|
||
|
||
|
||
|
||
c
|
||
|
||
|
||
*m
|
||
|
||
|
||
|
||
{
|
||
|
||
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
|
||
|
||
-f
|
||
|
||
3088 057 3
|
||
|
||
1
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
EENE EPIZOTIE
|
||
|
||
OK
|
||
|
||
VEEPEST,
|
||
|
||
|
||
VIRGILIUS.
|
||
|
||
TIE A. VAN T, O O N
|
||
|
||
i
|
||
|
||
|
||
ik
|
||
|
||
V R IJ V E E T A A L D OPGEDRAGEN
AAN'
den Wet^Edei- Zeeu Geleerden Heer H. PIENDRIKS,
JIEO. DOCTOR TE ASSTEBDAraquo;.
|
||
|
||
|
||
DOOR
|
||
|
||
A. VAN DEN HBUVEL,
|
||
|
||
PRIESTER ES LEEHXAR TE RATESTEIN.
|
||
|
||
Ä.v
|
||
|
||
|
||
AAN MIJN LANDGENOOT.
|
||
|
||
Dii meliora pits!
VIUCJ.
|
||
|
||
Wanueer miju Vaderland iu vreugd ()m de eens behaalde zege-loteu
Het feestgewaad, liet kleed der jeugd Met Vorst en Volk heeft aangesclioten.
|
||
|
||
Of als het rouwt eu jammerklaagt, quot;Wen de ijsscliots met ziju stalen taudeu
In 'tuaclitlijk uur door dijkeu knaagt En 't erf verwoest der scliaarale landen:
|
||
|
||
*.v
|
||
|
||
|
|||
Dan juiclit iu oubetembrea gloed Eu jubelt met de burgerscliaren —
])an weeklaagt bij verderf eu vloed Ilet droeve lied der Harpenareu.
|
|||
|
|||
Dan dui'fde ook ik (verseliooubre waau Arau 't magtloos maar deelnemeud liarte!)
Dan durfde ook ik eeu toon te slaau, lieu zwakken toon van vreugde of smarte.
|
|||
|
|||
Thans koom ik inet geleeude pracht Vau bloemen , ueeu ! van sombre zangen ,
Ter goeder uur uit d'eeuwenuacht Met luistreude ooreu opgevaugen.
|
|||
|
|||
Eu iu eeu schamel Neerlandsch kleed 1.) Den uijvren Laudmau aaugeboden.
Die worstelt met hetzelfde leed Eu mijmert bij zijn dierbre Dooden.
|
|||
|
|||
Hetzelfde leed......neeu, droeve ueeu!
De uood is uiet zoo lioog gestegeu.nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; ,
God dauk! in uw verdrietlijkliecu Waait uit dit blad uoraquo; troost U telt;?eu.
|
#9632;f
|
||
|
|||
laquo;;-
|
|||
|
|||
|
||
O, kunt gij 't, lees dan ea herlees, Wat tal van ziel- en lijfsbezwaren
In Frioul met de pest venees, Aan meusch en beesten ingevaren!
|
||
|
||
Zie 't woudgedieite in doodsangst vlieii, .Deu vogel in het luclitruim sneven,
Den krommen nek der akkerlien In 't ploeggareel als lastdier beven !
|
||
|
||
Zie 'tpaard! liet braakt een stioom van bleed En etterslijm uit de ingewanden,
Die 't (o wat jammer!) zoo verwoed Zieh openscheurt met eigen tanden!
|
||
|
||
En hoort gij laugs geborgte en vliet, In Avoud en veld, in boom en stallen
Het brüllen, kermen, blaten niet En als een steeu op 't harte vail en?
|
||
|
||
Ja, als een Mantuaausche zwaan, Een andre Maro op kwam dageu,
Er wierd, — lice ook met U begaan Een zachter treurhed aaugeslagen:
|
||
|
||
*r
|
||
|
||
|
|||
quot;Yoorwaar, voorwaai, Uw ramp is groot! quot;Maar zie, daar warea hardre tijden
//En bangre beeiden van den dood, '/Toen 'tal verging in 'twreedste lijden.quot;
|
|||
|
|||
//Gij, die, wat ook U\v ziel ontwaart, '/Wat kunst en voorzorg mögen vergen,
//Niet aarzelt in hat hart der aard //thv vele dooden op te bergen ;quot; 2.)
|
|||
|
|||
//En hem, die wonden slaat en heelt, /'Naar 'tpeil van ziju geregtigheden, quot;Uw have en tränen aanbeveelt /'Met stil geduld en stille beden;quot;
|
|||
|
|||
//Gij zijt dit milder gunstbetoon, //Die schikking waard der Hemellingen.quot;
Dus zou een andre Harpenzoon U troosten en Uw lot bezingen.
|
|||
|
|||
Ravestein.
|
A. v. d. H.
|
||
|
|||
.
|
|||
|
|||
|
||
EENE EPIZOTIE OF VEEPEST.
