht daarin aanwezig is. Deze voehten, welke aldaar stil staan, worden, door de opslorping van hare vloeibarc deelen, meer en meer ver-dikt, waardoor de beweging van het gewricht steeds moei-jelijker wordt gemaakt. Men noemt zoodanige uitgezette gewiichten ook Rbigheenen.
De natuurlijke voorgeschikthcid tot dit ongemak, ligt in eene oorspronkelijke, slappe, gesteldheid der deelen; waar-om ook Paarden, welke zoogenaamde voile of zware beenen hebben, en die in läge, vochtige' streken gevallen en op-gevoed zijn, daaraan hot meest ondcrhevig zijn. De gele-genheids-oorzaken zijn doorgaans in eene onmatige kracht-oefening of uitwendige beleediging des gewrichts te zoeken, waardoor eene al te groote afscheiding of uitstorting van vocht wordt veroorzaakt.
Ora dit gebrek te genezen moet men geenszins ondeme-men het stilstaande vocht te entlasten. Men moet trachten het opslorpend vermögen der watervaten aan te zetten, ten einde het uitgestorte vocht daarin opgenomen en in den algemeenen vochtstroom terug worde gevoerd. Hiertoe moet het vocht wanneer het reeds verdikt is, tevens ont-bonden en voor de opslorping vatbaar worden gemaakt; waartoe het volgende middel dienstig is :
Neem: Gemalen Lijnkoeh, vier ponden, Sterken Wijmzijn, twee ponden,
-ocr page 93-
55
Kook het te zaraen op een zacht vuur tot eene dikke brij. Men doet daarbij:
Eonig, een half pond;
Koert alles zoo lang onder elkander, op het vuur, tot dat het dik wordt. Aisdan wordt de pan van het vuur genomen en nog een half pond zwijn-vet, of reuzel er on­der gemengd.
Men wascht nu vooraf het gewricht met sterken brande-wijn en slaat de brij, dik op een doek gesmeerd, laauw-warm daarom. Dit omslaan wordt cm den anderen dag herhaald. Voigt hierop, binnen veertien dagen, geene be-terschap, zoo moet men, twee of drie malen, om den an­deren dag, spaansche vliegen-zalf op het van haar ont-bloote gewricht inwrijven. Hierdoor wordt een uitslag en, als het ware, eene kunstige mok veroorzaakt, waardoor de stilstaande vochten naar buiten geleid worden, De kor-sten, welke hierdoor ontstaan, moeten, tweemalen daags, met loodwit-zalf besmeerd worden, totdat de zweren ge-nezcn ziju. la mi de zwelling, op doze wijze, verdwe-nen, zoo moeten de verslapte deelen versterkt worden, ten einde het terug komen des ougemaks te verhoeden. Zulks kan geschieden door ze dikwijls te wasschen met kouden azijn en brandewijn, door ecu afkooksel van eikenbast in azijn, met bijvoeging van gekamferden brandewijn, door herhaald koud baden in den viced, het wasschen met'ge-uever-spoeling, enz.
Tot dcze soort van zwelling kan ook de dikke hak, scheut- , nchijthak of lerap gebragt worden, welke bestaat in eene tegennatuuiiijke dikte of zwelling van de punt des kniege-wrichts van ecu of beide de achterbeenen. Deze ont-staat door een' stoot of slag op dat deel, waardoor eene uitstortiug van vocht wordt teweeggebragt, terwijl misschien ook inwendige oorzaken, als de verplaatsing van eenige ziekte-stoffe, daartoe aanleiding kunnen geven. Wanneer dit ongemak terstond en in het begin wordt waargenomen, kan men, om de dikte spoedig weg te nemen, het deel, driemalen daags, wasschen met spaansche zeep in brandewijn ontbonden, en het daarbij laquo;ok dikwijls met koud water bevochtigen. Is de dikte meer verouderd, zoo werkt het volgende middel krachtiger:
-ocr page 94-
56
Neemt: Geest van Kamfer, acht looden, Terjpentijn-olie .zeveu looden.
Hiermede wordt de dikke hak dagelijks eenmaal ge-wasschen.
Vermindert de zwelling hierdoor niet, hetwelk reeds een teeken is van de meerdere verdikking of verharding der uitgestorte vochten, zoo kan men de volgende zalf aan-w enden.
Neem : SpaamcJte Vliegen,
Gom Eup/iordiuvi, van elk een lood, Opennent, een half lood.
Alles tot poeder gestampt zijnde, doet men er bij: Terpentijn-olie, twee looden, Varkens-reuzel, vier looden.
Meng het tot eene zalf.
Hiervan smeert men, alle dagen, eenmaal, drie dagen aan elkander, iets op de dikke hak, en laat het onaange-roerd, daarop zoo lang zitten, totdat het van zelf afvalt. VVanneer de dikte hierdoor, de eerste inaal, niet geheel verdwijht, moet inen de imvrijving nog eens herhalen; doch alsdan moet de hak eerst van de vorige zalf gezui-verd zijn.
Wunneer de uitzetting der hak ongemeen groot is, kan inen haar door eene langwerpige snede openen, om de stof daarin bevat te entlasten; de wond wordt alsdan tot genezing gebragt. (*)
(*) De wijze door von sind, ter genezing van den schijthnk als voorcleelig opgegeven, is de volgende:
Men neemt klei-aarde en maakt deje met azijn tot eene dikke [Kip , welke dagelijks eenige malen op de hak wordt gesmeerd. Tusschonheide wordt deze pap, als zij droog wordt, bestondig vochtig gehouden met ecu mengscl van twee ponden azijn, een mengscl brandewijn, en vier of zes looden ammom'ak-zout In­dien men hiermede eenige wekon aanhoudt, zoo verzekert hij, dat de genezing doorgaans bereikt wordt, Indien namelijk hot gebrek nog niet verouderd 1s. — Hecft evonwel zulks plaats , 7.00 raadt hij aan , om sterkor prikkelende middelen als de bo-vengcmelde te bezigen. Von tennecker beveelt als zeer ver­mögende tcr verdrijving van de schijt-hak aan, een smeersel uit zes looden terpentijn- on laurier-olie , met bijvoeging van vier
-ocr page 95-
57
ZESTIENDE H00FD3TÜK.
Ooer de Geicrichts-versüjving.
Er wordt niet slechts eene volcloende hoeveelheid, maar oqk eene behoorlijke vloeibaarheid van het lidvocht gevor-derd, Indien de gewrichten, zieh, naar behooren, zullen kunnen bewegen. Wanneer deze hoedanigheden ontbrekeu, of het lidvocht, zoo als somwijlen plaats heeft, te taai en te clik is, zoo worden de gewrichten stijf en het Paard gaat moeijelijk of kreupel. Is dit gebrek in een' hoogen trap, aanwezig, zoo groeijen ook wel de beenhoofden in het ge-wricht aan elkander vast, en de bewegelijkheid der geleding houdt geheel en voor altoos op. De oorzaken, welke tot de gewrichts-verstijving aanleiding geven, zijn: al te lang stil staan en gebrek aan beweging, — beenbreuken, vooral indien 7,ij in de nabijheid van eenig gewricht plaats hebben, — verrekkingen — zwellingen of wenden der gewrichten — de spat enz. Is het ongemak verouderd en is het Paard, dat dit heeft, reeds bejaard, zoo is de verstijving doorgaans onherstelbaar. Doch is dit het geval niet, zoo kunnen her-haalde, warme omslagen van spoeling uit de geneverstoke-rijen — het omleggen van de warme ingewanden van versch geslagte dieren, of het inwrijven der zenuw-zalf, het gebrek genezen, often minste in zoo ven'e verbeteren, dat het Paard daardoor, tot velerlei gebruik geschikt blijft. Eene ontbin-ding van twee of drie looden loogzoutige zwavellever in een of anderhalf pond water, bij herhaling, warm, bij wijze van omslagen of wassching, op het verstijfde deel aangewend, zal ter verbetering van het ongemak, eenigermate het gebruik der natuurlijke loogzoutige zwavelbaden kunnen vergoeden, waarvan men, in dergelijke ongemakken, met veel voordeel, ook voor Paarden, gebruik maakt, in die landen, alwaav zij gevonden worden.
looden bijiende ammoniah-geest te zamengesteld, waarmede zij cenmaal daags wordt gesmeerd. Somwijlen helpt ook het streek-of punklvuur, aangewend op de wijze, zoo als bij de gallen en spat wordt voorgeschreven ; doch meennalen is de haid bij ver-ouderde schijt-hakken te zcer verdikt, eu alsdan zijn doorgaans alle middelen ter genezing vruchteloos.
-ocr page 96-
58
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de GaUen.
Onder den naam van GaUen, worden verstaan bolronde, veerkrachtige zwellingen, welke een waterachtig vocht in zicli bevatteii, en die, gewoonlijk, in de nabijlieid der gewrieh-ten, aan de beenen der Paarden, voorkomen.
Het menigvuldigst worden de GaUen aan het kootgewricht, zoowel der vodr- als acliterbcenen waargenomen; doch men treft liaar ook aan de kniegcwrichten aan, en wel, wat de voorbeenen betreft, aan de buitenzijde boven de knie, doch aan de achterbeenen vertoonen zij zieh niet zelden aan de buiten- en binnenzijde van den hak, en deze dragen den naam van doorcjaande GaUen. Ook aan de binnenzijde van het kniegewricht der achterbeenen, naar vorentoe, ontstaat eene gal, aan welke, door Paarden-kcnners, den naam van Im of hos gegeven wordt. Ook zegt men van een Paard, dat zoodanige hos heeft, dat het hloeit op den dolk. Aan het kootgewricht kernen zij zoowel aan de buiten- als bin­nenzijde des beens, alsmede aan de achterzijde voor. Deze zwellingen zijn somwijlen grooter, dan kleiner; ook veranderen zij meennalen van plaats en worden dan Vlotyallen genoemd. De Gallen doen, zoo lang zij klein zijn, het Paard niet altijd hinken, doch onder wordende nemen zij dikwijls in grootte toe, terwijl de stof, die zij bevatten, meerenmeer verdikkende, de trekkers of pezen der spieren daardoor ge-drukt worden, hetwelk hare vrije beweging verhindert en Let Paard min of meer kreupel maakt; ook geven zij het een kwalijk aanzien, en men houdt het Paard, dat Gallen heeft, voor ongaaf. De bos vooral maakt het Paard zwak op den gang en hinkende.
Vermits de Gallen zieh bestendig in den omtrek der ge­wrichten onthouden en zij eene stof bevatten, welke met het lidvocht overeenkomt, schijnt hare aanwezigheid in be-trekking te staan tot de overvloedige afscheiding van dit vocht in de holligheid des gewrichts; waarom de Gallen ook, door sommigen, niet ten onregt, lidwaier-gezweUen genoemd worden. In ieder gewricht namelijk bevinden zieh, zoo alsbekend is, eene menigte klieren, welke dienen ter afscheiding van
-ocr page 97-
59
het lidvocht, strekkende om de geleding behoorlyk te be-vochtigen en glad te houden. Deze klieren zijn, in de ge-wrichtsbeurs, zoo geplaatst, dat zij, onder de beweging, door de beenlioofden, eene drukking ondergaan, waardoor zij het afgescheiden vocht in de gewriclitsliolliglieid entlasten. Nu is het #9632;waarschijnlijk, dat, bij eene overvloedige afscheiding van dit vocht, en door eene ongemeene sterke drukking der klieren, bij onmatige krachtoefening des gewrichts, een ge-deelte van het vocht zieh buiten de gewrichtsbeurs, in het cehvijsweefsel, uitstort, en alzoo de Gallen daarstelt. —De Gal nogtans, welke gewoonlijk een los genoemd wordt, is geene uitstortmg des lidvochts in het oelwijsweefsel, maar eene uitzetting der verslapte gewrichtsbeiu's zelve.
Dit gevoelen wordt nader bevestigd door de beschouwing der oorzaken, welke tot het ontstaan der Gallen aanleiding geven. — Deze zijn deels in den natuurlijken aanleg van het Paard zelven gelegen, deels in de werking van uitwendige omstandigheden.
De aaiüeg bestaat, in het algemeen, in eene slappe ge-steldheid der zaclitc deelen. Men treft zoodauige gesteldheid het mcest aan bij Paarden van een zwaar ras, en die op läge, vochtige en zeer vette, weiden opgevoed zijn, waar­door tevens eene aanmerkelijke waterachtige volsappigheid geboren wordt. Paarden daarentegen, die op drooge lan­den , in woud- of bergachtige streken gevallen en opgekweekt zijn, hebben doorgaans magere, drooge of iijne beenen en krijgen daarom minder Gallen, tenzij zij mishandeld worden. Om dezelfde redenen, worden de Gallen ook menigvuldig gevonden bij Paarden, die, bij een overvloedig voeder slechts geringen arbeid doen of weinig beweging hebben.
Tot de uitwendige of aanleidende oorzaken moeten gebragt worden, alle soort van onmatige krachtoefening der gewrich-ton, als zwaar trekken in diepe, klei- of moerassige gron-den; vooral het verrigten van zwaren arbeid door jonge Paarden enz., waardoor de gewrifchtsbeurzen gerekt en uit-gezet worden, zoo als bij de lassen plaats vindt, of het lidvocht buiten deze wordt geperst.
De genezing der Gallen geschiedt op eene drievoudige wijze, 1) door haar te verdeelen; 2) door haar te openenj 3) door haar te branden.
-ocr page 98-
60 .
Wanueer de Gallen voornamelijk door uitwendige oorzaken te weeg gebragt en nog nieuw zijn, zoo kan men daarop, twee of drie malen daags, wanne traan of lijnolie inwrij-ven, waardoor zij zieh verdeelen, Indien deze behandeling een' tijdlang naairwkeurig wordt volgehouden. Eene her-haalde zachte wrijving der Gallen met gekamferden brande-wijn, waarin zeep is opgelost, kän daartoe ook dienstig zijn. Sommigen leggen tot dat zelfde oogmerk een mengsel van klei-aarde in azijn op de Gallen, waardoor zij insgelijks kunnen verdeeld worden. Gelukt de genezing hierdoor niet, zoo kan men op de Gallen, de seherpe zalf, welke, op blz, 56, tot het verdrijven van den dikken hak is opgege-ven, aanwenden en daarmede op dezelfde wijze handelen, als aldaar is voorgoschreven. Dewijl door de prikkeling dezer zalf, eene nfleiding der, in de Gal bevatte, vocliten, naar buiten en tevens eene ligte ontsteking in den zak der Gal wordt veroorzaakt, waardoor deze te tamen groeit, verdient dit middel, boven de vorige, de voorkeur.
Zijn de Gallen reeds meer verouderd, of heeft er eene natnurlijke voorgeselüktheid tot dit gebrek bij het Paard plaats, zoo is de volkomene genezing mooijelijkcr. Men kan dan door de opgegevene nitwendige behandeling de Gallen wel voor cenigen tijd verdrijven, maar zij komen dikwijls, vroeg of laat, terug. Wanneer bij dikke, vette, Paarden, die volbloedig zijn, de Gallen ontstaan, is het noodig, hen eene aderlating van drie ponden nit den hals-ader te doen, lien minder voeder te geven en eenen mati-gen arbeid te laten venigten, waarbij men tevens, ter ver-mindering der volsappigheid, het volgende laxeermiddel ge­ven kan.
Neem: Ahü,
Room van tcijnsteen, van elk twee looden, Jah/ppe, een half lood,
Witte zeep, zoo vcel als noodig is, om de overige zolfstandigheden, welke vOoraf tot poeder gestampt moeten zijn, daarmede tot een pilledeeg te mnken.
Men geneest insgelijks de Gallen, door haar te ope-nen, waardoor het bevatte vocht op eens ontlast wordt, terwijl men den zak of de beurs vervolgens tot verettering brengt, zoo dat zij geheel vernietigd, en daardoor hare
-ocr page 99-
61
aanvulling op nieuw voorgekomen wordt. De opening wordt met eene bistoerie, in de lengte, over de Gal gemaakt; daama wordt het vocht, zoo zuiver mogelijk, uitgedrukt on de holligheid met eene wiek van pluksel, besmeerd met Egyptische zalf opgevuld. Om het uitvallen der -vnek te beletten, legt men een' in Goulards watei natgemaakten, linnen lap daarover, en maakt dien vast door middel van een geschikt verband. Den tweeden dag wordt het eerste verband afgenomen en door een nieuw vervangeu. Wanneer men mi opmerkt, dat er ontsteking plaats heeft, en dat er etter geboren wordt, zoo laat men de JSgyptisohe zalf weg, en besmeert de wieken met eene zalf, die de verettering bevordert, bestaande uit gelijke deelen van ver-dikte terpentijn en gemeenen honig. Na vier of vijf dagen worden de wieken verkleind, opdat de wond van onderen op, kan heelen. Eindelijk, als deze bijna gesloten is, worden de wieken geheel weggelaten en men legt er slechts een' lap om, bevochtigd in Goulards water, totdat zij vol-komen genezen is.
Er is bij het doen dozer operatie eenige omzigtigheid noodig, om de pozen, in wier nabijheid de gallon zieh bevinden, niet mode to kwetsen; ook de gewiichtsbandeu mooten zorgvuldig vermeden worden, dowijlmen, door bare beleediging met het mes, ligt eene uitvloeijing des lidvoclits of gewTichts-fistels zoude veroorzaken. Hioruit volgt dus ook, dat deze kunstbewerking niet kan worden aangewond op de Gal of Bos, die zicli aan de voorzijde van hetknie-gewricht des acbterbeens of in tie waai bevindt, welke on-geneesbaar is.
De derde wijze om de Gallen te genezen of om hare aangroeijing te beletten, bestaat in ze te branden. Ilier-door wordt do omtrek van het gezwel vermindere!, terwijl het vocht daarin stolt en met den zak, door de te weeg gebragte ontsteking, te zamen groeit.
Dit branden wordt verrigt met het knop- of puntvormig brandijzer (PI. II, Fig. 1), of met het mesvormig hranäijzer (PI. II, Fig. 2).
Om deze bewerling te verrigten, moet het Paard in den noodstal gezet en door een praam op den nens in bedwang gehouden of ter neder geworpen en wel vast gebondeu
...
-ocr page 100-
62
geworden. Nu raakt men met het ijzer, dat vooraf rood gloeijend gemaakt is, het gezwel ligt aan.
De afbeeldingen op PL II, Fig. 15, 16, 17, IS, stellen Gallen voor, die met het knop- of pmitvormig brandljzer of het pmikt-vuur, en Fig. 9, 10, 11, 12, 13, 14, zoo-danigen, welke met het mesvormig hranäijzer of het streek-vuur aangeraakt zijn. Met dit laatste werktuig moeten de streken naar den loop van het haar gemaakt en het moet slechts zacht over de huid getrokken worden, zoo dat deze alleen geschroeid, doch niot doorgebrand werde. Voor het overige is het hetzelfde van welk der beide ijzers men zieh bediene, en het getal der aanrakiiigen moet naar de grootte van het gezwel geschikt worden, alleen moet men zorgen, dat deze niet zoo na aan elkander kernen, dat zij, door de opvolgende verettering, in elkander vloeijen. Som-wijlen is eene herhaling dezer kunstbewerking noodzakelijk, ora de Gallen geheel te verdrijven. Er blijven daarna altijd likteekens over, waavdoor men weten kan, dat het Paard aan de Gallen onderhevisr is eeweest.
ACIITTIENDE HOOFDSTUK.
Over den Pezen/clap of de Nerf.
Dit ongemak bestaat in eene pijnlijke zwelling der ach­terste groote, buigende, pees der beenen, — welke, aan de voorbeenen, van de knie tot aan het kootgewricht, aan de achterbeenen van den hak tot hetzelfde gewricht loopt — en van de deelen, die haar omgeven. Men noemt dit gebrek JPezenklap, vonnits men te voren geloofde, dat het Paard met den toon van den achtervoet, onder het gaan, tegen het voorbeen sloeg en daardoor de gemclde pees kwetste. Eene naauwkeurige beschouwing van den gang der Paarden, zoowel als de waarneming, dat deze zwelling, hoewel meer zeldzaam, ook aan de pees van de doorboorde spier der achterbeenen voorkomt, moet ons van de ongegrondheid dezer Stelling overtuigen.
De verschijnseleu, welke de zwelling dezer pees verge-
u.
-ocr page 101-
63
zellen, zijn deze: het Paard hinkt sterk aan hat aangedane been en, onder het gaan, hinkt het met het kootgewricht voor over. De pees is, volgens hären beschreven loop, geheel of gedeeltelijk, en min of meer sterk gezwollen en heet; bij het voelen van het gezwollene deel geeft het Paard hevige pijn te kennen. Als het staat, zet het het pijnlijke been bestendig voor, en het kootgewricht staat voorover.
De oorzaken zijn, uitwendige beleediging door een' zwnren slag, schop of stoot, doch het menigvuldigst wordt de zwelling te weeg gebragt, door eene onmatige uitrekking der pezen of trekkers, wanneer het Paard een' mistred doet, bijv. als het, met den toon, op een' steen of ander ligchaam tredende, met den hiel afglijdt, traardoor deze sterk wordt nedergebogen. Hetzelfde heeft plaats bij alle soort van arbeid, waarbij het Paard groote krachtinspanning met deze trekkers moet doen, zoo als bij het gaan in diepe wegen, het springen over slooten, galopperen enz.
Dewijl de bitte, zwelling en pijnlijkheid te kennen geven, dat er ontsteking plaats heeft, moet de behandeling strekken, om deze tegen te gaan. Men moet dus omslagen van koud water en azijn, waarin gewoon zout ontbonden is, of eene oplossing van twee oncen ammoniakzout in vier ponden azijn en even zoo veel water, bij aanhoudendheid, om het gezwollen been leggen; waardoor de zwelling meestal binnen vierentwintig uren vermindert.
Deze vochten kunnen, door middel van een wollen lap, die daarin wordt natgemaakt, om het been worden aan-gewend. Men kan zulks ook op de volgende wijze doen:
Neem: Tot poeder gewreven Booden Bolus, een pond.
-------------------------------Ammoniak-zout, vier loo-
den.
Meng dit te zamen met azijn tot eene dikke pap. In plaats van roodeu Bolus kan men zieh ook van klei-aarde bedienen, welke onkostbaar is.
Hiermede wrijft men eerst de gezwollene deelen in, en smeert daarna zoo veel van het mengsei er op, dat het er-ter dikte van een' vinger opligt; vervolgens bindt men van het kootgewricht tot aan de knie een wollen lap er over; hetwelk nogtans niet te stijf moet geschieden. Dit verband wordt, van tijd tot tijd, bevochtigd met eene op^
-ocr page 102-
64
lossing van ammoniak-zout in azijn en water, zoo als het hoven beschreven is, of ook met Goulards water. Is nu de zwelling, na verloop van twee dagen, niet weggenomen, zoo raoet hetzelfde verband nog eens, op dezelfde wijze vernieuwd worden. Vervolgens, kan men, ter versterking der verzwakte deelen, deze nog eenigen tijd, dagelijks wasschen met gekamferden brandewijn, waarin zeep is op-gelost. Het Paard moet, bij deze geneeswijze, van den ar])eid volstrekt verschoond worden en rust genieten; het moet op hoog stroo staan en de vrijheid hebben, zieh naar willekeur ueder te kunnen leggen.
Meermalcn gebenrt het, dat er zieh bij den Pezenklap vooht in de peesschede vindt opgehoopt, als een gevolg van nitstorting, welke door do rekking of kneuzing is ver-oorzaakt. Zulks wordt daar aan gekend, dat de hitte van het gezwel minder aanmerkelijk is, dan in het eerst be­schreven geval en men bij het aanvoelen duidelijk de golving van eenig vocht waarneemt. De overige teekenen zijn de­zelfde, als welke bij de eerste soort van ontstekingachtige zwelling zijn opgegeven. Men kan hier, wanneer het ge-brek nog nieuw is, de nitstorting verdeelen, door de plaats dikwijls te wrijven met het laatst voorgeschreven middel, uit gekamferden brandewijn en zeep bestaande. Doch is het ongemak verouderd, en zijn de vochten reeds verdikt, zoo moeten er sterker prikkelende middelen worden aan-gewend, ten einde deze te entbinden. De volgende pleister is daartoe geschikt.
Neem: Tot poeder gewrevene Spaansche vliegen,
------------------------------Euphorbinm, van elk twee
looden.
------------------------------Spiegelhars, Saffraanpki-
ster, van ieder een lood,
Zwarte Pik, zes looden. Om deze op het beleedigde deel, naar vereisch, te be-zigen, moeten deze inmengselen, vooraf in een'aarden pot, op een zaeht kolenvuur, gesmolten worden. De Spaansche vliegen moeten er bij gevoegd worden, nadat de andere zelfstandigheden reeds gesmolten zijn en de pot van het vunr genomen is. Is het mengsel dan zoo veel verkoeld, dat het op den spadel, waarmede het opgesmeerd moet
-ocr page 103-
worden, geene blazen meer maakt, zoo moet het met den spadel zeer schielijk op het gezwel inge\n-even worden; opdat het, door het haar, de huid onmiddellijk aaniake, ivaut kernt het slechts op het haar te liggen, zoo werkt het uiet. — Smeert men het te lieet op, zoo valt het, na eenige uren, met het losgebrande haar af. Wanneer nu het gezwel met de zalf overdekt is, moot men daarover terstonf1 losgcphikte wol leggen, en daarin vastdrukken, en de plcister zoo lang onaangeroerd laten liggen, tot dat zij afvalt. Indien het gezwel nog niet geheel mögt verdwenen zijn, nadat de pleister is afgevallen, zoo kan men deze er nog eens weder opleggen.
Doch blijft ook deze geneeswijze zondei gevolg, zoo is er niets anders overig, dan de zwelling met het ^ww^ of xlreelcmmr te branden, waardoor het ongcmak wel niet ge­heel genezen wordt, inaar belet, dat het verergere. Men maakt dan gewoonlijk twee rijon aanrakingen, met het X-bö/;-ronnig Inmdijzer over liet gezwel, of eenige streken, van boven naar beneden, met het mesvormig braniißzer, op de wljze, zoo als dit, .in het voorgaandn hoofdstuk, is voor-geschreven.
Men wil, dat door eene hevige working dor, in het be­gin dezes hoofdstaks, opgegevene oorzaken, de peesschede der buigende spier kan afseheuren, hetwelk men daaraan kent, dat de zwelling, in hot midden, eene verdieping hoeft, doordien de beide afgescheurde einden der schede zieh van elkander verwijderd hebben, welke opgezet en vloei-baar zijn. Men moet aan dit gebrek, op de volgende wijze, te hulp komen.
Men legt, längs beide zijden der pees, strooken van zaamgevoud liimen (hngmtten), welke met gelijke deelen water, azijn en brandewijn bevochtigd worden, en van de knie tot aan het kootgewricht strekken. Deze -worden, om het been, door middel van een rondgaand windsei, be-vestigd, waarbij zorg moet gedragen worden, dat zij wel stevig worden aangelegd, om te kunnen steunen, doch niet te stijf,' zoodat de omloop der vochten in de vaten daar-door belet wordt. Om den hoef legt men eene soort van lederen schoen, welke, achter aan den vetlok, van een riern voorzien wordt, die tot aan den buik van het Paavd
-ocr page 104-
66
leikt. Daaroni wordt een gordel gelegd, Wcoaraan de riem des schoens zoo vastgemaakt wordt, dat het Paard genood-zaakt is, den voet eenigzins krom te houden. Om de twee dagen wordt het Paard, een' tijdlang, van dezon riem be-vrijd, en alsdan moeten doeken met kond water bevochtigd, om het koolgewricht gelegd worden. Ook moet de buiging, waarin hot gebenden wordt sleclits gering zijn, dewijl het Paard anders gevaar loopt om overkootig te worden. Na de genezing blijft aan de beleedigde plaats meost eene knobbelachtigc dikte over, welke inet den volgcnden balsem, twee of drie malen daags, kan ingewreven worden:
Neem: XmiEel-znur, twee looden, Terpmliju-oUe, vier looden, Liju-oUe, acht looden.
Meng dit ouder elkandor. Deze bijmenging moet zoo geschieden, dat men het zwavelzuur, sleclits druppelswijze en dan nog zeer langzaam, in een aarden vat of kruik, bij den terpontijn en de lijnolie mengt. Door eene schic-lijke bijmenging rakeu zij ligt in brand. Nadat het meng-sel, hetwelk altijd warm, wordt, verkoeld is, doet men daarvan zoo veel bij een mengsel starken brandewijn, dat het een mclkkleur vcrkrijgt.
Deze zure, geestachtigo balsem, doet ook in andere vcr-hardingen en verstijvingen, zoo als bijv. die der gewrichten , dikwijls tdtnemende diensten.
N E G E N TI E \ D E H O O F D S T U K. Over den Ilazen-hak.
Het gebrek, onder dozen naam bekend, bestaat in eene weeke zwelling, van eene langachtige gedaante, zittende gewoonlijk eene hand-brcedte onder do punt dor hiel of van het sprongbeen. Dit gezwel is nu van eene grootere, dan van eene geringere dikte; in het begin is het week, lieet en pijnlijk, doch verouderd zijnde, wordt het meer hard, en koud op het gevoel. Vele Paarden gaan door den hazen-hak kreupel, wanneer het gezwel sterk op de buigende pees des achterbeens drukt; doch sommigen dragen dien zonder nadeel.
Te sterke kracht-oefening der achterbeenen, door het op-
-ocr page 105-
rigten des ligchaams, daarop of op welke andere wijze ook, is als de oorzaak te bescliouwen, waardoor het gebrek ontstaat, als waardoor de banden en peesachtige vliezen , welke zieh, met de buig-pees verbinden, alsmede de banden, waardoor de beenderen des gewrichts vereenigd worden, geweidig worden uitgerekt, zoo dat zij pijnlijk opzweilen, en er tevens nitstortiug vau vocht wordt te weeg gebragt. Jonge en slappe Paarden zijn vooral aan den hazen-hak onderhevig; alsmede de zoodanigen, die snialle acliterknieen hebben, en wier beenen tusschen de pijp, en liet sprong-gewricht eene sterke bulging, en aan de uitwendige zijde der achterknie aanmerkelijke verhevenheden bezitten.
De behandeling is gelijk aan die, welke bij de peezenklap is opgegeven. In liet eerst kernen verkoelende middelen te pas, uit water, azljn en (jeioooii of ammoniak-zöid (blz 63), vervolgens strekken de wasscliingen uit hrandeicijn, zeep of kmnfer, of de op blz. 04- voorgeschrevene pleider, en zijn dezo middelen niot voldoeade, zoo moet men liet slreek-ol punht-vuur aanwendeu, (zie biz. 05).
TWINTIGSTB II O 0 F D S T U K,
Over de Spat en hei Overheen.
De Spat bestaat in eene tegennatuurlijke, knobbelachtige verhevenheid aan de inwendige zijde van hot kniegewricht des achterbeens. Deze verhevenlieid bezit de grootte van een walnoot of is ook kleiner, doch somwijlen aanmerkelijk grooter, gelijk cen hoenderei, en is rond of van eene oneffene gedaante. Behalve deze teekenen,^ welke het best zigtbaar zijn, wanneer men van voren längs de binnen zijde der achterbeenen, doorziet, terwijl de staart opgeLonden is, en tevens door het gevoel nader gekend worden, neemt men bij de Spat waar, dat het Paard hinkt, wanneer het de eerste treden doet. Heeft de Spat aan beide de beenen plaats, hetwelk nogtans niet zeer dikwijls het geval is, zoo hinkt het Paard wel niet, maar het gaaf met de achter­beenen stijf, wijd en pijnlijk, ten minste tot zoo lang het
-ocr page 106-
68
begint ivarm te worden. Evenwel gaan ook niet alle Paar-lt;len, die de Spat slechts aan een been hebben, daaraan kreupel, en sommigen zijn, ongeacht dit ongemak, nog voor vele gebruiken geschikt. Intusschen is het altijd een gebrek, hetwelk men schuwen meet, en het is nimmer raadzaam ztilk een Paard te koopen, dewijl men niet weten kan, tot welk een trap het gebrek verergeren zal.
Men moet de natuurlijke uitsteeksels der beenhoofden des gewrichts, die, bij sommige Paarden, wat buitengewoon zwaar of grof vallen, niet met de Spat verwisselen.
Somwijleu is de Spat nog door geene verhevenheid merk-baar, doch de volgende teekenen waarschuwen, dat zij op het punt staat om uit te breken. Het Paard staat name-Jijk op den stal, dikwijls oji den toon van het eene been, en wanneei het wordt uitgeleid, hinkt het, een tijd lang, met dit been, doch gaat naderhand wederom goed. Neemt men dezc krenpelheid waar, zoo mag men haar als een zeker voorteeken der ophanden zijnde Spat beschouwen. Vele Paarden-handelaars houden zoodanige Paarden, op de markten, in aanhoudende bewegiog, opdat de kooper het gebrek niet bemerke; doch zoodra het slechts een korteu fijd staat, gaat het telkens eenige treden, of ook wel langer, kreupel.
Maar welke zijn de ware gesteldheid en oorzaken van dit, zoo gewoon ongemak der Paarden ? — De ontleedkun-dige nasporing leert, dat de Spat een uit- of aangroeisel is der beenderen, die het knie-gewricht te zamen stellen, meest van het hoofd des scheenbeens, doch somwijlen ook van het groote en kleine schuitvormige been.
Deze uitzetting des beens of dit been-uitwas schijnt het meest algemeen te worden voortgebragt, door geweldigo uitrekkingen der gewrichtsbanden, welke zieh inplanten aan dat gedeelte, alwaar de Spat ontstaat. Door zoodanige uitrekkingen laquo;rorden de buitenste zelfstandigheid des beens en het beenvlies, dat haar omkleedt, op die plaats, belee-digd, en er ontstaat eene Hgte ontsteking in die deelen. Zulks heeft een vermeerderden toevloed van vochten ten gevolge, en alzoo wordt de beenstoffe door de vaten, die het been voeden, buiten de natuurlijke oppervlakte des beens gevoerd, welke zieh daaratin vastzet en waardoor dus het
-ocr page 107-
69
been zieh uitgezet of uitgegroeid vertoont. Sorawijleu zet zieh dezelfde been- of spat-stoife tevens tussehen de straks genoemde beenderen des gewrichts, en alsdan heeft het geval plaats, dat met de Spat eene verstijving daarvau gepaard gaat. Ook de gewrichts-banden worden daarby niet neiden verdikt en als verbeend bevonden. Door de vergroo-ting of uitzetting van het zoogenoemde Spatbeen, worden de zachte deelen, welke daarover heen loopen, bij de be-weging, daartegen gewreven, hetwelk pijn en kreupelheid veroorzaakt. Zulks duurt zoolang, tot dat die deelen, warm wordende, eene meerdere rekking ondergaan, waardoor dan het hinken vermindert of ophoudt. Zoodanige wrijving heeft vooral plaats omtrent de been-ader, Indien zij van het na-voetsbeen naar boven, juist over de Spat loopt, zij heeht zieh somwijlen door zamengroeijiug aan het Spatbeen vast; het­welk men evenwel kan voorkomen, door de ader, aan dat deel, in tijds, te laten afzetten, of inkorten.
De besdiouwing der oorzaken, welke de Spat te weeg-hrengen, bevestigt dit gevoelen, daar zij het meest worclf. waargenomen bij Faarden van een zwaar, slap en volsappig ras, die op läge, vochtige en vette weiden getrokken zijn, en wier beenen, vooral hare gewrichtshoofden, van een minder vasten, maar sponsachtigen aard zijnde, voor do Spat-uitgvoeijing eene grootere voorgeschiktheid hebben, dan de zulken, welke drooge, fijne beenen hebben en in schrale, hooge, bergachtige streken bevonden worden. Bij de eersten toeh, waartoe ook, in het algemeen, ons Vader-landsch ras behoort, ontwikkelt zieh somwijlen de Spat, zelfs bij veulens, als van zelve, schier zonder de kenne-lijke medewerking eener uitwendige, of gelegenheidsoor-zaak.
Tot de uitwendige oorzaken behooren alle sterke kracht-oefening der aehterbeenen, waarbij het voooral op de been-hoofden en de banden der kniegewrichten aankomt, als: onmatig zwaar trekken, geweldig en aanhoudend loopen, springen over slooten, vooral het oprigten der Paarden op de aehterbeenen, enz.; door al welke bewegingen de Spat, zoo als men het noemt, wordt uitgedreven.
Men moet geene Paarden, die spattig van aard zijn , voor de aanfokkerij houden, vermits de voorgeschiktheid tot dit
LAM
-ocr page 108-
70
gebrek ligtelijk op de veulens overerft, schoon zulks niet altijd vast doorgaat.
Wat de genezing der Spat betreft, zij berust daarop, dat men het uitgezette been dwingt, zieh wederom, zooveel mogelijk, in zijne vorige gedaante te herstellen, door na-melijk de uitgegroeide beenstoffe te ontbinden, of, door het verwekken eener niemve en jnist gecyenrcdigde ontste-king, de working der vaten, die de spatstdffe aanvoeren, te onderdrukken, en alzoo te beletten, dat dit gebrek ver-ergere.
Eene volkomene genezing is alleeu mogelijk, wanneer de Spat nog gering en bij veulens of jonge Paarden aanwezig is, welke daaraan niet hinken, gelijk zulks, zoo als bekend is, meestal geene plants heeft, voor dat zij tot den arbeid gebraikt worden. __ INIen gebruike daartoe de volgcnde zalf: Neem: Tot poeder gestampte Spamische vliegen,
Gom Euphorbiitiii,
WU koperrood, van elk een haK lood.
Betende hoik (Suhlimaat), een vierendeel loods.
Terpentijii-olie, een vierendeel loods.
Jenever-olie, een lood.
Zetmw-zalf, een half lood. Meng alles (de drooge stofl'en vooraf tot poeder gemaakt zijnde) onder elkander.
Van deze zalf woirdt, twee dagen achter elkander, tel-kens eenmaal, iets op de verheveuheid der Spat ingewreven. Door de prikkeling, welke zij op de huid verwekt, wordt er eene blaar getrokken, waaruit eerst een waterachtig vocht vloeit; alsdan maakt zij op die plaats eene korst, welke men zoolang moot laten zitten, totdat zij van zelve afvalt,waar-mede tevens het haar wegvalt. Hierdoor ontstaat nu eene, van haar ontbloote vlek, die evenwel, dewijl de haanvor-telen niet vernietigd zijn, spoedig wederom overgroeit. Zoo-dra zulks geschied is, wrijft men de zalf, op nieuwin,het-welk vijf of zes malen kan herhaald worden. Men moet dus niet verwachten, dat de zalf, de eerste keer, de ver-langde uitwerking doen zal. — Om deze eene nog meer krachtdadige werking te doen erlangen, kan men, in de huid, op de Spat, eenige oppervlakkige insnijdingen naast elkander te maken, waarbij men evenwel zorgen moet, dat
-ocr page 109-
71
de huid geheel worde doorgesneden. Nadat het bloeden heeft opgehouden, wordt de zalf op de voorgesclirevenc wijze ingewreven.
Zoodra het Paard reeds kreupel gaat of de Spat eenig-zins verouderd is, helpt deze geneeswijze niets, maar men moet alsdan het vuur gebriuken. Somwijlen gaat daardoor het hinken over, indien het namelijk niet sterk is en nog niet lang geduurd heeft.
Men brandt, met het mesvormig brandijzer, (Fl. II Fig. 2) over de Spat, volgens den loop van het haar, drie of ook vier strekcn van boven naar beneden, naar mate haar om-trek grooter of kleiner is. Om de diepte der streken in de huid naauwkeurig te kunnon zien, is het noodig het haar weg te scheren, op de plaats, daar men branden wil. Men meet zieh in acht nemen, om het mes niet te sterk op de huid te drukken, dcwijl men haar op die plaats, alwaar zij zeer dun en over de Spat gespannen is, ligte-lijk door kan branden, hetwelk naderhand een'kwalijk aau-zien geeft, veeleer moet men zoo zacht mogelijk, met het mes heen en weer strijkeu, opdat men zulks ten rainsten vier of vijf malen herhalen kan, voor dat de strekcn diep genoeg zijn. Men kau de branding ook met het knopvor-mige brandijzer verrigten op de wijze, zoo als zulks bij het hoofdstuk ooer de Gallen is opgegeven. Het hinken, het­welk door de Spat vcroorzaakt wordt. houdt niet altijd ter-stond, maar somtijds eerst, na verloop van eenige weken, na het branden op. Men moet intusschen het Paard een tijdlang van zwaren arbeid verschoonen. Is de spat geheel verouderd en het Paard sterk krenpel, of heeft daarbij eene gewriohtsverstijvmg plaats zoo spare men alle moeite en kosten tot genezing.
Van soortgelijkeu aard als de Spat is 7iei Oeeröeen ook fclos, schevel- of scJiemelbmi genaamd, als zijnde insgelijks een beenknobbel of been-nitwas, hetwelk zieh aan een of beide de voorbeenen bevindt en doorgaans aan het zijdelijk of achterste gedeelte zit. Het volbrengt doorgaans zijnen wasdom in körten tijd, doch is, even als de Spat, nimmer van zulk eene vaste zelfstandigheid als het been zelf. Ook gaat het wel eens van zelf weder weg; in welk opzigt het dus van de hoedanigheid der Spat verschilt. Zit dit been-
iUM
-ocr page 110-
72
uitwas in de nabijheid van een gewricht, of op cene plaats alwaar gedurende de beweging, de pezen der spieren daar tegen wrijven, zoo gaat hat Paard daardoor kreupel.
De oorzaken, waardoor het wordt te weeg gebragt, zijn: uitwendige beleedigingen, als een slag of stoot, of het ge-durig aanslaan van een blok, dat de Paarden aan den voet gedaan wordt, waardoor het beenvlies en de zelfstandighe-den des beens beschadigd worden, hetwelk, zooals boven getoond is, eene uitvlocijing der beenstoffe en aangroeijing daarvan, buiten de oppervlakte des beens, ten gevolge kan hebben.
Om het overbeen te verdrijven, kan men het met de NapeUche Kicikzalf, een' tijd lang, eemaal daags, inwrijven, waardoor de beenstoffe, bij aldien het ongemak nog nieuw is, opgelost en door de opslorpende vaten, wederom wordt opgenomen. Men kan hiertoe ook nemen een mengsel,be-staande nit acht deelen wijngeest en een deel zwavelzuur, waarmede de verhevenheid, nadat het haar te voren op die plaats is weggeschoren, dikwijls met den vinger of beter met een wollen lapje, wordt overgestreken.
Verdwijnt het Overbeen op deze wijze niet, en hindert het door zijne grootte of wanstaltigheid, zoo kan het som.-. wijlen door middel van een beitel en hamer weggenomen worden. Het Paard wordt, tot die bewerking, ter neder geworpen en men laat den voet door eenige sterke helpers, wel verzekeren. Men snijdt nu de uitwendige bekleedselen lot op het beenig uitwas door, scheidt en verwijdert al het cel-wijs weefsel daarvan, zoodat het geheel en al ontbloot is. Is zulks geschied, zoo zet men den beitel schuins te­gen den grond van het uitwas, derwijze dat het werktuig genoegzaam regtlijnig met het been loope, waaraan het zit, nu slaat men met den hamer op den beitel en neemt het Overbeen weg. De afschilfering van het beschadigde been wordt bevorderd door de wond te verbinden met wieken van werk ofvlas, bevochtigd in geestig aftreksel van wiw/laquo;laquo; of mastik. Daarover wordt een compres, in Goulards^ioater nat-gemaakt, gelegd, en het een en ander door eenen rondgaanden zwachtel om het been vastgemaakt. De wond wordt vervol-gens, na dat het been is afgeschilferd, op de gewone wijze genezen. (Zie het hoofdduk over de JFonde/t.)
-ocr page 111-
73
BEN EN TWIKTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de zuclitige zweü'mg der achterJieeneii en der Bloed-gaMen.
De achterbeenen zwellen somtijds zuchtig op, hetwelk van onderen, boven hct kootgewricht, begint en zieh naar boven nitetrekt. Men noemt tlit ook het Uoeijen der -bee­ilen. Somtijds is deze zwelling slechts gering, doch niet zelden wordt zij zoo uitgebreid, dat zij, längs het been, over het kniegewrioht, tot aan de dij gaat. Dit ongemak wordt van de ontstekingachtige zwelling der beenen, wel­ke bij den Pezenklap plaats heeft, daardoor onderscheiden, dat het niet, gelijk bij dezen, pijnlijk bij het aanraken, en ook minder gespannen is, terwijl het opdrukken inet den vinger eene kuil in de deelen nalaat. Ook is de Pezenklap of Nerf een gebrek, hetwelk gewooulijk aan de voorbeenen, en slechts zeldzaam aan de achterbeenen voorkomt. De zuchtige zwelling wordt vooral des winters waargenomen, wanneer de Paarden op stal lang stil staan; zonder, van tijd tot tijd, gebruikt of afgereden te worden. Vooral heeft dit plaats, wanneer de Paarden, in den herfst, veel gele-den hebben, in het koude en natte weer buiten hebben ge-loopen; waardoor de huid-uitwaseming belet is, en zij düs ongezond op stal komen.
Ontstaat nu de dikheid der beenen alleen uit gebrek aan genoegzame doorstraling der vochten, uit hoofde van te weinig beweging, en is zij slechts boven het' kootgewricht zigtbaar, waarbij het Paard, voor het overige volkomen ge-zond is, alsdan zal dit ongemak spoedig verdwijnen, wan­neer aan het Paard, van tijd tot tijd eene matige beweging wordt verschaft, terwijl men de gezwollen beenen dikwijls wrijft met stroo, om den omloop der vochten te be vorde­ren, en hen tevens wascht men koud water, waarbij men ook eenig zout en brandewijn voegen kan.
Doch is de zwelling sterker, en tot aan het kniegewricht, of zelfs daarboven, opgeklommen,—toont het Paard daar-bij tevens teekenen van ongezondheid, zoo dat het niet vol-gens gewoonte eet, en de hnid tevens gespannen of stijf is, en-z.^ zoo mag men vooronderstellen, dat het zoogenaara-de kwade Stoffen heeft, welke zieh naar de beenenquot;zetten.
4
-ocr page 112-
74
In dit geval moet er eene fontenel aan de dij gezet wor­den. Men wrijve het gelieele ligchaam dagelijks met stroo, waardoor de huid losgamp;naakt, de uitwaseming hersteld en het ligchaam dus van teruggehoudene, nadeelige, stoifen bevrijd wordt, De opgegevene uitwendige behandeling dient hierbij insgelijks te worden in het werk gesteld. Men geve daarbij ter bevordering der spijsvertering en verbetering der vochten het volgende geneesmiddel: Neem: Valeriaan-wortel,
Boode Genüaan-ioortel, van ieder acht looden. Valkruid, vier looden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;/
Genever-bezien, twaalf looden. Meng alles, tot poeder gestampt zijnde, onder elkan-der.
Van dit Poeder wordt het Paard, dagelijks. diie malen, twee looden over het voeder gegeven.
Zijn de beide beenen in denzeifden trap gezwollen: zoo moet ook aan de beide dijen eene fontenel gezet wor­den.
Somwijlen zijn ook de bloedaders aan de achterbeenen, vooral in den omtrck van het kootgewricht, hier en daar, gezwollen of uitgezet, welke zwellingen men aderspatten of hloedgdlen noemt. Deze ontstaan door eene plaatselijke verzwakking der rokken dezer vaten, door uitwendige oor-zaken, als kneuzing, rekking of drukking enz. Volbloedig-heid kan daarbij tevens aanwezig zijn, waardoor de uit-zetting der vaten verergerd wordt. Daar het bloed, in de uitgezette vaten, uithoofde van hare verzwakking, wordt opgehouden, geeft znlks tot verdikking en stilstand daarvan aanleiding, en wanneer zoodanige bloedgallen groot worden, zijn zij pijnlijk, en min of meer hinderlijk aan de bewe-ging van het kootgewricht.
In het begin kan men men de bloedgallen door verster-kendo en ontbindende middelen verdeelen; welke in het begin van dit hoofclstuk, ter verdrijving van de zuchtige zwelling der beenen, opgegeven zijn. Men kan hiertoe ins­gelijks eene wassching bezigen van brandewijn, waarin zeep is opgelost. Bij eene plaatshebbende volbloedigheid, kan hare vermindering door eene aderlating van dienst zijn.
-ocr page 113-
75
Wanneer het bloed in de uitgezette aders verdikt is, zoo dat de zwellingen zieh, door de voorgestelde midde-len, niet laten verdrijven, alsdan moet men de bloedgallen genezen, door de ader te openen en het gestolde bloed te entlasten. Men maakt dan, met eene histoerie, eene in-snijding, ter lengte van een' halven duim, in de uitgezet­te ader, en drukt het bloed daaruit. quot;Vervolgeus bevoch-tige men een vierdubbelden drukdoek in sterken brandewijn; bevestige dien door middel van eenen zwachtel op de wond: welk verband dagelijks vernieuwd moet worden, en waarmede men tot de genezing der wond kan aan-houden.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Zwammen.
Onder den naam van zwam, kreupeltas of ligger, verstaat men een veerkrachtig of celachtig gezwel, hetwelk eerst zacht is, maar vervolgens vaster wordt, en dan eene ver-dikte, somwijlen naar visch-kuit gelijkende, stoffe bevat. Het ontstaat aan zoodanige deelen, alwaar eene gedurige drukking plaats heeft, door de kneuzing, welke daardoor wordt te weeg gebragt, en waarvan eene uitstorting van vocht en verbarding der Iraid het gevolg is. Zulks is dik-wijls het geval bij Paarden, die de gewoonte hebben, om altijd met het achterdeel van het voorbeen, juist te-gen den elleboog, op den binnensten tak des hoefijzers te rüsten, waardoor aan die plaats een ligger ontstaat, welke stol-zicam, genoemd wordt. Ook komt zij wel aan de knie voor, en draagt alsdan den naam van hiie-zimm of hiip. Dit gezwel geeft niet alleen een kwalijk aan-zien, maar kan ook somwijlen nabij het gewricht zitten-de, aan de vrije beweging des beens meer of min hin-derlijk zijn.
Om de zwammen te verdrijven, bediene men zieh van de scherpe zalf, welke op biz, 54 en 55 is voorgeschreveu. Hier-yan wordt alle dagen eenmaal en daPdrie dagen na elkander, iets op de zwam gesmeerd; yervolgens late men haar ou-
4raquo;
-ocr page 114-
76
aangeroerd zoolang daarop zitten, totdat zij van zelf af-valt. Gewooulijk valt het haar mede uit. Zoodra het evenwel wederom aangegroeid is, moet de zalf op nieuw op de zwam ingewreven worden, dewijl de zwam zelden na de eerste maal geheel weggaat. Ziet men dat de zwam telkens vermindert, zoo moet men deze handelwijze zoo laug aanliouden, totdat zij geheel verteerd is. Is de zwam door de drukking van den tak des hoefijzers ontstaan, zoo meet men, bij het beslaan, de takken in het vervolg zoo rigten, dat zij de vorige plaats, als het Paard ligt, niet wederom aanraken, of wel het ijzers zonder takken laten onderleggen.
Somwijlen blijft er, na voorafgegane kneuzingen, waar-bij eene uitstorting van vocht onder de huid plaats heeft, en waarvan de genezing verzuimd is, een uitpnilende zak over, waarin men het water voelen kan. Wordt zoodanig vocht niet outlast, en het gezwel verder verdeeld, zoo droogt de vcrslapte huid eindelijk tot eene zwam uit. Men moet daarom het vocht entlasten, door den zak, aan de onderzijde, met de punt van een mes of lancet te ope-nen; waarna de plaats met de hovengemelde zalf, op de-zelfde wijze, wordt ingewreven. Men laat de zalf onaan-geroerfl daarop zoo laug zitten, totdat zij van zelf afvalt. Mögt er na de verdeeling van het gezwel nog eene kleine verharding overblijven, zoo moet men de zalf daarop nog eens inwrijven.
Men kan zieh hiertoe ook bedienen van de volgende zalf, welke, drie dagen na elkander, op de zwam wordt inge-m-even.
#9632;JSeem: Tot poeder gestampte lange Feper, EupJiorbimn, van ieder twee looden. Spijk-olie,
Terpmüpi-olie, van ieder twee looden en eenvie-rendeel lood. • Salpetcr-zmr, een vierendeel lood. Meng het onder elkander.
1s de: zwam te gvoot of te zeer veronderd en verhard, om door de straks opgegeveue middelen, verdreven te wor­den, zoo blijft er niets anders overig, dan haar door het mes'weg te nemen, waarna de wond, op de gewone wijze,
-ocr page 115-
77
tot genezing moet worden gebragt. {Zie het hoofdatuk over de wonien.) Omtrent de genezing van het zwamgezwel, hetwelk aan de schüft voorkomt, door eene kneuzing aan dat deel, kan men nazien hetgene daaromtrent bij de be-handeling van de beleedigingen, te weeg gebragt door het drukken des zadels, op blz. 31, gezegd is. (*)
DEIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Mok.
De Mok bestaat in eene roosachtige ontsteking aan de beeneu, waarbij eene scherpe, waterachtige somwijlen stin­kende, uitvloeijing van vocht plaats heeft. In een ligten graad plaats hebbende, en zieh alleen naar boven aan de knieen bepalende, wordt zij ook Rasp genoemd, terwjjl de eigenlijke Mok den omtrek der koot inneemt. Wanneer het haar aan dit deel, in plaats van effen en plat neder te liggen, even als de borsteis van een egel, in de hoogte en door elkander staat, wordt het ongemak een stridf- of egehvoet genoemd. Deze ongemakken zijn dus alleen in graad en nitwendig aanzien verschillende, doch wat hären aard betraft, gelijksoortig, altbans na aan elkander ver-want.
De Mok ontstaat doorgaans aan een of beide achterbee-nen, doch ook somwijlen aan de voorbeenen, welke daar-bij gezwollen zijn. Deze zwelling begint van onderen aan den vetlok en rondom de koot, terwijl zij zieh som-
(*; Beslaat de zwam geene brcetle oppervlakte, maar zit zij los, en kan men haar geheel omvatten, zoo wordt zij ook, op eene goschikte wijze, door afbinding weggenomen. Men brengt, tot dat einde, ecu storken band daarachter, en trekt ilezcn zoo sterk mogelijk aan; de band wordt, elken dag, of om den twee-don of derden dag, naarmale hij iets losser is geworden, op nieuw aangehaald, en door een vasten knoop bevestigd. Hier-door wordt de toevoer van bloed naar de zwam belet, zoodat de voeding in het deel ophoudt, en zij dus, ua korter' of langerers tijd, afvalt.
.
-ocr page 116-
78
wijlen tot aan het bovenste gedeelte des scheenbeens, ja zelfs tot de dij uitstrekt. Voor dat de Mok uitbreekt, is het Paard neerslagtig, meermalen koortsig, en heeft dik-wijls den eetlust verloren. Uit de gezwollene deelen heeft vervolgens de bovengemelde uitvloeijing van vocht plaats, welke zieh als smerige of meer drooge korsten, of ook als een wit, droog, meelachtig stof op de huid zet. In het eerste geval noemt men het de gemone of vocMigc, in het laatste de drooge Mok. Somwijlen wordt het haar daarbij los en valt nit, zoo dat de huid kaal wordt, waarbij dan de uitvloeijing op die plaats ophoudt, doch bestendig vor­der voortloopt, zoo dat, Indien men het ongemak zijnen gang laat gaan, het meer en meer het been naar boven toe inneemt. Ook ontaardt het niet zelden, en neemt eene zwamachtige hoedanigheid aan, zoo dat er wratten op de zwerende plaatsen ontstaan, die bij de ligtste aanrakinghe-vig bloeden en niet gemakkelijk te genezen zijn. De zjvel-ling „en uitvloeijing zijn bij de drooge Mok doorgaans min­der sterk dan bij de vochtige, en deze is tevens, ofschoon langdurig, evenwel, in het algemeen, minder gevaarlijk dan de laatste.
De oorzaken, waaruif de Mok algemeen ontstaat, zijn uitwendige en inwendige. Tot de eersten behooren al de zoodanigen, welke eene sterke prikkelmg op de huid te weeg brengen, als onzuiverheden van klei, stof en morsig-heid des stals, welke, door nalatiglieid van borsteling, in het haar en op de huid, blijven hangen, koude en schaving der huid, wanneer het Paard, door modder en sneeuw, welke van boven hard en bevrozen zijn, loopen moet, enz. Als inwendige oorzaken der Mok kunnen worden aange-merkt, alle zoodanige omstandigheden, welke in staat zijn de gpsteldheden der voohten te bederven, als siecht voeder, aanhoudend buiten loopen in den herfst, wanneer het weer nat en guur is, natte weiden, het drinken van siecht water, afmattende arbeid, alsmede overgeblevene ziekte-stofTen, waartoe vooral eene, in het ligchaam schuilende, zinkingachtige of droes-stoffe (*) behoort, enz. Somwijlen
C) Pilger maakt van eene bijzondere soort ran Mok gewag, #9632;n-elko als een gevolg van den veislagen droes, zieh slechts aan don eenen voet rertoont, of, bijaldien zulks aan beiden plaats
-ocr page 117-
79
kan eene te groote volbloedigheid, bij Paarden die veel voeder krijgen en weinig arbeid verrigten, daartoe aan-leiding geven.
Ontstaat de vurigheid alleen door eenige der uitwendige oorzaken, zoo als opzigtelijk de Rasp meestal plaats vindt, dan geneest zij doorgaans door het wassclien met zout-water of pekel, met Goulards-water, of met eene ontbin-ding van vier looden gewone witte viiriool en even zoo veel cduin in twee of drie ponden water, waarbij tevens de zuivering der beenen door borsteling, of liever, door gedmig baden in het water, dient in acht genomen te worden, door welk middel alleen de JRasji niet zelden ge-heel wordt weggenoineu.
Bij de Mok, uit inwendige oorzaken ontstaande, meet men de ongesteldheid des ligchaams verbeteren. Men laat dus het Paard eerst, door het volgende middel, laxeren.
Neem: Gezidverde Aloe,
Room van Wynstem, xvlaquo;a Nieder twee looden, Jalappe-wortel, een half lood.
Alles tot poeder gestampt zijnde, maakt men daarvan met witte zeep eene pil.
Voor dat men het Taard deze pil geeffc, meet het in den zomer, drie dagen, met gras gevoederd worden; doch in den winter, meet het bevochtigd tarwen-meel en slechts weinig hooi hebten. Op den vierden dag geeft
heeft, den eenen voet veel sterker dan den anderen aandoet. Op het gozwollen deel broken met den vijfden dag blaasjes uit, welke een blaamvacluig aanzien bebben^en oen beider waterig (Lymphatisdi) vocbt bevatten. Hij is van meening dat het deze Mok is, welke de Engeischen the Grease noemen , van welke men heeft gewilcl, dat zij, door besmetting, aan de uijers der koeijen , de koepokken zoiule voortbrengen : Systematisches Hand­buch der theoretisch-praktischen Veterinär- Wissenschaft, Th. II sect; 2134. Giessen 1801.
Daar dit laatste stuk, zoo het schijnt, nog niet tot eene ge-noegzame zekerbeid gobrag* is , zoude bot voor de kennis omtrent het ontstaan der pokken bij de koeijen, wier overbrenging door inenting , zulk eene allerwelcladigste uitwerking op hotmenschdom heeft, van het grootste belang kunnen zijn, Indien onze kundige landlieden of veeartsen, dienaangaande opmerkzame nasporingen deden, waartoe zij toch doorgaans Bfeter dan de gewone Ge-neesheer in de gelegenheid gesteld zijn.
mmm.
-ocr page 118-
80
men liet, des morgens nucMeren, deze pil in, en houdt met het voederen, op de zoo even gezegde wijze, zoo liing aan, als de working der purgatie duurt. Het in-geven der pil kan, na verloop van acht dagen, nog een-mual herhaald worden. De uitwendige beliandeling blijft dezelfdc, als hier boven is opgegeven, met bijvoeging, in-dien de Mok reeds verouderd is, en de geheele koot, of zeli's eon gedeelte van het been heeft ingenomen, — waarbij het tevens stork gezwollen is, — men hot Paard eene fontenel aan de landen zetten moot. Tot wassching kan men zieh tevens bedienen van eene ontbindiug van een vierendeel lood bijlend zoid-zuur kwih in een pond kalkwate)' of ook van kalhcater op zieh zolf. Hoeft nu het Paard van do purgatie behoorlijke uitworking gehad, zoo geve men het vorvolgens, tor verbetcring der kwaadsappigheid, het volgendc middel:
Neem: Alandsicorlel,
Spiesglans, van elk een half pond, Zwavel, een viorendeol pond.
Tot poeder gebragt zijnde, wordt dit onder elkander gemongd, en het Paard daarvan, drie malen daags, telkens eenen gewonen lepel vol over het kortvooder gegeven.
Ontstaat de Mok na het doorstaan van zware vermoei-jenissen en geleden gebrek, waardoor het ligchaam ten eenen male verzwakt is, en het blood eene siechte, rotaohtige, hoedanighoid, dat is, eene neiging tot ontbinding'verkregen heoft, zoo moot men deze gesteldhoid door prikkelende en versterkende middelen, wegnemen. Men geve alsdan het vplgende:nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;
Neem: Poeder van Getdiaan-wortel, „ „ (renever-bezien, „ „ Kalmus-wortel, van ieder twaalf looden.
Onder elkander gemongd zijnde, diene men het even als hot voorgeschrevene poeder toe.
Daarbij kan men in ieder emmer drinkwator vier looden znurdeeg oplosseu; of men mengt daaronder vier looden azijn, of, hetgeen nog betor is, eon lood zwavel-zuur.
Door doze geneesmiddelen , worden de verzwakte spijsver-tering, welke daarmederaquo;altijd gepaard gaat, en de krachten over hot geheel verstärkt, zoowel als de rotachtige gesteld-
-ocr page 119-
81
heid des bloods verbeterd. Men moet het Paard dam-bij tevens van gezond en gemakkelijk verteerbaar voeder voor-zien; ten welken einde men hat de noodige hoeveelheid haver, met een gelijk gedeelte grof gemalen gerst, tot kort-voeder geeft.
Is er eene ziekte, als bij voorbeeld de drees, voorafge-
gaan, gedurende of na welke de aebterbeenen dik worden,
waarbij eene vocht-uitvloeijing aan de koot ontstaat, zoo
dient, bij voorkeur het volgende middel gegeven te worden:
,Neem: Kruid en de bloemen van Valkndd,
Valeriaan-wortel, van elk twaalf looden, Ammoniak-gom.
Bloem van zwavel, van elk vier looden, Spiesylans-lever, twee looden. Tot poeder gestampt en onder elkander gemengd zijnde, geeft men daarvan, 's morgens en 'savonds, telkens twee looden, over het kortvoeder. — In dit geval moet men de aanwending der, hierboven, opgegevenc uitwendige mid-delen, als van GouZards-wtAxst, de oplossing van viiriool en altdn in water enz. niet te vroeg in het werk stellen. Men kan dc beenen evenwel, ten alle tijde, met koud water wasschen of daarin baden. Eene matige beweging is, in al deze gevallen, voordeelig, dewijl aanhoudend stilstaan den toevloed der voehten naar de beenen bevordert. Morsigc beenen moeten nogtans vermijd worden. Het brengt veel ter genezing toe, dat het Paard goed opgepast wordt; waartoe vooral behoort het vlijtig borstelen der Imid, en het, lachten van den stal. Ook moet het Paard altijd op schoon stroo staan, enz.
Wanneer de Mok waargenomen wordt bij gezonde, vol-bloedige, Paarden, die veel voeder krijgen, terwijl zij ge­ringen arbeid verrigten, zoo moet men hun een gedeelte van het voeder onthouden, en meerdere beweging geven. Men kan him tevens eene aderlating van twee of drie ponden bleed nit de halsader doen, en hen doen laxeren, • eerst door het toedienen van vier looden wonderzout, tel­kens des avonds en des morgens, over het voeder. Nadat zij dit acht dagen gebrnikt hebben, geve men nog de, in dit hoofdstuk, voorgeschrevene, aivoerende pil. Is de Mok-verzwering reeds ingeworteld, zoodat zij diepe
t
-ocr page 120-
82
kloven gemaakt heeft, en er zieh vijgwratten, die een bruin, blaauw, of wit aanzien hebben en, dikwijls, tot de grootte van eene hazelnoot aangroeijen, daarbij vertoonen, waarbij de hoef, wegens deu vermeerderden toevloed van vocliten naar den voet, tegennatuurlijk aanwast, zoo kan zij niet tot geaezing worden gebragt, tenzij de verzwering vooraf een' zuiveren grond verkregen liebbe. Men bewerkt dit het best door aanwending van eene scherpe, blaartrekkende zalf. Voor dat men deze gebruikt, raoeten de korsten en de randen der kloven, indien zij hard zijn, door de vol-gende pap verweekt worden. Men neemt twee banden vol gemalen lijnzaad, een hand vol gestampt bokshoomzaad, twee kort gesnedene gekneusde uijen, en menge deze zelf-standigheden met eene genoegzame hoeveellieid honig tot eene pap. Deze legge men laauwwarm om het been, en herliale -zoodanigen omslag alle vier uren. Met voordeel kan hieronder eene hoeveelheid, bij voorbeeld een vierde gedeelte, Gotdarch-watcr gemeugd worden. Ziju nu de kor­sten genoegzaam geweckt en zacht gemaakt, zoo neemt men eerst zoo veel daarvan weg, als los zit, en smere nu eene zalf op de verzwering in, besfaande nit zes onsen varkens-remel en eene ons poeder van Spaansche vliegen. Zulks meet naar mate van de dikte der korsten, twee of drie dagen na elkander geschieden. Somwijlen is het vol-doende quot;de zalf slechts eenmaal aan te wenden, wanneer slechts de oppervlakte der verzwering daardoor zuiver ge­worden zij. Er ontstaat nu eene nieuwe korst, welke zoo spoedig mogelijk meet opgedroogd worden, hetwelk het best geschiedt, door er loodioil-zalf, met kamfer bereid, op te smeren. De ontstekiug-achtigo zwelling, welke de prikkeling dezer zaK, in het overige gedeelte van het been, te weeg brengt, wordt het best weggenomen door eene vlijtige wassching met laauwe goudglU-azijn. Bijaldien, na eenigen tijd, op de heelende plaats, op nieuw, eenige uitslag mögt ontstaan, zoo zal liet wasschen met de opge-gevene ontbinding van hijtend zoutzuur-hoik in kalkwater dezen verdrijven, en tevens voorkomen, dat hij wederom verschijne.
Men kan somwijlen de vijgwratten längs een' korteren weg genezen, door hen met een gloeijend of een gewoon mes
-ocr page 121-
83
weg te snijden. In het laatste geval moeten ook de raauwe plaatsen met een gloeijend brandijzer toegeschroeid worden, om het bloeden te stillen.
De drooge Mok wordt doorgaans door het wasschen met de op bladz. 79 voorgesohrevene middelen genezen; doch is zij hardnekkig, zoo kau zij door het opsmeren der ge-melde prikkelende zalf, in eene vochtigs mok veranderd en even als deze behandeld worden.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over den Overhoef.
De Overhoef of Least bestaat in eene harde zwelling, welke hare zitplaats heeft aan het gewricht des voets, dat door het koot- en kroonbeen wordt gemaakt. Hij is ken-baar aan eene verhevenheid dezes deels. Doorgaans doet hij zieh yoor in de gedaante van een wrong of plooi, een duim breed boven de kroon des hoefs gelegen. Hij wordt gevorrad door eene oneffeue uitzetlmg of uitgroeijing van de zolfetandigheid der genoemde beenderen, even als, ten opzigte van de spat, aan het soheeubeen, enz. (zie bladz. 70) plaats heeft, waarmede de aard des gebreks genoegzaam overeenkomt. Door de vorgrootiug van de oppervlakte des beens worden de banden, welke het koot- en kroonbeen vereenigen, alsmede de huid nitgezet, en de kroon gezwol-len. Somwijlen gaat deze zwelling rondom de geheele kroon, doch meermalen is zij slechts aan eene quot;of beide de zijden merkbaar, terwijl het voorste gedeelte daarvan vrij is. Het Paard gaat niet alleen aan dit ongemak kreupel, wanneer het zieh heeft geopenbaard, maar men neemt som­wijlen, zelfs voor dat het zigtbaar is, waar, dat het Paard, eenigen tijd, krexipel is geweest, zonder dat men daarvan de oorzaak heeft ontdekt; waarna dan de zwelling-langzamerhand verschijnt. Ook gaat de kreupelheid wel eens over, terwijl de uitpuilende verhevenheid bestendig grooter wordt. Meermalen gaat het Paard daaraan alleen kreupel in den draf, daar het in den stap niet hinkt. Dlaquo;
'
-ocr page 122-
84
oorzaken van dit leelijk ongemak zijn te zoeken in eene eigene vooze of sponsachtige gesteldheid des beengestels, gelijk ten aanzien vanhet ontstaan der spatis aangemerkt,— voorts in alle uitwendige oorzaken, welke een ontsteking-aclitigen toestand in de beenhoofdcn of het beenvlies kun-nen te weeg brengen, als zware kneuzing door het trappen op dit deel, of een slag, door zware krachtoefening des gewricMs, enz. Dikwijls ontwikkelt zicli ook de overhoef, even als de spat en andere been-gebreken, als van zelf, en liij dient mede onder de erfelijke gebreken te worden ge-rangscbikt. (*) Dit gebrek wordt meuigvuldiger aan de vdör-, dan aan de ackterbeenen waargenomen. Het Paard rust gewoonlijk op den gezonden voet, terwijl bet den zwakken voet voortzet.
De volkomene genezing van den Overhoef heeft sleclits zelden plaats, en is alleen mogelijk, indien hij vroegtijdig ontdekt wordt, wanneer de uitzetting nog niet zeer aanmer-keb'jk is. Men wasclit het gezwel, tot dat einde, twee malen daags, met het volgende middel, hetwelk, telkens voordat het gebruikt wordt, meet worden omgeschud:
jSTeem: Geest van Kamfer, acht looden, Terpenftjn-oKe, twee looden.
Meng het onder elkander.
Heeft men den Overhoef daarmede vijf of zes dagen ge-wassohen, zoo kan men drie dagen ophouden en, gedurende dien tijd, de plaats met lijn-olie of varkens-vet inwrijven; vervolgens wordt wederom met het wasschen begonnen. Mögt het haar hierdoor uitvallen, zoo meet men zieh daar-aan niet stören, maar zoo lang met het wasschen aanhou-den, tot dat de Overhoef genezen is. Is hij na verloop van drie weken niet genezen, zoo kan men met het was­schen ophouden, om een krachtiger middel te beproeven. Men wrijft dan, zoodra het haar eenigermate wederom over den Overhoef is gegroeid, twee dagen na elkander, telkens eenmaal, (lien in met de volgende zalf:
(*) In de verzaraeling van ziektekundigc voorwerpen derVee-artsenij school, wölke door mij wordt bijeengebragt, bevindt zieh het kroongewricht van een ongeboren Veulen, waaraan zieh reeds kennelijke sporen der ontwikkeling van den overhoef vcrtoonen.
-ocr page 123-
85
Neera: Spaansche vliegen ,
Gmi-euphorbium, van elk een lood, Operment, een half lood , Terpentijn-olie , twee looden, Varltens-reuzel, vier looden.
De eerste zelfstandigheden vooraf tot poeder gestampt zijnde, worden daarna onder de die en het vet tot eene zaK gemengd.
Deze zalf maakt, op de plaats, daar zij ingeivrevcn wordt eerst blaren, die vervolgens in eene korst veranderen; deze moeten onaangeroerd zoo laug zitten blijven, totdat zij van zelf afvallen. Neemt men nu waar, dat de overhoef, op deze wijze, verminderd, ofschoon niet geheel weggenomeu is, zoo kan dezelfde inwrijving nog wederom herhaald wor­den. Doch is het ongemak in denzclfden toestand gebleven, zoo bewijst zulks zijne hardnekkigheid, en dat ookdit mid-del niet in staat is, om het te genezen. Er blijft dan niets anders over, dan om, Indien hot Paard aan het gebrek kreupcl gaat, het te branden, waardoor de kreupelhcid dikwijls weggenomen wordt.
Men brandt dan, met het mes-vormig brandijzer, strckeu over den Overhoef, welke eene vingerbreedte van elkander verwijderd zijn, en* van boven naar beneden tot op de kroon des hoefs loopen. Het vuur moet hier voorts met dezelfde omzigtigheid aangewend worden, als in het hoofdstuk over de gallen en de spat voorgcschreven is. Drie dagen na het branden, kan het Paard, Indien er gelegenheid voor-hauden is, tweemalen daags, een kwartier uurs, in het water geleid worden: kan zulks niet gesehieden, zoo plaatso men den gebranden voet in een emmer met water, en wil het Paard zulks niet verdragen, zoo bevochtige men de ge-brande plaatsen dikwijls met eene natte spons, tot zoo lang dat de gebrande wenden geheel genezen zijn. Duurt dit te lang, zoo kunnen zij ook dagelijks verbunden worden met eene wiek, besmeerd met de ägyptische zalf, waaronder een weinig roode Kwikkalk gemengd is, of ook met de groene heelzalf, welke op bl. 31 is voor-geschreven.
Gedurende den tijd, dat de hier opgeschrevene genees-wijzen worden aangewend, moet het Paard van den arbeid
-ocr page 124-
86
Ycrschoond en, om beweging te houden, alleen, #9632;van tijd tot tijd, in den stap rondgeleid worden.
Vljr EN TAVINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de verzieeringen.aan de Kroon.
Er ontstaan aan de kroon des hoefs verzweringen, welke hat gevolg zijn van de uitwendige beleedigingen dezes deals, of van aane verzameliug van attar in den voat, welke aan de kroon nitbreekt.
Hat gebeurt zeer dikwijls, dat hat Paard zieh met den eenon voat op da kroon das anderen treedt, batwelk/iroolaquo;-beirappmg genoenid wordt. Is hierdooi da hoorn van da kroon eenigzins losgagaan, zoo moet hij, zoo verre hij los is, weggesueden worden; want suijdt men den losgetreden hoorn niet tot op het gezondc en vastzittende deel weg, zoo zet zieh ligtalijk modder of zand daar achter, en er ontstaat eene verzwering aan de kroon. Men kau de getrapta wond dagelijks eanmaal met een meugsel van gelijke deelcn inkt an water bevoclitigen, totdat zij geueaen is. Daze zelfde geneeswijze kan in het werk worden gesteh!, bijahlien zoo-danige beleediging aan de kroon, door andere, uitwendige oorzakan, is te weeg gebragt.
Er ontstaat bij de l'aarden, doch vooral bij de Veulens, welke in aanhoudend nat weder in de weide loopen, als-mede bij Paarden, die des winters veel in ontdooide sneeuw en in eenen diepen grond moeten verkeeren, een outsteking-achtig gazwal boven da kroon van den hoef tot aan het kootgewricht, waaraan het dier da hevigste pijnen lijdt, waarom het den voet niet op den grond dürft zetten. Daze ontstekingachtige zwelling van den voet wordt algemeen de ?laquo;;o|/'genaamd. De pijn, welke dit gebrek veroorzaakt, kan #9632;niet weggenomen worden, weshalve men trachten moet hat gazwal zoo spoedig mogelijk, tot rijpheid te brengen, dawijl alsdan, door de ontlasting des etters, alle pijn ophoudt. Men moet het gezwel dus, elkan dag, eonmaalmat ganzen-vet, of bij gebrek daarvan, met varkensreuzel, insmeren.
-ocr page 125-
87
Is het liierdoor tot voldoende rijpheid gebragt, zoo dat het kan geopend worden of wel Yan zelf doorbreekt, hetwelk gewooalijk in de koot, doch ook somwijlen aan de zijden van, of voor op de kroon gescluedt, zoo vloeit er eene bruine, dünne, stinkende etter nit. Breekt het gezwelvan zelf open, zoo wordt daai'bij ook een stuk der huid los gemaakt. Valt dit niet van zelf af, zoo meet het met de sclmar, bistoerie of met een gewoon scherp mes afgesnedeli en de wond dagelijks eenmaal verbonden worden met de groene zalf, welke op bl. 31 is voorgeschreven, waannede men tot de volkomene genezing toe kdfi aanhouden.
Wanncer de gemelde verzweringen, hetzij deze door het trappen op de kroon of andere beleediging, of door het beschreven ontstekingachtig gezwel zijn te weeg gebragt, zieh op de kroon mogten hebben uitgebreid, zoo onstaan er dikwijls holligheden onder den hoorn. Men moet alsdan met de Sonde (Fl. I. Ykj. 10) of bij gebrek daarvan, met een' duimen stok, de openingen zoeken, waaruit de etter voorkomt, en deze, tot op den grand, met een klein, rond gloeijend ijzer, uitbranden, waaitoe het somwijlen noodig is, dat de openingen, vooraf, met de bistoerie behoorlijk vevwijd worden. Veeltijds behoeft men, bij deze gebrande wonden, geene middelcn tor genezing aan te wenden, dewijl zij van zelve heelen. Anders kan men daartoe gebruik maken van een mengsel, bestaaude uit een lood terpentijn-olie en vier looden brandewijn, waarvan, eenmaal daags, iets in de wond ' wordt gegoten, tot zoo lang, dat zij is genezen, tevens zorgdragende, dat er zieh geene vuiligheid in zette, hetwelk de genezing vertraagt.
Is men somwijlen niet genoegzaam verzekerd, of de ver-zwering aan de kroon door uitweudige oorzaken ontstaan zij, zoo moet men aan dezelfde zijde, regt onder de ver-zwering, nabij den rand van den hoorn, in de zool des voets, eene opening maken, om. de oorzaak nader te kunnen ontdekken. Bevindt zieh alhier etter, zoo moet de zool zoo verre weggenomen worden, als zij door den etter los-gemaakt is^ want, in dit geval, mag geenszins de geheele zdol uit den voet ^enomen worden. In de wond giet men het zoo even opgegeven mengsel idt brandewijn en terpentijn-olie bestaande, bedekt de wonde met droog
ICiK
-ocr page 126-
88
werk, en maakt ter bevestiging een verband om den voet.
Wordt er geen etter in den voet gevonden, zoo kan men zeker wezen, dat de verzwering door eene uitwendige oorzaak aan de kroon is veroorzaakt geworden.
Somwijlen komen er bij de kroou-verzweringen gi'oote sponsachtige uitwassen te voorschijn. Men kan trachten deze weg te nemen, door er dageüjks iets op te strooijen van een poeder, bestannde uit vier deelen gebramden aluin en een deel roode hcikkalk. Hierover legt men wieken van werk, bevochfjgd in eukel kalkwater, of ook in kalk-water, waarin op leder pond, een vierendeel loods bijtend zoidzuur is opgelost; ook kan de BgypUsche zalf Her som­wijlen dienstig zijn. Worden deze middelen niet voldoonde bevonden, om het sponsaobtig of wcolderig vleescli te be-dwingen, zoo kan men het eenmaal daags, met den Jiel-schen steen oppervlakkig aanraken j daar dit middel evenwel zeer kostbaar is, kan men, in de plaats, tot lietzelfde oog-merk, gebruik iiiakÄi van liet brandijzer {PL II. Fig. 3), waarmede men, nadat het rood gloeijend gemaakt is, het wilde vleesch, eenmaal daags,- even aanraakt; hchvelk tot zoo lang herhaald moct worden, dat het niet ineer zigtbaar is, en de verzwering eene gelijke en zuivere oppcrvlakte verkregen hebbe; zij wordt dan verder door de Bgyptkche zalf tot genezing gebragt, waarbij het dikwijls zuiveren der wonden, döor wassching met koud water, niet moct veron-achtzaamd worden. Men kan ook de sponsachtige uit­wassen, längs een' korteren weg, met een gloeijend mes wegsnijden. Dit kan ook geschieden met een ander mes, doch alsdan moet men terstond een gloeijend ijzer bij de hand hebben, om de groote menigte van sterk bloedende vaten er mede toe te schroeijen. Op welke eene wijze men, voor het overige, zieh te gedragen hebbe, in het geval, alwaar zieh etter in den hoef verzameld heeft, zal in het volgende hoofdstuk geleerd worden.
-ocr page 127-
ZE3 EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Ferzwering in den voei of den Etterhoef.
Wanneer er ontsteking in de inwendige deelen van den voot ontstaat, waardoor vevettering geboren woixlt, zoo maakt deze, Indien hij geen uitgang door de hoornzool vindt, verschillende wegen en holligheden in de vleesachtige deelen des lioefs, en dringt eindelijk aan den rand van de-s;en of de kroon uit. Zoodanige vevettering is doorgaans het gevolg- van verplaatsiug eener ziektestof, als van den zoogenaamden verslagen droes, of eener zinkingachtigo {rken-matisehe) stoffe, naar den voet. Deze is daarom met zelden het gevolg eener verwaavloosde of verkeerdelijk behandelde bevangenlieid. Ook kunnen kwetsingen der zool, zoo als in het vorige hoofdstuk is opgegeven, of verzakking van etter bij de vcrzweringen aan de kroon des hoofs, te weeg gebragt door uitwendige bcleedigingcn, daartoo aanleiding geven.
Men kent dit ongemak vooral daaruit, dat het Paard den aangedanen voet niet dürft gebruiken, deze zweit tevens om de kroon en aan de koot sterk op, en is heet. Daar het te vieezen is, dat, in dusdanig geval, de etter zieh reeds door den geheelen voet heeft vorbreid, of zulks zal doen, zoo is het noodzakelijk de hoonizool nit te trekken, om daardoor een vrijen uitgang aan den etter te verschaf­fen, en voor te komen, dat de gewrichtsbanden, kraak-beenderen of het hoefbeen niet door een ongeneeslijk bederf worden aangedaan.
Om deze pijnlijke kunstbewerking, op de geschiktste wijze te verrigten, moet de hoornzool, vier en twintig uren te voren, door het opsmeren van een mengsel van koemest, lijnolie en keuken-zout verweekt worden; waardoor dc hoorn zieh betör laat snijden, hetwelk de bewerking minder pijn-lijk maakt. Hierna wordt de hoornzool met het veeg- of hoefines dun afgewerkt. Vervolgens wordt zij, met den hoek van hot veegmes, van den wand des hoefs tot op het bleed, gelijk men zegt, dat is, tot op de vleeschzool los-gesneden, en wel zoo, dat men daarmede van den toon begint en aan het achterste gedeelte des voets eindigt. In-
lABUi
-ocr page 128-
90
ilien men slechts de halve zool behoeft uit te nemen, zoo geachiedt dit losmaken iilleen aan de eene zijde, doch trekt men de geheele zool uit, zoo moet zulks aan beide zijden plaats hebten. Na moet het Paard in den noodstal quot;Wei vastgeraaakt worden: men legt een band, in de koot, stijf ein den voet, ten einde de toevloed van bloed daardoor belet worde. Alsdan snijdt men met eene stevigebistoerie, de zool, längs den straal, van voren naar achteren, op zijn hoogst, ter diepte van anderhalve lijn, door, vvaarbij men het mes altijd eenigzins naar buiten rigten moet. Is dit alles geschied, zoo brengt men voorzigtig een plat stuk ijzer of staal, voor aan den toon, tusschen de hoorn- en vleesch-zool, ligt daarmede een gcdcelte der eerste, ter lengte van een duim, van de vleesoh-zool, los, en drukt dit losgemaakte stuk, zoo veel mogelijk is, omhoog. Men vat het dan met eonen stompen nijptang, en trekt de ge­heele hoornzool, in eene regte strekking, van voren naar achteren, af. Uit losrukken gcschicdt gemakkelijker Indien de veroeniging der hoornzool met do vleeschzool, door den etter of andere vochten, reeds aamnerkelijk is afgescheiden. Bbjft er hier of daar nog lets van de hoornzool aan den wand des hoofs hangen, zoo moet dit zorgvuldig wegge-nomen worden, zoodat de vleeschzool geheel zuiver en ontbloot verschijne. Nu laat men de oudcrbinding der koot los en laat de vleeschzool tamelijk bloeden. Houdt het bloe-deu niet op, of is zij te sterk, zoo stilt men haar door brandewijn op de wond te gieten. Is dit niet voldoende om het bloeden te stempen, alsdan moet men de vaten met het platte brandijzer, dat rood gloeijend gemaakt is, voorzigtig toeschroeijen. Men verbindt den ontzoolden voet vervolgens dagelijks met kussens van werk, bevoclitigd in gebjke. deelen gees tig aftreksel van mirrhe, aloe en terpen-iijurdlie, welke onderquot; den voet, door middel van een stuk leder of hoedenvilt, hetwelk met eenige nagels, aan den hoef bevestigd wordt, los worden vastgeliouden. Zijn er, door den etter, holligheden in den voet gemaakt, zoo moe-ten deze telkens, bij het verbinden, met het voorgeschreven vocht, ingespoten worden.
Gewoonlijk duurt het diie of vier maanden, eer er zieh eene nieuwe hoornzool behoorlijk gevormd heeft. Zoo lang
-ocr page 129-
91
moet dus het Paard van den arbeid verschoond blijven. Ook zelfs, wanneer de zool reeds redelijk dik, maar nog week is, moet men den voet, van onderen, met een grof vilt bedekken, en het ijzer daarover leggeu.
Somwijlen verliest het Paard, bij de verettering in den voet den hoom of hoef; hetwelk men onthoeving of de hoornval noemt. Dit is niet zelden een hulpmiddel der natuur, waardoor de Veearts toegang tot de verzwering krijgt. De nieawe hoef groeit, na eenige maanden, weder aan; in dit geval, wordt het ongemak het grondigst gene-zen. Is het kleine voetbeen aangedaan, zoo is de herstel-liug meer twijfelachtig: doch het ergst van allen is, wanneer het halvemaanswijze beentje, dat in de holligheid des kleinen voetbeens ligt, door bederf aangedaan is, dewijl alsdan ge-woonlijk alle hulp vrucliteloos is, vennits in dit geval, ook de banden en buigende pezen van den voet grootcudeels altijd mede bedorven zijn.
ZEVEN EN TWINTIGSTE IIOOFDSTÜK.
Over de (jeireJcen der Voetzool.
I. Over het verhallen der Voeten, of de gekwetste Zool.
Bij sommige Paarden verheft zieh de voetzool min of meer naar buiten, zoo dat zij, in plaats van uitgehold te zijn, veeleer eene platte of wel gewelfde oppervlakte vormt, waarbij de onderranden van den hoorn kort zijn, en zieh niet genoeg beneden de zool uitstrekken. Men noemt zulke Paarden, volhoevig of volvoetig. Het valt gemak-kelijk te begrijpen, dat, bij zoodanige gesteldheid van de voetzool, welke daarbij ook doorgaans zeer dun is, zij op harde, oneffene, wegen, vooral in den winter, op eenen bevrozen, bultigen grond, ligtelijk eene kneuzing moet on-dergaan, waardoor het Paard pijn gevoelt en hinkt. Dit gebrek wordt het verhallen of verteilen der voeten genoemd,
-ocr page 130-
92
gelijk het aan sommige oorden onder den naam van siol bekend is. Het Paard treedt als dan niet regt op den voet, maar vaakt den grond slechts met den toon aan. Ook wordt or, bij het opleggen der -vlakke hand op den straal of bal der voetzool, eene vermeerderde wärmte, als een gevolg der plaatshebbende ontsteking, in dat deel waarge-nomen. Neemt men nn daze teekenen waar, zoomoetmen den straal met een hoeftnes dun afsnijden en aan beide zijden daarvan, in de lengte, eene insnijding maken van een duim lang, doch zoo diep, dat zij sterk bloedt; cok kan men, achter den bal, dric of vier insnijdingen maken, welko insgelijks moeten bloeden.. Door dcze blooding nit de straalvatcn wordt de ontsteking in dc voetzool vcrmin-derd. Nadat het bloeden heeft opgohouden, kan men den geheelen voet in frisschen koemest of ook in versehe leem, met aziju bevochtigd, zetten en een verband daarom leg-gen, door welke behandeling het ongemak doorgaans sjioedig geneest. Indien het doen der insnijdingen verzuimd wordt, zoo gaat de ontsteking dikwijls tot verzwering over, en cr wordt ettor onder den straal geboren, waarbij hij somwijlen gcheel en al wordt losgemaakt. Snijdt men hem alsdan niet zoo verre weg, als de etter is doorgedrongen, zoo dringt deze tot onder dc zool, waaruit eene langdurige, rottige, verzwering geboren wordt.
Daar bij volvoetige Paarden, de vleescli-zool laag zit, moet de smid, bij het bcslaan, in het afsteken der hoorn-zool, voorzigtig te werk gaan, dewijl anders met hethoef-raes, ligtelijk daardoor been geveogd en de vleesch-zool beschadigd wordt. De volvoetigheid is een gebrek der Paarden, waarop men bij het koopen wel mag letteu, de­wijl daarbij hetzelfde ongemak der verballing telkens we-derom ontstaat, zoodra het Paard slechts op ruwe en harde wegen moet loopen, men kan cut alleen eenigzins voor-konien, door, bij het beslaan weinig van de wanden des hoefs, en aan de dragten zoe veel weg te snijden, dat de straal goed op den grond dnikke, om aldns het toon-ge-deelte des voets, zoo veel mogelijk, van het dragen des ligchaams te verschoonen. Om dezelfde reden moet men het volhoevige Paard ijzers geven, zonder kalkoenen,£f met zulke, welke zeer klein zijn. — Men dient ook het
-ocr page 131-
93
ijzer voor den volhoef iets breeder te maken dan gewoon-lijk, en tet gedeelte, dat de zool bedekt, moet hoi staan, meer of minder, naar mate het ongemak erger is. Een rondgaand of zoogenaamd balk of sluit-ijzer, doet, in de meeste gevallen, ter vcrmindering van de kreupelheid der vollioevige Paarden, als zij op harde wegen moeten loopen, de beste dienst. (*)nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;*
II. Over de Steengdlen.
Onder dezen naam verstaat men kwetsingen aan de voet-zool, welke bet aanzicn van roode of blaauwe vlekken heb-ben, en het gevolg zijn van uitstorting vanbloed, tusscheu do hoornachtige en vleesch-zool. Daze worden te weeg ge-bragt door hot drukken van spitse steenen of andere harde ligchamen op de voetzool, waardoor de bloedvaten der vleesch-zool onder hot gaan , gekneusd worden. De stecngallen heb-ben gewoonlijk hare zitplaats in den inwendigen hoek, na-bij den bal, nevens don straal der voorste voeten; soinwijlen zitten zij digt bij de punt dor vork , tegen den voorhoef, en
(*) Do volvoetlglieiJ is zecr dikwijls hot gevolg eenor voor-afgcganc ontsteking in den voct, waarbij ophooping en uitstorting van bloed, binnen den lioorndoos, heeft plants geliail, hetwelk zieh niet hecft kunnen ontlasten , noch opgenomen is geworden , en das altlaar blijft staan on uitdroogt of stolt. Door dezo stof , welke zieh tusscheu den hoornwand en het hoefboen bevindt , wordt niet alleen de verbinding dczer doelon verbroken , zoodat zieh tnssclicn doze somwijlcn eeno aanzicnlijke holügboid be­vindt , door de Franschen , mieren-hol {la fourmillaire) genoemd. maar ook ondergaat hot hoefbeen , ten gevolge daarvan, eene verplaatsing of vcramlerde ligging in don hoef Hut wordt door do gemelde stof, en vooral ook door den hoefwand, welke, ter oorzake dor ontstcking , niet zoldon eene aanmerkelijke verdik-king heeft verkregen, zijwaarts , doch nog nicer aan don toon, nedergedrnkt, on necnit daardoor die rigting aan, welke de voet­zool bnitengewoon vlak of wol bolrond doet worden , hetwelk voroorzaakt , dat het Paard , daar de zool, bij het treden gedrnkt words , fijn oin'.crvintU en krenpel gaat. #9632;—#9632; Dit ongemak vordere. als het nog in het begin is , eene eigene handclwijze , bestaande in het wegnemen van den hoornwand, ora de gemolde stof uit den hoef te verwijderen welke aileeu door een liekwamon VeehrM kan worden in hot work gcsteld. — Is het gebrek reeds veron-derd , zoo laat hot geene genczing toe.
-ocr page 132-
94
deze zijn de ergste. Slechts zelden trefit men haar aan in de inwendige hoeken of in de voorste voeten. Eene al te sterke afdunning der hoornzool, vooral het diep mtsnijden der hoe­ken, alsmede het iaag wegnemen van den onderrand des hoorns, zijn de meest gewone oorzaken, welke tot de gezegde kneuzing der zool aanleiding geven. Zij kunnen tevens ont-staan door te naauw beslSg, en een te sterken dwang des ijzers. Om deze reden treft men de steengallen zelden aan bij paarden, welke niet beslagen worden.
Men kent haar aan de volgende teekenen: het Paard vennijdt het gaan en zet den voet niet plat, maar op den toon neder, en het buigt de koot niet volkomen door, zoo dat het hinkt. Ook zal men op de plaats alwaar zieh de steengallen bevinden, bij hot bevoelen met de hand, eene meerdere wärmte bespeuren, dan aan het overige ge-deelte der hoornzool, hetwelk een gevolg van ontstekingis. Neemt men mi waar, dat het Paard aanhoudend hinkt, zonder dat aan het been of den voet uitwendig gebrek be-speurd wordt, waarnit de oorzaak der kreupelheid kan worden afgeleid, zoo moet men de voetzool onderzoeken, wanneer men haar, somwijlen, in de opgegevene kneuzing, of steengallen, vinden zal.
Om deze te genezen is het noodig, dat men zoo veel van de hoornachtige zool wegneemt, als voldoende is, om aan het uitgestorte, en somwijlen reeds gestolde, bloed nitgang te verschaffen. Men snijdt dus zoo veel daarvan weg, als de vlek of steengal beslaat, wanneer men ook meermiilen, op die plaats, een geelaohtig vocht, ook zelfs reeds etter zal aantreffen. Bijaldien hierdoor aanvcinkelijk een gedeelte der zool los mögt zijn geworden, moet deze worden weggesneden. In de wond giet- men brandewijn met terpentijn-olie, zoo als in het vorige hoofdstuk is aan-bevolen, of men besmeert de wond met Egyptkclw zalf, overdekt haar met droog werk, en maakt een verband om den voet, opdat er zieh geene onzuiverheden in den wond zetten. Om de ontsteking in den voet tegen te gaan, be-strijkt men de hoornachtige zool en den wand des hoefs, ter dikte van twee vingeren, met frissche koemest ofleem, hetwelk alle twaalf uren kan herhaald worden. Indien de vleesoh-zool in de wond der hoornachtige zool mögt lt;loor-
-ocr page 133-
95
dringen, zoo strooije men daarop, eenmaal daags, sen weinig, tot poeder gevallen, ongeleschte kalk. Nadat het Paard niet meer kreupel is, is het noodig, het een hoef-ijzer onder te leggen, waarvan de zijde, welke over de gemaakte opening in de hoornachtige te liggen komt, eenig-zins breed meet zijn. De ruimte tusschen het ijzer en de zool meet worden opgevuld met werk, opdat er zieh geene onzuiverheid in de wond zetten kan. Op deze wijze zal het Paard in staat zijn, zijnen arbeid te verrigten. (*)
III. Over den Kanher in den voet, of de Zoolrverrotting,
Dit gebrek, hetwelk ook wel de vijt of fik genoemd wordt, bestaat in een bedarf aan de voetzool, waarbij een vuil,. sponsachtig uitwas onder aan de hi el, maar nog meer aan de vork of den straal ontstaat, hetwelk eenige gelijk' heid heeft met eeuen weekachtigen hoorn, ter grootte van eene noot of ook wel als een hoenderei, en een ondra-gelijken stank van zieh geeft. Somwijlen is dit uitwaraquo; takachtig en heeft het aanzien van eene bloemkool. Men treft dit ongemak het meest aan bij Paarden, die zeer ruime en holle voeten en en eene wijde vork hebben. De. achtervoeten zijn daaraan meer dan de voorste onderhevig. Somwijlen neemt het gemelde sponsachtige uitwas zijnen oorsprong uit de pezen of gewrichtsbanden van den voet of uit het kleine voetbeen. In dit geval is het doorgaanraquo; ongeneeslijk en veroorzaakt eene kankerachtige of kwaad-aardige vevzwering in den voet, waardoor de zool bij stuk-ken wegrot en uitvalt. Als oorzaken, welke tot dit bederf aanleiding geven, kan men beschouwen het verzamelen van onzuiverheden, als mest of andere vuiligheden in den voet, waardoor de nitwaseming der zool wordt verhinderd, eu deze eene weeke, rotachtige gesteldheid verkrijgt. Dit heeft
(*) Als een middel ora dc steengallen te penezen, of het fje-brek te verbeterea, is het nuttig, dat men het Paard, des win­ters, de ijzers onder weg neemt, en hot dan op een voclitigen zandbodem laat staan , wanneer zij meermalen allengä verdwijnen , wegens gemis van den druk en de knelling des ijzers.
Ilaquo; IS
-ocr page 134-
V
96
het meest plaats, Indien de wanden des hoefs te lang blij-ven of er al tc hooge takken onder de ijzers gemaakt wor­den. Hierdoor blijft de straal niet alleen te ver van den grond verwijderd, waardoor hij vooreerst zijne bestemming verliest, cm den last des ligchaams van het dier mede te dragen, maar eck de voet daardoor hol an tot het ontvan-gen van soherpe, prikkelende, onzniverheden, die de hooru-achtige zelfstandigheden der zool aandoen, gesohikt gemaakt. Dat althans de verwijdering der voetzool van den grond eene voorname aanleidende oorzaak der rottige zool- of straal-verzwering zij, blijkt vooral daaruit, dat men deze minder waarneemt bij vlakhoevige Paarden, wier hoorn-wanden van onderen kort ziju, zoo dat de straal, bij lederen tred, den grond aanraakt. Van de verzwering, door het verballen der voeten, als eene uitwerking der volhoevigheid, wordt hier niet gesproken. Zij kan nogtans ook teven* het gevolg zijn van deze of andere verzweringen van den voet, die verwaarloosd zijn.
Het beste middel, om het gemolde uitwas weg te ne-inen, bestaat daarin, dat men het tot op de oppervlakte des straals, of zelfs, Indien het diepere wortelen heeft, tot in den straal wegsnijdt. Men verbindt de wond met Eyyp-tiscJie zalf, on zorgt toveus, dat de voet met werk gevuld werde, zoo dat daardoor eene behoorlijke drnkking werde te weeggebragt tegen den straal, wanneer het Paard op den voet staat, welke drnkking voor de genezing volstrekt noodzakelijk is. Bijaldien hot uitwas wederom aangroeit, kan men dit bedwingen, door het een en ander maal, met het roodgloeijend gemaakte, platte, brandijzer (PL II. Fig. 3.) aan te raken. Men kan het ook, eenmaal daags, met ongebluschte kalk bestrooijen, en daarover wieken leggen, met bovengemelde zalf bestreken, of ook werk, bevochtigd in eene ontbinding van bijtend zout-zunr-kwik in kalkwater, bereid op de wijze, zoo als op bl. 80 is voorgeschreven.
Bijaldien bij de vijt of den kanker in den voet, de zool ook rceds mögt zijn aangedaan, moet deze geheel of ge-deeltelijk worden xntgenomen en behandeld, zoo als zulks in het vorige hoofdstuk geleerd is.
-ocr page 135-
97
IV. Over liet intrappen van NageU of andere spit­ze Ugchamen im de voetzool.
Wanneer een Paard zieh vreemde Ugchamen, alsnagels, stukken ijzer of glas ia den voet treedt, zoo wordt deze daardoor meer of minder gevaarlijk gekwetst. Deze belee-(ligingen kunnen in drie veischillende ti'appen plaats heb-ben, eu worden, dienovereenkomstig, verdeeld in een-voudige, gemarlijhe en ongeneedijke nayeltrap.
1.nbsp; nbsp; nbsp;Dringt hct vreemde, spitse ligchaam, slechts door de hoornzool of even in de yleeschzool, zonder dat het daarin blijft steken, of wordt da vleeschzool bij het beslaan, door den smid, met het hoefines, bij het al te diep af-werken der hoornzool slechts oppcrviakkig gekwetst, zoo is deze wond zonder eenig gevaar. In de meeste gevallen is het alleen noodig te zorgen, dat er zieh, ten einde haar te doen heelen, geene onzuiverheden inzetten. Men kan eenige terpentijn-olie of eenig geestig aftreksel van mirrhe in de wond laten droppelen, eu den hoorn, door het be-strijken met traaij of olie, zacht houden, om haar volkomen te genezen.
2.nbsp; nbsp; nbsp; Indien het beleedigende ligehaaia zeer diep in de vleeschzool indringt, en daardoor de pezen, kraakbeende-ren, het hoefbeen of de banden van het hoefgewricht ge-raakt of doorgeboord zijn, zoo is zoodanige beschadiging gevaarlijk. Men kent zulks uit de pijnlijkheid, bitte, en belette working van den voet, welken het Paard optilt en tracht te versohoonen, en somwijlen ook aan de uitvloei-jing des lidvochts.
Ter genezing wordt liier, in de eerste plaats, vereischt, dat het vreemde ligchaam, Indien het nog in den voet mögt steken, dadelijk, op de meest geschikte wijze, uitge-trokken worden. Vorder moet de wond met eene stevio-e bistoerie behoorlijk verwijd worden, om aan den etter, wel­ke daarbij altijd geboren Wordt, eenen vrijen uitgang te verschaffen. Ook is het somwijlen noodzakelijk een gedeel-tc der zool weg te nemen. Men moet de wond met los zamen-gevouwen werk of vlas, in brandewijn en terpentijn bevochtigd bedekken, hetwelk onder den voet door middel eener hoede-vilt die los onder den hoef wordt genageld, kan bevestigd worden.
5
-ocr page 136-
T
98
De beenderen en kvaakbeenderen schilferen, onder dezo behandeling, gewoonlijk af, en de genezing volgt somwijlen, niettegeustaande vele moeijelijklieden, nog al spoedig. In­dien de gewrichtsbandcn beschadigd zijn, is het gevaar al-tijd groot, en dikwijls blijft het Paard, hetwelk op deze wijze door den nageltrap gewond is, altijd kreupel.
S. Wanneer deze beleecligingen verzuimd worden, zoo-dat de etter in den voet, uit gebrek aan cene voldoende opening, blijft staan, zoo wordt liet hoefbeen door bederf aangedaan. Zulks -n-ordt erkend aan den bloedigen, dün­nen etter, welke uit de wond vloeit, en een' bijzonderen, dikwijls ondragelijken stank bezit. Onderzoekt men liet been met de sende, zoo ondervindt men, dat de opper-vlakte raw en ouetten is. Daar er, in deze omstandigheid, weinig hoop op horstel is, moet men aan zoodanig Paard geene groote kosten aanwenden, maar het liever dooden. — Zoo lang het leeft, moet meu do wond behandelen, zoo als hier boven is opgegeven.
V. Over liet Vemagelen.
Hetgeen, tot dus verre, over het intrappen van scherpe ligchamen in de voetzool gezegd is, geldt ook omtrcnt het vernagelen bij het beslaan der Paarden; daar toch ook het indringen des nageis in de inwendige declen, of, gelijk men het noemt, in het leven van den voet, naar gelang der diepte en van de onderscheidene deelen, die daardoor gckwetst worden, dezelfde nadeelige gevolgen, do et geboren worden.
Wanneer het Paard, kort nadat het op nieuw beslagen is, begint te hinken, zoo moet het ijzer terstond wegge-nomen en ieder uitgotrokken nagel naanwkeurig bezigtigd worden, wanneer men aan den nagel, waardoor het Paard is vernageld geworden, eenen zwartnehtigen etter zal waar-nemen. Men moet het gat, waarin deze nagel gezeten heeft, in de diepte, zoo verre openen, dat men de etter ontdekt. In de wond wordt wat brandewijn en terpentijn gegoten. Voor het overige gaat men hierbij op dezelfde wijzc tc werk, als omtrent den nageltrap, in zijne verschilf lende trappen, voorgeschreven is.
-ocr page 137-
r
Vindt men, door het uittrekken des nageis, de plaats niet, waar het Paard vernageld is geworden, zoo moat men met een nijptang rondom stijf aan den rand des hoefs drak-ken en naaiwkeurig acht geven, wanneer het Paard pijn-lijk trekt; alsdan moet het nagelgat, hetwelk zieh op deze plaats bevindt, verwijd worden, zoodat de etter zieh kan entlasten.
Somwijlen gebem-t het, dat een nagel, welke een weinig te hoog gedreven is, sleohts eene drukking op het leven veroorzaakt, waardooi insgelijks het Paard, spoedig, na het beslaan, meer en meer begint te hinken. Indien zoodani-ge nagel niet wordt uitgenomen, zoo worden daardooront-steking, verettering en de overige toevallen te weeg ge-bragt, die hot vernagelen vergezellen.
Men kan, o]) het uitweudig gezigt, doorgaans aan de hoogte, alwaar de nagols in den hoorn uitkomen, wel we-ten,quot; wie daarvan de drukking te weeg brengt; eenevroeg-lijdige uittrekking is genoeg cm de vordere gevolgen voor te komen.
ACHT EN TW1NTIGSTE HOOFDSTUK,
Over den IIoornMoof of (jesclieurden lioef.
De gesdieurde hoef, ook Kwariier-voet geheeten, is ken-nclijk aan eene spieet in den wand des hoorns, welke ge-woonlijk van de kroon benedenwaarts loopt, en wel door­gaans alt;in de binnenzijde van den hoef aan de voorstevoe-ten. In enkele gevallen loopt deze scheur regt van voren van den toon tot aan de kroon, waardoor de hoef zieh ge-kliefd vertoont. Den voot, waaraan zulks plaats heeft, noemt men kalspoot of splijtlwef. Somwijlen is er meer dan eene spleet in denzelfden voet aanwezig. Gaat zooda-nige schein1 geheel door den hoorn, zoo wijkt zij, wanneer het Paard loopt, bij iederen tred, vaneen, hetwelk aan het bovenste gedeelte des hoefs of de kroon eene pijnlijke rek-king der huid en vliezige zelfstandigheid des voets veroor-zaakt, waardoor het Paard genoodzaakt wordt den voet te
5 *
J
-ocr page 138-
100
vcrschoonen of wel te hinken, hetgeen op een harden bo-dem altijd het ergst is.
De oorzaken van dit gebrek zijn gelegen in eene te groote dunheid en sprokheid van den hoorn, waardoor hij ligtelijk openscheurt. Zoodanige gesteldheid van den hoom is veeltijds het gevolg eener al te sterke dvoogheid, ont-staande nit gebrek aan vocht, hetwelk dien zacbt meet hou-den, waarom zij het meest plaats heeft bij Paarden die be­ständig op een' hoogen, droogen, bodem, of op stal ge-r houden worden. Eene al te sterke afrasping van den hoorn, bij het beslaan, maakt dien dun en zwak. Ook als het gevolg der bevangenheid kau de hoorn bersten, of bros wor­den, Indien de ziektestoffe in den voet slaat, en de noo-dige hulp daartegen verzuimd wordt.
De hoornkloven welke diep indringen zijn moeijelijker te genezen, dan die, welke niot doordringen. Dezulken, welke regt voor in den hoef plaats hebben, zijn minder ge-neeslijk, dan die zieh aan do zijden bevinden.
Om den gescheurden hoef te genezen, is het noodig, dat men het aangToeijen van den nieuwen, gezonden, hoorn, zoo- veel mogelijk, zoeke te bevorderen: want de eens ge-speten hoorn groeit niot wederom aan een. Hiertoe is de rust eene eerste voörwaarde, want: bijaldien het Paard, vooral op harde wegen, blijft loopen, zoo splijt de, op niemv aangegvoeide, doch teedere, hoorn ligtelijk wederom open. De scheur wordt, nadat hij met zeepwater, of heU geen nog beter is, met kalkwater, zuiver is uitgewasschen, met was digt gesmeerd. Men besmere den geheelen hoorn, tea einde dien week te houden, en den wasdom te bevor­deren, met eene eenvoudige zalf, bestaande uit varkens-reuzel, waarin kleingesneden nijen gebraden zijn. Alle veer* tien dagen wordt het hoefijzef, hetwelk, op zijn hoogst, met drie of vier nageis los aangehecht moet worden, afge-nomen, en zoo veel van den onderrand des hoorns wegge-sneden, als geschieden kan. Het Paard moet, gedurende al dien tijd, niet op een steenen, maar op een' aardenbo-raquo; dem, of op zacht stroo staan. Binnen vijf of zes weken Kai de nieuwe hoom ter lengte van, ten minsten twee duimen benedenwaarts aangroeijeu, en alsdan kan het Paard, op een' weekenbodem, dagelijks langzaam uitgereden of gelei'1 worden.
-ocr page 139-
101
Somwijlen gaat er met den hoornkloof tevens een over-hoef gepaard. Deze vordert dezelfde geneeswijze als in het hoofdstuk over dat gebrek Toorgesteld is, doch hij vertraagt de genezing van de hoornscheur.
Het beste beslag voor een Paard, dat hoomkloven heeft, is het Pantoffel-ijzer zonder takken, zoo dat het achterste gedeelte des voets op den grond kome te staan, waardoor de hoornwand, bij het nederzetten van den voet, minder te lijden heeft. (*)
(*) Om den hoorn-kloof in eens en volkomen te genezen, kan de navolgende kunstbewerking dienen, welke ik aan onze Vee-
_ artsenijschool reeds met een uumuntend gevolg in het werk heb doen stellen. Nadat de hoefwand door het besmeren met vet, het omslaan van koemest, klciaarde of lijnkoek met azijn ge-mengd, vooraf zacht is gemaakt, wordt hij met eeu rasp, over de oppervlakte der scheur eerst eenigzins dun afgewerkt. Als-dau snijdt men met een groefmes den hoorn voorzigtig tot op de vleeschzool door, van boven naar beneden werkende. Nu wordt de rand des hoornwands onder aan de zool losgemaakt; zulks behoorlijk geschied zijndo . wordt de rand met een ge-schikten tang gevat, en naar boven in eens van den vleesch-wand en de kroon afgerukt. Op de wond worden drooge wie-ken van vlas gelcgd, en deze, door een gesebikt voet-verband, bevestigd. Vervolgens wordt de wond, op de gewone wijze , ver-bonden. Om deze operatie te ondergaan, moet het Paard ter neder worden geworpen , om de kout wordt een band gelegd, ten einde eene Sterke bloedvloeijing te beletten Ook voorziet men den voet vooraf van een eigen, hiertoe geschikt, ijzer, hetwelk de 'plaats , waar de hoornkloof zieh bevindt, onbedekt laat,
,-pm na de operatie alle drukking te vermijden. Na verloop van weinige weken zal men bevinden , dat de plaats, alwaar de hoef­wand is weggenomen, allengs van boven rcgelmatig met den overigen hoef nedergroeit; en wederora met hoorn gevnld wordt, terwijl het geene kloof nalaat. Men kan den hoorngroei bevor­deren door de reeds aanbevolen middelen , waardoor hare zelf-standiglK'id zaclit-en week wordt gehouden. Met het gebruik des Paards moet gewacht worden, tot dat het weggenomen deel grootendeels is volgegroeid. Men kan het ook dan wederom een gewoon ijzer met läge, oi nog Hover, zonderkalkoonen ge-ven, en het eerst op eenea zachten bodem ea stapvoets gebmikstt.
L.
-ocr page 140-
102
NEGEN EN TTVINTIGSTE HOOPDSTUK.
Over de zwelling van den Kolter en onder den Builc.
De zwelling van den koker is van een' tweevoudigen, namelijk van een ontstekingacMigen of zucldigen aard.
De ontsteking van den koker wordt gekend aan de zwelling, roodheid, pijnlijkheid en vermeerderde wärmte dezcs deels. Zij wordt algemeen door nitwendige beleedi-ging te weeg gebragt, waarbij ook soimvijlen afscliaving of kneuzing plaats lieei't; doch meest komt zij voort door de aanhechting van onzuiverheden, welke door bare prikkeling ontsteking in de huid verwekken.
Ter geneziug wordt gevorderd, dat men de onzuiverhe­den met enkel water of ook met zeep-water afwassche, zoo dat het deel daarvau gehcel gezuiverd worde, hetwelk veel-tijds alleen voldoende is, om het ongemak weg te nemen. Doch geschiedt zulks hierdoor niet, en is, door de scherp-te der onzuiverheden, reeds eene etterachtige uitvloeijing geboren, waarbij kloven in het deel zijn iugevreten, of heeft er schaving der huid daaraan plaats, zoo meet het na voor-afgaancle zuivering, ecnige malen daags, met goulards-water gewasschen worden: ook kan men bet deel, eenmaal daags, bestrijken met eenige opdroogende zalf, als, bij voorbeeld loodunt-zalf met Kamfer bereid, of met eenvoudige loodzalf, (TJug. Nutritum.)
Is de koker sterk gczwollen, zonder dat daarbij de bit­te, pijn en wärmte aanmerkelijk zijn, terwijl, door hot drukken met den vinger, kuilen in het gezwollen deel na-blijven, zoo is de zwelling van een zuchtigen aard. Deze ontstaat door belette uitwaseming, of is het gevolg van #9632; voorafgaande ongesteldheden. Zoodanige züchtige zwelling' heeft ook somwijlen onder hot lijf plaats. liier is dus eene verzameling van waterachtige deelen in het celwijs-weefsel aamvezig, welke, uithoofde van de onwerkzaamheid der op-slorpende vaten, aldaar blijven staan. Men wassche de zwelling dikwijls met koud water, of met goulards-viaier aw gehamferden hrandemjn, tot gelijke deelen onder een ge-mengd. Ook helpt bier somwijlen het baden van het ge­zwollen deel met een sterk aftreksel van hooizaad in water.
-ocr page 141-
103
Helpt geen dezer middelen, zoo maakt men met een lancet, in de opperhuid des gezvvels, eenige schrapjes, opdat het verzamelde water zieh hierdoor langzaam kan entlasten. De gemaakte wonden worden vervolgens, door het was-schen met t/oulards-watev genezen. Als afdrijVend middel kan men het Paard om den derden dag, des morgens, nüchteren, een der volgende pillen ingeven.
Neem: Bourgondisc7ie liars, acht loodeu. Prunel-soiit, vier looden. Zicavel-Balsem, een lood.
Meng het te zamen en maakt er van drie pillen.
Na het ingeven der derde pil, kan men acht dagen wachten. Is het gezwel, in dien tijd, niet verdwenon, zoo kan de gift der drie pillen nog eens herhaald worden.
Daar de zuchtige zwellingen, indien zij uit inwendi­ge oorzaken ontstaan, doorghans een gevolg van zwakheid zijn, te weeg gebragt door het aanhoiidend buiton loopen in nat en koud weder, gebrek, of zware verraoeijenissen, enz. zoo kan men, ter verbetering der siechte ligchaams-gesteldheid, het volgende middel toedicnen:
Neem: Valeriaan-icortel,
Roode Geniiacm-Kortel, van ieder acht looden, Vulkruid, vier looden, Genever-hezliiti, twaalf looden.
Meng deze, tot poeder gestampt zijnde, onder elkander.
Men geeft het Paard van dit poeder, drie malen daags, twee looden over het voeder. Tevens zette men het Paard eene fontenel voor de borst. Het moot bij het verrigten van gematigden arbeid, van goed ligt verteerbaar, enruim voeder voorzien worden.
Heeft er bij dragtige merrien eene zuchtige zweüing on­der het lijf of op den uijer plaats, zoo moet men daarte-gen geene middelen aanwendeu. Deze verdwijnt na de ver-lossing van zelve,
-ocr page 142-
104
Deetigste hoofdstuk. Over de Breuken.
Wanneer eenig ingewand uit zijne natuurlijke ligging, naar buiten geweken is, en door de algeineene bekleedse-leu des ligchaams, bij wijze van een' zak, omvat wordt, noemt men zidks eene break. Deze is op liet gezigt eu gevoel kennelijk aan een zaclit gezwel, hetwelk zicb door nitwendige di-ukking geheel of gedeeltelijk laat terug bren-gen. De meest gewone breuken ziju de lies-hreuh, balzaks-hreuk en de navelbreuh. De balzaks-breuk versehilt alleen daarin van de lies-breuk, dat de ingewandon, bij de eerste, door den ring, waavdoor de ballen en de zaadstreng naar btdten gaan, wanneer deze met goed gesloten is, met deze deelen, in den balzak ucderdalen, terwijl dit, bij de laat-ste breuk, slechts' tot in de lies plaats lieeft. — Hare genezing is alleen, in sommige gevallen, door de operatie der ontmanning of castratio, mogelijk, daar men geene ge-scliikte verbanden bij liet Paard kan aanleggen, om de breuk binnen te houden. Het Paard wordt tot dat einde neder-geworpen, en de beenen even als bij de ontmanning ge­benden en bevestigd, moetende het dier met het achterdeel aamnerkelijk hooger liggen, dan met het voorste deel. Nu brengt men eerst de breuk binnen den bulk terug, opent dan den balzak, en verrigt de castraHe op de gewone wijze. De houtjes, welke hier gebezigd mocten worden, om den zaadstreng en tevens den breukzak te omvatten, moeten wel bevestigd, en iets nader aan den buik gebragt worden dan gewoonlijk geschiedt. Men laat hen liggen, totdat zij van zelve afvallen. Door de zamengroeijing van den breuk­zak wordt de lies-ring gesloten, en worden de ingewanden belet naar buiten te dringen, waardoor aldus du breuk ge-nezen wordt.
llet Paard meet eeuige dagen voor de operatie spaarzaam en hoofdzakelijk met natgemaakte tarwen-zemelen gevoederd worden, en moet zij geschieden aan sterke en volbloedige Hengsten, zoo doe men, na de op.eratie eene aderlating. Het wasschen met koud water, om de opvolgende zvvelling en te laquo;terke ontsteking tegen te gaan, moet niet worden verzuimd.
-ocr page 143-
105
Is de break beklemd, hetwelk daaraan wordt gekend, dat de uitgezakte ingewänden zieh niet naar binnen laten breno-en, tervvijl er koliekpijnen en buitengewone bitte in den quot;gezwollen balzak plaats hebben, waarbij de outlasting van den afgang verstopt is, zoo moat de balzak eerst ge-opend, en alsdan de breukiing door eene insnijding zoo quot;veel verwijd worden, dat de darmen tcrug kunnen worden gebragt. Is zulks geschied, zoo meet de, door insuijdiug gemaakte wond, met naald en draad geheeht, en alsdan de castratie worden verrigt. — De wond wordt vervolgens als eene gewone wond tot genezing gebragt. Zclden in-tusschen heeft dezc kunstbewerking een gelukkig gevolg, dewijl doorgaans de ontstcking der ingewänden, ten gevol-ge der belemmering, reeds te ver gevorderd is, zoodat zij door hefc vuur zijn aangedaan, waarbij de dood spoe-dig volgt.
De navelbreuk komt memgvuldig bij veulens voor, eu ontstaat door eene uitzakkiug der buiks-ingewanden, zoo als de darmen of het net, door den niet genoegzaam ge-sloten navelnng de#-buikspiercn. Eene omschrevene zwel-ling van vcrscliillende grootte, onder den buik, welke zieh naar binnen laat drukken, doch spoedig na het ophoudeu der drukking zieh wederom vertoont, doet dit ongemak met genoegzame zekerheid kennen. Eij eene onvolkomene slni-tinn- van den navclring na de geboorte, kunnen allerhande geweld, als stooten, vallen, of springen tot de gemelde uit­zakkiug aanleiding geven.
Alle soorten van smeersels, wasscliingen of pleisters, zijn, ter genezing van dit ongemak, zoo als nit de beschouwing van zijn aard blijken kan, onvoldoende en nutteloos. Eene werktuigelijke ternghouding der ingewanden, door een ge-scliikt verband, zal hiertoe somwijlen van dienst kunnen zijn; in zoo ver namelijk, als daardoor aan den verwijden buikring de gclegenheid wordt gegeven, om zieh te kunneu vernaauwen en toe te groeijen. Men bezige hiertoe een' breeden gordel, voorzien van een küssen, hetwelk juist ojj den buik drukt, ten einde op deze wijze, de ingewan­den binnen den buik te houden, opdat de navelring zieh aldus langzamerhand sluite. Zal evenwel de breuk al-dus genezen worden, zoo is het noodig, dat dit verband
-ocr page 144-
106
een half of geheel jaar onophoudelijk aangelegd blijve (*).
Daar het nogtans, zeer moeijelijk is, zoodanig verband, wegens gedurige beweging des ligchaams, zooaan te leggen, dat bet küssen bestendig op de plaats der breuk bevestigd blijft, beantwoordt deze liandelwijze zeldzaam aan het be-doelde oogmerk, en men is genoodzaakt, zieh, tot het her­stellen der navelbreuken, van eene zckerder geneeswijze te bedienen. Deze is tweevoudig.
1. Als de breuk niet zeer groot en van eene ronde gedaante is, kan men haar afbindeu. Men werpt alsdan het veulen, wanneer het ongeveer een jaar cud is ter neder, en laat het door eenige helpers, wel vasthoud'en. Men brengt de uitgezakte ingewanden uaar binnen, en laat nu de huid, welke den breukzak uitmaakt, in de hoogte trekken, en met de banden #9632;\vel vasthouden; nn onderbindt men den zak onder de hand, zoo na mogolijk aan de oppervlakte des bulks, met een' sterken, gepekten draad, zoo stijf als geschieden kan. Het afgebonden deel steift, op deze wijze, en valt af, tenvijl de huid te zamengroeit, waardoor de breuk, binnen körten tijd, zonder eenige andere hulp,dan die der Natjiur, volkomen geneest.
3. Wanneer de omvang der break gToot en onregelmatig of langwerpig is, zoo is deze geneeswijze outoereikende, en men meet alsdan den breukzak toeuaaijen. Nadat het dier ter neder is geworpen, en de ingewanden naar binnen zijn gebragt, zoo als boven gezegd is, vat men den breuk­zak stevig tusschen twee plankjcs, bij wijze van eene klein, tot aan deszelfs grond. Ku naait men met twee sterke naalden, van goede gewaschte of gepekte draden voorzien, den breukzak met een schoemnakers naakl, aan zijne ge-heele oppervlakte, längs den bulk, vast. De eene naald wordt van de regter, de andere van de linker zijde inge-
(*) Een eenvondiger verband, dan het liier boven beschreven , bestaat daarin , dat men een stevige prop make van vlas of werk , welke op den breuk-ring wordt geplaatst. Deze wordt overdekt en bevestigd door eenen zwaren en grooten pek-phister. Dezo kleeft zeer sterk, en blijft lang zittcn. Wanneer de pleister af-valt, en de breuk niet genczen is , zoo kan men er een nienwen op leggen, tot zoo lang zulks niet mcernoodig is, hetwelkdaar-iiit blijkt, dat de ring gesloten is. DU kan door het onderzoek met de vingers worden ontwaard.
-ocr page 145-
107
stoken, zoo dat zij elkander ontmoeten, en door beide draden, het zelfde gedeelte der huid en van het celwijs-weef-sel bevat wordt. De ingewanden worden door dezen naad niet geprikkeld, hetwelk bij de overige wijzen van onderbinding lig-ter plaats vindt. In den tijd van twaalf tot twintig dagen volt het verstorvene gedeelte des breukzaks af, en de opper-vlakte heelt van zelf toe, zonder dat men noodig heeft andere middelen, aan te wenden.
Het zal naauwelijks behoeven herinnerd te worden, dat men vooral zorg moet dragen, om bij het doorsteken der naalden, geen deel der darmen te vatten en het mede vast te hechten.
EEN EN DEKXIGSTE IIOOrDSTUK.
Over de zielten der Manen en van den Slaart.
De manen zoowcl als de staart der Paarden zijn aan eenen uitslag ouderhevig, waarbij een scherp, roodachtig vocht nitvloeit. Deze oppcrvlakkige verzwering ontstaat doorgaans bij Paarden, welke eenen vettenkam, ofeenzoo-genaamden spekJuds hebben; waarom zij het meest bij de hengsten plaats heeft. De oorzaak van dit ongemak is zeldzaam in eene inwendige ongesteldheid te zoeken, maar komt meest uit verwaarloozing van behoorlijke zuiverheid voor. De Stoffen der uitwasemiug, welke aan dat deel sterk plaats heeft, worden scherp, en verwekken eeneroodachtige ontsteking, gepaard met jeukte, waardoor het Paard aangezet wordt om zieh te wrijven. Hierdoor worden de hareu, wier wortelen reeds los zijn geworden, uitgewreven, de huid wordt schrompelig en laat een roodachtig water uitvloeijen , waardoor de verzwering zieh steeds vorder verbreidt en de hals een leelijk aanzien verkrijgt. Dikwijls worden hierbij eene soort van luizen geboren, die het kwaad nog verergeren.
Het zelfde ongemak en dezelfde verschijnselen worden sora-wijlen aan den staart waargenomen, waarbij de hären uitval-len of uitgewreven worden, wanneer het Paard eenelaquo; zoogenaamden rotte-staart verkrijgt.
Om aan beide deelen dit ongemak te genezen, heeft meraquo;,
-ocr page 146-
108
althana in het begin, niet anders noodig, dan hot in acht nemen van zuivering. Men wassche de manen en den staart dikwijls met zuiver water of met zeepwater uit, waardoor de verzwering dikwijls alleen genezen zal. De haren die uitgevallen zijn, groeijen niet wederom aan, dewijl hare wortelen mede uitgaan. Is het ougemak reeds verouderd en vermoedt men, dat er eene inwendige scherpte in het ligchaam aanwezig is, die het te weeg brengt of onder-hondt, zoo kan men het volgende laxeermiddel toedienen :
Neem: Lever-aloe, anderhalf lood.
Room van wijnsiee?i, een half lood, Verzoet kmlcsilver, dertig grciuen.
Hiervon wordt met witte zeep eene pil gemaakt, welke men hot Paard, des morgens nüchteren, ingeeft, waarbij men het zoo als gewoonlijk, bij het laxeeren dor Paarden geschieden moet, gedurende vier en twintig uren, geen hooi, maar tarwen-zemclen in water natgemaakt, te eten raoet geven. —#9632; De vurige plaatsen bestritt men, drie dagen na elkander, eenmaal daags, met gewone kwikzalf en wassche haar, telkens voor het insmeren, met zeepwater zuiver af. Ook kan men deze vurigiieid genezen, door haar eenmaal daags, to wasschen met eene ontbinding van h'ijienä zout-eare hoik in kalkwater, zoo als die op biz. 80 is voorgeschreven.
De staart kan, op de eene of andere plants, door toeval afgebroken worden. Geneest de wond, zoo heeft men daarbij wijder niets aan tc wenden; doch ontstaat daarbij etter, welke door de hiiid knaagt, zoo moet de staart, op die plaata, afgesneden en de bloedende vaten door een gloeijend ijzer toegeschroeid worden. (Zie hieromtrent ,in hethoofdduk der heellcmdige Kunsibmerkingea, over het afdaaM van dm ttaarf.J
Er ontstaat onder den staart een spekaardig gewas. Dit moet, met eene bistoerie, tot op het gezonde vleesch zuiver afgepeld en de wond eenige dagen met ongebluschte kalk bestrooid worden; vorder houdt men haar alleen door was­schen met water van den uitvloeijenden etter zuiver, waardoor xij spoedig genezen zal. Intusschen is het noodig den staart eenigzins omhoog te binden, dewijl door het schüren, de wond wederom open geschaafd wordt, hetwelk de genezing vertraagt.
-ocr page 147-
109
TWEE EK DEHTIGSTE HOOPDSTTJK.
Over de Jeukerigheid.
Het Paard heeft somwijlen eene tegennatuurlijke jeukte in de huid, waardoor liet bestendig genoodzaakt wordt, het ligchaam tegen de schotten of palen te wrijven, zonder dat daarbij eenige uitslag op de huid of zweien worden waar-genomen. Zulks kan nit morsiglieid of gehrek aan zuiver-ing ontstaan, zoodat de vuiligheid der stallen en de stoffeil der uitwaseming, door hare scherpte de huid prikkelen en rocs daarin te weeg brengen. Somwijlen gaat daarmedc eene volbloedigheid en inwendige verhitting des ligchaams gepaard.
Het inachtnemcn van behoorlijke znivering, door vlijtig borstelcn der huid, het wasschen met zeep-water of het herhaald spoelen der Paardei; in het water, waarbij teveus de stallen aanhoudeml gebebt en gezüiverd moeten worden, zijn, in vele gevallen, voldocnde middelen, om de jeukte weg te nemon. Ook is eene adorlating van twee pondeu uit de halsader, vooral bij welgevoede en anders gezonde Paarden, noodzakelijk, waarbij men hen, tevens verkoelend kan doen laxeercn, door htm acht looden wonderzout, onder natgemaakte tanven-zeinelen of in water opgelost ia te geven.
DKIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Schürft.
De ' schürft wordt gekend aan kleine pulsten of zweer-tjes op de huid, wier etter eene vochtige korst maakt. Ook bestaat er een schurflachtig uitslag, welke droog is, en waarbij de opperhuid even als zemelen of sehnbben afschil-fert. De sehurfitachtige huid-ziekten ontstaan door besmet-ting, of door eene inwendige kwaadsappigheid, slechtf. rerzorging, ongezond voeder, enz.
Is do schürft alleen door beametting ontstaan en nog
-ocr page 148-
110
nieuw j zoo is eene uitwendige geneeswijze voldoende. Men kan de schurftige plaatsen wasschen met eene warme iloog van asch, waarin cenige zwarte zeep ontbonden is, en smere voorts haar in met eene zalf, bestaande uit fijn gewreven zwavel en salpeter van elk vier looden, met lynolie tot een vloeibaar smeersel aangemengd.
Maar is de schürft verouderd of uit eene inwendige oor-zaak voortkomende, zoo moot men tevens inwendigegcneesmid-delen toedienen, welke de kwaadsappigheid en ziekelijke werking der huid kunnen verbeteren.
Neem: Gele Zwavel,
Splesglans, van iedcr acht looden, JFijnsleen-zout,
Roode Gentiaan- of Alands-Korielen, Genever-bezien, van ieder zes looden.
Alles vooraf gestampt zijude, menge men het te zamen.
Van dit poetler menge men het Paard, drie malen daags, twee looden onder het voeder. lleeft het nu vier of vijf dagen lang, dit middel gebruikt, zoo smere men de vurigheid overal met de hicrbovcn besclirevcne, zalf. Men late haar daarop twee dagen zitten, en wassche de huid dan met de opgegevene loog uit asch en zeep af. Aisdan worden de insmering en de wassching op dezelfde wijze herhaald, totdat de nitslag geheel genezen is. Men kan zieh ook ter genezing der schürft, bedienen van eene zalf, bestaande uit gelijke deelen terpenlijn-olle en varkens-7-euzel, waarmede de schurftige plaatsen, dagelijks eenmaal gesmeerd worden, totdat de huid van den uitslag gezuivevd zij. Aisdan wordt de zalf met gewoon. zeepwater afgewasschen. De schürft wordt ook genezen, wanneer de vurige plaatsen, een of twee malen, met gewone hoihzdtf gesmeerd, en, eenige dagen daarna, op dezelfde wijze, als gezegd is, afgewasschen worden.
Bij de verouderde schürft is het dienstig het Paatd eene fontenel onder het Hjf te zetten, om eene afleiding der ziekte-stof te beweiken.
Daar de schürft tot de besmettelijke ziekten behoort, moet men de Paarden, daardoor aangedaan, alleen zetten, terwijl al het tuig, hetwelk tot het besmette Paard behoort, wel gezuiverd moet worden. Het best is het lederwerk, een* tijdlang, iu water te loggen, het alsdan met een potasek
-ocr page 149-
Ill
en zeeploog af te wasscten, en wanueer het bijna dvoog is, met feraan in te smeren.
Wij hebben gezegd, dat de sclmrftige gesteldlieid der Paarden, dikuijls uit arinoede en eene sleclite behandeliug ontstaat; men moot deze oorzaken daarom trachten weg te nemen, door schm-ftige Paarden goed en gezond voedsel te geven, en hun, over bet gebeel, eene goede oppassing te versebaffen, dewijl anders de kwaadsappigheid onderhonden wordt, en de vurigheid, ofschoon al, doot de aangewendraquo; geneesmiddelen, voor een' tijd, weggenoiuen zijnde, evemvel naderhand tcnig komt.
VIER EK DEIITIGSTE IIOOFDSTXJK.
Over de Luisen.
Ilet ontstaan van Luizen bij Paarden, zoowel als bij andere dieren, is insgelijks doorgaans liet gevolg van onzniver-heid en siechte oppassing, of van arinoede, uithongeriiig en bedorven voedsel, waardooi het Paard ongezond en kwaadsuppig wordt, hetwelk de ontwikkeling van ongedierte op het ligchaam zeer begünstigt. Om deze te verdrijven is het daarom noodig, dat men, behalve het aanwenden vanmeerdere zuivcring, tevens de ongezonde gesteldlieid des ligchaams, door goed en rnhn voedsel, trachte te vcrbeteren. Hiertoe is insgelijks het, in het vorige hoofdstuk voorgeschreven, poeder zeer voordeelig. Men smere, ter dooding der Lui­zen, hier en daar, een weinig hoikzdf, met stavenaad, talak enz. bereid, — zoo als deze in de Apotheken, onder den naam van Euiterzalf, bekend is — op dehuid, en wrijvc haar met een stroostop, dun over het haar nit een. Op deze wijze sterft het ongedierte binnen wei­nige uren. Ben volgenden dag client het haar met warm zeepwater afgewasschen te worden. Deze zalf moet alleen op zoodanige plaatsen gesmeerd worden, waar het Paard zieh niet kau likken.
-ocr page 150-
112
VUF EN DEHTIGSTE HOOFDSTUK.
Oaei' de Kneuzi?igen.
Onder kneuzing wordt verstaan eene beleediging der zackte deelen, door uitwendig geweld, als bijy. door een* stoot, val of slag te weeg gebragt; waarbij eene zamen-drukking of verbrijzeling van vaten en vezelen in en onder de huid, alsmede uitstorting van bloed of andere voeliten plaats beeft. Men kent voorts de kneuzing aan de zwel-ling en pijnlijkheid des beleedigdon deels. ]Ieeft de kneu­zing aan den schouder, aan de leaden, of aan hct onder-ste gedeelte der voor- of acliterbeenen plaats, zoo gaat bet paard doorgaans kreupel. De kneuzingcn zijn, naar mate van de kraclit, waardoor zij zijn veroorzaakt, in trap ver-scbillende, en kunnen in ligte of oppervlakhige, en in zware of diepe kneuzingen onderscbeiden worden. Zij zijn boven-dien eenvoudiy, dat is, zonder venvouding der deelen, of zamengedeld, wannecr daarbij tevens eene wond plaats heeft. Over de laatsteu wordt in bet lioofdstuk over de wonden gcliandeld.
Men moet bij de beliandeliug der kneuzingen, zoo veel mogelijk, trachten de zwelliug te ^•erdeelen. Bij ligte en oppervlakkige kneuzingen, — alwaar de vaten, slechts \verkeloos zijn en buiten staat geworden, om het bloed en de vocbten belioorlijk rond to voeren, zoodat zij blijven stil staan, of ook, indien er eene matige uitstorting, buiten de vaten, in het cehvijs-weefsol, aanwezig is, kan men dit oogmerk meestal volkomen bereiken, door bet gezwel drie malen daags, met eene ontbinding van zecp inbrandewijn, to wasscben, en het deel, van tijd tot tijd, met koud water te bevochtigen. Ook kan het volgende middel, vooral als de kneuzing plaats heeft aan deelen, alwaar de huid dik en tevens zwaar met haar bezet is, tot hare ver-deeling dienstig zijn.
Neem: Lood-Suiker.
„ Extract van elk twee looden, SterJcm azijn, twee ponden.
Meng dit te zamen, om dikke compressen van liuneu In dit mengsel te bevochtigen en koud op het gekneusde
M
-ocr page 151-
113
deel te leggen. Deze moeten zoo dikwijls op nieuw nat-gemaakt worden, als zij, door de wärmte van het deel droog geworden zijn. Het is tevens somwijlen ter bevor-dering der verdeeling dienstig, dat men eenige bloedzuigers op het gekneusde deel aanzette (Zie biz. 14). Worden de kneuzingen verwaarloosd, zoo blijft er, niet zelden, eene, met water gevulde, blaasaclitige zwelling der huid over, welke langzamerhand uitdroogende, in eene zwam kau veranderen. Zoodanig gezwel vordert dezelfde geneeswijze als op biz. 31, bij de nitwerking van het drukken des zadels, alsmede op biz. 75, in het hoofdstuk over de Zwammen, is opgegeven. Is de kneuzing diep, of zijn de vaten geheel verpletterd, waarbij eene sterke uitstorting aanwezig is, zoo is de verdeeling niet mogelijk, maar zij gaat dan tot een ontstekingachtig gezwel en tot verettering, of somwijlen tot het vuur over. Neenat men dus, onder de voorgedragene handelwijze, binnen vijf dagen, geeue de niinste sporen van beterschap of ontbinding waar, — daaraan kennelijk, dat de zwelling en pijn verminderen,— zoo moet men van deze geneeswijze afzien, en het gezwel tot verettering brengen, en verder behandelen, gelijk znlks in het volgende hoofdstuk geleerd wordt.
ZES EN DEKraquo;IGSTE HOOFDSTUK.
Over het Mtergemel.
Het ettergezwel ontstaat na eene voorafgegane ontstekiug welke niet tot verdeeling is gebragt, maar waarbij de op-gehoudene en stilstaande vochten,. door eene geheel eigene werking der natum-, in etter veranderd worden. Men kent het ettergezwel aan eene meer of minder horde zwelling, waarin eene verhoogde wärmte wordt waargenomen, en welke pijnlijk is. Naar mate dit gezwel meer tot rijpheid komt, neemt men rondom den etterzak een deegachtig ge-zwollen rand of dam waar, in het'midden waarvan eene verhevenheid aanwezig is, die eene meerdere weekheid bezit, en waaronder als het gezwel volkomenis, degolving
-ocr page 152-
114
des etters gcvoeld wordt, wanneer men met den vinger daarop drukt. Laat men dit gezwel aan zieh zelf over, zoo wordt het haar en de opperhuid op de punt der ver-hevenheid los, na dat de laatste vooraf door de wärmte en spanning geborsten is, en eindelijk barst de huid zelve open, wanneer de etter uitvloeit.
^ De ettergezwellen worden te weeg gedragt door uitwen-dige oorzaken, als bijv. door laquo;ware kneuzingen, welke niet verdeeld zijn; doch ook dikwijls ontstaan zij uit inwendige oorzaken en zij zijn dan niet zelden als gunstige pogingen der natuur te beschouwen, om ziektestoffen, als bijv. _ zinkingachtige of droesstoffe, enz. uit het ligchaam af te leiden, waardoor het Paard naderhand gezond wordt.
Ora de rijpwording des ettergezwels te bevorderen, is er geen middel hetwelk zoo goed voldoct, als het opleggen van warme papplaquo;. Men neme dus tot dit oogmerk drie handen yol gestampt lijuzaad of lijnkoek, twee kortgesne-dene uijen en menge deze zelfstandigheden, met eene geuoegzame hoeveelheid honig, tot eene dikke pap te zamen, van welke een zekcr gedeelte, naarmate van de grootheid des gezwels, vooraf in eene pan warm gemaakt en voorts dik op een doek gesmeerd zijnde, op het gezwollen deel gelegd, en op de best mogelijke wijze, vastgemaakt wordt. Zulks moet zoo dikwijls herhaald worden, als de pap koud geworden is. Is het gezwel zoo gelegen, dat men daarop niet wel pappen kan aanleggen,ozoo kan men het met de eene of andere, warmgemaakte vette olie, als boter, lijnolie, heemst-zalf, reuzel, ganzenvet of laurier-olie, eenige. malen daags inwrijven, tot dat het rijp is.
Begint nu op de punt des gezwels het haar uit te valleu en schilfert de opperhuid af, terwijl men de golving des etters, door het opdrukken met een of twee yingeren ont-waart, zoo is het tijd om het te openen. Men bedient zieh hiertoe het best van een geschikt lancet (TO..%. 11 ^ of bij gebrekdaarvan, van een scherp mes. Ook kan men in sommige gevallen daaitoe gebruik maken van den snepper, waarmede men aderlaat. De opening moet zoo groot zijn, dat de etter behoorlijk idt kan vloeijen. • Zij moet daarom, zoo veel mogelijk, naar de onderste zijde des gezwels gemaakt worden. Men kan de ontlasting des
-ocr page 153-
115
ctters, door eene zachte drukking met de vingeren, be-vorderen. Om te verhinderen, dat de gemaakte wond zick te vroeg sluite, make men eene wiek van vlas of ploksel, besmere deze met eene ettering-bevorderende zalf, als bij voorbeeld, met den lahem van Arcaeus of met eenmengsel van twee eijer-doijeren en di-ie looden verdikten terpentijn, en brenge deze in de opening: slechts zoo diep, dat de lippen der wond daardoor alleen van elkander gehouden en belet worden aan een te groeijen. Men herbale cut tweemaal daags en drukke daarbij den etter telkens zacht uit, — ik zeg opzettelijk zaclit, dewijl eene ruwe belian-deling op nieuw kneuzing en ontsteking in het deel zoude kunnen veroorzaken. Houdt nu het uitvloeijen des ettcrs bijna of geheel op, en wordt de harcle omvang des gezwels week, zoo laat men de zalf weg, legge slechts eenraaal daags, eene eenvoudige, drooge wiek- over de opening, en late vervolgens de genezing aan de natuur over, welke haar spoedig geheel volbrengen zal.
Men geve zieh geene moeite, om den gezwollon omvang des etterzaks te verdeelen, zoo lang er nog etter däarin aauwezig is. Deze rand maakt, als het ware, een dam, welke verhindert, dat de etter naar de zijden uitbreekt en verzakkingen in het celwijsweefscl maakt, waardoor anders flatuleuse holligheden en langdurige verzweringen ontstaan.
ZEVEN EN DE11T1GSTE HOOFDSTÜK.
Ocer de Jfonden.
Wanneer de zamenhang der zachte deelen, door eene uitwendige beleediging, gescheiden of beleedigd is, gepaard met uitvloeijing van bleed of andere vochten, zoo wordt dit eene wond genoemd. Naar de verschillende wijze, waarop dusdanige beleediging plaats heeft, kunnen de wenden onderscheiden worden in gesnedene, oiffehomcene en f/escheurde — in gestokene en gescJwtene wonden. Bovendien kunnen er ook door het wrijven of schüren der Paarden tegen palen, schotten of andere harde ligehamen verwou-
-ocr page 154-
dingen worden te weeg gebragt, waarbij de huid oppervlakkig of diaper afgeschaafd en raamv gemaakt wordt, en met welke doorgaans eene meerdere of mindere kneuzing der deelen gepaard gaat. Wij zullen eerst kortelijks over deze, m dan over de bovengenoemde wonden handelen.
I. Om- de oppervlakMge Wonäen of Scltamngen.
Wanneer een Paard zieh tegen palen of schotten geschaafd lieeft, zoodat da huid slechts raamv is geworden of tevens door eene kneuzing gezwollen is, zoo geneest zoodanige beleediging gemakkelijk, indien het deel dikwijls met koud Water bevochtigd wordt. Ook kan men bet tusschen beide, met ffoitlards-v/atei wasschen. Is de verwonding dieper, zoo dat de huid geheel doorgesohnafd is, zoo kan men daarop, eenmaal daags, de groene lieelzalf strijken, welke op biz. 31 is voorgeschreven.
Paarden, welke, zoo als men het noemt, naauw op de beenen zijn, strijken zieh somwijlen met den tak des ijzers van het eene achterbeen, of met de kant des hoefs zelven tegen de koot van het andere, waardoor de huid aan die plaats gewond wordt. Men geneest zulks insgelijks, op de zoo even gemelde wijze, tevens zorgende, dat de wond telkens, door het wasschen met water, van morsigheid zuiver gehouden worde. Dit gebrek meet men vervolgens trachten voor te komen, door, bij het beslaan, den binnen-sten tak van het ijzer korter te maken en lets meer buitenwaarts den yoet te leggen, of lets aan den onderrand des hoefs, aan de binneu-zijde, we'g te nemen (*).
Wanneer het Paard, bij toeval, het been over de halster-ketting krijgt, wordt de huid daardoor somwijlen aan de
( ) Men kan ook dikwijls het strijken daardoor verhelpen, dat de binnen-tak des ijzers hooger wordt gemaakt dan de buiten-tak. In eeuige gevallen naraelijk, als de zwaarte des ligchaams onder het gaan, tenvijl het Paard beurtelings op hot eene been rast, te veel naar buiten over helt, waardoor dus hot tegenover-staande been, dat opgeligt wordt, het rüstende te na aankomt, en hot met den voet strijkt, zoo kan het, ter verbetering des ongemaks, nuttig zijn, den buitentak hooger dan den binnentak te makeu.
-ocr page 155-
117
koot niet alleen gekneusd, maar tevens doorgescheurd. Men moet alsdan het haar aan dat deel afscheren en het met de bovengemelde middelen dikwijls bevoclitigen, of, bij eene diepere verwonding,, de gezegde heelzalf aanwenden.
Heeft de voet lang over de ketting gehangen, zoo wordt niet alleen de huid doorgesehaafd, maar zijn tevens de onderhggende: peesachtige, deelen beleedigd. Wordt dit gebrek met olie of andere zalven, die alleen uit vet be-staan, behandeld, zoo ontstaat er op die plaats een eell-achtig gezwel, hetwelk, ter dikte van een' viuger of groo-ter, dwars in de holligheid der koot te zitten komt. Dit hindert in het vervolg het Paard in het gaan, dewijl de eeltachtige dikte, bij het loopen in morsige vegen, xaauv en pijniijk wordt. Om dit ongemak te genezen, moet de eelt met de huid voorzigtig door het mes weggeuomen eu de oppervlakte der wqnd, met het, rood heet gemaakte, platte brandijzer {PI. II. Fig. 3,) ligt aangeraakt worden. Wanneer de korsten, door dit branden veroorzaakt, zijn afgevallen, moet do wond, dagelijks tweemaal, methetvol? gende middel worden bevoehtigd, totdat zij geheeld is:
Neem: Wit-koperrooä,
Alidn, van ieder twee looden, JFater, een pond.
Meng het te zamen.
II. ßemeäene of gehouwen en gescJieuräe Wanden.
Deze vorderen eene verschillende behandeling, naarmate van hare diepte en longte, zoowel als met opzigte tot het onderschcid der beleedigde deelen, en van de volgende toe-yallen.
Wanneer de hnid alleen is doorgesnedeu en de wond elechts klein is, waarbij de etter behoorlijk kan uitvloeijen, zoo kan men haar nadat het bloeden gestild is, eenmaal daags, verbinden met eene wiek van vlas of werk, besmeerd met de gewone groene heelzalf (bladz. 31.) Bevindt de wond zieh aan eenig deel, -waarop geen wiek kan vastge-maakt worden, zoo wordt zij alleen met deze zalfbestreken. De randen der wond moeten telkens, bij het verbinden, yan den aanhangenden etter gezuiverd worden; doch de
-ocr page 156-
118
oppcrvlakte der wond moet dan alleen van den etter ont-daan worden, wanneer hij al te overvloedig wordt afgeschei-den en zieh niet wel entlasten kan. Men veegt hem als-dan voorzigtig met wat vlas of pluksel af,' zonder het nieu-wc opgroeijende vleesch te beleedigen. Het is nadeelig den etter schoon af te vegen, dewijl daartoe de wond van die zelfstaridigheid beroofd wordt, welke haar heelen moet. Woudcn, welkc met verlies van zelfstandigheid gepaard gaan3 dat is waarbij eenig gedeelte der huid is weggeno-men, vorderen dezelfde behandoling.
Is zoodanige gesnedene of gehouwene wond aanzienlijk lang, zoo wordt zij, door de hechting, niet alleen spocdi-ger gcuezen, maar zij laat dan ook een kleiner liktee-ken, of witte plek na. Deze hechting geschiedt aldus; men steekt de, tegen elkander orerstaande, lippen der wond met een' der hechtnaalden {PL II.,Mj. 6, 7), van sterke, wcl gewaschte di-aden, of een smal lint voorzien door, trekt de huid te zamen, en knoopt haar met den draad vast aan een. Met zoodanige hechting begint men van het bovenste gedeelte der wond, en vaart daarmede naar be-neden voort, zoo dat iedere stock oenen halven duim van de andere verwijderd zij. Aan het onderste einde der wond wordt eene opening gelatcn, ten einde de etter, die ge­boren wordt, behoorlijk kan uitvloeijen. Men moet ver-volgens de wond, eenige malen daags, met water bevoch-tigen en den uitvloeijenden etter afvegen, waardoor zij, doorgaans, zonder de aanwending van andere middelen, ge-nezen zal.
Blijven nogtans de randen der wond droog, zoo kan de ettering bevorderd worden, door haar met de geraelde heel-zalf of met eene andere ettemakende zalf, bestaande uit eene vemenging van twee eijer-doijeren en drie looden dik-ken terpentijn, of ook met den hohem van Jrcaeus te ver­binden.
Zijn de spieren tevens dieper gewond of doorgekliefd, zoo is de hereeniging der wond door de hechting nog nood-zakelijker. Hier moet niet alleen de huid, maar ook een gedeelte van de zelfstandigheid der spier mede doorgesto-ken worden, opdat ook deze mede gehecht worde; want steckt men de huid alleen door, zoo zoude men haar
mm
-ocr page 157-
119
zonder de doorgesnedene spier aan een brengen, hetwelk meer nadeel dan voordeel zoude te weeg brengen.
Dikwijls eischt de bloedvlietiug, welke bij wenden, als een onmiddellijk gevolg der van een gescheidene vateu, plaats heeft, eene bijzondere behandeling, voor dat men tot hare geuezing kan overgaan. Bij geringe en oppervlak-kige wenden houdt wel het bloeden doorgaans spoedig van zelf op, dewijl do lucht het bleed doet stellen, waardoor de openingen der bloedende vaten gesloten worden; doch bij diepere verwondingen, worden dikwijls aanzienlijke bloed-vaten doorgesneden, waamit eene hevige bloedontlasting plaats heeft, welke moet gestuit worden. Hiertoe zijn ver-sclullende middelen voorhanden. Wanneer eene aanraer-kelijke slagader doorgesneden is, hetwelk men daaraan kent, dat er zieh een helder rood bloed, als boogswijze springen­de, ontlast, is het veiligst haar te onderbinden. Men zoekt dan de bloedende opening der slagader, vat haar met een wondtangetje of pincet, fP/. I. Fig. 6) of met een ader-haakje (PI. I. Fig. 13), trekt het bloedvat daarmede een weinig voorwaarts en bindt het met een' gewaschten draad toe. Komt het bloed nit vele kleine openingen, zoo kan men brandewijn in de wend gietcn, of wieken, daar mede bevoehtigd, op de wond honden. Ook door de bloedende vaten met het rood heot gemaakte, geknopte of platte brand-ijzer, te schroeijen, kan men het bloeden stuiten, doch men loopt daarbij wel eens gevaar, dat, indien de korsten, na eenigen tijd, door de opvolgende verettering, afvallen, het bloeden op nieuw begint. In de meeste gevallen kan men zieh van de volgende middelen bedienen, om het hevig bloeden bij wenden te bedwingen. Men neemt namelijk een, in evenredigheid van de grootte der wond, geschikt stuk hovist, en drukt het op het bloedende vat, doch kan men de opening des bloedvats niet ontdekken, zoo moet men den geheelen omtrek der wond met bovist bedekken, waardoor dan zeker iets op de opening van het bloedvat te liggen komt. Is de wond aan een der beenen of aan een ander deel toegebragt, waarom men een windsel kan slaan, zoo moet men er een omleggen, ter breedtc van eene hand, en door middel daarvan den bovist op de wond trach­ten vast te maken. Kan nogtans geen windsel worden
-ocr page 158-
120
aangelegd, zoo moet men zieh de moeite geven om den dornst met de hand, zoo lang, op de ader in de wond te drukken, totdat het bloeden gestild is. Men laat den 5om^ zoolang op de wond liggen, totdat deze door den etter wordt losgemaakt, hetwelk ongeveer op den derden dag geschiedt; Indien men dien vroeger wegneemt, zoude men waarscliijnlijk eene nieuwe bleeding te weeg breiigen. Heeft men een windsei gelegd over den iovisi, zoo moet dit, na verloop van zes men, weggeuomen worden, dewijl eene aanhoudende ebukking de ontsteking der wond zou kunnen vermeerderen, hetwelk gevaarlijke toevallen kan te weeg breiigen.
Alle wenden gaan met eenon meerderen of minderen trap van ontsteking en zwelling gepaard, die, in eene ze-kere mate, noodig zijn, ora de verettering te weeg te breii­gen, en daardoor de wond te doen genezen, Om deze evenwel, indien zij hevig zijn, te matigen, is het herhaald baden met koud water , of somwijlen ook met Goulards-toater het beste middel.
Zijn er peesachtige deelen, of banden, gelijk bij voor-beeld, de peesachtige nek- en rugband, enz., gewond, zoo moeten deze niet met zalven, maar met geestachtige mid-delcn, als het volgende, yerbonden worden.
Neem: GeeslacUig aftrsksel van Mirrhe,
--------------,----------------- Aloq, van iedejr tweg
looden.
lerpentijn-olie, een half lood.
Meng het te zamen.
Hiermede wordt eene wiek van fijn werk bevochtigd, en over de gewonde, peesachtige deelen gelegd, het overige gedeelte der wond wordt met droog werk bedekt. Zijn de band- of peesachtige deelen genezen, zoo wordt de wond verder met de gewone groene zalf goheeld.
Bevinden er zieh beensplinters in de wond, zoo moeten deze, zoo veel mogelijk, terstond daaruit verwijderd worden; kan dit niet geschieden, zoo moeten ze zoo lang daarin blijven zitten, totdat zij, door verettering, los gewor­den zijn. Gedurende de afschilfering des beens, wel­ke hier noodzakelijk volgen moet, wordt de wond met het evengemelde, geestachtig middel, en naderhand met
-ocr page 159-
121
de groene heelzalf verbonden, tot dat zij genezen is.
Is eenig gewriclit gewond, hetwelk men daaiaan kent, dat er bestendig een geel water uit de wonde vloeit, zoo is zulks gevaarlijk. Deze uitvloeijing wordt gewoonlijk het loopen van het lidwater genoemd. Bij deze wenden der gewrichten, heeft doorgaans eene sterke zwelling en hevige ontsteking plaats, welke met zelden tot vervuring overgaat, Geschiedt dit niet, cn wordt de wond inderdaad genezen, zoo blijft er dikwijls eene verstijving des gewriohts over. Is de wond slechts klein, zoo is het mogelijk, dat men haar door sterk zamentrekkende middelen spoedig sluiten, en op deze wijze, genezen kan, zoo dat de natimrlijke buigzaamheid des gewrichts behoud en bb'jft; doch bij grootere wenden is dit laatste moeijelijk en onzeker, ofschoon al de wond genezen werde.
Men moet zoodanige wenden der gewrichten dagelijks, vier of vijf malen, met het volgende water wasschen.
Neem: Lood-extract, een pond. Water, twee ponden.
Meng het te zamen.
Van dit water neemt men telkens zoo veel als men tot het wasschen noodig heeft, en maakt het in eene steenen pan laauw warm. Houdt het uitvloeijen van het vocht uit de wond vervolgens op, zoo moet de gezwollene plaats, dagelijks eenmaal, met varkens-reuzel, of —- hetwelk nog beter is —#9632; met een mengsei, bestaande uit gelijke deelen heemd-zalf en laurier-oüe, ingewreven worden. Om de achterblijvende stijfheid des gewrichts te verbeteren, be­diene men laquo;ich voorts van die middelen, welke in het hoofdstuk over de gewrichlwerstijving zijn aanbevolen. Men kan hier toe ook mot vpordeel gebruiken een sterk af. kooksel van hooizaäd in water, waarmede het gezwollen en verstijfde deel, vijf of zes malen daags, moet gewas-schen worden.
Bij deze wenden ontstaat meermalen eene uitterende ver-magering van het beleedigde been. Geschiedt zulks aan het voorbeen, zoo teert deschouder uit: heeft de wond aan het achterbeen plaats, zoo vermagert de dij. Men moet in dit geval, het vermagerde deel met de volgende z^lf eemjiaal inwrijven.
-ocr page 160-
122
Neem: Tot poeder gewrevene SpaamcJte Fliegen, een half lood, Varkem-reuzel, zes looden.
Meng het te zamen.
Men moet zieh onthouden van de wond aan te raken, of iets daarin te steken, dewijl daardoor het loopen van het lid-water ligt wederom aan den gang wordt gebragt.
Worden de wenden verwaarloosd, of kwalijk met zeer vette of olieachtige zalven behandeld, zoo gaan zij dikwijls tot langdurige verzweringen over, waarbij zij, in plaatsvan een* goeden, dikken, cfin' siechten, dünnen of stinkenden etter geven, eu waarbij wild of vuil vleesch geboren wordt. Men kent dit daaraan, dat het boven de oppervlakte der huid uitsteekt, een sponsaohtig, miskleturig aanzien heeft, en, bij eene ligte aanrakiug telkens bloedt en pijn-lijk is; ook worden de randen der wond daarbij niet zelden hard, of zij krallen om. Daar zoodanige gesteldheid de genezing der verzwering in den weg staat, moet men het wilde vleesch wegnemen, en de wond-randen, zoowel als den etter, zoeken te verboteren. Het eerste geschiedt door de wond dagclijks met witte miker te bestrooijen, of, het-geen krachtiger werkt, inen bcstrijke het wilde yleesoh met eene zalf, bestaande uit vier looden Jiouig, een lood gebranden alum, en een vicrendeol loods roöd.m Kmk-zalf. Vermögender werkt liier nog eene ontbinding _ van een vierendeel loods hehclien steen in acht looden zuiver water ontbonden, waarmede men wieken bevochtigt, en deze over de wond dekt. Is het vnile vleesch wratachtig en zoo hardnekkig, dat het, telkens op nieuw wederftn aangroeit, zoo dient het, met het rood-heet gemaakte, platte brand, ijzer, aangeraakt en bedwongen te worden. De harde di-ooge, wond-randen moeten dagelijks met eene zalf be. staande uit twee looden hmig en een half lood spiesglans-holer, of, in de plaats daarvan, even zoo veel rooden Kwik-kcdk, bestreken worden, waardoor zij raauw en tot het afscheiden van goeden etter geschikt worden gemaakt. Zijn zij omgekruld, zoo doet men het best, om hen met het ir^s weg te neraen, ten einde eene nienwe, zwerende oppei'vlakte daar te stellen. Is nu, op deze wijze, het vaile vleesch weggenomen, en zijn de wond-randen verbe.
-ocr page 161-
123
tcrd, zoo zal ook de etter hierdoor reeds eene betere hoe-danigheid hebben aangenomen. Men kan de wond alsdan verder met de Epyptische zalf verbinden, of daartoe ge-bruiken Let afkooksel van prikkelende en versterkende middelen, als eihenbast, rosmarin, nevenbqom era., met bij-voeging van geestig aftreksel van aloe, mirrlie en terpentijnolie, waarvan men een voorschrift op biz. 33, vindt opgegeven.
Ontstaan er niaden in de wonde, zoo bestrijke men hare oppervlakte, eenmaal daags, met terpentijii-olie of wassche haar met het volgende middcl.
Neem: Wijnndt, een hand vol, Polasch, een lood.
Laat het, een half nur lang, in twee ponden kokend water trekkcn, en voeg bij het doorgezegen vocht: Wijn-azijn, een pond. Gewoon tout, een lood.
Ik moet hier nog doen opmerken, dat alle wieken of verbanden, bij de wenden der Paarden, in het alo-emeen zoo veel mogelijk, ligt, los en weinig dmkkende mooten zijn, daar zij anders te stark broeijen, den etter bederven, zijne vrije uitvloeijing beletten en de pijn en ontsteking vermeerderen. Op gewone vleesch-wonden schijnt zelfs de dampkringslucht eene meer voor-, dan nadeelige uitwerkiDg te hebben, daar zij doorgaans onder den toegang der lucht het best genezen. Met wonden, waarbij pezen, beenderen of kraakbeenderen of ingewanden ontbloot zijn, is het, te dezen opzigt, anders gelegen, en moet men deze tegen den invloed des dampkrings bedekken. Men ga voorts in alle gevallen, op de meest eenvoudige wijze, in het behandelen der wonden te werk. De natuur behoeft slechts gerinffe hulp tot hare genezing, en zij volbrengt die, bij dieren, dikwijls van zelve, Indien slechts de beletselen, in het be­gin, nit den weg worden goroimd, welke daaraan hinderliik kunnen zijn.
Gesclieurde loonäen. De uitwendige deelen worden söm-wijlen door uitstekende, scherpe ligehamen, als haken spijkers enz., onregelmatig of met hoeken,. opgereten. Ora zoodanige verwondingen te genezen, meet men '^Vo-e-scheurde deelen, zoo veel mogelijk, in Jiare natuurlijite Jigging wederom bij een voegen, haar alsdan met naald en
6raquo;
-ocr page 162-
124
draad, of door middel van hechtpleisters, vereenigen, en verder op de hier boven beschrevene wijze behandelen. — Gaan deze wonden met eene aanmerkelijke verscheuring der gcwriclitsbaiKlen of zenuwen gepaard, zoo kunnen daaruit zeer gevaarlijke krampaclitige toevallen, als de mondklem, enz. ontstaan.
Ilet gebeurt dikwijls, dat Paarden over schattingen of omheiningen j)ogen te springen, waarbij zij niet zelden daarop blijven hangen en zieh een uitstekend spits stuk hout of paal in het lijf stooten. Wanneer, in zoodanig geval, de dannen door de gescheurde wond naar buiten dringen, zoo moet men het Paard, indien het mogelijk is, op dczelfde plants ter nederwerpen, en trachten de inge-wanden, door de opening, weder in het lijf tenig te bren-gen, nadat zij van splinters of onzniverheden, die daaraan mogten hangen, ontdaan en met een weinig olie of traan besmeerd zijn. Aisdan wordt de wond met naald en draad gehecht, en op de gewone wijze behandele!. — Men moet het Paard, zoo lang de genezing duurt, geen hooi of stroo, maar allcen haver, met tarweu-zemelen vermenge!, te eten geven.
III. Gestoleene tconäen.
Deze wonden, welke door het onvoorzigtig steken met den mest-gaffel of hooi-vork, of, zoo als in de krijgsdienst plaats heeft, door degens en bajonetten, worden te weeg gebragt, onderscheiden zieh daardoor, dat zij meest al vrij diep doordringen, en, naar evenredigheid der diepte, slechts eene kleine opening hebben. Dewijl zoodanige opening zieh somwijlen spoedig na de beleediging sluit, is het meerma-len moeijelijk deze te vinden. Ook nemen de gangen, door deze wonden veroorzaakt, verschillende rigtingen aan, die niet altijd gemakkelijk zijn na te sporen. Om deze redenen' zijn de gestokene wonden, in het algemeen ge-vaarlijker dan gesnedene te achten, en zijn tevens moeije-lijker te genezen.-
De #9632;'behandeling der gestokene wonden is verschillende naar haren aard en het onderscheid der beleedigde deelen,
Gaat de holligheid der wond, onder de huid, naw
-ocr page 163-
125
boven, terwijl de opening naar onrleren gekeerd is, zoodat het bloed of andere vochten zieh vrij kunnen ontlasten, zoo laat men de wond eerst een weinig uitbloeden, wascht alsdan haren omtrek, met een mengsel van twee deelen water en een deel hrandewijn af, en steekt eene wiek, besmeerd met balsem van Jrcaeus of eenige andere etter-makende zalf, (zie biz. 115) in de opening der wond. Ook kan men, in plaats der zalven, de wiekon bevochtigenmet het volgend afkooksel:
Neem: Rosmarin, een hand vol;
Laat deze een half nur lang, in twee ponden kokend water trekken, en voeg bij het doorgezegen vocht: IFitle Siuker, twee looden, IFiüen Wijn, een pond, Verdmid Zicavel-zwur, een lood.
Is de opening integendeel naauw, of loopt tevens de rig-ting der holligheid zoodanig, dat de vochten niet knnnen uitvloeijen, of dat er verzakking van deze in het cel-wijs-weefsel plaats heeft, zoo moet de opening der wond verwijd worden. Nadat men zieh, in dit geval, door het inbrengen der gewone son de, (Pt I Fig. 10) in de hol­ligheid der wonde, van haren loop heeft verzekerd, brengt men de holle of sleafsonde (PI. I Mg. 9J daarin, en snijdt, op gcleide van deze, de opening der wond, met de geknopte bistoerie, (PI. I Fig. 5) zoo ver open, als noodig is, om aan de opgeboudene vochten outlasting te verschaifen. Nu wordt zij, volgens de voorschrevene wijze, behandeld en tot verettering gebragt. Worden de omtrek of randen der wond ontstoken, hetwelk men uit hare zwelling, bitte en hardheid kent, zoo moet menindehuid, nadat het haar op die plaats is weggeschoren, eenige opper-vlakkige insnijdingen (scarißcatiiin) maken, enhetdeelvervol-gens dikwijls met koud water of met G'olaquo;fo/rf.s-water bevochtigen.
Indien de verwijding van zoodanige wonden verzuimd is, of men, bij hare aanwending, zelfs niet heeft kunnen ver-hoeden, dat er verzakking van etter in het celwijsweefsel kwame, zoo moet er eene tegenopening getnaakt worden, om aan den etter uitgang te verschaffen. Men brenge dan de sonde in de wond tot op haren bodem; drukke haav aldaar buitenwaarts, en make op de plaats, daar men het
-ocr page 164-
einde der sonde voelt uitpuilen, eene opening indelengte, door de deelen been, tot de holligheid der wond. Men kan nn, eenmaal daags, uitspuitingen daarin doen met het voorgesclireveu vocht. Bevindt zieh de wond aan eene plaats, alwaar een geselukt verband kan worden aangelegd, zoo kan men hare genezing door de zamendrukking der holligheid bevorderen. Men legt alsdan een eompres of drukdoek over de geheele uitgestrektheid der holligheid, en daarovcr een zwachtel, zoo stevig, als voldoende is, om de wanden der gestokene wond aan elkander te drukken.
Wanneer, niettegeustaande men eene tegenopening ge-maakt heeft, cr geen goede, dikke, maar eene dunne bloedige, of stinkende etter uit de opening vloeit, en er wild vleesch uit de wond groeit, zoo meet men, eenmaal daags, een strook vlas-plaksel, met Spaansche vliegen-zalf besmeerd, bij wijze vaneen etterdragt of *etolaquo;, door de hollig­heid trekken, ten einde eene meerdere prikkoling daarin, en (Uiardoor bcteren ettcr te verwekkeu. Hiermede houdt men zoo lang aan, totdat de etter eene betere dat is, dikkere hocdanig-heid, en eene geelachtig-witte, naar melk-room gclijkendc, kleux heeft aangenomen. Alsdan wordt de wond op de voor-sohrcvene wijze tot genezing gebragt.
Zoo min bij de gestokene, als bij andere wenden, al­waar beenderen, kraakbeenderen, pezen of banden beleodigd zijn, of in de wond bloot liggen, moeten vette of olicach-tige zalven gebezigd worden. Zelfs de gewone etterma-kende of diffesiief-zah'en zijn daar nadcelig. Men meet zoodanige wonden met gcestige en zniver balsem- ofhartst-achtige zelfstandigheden behandelen. Hiertoe bohoören bo-vendien geestig aflreksel van aloe, mirrJw, madilc, barmteen, de Peruviaansche balsem in tcijngeed onthonden, enz. Men kan zieh daartoe ook het volgende middel bereiden.
Neen: Gewoon Jiarst, Vloeibare siyrax. Stei-ken braudeicijn, een pond.
Men late dit te zamen, in eene wel gestopte fleseh, gednrende eenige dagen, in warm zand of in de zon staan te trekken, giete alsdan de vloeibare oplossing af, en be­ware haar voor het gebrnik.
Pringen de gestokene wonden tot in de holligheden des
-ocr page 165-
127
ligchaams, als de borst of den bulk door, en zijn daarbij de gioote bloedvaten of zenuwen, het hart, de long, de lever, of andere bidks ingewanden gekwetst, zoo zi^n zij, den meesten tijd, doodelijk.
vnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;- IV. Oescltotene wonclen.
Deze worden het meest in de krijgsdienst toegebragt, en zijn doorgaans zeer gevaarlijk, dewijl het Paard daar-door veeltijds zoo zeer gekwetst wordt, dat men het ofschoon het al niet onmiddellijk aterft, binnen körten tijd, dooden moet, of bijnldicn de beleediging geneest, het dier evenwel onbruikbaar blijft. Intusschen kmmen vele geschotene wen­den, al schijnen zij ook gevaarlijk, genezcn worden, der-wijze dat het Paard tot het gcbniik gesohikt blijft. Daar het in dezen vooral op eene juiste beoordeeling van den aard en het gevaar der verwonding aankomt, om. hare genezing al of niet te ondememen, zoo komen daarbij de volgende zaken hoofdzakelijk in aanmevkiug.
De kogel gaat of gchocl door en maakt dan twee ope-uingen, of blijft in het vleesch, of in eeu been, of ook in ecne holligheid zitten. Men neemt alsdan slechts eene opening waar, door welke de kogel is ingedrougen. Deze opening is ingedvukt, terwijl die waar de kogel is uitgegaan, zieh uitpuilendc vertoont.
Heeft de kogel eeu been getroffen, en is hi] längs het-zelve door het vleesch gegaan, zoo gaat het Paard welmet dit been stijf en kreupel, doch het kan het, onder het gaan, nog voortzetten. Bevindt men hier slechts eene opening, zoo is zulks een teeken, dat de kogel nog in het vleesch steekt. Heeft deze het been afgesplinterd, zoo kan hgt Paard niet daarop staan, en is het beenvolkomen gebroken, zoo kan men zulks daaraan kennen, dat wan-neer men het been, boven en onder de opening, door den kogel gemaakt, aanvat, dit zieh eenigzins krom laat bui-gen, of men neemt zelfs een hoorbaar gekraak der beide einden van het gebröken been waar, wanneer deze tegen elkander bewegen worden. Iu dit geval is het geraden het Paard te dooden, dewijl alle moeite en kosten ter ge­nezing hier vmchteloos zouden zijn. Doch heeft de kogel het
-ocr page 166-
128
been slechts geschrampt of eenige splinters daaivan wegge^ nomen, dan is er genezing mogelijk.
Is de kogel van het achterdeel des beens door de pees gegaan, en heeft hij deze slechts oppervlakkig beleedigd, of gedeeltelijk doorgereten, zoo is zoodanige verwonding te herstellen; doch is de pees ten eenenmale afgeschoten, dan is er aan geene genezing te denken. Heeft de kogel eenig gewricht getroffen, of is zij daarin blijren zitten, zoo kan men nog wel berstelling venvachten, doch het Paard blijft, wegens gewrichtsverstijving, gi-ootendeels onbruikbaar. Bijaldien de kogel, door den hoorn des hoefs, in den voet gedrongen is, en aldaar het hoef been verpletterd heeft, zoo is het Paard verloren; doch is de hoorn slechts ge-streken, en tot op de vleeschige zelfstandigheid des voets weggenomen, dan kan de wond geheeld worden.
Kogels, welke tot in de borst- of buiks-holligheid door-dringen, brengen gewoonlijk doodelijke wonden te weeg, dewijl daardoor ingewanden gekwetst worden, die voor het leven noodzakelijk zijn, en waardoor het Paard, binnen korteren of längeren tijd, sterven moet. Zijn de longen of de luchtpijp gekwetst, zoo kent men zulks aan de korte en bezwaarlijke ademlialing, waarbij zieh een hoogrood, schui-mend, bloed uit de wond ontlast, terwijl er een veer-krachtig of winrlgezwel ontstaat, hetwelk zieh niet zelden in eene aanmerkelijke nitgestrektheid over het ligchaam verspreidt. Is de maag getroffen, zoo braakt het Paard door den neus, en er he oft benaauwheid plaats, waarbij het dier teekenen van buikpijn vertoont. Bij wonden der lever, smaakt het uitvloeijeude bloed bitter, en bij darm-wonden worden dikwijls drekstoffen nit de opening ontlast. Zijn de nieren gewond, zoo toont het Paard gedurigen aandrang om te pissen, en het water is met bloed ver-mengd: ook gaat het Paard moeijelijk op de achterbeenen. In deze gevallen late men alle pogingen ter genezing onbeproefd, en doode het Paard ten spoedigste, zoo het niet onmiddellijk van zelf sterft. Doch is de kogel slechts in de spieren van de borst, in den hals, in de lenden, in de spieren van het kruis des rugs, of in dön schouder doorgedrongen, zoo zijn zoodanige wonden, onder eene geschikte behandeling, te genezen. Zie hier in het kort,
-ocr page 167-
129
eenige regelen, volgens welke men daarbij te handelen hebbe.
