- :
■t IV.T-TÏJI-
/ A ■ . - • •
M
-.at,-quot;:'
■SA.
^ « , »
,e
V'
V V''f. -A'.- . quot;
■A.'} K
■ '. t
'■■■-. . ' '-li-- „
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
TAN
M. o. DE bruin te Utrecht, j. l. g. c.yak te 's Gravenhage, f w van dulm te Arnh^n,
Utrecht, DR. j. POELs te Rotterdam, w. c. scimmel
en M. H. J. p. THOMASSEN, beide te Utrecht,
K- F. WIERSUM te Groningen,
en anderen.
amp;EEEDIGEEED EN UITamp;EGEVEN
DOOB
RIJKS-VEEARTS EN MEDEBESTUURDER EENER INRICHTING VOOR HOEFBESLAG.
0851 7645
GRONINGEN. _ A. W. HEIDEMA. - 1903.
-ocr page 6-A M i ^
r- •v.'i.msiw
'5=
Km
j, ' 1-'
t L-VW'
'^IfWri Vï ^^
De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeel-
dingen of figuren behooren, — die met * zijn bijdragen onder een afzonderlijk hoofd ^
de overigen zijn „korte mededeelingenquot;.
De Eomeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
Advertentiën. I 2 en 14, II 18 en 37,
III 42 en 59, IV 62 en 75, Y 78 en
91, VI 94 en 107, YII 110 en 123,
VIII 126 en 139, IX 142 en 158,
X 162 en 175, XI 178 en 190, XII
194 en 206.
Ambachtschool te Assen. II 34.
„ te Steen wijk. X 173.
„ Vereeniging tot veredeling van
het — te Amsterdam. II 34.
*Balkijzers voor achterhoeven. VI 97.
Beslag. Het eerste —. III 56.
t* „ in China. XI 181.
B e s t e r s. F. P. H. Hoefsmidsbaas Stal-
departement v. H. M. de Koningin. I 12.
Briefwisseling. II 37, III 58, X 174.
t*China. Beslaan in —. XI 181.
Cursus in hoef beslag te Deventer. II 29.
„ „ „ „ Franeker. X 170.
„ „ , „ Hoorn. V 85.
„ „ „ „ Meeuwen. III 57.
„ Nd. Brabant. II 30.
„ „ „ aan Rijks Veeartsenij-
school. II36 ,X 172.
„ „ „ teütrecht. IV 68.
„ , „ in Zeeland. 113,1130.
„ „ „ te Zutphen. X 173.
aan de Kon. Saksische
Vnbsp;7)nbsp;W
Leersmederij te Dres-
den. XI 186.
„ Herhalings — voor gedipl. hoef-
smeden. II 35.
*Doode voeten. Beschouwing over een
paar —. V 84.
Draadsnijden. I 12.
Examennbsp;te Deventer. III 55.
„nbsp;„ 's Gravenhage. IV 68.
*nbsp;„nbsp;„ 's Hertogenbosch. XII 202.
„nbsp;„ Zaltbommel. IV 68.
„ Overgangs — te Ruurloo. V 86.
- „ Zutphen. V 86.
t*Hoefbeslag. De nieuwste uitvindingen
op het gebied v. h. —. I 4.
*nbsp;„ Ervaringen omtrent — bij
afstandsritten II26, f IX 143.
Hoefbeslag. Voordracht over—.V 88.
„ in Duitschland. II 82.
„nbsp;in Frankrijk. XI 189.
„ Vaste oommiissie v. — der
G. O. M. v. L. X 173.
fquot; „nbsp;Voorschrift nopens het—.
XI 184.
♦Hoefsmidscursus te Meeuwen. XII 201.
„nbsp;„ Zutfen. XI 188.
»Hoefsmidscursussen te Utrecht. I 8.
„ school te Amersfoort. IV 73.
Hoefsmederij aan Rijks Veeartsenijschool.
IX 157.
t*Hoefverpleging. III 48.
*Hoef. De — bij jonge paarden. VI 95.
Hoeven. Slechte — en het beslag daarbij.
VIIInbsp;137.
t*Hoef. Ziekten en gebreken van den
X 163, XI 179, XII 195.
♦Hoefziekten. Wat dient de hoefsmid te
weten van —. VIII 127.
f*Hoefsmid. Wat moet de — noodzakelijk
weten. II 19, III 46, IV 63, V 79,
VI 98, VII 111, VIII 130, IX 146,
XII 199.
•f-*Hoefijzer. Hoe breed moet een — zijn.
XII 196 en XII 205.
Hoefijzers. Inzending van — te Winters-
wijk. X 173.
f*Hoornschoen. Vormverandering van den
— door beslag. X 168.
Ingekomen boekwerken. III 55, VIII 138 ,
IXnbsp;151, XII 204.
Ingezonden stukken III 53, XII 202 en 204.
Inleiding voor 1903. I 3.
Inrichting v. hoefbeslag te Amersfoort. V 88.
V ' „Groningen. II34,
III 56, IV 73 ,
V 88, VIII 136,
XI 189.
Landbouwtentoonst. te Enschedé. IX 158.
„nbsp;„nbsp;„ Winterswijk. IX
158.
Leersmederij te Dresden. XI 189.
-ocr page 8-Mededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. II 86,
III 57 fSmidsvuur. IV 74 Aluminium.
V 89 fHet aambeeld en de hamers
van den vijlenkapper. VI 107 Wenken
tot het behandelen van draaibanken
voor schroefsnijden. VII 122 Assen.
VIII 188 Plaatsen van draagstoelen.
X 174 Draagstoelen aan ijzeren of hou-
ten balken. XI 190 Hanteeren van
zware smeedstukken. XII 206 Brand-
stolFen.
Militaire hoefsmeden II. 33.
Militair hoefbeslag in Oostenrijk—Honga-
rije. XII 205.
Persoverzicht. I 9: Balkijzer, Hoefbeslag-
tuig, Alle soorten ijzer in de leersme-
derijen, Productie in Amerika, Scherp
beslag, Cursussen in België. II 31:
Subsidie, Hoefbeslag in Indië, Wan-
delleeraar voor hoefbeslag in Duitsch-
land. III 55: Schroefstooten. IV 69:
Hoefgebreken, Nieuwigheden in het
hoefbeslag. Roest, Blaasbalgen herstel-
len, Varia, Ambachtsschool te 's Hage,
Rookplaag, Ambachtsschool te Amster-
dam , Ambachtsschool te Zierikzee, Sta-
king smeden. Verbetering van den
ambachtsstand in Oostenrijk. V 87: Am-
baohtaschool te Rotterdam, Smeden-
patroonsvereeniging te Utrecht, Ruwijzer
en staalfabricage in Amerika, Hoefge-
breken, Brillen voor smeden. VI 108:
Brandkast, Ambachtsschool te Leeuwar-
den, Opleiding van leerlingen. Petro-
leum als oplossingsmiddel, Amerikaan-
sche hoefijzers, Hoefgebreken en ziekten.
Onderwijs in hoefbeslag in den Staat
Kansas (N.-A.). VII 118: Hoefkreupel-
heden, Beslaan bij zeer brokkeligen
wand, Koopvernietigende hoefgebreken,
Middel tegen roestvlekken, Geldelijke
steun voor hoefsmidscursussen. Warm-
loopen der patentassen. Algemeene
vergadering van de V. ter veredeling
van het ambacht te Amsterdam, Hulde
Smeenge, Belg. tijdschrift „De nieuwe
Burgerijquot;. VlII 134 : Elastische Patent-
hoefijzers , Amerikanen, Soldeersel,
Bond van Smedenpatroons, Vergader.'ng
vakopleiding. IX 158: fHarddravers-
ijzer. Verbeterde gummizolen, f Voetas.
X 170: Vergadering van Smedenpatroons
te Utrecht, De waarde van diploma's
en getuigschriften, Netelige toestand
der ambachten. Hoefbeslag in Neder-
land, De nieuwe leersmederij te Munchen,
Gummizolen. XI 188: Centrale leer-
smederij te Dresden, Vereeniging van
Smedenpatroons te Haarlem, Bond van
Smedenpatroons in Nederland, Roest
van nikkel te verwijderen, „Thermitquot;.
XII 204: Verslag leersmederij Dresden,
Subsidie cursus Haarlem, Proeven van
bekwaamheid voor de V. t. v v. h.
Ambacht.
Rook. II 34.
Rij-en Hoefsmidschool te Amersfoort. Leer-
lingen der —. X 173, XI 189.
Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort. Com-
mandant der —. VIII 137.
Staalbeslag. II 33.
Steenkolenhandel te Ruhrort. II 34, III
57, V 88, VII 121, VIII 137, XI 190.
t*Strijkijzer. Harddraversijzer als —. III 52.
Subsidie cursus in hoefbeslag te 'sHao-e.
VI 106.
„ voor onderwijs in hoefbeslag in
Gelderland. VIII 188.
„ voor onderwijs in hoefbeslag in
Zuid-Holland. IX 158.
Tentoonstelling te Amsterdam. IV 73.
*nbsp;»nbsp;„ Groningen. VII 116.
„ „ Naaldwijk. IX 158.
„nbsp;„ St. Louis. X 178.
„nbsp;„ Winterswijk. III 56.
Vak. Het — moet worden bijgehouden.
I 13.
Verzoek. Ben gewaardeerd —. IV 73.
t*Vragen en antwoorden IX 153.
quot;Wedstrijd in hoefbeslag te Enschedé.
IXnbsp;158.
*nbsp;Wedstrijd in het hoefbeslag te Londen.
VII 114.
♦Wedstrijd in het hoefbeslag te Winters-
wijk. IX 150.
»Winterbeslag. I 7.
IJzermarkt. I 13, II 34, III 56, IV
73, V 88, VI 105, VII 121, VIII
137, XI 189.
t Ziekten en gebreken van den hoef.
Xnbsp;168, XI 179, XII 195.
-ocr page 9-8e Jaargang. — 1903 — Aflevering 1.
REDACTEDR-UITGEVEK: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 10-Indien Gij in 1903 Uwe zaken wilt uitbrei-
den, Uwe cliënten wilt tevreden stellen en be-
houden, begin dan het Nieuwe Jaar goed. Blijf
niet bij het oude wanneer Gij er niet van over-
tuigd zijt het beste te hebben, doch zoek dan
verbetering en tracht het beste te verkrijgen. -
Wij bieden U het BESTE aan en het kost
U slechts een briefkaart om onze prijscouranten
te ontvangen, waarin Gij alles zult vinden be-
treffende HOEFZOLEN, GEREEDSCHAPPEN
en LEEUW-HOEFNAGELS. -
Het is Uw voordeel er kennis van te nemen
en het verbindt U tot niets. Schrijf ons dus.
Lambert amp; Company, Rotterdam,
1902—1903. — De nieuwste vindingen op het gebied van het hoefbeslag.
— Winterbeslag. — Hoefsmidscursussen te Utrecht. — Persoverzicht. —
Korte mededeelingen. — Advertentiën.
■ é
*
1902—1903.
Zoo ligt dan 1902 ook met al zijn lief en leed weer achter den rug!
Hoe of het uit een algemeen oogpunt voor de hoefsmeden en voor hun
vak is geweest? Nog al gunstig, gelooven we, al is de concurrentie dan
ook groot, — wordt door vele paardenhouders nog te weinig acht op het tijdig
beslaan hunner paarden gegeven en meermalen sterker op den prijs dan op
de deugdelijkheid van het beslag gelet. Toch komt het ons voor, dat de
onvoldoende bekwaamheid van vele ambachtslieden meer en meer, zoowel door
henzei ven als door het publiek, wordt gevoeld, en dat in verband daarmede
tevens de bereidwilligheid om goed werk goed te betalen, — de overtuiging
■dat goedhoop veelal duurkoop is, meer en meer aanhangers krijgt. En terecht!
De aanstaande ambachtslieden en hunne ouders gevoelen de noodzakelijk-
heid eener goede opleiding en het aantal aspiranten, van voldoende voor-
bereiding, om plaatsing op de ambachtschool is overal, waar een dergelijke
inrichting wordt gevonden, grooter dan er ruimte beschikbaar is. Dit is
gewoon weg een schandaal, een niet te verdedigen toestand, waaraan onge-
twijfeld door de Eegeering ook wel een einde zal worden gemaakt. Dat de
voorbereiding daartoe zorgvuldig geschiedt, zal ieder moeten toejuichen, al
werkt de „Staatsmachinequot; in den Haag wel eens wat langzaam. Overhaasting
is altijd verkeerd.
Xu de verkeerswegen op het platteland zeer toenemen, vooral ook ten
opzichte van tram- en spoorbanen, zal wellicht de uitoefening van het hoef-
beslag daar minder sterk de aandacht gaan trekken dan bij een vroegere
periode, toen zand- en kleiwegen van lieverlede werden vervangen door
grint- en straatwegen. Het aantal landbouwpaarden dat van voorijzers is
voorzien zal hier en daar nog regelmatig toenemen, doch het door landbou-
wers gebezigde aantal koets-of rijtuigpaarden, paarden die „rondomquot; worden
beslagen, zullen daarentegen meer en meer afnemen. Moge op het platte-
land de toestand ongeveer gelijk blijven, in de steden neemt het aantal
sleeperspaarden ongetwijfeld toe. Misschien dat der stalhouderspaarden ook
nog. Het maken van groote ritten vanuit de stad naar het land moge zijn
afgenomen, het gebruik maken van een rijtuig in de stad neemt nog steeds toe.
En dat ondanks stadstreinen, omnibussen en fietsen. Het leven wordt voor
velen steeds duurder, de eischen worden hooger, en hiervoor moet sneller
en harder worden gearbeid dan vroeger. Zoodoende neemt immers ook het
aantal zenuwpatienten toe, niet onder de paarden, doch onder de menschen!
De cursussen in hoefbeslag zullen vermoedelijk een degelijker grondslag
krijgen dan ze tot nu toe hebben gehad, — waarschijnlijk algemeen over twee
baljaren worden verdeeld, terwijl de opleiding aan degelijke inrichtingen
voor hoefbeslag wellicht uitbreiding zal erlangen. Dat stemt voorloopig tot
dankbaarheid.
Een betere opleiding is de basis voor de verheflSng van het vak, terwijl
nauwere aaneensluiting daarvoor mede noodzakelijk is te achten, en ook
voor bet verkrijgen van financieele voordeelen.
„De Hoefsmidquot; zal weder, nevens het strijden voor verbetering dier op-
leiding en de wenscbelijkbeid der aaneensluiting, alle moeite doen de mel-
denswaardige mededeelingen te geven en voortaan geregeld een hoofdartikel
te plaatsen, grootendeels gegrond op eigen onderzoek en waarnemingen tén
opzichte van het belangrijke hoefsmidsvak.
Tot steun in dat streven bevelen wij ons bij alle lezers aan en spreken
den wensch uit dat 1903 zoowel voor de particuliere belangen der hoefsme-
den als voor het hoefsmidsvak in het algemeen een gunstig jaar moge zijn!
DE NIEUWSTE UITVINDINGEN OP HET GEBIED VAN HET
HOEFBESLAG.
[Vervolg)
Toen wij in onze November-afievering er op wezen dat de naderende winter
het raadzaam deed zijn, eerst het gebied van het winterbeslag nog eens te
verkennen, dachten wij daarbij niet dat de wintervorst zoo spoedig reeds z'n
troon bestijgen, en met zooveel gestrengheid heerschen zou. De smeden heb-
ben sedert dien tijd gelegenheid gehad de verschillende winterbeslag-methoden
aan de praktijk te toetsen en velen zullen zeker naar wat nieuws of ten
minste naar v/at anders hebben uitgezien dan waarvan zij zich tot nog toe
bediend hadden. Daarom was het wel jammer dat eene verzameling
afbeeldingen van schroef- en insteekkalkoenen in ons vorig nquot;. geen plaats
meer kon vinden, omdat daarin reeds veel ruimte was afgestaan voor ver-
schillende vormen van ijsnagel-beslag.
Echter de winter met z'n sneeuw en gladde wegen heeft ons nog niet
verlaten en daarom huiveren wij ook niet, nog met een vervolg van het
scherpbeslag aan te komen in deze aflevering van „De Hoefsmidquot; en in de
allereerste plaats te wijzen op de verschillende soorten van schroef- en
insteekkalkoenen.
Wanneer wij deze figuren zoo bij elkaar voor ons zien, kunnen wij
ons een goed denkbeeld vormen van de mindere of meerdere bruikbaarheid,
duurzaamheid en vermoedelijke prijzen van de kalkoenen. Wij hebben ons
hier niet zoo zeer bezig te houden met de al of niet gemakkelijke vervaar-
diging, omdat toch wel zeker door het meerendeel der smeden de kalkoenen
van de fabrieken betrokken worden. Heeft dus 'daar de moeilijke afwer-
king niet te veel invloed gehad op den prijs en kunnen de voordeelen van
Schroefkalkoen, H-vormige kalkoen Schroefkalkoen met f-vormige T-vormige kal-
natum'1. grootte. volgens Neus8. doorsnede volgens Giiok. koen volgens Pflug.
s-vormige kal- x-vormige kal- Hoekvormigenbsp;Y-vonnige kal-
koen volgens koen volgens schroefkalkoennbsp;koen volgens
Fükenwirth. Loeffelt. volgensnbsp;Götze amp; Co.
Bransoheid
en Philippi.
Uitgeholde wig-
vormige kalkoen
volgens Arn-
stein en Martin.
Scherpe stift- Stompe stift- Scherpe stiftkal-
kalkoen vol- kalkoen vol- koen volgens
gens Judson; gens Judson; Dominik.
a stift of steel, a stift, b kop.
b kop.
Doorboorde
schroefkalkoen
volgons
Lungwitz.
Stompe stiftkal-
koen volgens
Dominik.
geschiktheid bij aanwending en duurzaamheid ruim opwegen tegen de meer-
dere kosten, dan kan die prijs voor den smid geen bezwaar zijn.
In verband met de bedoeling van dit overzicht der nieuwste vindingen
op 't gebied van het hoefbeslag, nl. daaruit voor de praktijk van den smid
het meest praktische te kiezen, zouden we thans over het scherpe beslag
gevoeglijk kunnen eindigen omdat vele der dikwijls zeer ingenieus gevonden
scherp-beslag-methoden, die van lieverlede in de jaargangen van „De Hoefsmidquot;
zijn vermeld, niet gemakkelijk zijn uit te voeren en aan te wenden. Echter
Doorsnede van ijzertak met kal-
koen; a ijzer, b kalkoen, c stift.
Kalkoen,
met stift.
Stift.
Kalkoen,
zonder stift.
Ronde, scherpe stiftkalkoenen uit staal, Scherpesohroefkalkoen. Elastische schroef-
natuurlijke grootte; a voor trek-, b voornbsp;kalkoen van IC och en
rijpaarden.nbsp;Richter te Breslau.quot;
Veerende, holle stiftkalkoenen van onderscheiden grootte.
wij wezen er reeds op, dat het toch steeds z'n nut zal hebben om, buiten en
behalve de gewoonlijk door ons toegepaste beslag-methoden, ook nog eenige
andere te kennen.
Wij kunnen b.v. te doen krijgen met paarden die zeer lastig op scherpe
-ocr page 15-kalkoenen loopen en waarvoor het van zeer groot belang is het scherpbeslag
aan te brengen zonder uitstekende scherpe punten.
Op verschillende manieren kan men dan beproeven z'n doel te bereiken, b.v.
door het onderleggen van ijzers met inlegsels van touwwerk in een zeer
diepe breede rits, die in den regel ook het toongedeelte inneemt.
Het ingewerkte touw is geteerd om het meer weerstandbiedend te maken.
Het is mogelijk dat in het buitenland van deze ijzers nog al wat gebruik
Kalkoen trekker,nbsp;Haakvormige trekker voor holle stiftkalkoenen.
behoorende bij de holle stiftkalkoenen.
gemaakt wordt, bij ons te lande ziet men ze slechts hoogst zelden in gebruik.
Wij kunnen er dan ook wel van overtuigd zijn dat deze constructie niet
in alle opzichten aan de verwachtingen zal voldoen. Immers de bezwaren
zijn vele; nl. door de touwinlagen kunnen deze ijzers niet heet worden be-
werkt, het touw zal op harde niet met sneeuw bedekte wegen spoedig
afslijten en loslaten; wanneer het touw nat wordt en daarna gaat bevrie-
zen, zal het een gladde ijskorst worden en spoedig misschien even glad
zijn als het omgevende ijzer.
WINTEE BESLAG.
Aan de leersmederij te Dresden zijn door Dr. Lungwitz proeven ge-
nomen met het aanbrengen van een kurkplaat op een lederen zool, door
middel van het goed klevende Patent-Hufkitt van Hugo Wiesenthalte
Soest in W'estfalen.
De ondervlakte van den hoef wordt voor het beslag opgevuld met vlas
en teer, daarna bedekt met een leeren zool en daarop een ijzer met stoot
en kalkoenen ondergelegd. Nu maakt men een dikke kurkplaat naar den
vorm van het ijzer , zoodanig dat deze de ruimte tusschen de takken geheel
opvult, en zoo dik dat de ondervlakte daarvan op dezelfde hoogte komt te
liggen als de punten der scherpe kalkoenen en stoot.
De kurkplaat komt dus tegelijkertijd met het scherpmiddel op den bodem.
-ocr page 16-het paard steunt daardoor op de geheele hoefvlakte en niet alleen op de
steltvormige kalkoenen en stoot. De ruwe ondervlakte der kurkplaat komt
met den bodem in aanraking en brengt den druk door de lederen zool en
opvulsel op de hoornzooi en straal over. Door deze gemakkelijk aan te
brengen lederzool-kurkplaat-inlegsels worden vele nadeelen van scherp be-
slag vermeden, ja, zelfs een ideaal winterbeslag geschapen. Het oordeel
van de paarden-bezitters over den gang van aldus beslagen paarden was
buitengewoon gunstig; dit duurde echter slechts zoolang als de oude kal-
koenen in de ijzers bleven zitten. Werden er nieuwe kalkoenen ingeschroefd,
dan komt de plaat (daar de nieuwe hooger zijn) niet meer met den bodem
in aanraking, de kurkplaten laten dan gewoonlijk los en gaan verloren.
Kurkbuifers zonder leeren zool blijven beter zitten, aangezien de binnen-
rand van het ijzer de bufters zijdelings indrukken en zoo vasthouden, maar
deze brengen niet den druk op zool en straal over.
F. Laméris.
HOEF8MIDSCUKSUS8EN TE UTRECHT.
Reglement-. Het doel der cursussen is, om hoefsmeden — niet beiieden 18
jaar — uit de provincie Utrecht de gelegenheid te geven zich in hun vak
te bekwamen.
De cursus zal worden gehouden in de wintermaanden en 2 jaren duren.
Na afloop van het Ie gedeelte van den cursus wordt een overgangs-examen
gehouden. Bij voldoening daaraan wordt de deelnemer tot het 2e gedeelte
toegelaten. Aan het einde van het 2e cursusjaar zal aan eiken deelnemer, bij
voldoend afgelegd examen, het diploma als hoefmid worden uitgereikt. Aan
deze diploma's kunnen gratificatiën worden toegevoegd. De examens zijn
practisch en theoretisch.
Elk gedeelte van een cursus zal bestaan uit 16 lessen, welke gegeven
worden op een nader te bepalen dag, aanvangende in de maand Novem-
ber. — Elke les zal bestaan uit 3 uur practijk en 2 uur theorie.
In het Ie jaar van den cursus zullen worden behandeld: de bouw en ver-
richtingen van den voet en het beslag van normale hoeven. — In .het 2e
jaar eene herhaling van het vroeger geleerde, bespreking van de meest voor-
komende hoefgebreken en het beslag welke deze vereischen. Om tot den
cursus te worden toegelaten, melden de candidaten zich aan bij een der
leden der daarvoor door het Hoofdbestuur van het Grenootschap voor Land-
bouw en Kruidkunde te Utrecht benoemde commissie. Zij zullen bij den
aanvang van den cursus blijken moeten geven dezen met vrucht te kunnen
volgen, waarom de eerste practische les zal worden beschouwd als het examen
van toelating.
In elk geval zullen niet meer dan 8 hoefsmeden aan een cursus deel-
nemen.
Elk deelnemer stort jaarlijks ƒ2.50 in de kas van het Genootschap voor-
noemd, te voldoen voor de eerste maal bij de 2e les.
Bij willekeurig verzuim van lessen en herhaald berispelijk gedrag kan aan
een deelnemer het volgen van den cursus worden ontzegd.
Voor het cursusjaar 1902/3 zijn de lessen begonnen den 22 November, en
worden eiken Zaterdag gehouden in de smederij van het le regiment Veld-
Artillerie te Utrecht.
De leiding van den cursus is opgedragen aan den paardenarts le klasse
J. B. H. M O u b i s. De practische oefeningen worden gehouden door den
korporaal-hoefsmid H. A. C. Tangelder. Deelnemers aan dezen cursus
zijn: A. 8 e sink te Werkhoven; J. J. Eoodvoets te Bunnik; L. de Groot
te IJselstein; G. de Groot te Loenen a/d. Vecht; H. J. van de Boven-
ka mp te Doorn; G. F. Kok te Leusden; J. Ofman te Buren; H. N.
Fakkeldij te Weespercarspel.nbsp;M.
Lquot;it: „Der Hufschmiedquot;.
In een der vorige afleveringen van „De Hoefsmidquot; hebben wij eene
afbeelding en beschrijving gegeven van een nieuw soort balkijzer, n.1. dat
van G e r 1 a c h met naar achteren gebogen balk. Er werd toen op de voor-
deelen van een dergelijke plaatsing van den balk gewezen voornamelijk voor
sommige hoefvormen.
Door de firma Arnstein en Martin wordt nu in den handel ge-
bracht het z.g. straal-hoefijzer waarbij de met touwwerk ingelegde balk zoo-
wel naar voren als naar achteren gebogen is.
Heeft men nu te doen met een stompen hoef, waarbij een kort ijzer wordt
gebruikt, doch waarbij men de balk gaarne zooveel mogelijk naar achteren
wil laten dragen, dan wordt het voorste snavelvormig uitgebogen stuk van
de balk eenvoudig plat geslagen zoodat het niet op den straal rust. Moet
men daarentegen een spitsen hoef met een balkijzer beslaan en wenscht men
hierbij den balk meer in z'n voorste gedeelte te doen dragen, omdat wij bij
dezen hoefvorm een langer ijzer moeten gebruiken, dan wordt het achterste
gedeelte van den balk plat geslagen en draagt dus niet op den straal.
— Een nieuw hoefbeslag-tuig van Schulze bestaat uit een breeden riem,
welke voor de borst wordt aangelegd; deze riem eindigt in 2 ringen. Eecht-
hoekig op dezen riem loopt een smallere riem over de schoft, welke ook ter-
weerszijden in de ringen wordt bevestigd, terwijl beide riemen door 2 , in
de richting van het schouderblad schuin verloopende, riemen worden bijeen-,
gehouden. Dit gedeelte is dus het gewone eenvoudige borsttuig, dat dik-
wijls nog voor landbouwpaarden gebruikt wordt.
Van uit de ringen gaan ter weerszijden riemen die op de lendenen in
een ring samenkomen, terwijl van hier uit een riem naar den staart loopt en
daarmee door middel van een klein riempje wordt bevestigd en weer in een
ring eindigt.
Van uit de ringen aan het borstuig loopen terweerszijden 2 buikriemen.
De le ligt achter de voorbeenen en dient voor betere bevesting van het
borsttuig. De 2e loopt naar achteren en vereenigt zich weer met die van
de andere zijde in een ring. Om de koot wordt een kluister aangelegd met
2 ringen. Aan den voorsten ring wordt een touw bevestigd dat loopt naar
den ring onder den buik en waarmee dus bet been wordt vastgezet. Voor
het optrekken bedient men zich van een dubbel trektouw met 2 haken.
Een der haken verbindt het trektouw met den ring van den kruis-staartriem
en van daaruit loopen de touwen naar de koot van het been dat opge-
trokken moet worden, terwijl in den ring van de kootkluister de 2e haak
ingehaakt wordt en de kluistertouwen door de oogen van de haak worden
gestoken om in 2 richtingen te kunnen trekken.
Schulze heeft dit tuig gebruikt doch bevindt zich beter bij de borst- rug-
staart-kootband. Hij heeft er tegen, dat bij het optrekken van het been de
haken van het trektouw gemakkelijk uit de ringen gaan, waardoor de hel-
pers gevaar loopen een ongeluk te krijgen. Ook het vastmaken aan het
spantouw onder den buik, alsmede het aanleggen van de kluisters, is uiet van
gevaar ontbloot.
— Carl Schneider wijst er nogmaals op dat in de leersmederijen
ijzers moeten worden gesmeed voor alle mogelijke hoefvormen en standen.
Immers wanneer men een ijzer, dat voor een regelmatigen hoefvorm gemaakt
is, moet richten voor een bodem-engen stand b.v., waar blijft dan de fraaie
vorm die dit ijzer hebben moet? Ook voor normale hoeven moeten de takken
verschillend gesmeed worden; nl. de buitentak wat breeder en wat vetter
gestampt, omdat de buitenwand schuiner is dan de binnenwand.
Hebben wij te doen met een verkeerden hoefvorm , dan maakt meu het
ijzer nog slechter wanneer men het naar dien vorm wil richten. Een
dergelijke hoefvorm toch moet met een ijzer van tegenovergestelden vorm
beslagen worden. Immers waar hoorn mist en waar dus de draagrandboog
te klein is moet het ijzer wijder gezet worden en omgekeerd. Een en ander
kan slechts door expresselijk gesmeede ijzers verkregen worden.
Wordt dus verzuimd om de jonge smeden er van te overtuigen , dat voor
iederen hoef een bepaald ijzer noodig is, dan werken de leersmederijen slechts
de hoefijzerfabrieken in de hand en zullen de meeste smeden klaargemaakte
ijzers koopen. (Vooral in Duitschland. Ttef)
Uit: „Vulkaan.quot;
— In Amerika heeft men tot het voortbrengen van meer producten,
minder arbeiders noodig dan in Engeland, Frankrijk, Duitschland enz. De
oorzaak van dit feit ligt gedeeltelijk in het meerdere gebruik van machines
en in de goede reorganisatie van het bedrijf, doch ook het arbeidsvermogen
van ieder arbeider op zich zelf, draagt bij tot die gunstige resultaten.
De arbeid wordt in Amerika meer verdeeld en men leidt daar geen arbeiders
op die in het geheele vak uitgeleerd zijn, doch men tracht zooveel mogelijk
voor eiken arbeid een speciale machine en voor elke machine een geschikten
werkman te vinden. Die geschikte man zal met die speciale machine het
meest mogelijke produceeren.
De opvoeding en opleiding van den arbeider is hierop ingelicht. Hij wordt
niet door een jaren langen leertijd in een aantal liandvaardigheden van zijn
vak ingewijd, zooals dat in Engeland, ook bij ons te lande gebeurt, doch
hij wordt onderricht in de wijze van bearbeiden van een machine. Er zijn
ook jongelingen noodig die een veeljarigen leertijd voor de verschillende
onderdeelen van het vak willen doorloopen; deze worden dan later meest
voor de beste betrekkingen en als opzichters gebruikt. In 't algemeen heerscht
de meening dat het voor den fabrikant voordeeliger is het verstand dan de
handvaardigheid te ontwikkelen. Dit is ook oorzaak dat in Amerika de
groote verbeteringen meestal niet aan de teekentafel, doch door de intel-
ligente arbeiders aan de speciale machines worden uitgevonden.
Bij 't kiezen der arbeiders stelt men hooge eischen; wie n.1. in een proef-
tijd niet het hoogst gemiddeld arbeidsvermogen levert, wordt ontslagen en
dit „recordquot; van arbeidsvermogen stijgt telkens.
Overigens is de positie van den arbeider een zeer goede, en de omgang
met den werkgever en de beambten heeft, zoover het de zaak betreft, on-
gedwongen plaats. De wijze van loonbetaling is mede goed geregeld b.v.: door
't verrichten van een bepaalden arbeid wordt vooraf een bepaalde tijd vast-
gesteld; wordt nu door verdere oefening, verbetering enz. de overeengeko-
men tijd voor dien bepaalden arbeid verkort, dan krijgt de arbeider een z.g.n.
tijdpremie. Inmiddels mag de hoedanigheid van het product hieronder niet
lijden en wordt de geleverde arbeid aan het standaard-bureau der fabriek
streng onderzocht.
De oorzaak van 't hooger arbeidsvermogen van den Amerikaanschen ar-
beider ligt dus in: zooveel mogelijk specialiseeren van den arbeid en op-
leiding van specialiteiten, aan welke elke gelegenheid en aanmoediging ge-
geven wordt, verbeteringen tot stand te brengen; een rechtvaardig werkend
loonsysteem en — bij hooge eischen aan het arbeidsvermogen — een onbeperkte
waardeering van goeden arbeid. Het peil van den arbeider in elk opzicht
te verheffen is 't streven der meerderheid van de werkgevers. ïwee be-
bekende uitingen karakteriseeren de in Amerika heerschende meening be-
treffende de ontwikkeling van den arbeider: „mij is in mijn bedrijf de man,
die 50 dollars in de week kan verdienen liever, dan de man, die slechts
15 dollars verdienen kanquot;, en „ik werk liever met 100 hoofden dan met
1000 handenquot;.
— In „De Smid en Koperslagerquot; van 25 Dec. j.1. vraagt K. te D. in
een door hem geschreven artikel over „Scherp Beslagquot; eene verklaring
waarom men bij het scherp maken der vaste kalkoenen, dikwijls den bin-
nenkalkoen en niet den buitenkalkoen wigvormig scherp maakt in dwarse
richting van den ijzertak? Z. i. zou het gevaar van strijken minder groot
zijn, wanneer de binnenkalkoen gescherpt werd in de richting van den ijzertak.
* # .
*
Het antwoord hierop zal zeker zijn, dat bij het aanbrengen van een
dwars gescherpten binnenkalkoen, het gevaar van uitglijden van het been naar
buiten toe, minder groot zal zijn, omdat de dwarse kalkoen zich spoedig op
den bodem zal vastzetten. In den regel toch raakt de binnenkalkoen eerder
en meer den bodem dan de buiténkalkoen en is de eerste nu overlangs ge-
scherpt dan werkt hij als een schaats, waarop het paard kan uitglijden. Zet zich
dan de dwarse buitenkalkoen niet spoedig vast op den bodem, dan geraakt
het uitglijdende been te ver van het zwaartepunt van het lichaam af en —
vallen kan het gevolg zijn. {Bef.)
—nbsp;Poetsmiddel voor koper en messing. 30 deelen zwavelzuur, 20 deelen
gemalen puimsteen en 200 deelen water. De vloeistof vóór het gebruik
goed schudden.
— Om blik schoon te maken. Wordt blikken vaatwerk lang gebruikt, zoo
verdwijnt de blinkende kleur. Door het gebruik van een mengsel olie en
houtskoolasch en het afwrijven van een wollen lap wordt het blikwerk als
nieuw. (Zou het wel waar zijn? Bef)
Uit: „De Landbodequot;.
—nbsp;Gedurende het jaar 1903 zullen in België meer dan 20 gratis cursus-
sen in hoefbeslag worden gehouden. Opmerkelijk is daarbij dat de lessen
op Zondag worden gegeven.
—nbsp;Onlangs werd in een der vakbladen den raad gegeven om de schroef-
gaten — in de takken aanwezig om daarin de schroefkalkoenen te bevesti-
gen — te vullen met kleine kurkjes, en deze gelijk met het ijzer af te snij-
den. Dergelijke kurkjes kunnen, wanneer de gaten dienst moeten doen,
steeds gemakkelijk uit het ijzer worden verwijderd b.v. met een kurkentrek-
ker. Ze zullen het schroef kalkoengat door de uitzetting der kurk, volkomen
opvullen en dus de schroefwindingen zuiver houden.
Dit is allemaal juist, doch een bezwaar zal het altijd blijven dat deze
kurkjes de afslijting van de takken niet zullen tegengaan en dus bij vlakke
ijzers het bruikbaar blijven der schroefgaten ook al niet volkomen zullen
verzekeren. Immers wanneer de tak dun wordt zal ook het schroefgat aan
diepte verliezen, zullen de schroefwindingen in aantal afnemen en in zoo'n
ondiep schroefgat zal dan de schroef niet meer behoorlijk kunnen worden
vastgezet.
—nbsp;Nog eens draadsnijden. De schrijver van het art. over het draad-
snijden met rechtsch snij-ijzer een linkschen tap maken, wijst ons op een ge-
maakt abuis: Er is opgegeven in het snij-ijzer eerst een hard blok, dan de
harde tap, daarnaast de zachte tap en een kussenblok van rood koper.
De harde tap moet met den kop in de schroef worden gespannen, de zachte
tap met den kop naar boven. Bit moet juist omgekeerd zijn. De zachte tap
met den kop in de schroef, dus naar beneden; de harde tap met den kop
naar boven.
—nbsp;Met ingang van 1 Januari 1903 is F. P. H. Bes ter s, onderwijzer
in practisch hoefbeslag aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, benoemd tot
Hoefsniidsbaas bij het Staldepartement van H.M. de Koningin.
Besters was reeds sinds 16 September 1878 in dienst, toen hij als pupil
werd aangenomen; hij werd den 12en Maart 1881 toegelaten als vrijwilliger
bij het 2e Eegiment Huzaren, voor 8 jaar. Hij is hoefsmid sinds 18 Januari
1885 en is den 6en Februari 1895 b/h. Esk. Ordonnansen overgeplaatst,
om als onderbaas dienst te doen bij de Rij- en Hoefsmidschool.
Bij Min. aansclirijving v/d. Hen Januari 1901, III, Afd. 33, is liem de
vergunning verleend het onderscheidingsteeken voor wachtmeester te dragen.
Tot opvolger van Besters is door den Generaal-Majoor, Inspecteur der
Cavalerie, aangewezen Doorschodt van het le Regiment Huzaren.
—nbsp;Cursussen in hoefbeslag in Zeeland.
In de provincie Zeeland zullen hoefbeslag-cursussen worden gehouden te
Middelburg, te Oostburg en te Hulst. Het totaal aantal leerlingen bedraagt 55.
In de overige gedeelten van Zeeland bleek geen voldoende deelneming te
zijn, waarschijnlijk omdat de leerlingen voor een groot deel zelf de kosten
moeten dragen.
—nbsp;Het vak moet worden bijgehouden. In onze vorige aflevering werd er
op gewezen, dat het voor den ambachtsman van groote beteekenis moet wor-
den geacht, door het lezen van vakbladen zooveel mogelijk op de hoogte van
de vorderingen der praktijk te blijven. Die wenk uit de „BeuUche Schmie-
dezeitungquot; mocht zeker wel door „De Hoefsmidquot; worden overgenomen,
want waarlijk te vele smeden onthouden zich nog van het lezen der vak-
bladen en bij die velen zijn het zeker niet altijd geldelijke bezwaren, die
daarbij in den weg staan. Toch doen die zich voor, zooals ons bleek uit
het volgende schrijven van B. te E. luidende:
„Alhoewel uw Maandblad „De Hoefsmidquot; mijn geliefkoosde lectuur is,
ben ik toch genoodzaakt, wegens geldgebrek, het te moeten opschrijven.
Ik betuig u en hen die het blad steunden, dat ik niet alleen gaarne las,
maar waaruit ik voor mijn praktijk veel goeds heb geput, een „woord van dank.quot;
Dergelijke feiten zijn bedroevend en moesten niet bestaan.
Het bedrijf van den smid moest zoo goed zijn, dat hij zich zonder bezwaar
de jaarlijksche uitgave van eenige guldens voor vakbladen kon getroosten,
en waar dit niet altijd het geval blijkt te zijn is de vraag gewettigd of het
verstrekken van vakbladen aan handwerkslieden niet op de eene of andere
wijze gesteund dient te worden? Zouden b.v. de landbouwmaatschappijen
niet een nuttig werk verrichten, wanneer ze de, onder haar invloed gedi-
plomeerde, hoefsmeden in de gelegenheid stelden, zooveel mogelijk op de
hoogte van het vak te blijven en daartoe b.v. geheele of gedeeltelijke resti-
tutie van abonnementskosten van vakbladen verleenden of eenige vakbla-
den ter lezing deden circuleeren?
—nbsp;IJzermarkt. De noteeringen gedurende de maand December bleven
weinig afwijken van die der voorgaande maand. Weinig handel, kleinen omzet
— in de le helft der maand nog al prijshoudend, later flauwer en gedaald.
—nbsp;Wedstrijden in het hoefbeslag te Londen. Ter gelegenheid
van de tentoonstelling der groote Engelsche Landbouwmaatschappij, die
van 23—27 Juni te Londen zal worden gehouden, zijn voor de wedstrijden
in hoefbeslag £ 32 (ongeveer ƒ 384) aan prijzen uitgeloofd.
—nbsp;De Indische jongen en het ambacht.
De Indische jongen moet veel aanleg hebben voor het ambacht en toont
veel geduld bij het verrichten van werktuigelijken arbeid. Zijn oog voor
teekenen is goed, z'n hand vast, daarbij is hij netjes op z'n werk.
Deze mededeelingen ontleent het Bat. Nieuwsbl. aan een artikel van den
heer Hilgers over de op te richten ambachtsschool in Indië.
Wereldtentoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder f^arantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROT TEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
H. HAUPTNER, Berlin, N. IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland
Geen Iiandelswaar.
Steeds groote voorraad
in deu winter.
Teekeningen en Prijzen'
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH,
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Petrol.-, Gas-, snelkook- en
verwarmingstoestel.
Brand zonder pit, reuk of roet —
even geruischloos als kookgas.
1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
Petr.verbruik ± 1 ct. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscouranten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
w. v.d. LIST, van Breughelstr. 110, den Haag
agenten gevraagd.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Den Haag.
H.H. Leiders van Cursussen in hoefbeslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
'^'ijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.nbsp;___
Bekroond met Eerediploma en Zilveren Medaille, Neurenberg 1903.
Robert Fischers Insteek-Kalkoenen,
met 2 ronde kegelvormige tappen.
ONOVERTROFFEN
in goed zitten en gemakkelijk ver-
wisselen. Het beste Winterhoefbeslag.
Proef-Hoefljzer met verschillende
kalkoenen ƒ 1.75 fr., tegen rembours.
Prijscourant en monsters van kal-
koenen op aanvrage gratis en franco.
0lt;3
O»
Alleen ie verkrijgen bij
Prima kwaliieit. Lage prijzen. J. H. RENCKER, Niedersedlitz in Sacksen.
Specialiteit in Artikelen voor Hoefbeslag.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
ie Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN' voor paar-
den met gebrekkige eu
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
-ocr page 24-S. C. Wl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artii(elen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc stiaal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk rleder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
■ zachte, veerkrachtige Witte Caoutchoiw,
in 10 verschillende maten voorradig.
Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige blauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Kunsthoorn.
enz., enz.
I Gemaakte Hoefijzers
Rits- en Stampniodel
{Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig. . .
Las- of M eibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 25-8e Jaargang. — 1903 — A.fleverin.g 2.
redactel-r-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 26-met hoefzolen die loslaten?
dan noodig 'mi Als gij onze
gebrnikt, hondt alle getob op.
Wij garandeeren elk paar.
Het zijn de BESTE en het zijn de
GOEDKOOPSTE.
I
2 Groote Draaisteeg,
INHOUD.
Wat moet de smid noodzakelijli weten? — Ervaringen omtrent hoefbeslag
bij afstandsritten. — Cursussen in hoefbeslag. — Persoverzicht. — Korte
Mededeelingen. — Smidsvuur der koninklijke vakschool te Eemscheid. —
Briefwisseling. — Advertentiën.
WAT MOET DE SMID NOODZAKELIJK WETEN?
DOOR
H. A. KROES.
Het komt aan de redactie van „Dè Hoefsmidquot; gewensclit voor in de eerst-
volgende afleveringen van „Be Hoefsmidquot; op eenvoudige en bevattelijke wijze
datgene mede te deelen, wat eigenlijk aan iederen smid bekend moet zijn,
wil hij met oordeel — en dus goed — zijn vak uitoefenen.
Dat oordeel verkrijgt hij omdat hij leert begrijpen waarom zóó en niet
anders wordt gehandeld; heeft het eenmaal goed wortel geschoten, dan blijft
het zitten en daarmee is de smid gered van het gevaar, te eeniger tijd weer
volgens sleur, overlevering en gewoonte ijzers te maken en onder te leggen,
zonder rekening te houden met vaststaande grondslagen. Immers — om een
voorbeeld te noemen — heeft de smid eenmaal goed begrepen welke betee-
kenis de straal heeft bij het hoefbeslag, dan zal men tegen hem kunnen
praten wat men wil, doch nooit zal hij er meer de voorkeur aan geven, bij
het gewone beslag den straal weg te snijden en van den bodem te ver-
wijderen. Zoo iets is gegrondvest op het positief weten en begrijpen der
dingen. Is dat niet het geval, dan nemen wij alle mogelijke raadgevingen
11 overweging- en laten ons dikwijls door schoonklinkende aanbiedingen en
raadgevingen overhalen om verkeerde dingen te doen. Het groote succes
van zoovele kwakzalversmiddelen berust op dat gebrek aan positief weten en
begrijpen bij de afnemers.
A oornamelijk zullen deze opstellen bestemd zijn voor die smeden welke
niet in de gelegenheid zijn een cursus in hoefbeslag te volgen en toch zoo
ga.yne de grondslagen van hun vak zouden willen kennen en begrijpen, ter-
zij, die wel het voorrecht hadden de theorie der dingen te hooren ver-
klaren, een en ander hebben te beschouwen als een middel om zich het ge-
leerde nog eens voor den geest te roepen en zich daarbij af te vragen of alles
wel goed begrepen en onthouden is.
***
Omdat een hoefsmid zooveel met een paard te maken heeft, is het ge-
wenscht, dat hij ook weet hoe zoo'n paard ongeveer in elkaar zit, hoe het
leeft, zich ontwikkelt, zich beweegt, diensten verricht en ook hoe de ver-
schillende deelen van het levende paard worden genoemd. Eerst zullen dus
die zaken worden behandeld alvorens over te gaan tot de bespreking van
den bouw van den hoef en zijne functies en eerst daarna zal het eigenlijke
hoefbeslag aan de beurt komen.
Het spreekt wel van zelf dat wij niet uitvoerig bij die zaken kunnen stil-
staan, omdat dan de opstellen te groot zouden worden en dit een reden zou
zijn, dat reeds bejaarde en van studie afgewende smeden, de lectuur ter zijde
gingen leggen. Toch is een algemeen begrip van bouw en verrichtingen van
Verklaring van fig. 2, bl. 8. Verschillende cellen, alle 200 maal vergroot; 1 = roode
en 2 = witte bloedcellen van zoogdieren; 3 = bloedcellen van een' kikvorsch; 4 =
van Proteus, een ander amphibio; 5 - zenuwcellen; 6 = gladde spiervezels: 7 = ge-
streepte spiervezels met vetcellen (8) daartusschen; 9 = eicel van een zoogdier; 10 =
beencel; 11 = kraakbeencellen met tusschencelstof; quot;12 = plaatepitheelcellen uit het
netvlies'van 't oog; 13 = cylinderepitheelcellen van den dunnen darm.
het lichaam, een bepaalde noodzakelijkheid voor de kennis van het hoefbe-
slag. Immers de hoef is een deel van het paardelichaam en nog wel een
zeer samengesteld deel, waarin verschillende levensverrichtingen, zooals bloeds-
beweging, zenuwwerking, groei — een gewichtige rol spelen. Kent men
nu met de oorzaak der bloedsbeweging, de bron van het zéhuwleven, de
voorwaarden van groei en ontwikkeling — dan zullen ons de verrichtingen
in den hoef nimmer recht duidelijk worden. Vallen wij dus zoo maar met
de deur in huis door direct met de beschrijving van den hoef te beginnen,
dan krijgen wij daarmee een stuk van de taart, zonder ons een voorstel-
ling van het geheel te kunnen maken.
* *
Menschen, dieren en planten leven! Dat leven is een regelmatige afwisse-
ling van opbouw en verval — van de vorming van iets nieuws en het afsterven
van wat ouds. Voortdurend heeft, tijdens dat leven, dus ook afsterven
plaats van sommige deelen. Echter er zijn in zoo'n levend wezen steeds
motoren werkzaam die nieuw leven wekken en het versletene, afgestorvene
uitwerpen.
Het dier eet, drinkt en neemt, met de ademhaling, lucht op. Uit dat
eten en drinken en die lucht worden de grondstoiïen, waaruit het lichaam
estaat, gevormd. Voedsel, drank en lucht worden daartoe verwerkt en met
ander m aanraking gebracht door verschillende inrichtingen welke in het
iciaam bestaan. Weer andere inrichtingen zijn er om de ondienstige stof-
en, evenals de afvalprodukten uit een fabriek, te verwijderen. Al die wer-
kingen te zamen noemen we leven.
* *
#
Een huis bestaat uit grondstoffen — b.v. steen, hout, ijzer, glas — en die
verschillende zaken, op een bepaalde wijze samengevoegd, noemen wij een
huis.
Deze grondstoffen zijn levenloos en vormen dus ook een levenloos geheel.
lgt;e opbouwende stoffen van het levende lichaam zijn echter ook levende be-
standdeelen — levende steenen — en die levende steenen noemen wij cel-
len (zie figuren 1—13). Elk van die cellen is een levend wezentje op zich
zelf. Er zijn dier- en plantensoorten die slechts uit een of enkele cellen
bestaan, welke allemaal dezelfde werking verrichten. Dit zijn zoogenaamde
lagere dier-
en plantensoorten. Onze huisdieren —^ waaronder het paard —
behooren tot de hoogere diersoorten en daaronder verstaan wij dieren welke
zijn opgebouwd uit millioenen en millioenen cellen en waarbij nog die cellen
verschillende vormen en verschillende beteekenis hebben. Zoo'n dier is dus
als t ware een samenvoeging van vele eencellige wezentjes.
Bestaat alzoo een huis niet uit één grondstof en zijn ook de levende we-
zens niet uit één soort cellen samengesteld, dan is er toch een zekere regel-
matigheid bij de samenvoeging van de cellen waar te nemen en geldt hier
het spreekwoord; „soort bij soort.quot; Zoo'n samenvoeging van gelijksoortige
cellen noemen wij een weefsel. De verscheidenheid der cellen levert ons de
veelheid der weefsels. In zoo'n weefsel liggen de cellen niet allemaal vlak
tegen elkaar aan, doch er is — evenals bij de steenen welke een muur
vormen — een stof tusschen de cellen aanwezig, die ze aan elkaar verbindt.
Deze stof heet tusschencehtof. Soms zien wij tusschen de cellen veel van
deze stof en dan weer weinig, soms zijn de wanden der cellen dun, de in-
houd (die, behalve uit een kern, uit z.g.n. protoplasma bestaat) vloeibaar,
dan weer is de wand dik en de inhoud zeer gering. Een en ander geeft
natuurlijk aan de weefsels veel verschil van aanzien en geaardheid.
Eenige van de meest bekende weefsels zijn: been-, kraakbeen-, spier-, klier-.
-ocr page 31-zenuw-, pees- en elastiek weefsel. Nemen wij het gelijksoortige weefsel van
een lichaam bij elkaar, dan noemen wij dat een stelsel. Zoo vormt het totaal
van been weefsel: het leenstelsel (alle beenderen), alle spierweefsel vormt
het spierstelsel enz.
Dikwijls voegen zich in het lichaam verschillende weefsels te zamen om
een deel te vormen, dat een bepaalde werking verricht, b.v. de long, de
lever, een nier. Zoo'n deel noemen wij een werTctuig of een orgaan. Ver-
schillende van die organen kunnen samenwerken tot een geheel van verrich-
tingen; b.v. mond, keel, maag en darmen, lever enz., werken samen aan
het spijsverteerings-apparaat of toestel-, beenderen, gewrichten, spieren en pezen
vormen samen het bewegings-toestel. Deze apparaten vertegenwoordigen de
z.g.n. levensverrichtingen en het geheel van die levensverrichtingen noemt
men leven.
Behalve de bovenbedoelde meer vaste weefsels, bestaat het lichaam uit
vochten, zooals bloed, en vochten in maag en darmen aanwezig. Ook gas
IS een bestanddeel van het dierlijk lichaam en behalve in de longen en in
het bloed, steeds in het darmkanaal voorhanden.
***
Een van de weefsels waarmee de hoefsmid veel te maken heeft is het
ieenweefsel, dat zeer hard is, doordat zich om de cellen veel kalkzouten
hebben afgezet.
Beenweefsel; a = overlangsche doorsnede, b = dwarsdoorsnede. (80 maal vergr.).
onderscheiden verschillende soorten van been weefsel en verschillende
beenderen, omdat er veel verschil in de samenstelling en in den vorm der
beenderen voorkomt, b.v. wij kennen de beenbast, sponsachtig been, been-
uierg, beenivoor, beenglazunr enz.
Xaar den vorm kennen wij lange, ronde, platte en onregelmatige beenderen.
De lange, ronde beenderen vinden wij aan de ledematen (de beenen) van
een paard. Ze zijn aan de uiteinden verdikt, terwijl het middenstuk de
harde bast te zien geeft. Zaagt men daar door heen, dan komt men eerst
op meer sponsachtig been en daarna in een holte, die met het vetachtige
beenmerg gevuld is. N^ar de uiteinden eindigt de holte en wij vinden daar
op doorsnee rood gekleurd, sponsachtig been.
De platte beenderen bestaan uit 2 beenplaten en daartusschen sponsachtig
been; ook de onregelmatige beenderen bestaan grootendeels uit sponsachtige
beenstof.
In de beenderen vinden wij meerdere grootere en kleinere openingen en
-ocr page 32-kanaaltjes, waardoor de z.g.n. bloedvaten en zenuwen
loopen. Het been is aan z'n oppervlakte bedekt met
een sterk vlies, dat uit vast 'bindweefsel bestaat en
heenvlies genoemd wordt.
Alle beenderen in het lichaam zijn aan elkaar verbon-
den, soms door eene gewone samenvoeging (getande
naden), zooals bij vele platte beenderen van het hoofd
en van het bekken, en verder door middel van gewrich-
ten. Wij noemen de le verbinding: een onbeweeglijke
— de 2e: eene beweeglijke verbinding. Bij de beenderen
van jonge dieren kunnen wij die vereeniging door mid-
del van naden nog duidelijk waarnemen, terwijl op lateren
leeftijd deze verbinding al vaster en vaster wordt en
onduidelijker te zien is.
De uiteinden der lange beenderen zitten bij jeugdige
dieren ook niet dadelijk aan het middengedeelte van die
beenderen vast, doch zijn door middel van een meer
week weefsel, waarin geen kalkzouten worden aange-
troffen, z.g.n. Jcraahbeen,Aamp;s,va.amp;n verbonden.(2ieno. 11.)
Op lateren leeftijd wordt die verbinding een vaste. De be-
weeglijke vereeniging geschiedt door middel MSkngewrichlen.
Om die beweeglijkheid zooveel mogelijk te bevorde-
ren, zijn de beenuiteinden, welke tot de vorming van
een gewricht zullen bijdragen, niet met het ruwe been-
vlies, doch met een laagje glad kraakbeen bedekt. Twee
gladde kraakbeen oppervlakten glijden dus tegen elkaar
en dat bevordert zeer de vrije beweegelijkheid. De
vereeniging der gewrichtsbeenderen komt tot stand door
Het dijbeen van den middel van banden, welke uit een vast, sterk weefsel
bestaan.
De gewichtigste band hierbij in de z.g.n. beursband,
mensch, overlangs
opengespleten, a = het
boveneinde, bestaande welke als een ring of koker het gewricht omgeeft en ge-
uit sponsa^tig been- .^g^md wordt door het beenvlies, dat, op de plaats waar
weefsel, b — de holte, gewrichtskraakbeen begint, het been niet meer be-
c = het sponzige been- . , ° . , .nbsp;,
weefsel van het bene-nbsp;daarvan verwijdert om zich weer aan het
deneinde; d (het wit- tegenovergestelde been vast te hechten. De beursband
gelaten gedeelte) = vormt dus een gesloten zak: „gewrichtsxakquot; en tusschen
het stevige beenweefsel, de samenvallende beenderen van het gewricht is in dien
dat de holte omgeeft, zak ruimte: de geiorichtshoUe.
Wanneer wij zoo'n gewricht openmaken, dan vloeit er een slijmerig eenigs-
zins geelachtig vocht uit: het gewrichts- of lidvocht. Dit vocht wordt — evenals
de vochten die wij steeds in onzen mond hebben — afgescheiden door een
slijmvlies, waarin verschillende klieren voorkomen, welke klieren de eigen-
schap bezitten dat ze vocht afscheiden. Zoo hebben wij immers ook de vor-
ming van melk in de melkklieren „uierquot; en de vorming van speeksel in de
speekselklieren. Het gewrichtsvoeht is van zeer groote beteekenis; immers
daardoor worden de kraakbeenvlakten steeds glad en glibberig gehouden en
blijven zij in staat de herhaalde bewegingen op en tegen elkander, zo9als
dat in een gewricht van een zich bewegend dier plaats vindt, te verdra-
gen, zonder dat de kraakbeenoppervlakten tegen elkaar afschuren of warm
worden. Het lidvocht vervult dus de rol van het wagensmeer bij de assen
der rijtuigen.
Enkele gewrichten zijn alleen door zoo'n sterken koker (beursband) omge-
ven en omdat deze gewrichten zijn samengesteld uit een ronden gewrichts-
knobbel of gewrichtshoofd en een hoWe gewrichtshom, welke 2 deelen in elkaar
passen is het gemakkelijk te begrijpen dat het hoofd in die hom zich in alle
richtingen kan bewegen, {fig. 38 en 39.)
% 38.
hef^PllT'quot;'®''® voorstelling van
,,B . °og8gewrioht. he L op-
perarmbeen; /9 = ellepijp; e = gi
^nchtsknobbel of gewStshoofd;
nl Sewnchtskom of gewriohtspan.
Wn ^'■'Pnbsp;opperarm- f.,
b'®quot; '«^gebogen; daardoor is de
beuisband aan de voorzijde [ab)
slap, aan den achterkant (cd) ge-
pannen. De beursband zet ii?h,
d^Knbsp;teekening bhjkt, ove^
de beide beenderen A® en o/-voort
en. wordt daar tot heenlL he
l^mng van de ellepijp (d i denbsp;. „
beweging van dit bL^? Lar hetnbsp;39.
kJ h''™ toe) wordt veroor- Rechter lieupgewrioht van den mensoh. Hetheup-
ttaffWaTH®®quot;®-quot;''''®'^^^^^nbsp;doorgesneden, zoodat men met den kraak-
van de ellepijp^ M V debTwfin''nbsp;bedekten gewrichtsknobbel kan zien - fem =
van dit been Van het oppMaSèen dijbeen; il = heupbeen; isc = schaambeen; sac =
mnbsp;desa- heiligbeen; acet = gewrichtspan; caps = beursband;
eenenbsp;' rl = band die den gewrichtsknobbel aan de gewrichts-
eene bmgspier, k eene strekspier. pan verbindt.
koge°g^nbsp;richtingen beweegbaar gewricht, noemen wij een kom- ot
^^ Een tweede soort van gewricht laat slechts eene beweging in twee rich-
ingen toe. Evenals een deur in de scharnieren draaien kan om geopend en
ges oten te worden, kunnen de beenderen, die door zoo'n gewicht met elkaar
«riTnbsp;'nbsp;bewogen worden in twee richtingen, (buigen en
wiV Deze minder vrije beweging wordt veroorzaakt doordat de ge-
cütsoppervlakten van zoo'n gewricht eenerzijds verdiepingen en anderzijds
verhevenheden vertoonen, die scharnier- of katrolvormig op elkaar passen.
De beweging is dus steeds in twee richtingen en zi-jdelingsche uitwijking is
niet mogelijk en ook niet gevvenscht, omdat dan de gewrichtsvlakten
van elkaar glijden en niet zoo gemakkelijk weer in hun vorigen stand ge-
bracht kunnen worden. Wij krijgen dan te doen met eene verstuiking of
ontwrichting. De gewrichten aan de beenen van onze paarden, zijn wel vat-
baar voor dergelijke verstuikingen; immers hoe dikwijls moeten ze op hooge
kalkoenen en stooten loopen over slecht geplaveide straten en wegen, waar-
door de beenderen in allerlei afwijkende richtingen ten opzichte van elkander
komen te staan en zoodoende gemakkelijk van
elkaar kunnen glijden. Om dit zooveel moge-
lijk te voorkomen, is de verbinding der been-
stukken van een scharnier-gewricht niet alleen
overgelaten aan den ruimen beursband, doch
zijn bovendien nog sterke koordvormige banden
aanwezig, die van het eene beenstuk naar het
andere loopen om ze stevig bij elkaar te
houden, (fig. no. 41).
