't.
-ocr page 3-1 ; ■quot;'■.■ïVX?
■ i
■SM.
wmm.
■rt- :
' . .......
v'; vi;
-ocr page 4- -ocr page 5-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
van
ji. g. de bruin te Utrecht, j. l. g. cayaux te 's Gravenhage, f. w. van dolm te Arnhem,
a. frederikse te Amersfoort, w. a. h. van horsen te Utrecht, f. laméris te Zutfen,
j. b. larmené te Amersfoort, j. b. ii. moubis te Utrecht, dr j. poels te
Rotterdam, w. 0. schimmel en m. h. j. p. Thomassen, beide te
Utrecht, k. f wiersum te Groningen, en anderen.
rijks-veearts en medebestuurder eener inrichting voor hoefbeslag.
Ol
rijksuniversiteit utrecht
-ocr page 6- -ocr page 7-De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of moer af beeldin-
gen of figuren behooren, — die met 1 zijn bijdragen onder een afzonderhjk hoofd,
de overigen zijn „korte mededeelingen.quot;
De Komeinsohe cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone- de blad-
zijden
Advertentiën. 1 2 en 14, II 18 en 30,
III 35 en 46, IV 50 en 63 , V 66 en
79, VI 82 en 95, VII 98 en 111,
VIII 114 en 127, IX 130 en 143,
X 146 en 158, XI 162 en 174, XII
178 en 194.
♦Ambacht. Vergadering der Vereen, t. v. v.
het — te Amsterdam. VIII 122.
„ School te Assen. I 13.
„nbsp;«te Leeuwarden. I 13.
t*Amerikaansoh beslag voor werkpaar-
den. VII 103.
Automobielen voor veldsmidsen. II 29.
t*B
ealag. Het nieuwe Amerikaansohe —
voor werkpaarden. VII 103.
* „ Hoeveel wordt aan het — ver-
diend. IX 137.
♦Beteekenis van het hoefbeslag voor het
leger. II 19.
B i s m a r c k. Een woord van —. VII 108 .
Briefwisseling. I 14, II 30, III 46,
VII 111.
ursus in hoefbeslag te Deventer. IV 57.
71 V „ „ Franeker. X155.
71 n , in Friesland. VI92.
» n n ri Gelderland-Over-
ijsel. XI 168.
„ » , te Hoorn. I 10, IV
60, V 74.
„ „ n „ 'sHage. VI 89.
„ , fl „ Leiden. X 152.
„ „ u in Noord-Brabant
VIII 108.
„ , „aan 's Rij ka-Veeart-
senij school. II29,
V 77, IX 141.
„ „ n te Zutphen. VI 92.
Eischen voor gezel of meester in het
smeden enz. der Vereen, t. v. v/h. Am-
bacht. X 156.
Examen hoef beslag te 's Gravenhage IV 61.
„ Ruurloo. II 28.
„ Utrecht. III 39.
„ Zutphen. III 39.
t*Gebreken. Ziekten en — van den hoef
I 4, III 35, V 67, VII 99, VIII
115, IX 131, XI 163, XII 189.
Goed werk goed geld. IV 59.
Hoefbeslag in den Boerenoorlog. II 29.
„ Inrichting voor — te Gro-
ningen. 1 12, V 77, VI
92, X 156, XI 172.
„nbsp;Herbenoeming van leden der
Comm. voor het — der Geld.-
Over. Mpij. van Landbouw.
VIll 126.
, in Korea. II 30.
*nbsp;„ De beteekenis v/h — voor
het leger. II 19.
*nbsp;, Voorschriften nopens het —
bij het Ned. Indische leger.
IV 54.
t*Hoefmechanisme. VII 105.
Hoefnijptang. Dicks —. VI 93.
•Hoefsmeden. Afleggen van proeven van
bekwaamheid voor —. IX
136.
„nbsp;Verantwoordelijkheid der —
in Frankrijk. I 13.
Hoefsmidsschool te Amersfoort. 11 28,
IV 59, X 156.
„nbsp;De nieuwe — te Mün-
chen. III 43.
f*Hoefsmid. Wat moet de — noodzake-
lijk weten. II 23, V 70, VI 83, VIII
117, IX 132, X 150.
Hoefsmidsvak. Onderricht in het — te
B. O. Zoom I 13.
1nbsp;DwarspIaatjes. Theisen's verstelbare
—. XI 165.
Ingezonden stukken. I 10 , II 26, III 37.
Ingekomen boekwerken. IV 57.
Inrichting YOor hoefbeslag te Groningen.
I 12 , V 77, YI 92, X 156, XI 172.
Invloed van weide op de hoeven. A^I 108.
* Jaarvergadering v/d Smeden-Yereen. Hol-
lands Noorderliwartier. I 7.
*Kalli;oenen. VI 87.
*Leger. De beteekenis van liet hoefbe-
slag voor het — II 19.
*Mededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. III 45
A'ervaardigen van gereedschappen. IV
61: Eigenschappen van het staal. V 77 :
Het Ijzer. VI 94: Beoordeeling van
kleur en glans. YII 109 : Bereiding van
het staal. VIII 126: Iets over banden.
IX 142: Bevestiging der boorijzers en
het boren. X 157: Boren. XI 173: Een-
voudig kunstsmeedwerk. XII 193: To-
ren- en gerelkruisen
Menschenvrienden. III 43.
't*Onderzoek van het paard voor het
beslag XII 179.
Persoverzicht. I 12: Erkenning rechts-
persoonlijkheid Bond van Smeden-pa-
troons in Nederland ; Schroefsleutel;
Gekleurde hoeven. II 27: Hoefzolen.
III 40: Breedte hoefijzer; Vergadering
Bond van Smedenpatroons in ïfed.;
Patent Rinnen-Hufeisen; Het breken
van den voet- of toonas; Onteering
handwerk. IV 57: Hoefmechanisme;
Ritsharaer; Gerechtelijke dwaling in
zake losse, scherpe stooten; Toestand
hoefbeslag in Pruisen; Leerlingwezen
in Frankrijk; IJzerinvoer. V 75: Club
van IJzerhandelaren; Harden van boren ;
Bescherming van ijzer door verf; Ver-
gadering Bond van Smeden-patroons;
Practische Ambachtschool te Leiden;
Sohmiedefromm ; Genezing klemhoeven;
Dubbel-soherpe losse stoot. VI 91:
Soorten van hoefbeslag; Hoefbeslag in
Syrië; Hoeftang. VII 107. Brochure
Veredeling van het Ambacht; Hoef-
vorm; Tentoonstelling te Weenen. VIII
124: Nagedachtenis Directeur Haagsche
Ambaobtsehool; Hoogoven te Pretoria;
Jubileum leersmederij te Banzig; Reor-
ganisatie hoefbeslagwezen in Pruisen;
Leersmederij te Hannover. IX 138:
quot;Wini;erijzer van graaf von Einsie-
del; Kroonbetrapping; Reorganisatie
hoefbeslagwezen in Pruisen; L e o h-
n e r s c h e hoefzolen; Onderwijs prac-
tische hoofdschool voor hoefbeslag in
België; Subsidie hoefsmidsschool te
'sHage. X 152: Overhoef; IJzers mei;
verzwaarde takken; Statistiek steen-
kolenproductie ; Tentoonstelling te Wee-
nen; Ongevallen-statistiek; Bedrog-pe-
zenkneuzing; Lezing te De Weer (Gr.)
door N.J. Oldendorp; Hoofdschool
voor hoefsmederij te Anderlecht-Cureg-
hem (België). XE 168: Kreupelheid
door uitzetting v. d. binnen-hoornwand;
Verslag leei-smederg te Dresden en
examen voor hoefsmeden in Saksen;
Tentoonstelling te Leipzig; Statistiek
over gezonde en zieke hoeven; Reiter-
kalkoenen; Staal als plaveisel; Bewa-
ren van doode hoeven; Het afwassohen
der beenen; Koud beslag. XII 191:
Voordrachten; Het zwart maken van
kachelpijpen; Leeren zolen.
Steenkolen. III 44.
Subsidie voor hoefsmidscursussen in Gel-
derland. VI 93.
t*Tentoonstelling van hoefbeslag te Enk-
huizen. IX 135.
1*nbsp;„nbsp;Wereld— te St. Louis.
IV 60. X 147, XI 172.
t*Uitvindingen. Twee practische — voor
afstandsritten. VI 86.
*Vereenigingsleven. V 73.
*Verslag. Prov. cursus in hoefbeslag te
's Hage. VI 89.
IJzermarkt te Glasgow XII 192.
t*Zielcten en gebreken van den hoef. I
4, III 35, IV 67, VII 99, VIII 115,
IX 131, XI 168, XII 189.
HOOFDREDACTEUR-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 10-HALLANAN
HOEF-
ZOLEN.
1903-1904. - Ziekten en gebreken van den hoef. - Jaarvergadering
v/d smeden-vereeniging „Hollands Noorderkwartierquot; afdeeling Schagen en
omstreken. - Cursus in hoefbeslag te Hoorn. - Ingezonden Stukken. -
Persoverzicht. - Korte Mededeelingen. - Briefwisseling. - Advertentiën.
Weer werd een jaargang van „de Hoefsmidquot; afgesloten en bieden wij aan:
het le nummer van jaargang IX.
Wat hebben wij van dat afgeloopen jaar te vermelden ? Zoo oppervlakkig
beschouwd niet veel; immers groote uitvindingen op het gebied van het
hoefbeslag werden niet gedaan, ingrijpende verbeteringen, met betrekking
tot de opleiding voor het hoefsmidsvak, kwamen nog niet tot stand. Wat
dit laatste betreft, ontbreekt ook nog op de staatsbegrooting voor 1904 een
post, om daaruit de opleiding der hoefsmeden over het geheele land, volgens
een bepaald en deugdelijk geacht plan, te regelen.
Moge althans die zoo noodige post op de staatsbegrooting van 1905 niet
ontbreken!
Wel werd weer ƒ 35,000 voor de bevordering van het Ambachtsonderwijs
toegestaan, werden eenige Ambachtsscholen opgericht, doch voor den hoef-
smid bestaat aan die inrichtingen geen gelegenheid tot opleiding. Daartoe
droegen bij de cursussen in Hoefbeslag, die in verband met gebleken
noodzakelijkheid, meer en meer over 2. jaar worden verdeeld en daar-
door eenigen meerderen waarborg geven voor een deugdelijke opleiding dan
de cursussen bestaande uit een 20tal lessen van eenige uren in theorie en
praktijk, zooals die veel in ons land zijn gegeven.
Echter ook de 2-jarige cursussen kunnen het hoefsmidsvak niet brengen
op de hoogte waarop het moet staan, en ook niet voldoende leveren onder-
wijzers voor de praktijk, die toch zeker bij een deugdelijke organisatie van
het onderwijs in hoefbeslag benoodigd zullen zijn. Deze onderwijzers toch
moeten uit de praktische smeden geboren worden. Aan de veeartsenijschool
worden voldoende gronden gelegd voor de vorming van mannen aan wien
de leiding van het onderwijs, de kennis van den bouw en de verrichtingen
van den hoef, alsmede de wijze van bewerken in verband met stand en
gebreken, de vormen van hoefijzers, de ontwikkeling van het hoefbeslag
enz., kan worden opgedragen. Echter het braden van staven en het maken
van hoefijzers zal op den duur minder en minder door de a.s. veeartsen
aan de veeartsenijschool worden geleerd; terwijl doelmatig besnijden van
hoeven en passen van ijzers zeker meer de praktijk van het hoefbeslag voor
hen zal vormen.
Er wordt van den smid ten plattelande al meer en meer geeischt.
Sedert een 25-tal jaren, wordt hij geprikkeld zich speciaal in het hoefbeslag
te bekwamen, en de jongste jaren noodzaken velen onder hen, zich ver-
trouwd te maken met de kennis en de herstelling van het rijwiel, waar-
voor mettertijd misschien ook wel bijzondere leerinrichtingen zullen worden
opgericht.
Een en ander maakt aan den eenen kant den strijd om het bestaan door
concurrentie moeielijker, doch ook is het ontegenzeggelijk waar, dat door
de groote massa's van een rollend materiaal, dat zooveel reparatie vereischt,
een ontzaggelijke bron van werk geleverd wordt en daarbij het arbeidsveld
van den smid zeer wordt vergroot.
Tevens zullen zoowel de goede kennis van het hoefbeslag als de kennis
van het rijwiel er niet weinig toe bijdragen, om het smidsvak een hoogere
en zeer eervolle plaats in de rij der ambachten te doen toekennen.
Het vereenigingsleven begint zieh meer en meer te ontwikkelen, ook in
den smedenstand; doch is, getuige nog een verslag van een smedenvergade-
ring, voorkomende in dit no. van „Ite Hoefsmidquot;, nog bij lange na niet
krachtig genoeg ontwikkeld.
Zoowel ter bevordering van de vermeerdering van praktische en theore-
tische kennis van het hoefsmidsvak, als tot aanmoediging van het aaneen-
sluiten van vakgenooten met het doel hun stand te verbeteren en te ver-
heffen, wil „de Hoefsmidquot; ook in 1904 gaarne werkzaam zijn.
ZIEKTEN EN GEBEEKEN VAN DEN HOEF,
doob
A. FREDERIKSE.
Alle kneuzingen van de hoeflederhuid in de achterste hoefhelft — met
uitzondering van den straal — noemt men steengallen.
Door hevige kneuzingen komt het tot een scheiding van vleesch- en
hoornplaatjes en tot uitstorting van bloed. Gevolg van deze kneuzing is
een hoefontsteking, die zeer gering kan zijn en al of niet gepaard gaat met
uitstorting van bloedvocht of met ettervorming.
Vindt men het hoornweefsel van de witte lijn of van de zool in den
steunselhoek geel, rood of blauwachtig rood gekleurd, dan is er een steen-
gal aanwezig.
De steengallen komen voornamelijk aan de voorhoeven, zelden aan de
achterhoeven voor, het meest bij beslagen — niet dikwijls bij onbeslagen
paarden. Dikwijls gaan steengallen samen met klemhoeven, scheeve hoeven
en verbeening van de hoefkraakbeenderen. De vleeschwand, vleezige steun-
sel of vleeschzool is aangedaan; daarnaar onderscheidt men ook wand-,
steunsel- en zoolsteengallen.
Vindt men alleen een roode verkleuring dan spreekt men van een droge
steengal; het uitgestorte vocht is weer opgenomen; wordt bi] de ontsteking
etter gevormd, dan noemt men het een etterende of zwerende steengal; is
de steengal reeds lang aanwezig, dan is het een verouderde steengal; de
hoeflederhuid, het hoorn, en soms het hoefbeen, zijn voor goed veranderd.
Oorzaken: Steengallen ontstaan door zeer verschillende oorzaken.
I. Den meesten aanleg hebben:
-ocr page 13-1.nbsp;De voorhoeven; deze worden door de meerdere belasting eerder aange-
daan dan de achterhoeven.
2.nbsp;De hoeven bij afwijkende standen der voorbeenen, n.1. schraagbeenen,
Franschen stand, bodemnauwen- en troontredersstand. Ook treft men bij
spitse hoeven meer steengallen aan dan bij normale en stompe hoeven. Door
de ongelijke belasting der hoeven wordt dus het ontstaan van steengallen
begunstigd.
3.nbsp;Hoeven met zwakke, lage, ondergeschoven drachten.
4.nbsp;Klemhoeven, scheeve hoeven, hoeven met verbeening van het hoef-
kraakbeen. Door den ingetrokken wand ontstaat er een druk op den
vleeschwand, waardoor het ontstaan van steengallen begunstigd wordt.
5.nbsp;Plat- en volhoeven. Hierbij treft men vooral zoolsteengallen aan.
6.nbsp;Hoeven die niet op tijd worden beslagen. (Verzuimd beslag.)
II. Uitwendige oorzaken:
1.nbsp;Slecht besnijden van den hoef. Wanneer de hoef besneden wordt
zonder op stand en voetas te letten, bestaat er groote kans op ongelijke
belasting van den hoef. Door het meer inkorten van de eene dan de
andere hoefhelft (scheef besnijden), het te veel besnijden van de drachten,
het te lang laten van den toon, het verzwakken van de zool, de steunsels
en den straal — ontstaan steengallen.
2.nbsp;Slecht beslag, waardoor het hoefmechanisme gehinderd wordt. Het
gebruik van hoefijzers met groote fouten kan aanleiding geven tot het ont-
staan van steengallen. Ook door de aanwending van ijzers met kalkoenen,
vooral bij wijde hoeven, ziet men deze aandoening ontstaan.
3.nbsp;Slechte hoefverpleging. Het ontstaan van steengallen wordt bevorderd
door het indrogen van den hoornschoen.
4.nbsp;Dat harde wegen schadelijk werken in dit opzicht, blijkt wel daaruit,
dat paarden, die goed beslagen zijn en steeds op harde wegen worden ge-
bruikt, veel meer aan steengallen lijden dan boerenpaarden, al is het
beslag bij deze laatste soms minder goed.
Verschijnselen. Bij het besnijden vindt men roode of blauwachtig roode
vlekken in den steunselhoek of wel het hoorn is daar ter plaatse geel,
glanzend, doorschijnend. Het hoorn van de gele vlekken is, in den regel,
zachter dan van de rood gekleurde. Dikwijls vindt men steengallen zonder
dat kreupelheid aanwezig is. Bij sterke kneuzing van de hoeflederhuid
loopen de dieren kreupel en plaatsen daarbij dikwijls het been iets naar
buiten (steengal aan de binnenzijde.) Bij afwijkende standen vindt men de
steengal steeds in de meest belaste hoefhelft; de plaatselijke verschijnselen
zijn die zooals bij hoefontsteking opgegeven, n.1.: meerdere warmte, pijn bij
kloppen, enz. In den vleeschwand of de vleesehzool heeft de bloeding meestal
aan de oppervlakte plaats; het bloed wordt uitgestort tusschen hoefleder-
huid en hoorn, die aan de binnenzijde daarmede gedrenkt wordt; ook de
nieuwgevormde hoorncellen zijn rood gekleurd. Zoo ontstaan de steengallen
soms in den vorm van roode puntjes, die echter eerst later bij het besnij-
den voor den dag komen, zoodra namelijk deze gekleurde hoorn zoover
afgegroeid is. Is op de kneuzing alleen een ontsteking en geen bloeding
gevolgd, dan vindt men de sporen daarvan in de hoornzooi, die geelachtig,
half doorschijnend is geworden.
Wordt bij eene hevige tnenzing etter gevormd, door het indringen van
vuil, dan is de kreupelheid zeer hevig, en wordt niet dadelijk een goede
behandeling ingesteld, dan ziet men den etter na korten tijd aan de kroon
doorbreken, waarna de kreupelheid dadelijk aanmerkelijk vermindert.
Werken dezelfde oorzaken telkens weer in, vooral bij zeer afwijkende
standen, dan komt de steengal niet tot genezing, men spreekt dan van een
verouderde steengal; op de buitenvlakte van den drachtwand ziet men dan
ringen, groeven en andere oneffenheden of verdikkingen van den wandhoorn.
Bij de beoordeeling van steengallen heeft men rekening te houden met
de oorzaken. Deze kan gunstig zijn als de steengal door oorzaken ontstond,
die door een doelmatig beslag en goede hoefverpleging zijn weg te nemen.
Ontstond echter de steengal bij afwijkenden stand of hoefvorm of wel bij
verbeening van het zijdelingsch hoef kraakbeen, dan moet men voorzichtig
zijn bij het beoordeelen, zelfs van droge steengallen. Genezing bij voort-
durend gebruik van de paarden op harden bodem komt dikwijls in dat
geval niet tot stand, omdat de oorzaken niet zijn op te heffen.
In de 2e plaats moet men rekening houden met de plaats, waar de
steengal zit, de grootte er van en de kreupelheid. Zoolsteengallen zijn
gunstiger te beoordeelen dan wandsteengallen en deze weer gunstiger dan
steunselsteengallen.
Pas ontstane, droge steengallen, zonder kreupelheid, zijn vrij gunstig te
beoordeelen, wat niet het geval is met de zwerende steengallen, die men
nooit gering moet achten.
„Het voorkomen van ziekten is beter dan ze te genezenquot;,
is een oud spreekwoord, zeker van toepassing op de steengallen.
Door een doelmatig beslag en goede hoefverpleging kan zelfs bij afwij-
kende standen enz. veel voorkomen worden, de kwade gevolgen er van zijn
minstens veelal te verminderen.
Het beslag mag de natuurlijke verrichtingen van den hoef niet hinderen,
de hoef moet in overeenstemming met den stand besneden worden, het
hoefijzer moet een zuiver horizontale draagvlakte hebben in de achterste
helft minstens, terwijl — waar zulks mogelijk is — van het gebruik van
kalkoenen moet worden afgezien. Bij winterbeslag is het gebruik van een
balkijzer bij wijde, platte, spitse en scheeve hoeven, alsmede bij hoeven met
zwakke drachten, zeer aan te bevelen.
Bij afwijkende standen moet het steunvlak van de meer belaste boef-
helft vergroot en van de minder belaste helft verkleind worden door doel-
matigen vorm, breedte en wijdte der ijzers, daardoor worden de nadeelen
van de steengallen geheel of gedeeltelijk voorkomen.
Het droog en hard worden van het hoorn moet steeds worden tegengegaan.
De schadelijke invloed van harde wegen wordt door het gebruik van
gutta-percha-zolen weggenomen. Nutteloos, ja zelfs schadelijk is het uit-
snijden der steengallen, wat nog maar al te dikwijls geschiedt.