(Naar Vikgilius)
|
||
|
||
• -;n-quot;
|
||
|
||
Min stonnen hoort gij woedend gieren
Op 's warelds schrikbren oceaan , Dan rampen soms in 'trijk der dieren De hoop des landmans doen vergaan. O! schouwe, wien het lust, waar cm den voet der Alpen De waatren des Tlmaafs door Friouls akkers zwalpen,
Thans niet meer welig, thans met distlen overgroeid. Helaas ! na jaar en dag ontvolkt nog en verlaten Door kudde , herder , onderzaten, Eens aan dat Paradijs met hart en ziel gehoeid. 3)
|
||
|
||
|
|||
10
|
|||
|
|||
Daar in dat laud , vuor tal van jaren ,
Woedde eens de pest met al haar wee. Kom , zangster, deel ons op uw snaren Teerhartig al dien rampspoed mee! — 't Was Herfst. Ben zoele luclit vau 's najaars grauwe dageu Broeide in liaar zwangren sckoot die smetstof en die plagen
Voor wat er aamt en leeft in 't groote dierenrijk. De burgers van het woud, de visscken der rivieren, Met ooilam , vaarzen, koe eu stieren , 't Werd alles aaugetast en aangetast — een lijk.
|
|||
|
|||
.,lt;/*gt;
|
|||
|
|||
En welk een dood, ua 't kwijuend leveu , Voert lien in 't eiud ten grafkuil keen ! Eeu lieete dorst trok, ach ! in 't sneven De ledematen gansch tot eeu. Nog meer : eeu slijmrig vocht, door de aadreu voortgekropen, .Een etterstroom gelijk, steeds wassend onder 't sloopen,
Verspreidt zicli toomeloos, en grijpt de beeudren aan, Die van liun leveussap beroofd en uitgezogen , Niet slechts verdorren en verdroogen, ilaar onder zijiien tand allengs te mortel slaan.
|
'V
|
||
|
|||
gt;,
|
|||
|
|||
|
|||
11
|
|||
|
|||
quot;Vaat zagen bij de l'eestaltaren,
Waarop liet wach tend zoenmes lag, • finbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;De Priesters die te kmgzaam wareü,
Het ofier valleu vüot den slag. Geeu bloedvlek Heurde quot;t steal, zoo 't tijdig werd doorstoken. Geen vlainmengloor vermögt, de bouten te doen rooten .
Ouvatbaar voor den gloed, lioe magtig ook en fei. De wichlaar zoeke vri j in darmnet eu in magen , Vergeefs ! liij dürft geen antwooid -n-agen, • En niemand keert voldaau uit dat orakelspei. 4)
|
|||
|
|||
^
|
Wat baten wel voorziene stallen,
Wat helpt een welig grastapeet!
Men zag er, ach ! het koeitje vallen
|
||
|
|||
|
|||
En worstlen met het dierenleed !
De hond, die ferouwe vriend zijns meesters, waardte leven.
Loopt in verwoedlieid rond, door razernij gedreven,
En sterft een wreeden dood, of wordt terneergeveld. De zwijnen gaan te loor in oorverdoovend sniklcen, inbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; Tervijl een schrale lioest doet stikken ,
De borst verbrijzelt en den gorgel zamenknelt.
|
|||
|
|||
gt;-
|
|||
|
|||
|
||
12
|
||
|
||
Het eedle ros, dat met de Athleten
Op d'eersteu kreet ten oorlog spoedt. Heeft palm en klavenvei vergeten , Nog straks vol vuur en heldeumoed. Het stampvoet onder 't zweet, dat afdruipt van zijn leden, Verandreud steeds maar koud bij hen die uitgestreden
En 't sterveusuur nabij , reeds neigen tot den vol. De huid wordt ruig en hard, niet ongelijk aan leder,
En de ooren hangen magtloos ueder.....
