V
*• r
-I t
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2855 566 6
.. //./ DE HOLLANDSCHE VEE-ABTS,^
----
v Air-
PiJBDEN, BDiDVEE, SCIHPEN, CBIIEK EN VAKKPS
VOORZIEN VAN
BEPROEFDE VOOUSCHRIFTKN , OM DE GEBBEREN DER MELK,
DIE AAA UET KAAS— EN BOTERMAliEN HINDEREN , TE
VOORKOMEN OF TE HERSTELLEN, TEJ^W;!?««*^
DENDE D.K GRONDREGELS HOE TE
MOEWELIJRE EN KUNSTMATlGf^^RLOS^PirL
GEN DEU GENOEMDE fjjf
Jr
' 'A
/ —#9632;#9632; —#9632;? D00R \-J\ Ml I ^'v-T-'•f | H=^| W. J. «5. H B ÄW i® IJF «I (?J A O/ |
S/arfs Vee-arls der \c. KlkfsseiJe U^-e|cP; v ^ \ | ,'0/
1 - ' - lt;S/ s /
-T^V ^ y
De uityever en mijn Iroeder (de sc/trljver) zijn er op gesteld dit werkje door eenige woorden van mij te doen voorafgaan. Baar lof uib mijjien mond in dezen hioalijk zoude voegen, is de Stelling waarin ik mij Jderdoor gelragt sie eenigzins moeijelijk en hlijft mij alleen overig te zeggen, dat ik de onderneming als doelmatig beschomv.
Er Lestaan in onze taal onderscheidene llandhoeken der Vee-artsenijkünde, over welker meerdere of mindere waarde wij ans hier niet kunnen uitlaten, maar icaarvan het niettemin zeker is, dat zij uit andere talen in de onze zijn over gelragt, zoodat dit het eerste Handboekje is, dat, door een Neder-landsch Vee-arts geschreven, het licht ziet. Hit is van meer lelang dan men oppervlakkig zoude meenen; hier te lande toch komen sommige vee-ziekten onder eenigzins andere vormen voor en eischen ze ook wel eene gewijzigde lehandeling in vergelijking met andere streken. Bovendien kan men zieh in de ärmere Buitsche streken aan het vee van mindere waarde niet al de moeite en kosten getroosten, zooals hier, en heeft men juist door die verkeerde zuinigheid een grooter verlies te wachten.
Men meene intusschen niet, dat de in dit werkje aangepre-zen lehandeling omslagtig of kostlaar is; dit is geenszins het geval, maar om spoedig tot het doel te geraken, kan er niet altijd op eenige weinige centen worden gezien; als eene ziekte een paar dagen langer duurt verliest men toch dadelijk en aan-merkelijk, lij paarden in het oponthoud in de werkzaamheden , lij melkvee in de melk, lij vetweiders in het vleesch; als lij onze huisdieren eene ziekte slepend wordt, neer,it ze ook ligte-lijk een nadeeligen aßoop.
VOORREDE.
Laar er aan de uilgave van een grooter Ilandhoek met •platen, yroote onkosten verhonden zijn, en vele liefhebbers van paar den en veehouders een minder kostbaar toerkje begeeren, was de schrijver aan een klein besteh gebonden, en hon hij doorgaans weinig spreken over de oorzaken der ziekten. De veehouder laut zieh daaraan ook gewoonlijk minder gelegen liggen, als de ziekle eenmcial bestaat, treicht hij die slechts te herkennen en te genezen. In de ziekten w aar in de kennis der ziekte-oorzaken een volstrekt vereischle is , zijn ze ook opge-noemd: dit is bijvoorbeeld let gecal met de besmeltelijke ziekten.
Wat overigens de bevoegdheid tot het schrijven van een der-gelijk icerkje betreft, ik vermeen , dat die aan mijn broeder , na zijne meer dan dertigjarige praktijk als paardenarts en vee-arts moeijelijk valt te be twisten ; te minder nog als men over dit vak werkjes ziet herdrukken, die voor meer dan twee eeuwen zijn geschreven, 200 als dit met een onlangs in Zeeland uitgegeven Vee-artsenijkundig boeksken , dat ans volstrekt on-bruikbaar voorkomt , het geval was.
Daar de wet op de uitoefening der Vee-artsenij künde nog steeds op zieh laut wachten , is het getal der gestudeerde vee-artsen steeds afnetnende ; hier door raakt men ten platte lande verlegen om hulp en doet men in de meeste gevallen beter, zieh zelven eenigermate te oefenen in de eigen behar.deling van het zieke vee, dan dat men zijn vertrouwen stell op personen , die zieh voordoen als vee-artsen , maar hnnne uiterst gehrekkige kennis rnoelen bedekken achter looze tau], of bijgelocvige verzins eis.
JFij icenschen het icerkje dus in veler h an den , opdat de schrijver eenmaal in de gelegenheid worde gesteld, om de leem-ten of gebreken , welke ook zeker zijn werk zullen aankleven , aan te vullen of te verbeteren.
Utrecht, Julij 1858.
Leeraar aan 's Rijks Vee-arlsenijschool, de.
iv.
INWENDIGE ZIEKTEN , DIE ZOO WEL BIJ PAARDEN ALS BU ftüNDERRN, SCHAPEN, GEHEN EN VARKENS VOORKOMEN.
Bladz.
I. Reelontsteking, bron of bruin . . . .
III. Verslopping der slikbuis ...... 3.
IV. Braken en braakzucht ...... 4.
V. Gebrek aan eetlust ...... 5.
VII. Maag-darra onlsteking ...... 8.
VIII. Kribbenbijlen cn windzuigen . . . . . 11. IX. Harillijvigbeid, verstopping.....12.
X. Buikpijn of koliek . . . . . . . 13.
XL Doorloop . . . . . . . . lg.
XII. Verkoudheid en hoest ...... 19.
XIII. Longontsteking.......21.
XVII. Verlammingen ....... 28».
XVIII. Hersen-onlsteking ....... 29.
XIX. Onlsteking van het ruggemerg .... 32.
XX. Vallende ziekte ....... 33.
XXI. Mondklem en regtstijvigheid.....33.
XXII. Hondsdolbeid . ....... 35.
XXIII. Bevangenheid .... .... 37.
XXIV. Onlsteking der nieren en pisbiaas .... 40.
XXV. Opslopping der pis......41,
XXVII. Leverontsteking, geelzucht en galkoorts. . . 46.
XXVIII. Onlsteking der baarmoeder ..... 47. XXIX. Terugblijven der nageboortc . . , . . 49.
a) Miltvuar beroerte ...... 53.
b.) Miltvuur koorts ...... 54,
c ) SJepend miltvuur , gele water . . . , CO.
IK HO Li D.
(1 ) Erfelijk slepend miltvuur
]„. VeulenzieUte . • • • 2o, Darmtering der veulcns .
So. Leewaler iler kalberen 4o. Lanmierziekle . . . • 5°. Doorloop der jonge dieren. .
e.) Miltvur'sc of an hrax-ziekten der huid lu. Elpar , zwei lead of looppiid vuur •
Miilvuri^e on'slpl«inv,en in het bindweefse lo. lire e bOiS^ezwel en liesvuur
2o. r.u^^evuur
.quot;o, ViTit boisielgezwel ,
Zuclvtig ip'tlvunge ontstekingen van he bindweprsel. Turbcrkels. 4«). MilLvuri'j-roosachtige ontsteldugen der huid
springvuur, venijn So. Miltvuur Idazen . ...
lo, Tongblaar, ge.stekorrel .
2o. Pes. brand, of klingziekte . 3o. Ulillvurige blaren, cf bleinen . 4». Pokken.....
f.) Miltvurige onlstekingen in spierachtige deelen
Karbunkels
lo. Kwartiervuur .... 2o. Tongkanker .... {X.) Miltvurige ontstclsingen in het slijmvlies de verterings werktuigen .... lo. Miltvurige maag-darnaontsteking 2c. Ruggebloed , lendenbloed.
XXXI. Typhus en typheuse ziekten . . • •
io. Hersentyphus . . . #9632; •
2°. Dar.nJynlius . . . • #9632;
3o. Leverlyphus . . #9632; -
4o. Longfyphus , Longvuur
öo. Runderpest .....
60. Varkens ziekte, vlekkentyphus
XXXII. Wormziekten .
lo. Wormen in de niaag en darmbuis 2o. Worn lacht ige longhoest 3o. Leverbotwormen .... 4o. Blaaswornien in de bersenen.
5o Gorligbeid of vinnigheid
XXXIII. Ontijdige verloisingen ....
XXXIV. Gellheid, brulsheid.....
XXXV. Onvruchtbaarheid.....
XXXVI. Schijndood , fiaauwte, onmagt .
XXXVII Volhloedigheid ......
INWENDIGE ZIEKTEN, WAARDOOR MEER BIJZOXDER PAARD WORD! AANGEDAAN.
I. Props, kooijcrdroos. . . . . •
Bladz. 61. 61.
63.
63.
64. 64.
64.
65. 65. 67. 67. G7.
1o.
HET
98.
JM1I0UD.
Biadz.
II. Verslagen droes
III. Verdachten droes, steendroes
IV. Kwaile droes V. Worin, liuidworm.
VI. Kolder
lo. Stille holder .
2o. Raze h-p ünlder S'r2 -quot;tPid Scquot; i' #9632;cgt;tigheid Kon ot'en VII. Griep of iljen^a VIII. Danv .!3''eiü
Pie()nnde dampigheid IX. Cbani.Pi quot;ekle X, Pisvlcil of louterslal.
Uriglitsclie ziekte
INWENDIGE ZIEKTEN , WAARDOOR MEER BIJZONDER HET
RUND WORDT AANGEDAAN.
I. Besmellelijke longziekte . . - - • 121.
II. Parelziekte of inwendige pokken .... 125.
III. Verstopping der boekmaag ..... 126.
IV. Gebreken der herkaauwing ..... 127. V. Opgeblazenlieid , wind- of trommclzuclit. . . 128*
VII. Likziekte, knabbelzuclit . . . • • 131.
VIII. Lecwater, mergweeklieid . . . . • ISI.
IX. Vastliggen of Lardlieid der huid, aangewassen. . 132.
INWENDIGE ZIERTEN , WAARDOOR MEER BIJZONDER DE SCHAPEN WORDEN AANGEDAAN.
1. LeverbotTiekte , galligbeid . . . - .137. II. Bremvlieg larven in den neus. .... 139. III. Draaf-, schuur- of schrikziekte . . . .139.
INWENDIGE ZIERTEN , WAARDOOR MEER BIJZONDER DE VAHRENS WORDEN AANGEDAAN.
Borslelziekle. ........ 141.
UITWEND1GE ZIERTEN.
I. Ongziekten ..... . , 142. 1°. Oogonfsteking . ..... 142. 2°. Maanblindheid .... . 143. So. Vlekken op het oog.....144-
lü. Ziekten van den neus......145.
!0- Neusbloeden. ..... . . 145,
TU.
101.
102.
103. 106. 106,
109.
110.
111. 11!. HO.
116.
117.
118. 120. 120.
1NH0UÜ.
Kikvorschgezwel Speer . . . #9632;
Verwonding der lagen « « long
V. Gebreken aan de horens
lo. Afstüolen der lioornen 2o. Afwr'mgen van den honrnkoker VI. Gelsrcken der Icdematen en kreupelheden lo. Legger of liKger Kniezwam of luip Gallen Kos of bus Bloedspat Peesklap of nerf
Verscbeuring van de scheede der Scliijthak, dikke hak Hazenhak ...
Ontslekings-zwelling van het gehee
Spalachtige uitgroeisels Klos- of scbeuvelheen Ueel)eeii , hazenspat Spal, drooge spat Overhoef, ringbeen
Iluidzlekten der ledematen Rasp . . . ' Mok ....
Pr.kniok
Zwei ling der achlerbeenen
Kreupelheden Boeglambeld Lende- of kruislamheid Heuplambeid Hanenspat Onlheuping
Verrekking der smeerschijf Ontwricbting • »
Overkotins
2o. Polypus in den neu«.
Ziekten van den mond 1». Spruw . . • •
Heerscliend mond- cn klaauwzeer Moelrui , melkkorst Gezwollen jjehemelte Wormen oj) de long Haken op de landen
Ontwricliting der koot
Losstaan der landen
Slrijken
Aanslaan ....
Zieklcn der voeten of lioeven. Kroonbetrappiog , verzwerlng aan de kroon
VIII.
Bladz. 145. 145-
145.
146.
147.
147.
148. 143.
148.
149. 149. 149. 149. 149.
149.
150. 150.
150.
151. 151. 151.
151.
152.
153.
153.
154. 154.
154.
155.
155.
156.
156. 156. 158.
158.
159. ICO.
161.
162. 162.
162.
163.
163.
164.
164.
165.
IV.
2°.
3quot;. 4°. 5°. 6quot;o. 7o. 8o. 9o.
lOo. llo.
2°. 3igt;.
4o.
5°. 6°. 7o.
8quot;.
9». 10o. 11°.
12o.
13o. 14o. 15».
16o.
)uigpees
spronggewricht
17o. 18o. l£)o.
20quot;.
21o.
22«. 23». 24o. 25». 26». 27».
28°.
166.
INHOUD.
•29lt;). Kotstraal
30°. Uoef of straalkanker
31o. Steengallen .....
320- Uoornsclieur en lioornkloof
330- Nageltrap ..••••
34°. Vprnagelen .....
350. Loslalen van Jen wand
36°. Volvoelighcid en iinolhoef .
370. Naauwhoeviglieid en Ulemlioef
38o, Ontstekini; in den lioef, verpellen der zool
Onlsteking in de klaauwen.
39o. Ortpoot of scheurklaauw 40quot;. Ivlaauwzeer der Schapen
VII. Ziekten van don staart .... 1quot;. Uatlenstaart, rotstaart
2o. Afvallen van den staart
3». Wolf in den staart ....
VIII. Ziekten van liet uijer en gebreken der melk. 1quot;. Uijerontstekingen . . . #9632;
a ) Zuivere of hevige, of zwaiuwenvlugt b.) Knobbels in bet uijer c ) Rheumatisebe , of drop
d.) Roosacbtige of wrang
e.) Brandige of roode kwalsler
f.) Tnberkuleuse of gele kwalster Katarrliale aandoening van bet uijer . Klontcrs in bet uijer
Melksteenen.....
Ettergezwel in bet uijer Vleezig worden des uijers Verdrooging van kwaitieren.
Kloven in de sjjenen .... Ondoorboorde spenen . . . -Vernaauwing der spenen of taai melken Optrekken der melk . . . -\V rat ten of polypen in de spenen Laten loopen der melk Openstaan van overtollige spenen Melkvloed
Waterachtlge melk . • •
Verrninderde melkgeving Zog te vcrmeerderen . . . •
MELKGEBREREN.
Moeijelijk boteren . . - #9632; Te speedi(t zuur en dik worden Dik wurden zonder verzuring üradige melk of lang Verdwijnen der room Bitterzoete, brakke of kwade melk
IX.
Bladz* !«7. ltgt;7. 167. 170.
172. }72.
173.
174. 174.
176.
177.
178.
178.
179.
179.
180. 180.
180.
181.
182.
183.
184.
185.
188.
189.
189.
190.
191. 19'.
191.
192.
193. 193.
193.
194. 194.
194.
195. 195. 197,
2o.
3o. 4«. 5°. 6°. 7quot;. 80. 9quot;. 10°. 11°. i 2°. 13o. 14o. 15o. Ifjo. 17o.
20Ö. 201.
201.
202.
203. 203.
1o.
2o. 3o. 4o. 5°. 6quot;0.
1NHOUD.
Blaauwe melk en blaauw worden der Gele schimmelmelk Gele melk Koodvlekkige melk Iloode melk Groene melk
Bloedmelken - - , quot;. , ,
Melk met eeu kalkaclitig bezinksel Amerikaansdie melkziekte Droogmaken van koeijen
„ » paarden
Omlcrzoek naar dragtigheid Muldel om de sekse der kalveren te bepalen „ , » koeijen bi\ dag te doen kalveren. * gt;, siechte boter te verbeieren
JX, Huidzieklen . . . •
lo. Netelroos Schürft Pokken
c.) Schaapspokken
d.) Pokziekte der varkens Mazeien bij Schapen en varken AV ratten Vijgwratten
Woekerdieren op de huid .
a.) Luizen
b.) Groeibullen
c.) Teeken of luisvliegen .
Over eenige gez-.vellen
1quot;. Neklmil of varent.
2°. Oncchte of valsclie nekbull.
3o. Ontsteking der oorklier of vijve 4°. Dmkkingen.
brand vlekken.
Uoortrekken der borst.
5o. Ontstekings- en ettergezwellen 6o. Vuur, brand of versterf.
Doorliggen 7°. Koude gezwellen.
8quot;. Zwarte gezwellen.
9°. Bloedadergezwel.
10quot;. Knoestgezwel en kanker.
11°. Züchtige gezwellen.
Fisteis en pijpzweren. lo. Tandfistel.
2». Speeksellistel 3o. Adcrlaatfistei
7°. 00. 9o. 10°. 11°. 12°. 13o. 14quot;. 15o. ! Go. 1.7°.
kaas
2lt;gt;.
?.o
4o. 5°. 6°. 7lt;gt;.
XL
XII.
INHOUD.
Bladz
4o, Gewrichtsfistel . . . . .240.
Wenden en bloedingen ..... 241.
1°. Bloedstelping , . ..... 240.
30. Ontstekinfj en veretterinfj .... 242.
4o. Luchtgezwellen bij wenden . #9632; . . 243.
60. Vergiftigde Avonden .... 245.
3°. Lies- en balzakbreuk ..... 248
4°. Inwendige breuk der ossen .... 250.
lo. Der scheede , pollijven 251,
quot;VVegnenien of afzetten der baarmoedcr 252,
Uitzakken van den endeldarm 252.
Verloskundig gedeelte .... 254.
aj Het werpen of baren ... 254
Belemmenie verlossingen ... 256.
3o. Zamentrekking van den hals der baarmoeder 257
4o. De doode vrucht ..... 257.
Kunstmatige verlossingen .... 258
a.) Algemeene raadgevingen . . . 258,
h.) Tegennatuurlijke ligging der vrucht , 261
lo. Kop en voorpooten teruggeslagen . 261.
2o. Kop en een voorpoot teruggeslagen 261.
3o. Kop in de geboorte, voorpooten teruggeslagen 262. 4». Voorpooten in de geboorte,kop in't uijer gezakt 262,
5o. Verstijfde gebogen bals . . . 262.
60. 3 of 4 pooten in dc geboorte zonder den kop 262 7». Op den rug liggend jong So. Stuitgeboorte ....
9°. Dwarsligging ....
10°. Omgeslagen navelstreng H0. De snuit bezijden de scheede 12°. Omdraaijing der baarmoeder I3o. Verliarde moedermond 14o, Jn de buikholte gezaktc vrucht 15°. Binnenstbuiten gekcerde vruchr 16o. VIeeschklonip of wanvrucht.
Overbevruchting
Builen baarmoederlijkc zwangcriicid 19^. Waterhoofd ....
20°, Watcrlmik cn windbuik
XJ.
XIII.
XIV.
XV.
XVI.
2o.
3o. 4o.
XVII
b.)
c.)
263.
264
264.
265
265. 265.
266 267,
267,
267 26S.
268.
268 261?.
INHOUD.
21o. Alleden der vrucht lo. Van den kop 2o. Der voorbeenen 3o, Van den hals 4quot;. Der borst 5o. Van hei kruis 60. Der achlerbeenen 22o. Keizer- of baarmoedersnede AanlianRsel.
]o. Waarnemen van den pols 2o. Aderlaling . . , . 3». Etterdragt zetten lo. Etlerband 2o, Lederen scliijf 3o. Wrangen 4o. Lavement zelten of klistcren .
xir.
XV11I.
DIE ZOOTVEL BIJ
PAAEDEN ALS BIJ RUNDEKEN, SCHAPEN, GEITEN EN VAKKENS YOOEKOMEN.
DE BRON OP BRUIN.
lo. Bij 7iel Paard.
Kenteekens: moeijelijk slikken, zoodat het drinkwater en soms ook kleine gedeelten van het voeder door den neus terugvloeijen, de mond vervuld met taai slijm, eene stijve liouding van den hals, den kop laat zieh, moeijelijk bewegen of opligten, drukking aan de keel of aan de oorklieren verwekt pijn. In hevige keelontsteking : zwelling van de keel, moeijelijke, rogchelende ademlialing, soms met opblazing der wangen.
Behandelinr/. Men doe eene niime aderlating, die soms den volgendcn dag moet worden herbaald , plaatst een dragt voor de borst , en smeert eenmaal daags een gedeelte van de volgende zalf op de keel in, neem: blaauwe kwikzalf 2 oncen (1), jod-potassium 3 drachmen. Tot inwendig gebruik, neme men: zoetekwik, braakwijnsteen en goudzwavel, van elk 3 drachmen, ammoniakzout 1 once, poeder van beemst-wortel 2 oncen , make daarvan met vlierstroop of honig, en 4 eetlepels wijnazijn , eene dünne likking, en strijke elk uar een eetlepel vol er van op de tong.
O) Als er niet bij slaat ned. dan is de bedoeling alliid, medicinale oncen , waarvan 16 nngenoeg orcreenkomcn met 5 nederlandsche.
1
2
Bestaat er dreigend gevaar van verstikking dan moet er cene opening in de luchtpijp gemaakt (de luchtpijpsnede ver-rrgt) worden ; daartoe heeft men echter behoefte aan een ervaren veearts.
Vergelijk verder het arlikel over de verkoudheid.
2igt;. Bij het Hund.
Kenteekens en lehavdeling als bii Let paard ; men steekt liier een wrangwortel in den borstiap.
3°. Bij Schapen en Geiten.
Kerteekens en hehandeling als boven. Bij het schaap scheert men , vdör het insmeeren der zalf, de wol van de keel.
4°. Bij het Varken. De kwaadaardige keelziekte: zie miltvuurziekte.
Bij dit dier komt cok de gewone keelontsteking voor. De ziekte gaat gepaard met moeijelijke adenilialing, zwelling der tong, bitte en donkere kleur van het mondvlies, gevaar van stikken, een scherpe kuch, belet slikken , koud vunr en in 2-3 dagen dikwijls de dood.
Behandeliny. Men geve eerst een braakmiddel , bestaande uit 10 grein braakwijnsteen en 5 grein poeder van witten nieswortel, in een eetlepel warm water of in een uitgeholde aardappel of appel. Het uitgebraakte moet terstond verwij-derd worden , opdat het varken dit niet weder naar binnen sla; gedurende de werking van het braakmiddel onthoude men ook het drinken ; werkt het braakmiddel niet, of niet genoegzaara dan geve men een half nur later dezelfde mid-delen nog eens. Men late het varken goed bloeden uit de ooren en den staart , begiete het aanhoudend mot koud water of wel; men bindt het de beenen zamen en legt het in een kuil , die in versehe aarde is gegraven en bedekt het met frissche zoden , die men nat houdt met koud water, zorg-dragende, dat de ademhaling vrij blijft. Inwendig geve men gedurende 2 dagen elke 3 uur 1 once wonderzout en een draehme salpeter, opgelost in een bierglaasje gewonen azijn. Is de herstelling daarna niet volkomen, geef dan 2 maal daags, in een dun afkooksel van havergort, 3 grein zoete-kwik met 15 grein ammoniakzout en een draehme poeder van gentiaanwortel. Zoo lang het varken niet geheel hersteld is, geve men tot voedsel: saladebladeren , zuring, jonge dis-tels enz., met zure melk en zuurdeeg.
3
Ii. SSe i«of of poft
1«, Bij het Faard.
Deze ziekte is door mij ook bij liet paard waargenomen , hoewel zij er zelden bij voorkomt.
Kent(jfkens. Op het onvenvachtst geraakt het tot nu tce gezonde dier in eene doodelijke benaauwdheid , zoo dat het over het geheele ligcbaam sterk zweet; de neusgaten staau opengesperd , het geheele ligchaam zweit op, de oogen puilen uit den kop, en bij nader onderzoek merkt men dat de ademhaling geheel, of bijna volkomeu belet is.
Behandpüng. Men late den raond van het paard open-houden en trekt de tong sterk naar voren , bijna als of men die uit de keel wilde trekken , waardoor dadelijk alle toe-vallen zullen verdwijnen. De ziekte bestaat naraelijk in eene aankleving van het strotklepje op de strotsplect, of wel in eene indrukking daarvan in die spieet; door het naar voren halen der tong nu wrordt het strotklepje weder vrij.
2o. Bij Jiel Rund.
Deze ziekte komt bij dit dier vrij dikwijls voor; de kentee-kens en behandeling zijn dezelfde.
III. Ue verstoppinff der slikhuis door binuen-geslikte voorwerpen.
1°. Bij het Paard,
Kenieekens. Het paard dat bij toeval eenig hard voorwerp, zoo als een stukje hout of been , of wel een knol, wortel, appel enz., in de keel heeft gekregen . terwijl het te groot is cm verzweigen te worden, is zeer benaauwd, staat met uitgestrekten hals in eene stijve houding, als wilde het braken ; uit den mond vloeijen speeksel en slijm , de oogen puilen uit den kop, het paard eet noch drinkt, en de toe-vallen vertoonen zieh plotseling. Dikwijls voelt men het voorwerp op eenig punt van den hals en als het tamelijk groot is ziet men het ook, maar in sommige gevallen zit het hoog in de keel , of laag aan den ingang der borst.
Behandeling. Zit het voorwerp zeer hoog, of kan men het door eene zachte drukking ver in de keel opschuiven , leg dan een mondrooster aan , haal de tong ver naar voren en tracht het voorwerp met de hand uit te halen. Gelukt dit niet en kan men het door eene uitwendige, niet al te harde drukking , bijv. met een platte tang niet aan stukken drukken dan moet men het paard kluisteren en tegen den
4
grond leggen , om het voorwerp door middel van een chais-zweep naar beneden te sclmiven. In plaats van dat werk-tuig kan men ook gebruik rnaken van een ongeveer IJ- ned. el lang Spaansch-riet of buigzame wilgenteen , die men goed glad gesneden en welks einde men met een lapje linnea omwonden heeft. Dat iinnen moet er stevig aan verbonden zijn, door middel van een in inkervingen loopend koordje. Het beste werktuig tot dat einde is echter een spons-balein ; zoo als die door de instrumentmakers geleverd wordt. Wat men echter ook möge gebruiken, het moet rijkelijk besmeerd worden, met olic of vet, en bij het inbrengen inoet de kop des paards sterk gestrckt worden , zoodat kop en hals bijna in een regte lijn liggen. In dringend gevaar kan men de spons-balein of bet Spaansch-riet cok bij het staande paard aanwenden , men heeft dit zelfs door de neusholte gedaan.
In zeer zeldzame gevallen laat het voorwerp zieh niet naar beneden schuiven en blijft er niets over dan de verwijdering door middel van de slokdarm-snede ; tot dat eiude maakt men eene insnijding in dc huid boven het voorwerp, in de over-langscbe rigting van den hals , schuift de bloedvaten en spieren , die de slikbuis mogten bedekken , voorzigtig op zijde, klieft daarna ook laatstgenoemd deel in de overlangsche rigting en brengt het vastzittende voorwerp naar buiten ; hierna wascht men het uitgestorte bloed met een spons weg en hecht alleen de huid met een paar steken , er eenige malen daags een mengsel uit koemest en azijn overstrijken-de. Het spreekt wel van zclf, dat men nu het paard gedu-rende eenige dagen cnkel meeldranken, gekookte aardappelen, zemelen en dergelijk gemakkehjk verteerbaar voeder, en dan nog in geringe hoeveelheid mag geven.
2°. Bij het Rund en de overige Uuisdieren.
Behandelivg. In alien deele dezelfde; deze behoeft men echter niet tegen den grond te leggen, noch ook den kop zoo sterk uit te strekken.
IV. Het brakeu en de liraakxuclit.
lo. Bij het Paard.
Kenleekens. Onder heftige bewegingen, gepaard metzamen-trekkingen van den buik en het uitstrekken van den kop en den hals , ontlasten zieh door den mond , meestal echter alleen door den neus, brijachtige, min of meer verteerde voederstoffen. In verre de meeste gevallen is deze ziekte een
5
gevolg van barsting der maag of der darmen, door overvoe-dering, windzucbt of koliek , en dan is zij ongeneeslijk. Vloeijen die voederstoffen terug in de luchtbuis dan stikt het paard onmiddellijk. Komt het braken herhaaldelijk voor,zonder schadelijke gevolgen , dan is het doorgaans een hraken uil de Itrop, dat is uil eene ziekelyke venvijding van de slikbuis.
Behandeling. Deze komt alleen te pas als het braken een gevolg is van windzucht of verslapping der maag , zoo als die vooral voorkomt bij kribbenbijters. In dit geval gevc men in eene flesch warm aftreksel van kamillenbloemen , 4 draehrnen extract van bilsenkruid en even zoo veel gewonc potasch, en herhaalt dit dagelijks tot aan de volkomeno genezing. Het voeder zij daarbij zacht en gemakkelijk te verteren.
2o. Bij het llund en het ScJiaaji.
Geschiedt bet braken niet zoo moeijelijk, het is dus ook minder gevaarlijk en doorgaans een gevolg van overvoedering of van binnen geslikte onverteerbare voorwerpen; soms ook is het bij hen een gevolg van ingegeven geneesmiddelen, o.n do herkaauwing aan te zetten.
Behandeling. Geheel als bij het paard. In aanhoudende braakzucht bij het rund geeft men met goed gevolg 2 maal daags 4 droppels creosflot, in een slijmig afkooksel van liavergort gegeven.
3°. Bij heb Varken.
Het varken braakt zeer gemakkelijk. Alleen wanneer het niet in verband staat met in de maag aanwezige onverteerbare of ziekte-stofi'en mag het worden tegengegaan ; zijn deze door de braking verwijderd en houdt die daarna nog aan, dan eerst komcn de braakstillende middelen te pas. Het braken houdt bij het varken langer aan , omdat het de uitgebraakte stoffen doorgaans weder naar binnen slaat: men moet die dus dadelijk verwijderen.
Behandeling. Geef het varken dun gekookte slijfsel in den trog; helpt dit niet genoegzaam , geef het dan 1?. grein opium , gewreven onder de dojer van een ei; des noods kan men dit middel op denzelfden dag nog eenmaal herhalen.
V. £Be moeijelajke spijsvertering.
HET GEBREK AAN EETLUST.
1°. Bij het Paard.
Het verlies van den eetlust is een genoon iets bij de
6
raeeste inwendige ziekten. Wij beliandelen liier ecliter alleen de moeljelijke spijsvertering, die op zieh zelve voorkomt en niet met eene andere ziekte in verband staat, of afhankelijk is van gebreken in den mond (bijv. haken op de kiezen), of keelziekten.
Kenteekens. Het paard eet minder dan gewoonlijk, is lusteloos en vermagert; reeds bij ligten arbeid zweet het, het haar verliest zijn glans , eindelijk volgt er doorloop van onverteerde voederstoffen , en dikwijls een naar stillen kol-der gelijkenden toestand.
Behandeling. Yerbetering der voederstoffen, als deze siecht zijn, wrijvingen van het lijf met stroowissehen en het geven van een eetlepel vol fijn keukenzout, zijn doorgaans voldoen-de raiddelen. Helpt dit niet genoeg dan geve men even zooveel wit mostertzaad over elk voeder. In hardnekkige gevalien nerae men: aloe 1 onee, poeder van gentiaan wortel 4drachnien, dubbelzout (zwavelzure potasch) 2 oncen , make daarvan , met ongezouten boter 6 pillen, en geve er Uveemaal daags een van in; tevens geve men gcrstemeel en tanveze-raelen in plaats van haver. Als de rneststoffen zuur rieken doe men eenmaal daags over den haver een poeder , bestaande uit 1 drachme duivelsdrek en 4 draehmen fijn wit krijt. ¡2‹. Bij het Rnndvee.
Kenteekens. Yermindcring en verflaamving in het herkaau-wen , traagheid in bet eten en spoedig ophouden daarmede ; een korte wijl nadat het dier voedsel naar zieh heeft geno-mcn is het onrustig cn benaauwd ; de mest is gewoonlijk harder , de tnclkgeving vermindert.
Behandeling. Geef het rund gedurende eenige dagen, cenmaa! daags i ilescb boterpekel in , hetzij enkel , of met een eetlepel vol sclioorsteenroet (niet van steonkolen). In raoeijelijker gevalien geve men een afkooksel van een hand-vol alsem-knoppen mot boterpekel, of wel driemaal daags I drachme aloii in cen pil met witte zeep. Siechte, harde, on-verteerbare voederstoffen moeten vervvisseld worden voor goede.
Bij runderen openbaart dc gebrekkige spijsvertering zieh wel eens door eene slepcnde, dat is, gedurig weder opko-mende opgeblazenlieid en dat bij koeijen die op droog voeder staan , ook wel na het voederen van bevroren wortelge-wassen. De honger-groeven zijn dan meer gevuld, somtijds zelfs trommekuchtig gespannen.
Behandeling. Geef het rund gedurende eenige dagen, dagelijks ¡˜ flesch raap- of lijuolie, traan , gesmolten boter
7
of, reazel in ; baat dit niet, dan eenmaal daags 2 dracliraen zoutzuur en een kelkje jenever in j flcsch water. Wil de herkaauwing niet terug koraeu volg dan de behandeling, die wij daarvoor zullen opgeven. De opgegeven behandeling is de eenige ook in die duistere gevallcn, waar de slepende opgeblazenheid een f^evolg is van ingeslikte seherpe voor-werpen (spijkers. naalden enz. ) Ontstaat zij uit de drukking van opgezette klieren, of uit verscheuring van liet middelrif, dan kan de kunst weinig bulp verleenen.
Zie verder wat betreft het rund, de verstopping van voren,.
3°. B/j Schapen en Gelten.
Geef deze eenmaal daags i eetlepel vol poeder van kal-muswortel , met even zooveel keukenzout met een glaasje water.
4°, Bij de Varhens.
Men lette hier vooral op of het gebrek aan eetlast ook veroorzaakt wordt door dat men hot te veel voedcr op eens geeft.
Behandeling. Geef twoemaal daags onder het voeder een eetlepel vol van bet volgendo neem: raw spiesglans (anti-monie) en gentiaan-wortel, van elk 1 once, Engelscb^out 3 oncen , laat die tot poeder maken en vermengen.
WS. SSe overvoedcriEEg-.
lo. Bij het Faard. Verhörend; verslopt van voren.
Kenleekens. Plotseling verlies van den eetlust, terug staan van den krib met een hangende kop , voert men het paard met geweld naar de ruif dan dreigt bet te vallen, dikwijls geeuwen ; krabben en stampen , vooral met de voorbeenen , onrust, omzien naar den buik , en als de ziekte lang aan-lioudt versehijnsels van stillen kolder. De ziekte komt vooral voor bij paarden die gulzig vreten , of bij zulke die losge-broken zijnde, een voorraad van haver, gerst, enz, in hun bereik bebben gevonden. Was dit bet geval dan klimt de benaauwdheid op bet hoogst, als dat graan-voeder opzwelt, dan zweet bet paard, vooral aan den bals en achter de schouderbladen , het valt neder, vliegt weder overeind , heeft koliek enz.; braakt bet daarbij eenige met bloed doortrokken voederstoflen, dan is de mang gebarsten en het paard redde-loos verloren.
Behandeling. Geef weinig drinken en volstrekt geene voe-derstoffen , wrijf den buik aanboudend met stroowisschen , en zet gedurig klisteren uit zeepwatcr of laauw water, met veel
8
keukenzout. Inwendig geve men elk half uur een eetlepel vol van do volgende likking: poeder van gentiaanwortel 1 once, zwavelzurepotaseh 4 oncen, en keukenstroop 200-vecl als genoeg is.
Soms geeft de overvoedering, vooral wanneer die meer op den langen weg, en bij paardeu die weinig werken plaats grijpt, aanleiding tot eene bijzondere soort van bevangenheid genaamd uit overvoedering (zie bevangenheid).
2o. Bij het liund en Schaap.
Behandeliny. Dezelfde als bij het paard. Houdt de ziekte mecr dan twee dagen aan , geef het rund dan 3 maal daags I drachme braakwijnsteen in ; lieseh aftreksel van kamil-bloemen. Schapen i van die hoeveelheid.
3«. Bij het Varizen.
liier heet deze ziekte 00k wel miltzucht en duizeligheid.
Kenteekens. Versnelde ademhaling, angst; drukking in de linkerzijde verwekt pijn; soms loopt het varken onrustig in het rond.
Behandcling. Vermindering van voederstoffen. Onder het voeder geve men het kruid cn de wortels van paardenbloe-men cn boterbloemen , gekookt cn met het nat. In den winter geeft men drieniaal daags a. eetlepel vol van het vollende poeder ; ruw spiesglans (antimonie) , keukenzout, bit-terzout en gentiaan-wortel van elk Jv once. In dreigende gevallcn , als do benaauudheid heviger is cn veroorzaakt wordt door onverteerbare stoffen , geve men als braakmiddel; 10 grein braakwijnsteen cn 5 grein poeder van wittcn nieswor-tel, in een eetlepel vol warm water ; braakt het varken nu in 15 of 20 minuten niet, geef dan hctzcifde middel nog cens.
De uitgebraaktü stoffen motten dadelijk verwijderd worden. Xa het braken geve men raauw of gekookt kruid van paar-denbloemen. Na de genezing vangt men langzaam en voor-zigtig aan met voederen.
VSS. ESe »iiaag-.c?arBS8-osifste!iing en I»et vetsszeeEten.
If. Bij het Baard.
Komen voor cene enkele maag-ontsteking meestal ten ge-volge van overvoedering of binnen geslikte scherpe vergiften. Men herkent deze aan dc benaaiuvdheid, het stilstaan of trippelen met de voorpooten, de tcckens van opgeblazenheid, maar vooral daaraan, dat hcl paard gcen etcn of drinken kan
9
verdra^en, na liet gebruik daarvaa doodelijk benaauwd en braakachtig wordt. Ook neerat men dikwijls dünsontsteking waar, zonder ontsteking der niaag. In de behandeling maakt dit ailes geen verscliil.
Kenteekens der maagdarm-onlstelüng. Doorgaans neemt men cerst koortsverschijnsels waar, zoodat liet paard na riliingen en huiveringen brandend licet wordt en ook wel zweet, doch sleebts op enkele plckken , bijvr. aan den lials , de flanken enz. Soms gaat er buikpijn vooraf, on als die langer dan 18 a 20 uren aanboudt, beeft men steeds voor eene darm-ontsteking te vreezen. De buik is zeer gevoelig voor drukking, de adcmlialing versneld , de pols haastig, hard en klein, de mond is beet en droog, de ledeinaten koud , gecn trek tor, eten , weinig mest bij veel person op de ontlasting , trippelen , slaan of stampen met de becnen , omzien naar den buik.
Behandeling. Eene ruime adcrlating, die wel eens moet worden herhaald , een met Spaansche-vliegzalf bestreken etterdragt onder de borst of den buik, klisteren met laauw-water, waarin veel keukenzout is opgelost. Voor inwendig gebruik neem : heemstwortel en bilsenkruid van elk 2 oncen, kook die £ uurs in water 3 flesschen , zijg het voebt door, los er in op 6 oneen Engelsch zout en geef daarvan om bet nur J gedeelte in, onder bijvocging van een theekopje vol lijn-, raap- of sla-olie en evenzoo veel honig o' stroop. Hedaren hierop de toevallen , berhaal dan het middel, maar als de toestand verergert, de angst en benaauwheid klimmen, de oogen wegzakken , de verslagenbcid en het krachtverlies in bet oog loopen , geef dan met elk der bovengenoemde dranken tevens in : 1 drachme tinetuur van opium en lü grein kamfer, die fijn gewreven is in de dojer van een ci.
Uel vetsmellen is eene hevigo ontstcking van den dünnen dann, voorkomende bij paarden, die weinig aan arbeid ge-woon , zieh door loopen uitermate verhit hebben , die dik en vet zijnde, na verhitting te sehielijk koud water bebben ge-dronken. In dit geval vertoonen zieh de toevallen van buikpijn minder en zijn de paarden nog lusteloozer, de mest is niet zoo klein gebald , maar met een tamelijk dik, naar vet gelijkend vliesje ombuld , dat een gevolg is van door-zweeting in den darm.
Behandeling, Eene matige adcrlating, etterdragt als voren, klijsteren uit zemelwater. Inwendig: zwavelzurc potaseh, 2 oncen , poeder van heemstwortel, 1 once , gemengd onder
10
hcmig, '1 oticen, en raap-, lijn- of sla-olie 2 onceti ; tot eeti iikking gemaakt geve men daar alle 2 uur 3 eetlepels vol van in. In hevige gevallen voege men bij bovenstaande middelen eert once extract van bilzenkrnid.
Na darmontsteking geve men zficht en gemakkelijk te ver-teren voederstoffen , geen stroo en weinig maar best liooi; — neemt men dit niet in acht, dan volgt er ligt eene instorting.
2°. Bij hut Rnndoee , de Schapen e.i Geilen.
Kenteekens. Dczelfde ; de herkaauwing houdt hier tevens op.
Behandeling als bij het Paard. Bij hct rund een wrang in de borst te zetten en in hect water gcdoopte bedlakens om het lijf te slaan.
oü. Bij het Varizen.
Kenleekens. De toevallen zijn gclijk aan die der baikpijn, maar aanboudendcr en zonder vrije tusschenpoozen. Zij gaau vergezeld met koorts en eene versneide soms hikkende adem-haling, de buik is pijnlijk bij drukking. Houdt depijnschie-lijk op , als de ziekte rceds bijna een dag geduurd heeft en is het varken daarbij als bedwelmd , tcrwijl het trekkingen heeft in de beenen en over het lijf, dan is de dood spoedig te wachten.
Behandeling. Men late het varken duchtig bloeden uit de ooren en den staart, smecrt een piek ter grootte van twee handpalmen onder den buik met Spaanschevlieg-zalf en geeft inwendig een afkooksel van lijnzaad, heemstwortel, of des noods van havergort , en daarbij 4 maal daa^s 15 grein salpeter; deze kan men ook geven in warm water, waarin men eene once rundervet heeft laten smelten. Gedurende en zelfs eenige dagen na de zickte zij het voedsel zacht , gemakkelijk verteerbaar en gekookt.
4o. Eene bijzondere, door het eten van zarnentrekkend werkende boombladeren veroorzaakte maag-darmontsteking is de zoogenaamde bosch- of houtziekle, die veei overeen-komst heeft met miltvuurkoorts.
Kenteekens. Zij komt vooral voor bij runderen, echter ook bij paarden en Schapen onder verschijnsels van hevige buikpijn, verstopping, harde , soms met bloed omhulde mest, weinige en dikke, soms bloedige pis, ophouden van eetlust en herkaauwing, koorts, vermagering en cindelijk doorloop; de weinige melk heeft een scherpen geur.
Behandeling. Verbeterde voeding met goed gras , wortels, gekookte aardappelen ; eene matige aderlating, wrang of etterdragt voor de borst en inwendig een afkooksel van
11
Jijnzaad of heemstwortel; en driemaal daags 2 once vvonder-zout en 2 drachtaen salpeter.
VlII» Met Uribltenbijten en wiiiifznigcn«
1°. Bij het Paard.
Het kribbenbijLen is eene zenuwaclilige maagziekte, waarbii liet paard , met de tanden op een vaststaand voorwerp ge-leund , lucht inslikt, om de maag te vullen , die aan eene starke uitzetting door ruwe voederstofFen gewoon was, en nu minder, maar voedzamer spijs ontvangt. Dit gebrek komt daarom zeldzamer voor bij landbouwers — meer bij kavalierie paarden en dezulken die tot vermaak worden gehouden. Het is moeijelijk te genezen, als men het paard niet reeds in het begin, op de gewone overvloedige wijze kan voederen. Het gebrek is bovendien lastig omdat andere paarden door het gedurig iiooren van het opstooten , dezelfde beiveging in de maag bekornen en kribbenbijters kunnen worden, Hetbij-ten in- of het elen van hout is slechts een bijkornend ver-schijnsel ; alle jonge paarden doen dit en toeh vindt men slechts enkele kribbenbijters, maar de ziekte is vooral hin-derlijk , omdat deze paarden dikwijls lijden aan gebreken der spijsvertering en daardoor vermageren ; als zij de doorge-zwoliren lucht niet weder opstooten, bekomen ze ook wel het wind-koliek. Door het Icuncn met de tanden op harde voorwerpen , slijten die onregelmatig, zoodat het gebrek in verre de meeste gevallen aan de tanden is te herkennen, doch er komen ook enkele paarden voor, die de lucht als opzuigen zonder met de tanden of den kop ergens op te leunen. Zij steken den neus omhoog en trekkcn de, lippen daarbij op. Bij deze paarden (tiqueurs au vent der Franschen) is het gebrek natuurlijk nog veel moeijelijker tegen te gaan.
BfJiandelivy. Als men niet volop hooi mag geven en het paard gedurig voor een ledige ruif moet staan , moet men het alien steun voor de tanden ontnemen , daartoe plaatse men de ruif niet hooger dan 7 palm boven den grond, na het eten zette men het paard lerug en houde het door twee riemen of ketens van de kribbe. Ook het tamelijk naauw p.anhalen van een lederen riem cm den hals is dan zeer dienstig.
Draagt deze ziekte den naam van windzuigen . en schijnt met de droogte of met de electriciteit der lucht in verr
12
band te staan , wijl het zieh vooral bij Noorde- en Noord-ooste winden openbaart.
Kentrekens. Bij liet windzuigen zet het rund den neus stevig tegen een hard voorwerp , dat zieh weinige didmen bo-ven den grond verheft , zoo bijv. op een kluit aarde, de rol-laag van den stal enz., het houdt den mond een weinig geopend en zuigt nu, met blijkbaar genoegen en langzaam, lucht in de pensmaag , die daardoor wordt uitgezet, zoodat de honger-groeven gevuld raken en het toeval naar opgebla-zenheid gelijkt, zondcr dat daarvan echter onmiddellijk gevaar te duchten is. De windzuigster is evenwel doorgaans mager en eene siechte melkgeefster.
Beltandelwcj. Tegen dit gebrek is mij geen voldoend middel bekend ; sommigen willen , dat het in de keel du-wen van een levende kikvorsch zou baten. Ik spreek er voornaraelijk van, omdat het een koopvernietigend gebrek is.
DE VERSTOPPIKG,
lo. Bij hel Paarcl.
Bij hardlijvigbeid ontlasten de dieren nog met groote * moeite ecnige weinige harde meststoffen, Bij verstopping wordt niets onllast, de dieren trachten er dikwijls niet meer naar. Op aanhoudende verstopping volgt koliek.
JieLandelivc/. Zet gedurig klijsteren uit zeep-water of warm-water waarin keukenzout is opgelost; breng nu en dan een stukje witte zeep in den aars, verwijder met een met olie besmeerde hand de harde mest uit den endeldarm, en geef hot paard gedurende een dag niets dan zemel-slobbe-ring en laauw-drinkwater. Neem daarna aloe en sla- of raap-olic van elk 1 once, zwavelzure potasch 2 oneen , nagclolie 10 droppels, en witte zeep, zooveel als genoeg is om alles te maken tot 4 pillen , waarvan gij er 's morgens en 'savonds een ingeeft in een reepje dun, :gt;net olie be-streken papier. Tegen aanhoudende hardlijvigheid heeft men met goed gevolg herhaalde lavementen uit koudwater aan-gewend.
2o. Bij het linnd.
Behandeling. In vele gevallen is bet voldoende , dat men 3 a 4 wrangwortels in een zuren appel steekt en deze laat opeten, of wel neme men: 2 oncen kliswortel en 4 drachmen
13
sennebladeren, kook deze gedurende 4 uur in een kan water, zijg het vocht door, los er iu op 6 oncen wonderzout en geef het warm in.
3o, Bij het Far ken. Geef het 3 maal op een dag 1 once Engelsch- of wonderzout onder het voeder; eet het niet meer geef dat zout dan in , opgelost in een weinig warm water.
Voor alle dieren werken lijn-, raap- en sla-olie, zoo wel als vet en reuzel, zacht purgerend; hetzelfde is het geval met zoete wei.
HET BÜIKWEE.
lo. Bij het Faard.
Kenteekens. Gestadig omzien naar den pijnlijk opgetrok-ken buik , trappelen, slaan en stampen met de beenen, die dikwijls digt bij elkander geplaatst worden als het paard eene persende houding aanneemt, verstopping van den afgang of gedurige ontlasting van weinige harde keutels. In hevig koliek zweet hot paard bij plekken , bijv. aan den hals, aan den buik enz. Nu en dan komen er eenige minuten van verademing, maar weldra volgen daarop hevige vlagen , waarin bet paard steunend nedervalt, hevig met de beenen slaat, en zieh op den rug tracht te wentelen.
Ongunstige teekenen zijn : als de buikpijn langer dan 16-20 uren duurt, als het paard de bovenlip optrekt, zoo dat men de tanden ziet ; als bet koliek plotseling ophoudt en bet dier dof en hol uit de oogen ziet, terwijl mond en tong koud zijn , eindelijk als het voederstoffen door den mond of den neus uitbraakt.
Het koliek zal spoedig ophouden, als het paard zieh sebudt als of bet de vliegen wilde verwijderen, en weder trek naar voeder betoont.
Voor dat wij overgaan tot de verschillende soorten van koliek, volgen bier eenige voorschriften, wier opvolging altijd nuttig is bevonden.
lo. Men plaatse het lijdende dier aanstonds diep in stroo, zoo wel om het te verwarmen als om in- ©f nitwendige kwetsuren bij het vallen te voorkomen.
2o. Het paard worde vlijtig gewreven met scherpe stroo-svisschen, of met een met stroo omwonden stok.
2
14
3o. Met eene met olie besmeerrle hand hale men de meststoffen uit den endeldarm en onderzoeke tevens , of da blaas ook door pis is uitgezet. (Zie pisopslopping
40. Men zette gedurig klisterea , uit een warm aftreksel van gelijke deelen kamilbloemen en tabak in water; men losse daarin ook op een handvol keukenzout.
5°. Midden over den rugstreng wrijve men een paar eetlepels vol terpentijnolie met de hand in. Onder den buik gebruik ik daartoe liever vlugtig smeersel (1 drachme vloeijende ammonia met 4 drachmen raapolie.)
60. Als het dier nog iets wil gebruiken , geve men het geen hooi, maar slechts tarwezemelen met laauw water, in geringe hoeveelheden. Men onthoude het paard alles wat de ziekte kan veroorzaken , als daar zijn ; beschimmelde voederstoffen , gebroeid gras , kaf (vooral dat van naaldweit) erwten-stroo , enz.
7°. Zoo lang men niets anders bij de hand heeft make men gebruik van enkel verzachtende, inwendige middelen, als daar zijn: lijn-, raap- of sla-olie, levertraan. warme melk , vooral van eene halve flesch biergist met laauw water. quot;Wijn , brandewijn, anisette en dergelijke prikkelcnde middelen zijn doorgaans schadelijk.
So, In elk langdurig koliek is een tabaksrook-klisteer bij uitstek nuttig; mist men het daartoe ingerigte werktuig dan neme men eene gewone goudsche pijp met een steel ter lengte van een palm , welke men aan het einde omwindt met eene draad , zoodat die naauwkearig past in een vlier-houtje, dat uitgehold is , door er de pit (het merg) uit te stooten ; nadat de kop der pijp met tabak gevuld en aange-stoken is , brenge men de vlierhouten steel in den aars des paards en zal dit den rook opzuigen. Op deze wijze laat men het paard achtereenvolgend verscheidene pijpen uit-rooken. Gedurig wederkeerend koliek heeft men genezen met lavcmenten uit koud water, zoo dat het paard daarvan 1 of U emmer vol binnen kreeg.
Be v er schillende soorlen van koliek zijn: lo. Het windkoliek.
Kenieekens. Het komt voor na het geven van winderige voederstoffen , bijv. knollen, erwtenstroo , enz., de pijnen en ligehaamsbewegingen zijn hevig, het paard wentelt zieh met verdraaide oogen, trekt zieh in vreemde gedaanten te zamen, ligt zoo een geruimen tijd bewegingloos, tot dat men lioort dat de darmen weder in beweging komen , dan ver-
15
nieuwt zicli de aanval, tcrwijl de buik meer en meer door winden wordt uitQ,ezet.
Behandeling. Hehalve liet in acht nemen der door ons in liet ¨¹lgemeen o])lt;Tegeven regeJs, geve men elk half uur 2 draehmen gentiaanwortel, ^ drachme duivelsdrek, even zooveel korianderzaad , 6 grcin opium en 4 draehmen zwa-velzure potascli , in een halve flescli laauw water; zoo de buikpijn bedaart vermindert men met het ingeven, ofhoadt men er mede op. In plaats van de opium kan men in bovengenoemde middelen met voordeel i tot 2 draehmen extract van bilzenkruid voegen.
Als er gevaar bestaat van bersting der darmen , beeft men enkeie gevallen met een goed gevolg, door middel van cen gesciiikt werktuig (trois - quarts) den blinden en ook wel den karteldarm doorboord, om de lueht waardoor die werden uitgezet te doen ontsnappen ; daartoe kan men echter de hulp van een ervaren veearts niet ontberen,
2¡ã. Het koliek xjit gevatte koude, het krampkoliek.
Kenteeh-ns, Het paard is , bezweet zijnde, blootgesteld aan koude of togtlueht, in stroomend water gevoerd, of heeft schielijk koud water, of te veel verkoeiend voeder genoten.
DiL koliek openbaart zieh gewoonlijk eerst met koorts-huiveringen , met eene naar bevangenheid zwemende stijfheid, of met pisopstopping. De mest is zelden hard of droog, en wordt van tijd tot tijd ontlast, onder verhef¨¹ng der pijnen.
Behandeling. In het algemeen volge men de door ons opgegeven regels; wat betreft het bijzondere, ¡ª er dient voor al te worden gelet op den toestand der blaas ; bij het afhalen der mest voele men dus achter aan den onderwand des endeldarms. Neemt men daar een sterk gespannen bolrond ¨¹gehaam waar , dan levert dit het bewijs op , dat er tevens pisopstopping bestaat ( zie pisopstopping. ) Verder moet men het paard warm gedekt houden , en elk half uur ingeven ¡ì¡ö flesch warm aftreksel van kamilbloemen , waarbij gevoegd is 2 draehmen specerijachtig aftreksel van heulsap (laudanum liquidum) en [ flesch raap-, lijn- of boom-olie, of wel levertraan.
Het is hier ook zeer nuttig ora het paard een in heet water gedoopt beddelaken om het lijf te slaan en dit te ver-versehen, zoodra het bekoeld is. Als het koliek niet zeer hevig is, kan men het paard warm rijden en dan diep in Let stroo onder een wollen deken zetten. Men raadt dan ook
16
aan het ingeven van § flesch warm bier, met een eetlepel vol Haarlemmer oiie.
3°. Hex vekstoppings-koliek,
Kenteelcens. Het komt vooral voor bij paarden, die gedurig aan sleelite spijsvertering en darmv-erstopping lijden {zie die ziekteii) , die gulzig eten , met nieuw hooi gevoederd zijn , enz. Het paard ziet hier aanhoudend naar een bepaald gedeclte van tlen buik, vrije tussehenpoozen worden bijna niet waargenomen, de pijnen zijn iutegendeel aanhoudender, er wordt weinig of geene mest ontlast.
Behandeling. Men neme de opgegeven punten in acht en geve volstrekt goen heulsap (opium), maar in plaats daar van elk half uur 2 drachmen extract van bilzenkruid, in een halve flesch warm aftreksel van kamilblocmen, onder bijvoeging van 1 drachme extract van gentiaan-wortel, 2 oncer, wonder-zout en ^flesch lijn-, raap-, of siaolie , daarmede verminderende of ophoudende als er ontlasting komt en de pijn bedaart. Is dit in 3 ä 4 uur het geval niet dan moet do ziekte behandeld worden als darmontsteking. {Zie die zielete).
4°. Het wohm-koliek.
Kenieekens. Het paard is doorgaans mager en dor , heeft glanslooze overeind staandc baren (vooral op den rug), geeuwt dikwijls , en heeft soma wormen geloosd.
Behandeling. Deze moet zieh in het algemeen regelen naar de opgegeven hoofdpunten. Zoolang het koliek duurt geve men geene eigenlijk wormdoodende middelen , de wormen zouden daardoor slechts te meer in beweging komen en dus de pijn verzwaren; men geve integendeel eerst middelen waar-door zij bevredigd, verzadigd worden; daartoe behooren , laauw warme melk met honig of suiker, een slijmig afkooksel van havergort of van heemstwortel met lijn-, raap- of sla-olie, vooral echter met levertraan , om het half uur geve men * flesch vol van die middelen in , en als de toevallen hevig zijn yoegt men er 8—10 grein opium bij, waarrnede men kan aanhouden tot dat het paard er 50—60 grein van in heeft. Een paar dagen na de herstelling van het koliek ga men over tot het afdrijven der wormen. {Zie worrn-ziehten).
5°. Omtrent het koliek xjit overvoedering , leze men hetgeen wij daarvan gezegd hebben. Het koliek uit inge-zwolgen giftige zelfstandigheden , moet behandeld worden als maag-darmontsteking; dat uit darmsteenen wordt behandeld als het worm-koliek. Het buikwee uit een kronkel in den
17
dann wordt eerst na den dood als zoodanig herkend. Het ontstekings-koliek is darna-ontsteking.
2°. De bnikpijn bij het Rund,
Kenteekens. Bkan met de achterbeenen naar den buik, geduiig gaan liggen en opstaan , staan met eenen boogen rug, persingen op de mest, steuuen (klagen), pijniijke trek-kingen in de ledsmaten en bet lijf, nu eu dan verminde-ring of ophouden der pijn.
Behandeliny. De buikpijn is bier gewoonlijk een gevolg van gevalte koude en vertoont zieh ineest bij nat en koud weder in het voor- en na-jaar. Moet men de ziekte daaraan toescbrijven . plaats dan bet dier diep in bet stroo , wrijf bet daarmede over het gebeele ligehaam en onder den buik met een stok, (bezemsteel) die met een rol stroo oravvonden is; verder geve men bet beest elk half uur | flesch warme melk, getrokken op een paar lood anijszaad. Het is ook zeer dienstig daarbij te geven 1 drachme duivelsdrek of 4 drach-raen tinctuur daarvan. Men zette herbaaldelijk klisteren uit een aftreksel van kamilbloemen of enkel zeepwater; de drooge mest haalt men eerst af met de hand, die met olie of vet besmeerd is. In plaats der bovengenoemde middelen kan men ock inwendig geven, | flesch warm bier met ^ eetlepel Haariemmer-olie,
Houdt het koliek zeer lang en bevig aan, dan bestaat er waarsclüjnlijk darmontsteking en moet de ziekte als zoodanig behandeld worden. Of wel er bestaat ineenschuiving der darmen ; er is mij een geva! bekend waarin de natuur eene daaraan lijdende koe genas, boewel zij verscheidene eilen dünnen darm door den aars ontlastte.
De inwendige breuk bestaat in eene ornslingering van een gedeelte der darmbuis om den vergroeiden zaadstreng; zij komt alleen voor bij trekossen en de genezing vordert een handig Operateur.
Bestaat er vermoeden van vergiftiging, of dat er darm-steenen aanwezig zijn, geef dan inwendig veel geklutste eijeren , olie, traan, vet of melk en laat het beest veel lijndrank drinken.
3°. Bij het Varizen.
Kenteelcens. Onrustig in het rond loopen, wentelen , klagen, steunen , soms zelfs schreeuwen; het varken rekt zieh, zoodat de buik over den grond sleept. Wordt de buikpijn zeer hevig, dan voegen zieh daarbij trekkingen en trillingen in de spieren.
18
Belmndelinrj, In Let algetneen dezelfde. Als zieh de zenuwachtige trekkingen vertoonen , geef dan ». flesch warm aftreksel van kamilbloemen, waarin tevens getrokken zijn 1 drachrae pepermentkruid en 2 draeliraen valeriaan-wortel. Bestaat er grond om te vermoeden, dat liet varken iets giftigs heeft ingekregen geef clan als braakmiddel, 10 grein braakwijnsteen , 5 grein poeder van witten nieswortel in een eetlepel vol warm water; draag tevens zorg dat het varken de uitgebraakte Stoffen niet weder naar binnen slaat.
%t. EDe S^iarrlioea«
DE DOORLOOP.
lo. Bij heb paard.
Kenteekens. Deze ziekte bestaat in te dikwijls herhaalde ontlastingen van vele, wateraclitige, dunne, of slijmerige drek-stoffen. Is zij een gevolg van siechte, bedorvene voeder-stoffen, siecht drinkwater , zure melk of het geven van hevige purgeermiddelen , dan volgt de herstelling doorgaans van zeitquot;, als die schadelijke oorzakeu verwijderd worden. Bij veulens is de ziekte dikwijls cen gevolg van te lang uitge-steld zuigen, of dat dit plaats had tenvijl de merrie nog bezweet was van den arbeid.
Beliandelivy. Daar de doorloop meestal een gevolg is van gevatte koude, moet men het dier warm gedekt houden , diep in het stroo zetten en eenige malen daags klisteren aanwenden uit dun gekookte stijfsel. Inwendig gcve men 3 maal daags 4 drachmen poeder van witkrijt met i drachme poeder van rabarber, in § tiesch krachtig aftreksel van kamilbloemen ; bestaat cr tevens buikpijn voeg er dan bij | drachme duivelsdrek. Is, nadat men hiermede 2 a3 dagen heeft aan-gehouden, de herstelling niet gevolgd , geef dan 3 maal daags 4 iiesch afkooksel van eiken- of wilgenbast of wel van dui-zendblad (herba millefolii), onder bijvoeging van £ lood kaneel.
Om de ziekte in sommige gevallen voor te komen moet men de overgang van het drooge op groenvoeder allengs eu voorzigtig doen plaats grijpen. *
2°. Bij het Rundvee.
Hier noemt men deze ziekte veelal de schijt.
Kenteekens en leJiandeling als bij het paard. Houdt de door-loop lang aan, geef dan een poeder bestaande ait: witkrijt,
19
aluin, eikenbast, alsem-knoppen en kalmuswovte!, van elk 6 lood, 2 maal daags 2 eetlepelsvol met water; het zetten van een wrang is dan ook zeer nuttig.
Kalveren geve men tweemaal daags een eetlepel vol van het volgende poeder met een bierglaasje water, neem : fijn wit-krijt 1 once, cacliou (catechu) I- once, rabarber 2 drachmcn.
3°. Bij het Varken.
'Behandeiingy als bij het paard. Voor varkens is het ook goed hun dagelijks 5 ned, looden timmermanslijm , dun ge-kookt onder het voedcr te mengen , op dezelide wijze kan men hen ook geven het wit van (3 a 8 hoeudereijeren. Als huismiddel raadt men aan het geven van een hand vol ge-kookte boschbessen ondcr het voeder. Zoolang de door-loop aanhoudt geve men geene zure melk , maar in water dun gekookte tarwebloem, waaronder men een weinig genialen kaneel kan mengen. Biggen of keujen geve men 1 maal daags een afkooksel van 4 slaapbollen in | fleseh water. Eiekt de mest zuur geef dan 1 maal daags onder het voeder: i eetlepel geschraapt krijt, 1 schrupel rabarber en 1 drachma poeder van gentiaanwortel.
DE HOEST.
1°. Bij het Paard.
Kenteekens. Eoodheid en tränen der oogen, roodheid van het snotvlies, met uitvloeijing van een eerst waterachtig, maar later slijmig vocht. Meest altijd doet de verkoudheld ook het strottenhoold aan, als waaneer hot paard gedurig hoest en moeijelijk sükt,
Behandelinrj. Men houde het paard matig warm, geeft het tarwe zemelen , in plaats van haver of boonen , en laat het gedurig den damp van warm water inademen. Ts de ziekte heviger, doe dan eene aderlating en laat het volgende gebruiken: salpeter, ammoniakzout, poeder van zoethout, heemstwortel van elk § once, braakwijnstcen 2 drachmen ^ maak daarvan met honig eene likking en geef er elke 3 nur 2 eetlepels vol van in.
De hoest. Het gebeurt dikwijls, dat de gewone toovallen der verkoudheid reeds lang geweken zijn , maar dat er een lastige hoest uit over blijfc, allcen do behandeiing van dezc worot hier bedoeld en geenzins de hoest die het verschijnse!
20
eener andere ziekte bijv. van long- of keelontsteking, dampigheid, miltvuur enz., uitmaakt.
Behandeling. Men geve de likking, die wij tegen de ver-koudheid hebben aangeraden. Blijft de hoest nogthaas hard-nekkig aanhouden, plaats dan een etterdragt voor of onder de borst en doe herhaaldelijk aderlatingen. Is de hoest droog en scherp, smeer dan eens of tweemaal spaanschevlieg-zalf in op den strot en geef inwendig: goudzwavel en aramoniak-zout van elk 1 once, poeder van belladonnavvortel 4 dracb-tnen, van zoethoat en heemstwortel van elk 2 oncen , ge-vvonen azijn 1 once en vlierstroop zooveel als genoeg is om alles tot eene likking te maken, waarvan alle 2 uur 2 eetle-pels vol worde ingegeven,
Gedurende den hoest beware men het paard voor het vat-ten van koude, geve het dagelijks eenige gele wortels te eten en late bet een afkooksel van lijnzaad drinken.
Stoffig hooi en muffe voederstoffeü moeten verwijderd worden. Als buismiddel in langdurig hoesten wordt aangeraden , bet paard gedurende een geruimen tijd zoete wei te laten drinken. In langdurige slijmhoest wordt aanbevolen het afkooksel van beide (bijv. van nieuwe beideboenders) onder het drinkwater te geven. Evenzoo kan men gebruik maken van een afkooksel van bondsdraf (hedera terrestris), of wel geef driemaal daags 1 drachme extract van stinkende gouw, met een paar eetlepels bonig. Om de moeijelijke ademba-ling geve men altijd liever eene likking dan dranken.
2°. De hoest hij het Rund.
Behandeling. Bij het rund is de hoest zelden of nooit zoo hardnekkig; blijft die bijzonder lang aanhouden, dan kan men |met grond vermoeden , dat bij bet gevolg is van eene andere gevaarlijke ziekte, zoo als: longtering, borstwater-zucbt, of blaaswormen in de longen enz. Tegen de ge-wone hoest of verkoudheid geve men : ruw spiesglans (anti-moniam crudum) 2 oncen, poeder van venkelzaad I once, van zoetbout 4 oncen , duivelsdrek 4 drachmen, maak hiervan met genoegzame vlierstroop eene likking en geef er driemaal daags 3 eetlepels vol van in.
Houdt de hoest lang aan, kook dan 4 knofiook bolletjes in eene halve flesch water, maak daarvan met tarwemeel eene likking en geef die in 2 belften in 2 dagen in , men kan er met voordeel eenige levertraan bijvoegen ; tevens plaatse men een wrang in den borstlap.
Bij de Kalveren , komt een hoest voor, die uit gevatte kou-
21
de ontptaan , hardnekkig wordt door de daarait voortdoeijeß-de siechte spijsvertering en verzuring, daartegen gafik steeds met groot voordeel: poeder van gentiaan-zoetliout-en alants-wortel, van laurierbessen , ruw spiesglans, bloem van zwavei en Armenische bolus, van elk 2 dracbmen , eenmaal daags 1 eetlepel vol met 4. flescli karnemelk.
De icorniachtige lonyJioest der kalveren behandele men op dezelfde wijze als de wormachtige longhoest der Schapen.
S». Blj Jiet Varken.
Behandelincf. Neem ammoniakzout 4 drachmen, ruw spiesglans 1 once, gemalen anijszaad 2 oncen, meng difc goed onder elkander en doe er 2 maal daags een eetlepel vol van onder het voeder. Ts het varken zeer slijmig en vreet het siecht, geef het dan eerst een braakmiddel. {Zie bladz, 8.)
lo. Ulj het Faard.
Kenteekens. De ziekte ontstaat gewoonlijk plotseling met koortshuiveringen , waarop later bitte volgt, tenvijl de bee-nen ijskoud blijven. Het paard staat treurig en verwijderd van den krib , eet weinig of niets , maar drinkt dikwijls bij kleine teugen ; de ademhaling is kort, suel en gaat gepaard met eene sterke beweging der ribben , flanken en neusvleu-gels, de uitgeademde lucht is warmer dan gewoonlijk, het snotvlies rooder, de oogen drooger , soms geelachtig rood gekleurd. De pols is versneld , vol en hard, dikwijls echter integendeel zamengetrokken en bevend ; de hartslag is on-voelbaar, de mest klein gebald, hard en droog. Als het paard al gaat liggen is dit slechts voor eene körte poos.
Het paard laat zieh slechts ongaarne in beweging brengen, het staat liever onbewegelijk stil, met van elkander verwij-derde voorbeenen. De gang is stijf en moeijelijk en gaat gepaard met zeer versneide ademhaling en dikwijls met een dolfen, het dier zeer bezwarenden hoest; doch deze laatste laat zieh meer in het vervolg dan wel in den aanvang der ziekte hooren. Soms komt er tegelijk voor: bloeding uit den neus, mecstal echter is het uit den neus vloeijende slijm slechts met een weinig bloed vermengd.
Behandeling. Deze vangt men aan met eene ruime ader-lating, waarbij bet goed is dat het bloed uit eene tamelijk wijde opening vloeit; men plaalse een etterdragt voor of onder de borst, zet klisteren uit zeepwater, laat de dampen
22
van heet water inademen. Inwendig geve men: salpeter 2 oncen , wonderzout 12 oncen , poeder van heemstwortel 1 once en van zoethout 4 oncen ; rnaak daarvan met 6 eetle-pels gewonen azijn en eene genoegzame hoeveelheid honig eene likking ; waarvan alle 2 uur 2 eetlepels vol op detong worden gestreken. Bhjft de hoest, nadat men met deze behandeling een paar dagen heeft aangehouden nog droog en pijnlijk, lierhaal dan de aderlating, (als men dit niet al vroeger heeft raoeten doen om de dreigende verstikking) , en voeg dan bij de opgegeven likking, 4 draclimen extract van bilzenkruid en 2 oncen ammoniakzout , of, in plaats van liet laatstgenoemde , 4 draclimen braakwijnsteen. Houdt de uitvloeijing van etterachtig slijtn uit den neus te lang aan , zoodat het dier er merkelijk door vermagert en ver-zwakt, neem dan de etterdragt weg, laat de zouten uit de likking en voeg er bij: poeder van fenegriek en van ven-kelzaad van elk 2 oncen. Houcit die uitvloeijing even-wel aan , geef dan het paard 2 raaal daags eene pil in, be-staande uit •- eetlepel Zweedsche teer, even zooveel boter en een weinig tarwemeel. Blijft er een hardnekkige hoest over, behandel die als is opgegeven, (JZie hoest.)
Bij de huisdieren komt ook nog eene Katarrhale long-ontsteking voor; in deze zijn gewoonlijk de kaakklieren min of meer opgezet en vertoont zieh de hoest nog voor de ont-steking aanvangt. Be hehandelincj is dezelfde als de opge-gevene; de aderlating, vooral de herhaalde, kan dikwijls gemist worden , de dragt behoeft minder prikkelend te wezen en hoewel dezelfde geneesmiddelen zijn aangewezen geve men daarvan iets minder. De inademing van heete water-damp is hier vooral nuttig, en ook dat men het dier matig warm Loude.
2°. De lonqontsteking lij het Bund.
Deze bestaat bij de rnnderen in twee trappen als:
a. De ophooping van hloed in de long en, ook wel genoemd de jagt,
Kenteekens der jagt. Spoedig verlies van den eelust en der melk, ophouden der herkaauwing; de ademhaling is kort, moeijelijk en zeer versneld en de neusgaten worden daarbij zeer bewogen. De jagt ondersclieidt zieh van de heerschen-de longziekte door haar spoedig ontstaan, door dat de bees-ten niet klagen , en dat hier de eigenaardige doodelijke blik der longzieke runderen gemist wordt.
Behandeling. Daar de jagt zeer genegen is om over te
23
gaan in longontsteking verrigte men dadelijk eene ruime aderlating, steke een wrangwortel in den borstiap en geve inwendig: wonderzout 8 oncen, salpeter 2 oncen, braak-wijnsteen 1 once, poeder van heemstwortel en van zoet-hout van elk 3 oncen , make daarvan met honig of stroop eene likking en geve er elke 2 of 3 uren 3 of 4 eetlepeb vol van in. Sems moet men dit middel nog eens herhalen en soms ook de aderlating.
h. De zuivere longontsteking lij het Hund.
Kenteekens, Behaive de bij de jagt opgenoemde ver-schijnseis , kernen liier nog in aanmerking : angst, vrees om te liggen , de ellebogen staan verwijderd van de borst, bij de ademlialing bewegen de ribben zieh sterk , nu en dan laat zieh een körte , gedempte , pijnüjke hoest hooren , de bewe-gingen van het dier geschieden stijf en pijnlijk. De ziekte ondersclieidt zieh van de besmettelijke longziekte, door dat de doti'e , matte blik ontbreekt, de ziekte zieh spoedig ont-wikkelt, zieh meestal tot een enkel dier blijft bepalen, endit niet eigenlijk klaagt ol steunt.
Behundeling. Vooreerst dezelfde als bij de jagt is op-gegeven. Heeft de ziekte intusschen reeds een paar dagen zonder merkelijke beterschap geduurd , plaats dan ter zijde van de borst nog een wrangwortel, of smeer daar ter plaatse ter breedte eener hand terpentijnolie in ; laat het beest ge-durig den damp van warm water inademen en geef: goud-zwavel en zoete kwik, van elk 4 drachmen , ammoniakzout 2 oncen , poeder van venkelzaad 1 once, van zoethout 3 oncen , met honig of stroop tot eene likking gemaakt, gevjj, men daar alle 3 nur tweeofdrie eetlepels vol van in. Houdt de ziekte zeer lang aan , en vloeit er een etteraehtig slijm uit den neus, geef dan 2 maal daags een eetlepel vol beste Noordsche teer met de dojer van een ei en 2 eetlepels vo! honig.
3o. De longontsteking lij het ScJiaap.
Kenteekens. De dieren zonderen zieh af, blijven achter bij het drijven , hebben een slingerenden gang in het ach-terstel, eene versneide ademhaling, zoodat de buik hevig slaat, de oogen zijn met bloed beloopen, de uitgeademde lucht is heet , eetlust en herkaauwing houden op.
Behandeling. Eene aderlating uit den halsader , van 3 of 4 theekopjes vol bloed, eene etterdragt voor de borst, en inwendig eene likking uit; salpeter 1 once, wonderzout 2 oncen , braakwijnsteen 2 drachmen en honig of stroop, zoo
24
veel als noodig is; 3 maal tlaags geve men een eetlepel vol daarvan in. Wordt de ziekte langdurig , geef dan van eene likking uit gelijke deelen lionig en beste teer, 2 maal daags een halve eetlepel vol.
4o. Ue lonyontstehing lij het Varken.
Kenteekens. Zeer versneide ademlialing, de uitgeademde lucht is heet, een korte pijnlijke lioest, drukking op de ribben vcrwekt lievige pijn en benaauwdheid, deze laatste 00k bij het liggen , waarom de varkens in deze ziekte veelal op de wijze der honden op de billen zitten; als de ont-steking hevig is bewegen de ribben zieh sterk en ademen de dieren met geopenden mond,
Behandeling. Aderlating uit de ooren en den staart , het plaatsen van een wrangworteltje in een der ooren , en inwendig, het zij onder eene zemeldrank, of met honig als likking: salpeter 2 drachmen, wonderzout 2 oncen , braakwijn-steen 4 grein cm in 4 keeren op een dag in te geven. Soras moet men dit middel eens of tweemaal herhalen.
Over de typheuse longontsteking der huisdieren spreken ivij later.
XIV. Me lgt;So4;dsp»iwing'-
DE ELOEDING UIT DE LONG,
Bij hel paard en de overiye huisdieren.
Kenteekens. Doorgaans openbaart de ziekte zieh op het onverwaehts, door dat zieh uit den neus straalsgewijze, een licht-rood gekleurd , schuimig, bloed ontlast, waarbij meestal een hoest of kuch wordt waargenomen. Deze ziekte mag bij de dieren den naam van bloedspuwing niet dragen, wijl slechts in uiterst zeldzame gevallen het bloed door den mond ontlast wordt.
De bloeding uit de long is somtijds hetj gevolg eener andere ziekte , vooral van longontsteking en longtering; wij bedoelen hier echter de op zieh zelve bestaande longbloeding.
Iiehandeling, Men houde het dier zoo rustig mogelijk, geve zemelslobbering in plaats van haver en slechts weinig hooi. Onder het drinkwater menge men eenige gewone azijn (? fleseh op een stalemmer water). Zoo spoedig mogelijk doe men eene ruime aderlating, die soms nog moet worden herhaald, in geringere hoeveelheid nogtans, Aan den borstwand smere men ter grootte eener hand spaansche
vliegzalf, en geve inwendig alle 3 uur 4 draclimen Salpeter» met 2 eetlepels Iionig; daarbij plaatse men eea met azijn gevuld potje op een komfoor met vuur, zoodat het dier azijndampen moet inademen ; eene luchtige plaatsing en Let wrijveu der beenen met stroowisschen is daarbij zeer voor-deelig. Houdt de bloeding dagen lang aan , geef dan inwendig : verdund zoutzuur en extract van bilzenkruid, van elk 4 draclimen, poeder van heemstwortel 1 once, van zoet-hout 4 oncen. Meng dit met genoegzaam Iionig of stroop tot cene likking, om daarvan alle 3 uur 3 eetlepels vol in te geven.
1°. Bij het Paard.
Kenteekens. Uit vrees voor Let vallen staat het paard met wijd uit clkander gestelde bcenen en leunende tegen den wand of de kribbe. Tracht men het te verplaatsen dan schudt het met den kop, wankelt en valt soms, doch springt meestal schielijk weder op; bij het gaan wijkt het gedurig zijwaarts uit; de ademhaling is gewoonlijk versneld, de pols vertraagd; dc toevallen nemen later allengs af, het paard komt tot bedaren en is gedurende ecnige urcn of dagen als volkomen hersteld , tot zieh een nieuwe aanval openbaart.
De duizcligheid is doorgaans een gevolg van volblcedigheid cn kemt als zoodanig dikwijls voor bij magere dieren, die te sterk gevoederd worden. In zeldzamer gevallen komt de duizeligheid voor bij dorre, minder goed gevoede dieren en is de ziekte meer een gevolg van dc ongelijke verdee-ling, dan van den overvloed des bloeds.
Behandeliwj. Men moet hier zeer opletten op de oorzaken en of er in de daad iets ziekelijks bestaat. Dikwijls tocli worden dc toevallen veroorzaakt door drukking van den keelriem het to sterk aanhalen der buikriemen , een te naauwe haam , de te hooge ligging der borstriem enz.; in andere gevallen ligt de corzaak in het voederen van nieuw hooi of nieuwe haver, in het houden der paarden in te kleine, bedompte stallen , het te lang stilstaan der paarden. In al deze gevallen houden gewoonlijk de toevallen op , als men dc oorzaken verwijdert; dat is ook het geval als de ziekte veroorzaakt werd door hooi, dat veel duizelende dolik bevat, en men dit met goed hooi verwisselt.
3
26
BiJ duizeligheid uit volbloedigheid en bij die, welke veroor-zaakt is door het staan in feile zonnesclüjn, doe men eene ruime aderlating, zette een dragt voor de borst, en lioude bet boofd keel met koud water: de stal meet luchtig en koel wezen en het voeder verrninderd worden. Verder neme men salpcter 2 oncen , wonderzout 10 oncen, poeder van heemstwortel 1 once, gewonen azijn 2 oncen, make daarvan met stroop eene likking en geve die in verdeelde gilten op een dag in ; doorgaans moet men dit middel eens of tweemaal herhalen. Hedt men grond om te vermoedeu dat de oorzaak der duizeligheid ligt in de aanwezigheid van ingewandsworraen , dan moet men die afdrijven. Zte dab artilel.
Als de oorzaak ligt in gebreken der lever , waarvan de teekens zijn : verminderde en ongelijkwerkende ectlust, nu en dan huikpijnen , geelheid van het vlies dat de mondholte bekleedt en pijn bij eene lijite drukking in de regter-onder-ribstreek, dan geve men: braakwijnsteen en zoete kwik, van elk 4 draclmien , duivelsdrek en poeder van heemstwortel , van elk 1 once, extract van paardenbloemen zooveel als genoeg is om alles te maken tot 8 pillen, waarvan men er dricmaal daags eene ingeef't.
Duizeligheid door ziekelijke veranderingen , of women in dc hersenen, is doorgaans ongenteslijk.
2°. De (lidzelicjheid bij het Rund. de hloei. de hloedzielde.
Ken teekens. De ziekte korr.t vooral voor bij jong , sterk groeijend vee. Het aangetaste dier begint plotseling te wankelen op de beenen , verdraait de oogen, valt neder en raakt soms in een' bewusteloozen toestand.
Behandeling. Eene ruime aderlating uit den halsader; voor-loopig echter, om spoediger gereed te wezen , uit de ooren en den staart en begietingen van koud water over het geheele ligchaair., maar vooral over den kop. In de meeste ge-vallcn is deze handelwijze voldoende; in hardnekkige aan-houdende duizeligheid moet men bovendien een'wrang steken in den borstlap en 2 maal daags 2 oncen wonderzout en 4 drachmen salpeter ingeven, met 1 ned. once stroop en 1 flesch gewonen azijn.
3°. De duizeligheid hij het Vari:en.
Yergelijk hier het op bladz. 8 aangevoerde, nopens de '.oogenaamde duizeligheid of miltziekte der varkens.
Kenieekens. Een onzekeren , tuimelenden gang, het var-ken kan niet regtuit loopen, zwakheid in het achterstel,
27
soms bewusteloosheid , die echter na verioop van 1—3 tu'cts verdwijnt.
Hehanddivg. A!s do oorzaak , Hgt in de gisting der voe-derstoffen , oi in een gehalte van brandewijn in de jenever-spoeling. dan moeten die voor betere vervvisseld worden. Men geve geen vleesch- of haringpekel, geen bij liet wieden bekomen onkruid , vooral niej als daaronder nachtscliade, doodkruid , tabak . klaprozen , scheerling of dergelijke giftige gelassen gevonden worden. Hecft het varken eenigerhande sclia-delijke zelfstandighcid gevreten , jreef dan een braakmidde.l (zie bladz. S ) en daarna een tiieekopje vol raap- of lijnolie en verder zure melk of wei. Ligt de oorzaak in volbloe-diglieid , laat dan het varken l)loeden uit de ooren en den staart, begiet zijn kop met kotul water, laat het 2i nur vas-ien , en geef het daarna weinig voeder , waaronder 3 maal daags 1 eetlepel vol wonderzout.
XVI. EBe Iieroerte.
a.) De bl-oedige beroerte , of iiersen-bloeding , de eigenlijke of her3ex-beroerte.
1°. Bij het Paard.
Kentcekens. Zij komt voor bij volbloedige dieren , dik-wijls wordt zij vooraf gegaan door duizeiigheid , meestal echter stört het dier plotseling, met verdraaide of strak-staande oogen, tegen den grond , tenvijl het weinig of geene beweging maakt inet den kop of de beenen ; het dier is bewusteloos en in meerdere ol mindere mate gevoelloos, de ademhaling is rogchelend , de pois vol en hard ; wil men het dier overeind helpen dan bespeurt men dikwijis, dat een of meerdere ledematen verlarnd zijn.
Behandeling. Aderlatingen uit de halsaderen. des noods uit den slaap-slagader, uit het gehemeite of den staart, koude begietitigen op den kop, een sterk prikkelende dragt aan den hals, laveraenten uit vet zeepwater en verder inwendig de middelen , zooals wij die bij den razenden koldcr zullen opgeven.
2o. Bij het Rund.
De toevüllen komen overeen met de besehrevene en cven-zoo de behandeling , ai ware ook de bloedige beroertc van esn miltvurigen aard , dat hier dikwijis het geval is.
28
3°. Blj J/.et Varlcen.
Komt deze ziekte vooral voor onder de raestvarkens, bij-zonder als zij in den heeten zonneschijn liggen, sterk gedre-ven , of te krachtig geraest worden. De kenteekens en behandeling komen overeen met dieder hersencmtsteking. {Zie
dat artikel)
b.) De zenuwberoerte.
Kenteekens. De ziekte vrordt niet veroorzaakt door ver-meerderden aandrang, maar eer door verliiaderde afvloeijing des l^loeds uit de hersenen. De ziekte komt voor bij dieren , die slecliter gevoed zijn en aan andere ziek-ten , zooals: herhaalde duizeligheid, stillen koLler, vallende ziekte hebben geleden, lievige pija doorstonden enz. Do ziekteteekens zijii bijna geiijk aan die der bloedige be-roerte, maar de pols is kleiner, weekeren onregelmatiger, de oogen puilen minder uit en zijn minder rood; dit is ook het geval met bet vlies, dat de neus-en mondliolte bekleedt.
Behandelhnj. De aderlatingen en koude begietingen worden hier in matiger graad aangewend, maar voor bet overige is de bcbandeling geiijk aan die der bloedige beroerte.
XVII. He verlammingen,
Deze zijn volkomene of onvolkomene; vele der uit inwendige oorzakcn ontstane kreupelheden zijn onvolkomene verlammingen en bceten daarora teregt boeg- en lenden-lamheid , kruisverlamming enz. Over deze spreken wij echter onder de uitwendige ziekten, tervvijl wij hier mcer bedoelen de verlammingen, die gevolgen zijn van beroerte en daarom eene inwendige behandeiing vorderen.
Kenteekens. Het verlamde deel hangt in meerdere of mindere mate koud, slap en gevoelloos bij het ligchaam, neemt allengs in omvang af (vermagert), of we^ het raakt zuehtig gezvvollen. In sommige gevallen nam men eene voorafgaande beroerte, hersenontsteking, vergiftiging of vallende ziekte waar; in de meeste gevallen echter bleef de oorzaak onopgemerkt.
De meeste dor door ons bedoelde verlammingen komen voor: aan cen oor, aan de tong, een der lippen, de roede aan de beide ledematen derzelfcle zijde, overkrais , aan een voor- en achterbeen, of wel het geheelc achterste! is verlamd.
De veriamraingen zijn doorg-aans langdurige gebreken. Zij sijn onherstelbaar, als zij ge^rond ziiu op ecae outaarding der hersenen , al' van liet niggeraerg.
Behandelincj. Invendig geve men de volgende pillen: Men neme: salpeter en valeriaanwortel van elk 2 oncen, braak-noot, heerastwortel en arnica tinctuur, van elk 1 once, keukenstroop zooveel noodig is om alles tot 12 pillen te maken , waarvan 4 maal daags ean wordt ingrgeven. Meet dit middcl herhaaldelijk gebruikt worden , laat het paard dau na het gebruik van 12 pillen telkens een paar dagen zonder het in te geven. Het verlamde deel smeere men tweemaal daags met het volgende; lavendelolie of spijkolie 4 oncen , tinctuur van Spaanschevliegen I once, meng het; of wel ncem : Laurier olie 4? oncen. tinctuur van Spaansclie vliegeti 1 once. Tegen aanho idende verlamming maakt men ook gebruik van het gloeijend ijzer , waarmede men eenige strepen over liet verlamde deel brandt. Men kan ook eene etterdragt in de nabijheid van dat deel plaatsen.
SVSH. Hie Ices-sesiontsteking.
lo. Bij het Paard.
Kenteekens. De ziekte komt vooral voor bij krachtvolle , goed gevocde paarden , die op warme stallen geliouden worden en weinig werken. Vooraf neemt men gebrek aan eet-iust, traagheid, hard gcbalde mest waar; de ziekte breekt op het onveruachts uit , met aanvallen van razernij; het paard steigert, slant met den kop en de beeneu , zoo dat het alles rondom zieh tracht te vernielen , waarbij het, zonder dit te gevoelen , dikwijls belangrijke wonden opdoet; daar-bij staan de oogen glinsterend , vurig, rood, het snot- en mondvlies zijn hoogrood van kleur, de ademhaling, pols en hart?lag zijn ver?ne!d, het paard heeft koorts, is nu eens zeer koud en schielijk daarop, vooral aan den kop, zeer heet. Na zulk een aanval zijti deszells krachten uitgcpuC, het baad in zijn zweet en heeft de grootste raoeite om op de bcenen te komen, gelukt dit, dan Staat het als duizelig cn beschenken, tot dat na verloop van eenige rainuten, somwij-len uren van rust, een nieuwe aanval van dolheid voii,'t. De akute hersenontsteking , die liet gevolg is van holder, noemt men rasenden holder. \Zie holder.)
Behanddbnj. Men drage eerst en vooral zorg, dat het paard zieh zelf of anderen geen schade tocbrenert; tot
*•' O *
30
dat eindc zet men het diep in het stroo , zoo dat het daarmede aan alle zijden omringd is , daarbij bindt men Let met eea dik touw aan een stevigen paal of post, en zulks met eeti strik of lis , die niet toe kan Schieten. Hierna snijdt men met een scherp raes het laatste lid van den staart af, waar-door op de spoedigste en gemakkelijkste wijze eene tamelijke hoeveelheid bloeds outlast en alieiding verschaft wordt ; laat de wond langen tijd bloeden en mögt het paard flaauw worden dan stelpt men het bioed door een gloeijend ijzer tegen de wond tc houden; bij kortstaarten doe men 2 of 3 over-iangsche insnijdingen aan de ondervlakte van den staart. Ver-volgens verrigte men eene ruime aderlating uit den lialsader , bijv, van 5—G ned. kan. De kop des paards worde be-stendig nat gehenden met koud water en azijn , of wcl enkel water; het leggen van een linnen , met ijs of sneeuw ge-vuld zakje op den kop tusschen de ooren , is ingelijks zeer nuttig ; aan de eene zijvlakte van den hals smere men eea plek, ter grootte van een paar handpaltnen eenmaal daags met een mengsel uit gelijke deelen tinetuur van Spaansehe vliegen en terpentijnolie; voorloopig kan men daartoe ook mosterd ge-bruiken. Inwendig geve men het volgende : Salpeter 4 oneen , wonderzout 12 oneen, poeder van heemstwortel 1 once, make daarvan met gelijke deelen bonig en gewonen azijn eene likkiug en geve er (ieder) uur 3 eetiepels vol van in. Den tweeden dag . der zickte doe men. eene matige aderlating, plaatse eendragt voor de borst en ga overigens met de aangewezen behande-ling voort, terwiji men den stal luchtig en koel houdt, het paard zooveel mogelijk laat vasten , het gedurig lavementen zet uit zeepwater, en koud drinkwater voorhoudt. Door-gaans zullen daarop de aanvallen van woede zeldzamer en zwakker worden; men handelt intusschen als voren , doch geve in plaats der likking nu de volgende pillen: braak-wijnsteen en zoete kwik, van elk 4 drachmen , aloe 1 once, laat daarvan met poeder van heemstwortel en eenig water, 6 pillen maken en geve er 3 maal daags eene van in. Hier mode ga men voort tot aan de genezing, met dien verstände, dat men naarmate de beterscliap toeneemt, liet ingeven vermindert, tot op een pil per dag, of om de 2 a 3 dagen, steeds zorgdragende dat de mest los blijft, uit eikander valt. quot;Wordt het paard zeer zwak, dan geve men het eenmaal daags een weinig haver.
2quot;. Be hersenontstehwej hij het Rund.
Kenteekens. De gewone hersenontsteking, bij het rund
31
ook wel dolheid geaoemd, openbaart zieh op dezelfde wijze als bij lict paard. Het rund oefent daarbij echter bet meeste geweld uit met den kop en de borens. Dikwijls is de pis hoog rood van kleur.
BeJiandeling , als bij het paard.
Razende hlaar, kopcunr , hersenvuur, noerat men de ziekte als zij gepaard gae.t met zwelling van den kop; zij is dan van een miltvurigen aard en doorgaans schielijk doodelijk. De genezing der razende blaar vordert dezelfde uitwendige behandeling als de hersenontstcking, de inwendige behande-ling worde gewijzigd, zoo als wij zullen opgeven. {Zie miltvuur.)
Over eene andere dolheid des runds. {Zie Iridsheid)
De kalverziekte vertoont soms verschijnsels van dolheid. {Zie kah er ziekte.)
Over de dolheid ten gevolge van den beet eens dollen bonds. {Zie Jtondsdolheid.)
Hoormcoest is eene razende krankzinnigheid bij het rund , waarvan het uitbreken bevorderd wordt door een schrik, door bet plagen des diers, enz.
Bij kalveren , die op een vloer staan waarop varkens ge-durende een geruimen tijd gestald waren, komt dikwijls eene hersenontsteking met opvolgende verweeking voor. Ik heb nimmer een derzelve kunnen redden en waarsehuw dus zeer tegen zulk eene plaatsing.
3°. Tgt;e liei'senontsteldmj bij het Vark en.