De scharnier-gewrichten kunnen uit twee {en-
Icelvoudige gewrichten) of meerdere beenstukken
{samengestelde gewrichten) bestaan.
Soms liggen tusschen de beenstukken van een
gewricht platte schijven kraakbeen, om het sterk
tegen elkaar stooten van de beenderen zooveel
mogelijk te verhinderen en den schok te breken
(fig. 41, ]). Ook wordt door die tusschenkraak-
beenderen eenige zijdelingsche beweging van het
gewricht mogelijk gemaakt, zooals die soms wen-
schelijk is (b.v. bij het kauwen).
Op sommige plaatsen in het lichaam (b.v.
rechter achterbeen van'tpaard, tusschen de wervels) vinden wij gewrichten die
van de bmnenzijde gezien. O = , , . . ,nbsp;.. ,
dijbeen; U = scheenbeen; K slechts weinig beweeglijk zijn en daarom onvol-
= knieschijf; 1 = tusschen- komen qewrichten of beperkte qeledinqen genoemd
kraakbeen; quot;2, 3, 4, 5, 6 =nbsp;^ ^ ^ ^
banden.nbsp;worden.
(Wordt vervolgd).
ERVARINGEN OMTRENT HOEFBESLAG BIJ AFSTANDSRITTEN.
Kurt Heyl,le Luitenant der Hannoversche dragonders, reed van Metz
naar Bukarest in Rumenië, waarbij in het geheel de kolossale afstand van
2016 KM in 24 dagen 21 uur en 40 minuten werd afgelegd.
Het paard was beslagen met stalen ijzers, terwijl op het dikke vilten
zadeldek links een beslagtasch met vier stalen reserve-ijzers, hamer, tang en
nagels was vastgenaaid. Reeds den 4en dag moest de ijzertasch weggeno-
men en bij de bagage worden gevoegd, omdat door haar gewicht het zadel
naar links werd getrokken. De ijzers lagen te Weenen nog uitstekend en
waren slechts weinig afgesleten. Eerst in Temesvar, na 1460 KM te hebben
afgelegd, moest het beslag worden vernieuwd.
Ritmeester Spielberg gebruikte ook ijzers van staal op zijn rit van Saar-
brücken over den St. Gotthard naar Eome. Het was hem gebleken, dat dit
beslag, ondanks veel rijden op harde wegen, het altijd vier weken kon uit-
houden.
Om nageltred of kneuzingen door scherpe steenen enz. te voorkomen, had
bij zolen van hoeflederkit aangebracht. In een ijzertasch, op de schrabrak
bevestigd, bevonden zich een vóór- en één achterijzer, 36 nagels, 8 schroef-
kalkoenen en een Universaal-beslagwerktuig. Verder was hij uitgerust met
Tier sneeuwschoenen voor het paard, met het oog op het overtrekken der
Alpen in den St. Gotthard-pas.
^ij bleken van zeer veel nut te zijn; de weg was door de lawines geheel
met sneeuw versperd. Eerst zakte het paard in de sneeuw weg en wilde
zich er met geweld weer uitwerken, waardoor het natuurlijk telkens dieper
■wegzonk.
Toen het paard wat rustiger werd en de sneeuw rondom weggewerkt was
O at de beenen vrij kwamen, bracht Spielberg de sneeuwschoenen aan. Deze
•e en zich uitstekend en wekten de bewondering der gidsen op; het paard
e nu slechts weinig in. Ook scheen het begrepen te hebbeu waar het
om te doen was, want van nu af aan trad het voorzichtig voorwaarts, zoodat
niemand meer aan het gelukken van den overtocht twijfelde.
Den 7en dag na zijn vertrek vond hij bij 't nazien van het beslag, dat het
ree ter achterijzer los zat. Hij reed daarom naar een smederij, waar het
Ijzer werd vastgelegd, 's avonds bleek echter een inlegsel van hoeflederkit
ver oren te zijn gegaan, hetgeen hem zeer onaangenaam aandeed, omdat de
weg rijkelijk met spitse steenen was bezaaid, 's Avonds van den lOen dag
begon het linker achterijzer los te zitten. Daar het reeds donker was,
waagde Ritm. Spielberg het niet, nieuwe nagels in te slaan. Den volgenden
morgen echter bleek, bij het vastleggen, het ijzer in den toon doorgebroken
e zijn. Om een nieuw ijzer onder te leggen moest de hoef, die iets afge-
rokkeld was, besneden worden en dit kon eerst in een smederij gebeuren,
oen dit na eenigen tijd plaats kon vinden, bleken wederom twee hoef-
lederkit-inlegsels verloren te zijn gegaan.
een rit van 12 dagen en 30 minuten kwam Ritm. Spielberg te Rome
na een afstand van 1400 KM te hebben afgelegd, dat is dus ruim 116
i of 28 uur per dag, waarbij men in aanmerking moet nemen den moel-
ijken overtocht over de Alpen en de groote hitte in Italië. Wat de hoef-
lederkit-inlegsels betreft, zegt Spielberg, deze kunnen niet beschouwd worden
a s bruikbaar in tijd van oorlog, zij gaan verloren. Bovendien zijn zij duur
en om ze te vervangen heeft men tijd en oefening noodig. Zij waren in
zooverre nuttig, dat zij gedurende hunne aanwezigheid, iedere beleediging
van den hoef verhinderden en deze op de harde wegen beschutten. Daaren-
egen hebben zij het nadeel, dat, op door den regen doorweekte kleiwegen,
Jt paard licht uitglijdt. De stalen ijzers hebben in alle opzichten hunne
lensten gedaan, gewoon gesmeede ijzers hadden minstens tweemaal vernieuwd
moeten worden. Slechts één van de ondergelegde ijzers behoefde vervangen
te worden, de overigen braken eerst bij het afnemen in Eome, tengevolge
van de afslijting in den toon.
Ook bij den afstandsrit Berlijn—Weenen en omgekeerd heeft men ervaringen
omtrent het meest geëigende beslag daarvoor kunnen opdoen. Eitm. Tr ij-
heer von Eeitzenstein legde dezen afstand (597 KM) in 73 uur en
6 minuten af. Omtrent het beslag zegt hij het volgende: „Groote zorg
veroorzaakte mij de keuze van het hoefbeslag. Op de steenachtige wegen in
het gebergte was het gevaar voor zooikneuzing groot. Ik besloot daarom van
te voren bij wijze van proef een sterke leeren plaat onder te leggen, welke
vast met het ijzer verbonden was en liet, om rotstraal te voorkomen, de
ruimte tusschen de leeren plaat en den hoornzooi met vlas en bruine teer
opvullen. Na verloop van tien dagen echter liep het paard van voren
kreupel, ik vreesde wel dat de ondergelegde leeren zool drukken kon, maar
wilde toch het beslag niet veranderen, voordat ik aan de hoefsmidschool te
Berlijn raad had gevraagd. Op advies van den Korpsrossarzt Kosters liet
ik in de leersmederij het beslag afnemen; hierbij bleek dat steentjes en zand
tusschen de leeren plaat en den hoornzooi Ingedrongen waren, zich daar
hadden vastgezet en aldus een voortdurenden druk op den zool uitoefenden.
Het paard werd nu naar de aanwijzingen van den Heer Kosters met ge-
wone hoefijzers, gemaakt van fijnkorrel ijzer, beslagen. Dit beslag heeft
zich uitstekend gehouden. Mjnkorrel ijzer is veel harder, slijt daarom
minder af, het is korrelig op de breuk en wordt door afslijting niet zoo
glad als staalijzer. Opvallend is het dat de achterijzers door den rit meer
geleden hadden dan de voorijzers, het rechter achterijzer was geheel door-
gesleten. Dit is waarschijnlijk aan het nasleepen der achterhand bij intre-
dende vermoeidheid toe te schrijven.
Achter aan het zadel bevond zich aan weerszijden een hoefijzertasch,
waarin een reserve vóór- en achterijzer van aluminium, benevens hoefnagels
en schroefkalkoenen, een kleine hamer, tang, schroefsleutel en twee stroo-
zolen.
Ik was in het hoefbeslag zoo ver onderwezen — zegt Eeitzenstein — dat
ik een pasklaar ijzer bij een besneden hoef kon onderleggen; dit is vooral
dan niet moeilijk, wanneer men, zooals bij 't verliezen van een ijzer, de
nagels in de oude gaten slaan kan. Het omnieten is niet eens noodig, dit
laat men in het naastbijzijnde dorp doen, men stelt zich tevreden met het
ombuigen der nagels. Tot zoover de ervaringen van Eitm. von Eeitzenstein.
Corps-Eossarzt Kosters, technische directeur van de Koninklijke Militaire
Hoefsmidschool te Berlijn, deelde mij op mijn verzoek nog het volgende mede:
De paarden der overige Duitsche officieren welke deelnamen aan den rit
Berlijn—Weenen waren beslagen met ijzers: a. van gehard ijzer met staal
in den toon; l. van staal en c. van fijnkorrel ijzer. Stalen ijzers bleken het
duurzaamst te zijn, maar hadden het nadeel dat zij op de harde Oostenrijksche
wegen zoo glad werden, dat de vermoeide paarden alle kans liepen ermede
te vallen.
Het best hebben voldaan ijzers van fijnkorrel ijzer, de voorhoefijzers zonder,
de achterijzers met staal in den toon. Kosters raadt aan de takken te voor-
zien van kleine schroef kal koen gaten, en verder mede te nemen eenige pas-
sende hoefnagels, 8 kleine stompe schroefkalkoenen en een kleinen schroef-
sleutel, om in geval van nood bij gladde en glibberige wegen in 't gebergte
de paarden meer houvast te geven. Stalen hoefijzers zijn te glad en breken
gemakkelijk bij toenemende afslijting. Staalinlegsels zijn bij voor-hoefijzers
niet noodig en nadeelig, bij achterijzers noodzakelijk, wegens vroeger ge-
noemde redenen. Hoefzolen zijn bij gevoelige hoeven schadelijk en ook voor
gewone hoeven nadeelig, zij maken de ijzers los en het beslag zwaar. De
deelnemende officieren hebben Kosters medegedeeld, dat zij de zolen en
inlegamp;els onderweg moesten verwijderen, omdat de paarden klam begonnen
te gaan.
quot;V erder verdient het aanbeveling aan den buitentak van het ijzer een lip
aan te brengen om het goed vastliggen te verzekeren, terwijl stompe schroef-
kalkoenen, kleine vaste kalkoenen of verdikte takken kunnen dienen om het
pees- en bandstelsel aan de achtervlakte van de pijp en den kogel eenigszins
e ontlasten. Dit laatste is vooral van veel belang bij langdurige inspanning
ot bergopwaarts draven.
Het paard Mascotte van L t. Jhr. Godin de Beaufort, 6e prijs-
metquot;^^*quot;nbsp;afstandsrit Brussel—Ostende, was op mijn advies beslagen
Ijzers vervaardigd uit oude hoefijzers, zoogenaamd „gebradenquot; ijzers,
omdat deze zeer taai zijn en minder afsUiten.
angezien het bii dezen afstandsrit te voorzien was, dat er veel gegalop-
peerd moest worden op slechte steenachtige wegen, is met opzet geen gebruik
gemaakt van stalen hoefijzers. Het gold hier namelijk het afleggen van een
afstand van slechts 134 KM in den kortst mogelijken tijd, het had dus
meer van een wedren, daar snelheid hier een grootere factor was dan uit-
houdingsvermogen.
__ Met het oog op de vele galops meende ik daarom het gebruik van stalen
gevaar van breken) en guttahpercha of andere hoefzolen te moeten
on raden. Een stel ijzers van Mascotte wegen 1615 gram, na thuiskomst
dat •nbsp;werden de ijzers afgenomen, zij wogen toen 945 gram, zoo-
a 70 gram door afslijting verloren is gegaan. Ook hier hadden de achter-
ijzers het meest geleden.nbsp;E. Laméris.
CURSUSSEN IN HOEFBESLAG.
— Deventer.
La^dh^*'^'' afdeeling Deventer en O. van de Geld.-Overijs. Mij. van
an bouw wordt te Deventer een tweejarige cursus in hoefbeslag gehouden,
^e cursus staat onder leiding van den heer H. M. Kroon, rijks-veearts
e e venter, terwijl het practische onderricht gegeven wordt door den heer
■ van Angeren, hoefsmid te Amersfoort.
smeden nemen aan dezen cursus deel, waardoor het noodig is, dat de
practische lessen in twee afdeelingen worden gegeven.
De eerste reeks lessen is dezer dagen afgeloopen, zoodat eerstdaags het
overgangsexamen zal plaats hebben.
Den volgenden winter wordt dan met de leerlingen, die voor dit examen
slagen, de cursus voortgezet.
Zij, die vroeger een diploma van een eenjarigen cursus verwierven,
kunnen ook het tweede gedeelte van den cursus bijwonen om, na voldoend
eindexamen, dan een diploma van een tweejarigen cursus te verkrijgen.
—nbsp;Noord-Brabant.
In dit jaar zullen te Meeuwen, Ossendrecht en Tilburg, van wege de Maat-
schappij van Landbouw in N.-Brabant, cursussen in hoefbeslag worden ge-
houden, resp. onder leiding van de veartsen: W. P. Hilwig te Heusden,
J. A. Tv 1 au wens te Tilburg en J. J. de Man te Bergen-op-Zoom.
De cursus onder leiding van den heer Hilwig is 3 Februari j.1. geopend door
den heer ,7. Oerlemans, voorzitter der afd. Heusden der N. B. M. v. L.
terwijl, voor de praktijk van het hoefbeslag, aan dien cursus is toegevoegd de
gediplomeerde hoefsmid J. W. Schreuders.
Aan dezen cursus wordt door 11 smeden deelgenomen, n.L: A. v. Lier
en H. Clerx, te Eethen, B. Verzijl, te Wijk, G-. de Bruin en H.
Oost er wijk, te Babyloniënbroek, W. Struik, te Genderen, P. v/d.
Water, W. Rombouts, W. en P. Eoubas, alle 4 te Almkerk en
G.nbsp;Struik, te Nieuwedijk.
—nbsp;Zeeland.
Vanwege de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw zal onder leiding
van den veearts L. Louter te IJzendijke een cursus in hoefbeslag worden
gehouden.
Ook te Oostburg wordt een cursus in hoefbeslag gehouden, welke echter,
in tegenstelling met vorige cursussen aldaar, niet kan worden gesteund
uit de kas van de Maatschappij t. b. t. Landbouw en Veeteelt in Zeeland;
alleen wenscht deze, tegen storting bij den aanvang van den leergang van
f5 voor eiken deelnemer, aan het einde daarvan, gelegenheid te geven exa-
men af te leggen, tot het verkrijgen van het Diploma als Hoefsmid, afge-
geven door de Maatschappij.
De deelneming is zeer groot; de cursus toch telt 28 leerlingen, zoowel
smidsgezellen quot;als smidsbazen , en 4 toehoorders, d. w. z. die enkel de theoretische
lessen volgen. Hunne namen zijn : A. B u ij s s e , A b r. d e E i d d e r ,
P. J. Cijsouw, P. le Grand, A. van Baal ,1 z., J. B. Galle, Ph.
Duinker, Iz. Tromp, P. J. van de Sande, A. van der Hooft
Jz., Jac. Anthonisse, J. Eoo kus, I. Provoost, I. Bliek, J.
de Potter, P. de Potter, A. Jolivet, J. P. Salomé, L P. Eoo-
kus, E. Contant, A. Dellaert, J. Dirkx, A. Brevet, J.
Lippens, E. P. Kint, Jac. Eisseeuw Jz., P. Contant, en
A. Eisseeuw Azn.
Toehoorders zijn: H. Jolivet, I z. Luteijn, Leon Bossard, en
H.nbsp;E e ij n i e r s.
De Afdeeling Oostburg van bovengenoemde Maatschappij verleent f 300,
subsidie, verdeeld over de beide jaren, die de cursus duurt.
De theoretische lessen zijn aangevangen 17 Januari 1.1. en zullen elk jaar
-ocr page 39-8 in getal zijn; het aantal praktische lessen zal 2 X 14 bedragen. De
laatste worden gegeven door 8. Sanders te Souburg, de eerste door
M. Lucieer te Oostburg.
Uit: „Nieuwe Rotterdammer Courantquot;.
— De gemeenteraad te Steenwijk heeft gunstig beschikt op het adres
er ver. tot bevordering van ambachtsonderwijs, en een jaarlijksche subsidie
van /quot;ISüO toegezegd voor een op te richten ambacJitsschooI, alsmede in
^fpacht het terrein toegestaan voor het bouwen der inrichting bestemd.
e subsidie wordt verleend voor zoolang als ook rijk en provincie de be-
oofde subsidie verleenen, het gebouw onder voorwaarde, dat twee lokalen
disponibel moeten blijven voor de stadsteekenschool.
Uit: «Yeeartsenijltundige Bladeu voor Ned.-Indiëquot;.
In Indie is het hoefbeslag nog van veel jonger datum dan bij ons te
daarV^nbsp;het voor eenige tientallen jaren nog zeer weinig. JS'u ook
'^Hnbsp;wegen toenemen, gevoelt men er meer de behoefte aan hoefijzers.
La^nbsp;'^'^nt in de 1ste plaats voor beschutting van den draagrand.
gnbsp;onbeslagen paarden op harde wegen loopen, dan beginnen ze
po® ig stijf en gespannen te gaan, wat tot groot nadeel is van de
pezen en de gewrichten. Ze maken kleinere passen, gaan steil in de kogels
s aan en spannen de buigpezen, om den schok bij het neerzetten der beenen
gei-inger te doen zijn.
^ Schijnbaar lijdt zulk een dier aan rheumatiek en krijgt het dientengevolge
eenige weken rust, gedurende welke de hoeven weer kunnen aangroeien; dan
IS et ook weer genezen, tot het opnieuw stijf wordt, wanneer het onbesla-
gen op den harden weg wordt gebruikt. Op deze wijze heeft men in Indië
o^i'gii^g het paard met een paar voorijzers
Mede een voordeel van het hoefijzer is, dat het den stoot breekt, daardoor
e voortdurend schokken op den bodem minder pijnlijk maakt en het paard
ruimer en vrijer doet loopen.
^ Het IS reeds door den Pranschen deskundige op het gebied van hoefbeslag,
e pen er, gezegd en er is al in „Be Hoefsmidquot; jaargang 1900, afl. 6 op-
KrT k'nbsp;gevoeligheid van den hoef en dat
is da knbsp;evenredig is aan het gewicht van het ijzer. Het
s an ook een feit, dat de ijzers steeds dikker worden genomen dan voor de
^ aie afslijting binnen 5 ä 6 weken - dus tot bet beslag moet worden
^eriueuwd - noodzakelijk is. Bij het leger b.v. is het een zeldzaamheid,
m Hnbsp;vernieuwing van het beslag zijn doorgesleten en toch zal
^i^en de halfsleten ijzers niet meer onderleggen. Hoe gaarne wij dus, met
mnbsp;gewichtsvermindering, van dunne ijzers gebruik zouden
UI en weegt hier nog een 2de belang, waarom men in dit opzicht niet tot
^'et uiterste gaat.
De dikte van het ijzer dient afhankelijk te worden gesteld van de massa
-ocr page 40-van het paard. Bedraagt die dikte voor een Buropeesch paard 10 mM., dan
zal zij voor een Indisch paard nagenoeg 8 mM. moeten zijn.
Dat het paard op onbeslagen hoeven minder goed loopt, kunnen wij waar-
nemen bij de smederij, wanneer men soms het paard met besneden voeten
op den harden weg laat draven. Die draf wordt niet zoolang voortgezet,
dat er kwestie van te groote afslijting kan zijn; de mindere stootbreking
moet dus hierbij den doorslag geven voor den pijnlijken gang.
Zal het ijzer als kunstmatige draagrand dezen beschutten, dan moet het
dien te allen tijde bedekken, dus ook wanneer de hoef, door de werking
van het straalkussen, is uitgezet.
Te beginnen bij het laatste nagelgat van iederen tak, moet dus het ijzer
iets wijder lihgen dan den draagrand. Dit noemt men „garnituur geven.quot;
Ook zorgt men dat de geheele drargrand blijft dragen, niettegenstaande
den groei van den hoef, en hiervoor moeteu ijzers worden genomen welke
welke 1^2 2 mM. langer zijn dan het uiteinde van den draagrand.
In Indië worden soms met opzet te korte ijzers ondergelegd; dikwijls zijn
kreupelheden daarvan het gevolg en wordt de eskadrons-of batterij-comman-
dant daarvoor verantwoordelijk gesteld.
De toestand van het hoefbeslag is in Indië ook wel vooruitgaande, doch
het gaat niet zoo goed als in Nederland. Deze langzame ontwikkeling van
het hoefbeslag is ook oorzaak, dat er nog weinig bepalingen zijn vastge-
steld, welke aan een deugdelijke praktijk en ervaring getoetst zijn. Br be-
staan — en dit heeft niet alleen op Indië betrekking — ten opzichte van
bet beslaan vau snelloopende paarden, geheel uiteenloopende methodes; b.v.
een renpaard wordt met zeer lichte ijzers beslagen, terwijl het Amerikaan-
sche harddraversijzer een verzwaard hoefijzer is, en toch zal in beide geval-
len de ontwikkeling van veel snelheid op den voorgrond gesteld worden.
Hoe klopt dat? De taak van het ijzer is niet alleen om te dienen als
kuüstmatigen draagrand, doch ook wel degelijk om den schok te breken en
daartoe moet het een zekere dikte hebben.
IJit: „Der Hufschmiedquot;.
Aan de leersmederij van de veeartsenijkundige Hoogeschool te Miinchen, zal
een wandelleeraar voor hoefbeslag worden aangesteld, wiens taak het zal zijn
de paardenhouders en hoefsmeden als raadsman ter zijde te staan en wel door
voordrachten over hoefbeslagen hoefverpleging te houden. Deze voordrachten
zullen worden gehouden in de vergaderingen van de landbouwvereenigingen.
Verder heeft de leeraar tot taak verschillende markten, tentoonstellingen
en keuringen van paarden bij te wonen — in een woord — te trachten
zooveel mogelijk met den toestand en de gebreken van het hoefbeslag op de
hoogte te blijven.
— \V. Ehlers militair-hoefsmid te Diedenhofen, is het niet eens met
Carl Schneider die in nos. 11 en 12 van „der Hüfschmiedquot; eenige, ook
door ons gerefereerde, aanmerkingen maakt over het vervaardigen en richten
der hoefijzers. Hij ziet o. a. niet in, dat voor een regelmatigen hoef de
uitwendige tak breeder en vetter gestampt zou moeten zijn dan de binnentak.
Immers — zegt U. — een hoef waarvan de uitwendige wand schuiner is
dan de binnenwand en daarbij grooter omvang heeft — als een regelmatig
gebouwden hoef te beschouwen is wel wat gewaagd. (Volkomen gelijk
in richting en omtrek zullen toch de wandhelften niet zijn. Bef.) Zoo'n
fioet beschouwt E. als een halfwijden- en halfnauwen hoef en in dat
geva zal men toch zeker de binnentak ruimer moeten leggen, wanneer
geen aanleiding tot strijken geeft. Dus juist het tegenovergestelde
sch'^nbsp;'beweert. (Deze uitspraak van .E. is correct, doch hij be-
ouwt o. 1. te spoedig den hoef als abnormaal gebouwd. Toch zal bij
helftgebouwden hoef, de meeste belasting vallen op de binnen hoef-
gaa quot;^^arom mag de binnentak, wanneer het geen nadeelen bij het
gaan veroorzaakt, wel wat ruim worden gelegd. Immers wij zouden eigen-
ien °bnbsp;van den binnentak ruimer moeten leggen dan dat van
inkeernbsp;'nbsp;de dunnere binnenwand zich in het verzen-gedeelte
iiiet, omdat het zoo gemakkeliik aanleiding
tot strijken kan geven. W.)nbsp;Znbsp;^
^ Proet met staalbeslag ruim 40 jaar geleden.
vei^we li^nbsp;genomen werd met de machinale hoefijzers, schoot mij bij het
Een h ^nbsp;binnen omtrent de proef met stalen hoefijzers.
te Vnbsp;der artillerie werd gezonden naar Delft om daar de hoefijzers
ervaardigen en wel destijds het model-Eransch beslag (met kalkoenen
en acht gaten).
zoudenbsp;te gaan hoe lang staal tegen afslijting bestand
mee be^lquot;nbsp;geheugen mij niet bedriegt, werden er acht paarden
esagen, te weten: met twee ijzers, een vóór en een achter, laat ik
kkfr'^nbsp;^^nbsp;gewone ijzers. De staalijzers werden, nadat ze pas-
ar gemaakt waren, nog eenigszins gehard, wat ook bezwaren meebracht,
afbreken der kalkoenen en het springen der gaten enz.
enige paarden hebben 4 ä 5 maanden op dezelfde ijzers geloopen, natuur-
lijk om de 6 weken verlegd.nbsp;J.KM.
- Militaire hoefsmeden.
lii^dnbsp;van Oorlog heeft goedgevonden te bepalen betrekke-
ine t^ V M ®nbsp;militie van het jaar 1903, dat de bij de regi-
nen \ eld-Artillerie en het Korps Rijdende Artillerie ingedeelde lote-
ingen allen na de inlijving met verlof worden gezonden tot 1 October a.s.,
Israeheten echter tot 15 October d.a.v.
Aan deze korpsen worden toegewezen alle hoefsmeden voor zooverre zii
aan gestelde eischen bij die korpsen voldoen.
Buitendien moeten zoo mogelijk onder de aandeelen zijn begrepen 4 sme-
tten voor leder Regiment Veld-Artillerie en 2 voor het korps Rijdende-
Artiiiene; voor laatstgenoemde werklieden kan van de vastgestelde lengte-
maat worden afgeweken, in zooverre dat zij niet kleiner dan 1.55 M mosen
zijn.nbsp;I
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen.
De leerling Albertus Alfing van Heveskes, die gedurende 5 maan-
den aan de inrichting werkzaam was en geregeld de theoretische lessen bij-
woonde, heeft 24 Januari j.1. de inrichting verlaten met diploma. Zijn plaats
werd ingenomen door H. Buiskool van Nienwe-Pekela, die echter, wegens
bijzondere omstandigheden slechts 1 week aan de inrichting werkzaam
bleef.
Een der leerlingen, moest wegens militie-plichten, tijdelijk de inrichting
verlaten.
—nbsp;Vereeniging tot veredeling van den Ambacht te Amsterdam.
Door bovenstaande vereeniging werd wederom de gelegenheid opengesteld
om door het afleggen van proeven van bekwaamheid het diploma van meester
of van gezel te behalen. De vakken waarvoor proefwerk kan worden ge-
leverd waren: timmeren, metselen, steenhouwen, smeden, meubelmaken en
huisschilderen.
In het geheel werd door 65 werklieden van deze gelegenheid gebruik ge-
maakt, waaronder voor het smeden slaagden, als meester: A. d e J o n g te
Delft (met lof) en als gezel: A. van leperen te Meerkerk, J. Schmal
te den Haag en A. Vos te Oldehove.
—nbsp;Ambachtsschool te Assen.
Uit het reglement van de in dit najaar te openen Ambachtsschool te Assen,
blijkt, dat de cursus zal zijn een 3-jarige; dat er onderwijs zal worden ge-
geven in smeden, timmeren en schilderen; dat het schoolgeld zal worden ge-
regeld naar de gegoedheid der ouders en van 5—-15 gulden per jaar zal be-
dragen; terwijl bovendien nog, zoo noodig, geheele of gedeeltelijke vrijstel-
ling , met of zonder tegemoetkoming in de reiskosten, kan worden verleend.
—nbsp;IJzermarkt te (Jlasgow.
Gedurende de maand Januari bleven de prijzen vrij vast; doch met flauwen
handel. Uit Amerika werden nog wel eenige orders ontvangen, doch de
handel daarheen wordt van week tot week meer bemoeilijkt, zoodat er in
vergelijking met het najaar van 1902 weinig is verkocht.
—nbsp;Steenkolenhandel te Buhrort.
De winter van Januari werkte gunstig op den steenkolenhandel, en het
liet zich in de afgeloopen maand dan ook aanzien dat er een drukker voor-
jaar zoude verwacht kunnen worden dan in 1902, toen uit Euhrort
1,090,228.35 ton kolen naar Nederland werden verzonden, zijnde 93,214.75
ton minder dan in 1901.
—nbsp;Hoe minder rook des te beter.
In het „Handelsbladquot; wordt er op gewezen, dat er zooveel mogelijk voor
gezorgd moet worden, weinig rookwolken uit de schoorsteenen te doen op-
stijgen.
Al die rook is koolstof, ze gaat in de lucht verloren tot nadeel van den
fabrikant enz., terwijl tevens de rook voor de gezondheid nadeelig is.
In groote fabriekssteden is ook voornamelijk de laatstgenoemde overweging
van groot belang.
Niet het aantal stoomketels op zich zelf geeft aanleiding tot veel rook, doch
-ocr page 43-veel meer de hoedanigheid der kolen. De gasrijke kolen geven de meeste
i'ook; zoo zal Leeds, waar Engelsche kolen gestookt worden, meer van rook
te lijden hebben dan b.v. Charleroi, waar minder gasrijke Belgische kolen
worden gebruikt.
Ook te Amsterdam worden veel Eng. kolen gestookt, welke voor de
Industrien aldaar grootendeels kunnen worden gemist.
De schoorsteen van de Electrische Centrale te Scheveningen rookt bijna
onzichtbaar.
Door de Technische Industrie „Kosmosquot; te Heinzberg (Eijnland) is een
verbrandingssysteen uitgevonden, waarbij een totale rooklooze verbranding
van elke vaste brandstof plaats heeft. Het stelsel baseert voor een goed deel
^ toevoer van lucht en daardoor volkomen verbranding van het materiaal.
Het stelsel zou een besparing geven van 30 7o en is gemakkelijk aan alle
■^uur-, stoom- en scheepsketels aan te brengen zijn.
Een „Industrieelquot; schrijft naar aanleiding van dit artikel, dat hij sedert
jaren den vuurhaard van zijn kachel zoo heeft ingericht, dat de steenkool-
verbranding bijna volkomen is, welke inrichting mede baseert op voldoenden
uchttoevoer door openingen in de voorplaat van den vuurhaard, welke door
eweegbare schuiven worden gesloten, en door het gewicht der kolen omhoog
worden getrokken, langzamerhand weer door hun eigen gewicht zakken om
weer gesloten te zijn op het tijdstip, dat de lucht weer voldoende door de
roosters onder het vuur kan toestroomen.
Deze inrichting is voor ƒ 25 te maken en kan bij alle handketels worden
aangebracht.
Herlialingscursus voor gediplomeerde hoefsmeden.
Voor den te Hannover gehouden herhalingscursus van hoefsmeden, die reeds
voor Januari 1896 het diploma hadden verworven, gaven zich 24 smeden aan,
waarvan echter slechts 10 zijn toegelaten.
De deelnemers genoten, behalve vrij vervoer per spoor 3e klasse, nog
ieder 20 Mk. voor reiskosten.
De leider van den cursus, de beer Geiss, directeur van de centrale leer-
smederij, is zeer tevreden over de resultaten van den cursus. In het begin
onden de smeden geen goed ijzer maken (wel een bewijs dat ze in Duitsch-
and meest allemaal fabrieksijzers gebruiken) doch de laatstgemaakte ijzers
waren over 't algemeen zonder fouten.
De heer Geiss acht het zeer wenschelijk dat ook van regeeringswege her-
^a ingscursussen in 't leven worden geroepen, omdat aan de smeden de
e andeling is toevertrouwd van een groot kapitaal en het zeer van hunne
ennis en handigheid afhangt of dat kapitaal lang behouden zal bliiven en
goede rente zal afwerpen.
— Amerikaansch proces.
Door James A. Barden werd een machine uitgevonden om hoefijzers te
maliën, met zijn broeder J. Townsend Burden richtte hij op de „Burden
ron Companyquot; en een contract werd gemaakt, waarbij werd bepaald, dat
ames voor elk stel hoefijzers acht centen zou krijgen. Maar ze kregen
kwestie , en met Amerikaansche beslistheid was het geval vierentwintig uur
later voor de Eechtbank.
Twintig jaren heeft dit proces geduurd en het was broeder Townsend,
die er al heel gauw bij was om te beweren dat niet broeder James, doch
een eenvoudig werkman, een stoker, de uitvinder der machine was, doch
dien men met machtige dollars had „gestoptquot;. Ten slotte is in dit opzien-
barend proces uitspraak gedaan en broeder Townsend werd tot betaling van
50000 dollars veroordeeld.
— Cursus in Hoefbeslag aan 's Rijks-Veeartsenijschool.
De volgende leerlingen, welke het theoretisch en practisch hoefbeslag
aan 'sEijks-Veeartsenijschool hebben gevolgd, verlieten met een goed ge-
tuigschrift, genoemde inrichting: F. C. W. van Horsen, die in den loop
der maand Maart nog een Cursus in hoefbeslag gaat volgen aan de Konink-
lijke hoefsmederij te Dresden (Saksen.), C. van den Ban, die zich geves-
tigd heeft te Nieuwenhoorn (Z.-H.), en L. J. v a n H engs tum te Schalk-
wijk. Tevens zijn weer toegelaten als leerlingen voor den cursus in hoefbe-
slag aanvangende 1 Februari 1903: F. F alkenhagen van Amsterdam,
J. van Setten van Driebergen, Gr. Mastel ing van Baarn en W. G-.
ten Berg van Benschop.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
SMIDSVLTFE DEE KONINKLIJKE VAKSCHOOL
TE EEMSCHEID.
Het vuur werkt, evenals vele met luchttoevoer van onderen; die lucht
dringt door spleten van een plaat, die naar behoefte door een nieuwe kan
worden vervangen. Daar de lucht met die plaat over een veel grooter vlak
in aanraking is dan bij een gewonen wiudvorm, wordt die plaat ook veel
beter afgekoeld, waardoor het verbranden er Tan onmerkbaar is; na ver-
scheiden jaren gebruikt te zijn, ziet de plaat er nog als nieuw uit.
Het vuur bezit geen verdieping, de plaat met spleten ligt in één vlak
met den eigenlijken haard. De brandstof wordt door steenen bijeengehouden,
voor dit doel zijn goed gedroogde metselsteenen voldoende. Deze steenen
worden gesteund door een raam, uit vier gegoten ijzeren platen saamgesteld,
welke met haken in elkander grijpen,
waardoor de ingesloten ruimte ver-
groot of verkleind kan worden, het-
geen vooral bij het maken van massa-
artikelen een voordeel is; de gewone
smid, die groote en kleine stukken
door elkaar verwerkt, maakt natuurlij k
de ruimte zoo groot als hij in het
uiterste geval behoeft, zoodat hierbij
het voordeel der constructie niet zoo
sprekend te voorschijn treedt.
Alle warmte nu , welke het vuur zijdelings instraalt, wordt, in plaats van
door gietijzeren wanden, kolen of water, opgenomen door de steenen, welke
het vuur insluiten. Die steenen worden gloeiend en stralen daardoor de
opgenomen warmte bijna onverminderd in het vuur terug. Het verkregen
voordeel is verrassend groot. Proeven, door bekwame smeden uitgevoerd,
gaven als resultaat, door de behoorlijke inrichting van het vuur, een be-
sparing van ongeveer 481/2 7o-
Ingekomen postwissels van de heeren B. J. A. v. J. v. Veen te B. ab. tot
Xov. 1903 f 3, N. Takken te J. voor 4de kw. '02 / 0.75, li. Beljon te L. voor
ab. '02 f 3. J. J. Hoogenboom te W. voor le halfj. '03 ƒ1.50, P. Bipmeester
te H. voor ab. '03 ƒ3, en van J. Laméris te Gr. voor 10 ex. en II 6e jaarg. f 5.
In een welvarend dorp in Zuid-Holland te koop aangeboden een HOEF-
en KACHELSMEDEEIJ, sinds jaren een burgerbestaan opgeleverd heb-
bende en voor uitbreiding vatbaar.
Brieven onder lett. L. H. Bureau „De Hoefsmidquot;.
Aan fle abonné's van „De Hoefsniiilquot;.
Ontbrekende of zoek geraakte nummers van den jaargang-
1902 zijn, voor zoover de voorraad strekt, tegen vergoeding
van porto verkrijgbaar bij
Groningen.nbsp;De Administratie van „De Hoefsmid.quot;
„het paard.
■ I Geïllustreerd Weekblad voor fokkers,
'' houders en liefhebbers van paarden.
Redacteur-Uitgever:
A. W. HEIDEMA, te Groningen.
Abonnementsprijs per Jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ 4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00.
WereMteptooDStellipg Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
H. HAUPTNER, Berlin, N. W., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
Een Sniidsleerling, boven de 16 jaar, met genot van kost en inwoning,
bij A. J. COLJEE, Gediplomeerd Hoefsiïiid, te Mijdrecht ajd. AmsteJ.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland.
Geen liandelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Brand zonder pit, reuk of roet —
even geruischloos als kookgas.
GEEN BBANDGETAAR.
1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
Petr.verbruik ± 1 ct. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscoui'anten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
W. v.d. LIST, van Breughelstr. 110, den Haag
AGENTEN gevraag(L__
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Den Haag.
H.H. Leiders Yan Cursussen in lioeflieslag.
Wilt gij oen zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.nbsp;_
Bekroond met Eerediploma en Zilveren Medaille, Nenrenberg 1902.
Robert Fischer's Insteek-Kalkoenen,
met 2 ronde kegelvormige tappen.
ONOVERTROFFEN
in goed zitten en gemakkelijk ver-
wisselen. Het beste Winterhoefbeslag.
Proef-Hoefijzer met verschillende
kalkoenen ƒ 1.75 fr., tegen rembours.
Prijscourant en monsters van kal-
koenen op aanvrage gratis en franco.
Alleen te verTcrijgen bij
cc
CS
03
=lt;r
Prima hwaliieit. Lage prijzen. J. H. RENCKER, Niedersedlitz in Sacksen.
Specialiteit in Artikelen voor Hoefbeslag.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
-ocr page 48-S. C, lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Merk „Tlie Holdfast barquot;^ prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige hiauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradiquot;.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten,
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
tfeniaakte Hoefijzers
Rits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig. . .
Hoefraspen.
Renetten (rechts eu
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontchonc ar-
tikelen.
Knnstlioorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 1-2 soorten.
Las- of' Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
iu alle modellen.
Pneumatiek- of Luehtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 49-Se Jaargang. — 1903 — Aflevering 3.
redacïeur-tjitgever: a. w. heidema, rijks-veearts ïe groningen.
-ocr page 50-met hoefzolen die loslaten?
dan noodig is? Als gij onze
gebruikt, houdt alle getob op.
Wij garandeeren eik paar.
Het zijn de BESTE en liet zijn de
2 Groote Draaisteeg,
I
Hoefverpleging. — Wat moet de smid noodzakelijk weten? — Harddra-
versijzer als strijkijzer. — Ingezonden Stukken. — Hoefbeslag-examen te
Deventer. — Persoverzicht. — Ingekomen Boekwerken. — Korte Mededee-
lingen. — Mededeelihgen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
— Rectificatie — Briefwisseling. — Advertentiën. v
HOEFVERPLEGING.
In mijn werkje over hoefbeslag leest men dat de hoefsmid, die volgens de
regels der kunst een paard heeft beslagen, zijn plicht heeft gedaan, en dat
de verdere verzorging van den hoef niet zijn werk is. Deze laatste zinsnede
moet zeer betrekkelijk worden opgevat, in zooverre dienst, stal verpleging en
rfeiniging tot de werkzaamheden van den houder der paarden behoort. Ik
zou heden liever zeggen, dat de verpleging van den paardenhoef bijna uit-
sluitend bij den hoefsmid moet berusten. Immers we weten dat er geen
beter middel bestaat om den hoef in een zooveel mogelijk normalen toestand
te houden dan door een nieuw beslag op zijn tijd. De wanverhoudingen van
de deelen van den hoef onderling, die van den hoef tot het ijzer en het verband
tot den stand van het been worden dan hersteld, en is het tevens het mid-
del om den groei van den hoef te bevorderen. Dit laatste, namelijk de hoorn-
groei, is de voornaamste, de eenige kracht om den hoef gezond te houden;
men kan toch enkel spreken van een goeden hoef, wanneer het hoorn taai-
heid en veerkracht bezit, en deze eigenschap is gebonden aan een krachtige
ontwikkeling van hoorncellen aan de hoeflederhuid.
Het is natuurlijk dat een geregeld beslag gepaard moet gaan met een ge-
regelde beweging van het paard, opdat het mechanisme van den hoef tot
zijn recht kome, en daardoor de circulatie van het bloed worde bevorderd,
zonder welke geen krachtige hoorn productie en dus ook geen taaie, veer-
krachtige hoef mogelijk is. Nu kunnen verder tusschen het eene beslag en
het volgende aan het beslag ongerechtigheden ontstaan, welke niet altijd aan
den werkman te wijten zijn, maar aan toevallige omstandigheden, dienstge-
bruik, bodem, weersgesteldheid, welke oorzaak kunnen zijn, dat b. v. een ijzer
verschuift, de lip overeind gaat staan, de nieten losgaan, nagels breken of
Wel gebreken van. den hoef zelf.
Wil een hoef goed verzorgd worden, dan is het zaak om zulke afwijkin-
gen onmiddellijk door den hoefsmid te doen herstellen. Wordt deze zorg
verwaarloosd, wat zeer veel voorkomt, dan treden verschillende aandoeningen
Van den hoef op, welke men met andere middelen meent te moeten bestrij-
den, waaronder de aanwending van smeersels en zalven wel het meest alge-
meen in gebruik zijn. Deze bestaan uit vet, vaseline en oliën, dikwijls ver-
mengd met kleurmiddelen, voorts uit terpentijn, was, teer en meer andere.
Sommige dezer mengsels hebben eenige vermaardheid verkregen, zooals het
Weimarsche hoefsmeer van Fabricius, en de hoefzalf van Dr. Berthier,
welke bestaat uit het vet van de wol der schapen, bij het wasschen van deze
verkregen. Die zalven en smeersels moeten dienen Om de qualiteit van het
hoorn goed te houden of wel deze te verbeteren, en wel eensdeels door het
vormen van een dekkende laag over den hoef, ten andere door het opnemen
dier stoffen in het hoorn zelf.
Betreffende het eerstgemelde doel, namelijk het voorzien van een laagje
vet, om het uitdrogen van het hoorn door verdamping tegen te gaan, meen
ik te mogen aannemen, dat daar de verdamping zoo gering is en zoo lang-
zaam geschiedt, die inhulling weinig noodig zal zijn, hoogstens slechts eenigs-
zins doel treft, en daarom enkel van luttel beteekenis kan wezen. Wel wordt
steeds de raad gegeven, om, wijl het invetten van den hoef op zich zelf
(hetgeen intusschen algemeen regel is), schadelijk inwerkt op de hoornquali-
teit, een flink waterbad te doen voorafgaan, zoodat het opgenomen vocht
kan worden opgesloten door de laag vet. Wanneer ik aanneem, wat
Zschokke leert, die daaromtrent uitgebreide onderzoekingen heeft gedaan,
en die zegt, dat het water op den hoornwand aangewend, dezen slechts
oppervlakkig weeker maakt, namelijk 1 mM, dan vraag ik mij af, wat be-
reiken we met zoodanige verweeking, vooral ook omdat het bekend is, dat
dit kunstmatig van buiten aangebracht vocht snel verdampt, in tegenstelling
van het natnurnjk vochtgehalte van het hoorn, uit het bloed voortgekomen,
dat, zooals reeds is gemeld, uiterst langzaam verdampt. Ik neem dan ook
aan dat taai, veerkrachtig hoorn geheel afhankelijk is van de hoornproductie,
van de groeikracht; dat hoorn, hetwelk die taaiheid, d.w.z. een behoorlijken
vochtigheidsgraad inwendig bezit, al is uitwendig de wand hard, gezond hoorn
is, dat geen dekking van vet behoeft. Dit wat den hoornwand betreft, welke
bij voorkeur aan de smeerkuur wordt onderworpen.
Aan de hoornzooi en den draagrand wordt zonder twijfel water opgeno-
men , en de hoeveelheid hiervan zal zeker toenemen met het langer worden
van den hoornwand en het dikker worden van de hoornzooi. Dat zulks zoo
is kan men uit het practische middel zien, als men ten behoeve van een
nieuw beslag bij harde hoeven, deze een paar dagen vooraf op vochtig zand
plaatst.
Vooi'ts is het ook zeer natuurlijk dat een te lang geworden wand en een
hoef met te veel hoorn in de zool, vocht opnemen, evenals alle zoogenaamd
dood of uitgedroogd hoorn zulks doet. Dit opgenomen vocht zal de veer-
kracht van dat hoorn wel niet veel wijzigen; smeersels zullen daar wel moei-
lijk de verdamping kunnen tegengaan bij het werkende paard. Zulke hoeven
vragen enkel om een goede bewerking en nieuw beslag.
Aan den hoornschoen zijn twee gedeelten welke opvallend sterk vocht-
aantrekkend zijn, namelijk de hoornstraal en de hoornzoom. Beide zijn van
geheel andere qualiteit van hoorn dan de vroeger genoemde wand en zool;
beide zijn ze van een zeer veerkrachtig maaksel; ze vormen ook feitelijk één
deel, daar de zoom zonder bepaalde grens in den straal overgaat, waarom
de vroegere benaming van straalband voor den eersten nog zoo vreemd niet
gekozen was; straal en zoom vormen samen een band zonder einde. Ik ge-
loof ook, dat hun onderlinge samenwerking bij de belasting van den hoef niet
gering is. De hoornstraal, eenigen tijd aan water blootgesteld, wordt door
en door week; ook de hoornzoom, welke in drogen staat niet van den wand
te onderscheiden is, wordt onder dezelfde omstandigheden week, zwelt, en
neemt dan de bekende dofgrijze kleur aan, zoodat men juist kan nagaan
hoever hij zich over den wand uitbreide. Dat dit niet ver over de grens
der kroongroeve (aan de binnenvlakte van den hoornwand aanwezig) gaat,
weten wij vooral van Delpérier, met de reden waarom, reeds vroeger
door mij in dit tijdschrift nader omschreven. Enkel aan de verzenen, waar
de zoom veel breeder is, waar hij de hoef ballen vormt, reikt hij soms wel de
deklaag, dikwijls tot nabij den draagrand. Komen omstandigheden voor, dat
hoornzoom en hoornstraal veel aan vocht moeten zijn blootgesteld, dan zou-
den deze deelen van eene beschuttende laag van vet kunnen worden voor-
zien, hoewel het werkende dier daar slechts weinig nut van kan hebben.
En of zoodanig smeersel nu noodig is, dit betwijfel ik zeer; immers wan-
neer die deelen van nature zoo vochtaantrekkend zijn, dan zal deze eigen-
schap niet nutteloos zijn, en ook onschadelijk. We zien dan ook na de
verweeking de zoom weer spoedig vast en niet onderscheidbaar van den
wand worden, terwijl de straal over zijn geheele oppervlakte zijne vorige
vastheid terug krijgt; enkel de diepere lagen blijven week, en op de taaiheid
dezer komt het toch aan, om te beantwoorden aan zijn doel (naar zijn
functie werkzaam te zijn). Ik kom dan ook tot het besluit dat onder ge-
wone omstandigheden de verzorging van den hoef enkel kan bestaan uit een
groote zorg voor het beslag, en wel meer dan men tot heden veel in toe-
passing ziet brengen.
Waar men ook komt, overal kan men nog veel op het beslag verwaar-
loosde paarden vinden, hoewel de omstandigheden, waarin deze dieren ver-
keeren, wat betreft werkzaamheden en bodem dikwijls zeer gunstig zijn om
ideale hoeven te kunnen hebben. Behalve dat er zijn welke reeds van af
hun eerste jeugd werden bedorven, wordt een ander gedeelte zulks door on-
ervarenheid, gewoonte of zuinigheid. De weg naar den hoefsmid schijnt niet
gemakkelijk te zijn. Het is dan ook geen zeldzaamheid, op eene aanmer-
king over het beslag van een paard, vooral ten platten lande gedaan, te
moeten vernemen, dat de ijzers al lang over tijd liggen, en dat de eigenaar
er aan dacht het dier voor deze of die markt (dikwijls ook nog over een
paar maanden) een nieuw beslag te laten geven; ziet, dan moet men er wel
toe overgaan, wil men het verkoopen. — Baadt met water, en smeer maar
raak, onder zulke omstandigheden; de hoef zal ook niettegenstaande deze
middelen wel brokkelen, scheuren en misvormd worden!
Meermalen heb ik hooren beweren, dat door het gebruik van vaseline, vet
en dergelijke middelen, de hoef zoo zacht wordt, dat men hem, om het zoo
uit te drukken, kneden kan als was. Indien deze bewering waar is, moet
het hoorn wel bijzonder indringbaar zijn voor zulke smeersels, en is het met
goed begrijpelijk, dat er nog strijd over het insmeren kan zijn, met zulk
duidelijk bewijs voor oogen. Intusschen wordt toch door anderen volge-
houden, op grond van hunne onderzoekingen, dat enkel water in het hoorn
dringt. Ik moet bekennen nimmer iets bijzonders omtrent opneming van
vetten in het hoorn te hebben bespeurd, en geloof niet aan deze eigenschap.
Wat we stellig weten is, dat door het invetten der hoeven, door velen
groot nadeel aan het hoorn wordt berokkend; we allen zullen stellig onder-
vonden hebben, dat de hoornwand een weinig onder den kroonrand, dikwijls
murw is, week, veroorzaakt door het aanhoudend insmeren van den hoef.
zonder dezen te hebben gereinigd. Over het vuil wordt een laag vet gelegd
dat het hoorn er onder doet verstikken, en zulks met een grooter succes'
naarmate een smeersel wordt gebruikt, dat scherp werkende eigenschappen
heeft verkregen door onzuivere verbindingen. Ik houd nog steeds vast aan
den raad, smeer niet, reinig den hoef geregeld, en laat toezicht houden op
het beslag; dit remigen kan door water geschieden; en ik meen niet in
tegenspraak met me zelf te komen door te zeggen, dat de natuurlijke hoorn-
kleur van den hoef de beste is, doch als men meent dat een weinig glans
het uiterlijk Tan het paard verhoogt, een toilet-artikel in den vorm van een
wemig beste vaseline goed op den wand uitgestreken, aan het hoorn niet
zal schaden.
Betreffende hoefziekten met abnormale hoornqualiteit, onder welke de
nauwe of klemhoef het meeste voorkomt, dient gemeld, dat het bekend is
dat zulke hoeven niet taai zijn te krijgen, dat zij weerstand bieden aan
elke smeermethode, en eerst dan kunnen verbeteren in hun qualiteit van
hoorn, wanneer zij door kunstmatig ingrijpen, door dilatator (hoefverwijder),
ramures (inkervingen), pantoffelijzers en dergelijke handelingen meer op
weg zijn geholpen om een beteren vorm te verkrijgen, onder welke behan-
deling de beweging van het dier en de verbeterde bloedcirculatie in den
hoef, de eigenlijke rol spelen. Ook bestaan er hoeven van beteren vorm
welke evenwel bekend staan wegens hunne abnormale hardheid van het
hoorn, welke blijkbaar zonder andere aanleiding dan den schok bij het
gebruik, brokkelen en splijten, bij welke waterbaden, zalven en smeersels
omslagen van lijnmeelpap, klei met voortdurende bevochtiging, geen resultaat
geven, in elk geval van zulk een geringen invloed zijn, dat men in de
practijk daarvan geen voldoening ondervindt. Deze hoeven kunnen misschien
wel eens door het gebruik ontstaan, maar men mag eerder aannemen, dat die
slechte hoornqualiteit gewoonlijk door overerving wordt verkregen. Deze
hoeven kunnen dan alleen in normalen toestand geraken, door de dieren in
daartoe gunstige omstandigheden te brengen, d. w. z. hun langdurige, gere-
gelde beweging op een geschikten bodem te geven. Het natuurlijke her-
stellingsoord is een goede weide, of het werk in het boerenveld. Waar zulks
met mogelijk is, wegens oeconomische of andere redenen, omdat alle, althans
de meeste paarden, slechts een som gelds vertegenwoordigen, helpt afschaffing
van het dier, of kan het door een goed en zorgvuldig uitgevoerd beslag
alleen voor den dienst geschikt worden gehouden.
Moubis.
WAT MOET DE SMID NOODZAKELIJK WETEN P
DOOB
H. A. K E O E S.
( Vervolg.)
Wij weten dan nu hoe de vele beenderen in het lichaam aan elkaar zijn
bevestigd. Denken wij ons alle beenderen uit een lichaam op die natuurlijke
wijze vereenigd, dan krijgen wij een geheel dat geraamte wordt genoemd.
Zoo'n geraamte is als 't ware te beschouwen als de muren van een uit-
gebrand huis; n.1. het is het deel, dat het langst weerstand biedt aan de
invloeden die de stof doen vergaan. Aan zoo'n geraamte zitten de weeke
deelen, zooals het vleesch (de spieren), vast en het geeft daarbij den vorm
aan het lichaam.
Fig. A
Bekijken wij nu zoo'n geraamte eens wat nauwkeuriger en wel met boven-
staande fig. A er bij, dan zien wij het daar als het lichter gekleurde ge-
deelte op een zwarten grond. Boven en naar voren zien wij in de Ie plaats
de hop. Deze bestaat uit 2 gedeelten, n.1. de bovenkaak en de onderkaak
die door middel van een scharniergewricht (zie vorig no. van „de Hoefsmidquot;)
zijn verbonden. Dit kaakgewricht kan ook eenigszins zijdelings draaien en
dat is zeer nuttig want door die zijdelingsche bewegingen wordt het moge-
lijk gemaakt dat het voedsel, 't geen tusschen de kiezen wordt gebracht, als
tusschen 2 molensteenen wordt gemalen.
De bovenkaak bestaat nog weer uit verschillende grootere en kleinere
beenderen die meestal door middel van de vroeger reeds genoemde naden
aan elkaar zijn verbonden zooals in fig. B duidelijk zichtbaar is. Zagen wii
zoo n kop overlangs door, dan krygen wij te zien wat in fig. C wordt afge-
beeld, n.1. verschillende holten tusschen de beenderen waaruit de kop bestaat
De voornaamste van die holten zijn: de hersenholte (fig. C, hh) waarin
de hersenen (groote en kleine hersenen) zijn gelegen. Wij zien in fig. C de
witte strook, die als 't ware als een verlengstuk van de hersenen vormt
dit is het verlengde merg en later het ruggemerg.
De hersenen zijn voor mensch en dier allergewichtigste deelen, wijl
daarvan moet uitgaan de wil, het verstand, de prikkel om iets te doen-
tevens moeten er alle waarnemingen als: voelen, zien, hooren, proeven, rui-
ken terecht - of zooals het genoemd wordt - tot het bewijstzijn komen.
Wij zien schuin naar beneden in fig. C nog een groote holte, waarin wij
de letters nh zien staan. Dit is de neusholte, waarlangs de lucht in de
longen komt en waarin de zoogenaamde neusschelpjes zijn gelegen, die uit
_
Wij zullen later nader aangeven welke beteekenis die schelpjes hebben.
Er zijn 2 neusholten die door een tusschenschot van kraakbeen {het neus-
middenschot) van elkaar gescheiden zijn en elk met een neusgat naar buiten
uitmonden. Dit neusmiddenschot kunnen wij bij mensch en dier gemakkelijk
waarnemen. De onderste beenige wand van de neusholte is het gehemelte
heen (fig. C, gfi en daaronder zien wij de mondholte (fig. C, mh) In de
mondholte vinden wij, behalve de tong, ook nog de kiezen en tanden, welke
nog weer in aparte holten (de kassen) vastzitten.
Neusholte en mondholte gaan naar achteren over in de keelholte welke
naar achteren en beneden voert in 2 buizen (fig. C, Ir en Uehtpijp en
Mdarm, waarvan de le dient om de lucht naar de longen te brengen en
de .2e om het gekauwde voedsel in de maag te brengen.
Tusschen verschillende beenderen van den kop hebben wij ook nog andere
holten, waarin geen bepaalde werktuigen gelegen zijn, dit zijn de z.g.n.
f'oesems. Die boesems dienen enkel om onnoodige zwaarte van den kop te
voorkomen. Van af den kop gaat naar beneden en daarna naar achteren
Fig. C.
tot in den staart, een lange kolom van onregelmatige beenderen die eenigs-
zins met elkaar overeenkomen, doordat ze alle een rond gat bezitten. Deze
beenderen zijn de u^,rveh (fig. k, h, s, r, U, hr en sl), waarvan de gaten
op elkaar passen en zoodoende tezamen een kanaal vormen — het wyye-
merc/skanaal.
De wervels worden genoemd naar de plaats waar zij voorkomen, b.v.
hals-, rug-, lenden-, kruis- en staartwervels.
In dit kanaal verloopt de hierboven genoemde voortzetting van de hersenen:
het ruggemerg, dat in het begin van den staarl; eindigt.
De kop zit door middel van een gewricht aan den ien wervel vast.
Aan de rugwervels (figuur A, s—r) zien we lange naar boven gerichte
uitsteeksels, welke voornamelijk bij die van den 2en tot den lOen rugwervel
lang zijn. Deze uitsteeksels vormen den grondslag voor de schoft van het paard.
Ter weerszijden van de rugwervels zijn de ribben, door middel van ge-
wrichten daaraan verbonden. Die ribben loopen boogvormig naar beneden
om zich (niet alle) aan een plat been — het borstbeen — vast te hechten
Ook deze verbinding geschiedt door middel van z.g.n. gewrichten, zoodat de
ribben een draaiende beweging kunnen maken naar achteren en naar voren
De eerste 8 ribben (ware) aan iederen kant zitten aan het borstbeen vast
terwijl de 10 laatste (valsche) niet zoover reiken, doch met elkander door
kraakbeenstukken zijn verbonden.
Door de rugwervels, de ribben en het borstbeen wordt een holte omsloten
de horstholte genaamd, en door de beweging van de ribben, wordt die holte
beurtelings vergroot en verkleind. In die holte liggen de longen en het
hart, welke Ie deelen door die vergrooting en verkleining achtereenvolgens
van lucht worden voorzien en ontlast. Dit noemen wij ademhaling Naar
achteren is de borstholte niet door beenstukken begrensd, doch daar afge-
sloten door een dunne platte spier, die wij het middenrif oi \,et middenschot
noemen. Achter dat middenrif ligt weer een groote holte: de buikholte
waarin vele ingewanden, zooals maag, darmen, lever, milt, nieren enz'
worden aangetroffen.
In fig. O zien wij de doorsnede van de borst- en buikholte, gescheiden
door het middenrif; hh stelt voor de doorsnee van het borstbeen, hrh de
borstholte, zf het middenrif en daarachter de buikholte.
Behalve kop en romp bestaat het geraamte uit de ledematen en wel de
voorste en achterste ledematen.
Het voorste lidmaat bestaat uit: het schouderhlad (fig. A, sb), een plat
driehoekig beenstuk, dat naar boven toe overgaat in een kriiakbêenig ver-
lengstuk (het sehouderkraahbeen). Op de uitwendige vlakte heeft het schou-
derblad een beenigen kam, die bij mageren paarden duidelijk zichtbaar is. In
een holte (de gewrichtskom, zie opstel in het vorig no.) aan het ondereinde
van het schouderblad, past een knobbel (gewrichtshoofd) van het 2e beenstuk-
het opperarmbeen (fig. A, oa) en wordt door die twee beenderen het z.g n
schouder- of boeggewricht gevormd (fig. A, b). Door middel van een katrol-
ot scharniergewricht is het opperarmbeen met een volgend been: het onder-
armbeen (fig. A, va) verbonden, terwijl achter deze verbinding nog een 3e
beenstuk - het elleboogbeen (fig. A, eb) is gelegen, waaraan het gewricht
zn naam ontleent n.1. elleboogsgewricht.
Op het onderarmbeen volgen eenige kleine beentjes die in lagen naast
elkander liggen, en handwortelbeentjes worden genoemd (fig. A, hie). Op die
kleine beentjes volgt \iet pijpleen (fig. A, p), terwijl het gewricht dat daar
ter plaatse wordt gevormd, een samengesteld scharniergewricht is (zie vorig
opstel) en handworleJ- of voorJenier/ewricht wordt genoemd. Het voornaamste
beentje van dit gewricht is wel het naar achteren uitstekende haakleentje.
Tegen de achtervlakte van het pijpbeen liggen de beide dunne grif'el-
heentjes en naar beneden toe verbindt het pijpbeen zich met het veel koi'tere,
doch overigens gelijkvormige hootleen, door middel van een enkelvoudig
scharniergewricht: het koot- of kogelgewricM. Achter dit gewricht liggen
2 kleine beenstukjes de sesam- of peesheentjes.