Behandeling en heslag. a. Droge steengallen. De oorzaken wegnemen,
de hoef goed besnijden en beslaan, een ijzer zonder kalkoenen en met hori-
zontale draagvlakte gebruiken! Loopt het paard rad, dan is niets meer
noodig, loopt het echter stram of gevoelig dan is het goed, vóór het onder-
slaan, met de rasp van het achterste gedeelte van den draagwand aan de
zijde waar de steengal zit, zooveel hoorn weg te nemen, dat er tusschen
ijzer en draagrand 1 millimeter üfstand blijft bestaan. Dikwijls overdrijft
men dit; meer hoorn daar weg te nemen, als men geen balkijzer ge-
bruikt, is schadelijh. Bij spitse, wijde, platte en scheeve hoeven moet men,
vooral bij winterbeslag, een goed balkijzer gebruiken. (Nooit bij verbeening
van bet kraakbeen!quot;) Loopt bet paard kreupel, dan zal dit, door rusten
koud houden, meestal spoedig herstellen, mocht dit niet het geval zijn, dan
moet het paard in behandeling gegeven worden.
i. De behandeling van een zwerende steengal zal zeker steeds aan den
veearts of paardenarts moeten worden overgelaten. Als de etter donker-
grauw en vloeibaar is, bestaat de meeste kans op een spoedig herstel. Gele
etter wijst op dieper lijden.
c. Verouderde steengallen. Natuurlijk in de eerste plaats de oorzaken,
die reeds langer of korter tijd bestaan, zooveel mogelijk wegnemen. Een
goed ondergelegd balkijzer en uitstekende hoefverpleging zijn hier noodig;
de balk mag niet op den straal drukken. De zieke plaats moet vrijgelegd
worden. Ook kunnen gutta-percha-zolen en een hoefijzer met een valschen
kalkoen (een kalkoen tegen het-ijzer vóór de steengal) beproefd worden.
Het gebruik van afgebroken balkijzers en driekwart-ijzers bij dit lijden
ziet men niet dikwijls meer.
(In Duitschland is de hoefsmid aansprakelijk voor de gevolgen als hij een
steengal uitsnijdt.).nbsp;{Wordt vervolgd.)
JAARVERGADERIi\G V/D SMEDEN-VEREENIGING „HOLLANDS
NOORDERKWARTIERquot; AEDEELING SCHAGEN
EN OMSTREKEN.
De Vereeniging vergaderde 20 December 1903 te Schagen.
Punten van behandeling:
L Opening; 2. Jaarverslag; 3. Rekening; 4. Verkiezing-Bestuur; 5. Rond-
vraag; 6. Lezing.
De Voorzitter, de heer I. L. Wisse kerke, opende de vergadering
met een woord van welkom aan de aanwezigen, en verzocht den Secretaris
het jaarverslag te willen voorlezen. Uit dit verslag bleek dat de ver-
eeniging zeer nuttig werkzaam was geweest; door aankoop van vele wagons
smeekolen hebben zij aanmerkelijk groote voordeelen behaald; ook van den
Cursus in hoefbeslag, nu te Hoorn gehouden, werd het nut besproken.
Eene commissie vond de financiën in de beste orde.
De aftredende bestuursleden namen alle hunne herbenoeming aan.
Na eene pauze trad de heer O o m e n als spreker op. De heer O. begon
met te wijzen op de meer moderne inrichtingen der smederijen; de meest
volkomen werktuigen vergemakkelijken den smid meer en meer de uitvoering
van zijn bedrijf en onder de inrichting, welke wellicht eenmaal in alle smids-
werkplaatsen een plaats zal worden gegeven, zal in de toekomst de zuur-
stof-waterstofgas-inrichting behooren.
Door de welwillendheid der Maatschappij Oxygenium te Schiedam was
spreker in de gelegenheid gesteld de aanwezigen ook de practische resul-
taten te doen zien, welke met het wellen door middel van zuurstof-water-
stofgas zijn te verkrijgen. De spreker gaf vervolgens eenige opheldering
omtrent het ontstaan en de eigenschappen van zuurstof en waterstof, wees
op het oxydatie-vermogen van het eene en het reduceerend vermogen van het
andere gas. De vraag in welke gevallen zuurstof-waterstofgas in het smids-
bedrijf kan worden aangewend, toonde spreker aan door de aanwezige proef-
stukken, welke niet alleen voor het gebruik van deze gassen pleiten, doch
tevens voor de ervaren hand welke ze had uitgevoerd.
De proefstukken: roodkoper aan ijzer, geelkooper aan ijzer, ijzer aan staal,
verbindingen van gelijksoortige werkstukken, welke met groote belangstel- ■
ling door de aanwezigen werden bezichtigd, wekten algemeene bewondering
voor de goede resultaten welke door deze wei-methode verkregen waren.
Xog werd gesproken over het soldeeren en het wellen en de groote betee-
kenis daarvan voor den smid.
Spreker achtte voor een juist begrip van deze wei-methode, eene verkla-
ring van de door den smid algemeen gebruikelijke wei-methoden, wenschelijk.
Zooals wij allen weten, zoo ging spreker voort, berust het wellen van den
smid op de eigenschap van het smeedbaar ijzer en staal, om in een deeg-
achtigen toestand over te gaan als zij tot bepaalde temperaturen worden
verhit. Van dien toestand maakt gij gebruik om twee of meer stukken
metaal, door niet te zware hamerslagen, tot één geheel te vereenigen.
Bij het wellen is echter steeds een vloeimiddel noodig om het laagje ver-
brand ijzer (oxyde) dat zich op de oppervlakte heeft gevormd, in een vloei-
baren slak om te zetten, dat onder de slagen van den hamer wordt uitgedreven
en dat men vervolgens als hamerslag op den grond in elke smederij aantreft.
De wel poeders, borax, fijn zand enz., verhinderen dat de gloeihitte van
het ijzer benadeeld wordt en gij smeden kent maar al te goed de moei-
lijkheid van een (goede) lasch en weet bij ondervinding, dat gewelde lasschen
zonder naad zeer schaarsch zijn. Spreker wees thans op de laschmethode
door middel van de zuurstof-waterstof-gasvlam. In plaats van korte of lange
splitsen, behooren de werkstukken slechts recht te worden afgekant, tegen
elkander gelegd en de zuurstof-waterstofgasvlam doet de rest. Dit geldt
echter alleen voor betrekkelijk licht werk en waar het lasschen tusschen twee
stukken van hetzelfde metaal plaats vindt. Zijn de metalen verschillend,
dus o. a. ook voor messing, dan is het gebruik van eenig weipoeder (borax)
eveneens noodzakelijk. Ook ter vervanging van licht klink- en velswerk
is de zuurstof-waterstofgasvlam met succes te gebruiken en wees spreker op de
constructie van vaatwerk, waar het op de dichtheid aankomt, zooals benzine-
bussen, petroleumvaten enz. De twee naast elkander staande cilinders werden
in gereedheid gemaakt om met de werkzaamheden te beginnen. Een stukje
kachelpijp van ongeveer 40 cm. lang werd door de bekwame baud als
eerste proef aaneengelascbt, men was over deze proef verwonderd, dat men
zulk eeu naad in enkele minuten aaneen kan lasschen. Een tweede proef:
twee stukken buis wei-den tegen elkander aangelegd, de gasvlam op de naad
gericht, langzaam draaiende werden zij als een geheel aaneen gesmolten.
Hierna volgden nog enkele proeven van versehillende metalen, b.v. loodver-
binding zonder soldeer enz. enz. Ook voor den rijwielhersteller kan zij voor-
deelig worden geacht, hetgeen een proefstuk van aaneengewelde rijwielbuizen,
zonder gebruik van de lug, voldoende aantoonde.
Gevaar met deze inrichting is verder absoluut buitengesloten, zoo men
steeds oordeelkundig te werk gaat. De gassen staan in de cilinders onder een
druk van 120 atmosfeeren, doch de sterkte der wanden is een vijfvoudige.
Nadat deze toelichtingen waren gegeven, verzocht spreker den vertegen-
woordiger der fabriek voor de aanwezigen nog enkele proefstukken te
willen uitvoeren.
Groote belangstelling werd getoond voor de wijze waarop met de toestellen
gewerkt werd en de resultaten bleken boven ieders verwachting te zijn.
^ erschillende vragen aangaande den kostenden prijs werden gesteld. Op
welke dikte plaatijzer te bewerken was? Op hoeveel 1 M. naad bij platen
van verschillende dikte kwam ? Op welke dikte men op deze wijze kon
lasschen? enz. Bereidwillig werden door den genoemden vertegenwoor-
diger de meest uitvoerige vragen zakelijk beantwoord en toen men hoogst
voldaan was, eindigde de heer O. zijn voordracht, met den wensch,
dat het hier gesprokene tot eene vermeerdering van kennis der aan-
wezigen zal mogen hebben bijgedragen en met de verzekering, dat
men hem steeds bereid zal vinden om de lust tot kennis te helpen aan-
kweeken
De geachte heer voorzitter Wissekerke dankte den heer O. voor zijn
belangwekkende voordracht en verzocht den vertegenwoordiger der Maat-
schappij Oxygeni um- te Schiedam, namens den Bond, gemelde Maatij. zijn
dank te betuigen voor de door haar betoonde welwillendheid.
Na deze voordracht verzocht de heer O. nogmaals het woord. Nu niet over
■de technische zijde van het vak, doch over den maatschappelijken toestand.
Zooals bekend, bestaat er sinds eenige maanden een Bond van Smeden-
patroons in Nederland en gij allen herinnert F, op welke wijze de redactie
van den ouden „Smid en Koperslagerquot; heeft getracht op het nut van nau-
were aansluiting te wijzen.
\ er wondering heeft het dan ook spreker gebaard, dat de Smedenbond
van Hollands Noorderkwartier thans nog geen deel uitmaakt van den alge-
meenen Bond, wier nobel streven niemand zal miskennen.
Het nut van aansluiting wenscht spreker met een enkel woord te betogen
en spreker wijdt daarna breedvoerig uit over het nut, de middelen en het
ideaal van den Bond van Smedenpatroons in Nederland.
Hij wijst nadrukkelijk op de mogelijke voordeelen van aansluiting voor
den Bond van Hollands Noorderkwartier en tracht de kwestie van hooge
contributie tot een ondergeschikt punt terug te brengen. Hij haalt voor-
beelden aan van vakvereenigingen welke uit minderwaardige standen als
het smidsbedrijf zijn samengesteld en welke in zake contributie den smeden-
patroons een zeer beschamend voorbeeld geven.
In de repliek werd door den voorzitter de gesteldheid der leden van den
Bond uiteengezet en het bleek ten slotte, dat men den algemeenen Bond
wel voorstond, doch dat aansluiting op dit oogenblik voor alle leden nog
niet direct ge wenscht is; zeer zeker lag het in de bedoeling eertijds daartoe
te zullen overgaan.
De heer O. gaf in goede overweging, zich, omtrent het doel en de mid-
delen, eens door het hoofdbestuur van den algemeenen Bond in een eerst-
volgende vergadering te laten voorlichten; het zou dan blijken, dat, hoezeer
hunne redenen ook een ieder begrijpelijk zullen voorkomen, toch eene
spoediger aansluiting onder alle omstandigheden in het welbegrepen belang
van den smidspatroon, ook ten plattelande, was aan te bevelen.
Hierop eindigde spreker, na dankzegging voor het verleende gehoor, zijne
met aandacht gevolgde rede en sloot de voorzitter de vergadering.
K.
CÜESÜS IN HOEFBESLAG TE HOORN.
Met den aanvang van 190é heeft het tweede gedeelte van den cursus in
hoefbeslag, uitgaande van den smedenbond in Noord-Holland, een aanvang
genomen.
Om tot dit 2e gedeelte, waarin abnormaal hoefbeslag behandeld zal wor-
den, te worden toegelaten, hadden de leerlingen te voldoen aan de eenvou-
dige eischen van een overgangs-examen, zoowel practisch als theoretisch
betreffende den normalen hoef en normaal hoefbeslag.
Op twee na namen alle leerlingen aan het overgangs-examen deel. De
beide anderen hebben een andere bestemming gevolgd. Niet een werd af-
gewezen. Twee werden ernstig vermaand beter hun best te doen.
Alphabetisch gesteld zijn toegelaten: S. Beemster, J. Bonekamp,
A. J. Brinkerink, J. Commandeur, W. van Dok, Chr. Kock-
heim, J. Koster, J. Leegwater, E. van Marie, W. Maste-
ling, H. Peetoom, A. Renooy, G. Eenooy en J. F. Stam.
De leiding en het geven van het onderwijs is toevertrouwd aan den
heer F. M. de Leur, Eijksveearts te Hoorn, voor het practisch gedeelte
ter zijde gestaan door de gediplomeerden hoefsmid, den heer H. K r u ij t
te Purmer.
HOE BREED MOET HET HOEFIJZEE ZI.JN ?
Ik kan mij goed vereenigen met hetgeen Kapt.-Paardenarts A. Frederikse
zegt, wat betreft de breedte van het hoefijzer in den toon, n.1. 2 maal de breedte
van den wand met inbegrip van de witte lijn, doch niet, dat verder de takken
smaller moeten toeloopen. Ik zou zoo zeggen maal de breedte in den toon,
en aan de takken 2 maal de breedte. Het is waar de meeste sUjtage is la
het toongedeelte, omdat daar de sterkste wrijving bestaat, doordat het paard
het eerst geneigd is om zijn lichaam met het toongedeelte vooruit te bren-
gen, vooral als het in het tuig gaat. Het is wel waar, de smid kan het
wel eenigszins tegengaan door een goed opzet aan het ijzer te geven maar
toch ziet men, dat wanneer het paard aan de smederij komt, dat het toon-
gedeelte het meest is afgesleten. Wat ik er mee voor heb dat de uiteinden
der takken altijd tweemaal de breedte moeten hebben, is dit: zooals men
weet wordt het ijzer in het toon- en zijgedeelte om den wand heen gepast en
van af het laatste nagelgat begint men buiten den wand te passen voor de
uitzetting van den hoef Om nu de steunsels en den draagrand van den
hoornwand behoorlijk te doen steunen op de draagvlakte van het ijzer — en
nog voldoende draagvlakte buiten den wand over te houden voor de uitzet-
ting van den hoef en te gelijkertijd voor steun van den geheelen hoef en wat
er boven ligt — moet het ijzer zeer zeker deze breedte behouden. Wat ziet
men veel als men een paard aan de smederij krijgt dat van smalle ijzertakken
is voorzien? Dat het op die plaats veel te nauw ligt en het ijzer in den
wand is gedrukt, de steunsels bloot liggen en bijna tegen de binnenvlakten
van den ijzertak aan, zoodat men zoo langzamerhand een klemhoef maakt
en zeer zeker al heel spoedig een steengal zal krijgen. Dit heeft de onder-
vinding mij doen leeren waar ik zulke paarden onder handen kreeg.
Arnhem, 4-1-1904.nbsp;S. van Angeren.
Oeachte Iloofdreddcteur!
Gaarne voldoe ik aan de oproeping voorkomende in afl. 12 van uw ge-
waardeerd Tijdschrift, naar aanleiding van het artikel van den Weledelgestr.
Heer A. Erederikse te Amersfoort, onder het opschrift „Hoe breed
moet het hoefijzer zijn!quot;
De meening van den heer ïquot;., als zou een hoefijzer aan bet uiteinde der
takken smaller moeten zijn dan aan den toon, wordt door mij geenszins
gedeeld. Het smaller worden van het ijzer aan de takken toch, heeft ten-
gevolge dat het hoefmechanisme in zijn werking wordt belemmerd, doordat
het ijzer dan in den regel te nauw wordt gepast; de steunselhoek krijgt
niet zijn volle dracht en de hoornwand zal reeds na verloop van een tweetal
weken over het ijzer gegroeid zijn.. Klemhoeven, steengallen en een stramme
gang zullen hiervan onvermijdelijk het gevolg zijn.
Volgens mijn bescheiden meening moet de breedte van het ijzer tweemaal
de dikte van den hoornwand in den toon bedragen en het ijzer aan het
uiteinde der takken niet smaller worden gemaakt.
Het bezwaar, dat het ijzer, bij eene gelijke breedte, tegen den straal komt
te liggen, wordt door mij niet ingezien, waar toch aan het uiteinde der
takken een halven hoek wordt weggenomen. Bovendien moet het ijzer,
vanaf het zijgedeelte en aan de verzenen, buiten den wand komen te lig-
gen en wel op laatstgenoemde plaats 3 tot 5 mM, waardoor een gedeelte
van het ijzer al reeds buiten den hoef komt en de breedte aan het uiteinde
der takken dus geen bezwaar is.
Wat de slijting van het ijzer betreft, vermeen ik te mogen opmerken,.
-ocr page 20-dat meu toch niet overal waar het ijzer het meeste slijt, dit moet verdik-
ken of verbreeden, maar dat dit zooveel mogelijk moet en kan gevonden
worden met het bekappen van den hoef.
Ten slotte wordt door mij vermeend, dat, waar het ijzer in den toon het
meest slijt — hetgeen terecht door den heer F. wordt beweerd — dit toch
bij een normalen stand door den opzet wordt weggenomen.
Hoogachtend,
TJw dw.:
C. van Winssen.
Hoefsmid.
Naarden, December 1903.nbsp;^
— Het huishoudelijk reglement van den Bond van Smeden-Patroons in
Nederland, is bij Kon. Besluit van 8 Dec. j.1. als rechtspersoon erkend.
—nbsp;Door M. Dupas wordt in een Fransch tijdschrift een lepelvormige
schroefsleutel beschreven.
Het lepelvormige einde dient voor het uitkrabben van den hoef. In dit
lepelvormig einde is een indeuking om daarin de schroeven op te nemen,
wanneer zij los of vastgedraaid moeten worden; tevens dient het bolle ge-
deelte van den lepel als hamer. De steel loopt naar beneden ovaal breed
uit en is ook voorzien van een opening om daardoor een stok of een bout
te kunnen steken en op die wijze meer draaikracht te kunnen uitoefenen,
wanneer de schroeven zeer vast mochten zitten. Aan het ondereinde van
den steel bevindt zich een vaarschroef om de schroefgaten van zand en vuil
te zuiveren, terwijl die schroef naar beneden eindigt in een smaller ge-
deelte, zonder schroefdraad, om de vaste proppen vuil of sneeuw uit de
schroefgaten te verwijderen.
(De sleutel ziet er praktisch uit, doch wanneer ze slechts 75 gram weegt,
zooals wordt aangegeven, zal ze zeker niet voldoende soliede kunnen wor-
den gemaakt. Bef.)
Uit: „Tijdschr. voor veeartsenijkunde in Nederlandquot;.
—nbsp;In Sept. j.1. werd aan de veeartsenijschool te Utrecht een 16-jarige,
zwarte merrie, zonder afteekeningen, gebracht, bij welk paard de hoeven
voor een gedeelte wit of rose gekleurd waren. Vroeger had het paard, volgens
den eigenaar, zwarte hoeven gehad en werkelijk waren er ook nog, naast
het rose gedeelte, zwarte hoefdeelen aanwezig.
—nbsp;Inricliting voor hoefbeslag te Grouingen.
In den loop der maanden December 1903 en Januari 1904 hebben weder-
-ocr page 21-om 3 leerlingen, na volbrachten proeftijd, de inrichting verlaten met een
getuigschrift dat hunne vorderingen voor de praktijk en de theorie goeA
waren. Het zijn de heeren : A. V o n c k te Aduard (20 Juli—20 December),
S. Bolt te Adorp (27 Juli—24 December) en G. P. Beuk erna te Feer-
werd, ,gem. Ezinge, (10 Aug. 1903—9 Januari 1904). De opengevallen
plaatsen zijn ingenomen door Derk Mulder van Siddeburen (14 Dec.),
Veldman te Aduard (20 Dec.), P. Huizing a to Westeremden (11
Jan.) en P. Schärft te Oterdum (13 Jan.).
—nbsp;De subsidie voor de Leeuwarder Ambachtsschool is door de Prov.
Staten van Friesland gebracht van ƒ3000 op ƒ6000.
—nbsp;De Ambachtschool te Assen is in 't najaar van 1903 zeer feestelijk
ingewijd.
Reeds sedert eenige jaren wordt door den heer A. van Mansfeld,
rijks-veearts te Bergen-op-Zoom, aan jongelieden uit den omtrek gratis
onderricht in liet hoefsmidsvah gegeven met medewerking van den gediplo-
meerden hoefsmid Verhoeven aldaar.
— De internationale ijzerwerkers-vereeniging telt 70.000 leden in de
vereenigde staten van N.-Amerika, in Canada, in Z.-Afrika enz. Ook zijn
er nog 150.000 werklieden in andere bedrijven bij aangesloten.
In het najaar van 1903 is in de Vereenigde Staten een algemeene werk-
staking onder de ijzerbewerkers uitgebroken, als een protest tegen de z.g.n.
„Iron Leaguequot;, eene vereeniging van talrijke patroons, met verbazend groot
kapitaal opgericht.
Een dergelijke staking, die natuurlijk ook andere bedrijven raakt, kan
gewichtige gevolgen hebben. Ook in Duitschland heeft op uitgebreide schaal
een staking in het metaalwarenbedrijf geheerscht, welke ruim 2 maanden
heeft aangehouden, tengevolge waarvan ten slotte de metaalwerkers in de
fabrieken, de geheele metaalnijverheid tegen zich innam en de patroons daar-
entegen van alle kanten steun kregen.
In den laatsten ti^jd luiden de berichten, ook uit Amerika, gunstiger.
— Verantwoordelijkheid der hoefsmeden in Frankrijk.