Een voorboö van den slag, die weldra treffen zal.
|
||
|
||
Bij 't vordren der gevreesde kwalen
Dan stond het oog in vlam en vier. Dan kwelde een pijnlijk ademhalen De longeu van het edel dier. Dan werd er uit de borst een diepe zucht vernomen. Dan zag men uit den neus een zwarten bloeddrop stroomen.
Dan scheen de drooge tong aan 't keelgat vastgeklemd. En Bacchus'' nectardrank zon, dacht men, al dat lijden Onfeilbaar heelen en bestrijden — Een middel, dat, helaas! nog meer tot woede stemt.
|
||
|
||
|
||
13
|
||
|
||
De woede is, ja, in 'tbloed gevaren
Met de Älmagt van den Emivengod. — 5.) Die ramp, o Goou, zij voor Barbaren, Den vromen, ai, een beter lot! — Het dier, in razeruij, rukt, schenrt zicli de iugewanden
En ledematen op met zijn outvleeschde tanden.......
Maar 'k wand mijn blikkeu naar een ander schouwtoonee]. Daar gincler drijft de stier, voor harder juk geboren , Het kouter door de taaije voren, En zweet en zwoegt — en valt in 't ijzren ploeggareel:
|
||
|
||
En braakt met hardverscheurend klagen
Een stroom van zwadder en van bloed. — De iandman voelt die harde slagen JNTeerplofien op zijn bang gemoed. Hij mijmert.... liij ontspant des dooden droeveu makier. Keert huiswaarts, cn verlaat het kouter en den akker Te middeu van het -werk, zijn levenslust en vreugd. Maar is hij moedeloos, de rundren, die hem bleveu, Zijn ongevoelig voor het leven, Voor 't murmlen van den vliet, voor woud- en veldgeaeugt.
|
||
|
||
|
||
14
|
||
|
||
Dit was clan 'tloou voor zoo veel zwoegen,
Voor zoo veel arrebeid en zweet! Zij, 's meesters lust en vergeuoegen, Zij sterven weg in 't feiste leed. Toch dronken zij geeu sap van geurge mustadelien. Toch deed geen overdaad hun de ingewauden zwellen.
Tocli werd linn zachte slaaj) door zorgen niet gestoord. Eeu teug van brouwelnat bij redelijke beten Van lovergroen en grastapeeteu Had al linn lust voldaan in dat aauminnig oord.
|
||
|
||
Wie zal, na de onafzienbre plagen quot;Van dien ontzetbren levensstond, Den last van dag en hitte dragen. Wie 't ijzer drijven door de Hont! De landman, zoudei vee, met juk en drnk beladen, Wioet, lastdier als liij is, de herfst- en winterzaden
Met magtelooze band in de omgewoelde voor. En eindloos neergeploft door bange lijfsbezwareu , Die om zij a schaamle sponde waren , Waakt zijn beneveld oog de lange nachten door.
|
||
|
||
|
||
15
|
||
|
||
Men zag geen wolf, die neergeslagen
Deu indmk voelt der schiik-natutir, De schaapskooi eu ziju prooi belageu Met open muil in 't naclitlijt uur. Geen angst bekraipt het ree voor hondgeWaf eu dakeu Van't moordend menschenras, maat 't dürft ze bei genaken,
En zwerft daar argloos om, zijns vijauds onbewnst. En gij ook, sclmbbig kroost, rivier--en zeegedroclite}i, Gij sterft, door 't eigen kwaad bevochten, En golfslag zweept alom uw lijken naar de kust.
|
||
|
||
Ook de adders, ook de slangen sneven,
Diep weggescholen in haar krocht; En zij, die op hun vlerken zweven En tierelieren door de locht. Vergeefs een ander voer voor rund gezecht en schapeu ! Vergeefs de kuust beproefd der edele Esculapen !
Melampus' tooverkruid eu Chiron's artsenij, In de oudheid hoog gevierd — 't moet alles voor de schichten Des doodelijken adems zwichteu, Bij 'timmer stijgrend wee diet schaamle burgerij.
|
||
|
||
|
||
1R
|
||
|
||
En in de vale najaars hagen,
Op heuveltop, längs dal en vliet
Men lioort alom hat jammerllageu ,
Als waie liet een doodenlied.