Onder het kootbeen ligt het kroon-
het gewricht dat beide beende-
ren verbindt heet kroongewricht, welk
gewricht bij het levende paard in het
bovenste gedeelte van den hoef ligt.
Het kroonbeen (fig. 3, lett. B) is een
nagenoeg dobbelsteenvormig been.
De bovenvlakte is naar achteren
eenigszins verlengd tot de z.g.n. leuning
van het kroonbeen, waaraan een ge-
wichtig pees van het voorbeen, die
wij in een volgend opstel zullen leeren
kennen, zich vasthecht. Met het
kroonbeen is door middel van het hoefgewricht (mede een scharniergewricht)
verbonden het hoef heen en het siraalheen (fig. 4 en 6).
Het hoefbeen komt in vorm veel met den
hoef overeen en volgt in z'n ligging ook den
hoornigen hoef, echter is het voorste gedeelte
van het hoefbeen dichter bij den bodem gelegen
dan het achterste gedeelte. Men onderscheidt
er aan : de gewelfde wand- of intwendige vlakte
(fig. 3, A), welke in 't midden hooger is dan
naar achteren en verschillende kleine openingen
bezit, waardoor bloedvaten en zenuwen binnen-
, ..nbsp;dringen. De wandvlakte eindigt ter weerszijden
in de hoefheenstakken (fig. 3, a), waarin een sleuf (de wandsleuf fig. 3, b)
en een gat (het takgat, fig. 3, c) aanwezig zijn. Het hoogste gedeelte van de
wandvlakte wordt kroonmtsteek-
sel genoemd (fig. 3,«^). De zool
of ondervlakte (fig. 4) is uitge-
hold en wordt door een rand in
twee gedeelten verdeeld, n.l. een
voorste groote helft (fig. 4 ,a) en
een achterste kleinere helft (fig.
4,rf) de halve maanvormige uit-
snijding, waaraan zich weer een
belangrijke pees vasthecht. De
hovetv- oigewriehtsrlakte (fig. 5,a)
loopt naar voren omhoog {JcroonuitsteekseT) en nabij den achterrand bevindt
zich een smalle vlakte waartegen het straalheen is gelegen. Dit langwerpige
beentje (fig. 6,a) is van 4 vlakten voorzien, welke grooten-
deels met glad kraakbeen zijn bekleed. De voor- en onder-
vlakte dragen bij tot vorming van het hoefgewricht, over de
F'g 6. achtervlakte glijdt de bovengenoemde pees welke naar het
hoefbeen loopt; terwijl zich aan de bovenvlakte een band vasthecht, zooals
wij die ook bij de beschrijving van de gewrichten hebben vermeld, waarmede
het straalbeen aan de omgeving is bevestigd en zoodoende op z'n plaats
wordt gehouden.
De drie laatstgenoemde beenderen (kroonbeen, hoefbeen en straalbeen)
zijn voor de kennis van den hoef en het hoefbeslag van veel beteekenis.
Zij vormen samen het gemelde hoefgewricht, dat evenals andere gewrichten
door een beursband of gewrichtszak is omgeven.nbsp;{Wordt vervolgd.)
HAEDDRAVERSIJZER ALS STRIJKIJZER.
Het is dikwijls zeer moeilijk om een paard het strijken te beletten. De
een doet dit, de ander dat en beiden verbeelden zich de beste methode toe
te passen en roemen op de voordeden daarvan tot op den dag dat ook deze
hen in den steek laat.
Van Fransche zijde wordt in den laatsten tijd aanbevolen om paarden,
welke met de achterbeenen strijken, te beslaan met het harddraversijzer.
De binnentak van dit ijzer is smal als een strijktak en heeft aan het uit-
einde de dikte van het ijzer plus de kalkoen. De buitentak is aan de ver-
zenen verlengd en naar buiten gedraaid en eindigt in een kalkoen.
Dit verlengstuk moet zoo lang zijn dat het bij het beslagen paard onge-
veer een halve centimeter uitsteekt achter de loodlijn uit de ballen van den
hoef neergelaten. De uitbuiging moet zooveel bedragen, dat de raaklijn aan
de grootste bocht van het ijzer ook de kalkoen raakt, of m. a. w. de afstand van
den kalkoen tot de lengte-as van het ijzer moet gelijk zijn aan den afstand
van de lengte-as v/h. ijzer tot aan de grootste wijdte van het ijzer, dus ab=cd.*
Bij het gebruik van dit ijzer mag de binnentak niet nauwer worden ge-
legd en ook niet aan den draagrand van den wand worden geraspt, daar
dit eeu verkleinen van de steunvlakte tengevolge zou hebben. De werking
van dit beslag namelijk berust juist op het vergrooten van die steunvlakte,
welke wordt teweeggebracht door het verlengstuk aan den buitentak en het
behoud van de natuurlijke wijdte van den hoef.
Onder deze omstandigheden zouden de spieren zich onder de gunstigste
voorwaarden bevinden om door hunne maximum-inwerking op het betreffende
been, dit lidmaat een beweging te geven, welke het bij het verlaten van
den bodem doet verwijderen van het tegenovergestelde been.
De ervaring heeft geleerd dat de toepassing van dit beslag geen bezwaar
oplevert bi.j tweespannen. Het komt mij voor dat de gunstige werking wel-
licht voor een groot deel is toe te schrijven aan het verzwaren van den
buitentak, dus dat dit ijzer tevens werkt als zijgewrichts-ijzer.
Intusschen is het zaak om in een moeilijk geval er eens een proef mede
te nemen.nbsp;F. Laméris.
') Bij de beoordeeling van de figuur, denke men zich het raam van lijnen op het
ijzer geplaatst zóó dat de Ijjn db. midddendoor den toon loopt en de lijn ca. het meest
uitstekende deel van den buitenrand van het zijgedeelte van het ijzer raakt. Red.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KROES.
Volgens mijn inzien gaat de heer Kroes wel wat te ver en is hij
voor den tegenwoordigen tijd te breedvoerig met zijn beschrijving. Als het nog
eens eenmaal zoo ver zal komen, dat de smid zoo ontwikkeld zal worden als
de heer K. gaarne zou willen zien, dan zal dat toch zeker nog wel een 60
jaar aanhouden. Ik wil daarmee niet zeggen, dat er geen smeden zijn, die
het behandelde in zijn artikel zullen begrijpen, doch de ondervinding doet
zich heden nog dikwijls voor, dat de theorie, die op de hoefsmidscursussen ge-
geven wordt, er bij sommigen nog niet in te krijgen is.
Daarom zou ik desnoods liever zien dat ons Vakblad den bouw en de ver-
richtingen van den hoef beschreef meer op de wijze zooals in het boekje van
den heer Moubis, omdat dan de smeden het Blad eerder ter hand zullen
nemen dan wanneer daarin alles zoo breedvoerig wordt uitgewerkt. Nu is
er kans dat velen „De Hoefsmidquot; ter zijde zullen leggen, omdat zij den
inhoud niet kunnen verwerken.
Mijnheer de redacteur, wilt gij dat „De Hoefsmidquot; gelezen wordt? Geloof
mij, geef den smid dan lectuur die hij met zijn werkmanskennis gemakkelijk
kan begrijpen, dan eerst zal ons Vakblad „De Hoefsmidquot; groeien en bloeien
onder de hoefsmeden.
Amersfoort, é-S-1903.nbsp;S. van An geren.
-ocr page 62-Het doet mij leed, dat de heer Van Angeren niet instemt met het
ar ikel waarmee in het vorige no. van „De Hoefsmidquot; een begin is gemaakt.
Misschien dat de eenigszins uitvoerige inleiding in verband met het boven-
schrift, iets afschrikt, en de gedachte doet opkomen: Nu als we dat
alles moeten weten, dan is er voor den smid geen raad toe. Zoo moeten
echter de zaken met worden opgevat. De smid moet een overzicht hebben
er moet hem een idee bijblijven van de samenstelling en de verrichtingen
van het geheele lichaam, zonder dat hij nog precies allerlei namen behoeft
te onthouden. 7an dat vereischte algemeene begrip kan echter m. i. niet
worden afgeweken. Het is mij ondenkbaar dat een smid een goed idee kan
krijgen van de talrijke weefsels in den hoef, wanneer hij niet iets van den
weefselbouw in het algemeen heeft gehoord. Het lijkt mij onmogelijk dat
b onnnbsp;- den hoef zou kunnen begrijpen, LLr de
bronnen of de machines _ als 't ware - te kennen, welke die verrichtingen
beheerschen. Stel u voor een tandarts, b. v.; zou die enkel wat van L
bouw en de verrichtingen van den mond moeten kennen omdat hij enkel
met dat deel te maken heeft? Vraag het hem eens! Moet een goed vak-
man met degelijk bekend wezen met de grondstoften die tot z'n vak be-
hooren en IS de hoef en het lichaam niet als 't ware iets dat tot de grond-
. stoffen van het hoefsmidsvak behoort ? Wij kunnen bij de behandeling dien
hoef met geheel van het lichaam scheiden. Standen en bewegingen b v
gedirigeerd en wij zien aan de hoeven de resultaten
Wanneer wij ons voorstellen een specialiteit in het bouwvak, die zich
enkel bemoeit met het onderdeel dak, behoeft zoo'n man dan niets te weten
van muren en fundamenten ? Zou hij met die onbekendheid van 'tgeen onder
hem IS, ook gevaar kunaen loopen een looden dak op een papieren huisje
te Iepen? Dus verband in de zaken; laten wij niet al te veel rammeien aan de
poort der praktijk, zonder ook het wezen der dingen te kennen. Wij kunnen toch
m een vakblad voor den hoefsmid niet beslist uitsluitend handelen over hoef-
ijzers en hoefnagels, zoo iets zijt gij toch zeker ook in andere vakbladen niet
gewoon? Meent gij dat de te behandelen stof te veel plaats zal vergen
dan wijzen wij u op het voorgaande no., waaraan immers een belangriiké
practische wenken niet ter zijde te moeten
Naar aanleiding van de aanmerkingen van den heer S. is het 2e artikel
dat persklaar lag, door mij herzien, om het geschrevene toch zoo bevattelijk
Sennbsp;^^
Overigens is het eene ervaring, die ik steeds bij het houden van cursussen
opdeed dat de Ie lessen, waarin bouw en levensverrichtingen worden be-
handeld, den leerlingen aanvankelijk wat afschrikten, totdat zij de zaken
Sngstdlingnbsp;»^^'•gi^g iii dikwijls levendige
Waar men over de noodige praeparaten en duidelijke teekeningen kan
beschikken, zooals b.v. voor de lessen aan de Inrichting voor Hoefbeslag van
de heeren Wie r sum en Heid e ma te Groningen, is de behandeling
Tan den bouw en de verrichtingen iets, dat door de aldaar werlizame leer-
lingen, steeds ten zeerste wordt gewaardeerd.
Waarom zouden de smeden ook thans al niet een begrip kunnen krijgen
van bouw en verrichtingen? In ieder geval loop ik dan liever 50 jaar
vooruit dan dat ik 50 jaar achteraan kom.nbsp;Iv.
HOEEBESLAG-EXAMEN TE DEVENTER.
Aan den 2-jarigen cursus 1902—'04, gehouden vanwege de Afdeeling
Deventer en O. van de G. O. M. v. L. wordt deelgenomen door 18 hoef-
smeden. De cursus staat onder leiding van den heer H. M. Kroon,
rijks-veearts te Deventer, die voor het praktische gedeelte wordt bijgestaan
door den heer S. van Angeren, hoefsmid te Amersfoort. Het examen
na afloop van het eerste cursusjaar had plaats den 25 Eebruari 1.1. wat het
beslag der paarden betreft in de daarvoor zeer geschikte smederij van den
heer Haverkamp, in tegenwoordigheid van het bestuur der afdeeling
en van de commissie voor het hoefbeslag der Maatschappij.
De uitslag was dat tot het 2e cursusjaar werden toegelaten de volgende
personen: J. de Graaf te Terwolde; J. A. W ezenber g, G. Broekers
(laatstgenoemde was vrijgesteld van het examen, in het bezit zijnde van
het diploma van 1-jarigen cursus), G. van Gurp, allen te Deventer; J.
G. Verwolde, P. Verwolde, J. Spijkerman, allen te Diepenveen;
A. Jop, J. A. Disselhorst, G. H. Elders, L. Elders, allen te
Eaalte; G. Kroes en A. Alfrink te Wilp, en D. van Voorst te
Voorthuijzen.
De niet geslaagde candidaten voldeden niet aan de gestelde eischen, en
wel 3 in het practisch en 1 in het theoretisch gedeelte.nbsp;M.
Uit: „Der Hufschmied.quot;
Bij het gebruik van schroefstooten is het noodig ze op de eene of andere
wijze vast te houden omdat ze anders gemakkelijk los loopen. Gl enk doet
dat door aan het grondstuk van den stoot een soort lip te trekken die om
den binnenrand van het ijzer grijpt.
Erg praktisch komt ons deze methode niet voor, omdat het moeilijk zal
zijn de haakvormige lip zoo aan te brengen dat zij precies aansluit als ook
de schroef van den kalkoen vast zit.
Met belangstelling en in dank ontvingen wij zoowel de Statuten en Huish.
reglement als het verslag van de in Augustus 1902 gehoudene buitengewone
vergadering der „Ver. t. veredeling v. h. Ambacht.quot;
Deze vergadering werd door ons bijgewoond en in „de Hoefsmidquot; van
Augustus 1902 van de aldaar heerschende geest eene korte beschouwing
gegeven. Bij beschikbare plaatsruimte zullen wij nog gaarne eens terug-
komen op t geen in die vergadering door verschillende pioniers op 't gebied
van verbetering van het ambacht is te berde gebracht
—nbsp;Inrlclitiug: voor lioefbeslag te Goiiiiigen.
De leerling H. Pesman van Baflo, sedert 23 September 1902 aan de
Im-ich mg werkzaam, verliet deze 21 Februari met een goed getuigschrift.
Zijn plaats werd ingenomen door den leerling E. Veening van Glimmen.
iJe leerling Buiskool, die om bijzondere omstandigheden den cursus
met bleef volgen, werd 16 Februari vervangen door den leerling W A
Smit van Ide.nbsp;® gt; •
—nbsp;Tentoonstelling te Winterswijk.
Voor de tentoonstelling te Winterswijk op 16, 17 en 18 September a s
welke gehouden wordt vanwege de Geld. Over. Maatij. v. Landbouw, quot;zijn
O. a. op gebied van het hoefbeslag uitgeloofd: 1 zilveren medaille, 1 bronzL
medaille en een getuigschrift.
De inzendingen zullen bestaan uit verzamelingen hoefijzers van verschil-
lenden vorm.
luschrijvings-biljetten, welke vóór 16 Juli a.s. moeten worden ingezonden
zyn op franco aanvrage gratis te verkrijgen bij de heeren: C. H F a'
Corbelyn Battaerd te Groenloo en S. Snijder te Winterswijk.'
—nbsp;Het eerste beslag. In het oostelijk gedeelte van Gelderland bestond
vroeger algemeen de gewoonte, om wanneer een jong paard voor het eerst
werd beslagen, aan den smid en zijne knechts een half fleschje „Schiedamquot;
te vereeren. Dit zeker als tegemoetkoming voor de extra moeite en zorgen
waarmede het beslag van jonge dieren gepaard gaat.
Verzette het paard zich door zachtaardigheid niet tegen de operatie , dan
werd wel eens van een spijker gebruik gemaakt om het wat te laten sprin-
gen. Ook opmerkingen als „wat is die hoorn toch droogquot; of „is die hoef
al gesmeerd?quot; werden te baat genomen om het geheugen van vergeetachtige
eigenaars op te frisschen. Bleken deze zachte wenken geen effect te hebben
en kon men van den behoudenden eigenaar niets los krijgen, dan werd
na het beslag, op den linker voorhoef een kruis geteekend met krijt of
ook wel de geheele hoef wit gemaakt.
Zoo kon de geheele buurt zien dat de eigenaar niet aan het gewoonte-
recht voldaan had, waarbij spottende opmerkingen natuurlijk niet achterwege
bleven. Op vele plaatsen echter begint deze gewoonte in onbruik te geraken
ÏelTeJquot;'^''''^'quot;
~ Lizermarkt in Februari. Nadat in de le helft dezer maand de yzer-
Jiande^ de markt te Glasgow vrij wel bleef zooals gedurende de laatste
■) Deze tent. is, met het oog op het samenvallen met de groote nationale paarden-
tent. te s-bravenhage een week vervroegd. Red.
maanden, nl. stil, flauw, met kleinen omzet, kwam er in't laast der maand
vrij plotseling een ommekeer in den vorm van levendigen handel. Allerlei
geruchten waren daarvan het gevolg. Zoo schreef men het toe aan de han-
delingen van sommige speculanten te Londen, terwijl het ook werd geweten
aan het Morgan Syndicaat, dat den geheelen voorraad ruw ijzer in Engeland
zouden willen opkoopen, ten einde den aanvoer naar Amerika te verhinderen
en zoodoende de Am. ijzer- en staalmarkt in handen te krijgen. Wijl ech-
ter Amerika sedert einde Januari geen orders geeft, wordt door het vaste
land de beweging vrij onverschillig opgenomen.
—nbsp;In den steenkolenhandel te Ruhrort kwam in Februari weinig ver-
andering; het bleef n.1. tamelijk stil.
—nbsp;Tot den cursus in hoefbeslag te Meeuwen zijn alsnog toegelaten: K.
Garst man te Glessen, G. G a rst man te Aalburg, A. Eaevers te Dassen,
terwijl verschillende belangstellenden den cursus niede volgen. De afd.
Heusden v/d N. Br. Mij. v. L. besloot in hare j.1. vergadering den cursus
ook financiëel te steunen, ten einde het aantal lessen, voor zoover noodig,
te kunnen vermeerderen.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
HET SMIDSVtrUE MET WATERSTRAAL.
Het smidsvuur met waterstraal is afkomstig van de firma Bechem en
Post te Hagen (Westfalen) en berust op het gebruik van een zeer fijn
verdeelden waterstraal. (Figuur 1 stelt de inrichting voor). Een reservoir.
dat aanvankelijk met lucht gevuld is, wordt door een aan den bodem aan-
sluitende buis met water volgepompt, dat de afgesloten lucht samenperst
tot op een spanning, die afhankelijk is van den waterstand en gewoonlijk
als maximum 8 Atm. bedraagt. Deze luchtdrukking tracht het water naar
buiten te persen , dat zich door de buis a naar het smidsvuur beweegt, welke
buis over haar uiteinde door de wijdere buis h is omsloten, zoodat door de
ringvormige ruimte tusschen de beide buizen de verbrandingslucht kan bin-
nendringen. De buis a is aan het uiteinde voorzien van een mondstuk,
waarin drie gaten zijn geboord, die, naar één punt vóór de buis gelegen'
convergeeren. (Zie fig. 2). De drie waterstralen komen dus in dat punt
■nbsp;samen; door den schok worden zij fijn verdeeld en deze
_»-«rx^f^ krachtige straal, uit fijne waterdeeltjes bestaande, zuigt
de omringende lucht mee, zoodat zijn werking met die
1nbsp;van een injector kan worden vergeleken. De luchtver-
Fig. 2. Mondstuk, be- dunning, die op deze wijze ontstaat, 5—10 mM., stemt
hoorende bij hetsmids- ongeveer overeen met die, welke bij een matige schoor-
vuur met waterstraal, steentrekking behoort en is geringeJ dan die, welke de
gewone blaaswerktuigen leveren. Toch hooren wij een gedruisch alsof de
lucht met groote snelheid in het vuur wordt geblazen en vertoont het vuur
een verblindend witte gloeihitte. Men verklaart hetgeen hierbij plaats grijpt
op de volgende wijze: De hoeveelheid warmte, die bij het verbranden
(verbinden met zuurstof) van één K.G. koolstof wordt ontwikkeld, is een
bepaalde, onveranderlijke hoeveelheid en geheel onafhankelijk van de stook-
inrichting, waartegenover echter de temperatuur, die daarbij ontstaat van
zeer veel omstandigheden afhangt, maar een bepaald maximum niet kan
overschrijden. Wordt 1 K.G. koolstof, b.v. in den vorm van hout, jaren-
lang aan de lucht blootgesteld, dan verteert het, waarbij de voorgeschreven
hoeveelheid warmte wordt ontwikkeld. De ontwikkelde warmte zou n.l. in
staat zijn 8080 K.G. water één graad Celsius in temperatuur te doen stijgen
of een zekere hoeveelheid lucht een deel van een zoodanige, dat de werking
gelijkwaardig zou zijn met 8080 calorieën. De temperatuur, die ontstaat
IS echter afhankelijk van de massa der lichamen, waarover zich de warmte
verdeelt en die aan de verbranding deelnemen of haar begeleiden Hoe
grooter die massa is, des te lager is de temperatuur, welke wordt opgewekt.
EECTmCATlE.
In het vorig no. van „De Hoefsmidquot; is vermeld, dat door den heer L
Louter, rijks-veearts te IJzendijke, een cursus in hoefbeslag zou worden
gegeven. Dit bericht, uit een der bladen overgenomen, is onjuist Wel is
door genoemden veearts een cursus in paardenkennis gegeven.'
— Ingekomen postwissels van de heeren: Q. J. v. d. Welie te 4. ^ ƒ
Donmerhold ie ü., P. den Ouden te Z. en A. D. Verlinde te S. (tevens ab'
1903 ƒ3.-) alle, ƒ0.50 voor afl. I en II '01; van de VolMeeszaal te A
voor porto ƒ 0.25; van Th. O. v. Bijssel te D., H. L. Meijers te 8 en
J. Duijsens te H. ieder ƒ3 voor ab. '03.
WereldteptoonstelliDg Parijs: Hoofdprijs en Gouden MedaiHe.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
Greïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
Kiins thLOorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEIV, Utrecht.
Een grof-, hoef- en kachelsmederij.
Brieven franco onder letters R. R. Bureau van dit Blad.
Petrol.-, Gas-, snelkook- en
verwarmingstoestel.
Brand zonder pit, reuk of roet —
even geruischloos als kookgas.
OEEN BRANDGEYAAR.
1 liter kokend water in a 5 min.
Petr.verbruik ± 1 ct. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscouranten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
w. Y.d. LIST, van Breughelstr. 110, den Haag,
AGENTEN gevraagd.
De beste Z u i g -
en Perspompen.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Den Haag.
-ocr page 68-S. C. M. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool Yoorzieii van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „Tlie Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk „The Holdfast barquot; prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte CaoutcUiie, teit, zachte, veerkrachtige CaoMj-cW
m 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig. '
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Hoiiwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Kunsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Las- of Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Pneumatiek- of Luclitdrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 69-Se Jaargang. — 1903 - Aflevering 4.
redacteüu-uitgever: a. w. heidema, rijks-veeaäts te groningen.
-ocr page 70-Hoe
langGe
er ook
over
denkt,
laten niet los en vallen niet af. Wij garandeeren ze vol-
komen. -
Schrijf ons heden nog een briefkaart, nu Ge er toch
aan denkt, en vraag prijzen bij ons aan. -
LaMBERT amp; CoMPANY, RoTTERDAM,
Wat moet de hoefsmid noodzakelijk weten ? — Cursussen in hoefbeslag. —
Hoefbeslag-examens te 's Gravenhage. — Persoverzicht. — Korte Mededee-
lingen. — Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
— Advertentiën.
WAT MOET DB HOEESMID NOODZAKELIJK WETEN?
In ons vorig opstel moesten wij eindigen met de beschrijving van het hoef- /
gewricht, dat gevormd wordt door de vereeniging van het kroonbeen, he*^
hoefbeen en het straalbeen. Dit gewricht is, evenals andere gewrichten, dow
een beursband of gewrichtszak omgeven, die de ruimte tusschen de gewrichts-
beenderen volkomen van de buitenlucht afsluit.
Deze band is op het achterste gedeelte, tusschen hoefbeen en straalbeen
verdikt en versterkt, welk gedeelte daarom wel eens straalbeen-hoefheen-
land genoemd wordt (zie fig. 8 a). Dit verdikte gedeelte van den gewrichts-
band vormt dus een sterke beschutting voor be-
leediging van het hoefgewricht tegen het indrin-
gen van scherpe, puntige voorwerpen, welke zich
op den weg bevinden.
Ook is die versterking nuttig, omdat dit ach-
terste gedeelte van het gewricht bij het doortre-
den van het paard telkens veel te lijden heeft,
omdat het hoefgewricht daarbij een draaiende be-
weging maakt en dan de lichaamslast voorname-
lijk op de achterzijde van het gewricht aankomt.
Ter weerszijden van het hoefgewricht vindt men
ook sterke banden, van het kroonbeen naar het
hoetbeen loopende (fig. 7 a).
Wij zien uit een en ander de uiterst doelmatige samenstelling van deze deelen
binnen in den boef en krijgen al eenige voorstelling van dit onderdeel van
het paardehchaam. Eeeds begrijpen wij, dat de hoef niet is een doode klomp
hoorn, met van binnen een stukje leven of
vleesch er in, doch daarentegen een kunstig
samenstel van verschillende weefsels.
Bij deze tot den hoef behoorende deelen van
het geraamte stonden wij dan ook wat uitvoe-
riger stil, om nu weer met onze beschouwing
van den algemeenen lichaambouw verder te
gaan en het nog overblijvende deel van het
geraamte te behandelen, n.1. de achterste lede-
maten.
# *
Bij het geraamte van het paard wordt het
leTcken gerekend te behooren (zie fig. A h. z.
...........TO ueuooren (zie ng. A li. z
vorig art. blz. 47) bij de achterbeenen. Dikwijls wordt ook wel het bekken
1
bij den romp behandeld, terwijl dan het achterbeen begint bij het heupge-
wricht.
Het bekken is een samengesteld beenstuk, in z'n geheel bestaande uit 6
beenderen, die — evenals de beenderen van den kop — plat, door naden
aan elkaar verbonden en op lateren leeftijd met elkaar vergroeid zijn. Die
bekkenbeenderen zijn gepaard, d.w.z. wij vinden rechts en links gelijke been-
stukken welke zijn: het heupleen (fig. A, h), waarvan wij kennen de
heupTcnolbels, het eitleen (fig. A, z.), met de zitheenJcnollels en het schaambeen,
dat naar beneden en voren ligt en in de fig. niet duidelijk zichtbaar is.
Fig. D.
Waar deze 3 beenderen bij elkaar komen, wordt een gewrichtsholte gevormd:
de heupkom, waarin een kogelvormig deel (het gewrichtshoofd) van het
dijbeen (fig. A, d.) past, zoodat daar ter plaatse een kogelgewricht, n.l. het
heupgewricht, wordt gevormd.
Op het dijbeen volgt het schenkelheen (fig. A, sb). Deze twee beenderen
vormen, met behulp van de losse •^reiescAi)'/quot; (fig. A, kn) of zoo dagelijks ook wel
smeerschijf genaamd, het achter- oïeigenlijke kniegewricht (scharniergewricht).
Op het schenkelbeen volgen weer, op dezelfde wijze als bij het onderarm-
been aan het voorbeen, eenige kleine beenstukjes, daarna het pijpbeen.
Door die kleine beentjes wordt, met schenkel- en pijpbeen, het sprong- of
hielgewricM gevormd (fig. A, sprg). Het meest bekende been van dit ge-
wricht 18 wel het schuin naar achteren en naar boren uitstekende UeUeen
(hg A hk). Onder het spronggewricht komt het achterbeen, wat samen-
stellende beenstukken betreft, precies met het voorbeen overeen en behoeft
dus met nader te worden behandeld. Weten wij nu, dat nog enkele banden,
behalve de reeds genoemde gewrichtsbanden, sommige deelen van het ge-
raamte verbinden, dan is hiermede het fundament van ons huis - het paarde-
hchaam - gelegd. De merkwaardigste band is wel de mUand, welke wij
in fig. D zien loopen van het bovenste gedeelte van den kop naar de uit-
steeksels der rugwervels, terwijl platen worden afgegeven aan de halswervels.
Deze band is te beschouwen als een sterke elastieke koord, waarmede het
hoofd in opgerichten toestand wordt gehouden, zonder dat dit aan het paard
krachtsinspanning kost en zonder dat de vrije beweging van het hoofd eenigs-
zins wordt belemmerd. Verder sluiten 2 groote plaatvormige banden de
ruimten af, welke er ter weerszijden van het kruisbeen en de bekkenbeen-
deren open blijven en mede dienen tot steun van de vleeschmassa's, welke
daar worden aangetroffen.
Deze banden worden Ukhenhanden genoemd. Bij een hoogdrachtige merrie
verslappen deze banden, zoodat het vleesch daar ter plaatse eenigszins door-
zakt; wij noemen dit: het zakken van de platen.
*#*
Een weefsel waarmede wij ook veel te maken hebben is het spierweefsel
waaruit de spieren (vleesch) gevormd zijn. Bekijken wij nog eens weer onze
figuren op bladz. 20 en 22 van afi. 2, dan zien wij dat de spieren zijn op-
gebouwd uit zeer fijne vezelen, spiervezelen. Vele spiervezelen, welke naast
elkaar liggen en door middel van z g.n. bindweefsel (zie mede afl. 2) aan
elkaar zijn verbonden, vormen samen een spierbundeltje; deze bundeltjes
leggen zich weer naast elkander tot grootere bundels en een aantal van der-
gelijke bundels vormt de spier. Wanneer wij een stuk vleesch (het zij
rauw of gaar) bekijken, kunnen wij ons van die samenstelling wel eene
voorstelling maken.
Sommige spieren zijn geheel of gedeeltelijk overtrokken met sterke, taaie,
dikwijls glinsterende vliezen z.g.n. peesvliezen, welke tot versterking dienen.
Er zijn verschillende vormen van spieren (platte, dikke, korte, buikige
enz., zie fig. E), doch de werking van alle is gelijk, n.1. zij hebben het
vermogen zich samen te trekken evenals een uitgerekt stuk elastiek.
Wanneer zij dit doen worden ze natuurlijk korter, en als wij weten dat
ze in hoofdzaak loopen van het eene gedeelte — of beenstuk — van het geraamte
naar het andere, en er tusschen die twee uiteinden van de spier een ge-
wricht ligt, dan wordt het duidelijk, welke uitwerking de samentrekking van
de spieren zal hebben. Ze buigen n.1. de verschillende beenstukken naar
elkaar toe, of kunnen ook een onderlinge strekking van twee beenstukken
bewerkstelligen.
Dit hangt af van de plaats waar de verschillende spieren worden aange-
troffen; b.v. trekken de spieren zich samen welke aan de achtervlakte en het
ondereinde van een voorbeen liggen, dan zal dat voorbeen gebogen worden-
werken de spieren aan de voorvlakte, dan wordt het onAevheen gestrekt.
(Zie fig. 38, blz. 25 afl. 2). Werken verschillende spieren in het lichaam
gelijktijdig en regelmatig na elkander, dan komen verschillende lewegingen
als stappen, draven, springen, slaan, steigeren enz. tot stand. Is het zich
voorwaarts bewegende dier aangespannen, dan treht het paard. Dit trekken
gaat voornamelijk uit van het achterstel; n.1. wanneer het achterbeen in
gebogen toestand onder het lichaam is gebracht en dit been zich daarna gaat
strekken, dan zal het daardoor langer worden. Dit zou als gevolg hebben,
dat het achterstel in de hoogte werd gebracht, doch wanneer de strekspieren
van het achterbeen zich samentrekken, doen de spieren op de bovenvlakte
van het kruisbeen, het bekken, de lenden- en rugwervels dit ook, waardoor
de opwaartsche beweging grootendeels in een voorwaartsche wordt veranderd.
Het achterstel geeft dus telkens een duw, die langs den rug op het voor-
stel wordt overgebracht.
quot;Wij noemen daar voorstel en achterstel, als deelen van het paard, dat wij
in 't geheel verdeelen in 3 stukken (voorstel of voorhand, tot achter de schou-
derbladen, middenstel of middenhand, tot aan de heupen en achterstel of
achterhand, het gedeelte achter de heupen). Bij dat overbrengen van die
duwen moeten de ruggewervels goed tegen elkaar aangedrukt worden door
de daar liggende spieren, omdat anders de rug zal buigen, vooral wanneer
de vracht, waarvoor het paard gespannen wordt, zwaar en de rug lang is.
Wij kunnen ons dit gemakkelijk voorstellen wanneer wij met een langen,
dunnen stok, aan het eene einde vastgehouden, een zwaar voorwerp willen be-
wegen of omver werpen. Het voordeel van een vrij rechten en korten rug
voor een trekpaard — en de smid mag zulks wel weten — valt hier dadelijk
m het oog. De voorbeenen doen voornamelijk dienst om het zich verplaat-
sende lichaam telkens weer op te vangen en te ondersteunen. Dat de meeste
kracht van het achterstel uitgaat kunnen wij nagaan wanneer wij zelf
eens in dierlijke houding (n.l. op handen en voeten) gaan loopen.
De hoeven van de voorbeenen, die telkens en telkens met kracht op den
grond komen, wanneer het lichaam hoog is opgetild en weer moet worden
ondersteund, zullen meer te lijden hebben dan de hoeven der achterbeenen.
Behalve voor de verplaatsing van de verschillende lichaamsdeelen, zorgen de
spieren nog voor meerdere verrichtingen. Zoo b.v. worden door spierwer-
king de ribben bewogen en beurtelings de borstholte vergroot en verkleind,
welke beweging een groot deel is van de ademhalingsverrichtingen; ook de
buikholte kan door spierwerking worden verkleind en vergroot.
Van de spier trekt zich alleen het vleezige (roode) gedeeltelijk samen en
als wij nu verschillende spieren bekijken, dan zien we dat ze lang niet alle
geheel uit vleesch bestaan, doch dat een spier soms aan beide einden, soms
aan een einde uitloopt in een geel-witte koord (pees), waarmee zij zich
meestal aan het been vasthecht. Voornamelijk aan de beenen zien wij die
koordvormige pezen, welke daar naast elkander loopen en wel ieder in een
scheede, om het tegen elkaar schuren te voorkomen.
Platte spieren eindigen in meer platte pezen ot peesvliezen. A^an de pezen
zijn er eenige die de smid zeer goed moet kennen,' nl. de pees die langs de
achtervlakte van het pijpbeen en het kootbeen loopt en zich aan het bovenste
gedeelte (leuning) van het kroonbeen vasthecht. Deze pees wordt genoemd
de doorboorde pees omdat er een andere pees dwars doorloopt, die vervolgens
langs de achtervlakte van het kootbeen en het straalbeen naar de zooivlakte
van het hoefbeen gaat, zich daar verbreedt, de geheele halvemaan-vormige
uitsnijding van het hoefbeen bedekt en een zeer soliede beschutting is voor
het hoefgewricht.
Langs de voorvlakte van pijp-, koot- en kroonbeen loopt de strekpees; die ook
naar onderen in breedte toeneemt en zich vasthecht aan den boven-voorrand
van het hoefbeen en de geheele voorvlakte van het hoefgewricht bedekt,
zoodat dit gewricht al bijzonder goed is ingesloten.
Bekijken wij voor de ver-
duidelijking üg. 2, dan zien
wij daar een overlangsche
doorsnede van het onderbeen;
• boven in de figuur zien we
nog een gedeelte van het
kootbeen, daarna het kroon-
been (A.) en het spitse hoefbeen
(B.); achter het kroon- en hoef-
been: het straalbeen (c) en de
band die het straalbeen met
het kroonbeen verbindt (h).
De pees die naar een gedeelte
van de zoolvlakte van het hoefbeen gaat, wordt aangeduid door d, daarvóór
zien wi] de doorboorde pees, welke naar het kroonbeen loopt. Op de voor-
vlakte wijst ƒ aan: de strekpees, welke zich aan den bovenrand van het hoef-
been vasthecht.
Alle spieren bij elkaar geven in hoofdzaak den vorm aan het uit-
wendige lichaam. Tusschen en in de spieren (tusschen de bundels) kan in
meerdere of mindere mate vet worden gevormd, doordat er zich vetdroppels
afzetten in de bindweefselcellen (zie fig. bladz. 22 afl. 2).
Door dit vet wordt de spier wel van beter kwaliteit voor den slager,
doch niet voor den voerman.
CCJESFSSEN IN HOEFBESLAG.
Het le jaar van den cursus 1902/04, gehouden van wege het Genootschap
van landbouw en kruidkunde voor de provincie Utrecht, eindigde 14
Maart 1.1., op welken datum het overgangsexamen tot het 2e gedeelte
plaats vond.
De volgende 8 deelnemers werden daarvoor toegelaten:
H. N. Fakkeldij te Weespercarpel; A. Sesink te Werkhoven; G.
F. Kok te Leusden; H. J. van de Bovenkamp te Doorn; J. Of man
te Buren; J. J. Roodvoets te Bunnik; G. de Groot te Loenen a/d.
Vecht en L. de Groot te IJsselstein.nbsp;M.
— Het eindexamen van den 2-jarigen cursus, door de afdeeling „Bonimeier-
waardquot; van de G. 0. M. v. L, gehouden, vond plaats 1 April te Zaltbommel.
De 7 candidaten van dezen cursus slaagden alle, te weten: W. B erkv e ns
te Wamel, E. A. van Horen te Well; J. M. van Diessen te Hedel;
G. Merks te Well; J. de Euiter te Zaltbommel; C. Valkenburg te
Zaltbommel en J. A. Bregt te Yarik, terwijl H. J. J. van Hemert
te Ammerzoden, in het bezit van het diploma van een 1-jarigen cursus, het
2e gedeelte had medegemaakt, om dit bewijs van bekwaamheid te verwisselen
met dat van een 2-jarigen cursus, en wel met gunstig gevolg.
Aan 2 candidaten, niet tot dezen cursus behoorende, namelijk: C. M.
Klarenbeek te Putten en P. Smit te Nijmegen, voor welke was ver-
zocht het examen te mogen afleggen, werd tevens een diploma uitgereikt;
terwijl een derde, onder dezelfde omstandigheden, daartoe niet in aanmerking
kon komen, omdat zijne practische ontwikkeling onvoldoende werd bevonden.
M.
HOEFBESLAG-EXAMEN TE 's GEAVENHAGE.
In tegenwoordigheid van het bestuur der afdeeling 's Gravenhage van de
Hollandsche Maatschappij van Landbouw en van meerdere belangstellenden.
had 8 en 9 April het examen plaats van de deelnemers aan den cursus
welJre gedurende de wintermaanden van 1902-'03, onder leiding van den
Kapitein-Paardenarts J. Laméris in de smederij van het 3e Eegt. Huzaren
werd gehouden.
Van de 11 candidaten slaagden de volgende 10: P. Brokx te Delft - D
Burgers te Strijen en M. van Immer zeel te IJsselmonde, met lof - J
Bovenlander te Delft, C. van Wingerde te Dubbeldam, H. J. Noo-
teboom te Ketel en A. Vente te Hilgersberg, met goed; A. Goris te
Dubbeldam, J o h. E o o s en J a c. E o o s, beiden van het eiland Eozenburg
met voldoende.nbsp;°
Aan hen werd, door den Voorzitter van genoemde afdeeling, onder een
toepasselijk woord, het diploma van hoefsmid uitgereikt.nbsp;M.
Fit: „Der Hufschmiedquot;.
- In het nieuwe Duitsche Burgerlijk Wetboek zijn verschillende hoefgebre-
ken aangegeven, welke in sommige gevallen tot koopvernietiging aanleiding
kunnen geven. Om een en ander te bepalen moet er natuurlijk worden
onderzocht of het lijden reeds langen tijd heeft bestaan en worden middelen
aan de hand gedaan om dit te onderzoeken. Zoo kan b.v. bij hoornkloven
scheuren enz. rekening worden gehouden met den groei van het hoorn'
welke gemiddeld 8 mM per maand bedraagt.
Bij steengallen wordt gelet op de bloederige kleur van het hoorn, nl •
wanneer de geheele hoornlaag een bloederig aanzien heeft, is de steengal
reeds maanden oud. Ook het zich vertoonen van ringen op den hoornwand
bij steengallen, wijzen er op, dat het lijden reeds geruimen tijd heeft bestaan.
Verbeemng van het hoef kraakbeen (meest aan de uitwendige zijde van
den linker voorhoef) wijst op een langdurig, dus een verborgen, lijden, vooral
wanneer deze verbeening reeds den bovensten rand van het hoefkraakbeen
heeft bereikt. Vooral bij de zware landrassen is dit lijden zeer algemeen
en wordt bij overigens gezonde hoeven daar niet als een bepaald gebrek
beschouwd. Dikwijls gaat het gebrek gepaard met beleediging van de
hoeflederhuid; immers de drachtwand zal aan de zijde van de verbeening
met op het ijzer afslijten, omdat hij, door de opgeheven werking van het
straalkussen, niet op de ijzervlakte heen en weer schuurt. Dientengevolge
wordt de wand daar ter plaatse te hoog en staat meer bloot aan schokken.
Ook de hoefkraakbeenfistel en de hoornzuil zijn als verborgen gebreken te
beschouwen; mede een beginnende straalkanker, omdat die met rotstraal
kan worden verward. Zijn echter de vuile, wratachtige woekeringen dui-
delijk zichtbaar, dan kan het lijden moeilijk als verborgen worden beschouwd.
— Lungwitz beschrijft als nieuwigheden in het hoefbeslag-, de viltzool
met een balk die voorzien is van gaten om schroefkalkoenen op te nemen.
Deze balk is aan één zijde beweeglijk, zoodat hij breeder en smaller kan
worden gemaakt en de zool dus past voor nauwe en wijde hoeven Deze
zool is uitgevonden door Wiedeman; Theissen heeft kokosmatjes ge-
maakt welke uitwendig nog van een staalplaat zijn voorzien; Clasen noemt
rietzolen, aan weerszijden van een ijzerplaat voorzien; Kalkoff houdt het
met zijn gummizolen, die weeker zijn dan de bekende van Hartmann en zich
zonder tang laten bevestigen, terwijl Blu men tritt stroozolen aanbeveelt,
die tusschen den straal en het ijzer worden gelegd (den straal das niet be-
dekken), waardoor een verdere wijze van bevestiging, door een lip of een
balk, overbodig wordt gemaakt. Landeker en Albert brengen in den
handel een beslaghamer voor ijzers met touw-inlegsels, omdat men bij dit
beslag de nagels moeilijk met een gewonen hamer voldoende kan inslaan,
daar men met de vlakke zijde niet in de gootvormige verdieping van het
ijzer kan komen. De hamer loopt aan een kant smal en conisch toe, met
welk einde men dus beter de, in de diepe gaten dringende nagelkoppen, kan
raken. Een schroef kalkoen-sleutel en een schroefsleutel van Pel her, om
den hoef bij het uit- of inschroeven der kalkoenen vast te zetten, worden,
met den beslaghamer, in den handel gebracht door de firma's Hecker's
Sohn en J. H. E,enker, beide te Dresden.
TJit: „Smid en Koperslager.quot;
—nbsp;De kachels worden opgeborgen en men zoekt soms naar een middel om
ze, met de pijpen, voor roest te vrijwaren. Welnu „S. en K.quot; geeft ver-
schillende recepten, b.v.: le. zwartsel met terpentijn en vuurlak even laten
doorkoken en met dit mengsel het kachel werk insmeeren en uitpoetsen;
2e. 10 ons zilver-potlood, 5 ons ivoor-zwart, oi^s was (gesmolten in ter-
pentijn) 1 ons groene zeep. Een en ander wordt aangemengd met heete
kofSe tot het mengsel gebonden is. Bij later gebruik, verdunnen met koude
koffie. 3e. kachelpolitoer van J. Bredewold te Wapenvelde.
—nbsp;Om kleine gaatjes in het leer van oude blaasbalgen te herstellen, moet
men de plek rondom dat gaatje met een mes goed afkrabben om stof en
vet te verwijderen. De plaats , die zoo behandeld is, wordt daarna met eene
zuivere, in benzine gedrenkte, lap goed afgewreven. Een stuk wit schapen-
leer van passende grootte, dat op de vleeschzijde goed afgeschraapt is, wordt
nu, met goede lijm bestreken, op de plek gehecht, flink aangedrukt en daarna
met warm water afgewasschen. Na 5 ä 6 uur kan de blaasbalg weer in
gebruik genomen worden.
— Varia. Het hoefbeslag omvat niet alleen de kunst een goed ijzer te
maken en onder den hoef te bevestigen, doch ook ook om den hoef goed te
besnijden.
Een goed gemaakt hoefijzer mag nimmer de indrukken van een smidsha-
mer vertoonen.
Behandel een paard gedurende het slaan niet ruw, gij maakt het angstig.
Een slecht gericht hoefijzer is een schande in deze eeuw.
Een noodstal moet een noodstal, geen gewoontestal zijn.
Er worden cursussen gehouden voor hoefsmeden, dit is goed, doch een
cursus in hoefbeslag voor eigenaren van paarden zou ook goed zijn.
Uit: „Vulkaan.quot;
—nbsp;Aan het jaarverslag 1902 van de ambachtsshool te ^s-Gravenhage ont-
-ocr page 79-lenen wij het volgende: Het aantal leerlingen bedroeg 300, d.i. pl. 30 meer
dan het vorige jaar. De nieuwe cursus ving aan met: 6 paralel-afdeelingen
van de le klasse, 4 van de 2e klasse en 2 van de 3e klasse. Eene ver-
meerdering van het aantal onderwijzers was noodzakelijk, waarin werd voorzien.
Het bestuur kon in 1902, tengevolge van de verhooging der subsidiën,
beschikken over eene bijdrage van het rijk van ƒ10.000, van de provincie
van ƒ3000, van de gemeente van ƒ21,000, waarvan ƒ 4000 voor de burger-
avondschool.
De voorgenomen uitbreiding van lokaliteit en van het onderwijs is in 1902
tot stand gekomen. Den len No^p^ijgp j j ^^^nbsp;gebouwen in
gebruik genomen, en is, door de plaatsing eener stoommachine, de gelegen-
heid in het leven geroepen om de leerlingen met de behandeling van stoom-
machine en ketel bekend te maken, het electrisch bedrijf bij het onderwijs
in te voeren, en de mechanische kracht in dienst te stellen van den aan-
staanden meubelmaker, timmerman eri instrumentmaker.
—nbsp;Be roohplaag. Volgens de „Eevue Scientifiquequot; wordt thans te Londen,
als middel om de rookplaag te verminderen, aan de steenkolen een geringe
hoeveelheid kali- of natron-salpeter toegevoegd, waardoor de verbranding
vollediger en tevens voordeeliger, zonder rook geschiedt.
TJit: „Nieuwe Rotterd. Courant.quot;
—nbsp;Aan de Ambachtsschool te Amsterdam werd in het begin dezer maand,
aan het eind van deu cursus, een openbare les in de praktijk gehouden,
waarbij door de leerlingen flink hun best werd gedaan.
Uit de bij die gelegenheid tentoongestelde werkstukken en teekeningen,
gedurende den afgeloopen cursus door de leerlingen verzameld, bleek, dat
er goed was gewerkt.
Er wordt thans ook geleerd hoe men moet boekhouden, briefschrij-
ven, rekening opmaken, enz. (Zeer nuttig. Bef)
—nbsp;De Vereeniging tot oprichting en instandhouding van de Ambachts-
school te Zierikzee heeft haar bestuur gemachtigd met'het gemeentebestuur
te dezer stede in onderhandeling te treden over een te sluiten leening van
ƒ26,000, ten behoeve van den bouw eener nieuw te stichten ambachtsschool.
In de tweede plaats heeft zij het bestuur machtiging verleend aan de ge-
meente een jaarlijksch subsidie van ƒ1000, aan de provincie Zeeland een
van ƒ1200, en aan het rijk een van ƒ3350 te vragen, terwijl boven-
dien aan den staat ineens tot dekking der inrichtingskosten een som van
ƒ 1300 zal worden gevraagd.
—nbsp;Naar aanleiding van de staking der smeden men mk. Amsterdam
dat de patroons vast houden aan hun beginsel: loonregeling naar bekwaam-
heid - met naar leeftijd. Zij zoeken zich tegen de stakende gezellen
sterk te maken, door zich onderling te verbinden, zelf de handen uit de
mouw te steken en spoedeischend werk zelf te verrichten - elkaar daarbij
steunende. Dat hebben patroons in een vak als dit vóór, boven die in de
transportbedrijven, dat zij zelf uit de practijk zijn voortgekomen en die
practijk een begrensd terrein omsluit.
- Id Oostenrijk beijvert men zicli zeer voor den ambachtsstand, welke
stand in dat land, zonder overzeeschen handel, bijzonder talrijk en gewichtig,
echter ook conservatief en ouderwetsch is.
De Eegeering stelde in 1892 20.0000 kronen beschikbaar ten behoeve
van de verbetering van den ambachtsstand Hiervoor werd een tentoonstelling
van motoren, nieuwe gereedschappen en kleine krachtmachines gehouden.
Die toestellen werden door den staat gekocht, die ze tegen fabrieksprijs en
afbetaling op termijnen weer aan de gilden afstond. Op deze wijze zijn in
10 jaren aan 186 genootschappen voor een waarde van 700.000 kr. aan machines
uitgeleend. Natuurlijk gaat dit niet zoo maar in het wilde, doch na een
grondi- onderzoek naar toestanden en personen. Men hoopt nu door de
Herboven beschreven middelen de gilden of genootschappen zoozeer van het
nut dier moderne werktuigen en methodes te hebben overtuigd, dat zij er
langzamerhand wel toe zullen overgaan om die voorwerpen uit haar eigen
kas° te betalen en dan nog alleen maar bij het ministerie om raad en in-
lichtino-en zullen komen, waarvoor een informatie-bureau bestaat.
Zeerquot; nuttig werkt het adviserend lichaam, dat uit industrieelen, bazen
patroons, technische professoren en ambtenaren bestaat. Aan het hootd
van dit lichaam staat prof. Exner, de man die van de ambachten en be-
drijven op de hoogte is en bekend om zijn werkkracht. Al deze mstellmgen
maken nu deel uit van een speciale afdeeling aan het ministerie van koop-
handel, aan welke de „Gewerbe-Förderungquot; is opgedragen. De hulp welke
door verschillende instellingen wordt verleend, openbaart zich op drie manieren:
10 door het streven naar grootere technische bekwaamheid, welke men
hoopt te verkrijgen door betere gereedschappen en werktuigen en voorts
door het invoeren van een betere manier van werken of zooals het in het
Duitsch heet „Arbeitsmethodenquot;;nbsp;, -.i j i, j ■•
20 door het bevorderen van associatie tusschen de verschillende bedrijven
met het doel om de productieve kracht er van te verbeteren en te verhoo-
gen; dus een combinatie van verwante vakken om goed en goedkoop werk
af te leveren;
3o. door een verbeterde opleiding van leerlingen voor hun vak.
De cursussen voor bazen, om dezen met moderne werkplaatsen bekend
te maken en hunne practische en theoretische kennis te vermeerderen, duren
naar gelang van het vak twee tot drie maanden. Deze werkplaatsen zijn
inc^ericht voor timmerlui, schoenmakers, kleermakers, slotenmakers en voor
arteiders in de electrotechniek, maar zullen weldra worden uitgebreid voor
arbeiders in de werktuigkunde, gas- en waterleidingen.
Daar de personen gedurende den tijd, dat zij cursussen bezoeken, hun
da-elijks werk niet kunnen verrichten, wordt hun ter vergoeding van dit
verlies een som uitgekeerd, die tusschen 15 en 30 kronen wisselt en onge-
veer met hun weekloon overeenkomt.
De lust om aan dit onderwijs deel te nemen is zeer groot, zoodat de
regeering slechts de besten uitkiest.
De werkplaatsen voor deze „Meisterkursequot; zijn natuurlijk opperbest en
van moderne en uitstekende werktuigen voorzien. Daar wordt hen geleerd
hoe die voorwerpen te gebuiken en welke de methode van werken de beste
is. Niet alleen op knap en degelijk werk wordt gelet, maar ook op het
onderwijs in het boekhouden, cijferen en teekenen.
Dezer dagen is in Graz een „Gewerbeförderungsinstitutquot;, d.w.z. een soort
hoogere ambachtsschool geopend, zooals die reeds bestaan te Weenen , Brum,
Innsbruck, Praag, Eeigenberg. Wat voor herleving van het handwerk hier
gedaan wordt, heeft reeds in Pruissen de aandacht getrokken, en zal er
worden nagevolgd. Ook uit Ierland, heeft men om inlichtingen gevraagd.
(Ook Nederland kon door den Weener briefschrijver, welke deze mede
deelingen verstrekt, genoemd zijn als een land waar het ambachtsonderwijs
nog al wordt gesteund; zie persoverzicht N. R. C. boven. iSlt;?/.)
—nbsp;Een gewaardeerd verzoek.
Op verzoek van de afdeeling 't Zandt der Maatschappij van Landbouw
en Nijverheid, zal voor den smid G. Dijkema, plaatsing worden verzocht
als burger hoefsmidsleerling aan de rij- en hoefsmidschool te Amersfoort.
(Zie mededeeling omtrent Hoefsmidschool te Amersfoort. -Be/.)
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen,
De leerling K. E i e s k e van Dwingeloo (Drenthe) die 20 November
1902 aan de Inrichting werd geplaatst, heeft deze 21 Maart 1903 met een
goed getuigschrift verlaten. Zijne plaats werd ingenomen door E. Yeening
te Glimmen. De leerling Baar is nog bij voortduring door militie-plichten
verhinderd, verder den cursus te volgen.
Hoefsmidscliool te Amersfoort.
Sedert 1 April 1.1. zijn aan de Hoefsmidschool geplaatst: A 11 e A 1 b e r t s,
smidsgezel te Ezinge (Prov. Groningen), daartoe in aanmerking gebracht door
het Bestuur van de „Maatschappij ter bevordering van Nijverheid in het
Westerkwartier der Prov. Groningen. G. Dijkema te 't Zand, daartoe in
aanmerking gebracht door het Hoofdbestuur der Gron. Maatschappij van
Landboutt' en Nijverheid te Nieuw-Beerta.nbsp;F.
—nbsp;IJzermarkt te Glasgow. Sedert de mededeeling in het vorige no.
bleef het in den ijzerhandel stil en waarschijnlijk zal daarin nog wel niet
spoedig eene gunstige verandering komen. Eeeds werd in de laatste weken
niet naar Amerika verkocht en het nog daarheen verschepen van ijzer ge-
schiedde op grond van reeds vroeger afgesloten contracten. De Amerikaansche
hoogovens schijnen echter met alle geweld tegen het buitenland te willen
concurreeren en daarmee den invoer van buitenlandsch ijzer trachten tegen
te gaan. Met het oog daarop hebben zij de prijzen verlaagd, zoodat zaken
doen met Amerika thans onmogelijk is, tenzij de Britsche fabrikanten ook
de prijzen gaan verlagen. Amerika schijnt thans, beter dan voor 1 ä 2 jaar,
in de eigen behoefte te kunnen voorzien.
Ook met het vasteland wordt niet veel gehandeld, terwijl de vraag in
Engeland zelf goed blijft.
—nbsp;Te Amsterdam is door de vereeniging „Voor de Kunstquot; eene tentoon-
stelling van oud smeedwerk geopend, waar men zich kan overtuio-en hoe-
veel schoons er ook in het smidsvak kan worden voortgebracht als liefde
den arbeid beheerscht.
Sinds een eeuw is het kunstambacht in verval door de uitbreiding en
verbetering der machine. Wat men daardoor in de industrie wint aan
vlugheid van bewerking, verliest men in de kunst. Door de verbetering
der machine, begint men de hand meer ter zijde te stellen. Vooral de kunst
van het klein ijzerwerk heeft veel geleden. Vroeger werden hengsels
en sloten op de deuren aangebracht; het houtwerk werd niet verzwakt en
het ijzerwerk diende mede als versiering — terwijl thans zooveel mogelijk
alles in het hout en onder de verf wordt verborgen. Voor de groote xjzer-
constructiën (bruggen, overkappingen enz.) zijn de machines van groot nut
geweest en op dat gebied staat de industrie thans veel hooger dan voorheen,
Lodat wij zeker thans de machines niet gaarne zouden willen missen; toch
moet de hand steeds vaardig blijven om in de plaats te komen waar de
de machine te kort schiet. Hoe die hand daartoe in staat is wordt door
deze tentoonstelling, die tot 20 April open is, bewezen.nbsp;N. B. C.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
ALUMINIUM.
Het in 1854 het eerst door Sainte-Claire-Deville bereide alumi-
nium wordt thans in groote hoeveelheden electrisch bereid uit klei en leem
(in Savoye en Zwitserland) en in staven gesneden, evenals de gewone hoef-
iizerstaven. Het aluminium is zeer licht, zelfs 31/2 maal lichter dan ijzer,
week en gevoelig voor hooge temperatuur. Te hooge temperatuur is oorzaak,
dat het metaal onder den hamer zijn samenhang geheel verliest en uit
elkander valt tot een brokkelige witte massa.
Van den anderen kant heeft dit metaal bij onvoldoende verwarming of
in kouden toestand, neiging tot breken. In dezen toestand laat het zich
slecht buigen, omdat de stof onder den hamer veert. De meest gunstige
temperatuur ligt tusschen 350 en 390» O. Om den juisten verwarmings-
graad gemakkelijk te bereiken, neemt men een ondiepen, met zand gevulden
ijzeren bak, welke op de vereischte temperatuur gebracht wordt; de in het
heete zand' gestoken staven nemen weldra deze temperatuur aan. De ge-
wone smid heeft evenwel zulke toestellen niet te zijner beschikking en moet
zich op andere manier behelpen. De juiste temperatuur is n.1. bereikt, wan-
neer een stukje week hout, dat op de staaf gelegd wordt, verkoolt; anderen
verkiezen een druppel olie op de schuingehouden staaf te brengen, deze moet
dan onder verdamping er af vallen. Ik maak het aluminium slechts goed
handwarm door het 1—2 minuten boven het vuur te houden. Op die wijze
ondervind ik geen last bij de bewerking en heb ook geen last van de nadeelen
verbonden aan te hooge of lage temperatuur. Het aluminium behoudt den
eenmaal verkregen warmtegraad langen tijd; men moet daarop letten bij
een tweede verwarming. Uit een en ander volgt dat de bewerking van dit
metaal, dus voor een smid, eenigszins met de eigenschappen van dit metaal
vertrouwd, geen bezwaren oplevert.nbsp;K.
WereldteptooDStelliDg Parijs: HooMprijs en Gonden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
H. HAUPTNER, Berlin, N. IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aauvrage franco gezonden.
„het paard:
II Geïllustreerd Weekblad voor fokkers,
'' houders en liefhebbers van paarden.
Redacteur-Uitgever:
A. W. HEIDEMA, te Groningen.
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij :
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
Aan fle aboniié's Tan Je Hoefsii
Ontbrekende of zoek geraakte nummers van den jaargang
1902 zijn, voor zoover de voorraad strekt, tegen vergoeding
van porto verkrijgbaar bij
De Administratie van „De Hoefsmid.quot;
H.H. Leiders van Cnrsussen in iioefkslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.
Groningen.
S. C. M. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanice Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caontcbouc sti-aal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op liest sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot;^ prima kwaii-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige iZawiwe
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchonc ar-
tikelen.
Kunsthoorn.
enz., enz.
Gemaakte Hoefijzers
Rits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig. . •
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
In alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 85-Se Jaargang. — IQOö — Aflevering 5.
redacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 86-De beste Hoefzool.
Wat moet de hoefsmid noodzakelijk weten? — Beschouwing over een paar
doode voeten. - Cursus in hoefbeslag te Hoorn. — Overgangs-examen cur-
sus te Euurloo. - Overgangs-examen cursus te Zutphen. - ^rsoyerzicht
Korte mededeeling. — Mededeeling over het smidsvak vallende buiten het
hoefbeslag. — Advertentiën.
WAT MOET DE HOEESMID NOODZAKELIJK WETEN ?
door
H. A. KROES.
( Vervolg)
Zullen de spieren zich samentrekken dan moeten ze daartoe geprikkeld
worden. Die prikkels worden in de spieren aangebracht door fijne draden
(zenuwen), die van uit de hersenen uitgaande, zich in de verschillende
deelen van het lichaam verspreiden (fig. 9). Willen wij (of wil het paard) iets
van de spieren gedaan hebben, dan gaat er van uit de hersenen, langs die
zenuwen, een sein naar de spieren en ze trekken zich samen (fig. 11). Snijden
wij de zenuwen, die naar een spier gaan, door, dan kan die spier, hoe dik en
gezond overigens, zich toch niet samentrekken (verlamming, zenuwaandoening).
