VAIv
D 0 E L M A T IGE IN K N TIN G E N
HCÜKX DE
Kekrouud met de «^uuiteu Medaille tier 11«1-landsclte tluatsciiapitij »a« Laudbouw.
äNGE/ON i) KN
lM)( 'R
VEEAHTS m.R l«- «LASSE tb.-Saaklkm.
#9632; i ,
*• «4 »t t gt;1 K K «,
n
r
Bii •#9632;ui-J i i i j jE K DIERö£;IEESIvüNDE UTRECHT
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT |
2856 579 8 |
------------O •
BESCHRIJVING
-__— ' quot;
TEGEN DE
Bekroond met de C^ouileu l*fedaille der Hol-landsclie Maatscliappij van liandlbouw.
INGEZONDEN
DOOR
J. HUFFW
VEEARTS DER lslc KLASSE TE HAAELEM.
' vv
Vquot;
R 0 R D'S: M , H Ii. It A NI 15 R S.
1855.
(Overyedrukt uit de Mededtelingen dar Hoilandsche Maatschappij van Landbouio, 1855, nn. 1.
llet Hoofdbestuur der Hollandsche MaatscLappij van Landbouw, gebruik makende van de verleende maftisins
' ' ODO
door de Algemeene Vergadering, om vrijelijk te handeleu met het ingekomen antwoord op de prijsuitlooving voor de meestoordeelkundiye beschvijuing van doelmatige inentingen teg en de longziekle van het rundvee (Mededeelingen en Berigten 1854, bladz. 118 en 251, X), heeft de Gouden medaille toe-gewezen aan het eenig ingekomen antwoord, geteekend met de spreuk: Openbaarheid geeft licht, mits het vöör 1°. April 1855, volgens de gegeven aanwijzing werd verbe-terd (bladz. 276).
De Schrijver, die gebleken is te zijn de veearts der 'I8, klasse J. HuflTnagel, te Haarlem, heeft op zeer gepaste . wijze daaraan voldaan , en mitsdien aan zijne beantwoor-ding do verlangde volledigheid gegeven.
Hulde zij toegebragt, en aan de leden der Maatschappij van Verschuer en J. Borski, die door hunne uitlooving deza beantwoording hebben uitgelokfc, en aan hem die met zorg en kunde aan de uitnoodiging heeft voldaan.
Behalve de oplage van het noodige getal exemplaren voor de leden , zijn er ter voldoening aan het uitgedrukto verlangen , nog buitendien exemplaren verkrijgbaar ge-steld bij H. Kramers , Boekh. te Rotterdam.
Het Hoofdbestuur,
Rotterdam, D. K. GEVERS DEIJNOOT.
15 Meiert 1855 Secretcirts,
I
Openbaarheid gee ft licht.
Onder de vele vraagstukken op hut gebied der landhuis-houd- en veeartsenijkunde, zijn er voorzeker geene, die in de laatste jaren de algemeene aandacht door bijna geheel Europa zoo zeer tot zieh hebben getrokken , dan de vraag: Wat is er van de inenting als voorbehoedmiddel legen de longziekte bij het rundvee?
En niet ten onregte, duizenden, ja millioenen guldens toch zijn door deze zoo gevreesde ziekte reeds verloren ge-gaan en alle vroeger aangewende pogingen, zoo ter gene-zing als ter voorbehoeding, bleven steeds vruchteloos. Geen wonder derhalve, dat toen de Heer L. Willems, Med. Doct. te Hasselt, in het begin van 1852, eene reeks van door hem verrigte inentingsproeven mededeelde, de vraag geboren werd: wat is er van do inenting als voorbehoedmiddel tegen de longziekte ?
Ook bij mij, als beocfenaar van bovengenoemde weten-schappen, ontwaakte een sterk verlangen naar het antwoord op deze hoogst gewigtige vraag.
Ik heb die beantwoording gezecht:
1. In de onderviiiding van anderen, en
2. In eene reeks van eigen genomene proeven op 1167
stuks runderen, diedoormij gedurende bijna twee jaren met demeest mogelijke iiiiauvvkeunglieid zijn ten uitvoer gebragt.
Het antvvoord , dat ik tot heden , zoo door wetenschap als ervaring , ontvangen heb, zal ik met de meeste onpar-tijdigheid trachten weder te geven.
Zoo als wij dan hierboven reeds aanmerkten , was Dr. L. Willems de eerste, die in eene verhandeling over de inenting. als voorbehoedmiddel tagen de longziekte, eene reeks van proeven mededeelde, die voorzeker de aandacht van iederen veearts en landhuishoudkundigen tot zieh zul-len getrokken hebben; en ofschoon hij niet de eerste was , die bij de longziekte inentingsproeven genomen heeft, zoo vinden wij toch door hem de eerste belangrijke mededee-lingen, de inenting als voorbehoedmiddel betreffende.
Reeds in 1827 deed Prof. Hertvvig, te Berlijn, eene inenting bij eene koe met bloed aan den hals, met slijm uit den neus eener longzieke koe die hij in den neus wreef, en met speeksel die hij op detong bragt, terwijl het dier eenigen fijd met longziek vee in aanraking werd gehouden. Het gevolg hiervan was, dat na verloop van zes weken, behalve eene plaatselijke zwelling van eenen speeifieken aard, zieh de longziekte openbaarde, waaraan het dier zeven dagen later stierf, terwijl, behalve de gewone door de longziekte te weeg gebragte ontaarding, het celweefsel tusschen de spieren op de plaats der inenting een marmerachtig aanzien had ver-kregen, geheel met dat der longen overeenkomende.
Prof. Vix deed mede in 1833 inentingen met twee stukjes long van eene aan de longziekte lijdende koe, en bragt het eene nog warm zijnde onder do huid van de kossum van eenen stier en het andere , nadat het tien minuten in koud
water gelegen hud en uitgedrukt was, terzelfde plaats bij eene koe ; ook bij deze dieren openbaarde zieh, behalve lievigc plaatselijke verschijnselen, de longziekte , waaraan de koe, op den 1Cquot;, en de stier, op den 18en dag na de inentig stierf.
Belangrijk zijn insgelijks de proeven, welke door eene landbouwvereeniging te Wrietsen, in Pruissen , omlrent de besmettelrkheid en liet voortbrengen der longziekte zijn quot;enomen , waarvan Dr. Ulrich {General Bericht über die
O ' v
zur Ermilteliing der A usteclcm,gsfühiyheit und der Gelegen-heitsursachen der Lungenseuche des Rindviehes angestellten Versuchen. Berlin 1S52) de uitkomsten liecft medege-deeld.
In drie verseliillende reeksen van proeven, werden IS runderen (ossen, koeij'en en kalveren) aan de besmetting blootgesteld , door transfusie van bloed, indruppeling van bloed en uitgeperst serum uit zieke lorigen in den neus, inspuitingen van bloed in het rectum, inwrijving van slijm, Let zamen wonen der gezonde met de besmette dieren in een stal enz., met dal gevolg, dat in de laatste proef drie der vijf koeijen bij de sectie onwederlegbare teekenen van longziekte vertoonden, terwijl in de beide eerste proeven minder beslissende, maar meer twijfelachtige resultaten werden verkregen. Opmerkelijk was het goedaardig be-loop der ziekte en de omstandigheid, dat de vrouwelijkö dieren sterker en veelvuldigcr zijn aangetast dan de man-nelijke (ossen), van welke het grootste aantal (zeven) tot de proeven waren aangewend.
Deze en meer dergelijke proeven zijn echter alleen met ;hct doel genomen, cm het besmettend vermögen der ziekt« to
bewijzen, waarom dan ook aan Dr. Willems de eer der prioriteit van de inenting als voorbehoedmiddel tegen de longziekte te hebben aangewend schijnt (e moeten worden toegekend. Dr. J. M. J. de Saive, ex-Professor aan de veeartsenijscliool te Luik, beweert echter, dat niet Dr. Willems, maar hij, de eerste geweest is die reeds in 1836 de inenting, nu eens met meerder, dan weder met minder goed gevolg, als voorbehoed- middel tegen de longziekte heeft aangewend, hij zegt, tot in het laatst van 1852 , 4878 runderen te hebben ingeent, waarvan er slechts elf aan de gevolgen zyn gestorven tervvijl van deze 4878 geen enkele later door de longziekte is aangetas).
Verder deelt hij mede, dat hij, dcu 16 February 1851, aan Dr, Willems, te Hasselt, den. raad heeft gegeven , inen-tingen als voorbehoedmiddel te verrigten, van welke mede-deelingen Dr. Willems misbruik zoude hebben gemaakt, door zieh eene prioriteit toe te eigenen , die volgens bewe-ring van Dr. de Saive hem alleen toekomt.
Behalve Dr. de Saive, zegt Dr. N, B. Donkersloot 1), te Amerongen, dat hij reeds in het laatst van 1851, dus vöör dat hier te lande de methode van Dr. Willems bekend was, op het landgoed Hardenbroek inenlings-proeven heeft bewerksteliigd aan twee pinken, door het inbrengen van stuk-jes long eener pas gestorvene koe in den staart, ter hoogte van den tweeden staartwervel. Deze beide dieren stierven echter na eene ontzettende reactie, met nederzetting eener
Zie Aanteekeningen van het verhandelde in de sectie-vergade-ring van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van Künsten en Wetenschappen, ter algemeene vergadering 1852.
plastische stof längs het heiligbeen en van eene tuber-eulense (?) massa tusschen de bilspieren en in het rectum; vervolgens deed hij nog enkele inentingen met eenige greinen van eene (verharde) gehepatiseerde long, meer op het midden van den staart, waarop minder hevige, maar toch duidelijke reactien volgdon, die de door hem geente dieren van de longziekte deden verschoond blijven.
De prioriteit der inenting is verder nog betwist door Ypes Bouwes Ringwalda, welke daarover eene brochure heeft quot;esohreven, met eene voorrede van Dr. Sluiterman
rquot;gt; f
(Longziekte en veepest, in verband met inenting en afzondering, te Sneek, bij Campenj. In April 1851 werd door genoemden R. aan de Provinciale Staten van Friesland een adresgezon-den, waarin hij säjne resnltaten , door de inenting van|neus. slijm van zieke runderen, op 9 kalveren mededeelt, welke, behalve de plaatselijke verschijnselen der inenting, allen, na weinige daecen , in mperdere of mindere mate ook die der
O D '
longziekte vertoonden.doch herstelden en later gezond bleven.
De metliode van Dr. Donkersloot is later (2 en 3 Junij 1852) door J. F. van Dommelen *), veearts, te Baarn (Prov. Utrecht) gevolgd , bij 9 runderen. Van deze hadden er zes gevat, waarvan er een op den 20en dag na de inenting stierf; bij een tweede viel de staart geheel en al af, tervvijl de overige vier zeer in hunnen groei terng gingen en sterk vermagerden.
Bijna gelijktijdig met van Dommelen, werd deze wijze van inenten (echter met eene kleine wijziging) met een nog veel ongunstiger afloop gevolgd door den vee
*) Verslag van het veihandelde in de vierde algenieene vergadc-ring van Rijks-veeartsen, Utrecht 31 Augustus 1852.
arts L. Swart, te Barendrecht; van de door hem aldus, op den 13 en 24 Julij 1852, ingeente 8 vaarsen, 9 pinken en 7 kalveren, gingen, ten- gevolge der hevige reactie, 3 vaarzen ten gronde, zijnde de min ongunstige afloop bij de pinken en kalveren in den meer jeugdigen leeftijd te zoeken. Ook heeft de veearts der eerste klasse W. Dogterom, te Krimpen aan de Lek, op den 29 Julij en 10 Augustus 1852, deze inentingswijze beproefd op vier pinken en vijf melkkoeijen, met even ongnnstig ge-volg, daar er van de vijf koeijen twee aan de gevolgen der inentingstierven, terwijleene derde den geheelen staart ver-loor, waardoor hij tot de overtuiging gebragt werd , dat het eene te gevaarlijke operatie is, om er het vee van par ticulieren aan op te offeren *); ook de Heer J. van Dam deelt mede f), dat een veehouder te Waardor 32 runderen op deze wijze heeft ingeent, waarvan er vijf aan de gevolgen zijn bezweken, terwijl hij zelve twee koeijen heeft ingeent, die de pluim van den staart verloren. Vergelijken wij mi de uitkomsten, welke verkregen worden door de inenting op de wijze van Dr. Donkersloot, of door het inbrengen van uitgeperst vocht uit de zieke long in het bovenste gedeelte van den staart-, met die welke de inentings-methode van Dr. Willems oplevert, dan voorzeker mögen wij met Dogterom, de eerste, als eene gevaarlijke operatie beschouwen en haar op deze wijze niet aanbevelen; zij is dan ook zoo verre ons bekend is, niet verder beproefd geworden.
Volgens Dr. Willems mededeelingen, twijfelde hij aan
*) Verzameling van Vccavtsenijkundige Bijdragen, uitgegeven door de Z.-Holl. Maatschappij ter hevordering der Veeartsenijkunst, 1S54.
f) Zie boven.
de directe besmettelijkhcid der longziekte, daar hij de resul-taten der vrocger door Herl wig, Vix cn Dieterichs gedane proefnemingen meor toeschreef aan eene algemeene bloed-ontaarding, door lief invoeren van bedorven zelfstandighe-den in den bloedstroom. Ilij besloot toen, gedrongen door de groote verliezen in de stallen zijns vaders, waar de longziekte reeds sedert 1836 meer dan 500 runderen had aangedaan,inentingen te beproeven.
Hiertoe gaven drie omstandigheden hem aanleiding.
Ten le om te onderzoeken , of de longziekte door inenting kan worden voortgeplant;
Ten 2° dat de ondcrvinding heeft gelecrd dat vele besmet-telijke ziekten op gezonde menschen en dieren, ingeent zijndo, veel van haar kwaadaardig karakter verliezen; en
Ten 3e dat dieren, die de longziekte eenmaal hebben door-gestaan . in den roerel voor Let vervolg daarvan verschoond
O ' o c
blijven.
Zijne eerste proeven nam hij in December 1850 op kippen, kalkoenen, honden, varkens, geiten en Schapen, en zelfs toevallig, door verwonding op menschen, die echter allen zonder zigtbare uitwerking bleven.
Vervolgens deelt hij eene reeks van proeven mede , met de inenting van bloed, slijm en lymphe aan verschillende plaatsen des ligehaams, waarvan de resnltaten verre van bevredigend waren.
Geheel anders dan deze laatste onderzoekingen zijn de resultaten van de waarlijk schoone proeven van van Dom-melen *) met slijm, melk enz. op 9 kalveren genomen,
*) Verslag van het verhandclde in de Ticrde algemeene vergade-ring van Eijks-veeartsen , gehouden te Utrecht op den 31 Aug. 1852.
— 9 —
waarvan de nit working bij enkelen zoo hevig was, dat
het leven vernietigd werd; van Dommeleu nam deze proe-
ven met een drieledig doel:
Ten le cm, ware het mogelijk, eene inentings-methode
te vinden, waarbij het staart afvallen nimmer konde plaats
hebben , daar dit het dier zoozeer in waarde doet afnemen.
2°. Om, met altijd voorhanden zijnde gemakkelijk te ver-
krijgene Stoffen , in te enten.