Vooreerst moeten alle vreemde ligchamen, als papier, läppen van kardoesen, en, zoo mogelijk, ook de kogel, alsmede loszittende beensplintei-s uit de wond worden weg-genomen. Alsdan meet men den gang en de diepte der wond met de sonde nasporen. Zulks is bij sommige ge-schotene wonden niet gemakkelijk, dewijl do kogel dikwijls juist op een oogenblik de spieren doorboort, dat hot Paard beweging maakt. Wanneer mi het Paard stilstaat, hebben de spieren eene andere ligging, en sluiten daardoor de opening. Men meet daarom het deel, waarin de wond plaats heeft, in alle raogelijke rigtingen brengen, totdat men die treft, in welke de kogel ingesclioten werd, wanneer men den gang tot op den bodem der wond kan nagaan. In deze rigting moet men het deel trachten te honden, om de wond tot in hare diepte te können openen. De insnijding moet volgens de ligging der spieren geschieden, on deze moeten, zoo veel mogelijk, in die lengte opgesne-den worden. Dit is cvcnwcl niet altijd mogelijk, vermits de plaats der wond het noodzakclijk maken kan, om eenige spieren sobuius in te kerven, en andere dwars door te snijdon, en wanneer de gestcldheid der wonden zulks vol-strekt vordert, moet men deze tcrstond onderbinden of toebranden. (Zie biz. 120.) De insnijding moet naar on-deren geschieden, opdat de etter, die vervolgens geboren wordt, kan uitvloeijen. Bevindt de kogel zieh op den bodem der wond, zoo moet hij met eene haak, of tang, uitgehaald worden. Dit alles is terstond, nadat het Paard geschoten is, het gemakkelijkst te doen; doch daar zulks niet altijd plaats kan hebben, zoo is het deel doorgaans reeds gezwollen, vermits bij gescbotene wonden meestal eene aanmerkelijke kneuzing plaats heoft, waarbij eene nit-storting van vocht in het celwijsweefsel uit de verscheurde vaten, volgt, ofschoon voor het overige, bij geschotene wonden, de bleeding niet zeer sterk is. Het doen eener insnijding is hier dus te noodzakelijker, om het uitgestorte vocht te entlasten. Men moet vooral zorgdragen, om daarbij geene pezen of zoodanige spieren af te snijden, waardoor het Paard kreupel en onbruikbaar wordt. Is de koo-el
t
-ocr page 168-
130
geheel doorgedrongen, zoo is het noodig de opemng aaa beide zijden, door insnijding te vergrootcn.
Koorts, zwelling en ontsteking zijn. toevallen, welke deze wonden, in een' sterkeren trap, dan andere, vergezellen, en wier te groote hevigheid dient gematigd te worden. Bestaat deze koorts, welke wond-kooris genoemd wordt, slcchts in eene ligte huivering, waarbij eene voile, eenig-zins snelle pols wordt waargenomen, zoo is zij voor de etterwording niet ondienstig, en behoeft alstlan niet te wor­den tegengegaan; doch is de pols hard en neemt zijne snolheid toe, zweet het Paard daarbij, cu is het tcr neder geslagen, zoo moct men de koorts trachten te verminderen, door het twee ponden bleed uit de halsader af te tappen, en het, twee malen daags, telkeus twee looden mljieter, in water opgclost, te geven. Zijn do ontsteking en zwelling bij de wond eenigzins hevig, zoo kan men haren omtrek dikwijls met kouden goudglU-azijn bovochtigen. Is de ont­steking zoo hevig, dat zij dreigt tot versterving over te gaan. zoo moet men oppcrvlakkige insnijdingen fscarificatim) aan den omtrek der wond, in de haid docn, en alle halve nur läppen, in het volgende middel bevochtigd, koud daar-over leggen.
Neem: Zeezout-zuur, vier looden. Water, drie ponden.
Meng het zamen.
Ook heeft men het volgende middel hier nuttig bevon-den;
Neem: Eikenlast, acht looden.
Kook dit, in drie ponden azijn, tot op twee derde ge-deelte in, en zijg het voeht door, waarbij men voegt: Lood-extract, twee looden.
Inwendig dienen daarbij het Paard insgclijks raiddelcn te worden toegediend, die den voortgang dor versterving tegen gaan. Men menge dus zoo veel zv:avel- o$ zeezout-zuur onder het drinkwater, als het Paard dit nemen wil. Zoodra het doode zieh van het levende afscheidt, moet men de verettering, door de hier boven aangeprezene middelen trachten te bevorderen, en vorder de wond op de gewone wijze, tot genezing brengen.
-ocr page 169-
131
ACHT EH DEETIGSTE HOOTDSTUK.
Over de Wraüen.
Men onderscheidt de wratten in drooge en vocldige. De eenvoudige of drooge wratten worden het meest aan de cogleden, de kooten, de uijers en den biük, zoowel bij Paarden, als bij andere dieren, gelijk Ezols, Koeijen, llonden enz. waargenomen. Hangen zij aan een' enkelen steel, zoo kan men haar door afbinding wegnemen, doch hebben zij eene breede grondvlakte, zoo moet men znlks met het mes doen. Doorgaans evenwel veroorzaken zij, behalve eenig kwalijk aanzieu, geen nadeel.
De vochtige of vijgicraüen ontstaan veeltijds aan den bal-zak ea den schaclit der Hengsten en andere mannelijke dieren, zoowel als aan de geslachtsdeelen der vrouwelijke. Zij kernen voorts bij sonnnige verzweringen, als'de Mok, en bij voet- en zool-verzweringen voor. Zoodanige wratten bestaan in een sponsaclitig wild vleescli, lietwelk dikwijls een miskleurig, bloedig, aanzien lieeft, en niet zelden tot eene aamncrkelijko grootte, gelijk een lioenderci uitgroeit, en meennaleu ecneu kankeraclitigen aard aanneemt. Het neeint zijn oorsprong onder de hnid, idt het vleesch, of dieper nit de poes- en bandachtige deelen.
Aan zoodanige deelen, welke niet toelaten dat men de Tijg-wratten met het mes wegneemt, kan men haar dagelijks, met eenig bijtmiddcl, als de s^M^tosioto-of met eene ontbinding van den keuchen sieeit in water (zie blz. 133.) voorzigtig bestrij-ken, om ze te doen verteren; anders is het best de vijgwratten zuiver uit te snijden, en de woud met een gloeijend ijzer ligt aan te raken. Wanneer de korsten, hierdoor #9632;veroorzaakt, afvalleiij kau men de wond, met de Egypäsche zalf verbin­den, of ook daarop dagelijks een weinig ongebluschte kalk strooijen. Verder verwijzc ik hieromtrent naar hetgene, in de Hoofdstakken over de Mole en de verzweringen aan de Jcroon, opzigtelijk de genezing der vijgwratten, gezegd is.
-ocr page 170-
132
NEGEN EN DEKTIGSTE HOOFDSTTJK.
Over de Beenbreuk.
Daar het belang om een dier te behouden, in het alge-meen, naar zijne geldswaarde berekend wordt, kan men met geen voordeel de geneziug der beenbreuken. onderne-men, dan bij deugdzame en kostbare Paarden. (*) Gelukt zulks wel, zoo blijft het Faaid, altlians tot sommigen ar-beid, en goede merricn vooral tot de voortteeling, geschikt, terwijl er anders niets overblijft, dan het Paard, dat een been gebroken heeft, onverwijld te dooden. De herstelling der beenbreuken gaat evenwel met vele moeite gepaa.id, en is slechts onder zekere voorwaarden mogelijk. Zij kan alleen plaats hebben, wanneer een der voorsle beenen in de pijp, of een der achtersten, tusschen de knie en het koot-gewricht gebroken is. Ook gelukt zij zeldzaam anders, dan bij paarden beneden de acht jaren, dewijl na dien ouder-dom, de beenen te hard of te droog zijn en de vorming van goeden been-eelt te mocijelijk en langdnrig wordt, om het gebroken been te hereenigeu. Zelfs bij jongere Paarden mag men op vijf of zes maanden rekenen, die tot de volkomene genezing noodig zijn.
Eene beenbreuk is eenvoudig, dat is, Indien het been slechts regt of schuins in tweeen is gebroken, of te zamen-gedeld, wanneer namelijk de breuk met afsplintcring of
(*) In der allgemeine Thicrarzt van s. von tennecker Iste Sett sect;. 90, vmdt men ecn geval mcdegcdeekl, betref­fende de genezing van eeiie beenbreuk van een vijfjarig artil-lerie-Paard, aan den ondersclienkcl van het voorbeen. Nadat do been einden door nit- en tegen rekknig wederom tagen elkander waren geplaatst, en door een verband waren bevestigd, werd het gebroken been op ecu honten stelt gezet, hoedanig voor menschen dient die het been onder de knie is afgezet, waarop het been door riemeu werd vastgebonden. Na vier weken was er been-eelt govormd ; met zes weken was het Paard ge-nezen , zoodat het been van de stelt werd genomen ; en met acht weken kon het Paard weSr daarop staan , cn langzaam rondge-leid worden. Er werden nu voelbaien van Gencver-spoeling aangewmd, en de, eenigermate verkorte, bälgende pees, werd met heemst-zalf gesmeerd, om de verstljving van dat deel weg te nemon, en het loopon te bospeedigen.
-ocr page 171-
133
yerbrijzeling des beens, of met verwonding der zachte deelen gepaard gaat, welke omstandigheden de genezing veelal te onmogelijker maken.
Men kent de beenbreuk gemakkelijk aan de volgende teekenen; het been Staat min of meer krom op de plaats, daar het gebroken is, of het laat zieh buigen als men het boven en onder de breuk aanvat, waarbij dan ook wel een gekraak der been-einden tegen elkanderen gehoord wordt. Het Paard gevoelt tevens, vooral bij het betasten van het beleedigde deel, de hevigste pijn; het been is ten eenemaal onbruikbaar, hangt neder of sleept na, en is het reeds eenige uren gebroken geweest, zoo heeft er aanmer-kelijke zwelling en bitte aan den omtrek der breuk plaats.
Ora het gebrokene been te herstellen, meet men, door eenige helpers, de gebrokene einden, in eene tegenoverge-stelde rigting, doen uitrekkcn, en als deze rekking genoeg-zaam geseliied is, moetcn de been-einden, tegen elkander gezet worden. Men legt nu een wollen of linnen lap, in gelijke deelen azijn en brandewijn bevochtigd, over de plaats der breuk en maakt dien door een' langen, rond-gaanden, zwaohtel om bet been vast. Over dit verband #9632;worden twee of drie buigzaine, en naar de rondte van het been uitgehokle, houten spalken gelegd, die het been om-vatten, en door eenige platte banden vastgebonden worden. Nu moet men het Paard beletten, zieh neder te kunnen leggen, ten welken einde het in eenen, bijzonder daartoe ingerigten stal gezet wordt. Dcze bestaat uit vier, regt overeind staande, zware palen, welke in het vierkant tegen over elkander staan, op de wijze van een' noodstal. De beide palen van elke zijde worden met een goeden dwars-paal vereenigd, op die hoogte, dat wanneer het Paard in den stal gezet wordt, deze lets hooger dan het onderste godeelte van den buik te liggen kome. Men neemt nu eene bereide koehuid, welke met de haarzijde tegen den buik des Paards gekeerd, daarouder dwars doorgestoken, en aan de gemelde dwarspalen, längs het Paard, vastge-maakt wordt. De liuid moet den buik niet onmiddelbjk aanraken, maar aan het Paard moet de vrijheid gelaten worden, van zieh, naar willekeur daarin neder te leggen, waaraan het spoedig gewend is. Hangt het altijd daarin,
-ocr page 172-
134
zoo wordt, door de drukking en broeijing do huid des Paards spoedig ontstoken, en doze ontsteking gaat ligt tot het vuur over, Onder den voet van het gebroken been, moet de grond uitgegraven worden, opdat het Paard dien niet kan aanraken, wanneer het beproeven mögt op den voet te staan. Het verband om het been moet alle uren met liet volgende middel koud bevochtigd worden: Neem: Gewoon zout, vier locfden,
Salpeter,
Ammonialc-zout, van elk twee looden,
Water, twee ponden,
Azijn, eeri pond. Komen er mi geene toevallen bij, zoo kan dit verband drie of vier weken blijven liggen. Indien er ecne sterke zwelling van den voet wordt waargenomen, zoo moet men den zwachtel een weinig lesser maken. Na verloop van vijf of zes weken, zal men reeds het been-eelt, dat zieh op de plaats der breuk heoft aangezet, kunnen voelen, doch het is dan nog weck. De eelt, onoigcnlijk aldus genoemd, is eene ware beenstoffe, welke uit de vaten, die het been voeden, wordt aangevoerd, en het middel is, door hetwelk de gebrokene been-eihden, worden vereenigd. Men vaart met de behandeling op dezelfde wijze voort, onder eene steeds afnemende vermindering van de bevochtiging des Verbands. Het Paard kan, na zestien of achttien weken, uit zijn verblijf gelaten, eu, eenmaal daags, op een'zaehten grond, rondgeleid worden; maar men dient een half jaar te wachten, voor dat hot tot zijn vorigen arbeid, wederom gebruikt wordt.
Het Paard moet, onder deze behandeling, vooral in het begin, eenen verkoolenden leefregel houden. Men geve het bevochtigde tarwen-zemelen tot kort voeder, en water te drinken, waarin roggen-meel geiuengd en een weinig Sal-peter is ontbouden; zorge voorts, dat het door klisteren, dagelijks twee malen, open lijf houde, en is het Paard volbloedig, zoo doe men terstond, voor het eerste verband eene aderlating van drie of vier ponden uit de halsader.
-ocr page 173-
II. AFDEELING.
OVEE DE
IKWJBXUXCiE: KESCSiTTB^X UKlaquo; PAAia0£^'.
EEKSTE HOOPDSTCK.
Oper de OnUteMngskoorts.
Bi.
na alle hcvige ziekten , misscliien geene uitgezonderd
quot;•aan met meerdere of mindere koorts gepaard. Door koorts kan doorgaans verstaan worden eene algemeene ziekelijke aandoening van hot ligchaam, waarbij ondersclieidene ver-rigtingen ongeregeld volbragt worden of onderdrukt zijn, terwijl liet bloedvaatgestel in een' staat van vermeerderdo werking of prikkelbaarhcid verkeert.
Dekoortsen zijn, zoowel wat haren oorsprong, aard, als bijzonderc ver'scliijuselen betreft, zoer ondersclieiden, wanneer ook de geneeswijze aanmerkclijk verschilt.
De Otddekingskoorts woidt zelclen als eene ziekto op zicli zelve waargcuomen, maar zij gaat algemeen met andere ongesteldhedcn vooral met ontstekingen der inwendige deelen gepaard. Zij wordt aan de volgende teekenen gekend. Het Paard wordt door eene koortsige huivering aangedaan, waarbij het haar meer of minder in de hoogte staat; de uitgeademde Inclit is beet; de oogen staan glinsterende, en bet wit der oogen is rood en als met bloed beloopen; op de koude volgt matige bitte; de mondis heet en droog, het speeksel taaienkleverig, en het Paard is dorstig; de huid ligt vast op het ligchaam; de mest is bard en droog, en de pis hoog gekleurd3 zij
-ocr page 174-
136
wordt in geringe hoeveelheid ontlast; de hoeven zijn heet, de pols is hard, groot en snel. Op hct afgetapte bleed vertoont zieh, nadat het in een vat opgevangen zijnde, koud is geworden, eene taaije spek of leerachtige korst. Deze korst wordt ook somwijlen op hat bleed van gezonde Paar-den waargenomen, doch heeft er koorts plaats, zoo geeft hare aanwezigheid ontsteking te kennen.
De ongesteldheid des ligchaams, waarbij de onstekings-koorts aanwezig is, kan worden te weeg gebragt door alle zoodanige oorzaken, welke het bloed verhitten, en de prik-kelbaarheid van het bloedvaatgestel kunnen aanzetten of vermeerderen. Jonge, stcrk gevoederde en volbloedige Paarden, die niet gewoon zijn veel arbeid te verrigten , bezit-ten daartoe de grootste voorgeschiktheid. Tot de aauleidende oorzaken bchnoren het aanlioudend vcrblijf in warme stal­len, welke met sclierpe prikkelende dampen vervuld zijn; veihitting des ligchaams door onmatig gebruik; vooral het vatten van koude, als het Paard bezweet is, waardoor de uitwasemende vaten der huid krampachtig worden te zamen getrokken; insgelijks het drinken van koud water, als het Paard verhit is, waardoor het bloed in de kleinste vaten, ten gevolge eener krampachtige toesnocring van deze door de schielijke verkocling, aan soimnige deelen wordt opge-houden en aldaar plaatselijke ophoopiug en ontsteking te weeg brengt, hetwelk aan het geheele vaatgestel eene span­ning en verstorkte werking mededeelt. Somwijlen schijut het bloed eene taaije of lijvige gesteldheid te bezitten, waardoor het te ligter in de fijne vaten wordt ge-houden. Misschien veroorzaken ook sommige zware voe-ders, als boonen, erwten of wikken deze hoedanigheid; him aanlioudend of sterk gebruik althans, deelt aan de Paarden , gelijk de ondervinding leert, eene heete of ontstekingachtige voorgeschiktheid mede. Uitwendige, plaatselijke prikkelin-gen, als wonden, kneuzingen, verrekkingen, ettergezwellen enz. brengen insgelijks het vaatgestel in eene koortsige be-weging, welke, bij eene aanwezig zijnde verbitte gesteld­heid des ligchaams, ligtelijk een ontstekingachtigen aard aanneemt. Des voorjaars bij aanhoudend schraal en koud weer met drooge Ooste en Noord-ooste winden, bezitten de Paarden de grootste neiging tot ontstekingsziekten.
-ocr page 175-
137
i)e genezing der ontstekingskoorts vordert, dat de hevige werking of prikkelbaarheid van hat vaatgestel gematigd en het bloed verdund worde, ten einde een geregelde en vrije omloop hersteld worde.
Hiertpe behoort in de eerste plaats een verkoelende en schrale leefregel. Men zette het Paard op den stal, op het stroo, omdat het zieh gemakkelijk kan nederleggen; de lucht des stals meet gematigd, dat is niet te warm , noch te koud zijn, en zij moet dagelijks vernieuwd worden; waarbij men evenwel moet zorgen, dat er geene togtlucht op het Paard valle. In den winter dient het Paard met kleeden overdekt te worden. Men geve het water te drin-ken, waarin roggenmeel gemengd of gekneusde garst is afgekookt: doch wil het dezen drank niet hebben, zoo geve men het gewoon water, daar het bcter is, dat het Paard in dezen zijnen smaak opvolge, dan dat het dorst lijde. Des winters moet het water even laauw warm gemaakt worden. Het paard moet weinig of geen hooi, maar stroo-voeder gebruiken, en in plaats van haver geve men het uatgemaakte tarwen-zemelen te eten. Het wrijven des lig-chaams met stroo moet, eenige malen daags, in het werk worden gesteld, dewijl daardoor de kramp der huidvaten weggenomen, en de uitwaseming zoowel, als de vrije om­loop der vochten bevorderd wordt; waarom het bovenal dient aangewend te worden, alwaar de ontstekingskoorts het gevolg is cener belette werking der huid^ ofvanbevan-genheid door de koude.
Op zoodanige wijze worden vele koortsen, die eenen ligt-ontstekingachtigen aard bezitten, als, bij voorbeeld de wondkoortsen, meermalen alleen hersteld, of genoegzaam gematigd; doch is de verhitting des bloeds sterk, en is daarmede plaatselijke ontsteking van eenig inwendig deel vereenigd, zoo dient wel dezelfde leefregel te worden opge-volgd, maar deze is ontoereikende om de zfekte geheel te genezen. Men moet dan het Paard eene aderlating van twee of drie ponden uit de halsader doen, welke, naar eiseh der noodzakelijkheid, na tien of twaalf uren, of op den volgenden dag, kan herhaald worden. Wanneer na dien tijd, nog eene of meerdere aderlatingen mogten noodzake­lijkheid zijn, moet men telkens een derde gedeelte of de
-ocr page 176-
138
helft minder bloeds aftappen. De teekenen, dat de ont-steking vermindert, kunnen daaruit -worden afgeleid, dat de spekachtige ontstekingskorst op het bloed dunner en minder taai, de pols minder hard en snel wordt waarge-nomen, waarbij het Paard vlugger wordt.
Om. de ontstekingaclitige taaiheid des bloeds te vermin­deren, geve men het Paard, dagelijks, drie of vier loodeu Salpeter, onder het drinkwater, of, in de plaats, alle vier uren, een half lood ammoniali-zmd. Men kau deze middelen ook, met honig tot cene likking geraaakt, ingeven, op welke wijze zij zieh doorgaans gemakkelijker laten toedienen.
Gaat met de ontstekingskoorts traagheid of verstopping van den afgang gepaard, zoo geve men bet Paard, dagelijks twee malen, zes of acht looden wonderzout, in water ont-bonden, in, totdat het behoorlijk afgang krijge. Is de mest in den endeldarm droog en hard, zoo moet deze, vooraf door klisteren verweekt en outlast worden. Men gebruikt daartoe de volgende middelen:
Neem: Kmnilh-Uoemm, twee banden vol.
Laat deze gedurendo een kwartier uars, in drie ponden kokend water trekken; voeg bij het doorgezegen vocht; Geicoon-zoul of in de plaats, ^nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Wonderzout, vier looden,
llaap-olle, acht looden.
Men brengt bet door middcl der klisteerspuit (Pl II. Tig. 4.J laanw binnen.
Deze is de geneeswijze, welke in het algemeen, bij een-voudige koorts-ziekten, die met eene moerdere of mindere ontstekingaclitige of verbitte gesteldheid des ligobaams gepaard gaan, moet worden opgcvolgd; over de ontstekingen der inwendige deelen, waarmede deze koorts verbünden is, zal vervolgens gehandeld worden.
l-l
-ocr page 177-
139
TWEEDE HOOPDSTUK
Over de GcHkoorts.
De Galkoorts behoort tot de ongesteldlieden, welke het meest in den herfst voorkomen, ofschoon zij ook op andere tijdan kan ontstaan. Hare hoofdkenmerken zijn deze: liui-vering, waarbij het haar omhoog rijst; het Paard is neer-slagtig en laat den kop en de ooren hangen; de oogen staan flaauw en zijn half gcsloten; de pels is snel en klein; het Paard lieeft afkeer tegen het voeder; somwijlen is de afgang verstopt, docli ook meermalen heeft er een galachtige doorloop plaats, welke doorgaana verligting te weeg brcngt, en met rommelingen in den bulk gepaard gaat. Opent men het Paard den mond, zoo neemt men waar, dat de tong met een geelachtig slijm overdekt is. Dit verschijnsel heeft nict altijd in het begin der ziekte plaats, maarwordt dikwijls eerst na verloop van eenige dagen waargenomen, wanneer ook wel ds oogen eene gele kleur verkrijgen, terwijl er eene gele slijmstolfe uit den'neus vloeit; de pis is tevens gcel of bruin gekleurd; de adem stinkt. Indien de ziekte niet heyig is en eencn geregelden loop houdt, eindigt zij doorgaans met acht of tien dagen, waarbij dan vecltijds eene scheiding door hot zweet of den afgang plaats vindt. Doch in sommige gevallen wordt de galkoorts kwaad-aardig, en zij sleept het Paard, binnen körten tijd, weg.
De oorzaken der galkoorts zijn gelegen in aanhondend warm en vochtig weder; in overmaat van zwaar voeder; in eene siechte hoedanigheid danrvan; in het verkeer-delijk aangewend gebruik van heete, bittere, of purgeer-middelen, door welke de lever geprikkeld en tot eene ver-meerderde afseheiding van gal wordt aangezet. De over-vlocdig afgoscheidene gal wordt alsdan in de ingewanden uitgestort, en ondergaat, aldaar aanwezig blijvende, bederf, terwijl zij tevens onder het bloed en de vochten wordt opgenomen, waardoor het vaatgestel eene vreemde prikke-ling ondervindt, en koortsige aandoeningen des ligchaams worden voortgebragt.
Om de galkoorts te genezen, wordt derhalve vereischt eene spocdige en geschikte ontlasting der, in de darmen
ISil
-ocr page 178-
140
Imisvestende, galachtige onzuiverheden, door zuurachtige, en verkoelende, afvoerende middelen. Men geve het Paard , gedurende twee dagen, alle uren, twee looden wonier-zout en een half lood 7%oom van loijnsteen in water, of met honig tot eene likking gemaakt, in. Men late het tevens eene mime hoeveelheid water, waarin roggenmeel of tavwen-zemelen gemengd zijn, driuken, en doe het, voor het overige, den leefregel opvolgen, welke, in het vorige hoofdstuk, over de ontstekingskoorts, is voorgeschreven.
Zijn, op deze wijze, de Stoffen vooraf onthondeu en tot de ontlastiug meer geschikt gemaakt, zoo diene men een stei'ker laxeermiddel toe. Men geve dan een vierendeel pond wonder- of Enyehch ;out op eens of den volgenden drank in:
Neem: Fruhnen, een half pond,
Senehlaäen, vier of zes looden.
Kook de pruimen vooraf, een half nur lang, in eene genoegzame hoeveelheid water, tot dat er ongeveer twee ponden vocht ovcrblijven; alsdan worden er de senebladen bij gevoegd, met welke het nog tien minuten lang koken, en een kwartier uurs trekken moet; waarna het voolit door een grof dock moet gezogen worden. Daarin wordt alsdan opgelost:
Wonäer-zout, acht looden.
Deze drank, verkoeld zijndo, wordt in eens of in twee malen (des morgens en 's avonds telkens de helft) ingegeven. Dit middel kan, naar cisch der omstandigheden, herhaald worden (*).
Men moet tevens de dikke darmen, voor het ingeven des laxeermiddels, door klisteren, hoedanig in het vorige hoofdstuk zijn opgegeven, entledigen, waardoor de kramp-
(*) Men kan evenrain algemeen bepalen, hoe dikwijls, bij de behandeling eener palkoorts, het gcbruik van ontbindende en af­voerende middelen moet herhaald worden, als men, bij eene ont-stekingsziekte, het getal der aderlatingen kan vaststellen. Zulks hangt volsirekt van de hevigheid der ziekte. van de krachten en gesteldheid des diers, en van do günstige uitwerkingen af, welko zoodanige middelen te weegbrengen, waarvan do beoordeeling in de bijzondere gevallen, alleen aau den geoefendeu Vcearts kan worden toevertrouwd,
-ocr page 179-
141
acMige aandoeningen der darmen weggenomen worden, en de ontlastiagen gemakkelijker volgen.
Neemt men waar, dat, door de aanw ending dezer midT delen, vele galachtige stoffen ontlast zijn, en de afgang vervolgens wederom eene y meer natuurlijke hoedanigheid verkrijgt, waarbij de tong zuiver wordt, en deoogenhunne gele kleur verliezen, terwijl evenwel Let Paard nog onge-steld blijft, zoo is zulks algemeen een teeken, dat de maag en ingewanclen verzwakt zijn, welke versterking vorderen, of dat er tevens eene ontstekingachtige gesteldheid in het bleed huisvest. Men late alsdan het volgende middel ge-bruiken, hetwelk ter verbetering van beide oorzaken die­nen kan:
Neem: Tot poeder gestampte Gmliaan-wortel, twaalf looden, „nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Gezuwerie salpeter, zeraquo;
looden. Meng deze met eene genoegzame hoeveelheid honig tot eene likking, waarvan men het Paard, drie malen daags, een lepel vol ingeeft.
Heeft er in het begin der ongesteldheid een galachtige dooiloop plaats, waardoor het Paard beter wordt, alsdan is het onnoodig het sterke laxeenniddelen te geven, dewijl de natuur zieh, in dit geval, zelve redt. Men moot als­dan evenwel ook denzelfden leefregel in acht nemen, en geve het Paard de voorgeschrevene verzachtende drankea van water, waarin meel of zemelen gemengd zijn, of ook nu en dan, een aftreksel van water op lijnzaad. Somwijlen houdt de dooiloop langen tijd aan, waarbij het Paard mager of slap wordt: alsdan moot men dien tegengaan door de volgende middelen. Men geve het eerst, drie malen daags, een half lood poeder van rhabarher, met water of honig in, waardoor dikwijls nog stinkende gal- of slijmachtige drekstoifen ontlast worden. Nadat deze niet meer worderaquo; waargenomen, geve men het volgende yerstprkende njiddel. Neem: Wortel van Wolverlei, nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Gentiaan,
„ „ Tormentilla, van elk vier looden, Kamiüe-hloemen, acht looden. AUes tot poeder gestampt zijnde, worden het Paard
-ocr page 180-
142
daarvan, drie malen daags, twee looden, over het kort-voeder gegeven. Helpt dat niet genoeg, en geven de gedurige rommelingen, persingen en buikpijnen te kennen, dat er eene krampachtige aandoening der ingewaüden plants heeft, die den doorloop onderhoudt, zoo voege men telkens, bij iedere gift dezes middels, twintig droppela vloeilaar Jieuhap.
Meennalen gaan er, met de bovengemelde verscliijnselen der galkoorts, tevens hoest, korte en benaauwde ädemha-ling gepaard, waarbij eene sterke uitvloeijing van geel snot uit, den neus plaats heeft. De pels is alsdan ook liarder en de koorts lievigcr. Zulks gceft eene ontsteking der longen te kennen, welke, naar haren bijzonderen aard, liet (jalaoMig lowjmmr pleegt genoemd te worden.
Neemt men dit warn-, zoo moot het Paard terstond eene fontenel aan de borst gezet worden, ten einde, doortegen-prikkeling de ontsteking af te leiden. Ziju de verschijn-selen der ontsteking zeer hevig, zoo kunnen eene of meerdere aderlatmgen in het begin der ziekte nuttig zijn; in het vervolg zouden zij nadeel toebreugen. Men geve hier voorts, behalve de rceds meermalen, in dit hoofdstuk aanbevolene verzaohtende ineel- of lijnzaad-dranken, het vol-gende middel.
Neem: Womler-zout, acht leoden,
Salpeter, vier looden.
Room van Wljmtem, twee looden,
Zoethovt, drie looden. Alles tot poeder gestampt zijmle, wordt het met honig tot eene likking geinaakt, waarvan men het Paard, alle vier uren, eene lepel vol ingeeft.
D E E D E HOOFDSTUK.
Over de Eoilcooris.
De Galkoorts neemt niet zelden een rotachtigen aard aan, wanneer de behoorlijke zuivering der ingewanden verzuimd is geworden, of ook, indien er eene neiging des bloeds en
-ocr page 181-
143
der overige vochten tot ontbinding in tet ligchaam huisvest. Hier zijn de volgende verschijnselen aanwezig: de koorts is aanhondende, en de pols zeer snel, zwak en als ingetrok-ken; de tong is smerig, of droog en zwart, even als een stuk leder; de lippen en tanden worden met een bruin slijm omkorst; de hitte des ligcliaams is ongemeen sterk, onaangenaam en prikkelende op het gevoel; de oogen ver-liezen hunnen glans, en er vloeit een kleverig vocht uit; de pis is miskleurig, troebel, bruin of zwartachtig; som-wijlen is de outlasting hiervan opgehouden; de afgang is in bet eerst traag of wordt met dikke keutels outlast, doch verändert daarna in eeuen, iiaar varkensdrek stinkenden, doorloop, waatbij de bulk niet zelden als een trommel op-gespannen wordt; er ontstaan versohillende toevallen der zenmven, als gedurige rillingen en sclmddingen over het geheele ligchaam, rekking der ledematen, tanden-knersing, de mondklem, enz., het hoofd wordt aangedaan, zoodat het Paard raast, of het wordt door slaapzuch ten gevoelloos-heid bevangen; er breekt een koud zweet uit, waarop de dood spoedig volgt.
Heeft de rotachtigo gesteldheid in een hoog'en trap de overhand genoinon, zoo wordt aan zoodanigen toestand door-gaans alle hoop op geneziug outzegd, dewijl het dier te spoedig sterft, om hulp te kunnen outvangen. Neemtmen evcnwel de eerste verschijnselen waar, zoo moet men, zoo spoedig mogelijk, de toevlugt nemen tot opwekkende, ver-sterkende en rottiugwerende middclen, ten einde den voort-gang der verzwakking en de ontbinding des bloeds kracht-dadig tegen te gaan. Men kan daartoe de volgende midraquo; delen aanwenden:
Neem: JfUle Kastanje-lad, een half pond, Gentiaan-wortel,
Engel-icortel, van ieder acht looden. Kamfer, twee onoen.
Alles tot poeder gestampt zijnde, wordt het met eeuo genoegzame hoeveelheid honig tot eene likking gemaakt, waarvan men aan een volwassen Paard, vier malen daags, een goeden lepel vol ingeefit. Aan jongere Paarden geeft men, naar evenredigheid, minder. Tot hetzelfde oogmerk kan men zieh van vele andere opwekkende en versterkende
-ocr page 182-
144
middelen, op dezelfde wijze bedienen, als van den wortel en de bloemen van heb Valkruid, wortel van Valeriaan, Slan-gen-wortel, Kalnius-wo7-tel alsmede van Aea. Wilgen-, Laurier-of Eikeniast, bovenal van den Koorisbast of Kim, indien deze niet te duur is.
Om de rotachtige gesteldheid des bleeds en der vochten te verbeteren, bezitten de plant-zuren, als de azijn en het wijndeen'zuur, doch bovenal de delfetoffelijke zuren, als het zivavel- en zeezout-zunr een uitstekend vermögen. Men geve dus onder het drinkwater, waarin tevens meel mag geroerd worden, zoo veel van het een of ander hiervan, dathetmatig zuur is, en het Paard het drinken wil, bij voorbeeld acht looden azijn, drie of vier looden wijnsteenzuur, ofeenlood zwavel- of zeezout-zunr, onder een emmer vol water. De vermenging van eene hoeveelheid zuurdcesem met het drink-water is tot hetzelfde oogmerk insgelijks zeer dienstig.
Heeft er een sterke doorgang plaats, dan kunnen da gemelde zuren, wegens de gevoeligheid der ingewanden, niet gegeven worden. Men bepale zieh dan tot het laatste, hetwelk minder soherp is.
Bij dit alles meet men niet verzuimen de huid met stroo te wrijven, ten einde de kramp weg te nemen en de uit-waseming te be vorderen;—hotwelk hier des te noodzake-lijker is, dewijl het ontstaan van een matig zweet, bij deze ziekte, somwijlen nog eene gunstige uitwerking heeft.
Is de neiging tot rotting het gevolg eener voorafgegane galachtige ongesteldheid, waarbij de ontlasting der onzuiver-heden verzuimd is, zoo moet men trachten, voor dat de versterkende middelen worden aangewend, nog eene zuive-ring der ingewanden te bewerken, door de, bij de gaU koorts voorgeschrevene laxeermiddelen, — De rhabarler ver-^ dient hiertoe algemeen de voorkeur. — Zulks moet nog-tans zoo vroeg mogelijk geschieden, dewijl alle entlastende middelen hier vervolgens, daar zij het ligchaam nog meer verzlvakken, nadeelig zijn,
Gaat de Eotkoorts in het begin met teekenen eener ontstekingachtige gesteldfceid des bloeds gepaard, zeo moet men haar, zoo lang deze versohijnselen aanwezig zijn, met vsrkoelende middelen behandelen, hoedanige bij de ontste-kingskoorts zijn voorgeschreven, en tevens terstond het Paard
-ocr page 183-
145
eene of meerdere fonteneUen aan de borst of dijen zetten. De natuur schijnt hier de afleiding der ziekte-stoife zelve aan te wijzen, dewijl er niet zelden, in. het begin, aan de beenen, borst of buik, vlakke ettergezwellenontstaan, waar-door de voortgang of hevigheid der ziekte gestuit, of ver-miuderd wordt. Met bet aderlaten moet men zeer omzigtig zijn, en dit kan slechts zeldzaam en volstrekt niet anders dan in sommige gevallen, alwaar de ontsteking heyig is, in bet begin der ziekte te pas komen. Blijft het afgetapte bleed langen tijd vloeibaar en bezit het, nadat het verkoeld is, eene vlokachtige, weeke, en vuiio of miskleurige op-pervlakte, zoo geeft zulks eene aaiivankelijke ontbinding to kennen, die de aauwending van alle vemyakkende mid-delen verbiedt.
Zoodra de ontstekiugaclitigc verscliijnselen verdwenen zijn, en de opgegevene teckencu der rotachtige gesteldlieid rich openbaren, moet men dezelfde verstärkende en rottingwerende middelen toedienen, welke Merboven zijn aaubevolen.
De stal, waarin het Paard, bij dez,e ziekte, zijn vorblijf houdt, moet luchtig en zuiver gehouden worden, waartoe het noodig is, dot dc meat gedurig weggedragen, en het Paard telkens nieuw stroo ondergelegd wordt. Dewijl de rotkoortsen dikwijls van den beginne af aanstekeude zijn, of in het vervolg een besmettclijken aard aanncmen, moet men de gezonde Paarden nimmer bij de zieken in denzelfden stal laten blijvon. Daar de gelegenhcid het toelaat, dient de stal, met den damp van kokende azijn, of, wat nog beter is, van overgczuurd zeezout-zuur, dikwijlä berookt worden. Somwijlen verkrijgon de Paarden eene rotachtige gesteld-hoid der vochten, welke van een nicer langdnrigen of slependen aard is, en voroorzaakt wordt door vermoeijenis, nithongering, siecht voedsel, of ook daardoor, dat zij, in nat weer, op läge, moerassige landen hebben moeten loo-pen, waardoor het ligchaam verzwakt en de vochten bedorven worden, hetgeen aanlciding geeft tot allerlei ongesteldheden, als oogziekten, verschillende uitslag-ziekten, aanhoudende doorloop, vermagering, hoest enz. Om zoodanige gesteldjieid weg te nemen of te verbeteren, is het volstrekt noodia; het Paard aan de werking der schadelijke ooi-zaken te onttrekken, het goed voeder, en in eene genoegzame hoeveelheid, als^
7
-ocr page 184-
146
T
mede eene goede oppassing te doen toekomen. Men late het tevens eeu' tijdlang, hot volgende middel gebruiken, hetwelk uitnemend gescliikt is, om de spijsvertering te ver-sterken en de vocliten te verbeteren. Neem: Genilaan-wortel.
Mosterd-zaad,
Wilgenhast, of in de plaats, de last van Wilde
Kmlanje,
Geiiever-beziifi, van ieder aclit looden. Gestampt zijnde, wordt alles onder een gemengd, en daarvan, driemalen daags, telkens een lepel vol over het kort-voeder gegeveu.
Dit middel kan, als een algcmeen versterkend middel, na koorts-ziekten, wanneer de maag en spijsvertering nog zwak zijn, met voordeel gegeven worden.
VIEKDE HOOrDSTCK.
Over de IloofdzicclUng.
Deze ziekte, welke tot de kwaadaardige koortsziekten behoort, heeft haren naam daarvan ontleend, dat het hoofd daarbij opzwelt. Zij wordt ook de gele zieellkt/ genoemd. De volgende teekenen doen zieh daarbij op. Het Paard heeft koorts, welke, in het begin, naar eene ontstekings-koorts gelijkt; de koude is gering en duurt niet lang: doch te sterker en aanhoudender is de hitte, die daarop volgt. Het Paard is mat, eet somwijlen nog lets, doch het drinkt in het geheel niet, het wankelt onder het gaan op de achterbeenen en hangt-, op stal staande, met het hoofd aan den halster en slaat, tusschen beide, met den kop tegen de krib. De ontlasting van de pis en den afgang zijn verstopt.
Na drie dagen, beginnen de bekleedselen van het hoofd te zwellen en heet quot;te worden; de oogleden worden door de zwelling toegesloten; zij zijn ontstoken en tränen; er vloeit een geelachtige etter uit den neus, en er ontstaat verettering in de klieren onder het kakebeen.
-ocr page 185-
147
Daar deze ziekte in het begin eene ontstekingachtige, en tevens galachtige' hoedanigheid bezit, welke nogtans zeer spoedig tot eenen tegenovergestelden of rotachtigen aard overgaat, waarbij een vermeerderde aandrang des bleeds naar het hoofd plaats heeft, moet de geneeswijze, naar liefe tijdperk, waaiin men de ziekte aantreft, verscbülend ingerigt worden.
Wordt de ziekte terstond waargenomen en gekend, zoo doe men het Paard eene niime aderlating van twee ofdrie ponden uit de hals-ader; doch zijn er rceds vierentwintig uren verloopen, zoo doet deze meer nadeel dan voordeel. Men zette tevens aan ledere zijdo van den hals, ongeveer ^er plaats, daar men gewoon is ader te laton, eene fontenel, en men bevordere du ontstcking en ettering der klieren onder den kiunebak, door haar driemalen daags, in te wrijven, met het volgende, prikkelende smeersel.
Neem: Lijn-olie, vier looden,
Gees/ii/ aßreksel van Spaansche vliegen, twee
looden.
Betende Ammomdk-geest, een lood.
Zijn zij tot rijpheid gebragt, zoo moeten de gezwellen spoedig geopend, en als een gewoon ettergezwel behandeld worden. Voorts moet hot Paard water, met meel gemengd, tot drinken gebrvdken, waarouder zoo veel Salpeter opgelost is, dat het dagclijks vier looden verkrijgt; tevens moet men het alle vier uren, eene klisteer zetten, hoedauige bij de ontstekingskoorts is voorgesehreven.
Neemt men teekenen van galachtige onzuiverheden waar, zoo geve men dezolfde verkoelende en afvoerende middelen,' welke in het hoofdstuk over de galkoorts zijn voorgedrao-en.
Na den vierden dag, moet de ziekte even als eene quot;rot-koorts met opwekkende, versterkende, en rottingwerende middelen, behandeld worden, zoo als in het vorige hoofdstuk is aangewezen.
Üitwendig moet het gezwollen hoofd dikwijls met koud water en azijn bevochtigd worden, of hetgeen noraquo; beter is met het folgende middel. Men kan ook doeken, daarin natgemaakt, om het hoofd slaan.
Neem: Ammoniah-zout, twee looden, Azijn, zestien looden,
7*
-ocr page 186-
148
Gekmnferden Branämijn, vier looden;
Meng het te zamen.
Bij dcze ziekte, die dikwijls besmettelijk is, moeten dezelfde regelen ter voorbelioeding, opzigtelijk gezonde Paarden, in acht genomen worden, welke in het vorige hoofdstuk zijn aanbevolen.
VIJFDE HOOFDSTTJK.
Over de OnüteJcing van het Stiot- en Slijmvlies van den Neus.
Deze ziekte, welke met eene zware verkoudheid veel overeenkomst heeft, wordt aan de volgeude teekeneu gekend: de oogen zijn rood en trauen somwijlen; het inwendige vlies van den neus is rood en ontstoken; in het begin is de neus droog, doch vcrvolgens vlocit er een waterachtig vocht uit, hetwelk, van tijd tot tijd, dikker wordt; de klieren onder den kinnebak zijn somwijlen gezwollen, doch ook dikwijls niet; de tong is slijmig bcslagen, en het Paard hocst; bij dit alles hebben er somwijlen teekenen eener ligtc ontstekingskoorts plaats. Wordt deze ziekte niet ver-waarloosd, zoo herstelt zij binnen weinige dagen gemak-kelijk.
Hare gewone oorzaken zijn gelegen in belette uitwaseming door het vatten van koude, vooral wanneer die plaatselijk den neus heeft getroffen. Wanneer een Paard, bij voor-beeld, verhit is, en men het koud water laat drinken, zoo steekt het gewoonlijk den neus diep in het water, waardoor het slijmvlies geprikkeld en ontstoken kan worden. Ook kan het instuiven van stof in den neus op den weg, of van stoffig voeder, daartoe aanleiding geven.
Men late, bij deze ongesteldheid, het Paard dikwijls den damp van warm water inademen, en houde het daartoe, met den kop, van tijd tot tijd, boven een emmer met heet water, waarin zemelen, hooi, of stroo gedaan zijn, waar-; door het water zijne wärmte langer behoudt.
Deze handelwijze zal dikwijls voldoende zijn, om de
-ocr page 187-
T
149
ontsteking weg te nemen, indien men hat Paard namelijk tevens den leefregel doet Louden, welke bij de ontstekings-koorts is voorgesclireven. Is zulks niet voldoende, zoo moet inen ook de geneesmiddelen aanwenden, welke aldaar zijn voorschrcven; zelden evenwel zal men eene aderlating noodig hebben. Vooral onthoiide men het Paard alle groen voeder, en late bet niet in de weide gaan; dit geeft aan-leiding, dat de ontsteking aanhoudt, en somwijlen iu eene slepende ontsteking verändert.
/
ZESDE HOOPDSTUK.
Over de Keelontdehing.
lien onderscbeidt de keelontsteking in imcendige en rtit-wendir/e, naar dat de spieren of wel de inwendige deelen van den hals, als bet boofd des slokdarms, der lucbtpijp enz., daardoor boofdzakelijk zijn aangedaan. Men noemt de inwendige keel-ontsteking ook wel de würg of Iron. Zijn de oogklieren daarbij bijzonder ontstoken, zoo draagt da ziekte den nnam van vijvel.
De kenteekenen der inwendige keel-ontsteking zijn: moeii-jelijke adembaling, die somwijlen, als het strottenhoofd is aangedaan, scliel, of pijpend is; het Paard houdt den hals stijf, en geeft, bij da minsta beweging, havige pijn te ken­nen: het eat niet en kan ook niet driuken, enwanneerhet tracbt het water naar beneden te slikken, zoo komt dit somwijlen den nens weder uitj de oogen zijn rood en uit-puileud; de tong is rood, somwijlen dik an blaamvacbtig en met slijm bedekt; da mond is beet, en de benaauwd-heid hevig; er beeft sterke koorts plaats, en. het Paard trilt over het gaheela ligchaam.
De opgegevene teekenen hebben in een' minderen trap van hevigheid plaats bij de uitwendige keel-ontsteking, doch daarbij is de omtrek das strottenhoofds uitwendig stark ge-*nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; zwollen, en pljnlijk, als men er op drukt. Daze zwelling
Inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; strekt zieh somwijlen over den hals tot aan da borst uit.
Da keelontsteking wordt doorgaans ta weeg gebragt, door belatte uitwaseming van dat deel, ten gevolge van gevatte koude; door het staan op f'eu togt der lucht, het drinken
-ocr page 188-
150
I
tan koud water, als het ligchaam heet is. Meest ontstaat zij bij droog en koud weder.
Bij de inwendige keelontsteking moet men terstond eene ruime aderlatiug van drie ponden uit de halsader in liet werk stellen, en die na eenige uren herhalen. Men wrijve den omtrek der keel, tweemalen dnags, in, met het smeer-sel, hetwelk op biz.- 147 is voorgesolireven, ten eiude door de prikkeling de ontsteking naar buiten te leiden.
Men kan tevens tot hetzelfde oogmerk, aan elke zijde van den hals, op de plaats daar men gewoonlijk aderlaat, ecne etterdragt plaatsen. Het docn inademen van war-men waterdamp, zoo als zulks in liet vorige lioofdstuk is voorgesteld, is zeer dienstig. Kan het Paard lets doorkvij-gen, zoo geve men het den volgenden outbindenden, zweet-drijvenden drank.
Neem: Braakwijnsteeen, een half lood,
Aßreksel van VUerhloemcn, vier mcngelen, Honig-aziju, twee ponden.
Meng hot te zamen, en geef daarvan alle twee uren, een mcngel in, nadat het vooraf cen wcinig warm is ge-maakt. Kan het Paard den drank nict doorzwelgen, zoo
neme men.
Bvaahcijmteen, een lood, Salpeter, acht looden.
Meng het met honig tot ecne likking aan, waarvan het Paard alle twee uren, een Icpel vol op de tong gesmeerd wordt, hetwelk hot lang/.aam kan doorslikken.
De uitweudige keelontsteking vordert over het geheel dezelfde behandeliug. De lierhaalde aanwending van water-damp nitwendig op het ontstoken deel, moct daarbij niet verzuimd worden. In plants van het opgegevenc prikkelende smeersel, bezige men hier het volgcude, dat zachter en meer verdeelende werkt.
Neem: Kamfer, een half lood,-
Wrijf het fijn en meng daarbij: Liju-olie, acht looden.
Waarmede de gezwollen deelen, twee malen daags, moeten ingewreven worden.
Voor het overige moet hierbij den leefregel worden op-gevolgd, die bij de ontstekingskoorts is voorgeschreven.
-ocr page 189-
I
151
Men geve het Paatd, als het nog di-inken kan, den drank altijd laauw, en hoede het tagen de koudc.
Kan men de ontsteking niet verdeelen, zoo dat zij tot een ettergezwel overgaat, zoo moet dit tot rijpheid gebragt zijnde, geopend en verder behandeld worden, zoo als in het hoofdstuk over de ettergezwellen geleerd is.
ZEVENDB HOOFDSTUK.
Over de Longontsteldng.
Onder alle inwendige ontstekingen, waaraan de Paarden onderhevig zijn, kernt die der longen het nicest algemeen voor. Men noemt haar ook het gewone lougvunr, in tegen-overstelling van het (jalacliiige en het hcaaclaardiye of rot-acltiige lougvunr. Over dc laatste ziekte woidt onder de ongestelclheden van het rmulvee gehandeld, kunnende het-geen aldaar daarover gezegd wordt, ook algemeen op de Paarden worden toegepast.
Wij znllen hier allccn handelen over het gewone, ont-stekingaohtige, longvnur, hetwelk door de volgende teeke-nen gekend wordt. In het begin der ziekte neemt men waar, dat het -Paard een' gedurigen droogen lioest heeft; vervolgens wordt het neerslagtig en veiiieät den eetlast; de moud is droog en heet; de ademlialing is snel, waarbij de neusgaten wijd worden opengesperd; en even gclijk de ademlialing is, zoo slaan ook de flanken; het Paard wordt zwak en tuimelt onder het gaan, voornamelijk met het achterdcel des ligchaams; bij sommigen wordt het hoesten sterker, bij anderen gaat het geheel over; Wanneer men de vlakke hand, aan de linkerzijde, achter den schouder naar onderen op de ribben legt, neemt men de klopping van het hart duidelijk waar; het Paard gaat, zoo lang de ziekte duurt, niet liggen. Voor het overige toonen de roodhcid der oogen, snelle pols, en de bitte des ligchaams genoegzaam aan, dat er eene ontstekings-koorts aanwezig is.
Gevatte koude door het opvallen van koude lucht of het drinken van koud water, als het ligchaam verhit is, en het bloed dus sterk door de longen rondloopt, is de gewone
-ocr page 190-
m
152
oorzaak der longontstcking. Dit deel heeft daaitoe eene grootere voorbescliiktheid Ann eenig ander: dewijl de koude lucht met de geheele inwendige oppervlakte der longen in onmiddellijke aanraking komt, en deze op de longen, wegens de hooge warmtcmaat, die daarin plaats heeft, den sterksten indmk maakt.
Zoodra men de bovengemelde teckenen waameemt, meet men het Paard eene aderlatmg van twee of drie of meerdere ponden uit de lialsader doen. fMen zette levens, om de ontsteking af te leiden en te verdeelen, eene fontenel aan de borst, en als de ontsteking zeer hevig is, ook aan elk dor dijen. HierLij meet men het Paard naauwkenrig den leefregel doen opvolgen, die bij de ontstckings-koorts is voorgesohreven: waartoe behooren, liet wrijvon met stroo GTer bet ligchaam, het clrinken van laauw water, waaronder meel geroerd is, enz. I)e inaderoing van warmen water-damp is insgelijks zeer voordeelig. Verder moot men in­wendige, verzachtende en verkoelende middelon toedicnen, waartoe de volgeude voorschriften kimnen worden aangewend.
Neem: Saljieier, zes looden,
JFonäerzout, acht loodeu, Zoeihout, vier looden.
Alles tot poeder gestampt zijnde, wordt daarvan, met honig, eene likking gomaakt, waarvau het Paard, alle zes uren, twee looden, met een spadcl op de tong wordt ge-smeerd; of men noemt het volgeade.
Neem: lijn-zaad, aeht looden,
Kook het in vier meugelen water, tot het voeht slijmorig wordt, en los daarin, nadat het door een doek gezegenis, op: Salpeter, vier looden, Honifj-azijn, twee ponden.
Waarvau, alle twee uren, het Paard een mengcl, laauw wann ingegeven wordt.
Men zette daarbij het Paard, alle zes uren, eene ver­koelende en verzachtende klisteer, wclke op de volgende wijze dient bereid te worden.
Neem: Kamüle-bloemen,
Kaasjes-hlaäen, van ieder drie banden vol.
Kook dit in twaalf ponden water en zijg het vocht door; men doe daarbij:
-ocr page 191-
w
153
Wonderzout, vier loo den.
Van deze ontbinding doet men telkens anderhalf pond in eene spuit, met twee looden lijn- of raap-olie, en brengt het binnen.
Wanneer de polsslagen van het hart, den volgenden dag niet verminderd, of integendeel nog schielijker en sterker mogten zijn, zoo moet men andermaal de aderlating her-haling, en met het gebruik der voorgeschrevene genees-middelen aanhouden.
Is de klopping van het hart, den derden dag, nog niet minder, zoo dient nogmaals eene aderlating in het werk te worden gesteld, welke men ook op den vierden dag, als de noodzakelijkheid het vordert, en het Paard goed bij vl eesch is, mag herlialen.
Wordt het Paard vlugger en toont het wederom eetlust te krijgen, zoo is zulks voor een goed teeken te houden; nogtans moet men alsdan het voeder telkens in kleine hoe-veelheid geven en het voederen dikwijls herhalen. Men geve het, bij voorkeur, tarwen-zemclen, in water natgemaakt met een weinig haver vermengd. Ook kan men alsdan goed en smakelijk hooi geven, dat op een hoogen bodem gewassen is, als liet Paard lust daartoe toont te hebben.
Krijgt liet Paard doze ziekte op een tijd, dat men gras kan bekomen, zoo moet het daarmede gevoederd worden; het is evenwel nog beter, Indien liet Paard het gras, bij goed weder, in de weide zelf kan eten. In den winter kunnen ook de bladen van boeren- of krul-kool (moesbladen) gegeven worden.
Neemt men bij de teekenen der afnemende ontsteking, waar, dat het Paard begint te zweeten, zoo moet men terstond ophouden het meer door aderlatingen te verzwakken; men kan het zweeten bevorderen, door het Paard met stroo te wrijven, en met kleeden te overdekken, waarbij men dan ook wel den drank, in het vorige hoofdstuk voorge-schreven, bestaande uit hraahtcijnsteen, aflreksel van vlier-hloemen en teiy-flKj/laquo; geven kan. Verkiestmen, gemakkehjk-heids-halve, met eene likking aan te houden, zoo menge men onder de voorgeschrevene middelen, bestaande uit ml-peter, wonderzotd, zoeflmii en Jionig, een lood fijn gewreven Kamfer, waarvan men het Paard, twee of drie malen daags,
t
-ocr page 192-
154
de bepaalde hoeveelheid ingeeft. Men kan nu ook deklis-teren verminderen, of, als het Paard goeden afgang heeft, deze geheel weglaten. Krijgt het Paard onder de ziekte koude beenen, zoo moeten zij, twee malen daags, sterk en aanhoudend met stroo gewreven worden.
Een der zekerste teekenen der beterschap is, dat het Paard zieh rüstig nederlegt, hetwelk niet geschiedt, zoo lang de ziekte nog gevaarlijk is. Insgelijks is het een gün­stigquot; teeken als de hoest vochtig wordt, en er eene ont-lasting van slijmige Stoffen uit de longen te voorschijn komt.
Vermindert de ziekte den zesden of zevenden dag niet; knerst het Paardlaquo; met de tanden, of vloeit gedurig eeu sclmiinig speeksel uit den mond, of vertoout er zieh een gezwel onder het lijf, of aan eene andere plaats des ligchaams, en is het-Paard hierbij zecr zwak, zoo is zulks ecu teeken, dat de ziekte eene andere hoedanigheid, nameüjk die van zennwachtige zwakheid heeft aangenomen, welke krampstil-lende en verstärkende middelen vordert. Sien kan alsdan het Paard, alle zes ureu, drie lootlcn van de volgende likking ingeven.
Neem: Valeriaan-wortel,
7/ 'dverlei, (Arnica),
Rdode Geniiaan-woiiel, van ieder vier looden.
TJteriak. vier looden.
Vloeihaar Iwalmp, een lood.
De #9632;wortelen tot poeder gestampt zijnde, wordt alles met vliersap tot eene likking gemengd. Indien de ziekte na het gehruik dezer likking, betert, dat is, wannecr de me-nigviildige ademhalingeu verminderen, het slaan der flanken minder wordt, het Paard vlugger uitäet en begeerte tot voedsel toont te heliben, alsdan kan men het vloeibaar heul-sap uit de likking weglaten.
De gczwellen, welke er bij deze ziekte aan de achter-beenen of onder het lijf mogten zijn ontataan, verdwijnen van zelf, als het Paard genezen is, door eene horhaalde beweging.
In den winter meet hot Paard naauwkeung tegen het vatten van koude in acht worden genomen, waarom. men het in een warmen, doch niet dampigen stal moet plaatsen,
-ocr page 193-
155
waarin bestendig droog stroo, en nu en dan, frissclie lucht moet gelaten worden.
Is het Paard, door dfeze ziekte, zeer verzwakt en mager geworden, zoo moet men het door voedzaam en ruim. voeder wederom herstellen, waarbij tevens de middelen, eencn ge-ruimen tijd, kunnen gegeven worden, welke op biz. 146, ter versterking der spijsvertering zijn opgegeven.
Houdt de hoest noglangen tijd aan, nadat het Paard reeds wederom goed eet en drinkt, waarbij het opgeven van slijmachtige stoft'en te lang voortduurt, zoo geeft zulks eone slappe gesteldheid der longen te kennen, waartegen men met nut het volgende afkooksel geven kan.
Neem: Udmdsche Mos, een half pond.
Be World van Senega, acht looden.
Kook dit, gedurende oen half nur, in acht pondenwater en zijg het vocht door, wanneer men, alle vier uren, een mengel ingeeft. Men kan ook, in de plaats van deze mid­delen, kortgesneden, drie malen daags, twee looden over het voeder geven.
Wordt de ontsteking der longen niet verdeeld, maar gaat zij tot verettering over, zoo ontstaat er, eeue uitterendc koorts, waardoor, het Paard vermagert, en al kwijnende sterft.
ACHTSTE HOOTDSTUK.
Over de ontsteking der Lever.
De teekenen, dat er ontsteking in de lever plaats heeft, zijn deze: het Paard heeft pijn in de regter zijde, onder de körte ribben, welke vooral merkbaar is, als men daar-tegen dnikt; het ligt op deze zijde: onder bet gaan wankelt het op de achterbeenen; de oogen, het slijmvlies van den neus, de tong, mond en de pis hebben dikwijls eene gele kleur, en vervolgens loopt het Paard een geelachtig snot nit den neus, daarbij hoest het meer of minder en is insgelijks kortademig. Over het geheel heeft de ziekte vele gelijkheid met eene longontsteking en vooral met het gal-
-ocr page 194-
156
aclitige longvmir; ook kunnen de longen, wegens hare ligging nabij aan de lever, in de ontstekingaclitige (landoening deelen.
De ontsteking der lever ontstaat door aanlioudende droog-te, door het stark gebruik van hard en droog voeder,ver-Mtting, gebrek aan drinkeu, het vatten van koude,alsook door uitwendig geweld, op de plaats der lever aangebragt.
Er worden ter genezmg eene of meerdere aderlatingen gevorderd, en tevens het gebruik van verkoelende middelen, als Salpeter, Wondertout, Room van Wijnsteen, met honig of Jtonigadjn tot eene likking gemaakt, waarvan in het vo­rige hoofdstuk voorschriften gegeven zijn. Men geve tevens water, waarin roggemecl of zemelen gemengd zijn, laauw warm te drinken. Ontstaat de ontsteking der lever nit inwendige oorzaken, zoo kan men op de plaats der lever eene etterdragt zetten. Ilet aanwenden van klistcren is, ter bevordering van den afgang, tevens noodzakelijk.
Betert de ziekte, op cloze wijze, binnen weinige dagcn, niet, zoo geve men het volgende micldel:
Neem; Verzoet Zoul-zunr-kicik, een lood, Vliersap, TJUireUel van Grasmrtel, van elk een half pond.
Te zamen gemengd, worden hiervan alle twee uren, twee lepels vol, in een afkooksel van lijnzaad ingegeven.
Men kan insgelijks, op do plaats der lever, een maal daags, een lood kwikzalf insmcren, waartoe het haar voor-af moet afgeschoren worden. Degene, welke de zalf in-smeert, moet een handschoen aantrekken, dewijl hij anders, door het doen van herhaalde inwrijvingen der kwikzalf, lig-telijk eene kwijling zoude knnnen ki-ijgen.
NEGEXDE HOOFDSTUK.
Over de onldcldng der Nieren.
Het Paard houdt bij deze ziekte den rug stijf en gevoelt pijn daarin, op de plaats, daar de nieren gelegen zijn; cncler het gaan trekt het den nig in de hoogte, het kruis sleept na, en wannecr men op die plaats drukt, toont het
-ocr page 195-
157
Paard nog heviger pijn te gevoclen; het watert in het be­gin weinig, en de pis is dan helder of bloedig; vervolgens is zij somwijlen etteraclitig, hetwelk een teeken is, dat de ontsteking tot verettering is overgegaan. Het Paard werpt zieh meermalen neder, even als bij de koliek, en het ziet naar de zijde om; het kan zieh ook niet goed wentelen eu het opstaan valt moeijelijk.
Behalve het vatten van koude, Indien, bij voorbeeld,het Paard te spoedig wordt afgezadcld, als het warm gereden is, kunnen ook andere oorzaken tot de ontsteking der nie-ren aanleiding geven, als het lang ophouden van het water bij zwaren arbeid in heet weer; idtwendige drukking van pakkussens op het kruis; slaan op den rug; sterk springen over sloten of grachten; het eten van sommige scherpe planten, alsmede het gebruik van siecht drinkwater, en de aamvezigheid van steenen in de nieren.
Nadat men hier eene aderlating heeft in het werk ge-stcld, zet men, alle drie of vier uren, eene klisteer uit twee deelen laauw water en een deel azijn bestaande. Uit-wtndig worden op het kruis des rugs doeken gelegd, be-vochtigd in koud water, of in gelijke deelen water en azijn, waarin zout is opgelost. Inwendig vermijde men alle heete en prikkelcnde middelen, waarvan onkundige lieden, dik-wijls bij de ongemakken der piswegon, zonder onderscheid, gi'etig gebruik maken. liierdoor wordt het Paard ligtelijk g'edood, dewijl zij veroorzaken, dat de ontsteking toeneemt en tot het vnur overgaat of dat er verettering geboren wordt, waarbij ongeneesbare ongemakken nablijven. Hoe zachter men bij dit ongemak te werk gaat, hoe beter men zijn oogmerk bereiken zal. Zelfs de, in andere gevallen zoo voortreft'elijk, als ontstekingwerend middel, werkende Salpe­ter, kan men hier dikwijls niet geven, dewijl daardoor de piswegen nog te veel geprikkeld worden. Men geve dus verzachtende, olie- en slijmachtige middelen, gelijk de vol-gende.
Neem: Geicone Gom, vier looden.
Ontbind deze in twee ponden water, en doe er bij: Olijf-olie, zestien looden, Bitteraarde, twee looden.
Deze drank moet, binnen twee uren, in twee maleR
-ocr page 196-
158
ingegcven worden. Vervolgens late men, van tijd tottijd, een aftreksel van water op lijnzaad met honig gebruiken. De aamvending van dit middel is dikwijls alleen voldoende en niet kostbaar.
Men moot een' tijdlang het drinken warm geven en met droog voeder spaarzaam te werk gaan; liever geve men droog voeder, vooral lattik-mlade, iudien men die beko-raen kan.
Warmeer de opgegeverie teekenen lang duren, doet zulks vermoeden, dat er stcenen in de niereu liuisvestcn, waar-tec;en weinig of niets te doeu is.
TIENDE IIOOFDSTUK.
Over de Oiddeking der Pinllaas,
Is er eene ontstcking der pisolaas aanwezig, zoo neemt het Paiird dikwijls de houding aan als of het zijn water wilde maken, zonder evenwel het to ontlasten, of het out­last slechts met groote moeite eenige droppels. Wanneer men door den endeldarm o|) de Llaas drakt, zoo beviudt men deze klein, naauwelijks vloeibaar en pijnlijk. Het Panrd toont buikpijn te hebben. Men kan ontsteking der blaas daardoor van eene eigenlijke opstoppiug van het water onderscheiden, dat men in het laatste geval, de blaas, op het gevoel van den endeldarm, groot en nitgezet waar-neemt. Voorts heeft er bij de ontsteking der blaas meer buigzaamheid eu minder pijn in den rug plaats, dan bij de ontsteking der nieren.
De oorzaken der blaas-ontsteking zijn grooteudeels de-zelfde met die, welke eene ontsteking der nieren te weeg brengen, weshake de geuees'iiiddelen ook bij beide ziekten hoofdzakelijk dezelfde zijn kunnen. De klisteren moeten nogtans, bij de blaas-ontsteking, meer verzaohtende zijn, en bestaan uit een afkooksel van eukel lijnzaad of kaasjes-Uadm met een bijvoegsel van zes of acht looden lijip- of raapoljc. Men legt nitwendigop de geslachtsdeelen, doeken, in koud water en azijn bevochtigd.
-ocr page 197-
159
ELPDE HOOTDSTUK.
Over de OnMeking der Maag.
Bij eene ontsteking der maag werpt het Paard zieh niet neder, maar staat stil, en als in gedacliten heen; telkens als het iets gegeten of gedrouken heeft, wordt het onrustig en toont hevige pijn te hebben. Het leimt dan eenige oogenblikken op deze, dan op de andere beenen. Er heeft eene gedurige uitstorting van winden plaats. Als het voeder door den neus outlast wordt, is zulks een teeken, dat de maag geborsten of gevond is.
liet vatten van koude kan de oorzaak van deze, zoowel als van andere ontstekingen zijn, doch gewoonlijk ontstaat zij door overvoederiag der Paarden met droog koorn, het-welk, in de maag uitdijcude deze geweidig epspant. Mea zegt dan, dat het Paard verlcoreml of verstopt van voren is. Voorts kan ook het eten van sommige scherpe of vergiftige planten: alsmede werktuigelijke bdeediging der maag, door spitse ligehamen, als stukjes glas, kleine spijkers enz., die toevallig onder het kort voeder zieh beviudende, door gul-zigheid worden biniiengcslikt, eene ontsteking der maag te weeg breiigen.
Eene ontsteking der maag is altijd met groot gevaar ver-bonden. Is lict Paard overvoederd, dan meet men de ge-nezing beproeven, door eerst eene ruime aderlating uit de hals-ader te doen, en vervolgens, door veelvuldige klis-teren, de working der ingewanden naar onderen be-vorderen, om daardoor gelegenheid te geven, dat de maag zieh kan ontledigen. Men verscliaffe het Paard insgelijks eene zachte beweging, door het rond te leiden, doch ver-mijde het sterk jagen.
Is de maag-ontsteking aan eene der andere opgegevene oorzaken toe te schrijven, zoo geve men verzachtende mid-delen, als een afkooksel van lijnzaad, of den meergemelden slijinachtig-olieachtigen drank, met bitteraarde, welke bij de ontsteking der nieren is voorgeschreven, en geve alleen natgemaakte zemelen of meel-drank tot voeder. Het drink-wator moet laauw-warm zijn.
Mogelijk zou iemand op de gedachte kunnen komeu,
-ocr page 198-
160
om het Paard, in zoodanige gevallen van overvoedering of het binnenslikken van scherpe ligcliamen, een braakmiddel in te geven, ten einde eene spoedige ontlasting naar boven te bewerken; doch een braakmiddel laat zieh bij geen ander dier, dan bij het varken, den bond en de kat, met eenig voordeel, aamvenden.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over de OnUteMmj der Barmen.
Hierbij werpt het Paard zieh neder, wentelt zieh en springt weder op, slaat met de voor- en achterbeenen naar den buik, het bijt zieh somwijlen in do zijde, zoodat men de tanden hoort snappen. De mest wordt in het eerst nog in eene kleine hoeveelheitl outlast. Dikwijls bijt het Paard nit benaauwdheid in nabij zijnde ligchamen. Het zweet loopt van den hals, längs het lijf, en de buik wordt hard en gespannen, vooral in het weeke van het lijf of de zoo-genaamde milt-kluiten. Nu houdt ook de ontlasting van den afgang en der pis geheel op; het Paard slaat met de flanken; wentelt zieh op den rug; het wordt razend; de oogen staan wild. Eindelijk bedaren niet zeldcn de toe-vallen op eens, waarbij de beenen koud worden, en een koud zweet uitbreekt, terwijl de dood volgt. Bij dit alles worden van het begin der ziekte, de teekenen w'aargenomen, welke eene ontstekingskoorts kemnerken.
Voorafgegane verhitting en schielijke verkoeling door koud drinken, of door het Paard over den buik in het water te jagen, breugen niet zelden deze gevaarlijke ontsteking der ingewanden te weeg. Insgelijks kunnen andere oorzaken, als sleeht voeder, het eten van seherpe planten enz. daar-toe aanleiding geven. In het algemeen kan alles, wat in staat is, eene krampachtige aandoening der ingewanden of het koliek te verwekken, (waarover in het vervolg zal ge-handeld worden,) bij eene ontstekingachtige voorbeschiktheid des Paards, eene darm-ontsteking veroorzaken.
De genezing vordert eene of meerdereaderlatingen, welke
-ocr page 199-
161
terstond in het begin der ziekte moeten worden in liet werk gesteld. Tevens moeten dezelfde slijmacMige en olie-achtige middelen worden aangewend welke hier boven zijn voorgeschreven. Voorts meet, alle half uur, de volgende klisteer gezet worden.
Neem: Lijnzaad, vier looden;
Kook het, gedurende een kwartier uurs, in twee mengelen water, en doe bij het doorgezegen vocht, Lijn-olie, zestien looden.
Men brenge het, door middel van eene Klisteerspuit, welke van ceue lange pijp voorzien is, met eenige kracht, zoo hoog mogelijk, binnen. —#9632; Men trachte tevens de uit-wasoming te bevorderen, door het Paard diep in het stroo te zetten en het ligcliaam dnarmede te wrijven.
Nadat de outsteking is weggenomen, moet men het Paard, eenigen tijd, gras of groen voeder onthouden, dcwijl het opblazende is en znur verwekt. Insgelijks vermijde men het kond water te geven, of het daarin te baden. Zaclit voeder, als lijnznad-meel, zemelcn of roggen-meel met water gemengd, stroo-haksel, en tusschen beide, een weinig zaclit liooi, zijn het dienstigst.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Over de Onttiekimj van den Braagzak of het Vevlenhuis.
Heeft er eene ontstekiug dezes deels plaats , zoo is de Merrie onrustig, buikslaat en zweet; gewoonlijk worden de bnikspieren sterk te zamen getrokken; somwijlen zweit de, bulk op, en als er vreemde ligchamen in den draagzak huisvesten, staat het Paard in eene houding, alsof het baren moet.
Moeijelijke verlossingen, waarbij het venlen, doch voor-al de nageboorte, mot geweld wordt afgetrokken, het vat-ten van koude op het achterdeel, door het staan op den togt der lacht, bij of na de verlossing, behooren tot de porzaken dezes ongemaks; waartoe tevens kan worden ge-
-ocr page 200-
162
bragt eene beleediging des draagzaks door vieemde lig-chamen, bij moeyelijke verlossingen, wanneer men zieh van werktuigen bedienen moet, welke ook in den draagzak door onvoorzigtiglieid kunnen vallen.
De geneeawijze kan dezelfde zijn, als bij de nier- en blaas-ontsteking. Men lean alle vier uren eene verzachtende inspuiting in den draagzak doen, waartoe lict afkooksel, op blz. 138 of 161 voorgeschreven, laauw-warm gemaakt, dienen kan. Is er eenig vreemd ligcbaam, na de verlos­sing, in den draagzak gebleven, zoo moet men bet op de voorzigtigste wijze, met de hand, die vooraf wel met olie besmeerd is, daaruit venvijderen.
VEERTIEXDE IIOOEDSTUK.
Over den Broes.
De droes is eene eigene koortsige ongosteldheid der Paar-deu van cen slijm- cf zinkingnclitigen (catharralen) aard, waarbij de klieren, welke onder de kaak gelegen zijn, opzwcllcn.
Ilet Paard, betwelk door goedaardigen droes ann-gevallen wordt, Uoost en is dikwijls lusteloos; de eet-Inst is venninderd, doch in de meeste govallcn, niet gelieel weggenomen; er heeft meerdere of mindere aandoe-ning van koorts plaats, bestaande in luüveringcn, waarbij de ooren en beenen koud zijn, met opvolging eener ver-meerderde wärmte des ligehaaras. De ooren zijn opgezet en tränen; het inwendige vlies van den nens is rood en er vloeit eene waterachtige stoffe uit. De klieren, welke onder het kakebeen gelegen zijn, zwellen op. Na verloop van drie of vier dagen wordt het uitvloeijende dün­ne vocht in eene dikke, wittc slijmstofle veranderd. De oogen worden dan insgelijks troebel, en er bevindt zieh eene verdikte, naar boter gelijkende, stoife in de ooghoeken. Tast de droes het Paard heviger aan, zoo worden de onderkaaks-klieren heet, ontstoken en gaan tot verettering over,
-ocr page 201-
163
De oorzaken van den droes bestaan in het matten van koude, door de veranderlijklieid des luchtgestels, en het buiten loopen in aanlioudend nat en guur weder, vooral in den hevl'st, in te scliielijke afwisseling der stalluclit met de bnitenluclit in het voorjaar enz. Verder kunnen eene te spoedige verandering van groen of week voeder met hard voeder of hooi, — het eten van siecht, stoffig hooi, of dat op eeu' lagen, drassigen grond gewassen is, zoowel als van muffen en gebroeiden haver tot het ontstaan van den droes aanleiding geven, waartoe eene vcrwaarloosde en scbrale behandeling het Paard nog te meer voorgeschikt maakt. Jonge Paarden, beneden vijf jaren, zijn aan de gewone droesziekte het meest onderhevig. Yeulens staan vooral ligt daaivooi bloot, wanneer zij van de moeder ai-gewend zijnde in den herfst, in bedoinptc stallen gehouden, aan de vrije lucht en beweging onttrokken worden, waarbij zij ander water en ongewoon voeder moeten gebruiken. Ook kan de droes aan andere Paarden door besmetting worden medegededd.
AI dcze oorzaken bezitten het vermögen, om de uitwa-seming der huid te beletten, het ligchaam en de spijsver-tering te vcrzwakken, en eene slijmnciitige gcsteldheicl aan het bloed en de ovorige vochten mede te deelen. Worden nu de klieren tot eene venncerderde afscheiding van slijm aangezet, zoo wordt dcze, längs den meest natuurlijken weg, door den neus, onder de gedaante van droes^toffe ontlast, en, op deze wijze wordt het ligchaam daaivan ontdaan.
Wanneer een Paard, in een ligten trap, door den droes aangedaan, vrij gezond blijft, dat is, Indien het nog eet-lust behoudt en vrolijk is, waarbij de droesstofte, op den behoorlijken tijd, tot rijpheid komt en uitgeworpen wordt, zoo behoeft men ter genezing hoofdzakelijk niets dan een geschikten leefregel aan te wenden, en te zorgen, dat het geregeld beloop der ziekte niet gestoord wordt. Men hoede het Paard tegen konde, zoowel als tegen verhitting des ligehaams, en verschoone het van zwaren arbeid. Het is, in het algemeen, niet raadzaam het droezige Paard in de weide te doen, dewijl het alsdan te veel aan de afwisseling der lacht is blootgesteld, en ook het gras doorgaans te veel verzwakt, Het Paard moet in eenen matig luchtigen atal
-ocr page 202-
164
gehouden, en van tijd tot tijd, bij goed weder, afgereden worden, of men kan het eenigen ligten arbeid doen ver-rigten. Voorta moet het ligchaam dikwijls met stroo of wollen läppen gewreven worden, ten einde de uitwaseming der liuid te onderhouden. Het drinkwater moet laauw-warm gegeven worden; daaronder kan men roggenmeel, tarwenzemelen en een weinig zont of lionig mengen, In­dien het Paard zulks drinken wil. Anders kan men het twee of drie malen daags een lepel vol honig ingeven. De honig is een der zachtste en beste middclen, welke men ter oplossing der droos-stoffe bozigen kan. lioest het Paard sterk, eu is de hoest droog, zoo geve men het telkens een gewoon theekopje vol gekneusd lijnzaad, hetwelk te voren in warm water geweckt en ontbonden is, over het kort-voeder.
Wat de voedering van het Paard, dat den droes heeft, betreft, zoo geve men het slechts eene mindere hoeveelheid hooi dan gewoonlijk, en in de plaats stroo ; van den haver dient een derde gedeelte of de lielft afgetrokken te worden, in welke plaats men tarwen-zemelen geven kan. Een al te sclirale leefregel is bij den droes in het algemeen nadeelig, dSV'jg! uaarcloor dc krsclicen van Iiet Paard te zwak wor­den, om de natnnr in hare poging, ter afscheiding en ont-lasting der droesstofl'e genoegzaam te ondersteunen. Heeft het Paard geen trek tot hard voeder, zoo moet men den haver grof gemalen en met water natgemaakt geven. Op dezelfde wijze kan men, met uitstekend nut, in plaats van haver, bij den droes, grof gemalen wintergarst voederen. Doch het is nog beter den garst in water te koken, tot dat zij berst, en denzelven, nog heet zijnde, in de krib te werpen. Het Paard snuift dan zoo lang boven denzelven, in don wasem, die er uitdampt, tot dat de garst koud ge-noeg is, dat het dien eten kan. De damp, welke in den neus wordt opgetrokken, is een zeer dienstig middel, om de droesstoflfe los te niaken en hare uitwerping te bevor­deren. Men kan tot hetzelfdc oogmerk, het gekookte koorn in een' zak doen, en binden den kop van het Paard daarin, opdat het dus genoodzaakt zij, den warmen wasem in te ademen. Het doen inademen van den wasem van water, waarin Jwokaad, vlier- of Icamillelloemen zijn afgetrokken.
-ocr page 203-
165
kan, in plaats der voorgeschreven dampbaden, nuttig zijn, Indien het noodig is, de outlasting der slijm- of di'oes-stoife , door zoodanige middelen, te bevorderen.
Om de gezwollen klieren onder den kinnebak te verdee-len, wrijve men daze, tweemalen daags met dlie, waarin Ttamfer is opgelost, zoo als dit op biz. 150 is voorgesolire-•ven, of met een vlugtig smeersel, bestaande uit di'ie of vier deelen olie en eon deel bijtende ammomaikgeest, terwijl men eene soliapcnvacht over de keel dekt. — Zijn de klie­ren sterk gezwollen, beet en pijnlijk, zoo moet men haar tot rijpbeid breiigen, alsdan openen, en verder behandelen zoo als dit alles in het vijfde hoofdstuk, bij de uit wendige ziekten der l'aarden, is voorgesteld. Gaan de klieren tot verettering over, zoo wordt bet Paard meest op het spoe-diirst en grondigst van den tiroes bersteld, waarbij het dan verder doorgaans gcene andere gcneesiBiddelen behoeft.
Wanneer het Paard bij den droes bestendig lustcloos blijft, den kop laat hangen, en er geeue uitwerping van droesstoffe door den neus volgt, of dat deze eene dunne watcrachtige hoedanighoid blijft behenden, tenvijl het Paard evemvel nog lust tot eten heeft, zoo zijn zulks teekoncn, dat de maag en de werktuigen der slijin-afscbeiding in eenen staat van werkeloosheid verkeeren, -welke middelen eischen, die deze afschciding en de spijsvertering knnnen bevorderen. Men kan dus, tot dit oogmerk, het Paard, driemalen daags, een gewonen eetlepel vol van het volgende poeder over het kort-voeder strooijen, hetwelk vooraf moot worden natgemaakt, dewijl het Paard het anders, daar bet dit poe­der ongaarne ect, wegblaast.
Neem: Genltacm-wortel, Oenever-iezien, BoksJiooru-zaad, van ieder acht looden.
Tot poeder gestampt zijnde, menge men alles te zamen (*)#
(*_) Er bestaan eene menigte van poedovs en andere droes-middelen, aan welke ik hunne waarde niet ontzeggen v,il. Het nnt of nadecl, dat zij kunnon doen, hangt hoofdzakelijk daar-van af, onder welke omstamligheden van den droes zij worden toegediend; waarop niet altijd genoegzaam gelet wordt. Vele daarvan bestaan uit heete speeerijachtige middelen , welke door-jjaans in het begin der ziekte nadeelig zijn , vermits zij den
-ocr page 204-
166
Heeft het Paard in het geheel geen eetlnst, zoo moeten de geneesmiddelen afzonderlijk worden ingegeven, en men mag dan de volgende likking aanwenden, welke meerprik-kelende en maagversterkende is. _ Neem: Alands-worlel, Engel-wortel, Geiitimu-xcm-tel,
Gemver-hexiän, van elk vier looden, llouig, een pond. De worteis tot poeder gestampt zijnde, worden zij onder den lionig gemengd. Van deze likking worden aan een volwassen Paard, drie malen daags, telkens drie looden, aan een drie- of vier-jarig, anderhalve lood, en aan een twee- of een-jarig veulen een lood ingeven. Ook kan dit middel op dc volgende wijze worden toegediend, wanneer het, in vele gevallen, als het Paard kracliteloos is, nog beter aan het oogmerk voldoet. Neem: Zwaar Her, een mengel. Maak het laanw-warm, en roer er onder: I'jjerdojers, twee, llouig, een lepelvol.
Van de howmtamde likking, diie looden. Deze drank wordt, drie malen daags, ingegeven. Yoor een drie- of vier-jarig Paard, neeint men een dcrde gedeelte bier en honig minder, met den dojer van een ei en anderhalf lood likking; aan een twee- of een-jarig veulen geve men dezen drank met een lood der likking.
Begint de droesstoife zieh, door het gebruik dezer mid-delen, door den nous te entlasten, terwijl het Paard vlug-ger wordt en wederom eetlust krijgt, zoo geve men slechts eenmaal daags van de likking, of cenen drank.
Bij deze geneeswijzen moot men tevens zorgen, dat het Paard behoorlijk open lijf houde, en wanneer znlks niet van zelf volgt, moet de afgang door klisteren, uit een af-
bloedsomloop en de koorts te sterk aanzetten. Ook zijn zij scliadelijk , bijaldien de droes met ontsteking gepaard gaat. Het is altijd raadzamer eerst zachte oplossende middelen , gelijk het voorschrevene, te bezigen, en, als het gevorderd wordt, in het vervolg der ziekte, ineer prikkelende aan te wenden.
-ocr page 205-
167
treksel van kamillebloemen, met zout en olie bestaande, (zie biz. 138) bevorderd worden.
Somwijlen gaat de droes met eene bezetting of ontste-king der keel gepaard. De koorts en alle ziekte-verschijn-selen zijn dan veel heviger; de klieren onder den hals en de oogklieren (vijvels), zoo wel als de overige uitwendige deelen van den hals, zijn opgezet en ontstoken, zoodat het Paard den hals stijf lioudt, en den kop vooruitsteekt; de hoest is rogchelende; de mond en tong zijn droog; het speeksel is taai; de slikkingis moeijclijk ol'belet, zoodat het Paard volstrekt niet eten lean, en als het driukt, zoo loopt het water uit den neus weder nit; drukt men van buiten op de keel, zoo wordt het Paard tot hoosten aangezet en tevens ongeraeen beuaauwd. Men moet alsdan eene ader-derlating uit de halsader doen, en dezclfde middelen toe-dienen, welke bij de gewone keelontsteking zijn voorge-schreven. Tevens moet men eene etterdragt aan den hals letten en, zoo spoedig mogelijk, do rijpwording en veret-tering der ontstokene klieren bevorderen. Heeft de ont-steking zieh mede op de longen gevcstigd, zoo is het Paard insgelijks benaauwd, kortademig en het gaat niet liggen. Hier moet men ook eene of meerdere aderlatingen doen, en terstond eene etterdragt voor de borst zetten, waarbij de outslekingwerende likking, bestaande uit raquo;SW//laquo;!laquo;)-, loonderzout, zoethont en lionuj, op biz. 152 voorgeschreven, moet worden aangewend. De, in dit hoofdstuk, aangepre-zene dampbaden, moeten in beide gevallen, namelijk van droezige long- of keelontsteking met vlijt gebezigd worden.
Nadat de toevallen der ontsteking weggenomen zijn, zoodat hot Paard wedorom vrij kan slikken en ademhalen, moet de ziekte, als eenvoudigen droes, met de straks aan-bevoleue geneesraiddelen behandeld worden.
Het zal noodig zijn te herinneren, dat men bij dcu droes met het aderlaten, in het algemcen. omzigtig moet zijn. Het wordt alleen gevorderd, wanneer er eene ont­steking van sommige deelen als der keel of longen, daarmede gepaard gaat, waardoor het leven van het Paard in gevaar wordt gebragt; in den eenvoudigen droes doet het ader­laten meer na- dan voordeel, dewijl daardoor het ligchaanraquo; verzwakt, en de afscheiding der droesstoffe niet zeldea
-ocr page 206-
168
belet wordt. Is men dus genoodzaakt om, uit hoofde der gczegde omstandigheden, bloed af te tappen, zoo lioede men zieh voor alle overtollig verlies daarvan , ten einde de krachten van bet Paard te sparen.
Heeft de outlasting der droesstofie geregeld en in eene genoegzame hoeveelheid plaats gebad, zoo moet de uitwer-ping langzamerband verminderen en vervolgens ophouden, wanneer bet Paard, zoo als men zegt, nilfiedroexd bceit, en onder eene gocde oppassing en ruiine verzorging, we-derom volkomen gezond en stark wordt. Uuurt evenwel de uitwerping langer dan twintig (lagen en is zij overvloe-dig, terwijl de klieren tovens eenigzins gezwollen blijven, zoo wordt het Paard kracliteloos en kwijnoude, weshalve men het versterkende middclon moet geven, die de slijm-ontlasting verminderen, gelijk het volgende.
Neen: TVilgenhast of de bast van Paarden-Kasümje ,zesXiti\ looden,
Genever-ledcn, acht looden, Vijhd van ijzer, vier looden.
Men make dit tot poedcr, en gove daarvan, over ieder kortvoeder, ecu of twee lepels vol.
Bijaldien de natuur, door eenige oorzaafc, bij voorbeeld, door het vatten van koude of door verhittiug des ligcliaams , als het Paard den droes reeds heeft, — door cone zwakke gesteldheid des ligcliaams, of door eene verzwakkende ge-neeswijze, als te veel aderlaten, door eene schrale voede-ring enz., belet wordt, om eene behoorlijke afscheiding en outlasting der di-oesstoffe te bewerken, of dat deze plaats gehad hebbende, door eenige der gemelde oorzaken, op-lioudt, zoo worpt de zickte zieh meermalen op andere deelen. Men noemt znlks het verdaan van den droes. Hier-uit ontstaan verschillende ongemakken, als stijfheid des ligchaams, welke naar bevangeuheid gelijkt, valscbe ontste-king der longen, hoest, dampigbeid, ophooping van water in de borstholte; znchtige zwelling van hot hoofd, voor de borst, op de schoft, onder den buik, aan de beenen, langdurige oogziekten, kwaadaardige mok, verettering in den voet of zweren aan andere deelen. Zelfs geeft somwijlen de ver-dagen droes tot den kwaden droes en den worm aanleiding.
Wanneer de gezegde gezwellen of bullen, nadat zij zieh
UIIH
-ocr page 207-
169
aan eenig deel hebben vertoond, spoedig verdwijnen, en dan, op eene andere plaats, wederom te voorschijn komen, noemt men zulks den ronddwalenden of vliegenden droes.
Bij zoodanige uitwerkingen van den verslagen droes moeten middelen worden aangewend, welke de slijmontlasting uit den neus wederom aan den gang kunnen brengen, of die tevens op de huid en het water werken, ten einde het ligcliaam van de droes-stoffe, die daarin huisvest, längs deze wegen te ontdoen. Men geve dus van de volgende likking aan een volwassen P.aard, drie malen daags, vier looden, aan een drie of vierjarig, drie looden, en aan een jonger, naar evenredigheid eene mindere hoeveelheid.
Neem: Spiesglans, acht looden, Bloem van zivavel,
Ammotdak-gom, van elk zes looden, Bloemen van Valkruid, Gentiaan-wortel. Zevenboom. Geuecer-bezien, van elks acht looden.
Tot poeder gestampt zijnde, wordt het met honig of vliersap aangemengd. Het is zcei'-'voordeelig, indien men, het l'aard, tussolien beiden, met jonge distelen, met de wor-telen en bladen van den leeuwentand (Paarde-bloemeii) ,\nei gele knollen vocderen kan, waarbij men ook geschrapte mieriks- of peperwortel, of, hetgeen hetzelfde is, telkens twee lepels vol mosterdzaad, over ieder voeder, geven mag.
Men moet de gezwcllen, zoodra zij verschijnen, door eene dragt daarop te zetten tot verettering brengen, en die vijf of zes weken ondevhouden. Zijn de longen door den ver­daten, droes aangedaan, zoo moet de dragt aan de borst gezet worden. Qver de nitw endige behandeling der oog-ziekten, der mok en verzwering in den voet, als gevolgen van .den verslac/en droes, kan datgeue worden nagezien, hetwelk in de hoofdstukken over deze ziekten, dienaangaan-de, gezegd is.
Somwijlcn ontstaat er bij den verslagen droes, een heil-, zame doorgang, welke niet gestopt moet worden,
8
-ocr page 208-
170
VIJFTI-ENDE HOOFDSTTJK.
Over den Kwaden Droes, en
Onder den naam van Kwaden i)yoes wordt verstaan, eene meestal langdurige ziekte, welke uit een eigen bedeif der vochten ontstaat, en waarmede eene ziekelijke gesteldheid der klieren en opslorpende vaten, niet alleen van liet snot-of slijmvlies van den neus, maar dikwijls van liet gclieele ligchaam gepaard gaat. Men kan ook hiertoe brengeu den zoogenaamden uitxendigen tcorm, als zijnde eene ziekte met den kwaden droes van gelijksoortigen aard, ofschoon onder eene andere gedaante voorkomeude.
De Iwofdkenteekenen van den kwaden droes zijn deze. In liet begin is het vlies, dat den neus van binnen be-klecdt, vooral aan het middelschot, rood en ontstoken; er komen blaasjes op, welke openbrekende, zwerendaarstellenlaquo;, die een wit bleek of geelaclitig voclit afscbeiden. liet neemt vervolgens dikwijls eene groene, graauwe of bruine klenr aan, en wordt kleverig, zoodat het den neus omkorst; het Paard snuift dikwijls door den neus; de adem is stinkende, doorgaans is sleclits eon der neusgaten aangedaan, en aan de zijde, waar zulks plaats heeft, zwellen eene ofmeerdere Mieren, die onder de kaak gelegen zijn, op; deze zijn even als harde, platte of giaddc knobbels, die vast aan het ka-kebeen liggen, voelbaar; daarover ligt de huid los en be-weeglijk, insgelijks staat hot oog aan de aangedane zijde des hoofda dof en het traant. Bij dit alles , blijft het Paard veeltijds, eenen langen tijd, zijne vi-olijkbeid, vleesch en krachten behonden, zoodat men uitwendig naauwelijks eenige ziekelijkheid vvaarneemt.
In een' meergevorderden trap der ziekte wordt het snot-vlies loodkleurig; de uitvloeijcnde etterstoffe wordt met bleed vermengd, en de zweren, die steeds grooter worden en zieh meer en meer verbreiden, krijgen eene vuile, oneffene oppervlakte en hooge spekaohtige randen. Eindelijk komen er verschijnselen bij, welke te kennen geven, dat het ligchaam door algemeen bederf en zwakheid wordt aange­daan; het Paard hoest en wordt kortademig; de eetlust gaat verloren; het hoofd, de koker en de balzak zwellen
-ocr page 209-
171
züchtig op; het Paard krijgt dikke beenen, vennagert en wordt ruig in het haar; het wordt door gedurige koorts aangedaan; op het laatst ontstaat er doorloop van een dün­nen stinkenden afgang, terwijl ook de pis stinkt, waarbij het dier, na lange sukkeling, sterft.
De kwade droes wordt voortgebragt door zoodanige oor-zaken, welke de weiachtige (Zymphatiehe) vochten bederven en in het kliergestel en de opslorpende vaten verstoppingen en ontstekingen te weeg brengen. Hiertoe behooren het gebruik van siecht en bedoryen voeder, zware vermoeije-nissen, langdurende hongering, aanhoudend belette uitwa-seming, besmetting enz. Hij ontstaat meermalen bij ver-ouderde, rotachtige verzweringen, doordien de scherpe etter, onder de vochten opgeslorpt wordende, deze aandoet. De gewone of goedaardige kan in den kwadon droes outaarden-, wanneer hij verwaarloosd, verkeerdelijk behandeld wordt, verslaat of in een ongezond en kwaadsappig ligcliaam plants heefl. Men mag dezen als verdachten droes, dat is, als zoo-danigen aanmerken, welke eene groote gerieigdheid heeft om in den kwaden droes over te gaan, wanneer de droes langer dan den gewonen tijd duurt, en de gezwollene klie­ren, onder de kaak, hard, koud en onpijnlijk worden, en meer en meer vast tegen het been liggen, waarbij eene dünne, graauwe, of groene, stinkende etterdragtige stoffe uit den neus vloeit.
Is de kwade droes reeds tot een aanmerkelijken trap gevorderd, zoo is het doorgaans vruchteloos eenige middelen ter genezing aan te wenden: dewijl er , tot nog toe, geene bekend zijn, die dien alsdan zeker kunnen genezen. Is de ziekte nog in het begin, of alleen door besmetting ont-staan; is het neusvlies slechts weinig ontstoken ofnogmanr door eene oppervlakkige verzwering aangedaan, terwijl het uitvloeijende vocht witachtig is, weinig of niet stinkt, en het Paard jong is, zoo kan men de genezing beproeven, door zoodanige middelen, welke de siechte gesteldheid der vochten verbeteren, en de verstoppingen, welke in de klie­ren en in de water- of opslorpende vaten plaats hebben, •kunnen entbinden. Men geve daartoe het volgende middel.
Neem: Roods Gendaan-wortel,
JBlpem va7i zwavel, van ieder twaalf looden,
8*
-ocr page 210-
172
Ammowiak-gom, vier looden,
Duweh-drek, drie looden,
Goudzwavel,
Zoete Kw'ik, van ieder een lood.
Deze vaste zelfstandigheden tot poeder gemaakt zijnde, worden met honig tot een slikbrok gemaakt, welke in twaalf deelen rnoet worden verdeeld, waarvan men twee malen daags, telkens een deel ingeeft.
Men kan tevens eene fontenel onder de borst en eene onder hot lijf zetten, en de gezwollene klieren, eenmaal daags met de napelsche kwikzalf inwrijven. Bij de aan-wending dezer middelen, meet het Paard gezond en rnim vocder hebben, waartoe voornamelijk gemalen garst be-boort.
Ook worden de volgende middelen, als dienstig tegen deze ziekte aanbcvolen.
Neem: Wit RottenJcndd,
Gezuiverde Potasch, van elk een vierendeel loods, Foeder van Gom, vier looden,
--------#9632; van liet zaad van Water-verikel, zestien
looden.
Iliervan wordt met honig een deog gemaakt, flat in vier en twintig deelen, of zoo veel pillen, verdeeld wordt, waarvan men 't morgens en 's avonds eene toedient. Men kan langzamerband met de gift dezer pillen opklimmen, zoodat het Paard, na verloop van acht clagen, eerst drie, on clan acht dagen daarna, vier pillen daags gebruikt.
Tevens raoet men het Paard dagelijks den rook doenin-ademen van gelijke deelen qperment en spiegellmrd, welko gemengd in eene platte ijzeren pan, waaraan een steel gehecht is, heet gemaakt zijnde, bet Paard onder den neus gehenden worden, terwijl men den kop met een kleed omhangt.
Worden onder het gebrnik dezer middelen, de klieren dunner en wordt het vocht, dat uit den neus vloeit, dikker, mner slijmig en tevens in eene mindere hoeveelheid outlast, en daarbij witter, zoo zijn zulks teekenen, dat de ziekte eene betere gesteldheid verkrijgt. Men moet dan, bij do voorgeschrevene middelen nog andere, versterkende voegen, met welker gebrnik, langen tijd moet wordenaangehouden.
-ocr page 211-
173
Keem: Wilgen-hast,
Meekrap, van elk zestien looden, Mirrhe,
Japcmsche aarde, van elk vier looden. Maak liiervan een poedex, hetwelk in vier dagen moet gebruikt worden; of men geeft het volgende. Neem: EUcenbast, vier en twintig looden, Kalmus-tcorül,
Genever-hezien, van elk twaalf looden, Zevenboom, acM looden. Tot poeder gemaakt zijnde, wordt het als het vorige gebruikt. (*)
C*) Onder de gouecswyze van latcrenquot; tijil, tegen den kwa-den droes en den worm aangewend , heft die wclke voor korto jaren , door den heer oollaine , hoogleeraar der Kouiiiklijkc Vec-artsonijknndige school to Milaan, is in het werk gcsteld on open-baar gemaakt, dc aandaclit hijzondor lot zieh getrokken. Zij bestaat hoofilzakclijk hierin: bij Faarden die worm hebben , wordt de hoeveelheil hooi om te eten verminderd en het stroo ver-meerderd , terwijl tcvens zout onder het eten gomengd wordt; #9632;— de wormbuilen worden uitgesneden, on do wonden, met con beet brandijzer , amigoraakt; hiorop wordt. oin den derden dag, eenc aderlating van twee ponden gcdaan, en znlks tot dric-, vier-of mcermalen herhaald; voorts, wannecr bij den worm zwelling der bcenen waargenomen wordt, worden dagelijks vier loodeii mijnsloffelijke kennes gegeven, of, indien de ziekte in eon minder bovigeu graad aanwezig is, twaalf looden 6/oe/n van zipave/, elken dag. Dcze zellstandiglicdcn worden met honig tot ceno likking gemaakt, en cerst in kleinere giften toegediond , om bet ligcliaam daaraan te gewennen.
Tor genezing van don kwaden droes, hetzij hij met of zontler den worm aanwozig is, wordt dczclfdo leefregcl op gevoigd , ter­wijl ook de aderlatingen op dezellde wijze worden aangewend, en de zivavel in de ongemeen groote hoeveelheid van vier en twintig tot acht en vecrtig looden daags toegediend, met honig aangemengd , even als bij den worm , tcvens van geringe hocvecl-heden beginnende. Is (lit raiddel allecn niet voldoendc , zoo wordt zijn gebruik acht of tiea dagen lang ovcrgeslagcn, en daarraedo vcrvolgcns wedorom begonnen, op zoodanige wijze dat nu bij twaalf of zestien looden bloem van zicavd, tien of twaalf looden ruwe spiesylans , of ook twaalf looden fpiesrjlanslever ,\cre.cmgi\. met vier en twintig of dertig looden zwavel daags, gegeven wor­den. — Do zweren in den neus worden met een rood beet ge­maakt ijzer gebrand , of mit zioaue/zaKr (vitriool-olic)aangeraakt. Het is somtijds voldoende, om slechts de zweren te brandetraquo; oj'
-ocr page 212-
174
o
Somwijlen wordt er een jaar ^n langer' tijd ter genezing van den kwaden droes gevorderd. Daar zulks zeer kost-baar is, en de volkomene genezing dan nog onzeker blijft, is het raadzamer, het Paard, indien het, binnen weinige weken niet geheel herstelt, te dooden. Ook mag de ge­nezing van een kwaaddroezig Paard nimmer anders, dan onder eene volstrekte afzondering, en belioorlijke voorzor-gen, tegen de besmetting van andere Paarden, ondernomen worden. De tuigen, gelijk de halsters, dekken enz., welke tot het besmette Paard beliooren, mögen niet bij anderen gebruikt worden; de emmer, waaruit het aangedane Paard gedronken, of de krib, uit welke het gegeten heeft, moe-ten met eene loog zuiver uitgeschuurd worden. Ook is het noodig, dat het altijd door denzelfden oppasser verzorgd worde, die met andere Paarden geen omgang heeft. In­dien deze voorzorgen niet können worden opgevolgd. moot het aangedane Paard terstond gedood worden. (*)
nan to mken, welke zieh in het oiuloi'sto getlcelto van do neus-holte bevinden, waardoor do gone, die hoogor zitton , tcvons ge-}iczen worden. Ofsohoon do heor Oollaikb vorzekert dit dikwijls to hobbon waargeaomon , zogt hij echter daarvan geono verklaring to kunneu goven.
Hocwel, volgons do opgavo daarvan, deze gcnceswijze zeer gunstige gevolgen gehad hoeft, zoodat zelfs sommige Paarden, die reeds langen tijd, in con vrij aanmerkclijkea trap , aan den worm on kwaden droes hadden gesukkeld, en met andere mid-delen vruoliteloos waren behandeld , daardoor worden gezegd, binnen eenige raaanden, lierstold to zijn , torwiji de toesfand van anderen aannierkolijk verljeterd word , heeft zij nogtans , door an­dere deskundigen , met naauwkeurigheid , op een aantal Paardenquot;, door dezc'fde ziokto aangedaan, herhaald, op verre na die voor-dociigo nitwerking niet teweeg gebragt, zoodat men ook deze, zoo zeer kostbare geneeswijzo, in het algomeen, gelijk vole an­deren tot haar oogmerk onvoldoende mag achten.
(*) Onlangs bekend geworden zijnde met de behandeling , welke , door don beer schell , Hoogleeraar aan de Veeartsenijschool te Londe.n, met goed gevolg, ter genezing van den kwaden Droes zou worden in het werk gesteld. bestaande in de aanwending van het zioavel-zuur-koper (quot;sulphas cdpeO gt; hah ik dit middel reeds in aanwending gebragt, doch ik ben nog niet in Staat over eene voordeelige uitwerking geuoegzaam te kunnen oordeelen, om het als zoodanig te verklären; ofschoon zij zioh aanvankelijk niet ongunstig laat inzien.
-ocr page 213-
175
De uitwendige worm, ook wel bij ons de Faarnen gehee-ten, schijnt zijn naam daarvan ontleend te hebben, dewijl men eertijds geloofde, dat deze ziebte van wormen ontstond , die onder de huid nestelen, en eindelijk builen cn verzwe-ringen veroorzaken. Thans weet men, dat zij bestaat in eene ziekelijke gesteldheid der klieren eu opslorpende vaten, en van eene, daarmede gepaard gaande, siechte geaardheid der weivocliten. Zij heeft dus met den kwaden droes de grootste overeenkomst, en liet eenige onderscheid dezer ziekte bestaat missohien daarin, dat bij den worm, de klieren en watervaten der uitwendige bekleedselen des ligcliaams vooral zijn aangcdaan, tcrwijl bij den kwaden droes, de ziekte hoofdzakelijk tot de klieren en watervaten der in­wendige deelen, bijzonder der longen, van het snotvlies van den neus, enz. zieh bepaalt. — Dikwijls gaan beide ziekten te zamen, of volgen elkanderen op, en waarnemingen heb­ben bewezen, dat de kwade droes, door besmetting. aan gezonde Paarden den worin kan toebrengen. Deze is voorts dikwijls, zoo wel als de eerste, aanstekcnde, en beiden mocten onder de meest langdurige en verderfelijke ziekten der Paarden gerangschikt worden. Men kent den worm aan de volgende teekenen. Er vertoonen zieh eene menigte knobbels of bullen, welke zoo dik als eene gewone oker-noot of kleiner zijn, aan onderscheidene deelen des ligehaams, als aan de lippen, de boeg, den hals, tussohen de voor-beeneu, aan de binnenzijde der achterbeenen, op de ribben, enz. Somwijlen staan deze bullen op zieh zelve, terwijl zij ook meermalen langwerpig of even gelijk een snoer aan elkauder verbondon zijn. Zij zijn week, of ook hard en pijiüijk, en gaan openbrekende, tot kwaadaardige verzwe-ringeu over, waaruit eene dünne, stinkende etter vloeit; er groeit wild of sponsachtig vleescb daaruit, en de randen worden omgekrnld. Het Paard wordt hierbij vervolgens neeralagtig eu heeft weinig eetlust; de oogen staan dof, de oogleden zijn dik; de pols is zwak; het haar verliest zijnen glans. Eindelijk zweilen ook de lippen, de Schacht, de uijers en andere, van haar ontbloote, deelen, alsmede de beenen, zuchtig op; — de klieren onder den kinnebakwor-
-ocr page 214-
176
den tevens ,gezwollen. Op het laatst volgen er kenbare aanyallen van koorts, waarbij de krachten worden uitgeput, en het Paard sterft. De oorzaken van den worm zijn de-zelfde als die, welke den kwaden droes te weeg brengen; weshalve ook, in het algemeen, gelijksoortige middelen, ter genezing der eerste ziekte dienstig kunnen geacht worden, welke tegen de laatstgemelde zijn aanbevolen. Men kan deze ook aldus geven.
iSfeem: Ammoniak-gom, acht looden, Spiesglans-levcr, vier looden, Goud-zwavel, een half lood, Jioode Genilaan-Kortel, Waier-venJcel-zaad, van icder vier looden. Alles tot poeder gemaakt en onder malkander gemengd zijnde, geve men hiervan, driemaal daags, telkcns twee looden, vooraf natgemaakt, over het voeder. Nadat dit poeder is opgebniikt, kan men het verder gebruik, acht (lagen lang overslaan, en het dan op nicuw toedieuen, het-welk, tot twee of drieimlen moet horhaald worden. Van het volgende middel mag men insgclijks eene goede uit-werking vervrachten.
Neem: Verzoet-zout-zimr-lcwik, een scrupel, Goud-Zwmel, Poeder van gevlelcte Soheerling,
„ „ Zevenloom, van elk een half vicren-deel loods. Deze worden met honig tot een shkbrok vermengd en 's morgens en 's avonds, op eens ingegeven. Ilierbij meet het Paard, terstond in het begin der ziekte, eene fontenel aan de borst, en eene onder het lijf gezet worden, welke men, gedurende twee of drie weken, moet openhouden.
Wat de uitwendige behandeling der worm-builen betreft, zij moeten, wanneer zij openbreken en eenen siechten etter geven, terwijl de randen der zweren omgekruld zijn, met het heetgemaakte, platte brandijzer overal aangeraakt worden. Zpodra de korst, welke door het branden is ontstaan, af-gevallen is, kan de oppervlakte der wond, een maal daags, met teer bestreken worden.
Doet het ongemak zieh met langwerpige of groote ge-Zwellen voor, welke opengebroken zijn, zoo kunnen deze
-ocr page 215-
177
niet zoo wel gebrand worden; men bestrooije de oppervlak-ten der verzweringeu alsdan, dagelijks, met ongebluschte kalk, totdat zij sen' goeden, witten en dikken etter geven. Vervolgens worden zij met teer of ook met de Egyptische zalf bestreken. De zweren, welke aan de gezwollen deelen ontstaan, moeten op dezelfde wijze behandeld worden.
Zijn deze middelen niet voldoende, om eene goede ge-steldheid der verzweringen te bewerken, of baar van wild vleesch zuiver te houden, zoo bestrijke men de zweren da­gelijks, met liet volgende bijtmiddel:
Neem: lioocle Kwiklcalk, een vierendeel loods, Honiy, vier looden.
Meng het naauwkeurig te zamen. Anderen bedienen zieh van bet onderstaande.
Neem: Vermillioeti, een lialf lood,
AscJi van gebraucl zoolher, aclit greinen, Drakm-hloed, twaallquot; greinen, RoUen-kruid, veertig greinen.
Te zamen tot eeu poeder gemeugd zijnde, worden de verzweringen dagelijks daarmede bestrooid.
Bij deze genceswijze is het tevens noodig, dat het Paard van ruim en gezond voedor, alsmede van eene goede op-passing voorzien worde; het moet in eenen ruimen luch-tigen stal gehouden, en van tijd tot tijd in de vrije lucht gebragt worden. — Voor het overige moet het van de overige Paarden afgezonderd, en moeten dezelfde voorzor-gen tegen de besmetting in acht genomen worden, welke bij den kwaden droes zijn opgegeven.
Gaat met den worm tevens de kwade droes gepaard, zoo moet het Paard met dezelfde middelen behandeld worden, als tegen deze ziekte zijn aanbevolen, Indien nainelijk de genezing met eenigen grond kan verwacht worden. — An­ders moet men het dier terstond dooden, gelijk trouwens de landswetten, opzigtelijk besmettelijke Vee-ziektcn, zulks uitdmkkelijk gebieden.
-ocr page 216-
178
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Over den Soest.
Hier wordt niet zoo zeer gehandeld over den hoest, wel­ke met eenige andere ziekte, als: bij voorbeeld, de loug-ontsteking, den droes, enz. gepaard gaat, maar in zoo verre zij als eene eigene ongesteldheid van de werktuigen der ademhaling, op zicli zelf bestaat.
Eene zeer gewone oorzaak van den hoest is gelegen in hot vatten van konde. Om den verkoudheidslioest te ge-nczen, geve men verzaohtende, slijmaclitige middelen. Men late het Paard laauw meel- of lijnzaad-water drinken, of. geve het ontbonden lijnzaad over het kort-voeder (zie biz. 164), en doe het dikwijls waterdamp inademen, zoo als zulks bij den droes is voorgeschreven. Voor het overige moet dezelfde leefregel worden opgevolgd, welke bij de ont-stekingskoorts aanbevolen is. Kucht het Paard gedurig, is de hoest droog en de ademhaling eenigzins kort en be-naauwd, zoo moet men eene adeiiating doen, en het vol-gende middel toedienen.
Neem : Anmoniah-zout, twee looden, Gom,
Drop van zoelhout, van elk vier looden, Hordg, een pond.
Maak hiervan eene likking, waarvan alle twee uren, twee Icpels vol worden ingegeven. De verkoelende en verzaoh­tende likking, welke bij de longontsteking is voorgeschreven, bestaande nit Salpeter, Womlerzout, Zoethoul en Heilig kan liier ook, in plaats der bovenstaande, aangewend worden. Hierbij is het tevens dienstig het Paard aan de borst of dij eene fontenel te zetten.
Somtijds hebben de Paarden een hoest, welke vooral plaats heeft, als zij gereden Worden of anderen arbeid moe-ten verrigten, waarbij zij voor het overige gezond en sterk zijn. Dit hoesten ontstaat gewoonlijk uit eene verslijming der luchtpijpen, of van de vaten der long: hierbij komen zacht prikkelende en slijm-ontbindende geneesmiddelen te stade.
Neem: 'Fenkelrzaad, acht looden.
-ocr page 217-
179
Zoefhout, zestien looden.
Tot poeder gestarapt zijnde, wordt het met honig tot eene likking gemaakt, en deze moet even als de boven-staande, gegeven worden. Ook kan men het volgende middel aanwenden.
Neem: Kondsdraf, vier looden,
Stinkeride Gomo, twee looden, Feperwortel, een lood.
Men koke dit in twee mengelen bier, en geve het's mor­gens en 's avonds in. Een afkooksel van gewone, groene beide, waarvan men bezems maakt, in water, wordt als een beproefd middel tagen den slijmhoest der Paarden op-gegeven. Niet zelden wordt een aanhoudende slijmhoest weggenomen, wanneer men het Paard', een tijdlang, des morgens, een of anderhalf lood versehe gezouten boter ingeeft.
Siecht voedor, als stoffig en schimmelig hooi, muffe of verbroeide haver, enz., breiigen niet zelden hoest voort, doordien het stof de luchtpijpen niet alleen verstopt en prikkelt, maar ook dewijl zoodamg ongezond voeder eene vcrslijming der longen, zoo wel als der maag en darmen te weeg brengt. Om deze verslijming en tevens den hoest weg te nemen, is het noodig sliim-ontbindende en afvoe-rende midddelen te geven.
Neefh: Wondar-zout, acht looden,
Braak-wijrisieen, een half lood, Honig-azljn, acht looden. Water, een mengel.
Meng het te zamen, cm op eens in te geven. Dit middel kan, twee of drie malen, om den derden dag, herhaald worden. Wordt de hoest hierdoor niet weggeno­men, zoo moeten de hiervoor beschrevene geneesmiddelen gegeven worden.
Hierbij moet men het Paard van beter voeder voorzieu, dewijl de aangewende geneeswijze anders weinig baten zoude. De stal moet niet bedompt en matig luohtig zijn; doch het best van allen voor een Paard, hetwelk des win­ters, nit de gemeide oorzaken, een hoest verkregen heeft, is, het des voorjaars spoedig in de weide te doen gaan.
Meemalen is een hardnekkige, drooge, doch ook som-
IB
-ocr page 218-
180
uijlen voclilige, hoest liet gevolg van naar binnen geslagene huidziekten, zoo als bij voorbeeld de schürft, of van den verslagen droes. Hier kan men het middel aanwenden, hetwelk op biz. 165,- bij den verslagen droes is voorge-sclueven, of het volgende:
Neem: Zevenboom,
Geniiaamcortel, van ieder vier looden, Genever-leziiin, zes looden, WalscJtot, vier looden, Mij/islqß'elij/ce Moor, vier looden.
Alles afzonderlijk gestainpt of gewroven zijnde, wordt het onder elkandcr gcraengd, met houig- tot eene likking gemaakt, waarvan men het Paard, drie malen daaga, een of anderhalf lood ingeeft.
Ook na eene voorafgaande longontsteking blijft somwijlen de hoest, met eene voortdurende uitwerping van slijmstofl'e nit de borst over. Hier moeten die middelen gegeven worden, welke daartegeu in het hoofdstuk over de long­ontsteking , op biz. 155, zijn voorgeschrereu.
In al deze gevaUen nioet men eene etterdragt aan de borst of dij zctteu, en haar gedurendc eenigen tijd opeu-houden.
ZEVENTIENDE H 0 O F D S T i; K.
Ocer de Banipiglieid.
De dampigheid bestaat in eene moeijelijke ademlialing voortvloeyen.de nit een gebrek der lougen, waardoor hare vrije uitzetting belet, en de omloop des bloeds belemmerd wordt.
De dampigheid kent men gemakkelijk aan do volgende teekenen; het Paard haalt bezwaarlijk adem, waarbij het de neusgaten wijd openspert, terwijl de flanken sterk nit en inslaan, eenige Paarden hebben daarbij, vooral des morgens, een hol klinkenden hoest, anderen niet. Onder het rijden, of als hot Paard eenigen arbeid verrigt, worden de ademtogten schielijker en korter, en het buikslaan ster-
-ocr page 219-
181
ker; hetwelk insgelijks veeltijds gescliiedt, wanneer het Paard, ofsclioon stilstaande, veel hooi gegeten heeft.
De werking der koude, vooral met vochtiglieid gepaard, liet gebruik van bedorven, schimmelig of rotachtig voedcr ; te sterke Toedering in evenredigheid der beweging; kwalijk genezen hoest, droes of longontsteking, terug geslagene huid-ziekten; slijmacbtige verstopping der longen, enz. zijn de meest gewone oorzakcn, waaruit de dampigbeid ontstaat. Komt de dampigheid uit gevatte konde voort, doordieu het Paard laat in den herfst, in natte of overstroomde weiden hceft moeten loopen, waardoor de uitwaseming be-let is, zolaquo; kan men liet Paard zoodanige middelen geven, als in het hoofdstuk over don hoest, op biz. 179, zijn voorgeschreveu, waarbij het op stal, in goed stroo, gezet, en vlijtig met stroo inoet gewreven worden. Hoest liet Paard tevcus, en is het goed bij vleesch, zoo mag men het eene aderlating doen en ceno fontenel aan de borst zetten. Ook is daarbij het dikwijls iuademen van water-damp noodzakelijk, (zie biz. 164). Een dampig Paard moot sleehts wciuig of geen hooi, maar stroo, of groen voeder, en natgemaakte tarwen-zemelen, genialen of gekookte garst tot kort-voeder gebruiken. Hot vooderen van zes of acht looden ijdandsohe nws, over het kort-voeder, is insgelijks voordeelig.
Bijaldien bedorven voedcr als de oorzaak der dampig­heid kan worden aangemerkt, zoo geve men het Paard de ontbindende, aiVoerende middelen, welke, in het vorige hoofdstuk, zijn opgogeven, bestaandc vat toonderzout, hraak-wijusieen, Jioniff-aeyn, en water, of een aßrelcsel van vllcr-hloemen, gclijk insgelijks de dampigheid, welke het govolg is van den verslagen droes, of näar binnen geslagen huid-ziekten, op dezelfde wijze moet behandeld worden, als de hoest, welke uit deze oorzaken ontstaat. (zie biz. 180.)
De volgende middelen zijn in de dampigheid, welke uit eene slijmachtige verstopping der longen voortvloeit, zeer dienstig.
Neem: AmmoniaJc-gom:
Gom Galbanum, van ieder twee looden,
Alands-worlel,
Pimpernel-wo7mtel, van ieder zes looden.
-ocr page 220-
182
Zicavelrbalsem, twee looden, Witte Zeep; zoo veel als geuoeg is, om deze zelfstandigheden, vooraf gestampt zijnde, tot een pilledeeg te maken. Hiervan worden pillen gemaakt, welke twee en een half lood zwaar zijn, waarvan men liet dampige Paaid dagelijks een ingceft. Of Neom: Bimelsdreh,
Alands-ivortel of Gember, Gentiaan-icortel, van elk twee looden, Zoetliont,
Anijszaad, van elk acht looden, Zevenloom, twee looden. Dit alles tot poedei gestampt zijnde, wordt het met twee ponden honig tot eene likking gemaakt, waarvan het Paard, eenraaal daags, twee looden in een mengel warm gemaakt bier, wordt ingegeven.
Indien het Paard des winters dampig wordt, meet men het, in het voorjaar, in de weide jagen, waardoor de ziekte dikwijls genezen of verbeterd wordt; docli hetzelfde onge-mak komt niet zelden den volgenden winter terug. — Het doen eener kleine aderlating van tijd tot tijd, brengt, door de ontruiming, welke zij in de bloedvaten der longen veroorSaakt, dikwijls voor een' tijd, cenige verligting der dampigheid te wreeg, ook zolfs in die gevallen, alwaar dit ongemak het gevolg is van zoodanige plaatselijke gebreken der longen, als verhardingen, aangroeijing enz., welke niet kunnen worden weggenomen.
ACHTTIENDB 1IOOFDSTUK.
Over de Bemngenlieid of Verstljvinff.
Eene verstijving der ledematon, als de uitwrerking van gevatte konde, wordt levangenJield genoemd. Zij kan als eene zinkingaehtige of jichtachtige ziekte {rlteumatisnms) worden aangemerkt. Wanneer namelijk het Paard, warm gereden of bezweet zijnde, eene spoedige verkoeling onder-gaat, doordien het lang stil of op den togt der lucht moet
uai
-ocr page 221-
183
staan, of in liet water gereden wordt, zoo wordt daardoor de huid krampachtig gesloten en de uitwaseming onderdrukt. Daze krampachtige aandoening wordt tevens aan da spier-of peesaohtige deelen der ledematen medegedeeld, ten ge-volge waarvan de vrije doorstraling des bloeds daarin be-let, en de beweging des ligchaams niet dan met groote moeite en pijn wordt verrigt.
De bcvangenheid gaat met deze verschijnselen gepaard; het Paard heeft stijflieid in de schouders en in bet bovenste gedeelte der voorbeenen, welke deelen pijnlijk zijn, als men daartegen drukt; het zet de achterbeenen, zoo na als mogelijk is, aan de voorbeenen, cm het gewigt des lig­chaams, dat op de voorbeenen rust, op de achterbeenen over te brengen. De spiereu der schouders en der beeneu zijn gespannen en trill en, als een gevolg der krampachtige aandoening. Als het Paard gaan zal, kan het de beenen niet dan met de grootste moeite voortzetten, en het schijnt, alsof het. achterste gedeelte des ligchaams het voorste weg-sclmiven moet. Het terugioopen is ten hoogste moeijelijk; daarbij is de eetlust verminderd of geheel verloren. Meest wordt het voorste gedeelte des ligchaams door de bcvan­genheid aangedaan, doordien bet Paard doorgaans aan de borst het sterkst zweet, welk deel het ligtst voor het vatten van koude blootstaat; het Paard kan nogtans ook zeer wel aan de aohterdeelen bevangen worden, wanneer de kramp in de huid, spieren en pezen der dijen huisvest, welke deelen dan verstijfd en pijnlijk zijn.
Naar mate de ievangeuheid in een geringen of sterkeren trap plaats heeft, en een onderscheiden loop aanneemt, dient hare behandeling verschillend te zijn. Indien het Paard slechts weinig stijf is, en men zulks spoedig ontdekt, zoo geve men het een mengel warm gemaakt bitter- of iopeiihier, in hetwelk acht looden vliersaj) ontbonden zijn, of ook een half mengel warmen rooden wijn in; rijde het voorts zacht, tot dat het matig warm is, en zette hot daarop, wel met kleeden pvBrdekt, in een warmen stal, tot aan het lijf in stroo. Wanneer het Paard goed zweet, moet het met stroo over het geheele ligchaam, vooral aan de verstijfde deelen, als de schouders, braaf met stroo go-wreven worden, totdat het droog is. Alsdan wordt het
-ocr page 222-
184
wederom overdekt, en het wrijven met stroo tlikwijls, bij voorbeeld alle urea, met vlijt lierlmakl. In plaats der ge-melde inwendige middelen kau men zieh somwijlen ook van het volgende bedienen.
Neem: Saffraan, een lialf lood.
Laat liet een half uur trekken in een mengel warme melk, en geef het in eens in.
Heeft de bevangeuheid sterker plaats, zoodat het Faard geheel stijf is, dan meet men het, twee, of bijaldien het sterk en volbloedig is, drie of vier pondeu bleed, uit dc hals-ader aftappen, en het daarop het een of ander der aanbevolcne zweetmiddelen, of ook den volgenden drank, op eens ingevcn, nadat het in zes of acht uren niets ge-geten heeft.
Nceni: Bloemen van IFolcerlel, zes looden.
Kook deze geduronde een kwartier uurs, in twee ponden zwaar hier en zijg het door; doe bij het vocht, nadat het koud geworden is:
Aflrelmel van B ever gell, een lood,
Hierop moet het Paard, Indien het, wegens destijflieid, nog loopen kan, door beweging in het zweet gebragt wor­den, alsdan wordt het diep in het stroo gezet, eumetnatge-maakte en wederom uitgewrongene, himen kleeden geheel overdekt, over welke men nog eenige wollen dekken leggen meet. Houdt liet zweeten, hetwelk op deze wijze zeer versterkt is geworden, na verloop van twee ofjMe uren op, zoo neemt men de dekken af, wrijve het geheele lig-chaam met stroo, en overdekke het dem met drooge klee­den. De schouders knnnen nn met warmen hrandewijn, waarin zeep is opgelost of met geneverspoeling, om de twee of drie uren, gewassehen worden. Is de ziekte op den tweeden dag nog niet geheel beter, zoo moet de be-handeling en het ingeven van den drank herhaald worden. Hierbij moet men het Paard laauw water te drinken geven, waaronder eenige handen vol roggenmeel ge-mengd kunnen worden. Indien het nog eenigen eetlnst heeft, moet geen hooi, maar sleehts vveinig stroo, en in plaats van haver, eene geringe hoeveelheid roggen­meel of tarwen-zemelen gegeven worden. Een bevangen Paard moet sleehts spaarzaam gevoederd worden. Sommi-
-ocr page 223-
185
gen Louden zelfs het hongeren, geclurende acht en veertig uren, als het vermögendste middel mede, om eene kracht-dadige ontspanning in de krampachtige verstijfde deelen te weeg te brengen. Heeft het Paard geen afgang, zoomoct man dien door eene klisteer, (zie blz. 138) twee malen daags, bevorderen. Ilerstelt het niet spoedig onder deze behandeling, zoo moet men onverwijld eene etterdragt voor de borst of aan beide de schouders zctten, en deze gedu-rende veertien dagen, onderhouden, ten cinde, door tegeu-prikkeling, de jichtachtige of rJmunatiscJie prikkeling af te leiden.
Eenige volgen bij deze bevangenheid de volgende go-neeswijze, welke voorzeker, wanneer het Paard zeer vol-bloedig is, en de hard- en snelheid van den pols tevens te kennen geven, dat met de verstijving eene ontsteking-achtige gesteldlicid des bloeds en koorts gepaard gaan, de voorkeur verdient. Na eene of meerdere aderlatingcn, en onder het opvolgen van den hier boven aanbevolcn, schralen, leefregel, gceft men dezcn drank. Neem: Poeder van Oeder- of MosselscJielpen.,
Salpeter, van ieder vier looden.
Ammonialc-zout, een lood. Ondereen gemengd zijndc, wordt hiervan 's morgens en 's avonds, een of anderhalf lood met water ingegeven. Betert de bevangenheid, binnen vier dagen niet, zoo moet inen de beide spooraderen openen en van het evengemelde poeder, om de vier men, een lood ingeven, waarbij dan nog, 's morgens en 's avonds, de volgende zweetdrank go-voegd wordt:
Neem: Zout van IlarUJworn, een sorüpel,
Geest van Minierer, twee looden,
ylftreksel van Bevergeil, een lood,
.----------- van Vllerlloemen, een pond.
De beenen en gewrichten moeten daarbij, twee of drie-malen daags gewasschen worden, met het volgende warmo aftreksel.
Neem: Genever-hesien,
Hop, van ieder acht looden. Laat deze een half nur lang trekken in vier ponden kokend water, en los in het doorgezijgde vocht op: .
-ocr page 224-
186
Ammonidk-zout, twee löoden.
Anderen bedienen zieh tot deze wassching van kalhaater.
Dilcwijls ontstaan er, als een gevolg der bevängenheid, onderscheiden engemakken der voeten, als uitzetting van het hoefbeen, en eene daardoor veroorzaakte volhoevigheid, (*) ontsteking en verettering in den hoef, mokverzweringen, enz.
Om zulks, zoo veel mogelijk, voor te komen, is het -dienstig, dat men de voeten, zoodra het Paard eenmaal goed gezweet heeft, en afgewreven is, in een verkoelend leembad zette. Men legge dus eene genoegzame hoeveel-heid fijn gestampte, en met water tot eene dikke brij ge-maakte leem, — waarouder ook eenig zout en azijn kan gemengd worden, — op de plaats daar het Paard met de voeten staat. Is het besingen zoo moeten de ijzers wegge-nomen worden, lliermede houdt men slechts vier dagen aan, dewijl anders de hoeven te week worden.
Gaat met de bevängenheid eene longontsteking gepaard, hetwelk vooral plaats heeft, wanneer het Paard, ve.rhit zijnde , koud water gedronken heeft, zoo is de ademhaling schielijk en de flanken slaan sterk; de kop hangt naar den grond; de ooren zijn koud; de pols slaat scHelijk en is hard; het Paard gaat in het gelieel niet liggen, dewijl bij het nederliggen, de borst gedrukt en de ademhaling daar-
(*) Meermalen is hetgeen men voor bevängenheid lioudt, niet anders dan eene ontsteking der voeten, voortgebragt door hot loopen op hardo, of in heete zandwegen, tervvijl zij ook door het nederwerpen van ziekte-stoiFeii op de inwendige deelen des hoefs kau worden vcroorzaakt. Zij ontstaat, bij eene volbloedige gestcldhuid des ligchaams, onder eene sterke voedering, en bij gebrek aan beweging, niet zelden onverwacht en als van zelve {die Stalrehe). Men kent znlks aan de pijnlijkheid der voeten , bij lief optroden ; de slagader aan do binnenzijde van bet been klopt sterk en de hoef is heet op het aanvoelen. Paar de pijn zieh aan de bewegende spicren van het been en den sehouder raededeclt, gaat het Paard stijf en moeijelijk, waardoor het schijnt, dat het ongeinak in het laatste deel schuilt, even alsof het Paard bevangen ware. Aderlatingen, verkoelende inwendige middelen, en omslagen van kleiaarde of lijnkoclc met azijn en ammoniak-zout, alsmede het maken van eene opening in de zool, om eene plaat-solijke bloedontlasting uit den voet te verwekken, zijn alleen in Staat, den ontstekingstoestand weg te nemen , en de gevolgen van volvoetigheid, of eene loslating van den hoorn voor te komen, (vergclijk blz. 92),
-ocr page 225-
187
door nog meer benaauwd wordt. Voorts Lebben bier de-zelfde teekenen plaats, welke bij de gewone longontsteking zijn opgegcven. In dit geval moet de bevangenheid, even als deze behandeld worden, terwijl tevens de voeten in liet leembad worden gezet.
Indien bet Paard, na de genezing der longontsteking nog schroomacbtig op de voorste voeten gaat, of treedt hot eerder met den bal, dan met den toon op den grond, zoo moet men, in de beide voorste voeten, de zool, bij den toon, ter breedte van een kleine vinger, en ter lengte van drie duimen, rondom den rand, tot op de vleeschzool toe, uittrekken, en de wond zoo lang bloeden laten, totdat bet van zelf oplioudt. Heeft de wond opgehouden te bloeden, zoo moet men werk, met brandewijn bevochtigd, daarin leggen en een verband om den voet maken; op deze wijze wordt de wond dagelijks verbonden, tot dat de hoorn weder-om is aangegroeid.
Daar bet evenwel ook mogelijk is, dat bet Paard, door bet staan in het leembad, weeke voeten gekregen heeft, en daardoor met schroom gaat, zoo behoeft men, in dat geval, slecbts eenige dageu te wacbten, totdat zij hunne vorige vastbeid wederom Verkregen licbben, wanneer de vrees in bet gaan verdwijnen zal.
Wanneer de bevangenheid verwaarloosd wordt, neemt zij dikwijls een' slependen of, zoo als men hetnoemt, kouden aard aan, waarbij de gewrichten stijf en tevens dik en pijnlijk blijven. Somwijlen ontstaat er, als een gevolg van voorafgaande rheumatlsclie. ongesteldheid, een fijne, naar schürft gelijkeude uitslag op de huid, welke daarbij ge-spannen is, en waarop bet haar regt overeind staat. Bij deze ongemakken kan men uitwendig het volgende laten gebruiken. Neem: Gesneäen, Kalmus-wortel, twaalf looden, JDuivelsdrek, twee looden, Spiesfflans,
Hard van Cuajak, van ieder vier looden, Goud-zwavel.
Venoet zout-zuur-kicik, van ieder een lood. De harde zelfstandigheden tot poeder gemaakt, en alles onder elkander gemengd zijnde, geve men daarvan, drie malen daags, anderhalf lood over het kortvoeder.
-ocr page 226-
U6
Behalve het zetteu van etterdragten, en de aanwending der, in dit hoofdstuk aanbevolene geestaclitige en andere, warme wasscliingen, kan men ter ontbinding van de jicht-achtige verstijving der gewrichten gebruik maken van het vlut/fiffe smeersel, alsmede van het verdeelende mengsel, nit hrmdewijn, terpentljn-olie, kamfer en zeep bestaande, welke op biz. 38 en elders zijn voorgeschreven. De uitslag der Imid moet eenmaal daags met zeepwater, en alle twee dagcn, met eene ontbinding van twee looden aluin in een jiond water gewasschen worden. Hierbij moet de behoor-lijke zuivering der Iraid, door borstelen enz. en het ver­schaffen van gezond voeder niet verzuimd worden. Tusschen beide moet het Paard, door beweging, in een zacht zweet gebragt, en dan droog gewreven worden.
Het eten van zwaar voeder, als van boonen, erwten, wikken, en somwijlen ook van klaver, als zij volwassen is en in den bloei staat, veroorzaakt aan jonge Paarden, of dezulken, welke weinig werk verrigten, meermalen, dat zij stijf worden, even alsof zij bevangen zijn. Zoodanige verhittende voeders vcrdikken het bloed, en deeleu aan de spieren en het vaatgestel eene kramp- of ontstekingachtige •spanning made, welke stramheyl der beweging ten gevolge heeft. Zij zweeten bij zoodanigo gesteldheid doorgaans zeer ligt, waardoor zij te ligter blootstaan voor het vatten van konde. Over het geheel is het voederen van dergelijke aanzcttende voeders, vooral van boonen, voor jonge Paarden niet voordeelig, en ouden moeten hen ook spaarzaam ge-bruiken. JCnder nadeelig zijn deze, Indien zij gekookt of tot brood gebakken worden. Paarden, die zwaar werk verrigten, en aan dergelijke voeders gewoou zijn, verdragen lien ook doorgaans beter.
Wanneer men dus opmerkt, dat onder hot gebrnik dezer voeders, een Paard stijf wordt, zonder dat daarvoor cenige andere oorzaak te vinden is, zoo moet men het Paard ze onthonden, en het eene aderlating uit de halsader doen. Men geve ter verkoeling tevens sedpeter of ammonialc-zout, zoo als in het hoofdstuk over dc ontstekingskoorts is voor­geschreven. Men kan de ledern aten met eene ontbinding van gewoon zout of van a7iimonia.k-zotd in water, of ook met het aftreksol, op biz, 183, in dit hoofdstuk opgegeven, wasschen,
-ocr page 227-
189
Ook wanneer een Paard zieh in het een of ander voeder overeten heeft, wrordt Let somwijlen stijf, en schijnt bevangen te zijn. De maag en ingewanden worden alsdan stark uit-gezet, waardoor het Paard benaamvd is, en eene kramp-achtige spanning aaa de spieren der ledematen wordt medegedeeld.
Hierbij wordt eene spoedige ontlediging der buiks-inge-wanden gevorderd. Men geve het Paard terstond twaalf looden womlersout in twee ponden water ontbonden, in, en zette het alle drie uren, eene klisteer, (zie biz. 138). De tijd van vier en twintig uren is meestal voldoende, cm de ingewanden te ontledigen, gedurende welken tijd het Paard niets dan natgemaakte tarwen-zemelen eten moet. Älen kan het Paard, mi en dan eene zachtebeweging geven, hetwelk de outlasting bevordert. Ziju de iligewanden ontledigd, zoo kan men Indien de stijfheid niet geheelis weggenomen, de voorgescbrevene wasschingen in het werk stellen. (Men vergelijke hiermede, het geen in de hoofdstukken over de ontsteking der maag en het koliek, omtrent de uitwerking der overvoedering gezegd wordt.)
Door aanhoudend stilstaan op den stal, vooral als dezc van een harden steenen vloer voorzien, en het Paard kort aangebonden is, wordt het stijf; hiertegen is bet verschaffen van meerdere beweging, van tijd tot tijd, het beste hulp-middcl; tevens moet het Paard langer aangebonden worden, opdat het zicli op den stal vrijer kan bewegen. —• Is het Paard door omnatige vermocijenissen, waardoor de spier-kracht uitgeput is, vcrstijfd, zoo is, behalve het doeu uitrustcn op goed lig-stroo, het wasschen der ledematen met de aanbevoleue versterkonde geestaclitige middelen vooral dienstig, om de, door overspanning verzwakte spieren hare werkkracht terug te geven.
Ook kan de oorzaak, waardoor het Paard stijf gaat, in eene aandoening der spieren en pezen van de beenen gelogen zijn, ten gevolge van het een of ander gebrek der voeten, gelijk van de drukking der voetzool, door het gaan op harde, oneffene wegen, of van ontsteking in den voet,als-mede van siecht beslaan, Indien de ijzers te klein zijn, zoodat de hoeven te sterk daardoor gedwongen worden. Het wegnemen dezer gebreken van de voeten kan hiej-
-ocr page 228-
190
alleen de stijfheid der beenen herstellen. De aanbevolene wasschingen kimnen hierbij naderband somwijlen voordeelig laquo;jn.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK,
Over den Koläer.
De kolder bestaat in eene aandoening der hersenen, waarbij bet Paarcl zinneloos is. Men onderscheidt deze ziekte, naar den verschillenden toedragt der verschijnselen, welke liierbij plaats heliben, in stillen en razenden kolder.
De stille kolder wordt aan de volgende teekenen gekend : het Paard staat, daar men bet zet, zonder bewustheid en roerloos. Als liet rond geleid wordt, ligt bat de beenen hooger dan gewoonlijk op, en laat den kop naar den grond bangen. Wanneer het eten zal, neemt het gretig den mond vol voeder, en houdt dit een tijcllang daarin zonder te kaauwen. Indien men het Paard toeroept, schijnt het het ge-luid der stem niet te hooren, en als men de voorbeenen over elkandei zet, blijffc het in deze gestalte, zoo lang, totdat men het in eene andere brengt. Onder het rijden, houdt het den kop naar den grond, en de rijder is, met alle geweld, niet in staat, om dien omhoog te brengen. Som­wijlen loopt bet ook naar de eene zijde, of in een kring rond, zonder dat het zieh hiervan laat afwenden. Het treedt dikwijls van de krib terug, en hangt, met alle ge­weld, aan den halster, totdat de streng of ketting breefct, en het somwijlen achter over slant. Het heeft gevoel voor zweep noch sporen, en scliijnt geheel gevoelloos te zijn.
De rasende kolder is vooral door eene meerdere hevigbeid der toevallen, van den stillen kolder onderscheiden. Het Paard is, in het begin, lusteloos, eet niet en treedt van de krib terug; de oogen zijn stijf en glinsterende; de mond is heet en droog, het Paard legt zieh vervolgens aan den halster neder, doet de ketting of streng springen, springt ook wel tagen de krib op, en begint verschrikkelijk te razen, valt somwijlen neder, en slaat met denkoptegen
-ocr page 229-
191
den grond, of tegen de palen, of, indien het staat, tegen de krib of ruif. Dit duurt bij sommigen maar een körten tijd; alsdan wordt het een tijdlang rüstig, doch begint niet lang daarna, wederom op nieuw te razen. Meermalen gaat de stille kolder den razenden vooraf, of de toevallen van dezen wisselen -met die van genen af, zoodat er dan de teekenen van den razenden, en, op andere tijden, van den stillen kolder aanwezig zijn.
In het algemeen overvalt de kolder meer vette Paarden of die stark gevoerderd worden, en geringen arbeid verrig-ten, dan werk-Paarden. Ruinen zijn daaraan bij voorkeur onderlievig. Paarden van eene slappe of teedere ligchaaras-gesteldheid, alsmede die' eene sutfc, neerslagtige geaardheid bezitten, hellen het meest tot den stillen kolder over, gelijk inen mede wil, dat de zoodanige, welke een klein en terng gebogen voorhoofd hebten, als de Holstoinsche Paarden, daartoe, uit hoofde der meerdere beperktheid van de hersenen, eene bijzondere voorgesobiktheid bezitten. — Sterke Paarden, integendeel van een cüoog gestel en van een levendig of vurig temperament, zijn meer aan den razenden kolder onderworpen. De uitwendige ooraaken, welke tot het ontstaan van den kolder aanleiding geven , zijn verschillende. Hiertoe behooren al de zoodanige , welke eene ontsteking der hersenen 'binnen te weog brengen, als : uitwendig geweld op het hoof'd aangebragt, feile zonuehitte, al te warme stallucht, siecht of verhittend voeder, onmatige beweging en verhitting des ligchaams , naar binnen geslagene hnidziekten, onvoorzigtig opgedroogde zweren, als demok, enz. Eene belette voldoening der geslachtsdrift, kan bij heete merrien en hengsten dien doen ontstaan, in welk geval de ziekte den naam van zaadkoläer draagt. Voorts kunnen slijm-stoifen en Wonnen, in de buiksingewanden huisvestende, de hersenen door medegevoelaandoen, en den kolder veroorzaken. Men heeft insgelijks, door de opening van Paarden, die aan den kolder gestorven zijn, waargeno--men, dat er eene ophooping van water, verhardingen of blaaswormen in de hersenen aanwezig was, terwijl deze, op andere tijden door een beenuit-was aan de binnenzijde der hersenpan, gednikt werden; in hoedanige oorzaken zeker dikwijls de ongeneeslijkheid des kolders moet gezocht worden,
-ocr page 230-
192
Om den kolder te genezen is het noodig, dat men vooraf onderzoek doe-, welke der gemeide oorzaken dien, möge hebben te weeg gebragt, ten einde daarna de behandeling in te rigten.
Ontstaat hij door verhitting des ligcbaams of door ontste-kiug der hcrsenca, zoo moet men terstond eene aderlating van twee of drie ponden bloecl uit de bals-ader doen, welke, naar eiscli der noodzakelijkheid, meermalen moet herhaald worden. Men geve voorts, twec malen daags, des morgens nüchteren, cn 'savonds,*na het laatstc voeder, telkens twee looden gezuiverde salpdcr, in twee ponden water opgelost, in. Wil bet Faaid dozen drank niet liebben, zoo kau men de volgende ontstekingwerende eu lasccrende likking geven. Jfeem: Salpeter, zestien looden,
Wonderzoid, een pond. Meng dit met lionig tot eeue likking , waarvan het Paard, drie of vier maal daags, twce looden worden ingegeven. Het is noodzakclijk dat het Paard goed lasere; hecft das het voorgcsohrevone middel die uitweiking niet, zoo moet men eenmaal daags, nog vier of zes looden wonderzout afzonderlijk geven.
Sommigcn geven, tot dat einde, middelen, welke de darmen sterker prikkeleu, om eene afleiding van het hoofd te verwekken; bij voorbeeld:
Neem; Poeder tan Jalappe, twee looden,
Verzoet zmt-zitur-Kwik, een vierendeel loods. Met homg tot een slikbrok gemaakt zijnde, wordt dezo op eens ingegeven.
Het Paard moet in een koelen stal gezet, met dikwijls frisch gehaald gras gevoerderd, en 's morgens vroeg en 's avonds laat, in dekoelte, een half mir lang, rondgeleid of gereden worden. Wanneer de ge!egeiüieid het toelaat, kan men het ook 's nachts en op koele dagen, in de weide laten gaan,dooh zoodra het warm begint te worden, moet het wederom op stal worden gezet. Het is nuttig, het, twee malen daags, in het water te jagen, indien men namelijk het Paard besturen kan; anders wassche men het met koud water over het gelieele ligehaam, en begiete den kop dik­wijls met koud water, of legge doeken, welke met water bevoehtigd worden, daarom. Tevens moet men eene
-ocr page 231-
193
fontenel voor de borst of onder het lijf zetten. Eenigen zetten deze aan wederzijden van den hals, nabij de ooren, of voor het voorhoofd.
Indien de ziekte bij een Paard ontstaat, hetwelk te sterk is gevoederd en te weinig beweging heeft, zoo meet deze levenswijze, bij het herstellen des Paards^eranderd worden. Kan de kolder uit naar binnen gedrevene uitslag-ziekten worden afgeleid, zoo moeten, behalve de gemelde, uitwendige behandeling, bestaande in aderlatingen, baden, fontenellen enz., zoodanige middelen worden aangewend, welke hot ligchaam van scherpe en nadeelige stoSen kunnen zuiveren. Hiertoe kan men zieh bedienen van het voorschrift hetwelk op biz. 110 is opgegeven, of ook van het volgende. Neem: Zwavel,
Spies-fflans, van ieder twaalf looden, Genever-iezim, Gezeyende Distel, Encjelicortel,
Bloetnen van Woherlei, van ieder acht looden. Deze middelen, tot poeder gestampt zijnde, worden met vliermp of homg tot eene likking gemaakt en hiervan geeft men het Paard, drie maal daags, twee looden in. Deze middelen kunnen insgelijks worden aangewend, bijaldien opgedroogde mok of andere verzweringen als de oorzaak des kolders kunnen worden aangemerkt. Men meet dan tevens trachten, door het smeren van SpaanscJie Vlieg-zalf op de plaats der verzwering, deze wederom open te maken, en tot verettering te breiigen.
Zijn er teekenen aanwezig, welke te kennen geven, dat de kolder nit slijmstoflFen, welke in de iugewanden huisves-ten, ontstaat, zoo meet men deze trachten te entbinden, en vervolgens, door afvoerende middelen entlasten. De middelen, hiertoe dienstig, laten zieh gevoegelijk onder de volgende gedaante aanwenden.
Neem: Wonderzout, vierentwintig looden, Rooin van IVijmteen,
Gezuiverde Potasch, van elk twaalf looden, Ammoniak-zoui, acht looden, Braak-mjmteen, twee looden, Eonij, of in de plaats,
9
UM
-ocr page 232-
#9632; I
194
UUtreksel van Leeuwentand, zoo veel als genoeg
is, om de gemeide zelfetandigheden te verbinden.
Men maakt daarvan dertig gelijke deelen, of zoo vele
pillen, waarvan men, drie malen daags, eene geeft. Zijn
deze alle toegediend, zoo geve men de volgende laxeer-
pil.
Neem: Aloe;
Room van Wijndeen, van elk twee looden, Poecler van Jalappe, een lood, Witte Zeep, zoo veel als genoeg is, om van deze middelen eene pil te maken. Wanneer door deze geneeswijze, de toevallen van den kolder w€l verbeterd, doch niet geheel weggenomen worden, zoo is het noodig' haar gebruik te herhalen. Hierbij moet het Paard op een' schralen leefregel gehenden worden, en natgemaakte tarwen-zemelen met weinig haver, en eene ge­ringe hoeVeelheid hooi tot voeder gebruiken; des zomers geve men het gras of groen voeder, als de bladen van den leeuwentand, hoefbladen, distelen, alle soort van salade, enz., welke planten eene slijm-ontbindende kracht bezitten. Nadat de ingewanden van de onzuiverheden bevrijd zijn, en de kolder gebeterd is, kan men, ter voorkoming eener nieuwe verslijming, de ingewanden, door het volgende mid-del versterken.
Neem: Geutiaau^wortel, Genever-bezim, Eikenbast, of in de plaats, Wilgeniast,
Gewooti zout, van ieder een pond. Tot poeder gestampt zijnde, worden daarvan telkens twee looden, onder het voeder gemengd.
Wanneer er wormen in de maag en darmen aanwezig zijn, door wier prikkeling, de hersenen nit medegevoel, door den. kolder worden aangedaan, zoo kunnen zoodanige middelen alleen dien genezen, welke het vermögen bezitten, om de wormen te dooden en uit te drijven. (Zie het lioofd-siuk over de IVormen.)
Ontstaat de kolder uit de belette voldoening der geslachts-drift, zoo stelle men het Paard in de gelegenheid zijne na-tuurdrifl in dezen op te volgen, waardoor de ziekte dik-
-ocr page 233-
#9632; I
195
wijls genezen wordt. Men kan het tevens aderlaten, en ter verkoeling van het ligchaam, twee of drie malen daags twee looden Salpeter geven, en het dikwijls in koud water baden.
Deze geneeswijzen kunnen, zoowel bij den stillen als bij den razenden kolder worden opgevolgd. Daar de laatste evenwel met meer hevige verschijnselen van ontsteking der hersenen gepaard gaat, moet men de aderlatingen eerst tweemaal, eerst tweemaal, om de zes of acht, en dan alle vierentwintig uren, herhalen. Bij de twee eerste aderlatin­gen kan men drie of vier, ja zelfs, bij volbloedige Paarden, zes ponden, doch vervolgens twee ponden bloed aftappea, totdnt de toevallen bedaren, en het Paard rüstiger wordt. Gedurende den tijd, dat het Paard raast, kan men er niets mede beginnen; men moet dus de bedaarde tusschenpoozen waarnemen, om het de noodige hulp toe te brengen. Yocrts moet het Paard in een stal gezet worden, alwaar het zieh, gedurende het woeden en razen, niet beschädigen kan.
De razende kolder is eene gevaarlijkte ziekte, waaraan het Paard dikwijls binnen körte dagen sterft. De stille kolder is van een' meer slependen aard, waarvan ook dikwijls de Paarden, ougeacht de beste geneeswijze, leyens-lang de sporen overhouden, Men kan ter verbetering van dezen toestand nog het volgende middel beproeven.
Neein: Bladen van Nacltlschade, zestien looden, Zevenboom, acht looden, Braak-wijnsteen, een lood.
Tot poeder gewreven zijnde, maakt men hiervan, met honig, twaalf pillen, waarvan vier malen daags eene wordt ingegeven.
Wauneer er, onder de opgegevene behandelingen, binnen vier weken, geene de minste beterschap volgt;, is hetraad-raquo; zaam het Paard te dooden, dewijl er dan reden is, om te vermoeden, dat de kolder nit ophooping van water, of andere plaatselijke oorzaken in het hoofd ontstaat, waar-door de hersenen gedrukt worden, en welke niet kunnen worden weggenomen.
' ' '' . 'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632;#9632;'#9632;
9*
-ocr page 234-
mw
196
TWINTIGSTE HOOFDSTUK,
I
Over de Duiseliglieid en Beroerte.
Hieraan zijn dikke en vette Paardeu het meest onder-hevig. Men kent de duizeligheid aan de volgende teekenen : het Paard staat treurig en eet weinig; tet laat den kop hangen, en wanneer het nit den stal wordt geleid, loopt hot zonder bewustheid om. Bij andere Paarden hebben deze- teekenen niet plaats, maar zij zijn vrolijk en eteu het voeder met graagte; docl^ zoodra deze loopen, tillen zij de voeten buitengewoon hoog op, en zetten hen dan binnen, dan buitenwaarts, en tuimelen naar alle kanten; indien het Paard kort omgedraaid wordt, dreigt het achterdeel om. te vallen; mecrmalen valt ook het Paard neder, en blijft een tijdlang op den groud liggen; zoo lang evenwel, als het stilstaat, bespeurt men niets ongewoons aan hetzelve. De pois is daarbij doorgaans vol en langzaam.
Da duizeligheid ontstaat gewoonlijk uit vol- of dikbloe-digheid, vooral als daarbij, door beweging des ligchaams, een vcrmcerderde aandrang des bloeds naar het hoofd wordt te weeg gebragt. Eene al te sterke voedering, in evenrc-digheid van den arbeid, alsmede het gebruik van verbitten­de of prikkelende voeders, gelijk boonen, maken het Pa.ard tot duizeligheid voorgeschikt.
Om haar te genezen, moet men het Paard, een of meer­malen, eene aderlating van twee of drie ponden uit de hals- of spooraderen doen en geven het, drie malen daags , twee looden mlpeter, in water ontbonden, in, waarbij men het, om den anderen dag, een verkoelend laxeermiddel, als bij voorbeeld, acht looden womlerzout geven kan. Het Paard moet in eenen koelen stal gehonden worden, en een schralen, verkoelenden leefregel houden, terwijl het tevens, ter voorkoming der volbloedigheid, vervolgens meerdere be-weging moet hebben. In het voorjaar of in den zomer , moet het Paard in de weide gaan, of anders met gras ge-voederd worden. Is deze hehandeling niet voldoende, om de duizeligheid geheel weg te nemen, zoo moet men eene etterdiagt voor de borst of aan den hals zetten, en deze eenigen tijd onderhouden.
-ocr page 235-
197
Ook kunnen Tcormen, in de ingewanden hnisvestende, duizelingen verwekken, welke door zoodanige middelen moe-ten worden genezen, als in het hoofdstuk over de wormen opgegeven worden.
Herhaalde duizelingen zijn dikwijls als de voorboden eener aanstaande beroerte te beschouwen. Deze wordt daaraan gekend, dat de Paarden eensklaps gevoel- en bewegingioos ter aarde vallen, terwijl de ademhaling en de polsslag nog voortdiu-en. Wil men daarbij middelen ter redding beproe-ven, zoo doe men bet Paard eene aderlating van vijf of zes ponden bloed uit de halsader, of, hetgeen nog beter is, uit de slaap-slagader van het hoofd, en lierbale deze, in eene mindere lioeveellieid, na weinige nren eonofmeer-malen. Het hoofd meet dikwijls met ijskoud water begoteu worden, of men legge doeken, daarin bevochtigd, er om toe. Voorts zette men eene fontenel voor de borst of aan beide zijden van den hals, wrijve het ligchaam met stroo en -wassche de beenen met warm water. Men blaze het Paard snuiftabak, met een weinig peper vermengd in den neus, en zette het eene klisteer van tabaksrook, op de wijze, zooals deze in het hoofdstuk over het koliek der Paarden wordt voorgeschreven, of ook van water, waarin veel zout ontbon-den is. Heeft men het zeldzaam geluk.om het Paard uit zijMe bcdwelming op te wekken, zoo geve men het eerst, eenige dagon lang, zes of acht looden wonderzout, om verkoe-lend te laxeren en vervolgens, ter versterldng, vanhet volgen-de poeder drie malen daags ,twee looden over het kortvocder.
Neem: Geniiaan-wortel,
Genever-leziiin, van ieder twaalf looden, Bloemen van Walverlei, zes looden.
Gestampt zijnde worden deze vermengd.
Blijven de beenen zwak, zoo moeten zij dikwijls met brandemja, met warme geneverspoeling, of ook eenmaal daags met een sterker prikkelend middel, bestaande uit drie dee-len bijiende ammoniak-geest, en een deel aftreksel van Spaan-sclie vliegen gewreven worden.
Somwijlen blijft het, na eene ligte beroerte, slechts aan de halve zijde des ligchaams verlamd, in welk ge-val dezelfde inwendige geneesmiddelen eu uitwendige wrij-vingen kunnen worden aangewend.
-ocr page 236-
198
Ook door het eten Tan bedwelmende planten kunnen de Paarden duizelingen, eene beroerte of verlamming krijgen. Men moet alsdan die middelen aanwenden, welke dienstig zijn om de uitwerking van zoodanige planten krachteloos te maken, en die in het hoofdstuk over de vergiften ge-vonden worden.
EE N EN TTVINTIGSTE HOOFDSXTJK.
Over de Fallende Ziehte.
Deze behoort wel onder de zeldzame ziekten der Paar­den, doch het ontbreekt niet aan voorbeelden, dat zij daar-door overvallen worden. Hare kenteekenen zijn deze; Het Paard tuimelt, even als bij de duizeligheid, en valt ter neder; de leden worden krampachtig bewogen; het knarse-landt en slaat met alle de vier beenen; de ademhaling is bezwaarlijk, steunende, waarbij de flanken sterk slaan; de oogen worden verdraaid; het sehuim staat op den mond; de afgang en de pis gaan onwillekeurig af: somwijlen breekt het zweet over het geheele ligchaam uit. Wanneer zooda­nige aanval over is, blijft het Paard, eenige oogenblikken stil en als bedwelmd liggen, en springt alsdan met eeuen diepen zucht op; waarna het volkomen weder gezond is, en eet als te voren. Niet altijd evenwel valt het Paard /om, maar het blijft somw^len stijf voor de krib staan, en houdt den kop daarin, of het blijft achterover aan den halster hangen. Deze verschijnselen komen, na een korte-ren of längeren, doch onbepaalden tijd terug.
Paarden, welke zeer gevoelige zenuwen hebben, zijn aan dit toeval onderhevig, en kan bij dezen de aanwezig-heid van wormen, of ook van zwartgallige onzuiverheden in de maag en ingewanden, de vallende ziekte veroorzaken. In het eerste geval moeten wormdoodende en afdrijvende middelen gegeven worden. In het laatste geve men eerst, een tijdlang, drie malen daags drie looden wmderzout, om de stoffe te ontbinden, waarop men vervolgens een half pond van hetzelfde zout op eens ingeeft, om het Paard
-ocr page 237-
199
behoorlijk te doen laxeren. Blijft de vallende ziekte, na-dat da ingewanden behoorlijk gezuiverd zijn, nog voort-duren, zoo kan men de volgende zenuw-versterkende mid-delen geven.
Neem: Vderiaan-wortel, acht looden, Buivelsdrek,
Salpeter, van ieder vier looden, Kamfer, een vierendeel loods.
Tot poeder gemaakt zijnde, menge men deze met honig tot eene likking, en geve hiervan drie malen daags, twee looden in.
Daar de vallende ziekte ook uit andere oorzaken kan ontstaan, welke in het hoofd verborgen liggen, en niet können worden weggenomen, als bij voorbeeld, verhardingen der hersenen, eene ophooping van water, of de aanwezig-heid van blaaswormen, beenuitwassen van de hersenschaal, enz., zoo blijft de genezing dezer ziekte dikwijls hoogst onzeker.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTTIK.
Over de Mondhlem,
Van alle ziekten, waaraan het Paard onderhevig is, is deze als eene der verschrikkelijkste te beschouwen, zoo wel uit hoofde van de hevigheid der toevallen, waarmede zij gepaard gaat, als omdat zij bijna altijd doodelijk is. Zij bestaat in eene algemeene kramp van de spieren des ligchaams, doch wordt, dewijl de spieren der kakebeende-ren doorgaans het eerst en voornamelijk worden aangedaan, waardoor de mond gesloten wordt, de mondklem genoemd. De verschijnselen welke daarbij worden waargenomen zijn deze. De kaak- of kaauwspieren trekken zieh krampachtig te zamen , zoodat het Paard den mond niet openen kan, hetwelk zelfs dikwijls met het grootste geweld niet kan gebeuren. Te-vens zijn de spieren van het hoofd en die, welke de oogen bewegen, krampachtig aangedaan, zoo dat deze zieh in het hoofd verdraaijen, terwijl de oogleden wijd geopend wor-
-ocr page 238-
200
lt;len, hetwelk een leelijk aanzien geeft; er loopt veel taai spueksel uit den mond; de ooren staan stijf en onbeweeg-lijk. De kramp valt verder op de spieren van den hals, der schouders en voorbeenen, alsmede de spieren des rug-gegraada, van den buik en den staart; eindelijk ook die der lenden en aclitcrbeenen; somwijlen wordt de hals ach-terwaarts ovcrgebogen, de bovenlip in de hoogte opgetrok-ken, terwijl de neusgaten wijd open staan; op andere tijden, wordt de hals naar den grond getrokken; het lijfis opgespannen; de beenen staan wijd van clkander, zijn stijf en onbeweegiijk, eindelijk valt het dier cm, en het sterft, onder do vreeselijkste kramptrekkingen. Met deze gesteld-heid gaat eene ontstekingskoorts, en, den mecsten tijd, cok eene ontsteking der longen gepaard. De ademhaling is dan moeijelijk, kort en schielijk , en de pels hard en ras. Somwijlen worden de nchterdeelen het ecrst door de kramp aangedaan, terwijl deze zieh vervolgens naar voren toe nitstrekt. De meest gewone oorzaak dezer gcvaarlijke ziekte is, even als de bevangonheid, in het vatten van koude gelegen. Zij kan voorts door zware pijnlijke nnndoeningen der zenu-y.-en worden voortgebragt, als door het intreden van spijkers in den voet, door beleediging der zenuwen, bij geseheurde of andere wonden, bij het afslaan van den staart, of bij het snijden van hengsten, Indien de zaad-zenuwen niet ge-lieel doorgesneden zijn en gerekt worden; — verder is de mondklem somwijlen het gevolg van het schielijk opdroogon van verzweringen.
Wanneer de mondklem met geene. longontstckiug gepaard gaat, moet men, aan elke zijde van den hals, quot;de ader openen, en uit ieder anderhalf of twee ponden bleed af-tappen. Is do mond nog niet geheel gesloten, of kan men dien, door middel van een mondschroef openen, zoo geve men den yolgenden drank in. Neem: Bukehdreh, een lood,
Los dit op in een pond kokend water, en voeg daarbij: Vloeihaar Heidsap, een half lood , Kamfer, eea. viereudeel loods. Men herhale het ingeven van dezen drank, alle acht ureu, of men geeft, tot hetzelfde oograerk, om de twee nren, het volgende.
-ocr page 239-
201
Neem: Kamfer, een vierendeel loods,
Verzoete Geest van Salpeter, twee looden, Aftreksel van Bevergeil, of in de plaats Uersthoorn-geest, een lood. Water, een pond. De spieren van den kinnebak, moeten, alle twee uren, met het volgende smeersel, ingewreven worden. Neem: OUjf- of LijnoUe, aclit looden,
Kamfer, een half lood. Men wrijve de kamfer onder de die, zoodat deze daarin worde opgelost, en menge daaronder: Hofmans-droppelm, vier looden. Tevens meet men het Paard, alle drie uren, eene klis-teer zetten, hoedanig op biz. 138 is voorgeschreven.
Het is ook nuttig, dat men het ligchaam aanhoudend met stroo of met warme wollen läppen wrijve, tussclien beide stelle men onder het hooftl, hetwelk met een kleed omhangen is, een dampbad, bestaande uit eenige banden vol hilzenkruid, ImmiUe- en vllerbloemen, waarop kokend water gegoten wordt. Het Paard moot met kleeden ovcr-dekt en in mim stroo gezet worden.
Betert, bij deze behandeling de kramp of mondklem niet, binnen acht of tien uren, zoo moeten onverwijld, aan iedere zijde van den hals, of ook aan de borst of dij, otterdragten gezet worden, en cm deze te sterker te doen werken, moeten zij met (S^naMseÄeramp;^aZfbesmeerd worden. Men meet ook dan de adurlating herhalen. Kan het Paard nog loopen, zoo is het dienstig, het, van tijd tot tijd, rond te leiden.
Gaat de mondklem met eene longontsteking gepaavd, zoo moeten behalve de aderlating en dezelfde uitwendige be­handeling, deze geneesmiddelen inwendig toegedieud worden. Neem: Kamfer, twintig greinen, Salpeter, een half lood, Wonderzout, twee looden, Room van JFijnateen, een lood. Tot poeder gewreven zijnde, worden deze met een pond water ingegeven, hetwelk alle drie uren moet herhaald worden. Is de mondklem het gevolg van wenden, waarbij de zenuwen beleedigd of gedeeltelijk zijn doorgesneden, zoo
t
-ocr page 240-
202
moeten deze geheel afgesneden worden. Indien zij ont-staan is door hat opdroogen van verzweringen, zoo moet men trachten deze op nieuw open te maken, en door prikkelende zalven, als bij voorbeeld de Spaansclie vliegzcdf, tot ver ottering brengen.
Wanneer bij de mondklem de mond zoo stark gesloten is, dat man geene inwendige middelen kan ingeven, zoo moet men zieh alleen tot da aanwending der uitwendige genees-wijze bepalen, welka altijd kan worden in hat werk gesteld.
o
BKIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over Itet Bmkme.
Het buikwee of Jcoüjlc, ook de darmjkJd genoemd, bestaat in eene pijnlijka krampachtige aantloening der darmen. De volgende toevallen hebben daarbij in eene meerdera of min­dere mate van hevigheid, plaats. Het Paard staat neer-slagtig, laat den kop hangen, en eet niet; het ziet dikwijls naar den buik om; 'de buikspieren worden somwijlen krampachtig ingetrokken; het Paard krapt met de voorste voeten in den grond, werpt zieh dikwijls neder, en-springt spoedig weder op, het neemt dikwijls de houding aan, als of het wateren moet. quot;Wanneer de pijn heviger wordt, werpt het zieh niat alleen op den grond, maar slaat ook, met de vier beenen, zoo wcl als met den kop, en het wentelt zieh. Bij den hevigsten trap der ziekte, hebben er dezelfde varschijnselen plaats, welke eene ontsteking dar ingewanden kenmarken. Doorgaans gaat het buikwee met verstopping van den afgang gepaard, wanneer het ge' doten kolijk genoemd wordt, of er heeft een doorloop plaats, an dan zogt men, dat het Paard het open kolijk heeft. Ook staat de buik somwijlen opgeblazen, an men hoort eene sterke rommeling van winden daarin, wanneer er wind-koliß plaats heeft.
Het buikwee kan uit zeer verschillende oorzaken ontstaan, als uit het vatten van koude, wanneer het Paard bezweet is, Onverteerbaar of siecht voeder, als bedorven, schim-
-ocr page 241-
203
melig hooi; siecht drinkwater; verstopping van den afgang; en eene daarbij veroorzaakte ontwikkeling van lucht in de darmen; women, die daar aanknagen, en in het algemeen, alles, wat eene scherpe prikkeling op de darmen te weeg brengt, kan tot het kolijk, zoowel als tot ontsteking dezer ingewanden aanleiding geven.
De behandeling van het kolijk moat naar het onderscheid der oorzaken, welke dit hebben te weeg gebragt, op eene verachillende wijze in hat werk worden gesteld.
Geeft het Paard, na het vatten van koude, doordien het warm zijnde, op den togt der lucht heeft gestaan, of, zoo als ook meermalen plaats heeft, schielijk koud water heeft gedronken, terstond daarop eene aandoening van buikpijn te kennen, zoo zette men het in stroo, overdekke het met kleeden, wrijve het ligchaam, vooral onder en längsraquo;den huik, met stroo, of met warme wollen läppen, engevehet, van tijd tot tijd, eene matige beweging, cm de belette werking of uitwaseming der huid te herstellen. Men kan het tevens een mengel warm gemaakt zwmr- eft jopeniier ingeven, waaronder een half lood gestampt anijs- of venkel-zaad kan gemengd worden. Ook kan men hiertoe gebruik maken van eene halve flesch warmen roodgn wijn, waarin een half lood duivels-drek is opgelost.
Helpt dat niet genoegzaam, of is het kolijk heviger, zoo doe men het Paard eene aderlating van twee ponden uit de halsader, en zette het, om het nur eene klisteer, bestaande uit de volgende middelen.
Neem: Lijnzaad,
Kamille-bloemen, van elk zes looden.
Kook deze in acht ponden water, en voeg bij het vocht, nadat het doorgezegen is:
Lijiiolie, een pond.
Hiervan doe men telkens zoo veel in de klisteerspuit, als daarin bevat kan worden en brenge het laauwwarm binnen. Men kan met voordeel, een half lood duivelsdrek tot een scrnpel kam/er in het vocht voor elke klisteer ontbinden.
Voorts geve men den volgenden drank.
Neem: KamiHe-lIoemen, twee banden vol,
Laat deze gedurende een kwartier uurs, in twee ponden
-ocr page 242-
204
kokend water trekken; zijg het vocht door, en doe er bij:
Duivelsdrek,
Salpeter, van elk een lood,
Lijn-olie, een half pond. Houd het buikwee aan, zoo herhale men het ingeven van den drank om het um- of om de twee uren, an voege alsdan daarbij:
Vlbeihaar Heulsap, een vierendcel loods. Het Paard moetlaauwljjnzaad-water, of water, waaronder tarwen zemeleu of roggenmeel gemengd zijn, tot drinken gebroiken.
Is de oorzaak van het krampachtig buikwee in eene verstopping van den afgang gelegen, zoo meet men deze in de allereerste plaats trachten weg to nemen, door het i'aai'd, eerst alle halve mir, en vervolgens alle nur de voorgeschrevene klisteer te zetten, waaronder men dan tel-kens di'ie of vier looden gewooti- of wonderzout kan oplossen. Hecft men niet zoo spoedig de klisteer bij de hand, dan breiige men een stuk zeep, ter grootte van een hoenderei, voovaf met olie besmeerd en dan met zout bestrooid in den cndcldann , zoo ver naar binnen als men reiken kau. Wordt deze steekpil met de drekstolle uitgeperst, dan moet deze telkens wedorom on de gezegde wijze, na vooraf op nieuw met olie besmeerd, on met zout bestrooid te zijn, worden binnengebragt, en zulks zoo dikwijls tot dat er eene ge-noegzame outlasting van den afgang volgt. Men diene intusschen tevens om het nur, den voorgeschreven drank too; doch het vloeihaar lieuhap dient daarbij allccn dan gc-voegd tc worden, wanneer de toevallen van bet kolijk, in een. meerderen of minderen trap, blijven voortduren, nadat er eene voldoende outlasting van den afgang plaats heeft.
llet is eene algemeene gewoonte, om in deze en andere srevallen, ahvaar eene buiksverstopping plaats heeft: dc (irooge mcststoflcn uit den endeldann met de baud af te halen. Door deze behandebng kan dit deel gemakkebjk beleedigd worden, en is zij dus, in het algemeen, niet zeer aan te prijzen. Men trachte altijd liever eerst de btoffen, door vloeibare an weekmakende klisteren te ent­binden, en op deze wijze hare pntlasting te bevorderen, ijijn deze niet voldoende, zoo brenge men den arm, vooraf
-ocr page 243-
205
met olie besmeerd, binnen den endeldarm, en hale den mest', zoo ver men reiken kan, voorzigtig en met vermij-ding van alle ruwlieid in deze behandeüng, af. Dat de lange nagels vooraf van de vingeren moeten geknipt worden, is iets lietwelk van zelf spreekt.
Wanneer de verstopping der darmen zoo hardnekkig is, dat zij, door alle, daze middelen niet wordt weggenomen, hetwelk dikwijls daaraan is toe teschrijven, dat de darmen, in elkander zijn geschoven, of dat er een zoogeuaamde darmkroukel plaats heeft, zoo moet men eene klisteer van tabaksrook aanweuden; lietwelk bet best, op de bekende wijze gescliiedt, zoo als zulks, met bet gewone werktuig, gescliikt voor mensehen, wordt in bet werkgesteld, indien zoodanig werktuig slechts van eene längere pijp voorzien wordt. Bij gebrcke hiervan, kan men zicb op deze wijze redden. Men ueemt een stok van vberhout, ter dikte van een duim, en die anderhalve voet lang is, dezen maakt men glad, en stoot er de pit uit; in bet eene einde be-vestigt men eene afgebrokene, gewone pijp, die los met tabak gestopt is, en aangestoken wordt; bet andere eind van den stok wordt in den, vooraf ontledigden, endeldarm gestokcn. Het Paard begint alsdan, door de uit- en in- • gaandc hiebt, den tabak te rooken; door de prikkelingvan welke de ingewanden tot ontlasting der drekstoffen kracbt-dadig worden aangczet, terwijl tovens de verstoppingen der darmen, uit de laatstgemelde oorzaak, namelijk van inecn-schuiving, ontstaande, ten gevolge van uitzetting door den rook, somwijlen nog worden wTcggenomen.
Nadat bot Paard, op de eene of andere wijze, van de verstopping is bevrijd, en daardoor het buikwee is opge-houden, moet men trachten te verhoeden, dat deze op nieuw ontstaan kan. Hiertoe kan men het Paard dagebjks zes of acht looden wondereout, in twee mengelen aflreJcsel van KamiUehloemen ontbonden, met een vierendeel pond gewone siroop of honiy ingeven. Teveus zorge men, dat het Paard alleen spaarzaam en ligt verteerbaar voeder, als tarweu-zemeleu, grof gemalen haver of garstenmeel, benevens wei­nig en goed oird hooi, of stroo gegeven worde.
Men moet zieh wachten, om, ter bevordering van den afgang, bij kolijken, met verstopping gepaard, sterk wer-
-ocr page 244-
206
kende, of verbittende afvoerende middelen te geven, waar-door zeer ligt eene ontsteking der darmen wordt veroor-zaakt (*). Het meeste voordeel mag men voorzeker van het geschikte en herhaalde klisteren verwachten.
Het windkolijk wordt veroorzaakt door het eten van veel versch, winderig of groen voeder, op eenmaal, zoo als jonge klaver, kool- of moesbladen, het loof van knollen enz., of ook van nieuw hooi, dat nog niet. gebroeid heeft. Uit zoodanige voeders wordt eene groote hoeveelhoid luoht ontwikkeld, welke terwijl de daimbuis krampaclitig gesloten wordt, zieh niet kunnende ontlasten, opgesloten blijft, en de ingewanden geweidig uitzet, hetwelk de hevigste pijnen en zelfs eene ontsteking kan verwekken. In zoodanig ko-lijk, moet men middelen geven, welke de gisting in de maag beletten, en die tevens windbrekende en krampstil-lende zijn. Men kan tot dat einde, een mengsel hitter- of jopenbia-, alleen of met een balf lood duivehdrek ingeven, of ook een vierde van een mengel brandewijn, met een half mengel water, en een lood gestampt anijs- of venkeh zaad. Ook kan men het Paard eenige emmers vol water, bij wijze van een stortbad, over het lijf gieten; door de koude, welke daardoor verwekt wordt, vermindert de uit-zetting der lucht in de darmen, terwijl tevens door de schielijke aandoening, welke dit mitldel te weeg brengt, de kramp kan worden weggenomen. Daarbij moet het Paard in gedurige beweging gehenden, en de buik vlijtig met stroo gewreven worden. Wil het Paard zieh wentelen, zoo moet men het daarin niet beletten, dewijl het dier
(*) Ik kan niet voorbij, hier ernstig to waarschuwen, tegen de misbruiken, welke te dozen opzigte , In ons land vrij algemeen plants vinden. Doorgaans tocli bedienen zieh onknndigen, tot dit oogmerk, bij allerlei kolijkon en buiksverstoppingen, van Aloe, Kolokwint, Jalappe en andere heete, entlastende middelen, welke dikwijls met eene verbazende stoute hand, en wel in ver-dubbelde giften, naar mate van do toeremende hevigheid der ziekte-toevallen , wordon ingegeven , terwijl de aanwending van verzachtende cn entbindende klisteroa schier goheel nagelaten wordt; van welke ongepasto en gobrekkige handelwijze voor­zeker , jaarlijks, een groot getal Paarden de slagtoffers wordt; die door eene meer gepaste behandeling tot voordeel der bijzon-dere en nationale welvaart, hadden kunnen behouden blijven.
-ocr page 245-
207
daartoe by dit en andere kolijken, als door eene natuur-drift, ter vermindering der pijn, genoopt wordt, en welke beweging voor de bevordering van de ontlasting der inge­wanden als voordeelig kan beschouwd worden. Betert op deze wijze bet windkolijk niet, zoo kan men de volgende middelen aanwenden.
Neem: Gezuiverde Potascli, of
Belfstojj'elijk Loogzout, (Soda) een half lood, Anijs- of Karwij-zaad, Kalmus-Kortel, van elk twee looden.