1.nbsp;Verantivoordelijkheid van den hoefsmidsbaas ten opzichte van zijne knechts.
De patroons zijn aansprakelijk voor de ongevallen aan hunne knechts overko-
men, wanneer deze ongevallen zijn te wijten aan een fout of een gebrek aan
voorzorgen van de patroons. Dit laatste moet bewezen worden door den
knecht aan wien het ongeval is overkomen.
2.nbsp;Verantwoordelijkheid van de patroons tegenover de eigenaars van de
dieren, welke hun zijn toevertrouwd om te worden beslagen. De paarden,
welke aan de smederij zijn gebracht om te worden beslagen, kunnen onge-
lukken krijgen vóór, gedurende en na het beslag. Voor deze ongevallen
zijn de hoefsmeden niet verantwoordelijk, tenzij er van hunnen kant groote
schuld is geweest.
3. Verantwoordelij Meid van de hoefsmeden ten opzichte van derden, wat
'betreft de ongevallen veroorzaakt door de dieren, welke men han hen heeft toe-
vertrouwd om te worden beslagen. Wanneer de dieren onder het toezicht
van den eigenaar of diens knecht zijn, rust de verantwoordelijkheid op den
eigenaar alleen, tenzij de hoefsmid een fout heeft begaan. Wanneer de die-
ren toevertrouwd zijn aan de zorg en de hoede van den hoefsmid, die
belast is met ze te beslaan, dan is die hoefsmid verantwoordelijk voor de
ongevallen welke door de dieren worden veroorzaakt, zelfs als geen enkele
fout hem kan worden verweten.
Hij kan van zijn verantwoordelijkheid niet worden ontslagen, dan wanneer
hij bewijst dat het ongeval is te wijten aan een onvoorzien toeval, over-
macht, of aan de schuld van andere personen.
Al deze regelen zijn ook vau toepassing op veeartsen die een hoef-
smederij exploiteeren.nbsp;L-
— IJzermarkt.
Tengevolge van de groote werkstaking was de ijzermarkt in November
en le helft December gedrukt en traag. In het late najaar luidden de be-
richten omtrent de staking in het metaalbedrijf gunstiger en werd de ijzer-
markt ook levendiger met stijgende prijzen.
— Steenkool. (Euhrort.)
In November kon wegens den waterstand bijna niet worden geladen;
alleen daar waar inrichtingen voor hoog water waren. In DecembeV was
de toestand gunstiger en werd er zeer veel gescheept.
Ingekomen postwissels van M. Schreurs te E. voor le, 2e en 3e kwart.
1903 ƒ2.25, H. Biljon te L. voor éde kwart, ƒ0.75 en G. v. Veen te V.
voor 4e kwart. '03 en le halfjaar '04 ƒ2.25.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
•drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
- HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland
CN
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.; NEDERLANDSCH.
Veie getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900!
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
RENETTFNnbsp;kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' *nbsp;Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
-ocr page 24-
S |
X |
a |
W | |||
O |
© |
O |
ffl | |||
CD |
ffl | |||||
95 |
Hs Squot; p |
g |
ffl Squot; | |||
O |
(19 |
c |
M |
s | ||
S |
CD |
ffl |
ffl | |||
n |
S | |||||
ïr CD |
s- O |
Jquot; |
a' |
ffl | ||
CD |
C5 |
Oï |
X | |||
w |
S! |
ffl |
X
O
®
05 | |
3' |
« |
O | |
IV |
® |
3 |
13 |
© |
» |
Oé |
S |
ar; | |
te | |
B |
■
O
«
TT
O
O
r
I
®
(13
Q. (D
CO CT
= s
O) Ö;
O O
p ns
5
lt;1 s
s
—
II
s ^
e^ ®
B i-
^ p
JD
s
O ffl
3- a
li
3
s
©
Dis
3 ©
«
P
3
(ï
«
§
Bquot;
e
B
fi
s
ffl S
3 0)
■ 01
W
Si
co 2-
CD M
S- »
»
9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 2.
nOOFDlU DACÏEUK-T'lTGKVKK,: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TK GROKINGEN.
-ocr page 26-De beteekenis van het hoefbeslag voor het leger. — Wat moet de
hoefsmid noodzakelijk weten? — Ingezonden Stukken. — Persoverzicht. —
Korte Mededeelingen. — Briefwisseling. — Advertentiën.
DE BETEEKENIS VAN HET HOEFBESLAG VOOE HET LEGEE.
In bet „Militär Wochenblattquot; kwam eenigen tijd geleden een artikel
voor over het bovenstaande onderwerp, geschreven door den Duitschen
paardenarts Ernst Krüger, le Assistent aan de Koninklijke Militaire
Hoefsmidschool te Berlijn. Veel van hetgeen door hem wordt behandeld
IS ook voor ons leger van belang, ja zelfs nog in meerdere mate dan voor
het Duitsche leger, waar reeds sedert jaren herwaarts aan het hoefbeslag
veel aandacht is geschonken. Onder de uitwendige ziekten der troepenpaarden
neemt de groep van ziekten van den hoef en de bewegingsorganen, zoowel
in getal als in belangrijkheid, de eerste plaats in. Volgens het Statistisch-
^ eterinair-Overzicht kwamen in het jaar 1901 bij het Pruisische leger en
het Xlle legerkorps (Wurtembergsche) van de 86066 paarden 2822 met
hoefziekten en 10587 met ziekten der ledematen in behandeling, dus bijna
3.3 o/q hoefziekten en 12.3 7o ziekten der ledematen.
^ oor ons land bedragen deze cijfers voor het jaar 1901: aantal paarden
4993, hoefziekten 654 of 12.54 en ziekten der ledematen 1768 of 35.4 o/q.
Deze getallen zijn gedurende de laatste 10 jaren vrijwel constant geble-
quot;^en, terwijl die voor andere ziekten nu eens hoogere, dan weer lagere
cijfers aangeven.
Er moeten dus voor de hoef- en beenziekten oorzaken bestaan, welke
voortdurend de ontwikkeling van deze kreupelheden begunstigen.
Inderdaad leert nu de ervaring dat een groot deel der hoefziekten en
beengebreken met het hoefbeslag in een oorzakelijk verband staan. Zelfs
het beste hoefbeslag benadeelt in den regel min of meer de natuurlijke
gesteldheid der hoeven, zoodat reeds geringe fouten in het beslag nadeelig
op hoeven en beenen moeten inwerken en dit des te meer naarmate wij
grootere inspanning van onze paarden eischen bij ongunstige bodemge-
steldheid.
De uitoefening van het hoefsmidsvak vordert daarom de grootste zorgvul-
digheid en zaakkennis. Dat deze taak nog altijd niet naar behooren ver-
vuld wordt, bewijzen, zooals reeds gezegd is, de getallen in de Statistische
Overzichten. Een groot deel van het in Duitschland jaarlijks in dienst
tredende beslagpersoneel is gebrekkig afgericht. Door de fabriekmatige
vervaardiging der hoefijzers leeren slechts weinig smeden een ijzer maken;
velen zijn in fabrieken werkzaam geweest en hebben in 't geheel geen hoef-
beslag geleerd. Het zelfstandig aanmaken van een bruikbaar hoefijzer, dat
vooral in een veldtocht volstrekt noodzakelijk is, moeten de meeste smeden
eerst op de militaire hoefsmidscholen leeren. Het hoefbeslag moet de hoe-
ven in gezonden vorm houden en onze paarden in staat stellen onder
verschillende weersinvloeden en bodemTerhoudingen, zonder gevaar voor de
hoeven en de beenen, hunne diensten te verrichten. Dit kan slechts ge-
schieden indien voldoende gelet wordt op de stelling der ledematen, den
hoefvorm en het dienstgebruik van het paard.
Aan het eigenlijke beslag moet daarom steeds een onderzoek naar de
beenzetting, hoefvorm en gang voorafgaan en het zich overtuigen of de vorm
der hoeven past bij de stelling der ledematen in verband met de wijze
van gaan.
De voor- en achterhoeven moeten ook in beslagen toestand hunnen ka-
rakteristieken vorm hebben behouden; zij moeten van gelijke lengte zijn,
groot genoeg voor de grootte van het paard en zoowel van ter zijde als
van voren en achteren gezien bij de stelling der ledematen passen.
Ook moet men de oude hoefijzers onderzoeken (tevens lettende op het
dienstgebruik van het paard) op hunne lengte, wijdte, randen, wijze van
nagelen, afslijting enz.
De beweging der ledematen moet geschieden in overeenstemming met
hunne stelling. Wijkt deze daarvan af, zoo wijst dit op voorhanden zijnde
ziekelijke veranderingen aan de ledematen en hoeven, of op fouten in het
beslag. Hetgeen men bij dit onderzoek waarneemt, is voor het besnijden
der hoeven en de keuze der ijzers van veel belang. Het nalaten van dit
zoo gewichtige onderzoek moet noodzakelijk tot grove fouten in het beslag
en het besnijden leiden. Hierin is het belangrijke, maar ook het moeilijke
van de uitvoering van het hoefbeslag gelegen.
De militaire hoefsmidscholen hebben hun bestaan te danken aan de er-
kenning en het op de rechte waarde schatten van dit feit. Van hier uit
wordt gestreefd naar een zooveel mogelijk uniforme regeling van het hoef-
beslag voor het geheele leger, hetgeen in Duitschland geschiedt door de
grondige opleiding der toekomstige paardenartsen en hoefsmeden. En toch
leert ons de ervaring en de bovengenoemde Statistische overzichten dat er
altijd nog een groot getal hoef- en beengebreken voorkomen, welke op
fouten in de uitvoering van het hoefbeslag terug te brengen zijn.
Slechts dat hoefbeslag kan aan de invallende lichaamslast een onder alle
omstandigheden toereikenden steun bieden, hetwelk met het dienstgebruik
en den bouw van het paard, de stelling der ledematen en den vorm der
hoeven, volledig rekening houdt.
Een van de zoo dikwijls opgemerkte fouten bestaat in een scheeve bodem-
vlakte van den hoef, waarvan scheef optreden het gevolg is. Dit laatste
doet afbreuk aan de zekere ondersteuning van het paard en werkt storend
in op het evenwicht in de beweging ten nadeele van de hoeven, beenderen,
pezen en gewrichten. Ten gevolge van het scheeve optreden veranderen
de belastingsverhoudingen van de onderste gewrichten en van de verschil-
lende deelen van den hoef, waardoor zich zeer spoedig ziekelijke verande-
ringen aan de ledematen en den hoornschoen zullen voordoen.
Tot de hoefziekten, welke onze troepenpaarden zoo dikwijls gedurende
weken en maanden aan den dienst onttrekken en duidelijk in oorzakelijk
verband met het hoefbeslag staan, behooren hoornscheuren, losse wand,
steengallen, rotstraal, de verschillende vormen van klemhoef, verbeening
van de hoefkraakbeenderen, verballing, vernageling etc. Volgens het „Sta-
tistisch Veterinair Overzicht van het jaar 1901quot; werden in Pruisen alleen
1171 paarden met hoefziekten behandeld. In werkelijkheid zou dit getal
niet onbelangrijk verhoogd worden, daar in Pruisen slechts zulke paarden
ziek gemeld worden, welke zelfs voor de geringste dienstverrichting niet
gebruikt kunnen worden.
Voor ons land bedraagt volgens het „Statistische Overzicht der bij het
ï^ederlandsche leger in het jaar 1901 behandelde zieke paardenquot; dit cijfer
654, in vergelijking met het zooeven aangehaalde zeer hoog; wij moeten
echter niet vergeten dat in ons leger alle paarden gemeld worden, welke
niet in staat zijn den gewonen dienst mede te maken. Het getal der ziekten
van de ledematen is nog grooter dan dat der hoefziekten. In Pruisen kwa-
men in 1901 in behandeling 8817 paarden met ziekten van beenderen, pezen
en gewrichten. Ook deze ziekten staan voor 't grootste deel in oorzakelijk
verband met fouten in het hoefbeslag, ten minste deze laatste begunstigen
Wj langdurig bestaan de ontwikkeling dezer kreupelheden, vooral wanneer
onze dienstpaarden in den zomer en den herfst gedurende de groote ma-
noeuvres aan groote vermoeienissen zijn blootgesteld. Des winters daaren-
tegen komen er weinig nieuwe kreupelheden bij; de paarden loopen slechts
korten tijd in het losse zand der maneges; hierdoor hebben de gebreken
in het hoefbeslag, zoo zij aanwezig zijn, niet die ongunstige uitwerking.
\erder heeft het hoefbeslag groote beteekenis bij aangeboren of verkre-
gen gebreken in bouw en gang der paarden; zeer dikwijls kunnen wij deze
zoodanig verbeteren, dat deze paarden langer voor den dienst bruikbaar
blijven. Een smalle steunvlakte van den hoef kan men door het hoefbeslag
breeder maken, een te korte verlengen; steile wandafdeelingen welke door
den invallenden lichaamslast het meest te lijden hebben, door een daarmee
overeenkomend wijd en bodemwijd gehouden hoefijzer ondersteunen en zoo
voor vroegtijdig ziek worden beschutten. Paarden welke door gebreken in
den bouw en de stelling der ledematen neiging hebben tot vangen en strij-
ken, kunnen door het hoefbeslag hiertegen beschut worden.
nkele beengebreken en peesaandoeningen laten een verandering achter,
welke een steileren stand van het been ten gevolge hebben, zoodat de hoef
langzamerhand een stomperen vorm aanneemt. Hierbij krijgt het teenge-
deelte een inknikking, omdat dit zich niet zoo snel aan den veranderden
stand aanpassen kan als de verzenen. In dergelijke gevallen is het onze
plicht zooveel mogelijk de hoeven door besnijden in een stomperen vorm
over te brengen en dit door het beslag te ondersteunen, b. v. door verdikte
takken, kleine kalkoentjes etc.
Hieruit blijkt dus, dat het hoefbeslag beteekenis heeft als oorzaak van
hoef- en beenziekten, zoowel als middel om kreupelheden te voorkomen en
te behandelen. De dagelijksche ervaring bevestigt, dat het aantal der hoef-
en beenziekten bij een troepengedeelte afneemt en de paarden in staat
gesteld worden meerdere diensten te verrichten door een vakmatige leiding
en uitvoering van het hoefbeslag. Evenals de genezing van eene ziekte
zonder verwijdering van de oorzaak niet mogelijk is, zoo behoort ook tot
de behandeling der hoef- en beenziekten in de eerste plaats het verwijderen
van de fouten in het beslag en in het besnijden, zonder welke een duurzame
en grondige genezing niet gelukt. Zelfs in die gevallen, waarbij geen
fouten in het beslag als oorzaak zijn aan te toonen, moet een doelmatige
regeling van het hoefbeslag de genezing ondersteunen. Zoowel het voorkomen
als ook het onderzoek en de behandeling van een groot deel der hoef- en
beenkreupelheden vereischen steeds een grondige kennis van het hoefbeslag.
Van groot gewicht voor het leger is verder het scherp beslag. Dit moet
onze troepenpaarden bij sneeuw en ijs een goeden steun verleenen. De
hoefsmeden, zelfs de minst geoefenden, moeten in staat zijn te velde een
bruikbaar sehroefkalkoenbeslag uit het voorhanden materiaal met eenvou-
dige werktuigen gereed te maken. Het zwaartepunt van het sehroefkal-
koenbeslag ligt in de grondige oefening en onderrichting der hoefsmeden
en in de goede hoedanigheid der werktuigen ter vervaardiging.
Deze werktuigen moeten, wat materiaal, vorm en afmeting betreft, on-
berispelijk zijn; voor de uitgifte moeten zij daarop gekeurd worden. Deze
keuring is bijna steeds een zuiver practische, waarvoor echter bepaalde
kennis van de eigenschappen van de verschillende soorten van ijzer en
staal noodig zijn. Aan ditzelfde onderzoek moeten ook het winterbeslag
met de daarbij behoorende schroefkalkoenen op de rustkamers onderworpen
worden.
Gebrekkige werktuigen, of werktuigen welke niet aan het voorschrift
voldoen, hoefijzers en kalkoenen welke bij de keuring gebreken vertoonen,
moet men niet aannemen. Ook het ruwe materiaal zooals ijzer, staal,
smeekolen etc. moeten bij de aanschafiing onderzocht worden. Met mate-
rieel zonder gebreken en werktuigen volgens voorschrift is de smid in staat
bruikbare hoefijzers en bruikbaar sehroefkalkoenbeslag te vervaardigen.
De uitrusting met modelwerktuigen en de verzorging van onze bereden
troepen met een onberispelijk sehroefkalkoenbeslag, zoowel in tijd van
oorlog als in vrede, behooren mede tot de hoofdzaken van het hoefbeslag.
Het is bekend hoeveel er van afhangt dat een troep in oorlogstijd, ook
bij de slechtste bodemtoestanden, voorwaarts kan komen.
Uit het voorgaande moge blijken welke beteekenis het hoefbeslag voor
het leger bezit en dat daarvan niet weinig de slagvaardigheid der bereden
troepen afhangt.
Ben groote taak is daardoor voor de militaire.paardenartsen weggelegd;
zij moeten trachten al die invloeden verre te houden, welke schadelijk
inwerken op de ledematen van het paard, dat het hoefbeslag volgens de
regels van de kunst worde uitgevoerd en dat de dienstbruikbaarheid van
ons kostbaar paardenmateriaal zoo lang mogelijk behouden blijve.
In Duitschland is dan ook de leiding en het toezicht op het hoefbeslag
aan de paardenartsen opgedragen; het is een gewichtig en verantwoordelijk
veld van bezigheid, maar tevens ook een zeer dankbaar onderdeel der veel-
zijdige werkzaamheden van den veterinairen dienst.
Het legerbestuur moet daarom groote waarde hechten aan de opleiding
en verdere studie der paardenartsen in het hoefbeslag. De grondige ken-
nis daarvan is voor den paardenarts als leider van het hoefbeslag en als
onderwijzer van het beslagpersoneel een onvoorwaardelijke eisch. Hij moet
zich voortdurend met het hoefbeslag bezig houden, zoowel tot eigen ont-
wikkeling als om het beslagpersoneel op de hoogte te houden. Hij moet
met zijn personeel op de monsterplaats zoowel als in de beslagsloods tel-
kens opnieuw in daarvoor geschikte gevallen den loop van het beslag be-
spreken, den smid opmerkzaam maken op de fouten en de gevolgen daarvan,
en hem onderrichten hoe deze fouten te vermijden zijn.
De paardenarts moet verder een juiste maatstaf bezitten wat hij van
zijn beslagpersoneel verlangen kan en wat niet.
Deze taak kan echter slechts van den paardenarts gevorderd worden,
indien deze door de praktijk, levendige belangstelling en voortdurende
studie een hoogeren graad van ontwikkeling bereikt heeft. Reeds lang
beschouwt men het hoefbeslag niet meer als een handwerk, maar als een
kunst, waarbij de wetenschap en de praktijk hand aan hand moeten gaan.
In Duitschland worden de paardenartsen na afloop van hunne studiën een
half jaar gedetacheerd aan een van de vele militaire hoefsmidscholen. Ook
in Frankrijk gaan de aspirant-paardenartsen eerst een jaar naar de Rij-
en Hoefsmidschool te Saumur, teneinde daar voor hunne toekomstige be-
trekking verder te worden bekwaamd.
Van andere zijde wordt de beteekenis van een grondige kennis van het
hoefbeslag voor de veeartsen niet erkend; dit is echter zeker niet op
militaire paardenartsen van toepassing. Het in goeden toestand houden
van ons kostbaar paardenmateriaal, het voorkomen van hoef- en beenziekten
is eng verbonden met een grondige kennis van het hoefbeslag en het zal
ieder duidelijk zijn, welke beteekenis dit voor het leger heeft, zoodat er
niet genoeg de aandacht gevestigd kan worden op de opleiding en verdere
vorming van het militair veterinair personeel.nbsp;L.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KROES.
(Vervolg.)
Wordt de hoef te veel aan droogte blootgesteld, dan kan het hoorn
zich niet voldoende voorzien van vocht, dat geregeld noodig is, omdat
er voortdurend eenig vocht uit het hoorn verdwijnt door verdamping.
Wij verkrijgen een toestand van het hoorn, zooals die zich voordoet bij ge-
droogde hoeven, welke wij als leermiddelen gebruiken. Dikwijls toch zijn
dergelijke hoeven zoodanig ingedroogd, dat het moeilijk valt de verschillende
deelen duidelijk aan te toonen.
De vaste, ingedroogde hoorn verliest z'n elasticiteit; de ruimte in den
hoornschoen wordt kleiner en de daarin gelegen deelen worden gedrukt.
Stellen wij het hoorn afwisselend aan te veel en te weinig vocht bloot,
b.v. hevige regens, opgevolgd door feilen zonneschijn, dan zal het hoorn
brokkelig worden; immers de door vocht uitgezette hoornbuisjes krimpen te
spoedig in, de stof welke de buisjes (hoornpijpjes) aan elkaar verbindt,
scheurt los en de samenhang van het hoorn gaat verloren.
Zeer sterk doen zich deze schadelijke invloeden van vocht en droogte ge-
voelen, wanneer de uitwendige laag van den hoornwand (de z.g.n. glazuur-
laag) niet meer aanwezig is. Deze laag toch beschut den hoef zoowel voor
te veel wateropname als voor te veel waterverdamping. Onder gewone,
natuurlijke verhoudingen blijft de glazuurlaag vrij goed den hoornwand be-
schutten, doch wanneer de mensch zich met het paard gaat bemoeien en
het in èen stal plaatst, zien wij spoedig oorzaken optreden, die vernielend
op de glazuurlaag inwerken, b.v. vochtige stalmest. Heeft deze nadeelige
stof eenmaal de glazuurlaag verwoest, dan zal ze ook verder inwerken
,op den hoornwand zelf, alsmede op de zool en den straal.