3°. Om te beproeven of de inenting, op welke wijze ook
verrigt, eon wezenlijk blijvend voorbehoedend vermögen
tegen longziekte zoude opleveren.
Van deze 9, alle van onbesmette stallen afliomstige kalve-
ren, werden er twee ingeent door een gewonen katoenen
draad, bevochtigd en goed doortrokken met slijm uit den
neus en mend van eene, sedert 8 dagen, longzieke koe, door
het onderste gedeelte van het kossum met eene gewone krom-
me naald been te trekken. Reeds den eersten dag na het
inenten , ontwaarde van Dommelen belangrijke zwellingder
inentingsplaatsen, waarom hij de drad^n wegnam; deze
zwelling nam gedurende acht dagen steeds toe, hcbbende
toen de omvang van eenen gewonen mans vnist bereikt; on-
geveer drie weken daarna, nam zij echter zigtbaar af en
Ket weldra bij het eene kalf slechts eene zoom na; bij het
andere bleef zij ter grootte van een kippenei, werd eerst
hard en pijniijk en bragt vervolgens eene vuile rotach-
tige verzwering voort, die zieh al meer en meer nitbreidde,
waarbij het dier dagelijks magerder en zwakker werd, zoo-
datvan Dommelen zieh ruim vier weken na bet inenten ge-
noodzaakt zag,hetzelve te doen afmaken.
De lijkopening leverde niets bijzonders op, daar delongen.
i
— 10 —
zoowel als de overige ingewanden, gezond waren,uitgezon-derd dat alles eene bleeke fletsche kleur had.
Daarna werden twee der kalveren ingeenl, door eeneka-toenen draad, gesatureerd met melk eener twaalfdagen longzieke koe, aan hat onderste gedeelte der regterschoft even achter den bovensten achtersten rand van het sehonderblad, door eene aldaar gemaaktc huidplooi heen te trekken.
Bij beide deze kalveren was weldra belangrijke zwelling der inentings plaats waar te nemen, die langzamerhandzeer uitgebreid en pijnlijk werd, terwijl er uit de entwenden eene kleverige etierachtige stof vloeide:ook openbaarde zieh een algemeen lijden ; de eetlust en herkaauwing verminder-den, gepaard met Insteloosheid en steunen en met het voorkomen van longzieke runderen. AI deze verschijnselen namen steeds toe, zoodat zij eindelijk geheel bewusteloos tegen den grond lagen, en het eene op den 26 en het andere op den •278tlt;'n dag na de kunstbewerking stierven.
Bij de lijkopening werd op de inentingsplaats dezelfde marmerachtige ontaarding waargenomen, die men gewoon is in de longen aan te treffen; bij een derzelve was de borst-holte geheel met water gevuld, terwijl ook de pleura costalis der ingeente zijde met plastisch exsudaat overlogen was; de longen waren echter normaal. Vervolgens werden er twee kalveren ingeent met de stof, die uit de inentingswonden, van de met melk geente, vloeide, door middel van eene draad welke aan de linkerschoftzijde onder de huid werd gebragt; bij beide deze kalveren was, gedurende de eerste veertien dagen na de kunstbewerking, zwelling waar te nemen, die afwisselend toe en afnam; na dien fijd nam zij langzamerhand geregeld
af, zoodat ongeveer eene maand nahet inenten, hetgeheele proces gunstig was afgeloopen.
De drie nog overige kalveren werden Velgens de wijze van Dr. Willems ingeent, waarvan er twee duidelijk gevat en regelmatig gewerkt hebben; het derde niet gevat hebbende stierf een paar weken later aan den dus genaamden tong-kanker.
Na afloop van hat inenting-proces, werden de nu overge-blevene kalveren in eene zeer beperkte ruimte aan eene sterke besmetting blootgesteld, waars-an ons de resultaten tot heden onbekend zijn,
Deze proeven bevestigen de vooronderstelling, dat niet alleen het uitgeperste vocht in delongen hevige verschijnse-len kan teweegbrengen, raaar dat ook dit vermögen aan andere vochten eigen is, gelijk zulks insgelijks door Ring-walda was opgegeven.
Keeren wij thans tot Dr. Willems mededeelingen terug.
Toen hij bij de lijkopening zijner eerste doodelijk afgeloo-pene gevallen ontwaarde, dat het algemeen lijden, hetwelk hij waargenomen had, zieh in de buiksholte localiseerde, terwijl de in de borstholte gelegene organen verschoond bleven, en de physische eigenschappen , het microscopisch onderzoek en de scheikundige ontledingen bewezen, dat hij bij de longziekte en bij hare inenting methetzelfde ziekte-proces te doen had, besloot hij zijne proefnemingen verder voort te zetten.
Van nuaf aan ging hij echter van een geheel ander doel uit.
Was het toch oorspronkelijk zijne meening geweest, de ziekte zelve een meer goedaardig karakter te doen verkrij-gen, thans wilde hij trachten, door het te weeg brengen
— 12 —
ran een eigcnaardig plaatselijk ziekte-proces, de voorbe-schiktheid voor de longziekte even goed weg te nemen, als h-et doorstaan der ziekte zelve dit doet, en daar hij het ver-wijderd. meer extensief en algemeen lijden in de keus der amp;tof en de plaats der inenting zocht, zoo vervolgde hij zijna proefhemingen op de stallen zijns vaders, met Let uitge-perste vocht van niet geheel gehepatiseerde longen in de punt des staarts te brengen bij 108 runderen, waarvan er drie aan de gevolgen der inenting zijn gestorven, terwyl er dertien den top des staarts verloren hebben.
Bij de meesten openbaarde zieh eene plaatselijke wer-king, die na weinige dagen weder herstelde; terwijl bij eenigen, zelfs na eene twee en drie malen herhaalde inenting, zieh volstrekt geene werking (reactie) openbaarde.. '
Gedurende een geheel jaar bleef al dit vee van de longziekte verschoond, niet tegenstaande later van de 50 overige niet geenten, op denzelfden stal, 17 aan de longziekte stierven.
De twee eerste sterfgevallen schrijit hij toe:
1°. Aan de ongepaste, te nabij voorname levensorganen , gelegene plaats der inenting. Hij had namelijk den 10 Mel 1851, 9 ossen op den staart geent (de juiste plaats wordt niet aangegeven, vertnoedelijk echter aan het bovenste gedeelte); bij 7 openbaarde zieh belangrijke werking, waar- j
van er twee aan de gevolgen stierven.
2°. Aan de stof, waarmede hij geent had, zijnde deze van een in een vergevorderd tijdperk der ziekte geslagt rund.
De dood van den derden os, die op de gewoonlijk door hem gevolgde wijze was ingeent, zoekt hij ingt; eene ontaar-ding van Let bloed, veroorzaakt door het nemen van de smetstof uit de long, van een aan de ziekte gestorven rund,.
I
— 13 —
Als gevolgtrekking zijner waarnemingen neemt hij aan :
1°. De longziekte is niet beamettelijk door inentingen van bloed of andere Stoffen van zieke dieren genomen, en op gezonde overgebragl.
2°. Door zijne handelvvijze, zijn honderd en acht runderen van de longziekte verschoond gebleven, tenvijl van vijftig runderen, op welke de inenting niet was verrigt, sieventien later de ziekte hebben gekregen , welke thans uit de stallen zijns vaders is verdwenen, waar zij sedert 1836 onafgebroken had geheerscht.
3°. Dat de inenting, hetzij zij ziekelijke reactien te weeg brengt of niet, de dieren voor de longziekte behoedt (pre-serveert).
4°. Het vocht, door persing verkregen uit eene long van een in het eerste tijdperk der longziekte geslacht rund, is de beste stof om de inenting te verrigten.
5°. De zigtbare verschijnselen der inenting openbaren zieh tusschen de tien en dertig dagen.
O
6°. De smetstof brengt geene reactie te weeg bij dieren, die vroeger de longziekte hebben doorgestaan of ingeent zijn.
7°. Runderen, door inenting voorbehoed, kan men onge-hinderd aan de besmetting blootstellen , en worden spoediger vet, dan nietingeente onder dezelfde omstandigheden.
8°. De inenting moet met voorzigtigheid en zorg worden bevrerkt, het best op magere runderen; terwijl men, ongeveer tien dagen na de inenting, een zoutachtig purgeermiddei ingeeft.
9°. Men brengt door inenting eene nieuwe ziekte roort,. men vestigt namelijk de ziekte der longen met al hare ken-teekenen uitwendig.
_ 14 —
10°. De sraetstof der longziekte hceft dit eigenaardige, dat alleen het rundvee daarvoor vatbaarheid bezit, zijnde alle andere diersoorten daarvoor onvatbaar.
Tegen deze Stellingen zijn nog al eenige bedenkingen in le brengen, want de proeven van Hertwig, Vix en Ring-walda, en bepaaldelijk der beide eersten, hebben wel dege-lijk bewezen, dat men door inenting de longziekte kan voortbrengen, terwijl zij tevens, even als die van van Dom-melen, hebben geleerd, dat ook andere vochten, dan het nit de gei'nfiltreerde longen verkregene, het vermögen be-zitten, dezelfde plaatselijke verschijnselen te voorschijn te roepen.
De Stelling, dat de inenting toeb preserveert, al zijn er geene verschijnselen van reactie waargenomen, is in late-ren tijd nog al eens betwijfeld, omdat men op besmette stallen die dieren welke zonder gevolg (sans succes) waren ingeent, door de longziekte zag aangetast worden , terwijl de met gevolg (avec succes) ingeente verschoond bleven , niettegenstaande er enkele voorbeelden bestaan, dat onder deze laatsten insgelijks enkele door de ziekte worden aan-gedaan. (Men zie hier omtrent hier achter mijne ondervin-dingen). De reden waarom men, op besmette stallen, de zonder gevolg ingeente runderen later door de ziekte ziet aantasten, schijnt hierin gelegen te zijn , dat het ziekte-proces reeds in de longen is anngevangen, alvorens het virus door de inoculatie in het ligehaam werd gevoerd.
Op gezonde stallen schijnt de nitkomst evenwel meer voor deze stellirg van W, te pleiten. Uit de eigene proeven toch der Hollandsche en van de na te melden Belgische commissie blijkt, dat beide met en zonder reactie
— 15 -
ingeente runderen van de longziekte zijn versclioond ge-bleven, niettegensfaande zij aan Sterke besmetting zijn blootgesteld geweest; wij gelooven evenwel, dat vooral op besmette stallen eene inenting met reactie noodzakelijk is, en vermeenen de niet volgende terngwerking op gezonde onbesmette dieren enkel en alleen aan bet ontbreken der voorbeschiktheid voor de longziekte te moeten toeschrijven , even als men op stallen zief, waar de longziekte h' rhaalde malen heerscht, dat runderen , die bestendig in deze besmette at-mospheer verkeeren,herhaaldelijk van dezelve bevrijd blijven, JMot-ijelijk is bet otn te bepalen, of hetgeen W. zegt over het localiseren eenor nieuwe ziekte (stelling 9) op eenig uitwendig deel door de inenting, zoo volkomen waar is, daar onze kennis omtrent de smetstoffen en hare working nog zoo gering is. Dit evenwel schijnt als zcker te mögen aangetiomen worden, dat de producten, welke het virus te voorsclüjn roept in de longen en in het ingeente deel, geene nieuwe ziekte daarstellen, maar volkomen aan elkan-der gelijk zijn, want bij beiden is het exsudatie-proces in het vormlooze bindvveefsel gezeteld.
Als een gevolg der mededeelingen van Dr. W. aan den Minister van Binnenlandsche Zaken in Bel^ie,
O '
werd op den 3 April 1852 het besluit genomen, eene commissie te benoemen , die belast werd, een naauwkeu-rig onderzoek in te stellen omtrent de waarde der ontdek-king van bovengenoemden Belgischen geneesheer.
De bedoelde Commissie bestond uit de Heeren Sauveur, Inspecteur-Generaal voor de civiele gezondsheids-dienst (service de santä Civile).
Verbeijen, Directeur der vceartsenijschool, te Brüssel.
Bellefroid, Clief van de afJeeling landbonw aan bet Ministerie ven Binnenlandsclie Zaken.
Thieraesse, Professor aan de veeartsenij-school, te Brüssel. Gluge, Professor aan de hoogeschool te Brüssel. Theis, Med. Doct., te Brüssel.
Defays en Hussen, Repetitoren aan de veeartsenij-school te Brüssel.
Terwijl bij ministerieel Beslnit van den 25 Aug., nog drie leden , afgevaardigd door de Eoninklijke academie voor de geneeskundige wetenschappen, de Heeren Fullot, Didot en Marinas, gemagtigd werden aan de werkzaam-heden der Corrmissie deel te nemen.
Deze commissie heeft bare proefnemingen begonnen met het inenten van 16 gezonde runderen; zij, die geene reactie openbaarden, werden op nieuw ingeent en daarna werden deze, gedeeltelijk met, gedeeltelijk zonder duidelijke reactie ingoente runderen met longziek vce in aanraking ge-bragt, doch allen bleven van de longziekte verschoond. Vervolgens heeft de commissie voornoemd hare conclusis genomen uit de rapporten van 54 veeartsenijkundigen in Belgie, die van af Maart tot December 1852 inentingen verrigt hebben op 5301 stuks vee als :
Mestvee. . 2/32
Mager of melkvee. . ...............2189
Kalveren of jongvee. . . . ..... . . 380
2330 2971
Totaal. . . . 5301
Van deze runderen behoorden tot: Onbesmette koppels» .... Tot besmette koppels.....
— 17 —
Bij 4324 gescim-ddo de inenting mut, good gevolg, wnar-van 2030 afkomstig waren van gezonde en 2294 van besmette stallen; 86 zijn er gestorven aan de gevolgen der inenting, waaronder 11, waarbij de operatie op eene zeer ongunstige plaats, uamelijk aan de kossum, is geschied; 74 verloren den geheelen en 304 een gedeelte van den staart, en 73 verkregen de longziekte na met goed gevolg te zijn ingeent; van deze 73 neemt de commissie nog 18 gevallen af, omdat bij 15 de werking na de inenting twijfelaclitig was , of de longziekte zieh vdör den afloop der werking openbaarde, en 3 waartegen door Willems bezwa-ren zijn geopperd, zoodat het getal, door de longziekte aan-getast zijnde, 55 wordt.
De uitkomsten der inenting worden door die commissie in drie orden gerangschikt.
1°. Die gevallen, alwaar de inenting het uitbreken der-ziekte sclnjnt te hebben voorkomen;
2°. De twijfelaclitige gevallen , waarin het naar het corded der commissie, niet duidelijk is, of het ophouden der longziekte op besmette plaatsen aan de inenting is toe to Bchrijven , dan wel daaraan, dat op het tijdstip der inenting al de voor de longziekte vatbare dieren reeds waren aan-getast, welke cok zonder de inenting zouden zijn vrijge-bleven, en eindelijk
3°. Die gevallen, waar de inenting onvoldoende is ge-weest, om de runderen tegen de longziekte te beveiligen.