Kenteekens. Slingerenden , strompelenden gang, soms in een kringloop, soms als waren ze blind; enkele varkens gaan aan als razenden , springen tcgen den wand op, stam-pen met de klaauwen en wroeten met geweld, waarbij de oogen wild en vurig staan, de kop heet is en het trekken aan de ooren hun bijzonder veel pijn verwekt. Op deze toevallen volgen : een als bcdwelmd ncderliggen , onder tand-knersen en trekkingen in de leden.
Be'Iiandelinq. Plaatsing in een koel verblijf, aderlatingen uit den staart en de klaauwen, het onophoudelijk gieten van koud water op den kop. een etterdragt aan den hals, of een wrangwortel in een oor en inwendig: salpeter i once, wondcrzout 6 oncen; los dit op in een flesch water en geef daar alle 2 uur i gedeelte van in.
32
XI3L ££(? oiitsii-Jüasj; vau Jiet i'iaggeaues'g.
DE LENDENKOLDER.
1°. Bij het Paard.
Kentcekens. Uiterst verboogde gevoeligheid op een bepaald punt van den ruggestreng, zoodat het dier in een krimpt en ook we! plotseüng ten bodern stört, als men die piek aan-raakt. In sommige gevalien kan het niet weder overeind komen en dikwijls raakt het aliengs verlamd van aehteren. Als het paard nog kan loopen geel't het geene teekens van duizeligheid, maar het wankelt met het achterste!.
Behandeiing. Soras ügt de oorzaak daarin , dat men een wrangworte! had gcstoken in den staart en dan rnoet die onmiddellijk worden uitgetrokken.
Is de ziekte het gcvolg van eene uitwendifiie beleediging , van een op den rug aangebragten slag otquot; stoot enz. dan wende men onophoudelijk warme baden aan, uit een afkook-sel vanquot; kaasjesbladeren met ammoniakzout, (I one op de flesch afkooksel) en verrigt bovendien eene aderlatin^. Komt men op deze wijze de ziekte te boven, dan voege men aüengs lets mcer kamfergeest onder die warme baden, ten cinde de r.ablijvende zwakte te herstellen.
Neemt men volstrekt geene zweliing waar en heelt men ten gegrond vermoeden , dat liet eene uit inwendige oorzaken voortvloeijende ziekte is, bijv. uit volbloedigheid, gevatte koude enz. doe dan ruime aderlatingen, wascht den rugstreng met stcrken brandewijn en steek die daarna in brand, zorg dragende, dat de vlam zieh nict vorder over list ligehaara uitbreidc of aan bet ligstroo medcdeele. Doe dit herhaaldelijk en geei' eene purgatie als volgt: Aloe 2 oncen, braakwijn-steen 2 drachmen, zoete kwik 4 draehmen. zwavelzure potasch 4 oncen, poeder van heemstworte! ionce, laat daar-van met stroop S pillen maken en geef er 2 maal daags 2 van in.
W ordt de ziekte slepend , zet dan etterd ragten aan den rug of de beenen, wrijf 2 maal daags een ectlepel vol ter-pentijnolie op den rugstreng in en geef de volgendc lik-king: zwavelzure potasoh ü oncen, poeder van braaknoot, en van valeriaanwortei , van elk 1 once, stroop, zooveel als noodig is, meng het en geef er 3 maal daags 2 eetlepels vol van in.
2°. Bij het Rund.
Komen de kenteekens en behandeiing overeen met. die
van het paard. Over het iiggen blijven 11a het kalveu spre-ken we afzouderlijk.
Kenteelcens. Het dier stort otiverhoeds neder, slaat wild in de rondte met het hoofd en de beenen . verdraait de oogen , knarst met de tanden en raakt gevoel- en bewusteloos ; het maakt kaauwende bewegingen, waardooi- het taaije speek-sel, tot schuirn bewerkt, voor den mond komt. Nadat dit eenige minuten geduurd heeft springt het dier op, het schudt zieh en is weder voor eenige dagen of weken schijn-baar gezond. De ziekte is dikwijls erfelijk.
Behandelincj. Men zorge vooral, dat het ^forstelende dier zieh zoo min mogelijk kwetse. Men make tot het vervoer van personen geen gebruik van paarden , welke aaa de vallende ziekte lijden.
Ligt de oorzaak der ziekte in de aanwezigheid van inge-wandswormen dan geve men wormdrij vende middelen. {Zie wormzieicten).
Gewoonlijk ligt de oorzaak zeer in het duister en is elke behandeling vruehteloos; — in enkele gevallen bragt men genezing aan , door het ingeven van 1 onee poeder van den wortel van bijvoet , met j fleseh warm bier , waarbij men het dier warm moet houden. Ook van hot inwendig gebruik van den heischen steen in oplossing, heeft men goede gevol-gen waargenomen , maar dit hoogst giftige middel mag alleen door een ervaren veearts worden voorgeschreven.
Met minder gevaar kan men de genezing beproeven door her-haalde aderlatingen, bijv. om dc 4 of 5 dagen. Daarbij plaatse men een etterdragt voor de borst en kan inwendig 3 maal daags 2 draehmen poeder van indigo met stroop gegeven worden.
XXI. De mondkleau en re^tsiijviglheid.
1quot;. Bij het Faard.
Het aan regtstijvigheid lijdende paard staat met wijd uit elkander gestelde beenen en een stijf uitgestrekten (naar dien der herten gelijkenden) hals, een opgerigten kop , af-gestoken of zijwaarts gebogen en trillenden staart. Het dier loopt bezwaarlijk en gaat zelden liggen; ook hot kaau-
34
wen valt uioeijclijk, dikwijh kan liet paard jfcea vocasci opnemen, door de krampaehtige sluiting der kaken. De door kramp aangetaste spieren zijn hard a!s hout, de oosjen liegen zeer diep en daardoor wordt het wenkvlies rncer zigt-baar. De dieren zijn hongerig, niaar kunnen zed's hun speeksel niet verzweigen , zoodat liun dit bestendis; i;it den mond vloeit. De buik is ingetrokken , de ademhaling ver-saeld en daarom worden de neusgaten wijd open gehouden.
De oorzaken liggen doorgaans in net vatten van koude , of in venvonditig. In liet laatste geval doet de groolte der wond niets ler zake, maar wel hare geaardheid , hijv. als die zeer pijrdijk is en droog büjft, er geene behoorlijke ettermaking in plaats lieeft, vooral echter als daar in een zenuwtakje gekneusd of gekwetst en nicit geheel doorgesne-den is; zoo ontstaat bijv de regtstijvigheid na het angli-seren , het snijdcn van hengsten, het steken van een wrang-vvortel in de punt van den staart, na vernageling, en dit soras nog 10 — 20 dagen na de genezing der wonden.
Beliandeliriri. Doorgaans gaan J der door deze ziekte aangetaste paarden te gronde. Vooral de Sterke, goed ge-voede dieren sterven er aan , en dat dikwijls in weinige nren. Om het nederstorten en kwetsen des diers te voorkomen iiange men het, aan eene rustijje en matig duistere plaats, in een zeil of dekkleed, terwijl men het tamelijk warm houdt. Om de bewegelijkheid der achterkaak te herstellen, binde men 4 drachmen duivelsdrek in een la[)je, hetwelk men onder de tong sehuift en onder de kin vast knoopt. \ervGigcns smere men de kaken vet in met lai.rierolie en legge er gedurig heete pappen op, uit met de schi! gekookte aardappelen , hoe ouder en sterker hoe beter. Den ruggestreng wassche men 2 maal daags met bijtende potaschloog en geve inwendig 3 maal daags 2 drachmen gewone potasch met 1 drachme poeder van belladonnawortel in i ilesch warm water. Ingeval er onmogclijk door den mond kan worden ingegeven, doe men het door den neus, doch dan in plaats van het poeder, een doorgezijgd afkooksel van 2 drachmen belladonnawortel. Gedurig moeten er lavementen gezet worden , uit warm water met keukenzout.
Soins doen zieh tevens verschijnsels op van longontsteking, vvaardoor eene aderlating van 5 tot 7 kan bloeds noodzakelijk wordt , benevens eene etterdragt voor de borst , besmeerd met dikke terpentijn en honig.
Ontstond dö regtstijvigheid uit eene verwonding, dan moet
33
de wond verwijd , de gekwetste zenuw geheel doorgesneden , en er voor eene goede ettermaking gezorgd worden. Het verbinden met de volgende zalf voldoet almede het bes'c aan dit oogmerk. Nsein. koningszalf 1 once, roode praeei-pitaat 1 serupel, meng dit goed onder elkander en verbind de wond er een maal daags mede.
2°. De regtstijvigheid komt ook voor bij onze overige huis-dieren . heett bij heu dezelfde kenteehens en vordert dezelf-de helandehng. Bij het rund vertoont zieh daarbij dikwijls trommelzucht, die dan op hare wijze moet worden behandeld, {Zie opgehlazenheid).
1°. Bij het Paarcl.
Kenteekens. Als een paard door een dollen bond is gebeten en men de wond niet behandeid heeft , breekt in de meeste gevallen bij hetzelve eene naar de dolheid van den bond ge-lijkende ziekte uit, en wei doorgaans na verloop van 3 dagen tot 34 weken , zeifs tot 25 weken. Die ziekte is altijd doodelijk , gemeeniijk in 3 dagen , soms echter ieei't het aan hondsdolheid Jijdende paard tot 7 dagen.
De ziekte openbaart zieh gemeeniijk het eerst door heng-stigheid bij de merrien , een gedurige roede-stand bij heng-sten en ruinen , door het kwispelen met den slaart en het dikwijls hinniken met eene veranderde stem. De dieren worden onrustig , trachten zieh los te maken, zien wild uit de oogen, schuimbekken en kwijlen, trachten andere dieren eu zelfs menschen te bijten en kriigen krampen, trekkingea en trillingen in de ledematen. De ziekte bestaat in gedurige aanvallen van razernij, met nagenoeg geheel vrijetusschenpoozen, die echter telkens korter worden en cindelijk geheel uitblijven. Die aanvallen worden te voorschijn geroepen door aanrakin-gen , toespraak , togtlucht, een helder licht enz. Zij kernen ook telkens heviger tcrug, zoodat het paard eindehjk wild in het rond slaat, met de tanden stukken uit het omrin-gende houtwerk rukt en zieh zelfs bet vleesch van het lijf bijt. Eindelijk echter werdt het van achteren lam, het stört neder en steift dan spoedig onder stuiptrekkingen.
In zeer zeldzame gevaüen vertoont de ziekte zieh ook bij de paarden als stille dolheid, welke vorm zeer bedriegelijk zijnde, soms voor eene andere ziekte werdt aangezien , te meer wijl als dan het lijden ook meer aanhoudend is, de
36
vrije tussctenpoozen minder merkbaar zijn. In deze gevallen lette men vooral op het moeijelijke slikken, het nederhangen der achterkaak , de zenuwaclitige scliokken en trillingen in de spieren en het eindelijk nederstorten met eene verlamd achterstel, Deze verschijnsels krijgen nog meer beteekenis, als er kort te voren een dolle bond in de nabijbeid is ge-weest en het paard kan hebben gebeten.
De hondsdolheid gaat door den beet van het eene dier op het andere over ; do mogelijkheid bestaat, dat zij op de-zelide wijze van de plantelende dieren op den mensch kan overgaan , wijl ze ook van het eene plantetende dier op het andere overgaat.
De smetstof huisvest in het speeksel der door deze ziekte aangetaste dieren ; hun bloed en overige voehten zijn ook zeer verdacht.
BeJiandeling. Van de behandeling der hondsdolheid kan geene sprake wezen, wijl die ziekte tot heden als ongenees-lijk moet worden beschouwd, wij raden ook ernstig af om de genezing te beprocven , om het gevaar der besmetting. Zoolang de dolheid niet uitgebroken is kan men de gebeten dieren gerust bchandclen en bestaat er veel kans om het uitbreken te voorkomen. Men mag intusschen geen wondje, hoe klein ook, aan de banden hebben dat in aanraking komt met de gebeten wond ; is dit bij toeval geschied dan onderhoudB men de bleeding eenige oogenblikken, wascht de wond met zijn eigen urine en brande hem. daarop uit met een rood (niot wil) gloeijend ijzerdraad. Op deze wijze handele men ook met al de wonden , zelfs de kleinste, die men bij een allernaauwkeurigst onderzoek bij het dier heeft kunnen opsporen , zorgdragende dat men ze eersr, met droog zand uitschuurt en dan tot in hun diepsten grond met het niet te dikke ijzer brandt. Wonden aan plaatsen waar men niet kan branden wassche men gedurig met sterke pekel of verdund zoatzuur; komen de wonden voor aan deelen die gemist kunnen worden, bijv. de ooren of den staart, dan kan men die afsnijden en het bloed stelpen door het branden met een gloeijend ijzer. Na het branden der gebeten wonden be-strijke men die eenmaal daags , gedurende zes weken , met Spaansche-vliegzalf. Inwendig geve men, insgelijksgedurende zes weken, eenmaal daags 12 druppels tinctuur van belladonna op een stuk broodsuiker; vddr en na dat ingeven moet het dier 6 uur vasten.
De gebeten dieren moeten ook gedurende zes weken van
37
het overige vee afgezonderd en goed bevestigd gehouden. worden.
Door de mceste deskundigen wordt hct gebruik van het vleesch en der melk van dolle dieren ornstig afgeraden; wij raden dat gebruik voor den mensch reeds af van de gebeten dieren, die nog nict del zijn.
2quot;. Bij heb Ii und.
Kenteekens. Als bij het paard ; liier komen echter bij: een geduvig loeijen en brüllen, stooten en wroeten met de horens, rommelingen in den bulk en persingen op de mest, Dik-wijis vertoont zieh bij deze dieren, even als bij den mensch, de watervrees.
3o. Bij Schapen en Gelten.
Bij de opgesomde verscJdjnsels komen hier nog een wild rond loopen en springen.
4°, Bij Jiet Varizen.
Ah voren. Eene bijzonderheid is hier, dat het varken dikwijls reeds kort na het uitbreken der ziekte eene ver-lamming krijgt in de voorleencn en op de knien rondkruipt.
Behandeliny. Vooral b j deze dieren komt, even als bij hct; paard , slechts eene voorbehoedende behandeling te pas ; zij komt geheel overeen met de door ons voor het paard opge-gevene.
Je de ziekte eenmaal uitgebroken , dan is het zaak het dolle dier zoo spoedig mogelijk te dooden en met do be-kleedselen te begraben.
lo. Bij het Taard.
Kenteekens. In verre de meeste gevallen vertoont de ziekte zieh plotseling en staat het paard , sidderende van pijn, met de vier beenen bij elkander, terwijl het nu eens zeer koud, dan weder brandend lieet (dus koortsig) is. Tracht men het in beweging te brengen , dan teekent het stijfheid en hevige pijn in de spieren van den rug, den hals , den boeg en de beenen, dikwijls zelfs in de hoeven , welke dan heet zijn bij het aanvoelen, Vooral bij het wenden vertoont zieh de stijfheid en bovendien zwakheid en wankeling in het kruis. Bij het gewone gaan brengt het paard de voor-pooten ffijd naar voren en zet het die pijnlijk en voorzigtig neder, terwijl het de aehterbeenen ver onder den biiik plaatst.
4
38
Behalve op deze teekens lette men hier vooral op de invloeden, die op het paard gewerkt hebben , als daar zijn: Let staan in tocht en koude met een bezweet ligchaam, het loopen in koud , nat weder door een water , een slijke-rigen weg enz,; bijzonder schadelijk werken die orastandig-heden op paarden , die gewoonlijk warm gelioi;den en sterk gevoederd worden bijv. met boonen.
De bevangenheid is ecne gevaarlijke ziekte. Zij geeft dik-wijls aanleiding tot longontsteking, ontstcking van het harte-zakje, het borstvlies enz. en wordt daardoor soms doodelijk; bovendien wordt deze ziekte ligt opgevolgd door jiciit, kreu-pelheid in de borst of het kruis en volvoetigheid. Die bijkoraende ontstekingen worden echter dikwijls veroorzaakt door het ingeven van zoogenaamde verwarnende dranken uit heeten wijn met muskaatnoten , zwaar bier met satfraan en dergelijke.
BeJtandelincj. Het doel dat men hier meet trachten te bereiken, bestaat in de herstelling der gestremde huiduit-waseming, Daartoe dienen: lo. huidprikkels, om de huid-porien te openen cn de vochten dcrwaarts te lokken; 2quot;. door verdunniiig des bloeds; 3o. door de toediening van middelen, die de huiduitwaseming aanzetten.
Als huidprikkels komen vooral in aanmerking eene warme, togtvrije plaatsing des diers tot aan den buik in goed tarwe-of roggestroo , verder duchtige wrijvingen met stroowisschen over het geheele ligchaam en vooral längs do beenen,enhet matig dekken met een kleed.
De verdunning des bloeds verkrijgt men door het verrig-ten ecner tamelijk ruime aderlating , dewijl het paard eerst daarna trek naar drinkwater bekomt, en anders volstrekt geen laauw warm water of zemelwater naar zieh wil nemen, en toch, koud drinken mag men in geen geval toelaten.
Den trek tot drinken wekt men verder op, of zet men aan, door het toedienen der volgende likking , neem: salpeter 2 oncen, ammoniak zout en poeder van heemstwortel, van elk 1 once, vlierstroop zoo veel als noodig is; alle 2 uur geve men 2 of 3 eetlepels vol daarvan in. Verder zette men gedurig lavementen uit warm zeepwater en voedert het paard zoo schraal mogelijk : het laatste is een voornaam vereischte om het paard te herstellen. Op deze wijze handelende zal men in vele gevallen de genezing eener eenvoudige bevangenheid bewerken, waarbij men de voorgeschrevene likking nog eens of tweemaal laat gereed maken en gebruiken.
39
Dikwijls echter wordt bet rheamatisme of de bevangeuteid slepend, dat wil zeggen: de koorlsverschijnsels blijven uit, maar de pijnlijkheid ea stijfheid blijvea ; in dit geval plaatst men een etterdragt voor de borst, houdt met de voorge-schreven bebandeling aan, maar geeft nu inwendig: braak-wijnsteen 4 drachmen, Engelscli zout 4 oncen, poeder van jeneverbessen 2 oncen , poeder van beemstvvortel 1 once, vlierstroop zoo veel als noodig ora er eene likking van te maken, waarvan men alle 2 mir 3 eetlepels vol ingeeft.
Tegen de stijfheid en pijnlijkheid van eenige deelen, bijv. den hals, de beenen, enz. wrijve men deze tweemaal daags met een weinig olie van bilzenkruid, of wel met vlugtig-smeersel, soms kan het nultig wezeu beide te verbinden bijv. op deze wijze, nee.n: bilzcukruid-olie 2 oncen, amo-niakgeest 4 drachmen, schudt dit gocd onder elkandcr in een fleschje.
De bijkomende ziekten behandele men zooals op hare plaats is aangewezen. Men lette vooral op de ontsteking der hoeven , die zieh dikwijls vertoont; wij behandelen die echter afzonderlijk en moeten dus hier naar dat artikel verwijzen.
2°. De hevmnjenlieid lij het Rund.
Kenteekens. Koude rillingen , waarbij dikwijls de eene horeu of het eene cor warm, de andere koud is, stijfheid in de beenen, een opgetrokken rug. De ziekte ontstaat bij sterke afwisselingen des weders, als het vee sterk geloopen heeft, enz.
Behandeling. Doe eene aderlating van 2 of 3 kan , plaats een wrangwortel in den borstlap; houd het dier matigwarm, wrijf het dikwijls met stroowisschen en geef; kliswortel 3 oncen, kook deze gedurende een goed kwartier uurs, in 2 kan water, zijg het vocht door en los daarin op: braakwiju-steen 4 drachmen , wonder?,out 4 oncen , vlierstroop 2 oncen, en geet van dezen drank 3 maal daags \ flescli vol in; des noodig geve men deze middelen nog eenmaal, maar wordt het geval slepend, neem dan: ruw spiesglans en bloem van zwavel, van elk 4 oncen, fijn gewreven kamfer 1 drach-me, poeder van kalmuswortel en van jeneverbessen, van elk 1 once, meng dit en geef er 2 maal daags 3 eetlepels vol van in met eene halve flesch water.
3°. Bij het Vark en.
Kenteekens. Moeijelijke, stijve en pijnlijke gang, de acb-terbeenen staan ver onder het lijf, de rug omhoog gekromd, soms is het acbterstel alsverlamd, het varken ligt veeltijds en als men het opjaagt knort en schreeuwt het vaak van pijn,
40
dikuijls zija du schouders, de billcn en beenen pijnlijk bij aan raking.
Behandeliny. Is men zcker dat de ziekte een gevo'g is van gevatte koudc, bijv, dat lice varken verhit zijnde in koud water beeft gelegen, of in den modder, of dat Let ove^natig gedreven is, en daarna in een koud liok op een steenen vloer werd geplaatst, zet dan het varken diep in droogstroo, of liever nog op warme paardenmest, overdek het ook daar-mede en geef 4 raaal daags 3 eetlepels in van het vo'gende poeder, met eon bierglaasje water, ot, als het varken nog oct, onder cen weinig karnemelk met zemelen: ruw sp'esglans (an time nie) bloem van zwavel en zwaveizure magnesia, van elk 2 onficn , poeder van zoethout 1 once: meng bet.
Komt de ziekte voor bij een varken dat volbloedig en sterk is, laat bet dan bloeden uit de ooren en den staart; soms zal het dan ook noodig wczen een klein en dun wrang-worteltje in hot oor te steken.
Is dc bevangenheid een gevolg van overvoedering, van te stork mesten met kraehtig voeder, bij v. erwten, vang de behandeling dan aan met iiet ingeven van het braakmiddel, bladz. S voorgesehreven, laat het bloeden uit de ooren en den staart en geef 3 ii 4 uur , nadat hot braakmiddel gewerkt lieeft 4 draehmen wonderzout met laauunvater en i theekopje lijn- of raapolie. Dit herhale men eenmaal daags, tot dat de-mest dun wordt en geef gedurende dc behande'ing zeer weinig voeder, vooral niet dat sterk voedt, maar in tegen-deel wci of hui en karnemelk. Houdt de ziekte nog aan, geef dan het hierboven voorgesehreven poeder (uit antimo-nie enz.)
Elijven de pooten lang stijf en pijnlijk. wrijf die dan eenmaal daags met een weinig laurierolie. Over de ontsteking der klaauwen en de lamlieid in het kruis leze men de daar-over handelende artikels.
ÜOCSV. E3e ossis^eJiEng- des* mieffesa eia pi§l3SäJi!is.
lc. Bij JieL Faarcl.
KenteeTcens. Stijfheid en pijnlijkheid in den rug, maar vooral in de lendenen, eene zekere lamlieid in het kruis, en stijve gang, vooral bij liet wenden of omdraaijen , dikwerf ontlasting van weinig pis onder hevige persingen enpijn, de pis soms bloedig of zwartaehtig van kleur, soms wordt er alleen een weinig slijm, in plaats van pis ontlast. Is de ont-
41
steking hevig dan teekent bet paard koorts en buikpijn, en het zweet aan enkele ligchaamsdeelen. Voelt, men met eene, met olie of vet besmeerde hand, in den endeldarmdan merkt men dat de b;aas ledig en niet bijzonder warm is, is de pisblaas daarentegen lieet en pijnlijk dan bestaat er te-vens eene ontsteking van dat deal.
Behandeling. Doe dadelijk eene tamelijk ruime aderlating; op de lendenen en bet kruis; strijk gedurig een warme pap bestaande uit gewonen azijn, keukenzout (een halve handvol op iedere flesch) en versehe koemest, zet gedurig lavemen-ten , uit een bijna koud geworden afkooksel van kaasjes-bladeren , heemstbladeren, of lijnzaad en geef inwendig, alle uur, een flesch laauw afkooksel van lijnzaad en daarin § drachme salpeter, evenzoo veel magnesia en 1 drachme extract van bilzenkruid. Daarbij geve men tarwezemelen, in plaats van koornvoeder, en zeer weinig hooi. Vermindert de ziekte in hevigheid na dat men het dier op deze wijze 1 of l^dag heeft behandeid . maar is de mest nog hard en komt er weinig pis, doe dan nog eene kleine aderlating en geef het paard de volgende pil; Aloe 1 once, zoetekwik 2 drach-men , met boter en een weinig meel tot een pil gemaakt. Duurt de ziekte langer dan 3 dagen, geef dan 2 maal daags het volgende: Copaive balsem 4 drachmen , fijn ge-vvreven kamfer 6 grein, opium 10 grein, maak alles met poeder van zoethout tot eene pil,
Soms is de ontsteking der nieren een gevolg van nier-steenen, doch dit maakt geen verschil in de behandeling. Ook de blaas-ontsteking behandele men op dezelfde wijze.
2°, Bij hei llund.
Kenteelcens. Als bij bet paard.
Behandeling. Evenzoo,
1°, Bij het Paard.
Kenteelcens. Gedurige persingen ter ontlasting van pis, waarbij nu eens slechts eenige droppels , meesttijds echter in 't geheel niets gcloosd wordt, gedurig kwispelen met den staart , die doorgaans van het lijf afgedragen wordt; nu en dan aanvallen , die naar buikpijn gelijken. Gaat men met eene met olie of vet besmeerde hand in den cndeldarm, dan voelt men dat de pisblaas sterk gespannen is, soms echter is zij geheel ledig, waaruit blijkt, dat de pisopstopping nu
42
eens bestaat in eene krampachtige gesteldhcid der pisblaas, ivaardoor dezc zieh niet lean openen , dan weder in een be-1etsel, waardoor do pis niet in de blaas kan vloeijen, en eindeb'jk : in eene bijzondere krampachtige gesteldheid der r.ieren, die bun verbindert de pis uit bet bloed af tc zon-dercn.
Behandelinrj. Wanncer hot paard tamelijk gevoed is zal eene matige aderlating steeds nuttig wezen. Kvenzoo is de gedarige aanwevidig van lavementen, uit een warm ai'treksel van gelijke deelen tabak en kamilbloemen altijd doelmatig. Blijkt lict bij onderzoek met eene warme en met olio of vet besmeerde in den aars gebragte hand , dat do pisbiaas sterk gevuld en gespanncn is, dan hale men die hand niet ter-stond terug, maar boude die zooveel mogelijk vlak en strijke daarmede langzaam en regelmatig en gedurende 8 ä 10 minuten over do blaas; daardoor wordt de kramp soras dadelijk opgeheven , vooral als men de blaas nu en dan zaeht drukt en knijpt; dezc handgreep is inzonderheid nut-tig bij bengstcn of ruinen; bij merrien kan een deskundige de pislozing soms dadelijk doen plaats hebben, als bij het in de kling gelegen klapvlics der pisbuis zacht met de vingers weet to openen ; gemakkelijker is het om ccn smeer-kaars, van ongeveer 1 ncd. ons zwaar, in de kling te brengen en die zaebt naar binnen te schuiven , en uit te halcn , met * welke bewegingen men versebeidene minuten aanhoudt, de kaars geheel uithalendc als men denkt dat de merrie wil pissen. Dikwijls volgt ook de ontlasting der pis, als men het paard op schapenmest brengt en deze een weinig roert. quot;Wij maken er tevens opmerkzaam op, dat sommige paarden hun water ophouden tot dat ze gestrooid (van legstroo voor-zien) zijn , en vorder, dat men in al die gevallen waarin de pisbiaas steik opgevuld is, het paard diep in her, stroo meet zetten en het zoolang mogelijk staanüe moet houden , aan-gezien bij het schielijk gaan liggen de blaas dikwijls barst, dat altijd doodclijke gevolgen heeft.
Als huismiddelcn worden verder aanbevolcn Let in de kling brengen van ccn weinig groenc zeep of een pruim tabak; bij hengsten en ruinen brengt men groenezeep, betzij enkel, of met peper vermengd, diep in den koker, of in plaats daar-van eenige levende pissebedden.
Houdt de kramp der blaas hardnekkig aan, smeer dan do volgende olio onder den buik in ; I\Tcem bilzenkruidolie 1 once, amnioniak geest 1 draebme schud die goed onder
43
clkander ; ^vasch het bovenste gedeelte der lendenen met voor-loop of sterken brandewijn, ea steek die daarna met een zwavelstok ia den brand , draag echter zorg een wollen doek gereed te bebben, om de vlam dadelijk te dempen of uit te dooven, anders zou het paard een haarlooze plek kunnenbe-komen, zorg ook dat er gecne vonk in het legstroo gerake. Inwendig geve men elk uur of half uur een drank bestaands uit: i flesch sterk aftrekscl van karailbloemen in water, on-der bijvoeging van i once tinctuur van duivelsdrek en 10 ä 12 grein opium : zoodra er eene tamelijk ruimc pisontlas-ting plaats heeft, geeft men deze dranken nict meer. Men geeft die integendeel dadelijk, als in den aanvang der ziekte bij onderzock blijkt, dat de pisblaas ledig is en de oorzaak der pisopstopping in do nieren zelvcn ligt , bijv. door steenen of graveelzand , in welk geval er alleen op de nieren , niet op de blaas gewerkt moet worden cn dan is het ook zeer nuttig elk half uur een eetlepel vol kamferolie op de lendenen en het kruis in tc smercn , terwijl men aanhoudend de opgegeven lave-menten zet.
Somwijlen ligt de oorzaak der pisopstopping in een of meer pissteenen, die zieh in de pisleiders, den Lais der blaas ofden pisweg heeft vastgezet, of wel in eene verzameling van kleinere steentjes , of gruis (graved.) Blijvcn deze een be-ietsel opleveren tegen de pislozing, dan heeft men dc hulp van een ervaren veearts noodig;ditis ook het geval als de pisopstopping een gevolg is van vernaauwingen in den pisweg, door verhardingen , verzweringen en dergelijke.
Blijft in weerwil der aangewezen behandeling de blaas ge-durende meer dan 24 uur krampachtig gesloten en gevuld , dan moet de catheter worden aangewend; bij merrien gaat dit gemakkelijk, maar bij ruinen, moot er onder den aars eene opening in den pisweg gemaakt worden , om die buis (catheter) tot in de blaas te voeren; dit is echter het werk van een bekwaam veearts, even sis hot docn van den blaas-steek door den endeldarm, waartoe men in den uitersten nood moet overgaan.
Paardcn die van tijd tot tijd aan bezwarcn bij dc pislozing Üjden, (vooral als die een gevolg van graved of pissteenen. zijn) geve men 2 re aal daags een pil uit 2 drachmen terpen-tijnolie, 4 drachtnen witte zeep en een weinig mee!.
2». Le pisoystopfinrj Lij het llnndvee.
Kenleekens en Behandeling als bij bet paard.
Wij maken hier nog indachtig, dat dc pisopstoppiag zeer
-14
dikwijls voorkomt bij koeijen, die tengevolge van kalver-ziekte, met een verlamd acbterstel nederliggen. Zulke koeijen geven door niets te kennen, dat hare blaas overgevuld is, zoodat men haar daarop gedurig moet onderzoeken; de ont-lediging der blaas bewerkt men door de in den endeldarm gebragte hand , of wel door den catheter.
Bij ossen komt soras eene pisopstopping voor, tengevolge van verstopping der voorlmid, door huidsmeer, andere on-reinheden, ontsteking van het hoofd (de punt) der roede, of een pissteen, die zieh daar ter plaatse heeft vastgezet. In dit geval ontlast de blaas zieh wel, maar blijft de pis staan in den pis weg, welken men dan als een bogtig en golvend kanaal tusschen den aars (längs of onder het middelvleesch of den darm) en den navel ziet liggen. Men moet de be-letselen uit den weg trachten te ruimen , het verzamelde huidsmeer en vuil met groene zeep en warm water , de pis-steenen trachte men met de vingers uit te schuiven; ont-stekingen behandele men met verkoelende, verzachtende mid-delen bij v. een afkookscl van kaasjesbladeren met azijn. Houdt de opstopping langer dan 6 uren aan, dan make men met een scherp mes eene opening in den pisweg onder den aars.
Zijn later de beletselen in den pisweg opgeheven, dan late men de gemaakte opening toeheelen.
In de pisopstopping. door krampachtige sluiting der pis-blaas, wende men lavementen aan uit: bilzenkruid 4 drachmen (op een ilesch water) on smere warme bilzenkruid-olie aan den dam, of het middelvleesch, en wel alle half uur een eetlepel vol.
XXVIL E2e4 IsJoccSgsissesj.
DE WEE OP quot;VVEERWEIDE , OOK WEL DE MEER OF ROODE MEER GENOEMD.
Bij het Faard en de herkaauicencle dieren.
De ziekte is gemakkelijk te herkennen aan de bloedige pis en het aan de teeldeelen gedroogde bloed.
Deze ziekte is van tweederlei aard :
1quot;. Het bloedpissen, dat ontstaat ten gevolge van het eten van zamentrekkendc planten, in de läge streken bij v. de wilde zuring, de waterpeper en dergelijke,, op hoogere weiden, de bladeren van eiken , iepen en esschen. Door
dit voedsel wordt eerst bet nierweefsel zaraennjetrokkcn en dan, door den versterkten aandrang des bloede, de bloedvaten er in verscheurd:
2o. Hct miltvuri^e bloedpissen , verbonden aan weiden met een leemigcn ondergrond, die do waterdeelen niet door-laat. Dit bloedpissen gaat dikwijls gepaard met lenden-bloed en wordt soms voorafgegaan door bloedmelken.
BeJtandeling van hct bloedpissen in bet algerneen.
Doe eene ruirae aderlating ; piaats ecn dragt of wrang-wortel voor de borst of in den bi!, leg een linnen zak over den rug en de lendenen en bond die bestendig nat met koud-water : zet lavementen uit zeer dim gckookte atijfsel; neem vervolgens beemst-, gentiaan- en lavaswortel, gekneusde ian-rierbessen, van elk 1 once: kook deze gedurende | nur met 4 kan water, zijg bet vocht door en los er in op: wonderzout 8 oneen, salpeter 2 onceiken geef van dezen drank alle nur | ilescb in met 4 eetlepels keukenstroop en even-zooveel gewonen azijn. Hct vee moet op stalgebaald worden en gevoed met frisch voeder, bijv. wortels, koolbladeren enz. terwijl men bet zemelwater of lijndrank laat drinken. Soms moet men dcze middelen berhalen.
Heeft bet bloedpissen opgebouden , maar is de eetlust en berkaauwing nog niet bersteld , geef dan bet volgendc poe-der: gentiaanwortel 2 oncen , braakwortel 2 draehmen; wonderzout S oncen , meng bet en geef er 2 maal daags 4 eetlepels vol van in met een weinig water.
Door sommigen wordt in deze ziektc inwendig gegeven once rabelswater, (zwavelzuur met voorloop,) met ecn tlesch water , door anderen: verdund zwavelzuur met water.
Als huismiddeien worden aangeprezen ; het ingeven van zeer dun gckookte stijfsel met een paar eetlepels vol fijn krijt, evenzoo het ingeven van wittebrood met sla-olie. Versehe melk met eijeren — versehe melk met een paar looden cement. In sommige streken geeft men aan eene koe 9 bla-den in van het bloedkruid , Eumex sanguineus. De bladeren van de groote water patich , (Rumex, aqaatica. berba Brit-tannica) zouden evenzeer dienstig wczen. Ecnigen willen de zickte bebben genezen door hct ingeven van 2 a 4 eetlepels gebrand en tot poeder gewreven gerooktvleesch met 1 a 2 kclken rooden wijn ; anderen geven een pepersterk aftrek-sel van gebrande koffij in water; — eindclijk wordt zeer ge-prezen . een afkooksel van St. Janskruid in bier, of van de bosebminnende droogbioem, gnaphalium svlvaticum, in water.
46
Door het jaarlijkscb strooijen van kalk of fija rood steen-puin over de weide zoa men bet bloedpissen kuunen voor-komen.
Zeer enkel komt een bloedpissen voor, veroorzaakt door eene op den rug of bet kruis aangebragte beleediging, het slaan met een stok, het onderling bespringen (repen) der dieren enz. In dit geval is bet bloed niet zoo z wart ach tig. maar lichter rood van kleur. De bebandeling is, wat bctreft de aderlating, lavementen, en koude baden, dezelfde; maar inwendig geve men enkel verzacbtende middelen, zoo als lijndrank, afkooksel van lijnzaad, van heemstwortel, enz.
Somwiilen ziet de pis der dieren, vooral der paarden, die met envtenstroo, wikken en klaver gevoed worden, donker bruin als bier, men zij er op verdacht dit voor geen bloedpissen aan to zien, zoo als wel eens gebeurd is.
ESe leveroutsteking.
GEELZUCHT EN GALKOORTS.
Bij het Paard en de Jierkaamoende dieren.
KenteeJcens. Pijnlijke gang, soms kreupel gaan aan, of gedurig krabben met bet regter voorbeen , pijn bij drukking in de regter onderrib-streek — gele kleur der oogen en van het slijmvlies van den mond (geelzucbt,) de tong vuil beslagen , het altijd liggen op de regtcrzijde, koorts , hoest, gele kleur van de pis en de melk. De koorts , welke dezea toestand vergezellen kan , noemt men yalkoorts.
Behandelivg. Verrigt eene matige aderlating, plaats een dragt of wrang voor de borst , of smeer ter breedte eener hand , Spaanscbevlieg-zalf in aan de regter onderribstreek, zet gedurig lavementen uit zeepwater cn geef inwendig: Sal-peter 1 once , wonderzout 6 oncen , room van wöjnsteen, 2 oncen , poeder van heemstwortel, 1 once: maak daarvan met keukenstroop eene likking, van welke alle 2 uur 3 eetlepels vol worden ingegeven. Heeft men het dier op deze wijze 2 tot 3 dagen behandeld en treedt er langzaam herstel in, blijf er dan bij, maar geef slecbts om de 4 uur in ; maar wordt het geval slepend , blijft de geelzucbt aanhouden , do eetlust traag , de ontlasting bard of ongeregeld, geef dan de volgende pillen ; aloe 1 once, braakwijnsteen, zoete kwik en heemstwortel, van elk 4 drachmen , extract van paarden-bloemen, zooveel als genoeg is, maak alles tot 4 pilleu
47
en gcef er 's morgens en 's avonds eene van in. Smeer nu ook eenmaal daags in: eene hoeveelheid ter grootte vamp;n een knikker, blaauwe kwikzalf op de regier onderrib-streek. Intusschen houdt ir en de dragt goed etterende, geeft frisch en openend voeder, tarwe zemelen , als het kan jonge distels, het loof van paardeubloemen , van suikerei enz. Houdt de ziekte evenwel nog aan en wordt het paard zwak , geef het dan goeden haver, neetn de dragt weg — smeer dagelijks 1 eetlepel terpentijnolie in aan de regier onderrib-streek en geef inwendig het volgende: aramoniak-zout 2 oncen , room van wijnsteen 4 oncen, Venetiaansche terpentijn 1 once, Gentiaanwortel 4 drachmen — maak alles met genoegzaam extract van paardebloemen tot eene likking en geef daarvan 3 maal daags £ gedeelte.
ES«» ontsteking1 der baarmoetler*
1°. Bij het FaarJ.
Kenteekens. De ziekte ontstaat genoegzaam altijd bij mer-rien die geveulend hebben, vooral als dit ontijdig plaats had ; in den aanvang is het dier onrustig, gaat gedurig lig-gen , perst op het water en den mest, kwispelt met den staart , zweet aan sommige deelen van het ligchaam, ziet gedurig naar den buik om, is zeer gevoelig bij drukking op den rug en het kruis, en weigert doorgaans het voeder; meestal is het uijer koud en slap, de kling en scheede daar-entegen heet bij het aanvoelen. Later volgen tandknarsen , en het uitvloeijen van stinkend vocht nit den kling; in de meeste gevallen blijft de nageboorte terug.
BeAandeliny. Doe eene ruime aderlating en smeer dade-lijk de helft der volgende zalf aan den buik, even onder de flanken in ; braakwijnsteen 1 drachma , reuzel 4 drachmen; meng dat goed onder elkander — den volgenden dag smeert men er de tweede helft van in en wel beide keeren aan de linkerzijde des diers. Inwendig, neem: zoete kwik , braakwijnsteen, van elk 4 drachmen, Salpeter, extract van bilzen-kruid, heemstwortel, van elk 1 once, maak dit alles met keukenstroop tot eene likking en geef er alle 2 uur g gedeelte van in. Laat daarbij het paard voor eerst zooveel mogelijk vasten, maar laat het gedurig laauw zemelwater drinken. De nageboorte (het haam) hale men met eene zachte , met olie besmeerde hand af, en zet gedurig lave^
menten uit een afkoolcsel, van kaasjes- of lieemstbladeren, of lijnzaad, Het is ook zeer nuttig een paar maal daags laauwe melk in de scheede en de baarmoeder te spuiten, Neemt de ziekte in lievigheid af, geef dan nog eenrnaal dezelfde likking, doch geef er dan 3 maal daags § gedeclte van in. Duurt de ziekte meer dan zes dagen, zoodat ze slepend wordt, geef dan pillen als volgt: Salpeter 2 oncen, fijn ge-wreven kamler 1 draclime , poeder van Valeriaan en val-kruiflwortel, van elk 2 oncen, maak alles met extract van paardenbloemen tot 8 pillen, en geef er driemaal daags eene van in. Wordt de uitvloeijing uit de kling langdurend en stinkend, spuit dan, in plaats der laauwe melk, tweemaal daags i tlesch van liet volgende afkooksel in en wel bijna koud : neem wilgen- of eikenbast 4 banden vol; kook deze een half uur met 4 kan water en zijg bet voclit door — deze inspuitingen werken vooral krachtig als men bij elke halve flesch een paar eetlepels chloorwater of cbloorkalkwater voegt.
2°. De ontsteJcinr/ der haarmoeder hij de hoe. De nioer-ziekte.
Deze is van tweederlei aard: de gewone, namelijk zoo als wij die bier bovcn opgaven en bet zoogenaamde vuur in de baarmoeder, het melkvuur, zijnde eene bevige ontsteking van een miltvurigen aard, die in verre de meeste gevallen in weinige uren doodelijk alioopt. De koeijen zijn dan zeer onrustig, kruipen wild in de rondte, zwellen op in de linkerzijde, lig-gen eindelijk als dood neder met verdraaide oogen, een koud en slap uijer, waarbij de speenen slap nederbangen. Gaat deze ziekte meer langzaam en slepend voort, dan noemt men haar: het spring vuur der haarmoeder. Men behandele deze baarmoederontsteking volgens de regels, die wij bij de milt-vurige ziekten aan de hand zullen doen.
De gewone haarmoeder ontsteking of moer ziekte hij de koe.
Kenteekens. Bij koeijen die gekalfd bebben : onrust, een pijnlijke, slingerende gang , doorgaans barde, zeldzame mest, de kling zamengetrokken, de scheede vernaauwd, de baar-moedermond meesttijds zamengetrokken, eetlust, herkaau-wing en melkgeving geheel, of bijna gebeel opgehouden. De koe gaat liggen, tracbt op te staan , maar kan niet over-eind komen , zoodat zij op de knien voortkruipt, soms wild met het boofd tegen de.i grond slaat; er ontstaat nu ook wind- of trommelzucht, zoodat de buik , vooral aan de linkerzijde opzwelt, de koe knerst op de landen, heeftstuip-trekkingen, krijgt koude ooren, horens en beenen en sterft.
49
Be lehanäelivg. Deze zij geheel als bij het paard ; vooral aderlatingen uit den staart zijn hier nuttig , inen verzaime die uit de halsader of de melkader daarom echter niet. Bij de koe plaatse men ook een wrangwortel in den bovst-lap of wel in de bil.
Wij maken er hier opmerkzaam op, dat de ontsteking der baarmoeder ook wel, ofsehoon zeer zeldzaam, een gevolg is van het kwetsen door den stier bij het bespringen. In de be-handeling maakt uit geen verschil. Ik heb ook gezien, dat de baarmoederontsteking ontstond bij koeijen die gekalfd hadden, en bcvrucht waren door een stier, die aan eene uitvloeijing uit de roede leed.
XXIX. Met terngMijveBi «Jer nageljooräe.
Wij bedoelen hier het terugblijven der nageboortc zon-der ontsteking der baarmoeder.
1°. liij het Paard, het siaan aan den ham, den Jiaam, of //aal.
Komt bij paarden hoogst zeldzaam voor; mögt dit het geval wezen , dan behandele men het zooals wij bij het rund zullen opgeven.
2°. Bij de Koe, het staan aan het liyt; terugblijven van het liyt, als de nageboorte langer dan 24 uren na de verlossing in de baarmoeder blijft.
Behandeling. Als men de koe haar eigen biest laat drin-ken of ingeeft, zal de nageboorte zelden of nooit terugblijven, wijl die biest purgerend werkt.
Als huismiddelen worden vooral aangeraden: een afkooksel van beet- of biet-wortels in karnemelk, of, in plaats van deze mangelwortels ; ook kan men gebruik maken van gesneden kliswortels 8 oneen, gekookt in. een paar kan karnemelk. Verder raadt men aan het ingeven van l theekopjevol zaad van pinksterbloemen (Iris pseudaeorus) , of evenzoo veel zaad van kropsalade, gekookt in eene flesch water. Anderen geven water waarin graauwe erwten zijn gekookt, of laten de koe eene groote hoeveelheid boschpijpkruid (Chcerophyllum sylvestre) eten; terwijl eindelijk nog het ingeven van een afkooksel van dat kruid, van hennipzaad, of een warm af-trekscl van klimopbladeren (Hedera helix) wordt aangepre-zen. Op het ingeven van 2j ned. oncen oude boter, ge-smolten met evenzooveel levertraan, wil men ook dat de nageboorte spoedig uitgedreven is. Boven al deze middelen beveel ik
5
50
echter, in de meeste en hardnekkigste gevallen, het volgende middel aan, neem: poeder van zevenboom, van zeeschuim (ossa saepia) en borax, van elk 1 once, terpentijnolie 3 drachmen , maak alles tot 3 poeders en geet er alle S uur een van in , met » flesch water; zoodra de nageboorte ont-last is, geeft men niet meer in. Het ingeven van 1| once theriak, met een flesch warm bier, is in vele gevallen insge-lijks voldoende. Het 3 maal daags ingeven van 4 drachmen potasch, in J flesch aftreksel van kamilbloemen wordt insge-lijks geprezen. Sommige personell verstaan er zieh op, of geven er zieh voor uit, ,om de nageboorte met de hand af te pellen en uit te halen , dat eene moeijelijke zaak is , wijl de mond der baarraoeder doorgaans vrij sterk gesloten is en de moederkoekjes vast verbonden zijn ; worden deze van de baarmoeder getrokken , dan loopt men gevaar , dat de koe onvruchtbaar wordt, of zelfs dat er cene baarmoederontsteking zai volgen.
Heeft men de nageboorte niet kunnen afdrijven, dan gebeult het nog dikwijls, dat de koe ze op of omstreeks den gden dag na het kalveren van zelf kwijt raakt, maar men loopt ook gevaar dat zij in rotting geraakt on aanleiding geeft tot eene rotkoorts. In dit geval moet men eenige malen daags eene halve flesch afkooksel van eiken- of wil-gen-bast, met een paar eetlcpels vol chloorkalkwater in de-baarmoeder spuiten en 2 maal daags ^ flesch aikookscl van eiken- of wilgen-bast ingeven , met een eetlepel vol terpentijnolie.
XXX. S3e miltvurige zieläteit onzeir liiaisdaeren.
Ofschoon het miltvuur zijn naam draagt naar de milt, het ingewand , dat in de meeste gevallen caarbij zieke-lijk is aangedaan, zoo is dit toch geenszins altijd het geval; de benaming is nogtans algemeen aangenomen, en blijven wij dien vorm der miltvurige ziekten, die zieh uitwendig door geene bijzondere plaatselijke toevallen kenmerkt «het miltvuur''' noemen.
De miltvurige ziekten onderscheiden zieh door haar meest altijd schielijk beloop , hare hevigheid, haar plotseling ont-staan , door de brandende hitte der dieren , de afdwalende beweging des bloeds: zoodat het in de eene soort van miltvurige ziekte zieh al te veel ophoopt in de inwendige deelen, de ingewanden, terwijl het in andere, met geweld
51
naar de huid wordt gedreven , zoodat het door de ooren, de oogen , den mond , den endeldarm , ja , door de huid naar buiten treedt. Het bloed zelf heeft een zwart, teerachtig voorkosnen , hot is kleverig en smerig op het gevoel en uit de ader getapt , stolt het niet naar behooren. In elke railt-vurige ziekte, welke niet dadelijk doodt. wordt eeue citroen-geel gekleurde lijm- cf gelei-achtige stof in het bij voorkeur aangetaste deel uit het bloed afgeseheiden ; die gelei draagt den naara van antJirax-zulb, of geel water en werkt op zijne beurt als een bijtend vergif, zoodat het de weefsels , waar-mede het in aanraking komt, vernielt, als rerbrandt en doodt. Zoo lang het nog als eene geel gekleurde wei in het bloed aanwezig is, werkt dat gif eerst opwekkend, maar daarna sterk onderdrukkend op het zenuwstelsel en de hersenen; reden waarom de dieren vodr het uitbreken der ziekte bij-zonder vrolijk en opgewekt zijn en goed groeijen , terwijl al hunne levensverrigtingen met kracht en vlugheid plaats hebben , zoodat bijv. de hären zelfs glanziger zijn dan ge-woonlijk; maar heeft de ziekte zieh eenmaal geopenbaard bij een dier , dan is het plotseling geheel verslagen en doode-lijk zwak,
Het wezen der miltvurige ziekten , door onze veehouders doorgaans vuur genoemd, houden wij te bestaan in de uit-werking van eene giftige stof, die zieh eerst aan de planten en door deze aan de dieren, die ze eten, mededeelt. In deze werkt het eerst opwekkend op het zenuwstelsel en daarna verlammend op de meeste organen, en dus ook op de nieren.
De pisstof wordt dus in het bloed terug gehouden, en waarschijnlijk omgezet in eene stof, die bedwelmend werkt op de hersens en bederfelijk (doodend) op het bloed, en door die vloeistof, prikkelend, rot en versterfwekkend op de overige vochten en vaste deelen van het dierlijk ligehaam.
De oorzaak van het ziek worden der planten , die het miltvuur te. weeg brengen, schijnt te bestaan in eene, door de zonnetitte opgewekte gistende , of rottende beweging der bewerktuigde deelen in den grond , en zulks als bij uitslui-ting op bodems , die een ondoordringbaren , uit leem , oer, kalk, graniet of dergelijke Stoffen bestaanden ondergrond hebben ; in zulke gronden ontwikkelen zieh sehadelijke dampen, die onwerkzaam blijven , zoo lang zij van tijd tot tijd door regens in den grond gedrongen worden, doch vooral nadeelig werken , als zij bij zeer heet en stil weder in de lucht epgeheven en eindelijk door regen , of enkel door de
52
avond- en naclit-koelte op de planten worden nedergeploft; zeer mogelijk is bet daarbij, dat die dampen door de elec-triciteit der luclit of andere invloeden in hun schadelijk vermögen versterkt worden. De aard van de ziekelijke ver-andering der planten , schijnt mij toe eenigzins over een te komen met liet moederkoren, de uitwerking althans heeft veel overeenkomst. Het moederkoren , de roest, brand, lionig- en meel-dauw schijnen de gevolgen van die ziekelijke gesteldheid der planten; maar niet altijd is in de daar-mede bezette planten bet gif, dat bet miltvuur verwekt, gebeel ontwikkeld. Door liet droogen verliezen de planten het gif niet: het voederen van zulk hooi veroorzaakt milt-vurige ziekten.
Men kan landen, waarop tot dus ver het miltvuur niet voorkvvam, daarmede besmetten , bijv. door er bagger op te breiigen , door boschgrond tot weiland te leggen enz. Om-gekeerd bevrijdt men zijn land van die plaag, door den ondergrond door te breken , en te zorgen voor eene goede afvloeijing van bet water, bijv. door het land zonder dras-sige laagten te houden , verder door het opstrooijen van kalk en puin, die de ontwikkelde schadelijke gassoortea schijnen op te slorpen en te ontleden. Heeft men land, waarop jaarlijks het jenge vee door het vuur vvordt wegge-raapt, dan gevc men bet elken avond eenig goed hooi, zoodat zij weinig of niet van het bedauwde gras behoeven te eten.
Tcgen onze gewoonte liebben wij hier uiigewijd, niet alleen , omdat het hier eene geheele groep van meestal ge-vaarlijke ziekten betreft, (die ik genegen zou zijn de pro-teus van du ziekten der buisdieren te noemen), maar vooral ook oui de doodelijke sraetstof, welke zieh daarin ontwikkelt. Sleehts in hoogstzeldzame gevallen schijnt die «metstof van een vlugtigen aard , en de ziekte dus op een afstand voor andere dieren besmettelijk te wezen; zekerder is de werking der vaste smetstof, zoo wel op den mensch als cp de dieren, vooral als die werkt op opene wenden en nog warm uit het lijk haren invloed uitoefent. De vaste smetstof is vervat in de haren, de huid, bet vleesch, het bloed en de overige vloeistolfcn , de ingewanden en het vet der miltvurige dieren. Jarcn lang kan zij daaraan kleven en dan nog bij den mensch, bloedzweren , pestbuilen , hevige ontstekingen en den dood veroorzaken. Dit alles is bewezen door menig-vuldige zicktcgevallen, niet alleen bij vilders, maar ook bij
53
slagters en zelfs bij leerlooijers, kaarsenmakers, matrassen-makers, wolspinners enz.
Evenzoo zijn er vele voorbeelden bekend gemaakt, vvaaria het gebruik van hel'. vleesch, zelfs als dit gekookt was , de bovengenoemde ziekten bij den mensch te weeg bragt. Het gerookte raauwe vleesch moet dus nog schadelijker wezen voor de gezondheid en vooral het bloed en de bioedrijke dee-len, zoo als de milt en de lever; de daaruit vervaardig-de worsten, zijn gevaarlijk — houdende wij het zoogenaamde worstvergift voor niets anders dan miltvuur- of anthraxgif — zelfs de melk van aan miltvurige ziekten lijdende dieren is dikwerf hoogst nadeelig.
Op deze wijze vormen de miltvurige ziekten eene der voor-naamste bronnen der ziekten van den mensch , en bevelen wij de hoogstmogelijke voorzigtigheid aan in de behandeling van de daaraan lijdende, of daaraan gestorvene dieren en hunner overbiijfselen.
Er bestaan nagenoeg zoovele soorten van miltvurige ziekten als ligchaamsdeelen , die door het anthraxgif worden aangedaan , zoo dat wij niet over alien afzonderlijk kunnen handelen hetgeen buitendien onnoodig is, wijl de behandeling van vele met elkander overeenkomt en wij andere be-handelen, bij de gelijknamige gewone ontstekingsziekten, zoo als bijv. de miltvurige baarmoederontsteking. quot;Wij zullen ze bespreken naar de weefsels, die er door zijn aangedaan. Naar den vorm zouden wij onderscheiden: 1quot;. De sterk opeenge-hoopte of karbonkelvorm; 2o. De tuberkelvorm, zijndeweeke, deegachtige gezwellen; 3°. De zeer uitgebreide vorm, of miltvurige aandoening van vliezige deelen, der huid, slijm- en wei-vliezen.
De lijken der aan miltvurige ziekten gestorvene dieren gaan bijzonder sehielijk tot bederf over , en daarom blijven ze ook lang warm. Als geneesmiddelen, die in de verschil-lende vormen van het miltvuur met het meeste nut worden aangewend, komen vooral de volgende in aanmerking; de verkoelende zouten , (salpeter, wonderzout, ammoniakzout,) verder het buskruid, azijn, azijn met stroop, spiesglans middelen , (ruw spiesglans, braakwijnsteen), de gentiaan- en lavas-wortel, de laurierbessen enz.
a.) De miltvuük-beroerte. — de dood voor de zierte.
Wij spreken van dezen vorm des miltvuurs, omdat het
54.
miltraür zieh op deze wijze dikwijls het eerst onder eene groote kudde aankondigt; de veehouder wordt er als door gewaarschuwd om , door de aanwending van voorbchoed-middelen, de overige te behouden.
lo. De miUvuur-leroerte hij hat paard. rund en varlcen.
Kenieekens. Zij komt bij het paard zelden voor, en is dit het geval, dan vindt men meestal het dier reeds dood in de weide. De gewone verschijnsels zijn : dui-zeiing, uiterst moeijelijke ademhaling, nederstorten en de dood, als ware het dier door den bliksem getroffen. Na den dood: sterke opzetting van den buik , uitdringen van den aars, uit welk deel , en dikwijls ook uit den neus en den mond , een zwart, teerachtig bleed zieh ontlast; bij de lijkopening ontdekt men, dat de hersenvaten overvuld zijn met bloed van de vermelde hoedaniglieden. Dikwijls is er ook een gedeelte van uitgestort in de bersenholten , overigens al de ingewanden gezond ; in enkele gevallen de milt bloed-rijk en verweekt; soms is ook de long overvuld met bloed, en daardoor zwaarder en meer uitgezet dan gewoonlijk, zoo dat het dier den verstikkings-dood schijnt te zijn gestorven.
Behandelivg. Er kan hier alleen sprake wezen van eene voorbehoedende behandeling der schijnbaar gezonde dieren ; wij zullen die echter voor de miltvurige ziekten in het al-gemeen bij de behandeling van het miltvuur opgeven.
2o. De miltmur-beroerte hij het Schaap, het vuur, het bloed.
Kenieekens, als bij het paard.
Foorbehoedinej , zie miltvuur.
b.) Het miltvüük , de miitvuuekoorts , het vuur.
lo. Bij het Faard.
Kenteekens, Soms gaan de overige ziekte verschijnsels gepaard met het plotseling ontstaan van een hard , heet , uiterst pijnlijk gezwel; aan de voorborst voorkomende noemt men de ziekte dan doorgaans, en niet zoo als 't behoorde, miltvuur, maar het heeie borstgezwel, het gezwel voor het hart, de voorborst (avant-coeur). Behalve aan de voorborst komen die miltvurige gezwellen, (anthrax-builen), bij het paard nog gaarne voor in de liezen of de binnenvlakte der dij. Vroeger meende men, dat zij daar ontstonden ten gevolge van den beet der spitsmuis en noemde men de ziekte daar-naar La Musarcdrjne , de spitsmuis; buitendien ontstaan die gezwellen nog in de dikte en de achtervlakte der dij en
55
stellen zij dan bet hilvuur daar; — aan den voorarm het hontvuur; — aan de deelen oader den hak en de knie het pootvunr (trousse-galant); — in de tong, het tongvuur, de , tonyllaar (glos-anthrax) ; — aan het geheele hoofd, deJtoofd-zwellivg, het kopcuur; — op het flijmvlies van den neus , het motvuur , de snotblaar ; — aan het fasel of den kling, het klingvuur; de pesthrand of klingziekte; —• aan de lendenen, het lenden- of rugge-vuur; — in den endeldarm, het ruggelloed of len~ denbloed; — der darmen, het darmvuur; — als die met vele dünne ontlastingen gepaard gaat, het pelle- of spells -viiur; — in de long , het longvuur; enz.
Wij spreken eenigzins uitvoeriger over deze bijzondere verschijnsels, omdat zij de meest in het oogvallende teekens uitmaken , zoo zelfs, dat men dikwijls meent met eene geheel plaatselijke ziekte te doen te hebben ; en indedaad, vele gevallen van miltvuur, die met gezwellen gepaard gaan, schijnen al hau gif daarin te verzamelen , zoodat bij eene gepaste behandeling van die gezwellen ook de ziekte herstelt.
Maar niet altijd komen er uitwendige gezwellen bij het miltvuur voor en scbijnt integendeel de milt dan meeraan-gedaan, waarbij de ziekte zieh aldus voordoet: het paard wordt plotseling door eene hevige schuddende koude over-vallen , (dit is waarschijnlijk het tijdpunt waarop het vergift in het bloed treedt, daar het plaats heeft eenige uren na de ingetreden spijsvertering); de hären staan overeind , het paard staat treurig, zonder eetlust of dorst en is dikwijls duizelig, zoodat de ziekte naar kolder gelijkt. Op desehud-dende koude volgt over het geheele ligehaam eene brandende , stekende bitte , met versneiden pols, sterk voclbaren bart-slag en soms hevigen dorst. Aan de ledematen en de borsi-spieren vertoont zieh peeshuppeling (trillingen der spieren), het paard gaat liggen en is als bedweimd of beschonken ; dikwijls vloeic er een dun, zwart gekleurd bleed uit den neus, den mond , de ocgen, de ooren of den aars, spoedig daarop volgen : opzwelling van den buik, tandknersen, stuip-trekkingen en de dood ; doch gewoonlijk eerst na den twee-den ofderden aanval in de quot;koude; de koortsaanvallen volgen elkander op in 8- 12 uren tijds.
Behandeling. Men verandere dadelijk het voeder, name-lijk ander hooi of gras dan dat waardoor het paard de ziekte heeft bekornen , en zelfs na het herstel neme men dit een geruimen tijd in acht. In het begin der ziekte is vasten zeer nuttig , men geve dan overvloedig frisch drinkwater. Is de
56
giekte nog pas ontstaan, doe dan eene zeer rdme aderlating, zelfs tot flaauwwordens van liet dier. Vertoont zieh geen gezwel, zet dan een met Spaanschevliegzalf bestreken etter-dragt voor de borst. Doen zieh railtvurige gezwellen voor , behandel die zoo als wij later zullen opgeven. Houd verder het dier gedurende een paar uren koud en nat, door bet te begieten met een stroom van koud water, door middel van een gieter bijv. Vernieuwt zieh de aanval, komt de koorts weder op, herbaal dan de koude baden op dezelfde wljze , maar laat die na zoodra zieh hier of daar een gezwel opdoet. Inwendig geve men elk half uur den vollenden drank, neem ; buskruid 1 once, gewonen azijn en keukenstroop, van elk f theekopje , water f flesch. Zoolang men niets anders bij de hand heeft, geve men enkel den azijn en de stroop met | hand-vol keukenzout. Heeft men het geluk dat het paard op deze wljze behandeld 24 uur leeft, houdt dan vooral de dragt goed etterende, herhaal bij het opkomen der koorts de koude baden , doe, des noodig, ook eene minder sterke aderlating en geef invvending om de 2 uur in : = flesch afkooksel van beemstwortel. of lijnzaad en daarin 2 drachmen zure elixer van Haller (Elixer acidum Halleri) en 1 drachme tinetuur van kamfer. Neemt de ziekte nu allengs af, blijf dan bij dezelfde behandeling, maar geef de geneesmiddelen slechts om de 6 of 8 uur. Is de eetlust nog siecht, geef dan nu in ^ plaats van de bovengezegde zure elixer van Haller, bij den-zelfden drank telkens 4 drachmen zure specerij-tinetuur (Elixer acido-aromat. Mensichtii).
Ten einde niet onvolledig te blijven , merken wehieraan, dat door eenigen de aderlatingen in het mihvuur onvoor-waardelijk worden afgekeurd. Velgens hen geve men het zieke dier (paard of rund) eerst alle 5 of 10 minuten, later elk kwartier of half uur, en eindelijk om de 2 uur, 1-2 drachmen vloeijende ammoniac, met een halve flesch koud water. Na 8-12 uur volgt doorgaans een nieuwe aanval en dan geeft men dit middel als in den aanvang; zelden komen er meer dan drie aanvallen ; komt er in 24 uur geen , dan kan men het dier als hersteld beschouwen, maar geef toch nog 3 dagen , den eersten dag driemaal, den tweeden twee-maal en den derden dag eenmaal, dcnzelfden drank; men zet daarbij lavementen uit koud water, en wrijft den rugstreng en de flanken met vloeijende ammoniac, of begiet het dier met koud water. Als voorbehoedmiddel geve men volgens hen 9 dagen lang, tweemaal daags 1 drachme vloeijende
57
ammoniac, met een halve flescli water. Zoowel bij tie behande-ling der ziekte als tsr voorbehoeding, raden wij aan de ver-andering van vaeder, van droog op groen voeder en om-gekeard.
Voorhehoedende geneeswijze.
Daar de genezing van het miltvuur zoo uiterst moeijelijk is , en de dood de dieren doorgaans overvalt, kernt hct hier vooral op de voorbehoedende geneeswijze aan. Deze kamt te pas, als men aan eenige teekens tot het bestaan eener voorbeschiktheid voor miltvuurziekten moet besluiten ; die teekens zijn , behalve die in de lijken der gsvaliene dicren : de aan de weide eigene gesteldheid , zoodat er ook in vorige jaren miltvuurziekte op voorkwatn ; verdcr do plotseling ver-minderde melkgeving bij sommige koeijen, zonder bijzon-dere redenen , het verwerpeu der dieren, verhoogde geslachts-drift, het heersehen vg.n sommige andere vormen van miltvuurziekten , bij v. melkvuur , bilvuur, vurig uitslag aan het uijer, brand na het snijden (lubben) der dieren, de ongun-stige werking der verkoelende geneesraiddelen in ontstekings-ziekten , langdurig heet en droog weder enz. De miltvuurziekten ontstaan vooral gereedelijk bij vee , dat in groei blijft staan (inslaat) door eene slechtere weide, dan het tot hier-toe had.
De voorbehoedmiddelen van hen, die in miltvuur niet aderlaten, hebben wij reeds opgegeven. Wij raden aan het doen van eene aderlating en het plaatsen van een etterdragt of wrangwortei in de borst of bil, en dat men inwendig bet volgende geve: neera voor elk paard of rund, salpeter 3 oncen , bloem van zwavel, gentiaanwortel ; laurierbessen, van elk 1 once, lavaszaad 2 drachmen , maak alles tot : poeder e« gcef er eenmaal daags 4 eetlepeis vol van in, met f theekopje azijn en \ flesch water. Voor kalveren geef ik, met een doorgaans goed gevolg, voor e'en kaif, spiesg'lans (antimonium crudum), bloem van zwavel, poeder van laurierbessen , van lavaszaad en keukenzout van elk 4 drachmen , tot 4 poeders gemaakt geeft men er alle 4 dagen een van in met | flesch azijn en 2 eetlepeis keukenstroop. Het da-gelijks iugeven van een eetlepel buskruid met een bicrglaasje azijn is ook zeer voldoende. Tegen het miltvuur der koeijen in het bijzonder geve men in het voorjaar voor ieder rund , karweizaad, lavaszaad, holwortel, alantswortel, jeneverbessen, van elk 6 drachmen, keukenzout een handvol; men koke deze geneesmiddeien, voor al de, beestcn te zamen in een
58
ijzeren pot, met 1 flescli bier voor elke koe, ^ uur lang- er telkens zoo veel bier bij gietende als er verkookt; men zijgt bet niet door. Voor het ingeven doe men eene aderlating , en houde het vee 3 uren buiten eten of drinken, waarna men do iiescb vol in cens ingeeft.
Door een vee-arts in Hessen wordt het ingeven van eenig ijzerroest aanbevolen.
In ons land maken de veehouders veel gebrnik van zoo-genaamden vuur-dranken, zoowel als geneesmiddel als ter voor-behoeding; gemeenlijk bestaan ze als volgt: neem, kaasjes-bladeren , bitterzoet (stipites dulcamara) lavas-kruid, lubbe-stek, des noods kan men ook den wortel of het zaad gebruiken, longen-mos (Lichen pu'.monarius), de toppen en bladeren van zwarte aalbessen , vliertakken en bladeren, vuur-kruid (Hel-leborus officinalis, ook wel H. viridis), van elk 2 handenvol, kook die gedurende 1 uur in J4 flesch melk, en geef er's avonds en 's morgens de helft van in ; deze hoeveelheden zijn voor ecu beest.
Tegen het vuur der Schapen gaf ik met goed gevolg: gentiaanwortel, laurierbessen , jeneverbessen , spiesglans (an-timonium crudum), bloem van zwavel, wonderzout, sal-peter , buskruid , van elk 3 drachmen ; breng alles tot poe-en maak er, met 8 eetlepels azijn , 2 eetlepels stroop en 1 eetlepel raapolie, eene likking van. Om de 4 dagen geve-men daarvan ^ gedeelte in ; de opgegeveti hoeveelheid is voor een schaap. Men heeft ook het miltvuur bij de Schapen gestuit, zoodat er geen meer aan stierven, door ze te geven cbloor-kalkwater , (8 oncen chloor-kalk voor 100 sehapen.) Men lost de chloor-kalk op in hun drinkwater en door het ingeven van keukenzout en het onthouden van gewoon drinkwater, dwingt men de sehapen tot het drinkei? van het chloor-kalkwater. In het eerst geve men het dagelijks, maar later slechts om de acht dagen.
2°. Het miltvmir bij het rund.
Kenteekens. Behalve de bij het paard opgegevene, komen hier nog in aanmerking, voor het uitbreken : een bijzondere glans der haren, schielijke groei, herhaalde tochtigheid; kort voor het uitbreken rennen (bissen) door de weide, zieh af-zonderen van het overige vee , plotseling verminderen of op-houden der melkgeving, hoesten of kugehen. Als de ziekte uitgebroken is: snuffelen over de weide en blazen over het gras, gedurig te water gaan, heftig slaan met een achterbeen, als wilde het dier er iets van afschudden, trappelen en tee-
59
kens van buikpijn , opzetting van den buik, zoodat men de ziekte wel eens voor troinmelzucht aanzag. Soms echter ontbreken al deze teekens ea ligt het rund bijna van den aanvang af gelieel bedwelmd , fiaauw, met verdraaide oogen en als stervende; dezulke kunnen echter nog zeer goed herstellen. Altijd staan de baren min of meer overeind, en als de ziekte eenige uren duurt, kan men de baren gemakkelijker uittrekken dan gewoonlijk ; de in de huid gezeten hebbende einden zijn omgekruld en als verscbroeid ; dit is vooral merkbaar aan de maan- en staart-haren van bet paard. Bij bet jonge vee komt het dikwijls , bij bet volwassene zeklza-mer voor, flat ze in een kring loopen ; in cnkele gevallen zag ik de ziekte aanvangen met eene gebeele ofgedeeltelijke verlamming van bet achterstel. De melk is altijd boog geel van kleur en de daaronder staande wei of hui lei-blaauw.
In de lijken der aan het miltvuur of de miltvuurkoorts gestorvene dieren is, in verre de meeste gevallen, alleen de milt aangedaan , zijnde dit ingewand zeer vergroot en slap; opengesneden wordende is baar weefsel als eene zwarte, vervloeijende pap. De ingewanden , die do milt onmiddellijk omringen, zijn met bloed overvuld , soms ligt ontstoken. Als de liuid is weggenomen , ziet men ook op bet ondcrbuids bindweefsel en de Spieren lange Striemen , als of bet dier nog levend zijnde met een dunnen stok geslagen was.
Behavdelivfj en voorlehoedmiddelen , als bij het paard.
3°. JIat miltvuur Lij het schaap. Het vuirr.
Kenleeicens. In de meeste gevallen zijn reeds eenige Schapen aan de miltvuur-beroerte gestorven ; de Schapen , die aan het vuur gaan lijden, verliezen plotseiing den eetlust en do herkaauwing, krijgen een korte, versnelde ademhaling, merkbaar aan het buikslaan ; dikwijls komt er schuim op den mond, er volgen tandknersen , stuiptrekkingen en de dood.
Behandelivg en toorhehoedmiddelen.
Behalve de bij het paard opgegevene raad men nog aan : aan elk schaap , gedurende eenige dagen , eenmaal daags in te geven 15 grein braakwijnsteen, met een theekopje laauw-water. Somwijlen Schieten de schaapherders wel eens over de Schapen; zij willen dat het vuur daardoor dikwijls tot staan komt; mogelijk dat door den schrik de bloedsomloop aangezet wordt en daarin aanwezige belemmeringen op dcze wijze worden opgebeven.
4«. Het miltvuur bij het varicen. Het vuur.
De zuiverc miltvuurkoorts, het zieh enkel tot de miltasn-
60
doening bepalende miltvuur, komt bij het varken hoogst zelden voor, in verre de meeste gevallen ontstaan er plaat-selijke aandoeningen der huid of in de uitwendige deelen.
Kenleelcens. Onrust, duizeling, een tuimelende gang, versnelde ademhaling, koorts, verstopping, ophouden van den eetlust, de huid onder den buik eerst hoog rood, daarna licht- en eindelijk donker-blaauw gekleurd. Soms verlam-ming van het achterste!.
Behandeling. In den aanvang der ziekle, bloeds-ontlas-tingen uit de ooren , den staart of de klaainven , begieten met koud water, lavementen uit azijn en water en inwendig het volgende: geef eerst het braakmiddel (bladz. 8 ) en als dat heeft uitgewerkt alle nur 2 dracbmen Salpeter, 4 drach-men wonderzout, 1 eetlepel stroop , 6 eetlepels azijn en een bierglaasjc water ; of wel geef elk nur 1 eetlepel vol bus-kruid , even zoo veel stroop , 6 eetlepels azijn en | draehme gentiaanwortel. Dit laatste kan men ook ter voorbehoeding geven. Het voedsel zij zure karnemelk of hui , zuurdeeg, saladebladeren , paardenbloemen en dergelijke. Als inwendig geneesmiddel is vooral het volgende aangeprezen : sterk aftreksel van alsem 2 kan , gewone. azijn ^ kan , jenever -kan, ammoniak-zout once, alle 3 uur A ilescli in te geven.
c.~) Het slepe^d miltvxjue. , het gele water.
In slappe, wateraehtige gestellen , of bij eene minder he-vige in working van het miltvuurgif, ontstaat bij onze plant-etende huisdieren het slepend miltvuur, of gele water. Naar-mate toch het miltvuur heviger is, wordt er minder anthrax-zult in afgescheidcn en omgekeerd.
Kenteekenu. l)e ziekte duurt meesttijds versch2idene maan-den ; de dieren hebben gedurig de koorts, het Laar is glans-loos en Staat overeind , allengsche vermagering, nu eens eetlust en herkaauwing, dan weder ontbreken deze, de melkafseheiding is zeer verminderd of opgehouden, in de weide zonderen de dieren zieh af en staan zij bijzor;der gaarne aan den waterkant; dikwijls gaan zij ook te water , zonder er weder uit te kunnen komen, zoodat men, na hen dikwijls er uit te hebben geholpen , ze verdronken viudt, of wel men vindt hen tamelijk onverwacht dood in de weide , en wel doorgaans in eene natuurlijke houding, als sliepen zij.
Bij de lijkppemng vindt men onder de huid uitgebreide plekken , die bczet zijn met het citroengele anthrax-zult en
61
vlammig roode, als door stokslagen veroorzaakte bloed-strepen, ook aan de ingewanden ontmoet men het gele water als eene geleiacttige stof, en in de buikholte eene verzameling van geel-rood bloedwater. De milt is door-gaans vergroot, nu eens weeker, dan harder als gewoonlijk.
Bij de Schapen korat de ziekte zeer veel overeen met het ongans, maar daarin ontbreekt het gele water. De Schapen kunnen het slepend miltvuur bekomen, door slechts eenige oogenblikken te weiden op sommige, vooral tusschen hoogere landen gelegene laagten, bijzonder als de dauw daarvan nog niet is opgetrokken.
BeJiandeling. Plaats eene etterdragt en laat die lang lig-gen, geef eerst ligt verteerbaar, niet zeer voedend voeder; later zij dit krachtiger. Inwendig geve men eenmaal daags aan de grootere dieren 2, aan de kleinere of jongere 1 eet-lepel van een poeder, bestaande uit gelijke deelen buskruid, ruw spiesglans, keukenzout, gentiaanwortel en jeneverbessen , met een bierglaasje azijn.
d.) Het ebfelijke slepend milt^jue.
Bij dragtige dieren , die geweid worden op land , of hooi genieten dat miltvurig is, gebeurt het vrij dikwijls , dat het miltvuurvergift hunne vrucht aandoet, terwijl zij zelf vrij blijven , hetwelk schijnt af te hangen van de minder kraeh-tige inwerking der anthraxstof. Bij zulke veehouders ster-ven in sommige jaren eenige volwassene dieren, terwijl op een anderen tijd het jonge vee , korter of langer tijd na de geboorte stierf.
In sommige gevallen zijn de jonge dieren bij de geboorte krachtig en gezond, en wordt de latere ziekte blijkbaar ver-oorzaakt door de melk, die zij genieten ; door die melk wordt dan het miltvuurvergift uit het ligehaam der moederdieren verwijderd. Vooral de jonge dieren van veredeld ras lijden aan deze ziekten, waarschijnlijk omdat zij doorgaans zwakker zijn.
Tot deze miltvurige ziekten der zuigende dieren behooren:
lo. J)e veulenziekte.
KenteeJcens. Lusteloosheid, opstaande glanslooze hären, de hartslag voelbaarder dan gewoonlijk, soms verminderde eetlust en koorts; in vele gevallen ontbreken nogtans deze voorboden en verschijnt het hoofdversehijnsel plotseling; dit bestaat nl. in een tamelijk groot, pijnlijk, brandend heet gezwel in het bovenste gedeelte der bil, op het kruis, aan
6
62
den smeerscliijf, het spronggewricht, de borst of boeg, de voorknie , het onderbeen enz. Dit gezwel is anthraxaardig, want het gaat doorgaans in versterf, zeer zelden in veret-tering over, en als men liet opent, ontlast zieh daaruit een citroen-geel liimerig voeht (geel water). Het veulen is daarbij zeer koortsig, heeft een wankelenden gang, of is zwaar kreu-pel, blijft vcelal liggen en sterft in de raeeste gevallen binnen 1 of 2 dagen. Zij die de ziekte doorstaan , hebben maanden lang noodig tot volkomen herstel. Bij vele van deze blijven nog ontheuping, gevmchtsverstijving , of derge-lijke over. Tn enkele gevallen verdwljnt het gezwel aan de eene plaats , om op eene andere te voorschijn te treden ; dit zijn echter geenzins de zwaarste om te genezen. Ein-delijk doet de veulenziekte zieh ook voor als eene ontsteking van een of meerdere gewrichten , (het Imcater , door onze veehouders genoemd), waarbij ook de omringende deelen door ontsteking en versterf worden aangedaan.
Behandeliny. Is de ziekte nog zeer in haar begin en het veulen goed bij krachten , doe dan eene aderlating en geef inwendig alle 2 uur 1 eetlepel vol buskruid, en 1 theele-peltje poeder van gentiaanwortel, met een bierglaasje azijn in. De gezwellen , of de ontstoken gewrichten , bade men aan-houdend met een laauw-warm aftreksel van kaasjeskraid, waarbij men 1 handvol bilzenkruid gevoegd heeft. Ontdekt * men eene wecke plaats, of vochtgolving, dan opent men het gezwel, zorgdragende dat het gewricht gesloten blijve , dik-wijls is dit echter onmogelijk , daar het voortgaande versterf het opent.
Ts de ontsteking op haar hoogst geweest , strijk dan Spaan-schevliegzalf om den rand der opening en zorg , door het opstrijken van raapolie, dat die zalf niet in de opening komt, de ontbloote deelen niet rake. Om de vorming van een goeden etter te bespoedigen, verbinde men de ver-zwering met eene zalf uit Venetiaansche terpentijn en lood-suiker, (2 drachmen der laatste op 1 once terpentijn). Tevens ondersteunt men de krachten van het veulen door het dage-lijks eenige eijeren te geven en ook de zogende merrie goed te voederen.
Kan men het veulen niet van den aanvang af behandelen, dan komt de aderlating niet te pas, en make men eene afleiding längs het darmkanaal door het ingeven van een purgeermiddel, uit 2 oncen wonderzout met 1 drachme aloe , tot twee pillen gemaakt met eenige boter.
63
Otn de ziekte voor te komen, zou liet nuttig wezsn de dragtige merrien ader te latea en gedurende eenigen tijd dagelijks een halvu eetlepel ruw spiesglans over de haver te geven.
2igt;. De darmterhuj der Veulens.
Kenteekens. Lusteloosheid, magerheid, vastliggende, harde luiid, glanslooze opstaande hären, een opgetrokken of ook wel eens een hang-buik , buikslaan bij de versneide ademhaling , koorts, doorloop, krachteloosheid , stinkende doorloop ea na verloop van 8-10 dagen de dood. Soras gaat de darratering gepaard met de veulenziekte , met welke zij ook na verwant schijnt. Het versohil ligt slechts in de ligehaamsdeelen , die door de anthraxstof worden aangedaan, daaruit laat het zieh verklären , dat zulke veulens ook dikwijls worden aangedaan door hersenontsteking, long- en keel-ontsteking, koliek door krampen en verlammingen (aandoeningen van het rugge-merg).
Bij de lijkopening vindt men de darmscheilsklieren ver-groot, ontstoken of in slaat van rerettering, de darmen verdikt en met bloedige strepen , ontstekingen in verschil-lende ingewanden , buikwaterzueht , enz,
Behandeling. In den aanvang der ziekte kan men eene matige bloedsontlasting verrigten, eene etterdragt voor de borst plaatsen en inwendig 2 maal daags ^-1 drachme sal-peter, evenzoo veel fijn wit krijt en flesch levertraan ingeven , twee dagen later geve men ruw spiesglans , bloem van zwavel en poeder van kalmuswortel , van elk 1 once, met genoegzame vlierstroop tot eene likking gemaakt, en daarvan 1-2 maal daags een eetlepelvol.
Omtrent de voorbelioeding; zie veulenzielcte.
3o. Het depend miltvuur, de geivrichisziekte, of het leeica-ter der Halver en.
Kenteehens. Komen nagenoeg overeen met die der veulenziekte ; de gezwellen komen bij voorkeur in de nabijheidder gewricliten , uithoofde van de pijn , welke deze veroorzakea, kunnen de dieren moeijelijk staan , liggen zij veeltijds, en verzwakken zij spoedig. De gezwellen willen wel eens spoe-dig van plaats veranderen ; dit is eebter veeltijds doodelijk.
Bij de lijkopening: ontstekingen in de longen , het darm-kanaal, de milt, het net enz. De gezwellen bevatten een geel gekleurd vocht.
Behandeling. Als die der veulenziekte. De gezwellen gaan minder ligt in versterf over; daarom is het eenmaal daags
64
bestrijken derzelve met terpentijnolie, of zelfs met tinctuur van Spaansclie vliegen meestal nuttig.
Voorbehoeding, zie miltmur en veulenziekte.
4°. De Lammerziekte, het depend miltmur, rjele tcater of leeioater der lammeren.
Kenteekens. De ziekte komt alleen voor bij zuiglammeren en gaat gepaard met koorts, gezwellen (als die der veulenziekte) , die soms van plaats verwisselen, en dan vooral ligt doodelijk zijn ; verder uitvloeijing uit den neus, verstopping of doorloop, algerneene zwakte en de dood.
Lijkopening : ontsteking van verschillende ingewanden , in de gezwellen het gele vocht, soms ook eene brandige etter-achtige vloeistof.
Behandeling. Als die van het leewater der kalveren.
Men heeft ook den naam van lammerziekte gegeven aan eene rheumatische koorts der lammeren, die meest altijd gepaard gaat met krampen, verlammingen , regtstijvigheid of mondklem ; soms schijnt deze ziekte ook anthraxaardig , zoo-als blijkt uit de lijkopening, daar men dan het gele water onder de buid vindt uitgestort en verder de teekens van ontsteking der ingewanden, verweeking der lever, der milt enz.
Behandeling. Warm bouden der dieren, een koud bad gedurende eenige minuten en daarna warm inwikkelen in een wollen deken , hooi of stroo ; inwendig geve men ruw spiesglans (antimonium crudum) tweemaal daags 2 drachmen quot; met boter tot een pil gemaakt. Het ooiscbaap (de zoogster) geve men te gelijkertijd als purgeermiddel 3 on can wonder-zout in water opgelost. Als de ziekte lang duurt en met ontstekingszwelling der beenen gepaard gaat, trekke men eene lange, dur.ne etterdragt daardoor ; tegen de kramptrek-kingen wrijve men de aangetaste deelen met gekamferden brandewijn.
5°. Be doorloop der zuigende veulens en kalveren. Be scJdjt.
Uit dezelfde oorzaak als de vorige ziekten der jonge dieren vloeit bij andere een doorloop, dat is menigvuldige afgangen voort, die dikwijls met persingen {persloop) gepaard gaan. De ontlaste Stoffen zijn doorgaans wit, scherp en stinkend (witte schijt), later bruin-rood of bloedig (roode sohijt, roode loop). De dieren vermageren daardoor spoedig, büjven lig-gen en sterven.
Van de gewone, uit gevatte koude, of door siecht voedsel ontstaande doorgang, onderscheidt zieh deze loop door de afwezigheid der genoemde oorzaken^ door het schielijk beloop ,
65
de doodelijkheid en door de brandige ontstekingen , die men in de darmen en damsciieiiskliererj der gestorvene dieren vindt.
Behandeling. Neem ; cachou (catechu), poeder van kalmus-en gentiaan-wortel, van elk 4 drachraen , van rhabarber en magnesia, van elk 6 drachmen : geef van dat poeder twee-maal daags 2 eetlepels vol in met de dojer van een ei. Als buismiddelen raads men aan; een afkooksel van esschen-bast, met melk en eijeren en het voederen van gebrande rogge (of geroost med). Als de loop aanhoudt geve men bij elke 2 lepels van het door ons voorgeschreven poeder 4 grein opium. Men zondere de zieke dieren ook af van de gezonde.
Zeer nuttig is het ook als' men de dieren , die de melk (of het zog) voor de zieke jongen moeten leveren, tweemaal daags een poeder geeft , bestaande uit ruvv spiesglans, gentiaaan-wortel en keukenzout, van elk 1 drachme.
Lammeren en Keujen geve men insgelijks het door ons voorgeschreven poeder, doch slechts 1 eetlepel vol, tweemaal daags , en later , in den rooden loop, telkens niet meer dan 1 of 2 grein opium.
d.) De miltvurige of anthraxziekten der iiuid,
EN VAN HET BINDWEEFSEL ONDEK DE HUID.
1°. Da verschillende soorten van Maar {Emphysema gangraenosa). Het zw eilend of loopend vuur.
quot;Wanneer de miltvurige aandoeningen zieh bepalen tot het eel- of bind-weefsel onder de huid , dan wordt daarin lucht of gas gevormd , #9632;welke men door drukking met de vlakke hand gemakkelijk ontwaart, daar de lucht van de eene plaats naar de andere kan worden gestreken en zieh daarbij een knetterend geluid laat hooren ; maakt men eene insnijding door de huid , dan kan men die lucht naar buiten drijven. De inademing van dat gas is echter gevaarlijk, en uitgedreven zijnde wordt het dadelijk op nieuw gevormd. In den aanvang ontstaan er aan verschillende deelen als: het hoofd, den hals , het lijf enz. kleinere plekken , die zieh wonderbaar snel vergrooten en ineenvloeijen tot plekken, die een of meerdere ligchaamsdeelen innemen , de oogen doen digt zwellen , de ademhaling belemmeren of geheel beletten enz. De huid, welke die vlakke zwellingen bedekt, wordt bordig ,
66
droog, perkamentachtig en het haar staat er overeind op. Na weinige uren gaat de ontsteking van bet bindweefsel in versterf over, welk versterf zieh mededeelt aan de onder-liggende deelen, en den dood des diers tengevolge heeft. De gezwellen bevatten dan een brandig vocht en de huid valt in rottende läppen van het lijf. In vele gevallen sterven de dieren echter reeds vroeger aan verstikking. Dikwijlamp; vertoont zieh bij het ontstaan der ziekte eene kreupelheid aan een aehterbeen, omdat de blaar in vele gevallen het eerst ontstaat aan de binnenvlakte van den Schenkel, en over het hoofd wordt gezien , tot dat zij zieh van daar over den buik en de borst heeft uitgebreid , hetgeen wel eens in minder dan een uur tijds het geval is.
Hoewel het rund uit zijn aard meer aan luchtgezwelien (emphysemata) onderworpen is dan het paard , komt het bran-dig-luchtgezwel toch ook bij laatstgenoemd dier voor. Zoo zag ik eens , dat bij een paard de geheele huid der voor-beenen daardoor verstorven en afgevallen was , hetgeen den dood ten gevolge had.
De blaar ontstaat doorgaans zonder voorboden ; in enkele gevallen neemt men de algemeene miltvurige versehijnsels waar, als: sehielijke koude, opgevolgd door brandende hitte, versneide ademhaling, afraatting , bevingen enz.
Naar de verschillende plaatsen, welke de gezwellen innemen onderscheiden velen een , oog- en oor-vuur , snotblaar ; zwel-lend of loopendvuur, als ze zieh meer op het lijf bevinden , en verder ruggevuur, lendeavuur, (dat dikwijls gepaard gaat met lendenbloed ,) enz,
Behandellng. Deze komt overeen met die van het miit-vuur. Men doe eene aderlating en geve verkoelende mid-delen (zie miltmur) , plaatse een wrangworlel in de borst of bil , en doe eene menigte van kleine insnijdingen door de huid , opdat de lacht en later de scherpe vochten zieh kun-nen entlasten, (sommige prikken met een eis), overigens heb ik mij het best bevonden bij begietingen met koud water, die gedurig herhaald worden. De brandige, verstorvene plekken wassche men met een afkooksel van eikenbast , ligt zuur gemaakt door een weinig zout- of zwavel-zuur. Eenige raden aan om de gezwellen na die kleine insnijdigen met een scherp smeersel te wrijven en nemen daatoe bijv. vloei-jende ammoniac 1 once, gescbud met raapolie, 4 onceu.
De blaar komt ook voor bij de Schapen ; de behandeling is dezelfde.
67
11°. De miltvurige ontstekingen van heb hindweejsei onder de huid, zonder gason twikkeling.
In de meeste gevallen heeft er geene vorraing van gas in het bindweefsel plaats , maar wordt er eene groote hoe-veelheid bloedwei en anthraxzult in afgescheiden. Tot de op deze wijze ontstaande ziekten behooren ;
lo. Het heete lorstgezwel, de voorhorst, (avant-coear) , het liesvuur ( musaraigne) en het pootvuur, alle ge-zwellen , die vooral bij het paard voorkomen, in een of weinige uren een verbazenden otnvang bekomen, eerst heet en pijnlijk , maar later koud, ongevoelig en met eene dorre , led eraclitige huid bedekt zijn. Inwendig bevatten zij het met eene bloedig vocht vermengde anthraxzult, later een brandig vocht , dat de omringende deelen doet wegsterven , zoo-dat het paard dikwijls in weinige ureu te gronde gaat, nadat eene miltvuurkoorts voorafging.
Behandeling. De inwendige behandeiing zij geheel gelijk aan die der miltvuurkoorts. Door het gezwel trekke men eene met Spaanschevliegzalf bestreken etterdragt, terwijl men het gedurig wascht met een afkooksel van kaasjes-bladeren.
quot;Van het heete borstgezwel moet men wel onderscheiden , het eenvoudige borstgezwel, dat nimmer met koorts gepaard gaat en later beschreven wordt.
2°. Het bij runderen en Schapen voorkomende rnggemiur is van denzelfden aard als het heete borstgezwel des paards en moet ook op dezelfde wijze behandeld worden.
3o. De witte borstel. Jlet mitte hör steig ezicel der varkens. Dit vertoont zieh aan de eene, ook wel aan beide zijden van den hals, Op het gezwel worden de hären (borsteis) bleeker van kleur , en staan overeind, de huid word blaauw-achtig, miskleurig , brandig en door de uitsijpelende vloei-stof kleven de hären aan elkander. Het varken vertoont daarbij al de teekens van het miltvuur.
Behandeiing. Inwendige als bij het miltvuur ; de uitwendige als die van het heete borstgezwel van het paard. Neemt het versterf de overhand , dan moet men het gezwel geheel opensnijden en de opeagelegde deelen branden met het gloei-jend ijzer, of met sterkwater.
IIIquot;. De zuchtige miltvurige ontsteking van het hindioeefsel. Tuberkels.
Bij eene minder krachtige inwerking van het miltvuur-
68
vergift in dieren van eene slappe, waterachtigc gesteldhcid, ontstaan er anthraxgezwellen van een züchtigen aard; de ziekte heeft dan een langzamer, minder hevig beloop, de gezwellen zijn vvel tamelijk heet en pijnlijk, maar op verre na niet als de anthraxbuilen; bij drukking met den vinger vormt zieh in die gezwellen eene verdieping, die lang blijft bestaan. De aangetaste dieren vertoonen de teekens van miltvuurkoorts , maar in ligter graad. Deze gezwellen vertoonen zieh , bij de paarden vooral, aan de keel en den hals , in de lies, aan den koker en onder den bulk , bij het rund aan Let uijer (men noemt het dan de voraiifj in het uijer).
In enkele gevallen is de miltvuurkoorts daarbii zoo hevig, dat Let dier in weinige dagen te gronde gaat. Bij het paard komt deze vorm voor en draagt Lij den naam van cjele zivel-ling, lioofdzicelling als zij zieh aan den kop vertoont, dat doorgaans i of 2 dagen na Let eerste bespeuren der miltvuurkoorts plaats heeft; de oogen en aehterkaaksklieren geraken daarbij in ontsteking en verettering, er ontstaan vlekjes en later verzweringen met versterf op Let. snotvlies , waarom de ziekte brandige droes genaamd werd.