Zeer nadeelig werken ook meer vaste meststoffen, die in de straalgroeven
en tusschen de zool zich verzamelen en daar als een vaste koek blijven
zitten. In dien mest toch ontwikkelen zich rottingskiemen, die een zeer
nadeeligen invloed op de zool en vooral op den weeken straal uitoefenen,
zoodat deze in ontsteking geraakt en er een z.g.n. rotstraal ontstaat. Ook
de witte lijn bestaat uit zachte hoorn, zoodat deze ook wordt aangetast en
losse wand daarvan het gevolg is. Vooral de mest, die in de groeven van
den straal dagen en dagen blijft zitten, werkt schadelijk — en dit moet
dienen tot waarschuwing van tot vuilpoetsen geneigd stalpersoneel, dat het
uitkrabben van zool en straal wel eens monnikenwerk noemt, omdat er
zich al heel spoedig na het schoonmaken weer mest in die groeven verza-
melt. Welnu — het is dan toch nog maar beter dat er telkens nieuwe
mest in komt dan dat dezelfde mest daar in rust verkeert en aan het om-
zetten gaat. Wij wasschen onze handen immers ook gedurig, al zijn wij
telkens weer in de noodzakelijkheid ze vuil te moeten maken!
Ten einde de verschillende schadelijke toestanden zoo weinig mogelijk na-
deelig op den hoef te doen inwerken, heeft men in den loop der tijden
verschillende hulpmiddelen aangewend. Veel vet is er al achtereenvolgens
op de verschillende hoeven versmeerd en wel voornamelijk op den
wand, met de bedoeling de hoeven weeker te inaken. Het resultaat van
al dat smeer heeft echter niet steeds aan de verwachtingen voldaan en geen
wonder! Immers wanneer wij vet op den hoornwand smeren, doen wij
dat in het verloop der hoornbuisjes, welke daar ter plaatse gesloten zijn en
dus het vet niet kunnen opnemen; alleen kan de tusschenhoornstof wat
verwecken, doch dat mag niet de bedoeling zijn van het invetten, omdat
daardoor de samenhang van het hoorn verloren gaat. Het vet moet in de
buisjes dringen en dat zal beter plaats vinden, wanneer het vet wordt inge-
wreven op den draagrand van den wand, over de zooivlakte en den straal;
hier toch vinden wij de open ondereinden van de hoornpijpjes, welke in staat
zijn langs dien weg nog eenig vet of water op te zuigen.
In den regel stelt men zich echter van dat opzuigen te veel voor en
vooral zal het slecht gelukken wanneer de hoef in geen tijden werd besne-
den of bedekt is met een laag ingedroogd vuil of mest. Immers dan zijn
de hoornbuizen verstopt en voor opname van vocht en vet ontoegankelijk.
Willen wij dus vocht of vet zooveel mogelijk in het hoornweefsel doen drin-
gen, met de bedoeling dit wat weeker te maken, dan zullen wij b.v. het
paard onbeslagen, en met goed besneden hoeven, op een vochtigen bodem
laten loopen of de ondervlakte van den hoef met een vette stof insmeren,
d. w. z. goed inwrijvem, evenals wij zalf op de huid insmeren. Een dege-
gelijk afwasschen en daarna opdrogen, moet dit insmeren voorafgaan; niet
alleen omdat het vet anders onwerkzaam blijft, doch ook omdat, wanneer
wij vet over het vuil smeren, er zich een korst vormt, die alle gezonde
uitwaseming van den hoornschoen tegengaat, terwijl zich in en onder die
^orat stoffen vormen, die een zeer nadeeligen invloed op het hoorn uit-
oefenen.
quot;^'ooral zullen deze schadelijke eigenschappen zich voordoen wanneer wij
allerlei vetten en smeersels gebruiken, die in den mond van het volk een
groote bekendheid hebben gekregen, zooals traan, reuzel, olie en dergelijke.
De nadeelen van deze vetten bestaan daarin, dat ze ransig worden en er
zich scherpe stoffen in ontwikkelen, welke even nadeelig op het hoorn in-
werken als stalmest. Een van de beste stoffen, waarmee wij den lioef kun-
nen insmeren, is gewone vaseline, zonder meer.
Een krachtiger middel om het hoorn weeker te maken is het zoogenaamde
«inslaanquot; of „broeienquot;.
Dikwijls gebeurt dit door den hoef in koemest te zetten; ook wordt zeer
goed succes verkregen door een lijnkoekpap, terwijl sommigen slechts den
hoef wikkelen in een natte lap en het paard daarmee b.v. een dag laten
staan. Al naar de behoefte en het succes dat men er mee verkrijgt, kan
dit .„inslaanquot; van tijd tot tijd, b.v. 2 X 's weeks worden herhaald.
Dikwijls hebben wij met het insmeren van den hoef een andere bedoeling
dan wel het verweeken van het hoorn. Ja het geschiedt dikwijls om het in-
dringen van water in den hoef tegen te gaan. Dit doel zal men het beste bereiken,
door den hoef met een laagje steenkool- of houtteer in te smeren. Dikwijls
wordt een goede hoefzalf gemaakt van gelijke deelen vaseline en teer.
Meer dan de genoemde werkingen moet men zich echter niet van de
hoefzalven voorstellen. Sommigen meenen, dat door het ijverig gebruik
van hoefzalf, het hoorn beter zal groeien, doch dat is een dwaling. De
betere hoorngroei wordt slechts bevorderd door eene meerdere functie van
de hoornvoortbrengende deelen (vleeschzoom, vleeschkroon, vleeschwand,
vleeschzool en vleeschstraal), welke men door invetten van wand en zool
niet bereikt.
Die verhoogde werkzaamheid der vleezige deelen wordt bevorderd door
beweging van den hoef (uitzetting en inkrimping) en dientengevolge ver-
hoogde bloedstoevoer. Geschiedt zulks onder de reeds gemelde gunstige
verhoudingen, dan zal dit zijn „het middelquot; om den hoorngroei te bevor-
deren niet alleen, doch ook zal de vermeerderde hoorngroei dikwijls aan-
leiding geven tot bet voortbrengen van beter kwaliteit hoorn en zullen dus
de nadeelen: droge hoorn, brokkelige hoorn, tevens worden opgeheven.
Wij zien dus dat voor de vorming van veel en gezonde hoorn niet veel
■anders noodig is dan ruime beweging op zachten bodem en steeds zal, wan-
neer wij de meer kunstmatige verpleging van een hoef behandelen , dit feit
als een draad ook door deze wijze van verplegen geweven zijn, zoodat de
bevordering van die beweging, en daardoor het werkzaam zijn van het hoef-
mechanisme, de roos is van de schijf waarop de smid het doeltrefïen
moet leeren.
(Wordt vervolgd)
M. de B.
Vergun mij, naar aanleiding van het stukje door van Angeren in de
laatste aflevering van „De Hoefsmidquot; over de breedte van het ijzer geschre-
ven, het volgende op te merken.
Met veel aandacht heb ik dat stukje gelezen en herlezen; ik zou van A.
aanraden, als hij weer eens iets wil tegenschrijven, niet te beginnen met
te zeggen, dat het zoo zijn moet als waar hij tegen opkomt, v. A. zegt
n. 1.: „maak het ijzer in den toon 2V2 maal en aan de takken 2 maal zoo
breed.quot; Komt dat niet overeen met: breeder in den toon dan aan de tak-
ken? Naar mijne meeuing is het volstrekt geen nadeel dat een ijzer aan
de takken smaller is, de draagrand wordt immers ook smaller aan bet
verzengedeelte; het smaller worden van den ijzertak is zelfs een voordeel,
daar men zulk een ijzer veel gemakkelijker passen kan. Een goed gemaakt
ijzer met ronde uiteinden en smaller toeloopende takken, kan juist uitste-
kend den draagrand en steunselhoek bedekken en overal goed dragen, zeker
veel beter dan een ijzer met breeden tak, waarvan de binnenhoeken schuin
zijn weggenomen, v. A. zal toch wel niet willen beweren, dat bedoeld
stukje wel eens veel te groot wordt weggenomen; mocht dit v. A. eens
overkomen zijn, gooide hij het ijzer dan weg!? v. A. schrijft ook dat door
smalle ijzertakken klerahoeven kunnen ontstaan; ik moet eerlijk zeggen,
dat ik niet begrijp hoe v. A. die ondervinding heeft kunnen opdoen; ligt
het ijzer te nauw, dan ziet u den draagrand over het ijzer gaan, de hoef
wordt dus wijder; er kan geen sprake zijn van klemhoeven.
Over den opzet zal ik maar weinig zeggen; deze mag toch niet meer dan
de ijzerdikte bedragen, in den regel bedraagt hi.] zelfs maar de halve ijzer-
dikte en begint in het midden van de ijzerbreedte of iets meer naar achte-
ren. Hoe grooter de ijzervlakte is waarop het paard staat, des te meer
steun vindt het en gaat gemakkelijker. F ziet dus M. de K. dat men
spoedig grenzen bereikt met het meer opzet geven.
Ik eindig met er op te wijzen-,
le. dat een ijzer dat aan de takken iets smaller is dan aan het toonge-
deelte, veel voor heeft en naar alle eischen gepast kan worden;
2e. dat de bouw van den hoef en de slijting van het oude ijzer er op
wijst, dat de takken iets smaller moeten zijn;
3e. dat de meeste hoefsmeden de takken smaller maken.
Amersfoort, 2 Eebr. 1904.
-ocr page 35-BESLAG LAVALAED POB,EÏ.
Geachte Medacteur!
Mag ik een klein plaatsje voor het volgende:
Ik heb een zuiver Eng. raspaard (luxe rijtuigpaard) op beslag, hetwelk
de voorijzers geregeld in 3 weken versleten heeft (ik maakte de ijzers van
IXV2)) waardoor de hoeven, die van nature kort en vast zijn, niet beter
werden door het te dikwijls nagelen. Ik besloot in overleg met den eige-
naar eens een proef te nemen met bovenstaand beslag, en de uitslag was
zeer verrassend. Bedoeld paard liep op het eerste beslag, het was in Juli
1903, precies 34 dagen, dus pl. m. 13 dagen langer dan op de gewone
ijzers bij denzelfden dienst. Van dien tijd af loopt het dier steeds op ge-
noemd beslag uitstekend en blijven de hoeven zeer goed, tot groote tevre-
denheid van den eigenaar, waarom ik dan ook iederen hoefsmid aanraad om
bij gelegenheid ook eens een proef te nemen en den uitslag in ons vakblad
te melden. Hierdoor zal m. i. ons vakblad „De Hoefsmidquot; volstrekt niet
in waarde verminderen doch stijgen.
N.B. Bij het besnijden van den hoef late men de verzenen zooveel
hooger als het ijzer daar ter plaatse dunner is.
Met dank voor de plaatsruimte verblijf ik
UE. dw. dn.
G. .1. EOLINK,
Oedip. hoefsmid.
Enschedé, Eebr. 1904.
Uit: „Der Hufschmiedquot;. (Januari.)
—nbsp;De le afl. van 1904 bevat een portret met bijschrift van Georg
Zippelius, directeur van de Koninklijke hoefbeslag-inrichting te Wiirzburg.
—nbsp;Het gebruik van lederen zolen neemt aan de leersmederij te Dresden
van jaar tot jaar toe. Het is zoowel de bedoeling om het hoefmechanisme
werkzaam te doen zijn als om de paarden het uitglijden op de asphaltstra-
ten te beletten.
Om een en ander te bereiken moeten de zolen vereenigd worden met
gummibelegsels, omdat de zool op zich zelf den bodem niet raakt.
De gummi-belegsels zijn echter zeer duur, waarom dan in den laatsten
tijd ook pogingen in 't werk worden gesteld om ze te vervangen door goed-
koopere stoffen.
—nbsp;Door den korps-paardenarts Koster te Berlijn zijn nadere onderzoe-
kingen, met behulp van electriciteit, gedaan omtrent de werking van het
hoefmechanisme. Hij verrichtte zijne proeven op het levende dier en kwam
tot de volgende resultaten: bij de beslagen hoeven zet zich — bij alle hoef-
vormen — de hoornwand in het verzengedeelte, aan den kroonrand iets
meer uit dan aan den draagrand, n.l. van 2—1 m.M.; de ballen zakken bij
de belasting van den hoef iets door, de steunselhoeken bewegen zich naar
buiten en naar achteren, terwijl de kroon boven den toonwand, vooral bij
spitse hoeven, naar achteren wordt verplaatst.
Bij onbeslagen hoeven verwijdt zich het verzengedeelte op dezelfde wijze.
Er is geen verschil bij vóór- of achterhoeven. De verwijding van den hoorn-
wand heeft plaats tot daar waar deze zich naar achteren en naar binnen
ombuigt. (Dus volgens deze beschrijving tot op het breedste gedeelte van
den wand. Toch zien wij bij ervaring in de smederij, dat ook de hoef wel
bi) de toonnagels werkt en dus zich uitzet, vooral wanneer de uitzetting naar
achteren wat is belemmerd, door ver naar achteren geplaatste nagels. Bef.)
De verzen-verwijding komt ook tot stand bij onbelaste hoeven, wanneer
druk op den hoornstraal alleen wordt uitgeoefend en ook bij druk op den
straal en de balgroeve tezamen. Deze proef geeft een goed inzicht van
de werking van het elastische straalkussen.
—nbsp;Het nummer van Februari 1904 bevat voor den Nederlandschen smid
weinig belangrijks; n.1.: eene beschrijving van eenige hoefzolen; een vervolg-
artikel van de geschiedenis van het hoefbeslag; een verslag van de centrale
leersmederij te Hannover, waaruit blijkt, dat zich in December 1903 14
smeden voor het examen hebben aangemeld, waarvan 13 slaagden. (4 «eergoed,
6 goed en 3 voldoende)-, tegenwoordig worden 17 smeden aan de inrichting
onderwezen.
—nbsp;Hoefsmidschool te Amersfoort. 26 en 27 Januari werd het
examen, vastgesteld bij aanschrijving van het Departement van Oorlog d.d.
13 December 1897, II Afd. No. 20, afgenomen.
Negen miliciens der Veld-Artillerie, waarvan acht sinds 1 April en een
sinds 30 April aan de Hoefsmidschool gedetacheerd, namen daaraan deel.
Zij moesten ieder twee hoeven beslaan, de ijzers daarvoor maken, alsook
een voorijzer met schroefkalkoenen en een balkijzer voor plathoef en blijk
geven van theoretische kennis van het hoefbeslag.
Het'getuigschrift kon aan allen worden uitgereikt; een van hen heeft een
l, drie hebben een ruim voldoend en vijf een voldoend examen afgelegd.
Het diploma werd uitgereikt aan: C h. H. Boonen, E. G. Hofte,
J. Huibers, J. Notenboom, G. J. van Olst, M. M. van Om-
meren, R. Pais, Th. A. van S c h a i k en J. W o b m a.
— Hoefbeslag-examen te Ruurloo. Woensdag 10 Februari had te
Ruurloo het eindexamen plaats van den tweejarigen cursus in hoefbeslag.
Deze cursus werd gegeven door de Afdeeling Borkeloo en Omstreken van
de G. O. M. van Landbouw, en stond onder leiding van den Kapitein-
Paardenarts F. Laméris te Zutpheu, voor het practisch gedeelte bijgestaan
door den korporaal-hoefsmid J. Blokker.
Het practisch examen had plaats in de ruime, daarvoor zeer geschikte
smederij van den heer Hui tink. Behalve de Commissie voor Hoefbeslag,
bestaande uit de heeren Ridder van Rappard, Voorzitter, Moubis,
Majoor-Paardenarts, van Lent en de Vries, Rijks-Veeartsen, waren
nog tegenwoordig: de lieeren Weijers en dr. Sciieij, als Bestuursleden
der afdeeling.
Aan liet eindexamen werd deelgenomen door 10 leerlingen en een extra-
néus. Het diploma kon worden uitgereikt aan de h.h.: J. H. Hui tink
te Ruurloo, Gr. Verhoeven te liuurloo, A. F. H. Klein Hesselink
te Aalten, M. Geerligs te Borkeloo, W. H. Jordense te Winterswijk,.
J. G. Alberts te Winterswijk, L. Lansink te Neede, ,1. B. Klein
Poelhuis te Varsseveld, D. J. Ho ft ijzer te Gend ringen en J. H.
T ij d i n k te Borkeloo.nbsp;L.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool. Ue leerlingen
C. J. Butler van Biezelinge (Z.), J. J. de Gruiter van Rokanje (Z.-H.)
en W. Schoonhorst van Amersfoort, die den wintercursus in het
practisch hoefbeslag hebben bijgewoond, hebben met 1 Februari de school
met een getuigschrift verlaten.
Deze open plaatsen zijn met dien datum weder ingenomen door de leer-
lingen L. van Etten van Delft en M. van Eamselaar van Schalkwijk,
die het practisch en theoretisch hoefbeslag volgen.nbsp;H.
—nbsp;Automobielen voor veldsmidsen. Bij het Amerikaansche leger is op-
dit oogenblik een nieuwe veldsmidse in beproeving. Het is een automobiel
van 24 paardekracht, gemaakt volgens het viercylindersysteem en bevat alle-
werktuigen voor de hoefsmeden en zadelmakers. De inhoud van den gasolin-
houder is berekend voor een afstand van 480 K.M., terwijl de grootste
snelheid 16 kilometer in het uur bedraagt. De wielen zijn van hout met
sterk ijzeren beslag voorzien. Het gewicht van den wagen bedraagt zonder
uitrusting 6500 pond, met uitrusting 10500 pond.nbsp;L.
—nbsp;Hoefbeslag in den Boerenoorlog. De Duitsche reserve-luitenant
von Wich mann heeft aan de zijde der Boeren met de Staats-artillerie
een groot gedeelte van den oorlog in Zuid-Afrika meegemaakt.
Zijne bevindingen deelt hij thans mede in het Duitsche Militair-weekblad.
Omtrent het hoefbeslag zegt hij het volgende:
Ofschoon de hoeven van het Afrikaansche paard zeer hard zijn, was het,
met het oog op het vele rijden op steenachtigen bodem, toch noodig om de
paarden te beslaan. In den beginne gaf dit natuurlijk geen zwarigheden,
later echter zeer groote. Er waren spoedig geen ijzers en geen nagels meer,
alles moest door de smeden uit de hand worden aangemaakt. Hoe tijd-
roovend dit was, kan men zich voorstellen. Voor een enkele hoefnagel
werd van zes tot twaalf cent betaald. Men maakte ze ten laatste uit
telegraafdraad. De vele doode paarden van de Engelschen kwamen ons ook
zeer te stade. Wij namen hen de meestal nog in goeden toestand zijnde
stalen ijzers af en gebruikten deze — en zelfs de oude nagels — nog eens-
weer voor onze paarden. Als men in 't geheel niets krijgen kon, bond men
de paarden stukken versehe ossenhuid om de hoeven.
De moeilijkheden, waarmede wij te kampen hadden om de paarden in staat
te houden dienst te doen, waren buitengewoon groot. Dat desniettegen-
staande tot aan het einde van den oorlog zulke groote verrichtingen plaats
konden vinden, bewijst dat niet alleen door de aanvoerders en manschappen.
daarvoor veel moeite is gedaan, maar ook dat het paardenmateriaal uitstekend
geweest moet zijn.nbsp;L.
—nbsp;IJzermarkt. De eenigszins gunstiger toestand van de ijzermarkt op
het einde van 1903 hield geen stand in het begin van 1904, niettegen-
staande de berichten omtrent den toestand in het verre Oosten toen iets
meer vredelievend luidden.
Gedurende de geheele maand Januari waren de berichten steeds: flauw,
kleinen omzet, met iets lage prijzen.
—nbsp;Steenkolen. In het begin van Januari was het steenkolenvervoer naar
Nederland stiller, waarschijnlijk tengevolge van het nog niet verbruikt zijn
der voorraden. In 't laatst der maand was er reeds meer verzending en
de verwachting is dat de prijzen iets zullen stijgen.
—nbsp;Hoefbeslag in Korea. Het is nog een zeer onbeschaafd stuk land,
dat voor een goed deel aanleiding heeft gegeven tot den strijd tusschen
Rusland en Japan. De bewoners van Korea zijn in ontwikkeling, bescha-
ving en energie niet met hunne naburen de Japaneezen meegegaan. Dit
blijkt uit hunne zeden eu gewoonten, hun arbeid en onderwijs. Als bewijs
van luiheid diene, dat bij de bewerking van den bodem, met behulp van
de spade, dit niet geschiedt door één persoon, doch drie Koreanen hier-
voor dienst doen. Een steekt de spade in den grond en twee halen achter-
over. Het hoefbeslag der kleine onooglijke paarden is ook primitief en de
wijze van beslaan zeer eigenaardig; daartoe toch worden de paarden met
de 4 beenen gebonden op den rug gelegd en in deze houding wordt het
dier aan het beslaan onderworpen.
Ingekomen postwissels van: de Vollesleeszaal te A. totaal ƒ 1.50, F. Bip-
meester te H. en Johs. de Folter te C. ieder ƒ3.— voor ab. 1904, en
F. Butler te B. volgens nota ƒ6.—.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
Een eenigszins bekwaam SMIDSKNECHT, goed bekend met hoefbeslag.