Ook zijn in de verschillende deelen van het lichaam nog andere kleine
zenuwtakjes aanwezig, die gewaarwordingen, welke in de verschillende
lichaamsdeelen worden opgedaan, naar de hersenen overbrengen —waar ten slotte
alle gewaarwordingen tot stand komen. De le soort van zenuwen noemen wij
beweegzenuwen, en de 2e mmt gewaarwordingszenuwen. Men kan deze laatste
ook zintuigzenuwen noemen, omdat ze dmi eens gevoelsprikkeling in de
hersenen overbrengen, dan weer lichtindrukken, geluidstrillingen en gewaar-
wordingen van smaak of reuk overseinen.
Voor sommige van die zintuigen,
zooals het zien, het hooren, het rui-
ken en het proeven, heeft men be-
paalde plaatselijke organen, terwijl
het zintuig van het gevoel meer door
ya, het geheele lichaam is verspreid en
voor een groot deel in de huid zetelt,
waarmeê wij dan ook fijn kunnen voe-
len en tasten en welke bovendien
zeer pijnlijk is bij kwetsing.
Voor den hoefsmid is het gevoels-
zintuig van het paard het belangrijkst,
omdat dit zintuig in zekere mate be-
slist of de smid zijn werk goed heefi;
gedaan. In de deelen van den hoef toch
Fig.il. Twee spiervezels met de eind- -rloopen talrijke gevoelszenuwen,
Lstellen van bewegingszenuwen.nbsp;die bij de geringste aanraking hevige
pijn veroorzaken. Worden dus de meer inwendige deelen van den hoet door
den smid gekwetst (met hoefnagels b.v.), dan zal het paard pijn te kennen geven
en met z'n voet trekken. Worden de ijzers slecht ondergelegd, zoodat ze op
sommige plaatsen drukken - of er een tegennatuurlijke rekking ontstaat, dan
ook zullen de zenuwdraden in den hoef naar de hersenen overseinen, dat het
daar beneden niet pluis is. De hersenen commandeeren op hun beurt:
hreupehn, als 't ware om den smid bij voortduring aan z'n onachtzaamheid
of onvoldoende kennis te herinneren.
Ook de veeartsen hebben te kampen met deze dikwijls zoo hatelijke
bewijzen dat een of ander middel niets geholpen heeft. Smeren, wrijven,
rust - soms heeft niets van dit alles resultaat — de kreupelheid blijtt.
Welnu in dat geval worden ze dikwijls zoo verwoed op die leelijke zenuwen,
dat zij ze boven den hoef doorsnijden, opdat ze niet langer aan de hersenen
kunnen verklikken hoe treurig het er nog in dat ondereind uitziet — en
waarlijk ... wat ziet men dan dikwijls? De hoef zwijgt van z'n toestand
en de hersenen commandeeren: rad loopen!
De samentrekking der spieren, het tot bewustzijn komen van verschillende
gewaarwordingen, is dus afhankelijk van de zenuwprikkels, alzoo van de
zenuwen Echter ook de zenuwen zijn slechts onder bepaalde omstandigheden
geschikt om de noodige seinen te geven voor de verschillende levensverrich-
tingen. Zij moeten n.1. worden gevoed, anders geraken ze verlamd en bren-
gen de prikkels niet ter plaatse waar zij behooren. Die voeding komt tot
stand door het bloed!
* *
*
Wanneer wij eten en drinken en ons verzadigd gevoelen, moeten we met
gelooven dat daarmee de voeding van het lichaam is afgeloopen — neen —
eigenlijk moet deze dan nog beginnen en hebben wij slechts een zeker gevoel
van leeg zijn (leege maag) bevredigd, terwijl de verschillende weefseldeeltjes
(de cellen) nog niet van dat opgenomen voedsel profiteeren. Wij kunnen
Fig. 17.
al die weefseldeelen niet afzonderlijk van brood, aardappelen enz. voorzien,
doch het lichaam is zoo ingericht, dat er slechts opname van voedsel langs
één weg geschiedt en van uit dit centrale toestel, het geheele lichaam van
het noodige wordt voorzien. Er moet dan echter heel wat met ons mor-
gen-, middag- en avondmaal gebeuren voor het tot z'n bestemming is.
Zeer in 't kort zou ik gaarne dien gang van zaken in dit opstel willen
behandelen en noodig u dus in de le plaats uit een kijkje te nemen in den
mond, 't zij van een mensch of een dier (flg. 17, boven).
We weten dat de kaken beweeglijk zijn en dat een gewricht en verschil-
lende spieren die bewegingen tot stand brengen (kauwen). Naar voren noe-
men wij die met huid bedekte spieren: de lippen, welke dienst doen om het
voedsel op te nemen. Is het voedsel in den mond aangekomen, dan wordt
het gekauwd. Door dit kauwen worden de harde tanden en kiezen, die in
de kaken zijn bevestigd, in staat gesteld het voedsel fijn te maken, vooral
ook omdat tijdens dat kauwen het voedsel met vocht gemengd wordt. Dit
vocht vloeit uit klieren, d.w.z. uit een soort weefsel, dat in 't algemeen in
staat is een bepaald vocht te leveren. Vele van die klieren in den mond
zijn klein en liggen in het roode vlies dat de mondholte van binnen bekleedt
en slijmvlies genoemd wordt. Het door die kliertjes afgescheiden vocht heet
slijm. Uit eenige grootere klieren — die in en nahij de mondholte liggen
— vloeit nog een ander vocht, n.1. speeksel (fig. 17 Os, Oks). Het slijm
heeft slechts de beteekenis om het voedsel tot een papje te maken, doch
het speeksel doet al dienst om het opgenomen voedsel in een toestand te
brengen, dat het overal kan komen waar lichaamsdeelen zijn, n.1.: in een
toestand dat het met een vloeistof kan worden medegevoerd (opgelost).
Wij moeten n.1. weten, dat het opgenomen voedsel uit verschillende stoffen
bestaat, die ieder op zich zelf een bepaalde beteekenis voor het lichaam hebben
en aan verschillende bewerkingen moeten worden onderworpen.
# #
*
Een veel voorkomende stof in het voedsel is het z.g.n. zetmeel, een hoofd-
bestanddeel van b.v. granen en aardappels. Dit zetmeel kan als zoodanig
niet met een vloestof naar de cellen worden gebracht, doch moet veranderen —
worden omgezet in suiker, die in een vloeistof oplosbaar is en dus meegenomen
wordt naar alle plaatsen waarheen de vloeistof stroomt.
Welnu — die omzetting komt tot stand door het speeksel. Lang kauwen,
lang inspeekselen heeft dus veel beteekenis voor de goede spijsvertering.
Denkt er aan!
Is het voedsel gekauwd dan wordt het geslikt, d.w.z. door de in den mond
aanwezige zeer beweeglijke spier (de tong) in een holte geworpen achter de
mondholte ■— de keelholte — welke keelholte ook een wand van spieren heeft
en inwendig bekleed is met een zelfde vlies als de mondholte. De spieren
van de keelholte trekken zich samen, de holte verkleint zich en het voedsel
geraakt in een buis, die als een verlengsel van de keelholte kan worden be-
schouwd en hals- of slokdarm wordt genoemd (fig. 17 sd). Deze buis bezit
ook al weer spieren die zich samentrekken, waardoor het voedsel naar beneden
en naar achteren wordt gedrongen, doordat de buis zich van gedeelte tot
gedeelte (van boven en voren ■— naar achteren en beneden) samentrekt.
Deze buis voert het voedsel langs den hals, door de borstholte, door de
plaat tusschen borst en buikholte (zie flg. 17 Mr.) naar een wijden
zak — de maag (zie fig. 15 M). In het vlies dat inwendig de maag bekleedt,
zitten weer kliertjes die maagsap af-
scheiden, welk sap iets dergelijks
doet als het speeksel, n.1.: het voed-
sel geschikt maakt, om in een vloei-
stof te worden meegevoerd. Het
eiwit toch in het voedsel wordt door
dit sap in dien toestand gebracht.
Heeft het voedsel genoeg mond-
en maagbewerking ondergaan, dan
komt het uit de maag weer in een
nauwe buis (darm) waar ook sappen
worden aangetrofl^en, die o.a. alweer
een gedeelte van het voedsel, n.1. het
vet, in een toestand brengen om
door middel van een vloeistof ge-
transporteerd te worden (fig., 5 dd)
De daarvoor dienstige sappen komen
of uit den darm wand zelf, o/uit de
in de buikholte gelegen lever (fig.
15 Lv) en de hmhspeehseïklier (fig. 15
Avl.h), welke de gal en het Imh-
speeTcselsap leveren.
Is het voedsel met al deze verschil-
lende vochten zooveel mogelijk in aan-
raking geweest, dan zijn de daarin
voor het lichaam dienstige stoften ge-
schikt gemaakt om te worden gebruikt
voor de voeding der weefsels. Daartoe
wordt het opgeloste voedsel (de chijl)
opgenomen door kleine openingen,
die in den darm aanwezig zijn. Deze
openingen loopen uit in zeer fijne
buisjes, welke zich met elkander
vereenigen en daardoor langzamer-
hand dikker worden. Deze buisjes
verloopen in een dubbel vlies waar-
Fig. 15.nbsp;aan de darmen hangen (het z.g.n.
darmscheil, dat wij in fig. 17 zien boven den darm D.D.). Uit al die buisjes
vormt zich eindelijk één groote buis (fig. 15 Bb) die het dienstige voedsel
langs de ondervlakte van de rugwervels naar voren voert om in de buurt
van het hart te eindigen in een andere buis, die wij nader moeten beschrijven.
Hoe verder zich de toebereide voedselmassa in het darmkanaal ver-
plaatst, des te meer vloeibare stoffen worden er uit opgenomen, dus des te
meer wordt de massa ingedikt, totdat het gedeelte, dat niet voor de voe-
ding van het lichaam geschikt is, langs de eind-opening van het darmkanaal,
{de aars fig. 15 An), het lichaam als mest verlaat.
Hoe het opgenomen voedsel bij de verschillende weefseldeelen komt,
zullen wij in een volgend nummer behandelen.
BESCHOUWING OVEE EEN PAAE DOODE VOETEN.
Ik meen dat het nuttig kan zijn om ten dienste der practijk, aangaande
de voorhoeven van een gedood 18-jarig paard met afwijkenden stand der
voorbeenen, enkele opmerkingen mede te deelen. De abnormale stand be-
stond in een hevigen graad van Eransche stelling, uitgaande van de kogels.
De beide hoeven ongeveer aan elkander gelijkvormig, een weinig spits van
gedaante, hadden sterk ondergeschoven verzenen, met ver naar achter uit-
stekende magere hoefballen, een vrij regelmatigen straal en dito steunsels;
de geheele buitenwand had een zeer schuine richting, de binnenwand was
vrij steil. Deze laatste was voorzien van vele dicht aaneenliggende groeven,
welke tot ongeveer aan den toon verliepen; de kroonrand onregelmatig van
verloop, aan den buitenwand hoog, aan den binnenwand laag, meteen ver-
schil in hoogte van 1 cM. De zooivlakte vormde twee ongelijke helften:
de buitenhelft aan de grootste dwarsche afmeting, even voorbij de punt van
den straal, bedroeg 6 cM; de binnenhelft 5^2 cM. De inwendige hoefvlakte
leverde enkel aan de hoornzooi een afwijkenden vorm op; de buitenhelft er
van was een zuiver gelijkmatig gewelfde vlakte ; aan de binnenhelft van de
bovenvlakte der zool was dit evenwel anders; hier was de zool vrij sterk ver-
diept en zeer dun, zoodat aldaar het licht er door heen schemerde, hetgeen
aan de buitenhelft niet het geval was. Hiermede overeenkomende was de
grondvlakte der zool aan de binnenhelft minder hol van vorm. De hoef was
dus half wijd, half nauw, en de zool aan de wijde helft sterker uitgehold
dan aan de nauwe helft. De vorm van het hoefbeen stemde geheel overeen
met den uitwendigen hoefvorm: het was scheef in den hoef geplaatst; de
binnenhelft lager en steiler dan de buitenhelft; gemeten 1 cM. vóór het
einde van de takken, was de hoogte van het linker hoefbeen aan den bui-
tentak 24 m. m., aan den binnentak 14 m. m.; aan het rechter hoefbeen
was zulks resp.: 25 m. m. en 15 m. m. Het belangrijk verschil in vorm
van de binnen- en buitenhelft van het hoefbeen en gevolgelijk van den hoor-
nigen hoef, is natuurlijk het gevolg van de afwijkende beenstelling van den
voet, en het daarmede gepaard gaande verschil in de belasting, dus de druk-
king van het gewicht op de binnenhelft in dit geval. Om dezelfde reden
was ook de binnenhelft der zooivlakte van dit been vlak, de buitenhelft be-
hoorlijk uitgehold.
Beide hoeven waren voorzien van een keurig gesmeed hoefijzer, dat zuiver
volgens het beloop van den draagrand verliep, maar daarom niet voldeed
aan den eisch van een beslag naar vorm, stand en gang. Hoewel bij dezen
stand de steilstaande binnenwand lichtelijk te hoog kan zijn om een goede,
gelijkmatig dragende draagvlakte te verkrijgen, was in dit geval de binnen-
wand beslist te laag. Zulks bewees immers de lage stand der kroon aldaar
in vergelijking met dien aan den buitenwand; maar werd dit ook door de
zeer dunne doorschijnende zool, over het geheel, de dunne laag van hoorn aan
den binnenwand aangetoond, welke om deze reden tot het dragen van den
lichaamslast vrij wel te zwak en ongeschikt werd bevonden. Hier was niet
in toepassing gebracht de stelregel om het steunvlak aan de meest belaste
zijde te vergrooten, en die aan de minder belaste te verkleinen en daardoor
het gewicht te verplaatsen. Hier was het dus zaak geweest om binnen een
breeden, ruim gelegden en wellicht ook längeren ijzertak aan te brengen,
en den buitentak zoo nauw mogelijk te maken. In hoeverre dit beginsel
had moeten worden doorgevoerd, was natuurlijk alleen gedurende het leven
mogelijk geweest in overeenstemming met den stand van het been, de rich-
ting der kroon en het verloop der beenas van den voet. Evenwel zou men,
met het oog op het te kort aan hoorn van den binnenwand, waardoor ge-
makkelijk een gevoelige gang of kreupelheid kon worden veroorzaakt, in
het onderhavig geval meer baat hebben gevonden bij een gesloten ijzer
onder te leggen, tot tijd en wijle door beteren afgroei quot;van den binnenwand
en van de geheele binnenhelft van den hoef, de vereischte hoogte en sterkte
waren verkregen.
Verder meldenswaardige opmerkingen aan deze voeten waren: dat aan
beide beenwoekeringen aanwezig waren aan koot- en kroonbeen, vooral sterk
ontwikkeld aan het linker been.
Ook was aan het linker hoefbeen de uitsnijding aan den onderrand in
het midden van den toon zeer sterk, die aan het rechter hoefbeen in min-
dermate aanwezig, overeenkomende met de resp. hoornverdikkingen in den
hoornigen hoef.
Voorts hadden beide hoeven eene eigenaardige pigmenteering; de kroon-
groeven, in het bovenste gedeelte zeer zwart gekleurd, hadden in het onderste
gedeelte een sterk gemarmerd aanzien, afwisselend wit en zwart. Deze
zwartkleuring zette zich geregeld op de hoornplaatjes voort, tot aan hun
ondereinde toe. De uitwendige kleur van den hoornwand was donkergrauw.
CUESUS IN HOEEBESLAG TE HOOEN.
Den 19den April j.1. heeft te Hoorn de laatste les plaats gehad van het
eerste gedeelte van den cursus in hoefbeslag, uitgaande van de Noord-Hol-
landsche Smedenvereeniging en met eene toelage door het Eijk gesteund.
Het aantal leerlingen bleef constant vijftien. Het aantal theoretische lessen
werd uitgebreid van tien tot twaalf, terwijl de laatste twee besteed werden
aan een onderzoek of het onderwijs voldoende was begrepen. Dit onderzoek
werd geleid door den heer Districts-veearts in Noord-Holland en kon over
het geheel diens tevredenheid weggedragen.
Bovendien werden dertien practische lessen gegeven, gedurende welke
honderde ijzers voor normale voeten werden vervaardigd (met en zonder
kalkoenen), ongeveer een tiental paarden werden beslagen en veertig losse
ondervoeten van ijzers werden voorzien, na voorafgaande besnijding van
den hoef.
Het tweede gedeelte zal gedurende den volgenden winter worden gehouden,
eveneens in tien practische lessen en tien theoretische elk van twee uur.
Dit gedeelte zal omvatten een herhaling van het eerste gedeelte (zeer een-
voudige samenstelling van het paard en alles wat het beslag enz. van den
normalen hoef betreft), alsmede het beslag van abnormale hoeven, met alles
wat daarop betrekking heeft, met uitzondering van hoefziekten. Alvorens
tot het tweede gedeelte te kunnen worden toegelaten, zal den leerlin-
gen een examen worden afgenomen, ten einde een waarborg te hebben, dat
het onderwijs van het tweede gedeelte goede vruchten kan dragen.
OVERGANGS-EXAMEN CUESTJS TE RFFELOO.
Den 16 April had het overgangs-examen plaats van den tweejarigen cursus
in hoefbeslag, gegeven door de Afdeeling Borkeloo en Omstreken. Behalve
de examen-commissie waren vertegenwoordigd het Afdeelingsbestuur en het
Hoofdbestuur der G, O. M. van Landbouw.
Tot het tweede gedeelte werden toegelaten: J. H. H u i t i n k en G. T e r -
hoeven te Euurloo, J. H. Tijdink te Borkeloo, D. J. Hoftijzer te Yarsse-
veld, H. W. Heesen te Westendorp, J. W. Hesselink te Eibergen,
M. Geerligs te Groenloo, J. G. Alberts te Eibergen, L. Lansink
te Vörden en J. B. Klein Poelhuis te Varsseveld. De Voorzitter der
Maatschappij, tevens van de hoefbeslag-commissie, Mr. Ridder van Rap-
p ar d, deelde den uitslag mede en spoorde de leerlingen aan, ook het volgende
jaar zich met ijver en lust op hun vak toe te leggen, opdat zij voor zich
zelf een betere financieële positie mochten verwerven en voor de ontwikkeling
van den landbouw een steun mochten worden.
De Voorzitter der Afd. Borkeloo, de heer Weijers, dankte het Hoofd-
bestuur voor de medewerking tot oprichting van dezen cursus verleend
en wenschte den leider van den cursus, den len luitenant-paardenarts E.
Laméris en den practischen onderwijzer, den Hoefsmid J. Blokker,
geluk met het behaalde succes.
OVERGANGS-EXAMEN CURSUS TE ZUTPHEN.
Den 17 April had aan de militaire hoefsmederij van het le Regiment
Huzaren te Zutphen, het overgangs-examen plaats van den tweejarigen cur-
sus in hoefbeslag, gehouden door de Afd. Zutphen der G. O. M. v. L.
Geslaagd zijn de volgende leerlingen: G. J. H e s s e 1 i n k te Dieren, M.
Schreurs te Ellekom, G. J. Breukelaar te Zutphen, A. F., H. Klein
Hesselink te Gendringen, B. Dalhuizen te Doetinchem, W. Jordense
te Voorst, J. W. ten Broeke te Baak, J. A. Koenders te Rheden,
A. Booltink te Toldijk, H. Ti m m e r m an te Wapenvelde, W. Z ü t hof f
te Giesbeek en J. W. Rietman te Warnsveld.
Een leerling is door vergissing zijnerzijds niet in staat geweest aan het
examen deel te nemen.
87
TJit: „Vulkaanquot;.
—nbsp;AmlachtsscJiool te Botterdam. Voor den cursus 1902 waren ingeschre-
ven 278 leerlingen, waarvan 124 werden toegelaten; voor 1903 resp. 287 en
126. Het aantal leerlingen bedroeg bij het begin van den vorigen cursus
311, waaronder slechts 11 vuursmeden. Ue nieuwe cursus zal beginnen met
316 leerlingen, waarvan 18 voor het vuursmeden.
—nbsp;Wanneer er een vergelijking gemaakt wordt van de waarde welke
mensch en dier vertegenwoordigen, wanneer ze zouden worden gebruikt als
zoogenaamde levende motoren, dan komt men tot de berekening dat één paar-
denkracht, door den mensch verricht, per uur moet kosten ongeveer ƒ 2.10,
terwijl de kosten daarvan voor een paard nagenoeg ƒ0.40 zouden zijn.
Uit: „Smid en Koperslager.quot;
—nbsp;Te ütrecht is eene smeden-patroonsvereeniging opgericht, met het doel
den loonstandaard te regelen en een minimum loon voor bekwame werklie-
den te bepalen.
Tot bestuursleden werden gekozen de heeren P. H. H o ï r m a n (voorzitter),
T. M. Vernimm en (secretaris), D. Roosenschoon (penningmeester),
O. S m i 1 d e en C. J. B. S w a t e r s.
—nbsp;De ruwijzer- en staalfabricage neemt in Amerika verbazend toe. Green
industrie is zoo veel omvattend en zoo van algemeen belang. De tegen-
woordige reuzenwerken hebben daaraan hun ontstaan te danken.
De produktie van ruw ijzer, dat is dus het produkt zooals de hoogovens
het geven als le resultaat der erts-uitsmelting, bedraagt'over de'geheele
wereld genomen ongeveer 1600 K.G-. per seconde, terwijl Amerika in 1902
ongeveer 18,000,000,000 K.G. of ongeveer Vi^ van de wereldproductie leverde.
Uit: „Der Hufscliniied.quot;
—nbsp;Onder de hoefgebreken welke tot koopvernietiging aanleiding zouden
kunnen geven, worden nog genoemd: losse wand, welke immers slechts te
zien is wanneer de ijzers zijn afgenomen; holle wand, wanneer die b.v. tot
aan de kroon doorloopt; hoornscheuren, wanneer ze niet duidelijk zichtbaar
zijn, b.v. onder de kroonharen verborgen, of door veel vuil en smeer bedekt, zoo-
dat ze slechts na zorgvuldig schoonmaken van den hoef te voorschijn komen.
—nbsp;De centrale leersmederij voor hoefsmeden te Hannover heeft haar 50-
jarig bestaan gevierd.
Van de 18 smeden, welke gedurende dit voorjaar de inrichting verlieten,
verwierven 5 een „zeer goedquot;, 7 een „goedquot; en 6 een „voldoendquot; diploma.
—nbsp;Brillen voor smeden. Volgens de rijksverzekeringsvoorwaarden, zouden
de smeden in Duitschland beschuttende brillen moeten dragen voor vonken,
stukjes ijzer enz. Echter de voorzitter van het smedengenootschap heeft
verzocht dit voorschrift voor het handwerhbedrijf te schrappen. Er zal nu
gedurende 1 jaar worden onderzocht hoeveel oog-verwondingen er tengevolge
van het bedrijf optreden, om daarna vast te stellen of de brillen al oi niet zul-
len moeten worden gedragen.
—nbsp;Iiiricliting voor Hoefbeslag te Groningen.
De leerling E. Baar is, na eene afwezigheid van 3 maadden wegens
dienstplicht, weer aan de inrichting ternggekeerd, terwijl dezer dagen mede
als leerling zal worden geplaatst E. Casimir te Rhoden.
—nbsp;IJzerinarkt in April, {Qlasgpw).
Gedurende het grootste gedeelte der maand waren de berichten vrij ge-
regeld en wezen op flauwen handel; totdat in de laatste dagen van de
maand zich een meer levendigen handel met grooteren omzet openbaarde.
De prijzen zijn nog wel zeer wisselende, doch er heerscht een opgewekte
stemming en 't schijnt dat de dalende beweging tot stilstand zal komen als
nu maar niet de staking der Eng. bankwerkers weer nadeel op de ijzer- en
.staalindustrie gaat uitoefenen. Ook uit Amerika kwamen nog al orders.
—nbsp;Steenkoleniiiarkt, {Buhrort).
De aanhoudende koude in April deed natuurlijk de prijzen stijgen. De
goede waterstand maakte den afvoer gemakkelijk. Toch waren de afladingen
van de mijnen langzaam, tengevolge stakingen der mijnarbeiders en die in
Nederland. Thans is een en ander afgeloopen en geschieden de verzendingen
weer geregeld.
—nbsp;Aan de inrichting voor Jioefbeslag te Amersfoort van den heer
W. H. van Haselen, rijks-veearts, heeft de leerling C. M. Klaar en-
beek van Putten, een halfjaarlijkschen cursus gevolgd en deze den Isten
April 1903 met een goed getuigschrift verlaten. Zij, die deze plaats willen
innemen, moeten zich aanmelden per brief of in persoon, bij voormelden veearts.
—nbsp;Voordracht over lioef beslag.
In de op 12 Mei j.1. te Groningen gehouden vergadering van de afd.
Groningen-Drenthe der Maatschappij ter bevordering v. Veeartsenijkunde,
werd door den heer H. A. Kroes eene voordracht gehouden over Pranschen
stand en toontreden.
Hij wees daarin op het verschil dat er bestaat ten opzichte van de theorie
en de praktijk, en op de zeer uiteenloopende beschouwingen, welke door
door hen, die zich over deze zaken hebben uitgelaten, zijn verkondigd.
Voor een goed deel heerscht dat verschil omdat niet alles, wat b.v.
Eranschen stand heet, hetzelfde is. Zoo kan b.v. die afwijking al of niet
gepaard gaan met bodemwijden stand; zoo is soms het been van af het
knie- dan weer van af het kogelgewricht gedraaid. Deze verschillende vormen
van Er. stand zullen ook telkens weer een gewijzigde hoefbelasting en hoef-
beweging veroorzaken. Dit verklaart gedeeltelijk het feit, dat de een zegt:
ge moet bij Er. stand den binnenwand verkorten, terwijl de ander getrouw
z'n houwkling richt op den buitenwand. Zoodoende zal ook deze beweren:
een paard met Fr. stand strijkt met den toon, terwijl een ander de verzenen
daarvan beschuldigd. Er is veel dat nog moet worden opgehelderd — en
daarom heeft spreker een begin gemaakt met het controleeren van hoef-
afdrukken van verkeerd staande paarden, vóór en na het besnijden van den
hoef, als ook na het onderleggen van een ijzer. Hij hoopt op die wijze
eenige gegevens te verzamelen om daaraan de verschillende meeningen te
toetsen en practisch te kunnen bepalen, of er een methode kan worden
aangegeven — en zoo ja — welke ?
De behandeling van het onderwerp gaf aanleiding tot verschillende
besprekingen, waarbij ten duidelijkste bleek, dat 'tgeen door spreker in
z'n inleiding omtrent de verscheidenheid der inzichten werd vermeld, wel
degelijk bestaat.
De heer A. W. Heidema betoogde o. a., naar aanleiding van eenige
duidelijke teekeningen, dat 't geen door sommigen Franschen stand
wordt genoemd, eigenlijk niets anders is dan een bodemwijden stand. B.v.:
wanneer de voorbeenen evenwijdig loopen tot aan de kogels en daarna de
voeten afwijken naar buiten, behoort dit bodemwijd te worden genoemd.
Ook noemde hij den stand nog bodemwijd, wanneer de handwortelgewrichten,
bij een overigens rechten stand van het been, naar buiten uitwijken; alleen
wanneer de voorbeenen, 't zij vanaf den handwortel, 't zij lager, in de
richting van de lengte-as van het been naar buiten zijn gedraaid, heeft
men te doen met Fransehen stand. Bij dezen stand is binnenwaarts opnemen
der voorbeenen een bepaalde noodzakelijkheid, terwijl een bodemwijden
stand steeds gepaard gaat met buitenwaarts opnemen, z.g. maaien.
De aanwezige leden werden verzocht hunne ervaringen, op het gebied van
de afwijkende standen, zooveel mogelijk te controleeren, omdat het een
kwestie is die zeer de praktijk der veeartsen en die der smeden geldt.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Het aambeeld en de hamers van den vijlenhapper.
Het aambeeld van den vijlenkapper heeft geen hoorn, somtijds slechts
een eenigszins verlengde baan, maar daartegenover een verdieping of zadel,
waarin de smid zeer verschillende toestellen kan plaatsen, die als rust- of
steunpunt bij het maken van verschillend gevormde voorwerpen kunnen
dienen. Hierdoor worden de moeilijkheden, die de machinesmid heeft te
overwinnen, belangrijk vereenvoudigt, daar hij zich nu gewoonlijk op het
maken van slechts één soort van voorwerpen heeft toe te leggen. De voor-
slager bij den machinesmid heeft in werkelijkheid ook niets meer te doen
dan voor te slaan, die van den smid in de ijzerwarenindustrie moet voor
ieder product nauwkeurig weten hoe de bewerkingen op elkander volgen
en welk toestel op ieder punt der bewerking gebruikt moet worden.
Dit is zoo sterk, dat b.v. de voorslager van den vijlensmid niet te ge-
bruiken is bij het maken van boren; dat de bedrevenheid voor den voor-
slager in dit laatste vak benoodigd, weer afzonderlijk moet worden aangeleerd.
De degelijke machinesmid maakt alles wat kan voorkomen; zijn helper is
het onverschillig wat er oogenblikkelijk zal worden gemaakt. De smid van
de ijzerwarenindustrie daarentegen vervaardigt met onbegrijpelijke bedreven-
heid bepaalde artikelen; zoowel wat de hoeveelheid als wat de kwaliteit van
den geleverden arbeid betreft staat hij hoog, hij is echter zelden in staat
om zich buiten het artikel te begeven, dat zijn speciaal w-erk is. Zelfs is
het hem dikwijls niet mogelijk zijn eigen smeetang te vervaardigen. De
eerste machine, die door den smid gebruikt werd om den voorslager te ver-
vangen en met meer gemak dan vroeger zware werkstukken te leveren, is
de staarthamer, die door een waterrad gedreven wordt.
Behalve de staarthamers kent men nog borst- en fronthamers. Dit zijn
al even primitieve werktuigen als de staarthamers en evenals deze eigenlijk
verouderd. Bij de borsthamers ligt de as, waarop de schijf met nokken is
aangebracht, evenwijdig aan den hamersteel en grijpen die nokken den steel
dicht achter den kop; bij de fronthamers wordt de hamer juist aan den kop
opgelicht. Bij beide hamers bestaat de aanslag uit een boven den hamer
liggende krachtig veerenden houten balk.
Ofschoon deze hamers, zooals hier boven reeds gezegd werd, eigenlijk
verouderd zijn, zijn sommige smeden toch zoozeer aan het werken daarmede
gewoon, dat men af en toe nog eens leest van een nieuwen hamer, die
gebouwd wordt volgens dit systeem, ongeacht de groote krachtsverspilling,
die hun werken begeleidt en die voornamelijk zijn oorsprong vindt in de
onvolkomen elasticiteit der deelen.
iziv
9
3
Transmissiehamer.
De transmissiehamer is den laatsten tijd met riembeweging ingevoerd.
Deze vindt zijn oorsprong in den ouden trekhamer, waarbij het hamerblok
door een riem of koord, dat over een katrol liep, zoodat het gewicht van
het hamerblok beperkt was tot den last, dien men op deze wijze gemakkelijk
omhoog kon trekken. Zulke hamers worden tegenwoordig door de transmissie,
in de fabriek aanwezig, in beweging gebracht en verkrijgen daardoor het
groote voordeel, dat zij met veel grooter kracht omhoog kunnen worden
getrokken; de hand heeft slechts het aan- en afkoppelen te bezorgen. Is
de hamer in rust, dan ligt de riem los op de schijf, de laatste draait bijna
zonder wrijving onder den riem door. Trekt de werkman aan het uiteinde,
dan wordt een wrijving opgewekt, die den hamer oplicht; zoodra hij den
riem weer loslaat, valt de hamer.nbsp;K.
De Notaris J. _
1903, des avonds . ____, ____ ___________ „„^
Aalsmeer, wegens sterfgeval in het openbaar verkoopen:
Een Grof-, Huis-, Hoef- en Kaclielsniederfl, staande op een der beste
standen van het dorp Aalsmeer. Aanvaarding dadelijk.
INLICHTINGEN verstrekken de notarissen NE0MAGÜ8 voornoemd en
TAN HAMEE8VELT te Zoetermeer.
Wereldteptoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunstlioorn
H. HAUPTNER, Berlin, N IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
„HET PAARD.
■ I Geïllustreerd Weekblad voor fokkers,
houders en liefhebbers van paarden.
Eedacteur-Uitgever:
A. W. HEIDEMA, te Groningen.
Abonnementsprijs per jaar: Yoor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ 4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.00.
J. M. NEOMAGUS te Aalsmeer zal op Woensdag 27 Mei
ids 7 uur, in het koffiehuis „DE III KOLOMMENquot; te
verkrijgbaar in de chemicaliën- eu
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
--HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, ütrecht.
H.H. Leiders Yan Cursussen in lioeflieslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
Waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanice Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsclie zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot; prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witie Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige 5 W-e Caow^c;^««^
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig. '
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Hoinvklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchonc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 1-2 soorten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Pneumatiek- of Luclitrtrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 101-Se Jaargang. — 1903 - Aflevering 6.
redacïeuk-uitgever: a. w. heidejia, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 102-Zoo ja, waarom niet onze
prijzen aangevraagd en
monsterparen besteld ?
met onze zolen en honderd
tegen één dat Gij ze geregeld
blijft nabestellen. De vraag
naar onze Hoefzolen neemt
dagelijks toe en dit is het
beste bewijs dat ze goed zijn.
is een artikel dat Uwe aandacht
waard is en onze Hoefzolen zijn
Uwe aandacht dubbel waard,
omdat het de beste zijn die
op de wereld gemaakt worden.
Gij behoeft ons niet te gelooven,
Gij kunt U immers overtuigen.
De hoef bij jonge paarden. — Balkijzers voor achterhoeven. — Wat moet
de hoefsmid noodzakelijk weten? — Persoverzicht. — Korte mededeelingen.
— Mededeeling over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Adver-
tentiën.
I
DE HOEF BIJ JONGE PAARDEN.
Men spreekt van veulenhoef en paardenhoef, omdat beide verschillend van
vorm zijn; de eerste ontwikkelt zich geleidelijk tot den laatstgenoemde. De
richting waarm die ontwikkeling zal geschieden, moet hoofdzakelijk in het
dier worden gezocht, dat is in den aanleg welken het jonge dier, betreffende
vorm, mede ter wereld bracht, alzoo overgeërfd van het ouderenpaar.
Vorm en hoedanigheid der hoeven planten zich voort door erfelijkheid,
zegt Schwarznecker. Daarom is het van groot gewicht dat voor de fokkerij-
wordt gelet op paarden met goeden hoefvorm en beste hoornqnaliteit.
Het is evenwel aan geen twijfel onderhevig of de verpleging, de leiding,
die het jonge dier ondervindt, moeten een grooten invloed hebben op die ont-
wikkeling van den hoef. Elk fokker moet aan de ontwikkeling der veulen-
hoeven de grootste opmerkzaamheid wijden, zegt Gutenäcker. Op deze zaak
werd reeds dikwijls gewezen, en herhaaldelijk zijn de invloeden besproken
welke werkzaam zijn bij de opvoeding van het jonge paard, ook met betrekking
tot de hoefontwikkeling. Zoolang men evenwel bij jonge dieren verwaar^
loosde hoeven ziet, evenals paarden met gebrekkige beenstellingen, welke
onder een zorgzame leiding vermoedelijk anders waren ontwikkeld, zoolang
is er reden dat de aandacht op deze zaak blijft gevestigd.
Het is zeker, dat door een goede zorg voor het jonge dier, talrijke gebreken
in de ontwikkeling worden tegengegaan, minder tot ontwikkelingquot; komen,
of geheel worden voorkomen; maar omgekeerd door verwaarloozing of slecht
toegepaste leiding ontstaan.
Indien men nagaat den onvolkomen staat, waarin bij het veulen de hoeven
verkeeren, dan vindt men het natuurlijk, dat deze,zich betreffende hun
verdere ontwikkeling, moeten vormen naar de omstandigheden waarin het
dier wordt geplaatst. De kegelvormige gedaante met een kroon die wijder
in omtrek is dan de draagrand, de ingetrokken zijwanden, de hooge verzenen
en de geringe ontwikkeling der zool, hebben vele maanden noodig om den
eindvorm, den vorm van den paardenhoef, te verkrijgen. Na den kegelvorm
in de vroege jeugd wordt de hoef meer cilindervormig, welke wéér verdwijnt
om den trechtervorm aan te nemen op een leeftijd van ongeveer D/a jaar,
hetgeen bij zware rassen vroeger intreedt dan bij lichte rassen, zooais bij
Peuch en Lesbre wordt gelezen.
In dien tijd hebben een aantal invloeden gelegenheid, al naar den staat
waarin de dieren verkeeren, op het voetstuk der ledematen in te werken. —
Hiertoe behoort b. v. het verblijf der veulens. De inwerking zal verschillend
zijn, naarmate de bodem hard of zacht, droog of vochtig is. Hier zal zijn
invloed doen gelden de schok, welke op die verschillende terreinen de afzon-
derlijke deelen van den hoef treft, deze drukt, belast en wijzigt.
Dat ook het voedsel zijn invloed op het lichaam uitoefent, is genoegzaam
bekend, en dat zulks ook op den hoef als onderdeel daarvan néérkomt, kan
met worden ontkend. Het spreekt toch van zelf, dat een karige voeding een
te kort aan alle lichaamsdeelen moet te weeg brengen. Groeven en rin-^en
aan den hoornwand hebben hieraan veelal het ontstaan te danken. - Het
toekomstige paard, waarvan men kracht en volharding, en dikwijls ook snel-
heid zal vergen moet niet in de broeikas worden opgevoed; integendeel het
moet veel in de vrije natuur zijn, en hier veel beweging krijgen; de speel-
tuin van het jonge paard is de weide. De aard dezer is natuurlijk van groot
belang; laag gelegen, vochtige weiden deugen niet voor het paard, omdat
deze met het geschikte voedsel leveren, maar tevens niet gunstig zijn voor
de hoefontwikkeling. Op lage, vochtige weiden ontstaan wijde en weeke
hoeven, op hooge weiden nauwe hoeven.
- De beweging oefent niet slechts een weldadigen invloed uit op de spieren
en op alle lichaamsorganen, maar bevordert de circulatie van het bloed, door
het opwekken van het hoefmechanisme in den hoefin het bijzonder. Hierdoor
ontstaat een opgewekte hoorngroei, en een daaraan geëvenredigde afslijting
van hoorn, waardoor wanverhoudingen aan den hoef worden voorkomen In
den stal gehouden, komt het noodzakelijke hoefmechanisme niet tot zijn
recht, de verhouding tusschen groei en afslijting van het hoorn wordt
abnormaal, en dit geeft aanleiding tot het ontstaan van afwijkende beenstel-
lingen. - Bij stalverpleging, zegt o.a. Gutenacker, wordt de hoef langer
wordt het steunvlak te veel naar voren geplaatst, en de achterste hoefhelft
te zwaar belast; de koot gaat te steil staan, en de gang wordt onzeker -
De zorgzame fokker zal, de schadelijke invloeden kennende, deze weten te
vermijden, en bij de eerste verschijnselen van afwijkende toestanden dadelijk
helpend weten in te grijpen. Hij zal reeds in de jeugd optredende onregel-
matige vormen van den hoef doen regelen, want hij weet, dat door een doel-
matige hoef bewerking gedurende de ontwikkeling, ook verbeterend op ge-
brekkige stellingen kan worden ingewerkt. Hij zal elke 4 a 5 weken de
hoeven zijner veulens onderzoeken en zien of de hoornwanden gelijkmatig
afslijten, of de draagrand inscheurt en dergelijke afwijkingen meer en bij
onregelmatigheid moeten ze worden bewerkt. Komen er onregelmatigheden
voor in den stand of in de slijting der hoeven, dan is het zaak om die re-eliug
nog meermalen te doen plaats vinden. Verbetering wordt in het eerste levens-
jaar daardoor steeds verkregen. Worden de jonge dieren in den stal gehouden
dan dient er nog met meer zorg te worden gelet op wanverhoudingen in
groei en slijting. Deze hoeven dienen elke 14 dagen te worden onderzocht,
de hooge wanden meermalen ingekort, omgebogen verzenwanden verwijderd
en de draagrand regelmatig worden hersteld, zegt Gutenacker. Het is bekend
dat een vroegtijdig beslag zeer schadelijk inwerkt, daar in de eerste plaats
de ontwikkeling van den hoef wordt belemmerd, maar het dier verslijt daarbij
te vroeg, omdat het te jong tot zwaar werken wordt gebruikt. In elk geval
werkt het beslag bij jonge dieren eerder schadelijk in dan bij volwassen
paarden. Thary schrijft: de een wenscht de jonge paarden laat, dat is met
4- a 5-jarigen leeftijd te beslaan, omdat de hoeven eerst dan volkomen ont-
wikkeld zijn, andere laten ze reeds met 2 a 3 jaar van een beslag voorzien.
Zoodra ze moeten werken op harden bodem, moeten ze worden beslagen;
indien zulks om oeconomische reden zoo jong noodig is, dient dit beslag zeer
licht te zijn, en goed en zorgvuldig bewerkt. — Het beslaan van veulens,
zeggen Lesbre en Peuch, is noodig om gebreken in den stand te verbeteren,
hetgeen mogelijk is, daar de beenderen op dien leeftijd nog niet zijn vol-
groeid; dit wordt vooral toegepast bij Pranschen stand en toontreden, waar
de lichaamslast ongelijkmatig drukt. Die afwijkingén worden daardoor in
hare verdere ontwikkeling gestuit. Ook wordt het soms noodig om zeer jonge
dieren van een beslag te voorzien als deze groote afstanden moeten afleggen;
bij deze moet alleen de hoornwand worden ingekort en een licht ijzer koud
worden ondergelegd. Zulke jonge paarden worden bij voorkeur in den stal
beslagen, of wel in de smederij met een kameraad naast zich; daarbij steeds
een man aan het hoofd, en vrij, niet aangebonden; de beenen mogen niet
hoog worden opgehouden, en niet aan sterke drukking met de handen
worden blootgesteld.
Bovenstaande moge direct den fokker van paarden aangaan, ook de hoef-
smid blijve daaraan niet onkundig.
Moubis.
BALKIJZERS VOOE ACHTERHOEVEN.
Dat men een balkijzer met goed gevolg kan aanwenden bij brokkelige
achterhoeven, bleek mij bij een paard dat erg op den buitenkant sleet,
daarbij nog bij het neerzetten van den hoef op den bodem een draaiende
beweging maakte, waardoor de lip — die aan den buitenkant van het ijzer
was aangebracht — als 't ware in den wand werd gedrukt.
Als gevolg hiervan was de steile buitenkant brokkelig, het buiten verzen-
gedeelte krulde zich hoe langer hoe meer naar binnen toe om, waardoor
er aan den buitenkant een steengal ontstond ('t geen maar zelden bij achter-
hoeven voorkomt) waardoor het paard kreupel begon te loopen, zoodat hij
eenige dagen zijn werk niet kon verrichten.
Toen het paard weer rad was, is hij na dien tijd geregeld op balkijzers
beslagen met het doel den straal meer te belasten, waardoor de wrijving
over den buitenkant minder werd.
Het paard is nu een maand of drie op genoemde ijzers beslagen en de
hoeven zijn in dien tijd aanmerkelijk beter geworden.
Voor dat het paard kreupel begon te loopen werd hij altijd beslagen op
ijzer met kalkoenen, staal in de buitenkalkoenen en een staal-halfmaantje
aan den buitenkant.
D. P. Stuivenberg.
-ocr page 106-WAT MOET DE HOEESMID ïfOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KROES.
( Vervolg).
Om na te gaan hoe de voedingsstoffen de weefsels voeden, moeten wij
weten dat er in het lichaam bestaat
een pomptoestel (zuig- en perspomp),
dat voorzien is van vele buizen, n.1.
het hart en de bloedhuizen of, zooals
ze genoemd worden: hloedvaten. Het
hart ligt in de borstholte en is niets
anders dan een stuk vleesch (spier)
waarin zich verschillende (4) holten
bevinden. Die holten vullen zich
met een roode vloeistof {het bloed),
dat gevormd wordt uit het opgeno-
men voedsel en dat dus het ware
voedingsvocht vertegenwoordigt.
De holten noemen wij kamers en
boezems (fig. 78. r. v. en r. k.) welke
wij onderscheiden in rechter en
linker. Denken wij ons nu
het hart doorgesneden eu de
linkerkamer (fig. 72 K') gevuld
met bloed. AVij laten die
kamer zich samentrekken, dan
wordt het bloed daaruit geperst
en wel in een groote buis (slag-
ader), (fig. 72 Ä0.) die zich
spoedig vertakt en weer ver-
takt tot in het oneindige en
zich oplost in uiterst fijne buis-
jes (fig. 72 li), welke het bloed
voeren in de fijnste weefseldee-
len. Is het bloed eenmaal van
uit het hart in de slagader ge-
perst, dan kan het niet weer
langs dienzelfden weg terug,
omdat er bij het begin van die
slagader kleppen worden aan-
getroffen, evenals bij een pomp,
waarmee men water oppompt.
Het in de slagaders geperste
bloed is voorzien van allerlei
voedende en dienstige stoften
Fig. is.nbsp;voor het lichaam, welke stoften
in de weefsels worden afgegeven om deze te doen groeien, te onderhouden,
te herstellen en om de noodige stoffen te leveren voor de levens- en arbeids-
verrichtingen, alsmede voor het behoud van de lichaamswarmte.
Bij jonge dieren moeten de weefsels
nog groeien en we kunnen ons dus
voorstellen, dat daarvoor voedsel moet
wezen; doch ook als het lichaam volwas-
sen is, moet er iets voor onderhoud der
weefsels wezen, omdat het lichaam als
't ware een samenstel van machineriën
is, waarmee gearbeid wordt. Behalve
dit onderhoudsvoedsel moet er voedsel
aangevoerd worden om het door de ma-
chines te doen verwerken tot wat
anders. Als wij niet eten of het eten
niet verteren, gevoelen wij ons koud en
zwak, omreden er uit dat eten warmte
en TcracM (arbeid) kan gevormd worden
op die plaats waarheen wij het bloed la-
ten stroomen (de cellen).Het maal haver
dat wij een paard geven, wordt dus
omgezet in een ridje, in zweet enz.
Als in de levende fabriek (het
lichaam) de verschillende machines
(cellen) werken, dan levert de fabriek
ook afval, welke afval zich weer voor
een deel verzamelt in buisjes, die
eerst zeer fijn zijn en vervolgens
grooter en grooter worden, omeinde-
lijk weer 1 a 2 groote buizen te
vormen, waarin deze vloeistof terug-
gezogen wordt naar het andere ge-
deelte van het pomptoestel, de zuig-
pomp van het hart (fig. 72, Ha. B.
iT.) Deze zuiging ontstaat terwijl het
bloed uit de linker kamer in de slag-
aders geperst wordt, omdat het hart
niet leeg wil wezen.
Het bloed heeft dus een omloop
door het lichaam gemaakt — bloeds-
omloop. Wanneer het uit het hart
gaat, noemen wij het slagaderlijk
bloed, terwijl het terugvloeiende bloed
fig- 72.nbsp;aderlijk bloed wordt genoemd. Het
le bloed is rijk, het 2e arm aan voedende bestanddeelen. Echter vóór dat
het aderlijke bloed door de aderen naar het hart (rechter boezem) is terug-
gekeerd, stort zich in een dier aderen het vocht uit, dat in de darmen is
gevormd en in een apart buizenstelsel tot nabij het hart wordt gevoerd.
Als het aderlijke bloed in het hart is teruggekeerd, bevat het dus reeds
opnieuw de stoifen welke voor de voeding der weefsels dienen. Is het dan
ook geschikt om direct weer van uit de linker kamer door het lichaam
gestuwd te worden? Naar 't geen we tot nu toe van de voeding gezegd
hebben, zouden wij moeten antwoorden: Ja! Toch is dat niet zoo — er
is nog iets anders noodig, waarvan wij de noodzakelijkheid ook wel gemak-
kelijk zullen moeten erkennen.
Het lichaam toch vergeleken wij bij een machine waarin stoffen worden
verwerkt; doch die machines worden door die stoffen op zich zelf niet in
beweging gebracht; er moet in den regel gestookt worden om de machines
aan den gang te maken, opdat zij de stoffen zullen kunnen verwerken.
Ook al zijn het de grondstoffen zelf welke verbrand en verwerkt moeten
worden — zooals in het lichaam het geval is — dan zal er toch nog een
vuuraanmaker en vuuronderhouder moeten wezen om het zaakje brandende
te houden. Om de kachel te doen branden is het niet voldoende haar vol
turf te stoppen, — er moet immers ook vrije toetreding van lucht zijn
om eene verbranding van de turf mogelijk te maken. Welnu die lucht —
en wel een bepaald gas uit de lucht — A.e zuurstof— moet aanwezig zijn
voor de omzetting der stoffen in de weefsels. Die zuurstof moet alzoo tege-
lijkertijd met die stoffen worden aangevoerd — dus met het bloed. Er moet
daarom nog een plaats zijn waar het bloed die zuurstof opneemt — en dat
is in de longen.
# #
#
Van uit de keelholte zagen wij een buis (de slokdarm) naar de maag
gaan, doch die keelholte kan ook nog voeren in een andere buis, die door
een klep wordt gesloten. Dit is de luchtbuis of luclitpijp (afl. 5, fig. 15 Lp),
welke ook met de neusholte in verbinding staat, zoodat ook daarlangs lucht
in die buis kan komen. Die luchtpijp loopt, evenals de slokdarm , langs den
hals en komt in de borstholte. Hier aangekomen gaat zij zich vertakken
en weer vertakken, zoodat de buisjes op 't laatst eindigen in fijne blaasjes.
Langs het buizenstelsel dringt de buitenlucht — en daarmee de zuurstof —
in die blaasjes. Deze blaasjes zijn door wat verbindend weefsel met elkaar
verbonden en vormen de longen, (fig. 15 L)
Wordt de borstholte (afl. 3, fig. C, brh) door de spieren uitgezet — ver-
groot — dan zullen ook de longen zich uitzetten en zich met lucht vullen
(inademing). Wordt de borstholte verkleind, dan worden ook de longen
samengeperst en de lucht er uit verdreven (uitademing).
Die lucht komt niet in de longen ter wille van de longen zelf, doch om
gedurende het verblijf aldaar met het bloed in aanraking te komen. Daar-
toe maakt het bloed, wanneer het reeds een omloop door het lichaam heeft
volbracht, nog een extra reisje naar de longen en wel: van uit den rechter
boezem gaat het bloed naar de rechter kamer (fig. 72 B. K) en van daar uit weer
in een buis (slagader) (fig. 72. L sa) die het naar de longen voert (fig. 72. la). Die
buis vertakt zich weer in vele uiterst fijne buisjes, welke het bloed voeren
naar de longblaasjes, waar het met de lucht en dus met de zuurstof in
aanraking komt. Nu geschiedt hier weer iets dergelijks als met de voe-
dingsstoffen in de weefsels, n.1. 't geen het bloed past, wordt uit die long-
blaasjes opgenomen en dit is de zuurstof die zich met sommige stoffen in
het bloed rerbindt. Voor die ontnomen zuurstof, krijgen de longblaasjes
echter ook wat van het bloed terug, n.1. koolzuur — een gas dat wij wel
kennen — en dat ontstaat wanneer er b.v. veel menschen in een klein
gesloten vertrek geruimen tijd moeten samen zijn. Dit koolzuur heeft het,
uit de weefsels naar het hart terugvloeiende bloed, uit die weefsels opge-
nomen als een der stoffen die wij als afvalproducten der fabriek hebben
genoemd.
Heeft het bloed in de longen de noodige zuurstof opgenomen dan
verzamelt het zich weer in buisjes, die meer en meer samenvloeien en
eindelijk als eenige groote buizen (longaderen) het bloed weer naar het
hart (linkerboezem) terugvoeren {La B' fig. 72). Van uit den linker boezem
stroomt het bloed in de linker kamer {K' fig. 72) en heeft daarmee weer
een omloop gemaakt (kleine bloedsomloop).
Het bloed alsnu van voedende stoffen en zuurstof voorzien, is weer in
staat opnieuw het lichaam te voeden en de stoffen te leveren voor warmte-
ontwikkeling, arbeid enz.
* *
*
Hiermee zijn dan de voornaamste levensprocessen verklaard. Wanneer
wij nu nog weten dat er eenige inrichtingen in het lichaam zijn waardoor
de verbruikte, ondienstige stoffen worden verwijderd, zijn wij met onze
beschouwing der levensverrichtingen gereed.
Zoo kennen wij b.v. de nieren, welke in de buikholte zijn gelegen en
welke als 't ware werken als een paar filters, waardoor het bloed gereinigd
wordt, terwijl het in de nieren teruggehoudene vocht, met daarin opgeloste
schadelijke bestanddeelen, zich in de pisblaas ophoopt en vandaar uit van
tijd tot tijd naar buiten wordt ontlast, (fig. 11 w b).
Ook ten deele als zuiveringsorgaan werkt de huid, welke tevens is een
bijna onafgebroken dekkleed van het geheel van weefsels — het lichaam.
De huid bestaat uit 3 lagen: n.1. de onderhuid (fig. 18, d), waarin zich
veel vet kan vormen, de lederhuid (fig. 18, tusschen ab en d), dat gedeelte
waarvan de looiers Uer maken en de opperhuid (fig. 18, ab) of hoornhuid,
het uitwendige verhoornde laagje waar wij met een speld of een naald kunnen
insteken zonder dat dit pijn veroorzaakt of bloed doet vloeien. Overigens
is de huid zeer gevoelig en bloedrijk — immers wij deelden reeds mede dat
de gevoelszenuwen zich daarin vertakken. Uit de huid komen bijna op alle
plaatsen van het lichaam de haren (fig. 18, c) te voorschijn. Ieder haar op
zich zelf komt diep uit de huid (uit de haarwortel) (fig. 18, 9 10 11) te
voorschijn, groeit door de geheele lederhuid en opperhuid naar boven en
bestaat uit een hoornig buisje {haarschaeht) (fig. 18, 8) dat met een vettige
stof {merg) (fig. 18, 1) is gevuld. Ieder baar boort dus een kleine opening
in de huid — door welke openingen tevens uitmonden de buisjes van smeer-
Miertjes (fig. 18, 14), welke ook in de huid zijn gelegen en welke hun
smeer direct leveren voor de naar buiten komende haren, ten einde deze glad
en lenig te houden en tevens de huid voor bersten en scheuren te beveiligen
{huidsmeer). De haren kunnen door kleine spiertjes min of meer bewogen
worden, zoodat ze, vooral bij sommige dieren (katten, honden), rechtover-
eind gezet kunnen worden.
Behalve haren en smeerklieren, vinden wij in de huid nog andere klieren,
n.1. de eiceethlieren (fig. 15 gU), die een waterachtig vocht leveren, dat door
kleine opening en {Jmidporien) naar buiten komt. Die zweetklieren werken
eenigszins als de nieren en zuiveren het bloed van schadelijke bestanddeelen,
welke in het vocht {zweet) zijn opgelost. Ook is de huid in staat veel warmte
af te geven, wanneer die in te groote mate in het lichaam wordt ontwikkeld
door de ontleding van veel stof in de weefsels (bij veel arbeid); tevens ver-
laten dan ook langs de huid schadelijke gassen (koolzuur) het lichaam.
De haren dienen meer bepaald om de eigenlijke huid te beschutten en
tevens de te sterke afkoeling van de huid tegen te gaan. Tusschen de
haren toch dringt lucht en we weten dat door een laag lucht de warmte
niet gemakkelijk wordt overgebracht (slechte warmtegeleiding). Het nut
van wollen kleeren en dekens berust immers ook op dezelfde omstandigheid!
Die kleeren zijn op zich zelf niet verwarmend, doch de in het lichaam
aanwezige warmte wordt er door behouden, omdat zij die warmte niet ge-
makkelijk doorlaten.
In een volgend artikel behandelen wij de Jioefhuid.
Uit: „Vulkaanquot;.
—nbsp;Door den bekenden brandkastenfabrikant E. M. J a a r s m a te Sneek
is een nieuw model brandkast uitgevonden, waarbij de ruimte tusschen
buiten- en binnenmantel niet met de eene of andere slecht-warmtegeleidende
stof — zooals kalk, asch enz. — is gevuld, doch slechts luchthoudend is.
Deze luchtlaag staat door een buis met de buitenlucht in verband en is
alzoo steeds in beweging.
—nbsp;Amhachtsschool te Leeuwarden. Van de 40 leerlingen, die aan het einde
van den cursus den geheelen leergang hadden doorloopen, konden 38 met
een getuigschrift worden ontslagen, waaronder voor het smeden: Kornelis
Dekenga, Sichren Eedstra, Sierd Jansma, Johannes van Kampen, Gerrit
Xicolaas Kerkhoven, Hotze de Maras, Euurd van der Noord, Thomas
Eiemersma, Berend Spiekstra, Einke Swierstra en Albert Sijbesma.
Van de leerlingen der tweede klasse konden worden bevorderd: 16 timmer-
lieden. 6 meubelmakers, 3 schilders en 14 smeden.
2 timmerlieden, 2 schilders en één smid konden voor een bevordering
niet in aanmerking komen.
Van de leerlingen der eerste klasse konden tot de tweede klasse over-
gaan: 17 timmerlieden, 5 meubelmakers, 6 schilders en 18 smeden. Van
4 timmerlieden , 3 meubelmakers , 1 schilder en 4 smeden waren de vorde-
ringen niet voldoende om tot een volgende klasse over te gaan.
—nbsp;Dr. Bitefeld te Hamburg zegt over het opleiden van leerlingen: Om
zich zoo goedkoop mogelijk arbeidskrachten te verschaffen trachten vele bazen
een groot aantal leerlingen te nemen. Zij gaan daarbij uit van de gedachte, dat
die jongelieden, tot op zekere hoogte een gezel of knecht kunnen vervangen,
terwijl vergoeding vervalt. Eischt dus een bedrijf de werkkracht en 't arbeids-
vermogen van twee gezellen, dan tracht de betreffende handelsman ofhandwerks-
baas daardoor aan die behoefte te voldoen, dat hij geen knechts houdt, maar
daarvoor drie of vier leerlingen in 't werk neemt. Zijn de leerlingen uitgeleerd,
dan denkt de leermeester er niet meer aan ze als gezellen verder te gebruiken,
hij zendt ze eenvoudig weg en laat aan hen over een onderkomen te zoeken.
Op die wijze wordt de verhouding tusschen vraag en aanbod op de arbei-
dersmarkt tot groot nadeel der werknemers niet weinig verplaatst, want
die jongelieden moeten natuurlijk trachten een betrekking te vinden, zij
onderwerpen zich daarom aan alle denkbare voorwaarden, verklaren zich
tevreden met een loon, dat men gewoonlijk als hongerloon aangeeft, alleen
om niet op straat te moeten staan, en drukken daardoor de loonen in hun
vak in 't algemeen.
Afgezien echter hiervan is de leermeester, die te gelijkertijd vijf of zes
of nog meer leerlingen in 't werk heeft, zonder tegelijkertijd een daarmee
overeenkomend aantal uitgeleerde gezellen te houden, in 't geheel niet in
staat, de hem toevertrouwde jongelieden behoorlijk op te leiden. De laat-
sten zijn na geëindigden leeftijd stumpers in hun vak, voor wie 't meestal
dringend noodig is, nu eerst iets grondigs te leeren.
De „G-ewerbe-Ordnungquot; bestrijdt dit stelsel; immers art. 1 luidt:
„Als de leermeester een in wanverhouding tot den omvang of den aard
van zijn bedrijf staand aantal leerlingen houdt en daardoor de opleiding der
leerlingen wordt benadeeld, dan kan aan den leermeester voorgeschreven
worden een gedeelte der leerlingen te ontslaan, en hem 't aannemen van
leerlingen boven een bepaald aantal verboden worden.quot;
. Uit: „^iiiid en Kopersluger.quot;
— Petroleum is een zeer krachtig oplossingsmiddel voor het smeermateriaal
van machinerieën, dat door stof of roest verdikt is, en daardoor den gang
der machine bemoeilijkt. De petroleum maakt al het smeermateriaal direct
dun vloeibaar, zoodat de machines gemakkelijk schoon te maken zijn. Is de
roest van ouden datum, dan laat men de petroleum 24 uur inwerken. Is
de machine nu nog niet in beweging te brengen, dan bestaat nog een laatst,
steeds met succes werkend middel, (wanneer het namelijk toe te passen is)
in verwarming van de geheele machine.