Tot poeder gestampt zijnde, wordt bet, op eens, met een balf mengel brandewijn en een mengel water ingegeven. Men kan, Indien de opspanning en pijnm, na een of twee uren, op bet ingeven van dit middel, niet verminderen, bet terhalen, en daarbij alsdan een vierendeel loods vloei-haar Heulsap voegen. Tevens kan er een klisteer van tabaksrook worden aangewend, en bet doen eener aderlating nit den balsader of de spooraderen moet dan niet verzuimd worden.
Nadat de opgeblazenheid opgehouden of verminderd is, zoo geve men tien of twaalf looden wonderzout, en een half lood duüehdrek, in anderhalve mengel bier ontbonden in, ten einde de ontlasting der darmen meer te bevorderen.
Men moet, na bet kolijk, in bet algemeen, doch bij-zonder na bet windkolijk, bet Paard eenen tijdlang, alle groen voeder onthouden, en bij Paarden, die aan dit laatste ongemak ligt onderbevig zijn, vooral omtrent bet voederen van klaver of ander winderig voeder omzigtig zijn; alsmede verboeden, dat zij, kort nadat zij biervan gegeten bebbeu, daarop drinken, waardoor te ligter gisting in de ingewan­den ontstaat, en waardoor derbalve bet gezegde ongemak te spoediger wordt voortgebragt.
Zijn dc maag en darmen, na bet kolijk. zwak gebleven, hetweJk men vkiral daaraan kent, dat bet Paard geen eet-lust beeft, zoo als het behoort, dan kan men, eenigen tijd, de volgende maagversterkende middelen laten gebruikcn.
Keem: Gentiaan-wortel, Kalmus-wortel, Mosterd-zaad, Genever-bezien, van ieder zestien looden,
-ocr page 246-
208
Kmken-zout, actt looden. n Gestampt en tot eene poeder gemengd zijnde, geve men di'ie maal daags, telkens een of twee lepels vol, hiervan over het kortvoeder.
Het is bekend, dat door de'prikkeling van wormen, welke in de maag of darmen huisvesten, zeer hevige buik-pijnen kuunen worden veroorzaakt. Om deze op hgt spoedigst te doen bedaren, geve men het volgende middel. Neem: Gewone siroop, of
Honig,
Tancen-meel, van elk een pond,
Melk, twee of drie meugelen. Onder elkander gemengd zijnde, wordt dit mengsel, op eens, ingegeven. Dit middel selujnt daardoor een'heilzaam verzaohtend vermögen te oefenen, dat het den inwendigen rok der maag en darmbuis omkleedt, en deze deelen aldus tegen de prikkelende knaging der wormen beveiligt. Mo-gelijk verschaft het ook aan deze dieren een aangenaam voedsel, waardoor zij, voor een' tijd, overvloedig gespijzigd werdende, zieh onthoudon van aan de ingewanden te kna-gen. Men kan de tocdiening hiervan meermalen herhalen. Somwijlen worden door dit middel zelfs vele wormen ontlast. Met voordeel kuunen hierbij zestig droppen ierpentijii-olie gevoegd worden. Ook kan men, bij het kolijk, nit wormen ontstaande, van andere middelen gebruik maken; bij voorbeeld. Neem : Geest van hertshoorn,
Hofmaus-clroßpen, van elk een vierendeel loods.
Boom-olie, een lood,
AJtreknel van Vlier-oi Kamille-Uoemen, een mengel.
Om, vermengd zijnde, op eenmaai te worden ingegeven.
Vier of zes looden sclworisieenroet met een mengel warme
melk gegeven, kan iusgelijks, als een krampstillend middel,
in het worm-kolijk dienstig zijn.
Nadat de bmkpijnen zijn opgehouden, meet men de af-drijving der wormen door zoodanige middelen bevorderen, als daartoe in het hoofdstuk over de women, worden aan-bevolen.
Gaat de buikpijn mei een' doorloop vergezeld, zoo können daavtegen, naar het onderseheid der bijzondere oorzaken, waaruit zij ontstaat, hoofdzakelijk dezelfde inwendige ge-
-ocr page 247-
209
neesmiddelen dienen, welke in dit hoofdstnk zijn aanbevolen. Laxeermiddelen of klisteren behoeven daarbij doorgaans niet te worden aangewend.
VIEK EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over den Boorloop.
Bij den doorloop heeft niet alleen eene menigvuldige ontlasting van afgang plaats, maar ook bezitten de drek-stoil'en eene dünne, somwijlen stinkende, gal-, slijmaclitige of bloedige hoedanigheid.
Onderscheidene oorzaken kunnen tot den door- of biükloop aanleiding geven; als: galaohtige, of andere onzuiverheden, welke als hot gevolg van bedorven en siecht voeder, in de maag en darmen liuisvesten; liet vatten van koude op de ingewauden; verhitting des ligchaams door onmatige bewe-ging of zwaren arbeid; scliielijke verandering van voeder; zwakhoid der verterings-werktuigen enz.
Over den galachtigen buikloop ia reads in liet hoofdstuk over de galkoorls gehandeld. Heeft de loop zijn oor-sprong uit eene verzameling van andere onzuiverheden in de danneil, hetwelk aan den bedorven en stinkenden renk der entlaste drekstoffen gekeud wordt, zoo geve men het volgende middel.
Neem: Wijndeen-room,
Wonderzout, van ieder twaalf looden, Ehaharber, twee looden.
Tot poeder gewreven zijmle, worden deze met honig tot eene likkina; gemaakt, waarvan drie of vier malen daags, een lepel vol kan worden ingegeven.
Bij' den buikloop, uit gevatte koude ontstaande, moet het Paard in een matig warmen stal gehouden, met een kleed overdekt en in stroo gezet, alsmede dikwijls met stroo gewreven worden, om de belette uitwaseming der huid te bevorderen. Men late voorts slijmige middelen quot;•ebruiken om de ingewanden te verzachten, en hunne te o-roote prikkelbaarheid weg te nemen; waartoe men kau
am
-ocr page 248-
210
bezigen; ontbonden lijnzaad over het kortvoeder (zie biz. 164), lijnzaad-water, of laauw water, waaronder roggenmeei is geroerd. Men kan tevens den volgenden drank ingeven, en zulks, naar de noodzakelijkheid, na verloop van eenige uren, een of meennalen herhalen. Neem: Kamille-hloemen,
Flier-Moemen, van ieder twee banden vol. Laat deze op twee ponden kokend water trekken, en voeg bij het doorgezegen vocht:
Poeder van Gom; vier looden, of in de plaats: Witte Slijfsel, acht looden, Duivelsdrek, een half lood. Bijaldien het Paard toont hevige snijdingen en persingen te hebben, terwijl er sterks rommelingen in den buik ge-hoord worden, zoo moet telkens een vierendeel loods vloei-haar Heuhap bij den drank gevoegd worden. — Indien de afgang meer of minder bloedig is, worden dezelfde geneesmiddelen gevorderd.
Yan een bijzondercn aard is de slijmachtige loop, welkc algemeen, zeer verkeerdelijk het FW-smete genaamd wordt. Er heeft hierbij memgvuldige ontlastingen van dikke slijm-stclfca plr.ats, vergezeld van hevige persingen; de mest, welke in kleine klompen en slechts weinig afgaat, is hard en met dezelfde slijmstoffe orakleed. Vervolgens gaan er geheele vliezen af, die als leer, dat in water geweekt is, iiitzien. Somwijlen zijn de ontlaste Stoffen met bleed verbunden.
Dit ongemak, hetwelk cigenlijk eene ware Persloop is, ontstaat vooral, na eene onmatige verhitting des ligchaams, en eene daarbij gevatte koude, waardoor eene eigene ont-steking of aandoening van do darmbnis wordt te weeg gebragt, en waarvan eene vermeerderde afscheiding van slijm, door de slijm-klieren dezes deels, en doorzweringen van het stolbare gedeelte des bloeds (*), uit de fijnste vaten, het gevolg schijnen te zijn. De schijnbare gelijkheid ,
(*) Het is dit zelfde bestanddeel des bloeds, hetwelk zieh gewoonlijk in de ontstekingziekte daarvan , nadat het afgetaptis, afscheidt, on zieh op de oppervlakto van den gestolden bloedkoek , als eene meer of min taaije slijm- of leerachtige korst vertoont.
-ocr page 249-
211
welke deze entlaste stoße met week vet heeft, zoowel als de gewone oorzaak, namelijk eene voorafgaaude verhitting des ligehaams, hetzij door den arbeid of bij heet weder, door welke zij wordt voortgebragt, heeft waarschijnlijk tot, het ongegronde gevoelen aanleiding gegeven, dat bij deze ziekte bet vet in het lijf des Paards gesmclten is.
Men moet ter genezing terstond in het begin eene aderlating doen, welke ook nog somwijlen dient herhaald te worden. Voorts geve men verzachtende en verkoelende middelen; bij voorbeeld.
Neem: Lijnzaad, zestien looden.
Kook het tot op acht ponden water, en doe bij het doorgezegen vocht:
Salpeter,. vier looden.
lÄjn-olie,
Honig, van elk een pond.
Om daarvan, alle twee uren, een pond in te geven. Tevens diene man herhaalde klisteren toe, bestaande uit hetzelfde afkooksel van Lijnzaad, alleen met de hierbij voor-geschi-cvene hoeveelheid olie vermengd; kunnende ook telkens in zoo veel van dit vocht, als in de klisteerspnit bevat wordt, een vierendeel loods lieulsap worden ontbonden.
Betert, na twee of drie dagen, de persloop niet, zoo neem: tien Maankoppen.
Kook deze een nur lang, in water, zoodat er acht ponden overblijven, en meng bij het doorgezegen vocht:
Witte Slijfsel, zoo veel als genoeg is, om er eene matige slijmige drank van te maken, welke, even als de voorgaande, kan worden, ingegeven. —
Voorts moet hier dezelfde leefregel worden opgevolgd, als bij den gewonen buikloop, uit gevatte koude ontstaande, hier boven is aanbevolen.
Veulens welke nog de merrie zuigen, of ook, Indien zij , afgewend zijnde, ongewoon,laquo; hard voeder moeten eten, zijn meermalen aan een doorloop onderhevig, welke uit het zum- of eene ophooping van scherpe Stoffen in de maag en darmen ontstaat. Hiertegen geve men hen als zij beneden de twee maanden oud zijn, eenmaal daags, een vierendeel loods rhabarber en een half lood magnesia met water in , totdat de doorloop ophoudt, Zijn de veulens ouder, zoo
-ocr page 250-
212
kunnen deze middelen in eene dubbele hoeveelheid worden toegediend. Blijft de doorgang daarbij aanhouden, zoo geve men. van hat volgende poeder, diiemaal daags, een half lood met water in:
Neem: Gestampte Oestersc/ielpen, vier looden,
Tormentilla-iDortel, twee looden. Meng dit te zamen.
Is een buikloop, van welken aard hij in hat begin möge geweest zijn, aanhoudend of liebbelijk geworden, zoo moet zulks aan zwakheid en te groote prikkelbaarlieid der darm-buis worden . toegeschrevcn, tegen welke hoofdzakelijk zamentrekkende versterkende geneesmiddelen moeten gebezigd worden, als de volgende: eiken-, wilyen- , paardekasianje- , simaruba-, kasharilla-hast, oratijescJiillen , tormentilla- , nagel-worlel, gerooste rltaharher , JapanscJte aarde , aluin, enz., welke in vereeniging met slijmachtige zelfstandigheden en Jieidsap, in afkooksels of poeders kunnen gegeven worden; bij voorbccld:
Neem: IJslandscTie mos, aclit looden,
Paarde-]iastcmje-last, vier looden. Kook dit in aclit ponden water tot op de helft, en voeg bij het doorgezegen vocht:
Poeder van geroosie rliabarher,
-------------- Jajmnsche aarde, van ieder een lood.
Van dezen drank geve men, drie of viermalen daags, een pond in, of:
Neem: lormentilla-woriel, acht looden. Simaruia-bast,
Oranje-scJdUen, van ieder twee looden, Gom, of,
JVitte Slljfsel, vier looden. Tot poeder gestampt en onder elkander gemengd zijnde , wordt hiervan drie malen daags, een lood met water of ook met een half mengel j-ooden wijn, ingogeven. Houdt de doorgang, onder het gebruik dezer middelen, niet op, zoo voege men bij iedere gift van den drank of poeder een vierendeel loods vloeibaar Jieidsap. Het is dikwijls nood-zakelijk, om bij een aanhoadende doorloop, nu en dan, met het gebruik van onderscheidene versterkende middelen af te wisselen, waartoe men dan de overigen, die hier
-ocr page 251-
213
opgegeven zijn, op dergelijke wijzen bereid, in plaats kan stellen. Op plaatsen, daar blaamve bezien groeijen, leveren deze, gedroogd zijnde, wegens liare zacht zamentrekkende eigenschap, in vele gevallen, een geschikt middel op tegen den doorloop. Men koke twee of drie banden vol in een pond water, en geve deze gift elken dag in.
Somtijds is eene aanhoudende doorloop, zelfs van hat begin , alleen in zwakheid der verterings-werktnigen te zoeken, hetwelk men daaraan weten kan, dat de drekstoffen sleckts weeker, dan gewoonlijk, en met onverteerd voeder vermengd zijn, waarbij bet Paard ook somwijlen een' verminderden eetlust toont. Men diene alsdan zoodanige middelen toe, die de maag versterken en de spijsvertering bevorderen. Hiertoe zijn de voorsoliriften gescbikt, welke, op biz. 146 en 307 , tot hotzelfde oogmerk zijn opgegeven.
Wanneer de loop bet gevolg is van verandering des voeders, zal hij doorgaans beteren, zoodra het Paard aau bet nieuwe voeder meer gewend is. Gescbiedt zulks niet, en bemerkt men, dat zoodanig nieuw voeder voor het Paard niet gescbikt is, zoo moet men bet wederom bet oude of ander voeder geven, waarbij bet zicli beter bevindt.
In alle soorten van buikloop, zijn, in bet algemeen groene voeders, alsmede wortelon enz. nadeelig, terwijlintegendeel vaste, drooge voeders, als haver, stroo, goed oud hooi , haver met veel haksel, zacht gerooste erwten enz., voordee-lig zijn.
Eindelijk merk ik nog aan, dat men wel onderscheid moet maken, of de bnikloop als eene ziekte op zieh zelve bestaat, dan of hij ills eene poging der natuur te beschou-wen is, om het ligchaam van schadelijke stoffente ontdoen. Als zoodanige zijn de doorloopen aan te merken, welke meermalen, na voorafgaande koortsige of andere ongesteld-heden ontstaan; welke als heilzaam gehouden, en derhalve niet moeten worden tegengegaan. Men kent zoodanige scheidende doorloopen vooral daaraan, dat het Paard daarbij vlugger en beter wordt, terwijl het bij de overige soorten des buiksloops, lusteloos en steeds zwakker wordt.
------
I
-ocr page 252-
214
TUP EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Over de moeijelijke Waterloozing en de Opstopßng der Pis.
De vrije ontlasting der pis kan op eene drievoudige wijze verhinclerd zijn; namelijk de pis gaat in eene genoegzame hoeveelheid, doch met moeite, af, en hot Paard toont daarbij pijn te hebben; of het heeft gedurig aandrnng cm hat water te loozen, maar ontlast, ouder moeijelijke persingen en slechts droppelswijze, eenig water. Dit ongemak wordt ook de koude pis genoemd, of de waterlozing is geheel belet.
Deze ongemakken kunnen het gevolg zijn van gevatte koude; voorts kan gebrek aan waterachtige deelen in het ligchaam, nit mangel aan drinken, of eene verslijming der vocliten; het gebruik van siecht voeder; bedorven, brak, drinkwater, vooral wanneer het Paard daaraan nietgewend is cnz. daartoe aanleiding geven. Door zoodanige oorzaken wordt eene scherpe pis afgeseheiden, welke de blaas sterk prikkelt, en tot eene gedurige ontlasting der pis aanzet, terwijl de mond der blaas dikwijls, door eene krampachtige working van de sluitspier, gedeeltelijk of geheel gesloten wordt.
De moeijeKjke waterlozing vordert verzachtende en kramp-stillende middeten. Men geve dus Ujnzaad-water of laauw water, waarin meel geroerd is, te drinken, en diene tevens den slijrnig-olieachtigen drank toe, welke, op biz. 15 7 en 158, bij de ontsteking der nieren en blaas is voorgeschre-ven, waarbij men een vierendeel loods vloeibaar heuhap en een sorupel kamfer voegen kan. Tevens kan men, alle twee uren, eene klisteer zetten van een afireksel van ka-mlte-Lloemen en lijnzmd. Onder elke klisteer mag een vie­rendeel loods kamfer gemengd worden.
Ontstaat het ongemak uit gevatte koude, zoo zette men het Paard bovendien in een matig warmen stal in stroo; wrijve het over het ligchaam, vooral onder den bulk, op de plaats, daar de blaas gelegen is, met stroo of met een laquo;rannen wollen lap. Her is tevens dienstig, die plaats, alle twee uren, met olie, waarin kamfer is opgelost (zie biz. 150), of met het vlugtig snieerael, (zie biz. 38), te
-ocr page 253-
215
wrijven. — Somwijlen doet ook een-mengel warmen wijn, iu de belette waterloziug, uit gevatte koude ontstaande, wanneer bet terstond wordt ingegeven, en het Paard daarbij zacbt in het zweet gereden wordt, goede dienst.
Bij eene volkomene opstopping der pis, hebben de vol-gende verscMjnselen plaats: het Paard geeft teekenen van buikpijn te hebben, even als bij hot gewone kolijk; het ziet naar achteren om, is onrustig, trappelt met de ach-terbeenen, neemt dikwijls de houding aan, om tewateren, doch ontlast niets. Somwijlen gaat het Paard liggen en springt wederom op; gewoonlijk staat het met de beenen wijd van elkander, en wil bestendig wateren, zonder te kunnen. Dikwijls worden daarbij rommelingen in den bulk waargenomen; voelt men door den endeldarm op deblaas, zoo bespeuit men, dat daze opgezet is; drukt men onder de bulk op de blaas, zoo gevoelt men deze aldaar insgelijks gezwollen, welke di-ukkiug het Paard pijn veroorzaakt.
Behalve de straks gcmelde oorzaken, kan ook de pisop-stopping daardoor worden te weeg gebragt, dat het Paard, zoo als men zegt, over het water gereden wordt, waardoor de spierachtige rok der blaas, ten gcvolge eener ongewone uitzetting door de pis, haar zamentrekkend vermögen verliest, of eene verlamming ondergaat, terwijl de mond der blaas zieh krampachtig toesluit. Kidnen zijn aan dit gebrek het meest ouderhevig. Inwendig kan men hier de volgende-middelen aanwenden. Ne em: Pieterselie-zaad,
Genever-lezien, van ieder twee looden. Laat tlit trekken in twee ponden kokend water en voeg bij het vooht, nadat het doorgezegen is: Kamfer, of
Duivelsdrek, een vierendeel loods, Salpeter , een half lood.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632;
Om op eens in te geven; of: Neem: Poeder van Vaieriaan-woriel,
Genever-bezien, van ieder twee looden, Verdikte lerpentijn, een vierendeel loods, Honig, zoo veel als genoeg is, om met de gemelde zelfstandigheden eene likking te maken, welke men op eens ingeeft.
sect;MM
-ocr page 254-
216
Voorts zette men klisteren, die niet groot moeten zijn, bestaande uit een afkooksel van kamille-Uuemen. met zout of liet volgende:
.Neem; TabaJc, een vierendeel pond;
Laat dit trekken op een pond water, en voeg bij hat doorgezegen vocht:
BuiveUdreJc, een lood, Lijn-olie, vier looden.
De wrijvingen onder den buik, met do boven aanbevolen liddelen, zijn hier van het grootste nut, en is de pob jard en snel, zoo meet het doen eener niiuae aderlating niet verzuimd worden. -
Sommijlen raakt het water los, door eene plaatselijko prikkeling der pisbiiis; ten welken einde men eene andere prikkelende zelfstandigheid , zoo als bij voorbeeld, een wei-nig peper of euphorbiwm met zeep vennengd, voor aan de opening der pisbuis strijken kan. Als het Paard gewaterd heeft, moet daze Stoffe, zoo veel mogelijk afgewasschen worden. Is er in de nabijheid een sclmpenstal voor banden, zoo brenge men het Paard daarin en roere de mest op de plaats daar het staat, om. Ue ammoniakale damp, wclke daaruit, onder bet lijf opstijgt, lieeft dikwijls het vermögen , om de opstopping des waters to herstellen.
Bij Merriiin kan men zieh in deze gevallen, ter ontlas-ting Van het water, met gemak van den hatheter bedienen; welk werktuig bestaat in eene vankoper, leer of veerkracb-tige gom vervaardigde buis, hebbende de dikte van eene zware penneschacht, en de lengte van tien of twaalf dtumen. (Zie Fl. II Fig. 5.) Aan het stomp afgeronde oind des Imilieters bevinden zieh twee langwerpige openingen, en daarin steekt een ijzerdraad of ook baiein, zoo zwaar. dat de buis daardoor gevuld wordt, maar welke priem tevens gemakkelijk uitgetrokken kan worden. Wil men het water aftappen, zoo bestrijke men den leaiheter met een weinig olie en schuive dien door de pisbuis, welke zieh onder in de schede opent, voorzigtig tot in de blaas; alsdan wordt de priem uitgetrokken, wanneer het water zonder eenige moeite afvloeit. Bij Hengsten en Euinen gaat het inbren-gen van den katheter met meerdere zwarigheid gepaard. Men kan ook bij dezen, in plaats daarvan, tot hetzelfde
-ocr page 255-
217
eogmerk een meer eenvoudig werktuig bezigen.hetwelkbe' staat in eene zware darmsnaar van genoegzame lengte, aan wier einde men een klein knopje van gewoon zegel-lak maakt. Deze snaar vooraf met olie besmeerd zijnde, ivordt in de Schacht voorzigtig opgeschoven; is het knopje tot aan de bogt des schaambeens, önder den endeldarm, gekomen, zoo brengt een ander helper den voorsten vinger van de regterhand in dit deel, en leidt het knopje, dat hij aldaar voelen zal, cm de bogt des schaambeens, ter-wijl de snaar bestendig zaeht voortgeschoven wordt. Zoodra deze in de blaas is gedrongen, loopt het water af.
Men moet bij het doen dezer kunstbewerking het Paard niet nederwerpen, dewijl daardoor de blaas ligtelijk zoude kunnen bersten; om zieh voor het slaan des Paards te be-veiligen, moet men de beenen vastbinden, of het in een noodstal zetten. (*)
Ook kan eene pis-opstopping of moeijelijke waterlozing, als een toeval of een gevolg van het buikwee, uit verstop-ping der darmen, eu andere #9632;oorzaken ontstaande, plaats hebben. Aisdan houden deze ongemakken doorgaans van zelve op, zoodra het buikwee is weggenomen. Men moet zieh wel wachten, om in zoodanig geval, de verschijnselen van het kolijk niet als uitwerkingen van de opstopping des waters aan te zien.
Wanneer de moeijelijke of belette waterlozing voortvloeit uit de a.anwezigbeid van steenen in de blaas, — gelijk zulks bij Paarden meermalen plaats heeft, — waardoor de uit-vloeijing der pis belet wordt, zoo spare men moeite en kosten tot genezing. Zachte, slijmige, jneel- en lijnzaad-dranken kunnen evenwel, ter vermindering der p!Jnen,nut. tig zijn.
(*) Daar het inbrengen der bovengemelde werktnigen in de Haas, vooral bij Kuineu of Hengsten, met grooteniooijelijkheden gepaard gaat, zoo kan mon eerst eene meer gemakkelijke wijzlaquo; beproeven , ora de blaas te ontledigen , daariu Lestaande , dat men de hand, met olie behoorlijk besmeerd, binnen den endeldarm bronge, en de blaas, welke opgevuld Jjnde, zieh daar als een hol, vcorkrachtig ligchaam laat voelen, zacht drukke: waardoor de pis dikwijls gcmokkelijk , längs den natuorlijken weg, zal out­last worden.
1-0
-ocr page 256-
218
ZES I5N TWINTIGSTE HOOFDSTÜK.
Over dm Lauterstal of de klare Pis,
Bij deze ongesteldheid, welke 00k de horipis genoemd wordt, maakt het Paard dikwijls zijn water, hetwelk zoo helder is ak schoon water. Somwijlen gaat de pis daar-bij in zulk eene hoeveelheid af, dat zij die van het drin-ken ver te boven gaat. Men kan het ongemak alsdan een waren pisloop of pishloed noemen, waarvan het gevolg is, dat Let Paard vermagert en krachteloos wordt. De oorzar ken van dit gebrek zijn veeltijds onbekend; doch kunnen siecht voeder, vooral ongezond hooi, doch inzonderheid muf­fe haver. alsmede het het misbruik van scherpe en pisdrij-vende middelen, daartoe aanleiding geven.
Ter genezing dienen voornamelijk opslorpende en zamen-trekkende middelen. Men menge bij voorbeeld een half pond rooden bolus, tot een fijn poeder gewreven, in een emmer vol water, en geve dit aan het Paard te dxinken. Wan-neer het dit water uitgedronken heeft,-kan men nieuw wa­ter op den holus gieten, en daarmede omroeren, tot zoo lang als alles opgenomon is ; dan meet men er wederom nieuwen lolus in doen. Men kan, in plaats van dit mid-del, zieh 00k van het volgende bedienen, hetwelk alle acht uren met een mengel water ingegeyea moet worden.
Neem: Magnesia,
Gestampte Oestersclvelpen, van ieder twee looden.
Meng het te zamen..
Betert, door deze middelen, binnen drie of vier dagen, de lauterstal niet, zoo geve men het volgende.
Neem : Japansclie aarde, een lood.
Gom-kiuo, een vierendeel loods. Spaansclie Fliegen, tien greinen.
Tot poeder gestampt en vermengd zijnde, wordt zoodat uige gift twee malen daags ingegeven met water of, het-geeu beter is, met een pond witten wijn.
De leefregel moet eenigzins versterkende zijn, en aan droog voeder moet de voorkeur gegeven worden. Men zorgfc vooral voor goed zuiver drinkwater, waaronder men ?i)efc voordeel eenig roggenmeel mengen kan.
-ocr page 257-
219
ZETEN EN TWINXIGSTE HOOFDSTUK,
Over het Bhedpissen.
Indien het water van een Paard met bloed vermengd en daardoor rood geverwd is, kan zulks het gevolg zijn eenor ontsteking der nieren of der blaas; waartegen men de geneeswijze moet aanivenden, welke in de hoofdstukr ken over deze ziekten zijn aanbevolen.
Meermalen ontstaat dit ongemak uit volbloediglieid en uit eenen vermeerderden aandrang des bloeds naar de nie^ ren, ten gevolge waarvan de nier-yaten het bloed doorla-ten, dat zieh alsdan met de pis vermengt.
Men moet daarbij eene aderlating van twee of drie pon-den uit de halsader doen, en deze, als het noodigis, her-halen. Voorts geve men, twee malen daags, het yolgeu-de middel. i ISTeem: Salpeter,
Vürinolzure PoiascJi., (dubbolzout), van elk ecu lood.
Tot poeder gewreven zijnde, wordt het met twee pour den lijnzaad-water ingegeven.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; , . .
Ook kan de pis somwijlen daardoor met bloed vermengd zijn, dat or verzweringen of steenen in de blaas huisves-ten, waartegen weinig of niets te doen is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;, o t
Men wachte zieh bij het bloedpissen voor het ingeven van pisdrijvende middelen, waarvan dikwijls door onkun-digen misbruik wordt gemaakt; vermits door deze midden len, uit welke oorzaak het ongemak ook ontsta, het nirar pier verbeterd, maar wel verergerd kän worden.
.. ;#9632; i ;; .iV
ACHT EN TWINTIOSTE HOOFDSTUK,
.quot; #9632;•
Over de Wor.men,
'#9632;
Er huisvesten in de maag en darmen der Baarden on-derscheidene soorten van wormen, jvelke, vö'orai als tiyin grooten overvloed aanwezig zijn, verschillende ongema^lcgft
10 *
-ocr page 258-
220
luimea veroorzaken. De gemeenzaamste dezer wormen zijn:
1. De bruiiir-roode en Lleelce Maagwormen. Deze zijn eigenlijk de maskers van twee verschillende insecten, na-melijk van de Paarden-horzel, (oestkus equi) en van de Aars-horzel, (oestrus haemobkhoidalis) (*). De eerste legt bare eijeren aan de schouders en knieen der Paarden. De eijeren, door hen afgelikt en binnengeslikt zijnde, wor­den in de ingewanden tot Engerlingen uitgebroeid. Men viudt deze masker-dieren, des voorjaars vooral, vrij al-gemeen, en dikwijls in eene verbazende hoeveelheid, in de maag der Paarden, aan welker bimienslen of raigen iok zij met hunne spitse einden als ingehaakt vastzitten. De tweede of Aars-7iorzel legt de eijeren op de lippen van hat Paard, gclijk men ook wil, dat deze borzel bare eijeren ter uitbroeijing legt in den aars des Paards, vanwaar zij baren naam sclüjnt ontleend te bebben. — De zoogenaamde maagwormen, welke eene körte, dikke, eenigzins spitse of piramiedswijze gcdaante bebben, dragen op vele plaatsen, bij de landlieden, den T\amp;laquo;va.\'?in stille toormen, waarscbijnlijk van wege de geringe beweging, welke aan bare ligchamen waargenomen wordt. Zij zijn voor de Paarden, indion zij althans in grooten overvloed aanwezig zijn, als nadeelig te beacbouwen, dewijl zij niet slecbts de voedzame deelen des vocders tot zicb nemcn, maar ook somwijlen den inwendigen rok der maag en darmen doorknagen.
3. De groote ronde, of Spoelwm-men (ascakis lumbki^ coides.) Deze zijn spitse wormon, welke de dikte hebben van eene gewone penneschacht, en de lengte van een half el; somwijlen zijn zij langer: hare kleur is bleekrood of wit. Zij huisvesten in de dünne darmen der Paarden en van het Eundvee, gelijk zij mede bij andere dieren worden aauo-etroffen. Zoodanige wormen, in eene groote mcnigte
(raquo;) Iloezcer men , ten aauzien dezer dieren, meerderc onder-seboidingen heeft leeren kennen, eoo zal het Biet noodig zijn, ia elaquo;i:t wurk als dit , hetwelk voornaraelijk of wel geheel voor een:pn-.ctisch oogmerk bestemd is, deze op te goven , daar trou-weta ' omtreat allen dezelfdo behandeling dient te worden opge-
-ocr page 259-
221
iiamvezig zijnde, nemen insgelijks eene aanmerkelijke hoe-veelheid voedseldeelen der chijl tot zieh, dikwijls liggen zij , in aanzienlijke klompen opgerold, in de darmen, en ver-wekken daardoor verstoppingen. Ook knagen zij meermalen de darmen door, en bauen zieh een weg tot in do buiks-holligheid, waardoor het Paard stevft.
3. De kleine ronde of Made-ncormen. (ascaris vermicu-laeis.) Dezc zijn van gelijksoortig maaksel met de vorige, doch kleiner van gedaante, daar zij slechts de dikte en lengte van eene dikke quot;naald bezitten, zij worden in de dikke darmen aangetroffen. Deze made-wormen verwekken weinig of geene toevallen en gaan dikwijls van zelve met den most af.
Behalve de gemelde, en andere plaatselijke ongemakken, als kolijkpijnen, ontsteking, enz., welke de wormen in de maag eu darmen verwekken, kunnen zij de oorzaken van veelvuldige andere ongesteldheden zijn, die, als een gevolg van hare prikkcling, door de medegevoeligheid, welke er tusschon de ingewanden en de overige deelen des lig-chaams plaats beeft heeft, worden te weeg gebragt. Hier-toe beliooren: duizelingen, kolder, krampaclitige trekkingen der ledematen, hinken, vallende ziekte, krampachtige hoest, oogontstekingen, blindlieid, enz.
Er zijn onderscheidene uitwendige teekenen, waaruifcmeu vevraoeden kan, dat een Paard wormen lieeft. Hetwordt, riiettegeiistaan.de het goed gevoederd wordt, mager en kwiJTit; somwijlen wil het niet eten en is suf, geeuwt dikwijls, en ziet naar de zijde cm, of slaat met den voet tegen het lijf, even als of het buikpijn heeft; het haart ongeregeld af en het haar staat rnig overeind, vooral in de flanken, en het heeft zijnen natuurlijken glans verloren; somtijds heeft het Paard ongewone jeukte in den staart, en hengsten, zoowel als ruinen, ook in de schacht, welke deelen zij bestendig trachten te wrijveu; er heeft verstopping, of ook doorloop plants, tcrwijl er op andere tijden eene slijmachtige stof uit den endeldarm ontlast wordt. Van al deze teekenen worden dan deze, dan gene duidelijker opgemerkt. Nogtans kan een Paard meermalen wormen hebben, zonder dat zulks door uitwendige teekenen kenbaar is. Het zekerst teeken der aanwezigheid van wormen is, dat zij onder den afgang worden waargenomen.
-ocr page 260-
222
Om het Paard van wonnen te bevrijden, dienen bittere, wormdoodende, alsmede ontlastende middelen te worden gegeven; bij voorbeeld:
Neem: IFormkruid-zaad, Beinevaar-zaad, Buizendgidden-hruid, van ieder vier looden.
Alles tot een poeder gestampt zijnde, wordt bet onder elkander gemengd.
Van dit poeder gecft men, elken dag, aan een volwassea Paard twee looden, aan een. driejarig een en een half lood en aan een tweejarig een lood, met water in of over bet voeder. Nadat bet dit middel, aebt dagen lang, gebruikt heeft, kan bet volgende afvoerende middel gegeven worden.
Neem: Aloe, twee looden,
Wonderzout, drie ioodon, Jalappe-icartel, ecu vierendeel loods. tot poeder gestampt zijnde, weiden dcze met witte zeep tot eene pil gemaakt. Deze pil is voor een volwassea Paard. Aan een driejarig geeft men twee derde deelen daarvan, en aan een twee en eenjarig Yetden de helft. Indien men de pil niet kan iubiengen, moot bet poeder met twee of drie eijerdojeien vcrmengd en vervolgens in een pond water ontbonden, 's morgens nüchteren, worden iugegeven. Men meet bet Paard, eenige dagen, voor bet gebruik van dit afvoerend geneesmiddel, weinig hooi of Iiaksel, en in plaats van haver, natgemaakte tanvenzemelen voederen, totdat bet beeft uitgewerkt.
Dewijl niet altijd dezelfde middelen bij alle Paarden de-zelfde goede uitv/erkiag te weeg brengen, zal bet niet on-dienstig zijn, bier nog eenige voorschriften te laten volgen van andere middelen, welke insgelijks tegen de wormen nuttig zijn.
Neem: ValeriaanncorId, Worm-kruid,
Mamielijke Varen-tcortel, van ieder vier looden, Vijhel van Enijelsch Tin, tv/ee looden.
Met bonig tot eene likkiug gema-.ikt, geeft men biervan bet Paard, des morgens en 's avonds, een lepel vol in. Men kan tij deze Hkking ook nog met nut, twee looden duivelsdrek voesen. Nadat dit middel, gedurende zes of
-ocr page 261-
223
acht dagen is gebruikt, geve meu de voorgeschrevene afvoe-rende pil. Zoodanige pil kan ook, op deze wijze, worden te zamen gesteld.
Neem: Aloe, andeihalf lood,
Room van Wijnsieen, een lood, . Ferzoet zout-zuur Kwik-ziloer, dertig greinelaquo;, cm deze met vvittc zeep tot eene pil te maken, welke op eens wordt ingegeven. Het volgende middel doet ook meei1-malen voortrcfl'elijke diensten.
Neem ; }Filgeii-bast, Worm-hruid,
MijndoffeUße Moor, van ieder vier looden. Qtiasia-hout, twee looden. :
Tot poeder gestampt zijnde, wordt dit üaet honig tot eene likking aangemengd, en , even als de laatst voorge­schrevene gebraikt.
Voorts kan men zieh meermalen, met de beste uitweiv king, van sommige eenvoudige middelen tagen de wonneu bedienen, als van vijf of zes looden glimrueml sclworsteen-roet, gekookt in een mengel melk, op eemnaal in te ge-ven, •— van de tojpjpen ot' knoppen van denneioomen tot eenige banden vol, daags onder het kort-voeder gemengd. Het nitgeperste sap van knojlook verdient insgelijks als een wormdoodend middel aangeprezen te worden. Men geet't hiervan, driemaal daags een lepel vol met eene dubbele hoeveelheid noot- of liju-olie, acht dagen achter elkander in, en daarop eene der voorgeschrevene afvoerende pillen. Eenigen raden aan, hot Paard, dat womien heeft, acht of veertien d^gen lang, dagelijks een half Tponä kennep- oiüjn-olie, en daarop eene der gemeide pillen in te geven. Aan de brandige Jtoorn-olie, (*) wordt de vermögendste uitwer-
(*) Het zal nict ondienstig zijn, de bcreidihgswijze van dit middel, zoo als het tot bet alhierbedoolde oogmerkgebmikt wordt op te geven. Men rcemt don afval van hoornen, hoevenen klaau-wen ; snijdt dit in kleine stukken en vult daarmede een steenen retort of kromlials tot op twee derde gedeelten ; men voege een ontvanger daaraan en distillere op de gewone wijze. Nadat de overhaling geeindigd is, neme men de zwarte, stinkende die uit den ontvanger, en vermenge een pond hiervan met even zoo veel ierpentijn-olie, Dit mengsei meet eerst vier dagen blijvon
-ocr page 262-
224
werking tegen de women, inzonderheid tegen de mang' wonnen, die veeltijds alle andere middelen weerstaan, toegekend. Hiervan geeft men, eenmaal daags, van twee tot zes looden, met ecn sterk aftreksel van boonhttid vijf, of zes dagen achter elkander, in.
Ook zijn de Paarden aan Lintwormen (Taenia) onder-hevig; deze zijn plat en lintvormig van gedaaute, wit en bezitten eene verschiUende grootte (*). Zij verwekken on-derscheidene toevallen als: vermagering, gebrek aan eetlust, krampen, buikpijn, hoest, enz. De aaubevolene middelen, vooral het poeder der varmwortel tot drie of vier loodeu daags, zijn biertegen dienstig.
Daar de zwaklieid der maag en ingewanden eene voor-namelijk medewerkende oorzaak is, waardoor de wonnen ontstaan, moet men, ofsohoon zij zijn afgedreven , middelen laten gebruiken, welke de spijsvertering versterken, ten einde de ontwikkeling der wormen op nieuw voor te komen. Hiertoe dienen vooreerst gezond voeder en eene goedo verzorging; tevens kan men mosterdzaad of peperwortei over het kortvoeder geven; zie biz. 169, of ook de mid­delen, op 146, 207 en 308 aanbevolen.
stilstaan; alsdan wordt het uit cen glazen kromhala , in eea zaudbad op nieuw ovcrgohaald. Zija er dric vierdo Jeden van do geheelo hoevcolheid overgegaan , zoo moet men de distillatie doeu ophouden. — De verkregene olie moot vervolgens in eene wel geslotcno stopvlesch voor het gebruik bewaard worden.
(.*) Er bestaan twee soorten van Lintwormen bij het Paard , namolijk de doorboorde Lintworm (Taenia pekfohata.) , welke weinige lijnen breed is, en slechts twee of drie duimen lengte bezit, on de geplooide Linhvorm. (Taknia plicata) , ivelfca ODgaveer 6i.a dnim breed, en tien of twaalf duimeo lang h.
-ocr page 263-
III. AFDEELING.
OVEE DE
VERLOSK1JN1NB raquo;KR PAARUEHT.
EEHSTE HOOFDSTUK.
Over de kenmerken en tijärekeninj der äragtigheiä, en
hetgeen omtrent de Merrie, geiurende deze,
dient te worden in acht genomen.
iJet eerste teeken, waarait men met waarschijnlijklield. )iiag besluiten, dat eene Merrie dragtig is, bestaat daarin, dat zij gedekt zijndc, en na negon dagen, gelijk gewoonlijk geschied, wederom voor den Hengst wordende gezet, dien afslaat. In sommige gevallen nogtans gebem-t het, dat de Merrie, gedekt zijude, naderhand den liengst twee of meer­malen weigert aan te nemon, zoo dat men haar voor dragtig houdt, terwijl zij het evenwel niet is, maar eerst naderhand wordt, als zij nog wederom wordt gedekt, wes-halve men de Merrie, ten einde omtrent de dragtigheid zeker te zijn, onderscheidene malen bij den Hengst moct brengen. Ook gebeurt het, ofschoon zeldzaam, dat de .Merrie, nadat zij zwanger is geworden, zieh nog wederom dekken laat.
Eenige willen, dat cene Merrie, als zij dragtig gewor­den is, zieh in de weide veeltijds van de overige Paardeu afzondert, terwijl, volgens de opmerking van anderen, de oieuws bezwangerde Merrien vrolijker zijn, en zieh, onder ket rijden of den arbeid, meer dan gewoordijk zouden in
t
-ocr page 264-
226
een trekken. Deze verschijaselen moeten nogtans tot de onbepaalde en twijfelachtige teekeaen dor dragtigkeid ge-bragt worden.
In ket vervolg kan men zieh omtrent de dragtigheid der Merrie verzekerd houden, ab de buik zigtbaar begint uit te zetten, en er melk in den uijer komt, waarbij zij träger wordt, en meer dan anders eet; hetwelk in do zesde maand, nadat zij dragtig is goworden, plaatä keeft. Ook kan men, in de laatste helft der zwangerkeid, de be-weging des Yeulens waarnemen, indicn men, terwijl de Merrie koud water drinkt, de eeue band tegen de zijdo en de andere onder den buik voor den uijer legt, wanneer men nu en dan, een zackten stoot gevoelen zal. Zulks wordt ket duidolijkst waargono}neii, als ket Paard vooraf geloopen kceft.
Eene dragtige Merrie moot van zwaren arbeid en sterk loopen verschooud worden. Ook drago men, zoo voel inogelijk, zorg, dat zij niet scluikke, dewijl zoodanige oor-zaken ligtelijk tot ket verwerpen of vroegtijdig afzetten des Veulens aauloiding kunnen geveu. AEe rnwe bekan-deling, als slaan, stooten, of Schoppen enz. moet, om de-zelfde reden, vermeden worden. Een inatige arbeid integendeel is voor de Merrie, in de eerste helft van de dragt en zelfs langer, meer voor- dan nadeelig, dewijl, door de beweging, de spijsverteriug en de omloop der vockten bevorderd worden, en daardoor de züchtige zwel-ling voor den uijer en längs de zijden des ligchaams, als-mede der beenen, waaraan sommige Merrien, togen het laatst van de dragt ondcrhevig zijn, wordt voorgekomen of vermindere!. Naarmäte de tijd der zwangerheid meer en meer vordert, moot de dragtige Merrie steeds met meer gematigdheid tot den arbeid worden gebruikt, en, vier weken voor het afveulcn, moet zij daarvan geheel bevrijd blijven. Voorts moet zij met zorgvuldigheid opgepast en goed gevoederd worden, opdat zij niet alleen het Veulen, dat zij draagt, behoorlijk kan voeden, maar ook boven-dien zclve genoegzame krachten verkrijge, om het afveulen te kunneu doorstaan en vervolgens het Veulen , eenen tijd-lanrr, met hare melk te onderhouden.
Gewoonlp draagt de Merrie elf maanden en acht, ook
-ocr page 265-
227
wel tien of twaalf, dagcn, . wauncer zij volkomen wel eu gezoud is. Zeldeu duurt de dragt twaalf voile maandeu, üfscliooa men daarvan voorbeelden wil waargeiiomen lieb-ben. (*) Meennalen gebeurt liet, äat de Merrie het veulen verwept, of te vroegtijdig bevalt, waarover vervolgens nader gehaudeld wprdfc,
De teekaiieu, waaraan men weten kan, dat de verlossing kort op handun ia, zijn, dat de zwelling des uijerSj na gemaakte beweging, niet meer verdwijnt, en dat de melk uit deu uijer begiat te loopen: vertoonen zieh aan de speneu droppen van een dik nielkvocht, welke, uadat men ze afv/ischt, spoedig wederom te voorscliijn komen, zoo mag men de verlossing binnen vierentwintig uren verwach-ten, mits. men yooraf aan. de spenen niet getrokken of gemolken liebbe. Anders gaat dit teeken niet zeker door.
Eenige dagen voor ket afveulen, moet de Merrie, los, in een ruim en gescliikt hok gezet worden, ten einde zij zieh vrij en naar welgevallen kan bewegen, neder leggen of zoodanige Lending aannemen, ala zij, onder hei, baren, als de gemakkelijkste, verkiest. De grond moet met goed en hoog stroo bedekt worden, ten einde het de Merrie tot een zacht en gesoldkt kraambcd kan verstrekken, en ook opdat het Veulea, als het doorschiet, niet, door het vallen op ecu' harden bodem, belcedigd werde. — Men moet, als het afveulen aanstaande is, van tijd tot tijd, de Merrie oplettend gadeslaan, om, bijaldien zij, ter ver-lossing, eenige hulp mögt behoeven, terstond, bij de hand te zijn, ten einde deze zouder venvijl te kunnen toebren-
(raquo;) Opzettelijk,
te
dezen opzigte, gedane #9632;waarnemiBgen
hobbea geleerd, dat van een getal van 102 dragtige Merrien ,
3 op
den
3Uden dag, .
1 ,.
raquo;
3U „ „
i ;gt;
raquo;
325sten „
1 „
gt;raquo;
326 „ „ |
r raquo;raquo;
97
330 „ „
47 „
ti
340 ,, „ tot den 350sten,
#9632; 25 ii
19
350 j, S, y, „ 360 „
21 „
99
360 „ „ „ ( „ 377 „ en
1 „
99
394 „ „ verlost werden, welke uit-
komsten een versohil van 83 dagen daarstellen.
-ocr page 266-
228
gen. Zij moet nogtans op zoodanige •wijze bewaakt wor­den, dat men haar, als de arbeid begint, geene de ininstc verstoring veroorzake.
-----
T W E E D E H O O F D S T C K.
Ocef de minurlijke Vet'lou'mg en IIulp, welke daarbij
tomtcijlen vereischt wordt, alsmede over de beliandeling
der Mamp;rrie.na de verlossing, en van het Veulen.
Wanueer de tijd der verlossiug daar is, worden de volgende Terschijnselen waargenomen. De Merrie is ourustig en trip­pelt met de achterbeenen, waarbij zij sorawijlen de houding aauneemt, als of zij stallen, dat is, het water raoet maken; zij gnnt dikwijls liggen en staat wederom op. De klink is gezwollen en er wordt een slijmig vocht daarin afgescheiden. Yervolgens ontstaan er persingen of weeen, terwijl de Merrie over het ligehaam begint te zweeten. Deze wecen zijn het gevolg eeuer eigene werking van den draagzak, ook het teulenhuis, de legger of baarmoeder genoemd, welke tot den fcoogsten trap van uitrekking gckoinen zijnde, zieh thans, terwijl zijn mond ontsloten en geopend wordt, om het Veulen krachtdadig te zamentrekt, ten einde, ondersteund door de zamentrekkende kracht der buikspieren en des middel-jil's, het door het beltken of de beenbuis en de scheede uit le drijven, en aizoo te doen geboren worden.
De mond of opening van den draagzak, door de eerstc weeen, die ook de voorbereidende arbeid genoemd worden, ontsloten zijnde, worden doörgaans eerst een gedcelte der vliezen, waarin het Veulen bevat is, bniten de klink geperst, vertoonende zieh als eene, met water gevulde blaas. Hierdoor worden de zachte geboorte-deelen, namelijk de opening des draagzaks en der scheede, bij den voortgaanden arbeid, even als door eeue vdgge, jneer en meer verwijd. Wanneer de blaas openberst, worden deze deelen, dopr het afvloeijende #9632;water, bevochtigd, en voor den doorgang des Venlens meoi-glad en geschikt gemaakt.
-ocr page 267-
229
Nadat de waterblaas geborsten en het water afgevloeid is, beginnen de weeen krachtdadiger door te werken cm het Veulen zelf uit te drijven, hctwelk, bij de verlossing, in zijne meest natuurlijke ligging, aldus geplaatst is; het ligt op den buik met de voorbeenen naar den mond deraquo; draagzaks uitgestrekt; de kop en de hals des Veuleus lig-gen plat op de voorbeenen j de achterbeenen liggen opge-trokken ondej: den buik.
Op deze wijze bieden zieh dan de voorbeenen, waarop het hoofd rust, in de scheede aan, en worden in deze rig-ting het cersto naar buiton geperst, terwijl vervolgens het ligcliaara des Veulens, tot over de schouders, en daarop geheel wordt doovgedreven. In de meeste gevallen wordr het Veulen kort na, of wel schier gelijktijdig met het bersteit der vliezen, uitgepcrst.
Wanneer het Veulen geboren is en nedervalt, breekt de uavelstrong op een körten aamp;tand van den buik af. Baart de Merrie liggende, gelijk den meesten tijd gcscliiedt, zoo breekt de navelstreng iusgelijks af, als zij opstaat of door hot spartelen des Veulens. Data het somwijlcn op de/.laquo; wijze gebenren kau, dat de navelstreng binnen den navel-ring of de buik des Vonlens nfbreekt en eene verscbeiirmj; der bekleedselen des bulks veroorzaakt, zoo is het vooi-/.igtiger, den navelstreng, op drie of vier vingerbreedten van den buik des Veulens, af te snijden, terwijl de Merriiquot;; nog ligt, dan haar op te jagen, opdat de streng daardoor afbreke. Het is niet noodig dien voor het afsnijden, le onderbinden, dewijl men voor geene bloedstorting van de zijde des Veulens te vreezen heeft.
Is de Merrie gezond en alles bij de verlossing wel ge-stold, zoo volgt do nageboorte, — ook wel de Ham of Haul genoemd, — binnen een vierendeel uura, zondr.r eenige moeite, waarbij men dan niets te doen heeft, dan deze weg te nemen. • Gaat de Merrie liggen, voor dat de nageboorte outlast is, zoo moet men haar, na een half uur, met voorzigtigheid tot opstaan bewegen, en tevenlaquo; een weinig goed ond hooi in de ruif staken. De nage­boorte valt alsdan dikwijls weg, zoodra het Paard den kop naar de ruif in de hoogte steekt. Men moet zieh wachten om haar, indien zij niet op deze wijze ontlast wordt, tor-
-ocr page 268-
230
stond en met geweU af te halen, dewijl zulks tot eene bloedstorting uifc den draagzak, en eene ontsteking van dat deel aanleiding geven kan.
In het algemeen baart het Paard, in vergelijking van onze overigc Imisdiemi, zeer gemakkelijk en spoedig, zoo-: dut de verlossing, den meesten tijd, binnen weinige oogen-blikkeni en, zonder eenige hulp-,. volbragt wordt, ofschoon zij ook somwijlen eenige uren dureu kan, zpuder dat er daarom nog gevaar te duchten ia.
Er kuunen zieh nogtans ook moeijelijkliedeu opdoeu, waardoor de verlossing, hoewel het Veuleu in de natuur-lijke ligging bij de Merrie geplaatat zij, vertrnagd en tevenä bezwaarlijk wordt, en welke derhalve meerdere oplettend-licid, en eene gcsclnkte hulp vorderen., i
Wanneer het Veulen, in eveuredigheid der ruimte van den idtgang des bekkens, te zwaar is, bieden de punten der scbouders en der borst, terwijl de voorbeenen, het hooid en de hals reeds gedeeltelijk, buiten de uitwendige geboortedeelen der Merrie gekomen zijn, soanwijlen een. stevken tegenstand, zoodat het Teulen, door de weeen, niet of niet dan met groote moeite kan worden doorge-dreven. Men inoet alsdan, door aan de beenen eu den kop, onder de weeen, gelijkmatig te trekkeu, de geboorte des quot;Veulens lielpen bevorderen.
Dit trekken meet langzaaui en zonder onstuimigheid of rukkcn geschieden. Men moet de zachte deelen of de klink door het ingieten van olie, voor den doortogt des Verüens glibberig, houden, en door eene zachte rekking met de banden, haar langzamerhand en voorzigtig trachten te verwijden, ten eiiide de zuiging om de deelen des Yen-lens te verminderen en eene scheuring voor te komen.
Bij zwakke Merrien vooral gebeult het, dat de verlos­sing vertraagd wordt, doordien de weeen te zwak zijn of te lang uitblijven, zoodat de arbeid niet sterk genoeg door-zet. In zoodanig geval moet men met geduld den voort-gang der verlossing afwaohten. Alle pogingen om haar met geweld voort te zetten, of het quot;Veulen af te halen, zijn, zoo lang de m'ond van den draagzak niet genoegzaam ont-sloten is, i en de beerien en het hoofd zieh niet in de geboorte aanbieden, vmchteloos en. schadelijk, Het is
-ocr page 269-
231
nogtans raadzaam de Merrie te onderslaan, op de wijze zoo als in het volgende hoofdstuk nal geleerd worden, om te ontwaren, of het Veulen in de natuurlijke ligging ge-plaatst zij. Men moet zieh, in het algemeen, doch bij eene verlossing, alwaar de weeea zwak zijn en niet dan ua lange tusschenpoozen terng komen, in het hijzouder, ont-houden, om de waterblaas vroegtijdig te breken, dewijl daardoor de arbeid nog meer vertruagd en de verlossing langduriger wordt. Breekt de waterblaas, in enkele ge-vallen, wegena de sterkte der vliezen, niet van zelve, zoo kan men haar opcnen, wanneer de arbeid goeddoorzet; en hot Veulen reeds over de schouders, en dns zoo ver is doorgeperst, dat men het gemakkelijk kan aftrekken. : Als-dan moet men het vlies schcuren, om het Veulen lucht tc verschaffen. Mögt het geheel in het vlies zijn doorgeschu-ten, zoo moet men dit terstoud openscheureu, eu den kop daaruit ontwikkelen. Zulks kan nogtans alleen bij zeer spoedige en gemakkelljku verlossingen plaats hebben.
Eij een tragen arbeid, als het gevolg van zwakheid der weeen, moet men de krachten der Merrie ondersteunen, door haar van tijd tot tijd, eenig roggenbrood te yoeren. Ter opwekking van den arbeid kan men haar tevena een of anderhalf pond warin (jemacMen rooden wljn, met een lood gewreven Muskaainoot ingeven. Men zette, om- het uur, eene klisteer van een sterk aftreksel van Icamüle-bloemen, met twee of drie loodeu geivoon zottt, en wrijve het lig-chaam, vooral de beenen en den bulk vlijtig met stroo. Zijn de voorbeenen des Veulens tot aan de klink genaderd zoo kan men een tomv of strik daarom leggen, en de verlossing bevorderen, door onder de weeen, aan het touw, en vervolgens tevens bij de onderkaak, aan den kop te trekken.
Meermalen hebben er valsche weeen plaats, welke in eene krampachtige aandoening der darmen gelegen zijn, waardoor de verlossing, in plaats van bevorderd, tegenge-houden of vertraagd wordt. De valsche weeen worden op deze wijze van de ware onderscheiden: bij de laatste gaat de Merrie liggen, strekt ook somwijlen het been uit, en door de zigtbare working der buikspieren, wordt het Ven­en legen den uitgang des bekkeas geperst. Deze persin-
-ocr page 270-
^cn komeii bij geregelde tussclienj^oozen terug, tot zoo Inng dat Let quot;Veulen door de geboortedeelen naar buitew is gedreven, zonder dat voor het overige de Merrie zieh onrustig toont of pijnlijk is. Heeft zij iutegendeel valsclie weeeen, zoo hoort men rommelingen in den buik; zij krabt met de voorbeenen in den grond, werpt zieh bij herhaling neder, slaat met de beenen, of wentelt zieh op den rug en springt #9632;wederom op; welke bewegingen onophoudelijk voortduren, tot de kramp der ingewanden ophoudt. Kan men onder de geweidige bewegingen die het Paard maakt den mond des draagzaks onderzoeken, zoo zal men bevin-den dat deze hard is eu zieh toetrekt in plaats dat hij, gelijk bij de ware weeen, entspannen en slap wordt, eu zieh meer en meer opent.
Om de kramp der darmen te doen bedaren, moet men om het uur eene klisteer zetten, hoedanige op biz. 203 en vervol-gens tegen het kolijk der Paarden is aanbevolen , en tevens den aldaar aanbevolen drank, waarbij vloeibaar heidmp is gevoegd, om de twee men ingeven — Het doen eener aderlating uit de halsader wordt hierbij somwijlen vooraf gevordcrd. Nadat de vabche weeen zijn opgehouden, begint de ware verlossingsarbeid spoedig door te werken.
Somwijlen geheurt het, dat de nageboorte of Ham eeni-ge nren en langer achterblijft, en op de straks voorgestel-de wijze niet afgaat. Dit moet aan eene krampachtige working des draagzaks worden toegeschreven, of aan een gebrek van werk-vermogen van dit deel, waardoor het bui-ten staat is om zieh genoegzaam te zamen te trekken eu dc nageboorte af te zetten. Om hare loswording te bevor-deren, moet men het Paard onder den buik en aan de zijden des ligchaams vlijtig met stroo wrijven of borstelen; tevens kan men om de twee uren een mengel sterk af-kooksel van mangelwortelen laauw warm ingegeven. Wordt de nageboorte hierdoor niet afgedreven, zoo kan van een der volgende middelen gebruik maken. Neem: Mjer-dojeren ,ze:s of acht.
Lijvrolie, acht looden.
Foeder van Sajpraan, een half lood.
Jfireltsel van Kamille-bloemen, een pond Behoorlijk onder elkander gemengd zynde, wordt het op
-ocr page 271-
233
eena lagegeven; of
Neem: Ztoaar Bier, een mengel. Tlierialt, twee looden. Conserf van Gettever-lezieit, vier looden.
Yermengd en warm gemaakt zijnde, wordt het insgelijkB op eenmaal ingegeven. Tevens zette men alle drie uren eene klisteer uit een qfcreksel kamille-bloemen, zout en dliraquo; bostaande. (Zie biz. l'38.)
Voigt op het gebruik dezer middelen de nageboorte niet, zoo kan men dezelve den volgenden dag, nog wederom aau-wenden, en alsdan tevens door eene zachte trekking aau liet, baiten de geboortc liangende gedeelte der vliezen en van den navelstreng, het afhalen der nageboorte voorzigtig beproeven.
Indien men veraeemt, dat de nageboorte nog vast zit, moet men zieh van alle geweldig trekken onthouden, raaar men brenge alsdan liever de hand, tusschen de vliezen en den draagzak, naar binnen om haar voorzigtig daarvan af te scheiden en alzoo de outlasting, der nageboorte te bevo)-deren, ten einde voor te komen, dat zij tot rottig bederf overga, hetwelk eene ontsteking van den draagzak ten gevolge hebben kan, waaraan het Paard ligtclijk sterfl.
Wannecr het Paard, na de geboorte des Yeulens, noy sterke persingen of na-weeen heeft, zoo gebeurt het, dat de draagzak naar bniten wordt gedreven; hetwelk ook door het geweldig trekken aan de nageboorte kan worden ver-oorzaakt, wanneer deze nog vast aan de inwendige opper-vlakfe van den draagzak is gehecht, waardoor zij alsdan insgelijks omgekeerd naar bniten valt. Men moet den uit-gezakten en omgekeerden draagzak, zoo spoedig mogelijk is, wederom naar binnen trachten te brengen. Tot dat einde moet men den arm ontblooten en dien met olie be-smeren, alsdan neemt men een', in warme olie gedooptou liunen doek in de hand, en zette dien met den vnist in hot midden van den omgekeerden draagzak, en sehuive dit deel langzaam naar binnen. Heeft de draagzak reeds eeni^en tijd buiten gehangen, zoodat hij rood beloopen of ontstoken is, zoo moet het deel vooraf in laauwe melk gebaad en dan ingebragt worden. — Houden de krampachtige persingen aan, zoo is er gcvaar, dat de draagzak op nieuw'uitvalt,
-ocr page 272-
234
om welke peräingen te doen ophouden, men.met voordeel,-, het volgende krampstillende middel geveu kan.
Neem: Jfireksel van Kamille-bloemen, een pond, Gesiampte Oesterschelpen-, twee looden, Vloeilaar Heulsap, zestig droppen.
Onder elkaader gemengd zijnde, wordt het op eens iugegeven.
Indien evenwel de draagzak, uit hoofde van de slapheid van zijne banden en aanhoudeude persingen, niet binnen blijft, maur telkens wederom uitvalt, zoo is het bij een I'aard moeijelijk dien door een geschikt verband tegen te houden. Men bezige daartoe het volgende middel, hetwelk door de onderviuding beproefd, als tot dit oogmerk geschikt wordt aangeprezen. Nadat de uitgevallen draagzak is binnen-gebragt, neemt men eene groote eu sterke blaas van eene koe, laat de luclit daaruitgaan, en maakt haar in laauw water vochtig en week. Deze blaas wordt, door middel van een' stok, die daarin gestoken wordt, zoo diep in den hals van den draagzak geschoven, dat er sleohts een klein gedeelte van de blaas buiten de klink blijft. Aisdan wordt de stok uit de blaas getrokken, en eene honten pijp of buis wederom er in gestoken, door welke zij stijf Wordt opgeblazeu; inen bindt de opening der blaas nu sterk toe, opdat de lucht niet daaruit ga, en trekt de pijp er uit. Door zoodauige, met lucht gevulde blaas, welke veertien dagen lang kan blijven zitten, zonder in het gaan, loopen of eeuig ander opzigt, het geringste ougemak te verwekken, wordt het uitzakkeu van den draagzak verhinderd, en aan dezen, zoo Avel ids aan de verslapte banden, de gelegenheid gegeven, om zieh behoorlijk te kunnen zamentrekken. !Na dien tijd wordt de band der blaas losgesneden, enzij, ter-wijl de lucht er uit gaat, weggenomen.
Wat de behandeling des Veulens betreft, zoo meet men diens neus en mond, zoodra het geboren is, van het taaije slijm, dat zieh daarin bevindt, met de vingeren ontdoen. Nadat het de Merrie ia voorgehoudeu en door haarisafge-likt, moet het Veulen aan den uijer gebragt worden. De eerste melk ia zeer heilzaam ter bevordering van den eersten taaijen en zwarten afgang, weahalve, zij met moet worden weggemolken.
-ocr page 273-
235
Is de uijer sterk gezwollen, zoodat zulks het Yeulen belet den tepel of de apeen te vatten, om te kunnen zuigen, zoo moet men eene stoving of een dambad aanwenden. Hiertoe kan men zieh, op de eenvoudigste wijze, bedienen van hooi of haverstroo, hetwelk in water of melk gekookt en op een doek gelegd, van tijd tot tijd, onder den uijer gebouden wordt, opdat deze door den opstijgenden damp bewasemd worde, waardoor de zwelling spoedig verminderen zal. — Ook kan men, in plaats van dit middel, den ge­zwollen uijer, twee malen daags, met reuzel, heemstzedf, oi versehen boter zacht inwrijven.
Wil het Veulen , niettegenstaande de zwelling des uijers verminderd is, de speen niet good aanvatten, zoo moet men liet den mond openen en onderzoeken, of er ook eenige oorznkon in te vinden zij, waardoor het zuigen moeijelijk gemaakt wordt. Heeft het Veulen de spruw in den mond, kunbaar aan witte zweertjes of blaren, zoo moet men den mond met zout water, of ook met water, waarin eenig aluin is opgelost, drie of viennalen daags, uitwasschen, waardoor do spruw genezen zal.
De Merrie moet, na de verlossing, zorgvuldig opgepast en verzorgd worden. Men geve haar , de eerste twee dageu, laauw water te drinken, waarin roggen- of garsten-meel en een weinig zout geroerd is, benevens goed oud hooi en roggenbrood te eten. Vervolgens ga men tot hard of koorn-voeder over, en gevc eene behoorlijke hoeveelheid haver met haksel. Voorts moet men zorgen, dat de Merrie geen gebrek aan drinken hebbe, dewijl zij, gedurende den tijd, dat het Veulen zuigt, dorstiger valt dan gewoonlijk. Indien de Merrie te weinig nielk geeft, om het Veulen behoorlijk te kunnen onderhouden, hotwelk bij degene, die voor de eerste maal baren, dikwijls plaats heeft, zoo moet men haar ruim en voedzaam voeder geven, wmirbij men met voordeel ontbonden lijnzaad-koek kan voegen. —#9632; Verder behoort de Merrie ten minste, vier weken lang, geheel van den avlieid verschoond te worden, doch bij goed weder kan zij dagelijks een körten tijd, met het Veulen, in de vrije hicht gelaten worden, hetwelk voor do Merrie voordcelig is, en waardoor ook het Veiden langzamerhand aan de buitenlucht gewend wordt.
In den zomer gaat het Veulenmet de Merrie in de weide.
-ocr page 274-
236
Indien het geschieden kan, raoet het Veulen geJurende 2 es maanden de moedermelk genieten en dan afgewend #9632;worden. Is het laat in het voorjaar gevaEen, zoo kan 2ulks ook met vijf maanden geschieden. Wanneer het Veu­len van de Merrie geuomen wordt, moet het in een hok of op ecu stal gezet worden, zoo verre van de moeder ver-wijderd, dat deze het niet kan hooren schreeuwen. In het begin geeft men het hooi, en gewent het langzamerhand aan haver; ook kan men het nog een' tijdlang dagelijks eenige frissche koemelk geven, waardoor het beter groeijen zal. Krijgt het Veulen, terwijl het nog de Merrie zuigt, laquo;f als het. reeds afgewend is, door de verandering des voe-ders een doorloop, waardoor het krachteloos en mager wordt, zoo kunnen daartegen de middelen worden aangewend, wel­ke op blz. 213 zijn aanbevolen.
Wanneer het Veulen van de Merrie is weggenomen, moet deze, om droog te worden, eerst spaarzaam worden ge-voederd. Men wassche den uijer nu en dan met koud water, karncmelk of met water en azijn, tot gelijke deelen verniengd.
Veuleus, welkc drie tot zes maanden cud zijn, krijgen somwijlen cene tegennatuurlijkc weekheid der beenderen, zoodat deze, den last des ligchnams niet ktmnende dragon, in ecne meerderc of mindere mate krom of scheef worden ; de beeidioofden worden daarbij tcvens ongewoon uitgezet, waardoor het dier wanstaltig opgroeit, ofschoon hot voor liet overige geheel gezond is. Om aan ditgebrek eenig-zins te hulp te koraen, is de wortel der meekrap het ge-schiktate middel. Men geve dus zoodanige Veulens, gedu-rende eenige weken, drie malen daags , drie vierendeel ioods of een geheel lood van dit middel, tot poeder gestampt, met water in, of menge het onder het gewone voeder. — Het heihaald baden, vooral in een stroomend water, is daarbij ter versterking des ligchaams ongemeen nnttig.
-ocr page 275-
237
DEEDE HOOFDSTUK.
#9632;
Over de tegmmtuurUjke Verhssing.
Wanneer het Veulen of eenig deel daaiTan in eene ver-keerde ligging bij de Merrie geplaatst is, zoodat de ver­lossing daardoor bezwaarlijk wordt gemaakt, en deze, ver-mits zij door de eigene natuurkrachten niet kan worden volbragt, de aanwending van doelmatige kunsthulp vordert, zoo kan men zoodanige verlossingen tegennatnurlijk noemen
Wij zullen hier de voornaamste dezer verkeerde liggin-gen voordragen, en tevens de haadgrepen aanwijzen, waar-van men zieh op de meest eonvoudige wijze, ter volbren-ging der verlossing bedienen kan.
Wanneer de Merrie barensweeen heeft, en de waterblaaraquo; baiten de geboorte-deelen gekomen zijnde, berst; tenvijl bij den voortgang van den arbeid, binnen körten tijd, geen der voorpooton, of slechts een daarvan zieh in dlaquo; scheede aanbiedt, hetzij tevens de kop al of niet voorkomt, zoo moet men niet verzuimen dadelijk de Merrie te onderslaan, om de ware ligging des Veulons te onderzoeken, ten eindlaquo; haar naar bevinding der omstandigheden, op de spoedigste en geschiktste wijze, hulp toe te brengen. Somtijds ber­sten ook bij eene verkeerde ligging des Veulens de vliezoraquo; nog binnen den draagzak, waardoor dan insgelijks het wa­ter afvloeit.
Het onderslaan geschiedt het best op deze wijze. Mfraquo; opent het geborsten vlies, dat buiten de geboorte-deeleraquo; hangt, zoodat de hand kan worden binnengebragt; daar­door wordt de regter hand en arm, nadat zij ontbloot elaquo; met olie wcl besmeerd zijn, door de scheede en de ope­ning van den draagzak, zaclrt voorwaarts naar binnen ge schoven, tot dat men het Veulen bereikt. De vingerea moeten tot dat einde, bij wijze van een kegel zamenge-vöuweh worden; en de hand langzaam en al draaijendlaquo; worden ingebragt, opdat de deelen op deze wijze eene gc-makkelijke verwijding ondergaan. Het vlies moet buitea de geboorte-deelen met de andere hand of door een tweeden helper, eenigzins uitgespaivnen worden gehouden, vermiU het anders somwijlen, indieu het slap blijfl hangen, li^t
-ocr page 276-
238
mede binnenwaarts wordt gesohoven, en daardoor aan het on-derzoek hinderlijk zijn kan. — Door dit onderzoek zal men dan gewoonlijk een der volgende verkeerde liggingen ontwaren.
I.nbsp; nbsp; Be voorheenen k7-uistcij:e over elkander yepUmut.
. Dewijl hierdoor somMajlen wordt te weeg gebragt, dat de voeten zieh niet door den mond des draagzaks in den uitgang van liet bekken , vöorwaarts kunnen begeven, waar-door de verlossing belet wordt, moet men de hand on den arm naar binnen breiigen, oin de beenen van elkander to doen, en de voeten regt naar voren te brengen.
II.nbsp; nbsp; nbsp;Be loop ie ver tusschen de heenen doorgezakt.
Wanneer de kop, welke in zijnc natuurlijke ligging, plat op de voorbeenen rust, tusschen deze is doorgczonken, kan bovenstaande verkeerde ligging in eene meerdcre of mindere mate pluats hebben. Is hij geheel doorgezakt, zoo zegt men, dat de kop in den uijer gezakt is; de raond van het Veulen staat alsdan tegen zijne borst en de ooren worden bij. het onderzoek, naar voren voor den uitgang des bekkens waargenoiuen. Om deze ligging te lierstellen, moet het Veulen eenigzins terug gesohoven, als dan do kop van onderen opgebragt en in eene regte ligging op de beenen worden geplaatst; tot dat einde moet men tusschen de beenen door, zoo ver met de hand naar beneden in den draagzak tasten, dat men den mond kan ratten; om den kop daarbij op te ligten.
III. Eegt;i been met den kop. in of vnor de gehowte-dee-len, termfl het andere been terug hlijfl.
Biedt zieh sleohts een der voorbeenen in de geboorte aan, zoo laat men het door iemand vasthouden, en zacht daaraan trekken, opdat het ligchaam des Veulens daardoor den uitgang van het bekken nadere, en het teruggebleven been, gemakkelijker bereikt kan worden. Is de kop in zij-pp natuurlijke ligging geplaatst, zoo treft men dien binnen
-ocr page 277-
239
tet bekken aan, of dit deel is reeds door den uitgang go-, drongen, en de schouders benevens het teruggebogene been staan achter den uitgang des bekkens. In dit geval is het moeijelijk den arm in het bekken te brengen, ten einde het daar binnen liggende been te bereiken. De kop moet alsdan eerst terug worden geschoven, om genoegzame ruim-te voor den arm te maken. Heeft men zulks verrigt, zoo moet deze worden binnengebragt, en wanneer men het te-ruggeblevene been met de hand gevat heeft, moot het voor-waarts worden getrokken. Hebben de beide beeilen eea gelijken stand gekregen, zoo moet men hen aanvatten, om onder de weeiiu daaraän gelijkmatig te trekken, ten einde den doorgang der schouders en van het overige ligchaam door de beeabuis te bevorderen. Is de Merrie reeds afgemat, zoodat er geene weeen meor plaats hebben, zoo kan men van haar geene hulp verwachten, en men is dus genood-zaakt het Vculen, zonder verwijl af te trekken, ten welken einde het noodig is een strik of touw om de beenen te leggen, waaraan eenige menschen kunnen trekken. Men kan intusschen ter opwekking der krachten, de Merrie eene halve of geheele flesch rooden wijn met een lood gewreven muskaainoot ingeven.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;De beide leencn terug, iermfl de kop in zijne na-
iuurlijke liggmg geplaatit is.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'
Liggen de beide beenen terug doch is de kop natuur-lijk, dat is naar voren, geplaatst, zoo moet hij, Indien hij door de weeen den uitgang des bekkens reeds is doorge-drongen, terug worden gebragt, om mimte voor den arm te krijgen, ten einde de beenen te kunnen vatten, en naar voren te brengen. Heeft men het quot;Veulen in eene natumv lijke ligging hersteld, zoo moet de verdere verlossing op de hier boven voorgestelde wijze volbragt worden. ,
V.nbsp; nbsp; nbsp;De beide beenen natmirlijk voorwaarts gelegen, met
den hop en hah naar de eene of andere zijde des Veulens terug gebogen.
Wunneer bij de geboortc de beide beenen zieh aanbie-
-ocr page 278-
HO
den, terwyl de kop en hals zijdelings tegen het Hg-rhaam des Veulens teruggeslagen zijn, zoo moet men het Veulen, door laquo;Tan de beenen te trekken, tegen den uit-gang van het bekken doen naderen, dewijl het anders schier onmogelijk is, zoo ver met den arm binnenwaarts te komen, dat men den mond des Veulens kan bereiken eu vatten; hetwelk noodzakelijk is om den kop naar voren te halen. Is de kop nu door dusdanige handgreep in zijnc natuurlijke ligging op de voorbeenen hersteld, zoo moet het Veulen worden afgetrokken, gelijk zulks boven ia voorgesteld.
VI.nbsp; nbsp; De beide heetien zooioel als du kop teruggelcgcn.
Veel bezwaarlijker wordt de verlossing bijaldien met de beenen tevens de kop en hals des Veulens terug gebogen zijn. Heeft dit plaats, zoo moet men het been dat men hot eerst vatten kan, naar voren halen; is zulks geschied, zoo moet het ligchaam bij dit been tegen den uitgang des bek-koos worden getrokken, om ook het andere been te vatten en naast het eerste voorwaarts te brengen, Vervolgens moet de kop, op de zoo aanslonds voorgestelde wijze, in zijne natuur­lijke ligging gebragt, en het Veulen daarna worden afgehaald.
VII.nbsp; nbsp; nbsp;Het (jeheele Vevlen verkeerd, namelijk Jiet achter' deel naar voren en het voorsie gedeelte des lig-eliaams liaar achteren gelegen.
Deze ligging kan Somwijlen voor de Merrie zeer gevaar-l:jk worden, dewijl de verlossing doorgaans met groote moei-jelijkheid gepaard gaat. Kan men de achterbeenen met de hand vatten en hen ^en voor een door de beenbuis naar buiten brengen, zoo is zulks de beste wijze om de verlos-sing te volbrengen, Daar dit evenwel zeldeu mogelijk is , wegens de zwaavte van het ligchaam des veulens, dat op de beenen, welke onder het lijf liggen, rust, en ook de arm te kort is om hen te bereiken, zoo moet men dik-wijls zijne toevlugt nemen tot het aanleggen van een tomv of strik in de bogt van het kuiegewricht van een der aeli-terbeenen, hetwelk men maar het eerst bereiken kan; dit
-ocr page 279-
onbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;241
touw wordt zoo ver doorgetrokken, dat beide einden buiten de klink hangen; hiermede wordt het been met geweld voorwaarta getrokken. Op dczelfde wijze meet men met het andere been te werk gaan, en vervolgens bij de bee­ilen en den staart het Veulen afhalen.
Sommigen stellen wel voor, om bij zoodanige verkeerde ligging het Veulen geheel te keeren en het alzoo in eene natuurlijke ligging te brengen. Dan dat dezehandgreep,— hoe voordeelig hij anders zijn mögt, ware hij mogelijk,— onuitvoerlijk is, zal men gaarne toestemmen, Indien men de volgende omstandigheden in aanmerking neemt. De draagzak, waarin het Veulen besloton is, bezit geene genoegzame ruimte om het Veulen daarin om te keeren, dewijl hij niet veel grooter dan het Veulen zelf is, en na-genoeg dezelfde langwerpige gedaante aangenomen heeft. Boveudien is de reeuschelijke arm veel te kort, om de yoor-ste deelen des Veulens te bereiken; belmlve dat de wen­ding van zulk een ligclmam, hetwelk tot vijftig ponden zwaarte bezit, ten minste driemaal langer dan breed is, en daarenboven door de beenen, als zoo vele uitsteeksels, eene onregelmatige gedaante bezit, wegens de enge ruimte moeijelijkheden ontraoet, die ons de volkomene omkeering eens Veulens in den draagzak als eene onmogelijkheid moe-ten doen beschouwen. Eene gedeeltelijke wending of diaai-jing des Veulens bij zijdelijko en dwars-liggingen is evenwel mogelijk. Over deze wordt bij de verlossingen der koeijen gesproken.
Vm. Het Feulen verkeerd en tevens op den rug gelegen.
Bij deze ligging moeten de beenen op dezelfde wijze voorwaarts worden getrokken, hetwelk in dit geval minder bezwaarlijk is dan in het voorgaande, dewijl de last van het ligcliaam des Veulens hier niet op de beenen rust, en dewijl zij in de hoogte liggen , beter gevat kunnen worden. Vervolgens moet het Veulen insgelijks worden afgetrokken.
Daar deze verlossingen nimmer zonder groote moeite kunnen worden volbragt, en de draagzak zoowel als de echeede en klink daarbij noodwendig kneuzing of beleedi-ging ondervinden, zoo worden deze deelen gemeeulijk door
u
-ocr page 280-
242
zwelling, ontsteking of verwonding aangedaan. Men moet alsdan de deeleu uitwendig dikwijls met koud water, en ook nu en dan met goulards-water bevochtigen. In den draagzak spuite men bij herlialing een verzachtend vocht, zooals in het hoofdstuk over de ontsteking van dit deel is opgegeven.
Indien de endeldarm met drooge meststof is opgevuld, moet hij, voor dat de verlossing wordt bewerkstelligd, door eene of mocrdere klisteren ontledigd worden. Insgelijks moet men onderzoeken of ook de pisblaas gevuld en ge-spannen is. Heeft zulks plaats en is de outlasting der pis belet, zoo moet men haar door het inbrengen van den ka-theter in de blaas entlasten, (zie b!z. 210), dewijl anders de blaas onder het aftrekken des Veulens ligtclijk gewond of verscheurd wordt, hctwelk den dood ten gevolge heeft.
Over andere verkeerde liggingen en het gebniik der werktuigen, welke bij moeijelijke en tegcnnatumiijke ver­lossingen somwijlen noodzakelijk zijn, kan men raadplegen, hetgeen daaromtrent in de afdeeling over de verloskunde der koeijen voorgedragen wordt; kunnende dezelfderegelen, welke aklaar worden voorgeschreven, in hot algemeen op de verlossingen der Paarden worden toegepast.
VIEUDE IIOOFDSTUK.
Over let afzetten des Veulens, of eem te vroeg-tijdige verlossing.
Önderscheidene oorzaken können aanleiding geven, dat de Men-ie het Veulen binnen den gewonen draagtijd afzet, of, gelijk men ook zegt, versmijt. De algemeenste dezer oorzaken zijn gelegen in een onmatig gebruik der dragtige Merrie door sterk jagen, zwaren arbeid of in ^ mishan-deling door stooten, slaan enz. Ook kan een hevig schrik-ken zulks te weeg brengen. Eene schrale voedering voor-al, of Indien de dragtige Merrie laat in den herfst op natte en berijpte weiden moet loopen, waarbij zij tevens kou-de vat en kraehteloos wordt, doet het Veulen wegens ge-
-ocr page 281-
243
brek aan voedsel en de ongezondlieid der Merrie, dikwijls eterven, zoodat daze hat doode Vaulen afzet. Somwijlen ligt de oorzaak in eane te groote prikkelbaarheid of andere ziekelijka gesteldheid van den draagzak, welke geenszins toe-laat, dat hij zieh tot het einde van den dragt bestendig varder uitzet. Merrien, bij welke men zonder andere ken-nelijke oorzaken, herhaalde miskramen waarneemt, mögen van deze gesteldheid verdaeht gehenden worden, en zijn dus voor de fokkerij niet geschikt.
De teekenen dat de Merrie hat Veulan wil afzatten, zijn daze: zij is neerslagtig, en toont door veelvuldige bewegin-gen pijuen te hebben; zij neemt de bonding aan alsof zij pissen moest, trappelt op de aehterste voeten, werpt zieh neder, krabt met den voorsten voet op dengrond,en ziet angstig naar de zijden om. De kbnk zweit op en er vloeit, vooral Indien het Veulen reeds eenigen tijd doodis geweest, een kwalijk riekend vocht uit. De Merrie zweat over het gebeele ligchaam.
Doorgaans is er ter verlossing van het onvoldragen Veu­len geeuc bijzondere liulp noodig. Men late da Merrie den tijd om de weeen te kunnen doorwerken, ten einde de moud des draagzaks ontsloten an de overige geboortedeelen, welke hier niet zoo goed zijn voorboreid als bij eene vol-komene dragt, bchoorlijk gerekt en verwijd worden. Als-dan volgt het Veulen doorgaans op de gewone wijze. Is de Merrie zwak en hat Veulan dood of gedeeltelijk verrot, waarbij de arbeid gewoonlijk traag voortgaat, zoo meet men de verlossing bevorderen, door het Veulen bij de voor-beenen af te halen.
Blijft de Merrie, na het afzetten des Veulens, kraehte-loos, zoo moet men haar, door eenen verstärkenden leef-regel en naauwkeurige verzorging, wederom tot-krachten zoeken te herstellen. Is hat afzetten des Veulens als de uitwerking van eenige bijzondere of heerschende ziekte der Merrie te beschouwen, zoo moat deze behandeld worden door zoodanige middelen, als ter genezing der plaatsheb-bende ziekte op zieh zelve dienstig zijn.
11*
-ocr page 282-
244
BUVOKOSEIiEX TOT raquo;E Ul.T'SVEIlaquo;raquo;!laquo;*:
WS ISraquo;' laquo;'I^^IHlaquo; K KIEHLTKlaquo; , li\ 1BE
VI£RIiOSKIJMraquo;K OBOES.
PAARUKM,
I. AFDEELING.
U1TWEKDIGE ZIEKTEN DEE PAAEDEN.
Eerste Hoofdstulc. IV. biz. 5. Voeg hicrbij: Men zie over do bcleedigingen van den Mond en der Tong, J F. C. D i c t e-richs, Handhoek der Vee.-artsemjhindige Beelkunde, of de kunst om de uitwenduje ziekten der Paarden en van andere Hmsdieren te kennen en te ijenezen , uit het Ploogduitsch vertaald, door J. W. A. Har t en G. K ij Is tr a, met oene Voorrede en eenige Aan-teekeningen van Dr. A. Nu man, Hoogleeraar en Directeur van 's Eijks Veeartscnijschool te Utrecht; 3 din. m. pi. 2e. uitgave, teSneek , bij v. Dru te n en Bleeker, Deol II, bl. 170-179.
Eerste Hoofdstulc. VI. bladz. 8. Over do kennis van den ou-derdom des Paards, van het Rund, hot Schaap , den Hond en het Varken, zie men do Verhandeling van N. F. Girard en J. Girard, uit hot Fransch vertaald. door F. C Hekmeyer, met eene Voorrede van A. Numan; Utrecht, 1837; T. D. Schoubart, Tafel van don oudcrdom dos Paards, volgens do ontwikkeling , den voortgrooi, en de afslijting der landen ; Utrecht, 1841. — Over het wegnomen van kiezon , welke door bedorf zijn aangedaan, of ook uit hoofde eener te groote lengte , of wegens andere gebroken, voor het kaauwen hinderlijk zijn, J. F. C. Dioterichs, Handbook der Veeartsenijkundige Heelkunde, Deol III; biz. 20.
Derde Hoofdstuk. biz. 12, Zie vorder over de vlceschproppcn , polypen of polypeuze uitwassen. Dieterichs Handb. D. 1, hlz. Ill en verder.
Vierde Hoofdstuk. biz. 23. Men zie over de oogziekten der dieren en de kunstbewerkingen, welke daarbij kunnen te pas komen: D i e t er i c h s , Handb., Deel III, biz 3—106.
Zesde Hooldstuk. biz 28. Men zie verder over de nekbnil of het mol-gozwel: Dieterichs, Handboek Deel II, biz. 329.
Zevende Hoofdstuk. biz. 34. Over de kneuzingen of beleedigin-gen van de schoft, of over de zadeldrukking kan verier worden geraadpleegd: Dieterichs, Handb., Deel II, hlz. 342.
Achtsle Hoofdstuk Uz. 35. Zie verder over do kneuzingen aan
-ocr page 283-
245
de borst, of over de botstbuil: Dieterichs, ETandb., Deel II, blz. 360.
Negen en ttointigste Hoojdstuh, blz. 103. Het Paard is mede aan ziekelijke aandoeningen der teeldeolen onderhevig, welke door sommigen de Venerische ziehte of Syphilis der paardcn svordt genoemd. — Men zie hieromtrent de mededcoling cener Verhau-deling van den Vee-arts R o u p p te Abbeville, omtrent de ve­nerische ziekte of Syphilis bij Paarden , uitgogeven in het Vee-artsenijkundig Magazijn, door Dr. A.Nu man, Reel I, blz. 400; voorts de bijvoegselea cn waarnemingen van Dr. A. Numan; hiertoe betrelckolijk, t. a. p. blz. 401.
Dertigste Hoofdstuk, blz. 107. Waarneming omtrent eene be-klemde brcnk bij een Ruin-Paard, Vee-artsenijk. Magazijn ,Deel II,.blz. 194. — Genezing eener bloedbrenk bij een Paard, t. a. p., blz. 232. — Genezing eener dijbreuk (hernia cruralis) bij eene bejaarde Muilezelin , t a. p., blz. 5s0. — Navelbreukcn bij Veu-lens, welke opengesnedon of van zclve opengebroken waren, door den Heer Urban , t. a p. blz. 654.
Drie en dertigste Hoo'dstuk, blz. 111. quot;Waarneming omtrent de mededecling der schürft van het Paard, het Varken en den Hond aan den Mensch, ten aanzien dor twee laatstgcnoemde dieren bevestigd , door de Vee-artsen F. W. B o n t e k o e en P. C. Hekmeyer, Veerartsenijk. Magazijn, Deel III. bladz. 253. — Schürft bij eene Koe, waarin zieh schurft-myten bevon-den, door den Vee-arts J. B. Kegelaar, t. a. p., blz. 265.
Negen en dertigste llootdstuk, blz. 134. Waarneming omtrent de herstelling eener volkomene breuk des pijpbeensbij een Paard. Vee-artsenijk. Magazijn Deel II. blz. 155. #9632;—^ Bijvoeging van Dr. A. Numan, waardooi de gencesbaarheid van eene volkomene •lireuk van het pijpbeen bevestigd wordt, t. a. p., blz. 156. — Breuk van het dijbeen bij een Paard met verbrijzeling, zijndo in acht voorname stukken gebroken , t. a. p. blz. 167. —
Over de uitwendigo gebreken van het Paard en de overige dieren wordt uitvoeriger, dan in dit Handboek geschieden kan , gohandeld in het meermalen aangehaalde werk van J. P C. Die-terichs. Handboek der Vee-artsenijkundige Heelkunde enz. Dit werk kan dus met voordeel over al de overige uitwendige gebreken worden geraadpleegd.
-ocr page 284-
246
11. AFDEELING.
OVER DE INWENDIGE ZIEKTEN DEE PAAEDEN.
Zeoende HoofdstiJc, hlz. 155. Waarneming omtrent ocno blood-vlocijing uit de longen {haemoptysis) bij een Faard, door den Vee-arts A. Schuld. Vee-artsenijk. Magaz., Deel II, bladz. 412.
Achtste Floofdsluk, biz. 15B. Nict zelden treft men in de levers van Paarden, oven als van andere dieren, sleonachtige za-mengroeisels aau, welke mecrmalen uit verdikle gal bestaan. Men zie eenc waarneming, medegedeeld omtrent een steen, gevonden in do leverbnizen van oeu Paard, wogende ongeveer vier oucon cu zes dracliraon, in hot Veo-artsenijk. JMagaziju, Ucel II, biz. 140. —
Twaalfde Uooldstuh, biz. 161. Over de darmontsiteking. bij vier 1'aarden waargonomen, mot hunne lijkopeningen, en bo-sohouwing omtrent deze ziektc, zio men het Vee-artsenijk. Ma­gaz. dl. II, biz. 55S.
Vecrtiende Hooldsiuh, biz. 1G9quot; Voordeelige uitwerking van het bruino garsten mont, in sleponde droesachtige ongcstoldhoden bij Paarden , duor den Vee-arts B. J. C. L ij u d o r s, Vee-art-Kei.ijk. Magaz., dl. 11 , biz. 628. — Opening dor lueht-of koel-zakken, met good govolg aau een Paard vorrigt, door doa Vee-arts N. Classen. Vee-artsenijk. Magazijn , Deol II, biz. 390. — Bijvoegiug van Dr. A. N n m an, t. a. p., bladz. 39G. •
Vii/tiende Iloo/dstuk , biz 177. Veischijnselen vandenkwaden droos, voortgebragl door eon baktaud, door bederf aangodaan , iloor den Paarden-arts W. Er mo ling, Vee-artsenijk. Magaz,, Deol I, biz. 158. —
Nuttigheid van do aanwending van don onder-zioavdwater-stof-sarcii-spiesglans logon don kwaden droes on den worm , doou B a r t h e I 0 m ij Vee-artsenijk. Magazijn , Deel I, biz. 335. — Vraehtelooze behandeling van don kwaden droes , door do lij-Unde zoutzure hwik , t. a. p., biz. 415.
Aanmorkiugen omtrent den kwaden droes, inzonderheid met betrckking tot do theorio, dat do zweren op het nousvlies , nit verwoclong van kuokkols zonden ontstaan, t. a. p., dl. II biz. •216. — Genezing van den kwaden droes in den tweeden trap, t. a. p. biz. 240. -- Waarneming omtrent eene hevige ontste-king der lijmphatieko klieren onder do kaak, door uitwendige beleedigingen veroorzaakt, t.. a. p., biz. 243. — Genezing van don uitwondigen worm vereenigd met don kwaden droes, door den Vee-arts W. H. M o n t e n s. —- Voulen , hctwolk door don kwaden droes word aangodaan, zijnde gevallen van eono Merrio , aan deze ziekte lijdende, t. a. p., biz, 539. — Menigvuldig voov-
-ocr page 285-
247
körnen van den worm (farcin) in de omstreken van Lyon , in 1823, t. a. p., bl?. 555. — quot;Waarnemiug omtrent twee kwaad-droezige Paarden, welke van zelve genazen, nadat zij vruchte-loos door geneesmiddelen waren behandeld , t. a. p., biz. 578. — Genezing van den kwaden droes, door dampbadeu, t. a. p., dl. I, biz. 463. — Beschouwingen en goneesplan van den Hoog-leeraar Dupny, omtrent den kwaden droes. Vee artsenijk. Mag., dl. II, biz. 152. — Aanmerkingen van Dr. A. Nnman, omtrent de theorie van den heer D n p a y, ten aanzien dezer ziekte, t. a. p., biz. 152. — Proeven omtrent den al of niet be-smettelijkcn aard van den kwaden droes , door den Hoogl. B a r-t h e 1 e m ij , t. a. p., biz. 187. — Over de besmettelijkheid van den kwaden droes voor den Mensch, door Dr. A. N u man ,t. a. p., dl. II, biz. 287.
Somwijlen verkrijgen de Paarden zoogcnaamde liitte-buileu {tcliauhoulures) over het ligchaam , welke met ecne meet of min Sterke jeukte gepaard gaan, die van de wormbuilen moeton on-dersclioideu worden. Men noemt die builen ook wcl den vliegcn-den worm (fm volant) , nettluitslag (urticaria). Dit ongemak is algemecn gegrond in verlutting van liet bloed en verdwijut meest-al gcmakkelijk na het doen ecner aderlating , en hot toedienen van eonige giften wonder-out en saljieter. Jlenzie: Waaraeming omtrent hot ontslaan van builen (e'ehnubotdures) op de ligchamcu der Paarden, toegeschreven aan het can van nieuwo voodors, welke nog niet waren uitgebroeid. Vce-artsonijk. Magaz., dl. I, biz. 411.
Zestiende hoofdstnk, biz. ISO. Uitwerking van het Lauriei-Kers-tvater en Uittrehsel van .Bilzenlcruid in laagdurigen boost bij hot Paard, Voe-artsenijk. Magaz. doel I, biz. 461 — Vooidee-ligo uitwerking van den Belladonna-ioortel in een' aauhoudendeu hoest der Paarden, door den Vee-arts G. Kijlstra, Lz. t. a. p., deel II, biz. G24. — Dezelfde uitwerking van dit middel bevestigd, door don Vee-arts P. Kijlstra, Lz. en door Dr. L a p p e , in de heerschende longziekte van hot Rundvec , t. a. p., biz. 624.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; j pc
Zeventiende Jioofdsiuk, biz. 182. Eene eigene soort van dam-pigheid , waaraan het Paard onderhevig is, wordt hot hlazen of de pijpende dampigheid genoomd (/e carnage, siflage dor Prau-schen.) Men zie hierover verder het Vee-artsenijk. Magazija, dcol I, biz. 344. — Eene Merrie, sedert drie jaren aan de pij­pende dampigheid lijdende, door middel der luchtpijpsnede in het leven bchouden, bij toeval gestorvon, door den beer B a r-thclemij, t. a. p.., biz. 385. — Opening der luchtpijp en het inbrengen eener blikken buis in dezelve, om het blazon (comer) te boleiten bij zekere paarden, benevens de redenen, waarom dit middel , slcchts voor een bepaalden tijd, eene gnnstige uitwer­king kan teweeg breiigen, t. a. p., biz. 414. — Mededeeling omtrent eene krampachtige aandoening van de spieren der adem-haling bij ecu Paard, t. a. p., biz. 428. — Aanwending der
-ocr page 286-
248
Juclitpijp-snede en van het inbrengen eener pijp of tnis in de opening, bij de pijpende dampigheid oi coinage, t. a. p., biz. 546. —
Achtliende Ilootdstuk, biz. 190. Over de raoeijelijkiieid van zenuwpijaen (neuralyies) te onderschcidon, zio het Vee-artsenijk. Magaz., deel II, biz. 2-21.
Negcntiende Hoofdstuk, biz. 195. quot;Weekwording van het Rug' gemcrg bij Paarden, gestorven aan den maag-kolder vartige-ab' dominal), door den Vee arts Dupuy; — Vce-artsenijk. Magazquot; deel I, biz. 3 57. — Koidorachtigo aandoening, ten gevolge van sterko bitte, in Julij 1821, bij de Paarden. t. a p. , biz. 379.— Dnizelighcid uit gastrische oorzaken (vertices abdominaux), door het misbrnik van zemclon , t. a. p., biz 413. — Mcdcdeeling orntrcnt eene soon van tusscbonpoozende verstandelooshoid {vdsanie) bij eene Merrio, nadat zij door couen bond geboten was, welke verdacht gehonden werd van dol te zijn , door B r a g a r d , t. a. 'p., biz. 422. — Mededeeling omlrcnt den maagkolder. t. a. p., 429. AVaarneraingon onurent het ontstaan van den zoogo-naamden maagkolder bij cen Paard, door het drinken van eene groole hoeveelheid molk , door den Veearts W. J. van der Horst, t. a p., biz. 620. —
Twintigste Ilootdstuk , biz. 19?. — Reroerte door cen schedel-brenk ; deze komt niet zollen bij Paardon voor, — berocrte en hersenontsteking, zeldzaam bij bet Paard; zij bcpalen zieh nicest tot het ruggemorg, volgens 15 on ley de jonge; Voe-artsonijk. ?.[agaz., deol I, bl. 401). — Eenzijdige vcrlamming bij con Paard volkoraen gonezon , t. a. p., bl. 429. •— Hersenontsteking bij een Paard , veioorzaakt door de aanwezigheid van cen zcer grooten blaas-worm, in dc zijdclingschc hollighcden der herscnen , t. a. p., deel II, biz. 19V — Dwarsche verlamuiing [parapleyie) van het acbterstel bij een Mnil-ezel, t. a. p., biz. 23s. — Waarne-ming van twee Paarden , lijdcnde aan eene vorlamming van het achterdeel des iigchaams, door den Vce-arts 0. Koopmans, t. a. p., biz. 460 — Vcrlamming, ter oorzake van do nekbuil, t. a. p., biz. 550. — Waarncming omtrent eene bijzondere ze-nuwziekte bij cen Paard , door den Vce-arts E. Vecnhoren, t. a. p., deel II, biz. 428.
Tuiee en twintigste Hoo/dstuk, hlz. 202. AVaarncming omtrent de genezing van dc mondklem , (Trisnius) , ontstaan duor het vat-ten van koude , bij ecu Paard door J AV. A. H a r t, Vee-artse­nijk. Magazijn, deel I, bl. 2()4. — AVaarncming omtrent de ge­nezing eener algemecno krampverstijving der spicrcn {Rigidhas Viusculorum spactica, Tetanus) bij cen Paard, ontstaan na het te-nigdrijven van een roosachtig uitslag aan den staart, gepaard met doorloop, t. a. p.. biz. 28S. — Mededeeling omtrent eene eigenlijdige regtstijvighcid {Tetaims idiopalhicus) bij een Ezel, t, a. p. , biz. 42S. — Waarneraing omtrent de genezing eener kramp­verstijving, na de ontmanning ontstaan, bij twee Muiiezels, t. a. p., deel II, biz. 231. — Medeieeling omtrent het ontstaan van
-ocr page 287-
249
de mondklem (Trismus), ten govolge eener verwonding, bij eea Paard , door den Vee-arts G. Th. Hoffman te Didam , t. a. p., blz. 436. — Dezelfde ziekte ontstaan door werktuigelijke be-leediging van den rug, bij een Paard , door den Vee-aits J. \V. Slams, t. a p., blz. 437. — Proeven omtrent de inspuiting van azijn-zuur vtorphium in de halsader bij de algemeene kramp-verstijving, t. a. p., blz. 546. — Toevallige kiampverstijving {Tetanus symptomaticus) bij een Paard, ten gevolge eoner onvoor-zigtige behandeling bij bet beslaan , door den Vee arts N. C 1 a s-sen, t. a. p. blz. 440, mot cene bijvoeging van Dr. A. Nu-m a n. — Zenuw-toevallcn na de castratie , door afbinding van den zaadstreng , bij een Paard, door B. J. C. E ij n d e r s ; t. a. p., blz. 626. —
Drie en twinligste Iloofdstuk , blz. 209. Kolieken , uit ophoo-ping van drekstoffen (cotiques stercorales), vooral eigen aan oude Paarden ; Vce-artsenijk. Magaz., deel I, bladz. 387. — Waarne-ming omtrent de genezing der windzucht, bij een Merrie-Veulen , door middel van den doorsteek di;r buiks-ingewanden , deel II, blz. 23S. — Waarucminn omtrent eene uitstorting van bleed in den blinden darra , zieh openbarende onder de verschijnselen van trommclzucht, en gepaard met kramp der halsspieren , bij een Paard , door den Vee arts W. J. van der Horst, t. a. p., blz. 402.
Zeven en tmnliyste Iloofdstuk, blz. 219. Bloedpisscn bij een Paard , tut eene buiiengewone oorzaak voortvloeijende. Vee-art-senijk. Mag deel II, blz. 169.
Acht en twinligste Uoo/dstuk , blz. 224. Bebalve de aldaar, in . de noot , opge^evon shorten van lAnlwormen bij bot Paard, be-staat er nog eene derda soort, zijnde een kleine worm, ia tepel-vormige lintivorm goiuiamd {Taenia mammeiina). Deze huisvest in het achterste gedcclte der dünne darmen , heofe een afgestorup-ten Vierkanten kop; de zuigmondcu zijn langachtig aan de zijden, de hals ontbreekt; het lijf is naar achteren eenigzins smaller cnz. CMen zie Dr. E. F. Gurlt, Lehrbuch der Pathologische Ana­tomie der Haus-sange-thiere, Berlin 1831. Theil I Seite 380. — Men zie verder over de Horzel-maskers , welke in de maag van het Paard huisvesten, A. Numan, waarnemingen cnz. in het IVc. deel der Nieuwe Verhandelingcn van het Koninklijk-Keder-landsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone •Künsten, 4to., Amst. 1840; in het Hoogduitseh overgezet, door den Hoogleeraar Dr. C. H. Hertwig, onder den titel! Ueler die Bremsellaroen im Magen der Pferde, mit Zusäisen und mit einem Anhange lieber die uebrigen Sremsellarven bei den Haus-thieren. Berlin 1837.
—•raquo;raquo;oo*copy;laquo;laquo;laquo;—.
-ocr page 288-
250
III. AFDEELING.
OYER DE VEELOSKUNDE DEE PAAEDEN.
Eerste Uoo/dsluk, pag. 228. Overbeyruchting hi} een Paard, Vee-artsenijk. Magaz., dee! I, biz. 1C3. — Voorbceldvan vruclit-baarheid eener Merrie, van 25jarigen ouderdom, t. a. p. , deel UI, biz. 294.
-ocr page 289-
IV. AFDEELING.
OVEK DE
I'BTlli-ETVBIBf;*: KlKliTKX VAX BIKT
RvnrnvEK.
EEKSTE HOOPDSTÜK,
Over de gebreken van den Moni. I. Over de Sprmo.
De Spraw is kenbaar aan kleine, ivitte of gele zweren, welke zieh op de tong en aan het #9632;verhemelte vertoonen, die gewoonlijk bij Kalvercn ontstaan, ivanneer zij nog met melk gevoed worden. De gewone oorzaak der Spruw is gelegen in eene ophooping van slijmige of znre stoifen in de maag en darmen. Wanneer men waarneemt, dat het Kalf niet goed drinken of zuigen wil, en tevens minder vlug dan gewoonlijk is, zoo dient men den mond te on-derzoeken, en ontdekt men de gemelde zweren, zoo was-sche men den mond drie malen daags uit, met een meng-sel, bestaande uit een pond azijn en twee lepels volAoniff, waardoor de spruw dikwijls spoedig geneest.
Hetzelfde middel wordt nog werkzamer, Indien men er een half lood fijn gewreven alum bijvoegt. Wil de spruw hierdoor niet genezen, zoo geve men bet Kalf een der vol-gende middelen in.
Neem: Poeder van Blialarler,
Magnesia, van ieder een vierendeel loods.
-ocr page 290-
252
Onder een gemengd zijnde, geve men van dit poeder, 's morgens en 's avonds, de helft met water; of Neem: Magnesia, twee looden.
Poeder van Lisch-ivortel, een lood. „ „ Venkel-zaad, een half lood. Meng hct te zamen, om daarvan vier malen daags, een of anderhalf vierendeel loods in te geven met water.
Betert de spruw onder het gebroik dozer middelen niet volkomen, of worden de zweren dieper en geel van kleur, zoo kan men het volgende uitwendige middel gebruiken, om hen daarmede drie malen daags te bestrijken. Neem: Water, twaalf looden.
Wit Kojierrood, een half vierendeel loods. liozeu-lionig, twee looden. Meng het te zamen.
Ontdekt men onder den afgang, welke doorgaans dun en stinkende is, roofjes der spruw, zoo is zulks een tee-ken, dat de maag en ook de darmen met dergclijke zweer-tjes bezet zijn. Men meet dan verzachtende diank^n ala lynzaadwater, of water, waaroncler roggenmeel of stijUel ge-roerd is, ingeven, en zieh onthouden om afvoeronde mid­delen toe te dienen. Hot volgende rnidde) is dan dienstig. Neem: Poeder van Oestersehdpeu, twee looden. „ „ Zisch-Koriel,
„ „ Genliam-wortel, van ieder een lood. „ „ Tenkel-zamp;ad, een half lood. Onder elkander gemengd zijnde, wordt het even als het _laatstvoorgaande inwendige middel ingegeven.
II. Over de Warmen op de Tong.
Er ontstaan bij jonge kalveren, dikwijls eene menigte wovmen op de tong en aan den wortel daarvan, die in blaasjes zitten, waaruit zweertjes geboren worden. Dit on-gemak vcvoorzaakt, dat de kalveren moeijelijk drinken, waar-bij zij sterk met den neus op den bodem des emmers stoo-ten; zij worden daarbij dikwijls, Indien het verwaarloosd wordt, kwijnende en sterven. — Sommigen noemen dit ongemak de gorligleid.
Ontdekt men het, zoo moet men de tong zoover möge-
-ocr page 291-
253
lijk uit den mond halen, en schrappen de blaasjes of zwe­ien, met een stomp mes door, om haar van de wormen te zuiveren. Alsdan meet de tong met zout ingewreven, of, gedurende eenige dagen van tljd tot tijd, met gewoon zout in water ontbonden, waarbij tevens wat honig enaluin kan worden gevoegd, gewasschen worden. Een sterk af-troksel van alsem in water, waaronder insgelijks zoul,aluin en Jionig gemengd zijn, is tot hetzelfde oograerk dienstig.
Ter vocrkomiug van de wormen op de tong is bet nut-tig, de tong, omniddellijk na de gcboorte van het Kalf, met zout in te wrijven, waardoor de mond van slijmstofien gczuiverd en tevens de lust tot drinken opgewekt wordt.
III. Over de geh-eken der Tanden.
Wanneer de tanden of kiezen onnatuurlijk hoog uitwas-sen of scherp worden, heeft zulks ten gevolge, dathetvee niet beboorlijk eten kan. Zoodauige tanden, welke gewoon-lijk kegel-tanden genoemd worden, moeten afgevijld worden, opdat zij met de overigen gelijk staan.
Indien de baktanden of kiezen los zittcn, is zulis ins­gelijks eene oorzaak dat hot Vee niet goed kaauwen kan. Zulks is het gevolg eener roosachtige zwelling of ontsteking-achtige opzetting van hot tandvleesch. Men kan zieh van het volgende middel bedienen, om de kiezen wederom vast te maken.
Neem: Aluin, twee looden.
Outbind het in drie looden heet water, en voeg er bij: Honig, of in de plaats Rozen-houig, vier looden.
Iliermede moot het tandvleesch aan beide zijden, door middel van een stokje, om welks eind een lap gewonden is, twee oi drie malen daags bestreken worden.
De voortanden zitten, gelijk bekend is, altijd eenigzins los, zoodat zij door drukking kunnen worden bewogen. Indien zij evenwel zoo los worden dat zij waggelen, kun­nen zij door de aanwending van het opgegeven middel we­derom vaster gemaakt worden.
Bijaldien het losworden der tanden met eenige ziekte, als met den Wolf in den staart, de Runderpest x enz. ge-
-ocr page 292-
254
paard gaat, dan moeten zoodanige middelen worden aange-wend, welke ter genezing dezer ongest.eldheden gevorderd worden.
IV. Over de verwonding der Tong.
#9632; De tong kan daardoor somwijlen gewond of raauw ge-maakt worden, dat zieh gersten-angelg ) taf of korrels van voeder-koorn in de plooi achter op de ton* vast zet-ten, welke door de beweging der tong met de punten door de opperhuid steken. TVanneer het vee derhalve niet eet, en men bij het pnderzoek van de tong deze oorzaak vindt plaats te hebben, zoo meet hot vastgezette kaf of koorn uit de gezegde plooi zuiver weggenomeu, en de raauwe plaats der tong eenige malen, met azrjn en lionig te zamen vermengd, gewasschen worden, totdat zij genezen is.
V. Over de ztcelUng van de imoenäige deelen des Monds.
Zijn de inwendige wanden van den mond gezwollen, zoo-dat zij tusschen of tegen de baktanden dringen, waardoor het vee belet wbrdt te eten of te herkaauwen, zoo noemt men zulks de speer in den mond. Om dit ongemak te ge­nezen, knipt men met eene schaar de punten van de ge-zwollene deelen af, en wascht hen vervolgens eenige malen daags met een mengsei van azlpi en lionig.
Somwijlen zwellen ook de deelen onder de tong gelegen op, waardoor de kaauwing en slikking moeijclijk of wel geheel belet worden. De ondertongklieren zoowel als de tong zelve zijn opgezet en ontstokeu, welke ontsteking zieh dikwijls aan de kaakspieren en het verhemelte mededeelt, waardoor het dier zware pijnen lijdt; het houdt daarbij op te herkaauwen.
Zoodra dit ongemak wordt waargenomen, moeten de ge-zwollene deelen drie malen daags met het voorgeschrevene middel gewasschen worden, of met een aftreksel van ge-stampte knoßooh op wiüen wijn of oud Her, waarbij men tevens een scheutje azijn en wat gewoon zout voegt. Men doe eene aderlating in de hals-ader of eene snede in de ooren, zoodat zij sterk bloeden,
-ocr page 293-
255
Heeft de ontsteking zieh reeds tot een ettergezwel gezet zoo meet het, rijp zijnde, met eene bistoerie of vlijm ge opend worden, ten einde de etter zieh kan entlasten. De verzwering moet dan dikwijls met water, zout en azijn, of met melkioei of harnemelh, waarin zout ontbonden is, ge-wasschen worden. Hierbij raakt het dier veeltijds aan het kwijlen, hetwelk niet moet gestuit worden, daar het voor-deelig is, en vervolgens van zelf ophoudt. Men geve het maische kruiden, jong gras, koolbladen of salade te eten, en late het lijnkoek-waler drinken.
^Er groeit meermalen een vleeschig aanwas onder de tong, hetwelk eenigzins hard is en de vorsch of het wrsch-gezwel genoemd wordt. Dit gezwel neemt wel eens een' knoest-of kankerachtigen aaxd aan, weshalve het in tijds dient te worden weggenomen, door het geheel met eene bistoerie nit tfe pellen. De wond kau vervolgens met het voorge-schrevene middcl van look op willen icijn of znur hier ge-trokken, dagelijks meermalen gewasschen worden, totdat zij genezen is.
TWEEDE IIOOFDSTÜK.
Over de zielclen der Oogen.
Onderscheidene oorzaken kunnen tot de ontsteking der oogen aanleiding geven, als: eene ontstekingachtige gesteld-heid of verhitting van het bloed; het instuiven van onzui-verheden, als klei of kaf, hetwelk zieh op den oogbol vast-zet en dezen prikkelt; het stooten van harde ligchamen of van eene andere Koe; het vatten van koude of zinkingen enz.
Het ontstokene oog traant, is gezwollen, rood beloopen, en bij het aanvoelen neemt men eene vermeerderde wärm­te daaraan waar. De Koe houdt het oog bestendig door de oogleden gesloten, en is pijnlijk daaraan wanneer men _het aauraakt.
Gaat de oogontsteking met eene inwendige verhitting des ligchaams gepaard, hetwelk men mag vermoeden, indien
-ocr page 294-
256
men geene uitwendige beleediging of andere oorzaak kan ontdekken, en het dier somwijlen met verhittend voeder, zooals bij voorbeeld met genever-spoeling, gevoederd wordt, zoo doe men eene aderlating van twee ponden bloed nit de hals-ader; het ontstoken oog moet dikwijls met koud water bevochtigd worden. Men kan tevens, drie of vier dagun achter elkander, des morgens acht leaden iconderzout in water ontbonden ingeven. Eijaldien er cenig kaf op den oogbol zit, zoo moet het voorzigtig met eene naald of met een spits mesje worden afgenomen. Zijn er onzuiver-heden van zand of klei in de oogen aanwezig, welke tevens de oogleden omkorsten, zoo moeten de deelen eerst met water, door middel eener zachte spons gezuiverd, en dan dikwijls daarmede, of ook tuschen beiden met goulards wa­ter, gewasschen worden. Ileeft het oog door een' stoot eene kneuzing ondergaau, zoodat er uitstorting van bloed daarin plaats heeft, dan dient men eenmaal daags loodwit-zdlf met kamfer bereid, over het bovenste ooglid te strijken, gelijk zulks bij de oogziekten der Paarden is voorgeschre-ven. Wanneer cr aanhoudende zinkingen op een of beide oogen vallen, door het vatten van koude, zoo trekke men eene etterdragt door het oor, welke twaalf of vecrtien da-gen lang moet blijven zitten. Ook kan bij deze, zoowel als bij de overige oogontstekingou, door uitwendige oorza-ken te weeg gcbragt, eene aderlating of suede in de ooren, zoodat zij sterk bloeden, dienstig zijn.
Voor het overige kunnen hier, bij eeue plaats hebbonde wölk of verduistering in het oog, bij oogvlekkeu enz., de-zelfde middelen worden aangewend, welke ter genezing van dezelfde ziekten bij de Paarden, in de eerste afdeeling de-zes werks, zijn voorgedragen.
DEEDE HOOFDSTUK.
Over het Afstooten der Hoonien of de Iloornlreuk.
Wanneer de hoorn van een Bond geheel met den pit afgebroken wordt, zoo kan men, nadat liet bloeden heeft
-ocr page 295-
25?
opgeliouden, dagelijks een wehaig-yteer over de wond strij-ken, totdat zij geuezen is. Men kan daartoe Lnsgelijkshet volgende middel gebmiken.
Neem: VerdiMe IWpentijn,
Geicom Gom, van ieder vier looden.
Ondereen gesmolten zijnde, woidt de wond daarmede besmeerd. Nu neme men rooden bolus met eiwit tot een smeersel aangemeugd, strijke het over de zalf, nadat daze eenigzins gestold is. Daarover wordt eene wiek van vlas gelegd, en dit alles bindt men met een doekje vast. Na drie of vier dagen wordt de booni bezigtigd, wanneer men fceue korst op de wond zal bevinden, welke binnen körten tijd van zelve afvalt. Men strooit dan op de korst, als zij nict geheel droog is, nog wat fijn gewrevene solle,poe-der van eikeniast, of soortgelijk o^sdroogend middel.
Het gebeurt ook dat de lioorn niet geheel afgebroken is, maar dat door 'verwriugiug de hoorn-koker los om den pit zit en eenigzins verdraaid kan worden; waarbij ook somwijlen uitvlocijing van bloed plaats heeft. Men kan, om de hoorn wederom vast te doen worden, eenmaal daags den wovtel \'an den hoorn met de volgende zalf bestrijken,
Neem: Rooden bolus, twee looden. Tlonig,
Terpeulijn, van elk drie looden. Varlcens-reuzel, een lood.
Meng dit te zamen.
VIEUBE UOOFDSTUK*
Over de Wormen en Verzweriug in het Oor.
Er kunnen nit eijeren, welke door vlicgon in de ooren gelegd worden, wormen daarin ontstaan, die de huid door-knagen, en somwijlen verzwering in het oor te weeg bren-gen. Men bemerkt daarbij, dat het vee dikwerf met den kop schudt, en het een of ander oor tegen de ruif wrijft, of het krabt met den achtervoet aan het oor. Vindt men nu bij het onderzoek, dat er wormen in het oor aanwezig
-ocr page 296-
258
zijn, 2oo neemt men ^een heuten spadel, waarmede men zoo veel mogelijk deze uit het cor tracht te venvijderen; vervolgens worden de raauwe plaatsen eenmaal daags door middel van eene veder met terpentijti-olie bestreken, totdat zij genezen zijn. Het cor moet vervolgens elken dag on-derzocht worden, of er zicb op nieuw wormen in bevinden, welke alsdan terstond op dezelfde wijze moeten worden uitgenomen.
Het is evenwel ook mogelijk, dat een worm, vlieg of tor van buiten in liet oor is gekropen, welke kitteling ver-oorzaakt, en tot scluidding en wrijving van den kop aan-leiding geeft, ja zelfs kan eene koe daardoor razend wor­den. Men moet beproeven om door een tangetje of door middel van een' stok, om welks einde katoen gewonden is, bet vreemde dier nit het oor te verwijderen: gelukt quot;zulks niet, nit Iioofde dat bet te diep in bet oor zit, zoo giete men het oor vol water, waardoor het dier spoedig te voorschijn komt of verdrinkt. Wordt de kittehng en wrij­ving door het invallen van andere stolfcn, als leaf of korrels van het voeder, enz. in de oorcn te weeg gebragt, zoo ncme men deze op de incest geschikte wijze daaruit.
Heoft er, door de gcmelde of cenige andere oorzakeu, eene verzwering in hot eene of andere oor plaats, zoo houdt bet dier gewoonlijk den kop op die zijde, aan welke do zweer in bet oor zieh bevindt. Ontdekt men znlks nader door het onderzoek des oors, zoo moet men bet trachten te reinigen, door middel van een stokje, waarom men werk los heeft gewikkeld; vervolgens bestrijke men elken dag de raauwe plaatsen met ierpentijn-olie, gelijk zoo even voorgesteld is.
VIJPDE HOOFDSTUK.
Over de Knie-zicam.
Dit ongemak wordt niet zelden bij bet Eundvee waar-genomen, dewijl het bij het opstaan telkens eerst op de knie mst, door welke drukking gemakkelijk uitstorting der
-ocr page 297-
259
#9632;yochten wordt veroorzaakt, welke, verdikkende, tot liet ontstaan der zwam aanleiding geven. De genezing is de-zelfde als die, welke bij de zwammen der Paarden is voor-geschreven.
zesde hoofhstuk:. Over de zunJäige zwelüng der G-ewricIden en Beenen,
Dit ongemak, gewoonlijk het lede of leetoater genoemd, heeft aan de achterpooten der Kalveren plaats, en wördt eerst gekend aan eene ongewone dikte der knieen, welke week op het gevoel is, waarbij vcrvolgens, als het gebrek toencemt en veroudert, de bccnen zelve züchtig gezwollen worden.
Wat betreft de oorzaken dezes ongemaks, hetwelk be-staat in eene vergadering van ecne taaije, slijm-, lil- of ook waterachtige stoße in den beursband des kniegewrichts on het celwijs weefsel der achterpooten; hiertoc behooren vooreerst: eonc tcedcre of zwakkc ligchaamsgesteldheid der Kalveren; voorts toegebragte kneuzmg aan de achterpooten, door de drukking van touwen of strikken, bij de veiios-sing aangewend, of door andere uitwendige beleediging, als vallen, slaan, enz.; gebrek aan beweging door het op-sluiten der Kalveren in enge hokken, alsmede de vochtig-lieid van den dampkring, het loopen in läge natte weiden, of het staan op nat stroo, al hetwelk de deelen des lig-ehaams verslapt en de uitwaseming belet, waardoor tot de-ze en andere ophoopingen van vooliten aanleiding wordt gegeveu.
Is het ongemak nog nieuw, zoo is het geneesbaar, doch verouderd zijnde, sterven de Kalveren zeer dikwijls daar-aan; men moet het daarom zoo spoedig mogelijk trachten te herstellen.
Zijn de beenen door kneuzing verzwakt; zoo moet men deze dikwijls wasschen met een mengsei van gelijke deelen water, azijn en Irandewijn, waarin een tiende of twaalfde gedeelte ammoniah-zont is ontbonden. Nadat dit middel
-ocr page 298-
w
260
eenige dagea is aangewend, gebruike men ter wassching brandewijn, waarin zeep is opgelost. Dit zelfde middel kan ook gebezigd worden, indien de zuchtige zwelling uit an­dere ooizakeii als natheid ontstaat, waarbij • het Kalf dan tevens op ruim en droog stroo, in een ruim hok moet ge-plaatst en het geheele ligchaam en vooral de beenen en gewrichten, tusschen beiden vlijtig met stroo moeten ge-wreven worden. Heeft het Kalf in natte weiden geloopen, zoo moet het bij goed weder op hoog en droog land ge-jaagd worden. — Bij dit alles is eene matige beweging der gewrichten, aanstonds in het begin der ziekte, volstrekt noodznkelijk. Kan derhalve het Kalf niet loopen, zoo moet men de beweging der gewrichten, door dikwijls heen en weer te huigen, met de banden verrigten.
Inwendig kan men het volgendc middel met water in-geven:
Neem.: Foeder van Jalappe, een lood.
„ „ Gedroogde Zee-ajtdri, een vierendeel loods. Getcoon zout, anderhalf lood. Siroop of Honig, vier loodeu.
Meng het te zamen.
Hierdoor zal het Kalf eene sterke ontlasting krijgen van eenen dünnen, waterachtigen afgang, waardoor de zwelling der beenen vermindert. Wordt deze daardoor niet geheel weggenomen, zoo kan men hetzelfde middel na vier of vijf dagen nog eens of meermalen aanwenden. Eenigen geven alleen dagelijks tien of twaalf looden azipi op zee-ajnm ge-trokken, in, met welk middel tevens de dikke beenen ge-wasscben worden.
Wanneer de wateraebtige stof zieh alleen binnen den beursband des gewrichts bepaalt, zoo kan men dien voor-zigtig met den troisquart of trokar (PL I Fig. 19.) door-boreu, om op deze wijze het vocht, indien het niet te dik of lilachtig is, te ontlasten. Is zulks geschied, zoo wassche men het deel met het volgende versterkende middel.
Neem: Wilgen- of Bikenbast, twaalf looden.
Kook dit in vier ponden water, en voeg bij het door-gezegen vocht:
Ammoniak-zout, twee looden.
*M
-ocr page 299-
261
Branäewtfn, zestien looden.
Hierdoor zal de gemaakte wond spoedig genezen, en de aangroei van het vocht op nieuw verhinderd worden, Indien het dier tevens eene matige beweging heeft.
Somwijlen gebeurt hgt, dat er, na deze doorsteking der gewrichtsbeurs, eene aanhoudende lekking van bet lidvocht nablijft, waarbij bet Kalf uitteert. Men kan dan door war­me terpentiJ7iroUe, op vlas gedaan, en met een heet mes eenige keeren daags op de wond gebouden, de lekking dik-wijls stuiten, en dan verder, door de aanbevolene verstär­kende wassobing, of door het middel op blz. 121 ter her-stelling van de wonden der gewrichten bij Paarden voorge-schreven, eene volkomene genezing erlangen. Heipen deze middelen niet, zoo blijft er niets over, dan het Kalf hoe eerder boe beter te sla^ten,
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over het inireden van sjpitse ligcliamen in den voet.
Heeft eenig stuk Eundvee een nagel, splinter of doom in den voet getreden, zoo moet deze voorzigtig uitgetrok-ken en de wond, door eene kleine insnijding, iets verwijd worden; men giet alsdan eenmaal daags eenige druppels brandetcijn, of, hetgeen nog beter is, terpmtijn-olie in de wond; legt er droog werk op, en maakt een verband cm den voet, opdat er zieh geene vuiligheid in dewondzette; waarmede zoo lang wordt aangehoudeu, totdat zij genezen is.
Is het in den voet getredene ligcbaam reeds uitgevallen of in den voet afgebroken, en is er door de ontsteking reeds etter geboren, welke besloten is, zoo moet de wond insgelijks door insnijding verwijd en het vreemde Ugchaam, indien het nog in den voet aanwezig is, er uit worden genomen, opdat de etter eenen vrijen uitgang erlange; als­dan wordt de wond op de voorgesehrevene wijze behandele},
m
-ocr page 300-
262
ACIITSTE HOOFDSTUK. #9632;
Over de veratuikmg van hei KootgewricM.
Deze verstuiking vertoont zieh d^or kreupelheid en pijn-
lijke zwelling des kootgewrichts van een der beenen. Het
gezwollen geweht moet driemaal daags met het volgende
middel gewasschen worden, totdat het ongemak genezen is.
Neem: Lood-extract, zes looden.
Gekamferden brandewljn, drie looden. Water, twee ponden. Meng het te zamen.
NEGBNDB HOOT'DSTUK.
Over de Mok.
De mok ontstaat #9632;voornamelijk bij Ossen, wanneer deze tot het ploegen of trckkcu gebruikt wordea, en in diepe, moflderige wegen inoeten gnan, waardoor zieh onzuiverhe-den in de plooijen der koot zetten, deze doorsoheuren en eene ontstekingachtige verhitling en zwelling aan dat deel en het been te weeg brengen, zoodat het dier kreupel gaat. Om dit ongemak te genezen, moet men het been van alle onzuiverheden reinigen, en dagelijks eenige malen met het middel wasschen, hetwclk in het voorgaande hoofdstuk is yoorgeschreven.
TIENDB HOOFDSTUK.
Over de ziehten der Klaauwen.
Wanneer de klaauw-schoen of de hoorn, tot aan het vleeschachtige gedeelte of het leven des voets, is opge-scheurd, zoo moet de kloof van aanhangende onreinigheden geziiiverd worden, en alsdan de hoorn, door middel van
-ocr page 301-
263
eene schoenmakers-els en een bepekten draad, wederom aaneengehecht worden; men bestrijke haar vervolgens een-maal daags van boven met eene zali, bestaande uit gelijke deelen verdikte terpentijn, was en honig, totdat zij wederom aaneengegroeid is.
Indien een der klaauwen gebroken is, zoq snijde men liet losse stuk geheel af. Somwijlen gaat liet ook, door geweidig springen, of indien de roet tusschen steenen of in een diepen grond vastraakt, zoodat de Koe of Os sterk daaraan trekt, van achteren los; waardoor het Kund ki'eupel gaat. Men meet den voet daar de hoom los zit, dikwijls bevochtigen met cjehamferden Irandewijn. Dit ongemak moet niet verwaarloosd worden, dewijl er alsdan dikwijls ontsteraquo; king en verettermg in den voet uit geboren wordt. Ook meet de Koe op stal gezet, en de voeten dienen droog te worden gehouden, vermits de beweging en vochtigheid de genezing verhinderen.
Niet zelden krijgt het Eundvee eene erge verzwering aan de klaauwen, welk ongemak algemeen bekend is onder den naam van het klaamczeer of klaauwvuur. Het dier be-gint, zonder dat liet zieh bezeerd of in de koot verstuikt heeft, te hinken; de klaauwen worden lieet en pijiilijk; de liuid boven den boom is gezwollen en ontstoken; somwijlen wordt het ligchaam door koorts aangedaan, zoodat het trilt. Vervolgens ontstaat er uitvioeijing van een' dünnen, stin­kenden etter, welke plaats heeft rondom de kroon van den hoorn, of tevens in het midden van de kloof der klaau-wen. In beide gevallen wordt de hoorn en ook door-gaans de huid, laquo;die daarmede verbonden is , door de ver­zwering losgemaakt, en niet zelden valt de geheele klaauw-schoen af.
Het klaauwzeer kan daaruit ontstaan, dat het vee aan-houdend in een' vochtigen grond loopt, of op morsige stal­len in weeken raest moet verheeren, wordende de voeten alsdan door de scherpe stoffen geprikkeld, hetwelk ontste-king te weeg brengt; doch in dit geval ontstaat het klaauw­zeer slechts bij een enkel stuk vee, of bij weinigen te ge-lijk. Somwijlen evenwel worden door het klaauwzeer geheele kudden of stallen met vee aangedaan, en het kan dan als eene heerschende ziekte worden beschouwd. Als zoodanig
-ocr page 302-
wordt zij het meest waargenomen in zeer heete en drooge zomers, en dikwijls gaat het heerschende klaauwzeer met den tongblaar oflaquo; het kwaadaardig heclerf in den mond ge-paard, of volgt daarop. Eenigen sohrijven ook somwijlen het ontstaan van het klaauwzeer, bij het Eundvee zoowel als bij de Schapen, toe aan den honigdauw, welke men wil dat door zijn' scherpen aard den hoorn der voeten aan-doet, en daarin ontsteking veroorzaakt.
Ter genezing van het klaauwvuur moetjnen, Indien de ontsteking nog niet tot verettering is overgegaan, voor op den voet, even boven den hoorn, eenige vlijmslagen in de huid doen, of deze opensnijden, opdat het deel sterk bloe-de; eenigen snijden tot dat einde tevens de kleine klaau-wen van achteren af. Doch is er reeds etter geboren, zoo moet de hoorn, zoo ver deze door den etter reeds is los-gemaakt, hetzij aan de kroon of in de kloof, weggesneden worden, dewijl zieh de etter anders daarachter ophoudt, en veroorzaakt dat de hoorn nog verder wordt afgeseheidcn.
Daarop legt men werk op het deel, hetwelk met het volgende middel twee malen daags bevochtigd, en door middel van een verband, om den voet vastgemaakt moet
worden.
Neem: Wit Koperroocl,
Aluin, van ieder een lood. Spaamch Groc7i, een half lood. Water, een pond.
Meng het te zamen.
Ten einde de' bitte en de zwelling, welke bij het onge^ mak aan het been plaats hebben, te matigen, moet men een verkoelenden omslag om het been leggen. Men neme twee deelen leemaarde en een deel frissche koemest, make. daarvan met azijn of goudglU azijn eene dikke pap; men strijke deze een duim dik om het gezwollen been, en legt een verband daarom, om de pap er op te houden. Deze kan van tijd tot tijd door het opgieten van azijn, op nieuw bevochtigd worden.
Wanneer het klaanwzeer ontstaat bij vee, hetwelk in weeken mest heeft gestaan, zoo moet het terstond zoolang nit den stal worden gebragt, tot dat deze van goed droog S.troo voorzien werde. Indien er een stroomend WAter irj
-ocr page 303-
265
de nabijheid is, zoo is het zeer nuttig, ter vermindering der ontsteking van den voet, het vee twee of drie malen daags daarin te drijven en een kwartier uurs er in te laten staan. Na het baden wordt de voorgeschrevene pap weder-om aangelegd. Het baden in een stroomend water is tevens een der beste voorbehoedmiddelen tagen het heerschende klaauwzeer, vooral wanneer het in heet en schraal zomer-weder ontstaat. Zoodra men dit ongemak waarneemt, moat men het vee eene aderlating doen nit de halsader en geven het dagelijks een of anderhalf lood Salpeter, in water ont-bonden, in. Dit middal kau ook onder hat drinkwater, waarin tevens roggenmeel gevoegd is, gemengd #9632;worden. Ter voorkoming der ziekte kan men met voordeel insgelijks het gezonde vee aderlaten.
ELFDE HOOFDSTUK.
Over de hneuzing der voeUool.
Op harde, oneffene, bevrozene en steenachtige wegen wordt de bal of zool des voets dikwijls zoo sterk gedrukt, dat hij kneuzing ondergaat, opzwelt, beat, pijnlijk en ont-stoken wordt, en er zieh dikwijls ettar onder den hoorn verzamelt; waardoor het dier verhinderd wordt te loopen of kreupel gaat.
Men moat zoodra men de gemeide verschijnselen der ontsteking waarneemt, de in het vorige hoofdstuk opgao-e-vene pap, uit leemaarde, koemest en azijn bestaande, om den voet leggen, en daze door een verband daarom trach­ten te houden. Als de pap droog bagint te worden, moet zij op nieuw door het opgieten van azijn bevochtigd wor­den; door welke geneeswijze de ontsteking somwijlen ge-heel wordt weggenomen, zonder dat er verettaring geboren wordt. Ook is het dienstig vooraf in iederen aangedanen voetbal met de punt van een scherp mas of met da histoe-rie (PI. I Fig. 3) drie insnijdingen te maken, zoo diep, dat zij bloeden; nadat de wenden hebbenuitgebloed, wordt 4e pap om den voet gelegd.
1?
-ocr page 304-
266
Is er reeds etter geboren, en daardoor de hoorn aan den voetbal los geworden, zoo moet deze, zoo verre dit plaats heeft, weggenomen worden; vervolgens giet men er een weinig terpmüjn-olie op, legt er droog werk om, en maakt het met een verband er op vast. Dit moet dage-lijks herbaald worden, totdat de wond genezen is.
Ontdekt men daarentegen etter onder den weeken hoorn van den voetbal, welke zieh niet ontlasten kan, zoo moet men niet zoo lang wachten, totdat deze van zelf door de zool breekt, maar men moet, door eene insnijding, aan den etter uitgang verschaffen, dezen schoon uitdrukken, en de wond verder, opde, zoo even beschrevene, wijze behandelen.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over de Beeuhreuh.
Wanneer eenig Eund, door een' val, een der beenen gebroken heeft, kan zoodanige breuk, indien zij tusschen het koot- en knie-gewricht of in de pijp des beens plaats heeft, en het dier niet oud is, op de volgende wijze hersteld worden. Men moet de gebrokene einden des beens in eene tegenovergestelde rigting, door twee helpers, doen uitrek-ken, en de beeneinden, zoo goed mogelijk is, tegen elkan-der zetten. Nu legt men een wollen of linnen lap, in gelijke deelen water, azijn en hrandewijn bevochtigd, over de plaats der break, en maakt die, door een langen rond-gaanden zwachtel om het been vast. Hierover worden, tot meerderen steun, twee of drie uitgeholde spalken gelegd, die het been omvatten, en door eenige platte banden vast-gezet worden. Men moet zorgen, dat het verband niet te stijf worde aangelegd, ten einde de geheele doorstraling der vochten niet belet worde. Het verband moet eenige malen daags, met het voorgeschrevene middel worden bevochtigd. Op deze wijze herstelt eene eenvoudige beenbreuk doorgaans vrij gemakkelijk en spoedig, zoodat het dier, na verloop van vijf, zes of zeven weken, wederom op het gebroken been kan staan en loopen.
-ocr page 305-
Er heeft somwijlen bij het Eundvee eene bijzondere voor-geschiktheid tot de beenbreuk plaats, bestaande in eene tegennatuurlijke zwakheid der beenderen, waardoor zijzon-der eenige of ten minste bij eene zeer geringe uitwendige oor-zaak, ligtelijk en als van zelve breken, zoodat het dier onver-hoeds nedervalt en liggen blijft. (*) Misschien meet de naaste
(*) Op soramige plaatsen in Puitschland heeft men het vrij-willig breken der beenderen , meermalen als een algemeen heer-seliend (epizoBlisch) ongeinak waargenomen, Hut had voorname-lijk plaata des zomers , bij droog weder, doch op een natten grond , die het minst d or den ploeg gebrokon was , en op weilanden , welke nog weinig; gezuiverd waren van zure , scherpe, ouvoed-zame en andere schadelijke soorten van gras en kruiden. Voor-al bepaaldu zieh het broken der beenderen tot de voorbeenen cn schouders, doch ook braken somwijlen het heunbeen over het kruis en de ribben, tenvijl het kruisbeen en de meeste wervelen nu en dan ook in de lengte gespleten werden. Insgelijks werd waargenomen, dat de beenderen van het bokken, eenige dagen na het Kalven , naar voren toe van elkander gingen , waarop de dood van het dier spoedig volgde, geüjk znlks in de ändert ge-vallen der beenbrenken ook dikwijls plaats had. Pez.e ziekelijfce gesteldheid der beenderen is beschreven door Jon. Gottlieb Gleditsch , Ahhandlunym über eine seltene Art des Knochenbruchs hey dem RinJoieh, und über das Norwegische Beinbruchs-grass. Berlin 17 87. Zio ook Jon. Gdntheb Eberhakd , Vcrhandeliny over het verlossen der Koei/en , uitgegeven door de Amsterdamscho Maatsoiiappu van Landbouw , Amst. 179 i. sect; 523.
Ofschoon, zoo veel ik weet, dergelijke zwakke gesteldheid der beenderen geenszins, in dien trap of als een heerschend Ccp/-zoölisch) gebrek, wordt waargenomen , is nogtans de vrijwiilige beenbreuk der Koeljen , in sommige geweston daarvan overbekend , hetwelk doorgaans aan de uitwerking van onderscheidene nadeelige planten , die iu de weiden groeijen en door het Rundvee gegeten worden, wordt toegeschreven. Eenigen kennen dit vermögen , om aan de beenderen der Koeijen eene zwakke of brozehoedanigheid mede te deelen, toe aan het egelgras (gele water-affödil, beenbre-kettd Antheriam, anthericum ossifeagum), welke plant van deze voorondcrstelde eigensebap hären naam heeft ontleend, ofschoon zij door anderen, als niet op eene voldoende ondervindinggegrond, wordt ontkend. (Zie de Flora Batava van den Hoogleeraar Jan Kops over deze plant.)
In het ßuurstwold, gelegen in de Provincie Groningen , is, vol-gens de verzekering van kundige Veehouders , da vrijwiilige been­breuk der Koeijen vrij gcraeenzaam, eu menigvuldiger dan in de nabij gelegen streken , hetwelk algemeen aan eene soort van zoo-genaamd blaauw- of anjelier-gras (oarex) , waarmede de schrale, onopgebrokene, grootendeels onvruchtbare en läge landen aldaar
12*
-ocr page 306-
268
oorzaak dezer been-zwakheid gezocht worden, of in een oyev\heäig pJwsjihoorzuur in het ligchaam Toortgebragfc, het-welk de beenstof ontbindt, of in een gebrek aan genoeg-zame lijm- of gelei-deelen, cm de aardachtige beenstof be-hoorlijk te verbinden. In het eerste geval zal er eene bij-zondcre weekheid, in het laatste eene ongewone broosheid worden daargesteld. De laatste oorzaak heeft het waar-schijnlijkst hierquot; plaats.
Deze vooronderstelliiig schijnt daardoor eenen meerderen grond te verkrijgen, dat men door zoodanige vocders, welke een ovcrvloed van lijmstof bezitten, en dien aan het ligchaam nn de beenderen mededeelen, in staat is deze boen-zwak-heid te verbeteren, en het vrij willig breken der beenderen voor te komen, vraartoe, uit dien hoofde, blijkens de on-
menigvuldig bezet zija, wordt toegckend. Deze bcenbreuken vallen evcnwel niet zoo zeer in de weide als op den stal voor, v.'anneer het vee met het hlaauw-gras-hooi gevoedcrd wordt, zoo-dat niet zelden des voorjaars bij het uitlaton uit den stal, eenige beea-ten onverhoeds mot een of meerdere gobroken beenennedorvallen. Uet twee- of driejarige vee is daaraan het meest ouderhevig. Ken ervaren landraan heeft raij verzekerd, dat, sedert de blaauw-p-as-landcn, door het köpfen of branden , meer en meer, eerst tot vrnchtbare koornlanden , en vorvolgens tot welige graslanden worden gemaakt, en botero fgras-soorten voortbrengen , terwijl tevcns het blaauw-gras daardoor wordt nitgeroeid, de vrijwilllge lieenbreuken in die strpkeu zeldzamer voorvallen. — (De landbouw-knndige bewerking, het köpfen genaamd, welke nu ongeveer nvintig jaren lang in de Woudatreken'en ook reeds elders met eeu voordeclig gevolg wordt ultgeoefend , is beschreven door den beer Jhr. hoka Siccama tan Slochteren. Gron. 1816.)
ITet verdient onzes inziens een nader onderzoek, of de vermin-dering van dit ongemak, als een gevolg der verbetering dezer landen, door de gemolde bewerking, toe te schrijver zij aan de laquo;itroeijing vau het blaauw-gras op zieh zelve, of tevens ran eenige andere, te voreu daarop groeijende nadeeügo plant, dan wel misschien met grootere waarscliijnlijkheid, aan de door het rop-pen voortRebragte algemeene betere gesteldheid en meerdere vrucht-baarheid dier graslanden. — Hoo dit zij , het schijnt zeker (Jat de oorzaak der vermelde ziekelijke of liever zwakke gesteldheid der beenderen gelegen is in den aard der onvruchtbare , weinig of riet opgebrokene, läge gronden , welke siecht of scherp en dor voeder voor het Rtmdvee opleveren , gelijk wij in dezen msschen dfc genoemde strekon geeno onduidelijke overeenkomst meenen op to merken.
.
-ocr page 307-
269
dervinding, het voederen van lijnzaad-koeken, gemalen koorn, aardappelen enz., het best geschikt zijn.
DEEXIENDE HOOFDSTUK.
Over de JVormhuilen.
Dezo builen zitten doorgaans boven aan. de beide zijden van den raggegraat. Zij worden voortgebragt door denbe-kenden Koe-Jiorzel of de Bremvlieg (oestrus bovis), welke de huid der Koc doorboort, en liare eijeren daaronder legt. Deze eijeren worden aldaar tot wormen, zijnde de poppen of maskers der Brem-vlieg, uitgebroeid, waardoor de Iraid omboog wordt geligt. Indien liet vee eene groote menigte van zoodauige wormbuilen heeft, zijn zij, daar zij verzwe-ring te weeg bringen, daarvoor nadeelig, weshalve men de gezegde wormen, op de volgencTe wijze moet trachten te verwijderen. Men snijdt met eon spits mes het gat dat zieh in ledere bull bevindt, een weinig op, zoodat men de worm, die onder de huid zit, kan uitdrukken. Ilierna worden eenige droppels terpentljn-olie in de wond gegoten, waardoor zij geneest en tcvens verhocd wordt, datopnieuw eijeren daarin worden gelegd.
Velen gelooven, dat deze wormen voor het vee gezond zijn, waarom zij gaarno zoodanige beesten koopen, welke wormbuilen hebben. Het möge waar zijn, dat de Brem­vlieg bij voorkeur hare eijeren legt, onder de huid van wel-doorvoedde en groeijende Eunderen, wier huid zij misschien ook gemakkelijk, als zijnde zij losser dan die van dor en mager vee, met hären angel kan doorboren; en dat in zoo verre de aanwezigheid der worm-builen als een teeken van gezondheid en voordeelige groeikracht van een Rundbeest kan worden aangemerkt; op zieh zelve kunnen zoodanige vreemde dieren, welke zieh als het ware, op kosten van het Eundvee ontwikkelen en onderhouden, en het altijd meer voedsel-deelen ontnemen dan geven, in geeneu deele voor den groei als voordeelig geacht worden.
Het vee is voor den gevoeligeu steek van de Brem-vlieg
mM
-ocr page 308-
270
zeer bevreesd, en als het dit insekt in de weiden waar-neemt, loopt liet wild door het land met den staart in de lioogte, om zijn aanval te ontgaan. Ten einde het vee tegen het steken eenigzins te heveiligen, kan men längs den rug en het kruis, do hold naar den loop van het haar besmeren met vei, zeep of met eene zalf, laquo;it gelijke deelen teer en iraan gemaakt, waardoor de vlieg niet alleen de huid minder gemakkelijk kan doorboren, maar ook de eijeren, die zij uitperst, op dezelve blijven hangen.
VEEETIENDE HOOFSSTDK.
Over de BoefflamJieid.
Zeer zelden wonlt de boeglamheid bij Koeijen waargeno-men, maar des te meer bij de Ossen, welke tot den ar-beid gebruikt worden. Bij deze wordt het ongemak ver-oorzaakt door zwaar trekken voor den ploeg, door verrekken in den schouder, of door het vatten van koude op de spieren dezes deels. Men keut de boeglamhcid aan de volgende teekenen: het vee gaat kreupel; en wanneer het voorwaarts gelcid wordt, zoo sleept het kreupele been achter aan, en het dier kan dit niet zoo ver vooruit zetten als het gezonde; meet het over een drempel of eene andere verhevenheid stappen of rugwaarts treden, zoo trekt het het been niet omhoog, maar laat het insgelijks achter na slepen.
Niettegenstaande nu deze teekenen eene boeglamheid te kennen geven, moet men evenwel het been van onderen tot boveu onderzoeken, of daaraan geen ander ongemak j)laats hoeft, waardoor de kreupelheid kan veroorzaakt wor­den. Men moet, ter geneaing der boeglamheid, Indien de pijn en kreupelheid sterk zijn, eerst eene aderlating doen, en dan uitwendig verdeelende wasschingen of smeersels aanwenden, hoedanige bij do boeglamheid der Paarden zijn voorgeschreven. Betert het ongemak na verloop van acht of tien dagen niet, zoo kan men eene fontenel aan het onderste gedeelte van den schouder zetten, hetwelk insge­lijks moet plaafs hebben, als de boeglamheid uit het vatten van koude of bevansrenheid ontstaat.
1
-ocr page 309-
271
VIJPTIENDE HOOFPSTTJK.
Over de Lendenlamheid.
Deze kan worden veroorzaakt door eene verrekking in het kniis des rugs, als een gevolg van nitwendig geweld, en vordert dezelfde beliandeling, welke in het hoofdstuk over de lenden-lamheid der Paarden is opgegeven.
Somwijlen heeft ook de oorzaak der kreupelheid in het kruis of der lenden-lamheid hare zitplaats in de spierachtige deelen van den rug, welke door eene pijnlijke verstijving en ontsteking zijn aangedaan, zoodat de beweging van het achterdeel des ligehaams moeijolijk wordt. Dit ongemak is ook bekend onder den naam van het Lendenbloed, Kruü-Îe of ook van de Schote. Het wordt doorgaans te weeg gebragt door het schielijk vatten van koude op het kruis, als het vee bezweet is. Het beest, dat het lendenbloed heeft, gaat loom en slingert met het achterdeel been en weer, even alsof dit deel verslapt is; het steent en gecft teekenen van pijn; voelt men op het kruis of aan een van de zijden, achter de körte ribben, zoo wordt men meer-malen eene zaohte zwelling, trilling en een'duidelijken pols-slag gewaar.
Ter genezing is het noodig eene aderlating te doen uit de halsader, of, hetgeen om de nabijheid des aan-gedanen deels hier nog beter is, in den staart: doch de opening moot dan diep genoeg gemaakt worden, opdat zij sterk bloede. Inwendig kan men een mengel hier, waarin een handvol vlierbloemen en kervel zijn afgetrokken, warm ingeven; men zette het beest met een kleed over-dekt, in een' warmen stal diep in het stroo, waarmede ook het ligchaam zacht kan worden gewreven, ora de uit-waseming te bevorderen. Het aangedane deel kan nu en dan bevochtigd worden met het volgende middel.
Neem; Wolle-Kruid-hladen, of in de plaats Heemst, of Kaasjes-bladm, Kamille-bloemen, van ieder twee banden vol.
Laat deze trekken in acht ponden water en ontbind in het doorgezegen vocht:
Ammoniak-zout, twee looden.
-ocr page 310-
272
Meermalen gaat bij dit ongemak de huid op sommige plaatsen vati hat kruis los, zoodat zij van den vetrok wordt afgesclieiden en er tusschen in eene verzameling van voch-ten ontstaat. Deze plaatsen kan men eemnaal daags met ecu mcngsel van klei en (joudgüt-azijn besmeren, of eck wassclieu met Irahdewijn, waarin zeep ontbonden is.
ZESTIENDE IIOOPDSTTJK.
Over de Ilmjtlmnheiä.
De kreupelheid in de lieup wordt aan de volgende tee-kenen gekoud. Het vce hinkt onder liet gaan met een der acliterbeenen, waarbij het evenwel den voet driest en regt op den grond nederzet, terwijl er noch aan het onderste godeelte des beens noch aan den voet eenig ongemak wordt waargenomen. De ocrzaak van dit gebrek ligt in eene ver-rekkiag van het heupgewricht, of is to weeg gebragt door den stoot van eenig ander vee, of door een val op de heup. Er hebben alsdan doorgaans tevens knenzing en zwelling der uitwendige deelen van de heup plaats.
Bij eene verrekkiug des heupsgewrichts zijn de midde-len dienstig, welke tegen dezelfde beleediging van den sohou-der of de boeglamheid zijn aanbevolen.
Heeft er uitwendig kneuzing en zwelling plaats, zoo inocten de deelen dikwijls met koud water, en tevens drie malen daags met hrandewijn, waarin zeejj ontbonden is, ge-wasschen worden. Is er roeds vermagering in de dij-spie-ren aanwezig, zoo kan men daar tegen de middelen aan-wenden, welke in het hoofdstnk over de boeglamheid der Paarden tegen de uittering des schouders aanbevolen zijn, indien het namelijk niet voordeebger zij, in deze en soort-gelijke gevallen het stuk vee te slagten, dan langdurige moeite en kosten tot genezing in het werk te stellen.
mMM
-ocr page 311-
273
ZEVENTIBNDE HOOPDSTUK.
Over de Wonden.
De wonden ontstaan gewoonlijk door het stooten van ander vee, waardoor de huid met de hoornen wordt opge-scheurd. Somwijlen stoot het eene stak vee het andere met de hoornen in het lijf, zoo zelfs dat de darmen uit de wond naar buiten dringen. Het Eundvee kan nogtans ook op andere wijzen, even gelijk de Paarden, gewond worden. Dezelfde middelen en regelen, welke ter genezing van de wonden der laatsten, in de eerste afdeeling dezes werks, zijn voorgedragen, moeten ook bij die van het Eund-vee worden aangewend en opgevolgd, weshalve ik daar heuen wijze.
ACHTTIENDE UOOFOSTUK*
Over de Gezwellen.
I. Over de Kneusingen.
Wanneer er door cen val of stoot of door het drukken van zelen aan eenig deel kneuzing ontstaat, waardoor het gezwoUen, eenigzins gespannen en pijnlijk wordt, zoo moet men het gekneusde deel dikwijls met koud water bevoch-tigen. Men kan het tevens eenige malen daags met hrande-wijn, waarin zeep ontbonden is, of met gotelards-waiev was-schen. Voor het overige is op de kneuzingen bij het Eundvee al datgene toepasselijk, hetwelk omtrent deze be-leedigingen in dertiende hoofdstuk der uitwendige ziekteu der Paarden geleerd is,
II. Over de Gezicellen door het stelcen van venijnige
dieret^ veroorzaaM.
Door het steken van horzels, wespen, bijen, adders of andere venijnige dieren, loopt somwijlen de huid in
t
-ocr page 312-
274
builen op, die zelfs heet, pijolijk en ontstoken worden. Zoodanig gezwel meet meermalen met olie of traan worden bestreken; of men legge eene pap ^van natte kleiaarde, met azijn vermengd, daarop, waardoor de zwelling wordt weg-genomen.
III. Oner de Gezioellen nit inwendige oorzaken ontstaande.
Sommige gezwellen, welke uit inwendige oorzaken ont-staan, doordien zieh eene ziekte-stof op eenig deel geworpen heeft, zijn koud op het gevoel, en wanneer men sterkmet den vinger daarop drukt, blijft daarin een kuil tenig. Is het gezwel groot en bevindt hot zieh aan het voorste deel des ligchaams of den kossem, zoo zette men eene fontenel aan de borst; ontstaat het daarentegen aan een dor achter-beenen, zoo moet de fontenel aan de dij van dat been ge-zet worden, waaraan het gezwel plaats heeft. Men bade het tevens drie malen daags met het ontstekingwerende afkooksel, hetwelk op biz. 271 is voorgeschroven. — De fönten eilen moeten twaalf of veertien dagon liggen blijven, alsdan weggenomen en de verzweriug geheeld worden. Som-wijlen worden ook de fontencllen onmiddellijk op de ge­zwellen zelve gezet.
Jonge Bunderen., vooral jarige Kalveren, worden dikwijls door een ontstekiugachtig gezwel aangedaan, ketwelk aan een der dijen of heupen, doch ook somwijlen aan de schou-ders ontstaat, waarbij zij den eetlustverliezen, niet neder-kaanwen, traag zijn in het opstaan, gaande daarmede door-gaans kreupelheid aan een der achterpooten gepaard. Het gezwel gaat meest binnen zeer körten tijd tot het koude vuur over, waaraan het vee spoedig sterft. Men noemt dit ongemak op vele plaatsen het Ulouur of ook wel de hilzucM. De oorzaak van dit ongemak wordt toegeschreven aan eenen zeer schielijken groei, en eene daarmede gepaard gaande, verbitte of ontstekingachtige gesteldheid des bloeds, waarom ook zoodanige kalveren daaraan het meest onderhevig zijn, die, mager zijnde, des voorjaars in mime weiden of door ander krachtig voeder, schielijk £n vleesch aanwinnen. Som-migen houden deze kwaal als volstrekt en altijd doodelijk (*),
(*) Zie P. Camper, Over het bilmur.
\
-ocr page 313-
275
doch volgens de verzekering van anderen, wordt zij veel-tijds genezen door eene sterke aderlating in den staart te doen, an het ingeven van een' gewonen theekop vol raap-olie.
Daar het bilvunr tot de hevige ontsteking-ziekten scbijnt te behooren, raad ik aan om terstond in het begin eene aderlating in den hals-ader en tevens in den staart te doen, en het vee eenmaal daags eenlood Salpeter, in lijnzaad-icater of harnemelk opgelost, in te geven. Het dikwijls baden van het gezwollcn deel met het zoo even aanbevolene ont-stekingvverende afkooksel, waarin awmoniak-zout is ontbon-den, kan daarbij tevens zeer nuttig1 zijn.
Om het bilvunr voor te komen, doet men de Kalveren des x voorjaars als zij twee of drie weken in de weide ge-weest zijn, en man ziet dat zij sterk aan den groei zijn, eene aderlating, welk middel, geschikt ter voorkoming van deze en andere ziekten van een ontstekingachtigen aard, in het algemeen te veel verzuimd wordt.
IV. Over hei ettergezwel.
Het ettergezwel, hetzij dit als het gevolg eener vooraf-gaande zware kneuzing of nit eene inwendige oorzaak des ligchaams ontstaat, wordt gekend aan een rond, verheven en pijnlijk gezwel, waarin eene verhoogde wärmte aanwezig en waarover de huid zeer gespannen is. Om de rijpwor-ding van het ettergezwel te bevorderen, moet men het een of twee malen daags met warme olie met ganzen- of var-kensvet insmeren, totdat er eene weeke plaats op wordt waargenomen, alwaar de etter wil doorbreken. Indien de plaats daar het gezwel zit het toelaat, kan men de rijpwor-ding door het opleggen van eene warme pap, (zie blz. 114) nog meer bespoedigen. TVanneer er zoodanige weeke plaats op het gezwel aanwezig is, moet het zooveel mogelijk aan de onderzijde geopend worden, en men moet het gezwel niet zoo lang aan zieh zelf overlaten, totdat het van zelf openbreekt.
Men zorge nu dat de etter behoorlijk kan uitvloeijen, houde de randen der verzwering, door hen dagelijks met koud water te wasschen, zuiver, en bevordere degenezing
-ocr page 314-
276
op de wijze en door de middelen, welke in het hoofdstuk over het ettergezwel der Paarden zijn voorgedragen.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de ziehten van den Uijer. I. Ontsteking van den Uijer.
De ontsteking van dien uijer, welke uit eene inwendige oorzaak ontstaat, wordt gekend aan de zwelling, spanning en pijnlijkheid van dit deel, waarbij de Imid somwijlen rood van kleur is. Deze gaat den meesten tijd mot eene ont-stekingachtige gesteldheid des bloeds gepaard, of zij ontstaat daardoor, dat zieh eenige ziekte-stof uit het ligchaam op den uijer zet, gelijk ook het vatten van koude tot eene ontsteking daarvan aanleiding kan geven.
Indien de ontsteking van den uijer eenigzins hevig is, nioet men trachten haar zoo spoedig mogelijk teverdeelen, dewijl het gezwel anders tot verettering overgaat, waarvan dilnvijls het gevolg is, dat het vierendeel of kwartier van den uijer, waaraan het gezwel plaats heeft, voor de melk-afächeiding, door beleediging of zamengroeijing der melk-vaten, ongeschikt blijft, en de Koe dus een drie- of twee-speen wordt.
Tot dat einde doe men eene mime lating uit de hals-ader, of, hetgeen nog beter is, tevens uit de melk-aderen zelve, en geve het volgende middel in.
Neem: Sal/peter,
Wonder-zmt,
Ammoniak-zout, van ieder een lood,
Kamfer, tien greinen.
Fijn gewreven en vermengd zijnde, moet dit in een fleschje worden bewaard, en daarvan geve men, drie maal daags een half lood, of drie viereiHleelen loods met water of karnemelk in.
Hat gezwollen deel dient dikwijls met het warme afkook-sel, op biz. 271 voorgeschreven, bevochtigd te worden, of
-ocr page 315-
277
men houde läppen, daarin natgemaakt, bestendig op den uijer. Met nog meer nat kan hiertoe eene verdeelende pap worden gebezigd, hoewel hare aanwending eenigzins om-slagtiger is; bij voorbeeld:
Neem: Gemalen-Lijnkoek, Kamilk-Uoemen, Flier-Uoemew, Boks-doorn-zaad, van ieder twee banden vol.
Vermengd zijnde, worden zij met water of melk Jot eene dikke pap gemaakt, welke op een doek gesmeerd, en be­stendig warm op den uijer gebenden wordt. Onder deze pap kunnen, met nut, twee looden Spmnsche zeep worden ontbonden. Hierbij moet niet worden verzuimd, om den uijer dikwijls nit te melken; docbdemelk, welke doorgaans met bloed vermengd of bedorven is, moet weg gedaan worden.
Het wasschen van den ontstoken uijer met geyever , hran-dewijn of sterbe olim, zoo als tei-jpentijn en sieen-olie of met andere beete, opdroogende of zamentrekkende middelen, is zeer nadeelig, vermits daardoor de ontsteking verergert, of eene verbarding in den uijer, die moeijelijk te verdeelen is, wordt te weeg gebragt.
Wanneer de ontsteking des nijers niet ontbonden wordt, maar tot een ettergezwel overgaat, moet het, rijp zijnde, geopend worden, opdat de etter zieh kan ontlasten. Bij het doen der opening moet men zorgen, om niet door eene te diepe insnijding, de melkvaten te beleedigen. De wond kan dan, dagelijks twee malen, met eene etterende zalf, zoo als bij voorbeeld met de zicarte konings- of pi/ezalf, of ook met den balsem van Arceus, op eene wiek van vlas gesmeerd, verbouden en verder tot genezing gebragt wor­den , gelijk zulks opzigtelijk de ettergezwellen in het algemeen geleerd is.
Indien de ontsteking tot verbarding is overgegaan, zoo gaat de verdeeliug van het gezwel somwijlen langwijlig voort; zij is evenwel dikwijls mogelijk, indien bestendig eene ontbindende pap daarop gehenden wordt. Men ge-bruike daartoe de voorgeschrevene pap, waarbij Spaansche zeep gevoegd is. Indien de langdurige aanwending van zoodanig middel te moeijelijk mögt zijn, kan men ook eene ontbindende pleister bezigen.
-ocr page 316-
278 •
Neem: Scheerling-pleüter, Gom-pleister, Zeep-pleider, van ieder gelijke deelen,
Onder elkander gekneed zijnde, make men daarvan op leer eene pleister, die groot genoeg is om het verharde gedeelte van den uijer geheel te bedekken. Men moet dan tevens een geschikten zak of sloop van linnen om den uijer maken, waardoor verhinderd wordt dat de pleister afvalle.
Bij entstekingaehtige zwellingen van den uijer, moeten de koeijen, als het weer nat en koud is, op stal geliouden worden, dewijl in de weide, als zij liggen, de uijer besten­dig tegen den kouden en vochtigen grond hangt, waardoor de ontsteking natuurlijk verergeit.
Somwijlen ontstaat er spoedig eene zwelling van den uijer, door het nederzetten van eenige ziekte-stof nit het ligchaam daarop, wanneer men zegt, dat de wrang in den uijer is gezet. Dit gezwel is minder heet en gespannen, dan het ontstekingachtige gezwel. Men kan alsdan eene fontenel van den zoogenaamden nies- of icmngwortel aan den uijer zetten, en deze eenige dagen laten eiteren, tot dat de zwelling verdwenen is. De uijer dient tevens dikwijls be-vochtigd te worden met het aanbevolene afkooksel van kaasjes-bladen, Jcamille-hloemen enz. waarin amnoniak-zout ont-bonden is. (*)
Is de ontsteking van den uijer het gevolg van eene uit-wendige beleediging , als van een stoot, slag, of doordien het vee zieh op den uijer getrapt heeft, zoo wassche men dien met brandevjijn, waarin z^ep is opgelost, of bevoohtige slechts het deel dikwijls met goulards water. Het besmeren van den uijer, met een mengsel van Meiaaräe in aÄjn is hier, ter verdeeling der kneuzing, ook veeltijds vokloende.
Ook door het steken van venijnige dieren, kan er eene zwelling van den uijer veroorzaakt worden, waartegen de middelen dienen aangewend te worden, welke in het vorige hoofdstuk zijn aanbevolen.
(*) Men zie over den wrang aan de uijers dar Koeijen en zijne geneeswijze, het berigt van den beer B. quot;W. van der San­de , J/. Dr., en lid der commissie van landbouw in Dkentiie, medegedeeld nan dezelfde commissie, te vinden in hetMAGAzijN ran Vaderlandschen Landbovw van den Hoogleeraar J. Kops, SL IV St. Ill biz. 526.
-ocr page 317-
279
Dikwijls ontstaat er, kort na het afkalven, wanneer men verwaailoost de Koe dikwijls en goed uit te melken, of eck bij Koeijen, die in de vetweide gejaagd worden, vooralin-dien zij vooraf niet volkomen droog gemaakt zijn, klon-ters in den uijer, waardoor die zweit, ontstoken en pijnlijk wordt. Men moet alsdan terstond het gezwollen gedeelte van den uijer, elken dag, met de volgende zalf inwrijven, opdat de klonters week en de zwelling verdeeld worde, waarbij tevens moet worden gezorgd, dat de geklonterde of bedorven melk, drie malen daags, worde uitgemolken. Neem: Heemst-zalf,
laurier-olie, van ieder vier looden. Zijn tevens eene of meerdere spenen gezwollen, zoo moe-ten deze insgclijks, twee malen daags, met deze zalf besmeerd en goed uitgemolken worden, opdat zij niet verstoptraken. Sommigen snijden aan vare of guste Koeijen, die vetge-weid worden, bij ontstekingaclitige zwellingen van den uijer, indien zij niet worden verdeeld, de spenen , met eene stoute hand af, ten einde aan de klonters of etterachtige Stoffen, op de spoedigste wijze, eenen mimen uitgang te verschaf­fen, wanneer na behoorlijke zidvering der verzwering, de wonden met eene der straks opgegevene zalven tot genezing kunnen worden gebragt. .Daar dit een wreed middel is, schijnt het niet dan in de laatste plaats te moeten worden in het werk gesteld; ofschoon, volgens de verzekering van ervarene landlieden, de beesten daarvan veeltijds minder lijden, dan anders van het ongemak eener langdurige ver­zwering der uijers zelve, waardoor de groei krachtdadig wordt terug gezet.
II. Over de verdopte spenen.
Niet alleen kunnen de spenen verstopt raken, indien zieh taaije geklonteide melk, of etterachtige stof voor of in de melkbuis zet, maar ook bij Koeijen, die voor het eerst kal-ven, zijn somwijlen de spenen dlgt, zoodat zij de eerste, dikke melk, of biest, niet doorlaten. Het gevolg daarvan is, dat eerst het kwartier, waartoe de verstopte speen be-hoort, en vervolgens de geheele uijer opzwelt en ontstoken wordt. Tferden de spenen niet geopend, door bij herhaling
-ocr page 318-
280
daaraan te melien, en nadat zij met de hierboven voor-schrevene zalf, nit Jieemst-zalf en laurier-olie bestaande, of in de plaats, met varlcensreuzel of versehe loler, eenige ma­len besmeerd zijn, zoo moet men de verstopte spenen open-boren; waartoe men zieh het gevoegelijkst bedient van de speensmde, op PI. II. Fig. 8 afgebeeld. Men brenge bet stomp geknopte elude, vooraf met een weinigolie besmeerd, voorzlgtlg in de opening der speen, tot in den uijer, en trekke het dan terug, opdat- de klonters of etteracMige Stof­fen, die zicb in deze opening bevinden, met het knopje worden uitgehaald. Nu brenge men, om de melkbuis open te houden, eene dunne darmsnaar of een bepekten draad daarln, welke telkens, als de Koe gemolken wordt, uitge-nomen en vervolgens wederom daarin wordt gebragt, tot dat de speen de melk goed dooiinat.
Ook kan men zieh tot bet openen van digte spenen, bij Koeijen, die voor het eerst kalven, van bet zilveren speen-luisje, op PI. II. Pig. 9 voorgesteld, bedienen. Het wordt insgelijks, op eene voorzigtige wijze, in de melkbuis inge-bragt, opdat de openingen, die zieh aan het boveneinde in dit werktaig bevinden, de raelk-leiders van den uijer kun-nen ontvangen en deze daardoor naar buiten wordt geleid. Het buisje wordt, door middel van een lintje, hetwelk door den ring, aan liet ondeieinde zieh bevindende, wordt ge-trokken, om de speen vastgemaakt, en kan op deze wijze, eenigen tijd daarin blijven zitten.
III. Over de vurigJieid aan den Uijer en de zeere Spenen.
Er ontstaan dikwijls aan de spenen, zoowel als aan den uijer eene vurigheid, waarbij zieh pidsten, bleinen of blaren vertoonen, welke een waterig vocht bevatten, en die open-brekende, ontvelling en somwijlen eene oppervlakkige ver-zwering veroorzaken.
Zoodanig ongemak gaat veeltijds met eene brandige of ontstekingachtige gesteldheid van het bleed gepaard, wes-halve het ter genezing dienstig is, eene aderlating uit de hals- of melkaderen te doen. Somwijlen zal het ook nuttig kunnen zijn, het vee een ontstekingwerend middel, zoo als op bk, 261, in dit hoofdstuk, is voorgesclueven, te doeu
#9632;M
-ocr page 319-
281
gebruiken. üitwendig bestrijke men de vurige plaatsen^ twee malen daags, met rozen-lwnuj, of wassche haar van tijd tot tijd met goulards-mater. Men kan zieh hiertoe, indien de vurigheid eenigzins langdurig wordt, ook bedienen van het volgende middel.
Neem: Water, ecn pond.
Wit Koperrood, een half lood.
Om daarmede, twee of drie malen daags da raauwe plaatsen aan den uijev en de spenen te wasschen.
Indien er eene ropsaclitige vurigheid aan den uijer en de spenen plaats heeft, slechts veroorzaakt zijnde door het mel­ken met morsige banden, of doordien er zieh scherpe on-zuiverheden van buiten op deze deelen hebben gezet, die de huid prikkelen, zoo client men haar zuiver af te was­schen en vervolgens met een der voorschrevene middelen, op de gezegde wijze te behandelen.
Somwijlen ontstaan er rondgaaude bersten ofkloven, die meer of minder diep zijn, in de spenen. Om deze te hee-len, bestrijke men deze telkens na het melken met eenvou-diye loodzalf, (vjig. mUritumJ of met loodwit-zalf. Helpt dit niet genoegzaam, zoo gebmike men daartoe de volgende zalf.
Neem: Varhens-reuzel, twee looden. Witle mdergeplofte Kwik. Loodsuiker, van ieder een vierendeel loods.
Meng dit te zamen, om daarmede de wonden of kloven der spenen, een of twee malen daags dun te bestrijken.
Men kan ook, in plaats van den willen neergeploflen kwik, een scrupel rooden kioikkalk, onder deze zalf mengen.
Zetten er zieh dikke korsten om de spenen, zoo meet men deze eenmaal daags met Jteemsl-zalf bestrijken, totdat zij afvallen, en de wonden genezen zijn. — In al deze gevallen moet het uitmelken, hoe pijnlijk de spenen ook zijn mögen, niet verzuimd worden, ten einde het melkgeven aan den gang worde gehenden.
IV. Over de Koepokken.
Hoewel het aan weinige twijfeling onderhevig is, dat de koepokken, wier weldadig vermögen, ter voorkoming van
#9632;M
-ocr page 320-
282
lt;le gedachte kinderpokken, alom bekend en door de on-dervinding ten voile bevestigd is, — sedert onheugelyke tijden, aan het Eundvee, ook in ons land, eigen zijn ge-weest, heeft men evenwel deze eerst voor weinige jaren, in onderscheidene oorden daarvan meer van nabij, en met onderscheiding van andere vurigheden, die aan de uijers der Koeijen voorkomen, leeren kennen. Zij kunnen dus gerekend worden tot de inlandsclie vee-ziekten te behoo-ven (*). — De ware koepokken bezitten de volgende ken-merken.
Er ontstaan aan den uijer kleine pulsten, welke meer en meer als pokken opzwellen, eene blaauwacbtige kleur ver-toonen, en met een helder vocht gevuld worden; in hun midden neemt men een ingedmkt kuiltje waar, en rondom iedere pok onlstaat een blaauwe, roodachtige kring, welke vervolgens allengskeus wederom verdwijnt; daarbij is de uijer ontstoken en pijnlijk, zoodat het melken somwijlen moeijelijk wordt. De Koeijen zijn bij dit ongemak meer of minder ongestold; velen eten nog wel als gewoonlijk, doch de melk vermindert, en er heeft doorgaans eenige aandoe-ning van koorts plants. De pokken droogen, geheel blij-vende, met eeue zwaite korst op, maar wanneer zij door het melken of anders afgewreven worden, laten zij vuile zweren na, welke somwijlen rond eu regelmatig, doch ook somtijds hoekig en onregelmatig van gcdaante zijn.
Wanneer beden, die de kinderpokken nog niet gehad
(*) Wij vinden niet allcen in het berigt der ruoviKCiAi,B
COMMISSIE VAN GKNEESKUNDIO OKDEP.ZOEK EN TOEVOOEZ1GT IN
Friesland , aangaande de ontdokkiag der koepokken in dat ge-west, in het jaar ISi)j , verscliilleudo voorbeelden , welke op het zekerst bewijzen, dat ondericheidene lieden , zoo wel op dien tijd als verscheidene jaren vroeger, door hot melken van Koeijen, die de pokken hadd :n , besmet zijnde, de koepokken hehben ge-krogen, en daardoor voor de natnurlijke kinderziekte altijd zijn beveiligd gebleven, maar ook is haar bestaan in andere Provin-cien onzes lands naderhand bevestigd, van welke inlandsche koe­pokken men insgelijks met het beste gevolg menschen heeft m-geent. Ook geven soirjmige oorkonden aanleiding om te ver-moeden , dat het beveiligend vermögen der koepokken legen de natuurlijke kinderpokken, reeds vöör de uitvinding der koepok-in-enting door den beroemden Engeischen Geneeshecr Jbnner , in ons land niet geheel onbekend is geweest.
-ocr page 321-
283
hebben, deze Koeijen melken, vooral indien er wenden of ontvellingen aan de handen plants vinden, -worden zij ligt door de stof der koepokken besmet, en krijgen akdan der-gelijke puisten, niet alleen aan de vingeren, handen en het voorste gedeelte van de armen, maar ook aan andere deelen des ligchaams, welke puisten tot pokken opzwellen, die insgelijks een ingedrukt kuiltje in het midden hebben, en met een helder vocht gevuld worden, hetwelk vervolgens eene meer witte en etterachtige gedaante aanneemt, terwijl de pokken op den zevenden of achtsten dag, van een' ro-zenkleuvigen kring worden omgeven, waarbij het ligchaam tevens door kocrtsige ongesteldheid wordt aangedaan.
De pokken droogen na den negenden dag met eene zwart-achtige bruine korst op; de roode kleur wordt langzamer-hand minder levendig en verdwijnt eindelijk geheel, waama de koorts opboudt, en het ligchaam verder, zoowel voor de besmetting der koepokken als voor de natuurlijke kinder-pokken, zijne vatbaavheid verloren heeft.
Aangaande den oorsprong der pokken bij het Eundvee, is men het tot dusverre niet volkomen eens. Eenigenheb-ben gewild, dat zij haar bestaan verschuldigd zijn aan de besmetting door etterstof, nit eene bijzondere soort van mok-verzwering (*), aan de beenen der Paarden ontstaande, door de handen der melkers, welke tevens deze Paarden behandelen, op de uijers der Koeijen over gebragt. Daar nogtans doorgaans vele Koeijen to gelijk en slechts op enkele tijden door de koepokken worden aangedaan, zoo komt het ons, cm deze, zoowel als meer andere redenen, waarschijnlijk voor, dat het ontstaan der koepokken ten minste niet altijd nit deze oorzaak kan worden afgeleid, maar dat zij somwijlen voor eene eigene uitslagziekte van het Eundvee te houden zijn.
(*) Men vergelijke hiermede hetgeen ten dezea opzigte op biz. 78 en 7(i irl den noot gezegd is.
De koepokken laten zieh door inenting, ook aan andere Run­deren zoo wel aan de Koe als aan den Stier en sommige andere dieren mededeelen. Men kan hierover nazien deproeven entoaar-Xfmingen omirent de uitwerking der koepokstojfen op ojiderscheidenlaquo; nem'sdieren, door mij gedaau, te vinden in de YaderlandSCHB Xettekoefenihgen.
-ocr page 322-
284
De koepokken vorderen op zieh zelve geene bijzondere geneesmiddelen, maar wanneer zij opengekrabt zijnde, ver-verzweringen aan de uijers verwekken, moeten daarop spoe-dig opdroogende middelen worden aangewend. Men wassche dus de raauwe plaatsen, twee of drie malen daags, met goiäaräs-water of met de, in dit hoofdstuk voorgeschrevene ontbiuding van wit koperrood in water. Wordt deze belian-deling verwaarloosd, zoo laten de koepokken dikwijls diepe en kwaadaardige verzweringen na, welke moeijelijk te gc-nezen zijn.
Men ziet uit deze beschrijving der koepokken, dat zij onderscheiden zijn van den blaar-uitslag of andere vurig-heden, insgelijks aan de uijers voorkomende, waardoor ook wel somwijlen de melkers vurige pulsten aan de Landen krijgen, doch welke door hare mindere hevigheid, onge-regeld beloop, en ook daardoor dat het ligchaam claarbij geenszins door koorts of ongesteldheid wordt aaugedaan, van de echte koepokken genoegzaam vcrschillen, en het mensclielijk ligchaam niet tegen de natuurlijke pokken, ge-lijk deze, beveiligen.
t
T WI \ TI G S T E HOOFDSTUK.