De lijkeu op elkaär getast en neergevallen,
Verrotten en yergaan iu liavelooze stallen,
Waaruit, gelijk een beei, de mislijke etter stroomt. Tot eindelijk de mensch een kuil, een put leert delven. Acli! varen ziekte en ramspoed zelven In dat oiimeetlijk graf bedolven en betooind! 6.)
|
||
|
||
Zoo lagen ze in den schoot der aarde Ver, vequot; genoeg van luckt en zou , Wier bälg 7) geen veerkracht had noch waarde, Wier vloesch men zelfs niet wasschen kon. Zij, wier ontaarde wol en ondermijnde haren Oudienstig voor het -web en voor liet rokken waren,
Door 't alveruielend gif der smetstof aaugedaan. Ja, wie het wagen dorst, die klompen aan te raken, Hij voelde zieh het binuenst blaken, Werd ziuloos en — bezweek, met puisten overlaan.
|
||
|
||
|
||
AAWTEEKENINGEN.
|
||
|
||
1.) 't Is misschieu noodig, iets te zeggeu van deze mijnc vertaling, welke heel vat langer blijkt te zijn dan het oorspron-kelijke en daarom getrouwheid schijnt te missen. De #9632;\vijze van inkleeden in tienregelige koupletten, waardoor liet vers een meer Lyriesch aanzien verkrijgt, en alle ziektegevallen , als het ware, in zoovele lijsten worden gezet , als er zieh verscliillende gevallen voordoen — is de oorzaak der seldjnbare gerektheid. Wanneer dan, om het kouplet aau te vnllen , hier of daar iets van het mijne is hijgevoegd, de diddelijklicid zal er bij winuen en het gcheel met meer belangstelling gelezen worden , vooral door hen, die den Latijnschen text niet können nagaan.
Overigens zij het mij vergnnd aan de woorden te herinneren van een beroemd Fransch schrijver bij zijne vertaling van eene plaats uit Tacitus: //comme tout au monde, une traduction est chose individuelle. Chacun y met son sens, sa facon de comprendre, sa fa^on de sentir; chacun, tout fidele qu'il se pre-tende, pousse la pensee de l'auteur vers sa propre pensee ; cha-que homme a son esprit, par lequel les choses ne passent pas, sans en recevoir quelque teinture; cheque homme, sa lange pro-
|
||
|
||
|
||
18
pre , qui ne dit rien , comme la langue d'un autre. Je traduirai mal Tacite, mais je le traduirai selon ma pensee,quot; (Champagny les Cesars Ime Tom. pag. 385).
|
||
|
||
2 ) Dat niet overal even gereedelijk tot de at'making wordt overgegaan, en velen hun besmet vee #9632;willen laten uitzieken, ligt in den aard der zaak. Gehcel wat anders is het, door paradoxen, het volk baloorig te maken en tot verzet aan te liitzen. //Niet om te vermoorden, maar cm te genezen, -vrordt de arts bij den zieke gehaald,quot; dus voert men zijne af keuring de politie stoutweg te gemoet en stelt men haar verantwoordelijk voor Let onschuldig vergoten bloed van os en koe Verwonderen vij ons echter hierover niet! die zoo beuzelen zijn meer logisch, dan men wel denken zou, want zij noemen de beesten hunne breeders en zusters , maken geen onderscheid tusschen de regten van den redelijken mensch en die van het stomme dicr en beiveren dat, gelijk het doemenswaardig is, den eersten om zijne misdaden op het schavot te brengen , het dier eveneens in geen geval mag gedood #9632;worden.
Behalve die venvaande philanthropen zal wel geen verständig mensch het vee eenig regt om te leven toedichten. Maar die koe daar met hare voile uijer, die argelooze vaars , danzend en springend, te midden van jeugd en vreugd — te doen sterven , is dat redelijk? Buiten twijfel! en wie aldus redencert, verraadt inkonsekwentie en eigen belang. Hoe komt het toch, dat soort-gelijke klagt nimmer gehoord wordt, wanneer die zelfde koe en vaars naar den slager worden gevoerd, om te dienen voor onze tafels ? Heeft er ooit ecn menschelijke traan gevloeid in de Pa-rijsche hallen, waar dagelijks zooveel bloed wordt vergoten ? Of sterven de beesten misschien met minder tegenzin, wanneer ze sterven voor gastronomische monden?