Uit: „Der Hufschmied.quot;
Tengevolge van den handel in Amerikaansche luxe-paarden op de mark-
ten te Chicago, Buffalo en St. Louis zijn heel wat Amerikaansche hoefijzers
naar Duitschland gekomen. Het beslag dier luxe-paarden bestaat in den
regel uit betrekkelijk zware, soms zeer zware, voorijzers zonder kalkoenen
en bijna steeds lichte achterijzers. De voorijzers zijn meestal van 6 gaten
voorzien, meestal niet geritst. Dikwijls zijn de uiteinden der takken iets
verdikt. De draagvlakte is effen, echter niet behoorlijk afgewerkt. Inden
regel ontbreekt de lip, doch het meest opvallend is de eigenaardige bodem-
vlakte der voorijzers. Deze toch zijn van den binnen- naar den buitenrand
schuin toeloopond. Deze schuine kant bevindt zich soms alleen in het toon-
gedeelte, doch strekt zich ook wel min of meer naar achteren uit. Het
verschil in de dikte van binnen- en buitenrand is zeer aanzienlijk b.v. on-
geveer 10 mM. Het gewicht van een voorijzer bedraagt van 700—1000
gr.; dat der achterijzers 160—175 gr.
De afslijting der onder de hoeven liggende ijzers was gering, echter wa-
ren ze vrij wat verschoven.
Nieuw zijn deze Amerikaansche voorijzers niet; reeds in het einde der
18e eeuw waren ze in Engeland algemeen in 't gebruik.
Der Hufschmied beseft niet het groote nut van dergelijke ijzers. Al moge
een schuin verloopende bodemvlakte aan het toongedeelte van het ijzer als
uitwerking hebben dat het paard op een weeken of matig harden bodem
gemakkelijker draaft en minder aanstoot, dan mist men nog de verklaring
waarom de schuine kant zich dikwijls over de geheele vlakte moet uitbrei-
den, niettegenstaande toch zeker de vaste stand daaronder moet lijden. Gelukkig
is het dan ook dat dit beslag niet algemeen is in Amerika, doch meer spe-
ciaal voor harddravers en voor handelspaarden gebruikt wordt.
De zwaarte der voorijzers heeft de bedoeling om de paarden beter te doen
opnemen; men noemt daarom deze ijzers wel eens step-ijzers, — tevens brengt
het verschil in ijzerdikte mee, dat de paarden vóór wat meer verheven staan.
Toch kan het beslag voor allerlei harde wegen niet worden aanbevolen.
—nbsp;Het blad vervolgt de hoefgebreken en ziekten welke als verborgen
moeten worden beschouwd en noemt daaronder nog de klemhoef, omdat
men volkomen normale voeten aantreft, welke door leeken niet van klem-
hoeven te onderscheiden zijn. Tevens is de abnormale gang op zachten
bodem en bij vurige paarden moeilijk te onderkennen.
De knolhoef kan niet als een verborgen gebrek worden beschouwd, omdat
de hoefverandering en de gang duidelijk in het oog springen. quot;Wel moet als
verborgen beschouwd worden eene verouderde hoefgewrichtsontsteking, omdat
dit lijden geheel in de diepte zit en de hoefverandering daarbij zeer gering is.
—nbsp;In den staat Kansas is N.-Amerika in het onderwijs in hoefbeslag nog
zeer primitief.
De leerling gaat meestal na z'n 20ste jaar bij een smid in de leer en
werkt daar van 3—12 maanden. In dien tijd heeft hij geleerd: nagels
inslaan en in z'n vrije tijd heeft hij zich tevens geoefend om „hakenquot; aan
de ijzers te slaan — want kalkoenen kan men zulke dingen, zooals die leerling
ze levert, niet noemen. Na dien leertijd is de leerling „Hoefsmid.quot; Hij
koopt of huurt een smederij en krijgt dikwijls veel werk; neemt op zijn
beurt weer een leerling en zoo gaat het voort.
—nbsp;IJzernuirkt in Mei.
Bijna alle berichten uit Glasgow getuigen van weinig handel, flauwe
markt enz.
In verband met de toestanden behoeft ons dat niet te verwonderen. Immers
nadat de stakingen der bankwerkers waren geëindigd, ontstonden er weer
nieuwe moeilijkheden met de arbeiders der Schotsche hoogovens te Eglinton
en Carnbroe, tengevolge waarvan 10 hoogovens gebluscht zijn. Ongunstige
berichten uit Amerika droegen mede bij om den ijzerhandel te drukken.
Een bericht uit New-York gewaagt van een werkstaking waardoor 100,000
menschen zonder werk zouden zijn. Wel wordt er nog met niet aangesloten
arbeiders aan den ondergrondschen spoorweg doorgewerkt, doch telkens vreest
men voor aanvallen aan de zijde der stakers.
Latere berichten melden dat de staking der werklieden van de hoogovens
te Eglinton is geeindigd, doch die te Cornbroe duurt nog voort. Van uit
Amerika bleven de berichten hoogst onbevredigend.
De Amerikaansche bladen wijden sombere artikelen aan de arbeidstoe-
standen te New-York. Volgens de New-Torh Herald hebben lieden, die
voeling houden met de groote financieele huizen der stad, gezegd, dat
wanneer er niet spoedig een gunstige keer komt, een „Krachquot; aan de beurs
te verwachten is, gelijk in langen tijd niet is gezien. Een invloedrijk man
zeide, dat de arbeidersquaestie de ernstigste is, die de handelswereld op het
■oogenblik bedreigt. Negentig percent van de bouwondernemingen staan stil
en 110,000 ambachtslieden en andere arbeiders zijn werkloos, terwijl het stil
liggend kapitaal op 200 millioen dollars wordt geschat.
Te Pittsburg (V. St.) hebben 30,000 werklieden in de bouwvakken den
arbeid neergelegd,
—nbsp;Subsidie voor een cursus in hoefbeslag.
De afdeeling 's Gravenhage heeft aan de Holl. Maatij. v. Landbouw ver-
docht voor den volgenden cursus in hoefbeslag weer een subsidie te mogen
ontvangen. Het verzoek werd toegestaan.nbsp;md. Landb. Weehbl.
—nbsp;Door bemiddeling van de Groninger Maatschij. van Landbouw en Nij-
verheid wordt de 2e zoon van den smid Dijkema te 't Zandt (Gr.) aan de
hoefsmidschool te Amersfoort geplaatst.
Op de jaarlijksche wedstrijd van fokpaarden te Brussel op 5, 6 en 7
Juni waren 672 paarden, waarvan vrij veel onbeslagen achter. De beslagene
hadden bijna alle ijzers zonder kalkoenen. De voorijzers waren veelal dik
en zwaar met verdikte takken.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Henige wenken tot het behandelen van draaibanken voor schroef snij den.
De beste manier om den stap of gang eener vijs te meten is de volgende:
Indien de schroef lang genoeg is neemt men de lengte van 10 of meer
schroefdraden en deelt de bekomene lengte door het getal genomene draden.
Hebben b.v. 15 draden eene lengte van 69 mM., dan zal de stap der schroef
69
- = 4,6 mM. zijn. Wat vooral bij het meten dient in acht genomen te
worden en meest bij schroefdraden met snellen stap, is de juiste lengte te
nemen op de lijn op de vijs te trekken, welke de twee middelpunten der
as vereenigt en op de lijn de maat te nemen.
Om ons van de juiste grootte der verschillende tandwielen te verzekeren,
voor het snijden van eenen bepaalden schroefdraad, laten wij vooreerst de
draaibank eene of meer omwentelingen doen, om het spel te vermijden, dat
in de verschillende overbrengingsdeelen zou kunnen bestaan. Daarna'tee-
kenen wij, door eene fijne streep, den stand van den steun of wagen af,
waarop de snijbeitel verbonden is en vervolgens doen wij de draaibank-as'
tienmaal omdraaien. Meten wij nu den bekomen doorloopen weg van den
wagen, te beginnen van aan de gewerkte streep, dan moet de gevonden
lengte, met de lengte van 10 schroefdraden overeenstemmen. Die lengte
door 10 gedeeld, zal de stap der schroef voorstellen.
Bij het snijden van twee- of meerdradige schroeven (vooral bij lange vijzen)
-ocr page 115-moet er op gelet worden, dat de eerste begonnen schroef niet ten volle
gesneden wordt.
De metalen as verhit door de inkervingen van den snijbeitel; zij zet zich
door verwarming uit en verlengt. Daarbij verflauwt zij in zekere mate en
door de gedurige drukkingen op de zijkanten der gesnedene groef, rekt zij
uit en wederom ontstaat er eene geringe verlenging.
Achtereenvolgens mag elke schroefdraad twee of drie passen van den
snijbeitel ondergaan en zoo mag beurtelings elke inkerving vermeerderen,
totdat men de voldoende diepte bekomt.nbsp;K.
Wereldteptoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. eu HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunstboom
H. HAUPTNER, Berlin, N IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
„HET PAARD.
II Geïllustreerd Weekblad voor fokkers,
houders en liefhebbers van paarden.
Redacteur-Uitgever:
A. W. HEIDEMA, te Groningen.
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
'te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEX voor paar-
den met gebrekkige eu
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij :
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
H.H. Leiders van Cursussen in lioeflieslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Ylen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 CSnt.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Beter en goedkooper dan Engelsciie zolen.
Meest uitgebreide sorteering prima bianlce Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchonc straal.
Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder
Iedere zool voorzien van Garaptiestempel van niet los te laten.
Merk „Tlie Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „Tlie Holdfast barquot; prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige iZawW Cfeoj^Mowc,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle mortellen.
Pneumatiek- of Luelitdrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 117-8e Jaargang. — 1903 — Aflevering 7.
redacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 118-Zoo ja, waarom niet onze
prijzen aangevraagd en
monsterparen besteld?
met onze zolen en honderd
tegen één dat Gij ze geregeld
blijft nabestellen. De vraag
naar onze Hoefzolen neemt
dagelijks toe en dit is het
beste bewijs dat ze goed zijn.
is een artikel dat Uwe aandacht
waard is en onze Hoefzolen zijn
Uwe aandacht dubbel waard,
omdat het de beste zijn die
op de wereld gemaakt worden.
Gij behoeft ons niet te gelooven.
Gij kunt U immers overtuigen.
Wat moet de hoefsmid noodzakelijk weten? — Wedstrijd in het hoefsmeden
te Londen. — De tentoonstelling van nijverheid te Groningen voor den hoef-
smid. — Persoverzicht. — Korte mededeelingen. — Mededeeling over het
smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KEOES.
(Vervolg).
Er werd reeds opgemerkt dat de huid een bijna onafgebroken dekkleed
vormt voor het lichaam en nu schijnt het oppervlakkig, dat juist op die
plaatsen waar een meer soliede, stevige bedekking noodzakelijk is (onder-
einden der ledematen) de huid ons in den steek laat en eindigt. Immers
bezien wij een paardebeen, dan vinden wij tot aan de kroon de gewone,
met haren bedekte huid, terwijl verder naar beneden geen huid en geen
haren worden aangetroffen, doch een schoenvormige hoornbekleeding een en
ander vervangt.
Het plotseling eindigen van de huid lijkt ons vreemd en we willen er
meer van weten waar die huid gebleven is. Zou die hooonschoen de voort-
zetting van de huid zijn? Men heeft het wel eens gedacht, doch toen men
zag dat die schoen van hoorn in z'n geheel van de huid kon worden losge-
maakt zonder deze te beschadigen, kon men moeilijk meer blijven aannemen,
dat een dergelijk loszittend stuk, de voortgezette huid zou zijn. Die schoen
kan men loskrijgen door het afgezaagde onderbeen b.v. eenigen tijd te weeken
in een natte sloot, in paardenmest, onder den grond enz. Zet men daarna
het onderbeen met z'n bovenste gedeelte (pijp of koot) in de bankschroef
en neemt men den hoornschoen tusschen een groote tang, dan zal hij zich
meestal in z'n geheel loslaten — en wat zien wij dan ? De huid van het
onderbeen, waarop haren worden aangetroffen, loopt als 't ware door, ook
over het gedeelte 't welk nu onder den hoornschoen te voorschijn is gekomen,
doch de huid heeft een eenigszins gewijzigde gedaante aangenomen. Im-
mers op het te voorschijn gekomen gedeelte missen wij de haren en wij
zien dat het, onder het hoorn voortgezette, gedeelte niet de gewone donker-
grijze huidkleur heeft, doch meer vleeschrood is. Wij kunnen dus niet
spreken van een gewone — doch wel van een gewijzigde huid, de z. g. n.
hoefhuid of hoejiederhuid. Bezien wij die hoefhuid direct onder de kroon
nauwkeurig, dan merken wij op, dat ze er niet overal gelijk uitziet, n.1.
wij zien eerst een smal randje van vleeschkleurige draadjes, als een smalle
franje om de kroon loopen, terwijl die franje naar achteren wat breeder
wordt. Aan dit smalle randje is de gekke naam van vleeschzoom gegeven.
Het woord zoom is niet oneigenaardig omdat dit strookje den overgang
vormt tusschen de gewone- en de hoefhuid; doch het woprd vleesch is ge-
schikt om ons in de war te brengen. Immers met vleesch (spieren) heeft
het niets te maken. Deze naam is echter al zeer oud en in de wereld ge-
komen, omdat de hoefhuid zoo spierrood gekleurd is. Toen men dus nog
niet wist wat het eigenlijk wel was, sprak men van vleesch. De roode
kleur is echter alleen een gevolg van den bloedrijkdom van de hoefhuid. Zoo
wordt de hoefhuid ook nog wel eens betiteld met den naam van leven, en
is deze naam ontstaan door de groote gevoeligheid van dit huiddeel, als ge-
volg van een menigte gevoelszenuwen welke er in verloopen.
Bekijken wij den vleeschzoom nauwkeurig, b.v. met een sterk vergrootglas
of, bij een versch ontschoenden hoef, onder water, dan zien we dat het
franjeachtige veroorzaakt wordt door fijne vlokken of tepeltjes van 1 a 2
millemeter lengte.
Fig. 12.
In fig. 12 zien wij door a aangeduid de gewone huid, waarvan op één
plaats de haren gedeeltelijk zijn weggeschoren, terwijl h den vleeschzoom
aanduidt. De vlokjes of tepeltjes van den vleeschzoom vervullen als 't ware
dezelfde beteekenis als de haarwortels in de lederhuid, welke de hoornige
haren voortbrengen. Immers ook deze vlokjes vormen een hoornstof en wel
ieder vlokje op zich zelf een buisvormig hoornpijpje, bij wijze van een haar.
Omdat echter de vlokjes zoo fijn zijn en zoo dicht bij elkaar staan, komen
ook de hoornpijpjes (haren) zeer dicht naast elkander te liggen en vormen
niet, zooals op de gewone huid, als 't ware een bosch van op zich zelf staande
haren, doch een aaneengesloten, gebogen plaat van pijpjes of haren. Die
aaneensluiting wordt bovendien nog bevorderd door een verbindende stof,
(tusschenhoornstot) , welke de verschillende pijpjes aan elkaar doet kleven.
De dikte van deze hoornplaat hangt natuurlijk af van de breedte van den
vleeschzoom en daar deze maar enkele mM. bedraagt, is het laagje voort-
gebrachte hoorn ook niet dik. Wij noemen deze hoornlaag: hoornzoom.
De hoornzoom bestaat uit grijsachtige hoorn, die vrij week is, 't geen als
een voordeel moet worden beschouwd. Immers, wanneer de zachte kroon-
huid plotseling in harde hoorn overging, zou dit aanleiding geven tot
drukken, kneuzen en kreupelen. Vooral wanneer de paarden eenigen tijd
in 't water hebben geloopen of gestaan , kunnen wij die weeke, grijze hoorn-
laag gemakkelijk waarnemen en met den vinger afkrabben. Die grijze
hoornzoom is niet breed (fig. 14 «) doch wordt naar achteren toe (fig. 14 a')
iets breeder en vormt daar de hoornige lallen. Toch eindigt de hoornzoom
niet plotseling daar waar wij meenen hem niet meer te ontdekken — neen,
hij zet zich als een dun laagje voort over de geheele uitwendige vlakte van
den hoef en wordt daar glazuurlaag genoemd, welke bij wijze van een
vernis dienst doet als eene beschutting voor de ondergelegen deelen.
Onder den smallen vleeschzoom zien wij in onze figuur (c) nog een bree-
deren krans van vlokjes of tepeltjes, die aan den ontschoenden hoef zich
voordoet als een sterk gewelfden rand. Dit gedeelte noemen wij vleesch-
Tcroon. Zoo oppervlakkig zou men moeten aannemen dat de vleeschhroon
niet alleen veel breeder, doch ook veel dikker is dan de vleeschzoom. Echter
die gewelfde oppervlakte ontstaat niet door de dikte der vieeschkroon, doch
door een laag veerkrachtig weefsel, dat als een kussen onder de vieesch-
kroon ligt en al weer dienst doet als zachte onderlaag om drukkingen en
kneuzingen van de gevoelige deelen tusschen den hoefhoorn en het hoef-
been te voorkomen, zooals dat bij buigen en het uitzetten en inkrimpen
van den hoef gemakkelijk zou kunnen plaats hebben.
De vieeschkroon vormt hoorn op dezelfde wijze als de vleeschzoom, omdat
zij ook weer uit tepeltjes of vlokjes bestaat, die de zoogenaamde hoornpijpjes
(hoornbuisjes) vormen. Zoo'n hoornpijpje is hol en opgevuld met een weeke,
vetachtige massa, terwijl de verschillende buisjes weer door tusschenhoorn-
stof aan elkaar verbonden zijn. Deze eigenaardige samenstelling van den
hoornwand (fig. 14) heeft al weer een groote beteekenis en maakt het
mogelijk, dat de geheele hoornschoen zich eenigszins kan uitzetten en inkrim-
pen, zonder dat dit tot scheuren aanleiding behoeft te geven. Het hoorn
wordt dus elastisch, omdat de pijpjes met hun weeken inhoud kunnen buigen.
De pijpjeslaag, door de vieeschkroon gevormd, is vrij dik en bestaat nog
uit een donkere, vaste, uitwendige en een witte, weekere, inwendige laag.
De hoornwand vormt het grootste gedeelte van den hoornschoen en wordt
verdeeld in 6 gedeelten n.l. naar voren het toongedeelte, ter weerszijden daar-
van de 2 zijwand- of ^wor^jergedeelten en daarachter 2 verzen- of drachtwanden.
Daar waar de wand in de kroon overgaat hebben wij den hroonrand, terwijl
het gedeelte van den wand dat met den bodem of met het ijzer in aan-
merking komt, draagrand wordt genoemd. De wand is in den toon dikker,
hooger en schuiner dan naar achteren. De binnenhelft (binnenwand) is
dunner en stijler dan de buitenhelft {buitenwand). De lengte van den draag-
rand is aan den buitenwand het grootst.
{Wordt vervolgd)
WEDSTRIJD IN HET HOEFSMEDEN TE LONDEN.
Engeland heeft op het gebied van het hoefbeslag altijd een goeden naam
gehad en tal van verbeteringen in den vorm van het ijzer en in de wijze
van beslaan aangegeven. Alweer een voorbeeld dat een goede bevordering
der paardenfokkerij meestal ook tengevolge heeft een goede ontwikkeling van
het hoefsmidsvak.
Deels voor „Het Paardquot; deels voor „De Hoefsmidquot; heb ik de groote jaar-
lijksche landbouwtentoonstelling te Londen bezocht, die gehouden werd van
23—28 Juni j.l. en waaraan mede een wedstrijd in het hoefsmeden was ver-
bonden. De deelneming stond open voor hoefsmeden die nimmer op een
wedstrijd, gehouden vanwege deze koninklijke Landbouwmaatschappij, het
recht verwierven ingeschreven te worden als lid van het hoefsmidsgilde.
Ieder mededinger moest zich voor 1 Mei 1903 hebben opgegeven, onder bij-
voeging van f3 inschrijvingskosten. Na 1 Mei kon nog tot den 15den dier
maand worden ingeschreven, doch slechts tegen de dubbele kosten. Indien
een mededinger niet op tijd aanwezig was, werd hem een boete van fl2
opgelegd, tenzij een geneeskundige verklaring zijner verhindering was
ingekomen.
De deelneming stond open voor twee rubrieken, n.1. voor het beslag van
jachtpaarden of dat voor trekpaarden. Voor de eerste waren 41, voor de tweede
44, alzoo totaal 85 hoefsmeden ingeschreven. Het was niet toegelaten in meer
dan eene rubriek mede te dingen, terwijl voor ieder totaal ƒ 192 aan prijzen
beschikbaar was. Er mochten in elke klasse hoogstens 6 prijzen worden
toegekend; het bedrag der prijzen afzonderlijk werd vastgesteld door de jury,
bestaande uit twee vee-artsen, terwijl het minimum als prijs ƒ12 was.
De mededinger moest zorgen voor eigen gereedschappen en desgewenscht
ook voor een voorslaander. Het overige benoodigde werd door het Bestuur
verstrekt. De wedstrijd werd gehouden in een overdekte houten loods, die
aan een zijde geheel open was. Er werd steeds aan drie paarden tegelijk
gewerkt, terwijl in een, direct aan de „luchtigequot; smidse verbonden, stal een
achttal paarden waren gestald.
Ieder deelnemer was verplicht een voor- en een achterijzer te maken,
terwijl het voorijzer moest worden onderlegd en het achterijzer daar de jury
wordt behouden.
De jury houdt aanteekeningen in een staat met dertien vakken, waarin
achtereenvolgens is aangegeven: 1. prijs toegekend?; 2. nummer van deel-
neming; 3. naam en woonplaats van den deelnemer; 4. tijd van aanvang;
5. tijd van einde; 6. tijdduur van het werk; 7. het afnemen van het oude
ijzer en het besnijden van den hoef (hiervoor kan als maximum 8 punten
worden gegeven); 8. het maken der ijzers en in hoeverre deze doelmatig zijn
voor het aangewezen paard (max. 8 punten); 9. het passen van het ijzer
(max. 8 pt.); 10. het onderslaan van het ijzer (max. 8 pt.); 11. algemeene
indruk omtrent de handigheid, de wijze van werken van den deelnemer
(max. 8 pt.); 12. totaal aantal punten (max. dus 40); 13. opmerkingen.
Zooals ook reeds uit de indeeling blijkt, wordt door de jury tevens gelet
op den duur van het werk.
Voor zoover ik den wedstrijd heb bijgewoond, is over het geheel genomen
goed gewerkt, werden alleen ijzers zonder kalkoenen en met een rits ver-
vaardigd, met uitzondering van achterijzers bestemd voor zware werkpaar-
den. Deze achterijzers werden voorzien van eenigszins in de lengte gerekte
kalkoenen van gewone dikte, terwijl ook in Londen bij de straatpaarden
nimmer een stoot is gezien.
Een goede orde, regelmatig en vlot werken, kalm deugdelijk toezicht en
voldoende hulp naast een passende inrichting van het wijdstrijd-terrein, ken-
merkten de practische blik van den Engelschman. De deelnemers waren
tegen den regen en ook tegen den wind uit het westen, het noorden en het
zuiden beschut, terwijl het publiek langs twee zijgangen voldoende plaats
vond om de werkzaamheden gade te slaan, zonder in de onmiddellijke om-
geving van de jury of de deelnemers te kunnen komen. Op die wijze was
dan ook zooveel mogelijk gezorgd voor een eenigszins koele werkplaats met
voldoende ruimte om goed te kunnen werken.
Of er bij den wedstrijd ook nieuws viel op te merken? Alleen dat een
enkele deelnemer de rits van het ijzer er niet boven af doch van beneden af
aanbracht en wel met behulp van een fabriekmatig vervaardigde onderlaag,
het beeld vormende van een afdruk der onder- of bovenvlakte van het ijzer.
Op die wijze kon zonder helper worden geritst, het werk verliep iets snel-
ler maar het geheel is mij toch maar matig bevallen. De rits werd min-
der mooi afgewerkt; het nauwkeurig aanbrengen er van is ook moeilijker,
In Engeland houdt men derhalve geen wedstrijden tusschen verzamelingen
hoefbeslag, zooals voor enkele jaren in Nederland algemeen de regel was,
doch vergelijkingen tusschen de practische bekwaamheden der hoefsmeden.
Die deelnemers welke opgenomen wenschen te worden in het gilde der
hoefsmeden moeten hiervan vooraf kennis geven. De eerste prijswinners van
elke klasse worden tot inschrijving als lid, geheel vrij van kosten, uitge-
noodigd, doch zij en alle overigen, die lagere of geen prijzen ontvangen wor-
den slechts toegelaten tot het gilde, nadat zij ten overstaan van de jury
mede bewijzen hebben geleverd, voldoende op de hoogte te zijn van den bouw
en de verrichtingen van den hoef.
De wedstrijd der deelnemers in de eerste rubriek had plaats op 24 Juni
en 25 Juni, die der 2de op 26 en 27 Juni, terwijl een der jury-leden Mr.
John Malcolm, op den laatsten dag 's nam. 3 u. een voordracht hield
over den hoef en het beslaan.nbsp;A. quot;W. H,.
ämtmttt^iMimmtsi*
QRONIHOEM,
DE TENTOONSTiaLING VAN NIJVEEHEID TE GEONINGEN
VOOE DEN HOEESMID.
Smeden welke deze tentoonstelling enkel en alleen wenschen te bezoeken
als vakman, zullen zich, wat de verscheidenheid der exposities betreft, wel
wat teleurgesteld gevoelen.
Immers bedienen zij zich in hun bedrijf niet van verschillende motoren,
dan zal hunne belangstelling zich moeten beperken tot exposities zooals die
van Gebrs. Markus te Groningen, waar zij vinden een verzameling werktuigen
als: vijlen, snijijzers, alsmede veerstaal, gegoten staal uit de fabriek van
Henry Eossel te Sheffield. Doch al spoedig zal hun volle attentie getrokken
worden door de passende étalage van de heeren Wiersum en Heidema, welke
zich uitsluitend tot het hoefbeslagsvak bepaalt, doch zich dan ook op dat
gebied op een groote mate van „volkomen geslaagdquot; mag beroemen, die haar
een toegekende „hoogste onderscheidingquot;, in den vorm van een gouden me-
daille, ten volle doet verdienen.
Het getuigt van een practischen zin, dat de exposanten in een gewoon
O cents schrijfboek eene verklaring van het tentoongestelde hebben gegeven.
(Wij zouden die gaarne bij meerdere inzendingen willen vinden) en daarin
eene indeeling maken, waardoor het overzicht voor den vakman, doch ook
voor ieder ander belangstellende gemakkelijk wordt gemaakt. Mede worden
zelfs in dien gids nog eenige behartigingswaardige wenken aan den hoefsmid
gegeven.
Op een groot en passend bewerkt, ovaal houten bord, dat het midden-
stuk der expositie uitmaakt, vinden wij daar in een krans van, even met de
punt ingeslagen hoefnagels, 32 modellen van hoefijzers en daaromheen ge-
reedschappen voor hoefbewerking. Aan het ondergedeelte en buiten den
kring ter weerszijden een podometer, welke gebruikt wordt om, bij toepas-
sing van koud beslag, de grootte van den hoef te bepalen.
Boven het groote ovale bord is nog als kop een cirkelvormig gedeelte
aangebracht, waartegen eenige hoeven en ijzers zijn bevestigd.
Het groote bord wordt ter weerszijden door een klein bord geflankeerd,
waaraan wij vinden links hoeven en hoefgereedschappen, rechts voornamelijk
werktuigen voor behandeling van hoornscheuren.
Op een groote tafel, onder en voor de borden, zijn geplaatst: leermidde-
len voor de kennis van de ontleedkunde van den ondervoet; hoeven in
onbeslagen en beslagen toestand, allerlei soorten van hoefzolen, ziekelijke
hoeven en het be«lag daarbij , modelijzers (met rasp en vijl bewerkt) en ten
slotte het machinale gedeelte, afkomstig uit verschillende fabrieken , zooals:
gegoten ijzers, machinale ijzers, ijzers met touwinleg, ijzers met gummi-,
cocos- en kurk-onderlagen, ijzers met hout in de rits. Onder de machinale
ijzers zijn vele welke door de firma Boeke en Huidekooper in den handel
zijn gebracht.
Xiet alleen voor paarden, ponny's, muilezels en ezels zijn er beslag-
methoden te vinden, doch ook de tweehoevigen zijn niet vergeten, al is
dan ook op dat gebied de inzending niet volledig.
De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Z. Ex. Mr. J. C. de
Marez Oyens, die de Groningsche tentoonstelling eenige weken geleden
bezocht, heeft met groote belangstelling kennis genomen van de belangrijke
inzending en gedurende meer dan een kwartier de ijzers enz. bezien.
Bovenstaande plaat geeft een afbeelding van de inzending, welke tevens
dienst doet als leermateriaal voor de „Inrichting voor hoefbeslag te Gro-
ningenquot; aan welke inrichting (tot 15 September 1901 door den heer
A. W. Heidema te Groningen) door den heer H. A Kroes te Gro-
ningen , één uur per week onderricht wordt gegeven in de theorie van het
hoefbeslag, terwijl in de ruime, zeer beklante smederij de leerlingen zich
ongeveer ^/g jaar in de praktijk oefenen, onder voortdurende leiding van
den meesterknecht-hoefsmid D. E. Stuivenberg, die in 1890 den mees-
terknecht A. van Duin (thans hoefsmid te Gouda) is opgevolgd en alzoo
reeds bijna 13 jaar als zoodanig werkzaam is.
De inzending werd, behalve thans met gouden medaille, in 1889 op de
sporttentoonstelling te Groningen, met den len prijs bekroond en even-
eens te Scheemda in 1890.
Wanneer onze smeden deze inzending met de noodige belangstelling vol-
gen, zullen daarmee velen hunne kennis verrijken, zullen zij een denkbeeld
krijgen van 't geen er op 't gebied van hoefbeslag alzoo is uitgevonden en
in praktijk gebracht — en velen zullen moeten getuigen, dat zij nog nimmer
zooveel verscheidenheid, op hun vak betrekking hebbende, goed gerangschikt
bijeen zagen.
Voor het overige valt er ook voor den smid nog zoo hier en daar wel wat te
zien dat z'n vak nadert; dan zal hem als handwerksman zeker ook belang inboe-
zemen 't geen op andere takken van industrie betrekking heeft en ten slotte
zal hij als gewoon mensch, die niet van hout, van stokvisch of van leder is,
nog zooveel vinden wat zijn oog bekoort, z'n gehoor streelt en z'n tong aange-
naam prikkelt. Alles te zamen genomen durf ik dan ook onze smeden met ge-
rustheid een bezoek aan de Groningsche nijverheidstentoonstelling aanbevelen!
Uit: „Der Hufschmied.quot;
—nbsp;Om sommige hoef kreupelheden te onderkennen, n.1. die welke zich
niet zoo dadelijk openbaren bij bekloppen of beknijpen, doch daarentegen
meer betreffen het hoefgewricht en de daarachter gelegen buigpees, bedient
men zich van de z.g.n. blokproef; d. w. z.: men plaatst het paard met den
zieken hoef op een stuk hout dat een schuinverloopende oppervlakte heeft.
Door het rusten op de afhellende vlakte zal het hoefge-
wricht meer moeten doorbuigen en de buigpees meer ge-
spannen worden, 'tgeen bij ziekelijke aandoeningen van
die deelen een hevige pijn zal veroorzaken. Nog eenvoudiger wordt de
proef genomen door het zieke been te plaatsen op een vlakke plank en deze
daarna — aan de zijde vóór het paard — op te tillen en alzoo een hellende
vlakte te scheppen.
—nbsp;Om paarden met zeer brokkeligen wand te beslaan, zoodat de toestand
langzamerhand tijdens het beslag verbetert, smeedt men ijzers met eenige
(b.v. drie) breede en hooge lippen (5—6 cM). Op de plaats waar men de
hooge lippen wil aanslaan, welt men een stukje ijzer in, om daaruit een lip
te slaan. Men slaat dit ijzer onder mer 4 nagels, na eerst de ontbrekende
hoorn met kit en jute te hebben aangevuld.
Het komt voor, dat met het losrukken van het hoefijzer, de draag-
rand vlakte naar boven uitscheurt, soms eenige centimeters hoog. In den
regel heeft dit plaats aan de voorste hoefhelft, dicht bij den toon. Om een
dergelijken hoef nog te beslaan, zoodat het paard bruikbaar is en het uitge-
scheurde gedeelte geneest, maakt men een ijzer met een cirkelvormigen lip,
terwijl de draagvlakte van het ijzer, ter plaatse waar de hoornwand afge-
broken is, eenigszins (b.v. 1 cM.) buitenwaarts gericht wordt, om het afge-
broken hoefgedeelte niet op den hoef te doen rusten. De nagelgaten worden,
ten getale van 2, zoo ver mogelijk naar achteren in iederen tak aangebracht
en het ijzer met 4 nagels bevestigd, waarna de cirkelvormige lip aangeslagen
en de afgebroken draagrand met ingeoliede watten wordt aangevuld.
—nbsp;Verdere hoefgehreJcen die tot koopvernietiging aanleiding kunnen geven.
Onder den naam van zwakke verzenen verstaan we verzenen die sterk naar
binnen omgebogen, en met hun zijgedeelte naar de zool gericht zijn,
de verzenboek gedeeltelijk bedekken en bovendien dikwijls laag zijn. De
verzenen zijn soms warm en pijnlijk bij bekloppen, evenals de ballen.
Door goed beslag en behandeling kunnen geringe graden van zwakke ver-
zenen, welke niet veroorzaakt worden door verkeerde standen en dunnen
hoornwand, opgeheven worden. Paarden met zwakke verzenen zijn bij goed
beslag voor stapvoets werk wel te gebruiken, echter niet voor loopend werk
en op harde wegen — zelfs niet met het beste beslag.
Het gebrek wordt door veearts Uhlich als verborgen beschouwd omdat
de onderkenning een zeer nauwkeurige beschouwing en een afnemen van de
ijzers noodzakelijk maakt.
Mede noemt F. een verborgen gebrek „de zwakke wandquot;, welke inbuigt,
uitpuilt of ringen vertoont. De hoofnvormende deelen produceeren niet
genoeg hoorn, zoodat de wand te week en te dun blijft en te veel meegeeft.
De ziekelijke toestand treedt te voorschijn wanneer de paarden eenigen
tijd op harden bodem moeteu loopen, omdat in dit geval de zool en de straal
niet noemenswaard medehelpen om den lichaamslast te dragen, zooals dat
op zachten bodem geschiedt. De wand wordt dus op harden bodem sterker
belast en zal, bij onvoldoende constructie, de gemelde afwijkingen vertoonen.
Harde, brokkelige hoorn zal volgens U. eerst dan het onderwerp van
een gerechtelijk ingrijpen kunnen zijn, wanneer de brokkelhoef van gevor-
derden aard is, zoodat daardoor een duurzame bevestiging van het ijzer
onmogelijk wordt. Verder wanneer verouderde kroonrandscheuren aanwezig
zijn, omdat in dit geval een gebrek bestaat aan de hoefvoortbrengende
deelen.
Onder weeke, murwe hoorn verstaan we dien ziekelijken toestand,
waarbij de hoorn zich met den vinger gemakkelijk laat afbreken, de nagel-
gaten spoedig zeer ruim worden, zoodat de nieten sterk te voorschijn komen,
de witte lijn zich als een vuile, weeke massa vertoont en eenige millimeters
naar boven is uitgehold. Dikwijls bestaat er een insnoering aan de kroon.
De toestand heeft een gebrulksstoring ten gevolge, omdat het al weer
(vooral bij vochtig weer) bijna onmogelijk is de ijzers goed vast onder te
houden. Als zoodanig moet het ook als verborgen gebrek worden beschouwd.
Overhoef moet alleen dan als verborgen gebrek worden beschouwd, wan-
neer de ring niet duidelijk is waar te nemen.
Uit: „Smid en Koperslager.quot;
—nbsp;Middel legen roestvlekken op staal. Insmeeren met olijfolie; na eenige
dagen de vlekken met olijfolie, tripel en amaril inwrijven en daartoe te ge-
bruiken een stuk hard hout; daarna veegt men de olie af en wrijft de
vlekken na met amaril en wijnazijn. Om den glans weer te krijgen wrijft
men met fijne bloedsteen en leer.
—nbsp;Het nuttige paard, beslagen door een geoefend hoefsmid, heeft grooter
waarde, dan wanneer dit door den ruwen, onachtzamen, niet zaakkundigen
smid geschiedt. De vereeniging van dierenbescherming zou een nuttig nerk
verrichten, als ze de hoefsmidscursussen geldelijk steunde.
—nbsp;Warmloopen der patentassen. Patentassen moeten zeer nauwkeurig
gesmeerd en van de verloopen olie worden ontdaan. Zoo niet, dan kan het
gebeuren dat een patentas warm loopt en het wiel zich om de as vastzet.
De middelen om een dergelijk vastgeloopen wiel los te maken zijn niet
-ocr page 128-alle doelmatig. Aangeraden mag worden: verwijdert de moeren en het
schuifje vóór uit het wiel, windt het rijtuig aan de bewuste zijde zeer hoog
op en giet met een kan met lange tuit, waarmee men diep in het wiel kan
komen, wat jenever in de smeergroef der as. Meermalen is gebleken dat
dit middel verrassende uitkomsten gaf. (Zoo is de jenever toch nog ergens
goed voor, doch waarschijnlijk is ze ook hier door iets anders — b.v.
spiritus of petroleum — te vervangen. Bef.)
TJit: „Vulkaanquot;.nbsp;~
—nbsp;De Vereeniging ter veredeling van het ambacht hield 29 Juni j.1. hare
algemeene vergadering te Amsterdam onder voorzitterschap van den heer
Dr. P. J. H. Cuypers, die een woord van hulde bracht aan de nagedachte-
nis van den heer Conrad, den overleden algemeenen voorzitter.
Door den Min. v. binnenl. zaken werd wederom voor dit dienstjaar een
rijkssubsidie van ƒ 1700 verleend. Drie vereenigingen en 9 nieuwe leden
sloten zich weer aan, zoodat thans de bond bestaat uit 32 vereenigingen en
229 leden.
Door de technische commissie werd verslag uitgebracht van de jongste
proefafneming vanwege de vereeniging te Utrecht gehouden, waarvoor zich
116 candidaten hadden aangemeld, doch waarvan slechts 60 opkwamen en
39 slaagden. De sub-commissiën erkenden allen het nut der proefafleg-
gingen. De technische commisie acht het gewenscht in plaatsen waar am-
bachts-, burgeravond- en vakteekenscholen gevestigd zijn, daaraan cursussen
van voortgezet vakonderwijs te verbinden en waar dit niet doenlijk blijkt,
trachte men dit onderwijs te doen geven door rondtrekkende vakleeraren.
Ook moeten den handwerksman voor billijken prijs praktische leerboeken (en
zeker ook tijdschriften. Bef.) voor de beoefening van zijn vak verstrekt
worden.
Uit: „Nieuwe Rotterdainsche Courant.quot;
—nbsp;In het 10de jaarverslag der Vereeniging ter bevordering van het ambachts-
onderwijs in Drenthe wordt hulde gebracht aan den heer Smeenge, lid der
Tweede Kamer, den vader der vereeniging. Begon de vereeniging te wer-
ken met 4 afdeelingen en ruim 400 leden, thans is het aantal afdeelingen
vervijfvoudigd en het ledental meer dan verdubbeld. In het 10-jarig tijdperk
heeft de vereeniging aan 125 jongelieden opleiding verschaft, terwijl thans
nog 75 bij bazen in de leer zijn. Zij bevorderde de oprichting van 20 tee-
kenscholen, terwijl voorts op haar initiatief tot stand kwam de eerste pro-
vinciale ambachtsschool in Drenthe, welke in September a.s. te Assen zal
worden geopend.
Uit: „De Nieuwe Burgerij.quot;
—nbsp;Dit Belgische tijdschrift deelt ons mede dat er zich in België eene
nationale commissie heeft gevormd tot onderzoek van den toestand der kleine
burgerij. Verklarende het ontstaan der commissie, wordt gezegd:
Weinig burgers hebben vrede met de huidige inrichting van het krediet.
Allen beweren, dat het uiterst moeilijk te bekomen is en de geëischte waar-
borgen immer ^verdreven zijn.
De burgerij is genoodzaakt voortdurend krediet toe te staan, niet alleen
aan de minstbedeelden, maar zelfs aan de welgestelden en meer nog aan de
rijke personen.
Te gelijkertijd vermeerderen de slechte betalers van dag tot dag. En hoe
zulke lieden gedwongen hunne rekeningen te voldoen? Hen voor het ge-
recht dagen kost te veel; de gerechtskosten moeten verminderd worden; de
wetten op failliet veranderd enz. enz.
Er wordt voorgesteld onderlinge krediet-maatschappijen te stichten.
Over de Zondagsrust zijn de gedachten nog al verdeeld. Sommigen zien
in hare verplichting een aanslag op de vrijheid, anderen beweren, dat ze
hen zou schaden in hunnen handel. Doch de groote meerderheid is er voor.
Enkelen zouden zich ook vergenoegen met één rustdag op de zeven, hetzij
een Zondag of een anderen dag.
Over het spoorwezen wordt sterk geklaagd. Materiaal, vervoer van reizi-
gers zoowel als van koopwaren, laat te wenschen over. Men beweert dat de
behandeling van brekende waar doorgaans veel te ruw geschiedt, de reizi-
gerstreinen, de lijnen zeiven, zijn te schaarsch; het vervoer te duur, het
toezicht in de treinen te onbeduidend, zoodat het soms niet aan te raden
is per spoor te reizen.
De hoogere ambtenaren doen daarenboven den neringdoenden concurrentie
aan door het stichten van coöperaties; de minderen gebruiken dienstkaarten
om zich naar den vreemde te begeven, ten einde waren binnen te smokkelen!
(Bij het lezen van deze aanhalingen uit de brochure, zal het den nering-
doenden blijken dat er niet alleen in ons land misstanden bestaan, doch deze
bij onze naburen nog grootere afmetingen hebben verkregen. Men ziet alweer:
„'t Is niet allemaal vet in een andermans ketel.quot; Bef.)
— De IJzermarkt leverde in de maand Juni niet veel schommelingen op.
In verband met in ons vorig nummer vermelde berichten omtrent uitge-
breide werkstakingen, die nog niet alle beeindigd zijn, kon niet worden
verwacht dat gedurende deze maand een tijdperk van levendigen ijzerhandel
zoude intreden. Berichten uit Glasgow als: „flauwquot; „zonder handelquot;,
„lusteloosquot; zijn dan ook schering en inslag, een enkele maal afgewisseld door:
„vast, met vrij goeden handel.quot;
— De Steenkolenhandel op den Eijn is zeer levendig wegens den gün-
stigen waterstand op den Duitschen Rijn (Euhrort). Er worden kolossaal
veel kolen geladen, doch er komen werkkrachten te kort om de vele aan-
wezige schepen tijdig vracht te geven, zoodat er nog al eens vertraging
ontstaat. Nederland betrekt ook vele gasvlamkolen en kolen voor allerlei
takken van industrie. De handel in kachelkolen is vrij stil.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Assen.
Het is van het hoogste gewicht, dat een as recht, volkomen gelijk van
dikte en vooral cilindrisch is afgewerkt. Indien eene as krom is, dan werken
de riem- of kabelschijven, de vergaarmouwen enz., die er op bevestigd zijn,
als zoovele tegenwichten en helpen mede, vooral bij dunne assen om haar
gedurig te doen doorbuigen.
Is de as over hare geheele lengte niet volkomen gelijk van dikte, dan
zijn de gaten der riemschijven, op de eene plaats der as gepast, op de
andere te groot of te klein. Dit is eveneens het geval met de kussens der
draagstoelen.
Is de as niet geheel en al cilindrisch, dan worden zulke assen bij onze
werktuigmakers kantig geheeten. Daardoor vermeerdert de wrijving in hare
kussens, de as verhit en elke verhittng brengt krachtsverlies mede.
De dikte eener as, met andere woorden: hare overbrengingskracht, is even-
redig aan hare snelheid. Is de snelheid twee- of driemaal grooter, dan kan
de as twee- of driemaal meer kracht uitoefenen. Daarbij mogen de koppe-
lingen en draagstoelen lichter genomen worden. Gewoonlijk wentelen de
assen van 100 tot 450 maal in de minuut om. Bij lange assen, waar de
over te brengen kracht op de geheele lengte verdeeld is, worden de assen
van 3 of 4 verschillende diameters genomen, naar gelang harer lengte.
Is b.v. een stalen as samengesteld uit 8 deelen van 6.80 Meters ieder, en
is de over te brengen kracht 100 paarden en over de geheele lengte regel-
matig verdeeld, dan neemt men de drie eerste einden, langs den kant van
den motor, van 85 m.m., de daaropvolgende drie einden van 75 m.m., en
de laatste twee einden van 65 m.m. middellijn.
Men gebruikt gesmeed ijzeren, als ook stalen volle assen.
Holle assen hebben, voor hetzelfde gewicht per meter, een meer weer-
standbiedend vermogen, doch op den top aan de einden der assen moeten in
de holten, gedraaide ijzeren pinnen gelascht worden, ten einde de bevestiging
der vergaarmouwen te kunnen verzekeren.
De langste assen zijn gewoonlijk 6 meters lang, zelden 8 meters.
Hoe dunner eene as is, op hoe korteren afstand zij door draagstoelen moet
ondersteund worden.
Zoo plaatst men draagstoelen op eenen afstand van:
m. m. m. m. m. m. m. m.
1,70—1,80—1,90—2,00—2,10—2,20—2,30—2,40
Middellijn der as in m.m. 30—40—50—60—70—80-90—100.
Vooral moet er gezorgd worden, de draagstoelen zoo te plaatsen, dat zij
dicht bij eene vergaarmouw of bij eene riemschijf passen. Is er een tand-
wiel, eene riem- of kabelschijf op de as bevestigd, die eene merkbare kracht
moet overbrengen, dan wordt de as, langs weerskanten van de schijf of van
het wiel, door een draagstoel ondersteund.nbsp;K.
Hoefsmeden en Eigenaars van Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Wereldteptoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
H. HAUPTNER, Berlin, N IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
II
verkrijgbaar in de chemi caliën- eu
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEX, Utrecht.
H.H. Leiders Yan Cursussen in hoefbeslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.
„HET PAARD.quot;
Geïllustreerd Weekblad voor fokkers,
houders en liefhebbers van paarden.
Redacteur-Uitgever:
A. W. HEIDEMA, te Groningen.
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanice Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool yporziep van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot;^ prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige êZaMwe OaoMfcAowc,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —'
Men lette op hef stempel op iedere zool.
Gemaakte Hoefijzers
Rits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig. . .
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 133-8e Jaargaog. — 1903 — Aflevering 8.
rkdacteur-tjiïgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 134-Zoo ja, waarorti niet onze
prijzen aangevraagd en
monsterparen besteld?
met onze zolen en honderd
tegen één dat Gij ze geregeld
blijft nabestellen. De vraag
naar onze Hoefzolen neemt
dagelijks toe en dit is het
beste bewijs dat ze goed zijn.
is een artikel dat Uwe aandacht
waard is en onze Hoefzolen zijn
Uwe aandacht dubbel waard,
omdat het de beste zijn die
op de wereld gemaakt worden.
Gij behoeft ons niet te gelooven,
Gij kunt U immers overtuigen.
INHOUD.
Wat dient de hoefsmid te weten van hoefziekten en in hoeverre is het voor
hemzelf en voor den eigenaar van het paard gewenseht, dat hij zich met de
behandeling daarvan inlaat? — Wat moet de hoefsmid noodzakelijk weten? —
Ingekomen boekwerken. — Persoverzicht. — Korte mededeelingen. — Mede-
deeling over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
WAT DIENT DE HOEFSMID TE WETEN VAN HOEFZIEKTEN EN
IN HOEVEREE IS HET VOOR HEMZELF EN VOOR DEN
EIGENAAR VAN HET PAARD GEWENSCHT, DAT HIJ
ZICH MET DE BEHANDELING DAARVAN INLAAT?
Het is op velerlei gebied zoo moeilijk om de juiste grens aan te wijzen.
Zoo gaat het ook met het standpunt van den hoefsmid ten opzichte van de
behandeling der kreupelheden, inzonderheid van de hoefziekten. En toch
is het nuttig de bakens een goede plaats te geven. Hierom komt een open-
lijke bespreking mij gewenscht voor, temeer nu van lieverlede een deugde-
lijke opleiding van hoefsmeden meer algemeen op den voorgrond treedt.
Het is te hopen, dat de lezers, die een andere meening zijn toegedaan dan
in het volgende is aangegeven, hun opvatting in „De Hoefsmidquot; zullen
willen ontwikkelen en verdedigen. Dan is het zeer wel mogelijk dat er een
bepaalde richting wordt aangewezen, die vrij algemeen wordt gehuldigd.
De hoefsmid moet alle paarden, die aan zijne zorgen worden toevertrouwd,
tot op zekere hoogte beschouwen als zijn eigen, — er evenveel moeite en
kosten aan besteden als naar zijn eerlijke overtuiging nuttig en ook noodig
zijn te achten, — zich derhalve bij zijn oordeel en werk stellen op het
standpunt van den eigenaar, den houder van het paard. Daar zullen op
den duur beide partijen het best bij varen.
Het onderricht in den bouw en de verrichtingen van den hoef heeft een
duidelijk begrip kunnen geven hoe de ondervoet in elkaar zit en werkt, —
hoe kunstig de gewone huid aan den kroonrand, de ballen en de balgroeve,
in de hoeflederhuid, „het levenquot;, overgaat, — hoe uiteenloopend, in over-
eenstemming met hun doel, de onderscheidene hoornige deelen van aard en
werking zijn, terwijl de oefeningen in het besnijden van den hoef en in het
beslaan er steeds op zijn gericht om die verrichtingen zooveel mogelijk te
steunen, althans zoo weinig mogelijk te belemmeren. Om een paar voor-
beelden te noemen: de draagvlakte van het ijzer wordt horizontaal gesmeed
en de nagels worden alleen of althans bijna alleen in de voorste hoef helft
ingeslagen, ten einde de afwisselende uitzetting en samenkrimping van den
hoef, die op hun beurt den bloedsomloop en zoodoende ook den hoorngroei
bevorderen, zoo weinig mogelijk te hinderen. Het streven van den hoefsmid
moet altijd zijn om het paard rad en zoo gemakkelijk mogelijk te laten
loopen, en derhalve als 't kan voorkomen dat de vee-arts hoefkreupele
paarden in behandeling moet nemen. Hier raken wij derhalve aan de grens.
De hoefsmid dient alle afwijkende hoefvormen en zoo goed als alle hoef-
ziekten te kennen en ook deze te behandelen indien alleen een doelmatig
beslag en een nauwkeurige hoefverpleging daartoe het beste mogen worden
geacht! Dit verdient eenige nadere toelichting. Ieder, die met de praktijk is
bekend, zal m.i. toestemmen, dat ook de smid mede moet weten te beoordeelen:
of een paard zwakke verzenen heeft en zoo ja, dat bij een krachtigen straal
dan een balkijzer en bij een onvoldoenden straal dan een ijzer met verdikte
takken meestal de beste resultaten zal geven;
óf een paard Fransch staat of bodem wijd, en dat in het eerste geval
nauwkeurig bij het beslag moet worden gelet op het gevaar voor strijken
en in het tweede geval van strijken nimmer sprake is;
öf een paard plat- of volhoevig is en zoo ja, dat het dan voor de uitspraak
omtrent de gebruikswaarde van het dier van groot gewicht is om te letten
op de sterkte, de draagkracht van den wand, en het noodzakelijk is zorg
te dragen voor een nauwkeurig afgewerkte afhelling, ten einde zooldrukkiug
te voorkomen ;
hoe een losse wand, een holle wand, een steengal, een knolhoef, een
bokhoef, een klemhoef, een hoornscheur, een hoornkloof er uitziet en wat
een hoornzuil en een zij been is;
dat bij een lossen zoowel als bij een hollen wand het aangewezen is om
het betreffende gedeelte niet op het ijzer te doen rusten, en dat het bij
beide zoowel als bij murw-brokkelige hoeven zeer gewenseht is op de scheiding
tusschen gezonde (levende) en'ziekelijke, brokkelige (doode) hoorn zooveel
mogelijk voor een nauwgezette reinheid zorg te dragen en te doen dragen;
dat een steengal slechts uitgestort bloed in de hoeilederhuid is — in
zool, wand of steunsel —, welke uitstorting is veroorzaakt door een kneuzing;
dat een rationeele behandeling in de eerste plaats gericht zij op de op-
heffing der oorzaak, zoodat bij een steengal, zooikneuzing, vernageling,
hoornscheur, het betreffende gedeelte dient te worden vrijgelegd, met in-
achtneming dat het steunvlak immer voldoende groot moet blijven, meestal
een balkijzer doelmatig zal zijn, inzonderheid wanneer het noodig mocht
worden geacht een of beide verzengedeelten of steunsels geen dracht op het'
ijzer te geven;
dat een knolhoef wordt veroorzaakt door eene verplaatsing van het hoef-
been met gedeeltelijke loslating tusschen vleesch- en hoornwand, en bij het
beslaan van een zoodanigen hoef het toongedeelte gerust kan worden ingekort,
doch elke drukking daarop, even goed als bij een lossen wand, min of meer
pijn, en derhalve ook licht kreupelheid, ten gevolge zal hebben;
dat een klemhoef kan ontstaan door een langdurig sterke indroging, door
maanden achtereen de steunsels bij elk beslag sterk te besnijden (dracht-
klemhoef), door langdurendeu hevigen rotstraal en door verbeende hoef-
kraakbeenderen (zijbeen, vorm), terwijl daarbij moet worden gestreefd naar
opheffing der oorzaak eu naar belasting van den straal, met uitzondering
van het laatstgenoemde geval, daar bij verbeende hoefkraakbeenderen een
eenigszins sterke uitzetting van den hoef het pijnlijk of moeilijk gaan
doet verergeren;
dat voor afwijkende standen afwijkende hoefvormen passend moeten worden
geacht, b.v. bij een zoodanigen stand van het onderbeen dat, terwijl de hoefas
ongebroken is, deze as, deze middenlijn door koot, kroon en hoef, met den
bodem een kleineren hoek maakt dan 45®, spitse hoeven, — wanneer, bij
ongebroken hoefas, koot, kroon en hoef een te steilen stand hebben, stompe
boeyen enz.;
dat een hoornscheur aan den draagrand en aan den kroonrand kan voor-
komen , oppervlakkig en tot op het leven gaande kan zijn en door doelmatig
besnijden en beslaan het verergeren van bestaande hoornscheuren kan
worden voorkomen ;
dat een hoornkloof meestal door betrappen of verwonden, strijken,
ontstaat en bij goede hoefverpleging geen ernstige gevolgen behoeft te
hebben;
dat bij het aanwezig zijn van een hoornzuil de betreffende plaats moet
worden vrijgelegd en bij ettering veeartsenijkundige behandeling dient te
worden aangeraden;
dat bij zij been de regelmatige uitzetting en samenkrimping van den hoef
beperkt is en ook niet mag worden vermeerderd, redenen waarom aan een
gewoon ijzer zonder kalkoenen, doch vooral tevens aan arbeid op een zach-
ten bodem, en dan zoo mogeHjk onbeslagen, de voorkeur is te geven.
Wanneer de hoefsmid over die zaken een goed oordeel bezit, zullen het paard
en de eigenaar er wel bij varen, terwijl de vee-arts er minder patiënten
door krijgt, doch anderzijds het groote genot heeft, bij een goede ontwik-
keling van hoefsmeden, dat het beslag bij kreupelheden of moeilijk gaan
juist zoo door den smid kan worden vervaardigd als door den vee-arts wordt
aangegeven. Door samenwerking wordt het doel, de dieren zooveel mogelijk
voor kreupelheid te behoeden en kreupele dieren zoo gauw en zoo deugde-
lijk mogelijk te helpen, zooveel als 't kan bevorderd en bereikt.
Dikwerf tracht een eigenaar van paarden den smid er toe te brengen
kreupele paarden te onderzoeken en in behandeling te nemen, met andere
woorden het terrein van den heelkundige, van den vee-arts in te nemen.
Dit gebeurt met de bedoeling om kosteloos te worden geholpen. Wanneer
de hoefsmid het verzoek inwilligt, b.v. een etterende steengal of een hoorn-
zuil te behandelen, doet hij naar mijne overtuiging niet alleen verkeerd
maar handelt hij ook tegen zijn eigen belang in. Aangezien ik thans geen
praktijk uitoefen dan, voor zoover uitstedigheid zulks nog niet onmogelijk
maakt, het veeartsenijkundig toezicht op een klein veertigtal trampaarden,
en betrekkelijk mede-eigenaar ben van een „Inrichting voor Hoefbeslag,quot;
meen ik vrijwel een onbevooroordeeld standpunt te hebben.
Wat toch is 't geval? Zoodra de kreupelheid geen gunstig verloop neemt,
wordt de eigenaar ontevreden; komt er wel herstel, dan toont deze zich allicht
dankbaar en de hoefsmid voelt zijn eigenwaarde gestreeld. De veearts duidt
het den smid niet ten goede, onverschillig hoe het beloop is, en zal
mogelijk door eigen belang er toe worden gebracht een anderen, misschien
minder kundigen smid uit dezelfde plaats of een naburig dorp meer op den
voorgrond trachten te brengen. Hoe het zij, de hoefsmid zal door de behan-
deling van kreupelheden van eenige beteekenis bijna altijd onbetaalde werk-
zaamheden verrichten, licht nadeel in zijn werkkring ondervinden en boven-
dien werk verrichten, waartoe hij werkelijk niet gerechtigd en meestal ook
niet voldoende bekwaam is. De eigenaars der paarden moesten zulks eigen-
lijk ook alle inzien, doch sommige laten zich door de goedkoopte verleiden
of hebben de overtuiging in hun omgeving niet over deugdelijke veeartsenij-
kundige hulp te kunnen beschikken.
De veeartsen dienen de ontwikkeling van het hoefsmidsvak zooveel mo-
gelijk te bevorderen en de hoefsmeden moeten zich niet van beteekenis op
heelkundig, veeartsenijkundig terrein begeven. De hoefsmid dient zijn best
te doen alle gebruikspaarden zooveel mogelijk bruikbaar voor den dienst te
houden (dient te weten dat bij vernageling den kwetsenden nagel moet
worden uitgetrokken en door geen anderen mag worden vervangen), kreu-
pelheden te voorkomen, — doch worden de dieren kreupel, dan dient de hulp
van den vee-arts te worden aangeraden.
A. W. H eidema.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN ?
door
H. A KEOES.
[Vervolg?)
Bezien wij aan een hoornschoen de binnenvlakte van den wand, (fig. 14 ƒ
vorig art.) dan zien wij boven een duidelijke gootvormige groeve, de kroongroeve,
waarin de vleeschkroon heeft gelegen. In die kroongroeve zijn ook nog
duidelijk kleine gaatjes te zien , n.1. de bovenste openingen van de hoorn-
buisjes; de vleesch tepeltjes bevinden zich, bij den niet ontschoenden hoef,
in die gaatjes.
Vervolgen wij de vleeschkroon naar achteren, dan zien wij dat zij niet
eindigt op de zij vlakte, doch zich ter weerzijden ombuigt en zich op de
ondervlakte tusschen de zool en den straal voortzet. Ook daar vormt zij
dus hoorn en wel het steunselgedeelte van den hoornwand.
Wij zien die steunsels bij een hoornhoef dan ook op de ondervlakte tus-
schen den wand en den straal (fig. 16c).
Het zijn als 't ware een paar weerhaken van den wand, waarmee ze één
geheel uitmaken. De overgang van den steunsel in den wand heet steun-
selhoek (fig. 16i). Onder de vleeschkroon zien wij op onze plaat (fig. 12) 1)
een deel van de hoefhuid dat er geheel anders uitziet, n.1. het gedeelte dat de
wandvlakte van het hoefbeen en de hoefkraakbeenderen bekleedt. Het is
de vleeschwand (fig. 12d), welke bestaat uit zeer dunne plaatjes, die dicht en
evenwijdig aan elkaar liggen, evenals de bladen van een boek. Elk van die
plaatjes bestaat nog weer uit fijnere plaatjes en aan de oppervlakte van al
die fijne plaatjes wordt ook weer hoorn gevormd, nu geen hoornpijpjes doch
hoornplaatjes, (fig. 11 f) van eenzelfde model als de voortbrengende vleesch-
plaatjes. Hoornplaatjes en vleeschplaatjes schuiven dus in elkaar, evenals
wij de vingers van de eene hand tusschen die van de andere hand kun-
nen steken. Het verbindingsvlak van de hoefhuid met het bekleedende
hoorn wordt daardoor zeer groot en dat heeft eene bijzondere beteekenis,
zooals wij nader bij de verrichtingen van den hoef zullen verklaren.