De commissie sluit haar rapport met de meening:
1°. Dat de inenting met stof, genomen nit een gehe-patiseerde long, geen geheel onfeilbaar voorbehoedmiddel, oplevert tegen de longziekte;
— IS —
2°. Dat de rerschijnselen, die waargenomen worden na eene gelukte inenting, meermalen bij hetzelfde individu kunnen worden opgewekt , onverschillig of dit door de longziekte al dan niet is aangedaan geweest; dat inenting en longziekte tegelijker tijd bij hetzelfde individu kunnen voorkomen en zieh ontwikkelen, en er belangriike storingen kunnen plaats hebben in het tot inenting gekozen ligchaamsdeel, terwijl de ziekelijke aandoening der longen eenen ongunstigen afloop te gemoet gaat.
En wat eindelijk de vraag aangaal: of de inenting wer-kelijk eon voorbehoedmiddel legen de longziekte is, en, indien het zoo ware, in welke evenredigheid en voor hoe lang zij de dieren voor besmetting vrijwaart? verklaart de commissie alleen te kunnen zien opgehelderd door latere onderzoekingen en proefnemingen.
Tegen over het gevoelen (uitgedrukt n0. 2) der Belgische commissie staan de proeven der Hollandsche commissie welke zes koeijen ten tweeden malen inente , omdat zij bij de vorige inenting weinig of geene werking hadden vertoond en nu insgelijks geene reaetie op hunne herhaalde inenting zagen volgen. Onderdezezes koeijen bevond zieh eene, die van de longziekte hersteld was 1). Hiermede komen de proeven van Willems, Hinze, mij zelven |) en anderen overeen, doch die van van Dommelen, even als die van Simonds, bij eene voor jaren van de longziekte herstelde koe, naderen meer tot die der Belgische commissie.
Het is niet te ontkennen, dat de longziekte te gelijk met
TVcede verslag der commissie. f) Zie den hierachter gevoegden staat.
de verschijnselen van de werking der inenting in een en hetzelfde individn kan bestaan, hiervan hebben de Neder-landsche Commissie en ook anderen, waaronder ik zelf 1) enkele voorbeelden gezien; in eenige gevallen scheen het beloop der longziekte meer goedaardig te worden, in andere konde men geene de minste verandering in de ziekte be-speuren, maar beide ziekte-processen (staart en longen) gingen onafhankelijk van elkander voort. Doch daarom mag men dit nog als geen bewijs legen de inoculatie aanvoeren , want deze gevallen zijn niet veelvnldig en daarmede korat de vaccine bij den mensch overeen , waar men ook vele voorbeelden heeft dat zieh, tegelijk met het uitbotten van de ingeente pokken,bij hetzelfde individn de ware pokken openbaren, die somwijlen door de ingeente in hun beloop gewijzigd worden, somwijlen geene de minste verandering vertoonen, maar ieder afzonderlijk hunne verschiliende tijdperken doorloopen. Maar is daarom de vaccinatie nutteloos cn ondoelmatig? Niemand toch, zoo hij geene bepaalde vooroordeelen koestert, zal haar nut ont-kennen.
Ook in Frankrijk is er, ter oplossing van dit zoo belang-rijk vraagstuk, van wege het Gouvernement eene commissie benoemd, die gedurende het voorgaande jaar bare proeven op 48 stuks vee genomen heeft. Deze commissie was te-zamengesteld uit de beeren Magendie, lid der academic van wetenschappen, als voorziltor, Loiset, Cesbron , Lu-vain, Jodat, Desjobert. volksvertegenwoordigers, Nannyde, Mornay, hoofden van het Ministerie van Landbouw, Rayer,
Repertorium, 6de Jaargang, pag. 87.
lid van het Institiuit, Yvart, hoofdinspecteur der veeartse-nijscliolen, Renault, directeur van de Keizerlijke veeartsenij-scbool te Alfort, De la Fond, H. Bouley, Lassaigne, leeraren bij dczelfdo school, Doyere, Boudemont, leeraren van het voormalig Landbouwkundig Instituut van Versailles, Bernart, geneesheer, do Hergolay, eigenaar en Regnal, be-ambte van de scliool te Alfort, als secretaris.
In het door den heer H. Bouley , als rapporteur der commissie , medegedeelde, wordt beweerd dat van de hon-derd ingeente runderen, er in den regel twee aan de gevol-gen der inenting sterven , twee andere krijgen, nieltegen-ßtaande de inenting-, de longziekte, en 96 blijven van alle gevaar bevrijd; van deze laatstc kernen er 92 gelieel onbe-»chadigd af, terwijl de vier andere somtijds door ernstige ontstekings-toevallen aanraerkelijk beschadigd worden.
Van de 24 oningeente en aan de besmetting blootge-stelde runderen, werden er 14 door de longziekte aange-daan, terwijl van de 34 ingeenteaan denzelfden invloed onderworpen , geen cnkel door de longziekte werd aangetast.
Ilieruit meent de Flansche commissie tot het volgenda te mögen besluiten:.
Dat de inenting met het vocht uit de longen van een longziek dier gedrukt , eene voorbehoedende eigenschap bezit, en dat zij aan het Organismus van het grootste getal runderen, op welke men de inenting bewerkt, eene bevrij-dinsc teccen de besmetting, gedurende eenen tot heden
O O o ' o
nog onbepaalden tijd mededeelt. In een later berigt zegt Prof. Bouley, dat de proeven , aan de veeartsenijschool te Utreclit genomen , voor hem niet bewijzend zijn. Ilij meent dat, ter oplossing van dit probleem, de zuiverste elemeuten
verbonäen moeten worden; dat men, zoo als de Fransche commissie gedaan heeft, de'inenting slechts aan dieren beproeven mag, die uit landen komen., waarin de long-ziekte nog nimmer geheerscht heeft, en die dus van hären invloed, in welken gruad ook,bevrijd zijn; en dat men de voor-behoedende werking dezer operalie zöö moet nagaan, dat men gelijktijdig en vergelijkend gelijke groepen van dieren van dezelf'de herkomst, de eene ingeent en de andere niet, aan den invloed van bet te zarnen wonen met zieke dieren blootstelt. Zoodanige proeven worden er te Alfort en te Charantonneau genomen, en deze zouden tot dusverre gunstige resultaten hebben opgeleverd.
Böhalve de ook in deze zoo blijkbare oppervlakkigheid der Franschen op het gebied der wetenschappen, achten wij het zeer gewaagd en voorbarig, om bij eene ervarings-wetenschap als de hunne (daar zij toch slechts 48 runderen hadden ingeent) een zoo bepaald oordeel uit te spreken , en eene procentische verhouding te berekenen, waaraan ik althans, nameer dan twintigmaal zoo vele inentingen, mij niet gaarne zou wagen.
Ook zijn de aanmerkingen van Boulej waarlijk weinig beduidend voor de Nederlandsche commissie , of zoude het voor de waarde der proefnemingen zulk een verschil uit-maken , dat het vee voor de proeven te Utrecht gekocht is uit eene Streek waar nimmer, althans in de laatste jaren , geene longziekte heeft geheerscht, en waar weinig-of geen vreemd vee wordt ingevoerd?
Zoude zulk vee ter proefneming minder geschikt zijn , en door vee uit vreemde landen , waar nimmer de ziekte heerschte, worden overtroffen? Dit is geenszins toe te
stemmen, te meer daar hat gekochte rundvee te Utrecht aan geene inoculatie is onderworpen, dan nadat men verscheidene dagen buune gezondheidsstoestand, en bepaal-delijk die der ademhaling Organen naauwkeurig had geob-serveerd. Maar ook aan den tweeden eisch is in zooverre voldaan, dat de Nederlandsche commissie de ingeente en niet ingeente koeijen van denzelfden koppel aan besmetting der longziekte blootgesteld en bare resultaten in het tweede verslag medegedeeld beeft, die alhoewel bet getal van beide, wel geente en niet geente, verscbilde, meerdere zekerbeid omtrent het nut der inenting hebben opgeleverd , dan de vooronderstelling van Bouley kan doen betwyfelen.
Ook vinden wij 1) eene mededeeling uit : The veterena-rian, edited hy Mr. Percirull, omtrent de inenting door Simonds.
Aan Simonds werd opgedragen, cm over de inenting der longziekte een berigt te geven. Met dit doel doorreisde hij Belgie en Steide hij proeven in het werk. Als het resultaat van zijn onderzoek zegt bij bet volgende:
1°. De inoculatie door oppervlakkige steken en door ontvellingen der huid, brengt nimmer eene plaatselijke ontsteking voort, terwijl het tegendeel plaats vindt bij de koe- en scbaapspokken en andere specifieke aandoeningen.
2°. Bij bet gebruik van de verscbe seieuse vloeistof en bij eene zuivere kleine snede, ontstaat, zoolang de tempe-ratuur iaag is, niet het geringste spoor van ontsteking.
3°. Bij diepere entwonden ontstaan de gewone versohijn-selen , welke men waarneemt wanneer in die wonden een ligt irriterend agens is gekomen.
Repertorium , 7de Jaargang,
— 23 —
4'. In ecne hoogere temperatuur , bij sterkere verwon-ding en wanneer de vloeistof eenige dagen oud is, ont-staan plaatselijke verzweering en versterf, zelfs somwijlen de dood van den patient.
5°. De sero-purulente stof van eene inentingswonde werkt sneller dan de vloeistof uit eene zieke lone.
6°. Het rundvee is niet alleen vatbaar voor eene tweede inenting, maar ook voor verdere inentingen met geexsu-deerde vloeistof uit eene zieke long.
7°. Een met sereus exudaat ingeent dier is geenszins voor de in werking der sero-purulente vloeistof, die zieh in de ingeente plaatsen vormt , beschut.
8°. Dieren, bij welke de longziekte niet voorkomt, b. v. honden en ezels, zijn voor de locale in werking der vloeistof uit de longen en de stof uit de inentplaatsen vatbaar.
9°. De sereuse vloeistof uit de longen is noch een specifiek virus, noch eene specifieke lyrnphe, zoo als dik-wijls beweerd wordt.
10°. Na het inenten van prikkelende geneesmiddelen volgen soortgelijke Symptomen, als op de iuoculatie van geexsudeerde lymphe.
11°. De inenting werkt dikwijls als eene eenvoudige fontenel, en de voorbehoeding, welke de inenting menig-maal veroorzaakt, hangt gedeeltelijk daarvan af, hoofdza-kelijk echter van onbekende oorzaken, welke het uitbreken, de verbreiding en het verdwijneH van epizoötische ziekten bf palen.
12°. De inenting van het rundvee, zoo als zij door Willems en anderen verdedigd en uitgevoerd wordt, is niet
— 24 —
op eene wetenscliappelijke basis of op eenige vaste wet o-osrrond.
O O
13°. De longziekte korat in verschillende tijden. na eeri« zoogenaamde met goed gevolg gedane inenting , voor.
14°. De hevigheid der ziekte wordt geenszins door da vroegere inenting verzacht; de ziekte blijft in beloop en gevolgen dezelfde , en gelijk bij oningeente en bij ipgeente dieren.
Daarna vinden wij in het Repertorium der Thierheilkunde van Prof. E. Hering, jaargang 1853, mededeelingen uit Prnisscn. Aldaar werd namelijk Prof. Ulrich naar ßelgiö afgezonden orn de wcrkzaamheden van den heer Willems en De Saive nader te leeren kennen. Als een gevolg hiervan werden er in den omtrek van Keulen, zoowel in besmette als onbesmette stallen, door De Saive inentingen verrigt, met eene door hem geheim gehouden stof, onder toezigt van den veearts Stikker; hot getal der aldaar door De Saive of zijne agenten ingeenten beliep 204, van daze verloren er 36 den staart geheel of gedeeltelijk, 18 stierven er aan de gevolgen der inenting, terwijl er later 12 aan da longziekte ten gronde gingen. Volgens eene mededeeling op eene landhuishoudkundige vergadering te Dusseldor f, zoude de longziekte zieh te Raumsberg door de inenting zeer heb-ben uitgebreid, terwijl zij er vroeger niet had geh'jerschf. Bij eene menigte ingeente dieren bragt zij, twee a drie maanden nadat de entwonden genezen waren, de longziekte voort, anderen wierden mager en verloren in de melk.
Bij zulke zoo uiteenloopende resultaten acht Prof. 'Ulrich het vooralsnog ongeraden, eenige uitspraak te doen.
— 25 —
Verrolgens vinden wij eene beschouwing der weten-schappelijke en praktische waarde der inenting als voor-behoedmiddel in een Jtaliaansch werkje van Doctor Reviglio Sulla inoculazione qualmezzo profilaitico della pleuropneumonia epizoötica degli animali della specie hovina, dal dottore M. Reviglio, Torino Gennaio 1854, 8°. 85 p. Deze be-schouwing steunt echter in het geheel niet op eigene waarnemingen, maar Reviglio gaat daarin critisch de gronden na, welke Willems tot het doen zijner proeven geleid hebben, alsmede de resultaten zijner waarnemingen en die der onderscbeidene commissien en bijzondere per-sonen, welke na Willems de inenting hebben beproefd.
Reviglio besluit zijn verslag aldus:
1°. De door Docter Willems voorgedragene inoculatio is afgeleid van verkeerde en zelfs valsche data en analogien, en mist daarom allen wetenschappelijken steun.
2°. Zij (de inoculatio) heeft in het geheel geen speeifiek voorbehoedend vermögen, of liever gezegd, geen vermögen dat eigen zou zijn aan het vermeende virus pneumonicum.
3°. De voorbehoeding, die men van de inoculatie kan verwachten, en die ook R. meent , aan haar te moeten toe-schrijven, tegen de influenza der pleuro pneumonia epizoötica van het rundvee, is niet speeifiek, of het resultaat der werking van een bijzonder virus, maar eigen aan onderscbeidene, zoowel septische als geneeskrachtige Stoffen, wannecr deze op gelijke wijze als bij de inooulatie onder de huid worden gebragt, en daarom aan eene geheel andere oorzaak toe te schrijven, waarom zij onder eene andere theoretische beschouwing, dan die, welke Willems aan-neemt vervalt.
2
-- 26 —
4°. Deze schijnbare voorbehoeding is toe te schrijven aan eene gepaste ontstekingachtige prikkeling, opgewekt door de bovenvermclde Stoffen in de dierlijke weefsels, op welke zij onmiddelijk worden aangewend, en van waar ze door contiguiteit en continniteit verder worden gevoerd,— of wel aan eene kunstmalige iritatie, welke sterk genoeg is om eene voldoende revulsie of derivatie nit te oefenen.
5°. Tot het voortbrengen dezer zelfde voorbehoeding dienen mede de gobrnikclijko toediening van pnrgantia salina en de aanwending der gevorderde hygienische mid-delen,welke, boezeer als bijkomende middelen beschouwd, niettemin eene voorname werking uitoefenen, die dan mede kan worden toegeschreven aan de genoemde voorbe-hoedende werking van hetvermeende geinoeuleerde virus.
Velgens Reviglio steunt de inenting op verkeerde gron-den, maar staan wij in dat geval op lageren trap dan de rnenschelijke geneeskundigen ? waar de tegenstanders der vaecinatie insgelijks tegenwerpen , dat men theoretisch niet verklären kan, waarop het voorbehoedend vermögen be-rnst. Moeten wij niet liever onze diepe onkunde van het leven en van de werking der Stoffen op het leverd Organismus belijden en ons met de resultaten vergenoegen ter-wijl wij onze onkunde in het hoe en waarom zulks geschied erkennen , dan dat wij eene zaak zouden tegenstaan die door R. in abstracto wordt beschouwd, zonder dat hij zelve genoegzame proefnemingen heeft verrigt.