Over de vurujheid of het Schürft.
De schürft bestaat in vurige peukels op de huid, welke tusschen het haar zigtbaar zijn, eene drooge korst maken, en sterk jeuken, zoodat het vee genoodzaakt wordt zieh bestendig tegen schotten of palen te wiijven.
De vurigheid of de schürft ontstaat gewoonlijk bij oud vee uit honger, siechte verzorging, door bedorven en verrot voedsel, of door besmetting. Kalveren krijgen insgelijks de schürft, als zij honger moeten lijden, of siecht en ongere-geld verzorgd worden, alsmede, Indien zij door warm voe-der verbroeid worden. Ook is bij beide, namelijk bij oud zoowel als bij jong vee, hooi dat op läge, zure, moerige of drassige gronden gegroeid is, meermalen oorzaak van dit ongemak. Op deze oorzaken moet bij de genezing der schürft voornamelijk gelet worden.
-ocr page 323-
285
Is de schürft bij volwassen vee, door siechte verzorging en honger ontstaan, zoo moet de behandeling verbeterd, en ruim, gezond en krachtig voeder gegeven worden. Men geve daarbij tevens van het volgende poeder, twee malen daags een lepel vol in. _
Neem: Sjgt;iesfflans,
Zwavel, van ieder acht looden,
Gentiaan-icoriel,
Genever-hezien, van ieder zes looden.
Alles tot poeder gestampt zijnde, wordt het onder elkan-der gemengd.
Nadat het vee dit poeder eenlge dagen heeft gebmikt, moeten alle plaataen, alwaar het den schurftigen uitslag heeft, met de volgendo zalf ingewreven worden.
Neem: Zwavel,
Salpeter, van ieder vier looden.
Tot poeder gewreven zijnde, wordt het met een half pond lljn-olie tot eene dünne zalf gemengd.
Deze zalf moet op den derden dag, met eene hout-ascli-' en seep-loog, wederom afgewassohen worden. Bijaldien er zieh vervolgens nog wederom hier en daar iets van den uitslag mögt vertoonen, zoo kan de inwrijving nog eens herhaald worden.
Men bedient zieh ter genezing van de schärft ook met nut van het volgende uitwendige middel.
Neem: Wit Koperrood, twee looden, Tabak, acht looden, Gewoon Zout, tweo ponden.
De tabak en het zout, worden .gedurende een groot vieraquo; rendeel uurs in vier mengelen hier gekookt, waarbij dan even voor dat het van hot vuur genomen wordt, het koper­rood wordt gevoegd. Het vocht doorgezegen en noglaauw zijnde, moet het beest daarmede geheel gewasschen worden. Zoo eene keer niet voldoende mögt bevonden worden om de schürft te genezen, moet de wassching, na drie of vier dagen, nog eens herhaald Worden.
Sommigen bereiden dit middel in plaats van met twee looden voit koperrood, met een lood Spaanseh groen en even zoo veel toit koperrood, en voegen er nog twee looden pioavel bij.
,.
-ocr page 324-
w
286
Somwijlen is de schürft hardnekkig en wordt door de voorgedragene middelen niet genezen. Met is alsdan nuttig eene fontenel aan de borst, of eene aan iedere lande te zetten, welke twaalf of veertien dagen lang dient te blijven liggen, doch dan moet worden uitgenomen. Eene hard-nekkige schürft, laat zieh niet zelden door de gewone Na-pelsche kwikzalf genezen, Indien de vurige plaatsen daarmede eenige malen, cm den derden dag, dun worden besmeerd, en telkens vooraf met eene potasch en zeep-loog wederom zuiver worden afgewasschen. — Ook is de volgende was-sching daartoe dienstig.
Neem: Zwavel, acht loodea, Ammonifik-zout, Wüte neergeplofte Ktcik, Wit Koperrood, van ieder een lood, Geioone Zeep,
Water, van ieder een pond. Te zamen vermengd zijnde, wordt het beest daarmede, een of twee malen daags, tagen het haar op, gewasschen, totdat de uitslag verdwenen is.
Wanneer men vermoedt, dat het vee de schürft heeft, moet het terstond van het overige vee afgezonderd en al-leen gezet worden, om de besmetting te verhoeden, waar-toe alle mogelijke voorzorg dient aangewend te worden; vermits, wanneer eenmaal dit ongemak zieh in een' stal onder het vee verspreid heeft, het niet dan zeer mocijelijk en met groote kosten te verdrijven is.
Men is veeltijds gewoon het vee tegen de schürft adel­te laten, hetwelk evenwel tegen den aard der ziekte strijdt, als welke in het algemeen uit schraalheid en gebrek, en geenszins uit vol- of dikbloedigheid ontstaat.
Het vee kan nogtans onderscheidene, min ofmecr, naar schürft gelykende uitslag-ziekten over het ligchaam krijgen, welke insgelijks jaukte veroorzaken, en meestal uit eene inwendige verhitting des ligchaams ontstaan; doch deze worden waargenomen bij zoodanig vee, hetwelk altijd ge-zond en ruim voeder krijgt, goed bij vleesch is, en van hetwelk men zeker weten kan dat het niet aan besmet­ting van schurftige koeijen, is blootgesteld geweest. Men Beemt dezen uitslag, uit eene verhitte gesteldheid des bloeds
-ocr page 325-
287
Yoorkomende, verder dikvvijls waar bij oasen, die voorden ploeg gebruikt worden.
In deze gevallen is het nuttig, twee of drie ponden bloed uit de halsader af te tappen, en eene fontenel voor de borst te zetten. De uitslagziekte wordt met de voorge-schrevene zalf, uit zwavel, mlpeter en liinolie bestaande, op de straks voorgestelde wijze ingewreven.
Wanneer de kalveren den schurftigen uitslag door het verbroeijen gekregen hebben, zoo geve men elken dag, aan ieder kalf een der volgende poeders.
Neem: Zwomd-bloenien, twee looden, Salpeter, drie looden.
Tot poeder gewreven zijnde, wordt het in tien gelijke deelen verdeeld.
Heeft het Kalf zes van deze poeders gebruikt, zoo moet het met de laatstgemelde zalf ingewreven worden, en deze moet, op den derden dag, wederom worden afgewasschen. Doch bijaldien het Kalf schurftig is geworden, door be-dorven voeder of uithongeren, zoo geve men het twee ma­len, een lood van het, in het begin dezes hoofdstuks, voorgeschrevene poeder over het voeder. — Hierbij moet ins-gelijks gezond en ruim voeder gegeven worden, waartoe vooral grof gemaleu gerat behoort, hetwelk inzonderheid dienstig is, om de magere en uitgehongerde Kalveren eene betere gesteldheid te doen verkrijgen.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Luizen,
Het ontstaan van luizen bij het Eundvee is veeltijds het gevolg eener siechte verzorging, of van verwaarloozing, zoowel met opzigt tot behoorlijke zuivering als voedering, waarom ook alleen ziekelijk, of dor, mager en slordig op-gepast vee aan luizen onderhevig is. Om het vee daar-van te ontdoen, komen dus eene behoorlijke zuivering door borstelen, en vooral door het wasschen met eene goede zeep-loog, het zindelijk houdeu der stallen ea het
-ocr page 326-
288
toedienen van gezond en ruim voeder in de eerstc plaats, in aanmerking. TVanneer het vee hierdoor eenen beteren groei verkrijgt, zullen da luizen doorgaans van zelve ver-dwijnen. Yoor het overige kunnen hier dezelfde middelen worden aangewend, welke tot hat dooden der luizen bij de Paaiden, op biz. Ill, zijn voorgeschreven.
Men kan daartoe ook de volgende zalf bezigen welke met een borstel, op de plaatsen der huid, daar de luizen zitten , moet gesmeerd worden.
Neem : Traan, vier looden ,
G-roene Zeep , twee looden , Blaauwsel, (smalt), een lood.
Äjen het onder elkander. (*)
TWEE EN TW1NTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de Wraüen.
Het Eundvee krijgt, even gelijk de Paarden, drooge en vochtige wratten, welke op dezelfde wijze, als bij die der laatsten voorgeschreven is, genezen kunnen worden, weshalve ik hieromtrent naar bladz. 131 verwijze.
DEIE EN TWINTIGSTE H 0 OJ? D S T U K.
Over de ziehten van den Staart.
De staart van een Eund kan geknakt of gebroken worden , hetwelk men geneest door den staart, op de gebrokeue plaats, tnsschen twee uitgeholde spaanders te spalken en er een zwachtel van linnen om te binden; moetende dit verband drie malen daags, met geUjke deelen brandeicijn , azijn en water bevochtigd worden.
(*) Ook het wasschen des ligchaams met een afkooksel van Schoorsteen-roct in Karnemelk zal de Luizen dikwijls doen ver-dwijaen.
-ocr page 327-
289
Het Eimdvee, vooral de kalfdragende Koeijen, worden meermalen, inzonderheid des winters, op stal, aangedaan door den zoogenaamden wolf in den Haart, odk den siaarticorm genoemd. Dit ongemak -wordt aan de volgende teekenen gekend: de Koe kwispelt meer dan gewoonlijk met den staart; bij het onderzoek van dit deel ontdekt men eene grootere of kleinere plek, die gezwollen, week en slap is , en op het gevoel, zonder been schijnt te zijn. Deze plaats wordt doorgaans het eerst aangetroflen nabij het eind of de pluim van den staart; doch het kwaad klimt, wanneer het niet wordt tegengegaan , van het eene wervelbeen tot het andere op , tot omtrent tien duimen, beneden de vereeniging van den staart met het stuit- of heiligbeen. Somwijlen bevindt er zieh eene schurftige verzwering aan den staart, welke de huid doorknaagt en waarin zieh luizen ophonden, terwijl het haar gelijk borsteis stijf staat en uitvalt. Indien de huid en het been geheel verkankerd zijn, valt de staart af, waardoor het kwaad ophoudt. Voor het overige neemt men aan het vee waar, dat de fanden veeltijds in den mond los zitten, eu dat het krachteloos wordt, waarbij slapheid in het kruis of achterstel plaats heeft, hetwelk bij dragtige Koeijen meer'dan bij anderen kenbaar is en dik^ wijls aanleiding geeft, dat zij het afkalven niet kunnen door-staan, en daama liggen blijven.
De aard van dit ongemak, hetwelk met eene algemeene zwakheid des ligehaams gepaard gaat, schijnt gelegen te zijn in de schielijke verplaatsing eener ziekte-stof naar den staart, waardoor eene rotachtige ontbinding in de zachte deelen, zoowel als van de wervelbeenderen des staartbeens zelve, wordt te weeg gebragt. De oorzaken hiervan zijn voorts te zoeken, in siecht en ongezond of schraal voeder in onzuivere stallen, en eene slordige behandeling van het vee, enz. weshalve de wolf in den staart zelden wordt waargenomen op de stallen van zoodanige landlieden, die hun vee eene, in allen opzigt.e, onbekrompene en zindelijke verzorging doen toekomen.
Zoodra de wolf in den staart wordt waargenomen moet men op de plaats, daar het deel week en gezwollen is, met eene bisioerie of ander scherp mes, eene kruissnede jn den staart maken, tot op het been, en wrijven de wond
-ocr page 328-
290
in met zoui en groene seep onder elkander gemengd, of vullen haar op met zout en peper. Hierover wordt een linnen doekje gewonden en vastgemaakt, hetwelk eenige dagen kan blijven zitten, waardoor tet ongemak genezen wordt. Men kan de gemaakte wond insgelijks inwrijven, met mosterä, terpentijn, genever of eenig ander prikkelend middel, welke dezelfde uitwerking doen.
Voor het overige dient de siechte gesteldheid van het krachtelooze en slordige vee door eene goede oppassing en ruime voedering verbeterd te worden.
-
-ocr page 329-
V. AFDEELING.
OVEE. DE
B ]V laquo;r K X ÜB 1 laquo; E ZIEIllFESr
VAN HET
St. U AT 0 V E E.
Over de Heerschende Zielden.
Wanneer eenig Eundvee, te gelijker tijd, van eene en dezelfde ziekte wordt aangetast, als zijnde de uitwerking eeuer algemeene oorzaak, die daarop gelijkmatig werkt, hetzij deze gelegen is in de siechte gesteldheid des voedsek of van het drinkwater, — in gebrek of schraalheid daar-van, als een gevolg der ongunstigc saizoenen, — in den nadeeligen invloed des dampkriugs, enz. zoo wordt zoo-darige ongesteldheid eene heerschende of algemeene ziehte genoemd, Sommige dezer ziekten zijn nogtans van dien aard, dat zij, op andere tijden, ook afzonderlijk bij het vee kunnen voorkomen. Vele heerschende ziekten bezitten tevens eene besmettende hoedanigheid, of het vermögen, om dezelfde ongesteldheid, aan ander gezond vee mede te deelen. Wij zullen in de vijf eerstvolgende hoofdstukken handelen over de voornaamste heerschende en besmettelijke ziekten, waaraan het Kundvee onderhevig is.
13*
-ocr page 330-
292
EKBSTE HOOFDSTüK.
Over de Tonghlaar of den Kanher in den Mond.
De tongblaar is eene gevaarlijke ziekte, waaraan het vee spoedig sterft, bijaldien zij niet vroegtijdig ontdekt en tegen-gcgaan wordt: alsdan evenwel is hare genezing doorgaans vrij zeker en gemakkelijk.
Het ongemak wordt daaraan gekend, dat het vee eene of meerdere blaren of zweren aan de tong of het bo-venste of onderste verhemelte krijgt. Deze blaren zijn eerst wit, worden vervolgens rood en krijgen eindelijk eene zwarte kleur. Openbrekende, verbreiden zij zieh rondom den wor-tel der tong welke zij doorknagen. Vermits geene andere teekenen de tongblaar vooraf gaan, kan men dit ongemak eerst waarnemen, wanneer de blaren reeds aanwezig zijn. De doorzwelging is dan zeer moeijelijk; het vee eet weinig of niets, en bij de Koeijeu, die gemolken worden, vergaat de melk.
Men sehrijft in het algemeen deze ziekte toe aan het nederzetten eener scherpe stof, welke nit het bloed of de vochten wordt afgescheiden op de tong, an die aldaar een' uitweg zoekende, eene zeer hevige ontsteking aan dat deel en de keel, gevolgd van eene kankerachtige verzwering en spoedige versterving, te weeg brengt (*),
C*.) Eenigen willen de tongblaar hebben toegeschreven aan het eten van krniden , welke door venijnige dieren zijn aange-raakt, of die daarmede worden binnengelikt en door bannen steek deze uitwerkingen van ontsteking en versterving aan de tong zou-den te weeg brengen, gelijk inen haar insgelijks aan den honig-dauvv, die op het gras gevallen is, heeft toegekend. J. lb Fkancq van BEBKHEtj, Natuurlijhe Historie van het Rundvee in Holland. V Stuk, blz. 74.
Indien wij de working van dergelijkc oorzaken op andere lig-cbaams-deelen in aanmerking nemen, alsmede dat dit ongemak door geene teekenen eener algemeene ziekelijke gesteldheid van het vee wordt voorafgegaan, en ter genezing ook vceltijds slechts eene plaatsclijke behandeling voldoende is , zoo schijnt het gevoelen niet van allen grond ontbloot te zijn, dat de tongblaar somwijlea door zoodanige nitwendige oorzaken kan worden voortgebragt. Moeijolyk evenwel laat zieh daaruit onzes oordeels de heerschen-.le gestddhfiid der ziekte verklären , tea zij men eene inwendige
-ocr page 331-
293
Zoodra men waarneemt, dat de ziekte in den omstreek is uitgebroken, moeten de tong en de mond van al het vee, des morgens en 's avonds, naauwkeurig omlerzocht worden, of er misschien reeds blaren aanwezig zijn: laat men deze voorzorg na, zoo loopt men gevaar menig stuk vee te verliezen, dewijl de blaar, binnen een' körten tijd zelfs van vierentwintig uren, zoo kwaadaardig kan worden, dat het vee niet kan worden gered. Wanneer nu blaren aan de tong of op eenige andere plaats in den mond ont-dekt worden, zoo moet men deze terstond met een scherp werktuig openmaken, zoodat de daarin bevatte seherpe stof ontlast worde. Voormaals bediende men zicb Mertoe van een zilvereu plaatje of stuk geld, waaraan seberpe takken, even als eene zaag, zijn uitgebouwen, en aan hetwelk een ijzeren staafje tot handvatsel is vastgehecht, waarmede men de blaren openkrabde; doch thans gebruikt men tot hetzelfde oogmerk een rond gebogen scherp mes, hoedanig de werk-lieden gebruiken tot het maken van houten lepels. Deze wijze is zelfs beter, dewijl de blaar daardoor geheel en zuiver kan worden uitgesneden, en de wond ook spoediger geneest, dan Indien de tong tot bloeden toe wordt open-gekrabt. De ctter, welke zieh nit de blaar ontlast, moet met een' linnen lap, sehoon van de tong worden afge-wischt, opdat het beest dien niet binnenslikke. Ook moet de gene, die de nitsnijding verrigt, eene oude handschoen aantrekken, of de hand met linnen omwinden, dewijl de etter van de blaar, overal waar hij de hand aanraakt, door zijne scherpte op de huid bijt.
Heeft de wonji genoegzaam uitgebloed, zoo moet zij drie malen daags, met het volgende middel uitgewasschen wor­den, totdat zij genezen is.
Neem: Honig,
Gewoon Zout, van ieder twee looden,
voorgeschiktheid in de ligchamen van het vee mögt kunnen aan-nemen, welke aanwezig zijnde , dit ongemak op sommige tijden de gedaante eener algemeen heerschende (epizoötische) ziekte kan doen vcrkrijgen. — Dit stuk mag intusschen gerekend worden te behooren tot het getal van zoodanige beiangrijke zaken, be­treffende de Landhuishoud- en Vee-artsenijkunde, welke verder eener oplettende nasporing overwaardig zijn.
-ocr page 332-
p
294
Sterke Azijn, een half pond.
Meng dit te zamen.
Zijn de blaren reeds van zelf opengebroken, waardoor eene kwaadaardige verzwering aan da tong en in de keel ontstaan is, zoo meet deze met dezelfde middelen uitwen-dig worden behandeld. Men geve dan tevens laauw water, waaronder roggemneel en zoo veel zicurdeeg, azijn of zwavel-zimr gemengd is, dat het een zacht zuren smaak verkrijge, gelijk in het hoofdstuk over de rotkoorts der Paarden is voorgeschreven. Deze drank kan tevens als voorbehoed-middel tegen de tongblaar bij het gezonde vee dienen (*).
Insgelijks is het voordeelig, ter voorkoming dozer ziekte, het vee dagelijks eenig zout te laten likken en het somwijlen de tong en den mond met water, waarin ahm ontbonden is, of met azijn te wassehen. Ook kan men het vee een laxeermiddel ingeven, bestaande uit acht of tien looden wonderzout, in een pond water of learnemelk opgelost.
Daar deze ziekte zieh somwijlen spoedig verspreidt, moet men het gezonde vee zoo veel mogelijk, hiertegen hoeden, door het zieke vee af te zonderen, en het zal tevens het veiligst ,zijn, dat die gene welke het behandelen, niet met gezonde beesten omgaan.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over liet Bederf in den Mond.
Deze ziekte komt in zoo ver, met de, in het vorige, hoofdstuk beschrevene overeen, dat zij insgelijks de tong en den mond van binnen aandoet, doch zij verschilt daar-van evenwel, zoowel wat hare verschijnselen als gevaarlijk-heid betreft. Zeldzaam tocli sterft het vee aan die ziekte, ofschoon het daardoor sterk lijdt, en van vleesch en krachten schier geheel beroofd wordt. Wanneer zij eens in een om-
{*) Men bezigt insgelijks, met goed gevolg, het gloeijend ijzer, om de blaren, en de hierin bevatte venijnige stof, op de irachtdadigste wijze te vernietigen, en de aangedaae plaatsen tot eene zuivere verzwering te brengen.
-ocr page 333-
295
streek is uitgebroken, blijft daarvan dikwijls bijna geeu stiik vee verschoond.
De ziekte wordt aan de volgende teekenen gekend; het vee wordt neerslagtig en laat den kop hangen; het verhest den eetlust; er loopt bestendig slijmerig speeksel nit den mond, en bij de Koeijen gaat de melk weg; de oorenzijn kcmd, de oqgen staan waterig en zijn half gesloten; de mond is inwendig heet en de tong eenigzin's gezwollen; op den tweeden of derden dag gaat een gedeelte der huid op de oppervlakte der tong los; somwijlen wordt ook de tong alleen raauw of zeer, eenige beesten verliezen de huid van het gehemelte, of aan het onderste gedeelte van den mond; bij anderen worden de üppen aan de binnenzijde met eene zeere korst bezet. De ziekte is dus niet altijd gelijk; bij eenig vee heeft zij in eenmeerderen, bij anderen in een minderen trap plants, waarnaar zij dan ook korteren of längeren tijd duurt. Deze bedraagt van drie tot op het langst negen dagen. Dit ongemak, hetwelk men niet on-eigenlijk den waterkauker zou kunnen noemen, heeft eene groote overeenkomst met de ziekte, -welke wij, onder den-zelfden naam, in het eerste hoofdstuk over de ziekten der Paarden, hebben beschreven; doch bij dezen schijnt het niet zoo besmettelijk te zijn als bij het Rundvee.
De oorzaak dezer ongesteldheid valt even zoo weinig als die der tongblaar gemakkelijk met zekerheid te verklaren: het is evenwel waarschijnlijk, dat eene verslijming of eigene scherpte, in het bleed of de overige vochten huisvestende, daartoe aanleiding kan geven; door welker prikkeling de speeksel- en slijmklieren der tong en van de binnenste oppervlakte des monds, tot eene vermeerderde afscheiding van slijm- en kwijlvocht worden aangezet, waarmede tevens eeae ontstekingachtige aandoening dezer deelen gepaard gaat van welke het losworden der huid een gevolg is. Vooral wordt de ziekte na zeer koude eu strenge winters waar-genomen.
Wordt zij uit de opgegevene teekenen erkend, zoo moet men het vee twee of drie malen daags den mond uitwasschen met het mengsei van azijn, honig en zout, zoo als het in het yorige hoofdstuk is voorgeschreven, totdat de raauwe plaataen genezea zijn. De stukkea der huid, welke los-
-ocr page 334-
296
hangen, raoeteü met eene schaar afgeknipt worden. Men kan tot het wasschen des monds ook gebiuik maken, van hioßook, op zuur bier of wiUenwijnge.ivdkke.ri, zoo als zulks op blz. 254 is voorgeschreven, alwaar wij reeds met een enkel woord over een soortgelijk ongemak des monds, het-welk niet zoo zeer als eene heerschende, dan wcl afzonder-lijke ziekte in ons land, onder de uitwendige ongesteld-heden bij het vee voorkomt, gehandeld hebben (*).
Vermits het vee bij deze ziekte van den mond geene harde voeders eten kan, moet men het als het daardoor in den winter wordt aangedaan, met vloeibaar voedsel of slob­bering van water, waarin roggen-meel, zemelen of genialen lijnkoek gemengd is, trachten te onderhouden.
Daar de melk, zoowel bij het Jteerscltende bederf in den mond als bij de tongblaar, meermalen eene nadeelige eigen-schap verkrijgt, zoodat zij zelfs aan de zwijnen niet kan gegeven worden, zonder dat deze door dezelfde ziekte worden aangedaan, zoo moet de weinige melk, welke het zieke vee nog geeft, weggedaan worden.
Dikwijls volgt op de gemeldc ongemakken in den mond het klaauwzeer, waarover in het tiende hoofdstuk der vorige afdeeling gehandeld is. Om zijne hevigheid te vorminderen, kan men het vee, nadat het zoo ver gebeterd is, dat het wederom eet, 's morgens en 's avonds, telkens vier looden toondersout met water ingeven, totdat het matig laxere; men houde alsdan daarmede op. Hierdoor wordt het klaauw­zeer somwijlen geheel voorgekomen. Voor het overige dienen daaibij de middelen te worden aangewend, welke in het evengemelde hoofdstuk zijn aanbevolen.
(*) Zoo wel bij deze, als vele andere ziekten van den mond, en insgelijks bij de tongblaar doet eene wassching van raquo;eamp;zotrf-zuur met water en honig gemengd nog de beste dienst. Men kan Äaartoe ook bezigen het voorschrift, op blz. I voorgeschreven.
-ocr page 335-
297
BERDE HOOFDSTUK.
Over het Miltvuur.
Deze hoogst gevaarlijke ziekte heeft haren naam daarvan ontleend, dat de milt vrij algemeeE door ontsteking enop-volgende versterving is aangedaan., ofsclioon dit niet altijd plaats heeft, en ook de overige ingewanden in dezelfde ge-steldheid veeltijds worden bevonden te deelen. Men noemt haar ook het 6loed of het vuur, gelijk men hieronder in het algemeen, ziekten van het vee verstaat, welke met ont­steking gepaard gaan. Ook mag de ziekte, in sommige oorden onzes lands, meer bijzonder hakend orider den naam van het venij/i, met het miltvuur, genoegzaam van een gelijksoortigen aard gehouden worden.
Het miltvuur wordt aan da volgende teekenen en om-standigheden gekend: het vee is neerslagtig; de oogen staan flaauw, en het wenk- of bindvlies is veeltijds gezwollen en ontatoken, waarbij meermalen eerie taaije etterachtige stof uitvloeit: de ooren, zoo wel als de hoornen zijn in het begin, bij afwisseling heet en koud, doch worden bij den verergerden staat der ziekte meer koud; cr loopt een taai speeksel uit den mond, in welken men tcvens eene tegen-natuurlijke bitte waarneemt; somwijlen is de tong met roode pulsten bezel; het hart klopt schielijk en de pols is hard; de ademhaling is schielijk en vergezeld van een hoest of korte kuch, waarbij de beesten dikwijls steenen, welke laatste verschijnselen bij de vetste beesten veeltijds het sterkst plaats hebben. De eetlust is, bij sommig vee, van het begin der ziekte verminderd, doch in het algemeen, duurt zij, zoowel als de herkaauwing Linger en zelfs som-tijds totdat de ziekte haren hoogsten trap bereikt heeft, voort. Bij de melk-koeijen vermindert de melk, en zij wildikwijls geheel niet sehuimen, of schuimt minder dan gewoonlijk. Dit teeken is meestal het eerste tegennatuurlijke verschijn-sel, hetwelk wordt waargenomen, en het ontstaan der ziekte te kennen geeft. Verder neemt de melk ook meermalen eene donkerblaauwe kleur aan, en wordt zelfs bloedig en stinkende. De bulk is voornamelijk aan de linkerzijde gespannen, en er heeft eene sterke beweging der spieren van den onderbuik
t
-ocr page 336-
298
plaats; somwijlen is de bulk geheel slap. Bij vele beesten neemt men waar, dat de huid vaster dan gewoonlijk op het ligchaam zit en hare betasting pijn veroorzaakt. Het haar staat, vooral naar den ruggegraat toe, in de hoogte, en het witte haar neemt somwijlen voor de- borst en op den rug eene gele of saffraanachtige kleur aan. Ook ont-staan er niet zelden aan sommige deelen, zoo als aan den hals, de schouders en borst, enz.builen of gezwellen, welke een waterig, bloedig of geelachtig vocht bevatten ; op som­mige dezer builen ontstaat in het midden eene drooge brandige korst. Ook wordt de uijer wel gezwollen, ge-paard met stramheid over het geheele ligchaam, bijzonder de achterpooten. De afgang is, bij sommige beesten, ver-stopt, terwijl anderen een doorloop krijgen. De waterlozing is pijnlijk en het water dat in geringe hoeveelheid outlast wordt, is hoog rood van kleur, en verspreidt eencnonaan-genameu reuk. Voorts zondert het zieke vee zieh', bij de vermeordering der ongesteldheid, reeds in het begin, van het gezonde af, het loopt snuflelende over het gras; gaat dikwijls naar de sloot toe tc drinken en is geneigd om in bet water to gaan, waartoe het, als uit eene hatuurlijke aan-drifl om zieh te verkoelen en den dorst te lesschen, schijnt gedrungen te worden. — Het afgetapte bloed is zwart van kfiUu-, dik en zoo te zamen gepakt, dat er weinig of, den meestcn tijd, geheel gecn water van wordt afgescheiden, nadat hot vorkoeld is.
De ziekte duurt ten hoogste zes of zeven dagen, wan-ueer de dood volgt, onder de hevigste stuiptrekkingen, waarbij het vee meest naar de linkerzijde overvalt, of het lequot;i zieh op deze zijde neder en sterft, stil liggende, uit zwakheid. Niet altijd evenwel houdt de ziekte dit beloop, maar vele beesten vallen op het onverwachtst, voor dat men eenige ongesteldheid ontwaarde, plotseling dood ter aarde neder. Na den dood gaan de ligchamen oogeublik-kebjk tot eenen hoogen trap van bederf over, en versprei-den een ondragelijken stank. Door de opening van het, aan deze ziekte gestcrven vee, blijkt bet, dat zoowel de buiks-ingewanden, als die der borst, door ontsteking en het koude vuur zijn aangedaan. De milt vooral wordt doorgaans opgezet en sterfc bedoiven aangetroffen; zij bezit
-ocr page 337-
299
eene purperverwige kleur en eene papachtige brosheid; ook dragen de lever, de maag, de dannen, het net, alsmede de longen, en zelfs in eenige gevallen, het hart de duide-lijkste kenteekenen eener voorafgegane ontsteking en op-volgende versterving. In de gevallen, waar het vee zonder voorafgaande ziekte-verschijnselen, op het onverwachtst sterft, wordt de milt meest alleen aangedaan en ontstoken aange-troifen. Daar dit deel weinige zemuven bezit en dus zeer origevoelig is, zoo laat zieh daaruit verklaren, dat het vee de ontsteking zeer weinig gevoelt of daardoor ongesteld schijnt, voordat het koude vuur plaats heeft, en den dood veroorzaakt.
Daar het miltvunr volgens de algemeene waarnemingen, in verschillende landstrcken gedaan, vooral plaats heeft in zoodanige saizoenen, welke zieh door eene sterke zonne-hitte en aanhoudende droogte onderscheiden, schijnen de oorzaken hoofdzakelijk te moeten worden gezocht in zoo­danige uitwerkingen dezer luchtsgesteldheid, welke als zijne natuurlijke gevolgcn voör het dierlijk gestel kunnen worden aangemerkt. Deze zijn: eene vermeerderde of verhoogde piikkclbaarheid des ligchaams, vooral van het bloedvat of slagadcrlijk gestel, eene aanhoudende versterkte uitwaseming der huid, waardoor bet bloed van zijne vloeibare deelen be-roofd wordende, eene tegenuatuurlijke dikheid verkrijgt, zoodat de omloop yertraagt en alzoo aanleiding tot ver-stopping in de fijnste bloedvaten of ontsteking gegeven wordt. Ilierbij komt het gebrek aan di-iukwater, hetwelk in drooge zomers plaats heeft, waardoor het bloed niet op nieuw met genoegzame water-deelen wordt verdund, terwijl het vee daarbij, bovendien, dikwijls genoodzaakt is, om onzuiver of stinkend water, uit stilstaande poelen of slooten te drinken, hetwelk het bloed meer bedorven maakt. Mo-gelijk zijn er nog andere oorzaken aanwezig, wier nadee-lige uitwerking tot het voortbrengen van het miltvuur, zoo-wel als van andere kwaadanrdige ontstekingachtige ziekten van het vee, tot dus verre , minder duidelijk verklaard zijn, zoo als bij voorbeeld: ' de meel of honigdauw, waardoor niet onwaarschijnlijk het bloed scherpe en nadeelige eigen-schappen verkrijgt, of waardoor misschien een overmaat van beginselea in het ligchaam ontwikkeld wordt, die de le-
\
i
-ocr page 338-
300
venskracht of de prikkelbaarheid vijandig BJn, deze te on-matig aanzetten en daardoor schielijk uitputten, om van andere invloeden, gelijk de, in het ligohaam opgehoopte, eledrieke vloeistof, als het gevolg eener aanhoudend drooge gesteldheid des dampkrings, hier niet te gewagen.
Zoo veel mag men als zeker vaststellen, dat, door de werking der gemelde en waarschijnlijk andere oorzaken, eene algemeene ontstekingachtige gesteldheid in de ligcha-men van het Eundvee, gepaard met plaatselijke ontstekin-gen der bijzondere deelen, wordt voortgebragt, welke, In­dien zij niet vroegtijdig ontdekt en door eene gepaste ge-neeswijze wordt voortgekomen of weggenomen, zeer schie­lijk, en dikwijls als in een oogenblik, zijn hoogsten trap bereikt, en onmiddellijk tot versterving overgaat; wordende de inwendige of levens-deelen, als zijnde de meest bloed-rijke, en het minst der versterving weerstand bicdende, zeer spoedig door het koude vuur aangedaan, waarop de dood van het vee onmiddellijk volgen meet.
De genezing der ziekte, welke alleen dan mogelijk is, wanneer zij in het begin ontdekt wordt, vordert eene volstrekt verkoelende en ontstekingwerende behandeling. Hiertoe is de aderlating het voornaamste middel. Men tappe dus het zieke vee terstond, twee, drie of vier pon-den bloed af, en herhale zulks, na eenige uren , in meer-dere of mindere hoeveelheid, meermalen, naarmate dat de ziekte-verschijnselen toe of afnemen. Tevens moet het vee eene fontenel aan de borst of ook op de gezwollene deelen gezet worden. Als teekenen van beterschap mag men aan-merken, dat de hoest vermindert, de ademhaling ruimer wordt, en de pels- of hartslag minder schielijk eu hard is, waarbij het beest, voor het overige, vlngger wordt en be-gint te eten. Voorts diene men verkoelende en zontachtige laxeermiddelen toe. Men kan dus elk beest, drie malen daags, een lood sedpeter en vier looden ivonderzout, met een of twee lepels honig, in water ontbonden toedienen, of dezelfde middelen, in eene likking op de volgende wijze ingeven.
Neem: Salpeter, vier looden,
Wonderzout, zestien looden, Honigi een pond.
-ocr page 339-
301
Meng dit onder elkander en geef daarvan, alle drie uren een lepel yol in.
Indien de endeldarm door harde drekstoffen verstopt is, zoo is het noodig zijne ontlasting, een of twee malen daags, door weekmakende klisteren, bestaande uit een afkooksel van kaasjeshladen, kamille-bloemen, met bijvoeging van Ujn-olie en zout (zie blz. 138) te bevorderen. — Deze genees-wijze wordt zoo lang voortgezet, totdat de hevigheid der ziekte vermindert, alsdan kan men Let ingeven der ge-neesmiddelen eerst op twee malen, en vervolgens tot op eenmaal daags, verminderen. Het kan dan nuttig zijn, bij ieder der giften vijftien greinen fijn gewrevene kamfer te vocgen.
Zoodra het vee de ziekte krijgt, doet men best, het op den stal te zetten, en als het nog eet, met salade, boeren kool of met jong en frisch gras te voederen. Ook kan het, van 's morgens vroeg tot acht, en des avonds van zes tot tien uren, in een hof, waarin gras wast, of in de na-bijheid van het huis, in de weide gelaten worden. Bij schoon en zacht weer kan het ook des nachts daarin blijven weiden, doch des daags, als het warm begint te worden, moet het binnen huis of in hutten gebragt worden. Het vee moet zorgvuldig van drinken worden voorzien, dewijl het zeer dorstig valt, en men kan onder ieder emmer wa­ter, met nut, twee handen vol roggen meel mengen. Daar het vee, wegens den inwendigen brand, welken het ge-voelt, zieh ter verkoeling dikwijls in het water begeeft, heeft zulks aanleiding gegeven, om in dezen de heilzame aanwijzing der natuur te quot;olgen en het vee, eenige malen daags, met koud water te begieten, welkmiddel, doorsom-migen, met voordeel gebezigd is.
Om deze ziekte te verhoeden, moet het nog gezonde vee, wanneer zij eens in een omstreek is uitgebroken, worden adergelaten, waarbij tevens eene fontenel, of een zoogenaamde urang^wortel voor de borst kan worden ge-legd; ook is het nuttig elk stuk veegedurende tienoftwaalf dagen, des morgens , twee looden salpeter of vier looden wonderzowt, in water ontbonden, in te geven.
Het is insgelijks noodig, ten einde het vee voor de ziekte te behoeden, dat het, over dag, bij warmen zon--
-ocr page 340-
302
ueschijn, in een donkeren, luchtigen en koelen stal gezet, en alleen gedurende de koelte in de weide gelaten werde. Op stal meet Let met frisch gras worden gevoederd; men dient het dus des morgens om acht uren naar binnen, en des avonds om zes uren weder naar buiten te drijven. In­dien dit, wegens de bijzondere inrigting op vele boerderijen, niet wel mögt kunnen worden uitgevoerd, dient er in de weide, daar het vee graast, eene loods of hut te worden opgeslagen, binnen welke het zieh aan de feile bitte der zon onttrekken kan.
Het vee zoekt van zelf, en door zijne eigene natuur-drift, die plaatsen op, waar het, in de middag-uren, onder daken of boomen schaduw vinden kan, om zieh tegen de sterke bitte en het steken van vliegen te verbergen; en deswege houden wij ons overtuigd, dat het verschaffen van beschaduwing in de weiden voor het vee hoogst uuttig zijn moet; waarom ook het verplaatseu der beesten in belom-merde weiden, door de voornaamste quot;Veeartsenijkundigen, onder de beste voorzorgen tegen het miltvuur gcrekend wordt.
Voorts zorgt men, dat vooral het vee geen gebrek aan drinkwatcr hebbe, en dat dit niet stinkend en bedorven zij. De ondervinding heeft geleerd, dat de ziekte moermalen het hevigst plants had, waar het vee genoodzaakt was, onzui-ver, rotachtig water, uit stilstaande, moerige slooten of grachten te drinken, terwijl het daarvan in de nabijheid dier streken, alwaar het overvloed van zuiver, koel of stroo-mend drinkwater kon verkrijgen, bevrijd bleef, of minder sterk daardoor werd aangetast,
Aangaande het aanstekend vermögen dezer ziekte is men het niet volkomen eens. De meesten houden het daar-voor, dat het miltvuur, althans in onze noordelijke gewes-ten, niet besmettelijk zij voor het vee van hetzelfde geslacht, dat is, dat geen Eund, door deze ziekte aangedaan, het aan andere, gezonde Eunderen mededeelt, ofschoon bij el-kander verkeerende; om welke reden zij ook de afzondering van het zieke en gezonde vee onnoodig oordeelen. Ande­ren, daarentegen, zieh op hunne ondervinding beroepende, verklaren het miltvuur, in sommige gevallen, vooral wan-neer er bij het gezonde vee reeds eene zekere voorgeschikt-
-ocr page 341-
303
heid tot ontsteking aanwezig is, inderdaad voorbesmettelijk, en achten eene volstrekte afzoadering van het zieke vee noodzakelijk. Daar nu de besmettelijke hoedanigheid van het miltvuur, waarschijnlijk, even als bij sommige andere ziekten plaats heeft, onderscheiden zijn kan, en van ver-schillende omstaudigheden schijnt af te hangen, zoodat het ofschoon den meesten tijd wel niet aan ander vee wer­dende medegedeeld, zulks evenwel, op andere tijden, onder zekere omstandigheden, niet kan ontkend worden te ge­schieden, zoo is het toch, bij deze onzekerheid, en uit aanmerking van den verwoestenden aard des heerschenden miltvuurs, het raadzaamst, te dezen opzigte, de noodige voorzorgen in acht te nemen, kunnende, in alien geval, op deze en soortgelijke zaken, in den volsten zin, worden toegepast, dat overtolligheden niet schaden.
Maar zeker is men omtrent de allemadeeligste uitwer-kingeu, welke, zoowcl het -warme bloed, Indien het door eene kwetsing of anderzins in de huid wordt gebragt, of het gebruik van vleesch of bloed der, aan het miltvuur, gestorvene, beesten, aan ieder van een ander geslacht, en ook aan het menschelijk ligchaam, toebrengen.
Die gene, welke het zieke vee slagten, of het als het gestorven is en nog warm zijnde, afvillen, knjgen, door eene daarbij vcroorzaakte wonding van hun ligchaam, he-vige ontstekingen aan onderscheidene deelen. als aan het hoofd, de armen, banden, enz., welke meest spoedig tot het koude vuui- overgaan. —- Eenigeu krijgen teveus paar-sche vlekken op de huid. Dezelfde kwaadaardige ontste­kingen volgen, in een nog ergereu trap, op het eten van het vleesch dezer beesten, waarbij bovendien hevige buik-en keelpijnen, vergezeld van benaauwdheid, braking of door-loop, enz. worden waargenomen, en welke toevallen, Indien gepaste geneesmiddelen niet in Staat zijn die weg te nemen, veeltijds spoedig den dood na zieh slepen.
Ofschoon het gevaar der besmetting, voor zoo verre het door de uitwendige behandeling van het vee geschiedt, ver­mindert of wel geheel ophoudt, nadat het gestorven zijn­de, koud is geworden, wordt er evenwel bij het openen en aftrekken der huid, groote omzigtigheid gevorderd. Wil men de huid niet veiiiezen, zoo besmere men, om die af
-ocr page 342-
304
te trekken, de banden met vet of trekke handschoenen aan. —• Het vleesch mag, in geenen deele, genuttigdwor­den, dear het zijne venijnige eigenachap niet verliest, of-schoon het gezouten en met paper of andere specerijen toebereid werde. Men meet tevens zorg dragen, dat geene honden, zwijnen, noch eenig ander dier van zoodanig vleesch eten of het bleed likken, dewijl deze zelfstandigheden op hun dezelfde uitwerkingen te weeg brengen (*).
De schielijke verrotting, welke het doode vee ondergaat, gebiedt, dat het zoo spoedig mogelijk, op eene verwijderde plaats diep begraven werde, opdat het niet door honden uit den grond worde gehaald.
(•) Deze gevaarlijke uitwerkingen, welke, volgons waarne-mingen, in ondorscheidene landen godnan, als eene konmerken-de eigenschap des millmmrs, of van het Venijn kunnen worden aangemerkt, — en waardoor deze ziekte zieh vooral (behalve door vole andere teekeuenj van do eigenlijko Runderpest on-derseheidt, daar het vleesch der, aan doze zickte gestorvene, beesten, hoe besmettelijk zij voor vee van het zelfde geslacht anders zij, blijkens de ondervinding, meermalen zander zigtbaar nadeel is genuttigd geworden, #9632;— deze nadoolige uitwerking van het miltvuur, zeg ik, zijn in ons land, op nleuw bevestigd, in dit jaar 180S, toen het in een gedeelte van de Provincien oeldekland en bkabakd gcheeischt heeft, wannecr een aau-zienlijk getal inwoners dier streken daardoor aangedaan en on­dorscheidene menschen daarvan de ongelukkige slagtoffera ge­worden zijn. Men zie Meromtrent de naauwkeurige en door-wrochte verhandeling van onzen landgenoot, de Heer david iieilbron, C. Z. Med Doct. te Amsterdam, ten titel voeren-de : korte schets eener koortszielcle ander het ßundvee, gehurscht hebbende in het jaar 1803, in een gedeelte vän de Provincien Geldbrlanraquo; en Braband , behend ander den naam van het tdue , HBT bloed of miltvuur , en de gevolyen derzelve voor vile bewo-ners dier streken. Amst. bij Johannes van der IIeij , 1815.
Omtrent het venijn, zoo als het in het jaar 1819 in Fries-land heeft plaats gehad, verdient gelezen te worden het berigt vau den heer Med. Doct. J. Vitringa Coulon, President der
C0MMIS3IE VAH GENBESKUNDIO ONDBRZOEK EN TOEVOORZIGT in
die Provincie, te viaden in de Leeuwarder Courant van 10 Sept. van dat jaar.
-ocr page 343-
305
VIEKDE HOOFDSTUK.
Over de rotacMige of hwaadaardige Longziekte,
Wij hebben, onder de inwendige ziekten der Paar den, gehandeld, over het getvone en galacMige longvuur, aan welke ongesteldheden ook het Eundvee onderhevig Is, kun-uende de aldaar opgegevene kenteekenen, bebandelingen enz., ook hoofdzakelijk op dit laatste worden toegepast. Hier zullen wij voordragen die ziekte, welke niet zelden onder het Eundvee heerscht en van wege hären verderfelijken aard, de kieaadaardige longziekte of het roltige longvuur kan genoemd worden.
Deze ziekte openbaart zieh het eerst door gedurigen hoest; de pols is hard en slaat onregelmatig; er vloeit ver-volgens eene slijmige stof uit den neus en mond, de eetlust vergaat, als ook de melk bij de Koeijen; daarbij wordt het vee neerslagtig: de ooren, hoornen en de beenen zijn eerst bij afwisseling heet en koud, doch blijven vervolgens geheel koud; bij eenige beesten heeft er nilvloeijing van een taai slijmig vocht uit de oogen plaats; het vee staat met de beenen bij elkander en met den rug opgetrokken.
Aanhoudcnd regenachtig weer of natte saizoenen, gedurende welke het vee op läge, moerige en overstroomde weiden moet loopen, rotachtig en bedorven voeder, läge enbedompte stallen, doch vooral het drinken van stilstaand en bedorven water, hetwelk tot zeer vele nadeelige en heerschende vee-ziekten aanleiding geeft, zijn de algemeene oorzaken. waarin het ontstaan van het rotachtig longvuur moet gezocht worden.
Deze toch bezitten eenen verzwakkenden invloed op de dierlijke levenskracht of de prikkelbaarheid, waarbij de vaste deelen verslapt, de uitwaseming belet, de krachten der spijsvertering venninderd worden, en het bloed eene neiging tot rotachtige ontbinding verkrijgt. De longen worden bij deze ziekte door eene onzuivere of valsche öntsteking aan-gedaan, waarbij eene vermeerderde afscheiding van slijm plaats heeft, en welke öntsteking spoedig tot versterving overgaat. Er wordt eene besmettingsstof in de ligchamen van het zieke vee ontwikkeld, waardoor de ziekte, welke eerst door de uitwerking der gemelde algemeene oorzakea
-ocr page 344-
306
werd voortgebragt, vervolgens door aansteking aan ander vee medegedeeld, en alzoo wordt voortgeplant.
Orn het gevaar en de moeijelijklieid der genezing dezer ziekte te bepalen, kan men haar beloop in drie tijdperken verdeelen.
Het eerste tijdperk bestaat, wanneer het vee begint te hoesten, doch daarbij nog yrolijk schijnt en met den ge-wonen trek eet.
Niettegenstaande hier nog geen gevaar plaats schijnt te hebben, zoo heeft toch de ziekte-stof, welke zieh in het bleed bevindt, zieh reedd op de longen nedergezet, waar-door zij geprikkeld en tot boeat worden aangczet. Dit is juist de tijd, dat men nog, tot redding van het vee, de volgende dienstige middelen aan kan wenden.
Vooreerst zette men het vee eene fontenel voor de borst, en geve het, twee malen daags, den volgenden drank.
Neem: Wijnruit,
Kah/ius-woriel,
Genever-hezim,
Genliuau-worielen, van ieder zes looden,
Buivelsdrek, vier looden.
Men make alles tot een fiju poeder en menge het on-der elkander.
Vervolgens kookt men een pond bruine geraspte eiken-last in tien ponden water en zijgt het vocht door. Van dit afkooksel neemt men een pond, schudt telkens twee looden van het voorgesclireven poeder daar onder en geeft het in.
Wordt het vee op den stal gevoederd, zoo moet men het ruim en tevens good en ligt vertecrbaar voedcv geven, als: fijn zoet hooi, gehakte gele knollen, gekookte en tot moes gestampte aardappelen, grof gemalen koorn, grof roggenmeel, lijnzaad-meel, zemelen in water, enz. Het is beter het vee in plaats van twee of drie malen daags, gelijk gewoonlijk gesehiedt, meermalen te Voederen, doch men geve het voeder telkens in eene kleine hoeveelheid. Om de ontbinding des bloeds voor te komen, menge men in ieder emmer van zoodanig vloeibaar voeder, vier looden zuuräeeg, of in de plaats, vier looden goeden azijn. — Het swavelsmr, ia de hoeveelheid gegeven, zoo aU zulks,
-ocr page 345-
307
vroeger is voorgeschreven, kan men hier insgelijks nut-tig zijn. (Zie ook over hat gebruik der delfitoffelijke zuren biz. 144).
Gaat het vee in de weide, zoo moet men hetgedurende de middaguren, vanneer de lacht te heet is, naar binnen halen, en het op de voorgeschrevene wijze voederen. De koelte van den nacht is voor het vee niet nadeelig, veel-meer is deze verkwikkende. In het voorjaar en in den herfst evenwel, wauneer het nog rijpt, of bij regenachtig en nevelig weer, moet het naar binnen gedreven worden.
Het twecde tijdperk der ziekte begint, wanneer het vee eene slijmige stof nit den neus en den mond ontlast, wan­neer de ooren en de beenen koud zijn, de hären in de hoogte njzen, nit de oogen een kleverig vocht loopt, wanneer bij de Koe de melk weggaat, en het beest niet goed meer eten wil. Heeft de ziekte dezen trap bereikt, zoo is de genezing moeijelijk en onzeker. Intusschen kan men de opgegevene middelen aanwenden en beproeven, in hoe verre hunne uitwerking nuttig zij. — De volgende middelen zijn in dit tijdperk nuttig bevonden.
Men geve het vee dagelijks, des morgens nüchteren, eene halve flesch icijn in, welke men vooraf op drie of vier gckneusde knofloolc-bollen heeft laten trckken. Om den mid-dag geve men liet insgelijks eene halve fleseh wijn, waarin een lood theridk is opgelost. Men herhaalt het ingeven van dezen drank ook des avonds. In plaats van dien, kan men een half lood peptr tot poeder gestampt, en een lood ge-hieusde uijen, in den voorgeschreven wijn mengen; of ook dagelijks drie malen, acht greinen opium, onder een pond wijn ingeven, welk laatste middel alsdan inzonderheid noodzakelijk is, als er een doorloop met de ziekte vergezeld gaat.
Het derde tijdperk is het gevaarlijkst en het vee is alsdan ongeneeslijk, dewijl de ontsteking alsdan tot die hoogte geklommen is, dat zij tot het vuur overgaaf. Het vee wordt ten uitersten mat, tuimelt onder het gaan, wordt kortademig en de bulk slaat. De slagen van het hart worden hand over hand schielijker en meer ongeregeld, totdat het vee sterft.
Bij deze ziekte heeft meu verder nog het volgende in
-ocr page 346-
308
actt te nemen; de stal, waarop het vee staat, moet warm en daarbij ruim en luchtig zijn; het stroo moet altijd zui-ver en droog gehouden en het vee, ten minsten elken dag, eemnaal afgerost en vervolgens met stroo afgewreven wor­den, waarbij men de beenen niet moet vergeten.
Voorts trachte men het vee, zoo veel mogelijk, tegen da ziekte te hoeden, hetwelk het best daardoor geschiedt, dat men de, in het begin opgegevene oorzaken trachte te vermijden, of, bij aldien de ziekte reeds onder eene kudde mögt zijn uitgebroken, het zieke vee van het gezonde af-zondere, en wel terstond in het begin, wanneer zieh de eerste kenteekenen, de hoest namelijk, openbaart, dewijl de ziekte des te besmettelijker wordt, naarmate zij toe-neemt. Even zoo nuttig is het aan het nog gezond schijnende vee, des morgens nüchteren den drank te geven, welke in het begin van dit hoofdstuk is voorgeschreven, en zulks gedurende veertien dagen of drie weken te her-halen, als ook het eene fontenel voor de borst te zet-ten.
Daar deze ziekte uit eene rotachtige gesteldheid des bloeds en der vochten ontstaat, gepaard met eene groote zwak-heid der ingewanden, zoo is het aderlaten daarbij na-deelig. — Degene, welke het zieke vee oppast en de geneesmiddelen toedient, moet niet met het gezonde vee omgaan, dewijl hij de besmettings-stof, welke met de uitwasemings-stof in zijne kleederen is getrokken, aan de laatste kan mededeelen.
Het vee aan deze ziekte gestorven, moet terstond na den dood, naar eene genoegzame verwijderde plaats van de weide of den stal vervoerd en aldaar diep in de aarde begraven worden.
TUFDE HOOFDSTUK.
Over de Eimder-pest.
Deze wordt ook dikwijls, als bij uitslniting, devee-zieite genoemd, eu is van aÜe ziekten, waaraan het Kundvee
-ocr page 347-
309
onderhevig Is, de meest gedachte, daar ze eens losgebro-keu zijnde, eene bijna algemeene verwoesting teweegbrengt, waardoor dikwerf de welvaart des landmans, vooral ook vau onzen vaderlandschen veeboer, geheel of grootendeels tot hären ondergang werd gebragt. Hoewel er tot dus verre, geene middelen bekend zijn, door welke de Etm-derpest kan genezen worden en hat dooden van het zieke vee, zoodra het daardoor wordt aangedaan, het meest zekere middel schijtit te zijn, om het gezonde vee daartegen te behoeden, en alzoo den voortgang der be-smetting te stuiten, zullen wij evenwel hare voornaamste kenmerken opgeven, ten einda men in staat zij, de vee-pest van andere hcersohende ziekten te onderseheiden en het kwaad in zijn begin te kunnen smoren, door zoo-danige maatregelea, als daartoe van wege de hooge magt in ons land zijn bepaald.
Het vee wordt traag en lusteloos, kenbaar aan den loo-men gang, waarbij het den kop naar den grond laat han­gen, of het schudt dien heen en weer; het weigert te drinken, het wordt kiescli in het eten of eet niets; tusr sehen beiden schijnt het wederom vlugger tezijn, wanneer het nog eet, drinkt en lierkaanwt. — Vervolgena wordt het vee onrustig; het knarst op de kiezen; houdt op te herkaauwen; is huiverig en beeft; het staat overkoots. De pols slaat ras en ongestadig, doch is niet- hard. Man kan 60, 70, 75 tot 90 slagen ia. eene minuut teilen, hetwelk zware koorts te kennen geeft, die met verzwakking gepaard gaat. De hoornen zijn koud en als men sterk daaraan wringt, schijnt zulks het beest pijn te veroorzaken; ook zijn de ooren koud en hangen slap neder. De afgang behoudt dikvvijls, gedurende de eerste dagen der ziekte, zijne natuurlijke hoedanigheid, doch is somwijlen miskleu-rig en zeer stinkende of bezit den renk van muskus; som-tijds is hij droog en naauwelijks te zamen hangende, dan wederom dim en week, terwijl het vee op andere tijden verstopt is en uit gebrek aan krachten, de opgehoopte drekstoffen niet kan entlasten. De zwakheid neemt spoe-dig toe, wanneer ook de staart zijne bewegingverliest; het beest bulkt of loeit alsdan geheel niet meer; er heeft van het begin hoest plaata, welke meer en meer toeneemt;
-ocr page 348-
doch hij is niet altijd even sterk maar verschilt naarmate de longen veel of weinig bij de ziekte zijn aangedaan.
De oogen staan flaauw en droefgeestig, worden rood en beloopen en brandig of ontstoken j vervolgens puilt het wenk-vlies uit; het vertoont zieh als eene bleekroode blaas en is ontstoken; het geheele oog is opgezet en schijnt uittepui-len. Uit de groote ooghoeken komt eene etterachtige stof, en is de ziekte hevig, dan loopen er bij stralen nederwaarts tränen uit.
Uit de neusgaten wordt insgelijks eene dünne stof ont-last welke op den derden dag slijmig wordt en als etter verdikt. Deze vermengt zieh met dergelijke kwijl uit den mond en vloeit onophoudelijk längs den snuit weg. Som-wijlen bezit deze stof eene groenachtige gele kleur, .is stinkende, taai en klonterig, zoodat ze den neus verstopt. Het vee veegt die niet af met de tong, gelijk het het slijm, dat als het gezond is, uit den neus en mond vloeit altijd aflikt. Er zijpelt of zweet uit den mail, bijzonder uit den bovenlip, insgelijks cen vocht hetwelk met de voch-ten, uit den neus en mond vloeijende, vermengd wordt en nederdruipt. Op de tong ncemt men vurige rootle peukels waar, en het tandvleesch en verhemelte zijn dikwijls ge-zwollen en ontstoken, waarbij de tanden loszitten. De huid schijnt op den rug en de lenden als vastgegroeid en kraakt wanneer men daarop drukt; bij sommige beesten heeft een schurftachtig uitslag längs den ruggegraat plaats. Somwijlen hebben zij tevens daarbij den wolf in den staart. Wannneer de ziekte hären hoogsten trap bereikt ver-meerdert de hoest; de ademhaling wordt benaauwder; het beest afgemat door koorts en verzwakt uit gebrek aan voed-sel, valt ter aarde, steekt dan eens den kop regt uit, kromt dan weder den hals; het tracht nog met de grootste moeite adem te halen ensteent van pijn. De kwijl wordt dan meer schuimachtig, hetwelk een teeken is dat de longen sterk zijn aangedaan en het dier in groot gevaar verkeert. Bij anderen schijnt de kracht der ziekte zieh meer tot de buiksingewanden te bepalen. De pens, welke zoo als be-kend is in de linkerzijde ligt, is ahdan door lucht sterk opgespannen, zoodat het beest schijnt te zullen bersten en wanneer men tegen den buik klopt, klinkt zij even als een
-ocr page 349-
311
trommel. Eenige beesten krijgen met denvijfden ofzesden dag een dünnen, stinkenden doorloop; anderen blijven ge-hecl verstopt en er vloeit eene stinkende, etterachtige of bloedige stof nit den openstaanden aars, waarbij tevens de klink der koeijen gezwollen is en open Staat. De water-lozing is verminderd.
Somwijlen sterven de beesten binnen vier en twintig uren, nadat zij ziek zijn geworden; anderen blijven drie, vier, vijf tot zsven dagen liggen. Zeldzaam beleeft het zieke beest den elfden dag.
Uit deze uitwendige teekenen der ziekte en haar be-loop, zal men met genoegzame zekerheid, de vee-pest ken­nen en deze van andere heerschende veeziekten kunnen onderscbeiden.
Er bestaan een groot aantal middelen, zoo ter voorbehoe-diag als ter genezing dezer ziekte aangeprezen. Daar men zieh nogtans blijkens de ondervinding, op geen van deze tot het bereiken dezer oogmerken, kan verlaten, magmen zeker-lijk het dooden van het besmette vee, als het veiligst middel beschouwen, ora aau den voortgang der vee-pest op de zeker-ste en spocdigste wijze paal en perk te stellen. Zij immers ont-staat bij ons altijd door besmctting en wordt op deze wijze, door den invoer van vreemd vee of door andere gemeen-schap van buiten ons land ovorgebragt.
quot;Worden nu de eerst aangedanc beesten telkens terstond gedood, zoo wordt daardoor de voortplanting der ziekte door vordere besmetting, op het krachtdadigst tegengegaan, gelijk de ondervinding hiervan reeds in het jaar 1813 en 1814, wanneer de vee-pest op nieuw tot ons land in de Provincie Otkeciit was overgebragt, de heilzame uitwer-kingcn volkomen heeft bevestigd.
Deze maatrogel is voor den veehouder in zoodanige om-standigheden zeer voordeelig, dewijl hij voor ieder beest, dat hij hierdoor verliest, den gewaardeerden prijs uit het daartoe bestaande vee-fonds erlangt, terwijl hij anders ge-vaar loopt, Van het grootste gedeelte van zijn vee te moeten zien sterven, zonder op eenige schadevergoeding aanspraak te kunnen maken.
Wat de inenting der vee-pest aan gezonde beesten be-treft, daaromtrent mag men stellen, dat zij op zieh zelve
-ocr page 350-
312
en in het algemeen als voordeelig moet worden aangemerkt, daar er van het ingecnte vee een geringer aantal sterft dan van datgene hetwelk de ziekte door natum-lijke be-smetting verkrijgt. Vooral is de inenting gebleken zeer nuttig te zijn, indien zij wordt bewerkstelligd door stof van reeds genezende Koeijen en jonge Kalveren, die nog niet in de open of buitenlucbt zijn geweest, welke Kalve­ren door de ziekte alsdan slechts op eene zeer zacbte wijze worden aangedaan en bijna alle er van opkomen; weshalve deze kunstbewerking te voren met regt als geoorloofd en pligtmatig werd aangeprezen. — Daar evemvel ook door de inenting eene voortdurende besmetting onderhouden wordt, moet zij geacht worden te strijden met het oogmerk der thans bestaande verordeningen, welke strekken om door het spoedig dooden van het zieke of vennoedelijk besmette vee, de gelegenheid tot verdere besmetting ten eenenmale weg te nemen; om welke reden zij niet zonder grond verboden is (*). Wij zullen daarom ook over de wijze
quot; (*) Ofschoon de omvcrmoeicle arbeid, door een aantal nitmnnten-de #9632;Vaderlandache mannen , metnamen : Nozeman , Eos am Kool , I. Tak Enoblsmas, Gkashuis, Campek, Vikk , Münniks , Veeeman , Alta, de AriUE3, vooral Gef.rt Reindebs . en ande­ren, aan de kenuis der veepest in het algemeen, en door som-mige hiranor meer bijzonder aan hot werk der inenting besteed , thans als nutteloos en overtollig möge worde besehouwd, zou men nogtans hunne Verdiensten te dozen ojizigte te kort dooii, indion wij hot voordeel hunner ijverige pogingen, ter verminde-ring van den algemeenen -rampspoed des lands, door de veepest te weeg gebragt, ook im nog niet naar waarde en dankbaar wilden erkennen: daar toch door hen , om van een enkel tijdvak te ge-wagen , onder aanmocdiging vooral van de Maalschappij ter be-vordering van den Landhouw, te Amsterdam opgerigt, van het jaar 1777 tot 1786, een gctal van 3769 Ränderen zijn ingecnt, van welke door elkander gerekend , niet meer dan ongeveer twaalf ten honderd zijn gestorven, terwijl volyens de middelbare bere-kening, van het vee, door de natuurlijke besmetting ziek gewor­den, van vijf beesten doorgaans twee stierven. — Bovendien hebben zij door hurine naauwkeurige nasporingen en waarne-mingen eene ondervinding daargesteld, welke jvelligt de Ge-neeskundige van de volgende tijden zal kunnen bezigen tor vol-Biaking van het onvolkomene, dat er nog op^igtelijk de kennis, genezing of verhoeding dezer ziekte is ov.ergebleven. Schijnt toch aan sommigen het onmiddellijk dooden van quot;h't besmette vee,— boewel het zokerste en, in zoo vor, het beste middel zgnde ter
-ocr page 351-
313
waarop de inenting geschieden moet, en hetgeen daaibij dient te worden in acht genomen, niet handelen.
Het vee, door de veepest aangedaan, gestorven of ge-dood zijnde, moet ingevolge de wet terstond met huid en haar op eene verwijderde plaats diep begraven worden. De stal moet geheel gezuiverd en met overgezuurd zeezout-zuur worden berookt. Alle omgang van menschen uit zoodanige huizen waarin de ziekte plaats heeft, met anderen, moet geheel vcrmeden worden. Ook is ieder veehouder verpligt, om, zoodra hij waavneemt of vermoedt, dat zijn vee door deze ziekte is aangedaan, onverwijld aau het gemeente-bestuur zijner woonplaats kennis te geven.
ZESDE HOOFDSTTJK.
Over de Ouisteklng der Hersenen.
De ontsteking der hersenen gaat met de volgeude ver-schijnseleu gepaard: de oogen staan glinsterende, zijn rood beloopen en gezwollen, zoodat zij baiten het hoofd uitpui-len; de muil is heet en de tong met slijm overtrokken; de ooren en hoornen zijn buitengewoon warm: het hart klopt snel; het vee heeft den eetlust geheel verloren; het ziet in het eerst stijf voor zieh neder, wordt daama razen-de en wild, waarbij het woedend uitziet, sclmimbekt, en ijselijkc benaauwdhedon toont te hebben; somwijlen krijgt het eene trilling door al de leden. Niet zelden ontstaan deze toevallen zeer schielijk en onverwacht, waaraan het vee meennalen binnen weinige uren, ja zelfs binnen een kwartiers nur sterft. —. Men noemt deze ongesteldheid ook
stniting van den voortgang der ziekte, — op zict zelf cn ta regt eene harde noodzakelijkheid te bevatten, welke tevens, alle vordere pogingen tot eene doelmatige genezing uitsluit, wij mö­gen geenszins geheel wanhopen, dat er eenmaal, zoolang do ziekte in eenig land nog bestaat, ontdekkingen geboren worden , die het raadzaam kunnen maken, aan deze wet eene raimere bepaling, of wel eeno goheel andere en zaohtere wijziging te verleenen.
14
-ocr page 352-
314
de rasende llaar of doUeid. Knlveren, die gemest worden, en ook de aanliouders zijn daaraan insgelijks onderlievig.
Tot de oorzakea dezer ziekte behooren: eene verbitte gesteldheid des bleeds, het steken der zon bij heet zomer-weder, waartegen het vee zieh niet in de schaduw verber­gen kan; een zware slag op het hoofd enz.; bij stieren kan zij ontstaan uit eene al te sterke werking der teeldrift. De Koeijen kunnen dol worden, als men de Kalveren lang bij haar laat, en hen dan wegneemtj hierdoor schijnt evenwel niet zoo zeer eene zware ontsteking der hersenen als wel eene sterke aandoening der zenuwen en hersenen te weeg te worden gebragt, waaruit dezelfde verschijnsclen geboren waren, als bij de eerstgemelde ongesteldheid plaats hebben.
Zooctra de opgegevene kenteekenen worden waargenomen, moot men het vee drie of vier ponden bloed uit do hals-ader aftappen, alle vier men twee looden salpeter in water ontbonden ingeven, cn alle zes uren eene klisteer zetten uit een aftrckscl van kamille hloemen, lljnolle en wonäerzout (zie biz. 13S). — In plaats dezer klisteren kan men ook telkeus der looden icondersout bij den gemeiden drank voe-gen. Kan men met het boost omgaan, zoo is het zotten van eene fontenel aan den hals of voor de borst zeer nut­tig ; de kop meet met een linnen dook orawonden, en deze bestendig met koud water natgemaakt worden. Neemt de ziekte na weinige uren niet af, zoo moet de aderlating her-haald worden, hetwelk ook nog wederom den tweeden of der-den dag kan geschieden, Indien de teckenen der razernij niet gebed over zijn, doch dan moet men eene mindere hoe-veclheid bloed aftappen. Het doen van aderlatingcn in de 'ooren of in den staart, is bij deze en andere ontstekmgs-riekten geenszins af te keuren; doch dewijl uit deze dcelen alleen geene genoegzame hoeveelheid bloeds ontlast wordt, zijn zij ter genezing niet voldoende, en men moet daarom aan de adniatingen uit de halsadet de voorkeur geven.
Met het ingeven van den drank en de aanwendmg der klisteren meet men zoo lang aanhouden, totdat de ziekte volkomen genezen is.
quot;Wanneer de dranken als ook de klisteren door het woe-den van het vee op den bepaalden tijd niet kunnen wor­den aangewend, moet men daarmede wachten totdat erbe-
-ocr page 353-
315
daarde tusäcLenpoozen körnen, welke zulks toelaten • anders moet men bet zoo vast trachten te binden, dat bet geen mensch beschädigen kan.
ZEVENDE IIOOl'DSTUK.
Over de KeelouüteJcing.
Bij de keel-ontsteking welke ook de ^röra genoemd wordt, hebbon de folgende kenteekenen plaats: het vee wordt neerslagtig, cet in bet begin weinig en vervolgens in het geheel niet meer; de ademhaling is moeijelijk; er heeft ren-telen plaats, betwelk bestendig sterker wordt; do mond is heet en droog, en onder den hals aan de sluik ncemt men een gezwel waar, hetwelk, indien men er sterk op drukt, zeer pijnlijk is; wamioer het vee drinken wil, zoo kau het het water niet doorslikken, maar dit loopt door den neus wederom mt; ook zal men daaibij een sterk en schie-lijk kloppen van het hart en den pols, alsmede koortsige huiveringon waarnemen, waarbij de hoornen heet zijn.
De oorzaken dozer ontsteking zijn even als van andere ontstekings-ziekten gelegen in eene verbitte gesteldheid des bleeds door aanzettende voeders, in het vatten van koude enz. Ook gaat zij moermalcu gepaard met vemiiling der ingewanden, wanneer de tong tevens met een wit of geel sbjm overtrokken is.
Ncemt men doze verschijnselen der keel-ontsteking waar, zoo moet men twee ponden bloed uit de hals-ader aftap-pen, hetwelk, indien de moeijelijkheid en het rentelen der ademhaling niet genoegzaam beteren, den volgenden of den derden dag moet berhaald worden. Men geve tevens het volgende middel in.
Neem: Salpeter, acht looden.
IFonderzout, twaalf looden.
Tot poeäer gewreven zijnde, wordt dit onder een half
pond Iwnig gemengd. Van deze bkking moet het zieke
vee alle drie of vier uren een lepel vol met een spadel op
de tong gestroken worden, waarbij de kop zoo lang eenig-
14.*
-ocr page 354-
316
zins in de hoogte moet worden gehouden, totdat het is doorgeslikt.
Is de tong met een dik wit- of geelachtig beslag over-dekt, zoo voege men bij de voorgeschrevene likking een half lood hraahdjndeen, of geve den drank op bladz. 150 bij de keel-ontsteking der Paarden voorgeschreven, indien het beest dien door kan zweigen. — Tevens is het dien-stig twee malen daags eene klisteer te zetten ter bevorde-ring van den afgang. (Zie blz. 138.)
De gezwollene deelcn onder den hals moot men dagelijks twee malen inwrijven met het smeersel, bestaande uit lijn-nlie waarin kamfer is ontbonden, het welk op blz. 150 is voorn-escbreven. — Voorts bezige men een dampbad op de wijze zooals in het hoofdstuk over den droes der Paarden is voorgestcld.
Kan hot vee nog lets doorkrijgen, quot;zoo geve men laauw water waaronder roggenmeel is geroerd of lijnkoek-water tot voedsel.
Wordt de ontstcking niet verdeeld, zoo moet men het gezwel onder de keel tot rijpheid brengen, het daarna ope-nen om den etter te entlasten, en de verzwering vervol-o-ens o-enezen, op de wijze, zooals zulks in het hoofdstuk over, de etteigezwellen geleerd is.
ACIITSTE HOOFDSTtTK.
Over de onideking der Maag.
Het Eundvee is even als de Paarden uit dezelfde oor-zaken aan eene ontsteking der maag onderhevig. Deze oorzaken zijn: het eten van vergiftige kruiden, overvoede-ring of het gebruik van zoodanig voeder dat tot gisting orereaat, wanneer de maag door de ontwikkelde lucht te sterk kan worden uitgezet. Ook kan zij waarschijnlijk door binnengeslikte venijnige dieren worden veroorzaakt. De quot;•eneeswijze komt in het algemeen overeen met die, welke bij de maag-ontsteking der Paarden is voorgedragen.
Heeft het vee op eens te veel gegeten, waardoor de
-ocr page 355-
317
maag ongemeen opgespannen en ontstoken wordt, daaraan kenbaar, dat het dikwijla liggen gaat, hevig steent en diep ademliaalt, waarbij het den eetlust verloren heeft en niet herkaauwt, terwijl het gedurig naar de zijden om-ziet, zoo kan men ieder nur twee ponden water, waarin vier looden tconderzout zijn onthonden, ingeven; hierdoor wordt het voeder in de maag verdund, opgelost en nitge-dreven.
Is men bewust dat het vee eenig scherp vergif heeft bin-nengekregen, waardoor de ontsteking der maag wordt ver-oorzaakt, zoo moet men naar den onderscheiden aard des vergifs handelen, zooals in het bijvoegsel achter dit werk wordt voorgedragen.
NEQENDE HOOFDSTTJK.
Over de ontsteking der Nieren en Fisblaas,
De ontsteking der nioren vertoont zieh onder de volgen-de teekenen: het vee verliest den eetlust; het hart slaat stark en schielijk; het dier zet de achterbeenen onder het lijf en maakt daarbij een' krommen rug; de pis is hoog van klem- en wordt in eene geringe hoeveelheid ontlast; drukt men op den rug ter plaatse waar de nieren liggen, zoo onderviiidt het dier vermeerdering van pijn; ook zal men op deze plaats eene verhoogde wärmte waarnemen; worden de Koeijen hierdoor overvallen zoo gaat de melk weg,
Dezelfde oorzaken welke eene ontsteking der nieren bij de Paarden te weeg brengen, zijn in staat, voor zooverre zij ook op het Eundvee werken, om deze ziekte bij het-zelve te doen ontstaan. Dezelfde uit- en inwendige ge-neesmiddelen aldaar aangeprezen, kuunen ook hier worden aangewend.
De kenteekenen, oorzaken en geneeswijze van de ont­steking der pisblaas bij het rundvee zullen insgelijks ge-makkelijk kunnen worden opgemaakt uit hetgene omtrent dezelfde ongesteldheid der Paarden is voorgedragen.
-ocr page 356-
318
TIENDE HOOPDSTUK.
Over de Duizeliglieid.
Dozo ongesteldheid, ook de lloe of de hloei genaamd, waaraaü zoowel de Kalveren als het ouder vee ondcrhevig zijn, kent mea daaraan, dat hot waggelt in bet gaan, dik-wijls op den grond valt en spoedig wedcrom opstaat. Som-wijlen draait liet veo bestendig in hot rond. Dit heeft bij tusschenpoozen plaats, en duurt zoo lang totdat de ziekte tocnoemt en bet vee kraebtolooa wordt, wamieer bet liggen blijft, sterbe beweging met de pooten maakt, bijgt, zeer benaauwd is en dikwijls in körten tijd sterft, Indien men bet gocne bulp toebrengt. liet wit der oogen is rood beloopen.
Bij dcze ongesteldheid scliijut eene vermeerderde bewe­ging des bloeds naar bet hooM plaats te bebben, waaxdoor de berscnon gedrnkt worden, weslialvc zij niet to ouregt met eene beroerte kan worden vergeleken. Volbloedig vee en vooral mest-kalveren wclkc sterk in bet grocijen zijn, staan daarvoor hot meest bloot. Men noemt deze ongesteld-beid verkeerdelijk oen dihtand in liet hloed.
Do duizcligbcid is doorgaans bot gevolg eoner te sterbe vocdeiing of van te ruime gras- of klavcr-weiden; zij ont-staat inedc nit zoodanige ooizaken welke bet bleed in eene sterbe beweging brengen, zooals verhitting des ligehaams door sterk loopen, aanhoudende wannte vooral zonne-bitte cnz.; ook kan de prikkeling der wonnen of andere onzui-verbeden in de ingewanden Iiuiävestendc, daartoe aanlciding geven.
Om do duizeligheid te genezen, moet men bet vee een-of meermalen sterk laton in de balsador alsmede in de ooren, en bet verkoelend doen laxeren door eeuige dagen achter elkander des morgens acht looden wonderzout in te geven, of minder naar evenredigheid van den onderdom van bet dier. Ook kan men ter meordere verkoeling van bet bleed een of twee looden Salpeter in water ontbonden dagelijks laten gebruiken. Men leggo docken in koud water bevoehtigd om den kop of begiete dien daarmede gedurig. Nadat bet vee bersteld is, moet bet minder sterk ge.
-ocr page 357-
319
voederd worden, dewijl de duizeling anders ligtelijk terug komt, waardoor hat onverwachts kan sterven.
Indien men waarneemt dat er women in de ingewanden aanwezig zijn, welke als de oorzaak der duizeligheid mog-ten kunnen worden aangemerkt, zoo dienen daartegen zoo-danige middelen te worden gegeven als in het hoofdstuk over de women van het Eundvee worden voorgedragen.
ELTDE HOOFDSTUK.
Over den Jloest.
De hoest ontstaat bij liet Eundvee uit verscliillende oor-zaken, docli de meest gewone zijn gelegen in hot vatten van koude, en in het gebruik van muf en stoffig geworden hooi. Heeft het laatste plaats, zoo moet men zoodanig hooi met beter en gezonder voeder venvisselen, of bijal-dien men geen ander voeder kan toereiken, moet het schim­melige hooi, voordat het gegeven wordt, goed uitgeklopt, en het stof er uitgeschud, en daar en boven met water, waarin zout is opgelost, besprengd worden, waardoor het smakelijker 611 gezonder wordt. Men late daarbij tevens de volgende likking gebruiken.
Neem: Bloem van Ztcavel, zes looden, Poeder van Godiaan-worlel, Gesiampt Venkel-zaad, van ieder acht looden, Geraspte Feper-icoriel, een half pond.
Deze vermengd en met honig tot eene likking gemaakt zijndc, wordt het vee, des morgens en 's avonds een goe-den lepel vol daarvan ingegeven.
Wanneer de hoest het gevolg is van gevatte koude en nog niet lang lieeft geduurd, zoo geve men den volgenden drank:
Necm: Flier-Uoemen, twee handen vol, laat deze een half um- in een of. anderhalf raengel goed bicr trekken, en roer onder het doorgezegen vocht: Fliersap, zes looden, Eij'erdojers, twee of drie.
-ocr page 358-
320
De drank wordt op eens ingegeven en kan den volgen-den dag, naar eisch der omstandigheden, herhaald worden, liierbij moet gt;nen niet verzuimen, hat beest in cenen war­men stal te zetten, en met stroo te wrijven, ten einde de uitwaseming der liuid te bevorderen. Het is tevens nuttig ecn dampbad aan te wenden om het vee warmen wasem te doen inademen; tot welk oogmerk men den kop in een zak, waarin warme gekookte garst gedaan wordt, binden kan, gelijk zulks in het hoofdstuk over den droes der Paar-den voorgedragen is.
Heeft de verkoudheidshoest reeds eenen längeren tijd geduurd, zoo kan men met voordeel van de volgende ent­bindende likkiug gebruik maken.
Ncem: Bloem van Zicavel, Zestien looden, Ileemst-icortel, Zoelliout, Geneverbezien, Auijs-saad, van ieder acht looden.
Men make deze zclfstandigheden tot podder, en vermengd Kijnde, worden zij met vlieruip, of in de plaats, met konig tot eeue likkiug gemaakt; daarbij voege men voorts ook nog acht looden geraspte pepeneoriel. Van dit middel geei't men het voo, des morgens en 's avonds telkens drie looden in.
Indien het vee aanhoudendkucht, waarbij de hoest droog, de ademhaling kort en benaauwd, de uitgeademde lacht heet, en de pels hard en snel is, terwijl de oogen en het slijmvlies van den neus rood zijn en er tevens koortsige hniveringen plaats hebben, zoo zijn zulks teekenen, dat er eenc longontsteking plaats heeft, welke aderlatingen en ont-stekingwerende middclen vordert, hoedanige in het hoofd­stuk over de longontsteking der Paarden zijn opgegeven.
Het Eundvee is nog aan eeuen bijzonderen hoest onder-hevig, welke meer van eenen slijmachtigen aard is, en eenige overeenkomst met den droes der Paarden heeft.
Deze ziekte, die insgelijks door het vatten van konde wordt veroorzaakt, draagt ook den naam van de snot, kwa-de snot of snot-leucTi, en gaat met de volgende omstandig­heden gepaard. In de eerste dagen dat de hoest plaats heeft is het vee neerslagtig en eet niet met de gewone graagte; vervolgens wordt het wederom vlugger en de eet-
-ocr page 359-
321
lust meer natuuilijk; nit den neus vloeit eene dunne slij-mige stof, hetwelk insgelijks uit de oogen plants heeft; deze stof, welke rervolgens dikker wordt, blijft aan den nens en de hareu der onderste oogleden hangen, waardoor deze deelen bekorst worden en aan elkander kleven. Door-gaans zijn de deelen onder den hals en den kinnebak opge-zet, zonder dat evenwel de klieren opgezwollen zijn. Is het vec anders gezond en goed bij vleesch, zoo herstelt de ziekte vceltijds zonder dat men daartegen bijzondere mid-delen behoeft aan te wenden, Indien men sleclits zorg draagt dat het vee niet aan de koude is blootgesteld; waarbij het insgelijks nuttig is, laauw diinkwater te geven, in hetwelk eonige banden vol roggen-meel of genialen lijn-zaad gemengd zijn. Indien daarentegen het vee mager en kracbteloos is, zoo is het noodig middelen aan te wenden, welke in staat zijn de krachten te versterken en deze, ter afscheiding en ontlasting des slijms, te ondersteunen. Men kan tot dat eindc des morgens en 's avonds het volgende middel ingeven.
Neem: Gentiaan-toortel,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; 0
Genever-iezien. van ieder een loodJ
Tot poeder gestampt zijnde wordt het met een mengel water of bier ingcgeven.
Het is tevens dicnstig, 'een of twee malen daags, een klein voeder te geven, bestaande uit f/ele hiollen, peper-wortel, jmge distelen en ciclmrei-icortel met de bladen, welke onder elkander gestampt en met haksel vermengd worden. Het gewone voeder meet bovendien ruim, gezond en ver-sterkende zijn, waartoe beliooren: grof gemalen gerst of ander koorn, als haver, gekookte boonen, gekookte en ge-stampte aardappclen, lijn- of raapzaad-koeken, enz.
Wordt dit alles naauwkeurig opgevolgd, zoo zal de hoest weldra beteren en geheel genezen. Doeh blijft het vee, intussclien aan de koude blootgesteld, of wordt het aanwenden van de gepaste middelen, Indien de natuur-kracliten alleen te zwak zijn om de ziekte te ovenvinnen, verzuimd, zoo wordt hij langdurig en niet zelden zeer ge-vaarlijk. Men neemt alsdan waar, dat eene of meerdere klieren onder den kinnebak ter dikte van een hoenderei opzwellen; de uitvloeijing van slijmstof uit den' neus duurt
-ocr page 360-
322
bestendig voort; het vee vermagerfc en verzwakt meer en meer, niettegenstaEinde hot overvloed van gezond voeder erlangt en sterft eindelijk aan eene uittering.
Indien de ziekte niet te ver gevorderd is, kan de gene-zing worden te wecg gebragt, door zoodanige middelen, weike slijmontbindende zijn en tevens de verteringskracMen der ingewanden opwekken en deze zoowel als de longon yerstcrken; bij voorbeeld.
Neem: Sjpiesglans-hver, aelit looden ,
Bloem vein Zwavel, zestien looden, 'Emjd-v:ortd, of in de plaats, AJaitdis-ioortel, Gentiami-isortel, Genever-dezien,
Zaad van waiervenlcel, van ioder tien looden. Alles tot een poeder gostampt zijndc, wordt liet met honig tot eene likking gemaakt, waarvan men het vee 's morgens en 's avonds telkens twee looden op de tong smeert of in cen pond water of bier ontbonden ingceft.
Heeft _ het vee dit middel vier dagen lang gebruikt, zoo moot men het eene fontenel voor de borst plaatsen, welke gedurende veertien dagen meet blijven liggen. Is de voor-geschrcvene hoeveelheid der likking opgebnukt en het vee noo- niet gelieel hersteld, zoo kan men acht dagen wachten en hetzelfdc middel dan op nleuw aanwenden. -r Een af-kooksel van ijslcmdscJie mos of ook van gewoon dvm- of loog raquo;os alsmede van Jwefbladen, hitterzoet met eoeihout cnz.. in water, kan insgelijks met voordeel ter geueziug van dit ongomak worden aangewend.
Jonge Kalveren , vooral boneden drie maanden oud zijnde, krijgen dikwijls eenen Jiardnekkigen en mcei-malen gevaar-lijken hoest, welke algemeen bckend is onder de verschillcn-de benamingen van de hicli, de jagt, de Jdjrj of de hay. Ook noemt men dien wel, als bij uitsluiting, de kaloer-zielde. Zij draagt zieh op de volgonde wijze toe. Het Kalf begint cerst van tijd tot t.ijd zacht te hoesten, hetwelk steeds heviger en aanhoudender wordt, vcrgezcld van be-naairwdheid; de hoest is droog en heeft een klinkend geluid waarom men dien in zoo verre niet oneigenlijk dc lankhoesl der Kalveren zoude kumien nocmen. Vervolgens gaat de
-ocr page 361-
323
eetlust weg, en de Kalveren beginnen te kwijnen en ver-mageren; zij laten den kop tussclien de beenen hangen en kugchen längs den grond. Sommige krijgen een sterken doorloop, waardoor zij ten eenenmale van krachten beroofd worden; anderen blijven aanhoudend verstopt en worden ongemeen benaauwd, zoodat zij, indien men hen geenver-ligting toebrengt, spoedig al kugchende sterven of stikken; terwijl de ziekte bij velen in eene ongeneeselijke uittering of waterzucht eindisrt,
Zwakke magere Kalveren, die ondcr de verlossing veel geleden hebben, schraal en slordig onderhouden of te jorg gespeend zijn, alsmede dezulke welke laat in het voor-jaar zijn geboren, staan aan de kuchziekte meer bloot dan sterke, vröeg geborene en wel gevoede Kalveren. De bijkomende of aanleidcnde oorzaken daarvan zijn gelegen in eene onrcgclmatige voedering, waardoor de Kalveren of te vecl of te weinig ctenkrijgen,—in den schielijken over­mans; van melk tot ander hard voeder hetwelk zwaarder te ver-teren is, — in eene te spoedige verandering van den in-vloed der lucht, welke het jonge vee ondergaat, wanneer het in het voorjaar nit warme, somwijlcn bedompte hokken naar buiten in het opene veld gejaagd wordt, terwijl het weer gnur en vochtig is en voornl de nachten koud zijn of met vorst gnpaard gaan. — Eciiige werpen de oorzaak dezer ziekte op het eten van gras waarop honigdauw gevallen is. Vorder mögen hier als medewerkende oorzaken in aanmer-king kernen läge, drassige of natte weiden, welke onvoed-zame grassoorten opleveren; vooral is in dezen het zaebte vlotgras, dat in de greppels en aan de kanten der slooten groeit, hetwelk de jonge Kalveren inzonderheid gaarne eten, hnn wegens zijne maagverslappende en winderige eigenschap nadeelig; — voorts scliielijke afwisseling van den dampkring als het opvolgcri van konde nachten en heete dagen in het midden of het laatst van den zomer.
Onder deze omstandigheden wordt niet alleen de nitwa-seming des ügchaams ongeregeld of belet, maar vooral wor­den de werktnigen der spijsvertering verzwakt en ongesteld, hetwelk ten gevolge heeft, dat er eene siechte en onvoed-zame chijl bereid wordt, en tevens eene verzameling van taaije, slijmachtige zure en scherpe pnzuiverheden in de maag en dar-
-ocr page 362-
324
men wordt voortgebragt, waarom dus de huch of hag voor eene ongesteldheid te houden is, wier zitplaats oorspronkelijk in de laatstgenoemde ingewanden moet gezocht worden. — Zy is voor een ware maaglioest te houden, gelijk zulks door het onderzoek bij het opcnen der aan daze ziekte gestorve-ne Kalveren gcnoegzaam bevestigd wordt. Uit deze toclx blijkt het, dat de pens doorgaaus zeer bleek en zamenge-trokken is, meestijds gevuld met onverteerd voedscl en zure stofltn; de boekpens is in hare plooijen bezet met drooge of klciachtige, taaije, zure of scherpe zelfstandighedcn, die sorawijlen vaste klompeu vormen; de lebbe en de darmen zijn meest ledig en ontstoken, nu en dan met zwarte stip­pen of vlekken bezet; de aarsdaim is gevuld met eene hor­de naar klei gelijkende drekstof, die er als bevrozen mest uitzict, of, als er buikloop lieeft plaata gehad, is hij ledig maar ontstoken; de lever vindt men veigroot, de galblaas ingetrokken en van weinig gal voorzien; het net is verma-gerd.
Ofschoon nu de lioest, welke bij deze ziekte aanwezig is, zeker somwijlen' gedeeltelijk kan veroorzaakt worden door de verslijming der longen, als het gevolg der belette uitwaseming door het vatten van koude, zoo moet evenwel de drooge en krampachtigc kuoh voornamelijk beschouwd worden als de uitwcrking der prikkeling, welke de raauwe en scherpe Stoffen op de zenuwen der buiks-ingewanden oefenen, waardoor de longen uit medegevoel worden aan-gedaan. Dit wordt te meer daardoor waarschijnlijk, dat de longen van kalveren, die in het begin der ziekte gcslagt of gestorven zijn, altijd frisch en gezond wordenbevonden; doch als de ziekte lang heeft geduurd, neemt men waar dat zij ontstoken, met het ribbcn-vlies te zamen gegroeid, Lont of blaauw van klein of ook met pulsten bezet zijn.
Om de kuch-ziekte te genezen moeten de taaije steifen, welke zicli in de maag en darmen bevinden, door entbin­dende middelen, cerst verdund en dan ontlast worden. Tot het eerste oogmerk is het gmone zout een der dien­stigste middelen. Men kan dus ieder kalf gedurende drie of vier dagen twee of drie looden zont in een mengel har-nemelk of mdk-wei opgelost ingeven. Vervolgens geve men het vollende ontlastende middel.
iB
-ocr page 363-
325
Neem: Rhalarber, een lood.
Gewoon zoui, of in de plaats,
JVonderzout, zes of acht looden.
Aflreksel van Jcamille-lloemen, twee ponden.
lioniy of gemeene siroop, vier looden. Meng Let te zamen.
Dit geneesmiddel moot somwijlen nog herBaald worden, en wel, zoo lang men kan vemioeden, dat er nog slijm-en vuile drekstoffen zitten, meermalen, namelijk om de twee of dric dagen. Indien de verstopping liarduekkig is, zoo dient men tevens, een of twee malen daags, eene klisteer te zetten, van een aflreksel van iamiUe-Moemen, met gmcomi zout oi wondwzout en lionig, (zie biz. 138). Heeft er reeds een sterke doorgang plaats, zoo geve meu van de volgende poeders, drie malen daags, een, met een mengel aftreksd van kamille hloemen.
Neem: Foeder van Bradkicortd,
-------------- RJiularlcr, van ieder een lood,
Kreefisooyen of Krlji, twee looden. Te zamon vermengd zijnde, worden zij in acM gelijke poeders verdecld.
Indien de lioest met hevige benaauwdhcid of kortademig-heid gepaard gaat, zoo is het noodig, eene aderlating van een half of gelieel pond, nit de halsader te doen, niet zoo zeer om de oorzadc der ziekto weg te nemen, als wel, om de aandrift des bloeds naar de longen en daardoor de be­naauwdhcid te verminderen.
Doorgaans neemt men waar, dat op de bewerkte ontlas-ting der stoffen, welke taai zijn, of ook als gekaasde melk uitzien, de kuch vermindert, ofschoon hij niet geheel op-houdt. Men meet dan verder, als de ontlasting genoeg-zaam is gewoest, en het door teekenen blijkt, dat er geene zoodanige schadelijke stoffen meer in de ingewanden aanwe-zig zijn, de ziekte door krampstillende middelon, die te­vens de working der maag versterken, genezen. Zulks kan door onderschcidene middelen geschieden. Met voordeel kan men zioli hiertoe bedienen van de oplossing van een half of geheel lood duivelsdreh in een pond water, met een gelijk gedeelte melk, cm den anderen morgen in te geven. Insgelijks is de volgende drank dienstig.
-ocr page 364-
326
Neem: Hondsäraf,
Bijvoet, (wilde alseni), van leder een hand voL Anijszaad, een lood.
De kruiden gesneden en het zaad een weinig gekneusd zijnde, worden zij in twee mengelen oui bier gekookt; bij het doorgezegen vocht wordt gedaan: Gewoon, zoui, twee looden.
Daze drank wordt in twee malen, namelijk's morgens en 's avonds tclkens de helft, ingegcven, alvorens laarnv warm, zijnde geraaakt. Heeft men het een of ander dezer midde-len twee dagen laten gebmiken, zonder dat do krampachtige hoest betert, zoo voege men bij ieder gift, dertig druppen vloeihaar lienlsap. Dit middel is te mcer dienstig, indien met de kuch een verzwakkende doorloop gcpaard gaat: doeh heeft er verstopping plaats, zoo moot men, onder het ge-bruik, het openlijf door de vodrgeschrevene klisteren bcvor-deren. Yoorts doen hier de afkooksels van alands icortel, pepencortd, ijulandscU cndui/iMos, vnn 7i.oe/blade/i, iüterioet, enz. in water of ook een afkooksel van eenige ?laquo;//laquo;laquo;in zoete melk zeer goede uitwerkingen. Nadat de hoest is wegge-nomen, kan men, tor vordere versterking der maag en ver-teringskrachton, van het middel, op biz. ]9'i voorgeschre-ven, bestaandc uit geHtiaan-icoiiel, genecer-lesiiin, eiken- of reügeribasi on geicoon zout, tweo malen daags, telkens een lood over het voeder of met water ingoven, waardoor de Kalveren achtorna boter zullen groeijen.
Om de kuch-ziekte en vole andere ongesteldheden van het jongc vee voor te komen, moet men voorecrst, geene andere dan gezondc en sterke kalveren aanhondeu; zij moe-ten, naar mate huimer krachten, geregeld met warme melk van dezelfde Koe, waarvan zij gekomen zijn, govocd wor­den. Men geve hun vooral niet te veel op eens, maar herhale de drenking meermalen, waardoor de melk beter verteerd en de overlading wordt voorgekomen. Men zorge voor ruime hokken, opdat do Kalveren zieh vrij kimnen bewegen. De hokken moeten luchtig en droog zijn en het lig-stroo dikwijls vernieuwd worden. Men houde de huid zuiver door borstelen of spoelen met water, en wrijve haar dikwijls met stroo, om de uitwaseming te onderhouden.
Yoorts moeten de jonge Kalveren nict te vroeg en op
lp
-ocr page 365-
quot;
327
eens van de melk genomen worden, maar men moet hen langzamerhaud spenen en aan ander voeder gewennen; ins-gelijks moeten zij, dagelijks, bij goedweer, uitgelaten wor­den, opdat zij aan de luclit gewend zijn, voor dat zij in de weide gaan. Zoo veel mogelijk is, jage men de kalve-ren op tooge en drooge landen, zoivere de slooten en greppen van het zoogenaamde vlotgras, en zorge tevens voor zuiver drinkwater. Zeer voordeelig Is het, dat men het jonge vee zout laat likken, als zijnde het beste middel ter bevordering der spijsvertering, en cm het ontstaan van slijm in de maag voor te komen, terwijl het tevens de buik-ontlasting geregeld houdt. De ondervinding heeft in vele landen, de groote nuttigbeid van het zont, ter bevordering der gezondheid, en bewaring tegen vele ziekten, zoowel voor het Eundvee, als voor do sohapen, reeds overvloedig bewezeu, en zulks verdiende, iu ons land meer algemeen nagcvolgd te worden. Men zette dus de Kalvercn, van tijd tot tijd, in het hok een bakje met zout voor, waarvan zij können likken. Insgelijks mag het krijt als een tweede behoedmiddel tcgen sommige ziekten der Kalveren, welke uit eene ophooping van zure btofl'en in de maag en darmen ontstaan, of daarmede gepaai'd gaan, gelijk bij do kach-ziekte plnats heeft, aangeprezen worden. Men kan dus, op dezelfde wijze, eenige stukken krijt iu een bak voorzet-ten, waaraan de Kalveren ganrne likken; door dit middel wordt het ontstaan van zure schorpte in de maag voorge-komen, of zij, reeds aamvezig zijude, weggenomen.
X W A A L F B E H O 0 F D S T U K.
Over de Iteva'/igenJieid.
De_ bevangenhoid van het Eundvee, welke door het vatten van koude outstaat, wordt aan de volgende teekeneu ge-kend; het vee eet weinig of niets en de ooren en beenen zijn koud; daarbij zijn alle vier beenen en het ligchaam stijf, zoodat het vee, als het ligt, niet dan met de grootste moeite of in het geheel niet kan opstaan. Als het staat.
-ocr page 366-
328
worden de beenen mar elkander toegezet, ea de rug in de hoogte getrokken. Het vee trilt somwijlen en heeft koort-sige huiveringen. Deze verscliijnselen hebben, naar mate dat eeu Eundbeest meer of minder sterk bevangen is, in ouderscheidene trappen plaats.
Om de bevangeuheid weg te nemen, is het noodig, eene aderiating van twee ponden uit de hals-ader te doen, en het vee in een matig warmen stal, op droog stroo, te zel­ten, het ligchaam vooral de beenen daarmede, bij herhaling te wrijven eu het met een klced te ovcrdekken, om de belette uitwaseming der buid te herstellen. Het wassohen der beenen met warme genever-apoeling is insgelijks nattig. Voorts geve men het den volgeuden drank, in twee ma­len, namelijk des morgens cn des avonds tclkens de helft, in.
Neem: Flierlloemen,
Kervel, van ieder twee banden vol.
Laat deze een half nur lang trekken, op twee mcugeleu zwaar bier, en voeg bij het doorgezegen vocht: Theriok, twee looden.
Meng het te zamen.
lleeft de bevangenhoid bij het een-of tweejarige Bundvee plaats, zoo meet men, naar evenrediglieid des ouderdoms, eene mindere hoovcelheid bloed aftappen, en den voorge-schreven drank in drie of vier malen ingeven.
Men kan ook, nadat te voren eene aderiating is in het werk gesteld, dezen drank toedienen.
Neem: Valkruul, drie banden vol.
Kook het gedurende een kwarticr uurs in vier ponden zwaar hier, en zijg het vocht door.
Hiervan wordt het vee de helft, met een half vierendeel loods fijn gewrevene hamfer ingegeven; men bedekt daarop het vee met een wallen deken, waaronder liet drie uren lang moet blijven staan; alsdan neemt men de deken weg, en wrijft het gelieele ligchaam, voornamelijk de beenen met stroo. Den volgenden dag, wordt de andere helft van den gekookten drank met dezelfde hoeveelheid /laquo;raquo;raquo;/%;• ingegeven en de overige behandeling op dezelfde wijze herhaald.
Bijaldien de bevangenheid hierdoor niet geheel mögt wor­den weggenomen, zoo meet men eene fonfenel voor de
-ocr page 367-
329
borst zetten, en het voorts in de weide laten gaan, wanneer door dit middel en de beweging de overgeblevene stijfheid doorgaans verdwijnt.
Het vee krijgt dikwijls als liet bevangen is een* doorloop, waaromtrent in het hoofdstuk over deze ongesteldheid ge-handeld woidt.
DEETIENDE HOOFDSTUK.
Over de GeelzucM.
Deze ziekte, welke uit eene ongesteldheid der lever ont-staat, waarbij zieh galdeelen in het bloed of de andere v echten bevinden , wordt gekend aan de volgende teekenen: het vee verliest langzamerhand den eetlust en herkaauwt niet; de muil, het vlies, hetwelk van binnen den neus be-kleedt, en de inwendige oogleden verkrijgen eene gele kleur ; de drek en de pis zijn geel geverwd, Bij eenen hoogeren trap der ziekte neemt de melk insgelijks eene gele kleur aan. — Deze ongesteldheid ontstaat algemeen in drooge' en warme zomers, wordende de lever door de aanhoudende bitte tot eene vermeerderde afscheiding van gal aangezet, waarvan een gedeelte onder het bloed en de overige voch-ten zijnde opgenomen, daaraan eene gele kleur mededeelt.
Neemt men de opgegevene kenteekenen waar, zoo moef men afvoerende middeien geven, om de zieh in het ligehaam bevindende overvloedige galdeelen längs het darmkanaal af te leiden ; bij voorbeeld:
Neem: Wonderzout, twaalf looden. Julappe, andeiiudf lood. lUmharher, twee looden.
Tot poeder gestampt en vermengd zijnde, wordt het in drie gelijke hoeveelheden afgedeeld, waarvan om den derden dag een deel met water wordt ingegeven; of
Neem: Gezu'meräe Aloe, een lood. Jdappe, een half lood. Wonderzout, vier looden.
Alles tot poeder gestampt eu vermengd zijnde, wordt
-ocr page 368-
ff
330
het alle drie dagen des morgens nüchteren met een pond water ingegeven.
Heeft het vee hiervan eene zachte en genoegzame ont-lasting gehad, zoo wordt het dagelijks een lepel vol teer met water ingegeven, totdat de zickte genezen is.
Krijgt het vee de geelzucht wanneer het nog op stal staat, zoo moet men het geen droog voeder gcven 3 maar het moet met gestamptc kool, wortelen, rapeu, gekooktc aardappelen, zemelen of genialen koorn gevocderd worden.
Ook gaat de geelzucht meermalen met eene ontstcking der lever gepaard. In dit geval hebben er bchalve de op-gegevene nog de volgendc kenmerken plaats: er loopt een geel slljm of zever uit den mond; de gang is traag, stijf, of het vee gaat kreupel; de ooren zijn koud, de muil is droog en heet; het vee is pijnlijkals men het in de regtet zijde onder de körte ribben, daar de lever gelegen is, drukt; de oppervlakte van het geheele ligchaam is bui-tengewoon warm op het gevoel; het vee heeft sterkon dorst; het hart slaat hard cn snol, en er hebben zigtbare teeke-nen van koorts plaats.
Zoodra zieh dezo kentockenen openbaren, moot men twee ponden blöed uit do hals-ader aftappen cn eene fontenel voor de borst zetten. Ook moet men dagelijks twee klis-teren zetten (zie biz. 13S) en alle zes nren den volgenden drank iugeven.
Ncem: Salpeter, een lood.
JFoHclerzout, twee looden. Eltalarber, een half lood.
Alles tot poeder gewreven en gemengd zijnde, wordt het met twee ponden water ingegeven.
Neemt do ziekte af, hetwelk men daaraan onderkent, dat het vee vrolijker wordt cn de cetlust terug komt, zoo behoeft men dagelijks slechts twee dranken te geveu en eene klisteer te zetten, totdat de ziekte volkomen ge­nezen is.
Krijgt het vee na het gebmik van dozen drank te sterke 'buiks-ontlasting, zoc moet men met het gebruik zoo lang op-houden, totdat zulka nict meer plaats heeft, kunnendo men in-tusscheu een lood Salpeter in water ontbonden ingeven. Wat het driuken betreft, men geve het vee zooveel als het heb-
-ocr page 369-
331
ben wil, en menge onder ieder emmer water twee banden vol roggenmecl en eenige lepels vol honig.
Betert de ziekte op deze wijze niet binnen weinige da-gen , zoo wende men het middel aan, bestaande nit verzoet -zout-suur kwik, uittreksel van graswortal en laquo;fem^, alsmede de inwrijving der hdJczalf op de plaats der lever, zooals zij op biz. 156 zijn voorgesclireven.
Wanneer de geelzuclit hardnckkig of langduiig is, en zieh op geene der voorgesckrevene wijzen laat- genezen, zoo is het te vexmoeden dat er verhardingen in de lever gevonden worden, of dat er galsteenen in de galblaas aan-wezig ziju. welke den galleider versteppen en waardoor de outlasting der gal naar de darmen belet wordt. Alsdan. is het nutteloos ter genczing der geelzucht geneesmiddelen aan te wenden.
De geelzucht vloeit insgelijks niet zelden voort nit eene ziekelijke gesteldheid der lover, waarbij zieh de zoogenaamdc leveriolten' of leverwormen (Fasciola Hepatica) daarin ont-wikkelon, welke de galleiders versteppen, waardoor de vrije nitvloeijing der gal belet wordt. Als zoodanig is zij het gevolg van aanhoudend nat weer in den zomer of herfst, van het loopou in läge moerassige weiden, cuz. Zij gaat veeltijds gopaard met of wordt gevolgd van de buikwater-zucht, in welk geval deze ongestcldheid bij den lanchnan algemcen bekend is onder den naam van de water-lever, de imter-yal, yalUglieid of het onyans., waarover in het volgen-dc hoofdstuk gehandelt wordt.
VEEUTIENDE HOOFDSTUK.
Over de WaterzuehMge gedeldheid of liet Ongans.
Hieronder wordt verstaan eene kwijnende ongesteldheid van het vee, waarbij de werktuigen der spijsvertering als de maag, darmen, de lever, milt, cnz. ziekelijk zijn aan-gedaan, waardoor het vee krachteloos wordt, vermagert en eene ophooping van water of slijmige vochten in de hollig-heid van den bulk of tusschen het celwijs-weefsel der spie-
-ocr page 370-
w
332
ren, alsmede somwijlen eene sterke uitzetting des ligchaams door luclit, welke zieh eindelijk in de darmen uit de daar-in aanwezige rotachtige Stoffen ontwikkelt, ontstaan.
De kenteekenen dezer ongesteldheden zijn deze: het vee wordt loom in het gaan; de dijen of het achterstel zwellen op, en #9632;wanneer men er met den vinger op drukt blijven er kuilen in de huid staan; vervolgens zweit ook de bulk op) welke zieh meer en meer uitzet. In het hegin ligt het vee den meesten tijd en staat moeijelijk op, doch als de waterzucht op het hoogst is, vermijdt hetzelve het ne-derliggen en blijft dan meest overeind staan; de eetlust en herkaauwing duren eerst nog voort, doch nemen vervolgens af; de oogen staan fiaauw en als in het hoofd weggezon-ken: dikwijls zijn do oogieden gezwollen; is de lever tevens aangedaan of bedovven, zoo neemt men meermalen eene gele kleur in het wit der oogen waar; het vee watertwei-nig; bij de Koeijen vermindert de melk en dragtige Koei-jen zetten veeltijds de Kalveren af.
Het ongans is een gevolg van het weiden op drassige of overstroonide landen, die een siecht, waterig enonvoed-zaam gras voortbrengen, alsmede van natte zomers na slap-pe winters; gelijk insgclijks het buiten loopen van het vee laat in den herfst op.laag land in koud en regenachtig weer, daartoe aanleiding kan geveu. Door deze oorzaken worden de vezelen des ligchaams, iuzonderheid der ingewanden, en de werking van het opslorpend vaatgestel verslapt, de uitwa-seming der huid belet, waardoor de spijsvertering vcrzwakt, eene verslijming der buiks-ingewanden en ophooping van over-tollige wateracbtige deelen in het ligebaam worden voortgebragt.
Om het vee van doze ziekte te doen herstellen is het noodig het op een droogen stal te zetten en droog, gezond en krachtig voeder toe te dienen, waarbij men eeene ma-tige hoeveelheid gekookte boonen of koorn-voeder als ook lijnkoeken voegen mag. Men borstele of wrijve het geheele ligchaam dikwijls met stroo om de uitwaseming te bevor­deren. Op deze wijze herstelt het vee, Indien de ziekte niet te ver gevorderd noch de krachten te veel verminderd zijn, dikwijls, terwijl de uitwaseming en pis-afscheiding mede door de wärmte van den stal worden aangezet en vermeerderd. Somwijlen evenwel sukkelen zoodanige bees-
-ocr page 371-
333
ten den winter door en sterven des voorjaars in de maand Maart of April aan verval van krachten.
Hierbij is het nuttig, het vee dagelijks twee of drie looden gewoon tout over het voeder te geven. of men be­sprenge het hooi met water waarin zout is opgelost. Het zoui is ook hier als een voortreffelijk entbindend middel te beschouwen ter verbetering der spijsvertering, terwijl het den afgang bevordert en dc piswegen opent. Voorts late men het volgende middel gebruiken.
Neem: Qentiaan-wortel,
Elken of tmlgeniast,
Enyel-wortel,
Genever-iezien, van ieder acht looden.
Alles tot poeder gemengd zijnde, geve men hiervan een-maal daags twee looden in eene halve flesch bier in. Waar-schijnlijk is ook de ierpeniijn-olie in deze ziekte van het Enndvee, even als in het ongans der Schapen, een nuttig geneesmiddel.
Wij znllen hier bijvoegen eene korte beschrijving van het ongans en zijne behandeling, zoo als deze ziekte in de jaren 1816 en 1817 in ondersclicidene gewesten van ons land, vooral in ovekijssel , geldekland en Holland , als een gevolg der vochtige gesteldheid des dampkrings en van de toen plaatshebbende aanhoudende regens en over-stroomingen en de daardooi veroorzaakte waterachtige rot-achtige ouvoedzame gesteldheid van het gras zoowel als van het spaarzaam en siecht gewonnen hooi en bedorven winter-voeder, aanmerkelijke Verwoestingen onder het Ennd­vee heeft aangerigt. Bij deze ziekten werden volgens hare ver-schillende tijdperken de volgende verschijnselen waargenomen.
Eerste tijdperJc. Vermindering der levendigheid van het beast, trage gang, teekenen van ongevoeligheid, dikwijls gerin­ge verlamming van eenige leden, somwijlen gepaard met onver-zadelijkheid in het eten, terwijl ook somtijds het voeder door het vee geweigerd vverd; de neus en holte van den mond waren met dik slijm bezet; de bnik was iets opgezwollen; de afgang duidde eene onvolkomene verduwing der spijzen aan;uit den mond zoowel als van achteren werden vele stinkende winden ontlast, zijnde Icoolstofzuur-aoaterstofgaz. Deze toestand duurde dikwijls vijf weken en langer, wanneer deze overging tot het
-ocr page 372-
334
Tmeeäe tijävah. TKans weigerde het dier gehoel zijnc plants te verlaten en voedsel -tot zieh te nemen; de neus-en mondholte vloeiden over van een zeer taai slijm; er had sterke rogcheling plaats en het boest loeide dof, gaf, eene Koe zijnde, slijmerige melk, welke even als het afgetapte bloed eene blaauwe roodachüge kleur op de oppcrvlakte vertoonde; het beest was duizelig; de opgezetheid van den buik was aanmerkelijk tocgenomeu en deze toestand ging snel over tot hot
Berde üjdvak, waariu het dier op eene zijde, gewoonlijk op de r'egter, lütgestrekt in stuipachtige trekkingen lag, terwijl de buik uitenuate was o])gezet en de ademhaling slechts met lange tussehenpoozen plaats had; het beest liet dikwijls een dof en die)) uitgehaald gosteen hooren; het stierf alsdan plotseling, nadat vccltijds te voren de afgang van eenen dünnen en stinkenden aard en met vele maden vermengd onwillekeurig gcloosd werd.
Bij de opening werden de darmen mot een taai slijm overtrokken bovonden, en in de lever, longen en hersenen waren geheele klompen van maden aanwezig.
De volgende bohandeling werd daarbij zeer nultig be-vonden, als door welke vele boosten, in het eerste en twee-de lijdperk der zickte verkeerende, werden hersteld. —#9632; In het derde tijjdvak Iiad zidks evenwel minder plaats.
Zoodra het dier kistelooshcid, gebrek aan eetlust of on-verzadelijklieid aan den dag legdo, werden des morgens en 's avonds drie looden ammoimk-zovt op het voeder gestrooid, ingegeven; den derdeu avond gaf men ieder beest vier looden van dit middel. Iliorop volgde gewoonlijk een ver-meerderde afgang; het slijm werd dunner ou vloeide uit den neus en mond, met vermindering der ziekte-verscliijnse-len. Zoo desuiettegenstaande de ziekte bleef aanlionden, gaf men alle uren een poeder naar het volgende voorschrift bereid. ' Nr. 1.
Neem: Zwarte Niesworiel, twee looden,
Kololciänt, viel eenig slijm van Bragant-güm ge-
wreven: drie vierendeel loods. Krijt, acht looden.
Tot een fiju poeder gewreven en vermengd zijnde, wer­den deze in zestien gelijke deelen verdeeld.
-ocr page 373-
335
Na de vierde gift volgde eene sterke afzondering van slijm en ook de afgang vermeerderde, welke naauwkeurig ondcrzoclit, klompen vau maclen bevatte. Zoo de eueren z.eer onrustig werden, Meld men op met meer van daze poeders te geven, doch dan werden des avonds van het volgcnde middel, twee of drie looden toegediend.
Nr. 2.
Neem: Brandige, Dierlijke of Hoorn-olie. Terjwntijn, van ieder acht looden.
Meng het te zamen.
Den volgendon morgen werden wederom van Nr. 1 twee poeders in eene tijdruimte van twee uren gegeven, en een half mir na de laatste gift, drie looden vanNr. 2. In den afgang, ja zelfs in de pis, vend men dan vele duizenden van maden. Na twee uren werd de halve gift van Nr. 3 herhaald; deze behandeling werd den volgenden dag, naar eisch der noodzakelijkheid op dezelfdc wijze aangewend. Daarna moesten de volgende middelen gegeven en hun sebrnik ceuigen tijd worden voortgezet.
Nr. 3.
Neem: Ticeejarlgen bast van Vlier, (in February ingc-zameld) drie looden.
Grof gestampt zijnde, wordt deze met een half pond kokend water, in eene matige wärmte, een mir lang ge-trokken, en dan het vocht door linnen gezogen. Yervol-gens wordt dezelfde bast, twee malen, met derdehalve ])ond water opgekookt, en het vocht doorgezegen zijnde, met het eerste aftreksel vermengd. Daavbij wordt alsdan gevoegd: Ammoniak-znut, auderhalf lood.
De aldus bereide drank wordt hat zieke beest des mor­gens en 's avonds ingegeven.
Ook het volgende poeder wordt, nadat vooraf door giften van ammoniak-zout, de water-vaten geopend zijn, als nut-tig in alle tijdperkcn dezer ziekte, aangeprezen.
Nr. 4.
Neem: Woriel van NacJdschade, een lood, „ „ Valkruid, Zaad van Water-venkel, van ieder acht looden.
Tot een fijn poeder gestampt zijnde, wordt hiervan drie-maal daags een spijslepel vol op het voeder gestrooid,
-ocr page 374-
336
aan. het vee gegeven. Hierbij worden tevens het gebruik van andere, inlandsche bittere middelen, als van het Bui-zendblacl, de stinkende gomo, het water-drieEad, de worteis en bladen van de honddony of den leeuwentand enz., eian-geprezen.
In het tweede tijdperk was het lijf dikwijls zoo opgezet dat deze toestand eene spoedige hulp vorderde, en dan werden koude klisteren van iabak, monierdzaad en potasch aangewentl. Het drinken van veel kond water, was insge-lijks nuttig, om de inzuiging der in de buik ontwikkelde lucht te bevorderen.
Het hooi dat het vee word voorgeworpen, ward met eene geringe hoeveelheid zeezout-zmir, met veel water verdund, bevochtigd, (bij voorbeeld, op de honderd ponden hooi, zes of acht looden van dit zuur, met eene groote hoeveel­heid water vermengd).
Voorts werd als dienstig aanbevolen, voor het zieke vee twee stallen te bestemmen, den eenen voor die, welke zieh in het cerate tijdperk der ziokte bevonden, den anderen voor die van het tweede en derde tijdperk. Ook moeten de stallen dikwijls gclucht, en zoowel de gezonde als ziek wordende beesten, op den middag als het weder, zulks toelaat, in opene lucht gedreven worden. Deze ziekte werd slecbts voor aanstekende gehouden houden, door de besmetting van het slijm der zieke dieren; om welke reden de beesten van elkander dienden verwijderd te worden, dewijl anders dit slijm zieh onder het eten aan het voeder mededeelde, waardoor de ziekte spoedig onder de kudden werd voortgeplant (*).
(*) Peze boschrijving is getrokken nit lietgcne door den Hccr C. L. Blüms omtrent dezo ziekte wordt racdegedeeld ia den KUNST- en letterbode voor 1817 No. 7. — Door Z. E. den Gouverneur van Zuid-Hqlland is tor zelfder tijcl het volgende middel, door den Vee iirts van Clebp tegen dcie ziekto voor-goschreven , bckend gemaakt.
Neem : Gestampte Gentiaan-wortel,
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Tormentilla-vjortel,
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Galanye-wortel,
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Genever-beziSn,
nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Uzer-vitriool, (groen-koperrood),
van ieder drio loodpn. Meng hot to zarnen.
-ocr page 375-
337
VUrilENDE HOOFDSTUK.
Over het sweUend of loopend Vuur.
#9632;
Dit ongemak, meer algemeen bekend onder den naam van de Blaar-ziekte, is eene ongesteldheid, welke in ons land geenszins tot de zeldzame ziekten behoort, en die, uit hoofde van de snelheid waarmede zij ontstaat en toe-neemt, zeer gevaarlijk en dikwijls doodelijk wordt, Indien daartegen niet spoedig gepaste hulp wordt aangewend.
De blaar wordt aan de volgende teekenen gekend: het beest heeft eene brandende bitte over het geheele ligchaam, en zoekt, als het deze ziekte in de weide krijgt, naar wa­ter om zieh te verkoelen, waarin het zieh somwijlen met groote onstuimigheid werpt en omwentelt; het hoofd zweit tevens sterk op; de oogen worden ongemeen opgezwollen, alsmede de nmil en de wangen; naarmate de zwelling aan deze of gene deelen meer of minder hevig is, wordt de ziekte somwijlen onderscheiden in de ooghlaar of het oo^-
Hiervan werd des morgens en des avonds eeno tinnen lepel vol, in eene flesch bier gekookt, ingegevon.
Vorder dient lief, siecht gewonnen hooi met pekel besprengd , en de onderbuik der beesten twee of drie malen daags besmequot;evd te worden mot gelcamferden brandewijn en bietenden ammoniak-
Insgelijks vindt men in den konst- en letteiusode van 1817, No. 10 , medegcdeeld hetgene door de commissie , zamengesteld nit de ledeu der pkovincialb coMMissieN van landbouw en oeneesktjndig uoEVOORziGX, in Ovekijssei, , ter stuiting der heerschende ziekte onder het vee beraamd is, hetwelk hierin bc-staat: dat tßr voorbehoeding der ziekte het voedsel verbeterd wordc, dopr liet siechte hooi te dorschon en te kloppen, en het, kort gesneden, met eene gelijke hoeveelheid gesneden ströo te vermengen, met bijvoeging van gekookt' lijnzaad , of wel met vermonging van lijnzaad, garsten- of haverlaquo;eel , in waler opge-lost, en ten minste een theekopje vol zout voor ieder beest order het dagelijksch voeder. Voorts neme men , om tot geneesmiddel te dienen, twee ponden eiken-schors , te koken in acht ponden water totdat het op de helft verkookt is, waarin dan een half pond kalmus-wortel gedurende een halquot;^0'1.!!-1 taoet tiekken, of wel, bij gebrek daarvan , twee banden vc??1 fijn gesnedene Alsem met bijvoeging ten laätste van vier banden vol zout, van welk miüdel twee malen daags een hall oord of een vierde flesch beraquo; hoort te worden ingegeven.
15
-ocr page 376-
338
vuur, en in de snotllaar of het snotvuur; bij de Koeijen vertoont zieh de klink insgelijks opgezet; er komen op het iigchaam zelf builen of bulten te voorschijn, welke in el-kander vloeijen, zoodat de zwelling zieh spoedig over het Iigchaam uitbreidt, waardoor de huid strak gespannen wordt en hol klinkt als men er op drukt; de ademhaling is moei-jelijk en benaamvd; het vee blaast sterk door den neus, waarbij veel slijm nit denzelven en denmond vloeit; de slik-king is moeijelijk; de polsslagen van het hart zijn hard en snel.
De ware oorzaken zoo min als de aard dezes ongemaks schijnen voor als nog niet duidelijk bepaald te zijn. Som-migen houden het voor de uitwerking van het eten van vergiftige kruiden, welke in de weiden groeijen: doch de-wijl het geenszins uitgemaakt is aan welke planten zulks zou moeten worden toegeschreven, houden zij deze voor-onderstelling, hoewel zij die niet voor ongegrond durven verklaren, tot dus verre voor onzeker; door anderen wordt het ontstaan der blaarziekte toegekend aan het schielijk vatten van koude, waardoor de huid verstopt raakt.
Hoe dit zij, het komt ons waarschijnlijk voor, dat er bij de blaarziekte eene hevige kramp- of ontstekingachtige verstopping of ander beletsel in het vaatgestel van eenig inwendig deel plaats heeft, waardoor de vrije omloop des bloeds wordt verbinderd, en waarvan de opzetting of zwel­ling der uitwendige ligchaamsdeelen het gevolg is.
Dit gevoelen laat zieh best vereenigen met de geneeswijze, welke tegen deze ongesteldheid door de ondervinding als zeer nuttig bevonden wordt. Zij bestaat daarin, om door aderlatingen alsmede door verkoelende en tevens kramp-stillende middelen eene schielijke ontspanning in het vaat­gestel te weeg te brengen. Het doen eener ruime ader-lating nit de hals-ader van twee ponden bij volwassen vee, en bij Jong vee naar evenredigheid in eene mindere hoe-veelheid, zoodra de eerste teekenen der ziekte worden waargenomen, is het beste middel om de opzwelling dade-lijk tegen te-:;,-/v,raen kan de beesten insgelijks over de ooren snijden'quot;1 J'''-?-quot;zij sterk bloeden; sommigen zijn ge-woon het vee- de tong uit den mond te halen, en met eene schaar of mes een stukje van hare punt af te snijden, of wel het af te bijten, waardoor insgelijks de zwei-
-ocr page 377-
339
ling doorgaans spoedig vermindert of weggenomen wordt(raquo;).
(*) Een ervaren landman, met name Harm Eozing Boschma. , wonende te Kropswolde , in de Provincie Gbolaquo;inoen, die zieh sedert eemge jaren, alleen uit eigen liefhebberij en om aan ziine medemenschen, zonder voor zijne diensten eenige belooning te vorderen , nutt.g te zijn, op de kennis en behandeling der vee-zieken heeft toegelegd, verzekert mij, dat hij onderscheidene vnnrt^'/? ^ ? quot; SestorveQ. geopend, en bestendig heeft be-yonden dat de long- of strdklep op de opening van den strot was teruggeslageu of nedergedrukt, zoodat deze deelen als door zamenl.jmmg aan elkander waren gehecht, en niet dan tnete'enige
?eSch!idPn0OV • Van een geschikr werkmiS k0quot;den worden gescheiden. Somwijlen zou zelfs de strotklep in de gemeide ope­ning aanmerkelijk dieper .ijn ingedrongen dan natuurlijk plaats neett. plusmn;lij sclinjft enkel aan deze oorzaak bet ontstaan der biaar-ziekte toe , en zegt dat de Paarden aan hetzelfde ongemak uit h vt^T^ 0ndrheviS ziJquot;- Veeltijds komt, volgens hem jet vee du ongemak over na, Sterke vermoeijenis, als hat op den weg gedreven wordt of ook door kramp.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; s ^t op
Daar ik dit nergens aangeteekend vind, noch vernomen heb . aat zulks door anderen waargenomen is , heb ik deze zaak be-langnjk genoeg geoordeeid om haar hier mede te deelen, ten einde daardoor aanleiding te geven om nader onderzoek te doen in hoe ver zulks algemeen plaats hebbe De gemelde Vce-mees-ter yoegt er by, dat bet beste hulpmiddel ter genezing der blaar-ziekte daann bestaat, om de tong terstond uit den mond te hallaquo; tln,lTr ma\ CeriISe kracht quot;oowaarts te rukken , waardoor de deel, dat het geenszms noodig is tevens een stukje van de tone
%X% i e b.lit0n' gcliJk Kewoonlijkgeschiedt;wordende, zyns oouleels, aan de geringe bloeding , hierdoor te weeg gebragt wel algemeen doch geheel te onregt de spoedige uitwerking van dit bekende en beproefde middel tegen de blaar toegekend. Hii houdt evenwel de outlasting van bloed uit de tong daarbij geens, zms yoor nadeehg, in zoo ver als zij kau dienen om eene ont spanning In de gezwollene deelen der keel, van den mond, van het hootd, enz. te weeg te brengen.
Ik darf omtrent het wezenlijke van het ontstaan der blaar-ziekta uit deze opgegevene oorzaak mets beslissen, ofschoon ik op grond der gemelde verzekeringen zulks niet als ongegrond darf verwer- • pen, yermits het mij niet onaannemelijk voorkomt , dat door zoodamge werktuigelijke, geheele of gedeclte'üke slniting der 2TZS 1^ dequot; Strot' de ademhaling en d^! ede de omloop des bloeds onm.ddellijk belemmerd often et? .inale belet moet worden waai b.j de schielijke verschijning van aergelyke opzwel. nZLu •!, quot;quot;^quot;dlg6 ^elen des ligchaams , gepaard met be-naauwdheid en stikkmg als onafscheidbare gevolgen , zieh als zeer cegrijpelyk laat voorstellen plaats te kunnen hebbon.
15*
-ocr page 378-
340
Men geve daarbij terstond dea volgenden drank.
Neem: Salpeter, twee looden. Luivehdrek, een lood.
Ontbindt dit in een mengel water en geeft het op een-maal in. Heeft men deze middelen niet terstond bij de hand, zoo geve men een handvol gewoon zout in een pond azijn of karnemelk ontbonden in.
Heeft de zwelling zieh reeds over het geheele ligchaam uitgebreid, zoo moet na de voorafgegane aderlating de eerst voorgeschrevene drank drie malen daags worden ingegeven, en de opgezwollene deelen hier en daar met eene laatvlijm of snepper doorgeslagen worden, waardoor de zwellingveel verminderen zal. Daavuit wordt lucht of ook een waterig vocht ontlast, welke zooveel mogelijk.er uitgedrukt moeten worden: men wascht deze plaatsen vervolgens nu en dan met water waarin zout ontbonden is. Indien aan het een of andere gedeelte van het ligchaam etter mögt geboren zijn, zoo blijft er nadat de zwelling is ueergevallen eene verhevenheid terug, welke tevens week is; deze moet aan de onderzijde geopend en de etter er uitgelaten worden. Door de wond open te houden, zoodat de etter een'vrijen uitgang hebbe, en het gezwel dikwijls met koud water te wasschen, zullen zoodanige etterzakken spoedig genezen.
Veeltijds volgt op de blaar-ziekte, nadat de builen ge-slonken zijn, een afval of ruijing van het haar, hetwelk dan op nieuw wederom aanwast, doch waarbij het zonder-linge verschijnsel plaats heeft, dat het witte haar zelden wederom te voorschijn komt op de plaatsen daar de blareil geweest zijn.
ZESTIENDE HOOFBSTUK.
, .;
Over het Bloedpissen.
Deze ziekte, ook het node water, de weerweidlaquo; of de wee genoemd, komt in somraige streken onzes lands dik­wijls voor, en wordt meest zeer gevaarlijk, vooral indien ?ij verwaarloosd of verkeerdelijk behandcld wordt. — Zij
-ocr page 379-
341
gaat met de volgende kenteelcenen gepaard; hat vee is neer-slagtig en eat niet met de gewone graagte; de ooren zijn koud en men neemt eene sterkere en snellere klopping van het hart waar, welke in evenredigheid toeneemt, naarmate dat de ziekte heviger wordt; de eetlust gaat vervolgens geheel weg en het vee herkaauwt niet meer; het staat in eene pijnlijke houding met de zijden ingekrompen en met een' krommen rug; de pis is met bloed vermengd en daav-door rood gevervvd; dikwijls hehben er vergeefsche pogin-gen tot waterlozing plaats, waarbij dan bij tusschenpoozen eeuige gulpen roodbloedige pis ontlast wordt; de melk-koeijen geraken spoedig van de melk, en de spenen laten dikwijls bloed door, waardoor insgelijks de melk bloedig wordt.
. Neemt de ziekte toe, zoo raakf de afgang tevens ver-stopt; de mest wordt meer en meer hard, en als hij wordt afgehaald, is hij met bloed vermengd, of bezit eene bruine zwartachtige kleur; hierbij wordt eene sterke wärmte in den endeldarm waargenomen; insgelijks heeft er nitwendig op het kruis en boven aan den staart bitte plaats; het haar staat aldaar als borsteis in de hoogte; de mond is beet en droog; het vee wordt daarbij kortademig, benaauwd, en sterft doorgaans binnen drie of vier dagen na het ontstaan der ziekte.
üit deze versclujnselen blijkt, dat er een versterkte aan-drang van bloed naar de nieren plaats heeft, hetwelk, door de niervaten doorgelaten wordende, zieh met de pis ver­mengt. Ook schijnt er bij de vermeerdering des ongemaks bloed door de vnten van de darmbuis te dringen, hetwelk zieh in den endeldarm ontlast; wanneer men zegt dat het ruggehloed met de wee gepaard gaat. Tevens gaat met den vermeerderden toevloed van bloed naar deze deelen eene ontsteking van dezelve gepaard, welke in bevigheid toene-mende, zieh verder uitbreidt, en spoedig tot het vuur over-gaat, gelijk zulks bevestigd wordt door de opening der aan de wee gestorvene beesten, bij welke niet alleen de nieren en darmen, maar zelfs andere deelen, als het net, de milt en de long door ontsteking en versterving aangedaan worden bevonden.
Wat de oorzaken betreft, welke tot het ontstaan dezer
-ocr page 380-
342
gevaarlijke ongesteldheid aanleiding geven, zoo leert de on-dervinding, dat het bloedpissen bijzonder overkomt aan vee, dat op sommige moerige, läge, zure of dorre landen ge-weid wordt. Yooral wordt het vee daardoor ligtelijk aan-gedaan, Indien het van andere landen op zoodanige weiden wordt gebragt, welke de eigenscliap bezitten om de wee voort te brengen: wordende de beesten, die op deze, op-gevoed of daaraan reeds zijn gewend, zeldzamer door dit ongemak aangedaan. Bovendien schijnt het eene stnk vee eene sterkere voorgeschiktheid tot het bloedpissen te bezit­ten dan het andere; van hier ook dat op landen, daar het minder algemeen is, sommig vee er niet van verschoond blijft. Het menigvuldigst wordt de ziekte waargenomen in de maanden Mei en Junij, bij eene sohrale of koude en aanhoudend drooge luchtsgesteldheid. Hoewel nu ieder boer doorgaans in die streken alwaar het bloedpissen gemeen-zaam voorkomt, de eigenschappen der landen met opzigt tot het voortbrengen van dit ongemak zeer wel door de ondervinding kent, en er op bedacht is om zijn nietivv aan-gekocht vee niet dadelijk daarop te doen weiden, zoo is het evenwel tot dus ver niet met zekerheid bepaald, waar-in de ware oorzaak gelegen zij, welke hot bloedpissen te wee0' brengt. Men schrijft hot incest toe aan de uitwer-Idnn- van nadeelige of scherpe planten, welke door het vee, als de weiden in het voorjaar nog schaars met gras bedekt zijn, uit gebrek gegeten of mode worden binnengeslikt. Hiertoe worden gebragt: het loof van jonge eiken-, esschen-of olm-hoomen, het Jieermoes of do pmrdesiaart, het dekriel, disteltoppen, scheerüngJcruid, dolle- en wilde kervel, icilde zu-ring, onderscheidoue soorten van lianewet of boterhloemen, tormentil, de windbloem (aneinone nemoi-osa) ca anderen. Dan, #9632; ofsehoon het niet onwaarschijulijk is dat sommige-der ge-melde en meer andere planten van wege hare scherpe en prikkelende of ook werktuigelijk beleedigende eigenschap­pen, voor het vee nadeelige uitwerkingen hebben, en tot ontstekingen der inwendige deelen aanleiding kunnen geven. zoo zijn nogtans de veronderstellingen, dat daaraan het bloedpissen zou moeten worden toegekend, als niet op vol-doende proefnemingen gegrond, tot das ver onbepaald en onzeker. Eenigen vermoedea dat het bloedpissen veroor-
-ocr page 381-
343
zaakt wordt door kevers (*) of torren, welke met het gras kunnen worden binnengeslikt. Dit gevoelen schijnt inder-daad niet zoo verwerpelijk, Indien wij ovenvegen dat sora-migen dezer diertjes (zoo als b. v. de Meikever (f), welke in de maaüden Mei en Junij op sommige plaatsen tusschen en aan de wortelen der boterbloemen en wilde zuring ge-vonden worden (sect;) en anderen) een scherp beginsel bevatlaquo; ten, van gelijksoortigen aard als dat der Spaansche vliegen, hetwelk bijzonder op de werktuigen der pis-afscheiding als de liieren en op de blaas werkt, waardoor deze deelen on-gemeen geprikkeld en ontstoken worden; zoodat het dus niet onwaarschijnlijk is, dat zoodanige insekten ook op de-zelfde wijze bij bet Eundvee het bloedpissen kunnen ver-wekken als de Spaansche vbegen zulks bij menschen te weeg brengen.
quot;Welke ook de wezenlijke oorzaak dezer ziekte zijn möge, zeker is het dat zij, overeenkomstig den opgegeven aard , eene verzachtende en ontstekingwerende behandehng vordert, welke terstond, zoodra zieh hare eerste kenmerken open-baren, meet worden in het werk gesteld, dewijl vervol-gens, wanneer de ontsteking reeds aanmerkelijk heeft toe-genomen, het vee doorgaans niet meer gered kan worden. Neemt men dus waar, dat het vee van achteren pijnbjk staat, en gedurigen aandrang tot waterlozing toont te heb-ben, waarbij het water hoog gekleurd of reeds met eenig bloed vermengd is, of dat ook bij de Koeijen de melk meer of minder bloedig is, zoo doe men het vee terstond eene ruime aderlating uit de hals-ader, en geve het den volgen-den drank in.
Neem: Ileemst-wortel, of in de plaats, Smeer-wortel, een half pond.
(#9830;) Pilger , Syslhematisches Handbuch , sect; 1582.
ft) Dat de Meikever ten minste deze uitwerking kan hebben, verkrijgt da.irdoor meerderen grond, dat, voor eenige jareu, te staifobt in engeland , eene algemceno ziekte van bloedwate-ren onder het rundvee werd te weeggebragt, waardoor bijna 200 stuks aangedaan werden , en waarvan do oorzaak aan dat insekt moest worden toegekend. Tschbolin, Rindvieliseuchen sect; 4S9.
(|) Le feancq van bebkheij, öde stuk, biz. 132.
-ocr page 382-
344
Kook dit, gesneden zijnde, een half uur lang in twaalf ponden water en voeg oiider het doorgezegen vocht: TFitle Stijfsel, een pond. Roode Bolus , acht looden.
Te zamen vermengd zijnde, wordt hiervan om de twee uren een pond ingegeven. In plaats van den rooden bolus kan men zieh tot hetzelfde oogmerk ook bedienen van de-zelfde hoeveelheid gestampte mosselscJialen, oeslerschelpen, kreeflsoogeii, krijt of zelfs van klei-aarde of leem.
Het vee meet bij koud zoowel als bij zeer warm weer in eenen luclitigen stal op stroo gezet, en met jong gras, bruine kool of moesbladen of met salade gevoederd worden. Men geve het water, waaronder roggenmeel of tarwenze-meleu gemengd zijn, te drinken. Het is tevens nuttig be-stendig doeken, in koud water of ineene vermenging van loafer, zout en azijn bevochtigd, over het kruis te leggen.
Voorts moet men twee of drie malen daags verzachtende klisteren zetten, bestaande uit kamille-bloemen, kaasjes-, po-pwUer- of Jteemsthladen met lijn-olie. Bij gebrek dezer mid-delen kan men zieh tot hetzelfde oogmerk insgelijks bedie­nen van een afkooksel van haveren-gort of lijmaad, of van eene dunne ontbinding van slijfsel in water, met eenige olie vermengd. Is de afgang hard en geheel verstopt, zoo moet hij vooraf voorzigtig door de met olie besmeerde hand uit den endeldarm worden afgehaald.
Eetert op deze wijze hot- blocdpissen niet volkomen, en blijven de koorts en de toevallen der ontsteking voortdu-ren, zoo kan men den volgenden dag de aanwending der zelfde geneesmiddelen herhalen, en dan tevens onder ieder pond, dat men van den drank iugeeft, tien greinenamp;w/w entbinden. Naarmate dat de ziekte vermindert, hetwelk daaraan kenbaar is, dat het water niet zoo bloedig meer is en met minder pijn ontlast wordt, waarbij het vee zieh vlugger vertoont, zoo kan men vervolgens het ingeven van den drank naar evenredigheid der beterschap verminderen, totdat het vee geheel hersteld is.
Houdt het bloedpissen na twee of drie dagen nog aan, waarbij evenwel de overige ziekte-verschijnselen niet toe-nemen, maar integendeel het vee minder pijnlijk staat, vlugger wordt, met meerdere graagte eet, en ookwederom
-ocr page 383-
345
begint te herkaauwen, terwijl tevens de hevigheid van den polsslag en de bitte van den mond en des ligcbaams af-nemen en de afgang ontlast wordt, zoo zijn zulks teekenen dat de ontsteking vermindert, en de ontlasting van bloed uit verslapping der niervaten, die bet nu nog doorlaten, blijft voortduren. Alsdan mag men zamentrekkende geneesmid-delen beproeven, bij voorbeeld
Neem: Eikenlast, een half pond.
Kook deze in vier ponden water, tot zoo lang dat er vier ponden van zijn overgebleven en voeg bij bet doorge-zegen vocbt:
Aluin, vier looden. Siroop, een balf pond.
Hiervan wordt drie malen daags een balf pond inge-geven. — Men kan bierook andere zamentrekkende ge-neesmiddelen met nut bezigen, bij voorbeeld: de wTy^ifo^, de tormcntilla-wortel, de wortel van water-ridders (nmiex aqua-tlcusj enz., op dezelfde wijze toegediend.
Mogelijk komcn er enkele gevallen voor, dat bet bloed-pissen terstond van bet begin met zwakheid der niervaten gepaard gaat, of een zoogenaamd lijdelijk Qxissie/J ziekte-karakter bezit, wanneer de genezing ook niet zoo zeer aderlatmgen, maar dadelijk zamentrekkend - versterkende en opwekkende geneesmiddelen vordert, gelijk de laatst voorgeschrevene, waarbij dan tolkens onder iedere gift nog een lood rooden bolus, tien greinen Jcamfer en een scrupel vloeibaar lieulmp kunnen worden gevoegd. Om evenwel dit ondersclicid van den aard der ziekte juist te bepalen, wordt voorzeker altijd bet sohrander oordeel van den kundigen en ervaren Yee-arts gevorderd.
Er bestaan weinige vee-ziekten waartegen een grooter aantal van onderscbeidene middelen als onfeilbaar tot hare genezing door den gemeenen man wordt opgegeven, of-scboon sommige van deze, als zijnde beet en prikkelende, algemeen weinig overeenkomen met den ontstekingaebtigen aard des ongemaks, en in verre de meeste gevallen eerder schijnen te moeten strekken om het te verergeren dan te verbetcren, hoedanige zijn: do bakdaar, genever-iezien, ter-peniijti, sieen-, barmteen-olie, zioavel-balmn, oi fa zoogmassa.-de Jiaarlemmer-olie, genever, roode icijn en soortgelijke aan-
t
-ocr page 384-
346
zettende en afdrijvende zelfitandigheden, alsmede ontlasten-de middelen , geWjk rhabarber, fcolokioint, enz. Meer geschikt en veiliger zijn de zoodanige, welke uit de klasse der ver-zachtende middelen gekozen worden; zooals bij voorbeeld: loitle-brood in olijf-olie gedoopt: oüe of spekvet met warme melk of versch hier, melk waaronder eijeren geklopt zija of met tancen-meel aangemengd. Ook wordt het uitgeperste sap der weegbree-bladen tot een half pint, met een gelijk gedeelte , oüjfoüe vereenigd, van ouds, misschien niet te onregt, als een Termogend middel tegen deze bloedvloei-jing aangeprezen. Tot de middelen welke in het algemeen met de meeste veiligheid in bet begin vooral tegen het bloedpissen worden aangewend, behooren zeker de opdor-pende of aardacldige zelfstandighedeii, hierboven opgenoemd. Zulks wordt inzonderheid bevestigd door de goede uitwer-king, welke de Landlieden dezer streken vrij algemeen verklaren te oudervinden van een eeavoudig middel, be-staande in een stuk Uem-aarde ter grootte van een hoen-derei, met melk, water of karnemelk een of twee malen ingegeven, waardoor de voortgang des ongemaks, Indien het middel vroegtijdig genoeg wordt aangewend, volgens hunne getuigenis bijna zeker gestuit wordt. Ik heb ver-nomen dat men op andere plaatsen, bijzonder in Deenthe , tot hetzelfde oogmerk en met dezelfde günstige uitwerking gebruik maakt van twee loo den cement, hetwelk insgelijks met water, zoete ot gekarnde welk het vee wordt ingegeven. Sommigen willen aldaar zclfs, dat dit laatste middel of ook vier of zes looden leemaarde op de voorgeschrevene wijze, des voorjaars als hot vee in de weide gaat, werden­de ingegeven,. tot een zeker voorbehoedmiddel tegen het bloedpissen zoude verstrekken. In hoe verre dit doorgaat, vvil ik niet stellig bepalen, doch middelen welke zoo scha-deloos voor het vee, onkostbaar en gemakkelijk zijn in het werk te stellen als deze, darf ik veilig ter nadere beproe-ving aanbevelen.
-ocr page 385-
347
ZEVENTIENDE HOOPDSTUK.
Over het Rugge-iloed.
Deze ziekte, welke, gelijk wij in het vorige hoofdstuk gezien hebben, dikwijls met het bloedpissen gepaard gaat of daarop volgt, kan ook op zieh zehe voorkomen, en be-staat in eene ontlasting van bloed uit den aars-darm, waar-bij tevens eene ontstekingachtige aandoening dezes deels plaats heeft, welke zieh tot andere inwendige deelen uit-strekt. De afgang is bij het rugge-bloed verstopt en de buik opgezet; het vee steent, haalt moeijelijk adem, staat geheel stijf, en buigt den rug niet in, als men de huid op den ruggegraat aan het kruis knijpt, of stijf daarover strijkt; zulks verwekt het evenwel merkbare pijn.
De oorzaken van dit ongemak zijn gelegen in hevige beweging door loopen, springen, enz., of in overvoedering vooral met graan-voeder, waardoor de afgang verstopt raakt.
Vermits dit ongemak spoedige hulp vordert, dewijl anders de ingewanden door vervuring worden aangedaan, zoo moet men terstond eene ruime aderlating van twee ponden bloed uit de hals-ader doen. Men hale voorts de drooge mest voor-zigtig met de hand, wel met olie besmeerd zijnde, zoo ver man binnen reiken kan, af, en geve het vee des morgens en 's avond twee looden Salpeter in water of harnemelk ont-bonden, in. Voorts moet twee malen daags eene klisteer gezet worden, hoedanige in het vorige hoofdstuk is voor-geschreven. Met deze behandeling vaart men zoo lang voort, totdat het vee genezen is. Yoor het overige moet het met opzigt tot de voedering en het drinken op dezelfde wijze be-handeld worden, als bij het bloedpissen aanbevolen is. In­dien de ziekte den tweeden dag niet mögt verminderen, zoo dient de aderlating te worden herhaald.
ACHTTIINDE HOOPD3TUK,
Over hei Buihwee of de Barmjicht. Het Eundvee is aan kolijkpijnen onderhevig, welke tut
-ocr page 386-
348
gevatte koude of door verstopping der darmen ontstaan. Ook zijn zij het gevolg van overvoederiug of van het eten van scherp, siecht en onverteerbaar voeder. Men kent het buikwee of kolijk aan de volgende teekenen: het vee ver­liest den eetlust; het slaat met de achterpooten op den grond en het lijf wordt buitengewoon opgespannen; het gaat gedurig nederliggen, staat wederom op, en ziet dik-wijls naar de zijden om of het blijft op den grond liggen, waarbij het hevig steent.
Ontstaat de buikpijn uit gevatte koude, zoo moet het vce op stal in ströo gezet en het ligchaam, vooral de bee­ilen en de buik daarmede vUjtig gewreven worden om de belette uitwaseming te herstellen, waama men het met een kleed overdekt. Voorts volge men dezelfde behandeling, welke ter genezing van het kolijk der Paarden, uit gevatte koude ontstaande, is voorgeselirevcn, (blz. 303 en 204).
Is het kramp-kolijk het gevolg eener hardnekkige ver­stopping der darmen, zoo moet men die trachten weg te nemen, door het beest, alle half uur eene klisteer te zet-ten (zie blz. 203), waarbij men telkens een half vier ended loods fijn gewreven e Kam/er voegen kan. Zijn de drek-stoffen in den endeldarm droog, zoo is het noodig, datzij vooraf, met de hand, wcl met olie besmeerd zijnde, wor­den afgehaald. Bij gebrek van de middelen of het werk-tuig, tot het klisteren benoodigd, kan men zieh ook, als er spoedige hulp vereischt wordt, bedienen van de steek-pil, zoo als zij op blz. 204 is aanbevolen. Yoor het overige, dienen hier, naar het verschil der omstandigheden, de­zelfde middelen te worden gegeven, welke men omtrent het kolijk der Paarden, door verstopping te weeg gebragt, op de aangehaalde plaats uitvoerig vindt voorgesteld.
Wanneer het vee kolijkpijnen toont te hebben, nadat het te veel siecht of bedorven voeder gegeten heeft, zoo moe-ten de darmen insgelijks ontledigd worden, gelijk zulks m het achtste hoofdstuk dezer afdeeling geleerd is.
Houden de verschijnselen van het kolijk langer dan een nur aan, zoo is het raadzaam eene adeiiating uit de hals-ader te doen, ten einde voor te komen, dat er eene ont-steking der ingewanden, of het £?am-raw ontstaat, waaraan Let vee doorgaans sterft. Men mag vermoeden, dat er
-ocr page 387-
349
reeds ontsteking aanwezig is, wanneer de buikpijnen zeer hevig en zonder tusschenpoozen voortdui-en, waarbij Let vee uitermate benaauwd is, zieh onophoudelijk nederwerpt, en met alle vier pooten slaat, enz. De geneeswijze, in het- hoofdstuk over de darmontsteking der Paarden voor-gesteld, is op dezelfde ongesteldheid van het Eundvee toe-passelijk.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de OpgellazenJieid.
Dit ongemak, ook de Fadde, de Wind, de Blas, de Bof of Bof genoemd, bestaat in eene ongewone opspanning des ligcliaams, door luclit, welke zieh, in eene groote hoe-#9632;veelheid, in de mang of pens outwikkelt, en, wegens de krampachtige toesluiting van . hare openingen, opgesloteu wordt.
De volgende teckeuen doen deze opzwelling dnidelijk ken­nen: de bulk is sterk uitgezet aan de Imkerzijde, tussehen de laatste rib en den rand van het heupbeen, alwaar de pens gelegen is. Klopt men aldaar op den bnik, zoo klinkt hij even als een trommel; heeft de opzwelling reeds eeni-gen tijd geduurd, zoo verliest het vee den eetlust; het wordt neerslagtig en kortademig, door de drukking der maag tegen het middenrif, hetwelk de vrije uitzetting der longen belet.
Ook ontstaat er, dien ten gevolge, ophooping van bloed in het hoofd, waardoor het vee toont zware hoofdpijn te hebben, of suf, gevocl- en bewusteloos heenrstaat. Wordt het vee niet in tijds nit dezen toestand gered, zoo sterft het spoedig, vermits de pens, door de geweidige spanning ontstoken wordt, welke ontsteking tot het vuur overgaat.
De oorzaken, welke tot de opgeblazenheid aanleiding geven, zijn, alle groen voeder, in te groote mate gegeten, hetwelk tot gisting overgaat, bij voorbeeld: klaver, jonge garst, tarwe, wikken of erwten, die groen zijn. Ook kun-nen gehakte aardappelen, en vooral knollen, wanneer z\\
-ocr page 388-
350
te veel op eens gegeven worden, en het vee spoedig daarop drinkt, dit ongemak te weeg te brengen. Bovenal brengen zoodanige groene voeders het voort, wanneer zij afgemaaid, en binnen liuis gevoederd wordende, op een- grooten hoop geworpen zijn, waardoor zij broeijen, dat is, eene aanvan-kelijke gisting ondergaan, en in dien Staat door het vee worden gegeten. Hiertegen dient men dus, bij het geven van groen stal-voeder, vooral bedacht te zijn. Het aller-meest ontstaat de opgeblazenheid, wanneer het vee op we-lige, roodc klavervelden geweid wordt. Neemt men de gemeide verschijnselen der opzwelling aan eenig beest waar, zoo moet men trachten de pens, zoodra mogelijk, te doen entspannen. — Een gemakkelijk middel, hiertoe dienstig, hetwelk bij de hand is, bestaat daarin, dat men het vee, onverhoeds, drie of vier emmeron vol koud water, achter elkander, over het lijf stort, waardoor het veeltijds spoedig ontzwelt, (*). Waarschijnlijk kan het insgelijks nuttigzijn, indien de gelegenheid zulks toolaat, het vee tot over den buik in het water te leiden. Helpt zoodanig stortbad niet, zoo geve men tevens het volgende middel, op eens in.
Neem: Roode Steen-olie, twee looden, BrandewiJH, een half pond.
Meng het te zamen.
Tot hetzelfde oogmerk kan ook het volgende dienen.
Neem: Duivelsdrek, een lood,
Komijn-zaad, vier looden.
(*) Eeuige binden het vee, bij de opgeblazenheid, een' stok in den mond, en verzekeren da;irvan dikwijls eeno gewenscli-te uitwerking te ondervinden, doordien hot vee, op deze wij-ze, gedarig de lucht door den moncl uitstoot, waardoor het ont­zwelt. Op eene doelmatige wijze kan ook do lucht ontlast wor­den , door eene bnis van leer vorvaardigd, door den mond en de slikbuis in de pens-maag te brengen.
Het ingeven van gewone zee,p , ter hoeveelheid van drie of vier looden, helpt mede niet zelden spoedig, om de opgeblazen-heid weg te nemen, indien zij niet al to sterk is. De werking van de zeep scbijut hier te berusten, op het vermögen, waar-mede de potasch , welke daarin bevat is, do koolsiofzure Incht inzuigt en vast legt, terwijl de die der zeep , dan losworden­de , de gisting tevens belet. Daarom kan zelfs het ingeven van enkele olie of traan reeds eene voordeelige uitwerking. doeu ter vermindering der opgeblazenheid.
-ocr page 389-
351
Laat deze in een mengel warm gemaakt bier trekken, totdat de duivelsdrek ontbonden is, en doe er bij, ak het verkoeld is :
Brandewijn, zes looden.
Om op eens in te ge?en.
Men kan hier insgelijks gebruik maken, van het middel bestaande uit potasch, mdjs-zaad en kalmus-wortel, met Lrandeivijn en water in te geven, zoo als het gebruik bij het iciud-lcoUjk der Paarden op biz. 207 is voorgeschreven.— Het is dienstig het vee rond te leiden, dewijl door eene zachte beweging des ligchaams de ontlasting der luchtnaar de darmen begimstigd wordt. Ook meet de afgang indien hij vcrstopt is bevorderd worden, waartoe men zieh het best bedient -van eene steelcpil van Spaansche zeep met oils en zout besmeerd , (zie biz. 204;) bij gebrek van Spaansche zeep kan men tot dit oogmerk ook een uije, waarvan het buitenste vlies is afgenomen, van eene matige dikte binnen-brengen. Wanneer de mest zeer droog is, moet hij vooraf met de hand op de wijze, zoo als meermalen voorgeschre­ven is, afgehaalcl worden. Is de opspanning aanmerkelijk, en heeft zij reeds eenigen tijd, bij voorbeeld, een nur of langer gednnrd, dan moet men ter verhoeding der ontste-king, het vee eene aderlating doen.
Wanneer de zwelling zoo sterk heeft toegenomen, dat de linkemjde des bulks boven den ruggegraat verhevenis, zoo kan het vee niet anders dan door den doorsieek gered worden; hetwelk door den trokar of trois-quart verrigt wordt, (PI. I. Fig. 19.) Dit werktuig bestaat uit eenron-den stalen priem, welke de dikte heeft van een' kleinen vinger, die door eene pijp of buis omvangen wordt, welke van boven van een rand voorzien is. Men bedient zieh van dezen priem op de volgende wijze: hij wordt namelijk te gelijk met de buis, die deze omgeeft, het opgeblazea dier aan de linker zijde, eene handbreedte onder de heup, regt uit in het dmme van het lijf, zoo diep ingestoken, dat de rand van de buis op de huid te liggen komt; alsdan trekt men er den priem uit, wanneer de lucht zieh uit de groote maag of pens, welke door deze opgespannen is, en waarin de buis zieh bevindt, ontlasten zal.. Somwijlen komt het voeder, hetwelk in de maag aanwezig is, mede naar
-ocr page 390-
352
buiten, waardoor de beds verstopt raakt. In dit geval neemt men de sonde, (PL I. Fig. 10) of anders een dun, taai rijsje,- schuive bet door de buis voorzigtig been en weer, zoodat zij opengehouden werde, en honde hiermede zoo lang aan, als er nog voeder of luclit doordringt. Men kan de buis eenige uren op hare plaats in het ligchaam laten blijven, opdat de lucht, welke vervolgens misschien nog mögt ontvvikkeld worden, zieh daardoor kan ontlasten, want er ziju voorbeelden, dat de na den doorsteek, op nienw ontwikkelde luclit de maag even zoo sterk deed uit-zetten, als te voren, zoodat men deze kunstbewerking, voor de tweede maal, heeft mooten herbalen; bet is dus beter, dat men de pijp, eeuigen tijd late zitten, hetwelk geen het minste nadeel te weeg brengt. Het is noodzake-lijk dat men, voordat de trokar werde binnengebragt, de beide aebterbeeuen der Koe, Indien zij ter neder mögt liggen, te zamen bindt; dewijl zij, zoodra men den tro­kar aanzet, met de beenen begint te slaan, waardoor de kunstbewerking niet alleen wordt vertraagd, maar ook, wanneer de spitse punt van den trokar reeds door de huid gedrongen is, en door de beweging der spieren been en weer sohuift, de buikspieren zeer ligt beleedigd worden. Indien men de kunstbewerking doet aan het vee, terwijl het staat, zoo moet men liet linker voorbeen laten opbeuren , dewijl de aebtervoet daardoor tot stilstaan genoodzaakt wordt.
Nadat de buis er uit is getrokken, geneest de wond van zelve; intasseben is het mittig ter voorkoming van ontste-king, de gewonde plaats dikwijls met koud water te was-schen. — Het is teveus raadzaam, nadat de kunstbewerking geschied is, twee ponden bleed uit de halsader at te tappen, indien er namelijk geene aderlating voor dezelve is in het werk gesteld.
Is bet vee geheel van de opzwelling bevrijd, zoo moet men het gedurende eenige dagen, zoodanig voeder, waardoor zij is veroorzaakt, en alle windeiig voedsel, vooral klaver onthouden. Wordt het vee op stal gevoederd, zoo is het nuttig, het groene voeder kort te snijden, en met een gedeelte stroohaksel te vermengen. Laat men het vee wederom in de weide gaan, zoo is de gewoonte niet af te
-ocr page 391-
353
raden, om let de eerste dagen een band van stroo gedraaid, in den mond te doen, en dien achter de hoornen, op den kop vast te maken, waardoor het vee genoodzaakt is, iang-zaam te eten, en dus voorgekomen wordt, dat de maag op eens te sterk wordt opgevuld.
TWINTIGSTE HOOFDSXTJK.
Over den Doorhop.
De doorloop kan, bij het Eundvee, uit onderseheidene oorzaken ontstaan, en is daarvoor heilzaam of nadeelig.
Als voordeelig mag de doorloop worden aangemerkt, wanneer de drekstofl'en die ontlast worden, wel dun zijn, doch hare natuurlijke kleur behenden, en niet met slijm vermengd, noch bloedig zijn of ongewoon stinken, terwijl het vee daarbij zijne natuurlijke vhigheid en eetlust behoudt; in dit geval is da doorloop als eene heilzame poging der natuur te beschouwen, waardoor de scherpe stoßen, die in de darmen waren opgelioopt, afgevoerd worden. Zijn zij daarvan gezuiverd, zoo houdt de doorgang doorgaans van zelven op. Insgelijks vordert de doorloop, welke het vee dikwijls krijgt, wanneer het, des voorjaars eerst in de weide komt, geene bijzonclere behandeling, daar hij eene voordeelige uitwerking is van. het jonge gras, en vervolgens ophoudt. Het vee houdt nogtans, zoo als een ieder bekend is gedurende den tijd, dat het in de weide loopt, altijcl weeken afgang.
De doorloop/, welke voor het vee nadeelig is, ontstaat door het gebruik van hooi, hetwelk op läge moerassige gronden gegroeid of te vroeg gewonnen is, door het eteu van sommige scherpe planten, door het vatten van koude, wanneer de toruggedrevene uitwasemingstof zieh op de dar­men werpt, door te sterke voedering, of ook door het drinken van siecht, bedorven water. Door al deze oorzaken worden de darmen geprikkeld en hare wormswijze heweging vermeerderd, waarbij de darmen niet zelden krampachtig worden aangedaan, zoodat bij de vermeerderde outlasting van den afgang, tevens hevige buikpijnen worden waarge.
-ocr page 392-
354
nomen. Bij de behandeling van dendoorloopmoetbijzonder op het verschil dezer oorzaken gelet worden.
Heeft het vee koude gevat, waarmede een doorloop ge-paard gaat, zoo moet het in huis gehaald, in stroo gezet en het ligchaara van tijd tot tijd, vlijtig daarmede gewreven worden , ten einde de uitwaseming der huid hersteld worde. Men geve tevens den drank, bestaande uit hamiUe-en vlier-bloemen met iciiie siij/sel en duivelsdrek vereenigd, welke op biz. 210 , bij den doorloop der Päarden is voor-gesclu-even.
Wanneer het vee, uit eene andere der opgegevene oor­zaken, een doorloop heeft gekregen, welke langer dan drie dagen aanhoudt, waarbij de ontlaste stof stinkende en mis-kleurig, of met slijm vermengd is, terwijl de melk bij de Koeijen vergaat, en het vee lusteloos wordt, zoo geve men de volgende middelen.
Neem: Poeder van Rlialarher,
Magnesia, van ieder een lood.
Vermengd zijnde, wordt dit, op eens, met een mengel water, ingegeven.
Door dit middel worden de ingewanden van de scherpe en nadeelige Stoffen, welke haar piikkelen en den doorloop veroorzaken, gezuiverd. Houdt hij evenwel, na verloop van een of twee dagen, wanneer dit middel heeft uitgewerkt, niet op , zoo kan men twee malen daags, het volgende poe­der, met water ingeven.
Neem: Poeder van TormentiUasicortel, een lood, Gestampie Oesterschelpen, twee looden.
Meng het te zamen.
Hiermede kan men zoo lang aanhouden, totdat het la­xeren ophoudt. Op plaatsen, alwaar hlaauwe bezien groeijen, kan men zieh hiervan ter genezing van den doorloop, bij het Eundvee bedienen. Men koke twee banden vol, in een of anderhalf mengel water, en geve het vee, des mor­gens de eene en des avonds de andere helft van dit af-kooksel in. Aan een tweejarig Eundbeest wordt de helft, en aan een Kalf, hetwelk niet boven een half jaar oud is, een vierde gedeelte der voorgeschrevene middelen toegediend.
Gaat de doorloop vergezeld van hevige snijdingen in het lijf, daaraaa kenbaar, dat het beest mot de voorbeenen op
-ocr page 393-
355
den grond lärabt, met de achtevbeeaen slaat, den staart buitengewoon beweegt, of gedurig liggen gaat, weder-om opstaat, en dikwijls naar den bulk omziet, zoo moet men, in de eerste plaats, bij het poeder van rhaharier en magnesia, een lood duivehdrek, in kokend water ont-bonden, voegen. Men neemt daarbij een goede handvol lijn-zaad, kneust Let en kookt het in twee ponden water tot eenen slijmigen drank, welke nadat hij is verkoeld, het vee wordt ingegeven. Dit middel kan in het algemeen, wanneer het vee een doorloop heeft, uit welke oorzaak hij ook ontsta, op deze wijze, worden gegeven; of men kan daarvan telkens eenige hoeveelheid onder het drinkwater laten gebruiken. — Het is tevens nuttig het vee alle twee uren, eene klisteer te zetten bestaande uit een aftreksel van kandlle-hloemen en kaasjes-hloemen, waarin telkens een haK lood diuvelsdrek en een vierendeel loods vloeiiaar heul-mp is opgelost. Houden de buikpijnen en de afgang hier-door niet op, zoo kan men van dit zelfde aftreksel, drie malen daags, een pond ingeven, waarbij telkens dertig droppen vloelhaar hexdsap in een vierendeel loods duivehdrek gevoegd zijn. Voorts moeten de oorzaken, waaruit de ziekte moet worden afgeleid, uit den weg geruimd worden, dewijl zij dadelijk terug komt.
Kalveren welke nog met melk gevoed worden, krijgen dikwijls een doorloop, daardoor vooral ontstaande, dat zij te veel melk op eens krijgen, of ongeregeld verzorgd wor­den , waardoor zij de melk niet behoorlijk verteren, en deze in de maag zuur en scberp wordt, waardoor de ingewanden geprikkeld en tot eene vermeerderde werking, om zieh van deze Stoffen te ontdoen, worden aangezet. Deze loop wordt daaraan gekend, dat de Kalveren eene witte, dünne en kleverige of kaasachtige geklonterde stof ontlasten, welke een zuren stank bezit, waarbij zij vorvolgens een verval van krachten bekomen en dikwijls daaraan sterven.
Hiertegen geve men tweemalen daags, ieder Kalf een half vierendeel loods rhaharber en een half lood imgnesia met water in, waardoor de doorloop doorgaans spoedig ophoudt. Bij zeer jonge Kalveren, die slechts eenige weken cud zijn, kan men met veel nut gebruik maken van het volgende middel.
-ocr page 394-
356
Neem: Witte of Spaansche Zeep, een lood1;
Wrijf difc met een dojer van een ei, zoodat het daarmede volkomen vereenigd is, voeg er alsdan bij:
Foeder van Rhabarber, een vierendeel loods.
In een mangel water ontbonden zijnde, wordt het in drie malen, namelijk 's morgens, 'smiddags en 's avonds telkens een derde gedeelte, ingegeven.
Houdt de doorloop evemvel onder het gebruik dezer middelen na verloop van weiuige dagen steeds aan, terwijl de zure renk der entlaste stof vermindert, zoo geve men het volgende.
Neem: Gentiaan-wortel, twee looden.
Tot een grof poeder gestampt zijnde, laat men hot een kwartier nur lang koken in een pond water, en voeg dan bij het afgeklaarde vocht:
Vloeibaar Heulsap, een half lood.
Hiervan wordt aan een zeer jong Kalf alle twee uren een lood, aan een ouder een en een half lood en aan een halfjarig twee looden gegeven. Men kan zieh in plaats van den gentlaan-ioortel tot hetzelfde oogmerk bedienen van den colombo-wortel of van de dmaruba-bast. De afkooksels van dlsem, bijvoet, mlgen- of eikenbast en andere l/iliere middelen. kunnen hier insgelijks ter versterking der ingewanden nut­tig zijn. #9632;— Voorts moeten de Kalveren geregeld verzorgd worden. Men geve hun op den gezetten tijd zoo veel melk als zij behoorlijk verteren kunnen, doch vooral niet te veel op eens, en zorge dat de Kalveren zuiver, alsmede de hok-ken, waarm zij hun verblijf hebben, zindelijk en luchtig gehenden worden, zonder dat zij togtig zijn. Daarin dient een bakje met kriji of zand te worden gezet, waarvan zij kunnen likken, walk middel zoowel ter genazing der zickte als tot een voorbehoadmiddel daartegen, den Kalveren nuttig is.
Mögt de doorloop, hatzij bij volwassen vee hetzij bij Kalveren, zeer hardnekkig en langdurig zijn geworden, waarbij somwijlen bloed ondar den afgang wordt waarge-nomen en het vee sterk vermagert, zoo doet het volgende middel de beste diensten.
Neem: Dtiizendblad, zes banden vol.
Kook dit in acht ponden water totdat er drie vierde
-ocr page 395-
357
deelen van zijn overgebleven, en voeg bij het doorgezegen vocht, nadat het verkoeld is:
Eooden TFijn, een flesch. Hiervan geeft men aan een vohvassen Rundbeest twee malen daags telkens een pond, aan een tweejarig beast de helft, en aan een Kalf een vierendeel pond. Men kan daarbij tevens een of meermalen daags klisteren zetten, ins-gelijks bestaande uit een afkooksel van een handvol dui-zendblad en dezelfde hoeveelheid tormentilla-wortel, op twee ponden water, bij betwelk, doorgezegen zijnde, een vieren­deel loods vloeibaar Imuha^ gevoegd wordt.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTTIK.
Over de Wonnen der Ingewanden.
Iloewel het Eunclvee veel minder aan wormen, welke in de ingewanden huisvesten, onderhevig is dan de Paarden, zoo ontstaan deze dieren nogtans niet zelden, inzonderheid bij zoodanig vee hetwelk scbraal of siecht voeder erlangt. Men mag hunne aanwezigbeid uit de volgende teekenen af-leiden: het vee vermagert; het haar rijst omhoog en staat ruig door elkander; het beest ziet dikwijls naar het lijf achterem, even als bij het kolijk: of het slaat met de achT terpooten tegen het lijf en kwispelt met den staart. Daar nogtans vele dezer teekenen ook eigen zijn aan kolijkpijnen uit andere oorzaken ontstaande, zoo is het zekerste teeken, waarait men weten kan dat het vee inderdaad wormen heeft, dat zij nu en dan onder den afgang worden waargenomen. Deze is daavbij dikwijls ongeregeld. Ook wordt het vee, dat wormen heeft, dikwijls door duizelingen aangedaan. Is men omtrent de aanwezigbeid van wormen, als de oor-? zaak der gemeide verschijnselen, verzekerd, zoo geve men het volgende middel, walks gebruik ten minste twaalf dagen achter elkander dient te worden voortgezet. Neem: Seliadti-zaad,
Buizend Gulden-Jcruid,
Inlands Worrnhruid (Reinevaar), van ieder drie looden.
-ocr page 396-
358
Alles tot een fijn poeder gestampt en vermengcl zijnde, geeft men Merlan aan een volwassen stuk vee dagelijks anderhalf lood, aan een twenter of tweejarigeKoe een lood, en aan een Kalf een half lood. Na liet gebruik van dit middel, kan het toedienen van een purgeermiddel, hoedanig in het hoofdstuk over de wormen der Paarden voorgeschre-ven is, bestaande uit aloe, wonderzout, Jalappe-wortel, met zeep tot eene pil gemaakt, nuttig zijn ter uitdrijving der wormeu en zuivering der ingowanden van slijmachtige Stof­fen, welke tevens dikwijls daarin huisvesten. Voorts dient het vee gezond en ruim voeder te erlangen en over het geheel wel opgepast te worden /'om het ontstaan van wormen op nieuw te verhoeden, waartoe het ook somwijlen noodig is eenigen tijd maagversterkende middelen te geven, gelijk op blz. blz. 224 zijn aanbevolen.
#9632; '. quot;
#9632;
-ocr page 397-
VI. AFDEELING.
OVEE DE
DEB
It laquo;I b-: IJ 15 raquo;'.
In deze afdeeiing wordt gehandeld over hetgeen tot de zwangerheid en de verlossing van de Koeijen behoort,— over de behandeling van het Kalf bij zijne geboorte, als-mede over sommige ongesteldheden waavaau de Koeijen bij en na hat ai'kalven onderlievig zijn, in zoo verre deze ziekten namelijk daarmede in eenige betrekking staan of daaruit onmiddellijk voortvloeijen.
EEESTE HOOFDSTUK.
•i
Over de Dragt en hetgeen omtrent de Kalfdragenck Koeijen dient in acht te worden genomen.
Wanneer eene Koe, als zij door den stier besprongen iSj^na drie weken of een en twintig dagen niet wederom togtig -wordt, mag men algemeen vaststellen, dat zij dragtig is geworden. Somwijlen wordt evenwel de Koe, welke men op dezen grond meende dragtig te zijn, na verloop van zes of meerdere weken op nieuw togtig; wanneer menzegt
-ocr page 398-
360
dat de Koe heeft opgehroken of omgespeeld. Het is waar-schijnlijk, dat ia zoodanig geval de Koe niet gevat heeft ea dat zij thans ook niet voor de eerste keer na het be­springen wederom togtig is, maar zulks op den gewonen tijd van drie waken daarna ook geweest is, ofschoon men dit niet möge hebben opgemerkt, daar de teekenen der tog-tigheid bij de Koeijen niet altijd duidelijk worden waarge-nomen.
Daar de Koe eene groote vatbaarhcid bezit om zwanger te worden, is het den meesten tijd voldoende eenmaal door den stier besprengen te worden; doch sommigen vatten eerst met de tweede of derde keer, terwijl sleohts weinigen vier malen behoeven bereden te worden. Het isuithoofde dezer hoedanigheid eene onnoodige en zclfs schadelijke ge-woonte, de koeijen geneper, Irandeicijn, of andere sterk prikkelenäe middeleu in te geven, met oogmerk om haar vatbaarder voor de bevruchtiging te maken, en, zoo als men zegt, het Kalf te doen behouden. Wil men hiertoe evenwel iets bezigen hetgeen onschadelijk is, zoo geve men de Koe een of meermalen eene goede hand vol lange kervel in, waarop volgens de verzekering van sommigen zij door-gaans met eeuige dagen togtig wordt. Het is iusgelijks niet voordeelig, dat de Koe, voor dat zij besprengen wordt, om bij den stier te komen een langen weg , vooral in sterke zonnehitte moet loopen, en dan na het bespringen terstond weder wordt teniggeleid. Beter is het de Koe eenigen tijd voor dat zij besprengen wordt te laten uitrusten, en haar, nadat zij den stier heeft toegelaten, gedurende een half of geheel nur te laten staan, of bij andere beesten in de weide, van den stier verwijderd, te laten loopen,
De tijd van de dragt der Koeijen kan in het algemeen op veertig weken of twee honderd en tachtig dagen bepaald worden; hij kan nogtans ook eenige dagen langer duren, terwijl insgelijks Koeijen, die voor de eerste keer dragtig zijn, niet zelden met negen en dertig weken afkalven (*).
(*) Aangaande den tijcl der dragtigheia bij Koeijen, hel)ben naauwkourige waaraemiugen geicerd , da( van een gotal van höni derd er zestig,
14 afkalven van den 241sten tot den 266sten dag. 3 on den 270sten dag,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; i ,\ i #9632; ;L .quot;. gt; - ;
-ocr page 399-
361
Gedurende de drie eerste maanden is de dragtigheid door uitwendige teekenen weinig of niet kenbaar, doch vervolgens begint het ligchaam zieh meer en meer uittezetten, en van de twintigste week tot aan het eind der zwangerheid kan men niet slechts het Kalf in de regter zijde van de Koe op het gevoel, als de hand aldaar tegen het ligchaam ge-houden wordt, door eene stootende beweging waarnemen, maar zelfs is deze beweging van het Kalf dikwijls met het bloote oog van buiten aan de Koe zigtbaar.
Daar de zwangere Koe niet alleen zieh zelve maar ook het Kalf, dat zij draagt, moet voeden, zoo heeft zij eene ruimere verzorging dan anders noodig; het is evenwel na-deelig de Kalfdragende Koeijen al te overvloedig te voede-len of mestvoeders te geven, waardoor zij eene overmaat van sappen en bloed krijgen en te vet worden. Hierdoor zijn zij, blijkens de ondervinding, meer onderhevig aan sommige gevaaiiijke ongesteldheden bij het afkalven, bij-zonder indien liet in den zomer voorvalt, dan wel gevoede doch niet vette Koeijen. Voorzigtige landlieden laten om deze reden hunne laat afkalvende Koeijen ook niet in de grasrijkste landen maar in dezulken weiden, welke door ander vee gedeeltelijk zijn afgegeten.
Zoodanige weiden, welke vele scherpe, zure, bittere of wränge kruiden bevatten, zijn voor het Rundvee in het algemeen doch vooral voor dragtige Koeijen nadeelig, dewijl zij een siecht en krachteloos voeder opleveren of schadelijke eigenschappen bezitten, waardoor de Koeijen verzwakken of gevaar loopen het Kalf te verleggen. Tot dergelijke nadee-lige planten behooren het heermoes (equisetum palustee), het delcriet (arundo pheagmites) , het riefgras (phalakis aeunbinacea) , het roode berstgras (carex eufa), groote spurge (euphokbia palusteis) , dolle hervel (cicuta vieosa) , loelriekende waterhiezen (oenantiie fistulosa) onderscheidene ranunkel-soorten, Jianevoet of boterbloemen en meer anderen. Men moet het dragtige Eundvee niet laat in den herfst,
50 van den 970sten tot den 280sten dag , 68 \an den 2808ten tot den 290sten dag, 20 op den SOOsten dag, 5 op den SOSsteu dag.
. 16
-ocr page 400-
T
862
raquo;Is het weer koud en guur en de weide schraal wordt, buiten laten, nock des voorjaars te vroeg uitjagen, waar-door het te veel lijdt en ongesteld kan worden; hetwelkte nadeeliger is, naarmate het afkalven korter op banden is. Het vervoeren der dragtige Koeijen in de laatste twee maan-den voor het afkalven naar andere stallen of elders kan somwijlen aanleiding geven dat het vervroegd wordt, gelijk hetzelfde plaats heeft, wanneer de Koe des voorjaars van den stal genomen en in de weide gebragt wordt.
Ten minste acht weken voor het afkalven dient de drag­tige Koe niet meer gemolken te worden, vermits zij clan meer voedsel voor het Kalf, en voor zieh zelve de noodige krachten, om het afkalven te kunnen doorstaan, behouden meet.
