|
||
|
||
|
||
|
|||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
|||
|
|||
|
|
||
|
|||
2742 349 4
|
|||
|
|||
|
n
|
|||||
Clf^
|
||||||
|
||||||
|
||||||
xamp;kng van de $^urft ^^er'.
|
|
|||||
|
||||||
ongedierteü
|
mrmL
|
|||||
|
||||||
Eenekevfating van ^
|
|
|||||
|
||||||
De gelijkstelling van schürft met onge-dierle zou voor eenige jaren, op weinige uit-zonderingen na, algemeen opzien hebben ver-wekt. Thans is dat anders geworden, en weet bijna iedereen, dat bet wezen van de schürft enkel beslaat in een mikroskopisch kllaquo;in dier-Ije — de schurflmijt — dat de opperhuid door-boort en daaronder kanaaltjes vormt van onge-veer een halve ned. duim langte, waarin het zijne eitjes legt, waaruit na lien lot veertien dagen wederom jonge mijten voortkoraen.
De geliefkoosde verblijfplaatsen der schurft-mijten zijn, bij bet paard, den hals, de schoft en den slaart; bij het schaap, den rug en on-der de borst; bij het varken, de oksels en de binnenzijde der dljen; bij den hond, de oksels en den rug; bij de kat, de ooren en bij den mensch, de banden en voeten.
Door het boren van kanaaltjes of mijtgangen wonlt de opperhuid daar van de eigenlijke huid losgemaakt en sterft af. Onder de afgeslorvene opperhuid onlslaat eene uitzweeting van geel-achlig vocht, dat in korrelige en schubbige korsten verdroogt, welke later met het haar
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||||||
|
||
of de wol afvallen. — DU een en ander ver-oorzaakt een hevig jeuken, en, lengevolge daar-van, schüren, bijlen of krabben, soralijds lot bloedens toe. — Hierdoor wordt de huid nog sterker pntsloken, verhardt en verdikl tot plooijen.
Vroeger beschouwde men de scliurft als eene huidziekte, die zieh doorsterkejeukteengroote besmettelijkheid kenmerkle, en zocht de oorzaak en bet wezen der ziekte in scherpte der voch-ten. Men meende den vijand niet dan met de meeste voorzigligheid, niet bloot met uitwen-dige, maar vooral en blj voorkeur met inwendige middelen le moeten bestrijden, uit vrees, dat bij anders door de porien van de huid naar Linnen mögt ontvluglen, om daar de grootste verwoestingen aan te rigten.
Sedert men evenwel -tot de welenschap is gekomen , dat de wezenlijke oorzaak der schürft bestaat in de zieh in de huid voorlplantende wijfjes-scburflmijl, en bij mensch en dier de besmetling alleen moet worden gezocht in de overbrenging dezer mijt, of hare eijeren, van bet eene ligchaam op bet andere, beeft de ge-neeswijze eene groote verandering ondergaan. Inwendige middelen komen alleen nog te pas, wanneer de ziekte zulk eene groote uilbreiding heeft verkregen, dat de huid over eene groote laquo;ppervlakte met korsten is bedekt, en, in hare verrigting verstoord, kwaadsappigheid ten ge-volge zou kunnen hebben. Overigens heeft de kuur enkel ten doel het vernietigen van de mijten en hare eijeren: want zonder mijten bestaat er geen schürft.
Dat men tot bereiking van dit doel, vooral bij dieren, uienigmalen zijn hell zocht bij rat-
|
||
|
||
|
||
tcnkruid, kwikmiddelen en dergelijke, is be-kend; ea dat längs dien weg menig dier van de schürft werd genezen, terwijl hetstierfaan het vergiftige middel, is een natuurlijkgevolg. Wei is waar is men legen de ziekte ook met een heirleger van rain gevaariijke middelen le velde gelrokken; doch de billijkheid eischt de erkenning, dat het gevolg ook rain zeker en maar al te dikwtjls onvoldoende was. — Hoe-veel schade daardoor, in het bijzonder aan de schapenhouderij, reeds is veroorzaakt, behoeft hier niet te worden aangewezen. Een middel derhalve, dat niet gevaarlijk en daarbij zeker in zijne werking is, mag le regt als eene be-langrijke aanwinst voor den artsenijschat worden begroet. En de nadere kennis van zoo-danig middel hebben wij le danken aan de vee-pest. — Het is het carbohuur.
