-ocr page 1-
^^m.
KÖEOOGARTS
VOOB
|j*ARDEN, KOEJJEN, SGHAPEN #9632; EN HUNDEN;
OF
BBHANOEIrlNG 'iBN aBNKING
OOGZIEKTEJV K
BIJ PAAEDEN EN ANDERE HüIsect;BtBraquo;SN.
NAAE; HET HOGÖDül^CH *i3!
Dr. BUJ^B^f^ARDT,
Fractfeerend Wamp;amp;is re ßi^endafj^a^tfft Sertpffilim;plusmn;
1858.
I
^-quot;quot;#9632;^:?-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
3186DEOQGiflTS
PAARDEN, KOEIJEN, SCHAPEN EN HONDEN;
OP
BEHANDELHTG EN GENEZING
DER
OOGZIERTEM
BIJ PAAEDEN EN ANDERE HUISDIEEEN.
NAAB HET HOOGDUITSCH VAN
Dr. BE AUNG ARD T,
Fractizerend Veearts te Dielendorf, in het Ilertoydom. Saxen-Colnrg- Got/ia.
i. i.r
^9%l-
V
/
-ocr page 6-
...
-ocr page 7-
.
VOORREDE.
Onder de ziekten van het vee, bekleeden die van Jiet oog, bij paarden en andere hnisdieren, gewis eene helangrijhe plaats, zoodat het niet ondoelmatig geacld kan warden, het puhliek over dit onderwerp eene verhandeling aan te bieden. Voor landhuishoudknndigen en paardenminnaars, is het vooral van het hoogste belang, Jtet oog, zootcel ontleedkundig, ah ook de zielden en gebreken van hetzelve, in het bijzonder te leeren kennen, hetgeen hun vooral in den paardenhandel, voor vele nadeelen zal behoeden. Dit werkje is verdeeld in vijf afdeelingen:
-ocr page 8-
De eerste bevat de ontleedkunde van het oog; de tweede, de ontsteUng en de oogontdeking in het algemeen, de derde en vierde handelen over de ooyziekten in het hijzonder en de beleedigingen van den oogbal en de oogleden, terwijl in de vijfde afdeding de oogzielden der houden worden behandeld. Alle in dit werJcje hesprohem geireken zijn duidelijk, hel­der en uitvoerig niteengezet, zoodat Jtel ieder, die zieh met den inhoud behend wil maJcen, ge/eis tot het grootste tint znl drekkeu.
DE SÜHBUFER.
#9632;#9632;
-ocr page 9-
INHOUD.
BERSTE AFDEEL1NG.
OntleedJcwnde van het ooy.
Bladz.
uooi'DSTUK I. Van de uitwcndige deelen van het oog 1.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; II. Van den eigentlijken oogbal ... 7.
TWEEDE AEDEELING.
Van de ontdeking, en de oogontsteking in het algemeen.
hoopdstuk I. Van de ontsteking in 't algemeeen . 11. gt;gt;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;II. Van de oogontsteking in 't alge-
meen; en hare behandeling. . . 15.
-ocr page 10-
DERDE AFDEELING.
Van de
ontsteking en ziekten der ooi/en in Aet
6ijzander.
EERSTE SOORT. Bladz.
HOOFDSTDK I.
Van de zuivere oogontsteking . . 20.
II.
Van de erethische oogontsteking . 22.
Ill
Van de torpide oogontsteking . . 24.
TWEEDE SOORT.
HOOFDSTUK I.
Vän de bij droes voorkomende oog-
ontsteking ........26.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; II. Van do bij de schaapspokken voor-
komende oogontsteking der sohapen. 31.
Van eenige gamp;wigtige oogziekten bij paarden en nndvee.
HOOFDSTUK III. Van de maandblindheid . . . .nbsp; nbsp; nbsp;33. raquo; IV. Van de verduistering van het hoorn-
vlies..........nbsp; nbsp; 41.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; V. Van de oogvliozcn......nbsp; nbsp; 44.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; VI. Van de graauwe staar (cataracta) .nbsp; nbsp; 46.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; VII. Van de zwarte staar (amaurosis). .nbsp; nbsp; 51.
raquo;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; VIII. Van de oogontsteking bij het rund-
vee..........nbsp; nbsp; 55.
VIEEDE AFDEELING.
Van de venoonding der oogleden en van Gen ooghal bij paarden en rundvee.
hoofdstuk I. Van de beleediging der oogleden bij
paarden.........57.
-ocr page 11-
HOOPDSTÜK II.
Bladz. Van de beleediging van het inwen­dige ooglid bij paarden . ... 59.
III.
Van de beleediging des oogbals voor-
namelijk van het doorschijnend hoom-
vlies bij paarden......61.
IV. Van de ontsteking des oogbals en
der oogleden bij het rundvee . . 64.
VIJFDE AFDEELING.
Fan de oogziekten der hmiden.
DST
OK I.
raquo;
II.
))
III.
)gt;
IV.
raquo;
V.
raquo;
VI.
Van de oogontsteking der honden in 'talgemeen........65.
Van do oogvellen.....
Van de druipoogen .... Van de oatarrhalc oogontsteking Van de rheumatische oogontsteking Van de grraanwe staar
67. 67. 68. 69. 69.
ii
-ocr page 12-
'
-ocr page 13-
• EEESTE AFDEELIM.
Outleedkunde van hot oog.
Het oog focuhis, organon vims) is bij de huisdieren en vooral bij de paarden, een der gewigtigste werktuigen van het gehoele ligchaam, daarom is het van belang de afzon-derlijke deelen van hetzslve ontleedkundig te beschouwen. Het dier bezit twee oogen, een regter en een linker, ge-plaatst aan weerszijde van den kop in de oogholte (orbita); deze wordt gevonnd door het voorhoofdsbeen, de traan-beentjes, het jukbeen en het wiggebeen; zij is bekleed met een dik, witachtig en vezelig vlies, hetwelk eene kegelvor-mige scheede vormt waarin het oog ligt, benevens eenige andere tot het gezigtswerktuig behoorende deelen. Het gezigtswerktuig wordt verdeeld, in den eigentlijken oogbal (bidbns ocnlij en de uitwendige of beschüttende deelen ftu-tanina oculi.J
HOOFDSTUK I.
Van de uitwendige of beschüttende deelen van het oog.
Tot deze behooren in de eerste plaats de oogleden, (pal-pehrae), welke beweeglijk zijn en den oogbal bedekken, om dezen te beschermen tegen uitwendige nadeelige invloe-
-ocr page 14-
den. Het dier heeft drie oogleden: een bovenste en on-derste en een inwendig. De uitwendige oogleden bestaan uit twee platen eene uit- en inwendige, de buitenste is eene verlenging van de uitwendige huid, welke echter op deze plaats dunner, weeker en met fijnere hären bezet is, dan aan eenig ander ligchaamsdeel; de binnenste plaat wordt door het bindvlies gevormd.
Tusschen beid'e platen vindt men een bandje, hetwelk aan den rand der oogholte begint en zieh verliest in het ooglidskraakbeen. Onder ooglidskraakbeen (tarsim), ver-staat men een hard kraakbeenachtig ligchaam, hetgeen eenigzins gebogen aan den rand der oogleden ligt, en deze voor plooijen of vouwen behoedt. Het bovenste ooglid is grooter en beweeglijker dan het onderste; beiden vormen de ooglidspleet, (fissura palpebranm), e.n daar, waar zij met elkander vereenigd zijn, de ooglioeken, de binnenste, groote of neushoek en de buitenste, kleine of slaapbeens-hoek genaamd. Aan den rand der oogleden vindt men eene rei lange hären, de oogwimpers, (dliaj; aan het bo­venste ooglid zijn zij langer en talrijker. De worteis dezer hären zijn geplaatst in den rand van het ooglid; daar tusschen vindt men smeerkliertjes, de Meibomiaansche kliertjes (glanäulm Meibomianm) genaamd, langwerpig, geel-achtige ligchaampjes, welke door vele kleine openingen aan den ooglidsrand eene wasachtige stof, het oogsmeer (sehum palpehr.), afscheiden, hetwelk dient om te belet-ten dat de tränen over de wangen vloeijen, ten minste zoolang deze niet in groote hoeveelheid worden afgezonderd. Het derde, inwendig ooglid, nags] of pinkvlies (membra-
-ocr page 15-
3
na nidicans) genoemd, is een halfmaanvormig kraakbeenig ligchaam, hetwelk nagelvormig onder de beide vorige oog-leden in den neushoek geplaatst is, waar men het als een zwartachtig vlies kan bemerken; uitwendig is het bekleed met het bindvlies, inwendig met eene vetlaag; door eene eenvoudige terugtrekking van het oog, kan het dit geheel bedekken.
De oogleden worden met den oogbal vereenigd door het bindvlies, (conjunctwaj, een dun slijmvlies, hetwelk van de ooglidranden beginnende en na de inwendige ooglids-plaat gevormd te hebben, over de voorvlakte der nagel heen, de geheele voorvlakte van den oogbol bekleedt. In de oogholte boven den oogbal, ligt in eene verdieping des voorhoofdbeens, de traanklier, (glandula lacrymalis), eene zamengestelde klier met verschillende uitlozingsbuizen, wel­ke zieh op de binnenvlakte van het bovenste ooglid in de nabijheid van den slaapbeenshoek openen; zij scheidt onop-houdelijk eene waterige vloeistof af, de tränen, (lacrymcej, genoemd, welke de geheele voorvlakte van het oog voch-tig houdt. Hebben de tränen het oog bevochtigd, dan vloeijen zij naar den binnenooghoek, waar zij door de traanpunten worden opgenomen. De traanpunten (puneta lacrymales) zijn twee verhevenheden, geplaatst nabij den binnenooghoek van elk ooglid, zij hebben eene ronde trechtervormige opening, welke de tränen opuemen en door de traanbuisjes, (canaliculi lacrymales), in den traanzak, (sacem lacrymalisj, voeren; deze in de diepte van den neushoek geplaatst, zet zieh als traankanaal, (canalü la­crymalisj , verder voort en eindigt in de nabijheid van het
-ocr page 16-
4
neusgat, tusschen de schelpvormige beentjes. Bij de een-hoevige eueren eindigt het kanaal däär, waar het slijmvlies der neus in de huid overgaat. Tusschen de beide traan-punten ligt in den binnensten ooghoek de karunkel, (ca-rumula lacrymalisj, een driehoeMg klierachtig ligchaam, hetwelk op de punt met eenige zwartachtige haren bezet is. De karunkel bevat verscheidene slijm- en smeerkliertjes, welke de traaupuntjes lenig en openhouden, en alzoo het verstoppen derzelve beletten; verder beschut het den oog­hoek voor de sclierpte van de zieh daar verzamelende tränen.
De oogleden en de oogbal worden door de volgende spieren bewegen:
1.) De kring of sluitspier. Deze spier bestaat uit ringvormig loopende vezels, wel­ke zieh in den omtrek der oogliolte vastheohten, en ligt onmiddelijk onder de huid welke de oogleden vormt. Zij entspringt aan de naar den neus gekeerde vlakte van het traanbeen en eindigt in de huid der oogleden, welke zij, wanneer zij zieh zamentrekt, met hare randen zoo tegen elkander drukt, dat het oog volkomen gesloten is.
2.) Voorhoofdspiei-.
Eene kleine driehoekige spier, welke aan den buiiensten ooghoek ligt, zij begint met een peesvlies aan de opper-vlakte van het voorhoofdsbeen en eindigt weldra door zieh met de vezelen van de kringspier te vereenigen. Bij de herkaauwende diercn is deze spier een gedeelte van de voorhcofdshuidspier.
-ocr page 17-
3.) Be oogholtespier, opligter van het bovensie ooglid.
Deze begint aan den grond van de oogholte en eindigt met eene peesachtige uitbreiding längs den geheelen rand van het bovenste ooglid, hetwelk zij opligt.
4.) Be regte spieren van den oocjbnl.
Deze zijn vier in getal: een bovenste, anderste, buitenste en hinnenste; zij entspringen gemeenschappelijk in den grond der oogholte, begeven zieh regt naar voren, en hechten zieh met eene breede pees aan den harden oogrok van den oogbal. De bovenste regte spier, trekt den oogbal naar bo-ven, de onderste naar onder, de binnenste naar binnen en de buitenste naar buiten ; werken alle vier te gelijk, dan trekken zii den oosrhal in de oogholte terug.
5.) Be (jroote of bovenste sclminsche spier.
Ontspringt gemeenschappelijk met de regte spieren in den grond der oogholte, doch aan de binnenzijde, vanwaar zij zieh naar de buitenzijde uitstrekt; in de nabijheid van het wenkbraauwgat gaat zij door een kraakbeenige ring of katrol met eene dunne pees, neemt dan een sehuinsche van onder naar boven gaande rigting en hecht zieh vast onder de pees van de bovenste regte spier. Zij draait den oogbal van boven naar onder en van buiten naar binnen.
6.) Be Kleine of onderste sehuinsche spier.
Is kleiner dan de vorige, en heeft een aan haar tegen-overgestelde rigting. Zij neemt hären oorsprong in de traangroeve, gaat in sehuinsche rigting van binnen naar buiten, over de pees van de onderste regte spier en ein-
-ocr page 18-
6
digt aan de buiten voorzijde van den harden oogrok. Zij beweegt het oog boven buitenwaarts.
7.) De regte achterste spier.
üeze begint in den omtrek van het gezigtsgat met vlee-zige en peesachtige vezels en eindigt onmiddelijk aan de achtervlakte van den harden oogrok. Deze spier hewerkt het terugtreden van den oogbal in de diepte der oogholte.
Werkt zij met de voorgaande zamen , zoo brengen zij die verandering in den vorm van den oogbal te weeg, welke noodig is tot het zien van verafgelegene voorwerpen.