Hij ontkent aan de inentingsstoffe het speeifieke en be-schonwt hare uitwerking gelijk met die, welke door andere prikkelende en septische Stoffen wordt te weeg gebragt, als eene plaatselijke werking, maar al stemmen wij hem
toe, dat het microscopisch en scheikundig onderzoek in het exsudiaat geen verschil kan aanwijzen , hetwelk door de inentingstofFo, prikkelende zelfstandigheden , of septische Stoffen in het vormloos bindweefsel wordt te weeg gebragt, zoo zijn loch de gevolgen hunner werking zeev verschillend; welke veearts was niet in de gelegenheid als voorbehoedmiddel tegen de longziekte op besmette stallen, wrangwortels te zetten of andere ächerpe aflei-dende middelen te bezigen en welke waren de gevolgen? deze, dat men wel plaatselijke en dikwijls uitgebreide werking waarnam, maar daarvan op het uitbreken en verspreiden van de ziekte geenen den minsten invloed konde begpenrcn; en wat leert de inoculatie? dat zij wel dege-lijk eene voorbehoedende working nitoefent, niet tegen-staande hare plaatselijke verschijnselen met die der wrangwortels of andere op dezelfde wijze bijgebragte prikkelende Stoffen dikwijls eenige overeenkomst aanbieden. Dit verschil in de resultaten zal toch bezwaarlijk aan het gebruik van zoutachtige purgantia of andere hygienische middelen kunnen worden toegeschreven, want het oor-spronkelijk voorschrift van Willems om een zoutachtig purgeermiddel te geven is door de Nederlandsche Com-missie, blijkens haar rapport en door ons en zoo wij weten door meerdere veeartsen nimmer opgevolgd zoo daar-toe geene bijzondere indication bestonden.
Ook zijn volgens een berigt van den Akkerbouw van 4 Junij 1854, de onderzoekingen der Italiaansche com-missie zeer ten voordeele der inenting. Volgens dit blad zouden de Provineiale commissien in Padia, Lemellina, Brescia en anderen eenparig van oordeel zijn, dat da
— 28 —
inenting der longziektc een aller krachtdadigst middel is otn het vee tegen den invloed dier ziekte te beveili-gen.
Zoo als te denken was laat de heer Willems de uit-spvaak der Belgische commissie niet onbeantwoord, hij verdedigt zijne zaak in een schrijven aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, in Belgie , en zegt reeds in den aanvang:
1°. Dat de werkzaamheden der Centrale commissie niet die blijken van wehvillendheid dragen die de opofferingen en de edelmoedige wijze waarop Dr. Willems zijne proeven heeft medegedeeld, vorderde en verdiende.
3°. Dat de proefnemers meer hun eigen gevoclen heb-ben nitgedrukt, dan op de feiten gelet.
3°. Dat de gedane proeven door de commissie of door enkele personen in het werk gesteld, niet overeenkomstig de gegevene voorschriften zijn uitgevoerd en eindelijk:
4°. Dat de centrale commissie niet zoo vela ongunstige oordeelvellingen zoude gegeven hebben, indien zij siechte op hare eigene ondervinding was afgegaan en niet zoo veel gewigt had gehecht aan de uitkomsten van anderen. Hij beroept zieh verder op de uitspraak der Hollandsche commissie en op de verklaring van eenige branders welke van den volgenden inhoud is:
Hasselt, den 5 November 1852.
De ondergeteekenden, allen branders te Hasselt, verklaren dat zij gedurende zes maanden, nadat de inenting der longziekte, door den heer Willems, op hunne stallen ia aangewend geworden , geheel van deze plaag bevrijd zijn
— S9 —
gebleven, die reeds een s^antal jaren liunne stallen met vee bestendig verwoestte.
Gebr, Nijs; R. Palmers; D. Ponet; L. van Vinkeroije; J. A. Vinclcenbosch; Jos.Thiers; J. J. van Straelen Jr.; J. de Borman; P. A. Smeets ; L. Croonenbergh ; L. Liesens ; J. J. van Vinkeroije en G-. Ponet Jr.
Gezicn voor legalisatie der bovenstaande handteekenin-gon.
Hasselt j JÜe Burgemeester,
den 17 November 1852. M, A. BAM PS.
Eindelijk besluit hij zijne wederlegging met de volgende verklaring:
1°. Dat de proefnemingen der Belgische commissie niet zoodanig in het werk zijn gesteld, dat er een bepaald oor-deel, over de waarde van de inenting der longziekte aan onttrokken kan worden.
2°. Dat de proefnemingen der centrale commissie zelve oenen voldoenden uitslag bebben opgeleverd.
3°. Dat de rapporten der veeartsen niet geldig genoeg zijn om tegen de inenting te getuigen.
4°. Dat de ongemakken die ontstaan door de inenting, meestal zijn te wijten aan eene gebrekkige inenting.
5°. Dat de longziekte niet aan het afnemen was toen men met de inenting in Hasselt en elders begon.
O O
6°. Dat het in het belang van den Landbouwte wenschen is nieuwe proeven te ondernemen, ten einde een juist en bepaald oordeel te kunnen uitspreken.
Willems toont in zijne verdediging door de nitspraak der Commissie gekwetst te zijn en verwijt haar daarom hare
— 30 —
geringe blijken van welwillendheid voor zijne ontdek-king , tervvijl toch hare eigene proeven in zijn oog beslis-send zijn.
Zeker is het dat de uitkomst der eigene proeven van de commissie sterk in zijn voordeel pleiten, doch volkomen beslissend zijn zij, wegens het gering getal , niet, alhoewel volgens zijne Stelling de inenting wanneer zij naar zijne methode wordt verrigt, onverschillig of zij al of niet ver-schijnselen van reactie geeft, de runderen voor delongziekte zal pi-eserveren.
Het verwijt hetwelk hij aan de verschillende veeartsen , die hunne waarnemingen mededeelden , doet, als zouden de schadelijke gevolgen die men na de inoculatie verkreeg meestal het ^evolg van eene gebrekkige inenting zijn, is waarlijk voor de meesten onverdiend; er mag een enkele geweest zijn , die eene andere metbode dan die van Willems heeft gevolgd, de meesten hebben zieh aau de zijne gehou-den en op deze kan zijne aanmerking niet worden toege-past, en zulks te meerder nu onze kennis der inenting een weinig verder gevorderd is en wij weten, dat de treurige gevolgen somwijlen door haar te weeg gebragt geeuzins aan eene gebrekkige inenting is te wijten, want twee koppels runderen met dezelfde stof op dezelfde wijze en op denzelf-den tijd ingeent geven dikwijis zeer uiteenloopende resul-taten. Men vergelijke hioromtrent de hierachter gevoegde Tabel mijner eigene ervaring.
Doch dit alles daar gelaten, de uitkomst der 5301 inen-tingen, is nogtans in vergelijking van de verwoesting die de longziekte onder zulk een tal van koeijen aanrigt günstig, van deze zijn 55 na de inenting door de longziekte en
86 door de moculatie gostorven, dus te zamen 141 of zoo wij het grootste getal neraen, zijn 73 door de longziekte en 86 door de operatic gestorven, dus 159. Nu weet men immers reeds sedert lang, dat bij een gewoon beloop der longziekte de vervvoeatingen veel heviger zijn, dan die hier , door de inentingen en de ziekte beide zijn te weeg gebragt, zoo dat haar nut genoegzaam blijkt, niet tegenstaande deze proeven onvvederlegbaar leeren, dat zij geen absoluut voorbehoedmiddel is, zoo als Willems heeft aangegeven en dat enkele uitzonderingen ook hier zijn voor-cekomen, die evenwel hare waarde niet verminderen, waar-
O '
om men haar niet zoo als Maris en anderen eene cause per-due noemen zal. Of is het opium geen pijnstellend middel , omdat het de hevige pijnen somwijlen niet bedaart? Id de chinine niet koorUwerend, omdat zij in enkele gi^vtiil^n bij tusschenpoozende koorts niet helpt? Zijn aether en cboro-forme geene geYoelverdoovende middelen, omdat eiikelc in-dividuus niet door haar worden aangedaan? Nog meerdere dergelijke vragen zouden wij kunnen stellen, doch zij zijn overbodig, wanneer men slechts op de meest gewone wer-kingen let en de uitzonderingen beschouwt, als wijzigingen van dikwijls onbekende oorzaken.
Ook de heer Didot treedt in een stukje; Deux jours ä Hasselt etc., als verdediger van Willems op, waar tegen de heer Verbeijen, voorzitter der Belgische commissie, een werkje schreef, getiteld: Examen du Memoire de M. Didot, in titule deux jours ä Hasselt, in dit werkje worden zoo wel de heer Didot, als de uitvinder, de beer Willems van kwade trouw beschuldigd en aan de inenting alle waarde ontzegd.
De Heer Verheyen eindigt zijne brochure met de rolgende Iioofdzaken:
Dat de door Dr. Willeras opgegevene, in de longen van longzieke dieren en in de inentingsplaatsen te vindene eigenaardige ligchaampjes, door niemand, behalve den Heer Didot, vöor noch na Willems,, zelfs bij de naauwkeurigste mikroskopische onderzoekingen , zijn teruggevonden , zoo-dat de longziekte geene dusdanige, alle'en aan deze ziekte eigene door het mikroskoop waarneembare voortbrengsels bezit.
2°. Dat het door de inoculatie veroorzaakt wordende ontstekingsproduct, door ontleedkundige kenmerken in nicts verscliilt van dat van eeniquot;: ander ontstekinarsvoort-
O O
brengsel, terwijl de al- of niet-aanwezigbeid' der naar marmer gelijkende verschijnselen, niet van de genomene stof, maar alleen van het ontleedkundig zamenstel der inentingsplaatsen afhangt.
Ten bewijze dezer laatste Stelling wordt door den ge-leerden schrijver onder anderen het volgende geval mede-gedeeld:
Den 27 Julij werden twee runderen aan de kossum in-geent, eene met stof uit eene zieke long, het andere met etter uit de dragt van een paard. Bij elk dezer aldus in-geente dieren vertoonde zieh een gezwel van twee vuisten omvang.
Den 13 Augustus werden beide deze gezwellen uitge-nomen en aan den beroemden Professor Gluge, welke derzelver oorsprong niet kende ,tot onderzoek toegezonden.
Deze verklaarde, dat beide deze gezwellen, zelfs bij mikroskopisch onderzoek, geen het minste verschil ople-
verden, dat zij in alles van een gelijken aard, (de nature identique) waren.
3o. Volgens Dr. Willems zoude da ter inenting tegen de longziekte benoodigde stof alleen bij liet rundvee aangebragt realeren. Professor Simonds echter lieeft met deze stof 00k
O
op honden, Schapen en ezels ingeent, en zag bij al deze dieren dezelfde reactie, vanaf de eenvoudige ontsteking-acbtige zwelling tot aan het gangreen toe, even als bij de runderen volgen.
4°. Terwijl de ter inenting van elke andere ziekte benoodigde stof, virus, zieh in hare reactie altijd gelijk blijft, zoo doet zulks de door Willems opgegevene, als ter inenting benoodigde stof zeer zelden , en brengt, zoo als bekend is, dikwijls bij elk individu verschillende plaat-selijke verscbijnselen te weeg-
Het beroep, hetwelk hier de Heer Verheyen doet op de proeven van Simonds, is van weinige waarde, want de proeven van dezen en van Willems staan lynregt tegen over elkander, zonder dat nieuwe in het werk gestelde proeven tot dusverre hebben beslist, wie der beide proef-nemers het regt op zijne zijde beeft; dit evenwel is zeker, dat de inentingsstoffen op den mensch geenen invloed uitoefend, want toevallige verwondingen, die ik zelve zoowel als anderen, gedurende de operatie verkregen, hebben nimmer eenige schadelijke gevolgen gebad.
Het ontstekingsproduet, hetwelk door de inoculatie der smetstof wordt le voorschijn geroepen, scbijnt van dezelfde anatomische en chemische hoedanigheid te zijn, als dat, hetwelk door anderen prikkelende of septische Stoffen in
— 34 —
het vormloos bindweefsel ontstaat, en de eigenaardige ligchaampjes met hunne eigene bewegingen, welke Willems meent gezien te hebben, waren waarschijnlijk niets anders dan fijn verdeelde molicules in een half vloeibaar excu-daat, die de bekende moliculaire beweging van Brown vervulden.
Niet altijd bereikt de reactie door de inentingstoffe te weeg gebragt denzelfden graad, maar veelvuldig, en niet zoo als Verbeyen zegt, zeer zelden, vertoont zij eene ge-lijke reactie bij verschillende individuen, somwijlen heeft het omgekeerde plaats en wordt de reactie hevig en dik-wijls levensgevaarlijk, en in dat geval zal de bijzondere dispositie van het individu wel eene der voornaamste rede-nen dier hevige werking zijn.
Ook van wege het Nederlandsch Gouvernemen t werd er eene commissie benoemd, uit den Heer directenr en de leeraren van 'sRijks veeartsenijschool te Utrecht be-staande, die, na eerat te Hasselt de zaak zelve te hebben onderzocht, de proefnemingen op Nederlandscben bodem hebben voortgezet,
Uit de eerste door die Commissie gedane mededeelingen blijkt, dat van de 247 door haar, op de door Dr. Willems in zijne memorie aangegeven wijze, ingeente runderen, de werking zieh bij 150 heeft geopenbaard. Het minst vertoonde zieh deze bij kalveren, en in het geheel niet bij runderen, die door de longziekte waren aangetast, of dezelve vroeger hadden doorgestaan.
Overeenkomstig het gevoelen van de Commissie is ;
1°. De inenting der longziekte eene niet in alle deelen onschadelijke knnstbewerking.
— 35 —
Van de 247 door haar ingeente runderen gingen er 10 aan de gevolgen der operatie ten gronde, terwijl er bij 30 een grooter of kleiner gedeelte van den staart verloren ging, alhoewel in den regel zieh de werking tot de plaats der inenting bepaalde.
2°. Acht zij het noodig, ten einde zooveel mogelijk on-gunstige gevolgen te voorkomen eenige omzigtigheid in acht te nemen, zoo omtrent de keus der Stoffe, als den tijd der aanwending. De herfst komt haar het geschikste voor.
3°. Nadeelige gevolgen kunnen niet altijd worden ver-meden daar zij, behalve in uitwendige omstandighe-den , in den indivuduelen toestand van het dier gelegen zijn.
4°. Evenmin als de longziekte, zijn de hevige werkingen en gevaarlijk verschijnselen, in bare voortgangen voor te komen of te stuiten.
De plaatselijke behandeling bestond in insnijdingen in de pijnlijk gespannen deelen, met verzachtende en ver-koelende wasschingen, en in meer ernstige gevallen in een mixtuur met verdund zwavelzuur. Wanneer reeds koudvuur aanwezig was, of de betrokkene deelen daarin dreigden over te gaan, zijn looistofhoudende afkooksels mot verdund zoutzuur, brandig houlzuur en kamfer gebruikt en wanneer tevens de algemeene gezondheistoestand was aangedaan, werden verkoelende en antiplastische, later antiseptische, met bittere versterkende middelen gegeven, doch immer zonder eenig goed gevolg.