Het eerste teeken, hetwelk aanduidt dat de zwangerheid ten einde loopt, bestaat in het zwellen van den uijer; men legt dan dat de Koe mrt of uijeri. Hit versohijnsel wordt ongeveer drie weken voor het kalven wordt waargenomen. In de eerste week zweit de uijer alleen op; in de tweede wordt hij eenigzins heet en in de derde week, zijnde de laatste voor het afkalven, wordt hij met melk gevuld. Te-vens verslappen ook de kruisbanden en zakken meer en meer weg, wanneer men zegt dat de Koe los of ont-sloten wordt. Hierbij wordt nog, als een derde kenmerk der aanstaande verlossing, de uitvloeijing van een slijinachtig vocht uit de klink, welke nu meer gezwollen is en ruimer wordt dan gewoonlijk, waargenomen. Zulks begint mede ongeveer drie weken voor het kalven, en heeft bij de eene Koe sterker dan bij de andere plaats. In de laatste week worden deze zwelling der klink en de uitvloeijing sterker, en het vocht krijgt op het laatst dikwijls eene eenigzins roodachtige of bloedige kleur.
Me deze verschijnselen moeten worden aangemerkt als gunstige voorbereiding der natuur, om de geboortedeelen voor den doorgang van het Kalf geschikt te maken, en de moeder-koe in staat te stellen om het, zoodra als bet ge­boren is, met hare melk te kunnen voeden.
Hebben nu de gemelde voorteekenen plaats, zoo moet de mest-gruppel achter de Koe met stroo gevuld worden ppdat het Kalf bij het nedervallen, als de Koe staande ver-
-ocr page 401-
T
363
lost wordt, zieh niet bezeere. Voorts moet men gedurig een waakzaam oog over de Koe houden, ten einde haar, als de arbeid begint, behulpzaam te kunnen zijn, en het Kalf te redden (*).
TWEEDE HOOFDSTTJK.
Ooer de geloorte-deelen der Koe.
Wij zullen hier kortelijk handelen over het zamenstel van de geboortedeelen der Koe; hoofdzakelijk iu zoo ver het bij de verlossing in aanmerking komt, en de kennis daarvair onontlieerlijk is voor dengenen, die het vee in ge-vallen van noodzakelijkheid geschikte en doelmatige bulp wenscht toe te brengen. Hetgeen in dit en het volgende hoofdstuk wordt voorgedragen, kan ook op de Paarden worden toegepast.
(*) la den Almahak tot kut en vbrgenoeobn voob de on-
DBRSCHEIDENE STANDEN DES MAATSCHAPPEtUKEN I-EVESS Vail dea
Plooglecraar J. A. Uilkens , voor 1814, vindt men een middel opgegeven om de Koeijen bij day te dorn atkalven, hetwelk een-voudig daarin bestaat, dat do Koo , als zij voor hot kalven staan blijft, dat is, als zij niot racer gemolken wordt, des avonds en niel des morgens voor de laatste.keer wordt uitgemolken , waar-na dan verder gaen hand aan den uijer moet gezet worden , cm dien op nieuw uittemelken. Hoewel zekerlijk de ware reden van dit zonderlinge verschijnsel tot dus verre niet wel te verkla­ren is, en hot aan velen als ongegroud en fabelachtig möge voor-komen , wordt het evenwel als op de ondervinding van velejaren gegrond voorgedragen, en sedert de algemeene bekcndmakiug dezer zaak, is zij, gelijk ik weet, door vele Landlieden en Vee-honders beproefd en gcldig bevonden. Onder anderen verzekert mij een oplette nd Vechoudor, dat bij nn drie jaren lang deza voorzorg omtrent een getal van ten minste vijt en twintig Koeijen heoft opgovolgd, van welke slechts eene onkele des morgens on-geveer te zes ore en eene des avonds te negen ure is afgekalfd, torwijl zulks mot al de overigen bij dag voorviel. Daar dit aan de hand gegeven middel zoo gemakkelijk kan worden in het werk gesteld , raad ik elkon Veeman daarvan de proef te nemen. Gaat het door, zoo zal zulks hem menige uren rust kunnen doen genieten, welke anders aan het bewaken der op het afkalven Koeijen mooten worden opgeofferd.
16*
-ocr page 402-
364
De deelen, welke in dit opzigt dienen gekend te worden zijn: het beenachtige heMen met zijne banden, da haarmoe-der, de soheeäe en de hlink.
Het bekken is eene uit onderscteidene beenderen en ban­den zamengestelde buis, door welke het Kalf bij de ge-boorte moet worden doorgeperst. Het wordt van boven gevormd door het staart- of kruisbeen, van de zijden door de heup- of darmbeenderen, welker achterste uitsteeksels, de knohbels der heupbeenderen of ook wel de ijsbeenderen ge-naamd worden; van onderen wordt het bekken gesloten door het schaam- of idjerbeen, hetwelk ook wel den naam van de hrng des bekkens draagt, omdat daarover, als eenigermate binnemvaarts afhangende, het Kalf bij de verlossiug even als over eene brug geschoven wordt. In het midden dezes beens wordt een graat- of doornachtig uitgroeisel *aarge-nomen. De gemeide beenderen, welke voor het overige eene verschillende en zeer onregelmatige gedaante bezitten, zija onderling zoo te zamen gevoegd, dat hunne inwendige oppervlakten een' ronden of hoepelachtigen omtrek daarstel-len, welke niet oneigenlijk den naam van beenring of been-Impel draagt. Het bekken bezit bij zijnen ingang binnen-waarts eene grootere ruimte dan buitenwaarts naar de klink toe of bij zijnen uitgang, alwaar het door de gemeide uit­steeksels der heupbeenderen eene aanmerkelijke vernaauwing ondergaat. Van boven en ter zijden des bekkens wordt de ruimte, welke tusschen het kruis- of staartbeen en de heupbeenderen gevonden wordt, gevuld of bedekt door banden, welke kndslieupbeembanden genoemd worden. Door de verslapping, welke deze banden tegen het eind van de dragt ondergaan, kan niet alleen de aannadering van den tijd der verlossing bepaald worden, maar ook erlangt daar-door de uitgang van het bekken voor den doorgang des Kalfs, van wege de rekbaarheid dezer deelen, eene meer-dere ruimte.
De afineting van den binnenomtrek des beenhoepels ver­schilt in onderscheklene Koeijen naar hare grootte en gestalte. Indien het bekken wel gevormd is, staan zijne afmetingen in zoodanige evenredigheid tot de grootste deelen , namelijk tot de borst met de schouders en de heupen van een gewoon voldragen Kalf, dat het door de verlossingST
-ocr page 403-
365
weeen ongehinderd door dezen beenring gedreven wordt. Is het Kalf evenwel bovenmatig zwaar, zoo kan daardoor moeijelijkheid bij het afkalven en zelfs eene beklemming des Kalfs ia het bekken ontstaan, waaromtrent op zijne plaats in deze afdeeling wordt gehandeld. Ook kan, door eene plaats gehad hebbende ziekelijke gesteldheid van het beengestel, eene vergroeijing van het bekken zijn veroor-zaakt, waardoor zijne afmetingen en de ruimte onregelma-tig en kleiner zijn geworden, hetwelk insgelijks tot zware verlossingen aanleiding geven kan.
De laarmoeder, ook de ligger, draagzak of het kcdverltuis genoemd, is dat zachte inwendige geboortedeel der Koe, hetwelk dient om de vrucht ter ontwikkeling te bewaren en vervolgens uit te drijven. In den onbezwangerden staat bezit de draagzak slechts een' kleinen omtrek, ter grootte van een matigen komkommer, doch in den toestand der dragtiglieid neemt dit ligchaam aanmerkelijk in uitgebreid-heid toe, zoodat het een of somwijlen twee Kalveren met hunne vliezen, waters enz. kan bevatten. Na de uitdrijving van het Kalf en der nageboorte, trekt da draagzak zieh wederom tot zijnen gewonen omtrek te zamen. Men on-derscheidt aan den draagzak zijn UgcJiaam, Juds of Icrop en mond of snuit.
Het ligchaam des draagzaks heeft de gedaante van twee tegen elkander gekeerde ramshoornen, waarvan de een met de punt naar de regier, de ander naar de linkerzijde ge­legen is. In eene eenvoudige dragt wordt het Kalf, in zijne vliezen besloten, in een dezer hoornen bevat; in eeue dubbele dragt bevat ieder hoorn een Kalf. Wederzijds aau de einden dezer hoornen zijn de eijerdokken, gelegen met de buizen, die trompeüen genoemd worden, welke zieh in den draagzak openen en het bevruchte ei uit den eijerstok daarin overvoeren.
De licda of hrop maakt dat gedeelte van den draagzak uit, alwaar de hoornen in elkander loopen, en den ingang tot deze daarstellen. Deze hals bezit omtrent drie en een hnlven duim lengte. Men neemt daarin verscheidene rij-en van onregelmatige en ringswijze wrongen waar, welke dienen tot slniting van den hals des draagzaks. Hij is bij de Koeijen, die reeds gekalfd hebbeu, opgevuld met een
-ocr page 404-
366
taai slijia, waardoor de hals gedarende de dragt, als toe-gelijmd wordt. Bij Taarzen viudt meu doorgaaas een meer dan graauwachtig vocht daarin.
De moni of smit des draagzaks wordt gemaakt door deu buitonsten wrong van den hals dezes deels; hij heeft eeni-geimate de gedaante van eenen varkensnu.it, is in zijnen inwendigen omtrek gefronsd of gegroefd, en puilt omtrent een vierde duim in de scheede uit. Man noemt dezen ook wel den uitwendigen mond des draagzaks, in tegenoverstel-ling van den inwendigen, waaronder de rondgaamle wrong of sluiting van den hals des draagzaks, birmemvaarts, naar het ligchaam dezes deels verstaan wordt.
De hals en de mond des draagzaks worden door de plooijen die daarin aanwezig zijn, niet alleen zoo als gezegd is, naauwkeurig gesloten, maar ook stelt dit maaksel deze deelen in staat, om wanneer zij, ten tijde der verlossing, ontspanneu worden, eene aanmerkelijkc verwijding te on-dergaan.
De scheeäe is cene vliezige en zeer rckbare buis van acht of tien duimen lengte, welke aan den draagzak gehecht is, en zijnen mond onivat. Zij noemt haar begin van de klink: hare inwendige oppervlakte, is van een groot aantal slijm-klieren voorzien, welke bij de vcrlossing, een overvloed van slijm afscheiden, dienende om den doorgang voor het Kalf laquo;#9632;libberig en gemakkolijk te maken. Boven de scheede is de endeldarm, en daaronder de pisblaas gelegen, welke ontlast-bnis zieh in dit deel opent. De scheede is van eene hoeveelheid vet onivat, waardoor zij tegen kneuzing beveiligd wordt, welke zij anders onder de baring, tegen de harde deelen des bekkens zoude knnnen ondergaan.
Ten laatste komt hier de Mink of siüeet in aanmerking, welke het begin der scheede uitmaakt. Zij wordt gemaakt door twee langwerpige lippen, welke, regt onder den aars naar beneden loopen en de spieet van onderen en boven sluiten. Zij bezitten een vliezig maaksel, en zijn -tevens van spiervezelen voorzien, waardoor dit deel insgelijks voor eene aanmerkelijke mtrekking vatbaar is, na de verlossing, wederom tot zijnen gewonen omtrek kan te zamen trekken.
-ocr page 405-
T
367
DERDE IIOOFBSTUK.
Over de verhinding van Iwt Kalf met den draagzak, en de ligging daarvem bij de Koe.
Het Kalf ligt zoo als gezegd is, binnen den draagzak, even als in een ei in zijne vliezen besloten, door middel van welke het met den draagzak vereenigd is. Het eerste vlies, dat het Kalf onmiddellijk insluit, is het zoogenaamde lamsvlies. Het bevat benevens de vrucht, het lams-vocht en den navelstreng. De hoeveelheid van dit vocht groeit aan, naar evenredigheid der vordering van de dragt, en bedraagt tegen den Kalftijd vele ponden. Over dit vlies ligt een ander namelijk het pis-plies, hetwelk het ligchaam des Kalfs slechts gedeeltelijk omvat, en een zak volvormt, waarin de pis van het Kalf verzameld wordt, om aldaar tot zijne geboorte bewaard te blijven. Dit vlies maakt eene nitbreiding of verlenging uit van den pisleider, die door den navelstreng loopt. Wegens zijne eigene gedaante, wordt het ook wel het w07-st-vUesgea.oe.mA.. Het derde of buitenste vlies ia het adervlies, dat de vrucht en de twee eerstge-noerade vliezen met hunne vochten geheel insluit. Tusschen het laatste en de andere vliezen wordt geen water gevon-den, maai het ligt onmiddellijk daarop en dient om het geheele ei te versterken, en om het met den draagzak te verbinden, hetwelk op deze wijze plaats heeft: aan de inwendige oppervlakte van den draagzak worden, na de bevruchtiging der Koe, hier en daar verhevenheden van verschillende grootte ontwikkeld, welke eene heuvel of tepel-achtige gedaante bezitten, waarom zij haarmoeder-tepeU genoemd worden, en uit eene zamenvlechting van vele, uit de zelfstandigheid van den draagzak daar zamenloopende, bloedvaten bestaan. Insgelijks ontstaan er, door dezelfde ontwikkelingskracht, aan de buitenste oppervlakte van het adervlies ronde of langwerpig ronde uitgroeisels van eene donkerroode kleur, en die een los sponsachtig maaksel be­zitten, bestaande, op dezelfde wijze, uit eene ophoo-ping of een zamenweefsel van bloedvaten, namelijk slagaderen en äderen. Deze uitgroeisels zijn Ae moederkoeken oi zooge-naamde druiven. Haar getal is onbepaald, bedragende vaa
-ocr page 406-
368
veertig tot zestig of zeventig. Zij zijn over de geheele oppervlakte van het adervlies, in geregelde rijen verspreid. Uit de ontelbare fijne bloedvaten van deze moederkoeken, wordt de navelstreng geboren, doordien de vaten van elk dezer zieh tot grootere takken vereenigen , en met die der overige moederkoeken te zamen loopen, zoodat zij eindelijk in twee slagaderlijke hoofdstammen overgaan, welke in den bulk des Kalfs eindigen. De navelstreng, welke ongeveer een half el lengte heeft, bestaat dus uit vier bloedvaten, namelijk: twee slagaderen, twee äderen en den blaasband, welke door een algemeen vlies te zamen verbonden zijn, wordende de ruimte, welke daartusschen overblijft, door eene geleiachtige stof opgevuld. ledere moederkoek hecht zieh op een der beschrevene tepels van den draagzak vast, en wordt daarmede ten naamvste vereenigd, zoodat hare bloedvaten, welke nu meer dan gewoonlijk verwijd zijn, met die van het adervlies of de moederkoeken in veelvuldige aanraking komen, ofschoon er geene onmiddellijke inmonding dezer vaten van het Kalf en der Koe plaats hebbe. Door de slagaderen wordt het bloed uit het ligehaam des Kalfs naar de moederkoeken gevoerd en, na aldaar, gelijk men op wiiarscbijnlijke gronden mag aannemen, eene zuivering en vernieuwing van bestanddeelen te hebben ondergaan, waardoor het tot de voeding bij voortduring geschikt wordt gehouden, wordt het door de äderen, wederom tot het Kalf teruggebragt. Op deze wijze strekt derhalve de draagzak niet alleen tot eene veilige verblijf-plaats voor het Kalf, waarbinnen het zieh vrij bewegen kan, maar ook is door deze inrigting, daar het Kalf be­stendig nieuwe voedseldeelen uit het ligehaam der Koe ont-vangt, zeer doelmatig voor zijn onderhoud en groei gezorgd. Op het eind van de dragt zijn de moederkoeken met de baarmoeder-tepels minder sterk te zamengehecht, zoodat deze deelen gemakkelijk van elkander worden gesoheiden; hunne verbinding wordt bij de verlossing geheel los, wan-neer, na de geboorte van het Kalf, de vliezen onder den naam van de nageboorte of het navuü, door de zamentrek-Mng van den draagzak, worden uitgedreven, waarbij de sponsachtige verhevenheid of tepels ook gewoonlijk verdwij-nen, totdat de Koe op nieuw wederom dragtig wordt.
-ocr page 407-
369
Het Kalf aldus met den draagzak vereenigd zijnde, is in de tweede helft van de dragt, in zijne meest natuurlijke ligging, op deze wijze geplaatst; het ligt op de linkerzijde in eene eenigzina schuinsch afdalende strekking, van de linker naar de regier zijde der Koe; zijn rug is als een halve cirkel gebogen en tegen de maag of pens gelegen; de kop is naar de borst gebogen, waartegen hij met den neus rust; de hals is naar de eene of andere zijde gekromd; het opperste gedeelte of de kruin van den kop is zeer laag in de regter zijde der Koe, welk deal men aldaar als een hard, rondachtig ligchaam waameemt; de bulk en pootea hebben eene rigting, welke zieh naar voren of het bekken been strekt; de voorbeenen zijn gebogen, zoodat de voet-zolen van onderen tegen de borst zijn gelegen, de achter-beenen zijn insgelijks opgetrokken en liggen onder het lijf uitgestrekt; de coren liggen plat neder en sluiten hunne openingen. De deelen van het Kalf op deze wijze als te zaraengevouwen zijnde, beslaat het eenen eivormigen of halfrondvormigen omtrek; welke gedaante de geschiktste is, om in den draagzak te worden bevat. Het Kalf behoudt evenwel niet tot het einde van de dragt deze ligging; maar het ondergaat van de zevende maand eene langzame wending , waardoor de kop en het voorste gedeelte des ligchaams naar boven worden gebragt, zoodat de kop nu reeds twee handbreedten hooger, namelijk nabij de laatste valsche rib, gevoeld wordt. Hierbij daalt tevens het achterdeel des Kalfs meer nederwaarts, waardoor de opheffing van het voorste deel bestendig meer begunstigd wordt; de kop wordt nu ook meer en meer van de borst verwijderd, en de beeneu ontwikkelen zieh; zij nemen in plaats van eene teruggebo-gene, eene voorwaartsche strekking aan, zoodat zij regtuit onder den kop te liggen komen.
Op het eind van de dragt wordt het gelieele ligchaam des Kalfs tevens langzamorhand gedeeltelijk als om zijn eigen as gedraaid, waardoor het meer en meer op den buik gekeerd en tegelijk voorwaarts gebragt wordt, zoodat het kort voor de verlossing in eene regte strekking voor het bekken te liggen komt, waarbij de kop, welke nu op de voorbeenen rust, tegen den binnensten mond des draagzakraquo; in den ingang des bekkens zieh bevindt. Het Kalf aldus
-ocr page 408-
370
gekeerd of ontwikkeld zijnde, kan men zija mond of sauit dikwijla door de uitwendige bekleedselen van het kruis en onder de kruis-heupbeensbanden voelen, wanneer man dit onderzoekt terwijl de Koe ligt. Men ontdekt alsdan tevens eene zigtbare afwisselende beweging, welke waarsohijnlijk door den linkerscbouder en voorpoot van het Kalf veroor-zaakt wordt. Deze teekeiÄn geven te kenneu dat liet Kalf goed ligt en zieh tot de geboorte schikt. —. Dat deze lig-ging als de natuarlijkste en meest günstige voor de verlos­sing mag worden beschomvd, valt gcmakkelijk te begrijpen vermits de voorpooten, waarop de kop geplaatst is, als tot eene wig dienen, door welke de zaclitc geboortedeelen der Koe op de geschiktste wijze verwijd en voor den doorgang van de overige deelen des Kaltlaquo; gesohikt gemaakt worden. Alle liggingen, welke derhalvc van deze afVijken, behooren in eene meerdere of mindere mate tot de tegennatuur' lijke, waardoor de verlossing naar evenrodigheid dezer af-wijking moeijolijk of bezwaarlijk gemaakt wordt. Somwijlen evenwel, indien de besehreveue wending van het Kalf niet behoorlijk plaats heeft gehad, waardoor de kop en voor­pooten opwaarts gevoerd en voor de geboorte worden ge­bragt, bedient de natuur zieh van een ander hulpmiddel om namelijk de achterpooten, welke alsdan nader voor het bekken gelegen zij'n, vooruit te doen keinen en het Kalf verkeerd geboren te doen worden.
VIEEDE HOOFDSTUK.
Over de nattmrlijke Verlossing.
Indien het Kalf in de ligging bij de Koe geplaatst is, gelijk in het vorige hoofdstuk is voorgedragen, en zijne deelen met opzigt tot hnnne grootte in behoorlijke evenre-digheid staan tot de ruimte of den binnensten omtrek des beenhoepels, zoo wordt het bij geregeld werkende weeen alleen door de eigene krachten der Koe voorspoedig gebo­ren, en zoodanige verlossing wordt met regt natuurlijk ge-uoemd.
-ocr page 409-
371
Wanneer de arbeid tot de verlossing begiat, zoo wordfc de Koe onrustig; zij kwispelt met den staart en ziet dikwijls naar de zijden cm, staande met de acliterpooten van el-kander verwijderd even alsof zij het water loozen moet; ook watert de Koe dikwijls in kleine hoeveellieden; de kruisbanden zijn geheel weggezakt, de klink zweit sterker op en de uitvloeijing van slijm daaru.it wordt vermeerderd. Men neemt aan de beweging der buikspieren waar dat de Kos barensweeen of vlagen begint te krijgen, waarbij de buik van achteren opzwelt. Deze zijn in het eerst niet sterk, duren kort en komen langzaam terug; zij worden vervolgens sterker en volgen spoediger op elkander. De eerste vlagen, welke te kennen geven dat de draagzak zieh begint zamen te trekken ter uitdrijving des Kalfs, noemt men den voorlereidenden arheid, wordende daardoor in de eerste plaats de mond des draagzaks ontsloten engeopend, waardoor nu ecu gedeelte van het ei-vlies eerst in de scheede en vervolgens tot buiten de klink wordt vöortgeperst; alwaar het zieh onder de gedaante van eene met water geviüde blaas vertoont. Onder de vlagen wordt deze blaas meer gespannen, door welker kracht zij ook na verloop vankor-teren of längeren tijd berst, zoodat het daarin bevatte wa­ter eensklaps ontlast wordt, of zij wordt Indien het vlies te sterk is opzettelijk doorgestoken. De gemeide blaas, welke door het worstclies, waarover het adervliea ligt, ge^ vonnd wordt, noemt men gewoonlijk de imterllaas oiwater-pog, en het water dat zij bevat, zijnde de pis des Kalfs, het voorwater. Nadat het vlies is doorgebroken of gescheurd komt er eene tweede blaas te voorschijn, welke de zooge-naamde diprv- of voetblaas daarstelt en het slijm- of nawater bevat. Zij vertoont zieh breeder dan de eerste, zoodat zij de geheele mimte der scheede opvult en haar uitspant totr dat zij insgelijks door eene opvolgende persing gescheurd of ook in enkele gevallen doorgestoken wordt, blijvende het doorgescheurde gedeelte der vliezen buiten de klink nithangen. De tijd, welke tusschen het verschijnen der eerste en tweede blaas verloopt, is verschillend. Somwij* len verloopen er twee of drie uren tusschen beiden; ge? woonlijk evenwel duurt zulks korter, en bij zeer voorspoe^ dige verlossingen kunnen zij onmiddelüjk op elkaar volgen,
-ocr page 410-
372
zoodat somwijlen de beide blazon schier gelijktijdig breken en de bevatte waters ontlast -worden. Zeldzaam gebeurt het dat de vliezen niet openbersten maar geheel blijven, zoodat het Kalf daarin besloten geboren wordt.
Somtijds ontstaan er na het doorbreken der eerste of waterhlaas en voor de slijtn- of voetllaas , nog eeneofmeer-dere blazen na elkander, welke kleiner zijn en ligt verdwij-nen, wanneer zij aangeraakt worden. Deze blazen worden daardoor gevormd, dat het voorwater belet wordt zieh ge­heel te entlasten. Ofschoon zoodanige blazen in sommige gebeerten verschijuen waarin de kop vooruit komt, zoo heeft zulks evenwel meer plaats in de gevallen, dat het achterdeel voorkomt of alwaar eene verkeerde ligging van het Kalf plaats heeft, vermits daarbij het worstvlies of de waterblaas dikwijls niet regtstreeks voor den uitgang des bekkens openscheurt, waardoor het water dus in de krom-mingen van dit vlies wordt opgehouden en ongeregeld af-vloeit. Om deze reden is ook het verschijnen dezer blazen in het algemeen niet als een gunstig voorteeken der ver­lossing te beschouwen, vooral als zulks tevens met zwakke vlagen gepaard gaat.
Zoodra de voetblaas gebroken is, schiet het Kalf oogen-blikkelijk een aanmerkelijk eind in het bekken naar voren toe, waardoor de uitgang gesloten en de verdere afvloeijing van het water, dat zieh in den draagzak bevindt, belet wordt. — De voorpooten van het Kalf, waarop men een weinig verder den snuit plat onderdrukt kan waarne-men, komen in de scheede te voorschijn en worden door de vlagen verder tot buiten de klink voortgeperst, waardoor deze deelen steeds meer en meer verwijderd worden. De vlagen worden nu ook sterker, zij keeren kort op elkan­der terug en houden langer aan. Deze zijn de eigenlijke verlossings-weeen, welke onmiddellijk op de uitdrijving van het Kalf werken. De Koe begint uit al haar kracht te werken, steent en is genoodzaakt onder de weeen dennbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; r
adem in te houden; zij is zeer onrustig, valt neder ennbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
staat somwijlen wede.-om op; ook blijft zij wel den geheelen tijd staan.
Daardoor wordt nu ook het hoofd tot in en buiten de klink gedreven, waarop de schouders ea hörst volgen. Bij
-ocr page 411-
373
den doorgang dezer deelen ondergaat de klink eene starke spanning en de Koe gevoelt de hevigste smarten en be-naauwdheid. Is het Kalf tot aan den bnik nitgekomen, zoo werkt en wringt het mede om zieh uit zijne beknelling te ontwikkelen en. het komt alzoo spoedig ter wereld. De tijd welke onder dit alles verloopt, verschilt naarmate de vlagen spoediger of langzamer komen en sterker of zwak-ker werken. Somwijlen zijn weinige vlagen of eene enkele vlaag voldoende om het Kalf geheel door te schuiven. Met de doorzetting van het Kalf vloeit nu het overige in draagzak teruggebleven water af.
Komt het Kalf met de achterpooten vooruit in de ge-boorte, zoo kan het insgelijks, indien er geene aanmerkelijke onevenredigheid tusschen de ruimte des bekkens en de zwaarte van het Kalf bestaat en het zieh in eene gunstige ligging aanbiedt, veeltijds door de eigene krachten der Koe geboren worden. Het meet namelijk met den rug raquo;aar boven, dat is tegen den rug der Koe gelegen zijn. Men kent deze ligging daaraan, dat de zolen der klaauwen naar boven gekeerd staan, terwijl men bij het verder invoelen in de scheede aan de puntige hielen genoegzaam de ach-terbeenen van de voorbeenen onderscheiden kan. Voor het overige worden bij de verlossing, daar de achterpooten op deze wijze vooraan komen, dezclfde kenmerken tot de aan-naderende verlossing waargenomen als bij de geboorte met den kop vooruit plaatä hebben. De achterpooten door de vlagen bestendig verder buiten de klink wordende gedreven volgen hierop de heupen en het overige ligchaam.
Indien de Koe van twee Kalveren dragtig is, zoo wordt eerst het eene Kalf doorgaans voorspoedig geboren, waarop na verloop van körten tijd op nieuw vlagen ontstaan ter uitdrijving van het tweede Kalf. Daar elk Kalf in zijne eigene vliezen besloten is, worden er bij de verlossing van het tweede Kalf op nieuw eene walerhlaas en voetblaas ge-vormd, welke even als bij die van het eerste Kalf open-breken, waardoor de waters afvloeijen. Dikwijls komt het tweede Kalf met de achterpooten vooruit in de geboorte. De tweelingen meest altijd kleiner zijnde dan de andere Kalveren, geschiedt hunne verlossing gemeenlijk zonder ee-. nige zwarigheid.
-ocr page 412-
374
Somwijlen kalven de Koeijen zoo als gezegd is staande, doch den meesten tijd gaan zij, als zij voelen dat het Kalf moet worden doorgezet, liggen, lietwelk verkieselijk is.de-wijl niet alleen de weeen, als de Koe ligt en het lijf dus door den grond ondersteund wordt, sterker en meer regel-matig kunnen doonverken, maar ook omdat het Kalf dan minder gevaar loopt van hij het doorschieten zwaar neder te vallen en zieh ie beschädigen dan wanneer de Koe staan­de baart.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;^
Draquo; navelstreng breekt wegens zijne kortheid gewoonlijk af onder de verlossing terwijl het achterdeel des ligchaams geboren wordt. Geschiedt zulks niet, zoo breekt hij Indien de Koe ligt, door de pogingen welke het Kalf doet om op te staan. Kalft zij staande, zoo breekt hij af bij het neder-vallen van het Kalf.
Eenigen tijd namelijk een half nur, cen geheel uur of ook meerdere uren nadat hot Kalf geboren is, krijgt de Koe op nieuw pogingen, vvaardoor de van den draagzak losgemaakte vliezen uitgedreven worden, bekend onder den naam van het Ufft, het navuil of de naijeboorle. Hiermede is dan de verlossing, op zieh zclve geheel volbragt. Ver-volgens vloeit nog gedurende eenige dagen een slijmachtig vocht met bloedstrepen vermengd en somwijlen vereenigd met eenige . overblijfselen der vliezen, moederkoeken en sponsachtige uitgroeisels uit de klink der Koe, hetwelk doorgaans de horte slof genoemd wordt. Duurt deze uit-vioeijing langer dan acht of tien dagen, zoo mag men ver-onderstellen dat zulks uit eene ziekelijke gesteldheid als ontsteking of verettering des draagzaks voortkomt. Hoewel nu zoodanige verlossing door de eigene natuurkrachten der Koe zonder eenige andere hulp zeer wel kan worden vol­bragt, zoo is het evemvel raadzaam en nuttig haar onder het af kalven bij te staan, zoowel om in sommige gevallen haar daarbij zooveel mogelijk verligting toe te brengen, en nadeelige omstandigheden welke daarbij kunnen plaats vinden to verhoeden, als om het Kalf te redden en tever-zorgen.
Altijd, doch vooral bij Koeijen die voor het eerst kalven, ondergaat de klink eene meer of minder aterke spanning, wanneer de kruin van den kop met de voorbeenen zieh daarin
-ocr page 413-
375
bevinden, waardoor zuiging der klinkspieren ontstaat ende voortgang der veiiossing kan worden tegengehouden. Men moet alsdan de vingeren, met olie besmeerd zijnde, tau­schen de klink en de deelen des Kalfs brengen, en de klink door eene zaclite strijking uitrekken, om haar op deise wijze langzaam te verwijderen, en over den kop te schuiven. Zijn de deelen droog, zoo giete men, van tijd tot tijd, eenige warme olie daartiisschen. Is de kop buiten de klink gekomen, zoo kan men de verlossing bevorderen, door on-der de persingen of vlagen, aan de beenen en den mond of de onderkaak gelijkmatig te trekken.
Het is nogtans zeer nadeelig ontijdlge pogingen te doen, om liet Kalf af te trekken, zoodra de voorpooten zieh slechts in den mond des draagzaks aanbieden, terwijl dit deel nog niet genoegzaam is ontsloten, gelijk mecrmalon, door eenen al te grootcn ijver om do Koe te helpon, oudernomen wordt, dewijl daardoor de pooten te stark worden uitgerekt, waar­door zoodanig Kalf naderliand zwak op de beenen blijft. Ook is zulks gevaarlijk voor de Koe, daar toch alleen door de langzame voortpersing van het Kalf, volgens eene zeer doelmatige inrigting der natuur, de zachte geboorte-deelen der Koe behoorlijk verwijd worden, om het Kalf gemakkc-lijkor door te kunneu laten; zoo moeten deze, Indien het te vroeg en met geweld wordt doorgehaald, voordat deze deelen de vercischte ontspanning en uitrekking hebben ver-kregen, beleediging, het zij kneuzing of scheuring onder-gaan, waarvan eene ontsteking der geboorte-deelen, het gevolg is, terwijl tevens aan de kalvende Koe, nutteloos , zware pijnen worden toegebragt.
Dezelfde regelen van omzigtigheid dienen in acht genomen te worden, wanneer het Kalf met de aohterpooten voorkomt, waarbij insgelijks de klink, terwijl de heupen geboren wor­sen , in buitengewone spanning geraakt. Zijn de zolen der klaauwen bovenwaarts gekeerd, zoo is zulks een teeken, dat het Kalf goed, dat is, met den rug.tegen of onder den ' rug der Koe gelegen is. Men haalt de achterpooten buiten de klink, zoo hoog mogelijk aanvattende, en trekt het Kalf voorzigtig met schroefswijze draaijingen, onder do vlagen, naar buiten; moetende deze draaijingen, meer op-waarts dan regtuit geschieden, Zij de punten der hielen
-ocr page 414-
376
tot buiten de klink gekomen, dan laat men de eene hand van de pooten los en legt die op het kruia van het Kalf, om het nederwaarts te drukken, terwijl men nu tevens de pooten in eene rigting naar beneden trekt. Het kruis des Kalfs voorbij het heiligbeen zijnde, zoo mocten de pooten wederom hooger aangevat, en het Kalf nederwaarts getrok-ken worden, totdat het geboren is. Zijn de voorzolen eenigzins zijwaarts gekeerd, hetwelk een teeken is, dat het Kalf scheef of op de zijde ligt, zoo moet men, onder het trekken, het ligchaams des Kalfs, trachten om te draaijen, zoodat de voetzolen naar boven worden gerigt, en het Kalf op den buik komt te liggen, waarna het, rug tegen rug, op de voorgestelde wijze, wonlt afgehaald.
Bij de verlossing van tweelingen , gebcurt het meermalen, dat het eene Kalf met den kop en de voorpooten, en het andere met de achterpooten te gelijk in de geboorte komen. In dit geval moet het Kalf dat zieh met de achterpooten aanbiedt, terug worden geschoven, om voor den doorgang van het andere Kalf plaats te maken. Wanneer dit laatste geboren is, wordt de verlossing van het andere, door het bij de achterpooten te vatten, voltooid.
Is de Koe verlost, zoo is het nuttig het ligehaam, inzon-derheid den buik en rug met stroo te wrijven, hetwelk de krachten opwekt, en waardoor de ontledigde draagzak te spoediger tot volkomene zamentrekking wordt aangezet, hetwelk voor het afzetten der nageboorte of het tchoon worden der Koe zeer bevorderlijk is. Tot dit oogmerk kan men ook een hand vol sout op den rug, ter plaatse van het kruis, inwrijven, om eene meerdere prikkeling te verwekken.
Het is dienstig de Koe körten tijd na het kalven, eenig versterkend voedsel toe te dienen, als bij voorbeeld melk, waarin eenige banden vol roggen-meel, benevens vijf of zes eijerdojers gemengd zijn, en eenig zacht hooi. Is de Koe mager of zwak, zoo geve men drie of vier dagen lang, des morgens een of anderhalf mengel swaar hier, waarin hetzelfde getal eijerdojers ontbonden is, een weinig warm gemaakt, in. Het overblijfsel u?t de bierbrouwerijen, (draf oi borstel) en lijnzaad of raapkoeken kunnen hiertoe insgelijks dienen. Sommigen geven de eerste melk of biest, welke de Koe wordt afgemolken, aan haar terug, deze gewoonte is evenwel
-ocr page 415-
377
liiet zeer aan te raden, dewijl de ondervinding leert, dat de Koeijen hierdoor somwijlea Worden aangezet, om haar eigen melk uit te zuigen.
Wanneer de Koe staande kalft, moet men trachten te verhoeden, dat het Kalf op den steenen of harden grond. nedervalle en beschadigd worde, waarbij de navelstreng binnen de bekleedselen des buika of het navelhuisje af-scheuren kan; dit heeft te meer plaats, wanneer de navel­streng kort is. Ook kan deze hoewel op zieh zelven lang genoeg zijnde, cm de beenen geslingerd zijn, en daardoor de behoorlijke lengte missen. Men moet dien in het laat-ste geval, zoodra da beenen buiten de klink zijn geko-mea, ontwikkelen, en Indien de navelstreng zeer kort of zoo sterk mögt wezen, dat hij met van zelven afbreekt, moet hij, op eene handbreedte van het lijf des Kalfs, met eene schaar afgesneden worden. Indien de bloedsont-lasting daaruit aan de zijde des Kalfs te sterk is, of te lang aanhoudt, waardoor men vreest, dat het zou kunnen verzwakken, zoo kan men den navelstreng met een touwtje toebinden.
Staat de Koe, wanneer zij liggende gekalfd heeft, na verloop van een kwartier uurs, niet op, zoo moet men haar op de beenen helpen, vermits door de persingen, welke niet zelden nog hevig blijven doorwerken, voordat de vliezen of moederkoeken gehecl van de baarmoeder-te-pels zijn afgescheiden, de draagzak zelf met de nog vast-zittende vliezen , het binnenste naar buiten gekeerd, wordt uitgeperst. Zulks wordt, door het opstaan , dikwijls voor-gekotnen, vermits in de staande houding der Koe, de per­singen minder sterk werken, en omdat de draagzak daar-bij, door zijne eigene zwaarte , dieper in den bulk afzakt , en eene meer naar binnen af hangende rigting aanneemt, dan bij de ligging plaats heeft.
Eenige Koeijen hebben de gewoonte, om de nageboorte op te eten, hetwelk eene belette spijsvertering en zieke-lijkheid kan veroorzaken, waarom men derhalve de noodi-ge voorzorg dient te gebruiken, flat zoo min de afgekalf-de, als andere Koeijen deze kunnen bereiken.
Zoodra de Koe van de doorgestane vermoeijenis der ver­lossing eenigzins is uitgerust en verfiischt, jnoet zij, indien
-ocr page 416-
378
het Kalf haar niet zuigt, uitgemolken worden, hetwelk ge-durende de eerste dagen, drie of vier malen daags, moet geschieden , om de sterke zwelling des uijers voor te kö­rnen. Is dit deel sterk gezwollen en gespannen, waarbij de spenen hard en verstopt zijn, zoo is het uitmelken dik-wijls voor de Koe zeer pijnlijk; men moet het desniette-min niet verzuimen, dewijl or dan ligtelijk eene ontsteking in den uijer geboren wordt. Men wassiihe denuijer eeni-ge malen daags met warme karnemelk, of bestrijke dien, alsmede da spenen twee malen daags , met ongezouten var-kem reuzel, die niet rans of garstig is, met versehe loter of met eene zalf bestaande uit gelijke deelen heemd-zalj en. laurier-olie, om de zwelling te verminderen en de spenen leniger te maken. Het aanwenden van een dampbad of stoving, op de wijze, zoo als op biz. 235 , ter ontbinding van de zwelling des uijers, bij Merrien, na het afveulen, geleerd is , kan ook hier met nut geschieden. (Zie verier over de verstopfe spenen, biz. 279.)
In enkele gevallen gebeurt het, zoo als gezegd is, dat het Kalf, als het namelijk bijzonder klein of de doorgang van het bekken, in evenredigheid der grootte des Kalfs, buitengewoon ruim is, in de vliezen besloten, zonder dat zij geborsten of gesoheurd zijn, geboren wördt. Aisdan moet men de vliezen terstond opcnscheiiren, om aan het Kalf lacht te verschaffen, en het van de vliezen ontdoen: dewijl het anders, als zij gesloten blijven spoedig stikt.
Geeft het Kalf, wanneer het ter wereld komt, flaauwe teekenen van leven te kennen, zoo moet men het ter opwak-kering des levens, in warm gemaaktc dekkleeden wikkelen, of eenige oogenblikken in een warm waterbad leggen, met den kop er buiten, waarbij vervolgens het wrijven des ligchaams met warme läppen, het blazon van lucht in de neusgaten, en het wasscheu met icarmen genever of hrandewij-n, als vermögende opwekkende middelen, niet moeten verzuimd worden. — De mond moet tevens vooral van het slijm, dat zieh daarin mögt bevinden, en de ademhaling beletten kan, met de vingeren gezuiverd worden.
Wat de behandeling des Kalfs, in het algemeen, na de geboorte, betreff, zoo bepaalt zieh deze daartoe, om den mond, op de gezegde wijze, ten eersten van slijm te zuiveren.
-ocr page 417-
379
Men wiijve den mond en de tong met een weinig zout in en herhale zulks, gedurende de eerste vier of vijf dagen. Hierdoor quot;Wordt de lust tot drinken opgewekt, en ook het ontstaan van wormen op de tong voorgekom en. Voorts meet het Kalf terstond de Koe voorgelegd worden, (Jpdat zij het aflikke. Hierdoor wordt het ligchaam des Kalfs niet aÜeen van de slijmachtige stof, welke het overdekt en die, daarop vastdroogende, de huid zou verstoppen en de uit-waseming heletten, gezuiverd, maar ook kan misschien het verzuimen van het voorleggen des Kalfs, voor de Koe nadee-lige uitwerkingen hebhen; althans hebben opmerkzame boeren waargenomen, dat het nalaten dezer voorzorg tot de medewer-kende oorzaken behoort van het liggen blijven der Koeijen na het kalven; hetwelk waarschijnlijk vdt de onderdrukking der onweerstaanbare, en aan de Koe even als aan de ove-rige dieren, ingeschapene natuurdrift, om hunne jongen, zoodra zij geboren zijn , af te likken, moet worden afgeleid. Voorts moet het Kalf op eene geschikte plaata in de schnür, alvvaar het niet togtig of koud, en welke van de Koe, op eenigen afstand verwijderd is, of in een hok, op droog stroo gezet en met de melk der Koe, van welke het gevallen is, gevoed worden. De eerste melk is voor het kalf nnttig, om de eerste of zwarte drekstoffen te ont-lasten, weshalve men daarvan een en andermaal eene ma-tige hoeveelheid, bij voorbeeld een mengel op eens, geven mag, waarop het Kalf doorgaans beter groeijen zal. Men moet zorg dragen, dat het Kalf, vooral in het eerst niet te zwaar met melk gevoed wordt, hetwelk de spijsvertering ligtelijk bederft en aanleiding geeft tot zuurwording der melk, alsmede tot het ontstaan van slijm in de ingewan­den, waardoor spruw, kuch-ziekte, doorloop en andere on-gesteldheden worden voortgebragt, waarover in de vorige afdeeling is gehandeld.
quot;Verkiest men, dat het Kalf de Koe zuigen zal, zoo helpt men het aan den uijer; wil de Koe zulks, wegens de pijnlijkheid der spenen, in het eerst niet verdragen, dan moet men de achterpooten met een touw vast binden of spannen, opdat zij het Kalf niet kan schoppen. Daar men evenwel, hierdoor het voordeel der melk van de nieuw afgekalfde Koe ontbeert, worden de Kalveren, die aange*
-ocr page 418-
380
lioudou worden, algemeen met melk gedrenkt. Ook heb-ben de meeste Koeijen, bij het afkalven, te veel melk, in eveuredigheid van hetgeen de Kalveren, in den eersten leeftijd, tot hun onderhoud noodig hebben, zoodat zij den uijel: niet entledigen kunnen, waardoor deze gezwollen blijft, of scheef wordt, vermits het Kalf gewoonlijk aan die spenen blijft zuigen, welke de melk het gemakkelijkst doorlaten.
Het gebeurt meermalen, dat de Kalveren een' zweren-den navel krijgen , zoodat er eene etterachtige of stinkende stof uit vloeit, en tevens de omliggende deelen pijnlijk, gezwollen en ontstoken worden. Zulks wordt veroorzaakt, door het afscheuren van den navelstreng binnen den na-velring, door het zuigen van andere Kalveren aan den na­vel, of doordien er zieh onzuiverheden, als stroo of mod-der hieraan vastzetten, enz., waardoor dit deel geprikkeld en ontstoken wordt.
Om den zwerenden navel te genezen, moet hij met koud water gezuiverd en daarmede dikwijls gewasschen worden. Betert het ongemak op deze wijze niet spoedig, zoo was-sche men het, drie malen daags, met goulards water, of gekamferden brandewijn.
Ook kan men daartoe andere opdroogende middelen be-zigen, als loodteit-zalf met kamfer bereid, of fijn gewremn. krijt, met üjn-olie, tot eene dünne zalf aangemengd, waar-mede men de verzwering, een of twee malen daags, dun bestrijkt.
VIJFDE HOOFBSTUK.
Over de moeijelijke Verlossingen.
Er kunnen onderscheidene oorzaken plaats hebben, welke de verlossing, hoewel het Kalf in zijne natuurlijke ligging bij de Koe geplaatst is, vertragen en tevens moeijelijk ma-ken, waartoe behoortn: trage arbeid of zwakke vlagen, krampachtige of valsche vlagen, alsmede eene onevenredige zwaarte des Kalfs, in betrekking tot den inwendigen om-trek of doorgang des beenhoepels.
-ocr page 419-
381
De traagheid van den arbeid is in het algemeen gelegen in eene meerdere of mindere mate van onwerkzaamheid des draagzaks, ter uitdrijving van het Kalf. Dit gebrek aaji werkvermogen dezes deals vloeit voort nit eene algemeene zwakke gesteldheid der Koe, als het gevolg van schrale voedering, van voorafgegane of aanwezige giekten. Ook kan de oudheid der Koe daartoe aanleiding geveraquo;. Andere oorzaken, als de ophooping van onzuivere Steffen in de darmen, kunnen insgelijks de zamentrekkende werking van den draagzak onderdrukt houden.
Werken de barens-weeen, na dat de waters zijn afgeloor pen, niet, gelijk in het vorige hoofdstuk gezegd is, ter uitdrijving van het kalf regelmatig en met genoegzame kracht door, maar beljoudt de koe steeds ligte persingen, welke kort duren en zeer langzaam terugkonjen, zoo meet men de koe onderslaan, op de wijze zpo als op blz. 237, bij de verlossing der Paarden is voorgesteld, en nader in het volgende hoofdstuk wordt opgegeven, om te onderzoe-ken, of de vertraging der verlossing misschien door eene verkeerde of tegennatuurlijke ligging des kalfs veroorzaakt wordt. Bevindt men, dat zulks geene plaats heeft, maar liggen de voorpooten, waarop de snuit is nedergedrukt, in of voor den mond des draagzaks , welke behoorlijk zacht, ontspannen en gedeeltelijk geopend is, zoo moet men voqr-eerst met geduld den voortgang der verlossing, afwachten, zonder pogingen te doen , om het kalf spoedig en met ge-weld af te halen. DLkwijls zal men hier vruchtelqos, en niet dan tot nadeel van het kalf en de koe, de banden aai} het werk slaan, terwijl, in de meeste gevallen, de vlagen vervolgens sterker worden, eo meer geregeld doorwerken, zoo dat de koe nog door eigene krachten gelukkig , ofschoon minder voorspoedig dan gewoonlijk, verlost wordt.
Men kan nogthans, in zoodanige gevallen, zeer yeel toer brengen , om de krachten der koe te ondersteunen en de zwakke vlagen op te wekken. Men geve het beest, van tijd tot tijd, een stuk roggenhroqd, eenig goeä hooi, rog-gßn-, map- of üjnkoek'meel, met water oikaniemelk gemvasß.; of ook een of anderhalf mangel zwaar bier met vijf, zes pf zeven eijerdojers.
Blijven de vlagen bij aanhoudendheid zwak en is de koe
-ocr page 420-
382
magteloos, zoo kan men zieh van de volgende sterker op-wekkende, middelen bedienen.
Neem: Theriak, twee looden, of in de plaats ßßi ge-wrevene Muskmi-noot of Kcmeel, amp;in of ander-halve lood.
Zwaar bier, of Rooden tcijn, een pond. Te zamen vermengd. zijnde, wordt deze drank op eens ingegeven.
Tevens zette men, om het uur, eene klisteer hoedanige op biz. 138 is voorgeschreven, of de volgende : Neem: Kamille-hloemen, Wijnruit-hlaäen,
Valeriaan-wortel,. van ieder twee banden vol. Laat dit een half uur lang trekken in vier ponden waraquo; ter, en zijg het vocht door, waarbij men mengt: Siroop , of, Honig, een pond. Om hiervan de helft op eens binnen te brengen. Zijn de voorbeenen vaä het kalf tot aan of buiten de klink genaderd , zoo dat men die behoorlijk kan vatten, zoo kan men, door daaraan en aan de onderkaak onder de vla-geu gelijkmatig te trekken, de verlossing helpen bevor-deren. Indien de vlngen evemvel bij dit alles hoe langer hoe meer mogten verslappen , of een geruimen tijd hebben opgehouden, zoo moet men de verlossing, op de gezeg-de wijze , ten eerste trachten te bespoedigen. Zijn de beenen en de kop nog niet zoo ver gevorderd, dat men die met de banden geuoegzaam vatten kan, zoo moet men om de-beenen en de onderkaak striktouwen aanleggen, waaraau getrokken kan worden , gelijk hieronder aangewezen wordt.
Sommige middelen of kunstgrepen, als het inspuiten van wijn in de neusgaten, het schuiven van een ajuin in de keel of het digthouden der neusgaten, welke door den gemeenen man meermalen worden in het werkgesteld, ter bevordering van eenen al te tragen verlossing-arbeid, zijn ondoelmatig , onvoldoende , of tevens nadeelig.
Is de traagheid van den arbeid toe te schrijven aan de zwakheid der Koe, voortvloeijende nit eene ongesteldheid, waaraan zij juist ten tijde van het afkalven lijdt, zoo moet
1
-ocr page 421-
'#9632;
383
meu zoodanige geneeswijze aanwenden, ab tegen de ziekte op zieh zelve dienstig is.
Meer algemeen zijn de krampaclitige of valsche vlagen als de oorzaak aan te merken eener trage verlossing, waardoor zij somwijlen. moeijelijk en voor de Koe gevaarlijk wordt. Zij zijn te zoeken in eene te zeer verhoogde gevoeligheid van den draagzak, waardoor dit ligchaam thans tot onge-regelde of krampachtige zamentrekkingen geneigd is. Veel-tijds ligt de eerste oorzaak dezer kramp in de darmen, welke door scheine Stoffen, die daarin huisvesten, gepiikkeld worden; wordende de draagzak alsdan door medegevoel aangedaan, en tot eene onregelmatige en pijnlijke working aangezet. De valsche of krampachtige vlagen worden aan de volgende teekenen gekend en daardoor van de ware enderscheiden: zij tasten de Koe veel sterker aan en werken met omstuimigheid, de Koe is daarbij zeer onrustig en toont buikpijnen te hebben; men hoort dikwijls romme-lingen in den buik; het beest wordt ongemeen afgemat en op het laatst geheel kraehteloos.
Hierbij wordt de verlossing in geenen deele bevorderd. Onderslaat men de Koe, zoo bevindt men, dat de mond des draagzaka, onder de vlagen, zieh sterk te zamen trekt. Is deze te voren reeds geopend geweest, zoo trekt hij zieh alsdan wederom toe; hij gelijkt op het gevoel naar een harden ring, welke zoo naauw is, dat hij somwijlen naau-welijks den top van den vinger toelaat. De ware vlagen integendeel beginnen zacht en gemakkelijk; zij nemen.van tijd tot tijd, in dunrzaamheid en kracht toe, waarbij zij evenwcl de Koe minder ongerustheid en pijn veroorzaken, terwijl zij de verlossing bevorderen; wordende onder elke wee of vlaag de mond des draagzaks meer verwijd en het Kalf verder in de geboorte geperst.
Daar in zoodanige omstandigheden, de verlossing onmo-gelijk kan volbragt worden, en de Koe, onder de hevig-heid der kramp, door uitputting van krachten, kan ster-ven, moet men hiertegen, zoo spoedig mogelijk, geschikte geneesmiddclen aanwenden. Men dos alsdan, in de eer­ste plaats eene aderlating van twee of drie ponden, naar mate van de krachten der Koe, en zette, alle uren, eene klisteer, van een aftreksel van lijnzaad, kamilk-bloemen met
-ocr page 422-
384
Ujmlie, waarin tevens kamfer en duivelsdreh ontbonden zijn, (zie biz. 203 en 204) en geve tevens den, aldaar tegen het ko-lijk der Paarden voorgeschreven, krampstillenden, drank, met vloeibaqr heulsap bereid, volgens bet daarbij opgegeven gebruik, in. —#9632; Heeft men alle deze middelen niet zoo spoedig bij de hand, zoo bediene men zieh tot bet kliste-ren van een afkooksel van enkel lijnzaad of garst waaroiu-der vijf of zes lepels vol Ujn- of raap-olie en even zooveel gmeene droop of Jionig gemengd zijn. Het is tevens nutr tig van dit klisteervocht herlmalde warme inspuitingen te doen in de scheede, om den mond des draagzaks te ver-zachteraquo; en de krampaclitige spanning weg te nemen. In plaats van den gemelden drank, kan men de koe, alle uren, twintig droppen vloeibaar lievlsap onder eenig vocht, met meel vemiengd, of in een aflreksel van lijn-zaad ot ook met warme melk ingeven, totdat de krampaobtige vlagen opbouden, en in ware veranderen, hetwelk men zal kunnen gf_waar worden, zoowel uit de meerdere rust en mindere pijnlijke bewegingen der Koe, als uit de meer geregelde doorwerking der vlagen zelve, en vooral nit de veranderde meer ontspande en zacbtere gesteldheid van den mond des draagzaks, waarbij deze zieh nu meer en meer, onder de vlagen ppent, terwijl het Kalf daardoor de uitwendige ge-bporte-deelen nadert.
,Heefl er eene aaumerkelijke onevenredigheid plaats, tus-schen de zwaarte van bet Kalf en de geboorte-deelen van de Koe, yooral wat betreft het bekken, zoodat het voor den doorgang des kalfs te naauw is; of, hetgeen bier op het-zelfde uitkomt, het kalf, in betrekking tot de gestalte der koe, onmatig grof valt, — hoedanig kalf gewoonlijk een JPoUcalf genoemd wordt, — zoo ondervindt het, onder de verlossing, naarmate van het verschil dezer onevenredig­heid, eenen meerderen of minderen tegenstand, welke, door de kracht der vlagen, bezwaarlijk, of in het gebeel niet, kan overwonnen, worden, waardoor het kalf dan in beklem-ming geraakt, zoodat het onbewegelijk in het bekken vast blijft zitten.
Wanneer, bij dusdanige gesteldheid, het kalf in de na-tunrlijke ligging, met den kop en de voorpooten vooruit, jp de geboorte komt, dan kan het vooral aan twee plaatsen
mhi
-ocr page 423-
385
beklemming ondergaan. Vooreerst aan de krnin, zynde het bovenste gedeelte van den kop, met de voorpooten onder de kaken gelegen, welke deelen van boven, tusschen het heilig- of stuit-been, *n van onderen op het schaambeen of de brug, bekneld blijven zitten; terwijl daarbij tevens de klinkspieren ongemeen gespannen worden, waardoor de beklemming sterk wordt vermeerderd. Ten tweeden, aan de schouders en de borst, wier beklemming, Indien deze deelen zwaar en breed zijn, bij den ingang des bekkens, in zijne dwarsche afmeting, tegen de heupbeenderen plaatg vindt; wordende de borst bovendien, op het breede schaam-of uijerbeen, tegen hetwelk deze als over eene brug schuins opwaarts moet geheven worden, aamnerkelijktegengehouden, terwijl de punten der schouders tevens, van boven tegen het kruisbeen blijven zitten. Dikwijls gaan deze moeijelijk-heden te zamen, en er heeft alsdan- eene dubbele beklem­ming plants,
Om het kalf uit zijne beklemmingen te verlossen, moet men naar mate, dat daartoe verondersteld of bevonden wordt, meerdere of mindere kracht te worden vereischt, de volgende handgrepen in het werk stellen.
Men beproeve eerst, om met de eene hand de voorpoo­ten , met de andere den muil des kalfs te vatten', en wringt of wiggelt dien onder beguustiging der vlagen, gestadig been en weer, en trekt dien voor- en tevens eenigzins opwaarts , totdat dc kop los wordt en uit de beklemming komt, Tevens moet een helper, zijne, met olie besmeerde, vinge-ren tusschen den kop en de klink inbrengen, en haar door zacht strijken trachten te verwijden, ten einde de spanning en zuiging der klinkspieren te verminderen , waar­door de doorschieting van het kalf anders aanmerkelijk wordt tegengehouden. Hij moet insgelijks de klink zorgvuldig raquo;teunen, ten einde voor te komen, dat er eene beleediging of scheuring daarvan of eene uitzakking der scheede ontsta.
Kan men, op deze wijze, zijn oogmerk niet bereiken, of zijn de pooten niet zoo ver genaderd, dat zij behoorlijk kunnen worden gevat, zoo moet men beproeven een striktonw daarom te leggen, waaraan een of meer menschen kunnen trekken. Insgelijks legge men een striktonw om de kin, achter de tanden, moetende tusschen deze en het touv
17
-ocr page 424-
386
een dun plat houtje gelegd worden, ten einde de kneuzing voor te komen, welke anders door knelling van het touw zoude worden veroorzaakt. Aan deze touwen wordt nu met gelijke kracht getrokken, terwijlfle eigenlijke vee-ielper, zoo veel mogelijk is, aan de deelen van het kalf, met voorzigtigheid eene wrikkende en draaijende beweging ver-schaft, terwijl tevens de kop op de pooten wordt nederge-drukt. Worden de deelen, op deze wijze, los en ontklemd, zoo trekke men die tot buiten de klink: nu wordt de kop meer omhoog geliouden, terwijl men de pooten schuins nederwaarts trekt, om het kalf verdex af te halen. Bieden de borst en schouders grooten tegenstand, zoo moet men trachten de -ylakke hand, tusschen het kalf en de scheede, binnen het bekken te brengen en haar achter den schouder te slaan, om deze heurtelings heen en weder te wrikken, en de borst opwaarts en voorwaarts te bewegen, terwijl de overige helpers gestadig sterker, doch zonder onstuimigheid, aan den kop en de pooten blijven trekken. Dit helpen aan de schouders is zeer nuttig, dewijl door enkel en met te veel kracht aan de pooten te trekken, deze en de geheele voorschoft dikwijls verlamd worden, zoodat het kalf in het eerst na de verlossing, niet kan opstaan, of gelijk ge-zegd is, altijd zwak op den gang blijft.
Wordt het kalf, door deze bandgrepen niet voorwaarts o-ebragt, vermits de borst voor het uijer- of schaambeen blijft staan, en niet over zijnen rand en het doornvormig uit-groeisel henen glijdt, zoo kan men, om dit te bewerkstel­ligen, zieh van den Jiefloom bedienen, welke op PL 11. Fig. 20. is afgebeeld, en op deze wijze gebruikt wordt; men brengt den ontblooten en met olie besmeerden arm, onder de voorpooten en den kop, in de scheede en den mond des draagzaks, zoodat men met de vingeren de borst des kalfs bereikt; nu vat men het werktuig met de andere hand ongeveer in het midden, en brengt het lepelswijze gebo­gene eind längs den binnengebragten arm en de hand , in het ligchaam der koe, zoodat de uitgeholde oppervlakte naar bet kalf gekeerd is. Is het zoo diep ingebragt, dat de hand welke het werktuig van buiten bestuurt, tot aan de klink genaderd la, zoo wordt deze tot aan het haakswijze gebogene (iinde teruggetrokken, hetwelk nu met de volle hand wordt
-ocr page 425-
387
aangevat, wordende hat werktuig thans zoo ver voortgc-schoven, dat de punt des lepels ongeveer eene handbreedte onder de borst van het kalf gekomen zij. Terwijl nu, door eenen helper, zacht aan den kop en de pooten getrokken wordt, zoo werkt men tevens met den hefboom, door zijn buitenste einde neder te drukken, terwijl de hand, die binnen het ligchaam der koe gebleven is , dit werktuig tot een vast steunpunt en tot besturing dient in het werken, waar-door derhalve het kalf opgeligt en in den ingang des bek-kens wordt gebragt. Aisdan werkt men door aan de pooten en den kop te trekken, zoo als hieiboven is voorgesteld.
In geval eener dubbele beklemming, namelijk van de kruin bij de klink, en van de schouders bij den ingang des bekkens, welke door het aanleggen van striktouwen, gelijk wij hebben voorgesteld, niet kan worden overwonnen , zoo bedient men zieh, ter volbrenging der verlossing, van de groote sjaadels, op PL II. Fig. 21. voorgesteld, waardoor het leven des kalfs dikwijls nog kan behenden blijven. Zij zijn van ijzer gemaakt en bezitten honten handvatsels, welke tegen de ijzeren verlengsels der spadels zijn vastgeklonken. De lepels of spadels dienen tot aan de handvatsels met sterk zeemleer of het zacht beieide leer van een ongeboren kalf overtrokken te worden, waarbij moet in acht worden geno-men, dat de naden juist op den boven-of onderkant gemaakt worden. Men maakt, in het voorgestelde geval, van deze werktuigen, op de volgende wijze gebruik. De spadels worden, een voor een, voorzigtig binnen de scheede, längs de kaken, en vervolgens verder binnenwaarts door de been-buis, tot over de schouderbladen des kalfs ingebragt. Aldus behoorlijk aangelegd zijnde, zoodat beide spadels evep ver binnen zijn gebragt, en ook wat de hoogte betreft, volko-men aan elkander beantwoorden, zoo brengt men de hand­vatsels tot elkander, vat tevens de pooten van het kalf mede, en woelt deze tusschen de steelen, onwrikbaar, met een touw vast. Nu begint men daaraan, al zacht heen en weer wrikkende, te trekken, en zulks al sterker en sterker, cm het kalf uit de beklemming onder het kruis-of heiligbeen verder door de beenbuis en naar buiten te brengen. Eenigen gebruiken, tot dit oogmerk houten spadels, welke van dui-gen gemaakt zijn, doch deze zijn minder gesehikt, dan
17*
-ocr page 426-
f
388
ijxeren, omdat de eerstgemelde, wegens de mindere sterkte , dikker en zwaarder moeten zijn dan de laatsten, en men door deze als zij aan stukken broken, de deelen der koe ligtelijk kan beschädigen.
Sommigen zijn gewoon, cm, in geval van beklemming, van onderen in de kin, alsmede in een of beide de oogen des kalfs eenen scherpen ijzeren haak te slaan, welke van tomven voorzien is, waaraan getrokken wordt, cm het door te halen. Dewijl hierdoor niet alleen het kalf altijd, maar ook dikwijls, als de haken uitglijden, de scheede en klink der koe zwaar beleedigd worden, is hun gebruik vor beneden dat der storape werktuigen, als de hefboom en de spadel te stellen; moetcnde bij de veiiossingen van het vee, zoo veel mogelijk is, de aanwending van scherpe werktuigen verinijd worden. Vindt men zieh evenwel ge-noodzaakt, om ooghaken te gebruiken, zoo bediene men zieh van de haken op PI. II. Fig. 32. afgebeeld, welke geheel van ijzer gemaakt en stomp zijn. Deze moeten voorzigtig in de oogholten, tussclien de oogbollen en de jukbeenderen aangelegd worden, welke beenderen, Indien de haken behoorlijk vast zijn ingezet, onder het trekken, veel kunnen uithouden.
Ontstaat er beklemming der heupen, wanneer het kalf met de achterpooten vooruit in de geboorte komt, zoo kan men zieh insgelijks ter verlossing, van de gemeide spadelraquo; bedienen. Men brengt hen namelijk binnen, op de wijze, zoo als bij de beklemming der sohouders voorgedragen is, zoodat hunne einden over de heupbeenderen te liggen komen. Aisdan vat men de achterpooten en bindt hen tusschen de handvatsels der spadels onwvikbaar vast, waarna men, onder eene wrikkende en dranijende beweging, de heupen uit de beklemming tracht los te maken, en tevenraquo; ket kalf, door aan de achterpooten te trekken, af te halen. Wanneer de onevenredigheid tusschen de zwaarte van de ligchaamsdeelen des kalfs en de ruimte van het bekken zoo groot is, dat ook deze poging ter verlossing der koe vruch-teloos mögt worden bevonden; of is het bekken wanstaltig, ingedrukt, vergroeid, of bevinden er zieh beenachtige uit-wassen in, waardoor zijn inwendige omtrek of.afmetingen xoodanig verkleind zijn geworden, dat de verlossing, volgens
-ocr page 427-
7
389
de voorgestelde wijzen, onmogelijk moet geacht worden, zoo moet men tot de ontleding van hat kalf binnen den draagzak overgaan, om daardoor het leven der koe te behenden. Hierover wordt vervolgens gehandeld.
ZESDE nOOFDSTÜK.
Over de tegenmiuurlijJce Verlossingen.
Zoodanig eene verlossing wordt tegennatuurlijk genoemd, welke, uit hoofde eener verkeerde ligging des kalfs, of van eenig deal daarvan, door de natuurkrachtan der koe, zon-der het toebrengen van gaschikte hulp, niet kan volbragt worden. {Zie liet derde Hoofdituh over de verlossing der Taarden.) Deze hulp moet, in alle gevallen van tageuna-tuurlijke verlossingeu dienen, om de verkeerde ligging des kalfs zoo veel mogelijk is, in eene goede of natuurlijke ligging te veränderen, opdat het aldus te regt gebragt zijnde, de beenbuis kan dodrgaan, tan einde dau varder, door de eigene krachten van het beest te kunnen worden geboren, of anders door zoodanige hulp, als in da vorige hoofdstukkan geleerd is, en vervolgens wordt voorgedragen.
Men mag eene tegennatuurlijke ligging van het kalf vermoeden, Indien er zoogenaamde afgebrokene uZayew plaats hebban, an het water, na het braken dar vliezen, onge-regald afvloeit, of wanneer er tusschen het breken der water- an voetllaas nog andere kleine blazen te voorschijn komen, waarvan wij op blz. 372 hebben gesproken. De afgebrokene vlagen worden daaraan gekend, dat zij even als de gewone vlagen beginnen, maar terstond tan uiterste pijnlijk worden, en dan onmiddellijk ophouden. Zulks wordt veroorzaakt door den tegenstand, dien de draagzak in zijna werking ondervindt, wegens de verhindering van den doorgang des kalfs door het bekken, als een gevolg van de verkeerde ligging, waardoor de draagzak genood-zaakt wordt, om. in den oogenblik, dat de vlaag hare voornaamste kracht moet doen, ter voortpersing van het kalf, zijne werking te staken.
-ocr page 428-
390
Neemt men een of meerdere van deze voorteekenen waar, waarbij Let kalf niet met den kop en de voorpooten, of met de acliterpooten in de geboorte komt, zoo mag men niet nalaten de koe terstond te onderslaan, om de ligging des kalfs te onderzoeken. Het tijdig onderzoek is daarom in dezen noodzakelijk, dewijl, indien er eene verkeerde ligging van het kalf plaats heeft, deze gemakkelijker kan hersteld worden,_ wanneer zulks vroeg gescliiedt, terwijl al het water nog niet uit den. draagzak is afgevloeid, noch dit deel zieh om het kalf heeft te zamen getrokken, als waardoor de ruimte wordt verminderd, om met de hand binnen den draagzak behoorlijk te kunnen werken. Ook worden de voorkomende deelen van het kalf dikwijls te ver in of door den beenhoepel gedreven, welke vervolgens wederom moeten worden terug gevkrkt, om het kalf in eene goede ligging te brengen, hetgeen somwijlen niet dan met groote moeite wordt verrigt.
Het onderslaan gesehiedt op dezelfde wijze, als zulks bij de verlossingon der Paarden is voorgesteld. Daarbij dienen daarenboven de volgende algemeene regelen in acht te worden genomen. Men plaatst zieh namelijk achter de koe, eu brengt de hand, welke als een kegel zamenge-vouwen en vooraf mot olie besmeerd is, door het openge-scheurde en baiten de klink hangende vlies, binnen de scheede tot aan of in den mond des draagzaks. Deze niet genoegzaam entspannen en geopend zijnde, om de hand binnen te laten, zoo trachte men eerst een of twee vin-geren daar binnen te brengen, om daarmede, al borende, den mond des draagzaks zoo veel te vervvijden, dat hij de overige vingers een voor een, en vervolgens ook den duim tnsschen de vingeren gelegd toelate. Op deze wijze moet de puntige hand nu voorzigtig en met zachte draaijingen, verder door tot binnen den draagzak worden geschoven, om de ligging des kalfs te ontdekken.
Onderslaat men de koe, voordat de voetblaas gebroken is, zoo zal men bevinden, dat deze onder de vlagen ge-spannen en naderhand wederom verslapt wordt. Men kan dan door de vliezen heen, de voorliggende deelen van het kalf dikwijls ontdekken. Kan men noch de voorpooten met den kop, noch de aehterpooten gewaar worden, zoo is
-ocr page 429-
391
zulks een teeken dat het kalf in eene tegennatuurlijke liggiug geplaatst is. Men dient alsdan de blaas met den nagel, of door middel eener naald, die voorzigtig tusschen tie vingeren verborgen binnen wordt gebragt, open te maken, en terstond de verkeerd gelegene deelen des kalfs te onderzoeken, ran haar in deze natuurlijke ligging te verplaatsen.
Heeft de draagzak zieh, nadat het water is afgevloeid, reeds zoo naauw cm het kalf te zamengetrokken, dat het onmogelijk is om de hand tot de deelen te brengen, welke men moet bereiken, zoo moet de veehelper den draagzak, zoo ver als hij binnen denzelven is gekomen, met den rug der hand beständig zacht strijken, waardoor hij langzainer-heid meer en meer verwijd wordt, en men daardoormeer-dere xuimte verkrijgt, om met de werkende Tiand verder te kunnen komen. — Het doen van verzachtende inspui-tingen in den draagzak, bestaande nit een matig slijmig afkooksel van lijnzaad, garst, haver, kaasjes- of lieemsi-hladen laauw warm binnengebragt, door middel van het werktuig, (PI. 11. Pig. 24) hetwelk tot het doen van dus-danige inspuitingen geschikt is, kan tot dit oogmerk in vele gevallen zeer dienstig zijn.
#9632;Wanneer de kop het naast bij of voor den ingang des bekkens gelegen is, moet men altijd trachten de voorpooten met den kop in de geboorte te halen, en de verlossing op deze wijze te volbrengen. Is het achterdeel des kalfs nader bij gelegen, zoo moet men altijd de achterpooten aanvatten, ontwikkelen en in de geboorte trekken. Zelfs bij voorko-mende dwarsliggingen des kalfs, moet men de verlossing bewerken, door de achterpooten te zoeken en deze in de geboorte te halen.
Het inbrengen van de hand in den draagzak en de wer-king daarvan, om de deelen van het kalf te zoeken, ten einde deze in eene natuurlijke ligging te brengen, moet altijd in den tusschentijd van de eene vlaag tot de andere geschieden; komt er evenwel gedurende den tijd, dat de hand zieh in den draagzak bevindt eene vlaag, zoo moet zij op de plaats daar zij is, zoo lang stil en werkeloos bÜjven liggen, totdat de vlaag over is. Moet nogtans de verlossing bevorderd worden, door aan het kalf te trekken.
-ocr page 430-
392
wanneer de beenen in of buiten de geboorte zijn gebragt, 200 moet men daartoe de medewerking der vlagen afwaeb-ten, en zulks onder deze verrigten, terwijl men tusschen de vlagen ophoudt te trekken.
Om de verkeerd liggende deelen des kalfs te zoeken, moet men zieh vooraf de natuurlijke ligging bij de koe duidelijk trachten voor te stellen, ten einde een volkomen denkbeeld te hebben omtrent de afwijking, welke er op-zigtelijk deze, plaats hebbe, en men ook ter herstelling der verkeerde ligging, oogenblikkelijk wete, welke deelen men vatten moet, of waar zij als bij de greep te vinden zijn, om geen onnoodigen tijd te verspillen aan het vruch-teloos zoeken, op goed geluk in den draagzak, naar de deelen welke in de geboorte moeten worden gebragt.
Bij deze bewerking moet de vlakke hand niet tegen den draagzak, maar altijd tegen het kalf of zijne deelen ge-keerd zijn. Komt de kop alleen voor, zoo ga men van den muil, längs de onderkaak en den hals naar de borst, iihvaav de voorpooten zullen gevonden worden. Wanneer de uitwendige leden hetzij de voor- of achterpooten voor-komen, zoo ga men längs hunne binnenzijde, binnen den draagzak. Men moet dus altijd van de zieh aanbiedende deelen, regt uit tot de achtergeblevenen voortgaan, en geenszins het ligchaam des kalfs met de banden been en wecr overkruisen, en nog minder eenig deel op deze wijze, onberaden grijpen, om het naar buiten te halen.
Men moet geenszins meer dan eene hand binnen bren-gen, dewijl men met twee banden in den draagzak niets kan uitrigten. Ook moet men vermijden de hand bij her-lialing uit te halen en wederom in te brengen, dewijl hierdoor aan het beest onnoodige smarten worden toege-bragl, en de geboorte-deelen droog, beet en ontstoken worden. Zoo veel mogelijk is, verrigte men het werk, dat gedaan moet worden in eens, zonder dat de hand werde uitgehaald of verwisseld.
Voor het overige doe men, bij de tegennatuurlijke ver­lossingen, alles, zoowe' wat betreft het werk, dat met de banden, als vooral hetgene met werktuigen verrigt wordt met bedaardheid, rijpoverleg, zonder overhaasting, onnoodig geweld of wreedheid. Voorzeker toch komt het, hierbij in
-ocr page 431-
T
393
4
de meeste gevallen, meer aan op de oordeelkundige aan-wending, dan wel op de groote mate van werktuigelijke krachten; daze althtins, zonder door bedaard en verstandig overleg bestirurd te zijn, maar met onbesuisd geweld in het werk wordende gast eld, kunnen in dezen met anders, dan da nadaeligste gevolgen na zieh slepen.
De tegennatuurlijke verlossingen dar koeijen kunnen tot twee hoofdsoorten worden gebragt. Tot de eerste soort brengen wij diegane, waarbij de kop of de voorpooten, verkeerd zijnde geplaatst of terngblijvende, teregt of naar voran moatan worden gebragt; tot de twaeda soort behooran de zoodanigen, waarbij een of beide de achterpooten-ßiitwik-keld en in de geboorte moeten worden geleid. /
Tegenncdunrlijke verlossingen, waarlij de kop of voor­pooten, verkeerd zijnde geplaatd of terugblijvende, teregt of naar voren moeten worden gehragt.
I. De kop iussohen de voorpooten door gezonlcen. O'ergelijk blz. 238.)
Indien de kop tusschen de voorpooten is doorgezonken, zoo kan hij niet door den beenhoapel gaan, waardoor de verlossing omnogelijk wordt. Het doorzinkan van den kop kan in eene verschillenda mate plaats hebben, zoodat hij somwijlen slecbts met den snuit en de onderkaak ofgeheel is doorgezakt. In het laatste geval, zegt men, dat de kop achter het uijerheen vast zit of in den uijer gevallen ia; hetwelk evenwel ook kan gezegd worden, indian de kop zijwaarts buiten da pooten, naar beneden ligt. Naar matlaquo; de kop lager is gezonken, is de wijze om dian op te haleu en teregt te leggen, verschillende, en mear of minder moeijelijk.
Is de kop slechts weinig doorgezakt, zoo hale men met de ingebragte hand, de voorpooten uit, tot buiten de klink en legge een striktouw daarom, hetwelk door een helper wordt vastgehouden, in aene gelijke'rigting metdenrugge-graat der koe. Nu tast men over de uitgehaalde beenen, wederom binnen den draagzak, längs den kop nederwaartlaquo; ^ welken men grijpt met den duim in den muil en dlaquo; via-
t
-ocr page 432-
894
gers onder de kin geplaatst. Thans moet men den helper, die hot striktouw vasthoudt, bevelen dat hij het een weinig late slippen. Bij de verslapping van het stark gespannen touw, haalt het kalf de beenen naar zieh toe, waardoor meerdere ruimte ontstaat, zoo dat de kop tusschen deze opwaarts kan worden gebragt. In dien zelfden oogenblik uu beurt of wipt men den kop op, zoodat hij op de bee­nen te liggen kome. Alsdan moet het touw terstond wederom worden aangehaald, opdat de pooten sterker worden uitge-strekt, en daardoor worde voorgekomen, dat de kop weder­om tusschen door, naar beneden valle. Men moet, om (lit voor te komen, voorzigtigheidshalve, ook een striktouw nm de kin leggen zoo als zulks op biz. 885 voorgedragen is, waaraan tevens, zoowel als aan de pooten, onder de vlagen, tcr vordere verlossing, Indien het noodig is, met gelyke kracht, kan getrokkeu worden.
Is de kop geheel doorgezakt, zoodat de mond te dicp gelegen is, om daarin te kunnen vatten, ten einde den kop op te breiigen, zoo bediene men zieh daartoe van het hefluig, op PL II. Kg. 33 voorgesteld. Dit werktuig be-staat nit twee kromme haken, van een ring vborzien, waaraan een smal gewerkt lint hetwelk ongeveer anderhalve el lengte bezit, is vast gemaakt. De gemelde ring moet de vereischte wijdte bebben voor den middelsten vinger van den koehelper, die dien gebruiken moet, zoodat hij niet van denzelven afvalle, maar, door den bijliggenden duim, gemakkelijk kan worden afgestroopt, en in de ge-boortedeelen kan worden achtergelaten.
Om nu den kop, welke tusschen de beenen is doorge-zakt, of anders is nedergebogen, met dit werktuig op te heffen, steckt de koehelper, na vooraf gedaan onderzoek, waar en in welke ligging de kop geplaatst zij, tenvijlmen tevens een striktouw om de voorpooten heeft gelegd, een van de gezegde haken aan den middelsten vinger van die hand, aan wier zijde de kop ligt, en wel op die wijze, dat de haak in de vlakke hand te staan kome, en zijn grootste gedeelte door den vinger bedekt en verzeld worde. Hierop gaat hij met de hand, welker buitenste zijde naar de scheede en den draagzak gekeerd is, tot in het laatstgemelde deal, langa de pooten, en zoekt tusschen
-ocr page 433-
395
deze door den kop te bereiken. Hier poogt hij den muil van het kalf te krijgen, en den taak in den achtersten hoek, tusselien de boven- en onderkaak in te brengen. Zoo het niet mogelijk is den muil des kalfs te bereiken, traclit hij vooreerst den haak in de holte van het oog, aan de zijde in te zetten. Aisdan stroopt liij den ring van den vinger, maar houdt het daaraan vastgemaakte liut in de hand, en trekt het tevens eenigzins stark aan, waartoe dan de buiten zijnde hand te hulp kernt, welke het uit de deelen hangende ejnd des lints vasthoudt; moetende de binnengebragte hand niet terstond uitgehaald worden, maar op een körten afstand van den ring verblijven. Nu trekt hij aan het lint, om den kop uit de plaats waarin hij ligt, op- en voorwaarts te rukken. Is zulks geschied en de kop zoo ver gekomen, dat de kin kan bereikt worden, dan wordt de eerste hand geheel uitgetrokken. Het lint wordt nu buiten de deelen bij voortduring strak gehouden. Daarna brengt men de andere hand, van den tweeden haak voorzien, op gelijke wijze in den draagzak, en zet dien aan de andere zijde, in den hoek van den mond, regt tegenover, waar men de eerstc haak in de holte van het oog heeft gezet. Men trekt daarop de beide linten met de hand die in den draagzak is, tegelijk aan, en ligt daarmede denquot; kop op, zoodat hij in eene behoorlijke rig-ting, op de voorpooten in de geboorte te liggen komt. Daar de haak, die in de holte van het oog gezet is, doorgaans niet vast genoeg houdt, zoo dient hij indien het mogelijk is, nadat de kop daarmede lets omhoog is gebragt, in den mond verplaatst te worden, voor dat de eerste hand uit den draagzak wordt genomen.
11. JEen of de beide voorpooten vooneaarts gelegen, met
den hop aan de eene of andere zijde van het lijf
des Kalfs terug geplaatst.
(Vergelijk blz. 239.)
Bieden, bij zoodanige ligging, de beide voorpooten zieh aan, zoo komt de eene poot altijd wat lager in de scheede te voorschijn dan de andere, waaruit men kan afleiden, dat het kalf meer of minder op de eene of andere zijd*
m*
-ocr page 434-
396
gelegen is. Het hoofd ligt dan gemeenlijk aan de laagate zijde.
Om in dit geval de veilossing te bewerken, zoo haalt men de pooten buiten de klink, en bindt een striktouw daarom, hehvelk men door den helper strak laat vasthouden, opdat het kalf de pooten niet temg trekke. Daarop brengt men de hand längs den poot in, welke het laagst gelegen is, om den kop te zoekcn. Doorgaans zal men eerst de ooren voelen; men tast dan dieper nederwaarts tot aan den laquo;nuit, en grijpt de onderkaak met den ,duim in den mond en de vingeren onder de kin, waarbij men den kop op-waarts beurt om dien in eene natnurlijke ligging op de voorbeenen te brengen. Kan men op deze wijze den kop niet opbeuren, zoo bediene men zieh daartoe van het Jief-iuig, welks gebruik bij de vorige ligging is beschreven.
Is de kop in zijne natnurlijke ligging op de voorpooten gebragt, zoo moet men een striktouw om de kin leggen, en de verlossing volbrengen, zoo als te voren is geleerd.
Deze verlossing wordt dikwijls zeer moeijelijk, Indien het water reeds lang is afgeloopen, en de draagzak zieh om de deelen van het kalf heoft te zamen getrokken. Men moet alsdan met den rüg der ingebragte band, den draag-zak zacht strijken, om de zuiging weg te nemen of te verminderen. Door een tijdig onderzoek naar de ligging van het kalf, wanncer men de koe onderslaat, zoodra uit de scheeve ligging der voorpooten, waarbij de kop niet te roorschijn konat, mag worden vermoed, dat hij terug is geplaatst, is men in staat deze moeijelijkheid voor te komen; weshalve dit onderzoek, in dit en dergelijke gevallen, nimmer te lang moet worden uitgesteld.
Eene zeer nadeelige handelwijze wordt, door sommigen, bij deze verlossing, in het werk gesteld, daarin bestaan-de, dat zij eenen zoogenaamden mik, tusschen de twee pooten in, tegen de borst van het kalf zetten, trekkende dan de pooten steik tegen dien stok, welke zij tevens daaraan vastbinden, en vervolgens het kalf op eene jam-merlijke wijze draaijen en wringen, om den kop te vin-den. Kannen zij dien, bij het herhaald invoelen, niet bereiken, zoo is daarvan doorgaans het gevolg, dat zij het besluit nemen, om het kalf aan atukken te snijden en al-
-ocr page 435-
397
boo af te halen, hetwelk dan veeltijds op eene even ruwraquo; manier wordt uitgevoerd,
Somwijlen biedt zieh slechts een poot in de geboortlaquo; aan, terwijl de andere met den kop terug gelegen is. In dit geval meet men cm den poot die voorkomt een strik-touw aauleggen en het doen vasthouden, opdat het Kalf dien niet terug trekke. Alsdan ga men met de hand naar binnen, cm deu teruggebleven poot te zoeken. Heeft men dien gevat, zoo wordt hij naast den anderen in de geboorte gebragt, en dan het werk, om den kop op te zoeken, op de voorgestelde wijze vervolgd.
III. Be hop in of voor de beenbuis in zijne natuurlijke
ligying geplaatst, terwijl de worpoolen terug
büßen. (Vcrgelijk biz. 239.)
Indien het gebeurt dat het hoofd zieh in de geboorte Toordoet, terwijl de pooten bij het lijf nederhangen, en das bij de voortpersing van den kop achter het uijer- of schaambeen blijven zitten, zoo wördt de verlossing daar-door onmogelijk. Neemfc men zulks vroegtijdig waar, zoo is het geenszins moeijelijk deze gebrokkige ligging te her­stellen. Men gaat namelijk met de hand voorzigtig onder de onderkaken door längs de borst, en vat de pooten, welke een voor een naar voren door de beenbuis worden gehaald. Met meerdere zwarigheid gaat deze verlossing gepaard, wanneer de kop reeds zoo ver in of door de beenbuis is gedreven, dat hij eenigzins beklemd is gewor­den, of dat er geene ruimte meer overig is, om met de hand tusschen het bekken en den kop door te dringen, om de pooten te bereiken en naar voren te halen. Men moot alsdan trachten den kop quot;met de banden terug te werken, om dit oogmerk te volvoeren. Kan zulks op deze wijze niet geschieden, zoo meet men gebruik maken van de Meine spadels, (PI. II. Kg. 25) welke bij wijze van eene tang om den kop worden aangewend, waarmede hij vvordt terug gezet. Deze spadels worden voorzigtig een voor eamp;i tangs elke zijde van den kop, tusschen dezen en de scheede, door de beenbuis aangebragt, zoodat zij den kop geheel omvaUen, Wanneer zij even diep en hoog zijn aangelegd
-ocr page 436-
398
zoodat de handvatsels volkomen aan elkander beantwoorden, worden deze vastgebonden met het latje daartusschen. Als-dan begint men eerst, door zacbt te draaijen, den kop los te maken en tevens dien naar achteren te drukken. Is de kop zoover terug gebragt, dat er ruimte genoeg is om de hand binnen te brengen, zoo hale men de pooten voor-waarts en bevordere de verlossing op de voorgeschrevene wijze.
Indien zieh een der voorpooten met den kop in de ge-boorte aanbiedt (vergelijk biz. 238), zoo meet hij insgelijks, Indien hij reeds zoo ver door het bekken is doorgedrongen dat er geene ruimte meer is om met de hand tot den achtergebleven poot te kunnen komen, op dezelfde -wijze' worden terug gewerkt. Men legge vooraf een striktouw om den voorkomenden poot, ten einde dien vast te houden wanneer hij in den draagzak gaat, als de kop wordt terug gezet. Is zulks geschied, zoo zoeke men den teruggeble-ven voorpoot, en trekke dien naast den anderen buiten de klink. Men wachte zieh in dit geval om de verlossiug te bevorderen, door onbesuisd enkol aan den kop, of, indien er den poot met dezen voorkomt, mede daaraan te trekken, ten einde hot kalf op deze wijze door te halen. Hierdoor wordt de vcrlossing, gelijk ligtelijk kan begrepen worden, steeds moeijelijker gemaakt, terwijl het onmogelijk is het kalf in deze ligging door te halen. Door het aanleggen van haken in de kin of in do oogholten is men hiertoe evemnin in staat, en zulks is derhalre geheel te verwer-pen. — Het zal naauwelijks noodig zijn te herinneren, dat het ook hier wederom van het grootste belang is, een vroeg-tijdig en naauwkeurig onderzoek omtrent de verkeerde lig­ging des kalfs te doeu, ten einde haar zoo spoedig moge-lyk te hersteEen, door • de voorpooten in de gebeerte te brengen, voordat de kop te ver in de beenbuisdoorgeperst en beklemd is geraakt.
De handelwijze van sommigen, om, door een Jiouienmik, den kop terug te zetten, verdient geene aanprijzing, dewijl, door dit werktuig, niet alleen de snuit van het kalf, maar ook veeltijds de deeien der' koe deerlijk gekneusd worden.
-ocr page 437-
399
IV. Be hap verheerd in de geloorie geplaaM, teneijl hij zieh met of zander de voorpooten aanbiedt,
Wanneer de kop zieh Let onderste boven, dat is, met het opperhoofd naar het schaam- of uijerbeen, en met de onderkaken, naar de binnenste of uitgeholde oppervlakte van het kruis- of staai'tbeen gekeerd, in de geboorte aanbiedt, koo is zulks een teeken, dat hat kalf op den rug ligt. Zijn tevens de beide voorpooten boven den kop voorwaarts gele­gen , zoo komt het op eene juiste beoordeeling van den er-varen koehelper aan, opzigtelijk de ruimte desbekkens, met betrekking tot de groctte der kalfs, in hoe ver het name-lijk, in zoodanige ligsing, verlost kan worden. Heeft het bekken zijne behoorlijke maat, en is het kalf nietzeer zwaar, zoo kan de ^erlossing, indion daarmede, voor het overige, geene andere ongunstige omstandigheden gepaard gaan, nog wel geschieden, ofschoon zij langzaam en veeltijds niet zonlaquo; der moeite volbragt wordt. Men moet dan striktouwen om de beenen en om de kin leggen, om daaraan, onder de vla-gen, tor bevordcring der verlossmg, te trekken. Geraakt het kalf op doze wijze, in eene sterkere beklemming., zoo dat het niet door den beonhoepel kan gehaald worden, zoo bezige men de groote spadels (PI. 11. Kg. 21.), om het daar-uit te redden. Deze worden, in dit geval, op dezelfde wij­ze , als bij de beklemming van den kop in zijne natuurlijke ligging is voorgedragen, längs de zijden der kaken, tusschen den kop en het bekken, tot over dezen en de schouders aangelegd. De kop aldus in zijne verkeerde ligging gevat zijnde , worden de handvatsels der spadels naar elkander toegebragt, en de, boven den kop liggende, voorpooten daartusschen vastgebonden. Alsdan poogt men, onder zachte draaijingen, het kalf voorwaarts te trekken en door te ba­ten, hetwelk hier altijd met grootere moeite gepaard gaat, dan bij eene natuurlijke ligging van den kop, vermits de deelen van het kalf alsdan, in alle opzigten, beter aan de afmetingen van den doorgang des beenhoepels beant-woorden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632;
Daar men, bij deze ongunstige ligging, niet altijd zeker vooruit weten kan, in hoe ver de ruimte des bekkens het kalf zal doorlaten, zoo is het, in de meestegevallen,raad-
^/J
-ocr page 438-
400
xamer, de verlossing niet op deze onzekerheid telatenaan-komen, maar te trachten, nadat man zieh, door de koe in, tijds te onderslaan, van deze verkeerde ligging des kalfs heeft verzekerd, het voor dat de kop in het bekken is doorge-perst, om te wenden, en het daardoor in eene, voor de geboorte geschikte ligging, op den buik te brengen.
Dezelfde handgreep wordt gevorderd, wanneer de kop, laquo;p de gezegde wijze, verkeerd en slechts met een' voorpoot, of alleen in de geboorte komt, terwijl de beide voorpooten terug zijn gebleven. I
Is de kop reeds zoo ver in het bekken doorgedrongen, dat er geene ruimte voor het iubrengen van de hand tot in den draagzak, tusschen deze deelen, overig is, zoo moet men den kop hier insgelijks met de banden, of zoo zulks daamiede niet geschieden kan, met den kleinen spadel (PL IT. Fig. 25), tot achter het bekken terug zetten.
De omwending van het kalf wordt dan op de volgende wijze verrigt: Indien met den kop zieh een of beide de voor­pooten aanbieden, wordt er een striktouw daaraan gelegd, ten einde daardoor te kunnen voorkomen, dat zij, bij de omwending niet geheel wederom binnen den draagzak terug-gaan, Komt er slechts een poot met den kop voor, zoo laat men den achtergebleven poot eeist op zijne plaats berus-ten, en maakt een striktouw om den genen, die vooruitnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;.#9632;[
komt: doch Indien zieh de kop alleen, zonder een der poo-ten aanbiedt, zoo moet men ten minste een daarvan zoeken en naar boven brengen. Men houdt nu het, aan een of beide de voorpooten bevestigde striktouw, met de eene hand, buiten de klink vast, en brengt de andere hand, längs den voorliggenden poot, tot aan het schouderblad, van die zijde, waaruit het kalf moet gekeerd worden. Met de hand drukt men, met kraeht, vlak tegen het schouderblad, aan het voor-ste en bovenste gedeelte, dat zieh aan den romp naar dennbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
rug toe bevindt, waardoor het ligehaam des kalfs uit zijnenbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; (
plaata verzet en omgewend wordt, zoodat het langzamerhand laquo;ene betere rigting voor de geboorte verkrijgt.
De handraquo; welke hiertoe het gevoegelijkst gebruikt wordt, is die, welke tegenover de zijde is, waarnaar toe men het ligehaam denkt te keeren, of waarheen het moet draaijen. Het is niet altijd onverschillig, naar welke zijde het kalf
-ocr page 439-
401
gekeerd wordt, maar men kieze daarbij, zoo veel mogelyk den kortsten weg.
Wanneer door dusdanige handgrepen, het ligchaam deraquo; kalfs eene meer bekwame ligging cm geboren te worden, heeft verkregen, zoo moet men den tweeden voorpoot, indieu deze is temg gebleyen, naast den anderen naar voren brengen. Ligt de kop tevens nog terug, zoo moet hij ins-gelijks opgehaald, en in de geboorte worden geleid. (Zie bladz. 394.) Is dit alles gescbied, zoo wordt de verlossing verder, volgens de reeds voorgestelde regelen, volbragt.
Zeer moeijelijk en gevaarlijk wordt deze verloasing, Indien de gemeide omstandigheden reeds lang geduurd hebben en men verzuimd heeft, door vroegtijdig de koe te onderslaan, de ware ligging des kalfs te ontdekken; ook wanneer ket water uit den draagzak is afgeloopen, en dit deel zieh sterk om het kalf heeft te zaraen getrokken, waardoor het onmo-gelijk wordt de hand binnen te brengen, ten einde daarmede te kunnen werken. Men heeft dan den geschiktsten tijd, om het kalf om te wenden vcorbij laten gaan, terwijl daardoor de uitwendige geboorte-deelen der koe niet zel-den, door de heibaalde ruwe behandeling van onkundigen, gezwollen, heet, droog en ontstoken zijn geworden. Het is, in het laatste geval, veeltijds nnttig de koe eene ader-lating van twee of drie ponden bloed uit de halsader te doen, en wanne verzaebtende pappen of stovingen, bestaande uit eenige banden vol vlier-, kamiüe-Moemen, gesiampte lijnkoeli en feaasjes- of populier-bladeti in melfc of harnemelk gekookt, over de geboorte-deelen en op het knais te leggen, en deze bij herhaling in een zakje, door middel van eenen gordel, daarop te houden, om de ontsteking te verminderen. Ook moet bet doen van verzachtende inspuitingen in den draag­zak, gelijk op bladz. 391 is voorgesteld, niet verzuimd worden. Kan men hierdoor eenige ruimte erlangen, om de hand binnen den draagzak te brengen, zoo moet men diens inwendige oppervlakte tevens, met den rug der hand, be­stendig zacht strijken, waardoor de draag'k meer en meer verwijd wordt, ten einde de omwending des kalfs te verrig-ten, en de verlossing te volbrengen.
Is zij op geene dezer wijzen mogelijk, zoo moet men tot de ontleding des kalfs iij den draagzak overgaan,
A
-ocr page 440-
402
Mögt de kop des kalfs zieh op zijde gekeerd, dat is, met de onderkaak naar het ^ene, en met het voorhoofd naar het tegenovergestelde heupbeen, in het bekken aan-bieden, zoo zal men, uit het voorgestelde, genoegzaam de handelwijze kunnen opmaken, welke in dezen moet worden in het werk gesteld. Is de kop terug gebragt, zoo zal de omwending des kalfs op den buik, terwijl het op zijde ligt, met gemak geschieden.
quot;V. De leide voorpoolen, zooicel als de kop terug Uljeende. (Vergelijk bladz. S40).
Bieden zieh, nadat het water is afgeloopen, noch de voorpooten, noch de kop aan, terwijl bij het onderzoek blijkt, dat het voorste gedeelte des kalfs het verst naar voren tegen het bekken gelegen is, zoo kan men zoo danige ligging besehouwen, als , eenigermate over een te komen met eene dwarsligging, naar mate dat de kop zieh verder van of nader bij den mond des draagzaks bevindt. —i Het kalf komt dan namelijk met de zijde van den kop, den hals, het schouderblad of eenig ander deal van het voorlijf voor.
Bij zoodanige scheeve liggingen moet men doorgaans eerst trachten, meerdere ruimte te verkrijgen voor de ontwikke-ling van den kop en de voorpooten, welke nog binnen den draagzak gelegen zijn; waartoe het kalf met de hand eenig-zins op en terug wordt gewerkt. Baar de draagzak zieh veeltijds reeds cm het kalf heeft toegetrokken, en er geene ruimte daar achter overblijft, waarheen het kalf zieh kan begeven, zoo moet het op werken niet driftig of met geweld, maar laugzaam en voorzigtig geschieden, om geene scheu­ring des draagzaks te verwekken. Het zacht strijken van de hinnenzijde des draagzaks, met den mg der hand, is daarbij ook weder ter verwijding van dit deel, zeer nuttig. Heeft men het kalf wat opgeschoven, zoo zoekt men datgene van den kop of de voorpooten te bereiken en naar voren te halen, hetwelk het naast bij ligt, en het gemakkelijkst is te vinden. quot;Vat men eerst de voorpooten, zoo brenge men die, een voor ^en, of beide te gelijk, in de geboorte en binde een striktouw daarom; daarna wordt de kop gevat, en in eene goede rigting op de voorpooten gebragt. Kan
f:
-ocr page 441-
403
men evenwel den kop het gemakkelijkstbereiken, danmoet deze het eerst, en de voorpooten moeten vervolgens ont-wikkeld worden, op zoodanige wijze als op bladz. 397 is voorgedragen.
Bijaldien bij deze scheeve ligging vanquot; het kalf de rug en de bovenzijde van den kop zijdelings of naar beneden liggen, dan moet er eene keering van het kalf voorafgaan, voordat men den kop door middel van het liefluig (PI. II. Pig. 23), of door eenigen anderen handgreep in de geboorte kan brengen, en dus de verlossing voltooijen.
Daar de verlossing bij de gemelde liggingen van het kalf even als de voorgaande ten uiterste moeijelijk worden kan, indien er reeds veel tijd verloopen is, voor dat men behoorlijk hulp heeft aangebragt, of de geboorte-deelen der koe door eene aanhoiidende en ruwe behandeling veel ge-leden hebben, waardoor zij heet, droog en ontstoken zijn ge­worden , zoo blijkt hieruit op nieuw van hoe veel belang het is een vroegtijdig en naauwkeurig onderzoek in het werk te stellen, zoodra zieh kort na het breken der voetblaas de deelen des kalfs niet in eene natuurlijke ligging in de geboorte aanbieden, om deze alsdan door de geschiktste hand-grepen terstond te regt te kunnen brengen, terwijl er nog eene hoeveelheid water achter het kalf in den draagzak aanwezig is, en dit deel zieh niet om het kalf heeft te zamen getrokken. — Hebben de zoo even gemelde omstan-digheden reeds plaats, zoo moet men daarbij handelenzoo-als in het voorgaande geval is opgegeven.
Tegenrnaimrlijke verlosskgen, waariij mi of beide
de acMerpooten gezocld en naar voren
moeten teorden gelragt.
I. Men achterfoot in de geboorte, terwijl de andere terug blijft.
Wanneer er zieh een achterpoot in de geboorte aanbiedt, welke met fle zool des klaauws naar boven en dus in eene goede rigting gelegen is, terwijl de andere achter het schaam- of uijer-been terug blijft, zoo moet men dezen op de volgende wijze zoeken en naar voren brengen. Men
-ocr page 442-
404
brengt de hand längs de binnenzijde van den achterpoot lt; die voorkomt, binnen tot aan hat lijf des kalfs, en gaat er vervolgens mede aan de tegenovergestelde zijde längs den teruggebleven poot tot aan diens klaauw of zoo ver men reiken kan. Heeft men den poot gevat, zoo brengt men dien naast den anderen in de scheede, eu voltooit de ver­lossing vorder op de wijze zoo als bij de natuurlijke ge-boorte, waarbij de achterpooten vooruitkomen, is voorge-dragen.
II. Beide de achterpooten teriighlipenäe, terwlfl het Kai/
met den buik naar voren, naar acliieren, naar
anderen gelegen ü3 of o£ den rug ligt.
Ontdekt men bij het onderzoek dat het kalf met het achterste deel des ligchaams in eene scheeve of schuinsche rigting voor het bekken gelegen is, waarbij de beide achterpoo­ten ferug blijven, zoo moet men längs de voorliggende deelen de achterpooten zocken, en ze gevonden hcbbende, die boven de klaauwen tusschen de vingers vatten, zonder dat de punten der klaauwen in de hand te liggen komen, en die alsdan voorzigtig ontwikkelen eu naar voren brengen. Dat zulks het gemakkelijkst geschiedt, Indien het kalf met den buik naar voren gelegen is, valt gemakkelijk te be-grijpen. Het is doorgaans het best de achterpooten een voor een te ontwikkelen. Zijn zij over elkander gelegen, zoo moet men oplettend zijn om den poot, welke boven ligt, het eerst te vatten en in de geboorte te leiden. Kan men niet zoo ver met de hand komen om de klaauwen te bereiken, zoo moet men eerst den poot hooger vatten en allengs meer naar onderen afdalen, om bij den klaauw te komen.
Kan men de klaauwen der achterpooten wel bereiken, maar is de ontwikkeling van dcze moeijelijk, zoodat zij niet met eene hand kunnen worden losgemaakt, dan kan men daartoe met veel nut gebruik maken van een zooge-naamd keerlint, hetwelk bij wijze van een strop om den achterpoot, dien men het eerst gevat heeft, wordt gelegd. Zoodanig lint moet ruim een vinger breed en uit linnen en zijde geweven zijn, zoodat het niet te los noch te vast
h
-ocr page 443-
405
is. Het client ongeveer twee eilen lang en aan het eenlaquo; einde van eene lis voorzien te zijn. Om het te gebruiken haalt men het andere eind door deze lis en steekt den hier-door gemaakten strop over de vingeren van de hand, welke binnen wordt gebragt. Zoodra de hand aan den achterpoot ge* komen is, die los gemaaktmoet worden, zoo schuifl men den strop van onderen daarover heen en trekt dien toe; alsdan vat men met de andere hand het buiten de geboortedeelen hangend einde des lints, en bevordert de ontwikkeling van den achterpoot door gelijktijdig aan het lint te trekken, terwijl de binnengebragte hand tevens aan de losmaking van dezen werkzaam is.
Ontdekt de veehelper de noodzakelijkheid van het ge-bruik des keerlints niet, dan nadat hij de hand reeds heeft binnen gebragt, gelijk trouwens den meesten tijd plaata heeft, dan kan hij, ten einde niet verpligt te zijn de hand zonder noodzakelijkheid uit te halen en wederom in te bren-gen, zieh bedienen van den keerstole (PL II. Fig. 36), om daarmede het lint op eene gemakkelijke wijze naar binnen te voeren. Deze stok, van balein gemaakt, is van boven voorzien van een ivoren knopje met eene insnede, waarop de strop van het lint gestoken wordt, gelijk zulks in de voorgestelde figuur wordt afgebeeld. Deze wordt längs don binnengebragten arm tot aan de hand in den draagzak ge-bragt, en nadat men den strop- er afgenomen en ooj dea achterpoot heeft gelegd, wordt. hij wederom uitgetrokken.
Nu werkt men wederom- op de zoo even voorgestelde wijze, en wanneer de poot tot in de scheede is gebragt, meet men dien door middel van het lint aldaar trachten te bellenden; opdat hij onder het zoeken naar den anderen achterpoot niet door het kalf wederom worde terug getrok-ken. Het is dan niet ondienstig onder het lint een cojn-pres van linnen om den poot te leggen, ten einde eene te sterke drukking voor te komen; lets hetwelk in het alge-meen bij het aanleggen van striktouwen om de pooten dient in acht te worden genomen.
Moeijelijker is nog de verlossing, Indien het kalf tevens op den buik of op zijde met de beenen naar achteren ge­legen is, daar het bij deze liggingen bezwaarlijker is tot de achterpooten te komen. Om deze te bereiken, moet
-ocr page 444-
406
men van het kruis des kalfg met de hand over het achter-deel en den staart gaan tot de achterpooten, en die vatten. Heeft de draagzak zieh reeds om het kalf te zamen getrok-ken, zoo moet men dien door het strijken met den rug der hand langzamerhand trachten te venvijden, om meer-dere ruimte te erlangen. Somwijlcn moet het kalf lets op-gewerkt of aan de zijde worden geschoven, om tot de achterpooten te kunnen kernen, hetwelk altijd met de be-hoorlijke omzigtigheid moet geschieden. — Het gebmik van den heeramp;ioh met het keerl'mt is hierbij ter ontwikkeling der achterpooten, dikwijls noodzakelijk. Heeft men dien op de geschiktste wijze in de scheede gebragt, zoo moet het ligchaam des kalfs, Indien het op zijde ligt, eene gedeelte-Ujke onneending of zijdelingsche keeriny ondergaan, opdat de zolen der klaauwen naar boven komen te liggen, en de koe aldus kan verlost -worden.
Is het kalf op den rug gelegen, zoo moeten de achter­pooten boven op den bulk gezocht worden; heeft men die gevat en in de geboorte gebragt, zoo moet het ligchaam van het kalf, dat het onderst boven ligt, geheel worden omgewend of gekeerd, zoodat hot op den buik te liggen kome. Zoodanige keering geschiedt op deze wijze.
Men legt de geschiktste hand, dat is, namelijk bij de halve keering, die, welke beantwoordt aan de zijde waar-uit het kalf moet worden omgekeerd, op hot kruis, en omvat met de andere de beide pooten van hot kalf, zoo hoog en nabij de geboorte-deelen der koe als mogelijk is. Aisdan tracht men, terwijl men het kalf op deze wijze ge­vat heeft, door eene spoedige beweging het een vierde ge-deelte van een cirkel om te wenden, zoodat het met de stuit onder het stuitbeen der koe te liggen kome. Indien het kalf op den rug gelegen is, zoodat het eene volkomene keering of liever eene wending moet ondergaan, welke een haken cirkel beslaat, dan is het schier om het even welke hand men tegen het kruis legge, en met welke de achter­pooten worden gevat. — Het kalf aldus in eene geschikte ligging gebragt zijnde, wordt de verlossing voltooid, gelijk te voren geleerd is.
%
-ocr page 445-
407
III. Hei KalJ met het acUerdeel regt voor het
heMen komende.
(Veigelijk biz. 240.)
Het kalf kan met het achterdeel, dat is met denstaart, de billen en hielen, regtstreeks en op vierderlei wijzen, zieh voor de geboorte aanbieden, namelijk in eene met den bulk naar de eene der. zijden naar boven gekeerde lig-ging. — In al deze gevallen moeten ter verlossing de ach-terpooten gezocht en een voor een naar voren gebragt wor­den. Ligt het kalf op den rug, zoo moet het daarbij tevens geheel of gedeeltelijk omgeckaaid of gekeerd worden, gelijk bij de vorige ligging is aanbevolen. Het is bij deze verlossingen noo'dig om het kalf, voor dat de voeten gevafr en voonvaarts gehaald worden, wat terug te werken en, bijaldien hot op een der zijden gelegen is, tevens zooveel mogelijk zijdelings op te schuiven.
Qntdekt men zoodauige ligging des kalfs spoedig na het afloopeu des waters door een tijdig invoelen, als er name-, lijk niets te voorsclnjn komt, zoo kan de opschuiving van het kalf doorgaans met de banden gemakkelijk geschieden. Anderen gebruiken hiertoe een houten mik, zijnde een stokje van taai esschenliout, aan welks einde eene kleine vork of gaffel gemaakt is. Dit stokje moet zoo lang zijn, dat het buiten de klink met de hand kan gevat worden. Het vorkje wordt op eene voorzigtige wijze met den eenen tand in den aars des kalfs geschoven, terwijl de andere tegen de stuit onder den staart geplaatst wordt; dit verrigt zijnde, wordt het achterste gedeelte van het kalf alleen zacht opr waarts of ook tevens zijdelings terug geschoven, naar mate zulks bij de bijzondere liggingen vereischt wordt, totdat er genoegzame ruimte outstaat om met de hand bij de achter^ pooten te kunnen komen, ten einde deze in de scbeede te brengen.
Daar nogtans op deze wijze somwijlen de endeldarm van het kalf door eene ongeneeslijke beleediging kan worden gekwetst, en ook de opwerking van het kalf, indien het reeds ver in het bekken is doorgedrongen of beklemd, door het aanwenden van den houten mik dikwijls vruchteloos beraquo; proefd wordt, zoo is het doorgaans raadzamer de kleine spa-'
-ocr page 446-
408
deh (PI. II. Fig. 25) daartoe tegebruiken. Men brengt dezo laquo;an weerskanten der billen voorzigtig in, en laat hunne steelen door eenen helper vasthouden. Alsdan neemt men het latje en bindt het tusschen de steelen of handvatselraquo; vast. De spadels wel aangelegd en verzekerd hebbende, wrikt men daarmede cerst zacht been en weder, om het kalf, als de heupen mogten beklemd zitten, log te maken, en schuift het dan opwaarts. Zijn de heupen terug gebragt, zoo worden de spadels los gemaakt en voorzigtig uit de geboorte-deelen der Koe genomen; doch het latje moet, om eene nieuwe inpersing der billen voor te komen, zoo lang tegen deze worden aangehouden, totdat men de handheeft ingebragt om de achterpooten te vatten.
Het is in het algemeen niet raadzaam, ingeval het kalf reeds in zoodanige ligging in het bekken is ingeperst, stom-pe haken in de liezen aan te leggen, ten einde het kalf daarmede met geweld door te halen. Bijaldien al in som-mige gevallen, wanneer het kalf kleiner dan gewoonlijk, of de beenhoepel in evenredigheid van zijne zwaarte buiten-gemeen niim is, de verlossing op deze wijze kan geschieden, zoodat het kalf dubbel of te zamcugevouwen, met de billen en beenen längs den bulk gestrekt, kau worden geboren, zoo mag men hot in alle gevallen daarop niet laten aankor men, vermits men, Indien zoodanige günstige omstandig-heden geene plaats hobben, door dergelijke haudelwijze dik-wijls gevaar ioopt eene beklemming te veroorzaken, waar-bij het dan somwijlen niet meer mogelijk is het kalf door de aangewezene handgrepen yoor of achterwaarts te bren-gen.
Heeft zulks nogtans plaats, dat het kalf reeds te vast in het bekken is gedreven, zoodat het niet meer met de banden, noch met Meine sjpadds kan worden teruggezet, waardoor het dus onmogelijk is, een der achterpooten naar voren te brengen, zoo kan men beproeven om het kalf door te halen, en zieh daartoe bedienen van de kromme haken welke het Iieftuig (PL II. Pig. 23) uitmaken. Men zet dan in elke kniegeleding een haak, en trekt met gelijke kracht daar-aan en tevens aan den staart, om het achterdeel des kalfraquo; door te halen. — Kan zulks niet geschieden, en kan het Jcalf niet vooiwaarts of door den beenhoepel worden gelaquo;
-ocr page 447-
trokken, zoo blijfl er niets over, dan tot de ontleding des Kalfs te besluiten, -waarover in het volgende hoofdstuk ge-handeld wordt.
Wanneer men evenwel het Kalf zoo ver kan opschuiven en ter zijde werken, dat slechts een der achterpooten kan worden gevat, terwijl de andere niet kan bereikt en naar voren in de geboorte gebragt worden, zoo is het, somwij-len, mogelijk de verlossing te volbrengen, door alleen aan den buitengebragten achterpoot enden staart te trekken, ter­wijl de andere achterpoot, längs het lijf terug hlijft, en het Kalf in deze ligging wordt doorgehaald. — Zoodanige ver-bssing bij het eene achterbeen, behoort evenwel niet on-dernomen te worden, dan nadat men vruchteloos pogingen heeft in het werk gesteld, om de beide achterpooten te be-reiken, en naast elkander voorwaaits te brengen.
IV. Het KaZJ dwars voor het bekken gelegen.
Bij eene volkomene dwars-ligging, is het Kalf met den kop naar de eene, en met den staart of het achterdeel naar de andere zijde in den draagzak geplaatst. Het Kalf is bij zoodanige dwarsligging, met den buik en de pooten voor-waarts, naar den uitgang des bekkens, of tegen den mond des draagzaks, gekeerd, of het ligt op de zijde met den buik en de pooten naar achteren, zoo dat derug voorkomt, of de pooten zijn naar boven of naar beneden gelegen, waar-bij dan natuurlijk in het eerste geval, het Kalf op den nig, en in het laatste geval op het lijf ligt.
Men moet, bij alle deze liggingen, trachten de achter­pooten te bereiken en in de geboorte te brengen; want, ofschoon men kan aannemen, dat bij eene volkomene dwar-sche ligging des Kalfs, de kop en voorpooten even nabij den mond des draagzaks gelegen zijn, als de achterpooten, en men dus zoude kunnen veronderstellen, dat het, ter ver­lossing, er meer op aankome, om de eerstgemelde deelen in de geboorte te brengen, dan wel de laatsten, zoo zal men, Indien zulks beproefd wordt, het tegendeelondervin-den. Niet alleen toch is men veel minder verzekerd, de voorste deelen met de hand te zullen vatten, maar ook is de kop een veel te lieweegbaar en neerhangend deel, dan
18
-ocr page 448-
410
dat men zieh zoude kunnen yleijen met de verwachting, om dien spoedig, zonder vele en vruchtelooae moeite, onder zijn bereik te krijgen.
Ontdekt men door het onderzoek, dat bij de dwarsche ligging van het Kalf, de pooten naar voren gelegen zijn, zoo is de verlossing geene der moeijelijksten, vermits daar bij niets te doen valt, dan de acbterpooten te vatten, en cen voor een, of beide tegelijk, in de geboorte te brengen; waarna dan het Kalf tevens moet worden gedraaid, zoodat de zolen der klaauwen naar boven komen te liggen, om het Kalf, aldus met den rug tegen den rug der. Koe ge-kcerd, af te halen.
Met meerdere moeite gaat de verlossing bij de overige liggingen gepaard, vooral Indien de bulk en pooten naar achteren of onder het lijf gelegen zijn. Om deze te berei-ken kan men zieh, nadat men, door het naauwkeurig on­derzoek, van de ware ligging der deelen is verzekerd ge­worden, bedienen van den keerstok met het keerlint {PL II Fig. 26), op de wijze, zoo als op biz. 4.03 is voorgedra-gen, om de acbterpooten te vatten en voorwaarts te halen.
Kan men, wegens de afgelegenheid of knelling der dee­len, hiennede niet tot de acbterpooten komen , om deze naar voren te brengen, zoo make men daartoe gebruik van den knie-holsliaak, op {PI. II. Tig. 37) voorgesteld, welke op de volgende wijze wordt alngewend; men brengt de hand, die de geschiktste geoordceld wordt, in den draag-zak, tegen het achterdeel des Kalfs, zoo ver als mogelijk is, en voere den haak, voorzigtig längs den arm, tot het uiterste van de hand, zorgende dat de rug der hand,naar den wand des draagzaks, en de stompe haak naar het Kalf quot;ekeerd werde. Is het Kalf met de pooten achterwaarts Sekeerd, zoo brenge men den haak van onderen in; doch bij eene naar boven en beneden gekeerde dwarsligging moet het werktuig in die zijde des draagzaks worden aangelegd, naar welke het achterdeel gelegen is. Wanneer de haak diep genoeg tegen het achterdeel des Kalfs is ingebragt, zoo wordt hij, op zoodanige wijze, in de knieholte gescho-ven, dat hij daarin vast te liggen komt, waartoe zoowel, als tot de verdere besturing van het werktuig, de, in den draagzak aanwezige hand behulpzaam zijn moet. Nu wordt
-ocr page 449-
411
daaraan eerst zacht en vervolgens sterker getrokken, om het Kalf uit zijne plaats te bewegen en naar voren te ha-len. Is het achterdeel slechts zoo vet gevorderd, dat men met de hand, welke zieh nog binnen den draagzak bevindt, den staart van het Kalf kan bereiken, zoo vat men dien tevens, zoo na mogelijk bij de stuit, om hel Kalf dus, te gelijker tijd, verder te keeren en het, in eene regte |ijn, voor den uitgang des bekkens te brengen. Dit gescniedt zijnde, neemt men het werktuig voorzigtig uit, en door de hand, welke nog in den draagzak is, worden nu de achterpooteu, cen voor een, ontwikkeld en in de scheede gebragt, waarna de verlossing, op de gewone wijze wordt voltooid.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over de verlossingen, icaarhij het gelruik van mijdende of scherpe werktuigen gevorderd wordt.
I. Over de ontleding van het KaZf binnen den Draagzak.
De ontleding van het Kalf binnen den draagzak, waar-door het door het wegnemen van eenige ledematen, ver-kleind, en, bij gedeelten uit het ligchaam der Koe wordt gehaald, kan zoowel in moeijelijke als tegennatuurlijke ver­lossingen noodzakelijk zijn , ten einde, Indien er geen mid-del overig blijft, om de Koe en het Kalf beide te redden, dan ten rainste daardoor het leven der eerste te behouden. Termits deze bewerking altijd als een uiterst middel ter ver­lossing moet worden aangemerkt, zoo mag men nimmer dan in de dringendste gevallen en zonder rijp overleg daar-toe overgaan. Is men nogtans van de onmogelijkheid, cm de verlossing, op eene andere wijze, te venigten, en dus van de noodzakelijkheid der ontleding volkomen over-tuigd, zoo moet men die evenmin te lang uitstellen , in-dien zy het nut zal aanbrengen, hetwelk er van verwacht kan worden.
18*
-ocr page 450-
De ontleding des Kalfs kan zoo wel te pas komen, wan. neer de kop en voorpooten, of het voorste gedeelte des ligchaams , vooruit komen, als bij die liggingen, waarbij de achterpooten of het acliterdeel zieh in de geboorte aanbieden.
In de eerste gevallen is zij onvermijdelijk, wanneer het Kalf, door geen der, te voren opgegevene, handgrepen kan geboren worden, ter oorzake van beklemming, hetzij we? gens oninatige grootte of wanstaltigheid des Kalfs, of nit hoofde, dat het bekken, in evenredigheid van de zwaarte des Kalfs, te naauw is, of ook, Indien de kop in eene verkeerde rigting in de geboorte komt.
In het tweede geval, wanneer namelijk het acliterdeel voorkomt, wordt de ontleding meermalen gevorderd, bij zoogenaamde dubbele verlossingen, (zie bladz. 399),indien de achterpooten niet kunnen worden losgemaakt en naar voren gebragt, noch ook het Kalf dubbel of te zamen ge^ vouwen kan worden doorgehaald.
De ontleding van het voorste deel des ligchaams wordt, op de volgende wijze, verrigt. Men moet de, in het bekken gedrungene, deelen eerst eenigzins terug trachten te zetten, waartoe men zieh van de reeds aangewezene middelen kan bedienen (zie blz. 407); alsdan tracht men de hand, nevens de voorpooten, in den draagzak te krijgen, en wel op die wijze, dat men altijd längs de buitenzijde van den poot, welken men wil afnemen, voortga, tot dat men aan het armbeen, en vervolgens tot den, daarmede, door geleding verbonden, schouder kerne. Intusschen moet de hand, waarmede de ontleding geschieden moet, alvorens zij wordt ingebragt, met het ringmesje of äe vinger-6is(oerie, op PL II. Fig. 38 afgebeeld, gewapend zijn. — De ring wordt aldus om den middelsten vinger gedaan, dat de mg van het mesje längs da binnenzijde van den vinger ligt, en de punt door het voorste gedeelte de^vingers bedekt wordt. De vingers, welke aan beide zijden van het mesje liggen, bedekken het mede, ten einde daardoor bij het inbrengen, aan de deelen der Koe geene beleediging werde toegebragt.
Wanneer de hand in den draagzak, of ook naar mate dat de omstandigheden verschillen, alleen in de scheede, iot aan het schouderblad en armbeen des Kalfs gekomeraquo;
-ocr page 451-
is, zet men, terwijl de poot eenigzins aangetrokken wordt, het mes van achteren tusschen den borstwand en het schou-derblad, hetwelk langzamerhand geheel van het ligchaam wordt afgesneden. Alsdan wordt de hand naar buiten ge-bragt, en van het mesje ontdaan, om het naar buiten brengen des schouderblads met het voorbeen gemakkelijker te kunnen verrigten. Worden deze door een onafgesneden stuk vleesch of vel terug gehouden, zoo kan men, om het schouderblad geheel van het ligchaam los te maken, den sckerpen haak (PI. II. Fig. 29) bezigen, waarmede de nog vast zittende deelen worden doorgesneden. Deze haak wordt op dezelfde wijze aangelegd, waarbij wel zorg moet worden gedragen, dat hij met de snijdende-zijde, naar het Kalf en niet naar de deelen deT Koe gekeerd, werde binnen gebragt. Indien, door het wegnemen van den eenen voorpoot met het schouderblad, geene genoegzame ruimte voor den door-gang der borst mögt zijn te weeg gebragt, zoo moeten zij aan de andere zijde des ligehaams insgelijks losgesneden en weggenomen worden. Is de borst hoog of het bekken te uaauw of mismaakt, zoo dat de borst niet over den rand van het schaam- of uijerbeen kan komen, zoo moet men den hefloom (PL II. Fig. 20) aanleggen, op de wijze, zoo als op blz. 386 is voorgesteld, om daarmede de borst over den rand dezes beens of de brug te ligten. Om nu den romp verder door het bekken te halen, bedient men zieh,— Indien namelijk de vlagen niet sterk genoeg zijn, om het ligchaam door te persen, — van de haken, op Pl. II. Fig. 30 afgebeeld, welke op de volgende wijze worden aange-wend. ledere haak wordt afzouderlijk längs den arm, die vooraf is binnengebragt, met de scherpe punt naar dien toegekeerd, tot aan de borst des Kalfs geleid; aldaar ge-komen zijnde, worden de scherpe punten naar het Kalf gewend, en aan beide zijden, tusschen de eerste en tweede of tweede en derde rib ingedrukt, zoodat de ribben volko-men in de bogt der haken liggen. Als het Kalf op den bulk of op den rug ligt, worden de haken aan weerszijden , maar bij eene zijdelingsche ligging des Kalfs, van boven en onderen ingebragt; zoodat, in allen geval, de haken aan de zijden van de borst behooren te worden ingezet, Deze aldus aangelegd zijnde, worden de houten haudvatsels
-ocr page 452-
414
tot elkander gebragt, zoodat zij met eene hand kunnen worden gevat, om daaraan langzaam en met kracht te trek-ken, ten einde den romp door te halen. — Somwijlen is het, tot dit oogmerk, voldoende, siechts een haak aan te leggen. Is de borst nog achter het scliaambeen blijven zitten, zoo kan men tevens den hefloom aanv^nden, ten einde door eene gelijktijdige werking daarmede en met de ha­ken , de opligting der borst over dit been te bewerken en het Kalf door de beenbuis voorwaarts te trekken.
Op de voorgeschrevene wijze te werk gaande, zal het zelden noodig zijn, eene verdere ontleding van den romp te. verrigten; mögt zulks in zeer enkele gevallen noodig zijn, zoo moeten de ribben van het borstbeen en den rug-gegraat voorzigtig losgemaakt, en dan uitgenomen worden.
Eenigen verrigten de ontleding van het Kalf op eene andere wijze welke door velen wordt afgekeurd, daar zij hun toeschijnt wreeder te zijn, dan de opgegevene bewer-king. Vermits zij nogtans, door somraige boeren-Koemees-ters, met ongemeene vaardigheid en een goed gevolg voor de Koe verrigt wordt, en zij zeker, in een opzigt de voor-keur verdient, in zoo ver men namelijk daarbij alleen tus-schen het vel en de vleeschige deelen des Kalfs werkende, minder gevaar loopt, om den draagzak te beleedigen, zoo oordeelen wij, dat zij geenszins gcheel moet worden ver-worpen; waarom wij ook van deze wijze van ontleding hier eene körte beschrijving zullen mededeelen. Zij wordt aldus verrigt: Men vat de voorpooten, njiraelijk een voor een, en laat die vasthouden; daaraan wordt het vel, boven de koot, door eene rondgaande snede losgemaakt; alsdantrekt men een of twee touwtjes door het vel, waarbij het.onder het verder losmaken, gespannen wordt gehouden. Nu wordt het vel, door middel van een platten bouten spadel, welke van voren eenigzins schuins en beitelswijze scherp is ge-maakt naar boven toe, tot over de borst en schouders, van de onderliggende deelen geheel afgescheiden. Dit geschied zijnde, worden de spieren, welke het schouderblad en opperarmbeen, mat de ribben vereenigen, door den houten beitel voorzigtig losgewerkt; daarna bindt men een houtje dwars aan den poot, die los is gemaakt, omtrent zijn midden en draait dieu daarbij verder, benevens het schou-
-ocr page 453-
derblad geheel af. Deze worden alsdan door het losse Tel van den voorpoot, even als door eene mouw, naar bnitcn gehaald. Indien er, door het wegnemen van een voorpoot, geene genoegzame ruimte is te weegoebragt, om het Kalf te kunnen doorhalen, zoo wordt dezelfde bewerking, insge-lijks aan- den anderen voorpoot verrigt. Voor het overige kunnen de aanwending der haken en de overige handgrepen hierbij, op dezelfde wijze, te pas komen, gelijk zoo aan-stonds is voorgesteld,
Indien de ontleding gevorderd wordt wanneer het Kalf met het achterdeel dubbel, in het bekken gedrongen en bekneld zit, hetzij het voor het overige eene naar boven, naar beneden of zijdelings gekeerde ligging hebbe, — zoo kan zij niet beter, dan door het wegnemen van een of beide der achterpooten verrigt worden. Hiertoe verkiest men den snijdenden haak (PL II. Fig. 29), welke tusschen de deelen der Koe en des Kalfs wordt ingebragt en waar-mede de achterschenkels in de kniegeleding afgesneden worden.
Komen de achterpooten wel vooruit inde geboorte, terwijl nogthans de heupen, uit hoofde van hare breedte in het bekken beklemd blijven zitten, zoodat zij door middel der groote spadels (zie blz. 387), niet kunnen worden doorgehaald, — iets, hetwelk zeker zeldzaam plaats heeft, daar de nogweekeen buigzame heupbeenderen des Kalfs, door deze werktuigen genoegzaam kunnen worden ingedrukt, — zoo moeten vooreerst de achterpooten in de gewrichts-holligheid of de heupkom worden wcggenomen.
Om dan het ligchaam des Kalfs, in de beide voorgesteldn gevallen, verder af te halen, kan men zieh van de scherpe haken bedienen, welke van boven in den romp worden geplaatst, zoodat het ronde gedeelte van ieder heupbeen, door de bogt van den daarom liggenden haak, omvat wordt. Tot hetzelfde oogmerk kunnen ook de haken dienen , welke men op PI. II. Fig. 31 vindt voorgesteld. Deze worden insgelijks, een voor een, met de scherpe punt naar binnen gekeerd, ingebragt, en ongeveer twee vingeren breedte beneden het kruis, ter weerszijden, op het uitspringende gedeelte des heup- of darmbeens, ingedrukt, zoodat zij wel vasthouden; alsdan worden de handvatsels tot elkander
-ocr page 454-
416
gebragt, en door overkruissing vereeenigd, zoodat de inker-vingen naauwkeurig ineen sluiten, waarna zij borendien met een touw te zamen worden vast gebenden, om dan bij de handvatsels het ligchaam des Kalfs uit te trekken.
Kan het Kalf, wegens de breedte der henpen, door mid-del der haken, niet worden afgehaald, zoo moet men be-proeven zulks te bevorderen, door den Jiefboom (PI. II Fig. 20), welke binnen wordt gebragt, om daarmede, op die piaats , alwaar de meeste verhindering aanwezig.is, de heup-beenderen in te drukken, of van piaats te doen veranderen zoodat zij in eene meer sclminsche vigting in het bekken gebragt, en de beklemde deelen aldus los worden gemaakt. Indien men ook hiennede, ter bereiking van het bedoelde oogmerk te kort schiet, zoo blijft er geen ander middel over, dan om de vereeniging van het schaam- of uijerbeen des Kalfs, met het ringmesje door te snijden, waardoor dan de eene helft des bekkens, door middel van den he/boom geknakt en naar binnen kan worden gedrukt, of men zette een der scherpe lialeen van onderen in het eironde gat des schaambeens, om het bekken voorzigtig uit een te rukken , en het vervolgens bij gedeelten, op dc best mogelijke wijze weg te nemen,
II, Over de verlossiny van. een Kalf, lietwelk een waterhdk heeft.
Wanneer men ontdekt, dat de doorgang van het ligchaam des Kalfs door het bekken verhinderd wordt, ofschoon het in eene natuurlijke ligging geplaatst is, en de voorpooten met den kop reeds in of door het bekken zijn voortgedre-ven, terwijl men bij het onderzoek waarueemt, dat deze verhindering veroorzaakt wordt, door eene verzameling van water in den bulk, waardoor deze onmatig wordt uitgezet, zoo moet het water, door het maken eener opening, met den trokar, (PI. I. Pig. 19), uit den buik ontlast worden. Men brengt dit werktuig, van zijn buis omgeven, terwijl de punt, zoo veel mogelijk van voren, door de vingeren wordt bedekt gehonden, van onderen of terzijdendes Kalft door de geboorte-deelen der Koe binnen, tot op den ge-spannen waterbuik des Kalfs. Hier steckt men den trohar
-ocr page 455-
417
o in den bulk tot zoo ver, dat de rand der pijp ofbuisplat op de huid te liggen komt; alsdan wordt de priem of7/oAar uitgetrokken, wanneer het water, door de buis, nit den buik des kalfs in den draagzak outlast wordt. — De bulk genoegzaam ontledigd en entspannen zijnde, kan de verlos­sing op de gewone wijze volbragt worden.
Indien het kalf levend ter wereld komt, zoo neemt men de pijp voorzigtig uit, en wil men beproeven het kalf te behouden, zoo legt men eenig pluksel op de wond, en om-zwachtelt den buik zoo stijf, dat hij eene natunrlijke gedaante behoudt. Yoor het overige, moet de herstelling van de natuur verwacht worden,
III. Over de verlosdng van em Kalf, hetwelh eeu tcindbuiJc heeff.
Sorawijlen heeft er eene tegennatuiu-lijke opspanning van den buik des kalfs plaats, door lucht, welke dienzoodanig uitzet, dat daardoor de doorgang des kalfs door het bekken even als door den waterbuik, verhinderd wordt. Zulk een kalf wordt door vele landlieden een zuiger genoemd, vermits zij meenen, dat het kalf deze lucht heeft ingezogen. Ver-mits evenwel het kalf niet slikken, zoo min als ademen kan, zoo lang het in de vliezen besloten is, zoo is dit gevoelen ten eenenmale als ongegrond te beschonwen. Veeleer moet de oorzaak van dit ongemak gezecht worden in eene ziekelijke of rotachtige gesteldheid der buiks-ingewanden, waardoor deze lucht daarin ontwikkeld wordt. Om zoodanig kalf geboren te doen worden, moet men de lucht uit den buik entlasten, waartoe op dezelfde wijze, gebruik kan worden gemaakt van den trokar, gelijk bij den waterbuik is voorgestekl.
IV. Over de verlossing van duhbeUingen, almede van een Kalf met ttoee hoofden.
Be verlossing van twee Kalveren, welke aan elkandereu gegroeid zijn, waarvan slechts zeldzame gevallen voorkomen, wordt het best volbragt, Indien men de achterpooten kan vatten, en die in de geboorte brengen, om het dnbbek
t
-ocr page 456-
418
Kalf daarbij af te halen. Kunncn de heupen, wegens hare breedte, niet door den beenhoepel worden getrokken, zoo kan men de groote spadeh (PI. II. Fig. 21.), daartoe gebruiken, volgens de handgrepen, aangewezen op biz. 387. Kan ook daarmede de verlossing niet gelukken , zoo moet men tot de ontleding van het dubbele Kalf overgaan. Daar de aaneengroeijing der Kalveren niet altijd op dezelfde wijze plaats heeft, zal men liunne ontleding, in vele ge-vallen, volgens eigen oordeel, doch zoo veel mogelljk is, naar de voorgestelde regelen moeten verrigten.
#9632;Een Kalf, twee hoofden hebbende, hoedanige wanseha-pcnheid insgelijks zeldzaam is, is het meestal onmogelijk, dat de beide hoofden, als de voorpooten. vooruit komen, door het bekken kunnen gaan, weshalve men het eene hoofd in de scheede of den draagzak,. door het mes,moet wegnemen, of het Kalf bij de achterpooten verlossen. Men zal het eene hoofd, op dezc wijze kunnen afnemen. Wan-neer de voorpooten in de gcboorte komen, terwijl de hoof­den terug blijven, tracht men een daarvan, 'twelk men het best bereiken kan, vooruit te brengen, doorzoodanige handgrepen, als op biz. 395 zijn voorgesteld. — Men legt dan een striktouw ora de voorpooten en tevens om den kin (zie biz. 385), waarmede men den kop zoo ver in het bekken haalt, dat hij met den snijdenden liaah (PI. II. Fig. 29.), of met het ringmesje (PI. II. Fig. 28.) af-gesneden en alsdan kan worden weggenomen. Dit geschied zijnde, wordt het Kalf tot in den draagzak terug gezet, terwijl men zieh, door de aangelegde striktouwen, van de voorpooten verzekerd houdt, om nu voorts deu terugge-bleven kop, op dezelfde wijze, in de geboorte te brengen en de verlossing, volgens de gewone regelen, verder te volbrengen. Zijn de hoofden zoo kort bij het bovenste gedeelte van den hals aan elkander gegroeid, dat de eerst naar voren gehaalde kop niet ver genoeg door het bekken kan worden gebragt, om afgesneden te worden, zoo zet men dien, nadat er een striktouw om den kin is gelegd, in den draagzak terug, en laat de striktouwen der voor­pooten en van den kin vasthouden. Alsdan brengt men de hand, van het ringme^e voorzien (zie biz. 412), in den draagzak, en snijdt den kop daarmede binnen den.
-ocr page 457-
419
zelven af, waarna hij wordt uitgehaald. Kunnen de ach-terpooten in de gebeerte worden gebragt, zoo geschiedt de verlossing gemakkelijker, dewijl door de heupen alsdan meerdere ruimte voor den doorgang der hoofden gemaakt wordt, zoodat zij den meesten tijd kunnen worden door-gehaald. Kan zulks niet geschieden, zoo zal' men een der hoofden, met het ringmesje of den scherpen haak, moeten afsnijden, hetwelk dan vervolgens, nadat het Kalf met een hoofd is geboren, uit den draagzak moet worden geno-
ACHTSTE HOOFDSTÜK,
Over het verleggen des Kalfs.
Meermalen gebeurt het, dat de Koe het Kalf, binnen den gewonen draagtijd afzet, of gelijk zulks ook genoemd wordt, versmijdt of vergooil. Dit valt het meest in de eerste drie maanden, minder in de vierde, en nog zeld-zamer na de vijfde maand van de dragt voor, tenzij het Kalf in de laatste helft der zwangerheid gestorven is.
Tot de oorzaken, welke eene ontijdige verlossing kun­nen verwekken, behooren: van buiten aangebragt geweld of mishandeling der Koe; onmatige vermoeijenis of ver-hitting door den arbeid, loopen of springen enz.; het eten van sommige scherpe of nadeelige planten (zie blz. 361), alsmede van berijpt gras; het laat buiten loopen in den herfst, als het weer ruw eu koud is; het misbruik van verbittende en afdrijvende geneesmiddelen; zwakheid, als het gevolg van schrale voedering, van aanwezige of door-gestane ziekten, waardoor de Koe het Kalf niet meer kan voeden. Ook kan misschien somwijlen het voederen met boekweit-stroo, mangelwortelen enz., tot het afzetten des Kalfs aanleiding geven.
Wanneer de Koe het Kalf wil vergooijen, zoo wordt de uijer dun en sjap; de Koe wordt onrustig en er hebben eenige teekenen plaats, welke zieh bij de gewone verlos­sing vertoonen. De klink namelijk zweit op, en er vloeit
-ocr page 458-
420
eenig vocht uit de scheede; de Koe houdt den adem in, en staat in eene persende houding, terwijl, onder de ge-wone verschijnselen van meer of minder starke vlagen, het Kalf wordt doorgezet. — Is het Kalf in de tweede helft van de dragt gestorven, zoo heeft men dikwijls, reeds eenigen tijd te voren, geene beweging in de regier zijde meer kunnen waarnemen, waarbij de Koe somvvijlen Inste-loos is en kwijnt.
Openbaren zieh slechts geringe voorteekenen van het af-zetten des Kalfs, in de eerste drie maanden van de dragt, als zijnde de uitvverking van uitwendig aangebragt geweld, van verhitting of het vatten van koude, zoo kan men het dikwijls voorkomen, door de Koe een half of geheel pond bleed uit de halsader af te tappen, en het volgende, ver-koelende middel toe te dienen,
Neem : Salpeter, vier looden, Wonderzoict, G-edampte Oestei'schelpen, van ieder twee looden.
Gewreven en vermengd zijnde , geeft men daarvan, vier malen daags, een lood, onder een meel- of lipsaad-drank,
in.
Voorts zette men het beest op stal, in stroo, en bezor-ge het alle mogelijke rust, totdat de teekenen van hetver-leggen des Kalfs verdwenen zijn.
Vreest men, dat de Koe het Kalf zal afzetten, als het gevolg van ziekelijkheid, van eene siechte verzorging, of andere verzwakkende oorzaken, zoo moet men haar geens-ems aderlaten, maar door het toedienen van gezond, ruim en verstärkend voedsel, zoo als goed hooi, eene matige hoeveelheid meel- of koornvoeder, en eene naauwkeurige verzorging, het vergooijen des Kalfs trachten te verhoeden.
Is men, door deze middelen, niet in staat het verleggen des Kalfs af te wenden, maar geven de toenemende teeke­nen te kennen, dat dit zijn voortgang zal hebben, zoo laat men zulks aan de natuur over. Zijn de krachten te zwak, om de verlossing te volbrengen, zoo geve men de midde­len ter opwekking der vlagen , welke op biz. 382 zijn op-gegeven, en bevordere de verlossing, door de hand binnen den, gedeeltelijk ontsloten, mond des draagzaks te brengen, en het Kalf, volgens de meerraalen voorgestelde regelen,
-ocr page 459-
421
met den kop en de voorpooten, of met de acliterpooten in de geboorte te brengen, en af te halen.
Insgelijks moet men trachten, op deze wijze, de ver­lossing te bewerken, in geval Let Kalf dood is, zoo dra er zieh namelijk teekenen vertoonen, dat de Koe het wil afzetten. Kan de JLoe niet verlost worden, dewijl de hals des draagzaks nog niet geopend, maar toegewrongen is, en zijn mond op het gevoel hard is, en naar een dikken ring gelijkt, dan kan men, met een goed gevolg, het volgend middel gebruiken, om dien langzamerhand slap en lenig te maken. Men neemt een stuk SpaanscJte zeep,dat glad en langwerpig rond gesneden wordt, als een ei; het wordt, een weinig in de banden gerold en in olie gedoopt zijnde, in de scheede gebragt, ahvaar het tegen den har­den mond des draagzaks gelegd wordt; aldaar smeltende, worden de deelen daardoor vochtig gemaakt, waarbij dan ook cene meerdere afscheiding van slijm ontstaat, zoodat er een schuimachtig slijm uit de klink vloeit, terwijl de mond des draagzaks zachter en meer geopend wordt. Is hij zoo ver verwijd, dat men met de toppen der vinge-ren daar binnen kan komen, zoo brengt men de hand, wel met olie besmeerd, voorzigtig en al draaijende, in den draagzak, om de Hgging des Kalfs te onderzoeken, en het in zoodanige rigting af te halen, als volgens zijne Hgging gevorderd wordt.
De Koeijen lijden veel meer door het verleggen der Kalveren, dan door de gevvone verlössing van een vol-dragen Kalf, en zij geven veel minder melk, dan wanneer het afkalven op den gewonen tijd plaatsheeft. Somwijlen blijft de melk geheel weg; zoodat de Koeijen niet weer aan den gang komen, voor dat zij, op nieuw dragtig zijn­de geworden, van een voldragen Kalf verlost worden. — Koeijen, welke eenmaal het Kalf hebben afgezet, zijn daar-aan, in het vervolg, bij de geringste aanleidende oor-zaak, dikwijls wederom onderhevig, weshalve men omtrent deze eene meerdere opletteijdheid behoort in acht te nemen, dan omtrent andere Koeijen. (Vergelijk blz. 342).
-ocr page 460-
422
NEGENDE HOOTDSTUK.
Over het achterilijven der Nageloorte,
Indien de nageboorte, binnen eenige uren, nadat het Kalf geboren is, zoo ah gewoonlijk plaits heeft niet out­last wordt, maar terug blijft, en dat de Koe, gelijk men het noemt, niet schoon toil worden of met liet ligt staan blijft, zoo kan zulks, in de meeste gevallen, aan slapheid of werkeloosheid van den draagzak worden toegeschreven, waardoor dit deel zieh niet genoegzaam inkrimpt of te zamentrekt, om de moederkoeken of druiven van de baarmoeder-tepeh af te scheiden, zoodat zij dus aan de inwendige oppervlakte des draagzaks vast blijven ge-hecht. Wanneer er zieh derhalve, bij het terug blijven van de nageboorte, geene teekenen van ontsteking der geboortedeelen, noch van den mond des draagzaks, of van kramp vertoonen, zoo mag n^en, ter bevordering van hare ontlasting, zoodanige middelen aanwenden, welke de za-mentrekkende werking des draagzaks kunnen cpwekken, waardoor, de druiven losgemaakt zijnde, het ligt afgedre-ven wordt.
Heeft de Koe nu tevens een beletten doorgang, zoo is het dienstig, haar een afkooksel van twee klein gesnedene beeiwortelen of kroten in twee mengelen karnemelk, op eens in te geven, waardoor zij, gewoonlijk, ontlasting van den afgang krijgt, en dan te gelijk de nageboorte uitwerpt. In plaats van beetwortelen kan men zieh ook van mangeV-wor-telen bedienen, en bij gebrek van beiden, kan een afkook­sel van een half pond Missen- of Maddewortelen, in twee mengelen karnemelk in de plaats gegeven worden. Wan­neer de Koe natuurlijken afgang heeft en de nageboorte te lang achterblijft, zoo geve men haar een lood poeder van gember-wortel, of, hetgeen beter is, twee looden ^AmaA met twee ponden zieaar bier in.
Ook kan men zieh van het volgende middel bedienen, hetwelk een sterker afdrijvend vermögen bezit.
Neem: Bidden van Zevenboom, „ „ Romarijn, Zavas-zaad, vau ieder twee looden.
-ocr page 461-
423
Deze middelen, vooralf een weinig gekneasd zijnde, laut men haar gedurende een kwartier uurs in twee mengelen oud Her, in eene wel toegedekte pan, warm trekken. Het vocht doorgezegen zijnde, wordt op eens ingegeven. Het kan tevens nuttig zijn, om do twee uren een prikkelende klisteer te zetten, bestäande uit een aftreksel van karniUe-hloemen, wijnruit-bladen, valeriaan* of icolverUi-wortel enz., hoedanige op blz. 382 is voorgeschreven. Hierbij moet men niet verzuimen den buik der Koe, vooral van onde-ren en ter zijde, van tijd tot tijd, met stroo te wrijven, en het is dikwijls voordeclig haar van den stal te nemen, en in de schuur, of, bij goed weer, buiten Imis, zacht rond te leiden, door welke beweging de loswording en ontlasting der nageboorte dikwijls spoedig volgt. -
Voorts kunnen ook de middelen, welke ter afdrijving der nageboorte bij de Paarden, op blz. 232 enz, zijn voor­geschreven, tot hetzelfde oogmerk, bij de Koeijen worden aangewend (*).
Het stevk gebruik van heete, afdrijvende of purgeermid-delen, als van eene groote hoeveelheid zevenhomn, laurier-beziSn, terpentijn, holokmnt enz., waarvan onvoorzigtige lie-den zieh dikwijls, ter afdrijving der nageboorte, bedienen, is nadeelig, dewijl daanloor ligt krampachtige persingen ontstaan, waardoor de draagzak kan worden uitgeschoven.
(*) Als een zacht en veilig werkend mkldel, ter afdrijving de nageboorte bij Koeijen, oordeel ik nog te mögen aanbevelen het zoogenaamde Pi/jirajy, ook wel .ri'Kei-ertc/genocmd , (chser-GPHiJtLUM fijlvestre), hctwelk, door sommige Landliedan , in deze streken, tot dit oosmerk, fegeven wordt . en waarvan mij zelven de goede uitwerking, uit een geval, dat tnij opzette-lijk is medegedeeld, bokend is. Men voederde aan eene Koe, die, sedert twee dagen met het ligt stond, op eenen dag, van tijd tot tijd , eono gewone sohuifkar vol van het gemelde pijp-kruid, zoowol het Joof als vooral de wortelcn , hetwelk door haar met graagte gegeten cn waavna zij , binnen vier en twintig ureh, geheel schoon word. Het aftreksel van eenige banden vol gedroogde Klimop- of boomveilbladen (hedera. helix) in kokend water, wordt hiertoe insgelijks aangeprezen. Dit aftreksel, dat oen' aangenamen renk heeft, wordt de Koeijen , na het afkal-ven, voorgezet, hetwelk zij gaarue diinken, laquo;oowel eis zij da bladen zelve eten.
-ocr page 462-
Insgelijks is de gewoonte af te keuren, om aan den na-velstreng, of het, buiten de geboorte-deelen hangende, gedeelte der vliezen een touwtje met eenig gewigt te bin-den, ten einde, door zijne zwaarte, de ontlasting der na-geboorte te bevorderen, als kunnende de Koe, wanneer de druiven nog vast zitten, door het pijnlijk gevoel der trekkende zwaarte, insgelijks aan liet person geraken, waar-door de draagzak wordt uitgeschoveu.
Wordt de nageboorte, door het gebruik der opgegevene middelen, op den derden of vierden dag, niet ontlast, terwijl men intusschen, van tijd tot tijd, door zacht daaraan te trekken, heeft beproefd, of zij misschien los voor den mond des draagzaks ligt, — in vvelk geval men haar voor-zigtig kan aftrekken — zoo moet men de hand naar binnen brengen, en de, nog aan de laarmoeder-tepels vastzittendc druiven, een voor een, voorzigtig van dezelve los pellen of afligten, waarbij men zorg dragen moet, dat de draagzak niet beleedigd worde; weshalve het zeer nadeelig is, de haarmoeder-tepels af te knijpen. Zijn de druiven alien los-gemaakt, zoo wordt de nageboorte gevat, en langzaam naar buiten getrokken. Ondervindt men dat de druiven of ook de vliezen zelve, op eenige plaatsen, aan de inwendige oppervlakte des draagzaks zijn vastgegroeid , — hetwelk het gevolg eener voorafgegane ontsteking dezes deels, tewecg gebragt door uitwendige beleediging, zijn kan, — zoo moet men haar mede, zoo goed en voorzigtig als mogelijk is, afscheiden en uit den draagzak verwij deren.
Eene andere behandeling wordt er gevorderd, Indien het achterblijven der nageboorte vergezeld gaat van eene ont-stekingachtige gesteldheid des bloeda, van den draagzak of v^ji zijn mond, en de uitwendige geboortedeelen, hetwelk vooral bij volbloedige, sterk gevoedde Koeijen, of ook na zoodanige verlossingen plaats heeft, waarbij de geboorte­deelen, door kneuzing of andere beleediging veel geleden hebben, en deze door hitte, zwelling en ontsteking zijn anngedaan. Alsdan moet men vooreerst eene aderlating van een, twee of drie ponden bleed, naarmate van de grootte der Koe en de hevigheid der ontsteking, doen uit de hals-ader, of, hetwelk nog beter is, aan de achterpooten. Men zette de Koe, alle twee uren, eene verzachtende klisteer.
-ocr page 463-
425
hoedanige op biz. 344 zijn aanbevolen, waarin mentelkens 66a lood Salpeter kan ontbinden.
Tevens geve men van het volgende ontstekingwerende niiddel, vier malen daags, een lood met can mengel fo/?£(jarf-of gerden-water in;
Neem: Salpeter,
WoTiderzout,
Ammoniak'Zout, van ieder een lood.
Kamfer, een scrupel.
Gewreven zijnde, wordt dit onder elkander gemengd;
Onder het drinkwater, hetwelk een iveinig warm zijn moet, dienen telkens een of twee banden voi roggenmeel gemengd te worden. Uitwendig op de ontstokene geboor-tedeelen en het kruis leggemen, in een zak of doek, warme pappen van UjnJcoek-meel, hamille- en vlier-bloemen, kaasjes-of populier-lladen, in melk of karnemelk gekookt, welke, door middel van een gordel, om het achterlijf moeten worden vastgemaakt. Met deze behandeling moet worden aangehou-den, totdat de ontsteking van het bleed over is, of de zwelling der geboortedeelen oplioudt. Alsdan, en niet eerder mag men beproeven, of men de nageboorte met voorzigtig-heid kan afhalen, op de wijze zoo als hier boven geleerd is.
Eene derde oorzaak van het terugblijven der nageboorte is gelegen in eene krampachtige tezamentrekking van den mond des draagzaks. De Koe behoudt alsdan na de ver­lossing, gedurige persingen, en bij het invoelen ontdekt men dat de mond van den draagzak om de uithangende vliezen wordt toegetrokken, waardoor de ontlasting der na­geboorte verhinderd wordt. Zoodanige kramp kan veroor-zaakt worden door het vatten van koude op het achterdeel na het afkalven, of ook door de prikkeling van onzuiver-heden, die in de darmen huisvesten. — Heeft het eerste plaats, zoo moet het beest wel gedrenkt, in stroo gezet en vlijtig daarmede gewreven worden, om de belette uit-waseming te herstellen. Men kan hierbij voorts dezelfde uit- en inwendige krampstillende middelen toedienen, welke op blz. 383 en 384 tegen de krampachtige vlagen bij het rikalven zijn voorgeschreven. De volgende drank kan ins-gelijks zeer nuttig zijn, Indien de Koe na de verlossing, onophoudelijke persingen behoudt.
-ocr page 464-
426
Neem: Heemst-icortel, zes looden, Slaapbollen, twaalf.
Gesneden en gekneusd zijude, worden zij op dtie men-gelen water gekookt, totdat het op de helft verminderd is. Het vocht doorgezegen zijnde, worden er twee looden olijf-olie en even zoo veal suiker bij gedaan en dan aan de Koe laauw-warm ingegeven.
Zijn de krampachtige zamentrekkingen van den mond des draagzaks en de persingen weggenomen, terwijl evenwel de Koe met het ligt blijft staan, zoo moet men de ontlasting hiervan even als in vorige gevallen, door de voorgestelde middelen bevorderen.
Indien de Koe geene koude heeft gevat, maar persingen heeft, waarbij de afgang verstopt is, zoo moet men, voor dat de krampstillende middelen worden ingegeven, de Koe, om de twee uren eene klisteer zetten, hoedanige op biz. 138 is voorgeschreven, totdat zij behoorlijke ontlasting heeft. Nadat de Koe schoon is geworden, kan het dan dikwijls nog nuttig zijn cen zacht laxeerenden drank te geven, bij voorbeeld.
Neem: Pruimen, een half pond,
Kook doze in twee mcngelen karnemelk totdat zij volko-men week zijn, en voeg daarbij,
Gestampt Anijs-zaad, een lood, Gewone Siroop, een half pond.
Verkoeld zijnde, wordt deze drank op eens ingegeven, welke toediening, gedurende twee of drie dagen, eenmaal daags kan herhaald worden. Zoo men oordeelt, dat de Koe cen ontlasting-verwekkend middel noodig heeft, hetwelk sterker werkt, zoo late men met do pruimen een of twee looden sene-bladen af koken.
Wordt de nageboorte wel ontlast, maar volgt de zuivering van het namil of der korte dof niet, waarbij de Koe eenig-zins ongesteld wordt, of,, gelijk men gewoonlijk zegt, aan het nwou'd kicijnt, zoo is zulks doorgaans aan zwakheid toe te schrijven, weshalve men de krachten der Koe, door ruim en goed voeder, waarbij men lijn- of raapkoekm, gekookie fogge, ioonen of ander koren voegen kan, dient te onder-stennen, ten einde de ontlasting van het namil te bevor­deren.
J
-ocr page 465-
42,7
Zijn er eenige gedeelten der nageboorte in den draagzak blijven zitten, zoo worden deze vervolgens doorgaans met het navuil, van tijd tot tijd, bij stukken, ontlast. Heeft zulks geen plaats, maar neemt men de uitvloeijing van een stinkend vocht uit de scheede waar, zoo is zulks een tee-ken , dat zij tot verrotting is overgegaan, of geeft de out­lasting van een vuilen euer te kennen, dat er verzwering in den draagzak aanwezig is, als het gevolg van ontsteking dezes deels, zoo moet men, door middel der haarmoeder-spuit (PI II. Tig. 24) eenige malen daags, zniverende en rottingwerende inspuitingen doen in den draagzak, om de stukken der nageboorte los te maken, en het verder bederf voor te komen. Hiertoe kan men zieh van de volgende middelen bedienen. ' Neem: Wügenhast,
JFolverlei-wortel, van ieder zes looden.
Kook de wilyenbast, een uur lang, in vier ponden water, en doe er dan de wolverlei-wortel bij, laat het dan nog een kwartier uurs koken en voeg bij het doorgezegen vocht, nadat het verkoeld is:
Geestig aflrcksel van Mirrlie, vier looden.
Wanneer door de aanwending dezer inspuitingen, de na­geboorte stukswijze is afgegaan, terwijl nogtans de uitvloei­jing van stinkend of etterachtig vocht blijft aanhouden, zoo kan men dezelfde hoeveelheid wügenhast en wolverlei-wortel in kalkwater koken en daarbij het afireksel van mirrM voe-gen, welk vocht dan op dezelfde wijze wordt ingespuit, Hebben de uitvloeijende vochten den kwaden reuk grooten-deels verloren, zoo neme men ter inspuiting gelijke deelen van het, aldus bereide middel, en goulards-water, met welk gebruik zoo lang wordt aangehouden, tot dat de uitvloeijing ophoudt, en de Koe geheel hersteld is.
TIENDE HOOFDSTUK.
Over het Uitzahhen van den Draagzak. De uitzakking van den draagzak kan op tweederiei wijze
-ocr page 466-
428
Jilaats hebben. Hij zakt namelijk met den hals dieper in de scheede, zoodat de mond van dit deel yoor de klink komt, of de bodem van den draagzak valt door zijn hals fen mond naar buiten, zoodat de draagzak dus omgekeerd buiten de klink komt.
Hat eerste ongemak is alleen toe te schrijven aan te groote slapheid van de banden, welke den draagzak moeten ophouden, en der scheede; het wordt het ergste waarge-nomen, tagen den tijd van het afkalven, en verdwijnt doorgaans daarna. Om deze uitzakking voor te komen of te verminderen, is het dienstig de Koe op stal te zattan, zoodat zij met de voorpooten lager staat, dan met het ach­terste gedeelte des ligchaams. Na de verlossing kan men, Indien het noodig is, de verslapte deelen versterken, door inspuitingen te doan in de scheede, met een krachtig af-kooksel van zamentrekkende middelen, als van den mlgen oi eikeniast, tormeniilla-wortel, enz., waarbij een derde ge­deelte gelcamferde bratidewijn of roode wijn gevoegd wordt.
Wanneer de draagzak geheel omgekeerd naar buiten is gevallen, hetwelk veroorzaakt kan worden door onvoorzig-tige behandelingen bij moeijelijke veiiossingen; door het geweidig aflrekkeu der nageboorte; door het misbruik van sterke afdrijvende middelen; door hat blijven liggen der Koe, na hot kalven, terwijl zij nog persingen heeft enz., zoo moet men dien zoo spoedig mogelijk trachten in te brengen, dewijl de draagzak anders opzwelt, wanneer hij niet alleen moeijelijker wordt binnengebragt, maar ook, Indien hij lang aan de lucht blijft blootgesteld, ligtelijk door ontsteking wordt aangedaan.
Is de uitgezakte draagzak nog warm, zoo brenge men hem wederom naar binnen, op de wijze, zoo als zulks bij Merrien verrigt. wordt, hetwelk op blz. 233 is aange-wezen. Man moet daarbij mat den duim en voorsten vin-ger van de eene hand de klink, onder de bewerking, bestendig zoo ver toeknijpen, dat het ingebragte gedeelte niet weder terug schiete. Hat inwarken van den draagzak wordt met het meeste gamak verrigt, indien de Koe met het achterste deel des ligchaams aanmerkelijk veel hooger staat dan met hei voorste, waarom zulk het best gelukt, indien men haar op de voorpooten kan doen knielen. Is
j.
-ocr page 467-
429
de draagzak reeds koud, of ook morsig geworden, zoo moeten de onzuiverheden met waime melk afgewasschen, en het deal door doeken, in warme melk gedoopt, die men daarom henen slaat, verwarmd worden, of men baadt den uitgezakten draagzak, in warme melk, welke in een vlak houten vat onder denzelven gehouden wordt.
Als hij eenigermate verwarmd is, zoo wordt hij op de gezegde wijze binnen gebragt. Bijaldien er sterke persin--gen plaats hebben, waardoor het inbrengen van den draagr zak tegengewerkt en moeijelijk gemaakt, of ook daardoor veroorzaakt wordt, dat het deel, binnengebragt zijnde, spoedig op nieuw wordt uitgeschoven, zoo geve men, ten einde de persingen te doen bedaren, het middel op biz. 234 opgegeven, dat tot hetzelfde oogmerk gebruikt wordt bij Paarden, of den verzachtenden slaapboUen-drank, welke op biz. 426, tegen de krampachtige persingen der koeijen na de verlossing, is voorgeschreven.
Indien de draagzak reeds aanmörkelijk is opgezwollen, zoo legge men er een omslag om van warme melk, waarin een weinig saffraan is getrokken, en trachte dien, na ver-loop van een half nur, in te brengen, Volgens de verze^ kering van sommigen, zou het begieten van den opge­zwollen draagzak met een fleseh roode wijn het beste middel zijn, om dien te doen inkrimpen, en daardoor hetbinnen-brengen gemakkelijk te maken.
Somwijlen wordt de draagzak uitgeschoven terwijl de ei-vliezen nog door middel der druiven daaraan gehecht zijn. Men moet de druiven alsdan eerst van de baarmoeder^ tepels afscheiden, terwijl de draagzak buiten is, en dan dezen naar binnen brengen.
Wanneer de draagzak is ingebragt, moet men de klink met de hand toeknijpen, tot zoo lang, dat de rooster op BI. II. Fig. 32 afgebeeld, wordt aangelegd, om te ver-hoeden, dat hij niet wederom uit kan vallen.
Men trekt den staart tusschen den tweeden en derden balk door , terwijl de rooster tegen de klink gedrukt, en vervolgenraquo; op deze wijze wordt vastgemaakt. Er wordt een gordel achter de voorpooten, om het voorste gedeelte van het ligchaam der Koe gelegd, waaraan de touwen, welke aan de bovenste einden van den rooster gehecht zijn, en die
-ocr page 468-
430
längs de lenden en den mg getrokken worden, van boven worden vastgemaakt; terwijl de touwen, welke zieh aan de ondereinden van den rooster bevinden, tusschen de liezen, ter weerszijden van den uijer, längs den buik getrokken, en tevens aan den gordel bevestigd worden, zoodat de rooster vast tegen de klink aansluite, Hiermede laat men de Koe staan of loopen, tot zoo lang, dat men overtuigd kan zijn, dat zij genoegzaam gesloten en er dus geene nieuwe omkeering van den draagzak te vreezen is. Dit werktuig verwekt aan de Koe geen het minste ongemak, daar zij met hetzelve staan, liggen en gaan, zoowel als den afgang en het water zonder hindernis kan entlasten; ook kunnen de, uit den draagzak loopende vochten of het navuil door den rooster afvloeijen. Daar het dus alleszins tot zijn oogmerk geschikt is, behoorde men nimmer te verzuiineu, het de Koeijen na het afkalven veiligheidshalve aan te leggen, om het uitpersen van den draagzak voorte komen. — Het aanwe'nden van den voorgestelden rooster, of van het bekende net, hetwelk tot hetzelfde einde voor de klink gespannen wordt, gelijk aan elken veehouder bekend is, is zeker ver te verkiezen boven de wreede handelwijze, welke sornwijlen gebezigd wordt, ora de lippen der klink aan elkander te naaijen, of door naalden van hout ofijzer-draad te liecliten, en zoodanige hechting dan geheel aan zieh over te laten; hetwelk alle afkeuring verdient..
Somwijlen kan het gebeuren, dat de uitgevallen draag­zak zeer zwaar beschadigd, verhard of zoo sterk gezwollen en ontstoken is, dat hij niet kan worden ingebragt, of dat hij, binnengehragt zijnde, vervolgens spoedig tot verster-ving zoude overgaan; in deze gevallen is men wel genood-zaakt dien door het mes weg te nemen. Men trekt dan den draagzak, zoo ver als mogelijk is, uit, bindt eene handbreedte boven den pisweg of de inplanting der schee-de, een band stijf daarom en snijdt het deel, buiten den-zelven, door eene iistoerie (PL I. Fig. S) af. De wond wordt met warmen traan besmeerd en vervolgens aan de genezing der natuur overgelaten. Yermits de Koe hierdoor niet alleen ten eene male onvmchtbaar wordt, maar ook in levensgevaar kernt, mag men nimmer, dan in de uitersto noodzakelijkbeid, tot deee bewerking overgaan.
-ocr page 469-
431
ELFÜE 1IO0FDSXUK
Over de Ontdek'mg van den Draagzdk.
Deze ziekte, zoo als de Koeijen daaraan meennalen, ua het afkalven, onderhevig zijn, wordt eck de moerziekie ge-noemd, en aan dd^ volgende teekenen gekend. De Koe wordt daardoor onmiddellijk, of ook wel eerst op deu tvveeden dag en zelf later , na de verlossing, overvallen , wanneer men waarneemt, dat de eetlust verdwijnt, terwijl zij, daarentegen, algemeen een Sterken dorst heeft, of-schoon er, in sommige gevallen, geen dorst aanwezig is; zij Staat onvustig, slingert onder het gaan met het achter-lijf heen en weer; de tred met de achterpooten is gebrek-kig en pijnlijk; er heeft eene sterke bitte of brandigbeid over het geheele ligebaam plaats; de pols slaat ras en is tevens hard. Van het begin der ziekte, is de ontlasting der pis en van den afgang verstopt; de klink vertoont zieh van buiten klein en ingekrompen. De Koe houdt op melk te geven, ofsehoon de uijer gespannen blijft, en men ontdekt, dat de melk niet terug gedreven is, maar in de zoogenaamde melk-aders, die van den uijer längs den buik naar voren loopen, zitten blijft. Indien de ziekte hevig is, zoo vervroegen zieh alle deze verscliijnselen: de Koe wordt benaauwd en meer onrustig, zij blijft geheel liggen zonder te kunnen opstaan, knerstandt, kreunt en slaat met den kop en pooten. Gedurende de benaauwdheid, zweit de regterzijde iets op; vermindert zij , zoo slinkt de zijde weer.
Neemt de ontsteking de overhand, zoo blijft de regter­zijde niet alleen gezwollen, maar ook zweit dan de linker zijde en het gansche achterlijf tot aan het kruis geweidig op, terwijl de koorts en onrustigheid vermeerderen; einde-lijk steckt het beest de vier pooten regt uit, waarop de dood onmiddellijk volgt. — Somwijlen sterven de Koeijen. indien de ziekte hevig aanvalt, door een schielijken over-gang der ontsteking tot versterving, binnen vierentwintig uren; doch is zij minder hevig, zoo duurt zij langer, wan­neer de Koe insgelijks sterft, of, onder eene geschiktebe-handeling, betert, indien namelijk de ontsteking tot ont-
-ocr page 470-
432
binding gebragt wordt. In eenige gevallen volgt er veret. tering, of ook cene verharding van den draagzak, waar. bij de Koe het leven nog kau behouden.
Na den dood wordft het ligchaam geweldig opgespannen, en de huid kan niet worden afgetrokken. Bij de opening ontdekt men, dat de pens en andere, daarnevens liggende, deelen, door ontsteking zijn aangedaair* welke daaraan door den draagzak blijkt mede te zijn gedeeld. Dit deel is ver-bazend uitgezet en staat nog even wijd open, als op het tijdstip , toen het Kalf werd afgehaald; de zelfstandigheid van den draagzak is ongemeen veel grooter geworden; zijne wanden zijn ter dikte van eene hand opgezwollen en het gansche weefsel is met eene geleiachtige, slijmige stof opgevuld; alles heeft een blaauwachtig aanzien, als of het met bloed opgeloopen ware; maar des zomers is de kleur dezer deelen meer zwartachtig. In de holligheid van den draagzak, zoowel als tusschen vel en vleesch aan het ach-terlijf, wordt een gelijksoortig geleiachtig slijm aangetroifen. Hoewel de opgespannen uijer, zoo lang de Koe leefde, geene melk wilde geven, zoo ontlast zieh nu, als men de spenen terstond, na dat zij dood is, afsnijdt, dikwijls eene groote hoeveelheid melk, welke in de melkbuizen opge-hoopt was, zoo dat men meermalen een' halven emmer daar mede vullen kan.
De oorznken, welke tot eene ontsteking van den draag­zak aanleiding kunnen geven, zijn: uitwendige beleedigin-gen, gevatte koude na het kalven, moeijelijke verlossingen, en ruwe behandelingen daarbij aangewend; geweldige af-haling der nageboorte, of het nadeelig afknijpen der baar-moeder-tepels. De meest gewone voorbescbikkende oorzaak der moer-ziekte, zoo als wij haar hier beschreven hebben, schijnt gelegen te zijn in eene algemeene inwendige ont-stekingachtige gesteldheid van het ligcbaam der Koe, als het gevolg eener al te groote vetheid en volbloedigheid, gepaard met galachtige scherpheid der vochten, welke in-zonderheid deze ziekte ten gevolge heeft, als de kalftijdin de heetste zomermaanden, namelijk: Julij en Augustus, invalt, (zie biz. 361.) Wanneer bij zoodanige gesteldheid, de aandrang van bloed naar de geboorte-deelen, gedurende 4e verlossing, door de persipgen, wordt vermeerderd, i*
-ocr page 471-
433
het geen wonder, dat zulks nu, vooral onder bijkomende omstandigheden eener ongeschikte behandeling, te ligter eene ontsteking des draagzaks en der omliggende deeleu kan te weeg brengen. Misschien kan ook de verlossing, door het veelvuldig vet, dat zieh bij zoodanige Koeijen in het bekken heeft aangezet, vertraagd en moeijelijker wor­den gemaakt; althans zal het, door het uitkomend Kalf zamengeperst en gekneusd kunnen worden, waardoor ver-stopping in de vaten en ontsteking worden geboren, welke dan dikwijls spoedig tot versterving of het koude vnur overgaat.
Ter genezing dezer ziekte wordt de spoedige aanwending van krachtdadige. ontstekingwerende middelen gevorderd. Men doe, zpodra de ziekte ontdekt wordt, aan de achter-pooten zoo wel als uit de halsader, eene ruime aderlating van vier tot zes ponden bloeds, naarmato van de grootte en sterkte der Koe, en herhale deze, na verloop van vier of zes uren, in eene mindere mate; hiermede vare men, in gelijke tusschentijden, voprt, totdat de hevigheid der toevallen merkbaar verminderd is. Na de eerste aderlating en vervolgens, geve men, alle twee uren, een half lood van het poeder in, bestaande uit salpeter, wmderzout, am-monidkzout en lamfer, hetwelk op biz. 435 is voorgeschre-ven, met een lijmaad-dranik of met water, waaronder ger-sten- of roggenmeel gemengd is; hoedanig water men de Koe insgelijks rijkelijk laat drjnken. Terens zette men, alle vier uren, eene verzachtende klisteer van een afkook-sel der middelen, op biz. 345, opgegeyen, moetende daar-in telkens een lood Salpeter worden opgelost fzie biz. 435), en legge bestpndig warme pappen over de geboorte-deelen en het knjis, gelijk zulks bij het achterblijven der nage-boorte, indien daarmede eene ontsteking van den draagzak gepaard gaat, is aan de hand gegeven.
Wanneer, onder de aanwending dezer geneeswijze, een günstig zweeten ontstaat en de toevallen verminderen, het­welk veeltijds op den vierden dag geschiedt, dan moet de Koe wel worden toegedekt, terwijl men het zweeten tevens meer bevordert, door haar veel laauw drinken te geven, en door het voortgezet gebruik des voorgesohreven poeders.
Is de ontsteking tot den hoogsten trap geklommen, en
19
-ocr page 472-
434
men heeft, na de derde aderlating, geene vermindering der toevallen bespeurd, zoo mag men nog een of twee pon-den bloed aftappen, en de gemelde poeders telkens inge-ven met een mengsel van hat volgende afkooksel.
Neem: Gele Koorüiast, (Kina),
Wolverlei-icvrtel, van ieder actt looden. ^
Kook daze vooraf fijn gesneden of gekneusd zijnde, ge-dnrende een half uur, in eene genoagzame hoevealheid wa­ter, tot dat er aclit ponden overblijven: waarna hatvocht, door een doek gazegen zijnde, in flessclian bewaard wordt.
Indian er zieb etter uit da scheede ontlast, zoo moat man eerst eenige dagen lang, berhaalde verzachtanda in-spuitingen in den draagzak doan, van aen afkooksel van Ujnzaad, haveren-gorl of andere verzachtende zelfstandig-heden, op biz. 391 voorgedragen. Vervolgens kan men, ten einda cene al te groota afscheiding des etters tegen te gaan, en om den draagzak ta verstärken, gebruik maken van een afkooksel van wilgenhast, tcolverlei-wortel in kallcwater gekookt, met geestig aftreksel van mirrhe en goulards-water vareenigd ; welk middel terstond dient aangewend te wor­den, indien de ontlast wordende etter een stinkenden renk
heeft.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;.
Als voorbehoedmiddel tegen deze gevaarlijka ziekte dar Koeijen, vooral die des zomars afkalven, is het nuttig, haar, eenige weken voor de verlossing, eenen wrangwortel of eene ,etterdmgt aan een der billen te zetten, waardoor de volbl'oedigheid en dus de naiging tot ontsteking in het ligchaam verminderd wordt. Ook is het dienstig tegen dan tijd, dat da uijer begint te zwellen, da Koeijen van drie tot vijf ponden bloed af te tappen ait da halsader, an deze lating, acht dagen voor het afkalven, nog eens te herhalen. De laatste dagen moat men de Koe, des avonds , als het koel begint te worden, in de weide, eenige keeren, op en neder laten drijven, zondar haar te verraoeijen, en nadat zij verlost is, laat men het Kalf, twee of due dagen lang, bij haar in het land loopen. — Voorts dient hier, opzigtelnk het weiden en voederen der dragtlge Koeijen, bijzonder in acht genomen te worden, hetgeen in het eerste hoofdstuk dezer afdeeling is aangemerkt.
-ocr page 473-
T
435
TWA.AI.rDE HOOFDSTUK.
0laquo;laquo;quot; de MeVeverplaaüing of het Melk-vuur.
Wanneer deze zieKte plaats heeft, zeggen de landlieden doorgaans, dat de Koe aan de melk hlijß Uggen, of dat de #9632;melk niet in de uijer wil schielen, dewijl zij opgetrokken wordt. Zij wordt aan de volgende teekenen gekend: de Koe, voor de eerste keer, na de verlossing, gemolken wor­dende, geeft de behoorlijke hoeveelheid melk, doch van dien tijd af blijft de uijer slap en leeg. Eeeds op dien dag of den volgenden ontdekt men een week veerkrachtig gezwel aan den buik, dat längs dezen, volgens den loop der melk-aderen, van de borst af, tot den uijer toe, waar-genomen wordt. Deze zwelling vertoont zieh zelf aan de binnenzijde van den achter-scbenkel, zoodat zij zieh daar-aan tot de hoogte, die tegenover den uijer is, uitstrekt, en benedenwaarts niet over de kniegeleding komt. Nu blijft de Koe liggen. Er ontstaat terzelfder tijd koorts, daaraan kenbaar, dat de Koe lievige koude krijgt en hijgt; de spieren aan de schouders en voorpooten beven; de ooren, hoornen en het uitwendig gedeelte van den kop zijn op het gevoel koud, doch worden langzamerhand we-derom warm. Nu volgt, in plaats der koude, eene even sterke bitte met een' radden, sterken pols, waarop einde-lijk zweet volgt, hetwelk vooral aan de voorpooten wordt waargenomen. Hierop is de Koe vrij van koorts, en zij bevindt zieh dan eenigzins beter, totdat er een nieuwe aanval komt, die op dezelfde wijze begint en eindigt.- Wor­den de tusschenpoozen korter, terwijl de koortsen langer duren, dan is zulks een teeken, dat de toestand verergert, wanneer de ziekte doorgaans met den dood van het beest eindigt. — De Koe blijft, van het begin tot het eindetoe, etil liggen, in die rigting als de gezonde beesten gewoon zijn te rüsten; doch, gedurende de koorts, strekt zij den kop regt vooruit op den grond, en rigt dien vervolgens wederom op. Dus ligt zij zonder eenige beweging, zelfs zonder de beenen te verleggen, welke aan de einden stijf bevonden worden. Ten laatsten, als de ziekte op het hoogst gekomen is, legt zij den kop in de eene zijde, als of zij
19 •
-ocr page 474-
436
wilde slapen, en in deze gesteldheid vindt men haar dik-wijls onverwacht dood.
Door de opening der Koeijen, aan deze ziekte gestor-ven, wordt men overtuigd, dat het gemeide gezwel, längs den buik en aan den achterschenkel, door de verplaatsing der melk is veroorzaakt, yermits, na het aftrekken der huid, overal uit de, bij den buik, tusschen vel envleesch, afgescheurde vaten, vele droppels melk loopen, waaronder ook een enkele droppel bloed ontdekt wordt. Aan den rug en de verdere deelen, waaraan deze opgezwollenheid niet bespeurd wordt, ziet het vleesch onder de huid als ge-woonlijk nit. Ook neemt men aan de darmen en in de holligheid des buiks niets tegennatuurlijks waar, hetwelk met de ziekte in betrekking staat.