De bloedvaten van het oog bestaan uit slagaderen, far-teriaej, welke het bloed uit het hart tot voeding van het oog aanvoeren, en äderen, (venae), welke het bloed weder terug voeren. De slagaderen voor de verscliillende deelen van het oog ontspringen uit de oogslagader fart. ophtkal-micaj, een tak van de inwendige kropslagader, fari. cara­fe's internaj, welke eerst over het voorste gedeelte der groote hersenen gaat en zoo den schedel verlaat, in het oog de slagaderen voor de regenboog , het vaatvlies en den raid-dolslagader van het netvlies afgeeft. De uitwendige krop­slagader geeft als inwendige kinnebaks slagader een tak, die met een bogt längs de binnenzijde van het gewriehtshoofd gaat door het vleugelgat in de oogholte, waar zij de wenk-braauwslagader afgeeft, welke door het wenkbraauwgat naar buiten gaat en zieh daar in de huid van het voorhoofd verliest, daarna geeft zij de oogslagader voor de oogspieren, de tvaanklieren en verliest zieh in de oogleden en het vetweefsel van het oog.
1
-ocr page 19-
7
De oogader, welke het bloed terag voert, vormt in ver-binding met de wenkbraauwadei en andere äderen de keel-kaakader, welke weder met andere aderlijke takken in de aangezigtsader wordt opgenomen. Wat de zenuweu van het oog en zijne spieren betreft, deze entspringen uit het 3e. 3e, en 4e. zenuwpaar, het 2e. paar, de gezigtszenuw, komt van de gezigtslieuvels, gaat door het gezigtsgat in de oogholte, treedt in den oogbal en vormt daar het net-vlies, (retina). Het 8e. paar, de gemeenschappelijke spierzeuuw, ontspringt met versohillende fijne zamenhan-gende draden van de schenkeis der groote hersenen, treedt naar voren door de achterste oogholtespleet in de oogholte, alwaar zij zieh grootendeels in de spieren van den oogbal verspreidt. Het 4e. paar, de katrolspier-zenuw of af-voerende zenuw, ontspringt met een of twee draden van het achterste gedeelte der onderste tweelingsverhevenheden (vier in de groote hersenen tegenover elkander gelegene, onderling verbondene verhevenheden, welke achter de ge-zigtsheuvels en voor de kleine hersenen liggen en met deze verbonden zijn). De katrolspierzenuw loopt buitenwaarts naar de zij de der groote hersenen, buigt zieh hierop van achter naar voren en treedt door een klein gat in de oog­holte , waar zij in de groote schuinsche oogspier eindigt.
HOOPDSTUK II.
Fan den gezigtstoedel of den eigentlyken oogbal.
De oogbal heeft bij de grasetende dieren geen zoo ronden vorm als bij vele anderen, voornamelijk is het naar voren
-ocr page 20-
'8
gekeerde of gewelfde deel vau het doorschijnend hoornvlies langiverpig rond, of elliptiscli. De oogbol wordt gevormd door onderscheidene vliezen en de daarin bevatte voclten. Tot de vliezen behoort vooreerst: de witte of harde oog-rok, (sclerotica). Dit vlies is vast, vezelaohtig en van eene witachtige kleur, het omgeeft den geheelen oogbal, alleen aan de voorzijde is eene opening, waarin liet doorschij­nend hoornvlies geplaatst is; op de buiten achtervlakte ziet men verscliillende openingcn ter doorlating van vaten en zenuwen, als ok de inplantingen der oogspieren, verder celweefsel en et. De inwendige vlakte van den harden oogrok is vi uonden met het vaatvlies en aan de randen der opening aan de voorzijde, met de haarkroon. Bij sommige dieren, bijv. liet schaap, is de harde oogrok inwendig zwart gekleurd. Het doorschijnend hoornvlies, (cornea), is geplaatst in de opening van den harden oog­rok, wiens rand naar binnen schuinsch afloopt, zoodat het hoornvlies er inpast, even als het glas op een horolo-gie. Dit vlies bestaat uit verscliillende over elkander lig-gende plaatjes, welke door een celaohtig weefsel met el­kander verbonden zijn , en waar tusschen zieh eene heldere wateraclitige vloeistof bevindt. Het hoornvlies is tamelijk dik, naar buiten gewelfd, naar binnen uitgehold.
De uitwendige vlakte is even als het voorste gedeelte van den harden oogrok met het bindvlies overtrokken, voortdu-rend door de tränen bevochtigd en met slijm bedekt, waardoor vreemde in het oog vallende voorwerpen niet ligt nadeel aanbrengen binnen. De inwendige vlakte vormt de voorste wand van de oogkamer en is bekleed inet een
-ocr page 21-
9
dun afscheidend vliesje hetwelk het waterachtig voclit af-zondert. Het vaat — of ndervlies, (clioroiäea), ligt tus-schen den harden oogrok en het netvlies, is zwartachtig van kleur en bestaat grootcndeels nit bloedvaten, strekt zieh uit van het gezigtszeimwgat in den harden oogrok naar voren, tot aan de opening voor het hoornvlies, waar het in het haarligohaam, (corpus ciliare) , overgaat. Het haar-ligchaam bestaat uit den stralenkrans of haarkroon, (corona ciliarisj, en den stralen — of haarband, ßigamen-tum ciliare); de eerste bestaat uit celweefsel en zenuwve-zelen, en heeft de gedaante van een ring met vele plooi-jen en lange punten of stralen, welke op de voorvlakte van het glasachtig ligchaam en de kristallens liggen. De tweede is een kleine witte cirkelvormige band, digt ach­ter de plaats waar de harde oogrok zieh met bet hoorn­vlies vereenigt, en verbindt den harden oogrok met het vaatvlies en de regenboog. De regenboog, (iris), is een cirkelvormig vlies, met eene opening in het midden, het licht, of den oogappel (pupilla) genoemd; zij is beves-tigd längs den buitenrand aan den haarband, doch is ove-rigens vrij en bewegelijk, de ruimte tusschen haar en het hoornvlies noerat men de oogkamer. Hare voorvlakte is bij de verschillende dieren onderscheiden van kleur, de achtervlakte is bekleed met een zwartachtig vlies, het druivenvlies, (laquo;raquo;laquo;laquo;) genoemd. De pupil of het licht heeft bij de plantenetende huisdieren een langwerpig ronden vorm, en bij sommigen vindt men aan den rand zwartachtige, sponsachtige aanhangsels. Bij de inwerking van lichtstralen op dezelve vernaauwt zij, en in het tegenovergestelde geval verwijdt zij zieh weder.
-ocr page 22-
10
Het netvlies of zenuwvlies, (retina), ligt aan de binnen-zijde van het vaatvlies en woidt gevormd door de gezigts-zenuw ; het is een dun , week, wit en teer vlies, hetwelk uit zenuwmerg, fijne vaatjes en celweefsel bestaat. Het netvlies is het eigentlijke werktuig van het gezigt, waar-door het zien ontstaat; de lichtstralen welke door het hoornvlies worden opgevangen, worden verder door de kristallens en het glasvocht tot elkander gebragt op een puntvau het netvlies, alwaar zij een beeld der zigtbare voorwerpen vormen. De vochten van den oogbol zijn: het glasvocht of glasachtig ligchaam , (corpus vitrenni), dit vult het giootste en achterste gedeelte van den oogbol, en geeft dezen grootendeels zijnen vorm. Het is een helder, doorschij-nend glasachtig ligchaam, hetgeen gevormd wordt door een fijn kleurloos vlicsje, glasvliesje, (memhrana Jdaloidea), ge-noemd, en hetwelk uit vele oellen bestaat, waarin zieh eene vloeistof bevindt, het eigentlijke glasvocht. Aan de voor-zijde van het glasachtig ligchaam vindt men in eene ver-dieping de kristallens, (lens crystullina), onmiddelijk achter de pupil. Dit is een lensvormig, doorschijnend uit vele over elkander liggende plaatjes gevormd ligchaam. Zij is door een vliesje als door eene beurs (capsula lentis), zooda-nig omgeven, dat zij daarin vrij ligt en nog met een vocht, (liquor morgagni) omspoeld wordt. In de lens worden de licht­stralen vereenigd en gebroken en naar het glasachtig ligchaam gevoerd; ontbreekt zij, dan wordt dit verrigt door het water-achtig vocht, doch veel zwakker. Het waterachtig vocht, (humor aquern), is eene kleurlooze vloeistof welke door de wanden der oogkamer wordt afgescheiden en weder wordt
-ocr page 23-
11
opgeslorpt, het houdt het hoornvlies gespannen, en bij verlies wordt het weder hersteld.
TWEEDE AFDEELIM.
Van de ontsteking, alsmede van de oogontsteking in het algemeen.
HOOFDSTUK I.
Van de ontsteking in het algemeen.
De meeste oogziekten beginnen met ontsteking, daarom zal het doelmatig zijn, deze in het algemeen, voor zooveel hier noodig is, nader te leeren kennen, om alsdan de ziek-ten van het oog beter te kunnen beoordeelen. Men kan aannemen, dat bijna geene oorspronkelijke ziekte zonder ontsteking begint, en dat de ontsteking de grondslag daar-stelt van alle eigenlijdige ziekten. Zij komt in alle weef-sels, zelfs de beenderen, voor, en doet zieh kennen door roodheid, hitte, zwelling en pijn. Zij ontstaat hoofdzake-lijk door eenen grooten toevoer van bloed naar de aangedane deelen en door bet snellere indringen van het slagaderlijke bloed in de haarvaten, welke gewoonlijk slechts bloedwei voeren, waardoor alsdan een ziekelijke toestand van het. haarvatenstelsel te voorschijn geroepen wordt, welke de ontsteking vormt.
-ocr page 24-
12
KENTEEKBNEN.
De voornaamste kenteekenen der ontsteking zijn : rooä-heid, voor zoo verre de ontstokene deelen uitwendig zijn waartenemen, verder Jdtte, melUng en pijn. De rooiheid, welke door de ophooping van bloed in de haarvaten van het ontstoken deel wordt voortgebragt, kan men aan ver-soheidone ligchaamsdeclcn, bijv. denneuSj mond, den anus en dc scheede, zeer duidelijk waarnemen, als ook bij witte liuidkleur op weinig behaarde of haarlooze plaatsen. Bij paarden met donkere huid en donkere baren is zij niet waartenemen, en zijn bij dezen de onbeliaarde deelen niet rood, maar eigendommelijk glinsterend. De roodheid is niet op alle ontstokene plaatsen gelijkmatig, daarom is zij ook meer of minder zigtbaar. De lilite ontstaat voorna-melijk door den vermeerderden toevoer van slagaderlijk bloed, als ook door de snellere beweging van hetzelve in het ontstoken deel, ook draagt tot de ontwikkeling der bitte bij, dat door den stilstand en de verdikking van de vloeibare deelen van het opgeboopte bloed, warmtestof vrij-gemaakt wordt. De zwelliny omstaat door den vermeerder­den toevloed van bloed, verwijding der haarvaten, bij heviger ontsteking wordt eene plastische of stolbare lympha tusschen het celweefsel uitgestort en eene blijvende zwelling gevormd, waarin zieh zelfs, wanneer de ontsteking lang ge-duurd heeft, vaten kunnen ontwikkelen. De zwelling ont­staat verder sneller of langzamer en wordt grooter of klei­ner naarmate de aangedane deelen hard of zacht zijn; lang-zaam treedt zij in wanneer het harde deelen, bijv. beende-ren betreft, zoo ook zwellen de zachte deelen veel sterker.
-ocr page 25-
13
Vele zwellingen zijn veerkrachtig, zoodat wanneer men er met den vinger een put in drukt, deze weder spoedig ver-dwijut. De pijn ontstaat grootendeels door den geprikkel-den toestand der zennwen en wordt door de drukking van de verwijde haarvaten vermeerderd; men kan een gerin­gen , sterken en hevigen graad van pijn aannemen. Zeer pijnlijk zijn ontstoken zackte deelen, welke in harde be-sloten zijn en zieh daardoor niet kuunen uitzetten, van daar, dat de ontsteking van de inwendige deelen der hoef, zoo oiterst pijnlijk schijnt. Verder valt nog optemerken, dat vele ontstekingen met koovfs vergezeld gaan, welke oorspronkelijk, idiomatisch kan ziju, oi symptomatisch, dat is: door de heviglieid der ontstekingäversclüjnselen ontstaat.
ooazAKEN.
De oorzaken der ontsteking zijn inwendige en uitwen-dige. Tot de inwendige rekent men zekere veranderingen, welke hunnen oorsprong vinden in een algemeen ziek zijn van het geheelo ligohaam, of in een bijzonder lijden van een deel, hetgeen de ontsteking vooraf gaat. Waar deze ver­anderingen van eene eigenaardige ziekte af hangen, naar welke de ontsteking in haar verloop gewijzigd wordt, daar noemt men de ontsteking specifiek. Zoo kan men bijv. de ontsteking, die bij kwadendroes of schürft voorkomt, eene specifieke noemen. Verder behooren tot de inwendige oor­zaken, de aanleg tot een zekeren ziekte-vorm in het lig-chaam voorhanden, zoo hebben ook sommige organen in het ligohaam meer voorbeschiktheid tot ontsteking dan an­deren, bijv. het borst- en buikvlies, het darmkanaal, enz.
-ocr page 26-
14
Even eoo s;even sterke inspanning, te rijkelijke voeding bij wein ig- arbeid, ziekelijk gevormd ligchaam, vatten van koudü, euz., aanleiding tot ontsteking. Tot de witwendige oorzaken behoort alles, vvat störend op hct dierlijk lig-cliaam kan inwerken; men verdeelt deze weder in werk-tuiglijke, (jiiacJianische) en scheihmdige, {chemische), oorza­ken. Onder meclmimclie rekent men elke, het dierlijk lig­chaam beeledigende inwerking door vreemde, scherpe, ste-kende, sohavende of kwetsende ligchameu, waardoor gesne-dene, gestokene of gescbeurde wonden kunnen ontstaan; enz. Tot dc ckenmche oorzaken behooren, verbranding door vuur, inwerking van zwavelzuur en andere scherpe geneesmiddelen, als: spaansche vliegen, terpcntijn enz. ook door vergiften, smetstoft'en en dergelijken. AI deze din-gen zijn in staat ontsteking voorttebrengen.
Voorzegging of prognose.