5° Däär waar een hevig beloop plaats had, hetgeen met den dood eindigde, zyn nimmer ziekelijke ontaardingen in
— 36 —
de borstholte of in de longen, maar steeds in de buikholte aangetroffen.
6°. Wanneer de inenting zieh als eene plaatselijke aan-doening voordoet, heeft zij op den algemeenen gezond-heidstoestand, noch op de melkgeving, noch op de tog-tigheid eenig nadeelig gevolg. Alleen in die gevallen waar, wegens eene vroegere hevige werking, woekerende verzwering«n zieh voordoen, blijven de dieren eenigen tijd kwijnen.
7°. Daax* er zieh twee gevallen hebben voorgedaan , dat koeijen, na de inenting waarschijnlijk eene week te vroeg hebben gekalfd, wordt de inenting bij vergevorderden dragtijd ontraden. Aborteren is zelfs bij doodelijk afgeloo-pene gevallen niet waargenomen.
8°. Het komt de commissie #9632;waarschijnlijk voor, dat die runderen, waarbij zieh de longziekte na de inenting voor doet, reeds voor de inenting door dezelve waren aange-daan, ofschoon daarvan geen enkel verschijnsel is waargenomen.
Zij grondt dit haar vermoeden op belangrijke, aan'sRijks-veeartsenijschool genomene proeven.
Er werden namelijk op den 16 September 1852, 21 door de Rijks commissie gedeeltelijk met, gedeeltelijk zonder reactie geente en herente, met 5 niet geente runderen (alle afkomstig uit streken waar de longziekte niet heerschende waamp;) in een stal vereenigd en gedurende meer dan drie maanden aan de besmetting blootgesteld, door het aanhoudend in aanraking brengen met longziek vee , 4 der niet geente stierven achtereenvolgens aan de longziekte , ook de 5, werd vermoedelijk longziek, doch her-
Steide na weinigo dagen , terwijl de 21 geinoculeerde uaar onlangs ontvangene berigten nog volkomen welva-rende zijn, Bij geea dezer koeijen heeft zieh gedurende ai dien tijd, het geringste verschijnsel geopenbaard, dat het bestaan der longziekte, zelfs in den geringste graad, zoude kunnen doen vermoeden.
9°. Even als de runderen , die eenmaal de longziekte heb-ben doorgestaan, daardoor zelden ten tweeden male worden aangetast, zoo bleef eene tot tweemaal herhaalde inen-ting aan een van de longziekte hersteld rund, zonder uitwerking.
10°. Daar de genomene pro even een merkwaardig be-wijs opleveren, dat aan de inenting het althans tijde-lijk vermögen, om voor de besmetting der longziekte te beveiligen , niet kan ozitzegd worden r zoo blijft het onzeker in hoeverre de vatbaarheid voor de ziekte volkomen, of wel voor längeren tijd is verloren gegaan. üit den aard der zaak moet er langen tijd verloopen, voor en aleer hieromtrent iets stelligs kan medegedeeld worden.
Behalve de door de verschillende commission genomene proeven, vinden wij zoo wel in de verschillende dagbladen en tijdschriften , als in afzonderlijke brochure, menigvul-dige inentingen door Nederlandsche veeartsen medegedeeld.
Ook hier loopen de gevoelens zeer uiteen, terwijl toch de een met de zaak der inenting ingenomen, dezelve zoo-veel mogelijk tracht aan te prijzen, ontzegt de ander met den heer Verheijen haar alle waarde.
Onder hen die zieh met de zaak der inenting het eerst
— 38
hebben onledig gehouden, bekleedt J. F. van Dommelen, veearts der le. klasse, te Baarn (Provincie Utrecht) eene voorname plaats. Behalve zijne eerste mar de wijze van Dr. Donkersloot verrigten hierboven medegedeelde proef-neming, vinden wij in bet Repertorinm (tijdschrift der ge-neeskunde, in al baren omvang 6*. en 7®. jaargang) de uit-treksels uit drie maandelijkscbe rapporten, door hem nan de Provinciale commissie van landbouw te Utrecht toege-zonden.
In zijne eerste rapporten toont hij zeer ingenomen met de zaak te zijn, en dringt bij die commissie tot bet nemen van zulke maatregelen aan, die de inenting bevorderlijk zouden kunnen wezen, bierbij voegt hij een tabellarisch overzigt van zijne verrigte inentingen en de daardoor ver-kregene uitkomsten, dathoogst gunstig is, daaruit toch blijkt dat bij van af primo Junij tot 15 November 1852, inentingen heeft verrigt op 279 stuks vee, waarvan er 190 duidelijk gevat hebben; van de 9 eerste naar de wijze van Dr. Donkersloot ingeente, stierf er 64n aan de gevolgen , en een tweede verloor den geheelen staart, terwijl van de 270 volgens Willems methodeingeent, siecht 6 een gedeelte van den staart verloren; van dezemeest alien tot besmetteof verdachte koppels behoorende runderen, waren er primo January 1853 slechts 13 door de longziekte aangetast. — In zijn 3®. en 4e. rapport is zijn oordeel echter zeer ongun-stig, zoodat hij zelfs vermeent de inenting in gemoede te moeten afraden, hij gevoelt zieh tot deze ongunstige beoor-deeling gedrongen:
1°. Dewijl hem 13 gevallen zijn voorgekomen, waarbij de longziekte zieh zou hebben voorgedaan , weken en raaan-
- 39 —
den, ja tot tien maanden toe, na eene goed gewerkt heb-bende inoculatie, terwijl door hem een geval vvordt ge-noemd, dat namelijk eene vaarfl, die op 11 Augustus 1852 met duidelijke reactie was geent, en op 6 April 1853 herent , den 2a Junij 1853 door de long-ziekte zou zijn aangedaan, en op den 203ten daaraanvolgende overleden.
2°, Dat de dagelijksche ondervinding hem zeer dikwijls heeft geleerd, dat er meermalen minstens even reel runderen van de longziekte verschoond blijven, bij welke na de inenting geene plaatselijke reactie was waar te nemen, als waarbij deze duidelijk aanwezig geweest is.
3°. Dat hij geen de minste afwijking in den loop van het inoculatie proces bij een voor jaren van de longziekte hersteld rund heeft waargenomen , daar het eene zelfs vrij hevige staartzwelling kreeg, terwijl vroeger met goed ge-volg ingeente runderen bij herenting meermalen weder op deze kunstbewerking plaatselijk reageerde; even zoo zag hij bij die runderen, welke tydens de inoculatie de longziekte reeds onder de leden hadden, vrij hevige terugwer-king op deze kunstbewerking ontstaan, en wel in die mate dat de verdere voortgang der longziekte en der plaatselijke zwelling ten gevolge der inenting, bijna gelijken tred hielden.
Ten slotte zegt de beer van Dommelen:
Ingevolge deze, en meer andere beschouwingen omtrent de zieh zelve overal logenstraffende werkingswijze der inen-tings-methode, tegen de longziekte van het rundvee door Dr. Willems opgegeven, is door mij in de laatste maanden dan ook gehandeld geworden, en heb ik alleen daar inen-tingen verrigt, wäär men mij, als deskundige, verzocht
— 40 —
deze operatie te komen doen; op onderscheiden plaatsen echter en overal waar men mij te voren om raad vroeg, heb ik de aamvending dezer kunstbewerking bepaald afgeraden, en werd deze daardoor dan ook niet aange-wend.
Vervolgens vinden wij in de verzameling der veeartsenij-kundige bijdragen, uitgegeven door de Zuidhollandsche Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde, zeer belangrijke en met zorg gedane waarnemingen van den heer G. J. Hengeveld, destijds veearts der 1°. klasse te Oegstgeest, thans leeraar aan 's Rijksveeartsenijschool« Zijne voorloopige reeds in January 1853 gemaakte gevolg-trekkingen zijn:
1°. De inenting van gezonde dieren levert de minst scha-delijke gevolgen op , bij deze is de werking over het alge-meen minder hevig, en het verlies der staart pluimen gering.
2°. De inentinGr van besmette dierea levert hevi^er reac-
o o
tie versehijnselen. Het verlies van staarten en staartsplui-men is bij deze veelvuldiger, terwijl er eukelde aan de gevolgen bezwijken.
3°. Kalveren en pinken, sehijnen de minste voorbeschikt-heid tot de smetstof te bezitten, en het is daarom aang^era-den op deze de proefnemingen voorttezetten.
4°. Van de hoedanigheid der inentingstof hangt alles af, enmisschien zelfs de tijd hoe lang de inenting beveiligt, te zwakke stof geeft geringe verschijnsels van reactie, terwijl de stof die te scherp is, kwaadaardige verzweringen en den dood veroorzaakt.
5°. De inenting schijnt wel te beveiligen, want van al de
ingeente runderen, hebbon er geene longziekte gekregen , nadat de verzweringen geheel genezen waren.
6°. Het scliaadt aan de melkgeving en aan de vetweiding der dieren niets. Op besinette stallen of weiden verkrijgt men , na de beginnende reactie, vermeerdering van melk-afscheiding en toeneming in groei.
7°. Het is zeer aan te raden die koppels vee in te enten, waar reeds de ziekte otider heerscht. Men verkort de epizootic of voorkomt het nitbreken der ziekte, en men is binnen eenen bepaalden tijd van deze bevrijd, hoogstens drio maanden; terwijl in vele gevallen van langzamen voortgang der longziekte, men wel een jaar blijft voortsukkelen en van tijd tot tijd vee verliest.
8°. Het verlies van enkele of meerder stnartpluimen, en de daardoor verminderde geldelijke waarde van het dier, weegt niet op tegen de voordeelen die men geniet, door het behoud der dieren.
9°. Deze voordeelen hangen mede af van den tijd, hoe lang de inenting tegen de longziekte vrijwaart. De inenting der vaccine waarborgt ook niet voor geheel het leven.
10°. De voordeeligste wijze van inenten is die, op geheel gezond vee. Men verliest geene melk, geen vet, geene plui-men van de staarten en men beveiligt ze hoogst waarschijn-lijk geruimen tijd tegen het uitbreken der longziekte. De vrees dat men door zoodanige inenting de besmetting onder den koppel verspreidt, is van geene waarde, door het doen inenten van al het vee.
Later door hem verrigte inentingen in Maart, April en Mei 1853, hebben hem in bovengenoemde gevoelena nog gesterkt.
__ 42 —
Daarna leverthij eene beschonwing over de drie volgende hoofdpunten :
1°. Over liet welslagen der inenting.
2°. Over de noodzakelijkheid eener vermoedelijke hei*en-ling, en
3°. Over de voordeelen die de inenting ontwijfelbaar aanbrengt.
1°. Het wel slagen der inenting is grootendeels afhan-kelijk van het individuen van de te bezigen smetstof; te scherpe brengt kwaadaardige verzweringen, belang-rijke zwellingen, gangreen en den dood te weeg, terwijl men bij te zwakke nog onbewerkte smetstof niet verzekerd is, dat men de geheele voorbescbiktheid aan het rund zal heb-ben ontnomen, waarom bij ze gelieel overeenkoiustig het voorschrift van Dr. Willems wil genomen hebben. Op verdachte stallen waren zijne inentingen bot minst gunstig, daar er bij sommige dieren hevige verschijnselen waar-neembaar waren , doch deze bleven van de longziekte ver-schoond, terwijl bij vele die uiterlijk gecne vatbaarheid voor de inoculatie schenen te bezitten, na verloop van eenigen tijd, de longziekte uitbrak. Naar zijn oordeel, zijn de laatste reads vöor het inenten door de longziekte besmet, en in het voorbij zien van deze omstandigheid ligt de groote oorzaak besloten van den tegenzin, die men tot heden, ten minste in Zuid-Holland, omtrent de inenting laat blijken. Bij melkgevend vee, vond bij kort na het afkalven, groo-tere vatbaarheid voor het opnemen der smetstof dan bij vaar of jongvee.
2quot;. Beveelt de beer Hengeveld eene herenting der niet gevat hcbbende runderen aan, omdat men niet allijd zeker
— 48 —
is, dafc alle ineutiugen geheel naar eiscli zijn volbragt, en de-wijl men nog nietkan bepalen of de runderen voor altijddan slechts voor eenigen tijd, door de inenting zijn voorbehoed-3°. De voordeelen aan de inenting op verdacht vee ver-bonden , brengt bij tot het volgende te zamen: a. Dat er een groot gedeelte behouden blijf't. h. Dat men binnen drie maanden van de longziekte be-vrijd is.
c. Dat men terstond en ongehinderd vee kan bijkoopen-
d. Dat de melkgeving in weinige weken toeneemt, en de vleesch groei weder aanvangt.
De voordeelen der inenting van gezondvee, bestaan in eene volkomene voorbehoeding, en liij voegt er bij dat zoo het nu reeds bekend was, of zij voor altoos of voor gerui-men tijd vrijwaarde, de uitkomsten der inenting scbitte-rend te noeuien zouden zijn.
Ofschoon wij de uitspraak van den heer Hengeveid als regel beamen, zoo doen er zieh echter nu en dan uitzon-deringen voor, die wij niet mögen voorbijzien, en wij kunnen het dien Heer niet geheel toegeveu, dat het welslagen der inenting grootendeels van de te bezigen smet-stof afhankelijk zou zijn; zonder den invloed der smetstof bij het welslagen te miskennen , hebben wij echter herhaalde malen ondervonden, dat bij twee geiijktijdig met dezelfde stof ingeente koppels, de reaction zeer uiteenloopende waren, welk verschil dus niet in de stof, maar in de individuen en in de omstandigheden waaronder zij geplaatst zijn moet gezocht worden, (zie pag. 47.)
Ook in de prov. Friesland zijn van 1853 —1854 menigvul-dige inentings proeven genomen. Het onlangs openbaar
gemaakte tweede verslag, der deswege benoemde commissie beviit raedeileelingon van de HH. van Staa Hoegen, IJpes, Egberts, Mossel, van don Bosch, Kielstra en Dr. Lun-Bingh-Tonckens en loopt over 624 runderen.
De inenting werd aangewend op gezonde stallen bij 96 runderen , (kalveren , hokkelingen en koeijen) op den staart, waarvan 32 met opvolgende reactie, bij 80 op de borst, waarvan 54- reactie vertoonden , dus te zamen 86.
Op besmette stallen werd zij geinstitueerd op den staart bij 350 en bij 59 vertoonde zieh reactie; op de borst, bij 98, met opvolgende reactie bij 62, te zamen dus 121 die reactie opleverden.
In het geheel zijn op den staart ingeent 446 stuks, hier-van zijn 3 gestorven en hebben 20 een gedeelte van den-zelven verloren. Het geheele getal ingeente op -de borst bediaagt 178, liiervan zijn 30 meest jonge kalveren gestorven.