Toen in 1865 in .£,laquo;(/e/araquo;rf de runderpest was uitgebroken, werd door de regering aldaar eene commissie benoerad, die op groole schaal proef-nemingen in het werk heeft doen stellen om-Irent de beste middelen lot vernietiging van de smetstof.
Het eersle streven was natuurlijk om den eigenlijken aard van de smetstof le leeren kennen , doch zonder gevolg, en men moest zieh behelpen met de veronderstelling, dat zij in aard zou overeenkomen met die van sommige andere ziekten, waarvan men weet, dat zicb daarbij kieraen van uiterst kleine diertjes of plantjes in het zieke ligchaam onlwikkelen en daarin voorlwoekeren , en dat deze, zoo zij al niet het wezen der smetstof uitraaken, loch zeker nhdragers daarvan moeten worden beschoawd.
|
||
|
||
|
||
Met de vernietiging van die bewerktuigde wc-zens hoopte men de vreeselijke ziekte te kan-nen bestrijden en overwinnen.
Het is hier de plaats niet om den gang der proefnemingen omlrent dit punt in zljn geheel na te gaan. Voor ons oogenblikkelijk doel is het genoeg om te welen, dat zieh daarbij het carbolzuur heeft doen kennen als eene zelfslan-digheid, die, zeifs in kleine lioeveelheid, doo-delijk is voor de kleinere pianlen- en dieren-wereld, en bovendien het voordeel heelt van gemakkelijk in de aanwending, niet koslhaar en niet schadelijk voor de gezondheid van groote dieren te zijn.
De kennis dezer eigenschappen van het carbolzuur leidde nüj als van zeive lot hetbesluit, dat daarmede het regte middel was gevonden tot genezing van de schürft en lot dooding vannbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;|j
luizen, teeken en dergelijk ongedierle; en denbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;laquo;I
uitkomst heeft dat vermoeden volkomen beves-tigd. — De moeijelijkheid , dat het carbolzuur maar in kleine hoeveelheid in water oplosbaar is, werd spoedig overwonnen, door het zuurnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;|
met eene gelijke hoeveelheid groene zeep te vermengen.
Te dien einde wordt de zeep op een zacht vuur gesmollen en vervolgens, al roerende, het carbolzuur daar ondergemengd. — Dit mengsel zal verder onder den naam van carbolzurebal-sem besproken worden.
Deze balsem vermengt zieh in elke evenre-digheid met water, en heeft door de zeep nog het voordeel verkregen, boven eene enkel wa-terige oplossing van het zuur, van zieh beter met het huidsmeer te vereenigen en alzoo die-
|
||
|
||
|
||
per door te dringen. — Dat het bij de beban-deling van schürft op dit doordringen, tot op en in de huid, vooral aankomt, zal na het zoo even aarigehaalde omlrent het boren der nüjten in de huid, niet nader behoeven te worden aan-getoond.
De behandeling van schurftige schapen gc-schiedt op de volgende wijze:
Men vult een geschikt vat zööver met water dat daarin een schaap nagenoeg kan worden onder gedompeld, en voegt dan daarbij zooveel carbolzure balsera, dat op drie gewone stal-emmers water eene kruik of ned. kan balsem komt. Hierin worden de schapen nu beurte-lings, slaande of op den rug liggende geplaatst en zorgvuldig met het badvocht op de huid in-gewreven; evenwel moeten de oogen worden verschoond, omdat het vocbt daarvoor te prik-laquo;j|nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;kelend is. Bij het inwrijven is het zeer nut-
tig, om de korsten, die hier en daar worden gevoeld, los te krabben, opdat ook daar-onder het vocht beter indringe. — Zoodra men overtuigd is, dat het vocht overal tot op de huid is doorgedrongen, is de kuur voor het oogenblik afgeloopen. ZLj moet echter noodza-keiijk na verloop van veerlien dagen nog een-maai worden herhaald, wanneer men zeker kan zijn van de volkomene genezing.