De voorzegging rigt zieh voornamelijk naar de oorzaken en den aard der ontsteking: is de oorzaak gemakkelijk te verwijderen, zoo is zij gunstig, terwijl zij daarentegen on-gunstig is wanneer de oorzaak niet kan bestreden worden. Is de ontsteking gering, de gevoeligheid van het zenuw-stelsel niet zeer verhoogd en zijn de krachten van het lig­chaam niet te zeer gezonken, dan is de prognose gunstig. Bij gesnedene wonden is zij günstiger dan bij gestokene of gescheurde, omdat gesnedene wonden een zuiver ont-stekenachtig karakter aannemen, terwijl de ontsteking bij gestokene wonden ligt zenuwachtig en bij gescheurde rot-achtig kan worden.
-ocr page 27-
15
Viicjang der ontdehmg.
De ontsteking blijft niet op dezelfde hoogte staan, maar gaat over in de volg'ende nitgangen : 1) verdeeling, 2) uif-zweeting, 3) verettering, 4) verzwering en 5) verstei-ving.
HOOFDSTUK II. Van de oogontdeking in het algemeen; heliandelmg
Gelijk de ontsteking in 't algemeen zieh kennen doet door roodheid, bitte, zwelling en pijn, zoo biedt de oog-ontsteking dezelfde verscbijnselen aan, nameutlijk: er is even als bij ontsteking van andere weefsels, roodheid, zwelling, verhoogde wärmte on pijn aanwezig. Ook de uitgangen zijn grootendcels dezelfde, als : ]) mrdeeling, dat is genezing, 3) uitzweet'mg, nitstorting van voohten, 3) verettering, alsmede verdulder'mg van somraige deelen van het oog en verlamming van den gezigtszenuw, het laatste heeft plaats bij de zwarte staar. Bij de behande-ling der oogontsteking bcstrijde men vooreerst de oorzaken welke haar hebben vooitgebragt, en handele vervolgens naar den aard der ontsteking zelve., Zijn er scherpe of vergiftige Stoffen tusschen de oogleden geraakt, zoo verwij-dere men deze, en strijke een weinig olie of vet in het oog, om de prikkeling te verzachten. Vreemde ligchamen, zoo als splinters, strootjes, scherp gras, gersten- of haver-spieren enz. , welke in 't oog gekomen zijn, moeten dade-lijk verwijderd en het oog met zuiver water uitgewasschen worden. Even zoo moet men het dier eene andere plaate
-ocr page 28-
16
geven, wanneer de ontsteking door tochtlucht veroorzaakt wordt. Heeft eene voortdurende prikkeling van sterk licht de ontsteking veroorzaakt, dan zorge men het licht in zoo-danigen stal te verminderen door het hangen van doeken voor de vensters, en alles zoodanig in te rigten, dat deze prikkel vermeden wordt. Is de oorzaak gelegen in duffe stallen, zoo moeten deze behoorlijk gelacht en nitgemest worden en moet men zorgen, dat de urine behoorlijk kan wegvloeijen, en verder voor alles, vvat de zindelijkheid en zuiverheid van de lucht kan bevorderen. Yerder zorge men voor oen goede diiiut, geve het clier gezond, goed voe-der en zuiver, niet te koud water tot drank, en late het bij goed weder regclmatige bewegingen maken. De ver-deeling is de gunstigste uitgang der ontsteking, daar men onder deze verstaat het geheel verdwijnen der ont-stekingsverschijnseleu, zonder dat eene beduidende veran-dering in de aangedane dcelen wordt waargenomen. Bij eene ligte oogontsteking volgt de verdeeling van zelf; is zij heviger en blijft de oorzaak voortwerken , dan is geneeskun-dige hulp noodig. Om de verdeeling te bevorderen, bestrij-de men vooreerst de oorzaken, zoo als hier boven reeds gezegd is, wende koude aan op het oog, door middel van omslagen en vlijtig wassehen met koud water, goulardwa-ter of loodwater, welke behandeling meestal voldoende is om de ontsteking te doen verdwijnen. In heviger geval-len doe men eene bloedontlasting uit den halsader aan de zijde van het aangedane oog, plaatse zoo digt mogelijk bij het oog eene haardragt en geve inwendig zulke geneesmid-delen, welke de algemeene werkdadigheid van het vaten-
-ocr page 29-
17
stelsel kunnen verminderen; daartoe behooren : glavberzout, duhbelzowt, in verbinding met salpeter of mlamoniak, met aUlieepoeder of weitenmeel en water tot een likpot gemaakt, waarbij men naar omstandiglieden nog een weinig calomel voegen kan. Men zorge voor het dieet, geve den lijdenden dieren geen graan en weinig hooi te eten, maar zemels en wanneer het jaargetijde zulks toelaat, green voeder en tot drank schoon water. Bij heviger ontsteking ontstaat uitzweeting en uitstorting in de oogkamer, waardoor ver-duisteriug der afzonderlijke deelen van het oog kan ont-staan, bijv: der lens, van het lensbeursje, glasvooht, enz. Zoo ook kan er uitzweeting plaats hebben tusschen de la-gen van het hooruvlies en daardoor verduistering ontstaan; ook kan er vergroeijing plaats grijpen, van de deelen Son­derling, zooals men heeft waargenomen bij dikwijls terug-keorende periodieke oogontsteking of maanblindheid der paarden, dat er vergroeijing bestond tusschen de lens of het lensbeursje met de aohtervlakte van het hoornvlies. Te-gen uitziceeting en uitstortiny na hevige ontstekingen, ke­rnen vooreerst te pas afleidende middelen, 'uit aloe, glau-berzout en calomel bestaande, vervolgens bade men het zieke oog met narcotische middelen , of make hiervan pap-pen, waardoor eene vermeerderde opslorping wordt voort-gebragt, en de uitgestorte voohten weder opgenomen wor­den. Tot deze middelen behooren: de herba hyosdami, herb, cievtae, herb, belladmmae, etc., welke afwisselend met adstriugerende en aromatische kunnen afgewisseld worden. Van de laatsten komen in aaumerking afkooksels van de cortex quercin. et salicis, alsmede aftreksels van ßor. chamo-
2
-ocr page 30-
18
mill. , rad. valerian., Jierh. mentkae pip. etc. Ook kunnen oplossingen van cnprnm alnminatnm en ophmtindmir of Ster­ken brandewijn, alsmede inwrijvingen van hcikzalf met kamfer random het oog, goede diensten bewijzen. Men plaatse cen dragt aan de zijdc van hct zicke oog, of make scherpo imvrijviugen aan de onderkaak, doch zoo ver mo-gelijk van liet oog verwijderd. In zeer ernstige gevallen kan men brandstrepen rondom het oog aamvenden. Heeft er een overgang plants van de ontsteldng tot vcrettering, hetgeen gewoonlijk een gevolg van ondoelmatige behande-ling is, en bcvindt zieh de euer in de oogkamer, dan noemt men dit etteroog {hjpopion). Het hoornvlies puilt zeer nit, en de n Itte of gele ctter is er door zigtbaar, en vormt soms wölken of strepen welke bij beweging van het oog van gedaante veranderen. Wanneer de etter zieh tussclien de plaatjes van hot hoornvlies bevindt heeft deze verandering gcen plaats.
Tegen dezen toestand wende men dczelfde middelen aan als bij de nitzweeting zijn opgegeven; treedt er echter na de aanwendig dezer middelen geene beterschap in, dan werpe men het paard op de tegenovergestelde zijde van het zieke oog, late den kop goed vast bouden, en make, met een scherp gepunt lancet, eene ongeveer twee streep groote opening aan den rand van het hoornvlies; men zoeke daartoe een gunstig oogenblik waartenemen, als het oog rüstig is. Het zal wel niet behoeven aangemerkt te worden, dat men zeer voorzigtig bij deze operatie wezen moet, daar men bij eene geringe beweging of vooruit-dringing van het oog, het instrument te diep in \\e% oog
-ocr page 31-
19
zou kunnen steken en dieper liggende deelen beleedigen. Daarna legge men een oog-verband aan, om liet oog voor de invallende liclitstralen te beschutten, en geve het dier rust; het watcraclitig vocht, dot met den etter is afge-vloeid, wordt weder spoedig hersteld. De opvolgende ont-steking worde volgens de algemeene regelen bebandeld. Op deze wijze kan men ook den etter ontlasten, die zieh tusscheu de plaatjcs van het hoornvlies bevindt en welke het zicn belemmert.
MUM AFDEELING.
Van de ontsteking en de ziekten der oogen in het bijzonder.
Verdeeling der oogontdekiug.
Zoo als gezegd is, nemen wij bij de oogontsteking de-zelfde verschijnselen waar, als bij de ontsteking in het al-gemeen, echter moet men de aandacht vestigen op den aard der ontsteking en vooral de oorzaken in aanmerking nemen, welke haar hebben voortgebragt. Vooreerst moet men onderzoeken of de ontsteking ontstaan is door uitwen-dige {mechanische) oorzaken, of dat zij door andere ziekten, bijv. droes, rheumatismm enz. is voortgebragt. Diensvol-geus verdeelen wij de oogontstekingen in: 1) IdiopatiscJie oogontdehing, d. i. die, welke ontstaat door uitwendige
-ocr page 32-
20
werktuigelijke oorzaken, en waar de oorzaken op liet or-gaan zelf hebben ingcwerkt, en 2) symptomatische oogont-steking, welke ontstaat ten gevolge van andere ziekten.
De idiopatiscJte oogoutstekingen, waarbij echter geene schei-ding van den zamenhang der deelen lieeft plaats gehad, verdeelt men weder naar haar karakter in synocltale, ner-veusn en torpide oogontsteking.
EERSTE SOORT.
Van ih; idiopatische oogontsteking.
HOOEDSTUK I.
Vati de symchale of zuivere oogontsteking. {Jfiflammatio opMhalmica simplex.)
KENTEEKENEN.
Het dier geeft bewijzen van groote gevoeligheid van het zickc oog; de oogleden zijn gezwollen en vast gcsloton, of worden slechts even bij afwisseling geopend; het openen geschicdt slechts op duistere plaatsen, om het invallen van lichtstralen te voorkomen. Legt men de vlakke hand op de oogleden, dan voelt men eene sterke hitte, en bij be-weging van dezelve geeft het dier teekenen van pijn. Het oog is droog, ten minste er worden weinig tränen afge-scheiden, en opent men de oogleden, dan vindt men het bindvlies meer of minder rood gekleurd; ook kan de oog-appel in de ontsteking dcelen, al naarmate de inwerking der oorzaken meer of minder sterk geweest is. oorzaken .
Alle uitwendige schadelijke invlocdcn kunnun aanleiding
-ocr page 33-
21
tot oogontsteking geven, bijv. een slag, een stoot op het oog, een beet van andere dieren, het indringen van vreem-de ligchamen, zooals: hooi- of stroohalmen, houtsplinters, alsook het invallen van zand, kalk, stof en dergelijke.
VOOKZEGGING OF PROGNOSE.
De voorzegging der zuivere oogontsteking is gunstig en de genezing zal, bij eene gepaste behandeling, meestal spoe-dig gelukken.
BEHANDELING.
In de eerste plaats moet de oorzaak worden opgespoord. Wanneer vreemde ligchamen in het oog geraakt zijn, en zoodoende prikkeling vcroorzaken, moet man deze verwij-deren, het oog uitwasschen en een weinig olie tusschen de oogleden strijken; men beschütte het oog door een ver­band voor het licht. Bij meer hevige ontsteking doe men eene bloedontlasting van 3 — 5 pond, uit den halsader, aan de zijde van het zieke cog. Te gelijk gave men in­wendig zulka middelen, welke het bloed kunnen verdün­nen en afleidend op het darmkanaal werken, bijv. No. 1 K. pulv. al. succ. unc. I.
raquo; sulphat. sod. unc. quot;VT. raquo; Nitrat, potass, unc. 'A raquo; rad. Althaa. unc. IV. far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. electuar. Alle 2 uran 3 lepels.
Uitwendig wende men koud water of goulard water aan, men bevochtige het oog hiermede herhaalde malen door
-ocr page 34-
22
middel van eene spons of linnen doekje, of leggc compres-sen op het oog, welke men met een verband bevestigt, echter zorgende de compressen voortdurend nat en koud te houden en dikwijls te ververscheu. Verder geve men het dier goed voedor, liooi, zemels, of ook , wanneer het jaargetijde zulks veroorlooft, gras, maar weinig of geen haver of ander graan te eten, en late het dier rust houden.
HOOFDSTUK II.
Van de er ethische ooyontsteking.
Wanneer de zuivcre oogontsteking niet spoedig wordt geheeld, ncemt zij een erethisch karakter aan, doch deze kan ook als oorspronkelijke ziekte voorkomen.
KENTEEKENEN.
Het dier is zeer bang, het treedt achteruit, wanneer men beweging maakt cm hot zieke oog aan te raken. De pijn is aanmerkelijk, en de tränen worden in groote hoeveel-heid afgeschciden, het dier tonnt zieh zeer gevoelig voor-al voor het invallen van lichtstralen, zonder dat men sterke zwelling of hevige roodheid van het bindvlies kan be-speuren.
OOBZAKEN.
Dit gebrek ontstaat voornamelijk bij jonge dieren en bij deiulken, welke bij siecht weder, zooalshevigen wind en in het stof, moeten loopen, ook door de inwetldng van kmidc kcht, scherpe stoßen on bijtmiddelen op het oog.
-ocr page 35-
13
VOOBZEGGING.
De voorzegging is ongunstiger dan bij de vorige ont-steking.
BE?IANDELING.
Men verwijdere de oorzaken. Hebbeu tochtlucht of licbt-prikkela de ziekte voortgebragt, dan geve men Iiet dier eene andere plaats, en verwijdere verder alle vreemde of scherpe Stoffen, welke in het cog zijn ingedrongen. Is liet dier goed gevocd, dau kan men eene bloedontlasting van eenige ponden uit den lialsader venigten en geve verder ontstekingwerende middelen, doch in mindere giften, bijv. No. 1. R. pulv. sulpli. sodae unc. IV. raquo; nitr. dep. dr. III. raquo; rad. alth. unc. II. far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. clectuar. M. d. S. Alle 3 uren 3 lepels.