Eranco brieven aan G. J. ROLINK, gediplomeerd hoefsmid. Willemstraat
Enschedé.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland.
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen'
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900:
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
nr MfTTrM beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' * ? Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
-ocr page 40-S. a lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat - ROTTERDAM
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. --
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien ïan Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.
Merk „The Holdfast harquot;^ prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige hlauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradig.
— P r ij z e nj;u i t e r s t billijk. —;
Men lette op hef stempel op iedere zooi.
Hoefraspen.
Renetten (reclils en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle (!aoutchoHc ar-
tikelen). •
Kniisthoorn.
enz., enz.
(ieniaakte Hoefijzers
Bits- en Stampmodel
Voor- en achterijzers
in 9 verscliillende
maten voorradig . . .
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Piieiuuatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 41-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 3.
..................
.nbsp;■ ■„-■■Iquot;.
/quot;/}■■:' • raSffli.iir: kr-jfeé'ö
W,'.'nbsp;inbsp;'.....iti- IUI..'- ..-„.JiU
'lüfuü'uuihiiin'üiiquot;
1 quot;ÏT.-.quot;'
hoofdredacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 42-(le A e l e y o o r d e e 1 e n vaii onze
Als Gij ze keilt, dan frebruikt Cxij ze ook eu dit zal U
uiet verder interesseereii. 3Iaar als Gij ze niet keut dau ver-
speelt Gij tijd, geld en arbeid. Ga niet Yoort met tijd ver-
morsen, doch bestel nog^ heden nionsterpareu, opdat Gij
overtuigd wordt dat Hallanan zolen de zolen zijn.
LAMBERT
amp; COMPANY,
ROTTERDAM.
Ziekten en gebreken van den hoef. — Ingezonden Stukken. — Hoefbeslag-
examen te Zutphen. — Hoefbeslagexamen te Utrecht. — Persoverzicht. —
Korte Mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten
het hoefbeslag. — Briefwisseling. — Advertentiën.
ZIEKTEN ENquot; GEBEEKEN VAN DEN HOEE,
door
A. EEEDEEIKSE.
Zooikneuzing.
Aan alle kneuzingen en ontstekingen van de vleeschzool — behalve in
den steunselhoek — geeft men den naam van zooikneuzing. Men ziet deze
meer aan de voor- dan aan de achterhoeven.
Oorzaken: Te veel inkorten van den hoornwand, waardoor de hoornzooi
met het ijzer in aanraking komt; het gebruik van ijzers met te weinig af-
helling voor hoeven met vlakke zool; het klemmen van een vreemd voorwerp,
meestal een stuk steen, tusschen de ijzertakken of tusschen ijzer en straal;
het loopen op wegen, die bedekt zijn met stukken steen of basalt; het te
zacht worden van de zool en het klappen in de ijzers, of beter gezegd
tegen de zool.
Op de kneuzing volgt meestal een loslating van de zool daar ter plaatse,
en een kleine bloeding. Later vindt men het zoolhoorn rood gekleurd,
soms in den vorm van puntjes, of wel, er zijn gele plekken waar het hoorn
zachter is dan in den omtrek. Bestaat er een opening, zoodat vuil kan
indringen, zoo volgt er ettering.
Verschijnselen: Van geringe zooikneuzingen bemerkt men niet veel meer
dan een rood gekleurde plek in de zool, die men vindt bij het wegnemen
van het doode hoorn; vooral bij de punt van den straal vindt men zulke
roode verkleuringen. Is de kneuzing heviger of werkt de oorzaak steeds
weer in, zoo gaan de paarden stram of zelfs kreupel loopen. Zelden treedt
ettering op.
Uib vorenstaande blijkt reeds voldoende waardoor deze kneuzingen meestal
kunnen worden voorkomen. Goed besnijden en een goed hoefijzer zijn
hoofdzaken. Zoo mogelijk moeten wegen, die bedekt zijn met stuk geklopte
steenen of basalt, vermeden worden.
Behandeling en leslag; Natuurlijk in de eerste plaats de oorzaak weg-
nemen, waar een steen ingeklemd is deze verwijderen, waar een ijzer drukt
de drukking opheffen. Loopt het paard kreupel, zoo kan men het een paar
dagen laten staan; het is goed het ijzer dan af te nemen; is de kreupelheid
duidelijk aanwezig, zoo is het goed tevens den hoef te laten koud kouden.
In den regel is dit voldoende, zoo niet, dan moet het paard in behandeling
gegeven worden. Bestaat geen kreupelheid meer, zoo kan het ijzer weer
ondergelegd worden.
B. Langdurige ontsteking van de hoeflederhuid.
1. Hoornzuil.
Onder hoornzuil verstaat men een kegelvormige woekering of nieuwvor-
ming van hoorn aan de binnenvlakte van den hoornwand.
Een hoornzuil komt niet veel voor, wordt ze echter aangetroffen dan
meestal in den toon, zelden aan den zijwand. Zij zijn meestal het gevolg
van een langdurige ontsteking van den vleeschwand met ettervorming.
Hoornzuilen veroorzaken niet altijd kreupelheid, is dit wèl het geval
dan is de hoef ook warm. Men kan alleen een hoornzuil onderkennen als
deze tot den draagrand gaat. De witte lijn ziet men dan halfcirkelvormig
verbreed, deze verbreeding is waskleurig en is dus gelegen in den rand van
de hoornzooi. Soms ziet men er vocht uitkomen.
Een hoornzuil moet steeds ongunstig beoordeeld worden. De kans op
kreupelheid is voortdurend groot. Een behandeling moet aan den deskun-
dige overgelaten worden.
Beilag: Is de draagrand goed, zoo moet een gewoon ijzer, dat aan alle
eischen voldoet, ondergelegd worden, anders een balkijzer. Steeds moet de
aangedane plaats vrij gelegd worden en het ijzer daar van een goede af-
belling worden voorzien. Vooral moet gewaarschuwd worden tegen het
diep uitsnijden van deze hoornnieuwvorming, waardoor de smid het lijden
verergert.
2. Ontsteking van den vleeschzoom.
Door een ontsteking van den vleeschzoom ontstaat een storing in de
hoornvorming van den zoomband en de voortzetting daarvan, de glazuurlaag
van den wand, waardoor deze er gaat uitzien als ruwe boomschors. Deze
aandoening vindt men meer bij voor- dan bij achterhoeven.
Kneuzingen en verwondingen aan de kroon kunnen oorzaak zijn, maar
dan is de wand alleen plaatselijk aangedaan. Naar mijne meening is de
oorzaak echter in den regel te zoeken in het gebruik van prikkelende
hoefzalven, die uit ranzig vet of ruwe vaseline, waarin nog petroleum
aanwezig is, bestaan, voornamelijk als daarbij de hoeven zelden gereinigd
worden en alzoo vuil en stof zich met de slechte hoefzalf kan vereenigen.
Verschijnselen: Soms bemerkt men geringe ontstekings-verschijnselen,
meestal echter alleen een ruw worden van den hoornwand.
Deze hoefaandoening is te voorkomen door eene goede hoefverpleging en
het gebruik van zuiver vet of goede vaseline. Nooit moet een hoef inge-
smeerd worden, voordat deze goed gereinigd is. Het gebruik van de beste
gele vaseline ( ƒ0.90 per Kilo) is niet kostbaar, men heeft maar weinig
noodig, als men een wollen lap er vettig mee maakt en deze gebruikt;
beter en goedkooper manier van invetten bestaat er niet.
Bijzonder beslag is onnoodig, als een behandeling ingesteld zal worden,
zoo behoort deze thuis bij den paardenarts.
3. H O e f k a n k e r.
Onder staal- of hoefkanker verstaat men een eigenaardige, zeer langzaam
verloopende aandoening van de hoeflederhuid, die in den regel bestaat iiit
een woekering van vleeschtepeltjes of plaatjes met storing van de hoorn-
vorming en afscheiding van een vuil, onaangenaam riekend vocht. Hoef-
kanker heeft steeds neiging zich uit te breiden. In den regel begint de
ziekte aan den vleeschstraal — vandaar den naam — en zet zich van hier
op de vleezige steunsels, zool en zelfs op den wand voort. Hoefkanker
geneest moeilijk en blijkt soms zelfs ongeneeslijk te zijn. Meestal lijdt
één hoef, soms echter komt de ziekte tegelijk aan twee of meer hoeven
voor.
In het begin ontbreekt kreupelheid meestal. Het eerste wat opgemerkt
wordt is een van hoorn ontbloote, vochtige plaats waar de hoefiederhuid
meestal gezwollen is.
De oorzaken van hoefkanker zijn nog niet met zekerheid op te geven.
In het begin, als de aandoening nog niet uitgebreid is en aan niet meer
dan één hoef voorkomt, is zij nog het minst ongunstig te beoordeelen.
De taak van den hoefsmid is den eigenaar op dit lijden opmerkzaam
te maken, omdat bij het beslag meestal de verdachte plaats het eerst gezien
wordt. Het vroegtijdig instellen van een goede behandeling is hier hoogst
noodig; is de aandoening reeds uitgebreid, dan is daarvan niet veel meer
te verwachten.
(Wordt vervolgd.)
INGEZONDEN STUKKEN.1)
U. de B.!
Ik wensch nog eens terug te komen op mijn ingezonden stuk n.L: ,.Hoe
breed moet het hoefijzer zijn?quot; In de vorige afl. van „De Hoefsmidquot; heb
ik gelezen, dat de heer L. uit Amersfoort het niet met mij eens is, en dat
hij er niets van begrijpt waarom het ijzer overal even breed moet zijn?
De heer L. beweert, dat ik zeg, dat het ijzer in den toon maal de
breedte f) moet hebben en aan de takken 2 maal de breedte. Het was mijne
bedoeling niet, om als vaste regel aan te geven dat het juist 21/2 maal de
breedte moet hebben, 2 maal de breedte is ook voldoende. Dit is geen
bezwaar en zal in gang of stand geen nadeelen aanbrengen. Wat ik als
vaststaande aanneem is dit, dat ten allen tijde het ijzer aan de takken 2
maal de breedte moet hebben. Ik kan niet begrijpen, dat de heer L. durft
beweren, dat de ijzertakken smaller moeten zijn en geloof dat de heer L.
tegen beter weten in spreekt, of dat hij alleen den nauwen hoef onder de
normale rekent. Ik ben van meening, dat er twee soorten van hoeven
bestaan, die onder de normale hoeven mogen worden gerekend, nl. den wijden-
en den nauwen hoef. Nu kan ik begrijpen, dat de heer L. beweert, dat
de ijzertak smaller moet zijn, omdat hij alleen heeft gedacht aan den nauwen
hoef, maar de heer L. moet niet vergeten, dat men hier in Nederland
woont en dus ook veel met wijde, en toch normale hoeven te maken kan
hebben. Ik zou wel eens willen zien om zoo'n hoef met een smallen ijzer-
tak te beslaan zooals het behoort, d. w. z. steunsel en wand behoorlijk mee
te laten dragen en dan nog voldoende draagvlakte over te houden voor de
uitzetting van den hoef, waarvoor men dan ook nog de ijzertak 4 a 5 mM
buiten ,den wand moet leggen. Nu vraag ik aan hoefsmeden wat hunne
gedachten daaromtrent zijn en wat zij prefereeren: een ijzer dat 2 maal de
breedte bedraagt of een ijzer met smalle takken?
De heer L. kan zich ook niet begrijpen, dat door smalle takken klem-
hoeven kunnen ontstaan. Als de heer L. niet verder in de wereld heeft
gekeken op het gebied van het hoefbeslag dan alleen bij het cavaleriepaard,
dat een nauwen hoef heeft, kan ik mij daarmee vereenigen. Ik wil hier
nog even aanhalen, wat de ondervinding mij heeft geleerd. Ik heb in Dec.
1903 een Geldersch paard met wijde hoeven aan de smederij gehad, dat op
den cursus te Deventer was beslagen met ijzers met smalle takken. Deze
hoeven waren in de voorste helft wijd en achter klemhoef. Dat paard was
kreupel, de ijzertakken waren in den wand weggegroeid. Volgens beweringen
van den heer L. zou bij dat paard de hoef moeten uitzetten, maar dat was
niet het geval; een laagje hoorn van ongeveer 2 mM bedekte den buitenrand
van het ijzer tot aan de grondvlakte van het ijzer en kwam daar met den
bodem in aanraking. Denkt u nu dat deze hoef was uitgezet? Neen!
daar de hoef over het ijzer was heengeperst, was de wand van de zool
gescheiden en de steunsels, die geheel bloot lagen, drukten tegen den bin-
nenwand van het ijzer. Nu vraag ik u M. de R., kan zoo'n hoef uitzetten?
De steunsels liggen als een wig tegen den binnenrand van het ijzer. De
eigenlijke hoornwand was vernield, want toen het ijzer werd afgenomen,
bleek de wand van de zool gescheiden, hetgeen ook niet anders kon. Ik
heb het paard beslagen met ijzers die 2 maal de breedte hadden in den
toon en in de takken; toen droegen steunsels en wand en hield ik voldoende
ijzervlakte over voor de uitzetting. Het paard liep dadelijk veel beter.
Zeven weken daarna is het paard aan de smederij gekomen om weer te
worden beslagen en de eigenaar beweerde, dat het paard nooit zoo goed
had geloopen als op deze ijzers en de hoeven waren in beter toestand dan
te voren.
Nu M. de R. geloof ik wel, dat een ijzer dat overal even breed is, ver
de voorkeur verdient boven een ijzer met smalle takken. Ik wil er nog
even op wijzen, dat men zich altijd moet regelen naar de dikte van den
wand in den toon.
Wat het passen betreft, dat is geen bezwaar en het wegnemen van een
schuin stukje van het ijzer ook niet; de heer L. had dus ook gerust de
moeite kunnen besparen om daar op te wijzen.
Arnhem, 5 Maart 1904.nbsp;S. van Angeren.
-ocr page 47-HOEFBESLAGEXAMBN TE ZUTPHEN.
In tegenwoordigheid van het bestuur der afdeeling Zutphen en Omstre-
ken, en van de Commissie voor het hoefbeslag van de Gr. O. Maatschappij
van Landbouw, werd 11 Eebr. 1. 1. het examen afgenomen van de 12 deel-
nemers aan den tweejarigen cursus, welke onder de leiding van den Kapi-
tein-Paardenarts E. Laméris, bijgestaan door den Korporaal-Hoefsmid
J. Blokker, in een der lokalen en de smederij van het le. Eegt. Hu-
zaren te Zutphen werd gehouden.
Alle candidaten mochten het genoegen smaken waardig te worden be-
vonden tot het ontvangen van het diploma als hoefsmid. De namen der
gediplomeerden zijn: J. A. Koenders te Eheden; J. W. ten Broek
te Baak; G. J. Breukelaar te Zutphen; H. M. Eolmer te Wes-
tervoort; M. Schreurs te Ellekom; B. Dalhuizen te Doetinchem; B.
Booltink te Steenderen; J. W. Eietman te Warnsveld; G. J.
Hesseling te Dieren; H. Timmerman te Heerde; W. Züthoff
te Angerlo; E. E. K a m p e r m a n te Voorst.nbsp;M.
HOEEBESLAGEXAMEN TE ÜTEECHT.
Den 13den Eebruari 1904 had het examen plaats van de deelnemers aan
den tweejarigen cursus, gehouden van wege het hoofdbestuur van het
Genootschap van Landbouw en Kruidkunde te Utrecht, onder de leiding
van den Majoor-Paardenarts J. B. H. Moubis, bijgestaan door den
Korporaal-hoefsmid H. A. C. Tangelder. De 8 leerlingen van den
cursus slaagden allen, zoodat voor het diploma als hoefsmid werden voor-
gedragen: H. N. Eakkeldij te Weesper-Carspel; J. J. Eoodvoets
te Bunnik; A. Sesink te Werkhoven; J. Ofman te Buren; H. J. van
de Bovenkamp te Doorn; G. de Groot te Lexmond; G. E. Kok
te Leusden; L. de Groot te IJselstein.nbsp;M.
gewicht, en de invloed hiervan op den gang van het paard van geen betee-
kenis. Dan ook zou een paard beter moeten loopen, als het ijzer ten deele
is afgesleten, dan wanneer het kort geleden is ondergelegd. Hiervan nu is
in de practijk niets merkbaar. Zeer zware ijzers zijn zeker van ongunstigen
invloed, doch waar verschillen zoo gering zijn, kunnen wij die verder
buiten bespreking laten.
Een eerste eisch van elk goed hoefijzer is, dat bij den beslagen hoef, de
verzenwand kan uitzetten. Zelfs bij de sterkste uitzetting, d. i. als het
paard zich in snellen gang beweegt, en vooral bij vlakke groote hoeven,
moeten de verzenen nog op het ijzer dragen. Waar de uitzetting wel V2
c.M. bedraagt, moeten dus de ijzers aan de verzenen belangrijk wijder
gelegd worden dan aan den wand.
Verder moeten ter bevordering van de uitzetting van den hoef, van het
hoefmechanisme, de steunsels voor een deel mee op het ijzer dragen.
Om nu gelijktijdig aan deze beide eischen, voldoende wijd leggen en mee-
dragen van een deel der steunsels, te kunnen voldoen, is het noodig dat
het ijzer aan de takken voldoende breedte heeft. Gebruiken wij ijzers die
naar de takken toe versmald zijn , dan is het vooral bij wijde hoeven on-
mogelijk om beide voorwaarden in acht te nemen; leggen wij den tak vol-
doende wijd, dan dragen de steunsels weinig of niet op het ijzer, en laten
wij de steunsels meedragen, dan komt de tak te nauw te liggen en zal
na eenige weken de wand over het ijzer heengroeien. Men zegt dan wel,
het ijzer moet vooral twee maal de dikte van den wand hebben, doch ik
geloof uiet dat ook de voorstanders van ijzers met versmalde takken dit
zullen doorvoeren. Waar toch aan de voorhoeven de verzenwand de halve
dikte van den toonwand heeft, zouden dus ook de takken de halve breedte
moeten hebben van den toon, en zulk een verschil zal niemand wenschen.
Een bezwaar van ijzers met takken even breed als in den toon is wel,
dat het op den straal drukt. Dit kan echter gemakkelijk voorkomen worden
door aan den binnenkant van de takken een stuk af te slaan; de grootte
van het weg te nemen stuk kan zich regelen naar de grootte van den straal.
— De Bond van Smedenpatroons in Nederland, geconstitueerd 15 Juli
1903, hield 12 Eebruari j.1. te Amsterdam eene buitengewone algemeene
vergadering.
Uit alle oorden des lands komen steeds bewijzen van instemming, zoo-
dat de Bond langzamerhand een onmisbare instelling zal worden, waarvan
ieder smid-patroon niet mag nalaten lid te zijn. Er zijn ruim 6000 smeden-
patroons in Nederland gevestigd; wanneer slechts bij den Bond zijn aan-
gesloten, dan kan deze voldoende invloed uitoefenen om de mistanden, welke
er nog in menigte bestaan, te keeren.
De Bond is als rechtspersoon erkend en er zijn bereids afdeelingen ge-
vestigd te Alfen, Amsterdam, Apeldoorn, Assen, Groningen, Haarlem,
Hilversum, Leiden, Middelburg, Eotterdam, Scheveningen en Utrecht.
Als een staaltje van het succes van een vereenigd optreden werd medege-
deeld, dat een afdeeling tot de ontdekking was gekomen, dat een handelaar
in ijzer, trap- of balconstijlen kant en klaar precies op maat leverde, zoodat
de smid in het vervolg wel kon inrukken en de ijzerhandelaar het met
den timmerman alleen afkon.
De afdeeling stelde den ijzerhandelaar de keus tusschen: die handelingen
onmiddellijk te laten, of dat zij een aanklacht zou indienen bij den B. 8. P. N.
Het gevolg daarvan was, dat de ijzerhandelaar schriftelijk de afdeeling
kennis gaf, dergelijke handelingen in het vervolg te zullen laten. —
—nbsp;Eenvoudig lluschmiddel. Men lost 10 kilo gewoon zout en 5 kilo
ammoniakzout in 30 liter water op en vult met dit mengsel dunne flesschen
en men zal bemerken, dat deze granaten bij brand krachtig werken. De
flesschen moeten ter vermijding van vervliegen stevig gekurkt worden en
verzegeld zijn, en wanneer er brand ontstaat, moeten zij in de vlammen of
in de onmiddelijke nabijheid geworpen worden, zoodat zij breken — vandaar
dat het geen dik glas mag wezen — en het ontstaande gas zijn verstikkende
werking kan uitoefenen.
—nbsp;Door de firma Landeker enAlbertte Neurenberg wordt een
hoefijzer in den handel gebracht, waarbij getracht wordt vele voordeelen te
vereenigen, n.1. spoedig geschikt voor gebruik, zoodat de smeden in een groote
stad hunne klanten spoedig kunnen bedienen, (over 't algemeen moet dit
als een nadeel voor het hoefbeslag worden aangemerkt. Eef) en tevens
gemakkelijk te bewerken (passen en richten).
Fit de beschrijving blijkt, dat we hier te doen hebben met het „Patent-
Einnen-Hufeisenquot; (gleufijzer), n.1. een ijzer voorzien van een diepe groeve
op de bodemvlakte, welke al of niet met touw wordt opgevuld. Geschiede
het le dan wordt er een touwijzer gevormd; blijft de gleuf onopgevuld dan
zal zich daarin zand verzamelen en tot een vaste massa samenpakken, welke
het paard behoedt voor uitglijden en een zekeren gang waarborgt, waarbij
het lichaam weinig schokken heeft te verduren. Door de gleuf wordt het
ijzer tevens lichter. Het ijzer is voorzien van 12—18 nagelgaten (de schrij-
ver bepaalt er zich toe, hier te zeggen, dat de voordeelen van een dergelijk
aantal nagelgaten bekend zijn). In de gleuf is aan den toon een stak staal
aangebracht voor paarden die in den toon bijzonder sterk afslijten.