't Zelfde wat de vleeschkroon doet, zien wij ook bij den vleeschwand,
n.1. ook deze buigt zich met de vleeschkroon om (fig. 13), vormt ook op dat
gedeelte hoornplaatjes, welk gedeelte dus mede de steunsels helpt vormen ,
zoodat de steunsels uit 2 lagen — een pijpjes- en een plaatjeslaag — bestaan
(fig. 17f')- De hoornwand wordt mede door een 3e laag — de reeds be-
handelde glazuurlaag — gevormd en bestaat dus uit 3 lagen.
Bezien wij fig. 12 bij e e e, dan valt het op, dat de vleeschplaatjes naar
1nbsp; Het behandelen van den bouw van den hoef in een Maandblad als „De
Hoefsmidquot;, waarin telkens slechts een gedeelte kan worden opgenomen, maakt het
noodzakelijk, dat de welwillende lezers van de vervolgartikelen, steeds de vorige
afleveringen van het Blad ter hand nemen, voornamelijk met het oog op de ver-
wijzing naar de daarin voorkomende figuren.nbsp;K.
beneden niet als zoodanig eindigen, doch daar ter plaatse een rand van
vlokkip aanhangsels vertoonen. Deze aanhangsels — die wij weer kunnen
vergelijken met de vlokken van den vleeschzoom en de vleeschkroon —
vormen eveneens hoorn en wel een lichtgekleurde, weeke hoorn, welke
de verbinding vormt van den hoornwand en de nog te behandelen hoorn-
zool. 't Is als 't ware een hoefkit, waarmee die 2 hoorngedeelten aan elkaar
verbonden zijn. Omdat het slechts een dun laagje van vlokken is, wordt
er ook slechts een vrij smalle rand van dien geelwitten hoorn gevormd, welke
rand als witte lijn bekend staat (fig.nbsp;De steunsels worden ook gedeel-
telijk door vleeschplaatjes gevormd en bezitten dus ook die witte lijn.
# «
#
Als wij den ontschoenden hoef aan de benedenvlakte beschouwen, dan
zien wij dat ook de zoolvlakte van het hoefbeen (afl. 3, blz. 51a) al weer met
een hoefhuid is overtrokken (fig. 135). Deze hoefhuid {vleesehzool) heeft
weer een vlokkig aanzieu (fig. 135), evenals de vleeschkroon , en het door dit deel
der hoefhuid afgescheiden hoorn {hoornzooi), zal dus ook weer den pijpjes-
vorm vertoonen (fig. lamp;ff). Toch is er verschil tusschen de pijpjeslaag van den
wand en die van de hoornzooi. De le is n 1. een samenhangende hoorn-
koker, terwijl de hoornzooi meer uit schubvormige hoornplaten bestaat, die
over elkaar heengroeien en van elkaar loslaten. Dit verschil ontstaat doordat
vorm en richting van vleeschkroon en vleeschwand nog al van elkaar af-
wijken. De le is een rand van vlokjes, die slechts weinig schuin verloopt,
zoodat de uitgroeiende pijpjes zich tot een aaneengesloten koker kunnen
vereenigen, terwijl de 2e (de vleesehzool) bestaat uit een zeer schuin gele-
gen vlak van vlokjes en de daaruit groeiende hoornpijpjeslagen zich slechts
gedeeltelijk — en alleen in het begin — vereenigen, om bij verder door-
groeien van elkaar los te laten en als schubben over elkaar te schuiven. De
buitenrand van de hoornzooi komt met den binnen-onderrand van den hoorn-
wand overeen en is daarmee door de witte lijn verbonden, zooals boven
werd verklaard. De binnenrand verloopt langs den beneden- en buitenrand
der steunsels. De hoornzooi wordt daarom verdeeld in het lichaam (het
gedeelte gelegen vóór de lijn die langs de punt van den straal, evenwijdig
aan den toon, getrokken wordt) en de tahken, de deelen tusschen den wand,
de steunsels en den straal.
Het nu nog overblijvende gedeelte van de hoefhuid zien wij bij onzen
ontschoenden hoef (fig. c d) als een wigvormig en verheven figuur tusschen
de steunsels gelegen. Het is de vleeschstraal. Herinneren wij ons nog eens
de figuur (afl. 4, blz. 63 fig. 8), waarin wij zien de ondervlakte van het
hoefbeen, het hoefgewricht en de buigpees, dan merken wij op, dat die
figuur, daar ter plaatse veel meer verdiept (hol) is — en wij vragen ons
af of het gedeelte lederhuid, dat we vleeschstraal noemen, zoo dik is en
daarom zoo'n gewelfde oppervlakte vertoont?
Ook de vorm van die 2 figuren (8 en 13) is op die plaats verschillend;
immers het gewricht met de daarover heenglijdende buigpees is gelijkmatig
uitgehold, terwijl de vleeschstraal een eigenaardig, gewelfde figuur vormt;
n.l. een wigvormig gedeelte, waarvan de punt naar de zool is gekeerd en
naar boven en achteren uitloopt in 2 breede strooken, welke in de verbreede
gedeelten van den vleeschzoom overgaan (fig. 13e).
Onderzoeken wij, naar aanleiding van die vragen, den vleeschstraal, dan
zien wij dat deze hoefhuid volstrekt niet dikker is dan die op andere
plaatsen, doch dien eigenaardigen en gewelfden vorm vertoont, omdat
hij gelegen is op een onderlaag van dien vorm, op de wijze zooals wij
dat ook bij de vieeschkroon hebben gezien. Dit onderliggende deel
wordt straalkussen of vetkussen genoemd en bestaat uit een veerkrachtig
weefsel (afl. 4, blz. 67, fig. 2ii'). Dit straalkussen vult de ruimte op tus-
schen de pees, de takken van het hoef kraakbeen en den vleeschstraal. Het
komt in vorm met den zooeven genoemden straal overeen en heeft naar
achteren 2 ronde gedeelten (de hoef hallen). Naar voren is dit kussen weinig
ontwikkeld, naar achteren dikker en breeder. Wordt het kussen plat ge-
drukt, dan zet het zich uit (wordt platter en breeder) en omdat het ge-
deeltelijk tusschen de takken van het hoefbeen ligt, zullen deze vaneen-
wijken; de hoornwand moet ook die vaneenwijking volgen en het resultaat
is, dat de hoef naar achteren breeder wordt en de kroonrand meer den
bodem nadert, omdat het straalkussen tevens wordt afgeplat.
De vleeschstraal heeft ook weer een vlokkig aanzien en vormt een taaie,
weeke hoornstof, de hoornstraal, waarvan ook weer niet altijd het hoorn
aaneengesloten blijft, doch zich bij stukken loslaat, (fig, 16, i. h.)
De hoornstraal bestaat uit een lichaam, de punt, en de schenkels die in
de hoornige ballen overgaan. Tusschen de 2 schenkels ligt een groeve: de
middelste straalgroeve, en tusschen de schenkels en de steunsels ziet men
de zijdelingsche straalgroeven.
# *
*
Hiermee hebben we nu alle deelen besproken die aan een paardenhoef voor-
komen, en tevens aangetoond hoe ze zich ten opzichte van elkaar verhouden.
In een volgend artikel zal worden gehandeld over de verrichtingen van
den hoef of het z. g. n. hoefmechanisme.
tiBUNGEX AM HUEE EÜE STIJDIEEENDE DER TIERHEILKUNDE.
TON
Dr. M. Lungwitz,
Docent für Hufbeschlag und Hufkrankheiten a.d. Kgl. tierärztlichen
Hochschule zu Dresden.
Leipzig. Bichard Carl Schmidt 4' Co. 1903.
De Schrijver doet inde voorrede uitkomen, dat de leer van het hoefbe-
slag voor den praktiseerenden vee-arts van veel belang is en niet alleen
wat de theoretische kennis aangaat, maar ook het geoefend zijn in de
practische hoefsmidswerkzaamheden en vooral in het besnijden van den hoef.
Het werkje telt 09 blz. druks, 82 duidelijke, meest oorspronkelijke af-
beeldingen, en is ingedeeld in 8 hoofdstukken: A. De onderscheidene hoef-
vormen; B. Beoordeeling van den hoef naar zijn gezondheidstoestand; C. De
onderscheidene werkzaamheden bij het beslaan van den hoef; D. Beoordeeling
van beslagen hoeven; E. Hoefoperaties; E. Hoefverbanden en hoefomslagen;
Gr. De aanwending van het hoefkit.
De verschijning van dit werkje verdient toejuiching, naar mijne meening
vooral omdat de aandacht van het practisch werken aan den hoef geheel
op den voorgrond wordt geplaatst en het maken van ijzers door aanstaande
vee-artsen in het geheel niet wordt genoemd. In dit opzicht zou aan 's Eijks
Veeartsenijschool te Utrecht ook vrij wat te verbeteren zijn.
Een vee-arts, even goed iemand gevestigd in een stad als op het platte
land, heeft er veel nut en genot van als hij handigheid bezit in het afnemen van
het ijzer, het besnijden van den hoef, het werken met houwkling en renet,
en soms ook door goed een ijzer te kunnen onderslaan. Het maken van
een ijzer komt den practiseerenden vee-arts zelden van pas en hieraan wordt,
ten opzichte van het onderricht in het practisch hoefbeslag aan de studee-
rende jongelingschap van 's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht, helaas nog
steeds den meesten tijd besteed, die op andere wijze zooveel nuttiger kon
worden gebruikt.nbsp;A. VV. H.
Wij ontvingen de 10e uitgave van het bekende werk „Der Eusz des
Pferdesquot;, van A. Lungwitz, uitgegeven bij E. 0. Schmidt teLeipzig,
prijs 8 Mark. Het schijnt ons geenszins overdreven dat hier gebruik ge-
maakt wordt van den geijkten term: vermeerderde en verbeterde uitgave,
want in waarheid is het standaardwerk van bevoegde zijde omgewerkt,
bijgewerkt en passend gemaakt voor den huldigen stand waarop het hoef-
smidsvak staat. Dat er vooruitgang in dat vak valt te constateeren, blijkt
uit het feit, dat de vorige uitgave dateert van 1898 en er dus reeds na 5
jaar weer een deugdelijke omwerking en vermeerdering noodzakelijk bleek.
In het groote Duitschland is zoo iets mogelijk; bij ons te lande niet.
Helaas, want wij bezitten geen werkje over hoefbeslag dat goed bij is —
en toch is daaraan zoo'n groote behoefte.
De naam Lungwitz heeft in Duitschland zoowel als daarbuiten een zoo
goeden klank op gebied van het hoefbeslag, dat het ons wenschelijk voor-
komt in een volgend nummer van „de Hoefsmidquot; meer uitvoerig het be-
langrijke werk te behandelen.
Uit: „Der Hufscliniied.quot;
—nbsp;Fischer, hoefsmid te Frankfort a. M. deelt zijne ervaringen mede
omtrent het beslag van harddravers. (Wegens plaatsgebrek in deze afl. wordt
de behandeling daarvan uitgesteld tot September. Eef.)
—nbsp;M. Lungwitz geeft eene beschrijving van de „Elastische Patent-
hoefijzers'quot; van Leder en zegt dat ze den indruk maken alsof ze geheel
uit caoutchouc bestaan. In werkelijkheid bestaan zij uit een ijzeren ge-
raamte , dat geheel met gummi omkleed is en wel aan de bodemvlakte met
een dikkere laag. De ijzeren plaat of rand is zoo buigzaam , dat het ijzer
houd kan worden gericht-, 'tgeen noodzakelijk is omdat het ijzer niet kan
worden verwarmd wegens de gummibekleeding.
Het ijzer is voorzien van toon- en zijlippen en heeft aan den binnenrand'
der ondervlakte, nabij de uiteinden der takken, aan weerszijden een sleuf,,
waarin een balk kan worden opgenomen, ter bevestiging van kurkzolen,.
indien deze moeten worden aangewend.
Van dit ijzer wordt gezegd dat het aan de paarden een zacht, elastisch,
stootbrekend neerkomen van den hoef verzekert, beschermend werkt voor
banden, pezen en gewrichten, het hoef-mechanisme bevordert, beschermt
tegen uitglijden, kroonbetrapping, hoefontsteking, steengallen, losse wand
en hoornscheuren, stoot en kalkoenen overbodig maakt en ten slotte zeer
geschikt is als Ie beslag voor jonge paarden.
Jammer dat proeven, met deze ijzers genomen, bebben aangetoond dat ze
niet voor de gewone praktijk geschikt zijn, omdat ze te spoedig breken,
de gummi loslaat, enz. Wel moest worden erkend dat z.g.n. steenschuwe
paarden op deze gummi-ijzers veel gemakkelijker en beter liepen dan op
gewoon beslag.
Uit: „Vulkaan.quot;
—nbsp;De Amerikanen hechten niet zooveel aan diploma's als de Europeanen.
De groote industrie-vorsten hebben een eigenaardige kijk op personen, welke
zij voor iets grootsch in staat achten. Zoo zegt Schwab (de president
van de staaltrust, die z'n loopbaan begon met het vegen van lokalen en
thans een jaarlij ksche bezoldiging van millioenen geniet) dat het geheim van
slagen daarin bestaat, dat wij dag aan dag er naar streven, ons dagwerk
beter te verrichten dan onze buurman doet. Ge moet, beweert S. verder,
altijd iets meer doen dan een ander. Zoo koos een fabrikant uit 15 leer-
jongens de eenige uit die, na een uur overwerk, niet naar de klok keek
hoe laat het was.
—nbsp;Het gewone soldeersel bestaat uit 2 deelen fijn tin en 1 deel lood.
Beter soldeer bevat meer tin, ziet er witter, meer glinsterend uit en ver-
toont aan de oppervlakte een menigte glinsterende punten.
Uit: „De Smid en Koperslager.quot;
— Sond van smeden-patroons. Onlangs had te Amsterdam een bijeen-
komst plaats van smeden-patroons uit ons land, om een bond op te richten
over geheel Nederland.
In de huishoud, vergadering, waarin ongeveer 300 patroons of hunne
afgevaardigden aanwezig waren, werd tot de oprichting van een Bond besloten.
Als voorloopige bestuurderen, belast met het samenstellen der concept-
statuten, werden aangewezen de heeren : L. E. Duport, H. J. Ligtermoed
en H. E. Winthouwer, van Amsterdam; P. H. Hörmann, te Utrecht; 0.
J. B. Kloosterhuis te Groningen; D. Bartling te Haarlem; G. D. Buiten-
dijk te Leiden, en G. Kamps te Assen.
De vergadering werd geleid door den heer L. E. Duport, voorzitter van
de Nederlandsche Smeden-vereeniging te Amsterdam.
TJit: „Nieuwe Rotterdamsche Courant.quot;
—nbsp;In eene te Grroningen gehouden vergadering der vereeniging ter be-
vordering van de vakopleiding voor handvrerkslieden, heeft de heer Mr. H.
Smeenge het voorontwerp van de nieuwe Arbeidswet ingeleid.
De 54 art. dezer wet trok hij tezamen tot 9 voorname punten, n.1.:
1.nbsp;Voortaan kan worden verboden het ongereglementeerd opnemen van
kinderen in werkplaatsen.
2.nbsp;Aan sommigen kan het recht worden ontnomen om op te leiden of
aau het hoofd eener onderneming te staan.
3.nbsp;Indien bij ongereglementeerde opleiding niet geoorloofd is kinderen
in werkplaatsen te hebben, moet eene leerovereenkomst voorgeschreven
worden.
4.nbsp;Er wordt een college in het leven geroepen, dat beslissen zal, of
iemand bevoegd is, anderen op te leiden, of een contract goed is en of er
aanleiding bestaat, een contract te verbreken.
5.nbsp;Geen leerovereenkomst mag worden aangegaan tijdens eene bestaande.
Er zal komen een proeftijd van bepaalden duur. Hierin ligt de aanduiding,
dat wie een kind in zijn werkplaats opneemt, verplicht is, te zorgen dat
het iets leert en dat op de ontwikkeling van dat kind toezicht wordt ge-
houden.
6.nbsp;Voortaan wordt een officieel onderzoek ingesteld naar de bekwaam-
heid van den leerling en het uitreiken van den titel van gezel.
7.nbsp;Aan kinderen, die eene inrichting voor vakopleiding willen bezoeken,
moet daarvoor na 5 uur de gelegenheid gegeven worden.
8.nbsp;Kinderen, die in eene werkplaats opgeleid worden en in een plaats
wonen, waar eene inrichting voor vakonderwijs bestaat, moeten die inrich-
ting bezoeken.
9.nbsp;Kinderen, voor wie eene leerovereenkomst wordt gesloten, kunnen
ten aanzien hunner verdere vorming naar eigen willekeur handelen.
Naar aanleiding van deze punten maakte de heer S. eenige bedenkingen,
b.v. dat de Kamers van Arbeid niet bevoegd zijn van advies te dienen
nopens dit ontwerp en de inspecteurs van het ambachtsonderwijs beter be-
voegde beoordeelaars zijn; — dat de eischen om anderen op te leiden, meer-
dere moeten zijn dan meerderjarigheid en het staan aan het hoofd van eene
onderneming — dat de wet moest aangeven wat men onder een gezel
verstaat en welke bekwaamheden deze moet bezitten; — dat er een straf-
bepaling moet zijn voor hem, die in strijd met de wet meer dan eene over-
eenkomst sluit.
—nbsp;Inricliting voor hoefbeslag te Groningen.
De leerling D. Smid van Ide (gem. Vries) is van 16 Februari—16 Juli
1903 werkzaam geweest aan bovengemelde inrichting en daarna met goed
getuigschrift vertrokken; de leerling Veening van Glimmen (gem. Eelde),
van 23 Febr.—23 Juli werkzaam, verliet de inrichting met voldoend getuig-
schrift; terwijl de leerling D. Baar van Oosternieland (gem. Uithuizer-
meeden) met tusschenpoozen als leerling werkzaam is geweest, n.L: van 8
Dec. 1902—8 Februari 1903, waarna hij wegens dienstplicht afwezig moest
zijn en eerst 8 Mei terugkeerde om 8 Augustus met goed getuigschrift naar
huis te gaan.
De vacante plaatsen zijn bezet door: A. Vonk van Aduard (20 Juli),
S. Bolt van Adorp (27 Juli) en Beukema van Feerwerd (10 Aug.)
— Slechte hoeven en het beslag daarbij. Wij staan soms met de han-
den in 't haar, wanneer ons paarden te beslaan worden voorgebracht,
waarbij de hoornwand bijna geheel van de zool loslaat, daarbij kort en
brokkelig is en de zool het laagste gedeelte van de benedenvlakte van den
hoef is. Knoeiers van smeden redden zich er mee, door het ijzer hol te
richten, ten einde op die wijze met een gedeelte van den draagrand van
het ijzer den draagrand van den hoornwand te kunnen bereiken.
D. te Amsterdam beschrijft in „I)e Stalhouderquot; een beslag bij een der-
gelijken hoef. Hij stelt op den voorgrond, dat het 't beste zou zijn den
hoef niet te beslaan en eerst te laten aangi-oeien, doch wijl dergelijke paar-
den dikwijls in handen zijn van menschen die er hun dagelijksch brood mee
moeten verdienen en ook voor zich zelf geen rust kunnen nemen wanneer
ze pijnlijke handen of voeten hebben, doch daarmee zoo goed en zoo
kwaad als het gaat moeten doorwerken, zijn die menschen met een
dergelijke raadgeving weinig geholpen en stellen meer belang in eene be-
slagmethode, waarmee èn het paard èn de eigenaar gebaat zijn.
Daartoe wordt de brokkelige draagrand gelijk gemaakt en de ontbrekende
hoorn met een uit hoefkit en jute gemaakt kussen aangevuld en vervolgens
een ijzer ondergelegd, dat bevestigd wordt met 4 nagels en 3 hooge lippen.
— De luit.-kol. H. P. D. Braams, belast met het bevel over de rij-
en hoefsmidschool te Amersfoort, is bestemd tot commandant van het le reg.
huzaren te Deventer. In zijne plaats wordt de ritm.-adjt. A. J. P. M e t e-
1 e r k a m p belast met het bevel over die inrichting.
— Slecht beslag. Bij de op 18 Juli te Tiel gehouden premiekeuring
werd van de vertoonde merriën gezegd dat het hoefbeslag over het geheel
veel te wenschen overliet. De paarden hadden veelal kleine hoeven met
weinig hoorn en erger nog — weinig verzenen — en daarbij slecht beslag,
waardoor het uiterlijk nog ongunstiger werd.
— I.Jzermarkt in Juli. (Glasgow). In den lusteloozen ijzerhandel kwam
gedurende de afgeloopen maand geene verandering. Slechts een enkele
maal werd genoteerd: prijshoudend, echter reeds spoedig gevolgd door:
ßauw, gonder zähen, enz.
steenkoolhandel. (Buhrort). Bij voortduring wordt er naar den Boven-
Eijn veel verladen en profiteert men van de lage scheepsvracht, zoolang
deze gunstige waterstand bestaat. Zuid-Duitschland voorziet zich van meer,.
dan voor het oogenblik noodig is.
De aanvoer uit de mijnen (langen tijd onvoldoende, zoodat de groote
schepen te lang op lading moesten wachten) werd gedurende de laatste
weken grooter, zoodat de afladingen geregelder konden geschieden.
Ook Nederland en België betrekken nog veel; Nederland hoofdzakelijk
industriekolen.
— Subsidie voor onderwijs in hoefbeslag. Door de provinciale Staten
van Gelderland is over het jaar 1903 eene subsidie verleend van hoogstens
ƒ300.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Het plaatsen van draagstoelen.
Draagstoelen worden aan muren, aan houten balken, aan ijzeren liggers,
aan kolommen enz. vastgemaakt. Een goede plaatsing moet aan de volgende
eischen voldoen:
lo. Dat het kussen van eiken draagstoel waterpas ligt;
2o. Dat de kussens van al de draagstoelen eener zelfde horizontale as
waterpas met elkander zijn ;
3o. Dat de kussens der verschillende draagstoelen dezelfde rechte lijn
-of richting volgen.
Draagstoelen aan den muur.
Men trekt loodlijnen op den muur, daar waar de stoelen moeten hangen,
met behulp van het schietlood.
Op eene willekeurige hoogte, ten naastenbij 1 meter van den grond, trekt
men op den muur eene waterpaslijn , door middel van een liniaal en waterpas,
iets langer dan de lengte der as.
Vervolgens teekent men op een der getrokkene loodlijnen de juiste lig-
ging , of beter de juiste hoogte der as af.
Van dit punt tot aan de getrokkene horizontale lijn neemt men de lengte;
men bekomt een lengte A—B bijvoorbeeld.
Op elke loodlijn, en te beginnen van af de horizontale lijn, merkt men
de lengte A—B ; zoo bekomt men op elke loodlijn, welke de middenlijn van
iederen draagstoel voorstelt, de hoogte der as. Een houten plank als
kaliber, welke de muurplaat van den draagstoel met zijne boutgaten voor-
stelt, en waarop ook de middenlijn is afgeschreven, wordt op dezelfde hoogte
en met overeenstemmende middenlijnen geschoven en de gaten gemerkt. De
metselaar kapt of boort de gaten in den muur.
Door niiddel van schroefbouten worden de draagstoelen aan den muur ge-
hangen. Om ze waterpas te plaatsen, neemt men een liniaal, welke in de
kussens ligt van den len en den 2en draagstoel, en brengt ze eerst
afzonderlijk waterpas en daarna ten opzichte van elkander. Vervolgens
van den 2en tot den 3en enz., totdat de geheele rij volkomen waterpas
ligt. Om de draagstoelen op dezelfde rechte lijn te plaatsen, neemt men
een gespannen draad, welke in het midden van het kussen van den eersten
en den laatsten draagstoel ligt. De middenstoelen worden op de richting
■van den draad geplaatst. Om te beproeven of de as wel in de richting eener
rechte lijn loopt, hangt men schietlooden aan eiken draagstoel en wel in
het midden of langs denzelfden kant van de kussens. Liggen al de draden
in hetzelfde vlak, dan is de plaatsing in orde.
Men kan ook de as in hare kussens leggen en zoo de schietlooden over
de as hangen, om te zien of al de draden in dezelfde richting zijn. Is alles
volkomen juist, dan mogen de vergaarmouwen op de as bevestigd en de
einden der assen gekoppeld worden.nbsp;K.
Advertentiën.
Hoefsmeden en Eigenaars van Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van liet voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Wereldtentoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEX, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn
H. HAUPTNER, Berlin, N IV., 6.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
H.H. Leiders van Cursussen in lioetbeslag.
Wilt gij een zeer geschikt leermiddel bij het theoretisch onder-
wijs in hoefbeslag? Bestelt dan bij de Administratie van „DE
HOEFSMIDquot; afl. 1 en 2 van den Vlen jaargang van dat Blad,
waarin voorkomen de uitslaande platen van den bouw van den
hoef met verklaring. Prijs 50 cent.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAIÏI.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caotttcliouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien' van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk „The Holdfast barquot;^ prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte CaoutcJioiw, telt, zachte, veerkrachtigenbsp;Cöom/cäomc,
in 10 verschillende maten voorradig. in 13 verschillende matennbsp;voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Gemaakte Hoefijzers
Kits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig. . .
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Hoiiwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 149-8e Jaargang. — 19.03 — AHevering 9.
quot;quot;■p'T'ï'';-
r^Sr^:'- Ui ■ '
-- .nbsp;--'''-ijjiHfiiiiiHiiiiriiwnmitffi
. ' -„r'^'i'-V:' - ■■.quot;iinDiijrr
jioofdredacïeur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearïs te groningen.
-ocr page 150-Als Gij RASPEN noodig
hebt koop dan de Beste.
Wij leveren de BESTE en de
goedkoopste.
Ervaringen omtrent lioefbeslag bij afstandsritten. — Wat moet de hoefsmid
noodzalielijli weten? — Wedstrijd in hoefbeslag te Winterswijk. — Ingekomen
boekwerken. Vragen en antwoorden. — Persoverzicht. — Korte mededee-
lingen. — Advertentiën.
ERVARINGEN OMTRENT HOEFBESLAG BIJ AFSTANDSRITTEN,
dook
E. Laméris, Kapitein-Paardenarts.
In vervolg op mijn artikel over dit onderwerp, voorkomende in de 2e
Aflevering 1903 van dit tijdschrift, ben ik in staat enkele gegevens daaraan
toe te voegen, verkregen door den afstandsrit Amsterdam—Weenen.
Deze afstand werd afgelegd door den 2en Luitenant van het Ie Regiment
Huzaren Jhr. J. W. Godin de Beaufort op Mascotte, hetzelfde paard
waarmede hij in den afstandsrit Brussel—Ostende zulk een uitstekend figuur
heeft gemaakt.
Gedachtig aan de ervaringen bij de afstandsritten Berlijn—Weenen opge-
daan, hebben wij een reeks van proeven genomen, ten einde zooveel mogelijk
het meest geëigende beslag voor Mascotte te verkrijgen.
^ Om te beginnen werden pogingen in het werk gesteld het door R i t m.
Vrijheer von Reitzensteinzóo zeer aangeprezene fijnkorrelijzer te
bekomen, dat volgens hem harder dan staal zou zijn. Door welwillende
medewerking van de Heeren Brinkman amp; Niemeijer, ijzerhandelaren te
Zutphen, ontving ik een vijftal staven Feinkorn Puddeleisen van de fabriek
Phönix te Kachrodt bij Atena in Westfalen.
Fijnkorrelijzer is van korrelige structuur (bouw), heeft een hooger gehalte
aan mangaan (een metaal dat veel met ijzer overeenkomt), het is taai en
gemakkelijk smeedbaar en laat zich dientengevolge beter uitbreiden en pletten
dan gewoon hoef-staailjzer, zonder echter even zoo week te zijn als deze
laatste qualiteit. Wanneer fijnkorrelijzer op de afmetingen van hoefijzer
word gewalst, gaat de korrelige structuur bijna geheel verloren en het
fijnkorrelijzer toont dan een vezelachtigen bouw.
Bij vergelijkende proefnemingen bleek ons dat fijnkorrelijzer iets harder
was en minder afsleet dan ijzers gemaakt van oude hoefijzers, zoogenaamd
„gebradenquot; ijzers.
Het fijnkorrelijzer laat zich zeer gemakkelijk bewerken, de rits kan zeer
diep worden aangebracht, zonder dat er gevaar bestaat van door te ritsen.
De hardheid van het fijnkorrelijzer viel mij erg tegen, het kan zijn dat
men op den afstandsrit Berlijn—Weenen een andere qualiteit gebruikt
heeft.
In tegenstelling met de Berlijnsche ervaringen bleek mij dat fijnkorrelijzer
voor achterijzers van niet voldoende hardheid was voor de eischen welke
daaraan gesteld zouden moeten worden, en zocht daarom naar een andere
soort van ijzer.
Met het oog op het glad worden en gemakkelijk breken op harde wegen,
trachtte ik zoolang mogelijk het gebruik van stalen ijzers te vermijden.
Daarom probeerde ik het zoogenaamde Siemens-Marten's vloei-ijzer, ook wel
staal-ijzer genoemd; het heeft in het hoefbeslag de reputatie van hard te
zijn en wordt daarom veel gebruikt voor paarden welke sterk slijten. Doch
ook het S.-M. vloeiijzer was voor ons doel nog niet hard genoeg; eindelijk
werd na vergelijkende proefnemingen besloten om gebruik te maken van
Duitsch snijstaal, twee maal geraffineerd. Het 3 maal geraffineerde durfde
ik niet nemen, daar het gevaar van breken dan te groot zou worden.
Het Siemens-Marten's staalijzer sleet bijna tweemaal zooveel af als Duitsch
snijstaal 2 X geraffineerd (S. M. 214 gram tegen D. S. 2 X r 120 gram).
In 't vervolg werd dus voor de achterijzers steeds gebruik gemaakt van
D. S. 2 X r, terwijl de voorijzers steeds uit fijnkorrelijzer werden vervaar-
digd, evenwel met staal in den toon.
Om het pees- en bandstelsel, aan de achtervlakte van pijp, kogel en koot
gelegen, zooveel mogelijk te ontlasten en te sparen, was reeds gedurende de
training gebruik gemaakt van kleine, schuin naar voren staande kalkoentjes,
ter hoogte van de halve ijzerdikte.
De ondervlakte der voorijzers werd, evenals bij jachtijzers, schuin uitgevijld,
om het gewicht te verminderen en een vasteren stand te verkrijgen.
Daar ons van Oostenrijksche zijde een voorijzer met verdikte takken en
staal in den toon voor afstandsritten sterk was aanbevolen, werd ook hier-
mede een proef genomen.
Deze ijzers vertoonen aan de uiteinden der verdikte takken diepe kloven
-ocr page 153-welke elkaar kruisen, terwijl ook de ondervlakte van liet ijzer uitgevijld
is, zooals in onderstaande afbeelding is waar te nemen.
Luitenant Godin de Beaufort vond dat
Mascotte op deze ijzers niet beter liep dan
op de vorige en gaf op onze wegen en in ons
terrein de voorkeur aan kleine kalkoentjes.
Het voorbeeld van Eitm. von Eeitzenstein
volgende heeft Jhr. de Beaufort zich geruimen
tijd in het hoefbeslag geoefend. Beginnende
met passende ijzers op een dooden voet te
nagelen, bracht de luitenant het spoedig,
onder leiding van den militairen hoefsmid
Blokker, zoover dat hij zelfs heel goed een
passend ijzer bij een paard wist onder te
leggen.
Mascotte werd nu den 21 April door Blok-
ker beslagen met voorijzers van fijnkorrelijzer met staal in den toon, schuin
naar voren staande kalkoentjes ter hoogte van ongeveer 5 m.M., de onder-
vlakte uitgevijld als bij een jachtijzer. De achterijzers van Duitsch snijstaal
tweemaal geraffineerd, eveneens voorzien van de voren beschrevene, zooge-
naamd Oostenrijksche kalkoentjes.
Verder werd een stel ijzers vervaardigd en pasklaar gemaakt om te Frankfort
a/M. onder te leggen, bestaande uit een paar voorijzers van fijnkorrelijzer
en staal in den toon, met verdikte takken en dwarse kloven zooals in
bovenstaande figuur is aangegeven, de achterijzers van Duitsch snijstaal
als voren.
Hoewel op onze wegen, op onzen vlakken bodem de genoemde kalkoentjes
beter hadden voldaan, zoo werd toch besloten dit beslag te Frankfort onder
te leggen, oordeelende dat in de bergachtige streken öp steile en glibberige
wegen het wel zou blijken, dat deze wijze van beslaan de voorkeur verdiende.
In zulke gevallen doet men het best maar niet eigenwijs te zijn en de ge-
bruiken van het land te volgen, al zijn die ook schijnbaar met onze ervaringen
in strijd.
Daar de couranten en particuliere berichten ons meededeelingen deden
van hevigen sneeuwval en onbegaanbaarheid der wegen in de Oostenrijksche
gebergten werd nog een winterbeslag met schroefkalkoenen aangemaakt en
medegenomen.
Deze twee stellen ijzers met de noodige hoefnagels werden bij de bagage
gevoegd.
Zoo uitgerust, wat het hoefbeslag betreft, begaf de luitenant Godin de
Beaufort zich in den vroegen morgen van den 29 April van uit Amsterdam
op weg naar Weenen, daarbij dagelijks 100 tot 120 K.M. afleggende.
De totale afstand van Amsterdam naar Weenen over Nijmegen, Neuss,
Keulen, Koblenz, Mainz , Frankfort, Würzburg, Neurenberg, Eegensburg,
Passau, Linz, Enns en St. Pölten bedraagt ongeveer 1250 K.M., de ruiter
had zich ten doel gesteld dezen afstand in tien dagen af te leggen.
Daar te Frankfort de Koninklijke Militaire Hoefsmidschool gevestigd is,
-ocr page 154-was besloten hier het beslag te vernieuwen. Op uaijn verzoek hasd de directeur
dezer inrichting, collega Herbst, welwillend op zich genomen daarvoor zorg
te dragen. Hij had een uitstekende Oberfahnenschmied (= Opperwacht-
meesterhoefsmid) beschikbaar gesteld om het beslag af te nemen en de mee-
gebrachte ijzers onder te leggen.
Even voor zijne aankomst te Frankfort had de Beaufort nog gelegenheid
partij te trekken van zijn kennis in zake hoefbeslag, door een der los geworden
ijzers wederom vast te leggen.
De verwisseling van het beslag had des Zaterdagsavonds 2 Mei te Frankfort
plaats. Bij weging bleek dat het stel ijzers door afslijting bijna een halve kilo
van het harde materiaal verloren had.
Het vermoeiendste van den tocht kwam echter nog aan, eerst het over-
trekken van den Spessart en later van de Oostenrijksche gebergten, waar
de wegen met steenen bezaaid en glibberig van de vele regens waren , zoodat
het soms moeite kostte het paard op de beenen te houden.
Om zijn paard zoo weinig mogelijk te vermoeien liep de B. soms tot 50
K.M. per dag naast zijn paard. Dat de ruiter evenwel den goeden moed
niet verloor, blijkt wel uit het feit, dat hij voor zijn pleizier tweemaal den
Donau overzwom, terwijl het paard aan een boom stoad vastgebonden.
Door de slechte wegen en vele regens opgehouden kwam hij 's avonds
van den 7en Mei te Enns aan. Het beslag was zoodanig versleten dat de
Beaufort het uiet aan durfde de laatste 170 K.M. hierop af te leggen en
daarom besloot gebruik te maken van het medegenomen winterbeslag.
De verwisseling geschiedde door een militair hoefsmid van de Oostenrijk-
sche dragonders aldaar in garnizoen. Ook dit stel ijzers had bijna een halve
kilo aan gewicht verloren.
Daar de B. zich voorgenomen had den geheelen afstand in tien dagen af
te leggen had hij nog slechts een dag en nacht over om de laatste 170 K.M.
af te leggen en hoewel storm, duisternis en overvloedige regens hem des
nachts in het Weenerwoud overvielen , steile wegen, met steenen bezaaide
glibberige hellingen hem het voortgaan haast onmogelijk maakten, gelukte
het hem toch 's morgens met het aanbreken van den dag de torens van
Weenen in 't gezicht te krijgen, waar hij hartelijk door de Oostenrijksche
officieren werd ontvangen.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETENP
door H. A. Kroes.
{Vervolg).
Mogen er al sommige smeden zijn die wel eens ongeloovig hun hoofd schud-
den wanneer ze, in verband met het bovenschrift, den inhoud der artikelen
over den bouw en de samenstelling van den hoef hebben gelezen, en mogen er
zijn die beweren, dat het er voor den hoefsmid treurig zou uitzien wanneer zij,
om zich staande te houden , beslist dat alles in hunne, misschien door kloppen
en hameren voor fijnere studie ongeschikt geworden, hersenen moesten op-
nemen — tocli zullen er niet velen gevonden worden, welke niet innig over-
tugd zijn, dat de leer van de hoefverrichtingen, als basis voor een doelmatig
hoefbeslag, van het grootste belang moet worden geacht. Immers dat hoef-
beslag moeten wij beschouwen als een kwaad — noodzakelijk geworden
door de toenemende beschaving en economische ontwikkeling van de paarden-
houdende staten en de daarmee parallel gaande vermeerderden aanleg van
kunstwegen, bruggen, plaveisels enz.
Dat noodzakelijk kwaad moet alleen aan zijne roeping voldoen, d. w. z.
de te groote afslijting en de hevige schok van den hoef op die kunstwegen
zooveel mogelijk tegengaan en verminderen, doch overigens vrijwel neutraal
blijven ten opzichte van de verrichtingen en den groei van den hoef. Zoo
niet — dan wordt het beslag spoedig een hoefknellend — ja een hoef- en
paardenbedervend knoeiwerk. En nu spreekt het wel van zelf, dat wanneer
ivij niet die normale verrichtingen door ons beslag willen verstoren, wij vol-
komen op de hoogte moeten zijn met den aard en de beteekenis daarvan.
* #
*
Voor een duidelijk begrip dezer verrichtingen moesten wij alweer den nu
behandelden bouw goed onder de oogen hebben gezien; — dus een pleit voor
het feit, dat ook de behandeling daarvan niet overbodig — ja noodza-
kelijk was.
Wij laten dat samenstel van been, pezen, banden, elastiek- en huid weefsel,
in verband met z'n bestemming, dienst doen als het zich verplaatsend voet-
stuk van het paardenlichaam en gaan eens na wat er dan alzoo gebeurt!
] n den regel wordt bij normale hoeven en bij normalen stand het toonge-
deelte van den hoef het eerst op den bodem gezet, doch al spoedig daarna
komen ook de zij- en verzengedeelten van den wand met den bodem in aan-
raking en wel gelijktijdig], wat binnnen- en buitenwand betreft.
Op het oogenblik dat een goed deel van het lichaam op het neergezette
been steunt en dit spoedig weer zal worden opgetild, rust de hoef met z'n
geheelen draagrand op den bodem en heeft er, tijdens het achtereenvolgens
neerkomen van den toon en het daarachter gelegen hoefgedeelte, een draaiing
of een doorbuiging van het hoefgewricht plaats, op dezelfde wijze als
wij dat ook duidelijk zien aan het kogel- en kroongewricht, tijdens het
doortreden van het onderbeen. Immers ook de z. g. n. kogel buigt het
meest door op het oogenblik dat het been 't meest belast is, en juist dan
verplaatst zich dat gewricht ook het meest naar achteren en naar beneden.
Wij zien dat duidelijk en kunnen ons dus ook gemakkelijk voorstellen dat
er met het hoefgewricht, 't geen wij niet zien omdat het in den hoef beslo-
ten is, precies hetzelfde gebeurt.
De lichaamlast volgt deze beweging en komt dus het eerst aan in het
toongedeelte van den hoef om daarna op het achterste hoefgedeelte te
worden overgebracht.
Bij het doorbuigen van het hoefgewricht zal er een vermeerderde drukking
worden uitgeoefend op het achterste gedeelte van dat gewricht, dus op het
straalbeen en de daaronder gelegen pees (de hoefbeenbuiger). Deze pees
wordt naar beneden gedrukt en nader bij den bodem gebracht. De druk op
die pees deelt zich mede aan het daaronder gelegen straalkussen, dat immers
de driehoekige ruimte opvult tusschen de hoefbeenstakken, de buigpees en
den vleeschstraal. Het straalkussen drukt op z'n beurt weer op den vleesch-
straal en deze op den hoornstraal.
Hebben wij met een gezonden, natuurlijken hoef te doen, dan zal, wan-
neer deze op den bodem is neergezet, de straal voor een groot deel met den
bodem in aanraking komen, voornamelijk wanneer die bodem los en zacht
is (zandbodem). Onder die omstandigheden wordt er dus door den bodem
een sterke tegendruk uitgeoefend, die het verder naar beneden doorzakken
van den straal tegengaat.
Wij hebben alzoo een druk van boven (de lichaamslast), drukkende op de
buigpees en een tegendruk (de bodem) beneden. Daartusschen wordt geperst
het driehoekige, uitgebreide lichaam (het straalkussen), dat in samenstelling
veel met gom-elastiek overeenkomt. En wat gebeurt er nu ? Hetzelfde wat er
geschiedt wanneer wij een elastieken bal op den bodem leggen en er dan
met de hand (de lichaamslast voorstellende) op slaan. De elastieke bal kan
niet uitwijken, breekt of scheurt ook niet, doch, dank zij z'n elastisch vermo-
gen , zet hij in de breedte zooveel uit als hij in de hoogte door deze beknelling
moest inboeten. Zoo ook wordt het elastische straalkussen, tijdens de hoef-
belasting , platter en breeder en omdat het achterste gedeelte van dit kussen
het dikste is, zal dit het meeste in hoogte af- en in breedte toenemen.
Het straalkussen bevindt zich echter niet, zooals onze elastieke bal, in de
vrije, onbeperkte ruimte, doch zit geheel ingesloten, ook ter weerszijden, en
wel tusschen de hoefbeenstakken en de kraakbeenige verlengselen daarvan:
de hoefkraakbeenderen. Deze kraakbeenderen moeten dus ook uiteenwijken
en met die kraakbeenderen ook de vleesch- en hoornwand. Ten slotte moet
dus de hoef in het achterste gedeelte bij het neerzetten lager (platter) en
breeder worden.
*
# *
Zooals wij den gang van zaken thans hebben voorgesteld, zou bij het neer-
zetten en doortreden van den hoef de geheele lichaamszwaarte op het zooi-
en straalgedeelte neerkomen; dit is echter niet volkomen waar! Immers wij
herinneren ons de innige, eigenaardige verbinding van de plaatjes van den
vleeschwand met de hoornplaatjes aan den inwendigen hoornwand (zie vorig
art.). Welnu — bij het neerkomen van den lichaamslast zal ook aan die ver-
binding van hoorn- en vleeschplaatjes worden getrokken, en bij doorbuiging
van het hoefgewricht, waarbij het hoefbeen een draaiende beweging maakt,
zullen ook de vleeschplaatjes moeten doorbuigen (zich krommen). Omdat
de hoornplaatjes met de vleeschplaatjes verbonden zijn, moeten ook deze
doorbuigen en met de hoornplaatjes zullen ook de daaraan verbonden hoorn-
pijpjes zich krommen. Wanneer dus de verzenwand in hoogte afneemt
(lager wordt), is dit omdat de deelen van dien wand (pijpjes en plaatjes
doorgebogen zijn.
Uit een en ander volgt dus dat het lichaam voor een goed deel hangt
aan den hoornwand — en daarom juist is de verbinding door de in elkaar
grijpende plaatjes zoo doelmatig, omdat wij daardoor krijgen een menigte
verbindingsvlakken tot een klein bestek samengevoegd. Konden wij al die
plaatjes eens naast elkaar leggen, dan zouden ze een vrij groote vlakte in-
nemen — en die groote oppervlakte is dan de verbinding van den vleescb-
en hoornwand. Bij een groot verbindingsvlak tusschen 2 voorwerpen wordt
er slechts een geringe trekking op ieder deel van dat vlak uitgeoefend,
wanneer getracht wordt de 2 voorwerpen van elkaar te verwijderen. Zoo'n
verbinding noemt men een hechte, een sterhe verbinding — en eeu zoodanige
is die tusschen hoorn- en vleeschplaatjes. Er zal dus niet veel gevaar be-
staan voor een bloedige verscheuring tusschen vleesch- en hoornplaatjes.
Wordt de wand zeer schuin (zooals bij plat- en volhoeven), dan'zal de
wand meer van de trekking van den lichaamslast ondervinden dan bij een
tamelijk steil geplaatsen hoornwand waarbij een deel der op de verbinding
werkende lichaamslast, op het ijzer of op den bodem steun vindt.
Om die reden heeft de wand bij vol- en plathoeven veel te lijden en zien
wij hem wel eens ingebogen door de trekking van de vleeschplaatjes.
# *
#
En wat gebeurt er nu wanneer het paard z'n hoef weer optilt? Wel —
heel eenvoudig trekt het straalkussen zich dan weer samen, evenals onze
elastieke bal, wanneer wij de hand optillen. De vorige vorm wordt weer
aangenomen, de overige deelen van den hoef volgen die vormverandering
en deze wordt van achteren weer nauwer en hooger.
Voor een deel moet de neergezette hoef door de werking van de
spieren worden opgetild, doch ook voor een deel wordt hij opgewipt door de
eigen veerkracht welke in den neergezetten hoef is ontstaan. Immers het
samengeperste straalkussen is geen stuk brooddeeg — doch wil, als elastisch
lichaam, z'n vorige gedaante weer aannemen en werkt dus als een veer.
Ook de doorgebogen hoornpijpjes zijn elastisch en werken als de gespannen
boog uit onze kinderjaren. Die dubbele spanning komt dus aan de spier-
kracht van het paard ten goede, d. w. z. het paard behoeft den hoef niet
als een doode klomp geheel op te tillen, doch gedeeltelijk werkt de hoef
zich zelf naar boven.
Dat bij het neerkomen van den hoef, de schok door het elastische straal-
kussen zeer gebroken wordt en dit aan de gewrichten en aan het geheele
lichaam ten goede komt, laat zich gemakkelijk voorstellen wanneer wij denken
aan een sprong op een harden bodem naast een op zand of stroo. Dat
bovendien het uit zich zelf opwerpen van den hoef een vrijen gang met
weinig inspanning en groot uithoudingsvermogen waarborgt, spreekt ook wel
van zelf. Het is dan ook daarom dat de smid bij het beslag deze hoefver-
richtingen steeds voor oogen moet hebben en z'n kunstwerk zoodanig moet
verrichten, dat het nuttig efiect daarvan in zoo hoog mogelijke mate behou-
den blijft.
Mochten er ongeloovigen zijn die beweren: ja, dat kan allemaal wel waar
wezen doch wie heeft het gezien?quot; dan kunnen we deze „Thomassenquot; overtui-
gen door ze te laten zien een ijzer dat gedurende eenige weken onder een
normalen hoef van een loopeud paard heeft gelegen. Immers wij zien dan
op de bovenvlakte der takken twee glad geslepen vlakten, terwijl overigens
de geheele bovenvlakte nog nagenoeg net zoo is als toen het ijzer het aam-
beeld verliet. Hoe komen de gladde plaatsen daar? Wel daar heeft de
hoef zich telkens uitgezet en ingekrompen; dat ging duizende malen per
dag aan en — (we weten het van den druppel die een gat in den steen
boort) er ontstond langzamerhand een gepolijste vlakte.
Op den binnentak is die vlakte breeder dan op den buitentak; dit komt
omdat de binnenwand dunner is dan de buitenwand en de le beter voor
de persing van het straalkussen wil uitwijken en dus meer wordt verplaatst.
Beschouwen wij de wrijfvlakten nauwkeurig dan zijn ze niet vlak, doch
min of meer gootvormig verdiept; — dit is veroorzaakt door de beweging
welke ontstaat door de spanning naar voren en ontspanning naar achteren
van de pijpjes van den hoornwand.
De gevolgen van de bewegingen doen zich dus op het ijzer waarneembaar
voor, en er behoeft dus aan het werkelijk bestaan van het beschreven hoef-
mechanisme niet getwijfeld te worden.
* #
*
Behalve de weldadige werking voor de beweging van den hoef, is de op-
eenvolgende uitzetting en inkrimping ook van het grootste belang voor den
geregelden bloedsomloop in dat deel.
De hoef is nog al heel ver van het centrale pomptoestel (het hart) ver-
wijderd (zie afl. 6) en wordt dus bij de bloedpersing nog wel eens wat
stiefmoederlijk bedeeld, evenals onze groote toon en het puntje van den neus,
welke deelen dan ook dikwijls koud zijn.
Als wij echter loopen hebben we geen koude toonen. Waarom niet?
Omdat de bloedstoevoer dan beter geregeld wordt.
Zoo ook bij het paard! Als de voet op den bodem komt, wordt ook
het aderlijke bloed, dat niet te krachtig werd opgezogen, door de
uitzetting van het straalkussen uit den hoef geperst en wordt de hoef weer
opgetild, trekt zich het straalkussen weer samen, dan wordt ook meteen
slagaderlijk bloed als 't ware in den hoef gezogen — en zoo zal de opvol-
gende uitzetting en inkrimping een geregelden bloedstroom in den hoef
onderhouden.
Het bloed dient om den hoorngroei te bevorderen, — dus hoe beter het
hoefmechanisme werkt, des te beter zullen de hoornige hoefdeelen groeien
en een normalen vorm aannemen. „Eust roestquot; is ook hier van toepassing.
# #
#
Na deze behandeling van de hoefverrichtingen, zal volgen „Iets over
hoefverplegingquot;.
WBDSTEIJD IN HOEFBESLAG- TE WINTERSWIJK.
Vrijdag den 11 September had te Winterswijk de wedstrijd in hoefbeslag
op het Tentoonstellingsterrein plaats. Ieder deelnemer had het recht zijn
eigen voorslager en ijzer mede te brengen en was verplicht zelf voor de
noodige gereedschappen te zorgen. Voor hen die geen voorslager en geen
ijzer medebrachten, werd in dit opzicht door de commissie gezorgd.
Op het terrein waren drie veldsmidsen met aambeelden aanwezig, terwijl
ook voor de benoodigde paarden was zorg gedragen.
Voor het afnemen van het oude ijzer, besnijden van den voet, maken
van een passend ijzer en het onderleggen daarvan, werd voor ieder deelnemer
een maximumtijd van vijf en dertig minuten beschikbaar gesteld.
Het aantal inschrijvingen bedroeg 25, slechts één daarvan ontbrak op het
appel, zoodat door 24 hoefsmeden aan den wedstrijd werd deelgenomen.
De jury bestond uit de Heeren van Lent te Tiel, de Vries te Zalt-
Bommel en Laméris te Zutphen. Het weder was allerongunstigst; den
geheelen dag stroomde de regen, het tentoonstellingsterrein was niet te
doorwaden. De met wapperende zeilen bekleede loods gaf slechts eenige
beschutting; van tijd tot tijd liep men kans op een stortbui te worden
onthaald van op de zeilen verzameld water.
Ondanks alles werd er over 't algemeen zeer goed gewerkt; slechts een
paar waren onvoldoende te noemen, zoodat met voldoening mag worden
geconstateerd dat het hoefbeslag in deze omstreken in de laatste jaren enorm
is vooruitgegaan, en, getuige het aantal deelnemers en vele toesehouwers,
zich in de algemeene belangstelling mag verheugen.
De Ie prijs, een verguld zilveren medaille, werd behaald door S. v a n
Angeren te Amersfoort, de 2e prijs, een zilveren medaille, door G. J.
. Eolink te Enschede, de 3e prijs, een bronzen medaille, door G. J.
Be eftin k te Hummeloo en de 4e prijs door A. J. Smit te Bronkhorst,
gemeente Brummen.
Verder is door de jury aan het Bestuur der Tentoonstelling voorgedragen
om alsnog een getuigschrift uit te reiken aan W. Kroes te Diepenveen,
Sarink te Voorst en W i s s e b o r n te Enschede.nbsp;L.
In onze vorige aflevering werd toegezegd op de 10e uitgave van Leisering—
Hartmann's en door Lungwitz omgewerkte „Der Euss der Pferdesquot; terug
te zullen komen. De naam „Lungwitzquot; is op het gebied van hoefbeslag
een zoo goed klinkende, dat zijne pennevruchten onze volle belangstelling
verdienen, omdat wij weten dat die papieren kinderen de school der praktijk
hebben doorloopen.
In de Ie plaats geeft het nieuwe werk meer een volledig overzicht van
de tot heden opgerichte inrichtingen voor hoefbeslag in de verschillende
staten van het Duitsche rijk (alleen in Pruissen bestaan reeds 59 dergelijke
inrichtingen van staatswege).
In het anatomisch-physiologisch gedeelte (ontleedkunde en leer der verrich-
tingen) zijn vele verouderde benamingen vervangen door die, welke thans
meer gebruikelijk zijn; bovendien heeft dit gedeelte hier wat uitbreiding
daar wat inkrimping ondergaan en is in 't geheel de tekst er van iets verkort.
Twee nieuwe platen (één voorstellende de ondervlakte van het hoefbeen en
één de banden van de sesamsbeenderen) zijn aan dit gedeelte toegevoegd.
In de afdeeling over het beslag is een aardige teekening opgenomen,
welke doet zien, dat de vorm van voor- en achterhoef samen, wat hun
voorste gedeelten betreft, precies een kippenei vormen; n.1. het meer ronde
gedeelte overeenkomende met den voor- het spitse deel met den achterhoed
In dit hoofdstulj zijn ook nog eenige beschrijvin-
gen en teekeningen toegevoegd, b.v. die van de
losse stooten, welke in den laatsten tijd zoo veel
geannonceerd en geadverteerd worden.
Ook in de afdeeling winterbeslag versieren eenige
nieuwe teekeningen den tekst, o. a. afbeeldingen
van de schroefdraadboor (systeem Whitworth) welke
\\ J\ door de firma 0. 11. Bernhart, Dresden, Alaun-
—- j strasse 21, voor een prijs van 2—4 Mark in den
handel wordt gebracht, alsook van de daarbij
/'nbsp;passende boormachine van Bieleveld te Berlijn,
------Acherstrasse 149.
pj ^nbsp;Verder vallen op: de afbeeldingen van den univer-
seelen schroef kalkoensleutel met schroefdraadboor.
De gewone lijn stelt den vorm en de hoef houder of schroefsleutel ten einde de hoef
van dennbsp;de stippellijn ^^ ^^^^^^nbsp;uitdraaien van vastzittende
dien van den achterhoef voor. , p, ,,nbsp;, ...nbsp;, , ,. .
schoei kalkoenen, en daarbij geen beleediging
van het hoefgewricht te veroorzaken; verder de schroef kalkoenhouder, om
vele schroefkalkoenen tegelijk in 't vuur te kunnen brengen zonder er een
te verliezen.
In het artikel over de uitvoering van het hoefbeslag is een teekening
opgenomen, welke eene voorstelling geeft om op een gemakkelijke manier
een achterbeen op te nemen, n.1. door een lis in den staart te leggen en
het vrije einde om den kogel te slaan.
Een afbeelding van een goede praam, alhoewel niet nieuw, kan er mis-
schien toe bijdragen of nog spoediger de onmogelijke manieren van pramen
(b.v. met een hoeftang) te doen verdwijnen.
In dit gedeelte bespreekt Lungwitz mede de uitspaaak van Bominik, dat
de draagrand van de hoornwand zooveel mogelijk loodrecht door de draagvlakte
van het ijzer moet worden ondersteund. Lungwitz noemt dezen eisch in de
praktijk onuiivoerhaar, omdat, al naar de richting van den hoornwand, de
draagvlakte van eenzelfde hoefijzer dan vlak, dan buiten- en dan weer binnen-
waarts afbellend zou moeten zijn.
In het artikel „strijkenquot; wordt gewezen op het nut van zijgewichtsijzers
met de bedoeling de hoeven verder uit elkaar te doen neerzetten.
Voor den scheeven hoef ontmoeten wij een afbeelding van een balkijzer met
sterk verbreed, boden wijd gesmeed gedeelte voor den meest ingetrokken
verzenwand.
Ook de behandeling der hoornscheuren gaat met eenige nieuwe teekeningen
gepaard, alsmede het hoofdstuk over vernageling, waarin een duidelijke
voorstelling wordt gegeven hoe een kromgebogen nagel de vleezige deelen
gaat drukkên en kneuzen.
In het aanhangsel zijn nog opgenomen de nieuwe bepalingen over het
hoefbeslag in het Oostenrijk-Hongaarsche leger en een artikel over de hoef-
smeden in het Zwitsersche leger, terwijl ten slotte zijn vermeld de wettelijke
bepalingen van de verantwoordelijkheid van den smid.
Alzoo het geheele werk kan geacht worden „goed hijquot; te zijn.
-ocr page 161-Gr. R. te A. vraagt eene methode van beslag voor een paard met Fran-
schen stand dat zich erg aan de knieën strijkt en welk gebrek met een
gewoon strijkijzer niet is te bestrijden?
Wij raden G. R. aan: van de binnentakken van het ijzer, nagenoeg van
af de lip, zooveel weg te nemen, dat de hoornwand, die hier ter plaatse ook
wordt bijgeraspt, toch nog buiten de draagvlakte van het ijzer komt te
liggen. In het aldus versmalde ijzergedeelte moeten dan geen nagels worden
geslagen en wordt het ijzer bevestigd door één toonnagel en één in het
verzengedeelte. (Zie teekening).
Het zal niet kwaad zijn bij de uitvoering van het beslag op de door de
pijltjes a aangegeven plaatsen nog meer van het ijzer weg te nemen.
Om het verder uit elkaar plaatsen der beenen te bevorderen, kan tevens
worden beproefd de buiteutakken der ijzers breeder en zwaarder te
maken.
Lit: „Der Hufscluiiied.quot;
In een vorig no. van „Der Hufschmiedquot; werd gewezen op harddravers-
ijzers met schuin van den binnenrand naar den buitenrand verloopende
ondervlakte en werd de vraag gesteld, waarom men de ijzers dien vorm gaf.
(Ook in „De Hoefsmidquot; werd daarvan melding gemaakt. Bef).
F. verklaart deze handelwijze in verband met de wijze van gaan der
harddravers, die toch met hunne achterbeenen veel grootere passen maken
dan met de voorbeenen, zoodat de hoeven der achterbeenen voorbij die der
voorbeenen worden neergezet. Is de harddraver nauw in de voorbeenen,
dan worden de achterhoeven buitenwaarts voorbij de voorhoeven geworpen,
is het paard vóór wijd, dan zullen de achterhoeven tusschen de voorhoeven
passeeren. In beide gevallen is het natuurlijk van het grootste belang aan
de bodemvlakte der voorijzers zoo weinig mogelijk ijzer te hebben en is
iedere millimeter ruimte er één, om het aanslaan te voorkomen. Bodemwijde
i.jzers kan men hierbij niet gebruiken.
F. gebruikt bij dravende paarden die aanslaan, ijzers met een nagenoeg
-ocr page 162-halvemaanvormig gebogen ondervlakte, waarvan zoowel de buiten- als de
binnenrand schuin is bijgewerkt en niet gemakkelijk aanleiding kan geven
tot aanslaan en vangen.
Ook heeft F. met succes gebruik gemaakt van ijzers met gewichten en
wel toongewichtsijzers en gummiijzers met verplaatsbaar gewicht. De le
ijzers hebben aan den binnenrand \an het toongedeelte een plaatvormige
verbreeding, waarop met een paar schroeven het gewicht wordt bevestigd.
De gummi-ijzers met gewicht bezitten 3 kussenvormige gummi-inlegsels n.1.
één in den toon en een in eiken tak, terwijl aan het toongedeelte een
ijzeren staaf naar boven uitsteekt, waarlangs een halfrond ijzeren of koperen
gewicht kan verschoven worden. Dit beslag is geschikt voor harddravers
met gevoelige voeten, die op harde banen moeten loopen.
Fig. 27
Fig. 30.nbsp;Fig. 139.
(Deze ijzers zijn niet nieuw, zooals blijkt uit bi.jgevoegde teekeningen, welke
genomen zijn uit de jaargangen 1896 en 1897 van „De Hoefsmidquot; en vrij wel
het idee van F. weergeven. In fig. 139 zien wij een ijzer met 2, in plaats
van met 3 gummi-inlegsels, terwijl bij het Am. harddraversijzer (fig. 30),
de noodige zwaarte in den toon is aangebracht zonder dat het opschroeven
van een afzonderlijk gewicht daarbij vereischt wordt zooals in fig. 27. {Bef.)
— Door Fischer zijn de gummizolen van Schwensky (kunstmatige
straal) verbeterd. Deze gummistralen hadden het gebrek dat ze niet tusschen
ijzers van verschillende wijdte pasten. Fischer heeft deze gummizooi naar
achteren als 't ware dubbel gemaakt, terwijl dan tusschen die 2 zolen zich
een verplaatsbare balk bevindt, waaraan ter weerszijden 2 uitsteeksels, die
op de takken van het ijzer worden gelegd en waarin ronde openingen zijn
voor de kalkoenen, waarmede de zool op het ijzer wordt vastgeschroefd.