Vervolgens plaatse men aan den onderkaak een haardragt, welke ten minste 4 a 5 duim lang moet zijn. Bij deze operatic moet men echter viorzigtig te werk gaan, opdat men de, over de kaauwspier loopende, zenuwtakken niet beleedige, waardoor ernstige toevallen zouden kunnen ont-staan. Wil men geen haardragt plaatsen, dan kan men uny: cantharid. aan den hoek van den onderkaak inwrijven, zoo ver mogelijk van het zieke oog verwijderd. Men bade het oog met narkotische en slijmacMige middelen, welke
-ocr page 36-
24
bij hevige hitte van het zieke deel, koud, anders laamv-warm, moeten aangewend worden.
No. 2. R. Herb, hyosoiam. cone. unc. II.
Infunde
Aq. bullieut. lb. II.
colat. adde. Decoct, malvae lb. II. M. d. S. Alle half uur het zioke oog mede te wasschen. Vermindert de piju en de gevoeligheid, zoo kan men het oog 4 a 5 maal daags wnssehen met eene oplossing van zwavelzuur-zink.
No. 3. E. Sulphat. Zinci dr. I. aq. destill. unc. VIII. M. D. S. oogwater.
Men geve het dier goed gezond voeder, doch weinig ha­ver , en zuiver water tot drank.
HOOFDSTUK HI.
Van de torpide of onzuivere oogontsteking.
Deze ontsteking komt minder voor dan de vorige soor-ten; zij komt zelden als primaire, d. i. oorspronkelijke zickte voor, maar is mecstal het gevolg der beide reeds behandelde ontstekingen.
KENTEEKENEN.
De oogleden ziju zeer gezwollen, het bindvlies is niet zeer rood, gerimpeld en bedekt met ecn etterachtig slijin, het-
-ocr page 37-
#9632;
welk de oogieden aan elkander doet kleven en den gehce-len oogbol bedekt'; de tränen worden overvloedig afgcschei-den, en vermengen zieh met het slijm tot ecne vuile kle-verige stof. De cornea is veelal troebel en met etter be­dekt; de oogbal is min of meer uit zijne holte gedreven. De afvloeijende tränen bijten niet zelden de hären in den omtrek van het oog weg; er bestaat echter weinig gevoe-ligheid of liohtschuwheid.
OOUZAKEN.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; '
De torpide is meestal een gevolg der erethische oogont-steking, doch ontstaat ook na het gebruik van siecht voed-sel, na belangrijkc beleedigingen en voornamelijk in läge en bedompte stallen.
VOORZEGGING.
De voorzegging is ongunstiger dan bij de voorgaande soorten van ontsteking, doch de genezing gelukt nog al dikwijls bij eene goode behandeling.
BEHANDELING.
Vooreerst verwijdering der oorzaken. Staat het paard in een dompigen stal, dan moet 'het dadelijk in een anderen overgebragt worden , waar de lacht zuiver is, en moet de al te hevige prikkel van het licht vermeden en het oog met een verband bedekt worden: vervolgens make men scherpe inwrijvingen aan den onderkaak, of plaatse een haardragt. Wanneer de ontsteking niet zeer hevig is, wassche men hot oog met de oplossing van mlph. zinci. (no. 3 van het vorige hoofdstuk). Is de ontsteking echter heviger, dangeve men het volgende oogwater;
-ocr page 38-
26
No. 1. 11. Cort. quere, cone. unc. III. Coq. c. aq. font. lb. V. ad. colut. lb. 111. Infunde flor. chamomil. unc. I. pulv. rad. valerian, unc. 'A
col. adde tiucl. opii simpl. dr. II. M. d. S, Alle 2 uren liet oog laauw te wasschen.
Men g-eve het dicr rust; bestaat er een algemeene zwakte, dan geve men het goed voedsel, on zemelwater tot drank.
TWEED E SOOKT.
Van de oogonhtehingen, leelke tengevolge van andere ziektcn,
doch zander sclieiding van den zamenJiang, ontstaan,
en sgmptomatkohe oogontdekingen genoemd
worden.
HOOFDSTÜK 1.
Van de bij droes en mrkoudheid der paarden voorko-
mmde ontdeking van het bindvlies der oogen.
Bij paarden, door droes aangetast, ontstaat dikwijls eene
onsteking van liet bindvlies van liet oog, in vereeniging
met de katarrhale aandoening van de slijmvliezen, {inflam-
matio conjunctivae catarrhalii) en welke gewoonlijk ook
ontstaat bij honden, \v;lke aan de hondenziekte lijden. Zoo
komt ook een rheumatisch lijden voor (inflam. conjunci.
-ocr page 39-
rJiewmatica) bij paarden met rlieumatismusect; of regtstijfheid, waarbij ook het ondoorschijnend hoornvlies door de ont-steking kan aangedaan worden.
KENTEEKENEN.
De katarrhale ontsteking van het bindvlies, ook katar-rhale oogontsteking genaamd, welke te gelijk met den droes bij de paarden voorkomt, ontstaat zeer snel, daarbij zijn de oogleden gezwoUen, zonder dat men echter eene be-langrijke wärmte bij dezelve waarneemt. In het begin houdt het zieke dier de oogen gesloten, en wanneer het deze toevallig opent, vloeijen er vele en heldere tränen uit, doch na eenigen tijd wordt het tranenvocht slijmerig en kleverig, waardoor de oogleden aan elkander kleven. Door de afscheiding van het tranenvocht, vallen ook op die plaatsen waar zij längs vloeijen , en wanneer deze niet ge-reinigd worden, de haren nit, en vormen zieh zweren in de huid. Bij het openen der oogleden, vindt men het bindvlies van het oog sterk rood gekleurd en de vaten overvnld met bloed. Gewoonlijk strekt zieh de ontsteking over beide oogen uit, soms ook lijdt slechts een oog, of het eene meer dan het andere, al naar gelang het slijm-vlies van de eene of andere neuszijde meer of minder is aangedaan. Verder ontstaan aan de randen en haren der oogleden slijmkorsten, en op het bindvlies kleine blaasjes, welke met eene heldere gele vloeistof gevnld zijn, open-barsten en kleine zweertjes nalaten. Bij de rheumatische ontsteking van het bindvlies van het oog, welke voorna-melijk bij de regtstijfheid der paarden voorkomt en ook
-ocr page 40-
38
rheumatische oogontsteking genoemd wordt, geven de zieke dieren blijken van groote gevoeligheid aan de oogen en zijn zecr liohtschuw, maar de zwelling der oogleden is veelal onbeduidend. De afsc.hcidiiig der tränen heeft bij tusschen-pozen plants; zij zijn scherp en grijpen de plaatsen aan waar längs zij vloeijcn, doch worden niet zoo spoedig kle-verig. Hot bindvlies is zeer rood en de vaten sterk uit-gezet. Na eenige dagen verdwijnt de lichtschuwheid en vermeerdert de tranenvloed, waarna kleine, met eene hei-, dere, scherpe vloeistof gevulde, blaasjes ontstaan, welke openspringen en de hnid van het oog en hare omgeving sterk bij ten.
OORZAKEN.
De oorzaken der katarrhale oogontsteking bij den droes derpaarden, ziju al diegenen welke den droes kunnen voort-brengen: siecht weder; snclle afwisseling van het weder; wisseling van voeder; ongezond, siecht voedor; muf hooi; muffe haver; siechte, dompige of voohtige stallen en het dren-ken met siecht, vuil water. Zoo gaat ook het tanden krij-gen bij jonge paarden dikwijls met ontsteking gepaard. De oorzaken der rheumatische oogontsteking zijn al die­genen, na welke de regtstijfheid bij paarden ontstaat, als b. v. : plotselinge verkoeling na sterke verhitting; het blootstaan aan sterke tochtlucht; het wasschen met koud water of zwemmen , als de dieren zeer warm zijn; alsook ongewoon of ongezond voeder; te veel voeder bij weinig arbeid, enz.
-ocr page 41-
29
VOOBZEGGING.
De voorspelling bij katarrhale bindvliesontsteking is ge-woonlijk gunstig, wanneer namclijk gepaste middelen aan-gewend en de oorzaken vermeden worden, welke tot haar ontstaan aanleiding kunuen geven; daarentegen is de Prog­nose der rbeum. bindvliesontsteking veel ongunstiger, wijl bij deze ziekte ligt instortingen volgen, waardoor zij in periodieke oogontsteking of maandblindheid overgaat. Deze ziekte dmirt van 7 — 14 dagen.
BEHANBELING.
Ten eerste wende meu al die middelen aan, welke de ontsteking van bet slijmvlies van den mond en den neus kunuen afstemmen, en die bij den droes dienstig zijn. Men late den damp van af'kooksel van gerst of andere slij-mige middelen in den neus van het paard opstijgen, na alvorens cen wollen deken over den kop gehangen te heb-ben, om de dampen des te beter op te kunnen rangen. Inwendig geve men het volgende:
No. 1. R. pulv. antim. crud. unc. l1/-:. raquo; rad. gentian unc. II. raquo; rad. calam. unc. IV. i) therebint. coct. unc. IIVj. n rad. althae unc. III. Far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. electuar. M. D. Alle 2 uren 3 lepels. Men vermijde volstrekt koude wasschingen of omslagen,
-ocr page 42-
30
maar legge oni het zieke oog een verband, hetwelk met hct volgende middel steeds laauwwarm nat gehouden moot worden, of men bide hot oog claarmede met een lapje of spons:
No. 2. E. lior. chamomill. unc II. Infunde aq. bullient. lb. II. col. adde. ol. therebinth. dr. II. M. D. S. Alle uren het oog met een lapje of spons warm te wasschen.
Verder kan men ook naar omstandigheden, aan den on-derkaak soterpe zalvcn inwrijven of een haardragt plaatsen. Zijn de tränen slijmerig of geheel etterachtig geworden, dan wende mou het volgende middel, afwisselend met no. 2, aan:
No. 3. R. pulv. sulph. zine. dr. I. Solve aq. destill. unc. VIII.
adde Tinct. opii simpl. gr. VIII. M. D. S. Alle 2 uren het zieke oog laauwwarm mede te wassehen.
Wil het dier voedsel gebruiken, zoo geve men het ze-mels, goed hooi, of wanneer bet jaargetijde zulks toelaat, gras te eten; men vermijde echter haver, bedorven voed-
-ocr page 43-
#9632; I
31
gel en vochtige stallen. Bij de rheum, ontsteking moet. men, hoofdzakelijk wanneer meerdere dieren gelijktijdig zijn aangetast, zijne aandacht daaiop vestigen, dat de dieren gezond voedsel en drinkwater krijgen, en moet men de siechte en dompige stallen vermijden. Inwendig kan men, wanneer de ontsteking niet hevig is, de onder no. 1 voor-geschrevene middelen toedienen, met bijvoeging van een weinig camphor; uitwendig zorgc men koude en tocht te vermijden, make omslagen van Hjnzaad-afkooksel met bil-zenkruid. Is de ontsteking hcviger dan kan men naarom-standigliedcn aderlaten en inwendig het vclgende toedienen: No. 4. E. pulv. natr. sulph. unc. VII. )gt; al. socc. unc. iVj. i) calomel dr. Vs. raquo; rad. alth. unc. IV. far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. elect. M. D. S. Alle 3 uren 3 lepels.
Men wrijve aan den onderkaak Spaanschevlieg-zalf in, cm afleiding te maken, of plaatsc een dragt.
De verdere behandcling der rheum, ontsteking komt met die der katarrh. geheel overeen.
HOOFDSTUK II.
Van de bij sckaapspohkm voorkomende oogontsteking der Schaden, {opldhalmia variolosa ovium.)
llet verloop dor natuurlijke pokken bij schapen is van
-ocr page 44-
32
eene oogontstoking vergezeld, die te gelijk met het uitbot-ten der pokken te voorschijn komt of later ontstaat, in wölk laatste geval zij langdungei is.
KENTEEKENEN.
Bij deze oogontsteking zijn de oogleden sterk gezwollen en gesloten, door de zieh op dezelve beviudende blaren. Na opening der oogleden vertoont zieh het bindvlies ont-stoken, de bloedvaten sterk gekleurd, en ook het door-schijnend hoornvlios deelt in de ontsteking. De pupil is vernaauwd en de iris troebel. Er ontstaan op het bind­vlies, als ook op andere plaatsen van het oog, roode vlek-ken, welke tot blaren overgaan, die in elkander vloeijen. In het begin worden weinig tränen afgcscheiden, later vloeijen zij rijkolijk. Het bindvlies verkrijgt later eene bleeke kleur en de pokken worden rijp. Zij entlasten eene etterachtigc vloeistof, die, daar waar zij längs vloeit, sterk bijt en zweren vormt, waardoor de oogen kunnen verlo­ren gaan.
VOORZEGGING.
Deze oogontsteking verschijnt te gelijk met de algemee-ne, bij het ontstaan der schaapspokken voorkumende, ver-schijnselen en rigt zieh naar het beloop der pokziekte. Outlast de pok haar voeht naar binnen, dan wordt het dier blind of de oogen gaan geheel verloren. Verbindt zieh deze oogontsteking met brandige pokken, dan sterven de dieren meestal.
-ocr page 45-
33
BEHAN DELING.
Is groote spanning en gevoeligheid het voornaamste ver-schijnsel aan de zieke oogen, dan wassche men dez'elve met laauwwarm water, of slijmige mlddelen, waarbij men wat bilsenkruid voegt, opene de pokken voorzigtig met een lan­cet en late het vocht uitvloeijen. Daarna geve men het volgende middel:
R. Cupr. alum. gr. II — III. Solv. in aq. destill. unc. I.
adde tinct. opii simpl. gr. X. M. D. S. 8 tot 4 maal daags een weinig in het oog tc drop-pclen.
Zijn de blazen in onzuivere zweren overgegaan, dan wende men aluin of zieavelzunrzmk in oplossing of substan-tie aan, ook kan men zieh naar omstandigheden van aloe tinctmtr, myrrheünctuur, kamferspiritm, terpentijnolie, ja zelfs van spaamchevliegen-tinctuur en bijtende mlammiahgeest bedienen.