|
||
|
||
3.) Heeft de Latijnsche dichter de hier bezongen ramp niet te sterk gekleurd , dan is ze ontzettend geweest! En waarom toch zou hij niet bij de waarheid gebleven zijn ? quot;Virgilius schreef
|
||
|
||
|
||
19
met zijne Georgica geen roman , maar het einstigste stuk , wat ooit nit de pen van een heiden gevloeid is. Hij had, wel is waar de pestziektc , die misschien eeue eeuw vroeger woede, zelf niet beleefd. maar hij zag de sporen der verwoesting in een land, dat aan het zijne grensde, en waar ieder Treten en hem zeggen kon , Wat er ecus gebeurd was. In zulke omstandigheden laat zieh geen dichterlijke grootspraak denken, waaraan men, om den schrikbarenden indruk des geesels te verminderen, toch zoo gaarne denken zou.
|
||
|
||
4.) ]k heb lang geaarzeld oin spel met orakel te verbinden. als liiet deftig , niet ernstig genoeg zijnde in den mond van een heiden. Maar wij hebben toch ons //tragediespelquot; en meer soort-gelijke wooiden in den verhevea stijl; en laat men spel van spellen afkomstig zijn, dat oulings spreken beduidde, en waarvan nog het oudduitsche Gottspel, voor Evangelie , dan zon orakelspel orakeltaal uitdrukken en niets berispenswaardigs bevatten. Men zie Weiland en Hoeufit op de -woorden spellen en opcler.
|
||
|
||
5.) De Üuden zagen den wijn voor een panacee, een alles genezend hulpmiddel aan, en dezelve werd dan ook in elk ziekte-geval, ook in heete koortsen, toegediend. Het klinkt wel iehvat homoeopathisch; ik herinner mij echter niet, ergens in de oud-heid eenig spoor van die knnst gevonden te hebben. Wat meer is, Plutarchus geeft zijr.e verwondering te kennen dat do Soldaten van Cesar na lange marschen door het schroeijende zonnevuur half dood en van dorst vcrsmachtende, zieh eindelijk, bij de in-name eener stad, roekeloos aan den wijn te goed deden en allen uit de dronkenschap gezond ontwaakten. — Jammer is het, dat quot;Virgilius , hehalve dit geneesmiddel, hetwelk in de onderwerpelijke veeziektc zulk een droevig uitwerksel deed , geen ander aangceft. Hij wijst wel in het voorbijgaan op de art-senij van Melampus en Chiron, die veel van den Jwlleloor schijii-nen gemaakt te hebben, maar laat ons in het onzekerq.
|
||
|
||
|
||
20
6.) Is het inogelijk! meu liet de dooden onbegraven in de stallen op elkander verrotten; en of de levende, besmette of gezonde beesten wierden afgemaakt, zal daarbij wel eene over-bodige vraag ziju. De menschen van den ouden tijd schijnen de besmetting of in het geheel niet of anders dan de moderne te hebben begrepen; en zonder beslissend te kunnen zeygen, aan wier zijde liet goede regt is, zoo zijn er tocli, dunkt me, rede-nen genoeg, om het te mögen (lenken, llegeringen van alle be-scbaafde landen in den omtrek staan daar voor ons oog met hare strenge maatregelen ; en men möge dat achteruitgang der weten-schap noemen , in eene eenw als de onze vaarin het stoffelijk belang op den voorgrond treedt, is zulks niet quot;wel aan te nemen. En zijn dan de Hooge Staatsligchamen , die na lange beraadsla-gingen tot de afmaking besluiten, zoo maar in eens door een niet ingemjde van onkunde te beschuldigen? En is het wel redelijk hen die met de belangen van het volk belast zijn , van de schromelijkste gevoelloosbeid te verdenken ? Neen, #9632;laquo;'anneer ik den Commissaris des Konings aan eene vrouw, die met tränen in de oogen voor het leven van hare nog gezonde beesten smeekt en bidt, te Megen hoor zeggen: moeder, ik mag voor U mij-ne provincie niet opoft'eren ,quot; dan begrijp ik het pijnelijke van den gewigtigen oogenblik, waarin een gemoedelijk man, Hoofd van het gebest, en Vader zijner onderdanen , om bestwil tot de slagtins meet overgaan.
|
||
|
||
7.) Het woord halt/ was mij liever dan hind, omdat het lee-lijk is, gelijk alles, wat het oog hier ziet , ontzetting haart. Ja het geheele stuk is van het begin tot het, einde bang en valt ons onder het lezen meer dan eens nit de banden. Edoch, juist dat ergere kwaad van weleer kan en meet ons verzoenen met het mindere van heden — iets, vat ik mij , bij het overzetten dezer regelen, almede heb ten doel gesteld.
|
||
|
||
-laquo;:raquo;
|
||
|
||
i/iro
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||