—nbsp;In „De Hoefsmidquot; jaarg. 1908, afl. 9, deelden wij het een en ander
mede over de verschillende beschouwingen welke zi-jn ontwikkeld over het
breken van den voet- of toonas. Na dien tijd zijn er nog velerlei inge-
wikkelde beschouwingen geleverd, waarvan wij, om de weinige praktische
Waarde voor den smid, geen melding hebben gemaakt {Bef). Nu weer
komt Lohse, hoofd der leersmederij te Danzig, met: „beschouwingen van
een praktijkman over de gebroken voetas.quot; Hij zegt dat wij bij de beoor-
deeling van den paardenhoef vóór het beslag, noodig hebben de lijn welke
door het midden van koot, kroon en hoefbeen gaat en dat wij die lijn noe-
men: voet- of toonas, dat het van oudsher gewoonte was te spreken van
een gebroken voetas, wanneer deze lijn niet meer als rechte lijn verliep, en
wel gebroken in de richting van de hoekvorming. Prof. Eberlein ge-
bruikt juist tegenovergestelde brekingsrichtingen.
Ofschoon nu de benaming van Eberlein wetenschappelijk zuiver moge
zijn, zoo is daarmee het praktisch hoefbeslag weinig gebaat omdat, naast
de bestaande benaming, nog weer nieuwe gebruikt worden, waardoor de
verwarring al grooter en grooter wordt. Het is daarom gewenseht deze,
op zich zelf wel belangrijke, vraagpunten geheel ter zijde te stellen en een
andere algemeen te bezigen benaming vast te stellen. Verschillende autori-
teiten op het gebied van hoefbeslag zooals: D O min ik, JVföller, Kosters
enz. vermijden de uitdrukking „gebrohenP Nu wenscht Schrijver dat de
verschillende autoriteiten zich met elkaar zullen verstaan om één algemeen
geldende benaming vast te stellen. Ook ten opzichte van de benamingen der
standen, hoefvormen en hoefziekten bestaat nog te veel verschil.
# #
#
M. Lungwitz zegt naar aanleiding van bovenstaande, dat de wensch
van Lohse wel eens juist tegengestelde uitkomsten kan hebben en er in
plaats van vereenvoudiging nog meer verwarring zal ontstaan , doordat er
nog meer benamingen in de wereld komen.
Het is waar dat de benamingen b.v. van verschillende hoefziekten niet
recht zaakkundig zijn, doch tot nog toe heeft men, onder gebruik maken
van deze namen, nog geen moeielijkheden gehad bij de vorming van hoef-
smeden. Bij de leer van de standen der ledematen, bedient men zich vrij
algemeen van loodlijnen, uit een bepaald lichaamsdeel neergelaten, 't geen
ook meer te verkiezen is dan het trekken van lijnen van den hoef uit naar
boven , zooals in een leerboek van Kosters, in gebruik aan de Pruisische
militaire leersmederijen, is aangegeven. Het zou zeker wenschelijk zijn dat
men zich daar, ter wille van de groote eenheid in de kennis van het hoef-
beslag , wilde voegen naar 't geen aan de leersmederijen voor burgerhoefsme-
den wordt aangenomen.
Volgens de meeste autoriteiten moet de loodlijn welke loopt door het mid-
den van het voorbeen , direct achter de ballen op den bodem komen, vol-
gens Möller echter valt de lijn voor de ballen in den hoef.
Aan de achterbeenen heeft men ala maatstaf, dat de hoef loodrecht onder
het heupgewricht moet liggen, zoodat de lijn uit het heupgewricht midden
in den hoef valt. Sommigen, b.v. Dominik, nemen een lijn uit den zitbeens-
knobbel, welke dan de punt van den hiel moet raken.
Verder bedraagt de hoekvorming van den hoef met den bodem aan de voor-
hoeven volgens de meeste schrijvers 45®—50quot; en bij achterhoeven wat meer
uiteenloopende bepalingen, n.1. van 45quot;—60®. Volgens een onderzoek vond
A. Lungwitz als gemiddeld een hoekstelling van 47.26® vóór en 54.1®
achter, hetgeen dus vrij goed met het aangegevene overeenkomt.
Volgens sommigen moeten de beide wandhelften even schuin staan en de
hoef uit 2 symetrische helften bestaan (Grossbauer, Möller), terwijl anderen
aannemen dat de buitenwand iets schuiner staat en dus de buitenh oef helft
iets grooter is (Degive, Eberlein, Kosters, M. Lungwitz en zeker veel
meer. Bef.).
— Gedurende het jaar 1903 zijn in Beieren 325 hoefsmeden aan een examen
onderworpen, waarvan 102 geslaagd en 223 niet geslaagd zijn.
Uit: „Lauweiiburger Kriesblad.quot;
Een iiandwerk moet de knaap niet leeren.
Want daartoe is bij veel te goed.
Hij kan zoo wonder prachtig schrijven,
Een handwerk past niet voor den bloed.
O neen! geen handwerk, God beware ons,
Dat is voor onzen tijd niet fijn;
Al moest ik uit den mond 't mij sparen,
flet moet iets anders, beters zijn. —
Dat is de wondeplek der tijden.
Een ieder wil op 't hooge peerd,
Een ieder wil zich nobel kleeden.
Maar niemand die zijn snijder eert.
In 't werkpak schroomt men zich te loopen,
Der handenarbeid acht men schand,
Dit wreekt zich nog in alle landen.
Wreekt zich ook in ons Nederland.
Het handwerk bezit een gouden mijn
Als men met den tijd slechts mede gaat.
De kunst maar volgt, kent mijn en dein.
En liefde voor het vak bestaat.
Als vlijt en kennis zich verêeren,
Ge in plichtsbetrachting het hoogste ziet,
Kunt gij gerust een handwerk kiezen:
't Is waarlijk nog het slechtste niet.
—nbsp;Menschenvrieiiden. Een zestal landbouwers te Buinen (Dr.) hebben
besloten voor gezamenlijke rekening eene grof- en hoefsmederij op te richten
en daarvoor eene bekende smidsgezel aan te stellen. Het doel hiervan is
niet zoozeer eene scherpe concurrentie in het leven te roepen, als wel om
iemand, die in achteruitgang is geraakt, te helpen en alzoo een eigenaardig
en eenig voorbeeld van hulpbetoon.nbsp;{Pr. Br. ü.)
—nbsp;De nieuwe hoefsmidschool te München. De Beierscheregeering, door-
drongen van de groote beteekenis welke het hoefbeslag in nationaal-
oeconomischen zin bezit, heeft 246000 Mark beschikbaar gesteld voor het
bouwen van een nieuwe hoefsmidschool te Munchen. In Juli 1901 werd
met het bouwen begonnen ; het geheel is thans klaar en in gebruik genomen.
Het hoofddoel van deze leersmederij betreft het onderricht der studee-
rende jongelingschap aan de Veterinaire Hoogeschool. Door de ontwikke-
ling dér veeartsenijkundige wetenschappen is het onderwijs in hoefbeslag
aan de Veeartsenijkundige Hoogescholen van richting veranderd. Het uit
oude tijden nog bestaande onderwijs in het smeden van hoefijzers is nu op-
gehouden; het was voor de studenten zeer lastig en tijdroovend en van te
weinig nut. Op den voorgrond ia thans getreden het herhaald demonstree-
ren bij verschillende paarden met afwijkende standen der ledematen en
daarbij passende hoefvormen en het vereischte beslag.
De smederij beschikt over een talrijk paardenmateriaal, waarbij men de
invloeden der verschillende beslagmethoden op gezonde en zieke hoeven en
ledematen kan nagaan.
Het tweede doel dezer hoefsmidschool is de vorming van hoefsmeden,
welke echter in beperkt aantal worden toegelaten. JNTaast tal van leerzalen,
musea, praeparaten, kamers, inrichtingen voor microscopie , photographie en
Röntgenstralen, bevat het gebouw een smederij met twaalf vuren en twee
overdekte beslagloodsen, alles electrisch verlicht. De vuren worden door
een Roots-ventilator verzorgd, door electriciteit bewogen.
Buiten bevinden zich twee monsterbanen, één van klinkers en één van
zand, terwijl zich daarnaast een mac-adam-terrein bevindt, zoodat men bij
het monsteren der paarden , bodems Tan verschillende hardheid ter beschik-
king heeft.
Het geheel staat onder leiding van professor Gutenacker, aan wien
een assistent en twee voorsmeden zijn toegevoegd.nbsp;L.
—nbsp;IJzermarkt in Februari. Omdat in de vo'rige maand, niettegen-
staande de iets vredelievender berichten uit het Oosten, de ijzermarkt toch
niet levendiger werd, kan thans bij een oorlog tusschen Rusland en Japan
ook niet worden verwacht dat de handel in dit metaal zeer opgewekt zal zijn.
—nbsp;Steenkolen. In Februari werd medegedeeld dat de prijzen waar-
schijnlijk iets zouden stijgen. De aanleiding daartoe was de vorming van een
syndicaat van groothandelaren in steenkolen. Deze hebben zich aangesloten
bij een zoogenaamd Jcolenhantoor dat de onlangs geheel nieuwgebouwde
bureaus der firma Mathias Stinner te Mühlheim a/d Ruhr heeft
gehuurd. Dit kantoor schijnt groote zaken te zullen doen als men bedenkt
dat er voor den directeur ƒ 36.000 en voor den onderdirecteur ƒ 15.000
als salaris is uitgetrokken en er voorloopig 50 bedienden zullen zijn. Het
kantoor heeft een filiaal te Ruhrort met 10 a 12 bedienden, om direct
toezicht op de verladingen uit te oefenen. Er bestaat' kans dat dit kantoor
met eene op te richten corporatie van agenten voor den geheelen of ge-
deeltelijken verkoop der kolen in Nederland — wat betreft de levering
per schip — in onderhandeling zal treden.
Inmiddels hoort men van de in uitzicht gestelde prijsverhooging na 1
April nog niet veel en zijn de gemiddelde kolen prijzen uiterst laag vast-
gesteld.
In eene vergadering vau aangesloten groothandelaars, te Duisburg ge-
houden, scheen het algemeen verwondering op te wekken dat, vooral ook
uit Nederland, zoo weinig bestellingen werden gedaan, daar prijsverhooging
te verwachten was. Deze nalatigheid werd voor een groot deel toegeschreven
aan de onbekendheid met het kolenkantoor, zijn doel en zijne organisatie.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Het vervaardigen van gereedschappan.
Gereedschappen die in een smederij voorbomen, en voor den smid onmis-
baar zijn, wil hij zijn werk goed en net afleveren, zijn zadels, zaalhamers,
vlakhamers, keelbeitels, leesten enz. Bovenstaande gereedschappen kan men
goed en goedkoop maken van afval en waardelooze stukken. In iedere
werkplaats vindt men die, zoo zijn b.v. oude versleten wielbanden zeer ge-
schikt om bovenstaande van te maken, vooral omdat zij verschillen in breedte.
Men heeft smalle en breede banden.
Nu zullen wij beginnen met het maken van een zadel in 't aambeeld.
Men neme een stuk wielband, maakt dit goed warm en rolt hiervan op
zooveel als men denkt noodig te hebben, om voldoende dikte en breedte
te kunnen krijgen. Opgerold zijnde, steekt men in het midden van het
opgerolde een rond of vierkant stuk, dat nu als steel dient bij de bewerking
en vast in het opgerolde is gedreven. Maak nu het opgerolde wellend heet
en smeed dan de rol tot een vaste massa vierkant. Dit gedaan zijnde,
brengt men het stuk in 't vuur om het einde voor het gat van 't aambeeld
pasklaar te maken.
Nu wij het gedeelte voor 't gat van 't aanbeeld klaar hebben, steekt men
het, goed heet gemaakt, in het gat. De steel, die vooraf gedeeltelijk is
afgehakt, wordt afgebroken en met krachtige hamerslagen de bovenvlakte
van het zadel gemaakt; nu neemt men het bewerkte stuk uit het aambeeld;
met de daarvoor passende smeetang vat men nu het vierkaniie gedeelte, om
het bovenvlak zijne gewenschte gedaante te geven. Men kan nu naar wil-
lekeur in de baan, met een stuk rond of ovaal, het profiel er inslaan.
Met de zaalhamers begint men als boven gezegd is, alleen met dit verschil,
dat het gedeelte voor den hamer meer uitgesmeed dient te worden. Het
overige gedeelte kan men opstuiken en vormen in den bankschroef. Den
vlakhamer maakt men op dezelfde wijze, maar het is aan te raden die
baanvlakte te gaan verstalen. De keelbeitels, die ik genoemd heb, zijn zeer
doelmatig bij het innemen van plat, vierkant en rond ijzer. Zij hebben
den vorm van een warmbeitel, die stomp rond is bijgewerkt; de keelbeitel
is van vorm als de schooibeitel, maar dan ook in plaats van scherp, rond
bijgewerkt.
De leesten, die men gebruikt bij het maken van sleutels voor rijtuigassen,
kunnen ook van zulke stukken gemaakt worden; men kan dan de steel er
aanlaten, die inmiddels gediend heeft tot vergemakkelijking der bewerking.
Het maken van moeren voor rijtuigassen (flenschmoeren) gaat ook prachtig
van zoo'n stuk wielband. Maak een zwaar gatijzer op 't aambeeld met een
vierkante stift die in 't gat past. De dikte van 't gatijzer moet voldoende
zijn. In dit ijzer slaat men twee gaten; een vierkant en een zeskant gat,
op de grootten, zooals men ze het meest wenscht te gebruiken. Zijn wij
daar nu mede klaar, dan een stukje wielband genomen, weer opgerold,
geweld en vier- of zeskant gesmeed. Men steekt het, goed warm gemaakt
zijnde, in het gat van de plaat, die op 't aambeeld ligt en slaat het daar-
boven uitstekende vlak.
Xu is de moer klaar; alleen het gat behoeven wij nu nog in te slaan en
ongelijke kantjes van den flensch even weg te hakken of te raspen. Om
nu het gat er juist op het midden in te slaan, teekent men dit eerst met
den kornagel af; men maakt den moer warm, legt hem in 't gat en slaat
het gat dan in den moer; dan zal de moer zijn zelfde grootte en dikte blij-
ven behouden.
Men zal nu zeer goed kunnen begrijpen, dat het optreden van scheuren
bij een zoodanige bewerking onmogelijk is, omdat de draad van't ijzer niet
overlangs maar in 't rond gaat.nbsp;K.
— Ingekomen postwissels van Jh. Boffgevee?i te S. ƒ 4.50 voor 2de halfj.
'02 en ab. '03, M. Geleedst te B. en 'c. Kans te R. ieder ƒ0.75 voor ie
kwart. '04.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
^—^ HOEFZOLEN voor paar
«sTm den met gebrekkige
' ^^ gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
en
Voor den verkoop van een gemakkelijk te plaatsen artikel bij Paarden-
eigenaren worden op alle plaatsen van Nederland werkzajne Agenten ge-
vraagd, tegen hooge provisie. Het artikel is ook geschikt om door Hoef-
smeden verkocht te worden.
Eranco brieven onder No. 34 Bureau „De Hoefsmid.quot;
Hoefsmeden en Eigenaars mn Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ 4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.00.
Branscheid amp; Philippi - RemscMd, Rijnland
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Geen liandelswaar.
Steeds groote voorraad
In deu winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.; NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
nLIML I I uil, Catalogus voor alle instrumeuteu en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
-ocr page 56-S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima bianllt;e Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten,
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige Wiiie Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige hlamce Caoutchouc.,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Pr ij zen uiterst bill ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (reclils en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontchonc ar-
tikelen).
Kunsthoorn.
enz., enz.
(xeniaakte Hoefijzers
Rits- en Stanipmodel
Voor- en aehterijzers
in 9 verschillende
maten voorradig . . .
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 57-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 4.
hoofdredacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 58-(le vele voordeelen van onze
Als Gij ze kent, dan gebruikt Gij ze ook en dit zal U
niet verder intcresseeren. Maar als Gij ze niet kent dan ver-
speelt Gij tijd, geld en arbeid. Ga niet voort niet tijd ver-
morsen, doch bestel nog heden monsterpareii, opdat Gij
overtuigd wordt dat Hallanan zolen tle zolen zijn.
Nog éénmaal: Hoe breed moet het hoefijzer zijn? door A. Erederikse. —
Voorschrift nopens het hoefbeslag bij het Nederlandsch-Indische leger. —
Hoefsmidscursus te Deventer. — Ingekomen boekwerken. — Persoverzicht.
— Korte Mededeelingen. ■— Mededeelingen over het smidsvak vallende
buiten het hoefbeslag. — Briefwisseling. — Advertentiën.
ïs OG ÉÉNMAAL: HOE BEEED MOET HET HOEFIJZEE ZIJN ?
dooe
A. FEEDEEIKSE.
Het persoverzicht in de vorige aflevering maakt het wenschelijk nog eens
op de breedte van het ijzer terug te komen.
De Heer Kroon zegt aan een ijzer, dat aan toon-, zij- en verzengedeelte
even breed is, de voorkeur te geven; maar wat zeggen nu de autoriteiten
op dit gebied, die jarenlang nagenoeg eiken dag het beslaan vara paarden
gadesloegen, het werk van leerlingen beoordeelden on onderwijs gaven ?
Lungwitz en Gutenäcker mogen toch wel gerekend worden au-
toriteiten te zijn, beide schrijvers zeggen:
„De dikte van den wand geeft ons verder aan, dat het ijzer in den toon
„breeder moet zijn dan aan de uiteinden der takken (1 en 2).quot;
Ook zijn deze schrijvers het geheel oneens met den Heer Kroon, waar
deze meent, dat het er weinig toe doet, of een ijzer iets zwaarder is.
Lungwitz zegt: „Zelfs voor paarden, die op harden bodem gebruikt worden,
zijn zware ijzers zooveel mogelijk te vermijden, vooral als ze in draf dienst
moeten doen.quot; Lungwitz wijst er verder op, dat het overtollige gewicht bij
eiken pas mede opgelicht moet worden, dit heeft 60 maal in de minuut
plaats. Een eenvoudige berekening geeft aan, zegt L., wat dat zeggen wil,
als het paard eenige uren loopt.
Als een voordeel van de rits wordt in de eerste plaats aangegeven, dat
het gewicht van het ijzer er door verminderd wordt. Zou dit voordeel dan
niet vergroot worden door de takken iets smaller te maken ? Was het min-
dere gewicht geen voordeel, waarom zou men dan de renpaarden met zulke
verbazend lichte ijzers beslaan, hier bestaat toch reden voor, het is toch
maar geen mode 1
(Voor alles moet men echter wel in het oog houden, dat hier uitsluitend over het
beslag van normale hoeven gehandeld wordt. Wijde hoeven en plathoeven worden
steeds afzonderhjk besproken, o.a. omdat deze een breeder ijzer noodig hebben, dit
zal wel niemand tegenspreken).
Wat de uitzetting der hoeven betreft, daarover zullen wel allen, die
maar eenigszins over hoefbeslag kunnen oordeelen, het eens zijn, dat het
hoefmechanisme zoo weinig mogelijk geschaad moet worden, dit is art. 1
van de grondwet van het hoef leslag; maar hoeveel zet de hoef uit?
Zelf heb ik daaromtrent geen onderzoekingen gedaan en niemand in Ne-
derland voor zoover ik weet; we zullen dus na moeten gaan, wat anderen
vonden.
Lungwitz zegt, dat de uitzetting van 0.5 tot 3 m.M. bedraagt, in den
regel echter niet meer dan 2 m.M.
Hetzelfde zegt Goyau (3.) in zijn hoefbeslag.
Aan den eersten eisch van elk goed beslag, n.l. dat de verzenen kunnen
uitzetten, wordt niets te kort gedaan door minder ruim te passen. Drie
in hooge mate elastische deelen zijn het, die bij het mechanisme de hoofd-
rol spelen, n.l. de hoefkraakbeenderen, het straalkussen en de hoornstraal;
de werking van geen dezer deelen wordt toch door een ijzer, waarvan de
takken wat smaller zijn, geschaad.
De ijzers moeten volgens Lungwitz in het verzengedeelte hoogstens 2 m.M.
buiten den draagrand uitsteken en volgens Gutenacker 2—5 m.M.
Als er niets is dat zulks verbiedt, heb ik steeds gaarne, dat een loodlijn,
uit den kroonrand neergelaten, op het ijzer valt; is dus de richting van
den verzenrand loodrecht, dan is het voldoende, als het ijzer 2 m.M. uit-
steekt ; maar loopt do wand iets naar binnen daar ter plaatse, dan moet er
ook iets meer ijzer buiten den hoef uitsteken en ga ik liever met G. mee.
Het ijzer moet aan het uiteinde zoo breed zijn, dat aan bovenstaande vol-
daan kan worden, en de driehoekige hoornmassa, die door den overgang
van wand in steunsels ontstaat (fig. ld) behoorlijk draagt.
(Ik wensch mij tot den normalen hoef te bepalen, anders zou het hier de plaats
zijn over bodemnauwen stand en ingetrokken wand iets te zeggen; iedereen begrijpt
toch, dat ik dan de takken breeder wensch).