Van eenige belangrijke oogziekten van Paarden
en Kunderen.
HOOPDSTUK III.
Van, de maandblinäheid of periodieke oogontstekinrj der
Paarden.
De periodieke oogontsteking, maandblindheid, in het1
3
-ocr page 46-
34
fransch Jhixion periodiqne, Jluxion kmatique , is eene ziekte, welke noch bij menschen, noch bij andere dieren is waar-genomen; zij schijnt alloen aan hat paardengeslacht eigen te zijn. Zij kernt bij de paarden voor, van het derde tot hct zesde levensjaar en keert, bij bestaande vatbaarheid, in koftere of längere tusschenpozon, van zelf weder terug. Keert zij dikwijis terug, dan gaat zij in volledige blind-heid over en wel meestal als graauwe, zeldzamer als zwarte staar.
KENTEEKENEN.
Do periodieke oogziekte begint gewoonlijk slechts aan eon cog tc gelijk, zelden aan beide oogon, en haar terug-keer is aan geenc bepaaklc tijdruimte gebenden. Bij som-mige paarden duurt de tusschenruimte langer dan eene maand, bij anderen korter. Doze kwaal ontstaat zecr snel, dikwijls in een nacht, en hare aamveziglieid verkondigt zicli het eerst door een ligten nevel over het oog. De oogieden ziju gezwollen, het bindviies ontstoken en zeer rood. Er worden vele tränen afgescheiden, welke, daar waar zij längs vloeijcn, meestal de haren wegbijten. Het doorschijnend hoornvlios schijnt troebel, door afscheiding van ontstekingsproductcn in hct waterachtige voeht, de pupil is onbeweeglijk en vernaauwd. Het paard sluit de oogieden en is zeer pijnlijk en lichtschuw. Na 5 — 7 da-gen verdwijnen de uitwendige verschijnselen der ontsteking, alleen in de oogkamer ontdekt men als een hoofdversehijn-sel der periodieke oogontstekiug drijvende vlokkcu van eene geol groenachtige of roodachtige klcnr , welke in be-
-ocr page 47-
3B
vveging komen bij beweging van den kop van het dier. Staat het paard stil en opent het zijn oog, dan ziet men de vlokken gezakt op den bodem van da oogkamer en aan den ondersten rand van het hoornvlies. Ofschoon de toe-vallen nu wel verminderen zoo wordt het oog toch niet altijd weder helder en gezond, maar blijven gewoonlijk ge-voeligheid en lichtschuwheid terug, weshalve de dieren het gezwollen ooglid laten hangen; in het verder verloop ech­ter is de sterkte van het gezigt verminderd en wordt het bovenste ooglid opgetrokken. Later, na herhaalde aanvallen, plant de ontsteking zieh over op het lensbeursje, en er volgt geheele verduistering (graauwe staar). Onder deze om-standigheden krimpt het oog in.
Hier valt nog bij op te merken, dat eenige dergelijke aanvallen, wanneer zij niet te hevig zijn en men gepaste middelen aanwendt, het oog niet schaden; herhalen zieh echter de aanvallen meer en meer en met kortere tusschen-pozen, dan verliest de lens hare doorschijnendheid, er ont-staan onderscheidene vlekken in het lensbeursje of de lens zelf, de doorgang van het licht naar het netvlies, wordt eerst gedeeltelijk, later geheel belemmerd, en zulke paar-den worden eerst schuw, daar zij de hen voorkomende hinderpalen niet meer kunnen herkennen, tot zij eindelijk, na de vorming van de graauwe staar, geheel blind wor­den. Wil men ontdekken of een paard reeds aan meer aanvallen van periodieke oogontsteking geleden heeft, dan beschouwe men de beide oogen en men zal bevinden, dat het ziek geweest zijnde oog, altijd meer gesloten is dan het gezonde, ook is het bovenste ooglid in het midden
-ocr page 48-
36
een weinig naar boven getrokken, en op hetzelve vindt men mecstal eenige loodrogt loopende plooijcn. Vervolgens heeft liet hoornvlies eene blaauwachtige kleur en rondom hetzelve vertoont zieh een smallen blaauwen ring; voorname-lijk echter onderzocke men of hot haar onder het oog, door het afvlocijen der tränen, niet is weggebetcn, hetgeen voornamelijk zigtbaar is, wanneer die plaatsen niet behoor-lijk gereinigd zijn gev.'ordcn. Ook de likteekenen van et-terdragten aan den achterhoek der onderkaak of op de buitenste kaauwspier, zoovvel als kenteekenen van inge-wreven scherpe zalven, geven aanleiding de oogen naauw-keurig te onderzoeken.
OOEZAKEN.
Tot de oorzaken welke de maandblindheid kunnen voort-biengen, rekent men het grnot van to zwaar en onge-woon voedsel, bijv. het voedcren van paarden met versoh giaan, versehe wikken, te gul gegrocide klavers, als ook op een hoop gelegen hebbende en verbitte groene klaver, of ander green voeder, ook brengt het voeren van bedor-ven voeder en het drenken met siecht water dezelfde kwaal voort.
Tot de bijkomende oorzaken rekent men, aandrang van bleed naar den kop, düffe stallen, tochtlucht, verandering van weder, het weiden op läge, vochtige plaatsen, sterke zamensnoering, en vooral dikwijls erfelijkcn aanleg; zoo komt bijv. deze ziekte dikwijls voor, bij paarden met dikkc, vleezige koppen, of bij zoodanigen welke tut läge, vochtige streken getrokken worden.
(
A
-ocr page 49-
/nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;37
VOORZEGGING.
De voorzegging is zeer sleclit, daar men in de meeste. gevallen, niets meer doen kan, dan de volkomene blind-wording van het dier tegen te houden, of wanneer beide oogen zijn aangedaan, het eene te redden, waarbij nog valt op te merken, dat, hoe sneller het eerst aangedane cog tot blind worden neigt, er des te meer hoöp bestaat, dat het andere bevrijd zal blijven, of, wanneer het reeds aangedaan is, herstellen zal. Ja, het is in vele gevallen voordeelig om de ontsteking van het eerst aangedane oog hären gang tc laten gaan, om het andere te redden. Wes-halven ook sommigen van meoning zijn, dat door de ver-nietiging van een reeds staarblind geworden oog, door bijt-middelen, het gezonde oog voor deze kwaal zal bewaard blijven, hetgeen echter niet in alle gevallen is bevestigd geworden. De duur dezer ziekte is 8 tot 14 dagen.
BEHANDELING.
In de eerste plaats vcrmijdc men alle oorzaken, welke deze ziekte kunnon voortbrengen, en wende geene verkeer-de middelen aan, onder welke het wasschen met kond wa­ter boven aan staat. De aan wending van geneesmiddelen wordt geregeld naar het tijdperk waarin de ziekte zieh be-vindt. In 'tbegin zijn bloedoutlastingen zeer nuttig, het-zij algemeene uit de halsader, of plaatselijke in de nabij-heid van het oog, bijv. wit de slaapader, vena temporalis, ook heeft men aanbevolen, de doorsnijding van de slaap-slagader, arteria temporalis, aan den kant van het zieke oog, waarbij meu het bloed een half nur laat vloeijen,
-ocr page 50-
doch dit heeft niet altijd aan de verwachting beantwoord, hetgeen voornamelijk daaraan moet worden toegeschreven, dat men daze operatic verrigt heeft op een tijdstip, dat de tijd voor het doen van bloed-ontlastingen reeds voorbij was. Wil men deze operatic doen, dan is hct noodig dat zij zonder verwijl geschiede. Om het bloeden te stillen moet men de slagader onderbinden, of drukking aan-wenden door het opleggen van comprossen; (*) in plaats van gemeide bloedontlastingen, kan men ook 7 ä 8 bloed-zuigers onder het oog plaatsen. Verder plaatse men een haardragt, aan den achtersten hoek der onderkaak, op de groote kaauwspier of het onderste gedeelte van de juk-beenspier, längs de keel of het bovenste gedeelte van den hals of aan de borst, en geve inwendig het volgende middel:
No. 1. R. pulv. al: succotr. unc. I. calomel, dr. I. raquo; thereb. coot. unc. II. raquo; tart. emet. dr. I raquo; rad. alth. unc. IV. Far. sem. trit. aq. f. q. s. nt. f. elect. M. d. S. Alle 3 uren 3 lepels vol te geven.
Deze middelen moet men na eenigen tijd herhalen; uit-
______________
(*) Hct stillen der bloeding (loor dmkking is altijd af teraden, omdat door de :ian to weiidenc drukking, bloedophooping ontstaat, eu alzoo do mtwerkmg der bioedontlastiiür weder verloren muit-nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; de Vkrtai.kk.
-ocr page 51-
wendig wende men ook slijmerige omslagen aan, van mal-vakruid, altheekruid of lijnzaad, waarbij men eenig poeder van doornappel, of bilscnkruid kan voegen. Zijn door de aanwending dezer middelen, de ontsteking en gevoeligheid verdwenen, dan bade men bet zieke oog met het volgen-de geneesmiddel:
No. 3. E. flor. chamonill.
herb, menth. pip. aa unc. I. inf. aq. bull. Ib. II.
ad de tinct. opii simpl. unc. Vs M. d. S. Alle 1 — 2 uren het zieke oog laauwwarm made uit te wassohen.
Is het gebrek, na aanwending dezer middelen gebeterd, dan geve men het paard goed voedsel en late het bewe-ging nemen; zoolang er echter ontsteking aan wezig is, geve men geen haver. Herhaien zieh de aanvallen, dan ge-bruike men bij afwezigheid van ontsteking eene oplossing van oogensteen, cupr. alumin, (dr. I op. unc. VI. gedis-teleerd water.)
AanmerMng. De oogensteen (lapis opMlialm. div.) is een
mengsei van kopervitriool, (sulpU. cupri,) salpeter,
(nitnrri) aluin, {alum, crud.) van elk Vj ons, en
kamfer, {camphor) Us dr.
Ook zijn hier dienstig, oplossingen van blaauwen en
witten vitriool, {sulph. cupri. en snlpli. zind); het blaauwe
water, (laquo;17. coerul.) bestaande uit kalkwater en salamoniak.
-ocr page 52-
40
opgelost in koporen vaten. Op hot eindo van den aanval geve men het volgende:
No. 3. R. pulv. praec. rub. dr. I. butijr. insals. unc. I.
adde. pulv. opii. pur. scr. II.
M. D. S. Oogzalf voor cen paard. Driemaal daags ter grootte van eene erwt tusschen de oogleden te strijken.
Bij bcdcnkclijko uitzweoting in de oogkamer, heeft men do proef genomen, om , door eene van boven naar onder schuins loopende snede in bet hoornvlies, het watcrachtig vocht te ontlasten, eene operatic, welke bijna geene ge-volgen nalaat, daar do duisterc streep, door hot likteeken gevormd, weder beider wordt; inaar ook zijn hare gevol-gen niet altijd günstig te noemen.
Een mijner collega's, decide mij een geval mede, waar-bij een paard van maandbliiulheid gcnezen was, door bo-vengemelde operatic, welke echter op eene buitengewone wijze had plaats gegrcpen. n. 1. Een geneesheer, tevens groot liefbebber van paarden, was er steeds op gezet om, zijne paarden, wanneerlaquo; zij ongesteld waren, zelf te behan-delen; hij had eene merrie, welke aan het linkeroog aan herhaalde aanvallen van maandblindheid leod, Bij den laat-sten aanval, als de ontsteking op het hoogste was, besloot hij het bindvlies te scarrificeren; toen hij daartoe de oog­leden wilde openen, stootte het paard door eene plotse-lingc beweging van den kop tegen bet lancet, waardoor
j
#9632;
-ocr page 53-
41
het hoornvlies werd doorboord, liet waterig vooht afliep en de oogbol Kamenviel. De docter dacht : nu is de zaak geheel verkeken, maar hij verwonderde zieh niet weinig, toen hij na een dag of drie bemerkte, dat het oog een beter aauzien kreeg eu de ontsteking eenigen tijd later ge­heel was verdwenen. Sedert dien tijd keerde zij ook niet weder. Ook heeft men bij langdurige aanvallen van maand-blindheid, gelukkig geslaagde proeven genomen met bran-den in den omtrek, door middel van het lepelvormige brandijzer. In vcrscbillende Staten van Duitschland wordt voor deze oogziekte gedurende längeren of korteren tijd afzonderingsmaatregelen bevolen.
HOOFDSTUK IV.
Pan de verduistering van het äoorscliijnend hoornvlies van het oog ijwormliesvlekken.)
Wanneer, na te laat of siecht behandelde oogontstekin-gen, er tusschen de platen van het hoornvlies eene stol-bare wei wordt afgezet en deze daar verdikt, dan verliest het hoornvlies zijne doorschijnendheid en kunnen de eue­ren, welke door dit gebrek zijn aangedaan, niet meer zien. Dezen toestand noemt men verduistering van het hoornvlies.
VEESCHIJNSELEN.
Naarmate het dier meer of min blind is, is het schuw, of loopt overal tegen aan. Beschouwt men het oog, van voreu of van ter zijde, zoo ontdekt men in het anders heldere hoornvlies, eene graauwe, blaauwachtige of witte
-ocr page 54-
42
kleuv, of dergelijke vlekken van verschillende grootte, waar-donr het zien meer of minder belet wordt. Somwijlen is het hoornvlies geheel, in andere gevallen slechts voor een gedeelte verduisterd. Dikwerf is de verduistering naauwe-lijks zigtbaar en onbegrensd en neemt verschillende kleu-ren aan, of ook wel meer begrensd. De vlekken bevin-den zieh oppervlakkig of wel dieper in het hoornvlies, het-welk men ontdekken kan, door het oog van ter zijde te beschouwen.
GOEZAKEN.
De hoornvlies-vlekken ontstaan voomamelijk, ten ge-volge van te laat of siecht bohandelde ontstekingen. Dik-wijls ontstaan zij na ontstekingen, ten gevolge van uitwen-dige oorzaken, een stoot, slag, of bijtmiddelen, ook ten gevolge van wonden of zweren van het hoornvlies, welke likteekens nalaten.
VOORZEGGING.
