-ocr page 1-
~r4gt; i
u^-r
K 'lt;
^ T t'^.
#9632;i'1. #9632;
r^/^A.
#9632;raquo; -y v .^
r-^.-v
-ocr page 2-
1
-ocr page 3-
i
-ocr page 4-
w
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3088 056 5
-ocr page 5-
gt;^''
'iWm
/W-
Overgedrukt nit den Sehat dtr Gezondheid
DOLLE HONDE
(Tertaald uit Blackwood's Edinburgh M^azi^^^^P^y
ledereen weet, dat de honden onderhevig zijn aan eene vreesse-liike ziekte, welke op andere dieren en op den mensch kan worden overgebragt: eene ziekte verschrikkelijk in hare verschijnselen en doocrelijk in hare uilwerking. SIechts weinigen echter zijn bckend met de kenteekenen en verschijnselen dezer ziekte; en naardieu het onmogelijk is haar te genezen, is liet van zooveel te raeer gewigt haar te voorkomen. Wij zullen daarom dit onderwerp, om zijneDgroote helangrijkheid, eenigzins uitvoerig bespreken.
I,
Algemeene davaalbegbippen.
Onder deze benaming valt nagenoeg elke meening welke men gewoonlijk over dolle honden koestert; want het is verwonderlijk hoezeer over een onderwerp, dat znlk eene vreesselijke belangrijk-heid heeft, de gang hebbende denkbeelden niet aileen onjuist, maar ten e'enemale en op verderfelijke wijze verkeerd zijn. Om met een te beginnen: hondsdolheid wordt ook genoemd watervrees of hydrophohie, waardoor men grooten afkeer van water te kennen geeft. Dit nu is niet aileen eene verkeerde benaming — we zouden
-ocr page 6-
//
er dan luuiuwelijks van melding makeii — maar liet is eeue ver-keerde beschrijving, welke ernstige teregtwijzing behoeft. Nu een-maal de benaraing watervrees door het volk is aangenomen, en het denkbeeld dat dolle lionden bang voor water zijn algemeen en vast geloofd wordt, moet liet zien van een bond, die met graagte, water oplekt of bereidivillig in bet water springt, natuur-lijk negen en negentig van de bonderd menschen er toe brengen om te zeggen of te denken — „liij drinkt, dus kan er geen gevaar bij wezen.quot; De waarbeid is, dat „brandende dorst een van de ken-merkende teekenen is van de dolheidquot; in hare eerste tijdperken. liet is waar, en zeer opraerkeiijk, dat bij den mensch een onbe-schrijfelijke angst voor water, of eenig ander vocbt, kenmerkend is voor de latere tijdperken der ziekte; zoodat voor de ziekte bij den mensch de naam hydrophobia of watervrees niet ongepast is. Wij zullen hiervan weldra voorbeelden zien, Maar bij honden is dit een zoo weinig te vertrouwen verschijnsel, dat het niet meer dan eens op de vijftig gevallen voorkomt. „II est desormais ac-quis ä la sciencequot;' zegt de laatste gezaghebbende schrijver over dit onderwerp, „que c'est prccisement un signe de la rage, lors-que la soif est tropardente; et que jamais appellation plus fausse, plus absurde, et en menie temps plus dangereuse, ne fut appli-quce a, aucune maladie que celle de hydrophobie a la rage du chien. 1)
Eene tweede volksdwaling schrijfi het dol worden der honden toe aan de bitte der „bondsdagen.quot; 2) In Julij en Augustus wor­den allerlei voorzorgen genotnen waaraan niemand een oogenblik denkt in November en December. Eene vaderlijke politic is in de mceste landen van Europa er op uit, gemoedelijk te waken dat zij trouw worden aangewend. De zaak is eenvoudig deze: honds-dolheid en hondsdagen hebben niets gemeens met elkander daneenigege-lijkheid in klank. Hondsn kunnen in elke maand des jaars dol
1)nbsp; nbsp;Sansos: Le meilleur prcservatif contre la rage. Etude de la physioa'iiomie des cliicus cl chats enrages. 1860.
2)nbsp; Hondsdagen werden oorsproukelijk genoemd die dagerij waarop de stcr Sirius, ook Jwndsster genoemd, te gelijk met de zon zieh aan de oosterkim vertoont. Men zie hierover een opstel van professor Ensciikde in: Blikken in hel Icccn der natuvr, 1856, Nraquo;. 3.
-ocr page 7-
•y
! i
3
worden; het is evpnwel uitgemaakt, dat in de maanden Julij en Augustus juist de minsle dolle houden voorkomen. Tegen de oppervlak-kige scliatling der volksmeening kunnen wij de naauwkeurige op-gaven stellen van de veeavtsenij-scholen te Alf'ort, Toulouse en Lyon en deze toonen aan, dat met in de wärmste, maar in de vochtigste maanden, de groote meerderheid der gevallen wordt waargenomen. Hun aantal is in April, November en December twee en driemaal zoo groot als in Junij, Julij en Augustus.
Dat „de wannte van bet wederquot; niet de oorzaak der dolheidis, wordt duidelijk bewezen door het feit, dat de zielte in heete Ian-den zeldzaam en in sommige zclfs onbekend is. Du Ciiaillü vcrmeldt dal ofschoon „de meest-e dorpen in West Afrika wemelen van honden, de inboorlingen, zelfs niet van hooren zeggen, eenige keunis dragen van eene op hondsdolheid gelijkende ziekte.quot; Dr. Watson maakt de opmerking dat zij onbekend is op Cyprus en in Egypte. Ik geloof dat zij aan Zuid Amerika vreemd is of was. Zij schijnt op Jamaica te zijn aangebragt, nadat dit eiland er minstens 5U jaren van was vrij geweest; en Dr. Heinekee zegt dat op het eiland Madera een overgroot aantal kwade honden gevonden wordt, dat zij door nagenoeg alle ziekten aangedaan, door vliegen gekweld worden en hette en dorst en honger moeten verduren en er echter nooit een dollo hond gezien is. 1)
De meening dat de ziekte door „de lütte der hondsdagenquot; ont-staat, leidde gemakkelijk tot de gevolgtrekking, dat men het aan hevigen dorst moest toeschrijven dat de ziekte zieh vertoont. In zooverre als men door deze dwaling er toe gebragt is geworden, om meer zorg voor de behoeften der honden te hebben en hun den toegang tot water te verzekeren, was dit eene dwaling welke eene goede zijde had. Maar uit een wetenschappelijk oogpunt, zijn wij gehouden te zeggen, dat dorst, hoe hevig ook, niet in staat is dolheid te veroorzaken, Men heeft honden aan de wreede proef van volstrekte onthouding van water onderworpen, terwijl zij aan een muur onder eene brandende bitte gekeetend waren. Zij stierven van dorst, doch vertoonden geene teekenen van dol­heid. Dorst kan bij den mensch ijling te wxeg brengen; maar
11
1) Watsos: Priur-ijtles and practice of Physic. Vol. II p. 619.