Gaat men het beslag na bij paar-
den met een behoorlijk uitgeholde
zool, dan zal men bemerken, dat er
moeilijk meer dragen kan. Ijzers,
die aan de takken even breed zijn
als in den toon, raken dan ook
meermalen met den binnenrand de
steunsels niet, zooals mij uit een
ingesteld onderzoek bleek.
In een smederij, waar ik zelden
kom, stonden 8 paarden, die juist
beslagen waren; bij no. 1 en 2 was
het ijzer in den toon 29 m.M. en
aan de takken 24 m.M. breed, bij
no. 3 resp. 27 m.M. en 22 m.M.
(20 m.M. binnentak). Bij geen de-
3nbsp;zer drie paarden, die niet slecht
p. ^nbsp;beslagen waren, raakte de binnen-
rand van den ijzertak de steunsels.
a—a draagwand van den toonwand; a—h „ i • i j. i -i i ti j
j. j ■■ j t j- j 1 , , Zeker is het verschil van de dikte
die van den zijwand; b-c die van den dracht-
wand; (i8teun8elhoek;esteunselwand;/-hoorn- ^^^ de'i hoornwand aan den toon
zool; r takken daarvan; g witte hjn;^?'witte en verzenen dikwijls minder dan de
Irjn der steunsels; h hoornstraal; i schenkels heer Kroon aangeeft,
van den straal; k hoornige ballen; l middel- In De Hoefsmid 1896 op pag. 92
8te straalgroeve; m zijdelingsche straalgroeve. bepaalt de Schrijver er zich toe te
zeggen , dat de dikte van den wand afneemt, minder sterk aan de achter-
dan aan de voorhoeven en meer bij spitse dan bij stompe hoeven. Volgens
Mayer (Hufschmied IV) was de tooawand van een groot paard 16 m.M.
en de verzenrand {h fig. 1.) aan de buitenhelft 11 m.M. en aan de
binnenhelft 10 m.M., bij de achterhoeven resp. 13 en 10 m.M. (9 m.M.) Bij
een ander paard, met middelmatig groote hoeven, was de toonwand 13
m.M. en de verzenwand (fig. IJ) 8 en 7 m.M. en van de achterhoeven 11
m.M. en 8 (71/2 m.M.). Zelf heb ik bij twee hoeven de dikte van den wand
gemeten:
I.nbsp;Groote wijde voorhoef 155 m.M. breed, 151 m.M. lang, toonwand
witte lijn I7V2 m.M. (aa fig. 1).
Verzenwand witte lijn IOV2 m.M. (h fig. 1). Breedte van de driehoekige
hoornmassa bij d (fig. 1) die dragen moet, bedraagt 17 m.M.
II.nbsp;Hoef 130 m.M. breed en 134 m.M. lang, toonwand witte lijn
141/2 m.M.; bij b (zie fig. 1) wand witte lijn 9 m.M. Breedte van de
de driehoekige hoornzuil bij d bedraagt 14 m.M.
Natuurlijk moet het ijzer in den toon niet 2 maal zoo breed zijn als aan
de takken.
Als men bovenstaande nagaat en onderstaande figuur, die duidelijk aan-
geeft, hoe sterk de buitenrand gebroken moet zijn, goed bekijkt en nameet
Breedte van den draagrand van den hoef en de draagvlakte van het ijzer.
Overgenomen uit Zeichenvorlagen für Hufbeschlag-Fachsohulen von A. Lungwitz
und P. Sohmidtchen.
zal blijken, dat dit van zelf spreekt. Bij de groote hoef, onder I vermeld,
was de draagrand plus de witte lijn, nadat de hoef behoorlijk besneden was,
14 m.M. tusschen aa (zie fig. 1) en 10 m.M. bij h en bij II resp. 11 m.M. en
8I/2 m.M. Uit een en ander volgt m. i. zonneklaar, dat het ijzer in den
toon nooit 2 maal zoo breed moet zijn als aan het uiteinde der takken,
's Winters mag de breedte van den tak niet minder dan 22 m.M. bedragen
om te zorgen, dat de schroefkalkoenen niet over 't ijzer uitsteken; is de
hoef zeer klein, zooals bij enkele volbloedpaarden voorkomt, dan zou het
ijzer veel te breed zijn, als men het 22 m.M. breed maakt; om een ijzer
met smaller takken te kunnen gebruiken, moet men dan een 3/8 of kleiner
kalkoen nemen.
Ik geef toe, dat het beter is de breedte aan de takken eer iets te groot
dan te klein te maken — toen de proef hier genomen werd met smaller
takken, waren onze ijzers aan de takken minstens 20 m.M. breed
of de groote smaJheid zou schaden, is zeer de vraag.
— maar
Het beslag »Lavalard-Poret.quot;
Sinds 1885 wordt bij de Omnibus-Maatschappij te Parijs het beslag „Lava-
lard-Poretquot; gebruikt''); het voorijzer (No. 3) is in den toon 23 m.M. en
aan de uiteinden der takken 13 m.M., terwijl het achterijzer in den toon
30 m.M. breed is en 15 m.M. aan de takken. Dit beslag wordt o.a. aan-
bevolen , omdat het ontstaan van steengallen, hoornscJiewren en TclemJioeven
er door voorkomen wordt.
Zou de maatschappij dit ijzer al niet lang verbannen hebben , als de smalle
takken zoo slecht waren ? Die maatschappij zal toch ook wel gaarne divi-
dend maken.
1)nbsp;Der Fusz des Pferdes von Luugwitz.
2)nbsp;Die Lehre vom Hufbeschlag von Gutenacker.
3)nbsp;Traité pratique de Maréchalerie par L. Goyau.
Encyclopédie Cadéao. Maréchalerie par A. Thary.
5) Hoefsmid 1900, blz. 119-122, blz. 152 en 153.
Met de wijze van besnijden en het dunner maken der ijzertakken ben ik het niet eens
VOOESCHRIFT NOPENS HET HOEEBESLAG BIJ HET
NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER. *)
A. Het ijzer. § 1. Het ijzer moet als een kunstmatige draagrand wor-
den beschouwd.
§ 2. De vorm van het ijzer moet overeenkomen met dien van den draag-
rand, waarvoor het bestemd is.
De uiteinden moeten dicht tegen den straal aanliggen, maar dezen niet
aanraken. Tot dat einde kan men de takken aldaar aan den binnenkant
schuin wegnemen.
quot;) Gewijzigd bij Algemeene Orde 1903, No. 186.
-ocr page 63-§ 3. De lengte zal dnsdanig zijn, dat de ijzers h 2% mM. naar ael,-
teren uitsteken.nbsp;„nbsp;,
5 4 De wijdte moet in het toon- en zijgedeelte volkomen met die van
den hoef overeenstemmen en voor de uitzetting van den hoef naar achteren
toe geleidelijk iets grooter worden.nbsp;, j-, .
S 5 De breedte van het ijzer wordt geregeld naar de dikte van den
hoLnwand en mag in het algemeen niet minder zijn dan tweemaal deze
dikte en de witte lijn.nbsp;,
S 6 De dikte zal - bij een minimum van 8 mM. - over de geheele
lengte dezelfde en dusdanig zijn, dat het beslag eerst na ongeveer zes we-
ken vernieuwd behoeft te worden.
§ 7. Aan de bovenvlakte van het ijzer onderscheidt men een draagvlakte
en een afhellende vlakte.
De draagvlakte moet zoo breed zijn, dat zij den draagrand van den hoorn-
wand, de witte lijn en nog één mM. van de hoornzooi bedekt; verder mag
het ijzer met de zool niet in aanraking komen.
De afhellende vlakte moet van de draagvlakte duidelijk afgescheiden zijn
verder geregeld worden naar de uitholling van de zool en van af het laat-
ste nagelgat smaller toeloopen, zoodat het laatste vierde gedeelte van den
iizertak geheel vlak is.nbsp;. „, nnbsp;j
8 8 Het ijzer heeft aan de ondervlakte een rits, gedeelte van de
ijzLdikte diep, welke in den toon niet doorloopt en een weinig voor het
uiteinde der takken eindigt.nbsp;. .
Zij is zoodanig aangebracht dat de daarin te stampen nagelgaten juist
tegenover de witte lijn komen te liggen.
In de rits worden, naar gelang van de grootte van den hoe^f, waarvoor
het ijzer dienen moet, vier of vijf nagelgaten gestampt (m de hoefijzers
bstemd voor muildieren steeds 4 nagelgaten) zoodanig, dat de richting van
deze overeenkomt met die van den hoornwand, d. w. z. dat het toonnagel-
gat schuin naar binnen, het tweede, - als het aanwezig is - minder
schuin, en het drachtnagelgat loodrecht of zelfs een weinig buitenwaarts
wordt gestampt.
De nagelgaten moeten zoo groot zijn, dat de kling van den nagel er
juist in past.
Bij ijzers met vijf nagelgaten worden er drie in den buiten- en twee in
den binnentak aangebracht.
§ 9. Aan het voorijzer moet het laatste nagelgat in den buitentak op
het midden- en in den binnentak een halven cM. meer naar den toon wor-
den aangebracht, terwijl bij het achterijzer het laatste nagelgat zich in den
binnentak op het midden- en in den buitentak een halven cM. meer ach-
terwaarts bevindt.
De afstand der toonnagelgaten zal bij het voorijzer zoowel als bij het
achterijzer 2 maal de breedte van den ijzertak bedragen.
§ 10. De buitenrand van het ijzer verloopt loodrecht, is naar de rits toe
eenigszins rond bijgewerkt en heeft in het midden een lip, die, stevig aan
de basis, naar boven dun en rond uitloopt, zoodat ze gemakkelijk tegen
den hoornwand aangeslagen kan worden.
§ 11. De opzet, dien men aan het voorijzer geeft, begint gewoonlijk bij
het eerste zijnagelgat (in den buitentak) en wordt in het algemeen geregeld
naar de afslijting van het toongedeelte der oude ijzers.
§ 12. Het ijzer moet met de draagvlakte overal gelijkmatig tegen den
draagrand van den hoornwand aanliggen, het moet derhalve aan de dracht-
en zijgedeelten volkomen vlak en aan het toongedeelte in dezelfde mate
opwaarts gebogen zijn, als de draagrand van den wand opwaarts gewelfd is.
§ 13. Het passen geschiedt zwart warm.
S. Bevestiging van het ijzer. § 14. Ter bevestiging van het ijzer onder
den hoef worden ritsnagels gebruikt.
Zij worden zóódanig ingeslagen, dat zij 15 ä 20 mM. boven den draag-
rand uitkomen en in één vlak liggen.
De bovenvlakte der nagelkoppen moet met de ondervlakte van het ijzer
gelijk komen.
ü. Bewerking van den hoef. § 15. De bewerking van den hoef bestaat
in hoofdzaak in het inkorten van den draagrand.
Van den draagrand moet zooveel worden afgenomen, dat hij gelijk komt met
de verbinding van de zool en één mM. van deze laatste mede draagvlakte wordt.
§ 16. Bij normalen gang en stand van het paard (of muildier) moeten
de buiten- en binnenwand op dezelfde hoogte worden gehouden.
In alle andere gevallen wordt van dat gedeelte van den hoornwand het
meest afgenomen, waar het ijzer het meest is afgesleten, zoodat vóór alles
moet worden gestreefd naar het vlak nederzetten van den voet, opdat de
beide takken van het ijzer gelijktijdig op den bodem komen.
§ 17. Van de steunsels mag slechts zooveel worden afgenomen, dat zij
in hetzelfde vlak van den draagrand komen te liggen.
§ 18. Van de zool en den straal mogen alleen de los zittende hoorndee-
len worden verwijderd.
§ 19. De draagrand der dracht- en zijwanden moet volkomen vlak, die
van het toongedeelte zacht oploopen, ten behoeve van den opzet.
Nadat de besnijding van den hoefis geschied, worden de uitstekende kanten
van den draagrand door loodrechte streken met de rasp weggenomen, terwijl
na het passen de laatste oneffenheden van den draagrand worden weggeraspt.
§ 20. Het besnijden van den hoef geschiedt met renet en houwkling.
§ 21. Nadat de hoef is beslagen, wordt met de rasp, die daartoe met een
der kanten tusschen hoef en ijzer wordt aangezet, de scherpe hoefrand weg-
genomen, terwijl overigens aan den hoorwand niet mag worden geraspt.
Oude nagelgaten worden dicht gemaakt.
§ 22. Het is verboden de hoeven met eenig smeer te bestrijken.
-D. Toepassing. § 23. Als regel worden de paarden en muildieren van het
Leger slecht van voren beslagen.
Ingeval van mobilisatie en bij het veldleger zullen de paarden behoorende
tot de Veld-artillerie ook van achteren op beslag worden gezet.
Hoofdkwartier Batavia, den 29sten Juli 1902.
De Commandant van het Leger en Chef van het
Departement van Oorlog in Nederlanisch-lndié,
DE IBRUIJN.
HOEFSMIDSCÜESTJS TE DEVENTER.
Na een 2-jarigen cursus in hoefbeslag werd op 19 Maart j.1. te Deventer
het examen afgenomen voor 16 leerlingen, waarvan er 15 slaagden, n.1.:
J. H. Distelhorst, Voorst; Gr. vanGurp, Deventer; G. B roekers,
Deventer ; G. H. E 1 d e r s, Broekland (gem. Raalte) ; A. Wezenberg,
Deventer; A. Alferink, Wilp (gem. Voorst); A. Jop, Raalte; Th. en
J. G. Verwoolde, Averlo (gem. Diepenveen); J. Spijkerman, Die-
penveen; H. Gij mink, Snippeling en G. J. H arms en, Wezepe (gem.
Olst), die het 2e jaar niet aan den cursus heeft deelgenomen.
Deze cursus werd gehouden vanwege de Geld. Overijselsche M. v. Land-
bouw, onder leiding van den rijks-veearts H. M. K r o o n te Deventer, voor
het praktisch gedeelte bijgestaan door den korporaal-hoefsmid S. van
Angeren te Arnhem.
Op keurig papier gedrukt verscheen het album met afbeeldingen van paar-
den bekroond op de Ie. nationale paardententoonstelling te 's-Hage in 1903.
Uitgave van „De Veldbode.quot;
Na een inleidend woord van den redacteur A. A. ter Haar, volgende
afbeeldingen der 25 warmbloeds, beginnende met Cicero II; vervolgens die
van Aäron en Al va, de Eriesche hengsten, waarbij de heer Joh. Plet een
tekstblad levert, terwijl het koudbloedpaard, ingeleid door den heer M. v. d.
Vliet, vertegenwoordigd wordt door 16 afbeeldingen. Behoudens enkele
uitzonderingen zijn de cliché's goed gelukt en zal het album met genoegen
door het paardenlievend Nederland worden begroet.
Uit: „Der Hufsclimiedquot;.
—nbsp;Over de geschiedenis van het hoefmechanisme levert O. Richter , assistent
aan de leersmederij te Dresden, eene bijdrage, waarin hij releveert 'tgeen
door verschillende schrijvers omtrent het hoefmechanisme is medegedeeld.
Bracy Clark zou ons de Ie aanwijzingen hebben geleverd over het uit-
zettingsvermogen van den hoef. Hij wees er op, dat al naarmate het paard
op een harden, een zachteren of een zeer zachten bodem liep, ook de draag-
rand van den hoornwand, de uitwendige rand van de zool, de steunsels en
de straal tot steun bijdragen. Door het uitsnijden van den straal verliest
de hoornzooi het weerstandsvermogen van een gewelf, het buigt naar bene-
den door, tracht^ z'n omvang te vergrooten en den hoef te verwijden.
W e b e r gaf een nadere nog heden geldige uiteenzetting van 't geen
er bij de uitzetting van den hoef plaats had (1774); ook Bouwing-
hausen, Strickland, Ereemann en Coleman wijzen op de elas-
tische deelen van den hoef en op den weldadigen invloed daarvan op de
bloedsomloop.
—nbsp;Schaffke geeft, eene beschrijving van Müller's „Setzeisenquot; een rits-
-ocr page 66-hamer waarmede tegelijkertijd ook de nagelgaten worden doorgeslagen.
Voor de praktijk schijnt hij niet doelmatig; immers aan het slot lezen wij :
„ik heb eenige malen het instrument gebruikt en zag dat enkele, van de
aan den ritshamer uitstekende, punten voor de nagelgaten stomp werden of
ombogen.....Het instrument heeft alzoo alleen waarde voor de ver-
zameling.
—nbsp;GerecMelijhe verklaring in zake losse scherpe stooten.
Door Dr. Lungwitz is een zoodanige verklaring afgegeven naar aanleiding
van een procedure tusschen een smid en een firma over de levering van
6000 losse scherpe stooten, welke volgens den smid niet behoorlijk waren
bewerkt en niet aan het doel beantwoordden.
Of de levering volgens overeenkomst was uitgevoerd, kon in dit geval
niet worden uitgemaakt omdat er geene overeenkomst met betrekking tot
den vorm en de vereischten der stooten was gemaakt. Er werd alleen aan-
merking gemaakt op de scherpe kant van de stooten, waarom Dr. L. zich
bij z'n uitspraak in de le plaats de vraag stelde aan welke eischen deze
scherpe kant van den scherpen stoot moet voldoen om als doelmatig te
kunnen worden beschouwd.
Hij zegt er van dat men van een behoorlijk gemaakte scherpe stoot met
schopvormigen kop kan verlangen, dat hij netjes en regelmatig bewerkt moet
zijn, de kop moet over de geheele breedte regelmatig en overal even hoog
zijn. De vlakke zijden van den kop moeten regelmatig verloopen en wel
zoo, dat de kop bij de basis iets breeder is en naar onderen regelmatig lang-
zaam aan smaller wordt om uit te loopen in een scherpen rand.
Dr. L. onderzocht de losse stooten door ze alle op een hoop te werpen
en deze in 3 deelen te verdeelen. Zoo kreeg hij 3224 stooten te onderzoe-
ken, waarvan 1989 verschillende gebreken hadden en niet als behoorlijk be-
werkt konden worden beschouwd, waarom hij dan ook de gevolgtrekking
maakte dat het geleverde geen behoorlijke handelswaar was.
—nbsp;Over den toestand van het hoefbeslag in de verschillende deelen van Pruis-
sen over het jaar 1903.
Over 't algemeen is er overal vooruitgang te bespeuren. Toch getuigt
het verslag bij lange na niet van een gewenschten toestand; daartoe bestaan
er te veel misstanden — (en omdat wij diezelfde misstanden ook ten onzent
waarnemen, is het wel de moeite waard er de aandacht op te vestigen. Bef)
Zoo worden genoemd, het te lang wachten voor men de ijzers laat ver-
nieuwen , het eischen van goedkoop beslag, het weer in de gewone oude
sleur vervallen van geëxamineerde hoefsmeden enz. Ook wordt te Erankfurt
geklaagd over de aanwijzingen welke knechten en koetsiers bij het beslag
aan de smeden geven. (Dit is een allermiserabelste misstand, die mede ge-
bruikelijk is in sommige onzer overigens beste smederijen. Zoo hier en daar,
maakt men een aanmerking, b.v. op het beslist te ver binnenwaarts leggen
van den binnentak der .strijkijzers, — en wat is dikwijls het antwoord van
den smid?: mijnheer zus of stalhouder zoo wil het niet anders! Ik zou
zeggen: dat moet anders als een eisch van goed, doelmatig hoefbeslag,
waarmee de hoeven en den stand van het paard niet op den duur slechter,
doch zoo mogelijk beter gemaakt moeten worden. En dat kunnen wij.
als bekwaam hoefsmid, toch niet met een eerlijk gezicht zeggen, wanneer
een ijzertak geheel binnen den draagrand van den hoef wordt gelegd. Bef.}
Uit: „Vulkaanquot;.nbsp;. ,nbsp;, a i, j
_ Leerlingwezen. In Frankrijk, waar - evenals m dr. Kuyper s Arbeids-
— een regeling van bet leerlingwezen in voorbereiding is, bleek uit
een onderzoek, dat de vakopleiding der werklieden zeer achteruit is gegaan
en dat in 17 vakken zelfs van opleiding geen sprake meer is. En waar
dan nog wel leerlingen zijn, trof men leertijden aan van .... 10 dagen
tot 6 weken. Intusschen: er zijn ook wel betere toestanden, zooals uit,
volgend staatje blijkt. De duur van den leertijd werd aangegaan:
■ in 23 antwoorden ^an 10 dagen tot 6 weken.
„ 105nbsp;„nbsp;„ 1—2 jaar
„ 504 „nbsp;„ 2—3 „
„ 558 „nbsp;„ 3-4 „
„45 „nbsp;„ 4—5 „
„ 22 „nbsp;« 5 „
Evenals dr. Kuvper voorstelt, bepleit ook de Eransche commissie de uit-
voering van een schriftelijk leercontract en 't uitreiken van een eindgetuig-
schrift dat verkregen kan worden door 't afleggen van een theoretisch en
practisch examen. Ook legt zij nadruk op onderricht in vakscholen; de
patroons moeten, indien zij zelf geen voldoende opleidmg geven, de leer-
lingen in de gelegenheid stellen, een ambachtsschool te bezoeken.
Uit: „N. Rotterdamsche Courant.quot;
_ üit Duitschland werd in 1903 naar Nederland ingevoerd voor een
bedrag van 66 millioen Mark aan ijzerwaren en voor 60.9 mill. M. aan
kolen.
Rij. en Hoefsmidschool te Amersfoort.
A Dijkema uit 't Zandt en H. Brouwer Jr. uit Barneveld hebben,
na een verblijf van zes maanden, die school met een diploma verlaten.
H. Hinze uit Dalfsen en E. Steil ing werf uit Wommols hebben 5
•Vpril de open plaatsen weer bezet.