Deze hangt af van den graad der verduistering, of de grootte der vlek. Oude ondoorschijnende aan de opper-vlakte van het hoornvlies gelijkmatig verhevene vlekken , zijn gewoonlijk onherstelbaar. Kleinere vlekken worden dikwijls genezen, doch niet dan na eenc langdurige be-handeling.
BEHANDELING.
Is er tevens ontsteking aanwezig , dan behandele men deze volgens haren aard en de boven opgegevene algemeo-
-ocr page 55-
43
ne regelen. Eerst dan, wanneer de ontstcking is verdwe-nen, ga men over tot de behandeling der terug geblevene vlekken. Is de vlek nog niet ond, flaauw van kleur, of heeft zij een blaauwachtig, nevelig of vlokkig aanzien, dan kan men vooreerst een haardragt zetten, digt bij het aangedane oog, daar de vlekken, na aanwending van een haardragt, dikwijls verdwijnen; niet altijd echter is men zoo gelukkig, het gebrek op deze wijze te verhelpen; in dit geval bezigc men de volgende oogzalf: No. 1. E. pulv. praecip. rnbr. dr. I. butijr. in sals. unc. I.
adde pulv. opii pur. dr. Vj M. d. S. Driemaal daags ter grootte van eene erwt, tusschen de oogleden te strijken.
Zijn bovengenoemde middelen vruchteloos aangewend en is de vlek hard en vast te zamen getrokken en heeft zij eene glinsterende kleur, dan beproeve men de volgende zalf:
No. 3. E. pulv. mere. subl. corr. scr. I. butijr. insals. unc. I. M. d. S. Dagelijks 3 — 3 maal ter grootte van eene erwt, op de vlek te strijken.
Het spreekt van zelf, dat men bij het aanwenden dier zalf, het paard moet prangen, (een klem op den neus
-ocr page 56-
44
plaatsen) en door een helper de oogleden laten openen. De bij de aanwending dezer zalf ontstaande ontsteking werde volgens de opgegevene regelen behandeld.
HOOEDSTUK V.
Van de ooffvliezen of vellen.
De oogvliezcn komen voor, lioewel zelden, aan den bin-nenstcn ooghoek, van waar zij zieh uitstrekken tot op het midden van het hoornvlies, of ook wel dit geheel en al bedekken. Zij bestaan uit eene, ten gevolge eener ontsteking, veranderde struotuur van het weefsel van het doorschijnend overtrcksel, hctwelk over het hoornvlies heen gaat, dat zoodanig verdikt en ondoorschijnend wordt, dat het hoornvlies als met een vel bedekt is.
KENTEEKENEN.
Dit gebrek is ligt te erkennen en het hoofdverschijnsel is, dat van den binnen-ooghoek uitgaande, sterk geaderde roode strepen in het bindvlies zigtbaar zijn. Zij strekken zieh uit tot aan den rand van het hoornvlies, waar zij ver-dwijnen, terwijl het hoornvlies zelf, geheel of tot op de helft bedekt is, met eene witblaauwe of graauwe huid, waardoor het zien meer of minder belet wordt.
OORZAKEN.
De oorzaken zijn voornamelijk: de steeds voorafgaande ontstekingen, welke te laat of verkeerd zijn behandeld. Ook kan dit gebrek ontstaan, wanneer paarden, bij aan-
-ocr page 57-
45
houdende zomerhitte, groote marschen moeten maken, en hun het stof door den wind in de oogen vvordt gedrevcn.
VOORZEGGING.
De voorzegging is gunstig, wanneer liet gebrek nog pas ontstaan is, hoewel de genezing zeer langzaam gaat; is hat echter verouderd, of zijn er verkeerde middelen tegen aangewend, en daareloor eene verergcring ontstaan, dan is de genezing twijfelachtig en de prognose ongunstig.
BEHANDELING.
Is dit gebrek liet gevolg eener ontstcking en is deze nog niet verdwenen, of is er nog gevoeligheid overgebleven, dan bade men het oog met aftreksel van kamillenbloemen, pepermtmtlcruid of vdkriaan wortel enz., zooals dit is opge-geven bij de ontsteking ten gevolge van droes en regt-stijfheid der paarden. Is er echter geene ontsteking meer aanwezig en bespeurt men geene gevoeligheid meer aan het zieke oog, of is er geen anderen ziekelijken toestand mede verbonden, dan plaatse men zoo digt mogelijk bij het zieke oog een haardragt, en geve het volgende oog-water:
E. pulv. sidph. zinci dr. I. Solve in aq. destill. unc. VIII.
adde
...
Tmct. opn. simpl. unc. Vj
M. D. S. Dagelijks 3 — 4 maal het oog laauwwarm tnede
-ocr page 58-
46
te wasschen, en zoo mogelijk op het vlies zelf aautebrengen.
#9632; Treedt er, na aamvunding dezer middelen, geene beter-
schap in, dan gebruike men de in het vorige lioofdstuk
onder no. 1 en 2, voorgeschrcvene zalven.
Wordt liet oogvlies langzamerliand helderder en door-
schijnender, en verdwijncn de uit den binnenooghoek ont-
springende roode strepen, dan bestaat er hoop het gebrek
te genezen.
Terder lieeft men het afpellcn van het vlies aanbevolen; echter is dcze operatie niet zoo ligt uitvoerbaar als men wel gelooft, en daarom zal het voordeeliger zijn de gene-zing längs eon' anderen weg te beproeven. Ook heeft men beproet'd, het gebrek op te heften, door het afsnij-den van een stuk van den nagel, {inw. ooglid) doch deze operatie is geheel te verwerpen, dewijl daardoor steeds een gewigtig deel van het oog verstoord, en aan het dier veel smart veroorzaakt wordt.
HOOFDSTUK TI.
Van den graamoen staar. (Cataracta.)
De graauwo staar, is eene bij paarden dikwijls voorko-mende oogziekte, bestaande in eene verduistering van de kristallijne lens, het lensbeursje, of beiden to gclijk.
(nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;KENTEEKENEN.
De graauwe staav, ontstaat moest altijd ten gcvolge
#9632;1
-ocr page 59-
47
eener inwendige ontsteking; slechts in zeldzame gevallen, komt zij voor, zonder dafc deze is voorafgegaan; gewoon-lijk wordt slechts ecu oog aangetast, beiden kunnen echter te gelijk worden aangedaan. In den beginne is de ziekte moeijelijk te erkennen: de lens is troebel, en heeft een nevelachtig, helder graauw en witachtig aanzien; men ont-dekt enkele punten op de lens en het lensbeursje, welke langzamerhand vergrooten, en staarpunten genoemd wor­den. De dieren zien met het zieke oog niet duidelijk meer, zijn angstig, en het bovenste ooglid is geplooid. Gaat het gebrek verder, zoo ontdekt men, in den grond van het oog, een wit-, grijs-, of geelachtig ligehaam, be-staaudc uit dc kristallijne lens of het lensbeursje, ook wel uit beiden te gelijk, welke, dcwijl zij hunne doorschijnendheid verloren hebben, zigtbaar zijn geworden. Is de staar vol-komen, dan ziet het dier niets meer en de herkenning is gcmakkelijk. Wanneer namentlijk slechts een oog is aange-daan, behoeft men slechts beide oogen met elkander te vergelijken, om de kwaal dadelijk te ontdekken; menzorge echter, geene hoornvliesvlekken voor staar aan te zien; om dit voor te komen, besohonwe men het oog ook van ter zijde, als wanneer de hoornvliesvlekken nog zigtbaar zullen blijven. Nog verdient opmerking dat, om zooda-nig paard naanwkeurig te onderzoeken, men het bij eene half donkere plaats moet zetten, bijv. : een koetshuisdeur, staldeur enz., zoodat zieh de kop in de schadirw bevindt, om zoodoende tc ontdekken , of er nog vernaauwing en ver-wijding van de pupul plaats heeft, wanneer men het oog meer aan het licht of de duistemis blootstelt.
-ocr page 60-
48
Men onderscheidt in de dierheelkunde voornamelijk eene lens- en lensbeursstaar, een onrijpe- en rijpe-, alsook graauwe-, groene-, geele- en melkstaar, welke laatste ech ter moeijelijk te erkennen is.
OORZAKEN.
De voornaamsto oorzaak, waardoor de graauwe staar ont-staat, is het lierhaald wederkeeren der periodieke oogont-steking of maandblindheid, terwijl ook door onderdrukten droes, mok of schürft, en het voederen van versch graan , weit, wikken, erwten en te gul gegrneide groene klaver, dit gebrek ontstaan kan. Overigens behooren tot de oor-zaken : alle werktiiigelijke inwerkingen op het oog, bijv. , een stoot, slag, of eon beet van een ander paard, in 'tkort, alles, wat eene sterke sclmdding der hersenen ten gevolge kan hebben. Eindelijk kan de door inwendige oorzaken ontstane graauwe staar overerven, hetgeen in geen geval kan plaats bebben, met de door werktuigelijke oorzaken voortgebragte.
VOOEZEGamp;ING.
De voorspelling, is bij de geheel gevormde staar, hoogst ongunstig; toch zijn er gevallen, waar de genezing gevolgd zou zijn, hetgeen echter van daar kan komen, dat, na oogontstekingen met sterken aandrang van bloed naar het hoofd, ook eene verduistering van bet glasachtig ligchaam ontstaat, welke toestand, echter nog geen graauwe staar is, maar echter dikwijls er mede verward kan geworden zijn. Bij pas ontwikkelende giaauwen staar, waar sleobts enkels
-ocr page 61-
staarpunten aanwezig zijn, heeft men, na het aanwenden van gepaste middelen, dikwijls verbetering gezien. Paar-den met volkomen rijpe staar, zijn tot rijden onbruikbaar.
BEHANDELING.
Vooreerst vermijde men de oorzaken, welke dit gebrek kunnen te weeg brengen; men moet de hevige oogontste-kingen, na welke men de vorming van staar te vreezen heeft, niet verwaarloozen, maar in tijds door eene doel-matige behandeling bestrijden.
Is het gebrek nog niet ver gevorderd, de pupil nog be-wegelijk en de verduistering der lens niet zeer sterk, dan is er nog eenige hoop, dat de herstelling kan volgen. Men plaatse zoo digt mogelijk bij het zieke oog eene haar-dragt, en geve inwendig het volgende middel: No. 1. K. pulv. aloe succ. unc. 1% raquo; sulph. sod. nnc. VI. raquo; mur- ammon. unc. I. raquo; thereb. coct. unc. II. raquo; rad. alth. unc. IV.
Far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. elect
M. d. S. 3 — 4 maal daags drie lepels.
Uitwendig bade men het oog met het volgende: No. 2. R. pulv. r. valer.
flor. arnic. aa. unc. I. inf. aq. bull. lb. II. colut. adde
4
-ocr page 62-
50
amm. liquid, unc. Vj M. d. S. Alle 1 of 2 uren het oog laauwwarm mede te betten.
Verder zijn hier al die middelen toepasselijk, welke reeds bij de maandblindheid zijn opgegeven, ook kan men, wanneer liet oog weinig of niet gevoelig is, dampen van mnmon. liq. in hetzelve laten opstijgen.
Treedt er verbetering in, zoo geve men het paard goed voeder, vermij de echter haver en dompige stallen, en zorge voor matige bcweging.
Verscheidene vecartsen en schrijvers raden bij de vol-komen staar de operatic aan, als het eenigc zekere middel tot herstel. De operatic kan op drie verschillende wijzen plaats hebben: door venvijdering dtr lens (e.iiractio), door nederdrukking {depressio) en door verbrijzeling {kerato-nyxii). (*)
De staar-operatie hecft bij paarden echter weinig aanhe-velingswaardigs, omdat men niet, zoo als bij de menschen, de geopereerden met een staarbril kan voorzicn. Het ver-wijderen van de lens uit het oog heeft menigmaal het uit-loopen van het oog ten gevolge gehad; dikwijls ook, is de
(•) De cataract-operatic lieeft ten docl om de vcnluistcrde lens laquo;it den ge-zigtsas te venvijderen. Dit geseliicdt: le. doo:- verplaatsing van de lens (disloca-tio lentis). a. door ncderdrukliing (depressio), h. door omkantelin^ en nederdruk­king {ndiimt'io). De verplaatsing der lens kan geschieden, met den stcek door den harden oogrok {scltroticonyxis) of lioornviiessteek {keratotiyxis), 2c. door doorsnijding of verbrijzeling van de lens {discisio, disscctio cataractae). Deze kan weder geschieden door scleroticomjxis of l-eratortyxis, 3e. door venrijdering der lens uit het oog {txinelio cataraclae). Dcze heel! plaats door do hoornvlics-snede niuir bencden of naar boven.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; I)k Vkrt.
-ocr page 63-
51
lens of het lensbeursje, met de omliggende deelen ver-groeid, als wanneer zij eerst moot losgeprepareerd worden, hetgeen de operatie zeer bemoeijelijkt; het verbrijzelen van de lens, is ook niet altijd uitvoerbaar, daar zij dikwijls zeer hard is, zoodat de operatie door de nederdrukking, boven beide bovengenoemde wijzen, de voorkeur schijnt te verdienen. Doch ook hier ontmoet men weder an­dere zwarigheden, daar men ondervonden heeft, dat de nedergedrukte lens, slechts zoolang op den bodem van het oog blijft liggen, als het paard stil blijft of in den stap loopt, terwijl, wanneer het sterkere beweging maakt, draaft of galoppeert, de nedergedrukte lens, weder in de hoogte springt en zieh voor de pupil plaatst, waardoor de blindheid wederkeert. Echter zou, in enkele gevallen, de staar, door deze operatie, volkomen genezen zijn. (*)
Men zou dus bij paarden van groote waarde, welke lang na de operatie kunnen blijven staan en gespaard wor­den , deze operatie kunnen beproeven, omdat, hoewel het zien er niet geheel door hersteld wordt, men toch het voordeel heeft, dat door de operatie het verduisterende lig-chaam uit den gezigtsas wordt verwijderdj en het gebrek, nu zeer moeijelijk te herkennen is.