-ocr page 8-
w
ijling is geen hondsdolheid, en heefl er in geen enkel opzigt iets made gemeen.
Eene andere volksdwaling bestaat in de racening, dat dolle honden seluiim om den bek hebben, en wild rondloopende naar menschen en dieren bijten, of althans door laquo;oedende wild-heid liunne dollieid verraden. Maar tenvijl gezonde lionden zeernbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;k
dikwerf schuina om den mond hebben, vertoont dit zieh slechts in een enkel tijdpeik der hondsdolheid. En wat liunne laquo;cede be-treft, de meeste dolle honden zijn zacht en liefkozend jegens hunnrnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ^
meesters en bevriende personen, al bijten zij naar andere honden. Alleen honden die gezond zeer woest zijn, zijn dit ook in hooge mate als zij dol zijn.
Zeer algemeen gelooft men nog, dcit wanneer iemand door een gezonden bond wordt gebeten en die bond later dol wordt, de gebeten persoon dan ook door hondsdolheid wordt aangegrepen, om bet even hoeveel maanden of jaren er sedert de verwonding ver-loopen zijn. Als een gevolg van dit ongerijmde vooroordeel, wor­den dikwerf gezonde honden gedood om te voorkotnen dat zij dol worden. Slechts kort geleden was hiervan een voorbeeld in Londen, en ongelukkiger wijs stierf de gebeten persoon door zijn vreesse-lijken angst van dol te zullen worden. Uit de verschijnselen was hat klaar en duidelijk dat hij niet aan watervrees leed, en zeer te regt betuigde de magistraat er zijne afkeuring over dat men den bond gedood had, voordat gebleken was, of hij dol was al of niet. Hoe men in zulk een geval te handelen hebbe is zeer eenvoudig. Wordt de bond verdacht van dol te wezen, dan moet hij op een veiligc plaats worden vastgelegd, tot dat de ziekte zieh openbaart. Hierdoor kan bet spoedig blijken of het vermoeden gegrond en of de bond dol was of niet. Deze bandelwijze zou dikwerf het gemoed van den gebeten persoon en dat zijner betrek-kingen zeer verligten, on den verschrikkelijken angst doen ver-dwijnen, waaraan zij, trots alle beelkundige bulp, noodzakelijk gedurende eenlge weken zijn blootgesteld.
Eindelijk moeten wij opmerken, dat het in geenen deele waar is, wat algemeen onder het volk geloofd wordt, dat namelijk ietler die door een dollen bond gebeten wordt, zeker dol wordt. üelfs al worden geene voorzorgen genomen is de kans toch zeer sterk daartegen. Naluurlijk zal niemand die bij zinnen is, het ge-
A
-ocr page 9-
w
vaar willen loo])en. .Maar liei is tocb troostrijk , to weten, als men zieh ann heelkundige luilp ondernrorpen lieeft, clat /.elfs zomler deze, de kans groot is dat de Kiekte niet is meilegedeeld. — De boven vermelde dwallngen zijn verderfelijk in verschillende mate; maar zij zijn het hoofdzakelijk, doordten zij de wezeniijke ver-schijnselen doen over het liool'd zieu, welke anders de oprnerk-zaamheid op het gevaar zouden kuniien rigtcn. En lice groot di gevaar is, kan in vier woorden worden gezegd „er is geen halp.quot;' De geneesheer die geneest is „de dood.quot;— laiqoi iuiai. Ouvuco;. Mensch of dier, eens met het gif besmet, is gedoemd tot een zeker en vreesselijk uiteinde. De opnarae in het ligcliaam (infectie) van het gif kau, na de beet, voorkomen worden door heelkundige hulp of door eenc natuurlijke onvalbaarheid van het gebeten indi-vidu cm door het gif te worden aangedaan ; maar is die opname, die infectie, eens geschied, dan helpt geen geneesmiddel, hoe ook ge-naaind. De gedenkboeken der geneeskundige ervaring vermelden talrijke gevallen van schadeloozo verwondingen door dolle dieren, doch geen enkel van weibewezen dolheid dat in zijn loop gestuit is.
f
IF.