Deze ziekte, welker naaste oorzaak gelegen schijnt te zijn in eenen krampachtigen toestand der werktuigen, die de melk-afscheiding verrigten, waardoor deze belet wordt, vloeit voort uit eene te groote volsappigheid, waarom zij het meest waargenomen wordt bij volbloedige, sterke, zwaar gevoederde en vette Koeijen, of uit vuile stoffen, waarmede het onderlijf is opgevuld, of uit beide oorzaken te gelijk. Misschien brengen sommige aandoeningen der Koe, zoo als, bij voorbeeld, door het wegnemen des Kalfs kunnen ver­oorzaakt, worden, meermalen niet weinig toe, ter vermeer-dering van den kramp der melk-afscheidende vaten, (zie blad. 379).
Bij de genezing van het melkvuur komt het vooral aan op de juiste kennis der oorzaken, waardoor het is te weeg gebragt. Indien de ziekte in de eerste helft des jaars plaats heeft, terwijl het weer koud en droog is, en de noorde-of noord-ooste-winden lang gewaaid hebben, of wanneerde voorafgegane verlossing moeijelijk is geweest, zoo mag men yennoeden, dat zij met ontsteking gepaard gaat. Aisdan raoet men eene ontstekingwerende geneeswijze aanwenden. Men tappe de Koe, in de koorts, als de koude over is, en de bitte eenigzins toeneemt, naarmate van de hevigheid der ziekte en de sterkte of grootte van het beest, vier, vijf of zes ponden bloed uit de melk-aderen af. Deze ader-lating meet somwijlen ook nog wel, na verloop van zes of pcht uren, in eene mindere hoeveelheid herLoald worden,
-ocr page 475-
437
Indien op de eerste geene beterschap of vemindering der toevallen volgt, en de Koe tevens nog genoegzame krach­ten hezit. Door zoodanige ruime bloedontlasting wordt de kramp der vaten dikwijls op eenmaal weggenomen, en de melkafscheiding hersteld, zoodat de uijer wederom gezwol-len wordt.
Yoorts legge men bestendig warme pappen om den uijer, in een zak of eene geschikte sloop', bestaande uit twee banden vol gestampte Ujnlcoek, of Raveren-t/ort, en even zoo veel kamiüe-, vlierhloemen en heemst- of jpopulierbladen, in melk of karnemelk gekookt. Eenmaal daags smere men den buik en de acbterschenkels, zoo ver zij gezwollen zijn, als-mede bet kruis, met bet volgende verdeelende smeersel.
Neem: Eaap- of Mjn-olie, vier looden.
Betenden Ammoniakgeest, anderbalve lood.
In een fleschje gedaan zijnde, wordt dit onder elkandei geschud; bet moet, telkens na bet gebruik, wel toegestopt worden. Om de working dezer middelen, te ondersteunen, geve men de Koe, zoodra de koorts afgeloopen is, twee of drie looden fijn gewreven dulhel-sout met water, tot eene buikzuivering in. Alle twee of drie uren moet beproefd worden, om de Koe te melken, waarna de warme pappen telkens op nieuw weder om den uijer gelegd worden. Be-gint de melk weer in den uijer te scbieten, dan ga men voort met de Koe, om de drie uren, een half lood duhlel-zout in te geven, in welke verminderde giften dit middel dan niet zoo zeer den afgang bevordert, als wel vdtnemen-de oplossende en de afscheiding der melk bevorderende kracbten uitoefent. Heeft men bet Kalf weggenomen, zon-der dat de Koe bet heeft afgebkt, zoo legge men haar bet, zoo spoedig mogebjk, wederom voor, om zulks te kunnen doen (*). Ook zal bet nuttig zijn, dat bet Kalf
(*.) Sommige Koeijen hebben , hoewel gezond zijnde, ook wel de eigenschap, dat zij de melk niet in den uijer lat^n schieten , maar haar optrekken ; welke Koeijen , gelijk men zegt, taai zijn te melken. Hiertegen raad ik aan het middel tebeproeven, dat in zoodanige gevallen , door de herders der Alpische gebergten, met nut gebezigd wordt, daarin bestaande, dat zij de Koe , door eene pijp of buis , lucht in do scheede blazen , waarop zij terstond de melk zoude laten schieten. Deze uitwerking zal nit het me,-
J
-ocr page 476-
438
aan den uyer worde gebragt, om de Koe te zuigen, waar-door Let toeachieten der melk, op de natuurl^jke wijze, be-vorderd wordt.
Worden de bovengemelde omstandigheden, waamit men kan afleiden, dat de melk-verplaatsing met eene ontsteking-achtige gesteldheid des ligchaams gepaard gaat, niet waar-genomen, zoo is bet te vermoeden, dat hare oorzaak in eene ophooping van onzuiverheden in de darmbuis moat worden gezocht. Om deze weg te nemen, is het noodza-kelijk buikzuiverende geneesmiddelen aan te wenden. Men gave dus den ontlasting-verwekkenden drank, met twee looden senebladen, gekookt, welke op biz. 428 is voorge-sclireven. Hierin kunnen met voordeel ook nog twee of drie looden wonderzout worden ontbonden. Oordeelt men een sterker wekkend laxeermiddel noodig,* zoo kan in plaats van dezen drank, het volgende middel gebruikt worden.
Neem: Aloe, of, in de plaats Poeder van Jalappe,
„ „ Senelladen, DuhheLzout, (zwavelzure potasch) van ieder an­derhalf vierendeel loods. Anijs- of Fenhel-zaacl, een half lood.
Te zamen gewreven en vermengd zijnde, wordt dit poe­der, met een mengsel Tcarnemelk en een vierendeel pond siroop onder een gemengd, op eens ingegeven.
Het toedienen der geneesmiddelen kan, uaar eisch der omstandigheden, den volgenden dag nog eens herhaald worden. Uit de goede werking, welke men algemeen, bij deze on-, gesteldheid, van het ingeven van laxeermiddelen onder-vindt, mag men besluiten, dat zij, den meesten tijd, in
degevool, dat er tnsschen de geboorte deelen en den nijer plaats heeft, moeten Terklaard worden.
Het optrekken der melk kan ook bij gezonde Koeijen, onder anderen, daaidoor worden veroorzaakt, dat de Koe het Kalf ziet; in welk geval het voldoende is, ten einde de melk te doen schicten, dat haar het Kalf wordt voor oogen gehouden. Zelf wil men, dat het tot dit oogmerk voldoende zoude zijn, een nagemaakt Kalf (phaniöme) te gebruiken, welk middel, volgens het verhaal, door de Hottentotten daartoe wordt gebezigd. _ PlL-oek , Systematisches Handbuch enz. sect; 1587.
-ocr page 477-
439
eene ophooping van vuile Stoffen in de darmen gelegen is. Ofschoon het doen van aderlatingen niet volstrekt vereischt wordt, indien de Koe alleen uit laatstgemelde oorzaak, aan de melk blijft liggen, zoo is het evenwel, als zij an­ders wel gevoed en sterk is, raadzaam, in alien geval, voor het ingeven der laxeermiddelen, de melkaders te ope-nen, en eene matige hoeveelheid bleed van twee of drie ponden, daaruit af te te tappen, al ware hat ook maar alleen, om de dwaling voor te komen, welke omtrent de onderkenning van de eerste of tweede soort der ziekte mögt kunnen plaats hebben; kunnende deze aderlating, wanneer de ziekte van een' gemengden aard is, zoodat zij namelijk met ontsteking en tevens met onzuiverheden der darmen gepaard gaat, allezins noodzakelijk zijn.
De opgegevene uitwendige middelen dienen dan ook ge-heel of gedeeltelijk hierbij te worden aangewend.
^E a TIE N D E II O O E D S T ü K.
Over Jtet liggen hlijven der Koeijeti, na liet aflcalve/i, of de Kalter ziekte.
Hoewel onder de benaming van het liggen blijven der Koeijen na 7iet afkalven, in bet algemeen, ondersclieidene ongesteldlieden, als de moerziekte, de melkverplaatsing, het sprmgmur enz., kunnen worden verstaan, in zoo ver name­lijk de kraamkoeijen daardoor overvallen wordende, wegens toenemende verzwakking, en uit hoofde dat door deze ziekten, de achterdeelen des ligehaams voornamelijk worden aangedaan, buiten staat geraken om bet op den been te kunnen houden, zoo wordt evenwel door het liggen llijwn meer bijzonder, bij de Landlieden te kennen gegeven een ongemak, waarvan het onvermogen om op de beenen te kunnen komen, het eerste en standvastigste hoofdkenmerk uitmaakt, als zijnde het onmiddellijk gevolg eener verzwak­king in den rug of het kruis en van de achterbeenen, welke daarbij verlamd of verslapt zijn.
De hdversieJcte wordt daaraan ontdekt, dat het beest
-ocr page 478-
440
een, twee, drie of vier dagen, somtijds nog later, na het kalven, zwakheid in de acLterpooten krijgt, zoodat het niet meer daarop kan staan, maar genoodzaakt is tq liggen, zonder wederom op te kunnen komen. Wanneer men de hand in de geboortedeelen brengt, zoo ontdekt men dat de hals des draagzaks zieh niet heeft toegetrokken. Voor het overige hebben er geene teekenen Tan ontsteking plaats en de melk komt behoorlijk in den uijer. Meermalen sterft de Koe bij cleze omstandigheid binnen twee of vier dagen, doch somwijlen blijft zij, alzoo liggende eenigen tijd eten en drinken, zoodat de eigenaar, indien niet in tijds ge-schikte middelen tot herstel worden aangewend, het beest meet dooden. Deze kwaal welke niet zelden voorkomt, wordt het meest waargenomen bij oude Koeijen, die dik-wijls gekalfd hebben. Hare naaste oorzaak schijnt gelegen te zijn in een' verlamden toestand der Zenuwen, welke ter plaatse van het kruis, nit den rugstreng komen en zieh in den draagzak verspreiden, zoowel als van de dij-zenuwen aan welker werkelooshoid het niet weder toetrekken van den hals des draagzaks, en de verslapping der spieren van de achtersohenkels en het kruis, meet worden toegeschreven. De volgende middelen kunnen daarbij met het beste gevolg ter genezing. worden aangewend: Neem: Zecenboom-Uaden,
nolworiel,
Lavas-zaad, van ieder twee looden,
Bil-zaad, drie looden,
Meekrap, een lood,
Saffraan, een half vierendeel loods,
Honig, een pond. Deze zelfstandigheden, gekneusd en onder elkander ge-mengd zijnde, worden gednrende een kwartier uurs in twee mengelen zwaar hier warm getrokken, en dan in twee malen, namelijk 's morgens en 's avonds de helft, telkens met een half pond raap-olie vermengd ingegeven. Heeft men reeds bij een vorig afkalven, de beginselen der Kal-verziekte kunnen ontdekken, zoo is het raadzaam, vervol-gens de eene helft van den drank, körten tijd voor de aanstaande verlossing, en eenige uren na deze, de andere helft in te geven.' Het is tevens zeer nuttig het kruis of
-ocr page 479-
441
den geheelen rug en vooral ook de beenen, van de klaau-wen af naar boven toe, vier of zes malen daags, met warmen genever of hrandewijn, te wasschen, wanneer de ver-lamde zenuwen en werkelooze spieren opgewekt en versterkt worden. Eenige (*) prijzen tot deze wassching aan, gelijke deelen sterken genever of brandewijn, ondereen gemengd, welk idtwendig middel dan alleen als voldoende ter gene-zing woidt opgegeven.
Somwijlen gebeurt het dat eene Koe, door afmatting, eenigen tijd na de verlossing op den grond blijft liggen, en in het eerst moeijelijk tot opstaan te bewegen is, het-welk evenwel, nadat zij eenigzins van de vermoeijenis heeft uitgerust, geschieden zal wanneer men haar daartoe aanzet; weshalve zoodanige omstandigheden geenszins tot die zwakke gesteldheid behoort, waarmede het liggen Mijven na Tiet af-halven, zoo als alhier bedoeld en opgegeven wordt, ge-paard gaat.
De wolfzieMe of de wolf in den staart kan ook de oorzaak zijn, dat de Koeijen na het kalven niet kunnen opstaan, in zoo verre zij daarbij insgelijks door eene verzwakking in het achterstel worden aangedaan, waarvan de kenteekenen en geneeswijze op blz. 388 en verv., onder de uitwendige on-gesteldheden van het Eundvee zijn voorgedragen. — Vee-houders die hun vee de behoorlijke verzorging doen toe-komen, zullen zelden in het geval komen, dat hunne Koeijen na het af kalven, door de verzwakking welke de wolf veroorzaakt, moeten blijven liggen.
I
VEERTIENDE HOOPDSTUK.
Over het Springvuur.
Eene Koe die van het springmur is aangetast, blijft ook
(*) Zie hot berigt aan deu oeconomischen tak van de maat-eciiappij deb wetenschappen Tb HAAELEM, gedaan over een middel, ter genezing der Koeijen, welke na het kalven blijven liggen en niet kunnen staan, bekend gemaakt door alphoksb miusbeko, Koopman te zevehbeecen.
-ocr page 480-
442
na het kalven Hggen, docli dit geschiedt zelden zoo on-middellijk daar na als ßij de haherziehte, de moirziekte en het melkvuur plaats heeft, daar zij bij de ee/stgemelde ongesteldheid, nog wel eens opstaat, na gelegen te hebben, en eerst na eenige dagen geheel liggen blijffc. Men kan aan doze ziekte twee onderscheidene tijdperken toekennen, welke zieh door verschijnselen van eenen verschiEenden aard kenmerken. In het eerste tijdperk worden de volgende kenteekenen opgemerkt. Het beest eet en drinkt, laat den mest natuurlijk vallen, en zoo lang het blijft eten, geeft het de behoorlijke hoeveelheid melk, zoodat men zelden vermoedt, dat de Koe buiten de verlamming der achter-pootep, nog iets anders scheelt.
Nogtans zijn er eenige Koeijen, bij welke de lust tot eten en drinken verminderd is, en deze sohijnen door de ziekte in een meer hevigen trap te zijn aangetast. Yoorts ontdekt men geene koorts, geen körten adein, noch slaan der zijden; ja het schijnt dat zij geen ander ongemak hebben dan niet te kunnen opstaan. Ingeval eveuwel deze toestand langer dan drie of vier dagen duurt, binnen welken tijd de ziekte meermalen van zelve overgaat, dan wordt zij gevaarlijk, vermits er zieh alsdan de teekenen van het tweede tijdperk openbaren, hetwelk veeltijds met den dood ein d igt.
Er ontstaat dan meer of minder koorts, die evenwel, daar zij zieh door geene in het oogloopende toevallen ver-toont, dikwijls over het hoofd wordt gezien; de eetlust vermindert hoe langer hoe meer; de Koe teert geheel uit, doch ligt voor het overige stil, totdat ze in de derde of vierde week, na eenig heen en weer slaan sterft. Som-wijlen krijgen de Koeijen door het springvuur aangedaan, vooraf nog eenen bloedigen doorloop, waarbij zij geheele stukken geronnen bloed entlasten.
Deze ziekte treft doorgaans de vetste en volsappigste Koeijen, en tevens dezulken, welke bij de verlossing veel hebben uitgestaan, of daarbij hard en ruw behandeld zijn.
Worden zoodanige beesten geslagt, voordat de ziekte haar hoogsten trap heeft bereikt, dan ontdekt men de tovet-singen of kneuzingen, die het vet en andere deelen in het bekken, door eeiie zware verlossing, of wel door eene ruwe
-ocr page 481-
443
behandeling bij deze geleden hebben, nog zoo versch, dat men, in vele gevallen, haar als aanleidende oorzaken der ziekte moet aannemen. Tevens ontmoet men, in den omtrek dezer bezeringen, overal een geleiachtig slijm, even als waarmede de draagzak en het acbterlijf, tusschen vel en vleesch, bij de moh-ziehte (zie biz. 432) zijn opgevuld, en dat alhier op het einde der ziekte, niet meer wegens de aangenomene zwartachtige kleur, van de overige made aan-gestokene deelen, kan onderscheiden worden.
De huid weggenomen zijnde, ziet men längs den geheeleu rug zwarte brandige plekken, welke door de spieren van den rug tot in het ruggemerg doordringen, waaruit het Unvermögen om te kunneu staan, of de verlamming der uitwendige leden gemakkelijk kan worden verklaard. De-quot; zelfde brandige plekken ziet men ook laquo;oo als gezegd is, aan het ruggemerg van het stuitbeen en op andere plaatsen in het bekken. — Ook zijn bij eenen längeren duur der ziekte, de nieren en het cmliggende vet, door het koudevuur aangedaan, hetwelk zieh zelfs over andere ingewanden, zoo als de milt, de lever en de longen ver^ spreid; de eerstgemelde deelen zijn zwart, vergroot enver-murwd, tervvijl de lever doorgaans eenigzins gevlakt en gemarmerd wordt bevonden. In de holte van den buik, op het middehif en in de holligheid der borst, neemt men veel uitgestort cn somwijlen geronnen bloed waar. Wanneer het vlies dat het ruggemerg bckleedt, geopend wordt, dan ziet men het uitgestorte en aldaar opgehoopte bloed uit-loopen, en het ruggemerg zelf vertoont zieh graauw of zwart en ontbonden.
Uit deze besohrijving der ziekte en de uitwerkingen, welke daar door in het ligehaam, blijkens de opeidngeu der beesten, die daaraan zijn gestorven, worden te weeg gebragt, mag men besluiten, dat zij in het begin ee^.n ontstekingachtigen aard bezit, welke ontste1. onzuiveren aard zijnde, wegens de daarmede de neiging der vocliten tot ontbinding, spo rot- en zenuwaohtige gesteldheid overgaat, zegde kneuzingen der deelen, vooral van nverwachts droog de verlossing teweeg gebragt, de eerste aange teekenen Tan geven. Het is deze overgang der ontstekenwel aan eene
-ocr page 482-
442
na het kalven Uggen, doch dit geschiedt zelden zoo on-middellijk daar na als ßij de kcdverzieMe, de moinieUe en het melkvuur plaats heeft, daar zij bij de eerstgemelde ongesteldheid, nog wel eens opstaat, na gelegen te hebben, en eerst na eenige dagen geheel liggen blijft. Men kan aan doze ziekte twee onderscheidene tijdperken toekennen, #9632;welke zieh door verschijnselen van eenen verschillenden aard kenmerken. In het eerste tijdperk worden de volgende kenteekenen opgemerkt. Het beest eet en drinkt, laatden mest natuurlijk vallen, en zoo lang het blijft eten, geeft het de behoovlijke hoeveelheid melk, zoodat men zelden vermoedt, dat de Koe buiten de verlamming der achter-pooten, nog iets anders acheelt.
Nogtans zijn er eenige Koeijen, bij welke de lust tot eten en drinken verminderd is, en deze schijnen door de ziekte in een meer hevigen trap te zijn aangetast. Voorts ontdekt men geene koorts, geen körten adem, noch slaan der zij den; ja het schijnt dat zij geen ander ongemak hebben dan niet te können opstaan. Ingeval evenweldeze toestand langer dan drie of vier dagen derart, binnen welken tijd de ziekte meermalen van zelve overgaat, dan wordtzij gevaarlijk, vermits er zieh alsdan de teekenen van het tweede tijdperk openbaren, hetwelk veeltijds met den dood ein d igt.
Er ontstaat dan meer of minder koorts, die evenwel, daar zij zieh door geene in het oogloopende toevallen ver-toont, dikwijls over het hoofd wordt gezien; de eetlnst vermindert hoe langer hoe meer; de Koe teert geheel uit, doch ligt voor het overige stil, totdat ze in de derde of vierde week, na eenig been en weer slaan sterft. Som-wijlen krijgen de Koeijen door het springvuur aangedaan, vooraf nog eenen bloedigen doorloop, waarbij zij geheele stukken geronnen bloed entlasten.
Deze ziekte treft doorgaans de vetste en volsappigste Koeijen, en tevens deznlken, welke bij de verlossing veel hebben uitgestaan, of daarbij hard en ruw behandeld zijn.
Worden zoodanige beesten geslagt, voordat de ziekte haar hoogsten trap heeft bereikt, dan ontdekt men de kwet-singen of kneuzingen, die het vet en andere deelen in het bekken, door eeue zware verlossing, of wel dooreenerwe
-ocr page 483-
443
behandeling bij deze geleden hebben, nog zoo verscli, dat men, in vele gevallen, haar als aanleidende oorzakea der ziekte moet aannemen. Tevens ontmoet men, in den omtrek dezer bezeringen, overal een geleiachtig slijm, even als waarmede de draagzak en het achterlijf, tassclien vel en vleesch, bij de moerziekte (zie biz. 432) zijn opgevuld, en dat alhier op Let einde der ziekte, niet meer wegens de aangenomene zwartachtige kleur, van de overige mede aan-gestokene deelen, kan onderscteiden worden.
De huid weggenomen zijnde, ziet men längs den gelieeleu rug zwarte brandige plekken, welke door de spieren van den rug tot in het ruggemerg doordringen, waaruit het onvermogen om te kunnen staan, of de verlamming der uitwendige laden gemakkelijk kan #9632;worden verklaard. De-zelfde brandige plekken ziet men ook laquo;oo als gezegd is, aan het ruggemerg van het stuitbeen en op andere plaatsen in het bekken. — Ook zijn bij eenen längeren duur der ziekte, de nieren en het omliggende vet, door het koudevuur aangedaan, hetwelk zieh zelfs over andere ingewanden, zoo als de milt, de lever en de longen ver-spreid; de eerstgemelde deelen zijn zwart, vergroot en ver-murwd, terwijl de lever doorgaans eenigzins gevlakt en gemarmerd wordt bevonden. In de holte van den bnik, op het middelrif en in de holligheid der borst, neemt men veel uitgestort en somwijlen geronnen bleed waar. Wanneer het vlies dat het ruggemerg bckleedt, geopend wordt, dan ziet men het uitgestorte en aldaar opgehoopte bloed uit-loopen, en het ruggemerg zelf vertoont zieh graauw of zwart en ontbonden.
Uit deze beschrijving der ziekte en de uitwerkingen, welke daar door in het ligohaam, blijkens de openingen der beesten, die daaraan zijn gestorven , worden te weeg gebragt, mag men besluiten, dat zij in het begin eeiMtp ontstekingachtigen aard bezit, welke ontsteking, van een onzuiveren aard zijnde, wegens de daarmed^ gepaard gaau-de neiging der vochten tot ontbinding, spoedig tot eene rot- en zenuwachtige gesteldheid overgaat, Jvaartoe de ge-zegde kneuzingen der deelen, vooral van het vet, onder de verlossing teweeg gebragt, de eerste aanleiding kunnen geven, Het is deze overgang der ontstekingachtige tot
-ocr page 484-
444
de rotachtige gesteldheid, welke het eerste van het twee-de tijdperk der ziekte onderscheidt. Dikwijls bepaalt zij zieh, door de gunstige medewerkiug der natuur , Indien de ziekte niet hevig is, bij het eerste tijdperk, als wanneer het beest, na drie of vier dagen, sedert de ziekte bespeurd werd, herstelt; vqpral als er een overvloedig zweeten over het ligchaam ontstaat, hetzij zulks van zelfs, of door aan-gewende middelen, wordt voortgebragt- Maar is de ziekte reads tot in het tweede tijdperk gevorderd, dan is er wei­nig hoop op genezing, en het beest sterft dan veelal in de derde of vierde week na haar begin, of ook wel later. De geneeswijze, welke bij het springvuur moet worden in het werk gesteld, verseliilt naar het tijdperk, waarinde ziekte verkeert. In het eerste of ontstekingachtige tijdperk zal het dienstig'zijn, de Koe, dadelijk van twee tot vier ponden blocd, naar het verschil der omstandigheden uit de halsader af te tappen, welke aderlating evenwel, zonder grqote noodzakelijkheid, niet wederom dient te worden herhaald. Tevens moet men de volgende middelen toedie-nen.
Neem : Ammoniak-zout,
Salpeter,
Woherlei-woriel, van ieder een lood,
Kamfer, vijftien greinen,
Braakwortel, tien greinen,
Ucze en dan
middelen, vooraf afzondeiiijk tot poeder gewreven vermengd zijnde, wordt daarvan, alle twee uren,
een half lood, met een meeliranh of lijnzaad-icater ingege-ven. Men geve het beest laauw water te drinken, waar-onder roggenmeel is geroerd. Onder ieder emmer van zoo-danig drinkwater kan men ook telkens een of twee looden besten azipi, of vier looden zuurdeeg mengen.^ Heeft de Koc geen openlijf, zoo dient men, voor het ingeven de­zer middelen5, een verkoelend buikzuiverend middel, be-staande uit acht looden wonderzout, in een mengel Jcarne-we^ opgelost', integeven. Voorts moeten het kruis en de
#9632;feoo wel als de achterbeenen, alle twee uren,
geheele
gewasschen worden met het volgende afkooksel, inhetwelk ook doeken ll:unnen worden natgemaakt, die bestendig op #9632;het kruis ge'iegd worden.
-
-ocr page 485-
445
Neem: Wolverlei-tooriel,
Kamille-bloemen, van ieder zes looden.
Men laat deze, gedurende een half uur, in zes ponden kokend water trekken, en lost in het doorgezegen yocht op:
Ammoniak-zout, twee looden.
Het zal tevens nuttig zijn, twee malen daags, de ge-melde deelen te wrijven met olie, waarin kamfer is ontbon-den, welke op biz. 437 is voorgeschroven.
Is de ziekte reeds in Let tweede tijdperk gekomen, dan moeten zoodanige middelen worden aangewend , welke de verzwakte levenskracht opwekken en de rotachtige ontbin-ding der vochten tegengaan. Men geve dus zioavel-, zee-zout- of saljpeterzmir onder Let drinkwater, op de wijze, zoo als zulks op biz. 144, en 307 is voorgeschreven, en tevens het volgende middel.
Neem : KaskarillaJjad, acht looden, Valeriaau- of TFolverlei-tcortel, Kcdmus-wortel, van ieder vier looden.
Tot poeder gestampt zijnde, worden hier van, alle twee uren, twee lapels vol, onder een half mengel rooden mjn en even zooveel water, ingegeven. — Alsdan meet, in plaats der vorige wassching, de volgende worden gebruikt.
Neem: JFolverlei-woriel, acht looden,
TTügen- of eikenhast, een half pond.
Men kookt deze, een half uur lang, in een genoegzaam gedeelte -water, totdat er vier ponden overblijven; bij het doorgezegen vocht worden, nadat het verkoeld is, ge-voegd:
Gekamferde brandewijn, zes looden.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Over liet ojidroogen der Melk.
Het gebeurt somwijlen, dat de Koeijen onverwaehts droog worden, zonder dat men uitwendig eenige teekenen van ziekte bij haar waarneemt; zulks moet evenwel aan eene
#9632; I
-ocr page 486-
446
inwendige ongesteldheid worden toegeschreven, en de oor-zaak van dit gebrek is gelegen, of in de ophooping Tan onzuiverheden in de maag en darmen, of in eene zwakheid dezer deelen. In zulk een geval, geve men aan eene zoo-danige Koe, drie dagen achter elkanderen, des morgens nucliteren, telkens acht iooden wonderzout, in water of kar-nemelk ontbonden, en vervolgens, gedurende tien of twaalf dagen, 's morgens en 'savonds, den volgenden drank. Neem: Bruine geraspie eikenhast,
Gestampt Icomijii-zaad, van ieder twaalf Iooden, Poeder van Oenüaan-icortel, zestien Iooden. Te zamen vermengd zijnde, wordt dit in vier-en-twintig gelijke hoeveelheden verdeeld, waarvan ieder deel met een pond water wordt ingegeven.
Om eene Koe, welke in de vetweide gejaagd wordt, droogte maken, kan men zieh van het volgende smeersel bedienen. Neem: Vet-dikte terpeniijn,
Varkeiweuzel, van ieder twee Iooden, Geel was, een half lood. Dit te zamen, op een zacht vuur, in een potje gesmol-ten zijnde, doet men daarbij:
Terpeniijn-olie, twee Iooden, Mjtt gacrevene kamfer, een vierendeel loods, ,,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; SjMiüisoh groen, een half lood.
Men roert nu alles wel onder elkander, tot dathetkoud is, en bewaart het voor het gebruik. Hier mede besmeert men, elken dag, den uijer en de melkaders. Om den an­deren, derden of vierden dag, naar mate dat de nijer ge-zwollen is, moet hij uitgemolken worden; dit opvolgende, zal men de ontsteking en verzwering des uijers, welke an­ders vervolgens dikwijls in de weide ontstaat, voorkomen. (*)
(*) Het is mtusschen niet altijd noodig geneesmiddelen ann te wenden , om eene Koe droog te maken. Voeltijds is hot vol-doende om de Koe goed uit te melken, en den uijer met zuiver koud regenyrater af te wasschen, en er voorts niets meer aan te doen. Do uijer wordt dan wel binnen korton tijd stork opgezet en gespannen, waardoor de Koe pijn ondervindt, doeh zulks duurt niet lang. Na verloop van weinige dagen is dit deel wederom zacht en dun geworden , terwijl er geeno klontors over-blijven. Men moet, behalve de eerste koer, niet wederom aau den uijer komen, om dien uit te melken,
-ocr page 487-
447
Om eene melk-koe droog te maken, kan men ook op deze wijze te werk gaan. Men geeft de Koe op eens twaalf looden gewonen azijn in, en wascht den uijer twee malen daags met de Tolgende ontbinding. Neem: Azijn, twee ponden, Rooden Bolus,
Groen Kr^errood, van ieder acht looden. Meng het te zamen. Als de Koe de melk uit de spenen laat loopelaquo;, zoo kan, twee malen daags, een weinig van hetzelfde vocht in deze worden ingespuit.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Over da gehreken der MeTk. I. Over Jiet sjaoedig mur worden der Melk.
Dikwijls wordt de melk zeer spoedig, na dat zij is ge­molken , zum-, waarran de oorzaak in zekere ongesteldheid der Koe kan gelegen zijn. Deze scliijnt voornamelijk in eene zwakheid van de werktuigen der spijsvertering te moeten worden gozocht, waarmede eene zure scherpte, in de maag en darmen huisvcstendc, gepaard gaat. Zoodra dit gebrek wordt waargenomen, moet men de melk van iedere Koe afgezonderd bewaren, om te ontdekken, bij welke Koe het plaats heeft, en is zulks ontdekt, zoo geve men de Koe, van welke de spoedig znur wordende melk komt, drie malen daags, het yolgende middel met water in.
Neem: Rooden bolus, een half lood,
Genever-hezien,nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;
KasharUla-bast, van ieder een lood. Deze zelfstandigheden worden, ieder afzonderlijk, tot poe-der gestampt en dan onder elkander gemengd.
Ook kan het middel, in het vorige hoofdstuk opgege-ven, bestaande uit eikenbast, Icomijmaad en gentiaanwortel, ter versterking der spijsvertering en de verbetering der melk, nuttig zijn.
-ocr page 488-
m
us
Somwijlen moet de spoedige zuurwording der melk wor­den toegeschreven aan eene bijzondere gesteldheid van den dampkring, vooral als er donder-weder plaats heeft: alsdan is deze verandering der melk slechts voorbijgaande ,- even als het weder, waarvan zij eene uitwerking is.
IT. Over de bloedige Melk.
Wanneer men ontdekt, dat de melk bloedig is, zoo wordt zulks daardoor teweeggebragt, dat bij het melken zoolang aan de tepels wordt getrokken, dat er eenige klei­ne bloedvaten breken , waardoor het uitvloeijende bleed zieh dan met de melk vermengt, en deze rood verwt. Gewoon-lijk duurt hat zeer lang, eer dit ongemak betert, dewijl telkens door het uitmelken, de gescheurde bloedvaten we-derom worden opengereten.
Of de bloedige melk ontstaat uit volbloedigheid, en eenen vermeerderden aandrang des bloeds naar de vaten van den uijer , welke het doorlaten. Heeft dit plaats, zoo kan het veeltijds als een voorteeken der wee, of van het bloedpissen worden aangemerkt, ofschoon dit ongemak daarbij niet al-tijd volgt.
Bij het ontdekken der bloedige melk, welke uit de laatst-gemelde oorzaak voorkomt, moet men de Koe dadelijk twee of drie ponden bleed uit de halsader aftappen, en haar, eenmaal daags, een lood salpeler in water of kamemelk ontbonden, ingeven. Daar er geene duide-lyke teekenen voorhanden zijn, welke met zekerheid te kennen geven, of dit ongemak uit de verscheuring der bloedvaten, of uit een' vermeerderden aandrang des bloeds naar den uijer ontstaat, zoo is het raadzaam, om, zoodra het vee bloed afgemolken wordt, de Koe altijd ader te laten; want gesteld het bloed kwame al uit verseheurde vaten, zoo zal de aderlating nimmer schaden, maar veel meer voordeelig zijn. — Het spreekt van zelf, dat de bloe­dige melk niet onder de overige melk moet worden ge-mengd, waardoor deze zoude verontreinigd en bedorven worden; weshalve men de bloedige melk moet wegwerpen. Ook trachtte men de melk door drukken uit den uijer te persen, en vermijde bet sterk trekkeu aau de spenen.
-ocr page 489-
m
449
waardoor de bloedvateu wederom kunnen worden openge-scheurd. Op deze wijze zal het bloedmelken veel spoedi-ger ophouden,
Somwijlen zwellen ook een of meer tepels op, en er ontstaan zweertjes of kloven daarin. Wanneer deze open-breken, zoo neemt men niet zelden bloed en etter onder de melk waar. Ter genezing dezer zeere spenen, kan men de middelen aanwenden, welke op biz. 280 en 281, on­der de ongemakken aan den uijer voorkomende, zijn op-gegeven.
Q
III. Over de taaije Melk.
Meermalen bezit de melk de eigenschap, dat zij niet behoorlijk stolt, maar taai of slijmig wordt, zoodat men haar in lange draden kan uittrekken. Hierdoor is de melk voor tet gebruik niet alleen walgelijk en ongezond, maar ook krijgt de boter, die van haar gekarnd wordt een lee-lijken smaak, en vermits, bij zoodanige taaije gesteldheid der melk, de boterdeelen zieh gedurende de verzuiming en door het kamen, niet behoorlijk van de wei- en kaas-deelen afscheiden, zoo wordt de hoeveelheid boter, die van de melk verkregen wordt, tevens veel verminderd.
De oorzaak dezer tegennatunrlijke hoedanigheid der melk is gelegen in eene ongesteldheid der Koe , waardoor eene gebrekkige afscheiding der melk wordt teweeg gebragt, zoodat deze dus in hare natuurlijke vermenging der be-standdeelen eene verandering ondergaat. Dikwijls komt zulks voort, uit te groote volbloedigheid der Koeijen, of indien zij op al te welige sterk bemeste en nieuwe gras­landen worden geweid; het 'is niet onwaarsehijnlijk, dat sommige planten, welke niet in de weilanden behooren, en die in de nieuwe doorgaans meer dan in goede onde weilanden gevonden worden, mede tot deze siechte eigen-schappen der melk aanleiding kimnen geven.
Men kan de Koe, welke slijmige melk geeft, doorgaans met voordeel eene aderlating van twee of drie ponden bloed uit de balsader doen. Neemt men waar, dat de melk hiema verbeterd wordt, ofschoon zij niet volkomen hare natuurlijke hoedanigheid terug krijgt, zco mag men de
-ocr page 490-
450
aderlating, na drie of vier dagen nog eens herlialen, doch aladan meet een derde gedeelte bloed minder afgetapt wor­den. Voorts geve men de Koe, een' goeden lepel volfijn gestampt venkel- of Jcomijn-zaad, ouder een mengel water gesclmd, in, en herhale dit elken dag, tot de melk hare slijmige of taaije hoedanigheid geheel verloren heeft.
IV. Over de hlaauwe Melk.
Worden er blaauwe vlakken op den room waargenomen, en heeft men de melk 9an verscheidene Koeijen te zamen gemolken, zoo kan men niet met zekerheid bepalen, van welke Koe de blaauwe melk komt, en het is daarom noo-dig de melk van iedere Koe, afzondeilijk te houden, op-dat men ontdekke, van welke Koe zij komt. Deze tegen-natuurlijke hoedanigheid der melk, wordt op onderscheidene tijden en in verschillende streken, vrij algemeen waarge­nomen. Somwijlen ia zij zoo sterk, dat de geheele op-pervlakte der melk met eene schoone blaauwe kleur overdekt is, welke zieh vervolgens aan de geheele melk mededeelt. De kleur is zoo vast en onuitwischbaar, dat er zieh een blaauwe rand aan de houten vaten, waarin de melk eenigen tijd gestaan heeft, aanzet, welke met zand en loog geschuurd en eenige dagen aan de zon kan wor­den blootgesteld, zonder dat zij van het hout wordt weg-genomen. Zoodanige blaauwe melk is, noch door den reuk, nooh door den smaak van gewone goede melk te onderscheiden. Bij het kamen scheidt zieh eene goede, welsmakende, gele boter uit de melk af, waaraan niets van hare blaauwe kleur te ontdekken is; doch de karne-melk is zoo blaauw, alsof zij met indigo vermengd ware.
Het schijnt zeker te zijn , dat deze blaauwe kleur door het eten van sommige kruiden , die in de weiden groeijen, wordt te weeg gebragt. Tot de planten, welke de melk deze eigenschap mededeelen, brengt men, de blaauwe of BOODE klaver , (Trifulüm pratense) , de ossetong {Anchusa qffleindis), de paaedestaaet of het hebemoes (Equisettm arvense) , de akkeemunt (Meniha arvensis) , de etindeezwam (Boletus bovinus) , de blaauwe bloem der gemeene slan-genkop (Hchium vulgäre), het bingelkeuid (Mercurialü
-ocr page 491-
451
perennia), de hanekamketjes of tüeksche klatek (Bedy-sarum onohryeliu). Met deze laatste plant heeft men op-zettelijk proeven genomen, door het vee alleen daarmede eenige dagen te voederen, wanneer men bevond dat de melk blaauw werd, hetwelk ophield, zoodra mea het vee wederom ander voeder gaf.
Misschien wordt de blaauwe kleur door de indigo of blaauwe kleur-stof, welke in deze planten voorhanden is, veroorzaakt. Zoo lang deze plant leeft, is de gemelde stof groen daarin bevat; doch wanneer de plant begint te ster-ven en meer zuurstof uit den dampkring aantrekt, wordt zij blaauw, gelijk men vooral aan het Bingelkruid waar-neemt (*), bij vele waterplanten heeft hetzelfde plaats.
Er moeten intusschen nog andere oorzaken bijkomen, welke het blaauw-worden der melk begünstigen, dewijlmen dit verschijnsel niet altijd en somwijlen slechts aan de melk van eenige Koeijen bespeurt, die met de overigen op de-zelfde weide gaan.
Hieruit volgt dan, dat eene bijzondere gesteldheid der bewerktuiging van het beest zelf, de afscheiding van de blaauwe kleurstof der planten te weeg brengt. Deze ver-anderde bewerktuiging kan geene ziekte genoemd worden, dewijl zij van geene wezenlijke ziekelijke toevallen verge-zeld gaat.
Om de blar.uwheid der melk weg te nemen, geve men de Koe dagelijks dezelfde hoeveelheid gestampt venkel- of Jcomijnzaad in, zoo als in het vorige hoofdstuk is voorge-schreven; doch zekerder werkt in dezen de wortel van het bezien-dragend doodkruid of de nacldscliade (ateopa bella­donna) ; men geve elke Koe gedurende twee of drie dagen des morgens nüchteren, twee looden van dezen wortel, tot poeder gestampt zijnde, met water in, waardoor het blaauwen der melk spoedig zal worden weggenomem
Somwijlen ligt de oorzaak van het blaauw-worden der melk in de onzuiverheid der bewaarvaten, of daarin, dat
(*) Het land, waarop deze plant menigvuldig groeit, wordt tegen den horfst als met eene blaauwe verw overtogen.
Zou ook niet het blaauwwordea van het gras, bij het bester-ven tot hooi, gelijk zulks den Landlieden niet onbekend is , aim dezelfde oorzaken moeten worden toegeschreven ?
-ocr page 492-
452
de plaats alwaar de melk staat, vochtig en Tiedompt is, waardoor een blaanwe schimmel daarop ontstaat.
Heeft zulks plaats zoo kan men alleen door eene be-hoorlijke zuivering van het vaatwerk en de drooging daar-van in de vrije lucht, of, bijaldien de laatstgemelde oor-zaak te beschuldigen iraquo;, door hat bewaren der melk in eene luclitige ruime, en zuivere melk-kamer dit bederf der melk voorkomen. — De meeste onzer vaderlandsche melk-boerin-nen, wier bekende zindelijkheid en goede orde in dezen onder naburige volken, door hunne eigene Landhuishoud-kundigen, ter navolging worden aangeprezen, zullen dezen raad wel niet behoeven (*).
V. Over den ktoaden miaak der Boter.
De oorzaken welke tot een bitteren, starken of viezen smaak der melk en boter aanleiding geven, zijn meest ge­legen in bet voeder der beesten. Gersten- en tarwen-stroo, doch voornamelijk haver-stroo, alsmade alle soorten van knollen, deelen daaraan een' bitteren smaak mede, en het eenige middel om dien weg te nemen bestaat daarin, dat men de melk-koeijen zoodanige voadcvs onthoudt, of haar die ten minste in eene mindere hoeveelheid toedeelt. De akker-taslcers, (thlaspi auvensis) , de wijngaardslooh, (allixjm vineale) , Indien zij op de weilanden groeijen, zoowel als andere loolc- of uijen-jßanten, geven aan de boter
(*) Door het gebraik van den Mee-krap wordt de melk rood geverwd. — De boter, die van deze melk •wordt afgoscliciden, is geheel wit, tenvijl de karnemelk insgelijks rood blljft.
De melk bezit somwijlcn nog eene andere tegenratuurlijke ei-genschap , namelijk , dat de boter er zieh van afsclieidt, kort na-dat zij is afgemolken. Er drijven dan vloeibare boter-deelen op de oppervlakte, en als de melk gekleinsd wordt, blijven er ge-stolde boter-deelen op de teems. De oorzaak van deze gesteld-heid der melk moet insgelijks gezocht worden in eene zwakke werking der vertering-werktuigen , en in ecnen zuren toestand van het maagsap. — Ik heb zulks meermalen zien plaats hebben, on­der het sterk voederen van aardappelen. Men neemt dit gebrek weg, door het voedsel te veränderen, en eenige Zuurbrekende, met bitten maagmiddehn vereenigd , in te geven, b. v. rooden bolus of Krijt, met gentiaanwortel, en genevtrbezien ot soortge-lijken. (Zie blz, 447).
-ocr page 493-
453
cenen wansmaak, gelijk de ahhermunt (mentha ABVENSis), en vooral de hosch-munt, (mentha suitesteis) , te weeg brengen, dat de melk met stremmen wil, weshalve men zoodanige weiden van deze en soortgelijke nadeelige planten dient te zuiveren. — Dat de melk en boter voorts eenen viezen smaak verkrijgen, door onzuiverheid der plaatsen en vaten, waarin de melk bewaard wordt, zal naauwelijks noodig zijn te herinneren. Niets is nadeeliger in dit op-zigt, dan het branden van traan of het rocken van tabak in de melkkamer, waardoor een sterke damp verwekt wordt, dien de melk aantrekt en den boter die van haar gekarnd wordt, verontreinigt.
-ocr page 494-
454
BUVOKKSKIiKlir TOT DK iriTWK^raquo;rlaquo;K EIW MMtWa^nif^K 5RIICI4.TKIV, K1Vraquo;K VKBliOS-
KtrumE: yam hkt mjnmYKE.
IV. AFDEELING.
UITWENDIGE ZIEKTEN VAN HET ETJNDArEE.
Vierde Hoofdstuh, biz. 25S.. Er ontstaan meermalen spons-gezwellen of zoogenaamde polypen in de ooreu van het Rund, gelijk mede in andere holten, zooals in de sclieede, den endel-darm en den ncus. In de verzameling van ziektekundige voor-worpen vau 'sEijks Vee-artsenijschool worden daarvan mecrdere voorworpcn bowaard. — Waarueraing omtrent de wcgnoming van cen polypus uit den endoldarm van een os. Vee-artsenijk. Maga-zijn , dcel II, Hz. 242.
Tivaallde Eoofdstuk, blz. 269. Thans wordt tot het spoedig herstellen der beeubrcuken bij de dieren met goed gevolg het stijtsel-verband aangewond , — Waarneming omtrent het vrijwillig breken van het dijbcen bij Runderen, door den Vee-arts G. KiJIstra, L z. ; Vee-artsenijk. Magazijn , deol I, blz. 432.
Nerjentictida Soofdstuk , blz. 279. Aamnerkelijk Terhard gczwel, woggonomcn uit den uijer eene dragtigeKoe, door den Vee-arts H. ö. Wageuaar; Vee-artsenijk. Mag., Deel I, blz. 4S0.
-------Sreg;reg;3-------
Y. AFDEELING.
OVER DE INWENDIGE ZIEKTEN VAN HET EUNDVEE.
Eerste Hoofdstuh, blz. 294. Omtrent de tongblaarCfrtosstratArax) zic men het Vee-artsenijk. Magazijn, deol I, blz. 422.
l'weede Uoofdsluk, blz. 296. Men zje wijders over het Mond-zeer of de Sprwv-zitkte, en het Voetseer, zooals iij, sedert
-ocr page 495-
455
1838—1842, in ons land geheerscht hebbon, R. Smit, Disser' tatio Medico-politica t'nauguralis, de Apthis Epizoöticis, inprimis sensu medico consideratts. Gron. 1840. — C. C. Goedhart, Korte beschouwing van het Mondzeer en de Tongblaar, zooals deze ziehten op vele plaatsen in ons Vadeland voor/comen, benevens de regeten en middelen cm dezelve te genezen. Purmerende 1839. — J. Jennes, Verslag aangaande den aard en het beloop der al-gemeen heerschende of epizoötische ziehte, weihe in de maand De­cember des jaars 1838, en in de maand January des jaars 1839 , te Kampen en deszel/s omstrehen onder het Rundvee geheerscht heefi, in don Algemeenen Staat van den Landbouw over 1S38 ; nitge-geven door de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, te Haarlem. — J. Bouman, lets over de zoogenaamde Tongziekte van het Fee, in de Vaderlandsche Letteroefeningen, December 1839, Ko. XV, biz 761.
Men heeft, sedert korte jaren , proeven genomen met de inen-ting der bovenbedoelde ziekte aan gezonde Bunderen en Schapen , , welke gecn onguustip; gevolg hebben gehad, als wordende de ziekten daardoor niet aüeen verzaeht, maar ook in hären loop verkort. Men zie hierover Dr. A. Nu man, Over de Inenting vau het Mondzeer en de Klaauwziekte aan Runderen en Schapen , als een middel, om de ziehten zachter en minder langdurig te mähen. Utrecht 1842.
Derde Uoofdsiuh, blz. 304. Waarnemingen omtrent het Milt-vnur, hetwelk in 1825, 1S2G en 1827 in de provincien Gelder­land en Noord-Braband heeft geheerscht, volgens mededeelingen van de Vee-artsen J. B. C. K ij n d e r s, quot;W. H. Montens en N. Classen, Vee-artsenijk. Magazijn , deel I, blz. 212.— Verslag van eone ziekte, welke onder het Vee te Kuijh en St. Agatha geheerscht heeft, sedert 1 Aug. 1826 tot den 8 Febr. 1827; Vce-artsenijk. Magazijn, deel I, blz. 137, door den Vee-arts quot;W. T. K ij k s e n. #9632;— Over de schadelijke eigenschappen, welke de voederstoffen kunnen verkrijgen voor onderscheiden Vee, door Cri/ptogamische voortbrengselen, welke daarop huis-vesten, voorafg'gaan van eenigo mededeelingen omtrent het Miltvuur en spoedige Veestcrften , welke in verschillende slreken van dit Koningrijk zijn waargenomen , door Dr. A. N u m a n. Waarnerning omtrent hot Miltvuur te Spanbroeh en Wagnum in Noord-Holland, in 1827, door don Vee-arts M. F. Hoffmann, en op andere plaatsen, door onderscheidono Vee-artsen. Vee-artsenijk Magazijn, deel II, blz. 1—96.— Naderewaarnemingen omtrent de schadelijke uitwerkingen der cryptogamen op de voed-selstoffen, deel II, blz. 317. — Miltvuur onder hot Rundvee te Gameren in Gelderland; te Kuijh en St. Agatha in Noord-Bra­band; te Roermond in Limburg; te Mechelen; onder deBaarden, te Aalbroeh on Antwerpen; onder hot Rundvee, te Aubel in Luik; onder de gedaante van kwaadaardige longontsteking in het Groot-Hertogdom Luxemburg; te Dragten en IJlst, in JrYies-fand; als Bil- of Boutvnnr, bij Dordrecht; t. a. p. blz. 488504.t
-ocr page 496-
456
WaarnemiDgen van Barthelemij omtrenthetmiltfuurt.a. p., biz. 542; — over de bloedziekte bij Schapen ; — inenting van het antrax-gijt, door denzelven, t. a. p., p. 543—545.
Vierde Soofdstuh, biz. 308. Over deze ziekte, Tvelkc sedert 1833, in ons land schromelijke verwoestingen heeft aangerigt, en welke wij dus in haren verderfelijken aard meer van nabij hobben leeren kennen, verdienen te worden gelezen : de Verhan-delirigen en Verslagen , hierovermedegedeeld, in het Vee-artsenijk. Magazijn, deel 111, biz. 1—239, als van Dr. A. Nu man. Dr. J. Ifranque, de Vee-artsen P. Mo u wen, S, R. van Calcar, C. T. le Comte, J. C. Rutgers, D. P. Man-vis, Wz. — Zie ook waarnemingen omtrent de longziekto onder hot Rundvee te Mechelen ; Vee-artsenijk. Magazijn , deel II, biz. 507.
Zevende Hoofdsluk, biz. 316. Een geval van vliezige luchtpijps-ontsteking of croup bij ecne Koe, vindt men medegedeeld in het Vee-artsenijk. Magazijn, deel II, biz. 565.
_ Tiende lioofdstuk, biz. 319. Ook het Rund is aan de vallende ziekte onderhevig; waarneming dienaangaande door den Vee-arta i J. van Hertum, in het Vee artsenijk. Magazija, deel III, biz. 281.
Zcstienda Hoofdstuh, biz. 346. Waarneming en Proeven over cene ziekte van het Rundvee, de wee of het bloedpissen {mictus cruentus) genaamd ; door P. Driessen, Mod. Doctor en Hoog-leeraar aan do Hoogeschool te Groningen, in het Veo-artsenijk. Magazijn, deel I, biz. 7S—137. — Blopdpissen bij een Paard, uit eene buitengewone oorzaak voortvloeijende, t. a. p., deel II, biz. 169. -- Middelen, aanbevolen tegen het bloedpissen of de zoogenaamde wee, bij het Rundvee, t. a. p. deellll, biz. 268.— In het Archiv für Thierheilkunde von einer Geselschaft Schweize­rischer Thier-ärzte, Band I, S. 238 , wordt de zevenboom als bij-zonder schadelijk voor hot vee opgegeven, werdende door zijn gebruik de melk geheel bloedig. Bij sterke voedering dezer plant, ontstaat er insgelijks bloedige doorloop. In zekere weide, de Oberwyler Allmund genaamd, in het Canton Zug, wordt elk sink Rundvee, wanneer het voor de eerste maal daarop wordt gedreven , door het bloedpissen aangetast; doch vervolgens in het tweede en derde jaar niet meer. Dit heet de zomer-wee {sommer-harning); aan de winter-harning is al het Rundvee aldaar, bij alle voederingen, in alle stallen, onderhevig. De eerste is ligt te genezen, de laatste moeijelijk of in het geheel niet. Moq hondt het voor waarschijnlijk, dat beide ontstaan door het etea van vergiftige planten op schrale landen, gelijk de Oberwyler Allmund is, en wel eerder dan op vetie landen; vennits de keus des voeders op de eerste voor het vee beperkter is, alwaar het dus, om geen honger te lijden, eten meet hetgeen er is ; terwiil de schadelijke of vergiftige planten ook liever op magere dan op vette gronden groeijen. Sommigen beschuldigen hier de in het wild groeifende aardbezie-plant; andere de hanevoet, en de wolfs-melk; nog andere de olm-, esschen en eiken-bladen, en ook het
-ocr page 497-
457
Bertram-hruid, of den vwmoortel (Rad. Pyrtthri) en meer andere. Men ziet dus, dat omtrent de ware oorzaak van het bloed-pissen nog geeoe volkomene zekerheid bestaat.
Negentiende Hnofdstuk, biz. 353. Scheikundige ontleding van het gas , verkregea uit twee Runderen, welke aan opgeLlazenheid ledeu; medegedeeld door Dr. P. J. I. do 3? r emery, Hoog-leeraar in de Natuur , Schei- en Artsenijmengkunde aan 's Rijks Vee-artsenijschool, Vee-artsenijk. Magazijn, deel I, biz. 300. — Opgeblazenheid eener Koe, veroorzaakt door de aanwezigheid eener slang in de slikbuis; t. a. p. deel II, biz. 255. — Schei-kundig onderzoek van het gas, verkregen uit de maag eener Koe , gestorven aan eene langzame nittering , vergezeld van door-loop ; t. a. p., biz. 257. — Uitkomsten van het scheikundig onder­zoek omtrent het gas, verkregen uit de maag en darmbuis van verschillende zoo gezonde als zieke huisdieren, door Dr. A. Nu man, t. a. p., biz. 611. — Opgeblazenheid bij een zuigend KaU, genezen door don penssteek aan de regterzijde des lig-chaams, door den Vee-arts S. A. D u p o n t, Vee-artsenijk. Magazijn, deel II, biz. 36J.
—laquo;raquo;c^claquo;raquo;laquo;*—
#9632;
VI. AFDEELING.
OVEE DE YEELOSKUNDE DER KOEIJEN.
Eerste. Hoofdsluk, biz. 363. Nadere waarnemingen omtrent den dragttijd der Koeijen, vindt men in de Verhandelingon over de onvrachtbare Runderon, bekend onder den naam van Kweenen, enz.; door Dr. A. Nu man, biz. 62—66, in de noot,
Waarneming omtrent het vroegtijdig afkalven der Koeijen, ter oorzake van het nuttigen van siecht voedsel, in het District Aubel, in de Provincie Luik, door den Vee-arts H. D. D. S e-r e x h e: Vee-artsenijk. Magazijn , deel II, biz. 479. — Vroeg­tijdig afkalven van het Rundvee , epizoötisch waargenomen : Vee-artsenijk. Magazijn , deel II, biz. 538. — Overtijdige dragten bg Koeijen, waargenomen door den Vee-arts W. P. Bontekoe; t. a. p., biz. 644.
Vterde Hoofdstuh, biz. 380. Zwangerheid van vier Kalveren bg eene Koe, en van zes Lammeren bij een Schaap; Vee-artsenijk;. Magazijn, deel I, biz, 160. — Bnitengewone vruchtbaarheid eener Koe, t. a. p. biz. 477. — Twee aanelkandergegroeideKalveren, t. a. p., biz. 478. — Zes volkomen welgevormde Kalveren, ge-
laquo;0
-ocr page 498-
458
vonden in den draagzak eener gestorrene Koe, t. a. p., deel II, biz. 140. — Verharde Kalveren, door nitdrooging in den draagzak der Koe, t. a. p., deel I, biz. 274; deel III, biz. 285. — Waarnemingen omtrent het langdurig verblijf boven den gewonen dragttijd van gestorvene jongen bij de moeder-dieren; door Dr. A. Nu man, in het Hide deel, IsteStukder Nienwe Verhandelingen van het Koninklijk-Nederlandsche Institnnt van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Künsten, 4to Amst. 1831. — Voorbeelden van ongewone vruchtbaarheid bij verschil-lende huisdieren. Veeartsenijk. Magazijn , deel II, biz. 636. — Waarneming omtrent den invloed van de mannelijke en vrouwe-lijke kunne op de voortteling der dieren, t. a. p. bl. 650. — Middel cm naar willekeur, bij de voortteling der dieren, een grooter gelal van het een of ander geslacht te verkrijgen, t. a. p., biz. 659. — Waarneming omtrent de bezwangering van een Kalf, op den ouderdom van vier maanden; door den Vee-arts D. van Setten, t. a. p., deel III, biz. 289. — Verschil van dragttijd bij de Koe, naarmate zij des ochtends of des namiddags :wordt besprongen, t. a. p., biz. 326. — Over het doen af kalven der Koe bij dag; het djartoe aanbevolen middel in Dnitschland bevestigd gevonden, t. a. p., biz. 327—329 ; elders niet altijd.
Waarneming omtrent eene aangeborene zwelling vandennavel-streng der zuigende Kalveren en Gelten, dgor den opengebleven blaasband {Urachus); Vee-artsenijk. Magazijn, deel II, biz. 245. Vijfde Uoofdstuk, biz 389. Afdrijving der jongen bij dieren, welke over den gewonen tijd dragtig blijven ; door Dr. A, N u-m a n, en den Vee-arts D. van Selten; Vee-artsenijk. Mag., deel III , biz. 285.
Zesde. Uoofdstuk, biz. 411. Beschrijving omtrent een verlos-knndig werktuig en zija gebraik, door den Vee-arts W. Mos-s e 1; Vee-artsenijk. Magazijn , deel II, biz. 635.
Zevende Hoofdstuk, biz. 419. Dr. A Nnman, Beschrijving van een grootendeels dubbel Kalfmonster, in het Vllde deel der Nieuwe Verhandelingen van het Koninklijk-Nederlandsche In-stituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Künsten.
Dertiende Jloojdsiuk, biz. 441. Waarnemingen omtrent het onvermogen der Koeijen, om op te staan, na het afkalven (Paralysis lumbahs), door den Vee-arts B. J C. R ij n d e r s, — en het nut der braaknoot daarin; Vee-artsenijk. Magazijn, deel II, biz. 358. — Vergelijk mode over het gebraik van dat middel in verlammingen bij andere dieren, het medegedeelde t. a. p., biz. 174. — Weinig bekende ziekte der Koeijen , na het afkalven , t. a. p., biz. 267; — Voorbijgaande razernij bij eene Koe, na het afkalven, t. a. p., biz. 630.
Zestiende Hoofdstuk, II, biz. 449. Over het ontstaan van bloedige melk', bij eene Koe, door het etcn van den Sevenboom {Juniperus sabina); Vee-artsenijk. Magazijn, deel I, biz. 316.
Zestiende Hoofdstuk, III, biz. 450. In den nieuwsten tijd, wordt het jnicroscoop tot de meest verschillende onderzoekingen
-ocr page 499-
459
tan het inwendige zamenstel der bewerktnigde ligchamen gebe-zigd , en is zoodanig onderzoek mede reeds op de ziekelijke melk toegcpast. Men wil door dit middel ontdekt bebben, dat het blaauw- en geel- worden der melk door slang-diertjes wordt te weeg gebragt, die in de gezondo melk niet geronden worden. In de laatste overgebragt, vermeerderen zij zieh daarin, en doe-len haar, binnen körten tijd, dezelfde kleur mede.
Gelijk men das Troeger de oorzaak van het blaauwworden der melk algemeen zocht in eene gebrekkige spijsvertcring en gelijk-making der voedsels bij de Koeijen , en eene daarnit onlstane ge­brekkige melkbereiding, terwijl men die ongesteldheid door in­wendige middeleu zoeht te verbetercn, zoo wil men thans als be-wezen hebben aangenomen, dat het blaauwworden voortvloeit nit eene nomade in de melk, welke hot blaauwmakend slang-diertje (vibrio cyanogenus) genoemd wordt. Zoodanige melk reageert zwak zuur, terwijl volkoraon gezonde melk zwakke sporen van loogzout te kennen geeft, wegens de daarin bevatte melkzure soda. Deze zure gesteldheid nu geeft de eerste aanleiding tot het voort-brengen dor genoemde nomade, doch de verdere verspreiding van dit gebrek der melk hangt daarvan af, dat de kiemen der noma-den en zij-zelve bij de gewone zuivering der melk-gereedschappen niet verstoord worden, waardoor de melkvaten met deze oorzaak besmet blijTen. De wegneming van het kwaad bernst dus gebeel op de zuivering der melkvaten , vooral door chloorwater, en voorts, om , door bijvoeging van koohiofzure soda, de zm e ge­steldheid weg te nemen. Meerdere hieromtrent genomene proe-ven schijnen den volkomen goeden nitslag dezer handelwijze zon-der alle verdere geneesmlddelon te bevestigen. Practisches Wochen­blatt des Neuesten und Wissenswürdigsten für Landwirthschafft u. .s. w., 3 Dec. 1840. No. 99. — Güklt ükd Hektwio , Magazin für die gesammte Thierheilkunde 1841. S. 133. —In hetzelfde Tijd-schrift van 1842, wordt eene uitvoerige quot;Verhandeling aangetroffen over de vergiftige eigenschappen der melk en hare uitwerkingen op den mensch in Amerika, aldaar bekend onder den naam van de melk-ztekte (Mtlk-desease). -r— Waarnemingen omtrent de blaauwe melk der Koeijen, door M. W. Forke; Vee-artsenijk. Mag., deel. III, blz. 305.
#9632;
30*
-ocr page 500-
m AFDEELING.
OVEE DB
DEB
S C II A Iquot; E X.
:
#9632; -
EEESTE HOOFDSTUK,
Over den vurigen uitslag om den Mond.
Doorgaans worden de lammeren alleen door dit ongemak aangedaan. Zij krijgen eene vurigheid om den mond, en aan de beide zijden van den neus, somwijlen tot aan de oogen, waarop korsten ontstaan, welke vervolgens droog worden en afvallen. Meermalen worden daardoor al de lammeren eener kudde aangedaan, ofschoon het niet uitge-maakt is, of deze vurigheid besmettelijk zij.
Daar dit ongemak den meesten tijd geen nadeelig gevolg heeft, zoo kan men de vurigheid van zelve laten opdroo-gen, opdat de korsten afvallen. Vermits zij evenwel pijn. veroorzaakt, en zulks in het eten hinderlijk is, zoo doet men beter de volgende zalf ter genezing aan te wenden.
Neem: Varlcens-veuzel, zes looden, Terpentijn-olie, drie looden.
Meng het te zamen.
Hiermede worden eenmaal daags de raauwe of vurige plaatsen dun gesmeerd, totdat zij geheeld zijn.
-ocr page 501-
461
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het aflreken der Hoornen.
Wanneer een ram of zulke ooischapen, die hoornen heb-ben, een daarvan of beide in het midden afstooten, zoo geneest het gebrokene eind gemakkelijk, indien men het dagelijks met wat teer bestrijkt. Breekt de hoorn nabij den kop af, zoo ontstaat er eene starke bleeding, welke men stilt, door er een doekje of werk, in gelijke deelen azijn en hrandewijn bevochtigd, om te leggen. Is het bloeden gestild en het beenvlies des hoorns onbeschadigd, zoo bindt men een linnen lap over de breuk, om het beenvlies tegen beleediging te beveiligen. Er groeit alsdan een nienwe hoorn aan het afgebroken eind, doch deze krijgt geenszins eene natuurlijke gedaante, gelijk de vorige.
DEEDE HOOFDSTUK.
Over het groeljen van den punt des Rooms in het Ooy.
Wanneer de hoorn te lang en krom wordt, zoodat de punt in het oog groeit, zoo kau dit daardoor gedrukt wor­den en verloren gaan. Zulks wordt gemakkelijk voorgeko-men, indien men een paar vinger-breedten van de punt des hoorns, door middel eener kleine zaag, wegneemt. Het einde van den hoorn wordt eenige malen met teer bestreken.
VIEBDE HOOFDSTUK.
Over de Beeribreuk,
Zeer zelden heeft er eene beenbreuk plaats aan het bo-venste • gedeelte der voorbeenen of in de lenden van de achterbeenen; in welke gevallen deze ook meestal ongenees. lijk is; gewoonlijk wordt de onderschenkel of het zooge.
-ocr page 502-
462
iiaamde scheenbeen gebroken; zulks wordt daaraan gekend, dat het schaap niet op het gebrokene been staan kan.het-welk onder het gaan nasleept; vat men het been aan, zoo laat hat zieh op de plaats der breuk baigen en been en weer bewegen, waardoor het dier pijn ondervindt.
Om het gebrokene been te herstellen, moeten de einden van het been volkomen tegen elkander worden gebragt, alsdan bindt men een zwachtel, welke ongeveer drie vin-geren breed is, boven en onder de break om het been; hij wordt vooraf in gelijke deelen brandewijn en azijn nat-gemaakt. Deze zwachtel moet naauwkeurig omgewonden worden, zoodat hij geenszins oneffen is, en zoo lang zijn, dat hij drie malen over elkander om het been gaat. Dan neemt men vier dunne gesnedene houten spalken, van on­geveer eene vingerbreedte, die zoo lang zijn, als het deel des beens, dat door den zwachtel omwonden is; deze spal­ken legt men van boven, van onderen, en van de beide zijden over den zwachtel, en maakt hem door middel van een ander windsel vast, hetwelk nogtans niet te stijf moet geschieden, dewijl, door de sterke drukking, zwelling en ontsteking van het been zoude worden veroorzaakt. In plants der gemelde spalken, kan men zieh tot hetzelfde oogmerk bedienen van een wilgenbast, die bij wijze van eene scheede rondom het been gelegd wordt. Men zette het Schaap alleen op eene plaats, daar het rudtig zijn kan , en bevochtige het verband om den poot, in het eerst vier-malen, doch vervolgens drie of twee malen daags met Iran-detoijn en azijn. Na verloop van acht dagen houdt men met deze bevochtiging geheel op. Gaat het verband los, zoo moet het wederom vastgemaakt worden. Het eerste verband moet men vier weken laten liggen, wanneer de been-einden reeds wederom aan elkander zijn gegroeid, doch het been-eelt, dat hen vereenigt, heeft nog niet zijne volkomene vastheid, weshalve het verband nog eenmaal moet worden aangelegd; na veertien dagen evenwel kan men ook dit afnemen; dewijl het gebroken been alsdan vol­komen genezen is, zoodat het Schaap daarop kan loopen.
-ocr page 503-
463
TUPDE HOOFDSTUK.
Over het intredm van. spitse ligchamen in den voet.
Het geschiedt dikwijls, dat een Schaap een doom, splin­ter of zelfs een nagel in den voet treedt, of dat een steen-tje tasschen de klaauwen vast raakt, waardoor het kreupel gaat. Wordt zulks ontdekt, zoo moat het ingetreden lig-chaam terstond uit den voet worden genomen, waartoe men zieh van het wond-tangetje, (PL I Kg. 6) of ook van het eind des spadels (PI. I Fig. 8) bedienen kan, hetwelk tot het uittrekken van splinters geschikt is. Is het vreemde ligchaam uit den voet verwijderd, zoo giet men een weinig hrandewijn in de wond, waardoor zij doorgaans spoedig ge-neest. Breekt de doom of splinter af, zoodat het spitse eind in den voet blijft zitten, hetwelk men er niet uit kan krijgen, zoo doet men in een linnen zakje eenige frissche koemesi, waarin de voet gezet wordt, terwijl het zakje om het been wordt vastgemaakt. Dit verband moet twee malen daags vemieuwd worden. Er ontstaat dan eene verzwering der wond, waardoor het vreemde ligchaam losgemaakt en uitgedreven wordt; geschiedt het laatste niet, zoo moet de wond met eene Ustoerie (PL I Pig. 3), of bij gebrek van dit werktuig met een pennemes, lets verwijd worden om het er uit te binnen nemen, Nu wordt de verzwering dagelijks met hrandewijn of geedig aftreksel van mirrhe bevochtigd, en daarvoor een wiek van vlas of werk geben­den, waardoor zij spoedig geheeld wordt.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over het Uaauw-zeer en de ontdehing der Voeten.
Het klaauw-zeer, dat, op sommmige tijden, in onder-scheidene streken onzes lands onder de schaapskudden als eene algemeene ziekte heerscht, wordt ook de hrewpelheid, het rotkreupel, voeteuvel, ea op eenige plaatsen de Jumnovrm. genoemd. Het wordt daaraan gekend, dat het vel boven
-ocr page 504-
464
den rand der klaauw-schoen en om de opening of hat gaatje, dat zieh ran boven tusacheu de klaawen bevindt, iets gezwoUen is, waaronder etter geboren wordt. Deze zwelling doorbrekende, ontjtaat er eene vuile of rotachtige verzwering, uit welke eene scherpe stof vloeit, die zieh van tusschen de klaauwen tot onder den hoorn of schoen des voets uitbreidt, zoodat, als men daarop drukt, een dünne etter aan den rand des hoorns uitsijpelt; duurt de verzwering eenigea tijd, zoo verspreidt zij een geweidigen stank; de hoorn wordt week, en er groeit een sponsachtig vleesch onder de klaauwen; veeltijds ontdekt men wormpjes onder of tusschen den hoorn, en uit het gaatje, dat tus­schen de klaauwen gevonden wordt, kan men insgelijks een* dünnen etter, en somwijlen een haarworm drukken; het Schaap loopt kreupel, hetwelk steeds toeneemt, zoodat het vervolgens, om voedsel te zoeken, op de knieen moet voortkruipen; de eetlust schijnt eerst wel aan te houden, doch de groei en vrolijkheid worden verminderd, zoodat het dier in een' kwijnenden staat geraakt, indien het onge-mak niet in tijds door eene geschikie behandeling wordt tegengegaan.
Tot de oorzaken welke het rotkreupel te weeg breii­gen, mögen gerekend worden: het aanhoudend loopen in vochtige landen, zonder dat de Schapen gelegenheid hebben om nu en dan op hoogten of kaden te kunnen gaan, ten einde de voeten droog worden. Hierdoor wordt de nitwa-seming aan de pooten belet, vooral indien zij met modder of klei bezet zijn; terwijl tevens het gemeide gaatje tusschen de klaauwen, waaruit zieh in den natuurlijken staat een smerig vocht ontlast, hetwelk in een eigen beursje onder de huid bevat is, verstopt raakt. — De ophooping van dit vocht in het gemeide beursje brengt eene zwelling en pijn-lijke rekking hiervan en der bovenliggende huid te weeg, en kan misschien in vele gevallen als de eerste oorzaak der zwelling en ontsteking worden aangemerkt. — Dezelfde uitwerkingen kunnen worden te weeg gebragt, indien de Schapen, in den winter in diepen en en vooral in broeijen-den mest moeten staan. Waarschijnlijk kan ook een sterk gevallen honigdauw, wegens zijne bijtende scherpte, c'e voetea der Schapen aandoenj en eene ontsteking en ver-
-ocr page 505-
465
zwering daarin voortbrengen. (Zie blz. 2 6 4 en verv). — Voorts mag men het als vrij zeker stellen, dat het rotkreupel, door onmiddellijke overbrenging des etters, van het eene Schaap aan het andere kan worden medegedeeld, en dat ongemak das voor besmettelijk is te hoaden.
De genezing vordert, dat men de pooten waaraan het klaauwzeer plaats heeft, vooreerst zuiver afwassche met water, waarin zout ontbonden is of pekeL Vervolgens snijdt men den hoorn tusschen de klaau*en, en van boven aan den rand, zoo ver als hij door den etter is los ge­worden, tot op de gezonde deelen, met de bistoerie (PL I. Fig. 3), of met een ander scherp mesje weg, waardoor aan den etter een vrijen uitgang gegeven wordt. Men legt alsdan werk of vlas, met eeu der volgende middelen bevoclitigd, over de wand. Neem: Ahdn,
Wit Koperrooä, van ieder een lood. Los dit in een half pond water op, of: Neem: Galnoten, een hall pond.
Wit Kojierrood,
Aluin,
Anmonialc-zout, van ieder een lood. Men bewaart het voor het gebruik in eene flesch. Hierover nu wordt nog eenig droog werk gelegd, eu dan alles door middel van een doekje, om den voet vast-gemaakt, of men maakt een zakje van linnen, waarin de voet gezet en hetwelk om den poot boven de knie wordt vastgemaakt. — Het verband kan van tijd tot tijd, met de voorgeschrevene ontbinding bevochtigd worden; doch het moet eenmaal daags afgenomen en wederom om den voet worden gelegd, waarbij men dan telkens nieuw vlas of werk nemen moet.
De volgende zalf is insgelijks ter genezing van het rot­kreupel van eene uitstekende nuttigheid bevonden. Neem: Terpentijn-olie, veertig looden,
Verdikte Terpentijn,
Varkens-reuzel, van ieder acht looden,
Gellmchte Kalk, twee en dertig looden, quot;
Ammoniak-zout,
Aluin,
-ocr page 506-
46tgt;
Menie, van ieder een lood. De rettigheden eerst op een zacht vuor, in een pot gesmolten zijnde, worden de overige zelfstandigheden, welke vooraf gewreven en onder een gemengd zijn, evbijgevoegd, behalve het ammoniak-zoui, dat er op het laatst mede ver-eenigd wordt. Men bewaart deze zalf in verglaasde potten, die met eene blaas toegebonden worden. Bij de aanwen-ding daarvan dient in acht te worden genomen, dat de hoorn, zooveY zij door de verzwering is losgemaakt, en het vuile welige vleesch vooraf zuiver worden wegge-sneden, gelijk bier boven is aangewezen, waarna men de zwerende oppervlakte met terpentign moet wasschen, voor dat de zalf gebruikt wordt; alsdan wordt zij daarmede dun overgesmeerd, hetwelk, ten minste viermalen des weeks moet geschieden. — Indien het welige vleesch sterk is uitgegroeid, dient onder ieder lood der voorgeschrevene zalf, tieu greinen fijn gewreven wit koperrood gemengd te worden. Wanneer er bij het wegsnijden van den hoorn eene sterke bloeding ontstaat, zoo kan men die doen op-houden, door sterken hrandeioijn of voorloop op de wonde te gieten (*).
(*) Behnlve doze genooswijzo, door den Heer C. tbioik Met!, lloct. enz. to leyden, aaa de amsterdamsche maatschappij tee EEVORDERINamp; van den LANDBOuw, medegedeeld , eu door deze bekeml gemaakt, in het zevendo deel tweede stnk van hare uitgegeveno VorhandeUngeu , vindt men aldaar insgclijks de ge-neesnijzen en middelcn voorgedragen, welke door anderen met gocd govolg tegen het rotkreupel zijn aange.vend. Onder deze geneaswijzen , welke, weycns hare beproefde nuttigheid, hier dienen te worden vermeid, komt de volgende behandeling, door din Ileer Mr i. tedino van berkhoüt bijzonder aangeprezon, mode vooval in aanmerking, hierin bestaande, dat men op de plekken , die het meest zijn ingerot, voorzigtig met een pijpen-steel of het glazcn ttopje van het fleschje. een zeor kleinen drop-pel goede vitriool-olie (zwavclzuur) late vallen, die men aanstonds in de verzwering inwrijft, en waarop men oogenblikkelijk wat dance teer doet en inwrijft; kan men een geteerd lapje om den jioot doen, des to boter. Men moet dagelijks, tot aan de volle genczi;ig, het vuil van den klaanw voorzigtig afkrabben , en de plaats met teer besmeren, alsmede vooral zorgen , dat de Scha-pen droog en zuiver gehouden worden. De Bidder twent van kaaphoest heeft de volgende zalf zeer nuttig bevonden, ter ge-nezing des ongemaks.
-ocr page 507-
467
De heilzame tdtwerldng der volgende zalf, wier bereiding eenvoudiger is dan de voorgaande, is, ter heeling dezes ongemaks, insgelijks door de ondervinding bevestigd. Neem: Teer,
Terpeniijn olie, van jeder veertig looden, Verdikte Terpeniyn, acht looden, yiluin, zes looden. De vette ^elfstandigheden, op een zacht vuur gesmolten zijnde, wordt de aluin, welke vooraf tot een fijn poeder gewreven is, er onder gemengd. Hiermede wordt de ver-zwering op dezelfde wijze gesmeerd, als bij de vorige zalf
Neem: Ftjn gewreven kalmijnsteen (Lapis-poeder). Basilkum (IConingszalf), Wit was,
Boom olie , van alles even veel, Mottenkruid, een tvvintigste gedeelte van het geheel.
De drie laatstgenoetnde zclfstandigheden gesmolten zijnde, wor­den het kalmtjnsteen-poeder en het rottenknrid, hetwelk vooraf insgelijks fijn gewveven moot zijn, er onder gemengd. Hiermede wordt de verzwering besmeord, nadat de hoeven ter dego gezni-verd, uitgosneden en met terpentijn nitgewasschen zijn; worden­de daarbij de raad gegeven, cm de Schapen , die het rotkreupel hebben, niet bij de kudde te laten blijven, maar hen af te zon-deren.
Ook heeft men in dezen een goeden uitslag ondervonden, van de aanwending van het Goulards-water, op de volgende wijze te zamen gesteld :
Neem: Lood-sxtract,
Brandewijn, van ieder acht looden. Regen-water, tien looden.
Meng het te zamen.
Hiermede wordt de wond eerst zuiver nitgewasschen, en ver-volgens een kompres, in dit water natgemaakt, daarop gelcgd en met een sokje cm den voet vastgelegd. Dit kompres wordt, dagelijks vier of vijf malen, met een watertje bevochtigd, zon-der dat men het verband behoeft af te nemen. Om den anderen of derden dag wordt het vßrband afgenomen en de wond gezni-verd. Men vervolgt met het opleggen der natte kompressen tot aan de genezing, welke in tien of veertien dagen bewerkt wordt, moetende de Schapen inmiddels op een droogen stal gehenden worden. Wanneer het water niet genoeg opdroogt en geneest, kan men een weinig meer lood-extract en brandewijn daaronder doen.
Zie ook het ma.ga.zijn van vaderlandschbn landbodw , nit-gegeven door den Heer j. kops, V. Deel II st.
-ocr page 508-
468
is opgcgeven, moetende tevens het afsnijden van den los geworden en rottig aangedanen hoorn en van het wilde of vuile vleesch, en het wasschen der voeten met terpentijn hierbij in acht worden genomen. — Bij al deze behande-lingen van het rotkreupel is het van het uiterst belang, dat de Schapen op eene drooge standplaats gebragt wor­den. Men kan da voorgeschrevene middelen in eene groolaquo; tere of kleinere hoeveelheid bereiden, naarmate van de tahijkheid der kudden, waartoe zij gebruikt worden, waar-bij dan de evenredigheid der zamenstellende deelen moet in acht worden genomen.
Om het rotkreupel, zoo veel mogelijk, te verhoeden, is het vooral noodig, dat er, in de weiden hooge plaatsen gevonden worden, waarop de Schapen kunnen loopen, wanneer het land zeer laag en aanhoudend vochtig is; ins-gelijks moet men zorgen, dat zij, des winters, niet lang in diepen modder of mest behoeven te loopen of staan, maar dat de pooten dikwijls gezuiverd en de Schapen op eene drooge standplaats worden gebragt; — dat men voorts, als er veel honigdauw valt, de pooten nu en dan met pe-kel afwascht, en acht geeft, of de hoorn week wordt, en er zwelling rondom het gaatje boven de klaauwen ontstaat, terwijl het Schaap kreupel gaat, als zijnde dit het eerste teekeu, waaraan het ongemak wordt gekend. Neemt men zulks waar, zoo moet eene der opgegevene geneeswijzen ten eersten in Let werk worden gesteld.
Men kan alsdan sonnvijlen de verzwering nog voorko-raen, door het smerige vocht, hetwelk in het beursje op-gehoopt, verdikt en met liaartjes bezel is, nit de opening te drukken, en dan een rogge-korrel, die vooraf in water geweckt is, daarin te steken, terwijl men verder den poot, boven de klaauwen, nu en dan wascht met geedig af-[reksel van tnirrhe; doch Indien de gemelde opening, door deze stof reeds zoodanig verstopt is, dat zij niet kan wor­den uitgedrukt, en er reeds aanmerkelijke zwelling en ont-steking van den voet plaats heeft, zoo raden sommigen aan, ter voorkoming der verzwering, om het beursje, waar-in het gemelde vocht bevat is, geheel uit te snijden; het­welk op deze wijze geschiedt; men snijdt met een scherp puntig mesje, of de hisioerie (PI. I. Fig. 3), de uitwendige
-ocr page 509-
469
bekleedselen van het gaatje, rondom hetzelve door,omhet beursje inwendig los te maken; vervolgens haalt men er dit met een klein tangetje (PI. I. Fig. 6) voorzigtig en langzaam uit, zonder dat er lets hier van in blijft zitten. Men haalt de gemaakte wond met een naald en draad toe, om het indringen van vuiligheden voor te komen; alsdan wascht men haar, gedurende drie of vier dagen, eenmaal daags, met het voorgeschreven aftreksel van mirrke. Voorts moeten de Schapen, na deze bewerking, eenigen tijd, op eene drooge plaats worden gehouden, zonder dat zij zieh veel behoeven te bewegen (*).
Ook kan daardoor eene ontsteking en verzwering der voeten worden veroorzaakt, dat de schapen, bij aanhoudend droog weder, lang op een harden en oneffenen weg gedre-ven worden, waardoor de voetzolen sterk worden gedrukt en gekneusd. Men neemt dan eene verhoogde wärmte in den voet waar, en wanneer men op de zool des voets drukt, zoo trekt het Schaap aan den poot, en geeft hevi-ge pijn te kennen. Het dürft niet op den poot staan, maar trekt dien op.
Hebben deze teekenen plaats, zoo meet men met een spits mesje, juist op de plaats, daar de pijn wordt waar-genomen, zacht borende, een rond gat in de hoornzool des voets maken. Is er reeds etter aanwezig, zoo dringt deze daardoor naar buiten; alsdan moet de opening in de zool nog een weinig verwijd worden, opdat de etter zieh ge-heel kan ontlasten. Vervolgens laat men een weinig öran-dewijn of geedig aftreksel van mirrhe in de wond druipen, legt eene wiek van vlas of werk er over, en zet den voet in een zakje, gevuld met klei-aarie en azijn, tot eene brij onder een gemengd; welk verband des morgens en des avonds, moet vernieuwd worden, totdat de verzwering ge-nezen is.
Bijaldien er zieh nog geen etter onder de hoornzool heeft verzameld, en er dus niet dan bloed uit de gemaakte ope-
(*J Berigt wegeks eenige middeleh ter genezing van de
KREÜPELHEID DER SCHAPEN , DOOR n. BRASSART, insgelljks tO
vinden in liet zevende deel tweede stuk der Verh., uitgegeven door de aiAATSCHAPru ter bevobdebing van den lakdbotjw, blz. 94.
J
-ocr page 510-
470
ning vloeit, zoo is dit bloeden ter verdeeling der ontsteking voordeelig. De wond moet dan insgelijks met werk be-dekti en de voet in de meergemelde leem-brij gezet vroxien.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over de Breuken.
Bij de Schapen neemt men zelden andere, dan navel-breuken waar, aan welke de Lammeren voornamelijk on-derhevig zijn. Doorgaans wordt de navelbreuk niet grooter dan eene kleine walnoot, en zij geneest meermalen, na verloop van tijd, van zelve. Wil men evenwel de gene-zing der navelbreuk terstond beproeven, zoo vat men de hiiid, die de breuk bevat in bet midden aan, trekt haar voorwaarts en bindt daarom een Sterken draad, welke zoo stijf, als mogelijk is, toegetrokken en door een knoop wordt vastgemaakt; de afgebondene huid steift alsdan, en valt af, terwijl het andere gedeelte der huid aaneengroeit, waar-door de breuk genezen is.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over liet zweüen van den, Uijer.
Het gebeurt meermalen, bij Schapen, gewoonlijk nadat zij gelammerd hebben, of kort voor dien tijd, dat er ver-hardingen of een gezwel in den uijer worden waargenömen. Zijn deze koud op het gevoel, zoo doet het volgende mid-del, ter verdeeling goede diensten.
Neem: Lijnolie, acht looden,
Bijienden Ammoniak-geed, drie looden,
Daarin wordt, door wrijving, ontbonden: Kamfer, een half lood.
Hiermede wordt de harde of gezwollen uijer, drie malen daags, gewreven.
-ocr page 511-
471
Neemt men eene verhoogde wannte in den gezwollen uijer waar, zoo moet hat gezwel tot rijpheid gebragt, geopend en vorder behandeld worden, door zoodanige middelen, als bij de zwelling des uijers van het Eund-vee voorgeschreven is, gelijk de bebandeling der zeere spenen, aldaar opgegeven, insgelijks bij dezelfde ongemak-ken der Schapen kan worden opgevolgd.
NEGENDE UOOFDSTUK.
Over den rooden Uitslag of het hopeude Fimr.
o
Deze ziekte, welke voomamelijk scbijnt te ontstaan door eene schielijke afwisseling van koud en warm weder, vooral indien koude regenbuijen op sterke zonnehitte volgen, wordt aan de volgende teekenen gekend: het Schaap verliest zijne natuurlijke vrolijkheid, laat den kop hangen, en volgt de kudde slechts traag; de eetlust is verminderd, er lieeft koorts plaats; met de koorts-liitte ontstaan er aan den hals, de schon ders en over den geheelen rug tot aan het kruis, roode vlekken. Hebben deze eene natuurlijke roodekleur, zoo is de ziekte niet zeer gevaarlijk, doch zijn de vlekken geel en bruinachtig rood van kleur, dan geeft zulks eene meer kwaadaardige en gevaarlijke gesteldheid te kennen.
Om het gevaar dezer ziekte voor te komen, is het noodig, het zieke Schaap in huis te halen en het, behalve goed voeder, de volgende likking toe te dienen.
Neem: Bloem van Zwavel, twee looden. Genever-bezim, acht looden.
De genever-bezien tot poeder gestampt zijnde, menge men deze met bloem van zwavel te zamen, en dan met honig, tot eene likking aan. Hiervan wordt aan het Schaap drie malen daags, een lood, met water tot een drank ver-dund zijnde, ingegeven. Is de ziekte goedaardig, zoo komen met den vijfden of zesden dag de gewone vlugheid en de eetlust weder terug. De roode vlekken veranderen in schilfers op de huid, welke, van tijd tot tijd, los wor­den en wegvallen.
-ocr page 512-
472
Is de ziekte integendeel kwaadaardig, kenbaar aan de opgegevene veranderde kleur der vlekken, zoo dient bij de Toorgeschrevene likking nog een half lood fijn gewreven Kamfer te worden gevoegd. Krijgen de vlekken een bruin-achtig rood of zelfs een zwart aanzien, hetwelk aanduidt, dat de huid door het koude vuur is aangedaan, zoo moet de wol van deze plaatsen kaal afgeschoren en de brandige plekken moeten met eene bistoerie (PL I. Fig. 3) of met een ander scherp mes ingekorven worden. Men maakt namelijk op den afstand van een breeden stroohalm ligte in-snijdingen in de huid, welke slechts zoo diep zijn, dat het bloed te voorschijn komt. Dit gesclüed zijnde, wascht men de gewonde plaatsen, drie of vier malen daags, met een sterk afkaoksel van eiken- of toilgenbast.
Somwijlen gaat de huid op de plaats, door het vuur aangedaan, geheel los en valt af, waardoor dan eene ver-zwering nablijft. Deze moet, twee malen daags, met het opgegevene afkooksel bevochtigd worden, tot dat zij ge-heeld is. Als het Schaap zijne vrolijkheid en eetlust weder-om terug heeft gekregeu, zoo kan men met het ingeven der inwendige geneesmiddelen ophouden.
TIENDE HOOFDSTUK.
Over de Schürft.
Deze besmettelijke huidziekte der Schapen wordt aan de volgende teekenen gekend. Men neemt waar, dat op de plaatsen, welke door de schürft aangedaan worden, zoo als de voorbouten, de rug, het bovenste gedeelte des ligchaams, de binnenzijden der dijen, en ook somwijlen de hals, de wol droog wordt, en hären glans verliest. Zij wordt al-daar langzamerhand witter van kleur, hetwelk, des mor­gens , bij den dauw, het meest kenbaar is, yermits de wol op deze plaatsen, door de verhoogde wärmte der huid, eerder opdroogt, dan aan de overige deelen. Hieraan zal een geoefend herder reeds kunnen weten, waar de schürft te voorschijn wil komen, en alsdan kau nog haar voort-
-ocr page 513-
473
gang, door het aawenden van gepaste middelen, het ge-makkelijkst worden tegengegaan.
Wanneer men de wol op de huid vaneen seheidt, zoo bevindt men, dat zij een weinig rooder en veel dikker en harder is dan de gezonde huid. Laat men het kwa'ad zijn gang gaan, zoo ontstaan, op de aangedane deelen, kleine pulsten, ter grootte van een speldekop en somwijlen grooter, die met een helder vocht gevuldzijn; dezebreken open en maken eerst eene witte schilferige korst. Lang-zamerhand wordt de uitvloeijing van vocht op deze plaatsen sterker, waarbij de wortelen der wol los gaan, welke uit-valt, terwijl de, van wol beroofde plaatg., eene groenachtige kleur aanneemt. Somwijlen ontstaan er zwartachtige korsten ja zelfs wordt de huid aldaar meermalen ingevreten, en door eene kwaadaardige verzwering aangedaan. De schurf-tige plaatsen verbreiden zieh bestendig verder over het ligchaam uit, zoodat het Schaap niet zelden de halve wol verliest.
Dit algemeen heerschend en verderfelijk ongemak wordt te weeg gebragt door aanhoudend nat weder in den herfst en het voorjaar; door siecht bedorven voeder; door het lijden van honger en gebrek, als door welke oorzaken het Schaap vermagert, on de vochten eene scherpe, bedorvene gesteldheid verkrijgen; voorts door onzuiverheid der stallen of doordien zij in den winter, te warm en te voehtig zijn; het is om deze reden beter, dat de Schapen eenigermate koud, dan te warm gehouden worden, aangezien zij beter de koude dan de wannte kunnen verdragen. Den meesten tijd, evenwel, ontstaat de schürft door besmetting.
Indien de eerstgemelde oorzaken bij de schurftziekte plants hebben, zoo moeten zij weggenomen en de verzor-ging der Schapen verbeterd worden. Men late tevens de volgende likking gebruiken, waarmede twaalf of veertien dagen lang dient te worden aangehouden.
Neem: ZwavelMoemen,
Poeder van Alands^icortel, van ieder een lood, Goud-zwavel, vijftien greinen, Honig, vier looden.
Te zamen vermengd zijnde, geeft men van deze likking, ieder dag, een vierde gedeelte in, zoodat zij in vier dagen
-ocr page 514-
474
opgebruikt wordt. Men strijkt het middel, met eenspadel op de tong, opdat het Schaap Let kan doorslikken. Door dit middel -worden de scherpe Stoffen, die in het ligchaam huisvesten, naar buiten gedreven. Worden zij daaruitniet weggenomen, zoo zal men dikwijls ondervinden, dat de schürft niet grondig, door uitwendige middelen wo rdt weg­genomen, maar dat de uitslag terug komt, terwijl men meende, dat hij reeds genezen was.
Uitwendig kan men de volgende zalf, ter genezing van de schürft, aanwenden. Neem: Ongel, een pond,
Laat dit zacht smelten, en wanneer het vet begintkoud le worden, wordt er bij gemengd:
Terpentijn-olie, een half pond. Deze zalf moet, drie dagen achter elkander, op de schurftige plaatsen worden ingewreven, ten welken einde men de wol van een scheiden, en de korsten met den rug van een mes van de huid moet afschrabben. — Dewijl deze zalf, die men in eene blikken bus, welke van een deksel voorzien is, bewaren moet, in den winter te hard wordt, zoo kan men alsdan, in plaats van ongel, varkensreuzei nemen. — Zij bezit de voordeelige hoedanigheid, dat de huid, welke door de schürft hard en bros geworden is, daarna daardoor wederom zacht en week wordt. Volgens sommigen wordt de werking dezer zalf nog vermögender, indien daaronder een half pond gewrevene zwavel wordt gemengd. Nadat men de schürft genezen acht, moet men evenwel dikwijls de Schapen bezigtigen, of er misschien nog hier of daar, op nieuw, schurftige plaatsen gevonden worden, welke dan terstond op dezelfde wijze, met de ge-melde zalf, moeten worden ingewreven. Hoe vroeger deze middelen worden aangewend, zoodxa men de schürft ontdekt, des te geraakkelijker wordt zij genezen. Is men verzekerd, dat het ongemak enkel door besmetting is te weeg gebragt, gelijk het meeste plaats heeft, zoo kan het alleen door de voorgedragene uitwendige behandeling genezen worden. Neem: Potasch, vijf ponden, Ahdn, vier ponden,
Tabak, (van de slechtste soort) twee ponden, Gereone Siroop, vyf ponden,
-ocr page 515-
475
Keu\enzout, vier kop of ponden (*).
Dit alles moet, een half uur lang, in een vierde ton oud bier gekookt worden. Koud geworden zijnde, worden de Schapen daarmede over het geheele ligchaatn gewasschen, uitgezonderd de kop en pooten. Men begint deze was-sching van den kop, scheidt de wol in eene streek van-een, tot aan het ondereinde van den staart. Dit gedaan zijnde, bevochtigt men een weinig wol in het afkooksel, waarmede het Schaap van den kop tot aan het eind van den staart wordt natgemaakt. Aldus vaart men voort, tenvijl de wol, in gelijke streken, welke vier duimen van elkander verwijderd zijn, vaneen gescheiden en dus het geheele ligchaam -ingewasschen wordt. Een Schaap, het-welk door de ziekte sterk aangetast, en bijna uitgeteerd is, moet met meer omzigtigheid behandeld worden. Men doet, in dit geval, het best, om, gedurende vier achter-eenvolgende dagen, op elken dag, een vierde gedeelte van het ligchaam, naar de voorgestelde wijze, te bevochtigen.
Dit inwasschen behoeft slechts eenmaal herhaald te wor­den; de gezonde Schapen worden daarmede, op dezelfde wijze, ter voorbehoeding gewasschen, indien zij onder de sohurftige kudde verkeeren. Hot middel, volgens het op-. gegevene voorschrift bereid, is toereikende voor de behan-deling van vijftig Schapen.
Een ander middel, hetwelk zieh, door zijne meer een-voudige en minder kostbare zamenstelling, boven het voor-gaande aanbeveelt, wordt insgelijks, volgens eene beproefde ondervinding, met het beste gevolg, ter genezing van de schm-ft aangewend, waarvan het volgende voorschrift voor een Schaap dient.
Neem: Tabak (van de slechtste soort), een vierendeel pond, Wit Koperrood, anderhalf lood. Pis, een kroes.
Men kookt den tabak, een half uur lang, in de pis.
(#9830;) Zie de verhanbelins dee maatschappij ter bevorde-bing van den landboüw , III. D. I. stuk, biz. 62 ; aan welke MAATsciiArpjj dit middel is medegedceld door sibk gekbitzb
VAN BEDBEKOM , HUISHAN TB LOBKEN.
-ocr page 516-
476
waarna het koperrood er wordt bij gedaan, moetende het dan nog te zamen een kwartier imrs koken. Met dit vocht, hetwelk voor dat men het aanwendt, wat meer dan laauw warm moet gemaakt worden, maakt men de schurftige plaat-sen nat, terwijl de roven met de vingers afgekrabt worden; alsdan wascht en papt men de raauwe huid met den tabak goed in, met het overige vocht wascht men zoo veel mo-gelijk, het geheele Schaap. Na zes of zeven dagen wordt het goed nagezien, en ontdekt men nog eenige overblijfselen van schürft, zoo moeten de plaatsen nog eens, op dezelfde wijze behandeld worden. (*)
Ook bedient men zieh ter genezing der schurftziekte, van kwikzalven, welke evenwel in het-algemeen, daartoe minder dan de vorige middelen zijn aan te bevelen, ver-mits, indien de Schapen er wat te sterk mede gesmeerd worden, zulks voor hunne gezondheid ligtnadeeligis. Die er gebruik van verkiest te maken, kan de volgende zalf aanwenden.
(*) Dit micldcl komt in aard en werking zeker grootendeels overeen met zoker vocht, genaamd Carotte-saus, hetwelk uit den Tabak, bij de Carotte-draaijers, wordt vcrkregen. In do Pro-vincie utrecht en elders is dit middel, reels van overlang , bij de Schaap-herders bckend , als zeer geschikt ter genezing dor schürft ziekte onder het Wolvee. Ik heb daarmede aan de Voe-artsenij-school insgelijks , met het beste gevolg , eene proef ge-nomen. Men Scheldt op al de schurftige plaatsen , de wol vancen , en maakt de huid met het gemeldc vocht goed nat. Veeltljds is eene enkele bevochtiging voldoende , om het ongemak te doen ge-nezen. Men ziet dan , binnen weinige dagen, de aangedane plaatsen heelen, en op niouw met wol begroeijen. De Scha­pen moeten evenwel naderhand nog een en andermaal be-zigtigd worden, of er nog vurige plaatsen zijn overgebleven, die dan alle, nog eenmaal , of, als zulks vereischt wordt, meermalen, op dezelfde wijze, moeten worden behandeld, daar anders de nitslag zieh, op nieuws, binnen kort, over het lig-chaam verspreidt.
Dit middel is ook nog daarom boven vele andere te verkiezen, omdat het volgens scheikundig onderzoek, gebleken is, geene vergiftige bestanddeelen , gelijk sommige andere schurft-middelen, als bijv. Sublimaat, Rotten-hruid of soortgelijken te bevatten , zoo-dat het veil ig kan worden aangewend bij de Schapen , en in geene deele gevaarlijk is voor degenen , die daarmede moeten omgaan.
-ocr page 517-
477
Neem: Verdikte Terpentijn,
Laurier-olie, van ieder een half pond, Farkens-reuzel, een pond, KwikkaUc (oxydulum Hydrargyri), acht looden. Vriesch Groen (koperkalk), twee looden. De vettigheden, op een zacht vuur gesmolten zijnde, worden de kwikkalk en het fijn gewreven Vriesch groen er bij gemengd, terwijl het mengsel zoo lang geroerd wordt, tot dat het verkoeld is.
Hiervan wordt een of meennalen een weinig dun op de schurftige plaatsen gestreken. (*)
(*) In het voornoemde stuk van de veiehandelingen der meer-. gemelde maatschappij ter bevoedekiho van den landbottw , wordt eene kwikzalf tegen de schürft opgegoven, medegedeeld door swerus janszb, aan wien, voor hare bekendmaking, eene zilveren tabaksdoos met vijf en twintig gouden dukaten van de-ze maatschappij is geschonken. Deze wordt bereid nit een half pond hvik en anderhalf pond lamier-bezien-olie, welke te zamen in een nieuwen aarden pot vermcngd , en met een spadel zoo fijn mogelijk gewreven worden. Hiermede kunnen dertig of twee en dertig Schapen gesmeerd worden , Indien de schärft niet zeer erg is. Deze zalf wordt, op de volgende wijze, aangewend : de wol van elkander gescheiden zijnde, wrijft men eerst daar-mede op het bloote vel, over den ruggegraat, van den kop tot den staart toe , dan achter de voorbouten , zoo ver de wol loopt, en voor de achterbouten tot aan den bnik toe; dan vervolgens längs den buik, aan weerkanten in het hangen van de ribben, en ton laaMen onder den hals tot de borst toe. — Na verloop van drie of vier weken , ziet men de Schapen eensna,en smeert diegenen . welke niet volkomen genezen mogten zijn , nog eens dun, op plaatsen, alwaar hier en daar een puistje wordt gevon-den. •— Doorgaans wordt, volgens de opgegevene genezingen, door de Schapen twee malen te smeren, het ongemak geheel weggenomen. Nadat de aangestokene of besmette Schapen acht dagen gesmeerd zijn geweest, kan men de gezonde er gerast bij doen, zonder dat men voor besmetting behoeft te vreezen.
Hoe heter weide aan de Schapen gegeven wordt, terwijl deze geneeswijze duurt, hoe heter zij groeijen en hoe eerder zij her-steld znllen zijn, terwijl de wol dan ook aanstonds begint aan te wassen.
Daar , bij de voorgcstelde bereidingswijze dezer zalf, de hoik niet dan door dien lang in de laurier-ohe te wrijven volkomen verkalkt en ontbonden wordt, — van welke verksüking evenwel de voorname geneeskracbt des middels afhangt, — zoo dient de wrijving zoo lang te worden voortgezet, totdat men hoegenaamd
-ocr page 518-
478
Wanneer een Schaap onder Let scheren, door onvoor-zigtigheid, dikwijls gesneden, of door eenen niet goed af-gerigten hond gebeten wordt, zoo ontstaat daardoor dikwyls eene vurigheid, welke somwijlen in eene schurftachtige huid-ziekte ontaardt. Zoodanige wonden of nrrigheid kan men genezen door het Schaap eenige malen, om de twee of drie dagen, met water, waarin zout ontbonden is, door middel van een borstel, over het geheele ligchaam te wasschen.
geene kwikbolletjes meer bespeurt. Dewijl dit niet altüd naauw-keurig ^yordt in acht genomen, zoo zal men beter doen de zalf aldus te bereiden, wanneer zij altijd eene gelijke kracht zal bo-zitten.
Neem: Laurier-olie, een en een half pond ;
Kivikkalk, (Oxydulum Hydrargyri) acht looden.
Meng dit wel te zamen.
eSE^t*quot;
'
.
#9632;
-ocr page 519-
Yin. AFDEELING.
OTEE DE SEB
EEESTE EOOFDSTUK.
Over de verMttmg der Schapen.
Deze ongesteldheid, welke als eene algemeene ontste-kingskoorts dezer dicren kau worden beschouwd, kentmen aan de volgende teekenen: de Schapen hebben een' bran­denden dorst; de äderen in de oogen worden opgezet en krijgen eene bloedroode kleur; de mond is heat en droog; de adem wordt snel en de Schapen nemen zigtbaar af en worden mager. Onder deze omstandigheden is de genezing der ziekte mogelijk, Indien men daartegen de gepaste hulpmiddelen aanwendt; wordt zulks verzuimd, zoo gaat de ontsteking tot vuur over, waardoor de dieren gedood worden.
Doorgaans cntstaat de verbitting in heete zomerdagen, wanneer da Schapen te ver naar de weide moeten gaan, of indien zij door den hond, welke bij de kudden gehenden wordt, te sterk gejaagd, of op eene andere wijze, te fel en onophoudelijk voortgedreven worden, alsmede daardoor, dat zij zieh, vooral des middags, tegen den sterken zonne-schijn niet in de schaduw kunnen verbergen, maar besten-
-ocr page 520-
480
dig in het \lakke veld moeten blijven, en zij bovendien gebrek aan drinken lijden, of siecht, bedorren water moeten drinken.
Hebben de boyengemelde verschijnselen plaats, zoomoet men de Schaperaquo; laten grazen op eene weide, alwaar sapryk gras groeit, en tevens laat men hen water drinken, waarin salpeter is opgelost, namelijk voor vijftig Schapen, acht looden. Men late hen op het wannste van den dag in eene schaduwachtige plaats uitrusten, en vermijde het sterk drij-ven. Op deze wijze, eenigen tijd roortvarende, zal de verhitting doorgaans spoedig verminderd en weggenomen worden.
Is het aangedane Schaap intusschen reeds zoo ver verhit, dat het aanmerkelijk koorts heeft en daardoor zoodanig is afgemat, dat het de kiidde niet meer volgen kan, terwyl de ademhaling sneller wordt, zoo moet men het acht looden bloed uit de halsader aftappen, en het volgende middel aauwenden.
Neem: Salpeter, een lood.
Room van, Wljnsteen, twee looden.
Tot poeder gewreven en onder elkander gemengd zijnde, geeft men hiervan, vier malen daags, aan ieder Schaap, anderhalf vierendeel looda met water in. Het moet voorts in een koelen stal worden gezet, en wil het dier nog lets eten, zoo moet het met frisch gemaaid gi-as gevoederd wor­den. Dewijl de Schapen bij deze ongesteldheid, een hevi-gen dorst hebben, zoo moet men zorgen, dat zij geen ge­brek aan zuiver en overvloedig drinkwater hebben.
Het aderlaten van een Schaap kan op deze wijze ge­schieden : men scheert aan de regter of linker zijde van den hals, ongeyeer eene handbreedte van den kop, de wol af, en bindt een' band onder om den hals, om de ader te doen zwellen, welke men alsdan duidelijk voelen zal, waarna iemand het Schaap tusschen de beenen neemt en den kop in de hoogte houdt. Nu slaat men met een kleinen snepper een gat in de ader, JDeze snepper moet een wei-nig breeder en sterker zijn, dan zulk een, waarmedemen gewoon is menschen ader te laten. Heeft men de noodige hoeveelheid bloeds afgetapt, zoo wordt eene naaldofijzeren speld door de lippen der wond gestoken, en men bindt haaj:
-ocr page 521-
481
verder toe, door een draad, die van achteren cm denaald wordt gewonden.
Wanneer men geene #9632;vlijni heeft om de adear te openen, zoo kan de ader daar waar zij een begin neemt, aan de kaak met den top des vingers toegedrukt worden, waardoor zij opzwelt; men zal alsdan aan de bovenkaak, op de hoogte alwaar de wortel des vierden baktands eindigt, eene verhevenheid vinden, onder welke de ader nagenoeg gelegen is. Op deze plaats kan men haar met een spits of scherp mes openen, en de wonde na het aderlaten, op de hier boven voorgeschrevene wijze toehechten. De­ze wijze van aderlaten aan den kinnebak kan, bij Scha-pen doorgaans gemakkelijker, dan aan den hals yenigt worden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;*
TWEEDE HO0FDSTUK,
Over de ontsteking äer Hersenen.
In het begin dezer ziekte staat het Schaap neerslagtig, en laat den kop naar den grond hangen; ket voorhoofd en de ooren zijn buitengewoon warm; de oogen zijn gesloten en er loopen tränen uit, het wit der oogen is rood en als met bleed beloopen; de mond is droog en beet en de tong gewoonlijk met een wit slijm overdekt. Bij den voortgang der ziekte, krijgt het dier huivering of trilling door het geheele ligchaam; somwijlen loopt het zonder be-wustheid rond of gaat liggen, houdende den kop digt aan den grond.
De ontsteking der hersenen ontstaat, even als de ver-hitting gewoonlijk in de heetste zomerdagen, wanneer de Scbapen onophoudelijk in het open veld verkeeren, terwijl de zon hun bestendig op het hoofd brandt, waartegen zij zieh niet in de schaduw kunnen verbergen. Voorts kunnen andere verbittende oorzaken, als het sterk drijven der Schapen, gebrek aan koel en zuiver drinkwater, enz. daartoe mede aanleiding geven.
Zoodra men de opgegevene kenmerken ontwaart, moet
21
-ocr page 522-
482
men liet Scliäap aderlaten, en drie malen daags, telkeus een vierendeel loods mlpeter in water ontbonden ingeven, of men geeft het volgende: Neem: Salpeter, een lood,
Room van Wijnsteen,
Dubbel-zout (zwavelzure potasch), van ieder ander­half lood. Alles gewreven en te zamen vermengd zijnde, geeft men daarvan alle twee uren een half lood met water in, tot zoo lang dat de verschijnselen der ziekte duidelijk ver-minderd zijn; alsdan Avordt het middel, naar evenredig-heid van het afnemen der ziekte, drie malen daags ge-geven, tot zoo lang dat het Sohaap genezen is. Men moot tevens terstond een linnen doek cm den'kop binden, en dien bestendig met koud water voehtig houden. Ookmoet het Schaap gedurende de genezing, in een koelen en don-keren stal of op eene beschaduwde plaats worden gehenden, en men moet vervolgens altijd zorgen, dat het onder het weiden de zon van achteren hebbe, opdat de kop dus in de schaduw van het ligchaam geplaatst zij.
DEEDE HOOFDSTUK.
Over de Draaijlng.
Dit ongemak ook bekend onder den naam van doüigheid, is het gevolg eener werktuigelijke drakking der hersenen, welke veroorzaakt wordt door blazen, die aan of in de voorhersenen, als ook in de kleine hersenen en in de ver-r lenging van het ruggemerg zitten. Deze blazen zijn van verschillende grootte en vol water. Zij worden gehenden voor eene soort van wormen, die van wege hunne eigene gedaante hlaamoormen (hybatis cerebealis) genoemd worden.
De verschijnselen welke bij de draaijing worden waar-genomen, zijn verschillende, naar het onderscheid der plaatsen alwaar de blazen zieh bevinden. Wanneer de blaas op de regterzijde van de hersenen zit, zoo gaat of draait het zieke Schaap naar den regter, en ligt de blaas
-ocr page 523-
483
aan de linker zijde, dan draait het naar den linker kant, en wel in het begin langzaam; naarmate dat da blaas grooter wordt, schielijker. Dit omdraaijen in een kring, neemt op het laatst zoo sterk toe, dat het Schaap daardoor afgemat, op den grond valt; om deze reden noemt men zulk een Schaap met regt een draaijer, draai-hop of kring-looper. Op stal ligl het beest met het hoofd naar die zijde waar de blaas zit. Bevindt zieh integendeel de blaas in het voorhoofd, in het midden van de hersenen, zoo ligt het Schaap op stal met den kop voorover, valt bij het opstaan op dezelfde wijze, en loopt met het hangend hoofd schielijk regt uit, waarora men het alsdan een draver noemt. — Eindelijk zit de blaas aan de kleine hersenen, of in en onder de groote hersenen, of ook in het verlengde rugge-merg, zoo houdt het beest den neus omhoog en den kop achter over, en blijft in deze houdiug stil staan, of loopt ook wel snel of langzaam voonvaarts. Men geeft aan zulk een Schaap den naam van een zeiler; op stal ligt het met den kop regt vooruit, zoodat het op den neus rust. Als or meeralBiinkblazen aanwezig zijn, of Indien zij tusschen de hersenen of onder deze in het ruggemerg liggen, zoo zijn de verschijnselen niet zoo bepaald, en het hoofd houdt geene bepaalde rigting; doch het hangt gewoonlijk naar die zijde waar da grootste blaas zit; in dit geval is de onwijsheid het grootste en slaat schielijk tot dolligheid over.
quot;Van de gemeide Schapen kunnen slechts de zoogenaamde draaijers of kringloopers en de dravers, door de operatie met den trokar, genezen worden; bij de zeilers is zulks omslagtiger en meer onzeker; doch gelukkig is onder een tiental Schapen, dat door deze ziekte is aangedaan, zelden meer dan e^n, dat tot de laatsten behoort.
Het voornaamste dat bij deze geneeswijze moet in acht worden genomen, bestaat daarin, dat men zieh van de zitplaats der waterblaas wel verzekere, door acht te geven op de voorzegde verschijnsels, en door het herhaald bevoe-len van den kop met den duim, om te onderzoeken of er zieh eene weeke plaats in de hersenpan bevindt, die men zou kunnen indrukken; want de gemelde waterblaas ver-oorzaakt ab zij grooter wordt, dat op de plaats daar zij
21*
-ocr page 524-
484
aan deu hersenpan ligt, het been dun wordt en slinkl, hetwelk aanmerkelijker wordt, marmate de ziekte langer duurt; men moet evenwel deze weeke plaats niet in den slaap van het hoofd zoeken, die van natuur dünner is.
Om de bewerking met den irdkar te verrigten, moeten vooreerst, nadat men de weeke en dunne plaats van de hersenpan heeft ontdekt, de vier pooten van het Schaap te zamen vastgebonden worden, opdat het zieh niet ver-roeren kan, of men laat slechta de vier pooten vasthouden en het beest op eene tafel leggen, die zoo geplaatst is,dat men goed zien kan; daarna gaat men tot de opening van den kop op deze wijze over; men maakt met de Mstoerie (PL I. Fig. 6) of een ander scherp mesje eene insnijding van omtrent een duim lengte over de weeke plaats, die men bij het gevoel heeft kunnen ontdekken en bepalen. Deze insnijding meet tot op het been en door het beenvlies Cperiostiuni) gaan; dit velletje scheidt zieh verder zelf, zoo veel nootlig is, vaneen. Men neemt daarop den trohar in de voile hand, zoodat die dan den binnenkant längs den duim afloopt, die men naast de weeke plaats op de her­senpan zet, om zoo diep als noodig is te kunnen steken. Hierop stoot men den trokar met zijn koker voorzigtig zoo diep in de weeke plaats, dat men gevoelt de blaas getroffen te hebben. Dit gedaan zijnde, laat men den kop van het Schaap zoodanig van de tafel afliangen, dat de koperen koker, die van zelve in het gat blijft zitten , naar onderen komt; hierop trekt men den eigenlijken trohar of priem er uit, en laat het water zuiver uitloopen; vervolgens keert men het hoofd met den koker weder naar boven en laat door dozen drie of vier drappels geestig aftreksel van mirrlie in de wond of in de doorgestoken blaas vallen. Verder trekt men den koker daaruit, schuift het geopende vel eenigzins aan een, en naaifr een stukje doek over de wond aan de korte wol vast, opdat er geene vuiligheid in de wond kan komen, en laat het beest los, en bij andere schapen loopen. quot;Wanneer het zieke Schaap niet door lang-durigheid des ongemaks reeds te zwak en afgemat is ge-r worden , zal het terstond weer vrolijk zijn, en gelijk de ande­ren beginnen te eten. De wond zal zonder verder verband of andere geneesmiddelen schielijk geheeld zijn.
-ocr page 525-
485
De trdkar, welke tot deze bewerking gebezigd wordt,* moet op dezelfde -wijze gemaakt zijn als die, welke op PL I Kg. 18 en 19 is afgebeeld, docb hij moot kleiner en dunner zijn dan deze, zoodat de priem drie duimen lang is en de dikte heeft van een pijpsteel, om welke de koker naauwkeurig sluiten moet.
Wanneer de plaatshebbende verschijnselen te kennen ge-ven, dat er aan beide zijden in den kop eene blaas zit, zoo meet men aan de beide zijden na elkander de hersen-pan op de weeke plaatsen doorboren, het water- daaruit ontlasten, en de wonden op dezelfde wijze behandelen.
Het doen indruipen van geedig aftreksel van mirrhe moet niet verzuimd worden, vermits daardoor eene ontsteking in de blaas wordt veroorzaakt, welke ten gevolge heeft dat zij zatnengroeit, terwijl zij anders dikwijls wederom met water wordt aangevuld, waardooi hetzelfde ongemak weder op nieuw ontstaat.
Bijaldien de sehapen vcle en lange wol op den kop hebben, doet men het best dit in den omtrek, daar men de doorboring wil doen, af te scheren, voordat deze in het werk wordt gesteld, zoowel om de doorsnijding van het vel beter te kunnen doen, als om de bedekking naderhand over de wond beter te kunnen vasthechten.
VIERDE? IIOOOFBSTUK.
One)' de Keelontsteking of de Bron.
Deze kent men daaraan, dat het Schaap neerslagtig wordt, den kop hangen laat en geen eetlust heeft; de oogen staan flaauw; de ooren zijn koud en de mond is heet en droog; ook is hij inwendig hoog rood van kleur; de keel is ter plaatse daar het strottenhoofd ligt sterk ge-zwollen, en als men er op drukt, toont het Schaap zware pijn te gevoelen; het kan het water niet doorzwelgen, maar als het dier drinkt, loopt het den neus weder uit.
Schielijke verandering van het weder! wanneer heete da-gen door koude nachten worden afgewisseld, aanhoudende regen met hagel vereenigd, waarbij de Sehapen des nachtlaquo;
-ocr page 526-
4B6
op den natten grond liggen moeten, vooral als zij kort te voren geschoren zijn, of indien zij, na een lang verblijfin warme stallen, bij zeer koud weer naar buiten gedreven -worden, zijn de gewone oorzaken, waardoor deze ziekte bij de Schapen kan worden te weeg gebragt, ofschoon zij door den gemeldeti invloed des weders, wegens de zware dekking waarmede de natuur het wolvee heeft voorzien, op verre na niet zoo algemeen als andere dieren worden aangedaan: om welke reden de ontstekingsziekten uit de gemeide- oorzaken bij de eersten ook minder dikwijls wor­den waargenomen dan bij de laatsten.
Bij de keelontsteking moot men eerst acht oftienlooden bloed uit de hals-ader aftappen en darr het volgende mid-del toedienen.
Neem: Salpeter, twee looden. Heemd-Kortel, Zoctlmid, van ieder drie looden.
Deze zelfstandigheden tot poeder gestampt en gewreven zijnclc, worden met honig tot eene dünne likking aange-mengd. lliervan strijkt men het Schaap vier malen daags eenen halven lepel vol op de tong, opdat het zulks lang-zaam kan doorslikken. Aan den hals, daar hij gezwollen of pijnlijk is, wordt de wol afgesphoren, en op deze plaats wrijve men drie malen daags een vcrdeelend smeersel in, lietwelk op deze wijze dient bereid te worden.
Neem: Kamfer, een half lood. Lijn-olie, twee looden, Bijtende Ammoniak-geed, drie looden.
De kamfer in de lijn-olie door wrijving ontbonden zijnde, wordt de ammoniak-geest er bijgevoegd, en dan alles in een fleschje onder elkander geschud.
Met deze uit- en inwendige geneeswijze houdt men zoo lang aan, totdat het Schaap hersteld is.
VIJFDE HOOFDSTUK,
Over de LongontsteTeing. Deze wordt door dezelfde oorzaken als de keelontsteking
-ocr page 527-
487
voortgebragt, welke in Let vorige hoofdstuk zijn opgegeven. Men kent eene ontsteking der longen aan de volgende tee-kenen: eerst wordt het aangedane Schaap neerslagtig; het lieeft den eetlust verloren, en volgt slechts langzaam de kudde; eenige Schapen tuimelen of slingeren met het acli-terdeel des ligchaams onder het gaan; de oogen zijn ge-sloten en men ontdekt, als men ze opent, dat zij rood en als met bloed beloopen zijn; de mond is heet en droog; bij den voortgang der ziekte wordt de ademhaling besten­dig sterker en schielijker; de buik slaat sterker dan ge-woonlijk; het Schaap wordt mat en zwak, zoodat het ge-noodzaakt is te blijven liggen.
Zoodra de eerste verschijnselen der ziekte worden waar-genomen, moet men het Schaap acht of tien looden bloed uit de halsader aftappen en het eene etterdragt voor de borst zetten. quot;Voorts geve men het ontstekingwerende ge-neesmiddel in, uit Salpeter, room van wijnsteen en dubliel-zout bestaande, hetwelk op blz 482 is voorgeschreven.
Het Schaap moet in een koelen stal gehouden en, als het lets eten wil, met jong saprijk gras gevoederd worden. Neemt de ziekte af, hetwelk daaraan vooral kenbaar is, dat het buikslaan vermindert en de ademhaling langzamer wordt, alsmede dat de mond minder beet is, het Schaap vrolijker wordt en eenigen eetlust krijgt, dan moet met het gebruik van het voorgeschreven middel opgehonden, en het volgende in de plants gegeven worden.
Neem: Wolverlei-Moemen, Kalmus-wortel,
Genever-hezien, van ieder twee looden. Kamfer, een vierendeel loods.
Alles tot poeder gemaakt en vermengd zijnde, wordt hiervan drie malen daags telkens een half lood met water ingegeven.
Wordt dit laatste middel niet gebruikt, zoo gebeurt het dikwijls, dat er door de ontsteking eene verzwering der longen wordt te weeg gebragt, waardoor het Schaap spoe-dig sterft.
quot;
-ocr page 528-
488
ZESDE HOOFDSTDK.
Over Jtei Miltvuur.
De Schapen zijn, even als Let Eundvee en andere dierefl, aau daze gevaarlijke ziekte, die ook Let mtur of hloed ge-noemd wordt, onderhevig. Men kent haar aan de volgende teekenen. Bij de meeste Schapen, die aan het Vuur ster-ven, neemt men geene ziekte-versehijnselen waar, dan kort voor den dood; zij schijnen nog vrolijk en gezond, eten met den gewonen lust, terwijl zij weinige cogenhlikken daarna omvallcn en sterven; indien zij loopen, blijven zij op eens stilstaan, worden kortademig, krijgen eene beving over het geheele ligchaam, beginnen zwaar te züchten, en vallen dood neder. Bij anderen gaan niet eens daze verschijnse-len vooraf, maar zij vallen, in het loopen of staan, zonder eenig kenbaar ziekte-teeken eensklaps om, en sterven kort daarna. Eenigen tuimelen of strnikelen onder het gaan, terwijl hun het schuim op den mond staat en eene dunne bloedige stof van achteren afgaat. De borst begint dan zwaar to rogchelen, en de bulk sterk te slaaii, waarbij de Schapen nederstorten en sterven.
Veeltijds duurt de ziekte langer voor dat de dood volgt, zoodat er van een tot vijf dagen verloopen, eer dat de (lieren sterven. Men neemt alsdau daarbij de volgende kenteekenen waar. De herkaauwing houdt op en de eet-lust vergaat; de ademhaling wordt schielijk en kort, en het zieke Schaap buikslaat en schuimbekt; welk laatst ver-sohijnsel evenwel niet altijd plaats heeft.
Door deze ziekte, welke van een ontstekingachtigen aard is, en die wegens de hevigheid der ontsteking, en uit hoof-de van de bedorvene gesteldheid des bloeds, zeer schielijk tot het koude vuur overgaat, worden de inwendige ligchaams-deelen bijzonder aangedaan. Bij die Schapen, welke zonder merkbare voorafgaande ongesteldiieid plotseling sterven, wordt vooral de milt na den dood door versterving aan­gedaan bevonden; — (vergelijk de Beschrijving des Mütvunrs van het RundveeJ terwijl bij diegene, welke langer ziek zijn geweest, de longen, de lever of demagen, somvvijlen ook de darmen en andere deelen door het koude vuur zijn aangedaan.
-ocr page 529-
489
Alle oorzaken, welke een hevigen ontsteldngaclitigen toe-stand en eene bedorvene gesteldheid des bloeds in het ligchaam voortbrengen, kunnen het miltvuur doenontstaan. Hiertoe behooren: aanhoudend heet en droog weder; gebrek aan zuiver drinkwater in den zomer, of het drinken van stilstaand water, dat door de wärmte stinkend en bedorven, of door een overvloed van insekten verontreinigd is; voorts het lang en sterk drijven der Schapen in heet weder. In den winter kan eene al te krachtige voedering, waardoor de Schapen te spoedig en te sterk aan den groei komen, het verblijf in bedompte warme stallen, terwijl de Schapen zelden of geheel niet naar buiten gelaten worden, het schie-lijk vatten van koude, enz., tot het ontstaan dezer ziekte aanleiding geven. Ook wil men dat de opstijgende dampen uit moerassen, gelijk ook de gevallen honigdauw, als oor­zaken des Miltvuurs moeten worden beschouwd.
Het schielijk beloop der ziekte, en de daarbij zoo on-verwacht volgende dood, brengen te weeg, dat het Milt­vuur dikwijls niet ontdekt wordt, voordat het Schaap reeds op het sterven ligt, of dood is, en er dus geene gelegen-heid is, om eene gepaste geneeswijze aan te wenden. Zulks kan derhalve alleen plaats hehben, wanneer de meer lang-zame voortgang der ziekte het toelaat. In deze gevallen moet men, zoodra de eerste teekenen der ongesteldheid worden waargenomen, tien of twaalf looden bloed aftappen, op de wijze, zoo als op blz. 480 is opgegeven, en het Schaap tevens eene etterdragt aan de borst zetten. Voorts geve men, alle twee uren, een half lood van het ontste-kingwerende middel, bestaande uit salpeter, room van mjti' sieen en zwavehure potasch, hetwelk op blz. 483 is voor-geschreven, met water in. Hiermede houdt men zoo lang aan, totdat de ziekteteekenen verminderen; alsdan moet het geneesmiddel, drie maal daags, worden ingegeven, totdat het Schaap genezen is.
Om de ziekte voor te komen, is het dienstig de gezon-de Schapen, zoodra het Miltvuur in een omtrek is uitge-broken, acht looden bloed af te tappen, en hen eene et­terdragt aan de borst te zetten. Daarenboven geve men him saprijk gras of klaver, met een weinig stroo, tot fijn haksei gesneden en met wat haver vermengd, te eten,,
t
-ocr page 530-
490
waarover, voor ieder Schaap, elljen dag, een vierendeel loods fijn gewrevea salpeter wordt gestrooid. Dit laatste middel kan ook afc;onderlijk met water worden ingegeven. Hiermede houdt men tien of twaalf dagen aan, waarbij het toveus noodig is, de oorzaken, welke de ziekte kunnen voortbrengen, zoo veel mogelijk, uifc den weg te ruimen.
ZETENDE HOOFDSTUK.
Over de Fokken,
De pokken ontstaan bij de Soliapen alleen door besmet-ting. Somwijlen verbreiden zij zieh zeer snel onder flezelfde kuddc, alsmede onder andere kudden van een geheelen omstreek; op andere tijden gaat de besmetting langzaam voort. In den winter, wanneer de Sehapen te zamenge-drongen in hokken worden gebouden, heeft de aansteking veel sneller en algemeener plaats, dan in den zomer, wan­neer zij, meer van elkander verwijderd, in de vrije lucht leven. — Men kan de pokken in goedaariige en hwaad-aardige onderseheiden.
De goedaardige pokken vertoonen zieh gewoonlijk het cerst aan die plaatsen, welke niet met wol bedekt zijn; zij staan afzonderlijk, worden rijp en droogen op. Voor dat zij uitbreken, worden de meeste Sehapen neerslagtig en verliezen den eetlust, en zulks duurt zoo lang, totdat de pokken zijn uitgezet, hetwelk drie dagen aanhoudt. De kwaadaardige pokken zijn gevaarlijker dan de eersten, zoo-dat daaraan vele Sehapen sterven; het is nogtans gelukkig, dat zij zeldzamer, dan de goedaardigen voorkomen. De kenmerken van kwaadaardige pokken zijn: dat zij digt aan elkaifderen staan en in een loopen, waardoor eene aanmer-kelijke verzwering wördt veroorzaakt, welke bestendigvoort-loopt en een groot gedeelte der huid vernielt. Voorts zijn ook de teekenen der ziekelijkheid veel sterker, zoodat het schaap ongemeen mat is, den kop hangen laat, of uit zwaklieid liggen blijft; het heeft den eetlust bijna geheel verloren, en er loopt een taai slijm uit den neus, Al deze
-ocr page 531-
491
verschijnselen nemen bij den hevigsten trap der ziekte steeds toe, totdat het Schaap dikwijls tusschen dentienden en twaalfden dag sterft. Slechts een gering aantal Schapen ontkomt alsdan het doodsgevaar der pokziekte.
Wanneer de Schapen behoorlijk eten en herkaauwen, en, voor het overige, vrolijk schijnen, terwijl de pokken gere-geld uitkomen, openbreken en opdroogen, zoo behoeven zij geene geneesmiddelen; doch verliezen zij den eetlust, en zijn zij neerslagtig, klopt het hart schielijk en sterk, en komen de pokken, den derden dag, niet te voorschiju, zoo moet men de krachten der natuur ondersteunen, om de pokken naar buiten te kunnen drijven. Het volgende middel is hiertoe dieustig.
Neem: Genever-beden, tot poeder gestampt, vierlooden, Gesnedene Fieterselie-wortel,
Tot poeder gestampte Unzen, van ieder twee ban­den vol.
Kook dit alles in vier ponden water en klaar het af; meng onder het vocht een vierendeel loods hamfer, welke vooraf in een eijerdqjer gewreven en opgelost is, benevens twee looden goeden icijn-agijn.
Dit mengsei wordt in acht deelen verdeeld, waarvan men het Schaap, 's morgens en 's avonds, telkens een deel in-geeft, totdat de pokken iiitgezet zijn. Ook kan men, tot dit oogmerk, het volgende middel gebruiken.
Neem: Bloem van ztoavel, drie vierendeel loods, Genever-lezim, een lood, Kamfer, een vierendeel loods.
De genever-bezien tot poeder gestampt en de kamfer onder een eijerdojer gewreven en opgelost, en alles met acht looden honig gemengd zijnde, wordt het insgelijks in acht deelen gedeeld, en daarvan, 's morgens en's avonds, clt;;n deel ingegeven.
De stal, waarin de Schapen staan, moet luchtig en niet te warm gehenden worden. Men moet hun fijn, zoet, of met garsten stroo tot een fijn haksel gesneden, hooi geven, waaronder natgemaakte zemelen, grof gemalen garst, of roggen meel kan gemengd worden, terwijl men ook dage--lijks een weinig zout over het voeder geeft.
Wauneer de pokken uitgezet zijn, en er geen etter hv.
-ocr page 532-
. 492
dezelve wil komen, zoo kan men insgelijks het eerst opge-geven middel aanwenden, waarbij mea evenwel het Schaap voor de borst en aan iedere lende eene etterdragt moet zetten, hetwelk op de volgende wijze verrigt wordt. Men scheert op de plaats, alwaar men de dragt zetten wil, de wol, ter grootte van eene handbreedte af, snijdt, op den afstand van drie vingerbreedten van elkander, boven en onder, een klein gat door de huid en maakt die, van de eene insnijding tot de andere, met een plat houtje los; men trekt alsdan door de opening een stuk linnen, ter breedte van een halven vinger, hetwelk evenwel vooraf, aan beide zijden, zoo ver met boter moet bestreken wor­den , als het onder de huid te liggen komt. Om den an­deren dag, trekt men vervolgens de linnen strook, welke eenigzins lang moet gesneden worden, ten einde zij te za-men kan worden gebenden, om het uitvallen te beletten, een weinig van hare plaats, en bestrijkt telkens dat ge-deelte, hetwelk onder de huid te liggen komt, vooraf op nieiiw, met boter. Op den vijfden of den zesden dag, kan men den band er uit nemen, wanneer er etter in de pokken gekomen is, en alsdan kan ook met het ingeven der voorgeschrevene middelen opgehouden worden.
Bijaldien de pokstof niet uit het bloed gekomen is, zoo ontstaan er dikwijls, nadat de pokken reeds genezen zijn, gezwellen aan het een of ander deal des ligchaams; zoo-dra zoodanig gezwel rijp is, moet men het openen, en den etter met koud water vlijtig afwassehen, waardoor het spoe-dig geneest. Indien de oogen toegezwollen mogten zijn, zoo moet men hen dikwijls met water baden, en wanneer zij wederom open zijn, den etter er zorgvuldig en dikwijls uitwasschen.
De middelen, welke hier opgegeven zijn, kunnen insge­lijks bij de kwaadaardige pokken worden aangewend. Zelden oreken deze van zelve open, maar 'de daarin aanwezige etter knaagt bestendig, hoe langer hoe meer, om zieh henen: daarora moeten zij, zoodra zij rijp zijn, met een spits mes worden geopend, en-, nadat de etter er uitge-drukt is, vervolgens, dagelijks, met water, waarin zout is opgelost, uitgewasschen worden, totdat zy genezen *ijn.
-ocr page 533-
493
Zijn er door de digt naast elkander staande en ineen-gevloeide poiken, groote verzweringen outstaan, zoo moe-ten zij insgelijks, nadat de gezwellen geopend zijn, da-gelyks met zout water worden uitgewasschen, totdat zy genezen zijn.
Aangezien de pokken zeer besmettelijk zijn, zoo moet men de Schapen, zoo veel mogeüjk daartegen trachten te beveiligen, en dus die Schapen, bij welke zieh de eerste kenteekenen der ziekte openbaren, terstond van de gezon-den afzonderen, en in een afzonderlijken stal zetten. Deze moet ten minsten, twee malen daags, met genever-hezien uitgerookt en de mest dagelijks daaruit verwijderd, en van nieuws gestrooid worden. Voorts moet de stal, nadat de pokziekte heeft opgehouden, geheel gezuiverd, met loog geschuurd en dan met ongezmrä zeezoidzuur worden be-rookt, voor dat zij naderhand tot het bergen van gezonde Schapen gebruikt wordt.
In den zomer, kan men de Schapen, welke de pokken hebben, bij goed weer, des morgens endesavonds, eenige uren, in de weide drijven, zij moeten evenwel niet bij de gezonden komen. Ook moeten de laatsten niet op de weide komen, daar de eersten geloopen hebben. In het algemeen moet men trachten alle gemeenschap, tusschen de gezonde en zieke Schapen, te vermijden; hierom moet ook de herder, welke de laatsten hoedt en oppast, niet bij de gezonden komen, dewijl de besmetting-stof aan dezen, door hem, gemakkelijk kan worden overgedragen en medegedeeld. Men wil waargenomen hebben, dat, Indien nog gezonde Schapen met gerstenstroo gevoederd worden, zulks een voorbehoedmiddel tegen de pokken zou-de zijn.
Voor het overige, moeten de maatregelen, welke door de wet, tegen de verspreiding der pokziekte, in ons land, zijn bepaald, met zorgvuldigheid opgevolgd wor­den ; waarbij, behalve de opgemelde voorzorgen, onder anderen uitdrukkelijk wordt verboden, dat Schapen, uit eene kudde of streck; alwaar de pokken heerschen, naar andere plaatsen vervoerd worden. Zoodanige vervoering mag echter, onder zekere bepalingen, geschieden van Scha­pen of Lammeren, die ingeent zijn geworden, en van
-ocr page 534-
494
welke hat zeker blijkt, dat zij de ware pokken gehad heb-ben. (*)
Om de pokziekte der Schapen, zoo veel mogelijk te verzachten en onschadelijk te maken, is het beste middel, hun de pokken in te enten, dewijl het reedä door de ondervinding bevestigd is, dat van de ingeente Schapen in het algemeen ten hoogsten sleehts drie of vier van de honderd sterven; welk getal voorzeker zeer gering is, in evenredigheid van dat, hetweik somwijlen door de natuur-lyke pokziekte wordt weggerukt, als waaraan niet zelden van drie Schapen een of twee sterven. Het is derhalve raadzaam en pligtmatig, zoodia de ziekte in de nabijheid of onder de eigene kudde uitbreekt, alle nog gezonde Schapen de pokken in te enten. Dit geschiedt zeer ge-makkelijk, op de volgende wijze: Men neemt van een Schaap, hetweik de pokken heeft, etter, wanneer deze nog waterachtig is, dewijl de reedä verdikte etter deels minder werkzaam is, en ook pokken van een siechten aard, of basterd-pokken voortbrengt. Het Schaap nu, dat ingeent zal worden, wordt op eene tafel gelegd; een helper houdt het bovenste voorbeen en de beide achterbeenen vast; die-gene, welke de kunstbewerking verrigt, vat het onderlig-gende been met de linker hand, en neemt met een gewoon lancet of nadel, waarmede aan menschen de koepokken worden ingeent, een weinig schaap-pukstof en steekt met het werktuig de opperhuid aan de binnenzijde des beens, welke niet met wol bedekt is, door, en brengt op deze wijze, de pokstof aan het Schaap over. Men doet het best deze inenting aan drie of vier plaatsen te doen, opdat indien de steken op de eene plaats niet mogten aanslaan, men zekerder zijn kan, dat de anderen zullen vatten (f).
(*) Zie het koninküjk besluit van den 10 van Zornermaand 1809 , hondendo bcpalingen om de verspreiding der Pokziekte onder de Schapen legen to gaan ; te vinden in het magazwraquo; van TADERLAKDscnEN i-AKDBouw, door den Heer JAN KOPS, V. D. III, st. blz. 332.
Ct) De uitstekeudo nuttigheid van de inenting der pokken aan Schapen , welke men , vooral in dtjitsculakd , op zeer grooto kudden , met den besten nitslag, bij voortdaring, in het werk swlt, is ook reeds bij ous volkomen bevestigd,. toen in ha
-ocr page 535-
495
Ook wordt de inenting, met goed gevolg, onder den staart verrigt, aan welke plaats de pokken minder dan op andere aan schaving zijn blootgesteld.
ACHTSTE HOOFDStUK.
Over den Hoed.
Deze ontstaat gewoonlijk, deels uit het vatten ^an koude, deels door het gebruik van stoffig voeder. Wanneer, bij voorbeeld, spoedig nadat de Schapen geschoren zijn, koud en regenachtig wader ontstaat, vatten zij dikwijls koude en krijgen daardoor hoest. Heeft zidks plaats, zoo geve men ieder Schaap, dagelijks een halve lepel vol vlier-sap met een weinig hier in, waardoor de hoest doorgaans spoedig verdwijnt. Betert hij evenwel niet, nadat dit middel vier of vijf dagen lang is aangewend, zoo make men van het volfrende gebruik.
jaar 1808, or eene pokziekte in de Geraeente de leek, gele­gen in de peovincie oeosingen, hecrsohte, door welke van 180 Schapen , die daardoor aangcdaan waren, 56 stierven , terwijl, volgens het destijds ingezouden berigt, aan de commissie van lakdeotjw dezer provikcie door den Heer d. MAniENS teen-stra, Lid derzelfde commissie, aangaando den Staat dezerlieer-üchende ziekte , van 40 Schapen , welke door den Landman sbbk jahs iiOLMAS, in dien tijd, met een lofwaardigen ijver, werden ingoent, slechts twee stierven, zondor dat zulks eigenlijk aan do inenting kan worden toegeschroven.
Sedert dien tijd is deze inenting meer in onderscheidene Pro-vincien onze.5 Lands, met liet beste gevolg, door vcrschillendo Gences- en Vee-artsenijkundigen , aangewend. Men vindt haren uitslag medegcdccld in het werkje, getiteld: proevek en waar-
NEMIXGEN OMTRENT DE INÖNIINQ DER POKKEN AAN SCHAPEN , DOOR DEN HEELMEESTBE D. H. VAN DER MEER , EN DE GENEES-HEEREN H. G. MEDENBACH DE ROOIJ, SKGI8MUND EI/TERBEEK. EN G. A. KAMABK, mit een vergehjkend ovenigt, hterloe letrekkelijk, en eene Voorrede , door Dr. A. numah , iioogleeraar aan 's eijks
\TSE-ARTBEIiIJ SCHOOL , te UTRECHT. Te 'g GKAVEJOIAGE, tei AL-CEJIEENE LANOSDKUKKERW 1825.
-ocr page 536-
496
Neem: Foeder van Zoethmtt,
„ „ Alanda-wortvl, Bloem van Ztoavel, van ieder zes looden.
Dit alles onder elkander rereenigd en met vliersap, of bij gebrek daarvan, met honig tot eene likking aangemengd zijnde, wordt eemnaal daags, daarvan een lood, met een weinig bier vloeibaar gemaakt, ingegeven.
Ontstaat de hoest door het gebruik van stoffig voeder, zoo moet dit, voordat het gegeven wordt, goed worden uitgeschud, wanneer de hoest weldra zal ophouden. Bij-aldien nogtans bij dan nog mögt voortduren, zoo moet men ieder Schaap, eemnaal daags een lepel vol honig met bier ingeven, totdat hij is weggenomen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over de Verstopping en Kolieh,
De verstopping, welke daardoor kan worden te weeg gebragt, dat het Schaap eenigen tijd droog voeder, als hooi heeft gegeten, en geen drinken erlangt, waardoor de Stoffen in de ingewanden niet genoegzaam verweekt wor­den, gaat met de volgende omstandigheden gepaard, de bulk wordt opgezet, en door de uitzetting der darmen ontstaat kramp en hevige buikpijn, waarbij het Schaap dikwijls met een of beide pooten op den grond trapt. Nemen de buikpijnen toe, zoo gaat het diertreurigliggen, en springt telkens wederom op; worden de pijnen nog heviger, zoo slaat het, terwijl het ligt, met de beenen been en weer, en het ziet, alle oogenblikken, naarhetlijf om, als wilde het de plaats aanduiden, daar het de pijn gevoelt; de ooren zijn daarbij aanhoudend koud, somwijlen afwisselend koud en warm; de mond is beet en droog, de ademhaling benaauwd en schielijk. Wanneer men, in dozen toestand, het dier geene hulp toebrengt, zoo ontstaat daar­bij eene ontsteking in de darmen, welke tot hetvuurover-gaat, waaraan het Schaap spoedig slerft.
-ocr page 537-
497
Om de verstoppimg weg te nemen, is het, in de eerste plaats, noodig eene klisteer aan te wenden, welke op de volgende wijze moet bereid worden; men neemt een hand-vol kamille-bloemen; laat deze in een pond water trekken, en zijgt het vocht door; hier van neemt men de helft, en voegt er bij : een lood lijn-olie en een mosterd-lepel toI zout; dit wordt in eene klisteerspuit gedaan, welke onge-veer dezelfde grootte heeft, als men voor menschen gebruikt, en daardoor het verstopte Schaap binnengebragt. Zulks moet, alle half nur , herhaald worden , totdat het openlijf heeft gekrcgen.
Inwendig moet men het volgende middel ingeven. Men neemt namelijk van het aftreksel van leamiUe-bloemen, zoo als het, op de voorgestelde wijze, bereid is, vier gewone lepels vol; hierin ontbindt men een vierendeel loods Salpe­ter en mengt er een lepel vol lijn-olie of versehe gesmolten hoter bij, welke drank op eens wordt ingegeven. Blijft de verstopping aanhoudend voortduren, zoo moet het toedie-nen van den drank , alle twee uren , herhaald worden. De­ze drank wordt nog werkzamer , Indien daarin tevens een half vierendeel loods duivelsdrek ontbonden wordt.
IBehalve verstopping, kan liet vatten van koude, wan-neer het Schaap, door loopen verhit zijnde, schielijk koud water drinkt, of, door de koude gesteldheid des we­ders , nadat het geschoren is, ook aanleiding tot krampach-tige buikpijnen geven. Hierbij worden dan dezelfde ver-schijnselen waargenomen, als bij de verstopping plaats heb-ben, behalve dat het ligchaam minder sterk opzwelt.
Men moet tegen het koliek , nit gevatte konde ontstaan-de j denzelfden drank ingeven, welke zoo aanstonds is voorgeschreven. In plaats van den äuivelsärek kan men daarin ook vijftien greinen kamfer ontbinden. Wanneer de kramp hierdoor niet betert, zoo moet het ingeven van den drank, even als bij de verstopping, om de twee uren , herhaald worden, moetende dan telkens tien druppen vloei-laar heulsap daarbij worden gevoegd. Insgelijks zijn kramp-stillende klisteren hier zeer nuttig. Zij dienen, zoo lang de buikpijnen zeer hevig zijn, alle half nur, te worden aangewend. Men kan zoodanige klisteer op deze wijze z^-menstellen:
-ocr page 538-
498
Neem .• Aftrehsel van Kamiüe-lloemen, een half pond. Duivehdrelc, vijftien greinen , Kamfer, vijf greinen , Lijn-olie, een lepel vol. De duivelsdrek en kamfer moeten met de lijn-olie gewre-ven worden, totdat zij behoorlijk vereenigd zijn; alsdan wordt dit mengsel bij Let vocht gedaan.
TIENDE IIOOI'DSTTJK.
Over den verloren EeiMd.
Wanneer bij een Schaap de eetlust verminderd is, en de herkaanwing gelieel of gedceltelijk ophoudt, waarbij het dier vermagert, zonder dat men eenige andere ongesteld-heid waarneemt, zoo moet de oorzaak van dit gebrek al-leen toegesckreven worden aan zwakheid der maag, welke gewoonlijk door het eten van waterige slappe kruiden en het weiden op lagc, moerassige landen, te weeg wordt ge-bragt.
Om de verteringskracht der maag te verstärken en daar-door den eetlust te bevorderen, kan men met nut van het volgende middel gebruik maken. Neem: Kalmm-icortel,
Ahem,
Buizendgulden-hruid, van ieder een pond.
Zout, vier ponden. Men vermenge het met eene gepaste hoeveelheid stroo-haksel, en geve daarvan, twee of drie malen daags, een voeder aan de Schapen, zoodat ieder Schaap , elken dag, anderhalf lood van het middel gebruikt, waardoor de ver­loren eetlust, siechte spijsvertering en vennagering wel-dra zullen verbeterd worden, indien namelijk tevens de Schapen op hooge en drooge weiden gebragt, ofvangoed, verteerbaar, droog voedsel voorzien worden; waartoe be-hooren, eene matige hoeveelheid haver, of gemalen gerst met haksel vermengd.
-ocr page 539-
499
ELFDE HOOPDSTüK.
Over de Opgeblazenheid.
Dit ongemak ontstaat gewoonlijk door onoplettendheid of buiten weten des herders, op jonge klaverweiden, wan-neer de Schapen te veel daarvan gegeten hebben, zoodat zij het niet verteren kuimen. Dit voeder gaat alsdaa in de maag tot gisting over, waardoor zoo veel lucht ont­staat, dat de Schapen zeer sterk opgeblazen worden, en wanneer geene spoedige hulp wordt toegebragt, binnen kör­ten tijd, sterven. Zoodra men dus deze opspanning waar-neemt, moet men het Schaap een half lood roode steen-olie, met twee looden hrandewijn vermengd , ingeven. Zoo dit middel evemvel, na verloop van twee uren, geene ver-lichting te weeg brengt, moet men het Schaap door den buiksteek, door middel van den troMr, trachten te redden. Te dien einde scheert men aan de linkerzijde, onder de heup, in het dnnne van het lijf, de wol weg, en steckt alsdan op den afstand van eenige vingeren breedte, onder de heup, den irokar in, gelijk zulks bij deopgeblazenheid van het Kundvee voorgeschreven is, en ga vervolgens op dezelfde wijze te werk, als aldaar is voorgedragen. Do trokar moet, met opzigt tot zijnc gedaante , gelijk zijn aan die, welke bij het Eundvee gebezigd wordt, behalve dat hij slechts de dikte van een pijpesteel, en de priem eene lengte van drie duimen moet bezitten, even zoo als dit werktuig tot het doorboren der hersenpan, bij de draaijng der Schapen, gebezigd wordt, eu in het derde hoofdstuk dezer afdeeling beschreven is.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over 7iet Ongans of de LeveriieMe.
Deze ongesteldheid, ook gewoonlijk de gdüigheid ge-noemd, kan als eene algemeene landziekte van ons wolvee worden beschouwd, waardoor jaarlijks een groot aantal Schapen wordt aangedaan, en verloren gaat. Men kan aan deze ziekte drie verschillende trappen, of even zoo vele
-ocr page 540-
500
tydperken toekennen, welke door de volgende kenteekenen onderscheiden worden.
Eerste tijdperh. Het Schaap dat te voren vlug en ge-zond was, wordt neerslagtig; de eetlust is verminderd; de herkaauwing traag; het dier gaat langzaam voort; de oogen zyn bleek of geelachtig en staan flaauw; da neus is droo-ger dan te voren; de huid onder de wol is bleeker dan in den gezonden staat; men kan den ruggegraat door de wol keen voelen; de drekkeutels zijn harder en minder groen dan natuurlijk ; somwijlen zijn zij wit.
Wordt zoodanig Schaap, waarbij zieh deze eerste teeke-nen van het ongans of der galligheid vertoonen, geslagt, zoo ontdekt men waterblaasjes , welke hier en daar , in min­der of meerder getal, over de buitenste zelfstandigheid en tusschen de kwabben der lever verspreid zijn. Deze blaas-jes hebben eene ligt blaauwe kleur, en de grootte van den kop eener bakerspeld, of zij zijn lets grooter, en bevatten een weiachtig kleverig vocht. Dikwerf hebben zij het aan-zien van kleine korreltjes, en bevatten eene kalk — of gipsachtige stof, welke door uitdrooging van het gemelde vocht schijnt verdikt te zijn. Bit verschijnsel wordt door de slagters steenacliliglieid genoemd. De zelfstandigheid der lever is, bij vele Schapen, harder dan natuurlijk en don-kerbruin ; de gal is dik en lijmig; de galbuis is door taaije galstof vernaauwd; de kleur der longen is bleek; de spier-vezelen zijn slap, en het Schaap vermagerd. Deze gesteld-heid of het eerste tijdperk der ziekte, duurt korter of lan­ger , somtijds eenige maanden , voordat zij aanmerkelijk toe-neemt, en tot den tweeden trap overgaat, terwijl zulks , op eenen anderen tijd , binnen weinige weken plaats heeft.
Tweede tijdperJc. In den tweeden trap van het Ongans is het Schaap neerslagtiger, en de eetlust neemt meer en raeer af; in een woord, de bovengemelde verschijnselen nemen in hevigheid toe. Het Schaap wordt nu oogen-schijnlijk zwaarder, zoodat de buik zieh uitgezet vertoont, terwijl het vleesch nogtans vermindert, hetwelk gemakkelijk ontdekt wordt, als men de hand over den rug strijkt. — De oogleden zijn hol en bleek, .en de oogen zijn geler dan te voren, de neus, die in het begin der ziekte droog was, wordt snottig, de mond slijmig, de gang zeer loom; de
-ocr page 541-
501
wol wordt gemakkelijker dan te voren uit de vacht getrok-. ken. Hierbij voegen zieh hardlijvigheid, dorheid van de huid, verminderde pisloozing, schommeling van vocht in den bulk, en, bij sommigen, pijnlijklieid daarvan op het aanraken. — Om kort te zijn, men neemt duidelijk de teekenen van beginnende waterzucht en gebrek van gal in de darmen waar.
Bij de opening van het gedoode Schaap, vindt men in dit tijdperk der ziekte, eene tegennatuurlijke verzameling van water in de holte des buiks, somtijds in de borst, ook wel in het harten-zakje. Dit water is helder, door-schijnend of eenigzins bruin, vooral in den bulk, welke klein- schijnt af te hangen van de meerdere of mindere ontaarding der lever, die somtijds als geknaagd bevonden wordt. Er hebben menigvuldige verhardingen in dit inge-wand plaats, welke naar opgezette klieren, die met eene smerige of kaasachtige stof bezet zijn, gelijken; — somtijds is zij met eene krijtachtige zelfstaudigheid als doormengd. Bij velen is de lever ongemeen groot; de galblaas met lijmige gal gevuld, als ook hare ontlastbuis door uitge-droogde gal van binnen bekleed en vernaauwd. De magen, het darmscheel en de darmen zijn doorgaana bleeker dan gewoonlijk, doch voor het overige welgesteld.
In de darmen, de lever, de galblaas en hunne ontr lastbuis worden algemeen platte wormen (fasciola hepa-tica) (*) aangetroffen, die Bottan genoemd worden, wegens de overeenkomst van de gedaante dezer dieren met den visch van dien naam, of de gewone zeebot. Vermits even-wel deze leverwormen of hotten niet altijd bij de gallige Schapen worden aangetroffen, en zij daarentegen meermalen bij anderen gevonden worden, die niet gallig ofwaterzuch-tig zijn, zoo kan de aanwezigheid dezer dieren geenszins als van het Ongans onafscheidbaar, veel min als zijne eeni-ge oorzaak worden besohouwd. Veeleer moeten de worm-bot-ziekte en de galligJieid of het ongans als twee verschil-
(*) Men Tindt deze leverwormen afgebeeld en beschreven door camper achter het vierde sink der Nieuwe wijze van Landbouwen vpn Dp haubl ; ea I ij hoüttüik , Nat Hist. I D. 3. st. Hi 834. en volg.
-ocr page 542-
502
lende ongesteldheden worden aangemerkt, welke wel dik-wijls gepaard gaan, doordien namelijk dezelfde zwakke of bedorvene gesteldheid der buiks-ingewanden, welke bij het Ongaas plaata beeft, en de boofdoorzaak van deze ziekte idtmaakt, tevens de ontwikkeling der botwormen in de gemelde ingewanden op de voordeeligste wijze begünstigt, maar die voor het overige ook als afzonderbjke ziekten bij de schapen kunnen voorkomen. (*)
De duurzaamheid van bet tweede tijdperk is even als het eerste onbepaald, daar onderscheidene omstandigheden den voortgang der ziekte kunnen bespoedigen of vertragen; in het algemeen duurt het nogtans korter dan het eerste tijdperk.
Derde üjdperlc. In dit of bij den hoogsten trap van het Ongans is het Schaap ongemeen loom van tred. De oogen zijn nog geler dan te voren en tevens waterig; de neus , is thans zeer slijmerig; de oogleden zijn zuchtig gezwollen en doorschijnende; het geheele ligchaam is met water ge-vuld, uitgezondcrd de pooten; de wol zit zoo los op het ligchaam, dat men zonder eenigen tegenstand geheele vlie-zen er kan uitligten; zij valt ook dikwijls van zelve uit.
Deze verschijnselen vooral de waterzucht, nemen elken dag toe, totdat het dier eindelijk steift, nadat er doorgaans eene ontlasting van een dünnen bleek-groenen drek is voor^ afgegaan.
Wordt nu het Schaap geopcnd, zoo vindt men het vetr vlies tusschen de spieren en de hnid vol water, gelijk ook de penszak; welk vocht meesttijds helder, doch ook licht-bruin van kleur en kleverig is, en eenen brakken smaak heeft, Hondom de darmen en andere buiksingewanden ver-toonen zieh vele waterblazen van verschillende grootte. De lever is ongemeen hard en uitgezet, somwijlen ontaard
(*) Om deze reden vindt men ook deze ziekten, door vele schrijvors, afzondorlijk behandeld. Daar evemvol de aanwezig-heid der loverwormen op zieh zelve, door geene duidelijke, nitwendige, teekenen gekend wordt, en de middelen, welke ter genezing ran hot Ougans dienen, in het algemeen tevens de beste middelen zijn, om deze wormen te verdrijven, zoo heb-hen wij geoordeeld do geneeswijzen van beiden gevoegelijk in (Jen hoofdstu't tc kunnen bevatten.
-ocr page 543-
503
door gezwellen. In het darmscheel en net, Indien zij niet verteerd zijn, bevinden zieh eene menigte waterblaasjes. De galblaas is doorgaana zeer opgezet, somtijds ingekrom-pen en verdikt, altijd gevuld met dikke, lijmige gal en hare ontlastbuis is daardoor toegesloten. De borst en het hartenzakje zijn met water gevuld, de longen zijn aange-stoken, donkergraauw of bruin, en op sommige plaatseu aan het ribbenvlies vastgegroeid. Enkele reizen vindt men de holligheden der hersenen en de vliezen onder de her-r senpan vol water.
Blijkens de opgegevene uit- en inwendige kenteekenen van het Ongans, meet hat beschouwd worden als eene algemeene ongezonde gesteldheid der Schapen, ontstaande uit eenen verzwakten ziekelijken toestand der verteringswerktuigen, waarbij hoofdzakelijk de lever aangedaan en ontaard be-vonden wordt. Deze ontaarding is het gevolg van ver-stoppingen in de fljnste vaten van dit iugewand, veroorr zaakt door het stollen der wei-vochten daarin. Hierdoor wordt het voor zijne natuurlijke venigting, die der galafr scheiding, ongeschikt. De gal, welke voor de bereiding des chijls en om de working der darmbuis op te wekken, onontbeerlijk is, verkrijgt eene siechte hoedanigheid, en in de galblaas verdikkende, verstopt zij den gal-leider. De verstopping van deze ontlast-buis wordt ook dikwijls door de botwormen, die zieh daarin bevinden, veroorzaakt, zoo-dat daardoor de uitvloeijing der gal naar de darmen geheel of grootendeels verhinderd wordt, waaraan de bleeke kleur des dreks en zijne trage outlasting meet worden toegeschre-ven, terwijl de gele kleur der oogen te kennen geeft, dat er galdeelen onder het bloed en de andere vochten opge-nomen en daarmede rondgevoerd worden. Daar nu eene meer en meer verzwakte spijsvertering, gebrek aanvoeding en een algemeen bederf der vochten hiervan de uitwerkin-gen zijn, zoo worden de ligchamen der Schapen bestendig zwakker, en de working van het opslorpend vaatgestel ver-r minderd, zoodat zij eindelijk aan do water-zucht en verval van krachten of uittering sterven.
De oorzaken der galligheid moeten vooreerst gezocht wor­den, in de eigene slappe ligchaamsgesteldheid der Schapen, vooral van ons inlandsch wolvee, — in de slijmige hoeda-
-ocr page 544-
504
nigheid van het bloeden der overige vochten, en in den tragen omloop daarvan, waardoor dit Tee eene bijzondere voorge-schiktheid bezit tot verstoppingen der fijne vaten, voor-namelijk in zoodanige ingewanden, die daaraan, uit hoofde van hun werktuigelijk maaksel, als de lever, meer bij-zonder onderhevig zijn. Als uitwendige of aanleidende oor-zaken komen hier in aanmerking, alle de zulke welke de spijsvertering verzwakken of bederven en de uitwaseming der huid beletten, waartoe behooren: het weiden op läge, zuchtige, zoete landen, die een siecht, laf en krachteloos gras opleveren, en in het algemeen het overvloedig eten van slappe waterachtige planten; waarom ook het weiden der Schapen op stoppel-landen, die in den herfst geheel met jonge klaver bezet zijn, hun dikwijls nadeelig is; het drinken van onzuiver water uit rotachtige sloten en greppen, of dat op de läge plaatsen der akkers in poelen blijft staan ; het voederen van krachteloos hooi, dat op läge gronden gewonnen is, of ander schraal winter-voeder, hetvvelk aan de Schapen meermalen gegeven wordt, om hen op eene weinig kostbare wijze door den winter te brengen. Voorts is het zeer schadelijk de Schapen des winters in al te war-, me en naauwe hokken te doen verblijven, waardoor de uitwaseming te sterk wordt aangezet, welke vervolgens ge-stremd wordt, als men de Schapen des voorjaars naar buiten jaagt.
Gedurige afwisselingen van de wärmte en koude des dampkrings, alsmede aanhoudend regenachtig guur weder begünstigen op eene vermögende wijze het ontstaan der galligheid, en nimmer wordt deze ziekte algemeener waar-genomen dan in ongunstige wisselvallige en natte jaarge-tijden. Wanneer de Schapen des morgens te vroeg en des avonds te laat in de weiden worden gelaten, zoodat zij bedaauwd gras moeten eten, geeft zulks aanleiding tot eene waterachtige gesteldheid des ligchaams, en zulks kan dus als eene medewerkende oorzaak ter voortbrenging van het Ongans worden aangemerkt. Ook wil men, dat het eten van gras of planten, waarop honigdauw is gevallen, deze ziekte ten gevolge kan hebben.
Onder de raiddelen, welke ter genezing van het Ongans jaehooren te worden siangewend, verdient het gewoon tout
-ocr page 545-
505
Onder de middelen, welke ter genezing van hej; Ongaus behooren te worden aangewend, verdient het gewoon zovi in de eerste plaats, genoemd te worden. Het bezit een uitnemend vermögen, om de maag en darmen te prikkelen en de apijsvertering te bevorderen, terwijl het tevens, uit hoofde van zijne pntbindende kracht, als een krachtdadig middel kan worden beschouwd, om de verstoppingen in de fijne vaten der lever op te lossen. Het zout is tevens het beste middel tegen de botwormen, welke daardoor gedood worden.
Het kan op deze wijze toegediend worden , dat men aan eene kudde van vijftig Schapen, welke de beginselen van het Ongans hebben, anderhalf pond fijn zout uit de hand laat likkeu, welke hoeveelheid, in eene week, om den an­deren dag , bij gelijke gedeelten , gegeven wordt. Het zout kan insgelijks onder hooi, of versch gemaaid gras of met deeg van lijnkoek gemengd, den Schapen voorgezet, of ook, in water ontbonden, bun worden ingegeven. Yoor eene kleinere kudde kan eene vermiuderde evenredigheid in acht worden genomen, doch het komt daarbij juist niet op de ^striktste naauwkeurigheid aan, en men kan met vei-ligheid, ieder Schaap, om den anderen dag, twee looden of een lepel vol zout laten gebruiken. In streken, daar de gelegenheid het toelaat, kan men elk Schaap, in plaats van gewoon zout, telkens een half pond zee-water ingeven, hetwelk misschien, als ontbindend geneesmiddel, in deze Siiekte nog vermögender werkt.
Gedurende den tijd, dat de Schapen het zout gebruiken, moeten zij schaars gedrenkt worden, en telkens, na dat het hun is toegediend, moeten zij, eenige uren, zonder drinken blijven. Het is voordeelig, dat zij, na het gebruik des zouts, zacht been en weer door het veld gedrev.en, of in den stal, in beweging worden gehouden.
Een ander voortreffelijk middel tcgen het Ongans is de
zicatel, welke, uit hoofde van haar doordringeud vermögen ,
als een ki achtig ontbindend middel moet worden beschouwd,
wj^rdoor zij insgelijks in staat is, om de slijmige of taaije
ddheid der vochten te verdünnen, de verstoppingen der
i te openen, en de verhinderde uitwaseming der huid
erstellen. In vele gevallen schijnt de genezing der ziek-
22
-ocr page 546-
506
te, nadat men eenig zout vooraf heeft laten gebruiken, vervolgens spoediger en grondigcr door de zwavel te wor­den verkregen, dan door de voortgezette aanwending van enkel zout.
De zwavel kan afzonderlijk, of in verbinding met het zout gebruikt worden. Men geve daarvan, aan ieder Schaap, drie dagen in de week, twee malen daags van drie vieren-deelen tot anderhalf lood, naar mate van den ouderdom en de sterkte van het dier; kunnende men haar uit de hand laten likkeu, onder lijnkoek- of haver-meel-deeg gekneed, met pekel vermengd, of eindelijk, even als het zout over het gras of hooi gestrooid, aan de Sohapen geven, welke er niet afkeevig van zijn. Dit middel schijnt insgelijks uit te werken, dat de hotten er van sterven, en de ingewan­den daarvan gezuiverd worden.
Voor en na het gebruik des zwavek, hetzij met of zon-der zout, moot aan de Schapen tevens, eenigei/'tijd, het drinken worden onthouden. Met deze behandeling moet men zoolang aanhouden, tot dat het nut der middelen, uit de meerdere vlugheid der Schapen, hunne graagte, helder-heid der oogen, in een woord, uit de zigtbare verminde-ringen der zickte-verschijnselen bespeurd werde. Bij het af-nemen van deze worden de giften langzamerhand verminderd.
De terpenüjn-geed komt ook hier, in de derde plaats, in aanmerking, als een middel, welks nuttigheid, zoowel ter genezing als voorbehoeding der galziekte en bottigheid, door de ondervinding bevestigd is. Hiervan wordt, op de volgende wijze gebruik gemaakt. Aan een oud Sehaap worden twee lepels vol terpenUßn-geest met even zoo veel water ingegeven. Deze gift moet, tot drie malen toe, in zes dagen, worden herhaald, en het middel, telkens des moro-ens, worden toegediend, nadat men, des avonds te voren, de Schapen heeft laten hokken en hun alle voeder heeft onthouden. Voor een jong Sehaap, hetwelk beneden een jaar oud is, dient de helft der voorgeschrevene gift.
Als voorbehoedmiddel, wordt dezelfde hoeveelheid ingCr geven, namelijk, aan oude Schapen twee lepels vol terpen-, tqn-geest, en even zoo veel water, en aan de jongen, van ieder een lepel vol. Het liest is, dat zulks in de maand October geschiedt.
-ocr page 547-
507
Eindelijk kau ook aan den azijn, zijne nuttigheid in de galziekte, inzonderheid als daarmede bottigheid gepaard gaat, niet ontzegd worden, daar dit middel insgelijks het vermögen bezit, cm de botwormen te dooden en te ver-drijven. Men geeft aan ieder Schaap dagelijks vier looden goeden wijn-azljn, met water verdund en een weinig warm gemaakt zijnde. Hierin kan men telkens een lood20laquo;lt;ont-binden, waardoor het middel nog beter aan zijn oogmerk voldoet. Men houdt daarmede acht dagen aan, wanneer doorgaans de ingewanden van de botten zollen gezuiverd ziju.
Zijn de teekenen der galligheid, door het gebruik van het een of ander der opgegevene geneesmiddelen, verdwe-nen, zoo gebeurt het meermalen, dat de Schapen krachte-loos en kwijnende blijven en daardoor, na eenigen tijd, op nieuw door dezelfde ziekte worden aangedaan, lets, het-welk aa overgeblevene zwakheid van de werktuigen der spijsvertering is toe te schrijven, en deels als een gevolg der voorafgegane ongesteldheid zelve, deels ook als de uitr working van het lang voortgezet gebruik der entbindende geneesmiddelen meet worden beschouwd.
Om derhalve zoodanige w(?derinstorting der Schapen voor te komen, dient men de iugewanden te versterken.
Hiertoe kan men zieh van den gewonen aluin, als een eenvoudig en goedkoop middel, met voordeel bedienen. Men geve daarvan , fijn gewreven zijnde , twee malen daags, telkens een half lood over het gras of hooi gestrooid; het-welk, twee malen des weeks, moat herhaald worden. In het algemeen zal men hiermede niet langer dan drie waken behooven aan te houden, om het Schaap volkomen te ver­sterken. Met de verbetering der ziekte moetan da giften van den almn langzamerhand vermindard worden. Men zal ondervinden, dat de Schapen niet weigeren dit middel te gebruiken. Wannear het mögt gebenren, dat de ontlasting van den afgang, onder het gebruik, al te zeer verstopt wordt, hatgeen evanwel, bij de bepaalde giften, zelden plaats zal hebben, zoo gave men een half lood poeder van jahppe^wortel, mat water, in. Daar da aluin, wegens zijne zamentrekkende kracht, waardoor dit aardachtig midden-zout, joist voor de zwakke Schapen, tot een hailzaam verstärkend
22*
-ocr page 548-
508
geneesmiddel verstrekt, voor de gezonde Schapen niet diear stig is, moet men de eersten, op de dagen, dat zij hat gebruiken, van de laatsten afgezonderd houden.
Somwijlen ook, namelijk, wanneer de Schapen sterker door het ongans, dan in den eersten of het begin van den tweeden trap zijn aangedaan, zoodat er zieh duidelijk tee-kenen van waterzucht vertoonen, zal men bevinden, dat de opgegevene entbindende middelen niet volkomen aan het oogmerk voldoen, en de herstelling slechts langzaam vor-dert. Aisdan is het noodig, met de laatsten tevens terstond het gebruik van maagversterkende, prikkelende en bittere geneesmiddelen te vereenigen, om daardoor het gebrek van gal in de darmen te vergoeden, de weikzaamheid der in­gewanden op te wekken, en de werking der ontbindende middelen, ter afdrijving der overtollige vochten uit het lig-chaam, te onderstetmen. De volgende zamenstelling zal hiertoe dienstig kunnen zijn.
Neem: Gedroogde en geraspie eikenhast, anderhalf lood, Gedrooyde en gedampte Crenever-hezien., twee looden. Alsem-ioppen,
Wijnruit-Maden van ieder een lood. Alles onder een gemengd' zijnde, wordt het onder het voeder gegeven. Deze hoeveelheid dient voor vier Schapen. Het toedienen van dit middel moet, om den derden of vier-den dag, herhaald en tot de volkomene genezing toe voortgt; gezet worden.
Vorderen de omstandigheden eene meer verwarmende en zweetdrijvende geneeswijze, zoo zal men zieh van het volgende, met het meeste voordeel, kunnen bedienen. Neem: Alsem-toppen,
Buizendgulden-lcruid, van ieder eene hand vol, Gestamjot Koriander-, of in de plaats,
Lavas-zaad, Wüte Pcper, (insgelijks gestampt) van ieder
een lood, Spiesglans, (tot poeder gewreven) een half lood. Onder een gemengd zijnde, ga men hiermede te werk, gelijk met het voorgaande middel, en vermindere het traps-wijze, naar mate van de beterschap der ziekte.
Om de galligheid voor te kernen, meet men de Schapen
-ocr page 549-
#9632;*
• 509
op hooge0en drooge landen laten weiden, die voedzaam gras opleveren. Moeten zy evenwel op lagere landen gra-zen, zoo trachte men dezen, eene goede afwatering te bezorgen, zoodat zij droog blijven, en het land niet rot-achtig, zuchtig of drassig worde. Het is zeer nuttig, om de Schapen, daar het geschieden kan, van tijd tot tijd,op de kwelder- of buitendijksche landen te jagen, op welke zij ziltige planten, die zij, uit hunnen aard, zeer bemin-nen, eten, en brak of zoutachtig water drinken, waardoor de galziekte niet alleen wordt voorgekomen, maar zelfs, in hare beginselen, dikwijls alleen volkomen wordt gene-zen. Bij aanhoudend regenachtig weer geve men de Scha­pen dagelijks een droog of kort voeder, waaronder grof gemalen wilde kastanjes, erwten, zemelen, of het kaf en de stoppeis van rogge, haver of gerst (het aMjfsel van het gedorschte koorn) gemengd zijn. Men kan ook ter bevor-dering der spijsvertering, met nut, tot poeder gestampte roode yentiaan-tcwtel en genever hezim, van ieder een half poSd, onder het voeder geven, welke hoeveelheid voor eene kudde van twee en dertig Schapen voldoende is.
Een of twee malen in de week belioort men ieder Schaap een lepel vol zout te laten likken. In don winter verzorge men de Schapen behoorlijk en geve hun goed hooi, dat op de hooge vette landen gewonnen is, waardoor zij krach-tig gevoed en dus vcrvolgens tegen de nadeelige oorzaken, die het ongans te weeg brengen, gehard worden. Kan evenwel de landman zijne Schapen geen ander, dan min­der deugdzaam hooi geven, hetwelk siecht gewonnen, of op läge, zoete, moerassige gronden gegroeid is, zoo kan men het door een bijvoegsel van olm-, of esschen-boom-bla-den, gedroogde wilgen- of eikenbast verbeteren, waarbij dan ook het toedienen der evengemelde kort-voeders, en van zout bij uitnemendheid te stade komt. Voorts vermij-de men al hetgeen wij als nadeelig voor de Schapen, on­der de oorzaken dezer ziekte hebben opgegeven. — Ein-delijk, daar zoodanige Schapen, welke van een deugdzaam sterk ras afkomstig zijn, minder aau de galligheid en an­dere ongesteldheden onderhevig zijn, dan andere Schapen, die van een siecht ras zijn gevallen, zoo vordert het belang van den landman, dat hij gezonde en sterke Schapen trachte
-ocr page 550-
510 •
te vetkrijgen, door bij hunne aankweeking enoopvoeding zorgvuldig de regelen op te volgen, welke eene goede Landhuislioudkunde hem aan de hand kunnen geven.
DEETIENDE HOOFDSTUK.
Over Jiet Bloedpissen.
Deze xiekte wordt gekend aan de kleur der pis, die outlast wordt, welke rood en met bloed vermengd is, waarbij de Schapen lusteloos worden, zoodat zij de kudde niet dan met moeite volgen; de eetlust is verminderd, bij het toenemen des ongemaks worden de Schapen bestendig zwakker, zoodat zij liggen blijven, kortademig worden, en koorts krijgen, terwijl de pis eindelijk eene donkev bruine klenr aanneemt: waarbij de dieren aan het vuur, als een gevolg der plaatshebbende ontsteking van de fiie-ren, sterven.
Het bloedpisscn der Schapen ontstaat gewoonlijk des zomers, bij sterke lütte, dock ook dikwijls daardoor, dat de Schapen op zure moerige weiden grazen, of op stal het hooi van zoodanige landen eten moeten. Mogelijk ge­ven ook sommige scherpe planten daartoe aanleiding, doch het is geenszins met zekerheid bepaald, aan welke deze schadelijke eigenschap moet worden toegeschreven. Intus-schen wordt de windbloem (anemone nemokosa) daarvan niet zonder grond verdacht gehouden. Evenmin durven wij beslissen, of welligt het binnenslikken van sommige insekten, die een scherp prikkelend beginsel bevatten, het-welk, even als dat der Spaansche vliegen, bijzonder op de nieren en de pisblaas werkt, het bloedpissen kan veroor-zaken. (Vergelijk het hoofdstuk over het iloeäjpissen of de wee bij het Kundvee.)
Zoodra deze ziekte wordt waargenomen, moet men dagelijks twee malen van het volgend middel een vieren-deel loods met water, of een afkooksel van lijnzaad, of ook met honig tot eene likking gemengd ingeven,
JTeem: Salpeter,
-ocr page 551-
ill
Dulhel-zout (zwavelzure potasch^ van ieder eea lood.
Wr^jf het onder elkander tot een fijn poeder.
Is het Schaap gezond en sterk, en het bloedpissen hevig, zoo kan hat nuttig zijn, tien of twaalf looden bleed uit de halsader af te tappen.
Wanneer na eenige dagen, het bloedpissen onder het gebruik van het voorgeschreven middel, niet betert; zoo geve men, elken dag, een vierendeel loods fijn gewreven alum met een lepel vol ongezouten loier in. Voorts kau men ook, onder eene geevenredigde vermindering der gif­ten, gebruik maken van die middelen, welke wij tegen het bloedpissen van het Eundvee hebben aan de hand ge-geven.
Daar de sterke zonnehitte, alsmede het drijven der Schapen, welke bloedpissen, de ziekte verergert, moeten zij, vooral op den middag, aan beschaduwde plaatsen ver-blijven, en men moet hen geenszins door loopen vermoeijen.
VEEETIENDE IIOOFDSTUK.
Over het Rttggelloed.
Gewoonlijk gaat het ruggebloed met het bloedpissen ge-paard, wanneer de ontsteking zieh van de nieren, tot de omliggende deelen, als het onderste gedeelte der darmen, iiitstrekt. Dit ongemak kan nogtans ook op zieh zelf ont-staan, door zoodanige oorzaken, welke een aandrang van bloed uaar den endeldarm en eene ontsteking van dit deel kunnen te weeg brengen.