HOOFDSTUK VII. Van de zwarte staar (amaurosis). De zwarte staar is eene zenuwziekte en bestaat uit eene
(*) De verpiaatste lens wordt vroeger of later opgeslorpt, en dan eerst, is de genezing volkomen. De hoofdzaak zal dus wel zijn, het paard eene langdurige rust te gunnen.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; De Vkbt.
-ocr page 64-
52
verlamming van het netvlies {retina), of der gezigtszenuw; zij ontstaat meestal b;j paarden, na inwendige oogontste-kingen en komt dikwijls bij dezulken voor, die afstam-men van ouders, welke aan maandblindheid hebben geleden.
KEXTEEKENEN.
De zwarte staar, komt gewoonlijk aan beide oogen te gelijk, zelden aan een oog voor. Zij is oppervlakkig niet te herkenneu, daar men aan het zieke oog niets bespeurt. Het ziet er gozond uit, staat lielder en klaar en toch is het paard stoke blind. Bij een naauwkeunger onderzoek van het cog, bemerkt men echter, dat de pupil onbeweeg-lijk en zeer vervvijd is; in enkele gevallcn is de pupil klein, ovaal of hoekig, wanneer namolijk de iris vergroeid is met de omringendo vliezeu. Het oog is dof, zonder uitdmkking, in zijne holte ternggetrokken en kleiner dan in gezonden toestand, het bovenste ooglid met loodregte plooijen voorzien. De gang van het paard is onzeker, het is bang, scbrikachtig, eu heft, uamelijk als beide oogen zijn aangedaan, de pooten hoog op, gelijk een kolderig paard, het spitst de ooren en loopt overal tegen aan. Is slechts een oog aangedaan, dan moet men het gezonde sluiten, om genoemde versehijnselcn te voorschijn te roepen. Wanneer lieide oogen zijn aangetast, en men ze bloot stelt aan de imverking van het licht, zoo verwijdt of vernaauwt zieh de pupil niet, maar blijft onbeweeglijk; lijdt slechts een oog, dan trekt de pupil van het zieke oog zieh nog eenigzins zamen , bij het invallen van licht in het gezon­de ; men sluiti; dus het gezonde oog door een verband, er
-ocr page 65-
53
het zieke oog zal ongevoelig blijven voor het licbt. Om te ontdekken of een paavrl aan deze kwaal lijdt, plaatse men het in de schaduw, bedekke het oog eenigen tijd met de vlakke hand en venvijdere deze snel, trekt zieh de pupil, bij het invallen der lichtstralen niet onmiddellijk te zamen, raaur blijft zij onbeweeglijk, zoo kan men tot het aanwezig zijn der zwarte staar, besluiten. Ook kan men het paard ergens tegen aan laten loopen , of dreigen het met eenen stok of eene karwats naar het hocfd teslaan, doch niet te snel, opdat er geene zuiging van de Incht ontsta, waar-door het, met de ooglcden zal knippen; bij aanwezige zwarte staar, zal het dior voor geene voorwerpen terug wij-ken of den kop niet terug trekken. Dikwijls komen graau-we en zwarte staar, met elkandcr vcreenigd, voor.
OORZAKEN.
Onder de oorzaken, welke zwarte staar kunnen voortbren-gen, telt men vooreerst alle wcrktuigelijke beleedig-ingen , slagen, stooten, enz. welke eene hersenschndding en ver-lamming der gezigtszenuw kunnen te weeg brengen, als ook abccssen of beensplinters, welke door venvonding voort-gebragt, de gezigtszenuw beleedigen, en gezwellen of been-uitwassen in droogholte. Vorder ontstaat zij, ten gevolge van maandblindheid, na onderdrukte huiduitwaseming en droes, alsincde na snelgonezene huidziekten, schürft, mok, enz. Eindelijk kan zij ontstaan, door te sterken aandrang van bleed naar het hoofd, het gebruik van scherpe en ver-giftige planten enz.
-ocr page 66-
64
VOORZEGGING.
De voorze^ging is zeer ongunstig, de genezing heeft, bij geheel gevormde zwarte staar, lioogst zeldzaam plaats. Al­leen in die gevallen, waar liet gebrek, tengevolge van on-derdrukte ziekte was ontstaan, teeft men soms verbetering waargenomen.
BEHANDELING.
In de eerste plaats, het vermijden der gelegenheid ge-vende oorzaken. Is do ziekte door onderdrukten droes, of eene in het ligcliaam tcruggebleven Imidziekte ontstaan, zoo moet men deze door doelmatige geneesmiddelen weder te voorscliijn zoeken te roepen. Plotseling ontstaande blindheid, ten gevolge van bloedsaandrang naar het hoofd, bestrijde men door eene aderlating, en vvende het vol-gende middel aan :
No. 1. E. pulv. sulph. sod. unc. VIII. raquo; ae. suoc. unc. II.
calomel, dr. I. laquo; rad. alth. unc. IV. Far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. elect. M. d. S. Alle 3 uren 3 lepels.
Men plaatse aan de onderkaak eene haardragt, welke met terpentijn goed prikkelend gemaakt wordt; zijn beide oogen aangetast, dan doe men zulks aan weerszijden. Bij groote ongovoeligheid, wassche men de oogen met brande-wijn of ammon. liq., ook kan men zieh van bet volgende bedienen:
-ocr page 67-
55
No. 3. E. pulv. caryoph. unc. I.
inf. aq. bullient. lb. 11.
col. adde. spir. vin. unc. I 'A M. d. S. Alle 1 of 2 uren met eene spons het cog mede te wasschen.
Vermeent men, dat de ziekte ontstaan is, tengevolge van onderdrukte huiduitwaseming of huidziekte, dan geve men inwendig het volgende:
No. 3. E. pulv. flor ar.
raquo; rad. calam. raquo; rad. gent, aa unc. II. raquo; sulph. aurat. dr. I. raquo; thereb. coct. unc. III. raquo; rad. altk. unc. IV. Far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. elect. M. d. Alle 3 tot 3 uren 3 lepels.
Bij onderdrukten droes, geve men die middelen, welke de afscheiding der slijmvliezen kunnen bevorderen.
Verder geve men het dier zooveel mogelijk rust, ligt voeder, zemels, of wanneer het jaargetijde zulks gedoogt, gras, en weinig of geen haver.
HOOFDSTUK VIII. Fan de oogontsteking bij het rundvee. Hoewel bij het rundvee niet zoo ligt oogontsteking ont-
-ocr page 68-
56
Staat als bij de paarden, zoo is toch bij voorkomende ge-vallen een onderzoek van het oog noodig-, voornamelijk cm te zien, of er een vreemd ligohaam in het oog aanwezig is, waardoor de ontstaking kan ontstaan zijn. Is dit het ge-val, dan verwijdere men het vreemde ligchaam, hetwelk gewoonlijk niets is dan stroo, hooi, of zand enz., waarna in de meeste gevallen, de ontsteking van zelf ophoudt.
Is de ontsteking te hevig, om dadelijk te genezen, of is zij van andere oorzaken afhankelijk, toont het dier daarbij veel pijn, ziet het siecht, zijn de oogleden steeds gesloten en is de oogappel zelf aangetast, dan doe men bij welge-voede dieren, eene aderlating en plaatse in de nabijheid van het zieke oog, eene liaardragt, welke men 14 dagen tot drie weken laat liggen. In vele gevallen is verder niets noodig. Voigt echter na eenigen tijd geene betersohap, dan wende men het volgende middel aan :
No. 1. E. pulv. sulph. zinc. dr. I.
solv. in aq. destill. unc. VIII. M. d. s.
Alle 3 tot 3 uren het zieke oog mede te wasschen.
Deze oogontstekingen kunnen ook, wanneer zij te laat of siecht behandeld worden, vlekken op het doorschijnend hoornvlies nalaten, welke meer of minder eene verduiste-ring te weeg brengen. Tot bestrijding van dit gebrek, plaatse men zoo na mogelijk bij het zieke oog, eene haar-dragt, en houde deze zoo lang in verettering, tot de oog-vlekken geheel verdwenen zijn. Zijn de vlekken echter verouderd en verdeeien zij zieh niet, na aanwending van eene haardragt, dan geve men de volgende zalf:
-ocr page 69-
57
No. 2. B. pulv. praec. rubr. dr. I. butyr. insuls. unc. I.
adde pulv. opii pur. dr. V2. M. d. S. Driemaal daags ter grootte eener erwt, tusschen de oogleden te stnjken.
Door deze opgegevene behandeling verdwijnen dikwijls zeer verouderde lioornvliesvlekken.
NIMM AFDEELING.
Van de Tbeleedingen der oogleden en des oogappels bij de paarden en het rundvse.
HOOEDSTUK I.
Fan de heleediging der oogleden biß paarden.
De beleedigingeu der oogleden bij paarden zijn gemakkelijk te herkennen, daar zij als uitwendige verwondingen, door het cog kunnen waargenomen worden; zij ontstaan door uitwendigc werktuigelijke inwerking, bijv. een slag, stoot
-ocr page 70-
58
of beet van eeu ander paard, als ook door het blijven han­gen van het oogiid aan een spijker of ander puntig voor-werp. De beleediging kan eene loodregte, dwarsche, of sclminsche rigting hebben; in allen gevalle moet eerst de wond geliecht worden. Zijn de wondranden ongelijk ge-scheurd, zoodat zij niet met elkander vereenigd kunnen worden, dan n;oeten de oneffenheden cerst gelijk gemaakt worden, zoo ook vcrvvijdere men alle vreemde Stoffen, eerst uit de wond, vddr men haar hecht. De operatie zelf wordt verrigt door -eene kleine kromme naald. (*)
Het bindvlies van het oog moet men bij de hechting, zoo veel mogelijk verschoouen, omdat prikkeling en belee­diging van hetzelve, hevige ontsteking te \veeg kunnen bren-gen. Is de wond vereenigd, dan houde men haar vochtig met koud water of gonlardicater met een weinig campher-spiritv.s ; bijv.:
No. I, Aq: goulard. uno. VIII. Spir. camphor, unc. I. M. d.
S. Alle Vs — 1 uur het oogiid mede te wasschen.
Deze behandeling moet eenigen tijd worden voortgezet, om den verderen voortgang der ontsteking te verhinderen,
Hechting door den geknoopteu naad. (*) Men vatte de nauld, voorzicn met een stcvi^ gewasten zijden draad, tua-schen den daim en den voorsten vinger der regterhand; met den duim en wijsvin-gcr der linkerhand brcngc men de vooraf gczuiverde wondranden bij elkander, en vocrc dan de naald van Imiten naar binnen door de beide wondranden been, baalt den draad matig aan en knoop zc vastj de eindeu knipt men digt bij den knoop af. Is bet oogiid gehccl gespleten, dan legt men den eersten knoop bij den rand, anders begint men uit een boek der wondnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Db Vbbt.
-ocr page 71-
59
ook kan men, in de eerste dagen, het paard hoog vast binden, om het sclmren met den kop te beletten. Men behoort ook naauwkeurig te onderzoeken, of met de oog-leden geene andere beiendende deelen beleedigd zijn. Te gelijk met de beleediging- van het ooglid kan eene breuk van den ooglidrand van het voorhoofdsbeen aanwezig zijn; dit erkent men aan de belangrijke zwelling der oogleden, zoodat het dier, dezelve niet kan openen. Wegens de kwetsing van den gezigtszenmv, is deze breuk zeer gevaar-lijk; hierdoor kan onherstelbare blindheid ontstaan. Wat de behandeling betreft, zoo raoet men eerst het gebroken beenstuk weder op zijne plaats zoeken te brengen, door, wanneer het nedergedrukt iä, liet op te helfen, met een stomp werktuig, een liaak, of lets dergelijks, uitstekende losse beensplinters moeten verwijderd worden. Tegen de zwelling der oogleden, wende men voortdurend koude om-slagen aan van gonlanhoater, en doe, naar de ligchamelijke gesteldheid van het dier, eene aderlating nit de halsader, van 6 — 8 pond, om de hevige ontsteking te voorkomen.
HOOTDSTUK n.
Van de beleediging van het inwendige ooglid, of de nagel hij het paard.
Om eene aanwezige oogontsteking te genezen, wordt dikwijls door onkundige lieden, herders, kwakzalvers, enz., het kraakbeen van het inwendige ooglid, gedeeltelijk weg-genomen, hetgeen zij nagelsnijden noemen. Na de be-
-ocr page 72-
60
lendiging van den nagel, door het nagelsnijden of andere oorzaken, ontstaat geene verbetering eener bestaande oog-outsteking, inaar wel verettering en uitgroeijing van zwam-achtige uitvvassen, welke langzaraerhand grooter worden, de oogleden van elkander verwijderd hoaden en door den aanhoudenden prikkel, welke zij veroorzaken, aanleiding tot periodicke ontstekingen geven of in andere gcvallen het zien bcletten. Dikwijls scheiden zij eene etterachtige vloei-stof af, welke het onderste ooglid openbijt. Tegen de ont-steking van dit lid, wende men koud water aan, ook goulardwater, maar scheidt het veel etter af, dan moet men het met laauw water goed afwassehen, en met de volgende zalf inwrijven:
No. I. E. pulv. praec. rubr. dr. Iquot; ung. digestiv, unc. I. M. d. S. 3 maal daags het zieke deel mede te bestrijken, zon-der in het oog te laten kernen.
Bestaan er zwamachtige nitwassen van aanmerkelijke grootte en hinderen deze in liet zien, dan sohlet er niets over, dan ze weg te nemen met het mes of de sohaar. Daar-toe werpe men het paard op de, aan het zieke oog, te-genovergestelde zij de, late door een helper, den kop, on-der welke men een wollen deken legt, goed nederdrukken, nu voere men door middel van eene hechtnaald, een Ster­ken draad bindgaren door het gezwel, om het naar buiten te kunnen trekken, en snijde het zoo weg met een mes of eene schaar. De daardoor te weeg gebragte bloeding
-ocr page 73-
61
is onbeduidend, en houdt meestal van zelf op. De opvol-gende outsteking behandele men volgens de algemeene regels.
HOOFDSTUK III.
Van de beleediging des ooghals, voornamelyk van het doorscMjnend hoornvlies bij paarden.