Waterveees (hondsdolheiu) bij den mensch,
Vroeger hebben wij reeds opgeinerkt, dat deze ziekte bij den mensch zieh kenrnerkt door eenen cigeniiardigen afkeer van water en dat deze een standvastig verschijnsel er van is. Gelukkigkomt zij zeldzaam voor, zoodat zelfs geneesbeeren 'van veel ervaring, ze nooit hebben waargenomen. Wij willen hare verschijnselen door de verkorte mededeeling van een paar gevallen doen kennen. Een koetsier werd door een hond in de riigziicle der regier hand vgt;nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;gebeten, zonder dat de huid gekwetst werd of bloedde; allecn was
de indruk der landen er op te zien. Ongevcer tien weken later, zwei de hand een weinig op en deed zij hem pijn; die pijn ram den volgenden dag nog toe. Daags daarna waschte hij zieh niet — als naar gewoonte — hool'd en lijf met koud water om een
ii
mmmmm^^^
-ocr page 10-
krampaclitig gevoel in de keel. De pijn klom en breidde zieh vender uit; liij kon niet si a pen, voelde zieh den volgenden dag onwel, kon de band niet goed gebruiken en kreeg pijn in den schoader, die ecbter na eene adeiiating veel vermindcrde. Docb daags daarnan gevoelde bij zieh gebeel ziek. Kramp in de keel belelte hem bet slikken van voebt; zonder veel tegenzin waschte bij zieh echter de banden, docb hood men hem water totdrinken aan, dan bragt bij bet wel aan den inond, maar trek dan met een stuipacbtige trilling bet hoofd terug; bij werd droefgeestig en onrustig en als men zieh random zijn bed bewoog, dan klaagde bij over de lucbt die hern daarbij tegenwoei; overigens lag hij rüstig te bed en bad bet uiterlijk van een gezond mensch. Inmiddels was de pijn in den arm verdwenen en had hij wat boofdpijn ge-kregen. Gedurende een paar dagen bleefzijn toestand zoo ongeveer dezelfde. Toen klaagde bij over een kleverigen mond en bewoog dien als ora te bijten; bij verzoebt dat men hem een dwangbuis zoude aandoen, waarbij bij zelf met de meeste bedaardbeid be-hulpzaam was. Den volgenden dag waren zijne geestvermogens be-lernmerd, in de laatste uren van zijn leven steunde hij veel en wierp zieh in bed van de eene zijde naar de andere; hij vermin-derde trapsgewijs en stierf in den avond.
Een tweede geval — even als bet voorgaande aan Dk. Watson ontleend — betreft de beet van eene kat op den lsten Januarij (dus zeker niet op een der hondsdagen). Eene dame nara eene kat, welke met een bond en later nog met eene kat gevochten bad, op den schoot en werd er door in den vinger gebeten. Ware zij met bet altijd verdachte van zulk een ongeval bekend geweest, ze bad zeker onmiddellijk den heelmeester ontboden. Doch niet ieder-een bedenkt altijd dat katten , niet minder dan honden, aan dolheid onderbevig zijn ; immers dan zou men niet zooveel dwaze politiemaat-regelen nemen tegen honden in de warme dagen en op de katten in bet gebeel niet letten. Nog minder is men doordrongen van de nood-zakelijkbeid om zieh te vergewissen omtrent bet doen en laten van het dier dat gebeten beeft. Deze kat nu werd gedood, doch zij had eerst nog anderen gebeten. Van 1 Januarij tot 14 Maart vertoonden zieh geene verontrustende verscbijnselen, doch op dien dag ontstond algemeen onwelziju. Op den 16den voelde de zieke pijn, van den gebeten vinger af längs den arm tot in de borst,
4
-ocr page 11-
1
V
welke slechts kort thmrde en niet teruggekomen is. Op den 17lt;iequot; werd liet slikken tnoeijelijk. Op den IS4™ vond Dr. Watson haar met verwilderden buk in bed liggen. De tong was droog en besingen , de pols weinig versneld. De zieke was uiterst zwak. Toen men haar een stukje ijs gaf, stak zij liet ijlings in den mond, trok daavop liet hoofd naar achteren, maakte met den arm cene afwerende beweging, zuclitte bij herhaling; doch zij kon het ijs niet inslikken. Later gelukte het haar, doch niet zonder veel moeite, met een theelepeltje wat thee te drinken. De geneesheer raeende, dat zij vermoedde wat haar sclieelde, want zij zeide, dat het drinken van thee eene proef zoude zijn. Zonder veel moeite gebruikte zij een gekookt ei; en dour de omstanders daartoe aan-gemoedigd, slikte zij met schijnbare gemakkelijkheid theelepelsge-wijs een glas wijn tot aan den laatsten theelepel, waarvan ze met schrik in 't oog, terug week en ontmocdigd uitriep, „het is niet beter.quot; Zij stierf den voigenden morgen; tot het laatste oogenblik toe bij volle kennis.
Het verdient opmerking, dat lijders aan watervrees allen niet slechts afschrik hebben van water — geheel anders dan dolle honden — welke toeneemt bij de poging om water te slikken; maar dat ook het geluid zelfs van water dat in eenig vaatwerk gestört wordt, en somtijds ook alleen het zien er van, en in enkele gevallen het noemen er van, reeds verschrikkelijk snikken doet ontstaan. Een stroom koude kicht en zelfs ook het zien in een spiegel kan gelijksoortige verschijnselen opwekken. In het laatst-vermelde gevnl van Dr. Watson was biervan niets aanwezig.
Niet geheel zonder grond wordt verondersteid, dat bij den mensch veel aan de watervrees wordt toegeschreven, wat op reke-ning moet gesteld worden van de verbeelding of voorstelling des lijders, en zijn oorsprong heeft in wat zij omtrent de ziekte weten of gehoord hebben. Ook is het niet wel mogelijk eene scherpe lijn te trekken, tusschen de uitwerkselen , welke onmiddellijk van de ziekte als zoodanig, en die, welke door des lijders verbeelding worden voortgebragt. Dat evenwel de meest opmerkelijke angst voor water, bij het zien en hooren daarvan, dadelijk gevolgen der ziekte zijn en niet aan de voorstelling der zaken kunnen wor­den toegeschreven, wordt voldoende benezen door liet feit, dat ook zeer jonge kinderen die niet minder duidelijk vertoonen dan
^
-ocr page 12-
^MP
8
vohvasscnen. Tot oplieldering vermelden wij nog — doch zeer verkort — liet door Rombekg uitvocrig raedegedeelde geval. 1) Een zesjarige knaap werd door een hond in den vinger gebeten. In om-eenstemming rnet een volksbijgeloof sneed men den hond eenig liaar af en legde dat op de wond, welke binnen de week geheel genezen was. Tot den 30stea Augustus — acht en twintig dagen nadat hij was gebeten — was de jongeu \ol-maakt wcl en opgeruiind, doch toen klaagde hij over pijn in den vinger, welke zieh den volgenden dag over de geheele hand uitbreidde, de aderahaling werd moeijelijk en hij bragt een ruste-loozeu nacht door, 's Morgens verlangde hij, in plaats van dege-bruikelijke koffij, water, doch toen hij het zag rilde hij en dawde het met geweld van zieh af. Hij was niet in staat eenig voedsei vloeibaar of vast, tot zieh te nemen; het zien er van was hem zelfs onaangenaam.