In de praktijk bleek echter dat de 2 gummilagen van elkander loslieten
en het beslag alzoo niet erg duurzaam was.
Uit: Berliner ThierürztI. Woclienschrift.
„Dr. E b e r 1 e i n wijst er op dat wij niet moeten spreken van v o e t a s
doch van t e e n a s. Bovendien beweert hij dat 't geen wij noemen ,,naar
voren gehroJcenquot; feitelijk „naar achteren gehrohenquot; is — en omgekeerd. Immers,
zegt Eberlein, wanneer wij een stok over de knie breken, zóó dat de twee
stukken naar ons toe worden gebracht en de breukhoek naar achteren gaat,
dan is het toch duidelijk dat die stok naar voren gebroken is.
Schiel zegt dat indien Eberlein zich zóó juist wil uitdrukken, hij zijn
naar voren gebroken stok, volgens de richting van het breken, tevens
hoven gehrohen moet noemen en omgekeerd. Volgens S. verwart Eberlein:
gehrohen worden met gehrohen eijn, acht S. de gebroken stok niet te ver-
gelijken met de denkbeeldig gebroken, of liever ingeknikte voetas en waar-
schuwt tegen te veel verwarring van namen en uitdrukkingen.
Prof. Eberl ein antwoordt hierop dat men bij het bepalen van de afwij-
kingen in richting op het ontstaan daarvan acht moet geven.
Zoo sprak Fambach in „Der Hufschmiedquot; jaargang 1887 afl. V, reeds van
aangeboren, door ziehte en door verhoerde hoefverpleging verkregen afwijkingen.
Aangeboren is meest de beervoetigheid; door ziekelijke toestanden (pees-
ontsteking) ontstaat meest een verkorting van de buigpezen, verder door
overhoef en ziekelijke toestanden van de banden. Meestal wordt de hoefas
gebroken door verwaarloosde verpleging, ontstaan door te hoog laten van verze-
nen, toon-, binnen- of buitenwand. Wordt de toon te lang, dan wordt de
voetas (teenas) naar voren gebroken; immers de toon wordt ook naar voren
verplaatst en met z'n ondereind naar boven gewipt. Worden de verzenen te
hoog gelaten, dan wordt de voetas naar achteren gebroken. Beu naar buiten
of binnen gebroken voetas ontstaat wanneer de buiten- of binnenwand te
hoog wordt.
Steeds is de voet- (teenas) gebroken naar de tegenovergestelde zijde als
waarheen de beenen van de brekingshoek gericht zijn.
De behandeling door het beslag bij de afwijkende standen doet ook de
juiste benamingen der voetasbreking duidelijk uitkomen. Immers is de
voetas naar voren gebroken, dan wordt de toon verkort terwijl de verzenen
hoog gehouden worden, met de bedoeling het uiteinde der voetas naar
achteren te brengen en omgeheerd bij breking naar achteren.
Eberlein begrijpt niet 't geen Schiel zegt omtrent de verwarring van ge-
hrohen worden en gehrohen zijn. Volgens E. is iets in die richting gehrohen
in weihe het gehrohen wordt.
Prof. Schmaltz mengt zich mede in den strijd en doet een bemidde-
lingsvoorstel. Volgens Fambach is de lijn gebroken in de richting van den
hoeh, volgens Eberlein in de richting van de leenen (zoo noemt men de
lijnen die den hoek vormen) van den hoek.
l |
y | |
c/ |
J |
fig. 5
Vergelijken wij de fig. 2,3 en 4 met de gebroken lijnen in fig. 5, dan
stelt a h c voor: den normalen stand, a' b' e': den stompen hoef en aquot; bquot; cquot;:
den spitsen hoef
Volgens Fambach e. a. is in fig. 3 (zie lijn a' V c') de voetas naar
voren en in fig. 4 (zie lijn aquot; V' cquot;) naar achteren gebroken, terwijl Eber-
lein den toestand in fig. 3 naar achteren gebrohen en in fig. 4 naar voren
gebroken noemt.
De letters a, b en c 'm onze lijnfiguren stellen achtereenvolgens voor:
kogelgewricht, kroongewricht en bodem.
I.
S. zegt, dat ze beide gelijk kunnen hebben en dat, bij het bepalen van
de brekingsrichting, rekening moet worden gehouden met de verplaatsing
welke de gebroken lijn ten opzichte van de oorspronkelijke rechte of nor-
male lijn heeft ondergaan.
B.v. m fig. I is de lijn ab ten opzichte van de loodlijn xy (in dit geval
den normalen stand voorstellende) in de richting van den hoek awb (naar voren)
gebroken. In fig. II (1 en 2) is de punt van den hoek awb gebleven in de
lijn xy en de lijn ab is daarom gebroken in de richting van de lijnen aw
en wb, dus in tegenovergestelde richting van de hoekvorming (naar achteren).
In fig. III (1 en 2) zijn de gebroken lijnen aivb ter weerszijden van de
loodlijn xy afgeweken n.1. met de punt w van hoek awb naar links en met
de beenen van dien hoek {aw en wb) naar rechts. De lijn is alzoo naar
voren en naar achteren gebroken. Ook volgens de uitspraak van Eberlein,
waar deze zegt: dat wij bij de brekingsrichting de liggensverandering als
grondslag moeten nemen, is dit juist.
Waar wij nu voor gevallen als voorbeeld III geplaatst worden en zoowel
Fambach als Eberlein gelijk hebbeu, kan het nuttig zijn de hierdoor te
scheppen verwarring te voorkomen door de uitdrukkingen naar voren en
naar achteren gebroken, geheel te laten varen en te spreken van: de teenas
heeft een hoek gevormd naar voren. Dit toch kan alleen beteekenen dat de
punt van den hoek naar voren wijst.
Verder maakt S. nog eenige aanmerkingen op benamingen zooals die in
de leer van het hoefbeslag voorkomen en welke wetenschappelijk onmogelijk
en ook praktisch niet gegrond zijn. Zoo is b.v. de naam toonwand of teen-
ivand naast zij- en dracht- of verzenwand vrij onzinnig; immers niet alleen
de geheele hoef, met inbegrip van zij- en drachtwand, doch ook het kroon-
en het kogelgedeelte, behooren tot den teen. Tot den teen moest dus de
oppervlakte van al deze deelen, en minstens de geheele hoef, gerekend
worden. Naast het woord zijwand zou men hoogstens voor teenwand, het
woord voorwand kunnen gebruiken.
__ *
Uit: „De Smid en Koperslager.quot;
— Het no. van 27 Augs. is bijna geheel gewijd aan de Groningsche ten-
toonstelling en van vele fraaie teekeningen, op die expositie betrekking
hebbende, voorzien. Van het tentoongestelde op het gebied van hoefbeslag
door de heeren Wiersum en Heidema (zie „De Hoefsmidquot; afl. 7) wordt ge-
zegd, dat het iederen hoefsmid doet watertanden.
—nbsp;Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenijscliool. De leerlingen J. van
Zettten van Driebergen, G. Masteling van Baarn en W. G. ter
Berg van Benschop, die den cursus in hoefbeslag hebben bijgewoond,
hebben de school 1 Augustus met een getuigschrift verlaten. Met 1 Sep-
tember zijn de leerlingen C. J. Butler van Biezelinge (Z.), J. J. de
G r uij te r van Rokanje (Z.H.) en W. S c h o o n h o r s t van Amersfoort aan
den wintercursus in hoefbeslag geplaatst.
—nbsp;De heer E. C. W. van Horsen te ütrecht (zoon van den onder-
wij zer-hoefsmid W. A. H. van Horsen aan 's Eijks Veeartsenschool) heeft
1 Aug. j.1. het Diploma gekregen aan de Koninklijk Saksische Leersmederij
te Dresden.
—nbsp;Subsidie voor het onderwijs in hoefbeslag.
De Pro7. Staten van Zuid-Holland hebben voor het jaar 1904 weer ƒ 200
en het hoofdbestuur der H. M. v. L. ƒ100 beschikbaar gesteld ten behoeve
van een te 's Gravenhage te houden hoefsmidscursus.
—nbsp;Landbouwtentoonstelling te Enschedé. Het Bestuur had een „wed-
strijd van hoefsmedenquot; uitgeschreven waarvoor zich geen deelnemers hadden
aangemeld, of althans te weinig om dien te doen doorgaan. — Br bleef
zoodoende slechts de beoordeeling van inzendingen hoefijzers over. Er waren
4 pr. en 3 deelnemers, le pr. verg. zilv. med. G. J. Eolink te Enschedé;
2e pr. zilv. med. ingehouden; 3e pr. br. med. B. H. ter Weer te Hen-
gelo (O.); 4e pr. getuigschrift G. Jonkers te Enschedé. De vorm der
ijzers is in Twente wel verbeterd. Een model-ijzer moet in alle opzichten
zoo afgewerkt zijn dat het bij een passenden hoef direct kan worden gebe
zigd. — Voor „hoefijzers voor niet normale hoevenquot; waren 3 eerv. vermei
dingen. De twee deelnemers, de heeren Rolink en ter W e e r voornoemd
ontvingen ieder een eerv. verm. — Ten slotte uitgeloofd voor „gereedschap
benoodigd bij hoefbeslagquot;: 1 zilv., 1 br. med. en 1 diploma. 2 deelnemers
le pr. B. H. ter Weer; 2e pr. G. J. Rolink. (Deze laatste had grooter
aantal doch had een paar voor dagelijksch gebruik dienende, vergeten.)
—nbsp;J.andbouwtentoonstelling te Winterswijk. Op bovengemelde ten-
toonstelling was, behalve door den wedstrijd, het hoefbeslag vertegenwoordigd
door inzendingen van S. van Angeren te Amersfoort, H. Wullink te Zutphen,
E. A. van Leeuwen te Zevenaar, G. J. Rolink te Enschedé, G. J. Colen-
brander te Winterswijk en W. Wisselink te Varsseveld.
Aan de drie eerstgenoemden werd resp. een len, 2en en 3en prijs toege-
kend. Ook de inzending van Rolink was zeer voldoende en zeker niet viel
minder dan die'welke den 3en prijs verwierf.
Door de firma H. J. Reesink en Co. te Zutphen, was nog een goede
collectie hoefnagels ingezonden van de fabriek van Stora Kopparberg's Berg-
slags Aktiebolag, Falun (Zweden).
—nbsp;Tentoonstelling te Naaldwijk. Voor de afd. Hoefbeslag werd door
Hoogkamer te Naaldwijk een collectie van 31 en door Vogels te Honselers-
dijk eene van 26 ijzers ingezonden. Vooral de eerstgemelde was een fraaie
en leerzame verzameling.
KunsthLOorn,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
-- HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
per geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
-ocr page 167-Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rpiand.
Lage prijzen.
P r i m a kwaliteit.
treeii liaiidelswaar.
Steeds groote voorraad
iu den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond,; NEDERLANDSCH,
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsnfiidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Wereldtentoonstelling Parijs: HooMprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste icwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het besté kunsthojrn
Geïllustreerde Catalogus wordt op aauvrage franco gezonden.
biedt zich aan om terstond in dienst te treden.
Brieven franco onder lett. B. aan het bureau „De Hoefsmidquot; te Groningen.
-ocr page 168-8. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoelnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caontclioue straal.
Beter en goedkooper dan Engelsciie zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool Yoorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „Tlie Holdfast barquot;^ prima kwali-
zacbte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige JZaj/toe OaowMoïJC,
[in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —
Men lette op het stempel op Iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontehonc ar-
tikelen).
Kunstboom.
enz., enz.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 169-9e Jaargang. — 1903 — Aflevering lO.
-ocr page 170-Er zijn overvloed van goede redenen waar-
om Gij onze HALLANAN HOEFZOLEN zoudt ge-
bruiken, en er is geen enkele goede reden
waarom Gij het niet zoudt doen.
Deze zolen zijn van betere kwaliteit dan
anderen; daaromtrent bestaat geen twijfel. Zij
kosten minder, zeker niet meer dan ande-
ren. Een Hoefsmid die betere zolen kan
slaan voor den zelfden prijs krijgt de
klanten; daaromtrent bestaat evenmin twijfel,
en dit is toch waar Gij naar streeft. —
Zend dus Uw order voor zolen aan ons.
Wijnhaven N. z. 127,nbsp;Rotterdam.
Ziekten en gebreken van den boef. — Vormverandering van den hoornschoen
door beslag. — Cursus in hoefbeslag te Traneker. — Persoverzicht. — Korte
mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoef-
beslag. — Briefwisseling. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOE:^'
doobnbsp;-
A. EEEDEEIKSE.
inlbidinamp;.
Hieronder vallen alle afwijkingen van den regelmatigen vorm en gesteld-
heid van den hoornschoen en de daarbinnen gelegen deelen. Scheeve hoeven,
behoorende bij afwijkende standen, zoo ook spitse en stompe hoeven worden
hier echter niet bijgerekend. Soms zijn de gebreken aangeboren, de mees-
ten ontstaan echter door slecht verplegen van de hoeven, niet het minst
door onoordeelkundig beslag; de afwijkingen ontwikkelen zich gaandeweg,
zoodat het moeilijk valt de grens tusschen normale en gebrekkige hoeven
te bepalen.
Naarmate de afwijking grooter of kleiner is, wordt de bruikbaarheid van
het paard er meer of minder door belemmerd. De hoefaandoeningen gaan
al of niet met kreupelheid gepaard. Er komen meer hoefgebreken aan de
vóór- dan aan de cscÄferhoeven voor; scheeve hoeven worden meer dan nor-
male, spitse hoeven meer dan stompe aangedaan.
Dikwijls wordt er op hoefgebreken geen acht geslagen vóór het paard
stram of kreupel begint te loopen. Het is in het belang van den eigenaar,
dat de hoefsmid eenige kennis draagt van hoefziekten om te kunnen waar-
schuwen, dat een meer of minder ernstige aandoening van den hoef het
noodzakelijk of wenschelijk maakt den paardenarts of veearts te raadplegen.
Verder zal de smid door deze kennis vele hoefaandoeningen kunnen voorko-
men, en waar zij reeds in geringe mate aanwezig zijn, door een doelmatig
beslag verderen voortgang weten tegen te gaan.
De hoefsmid handelt in zijn eigen belang als hij zulk een gebruik maakt
van zijne kennis en zich niet laat verleiden om zelf te behandelen, want
hiervoor heeft hem de noodige opleiding ontbroken.
I. ziekten tan db hoefledeehuid.
A. Hoefontsteking.
Eene ontsteking van de inwendige, voornamelijk van de vleezige deelen
van den hoef, noemt men hoefontsteking. Daar de ontsteking begint met
verandering van den bloedstroom, zal men begrijpen, dat deelen van het
lichaam, die geen bloedvaten bevatten zooals de hoorn, niet in ontsteking
kunnen geraken.
Voelt men een ontstoken hoef, zoo bemerkt men, dat deze warmer is dan
de gezonde hoef; het dier vertoont pijn als men op den hoef klopt en loopt
kreupel: bij geringe ontsteking alleen in draf, veelal echter ook in stap.
OorzaTcen: Afwijkende standen gaan gepaard met afwijkende hoefvormen,
gevolg hiervan is ongelijke belasting, waardoor meerdere kans voor hoefont-
steking bestaat.
Slecht en te sterk besnijden, slechte hoefijzers b.v. als zij de zool in den toon
drukken, verwondingen, die bij het beslaan of toevallig ontstaan, te warm
passen — wat door een groot aantal smeden nog steeds geschiedt — enz.
doen hoefontsteking ontstaan.
Behandeling en beslag. Voor alles moeten de oorzaken opgezocht worden,
die tot de ontsteking aanleiding gaven om deze, zoo mogelijk, in het ver-
volg te vermijden. Men begint dus voorzichtig het ijzer af te nemen, ziet
of er fouten aan het ijzer zijn en of de nagelgaten in de witte lijn zitten,
wat het gemakkelijkst geschiedt door een dun schilfertje hoorn ter plaatse
der nagelgaten weg te nemen. Bij een aandoening van de hoeflederhuid
moet de hoef koud gehouden worden ten einde de hoorn te verwecken,
't geen wel het voornaamste is, omdat daardoor de druk op de zieke deelen
verminderd en een goede bloedstroom begunstigd wordt.
Aanhoudende, hevige pijnen wijzen op ettering; bestaat deze, dan moet
een opening gemaakt worden om den etter te ontlasten; laat men dit na,
dan duurt het niet lang, of men ziet aan de kroon een vochtige plek met
opstaande haren; het is de plaats waar de etter zich een uitweg baant.
Zeker onnoodig te zeggen, dat deze behandeling bij den paarden- of vee-
arts behoort.
Kan het paard beslagen worden, maar is er nog een gevoelige plaats,
dan moet men trachten het ijzer daar vrij te leggen. Een balkijzer (geslo-
ten ijzer) is dus meestal aangewezen. De balk mag niet smaller zijn dan
het ijzer; een te smalle balk dringt te veel in den straal.
De straal rust op den balk; daardoor kan de draagrand op een bepaalde
plaats ontlast worden.
Het hoefmechanisme wordt door gebruik van een balkijzer vermeerderd
en daarvan is weer een goede bloedsomloop in den hoef het gevolg, waar-
door de hoorngroei bevorderd wordt. Ook wordt door het balkijzer de
wrijving, de afslijting van den hoornwand in de achterste hoefhelft minder.
Rheumatische hoefontsteking.
Het is een ontsteking van de vleeschplaatjes, voornamelijk in den toon,
die een misvorming van den hoef tengevolge heeft. Meestal woi-den beide
voorhoeven tegelijk aangedaan. In het algemeen hebben de paarden er
koorts bij.
Door de ontsteking komt het tot uitzweeting van vocht; gevolg hiervan
is losser worden der verbinding tusschen hoefbeen en wand, zakken van het
hoefbeen; knobbelig, onregelmatig worden van den toonwand, die onder
de vlakker geworden kroon meestal ingebogen is; de verzenen zijn hoog, de
witte lijn in de voorste hoefhelft is veel breeder geworden. De zool is ge-
welfd, een groot aantal ringen verloopen over den hoornwand, deze liggen
in den toon dicht bij elkaar en loopen, naar de verzenen toe, uit elkaar.
Is de rheumatische hoefaandoening niet hevig en herhaalt zich de aandoe-
ning niet, zoo is de vormverandering veel minder, men vindt dan slechts
een zwakke ringvorming, platte zool en verbreede witte lijn.
Oorzaken: Te groote inspanning, vooral langdurig draven op harden
bodem, kou vatten en te krachtige voeding bij weinig arbeid.
Bij goed gevoede paarden, die steeds op stal blijven staan, ontwikkelt
zich deze hoefaandoening ook soms.
De meeste aanleg voor deze ziekte hebben:
1. paarden met plathoeven en spitse hoeven;
die vroeger de ziekte reeds gehad hebben;
met groot lichaamsgewicht;
waarbij zool en straal verzwakt zijn;
die slecht beslagen zijn. Ijzers met te smalle draagvlakte,
zoodat de witte lijn en de omtrek van de zool niet dragen,
ijzers met kalkoenen, waardoor de straal niet op den bodem
komt, en ijzers zonder opzet voor paarden, die dienst moeten
doen in snelle gangen, zijn nadeelig.
Verschijnselen: Opvallend is de eigenaardige gang; de voorbeenen worden
ver naar voren en de achterbeenen ver onder het lichaam geplaatst.
De drachten van de aangedane hoeven komen het eerst op den bodem;
de patienten liggen veel. Spoedig — soms reeds na een paar dagen —
begint de hoefmisvorming.
Een en ander moet natuurlijk aanleiding geven tot het zoo spoedig mo-
gelijk inroepen van deskundige hulp; hoe vroeger dit geschiedt, des te
grooter kans op een gunstig verloop.
Beslag: Als de aandoening niet hevig was en niet lang heeft geduurd,
kan men met een gewoon ijzer of een balkijzer volstaan. Bij het besnijden
van den hoef moet men voorzichtig zijn, vooral wat de voorste helft betreft;
meent men dat de toon te lang is, zoo is het raadzaam voorzichtig met de
rasp het hoorn weg te nemen. Omdat de drachten het eerst op den bodem
komen, moeten deze meestal ingekort worden. De nagelgaten in den toon
worden verder uit elkaar geplaatst. Bestaat er nog gevoeligheid in den
toon, zoo laat men daar ter plaatse de lip weg en laat 2 lippen (zooals bij
klapijzers) aanhalen; natuurlijk moet de opzet vervallen. In den toon moet
het ijzer vrij liggen.
Is de vorm van den hoef reeds veranderd, is de zool vlak en dun of zelfs
bol geworden en de witte lijn verbreed, de hoorn brokkelig en ontbreekt
de draagrand aan de zijwanden, zoo moet men een gesloten ijzer, dat in de
voorste helft breed is, gebruiken om de zwakke zool te beschutten. Dik-
wijls zal het noodig zijn meer afhelling dan gewoonlijk te geven. Zijn de
zijwanden te laag, zoo moet
men een kunstmatigen draag-
rand met kunsthoorn of Huffe-
derkitt maken.
De voorste hoefhelft mag bij
deze hoeven niet ingekort wor-
D O min ik's balkijzer.nbsp;den, het toongedeelte moet vrij
liggen, in de plaats van de lip in den toon worden wederom 2 zijlippen
aangebracht en soms een lip aan den balk om verschuiven van het ijzer
naar voren te voorkomen.
2. |
id. |
3. |
id. |
4. |
id. |
5. |
id. |
Is het toongedeelte onregelmatig bol geworden, m. a. w. is het een knol-
hoef geworden, dan moet de wand eerst gelijk geraspt worden voor men
boven beschreven ijzer onderlegt.
a. Wonden.
1. Vernageling en nagelsteek.
Druk op of verwonding van de vleeschzool of vleeschwand door hoefna-
gels, die met het doel om het ijzer te bevestigen ingeslagen worden, noemt
men vernageling of nagelsteek.
Dringt de nagel in de hoefiederhuid, waarbij natuurlijk bloeding ontstaat,
zoo spreekt men van nagehteeTc. Dringt de nagel niet in de hoefiederhuid,
maar gaat hij er zoo dicht langs dat hij drukt, dikwijls doordat de hoorn
naar binnen gebogen is door den nagel, dan spreekt men van vernageling.
Bloeding treedt hierbij niet op.
Gevolg van dezen druk is ontsteking en kreupelheid, die men dikwijls
eerst eenige dagen na het beslag bemerkt.
Oorzaken: Deze liggen in de slechte gesteldheid van den hoef, het hoef-
ijzer of den hoefnagel of wel in onbedrevenheid van den smid of in onrust
van het paard, terwijl het beslagen wordt.
Meerdere kans op vernageling bestaat bij hoeven met dunne, steile, brok-
kelige, kapot genagelde wanden, dus vooral bij scheeve en stompe hoeven,
bij hoeven, waarvan de hoorn zeer hard of zacht is, zoodat het moeielijk
wordt den gang van den nagel door het gehoor te beoordeelen, en natuurlijk
bij paarden, die onbeslagen geloopen hebben en dientengevolge zeer korte
hoeven hebben.
Dat de kans op vernagelen grooter wordt bij paarden, die onrustig, ja
soms zelfs gevaarlijk in de smederij zijn en bij zenuwachtige paarden, die
bij eiken hamerslag trekken, behoeft geen betoog. Vernageling ontstaat
door te kort maken van den hoef, sterk beraspen van den wand, te veel
inlaten van de lip, waardoor de eerste nagelgaten achter (binnen) de witte
lijn komen te liggen.
Verder door te groote of slecht aangebrachte nagelgaten, n.1. als deze eene
te schuine richting hebben of wel de afstand tusschen buitenrand van het
ijzer en nagelgaten te groot is, men spreekt dan wel van „op het aambeeldquot;
vernagelen.
Ten laatste door te vet of verkeerd aanzetten van den nagel en te sterk
aanhalen van de nagels.
De opmerking van Nocard, dat een bepaalde dag van de week vooral
voorbeschikt schijnt te zijn voor het krijgen van vernagelingen, mag niet
aangenaam gevonden worden, maar is juist!!!
Verschijnselen : Bij nagelsieeh trekt het' paard meer of minder sterk bij
het inslaan, het aanhalen en het omnieten; soms ziet men een droppeltje bloed
te voorschijn komen. In den regel bemerkt de smid zijn fout en trekt
dadelijk den nagel uit, waarna hij bloed uit het nagelkanaal ziet komen en
aan den nagel zitten.
Is de verwonding niet groot, zoo kreupelt het paard niet.
Soms verraadt het paard geen pijn bij het inslaan der nagels en het
omnieten, maar wel als het op den hoef moet steunen bij het beslaan van
den anderen hoef. Ook ziet men soms dat het paard niet goed op den hoef
gaat staan, maar deze naar voren plaatst; de smid zegt: „hij wijst met den
voetquot;; dit gaat dikwijls gepaard met gedurig opheffen van den voet; het
paard loopt dan een weinig kreupel; niet zuiver zooals de smid het noemt.
Zeer aan te bevelen is het de paarden, na het beslaan, op harden bodem
te laten draven; anders kunnen zulke geringe kreupelheden wel eens over
het hoofi gezien worden.
Bij de eigenlijke vernageling verraadt het paard bij het inslaan der nagels
en het dichtmaken in den regel geen pijn; zelden loopen de paarden dade-
lijk na het beslaan reeds kreupel; in de meeste gevallen komen de gevolgen
eerst een of meer dagen later voor den dag.
Onderkenning: Iedere kreupelheid, die korten tijd na vernieuwing van
het beslag optreedt als de hoef te klein schijnt of de wanden brokkelig zijn
en de nieten niet even hoog zitten, doet aan eene vernageling denken.
De paarden steunen in rust slecht op het kreupele been en in beweging
is het kreupel loopen op harden bodem sterker dan op zachten grond.
Bij plaatselijk onderzoek bemerkt men, dat de hoef warmer is dan die
van de andere zijde en dat het paard bij kloppen op den hoef pijn te ken-
nen geeft. Als het ijzer afgenomen wordt, verraadt het paard pijn bij het
losmaken van het ijzer en het uittrekken van den nagel, die drukt. Het
ijzer moet nu, vooral wat de nagelgaten betreft, word-en nagegaan, evenals
de plaats waar de nagel in den hoef is geslagen. Vindt men een nagelgat in
de zool, dan is er groote kans, dat de nagel, die daarin zat, het kwaad ver-
oorzaakte.
Twijfelt men nog, dan moet men nagaan of kloppen en drukken, op die
plaats, pijn veroorzaken; ook kan men met een nieuwen nagel in het nagel-
kanaal drukken tegen de zachte deelen. Verraadt het paard daarbij pijn, dan
is het ook zeker dat de nagel, die daar ingeslagen werd, te dicht bij de
hoeflederhuid zat, m. a. w. die drukte. Dat men hierbij voorzichtig te werk
moet gaan en zorgen dat het paard den hoef niet los trekt, terwijl de nagel
er in zit, spreekt van zelf. Br zijn dan ook paardenartsen, die deze wijze
van onderzoek verwerpen, maar eeu feit is het dat vele smeden — en met
goed gevolg — op deze wijze de plaats van het onheil opzoeken.
Wordt bij nagelsteek de nagel dadelijk uitgetrokken en geen anderen
ingeslagen, zoo loopt het paard meestal niet kreupel of slechts korten tijd.
Heeft eene vernageling plaats gehad, zoo is deskundige hulp veelal noodig
en zeker is dit het geval als ettering is ingetreden, hoe eerder deze hulp
dan gevraagd wordt, hoe beter.
Behandeling: Bemerkt men dadelijk na het inslaan dat de nagel niet
goed zit, dan is het uittrekken van den nagel voldoende; nooit mag er on-
middellijk weer een nagel in hetzelfde gat geslagen worden.
Bestaat niettegenstaande de oorzaak weggenomen is nog kreupelheid, dan
is het goed het ijzer af te nemen en het ter plaatse vrij te leggen.
Het ijzer drukt niet, als het slechts op den draagrand van den wand ligt,
zoodat witte lijn en zoolrand vrij liggen en ter plaatse geen nagel wordt
ingeslagen. Het is aan te bevelen het nagelgat dicht te maken om te
voorkomen, dat vuil indringt. Loopt het paard daarna nog kreupel en is
de hoef warm, zoo moet men het paard volkomen rust geven en den hoef
koud houden; helpt dit niet spoedig of verergert de hreupelheid, dan zal de
paardenarts verder moeten handelen. Later is het soms noodig bij de
nabehandeling een verbandijzer of ijzer met lederen zool onder te leggen.
F.
{Wordt vervolgd.)
VOEMVEBANDERING VAN DEN HOORNSCHOEN DOOR BESLAG,
BOOE
F. LAMÉRIS.
Bij het in vrijheid levende paard is de hoef onder de meest natuurlijke
en gunstigste voorwaarden geplaatst, de vorm en de eigenschappen van den
hoef blijven in stand. De natuurlijke afslijting van het hoorn houdt gelijken
tred met zijn groei, de wand behoudt zijne constante lengte.
Het te lang worden der hoeven is schadelijk en de gelijkmatige afslijting
van den hoef in vrijen toestand is een der beste voorwaarden voor de in-
standhouding der gangen. Door de beweging op grasbodem wordt de voeding
van den hoef bevorderd, de hoornafscheiding vermeerderd, waardoor de
diepere lagen van het hoorn weeker en veerkrachtiger zullen worden. Het
voortdurend uitzetten en inkrimpen door de werking van het hoefmechanisme,
zorgt dat alle deelen regelmatig functioneeron, terwijl de vochtigheid van den
bodem, hoe gering deze ook moge zijn, het hoorn belet om uit te drogen.
De hoornpijpjes van de buitenste lagen van den wand zoowel als die van
de zool en den straal blijven in een graad van vochtigheid, welke noodig
is om de goede veerkrachtige eigens'chappen te bewaren.
Zoodra echter het paard als huisdier zijne diensten moet verlee-
nen, verdwijnen deze goede hygiënische voorwaarden. Onder den invloed
van het beslag, het werken op harden bodem en de plaatsing op een stal,
heeft de hoef groote neiging om zijn typischen vorm en ook enkele eigen-
schappen te verliezen. Het beslag belet een regelmatige afslijting van den
hoornwand, het verhindert de aanraking van de onderuiteinden der hoorn-
pijpjes met den bodem, terwijl de last des lichaams niet op normale wijze
over de ondervlakte van den hoef wordt verdeeld. Dit is zeer nadeelig voor
een goede werking van het hoefmechanisme. De arbeid op harde en droge
wegen maakt de hoeven hard en droog, de hoorn verliest zijne buigzaam-
heid, de hoeven kunnen zich daardoor minder uitzetten. Het voortdurend
staan in den stal op een droog stroobed heeft dezelfde gevolgen; vooral
luxe-paarden komen slechts enkele oogenblikken per dag naar buiten en zij
brengen bijna hun geheele leven in den stal door. Het hoefmechanisme
komt bij deze dieren haast niet tot werking, de bloedstroom wordt niet aan-
gezet en daardoor de voeding en hoornvorming minder; de hoef droogt in
en wordt harder, dit heeft een mindere elasticiteit ten gevolge, welke zich
weer openbaart in een slechtere werking van het hoefmechanisme. Zoo gaat
deze cirkelgang steeds door; het een is het gevolg van het andere. Eeeds
vóór dat men het bestaan van het hoetmechanisme kende, had men dit opge-
merkt, hetgeen o. a. blijkt uit het volgende puntdicht van onzen dichter
Huijgens:
Mijn paard vergaat
Omdat het niet vergaat!
Wat raad?
De pleister ligt op straat.
Verstaat gij 't niet?
't Verstaat zich zelve.
Welke zijn nu de vormveranderingen welke er in den hoornschoen optre-
den? Het beslag, de voortdurende stalhouding en de arbeid op harden bodem
zullen het hoorn verhinderen zijn vochthoudend vermogen te benutten, het zal
uitdrogen. Door de werking van het uitdrogen ondergaat de hoornschoen
een intrekkende beweging, vooral in de achterste helft, de hoef misvormt zich,
de middelste straalgroeve sluit zich, de zool wordt holler, de straal eenigzins
naar achteren gedrukt en daardoor langer, de straalschenkels kleiner, terwijl
de wand in het verzengedeelte in dikte afneemt.
De hoornschoen wordt nauwer, beschut de inwendige deelen slecht tegen
de uitwendige invloeden, de hoef verliest zijne veerkrachtigheid en breekt
niet voldoende den schok tegen den bodem. Het optreden geschiedt met aar-
zeling, de ledematen worden met moeite vooruitgebracht en de gangen zullen
zich op den duur verkorten. Wanneer de intrekking van den hoornschoen
nog verder doorgaat, dan kan het steunen zelfs pijnlijk worden, iedere stap
zal pijn veroorzaken en kreupelheid zal optreden. We hebben dan te doen
met een klemhoef.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE ERANEKER.
Gedurende dit jaar is bovengemelde cursus op een nieuwe manier gehou-
den, d. w. z. verdeeld over twee jaar.
Iedere cursus bestaat uit 16 theoretische lessen van één uur en 16 prak-
tische lessen van S^/g ä 4 uur. De uitslag van het gehouden overgangs-
examen van het le tot het 2e cursus-jaar heeft tot uitslag gehad, dat 8
(alle) leerlingen zijn bevorderd. In volgorde van de behaalde punten zijn
het: W. R. A de m a te Kollum, P. O 11 er te Heerenveen, Jelle Reitsma
te L. Vr. Parochie, Jac. de Vries te Roordahuizum, P. Broeksma
te Witmarsum, S. C. Elsinga te Jelsum, W. E. de Vries te Pingjum
en E. S. P o s t u m u s te Britsum.
Uit: „De Smid en Koperslager.quot;
— De op 19 September te Lotrecht gehouden vergadering van smeden-
patroons werd bezocht door 41 smeden.
De Bond, eerst 15 Juli tot stand gekomen, telt reeds afdeelingen te
Amsterdam, Assen, Groningen, Haarlem, Leiden, Middelburg, Rotterdam
en Utrecht. Tot voorzitter werd gekozen de heer L. E. Duport te Amster-
dam, terwijl secretaris is de heer N. J. Oldendorp te Buiksloot bij Amster-
dam, alwaar inlichtingen, den Bond betreffende, te bekomen zijn.
H. M. K. te D. behandelt de waarde van de diploma's en getuigschriften
der smeden en getuigt o.a. dat ze op zeer verschillende wijze worden ver-
kregen, omdat een algemeene, goede opleiding der hoefsmeden op hoefsmid-
scholen, zooals die wel wenschelijk zou zijn, ontbreekt.
De cursussen doen wel nut, doch slechts bij hen die hun best blijven doen.
De 2-jarige cursussen geven meer waarborgen voor het vasthouden aan het
geleerde. De getuigschriften verkregen aan inrichtingen voor hoefbeslag,
zooals te Groningen en Amersfoort, hebben meerdere waarde dan een diploma
van een cursus. Nog andere diploma's voor burger-hoefsmeden worden af-
gegeven door de militaire inrichtingen te Amersfoort en te Breda en bovendien
bestaat er ook aan de veeartsenijschool gelegenheid tot grondige opleiding
in het hoefsmidsvak.
De aard der diploma's loopt dus zeer uiteen en herhaaldelijk kan men
opmerken dat sommige „gediplomeerdequot; smeden werk leveren van minder
kwaliteit en „de vlag de lading moet dekkenquot;. Daarom moeten de smedeii,
in plaats van te streven naar diploma's, zorgen dat een goede opleiding
verkregen wordt en ligt het op den weg der smedenvereenigingen om op
goede opleiding aan te dringen.
Uit: „De Nieuwe Burgerijquot;.
— De ambachten zijn in neteligen toestand geraakt en zuilen er moeilijk
uitgeraken. Het kapitalisme wil alle kleine broodwinningen opslorpen. Het
is de tijd van trust en syndicaten om een geheele klasse van burgers, de
ambachtsstand, te verzwelgen. Tegen deze groote dreigende kwaal gebruike
men krachtige middelen, n.1. alle ambachten van het land moeten zich ver-
eenigen tot een groote macht.
Aan 't hoofd van ieder der ambachten stelle men ontwikkelde, werkzame
menschen, men late zich niet te veel in met politiek — doch onze echtgenoote,
onze kinderen, ons vak, onze toestand — ziedaar heel onze politiek.....
De goeie burgers worden niet gevreesd; men heeft ze altijd kunnen weiden
als zachtzinnige schapen, terwijl met een goed georganiseerde arbeiderspartij,
die in alle hoeken des lands leden telt, rekening gehouden wordt.
Uit: „Der Hufsclimiedquot;.
— Over het hoefbeslag in Nederland. Vele paarden in de lage polderlan-
den hebben vlakke hoeven, die daarom nog niet zwak zijn, doch gezond
hoorn en een krachtigen straal bezitten. In 't algemeen kan men zeggen
dat er in Holland nog niet goed beslagen wordt; er wordt nog niet volgens
een vaste methode gewerkt en de meeste hoefsmeden hebben in 't geheel
geen theorie geleerd, kennen geen stand der ledematen of gang beoordeelen,
hebben niet geleerd een behoorlijk ijzer te maken en beschouwen het hoef-
beslag als bijwerk. Dit komt voornamelijk omdat het hoefbeslag ten platten
lande nog zoo slecht betaald wordt.
In den laatsten tijd zijn er nog al cursussen gehouden welke bestaan uit
ongeveer 30 uur theorie en even zoo veel praktijk. Echter ieder weet dat
men in zoo'n korten tijd niet tot bekwaam hoefsmid kan worden gevormd.
Groningen bezit een leersmederij, waar de leerlingen, evenals in Duitsch-
land, een halfjaar werkzaam moeten zijn. Het is dan ook een feit dat er
in Groningen mede van het beste beslag geleverd wordt en er veel op stand en
gang wordt gelet, ook omdat er in de stad veel groote paardenhandelaars
zijn en in de provincie veel aan paardenfokkerij wordt gedaan en er dure
paarden, meest voor het buitenland, worden gefokt. In den regel zijn de
voorijzers voorzien van zware , verdikte takken, goed voor een overbouwd
handelspaard dat de beenen flink moet optillen en waarbij men gaarne holle
voeten ziet.
Niettegenstaande de hoefbeslagcursus gegeven wordt in den geest van het
militaire hoefbeslag, kan men toch opmerken, dat vele oud-leerlingen, lang-
zamerhand weer hun oude manier van doen gaan volgen.
De ijzers zijn meestal te mager gestampt, te kort en te nauw, terwijl
de hoef te veel wordt bijgeraspt.
In de groote Hollandsche steden is het beslag in 't algemeen niet zoo
slecht en wordt daar veel door Duitsche smeden verricht welke veel in-
vloed op het hoefbeslag hebben gehad(!?). In Hotterdam b.v., waar nog
geen Duitsche smid is, worden nog alle zware paarden beslagen met hooge
kalkoenen en stooten en de ijzers hol gericht. In den Haag en Amsterdam
wordt meest vlak beslag geleverd. Slechts enkele paarden krijgen achter
kalkoenen, terwijl slechts enkele zware werkpaarden stooten krijgen. Veel
heerenpaarden hebben gummi-zolen enz.; ook wordt, om het strijken te
bestrijden, veel met 3-kwart ijzers beslagen, doch dit is nadeelig voor de
beenen.
In 't algemeen wordt te Amsterdam nog wat te kort beslagen. In Utrecht
-ocr page 180-is het als in den Haag, n.1.: vóór sliehte ijzers, achter kalkoenen en zeer weinig
stootijzers. In 't algemeen wordt te Utrecht beter beslagen dan in den
Haag, 't geen moet worden toegeschreven aan den invloed der veeartsenij-
school, welke de aangewezen plaats is voor een leersmederij. Zoolang de
vorming van hoefsmeden geschiedt zooals thans, zal ze geen goede resul-
taten geven.
Te Arnhem (heuvelachtig) worden de rijtuigpaarden ook vóór met sliehte
ijzers en achter met kalkoenen beslagen; de zware werkpaarden met zeer
lange ijzers, met hooge kalkoenen en stooten. In de groote steden vindt
men bijna geen smeden die een cursus hebben gevolgd; deze treft men meer
■op het land aan, doch bij de meesten is het er slechts om te doen zich
„gediplomeerdquot; hoefsmid te kunnen noemen.
Nog te veel wordt gebruik gemaakt van den noodstal. Voor 30 jaar was
ihij nog algemeen en toch is hij niet noodig, doch nadeelig.
Heeft een paard eenmaal in den noodstal vastgezeten en is het daarin
niet meer te beslaan, dan laat het zich uit de hand ook niet zoo gemak-
kelijk behandelen. In de hoefsmederij van A. Falkenhagen te Amster-
dam, schrijver van het artikel, worden maandelijks 3 ä 4000 ijzers onder-
geslagen en nog nimmer is het onmogelijk gebleken een paard uit de hand
te beslaan.
—nbsp;De geschiedenis van het hoefbeslag laat zich verdeelen in 4 tijdperken,
n.1.: dat van vóór de volksverhuizing, dat gedurende de volksverhuizing,
■dat der middeleeuwen en het wetenschappelijk hoefbeslag onder leiding van
veeartsen.
—nbsp;De nieuwe leersmederij aan de honinhlijhe veeartsenijkundige hoogeschool
te München, waaraan men in 1901 begon te bouwen, is gereed. Er werd
ƒ 150,000 voor uitgetrokken, doch Miinchen heeft dan ook een inrichting
:gekregen die in alle opzichten praktisch is ingericht en als de beste in
haar soort kan worden aangemerkt.
—nbsp;Door Fischer zijn de gummizolen van Schwensky (kunstmatige
straal) verbeterd. Deze gummistralen hadden het gebrek dat ze niet tusschen
ijzers van verschillende wijdte pasten. Fischer heeft deze gummizooi naar
achteren als 't ware dubbel gemaakt, terwijl dan tusschen die 2 zolen zich
■een verplaatsbare balk bevindt, waaraan ter weerszijden uitsteeksels, die
op de takken van het ijzer worden gelegd en waarin ronde openingen zijn
voor de kalkoenen, waarmede de zool op het ijzer wordt vastgeschroefd.
In de praktijk bleek echter dat de 2 gummilagen van elkander loslieten
en het beslag alzoo niet erg duurzaam was.
— Cursus in hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool.
In de vorige aflevering van „De Hoefsmidquot; werd melding gemaakt van
de leerlingen, die met goed gevolg den cursus in hoefbeslag aan 's Rijks Vee-
artsenijschool hebben bijgewoond en met een getuigschrift die inrichting
met 1 Aug. hebben verlaten. Toevallig is daarbij door onzen verslaggever
verzuimd melding te maken van den leerling F. Falkenhagen te
Amsterdam, die reeds dat getuigsclirift een maand eerder (1 Juli) ontving,,
omdat hij, met ingang van dien datum, was opgeroepen tot het volgen
van een cursus aan de Koninklijke Hoefsmederij te Dresden.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Zutphen. Voor het overgangsexamen van
het eerste in het tweede jaar van den tweejarigen cursus in hoefbeslag te
Zutphen, is alsnog geslaagd de heer W. Polmer te Westervoort.
—nbsp;Vaste commissie voor hoefbeslag der G. O. M. v. Landbouw. In
de op 7 Sept. j.1. gehouden vergadering van het Hoofdbestuur der Gr. O.
M. v. L. werden de heeren J. B. H. Mo u bis te Utrecht en J. de Vries
te Zalt-Bommel, herbenoemd als leden der vaste Commissie voor Hoefbeslag.
—nbsp;Rij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort.
Alle Alberts uit Ezinge en G-errit Dijkema uit 't Zandt hebben,.
na een verblijf van zes maanden, die school met een diploma verlaten.
H. Brouwer Jr. uit Barneveld en H. Hijkema uit 't Zandt hebbeu.
1 October de open plaatsen weer bezet.
—nbsp;Wereld-tentoonstelling te St. Louis.
In 1904 zal te St. Louis (Amerika) een groote wereld-tentoonstelling wor-
den gehouden. Op de staatsbegrooting is daarom een rijkssubsidie van.
ƒ20,000 aangevraagd, ten einde Nederland op 't gebied van nijverheid en.
kunst niet achter te doen staan bij andere landen.
—nbsp;Ambachtsscliool te Steenwijk.
Te Steenwijk is de nieuwe, ruime en sierlijke ambachtsschool ingewijd.
Het onderwijs is opgedragen aan een directeur en zes leeraren, n.1. 2 voor
timmeren, één voor schilderen, één voor het smeden en 2 voor voortgezet
lager onderwijs.
Het aantal leerlingen bedraagt 48, waaronder 5 voor het smeden. —
—nbsp;Inzending van hoefijzers te Winterswijk.
jNa gehouden herkeuring van de collectie hoefijzers op de tentoonstelling
te Winterswijk, ingezonden door den heer G. J. Eolink te Enschedé,
noodig gebleken door de onduidelijk geworden notities, werd alsnog aan die
collectie een 2en prijs, bronzen medaille, toegekend.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Draagstoelen aan ijzeren of houten halken.
Voor draagstoelen, welke aan ijzeren leggers of aan houten balken moeten
hangen, zooals b.v. die van den vorm eener drukletter V., plaatst men schiet-
looden aan de balken; vooreerst aan de beide einden van de rechte lijn,
waar de as moet liggen en vervolgens voor de tusschenstoelen, wel zorgende
dat de richting der gezamenlijke draden eene rechte lijn is.
Wederom met een houten kaliber, teekent men de gaten der schroefbouten
op de houten balken af en gaat te werk, voor het waterpas brengen, zooals
hiervoren beschreven. Kan het geheele kussenblok niet in de hoogte van den
draagstoel verschoven worden, dan is men verplicht een plankje hard hout,
van omtrent 20 mm. dik, onder de bodemplaat van den draagstoel te leggen
en zóó de dikte van bet hout, volgens het waterpas, af te werken. Heeft
de draagstoel schuivende kussenblokken, dan kan het kussen willekeurig:
hoog of laag geplaatst worden, volgens de vereischten der plaatsing.
Om draagstoelen aan ijzeren X gebinten of leggers vast te maken, bezigt
men, in plaats van schroefbouten met koppen, schroefbouten met haken of
klauwen, welke klauwen op den boord (bourrelet) van den ijzeren legger
drukken. In de bodemplaat van den draagstoel zijn vierkante gaten gemaakt,
waarin de bout juist past, om te beletten dat de klauw van den boord zou
wegdraaien, wanneer de schroefmoer wordt toegewezen.
De afstand van den binnenkant van twee tegenover elkander staande
gaten is juist de breedte van den boord van den ijzeren legger. Tusschen
de ijzeren bodemplaat vau den draagstoel en het ijzeren gebint wordt eene
plank van eikenhout geperst, ongeveer 10 mm. dik, om ten eerste meerdere
vastheid voor den draagstoel te bekomen, en ten tweede bij niet schuivende
kussenblokken, het waterpas Ijrengen der verschillende draagstoelen te ver-
gemakkelijken, door het hout meer of min te verdunnen, volgens de vereischten
van het waterpas.
Draagstoelen aan kolommen bevatten eene mouw uit twee helften ver-
gaard. Door het toenijpen der mouw, wordt de draagstoel aan de kolom
bevestigd. Na de bepaling der juiste hoogte wordt eene schroef of eene
cilindrische metalen spie in de kolom dwars door de mouw gestoken.
Om twee assen evenwijdig te leggen, of om twee assen onder eenen rechten
hoek te plaatsen, doet men de bewerking (zooals zij in de Meetkunde bespro-
ken wordt) op den grond der werkzaal, en haalt de gevondene richting der
as op, door behulp van schietlooden. De lijn op den grond kan altoos als
richtsnoer dienen voor hare juiste plaatsing.
Liggen twee assen niet volkomen evenwijdig, en moet door behulp van
eenen riem, de beweging van de eene as op de andere worden overgebracht,
dan zal, bij het omwentelen, de riem onmogelijk op de riemschijf kunnen
blijven, niettegenstaande de velgen der riemschijven eene licht gebogene
buitenvlakte hebben.nbsp;K.
— Ingekomen postwissels van R. Kruyt te P. voor afl. I en II 6e jaar-
gang ƒ0.50, K. A. E. Maijer te V. voor rest. 1903 ƒ1.70, K. Kuipers
te A. voor 2e halfj. ƒ 1.50 en Jh. v. d. Berg voor le kw. '03 ƒ0.75.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
- HOEFZOLEIf voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
TV. A. H. van HORSEN, ütrecht.
-ocr page 183-Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN IMEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.; NEDERLANDSCH,
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Wereldtentoonstelling Parijs: Hoofdprijs en Gouden Medaille.
LEERMIDDELEN YOOR HOEFSMIDSCHOLEN.
RENETTEN, beste kwaliteit, onder garantie. LEEREN BEENSTUKKEN
voor strijken, enz. en HOEFSCHOENEN voor paarden.
ROTTEN'S HOEFLEDERKIT, het beste kunsthoorn.
Geïllustreerde Catalogus wordt op aanvrage franco gezonden.
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00.
S. C. lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAIÏI.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen.
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijice prijzen.
met caoutcbouc straal.
Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Merk „The Holdfast barquot;^ prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige Mauwe Caoutchoucy
in 13 verschillende maten voorradig.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Eavorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige Wiiie Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.
— P r ij z'e n uiterst b i 11 ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontchonc ar-
tikelen).
Kunsthoorn.
enz., enz.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 185-9e Jaargang. — 1903 — Aflevering 11.
HOOFDREDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 186-sommige klanten altijd
tevreden stellen amp; Gij kunt
alle klanten somtijds
tevreden stellen.
Maar om alle klanten altijd
tevreden te stellen, hebt Gij
noodig onze
De bijzondere goede hoedanigheden
van deze zolen zijn zoo in het
oog vallend dat iedereen ze
wil gebruiken.
INHOUD.
Ziekten en gebreken van den hoef. — Hoe men in de binnenlanden van
China beslaat. — Voorschrift nopens het hoefbeslag. — Cursus in het hoef-
beslag aan de Koninklijke Saksische leersmederij te Dresden. — Persoverzicht.
— Korte Mededeelingen. •— Mededeelingen over het smidsvak vallende
buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEF,
DOOE
A. FREDERIKSE.
II. NAGBLTBED.
Onder nageltred verstaat men een verwonding van den hoef, die door
het trappen in nagels of andere spitse voorwerpen veroorzaakt wordt. Door
de eigen lichaamslast worden deze vreemde voorwerpen in den hoef gedrukt.
Nageltred komt meer voor aan de achter- dan aan de voorhoeven; meestal
dringen de scherpe voorwerpen in den straal en vooral in de straalgroeven.
In den regel zijn het nagels of spijkers, die het kwaad veroorzaken, maar
het kunnen ook glasscherven, scherpe beensplinters, spitse steenen enz. zijn.
Soms wordt de lip van een ijzer ingetrapt, hetzij in de smederij of daar-
buiten als een ijzer bijna geheel los ligt en sterk verschoven is.
Hoe sterker de hoef besne-
den is, hoe meer kans er is
voor het indringen van vreemde
voorwerpen. De verwonding
betreft alleen de vleezige dee-
len — vleeschstraal, vleezige
steunsels, vleeschzool — of
gaat dieper en het voorwerp
dringt in het straal- of vet-
kussen of nog verder door tot
in de buigpees, het hoefge-
wricht of het hoefbeen.
Verschijnselen:
In de meeste gevallen wordt het paard plotseling kreupel gedurende de
beweging; ziet men den hoef dan na, zoo vindt men in den regel het
scherpe voorwerp in den hoef; maar ook komt het voor dat het afbreekt
of vastzit aan iets dat op den grond ligt, b.v. een groot stuk hout, zoodat
bij het oplichten van den hoef de nagel weer uitgetrokken werd. Wordt
het ingetrapte voorwerp niet dadelijk verwijderd, maar rijdt men door, dan
wordt de kreupelheid erger, het paard treedt niet meer door in den kogel
en loopt op den toon. In rust belast het den hoef natuurlijk ook niet, doch
steunt op den toon.
Wordt de hoef dadelijk onderzocht en de nagel verwijderd dan vermindert
de kreupelheid, maar kan later door de optredende hoefontsteking weer
erger worden.
Het verdere beloop hangt zeer af van:
1.nbsp;de diepte der verwonding,
2.nbsp;de richting, die het vreemde voorwerp heeft genomen,
3.nbsp;de plaats waar het voorwerp is ingedrongen,
4.nbsp;den toestand, waarin het voorwerp zelf verkeert,
5.nbsp;van het meer of minder vlug instellen van eene goede behandeling.
Het is natuurliik van groot belang te weten of de nagel slechts even den
hoornschoen heeft doorboord of wel veel verder is ingedrongen, alsook hoe
de richting was; het maakt een groot verschil of deze naar de ballen of
wel naar het gewricht gekeerd is. Verdeelt men de lengte van den hoef
in drieën, zoo is eene verwonding in het laatste derde gedeelte dikwijls vrij
onschuldig, hier toch wordt in den regel, behalve de vleeschstraal, alleen het
straalkussen verwond; ik zag eens een draadnagel van de grootste soort door
den straal en het straalkussen gedrongen, juist tusschen de ballen uitkomen,
zonder dat het paard kreupel liep of later eenig kwaad gevolg van deze
verwonding ondervond. In het voorste gedeelte kan het ingetreden scherpe
voorwerp reeds meer kwaad doen door het hoefbeen te raken, maar vooral
is het indringen van een scherp voorwerp in het middelste derde gedeelte
te vreezen, want daarboven vindt men de buigpees en het hoefgewricht.
Verder is de wond, door een scherp, glad voorwerp veroorzaakt, geheel
anders dan die door een stomp, ruw, vreemd lichaam teweeg gebracht; in
het laatste geval toch is de kans op het indringen van schadelijke stoffen
grooter, waarvan het gevolg kan zijn: het optreden van een zeer gevreesde
ziekte, n.1. klem of rechtstijvigheid.
De mate van pijn, die het paard verraadt, geeft het best aan, of de ver-
wonding meer of minder hevig is geweest; wordt de hoef niet vlak neer-
gezet, maar komt alleen de toon op den bodem, dan is de aandoening
ernstig, dit gaat soms gepaard met een zwelling van kroon en ballen, zoo-
dat er niets meer van een balgroeve te bespeuren valt; zelfs kan het hier,
als er verzwering ontstaat, tot doorbraak komen. Zeker is het onnoodig te
zeggen, dat het vroegtijdig instellen van een goede behandeling hoogst nood-
zakelijk is.
In den regel is de onderkenning van den nageltred gemakkelijk bij nauw-
keurig onderzoek van den hoef: den ingedrongen nagel ziet men meestal
dadelijk. Soms echter is dit niet zoo eenvoudig, het kan voorkomen, dat
een fijn, lang, scherp, voorwerp, b.v. een stopnaald of een glasscherf, geheel
door het hoorn bedekt is én eerst gevonden wordt bij een opnieuw ingesteld
nauwkeurig onderzoek, als patiënt reeds dagen lang kreupel is.
Verwijdert de smid een scherp voorwerp uit den hoef, zoo moet hij zich
nauwkeurig rekenschap geven waar, hoe diep en in welJce richting het scherpe
voorwerp ingedrongen is, om dit later te kunnen meedeelen, als deskundige
hulp ingeroepen wordt.
Bij de beoordeeling van den nageltred moet men ook op den hoefvorm
letten; bij wijde hoeven, plat- en volhoeven is de verwonding steeds ongun-
stiger te achten dan bij nauwe, stompe hoeven.
Alhoewel niet iedere nageltred te voorkomen is, kan men door te zien
-ocr page 189-waar men rijdt — dit geldt dus meer voor rijpaarden dan voor andere
paarden — dikwijls eene hoefverwonding vermijden, vooral rijde men niet
door puin, afbraak enz. als zulks niet bepaald noodig is. (Vooral in aanbouw
of in reparatie zijnde bruggen hebben ook een slechte reputatie Bed?).
Zeker onnoodig te zeggen, dat het de plicht van den smid is te zorgen,
dat er geen nagels enz. in en om de smederij op den grond te vinden zijn!
Behandeling: Voor ons doel kan dit gedeelte kort zijn. Het vreemde
voorwerp moet voorzichtig verwijderd worden, zooals boven reeds uitvoerig
is gezegd. Het is aan te bevelen vooraf het paard goed vast te laten houden
of een praam op te zetten; het uittrekken is dikwijls zeer pijnlijk, vooral
als de nagel gebogen en ruw is; in elk geval moet men trachten te voor-
komen, dat het paard den voet losrukt, waardoor de nagel weer dieper
zou indringen.
Het is goed, als het paard kreupelt, het ijzer af te nemen, den hoef goed
schoon te maken en de doode hoorn van zool en straal weg te nemen, om
daarna de hoorn in de omgeving van de opening, te verdunnen.
Men kan den hoef koud houden; vooral het zachter worden van de hoorn
werkt hierbij gunstig. Treedt niet zeer spoedig verbetering in, dan worde
deskundige hulp ingeroepen, die hier vooral juist vroegtijdig noodig is.
Als de aangedane boef weer goed wordt belast, kan een ijzer worden
onder gelegd; een ijzer met lederen zool en vulling is dikwijls doelmatig.
Gedurende de behandeling wordt soms een verbandijzer onder gelegd, omdat
de behandeling daardoor zooveel gemakkelijker en minder kostbaar wordt;
er zijn dan niet zooveel verbandmiddelen meer noodig.nbsp;F.
{Wordt vervolgd.)
HOE MEiV IN DE BINNENLANDEN VAN CHINA BESLAAT,
DOGE
W. van der Burg,
Luitenant-Paardenarts Ned.-Ind. Leger.
Gedurende een dienstreis naar China was ik meermalen in de gelegenheid
den hoefsmid bij zijn werkzaamheden gade te slaan. Daar naar alle waar-
schijnlijkheid de Mongoolsche volken het hoefbeslag het eerst in toepassing
hebben gebracht, interesseerde het mij natuurlijk bijzonder om te zien, hoe
in het binnenland, waar van geen Europeeschen invloed sprake is, een paard
of een muildier wordt beslagen.
Tijdens een 20-daagsche reis in de provincie Shantung moesten we zelf af
en toe de hulp inroepen van een dorpssmid en ik maakte van de gelegen-
heid gebruik om ook de gereedschapskist van den gestaarten zoon van het
gilde van St. Eloy eens te inspecteeren en ter plaatse eenige aanteeke-
ningen te maken.
Hoezeer men het Chineesche hoefijzer reeds beschreven vindt op blz. 85
van jaargang 1898 van dit tijdschrift, wil ik daarvan, volledigheidshalve,
hier toch een korte beschrijving geven.
Het ijzer, dat in zijn vorm ■— uitgezonderd aan den toon, die bijna recht
-ocr page 190-is — vrij wel den draagrand volgt, is ongeveer 5 mM. dik, maar wordt
naar achteren dunner tot niet veel meer dan 1 mM. De buiten- en binnen-
rand zijn licht gegolfd, als gevolg van het stampen der nagelgaten, welke
elk voor zich een kleine rits hebben om den vioolsleutelvormigen kop van
den nagel op te nemen.
Dit aantal nagelgaten varieert van 4—6. Heeft een ijzer evenwel 5
nagelgaten, dan hangt het van het toeval af of er 3 in den buitentak of in
den binnentak zitten, ten minste, ik heb niet kunnen constateeren, dat er
onderscheid in de beide takken werd gemaakt.
De breedte van het ijzer is 12 mM. Naar achteren wordt het gewoon-
lijk iets smaller, om aan de verzenen in een ovale verbreeding te eindigen,
welke een afmeting heeft van 17 mM. Deze cijfers variëeren natuurlijk
Chineesch muildierijzer, van onderen gezien. Chineesoh muildierijzer, van boven gezien.
bij muildier, paard en ezel. Bij het laastgenoemde huisdier is alles kleiner
en heeft het ijzer niet meer dan vier nagel gaten.
Het ijzer dat nog niet pasklaar is gemaakt, is geheel vlak — lip en af-
helling kent men niet — terwijl de bovenbedoelde verbreeding eerst tegen
de binnenvlakte van de steunsels of tegen den straal (al naar het uitkomt)
wordt geslagen, als het ijzer is ondergelegd Bij een gebruikt ijzer zijn
ze dan ook opwaarts gebogen.
Natuurlijk is het ijzer niet voor een bepaalden hoef gemaakt, maar het past
bijna altijd, omdat het zeer week is en met lichte hamerslagen in alle
vormen lean ivorden gelracht. Daarbij neemt men het met de lengte zoo
nauw niet, zooals blijkt uit de plaats waar die verbreeding komt te liggen
en uit het niet zuinig inkorten van den toon, nadat het ijzer meer of min-
der is teruggelegd. Dit laatste kan men reeds uit den vorm van het ijzer
gissen. Het toongedeelte is namelijk bijna recht en de toonnagelgaten zitten
wijd uit elkaar, dus moet de hoef over het ijzer heen staan of wel de toon
moet duchtig worden ingekort.