Beleediging van den oogbal, vooral van het hoornvlies, komt bij paarden dikwijls voor. In den regel zijn zij ech­ter niet gevaarlijk, omdat het dier, wanneer het, het be-leedigende voorwerp voelt, snel achteruit wijkt, en de oog-leden sluit. Ook trekt het paard, den oogbal snel in de diepte van de oogholte terug, zoodra een vrcemd ligohaam het hoornvlies aanraakt, en schuift het inwendige ooglid er over, waardoor kleine beleedigende ligohameu verwijderd worden. Verder draagt de vastheid, de elasticiteit en de uitvvendige gedaantc van het hoornvlies er veel toe bij, om de meeste verwondingcn, slechts oppervlakkig te maken. Worden bij sterkere beleediging, de vliezen van het oog, doorboord, dan vloeijen de vochten weg, en dikwijls is het oog geheel verloren.
KENTEEKENEN.
. De oogleden zijn gesloten en gezwollen; er vloeit veel voclit uit het oog; opent men de oogleden, dan kan men de beleediging duidelijk zien. Daar het doorschijnend hoorn­vlies nit verscheidene over elkander liggende vliezen en platen bestaat, zoo is de wonde meeestal niet doorgedron-
-ocr page 74-
62
gen, maar bepaalt zieh, tot het buitenste vlies, hetgeen een vervolg is, van hot bindvlies van het oog. Na deze beleediging ontstaat steeds door de bijkomende ontsteking, verduistering- van het hoomvlies, en dit verkrijgt daar-door eene ligtblaanwe of witte kleur. Heeft het belee-digend werktuig het hoornvlies doorboord, dan is het wa-terachtig vooht weggevloeid.
OOEZAKEN.
De venvonding kan ontstaan door elk scherp, puntig, beleedigend ligchaam; grashalmen, stroo, doornen enz.
VOOEZEGG1NG.
Dringen de wenden niet door, cn bevinden zij zieh aan den rand van bet hoornvlies, dan is de voorspelling gun­stiger, dan bij die, welke in het midden voor de pupil aanwezig zijn, omdat er steeds een ondoorschijnend liktee-ken, op het hoornvlies achtorblijft. Gevaarlijk blijven steeds die verwondingen, welke de vliezen doorboren, en waar de vochten zijn weggevloeid, vooral bij gescheurde wenden.
BEHANDELING.
Vooral zoeke men elken prikkel van het licht te vermij-den, de stal moet donker gehouden en het oog, met een verband bedekt worden. Is de beleediging gering en tot het buitenste vlies beperkt, dan bevochtige men het oog-verband, om het half nur met koud water, of goulard-water. Dringt de wonde dieper door of strekt zij zieh ver
-ocr page 75-
63
over het oog uit, en treedt er eene hevige ontsteking in, clan kan men eene aderlnting doen, en inwendig het vol-gtende geven:
No. 1. R. pulv. sulph. sod. unc. VII. nitr. dcp. unc. Vraquo;. rad. alth. unc. IV. far. sem. trit. aq. font. q. s. ut. f. electuar. M. d. S. Alle 3 uren 8 lepels.
Plaatselijk wende men koude omslagen aan, geeft het dier ecliter blijken van liovige jiijn aan het oog, dan kan rpen slijmerige middelen af kooken, bijv.: Herh. main., ilerh. althae., Herb, verb., en met goulardwater vermengd, eerst koud, later laauw aan wenden. Ontstaat er uitzwee-ting van plastische lympha-, tusschen de platen van het hoornvlies, en verkrijgt het eene blaamve of witaohtige kleur, dan plaatsc men zoo digt mogelijk bij het zieke oog, eene haardragt, goed met terpentijn bevochtigd, en Ifite deze 14 dagen liggen, te gelijk gave men de vol-gende zalf:
fnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; No. 3. E. ung. saturn. unc. II.
adde. pulv. camph. dr. 'A. M. d.
S. 3 maal daags ter grootte van eene halve erwt, in het oog te vvrijven.
Is de wonde na dczc behandeling genezen, en geene
-ocr page 76-
64
ontsteking meer voorhanden, zoo blijft gewoonlijk rond de naad der wond, eene witte vlek over; daar tegen wend men de volgende zalf aan:
No. 3. K. pulv. praecip. rubr. dr. I. butyr. in suls. unc. I. M. d. S. 3 maal daags ter grootte eener erwt in het oog e zooveel mogelijk op de vlek te strijken.
Deze zalf kan, met de no. 3, afwisselend aangewend woij-den, tot de vlek Terdwenen is.
Tot voedsel geve men het dier zemels of groen voeder maar geen haver.
HOOFDSTÜK IV.
Van äe bdeediffinff van den ooghal en de oogleden \ bij Jiei rwndvee.
Bij het mndvee kunnen ook verwondingen van het oog voorkomen, doch deze zijn niet gevaarlijk, zoolang zij zieh bepalen bij de uitwendige deelen. Bij zulke geringe ver-wondingen is het voldoende om het oog met koud — of goulardwater te wasschen, waarna de zwelling en ontsteking spoedig verdwijnen zal. Wonden van de oogleden moe-ten met de naald gehecht worden; afgescheurde, verstcr-vene of verdroogde stukken, snijde men weg, en behan­dele de ontsteking, als boven bij het paard is gezegd.
Bij wonden van den oogbal, gepaard met hevige ont-' steking, doe men eene aderlating, plaatse eene haardrag^
]
schi
ziek
ten
best
gen,
kent
het
lijk,
tere
#9632;iiekt
leui
-ocr page 77-
#9632;
65
jnet apaanschevlieg-zalf oitinctuur, waardoor men latere ooo--kwalen kan voorkomen. Blijft er verduistering van het hoomvlies over, dan wende men de onder no. 2 en 3 in het vorig Hoofdstuk, opgegevene zalven aan, en volge ge-heel dezelfde voorschriften.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;'
;eking moc-jrstcr-)ehaii-d. 3 ont-*
VUFDE AFDEELING.
Van de oogziekten der Honden.
1.) Van de oogontiteking der honden in 'talgemeen.
De ontsteking der oogen bij honden, kan door twee ver-schillende oorzaken ontstaan: door inwendige, wanneer bijv.-ziektestoffen of andere in het ligchaam voorkomende scherp-ten, zieh op het oog vestigen, of door uitwendige, bestaande in allerlei werktuigelijke schadelijke inwerkin-gen, met of zonder beleediging van het oog. Men er-kent daze ziekte aan de gevoeligheid en pijnlijkheid van het oog; hat dier beweegt de oogleden meer dan gewoon-lijk, sluit ze voor het licht, en opent ze slechts op duis-tere plaatsen. De pupil is troebel en blaauwachtig, het -iieke oog traant veel, en het harde oogvlies is rood ge-leurd. Wat de behandeling betreft, men geve, bij de
-ocr page 78-
\
door inwendige oor/,aken ontstane, atvoerende middelen, u. zwavelbloemen , calmi/el of fjlauherzout hesinande, wassche he zieke oog met koud water of loodwater, eenige malei daags, en plaatse, in de nabijheid van het oog, eene klei ne met terpentijn bevoclitigde haardragt. Verminderen m deze bebandeliug de toevallen niet, en wordt de ontste king nerveus, hetgeen men erkent aan de meerdere pijn welke hot dier laat blijken, aan de vermeerderde liclit schuwheid tu tranenvloed, dan late men het loodwate weg, en bade het zieke oog met een aftreksel van valeri aanwortel, {rad. valeiian.) arnieabloemen, (ßor. arnic.) en wanneer de pijn zeer hcvig is, geve men omslageu vai bilzenkruid, [herb, hyosciam.) kaasjeskruid, {Jterb. malvae en lijnzaadmecl; blijft de pijn weg en is er geene ontstekinj meev aanwezig, dan kan men het oog eenige malen daag met eene oplossing van zwavelzuurzinc (sulpli. zinci.) was sehen. Eij do door uitwendige oorzaken ontstane oogoni steking, verwijdere men deze eerst, en wassehe het oo; uit met een slijmig middel of olie, en beschütte het oo{ voor het lieht. Wanneer er geene verwonding aanwezi: is, kan men verder volstaan met wassehingen van koiK water, loodwater en eenig afvoerend middel inwendig. B: verwonding wende men ook koude omslagen aan, en b; het ontstaan van uitzweetlng van plastische stof tussche: de hoornvliesplaten, eene haardragt. De door hetlikteeke: gevormde witte viek, behandele men met roode precipi taatzalf (ugt;i,g. praec. rubr.) Doordringende wonden der oog leden moeten gehecht en met goulardwater vochtig ge hoiulen worden.
-ocr page 79-
67
2) Van de oogcellen.
Deze kwaal komt dikwijk bij honden vooi-, en ontstaat tengevolge van verwaarloosde ontsteMngen. Eenige malen daags, droppele men opiumtinctnur {tinct. opii simpl.) in het oog, en plaatse eene haardragt. In hardnekkige ge-vallen, waar geene verbetoring volgt, geve men de vol-gende zalf:
No. 1. Br. pulv. praecip. rubr. scr. I. butyr. insuls. unc. V'raquo;.
adde pulv. opii gr. IV. M. d. S. 's Morgens en 's avonds ter grootte eener erwt, in het oog te strijken.
Vddr de aamvending dezer zalf moot, het oog telkens met warm water of molk worden uitgewasschen.
3) Van de druipoögen.
Bij jonge honden komt deze ziekte dikwijls voor, voor-al als zij met te veel vleesch gevoerd worden, doch ook tengevolge van inwendige ougesteldheid.
BEtlANUELING.
Eerst geve men een braakmiddel, bestaande nit 3 — 6 grein witte nieswortel, (yeratr. alb.) of 3 — 4 grein braak-wijnsteen, (ßartr. etnet.) opgelost in Va — 1 ons gediste-leerd water. De oogen wascht men met het volgende
-ocr page 80-
68
No. 3. K. Acet. plumb, scr. I. aq. rosar. unc. I. M. d. S. 's Morgens en 's avonds met eene spons het oog uit tc wasschen.
Honden, die gewoon zijn in huis te blijven of vast leg-gen, late men beweging ncmen. Ontstaat de ziekte door te goed voedsel, dan geve men het dier mageren kost, en late het vasten; is de kwaal ecliter verouderd, dan wende men bij de oogvellen, de onder hü. 1 aanbevolene zalf aan, welk middel dikwijls goede diensten lieeft bewezen. (Aanmeuking v. d. Vert.) Met vmcht zal men hier gebruik kunnen makon, van eene oplossing van hei­schen steen, (Jap. infern.') 5 — 10 grein, op eene half ous gcdistcleerd water, die met een penseeltje of penneveer in het oog wordt gebragt.
4) Van de catarrUale oogoiddeking.
l)eze komt dikwijls voor bij de hondenziekte, en bij hon­den , die weinig beweging maken en vertroeteld worden.
BEHANDETJNG.
Eerst geve men een braakmiddel, en uitwendig: No. 3. K. flor. samb. dr. II.
inf. aq. bulient. unc. Ill — V.
colat. adde liq. am. acet. scr. II — dr. I. M. d. S. Alle 2 uren het'zieke''oog mede tc wasschen.
mm
-ocr page 81-
69
De zieke oogen moeten 's morgens met laauwe melk of water, worden uitgewasschen, en bij hevigere ontsteking, plaatse men eenc haardragt.
5)nbsp; nbsp; nbsp;Van de rheumatische ontsteking.
Deze ontsteking komt veel voor bij jagthonden, die veel in 't water loopen , en kouteekent zieh door groote gevoe-ligheid van het oog, lichtschuwhoid en tranenvloed.
BEH.VNDELING.
Eerst een braakmiddel en uitwendig:
No. 4. R. cupr. alumin. gr. VI — X. solve in aq. destill, imc. II.
addo tinct. opii simpl. scr. I 'A. M. d. S. Alle 2 viren bet zieke oog mede uit te wasschen. Wordt de ontsteking heviger, dan zette men eene haardragt.
6)nbsp; nbsp; nbsp;Van de gramme staar. (cataract)
De eataraet komt dikwijls bij honden voor, en wel ten-gevolge van inwendige ontsteking van het oog, gewoonlijk is een oog, soms ook zijn beide aangetast. In het begin der ziekte is de lens heldergraauw of witachtig met enkele donkergraauwe punten, {staarpwnten), welke langzamerhand grooter worden. De hond strijkt dikwijls met de pooten over het oog, als of hij iets verwijderen wilde, wat het zien hindert. Later ontdekt men in het oog, een graauw of
mm
-ocr page 82-
70
geelachtig, grooter of kleiner liä;chaam achter de pupil, liet-welk de ondoorscliijnend geworden lens is, met of zonder het beursje. Is de staar gelieel gevormd en rijp, dan is liet gezigt geheel verloren. AYat de genezing betreff,, deze zal bij de rijpe staar niet gelnkken, bij beginnende staar echter, heeft men soms non; beterschap bemerkt. Men plaatse dan aan den kant van het zieke oog eene haardragt met spaanschevlieg-zalf goed prikkelend gemaakt; eenige malen daags bade men het zieke o 'g met een aftreksel van valeriaan of arnicaMoemen, waarbij men een weinig vlugzout, (ammon. liq.) kan voegen. Neemt de verduiste-ring toe, dan heeft de volgende zalf, in enkele gevallen, goede diensten gedaan;
No. 5. S. pulv. praecip. rubr. dr. I. bntyr. insuls. unc. I. pulv. opii pur. scr. II — IV. M. d. S. 2 tot 3 maal daags, ter grootte eener erwt in het oog te brengen.
Inwendig geve men de volgende poeders: No. 6. R. dor. sulph. unc. I.
calomel, gr. IV — VI. Mur. ammon. dr. I. M. d. S. 2 maal daags, een eijerlepel op het eten te geven, Voigt er, na deze behandeling, geene verbetering van de kwaal, dan zou men de cataract-operatie kunnen beproeven, welke misschien bij honden goede gevolgen kan hebben.
i^o-
-ocr page 83-
-ocr page 84-
-ocr page 85-
#9632;#9632;
-ocr page 86-
-ocr page 87-