Gedurende den volgenden zeer onrustigen nacht, klaagde hij aanhoudend over dorst en toch kon hij niets vloeibaars slikken. Den 2den September strekten de pijnen zieh naar den arm en het cor uit; een luchtstroom hoe ligt ook — b. v. die door het eenvou-dig opligten der dekens veroorzaakt, of het opsprenkelen van eenige droppels water op de huid, — wekte dezelfde aanvallen op als pogingen om te drinken. Zijne bewustheid was ongestoord, zijne oogen schitterden, zijn gelaat was rood, en zijne trekken drukten hooge benaauwdheid uit. ,.Ik hield hemquot;, zegt Kombekg , 2) „een theeschoteltje met bier vocr en zette hem aau om te drirken, maar het gezigt alleen ontstemde het kind; toen ik het schoteltje aan den mond bragt, ontstonden snikkende ademhaling, ineenkrim-pen van het gansche ligchaam, met afkeering van het gelaat naar de andere zijde, wild rollen der oogen — en bij herhaling. der proef tot drie malen toe, altijd dezelfde verschijnselen. Bij het zien van een glas water, was de onrust veel grooter, de huivenng nog sterker.quot; Het is duidelijk, dat dit zesjarige kind nooit eenig werk over watervrees had gelezen en het is niet waarschijnlijk, dat het ooit gehoord had van het doen en laten van lijders er aan; en toch waren zijne gedrngingen volkomen gelijk aan die van vol-
I
1)nbsp; nbsp;Leerioe/c der zenuwzieklen, door M. H. Romberg. pay. 540 e. v.
2)nbsp; T. a. p. bladz. 542
-ocr page 13-
'
wassen zieken. Werd hij sterk aangespoord om te drinken en hem gezegd dat hij zou sterven, indien hij het niet deed, dan greep hij het kopje met bevende hand en bragt het aan den mond, huiverde er tegen en wilde het teruggevenj doch op bedreiging greep hij andermaal uioed en, ofschoon er hik ontstond, slikte hij driftig en met de grootste inspanning een half theclepeltje in. „üaarop stak ik den steel van eeuen lepel in het water, en Het dit, gedurende verscheiden minuten, op de tong droppelcn. Ueze geringe hoeveelheid slikte hij zonder veel moeite en iiuivering door.quot; Hij kon water zien en zelfs er zijne banden in wasschen zonder huivering. Het zien van een spiegel of van de gepolijste oppervlakte van een uunverk bragt geene uitwerking te weeg.
Voor wij van dit gedeelte van onzen arbeid afstappen, moeten wij nog opmerken, dac de volksmeening, dat lijdersaan natervrees blaffen en trachten — even als honden — op vier beenen te loopen , niets anders is dan eene verkeerde opvntting van verschijn-selen, welke op redelijke wijze kunnen worden verklaard. Het „blaffen,quot; is niets anders, dan de hevige inspanning des lijders om de keel te bevrijden van den kleven'gen slijm, welke hem hindert; en de poging om op vier beenen te gaan, is het onver-mogen om staande te blijven, hetwelk somwijlen bij aandoeningen van het ruggemerg wordt waargenomen.
III.
OOBSPKOXG DER ZIEKTE.
Of de hondsrlolheid alleen door overplanting-van het eene dier op het andere, dan of zij nog tegenwoordig ook, gelyk men het noemt, van zelve ontstaat, is niet geheel uitgemaakt. Zeker is het, dat de grootste autoriteit ten aanzien van het behandelde onderwerp, de wereldberoemde Engelsche veearts Youatt , mecnt, dat zij thans niet meer spontaan (van zelve ontstaan) voorkomt en dat zij voor goed zou kunnen worden uitgedelgd, ware het mogelijk eene strenge quarantaine te handhaven en elken bond (laat ons er hij voegen ook elke kat) gedurende acht maanden afzonderlijk op te sluiten.
Zij die meenen dat de ziekte van zelve ontstaan kan, be-perken toch de mogelijkheid er van tot het geslacht der honden en dat der kaften. Slechts de bond en de kat, die als huisdieren
^d
-ocr page 14-
10
in onze onigeving leven, kunnen geacht norden zeer gevaarlijk voor ons te zijn. Vossen en wolven komen bij ons te Jande zoo goed als niet voor. 1) Leeuwen, tijgers en panthers, nij ontmoeten ze niet of wij moeten ons met opzet in hunne nabijheid begeven, en oisclioon een dolle leeuw zeker een allerverschrikkelijkst dier wezea zou, zoo zal men ook een volmaakt gezoaden leeuw den-kelijk evenzeer verniijden als een dollen.
Is men door hond of kat gebeten, dan behoort men de vol-gende voorschriften op te volgen. Eerst moet men, zoo mogelijk, uitmaken of het dier teekenen von dolheid vertoond heeft; en ten tweede: Leeft men voldoenden grond om het dier voor dol te houden, dan stelle men zieh onvenvijld oncler heelkundige behan-deling. Kan men omtrent den toestand van het dier geene vol-doende inlichting bekomen, dan doe men het gebeten deel, uit voorzorg, uitsnijden. 2) Om te voorkomen dat men zonder noodza-kelijkheid aan verwenden pijnen veroorzake en ora de nog grootere smarten van versclirikkelijken angst, welke sorawijlen krankzin-niglieid kan te iveeg breiigen te vermijden, moet men zooveel mo­gelijk de kennis verbreiden der standvastige en karakterestieke kenteekenen der dolheid. Hat publiek moet zieh ontdoen van die menigte gnnghebbende bijgeloow'gheden, welke eeuwen beugende onwetendheid aan dit onderwerp heeft verbonden. Het moet leeren, standvastig de meeningen te veiwerpen, waarop tot nil toe zijn bijgeloof berustte, en vast in het gehengen prenten , laquo;at wetenschap-pelijke xvaarneming en proefnemingen als waar hebben doen kennen.