Behandeling, Als de miltvuurkoorts. men plaatse eene etterdragt aan elke zijde van den Lais, Let ingeven van wijn met kinabast is aangeraden ; maar genoegzaam al de aangetaste paarden sterven. De ziekte is zeer aanstekend.
Behandeling hij het rund. Inwendig als bij het miltvuur. In het begin vooral ammoniakzout, gentiaanwortel en laurierbessen , van elk driemaal daags een eetlepel vol met water, later voegt men er even zooveel jeneverbessen en een halve eetlepel ruw spiesglans bij ; aderlatingen komen hier zelden te pas. Uitivendige behandeling; als de plaats het toelaat, openleggen der gezwellen en wasschen met een afkooksel van eiken- of wilgenbast, sterk zuur gemaakt met vitrioololie of sterkwater. Laat de plaatsing van het gezwel het openen niet toe , trek er dan een dragt door, of plaats een etterdragt of wrangwortel in deszelfs nabijheid. en wasch het gezwel gedurig met een laauw warm aftreksel van kamil-bloemen met ammoniakzout (3 oucen op de flesch).
IVo. De miltmrige, roosachtige ontsteking en der huid.
Tot dezen vorm van het miltvuur brengen wij:
lo. Het springvuur, het venijn, de kicaadaardige roosachtige ontsteking der huid, oak rood-vonk, St. Antonie svtmr en heiligvuur geaoemd.
69
Daar deze vorm zeer zelden voorkomt bij het paard, (door mij slechts eenmaal waargenomen), beschrijven we die volgens het rund.
Kenteekens. De algemeene toevallen van het miltvuur. In het bijzonder het onrustig loopen door de weide en blazen over het gras; daarbij zijn de bewegingen ai springende en moeijelijk, hevig sehoppen en schudden met een achter-been. Van tijd tot tijd bedaarder oogenblikken , waarop vermeerderde benaauwdheid en onrust volgen ; op verschil-lende plaatsen krijgt de liuid eerst eene scharlaken , later violetroode kleur, hetwelk vooral zigtbaar is aan het snot-vlies en aan het uijer, dat dikwijls donker blaauw gekleurdc Striemen vertoont. De eerst verkleurde gedeelten der huid geraken in ontsteking en spoedig daarop in versterf, zoo dat er bijv. dikvverf geheele stukken uit het uijer Valien. Het springvuur is zeer genegen om , zoolang het zieh niet bepaald in de huid gevestigd heeft, van plaats en vorm te veranderen, zoo dat het wel eens in lendenbloed overgaat. Een door mij behandeid rund vertoonde ai de teekens van miltvuurberoerte ; na de aderlating werd het blind, met ver-kleuring der oogvochten , tot zieh eindelijk het springvuur vertoonde , waarvan de koe herstelde. In zeldzame gevallen worden bij de bonte runderen alleen de wit gekleurde deelen der huid door het springvuur aangedaan ; die gedeelten sterven dan juist op de grenzen der gekleurde deelen af; zoo zag ik een kol in ontsteking en versterf geraken, terwijl de geheele overige rnet bruin gekleurde baren bedekte huid van den kop gezond bleef.
Deze vorm van miltvuur noemt men het witte venijn.
Somwijlen duurt het meer dan een jaar, eer de aldus afge-storvene huid door eene gezonde vervangen is,
Behandeling. Aderlatingen , begieten met koud water, een wrangwortel in den borstlap of de bil, inwendig vooreerst elk half nur een eetlepel vol buskruid, een theekopje gewonen azijn, een half theekopje raapolie, en even zooveel keuken-stroop; later wonderzout 8 oncen , ammoniakzout en Salpeter van elk 3 oncen , poeder van gentiaanworte! en van laurierbessen van elk 1 once: hiervan geve men alle 2 uur 2 eetlepels vol met azijn en stroop als voren. De plekken , waar de huid afsterft, wassche men eenmaal daags met vet zeepwater.
2quot;. Bij het schaap noemt men deze ziekte het loopende vnur.
Kenteekens. Behalve de in het algemeen aan het milt-
70
vuur eigene komen hier nog in aanmerking: een stijve gang, dikwijls kreupeilieid aan een achterbeen , waaraan ziuh daarna spoedig zwelling en roodheid vertoont, welke kleur aldra in violet-blaauw of donker-blaauw overgaat. Soms ster-ven de Schapen reeds vdor dat de aandoening der liuid zieh heeft kunnen uitbreiden ; doorgaans echter heeft dit plaats en neemt men hot brandig afsterven der huid ook aan het kruis en den bulk naar.
Soms vertoont deze miltvurige ontsteking der huid zieh alleen aan den kop en noemt men de ziekte in sommige streken de mids.
Beltandeling. De in het algemeen tegen het miltvuur aan-gewezene. In hot bijzonder komen hier in aanmerking het doen van een aantal kleine insnijdingen in de ontstoken huid en het wasschen der wonden met azijn of brandeuija, en later met een afkooksel van eikenbast. Inwendig geve men eerst alle nur, later tweemaal daags, een halve eetlepel vol keukenzout, met even zooveel poeder van jenever-bessen.
3°. Bij Jiet v ark en, het vliegendvuur , wildvuur , 7ieilig~ vuur, SI. Antonie souur , aclderhrand, voorhrand,
Kenteekens. De algemeene van het miltvuur, die spoedig worden opgevolgd door het ontstaan van roode vlekken aan den kop , den hals of de keel, (voorbrand ) of in andere gevallen aan de binnenzijde der dijen en het kruis (aehter-brand). Die vlekken vergrooten zieh en verkleuren op dezelfde wijze als bij het rund ; or komen blaasjes op , die met een brandig vocht gevuld zijn , de huid wordt perka-mentachtig, sterft en ook de onderliggende deelen worden door versterf aangedaan ; in vele gevallen sterft echter het varken reeds voor dat al doze veranderingen in de huid worden waargenomen.
Behandeling. Als in het miltvuur: men bedekke het met zand, dat gedurig met koud water begoten wordt.
Vo. Be miltvurige llazen op de huid en de sUjmvliezen.
In dezen vorm van miltvuur neemt men zelden algemeene verschijnselen der mütvuurkoorts waar; doorgaans komen de blazen op, zonder dat men zelfs eenige zwelling waarneemt.
Tot dezen vorm brengen wij;
1°. De antUraxhlazen in den mond. Voorkomende bij het paard, het rund en het varken, en wel bij eerstgenoem-den meestal op da tong, en daarom tonghlaar genoemd;
71
bij het varken meer aan het ojehemelte voorkomende, draagt de ziekte den naam van gersiekorrel.
Kenteekens. Soms de gewone teekens van miltvuurlijden , daarna kwijlen , en tandknersen; spoedig daarop vertoonen zieh op de tong alleen, of ook aan Let gehemelte en de binnenste vlakte der wangen , blazen ter grootte van sen envt, tot die van een boon , die gevuld zijn met eene licht-geel gekleurde vloeistof, die spoedig bruin en eindelijk zwart-achtig wordt , en gedurende die verkleuring de omringende deelen oplost, verknaagt, doet versterven , zoo dat er stukken van de tong en der weeke deelen van den mond als wegvallen; terwijl de blazen openbarstende haren in-houd in den mond ontlasten , en de scherpe Stoffen doorge-zwolgen zijnde op zieh .zelven reeds in staat zijn eene doodelijke ziekte te verwekken. De versclüjnselen van miltvuurlijden open baren zieh dan ook voor of na het openbarsten der blazen.
De tongblaar is eene hoogst gevaarlijke ziekte en van een zeer snel beloop, durende het lijden zelden langer dan 24ä48uren. Als men niet de uiterste voorzigtigheid inaeht-neemt, kan zelfs de behandeling der dieren, die aan de tongblaar lijden, hoogst nadfelige gevolgen hebben.
Behandeling. Daar de ziekte zeer besmettelijk is, zondere men de zieke dieren goed af van de gezonde en onderzoeke, minstens eenmaal daags, hunne mondholten. Ontdekt men blazen op de tong of in de mondholte , dan sehrape men die onmiddellijk open met den rug van een mes of de punt van een snoeimes , wischt het uitvloeiiende voeht met een Jin-nenlap af en brandt de plaats , waar de blaas of blazen ge-zeten hebben, met een gioeijend ijzer, met heischen steen of bijtende potasch.
Een uur na dat branden en vervolgens eenige malen daags, wascht men den mond der dieren met eene oplossing van keukenzout in azijn, of wel met eene oplossing van blaauwe vitriool, 1 once, in water 12 oncen. Eene inwendige behandeling is, bij het doelmatig behandelun der blazen, zelden noodig: mögt zij dit worden, dan komt zij overeen met die van het miltvuur.
Deze ziekte zou met twee andere verwisseld kunnen worden met 1°, de tongkanker, welke verwisseling weinig of geen verschil in de behandeling aanbrengt, 2o. dit is meer het geval met het heerschend of goedaardig mondzeer, hetwelk zieh onderscheidt, door dat daarin de mond en tong bezaaidziju met kleinere blaasjes , die de omringende deelen niet wegv
72
knagen en zelden of nooit gevaarlijk worden voor het leven des diers.
2°. De pestbrand, de klingziehte, het pestvuur.
Kenteekens. Deze ziekte komt in sommige jaren heer-schend voor bij het rundvee. Er vertoonen zieh daarin de gewone verschijnsels van miltvuur en bovendien blazen van hetzelfde voorkotnen en denzelfden aard als die in de mondholte bij de tongblaar, niaar in dit geval aan de schaamlippen (de kling, het fasel), de roede, den koker en den aars ; vooral het vette vee wordt er door aangetast en daarvoor is de ziekte ook het gevaarlijkste. Even als in alle miltvurige ziekten sterven ook in deze de eerst aan-getaste dieren meestal schielijk, zonder dat zelfs de beschre-vene uitwendige verschijnsels zieh vertoonen, zoodat die blazen geen eigenlijk ongunstig teeken uitmaken. In enkele gevallen vertoont zieh bij het lijdende dier tevens de tongblaar. In andere landen nam men deze ziekte ook waar onder de paarden , doch hier te lande, voor zoo veel mij bekend is , nog niet.
BeJiandeliny. De aderlating is nadeelig als brandige ont-stekingen zieh aan den aars en de teeldeelen vertoonen. Zoolang dit niet het geval is, behandele men de ziekte als miltvuur, met aderlating en wrangen. Doen ze zieh voor, geef dan inwendig : poeder van aloe 3 oncen , wrijf die een poos in heet zeepwater 1 kan , giet het voeht af en werp het gedeelte aloe, dat niet opgelost is als onwerkzaana zijnde weg , los dan in het vocht op, ammoniakzout 2 oncen en extract van gentiaanwortel 3 draehmen, en geef van dien drank tweemaal daags 4 gedeelte in. Duurt de ziekte langer dan 24 nur, geef dan driemaal daags 2 draehmen zoutzuur in een halve flesch water en een theekopjevol stroop.
Voorbehoeding, zie miltvuur.
3° Dergelijke , met anthraxwei (geel water) gevulde blazen zijn door mij ook aan behaarde deelen , vooral aan het kruis van runderen, waargenomen. Zij lagen op de huid, onder de opperhuid , verkregen in weinige uren de grootte van een duiven- tot die van een hoender-ei, en hevatteden een scherp vocht, waardoor de onderliggende deelen in ont-steking en versterf geraakten.
Behandeling. Inwendige: als die van het miltvuur.
Uitwendige: het openen der blazen en het uitbijten der wonden , door het tweemaal daags bestrijken met sterk water , door middel van een kippeveer.
73
4°. Van denzelfden aard zijn de verschillcnde soorten van pokken ; wij zu lien die echter onder de uitslagziekten bebandelen. De puist- of bloedzweer-vorm {furunkel) van liet anthrax, waartoe wij de paardenpok brengen, wordt ins-gelijks onder de uitslagziekten beschreven.
f.) De m1ltvurise o^tstekingen in spieuachtigE deelen. De karbunkels,
In miltvaurziekten ontstaan dikwijls brandige ontstekingen in spierachtige deelen, hetgeen vooral bij jong rundvee het geval is. In het begin der ziekte vertoonen zieh dan de gewone verschijnsels van miltvuurkoorts , als; duizeligheid, flaauwte of magteloosheid , enz. daarop neemt men eene ligte kreupclheid aan cen voor- of aehter-been waar, die hand overhand toeneemt, zoodra zieh eene diepliggende, uitge-breide zwelling in Let deel vertoont, op welke de huid bij het overstrijken knetlert of perkamentachtig is; die zwelling is brandend beet, doch wordt later koud , het haar Staat er overeind op, het gezwel wordt slapper, gevoellcos en het dier zelf ligt bewusteloos ter neder en sterft. Opent men zoodanig gezwel, dan ontmoet men in de meeste gevallen , maar niet altijd, onmiddellijk onder de huid eene laag van het anthrax-zult, onder deze de aangetaste spieren aanmerkelijk gezwollen, zijnde de vezels vaneengedrongen door eene mcnigte bloed-klompjes, ter grootte eener speldenkop tot die eener erwt. Die bloedklcrnpjes zijn zwart van kleur cn als verdroogd. De zenuw, die van het deel naar den rugstreng loopt , is hevig ontstoken en , naar mate men het gezwel in een later tijdperk opent, strekt die ontstcking der zenuw zieh meer naar het rugge-merg uit; dan is ook het inwendige van het gezwel verstor-ven , als verrot en met een stinkend en scherp bloederig vocht gevuld. Deze gezwellen geraken nimmer in ettering. Leeft het dier langer dan 24 uur, dan gebeurt het in enkele gevallen , dat er door het afsterven der btdekkende deelen eene opening invalt, ; in verre de meeste gevallen sterft het dier reeds voor dien tijd.
Tot dezen vorm van miltvuurziekten rekenen wij te behooren:
1°. liet kicartiermnir of Tcreupele Hoed; aan een voor poof, zieh vertoonende boutzuur, aan een achlerheen hilmur yenaamd.
Onder dezen vorm komt het millvuur bij het rund wel
74
het meeste voor, cn wel vooral bij kalven en pinken , en in den nazomer , als de dag-en nog beet en de nachten reeds koel beginnen te norden.
BeJiandelhifj. Als de ziekte nog slecbts minutcn geduurd lieeft, doe men eenc sterke aderlating, zelfs tot het dier daardoor in onmagt valt, begiet het daarna met koud water en geeft dadelijk in : een halve tiesch gewonen azijn en twee en een half Ned. one stroop, waarna men de gewone middelen tegen het miltvuur geeft ; is de zwelling echter reeds aan-merkelijk , doe clan geene aderlating , maar geef eerst inwendig den azijn met stroop en vervolgens elk half uur 1 draehme vloeijende ammoniak , met een bierglaasje water; doe dan ook diepe insnijdingen in bet gezwel, tot zieh het teerachtig zwarte bloed outlast, en brand daarna de wond met een rood gloeijend ijzer, zoodat ook de mogelijk doorgesneden bloedvaten gesloten worden. Als de brandkorst is afgevallen bedekke men de wond met vlaswieken , bestreken met ko-ningszulf, waaronder eenige roode praeeipotaat (lögrein per once zalf) is hjn gewreven,
Voorhehoeding. De gewone middelen tegen het miltvuur , benevens aderlating en het plaatsen van een wrangwortel in de borst. Geef bot vee in de weide elken avond een weinig goed gewonnen hooi.
2o, De tongkanker, eiyenlijk de anLhrax der tongspieren , ten onregte ook wel tongblaar genoemd.
Kerdeekens. Plotselinge sterke zwelling der tong , zoodat het slikken holet wordt en de kwijl uit den mond vloeit; de ontsteking in de tongspieren gaat dadelijk tot versterf over, zoodat de tong openvalt, de stukken er van verloren gaan en het dier geweidig uit den mond stinkt.
Behandelivg en Voorlehoedimj. Zie tovgllaar; de insnijdingen in de tong moeten hier echter aanmeikelijk dieper zijn en tot in het gezonde vlceseli gaan.
g,) De MILTVÜRIGE ONTSTEKIIsGEN in het slumvues DER VERTEKINGSWERKTUIGEN.
Over de hiertoe behoorende kicaadaardige keelontsteking der varkens Spraken wij reeds vroeger, wij handelen dus nog slechts over:
lo. I)e milivurige maag-darmontsteking, het pelle- of spel-livmr.
75
Kenteekens. De ziekte is hevig en ontstaat plotselinüj met al de teekens van niiltvuurkoorts en buikpijn , opgeblazen-heid , persingen op den atgang en menii?vuidige, dünne ont-lastingen , eindelijk koudvaur in de darmbuis en de dood . dikwijls binnen de 24 uren.
Behandeling. Aderlatingen , inwendig verkoelende , ver-zachtende middelen , bijv. elk half uur een liescli afkooksel van lijnzaad , of heemstwortel met 1 draclime salpeter en 1 theekopje raapolie. Uiuvendig prikkelende, door het zetten van wrangwortels in dan borstlap eu de bil en het strijkeu van Spaanschevliegzalf aan den buik : zet ook lavementen uit zeer dun gekookte stijfsel. Den tweeden dag geve men alle 2 uur 1 draelime poeder van lavaszaad, ' drachme poeder van gentiaanwortel en evenzoo veel ruw spiesglans (antimonium crudum.)
2°. Het rnrjfjebloed, het lendenbloed.
Kenteekens. Verminderde raelkgevir.g, een moeijelijke , slingerende gang, piju Inj drukking op den rug, harde met bloed en slijrn omhulde mest, de aarsdarm hevig rood , heet, pijnlijk en gezwollen. Vervolgens de gewone verschijnsels der rniltvuurkoorts : soms gaat het ruggebloed gepaard met bloed pissen.
Behandeling. Als die der rniltvuurkoorts ; met aderlating , wrang en verkoelende middelen ; het gedurig zetten van koude lavementen uit dun gekookte stijisel is zeer nuttig. Men hale de mest niet af met de banden: dit heeft wel eens miltvuurpuisten bij den mensch verwekt. Men legge met koud water nat gemaakte doeken op den rug en het kruis , en verversche die elk half uur.
Zoo als wij reeds aamnerkten kunnen er verder in elk deel des iigehaams anthraxaardige ontstekingen voorkomen. Zoo bestaat er bijv. nog eene miltvurige hersenontsteking , longontsteking enz.; men zal deze naar de algemeene bij het miltvuur gegeven regels dienen te behandelen , daar het onmogelijk is over alle afzonderlijk te spreken. Over de miltvurige ontsteking van het uijer en over het klaauw-vuur spreken wij later.
Säe en (yplieus» ziekten.
Onder typhus verstaan wij eene aanhoudende koorts, voorlvloeijende uit eene door eene smetstof ontstane vergiftig-de gesteldheid des bloeds, waafdoor eene verzwakto of onregel-
76
niatige working der lierseneu en zenuwen wordt voortgebragt. Door den verminderden invloed van het zenuwstelsel op het hart en de bloedvnten is de zamentrekking der vaten, vooral der äderen, verminderd, het bloedleven flaauvver, en ontstaan er liier en daar lieietselen in den bloedsoraloop, waaruit op-hoopingen van bloed, doorzvveeting van stolhare Stoffen en bet vervloeijen en bederven der laatste voorspruiten . zonder dat daardoor eene zuivere ontsteking wordt voortgebragt.
Typhcuse ziekten noemen wij dezulke, waarin de boven beschreven typlms-toestand meer of minder zuiver wordt waargenomen; betzij tengevolge van een oorspronkelijke typhuslijden , of wel door dat verzwakkende invloeden dat karakter aan eene ziekte hebben medegedeeld ; zuivere ont-stekingszickten kunnen dus typlieus worden , doch zwak-lieidsziekten hebben daartoe vooral neiging. Als eene typheuse ziekte heerschend is, heeft zij wel iets karakteristieks , zoo dat zij nu eens meer de long, dan weder de lever of dc liuid aandoet, doch dit gaat niet altijd vast, zoodat cr altijd voorwerpen onder voorkomen, die eene uitzondering maken ; zoovindtmen bij het heerschen der levertyphus paarden wier longen in het typhuslijden deelen ; bij het heerschen der runder-pest zijn er gehcele kudden waar het typhuslijden meer de borstwerktuigen dan wel de maag of de darmbais treft. Bij de behandeling van de typheuse ziekten zij men hier op verdacht.
Het voornaamste bezwaar in het plaatselijk typhuslijden schijnt te weeg te worden gebragt, door de st,oiling der vezelstof in de verlamde haarvaten , tot welke stolling de vezelstof dadelijk overgaat als zij niet in bestendige beweging is. Die stof op te lossen is een voornaam do3l bij de be-Landeling; zij is hot gemakkelijkst oplosbaar in verdund azijnzuur en ammoniakzout, en doze middelen zijn, met de sniesglansraiddelen almede de beste, de heilzaamste.
a). De typhus bij iiet paard.
De typhus van het paard is eene doorgaans besmettelijke ziekte, zoodat ^ij dikwiils heerschend wordt waar genomen ; de oorzaken zijn gewoonlijk; gebrekkige, onregelmatige voe-dering met bedorvene voederstoffen , en uitputtende vermoei-jenissen , waardoor de typhus , vooral in oorlogstijdea ont-staat; verder, de. nadeclige invloed van warm en vochtig weder op den Rasdom der voederplanten en de dieren zelven,
77
aanhoudende droogte , waardoor het drinkwater bederft enz.
Kenteekens. Gebrek aan eetlust, hangen van den kop, eene slijmerige vuil-geelachtig gekleurde tong, heldere pis, met een duu slijmerig vliesje overtrokken mest, een vvan-kelende gang, eeue aanhoudende koorts , rnet geringe koude. Het paard slaat weinig acht op de omringende voorwerpen of op hetgeen er geschiedt en heeft een dof uitzigt, vooral omdatdeoogen meestal in het overvloedige traanvocht baden.
Het door eene ader.'ating bekomen bloed is dun ofstroop-achtig, stolt moeijelijk en nimmer tot een vasten bloedkoek ; de etterdragten werken uiterst traag, en als zij werken geven ze zelden een goeden etter , geven zij dien , dan kan men aannemen dat het gevaar der ziekte geweken is.
Nadat deze toestand van 3 tot -i dagen heeft geduurd, wordt de pols sneller en kleiner, de roond inwendig slijmeriger en miskleuriger, de pis troebel en even als de mest stinkend, er vertoonen zieh zuchtige gezwellen aan den hals, de borst' den buik, of de beenen , onrust, zenuwtrekkingen , tand-knersen , een uitputteude doorloop , koud vuur in delono-en, de lever , of de darmbuis en de dood.
Behandeliny. Afzondering der zieke dieren van de gezon-de ; de stal rnoet zindelijk , matig luchtig, maar zonder totgt;t de vocderstoffen van gocde hoedanigheid en gemakkel^k verteerbaar, het drinkwater zuiver zijn. Is de'ziekte no»-pas ontstaan , en het paard niet uitgeput, doe dan eene ma-tige aderlating om den bloedsomloop te bevorderen, plaats een met Spaanschevliegzalf bestreken etterdragt voor de borst en geef inwendig eene likking met Salpeter 1 once , wonderzout 6 oncen , pocder van heemstwortel 2 oncen , azijn 1 once en honig zooveel als genoeg is ; alle 2 uren geve men een eetlepelvol daarvan in. Men zal altijd het beste han-delen met vooreerst zeer weinig geneesmiddelen toe te dienen, tot dat men overtuigd is welk voornaam ingewand of lio--chaamsdeel de ziekte tot hären haard , tot haar brandpunt heeft gekozen. Tot inlichting nopens dit laatste dient hetgeen volgt:
In genoegzaam elke typhus toont de ziekte hare hoofd-verschijnsels in een of twee der voornaamste ingewanden of ligchaamsdeelen. Hierdoor wordt de ziekte gewijzigd, vordert zij dus eene eenigzins verschillende behandeling en ver-krijgt zij ook onderscheidende benamingen , als :
lo. Be hersentyphus.
Hoewel deze nimmer zuiver voorkomt, integendeel de
78
buiksingewanden daarbij altijd in het typlmslijdea deelea , bezit zij echter eenige kenmerkeade verschijnsels en vordert zij eene gewijzigde behandeling.
Kenteekens. Behalve de opgegevene algemeene verscbijn-sels van typhus, komen hier nog in aanmerking eene raeer-dere bewusteloosbeid, zoodat het paard hoort, noch ziet, soms zelfs blind is, dat het gaarne met den kop tegen eenig laag geplaatst voorwerp drukt, de kop zelf heet is , maar vooral dat koude baden, of het plaatsen van ys op den kop gaarne verdragen wordt en wezenlijk helpt ter genezing. Daarbij ontbreken de kenraerkende teekens van bnik-typlius en van typheuse longontsteking; het paard is daarentegen meer duizelig en a!s besehonken.
BeJiandeliny. Bij tamelijk gevoede paardeu eene aderla-ting, bij alle eene etterdragt voor de borst, inwrijving van eene prikkelende zait, bijv. van Spaanschevliegen of terpentijn aan de beenen, koude badcn of ijs op den kop, lavcnienteu uit zeepwater, en inwendig het volgende : braak-wijnsteen 4 drachmen, zwavelzure magnesia 8 oncen, poeder van heemstwortel 2 oncen, wijnazijn 1 once, honig zooveel als genoeg is om er een likpot van te maken , waarvan alle 2 uur 3 eetlepelsvol worden ingegeven. Men zorge dat de etterdragt goed prikkelt, door die te bestrijken met Spaan-schevlicg- of braakwijnsteen-zalf. Met deze behandeling moet men doorgaans een paar dagen aanhouden. Is het paard dan meer tot zieh zelf gekomen , staak dan de koude baden en geef inwendig: alle 3 nur een halve drachrae braakwijnsteen, 4 drachmen room van wijnsteen en even zoo veel azijnzure ammoniak, met een weinig stroop van jene-verbessen ; dunne mest is goed, maar ontstaat er een ver-zwakkende doorloop , geef dan een paar maal daags poeder van rhabarber en van gentiaamvortel van elk 3 drachmen met magnesia 1 drachme en een weinig stroop van jenever-bessen. Is het dier zeer zwak geworden , geef dfr.n het vol-gende : poeder van gele kina 1 once, verdund zwavelzuur 1 drachme, poeder van kalmuswortel 4 drach'nen, van heemstwortel 1 once. Maak dit met extract van paarden-bloemen tot eene likking en geef daar vieriaat.l daags 3 eetlepelsvol van in.
Korat de ziekte voor bij zwakke, onde of nitgeputte die-ren , doe dan geene aderlating , geef geen zwavelzure magnesia en houd zelfs op met den braakwijnsteen , zoodra de mest los is ; want in deze gestcllen is de doorloop zeer te
79
vreezen , en komt, vooral in het begin, de azijnzure ammo-niak en later de kina meer te pas. De lavementen zijn dan ook minder noodig, of men gebruikt daartoe alleen zemelwater.
2o. De darrntjjpJius , de huilttyp/ms.
Kenteehens. I)e uitgeademde lucht heeft een zoetaehtig rotachtigen reuk , de pols is een körten tijd vol en weinig versneld , daarna zeer versneld en bijna onvoelbaar, in het begin der ziekte geene ontlasting , raaar spoedig daarna dunnc mest, die soms naar wijnmoer gelijkt. Het bewustzijn , de opmerkzaamheid weinig gestoord. De kleur van de slijra-vliezen en de hoedanigheid van het afgetapte bloed als bij den typbus in 't algemeen , evenzoo de afkeer van voedsel. Eij den nadeeligen uitgang der ziekte vertoonen zicb nog bevingen , spiertrekkingen en een stinkend kleverig zweet.
Behandelinr/. In den beginne eene inatige aderlating , een etterdragt, scherpe smeersels (uit mosterdpap of Spaansche vliegzalt) aau den buik en de beenen. Gedurende 2 of 3 dagen kan men inwendig dezelfde middelen toedienen als wij in den hersentyplius hebben aangeprezen, maar bij bestaanden doorloop meet men spoedig overgaan alle 6 nur in te geven 1 drachme verdund zoutzuur in een halve flesch afkooksel van lijnzaad.
Heeit men aldus gedurende 2 of 3 dacren eehandeld, voes;
i • • i • c O ~ ' o
dan bij het vorige, telkens 2 eetlepelsvol stroop van jenever-bessen , cn een eetlepelvol poeder van arnicawortei. Ver-betert de toestand hierop, maar dreigt de doorloop met gevaarlijke gevolgen , geef dan gedurende twee dngen 4 maal daags 1 grein salpeterzuur zilver opgelost in een flesch regen water.
In de typhus , en vooral de darmtyphus , zij men vooral voorzigtig , a!s zieh weer eenige eetlust vertoont ; laat men daaraan te veel voldoen dan stört het paard dadelijk in en instortingen zijn doorgaans doodelijk. Men geve dus wel dikwijls, maar altijd zeer weinig; in het begin der ziekte zemelslobbering, doch als er doorloop bestaat een weinig genialen haver, ot nu en dan een stukje goed , maar oud-bakken brood,
3°. De lev er typhus , de typheuse lever aandoening.
Wanneer hoofdzakelijk de zenuwen en vaten der lever onder den verzwakkenden, den verlammenden invloed der ziekte lijden , openbaart de typhus zieh onder de hoofd-versehijnsels van leverlijden.
80
Kenteekens. De verschijnsels van typhus in het algetneen. In liet bijzonder: een stijve, wankelende gang ol kreupel-heid aan een achterbeen, zonder kennelijke oorzaak; het bindvlies der oogen en de slijmvliezen van den neus en den n'ond zijn tanig en worden allengs donkerder geel van kleur, de mest stinkend , pijn bij drukking in de regter zijde verschijnsels van buikpijn , zweeten , duizelingen , stuiptrekkin-gen en de dood (dikwijls reeds op den 2den dag).
In de lijken vindt men, behalve de gewone tijphasver-schijnsels , zoo als roode , loodkleurige en zwarte plekken , en oppervlakkigc zweeren in de darmbnis en uitstortingen van bloederig vocht in de buikholte, hier bijzonder een slappe, zamengevallen lever, waarvan het neefsei op vele plaatsen brijachtig en vervloeijend, aan andere gedeelten integendeel harder en drooger is.
Behnndeling. Als van typhus in het algemeen. Men zet een etterdragt onder den buik , strijkt mosterdpap in, op de körte ribben van de regterzijde. Inwendig het volgende: room van wijnsteen 4 oncen, ammoniakzout, poeder van sehelkruid, poeder van heemstwortel, van elk I once, keakenstroop zoo veel als noodig is orn alles tot een likpot te maken , waarvan om het uur ^ gedeelte wordt ingegeven. Men zorge vooral dat de etterdragt en de mosterdpap goed prikkelen , en geve het paard gedurig een weinig zuurdi;eg met zeme-len en water als slobbering. Den tweeden dag handele men als den eersten , als het paard namelijk niet nog zieker is geworden. Mögt dit het geval zijn geef dan alle 2 uur een eetlepelvol poeder van arnicawortel, ^ eetlepel kalmuswortel, evenzoo veel room van wTijnsteen, en verdund zoutzuur, al hetwelk men ingeel't met eene halve llesch water, welke tijd-perken van ingeven men verlengt, naar mate het paard in beterschap toeneemt.
In sommige gevallen heeft men raeer baat gevondenbij de volgende behandeling; Eene kleine aderlating, om den bloedsomloop te bevorderen, de etterdragt als boven , maar in plaats van mosterdpap, tweemaal daags inwrigt;ving op de körte ribben der regterzijde van ^ drachme blaausve kwikzalf, waaronder 10 grein braakwijnsteen is gewreven.
Inwendig geve men alle 2 uur braakwijnsteen en zoete-kwik, van elk | drachme, room van wijnsteen 4 drachmen, water een halve fiesch.
Verbetert de toestand, nadat men op deze wijze 1 of een halven dag heeft gehandeld, geef dan het paard een paar
81
(lagen rust van ingeven. Bestaat er dan doorloop en gebrek aan eetlust, geef dan alle 3 uur een halve eetlepekol goud-zwavel met 10 droppels terpentijnulie en ^ drachrae extract van gentiaan m^t eene halve lleseh water. Houdt de door-loop op eene ontrustonde wijze aan, geef dan hij deze raid-delen telkens 10 grein raw opium, waannede men ophoudt als de niest tamelijk gebenden is. Verzwakt het paard zeer, zijn het zweet, de pis en de mest stinkend, geef dan de door ons opgegeven dranken van arnica met zoutzuur enz. Lavementen, eerst uit zeepwater, later uit een afkooksel van lijnzaad , zijn altijd nuttig. De zieke dieren plaatst men afzonderlijk.
4°. De lonfjt'jpJius. De iypheuse aandoening der longen . van ouds lietlonuvmir y het rotachtiye of kwuadaard'uje lonyvunr.
Bij lie!. Petard en het liund.
Kenteekens. De ziekte grijpt doorgaans plotseling aan , on in körten tijd bij meerdere dieren. Een weeke, zuakke pols, zeer voelbare hartslag , schielijk toenemende zwakheid en afmatting, verslagenheid, cen vochtige, diepe, korte lioest: vervolgens uitvloeijing eener slijinaciitig etterachtige stof uit den ncus en de oogleden , de dieren hebben koude ledematen , g^an zeldcn , en dan no^ sleehts voor een korte poos liggen , krijgen zuchtige gezwellen aan den hals, de borst of den buik. Kindelijk vertoonen zieh duüeligheid , cen wankelende gang, benaauwdheden , hijgende ademlialing, een bonzende hartslag, bruine, bloederige kleur van hot uit den neas vloeijcnde slijin en de dood.
Bij bet paard komt een bijzonder kwaadaardige vorm van longvuur in sommige jaren heerschend voor: het schijnt een typheuse ziekte te wezen van ecu miltvurigen aard , waarin zieh op den 2 of 3 da^ der ziekte typhus ibluts) vlekken op het snotvlies en aan de oogen vertoonen . zwelling der beenen en soms karbunkels. Met den 4 of 5 dag zweit de gelieele kop en vertoont zieh koudvuur op het snotvlies onde.r de blutsvlekken; uit den neus vloeit een stinkend , brandig vocht en de kaakklieren (kojers) zwellen op , zoodat de ziekte wel eens met vliegende kwade droe.5 is verwiiseld. De ziekte is zeer gevaarlijk en besmettelijk.
Behandeling van het longvuur.
Afzondfrlijke plnatsing der zieke dieren . bet plaatsen van ctterdragten of urangwortels, en eenmaal daags inwrijving van een ectlepelvol terpentijnolie aan den borstwand. Inwendig: braakwijnsteen 4 drachmon, salpeter 2 oneen
82
ammoniakzout, poeder van zoetliout en van heemstwortel, van elk 1 once, stroop van jeneverbessen zooveel als ge-noeg is om er eene likking van te inaken, waarvan alle 2 uur een achtsle gedeelte worde ingegeven.
Bij liet rund raadt men aan : het tweemaal daags ingeven van een halve flesch rooden wijn met 2 gekneusde bolletjes knoflook. Wij zouden echter aan bovengemelde likking de voorkeur gcven.
Blijven de dieren zeer zwak , terwijl er veel etterachtige Stoffen uit den neus vloeijen, geef dan inwendig een paar oncen poeder van venkelzaad, met evenzoo veel poeder van wilgenbast en i drachmen verdund zwavelzuur, als likking met honig.
In vele gevallen is tevens ook de lever aangedaan en draagt de ziekte den naam van galachtic/ longmiur, zulks brengt weinig verandering aan , wat de behandeling betreft. In de meeste govallen zal het echter, vooral als de raest-stoffen hard zijn , nuttig wezen , bij de boven het eerst voorgeschreven likking 4 drachmen zoete kwik te voegen , en later, als de ontlastingen te lang aanhouden, een paar oncen poeder van rhabarber met 4 drachmen magnesia in verdeelde giften , op een dag, met water in te geven.
De kwaadaardige miltvurige longtyphus behandele men als miltvuur ; de koudvurige aandoening in den nous ga men tegen met een afkooksel van eikenbast met salpeterzuur.
b.) D.E TYPHUS BIJ XIET RUND, DE RUNDERPEST, DE VEEPEST.
De randerpest is eene ziekte , welke hier te lande alleen ontstaat door besmetting, aangebragt door van buitenslands ingevoerd vee. Wii zullen er dus slechts in körte trekken van
~ t/
gewagen, ten einde men niet geheel onkundig zij met hären aard en de w.jze waarop zij wordt behandeld.
Kenteekens. Gewoonlljk breekt de ziekte op den 4 of 7 dag na de aansteking uit, soms duurt het echter-vel eens tot 14 dagei; ; de dieren zijn gewoonlijk dof en treurig , som-tijds buitengewoon opgewekt, staan met een opgetrokken, gevoeligen rug , bij elkander gepiaatste beenen en afgesto-ken staart. Vervolgens openbaart zieh koorts, door geeu-wen , tandknersen , een drooge spiegelmuil en afwisselende koude en bitte des ligchaams ; eetlust, herkaauwing, melk-geving zeer verminderd ; met het toenemen der ziekte houden de laatste geheel op, maar betoonen de dieren
83
veel trek naar friscli drinkwater. Het dier laat een hol-klinkenden lioest hooren , er vertoonen zieh spruw-blazen in den mond, die oper.breken en de opperhuid in lappen doen uitvallen , waardoor mond en tong een bloederig; voor-komen verkrijgen en het vee sterk kwijlt; die spruwblaasjes vertoonen zieh ook wel eens in den neus en tussehen de klaauwen.
Tot nu toe was de mest doorgaans bard en werd traag ontlast, maar zij wordt nu schielijk dun , en er ontstaat zelfs een persloop, waarbij de ontstoken endelclarm gedeelte-lijk wordt uitgeperst; bet dier ziet er door de opstaande baren, de algemeene vermagering , en bet uit de oogen , den neus en mond vloeijend slijmerig voebt, ellendig uit; er ontstaan windgezwellen onder de huid , het dier steunt, klaagt on-opboudelijk , wordt zwak, of zelis Jam in den rug, het stinkt en bekomt soms nog een puistacbtig uitslag aan den bals , den rug en den staart; de dragtige dieren venverpen de vrueht en worden daardoor nog zieker ; eindelijk openbaren zieh doodelijke zwakte en stuipen , waarop de dood volgt , en wel doorgaans op den 4 of 7 , soms eerst op den lüden dag na het uitbreken der ziekte; als deze buitengewoon hevig is, dan sterven de dieren intusschen dikwijls reeds den 2 of 3 dag.
Er komen gevallen voor waarin miltvuur en mnderpest te zamen gaan en zieh bij de zieke dieren anthraxgezwel-len vertoonen, waardoor de ziekte des te heviger wordt; lang-zamer in haar beloop wordt zij integendeel, door zieh te vereenigen met de longziekte.
In de iijken virult men onder andere : het bloed zwart van kleur en ontbonden , bloederige vlekken in de raaag de darmen en de piswegen , in de boekmaag cen poederachtig als verbrand voeder, en aan de wanden brandige plekken , die ook in den dunnen- en endel-darm zieh voordoen; de Peijersche klieren in den dunnen darm zijn opgezet, met korsten bedekt, soms in een toestand van verzweering.
JBehandelwg. Velgens de wet is men verpligt van deze, even als van alle met besmetting dreigende vee-ziekten kennis te geven aan het gemeente bestuur zijner woonplaats, zoodra de eigenaar die onder zijn veestapel ontdekt; dat bestuur kan dan de maatregelen der zoo noodige afzonde-ring toepassen , en omtrent de runderpest aanvragc doen ter afmaking van bet vee , en de begraving daarvan met de onbruikbaar gemaakte bekleedselen. Eenc genees-
84
kundige behandeling zou zeer weinig dieren baten en slechts de verspreiding der ziekte bevorderen. Als eene typiieuse ziekte zouden liier anders te pas komen, eene kleine ader-lating in het begin der ziekte en bet toedicnen van slij-merige afkooksels, ixift verdund zoutzuur en later de arnica, kalmus, wijn, duivelsdrek, kraanoogen, valeriaan enz.; vooral de etterdragten en de ypaanschevliegzalf zijn hier nuttig.
Eeeds in de vorige eeuvv heeft men in Engeland en ous land het gezonde vee ingeent raet het neusslijtn van de ligt-zieke dieren. Dit bragt echter weinig nut aan. Meer voordeel deed de uitvinding van onzen lanclgenoot Geert Keinders, dat de inenting het gemakkelijkst alliep , de beste gevolgen had als zij werd verrigt bij kalven, die nog niet in de lucht waren geweest en uit gebeterde koeijen geboren. Later heeft men van de inentin^en atgezien omdat daardoor altijd de smetstof in het land bleef.
C.) DE TYPHUS DER VARKEKS , DE ZOOGENAAMDE VARKENS-ZIEKTE , E1GENLIJK VLEKKEN-TYPHUS.
Dit is insgelijks eene zeer besmettelijke ziekte, waaraan thans bijna jaarlijks veel varkens te groude gaan ; worden de dieren bij het begin der ziekte geslagt, dan heeft men waar-genomen,' dat bot spek zonder nadeel voor de gezondheid door den mensch kan worden germttigd.
Kerrieekens. jSVerslagtigheid , sterke dorst, opgerigte• borsteis, de huid aan den schoft en de beide zijden zeer pijnlijk , de snuit wit en koud , de staart en de ooren slap, nu koud, dan weder heet, de oogen roouachtig, de uitgeademde lucht beet, meestal stinkend ; het varken staat met op^etrokken buik en rug, knarst op de tanden eu schreeuwt soms met een heesebe stem ; de mest is doorgaans hard en met slijm ointogen. Wordt de ziekte heviger dan beginnen de oogen te tränen, de klieren aan den hals zweiten , de mond is brandend heet en ontstoken ; over het ge-heele ligehaam (vooral onder den buik en orn de ooren), doen zieh roede vlekken voor, als in het roodvonk bij den mensch (fyphus-vlekken, die in sommige gevallen reeds op den eersten dag vcrschijnen). Als de toestand verergert , worden die viekken blaauw of zwart, de buik onpijnlijk bij drukking , (daar er dan koudvuur bij komt), dan loopt er ook een stinkend, slijmig vocht uit den neus ; het dier is benaauwd , krijgt stuipen en sterft.
85
Hcliandelivg. In het begin der ziekte eene matipre ader-lating, het braakmiddel (bladz. 8) en daarna laten eten ecn paar pekelharingen. Men strijke eenmaal Spaanschevliegzalf aan de gezwollen keel, trekke een etterdragt door een bil. en gave, nadat hot braakmiddel heeft uitgewerkt, driernaal daags: salpeler, ammoniakzout , raw spiesgians (antimoniam crudum), van elk 1 drachme, zoetekuik cn poeder van bella-donnawortel, van elk 10 grein , make alles tot een poeder en. geve het in met een bierglaasje water. Verbetcrt de toestand ailengs, maar bjijft het varken zwak en zonder eetlust, geef dan de poeders in jnet een afkooksel van esschenbladeren of wilgenbast. Wordt de ontlasting zeer dun , geef dan de poeders slechts tweemaal daags, of eens op een dag , maar dan driemaal daags ecn vierde fieseh afkooksel van wilgenbast met engehvortel (van elk 1 once op eene ileseh voclit) en vocg or telkens bij 10 droppels zwavelzuur.
Het voedcr mag niet brandig of stoppend , maar moet integendeel luehtig, gemakkelijk verteerbaar wezen. Men geve: salade , uije, paardenbloemen , zuring , vliertakken , enz. ook als men de dieren voor de ziekte wil beboedcn, tot welk einde hel volgende iniddel door den vee-arts van Dom-melen werd aangeprezen, neem : wondcrzout 6 oncen, braakwijnsteen een half drachme, salpeter 1 once, poeder van narduszaad (semen nigellae) 1 once, in beet water ge-mengd en opgelost geve men dit in 4 giften afgedeeld in twee dagen onder het vocder aan de gezonde en schijnbaar gezonde varkens.
^\ij zijn van gevoelen, dat Let nu en dan geven van eene matige hoeveelheid keukenzout onder het voeder aan het vec in het algemeen , maar vooral aan het varken, een voorbe-hoedmiddel kan wezen tegen liet ontstaan van tvpheuse ziekten , wanneer tevens gezorgd wordt voor het gev'aar der besmetting.
In de meest versehillende ligehaamsdeclen , als; in de hcrsenen , de longen , tussehen de spieren, in de lever, maar vooral in de maag cn de darmbuis onzer huisdieren , komcn ingewandswonnen voor. De piaats waar deze scliadc-lijke gasten huisvesten , sehijnt doorgaans de zwakste, de minst gebruikte te wezen, cn daarnaar verschülen de worm-zickten bij onze huisdieren, körnende zij bijv. wat de her-
8
86
senen bctveft, vooral-voor bij het domrae schaap, bijzonder bij het jonge, en hot minst bij het schrandere paard ; in do spiercn het ineest bij het in werkeloosheid gehoudeti varken, en niet bij het paard; meer in de, door de waterachtige gesteldheidquot; des bloeds van het op drassige weiden grazende herkaauwende vee verzwakte lever, dan in die van het paard of varken , — meer in de longen van zeer jonge, of door ouderdotn verzwakte herkaauwers, dan bij de overige Luisdieren in het algemeen ; meer in het oog der paarden dan in dat der andere dieren , wijl het veel meer aan oogziekten lijdt.
Bij al de huisdieren strekken echter de maag en het darm-kanaal tot de voornaarnste zetel en broedplaats duarvan , omdat deze dcelen gedurig in aanraking komen met de za-den of kiemen der ingewandswormen, die met het voedsel of met het drinkwater worden ingeslikt.
Het schijnt dat al dc ingewandswormen ook büiten de ligchamen der dieren kunnen leven , maar dan onder een anderen vorm , en dat die vorm zelfs bepaald wordt door de. ligchaamsdeelen waarin zij leven. Zoo zijn bijv, de blaaswor-men in de hersenen der sehapen en de lintwormen in de darmbuis der honden , met de vinnen (in de gortigheid) der varkens, van dezelfde afkomst en eigenlijk dezelfde dieren. quot;VVij kunnen hier echter thans niet verder uitweiden , torwijl gebrek aan ruimte ons zclfs dwingt, om alleen de voornaarnste wormziekten te behandele».
3quot;. De Kormen in de maag en de darmbuis,
Kenteelcens. Dieren, bij welke een hinderlijk aantal wormen in de genoemde deelen voorkomen , willen, zonder juistziek te zijn , siecht groeijen, zij eten nu ecus bijzonder grctig en missen op een anderen tijd alien eetlusl ; zij lijden dikwijls aan verstopping of doorlnop , en entlasten we! sens slijrn uit den aars. Ze zijn doorgaans mager; hunne luid ligt vast, en de hären staan er dikwijls overeind op; zij 'ijden dikwijls aan buikpijn, soms aan duizelingen, vallende ziekte en kramp-hoest. Het gebeurt zelfs wel dat kreupelhcid er een gevolg van is. Aan ingewandswormen lijdende dieren rekken zieh veel en geeuwen gedurig, zijn veelal jeukerig aan den mend , den schacht, den staart of den aars en hebben eon opgetrokken buik.
Twijfclt men aan het bestaan der ziekte , dan moet men vooral acht geven op den most , wijl de wortnen van tyd tot tijd daamede ontlast worden. I'e voornaarnste die men daar-
87
bij vindt zijn de lange, wit of bleekrood gekleurde, aau beide cinden spitse spoclwormen , — de veel'kleinere en zeer dunnei aarsmaden of maclewormen en de platte lint worm.. Alleen bij het paard koraen ze in hinderlijke lioeveelheid voor.
Behandeling. Verwekken de wonnen buikpijn , dan handele men eerst, zoo als wij bij net wormkoliek aan de band deden cn ga daarna over tot het geh mi k der wormdrij-vende middelen , die men in gewone fjevallen dadelijk geeft, bijv. stinkende hertshoornoii« en aloe, van elk 1 onee , make daarvan met lijnmeel -t pillen , welke men het paard ingeeft als het drie uren ijevast heeft, teruijl men het even zoo lang dHarna laat vasten en een lavement met honig zet. Dikwijls is het gedurende eene week dagelijks ingeven van een halve flesch bruine levertraan voldoende, om de wormea af te drijven. Tegen aarsmaden zette men lavementen uit duivelsdrek. Om het weder voortbrengen der wormen tegen te gaan geve men een raaagsterkend middel, bijv. duivelsdrek, alsem en gentiaanwortel, van elk 2 oncen, braakwijnsteen 4 drachmen , tot poeder gebragt, geve men daarvan eenmaal daags 2 eetlepels vol met water, of over hot voeder. Tegeu den linUvorm geve men dezelfde pillen, onder bijvoeging van 1 once poetler van varen wort el en een weioig water.
2°. De ivor macht ige longhoed.
Komt vooral voor bij kalveren en lammeren ; sommigen willen dat de ziekte op ue gezonde dieren overgaat.
Kenteekens. Een snelklinkende kuchhoest, moeijelijke aJemhaling met uitgestrekten kop, ku'ijlen , vermagering, verward staande haren of wol, wijd staande oogappels. In de luchtpijptakken der gevailene dieren ziet men eeae menigte , van een tot meerdere duirnen lange draadvormige wormen in slijm gewikkeld en opgerold ligsen-
Behandeling. Neem: duivelsdrek 1 once, kook die met een flesch water tot ze door gedurig roeren en wrijven is opge-lost; voeg er, als het koad is geworden, bij: stinkende berts-boornolie 3 oncen en geef er eenmaal daags , na het goed te hebben omgesehud, I eetlepel vol van in met een weinig melk. Giet ook een eijerlepeltje vol terpentijnolie in de neusgaten en herhaal dit drie dagen later nog eens.
3°. Be leverbotwormen , It-vcrhotten.
Platte, dunne wormen, in gedaante zeer gelijkende naar onze bekende bot of scbol, en die gevonden worden in de galbuizen en galblaas , vooral van het scbaap en rund , als deze aan het ongans lijden. Velen liouden de ziekte voor erfelijk.
88
Belt an deling. Daar de aanwezigheid dezer wormen , buiten het bestaan van ongans moeijelijk te bepalen is , zullen wij de behandeling opgeven als wij de laatstgenoemde ziekte bespreken.
4o. De llaasworm in de hersenen. De dr aal ziekte, de Jolligheid.
l3cze koml vooral voor bij Schapen, doch zelden bij zulke die meer dan 2 jaren oud zijn. Ook bij het rund heeft men ze in enkele landstreken, vrij dikwijls aange-troffen.
Kenleekens. Het dier kan moeijelijk, of in het g-eheel niet naar zijn wii loopen , is onoplettend , dorn en als bewusteloos, welke toevallen na wcken of maanden verergeren, zoo dat de dieren nederstorten . krampen en verlamtningen krijgen en sterven. Bij de lijkopening vindt men een of meer der wormen (geheel naar biazen gelijkende) in de hersenen en wel soms zoo hoog, dat de schedelbeenderen daardoor ver-dund, en wel eens doorboord raken ; drukt men op zulk eene verdunde piek op den kop , dan verwekt men pijn , dikwijls zelfs stuiptrekkingen. Liep bot dier met opgeheven kop regtuit, dan ligt de blaas doorgaans in het midden op de achterhersenen ; liep het steeds links of regts, dau ging bet gewoonlijk over de zijde, waarop de worm gevonden wordt. De oorzaak der ziekte ligt in de op het gras gevallen en door de dieren binnen geslikte eitjes van de lintwormen der bonden ; in de iigehamen der aan gebrekkige spijsvertering lijdende Schapen of runderen worden die eitjes niet gedood en verteerd , maar in den bloedstroom opgenomen, naar de hersenen gevoerd en ontwikkelen zieh daar.
Als de Schapen in de neusholten en voorhoofdsboezems de maden (larven) van de scbaapsbremvliegen (die daarin als gebroeid worden) hebben, heeft men dit wel eens voor draai-ziekte aangezien ; zulke Schapen niezen echter gedurig , schud-den met den kop en hebben een slijmvloed uit den neus. De maden kunnen ook den dood des schaaps te .veeg bren-gen , zoodat wij aanraden het een paar malen 's weeks een half theeli'peltje terpentijnolie in elk neusgat te gisten, ter-wijl men den kop van het schaap achterover houdt.
Behandeling der draaiziekte. De ziekte is uiterst moeijelijk te genezen. Het best heeft men zieh bevonden bij het doorboren van den sehedel boven den worm, met eene gewone boor tot in den worm en het naar buiten laten loopen van het vocht dat bij bevat , en het laten inloopen van t-enige droppels tinetuur van myrrbe in de opening; heeft
men de plaats, waar hij ligt, gemist dan beproeft men het op eene andere; eene ligte kwetsing der hersenen toch lieeft zelden of nooit gevaarlijke gevolgen. Ter beproeving raden wij intuamp;schen aan, de plaats op den schedel, waar-onder men den worm verraoedt, eenmaal daags le bevoeii-tigen met ecu mengsel uit een deal zwavelzuur en 4 deelen water, of die eenmaal te bestrijken met een weinig zalf uit blaauwe kwikzalf en terpentijnolie, van elk 8 deelen, jod-kalium 1 deel bestaande. Het boren toch Leelt zelden het gewensclite gevolo;.
Ter voorbehoeding raden wij aan. de Schapen goed te voe-den, en zulke aan weike men twijfelt, niet te laten voortte-len ; vooral echter zorge men, dat de honden de koppen der aan draaiziekte gestorven of daaraan geslagte dieren met eten : zij krijgen daardoor ligt wormen en geven, de eijeren daarvan entlastende, weder aanleiding tot het ontstaan der biaaswormen,
5o. JJe gor tig held of vinnig heid der v ark ens.
Bij sommige varkens kouien er in de spieren (het vleesch), duizenden van 2—ü li n lange ^—1^ lijn dikke , blaasvor-mige wormen , met vierkante, zongenaamde koppen , die met eene ronrle zuigopening en een krans van haken voorzien zijn. Zij hebben eene gcel-witte kleur; oud zijtide krijgen zij een kalkachtig omkleedsel en ontstaan op dezelfde wijze uit de eitjes der lintwonnen als de blaaswonn der hersenen, weshalve wij verwijzen naar hetgeen wij daarbij hebben gezegd, Bij de wilde en de in bosschen weidende varkens, komeu ze zelden of nooit voor.
Kenteekens. Als er nog niet veel worden gevonden is dc ziekte bijna niet te onderkennen; vermeerderen zij zieh echter snel , dan vvordt het varken loom en traag, zijn snuit is buitengewoon gevoelig en zuchtig gezwollen, zoodat het dier weinig of niet wroet. het geheele varken is weeker bij het aanvoelen , verliest den eetlust, steunt nu en dan. de keel wordt opgezet, bet dicr knort met een lieesehe stem, vermagert vooral van achteren, de adem stinkt, het wordt lam in het achtcrstel. de borst els zittcn losser en zijn geel-achtig rood aan de wortels. Eindelijk ontstaat er een water-zucbtige of typheuse toestand, waaraan het varken te gronde gaat. Als de vinnen in tamelijk aantal voorkomen , ziet men ze in de gedaante van kleine, witte of blaauwachtigc blaasjes, die mot eene weiachtige vloeistof gevuld zijn , aan weerszijden längs hc-t toompje order de tong; door het
90
^evoel kan men ze echter nog beter onderscheiden, ten welken einde men den mond van het varken met een stuk hcmt opent, waarbij men zorge , dat het dier niet op den staart wordt getrapt , want dan trekt het de tong en daarmede de blaasjes in. Slechts dan als de wormen zieh door het geheele ligehaam verbreid hebben , ontdekt men ze ook aan de tong; het mcest vindt men ze overigens längs den rugstreng, de schouders, de schenkeis enz.; in het vetweefsel (spek) wel het minst, zeiden ook aan de hersenen.
BeJmndeling. Tot heden toe is men er niet in geslaagd deze ziekte te genezen. Wel heeft men aangeraden het zieke varken cm de 3 dagen 1 drachme Spaanscbgroen, of evenzoo veel loodsuiker in te geven, of onder het voeder te mengen, terwijl anderen eenmaal daags 2 draehmen ruw spiesglans met houtasch , of poeder van houtskool, onder het voeder willen getnengd hebben , maar het nut daarvan is zeer twij-felachtig. Als voorbehoedmiddelen raadt men aan , het spij-keren van een koperen plaat in den voedertrog.
Wij raden het gebruik van het vleesch en spek der gor-tige varkens . tot voedsel voor den mensch zeer af. Kaauw gebruikt, zoo als met spek en ham wel eens het geval is, zou het den lintworm kunnen verwekken; bovendien is het krachteloos en walgclijk ; den honden zal het zelfs schade-lijk wezen.
EBc on^ijdige verlossing, liet verwerpen«
Bij het paard noemt men dit het afzetten van het veulen , bij het rund het Italf verleggen. Daaronder verstaat men het uitdrijven van het jong uit de baarmoeder, nog voor den middelbarer. dragttijd ; zoodat het jonge dier, daarbij niet in het leven kan blijven ; valt het afzetten of verleggen later in den dragttijd, voor, zoodat het jonge dier kan blijven leven , dan noemt men zulks eene vroeytijdige- o^vroeg-yeboorle, zoovvel in het eene als in het andere geval is het jong dik-wijls reeds dood voor de geboorte. Vooral bij de koeijen heelt men waargenomen, dat zij , waarschijnlijk uit medegevoel (of geest van navolging), zeer genegen zijn het kal; te verleg-gen, als er eene koe daarin is voorgegaan, vooral als zij het jonge dier, of de nageboorte diet ligt) ruiken , zoodat men deze altijd ten spoedigste uit den stal moet venvijderen. Ligt de oorzaak in eene te krachtige voedering , dan moet
91
men die verminderen en de dragtige dieren aderlaten. Bieren , vooral echter paarden , die voor de eerste maal dragtig zijnde venvierpen, zijn daartoe zeer genegen, als ze op nieuw zwanger zijn, en doen het dan gewoonlijk op denzelfden tijd der dragt, zoodat men in de gelegenheid is voorbehoe-dende maatregelen in het werk te stellen , bestaande in het doen van herhaalde aderlatingen en hel gedurende eenigen tijd geven van een paar oncen wonderzout daags. In som-mige jaren komt het verwerpen zeer algemeen voor; dit is het geval in zeer natte jaren, waardoor de moederdi^ren, slap, uitgeput, ongans zijn, en het jong, dat zij dragen, niet meer kunnen voeden , maar dit sterft en wordt uitgedreven ; in zeer heete en drcoge jaren worden vele dragtige dieren miltvurig , maar blijven in 't leven , tenvijl de vrucht sterft, even als men dit in andere hevige ziekten bijv, in de run-derpest en de longziekte ziet, waarbij dan het moederdier ligter in het leven blijft. Over de voorbehoedmiddelen te-gen ongans en miltvuur leze men hetgeen daaromtrent ge-zegd is. Giftige of scbadelijke planten , zoo als bijv. het heermoes, kunnen bij dieren, welke er niet aan gewoon zijn, insgelijk miskraam verwekken. Zelfs de nadeelige inrigting der stallen kan daarop invloed uitoefenen , bijv. als die koud ot togtig zijn, vooral echter als de koeijen van achteren veel lager liggen dan met haar voorstcl, waardoor ze ligc aangezet worden tot person; het spreekt wel van zelf, dat al deze schadftlijke zaken vermeden moeten worden.
Kenleekens. Het dier dat verwerpen wil is onrustig, kwispelt met den staart, gaat gedurig liggen en opstaan en neerat eene persende houding aan als in buikpijn ; nadat dc tcevallen voor eene korte poos bedaren, volgt aldra cen nieuwe vlaag en deze kernen eindelijk al korter en korter na elkander , tot dat de vrucht is uitgedreven. Doorgaans was reeds te voren de kling warmer en opgezet, vloeide er een slijmig vocht of vrucht1,vater uit, en was ook het uijer meer gezwollen dan gew7oonlijk , terwijl het na het verwerpen slapper wordt en weinig melk oplevert.
Behandeling. Als het vruchtwater onder de persingen van het dier büjft wegvloeijen , en de arbeid lang aanhoudt, kan men bij tamciijk gevoede dieren eene aderlating verrigtcn. Yolgt de vrucht evenwel niet, onderzoek dan met eene met olie of reuze! besmeerde hand of de mond der baarmoeder ook gesloten blijft. Is dit het geva!, leg er dan een stukje witte zeep tegen en tracht die mond door zaehtwrijvende
en borendc bewegingen met de vingers te openen. Voigt nu in een uar tijds de ge.boorte nog nict, geef dan inwendig 4 drachmen , poeder van moederkoorn (spoor-rogge) in een balve llescb sterk en laauwwann aftreksel van kamilbloemen en stryk een halve drachme extract van belladonna aan den baarmoedermond. Met zetten van lavemunten uit een aftreksel van kamilbloemen , waaronder een weinig braakwijn-steen (5 grein op de llescb), is dan ook zeer dienstig. Zwakke, of onganze dieren geve men een paar vnaal eene halve Üesch wijn , met een paar draclmien poeder van kaneel.
Na eene vroeg-geboorte volgt, bij de koeijen vooral, dik-wijls bet terugblijven der nageboorte. Zle dat arlikel. Ver-toont zieh tromnieizucht bij de koe, geet haar dan aile 2 uur een halve eetlcpel gekneusd mosterd- en even zooveel kotnijn-zaad met een weinig water.
Dcze is eene der grootste hinderpalen voor de bevruchting en maakt als zoodanig, bij merrien en koeijen, eene bijzon-dere ziektevorm uit, die meer bij koeijen dan bij paarden voorkornt. 13ij eerstgenoemde maakt zij een toeval uit der inwendige pokken , zoodra deze bet vliezige bekleedsel der eijerneslen aandoen. De voornaamste oorzaak van de hande-loosheid, of Iruhheid der koeijen, ligt in de paring van al tc jonge, no^ onvolwassene dieren. Houdt men daarmcde eenige geslaehten aan, dan neemt de ziekte zeer toe, zoo-wel als de onvruehtbaarheid der koeijen. Merrien die aan-houdend aan geilheid lijdcn, zijn veelal zwakke, afgeleef-de, of aan witten vloed lijdende dieren en dragen den naam hoermerrien, omdat zij te allen tijde den hengst toelaten. Dikwijls is de geilheid ook bet gevolg eener ontsteking in i ene of beide de eijernesten, eener kankeraehtige ontaarding of waterzucht dezer deelen , ziekelijke gesteldheden, die bij het leven des diers moeijelijk zijn te erkennen, want de ver-sehijnsels van buikpijn, persingen, opzetting der kling, pis-opstopping en van kwaadaardigheid der dieren, komen enkel of te zamen , in vele andere ziekten voor, terwijl bovendien die ziekten der eijernesten bijna niet zijn te vcrhelpen.
Omgekeerd kan het niet voldoen der geslach;sdrift aan-leiding geven tot de ziekelijke ontaarding der teeldeelen, vooral der eijernesten , en vorder tot £gt;;eilluid en krankzinnigheid ])ij de paarden nl. tot koldcr, bij de koeijen tot het Irulltn
93
of de Irulsheid, of bij anderen tot vermagerinp:, tering, stuiptrekkingen en den dood. Bij de brulsche koeijen neemt men allereerst- vvaar; eene verslapping van een of der beide heiiig-zilbetnsbanden ; (zijn doze nog stevig en strak dan zogt men: de pan is in orde; is een band een weinig ver-slapt, dan noemt men dit: ude band is yeknikL of geknakt; zijn de beide banden geheel versiapt, dan heet hot dier ban-deloos of losbandiy, — iets dat kort voor het werpen natuurliik altijd het geval is, maar dan het toereden of het zakken der banden genoemd wordt). Op de ziekciijke verslapping van de banden der brulsche koeijen, volgen onrust, neiging tot stooten , uitpuilende, rcodstaande oogen , aanvallen van woede en eindelijk volslagon dolheid. Zulke dieren zijn onherstel-baar. Worden ze geslagt dan is iuin vleesch dor, taai en blaauwaehtig van kieur, echter bruikbaar tot voedsei. De melk der brulsche koeijen is schraal en dun.
De geilheid der hengsten is een gevolg van onmatig dek-ken, of van het geheel beletten daarvan, van te krachtige voedering, het gedurig staan bij togtige merrien, verzwe-ringen aan den schacht of de roede enz.; dikwijls zijn zaad-stortingen, zaadvloed, en ook wcl zaadkolder het gevolg er van.
Behandeling der geilheid. Vertnijding der door ons opgesora-de oorzaken. Ais het kan, redelijke voldoening der gesla(;hts-drift, kan dit niet, dan aderlatingen en verkoelende middelen (salpeter, wonderzout, room van wijnsteen), koude baden op het kruis, slap voeder, enz. Baat dit niet. geef dan een paar dagen achler elkander, 2 maal daags, 2 drachmen tot poeder gewreven kamfer, met een weinig lijnm(!el en water tot een pil gemaakt. Hengsten, die men niet tot. het dekken behoeft aan te houden , of die aan sterken zaadvloed iijden kan men laten snijden (ontmannen). Merrien . die men niet dragtig wil hebben, zou men kunneii laten dekken doer een muilezei-hengst; sommigen raden aan, om een paar looden kogeltjes dit;p in de scheede of in de baarmoeder te brcngen eu te laten verblijven. Brulsche koeijen kan men, als de ziekte nog in haar begin is, laten snijden (de eijerstokken ontnemen, door eene insnijding in den mond der scheede ze naar buiten halende), waardoor ze in de melkgeving niet iijden , doch niet meer dragtig kunnende worden, des te ineer aanleg tot vet worden bekomen.
In den laatsten tijd heeft men dit snijden, of wegnemen der eijernesten, ook aangeraden voor gezonde koeijen, omdat
91.
men ze dan steeds door kan melken, niet gehladerd wordt door tuchtigheiil of zwangerheid; maar zoo lang er in ous laud zooveel behoefte blijl't aan jong vko, voor den aanfok ea het vetmesten , zoolang er zooveel koeijen onvruchlhaar blij-ven, of verwerpen , of uit hoofde van siechte raelkgeving of uijergebreken, noodzakelijk voor de vetmaking bestemd zijn, acht ik (lit schadelijk voor gezonde koeijen, voor welke de opcratie ook gevaarlijker schijnt dan voor brulselie. De melk van koeijen die overgemolken worden, heeft ook doorgaans een ziltigen srnaak.
Bestaat er paailzucht dan blijft er niets over dan liet dier te slagten.
Met het ingeven van de opgegeven kamferpillen, spulten soir;inigen tevens in de scheede der koe eme oplosslng van 2 drachmen kamfer In een niaatje brandewijn, dat ze ook we! door middel van een lang fleschje (bijv, een eau de cologne lieschje), in de scheede gieten. Ik heb dit echter niet durven beproeven en weet ook niet of het bij mcrricn Is aangewend.
Ts dikwijls een gevolg van gebreken in de voorttelingswerk-luigen , (zie het laatst voorgaando artikeb, en dat wel vooral bij de vrouwelijke dieren , körnende dit gehrek zelden voor bij hengsten of stieren . ofschoon enkele malen ten gevolge van rnisvormingen, of gebreken der roede of der ballen. De runderen zijn meestal onvruchtbaar, ten gevolge van gebrek aan tuchtigheid , en deze blijft dikwijls uit door de zwakke gesteldheid der dieren en de gewoonte om zeer jong vee te laten voorttelen, dat na verloop van tijd allersehadelijkst is voor de fokkerij. In vcle andere gevallen bliift de oor-zaak der onvrnchtbaarheid verborgen , en kan zij ontstaan uit een gebrek aan overeenstemming der dieren, zoo dat een paar (een mannelijk en een vrouwelijk dier n. 1.) soms wel met andere, maar niet onderling kunnen voorttelen; som-wijlen is de bevruchting gelukt, door dat men een vrouwelijk dier, dat anders niet wilde houden, onrmddcllijk na elkander door twee mannelijke liet d^kken ; bij anderen gelukte het alleen , als men hen dadelijk na den sprong aderliet, of een paar emmers water over het kruis en den rug goot , ofein-dclijk lum een half theekopjevol raapzaad ingaf met water.
Helpt niets dan lean men onderzoeken of de oorzaak ook gelegen is in eene stijfheid of hardlieid van den moeder-mond , waardoor deze bulet wordt zieh genoelt;jzaain te openen.
Is dit liet geval, dan ga men , als het dier tuclititj is, met de hand en den arm in dc sclieede en tracht door aanhou-dend zacht dnikken , den moedermond tc openen of te ver-wijden. Als dit gelukt is, slrijkt men eenig vet aan de runden der opening, op dat zij zieh niet dadelijk weder sluite en late het dier onur'ddellijk daarna bespringen.
Is de onvruchtbaarheid een gevoig van liet niet tüchtig worden , en komt dit voor bij zwakke , magere dieren, dan moelen ze beter gevoed worden. Te vettc dieren geve men minder, maar prikkclend voeder, bijv. hennepkoek; hebben dc dieren een gezond voorkomen , plaats lien dan eenigen tijd in de nabijheid van een mannelijk dier, of geef hun melk te drinken van een tüchtig beest. Sommigen raden aan , om koeijen die niet tüchtig willen worden een aftreksel van 4 drachmen saliebladen in water in eens in te gcven en haar daags daarna te lafen bespringen. Anderen geven eenige da^en achter elkander een halve vingerhoed vol kopervijlsel. Een zeer goed xr.iddel is het volgende: poeder van Spaan-schevüegen 1 scrupel, van laurierbessen 1 once, tot 3 poeders gemaakt, geve men er om de 8 uren een van in.
XXSlVI. 15e sciiij auSootä eis de ftaauwle, ©f oiitisast'
Het gebeurt vrij dikwijls , dat dieren in een toestand van schijndüod geraken , tengevolge van verstikking, hetzij in het water, in schadelijke dampen, bijv. bij brand, door toesnoering van den hals met den halsterketting , door be-vriezen , of het geraken onder de snceuw (Schapen bijv.); ook gebeurt het wel dat dieren door den bliksem getroffen eerst als dood nederliggen en later herstellen.
KeniecJcens. Hoewe! dc ledeinaten slap nederliggen , dc oogen gevoelloos zijn voor het licht cn de mond en tong koud zijn , de pols or.voelbaar is en de pis , soms ook dc mest, onwillekeurig ontlast wordt, wil men dat het hart in den scliijndooden toestand , hoe fiaauw dan ook , allijd blijft kloppen , en dat men zieh daarvan , door het plaatscn van een hoorbuis (stethoskoop) aan den linker borstwand , even achter het sehoudergcwricht, door het srohoor kan over-
96
tuigen. Hoe iiet ook zij in dergelijke scln'elijke gevallen is het altijd zaak, dadelijk alles in het werk te stellen, om de soms bijna uilgedool'de levensvonk weder aan te wak-keren.
Behanddiiig. ]\Ien vange aan met de venvijdering der oorzaken , ijadat bijv. het dier uit het water is gehaald, zorge men dat de neusgaten niet verstopt blijven met mod-dor. Zit die te lioog in den neus , dan moet de luchtpijp-snede verrigt worden , want, zoo als bekend is, onze grootere buisdieren kunnen door den mond gecn ademhalen ; zit er een koord of strik om den hals , vcnvijder dien dadelijk ; breng altijd bet dier in de frissdie Jucht en tracbt de adem-haling aan den gang te belpen door Juebt in de neusgaten te blazen en de ribben of den buikwand beurtelings op te bellen en neder te drukken. Prikkel den neus met een veer in vloeijende ammoniak, of des noods in azijn, of jenever ge-doopt; wrijf keukenzout in op de tong , en bevorder voorai den bloedsomloop door vlijtig wrijven van bet lijf en de beenen met scherpe stroowisscben of borstels. Verder kunnen nog worden aangewend ; eene rnatige aderiating, Uivementen met veel keukenzout en voor kleinere dieren warme baden. quot;Volg overigens nimmer de verkeerde gewoonte om dieren , die lang in bet water bebben gelegen, beetcn wijn met spe-eerijen te geven.
De onmagt gelijkt naar de verstikking, maar de bloedsomloop en adembaling zijn mei'kbaarder; doorgaans wordt zij voorafgegaan door duizeling cu koud zweet. l)e oorzaken, liggen in verzwakkendc omstandifibeden, als: stcrk bloedver-lies, verliongering, ziekten , ingeuandswonnen , uitputting door langen of Snellen loop, bet schielijk toestroomen van bloed in sommige ligcbaamsdeelen, zoodat er in het hart een gebrek van bloed plaats grijpt. Uit is bijv. het geval als de Juebt snel outlast wordt door den buiksteck in trommehucht, of bet water in de buikwatcrzueht. Overigens beeft bet verlies van eene betrekkelijk geringere boeveelhad slagader-bloed veeleer eene flaauwte ten gevolge dan dat van ader-bloed.
Behandelirig. Vgt;'crp aanstonds eenig koud water op den neus, den mond en den gebeelen kop, laat bet dier vloeijende ammoniak of sterben azijn ruiken , of breng een daar in ge-doopte veer in den neus en de keel, laat hot dier frissebe lucbt inademcn, verwijder alios wat do ademhaling kan ver-binderen ? zoo als tuigen, cingels enz., gecf bet een weinig
97
wijn, brandewijn of jenever in. Twijfelt men aan Longer dan laat men Let roggebrood ruiken, en als het dier bekomen is verschaft men het beter voedsel en rust.
Hoe schijnbaar gering dit gebrek ook zij, het maakt tcch dikwijls de overgang uit van gezondheid tot ziekte. Zij dwalen die meenen, dat een dier nimmer te veel bloed kan hebben; niet alleen kan er te veel bloed worden gemaakt voor een te gering verbruik, maar er komt ook soms een toestand voor, waarin het vormend leven voor korter of langer tijd stilstaat en er dus betrekkelijk te veel bloed in het organisme bestaat; dat bloed wordt dan minder gezuiverd van zijne schadelijke _ Stoffen , geraakt in een staat van opwelling en geeft aanleiding tot ophooping (congestie) en soms zelfs tot ontsteking van in- of uitwendige deelen.
Kenieekens. Het dier betoont minder trek naar koom-voeder, doch meer naar frissche, minder, kraehtige voederstof-fen , meer naar zemelen dan naar haver. soms meer naar stroo dan naar hooi; het is traag in zijne bewegingen, slaperig en houdt het hoofd. laag; bij de minste beweging is de ademhaling snuivend en blazend; het neusvlies en de binnenvlakte der oogleden zijn hoogrood van kleur, de pols is vol, de hartslag doorgaans onvoelbaar. De toevallen open-baren zieh vooral tijdens de zomerwarmte, ook door duize-ling; dadelijk na eene aderlating nemen de toevallen af, toont het dier zieh vlugger, sterker en wil zieh ook wel schudden.
Behandeling. Eene ruime aderlating, tot dat het uit de ader vlietende bloed zijne donkere kleur verliest en helderder rood wordt; verder een ruime , luchtige stal, ruim drink-water, beweging eu werkzaamheid en daarbij vermindering der voederstoffen, vooral der sterkvoedende.
m
9
98
ZIERTEN WAAKDOOE MEER BIJZONDEE HET PAAED WOllDT AANGEDAAN.
I. »c droes, de groedaariiise, kojer- of klier-droes ; vijveldroes, als de oorklie-ren zijn aangedaan.
De droes is eene weinig gevaar aanbiedende ziekte, die vooral de jonge paarden aandoet, waarschijnlijk in verband staat met de tandwisseling , maar ook, door besmetting , op andere paarden overgaat,
Kenteelcens. Eene ligte koorts en lustelooslieid , eene geringe hoest, daarna zwelling, ontsteking en ettering der kaakklieren, soras ook eene of de beide oorklieren , uit-vloeijing van een eerst dünne , maar allengs dikker werdend geel-wit slijm uit beide neusgaten.
Is de weersgesteldheid ongunstig, koud en winderig, de stal koud en togtig , zijn de voederstoffen van eene sleebte hoedanigheid bijv. duf en schimmelig, de dieren van een ongezond gestel, of voegt zieh eene andere heersehende ziekte of ziektegesteldheid bij den droes, dan wordt bet goedaardig karakter gewijzigd en kau de dood daarvan bet gevoig wezen.
Op deze wijze ontstaan dan : geduchte zwelling der boven-genoemde klieren , die met beroerte of verstikking dreigt, bevige keel- of longontstekingen. verslagen droes enz.
In sommige gevallen vloeit er weinig uit den neus en etteren de kooijers sterk , terwijl in andere bet omgekeerde plaats beeft ; bij eenigen zwellen de kooijers sleebts weinig en etteren ze in 't geiieel niet. Het liefst ziet men, dat er eene tamelijk overvloedige ontlasting uit den neus en tevens ettering der klieren plaats beeft, men noemt dit #9632;/sterk droezeny
Beliarideling. Men verschaffe bet droezige paard rust, een matig warmen stal, weinig , maar goed booi , en zemelslob-bering, waaronder men met voordeel eenige honig kan mengen en bij koud weder eene scheut beet water. De klieren smeert men eenmaal daags met oude reuzel, ganzenvet of koningszalf; bij koud weder is befc goed een wollenlap
99
of schapenvaclit om rle knak te binden. Als het ettergezwel rijp wordt, vallen de hären er op uit, korat er een weeke plek en eindelijk eene opening in; somwijlen duurt het te lang , zoodat men gevaar loopt, dat de vcrzamekie etter schadelljk werkt op naburige deelen; in dit geval openf, men liet gezwel in het weeke gedeelte , zorg dragende den harden rand, welke dat gedeelte omringt , niet te kwetsen; de ge-opende klieren znivert men eenmaal daags met warm zeep-water en houdt ze warm tot aan de volkomene gcnezing. Verder beware men het paard, dat gedroesd heeft, nog eeni-gen tijd voor do koude, voor welke het zeer gevoelig is geworden. In deze gewone gevallen van droes heeft men overigens geene de minste behoefte aan geneesmiddelen; droespoeders , dikmjls zamengesteld uit verouderde overblijf-sels van allerlei wortels en zaden der droogisten, werken doorgaans sehadelijk.
Gaat de droes gepaard met keelontsteking, bestrijk dan de voorzijdo van den hals en de keel met honig , leg er dikke watten om, of warme pappen uit lijnmeel of havergort, geef afkooksels van deze laa^sten met honig en salpeter (4 draeh-men op een emmer voeht) te drinken en laat het paard gedurig den damp van kokend water inadcmen. In erge gevallen geve men bovendien; braakwijnsteen 4 draehmen , ammoniakzout 1 once, azijn een theekopjevol, en heemst-wortelpoeder 3 oneen , met honig tot eene likking gemaakt, geve men daarvan vijfmaal daags 4 gedeelte. Bestaat er gevaar van verstikking, dan moet de Inelitpijpsnede, (eene weinig gevaarlijke operatie), verrigt worden. Gaat de droes gepaard met longontsteking, handel dan, zoo als wij bij die ziekte hebben opgegeven : vooral zette men dan een of twee prik-kelcnde etterdragten.
Heeft een paard, dat eerst goed droesde, eene koude gevat, zoodat de uitvloeijing uit den neus te vroeg ophield, brand dan een weinig suiker, of poeder van zevenboom op een turfkool en laat het paard den rook inademen, of voer gehakte maagdenpalm onder tarwezemelen. Droest het paard integendeel zeer lang bijv. meer dan drie weken , geef het dan eene matige hoeveelheid haver en tweemaal daags drie eetlepelsvol van het voigende poeder er door geroerd, neem: ruw spiesglans, bloetn van zwavel, laurierbessen , fenegriek, zoethoLit en jeneverbessen, van elk 2 oneen.
100
II. BSe verslagen droes en vliegende droes.
Wanneer in eene goedaardige droesziekte, de ziekte prik-kel zicli naar een ander deel verplaatst, ontstaat daar eene andere ziekte, verschillende naar de weefsels ofhetlig-chaamsdeel waarin zij voorkomt. Het is namelijk na eens dampigbeid , borstwaterzucht, rheumatisme , dan eene bevige oogontsteking, mok, verzwering in den hoef, of wel er ontstaan aan een of ander deel zuchtige gezwellen; sorawijlen is die verplaatsing echter minder bepaald en verdwijnen der-gelijke ontstekingen spoedig, cm aldra aan eene andere plaats weder te voorscbijn te treden.
Behandeling. Men mag bet paard weinig of geen werk bten verrigten en moet bet vooral bewaren tegen het vatten van koude. Bevinden de gezwellen zieh aan gesebikte plaatsen, dan trekt men er een etterdragt door, die men anders in de borst, aan den hals, ot in de bil plaatst; ontstaat er een diarrbaea, laat die gerast aanhouden, zoo lang bet paard bij krachten blijft. Liggen de gezwellen diep, of op gevaar-lijke plaatsen, bestrijk ze dan tweemaal daags met: blaauwe kwikzalf 1 once, ammoniakgeest 1 drachme, gemengd tot een smeersel; züchtige gezwellen smere men tweemaal daags met: tinetuur van Spaanschevliegen, ammoniakgeest, en kamfergeest, van elk 4 drachmen en goed onder elkander gesebud. Inwendig geve men-: braakwijnsteen 1 once, am-moniakzout 3 oncen, fenegriek 6 oncen, tot een poeder gebragt driemaal daags 3 eetlepelsvol, over vochtig gemaakten haver, of met honig tot eene likking gemaakt. 1s het paard slap en krachteloos, geef dan in verdeelde giften , dagelijks een poeder uit goudzwavel, galangawortel van elk 1 once, gentiaanwortel en jeneverbessen , van elk 4 drachmen. VVordt de ziekte zeer langdurig, geef dan vierraaal daags 1 pil uit terpentijnolie 1 drachme , lijnmeel 4 draebmen en een weinig boter. Hengsten , die lang aan verslagen droes leden, heeft men genezen door ze te snijden.
In alle gevallen moet men op de wijze als wij in het vorige artikel aanprezen, de uitvloeijing uit den neus bevorderen.
Het voederen van jonge distels is in deze gevallen aller-beilzaamst, Voedert men deze in genoegzame boeveelheid . dan kan men de overige middelen bijna missen, Ook de paardenbloemen (papestoelen) zijn nuttig, ook de gele knollen. Om de spijsvertering te bevorderen geeft men over het voeder
101
een weinig geschraapte mierikswortel of een eetlepelvol wit mosterdzaad.
Sa®. BSe verdiiclife i9roes» de steendroes.
Kenteel-ens. Hct bestaan van cen of raeer harde, vast-zittende, taraelijlc ongevoelige kaakkliercn (kojers), uit-vloeijing van eene kleverige, etterachtige het neusgat otn-korstende vloeistof, uit ecti, en vvel meest het linkerneusgat; doorgaans is het haar glansloos en staat overeind, zelden bestaat er vermagering. De ziekte kan een of meer jaren duren , gaat ook dikwijls vrij spoedig in kwaden droes over.
Behandeling. Het aan verdachten droes lijdende paard moet afgezonderd staan van de gezonde, daar er altijd gevaar bestaat van besmetting, voor den minkundige is het ook moeijelijk den verdacliten van den kwaden droes te onderscliei-den. Bij de behandeling zij men er ook op bedacht, welke gevaarlijke gevolgen het kwadedroesgif bij den mensch te weeg brengt.
Men moet het paard behoorlijk haver of garstemeel voe-deren en gezonde lucht laten iuademen ; het hooi altijd van den grond laten cten , daar het omlaag houden van den kop de genezing zeer bevordert, het laten inademen van teerdampen is zeer nuttig en ook hct eenmaal daags blazen van een weinig poeder van ongebluschte kalk in de neusgaten. Inwendig geve men gcdurende ecu geruimen tijd driemaa) daags 1 pil uit 3 drachmen terpentijnolie, 3 grein poeder van Spaanschevliegcn , een weinig meel en boter, en smeere de verharde klieren eenmaal daags dun met kwikzalf, waarin jod-kalium (1 drachme op hct once) gewreven is. Als rook-poeder, om daar eenmaal daags een weinig op een koolvuur te verbranden en den rook door het paard te laten inademen. wordt aanbevolen : een mengsel uit gelijke deelen operment en spiegelhars; men ga daannede nogtans voorzigtig te werk, want die dampen werken zeer schadelijk op den mensch.
Men heeft de verharde klieren ook wel uitgesneden: dit doet goed noch kwaad aan de ziekte, het stelt alleen in staat anderen met zulk een paard tc bedriegen, vooral als de uit-vloeijing uit den neus tevens door het inspuiten van eenig zamentrekkend middel voor eenige dagen gestrerad is.
IV. S®e kwade droes , snot of kwade snot.
Eene in verre de meeste gevallen besmettelijke ziekte van het paardengeslaclit, die oorspronkelijk ontstaat uit eene andere ziekte , als daar zijn : verslagen en verdachte droes , tuberkels in de iongen, beenbederf aan een tandwortel, op-slorping van etter uit in- of uitwendige ettergezwellen, wormbuilen , rotstralen , mok. Door die opgeslorpte stoffen worden de dierlijkc vochten op eene genoegzaam altijd on-herstelbare wijze bedorven , omdat die later uit zichzelven de scbadelijke omzelting ondergaan , waartoe eerst de aanstoot der etteracbtige stoffen noodig was. De kwade droes gaat meesttijds gepaard met buidworra, ontaarding der longen , gebreken der nieren , der teelballen enz.
Kenteekens. Opgezette , verbarde , vastzittende , nagenoeg ongevoelige acbterkaaksklieren. uitvloeijing uit de neusgaten (meestal uit een , bet linker) van eene, doorgaans stinkende , korrclige, vuilgele of groenaebtige etter, die dik-wijls met bloeci vermengd is , en de neusgaten omkorst; op bet snotvlies , bet tusscbenscbot der neusbolte, vertoonen zicb eerst weinige en kleine, maar later meer en grootere , diep invretende zweertjes (sjankers); zij bebben een boekigen omtrek , gezwollen , harden rand , en vloeyen ineen tot uit-
gebreide verzweringen.
Het kwaaddroezige paard laat meestal reeds van den aan-vang der ziekte afeendiepen, doffen boest booren, houdt den eetlust en daardoor zijne krachten lang, maar valt eindelijk in waterzucbt en tering.
De smetstoj, ook wcl kwade droesyif genoemd , huisvesl voornamelijk in do uit den neus vloeijende etteracbtige stof (snot): maar ook het bloed, de pis en bet zweet van kwaaddroezige paarden zijn instaat dezelfde ziekte aan gezonde paarden , en zelfs aan menschen mede te decleT , zelfs de uitwasemingstoffen werken op dezelfde wijze, zoodnt men niet toe mag laten, dat menschen slapen in een stai waarin kwaaddroezige paarden verpleegd worden.
Men ga dus zeer voorzigtig met zulke paarden om, wassche en reinige zieh gedurig , zoodat geen smetstof aan bet lijf lean blijven kleven , houde de staldeuren gestadig open (kwaaddroezige paarden hebben geen hinder van de koude) en houde niet alleen bet lijdcnde paard, maar ook zijn op-passer en bet stalgereedscbap afgezonderd van de gezonde paarden. Heeft een kwaaddroezig paard eenigen tijd op een
103
stal gestaan , dan moet de vloer daarvan opgebroken en de aarde vernieuwd worden , voor zoo ver als de pis er in doorgedrongen is: de steenen worden geschrobd , liet hout-werk gesehuurd, de wanden met kalk aangestreken en ein-delijk de geheele stal met cliloor berookt.
Er komen gevallen voor, waarin de kwade droes zieh bij-zonder snel (in 3 ä 5 dagen) ontwikkelt, de verschijnsels zijn dan hevig en schijnbaar ontstekingachlig, zijnde de pols ook vol en snel, de ademlialing gejaagd enz. Deze vorm noemt men den vliegenden (acuten) kioaden droes; doorgaans toch gaan de dieren daaraan in 1 of 2 weken, soms in enkele dagen, te gronde.
Behandeling. Men onderzoeke, of de ziekte ook ontstond uit beenbederf aan een land: cr bestaan voorbeelden dat na liet uittrekken daarvan een naar oogenschijn ongeneeslijk paard herstelde. Bestaan er andere ziekten, behandel die naar den eisch , bestand er te voren mok, een uitslag enz. roep dit weder te voorschijn door het aanstrijken van Spaansche-vliegzalf. heeft er nog geen kraelitverlies plaats gehad , doe dan herliaalde aderlatingen (bijv. eenmaal 's weeks), laat liet paard alLijd van den grond eten, is het in den winter, laat bet dan door sneeuw en ijs been steeds buitcn loopen , en behandel het dier wijders inwendig op de wijze als bij den verslagen en verdachten droes is opgegeven. In verre de meeste gevallen is elke bebandeling vrueliteloos. Men is verpligt onmiddellijk kennis te geven van het bestaan der ziekte aan het gcmeentebestuur zijner woonplaats. Na sterven of afmaken moet het lijk met de buid en op eene behoorlijke diepte begraven worden.
V. SBe worm of linidworm.
Kenteekens. Aanvankelijk vertoonen zieh bier en daar, doch vooral längs den hals, tusschen de voorpooten en Schenkels of aan het spronggewricht gezwelletjes, of knobbeltjes zoo groot als eene ervvt, die eerst afzonderlijk staan, maar later aan rijen voorkomen en dan gelijken naar koorden of strengen, waarin op geringe afstanden knoopen zijn gelegd. De knob-bels zijn eerst hard en ongevoelig, maar worden later grooter, weeker en pijnlijker, breken dan open en vormen vuile ver-zweringen met roode, omgestulpte randen en leveren een etterachtig lijmerig vocht. Allengs nemen de wormstren-gen in uitgebreidheid toe en wel meer en meer van de
104
uiteinden naar het middelpunt des ligchaams; bet eerst schijnbaar gezonde paard vermagert nu zeer; het begint te hoesten, zijne beenen zwellen zucbtig op , dergelijke zwei-lingen vertoonen zieh ook aan den koker, of het uijer en onder den buik ; binnen weinige dagen ontwikkelt zieh nu tevens de kwade droes en sterft bet paard aan eene ziekte, die dikwijls racerdere maanden heeft geduurd. Er bestaan echter ook enkele gevallen van snel verloopenden {acuten) worm.
De worm, is in de meeste gevallen eene besmettelijke ziekte, is tevens erfelijk, en vordert dezelfde maatregelen van voorzigtigheid als de kwade droes.
Behancleling. De worm die voorkomt bij afgeleefde, of door overmatige arbeid, ziekte en gebrek uitgeputte paarden, is genoegzaam ongeneeslijk; wil men de genezing beproeven, bestrijk dan de opene wormbuilen, eenmaal daags met eene zalf uit gelijke deelen balsern van Arcaeus en roode praeeipi-taatzalf en druk er dan een weinig vlas op. De nog ge-slotene wormknobbels smeere men tweemaals daags met eene zalf uit wit rattekruid i drachmc en laurierolie 1 once. Naar mijne ondervinding is deze behandeling voorueeliger dan het branden der wormbuilen met een gloeijcnd ijzer, dat door sommigen wordt aangeraden. Inwendig geve men viermaal daags met water in: een poeder bestaande uit ruw spiesglans, bloem van zwavel, van elk 4 draelunen. poeder van gevlektc scheerling, van zevenboom en gentiaanwortel , van elk 1 drachme. Tusschen beiden geve men een paar dngen niet in en verwissele nu en dan de geneesmiddelen , gevende, in plaats van het spiesglans, evenzoo veel goudzwavel en voor den zevenboom eene gelijke hoeveelheid terpenlijnolie. De voeding behoort daarbij matig, maar met gezonde voeder-stoffen te geschieden , en als na verloop van een paar weken het paard aanvangt te beteren , doe men eene matige ader-lating, bijv. van eene kan , cn herbale zulks om de 6 ä, 7 dagen.
Komt de worm voor bij een goed gevoed , krachtig, ove-rigens gezond paard, dat nog tamelijk jong is, handel dan op deze wijze: doe eene mime aderlating (4-6 kan), herbaal die in telkens verminderende lioeveelhcden , om de Zeven dagen en geef dagelijks in een drank uit een afkooksel van 1 once Galangawortel in eene üesch water. Heeft men daarmede 1 of 3 weken aangebouden , geef dan gedurende drie dagen , twee-maal daags een poeder uit goudzwavel 4 draelunen en dui-velsdrek 1 draebme, om daarna weder over te gaan tot bet
105
ingeven der galanga. Sommigen handelet! op de volgende wijze : Isten dag. Ingeven van 1 once poeder van galanga-wortel met eene halve flesch ivitten wijn , waarin bet 12 uren geweekt heeft, men geef dit het paard nüchteren in ; 2«« dag, eene aderlating; 3en dag, ingeveu als op den len ; 4en dag, aderlating; 5en dag ingeven als op den len; dan 3 of 4 dagen rüsten e.a daarna eene purgatie uit 1 once aloe , met witte zeep tot een pil genaaakt.
Er zijn er die in den worm, onder de manen tusschen vel en vleesch steken : eene penneschacht, gevuld met kwik-zilver en met lak digt gcmaakt.
Anderen zeggen goede gevolgen te hebben gezien van bet ingeven van poeder des wortels van mansoor (rad. asari).