Naar de meening der commissie is de inenting, nog niet een voldoend en blijvend middel te noemen , tegen de ver-dere ontwikkeling der longziekte, vooral niet in die geval-len waarin geene reactie heeft plaats gehad, te meer daar ook voorbeelden bestaan, dat de longziekte is uitgebroken na eene voldoende reactie, zij wil daarom de inenting nog niet als verpligtend voor de provincie hebben voorgeschre-ven, maar beschouwen haar ook geenzints als eene cause perdue, zoo als anderen doen, daar volgens hare meening door het voortzetten vanproeven, de juiste waarde der inenting nog nader moet worden bepaald. üit de uitkomst der inenting, blijkt: dat 1°, De meeste reactie verschynsclen worden waargeno-
— 45 —
men op gezonde stallen, of op die , waar de ziekte pas is uitgebroken.
2°. Weinige of geene reactie wordt gezien, op stallen waar de ziekte langen tijd heeft geheerscht.
3°. In September, October en November werd de meeste reactie gezien (?)
4°. Bij inoculatie aan den staart zag men bij jongvee van Yj tot l'/j jaar weinig of geene reactie.
5°. De reactie verschijnselen komen bij de inenting op de borst heriger en spoediger te voorschijn.
G0. De inoculatie had weinig resultaat bij longzieke of van de longziekte berstelde runderen.
7°. Enkele gevallen van longziekte zijn na de inenting met goede reactie , waargenomen.
8°. De inenting heeft bij een gewoon gunstig beloop geenen nadeeligen invloed op de dragtigheid of melkge-ving.
Verder vinden wij in bet Repertorium (6e. en 7e. jaar-gang) inentingsproeven medegcdeeld, door den veearts te Rreukelen , J. A. Hinze.
Deze proeven loopen over 581 stuks vee , waaronder 168 tot gezonde stallen behoorende, daar waar reactie werd waargenomen zag hij nimmer longziekte en op de bo-smette stallen zag hij betrekkelijk weinig die geene reactie rertoond hadden, door de longziekte aangedaan worden; bij vier kalveren ontstond na de inenting eene gewrichts-ziekte.
Ook deelt hij het hoogstbelangrijk feit mede, dat hij 21 van de longziekte herstelde rnnderen heeft ingeent, zonder bij eon enkele eenige reactie waar te nemen, waaruit hij
— 46 —
wil hebben afgeleid, dat eens de ziekte doorgestaan zijndc, de vatbaarheirl voor het vervolg is verloren gegaan.
Ook lezon wij in het verslag der gemeente Zwollerkerspel (Repert. 7 jaarg.), dat in 14 stallen in den loop des jaars 1853, 468 runderen zijn ingeent; 5 moesten wegens de sterke working worden geslagt of stierven, betrekkelijk weinige verloren een gedeelte van den staart, en 116 in-geente koeijen kregen de longziekte, waarvan 53 her-stelden.
Eindelijk vinden wij in het algemecn verslag der Maat-sclmppij van Nijverlieid 18;quot; 3, staat van den landbouw in Nederland, dat in de provincie Drentlie, door den vee-arts Hubenet in den loop van 1853 circa 800 runderen zijn ingeent, welke kunst bcwerking aldaar de verrassend-ste ultkomsten heeft opgeleverd, daar (e Nijveen en oinstre-ken, wel de stfillen door de longziekte zijn aangetast, waar geene inenting heeft plaats gehad, maar genoegzaam alio stallen waar die kunstbewerking verrigt was, verschoond zijn gebleven.
Terwijl men zieh elders mot deze proefnemingen onledig hield openbaarde zieh ook bij mij de lust inentingen te verrigten , even als dit voorzeker bij ieder veearts die den Vaderlandschen veestapel na aan het hart ligt, het geval zal geweest zijn, het viel mij echter door de vele voor oordeelen waarmede de veearts helaas! maar al te veel te kampen heeft niet zeer gemakkelijk, deze lust bevre-digd te zien, doch door de welwillendheid van eenige aanzienlijke veebezitters, mögt het mij echter gelukken mijne proefnemingen te beginnen en voort te zetten.
quot;Wij zouden veel te wijdloopig en voor den lezer onge-
- 47 —
twijfeld vervelend worden , zoo wij alle do door ons ver-rigte inentingen, met al de daarin voorgekomene bijzonder-heden als het ware een „voor eenquot; gingen opsoir.men.
Ik heb het daarom doelmatiger geacht ze allen, in een liiernevens gaande tabel te zamen te vatten, terwijl wij bij onze besehouwingen overvloedig gelegenbeid znllen vinden, met verwijzing naar de tabel alle wetenswaardige bijzonderheden mede te deelen.
Wanneer wij dan op nevensgaande tabel een oog slaan, dan ontwaren wij aantonds een hoogst belangrijk ver-schil, in de door ons verkregen uitkomsten, en ofschoon het bij onze nog zoo geringe kennis, aangaande dit voor den Vaderlandschen veestapel zoo belangrijk vraagstuk , hoogst moeijelijk is, eene bepaalde oorzaak hier voor aan te geven , zoo gelooven wij echter nit de verschijnselen tot de oorzaken opklimmende, dit geschil te moeten zoeken: a. In eene algemeene voorbeschiktheid. h. In eene bijzondere voorbeschiktheid.
c. In de slof waarmede , en
d. In de wijze waarop is ingeent.
a. Tn eene algemeene voorbeschiktheid.
Evenmin als voor de longziekte zelve, bezitten alle runderen de vatbaarheid voor de inenting; van de 1167 ingeente openbaarde zij zieh bij 683, en bij die, welke voor de inenting vatbaar zijn , bestaat tevens een groot verschil in den graad der vatbaarheid. Terwijl toch bij het edne dier, zieh slechts kleine pokvorrnige verheven-heden Voordoen , die zieh niet verder dan de plaats der inenting nitstrekken, zien wij bij een tweede, den staart geheel of gedeelfelijk pijnlijk gezwollen met abcesvormin-
- 48 —
gen en voor een grooter of kleiner gedeelte door gang-reen verloren gaan , en bij een derde, de zwelling zieh iiitslrekken over de lendenen, heupen en de bilspieren rn zelfs in het uijer, terwijl de hevige persingen bij mest en urineloozing aanduiden, dat zij zieh ook aan die wegen heeft medegedeeld. Wanneer de reaction zoo hevig waren, hetgeen met 12 het geval was, dan was de dood van het dier een onvermijdelijk gevolg.
Bij de lijkopening van de aldus gestorven, of afge-maakte dieren, vonden wij eene belangrijke uitstorting van plastische stof, die de bil en lendenspieren niet alleen geheel overdekten , maar in het bindweefsel, tusschen cn onder dezelve in groote hoeveelheid werd aangetroffen. In verre de raeeste gevallen, bevatte de buiksholte veel serum, het buikvlies was met plastische stof als bekleed, de darmrokken vooral die der endeldarm waren verdikt, en de darmscheelsklieren door infiltratien vergroot, terwijl uitstortingen in de bekkenholte overvloedig voorkwatnen.
Nimmer werden door mij, bij eeuen doodelijken afloop abcesvormingen, noch ziekelijke veranderingen in de Organen der borstholte waargenomen, waarvan de reden welligt alleen in de emstandigheid is geleger., dat het virus in het vormloos bindweefsel van eenig llgchaams-deel gebragt zijnde immer op dezelfde wijze werkt en dezelfde verwoestingen aanrigt , zoodat de longen, niet als de Organen te beschouwen zijn, waarop hetzelve en-kel en alleen zouden werken, maar het rigt hier alleen sdjne verwoestingen aan , wanneer het met deze in aanraking wordt gebragt, en niet als het door inenting in een ander ligehaams deel wordt gevoerd.
— 49 —
b. Bijzandere voorbeschikthcid.
1. In den ouderdom
2. Het geslacht.
3. De vroegere gezondheidstoestand.
4. De bestemming,
5. Het saizoen.
6. De wijze van voeding.
1. In den ouderdom.
Wanneer wij in onze tabei eene paralel trekken tusschen lt;le nitkomsten bij runderen van verschillenden leeftijd, dan zien wij dat van de 20 kalveren 5, van de 132 pin-ken 57, van de 116 vaarzen 66 en van de 899 vohvassen runderen 555 duidelijke reactien hebben geopenbaard, waaruit derhalve is af te leiden, dat jong vee de minste en volwassenen de meeste voorbeschiktheid voor de inenting der smetstof bezitten.
Ik vermeen mij echter overtuigd te mögen houden, dat de inenting op kalveren beneden de drie maanden oud, eenen nadeeligen invloed uitoefent, want ofschoon er ter plaatse der inenting hoogst zeldzaam reactien zijn waar te nemen, openbaarde zielt bij 8 kalveren eene ziekte, alge-meen onder den naam van leewater bekend, beginnende met stijfheid der ledematen, uitzelting der gewrichten, ge-brek aan eetlust en langzame vermagering, welke bij 6 met den dood eindigde, terwijl de overigen uiterst langzaam herstelden. Wij merken hier bij de inenting hetzelfde op wat wij bij de longziekte waarnemen, bij deze zien wij nl. dat de dieren in de eerste weken of maanden huns levens raeestal van de ziekte verschoond blijven, maar dat zieh
3
— 50 —
bij hun dikwijls eea eigenaaardig gewrichtslijden ver-toont, mot plastische uitzweting in de gewrichts en borstholte , bijzonder om het hartenzakje, waaraan zij veelal sterven.
2. Het geslacht.
Vestigen wij andermaal onze blik op de tabel, dan zien wij dat van de 787 koeijen er 486 gevat hebben, 74 ge-deeltelijk den staart verloren en 12 gestorven zijn terwijl er van 112 ossen en stieren, bij 69 reaetie waargenomen werd, zonder eenige staart verlies te veroorzaken.
Iloogst belangrijk is dit verschil, dat alleen in de Individuen en geenszins in omstandigheden buiten dezelve is to zoeken.
Als een bewijs hiervan dient het volgende;
Op den 22 April 11. entte ik 96 ossen en 8 melkkoeijen bij den beer M. A. Hoogerbrngge te Bengelsdijk en op den 24 daaraanvolgende 21 melkkoeijen van P. Yerdegaal, onder Lisse, alle met stof uit dezelfde long afkomstig. Zie tabel nquot;. 54 en 56.
Van deze 96 osaen hadden 60 duidelijk en geheel plaat-selijk gevat, bij geen enkele ontstond algemeene zwelling van den staart of omliggende deelen en allen kwamen er zonder eenig verlies af. Bij de 29 koeijen , waarvan er 20 gevat hadden, was de working daarentegen over het algemeen veel sterker , bij 5 derzelve, waaronder 2 van Hoogerbrugge was eene oploopende zwelling van den geheelen staart waar te nemen, die zieh bij drie over het kruis tot de lendenen uitstrekte, terwijl er bij deze 5 een gedeelte van den staart door gangreen verloren ging.
Het valt moeijelijk de reden aan te geven waarom de
inentlng bij de ossen niet zoo sterk heeft gewerkt als bij de koeijen; het meerdere en lossere bindweefsel en de hoogere trap waarop het voedingsleven bij het vrouwelijke dier boven dat in bet mannelijke individu Staat, zijn welligt hiervande redenen, doch opmerkelijk is het, dat in de door Dr. Ulrich medegedeelde proeven te Wrietsen da koeijen door de ziekte aangetast werden, terwijl de ossen geene of weinige invloed van haar ondervonden.
3. Vroegere gezondheidstoestand.
Zal men op een gunstige afloop der kunstbewerking hopen, dan is het van groot belang, dat men zieh voor de inenting van de gezondheid der runderen overtuige.
Wanneer wij nog eenmaal de tabel overzien, dan ont-waren wij dat er zieh gedurende den winter slechts 2 sterf-gevallen hebben voorgedaan, doch beide dieren waren echter verre van gezond; de eerste van P. van Duijnhoven, tabel n0. 27, was eene dorre, magere kwaadsappige kalfvaars , de reactie-verschijnselen waren dan ook niet buitengewoon , daar de zweliing zieh alleen tot den staart bepaalde, doch de eetlust ging spoedig verloren, er trad een stinkende doorloop in , en daar, na het oordeel van den eigenaar, het dier te weinig waarde had om er onkosten aan te doen, werd het afgemaakt. De tweede, aan de wed. Petri toebe-hoorende, was eene vierjarige koe, die sedert lang stug in de huid was en veel aan eene roosachtige ontsteking van de uijer en speenen sukkelde. Bij dit dier verkreeg de op-loopende ontstekingachtige zweliing met plastische uitstor-tingen, eene belangrijke uitgebreidheid, daar zij zieh niet alleen over de bil- en lendenspieren uitstrekte, maar längs den kling afdalende het geheele uijer innam, waardoor de
— 52 —
anus en kling zoo sterk gezwollen waren, dat de mest- en urineloozing schier onmogelijk was.
Noch het doen van diepe insnijdingen met eene uit- en inwendig verkoelende hehandeling, noch het inwrijven met UngtMercur. bragthier eenige ontspanning te weeg; het dier verloor het vermögen zichstaande teboudenen stierf 10 da-gen nadat zieh de eerste verschijnselen hadden voorgedaan.
Sommige, waaronder de heer Hengeveld, verraee-nen te hebhen waargenomen, dat do reactie op besmette stallen sterker is dan op gezonde, welk gevoelen ik tot heden niet kan deelen, daar nadere ondervindingen mij zulks zouden raoeten bevestigen; bij koeijen die vroeger de longziekte hadden doorstaan nam ik geene reactien waar, terwijl bij slechts t^ene, gelijktijdig met de longzeikte, eene belangrijke staartzwelling aanwezig was.
De reden hiervan schijnt gelegen te zijn in de volgende omstandigheden: dat er op besmette stallen vele koeijen worden gevonden, die zoo onmerkbaar de ziekte hebben doorgestaan, dat het niet in het oog is gevallen , en dat er vele worden ingeent, die reeds in hunne longen de begin-selen der ziekte omdragen; in het eerste geval zijn zij voor de incnting in den regel onvatbaar, en in het tweede geval vermag de ingeente stof op de plaats der inenting geene werking voor te brengen, omdat het besmettend be-ginsel (virus) zieh reeds in de longen heeft gevestigd en daar zijne werking uitoefent,
De meer of min gunstige afloop Staat ook met de bestemming van het dier in zeer naauw verband; melkgevende en bovenal versehe kalfkoeijen bezitten de meeste, droog-
— 53 —
of vaarvee de minste voorbeschiktheid; men vergelijke hier-omtrent n0. 23 en 24 van de tabel. Beide koppels werden 24 uren na elkander met dczelfdc stof ingeent en terwijl er van het melkgevend vee van Jhr. Gevers Deynoot, 5 een gedeelte van den staart verloren, viel er van de 55
o '
vare koeijen van den beer Heek, slechts bij twee een on-beduidend pluimpje af; de oorzaak hiervan schijnt in de nieerdere slapheid en losheid van vezel bij melkgevend en vooral bij versch kalfvee gelegen te zijn.