Het is inderdaad van veel gewigt, dat het volk in hetalgemeen wete, dat de kenioerkende teekenen van hondsdolhcid, met even-veel zekerheid te onderkennen zijn, als die van raazelen en pok-ken. Er bestaan vaste, onwankelbare teekenen welke het bestaan der ziekte aantoonen en er zijn verschillende voorafgaande ver-schijnselen, welke, heeft men ze opgemerkt, ons moeten waar-schunen, om, in tijds, alle gevaar te ontgaan. Welke deze zijn zullen wij thans gaan aantoonen.
1)nbsp; Ook bij paar den, runderen, varkens, schapen en geilen die door dolle houden waren crcbeten, is de ziekte voorgekomen. Vanzelvezag men haar ontstaan, bebalve bij honden en kalten, bij vossen, icolcen en marters. (Z. ScuiiRMA.YEB, Handb. d.geneesk. polieie, sect; 171.) Red.
2)nbsp; Of althans zeer krachtig uilbranden.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;Red.
^
-ocr page 15-
#9632;quot;
11
IV.
Kenteekenex van nOIiBEIU.
Een der allereerste verscliijnselen, waarop iecler die met hon-den te doen lieeft bijzoncler leiten moet, is knorrigkeid ver-bonden met buitengewone rustelooskeid. Dit kan natuurlijk ook door eenigc andere ziekte worden veroorzaakt; nnaar quot;t is toeh een teeken, dat men niet moet uit liet oog verliezen. Is dolheiderde oorzaak van, dan legt de bond zieh uren achtereen gedoken in zijn mand, of trekt den kop tusschen de pooten en de borst. Hij toont geene neiging ora te bijten; komt, als bij geroepen wordt, doch langzaam en morrend. Kort daarop wordt bij rnste-loos, zoekt eene andere rustplaats en is nooit lang met dezelfde te vreden. Dan keert bij naar zijn mand tenig en verändert voort-durend van bonding. Hij staat op en gaat weer liggen, plaatst liet ligebaarn op allerlmnde wijzen , scliikt zijn nest met de pooten , tenvijl bij liet met den bek scbudt, op een boop, waar bij dan, met zekere zorg de borst tegenaan legt, dan staat bij iveder op en pakt alles buiten zijn liok of mand. Ligt hij niet vast, dan is bet of hij denkt dat icts verloren is en siuiflklt met vreemde woestheid en onbestemdlieid de kanior rond. Een bond die zoo doet moet naamvkeurig bewaakt worden. Begint hij, in zijn nest ii^gende, vreemd rond te kijken, heeft liij daarbij een somber en argwanend voorkomen, dan kan men zeker wezen, dat dedollieid weldra zal uitbarsten. Somtijds loopt liij, naar wie liij lief beeft toe en ziet ben strak aan, alsof hij, \roIgeiis Youatt, zou willen zeggen, „ik voel mij zoo ziek, bebt ge er niet niee te doen?quot;
De waarneming van alle veeartsen toont aan, dat in den aan-vang der ziekte geen groote neiging om te bijten, dan alleen bij van nature kwade Iionden, bestaat, maar integendeel dikwerf eene vermeerderde neiging tot liefkozen zieh openbaart. Youatt ver-meldt dit opzettelijk. „In de eerste tijdperken der ziekte,quot; zegt liij, „schijnt de gehecbtheid van den bond aan zijnen meester snel toe te nemen. Bijna zonder opliouden lekt bij hem de banden, letgelaat of eenig ander ligcbaamsdeel.quot; Ja zelfs in de laatste en lievigste tijdperken der ziekte hebben soramige honden geen lust
-ocr page 16-
12
tot bijten. Eeu fraaije, groote New-Foundland bond stak ster-vende den poot nog vricndelijk uit. Sanson meent zelfs, dat, indien mRn een dollen hond buiten alle hem tei-genden invloeden kon lioudeti, zijn dood zaclit wezen zou, zonder eenig teekenvan wocde gedurende liet beloop zijner dolheid.
Van den anderen kant moet men echter ook niet vergeten, dat er dolle honden zijn, welker woede geen palen kent. Dreigt men hen met een stok, dan vliegen zij er op aan, grijpen hera mtgt;t den bek en schudden hem woedend been en weder. Zij springt n aanhoudend den ketting ten einde en trachten dien met de tanden te verbreken. Zij bijten hun hok aan slukken. Hat zien van een anderen hond wekt inzonderheid luinne woede op. Maar ofschoon zulk een woest dier deze woede reeds vroeg openbaart. moeten wij ons hoeden voor de gewone verkeerdheid van zulk vertoon aftewachten. De vroegtijdige verschijnselen van onrust, knorrigheid, of overdreven en hinderlijke liefkozingen, verdienen niet minder opmerkzaamheid. Geen dier wordt ploiseling, op eens dol. Er zijn altijd verschillende tijdperken van voorafgaande vevsohijnselen. Onder deze is er een dat wel niet aliijd, doch meestal zieh ver-toont, en geheel afdoende is en dat is ^nsy^-iy^laquo;?-^ (hallucinatie).