In het laatste geval, wordt het ongemak dikwijls in het begin niet ontdekt, dewijl het Schaap vrolijk en gezond schijnt, en alleen een tragen of verstopten afgang heeft, hetwelk bij enkele Schapen eener kudde niet ligt opgemerkt wordt. Neemt men zulks waar en tevens dat er bloed aan de drekkeutels zit, zoo kan men verzekerd zijn, dat het ruggebloed plaats heeft. Wordt het Schaap geheel ver-stopt, zoo verliest het den eetlust, het kan niet meer loo-
-ocr page 552-
512
pen, maar blijft liggen en wordt kortademig; de buik zweit op, het Schaap krijgt aanvallen van kramp, wentelt zieh om, en slaat met de beenen; het springt wel nu en dan op, doch valt wederom neder, hetwelk zoo lang duurt, totdat het sterft. Eenige Schapen evenwel, die het rngge-bloed hebben, blijven rüstig liggen, worden kortademig en sterven.
Zoodra de ziekte ontdekt wordt, moet men het Schaap terstond tien of twaalf looden bloed aftappen, en het vol-gende middel ingeven.
Neem: Salpeter, twee looden:
Wonder zout, vier looden. Tot poeder gestampt en te zamen vermengd zijnde, wordt hiervan een half lood in water ontbonden, waarbij twee lepels vol Ujn-olie, worden gedaan, welke drank men, des morgens , 's middags en 's avonds, ingeeft. Tevens zette men, alle twee men, eene klisteer, bestaande uit een af-kooksel van lijnzaad, met eene lepel vol lijn-olie, waaron-dcr een mosterd-lepel vol zout wordt opgelost. Wanneer de verstopping van den afgang hierdoor is weggenomen, zoo gevo men het voorgeschrevene inwendige middel, twee jnalen daags, zouder de olie, en wende even zoo dikwijls de klisteren aan, totdat de ziekte volkomen genezen is.
TIJFTIENDE HOOFDSTÜK.
Over den Loop en Bloedloop.
De loop wordt daaraan gemakkelijk gekend, dat de Scha­pen , in plaats van harde, ronde drekballen te entlasten, eenen weeken afgang hebben, welke vervolgens waterachtig wordt, en somwijlen met bloed vermengd.
De oorzaken, welke den loop kunnen te weegbrengen, zijn de volgende. In den winter ontstaat hij Indien de Schapen zoodanig hooi moeten eten, hetwelk op een zuren moerigen bodem gewassen, en te vroeg afgemaaid is, of wanneer het bedorven en schimmelig is geworden. la d-en zomer, integendeel zijn natte weiden en aanhoudende regen
-ocr page 553-
513
daarvan de oorzaak. Bij de Lammeren ontstaat de door-loop gewoonlijk door het vatten van koude, of, Indien zij nog zuigen, door de melk der moeder-Schapen, Indien zij dergelijk siecht voeder hebben gegeten.
Wanneer onderscheidene Schapen een doorloop krijgen , terwijl zij op stal droog voeder erlangen, zoo moet men vooreerst de oorzaak trachten na te sporen, en heeft men haar in de siechte gesteldheid des voeders gevonden , zoo moet het verbeterd worden, hetwelk dikwijls alleen genoeg is, om den loop te doen ophouden. Het siechte hooi kan op deze wijze verbeterd worden, dat het met roggen stroo tot haksei gesneden, en met wat grof gemalen haver of gerst werde vermengd. Het moet dan met zoo veel wa­ter worden bevochtigd, dat het meel aan het haksei blijft hangen, waardoor men een voedzaam en gezond voeder voor de Schapen verkrijgt. Is het hooi nat gewonnen, waardoor het rotachtig of schimmelig is geworden, zoo moet het op dezelfde wijze worden behandeld, doch het is dan noodig, tevens eenig zout daaronder te mengen.
Om den doorgang te verminderen, kan men, als zij na-melijk nog niet lang heeft geduurd, gerooste haver of ge-roost grof roggenmeel over het voeder geven. Indien zulks niet helpt, zoo geve men een halve lepel vol bruin ger brande en fijn gestampte eikels over het voeder. Zoo ook de doorloop hierdoor niet verminderd wordt, zoo diene men het volgende toe.
Neem : Bruine geraspte eihenlad, een lood. Kook dit, tien minuten lang, in een half pond water , en doe bij het vocht, nadat het door gezegen is : Rooden Wijn, een lepel voL Zoodanige drank geve men, twee malen daags, des mor­gens cn 's avonds in, en herhale zulks, zoo lang, totdat de loop genezen is. Ook kan men het volgende , in plaats van het voorgaande gebruiken.
Neem : Tkeriak, een vierendeel loods , Rooden TFijn, twee lepels vol. Te zamen gemengd zijnde, wordt het even als het boven^ staande gebruikt.
Op plaatsen daar hlaauwe hezim groeijen, kan men een hand vol daarvan met water tot moes koken, en daaryaii
* t
-ocr page 554-
514
twee of drie malen daags, een lepel vol, ingeven. Een vierendeel loods fijn gestampte tormen-tilla-, genticum- of colombo-wortel, met water, een of meennalea toegediend, doet dikwijls den doorloop ophouden.
Gaat een aanhoudende doorloop in eenen bloedloop over, dan wende men het volgende middel aan.
Neem: Kalmus-wortel,
Gerdiaan-wortel, van ieder twee looden.
Gesneden zijnde, worden deze, een kwartier uurs, in een pond water gekookt, en bij het doorgezegen vocht voe-ge men
Vloeihaar Ileulsap, twintig droppen.
Hiervan wordt, alle twee of drie nren, een lepel volin-gegeven.
Worden de Lammeren door een loop overvallen, terwijl zij nog zuigen, zoo zette men een bakje met eenige stuk-ken krijt in den stal, opdat zij daaraan kunnen likken; helpt dit middel evenwel niet, zoo geve men hun, 's mor­gens en 's avonds, een van de volgende poeders met water.
Neem : Foeder van RJtaiarber, een vierendeel loods, Magneda , een half lood.
Vermengd zijnde, worden zij in vier gelijke hoeveelhe-den verdeeld.
Nadat zij gebroikt zijn, kan men tot moes gekookte blaauwe hezien, op de voorgeschrevene wijze, aanwenden, waarvan telkens een halve lepel vol, met wat water ver-dund, aan ieder lam , dat den doorloop heeft, kan worden ingegeven, tot. zoo lang dat hij ophoudt.
ZESTIENDE HOOFDSTTJK.
Over de Wormen.
De Sehapen zijn, even als andere dieren, aan onder-scheidene soorten van wormen, en zelfs aan lintwormen onderhevig, wier aanwezigheid door geen zekerder teeken bevestigd wordt, dan dat zij met den afgang ontlast wor­den. Men mag evenwel ook vermoeden, dat een Schaap
-ocr page 555-
515
wormen heeft, wanneer zijne oogen met helder, maar wa-terachtig, en de äderen, welke door den oogbol loopen bleek aijn ; Indien insgelijks de mond en de neus van binnen bleek zijn , en het Schaap, bij eene goede verzorging en een na-tuurlijke eetlust, dagelijks magerder en onrustiger wordt.
Wanneer men vooronderstelt, of zeker weet, dat een Schaap wormen heeft, zoo geve men het volgende middel, waardoor de wormen gedood, en tevens de ingewanden ver-sterkt worden.
Neem: Inlanäsch WormTeruid (Eeinevaar) AUem,
Buizenägvldenrkruid, Sahadil-zaad, van ieder anderhedf lood.
Tot poeder gestampt en te zamen vermengd zijnde, geve men hiervan, twee malen daags, anderhalf vierendeel loods met water in.
—laquo;?)8!*i3^—
#9632;
-ocr page 556-
I
IX, AFDEELING.
OVER DE
#9632;
DEU
.
CHAPE W.
-Ktraquo;raquo; ss:laquo;laquo;-
EEKSTE HOOFDSTUK.
Over den dragt en de natumiyke verlossing der Schapen, alsmede over de eerste heMndeling der Lammeren.
De dragtige Ooi-schapen moeten met oplettendheid wor­den behandeld, dat is, men moet alle oorzaken, die aan-leiding kunnen geven om de Lammeren bij de moeder te doen sterven, of welke eene ontijdige geboorte kunnen ver-oorzaken, zoo veel mogelijk afweren. Hiertoe behooren siechte of schrale voedering, zware vei-moeijenis door de zwangere ooi-schapen fei te drijven, het springen, alsmede het drukken van den bulk, al te sterkeMtte.hevige sohrik, enz,
De tijd van de dragt der Schapen duurt omtrent vijf maanden of honderd en vijftig dagen. Tegen het einde van dezen tijd aeemt men waar, dat de uitwendige geboor-te-deelen beginnen te zwellen en ruim te worden, en te-vens een slijmig vocht daaruit wordt ontlast Het dragtige Schaop moet alsdan van de overige Schapen worden afge-
-ocr page 557-
517
zonderd, opdat het onder de verlossing van meerdere Lam­meren niet van het eerste Lam, dat geboren wordt , ver-vreemde, gelijk anders meermalen plaats heeft.
Zijn de Lammeren in eene natuurlijke ligging bij het schaap geplaatst, zoodat zij met de voorpooten, waarop de kop plat nederligt, bij de gebeerte tegen den mond van den draagzak gekeerd zijn, en deze deelen zieh aldus, nadat het water is afgevloeid, in de scheede aanbieden, zoo wor­den zij, Indien er geene ongewone beletselen plaats hebben, welke den doorgang door het bekken beletten, na elkande-ren, binnen korteren of längeren tijd, door de persingeu van het schaap, naar buiten gedreven. — De navelstreng breekt telkens, bij het doorpersen van elk lam, at, en de nageboorte volgt spoedig na de geboorten der Lammeren. Bij dusdanige natuurlijke verlossing behoeft dus geene bij-zondere hulp te worden toegebragt. Wanneer de nageboor­te ontlast is, dient zij te worden weggenomen, om te be­letten , dat het Schaap haar opete.
Eenigen tijd na de verlossing, geve men het moeder-Schaap een weinig laauw water, waarin tarwen-zemelen ge-roerd zijn , te drinken, en diene het tevens eenig kraehtig voeder toe, als haver of gerst, hetvvelk zoowel dienstig is ter afscheiding van het navuil, als om de melk te vermeer-deren. Men laat het Schaap, twee of drie dagen, opge-sloten met de Lammeren binnen blijven ; alsdan worden zij naar buiten gelaten. Als het Schaap de Lammeren dan niet likt, om hen droog te maken, zoo bestrooije men hen met wat zout, en brenge hen bij de moeder; zij zal 4an door het zout worden aang^et, om de Lammeren af te likken. Is het weer vochtig en koud, zoo kan men de Lammeren helpen droogen, door hen met hooi of een wol­len lap af te wrijven.
Zoo lang het Schaap de Lammeren zoogt, moet men het van goed voedsel voorzien. Opdat de Lammeren de spe-nen van den uijer beter kunnen vatten, moet men bij zoo-danige Schapen, die veel wol aan den uijer hebben, dien afscheren. Wanneer de Lammeren, wegens zwakheid belet worden den uijer op te zocken, zoo moet men de spenen zacht met de vingeren drukken en de Lammeren een wei­nig melk daaruit in den mond persen, opdat zij daardoor
-ocr page 558-
518
last krijgen, om de spenen aan te vatten, als deze hun in den mond worden gegeven.
De jonge Lammeren moeten tegen natheid en strenge koude bewaard worden; waartoe het noodig is, hen in het vooijaar des nachts met de moeder binnen te halen. Twee of drie weken oud zijnde, beginnen de Lammeren hooi te eten. Men kan hun dan tevens een weinig haver, hetzij alleen of met zemelen vermengd geven, waardoor zij beter groeijen; Indien zij op goede hooge en drooge weiden gra-zen is zulks minder noodzakelijk.
Somwijlen gebeurt het dat de Lammeren, terwijl zij nog zuigen, de spruw in den mond krijgen, hetwelk daaraan gekend wordt, dat zij met den gewonen lust om te zuigen de speen in den mond vatten, doch haarterstond wederom los laten, wegens de pijn welke het zuigen hun verwekt. Onderzoekt men den mond, zoo is de tong zoowel als het gehemelte met blaasjes bezet. Worden hiertegen geene gepaste middelen aangewend, zoo worden de blaasjes groo-ter, zij loopen in een en breken door, zoodat er raauwe plaatsen in den mond ontstaan, waardoor de Lammeren geheel ophouden te zuigen, bestendig magerder worden, en eindelijk sterven. — Dit ongemak wordt meermalen, in eene heerschende ongesteldheid onder de kudden waar-genomen.
Zoodra men het ontdekt, moet de mond, drie of vier malen daags, met het volgende middel inwendig gewasschen worden.
Neem: Salie-Maden, eene hand vol.
Laat deze een half uucopy; lang in een pond water trekken ? en klaar ze af; voeg er bij: Salpeter, een lood, Gewoon Zout, twee looden, Honig, vier looden, Geestig aftreJcsel van Mirrhe, twee looden,
Hiermede houdt men aan, totdat het ongemak genezen is, hetwelk doorgaans in drie of vier dagen plaats heeft.
'nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; :nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; #9632;
-ocr page 559-
519
TWEEDE HOOFBSXDK.
Over de moeijelijamp;e en tegennatuurlijlce Verlosdngen..
I, Moeijelijke Verlosdngen.
Eene verlossing kan daardoor moeijelijk worden, dat aan het barende Schaap de noodige krachten ontbreken, zoodat zij het Lam niet kan doorpersen; hetwelk meestal nit eene ziekelijke of zwakke gesteldheid van het Schaap voortvloeit. Neemt men waar, dat het Schaap langer dan gewoonlijk in arbeid blijft, en slechts zwakke vlagen heeft, zoo moet men met de twee voorste vingeren der hand in de scheede voelen, om te onderzoeken of het Lam zieh in zijne natuur-lijke ligging, namelijk met de voorpooten waarop de snuit rust, in de geboorte aanbiedt. Heeft zulks plaats, zoo geve men het Schaap een of twee glazen vol rooden wijn, of goed oud Her, of in de plaatä een glas vol geneoer of brandewijn, met twee deelen water vermengd. Is het Lam zoo ver buiten de geboorte-deelen gekomen, dat men de pooten en den snuit kan vatten, zoo kan men, onder de vlagen, langzaam en zacht daaraan trekken, om het Lam door te halen. Het te vroegtijdig en geweldig aantrekken, met oogmerk om de verlossing te bespoedigen, is zoowel voor de Schapen als voor de Lammeren, nadeelig.
Ook kan de moeijelijkheid en vertraging der verlossing
veroorzaakt worden door de kramp, voortvloeijende nit eene
verbitte of ontstekingachtige gesteldheid des bloeds. Zulks
wordt daaraan gekgnd, dat de ooren ongewoon warm zijn,
de pols schielijk slaat, de mond heet is en het Schaap
buikslaat, terwijl de spieren krampachtig bewegen en zaam-
getrokken worden. In zoodanig geval moet men het Schaap
eene aderlating doen uit de halsader van tien of twaalf
looden bleed, en bet om de twee uren, een vierendeel
loods salpeter, met water ingeven. Voor het overige late
men de verlossing aan de natuur over, of men bevordere
haar slechts op de wijze, gelijk zoo aanstonds is voorgesteld.
Indien het gebeurt, dat de nageboorte, na verloop van
eenige uren, niet van zelve komt, zoo moet men trachten
haar af te halen, door er zachtjes aan te trekken. Door
-ocr page 560-
520
sterk te trekken loopt men gevaar de vliezen te breken, den draagzak te scheinen, of dien omgekeerd met de na-geboorte naar buiten te halen.
IT. Tegenmtmrlijke Verlosdnffen.
1.nbsp; nbsp; nbsp;Indien de kop, in plaats van, met den snuit op de voorpooten gelegen, in de geboorte te komen, met eeu ander gedeelte, hetzij met den kruin, of eene der zijden van den kop voorkomt, terwijl de punt van den snuit zij-delings of naar acliteren gelegen is, zoo moet men den kop voorzigtig zoo ver naar acliteren drukken, dat de snuit kan worden gevat, welke alsdan naar voren, door den mond des draagzaks, in, de scheede wordt getrokken. Om dit werk te verrigten moet men de vingeren met olie be-smeren, ten einde de geboorte-deelen van het Schaap niet te kwetsen.
2.nbsp; nbsp; nbsp;De voorpooten kunnen, in plaats van naar voren te zijn gestrekt, onder den hals gevouwen of naar achteren uitgestrekt liggen. Indien men dus de voorpooten niet in de scheede ziet, moet men trachten die te vinden. Lig­gen de pooten onder den hals te zamen gevouwen, zoo behoeft men hen slechts te ontwikkelen, en naar voren te brengen. Zijn de pooten achterwaarts gestrekt, zoo moet men den kop wat naar voren halen, ten einde de pooten te kunnen bereiken; deze moeten alsdan een voor een, of beide te gelijk, in de scheede worden gehaald. Indien de kop en de hals van het Lam reeds zoo ver in het bekken zijn gedreven, dat men hen niet weder terag kan brengen, zoo is men genoodzaakt het Lam met zoo veel kracht door te halen, dat de tegenstand der schouders overwonnen wordt, doch men loopt daarbij gevaar, dat het Lam dood ter wercld komt.
3.nbsp; nbsp; Meermalen gebeurt het, dat de navelstreng over een poot heen gaat, waardoor de doorpersing van het Lam vei-hinderd wordt. Alsdan moet men den navelstreng breken of doorsnijden, en dan de geboorte van het Lam bespoedi-gen, door aan hetzelve met voorzigtigheid te trekken.
Tot het verrigten van zoodanige hulp bij de tegeBnatunri-lijke verlossingen der Schapen zijn die lieden de geschik-.
-ocr page 561-
521
ste, welke lange vingeren en dünne of smalle banden heb-ben.
DEB.DE HOOFDSTTIK.
Over Jiet uitvaüen van den Draagzak.
Bij moeijelijke geboorten of door het onvoorzigtig afhalen der nageboorte, gebeurt het dikwijls, dat de draagzak om-gekeerd naar buiten komt; geschiedt zulks, zoo moet bij , op de volgende wijze, wederom binnen worden gebragt. De draagzak word met laauw wanne melk van aanhangende vuiligheid gezuiverd: alsdan zet men de vingeren in zijn midden en schuift hem in de scheede terug. Zijn de vin­geren te kort, cm den draagzak verder geheel naar binnen te brengen, zoo name men een glad stokje, ter dikte van een duim, welks eene einde afgerond is ; om dit eind bin­de men een zacht doekje, en doope het in olie ; nu zette men het in den draagzak en schuift dien daarmede voor-zigtig binnenwaarts, op zijne plaats. — Deze bewerking, om den draagzalf naar binnen te brengen, geschiedt het ge-makkelijkst, indien het Schaap van achteren hooger dan voren staat, ten welken einde het sonmijlen dienatig is, dat het bij de achterbeenen, door een helper, lets opge-ligt wordt.
-ocr page 562-
522
mUrVOKOSEIiKM TOT OE I^WKWIH^B^ ZIERTEIir iraquo;kiraquo; scbapeut,
-------ereg;reg;3-------
M. AFDEELING.
OYER DE INWENDIGE ZIEKTEN DIB SCHAPEN.
Derde Boofdstuk, biz. 485. Mededeeling omtrent eene nieuwe worm-ziette , bestempeld met den naam van zenuw-aandoening (ma-ladie vermineuse), van de irillende-o{ beefzieJcte (maladie tremblante), welke zicli onder verscheideno Schaaps-kudden heeft geopenbaard ; Vee-artsenijk. Magazijn , dl. I, biz. 393. — Vergel'yking dejer ongesteldheid met de ziokte der Schapea, welke in ons Land voorkomt onder den naam van sclmur of de schuring ; t. a. p., biz. 397. — De aanwending van bet werkdadig brand-ijzer aan-bevolen, als voorbehoedmlddel legen de draai-ziekte; Vee-artse­nijk. Magaz. dl. 11, biz. 580.
Vijlde Hoofdstuh, biz. 487. Door da ontwikkeling van eene eigene soort van draad-wormen in de longen ^strongylus filaria) , wordt bij de Schapen mcermalen de wormachtige longontsteking voortgebragt. Men zie de waarneming van den Vee-arts Rous­seau, omtrent de aanwezigbeid van wormen in de luchtpijps-takken , bij fijmvollige Lammeren ; Vea-artsenijk. Magaz., dl. II, biz. 536.
Zevende Hoofdstuk, biz. 495. Mededeeling omtrent de goede uitwerking van de inenting der Schaaps-pokken, door den Vee-arts Allemand te Chateau-Renard; Vee-artsenljk. Magaz. dl. I, biz. 425. — Verslag omtrent de inenting der pokken aan Schapen, venigt in do maand December 1828, door den Vee-arts G. K ij 1 s t r a , L z.; t. a. p., dl. 11, biz. 364. — Bijvoe-ging van Dr. A. Numan, t. a. p. biz., 375. — Eenige mede-deelingen omtrent de schaaps-pokken, welke in de jarcn 1828 en 1829 geheerscht hebben in onderscheidene streken der pro-vincie Drenthe, door den Vee-arts B. Jansen; t a. p., biz. 381.
Tiende Hoofdstuk, biz. 498. Bij de Lammeren ontstaat niet zelden eene belette spijsvertering uit onverteerde melk, waarbij de dieren veeltijds stijf worden, terwijl de gewrichten daarbij zwellen en pijnlijk zijn. De oorzaak ligt vrij algemeen in eene te vette en te dikke hoedanigheid der melk , doordien de moeders te sterk met verbittend voeder, zoo als boonen en wikken, wer­den gcvocderd. Niet zelden gaan hierdoor vele Lammeren ver-
-ocr page 563-
523
loren. Ter herstelling is het noodig de moedera minder sterk te voederen, en aan de Lammoren zachte laxoermiddelen van rhabarber met magnesia toe te dienen. De stijve gewrichten was-sche men met eene ontbinding Tan 2 looden gewone zeep, in 6 oncen water, even zoo veel genever of brandewijn, en 2 drach-men ammoniahgeest. Men de hierover: quot;Waarnemingen omtrent eene ziekte onder de lammeren, voortvloeijende uit eene belette spijsvertering (indigestion laiteuse), door den Hoogl. Barthele-m ij ; Vee artsenijk. Magazijn , dl. I, biz. 378. Vergelijk hier-mlaquo;de de waarnemingen van genoemden Hoogleeraar, omtrent eene jichtachtige ontsteking der nahandsbeenderen bij de Lam-mefen van eene kudde MerinoB-Schapen; t. a. p., dl. II, biz 161.
•nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;-—raquo;öOOO #9632;copy;C^€^*#9830;—
-ocr page 564-
X. APDEELING.
OTEE DE
iriTWEXDIGE SE IE UTE IV
DER
KTSVBJXKV OFlt; raquo;-ARtlK^'S.
EERSTE HO0FDSTÜK.
Over de ziehten der Oogen.
De Zwijnen zijn menigvuldig aan oogziekten ondemowg, er vloeit hun een witte kleverige etter uit de oogen, waar-door de oogleden aan elkander kleven; hat is in dit geval noodzakelijk, dat men de oogen, door middel van eene spons of een zachten lap, met laauwe melk van den etter zuivere en hen schoon afwassche. Is zulks geschied, zoo strijke men , eenmaal daags, loodmt-zalf met kamfer bereid , zoo als op biz. 15 en 17 bij de oogziekten der Paarden voorgeschreven is, ter hoeveelheid van de grootte eener hazelnoot daarop, waardoor hat etteren der oogen spoedig zal ophouden.
-ocr page 565-
525
TWEEBE HOOFDSTVK.
Over de Wormen en verzicering in de Ooren.
la den zomer leggen de vliegen het broedsel der wor­men in de ooren van de Zwijnen. Deze knagen de in­wendige huid van het cor door, hetwelk jeukte of pijn en verzwering veroorzaakt. Men kent zulks nit de volgende teekenen. De Zwijnen wrijven de ooren aan de wanden, of schudden dikwijls met den kop, en krabben daaraan met de ackterpooten; de ooren zijn gezwollen en hangen bij den kop neder. Zoodra men zulks bemerkt, moeten de ooren naauwkeurig onderzocht worden, en wanneer er zieh reeds wormen daarin bevinden, moet men deze daar-uit trachten te verwijderen, door middel van een geschikten honten spaan; is zulks geschied, zoo strijkt men, met het ruige eind van eene veder, terpentijnrolie rondom van binnen in het oor, en herhale dit dagelijks , totdat de zweren in het oor zijn genezen.
Men kan ter genezing dezer verzweringen ook het vol' gende middel gebruiken.
Neem: Lood-suilcer , een vierendeel loods, Kalhcater, een pond.
Meng het te zamen.
Hiennede worden de ooren, twee malen daags, van bin­nen uitgewasschen, of men bevochtige telkens eene kleine spons in het vocht, en brenge deze in het oor, waardoor het spoedig heelen zal. —- Eenigen geven den raad, om de ooren alleen van binnen met warmen azijn te wasschen, en vervolgens wanneer ze schoon zijn, met een mengse van ongel, teer en eeu weiuig zeep te smeren.
BEBDE HOOFDSTUK.
Over het verduiken van de gewrichten der Beerten.
Heeft er bij een Zwijn eene verrekking of verstuiking aan eenig gewricht der voor- of achteibeenen plaats, waar-
-ocr page 566-
526
door het kreupel gaat, zoo moet op dit gewriclit dagelijks twee malen, de volgende zalf iugesmeerd worden.
Neem: Sj)aansche Zeep, vier loodenlaquo;
Geschrabt zijnde, wordt deze met brandewijn tot eene zalf gewreven; meng er alsdan bij:
Mjraquo; gewreven Kamfer, een vierendeel loods.
Men houdt met dit insmeren zoo lang aan, tot dat de kreupelheid over is.
VIEEDE 1IOOFDSTÜK.
Over de ontdehmg der Voeten en ^erstoering der klaauwen.
Wanneer een Zwijn kreupel gaat, en men ontdekt, dat een der voeten heet, gezwollen en pijnlijk is, als men daarop drukt, zoo moet de ontstoken voet gezet worden in een zakje, gevuld met een mengsel van leem-aarde en azipi. Het zakje wordt boven de knie om het been vast-gebonden, en de leem-irij, moet twee malen daags, ver^ nieuwd worden, tot zoo lang dat de zwelling verdeeld is, en het varken niet meer kreupel gaat. Is er reeds otter geboren, welke aan den rand of zoom des hoorns of tus-schen de klaauwen uitbreekt, zoo moet men den hoorn, zoo ver deze, door de verettering is los geworden, weg-snijden. Vervolgens bevochtigt men een weinig werk of vlas met het onderslaande middel, legt het over den wond, woelt er nog eenig droog werk om, en zet den voet in het gemeide ledige zakje, hetwelk op de voorschrevene wijze wordt vastgemaakt.
Neem: Aluin,
Fiiriool, (Wit Koperrood), van ieder een lood.
Los dit in een pond water op.
Met dit middel, hetwelk, twee malen daags, vernieuwd wordt, houdt men zoo lang aan, totdat de verzwering genezen is.
-ocr page 567-
527
VUFDE HOOIDSTÜK.
o
Over de rotachüge ekkte der Borstelen.
Deze ziekte wordt vooral bij die Zwynen waargenomen, welke langen tijd in een vochtigen, onzuiveren an rotach-tigen stal gelegen hebben, en zeldzaam in de vrije lucht gelaten zijn geworden; veel zeldzamor daarentegen heeft zij plaats bij die, welk# in de weide gaan, in den winter een zuiveren .en luchtigen stal hebben en dikwijls naar buiten gelaten worden.
Man neemt hierbij de volgende kenteekenen waar: het Varken verliest langzameiband den eetlust; de borsteis wor­den los, en wanneer men eenigen uittrekt, zoo neemt men, bij naauwkeurige bezigtiging, aan hun einde eene knoes-tachtige dikte of bol waar, welke rood van klenr is.
Zoodra men deze ziekte uit de voorsehrevene teekenen kent, meet men vooreerst den stal van goed zuiver stroo voorzien, dien zuiveren en lucliten, vervolgens de Zwijnen, eenige dagen achter elkander, met zeepwater, door mid-del van een borstel, over het gansche ligchaam wasschen, hen alle dagen, twee malen, in de open lucht brengen, en de volgende middelen toedienen, waarmede men tot de volkomene genezing moet aanhouden; men neemt acht looden zuurdeeg, lost het op in eure melk, en geeft zulks, in drie malen verdeeld, op een dag onder het voeder. Men raspe vervolgens eikenhast tot grof poeder en koke daarvan een pond in zestien ponden water, en geve van dit afkooksel, telkens pen pond onder het voeder, waarbij * men ook nog een lood yenever-hezien voegen kan. Wordt deze ziekte verzuimd, zoo voegt zieh gemeenlijk de vol-. gende daarbij.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de Verlamming tan achteren. Deze ziekte is, zoo als gezegd is, een gevolg yaraquo; de
-ocr page 568-
528
rotachtige ziekte der borstelen. De Zwijnen zijn daarbij aan de achterste deelen geheel veiiamd, waardoor de ach? beenen onder het loopen achterna slepen; ook vertoonen zieh, indien de ziekte den hoogsten trap bereikt heeft, blazen op de tong. Dit is dan de hoogste trap der bor-stel-rotting, welke zeer moeijelijk is te genezen. De Zwijr nen eten, gedurende dezen tijd, weinig of geheel niets.
Zoodra een Varken, door deze verlamming aan de ach-terdeelen, overvallen wordt, geve%ien het volgende mid-del.
Neem: Kam/er, een half lood, Ämmottiak-zout, Salpeter, Genever-bezie'n, van ieder een half lood.
Alles tot een fjn poeder gewreven en onder elkander gemengd zijnde, verdeelt men het in twaalf gelijke deelen. Hiervan geeft men het Varken, drie malen daags, 's mor­gens , 's middags en 's avonds, telkens een poeder met wa­ter in; ook moet op ledere lende de volgende zalf eenmaal ingewreven worden.
Neem: Foeder van Spaansche Vliegen, een half lood, VarJcens-reuzel, vier looden.
Meng het te zamen.
Is de verlamming der achterbeenen nu hierna verdwe? nen, zoo moeten de middelen, welke tegen de rotting der borstelen voorgeschreven zijn, zoo lang aangewend worden, totdat het Zwijn ten vollen genezen is.
ZEVENDE HOOFDSTÜK.
Over de Schürft en de Luh-ziekte. • De schürft vertoont zieh door eene dfooge korst of ook door blaren of pokken over de huid, die jeukte veroor-zaken, hetwelk de Yarkens, door zieh bestendig te wrij-yen en te schüren, te kennen geyen; somwijlen wrijven zij zieh geheele plekken raauw.
Man geneest dit ongemak op de volgende wijze. Vooraf
-ocr page 569-
529
geeft men de Zwijnen, welke hieraan onderhevig zijn, drie malen daags, een vierendeel lood spiesglans en even zoo veel gele, tot poeder gewrevene swaoel onder het voeder, en houde met het gebruik van dit middel acht dagen aan. Heeft men dit middel vier dagen lang aangewend, zoo wascht men de schurftige plaatsen, alle dagen, met eene loog, uit een half schepel hoendermest en even zoo veel each, in twaalf ponden water, gedurende een kwartier uurs, gekookt. Indien het schürft hierdoor niet mögt ge-nezen, zoo moet het met de zalf uit mlpeter, swavel en Ujn-olie ingewreven worden, welke bij het schürft derPaar-den is voorgeschreven.
Men kan ook de schurftige plaatsen wasschen met eene sterke loog, gemaakt van tabaks-deelen of siechten talak met asch, op water getrokken, welke zoo warm als de Zwijnen het lijden kunnen, moet worden aangewend.
Tegen de luis-ziekte dienen de volgende middelen ge-bruikt te worden: men wascht de plaatsen, alwaar de lui-zen zieh bevinden, met genever, waarin eene goede hoe-veelheid hmflooh is gewreven. Na verloop van eenige uren worden deze plaatsen met water afgewasschen. Ook kan men de Moflook onder varkens-reuzel of ganzen-vet wrijven en daarmede de Varkens besmeren.
Heeft men gelegenheid om de Zwijnen bij deze ziek-te, eenmaal daags, in het water te jagen, zoo is zulks zeer nuttig.
ACHTSXE HOOFDSTUK.
Over de wanden.
Wanneer een Zwijn gewond is, hetzij door het bijten van een hond of op eene andere wijze, zoo bestrijke men slechts de wenden eenmaal daags met terpentijn-olie, waar-door zij spoedig genezen. Deze olie weert ook de vliegen af, welke zieh anders in de wenden zetten en er eijeren in leggen, waaruit wonnen ontstaan. Zijn de laatsten even-wel, door verwaarloozing dezer voorzorg, reeds daarin voort-
23
-ocr page 570-
530
gebragt, zoo moet men de wonde vooraf daarvan zuifereraquo;, door ze er uit te nemen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
(her de Kneuzingen en JEitergezwetten.
Zoodra zieh aan het ligehaam van een Zwijn eene ver-hevene zwelling of buil vertoont, moet men terstond onder-zoeken, of deze week of hard zij. Is het gezwel week, zoodat men -daarin etter vermoeden kan, zoo moet het ter­stond geopend worden; want men moet bij de zwijnen daar-mede niet zoo lang wachten tot dat de etter van zelven door de hnid breekt en het gezwel opent, dewijl de huid bij de Zwijnen te dik is en uit dien hoofde de etter te lang daaronder blijft staan, eer Hj die doorknagen kan; hierdoor moet de etter zieh onder dezelve bestendig ver-spreiden en den etterzak vergrooten. Na dat nu het ge-zwei geopend is, moet de wonde dagelijks uitgewasschen en van den uitvloeijenden etter gezuiverd worden; men bestrijkt haar hierna met terpentijn-olie, tot dat zij genezen
is. __ Doch is in tegendeel de bail hard en door een slag
of stoot te weeg gebragt, zoo dient daarop eenmaal daags de zalf ingesmeerd te worden, welke op bladz 526 tegen de verstuiking der gewrichten voorgeschreven is, waardoor de gekneusde zwelling weldra zal verdeeld worden.
-ocr page 571-
XL AFDEELING.
OVEE DE
iarweardilaquo;k kiekteiv
DEB
K^VlJafEHf O^ V A 11 It K IV S.
-laquo;raquo;lt;8Sgt;-lt;Eamp;tf3raquo;-
EBBSTE HOOFDSTUK.
Over de Keelontüehing of KeehieMe.
Deze ziekte, ook de bron, het kahgezwel, het loilde of loopende vuur genoemd, ontstaat door koude, voomamelijk wanneer de Zwijnen in het voorjaar of in den herfst 'a morgens te vroeg in de weide gedreven worden, terwijl de ryp nog niet opgedroogd is; ook kan zij indenzomer door kouden regen of hagel-buijen veroorzaakt worden of door gebrek aan water en droog weder worden voortgebragt.
Hare kenteekenen zijn de volgende. Het Zwijn wordt lusteloos, en er vloeit eene waterachtige vochtigheid uit de oogen; de ooren zijn koud en er vloeit een taai wit slijm uit den neus; onder het eten schudt het Varken dik-wijls met den kop, dewijl hetzelve het voeder niet goed door-raquo;likken kan, en daarbij pijn ondervindt; ook is de muil droog en heet. Stijgt de ziekte hooger, zoo zweit de hals voort achter het kakebeen op; deze zwelling strekt zieh
23 •
-ocr page 572-
532 o veeltijds tot de borst en den buik uit, terwijl dekopdaarlaquo; bij opgezet is; de tong wordt alsdan eerst rood en vervol-gens bruin; ook vertoonen zieh somwijlen bruine of zwarte plekken aan den hals, hetwelk een teeken van het koud vuur en een nabij zijnden dood is; wanneer het Zwijn schreeuwt, zoo is de stem heesch.
Zoodra daze gevaarlijke ziekte ouder eene kudde mt-breekt, is het ter voorbehoeding noodig, dat al de Zwijnen eerst adergelaten worden, hetwelk op deze wijze aan de ooren en den staart geschiedt, dat men of in ieder oor en wel aan het onderste gedeelte, alwaar de meeste äderen liggen, eene insnijding doet ter diepte van ongeveer twee vingeren breedte, of ook een stuk van den staart afsnijdt, Men kan evenwel bij de keelontsteking met het meeste nut de ader onder de tong openen. Vervolgens geve men hnn dagelijks zure melh te drinken, waarin voor ieder Zwijn een lood wonderzout en een half lood Salpeter moet worden opgelost. — Deze evenredigheid is voor groote volwassene Varkens ingerigt; aan Varkens van middelbare grootte geeft men de helft en aan de nog jongeren een derde gedeelte van het voorgeschrevene middel. Houdt men hiermede acht dagen aan, zoo zullen de Varkens van de keelziekte be-vrijd blijven.
Worden nogtans de teekenen der ziekte reeds bij de. Varkens waargenomen, zoo moet men hen op de voorschre-vene wijze aderlaten en drie malen daags zure melk, waar­in telkens een half lood wonderzout en een vierendeel lood salpeter is opgelost, ingeven, en daarmede zoo lang aan-houden, totdat de ziekte genezen is. De zure melk dient als een der voornaamste middelen tegen deze ziekte te worden aangemerkt, weshalve men daarvan zoo veel geven kan als het Varken hebben wil, Ook is het hoog nuttig dat men den hals naar beneden, achter de kaakbeenderen en tusschen deze, twee malen daags met de leamfer-olk inwrijft, welke bij de inwendige ziekten der Paarden, op biz. 150, tegen de keel-ontsteking is voorgeschreven.
In plaats dezer olie kan men ook eenmaal daags devol-gende zalf rondom den hals inwrijven, nadat de borsteis weggeschoren zijn.
Jfeem: Poeder van Spaansche vliegen, een lood,
-ocr page 573-
533
Varkens-reuzel, vier looden.
Meng het naauwkeurig te zamen.
Wanneer bij deze ziekte het slikken begint moeijelijk tc #9632;worden, en het Zwijn dus niet meer eten wil, zoo moet men vier looden salpeter en acht looden wonder-zout met honig tot eene likking maken, en het Zwijn daarvan alle vier uren een lood op de tong strijken en doen doorslik-ken; hierbij moet het imvrijven der kamfer-olie aan den hak niet verzuimd worden. (*)
TWEEDE HOOFDSTUf.
Over de ontstehing der Hersenen of Rasernij,
Deze worden aan de volgende teekenen gekend: het Zwijn verliest den eetlust, loopt in het eerst stil voor zieh heen, of gaat op den grond liggen; de oogen staan wild en glinsterende in het hoofd; de ooren zijn ongemeen warm ; de muil is heet en droogj het Zwijn krabt zieh met de achterpooten dikwijls achter de ooren, en stampt met de voorpooten gedurig op den grond; vervolgens wroet het
(*) In hot jaar 1816 heersclxte er in de Provincie Gelderland, onder de Zwijnen eeno kwaadaardige kealziekte, waaraan een zeer groot aantal dezer dieren in körten tijd omkwam. Zij was van din aard, dat de ontsteking zeer spoedig tot hetkoude vnur overging, en zieh door besmetting verspreidde. Behalve het in-wrijven van Spaansche vlüg-zalf onder den hala, twee malen daags, totdat er blaron ontstonden, werd door den Voe-arts h. sciiüLTZB, inwendig daartegen het volgende middel met goed gevolg voorgeschreven. Neem : Zwavel. een half lood.
Salpeter,
Ammoniak-zout, van ieder een vierendeel loods. .
Seulsap (opium), een grein. Alles tot poeder onder elkander gewreven zijnde, werd het driemalen daags met eeu half pint room vermengd , aan een vol-wassen Varken ingegeven. Aan een half volwassen Varken werd de helft des middels toegediend. — Ook was het nuttig dit poe­der aan de gezonde Varkeus drie dagen als voorbehoedmiddol te geven.
d
-ocr page 574-
534
met Jen snuit geweidig in den grond, bijt rondom zieh; been, en loopt met den kop tegen de wanden.
Ontstaat de dolheid in den zomer bij heet en droog we­der en is men zeker, dat er geen dolle hond ouder de kudde geweest is, door welken bet Zwijn zoude kunnen zijn gebeten, zoo moet men bet dolle Zwijn terstond ader-laten, dat is, in de beide ooren eene insnijding maken, en een gedeelte van den staart afsnijden; men geve het tevena drie malen daags telkens een achtste lood sedpeter, in water opgelost, in, en omwindt den kop met linnen doeken, welke bestendig met koud water moeten nat ge-houden worden. Aan beide de zijden van den hals en naar den scbouder toe,' moet op eene plants ter grootte van eene hand, Spaansche vlieg-zalf waarvan de bereiding op de vo­rige bladzijden is voorgescbreven, eenmaal daags ingewreven worden.
Wil het Zwijn iets eten, zoo moet men hat zure melk geven. Met het ingeven van het salpeter en het bevochti-gen van den kop met water, boudt men zoolang aan, tot dat de ziekte volkomen genezen is.
Ook kan de razernij der Zwijnen door den beet van een dollen hond worden te weeg gebragt; waaromtrent in het hoofdstuk over de honds-dolheid gebandeld wordt.
D E K D E IIO 0 F D S T B K.
Over de Garsienkorrel of Tomjhlaar.
Dit orgemak vertoont zieh bij de Zwijnen door eene blaar op de tong of aan het verhemelte, en heeft eene groote overeenkomst met den kanker aan de tong bij het rundvee. Ook gaan daarmede de volgende kenteekenen ge-paard: het Zwijn verliest den eetlust, gaat liggen zonder zieh veel te bewegen, en knerst dikwijls op de tanden; sommige Varkens vertoonen zieh mat en waggelen ginds en herwaarts. Bemerkt men deze ziekte niet tijdiggenoeg, zoo wordt de gemelde blaar bruin of zwart, en gaat tot het vuur over, waarbij eene boosaardige koorts ontstaat,
-ocr page 575-
535
die snel de overiand neemt, en het Varken spoedig doet sterven. Zoodra zieh de eerste kenmerken Tan dit onge-mak vertoonen, moet men den mond naauwkeuiig onder-zoeken, en -wanneer de blaar ontdekt wordt, moet zij met een mea, hoedanig bij de tong-blaar van het rundvee op-gegeven. is of met een blikken lepel zuiver uitgeschaafd, en de wonde dagelijks drie malen met het volgende mid-del bestreken worden, totdat zij genezen is.
Neem: Azijn, twee lepels vol. Eonig, Zont, van ieder een lepel vol.
Meng het onder elkander.
Nadat de blaar is uitgeschaafd, moet de mond metzout water zuiver uitgewasschen worden, opdat er van den etter, welke zieh uit de blaar ontlast heeft, niets in den mond blijve hangen.
VIERDE HOOFDSTTJK.
Over de Gortighdd of Finnigheid.
De vinnen of zoogenaamde gort-blaartjes zijn eene soort van blaasworaien, (hydatis itstna) welke zieh door het geheele ligchaam verspreiden; bij eenige Varkens hebben zij de grootte van een speldekop; bij anaeren bereiken zij de grootte van een envt. Het zekerste middel, om haar bij de Varkens te herkennen, bestaat daarin, dat men hen nederwerpt, eenen kmippel in den muil houdt, en detong naar voren trekt, wanneer men onder deze kleine blaartjes of verhevenheden ontdekken zal ter grootte van een gierst-korrel, die week zijn en zwartachtig doorschijnen. In het vreten knarsen de gortige quot;Varkens veel op de tanden, en zij gevoelen pijn als men de gort-blaartjes aanraakt. Er worden nog wel andere teekenen opgegeven, waardoormen de vinnen bij de Zwijnen zoude kunnen ontdekken, name-lijk dat zij van voren vet en van achteren smal en mager worden, eene heesche stem en dikke kinnebakken hebben, dat zij ongaarne op de achterpooten gaan en dat de haren^
-ocr page 576-
536
welke men hen achter de ooren en aan de heupen uittrekt, aan^ den wortel bloedig of roodachtig geel zijn; deze ken­merken zijn nogtans zeer bedriegelijk.
Ofschoon de wijze, hoe deze blaaswormen in de ligcha-men der Varkens voortkomen, zeer moeijelijk en even min met zekerheid schijnt te kunnen worden verklaard, als het ontstaan der blaaswormen in de hoofden der draaijende Schapen, zoo is het evenwel waarschijnlijk dat de eigene morsigheid der Zwijnen, en het onreine voedsel dat deze dieren somwijlen in grooten overvloed bekomen, tot hare ontwikkeling aanleiding geven. Het wilde Zwijn toch, dat de gelegenheid mist om zoo veel vuilnis te verzweigen, en meerendeels van koorn, vruohten, eikels en wortelen leeft, wordt evenmin gortig als de bigge welke nog door de moe-dermelk gevoed wordt. Ook kau men dit ongemak bij de tamme Varkens niet anders voorkomen, dan door lien in een zuiver hok te plaatsen, en hun in eene genoegzame mate, gezond voeder voor te werpen. Men wil ook, dat het schielijk drinken van koud en morsig water, als het Zwijn sterk verhit is, de gortigheid kau veroorzaken. In drooge en heete zomers wordt zij meer algemeen dan in koele en natte zomers waargenomen.
Neemt men nu de zoo even genoemde verhevenheden of blaren onder de tong waar, zoo moet men de Varkens alle dagen eenmaal een lepel vol asok van eikenJwnt en een half lood spiesglans onder het voeder mengen, of
Neem: Reinevaars-kruid,
Buisendgulden-kruid, van ieder zes looden.
Wrijf het tot poeder en meng het onder elkander.
Hiervan gave men dagelijks een half lood onder het voeder, totdat het poeder opgebruikt is.
Volgens de waarneming van sommige ervarene varken-meesters kan men tegen de gortigheid geen onfeilbaarder middel aanwenden dan het vaten-spoelsel dat in koperen pannen verzameld is, hetwelk de Varkens dagelijks als drank moet worden gegeven. Zij, die geen koperen vaat-werk bezitten, om daarin de gemeide spoeling te verzame-len, kunnen ook gelijke deelen zout en kopervijlsel vermen­gen, als wanneer het koper door het zout geheel zal ver-teerd worden. Hiervan moet men dagelijks een lepel vol
-ocr page 577-
537
onder^het voeder der gortige Varkens mengen. Indien dit soms te omslagtig mögt wezen, zoo moet men ten -minste binnen in den trog, waaruit de Varkens eten, een_kope-ren plaat vastspijkeren.
Wanneer man bij het slagten bevindt, dat er vinnen in het vleesch van het Zwijn aanwezig zijn, zoo kan men het zonder eenig gevaar nuttigen, dewijl men daar van geene nadeelige gevolgen te vreezen heeft.
In het koopen van Varkens, meet men bij het bezigtigeu hunner tongen zorgvuldig oppassen, dat niet een ander hen terzelfder tijd op de staart trade, daar zij, in geval van gortigheid, dan de blaartjes terstond naar binnen trekken, zoodat men daze onmogelijk gewaar kan worden.
vutde hoofdstuk. Over de Pokken.
De Pokken der Varkens komen voor onder de gedaantc van kleine zweren over de huid, welke openbreken, eene korst maken en vervolgens genezen; de jonge Varkens zijn meest aan de pokken onderhevig. Doorgaans worden de cogen daardoor zoodanig aangedaan, dat zij geheel en al toe zweren: deze moeten daarom met laauwe melk dikwijls gebaad worden, totdat zij wederom open gaan; vervolgens moet de etter vlijtig daarmede afgewasschen worden, dewijl liet dier anders gevaar loopt van blind te worden.
Verder moet het Zwijn, aan hetwelk men waarneemt dat het de pokken krijgt, terstond van de ovexigen verwijderd en afgezonderd worden, terwijl het anders niet alleen de Zwijnen welke op dezelfde hoeve zijn, maar zelfa andern kudden zoude aansteken.
Voor het overige geeft men de Zwijnen bij deze ziek-te zure melk te eten, waaronder men dagelijks het vol-gende poeder, en wel telkens een lood daarvan, mengen kan.
Neem: Zicavel, vier looden.
Genever-iezien, acht looden. #9632;
t
-ocr page 578-
538
Tot een poeder gestampt zijnde, menge men het onder elkander.
ZESDE HOOFDSTTJK.
Over fa Roodheid of de Mazelen.
Bij deze ziekte hebben de Varkens een afkeer van het eten: de huid m. de oogen zijn rood; somwijlen krijgen zij cen rooden uitslag op de huid; in de achterbeenen be-speurt men eene krampachtige trekking. Deze ziekte ont-staat nit onzulverheid en gebrek aan genoegzaam drinken. Men geneest haar door het doen eener aderiating onder den staart, en door het herhaald wasschen der huid met Icalhwater.
Eenigen prijzen aan, om het zieke Varken gedurende eenen middag en den daarop volgenden dag ie laten vas-ten, en vervolgens eenige dagen lang warm voeder te geven, waarin twintig greinen tout van hertshoorn en vier looden ammoniak-zout ontbonden zijn.
ZEVENDE IIOOFDSTÜK.
Over den Hoest.
Deze ontstaat of nit het vatten van koude of door stof, hetwelk bij droog weder van de paden door het loopen der Zwijnen in de hoogte stijgt, en hetwelk zij genood-zaakt zijn binnen te slikken. In het begin sohijnt deze hoest van weinig belang te zijn, doch wordt hij veron-achtzaamd, zoo kan daaruit eene uittering geboren wor­den.
Is de hoest nit gevatte koude ontstaan, zoo doet het volgende middel daartegen zeer goede diensten.
Neem: Zoeihout, Jnijs-saad.
-ocr page 579-
539
Beide tot poeder gestampt zijnde, menge men het met acht looden honig tot eene likking.
Hiervan strijkt men, dagelijks twee malen, eenelioeveel-heid, ter grootte van eene walnoot, op detong. Indien de hoest verouderd is, en het Zwijn reeds aan de beginselen der uittering mögt onderhevig zijn, hetwelk men daaraan herkennen kan, dat het mager wordt, zoo moet het volgen-de middel gegeven worden.
Neem: Zwavel-hloemen,
Poeder van Gentiaan-Worlel, „ Zoetliout, van ieder vier looden.
Meng het te zamen, en maak het met een half pond honig tot eene likking.
Hiervan strijke men het Zwijn, twee malen daags, tel-kens de hoeveelheid ter grootte van eene walnoot, op de tong, en houde daarmede zoo lang aan, totdat de hoest genezen is.
Is binnengeslikt stof de oorzaak van den hoest, zoo zal zij spoedig overgaan, wanneer men de Zwijnen dikwijls zulaquo; re melk te drinken geeft.
ACHTSTE HOOFÜSTUK.
Over de Bevangenheid,
De ziekte kan door twee oorzaken te weeg worden gelaquo; bragt, namelijk: door te gulzig eten, of ook Indien de Zwij­nen sterk tegen den wind gedreven worden. .Zij vertoont zieh onder de volgende kenteekenen: het Zwijn verliest den eetlust, is neerslagtig en de ooren zijn koud; het dier ligt den meesten tijd; eenigen loopen geheel stijf,
Zoodra deze verschijnselen zieh openbaren, moet men het Zwijn aan de beide ooren en aan den staart aderlaten, en het, twee malen daags, telkens laquo;een half lood van het vol. gende poeder met water ingeven, en daarmede voortvaraquo; reh, totdat de ziekte genezen is.
Neem: Oentiaanrwortel,
Genever-ietieh, van ieder een lood,
-ocr page 580-
540
Kamfer, een vierendeel loods.
Alles tot poeder gewreven zijnde, menge men het te zamen.
Dit middel is voor een volwassen Zwijn ingengt; aan een jonger geeft men, naar evenredigheid minder.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over de Braking.
Deze ontstaat, wanneer een gulzig Zwijn iets eet, liet-welk braken kan te weeg breiigen, als hoendermest en an­dere vuiligheid, wilde kervel, of eenig ongezond -voeder.
Hierbij meet men vooreerst zorg dragen, dat het Zwijn het uitgebraakte niet wederom opeet, dewijl daardoor op nieuw het braken wordt opgewekt, lietwelk somwijlen zoo lang aanhoudt, totdat de maag tot zulk eene gcsteldheid gebragt wordt, dat zij geen voeder meer kan binnen hou-
den.
Somwijlen houdt Let braken reeds alsdan op, wanneer bet Zwijn de schadelijke stof, welke het heeft uitgebraakt, niet wederom biunenslikken kan; dock hondt bet aan, zoo moet men twee eijerdojeren in wat water oplossen, en de­ze gift, alle twee men, ingeven, tot zoo lang, dat het braken is opgehouden. Indien nogtans het Zwijn vervol-gens het voeder wederom op nieuw mögt overgeven, zoo geeft men het, drie maal daags, telkens een lood tlieriak, tot dat het voeder wordt binnen gehouden.
quot;Wanneer de maag door eene aanhoudende braking ver-zwakt is, zoo moet men het Varken alle ruw en grof voi­der onthouden; en aan hetzelve gestampte boonen, met eenig venkelzaad, onder water vermengd, te vreten geven, welk voeder de maag versterkt, en de eetlust opwekt. Ook is Ket -niet ondienstig het des morgens vroeg, water, waarin eenig zout en boonenmeel gemengd zijn, te drinken te ge-ven. Eenmaal daags geve men het Varken een of twee handen vol zuivere gewone ascJi met water in.
lt;
-ocr page 581-
541
TIENDE HO0PD3TUK.
Over de MiUzucJit of JDuizeling.
Niettegenstaande deze ziektelaquo; den naam van miltzucht draagt, heeft zij nogtans niet alleen hare zitplaats in de milt, maar de lever is insgelijks daardoor aangedaan. Zij bestaat in eene verstopping der vaten, waardoor zoowel de lever als ook de milt opgezet en verhard worden.
De Varkens, door deze ziekte aangedaan , loopen, even gelijk de Sohapen, welke aan de draaijing onderhevig zijn, in het rond, zij worden daarbij tevens kortademig en krij-gen een droogen hoest. Drukt men het Varken in de lin-ker-zijde, zoo neemt men ajdaar, indien de milt aangedaan is, eene meer dan gewone hardheid waar, welke drukking het dier tevens pijn veroorzaakt.
De oorzaak dezer ziekte is gelegen in al te veel eten en drinken. Yarkens, die gemest worden , en grof of te slij-mig voedsel, zonder genoegzaam drinken bekomen, zijn aan dit ongeraak het meest onderhevig.
Hare genezing geschiedt op de volgende wijze. Eerst wordt het zieke Varken adergelaten; in den zomer moet men het kruid en de wortelen van loterlloemen (eanuncc-Lus ficaeia) , alsmede van den Leemcentand of Paarde-blomn, (leontodon takaxacum) , alle dagen versch verza-melen, deze zeer kort stampen , en het Varken, 's morgens voor dat het naar buiten gedreven wordt, en des avouds bij de terugkomst, daarinede voederen. — De Varkens eten zulks doorgaans gaarne, wanneer het onder znre melk ge-mengd wordt. Onder dit voeder geeft men een deel van het volgende middel.
Neem: Ammoniak-gom,
Ammoniak-zemt, van ieder drie looden, Sjjaamche zeep, zes looden.
Alles te zamen gemengd zijnde, wordt het in twaalfge-lijke deelen verdeeld.
In den winter neemt men, van het gedroogde kruid en den wortel van boterbloemen , zes banden vol, laat deze met acht ponden water een kwartier uurs koken, zijgt vervol-gens het afkooksel door, en geeft daarvan aan het zicke
..
-ocr page 582-
542
Vaiken, telkens een half pond, onder het voeder, tevens met het voorgeschreven middel, totdat de ziekte genezen
i
Het volgende middel bezit insgelijks eene vennogende uitwerking, om de verstopping der milt en lever te ver-
deelen.
Neem: GevUMe scheerling (conitjm macuiatum), twee
handen vol. Laat deze een kwartier uuis in kokend water trekken, en ontbindt in het doorgezegen vocht;
SpaanscJie zeep , twee looden , Vittreksel van Leeuwentand (exte. tabaxaci) , een lood. Men geve het, drie maleij daags, in. Het is tevens nuttig, eemnaal des weeks, het Vaiken, een laxeermiddel te geven, bestaande uit een afkooksel van een half lood smehladen in twee ponden water, waarin vier looden won-denout ontbonden worden, hetwelk men op eens ingeeft.
ELFDB HOOFDSTUK.
Over de JBuikjiijn.
De corzaken van de buikpijn der Zwijnen, waarbij wj zeer onmstig zijn, niet eten en zieh dikwijls ineen krim­pen , zijn zeer onderscheiden, doch in de meeste gevallen meet zij aan opstopping van winden of aan wormen wor-den toegeschreven. Neemt men de opgegevene teekenen van aanwezige buikpijnen waar, zonder dat men nog weten kan, uit welke oorzaak zij ontstaan, zoo kan men, in alle gevallen, het volgende middel met nut daartegen aan-wenden.
Neem: KamiUe-lloemen, eene hand vol.
Laat deze een kwartier uurs trekken in een pond kokend water, en voeg bij bet doorzegen vocht: Lijn-olie, acht looden.
Hiervan wordt de helft op eens, laauw-warm, ingegeven.
Indien de buikpijn nit opgehoopte en teruggehoudene
i
-ocr page 583-
543
winden voortkomt, zoo wordt de buik van het dier stark opgeblazen. Men meet in dit geval een half lood komijn-zaad fijn stooten en dit onder den drank mengen.
Men kan insgelijks, tegen de buikpijn, den drank, op deze wijze bereid, gebruiken. Men neemt eene goede hand vol hamille-hloemen, en even zoo veel gestampt lijn-zaad, kookt bet in twee ponden water, totdat het slijmachtig is geworden; men klaart het afkookael vervolgens af, en na-dat het vocht laauw-warm is geworden, wordt daarvan de helft op eens ingegeven. Is de afgang daarbij verstopt, zoo is het tevens nuttig het Varken eene klisteer te zet-ten, bestaande uit drie looden gemeene zeep, in drie ponden warm water ontbonden.
Wordt de buikpijn door wormen veroorzaakt — hetgeen men uit hunne outlasting met den mest kan afleiden — zoo is het onfeilbaarst middel daartegen, vier looden fijn-gewreven sclworsteen-roet in een pond melk gemengd, het-welk op eenmaal moet worden ingegeven.
TWAALFDE HOOPDSTUK.
!
Over de Buik-waterzucM.
Door deze ziekte, welke door lang aanhoudend nat weer te weeg wordt gebragt, worden dikwijls geheele kudden aangedaan. Men kent haar aan de volgende teekenen: de Zwijnen worden mager, mat en lusteloos, en krijgen tevens een dikken bulk. Het is om deze reden noodzakelijk, dat men de Zwijnen, gedurende zoodanig weer, Indien zvdks mogelijk is, binnen 'shuis houdt; doch bijaldien zulks niet geschieden kan, moet men hen ten minsten een klein voe-der geven, onder hetwelk, voor ieder Zwijn, een lood van het volgende poeder gemengd wordt.
Neem: Kalmus-wortel,
Roode gentiaan-icortel, van ieder acht looden.
Tot poeder gestampt zijnde, mengt men het onder elkander.
Doch zijn reeds de kenmerken van de waterzucht aan-
m
-ocr page 584-
544
wezig, zoo geeft men, acht dagen na elkanderen, 's mor­gens en 'savonds, een voeder, en mengt daarin voor ieder Zwijn, een lood van hat volgende poeder. Neem: Roode gentiaan-wortel, Kalmus-wortel,
Genever-bezien, van ieder zestien looden. Tot een poeder gestampt zijnde, wordt het onder elkan­deren gemengd.
Nadat nu dit middel acht dagen is gegeven, wordt het volgende aaugewend.
Neem: Bmirgondische Jiarü, zestien looden. Los dien op in een pond lijn-olie, en meng er bij: Prunel-zout (sal prünellae) acht looden, Zwavel-hahem, twee looden.
Tot poeder gestampt Pleterselie-zaad, zoo veel
als genoeg is, om het mengsei de dikte van
eene likking te doen verkrijgen.
Hiervan strijkt men een volwassen Zwijn, elken dag, de
hoeveelheid ter gi-ootte eener walnoot op de tong; een
klein Zwijn evenwel skehts de helft, en heihaalt zulks vier
dagen achter elkanderen. Aisdan geeft men wederom acht
dagen van het eerste poeder, en wisselt hiermede op deze
wijze bestendig zoo lang af, totdat de ziekte genezen is,
hetwelk daaruit blijken zal, dat de dikke bnik verdwenen
is, het Zwijn vrolijker wordt en wederom in groei toeneemt.
DEETIENDE HOOI'DSTUK.
:
Over den Loop en den Bloedloop.
i
Deze ziekte wordt gewoonlijk te weeg gebragt door ge-ratte koude, en zij wordt daarom in het voorjaar of in den herfst het menigvuldigst waargenomen; ook ontstaat zij door aanhoudend regenachtig weer. Bijaldien deze ziek­te twee of drie dagen aanhoudt en alsdan overgaat, zoo is zij niet sehadelijk, maar veeleer voordeelig; doch duurt zij langer, zoo wordt zij nadeelig, dewijl de langdur.ge loop de Zwijnen ten eenemale doet uitteren, of de blood-
M
-ocr page 585-
545
loop wordt daaruit vervolgens geboren, waardoor de Zwyneä aan het vuur der ingewanden sterven.
Bij deze ziekte moet men de Zwijnen op den stal Lou­den, hun telkens droog strooijen, gekookte en kort ge-drukte aardappelen tot voeder geven, of gestampte wortelen met zemelen, stijfsel, of gemalen koorn vermengd, en zor-gen, dat zij, gedurende de ziekte, geene zure melk er­langen. Om den loop te stillen, geve men het quot;Vsrken dagelijks eene handvol gedroogde en tot moes gekookte hlaauwe lezitn in. Indien men deze niet mögt bezitten, kan men, in de plaats, twee malen daags, telkens een half lood fijn gestampte tormentüla-wortel onder het voeder men-gen, totdat de loop over is. — Jongere Zwijnen geeftmen een weinig minder.
Ook hier betoont het middel, dat bij den doorloop van het Eundvee en der Sehapen is voorgeschreven en hetwelk uit een aftreksel van roode Geniiaan- of colomho-wortel, si-marula, of eikenhast en een bijvoegsel van vlodbaar heulsap bestaat (zie biz. 356), goede diensten. Men geeft hiervan aan een volwassen Zwijn, alle vier uren, drie lepels vol, aan een middelbaar twee, en aan een jong Zwijn een' le-pel vol.
^ilaquo;*sect;)^JSlt;^S*Mo
m
M
-ocr page 586-
646
MWVOKlaquo;SEIiKW VOT WK CTTWK^BUCK Kit
X. AFDEELING.
OVEE DE UITTV'ENDIGE ZIERTEN DER ZWIJNEN OF VAEKENS.
Zesde Hoofdstuh, biz. 528. Do Varkens zijn mede aan eene tegonnatuurlijkc weokheid der beenderen onderhovig, waardoor zij als verlamd worden. Men zie hierovcr: Berigt omtrent de been-weekheid (rackilis), in het Departement Vauchise, Ves-art-ieuijk. Magiizijn , d. II. biz. 240.
XL AFDEELING.
OVEE DE INWENDIGE ZIEKTEN DEE ZWIJNEN OE VAEKENS.
Vierde ffoo/daluh, biz. 537. rroeven omtront de erfelijkheid der gortijilieid bij Varkens; Vee-artsenijk Ma^azijn , d. II., biz. 187. — Omtrent de onzekerhcid van het bostaan dor gortigheicl by Varkens; t. a. p., biz. 552. Zij schijnt niet van de ouden op de jongen over te gaau, volgons den Hoogl. Barthelemij, t. a. p., biz. 55 3.
Dertiende Hoofdstuh, biz. 545. Over eene hoerschende ziekte ondcr do Varkens in hot Departement Bowhes-du-Rhüne; Vee-artsenijk Magaz., d. II. biz. 237. — Mededeeling omtrent do jaarlijks in Vriesland heerschcndo Varkens-zickte, zoo als deze in de zomers van ;827 en 1828, in do Grieteuijen Oost-en West-Dongeradeel heeft plaats geh ad; door den Vee-arts W. Mos-sel, t. a. p., biz. 419. — Mildel tegen do Varkens-ziekte van Jan Bent, t. a. p., biz. 638. — Hetzelve is bij nadere on-dervinding onvoldoende bevonden, t. a. p., d. III., biz. 329. — Men vindt dezo ziekte in hare versehijnselen en aard naauwkeu-rig beschreven in de bekroonde Verhandeling van den Heer Med. Doctor J. Vitringa Coulon: Ooer de ziekte onder de Var­kens, welke sedert eenige jaren op onderscheidene plaatsen in ons Vaderland geheerscht heeft; uitgegeven door de maatschappij ter bevokdeking van den landboüw, te Amsterdam, 1824; welker lezing wij dus ten stärkste aanbevelen. — Over de snuffol-ziekte der Varkens, door Dr. J. Eranque; Vee-artsenijk. Ma-gazijn, d. II biz. 683,
-ocr page 587-
XII. AFDEELING.
OVER DE DEB
h o ar v. is sr.
EERSTE HOOFDSTUK,
Over de ziehten van den Mond.
De jonge zoowel ala de oude Honden krijgen somwijlen zweertjes aan het geliemelte, aan het tandvleesch en op de tong, welke de laatsten in het eten, en de eevsten, wan-neer zij nog niet van de moeder afgewend zijn, in het zuigen hinderlijk zijn. —i Daar deze ziekte eenigermate overeenkomt met de spruw der kinderen, zoo kan zij ook met dien naam bestempeld worden. Wanneer dus de jonge Honden niet zuigen, en de ouderen niet eten willen, meet men hun den mond openen en onderzoeken, of zij de spruw hebben, welke men Indien zij wordt waargenomen, op de volgende wijze genezen moet. Men neemt een halven lepel vol honig, lost dien op in vier lepels vol derken azijn en wascht den mond daarmede, door middel van een zachten linnen lap, welke om een stokje gebonden is, drie malen daags uit, totdat de zweren genezen zijn en de Hond wederom zuigt of eet.
-ocr page 588-
648
tWEEDE HOOPDSTUK.
Over de ziekten der Oogen.
De ziekten der oogen kunnen door inwendige en uit-wendige oorzaken worden te weeg gebragt. De inwendige oorzaken zijn: verhitting en Volbloedigheid des ligchaams; de uitwendige daarentegen worden door beleediging te weeg gebragt,
Wanneer het cog gezwollen is, er water ult vloeit, en de Hond het onophoudelijk toehoudt , en er geene teekenen van uitwendige beleediging daaraan worden waargenomen, zoo is het zeker dat de ontsteking uit inwendige oorzaken ontstaat. Wordt zij waargenomen bij Honden, welke ver-pligt zijn sterken en verbittenden arbeid te verrigten, zoo is de ontsteking gegrond in verhitting des ligchaams. In dit geval moet men een middelmatig grooten Hond, twee malen daags een half lood wonder-zout in water opgelost, ingeven, totdat hij daarvan zacht laxeere; — aan een grooten Hond geeft men een lood. Het ontstokene oog moet dikwijls met koud water of goulards water gebaad worden, totdat de ontsteking is weggenomen. Indien er, nadat de ontsteking verdwenen is, eene verdonkering op het doorscbijnende hoornvlies van het oog mögt zijn terug gebleven, zoo moet men twee malen daags fijn gewrevene #9632;witte sidamp;er daarin blazen, totdat de verdonkering verdeeld, en het oog wederom beider is. Indien de oog-ontsteking bij een hond ontstaat, welke door te voedzaam voeder en gebrek aan beweging dik, vet en opgezet is, zoo moet men dien eene geringere hoeveelheid en minder voedzaam voeder geven, meer beweging verschaffen en daarbij tevens de te voren opgegevene geneeswijze aanwenden, waardoor de oog-ontsteking spoedig verdwijnen zal. quot;Wendt men deze middelen niet aan, en laat men de genezing aan de natuur over, zoo is het te vreezen, dat het doorscbijnende hoorn­vlies verdonkerd wordt, of de graauwe staar ontstaat.
Is het oog door den beet van eenen hond of van een ander dier beleedigd, zoo behoeft het slechts dikwijls met koud water gebaad te worden, waardoor het genezen zal; wanneer evenwel het doorscbijnende hoornvlies beleedigd en
-ocr page 589-
549
daardoor verdonkerd is geworden, zoo moet men gelijk te Toren gezegd is, er fijn gewrevene suiker inblazen, totdat de verdonkering verdeeld is. Doet de suiker in het eerste zoowel als in dit geval geen genoegzame dienst, zoo strijkt men 's morgens en 's avonds een weinig snoeamp;en-vet met eene veer in het cog.
Somwijlen gebeurt het, dat door een beet, een gedeelte van het ooglid zoodanig afgescheurd wordt, dat het niet wederom genezen kan; alsdan moet het met eene schaar afgeknipt worden.
Eenige honden hebben druipende oogen, hetwelk door de scherpheid van het traan-vocht wordt te weeg gebragt, waardoor de onderste oogleden te sterk geprikkeld worden, de grondoorzaak hiervan is in de scherpe gesteldheid van het bloed gelegen. Zoodanigen bond geve men de hier te voren bepaalde hoeveelheid wouder-zout, en strijke hem dagelijks een weinig loodwit-zalf met kam/er bereid, op het bovenste ooglid, totdat het druipen der oogen ophoudt; is het ongemak hardnekkig, zoo herhale men het ingevenvan het icondcr-zout.
Onde bonden trijgen op het een of ook op de beide oogen den graauwen staar, waar tegen niets te doen is, dewijl alle middelen hier vruchteloos zijn,
DESDE HOOFDSTUK.
Over de ziehten der Oorm.
Tot deze behoort in de eerste plaats de hanker aan het uitwendige van het oor. — De honden namelijk krijgen niet zelden verzweringen aan de ooren, welke bestendig voortknagen en kankerachtig worden. Wanneer men zulks waarneemt, moet men de plaats door de verzwering aan-gedaan uitsnijden, en de wond met een gloeijend ijzer aan-raken, waarna de verzwering van zelve geneest. Wil men evenwel niet tot het branden der wende overgaan, zoo moet zij zoodra de wond uitgebloed heeft, schoon uitgewasschen en dagelijks met poeder van gebrande schoenzolen bestrooid worden, totdat zij genezen is.
I
..
-ocr page 590-
550
De inwendige ziekten der ooren zijn van tweederleyea aard, en bestaan in Boofhdd en Oorpijn. De eerste dezer ongemakken heeft doorgaans zijnen grond in eene ophooping en verharding van het oorsmeer.
Indien men dus opmerkt, dat een Hond niet goed hoo* ren kan, zoo kneuze men uijen, drukke het vocht er uit, en late daarvan, nadat men te voren het haar van binnen uit het oor zuiver heeft uitgeseboren, eenige druppelen daarin loopen. Dit vocht ontbindt het verharde oorsmeer, hetwelk men door middel van een stokje, cm welks einde wat vlas gewonden is, daaruit moet wasschen. Vermits er evenwel eenigen tijd vereischt wordt, om het oorsmeer te entbinden, moet men tot zoo lang het druppelen van het uijensap herhalen. — Yele Honden worden in hunnen ouder-dom dool; — det ongemak kan door geen middel verhol-pen worden, dewijl het uit zwakheid ontstaat.
De oorpijn is eene kramp, welke zieh op de inwendige deelen van het oor zet, en waardoor de Hond dikwijls aan-houdende en hevige pijnen ondervindt. ^ulks wordt daar-door duidelijk te kennen gegeven , dat hij met de achter-pooten aan de ooren krabt, en tevens zeer angstig huilt, Dit ongemak wordt op de volgende wijze genezen.
Men neemt twee stukjes kamfer, ter grootte van eene erwt, windt daarom een weirdg boomwol, en bindt er eenen dünnen draad om , hangt in ieder oor een daarvan , en wrijft de plnats rondom de ooren , twee malen daags , met kamfer-igt;Cie, waarvan de bereiding reeds in het zesde hoofdstuk van de inwendige ziekten der Paarden, voorgeschreven is. De honden verdragen de kamfer niet gaarne in de ooren, en men moet er dus lets over binden, opdat zij die er niet nit kunnen schudden of krabben.
TIEEDE HOOFDSTÜIC.
Over de Kedontsteking.
De keelontsteking ontstaat gewoenlijk door verhitting en daarop gevolgde verkoeling. Zij vertoont zieh door een ge-
-ocr page 591-
551
zwei aan den hals, op de plaats van het strotten-hoofd. De Hond kan, uit hoofde van de zwelling des strotten-hoofds, niet slikken, en daardoor noch eten, noch diinken. Men moet bij deze ziekte eene ader aan den hals openen en, naar evenredigheid der grootte van den Hond, een vierde pond bloed, of iets meer , aftappen ; het gezwel moet, twee malen daags, met kamfer-olie zacht gewreven worden , en tevens geeft men het volgende middel in.
Neen: Gezuiverde Salpeter, twee looden ,
Tot poeder gewreven zijnde , menge men het onder Honig, zes looden.
Hiervan strijkt men den Hond, alle drie uren, een theeraquo; lepel vol op den tong, en houdt daarmede zoo lang aan, totdat het gezwel verdeeld is, en de Hond wederom eten kan. Zoodra hij wederom begiut te eten, moet men hem pap van meel met melk of vleeschnat bereid, te eten ge-ven, totdat hij wederom grovere en hardere spijzen slikken kan.
De hals kan bovendien, op de plaats van het strotten^ hoofd., alwaar hij bij deze ziekte gewoonlijk gezwollen is, drie of vier malen daags, met kamfer-olie gewreven wordeji.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over de Vuriyheid, of het Schürft.
Men nam oudtijds vier soorten van schürft bij de Honraquo; den aan:
a.nbsp; nbsp; Het roode Schürft, hetwelk gewoonlijk des winterraquo; ontstaat, wanneer de Honden in sneeuw of ander 'water verkeeren moeteri, waardoor hnn de beenen tot aan het lijf dik worden, eene roode kleur verkrijgen, en tevenlaquo; schurftig worden.
b.nbsp; nbsp; Het grove Schurfl, hetwelk de huid gewoonlijk met plekken, ter grootte van eene hand, inneemt;
c Het gewone Schürft, hetwelk zieh gewoonlijk eerst over de schonderbladen op de schoft, en het kruis van delraquo; lug vertoont, en
-ocr page 592-
11
552
d. Het ztcarte Schurß, hetwelk daar, waar het plaatraquo; heeft, het daar doet uitvallen.
In latere tijden, daarentegen, heeft men sleclits twee soorten van schürft aangenomen, namelijk het gewone schwft en het spek-schurfl: waarbij wij ons ook bepalen zullen.
Het te voren aangenomen rooäe schurß kan, in den ei-genlijken zin, niet tot het schürft gerekend worden, naarraquo; dien de koude natheid des sneeuw-waters de huid raauw maakt, waardoor de zwelling der beenen en de schurftige uitslag te weeg worden gebragt.
De naam van het grove sclmrft is waarschijnlijk daaruit ontstaan, dat het schürft zieh verder dan gewoonlijk over de huid verbreidde.
Waarom het uitvallen van hat haar zwarte schurß ge-noemd werdt, zien wij niet regt in; waarschijnlijk evenwel word daaronder het spek-schicrß verstaan, vermits hierbij het haar op zoodanige plaatsen uitvalt, alwaar het zijne zitplaats heeft.
De oorzaken, waardoor zoowel het gewone als ook het spek-scJmrß worden veroorzaakt, zijn: vochtige, onzuivere legers, onrein eten, onzuiver en rotachtig drinkwater, aan-houdende natheid, het vatten van koude. Al deze oorza­ken brengen eene sclierpheld der vochten te weeg, welke zieh door de afscheidiugswerktuigen der huid ontlast, waar­door het schürft wordt voortgebragt.
Het gewone sclmrß vertoont zieh met eene scherpe roode Tochtigheid op de oppervlakte der huid, gewoonlijk op den rug der Honden, en gaat met een gevoel van brand en jenkte gepaard.
Het spek-schurß ontstaat insgelijks op den rug, in den omstreek der scbouderen, tot over het kruis; daar het plaats heeft, valt het haar uit; de huid zweit op, wordt dik en spekachtig, van waar de vurigheid ook waarschijn­lijk dezen naam ontleent. Beide de soorten laten zieh door de volgende zalf genezen.
Neem: Varhem-reuzel, zes looden, Terpentijnrolie, drie looden.
Meng het tot eene zalf.
Bij het gewone schürft, moet men het haar, zoo rer piraquo; de uitslag de huid heeft ingenomen, afscheren, eii
-ocr page 593-
553
daarop drie dagen achter elkanderen de zalf inwrijven, die vier of zes dagen daarop laten zitten, doch alsdan met warm water en. gewone groene zeep afwasschen. Is de vurigheid hierdoor nog niet weggenomen, zoo moet het inwrijven der zalf nog eens herhaald worden. Op dezelf-de wijze wordt het spek-schurfl genezen; want, hoe hard-nekkig het andere middelen weerstaan möge, zoo wijkt het nogtans voor de werking dezer zalf. Er worden wel vele en zeer vermögende middelen tagen het schürft aange-prezen, dan, daar dit zeer eenvoudige en goedkoope mid-del in de meeste gevallen de verlangde dienst betoont, zoo zullen wij, om niet wijdloopig te worden, hier van geene anderen gewag maken. Het is hoogst nuttig, dat men bij deze uitwendige middelen ook tevens zoodanige aan-went, welke strekken om de vochten te zuiveren. Het volgende doet hierbij eene goede uitwerking.
Neem: Goud-zwavel, tvvaalf greinen. Wijnsteeri-zout, een lood. Valeriaan-wortel, Water-venkel-zaad, Valkruid, van ieder twee looden.
Alles tot een fijn poeder gestampt zijnde, wordt het met honig tot eene likking gemaakt.
Van deze likking geeft men een grooten Hond twee malen daags een half lood en naar evenredigheid aan een kleineren een vierendeel loods. Vlijtig wasschen met koud water is insgelijks zeer nuttig; ook meet men zorg dragen om de sclmrftige Honden van de gezonden af te zonderen, dewijl het schürft aanstekend is.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over dm Huid-uildag.
Somwijlen ontstaat door eene scherpheid van het bloed of uit verhitting een uitslag op de hnid, welke zieh door het dikwijls wasschen met koud water laat genezen, doch wijkt zij hier voor niet, zoo losse men een lood zmvelleoer
-ocr page 594-
554
in twee ponden water op, en wassche den Honddaaimede eeranaal daags totdat de viitslag genezen is.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over de Wratten.
Wratten zijn verlengde en in elkanderen gegroeide bloedvaten der huid. Er zijn twee soorten: drooge en vochtige wratten. De eerste worden zelden zeer groot, de laatste nogtans worden van tijd tot tijd grooter. De drooge worden met een sterken draad onderbonden, waar-door zij sterven en wegvallenj doch de vochtigen moeten uitgesneden worden. De wond wordt, nadat zij heeft op-gehouden te blocden, met ongeblusehte kalk bestrooid. De kalk maakt eene korst daarop, welke er den folgenden dag moet worden afgenomen; er wordt dan wederom nieu-we kalk opgestrooid, hetwelk tot vier of zes malen toe gesclüeden kan, waardoor de wortelen der wrat, welke nog hier en daar mogten zitten zijn gebleven, en die, wanneer zij in de wond blijven, de wrat op nieuw zouden doen aan-groeijen, geheel en al uitgeroeid worden. Indien de wiat zijne zitplaats aan de gewrichten of peesachtige deelen van het been heeft, zoo is het opstrooijen van kalk vooral nood-zakelijk, dewijl men hier de wortelen der wrat niet door uitsnijden kan uitroeijen, zonder de onderliggende deelen te beleedigen.
ACHTSTE HOOOPDSTUK.
Over de Spans- of ZwamacMige Gewassen.
Deze zijn harde gezwellen, welke gewoonlijk door een | beet, slag of stoot worden teweeg gebragt. Zij hebben p hunne zitplaats onder de huid, eenige zijn beweeglijk en I laten zieh onder de huid heen en weer schuiven: andere 5 daarentegen zijn aan de spieren vastgegroeid en onbeweeg-
H
-ocr page 595-
T
555
lijk. Wanneer zij aan het bovenste gedeelte der beenen zitten, 'hinderen zij de Honden in het loopen. Zij zijn moeijelijk te verdeelen, en het zekerste middel om. hen te genezen, is het uitsnijden; dit moet evenwel zoo spoedig mogelijk geschieden, als men hen waameemt, dewijl zij, indien men zulks uitstelt, bestendig grooter worden. Is het gezwel slechts klein, zoo doet men daarover eene in-snijding van boven naar onderen, en lost het er uit; doch is het grooter, zoo raoet men eene kruissnede daarover maken, de vier lippen der huid losmaken en-het gewas er uit pellen. De lippen der bovenste en beide dwarsche sneden moeten door eeu naad wederom vastgehecht worden, doch de onderste snede moet open blijven, opdat deetter, welke hierdoor geboren wordt, er vrij kunne uitvloeijen. Middelen ter genezing behoeven hier niet aangewend te worden, naardien de Hond de wonde, door haar te likken, geneest; doch beviadt zieh de wonde aan eene plaats alvvaar de Hond met de toug niet bij kan komen, zoo moet men deze eenige malen daags met koud water baden, en tevens den etter afwasschen, waardoor de genezing spoedig volgen zal.
NEGE5DE HOOFDSTUK.
Over de TFonien.
Alle kleine wonden der Honden, welke in het vleesch plaats hebben, waarbij de etter ongehinderd kan uitvloeijen, en welke de Hond in staat is te likken, behoeven geene vreemde hulp tot hare genezing. Heeft er eene gescheurde wonde in het vleesch plaats, welke zoo groot is, dat de lippen zieh niet van zelve kunnen vereenigen, zoo moet men haar hechten door een naad, wiens steken eene vin-gerbreedte van elkanderen staan, hetwelk op de volgende wijze geschieden kan. Men begint aan de bovenkant der wonde, hare lippen met een naald, van een sterken zijden draad voorzien, juist tegen over elkander doorstekende, en trekt haar door een knoop aan elkanderen; snijdt vervolgens den draad af, en vervolgt. aldus de hechting naar beneden
24*
-ocr page 596-
556
tot aan het eind der wonde; — men moet evenwel hier eene opening laten, waaruit zieh de etter entlasten kan. Bij zoodanige groote wonden heeft eene hevige ontsteking en starke zwelling plaats, welke men, door aanhoudend baden met koud water en tusschen beide met goularda-icater, moet trachten te matigeu, hetwelk eene betere uitwerking doet dan omslagen uit verdeelende kruiden in wijn gekookt. Meeimalen worden bij deze groote wonden aanmerkelijke bloedvaten yerscheurd waardoor eene zware bloedstorting kan ontstaan, welke men, indien zij plaats heeft, zoodra mogelijk moet trachten te stillen, hetwelk daardoor ge-schiedt, dat men een sink bovist op de opening van het verscheurde vat legt, en het, door middel der aaneenhech-ting van de lippen der wond door den naad, daarop be-vestigt. Wannneer de wond begint te eiteren, moet men op de plaats daar de hovist ligt, eenige stehen los maken en de bovist er uit nemen, en de wonde vervolgens we-derom toehechten. Is de hevige ontsteking en daar mede gepaard gaande zwelling door het baden met koud water weggenomen, en geeft de wond een goeden etter, zoo be-hoeft men verder ter genezing niets aan te wenden, ver-mits de Hond haar door het likken zuiver hondt en ge? neesl.
TIENDE HOOFDSTTJK.
Over de GezweUen.
Bij Honden, welke bestendig tot den arbeid gehouden worden, worden zelden gezweilen waargenomen uit inwen­dige oorzaken ontstaande; meer gewoon zijn zij bij kamer- of zoogenaamde schoot-honden. Bij dezen ontstaan zij meest uit al te voedzaam voeder of uit zwakheid. Men geneest haar op de volgende wijze: men laat den Hond in de vrije lucht dik-wijls en aanhoudende beweging nemen en baadt het ge-zwel dikwijls met koud water. Is de Hond dik en daar­door volbloedig, zoo kan men hem, naar evenredigheid de/ grootte, twee malen daags een half of geheel lood wonders
-ocr page 597-
557
soui ingeren, totdat hij matig laxeert, hetwelk alle acht dagen moet herhaald wordeu, totdat het gezwel verdreven is.
Gezwellen welke door uitwendige oorzaken zijn te weeg gebragt, moeten drie malen daags met brandewijn en seep zoo lang gewasschen worden, totdat zij verdeeld zijn.
ELFDE HOOFDSTDK.
Over de Zweren.
Er wordeu bij de Honden twee soorten van zweren waar-genomen, de gewone en de hloedzweren.
De getoone zweren openbaren zieh door eene zwelling, waaraan men eene verhoogde wärmte waarneemt. Men moet zoodanig gezwel eenige malen daags met ganzen- of hazen-vet inwrijven, totdat er etter geboren is, en er eSne weeke plaats wordt waargenomen, alwaar het gezwel moet. geopend en de etter er uitgedrukt worden. Kan de Hond het ettergezwel belikken, zoo behoeft men geene andere middelen ter genezing aan te wenden; doch indien ditniet kan geschieden, zoo moet de wende dagelijks, door het wasschen met water, van den etter gezuiverd worden, waar-door de wond van zelve geneest.
Bloed-zweren ontstaan in de oppervlakte der huid zonder zwelling, doch zijn zeer pijnlijk en moeten, zoodra zij rijp zijn, geopend worden; de wond moet alsdan op de te voren beschreven wijze behandeld worden.
TWAALFBE HOOPDSTUK.
Over de Ongemdkken, door branden veroorzmM.
Honden, die snoepachtig van aard zijn, trachten som-wijlen het kokend heete vleesch uit de pannen te stelen, waarbij zij niet zelden den pot omver halen en daardoor
-ocr page 598-
558
min of meer verbrand worden. De volgende middelen ne-men met de ontsteking, welke door den brand veroorzaakt wordt, tevens de pijn weg.
Men strijkt over de gebrande deelen frisschen koemed; laat dien daarop eetiige minnten liggen, en neemt dien alsdan af, legt er wederom frisschen mest op, en houdt daarmede een half nur en nog langer aan, waardoor de ontsteking en tevens de pijn aanmerkelijk zullen verminderd worden; vervolgens behoeft men het opleggen van den fris­schen mest slechts alle twee uren te heihalen, totdat de ontsteking geheel is weggenomen. Het volgende middel #9632; doet hier tegen eene nog betere uitwerking. Men neemt een deel Jcalk-water en een deel boom-olie, schudt beide in een glas ouder elkander, waardoor het eene dünne witte zalf wordt. Hiennede bestrijkt men alle vijf minnten de gebrande piaats, tot dat de ontsteking weggenomen en de pijn verminderd is.
DEKTIEN'DE HOOPDSTUK.
Ooer de Kreiipelheid, te toeeg gebrafft door uitreklchiff der gewrlcliU-handen.
Een Hond kan, zoo wel aan de voor- als achter-beenen door de uitrekking van de banden der gewrichten kreupel worden. Men moet dus het been, waaraan het dier kreu­pel gaat, naauwkeurig ondevzoeken, om het ongemak te ontdekken. Bij de verrekkiugen der gewrichts-banden wordt wel geene sterke in het oog valleude zwellling waargeno-men; doch een opmerkzaam waarnmer zal nogtans eene ligte gezwollenheid . van het deel en tevens eene verhoogde wannte ontdekken. Men wascht vervolgens zoodanig deel drie of vier malen daags met sterken gekamferden brandemjn, en bade het tusschen beide met koud water. De Hond moet voor het overige opgesloten of vastgelegd worden, opdat ,hij niet kan rondloopen, dewijl het loopen op t.et kreupele been de genezing -vertraagt.
-ocr page 599-
559
VEBBTIENDE H00FD8TUK.
Over de Ongemdkkm aan de Voeien.
De Hond kan onder het loopen een nagel, splinter, doorn of een stuk glas in den voet treden, en daardoor kreupel worden. Men moet in dit geval den voet, waar-aan de Hond kreupel gaat, naauwkeurig onderzoeken, en indien er een der gemelde vreemde ligchamen in wordt bevpnden, moet dit er uitgetrokken worden; is zulks ver-rigt, zoo geneest de hond de wonde verder zelf door haar te lik-ken, Wanneer integendeel een doorn of splinter afgebro-ken en in den voet is blijven steken, zoo moet men dien door eene insnijding trachten te bereiken en vervolgens uit te trekken; indien nogtans zulks niet mögt kunnen geschie­den , zoo moet men zoo lang wachten, tot dat het vreem-de ligchaam door den etter is los geworden, wanneer het er uitgenomen kan worden. Wonden, welke door het snij-den in glas veroorzaakt zijn geworden, worden insgelijks door het likken van den Hond zelven geheeld.
VUFTIENDE IIOOFD3TUK.
Over de Beenhreiik.
Een been kan door velerhande oorzaken gebroken worden. Neemt men waar dat een been gebroken is, zoo moeten de gebrokene einden tegen elkanderen gebragt, een zachte linnen lap er om gelegd, en deze door middel van een windsei, hetwelk de breedte van een vinger heeft, daarom bevestigd worden; alsdan legt men vier smalle dunne spal-ken om het been, namelijk een van voren , een van ach­teren en aan elke zijde eene. Het middelste gedeelte der spalk moet juist op de breuk te liggen komen, en men moet zorgen, dat geen der einden op een gewricht te lig­gen kome, vermits door de drukking ontsteking en zwel-Ung worden te weeg gebragt. Verder moeten de spal-ken door drie banden op hare plaats bevestigd worden,
.,
-ocr page 600-
560
namelijk boven, onder en regt op de break; deze moeten nogtans niet te sterk noch te los gebonden worden; want in Let eerste geval ontstaat er zwelling, en in het laatste geval kunnen de einden van het gebrokene been niet tegen elkander gehenden worden. Is nu zooda-nig verband behoorlijk aangelegd, zoo moet men eon half lood kamfer in twee ponden brandewijn oplossen, en het daarmede bestendig vochtig honden; ook moet men dikwijls het verband bezigtigen en het, indien het vergleden is, wederom herstellen. Indien het been gezwollen is, zoo is zulks een teeken dat het verband te vast gebonden is; men moet het alsdan een weinig losser maken. Na verloop van vier weken kan het verband er afgenomen worden. Het been-eelt, dat tusschen de gebrokene beenderen ontstaat, heeft deze alsdan wel reeds aan elkanderen vereenigd, doch deze vereeniging heeft nog niet die vastheid verkregen, dat zij door een sterk geweld niet wederom zonde kunnen wor­den verbroken: daarom moet er op nieuw een verband op de te voran beschrevene wijze om het been gelegd, en het met koud water bestendig vochtig gehouden worden. Na verloop van veerticn dagen kan nu ook dit verband afge­nomen worden, dewijl het been-eelt dan zijne behoorlijke vastheid verkregen heeft. Gewoonlijk is het been, nadat het verband er afgenomen is, geheel stijf en het gewricht onbuigzaam, om welke stijf held weg te nemen, men het geheele been, doch voornamelijk de gewrichten, twee malen daags met de volgende zalf moet smeren, en tevens den bond eene beweging moet doen nemen, waardoor de stijf-heid langzamerhand weggenomen zal worden. Neem: Zenuw-zalf (Unguentum Nervinum), Populier-zalf,
Worm-olie, van ieder twaalf looden. Meng het onder elkanderen.
-ocr page 601-
561
ZEST1ENDE HOOFDSTÜK.
Over de FTooijen.
Door dit ongedierte worden niet alleen de Honden deer-lijk geplaagd, maar ook die vlooijen,. welke hen entsprin­gen of welke zij zieh met de pooten afkrabben, zoeken hare huisvesting en voedsel bij den mensch, het is dus om beider wil noodzakelijk, dat men haar trachte te verdrijven. Tot dit oogmerk kookt men twee looden koloquint in twee ponden water, en wascht den bond daarmede over het ge-heele ligchaam; ook doet water, waarin de groene schüvan walnoten is gekookt, op dezelfde wijze aangewend, dezelfde uitwerking. Het wasschen moet nogtans dikwijls herhaald worden, indien men de vlooijen geheel en al verdrijven wil.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de uittering der Ledemaien.
Somwijlen neemt men bij de Honden waar, dat het een of ander lid uitteert, zonder dat er eene verlamming voor-af is gegaan. In dit geval moet zoodanig deel met de volgende zalf gewasschen worden.
Neem: Kamfer-brandewijn, acht looden.
Oeestig aftreJcsel van Spaansche vliegen, een half lood,
Meng het te zamen.
Op den vierden dag en de volgende dagen moet men het uitterende deel twee malen daags in koud water baden. Nadat dit acht dagen gesohied is, kan men op nieuw de wassching met het voorgeschreven middel, en daarna weder-om hat baden herhalen, waardoor de uittering weldra be^ teren zal.
-ocr page 602-
XUL AFDEELING.
OVER DE
DER
h u w n e nr.
kssraquo; laquo;s;laquo;laquo;— EEKSTE HOOFDSTUK.
Over de Koortsen.
Deze ontstaan nit verscMUende oorzaken; als: uit gevatte koucle, verslijming der darmen, galachtige onzuiverheden, of uit eene rotaohtige gesteldlieid der vocliten. De koorts is een gcwoon middel der natum-, cm vreemde en schade-delijke stoffen los te inaken, en deze, door de gewone wegen, uit liet ligchaam te entlasten; zelfs de ontstekings-koorts heeft deze eigenschap; doch verkiest deze niet altijd den weg, welken men wenscht, maar zij werpt de stof somwijlen op het een of ander inwendig deol, hetwelk daardoor on'stoken wordt, en Indien men daartegen geene krachtdadige middelen aanwendt, gaat de ontsteking tot liet tout over, waardoor het dier sterft.
Dequot; kenteekenen der gewone koortsen zijn de volgende.
De Hond heeft koude liuivering, welke met beving yer-gezeld gaat en somwijlen zoo sterk is, dat het dier klap-perstandt. De neus, de ooren en de huid zijn koad op het gevoel; de mull bleek en de tong is met een
-ocr page 603-
563
slijmaclilig beslag overtrotken. De Hond ligt, krimpt zieh te zamen en heeft geen eetlust; het hart klopt schielijk en sterk.
Gedurende de koorts, behoeft men bij den Hond niets aan te wenden, dan te zorgen, dat hij een zacht leger hebbe, en door een kleed overdekt worde. Men moet acht geven op de toevallen, welke zieh onder en na de koorts vertoonen, ten einde daardoor de oorzaak te ont-dekken, waardoor zij wordt te weeg gebragt. Heeft er neiging tot braking plaats, zoo moet men die door het volgende middel trachten te bevorderen, nadat de koorts afgeloopen is, dewijl zulks ten teeken verstrekt, dat zij uit onverteerbare onzuiverheden in de maag ontstaat. Men neemt, tot dit oogmevk, bij een kleinen Hond de punt van eeu mes vol spies-ylanalever (voor een grooten Hond wordt, naar evenredigheid lets meer geuomen) en geeft dit onder eenig vocht of honig in; Indien deze gift niet vol-doende mögt zijn om braking te veroorzaken, zoo kan zij, na verloop van een half uur, nog eens herhaald wor­den.
Wanneer er, na de koorts, doorloop mögt plaats vinden, zoo moet men dien ni'et tegengaan, dewijl de oorzaken der koorts daardoor verwijderd worden ; doch heeft er ver-stoppiug plaats, zoo moet men haar door de volgende klisteer, trachten uit den weg te ruimen: men neemt een pond water, lost een lood zeep en eene halve hand vol zout daarin op, en wendt hiervan, naar evenredigheid der grootte van den Hond, drie of vier looden, met een half lood Ujn-olie vemiengd en laauwwam gemaakt, door mid-del eener spuit, aan. Deze klisteer moet, alle halve uren, herhaald worden, totdat er ontlasting volgt; ook moet men den Hond, naar evenredigheid zijner grootte, een vieren-deel tot een half lood wonder-zout gt; in water opgelost in-geven, totdat hij daarvan zacht laxeert.
Ontstaat de koorts uit gevatte koude, zoo gaat deze gewoonlijk met verkoudhciJ vergezeld. In dit geval komt het er op aan, dat de Hond warm gehouden worde, en wanneer de verkoudheid te lang aanhoudt, zoo moet meis hem het volgende middel toedienen.
Neemt: Toeder van Zmty
-ocr page 604-
564
Tot poeäer gedämmte Oenaver-lezibn, van ieder drie looden. Meng het met Vliermp tot eene likking. Van deze likking kan men den Hond, twee malen daags, naar evenredigheid der grootte, een vierendeel loods tot een half lood op de tong strijken, totdat de verkoud-heid over is. Indien dit in Let begin der ziekte wordt in het werk gesteld, zoo wordt de hond des te spoediger genezen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
0raquo;raquo;* äe Qalkooris.
Men kent haar aan de volgende vevscliijnselen: de Hond is ondcr de koorts zeer benaauwd; de tong is slijraachtig heslagen; de adem en uitwaseming zijn kwalijk riekende, en de afgang der pis en van den drek is insgelijks zeer stinkende. Het volgende middel betoont in deze ziekte cene zeer heilzame nitwerking: men geeft een kleinen Hond twee malen daags, een sornpel rhabarher met evenveel Engelsch tout, in water opgelost, in, en aan een, middel-matig grooten Hond geeft men een half vierendeel loods rliaharher met even zoo veel van hetzelfde zout, en aan ceu grooten Hond twee scrupels rhaharber en dezelfde hoe-veolheid zout, en onderhoudt op deze wijze een bestendig zacht laxeren. Indien dit intusschen al te hevig mögt worden, zoo meet het ingeven van dit middel eenige dagen overgeslagen en vervolgens, sleolits eenmaal daags, ingege-ven worden, totdat de koorts geheel over is. Bij lievelings-Honden omtrent welke men geene moeite of kosten ontziet, kan het volgende middel aangewend worden; men neemt voor een zeer kleinen Hond een vierendeel loods manna en een half vierendeel loods senelladen; giet daarop wat kokend water, en klaart het, nadat het koud geworden is, af, lost alsdan nog een scrupel EngelscJi zout daarin op, en geeft deze hoeveelheid, twee malen daags, in. Naar evenredigheid der grootte van den Hond, dient de gift vermeerderd te werden.
-ocr page 605-
565
DEBSE HOOFDSTÜK.
Over de Eotkoorh.
Men kent deze aan de volgende teekenen; de Hond is zeer afgemat en zwak; de klopping van het hart is naau-welijks merkbaar; hij zweet tevens en heeft dikwijls loop; de adem, het zweet en de afgang hebben een' rotachtigen stank en somwijlen wordt de onderbuik stark opgezet.
In deze koorts moeten zoo min afvoerende als oplossen-de middelen gegeven worden, maar alleen die, welke zacht prikkelende, versterkende en rotting-werende zijn. De vol­gende middelen zijn zeer dienstig. Neem: Rmde Qenüaan-wortel, Duizend-gulden-lcruid,
De pwden van de Uoemen der scJiaajpsklaver, van ieder twee looden. Wrijft alles tot eon fijn poeder en meng het onder el-kanderen.
Van dit poeder geeft men een kleinen Hond drie ma­len daags een scrupel, een grooten twee scrupels, en aan een zeer grooten, bij voorbeeld aan een Bulhond of Dog een vierendeel loods. Het water om te drinken kan door eenige droppen verdund mavel-mw of zoogenaamde z)j7nooZ-geest, zuuracMig gemaakt worden; heeft de Hond hiervan een afkeer, zoo kan men hem twee of drie malen daags een half lood goeden wijn-azijn met water ingeven, en de hoeveelheid bij grootere lionden yermeerderen.
TIERDE HOOFDSTÜK.
Over de OntsteMngs-Icoortsen.
Bij de ontstekings-koortsen, welke voor het grootste ge-deelte nit gevatte koude ontstaan, is doorgaans het een of ander ingewand in de holligheid der borst of van den bulk door eene ontsteking aangedaan; ik zal dus de alge-meene kenteekenen dezer koorts hier opgeven, en vervol.
-ocr page 606-
566
gens die bijzondere kenteekenen beschrijven, waardoor men kan weten, in welke ingewanden de ontsteking plaats heeft. Bij de ontstekings-koortsen is de pols hard en zeer rad, hetwelk men Let beste kan waamemen, wanneer men de vlakke hand op de linker-zijde, naar het schouderblad toe, op de ribben legt; de ademhaling is hevig en kort; de Hond laat de tong uit den mond hangen en drinkt gaarne en yeel; de oogen zijn rood en gezwollen en staan vol water-; er heeft over het gcheele ligchaam eene verhoogde wärmte plaats. Deze verschijnselen nu duiden wel eene ontstekings-koorts aan; doch dewijl do ontsteking van ieder deel nog daarenboven hare eigene kenteekenen heeft, zoo is het noodig haar onder verschillende afdeeliugen te brengen.
a.) Over de Ontsteking der Longen.
Behalve de opgegevene algemoene kenteekenen, heeft bij de ontsteking der longen nog hoest plaats, en de Hond ziet dikwijls naar de borst; ook kan men duidelijk waame­men, dat de hoe.st den Hond pijn veroorzaakt. Zoodra zieh de kenteekenen der ontstekings-koorts openbaren, moot men don Hond eene hals-ader openen, en een kleinen Hond vier of vijf looden en, naar evenredigheid, aan een zeer grooten tot een half pond bloed daaruit aftappen. Vervolgens quot;bereide men de volgende likking.
Neem: Gezukerde Salpeter, twee looden.
Dubbel Zout (aecanum duplicatum), Wonder-zout, van ieder drie looden. Poeder van Zoeiliout, twee looden.
Meng het alles met Jumg tot eene likking.
Men strijkt van deze likking een kleinen Hond een vie-rendeel loods en, naar evenredigheid der grootte, aan een' zeer grooten tot een lood alle drie uren op de tong. — Tot drank geve men wei van zure melk. Heeft de Hond daarin een tegenzin, zoo geve men zuiver water om te drinken. Het is zeer nuttig den Hond voor de borst of op de beide schon derbladen eene etterdragt te zetten; doch wil men hiertoe niet overgaan, zoo moot men op deze plaatsen, ter grootte van eene hand, de volgende Spaansche vlieg-zalf inwrijven.
-ocr page 607-
567
Neem: Tot poeder gestampte Spaansche vliegm, een vie-rendeel loods. Varkens-reuzel.
Meng dit tot eene zalf.
Na het inwrijven dezer zalf, moet men daar iets over-biuden, het möge zijn wat het wil, dewijl de Hond anders de zalf aflikt, waardoor hem de tong en den mond raauw worden. Tevens moet men hem twee malen daags eene klisteer zetten, welke uit de volgende middelen dient be-reid te worden. Men neemt een hand vol hamMen, kookt deze in twee ponden water, klaart het af en mengt onder iedere klisteer een half vierendeel loods salpeter en een half lood Ujii-olie. Hiermede houdt men zoo lang aan, tot-dat de ontstekings-koorts weggenomen is. Wanneer de ontstekings-koorts geweken is, kan men poeder van het kruid en de bloemen van de Aruina (Val-krnid) onder de likking mengen, welke het vermögen bezitten om de voch-ten, die zieh door de ontsteking vastgezet hebben, in de ontstokene deelen op te lossen. Geschiedt zulks niet, zoo worden hierdoor niet zelden verhardingen en verzwerin-gen der longen te weeg gebragt.
b.) Over de ontsteking van het Ribbenvlies en Middelrif.
De versohijnäelen, die hierbij plaats hebben, zijn zeer gelijk aan die der long-ontsteking, en moeten ook op eene gelijke wijze behandeld worden, weshalve ik hieromtrent daar henen verwijze.
c.) Over de ontsteking der Maag.
Hierbij heeft insgelijks koorts plaats, doch de Hond hoest nietj het lijf is gewoonlijk hard en bij eenigen opgezet. Bijna altijd heeft er verstopping plaats, en men moet om die reden, behalve de bovengemelde middelen, alle vier uren eene klisteer aanwenden.
-ocr page 608-
568
d.) Over äe ontdehing der overige Buiks-ingewanden, der Lever, der Mut, der Nieren en de Därmen.
Hare verschijnselen zijn gelijk aan de bovengemelde; ook is de geneeswijze dezelfde, weshalve ik daarover niets anders zeggen kan.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over de WaterzwcM.
Deze ziekte wordt zeldzaam waargenomen bij honden, welke een, aan hunne vooding geevenredigden, arbeidver-rigten; slechts kamer- en schoot-honden worden door haar overvallen, wanneer zij te stark gevoederd worden. De oorzaak der ziekte bestaat in eene zwakheid der opslurpen-de vaten, en in eene verharding van de klieren der inge­wanden.
De kenteekenen zijn de volgende: eene buitengewone loomlieid, en een opgezette buik; somwijlen vertoont zieh ook zwelling aan bet een of ander deel des ligchaams. Men doet best, om zoodanigen hond terstond weg te doen; dewijl evenwel menig een dien nog wenscht te bebouden, zoo wil ik een middel aan de hand geven, waardoor deze ziekte kan verbeterd worden.
Neem : Bourgondische liars, twee looden , Prunel-zowt, een half lood ,
FieterseUe-saad, tot poeder gewreven vier looden. Boode Gentiaan-wortel, tot poeder gewreven , drie looden.
Meng het met honig tot eene likking.
Men geeft aan een kleinen hond hiervan, twee malen daags, een half lood en, naar evenredigheid der grootte, tot een lood aan den grootsten.
Heeft een hond de borst-waterzncht, zoo is hij kortade-raig en kan zieh niet lang bewegen , zonder groote benaauwd-heid te ondervinden. Men moet hem in dit geval hetzelfde middel geven.
-ocr page 609-
569
De buik-waterzucht kan 'op de volgende wijze genezen worden. Men maakt, in de nabijheid van den navel, naar den regter of linker kant, eene kleine opening door de buikspieren, zoo groot, dat men de schacht van eene pen daarin kan brengen. Aan bet spitse eind der schaebt snijdt men, aan de zijden, verscbeidene gaten, en steckt de schaclit met dat einde in de buiks-holte. Het water, het-welk in den buik aanwezig is, dringt alsdan door de ope-ningen in de scbacht, en ontlast zieh door het open einde.
Nadat al het water zieh uit de holligheid des buiks ontlast heeft, wordt de pen er uit getiokken, waarna de opening zieh van zelve zal sluiten en genezen. Door deze kunstbewerking wordt de bond afgemat en verzwakt, doch door het geven van voedzame spijze, krijgt hij, weldra, zijne verlorene krachten wederom terug. De waterzucht kan niet in den grond genezen worden, naardien wij tot dus verre nog geene middelen kennen, welke in staat zijn, de oorzaken weg te nemen, waaruit zij ontstaat, weshalve de aangewende middelen alleen kunnen strekken, cm het leven eenigen tijd te verlengen.
zesde noorDSTUK.
Over de Duizeligheid.
Deze ontstaat deals door verbitting en een vermeerderden aandrang des bloeds naar den kop, deels kan zij gelegen zijn in eene ontsteking der hersenvliezen.
De bond is hierbij treurig, en eet niets; zijne oogen staan stijf en glinsteren; de mond is heet en droog; aan de ooren wordt eene verhoogde wannte waargenomen; de hond ligt bestendig, en wanneer hij gaat, tuimelt hij been en weer. Worden deze teekenen waargenomen, zoo moet men eene ader aan den hals openen en eene groote hoe-veelheid bloeds aftappen, zoo als ik op bladz. 566 bij de longontsteking, voorgeschreven heb. Om den versterkten aan­drang des bloeds naar den kop te verminderen, en de aanvankelijke plaats hebbende ontsteking der hersenvliezen
-ocr page 610-
570
te verdeelen, geve men den nond de Ukking, welke aldaar is voorgeschreven. De kop moet met doeken omwonden en doze bestendig met koud water nat gehouden worden.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over den Honds-honger.
De ware oorzaak van den Honds-honger is gelegen in eene scberpe eigenschap van het maagsap, hetwelk de maag onophoudelijk piikkelt, waardoor de honger ontstaat.
De honden eten bij daze ziekten onnatuurlijk veel, doch hoe meer zij eten, hoe meer zij afnemeu, zoodat zij da-gelijks magerder worden. Het volgende middel betoont hiertegen zeer goede diensten.
Neem: Bereide en tot poeder gestampte Osderschelpen, een half' lood, Staal poeder, cen vierendeel loods, Feeder van Oalanga-tcortel, een half lood.
Meng het te zamen.
Van dit poeder geeft men aan een kleinen bond, 's och-tends en 's avonds, een vierendeel loods, en tot een half lood aan een grooten bond, onder brood of lets dergelijks.
Heeft men (lit eenige dagen laten gebruiken, en ver­mindert de ziekte niet, zoo kan men het volgende ent­lastende middel toedienen.
Neem: Gezuiverde Aloe, een scrupel. Magnesia, twee scrupel, Oember-woriel, een scrupel.
Alles vooraf tot een fijn poeder gemaakt zijnde, wordt het onder elkander gemengd.
Deze gift is ingerigt voor een kleinen bond; aan een middelmatig grooten, geeft men eene dubbele hoeveelheid, en aan een zeer grooten bond eene driedubbele gifte.
-ocr page 611-
571
ACHTSTE HOOFDSTtlK.
Over de SlaapzucM.
Deze is eene ziekte der zenuwen, en ontstaat meest uit zwakheid daarvan. Vlijtig baden en beweging in de vrije lucht, zijn de middelen, welke men aanwenden moet, om deze ongesteldheid te genezen.
HEGENDE HOOPDSTÜK.
Over den Hoest.
Deze ontstaat: 1.) Wanneer er eenelong-ontstekingvöor^ afgegaan is, en zij niet •volkomen verdeeld is geworden, waardoor er verstoppingen en verhardingen of zelfs ver-zweringen in dc iongeu zijn te weeg gebragt. In ditgeval is de hoest ongeneeslijk: evenwel kunnen de vochten ook sleoMs in de vaten stil staan en zieh daarin verdikken; in dit geval is hare ontbinding mogelijk en de hoest kan o-enezen worden. 2.) Uit het vattea van koude, hetwelk de meest gewone oorznak is.
Het volgende middel doet in deze soort van hoest zeer goede dienst.
Neem: Foeäer van ZoetJiout,
„ „ Anijs-zaad, van ieder drie looden.
Meng het met vliersap of honig tot eene likking.
Van deze likking geeft men, drie malen daags, aan een kleinen bond een halt lood en, naar evenredigheid tot een lood aan de grootsten.
De hoest, welk, na eene _ voorafgegane ontsteking der lono-en, door eene verstopping der vochten, ontstaat, kau door het volgende middel genezen worden.
Neem: Goud-zwavel, tien greinen, Ammoniak-gom, een lood, Ammoniak-zont, een half lood, Krmd en Bloemen van Arnica (Valkruid), Valeriaamcortel, van ieder twee looden.
-ocr page 612-
572
Wrijft alles tot een fijn poeder en meng het, met uit-treksel van hondstong (extractum taraxaci), tot eene lik-king.
Hiervan geeft men aan een kleinen hond een vieren-deel loods, en aan een grooten, naar evenredigheid, tot een half lood.
TIENDE HOOFDSTUK.
Over de Verkoudheid.
Deze ontstaat door het vatten van koude. De honden, welke aan de lucht en den arbeid gewoon zijn, worden daardoor zeer zelden overvallen. — Schoot- en kamer-hon-den, integendeel, zijn daaraan meer blootgesteld.
Bij deze ziekte krijgen de liomleu hoest; er loopt hun pen slijmaclitig vocht uit den neus; zij worden daarbij traag en verliezen hunne natuiirlijke vrolijkheid. Men moet hen, bij deze ziekte, tegen het op nieuw vatten van koude in acht nemen, en hun het volgende middel laten gebruiken.
Neem: Poeder van Zoethout,
Genever-bezün, van ieder drie looden.
Beide tot poeder gestampt zijnde, worden zij methonig tot eene likking gemaakt.
Van deze likking geeft men aan een kleinen hond, twee of drie malen daags , een vierendeel loods, aan een ande­ren iets meer, en aan de grootste honden een half lood.
Deze likking is zoo onschadelijk, dat, Indien men ook eene grootere hoeveelheid daarvan zoude willen geven, zulks ^een nadeel kan doen.
ELFDE HOOFDSTUK.
Over den Loop. Deze ontstaat uit gevatte koude, door te veel eten, door
-ocr page 613-
573
zure melk en dergelijke oorzaken meer; doch kan zij ook door opgehoopte scherpe stoffen in de darmen te weeg worden gebragt.
Daze loop laat zieh gemakkelijk door de volgende mid-delen wegnemen. Men geeft aan een kleinen hond een vierendeel loods poeder van iorment'd-wortel en, naar even^ redigheid, aan een grooteren een half lood, een maal daags, totdat de loop over is. Het is somwijlen nog be-ter, dat men een kleinen hond een scrupel rhabarher met twee scrnpels magnesia vooraf ingeve en deze gift, bij groo-ter honden, naar evenredigheid, tot op twee scrupels rha-Imrher en vier scrupels tmgnesia vermeerdere.
TWAALFDE HOOFl)STUK.
Over de Verdopping.
Hierbij zijn klisteren van groote nuttigheid. Een vier rendeel loods zeep en even zoo veel zout, in laauw water opgelost, en een half lood lijn-olie dnar bij gevoegd, alle halve uren, als een klisteer aangewend, neemt de verstop-ping weg; daar evenvvel meestal inwendige oorzaken aan-leiding tot de verstopping geven, zoo moet men een klei­nen hond, twee malen daags een vierendeel loods, en een zeer grooten hond een lood wonder-zout, in water opgelost, ingeven, totdat het een zacht laxeren te weeg brengt.
Wanneer er tevens bij de verstopping buikpijn plaata heeft, zoo moet men, zoowel onder de klisteren, als ook bij de oplossing van het zout, voor een kleinen bond een half, en voor een grooten een geheel vierendeel loods dui-iiels-drek er bij mengen. Wil men aan beide geneesmiddelen, zoowel aan de klisteren als aan den drank, een nog pijnr stillender vermögen bijzetten, zoo laat men twee handen toI kamillen in twee ponden water sterk aftrekken, z^jge het water door en gebruike het zoowel tot de klisteren laquo;Is tot den drank.
-ocr page 614-
574
DEETIENDE HOOFDSTUK.
Over de zoogenmmde Honds-ziekte.
Deze ziekte is niets anders dan eene zenuw-koorts welke uit eene verslijming der maag en darmen ontstaat.
Zij vertoont zieh eerst door eon stooten door de ledeu; de hond verliest daarbij tevens zijne natuurlijke vrolijkheid, loopt stil en eenzaam voor zieh henen, eat weinig, en in het laatst niets meer. Hierbij heeft er eene ontlasting uit den neus plaats, en de achterdeelen worden door zwak-heid aangedaan, welke hand over hand zoo zeer toeneemt, dat de hond geheel en al verlamd wordt; nogtans heeft deze volkomene verlamming niet bij alle honden plaats; eenige draaijen slechts en slingeren met het achterste deel des ligchaams keen eh weder. In het begin der ziekte heeft er doorgaans eene hardnekkige verstopping plaats, en er vloeit een taaije etter uit de oogen.
Wanneer men, teratond in het begin der ziekte, de volgcnde middelen aamvendt, zoo blijft da hond gewoon-lijk van de gevolgen geheelenal bevrijd.
Men geeft namelijk aan een grooten hond eene goede punt van een mes vol, of een vierendeel loods spiesglam-lever, aan een hond van middelbare grootte twee scrupels, en aan een kleinen hond een scrupel, waardoor braking te weeg wordt gebragt. Den volgenden dag geeft men, naar evenredighcid der grootte, aan een grooten hond een lood, aan een middelbaren drie vierde loods en aan een kleinen een half lood toonder-zoid, in water opgelost, in. Deze gift moet, twee malen daags, 's morgens an 's avonds , herhaald worden, waardoor de hond zal laxeren. Indien de gemelde gift hiertoe niet sterk genoeg mögt zijn, moet men meer zout geven, totdat er ontlasting volgt. Het laxeren moet vier dagen aanhouden. Heeft er verstopping plaats bij deze ziekte, zoo moet cm de twee uren, de volgende klisteer aangewend worden, totdat zij is weglaquo; genomen.
Men lost twee looden eeep in een pond water op, mengt daarbij twee looden gewoon zout, en wendt daar van bij een grooten hond meer, bij een kleineren, naar evenredig-
#9632; I
-ocr page 615-
575
heid, eene mindere hoeveelheid, met een half lood liju-dlie, op de wijze van klisteer aan.
Om de zwakheid der achterdeelen voor te komen, meet men aan iedere lende eene etterdragt zetten, of het ge-heele achterdeel, eenmaal daags, met het volgende middel wasschen.
Neem: Spaansclt groen, twee looden,
Geest van Ammoniak-zout, twee looden, Tinctnur van Spaansche Fliegen, een half lood.
Meng het Spaansch groen, Tooral fijn gewreven zijnde, in een fleschje, bij den geest van ammoniak-zout, opdat het daavin opgelost worde, en voeg er dan het aftreksel van Spaansche vliegen bij. .
quot;VEEETIENDE HOOFDSTÜK.
Over den Lintworm.
De oorzaak, waardoor de Lintworm ontstaat, is tot dus verre onbekend; ook zijn er geene zekere teekenen voor-handen, waaraan men zijne aanwezigheid kennen kan, dan alleen, dat de hond, waarbij de worm plaats heeft, zelfs bij het beste voedsel, niet toeneemt, en er somwijlen ge-deelten van den lintworm ontlast worden. Het volgende middel betoont daartegen zeer goede diensten.
Neem: Luis-zaad,
Reinevaar-lcruid,
Buizend-gulden-kruid, van ieder twee looden.
Alles tot een poeder gewreven zijnde, wordt het met honig tot eene likking gemaakt.
Iliervan geeft men aan een kleinen Hond twee malen daags een half lood, aan een van eene middelmatige grootte drie vierendeel loods en aan den grootsten een lood, en houdt met het gebruik een tijd lang aan. Of
Neem: Reinevaar-lcruid,
Scammonium, van ieder een lood.
Beide tot poeder gestooten zijnde, worden zij met vier looden honig tot eene likking gemaakt.
-ocr page 616-
576
Hiervan geeft men aan een kleinen Hond eenmaal daags een vierendeel loods, aan een middelbaren anderhalf vie-i-endeel loods, en aan den grootsten hond een half lood. Of
Neem: Sap van Ahem, Geiuiverde Aloe, Luk-zaad, van ieder een vierendeel loods.
Dit wordt met water tot eenea drank gemaakt en den Hond ingegeven: aan een kleinen geeft men minder. Men herhaalt dezen drank om den anderen dag.
Eindelijk kan men den Hond oök vier lood lijn- of hoonf die ingeven, waardoor somvvijlen de lintworin afgaat.
VUFTIENDE HOOPD3TUK.
Over de Jformen in de Maag mi Därmen.
De kenteekenen, welke hunne aanwezigheid verraden, zijn de volgende. De Hond blijft bij het beste voedsel mager, heeft -somwijlen pijnen, welke hij door huilen en bijten naar het lijf te kennen geeft. Het zekerste teeken evenwel dat een Hond wormen heeft, is, dat men hen somwijlen onder den afgang waarneemt. Hiertegen kunnen de geneosraiddelen, welke in het vorige hoofdstuk voorge? schreven zijn, insgelijks aangewend worden.
ZE3TIENDE HOOFDSTUK.
Over de JicM.
Men kent haar aan de kreupelheid van het een of ander been. Dikwijls verdwijnt deze kreupelheid, terwijl een an­der deel des ligchaams daarvan overvallen wordt. De oorr zaak, welke de jicht te weeg brengt, is gevatte koude; of cok ontstaat zij, wanneer de Hond op den vochtigen grond of den mest of op een steenen vloer zonder leger genood-zaakt is te Jiggen. Men geeft in dit geval het volgende middel.
-ocr page 617-
577
Neem: Ammonidk-gom,, een lood, Knoflook, anderhalf lood. Poeder van 7%ode Gentiaan-tcortel, een lood. Stoot alles in een mortier te zamen, en maak het met een lood zeep tot 36 pillen.
Hiervan geeft men twee malen daags aan een kleinen kotid eene en aan een grooteren twee pillen.
ZEVENTIENDE HOOFDSXUK.
Over de Kramp.
Een Hond, welke aan de kramp onderhevig is, gaat somwijlen met hot een of ander been een tijdiang kretipel, of zet het onder het gaan geheel niet op den grond, voor dat de kramp over is; hiermede moet evenwel het zooge-naamde afzetten der Honden onder het gaan of lo open niet verwisseld worden, wanneer zij namelijk gedurende eenige passen of sprongen een van beide beenen in de hoogte hou-den, en vervolgens wederom daarop voortloopen.
Het beste middel om de kramp weg te nemen is het folgende. Men bestrijkt een wollen lap met Jcamfer, en #9632;wrijft daarmede drie malen daags het been, hetwelk door de kramp overvallen wordt; men moet den lap, telkens yoor het wrijven, op nieuw met Icamfer blaquo;strijken, ver-jnits deze in den tusschentijd vervliegt.
ACHTTIBNDE HOOFDSTUK.
Over de Buikpijnen.
De buikpijn ontstaat gewoonlijk uit gevatte koude of uit verstopping, waardoor de lucht in de darmbuis terug gehouden wordt, haar uitzet, en daardoor pijnveroorzaakt, welke door de volgende teekenen te kennen wordt gceven. De Hond ligt, krimpt zieh in een, huilt en ziet dikwijls
25
-ocr page 618-
57a
naar het lijf om: — ook wordt het lijf teveas opgezet en clik.
Hier moet men de volgende midcfelen aanwenden. Men kookt twee handen vol kamille in twee ponden water: zijgt het water vervolgens door, en, nadat het koud is gewor­den, geve men daarvan aan een kleinen Hond om hetuur acht looden met een lood boom- of Ujn-olie in, en van het-zelfde vocht zette men tevens om het halve uur eene klis-teer, waarbij een half lood Ujn-olie gevoegd wordt. Een grooten Hond kan men een half pond van dit vocht met twee looden die ingeven. Men late tevens een half lood duivels-drek in vier looden kokend water oplossen, en menge van deze oplossing voor een kleinen Hond een vierendeel loods en voor een grooten een half lood onder den drank.— Ook kan hiervan lets onder de klisteer gedaan worden.
Of men geeft een kleinen Hond vijftig droppen pijmiil-lende Hqffmans droppen of verzoete salpeter-geest onder den drank; voor een grooten Hond kan men de gift van deze middelen naar evenredigheid vermeerderen. Is de pijn aan-houdende, zoo kan men voor een kleinen Hond acht drop-pen en voor een grooten veertien of zestien droppen vloei-baar Jieulsap onder den drank mengen, en bij de klisteer vier greinen kam/er voegen.
NEGENTIENDB HOOFDSTTJK.
Over de Honds-dolheid.
Wij zullen over deze geduchte ziekte niet alleen hande-len in zoo verre zij oorspronkelljk het meest bij het geslacht der Honden ontstaat, maar ook door den beet van eenig dol dier aan andere dieren kan worden medegedeeld.
De dolheid der Honden.gaat met de volgende verschijn-selen gepaard. De Hond wordt droefgeestig , eet niet en zoekt de eenzaamheid; hij laat de ooren en den staart han­gen, en tracht zieh in ledige hoeken te verscliuilen. In het eerst toont hij grooten dorst te hebben; hij drink; ge-durig doch telkens slechts weinig; naderhand heeft hij een
-ocr page 619-
579
af keer van alles wat yloeibaar is, en wanneer hij nog eeni-ge droppels lekt zoo wordt de keel bij het slikken kramp-acbtig toegewrongen, waarbij hevige benaauwdheden worden waargenomen. In sommige gevallen heeft er intusschen geene watervrees plaats, maar de dolle Hond drinkt van tijd tot tijd en zwemt zelfs door het water j de gang van den Hond wordt slaperig; hij blaft niet meer noch hoort meer naar de stem zijns meesters; de afgang is hard en verstopt; de neus is heet en droog; vervolgens begint hij te hoesten, waarbij hem de tong uit den bek hangt en eene groote hoeveelheid van slijm daaruit vloeit; nu verliest hij ook zijn bewustzijn; Bij kent zijn meester niet meer, loopt even als of hij niets ziet, en bijt naar alles wat hem nadert of bejegent; hij loopt bestendig regt uit zond'er dat hij den weg in acht neerat; somwijlen gaat hij langzaam , dan loopt hij sehielijk en gaat ook wel een tijdlang liggen ; ouder het gaan of loopen trekt hij den staart tusschcn de ächterbeenen; de oogen beginnen te druipen en, wanneer hij ligt, houdt hij die gewoonlijk toe. Eenige Honden lig­gen bij de dolheid geheel stil; anderen zijn woedende en loopen razende in het rond, waardoor de onderscheiding der ziekte in gtille en razende dolheid ontstaan is.
De oorzaken, waarcToor de hondsdolheid kan worden voort-gebragt, zijn bovenmatige bitte en koude en vooral eene schielijke afwisseling van beide. Hierom worden die Hon­den, welke in eenen brandenden zonneschijn gewoon zijn 4.e slapen, of dezulken welke in eene strenge koude des nachts buitens huis moeten liggen, en die, zoodra des och-tends het huis geopend wordt, er binnensluipen en nabij het vuur of onder een heeten kagchel gaan liggen, boven anderen door de dolheid aangedaan. — Voorts langdurige hongering, gebrek aan drinkwater of het gebruik van vuil drinkwater, hevige toorn, enz.; doch bovenal schijnt de sterke werking en belette voldoening der teeldrift tot het dol worden der Honden aanleiding te geven, waartoe de groote onevenredigheid, welke er tusschen de Honden van het mannelijke en vrouwelijke geslacht plaats heeft j waar-Bchijnlijk veel toebrengt, gaande het getal der1 Reuen of mannelijke honden, welke men houdt, dat der Teven of vrouwelijke ver te boven. Men heeft opgemerkt dat de
25raquo;
-ocr page 620-
580
eerste Honden, welke op zekere tijden dol geworden zijn, doorgaans tot het mannelijke geslacht behooren. Inzonder-' heid evenwel kan de belette geslachtsdiift deze uitwerking liebben, wanneer de Eeu door het belikken van de teel-deelen eener togtige Teef op het stärkst \erhit zijnde, die drift niet kan bevredigen. Er worden voorbeelden opge-geven, dat Eeuen, welke als een gevolg dezer oorzaak reeds op het punt sobenen te zijn van dol te worden, daarvoor bewaard bleven, bijaldien men hen nog bij tijds in de gelegenheid stelde zieh met eene Teef te vereenigen. Dezelfde verschijnselen van dolheid worden bij de Hon­den waargenomen, indien zij'het gevolg is van den beet van een anderen dollen Hond of eenig ander dol dier; bij de ovcrigc dieren verschillen de verschijnselen der dolheid eenigermate naar hunne onderscheidene geaardheid.
Bij het paaed en den ezel hebhen nagenoeg dezelfde toevallen plants als bij eene ontsteking der hersenen of den kolder. Het eerste geeft in het begin alle teekenen van den stillen kolder te kennen. Het leunt met de zijde van den kop tegen den wand en schijnt zieh daardoorvast te willen houden. Op eens steekt het de ooren op, springt met do voorbeenen tegen of in de krib, slaat met alle beenen, terwijl een taai slijm uit den mond vloeit; de oogen staan verwilderd; de afgang is verstopt; de pis is boog rood gekleurd; het paard toont afkeerigheid van eten te hebben. Het werpt zieh ook wel op den grqnd neder, en slaat met de beenen in de lucht. Tusschen b.ei_de is het wederom rüstig, in welken tijd men evenwel het dier niet :moet naderen, dewijl op het onverwaohts, door het aanwaaijen van eene geringe togtlucht, of door het zien op een blinkend bgchaam, een nieuwe aanval ontstaat, welke de nabijheid gevaarlijk maakt. Het toont nietalleen eene geneigdheid, om in alle voorwerpen te bijten, welke het bereiken kan, maar het bijt in zijn eigen ligchaam, zoodat men de tanden somwijlen van de huid hoort af-snappen. Er heeft opspanning van bet mannebjk deel plaats, met ontlasting van het zaadvocht, en de Hengst hinnikt meermalen met eene kort afgebrokene, heesche stem npar dg Merrien, terwijl de dolle Merrie eene hou^
a
-ocr page 621-
581
ding aanneemt, als of zij togtig ware, en er eene slijmige stof uit de scheede vloeit. Niet altijd heeft het dolle paard afkeer van water, maar het drinkt met gretigheid, ofschoon, bij het toenemen der ziekte , de doorzwelging van het vocht, door de krampachtige toesnoering der keel belet wordt.
De dolle ezel loopt, schreenwt, bijt, slaat, en springt onophoudelijk voort; en geen dier is dan, gedurende de razernij, zoo gevaarlijk.
Het eundvee dol zijnde, loopt bestendig om, gaat op de menschen los, brult, raast, schuimt met den muil, schudt den kop en hals, krabt met de pooten gaten in den grond, wroet met de hoornen, knaagt aan alles, wat het voorkomt; het eet niet, en drinkt evenmin. l^e herkaauwing houdt op. In den bnik hoort men eene gedurige romme-ling, en het beest toont een bestendigen aandrang te heb-ben, om den mest te entlasten, zoodat het den staart van den buik verwijderd houdt, ofschoon de uiiwerpselen hard zijn. De spieren en pezen worden door krampachtige tril-lingen aangedaan. De stem is veranderd. Heeft er eene tusschenpoozing der toevallen plaats, zoodat men het dier vastmaken kan, dan moet men zieh evenwel wachten, om het te naderen (*), altlians daarbij zeer op zijne hoede zijn, dewijl het somtijds met onstuimigheid op alles aan-valt, en meer tracht te bijten dan te stooten. Het dolle Eund ondergaat, dol zijnde, eene ongewone schielijke ver-magering. Langer dan van drie tot zeven dagen houdt zoodanig stuk vee, nadat de razernij is uitgebroken, het niet uit; gedurende dezen tijd brult het zoo verschrikkelijk, dat men zulks zeer ver kan hooren, en nog kort voor den dood, is het gebrul allervreeselijkst. Onder het geheele beloop der dolheid staan de oogen uitpuilende en ver-wilderd. Ook vertoonen zieh somwijlen duidelijke teekenen van watervrees, dewijl het beest dadelijfc terug beeft en
(*) Hoewel sommige waamemingen schijnen te bevestigen , dat het gif der Honds-dolheid bij de grasefende dieren zoodanig verzacht wordt, dat het zijn aanstekend vermögen zou verlie-zen, zoo zijn deze ondervindingen nogtans, in ons oog , voor als nog , niet voldoende genoeg , om ons daarop geheel te ver-laten , te minder, daar er gevallen worden medegedeeld, welke het tegengestelde doen blijken.
-ocr page 622-
582
angstig wordt, wanneer het water of melkdiank wotdt voorgezet.
De schapen en gehen loopen insgelijks om, maken geweidige sprongen, schuimbekken sterk en toonen geneigd-heid om te bijten. De Gelten vooral bijten zieh zelve ge-heele stukken uit den uijer. De Schapen blijven, onder de dolheid meer goedaardig, en hare verschijaselen bestaan bij deze voornamelijk in een vreesachtig, heesch geblaat, en een buitengewoon springen, terwijl zij met den kop tegen den grond stooten, en aan hont of andere ligehamen krabbelen. — Bij beide heeft verstopping van afgang plaats.
Het zwijn , door dolheid aangedaan , woelt met hevig-heid in den bodem van den stal of het stroo; het toont neiging om t? bijten; gedurende het begin, heeft de dol­heid duidelijke tusschenpoozingen. Bij den voortgang der ziekte, worden de beenen, inzonderheid de voorsten, als verlamd, zoodat het Yarken op de knieen omkruipt. Het versmaadt veelal het voeder, en kan het water, waartoe hot dikwijls begeerte toont te bezitten, uit hoofde van de kramp in de keel geheel niet, of niet dan moeijelijk door-zwelgen. — Do afgang is insgelijks verstopt.
De' kat is van alle dolle dieren de gevaarlijksle, dewijl s;ij niet alleen meerdere wapenen bezit, om het ligehaam van andere dieren te wenden, waarin dus het venijnig spceksel te ligter kan worden overgebragt, maar ook, om-dat men zieh, wegens haar vermögen om te klauteren en te springen, minder tegen hare woede beveiligen kan. — De kat, dol zijnde, vliegt tegen de wanden op, en gaat met eene ongeloofelijke snelheid op alles af, wat haar be-jegent. Zij verlaat het huis, zoekt de vrijheid en loopt, zoo lang als zij kan, bestendig voort; eindelijk kruipt zij weo- en steift. Ook bij de Kat kan de dolheid van zelve dat is, zonder den beet van een ander dol dier, ontstaan.
De tijd, welke er tusschen het toebrengen van den beet en het uitbarsten der dolheid, bij al deze dieren verloopt, is verschillende, veeltijds bepaalt zieh deze van negen dagen tot drie weken, doch zulks kan ook langer duren.
Neemt men bij eenen Hond het geringste der gemeide verschijnselen waar, zonder dat men weet, dat hij door een ander dol dier gebeten is, zoo moet men hem terstond
-ocr page 623-
583
aan eene ketting leggen of in een hok opsluiten , opdat Mj , bijaldien hij dol mögt worden , geen iiadeel kuime toebren-gen. Voigt de dolheid niet, zoo is er slechts weinig moeite verloren, terwijl men alsdan ook tegen alle gevaar bevei-ligd is ; doch neemt men, uit de gemelde teekenen, waar, dat de dolheid uitbreekt, zoo is het raadzaam dien hond ter-stond dood te slaan of te schieten.
Heeft men integendeel gezien of weet men, dat de hond of eenig ander dier, door een dollen hond, is gebeten, en wil men dien redden, zoo moet de plaats , alwaar de beet is aangebragt, geheel worden uitgesneden, wanneer zij zieh namelijk in vleeschige deelen bevindt , doch kan zulks aan sommige deelen, zoo als de beenen, niet geschieden, zoo moet de wond, zoodra mogelijk, met zont water worden uitgewasschen; en alsdan moeten rondom haar met eene bistoerie (PI. I. Fig. 3.) , of met een ander scherp mes, zes of zeven insnijdingen in de huid gemaakt worden, welke in de wond uitloopen en tot haren bodem moeten doordrin-gen. ledere insnijding moet van buiten door den rand der wond naar binnen gescliieden, opdat niet, Indien er zieh nog lets van het gif daarin mögt bevinden, het met het. mes, naar buiten gevoerd worde, en meer punten van aan-raking verkrijge met de omringende deelen. Het mes moel ook daarom, na het doen van elke insnijding, schoon af worden geveegd. Nadat de insnijdingen hebben uitgebloed , wascht men de wond nog meermalen zuiver uit en smeert gewone Spaansche vlieg-zalf, ter dikte van een stroohahn daarop.
Men kan ook de wenden, terstond in het begin, met een gloeijend ijzer uitbranden, om op deze wijze, het ver-giftige speeksel daarin te dooden en daardoor zijne wer-king te vernietige^ Zoodanige uitwendige behandeling der wond, volgens de eene of andere der voorgestelde wijzen , mag nimmer verzuimd worden.
Wanneer de wenden, ofschoon in het vleesch toegebragt, reeds langer dan twaalf nren hebben plaats gehad, zoo helpt het uitsnijden niet meer, of het is dan althans van eene minder zekere nitwerking, men moet alsdan insgelijks rondom de wond insnijdingen maken in de huid, en deze op de voorgeschrevene wijze, behandelen. Kan men ter-
-ocr page 624-
584
slond, nadat de insnijdingen gemaakt zijn, er koppenop-zetten, om het bloed daardoor uit de wonden te doen Eili­gen, zoo is het des te beter; vervolgens kan er de Spaan-sehe vlieg-zalf over worden gesmeerd. In alien geval meet men over de zalf een verband leggen, opdat het dier niet daaraan kan likken, dewijl daardoor zoowel de tong als de mond raauw zouden worden.
Heeft een dolle bond slechts naar een ander dier gebe­ten , zoo dat de kwijl op het haar blijft zitten , terwijl men evenwel geene wond in de huid ontdekt, zoo is het raad-zaam het geheele ligchaam, door een borstel, met zeepwa-ter geheel zmver af te wasschen, dewijl de huid door de tand des bonds zoo weinig geschramd kan zijn, dat zulks naauwelijks te vinden is ; waardoor nogtans het gif kan me-degedeeld en de dolheid worden voortgebragt.
Er bestaat een groot aantal van geneesmiddelen, welker inwendig gebruik ter voorbehoeding der hondsdolbeid wordt aangeprezen. Wij zullen kortheidshalve slechts eenige der voornaamste bier mededeelen.
ISTeem: Vei-miljoen , een vierendeel loods, Muskus, een half vierendeel loods.
Meng het, vooraf tot poeder gewreven zijnde , met een lood meel en een weinig kotdff tot een deeg, waarvan eene pil gemaakt wordt, hoedanige , twee malen daags, aan een groot dier, als een Paard, Ezel of Koe, wordt ingegeven, hiermede moet, negen dagen lang, worden aangebouden. Aan kleinere dieren, als een Hond, Schaap of Kat worden telkens de helft of een derde gedeelte des middels, op de-zelfde wijze, toegediend naar evenredigheid van het ver-schil der grootte of den ouderdom der dieren. De kost-baarheid dezes middels maakt evenwel de aanwending bij dieren van geringe waarde bezwaarlijk.
Het G-uickgelheid of de roode muur, (anagallis aetensis) zijnde eene plant, welke aan zeer vele plaatsen, op de bouwlanden en bij de wegen groeit. Men moet dit kruid met zijne kleine roode bloemen verzamelen, in de schaduw laten droogen en in digte zakjes of in eene does, met pa­pier bekleed, bewaren, opdat het niet te sterk uitdrooge.
Aan Paarden, Koeijen, Schapen , Honden enz. geeft men van dit kruid, (hetwelk, te dezen aanzien, eenen hoogen
-ocr page 625-
585
roem plagt te hebben, waarvan het nog niet verstoken is) nadat het met den bloemsteel tot een poeder gestampt is, van een vierendeel loods tot een half lood, met wat warm water of ook met brood of meel tot een deeg gekneed , waarbij dan ook een weinig zout of aluin gemengd wordt. Na het ingeven van het middel moat men het dier , twee uren lang, alle eten en drinken onthouden. Ofschoon eene enkele gift ter verhoeding der dolheid dikwijls voldoende is, kan men evenwel, tot meerdere veiligheid, haar na verloop van zestien uren, herhalen , en 's anderen daags ook nog, een of twee malen, hetzelfde doen.
Wanneer een dol dier onder eene kudde geloopen heeft, mag men het poeder niet alleen geven aan die beesten, welke gebeten zijn, maar ook aan de overigen.
Ook heeft men zieh meermalen, tot hetzelfde oogmerk, bediend van het öezieh dmgend dood-knid, (atkopa bella­donna) wordende daartoe zoowel bladen als worteis aan-gewend.
Van het versch gestampte poeder der gedroogde bladen geeft men : aan een Paard, vijf giften , op de volgende wij-ze, des avoncls na het laatste voeder; bij de eerste gift, vijf looden; bij de tweede gift, zes looden; bij de derde gift, zeven looden; bij de vierde en vijfde gift acht looden.
Aan een Veulcn van twee jaren, bij de eerste gift, twee looden; bij de tweecTe en derde gift, drie looden; bij de vierde en vijfde gift, drie looden en een half. — Aan een half jarig Veiden, bij de eerste en tweede gift, een lood; bij de derde en vierde gift, een en een half lood; bij de vijfde gift, twee looden.
Aan het Eundvee worden insgelijks vijf giften van dit middel toegediend, namelijk, alle vierentwintlg uren, des avonds, nadat het vee voor de laatste maal gevoederd is, op de wijze zoo als volgt: aan eene Koe, een Os of Stier , bij de eerste gift, een en een half lood; bij de vier volgende giften telkens twee looden. Aan eene dragtige Koe, wordt voor de eerste keer een lood, en vervolgens, viermalen, telkens anderhalf lood gegeven. — Dezelfde giften dienen voor een Kalf, dat beneden een jaar oud is. Hetrundvee gebruikt dit middel ougaarne, weshalve men het dit, in een koolblad gewikkeld, in de keel moet staken.
-ocr page 626-
586
Aan Schapen geeft men vijf giften van hetzelfde middel, elk efmaal, des avonds, als zij te huis komen, of anders op het land. Bij de eerste gift, namelijk, geeft men een lood; bij de tweede gift, anderhalf lood; bij de overige giften , van twee looden tot derdehalf lood. Aan een Lam, dat'beneden een jaar oud is , worden bij de eerste en tweede giften , een half lood, en bij de drie overigen, van een tot anderhalf lood gegeven.
Aan de Geiten insgelijks vijf giften, volgens den voor-geschreven tijd, des avonds, na het laatste voeder. Deze dieren eten het middel gaarne. Bij de eerste gift, ander­half lood; bij de tweede en derde gift, twee looden; bij de vierde en vijfde gift, van twee en een half lood, tot drie looden. Aan eene jonge Geit, beneden een jaar oud, geeft men, bij de eerste en tweede gift, een lood; bij de overige giften , twee looden.
Aan llondeu worden slechts drie giften gegeven, name­lijk , alle vierentwintig men, een half vierendeel loods.
Vnrkens krijgen insgelijks drie giften, op dezelfde wijze, van het poedei van den wortel clezer plant. Een volwas-sen Varken van twee of drie jaren, geeft men daarvan tel-kens een vierendeel loods; aan een jarig Zwijn telkons vijf-tig greinen; aan een jonger Varken, ieder maal, dertig greinen.
Men kan ook van het volgende middel gebruik maken.
Neem: Mijnüoffelijke üfoor, (Sulphuretum Hijdragiri nigri) een lood, Duivehdreh , twee looden , Honig, acht looden.
Meng het onderelkander tot eene likking, van welke men , eenmaal daags , aan een kleinen Hond ,een vierendeel loods, en aan grooteren iets meer ingeeft. Dit middel kan ook aan andere dieren, die gebeten zijn, in grootere of kleinere giften , naar het verschil hunner grootte of ouder-dom, worden toegediend. Men zal ook in dezen het ver-zoete zouizure kieik, op dezelfde wijze, kunnen aamvenden.
Eindelijk mag het bekende middel, uit boom-olie en eije-ren bestaande, hier niet vergeten worden, -daar het voor-zeker, wegens de bekende nuttigheid der vette olie, tegen de uitwerkingen der beten van venijnige dieren, en omdat
-ocr page 627-
het overal spoedig bij de hand is , nog altijd boven velen den vooikeur schijnt te verdienen. Het wordt op de vol-gende wijze bereid en toegediend: men neemt zes eljerdo-jeren en zes halve eijersclicden vol olijif-olie (boom-olie) ; doet dit te zamen in een koekenpan op een matig \uur ; roert het gesladig met een mes wel onder een, en laat het zoo lang braden, totdat het eene gelijke stevige zelfstandigheid werde.
Een dier van welke soort ook , dat gebeten is , moet twee achtereenvolgeude dagen , deze hoeveelheid gebruiken , moe-tende bet telkens, voor en na het nemen des middels, zes uren vasten. De wond of wondeu , welke door den beet veroorzaakt zijn, moeten tevens, negeu dagen lang, met een pennetje van vurenhout opengekvabt en telkens verbün­den worden met een weiuig van hetzelfde middel (•)
Daar er, bij deze ziekte, in de ligchamen der dieren , door de werking des gifts , eene hevige ontsteking schijnt geboren te worden; zoo zal bet, ter voorkoming daar-van, nuttig kunnen zijn, de gebetene dieren, inzonder heid Paarden of lluuderen , eene of meerdere ruime ader-latingen te doen.
Van welk dozer middelen men zieh, ter voorbehoeding der dolheid bij gebetene dieren , möge bedienen ; men moet daarbij altijd wel zeigen, dat zij, gedurende eenen gerui-men tijd, opgesloten blijven , of zoodanig in verzekerde be­waring gebouden worden, dat indien de dolheid , niettegen-staande het aanwenden der geneesmiddelen, möge uitbre-ken, zij buiten staat zijn , om mensehen of andere dieren
(*) Voor een mcnscli, hctwelk van een dol dier gebeten is , diem de helft der hier ^oorgeschrevene hoeveelheid, ramelijk drie eijerdojeren, met drie halve eijirschalen vol boom-olie., op dezolfde wijze bereid . om zoodanigo gift ook , twee achtereen-VOlRonde (lagen , in te iicnien , wsnrhij insgelijks het onthouden van alle S|iij.s en drank, gedurende zes uren, voor en-na het gebroik des middels, Hl?niede het opeuhonden der wond, negen dagen liuig , gclijk hier buven voorgeschreven is, in adit meet worden genoinen.
Hoewol ook ile andere. h:er boven opgegevene, middelen, modi; als voorbehood- of geneesmiddeien tegen de hondsdolheid bij nienseheo ttADbevoleo worden, asoo is het evenwel geenszins de plants, daarointreut bijzoudere voorsehriften mede te deeles.
-ocr page 628-
'
588
te binnen benadeelen. Neemt men de verscMjnselen van ontstaande razernij waar, zoo is het veiliger het dier, hoe kostbaar het zijn möge , van kant te maken, dan zieh, door -de beproeving eener hoogst onzekere geneeswijze, aan eenig geraar bloot te stellen.
#9632;
-ocr page 629-
589
BUVOKCiSKLEW TOT 1raquo;K lrITMrEraquo;Traquo;Ilaquo;iK EM K*raquo;WKXM1C-E KIKKTEM 0ER HOMIBEIV.
—agis-
XII. AFDEELING.
OYER DE UITWENDIGE ZIEKTEN DEE HONDEN.
Vi]'fde Soo/dstuk, biz. 553. Proeven omtrent de aanwending der Zwavellever, bij wijze van smeersel, tegen het schurft-nit-slag, door don Hoogl. B a rt h el e my ; Vee-artsenijk. Maga-zijn, d. II, biz. 170.
Zesde Hoofdstuk, biz. 554. Genezing van eene soort van voch-tig huid-uitslag (dartres) bij den Hond, door de aanwending van het azijn-mre lood, met eenige droppels salpeter-zuur; Vee-art­senijk Mag., d. I , biz. 418.
Vij/tiende Hoofdsluk, biz 560. Behandeling van onderscheide-na beenbreuken bij Honden en Paarden; Vee-artsenijk. Mag., d. II, biz. 334. — Verg. de bijvoeging op biz. 313, betrekkelijk het stijfsel-verband.
Zeventiende Soofdstuk, biz 561. Do Honden zijn meer dan andere dieren aan ziekelijke aandoeningen der teel-deelen onder-hevig. — Waaroeming omtrent het wegnemen der baarmoeder bij eene tecf, door den Vee-arts P. J. A. P e t r ij ; Vee-artse­nijk. Mag., d. II, biz. 456. — Over de sponsaehtige uitgroeise-len, voorkomende aan de voortteelings-werktuigen bij Honden, door den Vee-arts J. W. A. Hart; t, a. p. , biz. 469.
—laquo;raquo;raquo;oo oo**raquo;—
XIII. AFDEELING.
OYER DE INWENDIGE ZIEKTEN DEE HONDEN,
Vierde Hoofdstuk, biz. 568. Doorboring der maag , van eene inwendige oorzaak afbangende, bij een Hond. Er kmsen bij dieren ziekelijke aandoeningen der weefsels , zelfs der voornaam-ste ingewanden , plaats hebben , bij een schijnbaren Staat van ge-zondheid; Vee-artsenijk. Mag., d. II, biz. 212.
Vijjde Hoofdstuk, biz. 569. Genezing van de bnikwaterzucht bij een Hond, door den buik-steek; Vee-artsenijk. Mag.. d. I, biz. 418; alswcdc d. II, biz. 232.
-ocr page 630-
590
Dertiende HoolcLiluk, biz. 573. De Ilond is aan vele zeuaw-ziekten onderheviu, welke onder versciiillende gedaanten of vor-men voorkomen. Meermalen zijn zij als gevolgen der hon-de-ziekte aan te merken , doch zij kuntien ook ontstaan , zonder dat deze is voorafyegaan. Hiertoe behooren dc vallende ziekte , de St. Vitus-dans, en andere kramp- en stuipziekton, on ver-laromingen. Men zie hierover verder : Waarneming eener perio­dische zenuw-ziekte bij eenen Hond, geiaard met neicing tot bijten ; Vee artsenijk. Mag. , d. I, biz. ; 18. — Werkzaamheid der omlastende middelen, en schadelijkheid der sterke opwek-kende middelen, in de zoogenaamde honde-ziekte, door den Hoogl. Barlhelemy; t. a. p., biz. 383, — Nuttigheid der aanwending van den riuiveh-drek tegen den St Vitusdans, bij den Hond; t. a. p-, biz. 41quot;). — Over de uitwerkingen van de braaknoot in verlammingcn bij den Hond ; t. a. p., d. II, biz. 171. — Waarneming van Dr. A. N u m a n omtrent de werking #9632;van dit middel, en van het extractum nuns vomicae alcoholicae in verlammingen, bij ondcrscheidene haisdieren . waaroiHler te-vens racdedeelingcn van de Vee-artsen Bontekoe en Rijn-ders; t. a. p., biz. 174. — De goede uitwerking van den dui-vels-drelc in aztjn ontbonden, tegen den St. Vitns dans bij Hon-den, bevestigd ; t. a. p., biz. 22!. — Voordeelige uitwerking van de braaknoot tegen verlammingen bij den Hond; t. a. p., biz. 541.
Vijfliende Hoofdstuh, biz. 576. Er komt bij den Hond cen worm voor, huisvestemle in de voorhoolds-boezems, genaamd de vijf eind-opening-woriii {Penthostoma tenoiroides). Tannia Ian-ceolata of lancet-vormi'ge lint-worm , in den voorhoofJ-boezetn van cen hondje gevonden ; Vee-artsenijk. Mag., d. II , biz. 536.
Negenliende Booldsluk. biz. 58laquo;. 'Watcrvrees bij eene Koe; t. a. p. , biz. 309. — Maagontsteking (Rnge-mve) bij den Hond; t. a. p., biz. 379 en Rijvoe^sel van Dr. A. N u m a n : t. a p., biz. 380. — Waarneming omtrent negentien Ilonden , wölke van dolheid verdacht werden gehouden. quot;Verschillende wijziging der hondsdolheid. Moeijelijkhcid om bet bestaan der ziekte te be-palen; t. a. p., biz. 420. — Ineniing van het dolgif aan ecn Paard; t. a. p. biz. 462. — Vraagstukken omtrent eenige pun-ten der hondsdolheid; d II, biz. 186. — De sterke wärmte alleen is niet in Staat de hondsdolheid voort te brengen; t. a. p., biz. 220. — Waarneming omtrent den tong-worm bij Ilonden; t. a. p. biz. 253. — Proeven omlrent de honds-dolheid en het besmettend vermögen der kwijl van gras etende dolle dieren, en de verschijnselen, ten aanzien der neiging tot bijten, waarmede de ziekte bij deze gepaard gaat; t. a. p., biz. 527. — Voort-gezette proeven van den Hoogl Barth elemy omtrent do honds-dolheid; t. a. p., biz. 541. — De honds-dolheid is voor eene maag-darm ontsteking te houden ; — het bestaan der blaas-jes, van Marochetti, bij twee honden waargenomen ; proe­ven der incuting met de stof nit dezelve j t. a. p., biz. 560. —
-ocr page 631-
591
KaDStmatig voortgebragte maag-ilarm-ontsteking , vergezeld gaan-de van bijtlast, door het ingevcn van slnkjes glas, bij een hond-je; t. a. p., biz. 564. — Nasporingen omtrent de honds-dolheid, door Dr. H e r t w i g ; t. a. p., biz. 597. Dolheid bij twee Kal-veren , Tvaargeuomen door den Vee-arts W. F. K ij k s e n ; t. a. p., d. Ill, biz. 245. — Waarneraing omtrent den beet van een dollen Hond, aan ouderscbeidene diereu toegebragt; door deu Vee-arts J. C. Kegel aar; t. a p , biz. 247. — Drietalwaar-nemingen, betrckkelijk de dolheid bij den Hond, met afbeeldin-gen , in het Xde Deel der verhandelikgen van het konikklijk-
KEDERLANDSCUE IKSTITDOT VAN WETEKSCDAPPEN, LETTKBKCNDE EN SCHOO^E KUKSTBN. AmSt. 1843.
-ocr page 632-
592
BIJVOEaSEL
•lt;kamp;oo er**'laquo;—
Over de Vergißen.
Geenszins zijn alle vergiften voor de onderscheidene dieren even mdeelig of doodelijk: want sommige zelfstan-digheden, welke in geringe giften, op eenige dieren een zeer schadelijk vermögen oefenen, worden door anderen, in eene grootere of onbepaalde hoeveelheid, zonder nadeel verdragen (*). Vele vergiften kunnen met behoorlijke om-zigtigheid en onder eene juiste bepaling der giften toege-diend wordende, in sommige ziekten als nuttige en zeer werkzame geneesmiddelen worden beschouwd.
Men kan de vergiften, volgens de drie verschillende rijken der natuur, waartoe zij behooren, onderscheiden in £amp;'laquo;•-lijke, delfdoffelijke en plmPeergiften,
1. Over de dierlijke vergißen.
Over de uitwerkingen der dierlijke vergiften, welke uit-wendig door het steken van venijnige dieren, als horzels,
(*,) De Aloe, bij voorbeeld, is voor Vossen en Honden zeer nadeelig, gelijk voor de laatsten de room van Wijnsteen (cbemor tartaki) , daar zij door het gebruik hiervan kunnen sterven. De watervenkel (phellandrium aquaticdmJ is schaileiijk voor Paar-den , doch geenszins voor het Rundvee. Door het zaad van de Pie.lerselie. (apiüm PtTEOSELiNUM) worden sommige vogelen, en door gewone peper de Varkens gedood, ofschoon sommigen wil­len , dat deze dieren alloen zouden sterven , wauneer zij het poe-der van de peper in de keel krijgeij. De bittere amandelen zijn vooral doodelijk voor Vossen , Katten en Hoenders; in grootere hoeveelheid gebrnikt, zijn zij insgelijks nadeelig voor andere die­ren en voor menschen. Lijsters , Kwartels en Leenwerikken eten het zaad van de gevlahte Scheerling , (coniüm maCdeatom_) , Fai-santen dat van de doom appel (datura strammonidmj , de Kwar­tels dat van de duizelende dolik, (lolium tremdlentüm) , en de Varkens den wortel van het bilzenkruid (hijosciamus kiger) zon­der eenige nadeelige uitwerkingen ; welke zelfstandigheden voor vele raquo;ndere dieren vergiftige eigeuschappen bezitten.
-ocr page 633-
593
wespen, bijen, adders en door dollen hondsbeet worden aangebragt, is reeds op biz. 273 en B 78 gehandeld. Som-mige bremvliegen of horzels (*) brengen insgelijks, wanneer zij door een Paard of Eundbeest van de huid waarop zij zieh nederzetten, afgelikt of met het gras binnengeslikt wor­den, in de magen dezer dieren door hunnen venijnigen steek, eene hevige ontsteking teweeg, welke binnen körten tijd tot het Tuur overgaat, waardoor deze dieren spoedig kunnen sterven.
Hierbij hebben de volgende verschijnselen plaats: Het Paard of Eundbeest staat treurig, zonder het minste te eten; de ooren zijn bij afwisseling koud en warm; het dier laat den kop hangen, en ziet dikwijls naar de zijden om, de pols wordt bestendig harder en sneller; de haren staan regt omhoog en de huid wordt door koude rilling aange-daan; de ademhaling wordt, van tijd tot tijd sneller en heviger; en in denzelfden trap neemt ook het buikslaan toe, totdat het vee sterft. Eenigen gaan terstond liggen en staan in het geheel niet weder op.
Zoodra men deze kenteekenen waarneemt, meet men het vee alle half uur, twee ponden Masche melk, waarin twee eijer-doijeren en vier looden loom-olie of Ujn-olie gemengd zijn, ingeven, waardoor het gift krachteloos wordt ge-maakt en het vee nog gered kan worden.
(*) Onder de gevaarlijksto van alle vliegen voor onderschei-dene dieren moet gerekend worden te bchooren zekere Mng, go-naamd de Kolumbaatser Mug, of bijt-vheg , de Krievehnug, cb-lex keptans. Dit insect , hetivolk niet in ons Land te hnis be-hoort, verschijnt in het bergaehtig gedeelte van Lapland, het Zuidelijk Siberien, doch vooral in het Bannaat, twee malen in het jaar , in de lente namelijk, en in den zomer, bij onmetelijke scharen , en dringt dermale in al de openingen van het Paard en ander Vee, dat het daardoor dikwerf binnen weinige miau­ten sterft. Zie blumenbach , Handboek der Nat. Historie, door j. A. Bennet en g. van olivier, blz. .,j49. Het is denkelijk dit insect, hetwelk , door kohlwes, in zijn Vee-artsenijk. Handb., onder den naam van de Bomatische Vlieg, wordt beschreven, onder welken naam ik het te voren nergens wist te huis te brengen ; doch de uitwerkingen , aan de Kolumbaatser Mug eigen , overtuigen mij nu, dat dit dier door rohi/wes is bedoeld ge­worden , daar hij zegt, dat het , door Paarden of Eundvee bin­nengeslikt wordende, hen doodt, door ontsteking in de maag te weeg te brengen, welke tot het vuur overgaat.
-ocr page 634-
594
Om de bremvliegen en horzels van het vee af teweren, kan men zieh van het volgende middel bedienen:
Neem: KoldkvAnt, twee looden. Aluin, vier looden.
Kook deze gedurende een kwartier uurs, in vierponden water, en meng dit afkooksel akdan onder een emmer vol water. Hiermede moet het vee, over het geheele ligchaam voomamelijk op die plaatsen, welke van haar ontbloot zijn, door middel van eene spons, bevochtigd worden. — Daar dit water lang op het haar blijft zitten, behoeft men de wassching slechts zeldzaam te herhalen, hetwelk evenwel geschieden moet, wanneer het middel door den regenafge-spoeld mögt worden.
II. Delfstoß'eUjke vergiften.
Tot deze behooren: het wilte en rooäe raUenhruid, het oprimetit, de kwikhereidingen of mercurialitn, bovenal het bijtend zoulzuur kwilc, ook sublimaat genoemd. Deze mid-delen worden bij dieren zeldcn als inwendige geneesmiddelen aangewend, maar zij worden menigvuldig en dikwijls maar al te onvoorzigtig, gebezigd ter genezing van nitwendige gebreken, zoo als Imidziekten, en tot het verdrijven van luizen. Wordt daarbij niet behoorlijk gezorgd, dat de dieren belet worden zieh te kunnen belikken, zoo is het ligt mo-gelijk, dat zij zoodanige vergiften binnen krijgen, waavdoor zij kunnen sterven of in eenen kwijnenden staat geraken. Om de nadeelige uitwerking dezer vergiften tegen te gaan, geve men naar eisch der noodzakelijkheid, diie, vier of meermalen daags, twee ponden frissche melk, waarin acht of tien looden lijrir of hoom-olie of zoo veel gemolten boter en twee looden zeep ontbonden zijn, in.
Heeft eenig dier, op eeumaal, eene groote hoeveelheid der gemeide bijtende vergiften in gekregen; zoo ontstaat er eene hevige ontsteking der maag, welke zeer schielijk tot het vuur overgaat, waardoor , binnen weinige oogenblik-ken, de dood wordt veroorzaakt. In zulk een geval moe-ten de voorgeschrevene middelen alle uur worden aangewend.
-ocr page 635-
595
Bij een Vaiken of Hond, die vergiftigd zijn, kan men eett braakmiddel toedienen. Aan het eerste kan men twintig greinen hraakwijnsleen, in eeti weinig water ontbonden, in-geven, aan den laatsten de helft of tien greinen, of min­der , op dezelfde wijze. Dit braakmiddel moet evenwel niet worden gegeven , indien er een langer tijd dan een kwartier uurs is verloopen, nadat het vergif is binnen ge-nomen, dewijl er daardoor alsdan reeds eene ontsteking in de maag is te weeg gebragt, welke door de hevige werking van het braakmiddel zoude vermeerderd worden. — Nadat het heeft uitgewerkt, geve men de voorgeschrevene ver-zachtende middelen. Heeft men het dier op deze wijze van den dood gered zoo is het dienstig het vervolgens nog, gedurende eenige dagen, tweemalen daags, twee ponden frissche melk of een slijmige lijnzaad-drank te geven, waariu tclkens een lood kalk-zwavellever ontbonden is. Kleine of jonge dieren geeft men van deze middelen , naar evenredig-heid van hunnen ouderdom of hunne grootte, eene mindere hoe-veelheid. Is eenig dier door sublimaat of eeuig ander kwik-middel vergiftigd, zoo is het bovenal dienstig, het vele slijmige drankcn, waar in eijeren gemengd zijn, toe te dienen.
Hot Sjoaansdigroen (azijn-zudb koper , acetas cupki) , het llaauwe hoperrood, (zwavel-zutjr kopee , stophas cupei) het tciUe koperrood, (zwavel-zuee zimk , slxphas zinci) en de loodbereidingen, zoo als het loodwit (oxYDUM PLUMBI caebonatüm) , het lood-extract en de loodsuiker (azijnzutje lood , acetis PLUMBi), het goudglit en de menie (oxydtjm plumbi), alsmede de llaauwsel of smalte (cobalt-kalk , oxydum cobaeth) zijn insgelijks voor dieren vergiftige zelf-standigheden, als door de welke hevige maagkramp, ont­steking der ingewanden, stuiptrekkingen en de dood kun-nen worden veroorzaakt, hoewel deze niet in zulk eene ge­ringe hoeveelheid schadelijk zijn, als de voorgaande, en ook langzamer hunne werking uitoefenen.
Ter genezing of verzachting van hunne nadeelige gevol-gen , kunnen de voorgeschrevene middelen dienen. Hebben er hevige krampen of stuiptrekkingen plaats , zoo voege men bij iedere gift der geneesmiddelen, tien , twintig, tot vijfen-twintig droppen vloeibaar Jievhaj),
-ocr page 636-
596
De delfstoffelijke zuren, zoo als : het zwavel-, zee-sout-en salpeterzuur brengen, wanneer zij in eene te groote hoe-#9632;veelheid, of zonder dat. zij met water verdund zijn, wor­den ingegeven, wegens hunne scherpe eigenschappen, even als de bijtende vergiften, de nadeeligste an zefis doodelij-ke uitwerkingen te weeg, waartegen het nuttig is, veel-vuldige slijmige meel- of lijnzaad-dranken te geven, onder welke , drie malen daags, een half lood kooUtofiurepotasch (caebonas potassae) en even zoo veel gebrande litieraarde (magnesia usta) gemengd dienen te worden; welke bij-voegselen , naar mate , dat de omstandigheden zulks vorde­ren, vermeerderd of verminderd moeten worden.
III. Plantsvergiflen.
De dieren lateu, door eenen ingeschapenen af keer, die planten doorgaans onnangeroerd, welke voor hen nadeelige of vergiftige eigcnschappen bezitten, tenzij zij door gebrek genoodzaakt worden, om deze te eten. Kogtans kan het Merdoor, en ook bij toeval, gebeuren, dat zij haar binnen krijgen.
Sommige kruiden zijn zeer schadelijk door hunne scherpe hoedanigheid, waardoor zij kramp, ontsteking der maag en darmen, opzwelling van het ligchaam en den dood kunnen veroorzaken.
Hiertoe behooren als de voornaamsten: eenige soorten van de wolfsmelk (euthokbia) , welke een hevigen doorloop, en bij Honden gewcldig braken te weeg brengen; onder-scheidene Jianevoet- of ranonkel-sooiten, vooral de water-ranonlcel (eandncclus sceleratus) , welke de scherpstc van allen is, zoodat zij, op de huid van menschen gelegd zijn-de, blaren verwekt even gelijk de Spaansche vliegen. Ge-droogd zijnde onder het hooi, heeft deze plant hare nadee­lige eigcnschappen verloren, en wordt dan zonder nadeel door het vee gegeten. Voorts mag men de tcaterweegh-ee (aiisma plantago) en de windbloem (anemone nemoboea) als nadeelig beschouwen, daar de eerste', volgens de ver-zekering van sommigen, aan het vee eene volkomene stijf-
-ocr page 637-
597
held en uittering der ledematen en de laatste het bloed--pissen en ontstekingen der buiks-ingewanden bij de Schapen en Gelten zoude te weeg brengen. De roode gamepooi (chenoponium kubeum) wordt als doodelijk voor Varkens opgegeven. Andere planten als de hreedbladige watereppe (srüM lATiPOLrüM) en de water-hoterbloem (caitha palus-Tais) zijn onschadelijk zoo lang als zij jong zijn, doch grooter wordende krijgen zij scherpe en vergiftige hoeda-nigbeden. Ook behooren de kellerhals of bet peperboompje (daphne mezereum) en de gemeene kardinaals muts (EUONYr MUS ^ubopaeus) tot de scherpe en voor het vee geraarlijke beestergevvassen. — De taxus-boom (taxtjs baccata) is voor alle dieren een zeer zwaar vergif. Vooral Paarden, Schapen en Geiten, die daarvan eten, sterven spoedig daarna. Deze laatste groeit bij ons niet in 't wild, maar wordt alleen in. de tuinen aangekweekt. (*)
Tegen de uitwerkingen, welke zoodanige scherpe planten te weeg brengen, meet men de dieren verzachtende slijmachtige of olieachtige dranken laten gebruiken, zoo als een afkooksel van lijnzaad met olie of melk, waarvan men ben naar het onderscheid hunner grootte, alle half uren, van een tot meerdere ponden kan ingeven, en tevens brenge men, ter verzachting der darmen, alle uren een gedeelte dezer mid-delen als kbsteren binnen. Om de schadelijke gevolgen der sclierpe- of water-ranonkel te verminderen, kan men pok met nut veel zuurling blaien te eten geven. Men late voorts dikwijls koud water drinken, en geve de opgegevene verzachtende lijnzaad-dranken, waarin telkens een half of geheel lood salpeter ontbonden is.
Eene menigte plantvergiften werken vooral daardoor nadee-lig, dat zij het hersen- ep zeauw-gestel heyig a^ndoen ,waarr
(*) De Tabak wordt, versch zijnde door het bund , het sghaap ea de oeix , zander nadeelige uitwerkingen gegeten ; doch , gedroogd zijndo, ondervindt het Rund daarvan nadeelige , ja doodelijke gevolgen, Indien hot daarvan eene hi.eveelheid van aanbelang binnenkrijgt. Deze plant brengt dan al de verschijnselen eener ontsteking der baiksingewanden te weeg, waarbij de buik op-zwelt, met verstopping van den afgang , waaraan hetdier sterft, indien men niet in tijds, door gepaste verzachtende inwen­dige middelen en entlastende klisteren, te hulp komt, zie lilz. 316.
-ocr page 638-
r
598
door bij de dieren, die hen binnen krijgen, versoliijuse-len van bedwelming, zinneloosheid of razernij ontstaan, gepaard met stuiptrekkingen , welke met den dood kunnen eindigen. Als de zoodanige verdienen hier genoemd te worden : de vergiflige waterscheerling (cicuta. vieosaJ welke versch en groen zijnde, voor de meeste dieren niet minder dan voor den mensch vergiftig is. Men mag den wortel hiervan vooral als het gewoonste planten vergif der dieren in onze landen aanmerken. De gedroogde plant wordt aonder nadeel door Paarden en Varkens gebruikt. De ge-vlekte raquo;caeerlmg (conium maculatum) is voor vele dieren insgelijks nadeelig, voor eenigen een doodelijk vergif. Paar­den worden er dronken van ; Varkens en Honden sterven door het gebrnik binnen körten tijd. De zwarte nacTd-schaäe (solanuji nigrüm) , vooral hare zwarte bezien, zijn ^doodelijk voor Varkens en Kalveren , en zoo als men wil ook voor jonge Hoenders. (*) Insgelijks is de gemoene doorn-appel (datüra STRAMMONcmi) eene voor het vee schadelijke plant. Varkens, die daarvan of van het zaad eten, worden duizelig en vallen neder. Eenigen willen, dat door het eten van de watervenkd (phellandrium aquaticum) de Paarden beroerd of verlamd worden, (vergelijk blz. 41) voor welke dieren ook de bcdwelmende tuimeheerüng (aethusa CYNAPIüm) als gevaaiiijk wordt opgegeven. De Honden, Katten en in het algemeen de vleeschetende dieren die blind geboren zijn, worden door de kraan-oog of braaknoot (stedchnos nux vomica) zelfs door zeer kleine giften daa--van plotseling gedood; sterkcre giften strekken ook de groo-tere dieren tot een vergif. Het beziihi dragend doodkruid (atkopa belladonna), in kleine giften genomen, verwekt bij vele dieren blindheid; sterkere giften dooden hen: doch het Paard en het Bundvee verdragen het in eene aanzienlijke hoeveelheid. Het heuhap (opium) wordt door de Paarden en het Bundvee insgelijks in eene groote hoeveelheid, zelfs tot twee looden op eens, zonder nadeelige gevolgen ver­dragen, doch voor Varkens, Honden en Kalten is het in veel
(*) Volgons de waarncraingeri van den Hooggeleerden Heer p. dbiessbn, werden Hoondera , die deze bezien gegeten hadden, duizelig cn de Hennen legden geene oijereu meer.
-ocr page 639-
599
kleinere giften doodelijk. Het water van de laurier-hers (aqua lauro-cebasi) is voor kleine dieren een zwaar ver-gif, welke door eene geringe hoeveelheid daarvan oogen-blikkelijk gedood worden; het Paard verdraagt het in groole giften.
Als tegengiften dezer bedwelmende plant-giften dienen in het algemeen, de plant-zuren, vooral de azijn, welke als de meest vermögende middelen kunnen worden beschouwd, om. hunne uitwerking krachteloos te maken. Men geve der-halve aan een dier, dat daarvan heeft gegeten en nadeelige gevolgen ondervindt, alle half nur, van zes tot acht of meerdere looden gewonen azijn in, totdat de toevallen der vergiftiging ophouden. Bij Varkens en Honden kan men zieh van een braakmiddel bedienen.
Eindelijk komen hier nog in aanmerking zoodanige plan­ten, welke als werktuigelijke vergiften kunnen worden be-quot; schouwd, doordien zij, wegens haar scherp snijdend ver-mögen, de slikbnis, maag en darmen doodelijk kunnen beleedigen, waartoe behooren: het gewoon dekriet en on-derscheidene soorten van rietgras, het windvangeni struis-gras, (ageostis spica venti) en anderen.(*). Tegen de uitwerking dezer planten kan men evenmin iets ter gene-zing toebrengen, als tegen de beleediging der inwendige deelen, door andere binnengeslikte soherpe ligchamen, als glas, spijkers enz., te weeg gebragt; behalve het ingeven van slijmige middelen, die de wonden verzachten.
• -#9632;
(*) Dat ook oude stoppeb van heidestrmken, door eene werk­tuigelijke beleediging, bij het Kundvee den dood kunnen ver-oorzaken , is den geraelden Hoogleeraar dkiessen gebleken , door de opening van eeye , plotseüage gestorvene Koe , welker maag door het vuur aangedaan en met zoodanige hcide-stoppeleu wagt; opgevnld. — Door het eten van vlas kunnen ook de dieren ster-ven, omdat de vezels dezer plant onverteerbaar zjjn.
-ocr page 640-
'
600
BIJYOEGSELEN TOT DE VERGIFTEN,
i. Over da dierlijlce Vergiften, biz 592. Ook de Spaansche fliegen bchooren tot de dierlijke vergiften, en kannen zelfs scha-delijke uitwerkingen voortbrengen, hoewel slechts uitwendig wor­dende aangewend. Men zie: Waarneming over de uitwerking der Spaanscbe vliegen , uitwendig aangewend, bij een Paard,door den Paarden-arts F. C. Hekmeijer; Vee-artsenij. Magazijn , D. III, blz. 297, met een bijvoegsel van Dr. A. Nu man.
III. Flani-vergitten, blz. 599. Nadeelige uitwerkingen van het voederen van aardappelen, die uitgeloopen zijn, voor het Rundvee, Ycc-attsouijk Mag. D. I, blz. 163.—Nadeelige uitwerking, ont-stnan dooi' het voederen van de tydelozen {Colchicum autumnate) bij het Rundvee,t.a. p.,blz.318 •—Dronkenraakende uitwerking der klap-rozen op het Rundvee; t. a. p., b!z. 321. — Invloed van looddampen op de Huisdieren; t. a. p. ,blz. 472.— Nadeelige uitwerking van de ei wt-soort {lathyrus cicera), als voeder voor de Huisdieren en inzonderheid voor het Paard ; t. a. p., d. II, blz. 189. —Ver-giftiging door keuken-zont; t. a. p., blz. 263. — Koliek-pijnen , gepsard met pis-opstopjiing, in de streken van Dordrecht, den-kelijk verooizaakt, door het eteu van schimmelig boonen- en tanven-stroo ; t. a. p., blz. 507. -— Vergifuging eener Merrie , door het eten van de taius haccata of hulstbladen; t. a. p. , blz. 57?. — Waarneminp omtrent de uitwerking eener Sterke gift van den braak-wijnstcen, bij vergissing toegediend aan eeu Paard; t. a. p., blz. 525. — 'Waarneming omtrent het ontstaan van blindheid bij ecnigii Paarden, waarschijnlijk veroorzaakt door het onmatig voederen van raauwe aardappelen ; door den Vee-arts W. T. Rijksen; t. a. p.. blz. 621. — Vergiftiging eener Koe , door het zwarte bilzen kruid; t. a. p., blz. 64S. — JVaarneming eener vergiftiging van drie Geiten , door du Maden van den Perzikboom {Amygdalis persicä), door den Vee-arts I m-t h n r n ; alsmede over de nadeelige uitwerking der voedering yan ont-kiemde aardappelen en van spoeling, verkregen uit de brande-wijn-stokerijen van zoodanige aardappelen , door Dr. A. N u m an; t. a. p , blz. 314. — Uitwerking welke het voederen van boek-weit heeft op wltte en wit^evlekte Varkeus en Koeijen , blz. 322.