Honden worden op dezelfde wijze bebandeld, met dit onderscbeid, dat daarbij maar t;m deel carbolzure balsem op vijftig deelen water wordt gebruikt.
Bij grootere huisdieren kan natuurlijk geene indbmpeling plaats bebben en is dit ook minder noodig, omdat men daarbij zeldzamer met schürft.
|
||
|
||
|
||
)
ipaar menigvuldiger met luisziekte heeft (e kam-nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;f,
pen. In die gevallen is het voldoende, de plaat-sen, waar het ongedierte huist, door middel van een borstel of met de bloote hand, met het mengsei als bij de schapen is opgegeven, le bevochtigen en in te wrijven.
Ik eindig met eenige opmerkingen van praktisch belang.
Het is mij raeermalen voorgekomen, dat ei-genaren van bijzonder sterk aan de schurft-ziekle Itjdende schapen meenden , in evenredig-heid met de uilbreiding der kwaal ook het mid-del te moeten verslerken; welligt ook dachten zlj daardoor eene tweede wassching le kunnen voorkomen. — Weinige woorden zullen voldoende zijn, om het verkeerde van beide mee-ningen te doen uitkomen. — Iminers wij heb-ben zoo even gezien, dat de schürft in niets anders beslaat dan in de verwoeslingen, door de schurftmijten in de huid te weeg gebragt. Met het vernietigen van die mijten is de ziekte op-geheven , onverschillig of zlj over groote! of kleine uitgehreidheid hare verwoeslingen hebben aan-gerigt. — En wat het tweede punt betreft: eene tweede wassching, veertien dagen na de eerste, mag nimmer worden nagelaten, omdat bij de eersle wel de mijten zullen worden ge-dood, maar hare 6ijeren veelal ongedeerd zullen blijven; vooreerst, dewijl deze in kanaaltjes onder de opperhuid zijn besloten, en ten andere , omdat zij, even als vogeleijeren, door een dun schaaltje legen den invloed van het badvocht zijn beschermd.
Na tien tot veertien dagen zijn zij uilgebroed en de jonge mijten naar builen gekomen. Wor-
|
||
|
||
|
||
den deze dan niet door een tweede bad gedood, of dit zoo lang uitgesteld lotdat ook zij vveer eitjes in de huid hebben gelegd, dan leelen'zij weer voort en de ziekte onlwiklielt zieh opnieiny.
Verder heeft de ondervindlng geleerd, dat soramige schapen, niaar vooral honden, door bet bad eenigzins worden bedwelmd, wal ken-baar is aan den slingerenden gang. Men late zieh evenwel daardoor niet afschrikken: want wanneer de baden niet slerker worden genomen dan hier voör is opgegeven, zijn zij volslrekt onschadelijk en is de bedwelming spoedig voorbij, wanneer. de dieren in de opene lucht worden gebragt.
Ook is het van belang in het oggtehouden, dat ruw carbolzuur uog leerolien bevat, waar-door de wol bruin wordt gekleurd, waarotn gezuiverd carbolzuur zeer devoorkeur verdient.
Eindelijk zal het, na het gezegde, voor ieder begrijpelijk zijn, dat bij schapen de geheele indompeling verre is te verkiezen boven het zoo-genoerad begielen, en dat alleen wanneer de wol pas geschoren of nog kort is, niet zeker-heid op een goeden uilslag kan worden gere-kend. Bij het begieten toch blijft de bovenwol ligt droog en de somwijlenquot; daarin afgedwaalde mijten worden niet gedood, en bij langwollige schapen loopt men gevaar, dat het vocht door het veitige der wol werde tegengehouden en niet tot op de huid doordringe, waarvan eene onzekere genezing het noodzakelijke gevolg moet worden.
Wanneer de schapen in bokken verkeeren, dan spreekt het van zelf, dat ook deze raoeten worden gezuiverd. Het strooisel moet worden
|
||
|
||
|
|||
8
|
|||
|
|||
weggeruimd en de bodem zoowel als de wanden met het overblijfsel van het badvocht af-geschrobd.
Leeuwarden, 2 October 1869.
H. J. PltAKKE,
Provinciaal veearts van Friesland.
|
|||
|
|||
a
|
fir
|
||
|
|||
|
||
raquo;n-af-
|
||
|
||
|
||
|
||