Sommige lezers, die zonder bedenking spreken overdolbeicKan honden, zullen verwonderd zijn te hooren, dat dieren even als menschen, aan zinsbegoocheling onderlievig zijn. leder veearts wect echter, dat dit het geval is. Youatt verhaalt, dat hij eens door een geneesheer in een iwijfelachtig geval werd geraadpleegd: een hond had een beer gebeten, die dacht dat de hond onmoge-lijk dol kon zijn, omdat hij niet bang voor water was. Maar uit de duidelijke, bij den hond aamvezige teekenen van zinsve--bijstering, mnakte Todatt zonder eenigen twijlel op, dat er dol­heid beslond — rn dit bleek ook zoo te zijn. Dezeli'de schrijver zegt: „ik heb bij herhaling den dollen hond, na eene kortsion-dige kalmte, met onmlskenbare woede in hetgelaat, zien opsj rin­gen en met wild gebuil naar het uiteinde van den kellmg snellen; op een anderen keer staart hij de spijkersin de planken van zijn hok aan, en wanende dat zij zieh bewegen, vliegt liij er op aan en bezeert hij zieh bitter.quot;
Deze zinsbegoochelingen, welke geen standvastig vmchijnsel der ziekte zijn en door sommige sclirijvers onlkend worden, schijnen
-ocr page 17-
13
in haar wezen veel overecnkonist te liebben met die van nan laquo;aiervrees lijdende meuschen. Ook deze worden soniwijleii door duizenden schijnbeelden vervolgd, zij Louden zamensprekingen met denkbeeidige personen, wanen zieh door raoeijelijkiieden omgeren en in den grootsten druk. Worden zij met eenigen klem aange-sproken, dan verdwijnen die beängstigende voorstellingen in een oogenblik, en zij spreken weder even duidclijk en zaiuenhangend als in gezonden toestand. Zoo wordl ook de dolle bond door de stem zijns meesters, als door een tooverslag aan den maalstroom zijner ziekelijke voorstellingen onttrokken en kruipt met de gewone betuigingen van genegenheid naar hem toe. Somn-ijlen zijn, te oordeelen naar het opgewekte voorkomen en hot kvvispelen met den stnart, de droom- of scliijnbeelden van vervrolijkenden aard.
Een ander vroegtijdig en ligt waar te nemen verscbijnsel is een hevig krabben aan het oor. Daarbij moet men echter op een paar bijzonderheden acht geven, welke het als een teeken van dolheid kenmerken. Honden krabben dikwerf de ooren , en er is eene ziekee, welke men kanker noernt, en welke het den honden al zeer lastig maakt en die hen, onder pijnlijk janken-, voortdu-rend de ooren doet krabben. Hoe znllen wij dan uitmaken of dit aan dolheid moet worden loegesciireven, of wel aan kanker? Een geoefend oog ziet dit ligtelijk aan de gesteldheid van de binnenvlakie van bet oor, doch iedereen is er toe In staat. Men onderzoeke slechts of dat krabben sedert kort, sedert den vorigen dag bij voorbeeld, en dus in vcrgelijking van de zieh steeds lang-zaam ontwikkelende kanker, snel is ontstaan. 13oveiidien , al krab­ben zij zieh bij kanker somtijds zeer sterk, zij rollen daarbij niet over den kop been als een bal. Dit is een zeer eenvoudig en sterk sprekend teeken.
Een ander verschijnsel is de ontaarding van deneetlust. De bond weigert, dikwerf met eene uitdrukking van nalging, zijn gewoon voedsel, of wel bij grijpt bet met graagte en laat bet weer vallen-, soms uit afkeer, en somtijds omdat bij bet niet kaauwen kan, Dit laalste is een onfeilbaav teeken. Het heeft zijn grand in eene verlamming der kaauwspieren en doet denken aan den toestand der keel waardoor lijders aan watervrees belet worden te drinken. Soms braken de honden in den aanvang der ziekte eens of twee-malen. Hebben zij dit gedaan dan nemen rij nimmer meer mtawe-
-ocr page 18-
14
lijk voedsel, maar trachten met graagte naar wat vuil en afzig-
telijk is.
Ook is hat een vast teeken van dolheid, als een goed zindelijke bond, karaers, waar hlj steeds rein was, bevuilt en hij die plekken aanhoadend lekt.
Het sclniimen van den mond, waarvan zoo veel opgegeven wordt, kan alleen voor een geoefend cog een kenmerk wezen en is allijd in veel minderen grand dan bij sommige andere ziekten aanwezig. Wat men beuzelt van met scluiim bedekte dollelionden is geheel verzonnen. 15ij stuipen ziet men het somtijds, maar daze, ofschoon men liat er dikwerf voor boudt, hebben met dolheid niets geraaens. De vermeerderde speeksclafscbeiding houdt bierbij spoadig op, het speeksel zelf wordt taai en kleaft aan de hoe-ken van den mond. Van daar dat het dier met de pootan den mond wrijft.
Dat wrijven en strijken aan de mondhoeken is nog een, en dat wel een gevaarlijk teeken , omdat het kan doen denken, dat de bond een been heeft ingeslikt, hetwelk hij traclit te venvijde-ren. Soms wil men dan het dier helpen en loopt gevaar van ge­beten te worden, gelijk aan een Franschen veearts overkwam, die daarbij gebeten, door vvatervrees aangedaan en ten grave gesleept wercL Toch is het niet moeijelijk te zien, of een in da keel ge-schoten been da oorzaak is al of niet. Is er werkelijk een bean in de keel, dan houdt de bond den bek aanhoudend open, hangt bet van eene andere oorzaak af, dan is hij afwissalend open en toe; zian wij nu'dat bet laatste het geval is, dan moetan wij op cnze boede zijn en zian wij het dier over den kop luimelcn en zijn evenwigt verliezen, dan kunnen wij zeker zijn dat er dolheid bastaat.
Het is opmerkalijk dat dolle honden bijna volkomen gavoelloos zijn voor pijn. Men kent voorbeelden niet alleen, dat zij zieh Zelven bet vleesch van da beenan scbeurden, maar ook, dat zij een bun toegestoken gloeijend ijzer met den bek grepen, vasthiel-den en bij herhaling weder aanvatten.
Nog babben wij den cigenaardigen klank bij liet blaffen en builen ta vermelden. De wijziging welke hat geluid in deze ziekte daarbij ondergaat, laat zieh echter niet beschrijven en wij mceten dus alleen opmerken, dat eene verandering in den toon reeds verdacht is.
-ocr page 19-
15
Wij hebben nu genoeg van de eerste verschijnseleu dezer nood-lottige ziekte gezegd oin ieder, die slechts eenige opmerkzaamheid in acht nil neraen, in Staat te stellen haar in den aanvang te onderkennen.