De eigenlijke huidworm, komt volgens vele scbrijvers, bij het rund niet voor. Er komen echter nu en dan bij dat dier gevallen voor van eene ontsteking van lympha-vaten en klieren , die zieh tot een enkel decl, vooral het spronggewricht (den omtrek van den hak) bepalen , er ver-toont zieh dan aldaar een gezwel met strengvormig opgezet-ten knobbels, welke laatste veel grooter zijn dan die in den huidworm des paards en nogtans veel zeldzamer openbre-ken. Zij kunnen jaren lang blijven beslaan , zonder eenig nadeel te verwekken ; in zeldzame gevallen nogtans geven ze aanleiding tot bardnekkige en kwaadaardige verzwerin-gen , waardoor het rund verloren kan gaan. Nimmer intus-schen ontstaat er eene algemeene ziekte uit, gelijkende naar den huidworm des paards.
Behandeling van den stalpoot. Zoo lang het gezwel niet opengebroken is, raden wij elke behandeling af en integen-deel raden wij aan, dat men het dier vet make en voor de slagtbank bestemme; bestaat er eene opene verzwering en verlangt men volstrekt eene behandeling, verbindt die dan tweemaai daags met eene zalf uit balsem van Arcaeus en gelijke deelen roode praecipitaatzalf, en geef het rund een-maal daags in een half drachme poeder van kraausoogen (nux vomica), met 1 drachme duivelsdrek en een halve flesch water. Sommigen branden dergelijke gezwellen met een gloeijend ijzer.
106
VK. BSe Molder, de kranlsziiinigBaeitl des jtiinrtls.
Deze ziekte wordt dikwijls verwisseld met de lierseaontste-kinej, die er soralijds een e;evolg van is e:i dan reizende holder genoemd wordt; oragekeerd is de stille kolder dikwijls een gevolg van hersenontsteking; kolder onderscheidt zieh echter van hersenontsteking, door dat de eerste eene langdurige ziekte is zonder koortsverschijnsels , tenvijl de iiersenontsteking doorgaans van een hevigcr beloop is en altijd met koorts gepaard gaat. De kolder doet zieh in ver-schillende graden voor , zoo dat bet dikwijls zeer moeijelijk is haar al of niet aanwezig zijn te bepalen. De krankzin-nigheid toeli strekt zieh uit van een geringe verwarring des begrips tot volslagen woede; de kolder van eenvoudige kwaad-aardigheid , scbrikacbtigheid , kopschudden , steegsheid tot holzucht en razernij. Üit een of twee verseliijnsels kan men dus niet tot liet bestaan van kolder besluiten , raaar uit alle te zamen stelt men het beeld der ziekte daar.
lo. üe kolder, de stille kolder, de holder met stompzin-nigheid.
Kenteekens. Paarden die aan den stillen kolder lijden, zien met een doinmen , onverschilligen en als levenloozen blik voor zieh heen ; houden het hootd altijd onnatuurlijk, nix eens te hoog, als stonden zij te kxisteren, dan weder laten zij het geheel hangen; zij staan dikwijls als in gedachten met eene wisch hooi of gras in den mond, die zij vergeten hebben : bij het drinken gaan zij dikwijls tot over den neus in het water; kittelt men ben in de ooren, ot stoot men hen legen de kroonranden der hoeven , zij gevoelen er weinig of niets van, en plaatst men hunne voorpooten kruis-lings over elkander, zij blijven eene gemime poos zoo staan. Het kolderige paard laat zieh uiterst moeijelijk aehteruit zetten; bij bet rijden hangt het zwaar op de hand, beurt de poo-ten te hoog on en loopt gevaar van omver te störten; doorgaans , heelt het hangooren, of wel beurtelings wordt bet eene naar voren en het andere naar achteren gehouden. In de meeste gcvallen geeft het kolderige paard van zijne jeugd af aan , blijken van weerbarstigheid , koppigheid of steegsheid, soms reeds langen tijd te voren van kopschudden, en in enkele gevallen ging er een hersenontsteking vooraf. Bij beet weder of op warme stallen worden de toevallen erger, evenzoo als ze warm worden door bet loopen ot den arbeid,
107
zoodat zij zieh dan wel eens met geweld daartegen verzetten en zieh ongcvoelig toonen voor zweep of sporen.
De ziekte komt vooral voor bij logge, zware paarden met grove, dikke koppen, of wel met gebogen voorhoofden (rams-koppen). Verder bij paarden die te sterk gedresseerd of op te warme stallen sterk gevoederd worden , te veel in den lieeten zonneschijn moetcn staan of loopen enz. Soms is de kolder een gevolg van blaaswormen in de hersenen , van hersenscluidding, beenuitwassen in den schedel; hij wordt ook wel veroorzaakt door terug gedreven huiduitslag, door Let te sterk aanhalen der keelriemen of drukking van Let tuig waardoor de bloedsomloop in de hersenen belemmerd wordt, dikwijls is zij ook eene aangeerfde ziekte.
Behandeliny. De stille kolder die aangeboren is, of afliangt van cen erfelijken aanieg, is ongeneeslijk, zoo wel als die welke gepaard gaat met aanmerkelijke ziekelijke veranderin-gen in de hersenen.
Bij jonge , krachtvolle dieren zijn herhaalde matige ader-latingen en het koel houden van den kop, door koude baden nuttig; men zette prikkelende lavementen, uit water met Iceukenzout, met aloe of met braakwijnsteen (van deze 10 grein op de flesch vocht). Bij langstaartpaarden snijde men het laatste lid van den staart af, zoo dat het paard er sterk en aanhoudend uit bloedt; verder plaatse men een etterdragt tusschen de oogen , aan den hals of voor de borst: de stal moet zoo koud mogelijk gehouden worden en de voedering sehraal zijn. Inwendig geve men ; viermaal daags 1 once salpeter en 2 oncen wonderzout, in een halve flesch water of met honig, azijn en een weinig mecl als likking, Betert de toestand hierdoor niet, of niet genoegzaam, geef dan het vol-gende : braakwijnsteen en zoetc kwik, van elk 1 once , aloe 2 oncen , maak daarvan met een wcinig meel en water 12 pil-len en geef er diiemaal daags eene van in.
Komt de kolder voor in zwakke, uitgeputte dieren, doe dan gcene aderlating , maar geef matig versterkend voedsel, plaatst een etterdragt voor de borst en geef driemaal daags 4 drachmen salpeter met 10 grein fijn gewreven kamfer in, met een halve flesch water.
In zeer langdurigc kolder plaatse men ook een etterdragt en houdt het paard in eene lommerrijke weide, hetblijveook des winters buiten , zclfs in ijs en sneeuw , maar dan geve men het dagelijks eene matige hoeveelheid roggebrood of paardeboonen. Voor paarden die den kolder gehad liebben,
108
zijn warme stallen schadelijk; de «iekte ontstaat daardoor dikwijls op nieuw. Van kolder genezene merrien bekomen de ziekte soms terug als ze guist blijven en herstellen dikwijls weder als ze zwanger worden.
Dikwijls is de kolder het gevolg van eene geprikkelde ge-steldheid in een ander ligchaamsdeel of werktuig (orgaan). Tot dezen kolder uit medegevoel behooren:
lo. De zaaükolder bij hengsten, de moedericolder bij merrien , beide voortvloeijende uit bet onvoldaan blijven der geslacbtsdrift.
Behandeling. Als bet kan late men de merrie dekken , hengsten kan men ook laten snijden, somtijds volgt her-stel op het gebruik der poeders uit salpeter en kamfer, zie boven.
2°. De maagholder, de holder uit overvoedering, ont-staande uit het te sterk eten op eens, zonder behoorlijk drinken, of ook wel door het eten van onverteerbare of schadelijke voederstoffen , van berijpt gras bijv. De kentee-kens van dezen vorm komen overeen met die van den stillen kolder, gepaard met die van de overvoedering, zie bladz. 7. De hehandeling moet insgelijks daarnaar geregeld worden.
So. De holder uit aandoeningeu van de lever, als daar zijn : verhardingen , verweekingen , verstopping der galbuizen door steenen, der bloedvaten door proppen enz. Dezen toestand herkent men, door het langzaam ontstaan, door de gebreken der spijsvertering , de gele kleur van het snot-en mond-vlies , de ligte kleur der uitwerpselen , de pijnlijk-heid bij drukking op de regter onderribstreek enz. Behandeling , als die van den stillen kolder, met inachtneming der leververschijnsels. Hier kan men bijv. met voordeel gebruik maken van: zoetekwik 4 drachmen, abe, extract van stinkende gouw en poeder van heemstwortel, van elk 1 once, maak dit tot 6 pillen en geef er driemaal daags eene van in.
4o, Ook door de prikkeling van ingewandswormen kun-nen verschijnsels van kolder te voorschijn worden geroepen. Op het toedienen van wormdrijvende tniddelen wijken de toevallen doorgaans spoedig.
109
2°. De reizende Ii older, de er ethische Je older , springholdery.
Krankzinnigheid des paards, met aanvallcn ran woedc of razernij, voortvloeijende uit eene ziekelijke prikkelbaarheid der hersenen en daarom gemakkeiijk os'ergaande in hersen-ontsteking.
Kenteekens. De ziekte komt vooral voor bij paarden, die reads vroeger teekens gaven van steegslieid, kwaadaar-digheid enz., maar vooral bij zulke , die zeer schrikachtig waren. ]NTogtans breekt de ziekte dikwijls vrij onverwacht uit: terwijl het paard als in gedachte staat en men bet nadert, toeroept of zacht straft toont het zieh op eens bijzonder opgewekt, of buitengewoon angstig, het steigert, slaat, vliegt achteruit, zoo dat de halsterketting breekt enz. Overkomt hun de aanval op den weg, dan stören zij zieh aan teugel noch zweep, zij gaan door (hollen) over heg en steg , zien niet meer, zoo dat ze zelfs met den kop tegen muren of boomen , of ook wel in het water lonpen. Daarbij slaan zij alles wat onder hun bereik valt in stukken , hijgen en zweeten, tot dat ze eindelijk uitgeput neder Valien. Zulk een aanval duurt zelden langer dan een half nur, er volgt een körte tijd van rust en daarna een .nieuvve aanval, of wel de vorige toestand van eenvoudige prikkelbarc gesteld-heid der hersenen keert terug, dit ncemt men bijv. dikwijls waar na het hollen. In de meeste gevallen echter volgt er na eenige aanvallen van woede eene hersenontsteking, of wel stille kolder; in zeldzame gevallen sterft het paard spoedig aan eene bijkomende hersenbloeding (hersenberoerte), of aan de zware beleedigingen, die het heeft opgedaan.
Er komen gevallen voor, dat paarden, vooral des nachts, op den stal in aanvallen van woede vervallen, gedurende een geruimen tijd stampen , aehteruitslaan, steigeren . ios-breken enz., dikwijls baden zij daarbij in hun zweet en zijn hunne maan-en staart-haren aan tressen gevlochten. De oor-zaak scliijnt gelegen te zijn in eene verregaande vrees.ichtig-heid, waardoor het paard zieh voor geringe zaken beängstigt ; het zamenvlechten der maan- en staart-haren schijnt er echter op te wijzen , dat daarbij dikwijls de electriciteit op eene ons nog onbekende wijzc in het spei is. De ge-meene man noemt dezen toestand de naclitmerrie. Zoodramen het paard nadert en aanspreekt houdt de aanval op.
BeJ/andeling van den erethiscJien holder.
Zoolang er nog geene hersenontsteking bestaat trachte men het paard zoov3el mogelijk tot bedaren te brengen en tc
10
110
zorgen, ds.t lict ziclizclvcn of anderen niet bescliadige, maakt deszelfs lioofd op eene zachte wijze nat met koudwater of water en azijn , maakt al de tuigen los en neemt die af, dwingt het paard zoo min mogclijk met touwen of kluisters en doet eene aderlating, uit de halsader , het gehemelte of den staart, en zet lavementen uit laauwwater met braak-wiinsteen , (10 grein op de flesch water). Zoodra de aanval vo'orbij is, geve men inwendig een aftreksel van 1 once tabak in een flesch warm water. Gaat de ziekte over in hersen-ontsteking of in stillenkolder, behandel haar dan op de wijze als wij aan de hand hebben gedaan.
Om het uitbreken der ziekte voor te komen moet men eenige toestanden , die er vooral aanleiding toe geven , voor-komen ; paarden . die er aanlcg toe hebben, houde men op ecu koelen stal en geve hun veelal stroo, in plaats van hooi, eene matige hocvcelheid haver en geene boonen. De volgende toestanden maken dikwijls als het ware gedeelten der ziekte uit.
lo. Ue steegsheid of tusscJienpoozende Jcrankzinnigheid.
Het steesische paard verzet zieh op het onverwachts en zouder aanleidende oorzaak tegen iets dat het anders o-ewillig verrigtte , zoo bijv. op den stal tegen het achter-uitgaan , tesjen het optuigen, of iets dergelijks; bii het afrijden wil het soms niet opsehieten, op den weg blijft het soms stokstijf staan , zoo dat het noch vooruit noch aehter-uit wiL Somwijlen blijft het paard een geruimen tijd van dergelijke aanvallen bevrijd, terwijl ze later weder schielijk op elkander volgen. Zulke paarden moeten op eenamp;bijzonder verstandige wijze gcregeerd worden , zoodat ze naar omstan-digheden , nil eens door zachtheid en dan weder door dwang tot gehoorzaamheid gebragt Avorden. Geneesmiddelen baten hier niets.
2°. De sclirikacldujlieid. Alle jonge en sehrandere paarden zijn schrikachtig ; het is hun Instinkt, dat hun, tot levensbehoud , gedurig gevaren doet zien ; die sshrikaehtig-heid kau hun alleen ontnomen worden door hen in de ge-legenheid te stellen zieh te overtuigen, dat de gevreesde gevaren slechts denkbeeidig waren, slechts lagen in gebrek aan opmerkzaamheid en een sieche gebruik der zintuigen. Meestal heeft men bij het schrikken der paarden het ver-keerde hulpmiddel bij de hand, om de eene vrees door de andere (voor de zweep nl.) te doen verdwijnen , daardoor blijft het dier in het vervolg altijd zijne zintuigen wantrou-wen en wortelt de kwaal in ; beter is het om het dier met
zachtheid tot bedaren te brengen en het gevreesde voorwerp goed te doen waarnemen.
3o, Ret IcopscJmdden is dikwijls eeti voorbode van den kolder en meest altijd een gevolg van een te zwaar, met metalen versiersels overladen hoofdstel, dat ook wel om de ooren, of aan andere deelen van den kop drukt. Deze moeten zooveel mogelijk vermeden worden , vooral bij gcvoeiige ras-paarden ; deze hindert men ook dikwijls door een te sterk gebruik van opzetteugels, het niet kort genoeg wegknippen der nekharen enz. Hangt het kopschudden niet af van ge-breken der ooren, dan moet het behandeld worden met aderlatingen en verkoelende, soms ook met purgeerraiddelen. Gaat er met het kopschudden geen enkel teeken van kolder gepaard, let dan bijzonder op, of er zieh ook aan de ooren, het aehterhoofd of in den nek eenige zwelling, een lik-teeken, of dergelijke bevindt , dat door het hoofdstel ge-drukt wordt. Is dit het geval, behandel dat gebrek dan met verzachtende en verdeelende zalven en smeersels, bijv, heemst-zalf, de kwikzalf met jodium, enz.
Eene heerschende en besmettelijke ziekte, vooral voorko-mende bij paarden , die in grooten getale bij elkander staan en in kleine stallen opeengehoopt zijn. Zii onderscheidt zieh door den plotselingen aanval en den verschillenden vorm waaronder zij zieh voordoet , die soms aan eene andere ziekte doet denken. Do hoofdvormen der ziekte, die we hieronder opgeven , heerschen nu eens in dit dan weder in een ander jaar, maar gaan ook wel eens in elkander over.
lo. De verkoudheids-vorm, de gewone katarrhale injluenza, of griep.
Kenieekens. Plotselinge hevige verkoudheid , dikwijls zon-der bekende oorzaak, het paard heeft koorts, merkbaar aan den versnelden , maar geenszins harden of ontsteking-aehtigen pels ; het is lusteloos , laat den kop hangen, weigert den haver, doch toont nog den meesten trek naar zemel-slobbering, wortelen en groen voeder; de gang is zwak en wankelend en het dier ligt gaarne. Allengs vertoonen zieh nu de karakteristieke ziekteteekens, als daar zijn: roodheid en verhoogde gevoeligheid der oogen, die bestendig vol
112
traanvoclit staan , tussclien do gezwolleti oogleden, welke de oogballen ten halve bedekken ; dikwijls zijn daarbij de neus ci de Uppen züchtig gezwollen en Let neusvlies donker, soms purperrood gekleurd; uit den neus vloeit eerst water-aohtig, later slijmerig vocht; de ademlialing is altijd min of meer bezwaard, zoo dat zieh längs de korte ribbon eene groove vertoont als bij dampige paarden; de huid is droog, de pis goelachtig van kleur, scliuiraend , zonder bezinksel; naarmate ook Let slijmvlies der lucbtbuis en longen meer is aangedaan , is de adembaling meer versneld, de uitgeademde Lucht heeler , dc hoest scberper , korter en pijnlijker. Deze vorm der ziekte duurt gevvoonlijk 3 tot 7 dagen.
Behandelhnj. lloud het paard matig warm , docb tevens laebtig, geef bet zemelslobberiag, waarin room van vvijn-steen (cremor tartari) is opgelost, 1 once op emmer water, en als de beeilen koud zijn laat dan die en bet gebeele lijf met stroowisseben wrijven. Is de ziekte niet zeer bevig, dan zal men die, op deze wijze handelende, gewoonlijk to boven komen. Gelukt dit niet, is de adembaling zeer versneld , benaauwd, de uitgeademde luebt beet, de boest zeer pijnlijk, de pols krachtig, dan komt eene matige aderlating soms te pas : men meet daartoe echter niet ligtvaardig overgaan, want in deze ziekte zijn de krachten geneigd om plotseling te zinken. Men plaatst dan altijd met voordeel een etter-dragt voor de borst en geeft eene dunne likking , uit room van wijnsteen , bonig, een kaftreksel van lindebloesem in water en een weinig weitemeel, zdodat het paard 3 oneen cremortart daags inkrijgt ; laat ook het paard gedurig den damp van kokend water inademen.
2°. De katarrJiaal-rJieumatiscJie griep of influenza.
In dozen vona zijn, nevens de slijmvliezen, ook de vezel-en wei-vliezen aangedaan , soms zelfs zoo , dat c.e ziekte de eorstgenoerade bijna geheel vcrlaat, om zieh meer tot de laatsten te bepalon ; naar mate dit meer het geval is, treden de onder lo. opgeven ziekteversehijnsels van het snotvlies, en het slijmvlies der lucbtbuis en longen meer op den achtergrond, en vertoonen zieh meer de aandoeningen der weivliezen in de borst, als longontsteking, ontsteking van het borstvlies of van het bartezakje , in de ledematen als stramheid, pijn-lijkheid, züchtige zwelling, vooral der aehterbeenen. De koortsverschijnsels, spoedig afwisselende koude en bitte, vooral der ledematen, buiveringen , versnelde adembaling, snelle , gespannen po!s, zijn in dezen vorm. altijd heviger. Vertoont
113
de ziekte meer den vorm van longontsteking, dan is de ademhaling bijzonder bezwaarlijk en gesehiedt die vooral met de ribben. Bij borstvliesaandoening zijn de borstwanden uiterst pijnlijk bij drukking , gesehiedt de ademhaling meest met den bnik, worden de ribben rüstiger gehouden en gaat het paard weinig liggen , maar staat het meest altijd met een voorbeen vooruitgeplaatst. Ts het hartezakje meer aan-gedaan , dan is de eerst bij na onvoelbare hartslag spoedig zeer voelbaar, wordt zelfs bonzend, en als er waterzucht van het hartezakje uit ontstaat, golvend en als plassend. Vloeit er, instede van eene wateraehtige eene bloederige vloeistof uit den neus, dan bestaat er reeds longontsteking. Boven-dien verplaatst de ziekteprikkel zieh gemakkelijk van het eene deel naar het andere. Deegachtige gezwellen aan den buik en onder de borst komen dikwerf voor.
Het rüstiger worden van de ademhaling, het verlangza-men van den pols , levendiger worden van den blik , meer toonen van natuurlijke bewegingen en neigingen zijn gunstige teekens ; maar wordt de koorts heviger (kenbaar aan versneide pols , hartslag en ademhaling en afgematheid) en vertoonen zieh daarbij teekens dat ook het zenuwstelsel lijdt, als daar zijn: ongevoeligheid , vooral der huid, eu tandkner-sen, dan neemt het gevaar toe.
De ziekte loopt gewoonlijk in 7-13 dagen ten einde; als het hart of de longen zijn aangedaan eindigt zij dikwijls met den dood.
BeJiandelivy. Zelfs als er ontstekingen bij plaats hebben , zij men in deze ziekte bijzonder voorzigtig met de aderla-latingen , die in allen gevalle slechts in het begin der ziekte te pas komen, niet als deze reeds 2 of 3 dagen geduurd heeft. In ontstekingachtige gevallen doet de volgende likking goede diensten : salpeter 2 oneen , poeder van zoethout 4 oneen , olijfolie 1 theekopjevol en honig zooveel als genoeg is. Geef dit in verdeelde giften in 24 uur in. Is de ziekte minder hevig of ontstekingaehtig, geef dan, in plaats van salpeter, in de likking 4 oneen Engelschzout. Ook den tweeden dag houde men met deze middelen aan ; inmiddels een etterdragt voor de borst plaatsende; men zet lavementen uit zemel-water en smeert Spaansehevliegzalf op de borstwanden , als zieh eene borstontsteking voordoet, in welk geval men ook reeds den eersten dag eene matige aderlating verrigt. In de gewone gevallen van rheumatisehe griep is de braak-wijnsteen een der beste middelen , vooral als de ziekte met
114.
borstontsteking schijnt gepaard te gaanmen. kan er drie-maal daags 1 draclimc van gevcn, hetzij in de voorgeschre-ven likking, of met 1 once Engelsclizout en J once stroop van jeneverbessen, Neemt men toevallen waar, die water-zucht van lict hartczakje of der borst aanduiden , geef dan bovendien in die likking, driemaal daags 4 draclimen spie-gelhars, of evenzooveel Venetiaansche terpentijn ; neemt des-niettcnmin de waterzuclit toe , geet dan , in plaats der beide laatste middelen , drie of viermaal daags 2-4 drachmen terpentijn- of jenever-olie in de likking, en in elken halven emmer drinkwater een eetlepelvol goede potaseli.
Blijft in de griep de ademhaling bezwaard, zonder dat de uitgeademde lucht heet oi de ademhaling zeer vcrsneld is , terwijl de ziekte langer dan eenc week heeft geduurd, geef dan driemaal daags de volgende pil, neeni : beste Noordsche-teer cen eetlepelvol, ongczouten boter evenzooveel, en maak daarvan een pil met poeder van zoethout.
Dampbaden van kokend water, gegoten op hooizaad of vlierbloemen, zijn zeer nuttig en evenzoo de verzachtende lavementen.
De zucbtige zwellingen bestrijke men eens of meermalen met Spaanschevliegzalf of terpentijnolie.
3o,quot; Be gaamp;lriscIi-rJieumatiscJie griep of influenza.
In dezen vorm van griep, die zieh dikwijls voordoet als ' koliek of opgeblazenheid, zijn de spijsverterings werktuigen, de maag, de lever , de darmbuis enz. dc hoofdzetel der ziekte; quot;daarom is van den aanvang af de eetlust gering en toont het dier dikwijls meer trek naar het vuile; ligstroo dan naar goed hooi of goeden haver. De buik is doorgaans opge-getrokken. het slijmvlies van den mond geel van kleur, vooral indien de lever is aangedaan , in welk geval ook de onderribstreek der regterzijde pijnlijk is'bij drukking._ De mest is dikwijls met slijm omtogen of dan. ^ Overigens vertoonen zieh ook hier, de koorts, de a.gematheid, de wankelende gang enz. Aandoening der^ longen of van het hart zijn integendeel in deze eompücatie hoogst zeld-zaam ; maar deze vorm van influenza is meer dan eene der beide vorige genegen om een zwakheidskarakter aan te ne-men en typheus te worden. In dit gcval verkeert het dier in eenc doii'e ongevoeligheid, een slaapzaclitige toestand, waarbij de krachten snel zinken en hot blocd eene kleverige, naar teer geiijkende hoedanigheid verkrijgt.
Dc oogontstcking, wclkc deze griep vergezelt, kan soo
115
hevig wezen, dat. blindheid aan een of de beide oogen daarvan hot gevolg is.
Behandeling. Aderlatingen zijn doorgaans schadelijk. Etterdragten daarentegen zijn voordeelig. Bestaat er weinig aanleg tot ontstekingen, geef dan room van wijnsteen. (cremor tartari) 3 oncen, wonderzout 6 oncen, poeder van lijnkoek 4 eetlepels-vol, Iionig zooveel als genoeg is om er eene likking van te maken, die men. in 24 uren ingeeft. Zijn er den 2den of Sde« dag teekens van leverlijden, voeg dan bij boven voorgeschreven likking 3 drachmen zoetekwik, #9632; en deze dan niet weder dan op den 6Jen of 7den dag nog eens op bovenstaande wijze. Bestaat er noch een ontstekingachtigen aanleg , noch leverlijden, voeg dan bij die likking, in plaats der zoetekwik, de-? zelfde boeveelheid braakvvijnsteen en in plaats van den wijnsteen 1 once ammoniakzout.
Verbetert het gestel allengs, maar blijft het paard zwak, zon-der eetlust, geef dan het volgende: ammoniakzout, poeder van kalmus-, van gentiaan- en van beemstwortel, van elk 1 once; laat daarvan , met stroop van jeneverbessen , 6 pillen maken en geef er driemaal daags een van in.
Omtrcnt de lavementen, de dampbaden en de zuchtige gezwellen handele men op de wijze als vroeger is opgegeven.
Als de infiuenza typheus geworden is , beproeve men het volgende : salpeter 1 once , karnfer 1 drachme , arnicawortel 2 oncen, heemstwortel 1 once, wijnazijn 6 eetlepelsvol en verder stroop van jeneverbessen, zooveel als genoeg is, om alles tot eene likking te maken , waarvan men driemaal daags een zesde ingeeft.
De oogontsteking, behandele men aanvankelijk met laauwe baden uit een afkooksel van kaasjesbladen; als de kracht der ontsteking verbroken is , losse men in dat afkooksel op: een weinig witte vitriool, 1| drachme op een fleseh vocht, (later zelfs tot 2 drachmen) en wassche met dat voeht minstens eenmaal in elk uur de ontstoken oogen.
Dikwijls gaat de influenza gepaard met roosachtig zuchtige en brandige aandoeningen der huid, zoodat niet al-leen de beenen dik worden , maar er uitgebreide gezwellen ontstaan aan de teelballen, den zaadstreng, de oorklieren , aan de keel , aan en in de gewrichten , enz. Deze plaatse-
116
lijke ontstekingen gaan soms onmiddellijk over tot versterf. Zoo lang ze heet en pijnlijk zijn , doe men er kleine insnij-dingen in en houde ze' vochtig met een mengsel uit gelijke deelen azijn en water; maar worden ze ongevoelig en koud, bestrijk ze dan een- of tweetnaal daags met terpentijnolie. Gezwellen, die rotaclitig zijn geworden, wassche men gedurig met een afkooksel van eikenbast in water en voege op elke liesch afkooksel , 4 drachmen kamfer-spiritus ; bij het gebruik schudde men dit mengsel telkens goed door elkander.
De zwelling der beenen vereisclit doorgaans geene afzon-derlijke bebandeling. Zij wijkt met de ziekte; men wrijve ze slechts gedurig met hooi en stappe het paard nu en dan af, zoodra de ziekte zulks toelaat.
V5IB. ilampig-heid.
Kenteeker.s. In Hgte graden van dampigheid neemt men bij liet rustig op den stal staande paard , vooral als het met gras gevoederd wordt, weinig of niets afwijkends waar en is men genoodzaakt het eene poos hard te laten loopen, cm de verschijnsels der ziekte te voorscMjn te roepen ; deze bestaan dan uit eene buitengewoon versnelde adetnhaling met opengesperde en sterk bewogen neusgaten, daarbij worden de ribben sterk omhoog getrokken , bewegen de buikspieren zieh golfsgewijze en vertoont zieh, bijzonder bij magere paard en, de zoogenaamde dampgroeve, zijnde eene langwerpige verdieping längs de korte ribben tot aan het borstbeen. Als het paard hoest. ontlast het gewoonlijk winden door den aars, welk deel bij de in- en uitademing ook altijd naar binnen en naar baiien wordt gescboven, dikwijls zelfs aanhoudend openstaat.
Overigens vertoont zieh geen enkel ziekteteeken , behalve nu en dan een hoest, vooral des oehtends, of bij het drin-ken , na het eten van eenig droog voeder , of ais het paard zieh sterk bewogen heeft. Is die hoest vochtig, dan ontlast zieh ook doorgaans een wit , sehuimend slijm , of wel een meer dik, klonterig , naar etter gelijkend slijm uit de beide neusgaten , en noemt men de ziekte vochtigen damp. Drooge damp wordt zij daarentegen genoemd, als er niets uit de neusgaten vloeit, in welk geval de hoest ook holler en soms seherper is. Eenige paarden hoesten daarentegen in 't geheel niet. Bij enkele neemt men , zoodra zij een kor-tere wijl snel geloopen hebben, toevallen waar van verstik-
117
king, waarbij zij duizelig worden, de oogon verdraaijen, den raond openeu en de tong uitsteken , liet slijmvlies van den neus en den raond zwartaclitig blaaaw wordt, en het paard nederstort.
Behandelmj. Slechts in zeer enkele gevallen is de dam-pigheid vatbaar voor genezing, wijl de oorzaak zoo dikwijb in andere, meestal ongeneeslijke kwalen, gelegen is, alsdaar zijn: verhardingen en vergroeijingen in en aan dc longen , de luehtbuis en bare takken , uitstortingen van vocht in bet longweefsel (oedema), onder het bekleedsel der longen, naar buiten getreden hiebt (emphysema), vergrooting of ontaarding van bet bart in vet, breuken van bet middelrif enz.
Men moot bet dampige paard zoo lang mogelijk in de weide bouden of de stal meet lucbtig wezen ; men geve bet zeer weinig hooi, maar volop goed stroo en beboorlijk baver, vooral echter gerstemcel, zemelen en gele wortelen. Nu en dan ook een mangelwortel, waardoor bet paard open lijf boudt. Bestaat de ziekte nog slechts sedert korten tijd, bij een jong en kraehtig paard, doe dan eerst gedurende drie of vier weken , iedere week een of twee aderlatingen van twee tot drie kan bloeds, cn verder gedurende vier maanden eerst eenmaal 's weeks , dan om de veertien dagon en ein-delijk om de maand, eene dergelijke aderlating.' Onderhoud tevens gedurende de eerste vier of zes weken een dragt voor de borst in ettering en geef inwendig, gedurende veertien dagen, dagelijks eene pil uit: braakwijnsteen en zoete kwik, van elk I drachme , goudzwavel en poeder van bella-donnawrortel, van elk 1 draebme en een weinig honig en meel als raengmiddelen.
In gewone gevallen van verouderde dampigbeid raden sommigen aan , om, gedurende eenigen tijd , eenmaal daags in te geven: 4 draehmen eremortart met een vierde flescb lijnolie. Anderen geven de bloemen der beibrem over bet voeder , of in aftreksel met water ; ook bet dagelijks geven van een 15-20 tal gedroogde wilde , (of paarden) kastanjes over bet voeder, wordt zeer aanbevolen. In verouderde dampigbeid zijn de volgende pillen dienstig, neem: Zweed-sebe teer, honig en ongezouten boter van elk 1 Ned. once, maak daarvan met poeder van zoethout 5 pillen en geef er eenmaal daags een van in.
1°. De piepende of pijpende dampigheid, het snuiven. Is eene dampigbeid waarbij de oorzaak van de belemmerde adembaling gelegen is in eene vernaauwing der luchtwegen
118
buiten de longen , waardoor de in- en. uitgeademde lucht als met een flukenden toon vvordt bewogen,
Behandeling. Deze verschilt natuurlijk naar de oorzaken. Zijn deze gelegen in te sterke sluiting of zamentrekking der neusvleugels, dan meet men de neusgaten met het raes ver-wijden. Bestaan er gezwellen aan de keel, dan moeten die naar de kunst behandeld worden. Tegen gezwollenheid der strotspleet en stembanden kan men de volgende zalfbeproe-ven , neem : blaauwe kwikzalf L once, jod-kalium 5 drachme, jodium 10 grein, alles onder elkander gewreven zijnde, strijke men er eenmaal daags een weinig van in op het strottenhoofd. Voor alles lette men echter op , of het snui-ven 00k een gevolg is van te sterk aangehaalde neus- of keel-riemen, opzetteugel, te hoog liggende borstriem, of van een haamtuig, dat geene genoegzame strotvrijheid heeft. Genoegzaam ongeneeslijk is het snuiven veroorzaakt door in de luchtbuis uitgeziveete vliezige lappen of banden, door verborgen drukking der longmaagzenuw enz,
Ligt de oorzaak verborgen, dan raden we in het alge-meen de behandeling aan door ons bij de dampigheid aan-bevolen. Bestaat er gevaar van verstikking door eene ver-hindering in het bovenste gedeelte der luchtbuis , het strottenhoofd of de neusgangen , dan kan men. de luchtpijp-snede beproeven ; er bestaan voorbeelden , dat paarden jaren lang hun werk verrigt hebben, ademhalende door eene kunst-matige opening aan den hals.
Er komen zeer enkele gevallen voor van dampigheid bij het rundvee ; die ziekte moet op dezelfde wijze behandeld worden. Moeijelijke ademhaling. ten gevolge van ont-aarding in vet van een gedeelte der longen, door de long-ziekte, komt dikwijls voor en is ongeneeslijk, het best is zulke dieren spoedig vet te maken , waartoe zij veel aanleg hebben.
5X. ESe cliankerzieliie.
Ofschoon deze ziekte, voor zooveel mij bekend , in ons land tot heden nog met waargenomen is, vordert echter hare belangrijkheid, dat wij er met een woord vau gewagen, opdat zij ons niet geheel onverhoeds overvalle.
KenteeJcens hij den henyst. Lusteloosheid, vermagering van het achterste!, zwakte in het kruis , een stijve gang en voorbljgaande kreupelheid gaan doorgaans vooraf, en daar-
119
op volgen : zwelling van den balzak en der ballen , rerzwe-ringen aan de roede , vlakke gezwellen op de huid, en uit-vloeijng van een wankleurig, etterachtig slijm uit den neus; einuelijk vertoonen zieh verlammingen van sommige deelen, uittering, soms zelfs worm of kwade droes. Heeft de liengst de ziekte bekomen van eene merrie die hij dekte, dan openbaart ze zicli integendeel eerst plaatselijk met kleine blaasjes en ontvellingen aan de roede en om de opening der pisbuis ; daarop volgen dan zwelling der ballen, der liesklieren, gezwellen in de huid en het algemeene lijden des diers.
JBij de merrie zuchtige zwelling der schaamlippen, uit-vloeijing van een taai, reukeloos slijm uit de sebeede, waar-van het slijmvlies bleek, geelachtig of gevlekt is; als er blaasjes in de kling voorkomen, dat niet altijd het geval is , dan breken ze open en vormen, ondiepe, rondo zweertjes, die nu eens spoedig genezen , om plaats te maken voor andere, dan weder blijven. Later volgen dezelfde verschijnselen van bederf der sappen, uittering en verlamming, als wij bij de hengsten besebreven. De ziekte kan van eenige maanden tot over het jaar duren eu komt zelden of nooit bij ruinen of veulens voor.
Behandelwg. De ziekte is zeer besmettelijk, doch alleen door het dekken ; men moet dus de dieren, die er aar. lijden terughouden van de voortteling.
Voor de ziudelijkheid en goede voeding der dieren moet alle zorg gedragen en de wrijving der teeldeelen verhoed worden, daarom binde men ook den staart op, ofnaarvoren.
De ontvellingen en verzweringen bade men vlijtig met een krachtig aftreksel van kamilbloemen, van salie of zevenboom , waarbij men een weinig azijn van goudglid kan voe-gen; in erger gevallen make men gebruik van een afkooksel van eiken- of wilgen-bast, hetzij enkel of met aluin , of wel met eene oplossing van blaauwe ot witte vitriool Q-l once op een fiesch water).
Inwendig, neem: valeriaanwortel 3 oncen , trek die met 2 flesschen kokend water gedurende een half nur, zijg het voebt door en los er in op; ammoniakzout ly once, en geef er tweemaal daags een halve fleschvol van in met 1 drachmc geest van kamfer. Bestaan er reeds plaatselijke verlammingen , geel dan een afkooksel van arnicawortel 2 oncen op een half flesch water cn daarin opgelost 2 drachmen braak-wijnsteen (driemaal daags § van dien drank in te geven),
120
De verlamde deelen wrijvc raen eenmaal, ora den anderen dag, met tinetuur van Spaanschevliegen of met braakwijnsteen-zalf (1 drachme op 1 once reuzel), terwijl men den rug-streng nu en dan begiet met koud water. Somraigen geven van den aanvang der ziekte inwendig de zoetekwik (bijv. 2 tot 3 drachmen daags), tot dat bet paard kwijlt en pijn in den mond toont, in welk geval men voor eenigen tijd daarmede ophoudt.
IS, «9e pisvloed, louterstai of hS$sre pis,
KenteeJcens. Een onmatige dorst en de ontlasting van eene buitengewoon groote hoeveelbeid dünne en waterheldere pis. Houdt dit eenigen tijd aan, dan wordt het paard zwak-ker, wankelt in bet kruis , gaat de eetlust verloren en volgt er eindelijk verlamming en uittering.
BeJiandeliyuj, Daar de oorzaak, in verre de meeste geval-Icn , gelegen is in siechte voederstoffen , vooral duffe , ver-broeide, schimmelige, of ook wcl nieuwe haver, te sterk gebroeid of vcrschimmeld hooi, vange men aan , die door goods te doen vervangen ; daarna geve men inwendig twee-maal daags 4- drachmen salpeter met een Üesch alkooksel van heemstwortel of van lijnzaad. Wordt de ziekte slepend, dan geve men tweemaal daags 4 drachmen roode bolus in met een flesch staalwater (uit den koelbak der smeden.) In zeer Jangdurige gevallen eindelijk geve men: extract van bilzenkruid 2 oncen , kajnfer 2 drachmen, Japansche aarde (cathcchu) 1 once , maak daarvan met een weinig lijnmeel in water 4 pillen en geef er tweemaal daags eene van in. Als de pisvloed een gevolg is van binnen geraakte scherpe pisdrijvende planten, bijv. der windbloem , keukenschel, voorjaars adonis of dergelijke , of wel van het te sterk in-of uitwendig gebrnik der Spaanschevliegen , dan behandele men de ziekte enkel met de voorgeschreven pillen.
De pisvloed komt hoogst zelden bij het rund voor; de behandding is dezelfde.
De zoogenoemde Brig Iii sehe ziehte, bestaande in de ontlasting van eene dikke , buitengewoon veel eiwitstof bevattende pis, die soms het uiteinde van de pisbuis met een taaije
121
slijmigen rand omkorst, komt zelden bij de dieren voor. Somwijlen bestaat zij te gelijk met den pisvloed, in andere gevallen wordt er zelfs minder pis bij ontlast dan gewoonlijk.
Behandelivg. Vcrvv;'jdering van siechte voederstoffen en het verschafi'en van betere; inwendig geve men eenraaal daags een afkooksel van 3 knofiookboll'etjes in een flescb water. Houdt de ziekte lang aan, geef dan do bier boven voorgeschreven kamferpillen.
ZTEKTEN WAARDOOR MEER BIJZONDER HET RUND WORDT AANGEDAAN.
M. BJSs? lOBjgzielite , dt» Iieersclseuisle off Eifwnr:plleüj lit- longziekte.
Kenteelxevs. Yan l-4gt; weken voor het eigenlijk uitbreken der ziekte .• een drooge. scherpe , schrapeude kuch , vooral bij beweging en des morgens en 'savonds; de bewegingen, vooral in de scbouders en bij het buigen des ligehaams, zijn stijf en pijnlijk , het beest loeit of sehreeuwt niet. Vrij plotse-ling vertoont zieh nu eenige koortsige beweging , waarbij de spiegelmuil droog, de horens en ooren eerst koud en daania brandend beet zijn, het haar overeind staat, de adem-haling versneld is en het dier het voeder weigert; soms is ook de boren en het oor der eene zijde koud, terwijl die der andere zijde zieh warm of heet laten annvoelen. Ge-durende de eerste dagen duurt die koorts slechts \ tot \ uur en meestal alleen des morgens , maar zij wordt ailengs hevi-ger en langduriger , waarbij de uitgeademde lueht heet. de ademhaling met sterke beweging der neusvleugels geschiedt, en zeer versneld is, en het dier een matten, ängstigen on doodelijken blik des oogs bekomt, Drukt men het nu aan beide zijden over de borstwanden , dan zal men ontdekken , dat er eeu bijzonder gevoelige plaats op voorkomt, legt men daarop het oor, dan hoort men geen ademhalingsgeruisch , maar een piepend en als zagend doorstrijken van de inge-ademde lueht door het aangetaste gedeelde der long; tikt men met de knokkels op dat gedeelte van den borstwand ,
II
122
dan he ort men geen hollen of weergahnenden klank, als van eenc trom , maar een matten en doffen toon, als sloeg men op een vast ligchaam. Naarmate nu de koortsen langer aaubouden , worden de dieren zieker; zij weigeren Let eten bijna gelieel, herkaauwen niet meer, verliezen de melk en o'aan sleehts voor korte poozen meer liggen , wijl de adem-haling uiterst bezwaarlijk wordt; dien ten gevolge steunep de dieren nu ook onophoudelijk en steken de tong uit den mond, vooral bij een aanval van hoest, bij welken ook, in enkele gevallen , stukken slijm van een takkigen yorm worden uitgevvorpen. Eindelijk wordt de adembaling uiterst kort en benaauwd, vooral daar er meestal tevens borstwa-terzueht ontstaat. Dikwijls ontstaat er eene rotkoorts, waarbij de mest en da pis zeer stinken ; eindelijk sterft het dier
meestal aan verstikking.
Voorhehoeding. De longziekte is zeer besmettelijk. Zij die er van bevrijd wenseben te blijven , moeten zieh zorg-vuldig wachten op stallen te komen waarop die ziekte heerscht; zij moeten ook hunne onderhoorigen daarin tegen gaao , en volstrekt niet toelaten , dat lieden , die met be-smet vee in aanraking kwamen, hun vee genaken. Zij moeten geene voedcr- of mest-stoft'en, veel minder vee van verdachte stallen of uit verdachte streken aankoopen, en dat zelfs niet al kwara daar gedurende het laatste halfjaar geen ziektege-val voor, want de ondervinding heeft mij geleerd, dat van de ziekte herstelde, ja zelfs gezonde beesten , afkomstig van een besmetten stal, de ziekte overbragten, die eerst een halfjaar later uitbrak. Vertoont zieh , nie;tegenstaande de genomen maatregelen van voorbehoeding, eene sleehts in de verte naar de longziekte gelijkende ongesteldheid bij een rund, zondcr het dan dadelijk af in eene schuur, loods, paardenstal, ofbijzonder stuk lands; blijkt het dan later dat het de longziekte niet is, dan is men een groot gevaar te boven , maar is het die gevreesde ziekte, verkoop dan dat rund dadelijk aan een slagter, wijl het nu nog zonder eenig nadeelig gcvolg door menschen kan worden genattigd ; ban-del ook op dezelfde wijze met de weinige beesten, die verder mogten worden aangedaan, en gij zult de bron der besmet-ting dempen. In den laatsten tijd echter heeft men een micTdel uitgevonden , dat wij met voile ruimte kunnen aanbe-velen , namelijk:
De inenthuj ter voorhehoeding der lovgziehte.
Om dezc te verrigten neme men cen nog nt verbard
123
gedeelte der long van een in Iiet eerste tijdperk (het begin) der longziekte geslagt rund; uit dat weeke en als zuchtig uitziende stukje perst men het vocht door eene zachte drukking, laa.t het eenige uren bezinken en maakt ergebruik van op de vollende wijze; knip het haar weg aan den onderkant, ongeveer twee vingerbreed van de punt des staarts, en over eene lengte van eene handbreedte; neem nu aan de punt van een spits mesje een droppel van het vocht uit de long en breng dien in een paar kleine. ongeveer drie vingerbreed van elkander venvijderde wondjes in de huid van den staart. Die inentingswondjes moojen niet te diep wezen, want dan worden de gevolgen ligter bedenkeiijk; maakt men ze echter te ondiep dan volgt er geen terug-werking en blijft de operatie vruchteloos. Koeijen, die slechts 8 ä 10 dagen te voren gekalfd hebben , of na 3 ä 4 weken rnoeten kalven ente men vooreerst niet in, Na de inenting bindt men den staart op.
Men kan het vee ook inenten met de etterachtige stof uit de puistachtige verhevenheden, door inenting aan den staart te weeg gebragt: die stof beveiligt even goed legen de longziekte en werkt zelfs minder hevig.
quot;Van 2 tot 4 weken, soms zelfs weken later, ontstaat er op de plaats der inentingen eene kleine, heete, puistachtige zwelling, die door het slaan en kwispelen met den staart al spoedig geopend raakt en dan een bloedige etter ontlast, waarop een spoedig slinken en verdroogen van het gezwelletje volgt. Doorgaans geven de koeijen. die men beeft ingeent, gedurende de paar dagen dat de inentings-wondjes het meest ontstoken zijn, een blijk van ligte onge-steldheid door verminderdeu eetlust en melkgeving; meestal echter wordt dit niet eens opgemerkt.
Bij ongeveer 10 of 15 van de 100 ingeente runderen, meer of minder naarmate de longziekte al of niet op een stal heerscht, volgt er op de ingeente plaats van den staart geenszins de terugwerking , die wij boven beschreven , maar er ontstaat eene meer koude, ongevoelige zwelling, waarin de weefsels ontaarden en versterven , zoodat de punt van den staart afsterft en de pluim verloren gaat; in zeer hevige gevallen klimt die zwelling zelfs längs den staart op, ver-wekt gezwellen in de pan en om den aars , waardoor de ontlasting der drekstoffen belemmerd wordt, de geheele staart wel eens verloren gaat, en in enkele gevallen het le-ven er medc gemoeid is. Van de vele honderden, door mij
124
ingeente runderen , verloor er echter slcclits cen den ge-heelen stfiart en geen enkel het leven.
ßehandeling na de inentinrjen. Onderzoek dagalijks naaiuv-keurig de staarten ; ontstaan daaraan de onder 1°. opgege-ven gezwclletjes, boud dan de punt des staarts slechts zui-ver, door die alle twee uur te wasschen met laauw-warraen azijn of karneraelk, maar zweit de punt des staarts zeer op, doe dan in die min of meer koude, ongevoelige ge-zwellen diepe insnijdingen, tot in de nog gezonde gedeelten, opdat zieh het brandige voclit ontlaste ; herhaal die insnijdingen , zoodra de zwellingen weder opkomen en bevochtig de gemaakte wonden zoo dikwijls raogelijk met het volgende, ueera: eikenbast, of den bast van Sjarige wilgentakken 6 handenvol, kook die gedurende een half uur in '6 kan water, giet het vocht door en voeg er blj zoutzuur 3 oucen. Zoodra zieh eenige gezwellen aan het bovenste gedeelte van den staart of om den aars vertoonen, geve men het volgende , om de niest dun te maken ; wonderzout 6 oneen , los die op in ecu halve ilesch warm water; voeg er bij 2 Ned. oneen stroop en geef het in eens in , zulks dagelijks her-halende zoolang de toestand dit vereischt. Wordt het dier , tengevolge van het versterf, ziek en zwak , geef het dan tweemaal daags een halve fleseh van bovenstaand afkooksel in met 3 of -1 drachraen zoutzuur en het wonderzout. Körnen er zwellingen aan plaatsen waar insnijdingen bezwaarlijk zijn te verrigteu, bestrijk die dan alle twee uur met een gedeelte der volgende zalf, neem : blaauwe kwikzalf 2 oneen, terpentijnolie 4 draehmen, kamfer 1 drachme, jodium 1 scrupel , en laat dit naauwkeurig onder elkander mengen. Deze zalf heeft mij in dergelijke gevallen uitnemende dien-sten bewezen. Als het versterf de geheele punt van den staart heeft ingenomen en zieh daartoe bepaalt, kan men die punt ook door eene insnijding in het gezonde gedeelte wegnemen en de wond met een gioeijend ijzer toebranden.
Uaar de inentingsstof soms moeijelijk te bekomen is, heb ik het voeht uit de longzieke long gehltreerd en bij eene zaehte wärmte (warm waterbad) uitgedampt tot een poeder; nadat dit gedurende een jaar tijds in cen luchtdigt gesloten fleschje bewaard was , heb ik het in zuiver water opgelost en daarmede een aantal welgeslaagde ineutingen verrigt.
Behanddlrtg der longziehte. Er komen nog altijd veehou-ders voor, die eene behandeling der aan de longziekte lijdende dieren verlangen. Bij de volgende heb ik nog de meeste
125
baat gevonden. Zoodra men de ziekte outdekt, doc men eene aderlating van 2 of 3 kan , steke aan elke zijde der borst een wrangwortcl en strijke over het vel d;iar ter plaatse, ter breedte eener hand, een gedeelte der volgendc zalf: braak-wijnsteen 2 drachmen . ongezoute reuzel Ii once. Inwendig geve men hveemaal daags i flescb afkooksel van lijnzaad eu daarin 2 oncen Engelschzout (sulphas magnesiae), 2 drachmen ammoniakzout, I7 eetlepel sterk zoutzuur (te nieten in een zilveren lepel of theekoj'je) en 1 Ned. once stroop. Oolc hot gczonde vee geve men dit middcl ter voorbehoeding, maar dan slechts eenmaal daags en geenszins met de tlösch, vvaarmede inen den ziehen dieren ingeeft.
ES» EBiJ jii6re5Eä«!iie #9830; parelzsiclit of
änweniBäg-e {sokStesi.
Kenieelcens. De parelziekte is een der moeijelijkste voor de herkeiming en bovendien genoegzaam ongeneeslijk. Om haar te onderkennen is het bestaan van een enkel ziekte-teeken geenszins voldoende, maar moeten die alle, of bijna alle aanwezig zijn , zij zijn: verhoogde gcvoeligheid in den rug, vooral in de nabijheid van het kruis, doorgaans ver-magering en eene dorre, drooge, vastliggende huid, eene kvdjning zonder kennelijke oorzaak, dikwijls zwartc, brok-kelige tanden en een zoetachtig walgelijke renk der uitge-ademde lucht, gedurige tuehtigheid cn moeijelijk dragtig worden , de holte onder den staart (het koekoeksgat) is ruimer dan gewoonlijk ; eindelijk, in de meeste gevallen een drooge, scherpe kuch en ongeregelde eetlust. Bij het opstaan rekt het dier zieh nimmer , het loopt. stijf en pijnlijk , do mest is dikwijls inwendig met een dradig slijm bezet en in enkele gevallen voelt men kliertjes aan den keel.
Do ziekte komt hoogst zeldcn voor bij ossen of stieren ; zij is erfelijk, maar sclüjnt niet besmettelijk te wezen. Zij kan maanden, misschien jaren lang duren. Enkele gevallen kwamen mij voor, waarin zieh tressen van zoogenaamde inwendige pokken aan het strottenhoofd bevonden, zoodat de koe moeijelijk slikte , gedurig kwijlde en na en dan dreigde te stikken. Als de inwendige pokken ook een of de beide eijernesten hebben ontaard , volgt er gedurige gcslachtsdrift of brulsheid.
De oorzaken liggon vooral in siechte voedering met on-
] 26
natuurlijke, gekookte voederstoffen (zoogenaarade soep-of sop-voederinc:, met jeneverspocling enz,) eu verder. zoo als leeds gezegd is , in overerving.
Bij de lijkopening vindt raen, vooval aan het borstvlies en verder ook wel op het buikvlies, liet net, de eijernesten enz. een aantal enkelvoudige, of als druiftrossen aaneen-verbonden, geelachtige graauw of roodgekleurde brijachtig-weeke, kaasachtige, soma ook wel kalkachtig harde gezwellen, ter grootte eener gierstkorrel tot die van een halt hoenderei.
Behandelincj. Deze is gewoonlijk vruchteloos, men kan intusschen beproeven wat eene goede voeding vermag, om bet dier goed te maken voor de slagtbank. Men zou het ook tweemaal daags een halve flesch kalkwater kunnen ingeven en een wrangwortel voor de borst plaatsen.
III. Me versfopping in de boeltmaag, de ¡verstopping van ,voren. Verstopping in liet kouingslioofd.
Zij komt in eene menigte van ziekten als een verschijnsei derzelve voor, doch deze bedoelen wij niet en meenen hier alleen de verstopping der boekmaag, die zieh dikwijls als eene zelfstandige ziekte bij het rund voordoet, en wel door- . gaans als een gevolg van liet voederen van moeijelijk te verteren voederstoffen, zoo als kaf, beide, enz. bij bestaande
zwakte der maag.
Kenteelcens. Verlies van den eetlust; het dier staat door-gaans onbewegeliik stil, is neerslagtig, let op niets , heeft een strakken, doffen blik , een droogen. heeten spiegelmuil en lieeten , rooden mond, de pols is liard, eenigzins versneld, de pis bruin rood, de gang wankelend.
De herkaauwing houdt spoedig op en de ontlasting van meststoffen is gering , er vertoout zieh dikwijls opge-blazenheid, het dier steunt en klaagt dikwijls.
BeJumdeling. Laat het dier streng vasten en bij herstel geef hot dan eerst geringe boeveelheden gemakkelijk ver-teerbare voederstoffen , zoo als; gekookte aardappelen, lijn-drank enz.
Als geneesraiddel, neera : tabak 2 oneen, trek die geduren-de een kwartier met een halve flesch kokend water, zijg het vocht door en los er in op keukenzout 6 oneen. Van dezen drank geve men driemaal daags een derde gedeelde in. Tn hard-
127
nekkigje gevallen moot dit tniddel nog eenmaal herhaald worden. Vertoont zieh herkaauwing en eenige eetkist , geef dan : aloe 1 once, poeder van gentiaan 4 draehraen , raaak daarvan, met een weinig witte zeep en water, 3 pillen en geef er 's morgens en 's avonds een van in. Sommigeu raden liet volgende aan, neera: aloe en beste potascli van elk 1 once, los die op in een üesch warm water en geef alles in twee keercn op een dag in ; blijft de pens dik en komt er geene ontlasting, zonder dat er ontsteking bestaat, voeg dan bij liet bovenstaande 4 draebmen braakwijnsteen; blijft de verstopping hardnekkig, geef dan tweemaal daags 1 drachrae zoete kwik, met een halve flesch afkooksel van Iijnzaad, geef dit van den aanvang af, als er neiging tot ontsteking be-staat en doe dan ook oene matige aderlating. In de verstopping van voren wordt ook nog aangeraden, het ingeven van potasch met azijn en een aftreksel van alsemknoppen , ook het twee tot driemaal daags ingeven van een halve flesch aftreksel van kamillen met I of 2 oncen terpentijnolie. Als Luismiddelen maakt men gebruik van vet, waarin uijen zijn gebraden , of het ingeven van 'i drachmen harde gist met Jaauw water, uijen met water tot een slijmigen drank ge-kookt, een aftreksel van 2 oncen sennebladen in water enz. Het is overigens, vooral hier, uiterst noodzakelijk, dat men de geneesmiddelen , langzaatn , bij kleine teugen ingeve, op welke #9632;wijze alleen zij in de boekraaag kunnen geraken.
IV. B9« ^elirekkige lien'kaauwiiig « liet van den herkaauw säjn der runderen.
Het geheurt wel eens dat runderen , vooral gulzige, door het inslikken van een grooten voederbal, of door eenige andere oorzaak , buiten ziekte , van den herkaauw geraken.
Om de herkaauwing aan den gang te helpen , neme men berkaauwsel van eene gezonde koe en stoppe dit in de keel van het verstopte rund ; — een weinig varkensmest ingege-ven tusschen een koolblad zou een rund dadelijk doen her-kaauwen. Bestaat er geen spoor van ontsteking, geef dan tweemaal daags 3 drachmen aloe, met If drachmen poeder van braakwortel in , met een halve flesch water; men zou ook een | drachme poeder van witten nieswortel met water kunnen ingeven , doch bij zwangere dieren moet men dit vermijden,
128
lS'r. , ^visnul- ©ff i2,o^32a«3ft3--'E^2.c2^i'
Kenteekens. Door dcze zickte worden de dieren meestal plotseling overvailen , vooral zulke , die op jonge klaver ge-weid wordfn , verbroeid voedcr genotcu hebben , of zeer scliielijk aten. De ziekte bestaat in eene opbooping van luclit in de pens, waardoor de buik sterk wordt uitgezet en vooral aan de linkcrzijde boven den rugstreng uitsteekt. In de plaats der hongcrgrocven neemt men eene bolle, veer-krachtige zwelling waar , die als een trom klinkt, wanneer men er met de vhikke hand op tikt. De hulp moet liier altijd spoedig worden aangebragt , daar bet dier binnen een half uur tijds kan sterven aan verstikking, bersting der maag, of verscheuving van bet middelrif. Ala eene kudde (ook Schapen) weiden op een akker en eenige derzelve de opgeblazenheid krijgen , nioet men de overige terstond ver-wijderen.
BeJiandeling. Neem eene ongevecr twee claim clikke, ineen-gedraaide rol stroo of een dik touw, leg in bet midden daar-van een knoop, plaats die knoop op bet midden der tong van bet rund en draai de einden , die men laat vasthouden, onder de kin ineen, zoodat de tong nedergedrukt en de mond opengebouden wordt. Zet nu het dier tegen een wand, zoo dat het naar voren hooger st aat dan met bet achterste!; laat nu een sterk persoon den linkerkant der koe, vooral aan het meest bolle gedeelte , waar anders de hongergroeve gezien wordt, met beide banden, stevig, gelijkmatig en aanhoudend drukken , dan zal de lucht door de keel ont-snappen en het dier in 6 of 8 minuten buiten gevaar wezen ; men mag daarbij echter geenquot; oogenblik verslappen in het drukken. Om deze drukking gemakkelijker aan te wenden, zouden wij aanraden een in viereu gevouwen bedlaken om den achterbuik te loggen , daarin, aan den linkerkant des diers, een wrong te maken en die met de band of een stuk bout allengs steviger aan to draaijen. Er bestaan overigens eene menigte van middelen, die aangewend kunnen worden, om de lucht te docn opstooten, of wellc doen incenkrirnpen. Sommigcn willen , dat bet eenvoudig ingeven van een paar flesschen water daartoe vokloende is; het aanhoudend be-g'ieten des diers met koud water werkt vrij spoedig, rnaar is niet gebeel voldocnde. Het elke 5 minuten ingeven van een iieseb kalkwatcr, zeepwater, of van een fleseh water, waar in If once potasch is opgelost, helpt insgelijks doorgaans,
129
dikwijls zelfs liei; ingeven van eenige olio, traan , in warm water gesmolten reuzel of vet. Een der beste middelen bestaat in het elk kwartier uurs iageven van 2 eellepels-vol vloeijende amraotiae (geest van salammoniak) met 4 eet-lepelsvol brandewijn of jenever in een halve flesch water ; daarbij verzuime meti echter het begieten met koud water niet, brenge oen ge.schilda uije in den endeldarra en late het dier loopen , orn de outlasting te bevorderen.
Als men de maag-cathcter (eene lange en buigzame bnis) door de keel en de slikbuis in de maag brengt, ontlast zieh de lucht snel; de openingen in dezelve raken echter wel eens verstopt door voederstoffen.
Ontstond de windzucht door sehielijk eten , zoodat een voederbal, knol, aardappel, of iets dergelijks het ontsnappen der lueht belct , dan rnoet men dc sponsbalein aanwenden. (Zie bladz. 4).
Dringt de nood,terwijl men geen der opgegeven middelen bij de band heeft, dan steekt men met een troikar , of des noods met een mes , ccn gat in de pens en wel in dc lin-kerzijde in het nieest bolle gcdeclte derzelve. De troikar en hare buis meet niet driekant, maar ovaal-of mes-vormig plat wezen. De buis van den troikar laa!; men eenige uren liggen ; heeft men dc opening met een mes moeten verrieten dan brenge men de mes-seheede, waarvan men dc punt heeft afgesneden , of anders een riet of een eind vlierhout, waaruit men de pit heeft gestooten, in de opening. Is het dier geheel hersteld , dan neemt men de buis weg, en legt op dc ge-maakte wond een linncnlap, die men gedurig met azijn en water voehtig lioudt. Komt de opgeblazenheid later gedurig terug, boewel in geringe mate , geef dan het rand driemaal daags in, | flesch bierazijn, met even zooveel water vermengd.
De opgeblazenheid is soms het gevolg van het eten van giftige planten , als daar zijn Tijdeloozen , Hanenvoet , Wolfs-melk enz. In deze gevalien komt het ingeven van vette of olieachtige middelen vooral tc pas.
Js de windzucht cen gevolg van overvoedering met koorn-voeder, zoo dat er gevaar van bersting der maag bestaat, ot heeft het dier een groot, onverteerbaar iets ingeslikt, maak dan , op de voor den troikarsteek aangeduidc plaats , eene tamelijk ruime insnijding in de hnid en den wand der maag, en laat door een k lanp het grootste gedeelte der voederstoffen, of dat onvcrduwelijke voorwerp uithalen, en hecht eerst de wond in de maag en dan die in de huid met naald
130
en draad; de wond geneest gemakkeliik : men behoeft er slechts een kleefpleister op te leggen , maar men geve het rund de eerste dagen slechts weinig en ligt verteerbaar voedsel.
Soms is de windzucht het gevolg van kankcr in de raaag, of van drukking der slikbuis door een gezwel of klier: deze is gewoonlijk ongeneeslijk. Vergelijk verder hetgeen wij ge-zegd liebben omtrent de bof of pof en over het windzuigen.
Hij jonge Icalveren komt somtijds eene windzucht voor, door binnen geslikte lucht bi] het zuigen aan den navel, de ooren enz. van andere kalveren, belet men hun dat zuigen dan lioudt ook de opgeblazenheid op.
E9e ljeen!gt;reeSlt;aiäe5«te.
Kenteelcens. De ziekte komt in ons land tamelijk zelden voor, maar soms zeer algemeen in Duitschland, in streken waar men, uit gebrek aan beter, de melkkoeijen boombladeren, siecht, dor gras, biezen en dcrgelijke meet voederen. Zij vertoont zieh dikwijls zeer onverwacht, zoo dat het dierzon-der kennelijke oorzaken met gebroken ribben , of bekken-beenderen, opperarm- of dij-been enz. ter neder ligt, of wel die bij het opstaan breekt, of wel men nam reeds te voren het vastiio;gen der huid, de likziekte ot eene andere kwij-nende ongesteldheid waar.
ßeJiancielvnj. Deze bepaalt zieb nagenoeg geheel tot het vee dat aanleg tot de ziekte heeft , maar bij hetwelk nog geene beenderen zijn gebroken, en bestaat vooral in het geven van goede voederstoffen , als daar zijn : koornvoeder, lijnzaad en lijnkoeken , brood, goed hooi enz. Als gences-middel kan men geven: gentiaan en kalmuswortel , ruw spiesglans en poeder van oesterschelpen of krijt, van elk 3 oneen : meng het en geef er tweemaal daags 2 eet-lepelsvol van in met een halve flesch water. Als huismid-del raadt men aan , het rund veei te laten drinken van een afkooksel van boerenkool.
Runderen , bij welke de beenderen vrijwillig zijn gebroken, doet men best aan den slagter te verkoopen , wijl het soms een half jaar duurt eer de beeneinden weder vast vereenigd zijn en het dier intussclien dikwijls te gronde gaat aan ver-magering en doorliggen.
131
%'as. S9e liilizielkle, «le Ikmalsbelziiclii.
Kenieelcers. De ziekte komt vooral voor in streken waar bet vee sleclit gevoed is , waar het gevoederd wordt met lootquot; van boomen, riet, biezen , zure gewassen enz., waardoor zij lij-dcn aan zuur in de maag, hetwelk zij trachten te temperen door het inslikken van aardc , kalk, krijt; daarom belikkea zij de rcuren, beknabbelen ze muren, zelfs houtwerk, tomven enz. , drinken ze zeifs gier en neraen wel eens mest-stoffen en bedorven ligstroo naar zieh. Duurt dit lang , dan verminderen de melkkoeijen zeer in de melkgeving en de melk heef't bijna geene room ; de koe vermagert, wordt stijf en pijnlijk (rheumatiek) en vervalt ook wel in de been-breekziekte. Sommigen houden de ziekte voor besmettelijk , mogelijk echter aardt zij alleen voort, door dat bet eene dier de gewoonten van het andere navolgt.
BeJiandeling. Men voorkomt de ziekte door goede voede-ring en deze is ook noodig, zal men de aangetaste dieren genezen. Deze geve men bovendien het volgende: poeder van oesterscbelpen 4 oncen , Salpeter 1 once, aluin 2 on-cen; vermeng alles tot een poeder en geef er tweemaal daags
2 eetlepelsvo) van in met een halve flesch kalkwater. Ook bet volgende is dikwijks nuttig: gentiaan, keukenzout, bloem van zwavel, sehoorsteenroet, van elk 3 oncen, potascb 1 once; maak dit met rundervet tot een deeg en geef er tweemaal daags
3 eetlepelsvol van in.
VIII. ESet leewater, de ussergweelilieid.
KenteeJcens. Het rund is mager, zwak en als bloedeloos, de huid ligt vast , bij bet gaan liggen en opsiaan knappen de gewrichten ; bij toenemende zwakte kan bet dier niet raeer overeindkomen , door de zwakheid en waterzucbt der gewrichten; de beenderen der ledcmaten worden week, poreus, brokkelig , zoodat ze ook meestal bij geringe bewe-gingen in verscheidene stukken breken. In enkele gevallen volgt de dood onverwacht snel ; gewoonlijk echter is de ziekte langdurig en sterft het dier aan uittering, of aan de gevolgen der beenbreuken.
Behandelivcj. Geef het dier vooral goed en gemakkelijk verteerbaar voeder, wasch den rugstreng en de gewrichten met kamfer-brandewijn, en geef inwendig tweemaal daags 13 eetlepelsvol van bet volgende poeder, met een halve liesch
132
water: Van spiesglans, valeriaanwortel, engelwortcl, jene-verbessen, van elk 3 oncen , wonderzout C oncen. Men dient met ueze middelen een geruimeu tijd aan te houden.
IX. Met #9632;yastlisg-cn, of de liierdlicid tier liuiil en laet aang-ewasscn syn.
KenteeJcens. riet vastKggen , de bordigheid , of hardhead der liuid , is soms een gevolg van aangewassenheid en dan rneestal ongeneeslijk, wijl bij zulke dieren de natuurlijke beweging der ingewanden belemmerd is.
Aangewassen noemt men zulke dieren bij welke, tenge-volge eener vooraf'gegane ontsteking, de longen met het borstvlies aan de ribben , de maag aan den rugstreng , of verscliillende ingewanden onderling vast verbonden zijn door een vezelig weefsel.
Overigens komt het vastliggen der luiid voor in zeer vele iangdurige ziekten , die naar Laren aard moeten worden beliandeld.
Neemt men er geen andere ziekteteekens bij waar, dan is de hardhuidigheid meestal een gevolg van siechte voeding, van gebrekkige huiduitwaseming of eener algemeene kramp-achtige gesteldheid.
De vaste of harde Luid ligt vast op de onderliggende deelen, vooral op den rugstreng en de ribben , men kan er moeijelijk eene plooi in knijpen; doet men dit dan kraakt'' zij en blijft de plooi lang staan ; bij melkvee vermindert de melk , het andere vee neemt af in groei.
BeJtandeling. Men moet de huid gedurig T-'rijven met stroowissehen of een scherpen borstel , de huid gedurig en vooral op de ribben en längs den rug in plooijen knijpen en losplukken. quot;Verder geve men ovevvloedig en goed voe-der. Smeer een paar maal 's weeks den rugstreng met ge-smolten vet of met levertraan ; doe eene kleine aderlating, die men naar omstandigheid 2-4 weken later herhaalt en geef inwendig: ruw spiesglans, bloem van zwavel, jenever-bessen , kalmuswortel, van elk 3 oncen, eenmaal daags 4 eetlepelsvol met een halve flesch water.
133
Deze ziekte is niet altijd gemakkelijk te herkennen ; dik-wijls toch meenen velen , dat er kalverziekte bestaat als de melkafscheiding vermindert of ophoudt, iets dat in vele ge-vallen een gevolg is eener krampachtige gesteldlieid , waardoor de melk niet in het uijer wil Schieten. Men moet de kalverziekte ook niet verwarren met de ontsteking der baar-moeder, hetzij de eenvoudige of wel de miltvurige, even zoo onderscheide men haar van het verlamd nederliggen der koeijen , ten gevolge van de wolf in den staart, ofquot;van be-leedigingen van den rugstreng of der bekkenbeenderen , tijdens het kalven. Ona vergissing voor te komen lette men dus naauwkeurig op de volgende
KenteeJcens. De kalverziekte is dikwijls erfelijk; zij doet vooral het vee aan, dat uitsteekt door eene overvloedige melkgeving, bij name koeijen van het 4de tot het 7de kalf, en tijdens de zomerhitte.
Voorteekens. De koe kan niet stilstaan , maar door hare zwakheid in de lenuenen , trippelt zij al heen en weder, en dat soms reeds 2 of 3 dagen voor het kalven; leidt men haar nu van den stal dan is zij gewoonlijk kreupel aan een aehtcrbeen , dat zij als overkoot nederzet: meestal staan de tanden los en als men haar melkt is de wei of dünne melk , die onder de room kotnt, leiblaauw van kleur.
Het uitbreken der ziekte, 24 tot 48 uren nadat de koe Cdoorgaans gemakkelijk) gekalfd heeft, weigert zij het drinkcn en kort daarna ook het voeder; zij gaat liggen , zonder weder overeind te kunnen komen ; bij de pogingen , die zij aanwendt om op te staan merkt men, dat zij nog wel kracht heeft in de voorbeenen , maar dat haar die ont-breekt in de achterbeenen ; de herkaauwing houdt op, het uijer is slap en koel en geeft zeer weinig meik, die gewoonlijk niet sehuimt.
Be hooyte der ziehte. De koe ligt uitgestrekt ter neder, hare oogen staan mat, als wezenloos , of strak op een punt gerigt en zijn bijna ongevoelig bij aanraking met den vinger. Zij houdt den kop regt uitgestrekt voor haar, zoo dat die op de kin rust, op andere tijden daarentegen ligt die in de zijde op de ribben , bij de meesten druipt er gedurig van de kin een heldere droppel water; tandknersen en een ligt steunon of kreunen (klagen); hoewel het slappe uijer geene melk meer oplevert, neemt het dikwijls nog in omvang toe ;
12
131.
de mest is of hard of geheel terugblijvende; de pis wordt teruggehouden , vloeit ook wel eens onwillekeurig af; de scheede is bijna ongevoelig, wijd openliangende; de mend der baarmoeder wijd geopend. Allengs wordt de koe nu gevoel-loozer en slaapzucbtig; de ooren hangen slap neder.deoog-leden zijn voor meer dan de helft gesloten ; de ademhaling wordt snorkend; de uitgeadevnde lucht is koel.
Met ongunsiicj einde der ziehte. Het achterstel is geheel verlamd en ongevoelig; er vertoonen zieh flaauwe aan-vallen van koorts (door afwisselende hitte en koude van een of der beide ooren of horens,) de koe is nagenoeg blind, gaat plat op de zljde liggen , wordt onrustig, krijgt stuiptrekkin-gen , slaat met den kop tegen den grond en sterft.
In sommige gevallen zijn de koeijen van den aanvang af onrustiger , slaan zij reeds vroegtijdig met den kop tegen de omringende voorwerpen , doen meer pogingen om overeind te komen en is de buik trommelzucbtig opgezet. Bij deze ligt de oorzaak der ziekte veeltijds in gehechtheid aan het kalf , dat zij hoorden of zagen ; vooral als zij_ in
de weide kalfden.
Behandeling. Zorg dat de koe nimmer plat op hare zijde komt te liggen , maar houd haar, door ondersteuning der zij den met hooi of stroo, steeds liggende met de beenen onder het lijf; houd haar ook goed warm, door het opleggen-van een paar dekken.
Als de koe geheel vrij van koorts is , en de mond der baarmoeder openstaat, neem: zevenboom, holwortsl , lavaszaad, van ieder 1 once , dilzaad (semen anethi) 1 j once , meekrap 4 draebmen , saffraan drachme, honig 5 ned. oncen , trek dit in een digten pot gedurende een kwartier uurs met twee kan bruin bier op een matig vunr en geef er, acht uren na elkander, telkens de helft van in met een kwart flesch raapolie.
NB. Met het ingeven moet men zeer langzaam en voor-zigtig te werk gaan ; de aan kalverziekte lijdende koe lieeft te'vens eene gedeeltelijke verlamming der slikwerktuigen, waardoor de geneesmiddelen bij haar zeer gemakkelijk in de Juchtpijp vioeijen, in plaats van in de slikbuis.
Als de koe koortsachtig is, behandele men haar aldus: geef haar onder elkander gesmolten en laauw in: boter en stroop van elk 2* Ned. oncen en een uur daarna: een poeder van braaknoot (nux vomica) van hertshoornzout (sal cornu cervi), van elk 1 drachme, en van Valeriaanwortel 3
135
drachmen, in ecu halve flesch warm water en blijf aldus om bet andere nur de boter en stroop en de poeders ingeven , tot de koe hersteld is.
N.B. Voor dat de koe dit uit haar zelve doet, stelle men geen pogingen in het werk om haar te doen opstaan; dit is niet alleen doorgaans te vergeefs, maar ook schadelijk: bij het opbeuren hangt dan het verlamde aehterstel aan het nog tamelijk krachtige voorstel en wordt de ragstreng dikwijls op eenc onherstelbare wijze beleedigd. Als de koe geneest, staat zij gewoonlijk van zelf op het onverwaehtst op en wel het liefst als er geene menschen bij tegenwoordig zijn.
Den verlamden rag en de beenen wassehe men alle twee nur met warm gemaakteu brandewijn of jenever: het kruis kan men ook tweemaal daags smeren met het volgende: vlugtigsmeersel 3 oneer. , poeder van gom euphorbium 4 drachmen: vdör het gebruik steeds goed door elkander te schudden.
Om de ontlasting van den mest te bevorderen, zettc men gedurig lavementen uit een aftreksel van gelijke deelen tabak en kamilbloemen in warm water; eerst hale men de mest met de hand af.
Het uijer bestrijke men gestadig met een heet mengsei uit koemest en azijn ; melk gedurig, maar niet in 'tstroo: dit geeft aanleiding tot doorleggen.
Gaat men eerst tot de behandeling der ziekte over als zij zeer gevorderd , en het geval bijna wanhopig is , geef dan inwendig een flesch ouden rooden wijn, waarop gedarende een kwartieraur heet getrokken is 3 oncen arnicabloemen , en behandel haar uitwendig zoo als is opgegeven.
Herstelt de koe sleehts gedeeltelijk, zoo dat zij begint te eten en te herkaauvven , maar verlamd blijft in den rug, geef haar dan viermaal daags enkel de opgegeven poeders. Blijven deze zonder gunstige uitwerking, dan brande men de koe met een rood gloeijend ijzer een paar strepen over den rugstreng, met punten er tusschen : ik heb dit onderschei-dene malen met een gunstig gevolg verrigt.
Ofsehoon wij meenen de opgegeven wijze van behandeling ten volle te kunnen aanbevelen , willen wij eenige andere , ons bekend geworden geneeswijzen, insgelijks mede-deelen.
Neem k onee pepermentolie: geef die in eens in met een halve flesch raapolie en twee nur daarna een Ned. pond boter met even zooveel stroop , of geef in twee keeren , twee uur
136
na elkander in: een Ned. once barde gist, met even zooveel gekneusd anijszaad , boter en stroop van elk een Ned. pond. Met goed gevolg gaf ik: poeder van jalappewortel, van senebladen, van elk 2 dracbmen, Engelscbzout 2 oncen , anijszaad 1 once , alle drie uur een eetlepelvol met een halve flesch warm aftreksel van vlier, 2 ned. oncen boter en even zooveel stroop. Sommigen raden aan om de koe alle twee uur in te geven J Ned. kan witten wijn of gt; kan brandewijn met meelwater. De Oecon. courant van 1799 raadt aan, om eerst eene aderlating te verrigten en dan de koe in eens in te geven, een warm gemaakt mengsel uit: 21 Ned. pond begraasde boter, even zooveel stroop, twee banden vol anijszaad , en een aarden kop vol biergist. Bij bet beet maken meet goed gezorgd worden tegen bet aanbranden. De koe meet warm gebouden en de mest afgebaald worden: melk haar ook gedurig.
N.T3. Er komen slecbts enkele gevallen voor , vvaarin de aderlating niet sebadelijk werkt, kleine bloedsontlastingen uit de ooren , maar vooral uit den staart, worden daaren-tegen door velen aangeprezen.
Sommige veebouders geven bet volgende in kalverziekte: 3 kau karnemelk, 2,5 Ned. pond stroop , een flescb wijn en een balve flesch raapolie worden te zamen warm gemaakt cn in eens ingegeven.
Somraigen rollen de aan kalverziekte lijdende koe eenmaal over den rug en zien daarin voordeel; men zal daarbij in allen gevallen voorzigtig, moeten te werk gaan, opdat het verlamde achterstel niet lijde.
VoorbeJioedende geneeswijze der k alver ziele te. Het volgende voorbeboedmiddel is door mij bij vele veebouders gegeven ; geen enkel rund dat men het ingaf, bekwam de kalverziekte, neem: gekneusd anijszaad 1 Ned. once, kook dit in melk tot er een kan over blijft, geef dit twee of vier dagen voör bet kalven in eens in, en smeer tevens den rug met ge-smoiten en beet rundvet.
Anderen geven eenige uren voor het kalven in eens in: 4 dracbmen kolokwint, met beet water getrokken.
Koeijen, die aanleg bebben tot kalverziekte en in bet heete jaargetijde moeten kalven , beb ik, eenige dagen voor bet kalven, met een goed gevolg een Ned. pond stroop ingegeven en tevens bij haar eene matige aderlating verrigt.
137
Als voorbehoedmiadel kan men ook geven, de helft van Let op bladz. 134 voorgeschreven aftreksel van kruiden op bier: de andere helft geve men dan na het kalven,
Somniigen raden aan, om de koe haar pasgeboren kalf te doen likken.
Van het melken vddr bet kalven zag ik geen gunstig gevolg.
XI. Het ongans.
Daar deze ziekte vooral bij Schapen voorkomt, zullen vrij het later beschrijven.
INWENDIGE ZIEKTEN WAARDOOR MEER BIJZON-DER DE SCHAPEN WORDEN AAN GE DA AN.
I. iZi'.i OEtgans en tie leverbotziekte. fiBe gaUiglaeid.
De leverbotten, of leverbotwormen dragen dien naam naar hunne gedaante , die zeer gelijkt naar die der bekende platte visschen, botten genaamd ; zij komen voor bij Schapen , ook wel bij rundvee , maar zeer zelden bij varkens, en huisvesten in de galbuizen en de galblaas. Het is hoogst waarschijnlijk, dat de dieren de eitjes dezer wormen bij het drinken uit poelen en moerassen binnen krijgen en dat ze zieh bij zulke , die aan zwakke spijsvertering lijden ontwik-kelen , maar bij krachtige dieren door die vertering gedood worden ; in zooverre als zwakte erfelijk is , schijnt dan ook de aanleg voor de leverbotziekte erfelijk te wezen. De ziekte komt wel op zieh zelve voor, maar is dan zeer moeijelijk te herkennen en heeft dan ook geene bijzonder schadelijke gevolgen: dit is meer het geval als zij gepaard gaat met ongans en met deze komt zij ook meest voor, wijl die met verzwakte spijsvertering gepaard gaat.
Kenteekens van het ongans. Het ongans is eene lang-
138
durige zwakheidziekte, met tusschenpoozende koorts , ten gevolge waar^an geel- en water-zueht oatstaan , kenbaar aan de bleek-geelachtige kleur en liefe eenigzins züchtige voor-komen van het bindvlies des oogs-(bijzonder zigtbaar als men het bovenste ooglid opligt en eenigzins omkeert,) ver-der aan de neerslagtigheid en het gebrek aan spiisver-tering, waardoor de meststoffen eerst harder en geelaclitig en later vloeibaar zijn. Neemt de ziekte toe, dan ziet men geene adertakjes raeer op het ondoorschijnende gedeeite van den oogbol, maar integendeel kleine kogelvorrnige ligchaamp-jes , die met eene kleurlooze oliestofgevuld zijn; bij Schapen laat zieh de wol gemakkelijk uitplukken, er entlasten zieh slijmstoffen uit den neus , de buik wordt door water uitge-zet , die waterzucht neemt hand overhand toe en wordt al-gemeen ; de dieren blijven liggen en sterven dikwijls nog met het voeder tusschen de kaken , daar vooral de runderen tot op het laatst toe nog eetlust toonen.
Behandeliny. Het ongans komt vooral voor in natte jaren, als de weilanden door voortdurende regens dras worden en het gras slap en waterachtig wordt. Het eten van het vlot-gras is dan den dieren inzonderheid schadelijk. Bij aan-houdend nat weder in den zomer is het dan ook zaak, dat men de dieren zooveel mogelijk op hooge weiden houdt, hun nu en dan wat hooi, lijnkock, brood of koorn voeder geeft, en ze nu en dan wat wilgenbast laat eten. Want als de ziekte eene zekere hoogte heeft bereikt , is zij bijna onge-neeslijk en is het beter de dieren in tijds te laten slagten. Als de kiekte eenmaal bestaat, is het vooral zaak den dieren gezonde en krachtige voederstoffen te geven. Als geneesmid-del raden wij het volgende aan; poeder van kalmuswortel, van jeneverbessen, keukenzout en groene vitriool (zvva-velzuurijzer), van elk evenveel, meng het en geef er een volwassen rund tweemaal daags 3 eetlepelsvol van in met een halve flesch afkooksel van eiken- of wilgen-bast, waarin
i v men ^ eetlepelvol schoorsteenroet heeft opgelost. Orn de 3 dagen geve men, in plaats van het schoorsteenroet, 1 eetlepelvol terpentijn- of steen-olie. Aan Schapen geve men een vierde gedeeite der opgegeven hoeveelheden.
(
gt;
139
II. Ue bremvlieg-larven in den nens , of de oneclite draaiziekte*
Kenteekens. De toevallen der ziekte komen veel overeen met die der draaiziekte, hersenontsteking en vaüende ziekte, maar daarbij neemt men waar: een wild schudden met den kop, uitvloeijng van slijm uit den neus , menigvuldig niezen, nederstorten , vermagering , knersen met de tanden en ein-delijk (van Maart tot Mei) de ontlasting der larven , in de gedaante van dikke maden, Deze maden kruipen in den grond , met het volgende jaar (Augustus en September) komen er bremsvliegen uit voort, die , na te hebben ge-paard, weder hare eitjes in de neusgaten der Schapen ieggen , waar zij , uitgebroeid zijnde, zieh in de voorhoofds-en kaak-boezems begeven. Soms woelen en knagen zij zoo-danig, dat eene hevige ontsteking, koudvuur en de dood er de gevolgen van zijn.
Behandeling. Laat de Schapen herhaaldelijk niezen , door hun eenige snuiftabak in de neusgaten te blazen. Sommigen raden aan , den Schapen gedurende eenige oogenbiikken den rook van brandenden zwavel te laten inademen, of den kop op te ligten en een weinig jenever in de neusgaten tc gie-ten. Men heeft die larven ook wel gedood door openingen te boren in de kaakboezems, of die door het afzagen der borens in de kaakboezems te maken en dan in die openingen een paar droppels hertshoornolie te gieten. Somtijds is het noodzakelijk het schaap in tijds te slagten.
Voorhehoediny. Bestrijk den omtrek der neusgaten, gedurende de maanden Julij, Augustus en September, een paar maal 's weeks , met een weinig stinkende hertshoornolie, of met teer; daardoor worden de eijerleggende. bremsvliegen afgeweerd.
III. 0Be täraaff- off scliunrziekte, ook wei de Imassg'-beef, of scltrikziekte genoemd.
Kenteekens. De verschillende benamingen welke deze ziekte draagt, duiden evenzoo vole harer voornaamste verschijnsels aan ; het eerst vertoont zieh gewoonlijk de schrikachtigheid, gepaard met onrust, en een dorn uitzigt. Vervolgens neemt men, vooral bij sterken zonneschijn , in de slap nederhan-gende ooren eene beving of trilling waar. Het dier loopt
140
angstig met opgelieven achterwaarts getrokken kop, de beving verbreidt zieh over het geheele ligehaam, waarbii quot;het sehaap nederstort, vooral als men sleehts even op het ver-zwakte en uiterst gevoelige kruis drukt; het ligt nu niet meer natuurlijk maar plat op de zijde, loopt met de aehter-beenen als een paard dat hanespat heeft ; de gang wordt echter allengs meer trippelend en zwakker, tot dat het kruis als nagesleept wordt. Eindelijk volgt er geheele verlamming van het achterstei, ontlasting van stinkend slijm uit den neus, schielijke vermagering, stuiptrekkingen en de dood.
Gedurende het ziekteverloop wordt de huid allengs blee-ker van kleur, verdort en sterft de wol en vertoont zieh bij vele dieren een zoo sterk jeuken aan het kruis en later aan de achterbeenen , dat zij zicli de wol uitrukken en de huid verknagen , zelfs tot in de vleezige deelen. De ziekte komt vooral voor bij , door kruising der rassen, veredelde dieren , is dikwijls erfelijk en bestaat volgens sommigen in de ont-wikkeling van blaaswormen in het ruggemerg. Zij duurt soms langer dan een half jaar ; de knagers houden het ge-woonlijk langer dan de dravers. Vooral des zomers is zij he-vig. Lamraeren beneden bet jaar, of Schapen boven de drie jaren oud, worden er uiterst zelden door aangedaan ; de rammen zijn er meer aan onderhevig dan de ooijen.
BeJiandeling. Wanneer de ziekte zieh tot eene zekere hoogte ontwikkeld heeft, is elke behandeling vruchteloos, in de meeste gevallen zelfs doet men het voordceligst met het sehaap in tijds tc doen slagten. Het meeste nut heeft men nog ondervonden van bet smeren van den rug en het kruis met terpentijnolie , bij knagers met kreosoot-water.
Voorhehoedincj. Houd de veredelde dieren op den duur goed bij krachten; houd geen eude rammen aan, als zij geil zijn boven hunne kracht, laat de rammen niet te druk springen, houd geen lammeren aan die afkomstig zijn van knagers of dravers, laat de dieren niet te jong voorttelen.
141
INWENDIGE ZIEKTEN, WAAEDOOR MEER BIJZON-DER DE VARKENS WORDEN AANGEDAAN.
De borstelzielite, de rotachti^e ziekte tier borstel«» of de scliorbutieke kwaadsap-piglieid der varhens.
KenteeJcens. Traagheid, lust tot voortdurend liggea, al-gemeene zwakte, verlies van den eetlust, het verlies of het gemakkelijk loslaten van de borsteis op den rug; de haar-wortels (bolletjes) zijn dikker, zwanachtig van kleur en bloederig; de huid wordt week en sponsachtig, de tanden staan los , het tandvleesch is week en bloedt ligt. Duurt de ziekte lang, dan voegt er zieh verlamming van het achter-stel bij.
Behandeling. Laat het dier zieh in zuivere frische lucht bewegen; geef het zure vruchten, karnemelk en koornvoeder; des winters zuurkool en rammenas. Kan het varken zieh in zui-ver water baden, dan is dit zeer nuttig, anders moet men het om den anderen dag wasschen met warm zeepwater, Onder het voeder voor een geheelen dag menge men : 4 drach-men aluin , of 2 drachnaen groene vitriool (zwavelzuurijzer) ; hetgeven van zuurdeeg is ook zeer nuttig, evenzoo het onder het voeder mengen van een afkooksel van eiken- of wilgen-bast (een halve flesch daags).
Tegen de verlamming en in het acMerstel is het volgende dienstig , neem: poeder van Spaanschevliegen 2 drachmen , dikke terpentijn 6 drachmen, meng die en smeer dit op het kruis.
N.B. Somtijds openbaart de schorbutieke kwaadsappig-heid zieh meer aan den neus , die dan allengs dikker wordt, scheef gaat staan , en dikwijls bloedt; door die zwelling worden de neusgaten vernaauwd en de ademhaling moeije-lijk, waarnaar men aan de ziekte den naam snuffelziekte heeft gegeven ; anderen noemen haar hloedneus. Zij sehijnt erfelijk en besmettelijk te zijn, weshalve het spoedig slagten der aangetaste dieren wordt aanbevolen.
142
1. Oog-jEiekten.
lo. Oogontstekiny, uit- en inwendige.
KenLeeJcens. Overraatige gevoeligheid voor liet licht, zoo dat het clier de oogleden ten halve ot gchcel si ait gt; meestal tranenvloed , roodheid van het bindvlies , dikwijls ook van den oogbol , bitte en pijniijkheid der oogen.
Behandding. Let naauwkeurig op of het oog ook geprik-keld wordt door eenig vreemd ligchaam , een stroospiertje , kafblaadje of oogbaar, is dit bet geval venvijder bet en wascli het oog viijtig met handlaamv water: bandel op dezelfde wijze als bot oog ligt gekwetst is. Is de ontsteking hevi-ger, doe dan eene ruime aderlating, keer het sterke licht uit den stal , en laat het oog, zonder het te wrijven , baden met regen of stroomwater , waarbij een weinig loodazijn (4 dracbtnen op eeu fleseh) gevoegd is, daarbij zorge men, dat er geene scherpe lucht in den stal heersehe en dat het paavd allcen hooi en zemclslobbering bekome. Is de ontsteking hevig, herhaal dan de aderlating, strijk op een of beide wangen des paards , op een plek ter grootte van een rijksdaalder, een paar drachnaen Spaanschevlicgzalf, doch knip eerst hot haar op die plaats weg. Inwendig geve men: salpeter 2 oncen, wonderzout U) oncen, poeder van heemst-wortel I once: maak daarvan met stroop eene likking en laat die in 24 uren gebruiken. Vermindert de ontsteking, doch dreigt zLj slepende te worden , baadt dan het oog met regen- of stroomwater, waarin witte vitriool is opgelost, (2 drachraen per flesch).
Bij het rund en schaap handele men op gelijke wijze; hier kan men echter ook aderlatingen verrigten aan de ooren en een kleine dragt door het oor trekken.
Bij oogontsteking uit verwonding handele men de eerste dagen als is opgegeveu, daarna bestrijke men eenmaal daags het bovenste ooglid met gekamferde loodwitzalf,
Er komen zeldzame gevallen voor van inwendige oogontsteking veroorzaakt door een draadworm in het oog , bij paarden, runderen en varkens waargenomen. Hij kan worden verwijderd door eene insnijding in het barde hoornvlies, waardoor het waterachtige vocht der oogs en tevens de worm naar buiten komt. Men kan ook trachten hem te
143
dooden, door dagelijks eenige malen in liet cog te droppe-len : tinctuur van aloe, vermengd met gelijke deelen water.
Bij liet paard wil de oogontsteking wel eens liardnekkig wezen, of gedurig terug komen ; in dit geval moet men een etterdragt voor de borst of aan den hals plaatsen en bet paard nu en dan laten purgeren , bem eens of tweemaal 's weeks gevende : alee 1 once, zoete kwik en braakwijnsteen van elk 1 draebme , met witte zeep tot 2 pillen gemaakt.
2°. liet maanoog, de maan- of maand-hlindheid.
Kenteekens. Zij bepaalt zieb gewoonlijk tot een cog, komt alleen bij liet paard voor, (volgens sommigen ook bij de koe) en ontstaat doorgaans des nacbts, vooral tijdens de tand-wisseling , duurt 5 of 10 dagen en komt in ongeregelde tijd-perken (1, 2 , 3 maanden) terug, tot dat bet paard blind is aan bet aangetaste oog, wanneer al de toevallen opbouden, om zieh aan het nog gezonde oog te vertoonen.
Eerst neemi; men het troebel worden van het oog en de gewone , bovenbesehreven toevallen van oogontsteking waar : deze nemen allengs af, het wateraehtig oogvoeht wordt weder helder, door dat er vlokken uit bezinken, Na dat bezinken hernieuwt zieh de ontsteking-, bet oog werdt weder troebel en eindelijk voor een of meerdere maanden weder helder. Elke aanval der ziekte laat intusseben nadeelige veranderingen in bet oog achter , als daar zijn : eene boekige gedaante en be-ving der oogleden, vernaauwing en hoekigbeid des oogappels, vergrooting der druiven in het oog, verkleuring van den re-genboog, gedeeltelijke en later volkomen verdaistering der kristallen (graauwe en groene staar), eindelijk geheele sluiting, of ongevoeligheid des oogappels. AI die veranderingen Valien voor in het verloop van drie maanden tot twee jaren. De ziekte is erfelijk en kernt vooral voor bij paarden met kleine oogen en dikke balzen.