Over de Planfaardige vergiften dient gelezen fe worden : F. A. W. M i q u e 1: De Nood- Nederlandsche vergijtige Gewassen. Amst' 1836 , met geklcurde platen ; en voor de kennis der tegengiften is het boekje van Dr. Philipp Phoebus: Handleiding tot. de eerste behandeling van aente Vergiftiyingen , Utrecht 1836, ook yoor den Vee-nrts, zeer bruiklgt;aar.
J.
-ocr page 641-
601
.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Over iet tvaarrtemen van den Pols.
O
De pols bestaat in de beurtelingsche uitzetting en zamen-trekking van het hart en der slagaderen, waavdoor het bloed bewogen en in het ligchaam wordt rondgevoerd. Daar de pols zoowel de versterkte en verzwakte , als de meer of minder regelmatige working van het bloedvaat-gestel te kennen geeft, en deze met de overige verrigtin-gen des ligchaams in eene naauwe betrekking staat, zoo is de pols als een der geschiktste hulpmiddelen te beschou-wen, om over de inwendige, gezonde ofziekelijke, gesteld-heid des ligchaams naauwkeurig te kunnen oordeelen. Om met eenig nut voor de ziekte-kunde, den pols te leeren kennen, is het noodig, dat de Vee-arts zieh dikwijls oefene in het voelen van den pols, bij de onderscheidene dieren, in den staat der gezondheid, ten einde te kunnen onder-scheiden de verschillende veranderingen en afwijkingen, welke de pols in geval van ziekten, ondergaat. — De pols slaat bij een paard dat stil heeft gestaan, in eene minuut van 36 tot 40 malen, naar het verschil van geaardheid of temperament; bij een Eundbeest telt men, in denzelfden tijd, van 60 tot 7 0 slagen, bij Schapen van 70 tot 80. Bij kleiner vee slaat de pols schielijker, en naar mate dat een dier jonger is, wordt bij hetzelve een meerdcr getal polsslagen waargenomen. Ook zijn zij des avonds menig-vuldiger dan des ochtends en op de overige tijden van den dag. Bij den Hond verschillen de pols- en hartslag aanmer-kelijk naar de, zoo zeer in ligchaamsgrootte onderscheiden, rassen dezer dieren. Men kan linn verschil van 80 tot 130 bepalen. De geringste beweging des ligchaams brengt daarin eene ongemeene verandering te weeg, en doet de pols, als in een oogenblik, versnellen, ongeregeld en zelfs tusschenpoozende worden.
De pols kan bij de Paarden en bij het Eundvee worden gevoeld, wanneer men de vlakke hand tegen de linkerzijde des ligchaams, en wel nabij het schouderblad, op de rib-ben legt, alwaar men'de klopping van het hart duidelijk waarneemt. Ook kan, bij deze en de overige dieren, de pols worden waargenomen tusschen het oog en het cor, alwaar de slaap-slagader loopt,
26
-ocr page 642-
602
De pols wordt onderscheiden: 3;raquo; naar de werkende kracht van het hart en der slagaderen, in Sterken en zwak-ken pols; 3) naar de meerdere of mindere hoeveelheid van bloed dat in het vaatgestel aanwezig is, in voUenea. ledigen pols: 3) naar de sterkere of geringere spanning der slaga­deren in harden en zacliten pols; 4) naar den tijd waarin men een zeker getal polsslagen waameemt, in scJiielijkeii en langzamen of tragen pols; 5) naar de gelijke of onge-lijke kracht en tijdruimte, welke er bij en tusschen iederen polsslag of een zeker aantal polsslagen plaats hebben, in geregelden en ongeregelden pols.
Een sterke pols wordt daaraan gekend, dat hij breed en met kracht tagen den vinger slaat, waarbij de slagader niet iangzaam maar schielijk wordt uitgezet. Wanneer hij niet te schielijk noch te Iangzaam maar tevens natuurlijk en regelmatig bevonden wordt, zoo is een sterke pols als het teeken eeuer goede gezondheid te beschouwen.
Wanneer de slagader integendeel Iangzaam wordt uitge­zet en men den vinger sterker dan gewoonlijk daartegen moot drukken om de klopping te gevoelen, zoo wordt de pols zwak genoemd. Een zwakke pols geeft gebrek aan levenskracht of aan bloed te kennen. Wanneer hij tevens zeer schielijk of ras en bovendien ongeregeld is, vooral op het einde cener ziekte, zoo duidt hij doorgaans aan, dat er vcrsterving of het koude vuur in eenig inwendig deel plaats heeft.
De volle pols vertoont zieh breed bij het aanvoelen, door-dien hij eene grootere ruimte tegen den drukkenden vin­ger beslaat; hij is in het algemeen een bewijs van volbloe-digheid, en bijaldien daarbij geene andere afwijkingen van den natnurlijken staat worden waargenomen, zoo kan het dier zieh wel bevinden; doorgaans slaat de volle pols tevens sterk, dewijl de groote hoeveelheid bloed het hart sterk prikkelt en tot eene krachtige tegenwerking aanzet.
De ledige pols slaat met eene smalle oppervlakte tegen den vinger en is meestal te gelijk zwak; hij geeft gebrek aan bloed te kennen, en wordt het meest waargenomen bij uitgeteerde of uitgemergelde dieren en na een zwaar verlies van bloed.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '#9632;
. Jlen moet den harden pols van den sterken en vollen
r
j.
-ocr page 643-
€03
wel onderscheiden, waartoe somwijlen geene geringe oefe-ning gevorderd wordt. De harde pols vertoont zieh op het gevoel even als een sterk gespannen snaar, welke tegen den vinger gedreven wordt. Zulks wordt door de span­ning veroorzaakt, welke in de rokken der slagaderen huis-vest, waardoor deze zieh harder vertoonen dan natuurlijk. De Larde pols geeft ontsteking of eene krampachtige ge-steldheid der bloedvaten en des ligchaams te kennen. Naar-mate de spanning of hardheid yan den pols sterker is, en deze tevens schielijker slaat, mag men besluiten, dat de ontsteking of kramp heviger is. In ontatekingsziekten klimt het getal der polsslagen niet zelden tot op 70, 80 of 100 en hooger in eene minnut, zoowel bij de Paarden als bij het Eundvee. Vermindert het getal der slagen en wordt de pols zachter, zoo verstrekt zulks tot een zeker teeken dat de ontsteking afneemt.
Bij eenen weeken of zachten pols heeft het tegenover-gestelde van den harden plaats, en is hij het gevolg eener slappe gesteldheid des ligchaams, waardoor ook de rokken der slagaderen met geringe veerkracht werken. De zachte pols is doorgaans vol, daar de slappe gesteldheid des lig­chaams met yolsappiglieid gepaard gaat, en tevens zwak, omdat de prikkelbaarhcid der spiervezelen daarbij vermin-derd is.
De schielijke pols wordt gekend, wanneer men een me-nigvuldiger getal polsslagen in een bepaalden tijd waarneemt, dan in den gezonden staat. Om zulks op de gemakkelijk-ste wijze te kunnen bepalen, zoo meet men in het oog houden, hoe vele polsslagen er bij een clier in eene minuut plaats hebben, waarnaar men ligt berekenen kan, in hoe ver bij een schielijken pols het getal dlaquo; slagen dat van eenen natuurlijken pols te boven gaat.
De schielijke pols is vooral eigen aan de koorts en levert den maatstaf op naar welken men hare hevigheid gewoon is te bepalen. Naarmate nu de schielijke pols nog daaren-boven andere eigenschappen bezit, duidt hij bijzondere om-standigheden aan. Is de pols schielijk en tevens sterk, zoo geeft zulks heete koorts?n te kennen; — schielijk en zwak, gevaarlijke zwakheid, het koud vuur, enz.;-'-schielijk, en vol, eene hevige en gevaarlijke ziekte j — schielijk en ledig,
26*
-ocr page 644-
604
een hoogen trap van scherpte, hederf der voehten, en uitgt; putting des levens; — schielijk en hard, koorts met neiging der voehten tot ontbinding of rotkoorts, waterzucht, enz.; — schielijk en ongeregeld, kwaadaardige of zenuvvkoortsen, enz.; — schielijk en zwak, het koud vuur en een nabij-ssijnden dood, bijzonder wanneer daarbij somlnige slagen uitblijven.
Een langzame pels, Indien hij voor het overige sterk en geregeld is, geeft eene goede gezondheid te kennen; wordt hij evenwel langzamer, dan met de gezonde gesteldheid des ligchaams bestaanbaar is, zoo is de oorzaak daarvan in het algemeen gelegen in eene slijmige of waterachtige hoedanig-heid des bleeds, of in eene stijfheid en trage prikkelbaar-heid der spiervezelcn.
De pols wordt geregeld genoemd, wanneer alle slagen even sterk worden waargenomen, en zij elkander zoo op-volgen, dat tusschen den eenen en anderen slag geen lan­ger tijd dan tusschen de overigen verloopt. — De geregelt de werking van het hart en der slagaderen is het gevolg eener geregelde werkiug der levenskraclit en van haren vrijen invloed op het bloedvaatgestel, alsmede van eene deugdzame vermenging der voehten; daarentegen hangt de ongeregeldheid van den pols af, van eene zwakke of verr keerde werking der zenuwen, van. hunnen beletten invloed op het vaatgestel en van eene siechte hoedanigheid of ger brekkige vermenging der voehten.
Wanneer de pols nu sterk, dan zwakker slaat, zoo duidt deze ongeregeldheid aan, dat het hart somwijlen sterker, dan wederom minder sterk geprikkeld wordt, om zieh te zamen te trekken; bij gevolg meet of een ongeregelde in­vloed der leveiÄgeesten of der zenuwen, of eene siechte hoedanigheid des bloeds daarvan de oorzaak zijn.
Bijaldien men waarneemt, dat er tusschen de polsslagen, van tijd tot tijd, een of meerdere slagen öntbreken of weg-blijven, zoo noemt men zulks eene tusschenpoozing van don pols. Zij is, of voor geheel niet, of als zeer gevaarlijk te houden. Wordt de tussclienpoozende pols, bij voorbeeld, veroorzaakfc door eene kramp, als net gevolg eener opspan-ning van winden, welke de maag en darmen sterk uitzetten, zoo duurt zij niet lang: doch blijft deze opgeregekle wer.-
-ocr page 645-
605
king aanhouden , zoo mag men besluiten, dat er een groote hinderpaal in het stelsel van den omloop plaats heeft, welke door het hart niet kan worden overwonnen, en daarom eene gevaarlijke oorzaak, als eene slagaderbreuk, verstop-pingen , of ook, bij ontstekingsziekte, het koude vuur enz. te kennen geven.
Over ondersclieidene Heelkundige Verrigtingm
Wij hebben, bij de verschillende uitwendige gebreken der dieren, doorgaans de heelkundige bewerkingen opgegeven, welke tot hunne genezing gevorderd worden. Hier zullen wij nu nog eenige gewone handverrigtingen (operatieii) voor-dragen, welke door den Vee-arts aan zieke of aan gezon-de dieren dikwijls moeten worden in het werk gesteld.
Over het Aäerlaten.
De ader, waaiult men, in de meest gewone gevallen, bij Paarden en het Kundvee, bloed aftapt, is de halsader. Zij is buitenwaarts aan weerszijden tegen de luchtpijp en slikbuis gelegen. Om de ader te doen zweilen, door het bloed, in zijn terugloop naar het hart, op te houden, ten einde men haar beter kan zien en treffen, en ook opdat het bloed, na de gemaakte opening , te sterker nit de ader vloeije, wordt doorgaans een band om den hals gelegd, onder de plaats, alwaar men de ader wil openen, hetwelk het best geschiedt op den afstand eener spanbreedte van den kop. De band moet slechts matig stijf worden aange-trokken, zoodat de ader genoegzaam opzwelt, om gemak-kelijk te kunnen worden gevoeld; wordt de band sterker toegehaald , zoo wordt het Paard of Eundbeest, door de ophooping van bloed in het hoofd, dikwijls duizelig , zoodat het nedervalt (*). Heeft zulks plaats, zoo moet de band
(*) Deze nitwerking heeft men niet te vreczen , iudicn
-ocr page 646-
606
terstond losgelaten worden, dewijl het dier anders plotse-ling door eene beroerte zoude kunnen sterren. Menmaakt den band met een lossen strik op die wijze vast, dat hij niet van zelven losgaat, maar toch met geringe moeite en spoedig kan worden losgemaakt. Men kan zieh tot het-zelfde oogmerk, in plaats van een gewonen band, met voordeel bedienen van een smallen lederen riem, ter breed-te van een halven duim, voorzien van een gesp zonder tand, en waaraan zieh een klein verschuifbaar ledefen druk-kussen bevindt. Deze riem wordt om den hals vastgelegd, dat het küssen juist op de ader te liggen komt en haar drukt, terwijl het eind van den riem met een lossen knoop wordt vastgemaakt. Nu maakt men het haar, op de plaats
over de ader daar
nat en strijkt het
ader te duidelijker
de punt der vlijm
deze zal geopend worden, met water ligt over de huid, waardoor men de zien en voelen kan. Hierop zet men op de gezwollene ader, zoodat hij
daarop in de langte of eenigzins schuins, maar geens-zins dwars te staan kome, en slaat voorts met een ge-schikten klopper van zwaar hout zoo sterk op de ader, dat de vlijm tot in deze dringe en de opening groot genoeg gemaakt worde, opdat het bleed met een behoorlijken straal daaruit vloeije. Om de blooding te bevorderen, houde men den kop van het dier eenigzins omhoog. Het bloed meet niet op den grond loopen, zoo als meesttijds geschiedt, maar het dient in een geschikt vat ontvangen te worden, dewijl men anders buiten staat is, om de hoeveelheid bloed, die afge-tapt wordt, genoegzaam zeker te kunnen bepalen en over zijne hoedanigheid naar behooren te oordeelen. Nadat de vcreischte hoeveelheid bloed is outlast, wordt de band of riem van den hals genomen en de wond in de ader toe-gemaakt, om eene verdere blooding voor te komen. Bit geschiedt op do volgende wijze: men steekt in het midden der wond door hare beide randen of lippen eene naald of
jemand het verstaat ader te laten , zonder dat een band of riem wordt aangelegd. Men kan nameüjk de ader, door deceive onder aan den hals met de vingeren te drukken, en het blued een weinig naar boven terug te drijveu, zeer good docnzwellen, ten cinde haar met de vlijm of den snepper te knnnen openen. Deie wijze is daarom niet alleen betor, maar ook eenvoudigor.
-ocr page 647-
607
stevige ijzeren speld; neemt aladan vijf of zes lange haren nit de manen of den staart, voegt deze te zamen, en windt ze van achteren om. de uitstekende einden der speld, zoo-dat de wond overkruisd worde. De beide einden dezev, te zamen genomene, haren worden aan elkander geknoopt, zoodat zij vast blijven zitten. Na een of twee dagentrekt men de speld uit de wonde.
Gewoonlijk wordt de aderlating, op de voorgestelde wij-ze, met de bekende laat-vlijm verrigt. Daar nogtans het slaan op de vlijm. niet altijd zeker treft, waardoor de aderlating vaak mislukt en de dieren hierdoor natuurlijk vervolgens voor deze kunstbewerking een afschrik krijgen, zoo is het veeltijds veiliger, zieh van de veerkrachtige laat-vlijin of den snepper te bedienen, hoedanige op PI. I. Fig. 14. is afgebeeld. Hij wordt op deze wijze gebruikt. Nadat de laat-band of riem is aangelegd, haalt men de veer van den snepper over, zoodat de vlijm terug en vast-staat; en houdt men den snepper nabij den hals van het dier, en wel zoo, dat de hand op het drukkussen van den laat-riem, of, Indien men eenen eenvoudigen band bezigt, tegen den hals zelven, stevig ruste, en de punt der vlijm in de lengte of eenigzins schuins, boven de ader, op den alstand eeneiquot; lijü of lets verder, naarmate van de Ver-schillende dikte der huid, to staan kome; dan laat men de veer springen, door met den duim op het ijzer te druk-ken, dat zieh aan de regterzijde des sneppers bevindt, waardoor de vlijm in de ader wordt gedreven.
Behalve in de halsader, is men insgelijks, bij bijzondere ongesteldheden, gewoon in andere äderen te laten, als in de boegaderen, in de spataderen, in de äderen, die over den neus loopen, in de spooraderen, in de äderen van de voeten, bij Paarden, en in de melkaderen en in de äderen aan de achterpooten, bij Koeijen. Hierbij moet de laat-band worden aangelegd boven de plaats, daar men de ader wil openen. Kan zulks niet behoorlijk geschieden, zoo moet men, ten einde de ader te doen zwellen, haar met den vinger drukken, zoodat het bleed in zijn loop worde opgehouden. Tot het doen van al deze aderlatingen, is de snepper insgelijks het geschiktste werktuig,-dewijl men daarmede doorgaans veel zekerder de ader kantreffen, dan
-ocr page 648-
608
met de gewone laatvlijm. — De wijze om Schapen ader te latea is op biz. 480 beschreren, en de handgrepen dev aderlatingen aan de ooren, onder de tong, en in den staart, alsmede in het verhemelte der Paarden, vindt men voorgedragen bij de ongemakken, waarbij zij te pas komen.
In sommige gevaaiiijke ongesteldheden, als bij den ra-zenden kolder, bij eene beroerte of ontsteking der her-senen, kan hat zeer nuttig zijn, de slaapslagader aan het hoofd te openen. Dit geschiedt het best met een steyig lancet (PI. I. Fig. 2.), op de wijze, zoo als men gewoon is zulks bij menschen te verrigten. De wond moet ver-volgens met drukdoeken en een zwachtel behoorlijk wor­den verbunden, ten einde eene gevaarlijke bloedvloeijing voor te komen.
Nadat de aderlating geschied, en de wond digt is ge-maakt, moet de plaats met koud water ter dege bevochtigd worden. Men herhaalt zulks nog twee of drie malen op denzelfden dag, ten einde de ontstekingachtige zwelling voor te komen, welke anders somwijlen na de aderlating ontstaat,
llet gebeurt niet zelden, dat, weinige dagen na de aderlating, een gedeelte van het aderlijk bloedvat, van de plaats, daar de opening gemaakt is, naar boveu toe op-zwelt, en hard op het aanvoelen is, tervvijl de dieren pijn te kennen geven, als men op het deel drukt. Wanneer men sterk daarop drukt, wordt er uit de opening, waaruit tot dus ver meest droppelswijze eenig bloed-water vloeide, eene geringe hoeveelheid dikke etter ontlast. Ook ver-toont er zieh wel zoogenaamd wild vleesch in de wond, of hare randen zijn gezwollen en ecltachtig. Men noemt zulks eene aderfisiel. Zij ontstaat waarsehijnlijk door het beleedigen van een klapvlies, of welligt ook door het in-dringen van lucht in de opening der ader.
Mogelijk kan ook eene beleediging of verwonding van den tegenovergestelden wand der ader, door het werk-tuig, waarmede zij geopend is, daartoe aanleiding geven, terwijl insgelijks verroeste vlijmen, welke niet zelden wor­den gebezigd, almede niet kunnen verontschuldigd wor­den. Is zoodanige fistel eenigzins verouderd, zoo vindt men haar opgevuld met eene prop, zijnde vezelstof, welko
-ocr page 649-
609
zieh van het bloed heeft afgescheiden. Men lean deze prop dikwijls als een lange taaije streng er uithalen,
Om de aderfistel te genezen, moet men eerst de holle sonde (PL 1. Tig. 9) in de opening, onder tle tyud naai: boven opbrengen, en vervolgens, door middel eener bistoe-rie (PI. I. Pig. 5) haar doorsnijden, volgens den loop der fistel. Alsdan opent men, op dezelfde wijze, de rokken van het aangedane bloedvat, tot genoegzaam aan het eind van het gedeelte, dat hard en gezwollen is. De verdikte bloed-vezel of prop wordt uit de ader genomen, en men vult de wond met wieken van vlas of pluksel op, waar-over een compres gelegd wordt, welk een en ander daar-op, door middel van een rondgaanden zwachtel om den hals moet worden bevestigd. Het eerste verband blijft vier dagen liggen, voordat het afgenomen wordt, terwijl de omliggende deelen dagelijks van den nitvloeijenden etter, door water, worden gezuiverd. — Vervolgens wordt de wond, op de gewone wijze, tot genezing gebragt. Indien dg gemaakte wond in de huid zeer lang is, zoo is het noodig haar door hechting te vereenigen. Wauneer het geheuren mögt, dat er, door het wegnemen van de prop, nit de ader eene sterke bloedvlieting ontstaat, zoo moet het vat terstond ondersehept worden, om haar te stillen (Zie bldz. 119).
Somwijlen volgt na de aderlating in de halsader, uit de reeds gemeide oorzaken, eene ontsteking van het bloedvat, welke zieh naar beneden tot in de borstholte en het hart kan uitstrekken, en dan spoedig den dood te weegbrengt.
Wanneer de tegenovergestelde wand der ader is door-geslagen, volgt er doorgaans eene uitvloeijing van bloed, en er ontstaat in het celweefsel aan den hals alsdan eene zwelling aan dit deel, waarvan mede eene ontsteking des bloedvats en de dood de gevolgen kunnen zijn. Zulks is te gevaarlijker, Indien bebalve de hals-ader, tevens de hals-slagader, bij het doen der aderlating, wordt doorge-slagen, als wanneer de uitstorting van bloed en zwelling aan den hals veel sterker zijn, en de dood spoedig volgtraquo;
-ocr page 650-
610
I
I
H. Over het zelten van Etterdragten.
De etterdragten, welke worden aaugewend met- oog-merk, om eene kunstige verzwering en daardoor eene! af-scheiding van ziekte-stoffen, die in het ligchaam huisves-ten, te verwekken, kunnen op tweederhande wijzen wor­den bewerkt, namelijk door het zetten van de haarvlecM of het leggen van de zoogenoemde fontanellen.
De haarvlecht wordt op deze wijze gezet. Men maakt eene platte vlecht van de haren nit den staart des Paards, met eenig hennep of vlas door elkander gewerkt, ter dikte van een kleinen vinger, Loedanige men op PL I Fig. 16 vindt voorgesteld. Zij wordt aan de beide einden met een draad omwonden, opdat zij niet los ga. Aan het bovenste eind wordt tevens een dwars houtje vastgemaakt, hetwelk ongeveer twee duimen lang moet zijn. De vlecht aldus vooraf vervaardigd zijnde, zoo maakt men eene insnijding in de huid, op de plaats daar men de etterdragt wil zetten. Deze insnijding moet ongeveer een duim lang zijji, en naar den loop van het haar geschieden, opdat het likteeken der wond daardoor naderhand bedekt en onzigt-baar worde. In deze opening zet men de houten naald, welke op PI. I Pig. 17 is afgebeeld, onder de huid en maakt haar daarmede van boven naar onderen voorzigtig zoo ver los, als tot de etterdragt die men maken wil, vereischt wordt, deze kan zes, zeven of acht duimen lengte hebben; doch de naald moet ten minsten vijftien duimen lang, en drie vierde duim breed zijn. Wanneer de naald ver genoeg onder de huid is gebragt, zoo maakt men daar waar men hare punt waameemt, eene tweede insnijding, door welke de punt uitkomt, gelijk aan de bovenste. Nu maakt men de haarvlecht vast aan het oog, dat zieh aan het bovenste gedeelte der naald bevindt; trekt haar en tevens de vlecht door, zoodat deze onder de losgemaakte huid te liggen kome.
Nu maakt men oolc een dergelijk dwarshoutje aan het onderste gedeelte der vlecht vast, waardoor zij dus belet wordt te kunnen uitvallen, of door het dier te worden uitgetrokken, gelijk anders meermalen gebeurt, als het met den mond daarbij kan komen. Om eene sterkere prikke-
-ocr page 651-
611
ling te verwekken en daardoor de ettering te bevorderen i kan men de haarvlecht vooraf met terpentijn, met honings-ol pihzalf (uns. bacilic) of zelfs met Spaansche vllegzdLf bestrijken. Men laat nu de haarvlecht twee dagen onaan-geroerd zitten, alsdan wordt zij lets verder doorgetrokken, nadat alvorens dat gedeelte hetwelk nu onder de hnid te liggen komt, met de eene of andere der gemeide prikke-lende zalven is bestreken. Yervolgens wordt de vlecht alle dagen op dezelfde wijze heen ea weer getrokken. De uitvloeijende etter moet eenige malen daags met koud water zuiver worden afgewasschen. — In plaats van de beschre-vene haarvlecht kan men zieh ook tot hetzelfde oogmerk, van eene smalle streep zelf kant van laken of ook van zwaar linnen bedienen. Wanneer men de ettering wil doen op-houden, zoo neemt men de dragt weg, zuivert de wenden dagelijks met koud water van den etter, welke nog blijft uitvloeijen, waardoor zij zonder de aanwending van eenige andere middelen, doorgaans spoedig wordt genezen. In plaats van eene houteti naald bedient men zieh ook, tot het uitzetten van etterdragten, van eene ijzereu se^OÄ-naald, waarmede men op dezelfde wijze te werk gaat, alleen met deg;dat onderscheid, dat men de punt die scherp is, op de plaats daar de dragt zal uitkomen, door de huid mar buitcn stoot, zoodat het maken van eene tweede insnijding niet noodig is.
Om eene fontanel te leggen welker working met die der haarvlecht gelijk is, behalve dat zij volgens sommigeu, nog eene vermögender afleiding zoude te weeg brengen, ga men op de volgende wijze te werk. Men neemt eeu sterk stuk leder, snijdt het ongeveer drie duimen groot in het rond, en in het midden een rond gat, ter grootte van anderhalven duim waardoor het de gedaante van een vlakken ring verkrijgt. Men omwindt den rand van dozen ring, geheel met fijn werk of vlas, zoodat het gat in het leder , openblijft; nu bevochtigt men den ring met terpentijn, oi met eenige andere zalf, als den iatsetn vaw arclt;zus,\pikzalj of boter. Vervolgens maakt men, ter plaats daar de fon­tanel zal gelegd worden, met de linker hand eene dwarsche plooi in de- huid, deze tusschen den duim en de vingeren vattende, en snijdt haar van boven naar onder, met eene
-ocr page 652-
612
bistoerie (zie PI. I Fig. 3) door, zoodat de opening onge-veer anderhalve duim groot worde. Men maakt de huid verder van binnen rondom de insnijding met den vinger, of met de beschrevene houten dragt-naald, zoo ver los, dat de gemaakte lederen ring daarin behoorlijk liggen kan, welke er alsdan moet worden ingebragt. Heeft deze drie dagen gelegen, zoo moet de etter welke geboren is, uit de opening gedrukt, en deze met koud water zuiver worden afgewasschen, hetwelk men dagelijks dient te herhalen. Doorgaans wordt de fontanel met twaalf of veertien dagen, even als bij de laatstgemelde etterdi-agt beschreven is, tot genezing gebragt. De fontanel heeft bet nadeel, dat daarbij dikwijk eene aanmerkelijke ophooping van etter onder de huid geboren wordt, doordien bij niet zoo vrij als bij de haarvlecht kan uitvloeijen, waardoor wel eens aanleiding tot etter-verzakking en eene moeijelijke genezing wordt gegeven.
Eene eenvoudige, en doorgaans tot bet oogmerk vol-doende , wijze , om eene etterdragt te zetten , bestaat daarin, dat men in eene, volgens den laatstvoorgestelden handgreep gemaakte opening, onder de huid, een of meer-dere icitte nieswortelcn of zoogenaamde wrang-wortelen legt, welke door hunne scherp prikkelende kracht in staat zijn, om eene genoegzame sterke verettering voort te brengen en te onderhouden.
De afbedding op PI. I Fig. 15 vertoont het achterste! van een Paard, voor zoo ver als noodig is, om de plaatsen aan te duiden, waar eene haarvlecht of fontanel aan het-zelve moeten worden gezet, zoodat de likteekenen, welke daarvan overblijven, naderhand het minst zigtbaar zijn. — De overige plaatsen, waar men gewoon is etterdragten te zetten, zijn aan den hals, voor de borst, aan de schou-ders, aän de beenen, aan de schoft enz., en voorts in onderstheidene hevige ziekten, bij welke ontstekingachtige gezwellen of builen over het ligchaam ontstaan, op zooda-nige gezwellen zelve, om daardoor de pogingen der natuur, ter uitdrijving der ziekte-stof, op de krachtdadigste wijze,, te ondersteunen.
i #9632;-'.•#9632; •nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ___
-ocr page 653-
613
III. Over de wijze, om ligcJuimen, welke in den Mond of de Slikiuis ilijven sieken, daarnit te venoijderenr
Het gebeurt somwijlen, dat een Paard, op een oogen-blik, niet meer kan eten, zonder dat men eenig teeken van ziekte aan hetzelve waarneemt. Dit wordt onder an­deren, daardoor veroorzaakt, wanneer zieh een kleine stok of een ander ligehaam onder het kortvoeder of het hooi bevindt, hetwelk dwars over de tong tussehen de tanden beklemd raakt, en daardoor het nederslikken der voeders belet. In dit geval moet men het Paard een mond-spiegel of rooster in den mond leggen en dien onderzoeken. Ont-dekt men de gemelde oorzaak, zoo grijpt men met de hand in den mond en neemt het vastgeklemde ligchaam daarnit.
quot;Wanneer de Paarden of het Eundvee met aardappelen, knollen, witte- of krul-kool gevoederd worden, zoo gebeurt het somwijlen, dat het vee een te groot stuk aardappel, knol of koolstronk doorslikt, hetwelk in den slokdarm blijft steken. Er loopt alsdan overvloedig speekseluit den mond; het vee rekt den kop naar voren en wil altijd hoesten; het is benaauwd; de oogen staan stijf en de polsslag wordt versneld. Somwijlen kan men het vastzittend ligchaam in den slokdarm aan den hala ontdekken.
Om, in zoodanig geval, Imlp toe te brengen, zoo kan men in de eerste plaats beproeven het dier bij het strot-tenhoofd te vatten en het stevig toe te drukken, waardoor het genoodzaakt wordt, om op het vastzittende ligchaam met geweld te werken, en het door te slikken ofwederom op te stooten. Somtijds kan men het ligchaam, Indien het namelijk niet te hard is, met eene platte tang, aan stukken drukken, doch men moet daarbij voorzigtig zijn, opdat de slikbuis, welke mede gÄlrukt wordt, geene sterke kneuzing lijdt. Gelukt deze bewerking niet, of is hlaquo;t lig­chaam dieper naar beneden gedaaM, zonder dat het tot in de borstholte is doorgedrongen en aldaar vastzit, wan­neer het niet gevoeld kan worden, dan moet men den volgenden handgreep aanwenden, om het ill de maag te schuiven. Men neemt een dun spaansch- of rotting-riet, ter dikte van een kleinen vinger, of in de plaats, een
-ocr page 654-
614
teenen rijs, welke langer dan vier voeten moet zijn, dcwijl de lengte van den slokdarm, van het begin de-zer buis tot aan de maag, bij Paarden, ongeveer drie en een halven voet bedraagt; bij het Eundvee is deze afstand korter. Men omwindt het eene einde van den stok met linnen of maakt daaraan eene spons vast. Nu legt men het dier een rooster in den mond, om dien open te hou-den, en giet het eene hoeveelheid olie in den hals, ten einde de slikbuis glad, en het nederglijden des ligchaams daardoor gemakkelijker te maken, alsdan rekt men den kop en den hals, zoo veel mogelijk regt uit, brengt het riet of rijs, door den mond, in de slikbuis, en schuift daar-mede het ligehaam. tot in de maag naar beneden, waarna de stok zaclit wordt uitgetrokken.
Zit het ligehaam zoo vast, dat het zieh niet laat ver-schuiven, en kan men het nog aan den hals voelen, zoo moet de slokdarm worden geopend, om het uit te halen. Men maakt, tot dat einde, aan de linkerzijde van den hals, met eene bidoerie (zie Pl. I Fig. 3) eene langwer­pige insnijding in de huid op de plaats, daar het ligehaam zit, en scheidt de vliezen, welke den slokdarm omgeven, voorzigtig af, dewijl men anders gevaar loopt, om de hals-slagader of de ader, die hier gelegen is, te kwetsen. Is men, op deze wijze, tot den slokdarm genaderd, zoo maakt men insgelijks in de lengte, eene insnijding daarin, en neemt het vastzittende ligehaam uit. Vervolgens moet men de wanden van de wonde des slokdarms, door eene naald, aan elkander hechten, en de wond der huid insge­lijks door eenige steken vereenigen. De wond moet, eeuige malen daags, met koud water bevochtigd en van den uit-vloeijenden etter gezuiverd worden, waardoor zij, zonder de aamvending van eenige andere middelen, geneest.
Het Paard of Eundbefs^, dat deze kunstbewerking heeft ondergaan, moet, tot dat het volkomen genezenis, slechts vloeibaar of week voedsel gebruiken, bij voorbeeld, natge-maakte zemelen of gemalen koorn.
-ocr page 655-
615
IY. Over de wijze, om een Paard de Ooren op ie selten.
quot;Wanneer de ooren wijd van elkander afstaan, of een Paard zoogenaamde hangooren heefi^, zoo kan men dezeu misstand verbeteren door hen op te zetten; hetwelk op de volgende wijze geschiedt. Men splitst hat Tel, op het hoofd, tusschen de ooren, ter weerszijden van het begin der manen, in de lengte op, en neemt van elke zijde der insnijdingen, omtrent eene vingerbreedte van hat vel weg; alsdan worden de lippen der wond naar elkander toege-haald en met eene naald en een zijden draad vastgehecht. Nu legt men in het oor een stukje blik, dat naar het beloop des oors iets kiom is gebogen, en in het midden een klein gaatje bezit, waavdoor een fijn ijzevdraad kan worden ge-trokken. Men maakt aan het eene eind van dezen draad een kuoop; terwijl het andere eind spits wordt gevijld. Alsdan steckt men den draad door het gat van het blik, dat in het oor is geplaatst, en tevens door het oor zelf, van binnen naar buiten, zoo kort aan den kopquot;als mogelijk is, en boort daarmede voorts het andere oor, juist op de tegenovergestelde zijde, van buiten naar binnen door; men schuift nu een dergelijk blikken plaatje, om den, in het oor uitkomenden draad, en, nadat men de ooren daarmede genoegzaam tot elkander heeft getrokken, legt men, met een geschikten draad-tang, een knoop voor het gat des bliks, opdat de draad niet uitglijde; op deze wijze blijven dan de ooren regt op en digt naast elkander staan (*).
De wond, door de insnijding veroorzaakt, moet dagelijks met koud water bevochtigd, en van den uitvloeijenden et-ter gezuiverd worden, totdat zij genezen is. Hebben de randen der wond zieh te zamengetrokken, zoo kan men den zijden draad, waarmede zij is gehecht, uittrekken, en
(*) Do ondervinding heeft mij evenwel gcleerd, dat de aan-weuding des ijzerdraads, op de gemelde wijze, ontsteking en zware pijn ten gevolge hebben, waarbij hat Paard den eetlust verliest en koorts krijgt. Het zal das, in het algemeen, beter zijn, de ooren door een geschikt verband tot elkander te bren-gen, waartoe een oorkapje dienstig kan zijn; wanneer het name-lijk zoo gemaakt is, dat de benedenste gedeelten der ooren, sa-der tot elkander worden bepaald.
-ocr page 656-
616
is de wond volkomen geheeld, dan neme men ook den ijzerdraad en de blikken plaatjes nit de ooren.
V. Over de toijze, om de Ooren te verMenien en af te snijden.
Wanneer de ooren van een Paard onmatig groot zijn, zoo kan men hen, naar welgevallen op deze wijze ver­kleinen; men vervaardigt vooraf twee blikken modellen, gemaakt volgens een welgemaakt Paarden-oor, van welke modellen hat eene van Luiten om, en het andere van bin­nen in het oor, dat verkleind zal worden, passen, doch beiden moeten zoo veel korter dan zijn, dat buiten hunne randen, wanneer zij aangelegd zijn, zulk een gedeelte van het oor des Paard blijft uitsteken, als men oordeelt weg te moeten nemen, om daaraan eene, aan de gestalte des Paards geevenredigde, grootte te geven. De vormen, door middel van eene kromme schroef, op het oor vastgezet zijnde, snijdt men, met eene kromme bisioerie of met eene stevige schaar, den rand van het oor af. Men neemt als-dan de blikken vormen weg, bevochtigt de wenden door middel eener spons, eenige malen met brandewijn, om het bloeden te stillen, en vervolgens dagelijks met koud water, totdat zij genezen zijn. Het is nuttig, het Paard, gedu-rende de genezing, een oorkap op tezetten, om de wenden tegen het invallen van onzuiverheden te beveiligen.
De laakbare gewoonte, welke in sommige andere landen plaats heeft, om een Paard de ooren kort af te snijden, heeft onder onze landlieden tot dus verre geen stand ge-grepen, (ofschoon men toch hier en daar, vooral onder de Heeren rijd-paarden, dezulken ziet, die zoowel van de ooren als van den staart beroofd zijn ;) en ik gevoel mij dus te minder gedrongen, om hun een voorsehrift te geven, hoe zoodanige bewerking, waardoor het Paard niet slechts misvormd, maar ook zijn gehoor wordt gekrenkt, moet worden verrigt.
Ongelukkig is het in dezen gesteld met den Hond, dat gezellige en getrouwe huisdier, daar toch vele van. zijn
-ocr page 657-
617
geslacht, zöo als de Ballonden, Moppen en sommige Wind-honden, doorgaans veroordeeld #9632;vfrordeti, otü de ooren te moeten missen; ik zal daarom opgeven, hoe zij op de beste wijze worden afgesneden. Jemand vat de huid, midden op den kop, en trekt haar stetk in de hoogte; nu snijdt een ander met eene regte bistöerie (PI. I Fig. 3), of met een scheermes, de ooren kort aan den kop af. Laat men nu de huid los, zoo is de wond zeer klein en zij geneest ge-makkelijk. Trekt men integendeel de ooren sterk omhoog, zoo snijdt men een te groot gedeelte der huid van den kop mede weg, waardoor somwijlen het been of de hersen-pan ontbloot, en de genezing der wond dikwijls bezwaar-lijk of onmogelijk wordt gemaakt, en waarbij zij altijd lee-lijk toeheelt.
quot;VI. Over het afslaan of afzetlen van den Staari.
Wij zullen hierbij niet spreken, in hoe ver het tot de ongeoorloofde wreedheden behoort, die meermalen de dicren door den mensch worden aangedaan, het Paard, uit een verkeerd bcgrip van eohoonhcid, te boraorp.n van eendeel, hetwelk, door de natuur, aan het (yer gegeven is, als een noodzakelijk werktuig, om daarmede zijne lastige vijan-den, als de vliegen, enz. af te kunnen weren. Alleenlijk merk ik aan, dat zoo lang zulk een valsche smaak, ook onder mijne landgenooten blijft heerschen, de Vee-arts wel verpligt zal zijn, zieh aan zijn gebied te onderwerpen, hoe ongerijmd hij zelf het denkbeeld möge beschouwen, dat door eene verminking, welke geene de minste nuttigheid heeft, aan het, natuurlijk fraai en welgevormde, schepsel eene meerdere schoonheid zoude kunnen worden bijgezet.
Om den staart af te slaan, wordt hij op een stuk hout gelegd; alsdan zet men een geschikt stevig en scherp hak-mes, op den afstand van het ligchaam, daar men zulks verkiest, op denzelven, en slaat met een hamer daar-op, zoodat het in eens door den staart dringe. Het bloe-den wordt gestild, door de doorgesneden vaten toe te schroeijen. Tot dat einde raakt men zc met het roodheet
-ocr page 658-
618
gemaakte, platte brandijzer (PI. 11. Fig. 3) ligt aan, met vermijding nogtans van het ontbloote staartbeen. Menkan zieh, tot dit oogmerk, nog beter bedienen van een plat brandijier, even als het voorgestelde vervaardigd, in welka midden zieh een gat bevindt, -waarin het staartbeen te liggen komt, zoodat het daardoor voor het branden bevei-ligd wordt.
Beter bedient men zieh tot het afzetten van den staart van een eigen, tot deze operatie bijzonder ingerigt, werk-tuig, hetwelk men niet oneigenlijk eene staart-guillotine kan noemen, zijnde eene soort van schaar. Dezelve bevat in den ondersten stang eene uithoUing, waarin de staart te liggen komt en past. Aan den anderen of bovensten stang bevindt zieh een hieraan beantwoordend bolstaand mes, hetwelk nedergedrukt wordende, den staart gemak-kelijk afsnijdt. Men moet, terwijl het Paard op de eene of andere wijze, deze operatie ondergaat, het in den nood-stal zetten, en het achterstel van den grond ophijsschen, zoodat het met de achterbeenen niets kan uitrigten, of men verzekert zieh tegen het slaan, door het aanleggen van een kluister en het opligten des voorbeens, aan de zijde, daar de gene staat, die den staart afsnijdt.
VII. Over de wijze, om een Paard te Angliseren.
Deze kunstbewerking, welke in Engeland is uitgevonden , vanwaar zij hären eigen naam schijnt te hebben verkregen, bestaat daarin , dat de nederbuigende spieren van den staart doorgesneden en daardoor werkeloos worden gemaakt, waar-van het gevolg is, dat de uitstrekkende spieren een grooter vermögen verkrijgen , zoodat het Paard onder het gaan, den staart bestendig omhoog draagt. — Zij wordt op de volgen-de wijze verrigt. De haren van den staart worden eerst in drie strengen, van boven naar beneden te zamengevloch-ten en dan opgebonden. Het Paard wordt voorts in den noodstal wel verzekerd, of ter nedergeworpen, terwijl de beenen aan elkander worden gekneveld. Men geeft aan het nederwerpen doorgaans de voorkeur, dewijl de Vee-arts
-ocr page 659-
619 .
alsdan de bewerking niet alleen beter kan vemgten, maar ook omdat bet Paard, daar het, door de pijnlijkheid der operatic, altijd sterke beweging tracht te maken, minder gevaar loopt zieh te verrukken of te bezeeren, indien het ligt, dan in den noodstal. Wanneer men aan het doen van deze operaiie reeds gewoon is, kan zij zeer wel worden verrigt, door het Paard slechts op de gewone wijze, eenen kluister te leggen aan den achtervoet, aan de zijde, daar men zieh bevindt, om de kunstbewerking te doen. Het Paard op de regterzijde geworpen, of do yoet, op de laatst-gemelde -wijze , bevestigd zijnde, zoo neemt een helper het eind van den staart, buigt dien terug, en houdt dien ste-vig vast, zoodat de onderste oppervlakte des staarts zieh vol-komen aan het oog van den Vee-arts vertoont. Deze tee-kent nu , door het doen van zeer ligte dwarsche inkervin-gen in de huid, met eene listoerie , die plaatsen, waar hij vervolgens de spieren wil doorsnijden. De inkervingen mo eten niet geheel over den staart gaan, maar alleen over de verhevenbeid, welke zieh aan zijne beide zijden vertoo-nen, en door de nederbuigende spieren zelve gemaakt wor­den; blijvende de huid, in het midden van den staart, ter breedte van ongeveer een duim, onaangeraakt. Men maakt hel ctnsle poar tlezer inkorvingen op den afstand van andeihSven duim of twee duimen van den aars; op twee en een halven duim van deze plaats nederwaarts, het tweede, en veider, op gelijken afstand, het derde paar. Om nu, op deze plaats, de spieren door te snij-den, zoo ncemt men eene kromme bistoerie, zet deze van de buitenzijde des staarts, zoo in de eerstp inkerving onder de spier, dat de rug van het mes naar onderen is gekeerd, en snijdt daarmede de spier aan die zijde in eens door. Dit geschied zijnde, doet men hetzelfde aan de an­dere zijde , en vervolgt zulks op dezelfde wijze, aan de overige voorgeteekende plaatsen. Indien de staart zeer lang zal blijven, moot men somwijlen vier of vijf paren insnij-dingen maken. De handgreep, om de spier met de bistoe-rie van onderen naar boven door te snijden, is daarom aan te raden, dewijl men zekerder is, de spier in eenmaal ge­heel af te zullen snijden, dan anders, door namelijk van boven te snijden, en men daarbij ook wel eens gevaar loopt
-ocr page 660-
620
van te diep te snijden, waardoor dan ligt de groote bloedvai-ten, de gewrichtsbanden, of ook de zijwaarts bewegende spieren van den staart kunnen worden beleedigd, hetwelk tot eene zware bleeding, of langdurige verzwering, aanlei-ding geeft, en, indien de laatstgemelde spieren worden af-gesneden, zoo heeft zulks altijd eene scheve houding van den staart ten gevolge. Bijaldien de bleeding, welke er bij Let doen der insnijdingen ontstaat, belet, dat men be-hoorlijk zien kan, waar of hoe diep men meet snijden, zoo neemt men eene spona, doopt deze in een mengsel van ge-lyke deelen water en azijn, en bevochtigt daarmede, nu en dan, de bloedende oppervlakte, waardoor de vaten, voor een tijd, worden toegetrokken en het bloeden ophoudt. Is de spier geheel doorgesneden, zoo puilen hare einden in de wond nit. Deze vat men met het aderhaakje (PI. I Fig. 13), of met het wondtangetje, (PI. I Fig. 6), en snijdt haar met de listoerie zoo ver af, als zij voor den dag ke­rnen en los kunnen worden gemaakt. Nu snijdt men dat gedeelte der huid , hetwelk is vast blijven zitten, insgelijks door, en zet ak dan de twee duimen, in eene tegenover-gestelcle rigting der insnijding, boven op den staart, omvat yoorts deze met de vingeren en tracht hem , ter plaats der insmjding, een woinig nsiat boven krom te buigen. Hier-door worden de gewrichtsbanden der wervelb^nderen van den staart naar onderen meer uitgerekt en verzwakt. Het zelfde geschiedt, vervolgens, omtrent de overige insnijdin­gen. Door deze handelwijze wprdt te weeg gebragt, dat de uitstrekkende spieren hunne volle kracht bekomen, en dat het Paard den staart vervolgens hooger draagt. Men zorge evenwel, dat de staart niet, door eene te sterke bul­ging , gebroken wordt. Nadat dit alles is verrigt, wassche men de wonden met azijn en water uit en zuivere tevens den staart van het aanhangende gestolde bloed, en legge een verband aan. ledere wond wordt met eene goede wiek van vlas of werk, in brandewijn en azijn natgemaakt, be-dekt; over elk wordt een windsel van linnengelegd,ofook een stuk flanel, hetwelk om den staart sluit, en door ban-den , daarvan wordt vastgemaakt; dit verband meet evea-wel slechts zoo stijf worden aangelegd, dat het niet amp;f-glijde, dewijl het anders te sterk op de wonden drukt en
-ocr page 661-
621
de bijkomende ontsteking zoude vermeerderen. Het Pamd wordt alsdan losgemaakt, en ter nedergeworpen zijnde ge-weest, opgelaten. Om eene zware ontsteking verder voor te komen of te matigen, is het nuttig, het verband. van tijd tot tijd, met koud water of met goulards water te bevoch-tigen. Bij bloedrijke Paarden is het noodzakelijk, na de operatie, twee ponden bloed uit de halsader af te tappen, en hen onder een verkoelenden leefregel te brengen, gelijk bij de ontstekingskoorts is voorgeschreven.
Na verloop van vierentwintig uren, wordt het verband afgenomen, hetwelk op de beste wijze geschiedt, als het voorzigtig met eene scbaar wordt losgeknipt.
Alsdan moet de staart omhoog worden gebragt, door middel van een touw, waarvan het eene eind aan den staart wordt vastgemaakt, en welks andere eind, dat over eene honten katrol, welke eerst achter het Paard, en ver-r volgens meer boven zijn rug, aan den zolder gemaakt zijnde, wordt gebragt en van daar nederhangende, een ge­wigt draagt, juist zoo zwaar, als tot het bedoelde oog-merk vereischt wordt, om namelijk den staart langzameiv hand aan eeuen opgerigten stand te gewennen. Op de-ze wijze wordt de staart eerst, gedurende drie of vier dagen, zoo hoog geliouden, dat hij regt uit staat; alsdan wordt de zwaarte des gewigts van tijd tot tijd, zoo veel vermeerderd, dat de staart meer en meer schuins opwaarts en regt op komt te staan, tot dat eindelijk, met acht of negen dagen, de staart, door het verplaatsen der katrol, verder naar of boven de ruif, nog meer over den rug des Paards, terug gebogen wordt. Nu mag men ook de vlecht, die midden op den staart geplaatst is, losmaken en het haar, ter weerszijden, nederkammen. Ten laat-sten legt men een gordel, op de gewone wijze om den bulk, waaraan tegen het midden, aan weerszijden, een touw wordt vastgemaakt, hetwelk aan de zijdelingsche vlechten der staartharen wordt geknoopt, waardoor de staart nog meer achterover en neder wordt gedrukt. Deze lijnen dienen ook, om den staart in eene regte strekking tegea den rug te bepalen, ten einde het Paard dien vervolgenraquo;, als de wonden geheeld zijn, zoo blijft dragen.
De vonden moeten dagelijks van den uitvloeijenden
-ocr page 662-
quot;:
laquo;tter, met koud water, worden gezuiverd, waardoor zij doorgaans, zonder de aanwending van andere middelen, genezen. Bijaldien er wild vleesch in de wond groeit, zoo bestrooije men dit een of meermalen met poeder van gebrande scJwenzolen, kalk of gehranden aluin, ova. Let t-e bedwingen. — Zijn deze middelen daartoe niet vermö­gende genoeg, zoo rake men het nitgroeijende of wilde vleescli slechts een en andermaal ligt met het gloeijende brandijzer aan, waardoor het weldra beteugeld, en de wonden tot heeling worden gebragt.
Zijn de wonden volkomen toegehecld, zoo late men den staart los en slaat of zet dien op eene lengte van twaalf of dertien duimen, af, volgens de handgrepen, te voran opgegeven.
Men dient nu nog, bij het Angliseren, op de volgende zaken te letten, van walker inachtueming, of verwaarloo-zing de mislukking of goede uitslag der kunstbewerking grootendeels afhangt.
Men moet de doorsnijdingen der spieren, zoo veel mo-gelijk, midden op de ligchamen der staart-wervelbeenderen trachten te doen, —• geenszins op hunne gewrichtan; waarvan men zieh door het gevoel zal kunnen verzekeren. — Wordt zulks veronachtzaamd, zoo loopt men ligt gevaar de gewrichts-banden der wervelen te kwetsen, waarvan eene fistuleuse verzwering van een of meerdere wervelen, en beenderen-bederf de gevolgen zijn,
Om het verband minder drukkend is maken, voegt men onder zijne banden eenen kleinen bundel stroo, bcstaande uit 30 of 40 even lang gesneden halmen van weinige duimen lengte. Na verloop van tien of twaalf uren na de operatic, trekt men, voor en na, een of twee halmen van onder de banden weg, om alle knelling, welke door de opvolgende ontstcking steeds varmeerderd wordt, te verhoeden.
Wanneer cr eene hevige bleeding bij het angliseren ont-staat, doordien men een aanzienlijk bloedvat heeft door* gesneden, zoo moet de staart niet opgehouden, maar, zoodra mogelijk nedergelaten worden, opdat hij vrij naar beneden hangt. Houdt de bloedvlieting alsdan nog aan, zoo feevochtige men de vlas-wieken in aluitytcater, en leggo
-ocr page 663-
623
deze over de wond, of men plaatse daarop een siuk ioviat, op de #9632;wijze, zoo als op bladz. 119 is voorgeschreven.
Vooral zij men er op bedacht, cm. den staart niet spoedig, maar sleohts langzaam op te rigten, dewijl hier-door, zoowel als door een sterk drukkeud verband, naraquo; deelige toevallen kunnen ontstaan, als zwelling der spieren van het kruis, van den wortel des staarts, des bilnaads en der schaamdeelen, welke deelen dan pijnlijk zijn, en waar-mede eene ontstekings-koorts gepaard gaat.
Bij eene schielijke oprigting of terugbuiging van den staart, ontstaat zoodanige ontstekingaclitige zwelling, som' wijlen eerst 6 of 7 dagen na de operatie, wanneer de wonden hoog rood van kleur en droog worden, en het deel door het vuur wordt aangedaan en afvalt, terwijl het Paard daarbij zelfs verloren kern gaan. Hoe langzamer en met hoe minder gewigt de staart wordt opgebragt, hoe veiliger het is.
Wanneer de staart sterk en aanhoudend naar den rug achter over wordt gebogen, zoo ontstaan er meermalen plooijen der huid, onmiddellijk boven den staart-wortel, waardoor deze gedrukt, en ontsteking aan die plaats ge­boren wordt, waarbij het haar tdtvalt. Vermits aan die plaats vervolgens veelal witte hären te voorschijn komen, zoo blijft er, op deze wijze, een schandvlek der onachtraquo; zaamheid over. Men kan dit gevolg voorkomen, door den staart, elken dag, los te maken, en dien twee uren in de achterste katrol te doen hangen.
Hoewel sommigen het ophangen en overbuigen van den staart voor nutteloos houden, om dien vervolgens fraai te doen dragen, zoo gelukt zulks evenwel zekerder, Indien men de voorgesohrevene wijze volgt. Het is zelfs nuttig, dat de staart langen tijd opgehouden en terugge-bogen blijve. Bij Paarden, die een lang aangezetten staart hebben, mag zulks vijf of zes weken duren, doch bij de­zulken, welke een hoog aangezetten staart dragen, kan quot;deze tijd verkort worden.
Eenige slaan den staart terstond na het angliseren af, en maken dan van de hären, vrelke nog aan den stomp zitten, twee vlechten, waaraan hij wordt opgehangen. Ver­mits er een sterker gewigt gevorderd wordt, om een körten
-ocr page 664-
624
staart op te houden, zoo ontstaat er, op dezewijze, meer-malen ontsteking aan de plaats, waaraan de staart hangt, zoodat de haren, die gevlochten ziju, uitvallen.
Wordt de staart niet terstond afgeslagen, en blijvenalle haren daaraan zitten, zoo heeft men het meer in zijne magt, zulks voor te komen, en ook, om den staart eene geschikte rigting te geven, ten einde het scheef-groeijen te beletten.
Wordt de staart terstond afgeslagen, en in het geheel niet opgehangen, zoo genezen de wenden, inzonderheid die zieh het naast aan den grond des staarts bevinden, moeijelijk, door de bestendige schuring, welke zij, bij de beweging van dit deel, ondergaan.
Ook het branden van den staart vereischt eenige op-merkzaamheid, om het weldragen van denzelven te bevor­deren. Men moet den staart namelijk bij het branden krom naar den rug overbuigen, en niet scheef houden. Wordt hij bij het toebranden der opene vaten naar de eene of andere zijde gehouden, zoo zal het Paard dien meesttijds naar deze of gene zijde scheef dragen. Deze uitwerking schijnt uit de volgende oorzaak te moeten wor­den verklaard. Bij het krombuigen naar boven, worden de onderste spieren verkort, en de bovenste verlengd; door het branden worden zij in deze ligging bevestigd, en bij gevolg wordt de staart daardoor in de hoogte ge­houden. — Dezelfde uitwerking doet het branden, wanneer de staart scheef wordt gehouden. De spieren worden aan de zijde, waarhenen de staart gebogen wordt, verlengdj doeh die der tegenovergestelde zijde worden verkort. Door het branden worden zij insgelijks in deze ligging beves­tigd, hetwelk te weeg brengt, dat de staart scheef gedra^ gen wordt.
Over de mjze, om de Bloed-adera aan de acliterbeenelaquo; der Paarden af ie zetten.
By Paarden, welke aan de spat onderhevig zijn, woiv den somwijlen de been-aders, aan de plaatsen, alwaar lt;icr ze orer de spat loopen, afgezet of ingekort (Zie bladz.
-ocr page 665-
625
J)9), hetwelk op de volgende wijze geschiedt: Het Paard wordt ter nedergeworpen en de beenen worden vast geben­den ; alsdan maakt men eene langwerpige insnijding in de huid en ontbloöt de ader, zoo ver als men die wil wegne-men. Nu brengt men een kromme hechtnaald (PI. II. Fig. 6) , van goed gewaschte draden voorzien , onder de ader door, onderbindt haar, op twee plaalsen, namelijk boven en onder, en snijdt hat deel der ader, dat over het spatbeen loopt, tusschen de onderbindingen, ter lengte van eene of twee vingerbreedten, nabij deze af. Het Paard wordt als­dan losgemaakt en opgelaten. De wond kan vervolgens ee-, raquo;ige malen daags, met koud water worden bevochtigd, waardoor zij spoedig geneest. Het Paard moet, gedurende de genezing, in rust gehouden worden; ook is het voordee-lig, Indien men de eerste dagen beletten kan, dat het liggen gaat.
Dewijl door het wegnemen dezer aders, de terugloop des bloe 'n de beenen aanmerkelijk wordt gestoord, zoo is het geeu wonder, dat zulke Paarden, welken men de aders heeft afgezet, doorgaans eenige zwakheid in de beenen , waaraan het is geschiedt, overhouden. Ook kan men door het körten of wegnemen der aders, in geenen deele, het uitbreken van de been-spat voorkomen, hetwelk uit de be-schonwing van den aard dazes gebreks (zie biz. 68) van zelf moet blijken. Alleen zal zij als eenigzins doelmatig mögen worden beschouwd, wanneer de been-ader op de plaats, daar de spat gewoonlijk ontstaat, zeer zwaar valt, of wel ongewoon uitgezet is, en daardoor misstand te weeg brengt, of Indien zij op scberp uitgegroeide beenpunten wrijving en zamengroeijing ondergaat, waardoor dekieupeU held somwijlen vermeerderd wordt.
Over de tcijze cm, een Hengst te snijden.
Er bestaan onderscheidene wijzen, om een Hengst to snijden of tot een Ruin te maken, van welke wij slechts de yoornaamsten zullen opgeven. De eerste of meest gewo-pe wijze is de/laquo; men neemt vier houtjes, ter dikte van
27
-ocr page 666-
626
een vinger, en vier of vijf duimen lang zijnde; deze woi^ den van de eene zijde plat gesctaafd en in het midden uit-geLold, uitgenomen de beide einden , v.'elke van buiten wor­den ingekerfd, opdat zij, met een band tegen eUcander om den zaadstreng kunnen worden vastgebonden. De holten dezer houtjes worden gevuld met een week deeg van lijn-IcoeTc, waarop men een weinig fijn gewreven roüen-kruid, of bijfend zout-zuur hwih (sublimaat) strooit. Dit vooraf in gereedheid zijnde gebragt, wordt het Paard op de linker-zijde nedergeworpen; men trekt den regter achtervoet voor-waarts tegen den hals, en bindt dien met een touw tegen den schouder vast; de overige drie beenen worden goed aan elkander gekneveld. Nu plaatst diegene , welke de ove-ratie zal verrigten, zieh achter het Paard, neemt den bal-zak op de vlakke hand, zoodat de duim daarop te liggen komt, en maakt, met eene scherpe bistoerie, van boven naar beneden, eene insnijding in het eerste of buitenste vel van den zak, in het midden; hetzelfde wordt aan de overzijde gedaan. Na het openen van het eerste vel, vertoont zieh een tvveede, zijnde de eigen of scheederok van den bal, welke op dezelfde wijze, aan beide de zijden van den bal-zak, wordt opengesneden. Men doet de ballen nn., den een na den anderen, door eenige drukking, geheel naar buiten komen en trekt hen een weinig voorwaarts; voorts omvat men den zaadstreng van elken bal afzonderlijk, en klemt die tusschen twee der gemelde houtjes , welke , op de voorgestelde wijze, om den streng worden vastgebonden, zoo dat zij naauwkeurig op elkander sluiten, Alsdan snijdt men de ballen een voor een, ongeveer een vierde dnim, beneden het ondereind der houtjes af. Voordat de ballen worden weggenomen, scheidt men hen van de bij-ballen af welke men het Paard doorgaans geheel of gedeeltelijk laat behouden. De ballen weggenomen zijnde, wordt de balzak door middel eener spons met een mengsel van rooden mjn en die, of van adjn en wafer , waarin eenig zout ontbonden is, uitgewasschen. Nu wordt het Paard los gelaten; men laat het opstaan en een kwartier uurs, stappende wandelen hetwelk vervolgens, twee malen daags , dient te geschieden, tot de volkomene genezing toe. Ongeveer vierentwintig uren daarna snijdt men de banden der houses los en neemt hen
-ocr page 667-
627
weg, waarna de balzak en döorgeknaagde zaadstrengennog eens met can der opgegevene mengsels worden gewasschen terwijl de genezing verder aan de natuur wordt overgelaten. Het is erenwel voordeelig het Paard daags na het snijdeu , en vervolgens, cm den anderen dag, ter vennindering der ontsteking en zuivering der wond, tot op de helft van den buik, in het water te jagen, of anders de wond en de deelen in den omtrek, dagelijks, met koud water te bespoelen.
Dewijl het aanleggen der gemeide houtjes hoofdzakelijk dient, om de zaadslagader te drukken, en daardoor de sterke bloedvloeijing voor te komen, welke er anders , bij het doorsnijden daarvan, zoude kunnen worden veroorzaakt zoo kan men zieh, in plaats van uitgeholde, en met eene bijtende zelfstandigheid besmeerde houtjes , met hetzelfde nut bedienen, van zoodanigen, welke niet uitgehold, maar alleen plat zijn, en zonder eenig bijtmiddel worden aange-legd, waarvan men bovendien eene mindere ontsteking te vreezen heeft.
Eenigen bedienen zieh in het geheel niet van houtjes, maar volgen deze wijze. De balzak, door de opgegevene handgrepen, geopend zijnde, worden de bij-ballen van de ballen, en tevens de opligtende spier der ballen (muscidus cremaster) van iedere zaadstreng gescheiden; alsdan wordt de zaadslagader, zonder de zenuw mede te vatten, onder-bonden , welke binding, voor het gevaar eener zware bloo­ding , door een dubbelden knoop, wel moet verzekerd wor­den. Alsdan snijdt men de ballen af. De banden laat men zitten, totdat zij van zelve afvallen.
Eene andere wijze, om de ballen weg te nemen, waarvan zieh de gewone Hengste-smjders het meest bedienen, ge-schiedt met het gloeijend ijzer. Het Paard wordt ter ne-dergeworpen , en op dezelfde wijze bevestigd, als reeds ge-zegd is , terwijl insgelijks de balzak, volgens de voorschre-vene manier geopend wordt, zoodat de ballen uitkomen. De zaadstreng van den eenen bal wordt nu tasschen een houten of ijzeren klem gevat^en deze door een helper wel vastgehouden. Als dan neemt de quot;Vee-arts het mes-vormig ijzer, dat wit gloeijend is gemaakt, en brand t met hetzel-ya de zaadstreng, ongeveer op een half duim ofdrievierde
27 *
-ocr page 668-
628
gcdoeltcn van een duim afstands beneden de klem, door, terwijl hij, door het daar buiten blijvende gedeelte van de streng aan te raken, eene korst brandt,, waardoor bet bloe-deu belet wordt. Aisdan wordt de klem losgelaten. Op dezelfde wijze wordt nu ook de andere bal weggenomen. Bij deze wijze van snijden heeft men doorgaans minder ontsteking te vreezen, dan bij de eerste manier namelijk met hontjes, dewijl de zaadstrengen daarbij eene sterkere uitrekking on-dergaan, terwijl zij aangelegd blijven, en men neemt daar-om, na bet afbranden der ballen, algemeen minder die na-deelige uitwerldngen waar, welke somwijlen op die manier plegen te volgen, als daar zijn, ettergezwellen in den bal-zak , fistuleuse verzweringen , verhardingen van de zaadstren­gen , enz. Intusschen heeft men na bet afbranden meer te vreezen voor bleeding, wanneer namelijk de korst, zoo als gebeuren kan, spoedig afvalt; wesbalve zulks eenige meer-dere oplettenheid, te dezen opzigte , na de operatic vordert.
Het entmannen van eenen Hengst kan ook nog op eene andere wijze worden verrigt, door namelijk de ballen afte draaijen , aan welke handgreep, door sommigen , althans bij Paarden, die beneden drie jaren oud zijn, de voorkeur wordt gegeven, dewijl zij zonder eenig gevaar kan worden in bet werk gesteld, en van mindere toevallen van ontste-king, zoude gevolgd worden.
Het Paard wordt, tot dat einde, nedergeworpen, en voorts op den rug gelegd, zoodat de beenen van elkander liggen, en de balzak vrij is #9632; de voelen worden, om deze reden, tot aan den hals naar voren getrokken en wel ver-zekerd. Nu ligt de Vee-arts, die achter bet Paard, tusscheu zijne beenen staat, den balzak op, opent dien , op de voor-geschrevene wijze, zoodat de ballen naar buiten dringen. De bij-bal van den bal gescheiden zijnde, wordt door de­zen in de lengte een priem gestoken, zoodat hij boven en beneden uitkomt. Een helper houdt uu de zaadstreng ste-vig vast, terwijl de Vee-arts de einden van den priem met de beide banden vat en daarmede den bal afdraait. Het-zelfde verrigt hij nu ook qjntrent den anderen bal. Hier-bij valt in acht te nemen, dat de linker bal naar de regier zijde en de regter tegen de litikerzijdc wordt omgedraaid. Teo laquo;inde de zaadstreng met meer gemak te kunnen af-
-ocr page 669-
629
draaijen, bedient men zieh ook van eene bijzondere tang, #9632;waarmede zij , in plaats van met de handen, sterk gedrukt en vastgehouden wordt.
Hoewel men de Hengsten in onderscheidene en zelfs in eenen gevorderden leeftijd, zonder groot gevaar, kan ent­mannen , zoo is het eyenwel het veiligst, dat zulks tusschen het tweede en derde jaar van hunnen ouderdom geschiede, als wanneer zij minder door die bewerking lijden, dan ouder zijnde. Het voorjaar en de herfst, wanneer het weer nog niet zeer heet, noch koud is , moet als de geschikste tijd van het jaar voor het doen hiervan worden aangemerkt. Het snijden behoort ook voor het af haren, en wel des och-tends, terwijl het Paard nog nüchteren is, in het werk gesteld te worden.
Yoorts moet ik doen opmerken, dat, welke wijze men ook volge, om een Hengst te snijden, men zorgen moet, dat de insnijdingen in den balzak, om de ballen te doen uiikomen, niet te klein worden gemaakt, als waardoor de etter, welke vervolgens geboren wordt, niet behoorlijk kan uitvloeijen. Liever make men deze grooter, dan juist vol-doende is, om de ballen te vocrschijn te doen komen, als wanneer de etter eenen ongehinderden uitgang vinden, en alzoo verzakking van dezen, tusschen de huid en buik-spieren , of eene pijpverzwering zal worden voorgekomen. — De wond geneest spoedig genoeg door eene gepaste behan-deling.
Men zorgt vooral, dat het gesneden Paard of Veulen niet op den togt kome te staan, of aan de koude worden blootgesteld. Tele Veulens zullen ook sterven, Indien zij in het voorjaar, voor dat de wond genezen is, des nachts bij koud of vorst-weer ifl de weide gelaten worden, en ta­gen den vochtigen of kouden grond moeten liggen , hetwelk daarom moet vermeden worden.
Over de wijze, om een Stier ie mijden.
Om van een Stier een Os te maken, gaat men op de volgende wijze te werk. Men plaatst zieh, achter hetdier,
-ocr page 670-
630
terwijl het staat, en vat den balzak in de linkerhand, waardoor de Stier verschrikt wordt, beeft, zieh stilhoudt, en aEes met zieh doen laat, wat men wiL Alsdan snijdt men den balzak van het midden tot beneden open, doet de ballen, een voor ^en, te voorschijn komen , draait of snijdt hen af, wascht de wond met azijn en water, waarin eenig zout is opgelost uit; en daarmede is de geheele kunstbewerking volbragt. De geschikte tijd, om de Stier-kalveren te snijden is, wanneer zij tien of twaalf maanden oud zijn.
Indien de zaadstreng eenige malen wordt rondgedraaid, voor dat zij wordt doorgesneden, zal men minder voor eene hevige bloeding te vreezen hebben, welke zonder dit, vooral bij oude Stieren, ligt ontstaat. Men kan zulks nogtans ook voorkomen door den zaadslagader te onderbinden, op de wijze zoo als bij het ontmannen van het Paard is voorgeschreven. Om eene onverhoopt plaats hebbende bloedvlieting te stuiten, is het inspuiten eener ont-binding van aluin in water in den balzak het geschiktste middel.
Over de wijze om Lammeren te snijden.
Men kan de jonge Eammen van Schapen of Bokken, op eene tweevoudige wyze, de ballen ontnemen, namelijk, door hen, met het mes af te snyden of door ze af te binden.
Om het eerste te verrigten, maakt men eene opening in de lengte in den balzak, dtukt de ballen, (Sen voor een, near buiten en snijdt hen af. Indien het Lam, dat men snijdt, niet boven veertien dagen of drie weken oud is, zoo behoeft men slechts eene insnijding in den balzak te maken, waardoor de beide ballen kunnen worden uit-gehaald: doch is het Lam reeds vijf of zes weken oud, dan maakt men aan elkc zijde van den balzak eene in­snijding, door ieder van dewelke de naastgeiegene bal naar bniten gedrukt en dan afgesneden wordt. Nadat de bal­len zijn weggenomeu, meet men het bloed, hetwelk alt de
-ocr page 671-
631
wonde vloeit, zuiver afwasschen, en haar vervolgens, van tijd tot tijd, met koud water bevoclitigen.
De andere wijze, om de Eammen het vermögen der voortteling te benemen, is eenvoudiger dan de eerstge-melde, en geschiedt door den volgenden handgreep: men bindt namelijk den balzak met een sterken dünnen band boven de ballen te zamen, laat den band acht dagen zit-ten, wanneer de ballen gedroogd zullen zijn; alsdan wordt de te zamen gedroogde balzak onder den band afgesne-den.
De Eammen mögen nu op de eene of andere der voor-geschrevene wijze tot Hamels gemaakt zijn, het is altijd nuttig, dat zij eenigen tijd naderhand, alle dagen, zoo ver in het water worden gedreven, dat de wonde daar-door wordt bespoeld. Hierdoor wordt zij niet alleen ge-zuiverd, maar ook de ontsteking verhoed, welke zeer ligt ontstaat en zoo hevig worden kan, dat een Lam daaraan sterft. Bijaldien men de Lammeren, die gesneden zijn, niet in het water kan drijven, zoo moet de wond en haar omtrek, alle dagen met koud water wov-jcn bevcclitigd,
Het snijden der Rammen kan geschieden, wanneer zij veertien dagen of drie weken, of ook vijf of zes maanden oud zijn; men wil, dat zij, alsdan vervolgens sterker gi-oei-jen en grooter worden, dan bijaldien zij zeer vroeg wor­den gesneden. — Sommigen zijn nogtans van een ander gevoelen, en raden aan, om zulks vroegtijdig, namelijk acht of veertien dagen na de geboorte, te verrigten.
Met de Bokken, of mannelijke dieren van het Geiten-geslacht gaat men op dezelfde wijze te werk.
Over de zoijze, otn een Varhen en Hond te snijden.
Zulks wordt ook al, op dezelfde wijze, met het mes verrigt, als bij de reedsgemelde dieren is voorgedragen, weshalve het onnoodig zal zijn deze bewerking' hier af-zonderlijk te herhalen.
-ocr page 672-
632
Over de wijze om Vrouwelijke dieren te snijden.
i Om de vrouwelijke dieren van het vermögen dervracht-baarheid te berooven, worden aan haar de eijemeaten of eijerstokken uitgesneden, en deze bewerking vordert eene meerdere kennis en voorzigtigheid, dan het snijden van mannelijke dieren. Het snijden van vrouwelijke dieren is voorts te gevaarlijker, naarmate de dieren ouder zijn, om welke reden het alleen bij jong vee in het werk dient te worden gesteld. Bij Varkens evenwel kan deze bewerking in elken leeftijd geschieden, bij welke zij doorgaans ge-lukkig afloopt, indien zij met de vereischte omzigtigheid wordt vemgt.
Bij Koeijen (*), Zwijnen en Schapen worden, tot dit oogmerk, genoegzaam dezelfde handgrepen aangewend. Men werpt liet dier op den grond, of legt het indien het niet te groot is, op eene geschikte tafel; bindt de voeten vast on trekt of houdt de achterpooten achterwaarts, en niet, gelijk bij het snijden der Hengsten, naar voren. Alsdan vat een helper dlaquo; liuid in het weeko van den bulk, tus-schen de viugeren, om eene vouw te maken. Daarin wordt door den Tee-arts ccne dwarache insnijding gemaakt, in
(*) Op deze wijze worden Koe-kalveren door de kunst tot KWGBHEN eemaakt. Het is bukeiid, dat er ook onvrachtbare ICooijen of mitiun lijke Kweenen geboren worden, van welke on-vruchtbaarlieid de oorzakon waarscliiJLlijk, doorgaans in onder-scheidene tegennatuurlijke gesteldheden der inwendige toeldeelea gelegen zijn. Te dezen opiigt is evenwel de volgende omstan-digheid opmorkolijk, dat namelijk, wanneer eene Koe te gelijk van een Vaars- en Stierkalf dragtig is, het eerstgenoemde, door­gaans levenslang, onvruchtbaar blijft en nimmer of althans zeld-zamo blijken van togtigheid geeft. Volgens de getuigenis veler Tynndlieden, stennt deze zaak op eene algemeene ondervinding. Men zou de geloofwaardighoid van vele opmerkzame waarncmers onder hen te kort docn, indien men de waarheid van dit ver-schijnsel geheel wilde looclienen, hoezeer zu wel eens, door be-roemde mannen, voor eene belagchelijke ongerijmheid is uitge-kreten. (Zie p. camper, achter Dtr kamel, Nt'euwe wijze van Landbouwen, 2de Stnk, biz. 334.) Men zie verder over dit on-derwerp: A. Kuman, Verhandeling over de onvruclitbarn Run­deren , bekend onder den mium van Kmeenen, in verband tat som-yiit/e andere dieren met msvormde geslachtsdeelen; Utrecht, 1843.
-ocr page 673-
633
het midden van den afstand tusschen den bovenrand des heupbeens en de laatste der korte ribben, op twee hand-breedten van den rug verwijderd. Bij kleine dieren, als jonge Lammeren, geschiedt zij naar evenredigheid nader aan den rug. Deze insnijding moet drie of vier duimen, doch, bij Lammeren slechts anderhalven duim lang zijn, en moet eerst door de huid of uitwendige bekleedselen, en vervolgens door de spieren tot in de holligheid des bulks doorgaan. Nu brengt men de voorste vingeren, of bij grootere dieren, de hand, vooraf met olie of vet be-smeerd zijnde, door de opening, en zoekt den eijerstok, welke boven de buiksingewanden gelegen is. Bij Lamme-ren, die omtrent zes weken oud zijn, hebben de eijernes-ten de gedaante en grootte van witte boonen; bij groo­tere dieren neemt men hen als ronde ballen waar, ter dikte eener walnoot. Heeft men den eijerstok gevat, zoo trekt men dezen voorzigtig tegen de opening, legt een band om het deel, waaraan bij verbonden is, ongeveer eene duimbreedte achter het eijernest; voorts wascht men de gewonde deelen met gesmolien hoter en warmen wijn, snijdt den eijerstok, op den afstand van een halven duim, be-neden de ondervinding, en den band tevens kort af. Hier-op brengt men de deelen, welke somwijlen mede naar buiten zijn gekomen, met zorgvuldigheid wederom op hunne plaats, vereenigt de wond door de hechting met naald en draad, en brengt haar tot genezing, zoo als zulks in het hoofdstuk over de wonden geleerd is. Op dezelfde wyze wordt nu de operatic aan de andere zijde van het Ug-chaam verrigt. Wanneer de twee eijernesten in de eerst gcmaakte opening te voorschijn komen, of kunnen ge-bragt worden, zoo snijde men beide door deze af, waar-door het doen eener insnijding aan de tegen over gestelde zijde onnoodig is. Zijn de lippen der wonden aan elkan-der gegroeid, dan snijde men, na tien of twaalf dagen, de draden der hechting door, en trekke die uit.
------£@gS
-ocr page 674-
634
BIjnMraquo;Klaquo;SSKl,KM TOT OWDERSCHBOIENE HKEIiKimDIOE V*5KWMlaquo;TiaJlaquo;EHr.
VII. Over de wijze, om een Paard te Angliseren, biz. 618 Nienwe wijze om Paaiden te Angliseren, Vee-artsenijk. Mag. , D. I, biz. 313.
Over de teijze om een Hengst te snijden, biz. 625. Nieuwe wijze om aan de mannelijke dieren het vermögen der voortteling te ontnemen; Vee-artsenijk. Mag. D. I, biz. 467. — Mededeeling omtrent de ontmanning van een Paard, met opvolgende zwam-achtige nilgroeijingen, t. a. p., biz. 427. — Zenuw-toevallen na de castratie, door afbinding van den zaadstreng, ontstaan bij een Paard, waargenomeu door den Vee arts B. J. C. R ij n d e r s; t. a. p., D. II, biz 626. — Verlamming bij een MuilEzel, na de castratie, door het omdraaijen van den zaadstreng; t. a. p., biz. 581. — Het niet gevaarlijke der wijze van castration d testieule decouverl, bij Paarden, door meer dan twee duizend waarnemin-gen bij Hengsten en Muil-Ezels bevestigd, volgens den beer Nebout, te Cognac; t. a. p., biz. 652.
Over de wijze, om een Stier te snijden, biz. 629. Wijze van ontmanning der herkaauwende dieren, genoemd bistoumage; in-gevoerd in de omstreken van Lyon. Vee artsenijk. Mag. ,0.11, biz. 214.
Over de wijze, om een Varken en Bond te snijden, biz. 631. Brjzondero wijze van castratie bij een bond , door den Vee-arls Olivier; Vee-artsenijk. Mag., D. II, biz. 581.
-ocr page 675-
635
OVEE HET
HOEF-BESLÄG
DKS
PAARDS.
-^s^esS's^-
De hoeven van het Paard, zoo ah het door den mensch ter vervulling zijner behoeften en bevordering zijner ge-noegens wordt gebezigd, staan aan te sterke afslijting en beleedigingen bloot, waardoor dit dier tot velerhande dien-' sten onbruikbaar zou worden, indien men niet op de uit-vinding ware gekomen, om de voeten daartegen op eene kunstmatige wijze te beveiligen, door hen van onderen met ijzers te beslaan. De voet des Paards is gelieel voor dus-danige bewapening ingerigt; doch zal zij aan het oogmerk der bruikbaarheid en het gemak des diers bevorderlijk zijn, zoo moet de kunst in dezen geheel de aanwijzing der Na-tuur volgen, dat is, het Hoefbeslag moet aan de inrigting van den voet des Paards volkomen beantwoorden. Alleen dan kan het niet slechts dienen om aan den geregelden gang des Paards gemak toe te brengen en den gezondeu voet tegen beleediging te beschermen, maar ook om som-mige gebreken der voeten en van den gang te verbeteren, terwijl integendeel een siecht ingerigt Hoefbeslag dien be-derft en tot veelvuldige ongemakken der voeten aanleiding geeft. — Wij zullen, ten einde aan de bezitters van Paar-den of aan hen die zieh daarin wenschen te oefenen, daar-omtrent eenig beknopt ouderrigf te doen erlangen, hierdua handelen-.
-ocr page 676-
636
I. Over het ontleedkundig zamenstel van den voet des Paards. '11. Over de ijzers en hun verschil, alsmede over de nagels.
III.nbsp; nbsp; nbsp;Over de verrigting van het beslaan zelve, met be-
trekking tot den gezonden en welgemaakten voet.
IV.nbsp; nbsp; nbsp;Over het beslaan van ziekelijke of gebrekkige voeten.
;
I. Over liei ontleedkundig zamenstel van den voet des Faards.
Daar het Hoef-beslag geheel moet berusten op de na-tuurlijke gesteldheid van den voet, zoo is het noodig, dat zijne zamenstelling volkomen gekend worde. — De geheele voet bestaat uit uitwendige en inwendige, nit Jiarde en zacJde deelen. Tot de uitwendige behooren de hoorn, zoo als hij van buiten zigtbaar is, en de uitwendige of hoorn-achtige voet-zool. De vleesch-Jioef, de vleesch-zool benevens de hoef-beenderen, de pezen, zenuwen en vaten, maken de inwen­dige deelen uit, behoorende de hoorn en beenderen tot de vaste, de overigen tot de zachte deelen.
A. Uitwendige deelen van den Voet.
De hoornachtige hoef en voet kunnen, wegens Imnne ge-daante, als eene doos worden beschouwd, waarin de inwen­dige deelen bevat zijn. De hoef, welke geheel ongevoelig is en uit plaatswijze aan elkander gevoegde hoompijpjes be­staat, wordt in de volgende deelen onderscheiden: 1) de zoo7n of Jcroon, 2) de wanden, welke in den voorwand of toon en de zijwanden worden verdeeld, 3) de dragten of kwarlicren, 4) de hallen of verzenen, 5) de zool-hoeken.
De zool of het onderste gedeelte des hoefs bestaat 1) uit de eigenlijke zool, 2) uit de straal, welk deel ook wel het leven genoemd wordt, en*3) de witte linie of streejp. De batste maakt wel geen bijzonder deel des hoefe uit, doch
-ocr page 677-
637
zij dient in zoo ver als een afzonderlijk deel te worden beschouwd, als zij den hoornachtigen hoef in den geheelen omtrek met de zool verbindt, en, gelijk vervolgens blijken zal, bij het beslaan tot een rigtsnoer voor het inslaan der nageis dient.
De hroon maakt den bovensten omtrek of zoom des hoorns uit, alwaar zij zeer dun uitloopt en iii de vaste huid ein-digt. Zij buigt zieh eenigzins van buiten naar binnen cm, waardoor eene holligheid of goot rondom den voet wordt gevormd, in welke het begin der vleesch-zool eene veilige ligging en aanbecliting vindt. — De voorste wand of toon is dat gedeelte des hoorns, hetwelk van den zoom af, tot den ondersten rand des hoorns naar beneden loopt, en ongeveer een derde gedeelte van de voorste oppervlakte des hoefs in-neemt; tot deze plaats is de zelfstandiglieid van den hoorn voor-al naar ondereu sterker en digter dan aan zijne overige deelen, en wel heeft zulks nog meer bij de voorste dan bij de achterste voeten plaats. De verdeeling des hoefs in den voorsten wand, zij wan den en dragten is op zieh zelve geheel denkbeeldig, dewijl er geene bepaalde grenzen of kenmerken bestaan, waardoor deze deelen van elkander gescheiden worden. Men kan derhalve ook al deze deelen als een geheel beschouwen, welke in zamenstelling alleen iets van elkander verschillen. De twee zij-wanden zijn de beide zijdelijke deelen van den hoef, en worden in den binnen- en luiten-zijwand onder-scheiden. Zij beginnen ter weerszijden van den toon of voorwand en loopen benedenwaarts tot op de dragten. Aan de voor- zoowel als de achter-voeten is de binnenwand veel dünner dan aan den buitenwand, doch zulks is bij de ach­ter-voeten iets minder opmerkelijk dan aan de voor-voeten. Bij de laatsten is ook de buitenwand, vooral naar de drag-ten toe, zwakker dan bij de achter-voeten.
De dragten of kwarlieren worden die deelen genoemd van den hoornwand, welke van de zij-wanden af naar de ötdlett gaan en zieh daaraan aansluiten. De dragten zijn wel de zwakste deelen des geheelen hoornwands, doch dezo zwakheid wordt eenigzins vergoed door de ombuiging naar achteren.
Onder de 5allen of verzenen worden die half ronde vei-hevenheden verstaan, aan Tfelke de zelfstandigheid des hoornraquo;
-ocr page 678-
638
zieh aan de achterste deelen Tan den voet omslaat, en in de verdieping der verzenen te zamen komt en vereenigd wordt. Uit den hoorn, welke hier ter plaats zeer dun is, zweet bestendig een vocht uit, hetwelk, als het Paard kwaadsappig is, zoo scherp tn knagende kan worden, dat daarvoor eene vaneenscheiding der gemeide vereeni-ging en eene moeijelijk geneesbare verzwering der voet wordt te weeg gebragt. — De zoolhoeken bevinden zieh tiissehen de dragten en de armen van de straal, waar-door deze deelen niet alleen onderling, maar ook met het geheele onderdeel des voets verbonden worden.
De Jworn of uitwendige hoefwand bestaat, zoo als wij zeiden, uit eene ontelbare menigte dünne vezel-plaatjes, welke van de kroon af naar onderen loopen. Deze hoom-plaatjes nemen de, voor den hoorn geschikte, voedings-stoffen ter vordere bearbeiding op, uit de vaatjes der, daaraan beantvvoordende, vleeschzool.
De zool of het onderste deel des voets maakt den bodem uit van de hoornachtige doos des hoefs. Zij is aan alle punten met de hoefwanden vereenigd door de witte lijn. Deze is aan den toon, als het allervoorste gedeelte des voets, zeer smal, doch wordt, naar de beide zijden en de ballen, bestendig breeder. Zij bestaat insgelijks uit hoorn-vezelen of pijpjes, welke evenwel veel fijner zijn, dan die des overigen hoorns.
De straal is dat verheven gedeelte der zool, hetwelk in eene wiggevormige gedaante boven haar uitsteekt. Met het spitse gedeelte of einde verliest hij zieh naar den toon toe in de vlakte der zool; naar achteren verdeelt de straal zieh in twee armen, welke zieh ter weerszijden, met de verzenen vereenigen, en iets toebrengen ter vorming van de zoolhoeken. Hoe wel deze slechts onbeduidende deelen des hoefs schijnen uit te maken, zoo verdienen zij even­wel, gelijk vervolgens blijken zal, met opzigt tot het be-slaan, eene bijzondere opmerkzaamheid.
De geheele buitenste oppervlakte des hoefwands is met een dun vlies bedekt, hetwelk een voortbrengsel is van de oppehuid des overigen ligehaams, en door de Natuur be-stemd is, om de onderliggende hoornachtige zelfstandigheid teger de nadeelige inwerking der lucht en uitdrooging te
-ocr page 679-
639
beveiligen, welke nuttigheid niet uit hat oog dient te wor­den verloren.
B. Inwendige, zachte of gevoelige, deelen des Voets.
Aan de deelen, welke uitwendig als hoomachtige zelf-standigheid zigtbaar zijn, beantwoorden inwendig de deelen, welke den vleeschigen hoef uitmaken, en, stukswijze on-derscheiden worden in vleescli-kroon, vleesch-wanden, vleesch-balleti, vleescli-zool en vleescJirstraal, stemmende elk dezer deelen, wat hunne ligging en uitgestrektheid betreft, met de hoornachtige deelen van deuzelfden naam overeen.
Deze zachte deelen des vleeschigen hoefs zijn door de Natuur daartoe bestemd, om de hoorndeelen met de been-deren van den voet, als zijn gfigenlijke grondsteun, te verbinden, en tevens, om zoowel de hoorn als de beende­ten te voeden en te onderhouden, ten welken einde zij uit een merkwaardig zamenstel van vezelen, bloed- en water-vaten en zennwen bestaan.
De voeding van den hoorn geschiedt, doordien uit de vleesch-wanden zeer teedere plaatjes voorkomen, welke vleesch-plaaijes genoemd worden en tusschen de te voran genoemde hoorib-plaatjes indringen, waarmede zij door fijne vaatjes verbonden zijn, die den hoorn de voedingsstoffen toevoeren.
Bij de zool, de ballen en de straal geschiedt de voeding wel op gelijke wijze, doch niet zoo zeer door vleesch-plaat-jes, maar door ontelbare, zeamp;v Wemz vleesch-tepeltjes, welke in de, zieh alhier bevindende, hoornpijpjes indringen, en op deze wijze voeding aanbrengen.
AI de zachte deelen des hoefs erlangen hetgeen tot zijne eigene voeding en die der hoefbeenderen noodig is uit de vleesch-kroon, welke zoo als gezegd is, door zijn zoombe-dekt wordt, en uit een weefsel \a,memiwen, water eo. bloei-vaten bestaat; de laatsten zijn slagaderlijke en aderlijke. quot;Vergelijk tenneker practisches Lehrbuch der Hufleslag-Jcumt, biz. 88. De slagaderlijke voeren het bloed ter voeding aan, terwijl de aderlijke het bloed, dat van de voeding isorer-
-ocr page 680-
640
gebleven, terugvoeren. De zenuwen volgen den loop der bloedvaten, verspreiden zieh door de inwendige deelen deraquo; voets, en maken dien tot een gevoelig deel.
C. Over de Beenäeren des Voets.
De hoef-beenderen zijn drie in getal, namelijk het Kroon-het Hocfbeen, en het Slracd- of ScJiuitvormige been, dat ook wel de weversspoel genoemd wordt.
Het leroon-heen heeft eene langvverpige vierkante gedaante, en is gelegen tusschen het hoef- en kootbeen. Het is met deze beenderen door beweegbare geledingen vereenigd, na­melijk door hengsel-gewrichten.
Het hoef-heen, (ook wel de Mein-hoef, Mein-voet genaamd) maakt het laatste ondergj;e lid des voets uit, en rust met zijne onderste vlakte, welke uitgehold is, op de vleeschzool; van boven wordt dit been door den vleesch-wand bedekt. Het is van een spongieus maaksel en wordt door vele gaatjes, waaronder twee meer aanmerkelijke in het midden dezes beens gevonden worden, doorboord, door welke de bloedvaten en zenuwen in de zelfstandigheid dezes beens gaan. Aan de voorzijde hecht zieh de uitsirekJcendejiees des voets, terwijl de zijdelijke deelen met kraakbeen bedekt zijn.— Aan de onder- of achterzijde wordt de huigende pees inge-plant.
Het straal- of scliuitvormige been ligt naar achteren tegen de boven-vlakte des hoef-beens, tusschen zijne twee, vleu-gelvormige, zijdelijke uitsteeksels.
Dit been dient niet alleen, om de oppervlakte des ge-wrichts te vergrooten, en made te dienen tot het vermeer-deren van den grondslag, waarop het ligchaam gedragen wordt, maar tevens bevordert het de vrije beweging der buigende pees, door haar van het hoef- en kroonbeen ver-wijderd te houden. Het dient als tot een katrol, waarover deze pees gespannen wordt, ten einde meer kracht tegen den hef-boom te kunnen uitoefenen. De beide vlakten dezes beens zijn van kraakbeen voorzien.
De Pezen en banden zijn de werktuigen, door welke
-ocr page 681-
641
deze beenderen met het bovenste gedeelte des voets te za-mengehouden, en in beweging worden gezet. leder ge-wricht wordt bovendien door bijzondere beursbanden omge-ven en bevestigd, binnen welke het lidvocht afgescheiden en bewaard wordt, welk vocht dient, om de beenderen voor uitdrooging te bewaren, en hunne beweging te bevorderen.
II, Over de Hoef-ijsers en Nagels.
Deze verdienen eene afzonderlijke beschouwing, daar zij de werktuigen uitmaken, van wier doelmatigheid de ver-vulling van het oogmerk des beslags geheel afhangt, en hunne inrigting niet altijd gelijk is, noch zijn kan. Wij zullen daarom. de hoedanigheden opgeven, welke een goed hoefijzer dient te bezitten. Men onderscheidt aan het hoef-ijzer bijzondere deelen, als het toondeel, de armen, de Tcal-koenen, de nagel-gcden, de groef, de lip. De ijzers, welke in onderscheiden landen gebruikt worden, verschillen even-wel ten opzigte der deelen. Zoo bezit het Fransclie ijzer bijv. niet, gelijk het Buitsche, waarvan men zieh in de Noordelijke gewesten onzes Lands algemeen bedient, takken of kalkeenen. Ook het Engelsche ijzer is daarvan verstehen, terwijl het eene groef heeft, waarin de nagelkoppen neder-zinken. Het bezit ook een grooter getal van nagelgaten, dan de twee oerstgemelde ijzers, gelijk alle drie bovendien nog in andere opzigten, wat hunne inrigting betreft, uit een loopen. — Wij zullen over al deze deelen nader han-delen, en eerst eenige algemeene zaken, betrekkelijk de ijzers en het beslag voorgedragen.
Het hoefijzer inoet van deugdzaam ijzer gesmeed en naauwkeurig bewerkt worden, zoodat zijne vlakten glad en effen zijn. Het moet met de grootte en gedaante des hoefs, waarvoor het dienen zal, overeenkomen, daaraan gelijkmatig aansluiten en aan den omtrek beantwoorden. Aan de toon- en zij-wanden mag het ijzer niet buiten den hoorn-rand, noch deze buiten het ijzer uitsteken. In het eerste geval kan het ligt worden afgetreden, in het tweede ondergaat de hoefwand vaak afsplintering. Ook heeft hier-
-ocr page 682-
642
bij te ligter plaats, dat de nagelgaten ver naar buiteu worraquo; den geslagen, zoodat zij op de zachte en gevoelige deelen des voets drukken, of wel daarin gedreven worden, het-welk men vernageling noemt. De afsplintering kan daar-door worden voorgekomen, dat men het uitstekende ge-deelte des hoornwands afslaat en raspt; doch hierdoor wordt de zelfstandigheid des hoorns aanmevkelijk verdund, en de vasthouding der nagels verminderd. Voorts moeten voor de vdor- en acMervoeten de ijzers afzonderlijk gesmeed worden, om redenen, welke wij vervolgens zullen opge-ven.
Ofschoon het ijzer den hoornwand naauwkeurig behoort te vergezellen, zoo lijdt dit evenwel in zoo ver eene uit-zondering, als het namelijk aan de zij den der dragten een weinig buiten deze mag uitsteken, en wel zoo, dat zulks aan het laatste nagelgat begint, en aan het einde van den arm ongeveer anderhalve lijn bedraagt. Hierdoor wordt te weeg gebragt, dat de dragten, welke dunner zijn, dan de ovensre deelen des hoornwandc, meer op het midden der armen liggen komen, en zij, bij eene evenredige aan-groeijing van de voorste deelen der hoefs, alsdan juist daarmede overeenkomen, en dus voor afslijting en belee-diging altijd bewaard blijven.
Wat de- lengte van het ijzer betreft, zoo behoort het met de uiteinde der armen te strekken tot daar, waar de dragten zieh naar de ballen ombnigen, doch moeten zij niet daarover heenreiken, dewijl hierdoor wordt veroor-zaakt, dat bij het nederzetten van den voet, te sterk op de achtereinden gedrukt wordt, hetwelk nadeelig op de aannageling werkt, en ook daardoor aanleiding wordt ge-geven, dat het Paard met de achtervoeten ligt op de ein-den der voorijzers raakt, en deze op eene nadeelige wijze worden losgemaakt. Door de korte ijzers worden de ach­terste deelen der voeten, of de dragten, door de einden der ijzers, gedrukt, hetwelk, vooral, Indien zij in de hoe-ken der zool te Hggen komen, ineuzing en steengallen kan verwekken, terwyl zij tevens de vastheid van den gang doen verminderen, daar zij de grondvlakte des voets verkleinen, en aan de geheele zwaaite-lijn des beens eene andere rigting geven.
-ocr page 683-
643
Te groote, wijde ijzers geven aanleiding, dat zij, met verscheuring des hoorns, worden afgetrapt, en den tegen-overgestelden voet onder het gaan Taken, of, zoo als men het doorgaans noemt, drijken. Bovendien -veroorzaken zul-ke ijzers, dat de hoom-wanden naar binnen wijken, ver-mits het, btiiten deze uitstekende, ijzer, den aangroei des hoorns buitenwaarts belet, waardoor deze dus genoodzaakt wordt zieh naar binnen oui te buigen, längs de schuins binnenwaarts afdalende vlakte des ijzers. Een te wijd be-slag kan dus, op deze wijze, als eene medeoorzaak tot het ontstaan van klem-hoeven worden beschouwd. — Uzers, welke te naauw zijn, dringen den hoefwand te sterk naar buiten, doen dien van de zool afwijken; door de druk-king van de deelen des voets ontstaan er steengallen in den voet; terwijl een te naauw bealag insgelijks aanleiding geeft tot naauwvoetigheid en andere voetgebreken (*)
Het ijzer moet verder eene genoegzame sterkte bezitten,
zonder dat het, door te veel gewigt, den voet bezwaart.
Te dun en te zwak zijnde, verslijt het spoedig, breekt of
buigt zieh krom, waardoor de zool gedrukt of beschadigd
kanquot; worden, terwijl ook dan het beslag te dikwijls moet
worden vernienwd, voordat de hoorn behoorlijk is aange-
croeid; waaraan het nadeel -seibonden is, dat de oude en
nieuwe nagelgaten in den hoorn-wand, dikwijls te digt
aan elkander moeten worden geslagen, hetwelk dien te
veel doorboort, terwijl ook de nagels minder vaatigheid
erlangen. Te zware ijzers maken den voet ohbehulpzaam,
waardoor natuurlijk de gang ongemakkelijk kan worden ge-
maakt. Vooral in diepe kleigronden, alsmede op oneffene
steenachtige wegen, zijn zij hinderlijk en geven weleens
aanleiding tot kootverstuiking. Daar een zwaar ijzer, we-
o-ens zijn gewigt, spoedig los gaat, vereischt het zwaardere
navels, om aan den hoef bevestigd te worden, waardoor
intusschen de hoom-wanden worden verzwakt (*).
De zwaaite des ijzers moet nogtans, naax de meerdere
(•#9830;) Pilger , t. a. p. sect; 2235.
Naumank , üeber die vorzüglichsten Theile der Pferdewissen-scha/t, 2ter Th. raquo;. 226, 227. (*) NatimAH , t. a. p. s. 228.
-ocr page 684-
644
öf mindere grootte des hoefs, mar de gestalte des Paards, en van het werk, waartoe het dient, verschillen. Hettrek-of slepers-Paard, dat slechts langzaam behoeft te gaan, heeft zwaardere ijzers uoodig, dan het rijd-Paard, ofhet-welk op zachte zandwegen gebruikt wordt. Voor een ge-woon wagen-Paard, en ook voor een rijd-Paard zal de zwaarte van een pond, tot een pond en een vierendeel voldoende zijn , kunnende dat gewigt voor Paarden van mindere groot­te, naar evenredigheid, vermindering ondergaan.
Yeel is er getwist, of wordt nog getwist over de nuttig-lieid en noodzakelijklieid der kalkoenen of takken der ijzers , daar sommige hen, als niet met den natuurlijken stand des voets overeenkomende , verwerpen, terwijl andere hen nut­tig rekenen, om het Paard tegen uitglijden, op een harden gladden of ongelijkcn grond te beveiligen. Indien de kalkoe­nen zoo ingerigt zijn, dat zij aan dit oogmerk — waartoe zij slechts dienen moeten — beantwoorden, zoo kan men met ontkennen, of zij zijn somwijlen namelijk op een steen-achtigen, harden , of ook gladden bodem van grootc nuttig-heid, om den gang des Paards te bevestigen. Zij moeten intusschen niet hoog zijn , dewijl alsdan de last des lig-chaams te veel op den voorlioef komt te nisten; ook zinken de^ hoefwand en zool te sterk.door , waardoor de ijzers door-buigen. Voorts brengen hooge kalkoenen eenc sterke plaat-selijke drukking en kneuzing te weeg, terwijl zij den gang wankelend maken, en door de vcrwijdering der zool van den grond, deze aan uitdrooging en zamenkrimping wordt blootgesteld. Zij behooren das nimmer booger te zijn, dan een halven duim, en Hever iets minder dan meer. Hunne breedte moet gelijk zijn aan die van het ijzer aan het eind der armen. Om het strijken voor te komen , doet men best de kanten der kalkoenen af te vijlen, en kunnen zij, om eene spoedige afslijting voor te komen, van een stuk staal worden voorzien, hetwelk door inwelling daarin bevestigd, wordt, ofschoon ook dit meermalen het ongemak aan zieh verbindt, dat de takken spoedig afbreken.
Voor trek-Paarden, welke zware lasten, op straten moe­ten slepen, worden de ijzers van voran of aan den toon doorgaans insgelijks van eene stift voorzien, ten einde zij bij het optrekken tegen sluizen of hoogten meerderen vat
-ocr page 685-
645
in de reten, tusschen dekeijenofsteenen,verkrygen. Der-gelijke stiften of takken maken den gang zeer wankelend, daar de voet door deze slechts op drie kleine pantenrust, en het Paard wordt daardoor scliier voor den draf ongeschikt. Vermita de voet hierbij zijne vastigheid verliest, geeft zoo-danige inrigting der ijzers zeer gereede aanleiding tot ver-rekking der gewriclitsbanden, tot verstuiking in de koot, of verbreking des kootbeens. Ook hebben de overige ge-wrichten der beenen, als de schouder-knie- en lieupgeledin-gen, bij een zoodanig beslag, veel te lijden (*).
Als een algemeenen maatstaf voor de verdeeling des hoef. ijzers en, om de bijzondere deelen eene behoorlijke even^ rediglieid te doen erlangen, kan de volgeude regal in acht genomen worden, waarmede men doorgaans zeer wel zal uitkomen. Nadat de zool behoorlijk afgesneden is, mete men bare oppervlakte van den rand des toons tot aan het einde van de armen des straals. Een vierde gedeelte van deze lengte, behoort de breedte des ijzers uit te maken aan den toon, wordende deze langzamerheid zoo veel ver-minderd naar de armen, dat tunne einden bij de ombui-ging der kalkoenen, de helft der breedte bezitten van die des toon-deels. Men moet hierbij nogtans inraquo; het cog houden de gesteldheid des hoefs, om te beoordeelen of de versmalling des ijzers meer aan de buiten- dan aan de binnenzijde moet plaats hebben. Een vierde gedeelte van de breedte der ijzers aan den toon bepaalt de dikte, welke zij hebben moeten aan den geheelen buitenomtrek. De kalkoenen mögen deze zelfde hoogte hebben, dat is, insge-lijks een vierde gedeelte van de toonbreedte des ijzers (zijne eigene dikte hieronder niet begrepen), doch men geeft
(*) Pilgeii keurt de stiften der ijzers geheel af, verzekeren-de, dikwijls op marscheu, bij de artillerie-Paarden , en andere, welke zware lasten moeten trekken , in bergaehtige streken, to hebben opgemerkt, dat Uet Paard, Indien het anders goed be-slagen is, even zoo goed voorkomt, wanneer de ijzers niet of al van voor-stiften voorzien zijn. — Wanneer het Paard, bij het trekken tegen hoogten, als bijv. bergen, met de stifc inslaat, on zieh nu moet voortzetten, zoo maakt het een regten hoek inet de voetzool en buigt de koot door tot op den grond, waar-door het kontbuen breekt, de banden rekken, of het Pnard ring-hoevig vrordt, of overhoeren krijgt; t. a. p. sect; 2227raquo;
-ocr page 686-
646
daaraan om de meerdere -vastheid wat meer zwaaite. Bij een ligter beslag voor rijd-PaarQen, wordt de breedte des ijzers aan den toon nog een vierde gedeelte smaller ge-maakt, zoo dat zij dan in plaats van '/^ of yi0 yi8 van de lengte des ijzers bedraagt, waarnaar dan de verdere versmalling der armen bepaald en geregeld wordt (*).
C*) De volgende tafel van den Hoogleoraar Johannes geoko Naumann, te Berlijn, en anderen, kan als een geschikten leiddraad, bij de vervaardiging van het hoefijzor, gevolgd wor­den. Hij verdeelt namelijk het ijzer , zoo als boven gezegd is, in vier deelen, en elk dezer deelen wedero n in vier onderdeelen welke derhalve een-zestiende deelen van de lengte des ijzers nitmaken. Hij onderseheidt deae afdeelingen in die van de eers^e, (primeri) en van de tweede groolte (seconden), waarnaar das de volgende evenredigheden bepaald worden.
TOoenredigheiä der Voor-ijzers voor Wagen-Paarden
en zware Rijd-Faorden,
rl
r3
•a
TZ
O
a
^
fcc
amp;c
fco
ti)
03
TJ
^3
0)
lt;|
CJ
lt;:
4
_
_
1
_
-
2
-
1
1
V,
-
3
1
1
-
quot;
1 8
Geheele lengte des ijzers, ......
Zijne breedte van den toon,......
Breedte van het ijzer aan de einden der armen, Dikte van het ijzer in zijn geheelen omvang, Afstand der nagelgaten van den buiten-rand des
ijzers naar binnen, aan den toon en d. binnenann, Afstand der nagelgaten aan den binnenann, Afstand van het eene nagelgat tot het andere, Indien de dikte der wanden zulks veroorlooft,
zoo kan deze afstand bedragen, .... Hoogte der takken of kalkoenen, ....
Dikte daarvan,..........
Oprigting van het ijzer aan den toon,. .
Het ijzer voor de achter-voeten is aan het voorijzer, met opzigt tot de afmetingen van de hoofddeelen, gelijk, alleen met dat onderscheid, dat de nagelgaten iets verder van elkander verwijderd zijn, vermits de dikte der wanden van
-ocr page 687-
647
Het is zeer doelmatig het ijzer zoo in terigten, dat zijn binnen-rand iets dünner dan den buitenrand gesraeedworde, als waardoor het van de zool verwijderd en deze dus voor drukking bewaard blijft; alsmede dat de buiten-rand aan den toon een weinig opgebogen staat, welke opbuiging reeds aan de zij-wanden moet beginnen. Deze inrigting heeft het voordeel, dat de voet bij het nederzetten, eene grootere oppervlakte van den grond beslaat, en tevens de voorrand des toons minder sterk neertreedt, welke daardoor minder door dreuning lijdt. Ook slijten de ijzers op deze wijze niet zoo spoedig van voren af. Bij het vddr-ijzer moet deze opbuiging iets meerder zijn, dan bij de achter-ijzers. Eene kleine lip aan het voorste gedeelte dezes ijzers, welke tegen den hoef wordt opgebogeg, — zoo evenwel, dat deze niet te sterk drukt — geeft het voor­deel, dat de punt des hoefs minder lijdt door het aanslaau tegen de ijzers of nagelkoppen der voorvoeten, terwijl daardoor tevens de vasthouding der ijzers bevorderd wordt.
den achter-voet veroorlooft, de nageis veider naar achteren in de dragten te slaan, als aan de voor-voeten.
JEvenredlffheid der Voor-ijzers voor gewone JRijd-Paarden.
Geheele lengte des ijzers,.......
Zijne breedte aan den toon.......
Breedte van het ijzer aan de einden der armen,
Dikte van het ijzer.........
Afstand der nagelgaten van den binnen-rand
naar binnen,...........
Afstand der nagelgaten van elkander, . . .
Hoogte der kalkoenen,........
Dikte daarvan,..........
Oprigting van het ijzer aan den toon, . ,
1 2
a o
a sect;
raquo; o
o Z
Sffc
bo to a
#9632;3 S
-3 #9632;sect;
qp O
•o •*
o lt;#9632;gt;
lt; -
Tquot;
3
_
1'/.
V*
%
_
3
3/
-—
' %
%
-ocr page 688-
648
Bij zwakke of broze hoeven is zoodanige lip dus van bij-zondere nuttigheid, vooral als het Paard gewoon is aau tc slaan.
De gaten, welke dienen, om de nagela ter bevestiging des ijzers te ontvangen, verdienen eene bijzondere opmerk-zaamheid, zoo wel opzigtelijk hunne gedaante, als hunne plaatsing en verdeeling in het ijzer. Zij worden, op de doelmatigste wijze , zoo gemaakt, dat zij steeds naauwer toeloopende zijn , of eene trechtervormige gedaante bezitten, en wel dusdanig, dat zij, van eene zijde, en wel van on-deren naar boven met een ijzer moeten zijn doorgeslagen, hetwelk aan de gedaante en dikte der nagelkoppen, zoo veel mogelijk, beantwoordt. Op deze wijze moet de hals des nageis naauwkeurig door het nagelgat omvat worden, tenvijl teveas de kop daarin wegzinkt en sluiten moet.
Tot dat einde is het nuttig de gaten met twee ijzers door te slaan, den dunner, voor den hals, en eendikker, roor den kop, om des te naauwkeuriger te sluiten. Hier-door houden zij het ijzer niet alleen duurzamer vast, maar ook worden de nagelkoppen, onder het loopen, niet ligt afgebroken. Deze wijze is te verkiezen boven zoodanige gaten, welke evenwijdig en ruim, of van beide kanten zijn doorgeslagen, en waarin slechts de schaoht des nageis bc-vat wordt, zoodat de koppen geheel buiten de oppervlakte des ijzers blijven. ZuHce gaten geven geene vastheid aan de nageis, en zij houden het ijzer ook slechts zoo lang, als de nagelkoppen nog aanwezig zijn , welke meestal spoedig afbreken; tenvijl integendeel inzinkende nagelkoppen zoo lang vast kunneii houden, als zij met het ijzer versleten zijn, daar zij daarmede gelijkmatig afslijten. Indien men zieh niet van trechtervormige nagelgatea bedient, zoo moet het ijzer eene sleuf of goot bezitten, welke längs zijne ge-heele onderste oppervlakte loopt, waarin de nagelkoppen genoegzaam kunnen wegzinken.
Wat het getal der nagelgaten betreft , dit kan eenigzinraquo; Terschillende zijn, naar den arbeid, welke de Paarden ver-rigten. Bij die, welke voor lief hebberij gehouden worden , zijn doorgaans acht nageis voldoende , om het ijzer behoor-lijk te bevestigen, weshalve ook slechts even zoo vele na­gelgaten gevorderd worden. Aan Paarden met zeer groote
j
-ocr page 689-
U2
Loeven, asm werk-Paarden, of die bestendig op Straten, oneffene of wel in diepe wiegen moeten loopen , kunnen nog een of twee worden toegevoegd, ten einde het ijzer te be-ter vast te doen houden. quot;De nagelgaten moeten op de regte plaatseu en in juiste afstanden worden geslagen, daar het, op verre na, niet gelijk is, waar de nagels in den hoorn worden gedreven. Gewoonlijk worden de acht nagels, ter weerszijden, zoo in het ijzer verdeeld, dat de ruimte tus-schen de toon- of voorste nagel-gaten aanmerkelijk grooter is , dan die , welke zieh in de armen bevinden en zij-na-gel-gaten genoemd worden. Daar inmiddels de toon of het voorste deel des booms bij het nederzetten van den voet veel lijdt, zoo volgt hieruit, dat ook het ijzer aan deze plaats goed vast moet liggen, weshalve het dan ook door de ondervinding is bevestigd, dat het beter isect;, wanneer alle acht nagel-gaten zoo worden doorgeslagen, dat hunnc tusschenruimten, zoo ver de nagels namelijk loopen, ten minste, zoo veel de voorste voeten aanbelangt, aan den gefaeelen omtrek der zijden en den toon gelijk zijn. Bij het doorslaan der nagel-gaten moet voorts niet alleen op de dikte des hoomwands, bij elken voet, worden acht ge-geven, maar er moet, te dezen opzigte, bijzondere oplet-tenheid plaats hebben, ten aanzien des verschils, welke er tusschen het maaksel van de voorste en achterste voeten bestaat. Worden de nagel-gaten meer naar den buitenkant des ijzers geplaatst, zoo noemt men zulks scjiraal doorge­slagen , doch meer naar het midden des ijzers geschiedende, wordt dit vet of ruim doorgeslagen genoemd. Daar nu de binnen-kwartieren (vooral bij de voor-vpeten) , aanmerkelijk dünner vallen dan bij de achter-voeten, zoo volgt daaruit, dat de gaten in den binnen-arm, naar evenredigheid schra-ler moeten worden doorgeslagen, ten einde het gevaar van yernageling voor te keinen , dan aan den buiten-arm , gelijk ook het laatste nagelgat van den binnen-arm sen weinig meer naar voren behoort te worden doorgeslagen, dap aan de tegenovergestelde zijden. Het is voorts bekend, uit het geen omtrent de gesteldheid des hoorns gezegd is, dat bij den voorhoef da hoorn aan den toon het zwaarste is, ter-wijl, bij de achter-voeten, de zij-wanden naar evenredigheid sjerker en zwaarder zjjn, dan bij de voor-voeten, en hiepraquo;
28
-ocr page 690-
650
uit volgt, als van zelf, de noodzakelijkheid, dat, bij de achter-voeten, de nagel-gaten zieh verder naar achteren moe-ten uitstrekken, en iets ruinier binnen worden doorgeslalaquo; gen, terwijl de toon meer moet vrijgelaten en verschoond worden, dan bij de voor-voeten, alwaar de nageis zieh meer voorwaarts dienen te bevinden. Om deze redenen, zoo wel als uit hoofde, dat de achter-voet eene meer driehoekige gedaante bezit, dan de voor-voeten, '#9632;— welke meer rond van voren zijn, — passen dus ook de voor-ijzers niet voor de achter-voeten, en de gewoonte, om de eersten naar achteren te laten verleggen, zoo als veeltijds geschiedt, kan daarom niet gerekend worden aan de grondregelen van een goed hoef-beslag te beanhvoorden.
Ook de nageis , welke ter bevestiging der ijzers onder de voeten dienen, vereischen eene bijzondere overweging, daar het veel op hunne gesebiktheid bij het beslag aankomt.
De nageis dienen van best en taai ijzer gesmeed, en zoo bewerkt te zijn, dat er zieh, niet in het minst, scheuren of schilfers daaraan bevinden. Broze nageis breken schie-lijk af, en bederven den beef. Men onderscheidt aan den nagel, drie bijzondere deelen: als den hop, liet ligebaam of de soliacht —#9632; ook het lemmer genaamd — en de p-unt.
Wij hebben reeds te voren de reden opgegeven, waarom nageis, waarvan de koppen geheel buiten de oppervlakte des ijzers blijven, minder aan him oogmerk beantwoorden. De vierkante nagel-koppen zijn, om deze reden, te verwer-pen. Meerdere aanbeveling verdienen de zoodanige , welke' naar onder smaller toeloopen, gedeeltelijk in de nagel-gaten wegzinken, en daardoor het ijzer beter en langer vasthou-den. De nagel-koppen moeten dus volkomen aan de gaten beantwoorden.
De nageis moeten voorts niet te lang, noch te dik, of te kort zijn. Een te lange nagel buigt zieh, bij het inslaan ligtelijk krom; een te körte nagel komt te vroegtijdig, dat is, te laag uit, en houdt het ijzer niet genoeg vast, Indien de punt niet behoorlijk kan omgesmeed worden. Zijn de nagels te zwaar voor den hoorn, zoo doen zij dien scheuren. De zwaarte en lengte van het ligchaam of de Schacht des nagels moeten ook daarom geevenredigd zijn aan de grootte en dikte der hoorn-wanden. Men bediene zieh dus, naar
-ocr page 691-
651
het verschil te dezen opzigte, bij de vöor- en achter-voeten, en ook naar mate, dat het Paard voor onderacheidane ge-bruiken dienen meet, en eene meer of minder sterke be-vestiging der ijzers vordert, van nagels, welke eene verschil-lende zwaarte en lengte bezitten.
De punt des nageia moet zoo ingerigt zijn, dat hij daar-door gescbikt wordt, om, bij het inslaan , op de regte plaats van den hoorn-wand door te dringen , opdat hij niet te hoog noch te laag uitkome. Tot dat einde moet de voorste vlak-te van den nagel regt blijven , doch aan de achterste ma­ke men eene achuinsche afhelling, ter lengte van eene lijn; waardoor zij , ingeslagen wordende , steeds eene neiging ver-krijgt, om buitenwaarts uit te gaan. Geeft men nogtans aan den nagel eene längere afpunting, dan de voorschreve-ne, zoo gaat hij te hoog op, waardoor er gevaar voor drukking op den vleesch-wand, of vernageling geboren wordt. Bij eene korterraquo; afpunting, ontmoet de nagel, bij het in­slaan , te veel tegenstand, en hij komt dus te kort boven het ijzer uit.
Tot dus ver hebben wij gebandeld over de hoefijzers en nagels , voor zoo ver zij tot het gewone zomer-beslag be-hooren; %vij moeten tevens nog kortelijk spreken over het winter-beslag, hetwelk daarin bestaat, dat aan de ijzers, welke, voor het overige, geene verandering ondeigaan, cen of mecrdere scherpe punten verleend worden, waardoor zij in den gladden bevrozen grond vat krijgen, en het Paard op het ijs kan gebruikt wordan, hetwelk buiten dien niet wel mogelijk is. Zulks geschiedt, of door IJsnagels of door scherpe Kalkoenen.
Het op scherp zetten door ijsnagels bestaat eenvoudig hierin. Men vervaardigt nageia, gelijkaoortig met gewone hoef-nagels, doch met zwaardere koppen, welke spits toe-loopen; men slaat hen in de voorste of toon-nagel-gaten. Daar zoodanige nagels niet sterk kunnen worden ingedre-ven, dewijl alsdan de koppen hunne spitsen verliezen, door het opalaan met den hamer, zoo gaan zij vaak spoedig we-derom loa, of worden, onder het gaan, afgebroken, wes-halve dit beslag niet duurzaam is, en slechts, voor een körten tijd, of op reis om spoedig klaar te zijn dienen kan.
28 *
-ocr page 692-
652
I)e kalkoenen maakt men soherp, door hen heet zijndc, plat en wiggevormig uit te smeden; doch daar het gewone ijzer week is, zijn zulke takken, op den harden grond, niet bestand, slijten te spoedig af, of gaan omliggen, zoo dat het Paard schielijk stomp wordt, en het beslaan te dikwijls moet herhaald worden. Beter en duurzamer zet men het Paard op scherp, door een stukje staal, dat aan-gesoherpt wordt, in de kalkoenen te doen imvellen. Als men het Paard op zeer glad ijs gebruiken wil zoo laat men insgelijks eene spitse stift in het toondeel des ijzers zetten. Zoodanjg beslag noemt men dan random of volkomen scherp. terwijl, indien slechts de buiten-kalkoenen scherp zijn, zulk een beslag ruiter-scherp genoemd wordt. De geraelde scher-pe takken, vooral de voorste onder den toon, moeten niet te hoog zijn, dewijl zij dan te sterk inhaken, en den gang moeijelijk maken. Als de Paarden op het winter-beslag staan , moet men zorgnildig beletten , datÄ zij elkander kun-nen slaan, daar zij zieh, met deze ijzers, zware verwonr dingen kunnen toebrengen.
Daar de scherpe takken, op den gewonen grond, of op itraat-wegen, den voet weinig of geene steun-punten verr leenen, zoo kan het Paard daarmede hierop niet dan gebrek-kig gaan, en de gang zou daardoor bedorven worden. Om deze reden, moet het beslag bij den opdooi, dadelijk we-derom met het gewone verwisseld worden, en niet, gelijk gewoonlijk geschiedt , zoo lang blijven, tot dat de ijzerlaquo; versleten zijn. Om aan difc ongerijf te gemoet te komen, pn jeder oogenblik het scherp in een stomp beslag te kun­nen veranderen, heeft men ijzers uitgedacht met losse kal­koenen , welke, zoo wel in het toon-deel, als aan de ein-den der ijzers, uit- en in kunnen worden geschroefd.
Om deze inrigting aan hare bedoeling te doen beantwoor-den, komt het hoofdzakelijk daarop aan, dat de armen der ijzers lets zwaarder en tevens iets breeder zijn dan gewoon-Ijjk, ten einde aan den tak-schroef, waaraan de kalkoen gesmeed is, eene ontoang-scliroef van genoegzaam grooten omyang kunne worden gegeven, en deze diep in het ijzer ga, zoo dat de schroef sterk genoeg kan gemaakt worden, en beide vast sluiten. De kalkoenen worden dan, na dat de schroef vooraf met olie besmeerd is, met een, opzettlaquo;raquo;
-ocr page 693-
653
lijk däartoe vervaardigden, sleutel ingeschroven, en künnen, als het scherp beslag niet meer noodig is, gemakkelijk met stompe kalkoenen, waaraan dezelfde schroeven gemaakt zijn verwisseld worden.
III. Over het beslaan van gezonde en welgemadktt voeien.
Wij gaan thans over, om aan te wijzen hetgeen tot de bevestiging des ijzers onder den voet behoort, in zoo ver hij regelmatig en gezond is, en ztdlen, te dien eindehan-delen
A.nbsp; nbsp; nbsp;Ovet1 de voorlereiding der voeien tot het hedaan.
B.nbsp; nbsp; nbsp;Over het hedaan zelf.
C.nbsp; nbsp; nbsp;Over hetgeen daarna volt in acht te nemen
A. Over de voorlereiding der voeten tot het hedaan.
Bij het Paard dat in den natuurstaat leeft, — ook bij dat, hetwelk weinig of geen arbeid verrigt of, hoewel al besteudig werkende, steeds op eenen zachten bodem behoeft te gaan, ondergaat de hoef-wand geene sterke afslijting, zoodat de aangroei van den hoovn evenredig voortgaat, waardoor dus het beslaan door ijzers, ten einde de gevoe-lige deelen des voets tegen beleediging te beveiligen, on-noodig is. Anders is het met zulke Paarden gelegen, die op een harden bodem moeten loopen, wier hoeven spoedig en ten eenemale afslijten, waardoor de zachte deelen voor pijnlijke kneuzing blootstaan, welke het Paard kreupel doet gaan. Daar de hoorn-wanden der achtervoeten sterker zijn dan de voorhoeven, zoo kan men dikwijls bij Paarden die niet veel op harde steen- of straat-wegen gebruikt worden volstaan met hen alleen van voren te beslaan.
Vermits door het beslaan de groei van den hoorn niet belet wordt, zoo volgt hieruit dat de hoorn, welke geene afslijting ondergaat, steeds langer wordt en over het ijzer henen schuift, welk gedeelte eindelijk, daar de voeding in de uiterste einden der hoorn-pijpjes verloren gaat, van onderen verdort en afsterft, waarbij, door de gedurige dreuning van don
-ocr page 694-
654
Toet, de hoefnagels los worden, terwijl eck de ijzers dun worden en verslijten. — Dit alles dan brengt de noodzake-lijkheid van een nieuw beslag te weeg. Er heeft een aan-merkelijk onderscheid plaats bij de Paarden, hoe dikwijls het beslag moet herhaald worden; zulks Staat in hat algamp;raquo; meen in gelijke evenredigheid met den stärkeren groei van den hoorn, zoowel als met het veelvuldig gebruik en het loopen op harde en straatwegen. Intusschen heeft het eene Paard de eigenschap cm de ijzers, bij gelijk gebruik, veel langer te behouden dan het ander, Letwelk mede voorzeker in den ondersebeiden gang en het toezetten der vöeten kan gelegen zijn. In het algemeen kan men aannemen, dathet beslag alle 4, 5 of 6 weken dient vernieuwd te worden.
De voeten der Vculens en jonge Paarden behooren, zoo lang zij nog niet worden beslagen, nu en dan van den over-tolligen sterk groeijenden hoorn ontdaan worden, terwijl deze gelijkmatig werde besnedea om aan den hoef eene regelmatige gedaante te geven. Eene verzuimde behandeling van de voeten d^r Veulcns geeft aanleiding tot ondersehei-uene georeken der lioeven, als inscheuring of kloven, ver-naauwingen onz. Alle onevenredige en scheve groeijing moet worden voorgekomen, daar deze een siechten gang.en niet zelden een sclieven stand der beenen ten gevolge IktA, In het derde of viercle jaar, als men het Paard begint te gebruiken, wordt het voor het eerst beslagen. Als een algemeenen regel mag gelden, dat zulks niet gosehiede voor dat de voet zijn volkomen wasdom en vorming verkregen heeft, fen einde door den dwang des ijzers daaraan geene verhindering werde toegebragt. Men gewent het alsdan in in den stal van lieverlede, onder liefkozingen, om de beenen eenen tijd lang op te houden en te behandelen, ten einde het alzoo tot den noodstal voor te bereiden,
Indien het Paard reeds te voren beslagen is geweest, zoo is het, bij eene drooge gesteldheid der hoeven, van eene nitstekende nuttigheid, dat de voeten eenige dagenvoorde vernieuwing des beslags in koe-mest of in eene brij van leemaarde of van gestampte lijnkoek met water en azijn aangemengd, gezet, of daarmede worden ingeslagen, waar-door de hoorn verweekt en voor de afsnijding en de aanraquo; pageling des ijzers geschikter wordt gemaakt.
-ocr page 695-
655
Voorts neme men de gesteldheid van den gang en des voets in overweging ten einde het bealag naar deze worde ingerigt; daar het in alien geval mede strekken moat, om zoo reel mogelijk de gemakkelijke beweging des ligchaams te bevorderen, en dit een vasten steun te verleenen, zoo moet het beslag met het werktuigelijk zamenstel en den vorm des voets overeenstemmen, terwijl, opzigtelijk deze voorwaarden, alles vermeden moet worden, wat daaraan eenigermate hinderlijk of nadeelig zou kunnen zijn.
B. Over het beslaan of Jiet oiuterleggen, Her Uzen.
Het beslaan gesclüedt uit de hand of in den noodstal. De eerste wijze, waarvan men in andere landen het meest gebruik maakt, is ver te verkiezcn boven de laatste, vooral bij Paarden die niet aan deu noodstal gewend of daarin onrustig zijn, zoodat zij geweidig springen en zieh daardoov lig'ielijk beleedigen. Indien het Paard noch uit de hand noch in den noodstal kan worden beslagen om zijne halstarrig-heid, zoo kan men het ter nederwerpen en de voeten kluisteren.
i)e eerste verrigting bij het beslaan bestaat, bij reeds meermalen beslagene Paarden, daarin, dat het oude ijzer, nadat de voet opgetrokken en alzoo door een helper vast-gehouden of anders wel vastgebonden is, worde afgeuomen. Hiertoe moeten de nog vastzittende nageis worden lösge-maakt, door de plat geniette punten met den hamer-bek af te slaan. Alsdan wordt het ijzer van achteren met de nijptang los gewerkt en opgeligt, buigende men het telkens wederom naar de zool terug. Men moet zieh wachten het ijzer in eens los te rukken, vermits men daardoor ligt te weeg brengt, dat de hoef scheurt of stukken daarvan wor­den afgebroken. Nu worden de nageis uitgehaald en dan het ijzer weggenomen. Bevinden er zieh afgebroken nagel-stukken in de gaten, zoo moeten zij, door behulp van den drevel daaruit verwijderd worden.
Vervolgens gaat men over tot het besnijden van den voet, waartoe men zieh algemeen bedient van het bekende weg-of hoefmes, Het besnijden van den voet is als een zeer ge-
-ocr page 696-
656
wigtig werk des hoef-beslags aan te merken, dewijl tor-dooiquot;, wel verrigt zijnde, zoowel vele wezenlijke gebreken der voeten kunnen worden verholpen of verbeterd, als zij tevens, wanneer het besnijden niet naar behooren geschiedt, kunnen worden voortgebragt en verergerd. Er plegen door de gewone hoefsmeden in het besnijden der voeten vele mis­slagen begaan te worden.
Ons vooreerst tot het besnijden van den regelmatigen en welgevormden voet bepalende, zoo merk ik aan, dat het oogmerk van het afsnijden alleen strekt om den hoef van den afgestorven hoorn te outdoen, weshalve dit gedeelte van den hoornwand moet worden weggenomen, en slechts zoo veel van den levenden hoorn, als noodig is om eene effene vlakte te erlangen, ten ein de het ijzer op alle punten ge-lijkelijk aansluite. Aan de dragten mögen de einden der ijzers, van af het laatste nagelgat, eenen zeer kleinen af-stand van hunne vlakten vervvijderd blijven, waardoor eene al te starke drukking op de dragten worde voorgekomen, vermits het anders niet zelden gebeurt, dat het Paard in liet eerst na het beslaan pijnlijkheid in het gaan gevoelt, tot zoo lang dat de hoornwand aangegroeid is en wederom begint te verdorren.
Van de toon- en de zijwanden moet worden afgenomen hetgeen boven de zool uitsteekt. Blijft de toon te lang, zoo brengt zulks te weeg, dat het Paard ligt struikelt, vooral daar dit deel het sterkst aangroeit. Dit heeft te ineer plaats bij Paarden die laag op de beenen zijn. Eene te körte besnijding van den voet is insgelijks zeer schadelijk, daar zulks, door de verkleining van de oppervlakte des voets, den vasten stand des Paards bederft.
Vooral is de zeer algemeene gewoonte nadeelig, om de zool sterk uit te werken of te verdünnen. Men neme slechts zoo veel daarvan weg, dat de verdieping van den rand des toons en der zij-wanden tot aan den straal, on-geveer het zesdo gedeelte van eenen duim bedraagt, of dat de zool aan den buitenkant een lijn dieper dan de hoef-wanden zij, om de drukking des ijzers op de zool voor te komen. Wordt de hoornzool te veel afgedund, dan kaii zij de onderliggende deelen, als de vleeschzool en het hoef been , raquo;iet genoegzaam tegen de drukking door steenen of harde
-ocr page 697-
657
ligcliamen onder het gaan beveiligen, en er ontstaan du* ligt kneuzingen, steengallen enz. in den voet, waardoor het Paard kreupel gaat. — Bovenal wachte men men zieh, cm de hoeken der zool uit te werken of door te snijden, waar­door zij worden verzwakt, en hetwelk tevens eene oorzaak #9632;wordt, dat de hoorn-wanden zieh te zamentrekken, zoodat zulks tot het ontstaan van klem-hoeven medewerkt. — Ook van den straal mag niet meer worden afgenomen dan het-geen afgestorven en onnut geworden is. Deze moet das do hoogte behouden, dat hij, wanneer het ijzer ondergelegd is, den grond aanraakt. Wordt de straal te vlak afgenomen, zoo worden de onderliggende vleeseh-straal en de buigende pees niet tegen de dmkking daardoor beschermd, maar ook wordt de voet meer blootgesteld om uit to glijden, daar toch de straal, wegens zijne wiggevormige en verhevene gedaante, zigtbaar door da Hataur bestemd is om aan den voet steun en vat in den grond te verieenen.
Voorts moet de vlakte des hoefs gelijkmatig en effeu worden afgewerkt, dewiji eene scheve afsnijding der bin­nen- of buiten-zijden, natuurlijk een scheven stand der bee­ilen en een gebrekkigen gang ten gevolge moet hebben.
De voet behoorlijk besneden zijnde, wordt het ijzer op-gepast in de rigting, zoo als het liggen moet. Bij een volmaakten stand des voets, wordt het zoodanig geplaatst, dat de beide armen even ver van den straal vervvijderd zijn, zoodat het ijzer midden op den voet te liggen komt. Men zorge, dat het, zoo als gezegd is, behoorlijk aan-sluite, en voorts geheel naar den voet werde ingerigt. De gewoontc, om het ijzer, heet gemaakt, op te passen, is verwerpelijk, dewiji hierdoor de boom inbrandt, waardoor hij uitdroogt en bros wordt. Beter is het, het ijzer koud op te leggeri, en de Hgging met krijt af te teekenen, wanneer hier of daar nog iets van den hoef afgenomen, of aan het ijzer dient veranderd te worden.
Nadat het ijzer geheel voor den voet is gereed gemaakt, wordt het opgelegd, en eerst buitenwaarts, daarna binnen-waarts met den voorsten zij-nagel bevestigd. Daarop wor­den de toon-nagels en eindelijk de achterste zij-nagels in-gcslagen. Dewiji de hoorn-wand niet overal dezelfde dikte heeft, manr aan den toon zwaarder dan aan de wandea
t
-ocr page 698-
658
Talt, terwijl de binnenwanden danner dan de buiten-wan-den worden waargenomen, en in dezen wederom verschil. met opzigt tot de vdor- en acbter-hoeven, plaats heeft, zoo volgt hieruit de noodzakelijkheid, dat, gelijk te voren reeds is aangewezen, de nagelgaten op een verschillenden afstand van den buitenrand des ijzers moeten worden door-geslagen. Om hierin een vasten, met de inrigting des voeta overeenkomenden, regel te houden, zoo kan men met veiligheid de witte streep volgen, welke de Natuur, als het ware, tot eenen zekeren wegwijzer in den hoef, voor het inslaan der nageis schijnt gesteld te hebben. Deze vertoont zieh, na dat een weinig van het levende gedeelte der hoorn-zool is weggenomen, vooral in donkerkleurige lioeven, zeer duidelijk, tusschen de zool en den omtrek des hoefwands, vloeijende beide deze hoornachtige zelf-standigheden in de witte streep te zamen. De nageis moe­ten niet in het midden, maar in den buitenrand worden ingeslagen. Geschiedt zulks met de noodige behoedzaam-heid, zoo worden de nagel-schachten aan alle plaatsen des hoefs zoo doorgedreven, dat de zachte deelen geen het minste gevaar loopen van beleedigd te worden, en het ijzer 'de noodige vastheid verkrijgt. De punten der nageis komen daarbij op hunne geevenredigde hoogten, dat is, wat de toonnagels betreft, ongeveer twee vingeren breedte en de binnen- en zij-nagels iets lager, boven het ijzer, uit.
Elke nagel, welke ingeslagen wordt, moet terstond wor­den eingebogen, en nadat zij alle zijn ingeslagen, worden zij nogmaals aangehaald, dan afgeknepen, en eindelijk door eene eigene wijze van slaan met den hamer, omge-niet en geklonken.
Nu wordt de voet losgemaakt en op den bok gezet, wanneer met den rasp, de, buiten het ijzer uitstekende, hoom, en de oneifenheden weggenomen, en zoo wel de omnietingen der nageis, als de oppervlakte des hoefs glad en zindelijk worden gemaakt. Men dient zieh even wel vooral te wachten, om niet, zoo als algemeen geschiedt, de geheele oppervlakte jdes hoefa met den rasp te behan-delen, als waardoor dit deel beroofd wordt van zijn be-Ideedsel, zijnde een slijmig vlies, waarmede delaquo; Natuur deraquo;
-ocr page 699-
659
hoorn heeft overdekt, ten einde dien voor uitdrooging te bewaren. Wordt de hoorn hiervan telkens bij hat beslaan beroofd, zoo verliest bij hierdoor aanmerkelijk van zijne zelfstandigheid en wordt dünner en zwakker, waardoor ligt hoornseheuren of afbrokkeling en schiKering ontstaan. Men gebruike den rasp dus niet hooger dan daar de pmnietingen der nagel-punten plaats hebben.
Nog dient te worden aangemerkt, dat men best doet, ten einde de vermoeijing des Paards te gemoet te komen, bet in het kruis beslaan. De plaats, daar men zulks ver-rigt, behoort, vooral voor jonge Paarden, afgezonderd, stil en voor kouden togtwind beveiligd te zijn, terwijl men het Paard met de meest mogelijke zachtheid meet behandelen. Is het nogtans onrustig zoo moet het door het zetten van den prang op den neus tot stilstaan gedwongen worden.
C. Over hetgeen na het heslaan dient in acht te worden genomen.
Wanneer het beslaan verrigt en het Paard in vrijheid is gesteld, zoo doe men het eerst in den stap rondleiden en dan draven op een harden weg , om te zien of het zieh ook door verrekking of anders bezeerd hebbe of vernageld zij geworden, Trekt het Paard met het een of ander been, of hinkt het, zoo komt het op eene naauwkeurige on-derscheiding aan of het aan beleediging van eenig gewricht, als bijv. des schouders, der heup of van de koot, ten ge-volge eener verrekking, dan wel aan den voet kreupel ga.
Indien het Paard, als een gevolg van het beslaan, in den voet meer of minder kreupel is, zoo kan zulks in eene tweevoudige oorzaak gelegen zijn, namelijk:
1deg;. Doordien het ijzer al te sterk is aangetrokken en daardoor drukking veroorzaakt, hetwelk meestal van liever-lede overgaat. In een enkel geval kan evenwel de druk­king zoo sterk zijn, dat de hoef daarbij warm wordt, wan­neer men genoodzaakt is het ijzer los te maken en van nieuws, doch minder vast, onder te slaan.
2deg;, Door vernageling, Deze kan op eeae tweevoudigt
-ocr page 700-
660
wijze plaats hebben, en wel zoo dat de nagel zoo na aan de vaste deelen raakt, dat deze daardoor gedrukt worden, of dat hij meer of minder diep in deze — gewoonlijk bet leven genoemd — doordringt. De eerste soort of trap van vernageling is op verre na niet zoo gevaarlijk als de laatste. De vernageling wordt daardoor, in den eersten opslag vooral, van de drukking des ijzers onderscheiden, dat de kreupel-heid in het eerste geval, hoewel somwijlen in het begin weinig of niet merkbaar, bestendig toeneemt, terwijl zij, in het laatste geval, in het eerst bet meest merkbaar zij nde, gestadig beter wordt en afncemt.
Om zieh verder van het beslaan der vernageling te over-tuigen, ligt men den voet des Paards op en slaat zacht met den hamer op al de nageis. Zoodra de nagel, welke de oorzaak der pijn is, getroffen wordt, trekt bet 1'aard met den voet. Deze nagel moet -worden uitgetrokken en, zoo hij slechts drukking heeft verwekt, kan bij op nieuw minder diep worden ingeslagen. Doch is de nagel tot in het leven doorgedrongen geweest, hetvvelk daaraan gekend wordt, dat zieh bij het uittrekken aan de schacht of punt bleed vertoont of nit bet gat outlast, zoo giete men ter-stond hrandewipi of terjientijn-oUe daarin, en berhale zulks dagelijks, zeigende, door het insteken van een vlas-wiekje, dat er zieh geene onzuiverheden in het gat zetten. Indien zulks meermalen noodig mögt zijn, zoo moet het ijzer weggelaten worden, of bijaldieu de wond moet verwijd wor­den, wordt van den binnenkant des ijzers eene uitranding gemaakt, zoo groot, dat men de opening, welke aan de hoorn-zool gemaakt is, zien en de etter zieh daaruit vrij entlasten kan, waardoor men voorkomt, dat het ijzer telkens behoeft te worden afgenomen en weder ondergelegd. Ook kan men pik door een heet ijzer daarin doen smelten, waardoor de wond meestal zonder eenige verdore behande-ling geneest.
Dit alles nogtans heeft alleen plaats, Indien de vernage­ling schielijk ontdekt en op deze wijze verholpen wordt. Ziet men evenwel haar in het eerst voorbij, of wordt zij verzuimd, zoo kunhen daaruit zeer erge gevolgen als ont-steking en verettering van den voet,bederf des boefbeens enz. voortvloeijcn, waardoor-het Eaard; voor altijd bodorvea
-ocr page 701-
661
blijft. — Om hieraan zoo veel mogelijk te hulp te komen, moet men de behandeling in het werk stellen, welke op biz. 97 en 98 is voorgeschreven.
IV. Over het lealaan van zieMijke of gclrehMijke Hoeven.
Thans komen wij tot het laatste gedeelte des hoef-beslags, bevattende het onderrigt over het beslaan van zoodanige hoeven, welke in een of ander opzigt onregelmatig gebrek-kig of ziekelijk zijn, v/aaruit dus voor den gang des Paards onderscheidone ongeraakken voortvloeijen, welke door een doelmatig beslag veel verbeterd of hcrsteld kunnen worden.
Het is vooral te dezen aauzien, dat de kennis en het schrander oordeel des kunstenaars voortreffelijk te stade komen, en waarbij zijne bekwaamheden in het helderst dag-licht worden gest'eld,
Vooraf komen hier nog in aanraerking zekere afwijkingeu des voets en van den gang, welke, hoewel niet tot de we-zenlijke gebreken des Paards behoorende, evenwel eene eigene wijze van beslaan vorderen, hoedanige zijn groote en kleine, lange en körte hoeven, alsook zeer holle en platte voeten, — voorts het gebrek van aanslaan en strijken.
Grooie Hoeven. Wanneer de hoef in evenredigheid van de gestalte des Paards te groot is; zoo vordert dit de ge-wone wijze van beslaan; men neemt van den toonnaarbe-hooren af, doeh weinig van de zool en wanden, ten eindc de oppervlakte, waarmede het Paard den grond betreedt, niet vergroot worde. Het ijzer moet niet zwaarder maar lets meer uitgesmeed en verbreed worden, ten einde dc zool naar evenredigheid van haren omvang meer bedekt worde. Vermits de zelfstandigheid van den hoornwand bij groote hoeven doorgaans duuner is dan bij kleine, zoo moeten, ter bevestiging des ijzers , geene zware maar naar evenredigheid dnnne nageis gebezigd worden.
Kleine Hoeven. De omgekeerde reden heeft plants bij de hoeven die, in betrekking tot het ligchaam des Paards, te klein kunnen worden genoemd. Ten einde de punten van ännraking- des voets op den grond te vermeerderen, dieat
-ocr page 702-
662
men hier meer van de wanden weg te nemen, doch de zool en straal moeten gespaard worden. Het ijzer mag breed zijn, doch het moet niet sterk gebogen worden, dewijl de te starke bulging des ijzers de grondvlakte des voets tegen den bodem verkleint.
Lange Hoeven. Somwijlen groeit de hoef te sterk naar Toren, waardoor het toon-geäeelte te lang wordt, waarbij alsdan de dragteu doorgaans laag zijn. In dit geval moet van den voorhoef veel worden afgenomen, terwijlde dragten zoo hoog mogelijk worden gelaten, om aldus de regtstandige houding des voets te bevorderen. Het ijzer kan tot dat oogmerk ook iets meer dan gewoonlijk gebogen zijn, ver-mits de toon daardoor nog wordt ingekort. De nagel-gaten moeten dan wegens den sterk weggenomen hoorn aan, den toon iets schraler, dat is nader aan den buitenrand des ijzers, worden doorgeslagen, en zij kunnen, om behoorlijk vast te houden, voorzigtig iets hooger worden ingedreven.
Karle Hoeven. Het tegendeel moet omtrent körte hoeven in acht worden genomen. Vermits men hier moet trachten de vlakte des voets te vergrooten, zoo strekt tot bevordering daarvan, dat de voorhoef zijn hoorn behoude, weshalve van dit deel weinig of niets dient te worden afgenomen. Integendeel neme men veel van de wanden en dragten weg, ten einde de voet meer achterwaarts op de hielen te staan kome. Om deze reden moet men het Paard met körte hoeven ijzers geven, die weinig of liever niet gebogen, en waarvan de armen kort en dun zijn zonder kalkoenen.
Zeer hoüe voelen. Hoewel eene te sterke uitholiing des voets niet dikwijls als eene onvolkomenheid daarvan voor-komt, zoo zal men evenwel, wanneer zulks plaats heeft, daaraan te gemoet kunnen komen, door de zij-wanden en ook vooral de dragten naar evenredigheid sterk af te nemen, als waardoor de straal en zool meer gelegenheid verkrijgen den grond aan te raken, te drukken en den voet uit te zetten. Ten einde de ontbrekende steunpunten des voets zoo veel mogelijk vermeerderd worden, bezige men een weinig gebogen breed ijzer, doch men zorge dat de armen naar achteren niet naauw gezet worden, vermits hierdoor de verzenen bij zeer helle voeten te meer gelegenheid krygen raquo;m aich zamen te trekken, waardoor te ligter klemhoeyea
-ocr page 703-
663
ontstaan, Veeleer moeten zjj ruim worden uitgelegd, opdat de voet van achteren gelegenheid erlange zieh te können verbreeden en op deze wijze zijne te sterke welving te doen verminderen.
Flaue Voeten. Men treft de platvoetigheid algemeen aan bij Paarden , die op läge en vochtige weiden zijn opgevoed, vermits de voet, door eene gedurige verweeking aan zijnen ondersten omvang, meer dan gewoon wordt uitgezet, ter -wijl bet hoef been sterk op de zool doordringt, en deze bier-door eene plattere gedaante erlangt. Bij zoodanige gesteld-beid moet weinig worden afgenomen, opdat de zool, welke bier ligter voor drukking blootstaat, niet verdund werde. De boefwanden en dragten moeten insgelijks weinig, enal-leen de toonwand naar bebooren worden afgesneden. Het ijzer moet breeder dan gewoonlijk en ook iets zwaarder zijn, en slecbts zoo gelegd worden naar de binnenzijde van den voet, dat de voet niet gedrukt worde. — Ook moet bet maar zecr läge of liever geene kalkoenen bezitten. De verweeking der hoorn-zool, door dezelve met koemest of leemaarde in te slaan, kan bier niet voordeelig zijn. Beter is het baar , van tijd tot tijd , met teer of terpeniijn-olie te besmeren, wnardoor de zool meerdere droogheid en vast-held erlangt. (*).
Aanslaaii. Wanneer de acbtervoeten onder het loopen tegen de voorvoeten raken, zoo noemt men zulks aanslaan. H[et is doorgaans een gevolg van den te körten afstand, welke de acbterbeenen van de vddrbeenen bezitten, en, in zoo ver, moet zulks veeltijds aan de gebrekkige evenredig-heid in de ligcbamelijke vormiug des Paards worden toege-scbreven. Ook neemt men waar , dat de Paarden aanslaan, wanneer de voorbeenen niet spoedig genoeg, in evenredig-heid der acbterbeenen, worden opgenomen. Men kan dit
(#9632;#9830;) Door den Engelschen Vee artsenijkundigen Joseph goo-dbwin, wordt een bijzonder balk- of sluil ijzer, voor plat- en ook voor volvoetigo Paarden gebezigd, hetwelk van een gewoon ijaer alleen daarin verschilt, dat de armen van achteren door een balk aan een verbünden zijn. Hot oogmerk dezer inrigting is, om do deelen des voets gelijkelijk te doen dragen , en de drukking der zool voor to komen a new system op shoeing houses , with
AN ACCOUNT OP THE VARIOUS MODES , PRACTISED BT DIFJTBRBMT HAIIONS, amp;C. LONDON 1824.
..
-ocr page 704-
664
gebrek in den gang eenigermate verbeteren , wanneer nen van de dragteu der voorvoeten veel afneemt, en tevens den toon-wand des achtervoets korter maakt. Men körte de ar­men van hat voor-ijzer iets in, en geve het geene kalkoe-nen; het achter-ijzer integendeel moet eenigzins hooge kal-koenen hebben, terwijl het aan het toondeel kort en dun gesmeed behoort te zijn. — Door zoodanige behandeling van den voor- en achtervoet zal men het aanslaan meerma-len kunnen verhelpen. Somwijlen evemvel ligt de oorzaak van dit gebrek alleen in het gebrekkig bestuur des Paards, door den ruiter, en alsdan moet de verbetering gezecht worden , in het opvolgen der rcgelen, welke eene goede rij-kunst aan de hand kan geven.
Slrijken. Het Paard , dat zieh strijkt, eischt bij het be-slaan, eene bijzondere handelwijze, en daardoor kan men aan deze gebrekkige hoedanigheid veel ter verbetering toe-brengen. De oorzaak van het strijken is daarin gelegen , dat het Paard de voeten, onder het gaan , te veel buiten-waarts of binnonwaarts werpt, waardoor zij tegen de koot van het tegenovergestelde been stooten of strijken en dit deel verwenden. In hot eerste geval geschiedt zulks met de dragten; in het laatste met den binnen-waud des voorhoefs. Strijkt het Paard zieh met het laatste deel, zoo neme men van den onderrand des voorhoefs met den rasp zoo veel af, als zonder nadeel voor de inwendige zachte deelen kan ger schieden. Het ijzer wordt zoo veel smaller gemaakt, als het gedeelte bedraagt, dat van den hoef is afgeraspt; zelfs doe men den hoorn nog iets buitenwaarts uitsteken en door den rasp afronden. Wegens de verdunning van den lioef-wand, kunnen dan dikwijls aan de binnenzijde geene na-gels worden iugeslagen; ten minste moeten de nagels zeer fijn zijn, en schraal worden aangebragt. Kan de hoorn zulks niet velcn , zonder vrees voor vernageling , zoo trachtte men het ijzer, door een lip, tegen den zij-wand des hoefs te bevestigen.
Geschiedt integendeel het strijken met de dragten, zoo snijde men den inwendigen wand iets lager dan den bui-tenwand, late den binnen-arm. des ijzers iets naar binnen leggen, of doe dien iets korter en smaller zijn, dan den biuten-arm, en daaraan een lagen kalkoen geven of late?
-ocr page 705-
665
dien weg. In allen geval moeten ook de randen des hoefä en ran het ijzer behoorlijk worden afgerond. Men doet voorts best, om den laatsten nagei weg te laten, ten einde eene beleediging door de omnieting worde voorgekomen. Som-ivijlen kan het nuttig zijn, ter verhoeding van het strijken, dat de buiten-ialkoen hooger dan gewoonüjk gemaakt wordt, zoo als zulks op blz. 116 is opgegeven.
Eindelijk verdient hier ook nog te worden opgemerkt, dat een te reffte stand des kootbeens, waardoor het Paard ligt aan overkootinff onderhevig is, eenigermate door het beslag kan worden verbeterd, wanneer namelijk de achter-deelen des voets of de dragten lager dan gewoonlijk worden afgesneden, terwiji van den toon weinig wordt weggenomen, , en voorts een ijzer wordt gebezigd, zonder kalkoenen, en welks armen dun en niet lang zijn. — Het tegengestelde moet plaats hebben bij een te laag geJcoot Paard, hetwelk even daardoor voor doorzwikking in de koot ligtelijk bloot-staat. Hier trachte men de dragten zoo hoog mogelijk te Iiouden, terwiji de toon wordt ingekort, tot welk oogmerk dan ook eene vilj sterke opbuiging des ijzers aan dit deel, en hoogere kalkoenen bevorderlijk kunnen zijn.
Volvoetigheid. De volvoetigheid behoort tot de gebrekkige gesteldheden der liocven, welke niet zelden voorkomen, en vele omgemakken aan zieh verbinden. Onze inlandsche Paarden trouwens, -welke veelal plathoevig zijn, bezitten eene bijzondere voorbescbiktheid, om ligt volhoevig te wor­den. Bij dit gebrek is de voetzool, in plaats van hol, ge-heel vlak of bol uitgezet, zoodat zij beneden de wanden uitsteekt, waardoor zij bij het treden op oneifenheden des gronds, en door harde ligchamen, als steenen, gedrukt wor­den , ten gevolge waarvan telkens knenzingen, steengallen enz. worden voortgebragt, zoodat een volhoevig Paard niet alleen altijd stijf en schroomvallig, maar zeer dikwijls kreupel gaat. — Dit gebrek wordt menigvuldiger aan de vddr- dan aan de achter-voeten waargenomen.
De oorzaak van dit ongemak is algemeen gelegen in eene ziekelijke gesteldheid des hoefbeens, hetwelk eene vergroo-ting, uitzetting of verplaatsing heeft ondergaan, als hetge-volg eener ontstekingachtige aandoening des voets, van be-vangenheid enz,, waarbij dan de hoorn tevens tegennatuur-
-ocr page 706-
666
lijk verdikt en ontaard is. (Vergelijk biz. Qlenveiv.) Ook kunnen het dun uitwerken der zool, hooge kalkoenen en stiften aan de ijzers bij Paarden, die eenigzins plathoeTig zijn, daartoe aanleiding geven.
Het beslag moet hier zoodanig ingerigt worden, dat de ijzers zonder kalkoenen, breed en eenigzins bokond zijn, om de zool te bedekken, en te verhoeden dat zij nocli de straal gedrukt worden. De laatste mag niet worden afge-werkt, dewijl, indien de straal den grond kaa aanraken, zulks ter verbetering des ongemaks kan bijdragen. Wanneer de toon hier lang vooruitgroeit en om hoog staat, zoo moet hij naar evenredigheid worden afgenomen. — Het balk- of duU4jzer zal somwijlen bij de vollioevigheid in aanmerking kunnen komen.
Wanneer de zool zeer hoog onder de wanden uitsteekt, zoo moet men, om het Paard nog tot eenigen arbeid te kunnen gebruiken, een bolrond of zoogenaamd JceteUper ondeiieggeu, ten einde de vooruitstekende zool te bevatten, en haar voor drakking en kneuzing te bewaren. Dat gedeelte des ijzers, wp.nrhl ds nsgägätSfl hörnen, möeiplät gesmeei zijn, opdat het ijzer rondom op de wand aansluite, en de drakking op alle deelen gelijkmatig zij. Is de hoorn zwak of brokkelig, zoo moet het ijzer door lippen bevestigd worden.
Klem-hoef. De klem-hoef, ook Itrimp-lcoef of nmimvoetig' Jieid genaamd, is eene gesteldheid des voets aan de plat-voetigheid tegenovergesteld. De dragten zijn naar binnen gebogen en meermalen zoo te zamengetiokken, dat de zool naauwelijks een meerderen omvang bezit, als de kroon, ja somwijlen nog kleiner is. — De klem- of krimp-hoef is of naiuurUjk of verlcregen. In het eerste geval gehjkt hij naar een ezelshoef, de boom is droog, lets te zamengetrokken, de hoef heeft een kleinen straal en zeer hooge dragten. Paarden van een edel ras als het Arabische, Turksche, Spaansche en Hongaarsche, en die in hooge bergachtige en drooge streken vallen en opgevoed worden, zijn het meest aan klem-hoeven onderhevig. Bij onze inlandsche Paarden treft men dit gebrek minder, dan het tegenovergestelde, namelijk de plathoevigheid aan, en heeft bij hen naa\rw-voetigheid plants, zoo moet zulks in de meeste gevallen, als een verkregen gebrek moet worden beschouwd, voort-
-ocr page 707-
667
vloeijende uit Onderscheidene oorzaken, als het sterk uit-werken der zool, en vooral het doorsnijden der hoeken tus-schen den straal en de dragten, het te sterk afnemen van de laatste enz., als waardoor de voet van achteren verzwakt en belet wordt, zieh onder het gaan uit te zetten, zoodat hij zieh zamentrekt. Eene verminderde voeding deshooms of verdorring daarvan, welke niet zelden als het gevolg van voorafgegane voetontstekingen overblijven, het opleggenvan heete ijzers, om hen op te passen, het onderleggen van te groote ijzers, waardoor de hoefwanden genoodzaakt wor­den naar binnen te groeijen, en nog andere oorza­ken kimnen tot het ontstaan van klem-hoeven aanleiding geven.
Hetgeen de kunst des Hoefs-beslags, ter verbetering van dit gebrek vermag, bepaalt zieh tot het volgende. Men neme door het afsnijden van den toon slechts zeer weinig, zelfs niet geheel het doode gedeelte weg; doch de binnen-waarts gebogene dragten snijde men zoo sterk af, dat de insgelijks zamengetrokken straal, aanmerkelijk daarboven uit-steekt, weshalve deze zoo wel als de zool, weinig of niet moet worden afgenomen.
llierdoor brengt men te weeg, dat de last des ligehaams meer op de achterdeelen. des voets wordt overgebragt, en dus op den straal krachtdadig drukt; daar loch, zoo als be-kend is, bij iederen tred, het hoef-been op de zool en den straal drukt, ondergaan deze deelen en de hoef eene aan-merkelijke uitzetting beneden en naar buiten, hetwelk in dezen ter verbetering des gebreks zeer voordeelig is. Om dit oogmerk nog beter te bereiken, moeten de armen des ijzers een vierde gedeelte korter dan gewoonlijk zijn, aau de einden geheel dun uitloopen en geene takken bezitten, vermits zij anders eene pijnlijke drukking op de sterk af-gedunde dragten zouden veroorzaken. Men zorge tevens, dat het laatste nagelgat iets verder van de dragten verwij-derd blijve.
Koornrldoof. Wij hebben onder de uitwendige ziekten van het Paard reeds over den TioorrMoqf of Imartier-voet en het verschil dezes gebreks gehandeld, alsmede het ijzer met lippen of een zoogenaamd pantoffelijzer aldaar als ge-schikt aangeraden, om het gebruik des faards te bevorderaquo;
-ocr page 708-
66d
ren. Wij zullen hier dus alleen nog opgeven Hetgeen Ter-der bij het beslaan van kwartiervoeten in acht dient te worden genomen.
Heefl de hoornscheur aan de zij-wanden van den hoef plaats, zoo wordt zij op de gewone wijze besneden. Het ijzer moet geene kalkoenen hebben, of wel men make eene körte kalkoen onder de gezonde zijde, en laat den arm aan die zijde, daar zieh de kloof bevindt, iets zwaarder zijn. Deze arm, moet inmiddels, zoo veel korterzijn, dat hij slechta aan, doch niet over de kloof reikt, ten einde de last des ligchaams, meer op het voorste gedeelte des voets ruste, hetwelk daarom noodzakelijk is, opdat de gescheurde plaats den harden grond niet kunne aanraken en dit deel minder dreuning en rekking lijde. De verkorte arm kan slechts door twee nageis bevestigd worden. Men kan het eind des arms ook nog door eene kleine lip, eenen meer-deren steun tegen den zij-wand bezorgen, doch hij moet niet sterk tegen dozen worden aangeslagen, om geene na-deelige drukking te veroorzaken.
De volgende wijze van beslaan wordt opgevolgd wanneer de hoorn-soheur in het midden van den voet plaats heeft, en den zoogonaamden ossenvoet daarstelt. Van den toon neme men zoo #9632;quot;eel mogelijk is af, en aan het ondereind der scheur wordt zoo wel de hoorn-wand als de zool uitgehold, of wel, men neemt een driehoekig stukje van een half duim hoog en een vierde duim breed uit den onderrand van den hoorn weg. De dragten worden zoo lang weggenomen, als zonder aanmerkelijk nadeel geschie­den kan, ten einde de zwaarte des ligchaams op het achter­ste gedeelte worde overgebragt. Hierover wordt nu het ijzer gelegd, dat wel de gewone lengte hebben en aan de ge-daante des voets moet beantwoorden, doch het moet zonder kalkoenen, en van voren opgebogen zijn. Aan den toon geve men geene nageis, maar make ter weerszijden der kloven een liep. Zij strekken niet alleen tot vasthouding des ijzers, maar beletten ook de vaneenwijking des hoorns. Voorts moet men zieh bij het beslaan van den hoefwaarin zieh scheuren bevinden, van dünne nageis bedienen.
Dunne wanden met luitenwaarU geheerde dragten. Bij sommige Paarden bezitten de hoefwanden zulk eene zwak-
-ocr page 709-
669
bflid, dat zij zieh naar binnen begeven en van baiten tia uitgehold staan, waarby zieh dan rondom den hoef regt-lijnige ringen vormen, welke verheven zijn. Zulks brengt niet allecn een misstand aan den voet te weeg, maargeeft ook meermalen tot volhoevigheid aanleiding, de dragten staan daarbij dikwijls naar buiten en in de hoogte.
Bij sommige gesteldheid der hoeven, moet de buitenrand des ijzers zwaarder dan gewoonlijk zijn, en iets buiten de randen uitsteken, ten einde ook daardoor eenigermate te verhinderen, dat zij naar buiten uitwijken. De zool en hoeken worden dunner uitgewerkt, opdat de wanden ger legenheid krijgen zieh langzamerhand tot hunne gewonp gedaante terug te geven.
mm-
-ocr page 710-
laquo;70
MUVOEOSKHiElV TOT BET HOEF-BKaiiAraquo;
DEIS PAAKOS.
IV. Over het beslaan van ziekelijke of gebrekh'ge hoeven, biz. 661. Beschouwing der nuttigheid vaa de keBnis des hoef-be-raquo;lagä, yoor den Vee-arts; Vee-arsenijk. Magazijn, d. II , biz. 201. — Bijzondere inrigting van een noodstal , -voor het beslaan van Paarden; t. a. p , biz. 244. — Do nuttigo werking aange-toond van het pantoffel-ijzer; t. a. p., biz. 159.
Die een meer uitvoerig onderrigt in het Hoef beslag wenschen te erlangen, kunnen dit vinden in het -werk van J. fquot;. D i e t e^ rich8: -De kunst van het Hoef-beslag, q/ Handleiding, omzoor-wal de gezonde als ge.hrekiige hoeven der Paarden op eene doel-matige wijzt te behandelen en te beslaan; uit hetHoogduitsch ver-taald , en mot eonige aanmorkingen en bijvuegselen vermeerderd door J. W. A. Hart, met eene voorrede van Dr. A. Nam an; 's Gravenhage en Amsterdam, 1830.
Over de wijze, om kwaadaardige Paarden handelbaar to ma-ken , ten einrte zieh gewillig te laten beslaan , verdient gelezen te worden. Het Hoef-beslag zander divang, door Constantin Balassa, met bijvoegselen van Klatte; nit hot Iloogdnitsclt ycrtaald door J. W. A. Hart, met eene voorrede van Dr. A', N b to a n ; 's Gravenhage en Utrecht, 1830.
iD
.#9632;..*lt; laquo;^P^B^r-uj
-ocr page 711-
671 OVER HET
ZÜIVEREN
VAN
BESMETTE STALLEN.
Om stallen, welke door de smetstof van sommige aan-stekende vee-ziekten, zoo als van den kwaden droes der Paarden, de Eunderpest, het kwaadaardig Longvuur , de Schaapspokken en meer anderen, verontreinigd zijn , te zui-veren, kan men zieh van de volgende middelen en handel-wijzen bedienen.
Alle tnigen, als halsters , gareelen , dekkleeden, welke bij het besmette vee zijn gebruikt, zoowel als de drink-emmers, voeder-vaten , mest-gaffel, hooi-vorken , alsraede de geheele stal, bovenal de kribben, ruiven, schotten en latier-palen moeten met eene loog van zeep en potaach, twee of meer* malen, afgeboend en geschuurd worden, terwijl zij, tus-schen beide, door de blootstelling aan de vrije lucht, tel-kens matig moeten droogen.
Na dusdanige voorafgegane zuivering, worden de gemel-de losse tnigen en werktuigen zoo in 13n stal geplaatst, dat zij, van alle kanten, gelijkelijk aan de inwerking van den zeezouizwren Moor-damp, waarmede de stal vervol^ens dientberooktte worden, kunnen zijn blootgesteld. De tnigen moeten, tot dit oogmerk, los nit elkander, van den zol-der aan touwen nederhangen. Tuigen , bijzonder van touw-werk van geringe waarde , werpe men evenwel liever ge-heel weg, — De stal moet nu geheel digt worden gemaakt, opdat de damp daarin blijve, en niet door den togt-wind er nit worde gedreven. De deuren moeten alleen tot het in- en uitbrengen van den toestel voor de berooking ge^ opend worden.
Deze wordt nu alsdus in het werk gesteld:
Neem: Kmken-umt, een pond.
-ocr page 712-
672
Bruinateen, acht looden.
Het zout vooraf fijn gewreven zijnde , wordt het met dea bruinstcen vermengd, en dan wordt het in een verglaasden aarden pot of pan gedaan. Nu. giet men er op een half pond zwavel-zuur, met even zoo veel water verdund, en roere alles met een stokje of pijpsteel onder een. De pan wordt op een komfoor met weinige doorgebrande kolen ge-plaatst, opdat de zeezoutzure damp zieh, door eene zachte wannte, ontwikkele. Dit beropken moet, ten minste, ge-durende meerdere uren, bestendig onderhouden worden; te welke einde het noodig zal zijn, de voorgeschrevene mid-delen nog een of meermalen te vernieuwen. Wanneer er geene dampen meer door de wärmte ontwikkeld worden, is zulks een teeken, dat het middel heeft uitgewerkt, en de pan op nieuw met berookingsstoffen moet worden aan-gevuld. De hier bepaalde hoeveelheid der middelen zal Toldoeude zijn , om zoo veel zoutzuren chloor-damp te geven, dat de ruimte van gewone stallen, hoedanig die onzer meeste boeren zijn, daarmede op eens geheel kan vervuld worden. Voor zeer groote stallen kan men naar evenre-digheid, de helft of ook eens zoo veel meer nemen, dan de voorgeschrevene hoeveelheid der middelen , of men be-zige meerdere pannen.
Vermits de overgezuurde zeezoutzure of chloor-daaip, inr dien hij in eene sterke mate ontwikkeld wordt, de longen engemeen prikkelt, en dus nadeelig kan worden voor den-genen, die , eenigen tijd, ter aanvulling van het vuur of der rookstoffen, daarin moet verkeeren, zal men zieh, op daze wijze , buiten den damp kunnen houden , dat het kom­foor met de pan op een plank, met lood, zink of stort beslagen, worde gezet , aan welken plank van weerskantea een touw wordt vastgehecht, geschikt om dien met hetgeen er op staat, been en weer, namelijk tot aan of buiten de deur van de stal en na gedane aanvuÜiug, wederom van de an­dere zijde, binnenwaarts of terug te trekken , waartoe de meeste stallen, als hebbende twee deuren, zeer geschikt zijn.
Nadat de besmette stal aldus, gedurende den bepaalden tijd of des noods eenige dagen lang, isberookt geworden, moet kij worden geopend, ten einde de damp door den winder sit worde gedrejren, TOQrJU* ffl™ er wederom vee inbyepge.
-ocr page 713-
673 BixvoicosEiiEar tot wet ziixvKnEiv i aw
BKSItKTTK STAEiIiEÜH EK laquo;OEraquo;£IIKW.
Jfen kan dc Moor-herooking op cene nog iv.ocr eenvoacHgc, ivijze aanwenden, door haar namelijk nit conig cldoor-zout to ontwikkulon. Aan de cldoor-kallc. als zijndo hot minst kostbltor, wordt hiortoe algemeeu .do vnorkeiir gegeven. Men noemt tot dat oogmerk eon vierde of half pond, of zelfs eene geringere of ook grootere hoeveclhoid van dit zout, naar evenredigheid van do ruimte der Stallen, welke tnoeten gezuiveid worden, ver­menge hot met eene zekere, bij v. eene vier-, vijf- of zes-dub-bele hoeveelheid water, in con eenigzins vlak steciicn vat ot seliotel. Do chloor-dampcn willen zieh weldra van zelve out-wikkelen eu zieh aan den eigen reuk doen kennen. Men aal aan do vermmdering van dezen , na korteren of längeren tijd , ontwaren, dat do working van het mengsei begint te verzwak-ken. Dezclfde handelwijzo kau , naar omslandighedcn, v/orden herhaald, zoo dikwijls als zulks ter zuivering vau den Stal nood-zakelijk wordt geacht. Door nu en dan cen laquo;reinig verdund zwavel-zmtr bij het mongsel lo voegen , wordt de uitstooiing van dun chloor-damp versterkt, doch het zout heeft dan ook apoe-diger uitgewerkt.
De chloor dampen zijn mede bijzondcr geschikt, om, behalvo de smotstoffen , allea stank uit Stallen of andere plaatsen weg to nemen. Het besproeijon der lijken met hot, op de boveu vermelde wijze bereide , cldoor-water kernt das ook zeer te paraquo; bij het openen van dieren , aan sommige ziekten geslorven, die spoedig tot hederf of rotting ov^rgaan.
Wijders bezit de drooge wannte, tot cenon verhoogdea trap , in eene beslotene ruimte versterkt, het vermögen, om de smet-stoffen te ontleden en krachteloos te maken. Daar, waar hier-IdO gesehikte toestellen aanwezig zijn, zal men tuigen, tomv- , leder- en hout-werk op deze wijze knnnen zuivereu. Men vindt ceno beschrijving van zoodanigen zniverings-toestel, naar dlaquo; uitvinding van den Heer quot;William Henry, te Manchester; beschreven en afgebecld in het Archief voor den Aziati-scben ÜTaaklaop cnz. in de Stad en Provincie Utrecht, ander goedicu-riny der Hoold- en Districts Commissien in de aaak der Cholera, en medewerkiny van de Heeren N. C. de Pr emery, B. F. Sucrman, J. J. Wolterbeek, T. S. Alexander, A. Nnman, J. L. C. Sohrödervauder K o 1 k , L. C. E. E. van Cooth,G. Greevc.en andere Geneeskundigen; uitgegeven door P. J. I. d e Fremery, 3de Stnk. Met Pla­ten; Utrecht bij ran P addon bürgen Comp. 1893.
29
f i
-ocr page 714-
VERRIARING DER PLATEN.
PLAAT I.
Fig. 1. Een Mond-spiegel of rooster.
„ 2. Een Werktuig, geschikt tot de afbinding van liet vleeschachtig uitwas (Toh/pitsJ in den neus. (Zie biz. 11.)
„ 3. Eene regte Bistoerie of Mesje, gescMkt tot liet doen van onderscheidene operatien.
„ 4. Een IJzer, gescliikt om de kiezen of baktanden af te stooten. (Zle biz. 7.)
„ 5. Een kromme geknopte Bistoerie of Mesje , vooral geschikt om fistuleuze of holle verzweringen te openen.
., 6. Een Pincet of Tangetje, geschikt tot het verbin­den van wonden.
., 7. Eene kromme heelkundige Schaar.
., 8. Een Spadel tot het smeren van wieken of pleis-ters. Men kan zieh van deszelfs onderste eind, bij -wijze van een tangetje, bedienen, om splin­ters uit te halen. 9. Eene holle of Sleuf-sonde, voornamelijk tot het openen van pijpzweren dienende. (Zie biz. 28, 125 enz.,
10.nbsp; nbsp; nbsp;Eene Sonde of Stilet, om de diepte der wonden en den loop der pijpzweren te peilen. (Zie biz. 28 en elders.)
11.nbsp; nbsp; nbsp;Een Lancet, geschikt tot het openen van gezwellen.
12.nbsp; nbsp; Een Spuitje, geschikt om daarmede de pijpzweren te juiveren en eenig vocht ter genezing daarinte brengen. (Zie biz, 28.)
-ocr page 715-
rEEKLARING DEE PLATEN.
675
Fig. 13. Een Ader-haakje, om afgesnedene bloedvaten te vatten, tea einde hen te kunnen onderbinden. (Zie biz. 119.)
„ 14. Eene veerkrachtige Vlijm of Snapper voor ader-laten.
„ 15. Het Achterstel van een Paard, aan welks reg-terzijde een haarvlecht, en aan de linkerzijde eene fontanel geplaatst is. (Zie biz. 612.)
„ 16. De Haarvlecht, met zijne dwarshoutjes, (Zie biz. 610.)
„ 17. Een houten Naald, noodig tot het zetten van een etterdragt. (Zie biz. 610.)
„ 18 en 19. Een Trokar, geschikt, om bij Koeijen, welke opgeblazen of aan den wind zijn, den buiksteek te doen. (Zie biz. 351.)
PLAAT II.
l?ig.
1.
2. 3.
4.
Een knop-vormig Brandijzer.
Een mes-vormig Brandijzer.
Een plat Brandijzer.
Eene Klisteerspuit, waarbij de sfi 'pel afzonder-lijk wordt voorgesteld.
Eene Katheter, om het water uit de pisblaas te ontlasten. (Zie bk. 316.)
Een kromme Naald, van verschillende dradeu en een lint voorzien, tot het hechten van wonden. Een regte hechtnaaH, enz. Eene Speensonde. (Zie biz. 280.) 10, 11, 18, 13, 14, 15, 16, 17. 18 steUen Gallen voor, welke op onderscheidene wijzen door bet streek- en punkt-vuur gebrand zijn. (Zie biz. 62.)
Een Speenbuisje. (Zie biz. 280.)
Een verloskundige Hefboom. (Zie biz. 386 en verv).
9,
19.
20.
-ocr page 716-
67G
VEBJKXAKIKa DEB PLATEK.
Fig. 31. De groote verloskandige Spadela. (Zie biz. 387 en verv).
„ 22. De stompe verloskundige Haken. (Zie biz. 388.)
„ 23. Het verloskundig Heftuig (zie biz. 394) wor-dende de Eing daarbij afzonderlijk voorgesteld.
„ 24. Eene Spuit, dienende, om onderscheidene ge-neesmiddelen binnen den draagzak te brengen. (Zie biz. 391 en verv.)
,, 25. De kleine verloskundige Spadels met hun tusschen-latje. (Zie biz. 408).
„ 26. De verloskundige Keerstok met ziju Keerlint, (zie biz. 405). Het knopje, waaraan het lint wordt vast gemaakt, is daarbij afzonderlijk voor­gesteld.
„ 27. De verloskundige scompe of de Knie-holshaak. (Zie biz. 410.)
., 28. Het verloskundig Eingmesje of de Tinger-bistoerio. (Zie biz. 413.)
„ 39. De verloskundige snijdende Haak. (Zie biz. 413.)
„ 30. De verloskundige Afhaal-haken. (Zie biz. 413.)
„ 31. De verloskundige Afhaal-haken, welke in elkander siuiten als eene tang. (Zie biz. 415.)
„ 38. De Booster, om het uitzakken ran den draagzak te beletten. (Zie biz. 439.)
i
..-laquo;SSjJW*raquo;laquo;laquo;
Wl
DEUKFOHT. m. .280 tiaal; PI. II Fig 9 5 felaquo;- Ilaquo;
-ocr page 717-
-ocr page 718-
-ocr page 719-
PLAAT. 1.
%^
^^//I
juieeTtaC. zK -L/.A^cTiierveeA:, csMeeiczoczrae?
-ocr page 720-
^feC1 äSSTj^.
r
-ocr page 721-
trfitf. 23.
^.M.
m?. ze. 3uy. 27.
amp;fy. jj;
PL A AT 11
-ocr page 722-
1
-ocr page 723-
-ocr page 724-
-ocr page 725-
L
-ocr page 726-
-ocr page 727-