Men vrage zieh af: is de bond bewegelijk en knorrig? Toont liij — ziek zijnde— overdreven gehechtheid? Lijdt hij aan zins-bedreg? Heeft hij brandenden dorst? Krabt hij hevig de aoren? W'rijft hij aan de mondiioeken en heeft hij daarbij den niond niet aanhoudend open? Is hij onzindelijk in de kamer en lekt hij hardnekkig de plaatsen, welke hij verontreinigd heefi? Weigert hij zijn natuurlijk voedsel en heeft hij een ontaarden eetlust? Is hij ongevoelig voor pijn? Is zijne stein veranderd? Elk dezer ver-schijnselen meet argwaan wekken en dan zal naauwkeurige wiar-neming spocdig den wezenlijken aard der zaak doen ontdekken. Wij raden onze lezers aan deze kenteekenen vast in 't geheugen te prenten; bet kan hun welligt van groot nut norden.
Men wachte zieh de door velen aangevoerde genezende eigen-schap van bet likken der honden op de open buid aan te wenden; immers het is mogelijk dat de bond dol is, zonder dat men het nog ontdekt heeft, wat te ligter het gevnl wezen kan, omdat dolle lionden somwijlen tusschenpoozen hebbeti, waarin zij volmaakt ge-zond sebijnen; evenzeer is het af te keuren, dat men slapende honden door een'slag of stoot of steenworp wekt. Want soms legt de dolle bond zieh afgemat, met geslolen oogen, neder en tracbt naar eenige rust; wordt hij daarin op tergende wijze gestoord, dan loopt men gevaar aangevlogen, gebeten en welligt een onver-mijdelijken dood in de armen geworpen te worden.
De gevallen van door dolheid aangedane katten zijn gelukkig uiterst zeldzaam; want eene dolle kat is een inderdaad vreesselijk woest dier. Eene juiste bescbrijving, welke algemeen geldig zou kunnen wezen, zijn wij daarora niet in staat met genoegzame zekerhcid te geven. Doch als eene kat knorrig is en in eene boek kruipt en daaruit niet te krijgen is door vriendelijke loespraak of aangeboden voedsel, dan moet men ze dadelijk van kant maken.
-ocr page 20-
16
Over uet gif van den dollen hond.
Het is onnoodig te zeggen, dat het gif, de smetstof, door het speeksel en uilsluitend daardoor wordt overgeplant. Het is dus van geheel anderen aard dan de smetsiof der pokken en kan filleen door dadelijke oitbreidlng en opname in het ligchaam wer­ken. Eigenlijk is alzoo niet de beet, niet de verwording, maar het speeksel gevaarlijk. Daarora is het evenzoo gevaarlijk, door een dollen hond te worden gelekt, als de huid eenig wondje of zweertje heeft, als er door gebeten te worden. De volkomen ongeschonden huid neerat echter het gif niet op, al is zij nog zoo zeer raet speeksel van den dollen hond bedekt. Het boven aangehaald ge-val (bladz. 19) schijnt hiermede wel in tegenspraak; doch er is grond aan de juistheid van dit punt der waarneining te twijfelen. Bovendien is het zeer mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat toen de hond zijne ianden in de hand van den koetsier geslagen had, deze door eene bijna werktuigeKjke beweging, de hand aan den mond, en het gif alzoo met het slijmvlies van lippen of tong in aanraking gebragt heeft. Zoo veel is zeker, dat, terwijl niets ge-makkelijker is dan de ziekte over te planten door de smetstof aan een ander dier in te enten, dit nooit nan iemand gelukt is, door eenvoudig het speeksel met de bloote, doch ongeschonden huid in aanraking te brengen.
quot;VVij moeten daarom onze opmerkzaamheid niet uitsluitend tot den beet zelven bepalen. Meri;geen en ook menig dier is zonder eenig schadelijk gevolg door een dollen hond gebeten. De wollen kleeding of de dikke huid van het dier hadden dan het speeksel van de tanden afgewischt, vodr zij het vleesch binnen drongen. Hetzelfde geldt van den slangenbeet: doodelijk op het ontbloote ligchaam, is hij in den regal onschadelijk door de kleederen heen. Niet alleen om deze reden , maar ook omdat het organisme van den verwende de vatbaarheid mist om het gif op te neraen, kan een dolle hondsheet onschadelijk wezen. Het is bekend, dat sotn-mige menschen volstrekt onvatbaar zijn om door zekere ziekten
— ------^
-ocr page 21-
17
te worden aangedaan. Zij worden nooit besmet, icelfs uiet door inenting; en dit schijnt ook voor dolheid te gelden. De beroemde John Huntee verhaalt, dat hem een geval bekend was, waar van 27 gebeten personen slechts ecu de watervrees kreeg. Zelfs honden, uit liunnen aard zoo zeer tot dollieid voorteschikt, krij-geu — gebeten zijnde — niet altijd de ziekte. Te Churenton was een bond, welke volkomen onvalbaar er voor scheen te wezen: men heeft dien door dertig verschillende clolle honden doen bijten, on toch heeft hij nooit eenig teeken van dolheid vertoond. Het is dit niet zelden vrij blijveu van de ziekte, dat de fnam van knakzalvcrs, die voorgeven een middel tegen de watervrees te bezitten, ophoudt. Altijd kunnen zij voorbeelden aanvoeren, waar him middel ingenomen en de patient vrijgebleven is. Sterft de lijder, dan beet het: het remedie is te laat of niet belioorlijk aan-gewend. Wij kunnen niet luide genoeg opkoraen tegen het ver-trouwen dat men in deze middelen stelt, omdat ongelukkig ge­noeg het eenigst mogelijke voorbehoedingsmiddel, nanielijk het uitsnijden of uitbranden van de gebeten plaats, zeer pijnlijk en, in de oogen van onkundigen, vooralzeer onrustbarend is, en er eene niet onnatuurlijke geneigdheid bestaat, ora dit te ontwijken , en toevlugt tot een minder onaangenaam, zoo genaarad specitiek middel te nemen. Maar thans, nu wij in de cLlorofortne een middel bezitten, dat ons tegen de pijn bij kunstbewerkingen be-schut, zou het verregaande dwaasheid zijn, in lets anders zijn vertrouwen te stellen, dan in de hulp der heelkunde.