Behandeling. Onthouding van koornvoeder, herhaalde ader-latingen, etterdragten ; inwendig: de bij gewone hardnekkige oogontsteking voorgesebreven purgeerpillen, baden van het oog met een afkooksel van heemst- of kaasjes-bladeren drie handenvol , gevlekte sebeerling een handvol, op twee flesschen water; voeg er bij aftreksel van vlierbloemen een halve fiescb en wend het om het uur laauw-warm aan. Ook de volgende zalf is met het beste gevolg aangewend, neem: salpeterzuur-zilver 5 grein, laat dit goed vermengen met 4 draebmen ongezouten reuzel en strijk er van eenmaal daags eene hoe-veelheid ter grootte eener erwt in bot oog. Het berbaal-
144
delijk aanzetten van 40 tot 50 bloedzuigers om bet oog heeit ook wel eens gebaat. Sommigen branden bet paard aan den slaap des oogs en besmeren de brandwond met kokend pik. Na de genezing moet men bet paard zicb langzaam aan bet liebt laten gewennen.
3o. VleH-en op hei oog , wölken op het oog.
Behandeling. Eestaan er nog teekens van ontsteking dan; aderlating, Spaansebevliegzalf op den wang, en bet onder lo. voorgesebreven oogwater; bestaat er geene ontsteking , droppel drie of viermaal daags in het oog een vveinig van : tinetuur van jodiura | drachma, gedistilleerd water 4 dracb-men , meng het: even goed werkt ook eene oplossing van ». draebme ammoniakzout in 4 draehmen water; men kan bet ook met een peneeel aanwenden. Gemakkelijker in bare aanwending is de volgende zalf, neem: jodium ^ draebme, reuzel 1 once, laat het naauwkeurig vermengen en breng er eens of tweemaal daags een weinig van in bet oog. Op dezelfde wijze kan men gebruik maken van eene zalf uit 2 draebme zoete kwik op 2 draebraen reuzel. Dikwijls belpt bet eenmaal daags bestrijken van bet bovenste ooglid met loodwitzalf, Bij makke paarden blaast men ook wel eenmaal daags in het oog: fijn poeder van zoete kwik, van leisteen , ot lijne broodsuiker. Als huismiddel raadt men aan het eenmaal daags bestrijken der oogleden met dünne teer, of neem: mastik 1 draebme, smelt die door wärmte in ongezouten boter 2 draehmen en breng een stukje, ter grootte van een geweerkogel in het oor , aan de zijde van het gebrek. Ook liet tweemaal daags in het oogstrijken van een weinig noten-oiie wordt geprezen.
lo. Maden of insecten in het oor.
Kenteekens. Het dier schudt met den kop, tracht de ooren te krabben en te wrijven en wordt soms als razend.
Behandeling. Beproef de maden of insecten met een lepeltje of tangetje uit het oor te verwijderen, gelukt dit niet, ver-stik die dan door laauw-warme olie in het oor te gieten.
2°. Verztceringen in het oor.
Kenteekens , als boven.
Behandeling, Houd het oor zuiver met laauw-warm water
145
en bestrijk de verzwering eens of meemalen daags met can weinig tritum-zalf.
1°. Met lloeäen uii den nens.
KenteeJcens. Uit een of beide neusgaten vloeit een 11:1 eens hoog rood, dan weder zvvartachtig bleed, dat niet schämt.
Behandeling. Geringe bloedingen houden van zelven op ; bij sterkere bloedingen doe men eene matige aderlating, houde bet paard rüstig en den kop koud door begietingen met koud water. Houdt de bloeding aan , zet dan wijnazijn op bet vuur of begiet een beeten steen daarmede en laat bet paard den damp inademen, of doe inspuitingen van eene oplossing van 1 once aluin, of groene vitriool, in een flesch water. Vloeit bet bleed uit beide neusgaten en is het gcvaar dreigend, verrigt dan de luehtpi^psnede en prop de beide neusgaten digt met vlas , pluksel of linnen. Vloeit bet uit con neusgat dan bandelt men evenzoo, maar dan beboeft men natuurlijk die operatie nict te verrigten.
2o. De polgt;/pus in den neus.
Kenieekens. Snuivende, snorkende ademhaling door bet eene neusgat, waardoor eindelijk in bet gebeel geene luclit meer in- of uitgaat ; soms ziet men bet sponsacbtige, nu eens enkekoudige dan takkige, gezwel in den neus; dikwijls echter zit het te hoog cm bet te kunnen zien.
Behandeling. Uittrekken of afdraaijen van het gezwel door middel van een taai koperdraad; de opvolgende neusblocding behandele men als gewoonlijk.
IW. Ziekten van den ansorart.
1°. Be spruw.
a) Bij het paard.
Kenteekens. Aan de binnenzijden der lippen , der wangen enz. ontstaan blaasjes, ter grootte van een gierstkorrel: zij bevatten beider water, dat geelacbtig wordt.
Behandeling. Open de blaasjes met een mesje en wasch den mond dikwijls met het volgende, neem; zoutzuur 4 draebmen , stroop 1. Ned. once, water een flesch en meng bet.
b) Bij het half.
Behandeling, Als voren ; houdt de ziekte lang aan geef
13
146
dan inwendig: poeder van rliabarber , van krijt en van ven-kclzaad , van ieder 1 once; geef daarvan tweemaal daags 1 eetlepelvol met zeer dun gekookte stijfsel.
2°. Ilet hen sehend mond- en Idaaim-zeer , de heer sehende spnmziekte, het mondzeer, het hederf in den mond of de tomj-blaar.
Hoewel al onze huisdieren door besmetting worden aan-gedaan , scbijnt zij bij Let rundvee wel liet hevigst te lieer-schen.
Kenteekens. Koortsige beweging, verminderde melkgeving, 1 of 2 dagen later ontstaan in den mond (bij andere aan den kroonrand der klaauwen , bij somraige in den mond en aan de klaauwen tevens) , blazen, die met een geelaehtig veebt gevuld zijn , openbreken en ontvellingen, soms ook verzweringen nalaten ; daardoor wordt de tong en de mondholte dikwijls gelieel raauw, zoodat het vee niet kan eten en onophoudelijk kwijlt. Aan de klaauwen ontstaan dikwijls verzweringen , waardoor de gebeele hoornsehoen wel eens af-valt. De blaasjes ontstaan ook wel eens in de neusliolten cn aan liet uijer, aan welk laatstgenoemd deel zij zeer dik zijn , geen' indruk liebben en in 5 of 6 dagen tot dunne korsten opdroogen. De ziekte is nimmer doodelijk, dan al-leen door bet verlies der klaauwen, door liet verwerpen, of als zij gepaard gaat met miltvuur, met longontsteking of der-^ gelijke. Zij is besmettclijk voor de overige dicren en den menseb , zoowel door de melk als door Let speeksel, zelfs door de lueht, Dikwijls worden de varkens er het eerst door aangetast. zoo dat sommigen liet ontstaan der ziekte aan het in een land invoeren van vreemde varkens hebben toegesehreven. Bij schapen en geiten zweit de kop zeer op; hot varken lijdt daarbij vooral van bet klaauwzeer, ter-wijl bij het paard de hoeven meer vrij blijven.
Behmdelincj. Zorg vooral voor eene goede voeding der dieren, door bun gedurig dodjes tnalseh gras, of roggebrood met veel stroop besmeerdover de tong tegeven, ol geefhun meel-dranken, of lijnzaaddrank met stroop en geef onder het drink-water op de 10 Ned. kan 1 eetlepelvol salpeterzuur; dit werkt genezend en voorkomt meestal de ziekte bij de ge-zonde dieren. Is bet vee na de genezing nog zwak, geef het dan een paar maal daags 1 eetlepelvol kalmuswortel, met evenzoo veel keukenzout in een halve fleseb water. Ontstaan er verzweringen aan de klaauwen of hoeven , bevoehtig die met blaauwe vitriool 3 drachmen , opgelost in 8 oneen
147
azijn, waarbij wordt gevoegd 4 drachmen zwavelzuur. Menig-raalen maakte ik gebruik van hetvolgende: Spaansch groen , gebrancie aluip., witte vitn'ool, van elk 3 drachmen, loste die op in vvijnazijn 3 oncen voegde, hier Inj teer en terpentijnolie, van elk 1 once, schudde het goed onder elkan-der en bestreek er de aangetaste deelen der klaau'.ven eenigo malen daags mede, door middcl van een kwastje.
VoorbeJwedmiddel. De inenting is een uitnetnend middel om het raond-, en klaauw-zeer geraakkelijlc te doen afloopen. Vele dieren krijgen dan nict eons het klaauwzeer. Men neemt daartoe het vocht uit eene spruwblaas van een aan bet mondzeer lijdend dier en brengt het met een mesje of lancet in het slijmvlies van den mond, even onder de opper-huid (epithelium); in den tijd van vier dagen vertoont zieh dan het mondzeer in ligten graad, en in weinige dagen is de gelieele kudde weder bevrijd van de ziekte.
3o. De nioplnd , rnelkkorst of deeymuil.
KenteeJcens. Piondom den mond van kalveren, lammeren , geiten en biggen , ook wel aan andere deelen van den kop , maar hoogst zelden elders aan het ligchaam, vertoont zieh een korstachtig uitslag; dit ontstaat uit knobbeltjes of puistjes , die openbreken en zweertjes daarstellen, welke eene kleverige stof opleveren , waardoor de baren aaneen-gelijmd worden en er een dikke blaauwachtig-wit , of meer bruin gekleurde korst ontstaat ; deze korst verdroogt allengs, valt als deegachtige schilfers af, maar wordt dan op nieuw voortgebragt. Zwakke dieren teren er door uit. De ziekte is zeer besinetteüjk, zelfs voor den mensch.
Behandeliny. Ligte gevallen herstellen gemakkelijk, als men de korsten drie of viermaal daags bevochtigt met water ( een ilesch) waarin is opgelost blaauwe vitriool (4 drachmen), of met kalkwater; in zwaardere gevallen liet ik steeds met goed gevolg gebruik maken van : aluin 1 once , bloem van zwavel 2 oncen, Spaansch groen 2 drachmen , smolt dit voorzigtig (om het opbruisen) in een steenen pan , liet het bekoelen en vermcngde liet met een weinig reuzel , of loste het op in azijn en behandelde het gebrek er een paar maal daags mede.
4o. II el hangen der roosters, of 7iet gezicollen gehemelte.
Kenteekens, Het paard eet moeijelijk, doch is gezond; bij het openen van den mond ontdekt men , dat het gehemelte tusschen en achter de bovenste snijtanden rood en gezwollen is.
148
Behandeimg. Doe drie of vier insnijdingen., van achteren naar voren, in de derde groeve van hat gehemelte, een vin-gevbreedte van de middeüijn aan weerszijden, of in de mid-dellijn, maar dan van de vijfde tot aan de derde groeve. Mendoetdit het gcmakkelijkst met een gewone, doch kleine laatvlijm, die men omgekeerd in de hand houdt, Houdt de blooding zoo lang aan , dat men gevaar ducht , bind dan een weinig versehe paardemest in een dünnen doek en houd dit in den mond, door middel van een bit. Op de-zelfde vvijze kan men ook gebruik maken vanbovistof stuif-zwara, of wel van gewone zwam, ook wel van in heet water verweekte en tot een pleister gesmeerde duivelsdrek,
5°. Wärmen op de toruj lij kalveren, de gortigheid.
KenteeJcens. Het kalf drinkt mceijelijk ; op de tong komen blaasjes en zweertjes voor, waarin wormen gezien worden.
Behandeliny. Schraap de tong af met den rug van een mes en wrijf er daarna fijn zout op in ; wasch de tong daarna een paar maal daags met een afkooksel van alsem, waarin aluin (1 once per üesch) is opgelost.
6«. Kaken op de landen , JcegeUanden hij het rund.
Kenteekens. Het dier vermagert zonder ziek te zijn, toont goeden eetlust, neemt het eten gretig op , maar is bevreesd cm het te kaauwen. Opent men den mond dan vallen er dikwijls half gekaauwde voederballen uit, die tusschen de kiezen en de wang zaten ; men noemt dit: het pruimen van het paard. In vele gevallen die voor gebrek aan eetlust Avorden aangezien , bestaan er haken of doppen (overblijfsels van wisselkiezen) in den mond, welke men kan voelen en zien als de mond, door middel van een mondspiegel, wordt opengehouden.
Behandeling. De haken, doppen en wolfstanden (over-vloedige of bijkiezen) moeten met het mondijzer afgestooten, of door een vijl gelijk gevijld worden , of men laat het paard eenige minuten op een platte vijl kaauwen.
7°. Het losstaan der tanden,
Behandeling. Kook eikenbast (2 handenvol) in azijn (1 kan) en wasch den mond eenige malen daags met het door-gezijgde vocht.
8°. Het vor seh- of Jcikvorsch-gezwel, de vorsch.
Kenteekens. Het kaauwen en slikken gaat moeijelijk; on-der de tong neemt men een min of meer hard gezwel waar.
Behandeling. Trek knoflook op jenever en wf.sch daarmede den mond; komt het gezwel tot rijpheid, open het en wasch
149
daarna de wond meermalen daags met karnemelk, waarin zout is opgelost. Als liet gezwel hard en kankerachtig wordt, moet men het uitpellen en den mond gedurig wassehen met sap van knoflook, of met een afkooksel van turee liandenvol wilgen-bast in een kan azijn, waarin men 5 once aluin oplost.
yo. Be speer in den mond der runderen,
KenteeJeens. Het dier kaauwt moeijelijk , door dat de wan-gen en de aanhangsels daarvan gezwollen en pijnlijk zijn en tussehen de kiezen komen.
BeJmndeling. Knip de punten van de gezwollen aanhangsels van het mondvlies atquot; en wasch den mond eenige malen daags met het onder 80. opgegeven afkooksel van wilgenbast.
10o. Vericondiny der lagen.
De lagen (gedeelten der achterkaak, waarop het bit rust) worden soms gekwetst, door den stang enz. Sotns zelfs met aandoening van het been vlies en het been, en zoo hevig, dat de kin en achterkaak opzwelt en het paard belet wordt te eten : dikwijls moeten daarbij stukjes been afscbilferen.
Behandeliug. Ts de ontsteking bevig, bestrijk dan de kin en baren omtrek met een pap uit lijnmeei, waaronder kamil-bloemen zijn gemengd, leg geen stang of trens in den mond, maar wasch dat deel met azijn , water en een weinig honig. Bestaat er eene opening in een der lagen , of worden er beenstukjes naar buiten gedreven , droppel dan eenige malen daags een weinig van bet volgende in de wond: tinetuur van aloii, van myrrhre en van duivelsdrek, van elk gelijke deelen. Losse stukjes been moet men met een tangetje weg-nemen.
11°. Verwonding der tong.
Is een gedeelle der tong bijna gebeel afgescheurd , neem het weg; gaat de scheur of insnijding tot op het midden der tong , laat bet dan zitten. In elk geval bevochtig den mond gedurig met het volgende: rozenhonig 2 oncen, zoutzuur 1 drachme, water een halve flesch, meng het, of strijk gedurig aan de wond een mengsei uit rozenhonig 2 oncen, borax 2 drachmen , of gebruik daartoe sap van buislook met honig.
Vi WebreBiBm siasi iilt;? Itorens.
lo. Jiet afstooten der hoornen met de pit.
Behandelivy. Bedek de verwonde deelen met een in vieren
150
^evouwen linne.nlap en houd die vochtig met een mengsel uit gelijke deelen azijn en brandewijn ; daags daarna en tot aan de genezing houdt men verder de wond bedekt met een lap, bestreken met Noordsclie teer.
2o. Ret afwringen van den hoornkolter.
Behandeliny. Sla er een lap om, bestreken met Noord-sche teer.
Vi. Oebreken tier ledematen en kreupellieden.
lo. De legger , ligyer , ool: wel zioam, stohwam, oj Terewpel-Las (jenoemd.
Kenteekens. Een schielijk ontstaan gezwel aan den elle-boog dca paards, door dmkking van den binnentak des hoelijzers; in het eerst bevat het een waterachtig vocht, dat allengs dikker wordt.
Behandeliny. Leg een rol van leder of stroo om den Icoot van den voet, die de drukking verwekte en neem de kal-koen weg. Het best heb ik het gezwel verder kunnen verdrijven , door het eenmaal om den anderen dag, op een plek ter grootte van een rijksdaalder, te bestrijken met de volgende zalf, neem : Jodatum kali cum 1 drachme, j odium 10 grein, blaauwe kwikzalf 1 once , laat het naauwkeurig vermengen. Men kan ook gebruik maken van het volgende, neem: ammoniakzout 3 oncen, los die op in een flesch water, en bestrijk den legger nu verscheidene malen daags met een pap uit leem of klei en voornoemd vocht. Som-migen prijzen eene zalf bestaande uit poeder van zevenboom 1 once, welke men heet laat trekken met reuzel 3 oncen ; men bestrijkt den legger daarmede driemaal daags, doch zdd, dat geen andere deelen geraakt worden.
Men kan de leggers ook afbinden , door middel van een dun koord , dat men dagelijks naauwer aanhaalt. Pas ont-stane leggers kan men met het mes openen , met eene zeer ruime opening , zoodat niet alleen het vocht ontlast wordt, maar de holten in ontsteking gebragt kan worden en de etter zieh ontlast, zonder dat de wond zieh sluit. Om die verettering te verwekken, steekt men een paar maal daags wieken in de wond bestreken met heemstzalf. Men kan ook het vocht uit den legger door eene kleine insnijding laten uitvloeijen en dan in de holte spuiten tinctuur van jodium en
151
jenever^ gelijke deelen: daardoor ontstaat eene vrij hevige ontsteking en schielijke vergrooting van Let gezvvel, doch spoedig daarna zal het verdwijnen. Verouderde en verharde leggers moet men met het mes uitpellen en de huidwond met naald en draad hechten.
2o. De kniezioarn of luip.
Bij het paard en rund,
Kenteekens. Een dergelijk gezwel als de legger, maar voor aan de knie van het paard voorkomende, en veroorzaakt door het vallen op, of het stooten van dat deel. Het is bijna on-pijnlijk en men voelt er vochtgolving in.
Behandeling. Als die van den legger; men kan de luip echter niet afbinden of uitpellen.
3». Be galien.
Kenteekens. Gallen zijn weeke of meer gespannen, ronde, meestal onpijnlijke gezwellen, aan de gewrichten of de pees-scheeden der ledematen: zij bevatten een lijmerig vocht.
Vlotgalien, noemt men de gallen tusschen de pees van Achilles, of het hielbeen en den schenke] voorkomende.
Dcorgaande gallen komen voor aan het kogelgewricht; 00k de vlotgallen zijn soms doorgaande.
Be has of bus, de holspat , Jiet hloeijen op den dolk, is eene zwelling aan de voor-binnenzijde van het sprongge-wricht; het is waterzucht, of te veel lidvocht in den boven-sten zak van het genoemd gewricht.
Be lloedspat, aderspat is eene uitzetting of plaatselijke zwelling van de zoogenaamde spatader. Tegen deze laatste helpt alleen het kortaderen, (een gedeelte der ader wegnemen). Zij komt slechts zeldzaam voor.
Behandeling. Gallen welke plotseling ontstonden , houdt men eerst een of twee dagen bestendig nat met een afkooksel van kaasjes-, of heemst-bladeren in water, waarin is opgelost ammoniakzout (2 oncen per ilesch); is het een volbloedig paard, doe dan eene aderlating, geef een dag zemelslobbering en daarna een purgeerpil uit: aloe 1 once, zoete kwik 1 drachme , met witte zeep tot 2 pillen gemaakt, bestaande. Drie dagen later bestrijkt men de gallen, na het haar er afgeknipt te bebben, met Spaanschevliegzalf, tot dat er blazen opkomen en laat ze daarna aan zieh zelven over.
Er bestaat een zeer groot aantal voorschriften van gal-zalven en gal-olien. Wij zullen er eenige mededeelen : het best heb ik mij steeds bevonden bij de volgende zalf, neem: jodetum kalicum. 1 drachme, jodium lOgrein, blaauwe kwik-
152
zalf 1 once, meng het naauwkeurig en bestrijk de gallen er cm den anderen of dcrden dag uiexle, doch zoo. dat er gedurcnde twee of drie weken een dikke brandkorst op blijft. Om op dezeüde wijze te gebruiken, prijzen anderen eene zalf aan uit: poeder van Spaansebevliegen , van euphorbium gom, van elk 1 once, operment 4 drachraen , dikke terpentijn li once, reuzel 3 oncen, meng het. Men zegt oude en groote vlotgallen zonder verlies van haar te hebben ge-nezen, met de volgende zalf: smelt in een pan bam 1 deel, vermeng met bet vet daaruit: dikke. terpentijn 1 deel en als het gbheel kookt, voeg er bij, poecler van Spaansebevliegen i. deel. Dit mer.gsel wordt kokendheet met ecu kwastje, 2 ofquot; 3 lijn dik, over de gal gesmeerd, men laat het van zeli' afvallen , dat meestal na twee of drie weken geschiedt, wan-neer men het cr nog een , twee of driemaal kan op smeren.
Tegen de gallen in het algcmeen, maar in het bijzon-der tegen den lolspat cn de doorgaande gallen , prijst men het volgende aan: operment li drachma, wordt goed ge-mengd onder reuzel 1 once ; een klein gcdeelte dezer zalf alleen op bet verbevenste gedeeite der gal in te smeren; daardoor wordt een brandkorst verwekt en eerst als deze is afgevallcn , smeert men op nieuw. Ts de gal oad en verbard neemdan: draehme poeder van Spaansebevliegen onder de zalf. Als galolie kan men gebruik maken van bet volgende, neem: laurierolie, spijkolie en kamferspiritus, van elk L onea , meng bet en smeer er de gallen eenmaal daags mede.
Sommigen genezen de gallen door ze op een afstand met een gloeijend ijzer sterk te verbitten, zonder ze te branden.
Groote gallen kan men door een troikar, die men er scbuins insteekt, openeu ; als na eenige dagen het vocht er is uitge-loopen , smere men Spaanscbevliegzalf in een ruimen om-trek der wond , deze sluit zieb daardoor ; daarna doe men bet paard voor eenige weken in de weide. Na bet openen van groote gallen kan men er ook jodiumtinetuur inspui-ten. Het gedurig bestrijken der gallen met beete levertraan is ook zeer nuttig.
4«. Be peesldap of de nerf.
KenieeJ-ens. Het paard gaat kreupel, door eene ontstekings-zwelling van bet scbeedevlies in den omtrek van de buigpe-zen der voorbeenen , tusschen de knie en de koot; in zeid-zame gevallen ook van de pees der doorboorde spier der acbterbeenen . tusscben den hak en de koot. De oorzaak ligt doorgaans in eene rheumatische ziektestof. Heeft de
153
zwelling längs de pees eene groote uitgestrektheid, dan noemt inen ze peesgal.
BeJiandeling, Los 4 oncen ammoniakzout op in een fleseh azijn en even zooveel water, maak met dat mengsei en ge-liike deelen versehe koemest en lijntneel eene pap en strijk die gedurig om de pijnlijke deelen. Blijft er nog zwelling , terwijl de pijn zeer verminderd is, maak dan een smeersel uit een sterk aftreksel van kleine kamilbloemen, geschraapts witte zeep en lijnmeel, en strijk dit gestadig om lietbeen.
Ik heb bevonden, dat de genezing zeer bespoedigd wordt, als men het paard het volgende laat gebruiken , neem : Salpeter 2 oncen, wonderzout 8 oncen . braakwijnsteen 6 drachmen , poeder van heemstwortel 1 once, met eene a:e-noegzame hoeveelheid stroop tot eene likking gemaakt, «jeve men daarvan viermaal daags een aehtste gedeelte.
Wordt het gebrek langdurig, strijk dan eenmaal daalt;;s over de zwelling, zeer dun, een weinig van deze zaff, neem; blaauwe kwikzalf 2 oncen, jodetum kalicum 2 drachmen, Als er brandkorsten door ontstaan , houdt men voor een paar dagen op met smeren. In zeer hardnekkige ge-vallen is men genoodzaakt een paar strepen , met tusschen loopende punten, längs de gezwollen pees te branden met een roodgloeijend ijzer.
Als huismiddel in pezenklap wordt aangeraden , de pezen met heete reuzel of ganzenvet in te smeren en er daarna warme pappen om te leggen, uit gekookte rapen.
5o. De scheuring van de scJieede der hnigpees, of der pees of der pezen.
Kenteehens. De kreupelheid en zwelling komen veel over een met de laatst vorige (4o), doch men ontdekt hier boven-dien , dat de zwelling in het midden eene verdieping Leeft, door dat de beide einden der scheede zieh van elkander verwijderd hebben.
Behandeling. Leg een paar overlangsche strooken linnea längs de pees en omzwachtel het been tusschen de knie en de kooten ; het verband bevoclitige men nu en dan met een mengsel uit gelijke deelen azijn en water. De genezing volgt doorgaans in drie of vier weken.
6o. De schijtkak, dilcJce hak, of krap.
Kenteekens. Eene weeke zwelling aan en om de punt van den hak: het paard gaat er zelden kreupel door. De oor-zaak ligt in stooten of slaan , daarom komt het gebrek veel voor bij paarden, die met schepen vervoerd werden.
154
BeJiandeling. Ts het gcbrek no^ pas ontstaan, besmeer het daa cenitce malen daags met een pap uit lijnmeel, aan-gemengd met azijn , in welke ammoniakzout (3 oncen per iieseli) is opgelost. Is de dikkc hak verouderd, bevochtig hem dan eenmaal daags met een rnengsel uit geiijke deelen terpentijnolie en tinctuur van Spaanschevliegen, of besmeer hem om den anderen dag dun met eene zalf uit blaauwe kwikzalf 1 once , en jodetam kalicum 1 drachme.
Men kan het voeht uit den sehijthak entlasten , door het maken van eene kleine insnijding; daags daarna bcstrijkt men den hak eenmaal met Spaanschevliegzalf.
7°. De hazenhak.
Kentec.kens. Drie of vier vingerbreed oruler de punt van den hak ?.iet men een , in het begin week, maar later aliengs harder wordend , gezwcl.
Behandeluuj. Als die van den sehijthak.
8°. De. oidtstekinys-zrcelling van het geheele spronygewriclit.
KenteeJcens. Het geheele spronggewriciit is gezwollen, lieet en pijnlijk : het gebrek is schielijk ontstaan.
BeJiandelirnj. Strijk er gedurig een warme pap aan, gekookt uit lijnmeel, een paar banden vol kamilbloemen en water; een paar (lagen laier blijft men aanhouden met dezelfde pap-pen , maar voegt er ammoniakzout hij (2 oncen op de Üesch water). Blijft er later nog eenige zwelling over, bestrijk die dan gedurig met eene koude pap uit lijnmeel en water, waar-bij men kamfer Spiritus (I once per halve Üesch water) voegt.
UJiiwfflsseH , of spaiiacittäge aaa de
2(gt;, De Mos, Jtet scJirdfel- of schenvel-becn en het o'oerheentje.
Kefdeekens. Een been hard gezwcl, tcr grootte van een hazelnoot, tot die van een duivenei ; het komt vocr aan de binnen of buitenzijde van het pijpbcen der voorpooquot;,en, even onder de knie, daar waar de ^rilfelbeenderen zieh met het pijpbcen verbinden , bestaande het gebrek in eene , door een scheve houding van het been veroorzaakte afwijking der griffelbeenderen met uitstorting van beenstof, Zoolang die afscheuring nog versch is , kan hot gebrek pijnlijk wezen en het paard kreupel gaan , dat ophoudt, als de beenstof hard is geworden. Overbeentjes, zijn uitstortingen van beenstof,
] 55
tengevolge van kneuzingen, en kunnen dus aan elk been voor-komen: meest ziet men ze echter aan de acliterkaak en aan de scheen- of pijp-beenderen.
Behandeling. Zie spat; Let wijkt ecLter doorgaans gemak-kelijker; liet best vcldoet liet eemnaal daags aanstrijken van blaauwe kwikzalf (8 deelen) met jodctum kalicum (1 deal); verouderde scheuvelbeentjes kunnen met het gloeijend ijzer gebrand, of met een beitel weggenomen worden.
10o. Het reeleen . de Jtazenspat.
Kenteekens. Een beengezwel, aeliter aan de buiten- en onderzijde van het spronggewricht, ter plaatse van het hoofd des buitensten griffelbeens. Het paard gaat er zeldeti kreu-pel door.
Behandeling. Zie spat.
11°. De spat, de drooye spat, de leenspat, koespat.
Een grooter of kleiner beengezwel aan de binnenzijde van liet spronggewricht , daar waar Let pijpbeen , het hoofd van Let binnenste griffelbeen en Let piramidale beentje elkander raken. Soms is echter de geheele omtrek van het onderste gedeelte des spronggewrichts spatachtig aangedaan. Soimvij-Jen zijn de beide spronggewrichten spattig, en in dit geval gaat het paard mecr stilt dan kreupel. Paarden, die een spat hebben, mijden weinig in den stap, maar gaan vooral kreupel, alszij scLiclijk in den draf gezet worden, terwijl de kreupel-heid vermindert, oi ophoudt, als Let paard warm gereden is. Op den stal laat Let het aangedane been dikwijls ais Jam Langen, of op den toon rust-en. Zet men het rüstig op den stal staande paard met het achterste] schielijk naar de eene en andere zijde, dan wordt Let spattige been pijnlijk getrok-ken ; hetzelfde is ])ct geval als men de acLterbeenen wijd naar achteren uitstrckt (op de wijze als bij het lioefbesiasj g6-schiedt) of hoog naar voren en naar boven opheft; na die sterke uitstrekking en bulging van het spronggewricht zal Let paard Let been altijd pijnlijk en krampaehtig nederzet-ten, als men het loslaat.
BeJiandeliny. Ais de spat nog niet veroudcrd is smeer die dan eenige malen daags met een heet gemaakt mengsel uit geiijke deelen lijnolie en Lonig bestaande. 01 wel sineer hem, om den anderen dag, met een wein ig van de volgende zalf, neem : blaauwe kwikzalf 1 once, jodetum kalicum 1 drachmc, jodium 10 grein , meng Let. Als er een brandkorst door ontstaan is, onderhoudt. men die op eene id at ige wijze door nu en dan een dag over te slaan met smeren.
156
Verouderde spatten moeten met een gloeijend ijzer (streep en puntvuur) gebrand worden.
12o. De overhoef, de lee st, hei ringheen.
Een beenuard gezv^el, boven den kroonrand, ontstaan door eene spatacbtige uitgroeijing van de voorste randen van het kroon en hoefbeen, daar '.vaar zij elkander raken. Naarmate de overhoef lager, meer in den hoef, voorkomt gaat hat paard er meer kreupel door, soms is de zwelling bijna ringvormig, Dit gebrek ziet men minder veelvuldig aan de achterbee-aen. Het is veeltijds erfelijk.
Behandeling. Als van den spat.
SSuidziekten eie#' ledemalesi.
13o. Be rasp.
KenteeTcens. Kloven in de huid, op de buigpees der voor- en aehterbeenen , doorgaans aan de acbterzijde der knie, of even boven den koot, 00k wel in den buiging van het spronggewricht. Het is een pijnlijk gebrek, waar aan het paard zeer kreupel gaat; dikwijls is het erfelijk.
Behandeling. Plaats een etterdragt voor de borst, wasch de kloof elken oehtend met warm vet zeepwater, door mid-del van een wollen lap , en als de huid droog is geworden . bestrijk de kloof drie- of viemaal daags met loodwitzalf ; in hardnekkige gevallen handele inen evenzoo, maar gebrtüke dan gekamferde loodwitzalf. Sommigen raden het gebruik der volgende wassching aan, neem: kalkwater een halve flesch , bijtende sublimaat 1 scrupel, meng het. In zeer hardnekkige gevallen mort men de kloof door middel van een gloeijend .ijzer tot eene zuivere wond branden, en die met loodwitzalf behandelen.
14o. I)e mal:, de v och tig e. en droog e moJc , bij het paard en rund.
Kenteekens. Een doorgaans vochtig huiduitslag aan de koot, in enkele gevallen 00k hooger aan bet been opklim-mende. Door het uitvloeijende , dikwijls stinkende vocht valt het haar uit, of wel, het kleeft tot bosjes aan een, in welk geval men aan het gebrek den naam geeft van struif- of egelvoet. Dikwijls ontstaan er op de zieke huid aan dünne stelen hangende wratten, de zoogenaamde vijgwratten. Som-tijds is de mok droog en schilferig; dikwijls verdwijnt het gebrek voor een zekeren tijd , bijzonder bij paarden die in de weide gaan. Het gebrek is dikwijls erfelijk, de mokstof
157
kau bij den mensch verzweringen te weeg brengen en is ook voor andere paarden besrmettelijk.
Behandeliny. Plaat s een etterdragt voor de borst of in den bil, geef hot paard gedurende eenige dagen tarwe-zcmelslobbe-ring, en neem vervolgens ; aloe 1 once, zoete knik 1 drach-mo , maak daarvan, »et witte zeep, 2 pillen en geef die in. Neem nu een met azija nat gemaakten wollen lap, bestrooi dien inet üjn zout en wrijf de mok daarmede tot die er geheei zuiver en bloedig ir.tziet en wasch ze vervolgens driemaal daags met eene oplossing van 1 once aluin en even zooveel blaauwe vitriool in een kan water. Om de twee of drie dagen wascht men de mok met warm, vet zeepwater. Blijft de mok bardnekkig , gebruik dan als waschmiddel, eene oplossing van 1 drachme bijtende sublimaat in een kan kalk-water. Na het plaatsen der etterdragt cn het geven van bet purgeermiddel, kan men de mok ook aldus behandclen: maak door aanraking met een plat, gloeijend ijzer tot eene zuivere wond en behandel die met' witte gekamferde zalf. Sommigen raden het volgende aan , neem : roode bolus 3 oneen, aluin , Spaansch groen , blaauwe vitriool en loodivit , van elk 4 oncen , maak die met wijnazijn tot eene dünne pap en kook die in een ruime en nieuwe aarden pot onder aanboudend roeren . (omdat het ligt overkookt) tot eene zalf en smeer daarmede eenmaal daags. Eestaan er vijgwrat-ten , neem dan 2 oncen van deze zalf, wrijf er i drachme rat ten kruid onder en bestrijk hiermede de wratten afzon-derlijk, ze dagelijks een weinig afschrapende voor het smeeren. Men raadt ook aan de mok te bcstrooijcn met witte suiker en dan er om tc slaan läppen bevochtigd met rooden wijn. Door anderen wordt zeer aangepregen het tweemaal daags besmeren met koningszalf (ung. pici^) waar-onder gewreven is kreesoot (1 scrupcl per once). Xls buis-middel wordt aangeradeu de dojers van 12 eijeren, schoor-steenroet (van turf) een bandvol slaolie 2 maatjes , meng dit cn smeer er tweemaal daags mede , om den anderen das wascht men met zeepwater. In ieder geval is het zeer nnt-tig het paard tweemaal daags een halve eetlepel vol raw spies-glans met even zooveel poeder van kalinuswortel en jeneverbessea over het voeder te geven. In alle vochtige huiduitslagen , en dus ook in mok , wordt zeer aangeraden het wasschen met loodazijn 3 oncen en daaronder gedroppeld 2 draebmen salpeterzuur. — Bij rundvee , dat met draf of spoeüng gevoedeid wordt, ontstaat dikwijls een uitslag aan de bcenen, dat moei-
14
158
jelijk wijkt, tenzij men dc vocderstoffon verändert en zorgt voor het droojc staan en de zuivcring der beenen.
15°. Be liok- mole des paard, de wolf.
Kenteekens. Het paard is gedurende een paar dagen koort-sig, ect en drinkt minder en toont pijn aan een voet (meestal aan een voorvoet); allengs ontstaat er im ongeveer een vingerbreed boven den kroonrand , meestal naar achter aan dezijvlakte van de kroon, een hard, puistachtig gezwelletje, dat zeer pijnlijk is en na verloop van eenigc dagen openbreekt, als wanne er men eene witte prop ziet , die na eenige dagen in de gedaante van eene met de punt nederwaarts gerigte pyramide wordt uitgedreven , waarna de wond zieh spoedig sluit en geneest. Slechts in enkele gevallen ontstaat daaruit eene vemvering. Dc voor den prop uit deze pok zieh entlastende weiacbtige vloeistof zcu koepokken verwekken als zij op bet uijer der koe wordt overgebragt, en pokken als zij in vvonden (bijv. aan de banden) der menseben geraakt.
Behandelivy. liet beste is dat men het geval aan de natuur overlaat. Nablijvende verzweringen behandelt men enkel zuiverend met zeepwater.
16o. Be zwdlwrj der aclderheenen.
Deze is van drieerlei aard.
a). Be (j etc one zuchtige zwelliny. Zij is onpijnlijk , verlieft zieh nimmer boven den hak, is een gevolg van tc veei rust en verdwijnt als bet paard beboorlijk in beweging gebragt wordt.
b). Be roosacJdifje opzwellirg der acJterheenon. Bij deze verlieft de zwelling zieh tot zelfs boven den bak , bet been is zeer pijnlijk en het paard koortsig.
BeJiandeliny, Zet cene etterdragt aan de borst en strijk gedurig om bet been dc volgcnde pap, ncera : een kop wei-temeel, kook die met genoegzaam water tot een dikke pap en voeg er bij een ileseb rooden wiin, 5 Ned. oneen honig, 2| Ned. oncen groene zeep. Anderen raden aan eenc was-sching uit: loodextract 2 oncen . kamfer spiritus en vioei-jende ammoniak, van elk 1 once, terpentijnohe 3 oncen, water een kan. Meng het, bevoebtig bet been er twee of driemaal daags mede, maar schud het altijd goed om , voor het gebruik.
c). Be slepende zwelling van 7iet aehterheen , het olifants been. In dit geval is het bqen (doorgaans een) tot een ver-bazenden omvang uitgezet, de zwelling is hard, zelden zuchtig, bijna onpijnlijk ; het gebrek kan jaren lang bestaan,
159
zonder Let paard vesl to hinderen , eindelijk echter komen er kwaadaardigc verzweringen aan , of het paard vervalt in worm of kwaden droes, Het gebrek is onherstelbaar.
17°. Be hoeglamheld of Icreupelheid in de hörst, Inj h'd paard en rund.
Kenteelcens. Als het paard stilstaat brengt het zijn been naar voren , het helt naar de gezonde zijde over , opdat de zwaarte des ligehaams niet op de zieke zijde drukke ; in be-weging gebragt heft het paard zijn voorbeen nimmer hoog op , dikwijls sleept het zeifs met den toon , vooral als het over iets hoog bijv. een dorpel moet stappen loopende maakt het een slependen zwaai met Let lijdende voorbeen ; in zeldzame gevallen ontdekt men eenige zweiling en een warme plek aan eenig gedeelte van den sehouder; dit is vooral het geval als het gebrek door eene uitwendige oorzaak, een stoot, een slag, een val of iets dergelijks ontstond.
Belmndelinr]. Geef het paard eenige weken rust, niets belet de volkomene genezing meer dan dat men het paard gedurende de ziekte laat loopen. Is men zeker van eene uitwendige oorzaak , bestrijk dan de borst gedurende eeniga dagen met een raengsel uit versehe koemest en azijn , dikwijls herstelt daardoor het gebrek in eenige dagen , maar wasch dan nog gedurende een paar dagen de lijdende borst en sehouder, tweemaal daags met gelijke deelen azijn en brandewijn en gebruik nu eerst het paard voor ligte vrach-ten, Ts de oorzaak onbekend , maar de pijn en kreupelheid zoo hevig , dat het paard cr koortsig van is, minder eet en het voeder gedeeltelijk weigert en bijna niet dürft te gaan liggen , doe dan eene aderlating uit de boegader , neem de voorijzers weg en wasch de borst gedurig met een warm en krachtig aftrekse! van kleine kamilbloemen in water, waarin men ammoniakzout en witte zepp oplost (T once van elk op de kan vocht). Verbetert de kreupelheid daardoor allengs, verminder dan langzamerhand het ammoniakzout en voeg in plaats daarvan bij het aftreksel 1 cn later 2 tot 3 oncen per kan vloeijende ammoniak. Is de kreupelheid hardnekkig plaats dan ook een etterdragt voor de borst.
In boeglamheid of borst- en andere daar naar gelijkende kreupelheden , die reeds een of meer weken geduurd hebben , worden verschillende smeersels aanbevolen, bijv. neem: witte zeep 2 oncen, kamfer 4 drachmen, los beide op in
160
«terken bramlewijn cen halve flcscli en voeg er dan bi] vioeijeudc ammoniak 1 onco , smeer er twee of driemaal daags laede. — 2«. Een sclierper smeersel is het volgende , neera: vloeijende ammoniak en tinctuur van Sj)aanschevliegen, van elk 1 once, terpentijn- en lijn-olie van elk 2 oneen, gebruik, als van Let vorige middel. — 3o. of neem gelijke deelen kurier-, terpentijn-, Spijk- en st. Janskruid-olie en meng die. — In /,eer verouderde boeglaraheid maakt men : —- 4quot;. ook wel gebruik van een srneersel uit gelijke deelen honig en onge-blusehte kalk , —of 5o. van brandevvijn G oncen , terpentijnolie 1 once, zwavelzuur 4 drachmen. — 6quot;. In bijna wauhopige gevallen heeft men nog wel baat gevonden bij bet volgende: doe eene kleine insnijding in de huid , voor aan de borst, maak van daar naar beneden met een spateltje eene verdie-ping tusschen vel en vleescli ter lengte van drie of vier duim en duw daarin een scrupel bijtende sublimaat, aan een stuJcje. Houd het paard nu gedurende drie dagen aan-gebonden staan , om liet likken aan de uitvloeijende giftige sappen te beletten. Er ontstaat nu eene lievige zwelling, die ecliter van zelf wegslinkt; raaakt men zieh echter be-vreesd, dan doe men een vlijmslag 5 of 6 in het meest gezwollen gcdeelte. — 7°. In Frankrijk maaktmen in dergelijke kreupel-heden veel gebruik van het volgende smeersel, het werkt als brandrniddel , zoodat men daarna laat wasschen met een afkooksel van heemst- of kaasjesbladeren; het bestaat uit voorloop van 22°. 4 oncen, terpentijnolie 3 oncen, vloeijende ammoniak 6 drachmen. Men verändert de evenredig-heden naar omstandighedeu en voegt er soms eenige laven-delolie bij. — 8». Wordt ook aangeprezen eene op ossing van 1 once potasch en 2 oncen groene zeep in zoo weinig brandewijn als mogelijk. —Velen trekken altijd een etterdragt längs den schouder in boeglamheid. — Waar niets hielp, heeft somtijds het met een gloeijend ijzer aangebragte streep- en puntvuur nog goede dienst bewezen , doch soms eerst eenige maanden na de aanwending.
18o. De lendelamheid, kruislamheid of kreupelJteid in Jiet lends.
Bij het paard , rund en varken.
Hoewel deze ziekte den naam van lamheid draagt, wordt daarmede geen eigenlijke verlamming , maar wel eene rnoei-jelijke en pijnlijke baweging bedoeld. De ziekte, die wij hier bedoelen is geene verlammende aandoening des rugge-mergs, uit volbloediglieid of zwakte, maar of van een rheumatischen aard öf door uitwendige beleediging veroor-
161
aaakt en komt meer voor bij runderen dan bij paarden.
Kenteehens. l)e ziekte ontstaat gewoonlijk plotseling*. Als bet dier wil opstaan rigt het zieh van voren getnakkelijk op, maar de achlerhand w:'l niet volgen, het dier steunt en klaagt en legt zieh weder neder. Jaagt men zulke dieren met geweld over-eind, dan houden zij den rug stijf en pijnlijk, bij het gaan wankelen en slingeren zij met bet achterstel, soms is de ziekte zoo bevig , dat bet dier van achteren in 't geheel niet overeind kan komen.
Behandding. Ligt de oorzaak in een stoot, val, ofietsder-gelijks, bebandel de ziekte met azijn en koemest en later met het ai'treksel van kamilbloemen , op de wijze als wij bii de boeglamheid hebben voorgesehreven. Kan het dier niet overeind komen , dan zoa men ook verzaehtende en oplossende kruiden , zoo als beemst-of kaasjesbladeren met eenige kamilbloemen kunnen koken en in een zak warm op het kruis cn de lenden leggen. Soms komt eene aderlating te pas, die men het best verrigt door het afsnijden van een of twee jeden van den staart. Ook het zetten van een etterdragt of wrang in den bil is doorgaans nuttig, Met voordeel kan men gebruik maken van het volgende, neem ; extract van monnikskap (extractum aconiti) 2 drachmen , reuzel 2 oncen, meng bet en smeer de lendenen en kruis er tweenuial daags mede. (Deze zaif is giftigt. Het viermaal daags smeren der pijnlijke deelen met warm gemaakte bilzenkruidolie werkt zeer verzaebtend. Inwendig geve men tweemaal daags een flesch wann aftreksel van vlierbloemen , waarin opgelost is, 3 drachmen ammoniakzout en 1 draebme braakwijnsteen : daarbij houde men het dier matig warm.
In slepende, hardnekkige gevallen van kruislamheid komen meer piikkelende smeerseis in aanmerking vooral No. 5 of 7, voorgesehreven bij de boeglamheid. Om het dodrieggen te voorkomen , dient men dan ook het dier in zeelen te hangen. Altijd moet men in deze ziekte ruim strooijen.
19°. De heuplamlieid, kreupelheid in de heup.
Bij Uet jiaard en rund.
Kenieekens. Het paard niijdt het lijdende been , brengt bet niet zoo ver vooruit als het gezonde en is zeer pijnlijk als men het van achteren om wil zetten (orajaagt); bij het stappen merkt men de kreupelheid veel minder dan bij hei. draven , en zij wordt erger door de beweging.
lieJiandelhuj. Deze komt geheel overeen met die der boeg-en kruislamheid.
20o. De hanentred, ten onregte hanenspat genoerad.
Kenteekens. De ziekte bestaat in eene krampachtige wer-king van de buigspieren van eon of beide achterbeenen , waardoor zij eerst behoorlijk opgeligt, maar dan met een ruk te lioog getrokken worden. De eigenlijke aard des ge-breks is niet genoegzaam bekend. Gewoonlijk gaat het ge-paard met zwakke sclienkels en regte spronggewriehten.
B eh andeling. Het gebrek is doorgaans ongeneeslijk; eenige baat vindt men in het twee of driemaal daags bestrijken van het geheele spronggewricht met een warm gemaakt mengsei gelijke deelen lijnolie en honig.
21quot;. De onUieiipinj, het afstooten der heupen.
Kenteekens. Dit gebrek komt vooral voor bij jonge dieren, dooi- het dringen tegen de posten of stijlen der deuren; somwijlen gaat het dier er ligt kreupel door; men ziet dat de kam van het heupbeen gezakt, dat is lager is; er bestaat ook wel hitte, pijn en zweüing der heupen.
Behandeüng. Men kan wel trachten de heup weder op te rigten, maar in den regel blijft zij gezakt. Om de ont-steking tegen te gaan , bestrijke men de beleedigde deelen ieder mir met versehe koemest, aangemengd met azijn.
22o. De verreJcking in de smeerschijf of knieschijf.
Kenteekens. Het paavd mijdt het lijdende been , buigt het bij het gaan zoo min mogelijk in het kniegewricht (smeerschijf) , draait onder het gaan de smeerschijf naar buiten en teekent pijn, als men het gewricht drukt; doorgaans ziet men ook door de onregeimatige werking der spiersn en pezen in den omtrek van dat deel sleuven of verdiepingen, als het paard in beweging gebragt wordt.
BeJiandeling. Bestrijk de smeerschijf in een ruimen om-vang alle mir met een laauw-warme pap uit versehe koemest en azijn, waarin ammoniakzout (1 once) , of keukenzout (een handvol per flesch) is opgelost. Na verloop van drie of vier dagen zal nu de pijn en spanning nagenoeg verdwenen, maar het gewricht nog zwak zijn. Gebruik daartegen het volgende: kook twee handenvol eiken- of wilgen-bast in azijn 1 kan; zijg het voeht door , los er in op aluin 4 drachmen en wasch het gewricht er eenige malen daags mede. Ook het volgende smeersel kan men met nut gebruiken: levertraan 2 oncen, los daar in op kamfer * drachme, en voeg er bij vloeijende ammoniak 4 drachmen, meng het en wrijf er driemaal daags 1 eetlepelvol van in.
163
23o. De oniwrichiing der Imie- of smeerschijf.
Kenteekens. Het dier kan het been niet buigen en houdt bet stijf, laat men het een paar schreden voortgaan dan buigt het ineen op de knie en sleept het been na, als ware het overkoot; aan het gewricht zelf ontdekt men , dat de knie-sehijf boven het gewricht gescboven is en daar vast zit.
Behandeling, Men moet de ontwrichte smeerschijf weder op hare plaats brengen, hetwelk't best op deze wijze geschiedt: druk met de eene hand de bil voor- en bovenwaarts en met de andere de knieschijf nederwaarts , terwijl men het paard een pas achteruit laat gaan of springen ; lukt het op deze wijze niet, maak dan een touw vast cm het lijdende been , leg het einde daarvan naar de tegenovergestelde zijde cm den hals , voor de borst om, neem nu in de eene hand het touw en trek daarmede het been zoo veel mogelijk naar voren en naar boven , houd den. Schenkel in de andere hand en laat nu het paard dwingen tot voorwaarts gaan of springen , daarbij geraakt in den regel de smeerschijf weder op hare plaats. Na de herstelling smere men het gewricht tweemaal daags met het volgende: levertraan 1 onee , terpentijn-olie 4 drachmen, vloeijende ammoniak 2 drachmen. Ge-bruik het paard in bet eerst slechts voor ligte vrachten. In enkeie gevalien is men genoodzaakt het paard neder to leggen en wel op de gezonde zijde , daarna het zieke been sterk te latcn uitrekken in eene voorwaartsche risftina; en de
1 • 1 • • #9632;* oo
Knieschijf met de hand op hare plaats te schuiven.
24quot;. Be overkotinrj , de verstuiking in de koot.
Bij het paard en rund.
Kenteekens. Dit gebrek komt meer voor aan de achter-dan aan de voorbeenen; als het paard staat, rust het met het kreupele been op den toon en steekt het kootgewricht naar voren uit, vooral echter het ondereinde des pijpbeens ; bij het gaan zakt de koot niet door; de overige gedeelten des beens bewegen zieh goed; soms bestaat er bitte en zwel-ling van het kootgewricht.
N.B. De overkoting is soms moeijelijk te herkennen ; dit is vooral het geval, als er tevens eene kreupeiheid van een anderen aard, bijv. een spat, rotstraal, steengal of derge-lijke aanwezig is; in dergelijke gevalien zal men wel doen het paard de hoefijzers te ontnemen , het eenige dagen rust te verschaffen en inmiddels het geheele been eenige malen daags te bestrijken met eene pap uit leem of klei, azijn en water: dit werkt verkoelend en bovendien zal de plaats waar
164
Ixet gebrek zetelt dan dikwijls kenbaar worden door het scliielijk droog worden der pap op Ket lijdende deel. Deze handelwijze is van uitstekend nut in velerlei kreupelheden ; bovendien raden wij aan om altijd bijzonder oplcttend te wezen op den toestand der hoeven, zeer dikwijls gebeurt het loch , dat men eene kreupelheid hooger zoclit en dat zij afhankelijk was van een gebrek in de hoeven of van ver-keerd boefbeslag.
Behandelinrj der overkoting. Vooral bij jonge paarden is eene aderlating uit den straal nuttig , en vervolgens het geduren-de eenigo dagen gedurig bestrijken der koot met eene pap uit versehe koemest, lijnmoel, of leem met azijn en water; intusschen is het langdurig gebruik van verkoelende ora-slagen nict aan te raden. JS'a dat men daarmede drie of vier dagen heeft aangehouden , ga men over tot het volgende smeer-sef, dat in vcle gevallen herstclling te weeg brengt, neem : azijnzureloodzalf (unguenturn nutritum) en blaauwe zalf (unguentum oxvdi cobaiti), van elk ly once, meng die en strijk er viennaal daags het geheele kootgewricht mede. Blijft de overkoting evenwel hardnekkig p.anhouden , neem dan ; voorloop van 20 graden 2 oneen . terpentijnolie 1 once . vloeijende ammoniak 2 drachmen , meng dit en smeer er de koot tweemaal daags mede. Het gebeurt soms dat het paard na overkoting eene slaplieid in het gewriclit houdt, waardoor het gedurig zuikt in de koot, daartegen kan men met voor-deel gebruik maken van een afkooksel van drie handenvol eikenbast in twee kan water, waarm men oplost aluin 1 once.
25quot;, .De ontwricJding der koot.
Dit gebrek komt uiterst zelden voor.
Kenleekens. Het kootbeen is zijdclings, of wcl naar voren of naar achteren van het pijpbeen verschoven , zoodat beide beenderen slcchts gedeeltelijk op elkander rüsten. Een bui-tengewoon geval is het als die beenderen voorbij elkander geschoven zijn , zoodat het been korter is geworden.
B eh an deling. Leg een sterken hand dock om de knie en een dergclijke om den hoef, laat aan beide trekken-, zoodat het koot en pijpbeen eenigzins van elkander verwijderd worden, en breng dan de verplaatste beenderen weder in de juiste rigting. Na die teregtbrenging bestrijke men het kootgewricht eenige dagen lang met koemest en azijn.
26 o. Jlel strijken.
Kenieeltens. Het paard heeft min of meer diepe kwetsu-
165
ren aan de binnenzijde der koot, of aan den binnenkant des kroonrands. Meestal gaat het rlaardoor kreupel. Het gedeel-le van den hoef waarmede het zieh strijkt, ontdekt men door den strijkenden lioef dik te bestrijken met fijn krijt en liet paard daarna in beweging te brengen , waarbij dan het krijt zal worden weggevaagd op de strijkende plek.
BehandeUng. De kwetsuren zijn gemakkelijk te genezea, door ze eenige raalen daags te wasschen met Goulardswater, maar als men de oorzaak niet wegneemt, ontstaat ze oogen-blikkelijk weder; naar de oorzaak moet ook de behandeling versehillen , maar in 'talgemeen is het goed een strijkleder (strijkriem) of strijkkussen om het gestreken been te leggen.
Ontstaat het strijken door zwakte, het zij die welke aan de jeugd eigen is, of ontstond die uit andere oorzaken, laat dan het paard niet ovematig arbeiden of te aanhoudend hard loo-pen en voeder beter.
Ligt de oorzaak in eene gebrekkige beweging , zoo als van het kruis en der becnen , het fransen , het loopen op de toonen enz., dan moet men dit zoo veel mogelijk door een doelmatig beslag verbeteren. Zijn de hoeven bijv, scheef, maak dan den tak van het hoefijzer aan de zijde waar de hoef te sterk afslijt, veel dikker en snijd den tegenoverstaan-den hoefvvand zoo veel mogelijk weg.
Loopt het paard te naauw, leg dan aan de strijkende zijde den tak des ijzers zoo veel mogelijk naar binnen , zender echter de zool te drukken , en laat nu het uitstekende ge-deelte van den boefwand wegsnijden.
Te wijde of te lange ijzers moeten behoorlijk verkleind worden: men zorge ook dat de nieten nimmer uitsteken.
27°. Het aanslaan.
Kenteekens. Onder het draven hoort men dat het paard met de achter- tegen de voor-ijzers slaat.
Behandelinr/. Dit gebrek is het moeijelijkst te verhelpen bij zalke paarden bij welke het door een te körten ligchaams-bouw , door te wijd naar achteren geplaatste voorbeenen, of te sterk gekromde achterbeenen , sabelbeenen , ontstaat. Men make de voorijzers zoo kort mogelijk en zonder kalkoenen, of met schuins naar vorenstaande kalkoenen ; van de achterijzers körte men den toon zooveel mogelijk in. Dikwijls is men genoodzaakt de ijzers vaster onder de hoeven teleggen: voor groote hoeven kan men te dien einde een of twee nagelga-ten meer laten stampen in de hoefijzers.
166
JyieEsten «Ser voetena of lioev«quot;-
2?o. De Jcroonhetrapping en verzweringen aan de kroon.
Kenleelcens Men vindt aan de kroon des voets, meestal aan de binnenzijde, doch ook wel aan den toon of deu buitenwand, eene meer of minder aanmerkelijke verwonding, blijkbaar veroorzaakt door eene kneuzing of drukking met den kalkoen des ijzers, doch ook wel met den hoef zelvcn; vooral bij liet winterbeslag met ijsnagels, of scherpe kalkoenen kunnen dergelijke beleedigingen vrij belangrijk ziju en bet paard er zeer kreupel door gaan.
Behandeling. Zuiver do wond met vet en warm zeepwater, eenige malen daags, in de meeste gevalleu zal zulks voldoen-de zijn. Bestaat er ontsteking, sla dan koemest met azijn of zuurdeeg om den voet; raakt de ontsteking in verzwe-ring neem dan de losgeraakte gedeelten met het mes weg en bestrijk de wond driemaal daags met dikke tcrpentijn (#9632;l deelen), waaronder loodsuiker (1 deel) is gewreven; dringt de otter diep in den hoof, maak dan eene tegenopening in dc zool. In veroaderde gevallen van kroonbetrapping ? heb ik met het meeste voordeel gebruik gemaakt van een krach-tig afkooksel van ciken- of wilgen-bast in water, waarin men oplost groene vitriool (3 oncen op de kan voeht}, men wascht de wond daarmede zes of achtmaa! daags.
Somwijlen ontstaat er eene ontstekins; in den omtrek van het kraakbeen des hoefbeens , dan wordt die ^enoegzaana altijd opgevolgd door eene verzwering ; men kent het gevai aan eene (min of meer verhevene en ronde) zwelling, in de meeste gevallen aan de binnenzijde van de kroon; spoedig körnt er eene opening in het gezwel , waaruit zieh eene groote hoeveelheid dunne , groene en stinkende etter ontlast; bij hot inbrengen eener sonde bespeurt men, dat de genoemde opening diep in den hoef dringt en een fistelgang vorint, die tot aan bet hoef been voortbopt, Het gebrek draagt den naam van kraakheenfislel des Uoefbeens en kan zeer langdurig wezen.
Bbhnndeling van den fistel. Zoo lang de ontsteking nog zeer hevig is , kenbaar aan de zvelling die zieh tot boven de koot uitstrekt en aan het erg kreupel gaan des paards , houde men aan met het omslaan van pappen nit versehe koemest of lijnmeel met azijn en water, znivere de wond met warm zeepwater en laat de zool van den voet zoo dun mogelijk nitsteken, opdat de otter, als die verzakt , zieh gemakkclijk kunne entlasten. Later ga men o^'er tot het
167
vollende miJdcl , w aar van meii vierraaal daags ecu reinig in de verzwering druppclt, neem : witte vitriool en blaauwe vitriool, van elk 4 drachmen , los die op in 4- oncen wijn-azijn eu voeg er daarna droppelsgewijze bij: loodazijn l ouce.
In zeer verouderde kroonfistels is inen genoodzaakt de verzwering met een rood gloeijend en spitsijzer tot op den bodem te branden, soms meet men dit zelfs herlialen. Na het branden behandele men de wo ml tweernaal daags met de zalf uit dikke terpentijn deelen) en loodsuiker (1 deel),
29°. De rolstraal.
Kenleekens. Ue straal is doorgaans platter dan gewoonlijk, de overlangsclie groeve daarin is dieper en daarin bevindt zieh eene zeer stinkende etterachtige vloeistof. De rotstraal komt vooral voor bij paarden met läge, platte hoeven. Het paard kan er zeer kreupel door gaan.
BeJiandeling. Bij bet beslag Zorge men dat de straal niet laag weggesneden worde, mHar bij het gaan den grond rake, daarom moet men er ook läge kalkocnen aanmaken , die geheel weglaten , of wel een balfmaanswijze-ijzer laten on-derleggen, Gaat het bederf in de straal zoo diep dat bij liet gaan de van aehteren läge en zwakke voet gedurig vaneen wijkt en het paard zwaar kreupel doet gaan , laat dan een balk- of sluitijzer (hoefijzer met vereenigde versenen) onder-leggen. Op den stal moet het paard zoo droog mogelijk staan met de voeten op stroo, droogzand of dergelijke. Als geneesmiddel kan men gebruik maken van witte vitriool 2 drachmen, los die op in azijn 1 onee en voeg er bij terpentijnolie en tinetuur van aloe, van elk 1 drachme, bij het gebruik sehudt men het goed om en bevochtigt daarmede een in den straal gestoken wiek van vlas of werk ; op dezelfde wijze kan men gebruik maken van 4 draehmen ehloorkalk , opgelost in 4 oncen water; sommigen strooijen tweemaal daags in den straal een poeder vät geiijke deelen gebrande aluin en blaauwe vitriool, Komen er uitgroeisels van zoogenaamd wildvleesch, neem die weg met het mes en brand de wond zuiver met een gloeijend ijzer. Komt er later weder vereltcring en is de etter dun en stinkend, maak dan gebruik van eeae zalf uit geiijke deelen Noordsehe teer, groene zeep en dikke terpentijn , op een zacht vaur onder elkander gesmolten.
30°. Ue learker in den voet, de hoef- of straal-kanker.. vijt of Jik, ook wel de padde of bet padgezicel genoemd.
168
Kcntebkens. Eene dilovijls langdurige ziekte, doch geens-zins van een kankerachligen aard, bestaande zij in cene verweeking der hoornachtige deelen van den voet, vvaardoor de onderiiggende weeke deelen, de zoogenaamde vleesch-straal, vleeschzool en gedeeltelijk ook de vleeschwand de ge-wone drukking missen, in plaats van Loom ecne stinkende, smerige stof afscheiden en weelderig uitgroeijen in de ge-daante van bloemkoolgezwellen (wildvleesch).
De ziekte begint met de verweeking , het vezelig en wit-aclitig worden van den hoornstraal, zij raakt los van den vleeschstraal, die opgezet en tevens harder is; vervolgens Valien de genoemde veranderingen voor aan de steunsels van den voet, daarna aan de zool en eindelijk aan de verzen-wanden ; zoodat de achterste en onderste gedeelten van den voet tiehcel ontaarden in eene vormlooze massa van zwam-achtig uitgroeijende weeke deelen, die met geene hoornlaag hedekt is, bij de minste aanraking bloedt en het paard he-vige pijn venvekt, zoodat het zwaar kreupelt en den aan-gedancn voet steeds op den toon laat rüsten ; zware gevallen gaan dikwijls gepaard met beenbederf van het hoel'been , soias /.ells met het afvallen van den geheelen hoornsehoen. De ziekte komt meestal voor aan een hoef, in enkele gevallen aan twee te gelijk.
BeJiandeling. Zet den voet gedurende 24 uren in een pap uit versehe koemest, azijn en water, zuiver hem daarna met laauw water en neem met een schaar of mesje al de loszit-tende hoornachtige deelen weg, want die vereenigen zieh toch nimmer weder met den hoef. Laat nu het paard be-slaan met een tamelijk lang , maar tevens ligt , dat is dun en smal ijzer , hetwelk met sleehts 4 hoeimigels (alleen aan het voorste gedeelte van den hoef) bevestigd wordt; daarna hedekt men de zieke, maar op eene onbloedige wijze van alle losse Iioornvezels gezuiverde deelen met zachtc vlas-wieken, hevoehtigd met tinctuur van aloe 1 deel, water 4 deelen en bedekt verder de zool en de wieken met een schuilje van stevig plaatijzer, dat men onder den binnenrand van het niet al te vast aangehaalde hoefijzer'schuift; in het achterste omhoog gebogen gedeelte van dat schiiifplaatje maakt men een rond gat, waardoor men een koord haait om daarmede de schuif om den hoef of de koot vast te binden. Dit verband meet eens of tweemaal daags vernieuwd worden en het voornaamste waarop men daarbij te letten heeft is, dat de vlaswieken overal gelijkmatig en vrij stevig
169
dnikken, ora elke weelderige uitgroeijing tegen te gaan , ook raoet dagelijks het los geraakte hoorn worden weggesneden, zelfs Let nieuwe, dat niet goed met de vleezige deelen ver-bonden, maar integendeel bulterig of blaasachtig is. Ts ook de verzenwand aangedaan , men handele op gelijke wijze , maar gebruike dan tevens een windsei, om de wieken behoorlijk te befestigen en te doen drukicen. Blijft de op-pervlakte etterend, in plaats van boorn af te scheiden , be~ strijk dan de vlaswieken met Egyptische zalf en strooi op de plaatsen, welke de verzweringen en weelderige uitgroei-jingen moeten bedekken, een weinig poeder van blaauwe vitriool. Tot het bestrijken der wieken , kan men ook ge-bruik maken van de zalf uit Venetiaansche terpentijn (2 deelen) en loodsniker (1 deel), maar het best heb ik mij in dergelijke hoefziekten bevonden bij eene zalf uit gelijke deelen groene zeep , dikke terpentijn en Noordsche teer, bij eene zachte wärmte cnier elkander gesmolten, met dien verstände, dat men bij een te spoedig bard worden der nieuwe hoornstof, de groene zeep in dat voorschrift een weinig vermeerdert.
Bestaat er beenbederf des hoefbeens, sondeer de wond weinig, of liever in 't geheel niet, doe geene insnijdingen in de weeke deelen, maar gebrnik wieken, bevoehtigd met tinctuur van aloe 1 deel en water 4 deelen.
Het spreekt wel van zelf, dat het paard niet in het nat mag staan. Zijn er twee hoeven aangedaan, behandel dan eerst alleen den ergsten.
31o, De steewjal.
Kenteekens. Het paard gaat kreupel met een of c^e beide voorbeenen , de beweging in de gewrichten is vrij , maar het paard zet de voorvoeten beschroomd neder , vooral als het op een harden , steenaehtigen grond raoet draven, waar-bij het vooral de binnenverzen tracht te mijden en dus de hoeven meer naar buiten houdt. De hoef zelf is doorgaans en wel vooral aan de binnenverzen heet en pijnlijk, vooral als men tusschen den straal en de verzen de zool drukt , of er met een hamer op tikt. De steengal bestaat in eene door drukking of kneuzing veroorzaakte uitstorting van bloed, tusschen de vieesch- en hoorn-zool; bare gewone plaats is in de ruimte tusschen de straal en de binnenverzen of het kwartier, en de drukking, waarvan zij het gevolg is , wordt aangebragt door te naauvve hoefijzers , door steentjes die zieh tusschen het ijzer eu de zool hebben vastgezet. door
15
170
dood boom, door zwakke, naar binnen omliggende kwartieren enz. Somtijds gerakeu de steengailen in verzwering, ea is dan de hoornzool zeer dik, dan baant de etter zieh een weg naar boven en ontlast bij zieh aan de kroon. In zeldzame gevallen komt de steengal voor aan de punt van de straal.
Behcmdeling. Maak de boeven beboorlijk week, door ze gedurende een of twee dagen in te slaan met koemest en azijn , na alvorens de boefijzers te bebben weggenomen. Neem nu allengs zooveel van de boornzool, tot dat ge komt aan de steengal, kenbaar aan een roodgekleurde vlek en bloedige strepen in de vleeschzool. Soms bevindt zieh daar ter plaatse reeds eenige etter, welke moet worden ontlast; op dezelfde wijze moet de geheele steengal, dat is de met uit-gestort bloed doortrokken hoornstof, worden weggenoraen , betwelk bet best gesehiedt met een klein en smal veeg-mesje, daarbij moet vooral gezorgd worden, dat men de steunsels van den wand (dat gedeelte waarmede zieh de wand aan de kwartieren naar binnen omslaat , om zieh met de straal te verbinden) niet worde doorgesneden; is de verzen-wand naar binnen omgebogen , dan moet het overliggende gedeelte worden weggesneden. Na het wegnemen van de steengal legge men een ijzer onder . dat niet te vast worde aangehaald, legge vlaswieken , bevochtigd met gelijke deelen brandewijn en azijn op de wond , vulle de zool verder aan met wieken en bedekke alles mel een ijzeren schuifplaatje (zie bladz. 168), Bestond er reeds verzwering. bestrijk dan de in de wond te plaatsen wieken met do zalf uit Venetiaansche terpentijn twee deelen en loodsuiker een deel, of met Egyp-tisehezalf, of met de zalf uit terpentijn, zeep en teer (zie bladz. 169); bestaat er een fistel, waardoor de etter zieh aan de kroon ontlast, spuit daar dan viermaal daags een wei-nig in van het vocbt uit eene oplossing van witte en blaauwc vitriool (zie bladz. 168). Het boefverband vernieuwe men dagelijks eenmaal. Inmiddels is het paard in staat daarmede zijn werk te verrigten. Bij een volgend beslag moet men de oorzaken, waaruit de steengallen ontstonden, trachten te mijden en het paard gemakkelijke en tamelijk ruime ijzers onder-leggen.
32», De Jioornscheur en hoornldoof.
Bevindt de spieet zieh aan den toon, dan noerat men het ossenpoot of halfspool, aan de zijvlakte van den hoornwand
Id variier voet.
Kenteekens. Ter aangewezene plaats ziet men eene over-
171
Ilangsche spieet of sclieur in den lioornwand, die somwijlen tot aan den haarband doorloopt en nu eens zieh enkel tot de buitenste hoornlaag bepaalt, dan weder tot op den vleesch-wand docrdringt: in het laatste geval gaat het paard er doorgaans zeer kreupel aan. Overdwarsehe scheuren (klovcn) in den lioornwand komen zelden voor en nog zeldzamer ver-wekken ze kreupelheid.langsche spieet of sclieur in den lioornwand, die somwijlen tot aan den haarband doorloopt en nu eens zieh enkel tot de buitenste hoornlaag bepaalt, dan weder tot op den vleesch-wand docrdringt: in het laatste geval gaat het paard er doorgaans zeer kreupel aan. Overdwarsehe scheuren (klovcn) in den lioornwand komen zelden voor en nog zeldzamer ver-wekken ze kreupelheid.
Behandeling. Laat de hoornwand ter plaatse van de spieet niet drsgen ; orn dit voor te komen neera daar van den rand zoo veei mogelijk af, strijk de opening met zwarte was digt, en laat aan het ijzer , even voor de spieet, eene ver-hevenheid of kalkoen smeden. Maak dat de spieet bij het gaan gesloten blijve ; tot dit einde legge men een tamelijk sterk, aan de kalkoen einden gesloten ijzer onder, make op de hoogte van de spieet geene nageigaten, maar een paar lippen , waardoor de randen der spieet bij elkander worden gehouden. Bevorder op allerlei wijzen den hoorngroei, door den wand zoo kort mogelijk te houden , door den hoef ge-durig t,e besmeeren met paardenvet en zwartsel, door den kroonrand des hoefs eenige malen daags te wrijven met eene doorgesneden roode uije, maar vooral door tweemaal's weeks een weinig tinctuur van Spaanschevliegen aan den haarband (kroonrand) te strijken. Om het verlengen van de spieet tegen te gaan, kan men met een gloeijend knopvormig ijzer het begin van de spieet, als die den kroonrand nog niet bereikt heeft, een weinig branden. Paarden met een splijt-hoef moeten aitijd met dünne nagels beslagen worden. Om de spieet grondig te genezen , wordt door sommigen eene operatie aangeraden , bestaande in het wegnemen van een A-vormigstukje uit den hoornwand , in het midden waarvan zieh de spieet bevindt en het naderhand verbinden met v/ie-ken, bevochtigd met brandewijn en azijn.
Het best heb ik mij bevonden bij het volgende middel; neem 6 nieuwe hoefnagels, doe die in een wijnflesch en giet er langzaam en droppelsgewijze op : salpeterzuur (sterk water) 2 oncen. Zijn de nagels opgelost voeg er dan even langzaam bij zwavelzuur (vitrioololie) 4 drachrnen en daarna nog bruine suiker 4 oncen , water 2 theekopjes , lijnolie 1 theekopjevol , meng het en bestrijk met een weinig daar-van tweemaal daags de hoornscheur. Wordt na eenige dagen de pijnlijkheid wat minder, neem dan van bovenstaand voeht en maak er met verloopen wagensmeer eene zalf mede, waar-mede gij tweemaal daags de kloof digt smeert. Als het voeht
172
later wat dik wordt, kan men er eenige lijnolie onder mengen.
33°. De nayelirap* Het indringen van vreemde ligchamen in den hoef.
Kenteelcens. Het paard gaat plotseling zeer kreupel ; bij het gaan zet liet den gekwetsten voet voorzigtig neder; de hoef is doorgaans heet en op eenig punt bij drukking pijnlijk; bij naauw-keurig onderzoek vindt men in de zool of straal, of tusschen die twee eene opening en daarin een vreemd ligchaara , een spijker, stakje glas of dergelijke; soms is er dit reeds weder uitgevallen, of wel liet is zeer diep ingedrongen, en de opening bijna geheel gesloten.
Belmnddiny. Neem in den omtrek der verwonding het hoorn zoo veel mogelijk weg ; haal het kwetsendc voorvverp naar buiten ; zuiver de wond en handel verder zoo als bij den steengal is aan de hand gedaan; doch zorg vooral voor het twee of driemaal daags plaatsen van den hoef in een lederen zak met koemest en azijn,
3^0. Het vernagelen.
Kenteelcens. De kreupelheid ontstond na dat het paard kort geleden beslagen was. Als men op de koppen der hoef-nagels slaat teekent het paard hevige pijn, wanneer men den kwetsenden nagel , die in , of kort längs het leven ge-drongen is, raakt; haalt men die nagel uit, dan kleeft er bloed aan, als de wond nog verseh is, etter als er reeds ver-zwering bestaat.
Behcmdeling. Verwijder den kwetsenden nagel en laat hem tot een volgend beslag uit den hoef; is de wond nog versch giet er een paar droppels lijn-, raap-, terpentijn-olie of bran-dewijn in ; bestaat er reeds verzwering, maak dan de wond, door het wegnemen van hoorn tot eene trechtervormige opening en steek er een paar maal daags wieken in, bevoehtigd. met tinctuur van aloe 1 deel en water 2 deelen; wil de ontsteking zieh in den hoef uitbreiden, plaats dan den voet gedurende eenige dagen in koemest en azijn. Om gemak-kelijk bij de wond te können komen neemt men daar ter plaatse een halfrond stuk uit het hoefijzer, des roodig kan men het schuifplaatje (zie bladz, 168) onderschuiven.
SBquot;. Het loslaten van den wand, de holle wand.
Kenteekens. Bij het beslaan bespeurt men , vooral aan den toon , soms echter aan den zijwand of beide genoemde tevens , eene holte tusschen den hoornwand en de meer inwendige deelen van den hoef, welke te dier plaatse met een dünnere hoornlaag bekleed zijn , zoodat de wand daar ver-
173
dubbeld is , de hoornwand geeft daar ook een hollen toon, als men er op tikt. Bij het bestaan van eene kleine holte gaan sommige paarden reeds kreupel, tenvijl zij bij andere tot aan de kroon doorgaat, zonder dat zij den voet mijden.
Behandeling. Bevorder zooveel mogelijk den hoorngroei (zie bladz. 171), vernieuw gedurig het beslag en neern zoo veel mogelijk van den hoornwand weg, vooral nabij de holte, opdat de hoornwand daar niet drage en daardoor afwijke.
36°, De volvoetigheid en de knolkoef.
Kenteekens. De zoolvlakte van den hoef is niet hoi, zoo als zulks behoort, of zelfs vlak, als bij den platvoet, maar Staat bol; de hoornwand ligt meer naar het Waterpas gebogen, dan wel min of rneer stijl en heeft ringvorraige verdiepingen en verhevenheden , door dat zij nu en dan in haren groei gestuit wordt, even als de horens der koeijen. De volle voet heeft doorgaans een wijden omvang , knolvonnige verhevenheden aan den wand en läge dragten.
Beliccndelivcj. Be vorder den hoorngroei aan het toonge-deelie van den hoef, door aldaar twee of drie vingerbreed in te smeren eenigc prikkelende zalf, bij v. van laurierolie, maar vooral van Spaanschevliegzalf, verzaeht door bijvoeging van acht of tien deelen koningszalf (basilicum), men smere alle twee of drie dagen, doch naar omstandigheden, tot dat de hoef daar warmer is , maar tot ontsteking of uitzweeting mag het niet komen. De gelijktiidige aanwending van warme pappen om den hoef, uit lijnmeel met wit mosterdmeel, ge-kneusde uije of knoflook, is zeer nuttig. Is de hoornwand aan de kroon van het toongedeelte dik en hard , £:oodat de vleeschkroon gedrukt wordt, rasp die dan eerst af, tot ze zieh met den vinger gemakkelijk laat indrukken. Bij het beslaan van zulke voeten, moeten de dragten tot op de be-hoorlijke hoogte worden afgesneden; de hoornzool dient echter gespaard , vooral aan hot toongedeelte. Daarentegen kan de opwaarts gerigte hoornwand aan den toon zooveel mogelijk worden ingekort. Het hoefijzer moet ligt zijn en de zool zooveel mogelijk bedekken zonder die te raken. Daar de hoornwand aan den toon doorgaans brozer is, moeten de nagelgaten meer naar achteren worden geplaatst, soms voegt men er een paar bij. Daarbij is het goed de geheele zool eenmaal 's weeks met terpentijn te bestrijken. In den regel late men het beslag om de vijf of zes weken vernieu-wen. De volkomene genezing wordt in acht of tien maan-den verkregen.
174
37°. -De naauuohoemgJieid en de klemhoef.
KenLeekens. De lioornstraal is zeer smal en klein, soms gelieel verdwenen, waardoor de hoef naar achteren als za-meuvalt en inkrimpt en de hoef van onderen slechts weinig breeder is dan aan de kroon,
Behandeling. Bevorder den groei van de straal; houd dien steeds zoo hoog mogelijk, terwijl de verzenen steeds zoo laag worden gehouden als het paard velen kan en leg zeer körte, naar achteren dun uitgesmede ijzers, zonder kalkoenen onder, opdat de achterste deelen van den hoef zieh uitzetten.
Om den klemhoef grondioj te genezen , moet men echter aldus handelen: rasp den geheelen hoornwand af, tot hij zoo dun wordt als papier eu laat het paard zonder hoefijzers in eene vochtige weide loopen. In het eerst zal het zeer pijn-lijk en stijf loopen, maar allengs komt er nieuwe hoorngroei en daannede een ruiniere hoef. Den hoorngroei meet men door het aanstrijken van vette smeersels aan de kroon bevorderen.
38°. De onlsteldng in den hoef en het verhallen of verbellen der zool, de stol, bij het paard.
Kenteekens. Het paard gaat in ligter of erger trap kreu-pel. ]3ij het gaan , vooral op een steenweg, zet het den voet voorzigtig neder, het ligt den zicken voet gedurig op, of laat dien op den toon rüsten ; de ontstoken hoef is warm of heet ; is de ontsteking hevig, dan heeft het paard koorts , kenbaar aan de versneide pols en de hijgende ademhaling, den strakken blik , het trillen der ledematen en het tandkner-sen ; somtijds saat deze koorts de hoefontsteking vooraf en verwacht men eene longontsteking, tot dat men door de pijnlijkheid der voeten den eigenlijken aard der kvvaal out-dekt. Dit is vooral het geval met de hoefontsteking uit inwendige oorzaken , zoo als rheumatiek , ontstekingkoorts , vcrplaatsing van ziektestoffen cnz. Zulk eene hoefontsteking kan dan ook zeer gevaarlijke gevolgen hebben, zco als: koud-vuur of uitgebreide veretteringen in den hoef, het afvallen van den hoef, eene hevige longontsteking en dergelijke, waar aan het paard gemakkelijk te gronde gaat. In ligtere geval-len volgen dikwijls op eene hoefontsteking uit inwendige oorzaken nog hardnekkige hoefgebreken, als daar zijn: rinquot;-hoeven , de holle wand, knolhoef en volvoetigheid, verzwerino- der zijdelingsche kraakbeenderen des hoefbeens, jistels inquot; den hoef enz. Als het paard lang moet liggen
175
voegt zieh daarbij het uoorliggen en versiert' der buid en eene daaruit voortvloeijende rotkoorts, welke het dier einde-lijk wegslcept.
De hoefontsteking uit uitwendige oorzakeu , zoo als bijv. door drukking der zeol bij plat- of volvoetige paarden, (het zoogenaamde verballea of verpellen der zool), door verwon-ding, door het vele loopen op straatwegen enz. is veel minder gevaarlijk ; in zeldzame gevallen echter volgt er wel eens op eene slepende hoefontsteking, ook zclfs we! eene allerhevigste longontsteking, die het paard in weinige uren doodt.
BeJiandeling. Doe eene ruime aderlating uit de halsader en herhaal die des noodig den anderen dag, plaats het paard diep in het stroo met de zieke voeten op nat gemaakte gras-zoden , doe met eene kleine aderlaatvlijm een aantal in-snijdingen in den haarband der kroon en laat die goed bloeden, door den voet gedurig te baden met laauw water, en plaats daarna de lijdende hoeven in eeu lederen, of stevig lin-nen zakje , gevuld met eene pap uit versehe koemest, met laauw-warmen gewonen azijn. Deze pappen ververseht men drie of viermaal daags en houdt de zakjes omhoog door een band uit zelfkant om het been te slaan , opdat men het deel niet doof binde. Inwendig geve men: salpeter 2 oncen, wonderzout 12 onceu , make daarvan met honig, een thee-kopjevol azijn en eenig tarwemeel eene likking , en late die in twee dagen in verdeelde giften gebruiken. Ontstond de hoefontsteking uit gevatte koude (rheumatisme) voeg dan bij bovenstaande likking 10 of 20 grein zeer fijngewreven kam-fer. Vermindert de ontstcking, maar dreigt de hoornwand aan de kroon los te laten , meng dan de koemest aan met eene oplossing van groene vitriool in water (1±, onee per fleseh). Is er verettering in den hoef ontstaan , neem dan al het losgelaten bcorn weg en verbind de verzwering raet eene zalf uit Yenetiaansebe terpentijn en loodsuiker, of met de zalf uit terpentijn, zeep en teer (bladz. 169), ofenkeimet gelijke deelen azijn , brandewijn en terpentijnolie. Vcrtoont zieh bij de ontsteking der voeten tevens longontsteking, be-handel dan deze met aderlatingen , etterdragten , seherpe smeersels , en inwendig salpeter cn braakwijnsteen, zooals wij (bladz. 21) aan de band deden. Houdt eene tame-lijk gematigde ontsteking of verettering in den hoef lang aan, plaats dan een etterdragt voor de borst of in den bil.
176
De ontsteking in de klammen bij Jiet rund.
Kenieekens. Kreupelheid en bitte in de klaauvven, vooral aar. de achterste gedeelten (,de ballen of verzenen), het dier ligt veel; in de weide kruipt het soms op de knien rond^; het vermagert snel, de melkgeving [neemt zeer af. De ziekte komt vooral voor in het heete jaargetijde op harde kleigronden , of bij vee, dat op steenwegen gedreven wordt en bij trekossen ; bij deze bcstaat dikwijls een erfelijken aanleg voor deze ziekte ; onder deze moet inen zulke die lange koten , platte hoeven en daaraan een dun en wit ge-kleuid hoorn hebben , afkeuren,
BeJiandeling. Als bij boefontsteking bij het paard; vooral komen hier insuijdingen (scarrificaties) aan den kroon-rand te pas.
Over het heersehend klaanwzeer , dat doorgaans met mond-zeer gepaard gaat, hebben we reeds (zie bladz.146) gesproken.
39quot;. De verzicerinrj t us sahen de klaameen, de orpool of scheurklaanw.
Kenteekens. Het rund gaat zeer kreupel; bij het onder-zoek van den poot merkt men bitte . zwelling en roodbeid der huid even boven en tusseben de klaauwen en dikwijls reeds eene min of raeer diepe verzwering aan laatstgenoemde plaats. De ziekte komt het meest voor aan de achterbeenen en is soms zoo bevig, dat daardoor de klaauwen en dien ten gevolge het beest verloren gaat; de stinkende etter is dan van zulk een seberpen aard, dat daardoor niet aüeen de huid, raaar zelfs de pezen en banden worden opgelost.,
Behandeling. Doe met een aderlaatmesje (vlijm) tal-rijke vrij diepe insnijdingen in de ontstokene huid en over den kroonrand tot in bet boom der klaauwen en zou dat er eene sterke bloeding volgt ; die bloeding kan men nog aanzetten door den poot te bouden in een emmer met laauw water; na de bloeding smeere men over de wenden en de gezwollen deelen -1 van deze zalf, neem: onder azijnzure loodzalf (ung. nutritum), blaauwe defensief (ung. oxydi eobalti) en beemstzalf (ung. althaeae), van elk 4 draehmsn, die men goed onder elkander laat mengen ; de volgende dagen strtjke men nog eenmaal daags ^ der zalf op dezelfde wijze aan. Doorgaans geneest de orpoot op deze wijze gemakkelijk, en zeld-zaam zal men die insnijdingen of de zalf beboeven te ber-balen ; maar is het geval reeds verouderd , gaat het gepaard met uitgestrekte en rotachtige verzweringen, dan komt die behandeling niet te pas , maar ga men aldus te werk : houd
177
den poot en de verzwering zeer zuiver, door die tweemaal daags met warm en vet zeepwatcr met eene zachte hand te wasschen en de verzwering dikwijls te bevochtigen met liet volgende, neem : eiken- ot wilgen-bast vier handenvol, kook die een half uur met twee kan water, giet het vocht door en voeg er bij 4 drachmen terpentijnolie en een halve flesch azijn, waarin is opgelost 4 drachmen witte vitriool. Yoor het gebruik sohudde men dit raiddel goed om; men kan ook vlas- of plukselwieken bestrijken met eene zalf uit gelijke deelen Venetiaansche terpentijn en loodsuiker, en daar-mede de verzwering tweemaal daags verbinden ; sommigen raden daartoe de Egyptische zalf aan , terwijl als huismiddel eene zalf uit schoorsteenroet en azijn wordt aangeprezen.
40o, Het klaamczeer der Schapen, de Jiaarworm, het voet-euvel.
Kenteekens. Even boven en tusschen de klaauwen van het schaap bevindt zieh eene beursvormige klier, daarin wordt eene smeerige stof afgescheiden en door eene opening tusschen de klaauwen ontlast. Deze klier geraakt soms in ontstcking; het smeer hoopt zieh daarin op en door druk-king naar buiten gedrongen verkrijgt het eenigermate het voorkomen van een worm (van daar den naam //haarworm.quot;) Soms echter gaat de ontsteking uit van andere weeke deelen in den klaauw, doch altijd draagt de ziekte den naam van yoedaardig klaamczeer, wijl het slechts zelden hevig en nimmer besmettelijk is. Geheel anders is het in deze gesteld met het kwaadaardig of heerschend klaamczeer, het rotkreupel; dit heeft dikwijls uitgestrekte verzneringen , en het afvallen der klaauwen tengevolge en is zdd besmettelijk, dat het zieh mededeelt als de gezonde Schapen gaan in het spoor der kreupelen. Deze ziekte ontstaat hier te lande echter alleen door besmetting, nimmer uit plaatselijke oorzaken. Het klaauwzeer, dat voorkomt met het heerschend mondzeer, komt in aard en behandeling geheel overeen met dat van het rund (zie bladz. 146).
Het met klaauwzeer behebte schaap gaat zeer kreupel. de koot en pijp zijn weinig of niet gezwollen, maar de klaauwen zijn beet en pijnlijk en staan meer van elkander verwijderd dan gewoonlijk ; soms bepaalt de ziekte zieh tot een poot, in de meeste gevallen worden al de pooten achter-cenvolgend aangedaan , zoodat het dier soms moet blijven liggen en sterft. In het rotkreupel is de huid tusschen de klaauwen ontstoken ; de hoornwand daar ter plaatse schilferig
178
cn venveekt door een scherpen etter, die in den hoef dringt en fistels, beenbederf en het afvallen van den hoornklaamv te weesj brengt.
Grofwollige Schapen worden minder door het rotkreupel aangetast dan edele rassen. Is de ziekte eenraaal aamvezig dan plant zij zieh voort van het eene schaap op het andere en zij kan jaren lang onder eene kudde heerschen : vooral bij voehtig weder of op vochtige warme stallen breidt de ziekte zieh snel uit.
Behandeling.
1». Van den haarworni en het goedaardig Idaaumzeer.
Voed het dier goed , zoodat bet weinig behoeft te loopen, wasch de zieke klaauwen met warm en vet zeepwater, en beweeg ze daarbij sehuivende over elkander , cm het smeer uit de beurs (den haarworm) te ontlasten cn wasch de voeten daarna met een mengsei uit azijn en regenwater, waarin keu-kenzout (een halve handvol per flesch) is opgelost.
2o. Van het rotkreupel.
Zuiver de klaauwen met warm en vet zeep water , snijd al het loszittende, broze en brokkelige hoorn weg, tot op de gezonde deelen en bestrijk al de ziekelijke gedeelten door middel van een kwastje, penseel of veder, met een weinig sterkwater (salpeterzuur), voorzigtig aangemengd met gelijke deelen lijnolie of stinkende hertshoornolie; dit zuiveren der klaauwen en aanstrijken herhale men dagelijks tot aan de • volkoraene genezing. Sommigen raden aan om de verzwe-rende klaauwen te bestrijken met eene oplossing van chloor-kalk (een deel) in koud water (vijftien deelen), doch bij eerst-sjenoemd middel heb ik mij steeds het best bevonden. Men moet vooral zorg dragen tegen de besmetting , tot dat einde zondere meu de zieke Schapen af van de gezonde, of kan dit niet , neem dan leem, meng die met chloor-kalkwater tot eene pap en laat elk schaap bij het in en uitgaan van de kooi daar intreden , daardoor verliezen de etterachtige Stoffen der klaauwen haar aanstckend vermögen, bovendien moeten steeds van de klaauwen gesneden stukjes hoorn zonmüdia: verzameld en verbrand worden.
CD O
VH5L Kiekten van den staart.
lo. J)e rattenslaart , het uitvallen der staartharen. Kenteekens. Er bestaat bij het paard eene roosacbtige aandoening van de huid des staarts, waardoor de opperhuid
179
gedurig afschilfert en de baren 'uitvallen, vooral doordien het dier den staart tegen de omringende vocrwerpen wrijft.
Behandeling. Wasch den staart eens of meermalen's weeks met vet zeepwater uit witte zeep, waarbij men een weinig brandewijn voegt; het best van alles voldoet echter het wasschen met versehe menschen-pis.
2o. Be staartworm, het a fx alien van den staarl.
In anthraxaardige en typheuse ziekten , den loop en ook wel op zieh zelve, (mijns inziens welligt tengevolge van het eten van brand- of moederkoorn), komt deze ziekte bij het rund voor.
KenteeJcens. Het is een wezenlijk versterf, dat zieh ongeveer op het midden van den staart voordoet, met eene plek, die in het midden ongevoelig en dood , aan het einde echter, waar de afstooting plaats heeft, gezwcllen , beet en pijnlijk is. Na het afvallen van een gedeelte des staarts , wil het versterf zieh nog wel eens meer naar den staartwortel uit-breiden.
Behandeling. Men kan beproeven , om het versterf tegen te gaan , door het doen van insnijdingen in het minder ge-voelige gedeelte en het baden der wonden met een afkook-sel van eiken- of wilgen-bast, waaronder zoutzuur (1 once per flesch) gemengd is. Doorgaans is dit evenwel vrucbte-loos en moet men bet verstorvene gedeelte met bet mes wegnemen en dc wond met een gloeijend ijzer branden.
3°. Be icolf in den staart , de staart-wolf.
In vele met verzwakking gepaard gaande ziekten komt bij het rund de wolf in den staart voor ; vooral echter is dit het geval bij zulke, die te schraal of te slap gevoederd worden, of boog dragtig zijn, in alien gevalle waar gebrek aan beenstof bestaat, zoodat die uit de staartwervelen wordt opgenomen. Nimmer nam ik deze zieke bij ossen, stieren, of jong vee waar.
KenteeJcens. De koe kwispelt eenige dagen ongewoon veel met den staart, de tanden raken los en waggelen; er komt eene wreeke plaats aan den staart en klimt naar den staartwortel op; de staart laat zieh vouwen en omdraaijen , knijpt of drukt rnen de weeke plek zacht, dan haalt de koe den kop terug, heeft zij verligting van piju , maar drukt men sterker dan knerst ze met de tanden.
Behandeling. Snijd de weeke plek overlangs open, er vertoont zieh dan een met eene geleiachtige vloeistof ge-vuld blaasje (het beer^vlies van het staartwerveltje); open dat,
vul de wond op met eea zalf uit groene zeep, peper en fijn zout en leg er eea windseltje om.
VSIH. Kiditen van lief uijer en gelire-Keii der melk»
De kennis van deze is zeer belangrijk voor den veehou-der . niet alleen om het dadelijke en dagelijksche verlies der melk, of cm het onmiddellijke gevaar , maar vooral, omdat de siechte melk van een koe een geheel karnsel, een geheele kaas , kan hederven, of het zuigende jong ziek kan maken. Tot ons leedwezen gedoogt ons bestek alleen eene beknopte behandeling van de voornaamste dezer ziekten en gebreken, lo. De uijeronlslekingen.