5. Saisoen.
Onder de omstandigheden die den afloop mijner kunst-bewerking nu eens meer dan eens minder gunstig hebben doen zijn, bekleedt het saisoen eene voorname, zoo met de voornaamste plaats. In den herfst eu winter, was de afloop het meest, in denzomer daarenlegen het minst günstig, daar door de drooge warme wecrgosteldheid de gunstige uitgang der ontsteking zeer werd tegengegaan. Deze omstandigheid staat echter mijns inziens niet op zieh zelve maar in een naauw verband met de voorgaande en volgende, namelijk de bestemming van het rund en de wijze van voeding. De meeste als melkvee aangehoudene runderen , kalven toch in het voorjaar en in den zomer en wij hebben hierbo-ven reeds de meerdere voorbeschiktheid kort na het af-kalven besproken. Wanneer wij hierbij nu de wijze van voeding, in aanmerking nemen dan zien wij dat het vee' in de maand Mei in de weide körnende , door overvloe-dig gras sterk wordt gevoed, waardoor de plastisiteit van het bloed zeer wordt bevorderd. Ilet is aan deze drie omstandigheden , die met elkander in een onafscheidelijk verband staan, dat ik gcloof de ongunstige uitkomsten, bij
— 54 —
mijne zomerinentingen te ruoeten toeschrijven, want in het najaar en in den winter had ik met al de voornoemde zwarigheden minder te kampeu, waardoor do afloop alstoen veel gunstiger was.
c. De stqf w a arme de is ingcent.
In den regel heb ik mij bij het doen der inoculaticn van de door den nitvinder aangegevene stof bediend, door persing verkregen uit eene geinfiltreerde longkwab eener in het tweede tijdperk geslagte koe. Bij n0. 11, 12, 28, 29 en SO, heb ik de stof verzameld uit abcesvormige verhevenheden die zieh hier en daar vcoral aan het boven-ste gedeelte van den staart voordeden, terwijl ik bij n0. 10 de stof genomen he!) nit een alleen ter plaatse van de inenting werkende staart. Van de uit de longen verkregene stof oniwaarden wij de sterkste reactic-; met de stof uit de abcessen verzamelu was de working zacht en zeer regel-
O O
matig, bijna alle met deze stof geente runderen hadden gevat, en bij allen bepaalde zieh de working tot de plaatsen der inenting. Met stof uit plaatselijk werkende staarten kon ik geene reactien voortbrengen.
•Niet altijd werd de stof onmiddelijk nadat zij uit de longen was verzameld gebruikt, maar soms enkele dagen bewaard (zie de aanmerkingen in de tabel) zonder dat ik daaruit in het oogloopende voor of nadeelen heb zien voort-vloeijen; zij werd onmiddelijk, nadat zij was verzameld, in een flesehje gedaan, dat goed gesloten zijnde in eene daar-toe opzettelijk vervaardigde dubbele blikken bus. met een koudmakend mengsel gevuld, bewaard werd.
— 55 —
d. Wijze van in enting.
De beste wijze die mij tot heden is voorgekomen en die ik steeds zooveel mogelijk heb gevolgd, bestond daarin , om met een lancet een paar droppelen twee ä drie duirn van af de punt van den staart in de huid onder de epidermis te brengen. In den regel zag ik dan op deze wijze slecbts plaat-selijke reaetien volgen, werd echter de stof dieper, name-lijk in bet bindweefscl onder de huid gebragt, dat door bet niet altijd stilstaan der dieren somtijds niet te vermijden is, dan zijn de reaetien sterker en in die gevallen werden de meest oploopende zwellingen waargenomen. Brengt men de stof hooger dan bier is aangegeven in, dan gelnof ik dat men ook sterker reactie zai ondervinden , hetgeen gegrond is op eene ondervinding bij A. van der Hülst, zie tabel n0. 37, onder deze koppel waren, namelijk 3 koeijen die vroeger door afbinuen of aftrappen de piuim verloren hadden, waardoor ik van zelve genoodzaakt was hooger te enten, bij 2 van deze 3 was de werking die overigens zacht en regelmatig was, het sterkst en beide verloren nog een klein gedeelte des staarts. Deze meerdere reactie zal waarschijnlijk alleen moeten worden toegeschre-ven aan de grootere boeveelheid vormloos bindweefsel, hetwelk zieh aan het meer bovenste gedeelte van den staart in vergelijking van het onderste bevindt, hierdoor verkrijgt de ontsteking en gevolgelijk het exsudaat gelegenheid zieh verdcr nit te breiden, en hieraan zal men waarschijnlijk alleen de ongunstige uitkomst moeten toeschrijven, die men bij inentingen aan denkossum en op den schoft heeft onder-vonden , want waar groote hoeveelhcden bindweefsel wor-
— 56 —
den gevonden, noemt de ontsteking gaarne een exsudatief karakter aan en gaat zij, volgens Rokistausky, dikwijls met exsudatieve proeessen op uitgebreide menbranen vooral op slijm en weivliezen gepaard.
Zie hier in körte maar zoo ikverraeen, duidelijke trek-ken mijne ondervinding medegedeeld.
Op grond hiervan geloof ik tot het volgende te mögen besluiten:
1°. Dat niet alle runderen voor de reactie der inentinquot;
O
vatbaar zijn.
2°. Dat bij die runderen, waarbij zieh de reactie open baart, deze zeer uitloopende is.
3°. Dat de meerdere of mindere vatbaarheid niet alleen afhankelijk is van de individueele voorbeschiktheid, maar dat zij in het naauwst verband Staat, met het geslacht, de leeftijd, de leefregelkundige behandeling en de vroegere gezondheidstoestand van het in te enten rund.
4°, Dat ik bij eenmaal ingeente runderen, door herenting, geene reactie heb kunnen voortbrengen; evenzoo zijn door mij , zonder eenig gevolg, een twintigtal ingeent, die of vroeger de longziekte hadden doorstaan of tijdens de kunstbewerking daaraan nog lijdende waren.
5°. Hoogst zeldzaam zag ik bij dieren , die later door de longziekte zijn aangetast, reactien na het inenten vol-gen; slechts in een geval, zie tabel n0. 1, ontstond ge-lijktijdig, en longziekte, en eene niet onbelangrijke zwelling van den staart; in een ander geval, n0. 47 der tabel, waar reeds voor het inenten een twaalftal runderen aan de longziekte waren gestorven, werden al de niet gevat hebbende longziek, terwijl van hen die duidelijk gevat
¡ª 57 ¡ª
hebben , geen enkele door dezelve werd aangedaan.
6¡ã. Dat do inenting eene niet altijd onschadelijke kunst-bewerking is, doch dat met vermijding van alle straks genoemde nadeelige invloeden, de schadelijke gevolgen in de meeste gevallen kunnen voorgekoraen worden. Wil men dus g¨¹nstige resnltaten verwachten dan ente men in den herfst of ¡öwinter geen ander dan volkomen gezond vee , even onder de epidermis met stof nit eene slechts geinfillreerde longkwab verzameld. Van het op deze wijze door mij geent vee gedurende den herfst en winter van 1852 op 1853 en van 1853 op 1854, stierf er toch slechts een, terwijl een tweede werd afgemaakt.
7¡ã. Dat belangrijke zwellingen, die bij hevige werkingen zijn waar te nemen, zieh uiterst moeijelijk laten verdeelen. Bij ongunstigen afloop volgt er spoedig gangreen (koudvuur), dat vooral in den zomer het geval is. In het najaar en in den winter, neemt die zwelling in den regel, na weinige dagen langzamerhand af, en vornien zieh hier en daar ab-cessen die geopend zijnde eene grootere of kleinere hoe-veelheid, soms holdere , soms bloedige en stinkende lym-phe entlasten.
8¡ã. Dat de beste tot het inenten geschikte gecultiveerde stof nit de abcesvormige verhevenbeden van goedaardig werkende staarten wordt verkregen, hiervan beeft het vee niets te lijdcn gehad, en geen enkele der aldus ingeenten is tot beden door de longziekte aangetast. Daar deze stof echter hoogst zeldzaam te verkrijgen is, zoo dient men zieb hoofdzakelijk te bepalen bij die, welke in het gein-filtreerd gedcelte der longen wordt gevonden van een in het eerste of tweede tijdperk der ziekte geslagt rund.
— 58 —
Ondoeulijk is Let, onvoorwaardelijk eencn tijd te bepalen hoelang zij bewaard kan worden, dit hangt geheel af van de omstandigheden, waaronder zij verzameld en bewaard wordt. De nit den staart verkregene stof gaat het spoedigst tot ontbinding over; uit de longen verzameldde laat zieh op eene koele plaats eenige dagen bewarcn. In den regel zag ik na vier of vijf dagen sporen van ontbinding.
9°. Slechts in die gevallen, waar de staart voor een groot gedeelte verloren ging, had de inenting op den al-gemeenen gezondheidstoestand eenen nadeeligen invloed; dit was bij 19 van de 1167 het geval. In alle andere gevallen , zelfs bij de meeste die de pluim verloren, hieven alle levensverrigtingen onveranderd, alleen de kalveren beneden de 3 maanden oud schijnen hierop eene uitzon-dering te maken.
10°. Zonder zulks bepaald te durven verzekeren, zoo ben ik niet ongenegen aan te nemen, dat de inenting nu en dan bij runderen, die later door de longziekte werden aangedaan, eenen voordeeligen invloed op den loop der-zelve uitoefent, want van de 53 aldus ziekgewordeae, her-stelden er 34. Het meest in het oog loopend was dit het geval bij denheerP. M. Hoek, aldaar werden binnen de 22 dagen na de inenting nog 17 stitks longziek, die allen zonder eenige geneeskundige behandeling herstelden , een verschijnsel dat mij, bij mijne veelvuldige ondervinding in deze zoo gevreesde ziekte , vroeger nooit is voorgekomen, doch hier Staat tegenover, dat, van de 13 bij Moerimn tijdens het beloop van het inentings-proces, 11 zijn ge-storven , alhoewel ik geloof dat het hevig beloop der ziekte aldaar in de verhoogde voorbeschiktheid der verzwakte
— 59 —
longen, ten gevolge van het veelvuldig voederen van warme spoeling is te zoeken.
11°. Ook schijnt het te blijken , dat men door het inenten van besmet vee, de duur der epizoötie verkort, waarvan beide zoo evengenoemde gevallen hieromtrent ten voor-beelde kunnen verstrekken. Dit is een niet gering te achten voordeel daar men in den regel hierdoor spoedig van longziekte is bevrijd.
12°. Is het geraden, die runderen waarbij zieh geene reactien hebben voorgedaan, na verloop van twee maanden op nieuw inteenten, ten einde alien twijfel wegtenemen of die inentingen wel naar eisch zijn verrigt.
13°. Dat de inoculatie bij kalveren beneden de drie maanden oud, eenen nadeeligen invloed op het lymphatieke stel-sel schijnt uit te oefenen, waarvan gewrichts aandoeningen benevens infiltratie en ontaarding der lymphatieke klieren het gevolg was; hetgeen bij zes kalveren met den dood einuigde , na langzamerhand geheel te zijn uitgeteerd, waar-om zij (inenting) dan ook bij kalveren beneden dien leeftijd moet ontraden worden en eindelijk ten,
14°. Houde ik mij overtuigd , dat de inenting in verre de meeste gevallen, de runderen voor de longziekte althans tijdelijk behoedt.
Bij de 714 door mij geente, op onbesmette ofonbekende koppels, zijn mij slechts zes gevallen bekend, waarbij de longziekte zieh heeft voorgedaan , en deze behoorden alien tot dezelfde veestapel die door mij ten einde alien schijn van vooringenomenheid weg te nemen, onder de onbesmette is gerangschikt; toen ik echter in tegenwoorheid van mijnen collega J. Bockelkamp uit 's Ha^e, de kunstbewerking
aldaar verrigtte, namen wij bij somtnige ränderen eene drooge scherpe hoest waar, waardoor Bockelkamp dien stal reeds toen voor hoogst verdacht hield. Doch alware het (hetgeen wij willen aannemen), dat deze stal tijdens de inenting volkomen gezond was, dan heeft onzes in-ziens de inenting hare waarde nog geenszins verloren, daar het dan alleen ten bewijze verstrekt, dat zij even-min als de vaccine bij den mensch een absoluut voorbe-hoedmiddel is.
Dat echter de inenting in verre de meeste gevallen een voorbehoedend vermögen bezit, is naar mijne overtuiging boven alle tegenspraak verheven, of is hetgeen overtuigend bewijs, dat van de 713 gezonde runderen bijna alien in gemeenten te huis behoorende, waar de longziekte steeds heerschende was, slechts nit eene koppel zes stuks zijn aange-tast; en ofschoon er van de 453 tot besmette stallen behoorende 63, na dekunstbewerking, de ziekte kregen, waarvan er echter slechts 29 stierven of geslagt werden, zoo moeten wij hicrtegen aanvoeren, dat dit volstrekt niets tegen de inenting bewijst, daar zij wel als voorbehoed, doch geenszins als geneesmiddel wordt aangewezen. Ja, alware het ook dat de inenting een absoluut voorbehoedmiddel ware, dat wel nimmer van eenig raiddel zal kunnen worden veronder-steld) dan nog zouden er zieh, na de kunstbewerking, in bijna ieder besmette koppel ziekte gevallen voordoen, en dit wordt door velen maar al te zeer uit het oog verloren.
Dat de uitbreiding der longziekte door inenting geenszins wordt bevorderd zal bij eene enkele blik op de tabel wel geen nader betoog behoeven. Dit wordt dan ook door slechts enkele tegenstanders aangegeven en verdedigd, zoo
— 61 -
zegt Maris in zijn simple reponse au dernier mot sur Pinocu-lalion etc., bl. 21, dat de longziekte op eenen gezonden stal uitbrak nadat een rund ingeent en door de operatic gestorven was, waarora ook van Dommelen, (Repert. 7de jaarg., bl. 39) de inentingen op gezonde stallen afraadt; het-geen door anderen nimmer is opgemerkt.
Op grond van dit een en ander, wil ik dan ook trachten in den aanstaanden winter met vernieuwden moed mijne proefnemingen voort te zetten, daar ik vermeen mij over-tuigd te mögen houden, dat de inenting, al ware het ook dat zij nu en dan faalde, de voor den veestapel zoo ver-derfelijke longziekte krachtdadig zal tegenwerken, en ik alle hoop koester, dat ik, vooral door mijno laatste onder-vindingen, de hoofdoorzaken heb leeren kennen, die eenen min gunstigen afloop zouden kunnen vooribrengen.
Thans tot het vierde of laatste punt van het programma der prijsuillooving genaderd zijnde , zoo willen wij alle de aan de kunslbewerking verbondene zoo directe als indireete onkosten overwegen , hiertoe behooren :
1. de kosten van inenting.
2. de verliezen door sterfgevallen.
3. de verminderde waarde door staartverlies, en eindelijk
4. de verminderde opbrengst tijdens het inentings-proces.
1° Ten einde eene bepaalde maatstaf te hebben, zoo ben
ik gewoon voor iedere inenting, met inbegrip van alle nabehandeling, ^dne gulden te berekenen, met de bepaling echter, dat voor de later aan de longziekte of aan de ge-volgen der inenting stervende niet wordt berekend.
Voor de 1167 moest dus betaald worden ./1167. Hier
_ 62 —
moot echter voor de later longziek gewordene of aan ck; gevolgen der knnstbewerking overledcne f 82 worden al'ge-
trokken, waardoor het /1085 blijf't.
2°. De verliefen door sterfgevallen.
10 melkkoeijen a / 100.......f 1000
1 vare koe werd verkocht en de schade be-
1 ziekelijke vaars.........- 40
6 kalveren door hot leewater aangedaan en
' / 1160
3°. De verminderde waarde door staartverlies willen wij, in navolging van den heer Hengeveld, op / 6 per stuk berekenen, dit is dus van 74 stuks / 444.