Wij willen nu de verdere werking van het gif volgen. Ter plaatse waar het is ingebragt, schijnt het voor een niet te voren te bepalen tijd te verblijven. De wond geneest, even als wars zij door een volkomen gezonden bond veroorzaakt Er ver-loopen dagen, weken en somtijds maanden zonder eenige aan-duiding van gevaar. Het eerste teeken is jeuking aan het lidtee-ken. Men noemt dit het begin der verheffing. Gewoonlijk wordt dit gevolgd door ontsteking rondom het lidteeken, met pijo , zwelling, of doofheid, welke zieh naar den romp toe uitstrekt. Kort daarop breekt de aanval uit. Sornmige uitstekende geneeskundigen zijn van raeening, dat, in gevallen waarin men verzuimd heeft bet verwende gedeelte ciaclelijk uit te snijden, het leven nog te be-lioaden zou zijn, Indien men daartoe overging dadclijk bij het
-ocr page 22-
^^^^^^^MHMHH^HHHHH
IS
begin der verhefiing. In zulk oen geval is het zeker nog rand-zaam een dergelpen maatregel te nemen. Ten aanzien dier eerste verschijnselen zou men zieh kunnen vergissen. Youatt verhaalt van zieh zelven: „ik ben veel menigvuldiger quot;door dolle honden gebeten dan mij lief was; door het tijdig aamvenden der vereischte voorzorgen ben ik echter vrijgebleven, en toch, wanneer ik over-vermoeid of eenigzins ontstemd ben, jeuken en kloppen nog som-mige oude lidteekenen, ja zij worden zelfs rood en zweiten op.
De tijd, welke er verloopen kau tusschen de verwonding en het uitbreken der ziekte, is, zoo als wij gezegd hebben, onbepaald. Gewoonlijk duurt hij van 3 weken tot 7 maanden. Binnen de veertien dagen na den beet zag Youatt nooit de dollieid bij den bond uitbreken; wel is hem een geval voorgekomen waarin dit eerst zeven maanden er na plaats greep.
Wat wordt er nu van het gif gedurende al dien tijd? Wordt het langzaam in het bloed opgenomen, of blijft het werkloos op de plaats der verwonding, tot het tijdperk der verheffing en wordt het dan eerst opgeslorpt? Men voelt ligtelijk het belang-rijke dezer vraag. Immers, blijft hat gif werkeloos in de genezen wond, dan kan hot ieder oogenblik door uitsnrjding verwijdenl worden, mits dit maar vdor de verheffing geschiedt; is dit zoo niet, dan wordt met ieder mir dat na den beet verloopt, het voorbehoedend vermögen der uitsnijding minder. De beantwoording dezer vraag kan alleen längs den weg der proefneming gevonden worden, en wij moeten hopen, dat daartoe ernstige pogingen zullen worden aangewend. Eveneens moet nog worden uitgemaakt of het gif reeds als zoodanig werkelijk in het speeksel aanwezig is , dan of dit eerst door verbinding van het speeksel met sommi-ge elementen der verwonde plaats gevormd wordt Deze vraag heeft echter hoofdzakelijk een te uitsluitend wetenschappelijk be­lang, dan dat wij er te dezer plaatse over zouden uitwijden.
De meerdere of mindere kans, welke men heeft om , gebeten zijnde , de watervrees al of niet te krijgen, laat zieh niet met zekerlieid bepalen. Het ontbreekt nog aan genoegzame getallen van wel bewezen dolle-honds-betcn, waarvan men de gevolgen naauwkeurig heeft waavgenomen, om hierin uitspraak te doen. Het schijnt,dat sights een derde der gebetenen door de vrlaquo;esselijke ziekte wordt aan-etast. Indien deze verhouding in de werkolijkheid bestond,
-ocr page 23-
^^^quot;
19
waav zou zij dan toe kunnen en moeten leiden? Immers tot niets iinders dan om den angst cenigzins te verminderen, doch nimmer om iets te verzuimen. Wie door een verdachten hond gebeten is, heeft slechts eene zaak te doen, maar die mag hij ook om geene reden hoegenaamd nalaten: „hij roepe dadelijk heelkundige hulp in.quot;
Overi^ens trachte men den verwonde zooveel mogelijk gerustte stellen. De angst toch van door eene zoo afgrijsselijke ziekte te norden aangedaan, kan een heftigen, dikwerf blijvenden en ligt nadeeligen invloed uitoefenen. Wat die vermag, willen wij ten slotte met een enkel voorbeeld vermelden.
De TVansche veearts Babthelestst , een man „solidement trempe an physique et au moralquot;, werd door een onder zijne behandeling zijnden dollen hond gebeten. Niettegenstaande de wond oogen-blikkelijk werd uitgebrand, kon hij toch naderhand nooit meer het gezigt van een dollen hond verdragen ; ja , hij gevoelde eene onbe-schrijfelijke omiangenaamheid als hij de ziekte slechts hoorde noe-men. Op zekeren dag, in 1847, zag hij een oploop en verratn, op zijne navraag, dat een kind zoo even door een dollen hond gebeten was. Hij bestreed en overnon zijn gevoel van angst, spreng dadelijk zijn rijtuig uit, baande zieh een weg door de me-nigte heen, nara het kind in zijne ai-raen (men had het niet durven aanraken en het schreijende op de straat laten liggen), droeg het in eene apotheek in de nabijheid, en daar brandde hij de vele verwondingen. Daarna bragt hij het kind bij zijue ouders, schreef voor hoe men verder handelen moest en verwijderde zieh , zonder te zeggen wie hij was. „Gedurende al dien tijd,quot; zeide zijn hediende, „was mijn mcester bleek als de dood.quot;
J. A. Delhez.
Ifltj
-ocr page 24-
1 #9632;quot;#9632;#9632;raquo;^^^^^^^#9632;W^^—
#9632;^#9632;#9632;M
-ocr page 25-
-ocr page 26-
*v
-ocr page 27-
laquo;u