Deze zijn van verschillenden aard; wij onderscheiden : a). De hevige uijeronistehing. De zwaluwenvlugt; men zou deze ook wel de zuivere, de active, of de slagaderlijke kunnen noemen.
Deze ontstaat plotseling; soms kort nadat zieh bloedstre-pen in de melk vertoond hebben ; het uijer is zeer gezwol-len , heet en pijnlijk , slechts met veel moeite kan men er een weiacbtig en klonterig vocht uit bekomen , maar geen melk. Deze ontsteking komt bijna alleen in het uijer der koe voor. Soms bepaalt zij zieh tot twee kwartieren, dik-wijls doet zij het geheele uijer aan.
Behmdeliny. Doe eene ruime naar den ouderdom en de krachten des diers geevenredigde aderlating uit de melkader en herhaal die des anderen daags , als dit noodig is , dat wil zeggen : als het dier koortsig , het uijer stijf, gespannen en pijnlijk blijft. Zet een wrangwortel in den borstlap; sommigen raden aan die in het hangen van een der billen te zetten. Geef den grooteren dieren (koeijen en paarden) driemaal daags in, 4 oncen wonderzout en 4 draeh-men salpeter , opgelost in een fiesch laauw water (Schapen en geiten 4* gedeelte), Bestrijk de lenden en het kruis gedurig met een koud mengsei van koemest, klei of leem, azijn en water, van alles gelijke deelen ; of leg er een zak of dekkleed op, houd die bestendig nat en koud met putwater, en bestrijk het uijer gedurig met een laauw-warm mengsei van warm water en azijn (een kan), keukenzout (vier eetlepels) en genoegzaam koemest. Houd het dier in eene gematigde wärmte en verminder het koornvoeder of
181
ander krachtig voeder moet men bet geheel onthouden. Indien het mogelijk is moet men met eene zacJde hand gedurig be-proeven , de melk et wei uit het uijer te trekken.
Ten gemakke van den veehouder laten wij hier nog eenige andere voorschriften van wasschingen of pappen, waarmede men de uijerontsteking tot verdeeling kan brengen, volgen : lo. neem azijn van goudglid 3 eetlepelsvol, warm regen- of stroom-water een kanmaak daarvaa met genoegzaam lijn-meel een pap, die gedurig wordt aangestreken. — 2o, Neem ammoniakzout 1 once, los dit op in een kan warm aftreksel van vlierbloemen , of even zooveel afkooksel van het mos van zure-appelboomen, in water; maak daarvan met lijn-of roggemeel een pap en strijk die gedurig laauwwann aan het uijer. — 3o. Het voortdurend nat houden van het uijer met een afkooksel van lijnzaad, kaasjes- of heemst-blade« ren is iusgeliiks zeer nattig.
Na den 2den of 3J('n dag, als de kracht der ontsteking eenigermate gebroken is, kan men het uijer tweemaal daags bestrijken met een der volgende zalven, — lo. neem : blaauwe kwikzalf, heemstzalf en populierzalf, van elk 1 once en meng die goed onder elkander, of—2o, neem : de dojers van vier eijeren, los daarin op, door wrijving, kamfer 1 drachme , en aluin 2 drachmen of eindelijk — 3o. ream : extract van scheer-ling (Conium maculatum) en van doodkruid (Atropa belladonna), van elk 2 drachmen, populierzalf cn lijnolie, van elk 1 once, geest van salammoniak 4 drachmen, meng het, Wij merken hier nog aan , dat inwrijvingen van blaauwe kwikzalf doorgaans zeer goed werken in deze en in de slepende uijerontsteking ; dat het kwik echter in de melk overgaat en het gebruik van deze voor den mensch schadeliike gevolgen kan hebben ; nog veertien dagen na de aanwending vond men de kwik in de melk terug.
b). De slepende uijerontsteking. De Icnohhel in het uijer.
Deze is doorgaans een gevolg van het siecht uitraelken ; daardoor ontstaan eerst meer weeke, verschuifbare dikten (klonters) in de melk, die in den melkboezem bevat is en later min of meer harde, vastzittende en hoekige gezwellen [knoh-hels) in het uijer, dat daardoor pijnlijk wordt, als men het aanraakt , terwijl de melkafscheiding zeer vermindert. Doorgaans wordt slechts een kwartier aangedaan. Ik heb de knobbels in enkele gevallen ook wel in het geheele uijer aangetroffen, dikwijls hangen ze zamen met een peesach-tig verlengsel in de speen. Soms ontstaat de slepende
16
182
uijerontstekinsj en de knobbels ook door slagen of stooten op het uijer aangebrajjt. Gaat daartnede geene verwonding gapaard , dan maakt zulks geen verschil in de behandeling.
Behandeling. Zijn de knobbels zeer hard , heet en pijnlijk dan bestaat er gevaar dat ze in verzwering zullen overgaan. het-vvelk men moet trachten voor te komen , door het doen eener aderlating uit de roomader , het plaatsen van een wrang in den bil en bet gedurig aanstnjken van een pap uit versehe koemest, aangeniengd met azijn, waarin ammoniakzout (| once per llesch) is opgelost; heeft men hiermede twee of drie dagen aangehouden , dan kan men den Knobbel tweemaal daags bestrijken met blaauwe kwikzalf, of baden met warme melk, waarin gesebraapte witte zeep is opgelost, of wel men legt er een baaijen lap, met die melk bevoehtigd, tegen. Zijn de knobbels reeds eenigzins verouderd en ongevoelig, dan wrijve men ze twee- ot driemaal daags tot ze rood worden met een baaijenlapje , waarop een weinig van het volgende, neem: raapolie 2 oncen , geest van salammoniak 4 dracb-men , schud het goed onder elkander. — boms verdwijnen de knobbels vrij spoedig , als men ze drie- ot viermaal daags wascht met zoutzuur 1 once , water 3 oncen. — JSommigen raden het volgende aan , neem : blaauwe kwikzalf 1 once , Dippelolie 2 drachmen , meng het en besmeer er de verhar-ding eenmaal daags dun mede. — De volgende zalf werkt ook meestal zeer voordeelig. Neem jodium 1 scrupel , jod-* potassium ^ drachme, reuzel 2 oncen. meng het en bestryk den knobbel er eenmaal daags mede. — Als huismiddel maakt men gebruik van een mengscl uit buskruid en room, of men laat den rook van brandende honigvaten längs den knobbel strijken enz.
Het is zeer nuttig als men , gedurende de uitwendige behandeling , de koe tweemaal daags 3 eetlepelsvol van het volgende poeder met een halve flesch water ingeeit, neem: holwortel, gentiaanwortel, laiirierbessen , van elk 3 oncen, braakwijnsteen 4 drachmen , maak het tot poeder en meng het. Zoo dikwijls mogeiijk moet men met eene zachte hand de melk uit het aangedane kwartier trekken.
c.) De rheumatische uijerontstehing. De drop.
Kenteekens. Behalve de toevailen der gewone of active nijerontsteking neemt men hier nog waar, pijnlijkheid en stijfheid in het kruis en de achterbeenen , zoo dat bet dier met een zeer krommen rug staat, moeijelijk overeind kau blijven, daarom ook dikwijls blijft liggen of kreupel gaat
183
met het acliterbeen naast het ontstoken kwartier; de melk is gewoonlijk geelachtig j-ood ; doorgaans ;s slechts een kwartier aangedaati; er bestaan omstandigheden die het vatten van koude doen vermoeden.
Jiehandeling. In plaats van koude wendt men hier wärmte aan op het kruis , kookt hooi of gras , populier-, kaasjes-of heemstbiaderen met vlier- of karnilbloemen , doet die in een zak , dien men zoo warm als kan worden verdragen op den rug en het kruis legt , ea als het kan ook tegen het uijer, of wel men strijkt eene warme lijnmeelpap aan liet uijer; vorder zette men een wrang ot etterdragt in den bil en melkt gedurig, terwijl men inwendig geeft: kliswortel 3 oncen, kookt die een vierde uur in 2 kan water , laat er dan ge-durende tien minuten 2 handenvol vlierbloemen intrekken , zijg het door, los er eindelijk een handvol keukenzout in op, en geef er de koe tweemaal daags een fleseh vol van in. Als na een paar dagen de kracht der ontsleking is gebroken kan men van een der onder a (bladz. 181) voorgesehreven zalven of smeersels gebruik maken.
d.) De- roosachtiy-zucJilige uijerontsteking. De wrang in het uijer.
Kenteekens. Het uijer is zeer gezwollen , maar het is eene bolle zwelling, zonder hoeken, hardheid of knobbels ; drukt men met den vinger, dan ontstaan er verdiepingen in het uijer, die lang aanwezig biijven. Deze ontsteking onder-seheidt zieh van de zuchtige zwelling des uijers bij kalf-koeijen , bovendien door dat de ziekte zieh doorgaans lang na het kalvcn vertoont , de melkafsclieidinsr dus eerst ge-regeld in gang was en nu zeer verminderd is, hoewel ze nimmer geheel ophoudt. In verre de meeste gevallen ont-breken liier ook de zuehtige zwellingen voor en achter het uijer, zoo als die bij kall'koeijen voorkomen.
Behandeling. Eene niatige aderlating is gewoonlijk nuttig, maar vooral het zelten van een kort en dun wranguorteltje in de huid van het uijer; men haalt het terstond uit als er eene zweiling ter grootte van een half kippenei door ver-oorzaakt is; of wel men plaatst een dikkeren wrangwortel in den bil, digt aan het uijer. Het uijer moet gedurig bestre-ken worden met een mengsei uit een aftreksel van lt;!• handenvol vlierbloemen in 2 kan heeten bierazijn , daarin losse men op 2 oncen ammoniakzout en menge er vervolgens zoo veel lijnmeel onder dat het een dünne pap wordt. Inwendig kan men geven: wonderzout 12 oncen met braakwijnsteen
184
4 drachmen , tweemaal daags geve men een vierde gedeelte van dat poeder, opgelost in een halve flesch warme vlierthee.
c.) De brandige of millvuriye uijerontsteJcing, Jiet spring-vnur arm het nijer , de Tcarbunkuleuze of gangraenerende uijer-ontsteJcing, De roode kwalster.
Kenleehcns. De ontsteking vertoont zieh plotseling, en weldadelijk aan het uijer, of wel eerst aan eenig ander lig-chaamsdeel en daarna als door overspringing aan het uijer ; dikwijls vertoont het zieh aan dit, en tevens aan andere deelen.
In deze akuut miltvurige ontsteking is het uijer sleehts weinig opgezet, raaar het is zeer heet en pijnlijk bij de aanraking ; de huid er van krijgt in weinige oogenblikken eene eerst levendig roode , en daarna bonte kleur, voortko-mende uit de kleurmenging van iei-blaauw en karmijnrood, waar tusschen nog kleine gedeelten voorkomen , die hunne natuurlijke kleur hebben behouden ; een gedeelte der huid wordt perkamentachtig, soms ook als opgehlazen (emphyse-mateus). Na verloop van 24 of 36 uren zijn da blaausv ge-kleurde plekken reeds ongevoelig en koud, er vertoonen zieh hier en daar, ook aan de spenen kloven, scheuren en diepe gaten , door het versterf der aangetaste deelen; dat versterf dringt allengs dieper door, zoo dat een of raeerdere kwartieren als bij stiakken wegvaHen , het uijer een rotachtig en bloederig voorkomen verkrijgt en het leven des diers in * gevaar raakt.
Behandeling. In het begin der ziekte een of twee ruirae aderla-tingen ; in een volgend tijdperk zouden die schadelijk kunnen zijn. Begiet het geheele ligchaam , maar vooral het uijer gedurig met frisch koud water en plaats een v/rangwortel in den borstlap ; daarbij geve men de koe alle twee uur in 2 eetlepelsvol buskruid met een bierglas azijn en een thee-kopjevol keukenstroop. Is de kracht der ziekte gebroken , geef die hoeveelheden dan nog gedurende een paar dagen , doch dan sleehts tweemaal daags.
Zoodra zieh versterf aan het uijer vertoont, boudt men op met de koude begietingen en bevochtigt de brandige plekken gedurig met het volgende, neem: eiken- of wilgen-bast 6 handenvol, kook die in 3 kan water tot er 2 kan over-blijft; giet het vocht door en voeg er bij zoutzuur 1 once.
Terwijl het koudvuur in het uijer woedt, geve men inwendig : eiken- of wilgen-bast 6 handenvol, kook die met 4 kan water tot op de helft, giet het vocht door en voeg er bij:
swavelzuur 3 draclimen; roer het vocht daarna goed om eu geef er de koe driemaal daags een halve flesch vol van in.
Wordt onder deze behandeling het koudvurige gedeelte door het levende vveefsel des uijers afgestooten , dan bestrijke men de zwerende oppervlakte driemaal daags met een vveinig der volgende zalf, of wel steke met die zalf besmeerde vlaswieken in de gaten, Neem: roode praecipitaat | drachme, koningszalf (basilicura ) 1 once : laat dit goed gemengd worden.
f.) De slepend-miltvurige uijeronlstekiug, de Icioalster of (jele kicalster , de tnberkuleuze uijerontstaking.
Kenleekens. Vooral de groote , zware , magere, maar ove-rigens veel melkgevende koeijen worden er door aangetast; bebalve de koeijen doet die ziekte ook de geiten aan. Het gebruik der kwalsterige. melk is hoogst sehadelijk voor de gezondheid van den mensch, vooral der kinderen : zij ver-wekt braken , doorloop, soms voor altijd een zwakke maag en zelfs den dood.
Sommigen willen voor het uitbreken der ziekte koortsver-schijnsels hebben waargenomen, doch dit is niet altijd het geval, maar meer , dat het dier , bij goeden eetlust eenig-zins vermagerd, {ingeslagen is). Doorgaans bespeurt men de kwalster het eerst aan een enkel kvvartier, dat dan ge-woonlijk een weinig dunner en slapper is, maar nog meer melk geeft dan gewoonlijk ; weinige dagen later echter klaagt de melker, dat het kwartier minder geeft en taaijer is in bet melken ; de melk heeft nu nog geen kwaden smaak, doch bij het staan raakt ze bedekt met eene gee! gevlekte room, die zieh niet goed laat kamen ; de dünne melk onder de room heeft eene te blaauwe kleur en is waterachtig; giet men de melk voorzigtig af, dan vindt men op den bodem van het vat, ter dikte van een paar strepen , een graauw gekleurd , lijm- of geieiachtig bezinkael, somtijds doortrokken met bruin- of geelachtig roode strepen. Na-dat dit een paar dasen geduurd heeft, verändert de melk meer en meer, van blaauwachtig-wit wordt ze eerst asch-graauw en later bruinachtig van kleur, tot dat ze ten laatste in een geelachtig slijm veranderd is; de smaak wordt daarbij allengs zouter en eindelijk bitter, ziltig en walge-lijk, {hrcikaclitig, zeggen enze veehouders.) In het eerst laat de melk zieh tamelijk wel doorzijgen en blijven er alleen weeke , slijmaehtige vickjes op den melkteems terug ; in eeu later tijdperk der ziekte vloeit zij echter in 't geheel
186
niet meer door. De eerste stralen , die men bij het melken bekomt zijn altijd meer ziekclijk veranderd dan de melk , die het laatst uit het uijer wordt getrokken.
Met de ziekelijke veranderingen in de melk , houden die in het uijer een gelijken gang; het aangetaste kwartier neemt meer en meer toe in omvang, wordt eenigzins pijn-lijk, maar niet lieet; de mamschijf laat zieh aanvoelen als een groote spons , doch is zonder knobbels ; komt de ziekte nu niet tot staan dan worden achtereenvolgend de vier kwar-tieren aangedaan. In hevige gevallen breidt zij zieh zelfs uit van bet uijer längs de buikwanden en tot in de buikholte; de koe krijgt een stijven en pijnlijken gang , verliest den eetlust, vermagert, wordt koortsig en sterft eindelijk aan algemeene tuberkelzucht (het zoogenaamde gele icater onzer veehouders). In de lijken vindt men dau het bloed dik en zwart, het vet hoog geel van kleur. In de raeeste gevallen eindigt de ziekte echter in verdrooging of inkrim-ping van een of meerdere kwartieren ; de klierkorreltjes zijn dan geheel verwoest of vetachtig ontaard, zoodat er in zulk een kwartier (zelfs niet na een volgend kalven) nimmer weder melk wordt afgescheiden.
Zoo lang het uijer nog niet geheel verdroogd of verflenst is, worden ook de vetweiuende koeijen door deze kwalster aangedaan.
De kwalster onderseheidt zieh van de overige uijeront-stekingen , door dat hier de verandering der melk de uijer-' ontsteking voorafgaat, terwijl in gewone ontstekingen de opzetting des uijers de ziekelijke verandering der melk ten. o-evolge beeft, omdat de uitvloeijing belemmerd is.
De kwalster in het uijer is somtijds besme::telijk ; als de melker eerst eene kwalsterige koe melkt en onmiddellijk daarna, zonder de handen gewasschen te hebben , eene ge-zonde, zal bij ligt de ziekte overplaatsen: men melke dus de kwalsterige koe het laatst, en wassche in ieder geval de handen na het melken.
BeJiandeling. Melk het aangetaste kwartier viermaal daags o-oed uit en pak het kwartier daarbij zoo hoog aan als of gij het tot een speen wildet maken, en smeer het telkens daarna met een weinig heemtzalf. Bij goed gevoede dieren doe men eene matige aderlating; — het zetten van een wrang in den bil is ook altijd nuttig.
Door onze veehouders wordt tegen deze ziekte vrij alge-mcen gebruik gemaakt van het kvvalsterhout 1}, zij acmen
187
daartoe de versehe stengels, draaijen die tot kleine bosjes en steken die tusschen de kaktn der koe , zöd dat zij op hat minst 5 Ned. oncen per dag er van binnen krijgt ; in den winter kan men gebruik makea van een afkooksel der gedroogde stengtls in water.
In ernstige gevalhn werkt het kwalsterhout niet krachtig genoeg cn heeft mij het vollende, door een Zwitsersch vee-arts aangeprezen middel, nog het best voldaan. Neem: waterdrieblad (Menianthe strifoliata) 6 oncen , gentiaanwortel 3 oncen, snijd die fijn en kook ze gedurende een kwart uur met 4 kan water , zijg dan het vocht door en voeg er tervvijl het nog heet is bij versch gebrande kalk 3 oncen ; roer het nu van tijd lot tijd om, tot het genoegzaam bekoeld is en geef driemaal daags een zesde gedeelte van dien drank in.
Men kan in deze ziekte ook gebruik maken van het vol-gende poeder: doodkruid (belladonna) 2 oncen, gentiaanwortel , laurierbessen en venkelzaad , van elk 3 oncen , tot paeder gebragt en venuengd, geve men daar driemaal daags 3 eetlepels vol van in met een halve flesch water.
Zeer ligte gevallen wil men dat genezen door de kee 's morgens en 'savonds telkens twee hoendereijeren met een eetlepel vol iijn zout in te geven.
De ziekte komt ook voor bij gelten; bij deze vertoont zieh dan soms zwelling en roodheid van het bindvlies der oogen , verduisteringen in het doorschijnend hoornvlies en hevige oogontsteking. Bij vele ontstaat tevens ontsteking en verettering aan de kroonranden der klaauwen, Alleen de melkgevende geiten worden er door aangetast en wel meer dan eens in haar leven , als zij nl. op nieuw geworpen heb-ben ; de zuigende jongen sterven dan genoegzaam altijd. Men raadt aan om de lijdendc geiten dikwijls zout met meel en suiker vermengd te lalcn likken en het uijer vlijtig uit te melken.
1) Nachtseliade bitterzoet, of kwalsterhout ('Solanum dulcamara), waarschijnlijk dus genoemd , omdat liet in deze zieUte nuttig is, is eene heesteraclitige slingerplant, met gladde, puntijje binderen, stervormige, purperkleurige, naar die der aardappelen gelijkende bloe-men, en eerst groene, later scharlaken roode hessen. Zij groeit in läge moerassige bossclien op knootwilgen cnz. De gesneden en gedroogde stengels zijn de stipites dulcamara der droogisten.
188
2o. De catarrhale aandoening van Uet uljer , hetgeven van dijmige melk , de slibbtrige melk.
Kenteekens. De ziekte komf. schielijk op, vooral als zeer licet plotseling door koud weder wordt opgevolgd ; de melk-geving is verminderd en toch behoudt het uijer denzelfden cmvang, de melk wordt spoedig dik, zonder te verzurea, heeft een slijmerig, etterachtig voorkomen, doch is niet dradig zooals in de lang. De catarrhale aandoening des uijers eindigt doorgaans günstig, gaat. nimmer over in ver-drooging van een of meer kwartieren cn neemt ook niet zoo sluipend toe als de kwalster. Men zou deze ziekte de verkoudheid van het uijer kunnen noemen , vooral omdat zij menigvuldig ontstaat als bij heet weder het gras door daauw en regen zeer koud is; die verkoudheid breidt zieh dan ook wel eens uit over Let kruis en de ledematen , zoo dat het vee een stijven en pijnlijken gang verkrijgt, het uijer strak en gespannen is.
Intusschen zij hier aangemerkt, dat bij onze veehouders en koehelpers eene groote onbestemdheid van uitdrukkingen heerscht, betreffende de benarningen van al de veeziekten en dus ook van deze. in velc streken onzes lands toch noemt men al de gebreken van het uijer waarin de melk dik en klonterig uit het uijer komt nkwalsterquot;, en »roode kwalster' als die klonterige melk met bloed vermengd is. Dik-wijls zelfs noemen ze de dikke molk, die door klonters in het uijer . tengevolge van gebrekkig melken veroorzaakt is , //kwalsterige melk.quot; Vergelijk hieromtrent het volgende artikel over de klonters in het uijer.
Beltandelunj. Doe eene aderlating en herhaal die als de ziekte hevig is , in welk geval er ook een wrang in den borstlap of den bil moet worden gezet ; zijn de ledematen stijf en pijnlijk maak dan insnijdingen in de kleine klaau-wen, zoodat die goed bloeden, vertoont zieh stijfheid in den rug en het kruis, bestrijk die deelen dan meermalen daags met mest, zoo warm uit de koe; het is ook zeer nultig de koe matig warm te dekken. Verder kan inen het kwalster-hout geven op de wijze als wij (bladz. 187 ) aan de hand deden en daarbij het volgende, neem: kliswortel 3 oncen, alsemkruid 1 once, kook deze gedurende een kwart uurs in twee kan bier of water , giet het door, voeg bij het door-geziigde vocht wonderzout 6 oncen , braakwijnsteen 4 drach-men en geef er de koe driemaal daags een kwart llesciivol van in. Meestal is men genoodzaakt dezen drank nog eens of tweemaal te herhalen.
189
So. De Moniers in hei uijer.
Zijn doorgaans gevolgen van siecht uitmelken ; de terug-gebleven melk verzuurten klontert, dat vooral bij heet weder plaats heeft; in enkele gevallen slechts heeft de melk eene bijzondere neiging tot verzuring reeds in het uijer , het-zij dat zulks voortvloeit uit eene ongesteldheid der koe, bijv. gebrekkige spijsvertering, of uit eene kneuzing ofdruk-king van het uijer. Door op het uijer aangewende was-schingen uit azijn , loodazijn en dergelijke kan insgelijks de melk in dat deel klonteren. Door het siecht uitmelken ontstaan ze vooral bij koeijen, die zeer gevoelig zijn voor de vliegen , die taai zijn in de melk , enz.
Kenteekens. Het melken geschiedt moeijelijk; in plaats van een volle, bekomt men een fijne, afgebroken straal; vooral bij de laatste stralen worden er viokkige stremseis uitgemolken, soms zelfs kaasachtige, slijrnachtige pijpjes ; na het uitmelken is het urer niet zoo dun en siap als behoor-de, dat dit niet door knobbels veroorzaakt wordt merkt men aan de weekheid en versehuifbaarheid des klonters.
Behandeling. Melk het aangedane kwartier alle twee ot drie uur goed uit; doe dit met lange halen, om den klonter allengs bij gedeelten naar buiten te brengen ; het geeft veel voordeel als een helper tevens het kwartier onophoudelijk zacht drukt en wrijft, om de klonters te verdeelen en naar beneden te sehuiven; blijven er evenwel nog bijzonder harde of taaije gedeelten over, breng dan eene geknopte sonde in de speen en melkboezem en trek ze daarmede voorzigtig naar buiten; het gedurig wassehen van het kwartier inet eene loog van houtaseh is daarbij zeer nuttig , of wel men strijkt alle uur een pap uit houtaseh en versehe koemelk aan dat deel; men kan ook het kwartier of uijer wrijven met een smeersel uit 1 dee! vloeijende ammonia en 4 deelen raap- of lijnolie : dit komt vooral te pas bij ligte kneuzia-gen van het uijer als oorzaak der klonters.
4°. Mellcsteenm.
Kenteekens. Melksteenen komen voor als kleine , harde, kantige ligehaampjes in den melkboezem of het speenka-naal: in het laatste geval maken ze, dat de melk niet met een volle straal kan Schieten.
Behandeling. Men rnoct beproeveu ze met de speensonde naar buiten te breiigen , zijn ze daartoe te groot, tracht ze dan door middel van een , door het speenkanaal binnen gebragt tangetje te verbreken en bij gedeelten uit te halen ; in
190
het ergste geval moeten ze door eene geraaakte insnijdiag verwijderd worden , waarna dc wond gekecht en op de gewone wijze getiezen wordt, dat doorgaans geraakkelijk geschiedt.
5°. Ettergezwellen in het uijer.
Op do gewone uijerontstekino; (zie bladz. ISO) volgt dikwijls een ettergezwel; dat dit het geval zal zijn merkt men aan het meer op een puno zamentrekken der outste-king: er ontstaat eon uitstekend of pan tig gedeelte, waaria in eenige dagen later vochtgolving wordt waargenomen , als men er met de vingeren tegen klopt of tikt.
Behandeliny. Als men bespeurt dat de ontsteking over-gaat in verettering , moet men de rijpmaking bevorderen , door lict gedurig aanstrijken van warme pappen, uit iijn-:nee], havergorl, kaasjes-of heemst-bladcren , men voege er eenig vet of reuzel of wel honig bij ; men lioude de koe en vcoral liet uiicr warm. Als de etter zieh door de speen outlast, dan bevordere men dit door een paar maal daags te melken. daannede ophouderule als de uitvloeijende etter bloederig wordt. Vertoont zieh integendeel eene weeke punt op het ettergezwel , dan opent men dit met een scherp suesje, vooral zorgdragetide den harden rand, welke die weeke plek omgeeft niet te kwctsen , ook mag men al den etter niet in eens ontlasten en wende das slechts eene matige drukking aan.
Doorgaans lieeft men verder niets te verrigten dan bet ' iiijer driemaal daags te wasscben raet warm of vet zeepwater. Daar de opening zieh gewoonlijk te spoedig wil sluiten brenge men steekwieken binnen vut vlas of pluksel en be-smeerd met vet of reuzel; gaat de genezing te traag voort, spuit dan een paar maal daags eenig kalkvvater in de holte , of bestrijk de steekwieken met een weinig der volgende zalf: koningzalf (basilieum) 1 once , roode praecipitaat 15 grein , laat dit goed onder elkander wrijven.
Somwijlen vormen zieh spoedig na een genezen ettergezwel meer dergelijke aan het uijer , wel eens acht of tien in den loop van een half jaar; /ij ontstaan uit een diepliggen^ de, verborgen oorzaak. Men moet daartoe doordringen , door het ettergezwel raet het incs open te leggen tot op den bodera der verzwering en deze te behandelen met steekwieken , bestreken met bovenvcrmelde zalf. Op dezelfde wijze behandele men de sorns overnlijvende fistels. Dieplig-gende ettergezwellen of verzweringen in het uijer genezen dikwijls zeer spoedig , als men er een etterdragt doortrekt.
191
6o, Hei vleezig worden des uijers.
Kenteekens. Na eene slepende uijerontsteking ziet men dat het leeg gemolken uijer een te grooten omvang behoudt, hoewel er gcen knobbels in waargenomen worden.
De behandeling is raoeijelijk ; inen heeft wel eens baat ge-vonden bij een sraeersel uit; blaauwe kwikzalf 2 oncen , Dippelolie 2 drachmen , laut dit goed vermengen en wrijf er tweemaal daags een sveinig van in op het uijer; in plaats daarvan kan men ook hut volgende op dezelfde wijze ge-bruiken , neem : blaauwe kwikzalf 2 oneen, jodium 1 scru-pel, laat het goed onder elkander vermengen.
7°. De verdrooging van een of meer kioartieren.
Wij bedoelen hier niet de verdrooging , die een gevolg is van de verscbillende, reeds behandelde uijerontstekingen , van versterf, verettering, ol knobbels in het uijer, maar het verminderen en eindelijk ophouden der melk-afscheiding in een of meer kwartieren, tengevolge eener slepende, doorgaans in verharding overgaande ontsteking van het slijmvlies, dat de melkboezems en melkkanaaltjes omkleedt. Behalve door de allengs verminderende melkgeving, kenmerkt zij zieh vooral door eene verharding. die zieh van uit den melkboezem tot in het speenkanaal uitstrekt en zieh laat aanvoelen als een harde band of pees , het kwartier is daarbij gevoelig zonder juist pijnlijk te zijn.
Behandeling. De genezing gclukt zelden. Men beproeve het volgende, neem : ammoniakzout 3 oneen , los die op in een fleseh azijn, meng daarinede lijnmeel of koemest tot een pap, strijk die gedurig aan het kwartier. Enkele malen vond ik baat bij het eenmaal daags opstrijken van blaauwe kwikzalf, of wel : laat ] once blaauwe kwikzalf naauwkeurig vermengen met 2 scrupels jod-kaliam en bestrijk de speen daar tweemaal daags zeer dun mede. Tot inwendig gebruik raad ik daarbij het volgende aan , neem : holwortel, gentiaan-wortel, laurierbessen , van elk 3 oncen , tot poeder gebragt en vermengd geve men tweemaal daags 3 eetlepelsvol daarvan in met een halve flesch water. Als de koe op nieuw moet kalvcn, herstelt het gebrek soms van zelf, vooral als men bij de droogstaande koe de speen van het aangetaste kwartier gedurig traeht door te halen.
So. De kloven aan de spenen, de seere spenen of strekels.
Zijn doorgaans gevolgen van een pok- of puistachtig uit-slag , dat vooral voorkomt bij eene brandige gesteldheid der koeijen in miltvurige streken , vooral wanneer men des win-
192
ters veel boonen , wikken of linzen gevoederd heeft. Ge-woonlijk is daarbij de melk brandig, niet zoo zeer in haar voorkomen , maar dit blijkt meer uit haar moeijelijk karnen en het scheuren der kaas.
Behandeliny, De volgende speenzalf heeft mij steeds het best voldaan , neem: heemstzalf 1 once, roode praecipitaat 15 grein , goed vermengd strijke men daarvan tweemaal daags een weinig in de kloven ; voor het melken wassche men de zalf weg. In ligtere gevallen kan men het volgende als huismiddel gebruiken : meng de dojers van twee kippen-eijeren onder een gewoon kelkje brandewijn, en strijk het eenige malen daags aan. Sommigen prijzen een smeersel aan be-staande uit kokendheet spekvet en gewone stroop, of wel uit heet gemaakte stroop , waarin men gewone gele hars laat smelten ; men maakt ook eene tamelijk goede speenzalf uit gclijke deelen biergist en ongezouten boter, Soms laten de kloven zieh gemakkelijk genezen , als men de kanten en den bodem er van ligt aanraakt met lielschen steen, of een oplossing er van van 10 grein in 1 once regenwater met een penseel aanstrijkt.
Bestaat er eene algemeene brandige gesteldheid bij het vee, dan moet men aderlaten , een wrang zetten in den bil of den borstlap, en eenmaal daags i eetlepels van het volgende poeder ingeven , ueem : salpeter, ruw spiesglans , ^ bloem van zwavel, laurierbessen , van elk 2 oncen , alsem-knoppen 1 once, meng het.
9°. Be ondoorhoorde of digte speen.
Eon doorgasns aangeboren gebrek , dat in verschillende graden kan voorkomen , soms nl. ontbreekt alleen de uit-wendige opening , terwijl in andere gevallen het geheelc speenkanaal ontbreekt. Gewoonlijk bespeurt men het gebrek eerst als de koe voor de eerste maal gekalfd heeft, bet kwartier tot berstens toe gevuld is en men er toch de melk niet uit kan trekken. Ontbreekt alleen de onderste opening in de speen , dan vult de melk ook dat deel en bekomt bet soms een verbazenden omvang,
Behandelivcj. Druk een lang en zeer smal mesje in het midden van het ondereinde der speen en haal het terug als het uitvloeijende bloed met melk vermengd is ; cm de sluiting der gemaakte opening te voorkomen moet er gedurig gemolken worden. Tusschen de melktijden houdt men het kanaal open door er een stevig en gepikt koordje of een darm-snaar in te steken ; aan het uithangend einde daarvan legt
193
aaen. een knoop om liet naar binr;en schiefen te voorkomen. Om de spenen open te houden of het speenkanaal te ver-wijden , kan men ook met voordeei gebruik maken van ve-zels van runderpczen, bijv. van de Achilles-pees , die van den bil naar den hak leopt. Zulk een pees weekt men £jedu-rende een paar dagen in water, scheurt die dan in ge-deelten ter dikte van een pijpensteel en laat ze droogen ; bij het gebruik bestrijkt men er een met boter of reuzel en brengt die zaeht schuivende ter lengte van vier of zes duim in de speen. Tot liet openhouden der speen maakt men ook wel gebruik van met olie bestreken kippen- of duiven-vede-ren , maar de peesjes zijn beter, om dat zij zaeht opzwei-lende het speenkanaal verwijden.
10o, De vernaauwivjj der speen , het taaije melken.
Vergelijk hier hetgeen wij (blaz. 191) gezegd hebben,oin-trent de opdrooging van een kwavtier. Bestaat het gebrek eenvoudig in vernaauwing van het speenkanaal, venvijd het dan op de wijze als wij bij de ondoorboorde speen aan de hand deden ; men kan dan de in te breiigen voorvver— pen ook bestrijken met blaauwe kwikzalf; wil het gebrek voor deze behandeling niet wijken, dan kan men het speenkanaal met het mos verwijden en openhouden, zooals bij de ondoorboorde speen gezegd is.
Men beeft gevallen waargenomen, waarin het gebrek ver-oorzaakt werd door dat de melker de speen , met het voorstc lid van den duim te veel drukte, — het kan nuttig wezen hierop acht te slaan.
11quot;. De h-ampachtige sluitiny der spenen of het opirek-ken der melk.
Kenteekens. Zonder eenig zigtbaar gebrek neemt men waar , dat de melk niet wil Schieten , hoewel er nog in het uijer aanwezig is, die voor een oogenblik met een volle straal schiet en dan weder als opgetrokken wordt.
Behandeling. Men moet de koe streelen en haar op alle raogelijke wijzen gerust stellen. Helpt dit niet, blaas haar dan, door middel van een buisje of rietje , een weinig lacht in de kling of leg haar een natten doek op het krufs.
12°. De Memmerde uitvloeijing der melk door tor at-achtige nitgroeisels of door polypen, in het speenkanaal voorkomende.
Kenteekens. Men voelt in de speen een op cn neder-schuivend knobbeltje, maar dit hangt niet aan een pees-achtige streng, (bladz. 191); de melk vloeit met een dun-
17
194
re en afgebrokene straal; bij krachtig melken wordt zij door bleed gekleurd.
BeJiandeling. Traclit door aanboudend sir ah melken de wrat of polyp fijn te wrijven , of te doen afvallen, houd bet speenkanaal daarbij open , zoo als op bladz. 192 is opgege-#9632;ven. Wordt de speen opgezet door eer. langzamerhand ont-staande , weinig pijnlijke en niet ontstekingachtige zwelling , terwijl de uitstraling der melk allengs belet wordt, dan neerat de polyp (bet vezelgezwel, of de slijraprop) in omvang toe en is men genoodzaakt de speen tot op bet midden in do lengte open te snijden en den polyp weg te nemen , waarna men de wond weder becbt en bet speenkanaal open-boudt. Zie bladz. 193.
13o. Het la ten loopen der melk.
Sommigen bebben de wreede gewoonte, om de koeijen , die ze willen verkoopen , gedurende een dag of langer, niet te melken , dan baant zieb de melk soms met geweld een weg en verlammen de klapvliezen der melkboezems. De
ßehandelivg is doorgaans vruehteloos en bet doelma-tigste is, zulke koeijen ter vetweiding te bestemmen. Men zou de genezing kunncn beproeven door met een tijn spuitje tweemaal daags een weinig afkooksel van eiken- of wilgen-bast in de speen te brengen. Blijft de melk bij vetweidend vee vloeijen, spuit dan eenige droppels azijn of lebbe in bet _ uijer , dan zal de melk klonteren en de uitvlocijing opbou- * den; volgt er eene ontstcking in bet kuartier , bestrijk bet dan eenmaal daags dun met blaauwe kwikzalf.
14o. J', el openstaau van overlollujc spenen. üij sommige koeijen die 5 ol 6 spenen bebben, bezitten do bijspenen eene natuurlijke opening, waanüt zieh bij het melken insgeÜjks melk outlast.
BeJ/avdeiing. Breng een gloeijend gemaakt ijzer- of ko-perdraad in het kanaal der bijspeen ; door ce opvolgende ontstcking zal bet zieh sluiten ; is die ontstcking te hevig, strijk dan eenige malen daags koemest en azijn aan bet uijer. 15o. De oxermatige affcheidiry van melk, of de melkvloed. Over dit gebrck zullen wel niet veel veebouders klagen , en toeb hadden ze daarvoor alle reden , want het is de gewone oovzaak van quot;de verzwakking der koeijen , waardoor andere ziekten , bijv. de longtering, de longziekte , de inwendige pokken of parelzueht, de kalverziekte, enz., meer vat op haar bebben, körnende zij vooral voor bij koeijen , die men door soep- en spoeling-vocdcring de melk als uit bet
195
lijf wringt. Door voor den aanfok steeds vee uit te kiezeu dat bij^ondcr vee! rnelk geeft, wordt die deugd eindelijk een gebrek , daar hot evenwigt der dierlijke verrigtingen verloren gaat. De koeijen zijn vnellcfabriekea , doch gelijk dergelijke inrigtingeu niet alleen behoefte hebben aan een voorraad van grondstoft'en om uit voort to brengen, maar ook aan een stevig fondament, een goed dak, enz. zoo dient men ook bij de kooijen uiet alleen te zien op eeu groot en melkrijk uijer, maar ook op eene goede ligeliaams-gesteldheid , een ruiuie, gezonde borst, een gezonken lijtquot;, matige vleeziglieid enz. Sointijds gaat met den rnelkvloed gepaurd het geven van te danne melk, doch dit is niet noodzakelijk.
BeJiandeling. Ik waag het niet te beslissen, of het zaak kan wezen , de melkafscheiding door het ingeven van ge-neesmiddelen te verminderen ; men zegt dat de wortels van den zwarten meestenvortel (Astrantia major et minor) dat vermögen bezitten ; ook de bladeren der walnoten doen do melk verdroogen, maar ook de haren uitvallen; het best zal wel wezen de krachten door koek- of koorn-voederiag te ondersteunen ; vermagert het dier evenwel, bestem het dan voor de vetweide.
16°. De water ach tig e of dnnne melk.
Deze is blaauwachtig van kleur, dunner en, door de mindere roomdeelen, zwaarder dan gewone melk; hoewel dit gebrek dikwijls gepaard gaat met den melkvloed zijn er toch koeijen, die niet te veel, en evenwel dünne melk geven.
Behandeling. Dit gebrek ligt bij sommige koeijen in den aard en is dit het geval dan zal men meestal te vergeefs trachten het weg te nemen : zoo wil men dat witte koeijen dünne melk geven en ook met oude is zulks doorgaans het geval. Ligt het gebrek in omstandigheden , die vermeden kunnen worden, bijv. schrale , waterachtigc weiden , zoute soepvoedering, waarop de dieren onmatig moeten drinken , lieermoes of roöbolin de weide of in het huoi, dan moet men deze veranderen. Tegen ongesteldheden die dünne melk ver-oorzaken, waartoe vooral de brulsheid en de doorloop be-hooren , moeten de behoorlijke middelen worden aangewend. Oude koeijen moot men vet maken, jonge gezonde dieren geve men goed gras of hooi, witte, in plaats van gele ivortelen of mangehvortelen , koeken enz.
17°. De vermin der de melkgeving, of heb nit de melk geralcen.
Wij bedoelen hier het uit de melk geraken van overigens,
196
immers schiinbaar, gezond vee en zonder merkbare verande-ringen in de melk ; daarbij dient men overtuigd te wezen , dat de koe niet zieh zelve de melk afzuigt. hetwelk men merkt aan het gedurig krom staan der koe en dat er nu en dan melk in het uijer komt en weder verdwijnt; soms worden ook de koeijen door kalveren gezogen, of des nachts door dieven gemolken. Het is mij ook voorgekomen, dat eene koe uit de melk geraakte [de melk opsloeg) omdat men het naast haar staande kalf verwijderd had. Zoodra dit weder op den stal geplaatst werd herstelde zieh de melkgeving. Boven alles echter naoet men zeker zijn , dat het vee behoorlijk voedsel en drinkwater ontvangt.
Beliandelivy. Deze moet verschillen naar de gesteldheid der koe.
lo. Bij eene brandige fjeamp;teldheid, en als men des winters boonen, wikken, linzen, rogge of dergelijke gevoederd heeft, het vee er welgedaan en glänzend uitziet, er zieh brand aan het uijer vertoont, de aders gezwollen en het witte der cogen beloopen is:
Doe eene aderlating, plaats een wrang in het hangen van de bil en geef tweemaal daags 4 eetlepels van het volgende poeder, met een theekopje azijn , neem: spiesglans en sal-peter van elk 2 oncen , wonderzout 12 oncen , lavaszaad en iaurierbessen, van elk 1 once, doodkruidwortel 4 drach- . men , maak alles tot poeder en vermeng het.
2o. Als bij dor en scJiraal vee de huid hard is en vast ligt, neem: hobvortel 2 oncen, doodkruidwortel (belladonna) en braakwijnsteen, van elk 4 drachmen: maak daarvan vier poeders en geef er 's morgens en 's avonds eea van in met een halve flesch water. liet wrijven en losplukken der huid is hier zeer nuttig: bij guur weder legge men een dek op; soms is men genoodzaakt een wrang in den bil te zetten.
So. Bij sommige koeijen vermindert de melk, nadat ze lang ruimschoots gegeven hebben, door eene zekere vemom?-heid van het uijer, ofwel, er openbaart zieh eene overhelling tot vleeschgroei , in plaats van melkafscheiding. In zulke trage gestellen kan men de melkafscheiding bevorderen door de toediening van een afkooksel van de zaden der ka-toenplant (Gossypium) of van gewone heide in water; verder komen dan te pas, het inwendig gebruik van jenever of brandewijn , laurier- en jenever-bessen , het zaad en den wor-tel van lavas en venkel, de holwortel enz. Het volgende is als melkdrijvend middel zeer aan te bevelenneem; goud-
197
zwavel 4 drachmen , venkelzaad, dilzaad cn jencverbessen, van elk 3 oncen ; tot poeder gebragt en vermengd geve men eenmaal daags 4 eetlepelsvol daarvan in met een halve flesch water. Zeer nuttig werkt ook bet eenmaal daags ingeven van 1 once gekneusd venkelzaad met een flesch mee of mede, of in plaats daarvan (vartne koeraelk.
4o. Om het zog hij merrien te vermeerderen.
Bij sommige merrien gebeurt het wel eens, dat na bet werpen {veuleneri) bee uijer slap en zonder melk blijft en het veulen verbongert. Ligt die vennindering van het zog niet in een of andere ziekte, of in gebrekkige voedering, neem dan poeder van venkelzaad 1 once , goudzwavel 2 draehmen. Franschen brandewijn of cognac 10 of 12 eetlepelsvol , mee of mede , of in plaats daarvan melk een wijnflesch vol; schud dit goed onder elkander en geef het in eens in, zulks gedurende 2 of 3 dagen berbalende ; daarbij geve men haar eene slobbering van gerstemeel, gekookte haver, warm bier met een paar eijeren er onder geroerd, leid het paard aan de hand af en wrijf het uijer met warme wollen läppen. Het veulen voede men intusschen met warme koemelk, waar-onder ^ krachtig bier en een paar hoende^jsijeren met de iijn gewreven schaal.
Melk^ebreken.
Dezc onderscheiden we in zulke waarbij de melk sebiin-baar onveranderd, en zulke waarin wij door enze zintuigen veranderinfjen in dat vocht waarnemen , hetzij dan reeds bij of kort na het melken , of wel na dat de melk ecnige uren heeft gestaan.
Voor dat wij hierin verder gaan komt bet ons dienstig voor eenige wenken te geven omtrent het gewone onderzoek der melk.
Ontdekt de veebouder eenig gebrek in zijn zuivel , bijv. dat de kaas rijst of berst, dat de boter niet groot wil worden, of iets dergelijks, dan moet bij eerst nagaan of er ook, buiten het vee om , in bet melkgereedsebap enz, eene oorzaak voor kan liggen ; is bij overtuigd dat eenig gebrek in het xee de schuld draagt,dan dient er onderzocht te worden, koeofkoeijen daaraan lijden, daar ze anders alle geneeskundig bebandeld moeten worden; blijkt het niet dadelijk bij liet melken aan de veranderde gesteldheid der melk , welke koe de kioade melk geeft, dan neemt men van elke koe afzonder-lijk in een zuiver potje of komraetje ccnige melk, vooral de
198
eerste stralen die gemolken worden ; nadat men die melk door bet gezigt, den reuk en den smaak heeft onderzocht, beproefd heeft of een droppel daarvan naar behooren hoog op den duim blijft staan en of zij zonder schiften in een zilveren lepel gekookt kan worden, plaatst men den naam der koe, die deze melk gegeven heeft op het potje en zet het op eene koele plaats ; na verloop van een paar uren beproeft men de melk op nieuw, of namelijk de room zieh begint af te zondereu , of er ook eene dünne weilaag tusschen de room en de melk komt (hetgeen een gebrek zou aanduiden); ver-der: men steekt een goed gezuiverde tinnen lepel tot op den bodem van het potje en beziet of er zieh ook luchtblaasjes tusschen de aanhangende melk bevinden , of de room ook te geel, of de dünne melk ook te blaauw van kleur is, al hetwelk iets ziekelijks te kennen geeft.
Dat de oorzaak van het melkgebrek in het vee zelf ligt, wordt waarschijnlijk , als men onder zijne melkkoeljen er eene of meerdere vindt, die aan uijergebreken , zoo als ontste-king, knobbels , pokachtig uitslag, kloven in de spenen , bloedmelken of dergelijke lijden, als men des winters verbittende voederstoffen , zooals boonen , wikken , linzen, rogge enz. heeft gevoederd, als het vee over 't geheel van eene brandige (ontstekingachtige) gesteldheid is, spoedig in groei toenam , glänzend haar heeft en daarbij harde mest maakt; . als men zijne koeijen gewoonlijk liet aderlaten en dit nu verzuimd heeft, als er nu en dan miltvurige ziekten op de weide voorkomen , en eindelijk, als het vee gebrek lijdt aan zuiver drinkwater.
Zeer dikwijls intusschen ligt de oorzaak van iet moeijelijk boter kamen in omstandigheden huiLen het vee, zoo als: men karnt minder boter, maar men heeft ook minder of schraler melk, door het gevorderde jaargetijde, het af-nemen, of de minder voedende kraeht van het gras, de on-gesteldheid eener koe enz.; die verminderde melkopbrengst heeft soms nog een gevolg, waaraan weinig gedacht wordt, namelijk : dat de melkvaten of kannen , waarmede de melk huiswaarts gebragt wordt nu dechts gedeeltelijk gevuld zijn en de melk te veel geschommeld, half gekarnd wordt, waar-door de room later sleehts voor een gedeelte opkomt; vooral bij heet weder en bij melk, welke door ezels vervoerd wordt, komt dit voor.
Als men zieh nieuwe melkvaten of een nieuwe karn heeft aangeschaft, of in de oude een of meer nieuwe duigen heeft
199
laten aanbrengen, km tet moeijelijlc boterkarnen daarvau een gevolg wezen , want is die duig van week en inlandsch eikenhout, dan neemt die melk op in hare porien , zij ver-zuurt er inendoetdan later de melk te vroeg verzuren. Da verzuring van Let vaatwerk is echter doorgaans een gevolg van de traagheid en onachtzaamheid der dienstboden, die het met genoegzaam met höhend beet water oraschrobben en dadelijk daarop niet in frisch koud water omspoelen,
Ook in den melkkelder kan het gebrek liggen, als deze namelijk al te koud, maar vooral wanneer hij te warm is; het gebrek zal zieh dan op bijzondere tijden openbaren en wel, als er een te groot verschil bestaat tusschen den warm-tegraad van den kelder en de opene lucht. Over 't geheel geeft echter spoedig bekoelde melk de meeste boter, hetgeen zelfs een verschil van 8 pet. kan maken ; ook geeft etmaals-room de beste boter. Vooral de rottende gisting is voor de melk te vreezen, daarom moet men alle bederf uit den kelder waren an er geen zuurkool, snijboonen of dergelijka in bewaran ; om daze reden is ook een weinig bloeda in staat aen gehaele tijl met melk te bedervan.
Bij sommige veahouders is het moeijelijk kamen een ge-vo]g van het lange bewaren der melk , wijl za ta weinig vea hebben. Anderen voegen de melk van zeer oud-melksche koeijen bij nieuw-melkscbe an die deelt daaraan de eigen-schap made van zieh moeijelijk te laten kamen.
Als het kamen een weinig langer aanhoudt dan gewoon-lijk , willen sommigen de melk tot boteren dwingen , door er veel heat water bij te voegen, waardoor men van goede melk soms weinig en dan nog onooglijke boter bekomt. 11 tot 13 graden wärmte op den thermometer van Eaaumur is de beste warmtegraad voor het kamen.
Uit plaagzucht of kwaadaardigheid doet men ook wel eens iets in den karn, waardoor het botermaken moeijelijk of vruchteloos wordt, bijv. groene of witte zeep, potasch, asch, gekaauwd brood , olie uit de lamp , suiker anz. De oorzaak is dan moeijelijk te vindan , maar het geval zal zieh doorgaans tot een kaer bepalen.
Het rijzen, bersten of scheuren dar kaas ligt in sommige gevallen aan de kaasmaakster ; er zijn er, die daarbij te onge-duldig te werk gaan en het wrongel hard maken door het bijgieten van kokend water, dit behoeft nimmer, de kaas wordt er altijd slechter door; dat kokend water komt beter te pas om het gereedschap te zuiveren.
200
lo. Het moeijelijh ho lev en.
Het moeijelijk boterkarnen , waarbij wij door onze zintui-™e,x\. geene veranderinrjen xn de melk kunnen bespeuren, bestaat in verschillende graden ; in den ligtsten graad bekomt men wel boter, maar deze voil niet groot toorden , dat is; de kleinere boterdeeltjes willen zieh niet tot grootere klompjes vereeni-gea, de verkregen boter is in geringer hoeveelheid , blijft slap en onooglijk, omdat zieh de wei er niet goed laat uitwerken, waardoor ze ook spoedig sterk (rans) wordt. In andere gevallen is het gebrek veel erger ; bij het karnen bekomt men enkel schuim en in 't geheel geen boter, of-schoon er een dikke roomlaag op de melk was gekomen.
Behandeling. Door sommigen wordt dit gebrek bestreden met aderlatingen, het zetten van wrangen, het toedienen van verkoelendo purgeermiddelen enz., terwijl anderen de koe beste teer laten likken , door haar die eenmaal daags om den rauil te smeren , of wel ze steken een paar wrangwor-tels in een zuren appel , die ze de koe laten opeten. Deze middelen laten ons echter gedurig in den steek , terwijl ik genoegzaam altijd baat heb gevonden bij het volgende, neem ; bloem van zwavel, ruw spiesglans (antimonie) , krijt, laurierbessen (bakelaar), alsemknoppen , van elk 2 draehmen , doodkruid (belladonna ) 3 draehmen , en duivelsdrek 1 draehme; de beide laatste artikelen worden gesneden , de overige tot poeder gebragt en alles in twee gelijke deelen afgedeeld, waarvan men de koe er eenmaal daags een in-geeft met een flesch karnemelk, van iemand die goed karnt; somtijds moet men deze middelen nog eenmaal herhalen. In zecr enkele gevallen blcelquot; ook dit middel zonder gunstige uitwerking, maar dan gaf ik steeds met goed gevolg het volgende, neem: krijt, room van wijnsteen (cremortartari), anijszaad, karweizaad , van elk 2 oncen , maak alles tot poeder, vermeng het en geef er tweemaal daags 2 eetlepels vol van in met een halve tleseh water.
In niet zeer verouderde gevallen vindt men soms baat , als men de koe op eenmaal Ij- draehme braakwijnsteen in een flesch warm water opgclost, ingeeft.
Om zieh op het oogenblik , terwijl de melk reeds in den kelder is, te redden, raadt men aan om eenige schillen van roode uijen , of wel een paar lepels brandewijn of azijn bij de melk te voegen ; tot hetzelfde doel kan men gebraik inaken van een stukje aluin, ter grootte van een knikker of duivenei, dat men in warm water oplost ea in de karn
201
jiiet; dit komt vooral te pas als men melk van lioogdragtige koeijen kamt.
In enkele gevallen laat zieh de moeijeÜjk te kamen melk verbeteren door er een suikerlepeltjevol vitrioololie, of een weinig afkooksel van smeenvortel (Symphytum onder te mengen.
2°. Ret te spoedig zuur en dik worden der melk.
In dit gebrek wordt de melk zoü spoedig zuur en dik , dat de roomdeelen er in blijven hangen , niet naar de op-pervlakte kunnen rijzen; wilde men wachten tot dat er zieh op zulke melk eene roomlaag gevornid had , dan zou men ondervinden, dat ze eerder bederft (in rottende gisting geraakt).
In de meeste gefallen ligt de oorzaak in gebrekkig melken , waardoor melk in het uijer teruggelaten en verzuurd is ; de melk wil ook wel in het uijer verzuren, als do bees-ten bij heet weder veel en snel moeten loopen, als er vee! onweder aan de lucht is , of men op den stal groen voedert.
Vindt men na het melken klontertjes of vlokjes melk op den teems, dan levert dit het bewijs, dat ze reeds in het uijer verzaurd was en moet men onderzoeken van welke koe die melk afkomstig is en laat haar dan door een händig melker uitmelken, wijl melksters doorgaans de daarbij noodige kraeht missen ; helpt dat melken niet genoeg, zet dan een wrang in den bil der koe en geef haar een geheele of halve fleseh boterpekel in , of wel eenmaal daags een fleseh melk, waarin een half Ned. lood potasch is opgelost.
Om zieh voor het oogenblik te behelpen, kan men in elke melktest of mout, een stukje (1 Ned. lood op de 20 kan melk) dubbel koolzure soda, of wel gewone soda, laten smelten.
Vroeger meenden velen, dat het spoedig verzuren der melk dikwijls een gevolg was van het eten van zure planten, zoo als: van wilde zuring, klaverzuring enz., maar proeven hebben geleerd, dat de melk van koeijen met dergelijke planten gevoederd niet zuur is.
Als de melk te spoedig zuur of dik wordt, geve men bij-zonder acht op de zuiverheid van bet melkgereedschap.
3o, Ret dik tcorden der melk zander verzuring.
Als de melk een poos gestaan heeft wordt ze dik maar niet zamenhangend, gelijkende zij meer naar het slib, dat de rivieren bij haren afloop achterlaten, ze krijgt ook geen
202
zuren sraaak: het kwam raij voor als of de eiwitstof van net !)loecl niet behoorlijk in het uijer was om^ezet in kaasstof.
Behandelinfj. Komt de slibberige melk voor bij koeijen Jic vleezig en wel gevoedzijn, neera: dubbelzout (zwavelzure potascli) 8 oncen , vermeng die met stroop tot eene likking en geef er tweemaa! daags een vierde gedeelte van in.
Is het dier magerder , niet ontstekinsjaehtig , neera : krijt
3 oneen . gentiaanwortel, jeneverbessen en venkelzaad, van elk 2 oncen, tot poedur gebragt en vermengd , gave men daar tweemaal daags 4 eetiepels vol van in met een halve tleseh water.
Brandig, miltvurig vee zette men een wrang en geve: gentiaanwortel 4 draehmen, holwortel , lavaszaad en anti-monie van elk 2 oncen , tot poeder gernaakt eenmaal daags
4 eetiepels vol met water.
4°. Da lang in de melk , de dradiye of taaije melk.
Bij het melken doet deze zieh goed voor; eerst na dat ze een poos heeft gestaan neemt men er eene taaije slijmstof in waar, vooral wanneer men ze met een dunne straal uitgiet, als wanneer zieh lange, taaije draden vertoonen. Zulke melk wordt later wel eenigzins zuur en dik, maar de roomlaag staat er doorgaans dünner op, zoo dat men na een moeijelijk karnen minder boter bekomt, die bovendien van cen siechten smaak is, een vieze kleur heeft en spoedig sterk wordt.
Voegt men bij gezonde melk eon weinig melk, die met dit gebrek behebt is, dan ontstaat daarin ook de lang, en dit gebeurt zelfs, als men daartoe eene geringe hoeveelheid eener gistende stof bczigt.
Sommigen spreken van lang in de melk , die reeds bij het melken was waargenonien; dit is echter nimmer het geval, net was dan altijd gewone melk, die sleehts te lang in 't uijer was gebleven.
De lang in de melk ontstaat doorgaans uit onzuiverheid van het melkgereedschap of een duffen melkkelder, daardoor geraakt er in de melk eene gistende stof, die de melksuiker omzet in slijm, terwijl ze moest worden gesneden in raelk-zuur.
BeJiandellng. Draag bijzonder zorg voor de zuiverheid van net melkgereedschap en de iuchtiglieid van den melkkelder.
Blijkt het na een naauwkeurig onderzoek (zie bladz. 197) dat het gebrek in het vee, en bij welke koe het ligt, dan behoeft men deze niet te plagen , door het doen van ader-
203
latingen , Let zetteu van wrangen, of dergelijke, zoo als door sommigen wordt aangeraden , maar als het kan verandere men de voederstoffen , want die zijn dati doorgaans te Lard, oud , zaur of onvoedzaatn ; daardoor heeft de spijsvertering geleden en, om deze op to wekken, geve men als maagmid-del: alsemknoppen , liolwortel en krijt, van elk 3 oncen, make daarvan 12 poeders en geve or drieinaal daags een van in, met karnemelk of water. In plaats daarvan kan men ook gebruik maken van: salpeterzuur 1 once, water 20 oncen. Meng het zuur bij wein ig te gelijk onder het water en geef de koe van dit mengsel eeiunaal daags gcdeelte in met een halve llesch water en 4 Ned. maatjes jenever; in plaats van enkel water kan men het ook ingeven met evenzooveel afkooksel van alsemknonpen, van ciken- of wilgen-bast.
5°. Het verdioijnen der room.
De versehe melk is zonder eenig zigtbaar gebrek, maar bij het staan ontwikkell. er zieh lucht (gas) in; de daardoor gevormde luchtbellen blijven onder de rcomlaag staan, waar-door deze, op plekken ter grootte eener erwt, tot die eener hazelnoot dunner staat en als verdwenen is. Zulke melk laat zieh nioeijelijk karnen, levert doorgaans siechte, onsmakelijkc boter, maar heeft geen bitteren smaak.
De oorzaak ligt gemeenlijk in eene gistende stof, die aan het siecht gereinigde melkgcreedschap kleeft cn zieh telkens op nicuw aan de melk mededeelt.
Behandeluirj. Schuur het melkgcreedschap duchtig met loog en zand; broei het met kokend water en spoel het daarna plot-seling nit met ijskoud water. Heeft men grond om aan te nemen, dat het gebrek in de koe ligt, geef haar dan gedu-rende drie tot vier dagen het middcl op bladz, 200 voor-geschreven.
6°. !gt;lt;? hitLer-zoete, bralcke of Jcwade mellc.
Versch heeft deze een flaauwen, zilligen smaak, die bij bet staan der melk allengs in een bitteren overgaat; de room staat er ongelijk op en in plaats van deze ziet men dikwijls als olieachtige plekken op de süjmige melk.
Dit gebrek schijnt te bestaan in een te sterk gchalte der melk aan zouten, waardoor do omzetting van eiwitstof in kaasstof belemmerd wordt, de boterdeelen geheel vrij raker, en als die bovenkomen; door dat hoogcr zoutgehalte blijft de melk alcalisch, wordt de snijding der melksuiker in meikzuur belet en ontstaat er, door gemis van laatstgenoemd bestanddeel, eene rottende gisting, waarbij gasbellen gevormd
204
worden, die in de melk oprijzen. Een weinig, bijv. ecn half theekopje vol, van deze melk onder goede gemengd is in staat een geheele kaas te bederven.
Deze melk laat zieh moeijelijk kamen; de weinige boter heeft een ktvaden smaak en wordt niet hard, maar integen-deel spoedig rans, Wordt er kaas uitgemaakt, dan is die onderhevig aau de 7ief, (zij gaat bol staan in het vat of in den pekel, door het gas dat er zieh in ontwikkelt), of wei ze blijft week en smerig.
De oorzaken van dit gebrek liggen nu eens in de koe, dan weder in de uitwendige omstandigbeden, welke voort-werken als de gistende stof eenmaal gevormd is. Men wil, dat de voedering van bedorvene, gistende gewassen, of zulke, die op läge, moerassige gronden groeiden, daartoe aanlei-dingkunnen geven, vooral wanneer de spijsvertering te zwak is om de gistende stof ten onder te breiigen. In warme, voeh-tige, met stank bezette of duffe melkkelders of kamers blijft dan de gevormde giststof hangen; zij deelt zieh gedurig aan de melk mede en bederft aldus de goede.
Behandethnj. Zuiver het melkgereedschap en den mclkkelder; geef goede, gezonde voederstoffen, doe eene tamelijk ruime aderlating en geef de koe of koeijen aan welke het gebrek ligt, als maagmiddel: poeder van gentiaanwortel, van lau-rierbessen, van venkelzaad en alsemknoppen, van elk 1 draclme met een halve fleseh water; zulk een poeder kau* men gedurende eene week eenmaal daags ingeven.
Wij vvaarschuwen er hier nog voor, dat men niet dadelijk de melk, die een ziltigen smaak heeft van dit gebrek verdenke daar het bekendis,dat de melk van zeer oud-melksche, en vooral die van overgemolken koeijen, dikwijls een bitter-zoutigen smaak heeft.
7«. j)e bittere melk.
Door hot eenigen tijd voederen van varenkruiden, alsem en dergelijke verkrijgt de melk wel eens een bitteren smaak ; dit is mede Let geval als de koe langen tijd achter een bittere geneesmiddeleu , zooals aloe, gentiaan, waterdrieblad enz. worden ingegeven. Soms 00k is de melk bitter door dien bittere galstoffen in het bleed en hieruit in de melk overgaan.
Behandeling. Verbeter de voederstoffen, neem in plaats van bittere geneesmiddelen dubbelzout, (zwavelzure potasch) (5 oneen. braakwijnsteen 4 draehmen, wit mosterdzaad en venkelzaad, van elk 1 once; maak het tot een poeder cn
305
geef er tweemaal daags 3 eetlepelsvol van in met ecu halve flesch water.
So. Be hlaauwe srjiimmel-melle.
Men moet dit gebrek wel onderscheiden van do blaauwe. melk, waarover later.
De melk , die blaauw-schimmelig wordt , heeft onder het melken eu zelfs nog eenige uren later het gewone goede voorkomen, er komt ook als gewoonlijk eene geelachtig ge-kleurde roomlaag over, die dikwijls slechts iets dunner is. Na S tot 10 meest echter eerst na 24 tot 48 uren , en bij koud weder soms eerst na 5 tot 7 dagen, vertoonen zieh op enkele, dikwijls ver van elkander verwijderde plekken der roomlaag, eerst dof-geei, later fraai kernels- of koorn-blaauw gekleurde vlekjes ter grootte eener speldenknop; die vlekjes breiden zieh allengs nit, zoo dat vele er van ineenvloeijen , zonder echter ooit de geheele roomlaag te bedekken, want op een ander gedeelte van deze vertoonen zieh gelijktijdig of iets later , dot-wit, of geelachtig gekleurde vliesaehtige vlekken, en waar deze verschijnen belettcn zij de ontwikkeling der blaauwe vlekken , over welke zij zicli zelfs wel eens uitbreiden, als wanneer de room met een ruw, geel gekleurd vlies overdekt is, met doorsehemerende blaauwe vlekken, zoo dat liet geheel gelijkt naar blaauw en geel geaderd wit manner.
Zoodra bet blaauwe zieh niet meer over de oppervlakte kan uitbreiden, grijpt het meer int de diepte, nimmerechter breeder dan de bovendrijvende blaauwe vlekken ; in de melk is de kleur ook nimmer zoo hoog blaauw als op do room, maar meer paars of groenachtig. Een gedeelte van het on-derstaande voeht blijft gewoonlijk vrij.
De blaauw geworden melk wordt nimmer behoorlijk zuur of dik, is daarentegen doorgaans van een ziltigen of loog-zoutigen aard en dradig of slijmerig; bij het kamen levert ze weinig boter , die , als ze afgewasschen is, eene vuil-witte kleur en onaangename smaak heeft en daarhij spoedig sterk (rans) wordt. Is de blaauwe kleur zoo sterk , dat de boter daarvan niet te zuiveren is , dan heeft ze een blaauw-groen, miskleurig voorkomen, een kwaden smaak, en biijftzeweek en slap; de karnemelk is altijd blaauw en mist harcn aan-genamen rijnschen smaak.
De op en in de room gevormde blaauwe kieurstof is zoo krachtig , dat men de daarmede besmette vaten er naauwe-lijks van kan bevrijden, al schuurt men ze ook met zand en
IS
206
potasch ; die kleurstof wordt ook niet rood door zuren , of orcen door loogzouten ; alleen door chloor wordt zij ver-nieti^d , daarin Staat zij echter gelijk met al de kieurstoffen uit het planten- en dierenrijk. De asch der blaauw geworden kaasstof wordt door zuren ook niet rood ; aan de kaas-stof is de blaauwe kleurstof ook onafscheidelijk gehecht, de kaas is dan ook wankleurig , smerig en kles, bij het bewaren vloeijen de boterdeeien er uit. Onder het rnikros-koop vertoonen zieh in de blaauwe schimrael-melk een on-noemelijk aantal, voor het bloote oog onzigtbare Irildiertjes. en bijna evenzooveel draad-schimmel-planljes , welke laatsten ook voorkomen in de gele vlekken.
Mengt men onder gezonde melk eene uiterst geringe hoe-veelheid blaauw geworden melk, dan deelt het gebrek zieh aan eerstgenoemde mede en wordt die geheel blaauw. Brengt men gezonde melk in een kelder, waarin de melk blaauw wordt, dan wordt ook zij doorgaans door dat gebrek aan-gedaan. Voegt men bij nog niet gekleurde , maar toch aan het blaauw worden onderhevige melk een paar eetlepelsvol gezonde, niet blaauw geworden karnemelk , dan wordt die melk niet blaauw. Hering plaatste gezonde naast blaauw geworden melk onder een glazen klok en bevond , dat do eerstgenoemde daardoor insgelijks blaauw werd; maanden lang gelukte deze proef met dezelfde blaauwe melk , zoowel op geiten- als op koemelk.
In sommige gevallen bragt eene enkele koe dat gebrek aan en bleef het haar jaren lang bij , zelfs op een anderen stal en in eene andere landstreek. Op sommige stallen, waar men al de koeijen verwisselde voor zulke die goede melk gaven , bleef het gebrek nogtans bestaan.
In Frankrijk heeft men eens waargenomen , _ dat eene koe. die blaauw-wordende melk gaf, aan de witgekleurde gedeelten barer huid (het kruis, de lendenen en den rug) blaauw haar kreeg; twee maanden nadat het blaauw-worden der melk had opgehouden was die blaauwe kleur der anders witte haren nog niet geheel verdwenen , bezaten ze nog eene blaauw groene tint; de koe was overigens gezond.
Door velen is het blaauw-worden der melk verward met het geven van blaauwe melk ; daardoor vervielen ze in het dwalende gevoelen als zoude de blaauwe kleurstof van^ sommige planten , bij zwakke spijsvertering onveranderd , in het bloed en de melk overgaande, dit gebrek damp;arstellen; doch al voedert men koeijen weken lang met wouw (die veel
207
blaauwe kleurstof bevat), al geeft men koeijen , die aan ge-brekkige spijsvertering lijden, indigo, of Berlijnsch blaauw in , nimmer krijgt hare melk daardoor dit gebrek, waarin ze ook van den aanvang af, ninamer geheel of gelijkmatig blaauw gekleurd is.
De trildierijes {vibnones) komen in ondersclieidene dier-lijke en plantaardige vociiten voor en ook wel in meik , die met blaauw wordt.
Zij die meenden, dat dit gebrek gelegen was in bet groo-tere gehalte dezer melk aan pliosphorzuur-ijzeroxyde heb-ben dit nimmer er uit aangctoond , die het zochten bevon-den het ook niet zoo : het blaauw-worden laat zieh met blaauwe melk ook mededeelen aan stotfen die geene phos-phorzure ijzerzouten bevatten , als : aan amandelmelk , aan plantaardige kaasstoffen , het slijmig afkooksel van heemst-wortel enz.; en van deze weder aan gezonde melk; door eenige droppels blaauw geworden melk kan men immers ook geen overschot van een zeker zout aan een pot vol melk mededeelen.
Braconnox schrijft de oorzaak van het blaauwworden der melk toe aan de draad-schimmels (Byssus caerulem) , die zieh in ontelbare menigte in zulke melk ontwikkelen; dit gevoelen komt ook mij het aannemelijkst voor: immers, daar het geel- en roodvlekkig worden der melk nagenoeg gelijke ziekten zijn , zoo dat beide wel eens gepaard gaau met het blaauwworden , brengt de analogie mede , dat men voor deze gevallen meer overeenkomstige oorzaken moet aan-nemen,die voortwerken ook buiten het ligehaam des diers; de draadschimmels nu, worden in zulke melk altijd aangetroffen ; men vindt er van allerlei kleuren (verschillende naar de soort). Schimmelplanten bezitten doorgaans giftige eigen-schappen en ook de blaauwe, gele en roodvlekkige melk werkt schadelijk op de gezondheid van menschen , dieren en planten (bij de laatsten bijv. in het brandkoorn). De zaden der schimmelplanten (sporae) hebben doorgaans een taai leven, zijn bijna onvernietigbaar, waaruit zieh het hard-nekkig aankleven van dit gebrek aan het melkgereedschap en aan enkele koeijen gemakkelijk laat verklaren.
Voor dit gevoelen pleit ook nog, dat schimmelplanten zieh bijzonder vermenigvuldigen aan siecht gereinigde , weinig ge-juchtte warme en vochtige plaatsen en aldus de kelders duf maken ; verder, dat het gebrek bij invallend koud weder dadelijk vermindert, welke koude ook hinderlijk is aan de
208
vermenigvuldiging der schimmels ; liet gebrek volgde ook doorgaans na hat voederen van gebroeide en beschimmelde voederstoffen.
De begünstigende omstandigheden voor de ontwikkeling der draadsehimmels sehijnen oorspronkelijk, nu eens in het ligehaam der koe, dan eens in het melkgereedschap , daa weder in beide te gelijk te liggen ; in de koe liggen ze als deze te zwak is om de met de verbroeide voederstoffen binnen gekregen schimmelzaadjes fsporae) te verteren, of te dooden ; cp dezelfde wijze ontwikkelen zieh in de maag van sommige menschen millioenen kleine plantjes, (algen, sar-sinae ventriculi,) dcze kleine wierplantjes, volgens eenigen mcer ontwikkelde gist-plantjes, hebben eene licht-bruine, ook wel eens eene groene kleur; niet alleen bij den mensch, vooral in sommige ongesleldheden , als in cholera, bij siechte spijsvertering en in longgezwellen, maar ook bij dieren (konijnen) hceft men ze aangetroffen ; zij zijn bijna niet te dooden en bieden dus weerstand aan de krachtigste genees-middelen ; evenzoo heeft men in het zog van sommige vrou-wen , stafdiertjes (vibrio bacillus) waargenomen en door zulk zog werden de hinderen ziekelijk.
De gesteldheid der melk komt echter ook in aanmerking bij het blaauw worden; men nam waar, dat de melk van sommige koeijen zieh uiterst moeijelijk of in 't geheel niet liet besmetten met de blaauwe stof; de ontwikkeling der schimmelplüntjes moet dus bevorderd worden, heeft behoefte aan eene zwakke , eene gebrekkige menging van de bestand-deelen der melk, Misschien ligt dat gebrek in de afwezig-heid der gisting opwekkende vezelstof der melk; de melk moet dan bederven, omdat de melksuiker niet wordt om-gezet in melkzuur , maar in slijmsuiker, in bedervende Stoffen ; nu ontwikkelen zieh de schimmelplanten lij voorkeur. Op dcze wijze laat zieh dan ook het nut der bijvoeging van een weinig goede karnemelk verklaren; door het vrije melkzuur, dat deze bevat, wordt dan immers den eersten aanstoot tot eene snelle omzetting der melksuiker in melkzuur gege-ven. Op dezelfde wijze moet door bijvoegen van gist de snij-ding der kleefstof in het brood bevorderd worden, bij gebreke waarvan er de lavrj in ontstaat en het brood spoediger schimmelt. Alles wat de melkzure gisting der melk belemmert of belet , werkt dus gunstig op de ontwikkeling der schimmels en het blaauw-worden der melk; hieruit vloeit het waarschijnlijk voort dat melk, die door bijvoeging van blaauw geworden melk moei-
209
jelijk blaamv werd, daartoe geredelijk te brengen is , als men er een weinig melkzuur ijzer-oxyde in opgelost lieeft.
De eenrnaal voortgel)ragte blaauwe draadschimmels hechten zieh aan het melkgereedschap , de melkkamer en melkkelder; hare kiemkorrels (sporae) klcven er aan en ontwikkelen zieh ill de melk , zells al waren ze geheel verdroogd. Hieruit laat het zieh verklaren, waarom da melk in hot eene vat blaauw wordt en in het andere niet.
De blaauwe schimraelplantjes leven ten koste der kaas-stof, die zij vernietigen, daarom blijven de boterdeelen vrij. In haren hoogsten trap van ontwikkeling scbijnt zieh de blaauwe kleurstof, die het meest naar Berlijnsch blaauw ge-lijkt, te vormen.
Het blaauw-sehitnmelig worden der melk werd in ons land gelukkig weinig uaargenomen (door mij sleehts eenrnaal). Waarschijniijk moet dit worden toegeschreven aan de meerdere zindelijklieid, die omtrent de stallen en het vee, den melkkelder en het melkgereedschap in acht wordt ge-nomen, vooral echter aan het niet invoeren der zomer-stalvoedering. In Duitschland en Frankrijk, waar dit meer algemeeu bet geval is en men , door nood gedrongen , soras ongeschikte voederstoffen , als daar zijn ; boorabladeren en takken , verbroeide of verschimmelde klaver geeft, heeft dit gebrek den ondergang van menig veehouder bewerkt.
Behandelinrj, Deze is zeer moeijelijk. Men vange aan met het onderzoeken der melk (zie bladz. 197) en trachte verder de oorzaken op te sporen en te verwijderen ; warme dompige kelders verbetert men door het aanbrengen van togt-gaten, door er lommerrijkc struiken voor te planten , ze dikwijls te schrobben en de wanden te witten ; al het melkgereedschap moet met loog en zand gesclmurd en daarna met chloor-watcr of vlekken-water (eau de Javelle) afgewas-schen worden. Men schaffe zieh ook nieuwe teemsen aan ; zoolang het gebrek aanhoudt moeten de melkers hunne banden en de uijers en spenen der kocijen wasschen met cbloor-water. De gebrekkige vocding moet plaats maken voor eene betere.
Afwijkende van de gewoonlijk tegen deze ziekte aange-wezene en doorgaans onvermogend bevonden geneeswijzen , raad ik, op grond mijner ervaring en in ovoreenstemming met de voorgedragene bescbouwingen, zoodanige geneesmid-delen aan als in staat zijn , da schimmelplantjes te dooden en hunne ontwikkeling tegen te gaan. Is men dus verze-
210
kerd, dat de oorzaak van het gebrek niet in uitwendige omstandigheden, maar in het ligchaam van een of meer-dere koeijen gelegen is, dan geve men inwendig kamfer, terpentij nolle , kreosot, chloorwater , keukenzout, salpeter , minerale zuren, ijzerbereidingen of dergelijke , verbünden met maagsterkende middelen , als : gentiaanwortel, alsem , glänzend schoorsteenroet enz. Bijv, neem : gesneden gentiaanwortel 2 oncen, kook deze i uurs in twee kan water, zijg het vocht door en geef er tweemaal daags een halve flesehvol van in met een eijerlepeltje kreosot; of, neem; kamfer 2 drachmen , salpeter, kalmuswortel , van elk 2 oncen , maak die tot poeder , vermeng ze en geef er tweemaal daags 3 eetlepelsvol van in met water. Dr. Lapfk maakte met een doorgaans goed gevolg gebruik ,vati het volgende: neem, doodkruidwortel (belladonna) 4 drachmen, gentiaanwortel 1 once, maak het tot poeder en vermeng het; zulk een poeder geeft men der koe eenige dagen achter el-kander in met een halve flesch water en wel des morgens, als zij nog nuchter is. Gunther geeft in dit gebrek tweemaal daags de keukenschel (Pulsatilla) in kleine hoeveelhe-den ; na 6 tot 8 dagen bloem van zwavel als nakuur. Door anderen wordt het ingeven van keukenzout ibijv. tweemaal daags 2 lood) met gekneusd komijn- of karweizaad (telkens 1 lood) aangeradcn.
Gedurende de behandeling verhelpt men het gebrek door bij de versehe melk eenige goede karnemelk te voegen.
Koeijen, bij welke bet blaauw-worden der melk eene heb-belijkheid is geworden , dient men voor de slagtbank te be-stemmen.
Men heeft dit gebrek ook waargenomen bij de Schapen, de behandeKng is dezelfde, maar men geve vai de genees-middelen slechts een vierde gedeelte.
9o. De hlaauwe melk en het blaauw-worden der fcaas.
Men verwarre deze niet met de blaauwe schimmel-melk en evenmin met de te dunne of wateraehtige melk , die een blaauwe tint lieeft.
Sommige planten onzer weiden, als daar zijn: het bin-gelkruid , de blaauwe of roode klaver, de ossentong, de akkermunt, de gemeene slangenkop, de runderzwam en eenige kultuurplanten , bijv. de hanekammetjes of esparcet-ten, de wikken enz. schijrien een plantensap te bevatten , dat , onder gunstige omstandigheden, even als dat der indigo en wouwplanten , eene kraclitige blaauwe kleurstofkunnen ople-
211
veren. Worden dergelijke planten gegeten door koeijen, wier spijsvertering krachtig werkt, dan wordt die kleur-stot ontleed, dat is vernietigd, maar in runderen , wier maag en ingewanden verzwakt zijn door ziekten , bijv. door longtering, door siechte voedering, door het kalven , door tuchtigheid of dergelijke, gaat die kleurstof, (die aanvanke-lijk licht geelachtig of ongekleurd is en eerst later, door met de luebt in aanraking te komen, blaauw wordt), onver-anderd in het bloed en de melk over. Dat die kleurstof moeijelijk verteerbaar is , blijkt uit het geval waarin eene vrouw blaauw gekleurd zog gaf, nadat haar door een genees-heer indigo poeders waren toegediend,
Somtijds is die melk reeds eenigzins blaauw als zij het uijer verlaat; in de meeste gevallen ontwikkelt die kleurstof zieh eerst als de melk eenige uren gestaan heeft ; zij is dan bedekt met de gewone gele roomlaag , maar daaronder ziet men eene lichtere of donkerder blaauw gekleurde danne melk. Het gebeurt ook wel, dat de blaauwe kleur zieh eerst openbaart als de uit zulke melk gemaakte kaas reeds dagen, ja weken oud is, en dat er dus eene zoo langdurige in-werking der dampkringälucht noodig is , om de groene in-digokleur om te zetten in de blaauwe. Die omzetting wordt dan waarschijnlijk bevorderd door de in de kaas piaats heb-bendegisting ; zij heeft dan ook doorgaans ongelijkmatig piaats , bijv. sterker aan de eene zijde der kaas dan aan de andere, meer aan den buitenkant dan naar binnen , zoo dat zulke kaas er soms bont uitziet, hetwelk ik meen te moeten toe-schrijven aan de ongelijke werking der gisting en toetreding der lucht. De blaauwe kleur komt dan ook veel minder voor in de komijne kaas , die met eene dikke vernislaag bedekt wordt, tenvijl ook de bijgevoegde specerijen de gisting belemmeren ; daarom ook wordt de kaas, die uit siecht ge-stremde melk gewrongen , en dus weeker en sponsachtiger is , ligter blaauw-vlekkig dan de goede, vast in een gedron-gen kaas.
Somtijds komt te gelijk met het blaauw-worden der kaas het gebrek voor , dat de melk niet wil stremmen, waardoor het kaasmaken geheel belet, of eene kaas gewrongen wordt, die, behalve hare blaauwe kleur, nog het gebrek heeft van week en slap te blijven , te rijzen , te barsten of te seheuren.
Bij koeijen , die eenmaal aan bet gebrek der blaauwe melk onderbevig zijn, openbaart het zieh gewoonlijk ieder jaar op nieuw en wel vooral in het vocrjaar, dewijl dan de planten
iJ d t*J
vol leven en de koeijen in tegendeel krachteloozer zijn. Het schijnt zelfs dat de toesiand van het uijer daarop ins'loed iiaeft: men wil toch, dat koeijen , die in den winter met vvikken en boonen zijn gevoed en daardoor in den zotner lijden aan brand aan bet uijer, eerder blaauwe melk geven dan andere koeijen , in welke bet afscheidend vermögen des uijers, noch door eene algeraoene , noch door eene plaatselijke ziekte belemraerd werd.
Het gebrck komt nimmer bij een groot aantal koeijen voor, ai weiden ze ook op betzelfde land, ten duidelijken bewijze, dat de ligchaamsgesteldheid der dieren hier zeer in aanmcrking komt; terwijl het ook bij sommigen sleehts S of 10 dagen aanhoudt, duurt het bij andere koeijen wel eens 3 of 5 maanden.
Behandelirnj. Deze bestaat eerst en vooral in verbetering der weüanden. Door eene goede bemesting en zorg voor de afwatering wordt de groei der grasplanten aangezet, zoo-dat zij de sehadelijke gewasseo verdringen ; kan men daar-toe niet overgaan, dan moet men de ergste kampen met gust vee , of met paarden en Schapen beweiden, of wel ze voor den akkerbouw bezigen. Gezond en kraehtig vee na te bouden is aitijd voordeelig , maar bijzonder in dit geval , draag dus zorg voor eene ruime en kraehtige stalvoede-ring met deugdzaam hooi cn lijnkoeken of witte wortelen ; als bet vee in de weide eene tamelijke hoeveelheid goede grasgewassen vindt, laat hot ook de sehadel jke planten onaangeroerd.
Onderzoek de melk op de wijze als wij bladz. 197 aan de hand deden ; let daarbij vooral op do melk der ziekelijke, teringachtige koeijen en van zulke die tüchtig zijn, of brand aan het uijer hebben ; venvijder het gebrekkige vee zooveel inogelijk uit uwen veestapel, of gebruik ten minste de melk daarvan niet onder die der gczonde koeijen.
De eigenlijke behandeling bestaat in liet geven van maag-sterkende en zuurtemperende middelen , bijv. het volgende: neem , krijtwit 2 oncen , venkel-, karwei- of komijnzaad, en kalmuswortel van elk 1 once , tot poeder gebragt en vermengd geve men tweemaal daags 2 eetlepelsvol daarvan in met een halve lleseli water. Is hot gebrek hardnekkig dan doe men eene aderlating en voege bij de voorschrevene geneesmiddelen , 1 once iijngesneden bladeren van het doodkruid (belladonna), of 4 drachmen poeder van doodkruidwortel en geve het op dezelfde wijze in. In de ergste gevalien is men bovendien
213
genoodzaakt een wrang te zetten in den borstlap; het be-gieten van de ligchamen der dieren met koud water wordt insgelijks aangeraden. Gaan er met de blaauwe melk en kaas nog andere gebreken gepaard, zoo als het niet strem-men der melk, de slijmerige gesteldheid der kaasslof, brand in bet uijerenz., dan meet men die gebreken behan-delen op de wijze als wij aan de hand deden.
10o. De fjele schimmel-melJc, het rjeel worden der melk.
Dit gebrek staat tot de gele melk als de blaauwe-sehim-melmelk tot de blaauwe. Bij het melken bezit zij n.l. de gewone kleur, maar deze gaat bij het staan over in eene bruinachtig gele. Men heeft de oorzaak van dit gebrek ook meenen te vinden in de aanwezigheid van trildiertjes (vibrio xantbogenus) in de melk; zij ligt evenwel hoogst waarschijn-lijk in de ontwikkeling van geelgckleurde draadschiramels , door welke de melk tevens een bitteren , duffen smaak ver-krijgt.
Omtrent de oorzaken en bebandeling leze men hetgeen wij over de blaauwe scbimmelmelk hebben mcdegedeeld.
ilo. De gele melk.
Hiermede wordt niet bedoeld de gele klcur , die de melk en de boter des zomers in zuivelrijke streken bekomt, maar die, welke een gevolg is van in de melk overgegane galin leverziekten, van kleurstoffen der geneesmiddelen , bijv, saf-fraan , rhabarber, enz. of door dat de koeijen , planten eten die het vermögen bezitten om de melk geel te kleuren, waartoe vooral gebragt worden, sommige standelkruiden (Orchideae) en het walstroo (Galium verum). — De melk vertoont die gele kleur rceds bij bet melken.
Behandeling. Is dit genoegzaam onschadelijk gebrek het gevolg van eene andere ziekte, dan moet bet diensvolgens behandeld worden ; nam het daarentegen zijn oorsprong uit hinderlijke geneesmiddelen of voedsel, dan moet men die vermijden.
12°. De roodvlekkige melk , het rood worden der melk.
In dit gebrek ontwikkelen zieh roodkleurige draadsehim-mels op en in de melk; overigens heeft het de meeste overeenkomst met het blaauw- en het geel-worden der melk, weshalve wij naar hot daaromtrent aangevoerde verwijzen.
In zeldzame gevallen nam men ook eeu rood worden der melk waar, dat niet aan afzonderlijke punten , maar gelijk-tijdig over de geheele oppervlakte der melk ontstond ; nadat de melk 24 uren gestaan had, werd zij lichtrozenrood cn
214
op den derdeti dag donkerder rood. De oorzaak der kleur scheen gelegen in uiterst fijne roode bolletjes. Het gebrek liet zieh niet op gezonde melk overbrengeu; overigens bezat deze rood geworden melk geene bijzondere of schadelijke eigenschappen.
loo. De roode melk.
Door het voederen van meekrap, van sommige soorteu van walstroo (galium) enz. geven de koeijen soms eene rood gekleurde melk, waarvan de boter echter de gewone kleur heeft, wijl de kleurstof in de karnemelk blijft ; het gebrek is dus onschadelijk; men onderscheidt het van de bloedige melk, door het laagje van bloedbolletjes dat uit de laatst-genoemde bezinkt.
I40. De groene melk.
Bestaat mijns inziens enkel in de gelijktijdige ontwikkeling van blaauwe en gele draadschimmels, ontstaande de groene kleur uit de vermenging van geel en blaauw. In enkele ge-vallen wordt de groene kleur mogelijk veroorzaakt door in de melk aanwezigeu groen gekleurden etter.
15e. Het hloed-melken of de lloedige melk.
Het melken van door ineerder of minder bloed rood gekleurde melk vloeit voort, uit in- of uitwendige oorzaken ; tot de laatstgenoemde behooren svonden of kneuzingen van het uijer, die gemakkelijk herkend worden aan de zwelling en pijnlijkheid van het uijer of der spenen.
Het bloedmelken uit inwendige oorzaken, ontstaat uit een hevigen aandrang des bloeds naar het uijer, waardoor bloed-vaatjes openbarsten. Die aandrang kan het gevolg wezen van volbloedi^heid, meestal is zij het echter van het eten van scherpe, pisdrijvende, giftige planten, als daar zijn; het moerasluiskruid , het loof van elzen , de zevenboom, het overblyvend bingelkruid enz.
Een hardnekkiger en gevaarlijker bloedmelken is dat het-welk het bloedpissen voorafgaat of vergezelt. Dit anthrax-nardige bloedmelken neemt men genoegzaam alleen des zomers waar, na langdurig hect en droog weder, als het vee met miltviirige gezwellen (anthraxbuilen), lendenbloed , enz., ge-nlaagd is, of sehielijk sterft aan het vuur (miltvuur).
In enkele gevallen melkt men een weinig bloed ten ge-voige van wratten in de spenen (zie bladz. 193) en dit is 00k wel het geval bij het uijer-uitslag van het mondzeer.
Er komt soms zoo weinig bloed in de melk, dat men het niet gemakkelijk bespeurt: in dit geval moet een deskun-
215
dige een droppel van die melk onder een aterk vergrootend glas (mikroskoop) beschouwen, en dan zal hij de bloedbol-letjes waarnemen. Op dezelfde wijze ontdekt men de etter-bolletjes in de melk. Als de melk tamelijk dun is en een poos gestaan heeft, willen bloed- en etter-bolletjes er ook wel in bezinken en ontdekt men ze, bij het voorzigtig afgieten, op den bodem van het vat.
Zoodra men ontdekt, dat eene koe bloedige melk geeft, moet men dit gebrek met kracht bestrijden en die melk af-gezonderd houden van de overige, want bij heet weder kan een weinig bloeds de melk in rottende gisting doen over-gaan en zoo het rijzen en scheuren der kaas veroorzaken.
Behandeling. Over de behandeling van verwondingen . kneuzingen , wratten en uitslag aan het uijer, waardoor de melk bloederig kan worden, spreken we ta zijner plaatse.
Nadeelige voederstoffen moeten vermeden en met goede verwisseld worden; het best is de koe op den stal te plaat-sen en haar kool- of sla-bladeren te voeren.
Gaat het bloed-melken gepaard met bloedpissen dan moet het geval als zoodanig behandeld worden.
Ingeval van volbloedigheid doe men ruime aderlatingen uit de halsader. In elk ander geval doet men best het bloedmelken als eene miltvurige ziekte te behandelen , door het verrigten van ruime aderlatingen , het plaatsen van een wrang in den borstlap of in het hangen van een der billen ; men houde de lendenen en het uijer gedurig koel, door die te bestrijken met een mengsei uit koemest, of leemaarde en azijn , op de lendenen en op het kruis legt men een met koud water doortrokken lap of zak, dien men gedurig ververscht. Tot inwendig gebruik , neem : salpeter 2 oncen , wonderzout 10 oncen, gentiaanwortel 4 drachmen , tot poeder gebragt geve men tweemaal daags 4 eetlepelsvol daarvan in met 1 Ned. once keukenstroop, een halve flesch gewonen azijn en een halve flesch water.
Het veranderen van weide (verkampen van het vee) is door-gaans nuttig.
In het bloedmelken maken sommige veehouders gebruik van het zevengetijde- of St. Jans-kruid, wTaarvan zij een paar handenvol koken in bier en de koe ingeven.
16o. De melk met een kalkacht 'uj bezinksel.
Men heeft enkele gevallen waargenomen , dat zieh , in overigens goed uitziende melk, eene vrij aanmerkelijk , wit-kleurig, zoutachtig- slijmig bezinksel vormde, bestaande uit
216
dierlijke extractiefstof, phospliovzure en koolzurekalk en am-moniak: soms vormt die stof grootere stukjes, die men dan raelksteenen noemt , zie bladz. 189.
De oorzaak ligt waarschijnlijk in siechte voedering ; deze moet worden verbeterd, terwiji men tot opwekking der spijs-vertering geven kan : alsemknoppen 1 once, laurierbessen 3 oncen , braakwijnsteen 4 draclimen , tot poeder gebragt geve men eenmaal daags 4 eetJepelsvol daarvan in met een halve flesch water.