4°. De verminderde opbrengst gedurende het inentings-proces. Reeds vroeger hebben wij aangetoond datinden re-gel de runderen door het inenten niel te lijden hebben, en dat alleen in enkele hevig werkende gevallen de melk-afschei-ding in verband met een meer algemeen lijden verminderd was, daar echter mijne inoculatien voor een grootdeel in den winter en het vroege voorjaar zijn verrigt, en de meeste hevig werkende gevallen bij droog kalfdragend vee plaats liadden, zoo was het melkverlies betrekkelijk gering, slechts bij 19 stuks kon ik gedurende eenige dagen eene belangrijke vermindering in deze afscheiding waarnemen. Wanneer wij nu deze verminderde opbrengst, die in den regel althans niet langer dan 14 dagen aanhield ay0.50, per dag stellen dus/7,00, per rund, dan bedraagt de verminderde opbrengst/133.
— 63
Wanneer wij nu alles te zamen trekken dan zijn:
1°. Inentingskosten........f 1085.00
2°. Verliezen door sterfgevallen .... - 11 GO.00 3° Verminderde waarde door staartverlies . - 444.00
4°. Verminderde ophrengst......- 133.03
Te zamen . . f 2822.00 Wanneer wij dit nu deelen door 1119 , als zijnde het getal der gezondovergeblevene en van longziekte herstelde runderen, dan blijkt het dat de kosten voor ieder rund f2,rgt;23 bedraagt.
En hiermede vertrouwen wij aan het doel der prijsvraag be-antwoord en daardoor onze taak in deze volbragt te hebben. Ilet is er echter verre af, dat wij zouden veronderstellen , dat met onze taak de zaak zelve zoude zijn ten einde ge-bragt — Voorzeker neen ! Want ofschoon er reeds vele vol-doende uitkornston zijn verkregen, zoo zijn er echter nog een aantal twijfelachtige of niet genoegzaam bevestigde waarnemingen, die aan nieuwe proeven dienen onderwor-pen te worden.
Nieuwe proefnemingcn, getrouwe onderzoekingen en openbaarmakingen zij das ons doel, opdat wij door wrijving van denkbeeiden de waarheid meer en meer nabij mögen komen.
Haarlem, September 1854.
OVEIiZIGT der ven-igte INENTINGEN door den Veearts der Iste klasse, |
J. Huffnagel te Haarlem, en der uitkomsten daardoor verkregen. |
Tijd w.mneer de Longziekte zieh geo-penbaard heeft na de Inenting.
Stieren
en Ossen.
Graad der werking,
Gestroven ten Tevolge van Ue inenling.
Kalve-reo.
NAAM KN
WOONPLAATS
VAN DEN
EIGEN A AR.
Melk— vaarzen
Güsten.
Genezen.
van Sjaar en daarb.
—5
Datum der Inenting.
es
CS *3
quot;2 s
lt;'n a
£ i £.2
S 0 0 R T D E II 1 N G E E N T E RUNDEREN.
Vae 3 —41V« jaar. I jaai
Melkkoeijen.
Pinken.
GEVOLGEN DER INENTING.
Tijdslip, waarop de werking zieh ver-toond heeft.
1852. 23 Aug.
Besmel.
Besmet. Besmet.
Besmet.
Onbes.
Besmet.
13 Sep.
2 Nov. 4 Feb.
27 April.
30 Mei.
25 Mei.
Bij de laatste aan de longziekte gestor-vene koe tevens belangrijke zwel-ling vandenstaart.
Sept.
25 Oct. 10 Jan.
1 April.
5 Mei.
10 Mei.
2 jar ige Vaars.
24 Aug.
tot 2 Sept.
10 Not.
14 Jan. tot
15 Feb. 21 April.
tot ü Mei.
11—10
19
8—40 26—39
31-67
21 Oct. 1833. 6 Jan.
2G Maart. 26 April. 26 April.
Beide kalveren aan bet leewater ge-slorven.
Metslofuit dezelfde long afkomstig.
3 27 Mei. tot 30 Junij.
Besmel. Onbes.
3 Mei. 3 Mei.
IS Mei. 12 Mei.
28 wei. 15 Mei.
Metstof uit dezelfde long afkomstig.
Ret kalfaan bet lee^ water gestorven.
Met stof uit een gebeel plaatselijke werkende staart.
Met stof uit eene ver-an het staart.
Besmel.
Onbes.
Besmel Onbes. Besmel, Onbes.
4 Mei.
11 Mei.
24 Mei. 24 Mei. 10 Junij.
5 Julij.
S Julij.
11 Mei.
B
2 J unij,
»
1 Junij. »
15 Julij. »
7 Jan.
3 Jan.
3 Jan.
26 Jan.
30 Jan 30 Jan.
7 Feb.
8 Feb.
20 Mei. 10 Junij.
D
29 Junij.
I
i 2 2.
10
12
5 jange Melkkoe,
Herente van 11 Mei met stof nil de long.
Onbes. Onbes. Onbes.
Onbes.
10 Dec. 24 Dec. 24 Dec.
24 Dec.
180 4. 17 Jan.
n | w
12 Jan. 10 Jan.
5 Feb.
10 Feb. 10 Frb. Lgt;8 Feb.
28 Feb.
I Met stof uitdezelfde / long afkomstig.
Besmel
Onbes. Onbes. Onbes.
Besmel.
20
19 Jan.
tot 10 April.
24 Jan. 24 Jan.
3 Feb.
4 Feb.
Zes koeijen aan de longziekte.
Twee kalveren aan het leewater gestorven.
Alle longzieke runderen waren binnen weinig dagen hersteld.
AI bet vee van den heer Hoek, abu«i-velijk als melkkoeijen genoteerd was gust en tot het vet maken be-stemd.
12 Mei.
tot 29 Junij, 6 Feb. tot 27 Feb.
100-145 2—23
18
30
.llSj 2 78 42
04 1 5igt; llIO i 67
tUo: in
23
12!
39
Dezelfde.
Mev. de Douain'fere Barnaart, te Vo-greleazan^.
J. Kessen , te Haarlem.
A. H. van Wicke-voort Crommelin. te Berkenrode
Jonkii. G. F. van Tels, te Vogele-zang,
Dezelfde.
A. H. van Wicke-voort Crommelin te Derkenrode.
II. A. van Wicke-voort Crommelin te Woesduin.
B. A.. Bar. van Verschlief.
Jonkh. G. F. van Tels.
B. A. Bar. van Ver schuer.
A. Spruit, te Wad-din^veen.
B. A, Bar. van Ver-schuer.
Dezelfde. Dezelfde.
Jonkh. G. F. van Tets.
Mev. de Douairi^re Barnaart.
D. Schölten, te Lis-se.
Wed. Klazenbos, under Sloterdijk.
G. Klazenbos, on-der Sloterdijk.
Jonkh. Gevers Deij-noot, te Loosdu'i nen.
P. M. Hoek, le Wa-teringen.
15 A. H. van Wicke- Onbes. voort Crommelin. te Berkerode.
B. A. Bar. van Ver-schuer.te Heem-stede.
Transp.
66 —
— 67
SOOR! DER l N G E E N T E RUNDEREN.
GEVOLGEN DE H IN EN TING.
Melkkoeijen.
Slit-rei en
OssenJoxAAL.
NAAM
Kalve-ren.
Pinken. Melk— vaarzen.
Güsten.
Tijdstip, waarop de werking zieh ver-toond heefl.
Graad der werkiug.
| Vau 4—3 1 jaar.
van 5 jaar en daarb.
Gestorven ten gevolge van de Inenting.
Van 3— jaar.
a a lt;Sc
Datum
Genezcn.
EIN'
WOONPLAATS
der
Tijd wanneer de Longziekle zieh geo-penbaard heefl na de Inenting.
a:
o -* ?
2 2 =
rz T.
-3 — .
si
r-. ZL
24 1 1
Inenting.
, ^ c
S
n
Q
•quot;J
£.2
Per
transport
1SS4. G Feb.
20 Feb.
4 2
8G
53
41
110
25
17 Feb.
1 Maart.
28 Feb.
a
2 Maarl. 2 Maart. 4 Maart. 1 Maart.
28 Feb.
20 Maart.
12 Maarl.
13 Maart.
13 Maart. 16 Maart.
21 Maart. 20 Maart. 20 Maart. 16 Maarl. 23 Maarl.
23 Maart.
27 Maarl.
i
1
28 Maart.
27 Feb.
8 Maart.
6 Maart.
10 Maart. 10 Maart.
9 Maart. 12 Maart. 20 Maart.
23 Maart.
2 April.
25 Maart.
23 Maast.
24 Maart.
30 Maart
3 April. 3 April. 6 April.
30 Maart
2 April.
3 Aprii.
20 April.
lt;ot 26 Mei. 23—30 Februarij.
58—94 5—10
Besniet
' )nbes. Onbes.
Onbes.
Onbes.
Onbes.
Onbes.
Onbes. Onbes.
Onbes.
Onbes. Besmet,
Besmet,
Onbes.
Onbes.
Besmet.
Onbes.
Besmet. On bes.
Onbes.
22 Fib.
23 Feb. 23 Feb.
6 Maart.
7 Maart.
8 Maart.
9 Maart. 10 Maart,
10 Maart,
11 Maart,
13 Maart,
15 Maarl, IG Maart,
23 Maart
Ziekelijke Vaars.
G i
G i
4 !
Met slof uit eenc abcesvormige ver-hevenheid aan het boveneinde van den slaart.
Met dezelfde stof ingeent.
3 jarige Melkkoe.
J4 Maart.
tot 12 April.
10
13
10 12
,'Deze beide vaarzen f zijnopzeltelijkeen ^ geruimen tijd aan #9658; de besmelling * bloolgesteld. \A1 het vee van deze f hoogst besmette ' slal waarbij geen working is waar— genomen , is laier door de longziekle aangetast.
24 Maart.
47
1 April. 1 20 April, j u , G
26 Maart.
lot I Mei.
2—lt;0
)
5 3
1
IG
6 1
2'(k Maart 23 Maart,
4 April.
7 April.
10 April.
2 : 9 I 1 21
3 April. ; lo April. 30 Maart. [ 10 April.
8 April.
1 '.9 April. |
10
37
U 6
96
iclb
April,
10 Mei.
1
10
2 1
14
230
2G 18
4 4
14 April. 28 April.
18 April. 16 April. 1 Mei.
30 April. 24 April. 20 Mei.
Onbes. 11 April.
i
22 April Transport,
GO
32 1116
102 304 190 1 ß7
20
43
4 I
932
F. van Duinhoven , te Haarlem.
H. Meijer . te Lisse.
C. J. Peters, te Haarlem.
H. Ter Burg , te Velzen.
Gehreis, te Rloe-mendaal.
J. J. Hessen , te Haarlem.
Wed. Petri, te Zo-mervaart.
C. Reggel, le L'sse.
W. Steenvoorden , te Heemstede.
E. van Duinhoven , te Spaarne \Vou-de.
A. van der Hülst, te Vogelenzang.
P. Verdegdal , te Lisse.
T. W. J. Beukman , te den Horn.
P. Hulsbosch, te Vogelzang.
W. Hulsbosch , fe Vogelenzang.
J. Maan , te Vlaar-dingen.
H. Warmendam, te Hillegom.
Dezelfde.
Jhr.D.J.C.van Lennep , le Heemstede.
De Afd. 5 Heere-lauden , Holland-sche Maatschappij vanLandbouw.
W. Moerman , te Vlaardinge«.
48 H. Boeijl.te Viaard. Besmet
49 IJ Sol van Kappen. Onbes. te Heemstede.
W. van der Heul, te Besmet.
Vlaardingen. Wed. Steenvoor- Onbes. den, te Heemste de.
52 J- D. Marbus. te Besmst. Sassenheim. ^ ü. van Waveren, le ~
Hillegom.
Hoogerbrugge. lejOnbes Beugelsd ijK.
C. van Duinhoven , Onbes.
te Haarlem.
J.Kessen, leHaar- Resmcf. lern.
EIGEN AAR.
Besmet,
5
68
G E V O L G E N DER INENTING.
Tijd wanneer de Longziektezich geo-penbaard heeft na de inenting.
Graad der werking.
Tijdstip , waarop de werklng zieh ver-toond heeft.
Stierei
en Ossen.
Kalve-ren.
Melk-vaarzen.
NA AM
EN
WOONPLAATS VAN DEN EIGENAAR.
Genezen.
Güsten.
r'an 3—4 jaar.
Van 4-jaar.
Datum der Inenting.
#9632;o =
o «
quot;Ö f8 , C
a S
D cn l_ CO
Ss
~ 5CCU lt; b: . H ® OD RH W
O W
H H
P-
tp-a c
oj
#9632;s =
S O
P- o bi
-Ä (0
* • tz .. ^ ^.2
_• .5 S
c (- o
o; —
3 «
= £ -2 £
p c-
.p- tj
k;
kl 55
a
3
n3
a
SOORT DER INGEENTE RUNDEREN.
Melkkoeijen.
van ojaar en da^rb.
.= £ Ii
n- g
r-stx
-f- «
Pinken.
ca ^ re ?
amp;#9632;!£
Gestorven ten gevolge van de Inenting.
o S OJ
C/2
Per
transport,
18S4. 22 April.
.43
(HO
52
116 GC
292
174 102
304
6
21 18
7
16
190
5
13 16
Ill
69
14 Mei.
20 Mei. SO Mei. 20 Mei.
25 Mei. 12 Mei.
31 Mei.
26 Junij,
8 Junij. 8 Junij.
29 April.
3 Mei.
8 Mei.
10 Mei.
8 Mei.
8 Mei.
18 Mei. 29 Mei.
28 Mei.
25 Mei.
20 Mei.
tot 1 Junij.
^Metstof ult dezelf-delong ingeönt.
56
Besmet
Onbes.
Onbek.
Onbek.
Onbck.
Onbek.
Onbek. Onbek.
Onbek.
Onbes.
20—30
56
24 April, 4 Mei. 4 Mei. 4 Mei. 4 Mei.
^Allen met stof uit / dezelfde long in— l ge6nt.
60
10
11 Mei. 18 Mei.
19 Mei. 19 Mei.
Onder deze waren er vier reedsvroe-ger ingegnt waar-bij ook geene re-actie is waarge-nomen.
De drie laatste in-entingen met stof uit dezelfde long.
64
-
4 Junij.
30 Mei.
10
CS
Onbes.
19 Mei.
M. A. Hooger bringe. le Beugelsdiik,
P. Verdegal. te Lisse.
G. Vreeburg 1;, tc Lisse.
P. Ratlevcel. te Sassenheim.
W. van der Meij Lisse.
C. van Niekerk , te Sassen heim.
G# Riggel, le Lisse.
J» Borski, le Bloe-mendaal.
F. Schölten, te Lisse.
ß. A. Baron van Verschuer.
A. H. van Wicke-voortCromnielin te Berkenrode.
Totaal Generaal.
167
78 1080]74
18
172
333
t321 57 116
209
66
124 396 256
178 104
i i i
7 112
69
De indeze Tabcl als onbekend aangeduide runderen waren allen weinige dagen Toor de kunstbewerking uft Gn
J
I \