Het gereedschap bestaat uit een hamer, een veegmes, een sikkelvormig
1) Ten onrechte wordt op blz. 85 van jaargang 1890 het vermoeden uitgesproken,
dat ze dienen om de ballen te beschutten.
mes en een ijzeren stang, aan het eene einde van een vrij scherpen omge-
bogen haak en aan het andere einde van een soort aanbeeldje voorzien.
Verder wordt, in plaats van een bok, een klein bankje gebruikt, terwijl
noodstallen onbekend zijn.
Het veegmes dat, behalve het
Jnbsp;handvat, van ijzer is, heeft zeer
___respectabele afmetingen. De beitel
zelf is 8 bij 15 cM. groot en het
geheel 55 cM. lang. Bij het gebruik komt het handvat tegen borst of
schouder te liggen, op welke wijze een aanzienlijke kracht kan worden
aangewend.
Het sikkelvormig mes is ruim 2 dM. lang en
wordt in hoofdzaak gebruikt om, nadat het ijzer
is ondergelegd, den toon in te korten.
Genoemde stang is 20 cM. lang. Hij vervangt
gedeeltelijk onze stompe houwkling. De haak wordt
namelijk tusschen ijzer en hoef geslagen om het
eerste los te maken. Het aanbeeldje wordt gebruikt
om de nagels te richten. Voor dat doel wordt de
haak in den grond gedrukt, zoodat de stang eenigs-
zins vast ligt. Verder vervult hij de rol van
\ /
nijptang (evenals de rasp niet in gebruik) bij
het aanhalen van de nagels, door het aanbeeld
op het omgekrulde nageluiteinde te plaatsen. Bij
het onderleggen van de ijzers worden de nagels namelijk niet afgeknipt maar
omgekruld, tegen den wand geslagen en ten slotte, als vermeld, nog eens
aangehaald. Dat de bevestiging op deze wijze niet buitengewoon soliede is,
spreekt van zelf.
Moet een ijzer worden afgenomen, dan worden de omgekrulde nagels met
haak en hamer zoowat recht geslagen, vervolgens de haak tusschen ijzer en
hoef gedreven en zoolang gewrikt en gepeuterd tot het ijzer er af is. Blijft
er een nagel in den wand, doordat de kop is afgebroken, dan weet onze
vriend ook raad; dezelfde min of meer scherpe haak dient voor drevel
(doorslag) en de nagel wordt langs de witte lijn zoo ver uitgedreven, dat
hij met de hand kan worden verwijderd.
Bij het besnijden zag ik wand en steunsels op hetzelfde niveau brengen.
Ook de zool werd niet al te veel besneden, maar de straal moest het duch-
tig ontgelden. Aangezien deze dieren echter nimmer met kunstwegen kennis
maken, vermoed ik dat dit laatste hun niet buitengewoon schaadt.
Als regel zijn de muildieren, welke voor de transportkarren loopen, vier-
kant beslagen. Waar ze uitsluitend als werkdier voor den landbouwer wor-
den gebruikt, is dit niet altijd het geval, maar hebben ze toch steeds
voorijzers.
Na vier weken worden ze opnieuw beslagen. Langer houdt zulk een dun
ijzer bij een dergelijke bevestiging het niet uit. Voor het vierkant beslag
wordt de kapitale som van 30 Mexicaansche dollarcents betaald.
VOOESCHEIFT NOPENS HET HOEFBESLAG.
Bij beschikking van den Minister van Staat, Minister van Oorlog, d.d.
12 October 1.1., is het bestaande voorschrift gewijzigd en aangevuld. De
volgende wijzingen enz. zijn voor de lezers van dit tijdschrift van belang.
Het voorschrift bevat:
I.nbsp;Bepalingen voor het zomerbeslag.
II.nbsp;„nbsp;„ „ winterbeslag.
III.nbsp;Bepaling nopens het gebruik van getah- pertja als middel tegen bet
ballen van sneeuw in de hoeven der paarden.
I.
A. Het ijzer.
Het ijzer mag 2 a 5 millimeter langer dan de draagrand zijn (vroeger
2 a 3 millimeter).
De uiteinden der ijzers moeten in den regel rond zijn; waar zulks noodig
blijkt, worden zij aan den binnenkant eenigszins schuin weggenomen, daar
de takken den straal niet mogen aanraken.
De breedte van het ijzer hangt af van de dikte van den hoornwand.
Het hoefijzer moet tweemaal zoo breed zijn als de draagrand aan den toon,
met inbegrip van de witte lijn.
(De ijzers moeten dus iets breeder zijn dan vroeger, daar de breedte is
bepaald op 2 maal de breedte van deb draagrand met inbegrip van de witte lijn).
De ijzers blijven overal even breed. Als grootste dikte, die het ijzer mag
hebben, is 14 millimeter opgegeven. (Tot nu toe was daarvoor geen grens gesteld).
De diepte van de rits wordt bepaald door de hoogte van den nagelkop,
doch mag niet meer dan 2/3 van de ijzerdikte bedragen.
De beide vlakten van de rits moeten hellend zijn. (Tot nu toe moesten
de beide randen hiervan eene gelijke helling hebben; aan dezen eisch kon
zeker, wat de rits ter plaatse der toonnagelgaten aangaat, niet worden
voldaan, zou de kop van den nagel goed door de rits worden opgenomen).
De afstand der toonnagelgaten moet tweemaal de breedte van het ijzer
bedragen. In het voorijzer moeten de laatste nagelgaten op het midden
van den tak worden aangebracht en in het achterijzer een halve centimeter
meer naar achteren. (Dit is heel wat eenvoudiger dan in het vorige voor-
schrift; de grootere afstand der toonnagelgaten van het voorijzer is zeker
een voordeel).
Vroeger werden afmetingen en vorm van de lip niet voorgeschreven, nu is
dienaangaande bepaald, dat de lip een afgeronden vorm heeft en aan de basis
zoo breed moet zijn als de breedte van het ijzer bedraagt. Zij mag niet
hooger zijn dan tweemaal de ijzerdikte.
B.nbsp;Hefwerhing van den hoef.
Bij normalen gang en stand van het paard moeten de buiten- en de
binnenwand op dezelfde hoogte worden gehouden.
Er moet worden gestreefd naar het vlak neerzetten van den hoef, zoodat
hoef- en beenas iu elkanders verlengde vallen.
C.nbsp;Bevestiging van het ijzer.
De nagels worden zoodanig ingeslagen, dat de nieten, zooveel mogelijk
-ocr page 193-in eene lijn liggende, 15 a 30 millimeter — afhankelijk van den vorm en
de grootte der hoeven — boven het ijzer komen te liggen. De nagelkoppen
mogen, bij het pas beslagen paard, een millimeter onder de onderste hoefijzer-
vlakte uitkomen. (De nagel mag dus iets hooger uitkomen, geen gering
voordeel bij groote hoeven en men heeft, doordat de nagelkop iets boven de
■rits mag uitkomen, meer zekerheid voor eene degelijke bevestiging van het ijzer).
Nietentang.
G-eheel nieuw is punt 21 waar men leest:
Bij paarden, die gevoelig zijn bij het aanhalen der nieten, moet gebruik
worden gemaakt van de nietentang. (Zooals vroeger reeds in dit tijdschrift
is aangetoond is deze tang dikwijls bijna onmisbaar).
II.
A. Beschrijving van het leslag.
De ijzers voor het winterbeslag moeten minstens 11 millimeter dik en aan
■de uiteinden der takken minstens 22 millimeter breed zijn. Het midden
van het schroefgat moet 15 millimeter van het uiteinde van den tak ver-
wijderd zijn.
B. Gereedschappen voor de vervaardiging henoodigd.
De smid moet voortaan voorzien zijn van een mal, aanwijzende 11, 14,
15 en 22 millimeter.
Het gebruik, dat de smid van den mal moet maken, blijkt voldoende
■uit bovenstaande.
C. Aanmaak der ijzers en plaatsing der sehroefhalhoenen.
Geheel nieuw is de bepaling dat, bij overgang van een beslag zonder kal-
koenen tot winterbeslag en omgekeerd, bij het besnijden rekening moet
worden gehouden met den eisch aangaande de richting van den voetas.
(Zie I. B.)nbsp;F.
CTJESIJS IN HET HOEFBESLAG AAN DE KONINKLIJKE SAK-
SISCHE LEERSMEDERIJ TE DRESDEN,
DOOB
F. van Horsen.
Wellicht stellen de lezers van dit Maandblad er belang in iets te vernemen
omtrent den leergang aan de voornaamste Duitsche hoefsmidschool, namelijk
aan die te Dresden, van iemand die aldaar van 1 April tot 1 Augustus 1903
het onderwijs volgde. Het mag als bekend worden verondersteld, dat in Duitsch-
land zich geen hoefsmid mag vestigen, wanneer hij niet voorzien is van
een diploma, ten bewijze dat hij met goed gevolg examen heeft afgelegd
aan een der rijks-hoefsmidscholen.
Die te Dresden staat op het terrein der veterinaire hoogeschool, doch is
daarvan geheel afgescheiden. De smidsleerlingen komen met de studenten
niet in aanraking; de laatsten werken niet in de smederij.
De cursus wordt gevolgd door burgers en militairen; deze duurt voor de
eersten 4 maanden, voor de laatsten 6 maanden. Gemiddeld zijn er 60 a 70
leerlingen.
Het leergeld bedraagt 18 Mark voor de Saksers, terwijl de overige Duit-
schers en de buitenlanders 30 Mark moeten betalen. Deze som moet bij
den aanvang van den cursus worden voldaan. De militairen krijgen onderwijs
voor rekening van het departement van oorlog.
De burger-leerlingen moeten zelf voor huisvesting, voeding, enz. zorgen.
De lessen duren van 's morgens öYg bot 's avonds 5 uur, met een rusttijd
van 12^2 tot 2 uur. Van 7—8 uur voormiddags wordt door Dr. Lungwitz
en Dr. Richter theoretisch onderwijs gegeven; dit wordt gedicteerd en
is zeer uitgebreid. Het dictaat komt vrij wel overeen met den inhoud van
het boek, getiteld: Leisering und Hartmann, Der Fuss des Pferdes, welk
boek elk leerling zich toch moet aanschaffen.
Bij den aanvang van den cursus moet ieder leerling een hoefijzer maken,
opdat de docent kunne beoordeelen wat hij kan. Toch heeft dit geen invloed
op den leergang. In de eerste weken doen de leerlingen, onverschillig
hoever zij reeds zijn onderlegd, niets dan staven maken van oude ijzers.
Wanneer men er ongeveer 3 weken is, mag men een paar ijzers vervaardigen.
In de en 3lt;ie maand moet men weer staven maken en tevens 2 a 3
paar ijzers per week; men begint dan ook met het beslaan van paarden.
In de laatste maand mag men geen paarden meer beslaan; men moet dan
ijzers klaar maken en oppassen.
Dit alles geschiedt onder toezicht van één burger- en twee militaire voor-
smeden, terwijl Dr. Lungwitz en Dr. Richter het geheel leiden.
Aan het einde van den cursus wordt examen afgenomen; zij die slagen
krijgen een diploma, dat vanwege de veterinaire hoogeschool wordt afgegeven.
Tien dagen vóór het examen moet men zeven verschillende modelijzers en
één ijzer voor een ossenklauw maken, terwijl men een dooden hoef moet
beslaan. De gemaakte proefijzers mag men tegen betaling van 30 cent per
stuk medenemen.
Op den dag van het examen moet men één voor- en één achterhoef van
een paard beslaan; de daarvoor bestemde ijzers vervaardigt men zelf.
Het practisch examen begint 's morgens 7 uur, het theoretisch des namid-
dags 2 uur. Zij worden afgenomen door twee professoren der veeartsenij-
kundige hoogeschool, Dr. Johne en Dr. Edelmann, ten overstaan van
Dr. Lungwitz.
Na het met goed gevolg afgelegd examen kan men zich op eenige plaats
vestigen.
In de leersmederij te Dresden bevinden zich 12 smidsvuren en 2 beslag-
plaatsen. Aan elk vuur werken 5 a 6 leerlingen, wat te veel is; men kan
hierdoor slechts weinig aan het vuur komen.
Voorts bevinden zich in de inrichting een leerzaal voor het theoretisch
onderricht en een museum van alles wat op het hoefbeslag betrekking heeft.
Deze verzameling is zeer uitgebreid; van alle landen zijn er modellen van
het gebruikelijk beslag aanwezig.
De paarden, welke er worden beslagen, behooren meestal aan burgers.
Het aantal is niet voldoende voor zulk een inrichting. Doode hoeven worden
er voor oefening nooit gebruikt.
Het beslag is ongeveer zooals in Nederland; er worden echter veel paarden
met touwijzers beslagen. De gladde asphalt-bestrating in Dresden noopt de
eigenaren daartoe, evenals in Berlijn, Leipzig en andere groote steden van
Duitschland. Om dezelfde reden gebruikt men er ook veel inlagen van vilt,,
kurk of guttapercha. Dit touw-, vilt-, enz. beslag is fabriekswerk, zoodat
van een passend maken der ijzers weinig inkomt; dat hierdoor de hoeven
en de beenen der paarden veel lijden en de gladde straten dus een massa
paarden vleesch kosten, is gemakkelijk in te zien.
Elk leerling moet, wat werktuigen betreft, voorzien zijn van een renet
en een rits. De meesten zijn zoons van smeden; hun onderlinge verhouding
was tijdens mijn verblijf aldaar zeer goed.
Mijn voorbeeld om te Dresden een cursus te volgen en na afloop daarvan
met een diploma te vertrekken, is reeds door een tweeden Hollander ge-
volgd , namelijk door E. Ealkenhagen te Amsterdam, die van 1 Juli
tot 1 November 1903 aldaar de lessen volgde. Evenals ik was hij vooraf
toehoorder geweest aan 's Rijksveeartsenijschool te Utrecht.
Utrecht, November 1903.
-ocr page 196-Uit: Der „Hufschmied.quot;
—nbsp;In de centrale-leersmederlj te Hannover hebben 11 smeden, die aldaar
werkzaam zijn geweest, proeven van bekwaamheid afgelegd met den uitslag:
S zeer goed, 7 goed en ] voldoende.
Thans ontvangen 14 smeden onderricht aan gemelde leersmederij.
—nbsp;Aan het vakschool-onderricht voor het beslag van gezonde hoeven te
Dresden, nemen in dit winterhalQaar 71 leerlingen deel. Ze zijn verdeeld
in 2 groepen; n.1. 40 van 2 en 31 van 3 leerjaren.
Uit: „Smid en Koperslager.quot;
—nbsp;De „Vereeniging van patroons-smedenquot; te Haarlem heeft den gemeen-
teraad verzocht in het vervolg te willen voorkomen, dat aan de van ge-
meentewege goed gesubsidieerde Ambachtsschool werken voor rekening van
particulieren worden afgeleverd.
—nbsp;Wanneer zal de Bond van Smedenpatroons in Nederland waarde krijgen?
en nog meer dergelijke vragen worden gesteld. Het antwoord luidt: Nooit
zoolang de dommelende, rommelende, suffige, muffige, laksche, conserva-
tieve, baatzuchtige en krenterige geest onder velen uwer blijft heerschen.
Eerst wanneer ge, smeden, zult beseffen wat de waarde van het vereenigings-
leven kan zijn, dan.....
—nbsp;Boest van nikkel te verwijderen. Is de roest niet al te diep doorge-
drongen, dan is het voldoende het voorwerp op de geroeste plekken met
een of ander dierlijk vet goed te wrijven, verscheiden dagen zoo te laten
staan om daarna met een doek, in ammonia gedoopt, af te wrijven.
Heeft men met diepe roestplekken te doen, dan is behandeling met een
oplossing van zoutzuur noodig, doch zoo, dat deze oplossing niet met het
metaal zelf in aanraking komt.
Uit: „Aulkaanquot;'
—nbsp;In een uitvoerig geïllustreerd artikel wordt gewezen op het nut van
„Thermitquot; bij de herstelling van metalen voorwerpen. Het wordt door de
firma Wijnmalen en Hausman te Eotterdam in den handel gebracht.
— Hoefsmidscursus.
Bij beschikking van het Departement van Oorlog d.d. 13 October 1903,
lie Afdeeling no. 25 is aan E. M. v a n d e n B e 1 d, smid, wonende te Raai te,
toegestaan een baljaar lij kschen cursus in hoefbeslag te volgen bij het De-
tachement le Regiment Huzaren te Zutphen in garnizoen.
De opleiding zal zooveel mogelijk geschieden overeenkomstig de „Regeling
betreffende de opleiding van burgerhoefsmeden bij korpsen en inrichtingen
van het legerquot;, vastgesteld bij de Ministerieele Aanschrijving van 14 Septem-
ber 1889, Ile Afdeeling Generale Staf No. 77, sedert gewijzigd bij de aan-
schrijvingen van 8 Maart 1895 en 13 December 1897.nbsp;L.
—nbsp;Rij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort.
Niet H. Hijkema (zie vorige afl.) doch K. DijTcema is sedert October j.1.
werkzaam aan bovengemelde inrichting.
—nbsp;Leersmederij te Dresden.
De heer F. Falkenhagen te Amsterdam heeft bovengemelde inrichting
verlaten met een diploma als „geprüfter Hufschmied met Auszeichnungquot;.
Wij wenschen den heer Falkenhagen evenals den F. van Horsen van
harte geluk met hun behaalde diploma's.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling E. Cazemier
van Eoden, is geplaatst op 18 Mei en vertrok 17 October met een getuig-
schrift, dat hij zoowel practisch als theoretisch goed met het hoefbeslag
bekend is.
—nbsp;Hoefbeslag in Frankrijk.
Frankrijk staat, wat het hoefbeslag betreft, verre achter bij andere staten.
Terwijl in Duitschland, Oostenrijk en Engeland allerwege hoefsmidsscholen
zijn opgericht, bezat Frankrijk er tof nu toe slechts één, nl. die van het
Leger te Saumur.
Thans begint er echter leven te komen op dit gebied, dank zij het initiatief
van de patroons-hoefsmeden is thans een hoefsmidschool gesticht. Ter gele-
genheid van de oprichting hebben zij een wedstrijd in hoefbeslag laten houden,
waarbij de Minister van Landbouw als beschermheer optrad.
De jury bestond uit drie militaire paardenartsen, drie patroons-hoefsmeden
en drie onderofficieren-hoefsmeden. Men begon met een mondeling examen,
den volgende dag had de eigenlijke wedstrijd plaats. Aan den wedstrijd
werd deelgenomen door de onderofficieren-hoefsmeden van negen regimenten
uit den omtrek van Parijs. De militairen hebben een groot succes behaald,
velen hadden goede punten, het maximum van 20 punten werd behaald door
den hoefsmid van de republikeinsche garde. De uitreiking der prijzen had
plaats onder voorzitterschap van den Minister van Landbouw.nbsp;L.
—nbsp;IJzermarkt in Augustus, September en October. (Glasgow).
Ook Augustus en September bracht geen verandering in den stand van
zaken omtrent den ijzerhandel, die lusteloos bleef met kleinen omzet. In
den uitvoerhandel heerscht zomerstilte. Het vasteland geeft zeer weinig en
de Vereenigde Staten van N.-Amerika in 't geheel geen orders. Er wordt
echter tegen het najaar levendiger vraag verwacht.
De tijdelijke scherpe daling aan de JN ew-Torksche beurs en de daarop
gevolgde prijs-teruggang van alle fondsen aan de Londensche beurs, hebben
een verdere ontstemming in de ijzermarkt veroorzaakt.
Bij veel omzet daalden dè prijzen, omdat eenige speculanten hunne con-
tracten moesten te gelde maken.
In den loop der maand October werd de markt vaster en ondergingen
de prijzen minder schommelingen, terwijl omstreeks 15 October de ceelen-
markt niet meer werd meegesleept door de flauwe stemming der effectenbeurs.
Gedurende de maand October hadden er groote verschepingen van ijzer
plaats, niettegenstaande Amerika geen behoefte aan ijzer heeft. Het ver-
bruik van gietijzer in Engeland zelf is grooter dan ooit en tengevolge van
de meerdere vraag voor het vaste land van Europa, heerschte er in 't laatst
van October een vrij levendige stemming. De meeste bestellingen worden
•echter gedaan op dadelijke verscheping en niet op voorjaars-levering.
— Steenkolenhandel (Euhrort).
September. De handel in steenkolen blijft druk, zoowel op den Bovenrijn,
als naar België en Nederland, dat reeds veel huisbrand betrekt, doch in
hoofdzaak wordt voor de fabrieken gekocht.
Octoher. Niettegenstaande de vele regens had de Bovenrijn laag water
en werd hierdoor de verscheping van kolen vertraagd. De verlading naar
Nederland gaat flink, doch er zijn te weinig schepen, 't geen den vrachtprijs
doet stijgen.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Hanteeren van zware smeedstvikhen.
Bij het bewerken van zware smeedstukken onder den stoomhamer zijn
hulpmiddelen niet te ontberen. Zware stukken worden opgehangen aan
en bewogen door kranen. De gewone manier is dat het werkstuk in zijn
zwaartepunt aan een kettingstrop wordt opgehangen. Deze kettingstrop
ligt over een kettingschijf, die ingehaakt is in een oog van een hangende
vijzel, of in het takel van de kraan, waardoor men het werkstuk hooger
of lager kan hangen. Dit ophangen vergemakkelijkt de behandeling van
het werkstuk en het kan in alle richtingen gedraaid en bewogen worden,
teneinde den slag van den stoomhamer op de goede plaats te doen aankomen.
Indien het werkstuk zoo lang is, dat er slechts een gedeelte van verhit
wordt, dan kan het aan het koude gedeelte vastgehouden en gehanteerd
worden. Gewoonlijk wordt er dan een beugel met kruislings geplaatste
armen omgeklemd, ten einde het zware stuk aan een längeren hef boomsarm
te kunnen omkantelen.
Indien het geheele stuk verhit wordt, klemt men het met groote tangen
vast, waaraan dan somtijds weder dwarspooten gesmeed zijn, om het gemak-
kelijker te kunnen omdraaien. Somtijds ook wordt, in plaats van het werk-
stuk met tangen aan te grijpen, er een „staartquot; aangelascht, waaraan men
het hanteeren kan. Deze staart wordt er dan later afgehakt.nbsp;K.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900:
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
pr|UrTTr|U beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' * ; Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len Toor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
-ocr page 199-Branscheid amp; Philippi ■ Remscheid, Rijnland
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoetsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Een vergevorderd SMIDSLEERLING of HALFWAS, boven 16 jaar, bij
A. J. COL.JÉ, gedipl. hoefsmid. Mijdrecht a/d. Amstel.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
chtincf voor Hoefbeslao te Groniiioe
Tegen het einde van December en midden Januari a.s. komt er telkens
een LEERLING-PLAATS beschikbaar. Vereischte leeftijd minstens 20 jaar.
Belanghebbenden worden verzocht zich schriftelijk of mondeling aan te melden
aan de werkplaats der Inrichting, POELESTRAAT 35^ te Groningen, waar
tevens alle gewenschte inlichtingen te verkrijgen zijn.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
^m^E-llfeaaSigOÏi©nbsp;met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool ïoorzlen van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „Tlie Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk ,The Holdfast barquot; pnma kw^i-
ichtquot; veerkrachtige Wim Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige hiauwe Caoutchouc,
^ in 10 verscMleuL maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
_ Pr ij zen uiterst bill ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).;
Kunstboom.
enz., enz.
Gemaakte Hoefijzers
Bits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig . . .
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of TV'elbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 201-8e Jaargang. — 1003
Aflevering 12.
IIOOrDREDACTEUR-IUTGEVER: A. W, HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 202-sommige klanten altijd
tevreden stellen amp; Gij kunt
alle klanten somtijds
tevreden stellen.
Maar om alle klanten altijd
tevreden te stellen, hebt Gij
noodig onze
De bijzondere goede hoedanigheden
van deze zolen zijn zoo in het
oog vallend dat iedereen ze
wil gebruiken.
INHOUD.
Ziekten en gebreken van den hoef. — Hoe breed moet het hoefijzer zijn. —
Wat moet de hoefsmid noodzakelijk weten? — Verslag van den hoefsmids-
enrsus gehouden te Meeuwen. — Hoefbeslagexamen te 's Hertogenbosch. —
Ingezonden Stukken. — Ingekomen Boekwerken. — Persoverzicht. — Korte
Mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het
hoefbeslag. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN YAN DEN HQEF,
A. Erederikse.
III. KEOOHTaAP.
Onder kroontrap verstaat men een verwonding of kneuzing van de kroon,
onverschillig op welke wijze deze ontstaat.
Meestal verwondt het paard zich zelf, het komt echter ook voor, dat zijn
buurman de verwonding te weeg brengt. In de meeste gevallen wordt
kroontrap veroorzaakt door het plaatsen van den eenen hoef op den anderen;
vooral gedurende den winter, bij het gebruik van scherpe kalkoenen als
deze bij het thuiskomen niet altijd dadelijk door stompe worden vervangen,
komt deze aandoening voor. De benaming van deze hoefziekte wijst reeds
op het dikwijls ontstaan van de aandoening op deze wijze. Natuurlijk kan
ook door slaan of wel door het steken met een vork of een greep een ver-
wonding van de kroon ontstaan. Verder kunnen, gedurende het rijden, door
groote vermoeienis, slecht rijden en het onhandig omkeeren, deze ver-
wondingen tot stand komen.
Men ziet meer gevallen van kroontrap aan de achter- dan aan de voor-
hoeven, meestal komen ze aan den toon voor, soms echter ook aan de zijge-
deelten. In de meeste gevallen is de verwonding niet diep, de huid- en
hoornzoom met den vleeschzoom zijn dan alleen aangedaan; meer ernstige
verwondingen, n.1. van pees, hoefbeen en gewricht, komen echter ook voor.
Als de verwonding oppervlakkig is, loopt het paard niet kreupel. Zeer
oppervlakkige verwondingen genezen spoedig; een diepe verwonding, die
steeds met kreupelheid gepaard gaat, vereischt altijd een nauwkeurige, ge-
neeskundige behandeling.
Uit bovenstaande volgt, dat de eigenaar op stal steeds de scherpe kal-
koenen door stompe moet vervangen. Verder worden kroonverwondingen
voorkomen door voorzichtig omkeeren, het niet gebruiken van vorken en
grepen als het paard op stal staat en door het bekleeden van palen en
boomen waartegen geslagen kan worden.
Behandeling: De wond zuiver maken; het is goed den omtrek van de
wond met witte zeep en warm water te wasschen. (Het is zeker onnoodig,
in den tegenwoordigen tijd nog te zeggen, dat alles wat met een wond
in aanraking komt, zuiver moet zijn; vooraf reinigt men dus de handenen
gebruikt nooit een spons, in de plaats daarvan een weinig watten). Daarna
kunnen de haren en losse hoorndeelen om de wond weggeknipt worden.
Soms is het noodig het ijzer onder de verwonding vrij te leggen om elke
drukking daar tegen te gaan; door dit vrijleggen wordt het afgroeien
van goede hoorn bevorderd.) (Hierover meer bij hoornkloof.)
IV. Veeballing.
Onder verballing verstaat men een ontsteking der vleezige ballen, ontstaan
door kneuzing of verwonding.
Deze aandoening komt zoowel bij beslagen als onbeslagen paarden voor
en evengoed aan de voor- als aan de achterhoeven.
Oorzaken: Door het onbeslagen loopen over ongelijke, harde, bevroren
wegen, vooral als de weg daalt, ontstaat verballing, soms echter ook als
de paarden met korte ijzers (zonder kalkoenen) beslagen zijn en op zulke
ongelijke wegen moeten werken.
Ook druk van een slecht ondergelegd balkijzer kan oorzaak van de aan-
doening zijn, evenals het vangen, oprijden, sterk besnijden van de verzenen
en verzwakken van den straal.
Verschijnselen: Zwelling, meerdere warmte en pijnlijkheid van de ballen
zijn de voornaamste verschijnselen, al of niet gepaard gaande met een
verwonding.
De paarden loopen kreupel of stijf en brengen zoo min mogelijk den last
op de achterste hoefhelft.
Behandeling: Meestal is het verloop van deze ontsteking gunstig. Is er
geen verwonding, dan is rust op zachten bodem en koud houden voldoende;
bestaat er een verwonding, dan moet, evenals bij den kroontrap, al wat los
zit afgeknipt en de wond met omgeving gereinigd worden.
Bij diepe verwonding moet een verband worden aangelegd; men zal dus
veeartsenijkundige hulp moeten inroepen.
Vóór het paard weer gebruikt wordt, moet het ijzer zoo ondergelegd
worden, dat het, aan de verzenen, niet vast op den draagrand ligt.
{Wordt vervolgd)
HOE BREED MOET HET HOEEIJZER ZIJN?
door
A. Erederikse.
Natuurlijk wordt hier bedoeld de breedte van een ijzer voor een norma-
len hoef; van ijzers voor afwijkende hoefvormen is nu geen sprake.
De meeste smeden maken de takken smaller of zoo men wil, minder
breed dan de toon; — is dit juist?
Eerst enkele woorden over hetgeen verschillende schrijvers over dit onder-
werp zeggen.
Op blz. 151 en 152 van den len jaargang van dit Tijdschrift wordt als
maat voor de breedte opgegeven „het dubbele van den draagrand en de
witte lijnquot; en tevens gezegd, dat hetzelfde ijzer in den toon steeds iets bree-
der moet zijn dan naar de uiteinden.
Majoor Mo u bis zegt in „Het Hoefbeslagquot; (3e dr. op pag. 33) dat de
breedte zich regelt naar de dikte van den draagrand; algemeen wordt aan-
genomen dat deze 2 maal die dikte mag bedragen; deze breedte kan het
ijzer overal behouden, of wijl de wand naar de verzenen in dikte afneemt,
kan het naar die gedeelten ook minder breedte hebben.
De afgebeelde hoefijzers in dit werkje zijn allen, zonder onderscheid, in
den toon breeder dan aan de uiteinden der takken.
Thary, een Fransch paardenarts zegt: „niets is meer verschillend dan
de breedte aan het gewone ijzer gegeven; zij is, in't algemeen, afhankelijk
van de gedaante en breedte van den hoef, het gewicht van het paard en
de soort van dienst, die het paard moet verrichten.
In vele smederijen, zegt Thary, is het ijzer in den toon breeder dan aan
de uiteinden der takken. Por et gebruikt, sinds 1885, bij de Omnibus-
Maatschappij te Parijs een ijzer, dat van den toon naar de uiteinden der
takken toe, aanmerkelijk in breedte afneemt.
Het beslag „L a v a 1 a r d-P o r e t.quot;
Ook het ijzer van P a d e r heeft smallere takken. In het Fransche leger
is het voorijzer overal even breed, maar het achterijzer is in den toon veel
breeder dan aan de uiteinden der takken.
Möller, G-rossbauer en Lungwitz zeggen, dat de breedte af-
hangt van de dikte van den wand en dat het ijzer in den toon breeder
moet zijn dan aan de takken.
Het voorschrift voor het Duitsche leger geeft elf verschillende grootten
van ijzers op, die in breedte verschillen en allen aan de uiteinden der
takken smaller zijn dan in den toon.
Het meest eigenaardige standpunt neemt Waldteufel, een Fransch
paardenarts, in. Hij beschrijft in een klein boekje, getiteld: „Gezondheids-
leer van den hoefquot; een ijzer dat hij, na genomen proeven op groote schaal,
aanbeveelt. Dit ijzer voor een middelmatigen hoef, is 6 mM. dik, de
breedte bedraagt in den toon 5 maal de dikte en naoet naar het uiteinde
der takken toe afnemen en daar 2V2 maal de dikte bedragen.
De slijting van dit ijzer is volgens W. meer gelijkmatig en minder sterk
dan van gewone ijzers, die dikker maar smaller in den toon zijn, zooals
overtuigend is gebleken gedurende de manoeuvres, toen 105 paarden met
deze ijzers beslagen waren.
Naar mijne meening kan er geen sprake zijn van een andere maat,
dan die, welke men aan den hoef zelf ontleent.
De afstand van den buitenrand tot de witte lijn bij een goed besneden
hoef, geeft zonder uitzondering den afstand aan tusschen nagelgat en buiten-
rand van het ijzer; neemt men hiervoor kleiner afstand, dan gaat de nagel
a hoefbeen, a' uitwendige laag daar-
van, b vleeschzool, c hoornzooi d hoorn-
wand, e donkergekleurde, uitwendige
laag daarvan, f plaatjeslaag en g inge-
slagen hoefnagel.
a het ijzer; b hoornwand; c hoorn-
zool; d pijpjeslaag of eigenljjke
hoornwand; e plaatjeslaag van den
hoornwand; ƒ nagelkop; g nagel-
gat; h nagelhals of begin van de
kling; i nagelkanaal; k niet.
niet door de witte lijn, maar alleen door den wand, men maakt brokkel-
hoeven, terwijl men in het tegenovergestelde geval kans op vernageling krijgt.
Behalve de wand, kan en moet de buitenrand van de zool ook meedragen,
zooals uit den bouw van den hoef blijkt.
Het beslag kan niet elk oogenblik vernieuwd worden, daarom is een
zekere hoeveelheid ijzer noodig, zal het paard 5 a 6 weken op zijn beslag
loopen; nu kan men het vinden in de dikte, maar ook in de breedte, men
denke slechts aan het ijzer van Waldteufel.
Zooals wij boven zagen, behoeft het ijzer, strikt genomen, niet breeder
te zijn dan de breedte bedraagt van den draagrand plus witte lijn en een
stroobreedte van de zool, maar om te groote slijting tegen te gaan, die in
nagenoeg alle gevallen in de voorste helft van den hoef grooter is dan in
de tweede helft, hoezeer het ook gewenscht is, dat deze slijting overal ge-
lijkmatig zij — men ziet immers gaarne, dat het paard bij vernieuwing
van beslag zoo weinig mogelijk ijzer naar de smederij mee terugbrengt —
alsmede tot beschutting van de zool, geeft men grootere breedte aan de
ijzers. De algemeen aangenomen regel is, dat het ijzer tweemaal de breedte
moet hebben van den draagrand plus de witte lijn. Jaren lange ervaring
heeft geleerd, dat deze regel de juiste is. Hieruit volgt echter noodwendig,
omdat de slijting in de voorste helft van den hoef het grootst is en omdat
de draagrand daar het breedst is, dat het ijzer van den toon naar de uit-
einden der takken in breedte moet afnemen, waardoor tevens het gewicht
van het ijzer minder wordt en er meer zekerheid bestaat dat het ijzer niet
tegen den straal komt te liggen.
De dikte van den wand verschilt heel wat bij de verschillende rassen,
gevolg daarvan is, dat volgens den regel een zwaar trekpaard heel wat
breeder ijzer krijgt dan een volbloedpaard; de praktijk heeft alweer geleerd,
dat dit juist is. Men heeft de diUe van den wand aan den toon en aan
den overgang van het zij- in het drachtgedeelte van den buiten- en binnen-
wand bij verschillende paarden gemeten en o. a. deze cijfers gevonden.
Volhloedpaard, voorhoef: 9 mM. 7 mM. 5 mM.
achterhoef: 8Vg „ 7 „ 6 „
Trehpaard, voorhoef: 16 „ 11 „ 10 „
achterhoef: 13 „ 10 „ 9 „
Het hoefijzer moet een breedte hebben van twee maal den draagrand met
met inbegrip van de witte lijn. Het ijzer moet dus noodwendig in den toon
breeder zijn dan aan de uiteinden der tahhen.
WAT MOET DE HOEESMID NOODZAKELIJK WETEN ?
door
H. A. KROES.
(Vervolg.)
Hoef verp leg ing.
De doelmatige behandeling van den hoef, dus de hoefverpleging of hoefverzor-
ging, kunnen wij gevoegelijk verdeelen m eene natuurlijke en eene kunstmatige.
Naarmate de verhoudingen waarin ons paard leeft, meer afwijken van die
zijner in 't wild levende natuurgenooten, zal de natuurlijke en ook vooral de
kunstmatige hoefverpleging, eene grootere beteekenis krijgen. Bij paarden
in den natuurstaat of bij die wier leven daarmee eenige overeenkomst ver-
krijgt, zien wij veelal flink ontwikkelde, goed gevormde hoeven, waaraan
voor den veearts en den smid weinig te verdienen valt.
Wordt het dier echter meer en meer verplaatst naar een wereld waar
beschaving en nijverheid hun intocht hebben gehouden, dan werken die
glanspunten der maatschappelijke samenleving niet steeds heilzaam in op de
dieren, welke mede door die glanspunten worden beschenen. In hooge mate
hebben zich de beenen en hoeven van het paard te beklagen over den gesta-
digen vooruitgang op dit ondermaansche.
Nog in een vorige aflevering van dit Tijdschrift gaf onze verdienstelijke
medewerker, kapitein-paardenarts Laméris te Zutfen, een duidelijk voor-
beeld van de wijze waarop de vorderingen der beschaving op den hoef in-
werken.
Is dit op zich zelf een zeer bedenkelijk verschijnsel, dan geeft het ons,
eenmaal in het schuitje gezeten waarin we moeten meevaren, toch ook dade-
lijk weer een goede vingerwijzing, hoe wij met onze paarden de voordeelen
en het genot der beschaving deelachtig kunnen worden, zonder dat deze
dieren daarvan te groote nadeelen ondervinden. Immers wij liebben te
trachten in de wereld van kunst en nijverheid, de verhoudingen waaronder
de hoef geplaatst wordt, zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen
met dien van het in vrijheid levende dier.
De hoef in natuurstaat bezit in zijne samenstellende deelen vele ver-
weermiddelen tegen kou, warmte, vocht en droogte.
Immers wij kennen de hoornlaag als een slechte geleidster van warmte,
zoodat het staan in sneeuw of het loopen op heet zand niet die nadeelige
invloeden uitoefenen als daaraan wel w-orden toegeschreven, mits maar de
hoef is een natuurlijke hoef, dat wil zeggen, niet in een toestand is gebracht
waardoor de gewenschte eigenschappen geheel of gedeeltelijk te loor zijn gegaan.
Gaan wij na, hoe de hoef zich gedraagt nadat het veulen ter wereld is
gekomen:
De veulenhoef is lang en smal en voornamelijk wat betreft het ondereinde
van den wand, benevens de zool en den straal, week. Met elkaar vormen
deze deelen als 't ware een zacht hoornig ot vast geleiachtig verlengsel van
den hoef. De overgang van den hoornwand en de zool is niet duidelijk
begrensd; wij zien geen draagrand, evenmin als een zooiholte, doch in plaats
van een en ander bovenbedoeld, een eenigszins kegelvormig verlengsel, be-
staande uit zachte hoornstof.
Wordt zoo'n veulenhoef aan gezonde, natuurlijke invloeden blootgesteld,
dan worden al spoedig de deelen aan het ondereind meer hoornachtig.
Door het plaatsen en verplaatsen van den hoef op den bodem, komt er aan
het ondereinde van den hoornwand een slijt- of draagrand, de zool wordt
hol (d. w. z. de ondervlakte van de hoornzooi loopt, in de richting van
den draagrand naar den straal en de steunsels, schuin naar boven), de hoorn-
wand gaat naar beneden toe wat uit elkaar, zoodat de hoef naar den bodem
toe breeder wordt, de straal komt te voorschijn — in een woord — er komt
meer teekening in den hoef. Het best ontwikkelt zich de regelmatige
hoefvorm wanneer het veulen loopt op een vrij droge weide; lage, vochtige
gronden geven aanleiding tot breede hoeven en slechte kwaliteit van hoorn;
een harde, steenachtige bodem doet den hoef te veel verschrompelen.
Zoeken wij een verklaring voor een en ander, dan vinden wij die in den
bouw en de natuurlijke verrichtingen van den ondervoet.
Immers door het loopen op den vrij drogen, en dus ook eenigszins samen-
drukbaren, elastischen bodem, zal bij het neerzetten van den hoef, het ge-
heele bodemvlak van dit deel met den bodem in aanraking komen, de hoef
zakt eenigszins in den bodem weg; de zooivlakte, de straalschenkels, de
straalgroeven en de steunsels raken den bodem en deze levert dus een
tegendruk, welke over een groote oppervlakte wordt uitgeoefend. De .samen-
drukking van het straalkussen (zie afl. 8) heeft zoo volkomon mogelijk plaats
en daarmee de geregelde bloedstoevoer in den hoef, 't geen een goede voe-
ding en uitzetting waarborgt. Is de bodem te droog, te hard en te steen-
achtig, dan sluit, bij het neerzetten van den hoef, deze zich niet aan in de
hoef holten, doch alleen de draagrand, de uitstekende deelen van den straal
en de schenkels, zullen den bodem raken; er ontstaat niet zoo'n volkomen
tegendruk van den bodem en daarom ook niet die volkomen afwisselende
uitzetting en inkrimping, welke voor den goeden hoorngroei noodzakelijk is.
Bevat de bodem te veel water, dan neemt de boef, die immers uit vele
fijne buisjes bestaat, door opzuiging te veel van dat water op, waardoor de
stevigheid van het hoorn vermindert en de hoornschoen geen voldoenden
weerstand biedt, wanneer hij met harde deelen in aanraking komt, zoodat een
pijnlijke drukking op de gevoelige deelen van de hoeflederhuid (de vleezige
deelen) mogelijk wordt. Bovendien laat deze weeke hoorn een te sterke
uitzetting van den hoef toe, de hoornwand krijgt een zeer schuin verloop
en de zool wordt plat. Wij kunnen ons dezen hoorntoestand gemakkelijk
voorstellen, door b.v. een stukje hoefhoorn geruimen tijd in water te leggen.
(Wordt vervolgd).
VERSLAG VAN DEN HOEESMIDSCURSFS
gehouden te Meeuwen.
Zooals indertijd in dit Tijdschrift werd medegedeeld is in dit jaar te
Meeuwen, vanwege de afdeeling Heusden der Noord-Brabantsche Mij. van
Landbouw, een cursus gehouden voor hoefsmeden. Geregeld werd deze
cursus door 15 smeden en enkele toehoorders met belangstelling gevolgd.
Theoretische en praktische lessen, onder leiding van den veearts W. E.
Hilwig te Heusden, voor de praktijk bijgestaan door den gediplomeerden
hoefsmid W. F. Schreuders te Meeuwen, wisselden elkander om de 14
dagen af, zoodat er voldoende tijd was om het gehoorde en geleerde thuis
te verwerken.
Welwillend werden door de afdeeling Heusden de noodige gelden beschik-
baar gesteld voor 't aanschaffen van enkele noodzakelijke leermiddelen. Een
model ondervoet van een paard, dat uit elkaar genomen kon worden, be-
wees uitstekende diensten. Dit model werd om beurten door de leerlingen
voor eenigen tijd mee naar huis henomen. Ook hadden we de beschikking
over doode hoeven, enkele praeparaten en wat dies meer zij. Het aantal
paarden om te beslaan was meer dan voldoende — dank zij de medewerking
der omwonende landbouwers, die deze daarvoor belangeloos beschikbaar
stelden.
21 Nov. j.1. had de laatste les plaats, waarbij togenwoordig was de voor-
zitter der afd. Heusden, de heer J. Oerlemans.
Dat men het onderwijs waardeerde getuigden de woorden van een der
leerlingen, den heer Eoubos, en de aangename verrassing den h.h. onderwijzers
bereid.
23 Nov. d.a.v., hij gelegenheid van de Hoofdbestuursvergadering der
Noord-Brabantsche Mij. vair Landbouw te 's Hertogenbosch, werd door eene
daarvoor aangewezen commissie examen afgenomen (zie verslag daarvan. Bed.).
Hierbij voldeden van de 14 opgekomenen van dezen cursus de volgende
leerlingen: A. van Lier te Andel, H. Clerx te Eethen, B. V e r z ij 1
te Wijk, G. de Bruin te Babyloniënbroek , H. S t r u i k te Genderen,
P. van de Water en W. Eoubos beide te Almkerk, G. Struik te
Nieuwendijk en N. Garstman te Giessen.nbsp;H.
HOEFBESLAGEXAMEN TE 's HEETOGENBOSCH.
Dit examen werd 23 November 1.1. gehouden in de smederij van het 3e
Regiment Veld-Artillerie, daartoe door de militaire autoriteit welwillend ter
beschikking gesteld. Verschenen waren 28 candidaten, allen uit de provincie
Noord-Brabant, die theoretisch onderricht hadden gekregen van de H.H.
Prov. Veeartsen, en de practische cursussen hadden gevolgd door de ver-
schillende afdeelingen der N.-B. Maatschappij van Landbouw ingesteld. Door
het dagelijksch bestuur dezer Maatschappij waren uitgenoodigd om bij dit
examen op te treden als Juryleden de H.H.: Dr. J. van Dorssen te
's Hertogenbosch, J. de Vries te Zaltbommel en J. B. H. Moubis
te Utrecht.
De geslaagde candidaten zijn: W. Roubos te Almkerk, C. Clarijste
Steenbergen, H. Hogendoorn te Goirle, F. de Graaf te Alphen en
Hiel, G. de Bruijn te Babiloniënbroek, G. Struik te Almkerk, N.
Garst man te Glessen, W. Bastiaansen te Bergen-op-Zoom, J. A.
Rutten te Tilburg, A. vau Lier te Andel, C. N. Proost te Zeven-
bergen, B. Ver zijl te Wijk, H. Struik te Genderen, C. de Lange
te Laag-Zwaluwe, H. Denissen te Tilburg, J. F. Keunsters te Til-
burg, P. D. van de Water te Almkerk, H. Klerks te Eeten, J. B.
Hogendoorn te Goirle, F. van Son te Tilburg en F. Jacobs te
Diessen.
Niet slaagden: 7 candidaten; van deze waren 2 theoretisch, de overige
practisch, of beiden te gelijk, onvoldoende onderlegd.
Het feit dat der candidaten slaagde, mag een gunstig resultaat worden
genoemd. In verband met de examens van meerdere voorafgaande jaren,
trad de jury met een gepaste gestrengheid op, dat is: niet zeer streng.
Meerdere der geslaagde candidaten toonden dan ook volstrekt geen meesters
in hun vak te zijn: vooral de theoretische kennis liet te wenschen over.
De totale indruk intusschen, welke het examen maakte, was die, dat het
onderricht van het vak, speciaal wat betreft het practische gedeelte, zeer
veel was verbeterd. De cursussen onder smidsbazen hadden vooral tot re-
sultaat, dat meer naar een eenvormig systeem werd gewerkt; de werkzaam-
heden liepen vlug van stapel, zoodat het examineeren van een dergelijk
aantal hoefsmeden geen bezwaar ondervond, dan de zware taak, welke het
jurylid voor de theorie was opgelegd, om al deze mannen afzonderlijk te
ondervragen.nbsp;M.
VERBETERING.
In nquot;. 11 van uw gewaardeerd Tijdschrift komt een artikel voor van den
heer F. van Horsen over de leersmederij te Bresden, dat niet in alle
opzichten juist is.
De opmerking dat de studenten niet in de smederij werken, moet in
zoover worden aangevuld, dat de leersmederij in de 1ste plaats ook voor
de studenten bestemd is en dat deze af en toe ook vrijwillig aan het aanbeeld
smeden; dwang bestaat in dat opzicht echter niet. Wel moeten zij de prac-
tische oefeningen aan den hoef volgen, waarvoor in de smederij een afzon-
derlijk lokaal is ingericht. De toekomstige militaire paardenartsen hebben
vóór den aanvang der studie practisch een half jaar aan het aanbeeld ge-
werkt, moeten gedurende de groote vacanties van hun studietijd zich in
de leersmederij oefenen en werken aldaar ook later, na hun studie.
De vermelding dat er 60—70 leerlingen in de smederij zijn, moet in zoo-
ver worden verbeterd, dat er nooit 70 leerlingen aanwezig zijn. Hun aantal
bedraagt gedurende twee maanden van den 4-maandelijkschen cursus hoog-
stens 68, in de beide andere maanden hoogstens 55.
Bij het theoretisch onderricht wordt niet „gedicteerdquot;, maar de leerstof
op verklarende wijze voorgedragen, waarbij de leerlingen aanteekeningen
moeten maken, welke zij thuis, met behulp van het leerboek, in een
schrijfboek uitwerken. Het komt voor, dat gedurende de eerste 3 weken
van den cursus slechts aan het paard wordt gewerkt en staven worden ge-
braden, dus geen hoefijzers worden gesmeed. Dit is echter geen regel;
zulks regelt zich naar de technische geschiktheid der leerlingen. Dat het
voor menigeen beter ware zich, vóór het smeden van hoefijzers nog langer
dan 3 weken in het braden van staven en in het gebruik der gereedschappen
te oefenen, zal de heer van Horsen wel aan zich zelf hebben bemerkt.
De leerlingen smeden meer dan 2—3 paar hoefijzers per week; wanneer
één van hen als uitzondering er niet meer klaar krijgt, dan zal de schuld
wel aan hemzelf liggen. In de laatste maand van den cursus wordt, dit
is juist, hoofdzaJeelijh het passen der ijzers beoefend. Hier bestaat verdee-
ling van arbeid naar den leeftijd der leerlingen. Evenwel slaan de leer-
lingen ook in de laatste maand steeds ijzers onder; een verbod om dit te
doen, bestaat niet.
Tot de examen-commissie behoort, behalve twee professoren der veeartse-
nijkundige hoogeschool, ook het hoofd der leersmederij.
Het is waar dat somtijds 6 man aan één vuur arbeiden, en ook ik moet
toestemmen, dat het beter ware , wanueer een kleiner aantal leerlingen aan
één vuur stonden. Dan zou niet zoo gemakkelijk het nadeel ontstaan, dat
de langzaam werkende man door de anderen werd teruggedrongen. Hierbij
moet echter niet worden vergeten, dat een paar man werken aan het paard
dat moet worden beslagen, zoodat het aantal der zich aan het vuur bevin-
denden kleiner wordt.
Wanneer het groote aantal scholieren door de buitenlanders als een mis-
stand wordt beschouwd, welnu, dan zal mij in de toekomst geen andere weg
openstaan dan de laatsten hier zooveel mogelijk te weren.
Ook op doode hoeven vinden oefeningen plaats , vooral door de gebrekkig
aangelegde leerlingen. Wanneer de heer van Horsen het tegendeel be-
weert, dan moet hij erg vergeetachtig zijn, want juist bij heeft dikwijls
genoeg aan doode hoeven gewerkt.
De ijzers met vilt-inlegsel, zijn slechts in zoover fabrieksijzers, als het
touwijzers zijn; onze zoogenaamde bufterijzers (Pufif'ereisen) zijn gesmede
hoefijzers met ingelegde viltbuffers. Dat de paarden door de touw- en vilt-
ijzers veel aan de beenen hebben te lijden, is ten opzichte van de hier
beslagen paarden onjuist, daar de touwijzers hier slechts voor goedgevormde
hoeven vrorden gebezigd en de bovengenoemde bnfïerijzers naar iederen hoef-
vorm kunnen worden gezet.
De heer van Horsen heeft te Dresden de oogen niet genoeg naar alle
kanten open gehad.nbsp;Dr. Lungwitz.
Aan de Medactie van „T)e Hoefsmid^'!
Het was mijn bedoeling in nquot;. 11 van dit Tijdschrift, om een zakelijk
overzicht te geven van den cursus aan de leersmederij te Dresden zooals ik
dien heb medegemaakt, ook om anderen op te wekken hun schreden, zoo
mogelijk, derwaarts te richten. Geenszins beoogde ik daarbij een afbrekende
critiek te leveren; vooreerst zou hiervoor geen aanleiding bestaan, maar dan
ook heb ik te veel beleefdheid van Dr. Lungwitz ontvangen, om hem
niet steeds erkentelijk te blijven.
Ik moet het aan onvoldoende kennis der Hollandsche taal toeschrijven,
dat Dr. Lungwitz zich heeft laten verleiden het bovenstaande in dien
vorm te gieten. Wanneer ik in mijn artikel heb gedwaald, dan is dit te
goeder trouw geschied. Ik zal genoemden heer dan ook niet tegenspreken,
doch moet het betreuren, dat zijn vroegere welwillendheid tegenover mij,
door een verkeerd begrepen artikel, plaats heeft gemaakt voor de bejegening,
welke hierboven is afgedrukt.
Aan de Eedactie van dit Tijdschrift zeg ik vriendelijk dank voor de ge-
legenheid mij geboden om dit onderschrift te plaatsen.
Utrecht, 7 December 1903.nbsp;F. van Horsen.
De Ie aflevering is verschenen van een „Hamdboeh voor Smedenquot;, tevens
ten dienste voor inrichtingen voor ambachtsonderwijs en zelfstudie, door
E. van der Wal, Leeraar in het smeden aan de Ambachtsschool te Tiel.
Gedrukt bij van Mantgem en de Does, Amsterdam. Het werk zal
verschijnen in 25 afleveringen van 30 ets.
Een inhoudsopgave is bereids aan de Ie afl. toegevoegd, waaruit blijkt dat
in 25 hoofdstukken verschillende onderdeelen van het smidsvak zullen wor-
den behandeld.
Een begin wordt gemaakt met: „Het ijzer in het algemeenquot;, om daarna over
te gaan tot verschillende soorten van ijzer, verder over gereedschappen, het
verhitten van het ijzer — ten einde zoo geleidelijk te komen tot eenvoudig
smeewerk en langzamerhand tot de meer moeielijke en ingewikkelde zaken.
Over hoefbeslag wordt in de inhoudsopgave niets gemeld.
De Ie aflevering is — op zwaar papier — duidelijk gedrukt en voorzien van
eenige goedgelukte teekeningen.
Uit: „Der Hufschmiedquot;.
— Verslag over de leersmederij in Dresden en de examens voor hoefsmeden
in het honinkrijh Saksen in 1902.
In het geheel werden 170 smeden aan de leersmederij onderwezen (64
-ocr page 213-als burger- en 106 als militair-hoefsmid); hieronder zijn begrepen 34
leerlingen van het cursusjaar 1901 overgebleven. Hiervan zijn 135 (51
als burger- en 84 als militair-hoefsmid) gediplomeerd, één werd voor den
afloop van het cursusjaar ontslagen en 34 bleven na 1902 nog aan de in-
richting. Aan 12 burgerleerlingen werden studiebeurzen verleend. In het
geheel werden 6,796 dieren (waaronder 49 ezels) beslagen ; daarvoor werden
gebruikt 20,877 ijzers (16,613 nieuwe en 4,264 oude). Onder de gebruikte
ijzers waren 2,503 balkijzers en 5,185 ijzers met inlegsels.
Vernageling kwam 2 maal voor, terwijl slechts 28 maal gebruik moest
worden gemaakt van hulpmiddelen om lastige paarden in bedwang te houden.
Genomen proeven met een nieuw soort kit van Berhard Vogeler,
hebben bewezen dat deze kit wel spoedig hard wordt, doch aan levende
hoeven niet blijft zitten. Deze kit is oorspronkelijk in den handel ge-
bracht om runderklauwen tegen besmetting van klauwzeer te beschutten.
De beste hoefkit bleek bij vergelijkend onderzoek te zijn de kit van
Hotten, verkrijgbaar bij de firma Hauptner te Berlijn.
Uit: „Ned. Landb. Weekbladquot;.
— In de op 18 Nov. j.1. gehouden vergadering der Holl. Maatij. v. Land-
bouw is voor de afd. Haarlem een jaarlijksche subsidie van ƒ100 over 3
jaar toegestaan, ten behoeve van een cursus in hoefbeslag.
Uit: „Metallicns.quot;
—nbsp;„Een getrouw lezerquot; beklaagt zich met recht over het feit dat er
vijftien dagen gemoeid zullen zijn met het afleggen van proeven van be-
kwaamheid , gehouden vanwege de Vereeniging tot veredeling van het
Ambacht.
—nbsp;Hoe breed moet het hoefijzer zijn?
Onder bovenstaand opschrift bevat deze aflevering van „De Hoefsmid'^
een artikel van den kapitein-paardenarts A. Erederikse te Amersfoort.
Er blijkt uit dat de meeningen in dit opzicht nog al wat uiteenloopen en
zoo zou het ook kunnen zijn, dat onder de lezers van „de Hoefsmidquot; verschil
van inzicht in deze bestaat.
Toch moet het hoogst wenschelijk worden geacht, zooveel mogelijk tot over-
eenstemming en langzamerhand tot een nationaal voorsehrift of beslag te komen.
De Redactie van „De Hoefsmidquot; noodigt daarom hare lezers, die niet met
het door den heer Erederikse gemelde voorschrift medegaan, ten zeerste uit,
hunne meening, zooveel mogelijk met redenen omkleed, kenbaar te willen maken.
—nbsp;Militair hoefbeslag in Oostenrijk—Hongarije.
Bij ministerieel besluit is in het Oostenrijksche-Hongaarsche leger, zoowel
als bij de bereden landweertroepen, een nieuw ijzer ingevoerd. Het ver-
schilt van het vorige hoofdzakelijk daarin, dat de ijzertakken aan de
einden 2 tot 4 m.M. smaller zijn, terwijl het vorige overal even breed was.
Verder bevindt er zich geen afhelling meer aan de bovenvlakte, maar is
deze, evenals bij een jacbtijzer, aan de ondervlakte aangebracht. De dikte
van het nieuwe ijzer is bepaald op 9 tot 10 m.M. (vroeger 8 tot 11 m.M.)
het gewicht op 400 tot 600 gram (vroeger 390—560 gram). Het aantal
hoefnagels bedraagt gemiddeld zes.nbsp;Ij-
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Brandstoffen.
De geschikste steenkolen voor den smid zijn de zoogenaamde hakkolen;
zij zi^jn donker zwart van kleur, geven veel zwart af aan de vingers,
branden gemakkelijk en met witte vlam, ontwikkelen veel warmte en bakken
spoedig aan elkaar, waardoor zij als het ware een gewelf of gloeioven vor-
men, waarin de smid het ijzer heet maakt. De smidskolen mogen geen
zwavel bevatten, omdat dan het ontstaan van zwavelijzer in de hitte (wel-
hitte) het lasschen onmogelijk zou maken; ook mogen zij niet te veel asch
achterlaten, omdat daardoor slakken gevormd worden, die het heet maken
van het ijzer tegenhouden.
Indien de smidskolen, ook wel smeedkolen genoemd, op de breuk talrijke
gele of roestkleurige glanzige vlekken vertoonen, dan duidt dat aan dat zij
zwavelhoudend zijn; somtijds echter zijn de zwavelkristallen dof zwart van
kleur en moeielijk te onderscheiden, zoodat de kolen, zonder bovengenoemde
vlekken te vertoonen, toch zwavelhoudend kunnen zijn.
Een goed en gemakkelijk middel om te onderzoeken of steenkolen zwavel-
houdend zijn, is het volgende. Men klopt 5 K.Gr. kolen tot gruis, roert
dit in een emmer met schoon regenwater flink door en laat het dan een
dag staan; is het water na dien tijd groenachtig van kleur geworden, dan
kan men er op aan, dat de kolen zwavelhoudend zijn.
Zoo ook indien in het vuur, op het ijzer, ter plaatse waar het niet met
de gloeiende kolen in aanraking is, een gele neerslag wordt gevormd.
Behalve smeedkolen wordt in de smederij nog houtskool gebruikt, tot het
harden en en ontlaten van staal en het soldeeren.
Goede houtskool is meestal blauwachtig van kleur op de breuk; kleine
stukken gloeien, m. a. w. branden zonder vlam, terwijl zij in het smidsvuur
weinig asch achterlaten. Houtskolen bakken echter niet aaneen, zoodat
men er geen gesloten vuur mede kan aanleggen en zij ook niet geschikt zijn
om er zware smeedstukken mede te bewerken; bovendien zijn zijduur. K.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
-ocr page 215-Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN IVtEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en IVIedailie te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland
Wereldtentoonstelling Parijs I900i
Hoogste onderscheidiiig en Gouden medaille.
prMTTTrM beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' ' ? Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin? Postamt 6.
-ocr page 216-S. C. lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Merk „The Holdfast barquot;^ prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige hiauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradig.
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige Wille Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.
— Pr ij zen uiterst bill ij k. --
Men lette op het stempel op iedere zool.
(Jeniaakte Hoefijzers
Rits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig . . .
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontchonc ar-
tikelen).
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 1'2 soorten.
Las- of Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 217-K-'
'rf . ;•
» • ;
•
1
■m rnbsp;. -
. .......
J.
'V^i'
■ ■
■ i / \ \ -
.■ri'i ■■'-'/r. V;'-. - -
-ocr page 219-, -
'V .
i:
^ -it-:
;
h
■ .dî
if
L'-J
il
•vt^
■ïüpniü
A
lt;\
ÎÎ,
4? a
fxquot;
li * s
» » '
H