17°. De Amerikaansche melkziehte.
quot;Wij spreken van deze, tot nu toe alleen in de vereenigde staten van Noord-Amerika waargenomene ziekte, vooral om aan te toonen welke gevaarlijke gevolgen het gebruik van ziekelijke melk voor de gezondheid van den mensch hebben kan. In deze ziekte neemt de melk der huisdieren , koeijen, Schapen , gelten , enz. giftige eigenschappen aan , zelfs vodr men eenig ziekteteeken bij de aangetaste dieren bespeurt. De uit zulke melk gcmaakte boter cn kaas , zoo wel als het vleesch der zieke dieren, is hoogst gevaarlijk voor den ge-bruiker; het vleesch zelfs als bet gekookt is. Eene geringe hoeveelheid van zulke melk , zooveel bijv. als men gewoon-lijk bij ecu kop kofiij gebruikt , of het eten van een once van zulk vleesch zou voldoende zijn om een mensch te vergiftigen, en toch neemt men aan die Stoffen geen afwijkenden . smaak waar.
Velgens de beschrijving komt deze veeziek!;e mij voor eene typheuse of anthraxaardige te wezen. 2iij doodt de dieren mecstal plotsling ; soms leven ze nog 3 ä 1t) dagen. De ziekte, die bij den mensch, na het gebruik van dit zieke-lijk zuivel of vleesch ontstaat, is mijns inziens een typhus.
Sommigen meenen intusschen , dat die veeziekte veroor-zaakt wordt door dat de dieren giftige planten eten daar voor dit gevoelen pleit, dat ook in Nieuw-Holland eene daar naar gelijkende ziekte onder het rundvee voorkomt, cie naar men wil ontstaat, als de koeijen eene zekere giftige peulvrucht-plant (meerdere soorten van Gompholobium) eten.
Daar ook in ons land het genot van ziekelijk zuivel en vleesch of spek eene voorname, zoo niet de voornaamste bron van ziekten en gebreken is , waarschuw ik mijne land-genooten voor het gebruik en voor den genetenloozen handel daarin , welke laatste weinig minder is dan moord. Men mijde zieh daarvoor al heeft het zuivel of het vleesch geene zigtbare veranderingen ondergaan , als het afkomstig is van
217
dieren , die aan de volgende, of daarnaar gelijkcnde, ziskten lijden of geleden hebben : miltvunr in zijne verschillende vor-men als: klingvuur, springvuur, longvuur, tongblaarof tong-vuur, kopvuur, bout- of bil-vuur, darmvuur of spellevuur, lendenvuur of lendenbioed , uijervuur , de kwalster , de kar-bonkelziekte of de miltvurige zwellingen , hat heerschend mond-en klaamvzeer enz.; verder de hondsdollieid , de bandeloos-heid of brulsheid , de inwendige pokken of de parelzucht , de uitwendige pokken enz. Nimmer make men gebruik van vleescb of zuivel afkomstig van dieren , aan welke men kort te voren sclierpe of giftige geneesmiddelen, vooral rat-tekruid of kwikraiddelen , heeft toegediend , of die men met wasschingen of zalven van dien aard, tegen schürft, huiduitslag enz. bestreken heeft.
Over lief droog-maken « of opcSroogeii der koeijen.
Om ter vetweiding bestemde koeijen zonder gevaar van schadelijke gevolgen droog te maken, dat is, de melkaf-scheiding te doen ophouden , handelt men 't best aldus: melk de koe goed uit en trek dan niet meer aan de spenen , al zet zieh het uijer ook sterk op; (5 of 8 uren na het laatste melken bestrijkt men het uijer met de helft der volgende zalf , neem : heemstzalf 2 oncen , groens zeep 1 once, meng die goed onder elkander; 24 uur later wrijft men de andere helft op het uijer in ; dadelijk na het laatste melken geeft men de koe 2 eetlepelsvol Hjn krijt in met een halve flesch water en dadelijk daar op een halve flesch bierazijn ; 24 uur daarna hcrbaalt men dit ingeven nog eenmaal o]) dezelfde wijze. Bovendien is het zeer nultig quot;de lendenen en het kruis der koe gedurende 2 of 3 dagen te bestrijken met een mengsei uit versehe koemest, of leemaarde enazijn.
In plaats van azijn en krijt kan men de koeijen ook ingeven een paar eetlepelsvol poeder van de droogbloem (Gnaphalium) of van het schelkruid (Chelidonium) met een halve flesch water.
lt;3
Met opdroogen der inelli bij paanlera.
Bij merrien nam ik soms gevaarlijke toevallen waar, zoo als ; kolder , uijerontstekingen , ettergezwellen enz., die ge-volgen waren van het onvoorzigtig droogmaken der dieren. Als eene veel zog gevende merrie haar veulen verliest, of ora eene andere reden plotseling en ten ontijde droog gemaakt moet worden , doe men haar eene ruime aderlating ondergaan, onthoude haar gedurende 8 dagen, of langer, alle koornvoeder terwijl men het hooi of gras tot op de helft vermindert. Men moet haar niet uitmelken, maar het uijer op dezelfde wijze en met dezelfde zalf bestrijken als wij voor de vaarkoeijen heb-ben aanbevolen. quot;Voor inwendig gebruik neem: kamfer I5 drachme, salpeter 4 oncen, poeder van zoethout 4 oncen , tot een poeder goed ondereen gemengd make men daarvan met 4 eetlepelsvol tarwemeel en genoegzame honig eene lik-king en geve er tweemaal daags 3 eetlepelsvol van in.
Jlliddelea om te we ten of een dieA- al dan niet dragtig is.
Om zieh bij vaarzen of pinken hiervan te overtuigen, halerr de veehouders met geweld een paar droppels. vocht uit hot uijer: is dat zeer kleverig dan houden ze het dier voor dragtig.
Om te weten of eene melkkoe dragtig is neme men een zniver gespoeld bierglas, vulle het voor drie vierden met pomp of welwater en giete er dan een vierde melk bij; wordt het water daardoor gelijkmatig gekleurd, dan is de koe , van welke die melk genomen was, niet dragtig; zij is dit wel, als hare melk een wit bezinksel in het water vormt; deze proef berust op de eigenschap der biestbollet:es (colostrum bolletjes) om in het water te zakken, daar zij zwaarder zijn dan dit, terwijl de melkbolletjes er zieh medo vermengen: een dier nu dat biestbolletjes geeft is zwanger, of heeft pas geworpen.
Ten einde zieh met volkomen zekerheid van de zwanger-heid te overtuigen , kan men 00k met dc hand in den aars gaan , dan voelt men naar onderen de baarmoeder liggen en ingeval van dragtigheid het jonge dier er in; hetspreekt
219
van zelf, dat men zulks alleen bij de grootere huisdiereu kan verrigten: de nagels der vingerea moeten ook eerst geknipt en de hand met olie of vet besmeerd worden.
Over de wijze om naar wiSlekeur stier- of vaar»-kalveren te bekuuien.
Het gaat over het aJgemeen vrij wel door, dat men, om veel vaars (kui of kuis) kalven te verkrijgen, de koeijen voor zij naar den stier ^bul of var) gebragt worden gedurende 24 uren niet moet melken; melkt men haar daarentegen even voor zij besprengen wordt, dan werpt zij doorgaans een stier (bul) kalf.
Säm den tijd van liet afkafiyen te bepaleu»
Om de koe bij dag te doen afkalven melke men haar de iaatsten keer, voor zij droog blijft staan des avonds, en sla verder geen hand aan het uijer.
middelen om sleclit sraakende boter te verbetercn.
Als men Jcnolle-hoter zout, met een mengsel naar het vol-gende voorschrift, verliest zij binnen weinige maanden den haar eigen Sterken smaak, neem: keukenzout 2 pond, witte suiker en Salpeter van elk 1 pond; tot poeder gebragt is deze hoeveelheid voldoende om er 50 pond boter mede te zouten. Car wen zegt, dat de knolle-boter den kwaden smaak mist, als men de koeijen dagelijks 3 tot 4 oncen zout voedert.
Om sterke hoter te verbeteren smelt men ze met het dub-bel van haar gewigt aan water in een aarden pot, ze gedurende een vierde uurs met een honten lepel roerende. Soms moet men dit eens of tweemaal herhalen. Het op nieuw kamen der sterke hoter met versehe karnemelk is ins-gelijks goed.
lo. De nelelroos, netelzucht, hrandhuil, lelroos , wurmte-huilen.
Kenteelcens. Tijdcns de zomerwarmte vertoonen zieh bij
220
sommige paarden vlakke gezwellen in de huid van ver-bchilleude gedaante en grootte , zij jeuken dikwijls sterk en komen wel eens in zulke grootte en aautal voor, dat ze in el-kander vloeijen en bet grootste gedeelte der huid bedekken. In zeer zeldzame gevallen gaat de ziekte met koorts gepaard, dan verdwijnen de builen soms piotseling en wil er wei eens brandige darmontsteking op volgen.
Behandelhifj. Doe eene matige aderlating en geef inwendig: room van wijnsteen 3 oncen, met evenzooveel bloem van zwavel, 1 once poeder van heemstwortel en genoegzame stroop orn er eene likking van te maken, die men in 2 da-gen , in verdeelde giften laat gebruiken. Bewaar ook het paard voor liet vatten van koude. Dreigt het uitslag schie-lijk naar binnen te slaan, zet dan een sterk prikkelende etterdragt voor de borst, wrijf hier en daar plekken op het iijf, ter grootte eener hand met vlugtig smeersel (raapolie 6 deelen , vloeijende amraoniak 1 deel), en blijf aanhouden met het gebruik van de likking. quot;VVordt de ziekte slepend , zoo dat er eenige haren op de builen uitvallen , geef dan bij bovenstaande likking 4 drachmen terpentijnolie en ivrijf de builen met een mengsel uit gelijke deelen terpentijnolie en brandewijn.
2quot;. Het schürft.
Kenleelcens. Het dier is zeer jeukerig, zoo dat het zieh tegen de omringerde voorwerpen schuurt, liet haar verliest zijn glans, wordt dor en valt ligt uit; dit is vooral het ge-val aan den hals en den rug, waar zieh het uitslag doorgaans liet eerst vertoont; op de kale plekken, die er vuil, als bestoven of met graamv meel bcstrooid uitzien, ziet men kleine knobbeltjes die in het opkomen , en andere die reeds opengebroken of opengewreven zijn , waarbij ze eene kleve-rige vloeisiof ontlasten, die tot korsten opdroogt, welke allengs de huid bedekken. Het uitslag breidt zieh allengs meer en meer uit. tot het genoegzaam de geheele huid inneemt, het paard doet verkwijnen en sterven : want het sehurft geneest nimmer uit zieh zelf. De ziekte ontstaat vooral bij siecht gehavende en schraalgevoederde paarden , doch daar zij zeer besmettelijk is , kan zij ook ligt overgaan op zeer gezonde en welgevoede dieren. De smetstof bestaat in voor het bloote oog nagenoeg onzigtbare diertjes , schurftmijten genaamd ; wordt een dergelijk zwanger diertje op een ge-zond huisdier overgebragt , dan graaft het zieh onmiddellijk gangen in do huid, even als de mol in de aarde; bet legt
221
hier en daar zijne eitjes en op die plaatsen ontstaan de knobbeltjes, die later openbreken. Daar er van die mijten dikwijls in het ligstroo Valien, of aan de wanden worden af-gewreven , begrijpt men dat de besmetting gemakkelijk plaats kan liebben, en dat het eenmaal genezen dier ligtelijk weder sohurftig wordt, als de stal niet zorgvnl-dig gezuiverd is; er bestaan ook wel voorbeelder., dat het schürft van de dieren op den mensch overging, zoo dat men bij het behandelen van dergelijke dieren voorzigtig moet te werk gaan.
Het varken heeft insgelijks een zeer besmettelijk schürft, maar dit dier wordt ook schurftig, als het op mest of stroo van aan schürft lijdende Schapen , paarden of rundvee, moet liggen. Bij het varken is dit uitslag meer puistachtig en gelijkt naar pokken , ter grootte eener linze tot die van een hazelnoot, het jeukt sterk, zoo dat het varken de bors-tels uitwrijft; het vertoont zieh vooral achter de ooren, aan den hals, den boeg, den rug, de buik en de binnenzijden der schenkeis : soms sterft het zwijn spoedig aan uittering.
Het verschil tusschen drooge en natte of regenschurft heeft geen invloed op de behandeling.
ßehandelinrj. Zonder de schurftige dieren dadelijk af van de gezonde ; mest den stal zindelijk uit en zuivert de wanden, den bodem en het stalgereedschap met loog, chloorkalk-water of kokend water, geef ook gezond en voedzaam voe-der en houd de zieke dieren matig warm.
Er bestaan zeer vele overigens goede en krachtige schurft-middelen , die wij echter in gemoede moeten afraden, omdat ze of kwikniiddelen of rattenkruid bevatten en omdat het bewezen is, dat die vergiften zieh aan het bloed , het vleesch en de melk mededeelen, al worden ze slechts op de huid gestreken; de zoogenaamde earottensaus (een aftreksel van tabak ) werkt soms zeer schadelijk op de gezondheid der dieren; vooral als groote plekken der huid daarmede bestreken worden ; daar dit alles echter bij het paard van minder belang is , als slechts het schürft niet al te uitgebreid is, zoo kan men bij öit dier gebruik maken van de zalf uit salpeterzuur kwikzilver-oxyde (Unguentum citrinum) waarmede men de schurftige plekken eenmaal in de 3 dagen uiterst dun bestrijkt, terwijl men elken tweeden dag die plekken afwascht met zeer vet en warm zeepwater uit groene zeep. Op dezelfde wijze kan men gebruik maken van eene zalf uit gelijke deelen reuzel en terpentijnolie, of uit 1 deel zwavellever en
222
2 deelen reuzel. Evenzoo wordt zeer geprezen eene wassching uit wijnazijn 1 flesch , buskraid en aramoniakzout, van elk 1 once. Vooral echter raden wij aan eene zalf uit gelijke deelen cliloor-kalk-water en lijnolie, die men goed onder el-kander schudt, terwijl men elken tweeden dag de schurft-plekken wascht met eene loog uit asch van beukenhout. AI deze middelen zijn insgelijks dienstig in het schürft van liet rund, uitgezonderd de zalf uit salpeterzuur kwikzilver-oxyde. Bij het schaap mag men geene middelen aanwenden waardoor de wol bros of verkleurd raakt, en evenmin giftige middelen : ciaarom zijn wasschingeu of baden met het mid-del van Walz zeer aan te prijzen. Dat middel bestaat uit verscb gebrande kalk 4 deelen , potasch 5 deelen , asch van beukenhout 60 deelen; maak deze met water tot een brij en meng die verder aan met hcrtshoornolie 6 deelen (of steenolie 3 deelen), teer 3 deelen, gier of pis 200 deelen en water 800 deelen. Men rekene op 1 Ned. pond vocht per schaap. Zijn ze erg schurftig , dan moeten ze er geheel in gebaad worden , hetwelk men twee of driemaal om de 8 da-gen herhaalt, waarbij men zorg draagt dat het vocht niet in de oogen van het dier komt en dat men , om verlies van het middel te voorkomen, de dieren in een ledige kuip plaatst, om uit te druipen. De wassching, door den Apotheker Jokritsma gemaakt en geleverd , wordt geprezen als zeer voldoende tegen het schürft der Schapen en omdat die geene giftige Steffen bevat. Om de Schapen tegen schürft te beveiligen, raadt men aan ze na het scheren eenmaal te be-strijken met een mengsel uit gelijke deelen onder elkander gesmollen gele bars en boter, of met eene zalf uit teer, vet en keukenzout,
Bij het varken gebruikt men , in ligte gevallen, een af-kooksel van tabak ot nieswortel 2 oncen op een kan water als waschmidcel, in zwaardere gevallen gebruike men eene zalf uit 1 deel poeder van nieswortel, 3 deelen potasch-zwa-vellever en 4 deelen groene zeep.
So. De pokken.
Over de paardenpok spraken wij reeds bladz. 15S.
a.) De koe-poleJcen. De ware of echte leoepok.
Xenteekens. De ziekte ontstaat oorspronkelijk alleen bij vrouwelijke dieren en na het kalven, in zeer enkeie gevallen nogtans ook kort er voor. De koe is een weinig koortsig, eet minder, heeft nu en dan eene valsche herkaauwing en vermindert in de melk; bij het melken teekent het dierpijn
223
en 3 of 4 dagen daarna vertoonen zieh aan Let uijer, maar vooral aan de spenen barde knobbeltjes ter grootte van een hennipkorrel, deze oatwikkelen zieh spoedig tot vlakke puisten, die met een rooden kring omgeven zijn , allengs ge-vuld raken met een wiiaehtig kleverig vocht en in het midden een' indruk hebben. Den 10 of llden dag na baar ont-staan breken die pokken open, of wel, haar inhoud verdroogt tot dikke bruine korsten, welke in de 3. of week afvallen en een roodaehtig likteeken nalaten. De pokken oatstaan niet alle te gelijk, maar de eene soms weken lang na de andere.
Als de melkers opene wondjes aan de banden hebben, be-komen ze pokken van denzelfden aard en die beveiligen tegen de kinderpokken; de melkers dragen de ziekte ook op andere koeijen over, bij welke ze dan op den 7. of 9Jen dag in vollen bloei staan.
BeJiandeling wordt niet gevorderd; men zorge slechts dat de koeijen goed uitgemolken worden , 't geen dikwijls moeijelijk genoeg valt.
b.) JJe zalsche pokken.
Er komen aan het uijer nog verschillende soorten van etterende puisten voor, die valsebe pokken genoemd worden, het zijn :
lo. Be napokken, eene verzameling van spitse puistjes, versehijnende na de koepokken: men noemt ze ook wel de worm aan het uijer:
2o, De ivrat- of sieenpokken. Zij kunnen den oravang van een bazelnoot bereiken , liebben geen indruk of rooden omkring, bevatten bleed ea verdwijnen allengs zonder ver-ettering.
3°. Be water- of windpokken. Zij kunnen in 24 uren de grootte eener boon verkrijgen , zijn blaaraehtig, missen den indruk en den rooden omkring en bevatten dikken etter. een dun wa-teraehtig vocht, of wel ze zijn hol en ledig (windpokken).
De valsebe pokken gaan moeijelijker op de menschen en andere koeijen over dan de eebte. Zij zijn echter dikwijls de oorzaak van kloven in de spenen , die lastig te genezen zijn, het best nog door het tweemaal daags aanstrijken van roode praeeipitaatzalf ; bij bet melken bestrijke de mel-ker zijne banden met versehe en ongezouten reuzel ofboter.
c.) Be schaapS'pokken.
Kenteekens. Het dier is koortsig en heet, heeft een stijven gang, 24 uren later komen er , vooral op plaatsen daar de wol
234
dunner staat, bijv. aan de binnenzijde der schenkeis, roode, naar vloo-beten gelijkende vlekjes , die overgaan in knob-beltjes en eindelijkin vlakke met een indmk voorziene en van een rooden kring omringde puistjes, die gevuld zijn met een eerst beider, witachtig, later geelaclitig en ondoorsehijnend voelit. Met den 6. of 7den dag vallen de pokken in, zij verdroogen tot tarda, bruine korsten, die later afvalien en nog langen tijd een rood lidteeken nalaten. Dikwijls is bet gebeele ligehaam overdekt met pokken, zoo zelfs dat deze in-eenvloeijen,op het hoornvlies der oogen komen enblindbeid ver-wekken, of de neusgaten verstoppen en net dier doen stikken.
De pokzieke Schapen verspreiden een zoetaehtig walgelij-ken stank, hebbcn dikwijls een sterke uitvloeijing uit den neus, den mond en de oogen.
Heeft de pokziekte een kwaadaardig karakter, dan ver-zwakken de dieren plotseling , er vertoont zieh een typbeuse koorts , doorloop, enz., de pokken worden schielijk paars van kleur, vallen in , vloeijen zamen tot groote zweren en vele dieren gaan te gronde. In eene kudde blijven door-gaans 2 of 3 van de honderd gebeel vrij van de pokziekte.
Bei/andeüng. Houd de zieke dieren in een ruimen , luchtigen stal, of bij droog en warm weder in het veld en geef bun weinig, maar gemakkelijk te verteren voedsel.
Bij kwaadaardige of rolachtige schaapspokken moeten de zieke dieren zorgvuldig afgezonderd worden. Men geve dezen : engelwortel , valeriaanwortel, jeneverbessen , hjn ge-sneden peterseliewortel en Salpeter van elk 2 oncen, fijn gewreven katnfer 1 lood. Maak daarvan met honig of stroop eene iikking en geef er elk schaap eenraaal daags bijna een halve eeilepel vol van in. Tegen nablijvende etteren-de verzweringen gebruike men uitwendig blaauwe vitriool 1 once , opgelost in water 1 fleseb.
Voorbehoecling. De schaapspokken ontstaan hier te lande alleen door besmetting van vreemde Schapen. Ds besmet-ting is echter moeijelijk te keeren , daar de smetstof, zoo wel door menschen als dieren (bijv. honden , katten , hazen, vogels) wordt overgedra^en. lieerscht de pokziekte onder eene kudde, dan moet die volgens de wet afgezonderd blijven, ora de verbreiding der ziekte tegen te gaan. Personen, die met de zieken omgingen, moeten van de gezonde Schapen verwijderd blijven. Na den afloop der ziekte moet de mest gebeel verwijderd en de stal met chloordamp gezuiverd worden. Het voederen van garstestroo zou volgens som-
235
migen de verbreiding der ziekte in eene kudde tegengaan.
De inen ting. Het beste vooi'beboedrniddel tegen de pok-ziekte is de inenting. Deze verrigt men met een gewone entnaald, op welker spitse en platte punt men een weinig van bet heldere doorscbijnende vocht, of des noods zuiveren etter uit de pokken neemt. met die entnaald maakt men onder in den staart, 3-4 duira van den aars, 2-3 kleine wondjes , waarin men de entstof laat vloeijen; 3-4 dagen later ontstaat aan die plaatsen dan vrij groote pokken , die op den 11-13. dag rijp zijn en stot opleveren voor nieuwe inentingen voor 50-lÜÜ seliapen , die dikwijls een zachter beloop liebben, wijl men op de^e wijze de beste pokken kan uitkiezen.
De ingeente Schapen boude men verwjjderd van de gezonde, want deza zouden er door besmet kunnen worden en de natuurlijke pokken kunnen krijgen.
Ook bij de Schapen körnen eene soort van steenpokken voor; doch bij hen over bet geheele ligchaam verbreid, deze zijn knobbelachtig bard en leveren zeer weinig stof, niettemin zijn ze zeer besmettelijk en hoewei van een langdurig beloop, — 4-6 weken — zijn ze gevaarlijk : ook bij deze kan eene voorbehoedende inenting plaats grijpen.
d.) De pokken bij het varken.
Kenteekens. Traagbeid , lusteloosheid, een stijve gang, eenige dagen later roode vlekken die zieh tot blazen ver-befien , gevuld met een eerst waterachtig, later etterig vocht en tot korsten verdrorgende; zij komen meest voor, voor aan den kop en de binnenzijde der Schenkels ; biggen worden er meer door aangedaan dan andere varkens.
Behandeliny. Geef het varken ved warm drinken , vooral zure wei- of karnemelk, of zuurdeeg met warm water. De gezwollen , ontstoken en etterende oogen wassebe men met laauwe melk ; komen hier of daar grootere verzweringen uit zamengevloeide pokken voor, wascb die met warm en vet zeepwater en bestrijk ze daarna met olie.
4o. De mazelen bij het schaap en varken.
Kenteekens. Het dier is koortsig, niest en hoest dikwijls, uit den neus vioeit een dun snot, de kop is gezwollen , vooral omstreeks de oovklieren. Op den 2tien of 3Jen dag der ziekte vertoont zieh een bleek rood uitslag op de huid, als onregelmagtige vlekken van verscbillende grootte , in wier midden men een knobbeltje voclt , terwijl ze voor een oogenblik verbleeken, als men ze met den vinger drukt. De
236
uitwaseming der dieren heeft een bijzonderen reuk. De vlekken ontwikkelen zieh in een dag geheel, worden met 4-5. dagen bruinrood van kleur en verdwijnen met den. 9-11. dag , terwijl het hoesten en het vloeijen uit den neus meestai nog eenigen tijd voortduurt. Buikpijn en doorloop zijn gevaarlijke toevallen in deze ziekte,
Behandeliny. Zonder de zieke dieren af van de gezonde en geef den zieken scliapen eenig Salpeter (1 drachme) en keukenzout (2 drachmen daags) in meel-water, lijn- of raap-drank. Ter voorbehoeding kan men de Schapen inen-ten met het uit den neus vloeijende snot en de voehtige korsten van het uitslag der zieke Schapen.
Ook de zieke varkens moeten afzonderlijk gehouden worden , het best in een warmen , doch luchtigen stal in diep stroo , tenviil men hun meeldrank geeft. Wil de uitslag niet goed uitkomen , of verdwijnt die schielijk geef dan aan een vohvassen varken drachme ia den dojer van een ei fijngewreven kamfer, met 1 drachme hertshoornzout in een bierglaasjc krachtig aftreksel van vlier- of kamiibloemen. Voegt zieh longontsteking of een stinkende doorloop bij deze ziekte, dan sterft het varken doorgaans.
5°. Be n:ralten.
Kenteekens. Wratten zijn drooge, hoornaclitige, gevoel-looze uitwassen der huid, vooral voorkomende aan bet aange-zigt, den hals, den buik en het uijer. Soms zijn ze een ertelijk gebrek.
BcJmvdeling. Laat de plaats het toe bind ze af met een pikdraad, die dagelijks iets steviger wordt aangehaald; of wel leg elken dag een nieuwe sterker aangehaalden draad over den ouden , op deze wijze lieb ik zelfs groote platte wratten aan de spenen van koeijen weggenomen. Heeft het dier zeer veel wratten geef het dan dagelijks ^ tot 1 eetlepelvol magnesia, of krijtwit over het voeder. Met goed gevolg heeit men aan paarden, die veel wratten badden, S dagen lang 15 grein wit rattenkruid daags gegeven op brood; aan koeijen op dezeifde wijze 30 grein. Na 4; weken berhaalde men zulks en in 8 of 10 weken waren de wratten verdwenen. Voor melkkoeijen, of zulke die binnen kort geslagt zullen worden, is deze behandeling niet geschikt, wijl het rattenkruid zieh aan de melk en het vleesch mededeclt.
Wratten willen ook wel verdwijnen als men ze eenmaal daags smeert met groene zeep, of ze bevoebtigt met eene oplossing van blaauwe vitriool in azijn, of van ammoniak-
227
zout (1 once) in voorloop (6 onceti). Men kan ze doen ver-dwijnen met ze dagelijks aan te raken rnet lielschen steen, of ze verbijten met sterk water: in het laatste geval zorge men dat dit vocht de Im id niet rake.
6°. De vijgwratten.
Kenieekens. Vijgwratten zijn vijg- of peervorraige, ge-steelde, weeke en vochtige , weelderige uitgroeisels der zie-keiijk aangedane liuid in mok , lioefkanker enz.
Behandelinr/. Snijd ze voorzigtig af en brand de plaats waar uit ze ontsproten, met een rood gloeijend ijzer. Laat de plaats of de zweer zulks niet toe , bestrooi ze dan met on-gebluschte kalk en verbind de zweer met Egyptische zalf.
7°. Woekerdieren op de huid.
Ons bestek gedoogt slechts om over da meest voorko-mende te spreken.
a ) Be luizen.
Kenteekens. Het vee is zeer jeukerig en wrijft zieh de baren uit, Let likt zieh gedurig en vermindert in den groei. Het gemakkelijkst herkent men de aanwezigbeid van luizen aan de menigvuldige neten, die aan de baren kleven , vooral achter de ooren, op den rug , aan den staartwortel, tusscben de borst en de voorbeenen en in de liezen. Zij ontstaan vooral bij verarmoede dieren , maar ook wel bij zeer goed gevoede dieren , als deze naast zulke staan die met luizen behebd zijn, of op een stal, die er mede besmet is, of waar varkens hebben gelegen. Vee dat laat in bet najaar in de weide is gebleven, wordt bijzonder door luizen gekweld.
Behandeling. Houd de huid der dieren zindelijk, voed het vee goed, en zuiver op zijn tijd den stal en uw vee zal zelden of nooit met luizen geplaagd wezen ; is dit im eenmaal het geval, verwacht dan niet alles van smeersels of wasschingen , maar handel insgelijks zoö als wij boven opgaven en in het bijzonder: let op de zuivering van den stal, verwijder daar uit het ligstroo, begraaf dat in de mestvaalt en wasch de stalboomen met kokend water, anders komen ze later weer op het pas gereinigde dier. Als het eenigzins kan, vermijde men alle zalven of wasschingen , waarin kwikmiddelen of rattekruid voorkomt, want deze komen in het vleesch en de melk , en vele menschen werden daardoor ziekelijk, bijna zonder dat de oorzaak er van was uit te vinden. Daar die mid-delen ook zeer goed kunnen worden vermeden, zullen wij alleen andere aan de hand doen. VoorSchriften, lo. neera: 1 oncefijn gesneden witten nieswortcl en 4 dracbmen tabak ,
228
kook beide gedurende een kwartier nur met 2 kan water en wasch met het doorgezijgde vocht de plekken waar de luizen en neten zieh vooral ophouden , terwijl gij later ook de overige plekken der huid even daarmedeinwrijft. — 2quot;. Op de-zelfde wijze kan men gebruik maken van de karottensaus: meestal is het zaak die met gelijke deelen water te verdünnen, in allen gevalle mag daarmede niet de gelieele huid in eens gewaschen worden : een schaap zag ik daardoor in een uur tijds sterven. —3e. Van het volgende heb ik, vooralbij paar-den , met het beste gevolg gebruik gemaakt, neem: gemeene tabak en drooge kippemest, van elk 8 oncen , aluin 2 oncen, potasch 4 oncen , kook alles te zamen in 10 kan water gedurende een kwartier uur, zijg het vocht door en wasch het dier er om de 3 dagen mede; bij het gebruik moet het laauw-warm gemaakt worden. — 4o. Men verdrijft bij de paar-den ook wel de luizen, door hun grof poeder van sabadilzaad in de hären te strooijen. — 5°. Door de dieren te wassehen met een aftreksel van de zaden van luiskruid (staverzaad. semen Stavidis agriae) in brandewijn of azijn. — 6o. Evengoed werkt eene zalf uit poeder van witten nieswortel 1 deel, met reuzel 6 deelen. — 7o. Tegen de luizen bij het rundvee, kan men met voordeel gebruik maken van een afkooksel van ledum of ook van muurpeper (Sedum acre) in water, als waschmiddel. — 8°. Yarkens, die met luizen behebd zijn, smeert men op de meest bezette plaatsen dunnetjes met hennipolie. . — 9°. Tegen de luizen bij al de huisdieren , uitgezonderd hon-den en katten , is bijzonder het volgende dienstig, neem; poeder van kraansoog (braaknoot) 1 once , levertraan een halve flesch, meng dit goed en strijk de met luizen bezetten plaatsen er dunnetjes mede, door middel van een kwastje. —10o. Op dczelfde wijze kan men handelen met warme lijn-olie, een paar dagen na elkander.— 11«. Even zoo met eene zalf uit: blaauwsel (bleekblaauw of smalt) 1 deel, groene zeep 2 deelen en traan 4 deelen. — Als huismiddelen komen vorder [in aanmerking het wassehen met een afkooksel van schoorsteenroet in karnemelk, het bestrooijen ir.et asch, het wassehen met vet zeepwatcr enz., het laatste moet men ten minste nimmer verzuimen na het dooden der luizen, terwijl men vodr het gebruik van wasschingen of zalven altijd de huid goed moet wrijven met cen scherpen stroowisch, om al de rooven en korsten, waaronder de luizen zouden kunnen blij-ven , te verwijderen. Tegen de luizen der varkens gebruikt men eene wassching van jenever, waarop knoflook is getrokken,
229
of eene zalf uit gekncusde knoflook in reuzel, bovcndien is bet goed deze dieren zieh nu en dan eens te laten baden.
b.) De groeibulten of wormhuilen in de liuid der runderen.
De groeibulten, die zieh vooral bij het jonge en maische, met dunne buiden vcorziene rundvee in bet voorjaar ver-toonen , zijn bet gevolg van den steek van de runderbrcm-vlieg, met welken steek zij 'sjaars te voren bare eitjes onder de buid beeft gebragt, Uit deze eitjes ontwikkelen zicb dikke larven (zoogenoemde wormen) die de liuid doorboren , op den grond vallen en daarin kruipen , om als ware bet te verstijven (in poppen veranderen) en eindelijk zieh tot bremvliegen ontwikkelen. Alleen als zij in grooten getale aamvezig zijn binderen zij. Men kan die larven dooden, door de groeibulten nu en dt',n met terpentijnolie te bevoebtigen, of ze met een pikpleister te bedekken.
c.) De ieeken, tieken of luisvliegen.
De paar den luisvlieg.
Een naar eene spin gelijkend, tweevleugelig diertje, van eene bruine kleur met witte vlekken; bet is plat gedrukt, leder-acbtig, loopt snel en zuigt bet bloed van paarden en runderen , terwijl het zicb bij voorkeur omboog tusschen de acb-terbeenen en aan den aars ophoudt. Gevoelige paarden kunnen, als zij door dit diertje gestoken worden, zoo ge-weldig achter uitslaan en tieren, dat men aan kolder of ko-liek denkt; in deze gevallen is bet dus zaak de dieren aan de genoemde deelen te onderzoeken en de luisvlieg te ver-wijderen. Daar deze op de boomen buisvesten , komen ze vooral voor bij vee dat in bosschen beeft geweid ofgeloopen.
Van deze bebben wij er reeds verscbeidene behandeld en blijven ons nog overig:
lo. De nekluil, het molgezwel, de varent.
Kenteekens, Een bij paarden, ezels en muilezels voorko-mend pijnlijk gezwel, in den nek of tusschen de ooren. De ziekte bestaat in eene opzetting, ontsteking en verettering der slijmbeurs, gelegen onder het begin van den nekband en op den eersten of tweeden halswervel; door deze diepe lig-ging van het gebrek wordt het gevaar zeer vermeerderd. De
20
230
gevormde etter tast soms de schedelbeenderen, of halswervels aan, lost de spieren en pezen van den hals op, stört zieh in den schedel of het wervelkanaal uit, maakt bogtige en fistuleuse gangen aan den hals, even als de mol in de aarde, van daar den naam van molgezwel , en opent zieh in som-mige gevallen met meerdere openingen onder aan den hals. In enkele gevallen bestaat er slechts eene opening in den nek , maar gewoonlijk komen er later meer door de ver-zakkingen van den etter; ineestal bestaat er slechts een gezwel midden in den nek , soms echter ligt het iets meer bezijden en het gebeurt ook wel, dat er aan elke zijde van den nek een ligt.
Het gebrek komt meer voor bij siecht gehavende grove paarden dan bij edele rassen en ontstaat uit inwendige oorzaken, uit ziektestoffen welke aldaar geplaatst worden. In den aan-vang is het paard koortsig; het houdt zijn hoofd laag, rust er mede op de kribbe, terwijl de nek gezwollen en pijnliik is; houdt de verettering lang aan dan ontstaat er uittering, worm , kwade droes , verlamming of dergelijke.
BeJiandeling. Ontdekt men het gezwel tijdig , dan bestaat er nog eenige kans om den overgang in verettering te voor-komen, door er de volgende zalf op te strijken, neem: poe-der van Spaanschevliegen 1 drachme, braakwijnsteen idrachme, blaauwe kwikzalf 4 drachmen, meng het en strijk er om den anderen dag een derde gedeelte van op. Inwendig geve men daarbij gezegende distel, kwassiehout, guajakhout, van elk 3 oncen, kook deze gedurende een kwartier uur rnet drie kan bruin bier , zijg het vocht door en geef er tweemaal daags een halve fleschvol van in. — Men raadt in deze kwaal ook zeer aan, het inwendig gebruik van poeder van gebrande beenderen, die men op deze wijze kan voorschrijven : poeder van gebrande beenderen , van guajak en kwassiehout, van elk 4 oncen, witte vitriool 4 drachmen, alsemkaoppen drie handenvol, tweemaal daags geve men daarvan 3 eetlepelsvol door den haver. — Oudtijds werd ook als een zeer goed mid-del gebezigd het volgende poeder, waarvan men tweemaal daags 2 eetlepelsvol door den haver mengt, neem: beke-boom (Veronica beccabunga), guajakhout en zoethout, van elk 4 oncen , alsemknoppen, zevenboom en witte vitriool, van elk 2 oncen. bloem van zwavel 8 oncen, meng het.— Anderen onthouden den haver en geven tarwezemelen en daarbij dagelijks 1 once poeder van den wortel des kruisdis-tels; als de varent open is wasschen zij de verzwering met
231
eene oplossing van 1 once witte vitriool in 12 oncen azijn en bestrooijen ze dan met tanvebloem, — Behalve deze heeft men in deze ziekte nogmetgoed gevolg gegeven poeder van witten en zwarten nieswortel, van kreeftsoogen, van aardveil (Glechoma hederacea), van huislook, van violenwortel (Iris florentina) enz. — In den laatsten tijd is door Eck, veearts te OlesJco, de volgende -quot;vijze van behandeling aangeprezen , waarbij in 4 weken volkomen herstel zou volgen , zonder aamvending van het raes , al bestaan er ook fistelgangen naar alle zijden; geef het paard driemaal daags 1 drachma poeder van braaknoot (kraanoogen, mix vomica) door den haver, of met wat meel en water in; daarbij smere men alle 3 of 4 dagen de gewone scherpe zalf uit poeder van Spaan-schevliegen , terpentijnolie en reuzel bestaande, op het gczwel in. Ontstond het gezwel uit bedorven voeder, dan begint, men de kuur met een aloepil (1 once aloe, met die tot 2 pillen gemaakt), die hij echter doorgaans geeft. Is het gezwel reeds open, dan dnurt de behandeling iets langer. Som-wijlen, en dit vooral bij paarden met een slappen vczel, kernt het gezwel nog eenmaal terug , alsdan volgt men weder dezelfde behandeling en verdwijnt het binnen acht dagen.
De heelkundigen raden aan om het gezwel, als het reeds zoolang heeft bestaan en zoo pijnlijk is, dat men er eene verzameling van etter in vermoedt, te openen. Tot dat einde knipt men het haar er van weg, maakt er eene overlangsche insnijding in en ontlast den etter; bestaan er etterverzak-kingen en fistelgangen, zoek dan met eene sonde het diepste punt daarvan , buig dan de punt der sonde naar buiten en rr.aak eene tegenopening , waaruit de ettcr zieh kan entlasten; bevindt men dat door de verettering beenschilfer s, spieren of banden zijn los gemaakt, dan venvijdert men die en brandt met een wit-gloeijend brandijzertje de aange-stoken beenderen, door ze even aan te raken ; men doet dit ook bet weelderig uitgroeijend , of zoogenaamd wildvleesch. quot;Verder kan men de wond verbinden met plukselwieken; bestreken met eene zalf uit gelijke deelen Venetiaansche ter-pentijn en loodsuiker. Als er zieh een stinkende dünne etter ontlast, raadt men inspuitingen aan uit eene oplossing van 1 once chloor-kalk in een kan water , doch niet meer dan eenmaal daags. Het beste middel ter genezingisin dit geval , naar mijne ondervinding, het volgende , neem : witte en blaauwe vitriool , van clk 4 draehmen , los die op in 4 oncen azijn en voeg er droppelsgewijze bij , azijn van goud-
232
glid 1 once meng het. Viemaal daags spuit men er een weinig van in na het goed te hebben gescliud. Nu en dan het gezwel eens met warm en vet zeepwater te wasscten is zeer nuttig , als men maar zorgt dat dit niet in de verzwe-ring komt. Als de nekbuil zeer pijnlijk en gespannen is, doen warme pappen uit dolle kervel (herba cicutae) veel goeds. Het spreekt wel van zelf dat men het paard gedurende de behandeling aan een lialsband moet plaatsen: het top- of nekstuk van een halster zou te zeer Linderen.
2°. De one elite of valsche neJciuil.
Kenteekens. Deze wordt veeltijds verward met de varent, zij onderscheidt zieh er echter van door haar schielijk ont-staan (zij bekomt in 24 ure hare voile grootte en dan voelt men er reeds vochtgolving in) , verder door dat de zwelling meer beperkt, het gezwel meer op zieh zelf staat, op en niet onder den nekband gezeteld en veel minder pijnlijk is, doordat de omringende deelen meer vrij blijven. De on-echte nekbuil ontstaat altijd uit uitwendige oorzaken : het is eene kneuzing, door dat het paard zieh tegen de kribbe of iets dergelijks heeft gestooten.
Behandeling. Los ammoniakzout op in azijn (3 oncen per fiescb), meng er leemaarde mede aan tot een pap en bedek het gezwel er mede, zoodat het bestendig vochtig blijft. Kan men op deze wijze de ontsteking niet te boven körnen, dan moet men het gezwel openen als het riip is , de • etter laten uitvloeijen en de wond verbinden met de zalf uit gelijke deelen Venetiaansche terpentijn en loodsuiker.
3quot;. Ue ontstekinfj der oorklier, de vijvel.
KenteeJcens. Het paard is koortsig, weigert het voeder, beweegt de achterkaak moeijelijk, onder het oor en aan den achterrand dier kaak ontstaat een gezwel, dat langvverpig rond en al spoedig gespannen , heet en pijnlijk is.
Behandeling. Houd het paard warm, geef het warme slobbering uit garstemeel en tanvezemelen en bedek het gezwel met een wollen doek of sebaaps-vacht. Verdwijnt het gezwel op deze wijze niet, bestrijk het dan met oude reazel of ganzenvet, en open het als het rijp is, dat is, als erzieh een puntig uitsteeksel op vertoont waarop de haren uitvallen.
Gedurende de opvolgende verettering legt men op het gezwel 2 of driemaal daags warme pappen uit dolle kervel (herba cicutae) en lijnmeel.
4tgt;. J)e scliofldrukking, de Irandvlekken en het doortrek-ken der hörst.
233
a.) De sc7iofldruJc1ci.ig. Eene uitgebreide, lieete enpijnlijke zwellin» aan den schoft, veroorzaakt door dedrukking des Zadels. Siecht behandeld of aan zieh zeive overgelaten ontstaan er niet alleen verettering, maar ook pijpzweren, beenbederf enz. in, op dezelfde wijze als wij dit bij den nekbuii be-sehreven. De schoftdrukking korat het meest voor bij paarden met een läge en vleezige seboft.
Hehandeling. Is de drukking nog verscb, bedek dan den schoft en de zwelling met een dubbel gevouwen in azijn en water nat gemaakten linnen lap, en leg daarop, met de graszijde naar beneden eene versehe graszode, die ge van tijd tot tijd bevochtigt met een mengsei uit gelijke deelen azijn en water. In vele gefallen zai op deze wijze de zwelling in 6 of 8 dagen verdwiinen. Blijft er nogtans zwelling bestaan en voelt men daarin vochlgolving , open haar dan met eene diepe en lange insnijding, zoo dat de etter goed naar buiten kan vloeijen; verbind de verzwering met plukselwieken , besmeerd met eene zalf uit gelijke deelen Venetiaansche of dikke terpentijn en lijngewreven loodsuiker; bestaan er fistelgangen handel daarmede zoo als wij opgaven bij den nekbuii. Levert de verzwering een dünnen stinkenden etter, spuit er dan bovendien eenmaal daags een weinig chloor-kalkwater (1 once op een kan) in; of wel, behandel de verzwering als die diep en fistuleus is. met de inspuitingen uit witte en blaauwe vitriool, gewonen azijn en azijn uit loodglid (zie nekbuii), terwijl ge met bovenvermelde zalf blijft verbinden. Blijft er nog langen tijd eene naauwe diepe. fistel over, geef dan het paard gedurende 6 of 8 dagen driemaa! daags I drachme poeder van braaknoot (nux vomica) met een weinig meel en stroop tot een pil gemaakt.
Om de schoftdrukking voor te komen zorge men, dat het zadcl eene behoorlijke schoftvrijheid hebbe en ook dat het dek glad en zonder plooijen ligge. Na een langen rid moet men ook nimmer sehielijk het zadel of haam afnemen, maar dit laten liggen tot het paard bekoeld is en na het afnemen de plaatsen, waar die gelegen hebben, met koud water bevochtigen. Wij moeten hier ten slotte nog opgeven, dat sommigen de versehe sehoftdrukkingen behandelen door die gedurende 3 of 4- dagen dun te besmeeren met Spaansche #9632; vliegzalf en dat dikwijls een goed gevolg heeft.
b.) BrandvleJcken.
Ontstaan door het versterf der huid, ten gevolge van Zadel- of tuigdmkking. Het vel is daar ter plaatse dood en
234
gevoelloos, hard en droog als hoorn, terwijl het haar er overeind op gaal staan.
BeJiandeliny. De doode huidplek wordt allengs door de omringende gezonde huid afgestooten. Om dit te bevorderen bestrijke men haar met reuzel of vet, terwijl men de losse gedeelten gedurig optrekt en met de schaar afknipt. Houdt dit al te lang aan , dan kan men de doode huid ook met een scherp mes of schaar wegneraen. Heeft zieh onder het doode vel eene verzwering gevormd, dan verbinde men die een of tweemaal daags met vlas- of plukselwieken, bestreken met eene zalf uit gelijke deelen Venetiaansehe terpentija en loodsuiker.
e.) Het doorlrekleen der borst.
Dit heeft vooral plaats als de borstriemen uit paardeu-leder vervaardigd zijn , als men de tuigen niet gedurig wascht en iucht en men na het afnemen derzelve de borst niet dadelijk met frisch koud water wascht. Het aan de binnenzijde met verloopen wagensmeer inwrijven van het tuig is dienstig om het doortrekken te voorkomen.
Behandelinj. Ontstaat er voor de borst een ontsteking-achtig gezwel door de drukking der tuigen, handel daarmede zoo als wij bij de schoftdrukking hebben opgegeven, terwijl ook de brandvlek genezen wordt op de wijze als wij aan de hand deden. Is enkel de huid een weinig gesehaafd, baadt die dan elk half uur met het volgende ; loodazijn 4 drachmen , brandewijn een half kelkje, water een fleseh. Bij paarden welke hunne borst herhaaldelijk en diep doortrekken ont-staan ten laatste in de huid aldaar groote sponsachtige, met eene dunne huid bedekte gezwellen, die het trekken belemmeren. Men moet deze uit de huid pellen , de wondranden met naald en draad vereenigen en de wond als gewoonlijk behandelen. Soms gelukte mij de oplossing dier gezwellen door ze gedurig te bestrijken met eene oplossing van am-moniakgom in azijn.
Wij laten hier nog eenige voorschriften van geneesmidde-len volgen, zoo als wij die met het beste gevolg hebben aan-gewend tegen drukking der paarden door de borstriemen, neem: zooveel regenvvormen (pieren) dat gij daarmede eene wijnflesch voor de helft vult, plaats die flesch in de zon en als de wormen tot een vocht verteerd zijn voeg er dan bij gekamferden wijngeest en olijfolie, van elk een derde der hoe-veelheid (pier-olie). Goed vermengd zijnde bestrijkt menhier-mede de gedrukte plaats eenige malen daags. — Een der beste
235
iniddelea in dit geval is ook het folgende, neem: slakken (die geen liuisjes liebben) smelt die in een nieuw pannetje boven een zacht vuur en zonder water tot een zalfje, smeer de gedrukte wond daarmede eenige malen daags. — Voor hen , die dikwijls gedrukte paarden hebben, is het goed een middel in voorraad te hebben, in dit opzigt is het volgende zeer dienstig, neem: aluin 2 oneen, groene vitriool 4 draehmen, Spaanschgroen , ammoniakzout en witte vitriool, van elk 6 draehmen , maak deze tot poeder en smelt ze op een zacht vuur zamen , ze gedurig met een houten spaan omroerende, gesmolten zijnde voeg er bij saffraan en kamfer , van elk 1 draehme. Bij het gebruik neemt men van den aldus vervaar-digden steen 1 once , lost dien op in een flesch regenwater en baadt het lijdende deel daarmede elk half uur. Op opene wonden legt men een wollenlap, die met dit vocht door-trokken is. — Tegen drukkingen is ook het volgende middel nuttig , neem: het wit van twee eijeren en fijn poeder van aluin 6 draehmen, vermeng dit door langdurig wrijven en bestrijk de gedrukte plaats daarmede om het uur. — Gedrukte plaatsen van geen grooten omvang kan men gedurig be-vochtigen met schrijt-inkt, of een paar ma,al daags met eene oplossing van helschen-steen (1 scrupel) in regenwater ( 3 oncen).
5°. De ontstekings- en ettergezwellen in het algemeen.
Om ontstekingsgezwellen op te lessen en te doen ver-dwijnen, bestrijke men die gedurig met koemest en azijn of met een mengsel uit azijn, water, zout en lijiiraeel; of men baadt die met eene oplossing van 1 once ammoniakzout in een halve fleseh azijn en evenzooveel aftreksel van vlier- of kamilbloemen. Aan meer fijn behaarde deelen ofin den omtrek der oogen make men daarentegen gebruik van een minder scherp verkoelend middel, bijv. van loodazijn met water ^4 draehmen op een flesch water,)
Wordt de gevoeligheid van het gezwel wel iets minder, maar blijft het tamelijk hard, warm en zonder vermindering van omvang, dan gaat het doorgaans over in een etterge-zwel; dit blijkt te meer als men er een deegacbtig gezwollen rand omheen en eindelijk vochtgolving in waarneemt; als bet ettergezwel rijp wordt, vertoont er zieh doorgaans eene puntige verhevenheid op, op welke de huid aliengs dünner wordt en het haar uitvalt. Zoo lang het gezwel beet enge-spannen is behoeft men die rijpwording niet aan te zelten ; maar wordt het minder warm, of koud en gevoelloos, dan
236
moet men een prikkelend, of zoogenaamd rijptnakend middel aanwenden. Tot deze behooren onder anderen: de drooge wärmte, bijv. door het opleggen van wollenlappen of een schaapsvacht; de vochtige wannte , door warme pappen uit lijnmeel , havergort, uijen en dergelijke; het opsmeren van vette Stoffen, bijv. oude reuzel, ganzevet of vette zalven zoo als: heemstzalf, koningzalf, dojers van eijeren met dikke tcrpentijn enz. Bij het openen van rijpe ettergezwellen make men de opening tamelijk ruira, opdat zij zieh niet spoedig weder zamentrekken en de etter uitvloeijen kan ; die insnij-ding mag intusschen niet doorgaan tot in den boven be-scbreven deegachtigen of harden rand van het gezwel, of zoo diep gaan dat men dieperliggende vaten of zenuwen kwetst. Omtrent de vordere behandeling der ettergezwellen, ook wanneer die gepaard gaan met fistelgangen , weelderigen vleeschgroei, of beenbederf, verwijzen wij naar hetgeen wij daaromtrent gezegd hebben bij de behandeling van den nekbuil.
6e. Vuur , brand of versterf.
Wanneer in een gezwel of eene wond de ontsteking zoo overmatig is dat zij het leven uitpnt, ontstaat er het versterf in. Vuur of heet vuur noemt men den toestand die het volkomen versterf voorafgaat en zieh kenmerkt door over-matige gevoeligheid , bitte en spanning. In het Icoude vuur daarentegen valt het gezwel meer of min plotseling in ; het wordt koud , gevoelloos, miskleurig, in een woord, levenloos, zoo dat het wordt afgestooten of tot rotting overgaat. Op gezwellen, die tot vuur dreigen over te gaan , ontstaan dikwijis blijnen of blaren, of zwarte vlekken , opent men ze dan vloeit er een heet, dun en bioederig vocht; uit,
Behandeling. Om het heete vuur tc voorkomen, moet men de hevige ontsteking in wonden en gezwellen in tijds ma-tigen, door ontspannende vcrzachtende, middelen, bijv. laauw-warme baden uit een afkocksel van lijnzaad, hecmstivortel, kaasjesbladercn of dergelijke, door bloedsontiastingen, zoo algemeene als plaatselijke (door kleine insnijding-en, scarrifi-caties), door bedckking der wonden met eene zachte etter-makende zalf, zoo als de balsem van Areaeus, de zalf uit dojers van eijeren en Venetiaansche terpentijn enz. Heete gezwellen, die tot verderf dreigen over te gaan, opent men, om het brandige vocht dat zij bevatten tc ontlasten , terwijl men er een met boter of vet bestreken vlaswiek inbrengt, opdat die opening zieh niet te spoedig sluite.
237
Bestaat er koud vuur (versterf, verrotting) in een wond of gezwel, dan moet men de verstorven deelen met het raes wegnemen en de wondvlakte met een gloeijend ijzer aanra-ken , met terpentijnolie of kamfertinctuur bestrijken , of wel wasschen met een kraebtig afkooksel van eiken- of wilgen-bast, waarbij men eenig zwavel- of zoutzuur, (1^ once op een flescli afkooksel) voegt. Op dezelfde wijze handelt men met het versterf dat een gevolg is van het doorliggen.
7°. Somwijlen is de ontsteking in een gezwel te zwak om eene verdeeling of verettering te bemerken en blijt't er een zoogenaamd Itond gezwel bestaan. Is dit het geval, dan moet men de levenswerkzaamheid er in opwekken , door het bijv. eenige malen daags te bestrijken met ossengal , met kwikzalf, hetzij enkel of verbünden met jod-kalium (1 drachma op het once zalf), of wel men bestrijkt een klein gedeelte van het gezwel om de twee of drie dagen met eene zalf uit chloor-zink 1 drachme en heemstzalf 1 once.
8«. De zwarte wratachtigp {Jcanker) gezicellen {melanoses).
Deze komen doorgaans alleen voor bij schimmeis, of graauwe paarden ; zij zijn hard , dikwijls trosvormig en bevatten inwendig eene zwarte korrelachtige zelfstandlgheid.
B eh an deling. Als het ligehaamsdeel dit toelaat, moet men ze uitpellen en de wondvlakte met een gloeijend ijzer branden. Om het terug komen te beletten, late men het paard gedurende 3 of 4 weken sterk purgeren, door het om de 4 of 5 dagen 2 of 4 drachmen zoetekwik te geven in een pil uit meel en boter.
9°. Het bloedader-gezwel.
Dit ontstaat vooral bij koeijen en in de nabijheid der heilig-zitbeensbanden. Het ontstaat in weinige uren, is on-pijnlijk, uitgebreid en week , zoodat men er dadelijk vocht-golving in bespeurt.
Behandeling. Bestrijk het een of tweemaal daags met blaauwe kwikzalf, vermengd met gelijke deelen laurieroiie. Als men zulke gezwellen met het mes opent blijven ze soms w-eken achtereen bloeden.
10o. Knoestge zw eilen en Jcanker in in- en uiticendige deelen.
Kenleekens. Hoekige, harde, zonder merkelijke ontsteking ontstaande gezwellen, die zieh langzaam vergrooten en onpijnlijlc zijn. Als de huid, die ze bedekt, miskleurig en met aders bezet raakt en het gezwel pijnlijk wordt , open-breekt en daarbij een scherp bloedig vocht ontlast, noemt men het een kankergezwel.
238
Behandeling. Zie zwarte gezwellen. lie. Züchtige gezicellen of zwellingen.
Deze ontstaan vooral bij paarden welke aan verslagen droes , bevangenheid, griep, of dergelijke hevige ziekten gele-den hebben , of die siecht gevoed of gemest worden. Vooral aan de onderzijde van de borst en den buik , de liezen en Iiet uijer, bij koeijen meer aan laatstgenoemd deel, komen zulke zwellingen voor ; ze zijn weinig gevoelig en de indruk van den vinger blijft er lang in aan wezig.
Behandeling. Voed bet paard behoorlijk , breng bet da-gelijks in eene matige beweging en wasch de zuchtige plaats gedurig met koud water; wil de zucht daardoor niet wijken, plaats dan een etterdragt voor de borst, geef inwendig eene likking uit: ammoniakzout 1 once , jeneverbessen 3 oncen , engelwortel en terpentijnolie, van elk 4 drachraen , met honig en een weinig meel gemengd geve men daarvan twee-maal daags een achtstc gedeelte , terwijl men in de zwelling een aantal ondiepe insnijdingen (scarrificatien) verrigt. Het volgende middel heeft raij in dergelijke gevallen uitnemende diensten bewezen , neem : ammoniakzout 3 oncen , parelasch (beste potasch) l^once, los die door koking op in een flesch azijn en wasch daarmede eenige malen daags de zwelling.
XS. F'isfels en pijpzweren.
Fisteis noemt men tegennatuurlijke, meest kleine, openingen in het ligchaarn, waardoor zieh eene vloeistof ontlast, terwijl de sluiting of genezing van dat kanaal belet wordt door zijne verharde wanden en door het uitvloeijende vocht. Ligt er diep in een ligchaamsdeel eene verzwering verborgen , waar-van de etter zieh door een soort van kanaal ontlast, dan noemt men dit een pijpzweer.
Behandeling. Nog niet verouderde pijpzweren behandele men eerst eenige dagen verzachtend, met warme pappen uit lijn-meel , havergort, of koemest en azijn, populier-, heemst- of kaasjesbladeren enz. Vermindert dan de uitvloeijing, ontlast zieh in plaats van bloedig en dun vocht een dikke roomkleurige etter dan is er hoop , dat men op deze een-voudige wijze het gebrek overwint: is dit echter het geval niet, of heeft men met een verouderden fistel te doen , be-strijk dan den omtrek daarvan om de 3 dagen met Spaan-schevliegzalf, en brand de wanden en den bodem der fistels met een fijn pijpje helschensteen. Doorgaans geneest men
239
den fistel op deze wfjze. Mögt dit het geval niet wezen, brand hem dan tot op den bodem met een priemvormig gloeijend ijzer, houd aan met het opstrijken van Spaansche-vliegzalf en geef het paard inwendig tweemaal daags 1 drachme poeder van braaknoot (nux vomica).
lo. De iandßstel,
Kenteekens. Aan den onderrand der achterkaak , soms ook buitcn en boven de kiezen der voorkaak , ontdekt men eene kleine zwelling , in bet midden heelt zij eene opening, waar-uit bij voorduring een dun en stinkend vocht sijpelt. Brengt men er eene sonde in , dan voelt men op den bodem des üstels een steenhard ligchaam, zijnde eene kies, die door beenbederf is aangedaan.
Behandeling. Zie boven; doorgaans is men bovendien ge-noodzaakt de aangestoken kies te laten uittrekken.
2o. I)e speekselfistel.
Kenteekens. Even boven of juist aan den rand der achterkaak bestaat eene kleine verhevenheid , waaruit zieh een dun en helder vocht (speeksel) ontlast, soms springt het er van tijd tot tijd met een straaltje uit. Vroeger leed het dier aan ontsteking der oorklier, of wel het ontving daar ter plaatse eene wond.
Behandeling. Zie boven ; gedurende de behandeling geve men zoo min mogelijk hard voer of hooi, maar in plaats daarvan meelslobbering, opdat de kaak zieh weinig bewege. Helpt geen der boven opgegeven middelen , dan moet men de speekselbuis onderbinden.
3o, De aderlaatßsiel.
Kenteekens. Ter zijde van den hals , ter plaatse waar men gewoonlijk aderlaat, neemt men een langwerpig rond , hard Cn pijnlijk gezwel waar, ontstaan na eene aderlating; gewoonlijk neemt men in het midden daarvan eene opening waar, uit welke gedurig een dun , bloederig vocht vloeit.
Behandeling. Zorg dat het dier zieh niet kan wrijven; geef het week of vloeibaar voedsel en bestrijk het gezwel twee of driemaal cm den anderen dag met eene zalf uit 1 drachme poeder van Spaanschevliegen , even zoo veel braak-wijnsteen en 1 once reuzel. Ontstaat er nu een ettergezwel, open dit voorzigtig en behandel het met plukselwieken, bestreken met eene zalf uit gelijke deelen Venetiaansehe terpentijn en loodsuiker, Geneest de fistel niet, na de her-baalde aanwending der scherpe zalf, snijd hem dan slechts zoo wijd open als volstrekt noodig is cm den etter te doen
340
uitvloeijen. Ontstaan er lierhaaldelijk bloedingen, die niet kunnen worden gestild door onderbinding, tamponering, enz. open dan den fistel met een vvitgloeijend ijzer, leg geknipt paardenhaar op den grond des fistels en brand dit in, zulks vijf- of zesmaal lierlialende, tot de ader luclitdigt gesloten is, daarbij smeert men op bet verloop der ader, längs den hals bovenvermelde sclierpe zalf,
Sommigen behandelen de na eene aderlating ontstaande zwelling aan den bals, met eene zalf uit gelijke deelen scbeer-ling-extraet (extractum'eicutae) en blaauwe kwikzalf, welke men tweemaal daags opstrijkt.
Om de zwelling na eene aderlating aan den bals voor te komen, meet men na de opgebouden dmkking nog eenig bleed laten uitvloeijen en met de vlakke band de ader van beneden naar boven strijken, om bet bloed uit bet eelweefsel onder de liuid te verwijderen , daarna drukt men de wond nog een oogenblik met de vingeren , trekt met bet insteken der speld de wondranden zoo min mogelijk naar zieh toe , na bet omslingeren van bet paardenhaar snijdt men dit niet met een mes af, maar knipt bet af met een sebaar en bespat de plaats gedurende een paar minuten met koud water. Na de aderlating plaatst men bet paard voor een balf of een uur het acbterst-vodr op den stal, of bindt bet zoodanig, dat het niet kan eten of zicb wrijven. Het spreekt wel van!|zelf de vlijm goed seberp en zindelijk moet wezen,
4». De fistel der gewrichten , het uitvloeijen van lidvocJd.
Kenteekens. In de nabyhcid van een gewricbt ziet men , na eene voorafgegane wond of verzwering, eene verbevenbeid en daarin eene rain of meer naauwere opening, uit welke bestendig eene beider doorsehijnende, geelachtig gekleurde , lijmerige vloeistof zijpelt; dat vocht stolt onder bet vloeijen en zet zicb tot klompen vast, even onder de wond of fistel.
Behandeliny. Zie boven. Bij bet met seberpe zalf bestrij-ken van den omtrek , bedekke men de wond zelve met raap-olie, tegen den nadeeligen invloed dier zalf. Vooral het berhaalde branden der fistel met helseben steen is hier zeer nuttig, terwijl men de wond zelve bedekt met vlaswieken be-streken met eeue zalf uit gelijke deelen Yenetiaansebe ter-pentijn en loodsuiker. Daar dergelijke wonden dikwerf ge-paard gaan met eene ontstekingskoorts, is eene matige aderlating doorgaans aangewezen, en is bet veeltijds nuttig bet paard eenmaal 's weeks eene pil te geven uit 4 draebmen aloe, 2 draebmen zoetekwik en een weinig olie of vet.
241
XII. Over die wonden en bloedingen.
Wonden zijn plotseling verwekte scheidingen van den za-menhang der weeke deelen.
Wij zullen achtereenvolgend, doch zeer beknopt, de mo-menten die er hij voorkomen behandelen. lo. De hloeding.
Wanneer er geen vaten gekwetst zijn vloeit liet bloed langzaam , maar komt het uit een ader dan geschiedt dit in een meer of minder sterken stroom, terwijl het stootsge-wijze met een boog uitspuit, als een slagader gekwetst of doorgesneden is. Het bloed uit de äderen is donker rood of zwartachtig, terwijl het slagaderlijke helder of licht rood is.
Behandeling. Zachte bloedingen houden gewoonlijk spoedig van zelf op, door de vorming van een bloedkorst; is dit het geval niet, baadt dan de wond met ijskoud water; krach-tiger dan dit werkt sterke azijn of een mengsel van gelijke deelen azijn en brandewijn; werkt dit niet genoegzaam, leg dan , als het deel zulks toelaat, pluksel of vlaswieken in de wond, doortrokken met eene oplossing vau 2 oncen aluin in een kan water en leg een tamelijk sluitend verband aan. Een krachtig bloedstelpend middel is het volgende , r.eem ; j zwavelzuur 1 once, wijngeest 6 drachmen, azijn en water van elk een halve flesch, honig 2 oncen , meng het en be-vochtig de wieken, die go in de wond brengt er mede, en bond er ook het verband vochtig mede. Op dezelfde wijze kan men gebruik maken van een af^ooksel uit 1 once moeder-koorn (spoorrogge) in 10 oncen water. Duivelsdrek in kokend water verweekt, op linnen gestreken en zoo in dc wond gedrukt, werkt sterk bloedstelpend en evenzoo het in de wond drukken van gewone zachte zwam. Vrij belangrijke bloedingen zijn door mij gestild door de wond op te vullen met runderzwam (Boletus bovinus, bovist) en er daarna een sluitend verband om te leggen; sommigen doopen de bovist eerst in eiwit. Het ingeven van 2 of 4 drachmen ter-pentijnolie met een vierde flesch water werkt insgelijks nut-tig. Laat het deel zulks toe, dan kan men een stevig aan-gehaalde band aanleggen tusschen de wond en het hart.
Ontspruit het bloed wel niet uit groote vaten , maar toch uit zulke ruime, dat da boven aangeprezen middelen onvol-doende zijn cm het te stelpen, dan meet men die vaatjes met een wit gloeijend ijzer toeschroeijen; als het hoog
21
242
noodig is legt men daarna een verband aan , dal men niet te vroeg moet vernieuwen.
Eloedingen uit groote vaten zijn gevaarlijk en moeten dadelijk gestuit worden door het vat te onderbinden ; meestal moet men de wond dan een weinig vergrooten, om het teruggetrokken bloedvat met een haakje te vatten; daarna brengt men een dubbelen en gewasten linnendraad, ot beter nog een dunne darmsnaar, onder het bloedvat door en bindt het stevig af; soms zijn er meerdere vaten te gelijk die deze zorg vereischen, en is het noodig dat een helper met een spons de wond nu en dan uildroogt. De einden der draden knipt men zoo wijd af, dat ze buiten de wond kernen. Na verloop van een week of langer komen ze dan van zelf met den etter naar buiten. Men drage intusschen zorg, dat het dier die niet met den mond,of door wrijvinguittrekt.
2o. Jlet hechten van wanden.
Dit geschiedt het best als de wond nog versch is, nadat men vreemde Stoffen , zoo als: zand, splinters en derge-lijke, verwijderd en des noodig de vaten onderbonden heeft. Het hechten komt vooral te pas in niet al te diepe of te naauwe wonden , maar in zulke waarin gcdeeltcn vaii spieren verscheurd zijn , vvaardoor darmen naar buiten zijn getreden , of groote läppen vel los gescbeurd zijn.
Bij kwetsing van meer inwendig gelegen deelen heeht men deze eerst, bijv. zuivert men de uitgezakte darmen eerst van aanhangende onzuiverheden, brengt ze daarna binnen, hecht nu de buikwand en eindelijk de huid.
Het hechten geschiedt het gemakkelijkst met half rond gebogen naaldcn , voorzien van platte ot driekante punten , doch ook met stevige gewone naai-naalden kan men het verrigten. Men moet de steken nimmer strak aanhalen , te minder als de wond zeer versch is, want dan sou, door dc opvolgende zvvelling, de naad uitscheuren. — Gewoonlijk gebruikt men gewoon vlasgaren om mede te hechten; in vele gevallen zijn dunne darmsnaren beter, en als men voor uitscheuren vreest is smal zijden lint te verkiezen. — Voor geheehte wonden is een matige graad van ontste-king nuttig. Bij deelen die onophoudelijk in beweging zijn, zoo als de tong en den staart, of waar men vreest voor hevige ontsteking, is het dikwijls beter het bijhangend ge-deelte weg te nemen.
So. De ontsteking in wonden en de eitering.
Kenteekens. Ontstoken wonden staan vurig-rood, zijn
lieet, zeer pijnlijk en staan doorgaans droog. Bestaat er te weinig ontsteking in, d;tn is de wond bleek , flats, koud on vochtig.
Behandeling. Bij zw ire wonden , met gering bloed verlies , doe men eene ruime aderlating en herhale dit, des gevor-derd , den volgenden dag , geve inwendig driemaal daag 1 draehme salpeter met lijndrank in en bade het deei gedurig met laaaw-warra afkooksel van heemst- of kaasjes-bladeren. Als de wond diep is behandelt men die met steekwieken, bestre-ken met heemstzalf, of wel rnen spuit er alle nur of cm de twee uur een weinig at'kooksel van kaasjesbladeren in , ver-mengd met een twintigste gedeelte tinctuur van aloe, even zoo veel tinctuur van myrrlie en een veertigste gedeelte lood-azijn. Naarmate er minder levenswerking in de wond bestaat vermeerdert men de hoeveelheid van die tincturen. Zeer slappe, ongevoelige wonden behandele men met koningszalf, waaron-der een twintigste gedeelte roode praecipitaat, of met gelijke deelen dikke terpentijn en loodsuiker. Dergelijke wonden genezen ook zeer goed als men ze uitspuit of bevochtigt met sebapenpis , of met het uitgeperste sap van lijsterbes-sen , dat men tot dit einde in flesschen bewaart, wijl Let te beter werkt naar mate het ouder wordt; ook het uitgeperste sap van de stinkende gouwe is hier nuttig. In het alge-meen boude men in het oog, dal geene tamelijke groote wond zonder behoorlijke ettermaking kan genezen. In strakke, drooge [wonden bevordert men de ettermaking door warme, verzachtende pappen uit bavergort, lijnraeel, heemst-of kaasjesbladeren enz.
De in de wonden gcvormde etter geeft den toestand der-zelve met juistheid aan : is de etter gelijkmatig dik, als witte bonig en van zuivere roomkleur, dan staat de wond goed ter genezing; dunne, bloedige, korrelige etter daarentegen duidt aan dat de wond siecht staat; een dun, bloedig, heet voelit dreigt met het vuur. Vele etterende wonden worden langdurig , door dat men de overigens goede etter gedurig wegvaagt; dit is zeer nadeelig, vooral omdat men de nieuw gevormde weefseldeelen, de zoogenaamde vleescliheuveltjes verstoort.
4°. Het opnemen van lucid door wonden.
Dit heeft vooral plaats bij gewonde runderen , bijzonder als de huidwond groot is en zieh aan de zijvlakte der borst, bijv. aan den elboog bevindt; men neemt dan waar dat de wondranden zieh zeer opzetten en dat die zwelling zieh
244
allengs verder uitbi'eidt, zelfs over den geheelen omtrek der borst , den hals en den kop, terwijl zulks in meer zeld-zame gevallen aan het achterstel piaats heeft. Bij drukking met de vlakke hand bespeurt men dat de zwelling veroorzaakt is door lacht , welke men voort kan sehuiven door het cel-weefsel onder de huid en dat die lacht door de wond wordt opgezogeu blijkt daaruit, dat de zwelling niet toeneemt als men de wond lachtdigt sluit,
Behandeling. Sluit de wond zoo spoedig mogelijk door hechting en een tamelijk sluitend verband om de lacht af te weren ; voor men echter hiertoe overgaat drijve men de ingezogen lucht zooveel mogelijk door de wondopening naar buiten; blijft er nu nog veel in het bindweefsel onder de Luid over, dan wordt dit het best verdreven door vlijtig baden met ijskoud water, terwijl men ook eenige vlijm-slagen door de huid doet, om door de gemaakte openingen de lucht naar buiten te dringen.
5°. Brandwonden.
Als een dier eene groote brandwond heeft bekomen, volgt daarop doorgaans eene min of meer hevige ontstekingskoorts , die met een of meer aderlatingen en het toedienen van een paar oncen Salpeter moet worden tegengegaan. De wond zelve bedekt men met katoenen Watten (boomwol), of wel baadtze gedurig met een mengsei uit gelijke deelen kalkwater en lijnolie. Zijn de brandwonden diep, zoodat er gedeelten van • de huid of zelfs der spieren verbrand zijn , houd dan bo-vendien den omtrek der wond koel door dien te wasschen met water en azijn , of met verdunden loodazijn , met een afkooksel van kaasjesbladeren, waaronder een derde azijn en een twintigste azijn van goudglid. De verbrande weefsel-deelen worden door de opvolgende verettering aigestooten en naar de gesteldheid van den uitvloeijenden etter behandelt men verder de wond zie bladz. 243. Is de ettermaking zoo overvloedi^dat de krachten aanmerkelijk zinken, ondersteun dan de natuur door krachtig voedsel.
Soras krijgt het paard door de hevige smart der brandwonden buikpijn , tegen welke men een laauw-warm aftrek-sel van kamilbloemen en anijszaad in water of melk kan geven. Heeft men ter genezing der brandwond sterke lood-middelen gebruikt, dan is het te vreezen dat het loodkoliek is. Hiertegen geve men viermaal daags een fleschvol laauw-warm afkooksel van lijnzaad of heemstvvortel, telkens met een paar oncen wonderzout (zwavelzure soda).
245
6o. Vergiftigde icon den.
Deze krijgen de dieren door dolle honden, door adders of slangen , door wespen en bijen, en door smetstoffen; vooral anthraxgif en kwade droesgif.
Behandeling. Over de dollehondsbeet hebben we resds gesproken. Tegen de beten der bijen en wespen zijn baden met koud water, onder welke men ~ tot /g geest van herts-hoorn heeft gemengd nattig. Is het getal der tocgebragte ste-ken zeer aanmerkelijk, dan moet er eene matige aderlating worden verrigt; slangcn- of adderbeten behandele men op dezelfde wijze , maar, als het kan, bindt men dadelijk een stevig aangehaalde band om het deel, tusschen de wond en het hart, om de verspreiding van het vergif zooveel doenlijk tegen te gaan.
Over het wildvleesch (zie bladz. 231), de vijgwratten (bladz. 227) en het versterf of koudvuur (bladz. 236), hebben wij reeds gehandeld.
Xlll. EBe JtnewziHig'ejni.
Kneuzing is eene beleediging van een deel door een stomp voorwerp , zoo dat de huid in haar gehcei is gebleven. De gevolgen er van zijmheete of meer zuchtige zwellingen, ver-ettering en zelfs koud-vuur.
Behandeling. Zie hetgeen wij omtrent de ontstekings- en koude gezwellen , do drukking, het ettergezwel cnz. gezegd hebben.
De beschadiging van de bulging der koot door den hal-sterketen Staat als tusschen eene wond cn eene kneuzing; het paard kan daardoor zeer kreupel gaan en het gcbrek langwijlig worden , vooral wanneer men het met vette zalven behandelt. Een der beste middelen in dit gebrek is het wasschen met menschen- maar vooral met sehapen-pis. Die dit gebrek op eene andere wijze wil behandelen, wasschen de koot met warm en vet zeepuater zuiver uit en daarna elk half uur of uur met een mengsel uit ecu flesch regen water en 1 once azijn van goudglid. Is eindelijk de ontsteking geweken , maar nog eenige zwakheid in het deei overgeble-ven, wasch het dan dric of vierrnaal daags met eene oplos-sing van ^ once witte zeep en 2 draehmen kamfer in een vierde flesch spiritus van 15°, In de meeste gevallen ge-
246
neest men dit gebrek ook, door het twee of viermaal daags te bestrijken met gekamferde loodwitzalf.
KenteeJcens. Pijnlijkheid en verliinderde beweging van het deel; het is beweeglijk of buigbaar waar het dit anders niet is, wrijft men de beeneinden tegen elkander, terwijl men het oor op de plaats der beenbreuk legt, dan hoort men een krakend geluid; spoedig na de beleediging volgen ontsteking en zwelling.
a.) Beiiandelincj van de breuk der achterkaak bij het paard.
Deze komt meestal voor aan de lagen of laden (deruimte
tasschen de snijtanden en de kiezen).
Leg een dunne met linnen omwonden spalk tegen den onderrand der achterkaak ; bevestig de spalk met een stevig, aan de snijtanden bevestigd koperdraad en leg dan een over den neus loopend verband om de kaak, want deze moet zes of acht weken onbewegelijk blijven en het paard dus gedu-rende dat tijdsverloop met vloeibaar voedsel gevoed worden. Om het verband te bevestigen , kan men het verbandlinnen , (windsel) eerst door gesmolten liars en pik, door dikgekookte stijfsel of lijm, of wel met water aangemengde versch gebrande gips halen.
b.) Behandeliny der breuken aan de schedel- en aangezigs-beenderen , gepaard met indrnkking derzelve.
Eoor voorzigtig met een trepaneer- of center-boor , op de plaats onder den indruk, eene ronde opening in het been en ligt de ingedrukte gedeelten met een klein hefboompje omhoog , leg een eenvoudig verband aan en houd de wond koel door gedurige bevochtiging met water en azijn.
c.) Beiiandelincj der breuk van het opperarmbecn en van het dijbeen.
Bij het paard voorkomende raden wij aan het paard te dooden , daar er weinig kans bestaat op genezing en mögt die al gelukken, het paard nogtans onbruikbaar zou wezen.
Bij het rund zijn mij twee gevallen voorgekomen, waarin eene dwarsche breuk van het opperarmbecn volkomen genezen is, zonder de aanwending van eenig verband , ik liet enkel den schouder nat houden met water en azijn.
Is eenig gewricht in eene beenbreuk begrepen, dan is die in vcvrc de meeste gevallen ongeneeslijk.
247
d,) BeJiandeliny van break ia de pijp- of koot-beenderen.
Laat het deel door een helper boven de breuk vasthou-den. Terwijl nu. een ander krachtig , maar gelijkmatig aan bet gedeelte onder de breuk trekt brenge men de beenein-den naar behooren tegen elkander; inmiddels heeft men tamelijk lange zwachtels dik laten inwrijven met versch ge-brande gips, se daarna een weinig laten bevocbtigen met water en los laten oprollen. Met dezen zwachtel omwindt men nu het deel van beneden naar boven met slagen , die elkander voor | bedekken en glad en eft'en liggen; des gevorderd kan men over dien zwachtel een paar naar het deel holgebogen spalken uit boombast, spaan, blik, stevig leder of bordpapier leggen en ze nog weder bevestigen met eenige slagen van een stijfsel- of gips-zwachtel. Het deel moet vastgehouden worden tot het verband droog is. Het droogen kan men des noods bevorderen door or een warme kruik tegen te houden.
Men zorge vooral, dat het verband niet vast aangehaald , het deel niet doof gebenden worde. Had dit plaats dan moet men het veranderen, en evenzoo als het door het slinken der zwelling niet sluitend genoeg is. Bestaat er bij de been-breuk eene kneuzing of verwonding, dan kan men door het uitknippen der zwachtel daar ter plaatse openingen houden , om de wonden te kunnen behandelen, die openingen of vensters bedekt men telkens met eenen afzonderlijken zwachtel. De genezing dezer beenbreuken vordert bij het paard gewoonlijk cen tijd van drie of vier maanden ; bij het rund van twee tot drie maanden. Bovendien moet men den stal zoo kunnen inrigten , dat het paard zieh niet nederleggen maar van tijd tot tijd met den buik op een zweefmachine rüsten kan; acht of tien weken later mag het paard buitcn de zweefmachine blijven, soms reeds veel vroeger.
l'\ De luikhreuJi.
KenteeJcens, Een rond of langwerpig, veerkrachtig gezwel, dat spoedig ontstond en waarvan de inhoud (darmen) zieh doorgaans in den buik laat terug brengen, terwijl die darmen er, na vcrwijdering van den druk, spoedig weder inschieten. De buikbreuk komt vooral voor bij het rundvee , tengevolge van hoornstootcn , zij heeft soms den omvang van een water-emmer.
248
Behandeliny. Geef liet dier gedurende twee dagen weinig, en dan nog vloeibaar voedsel; leg liet dan geklaisterd op de vrije zijde ; open de huid op de breuk voorzigtig, breng bet buikvlies en de darmen in de buikholte; hecht de opening in den buikwand en daarna de huid en leg eindelijk een zeer breed zwaelitel otn den buik, die gedurende eenige dagen wordt nat gehouden met water en azijn. Men plaatse het dier op een luclitigen stal en houde bet, wat de voeding betreft, nog eenige dagen als vödr de kunstbewerking. Bij het rundvee heb ik er mij dikwijls het best bij bevonden met niet te opereren, maar het gezwel gedurig te laten bestrijken met een pap uit koemest , azijn en water.
2o. De navelbrenh.
Kenteekens. Zie buikbreuk. De navelbreuk komt echter voor onder, aan het midden van den buik; de door den niet genoegzaam gesloten navelring uitgezakte darmen vor-men een zak in de huid. Dit gebrek komt vooral voor bij veulens.
Behandelinci. Bestrijk de huid op de breuk eenmaal daags met een mengscl uit gelijke deelen iijti keukenzout en groene zeep. De navelbreuk krimpt ook weg als men dagelijks een klein gedeelte der huid op do breuk besmeert met een weinig vitrioololie of sterk water.
Men kan ook de breuksnede verrigten op do wijze als wij bij de buikbreuk opgaven.
De beste wijze is, dat men het dier op den rug legt, het buikvlies en de darmen door den navel naar binnen laat Schieten en daarna de zakvormig verwijde huid afbindt, of wel afnaait en laat afsterven ; daarbij meet men echter vooral zorgen dat er geene darmen ziju teruggebieven.
3°, I)e lies- en hulzaJc-hreuk.
Kenteckens. De liesbrcuk is zeer moeijelijk te herkenoen , vooral als zij klein is; grooter zijnde vertoont zij zieh als een bol, veerkrachtig, gewoonlijk onpijnlijk gezwel in de liesstreek. In de balzaksbreuk is de balzak uitgezet door de daarin uit de buikholte gedrongen darmen , die zieh veerkrachtig toonen bij het aanvoelen, Het gebrek komt voor bij hengsten , hoogst zelden bij ruinen.
Behandeliny. Het best gelukt de genezing als men den bengst tevens laat ontmannen . waarbij door de aangebragte klemhoutjes het lieskanaal gesloten blijft , zoodat de daar-door binnen gebragte darmen niet weder kunnen uitzakken.
249
Is men niet in de gelegenheid om bet dier te kastreren , dan moet men de breuksnede verrigten, hetwelk op de yol-gende wijze gescbiedt: Men legt bet dier met goed beves-tigde beenen op den rug en wel naar achteren iets booger , om bet terugbrengen der darmen in de buikbolte gemakke-lijker te maken, ter bereiking van welk oogmerk bet ook nuttig is bet paard 24 uren voor de operatie te laten vas-ten; de buidsnede verrigt men op bet meest verbeven ge-deelte der breuk , in de lies of den balzak en wel in een plooi, die men met de vingeren in de buid maakt, na alvo-rens zoo veel mogelijk do darmen in het lieskanaal en de buikbolte te bebben gedrukt en door een helper door drukking laat terugbouden.
Merkt men na bet verrigten der buidsnede, dal de breuk-zak (het doorgezakte , de darmen bevattende gedeelte van het buikvlies) met de buid aaneengegroeid is, dan pelt men beide van elkander , als het kan met den vinger of anders met een schaar of mes , daarna opent men ook den breukzak , zoodat men aan de bloote darmen geraakt, die men middelerwijl tegenhoudt; nu onderzoekt men met den vinger den toestand van het lieskanaal, ten einde te weten te komen of er ook door vernaauwing of aaneengroeijing een beletsel tegen het terugdringen der darmen is ontstaan. Als dit bet geval is trachte men het met den vinger te boven te komen ; gelukt dit niet dan is men gedrongen de breuk-ring door herhaalde kleine insnijdingeu te verwijden ; be-staat er nu geen beletsel, dan schuift men de darmen al-lengs naar binnen, aanvangende met die, welke bet naast aan den breukring of het lieskanaal liggen; wordt men bier in verhinderd door een uithangend gedeelte van het net, dan snijde men dit gerust af; na het terugbrengen der darmen make men in ieder geval eenige ondiepe inkervin-gen in den breukring, om eene matigen graad van ontsteking en daardoor zamengroeijing der wanden te verwekken, waar-door het terugkomen der breuk belet wordt.
Na het verrigten der inkervingen hecht men de randen des breukrings door middel van eenige steken , die elk op zieh zelf geknoopt worden (afgebroken hechting of geknoop-te naad), en handelt daarna op dezelfde wijze met de buid-wond, waarna men het dier zoo zacht mogelijk laat opstaan, eene aderlating doet ondergaan, verkoelend behandelt, en niterst schraal voedert, vooral met stofFen die de mest week maken.
250
Daar het bij deze kunstbewerking vooral aankomt op het teruglioudeu der tijdens de insnijding inet geweld uitgeperste darmen, zou ik het voor zeer nuttig houden het dier, als het gebonden nederligt, door de inademing van chloroform of zwavelaetlier te bedwelmen , hetwelk ik voor beter houd dan het ingeven van opium tot 1 drachme) of brandewijn
tot 1 flesch).
4°. De inwendige hreuk.
Kenteekens. Dit gebrck is tot hcden toe alleen waarge-nomen bij ossen en v?el, voor zooveel mij bekend is. nog slechts buiten 's lands. Het gaat gepaard met verstopping en hevige buikpijn , opgevolgd door darmontsteking en koud vuur ; als het koliek 6 of 8 nur geduurd heeft wordt de os rüstiger, Inj legt zieh op de lijdende zijde, houdt de aehter-beenen uitgestrekt en ziet nu en dan , het hoofd achter-waarts buigende, naar de boven liggende flank; uitwendig neemt men er niets van waar, wijl het in de buikholte plaats heeft en bestaan in eene omslingering van cen darm om den zaadstreng; maar brengt men de met die bestreken hand in den endeldarm , dan ontdekt men vrij gemakkelijk cen gedeelte van den dann omsnoerd door den gespannen zaadstreng.
BehandeUnr/. Flaats den os naar achteren veel hooger dan zijn voorhand staat, breng de met olie bestreken hand in den endeldarm en strijk de zaadstreng allengs over het ingeklemde gedeelte, hetwelk het best gelukt als men den os , door hem op het juiste tijdstip op den rug te drukken , de lendenen laat inbuigen. Soms is echter de zamensnoering zoo sterk, dat men het gebrek op deze wijze niet overwinnen kan en inen genoodzaakt is eene opening te inaken in de regier flankstreek , daardoor met de hand naar binnen te gaan , eene insnijding te maken in het buikvlies en dan met de hand door te dringen tot het net, dat hij met de vingeren opent om eindelijk, naar achteren tastende, de omslingering te bereiken ; is dit gelukt dan neem!; men een knipmesje tusschen de vingeren, zoekt den zaadstreng op nieuw en snijdt hem door, waarna de beklemming gemakkelijk wordt opgeheven. Nadat inen heeft onderzocht of zieh ook in de linkerzijde eene omslingering bevindt, en was dit het geval die op dezelfdc wijze te hebben behandeld, voert men de hand naar buiten , hecht de buikwond op de ge-wone wijze met den geknoopten naad , bestrijkt' die met ongezouten boter of reuzel en legt een verband om den buik.
251
lo. II et uitzakken der scJieede, het pot'lijven of lijf-hieden.
Pit korat genoegzaiim alleen voor bij dragtige koeijen en wel op tweederlei wijzen : lo. zoo dat de baarmoeder den wand der scheede voor zieh uitdrijft en deze als een groot, bol-rond , roodkleurig gezwel buiten de kling verschijnt en na het inbrengen terug komt , of 2o. dat de mond der baarmoeder in de scheede naar achteren wordt gedreven en even buiten de kling zigtbaar wordt.
Behandeling. Deze is doorgaans vruehteloos, tervvijl het gebrek na het kalven doorgaans van zelf verdwijnt. Soms helpen inspuitingen in de scheede, uit een afkooksel van eikenbast in water (een handvol op een kan), waarin men aluin (4 drachmen op een kan) heeft opgelost. Altijd moet men daarbij de koe met haar achterstel hooger plaatsen dan met het voorstel.
In dreigenden nood moet men een haam of rooster voor de kling binden, of wel een gedeelte der kling inet riempjes digtnaaijen.
2o. Het uitzakken of de omstulpiny der haarmoeder.
Die is of gedeeltelijk of gelieel; is de gelieele baarmoeder omgestulpt, dan hangt er uit de scheede een dik, roodkleurig of bloederig uitziend ligehaam, dat bij de staande koe bijna den grond raakt.
Behandeling. Leg het uitgezakte deel op een zindelijk bedlaken , liggende op een zeef en laat het door een paar helpers van den grond houden ; zit de nageboorte (het ligt) nog door middel van de druiven aan de baarmoedertepels vast , schei die dan voorzigtig met de vingeren en verwijder de nageboorte; inmiddels zij er koemelk laauvv-warm ge-maakt en met deze wascht gij al de onzuiverheden van de baarmoeder, of liever nog laat 8 tot 12 oncen aluin in laauw water oplossen en baad de baarmoeder daarin: zij zai dan inkrimpen en de bewerking veel gemakkelijker worden. Heeft het dier tot nu toe gelegen, laat het dan opstaan en plaats het van achteren hooger dan naar voren. Daarna ga men over tot het naar binnen brengen , waarbij de baarmoeder even als de vingeren eener handschoen wordt omgekeerd ; er wordt dus aangevangen met het onderste gedeelte of den bodem , dien men met de hand (omwonden met een zachte
253
met [raap- of lijnolie, of ongezouten boter doortrokken band-doek) instulpt en eindelijk, door aanboudende drukking met hand en (ontblooten) arm tot diep in de scheede brengt, waarna bet overige gemakkelijker volgt. Tijdens het binnen brengen knijpt een der helpers de kling digt , om bet uitpersen van het reeds binnen gebragte ge-deelte te beletten. Men houdt het dier gedurende de be-tverking staande door middel van een dekkleed, dat onder den buik doorgescboven en door helpers vastgehouden wordt. Om het dier naar voren laag te hebben, kan men het geknield houden, of met de voorbeenen in de groep plaatsen. Of-schoon er zijn die zeggen , dat hoe sterker het dier perst, hoe spoediger men het lijf heeft binnen gebragt, gaan de meesten de persingen tagen, door stroop aan de bovenlip to strijken, welke het dier afiikkende het persen vergeet. Anderen belemmeren de ademhaling door den neue des diers in een bedkussen te houden, terwijl er zelfs zijn, die met goed gevolg aan eene koe fijn poeder van glas en van porcelein , van elk 3 draehmen met water ingeven, om het persen tegen te gaan. Ik heb mij erbet best bij bevonden , om tijdens het inbrengen alleen stroop om den mond te laten smeren en als, na het inbrengen, de persingen aanhouden aan een paard, of koe § tot 1 draehme waterachtig extract van opium, Schapen en geiten 10 tot 15 grein in te geven ; naar omstan-digheden geef ik dit middel ook wel in afkooksel van heemst- en valeriaanwortel. Om de persingen , zoo voor als na het inbrengen, tegen te gaan wordt ook zeer aangeprezen, om de grootere dieren een tot twee flessehen brandewijn of jenever in te geven en aan kleinere dieren naar evenredigheid minder. Anderen breiigen een in warm water verweekte koe-blaas, in wier hals men een uitgehold vlierhoutje heeft ge-stoken, in de scheede, blazen die dan op en binden die digt, zij moet echter een paar maal daags werden uitge-haald , wijl zij anders de pislozing verhindert; hierom acht ik het beter, om, als de persingen na het binnenbrengen sterk aanhouden, een gedeelte der kling met riempjes digt te naaijen en een ijzeren rooster of een zeelen-haam aan te leggen, Dikwijls helpt het reeds als men een touw om den buik legt en strak aanhaalt, terwijl de knoop of een daaraan verbonden knevelhout midden op den rugstreng drukt.
Ofschoon het inbrengen zieh zeer wel op de gewone wijze laat verrigten , leggen sommigen de koe op den rug en trek-ken ze de achterbeenen in de hoogte; op deze wijze gaat de
253
baarraoeder wel gemakkelijk naar binnen , maar er bestaan voorbeelden, dat zelfs gezonde koeijen plotseling stierven, als men haar eenige minuien op den rug legde.
Om het inbrengen gemakkelijker te maken, raadt Gofer bet gebruik aan van eene peervortnige houten seliijf, aan bet vooreind 11-13 duim dik en met een steel van 3 voet lang; de seliijf zet bii van onder in den bodem der baar-moeder, stulpt deze naar biiuiea en zoo bet geheeie lijf, latende de scbijf of peer binnen, tot dat de beehtdradcn in de kling gelegd, maar nog niet vastgestrikt zijn.
Wordt het inbrengen der baannoeder belet,' doordien dit deel sterk gezwollen is , baad het dan eenige minuten met rooden wijn, of wel los 2 oncen aluin op in twee kan warm water en wasch het daarmede.
Somwijlen is de uithangende baarmoeder gevuld met dar-raen, die men tevens naar binnen meet schuiven , soms treden die zelfs door aan bet lijf toegebragte wonden of scheuren naar buiten ; als dit het geval is moet men die darmen door de scheur in de buikholte brengen en die scheur digt-naaijen , wel zorgdragende niet in de darmen te steken. Na het hechten der wond traclit men de baarmoeder op de ge-wone wijze naar binnen te brengen.
2o. Het wec/nemen of afzelten der baarmoeder.
Ingeval de baarmoeder al te zeer is opgezwollen of bc-leedigd om, met hoop op een goed gevolg, te worden binnen-gebragt, moet zij worden afgezet, hetgeen reeds menig-malen met den besten uitslag bij koeijen is gesehied. Voor men daartoe overga geve men baar eerst een flesch bran-dewijn of jenever met stroop in , om de persingen te doen ophouden ; daarna onderzoeke men of er zieh ook darmen in de baarmoeder bevinden , die dan eerst binnengebragt moeten worden en bindt nu , zoo na mogeiijk aan de kling , om den draagzak een met was bestreken koord , of lie-ver sterken band; nadat de einden daarvan stevig aange-haald en vastgeknoopt zijn wordt de baarmoeder, op een paar vingerbreed afstand van den band afgesneden, de wond met ongezouten boter bestreken, de stomp binnengebragt en een haam of rooster aangelegd ; gewoonlijk genecst nu de wond van zelve en wordt de band na eenige dagen met den etter uitgedreven. Sommigen binden eerst een dunnen zij-den dock om de baarmoeder en over deze het koord of den band.
3°. Het uitzakken van den endeldarm.
Kenteefcens. Uit de aarsopening bangt een rolrond , darm-
254
vomig deel, dat hoog rood van kleur is ; het dier perst dikwiiis op den afgang.
Behandelivg. Deze moet ook gerigt wezen tegen de oor-zaak van liet gebrek, zijnde nu eens doorloop , dan weder opgeblazenheid , het baren of hardlijvigheid. Helpt dit be-nevens het voorzigtig binnenbreugen niet, zoodat de darm gedurig weder naar buiten komt, zet dan kleine lavementen uit een afkooksel van eikenbast met aluin en een weinig brandewijn en bind een in dat vocht gedoopte spons tegen den aars.
Is het uitgezakte gedeelte van den eiuleldarm zoodanig verbard, verdikt of gekwetst, dat het ongeschikt is voor het binnenbrengen , dan moet men het met het mes wegnemen en het einde van den endeldarm door hechting met den rand van den aars vereenigen.
40. Het uithanyen der tony.
Dit gebrek komt bij paarden nog al eens voor.
BeJiandeling. Wasch de tong eenige malen daags met een afkooksel van eikenbast, waarin aluin is opgelost. Bij het rijden kan men gebruik maken van een speelbit of een stang met meer of minder groote tongvrijheid, waardoor de tong terug wordt gehouden. Op den stal strooije men op de uilhangende tong na en dan iets dat het paard 011-aangenaam is, bijv, snuif, peper enz. of wel men rake dat deel even aan met een gloeijend ijzerdraad. In het uiterste ge- • val kan men de punt der tong met het mes wegnemen en de wond met een gloeijend ijzer digtbranden.
Xt'Il. VertoslimstSSg' g-eaieelie.
a). Ret werben der dieren , de natuurlijke verlossing.
De dragttijd onzer voornaamste huisdieren is:
Voor het paard 11 maanden.
// // rund 9 quot; n // sehnap en de geit 5 maanden.
// n varken 4 maanden.
Het paard en rund dragen wel eens 2 weken, ja Zells eene maand over dien tijd, zonder nadeeligen afloop.
Als men de zwangere koe, die droog blijft staan , den laatsten keer voor het kalven des avonds uitmelkt, zal zij door-gaans bij dag kalven.
De teekens der dragtigheid zijn in het eerst zeer onzeker en altijd moet men er eenige bij elkander hebben, cm er
255
eenigzins staat op' te kunnen maken. Zij zijn : Let ophouden der teeldrift, menigvuldige aandrang tot pisse» , bij eerst-barenden de afschciding van eene zeer taaije, kleverige vloei-stof in bet iets «quot;armer uijer ; verder: welvarendheid en goede groei der dieren , uitzetting van den acbterbuik en meerdere breedte der lendenen , eindelijk het stooten van bet jonge dier legen de vlakke band, welke men aan de regterzijde onder tegen den buik beeft gelegd. Uat stooten neemt men vooral waar bij de merrie, welke gulzig koud water drinkt. Als men, bij de grootere dieren do met olie besmeerde hand in den endeldarm brengt en naar onderen voelt , kan men wel de nog zeer teedere vrucht in de mir. of racer gezwollen baar-moeder voelen , maar door deze bandgreep veroorzaakt men wel eens een miskraara.
Men wil dat bij de toe, die een stierkalf draagt, de kuif tusscben de horens opsfaat.
De ieekens welke een ophanden zijnd icerjen aanduiden zijn: bet voorbanden zijn van melk in het gezwollen uijer, de ontlasting van een slijmerig vocht uit de kling, de ver-slapping der banden (beilig-zitbeensbanden i, ook toereden ge,-noemd , zwelling en roodbeid der kling, zuchtige zwelling vdor het uijer enz.
Be natuurlijke verlossivy heeft aid us plaats :
Het dier trippelt heen en weder, of ligt onrustig en staat gedurig weder op. Er komen bij vlagen persende bewegingen, die allengs schiclijker op elkander volgen ; het dier wringt zieh van pijn en maakt een pijnlijk geluid , de kling ver-wijdt zieh en in dezelve vertoont zieh een blaasvormig dcel (de toaterblcLas), dat door de aanhoudende persingen spoedig berst, waardoor zieh het voorwaler ontlast; somwijlen berst deze blaas reeds dagen lang vdor de geboorte, het zij in eens of bij gedeelten (de kleine blazen), doch dit is gewoon-lijk een min günstig teeken. Zijn de persingen (iceeen) krachtig en aanhoudend, dan verscbijnt spoedig , (bij zwakke vlagen daarentegen een of meerdere uren later), de voet- of slijmblaas, die een meer slijmerig vocht bevat en insgelijks spoedig berst, gebeurende het ook wel, dat beide blazen in haar gehecl hlijven. Bij het doorzetten der weeen komen nu de klaauwen of hoeven buiten de klina; , terwijl twee of drie duim naar achteren zieh de snuit, liggende op de voor-pooten vertoont, waarna al spoedig het gebeele op den buik liggende jong, met uitgestrekte achterbeenen wordt uitgeperst. De navelstreng breekt of tijdens , of kort na de geboorte.
256
Is dit het gcval niet dan moet men dien op eenige duiraen afstand van den navel doorsnijden.
Somtijds verschijnen er wel klaauwen in de geboorte, maar men ziet of voelt geen snuit. Onderzoekt men nu de pooten aaauwkeuvig, dan wordt men soms aldra aan de hakken ge-ivaar, dat het aehterbeenen zijn ; ligt het kalf daarbij op den buik, dan loopt de verlossing doorgaans gemakkelijk en na-tuurliik af. Draagt een paard of koe tweelingen, dan komt het tweede daarvan doorgaans het achterst-voor, en soms eerst uren later. Kort na de geboorte wordt dc nageboorte, bij het paard ook wel Jam of haam . bij de koe het ligt of genes genaamd, uitgedreven; het wordt door de meeste moeder-dieren , zonder nadeelige gevolgen voor de gezondheid ge-geten.
Vertooneu zieh geene blazen , dan noemt men zulks eene rooge geboorte; er is dan doorgaans minder ontsluiting en de geboortedeelen zijn stroef.
b.) Belemmerde verlossingen.
De verlossings-arbeid wordt belemmerd en, hoewel niet volstrekt noodzakelijk, is de hulp van den mensch nuttig in de volgende gevallen :
1.) Als de weeen te zwalc zijn.
Kenteeicens. Het moederdier is zwak , het jonge dier blijft lang m de geboorte , het is niet te groot en ligt natuurlijk, de geboorte-deelen zijn behoorlijk ontsloten , maar de weeen zetten niet door, dat wil zeggen : het jong wordt er weinig of niet door bewogen , meestal is de waterblaas reeds vroeg-tijdig gebroken. Soms ligt de oorzaak in den ouderdom des moederdiers.
Behandeling. Geef het dier eenig roggebrood en een talve flesch goeden rooden wijn, waarin een halve of geheele muskaatnoot is geraspt, of wel een flesch oud bier, warm ge-trokken met een paar lood kaneel, of wel geef elk half uur cen flesch vol warm aftreksel van kamiibloemen en daar in opgelost 1 once borax, en haal een kwarticr of half uur daar-na het jong af, op de wijze als wij bij de kunstmatige verlossingen zullen opgeven.
2.) Als het moederdier hrampachtig is.
Kenteeicens. De weeen gelijken naar aanvallen van buik-pijn , de mond der baarmoeder is strak en zamengetrokken.
Behandeling. Zet lavementen uit een aftreksel van kamiibloemen, waaronder eenige duivelsdrek en geef inwendig om het hall' uur een halve flesch krachtig aftreksel van kamil-
257
bloemen in water, onder bijvoeging van 1 once Hoffmanns droppels (aether sulpbaricus alcoliolicus). Voor kleineredieren naar evenredigheid minder, of wel men geve den kamillen-drank telkens met esn halve eetlepel specerijachtigen wijn van heulsap (laudanum liquidum). Bij kraehtige dieren is eene aderlating dikwerf nuttig.
3,) De eenvoudige krampachtige zamentrehhiny van den hals der haarmoeder.
Kenteekens. Nad at een tamelijk kraehtige en regelmatige arbeid reeds geruimen tijd heeft geduurd, volgt er nog geene geboorte. Bij het onderslaan merkt men dat de mond der haarmoeder weinig of niet ontsloten is, integendeel strak Staat; de moedermond is niet trechtervormig of schroefs-gewijze vernaauvvd.
Behandeling. Tracht den moedermond door zachte strij-king met den rug der zaamgevouwen hand, of met een stuk witte zeep allengs te verwijden ; gelukt dit niet bestrijk hem dan met een weinig extract van doodkruid (belladonna), of met een afgerond stuk aluin ; ook hier is eene aderlating dikwijls noodig.
4.) De dood der vrucht.
Kenteekens, De dood der vrucht heeft plaats gedurende de uitdrijvende weeen en is als dan gemakkelijk kenbaar aan de koude en bewegeloosheid der vrucht, of wel zij had reeds vroeger plaats en dan ontbraken gedurendc korter of langer tijd de stootende bewegingen (zie bladz. 255). Boor-gaans is dan ook het moederdier traag, lusteloos of zie-kelijk cn slinkt het reeds opgezette uijer. Soms blijft de dood der vrucht verborgen , wijl er op den behoorlijken tijd geen verlossings-arbeid plaats had, daardoor verdroogt dan het jong bij de mocder, of wel het verrot en wordt bij stuk-ken uitgedreven.
Behandelinrj. Is de vrucht gestorven tijdens den verlossings-arbeid , dan moet men die met kracht afhalen. Wacht men daarmede, dan ontwikkelt er zieh lueht onder do haid. vvaardoor het jong opzwelt. Zijn de vliezen reeds lang te voren gebroken en de geboorte-deelen dus eenigzins droog, spuit dan warme lijn- of raapolie in de kling, of wel eea afkooksel van lijnzaad. Komt het doode jong het achterstvoor. dan make men vooral de geboorte-deelen glibberig, wijl het trekken dan belemmcrd wordt, door dat het tegen de rigting der haren van het jonge dier plaats heeft en de darmen der vrucht naar voren Schieten , zoo dat men soms
258
genoodzaakt is die vödr het doorlialen uit de buikholte te nemen. Om de doode vrucht, welke bij de moeder blijft, af to drijven geve men; poeder Vau zevenboom 2 oncen, borax 4 oncen , tot poeder gebragt wordt daarvan tweemaal daags twee eetlepels vol ingegeven met water en een eetlepel ter-pentijnolie. Aau kleinere dieren naar evenredigheid minder.
Worden er van tijd tot tijd rottende gedeelten of been-stukken eener vrucht uit de kling gedreven , tracht dan met de hand bet overige uit de baarmoeder te verwilderen en spuit gedurig laauw-warme melk in dat deel.
c.) Kunstmaüge terlosswyen.
Zijn zulke die doorgaans de hulp van den menscli vereischen.
a.) Algemeene raadgtmngen.
lo. Als een dier in arbeid is en de geboorte vertraagt, onderzoek dan den toestand der geboorte-deelcn en de ligging der vrucht. Dat onderzoek of onderslaan verrigt men bij de grootere diereu met de hand en ontblooten arm. Na-dat de nagels gekuipt , hand en arm met raap-, lijn- of boomolie, ongezouten boter of reuzel besmeerd zijn en de vingers kegelvormig zamen zijn gehouden, ga men daar-mede voorzigtig in de kling; ontdekt men nog niets van het jong, dan voelt men naar de ruimte van het bekken , veeltijds bij koeijen de Jcamer of ook wel de beenhuis genoemd; verder naar den toestand van den mond der baarmoeder enz. Hierbij neme men in acht, dat de band niet koud mag wezen, waarom men die des noodig eerst in warm water houdt. Verder, dat dit onderslaan niet te dikwijls mag plaats heb-ben , bijv. niet, zoo als gewoonlijk door elk, die den stal bezoekt. Als het dier Staat houde men het staande, ligt het dan honde men het liggende, gedurende het onderslaan. Verwacht ge eene moeijelijke verlossing, ledig dan eerst de blaas en den endeldarm des moederdicrs van uitvverpsel-st offen.
2». Wees nimmer ongeduldig: vele moeijelijke gevallen, die door de hulp van een deskundige, of zelfs door de na-tuur zoudcn zijn gered , zijn door ongeduldig werken en trekken bedorven.
3°. Ontdekt uwe hand eene tegennatuurlijke ligging der vrucht, zin er dan eerst op, of gij in Staat zijt er eene na-tuurlijke van te maken en of in dat geval de vrucht kan worden afgehaald ; of die niet te groot zal wezen voor de ruimte van het bekken , zoodat het ont- of afleden er van noodig is. Denk hierover vooral bij dieren, die voor het eerst
359
werpen, of bij zulke, die in het laatst van den dragttijd sterlc gevoederd zijn. Is het jong klein en het bekken Vuim , dan gelukt het soms zelfs om het jong in eene tegennatuurlijke ligging door te halen , bijv. bij een achterbeen , bij een voor-been en den kop , een vrucht met twee koppen, enz, Laat nimmer een of beide pooten te ver vöör den kop, of den kop te ver vödr de pooten uittrekken.
4°. Als gij het jong moet terug zetten, of dieper in de baarmoeder tasten, en zijn er reeds deelen, die vöor dienen te wezen in de geboorte, verzeker er u dan eerst van, bijv. van den kop door er een klein halster, van de beenen door er een striktouw om te slaan, dan kunt ge ze altijd ge-makkelijk weder in uwe magt krijgen.
5°. Oefen er u in , om op het gevoel de beenen gemak-kelijk van elkander te onderscheiden; let daarbij op de gedaante der knien, hakken enelbogen; dikwijls toch onder-vond ik dat men , meenende twee voorbeenen te hebben , trok aan een achter- en een voorbeen , of aan twee beenen , die tot verschillende vruchten behoorden.
60. Wordt er eene kunstbewerking gevorderd, ga dan niet te dikwijls in en uit de scheede, iaat de striktouwen u toegereikt worden met een geboorte-sonde, of een stomp mikje.
7°. Daar er bij het afhalen van de jongen der grootere buisdieren soms tatnelijk sterk getrokken moet worden, waardoor het raoederdier van den stal kan worden getrokken, is het altijd nuttig, dat men hun bij moeijelijke verlossingen een touw of liever nog een paardentuig (de borstriem) om de billen legt en de einden der touwen of strengen aan da krib of de stalstaken bevestigt.
8°. Laat bij koud weder de instrumenten in warm water verwarmen, daarna afdroogen en even als de striktouwen met olie bestrijken.
90. Moet gij scherpe haken aanleggen, bedenk, dat die aan de kin tusschen de kaaktakken gemakkelijk , die in da oogholten minder gemakkelijk , maar die in het gehemelte nimmer uitscheuren : de laatste moeten van een langen steel voorzien wezen. Bliif steeds met uwe hand bij de scherpe haken en laat ophouden met trekken , zoodra die dreigen uit te scheuren.
10o. Ligt het jong verkeerd en perst het moederdier zoo hevig, dat dit hinderlijk is aan de kunstbewerking, geef dan 1 of 2 scrupels extract van heulsap (extractum opii aquo-
260
sum), of 4 drachmen specerijachtigen wijn van heulsap (laudanum liquidum) in warm water, of wel een halve flesch, of een tlescli brandewijn met stroop; kleinere dieren naar evenrediglieid minder. Het laatst genoemde middel kan men ook in een vlakken seliotel voor net dier bouden en latea likken. Koeijen kan men ook een touw cm den buik leggen met ecu knevelbout, dat sterk op den rugstreng drukt; sommigen gebruiken daartoe zells een ijzeren ketting.
Ho. Moet eenig dcel teruggezet worden, beproef dit dan eerst met uwe banden; cm u te belpen kan een kracbtig persoon aan uwen eiboog duwen.
12o, Dieren , die een bangbuik bebben , verlost men ge-makkelijker liggende dan staandc, wijl de vrucbt dan meer in de rigting quot;van het bekken komt. Bij oude zeugen ge-beurt het wel, dat men den bangbuik door helpers op een ondergescbovcn koedek moet laten opligten. Paarden belpt men liefst staande, en laat door helpers zorgen, dat zij staande blijven, door het berbaaldeiijk nedervallen sterft dik-wijls bet veulen.
13o. Het aanleggen van spatels beneemt ruimte in bet bekken, zonder nut aan te brengen.
l4o. Bind een koord aan de kleinere Instrumenten en laat het einde uit de kling bangen; ontglipt bet aan uvve soms verdoofde band, dan bekomt go bet altijd gemak-kelijk terug.
15o. Als het bekken tamelijk ruim en de vrucbt niet te groot is, maar bij een matig trekken bet jong niet volgt, laat het dan niet met geweld uitbaien : er bestaan voorbeel-den , dat er dan tevens dcelen in de geboorte waren , die bet uitbaien beletten , bijv. acbterklaauwen , terwijl de kop en een gedeelte der voorbeenen geboren waren, duw dan integendeel betgeen geboren is terug , oni ook die last aan-brengende deelen te kunnen verwijderen.
16o. Als gij helpers aan striktouwen laat trekken, laat dit altijd gematigd , zonder rukken . op bet uijer aai en telkens alieen op uw commando geschieden. Zij moeten trekken aan dwarshouten, waaraan de striktouwen bevestigd zijn.
17o. Moet er aan een groot iong sterk getrokken worden , smeer dan telkens olie tussehen het jong en de kling, en stroop laatst genoemd deel allengs over de vruebt. Schiet bet jong naar buiten , knijp dan dadelijk de kling digt, op-dat de baarmoeder niet onverboeds volge.
ISo. Onderzoek na eene verlossing altijd de baarmoeder,
of er ook nog een of meerdere jongen in aatnvezig zijn.
19o. Na eene zware verlossing legge men steeds een haam of rooster aan, legen het uitpersen dor baannoeder.
20o. Na eene moeijelijke verlossing geve men den grooteren
dicren eenige uren achter elkander, om het mir, een halve flesch lijnolie ot levertraan, kleineren dieren raar evenredig-heid. De geboorte-deelen van het moederdier bedekke men met linnenlappen, bevochtigd met een aftreksel van vlier-bloemen in karnemelk.
21o. De onmagt of flaauwte der barende dieren bij de kunstverlossingen is geen gevaarlijk teeken. Men geve hun wijn met poeder van gemberwortel, brandewijn met saffraan. of eenige jenever en late de huid duchtig wrijven.
22o. Werk bij eene handgreep zooveel mogelijk tusschen de viuclit en bare vliezen ; bij eene outleding tusschen de vrucht en hare huid ; vcrmijd zooveel doenlijk om met de baarmoeder in aanraking te komen.
33o. Is bij eene natuurlijke geboorte het voorstel geboren , maar raken de heupen eenigzins beklemd , tracht die dan te laten doorschieten , door het kalf eenigzins zijdelings te draaijen ; gelukt dit niet op de eene, beproef het dan over de andere zijde.
240, Men moet zooveel mogelijk bij het trekken de weeen waarnemen; alleen bij hooge noodzakelijkheid mag dit geschieden als het moederdier rust.
b,) Gaan wij nu over tot de bijzondere gevallen, waarin kunst-nulp noodig is. Bedenk daarbij dat de beletselen niet altijd afzonderlijk voorkomen , dat meerdere gepaard kunnen gaan.
1). In of voor de scheede voelt ge een stomp deel, dat gij leert kennen als de gebogen hals , de kop ligt naar onderen ol zijdelings de voorpooten zijn teruggeslagen.
Behandeling. Leg een striktouw om de kin en daarna om de voorpooten en laat die aanhalen tot dat het i'ong in de natuurlijke ligging komt, als dan kan men het afhalen,
2). De onderslaande hand ontmoet in de scheede slechts een voorbeen ; verder tastende bevindt men dat het andere voorbeen en de kop even voor het schaambeen in de diepte der baarmoeder zijn gezakt.
Behandeling. Leg een striktouw om den koot van het vooruitgeschovcn been , tast er längs, tot gij den hals van het jong en eindelijk de kin bereikt, om welke gij een striktouw legt. Laat nu uwe hand längs den hals zakken, tot gij
263
hefc andere voorbeen ontwaart en met een striktouw bcves-tigen kunt. Breng nu beide klaauwen voor aan in de sclieede er. laat ze vasthouden , leg de kin der vrucht op de voorheenen, even achter de klaauwen en liaal haar aldus door. Kan men den kop niet gemakkelijlc op den rand des schaaru-beens ligtcn, laat dan ecu helper aan bet striktouw der kin trekken en bond mve omgekeerde band er on der , opdat de kop als over eene brag op bet scbaambeen glijde. Is het jong z66 moeijelijk te bewegen, dat er gevaar is om de kin of de gclieele' kaak af te trekken, leg dan een daartoe bij-zonder ingerigt balstertje cm den kop van bet jong en laat daaraan trekken , mnar is bet jong reeds dood, ot van weinig waarde, dan kunt ge seherpe haken in de oogboUen of een dergelijke achter in de keel en bet gebemelte leggen.
3). In de sebeede bevindt zieh alleen de sterk vooruit-gescboven kop , de beide vooibcenen liggen terug.
Behandeln:fj. Leg een halster aan ot een striktouw om de kin, duw nu den kop terug en hreng op de boven beselire-ven wijze acbtereenvolgend de beide voorbeenen in de ge-boorte onder de kin en baal zoo de vrucht af; ais zij op den rug Hgt wend biiar dan tevens op den buik.
4). De beide voorbeenen sterk doorgescbove.n, de kop er tusschen door, of er naast in de diepte (zoogenaamd in het uijer gezakt).
Behanddivy. Leg om elk voorbeen een striktouw, duw ze een voor een terug , en ligt den kop om'.ioog in de geboorte met de kin op de klaauwen ; kunt ge met uwe hand alleen den kop niet 1'gten , leg dan een striktouw om den kin of haken in de oogholten of het gebemelte en als de ligging natuurlijk is geworden , haalt ge het jong door.
5). De beide voorbeenen zijn al of niet in de geboorte, de kop ligt zijdelings op de ribben , of naar voren doorge-zakt , maar de hals is verstijfd , cnbuigzaam.
Behandelbig, Hebt ge striktouwen om de pooten en den kop gelegd en merkt ge dat de hals onbuigzaam is , zoodat ge den kop niet in de scheede kunt brengen , duw dan de voorbeenen terug en snijd den hals door, waar bij gebogen is (zie het artikel over het aileden). Is dit verrigt, leg dan seherpe haken in de voorste ribben en baal de vrucht op de gewone wijze door.
6). Men outdekt drie of vier pooten en met of zonder den kop in de scheede.
Behandeliny. Onderzoek welke de voorbeenen zijn en of
263
die tot hetzclfde jon;T behooren. Zijt gij daarvan verzekerd leger dan striktouwen orn, daw de overtollioe of achterbeenen terug , zoek den kop, als die nog niet voorhanden ligt, leg een striktouw o:n de kin en luiai de vrucht door met den kop liggende op dc voorbecnen; ontmoet ge daarbij een beletsd, laat dan do striktouwen matig aanhalen en Let moedcrdier inmiddels even over den rug rollen: daardoor zal doorgaans het bcletsel opgeheven worden. Zijn er twee achter- en een voorbeen in de geboorte , beproef dan of gij den kop kunt berciken en ook liet andere voorbeen , ter.vijl gc de achterbeenen terug duwt, om zoo de geboorte tot oene natuurlijke te maken ; gelukt dit niet laat dan bet voorbeen slippen en baal de vrucht met de achterbeenen, als het kan met den buik gerigt naar den buik des moederdiers. Als deze keering op de achterbeenen niet gelukt en deze zieh niet terug laten duwen , lede men het hoofd al, binde de huid om den stomp van den hals vast, lede ook een of beide de voorbeenen af en duwe nu het voorstel terug, cm de vrucht bij de achterbeenen te halen. Bij gelijktijdig voorkomen van vier pooten , heeft men ook wel den buik der vrucht gelcdigd, daar dc achterbeenen in ge-stoken en zoo het jong gehaald.
7). Gij voelt in de scheede twee pooten met de voelzolen naar het kruis van het moederdier gerigt.
Beliancleling. Ondcrzoek of hot achter dan wel voorbeenen zijn en is dit laatste het geval zoek dan den kop dieofzijde-lings gcslagen, ot tusschen de voorbeenen doorgezakt zal zijn. Leg een striktouw om de kin of een halster aan den kop des jongs en draai het jnng bij de voorbeenen om, zoodat het op den buik korat te liggen. Om dit gemakkelijker te kunnen verrigten, zet men de voorbeenen terug en laat den kop zacht aanhalen. Kan men het jong niet op den buik gewend krijgen en bestaat er eene behoorlijke ruimte , dan kan men de vrucht ook onderstboven haien, waarbij men dan minder op het uijer van het moederdier moet aanwerken. Zijn de achterbeenen in dc geboorte, met de voetzolen naar boven gerigt, dan ligt het jong natuurlijk, dat is op den buik, maar zijn dc voetzolen der achterbeenen naar het uijer der Txioeder gckcerd , tracht het jong dan evencans op den buik te wenden; gelukt dit met en bestaat er genoegzame ruimte, dan kan men het ook zoo doorhalen. Beproef nimmer een ten halve geboren dier op den buik te wenden : ge zoudt de verlossing onmogelijk maken.
264
S). Bij het onderslaan vindt men niets dan den staart in- en de zitbeenderen van het jong voor de seheede of den moederraond , of wel ook het kruis der vrucht ver in de seheede doorgedrongen , hetzij alleen , hetzij met een aeh-terpoot.
Behandeliny. Laat uwe hand längs een achterbeen glijden, tot aan het kootgewricht van het jong en leg daar een strik-touw ; handel op dezelfde wijze met het andere achterbeen en buig ze door naar den moedermond , maar beproef dit niet voor gij den koot oravat hebt, vvijl het dan niet zou gelukken. Ligt het jong op den rug, beproef dan tevens om het op den buik te wenden; wil dit niet, tervvijl er behoorlijke ruimte is en de pooten goed uaast elkander liggen, haal dan het jong in iedur geval door. Is de stuit van het jong ver in de seheede doorgedrongen, neem dan een stompe mik, plaats de eene punt er van in de aarsopening van het jong, ter-wijl de andere punt tusschen de achterbeenen ligt en laat dan het jong langzaam en voorzigtig terug duwen. om ruimte te winnen. In plaats van die houten mik maak ik, ter be-reiking van dit oogmerk, gebruik van een ijzeren staaf met een kleinen knop, die in den aars des jongs gebragt wordt en een grooteren knop , die er buiten biijft, op deze wijze blijft de aars vrij van beleediging en als het werktuig uit-schiet zal men het moederdicr er minder mede beschädigen dan met den mik,
Kunnen de achterbeenen niet naar achteren gevoerd worden , snijd ze dan af in de spronggewrichten (zie het artikel afleden) en buig nu de achterschenkels een voor een in de seheede. Was er reeds een achterbeen in de geboorte, laat dat dan met het kruis terugzetten, om het andere achterbeen er bij te halen. Is het moederdier ruim van bekken, dan kan men het jong bij een achterbeen afhalen.
yj. Het jong ligt dwars voor den moedermond, zoodat de rug of wel de vier beenen voor liggen.
Behandeling. Onderzoek of de kop en de voorbeenen dan wel de achterbeenen het digst nabij liggen; in het eerste geval legt gij striktouwen aan de voorpooten en den kop , in het laatste geval om de achterbeenen cn haalt zoo het jong af, kan het zijn op den buik liggende.
Somwijlen ligt het jong niet alleen dwars, maar is het tevens op het midden als zamengevouwen. In enkele geval-len kan het nog ontwikkeld en op de boven beschreven wijze in de geboorte gebragt worden: doorgaans echter is
265
het in die liouding verstijfd en moet Let worden afgeleed. (Zie dat artikel.)
10). De vrucht ligt natuurlijk, doch wil niet doorschieten. Bij onderzoek blijkt liet dat de navelstreng, een rolroud vliezig deel, over een der voorpooten ligt. Dit geval komt nog vvel cens bij kleinere huisdieren voor, ook wel dat ze om den hals gestrengeld is; kan men haar dan niet over den kop schuiven , dan snijdt men haar door.
ßehandeling. Snijd of knip de navelstreng door en haal het jong af.
11.) De onderslaande band ontdekt noch in de scheede, noch in den moedermond eenig deel der vrucht, maar «-e-durende de weeen voelt ge ter zijde van den nioederraond een min of meer spits deel, zijnde de snuit van het jongc dier, die bczijden de scheede gedreven wordt; er besiaau voorbeelden dat daardoor de baarmoeder en den endeldarm verscheurd en het jong door den aars outlast vverd.
BeJiandeling. Dit geval wordt zeer verzwaard. als de moedermond nog gesloten is ; men moet dan hot mogelijke doen om dien te openen (zie bladz, 257) en het doorbreken van het jong inmiddels tegengaan. Is de moedermoud geopeud, ga dan met uwe hand bij het jong, duw het terug en breng daarna de deelen in de natuurlijke Jigging : de verlossing zal dan gewoonlijk gemakkelijk volgen. Heeft de vrucht reeds eene opening tusschen de scheede en den endeldann gemaakt, waardoor de drekstoffen in de scheede en de baarmoc-der vloeijen , houd dan na de verlossing gedurende 4 of ö wekeu eene voor de helft met laauw water gevulde koeblaas in de scheede: daardoor wordt dat indringen der mest belet en geneest inmiddels de wond, waartoe inspuitingen uit een afkooksel van kaasjesbladeren veel bijdragen ; de blaas moet om de 4 dagen ververscht worden.
12.) De onderzoekende band kan niet tot in debaarmoe-der doordringen, soms ontdekt men een met een halven slag loegewrongen moedermond, soms eenige wrongen eu geen moedermond. Bestaat er eene opening in den hals der baarmoeder, dan is die schroefsgewijze en wordt ze allengs naauwer.
De omdraaijing der baarmoeder is een in vele gevallen moeijelijk te overwinnen gebrek ; door haar werden die wrongen en plooijen te weeg gebragt. Er bestaan voorbeelden dat die omdraaijing, die links of regts is, uit 2*- slag bestond; zij komt vooral, misschien alleen , bij het rund voor.
23
266
Behandeling. Eol het rund over den rug in de tewenge-stelde rigting der omdraaijing, en wel herhaaldelijk als dein de scheede gebragte hand nog wrongen voelt, daarbij werken helpers . om aan den buik der koe bet kalf over te duwen. Om dit werk gemakkelijk te maken, raadt men aan een stevige plank te nemen, daarin op 1|. voet van bet eene einde twee gaten te boren , waardoor touwen loopen , die onder den buik der koe worden doorgestoken ; die touwen laat men vastbouden, bindt striktouwen om de beenen der koe en legt bwar op den rug; leg nu een wisch stroo op die plaats van den buik waarop men met de plank wil werken , en beproef bet kalf naar de tegenstelde zijde der omdraaijing om te werken. De verloskundige ondersteunt deze pogingen met zijne hand in de scheede, in debaarmoeder of aan bet kalf.
Somwijlen misiukken al deze pogingen en is men genood-zaakt tot de volgende kunstbewerking; maak in de regter flank, ongeveer 3 duim vddr het heupbeen eene insnijding , die schuins van boven naar beneden en van achteren naar voren loopt en zoo ruim is, dat daardoor de hand en de arm kau worden binnengebragt, met deze nu draait men de baarmoeder om, haalt het kalf längs den gewonen weg door , en vereenigt dan de wondranden met de afgebroken hecbting of de knoopnaad.
13.) Men ontdtkt met de tot het onderzoek in de scheede gebragte band, dat de moedermond gezwolien en hard is en nog geheel gesloten , boewel de vveeen reeds eenigen tijd geduurd hebben ; doorgaans puilt de bals der baarmoeder daarbij verre uit in de scheede. Dit stelt de verharding van den mondermond daar. Soms ontdckt men tevens harde, knobbelachtige gezwellen aan dat deel, zijnde het knoestgezwel van den hfds der baarmoeder.
Behandeling. Ondervindt men, dat noch door geduld, noch door de gewone middelen (zie bladz. 237) de verwij-ding van den baarmoedermond wordt verkregen , dan moet men voorzigtig een scherp niesje in de scheede brengen en daarmede eene of meer insnijdingen in den ha's der baarmoeder maken ; zij mögen nogtans niet geheel door de dikte van den hals gaan ; eene dier insnijdingen moet re^t opwaarts loopen. Als men de hand kan binnen brengen is de verwij-ding voldoende. Houdt de bloeding aan, nadat men het jong beeft afgehaald, dan doe men inspuitingen uit water en azijn in de scheede. Bij het bestaan van een knoestgezwel handelt men op dezelfde wijze, maar dan moeten de insnij-
267
dingen dieper wezen. De voorkomende sponsachtige gezwel-len (polypen) der scheede moeten worden afijedraaid of af-gesnoerd, als zij hinderlijk zijn aan de verlossing.
14.) Er komen zeer enkele gevallen voor, dat er op den juisten tijd krachtige weeen worden waargenornen en er nogtans geen jong wordt uitgedreven. Bij het onderslaan merkt men dat de moedermond ontsloton is, maar hoe diep men ook doordr.'nge, men voelt geen vrucht. In dit geval bestaat er een scheur in de baannoeder, waardoor het jong in de buikholte is gezakt ; alleen als die scheur zieh voor aan den hals der baarmoeder bevindt, kan men die met de hand ontdekken , soms zelfs de vrucht bereiken.
Behandeling. In dit genoeozaarn altfjd dooddijk geval is het zaak, dat men het slagtbare vee onmiddellijk laat dooden, om het vleesch nog te kunnen gebruiken. Bij het paard moet men al het raogelijke beproeven om het veulen te bereiken en te halen. Men legt daartoe de merrie met het voorstel zeer veel hooger dan met het acliterstel en moet men den buik aanhalen met een daarorn geslagen bedlaken of met riemen, om daarmede het veulen naar achteren te drijven en zoo mogelijk eenig in de baarmoeder achtergebleven deel te grijpen. Mögt dit gelukken, dan haalt men' het jong af, legt onmiddellijk een rooster of haam aan, ten einde het uitper-sen der baarmoeder te voorkomen , daarna doe men in de eerste 24 uren een of liefst 2 aderlatingen , en geve inwendig om de 2 uur een kwart flesch lijnolie. Men zou in derge-lijke gevallen ook de baarmoeder- of keizersnede kunnen verrigten (zie dat artikel).
15.) De onderzoekende hand tast in eene massa darmen. Bij verder onderzoek blijkt, dat de ribben van het jong naar den rug omgebogen zijn en zijne ingewanden bloot liggen, wijl het borstbeen en de buikwanden ontbreken. Dat hier geene verscheuring der baarmoeder bestaat en de darmen dus niet van het moederdier kunnen wezen, ontdekt men door ze met de hand te vollen , waarbij het blijkt dat xe aan het jong vastzitten; overigens is de hoeveelheid gering, de darmen zijn dun en de baarmoeder is ongekwetst.
Behandeliny, Haal de darmen van het jong naar buiten en handel verder zoo als wij bij het artikel afleden aan de hand doen , tenzij het jong zoo klein zij, dat het met gemak kan worden afgehaald.
16). Soms ontdekt de hand in de baarmoeder niets dan een vormlooze vleeschklomp, een icanvrucht, die ook wel
268
maankalf (mola) genoemd wordt: de wanvracht is raeesta! langwerpig rond. met eene behaarde huid bedekt, zonder dat men er kop of ledematen aan kan onderscheiden. Meest altijd wordt zij over den tijd gedragen, of wel ontijdig af-gedreven.
Beltandelivg. Bij behoorlijke ontsluiting van den moeder-mond sla men scherpe, aan koorden bevestigde baken in den vleeschklomp en liaalt bem zoo door, Bestaan er nocb weeen , noch ontsluiting geel dan een afdrijvend middel en baal bet maankalf at, als Let middel werkt; bet gebeurt nogtans soms, dat de vleescbklomp bij bet moederdier blijft en ver-droogt. Het kan daarbij zelfs op nieuw zwanger raken.
17.) Er bestaan voorbeelden, dat een dier heeft geworpen en binnen veel korter dan den gewonen dragttijd op nieuw een of meer voldragen jongen ter wereld bragt. Inditgeval beeft er overlevruchting plaats gcbad , dat is: nadat het moederdier bevrucbt was, is bet eenigen tijd later op nieuw be-zwangerd. Voor de bebandeling biedt dit echter niets bij-zonders aan.
18.) In zeer zeldzame gevallen ligt de vrucht niet in de baarmoeder, maar in de buikbolte. Men noemt dat de toYe«-haarmoederlijlce zicangerJieid.
Behandeling. Het gebeurt wel eens (vooral bij de geiten), dat de vrucht in de buikbolte sterft en aanleiding geeft tot een ettergezwel , betwelk aan den buikwand openbreekt; met den uitvloeijenden etter wordt dan de vrucht bij ge-deelten ontlast. Er bestaan ook voorbeelden , dat de losse beenstukken door den aars naar buiten geraakten. In beide gevallen komt alleen eene zuiverende bebandeling te pas. Het doen van eene insnijding in den buikwand, om daardoor de vrucht naar buiten te balen, is doorgaans minder geraden , vooral ook , omdat zij dikwijls zeer vast verbonden is met eenig ingewand, en zij in verre de meeste gevallen, zonder nadeel te doen , in de buikbolte verwijlt.
19.) Blijkt bet bij bet onderslaan, dat de kop der vrucht buitengewoon groot is en niet door het bekken kan, beproef dan of gi] met uwe hand den scbedel kunt openen. Dit ge-lukt het best aan de plaatsen waar de verschillende scbedel-beenderen in een boek zamenkomen. en daarna slinkt de kop dikwijls zeer, doordat er eene groote boeveelheid water uitvloeit. Heeft men daarentegen niet met een icaterhoofd, maar met een bijzonder sterk ontwikkelden kop te doen, dan moet de achterkaak eerst afgeleed worden en dan de kop
269
gehaald, of wel afgesneden worden (zie art. afleden). Door-gaans is dan het geheele jong buitengewoon groot en moet het aan stukken worden afgehaald.
20.) Somwijlen ziet men , dat eene vrucht met gemak tot aan den buik wordt doorgehaald , maar dan een onoverwin-nelijken tegenstand biedt aan het trekken. Bij onderzoek zal het dan soms blijken, dat de buik van het jong buiten-gewoon sterk opgezet is en wel door luclit, ot door water.
Windbuik noemt men de opgezetheid van den buik door juclit , waterhuik als bij door water is uitgezet. Beide ge-vailen worden verholpen door het maken van eene insnijding in den buik van het jong, door middel van een ringmesje of een verborgen bistourie. Slechts hoogst zelden zou het geiukken dergelijke, reeds voor de geboorte ziekelijke wezens in het leven te houden , weshalve de moeijelijke aanwending van een troikar en bins achtenvege kan blijven.
21.) De onlledivy en het afleden van het jong in de haarmoeder.
Deze is gedeeltclijk of geheel, dat wil zeggen : er komen
gevallen voor, waarin het uegnemen van een enkel gewoon of overtollig deel de benoodigde ruimte verschaft om het jong verder af te halen , terwijl in andere, bij v. als het geheele jong sterk ontwikkcid , of het bekken uiterst naauw is , het geheele jong uit elkander moet worden genotnen. Wij zullen de hoofdregels voor de afleding der ligchaams-deelen, die het afhalen der vrucht kunnen belemmeren, mede-deelen, die der geheele vrucht ligt daar dan van zelve in opgesioten. Zij wordt zelden vereischt, alleen als de vrucht onmatig ontwikkeld is, zoo als bijv. bij het zoogenaamde^oZ-kalf en verder bij een uiterst naauw bekken. Als men niet verder behoeft af te leden, binde men altijd de zooveel mo-gelijk gespaarde huid om den stomp, bijv. van den hals, van den rugstreng enz.
1°. De onileding en het afleden van den hop.
Deze komen te pas als de kop zcer sterk ontwikkeld , het bekken zeer naauw is , de vrucht twee koppen heeft , die niet te zamen geboren kunnen worden , of men geen ruimte heeft om bij de voorpooten te komen. Is de kop zoö groot, dat hij zelfs niet alleen , dat is zonder de voorbee-nen, door het bekken kan, hetgeen wel zelden het geval zal wezen, dan moet de achterkaak weggenomen worden, tot welk einde men met het langgesteeide haakvormige mes, of met het vingermesje, de wangen doorsnijdt en met een scherpe nijptang de kaaktakken afknijpt.
270
Heeft het wegnemen van een of van de beide voorbeeneu en der acbterkaak geene genoegzame ruimte verschaft om den kop door te halen, leg dan een aan een staaf verbonden scherpen haak in de achterste keelopening en een striktouw om de» hals; duw dan met den staaf den kop terug, zoo dat die dwars komt te liggen en doorsnijd dan met het lang ge-steelde haakvormige mes , het ringmesje of een gedekt mes, de halsspieren der eene zijde ; wend dan den kop naar de andere zijde, om daar hetzelfde te verrigten en tevens den hals-band en de banden , welke den kop met de halswervelen ver-bindt insgelijks te doorsnijden, waarna men den kop afhaalt, Moet men eon der koppen van een tweehoofdig jong wegnemen, dan handele men op dezelfde wijze met den kop, waar-bij men het gemakkelijkst den hals kan bereiken. Om een' niet al te grooten kop weg te nemen kan men ook den snuit naar onderen, naar het sehaambeen der koe terugduwen, zoo-dat de nek meer voorkomt en aremakkelükcr kan worden
O •»
doorgesneden.
2o. Het afleden der voorheenen.
Tot deze moet men in vele gevallen zijn toevlugt nemen, bijv, wanneer de vracht zoo groot, of het bekken zoü eng is, dat de kop niet met de beide beenen kan worden doorgehaald, of de kop niet bereikt kan worden. Men neemt eerst oen been weg en beproeft of dit voldoende is , om daarna , des noodig , ook het andere af te leden. Het gesehiedt op versehillende wijzen , de gewone is deze: men legt een striktouw om de koot , haalt daarmece den poot naar zieh toe , maakt boven de koot eene ringvormige in-snijding in de huid, en als die een weinig losgemaakt is steekt men er een dun touw in, waarmede die hdd naar den klaauw wordt getrokken , terwijl men met het zoogenaamde sehopje de huid van het onderliggende (de beenderen , Spieren en pezen) Scheidt, en wel tot aan den schoft toe; is dit verrigt dan splijt men met een overdekt mes de geheele huid van het voorbeen van onderen naar boven , maakt die ver-der met de hand of met het haakvormige lang gesteelde mos los, en haalt het been af, waartoe dikwijls neg vrij wat kracht vereischt wordt. Als men aan het ondereinde van de koot of de klaauwen een stuk hout bindt wordt dit werk ook gemakkelijker, zoo wel bij het trekken als omdat men dan het deel eenigzins los kan wringen, Kan men den poot zoo ver naar buiten halen, dat men met het losmaken der huid eerst boven de knie behoeft aan te van gen, dan
271
wint dit zeer veel moeite uit. want nergens is de Luid zoo sterk met de onderliggende deelen verbonden als juist aan de knie. Sommigen maken intusschen bij den aanvang geen cirkelvormige insnijding, maar sleclits een paar regte insnij-dingen in de huid boven de koot, waardoor zij het blad van het scliopje binnen breiigen en keeft men dan het voor-deel, dat de huid niet behoeft te worden vastgeboudeu. Terwijl men met de regterhand met het schopje buiten de kling stoot, houdt men de linkerhand op de huid boven het schopje , ten einde de baarmoeder te beveiligen.
Anderen ledea de voorpooten af, door met het ringmesje, met het langgesteelde haakvormige mes, of een bedekt mesje de huid en de Spieren, waarmede het lidmaat aan de borst verbonden is, van boven naar beneden te doorsnijden. Handelt men aid us mot het haakvormig mes , dan rigt men het buiten de kling, terwijl men met de ing-ebragte hand zorgt, dat het mes geene schade toebrengt aan het moederdier. Er zijn er, die de huid van den voorpoot in hare geheele lengte met eene overlangsche snede splijten , dan door een ring-vormige insnijding aan de koot losmaken en daarna met de hand naar boven opstroopen, waarna ze de schouderspieren doorsnijden, of ook wel het been, zonder dit laatste te ver-rigten, met geweld afhalen, ofafscheuren.
Door mij is het afleden der voorbeenen met een vrij ge-lukkig gevolg, volgens de eerstvermelde wijze verrigt. Het komt mij intusschen voor , dat men Let nog op eene derde, welhgt gemakkelijker wijzc , zou kunnen doen, nl. door met een gaffelvormige staaf de spieren en pezen tusschen het opperarmbcen, het schouderblad en de borst te doorsnijden. De beide vooreinden van dien staaf mocten met ronde knoppen voorzien zijn, achter of onder welke, tusscLen die beide tak-ken, zieh een aan het vooreinde mesvormige plaat moet be-vinden. om daarmede de genoemde deelen to doorsnijden. Aan het ondereinde dor staaf dient insgelijks een knop of beuge! tc worden gevonden, om er met eenige kracht mede te kunnen werken; de ronde knoppen aan de punten der gaifel dienen om beleediging der baarmoeder te voorkomen; overigens kan men de huid ook met een laatvlijm, maar dan van boven naar beneden, doorklieven.
3o, Het ajleden van den hals.
Als de kop zoo ver teruggeslagen ligt, of de gebogen hals zoodanig verstijfd is, dat men den kop der vrucht met geene mogelijkheid in de geboorte kan brengen, dan is
272
men genoodzaallt;t den hals op de plaats der bailing af te leden. Om de deelen bevestigd le houden slaraeneen scherpen haak in de borst en een in den hals, vdor de buigins;, opdat het doorgesneden gedeelte niet zal kunnen weg zakken , waarna men de spieren en banden van den hals met een der meer-malen genoemde messen doorsnijdt. Hoogst moeijeUjk valt het echter om op deze wijze de halswervelen van elkander, of den laatsten hals- van den eersten mg-wervel te scheiden , waarom ik mij tot dat eindo een groote nijplang en sehaar-vormige tang heb laten vervaardigen, om die wervelbeenderea daarniede door te knippen. Na de vol!)rHgte seheiding duwt men de borst der vrucht terupr, haalt eerst den hals en kop, slaat daarna een scherpen haak in de andere zijde der borst en haalt op deze wijze het jong, — als men nl. reeds de voorpooten heeft moeten afleden,— anders moeten natuurlijk deze eerst vooruitgebragt worden.
4° . Het aßeden der lor st.
Deze komt op drieeriei wijzen voor: — lquot;. als reeds de kop en de voorbeenen zijn afo;eleed, — 2o. als het eene zoogenaamd ten binnenst-buiten gekeerde vrucht is (zie bladz. 2671,— 3o. als het een achtergeboorte is en men de achterpooten en het kruis heeft afgeleed, terwijl ook de borst een to grooten omvang heeft om to kunnen volgcn. Het afleden geschiedt altijd het gemakkelijkst, als men de borst met scherpe haken cn striktouwen dwars voor den moedermond laat trek-ken, met een gevvone, maar schcrpe schaar met stompe pun-ten de verbinding der ribben met het borstbeen doorknipt, de huid en het vleeseh op en tusschen do ribben doorsnijdt en dan met de hand de ribben aan de rugwervelen afbreekt, of wel met een nijptang afknijpt en een voor een naar buiten brengt, waarna men met de hand het hart en de longen losmaakt en haalt, Hierbij is het niet noodig, dat men de borst omwendt: men kan op deze wijze in eens de ribben der beide zijden wegnemen. De rugwervelen en het borstbeen kunnen natuurlijk in bun verband blijven. In plaats van dc schaar kan men ook van een der opgenoem-de messen gebruik maken. Eindelijk zij hier nog aange-merkt, dat sommigen ook hier steeds tusschen de huid ende borst blijven werken : zij nemen de borst nl. overlangs in of voor de scheede, maken met het schopje en de hand de huid los en snijden dan de ribben een voor een, of paar aan paar Jos en halen ze naar buiten. Door de huid van de vrucht is dan het moederdier wel meer beyeiligd, maar
273
de bewerking is veel moeijelijker en door hare langwijlig-heid lijdt de moeder weder meer. Bovendien kan mea bij bet binneast-buiten gekeerde kalf onmogelijk zoo handelen. Is bet een acbtergeboorte, dan bestaat er minder noodzake-lijkbeid cm de borst dwars te halen : men kan dan met de achterste of buikribben aanvangen , die altijd lesser zitten.
5o. Tlet aJJeden van heL kruis.
De noodzakelijkbcid kan daartoe bestaan , als bet voorstel reeds geboren of afgeleed is en 00k na het alleden van een of der beide achterbeenen. Wij raden echter aan om , voor men er toe overgaat , nog te beproeven of de heupen niet in een of andere sclminsche rigting naar buiten ziin te brengen. De ontleding geschiedt altijd het geniakkelijkst als men bet kruis der vrucht overlangs voor zieb beeft , waarom men een paar scherpe haken in de eironde gaten slaat en aan de koorden het deel naar zieh toe laat trekken, waarna men met een kleiner gaffelmes de kraakbeenige vereeniging tussehen de schaara- en zitbeenderen doorsnijdt; als men nu met de hand die beenderen over elkander buigt, kan men beproeven het kruis te halen , want dan kan het in de dwarssche doormeting, werkelijk in een gedrukt worden Heeft men er echter niet genoeg mede gewonnen, dan moet men de eene helft van het bekken der vrucht afleden, door met een verdekten beitel of een sebaarvormige tang de aaneen-liechting van de beup- of darmbeenderen met het kruisbeen te verbreken en het beupgewricht (de vereeniging tussehen het dijbeen en het bekken) af te knijpen , dat slechts aan eene zijde behoeft te geschieden. Als dit verrigt is blijft het halve bekken nog slechts met weeke deelen verbonden, welke men met een der (bladz. 271) opgenoemde messen doorsnijdt; als eene helft van het bekken gehaald is, kan de andere helft, zoo als van zelf spreekt, gemakkelijk volgen.
6°. Het afleden der achterbeenen.
Hoewel dit op tweeerlei wijzen zou kunnen geschieden, nl. na bet afleden van bet voorstel, zonder de achterbeenen om te keeren en met die omkeering, of wat betzelfde zegt, bij eene achtergeboorte, zoo is het toeb altijd geraden zulks aan te vangen met een of de beide achterklaauwen in de ge-boorte. Heeft men dus bet voorstel afgeleed, het zij met of zonder het kruis , dan binde men de huid stevig om den stomp en het einde daarvan om den ronden knop van een staaf, met welken men dien stomp in de diepte der baar-moeder naar voran duwt, om daarna een of de beide achter-
274
beenen in de geboorte te brentjen. Na dat men nu den staaf teruoj gehaald heeft , leetit men het acliterbcen, nagenoew op dezelfile wijze af als i)ij het aflcden der voorbeenen besehre-ven is; het eeni^e verschil bestaat hierin , dat de huid om het sjiron^jjewncht en den hak zeer vast zit en het dus zeer veel voordcel ^eeft, als men boven dat deel kan aanvangen. Ook komen er gevallen voor, dat men met een verborgen mesje lilt;jt heupgewricht moet los maken, — in de meeste geval-len echter kau men het aftrekken, als de billen (de bilspieren) goed afu-fsneden zijn , hetgeen men zeer goed met het gaf-felmes zou kunnen verrigten , doch ook met het verdekte, het rintr- of het langgesteelde baakvortnige mes kan dit geschieden.
Het komt zeer dikwijls voor, dat de acbterbeenen afgeleed moeten worden : voornamelijk is dit echter het gsval bij kaiveren met een paardenhil, dat is een bil met buitengewoon sterk ontwikkelde vleeschdeelen (bilspieren).
Het jrcbeurt soms , dat de acbterbeenen en het kruis, na het wegnemen van het voorstel, zoo diop in de baarmoeder zinken , of naar voren blijven , dat men ze naauwelijks met de viti'jertoppen kan bureiken; hier in kan men alleen voor-zien door met cen lange tang een gedeelte der vrucht te vatten en naar zieh toe te halen, tot dat men een der pooten kan grijpen ; met de ingevoerde hand wordt dan de bek der tang vcrgezeld, tervvijl de buitengebleven liand de tang voert.
Is men genoodzaakt om een of de beide achterbeenen te halen, aanvantjende met het bil- of dijbeen , dan moet men de spieren , die dat been met het bekken verbinden, door-snijden . met een klein mefje het hoofd des dijbeens uit de heupkom los maken, een striktouw om het bovenste van dat been leggen en zoo den poot afhalen.
22.) Bp keizersnede of hanrmoedersnede.
Ten einde niet onvoiledig te blijven gewagen 'vij met een woord van deze kunstbewcrking, die bijna altijd een doode-lijken afloop heeft en bij het vee zelden of nooit behoeft te worden aangewend ; vooral dan als een moederdier van geringe vvaarde een jnng draagt waarvan men veel verwachting koestert, kan die operatic worden aanbevolen; bij de kleinere iiuisdieren gelukt die ook meermalen.
Om de keizersnede te verrigten , make men eene langwer-pige insnijding in de huid en het buikvlies in de regter-flankstreek, laat de ingewanden tegenhouden, maakt nu ook eene insnijding in het bovenste gedeelte der baarmoeder en
275
haalt de vrucht daardoor naar buiten , als het kan met hare vliezen , 't welk bij koeijen nog al moeijelijk is en met zorg moet geschieden (2ie bladz. 251). Daarna hecht men degemaakte huidwond met den argebroken of knoopnaad; de inwendig gemaakte insnijding, vooral die in de baarmoeder. behoeft niet gehecht te worden , wijl dat deel zieh van zclf zamen-trekt; intusschen raoet men een rooster of haara aanleggen, om de gevaren bij het persen te voorkomen. Na de operatic doe men , als het dier goed gevoed is, eene aderlating, en geve aan de grootere dieren viermaal daags 2 drachtnen sa'.peter, opgelost in warm water en daarbij een halve flesch lijnolie; aan kleinere dieren naar evenredigbeid minder. Daarbij moet het dier matig koel gehouden, en met voedsel, dat ge-makkelijk verteerbaar is gevoed worden. De huidwond kan men met ongezouten boter bestrijken en eenige malen daags bevochtigen met water en azijn.
lo. Het icaarvemen van den pais.
De golfsgewijze strooming van het bloed en de stootende beweging , die daarbij waargenomen worc't, noemt men den polsslay, de zamentrekkingen en uitzettingen van hot hart den hartslag. Bij gezonde dieren heeft men in een bepaalde tijdruimte een bepaald en overeenstemmend getal pels- en hartslagen : het verschilt echter naar den leeftijd en naar hel dier-soort. Gewoonlijk telt men in de minuut, en als het dier rustig is:
Tyij het Paard. Bij het Rund.
Dat pas geboren is 100—120. 90—130 polsslagen.
| jaar cud // 60—70. 55 — 60 // 1 « quot; « 45—55. 50—55. //#9632; vohvassen 32—40. 46. u
Bij den JEzel. Bij den Os.
Die volwassen is 45—50. 4 jaren oud 40 polsslagerj.
De dieren hebben naar hunne soort eene versehillende hoeveelheid bloed in hunne bloedvaten, als:
Een paard van middcibare grootte ongeveer 50 pond bloed. // ezel van middeibare grootte 8 f /r
quot; os // v // wegende 580—700 pond
28—30 pond bloed.
276
Eeri schaap van middelbare grootte wegende 48—50 pond. 2
pond bleed.
// varken n u * « 90—150 pond.
3—5 pond bloed.
De polslag wordt bet gemakkelijkst waargenomen , bij bet paard aan de aangezigtsslagader, aan de kaakronding; bij bet rund ook aau do slaapslagader , loopende tusscben bet oog en oor, en verder aan de binnenzijde van bet voorbeen , boven de knie. Bij bet waarnemen dient bet dier in rust te zijn en vooral niet verscbrikt.
Hoewel de kenteekens van ziekten, door den pols opgeleverd, verre van zeker zijn en in verband met bet geneele gestel besebouwd dienen to worden, laten wij die, zoo als zij door anderen zijn opgegeven, bier volgen wijl zij kort en duidelijk worden uitgedrukt. Overigens moeten daarbij steeds andere ziekteverscbijnsels worden waargenomen , beduidende als dan:
De langzame pols, de slijmige of waterige gesteldheid des bloeds , gebrek aan prikkelbaarbeid.
]Je scbielijke pols ; koorts ,
quot; // en tevens sterke pols: beete koorts. * h quot; n zwakke pols: gevaarlijke zwakheid,
koudvuur enz.
quot; u « h voile pols; hevige en gevaarlijke ziekte. o quot; n r ledige pols: bederf der vocbten, uit-
putting.
quot; quot; quot; h liarde of gespannen pols: koorts met
ontsteking.
// n quot; quot; weeke pols: rotkoorts, waterzucbt enz, quot; quot; ongeregelde pols: zenuwkoorts, nabij zijnde dood enz.
2«. lets over de aderlatiny.
Aderlatingen worden verrigt: bij paarden, runderen, Schapen en geiten uit de balsader; bij bet paard bovendien uit de spooraderen , de boegaderen, schenkeladeren, de äderen aan de koot en uit de staartader: ook outlast men wel eens bloed uit den boef. Bij bot rund komen als gescbik:e plaatsen nog in aanmerking, de oor-, melk-, voorarms- en staartaderen, bij liet schaap daarenboven de aangezigtsader. Het varken laat men ader, uit de äderen onder de tong , aan de ooren , de vddr- en achterschenkels en uit den staart.
Sommige äderen, zoo als de halsader, moeten bij het paard en rund naar het hart toe gedrukt worden, om die te doen
37?
zwellen; bij bet rund bceft men daarLoe cen laatkoord noo-dig, terwijl men bij bet paard die drukking met de vingers kan aanbrengen. Bij bet aanleggen van een koord om den bals zorge men , dal; de strik scbielijk los getrokken kan worden, en bij de aderlating zelve, dat bet vlijm goedzuiver zij, betwelk vooral te pas komt als men miltvurige of aan andere besmettelijke ziekten lijdende dieren er mede bchan-deld beeft. Overigens zette men bet vlijm overlangs naar den loop der ader on sla vooral niot te diep, want dan wordt soms de achterwand der ader gekwetst en ontstaat er eene aderontsteking.
Na de lating laat men bet bloed nog een weinig vloeüen uit de ongedrukte ader en beeht de wond door een speld dwars door de wondranden te steken en er eenig baar om te binden. Hierbr drage men vooral zorg de wondrand-jes zoo weinig mogelijk naar zieh toe te halen , opdat zieb geen bloed tusschen de ader en de buid uitstorte. Slccbts in enkele gevallen beboeft men de laatwond aan de bals-ader der runderen te sluiten , allecn als bet bloed lang en met eenige kraebt ülijft vloeijen na bet wegnemen van den laatband; de laatwonden in de melkader moet men altijd sluiten en evenzoo die in de boegader, terwijl die in de spoorader zulks zelden vereiseben. Na eene lating uit de balsader bij een paard, buigt men de ingebragte speld krom , hnipt de einden van de om de speld gestrikte baren af en bespat de wond en den bals met friseb , koud water; daarna plaatst men bet paard voor de ledige ruif, bindt bot boog aan , zorgt dat bet de wond niet wrijft en laat bet een paar uur zonder cten ; na verloop van een of twee da-gen kan men de speld uit de wond balen. Moet men in een tijdverloop van vier tot zes uur een tweede aderlating verrigten , dan kan men nog gebruik maken van de eerste laat-opening, waaruit men dan de speldneemt.
In enkele gevallen beeft de strotslagader een afwijkenden loop, zoodat men die bij de aderlating kwetst of opent, dat ook wel gebeurt als men zoo bard skat dat bet vlijm te diep doordringt; als er een belder-rood bloed stoots- en boogswijze uit de wond springt kan men verzekerd wezen dat de^trot-slagader of een tak daarvan gekwetst is, en is bet zaak de wond dadelijk door stevige drukking te sluiten ; eerst verrigt men dit met de vingers en daarna met kompressen, die door middcl van cen verband om den bals goed aangedrukt gebouden worden. Daaroij boude men bet paard in rust en-
2't
laat Let in ecn paar dagca aiet kaauvven. Outlast zicli het bloed echter met een dikke straal, dan zal de drukking niet genoegzaam helpen en men genoodzaakt wezen het vat te onderbinden.
Somtijds, en wel vooral wanneer men zeev laag aan den hals heeft adergciaten, vcrneemt men in de opening eeu gorgelend geluid; dit wordt veroorzaakt door lucht, die in de ader opgezogen wordt , hetwelk den dood ten gevolge kan hebben ; zoodra dit dus wordt waargenomen is het zaak ten spoedigste de ader van bencden naar boven te strijken om die lucht uit het laatgat te drijven en daarna het laatstge-noemde to sluitcn. Bezwijmt het paard dan moot men het gedurig begieten met koud water.
Wat nu betreft de noodzakelijkheid der aderlating, hierin moet men zieh regelen naar de pols en den hartslag in verband met den algemeen ziekelijken toestand. Een snello en tevens voile, een snellc en hardc ofgespannen, een snelle en tevens sterke pols zijn doorgaans aanwijzingen voor eenc aderlating. Over het algemeen is in ziekten do weinig of in 't geheel niet voelbare hartslag even zulk eene aanwijzing; dit moet echter niet zoo verstaan worden , dat eene voelbare , of zelfs springende of bonzende hartslag steeds eeno tegenaanwijzing zoude uitmaken, immers in sommige ziekten, bij name in anthrax-aardige heeft dit vceltijds plaats in het eerste tijdperk der zickte, terwijl juist dan de aderlating is aangewezen.
De hoedanigheid van het uitstroomende bloed is dikwijls in staat om ons in te lichten omtrent het al of niet nood-zakelijke der aderlating en van hare herhaling. Is het uit de ader vloeijend bloed zivart, dik. teer- of stroopachtig, dan is de ziekte gewoonlijk van een typheusen aard en ver-draagt zij zelden eene ruime, veel minder eenc herhaalde aderlating. Is het bloed helder rood, zoodat het slagadcrlijk bloed gelijkt, dan bestaat er eene plaatselijkc on;:steking en tevens algomecne zwakte, zoodat men zijn tocvlugt meer bij afleidende middelen , zooals Spaansehevlicgpleister, cttcrdrag-ten en dergelijke dan in bloedsontlastingen dient te zocken, Wordt het bloed gedurende de aderlating een weinig lichter van kleur, dan belet dit niet om nog eenig bloed af te tap-pen , maar wordt die kleur helder rood als van slagaderlijk blood dan houde men dadelijk op en sluit de ader.
Aangaande do aderlating in miltvurige ziekten zegt Chausske;
Jo. Als men bij ccnn proefadcrlating een weinig van het
279
bloed opvangt op ecu wit papier cu (lit bij list scheefliouden des papiers dun uitvlocil ea daarbij licht van kieur en gclijk-aardig (liomogeen) uitziet, is dit cen gevaarlijk teeken : de aderlating zou den dood verliaasten.
2°. Elijvcn er bij Let vloeijen over het papier cen aan-tal puntjes, donkerder van kleur dan de grondkleur des bleeds , dan bestaat er hoop op herstel: men kau aderlaten, voor zoover er geen riciging tot bederf bestaat.
3o. Breidt het bloed zieh moeijelijk uit, is er een grooter aantal van die punten voorhanden , zijn zij meer ontwikkeld en vooral van eene donkerder kleur dan meet men alcijd aderlaten.
Aan de oppervlakte van het uit de adcr getapte cn in een vat stilstaande bloed vormt zieh , vooral op het bloed der paarden , een graauwachtig of licht geel gekleurde geleiaeh-tige laag, die men de speklcorst noemt; die korst wordt dik',vijls met elke herhaalde aderlating dikker en kan dus in 'tgeheel niet tot eene aanvvijzing daartoe dienen.
3o. Het zelten van etterdragten of fontanellen en het wrangen,
Fontanellen maakt men cm den aandrang der dierlijke vochten van edele deelen naar de liuid te trekken en 00k om (door de opvolgende ettermaking) verzwakkend in to werken als aderlatingen minder geraden zijn , verder om ge-zwellen te openen, om verlamde deelen te prikkelen enz.
De fontanellen bestaan uit:
lo. Be etterhand. Voorheen maakte men hiertoc uit paar-denhaar cn vlas of werk cen zoogenaamdc haarvieeht; thans gebruikt men tot dat einde een korter of langer eind wollen of katoenen band van ongeveer cen duim breedtc , waarvan men de beide uithangende einden zamenknoopt. De dragt-naald is gewoonlijk ticn tot twintig duim lang, aan het snij-dende of voorste gedeelte ligt opwaarts gebogen en aan beide einden met eene opening doorboord, om den in te voeren band op te nemen. Bij het plaatsen van cen etter-dragt maakt men, naar den loop van het haar, eene kleine opening in de huid , hetzij met een mesje of een schaar met stompe punten , en brengt nu de punt der dragtnaald binnen , zoo dat het opgewipte gedeelte längs de huid glijdt, cn door een krachtigen stoot naar buiten treedt, zoodra de dragt de gevorderde lengte hecft; voor men de otterband aan de naald bcvesligt, bestrijkt men den band met ongezouten boter, groene zeep, laurierolie , koningszalf of Spaanschcvliegzalf,
280
ook vvel met terpentijn of terpentijnolie, terwijl men dit aanstrijkcn des noodig bij Let dagelijks vertrekkeu van den band lierhaalt, Om de werking te versterken bestrooit men hem dan ook wel met poeder van witten of zwarten nies-wortel.
Doorgaans zet men de fontanellen wanneer de krackt der ziekte door een of meer aderlatingen gebroken is, en dan in de nabijheid van het lijdende deel, bijv. voor en onder de borst in borstziekten , aan bet voor- en achter-boofd in kolder enz.
Hoe spoediger de ettervorming in de fontanel aanvangt boe voordeeliger in vele ziekten, bijv. in longontsteking levert dit een bijna zeker teeken op van genezing. Doorgaans vangt de ettermaking aan met den tweeden of derden dag en is zij kenbaar aan een eigenaardigen renk of stank.
Zoodra de ziekte een zwakheidskarakter aanneemt moet men den etterband verwijderen. De wond geneest gemak-kelijk als men die slecbts met koud water of met warm zeep water zuiver houdt.
2o. De lederen scldjf. Set plaaisen van een lap of schijf.
Hiertoe neemt men een plat, tamelijk dun , doeb stijf stuk leder of vilt van ongeveer twee duim in doorsnede, met een gat in bot rnidden, waar in de vingertop past; doorgaans omwindt men die lederen schijf met eenig vlas of werk en bestrijkt die met groene zeep, ongezouten boter, of als men sterker wil prikkelen met pikzalf, terpentijn of Spaansche-vliegzalf. In bet laatste geval maakt men ook de huid vorder in de rondte los en vult de holte aan met vlas, dat met terpentijnolie bevochtigd is. Bij het plaatsen van een etter-schijf plooit men de huid, maakt er eene ir snijding in, juist van die grootte, dat men den zaamgevouwen lap er door binnenbrengen kan en maakt met den ingebragten duim de buid zoo wijd in de rondte los van de onderliggende deelen, dat de schijf er in liggen kan.
Het plaatsen van cen schijf is in sommige gevallen beter dan bet trekken van een dragt ; de ettermaking geschiedt spoediger en er ontstaat maar een likteeken en het dier kan die niet met den mond wegrukken; intussehen verwekt het wegnemen van eon schijf wel eens eenige moeite, vooral als hij lang heeft gelegen; men moet hem dan met een haakje uithalen , soms ook wel de wond met het mes ver-wijden. Men plaatst de schijf doorgaans daar waar de
281
opening naar benedtm is gorigt en men dus voor geen vcr-zakking van etter beliocft to vreozen; daarom vooral vojr onder de borst, aan de oadendaktc van den buik enz, eer-tijds plaatste men ze ook wel aan het voorhoofd van paarden die aan stillen kolder leden.
Soramigen binden aan de schijf een houten klosje dat een of twee duim naar buiten hangt; zij doen dit om de schijf op deze wijze gemakkelijker te kunnen wegnemen, maar hot dier trekt hem daavmede wel eens uaar buiten.
3°. Het stehen van, een wrangwortel, list wrangen.
De gewone wijze is dcze; met een tangje, waarvan de bladen met een gaatje doorboord zijn, pakfc men de huid in een plooi, steekt er met een els of priem een gaatje dwars door en brengt daar in een wortelvezel van den zwarten nieswortel of bet vuurkruid, lietwelk daartoe in vele hoven van veehouders wordt aangekweekt. Aan den niet zeer grooten wortelstok kocaen lange, uitwendig donker bruin of zwart gekleurde, inwendig witte vezels voor , ter dikte van een kraaijensehaeht; van deze maakt men gebruik. In de maand Augustus neemt men een gedeelte van die tvortels uit den gvond en hangt zc op cen drcogen zolder ten ge-bruiko, tervvijl de vezels hard, broos en inwendig wit moeten zijn. Is die vezel al te broos dan houdt men hem ccn oogenblik in den mond, of weekt hem even in azijn en snijdt aan het eene einde een punt om hem gemakkelijker in te voeren. Naarmate men de plooi in de huid grooter maakt, dieper met hot wrangtangje grijpt, naar die mate is, in de mceste gevallen, de opvolgende ontsteking heviger, (werkt of trekt zoo als men dit noemt de wrang sterker), 200 dat er reeds na verloop van een of twee uren eene iamelijke zwelling waargenomen wordt. Doorgaans laat ik het wrangworteltje uittrokken als de zwelling den omvang van cen mans vuist heeft bcreikt, op dat hot koudvurige gedeelte, dat later wordt uitgestooten en dus ook het over-blijvendc gat niet te groot worde.
Om dat uittrekken van het wrangworteltje gemakkelijk te maken zorge men dat het zoo lang is, dat het nog een halve duim aan beide einden uitsteekt als men de huidplooi glad gestreken heeft.
Als een wrangwortel, na zes uren te zijn gestoken , nog geen zwelling heeft venvekt, laat ik op dezelfde plaats of in de nabijheid daarvan een anderen zettcn.
Het stcken van wrangwortcls geschiedt vooral bij het
282
rtindvee en brengt in zeer veel ziektcgevallen cene günstige aüeiding te weeg. Somtijds plaatst men er zelfs 2 of 3 bij hetzelfde dier en strijkt er nog eenige scherpc zalfofSpaan-sche vliegzalf over heen : vooral in de longziekte ondervond ik daarvan veel voordeel. Bij het rund steekt men den wrangwortel vooral in den Lalskwab (kossem), terzijde op de ribben, in liet bangen der bilien (vooral bij uijer-ontsteking), in den staart enz. Moet men er een in bet oor of de buid. van bet uijer plaatsen, dan mag men slecbts een dun wor-teltje, en dat nog zeer ondicp steken. Bij de varkens en Schapen plaatst men ze in liet oor of den staart. Bij bet paard zet men tbans zelden een wrangwortel , bet meest nog in de punt van den staart, in gevallen van ontstekings ziekten en kolder; men beeft intusseben wel eens waarge-noraen, dat op zulk wrangsteken , mondklem volgde. Som-migen steken den wrangwortel op eene andere wijze: zij nemen een droog scbijfje van den witten nieswortel, weken bet een weinig in water. snijden dan eene kleine opening in de buid , ter plaatse waar zij willen wrangen en brengen daar bet scbijije, zoogenaamd tusseben vel en vleescb. Zulk een wrang werkt doorgaans beviger en is moeijelijker te verwijderen , bovendien verwrekt bij ook wel eens peestrek-kingen, neiging tot braken en zelfs doodelijke vergiftiging als men een stuk van den verseben wortel gebruikt.
4.) Eene zeer gesebikte aanwending van den witten of zwarten nieswortel is, dat men een klein stukje daarvan op of in den etterband naait en zoo onder de buid brengt.
5.) Het midden tusseben de etterdragt en de sebijf of lap, boudt de leder-fontanel; deze bestaat uit een aebt of tien duim lange en een vierde tot een balve duim breede riem , die men , met een prikkelend middel bestreken , door eene kleine buidwond binnen brengt cn gedeeltelijk op- en gedeeltelijk nedervvaarts onder bet vel sehuift, waartoe men te voren met een stompe dragtnaald of bouten pen een kanaal gemaakt beeft.
6.) In plaats van een etterdragt of fontanel brengt men ook wel door eene kleine opening onder de buid een stukje rattenkruid, sublimaat, blaauwe vitriool, belseben steen of dergelijk bijtmiddel, ter grootte eener erwt, dat men 24 tot 48 uur later venvijdert. Deze bandelwijze komt vooral te pas in verouderde boeg- en beuplambeid. Er ontstaat eerst eene uitgebreide ontsteking en vcrettering, maar het lik^ teeken blijft niet greet.
283
4». Ret Idisteren of zetten van een lavement.
Het ware te wenschen, dat elk voornaam veehouder zieh eenen tinnen lavementspuit aanscliafte of ten minste een blikken trechter met gekromde buis, om verzachtende, krampstillende en dergelijke vloeibare geneesmiddelen in den endeldarm te brengen. Dit geldt voor landlieden, die soms verwijderd van alle hulp wonen ; bij zulken gaat menig paard aan buikpijn, menig rund aan bloedpissen verloren , dat door vlijtig klis-teren en de toediening van weinige en eenvoudige middelen te genezen ware geweest, en zoo zijn er eene menigte ziekten.
Lavementen laten zieh gemakkelijk gereed maken en aan-wenden ; wil men eenvoudig verzaehten dan voldoet een af-kooksel van heemst- of kaasjesbladeren of zeraelwater zeer goed aan het oogmerk , vooral wanneer men er eenige raap-of lijnolie bijvoegt, lietwelk zelfs niet behoeft, als men ge-bruik maakt van een afkooksel van lijnzaad (een eetlepelop een fleseh water), of van vloozaad (een suikerlepeltje op een fleseh water); zeer dun gekookte stijfsel is insgelijks zeer dienstig, vooral als de afgang dun en seherp is.
Wil men het lavement iets meer prikkelend maken, dan komt een afkooksel van kamilbloemen , hetzii alleen of met gemeene tabak te pas, terwijl men ook gewone lavementen prikkelend kan maken door er meerder of minder keukenzout in op te lossen, of wel men gebruikt water waarin groene of witte zeep is opgelost.
Verkoelende lavementen bestaan uit koud water, water en azijn en dergelijke,
Voor een pijnstillend klisteer dient een aftreksel van bil-zenkruid met afkooksel van lijnzaad; men kan er ook een weinig opium bijvoegen.
Altijd moet men bijzonder zorg dragen, dat liet lavement niet te warm, maar integendeel slechts liand-laauw zij , de met het vocht gevulde spuit moet gemakkelijk worden ver-dragen door het lid des oogs.
Bij het inbrengen der buis moet zij in den endeldarm een weinig sehuin naar boven, naar het kruis des diers gerigt worden, terwijl men voor het inbrengen met eene met die of vet bestreken hand de mest afhaalt.
In geval van nood kan men zieb ook bij gebrek aan beter behelpen met een varkens of runderblaas , waarvan men den gt;ials afsnijdt, hem dan met het laauw warme vocht vult en dan aan een buis, van vlierhout bijv. bindt; bij het ge-
284
bruik bcstrijkt men die buis met olic of vet , (iets dal ook met de buis der lavementspuit moet gescliieden), brengt ze dan in den aars en knijpt de blaas met kracht ledig.
EINDE.
.....-«csoca»»
--Kiamp;e---
Bladz. Acliterbeencn. swelling der, 158. Adcrlating, hoe te verrigten 276. Afdnjven der doode vrucht 257. Afkalven bij dag te bepalen 219. Afzetten der baarmoeder , 253, Amerikaansche melkziekte. 216. Anthrax blazen in den mond 70. Anthraxziekten dt-r huid . 65. 25. Baarmoeder. afzetten der, 253. » uitzakkender 251. » springvuur der . . . 48. i) verscheuring |
Bladz. Besmettelijkc longziekte . 121. « schimmel melk . 205. Blaauw-worden der kaas . 210« Bloedadcrgezwel . . . 237. |
286
l4orsieiiicJlt;lc . . • • Korslfrezwel. hut licele Uorstkreupellieid . • Bos of bus .... Hoscii- of houtziekte lioter, sleclitf! te verbetercn boterkarnen , moeijelijk Boutvuur ..... Uraakniiddel voor varkens Braak/.ucht Itrakcn uit den krop Urakke melk . • Itrand of vuur . . lirandbuilen . . . Strandvlekkon . . ßrandwonden . . Brandiffe droes of hoofc zwelling • . Brandis luchtgezwel Brem vlieglarven in den neus Breuk. inwendige, der ossen Brenken Briglilsche ziekle liron of Itruin Brulslteid. der scheuring Buigpees , ve scheede . Buikbreuk Buikpijn liuiklypbus Buikwee ladz. ! 41. o7. 159. 151. 16. 219. 200. 73. 8. 4. 5. 203. 236. 219. 232, 244. 68. 66. 139. 250. 237. 120. 1. 92. 153. 247. 13. 79. 13. |
Uliulz, Doorgaande gallcn . . 15^. Doorleggen..... 237. üooiioop...... 232, 139. 251. 88. 202. 218. 254. 98. 102, 155. 217. 232. 26. Doorlrekken der borst Üraaf- of sehuurziektc der Schapen...... Draagzak. uilzakking van den....... üraaiziekle der seliapen Draiiige melk .... OraglzeUen , zie ellerdragl Üragtigheid onderzoek naar « teekens van , Droes , kooijerdroes . . » kwadedroes Drooge spat . . • • Droogmaken der koeijen Drukking , drukwonden Duizeligheid 242. 2.T5. 190. bij hei varken 8 en 26. JB. Eetlusl, gebrekkige . . 5. Erethische kolder . . . 108. Erflijk slepend miltvuur . 61. Etterdragt. hoc en wanncer te zetten..... 279. Ettering in wenden. Ettergezwel . . • » in het uijer |
ii'. Dnnipiglieid « piepende . Uarmontsteking . Uannsteenen . Dannlering . - • Dannlyphus . . . Deegmuil of inoelrui Diarrhee . . . • Dikkc liak of scliijliiak Oolliglieid der Schapen üood vöiir de ziekle 118. ] 16. 117. 8. 16quot;. 63. 75. 147. 18. 153. 87. 53. |
Fik of vijt..... Fistel in den hoef . • • Fisteis of pijpzweren . • Fontanel, hue en wanneer le plaatsen . . . • Flaauwte of onmagt . . Gallen ,51-Galligheid of ongans . • 137, Gastrisch rheumatisdiegricp 114. Gehemelte. geiwollen 147 Geilheid...... 167. 166. 238. 279. 115. |
tide melk..... #9632;gt; schimmelmclk Gelewatcr of slepentl milt vnur...... Gelewater der lammeren Gelc zweiling , hoofdiwel l'r,S...... Gerslekorrcl . . . -Gewriclitswond en fistel Gewrichlsziekle der kalve ren..... Gezwellcn .... » ettpr » koude » ontsleking » zuclitige » zwarte Gezwollcn gehenicllc Gortigheid of vinnigheid » der kalverei Griep of influenza . Groeibullen • • • Greene melk . 213. 213 60. 64. 68. 70. 240. 63. 229. 235. 237. 235* 333. 236. 147. 89. 148. 111. 229. 214. |
üoornen. afstoten der , Hoomwoest . . . . Hout- of bosebziekte . lluid. vastllggen of hardheid der , . . Huidworm . . . . Huidziekten . . . . 30. 30. 10. 132. 103. 219. 122. 224. 147. 111. 86. 144. 250. 125. 22, Inenting der longziekte o « scbaapspokken « van het mondzeer Influenza of griep . . . Ingewandswormen . Insecten ofmadenin hetoor Inwendige breuk der ossen Inwendige pokkeo . . Jagt |
M.
llaarworru . . • llaken op de kiezen. Hanenlred , lianenspat liangbuik. verlossing van dieren met een, Hardheid der liuid . Hazenliak..... Uechten van wonden . Ueerschrnde longziekte. Heet vuur .... Hef in de kaas . . . Heiligvuur .... llerkaauwing. gebreken der Uersenberoerte of hersen bloeding . . Uersf-n-onlstekinfT Hersenlypbus . . IJeup. afstoten der Heuplanibeid . . Hoef- of straalkanker Hoef onlsteking in den Hoefwand, loslatcn van den Iloermerrien . . Hoest .... Hoornkloof cn iioornsciieur 176. 148. 162. 260, 132. 154. 242. 121. 231. 204. 68. 127. 29. 77. 162. 161. 167. 174. 172. 92. 19. 170. |
Kaas blaauw worden der » lief in de ... Kalfspoot ..... Kalven, de sekse vooraf te bepalen..... Kalverziekte .... quot; voor te komen Ranker...... « in den voet . . Karbunkels..... Karbunkuleuse uijerontste- king ...... Katarrhale griep . . . « longontsteking . « rheumatische griep Keel, verstopping in dc Keel, ontstekiag .... Kegellanden .... Keizersnede..... Klaauwen. ontsteking tus- seben de..... Klaauw en mondzeer Klaauwzeer der Schapen Klare pis of pisvloed . , Klemlioeven..... 210. 204. 170. 219. 133. 136. 237. 167. 73. 184. HI. 22, 112. 3. 1. 148, 274. 176. 146. 177. 120. 174. |
288
Klierdroes of kooljerdroes Klingziekte of pestbrand . Klisleren of lavement zetten Kloaters in bet uijer . . Klos of scheuvelbeen . . Knaag- of beefziekte der Schapen • . • • • Knabbelzucht of likziekte Kneuzingen • .* *. * * Kniescbijf. ontwricWing der a verrekking der . • Kniezwam of luip • • • Knobbels in bet uijer Knoestgezwel MOCSlgeiwci .... - Knolboef......,, , 111. 222. 106. 102, 183. 184. Kopscbudden Koepokken..... Kolder ...... Kwadc snot, Invade droes Kwalster, gcle . . . . a roode . • . Lap of schijf te zetten . 282. Lating, zie aderlating . . Lendenbloed..... Ligt. blijven staan aan het 49. Likziekte of knabbelzucht 131 • Lintworm ..... Bladz. 98. 71. 282. 189. 164. 139. 131. 245. 163. 162. 150. 181. 237. |
Longziekte. inenting der Loopend- of zwellend vuur Loopend vuur bij het scbaap Losbandig..... Louterstal of klare pis Lucblgezwellen . . . « bij wonden . Luip of kniezwam . . Luisvlieg of teek . . . Luizen ...... Lijfbieden . . . * . Lijf. uitzakken van het 143. 144. 225. 44. 237. Maag darmontsteking « miltvurige Maagkolder . • • Waankalf...... Maanoog , maanblindheid. Maden of insecten in het oor....... Mazelen bij het schaap en varken...... Meer of roode meer. . . Melanosen...... Melk, bittere..... 204. 203, 210. 205. 214. 203. 201. 213. 213, 214, 215, 184. 202. 194. 133. bitter-zoete blaauwe .... blaauw worden der bloedige .... brakke .... dik wordende zonder verzuring geel worden der gele..... groene..... met een kalkachtig bezinksel . . kwaisterige . lang in de . . . laten loopen der . liggen aan de . moeijelijk boteren der 200 217. 195. 195. 214. 213. opdroogen dor opslaan.der cfuitde-optrekken der . . roode ..... roodvlekkige slijmige of slibbcrlge 188. Uladz. 122. 65. 69. 93. 120. 66. 243. 150. 229. 227. 251. 251. |
289
Bladz. Melk, taaije of dradige . 20'2. » te spoedig zuur en dik wordende . . 201. » uit de- geraken . 196. « verdwijnen der room van de .... 203. « waterachtigeofdunne 195. Melkziekte, Amerikaanscbe 217. Miltvuur, erfelijk slepend 62. Miltvurige uijeronlsteking 184. Moedermond, verharding van Nageboorte, terugblijven der 49. Na gel trap ofgekwetste zool 172. lt;c valsche of oneclite . 23:'. Neusbloeding .... 145. Neusprop, polypus in den |
Bladz. Olifanlsbeen , • . . . 158. Onidraaijing der baarmoeder 265. Onderslaan bij de verlossing 258. Onlwrichting der knieschijf 163. Onvruchtbaarheid . . 94. Oog, vlekken of wölken op het 144. « bij griep . . 115. Oor, maden of insecten in het 144. Oorklier ontsteking of vijvel 232. Opdroogen der koeijen . 217. Opgeblazenheid of trommel- 8». Parelziekte of parelzucbt . 125. Persloop der jonge dieren 64. Persingen bij de verlossing Pestbrand of klingziekte . 72. Piepende of pijpende dampig- Pisblaas, ontsteking der . 40. |
290
Cladz. . 125, . 223. . 158. . 223. . 225.
117. 155. 239. 149. 74. 191.
156. 178. 31. 109. 155, 33,
191.
193.
194. 54.
109. 68. 184.
154. 179. 179. 179. 179.
105. 110. 101. 169. 223. 281.
106. 174. 150. 164.
164.
156 184. 214. 213.
68. 203. 147
81.
177.
75. 4Ö7.
32. 67.
82.
gt;C
/
202. 193. 148.
148. 239. 229. 254.
149. 70. 74. 74.
137. 95.
liingbeen
Uoode kwalster • • •
« melk.....
Koodvlekkige melk . • Uoodvonk . . • • •
Room, het verdwijnen der
Roosters , het hangen der
Rot achtige ziektc der borsteis 141. Rotachtig of kwaadaardig
longvuur . . . • Rotkreupel der Schapen Rotstraal #9632; #9632; •
Ruggebloed . • • Ruggemerg-ontsteking Ruggevuur . . •
Runderpest #9632; • •
Schaapspokken .... 223. Scheurklaauw • • • *
Scheuvel of sehuivelbeen lo4. Schoftdrukking . #9632; • Schorbutieke kwaadsappig-
heid ......141-
Schrikachligheid - • • 110'
Schrik- of beefziekte der
Schapen.....
Schürft . • • • • '
Schnur of draafziekte der
Schapen.....
Schijndood.....
Schijt, -nitte en roode . 64,
Pols, het waarnemen van den 275. Polypus in den neus . . 1^5.
Poo'tvuur......°7-
Potlijven.....#9632;'3,•
S3.
Rasp . •
llaltenstaart of rotstaart Uazende blaar
„ Uolder - • IVeebcentje . • • •
IVegtslijvighcid
Ileglsiijvisnuiu _• • • - - -
Khcumalisclie uijeroiivSteking 182.
... .________. . . lob.
Pokken inwendige .
« valsche • • Pokmok des paards Pokziekte der Schapen varkens
kloven in de « vernaauwing der a openstaan van Spitsmuis . . . . • • Springkolder . . . • •
Springvuur.....
o aan het uijer .
Spronggewricht, ontstekings
zwelling van het Staart. afvallen van den
« wolf in den Staartharen, uitvallen der, Staartworm -Stalpoot . •
Sleegsheid Steendroes -Steengallen .
Steenpokken .
Steken van wrangwortel Stillekolder . . •
Stol.....
Stolzwam of ligger Straal- of hoefkanker Strekels , zie spenen. Strijken.....
T.
Taaije of dradige melk Taai-melken . . . • landen , haken op de, « losstaan der ^ Tandfislel . . • • Teeken of tieken . • Tong, uithangen der .
* vervvonding der Tongblaar ....
« oneigenlijke . Tongkanker ...»
Bladz.
Schijthak of dikke hak . 153. Sliimige of slihbcrigc melk 188. Smeerschijf, verrekking der lo--Snot of kwade snot . #9632; '0^. Snuiven of snuivende adem
haling Spat . . . • Speekselfistel Speer in den mond Spelle- of pellevuur Spenen, brand aan de
en , uiciuu t*quot;»» «jvv i rvo
digte of ondoorboorde 192.
291
Bladz. Trommelzucht of opgebla- zenlieid.....128. Tuberkels......67. Tuberliuleuse uijerontsteking 185. Typheuse aandoening der long 81. « leveraandoeDiug . 81. Typhus en typheuse ziekten 75. Uijer, ettergezwellen in het 190. « katharhale aandoening van het . . . . 188. « klonters in het . 189. « knobbels in liet . 181. « steenen in liet . . 189. lt; verdrooging van het 191. x vleezig Morden van hot.....191. Uijerontsteking . . . . 180. UUhangen der tong . . ^54. üitzakken der baarmoeder 251. » » scheede . . 251. v van den endeldarm 253. Vaarnen of huidworm . 103. Yallende ziekte .... 33. Valsche of oneciite nekbuil 232. Valsclie pokken .... 223. Varent.....• . 229. Vastliggen of hardheid der huid......132 Venijn en witte venijn . 69. Verhallen of verpellen . #9632;174. Verdachte droes . . . 101. Verdrooging der kwartieren 191. Vergift, koliek uit ingezwol-gen 16. Vergiftigde #9632;wenden . . 245. Verlanimingen .... 28. Yerleggen van het kalf . 90. » zie ook afleden, baarmoeder, baarmoeder-snede, hangbuik, moeder-mond, nageboorte navel- |
Bladz streng . onderslaan, ontij-dige veriossing , ontleden, voorleggen , vruclit, wan-vrucht, waterbuik, wind-buik enz. Verlossingen , belemmerde 256. « kunstmatige 258. Verrekking der knieschijf . 162. Verslagen droes .... 100. Verstuiking der koot . . 163. Verstopping des darms . 12. « der slikbuis . 6. « « boekmaag 126. Verstoppings-koliek . . 16. Verstopt van voren . . 7. Verwerpen der vruclit . 90. Verzweringen aan de kroon 166. Vetsmelten..... 9. Veulenzielite.....61. Vinnlglieid of gortigheid . 89. Vlceseh dat nadeelig is voor de gezondheid . . . . 217. Vleesch klonip of wauvrucht 267, Vleezig worden van het uijer 191. Vlek of wölk op het oog 144. Vliegende droes .... 100. Yliegendvuur .... 70. Vlotgallen .....151. Yoeteuvel der Schapen . 177. Ycrsch- of kikvorsch gezwel 148. Yolbloedigheid .... 97. Yolvoetigheid .... 173. Voorbehoedmiddel legen 'tvuur......67. Voorbehoedmiddel tegen de longziekte.....122. Voorbehoedmiddel legen kalverziekte .... 136. Voorborst, voorborst gezwel 67. Voorbrand bij 't varken . 70. Voorleggen van achterbeenen 263. « a; een dwarslig- gend jong..... 264. Voorleggen van een voorbeen 261. Voorleggen van de voorbee- nen, de kop gezakt . 262. Voorleggen van den gebogen-hals........ 262. |
292
Bladz. Voo rle^gen van den snuit hezijdm de scliecde . . 265. Vooricggen van 3 of 4 pou-ten....... 262. Vourleggen van liet kruis 264. Vroeglijdige of VToeg!;eboorle 90. Vruclil, afhalen en afdrijveo der doode..... 257. Vrucht, in de buikholte ge-zakte...... 267. Vruclit liet Wnnenst-builen ge-keerde . . • . . . 267. •i Zwellend of loopend, 65. Vijg wratlen ..... 227. Vijvel, ontsleking der vijvel-klieren . .... 232. VVanvruclit of vleeschklomp 267. Wand deshoefs, loslaten van den.......172. v ik ..........269. |
-Windzuigen..... Witte borslelgezwel . . Witte venijn .... Woekerdieren op de liaid Wolf in den staart . . Wolf of pok mok des paards Wölk of vlek op bet oog Wonden ..... « bet hfchten van ;lt; vergiftigde . . Wormacbtige longlioest Worm, buidwortn . « aan liet uijer Wormen iti de ingewanden « den neus der Schapen » op de tong der kalveren Wormkoliek . . Wormziekten Wrangen .... Wrang in liet uijer Waterpokken Wratten .... Zaadkolder.....108. Zeere spenen . . . . 191. Zenuw beroerte .... 28. Zog der merrien te \ enneer- deren......* 197. Zuchtige gezwellen . . 238. Zuivel, dat nadeelig is voor de gezondheid . . . 217. Zwaluwenvlugt . . . 180. Zwangerheld , teekens van 254. « buiten baarmoederl. 2S8• Zwam of legger . . . 150. Zwarte gezwellen . . . 237. Zwellend of loopend vuur. 65. Zwelling der achterbeenen 158. Bladz. H . 67. 69-227-179. 158. 144- 241- 242-245. 87-103-2 23. 35. 189. 148. 16. 85. 281. 183. 223. 226. |
ßeenspat staat bladz. 255 Sees : 155.
Bosch- of houtziekte » » 16 • 10.
Gezwellen, zuchtige » gt; 338 » 238.
Hoornen, afstolen der » » 30 • 149.
adz. 11. 67.
69-gt;27-L79. 158. 44.
141.
142. ;4D. 87. 03. •23. 35. 39. 48. 16. 35. 31. 33. 23. 26.
7.
4. 3«
$ o 3 £ c? f