— Voor goed werk behoorlijk geld. Zoo hier en daar is het gewoonte,
dat de smeden van tijd tot tijd gratis de veulens besnijden van die eigenaars,
wier paarden zij geregeld beslaan. De smid moet daarvoor z'n werkplaats
verlaten en een korteren of grooteren afstand afleggen.
Bij het toch al niet te hooge tarief voor het beslag, moet deze gratis
besnijding als eene, tegenover den werkman, niet te billijken bevoorrechting
van den paardenhouder worden beschouwd, wanneer daartegenover door
dezen niets gratis voor den smid wordt gedaan (zooals landbewerking, ver-
voer van brandstof, enz.) Voor ieder uur dat de werkman met toewijding
z'n vak uitoefent, mag hij een behoorlijk werkloon in rekening brengen.
Dat is recht!
-ocr page 68-—nbsp;IJzermarkt in Maart. In het begin der maand was de ijzerhandel
lusteloos, doch in den loop der maand kwam er eene verandering ten goede
en werd de handel vaster en de omzet grooter.
Cursus in hoefbeslag te Hoorn.
—nbsp;Het examen zal vermoedelijk gehouden worden op 17 en 20 April.
13 bazen en gezellen zullen daaraan deelnemen.
—nbsp;Tentoonstelling te St. Louis (N.-Amerika). Op bovengemelde ten-
toonstelling zijn 9 klassen ingeruimd voor paarden , ezels, enz. Onder een
groote groep is alles gebracht, wat op metaalkunde betrekking heeft; deze
.groep bestaat uit 16 klassen, meest vertegenwoordigende inrichtingen van
onderdeden van het metaalbedrijf, bovendien nog groepen van Landbouw-
werktuigen, enz. Hoefbeslag en hoefijzers zijn — merkwaardig genoeg —
niet in het programma genoemd.
—nbsp;Het Duitsche Staalverbond, is na langdurige beraadslaging, welker
verloop het tot stand komen meermalen twijfelachtig deel schijnen, kort
na het afsluiten van een overeenkomstig verdrag tusschen de Schotsche
staalindustriëelen en na heeten strijd over de deelname-cijfers, gelukkig tot
stand gebracht.
Van de groote Duitsche staalwerken heeft zich alleen de „Phönixquot; te
Laar bij Ruhrort niet aangesloten , terwijl alle andere beduidende Duitsche
ijzerwerken, die tezamen meer dan 20 pCt. der geheele Duitsche productie
van ruwstaal vertegenwoordigen, reeds toegetreden zijn.
Naast den strijd om het verbond zelf had, wel is waar achter de coulis-
sen , een tweede even verbitterde kamp plaats tusschen de zustersteden
Keulen en Düsseldorf over de vraag, waar de zetel van het verbond ge-
vestigd zou worden. Düsseldorf behaalde de zege. De stad heeft aan het
bestuur een haar toebehoorend huis kosteloos ten gebruike afgestaan, zon-
der dat — ten minste in openbare zitting — vanwege het publiek tegen
deze, tegenover eene private onderneming zeer buitengewone tegemoetko-
ming, ook slechts met een enkel woord geprotesteerd werd. Of Düsseldorf
hierbij wel zal varen, en of meer in het bijzonder het verkeer in de Düs-
seldorfer haven door dezen bond levendiger worden zal, moet de toekomst
leeren. In ieder geval hebben de stad Düsseldorf en haar verantwoordelijke
bestuurders aan de bevordering van eene grootsche onderneming medegewerkt.
(Metallicus.)
—nbsp;Voorzorgen ten opzichte van de hoeven bfl den aanstaanden
weidetijd.
Het gebeurt in het voorjaar dikwijls dat paarden gedurende geruimen
tijd in het land worden gelaten zonder dat ze voor het werk dienst doen.
Is dit het geval bij reeds beslagen paarden, dan is het zeer aangewezen
een hoefinspectie te houden vóór de weidegang begint. Immers in de weide
heeft een snelle hoorngroei plaats en wanneer het paard reeds bij het uit-
rlaten op oude ijzers liep, zullen bij een verblijf van vele weken of maanden
in de weide, de ijzers, zonder af te slijten, geheel in den sterk groeienden
thoef besloten worden.
Waarom zoo iets een ongunstigen invloed op den draagrand en de verbinding
van wand en zool uitoefent, zal zeker wel niet nader moeten worden verklaard !
Hoefbeslagexanieii te 's Gravenhage. — De cursus voor hoefbeslag,,
van wege de afdeeling 's Gravenhage der Hollandsche Maatschappij van
Landbouw, gehouden te 's Gravenhage in de smederij van het 3e Eegt.
Huzaren, onder leiding van den gepens. Majoor Paardenarts J. Laméris,
bijgestaan voor het practische gedeelte door den Korporaal-hoefsmid W. J.
D. van der Horst, werd bijgewoond door 12 leerlingen.
Het examen ter verkrijging van het diploma als hoefsmid, waaraan alle
candidaten deelnamen, had plaats op 14 en 15 April, in tegenwoordigheid
van verschillende leden van het bestuur der afdeeling en van meerdere
belangstellenden. Het werd afgenomen door de onderwijzers van den
cursus en de H.H. Moubis te Utrecht en Fauel te Eotterdam.
Het practische gedeelte, steeds voorafgegaan door besprekingen aan het
paard, betreffende stand en gang der ledematen, hoefvorm en hiermede
verband houdende wijze van bewerking en beslag, geschiedde in de voor-
middaguren, terwijl de theorie 's namiddags werd behandeld.
De uitslag werd den 2en dag, onmiddellijk na afloop van bat examen
bekend gemaakt, en de diploma's uitgereikt aan de volgende candidaten:
C. Kans te Eozenburg, L. Stijnis te Hendrik-Ido-Ambacht, C. W.
K lumper te Voorburg — allen met lof; F. Oldenburg te Hoek van
Holland, M. Borland te Krimpen a. d. IJsel, T. de Vos te Maasdam,.
Kans te Zuidland — allen goed; P. Soeters te Schiedam, Verbakei
te Wateringen, V. van E ij te Nieuw-Beijerland, K ra m e r te Zwijndrecht
en J. van Kempen te Ehoon — allen voldoende.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Eigenschappen van het staal.
De voornaamste eigenschappen van het staal, waardoor het zich niet alleen
van de overige ijzersoorten, maar ook van alle andere metalen onderscheidt
is die dat het zich laat harden. Indien men roodgloeiend staal schielijk
afkoelt, bijv. door dompelen in koud water, vetstoffen, kwik, slappe zuren,
zoutoplossingen, of door bet knellen tusschen dikke metalen platen, dan
verkrijgt men een buitengewone hardheid, welke soms die van spiegelijzer,
kwarts en vuursteen evenaart. Van deze eigenschap wordt m de nijverheid
in ontelbaar vele gevallen partij getrokken, en wel bij heb vervaardigen
van die werktuigen, welke tot snijden, zagen, vijlen, schaven, boren enz.
moeten dienen, alsook bij het maken van voorwerpen, die slechts weinig
mogen afslijten, of veel weerstand moeten bieden.nbsp;, , . , , ^
Gehard staal, zonder verdere bewerking, heet glashard, omdat het geklopt
of neergeworpen wordende, evenals glas in stukken breekt, of ook wel
omdat men er glas mee kan bekrassen.
Zulk staal kan noch gevijld, noch geboord, maar slechts geslepen worden en
is derhalve in de meeste gevallen onbruikbaar; daarenboven is zijn vastheid
of weerstandbiedend vermogen tegen het uittrekken en buigen minder groot
dan bii ongehard staal, om welke reden de staven voor stalen bruggen en
stalen spoorrails niet gehard mogen worden. Door het ontladen of temperen,
dat is een langzame verwarming bij 225 tot 325 C., verliest het glasharde
staal zijn groote broosheid zonder aanmerkelijke vermindering der hardheid j
'het wordt daardoor taaier, eenigzins buigzamer en in hooge mate veerkrachtig.
Bijkans alle stalen voorwerpen zijn op die wijze ontladen, en wel in ver-
schillenden graad; zoo bijv. ontlaadt men veeren en zagen het meest, scheer-
messen en beitels het minst. Bij het ontladen verandert de kleur van het
geslepen en gepolijste staal in de volgende orde: lichtgeel, stroogeel, purpur-
ook karmozijnrood, paars, donkerblauw, en lichtblauw. Het eerst glashard
gemaakte staal wordt dus door verhitting allengs zachter, zoodat het tegen
lichtblauw aanloopende het zachtst is. Verwarmt men bij het ontladen het
staal te sterk, dan verliest het zi-jn hardheid grootendeels en de kleur wordt
vuilgroen.
Indien men staal rood gloeiend in houtskoolpoeder legt, en zeer lang laat
afkoelen, dan bUjft het week als ijzer, en kan nu zeer goed gevijld, geboord
en geschaafd worden.
Wegens zijn gehalte aan koolstof smelt het staal gemakkelijker dan smeed-
ijzer, maar moeilijker dan gietijzer; dit smelten geschiedt bij een temperatuur
van 1700 tot 1800 C., naarmate van de kwaliteit. Ver beneden het smelt-
punt, wanneer de witgloeihitte optreedt, wordt het staal week, evenals
staafljzer, en laat zich dan smeden en wellen.
Het is intusschen voor den niet zeer geoefenden werkman dikwijls moeilijk,
twee stukken staal, vopral gietstaal, aan elkander te wellen, maar nog moei-
lijker is het wellen van staal aan ijzer. Hiervan is de oorzaak gelegen in
de verschillende temperatuur, waarbij ijzer en staal dien graad van weekheid
aannemen, die tot het aan elkander wellen vereischt wordt. Het wellen
geschiedt gemakkelijker, indien men beide stukken op verschillende plaatsen
van den vuurhaard of ook in twee afzonderlijke haarden verhit; als wei-
poeder voor de afsluiting der lucht en het schoonmaken der oppervlakte,
kunnen alleen glas en borax gebruikt worden.
De verschuifbaarheid der staaldeelljes in die gloeihitte geeft aan dit meta.lt;il
een niet geringen graad van smeedbaarheid, maar als men de verhitting te
hoog opvoert of te lang laat aanhouden, neemt het staal, evenals het ijzer, een
grof-korreligen, meer kristallijnen aard aan, die met aanmerkelijke broos-
heid (koudbroos) gepaard gaat. Men zegt dan het staal is verbrand. Ver-
brand staïil kan men door het roodgloeiend, en wel bij herhaling, in gesmolten
talk eu hars, of in bijna kokend water te blusschen, tot zijn vroegeren goeden
toestand terug brengen (regenereeren).
Het specifiek gewicht van het staal licht tusschen 7.5 en 8.1 en is gemid-
deld 7.7. Gehard staal is iets soortelijk lichter dan ongehard, waaruit
volgt, dat de harding, evenals dit bij hard- en broosheid der bekende glas-
tranen het geval is, in een onnatuurlijke spanning der moleculen haar
grond heeft.
Achtereenvolgende harding vermindert de dichtheid en bij gevolg ook de
sterkte aanmerkelijk.
t)e vastheid van het staal is aanzienlijk grooter dan van eenig ander
lichaam ; evenwel bezit alleen het ongeharde staal en niet het geharde dien
hoogen graad van vastheid, waarop bij het vervaardigen van sommigen stalen
■voorwerpen, als assen, spoorstaven, staven voor traliebruggen enz. gelet
moet worden.
verkrijgbaar in de cliemi caliën- en
droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
—^ HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
/ß'^nbsp;gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900:
Hoogste onderscheiclmg en Gouden medaille.
DFNFTTFNnbsp;kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
liLliL I I Lil; Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor lioefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
^ a © ^ fe ©
Voor den verkoop van een gemakkelijk te plaatsen artikel bij Paarden-
eigenaren worden op alle plaatsen van Nederland werkzame Agenten ge-
vraagd, tegen hooge provisie. Het artikel is ook geschikt om door Hoef-
smeden verkocht te worden.
Eranco brieven onder No. 34 Bureau „De Hoefsmid.quot;
Hoefsmeden en Eigenaars mn Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. Voor België
fr. p. p. ƒ 4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.00.
S. C. lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
_dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder
Iedere zool Yoorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk The Favorite ba£, prima kwaliteit. Merk „Tlie Holdfast barquot; prima kwali-
zadite veerkrachtige WUie Caouichone, teit, zachte, veerkrachtige ManJeCaouMot,
m 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig!]
— Pr ijz e'n u 11 e r s t? fa ijl I ij k. g—
Men lette op het stempel op iedere-zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).quot;quot;
Kunsthoorn,
enz., enz.
las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen, las-poeder.
9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 5.
hoofdredacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 74-(le vele voordeden van onze
Als Gij ze kent, dan gebruikt Gij zc ook en dit zal U
niet verder interesseeren. Maar als Gij ze niet kent dan ver-
speelt Gij tijd, geld en arbeid. Ga niet voort met tijd ver-
morsen, doch bestel nog lierlen nionsterparen, opdat Gij
overtuigd wordt dat Hallanan zolen de zolen zijn.
LAMBERT
amp; COMPANY,
ROTTERDAM.
Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Frederikse. — Wat moet de
hoefsmid noodzakelijk weten? door H. A. Kroes. — Vereenigingsleven. —
Cursus in hoefbeslag te Hoorn. — Persoverzicht. — Korte Mededeelingen.
■— Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. —
Advertentiën.
f
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEF,
H
V
doob
A. EEEDEEIKSE.
II. ZIEKTEN VAN HET HOEEKEAAKBEEN. -
1.nbsp;Wonden van het hoef kraakbeen en
2.nbsp;Hoefkraakbeenflstel behoeven hier niet te worden besprolsen.
3.nbsp;Verbeening van het hoefkraakbeen.
Verbeening van het hoefkraakbeen bestaat in een verandering van het
kraakbeen in been.
Deze aandoening komt het meest voor bij zware paarden, die nitslaitend
of meestal op harde wegen gebruikt worden , meer bij vóór- dan bij achter-
hoeven; meestal is bet kraakbeen aan de buitenzijde aangedaan; de ver-
andering begint dikwijls reeds bij jonge paarden , als men ze gaat gebruiken.
Vele oorzaken zijn er voor het ontstaan van deze aandoening, o. a. alle
fouten bij het beslag, waardoor de hoef niet vlak neergezet kan worden,
hieronder rekent men scheef besnijden van den hoef, hooge kalkoenen,
slecht passende ijzers, vooral bij bodemnauwen- en toontrederstand, alsmede
door sterk stooten van den hoef bij het gebruik der paarden op harden
bodem.
Verschijnselen-. Soms is de kroon, ter plaatse waar de verbeening tot stand
kwam, dikker dan aan de andere zijde , de verzenwand is ingetrokken, daarbij
soms ondergeschoven en dikwijls voorzien van ringen. De paarden loopen
stram of kreupel, vooral als de hoef slecht beslagen en de hoorn zeer hard is.
Door de verbeening wordt de elasticiteit van de achterste hoefhelft aan-
merkelijk verminderd, het hoefmechanisme kan niet meer tot stand komen,
de hoorngroei wordt minder, de hoef schuurt in de aangedane hoefhelft
niet op het ijzer, waardoor de hoef scheef wordt als het hoefkraakbeen aan
ééne zijde is verbeend.
Tengevolge van het doortreden en zakken van het hoefbeen ontstaan kneu-
zingen in de achterste hoefhelft, m. a. w. men vindt steengallen.
Wanneer de verbeening begint is het moeielijk dit dadelijk te onderken-
nen ; later als deze verbeening verder is gegaan, bemerkt men, dat het
kraakbeen moeielijk meer te bewegen is of zelfs geheel hard is geworden.
Herstel van den vroegeren toestand is niet te bereiken, men moet er dus
slechts naar streven het paard zoo te beslaan, dat het bruikbaar blijft.
Is alleen het buitenkraakbeen aangedaan dan moet bij elk beslag de bui-
tenverzenwand meer besneden worden dan de andere, terwijl de buitentak
van het ijzer (zonder kalkoenen) zoo breed moet zijn, dat een loodlijn, uit
de kroon neergelaten, op het ijzer valt. Een zijlip aan den buitentak is
aan te bevelen.
Zijn beide kraakbeenderen aangedaan dan moet door een lederen rand de
stoot gebroken worden.
Balkijzers mogen bij verbeening niet gebruikt worden.
III. GEBREKEN VAN DEN HOORNSCHOEN.
A. Vormveranderingen.
1. Plathocf.
Het is een hoef waarvan de zool niet uitgehold is maar in dezelfde vlakte
met den draagrand ligt en dun is. De wand verloopt in den toon in zeer
schuine richting, derhalve is de draagrand aanmerkelijk grooter in omtrek
dan de kroonrand. De toon is lang, de drachten zijn meestal laag en zwak,
dikwijls ziet men ringen op den hoornwand. Straal en ballen zijn groot en
sterk ontwikkeld , maar de hoornstraal is meestal niet dik. De hoedanig-
heid van het hoorn is niet best, vandaar het brokkelig worden van den
draagrand en het ontstaan van lossen wand in de achterste hoefhelft.
Plathoef ziet men het meest bij zware paarden en bijna uitsluitend aan
de voorhoeven.
Het verzwakken van de zool, en vooral van de verbinding van de zool
met den wand, is de hoofdoorzaak voor het ontstaan van plathoeven, vooral
als er een beslag met kalkoenen, waardoor de straal niet meer op den bo-
dem komt, mede gepaard gaat. Ook het branden bij het passen van te
warme ijzers is zeer nadeelig. Het verblijf in vochtige weiden geeft dikwijls
aanleiding tot het ontstaan van dit gebrek bij paarden met wijden hoefvorm.
Het gebrek is ongeneeslijk; door een doelmatig beslag moet men trachten
het paard bruikbaar te houden.
Of een paard met plathoeven nog in draf op harde wegen gebruikt kan
worden hangt af van de hoedanigheid van het hoorn, de stand der beenen,
de hoek die de hoef met den bodem maakt, den lichaamsbouw en van het
al of niet aanwezig zijn van andere hoefgebreken.
Is het hoorn goed, de stand der voorbeenen van voren gezien recht, en
is de voet van ter zijde gezien niet te spits, de lichaamslast in juiste ver-
houding tot de grootte van den hoef en zijn er geen andere hoefgebreken,
zooals: losse wand, steengallen, hoornscheur, zwakke drachten aanwezig,
dan kan het paard nog wel in snelle gangen gebruikt worden.
Daar plathoeven in den regel uit wijde hoeven ontstaan, doordat de straal
niet op den bodem komt, moet men deze hoeven steeds met ijzers zonder
kalkoenen beslaan, 's Winters, als men niet zonder kalkoenen kan, moet
men zulke hoeven met balkijzers met lederen zool beslaan. Vierder voor-
komt men plathoeven door zorgvuldige hoefverpleging en droge standplaatsen.
BewerJcen van den hoef: Van zool en straal wordt nagenoeg niets afge-
nomen (alleen loszittende hoorn), de draagrand wordt met de rasp gelijk
geraspt en in den toon ingekort, de scherpe rand wordt flink gebroken,
vooral in den toon, m. a. w. „het ijzer moet opschietenquot;.
Breedte van den draagrand van den hoef en de draagvlakte van het ijzer.
(Overgenomen uit Zeichenvorlagen für HufbeBchlag-Paohschulen von A. Lungwitz
und P. Schmidtchen.)
Het iizer wordt zwart warm en vlug gepast daar de zool meestal dun is.
Beslag- Vóór alles is het de vraag of er naast den plathoef nog andere
gebreken aanwezig zijn, zooals losse wand, steengal, hoornschenr, zwakke
drachten enz., is dit het geval, dan moet een matig breed balkijzer gebruikt
quot;quot; nÏoH mag bii plathoeven een gewoon ijzer met kalkoenen ondergelegd worden.
Gewoonlijk gebruikt men, als de stand normaal en het hoorn goed is,
een ijzer, dat breeder is gesmeed dan gewoonlijk, met flinke afhelling en
een weinig verdikte takken; het is goed in de voorste helft de draagvlakte
iets schuin naar binnen te laten hellen, in de achterste helft moet de draag-
vlakte echter zuiver horizontaal zijn.
Als het gebruik van bet paard
het toelaat moet het ijzer zoo
lang zijn, dat een loodlijn, uit
de ballen neergelaten, nog op
het ijzer valt.
Is het hoorn slecht, of be-
Dominik-halkijzer.nbsp;staat er losse wand, dan moet
men zijlippen geven, die echter niet te vast aangeslagen moeten worden.
Men moet verweeking van het hoorn voorkomen, daarom mag men met
dikwijls met water aan plathoeven komen, maar men moet ze flink inwrijven
met vaseline, om indringen van vocht tegen te gaan.
2. Voihoef.
Bij dezen boef is de zool naar onder meer of minder gewelfd. De wand
is gewoonlijk van ringen en groeven voorzien en in het midden een weinig
uitgehold.
Paarden met volhoeven kunnen onbeslagen niet loopen, daar de geheele
last dan op straal en zool neerkomt.
Men onderscheidt 2 soorten van volhoeven, n.1.: 1. die, welke uit
-ocr page 78-plathoeven ontstaan, en 2. die, welke een gevolg van hoefbevangenheid zijn.
Bij de eerste zijn vooral de zooltakken gewelfd en is de witte lijn niet
verbreed; bij de andere soort is juist de zool voor de punt van den straal
gewelfd en is de witte lijn aanmerkelijk breeder dan gewoonlijk, de wand
is van ringen voorzien, die aan het toongedeelte dichter bij elkaar liggen
dan aan de drachten.
Beslag: Doordat de zool onder den draagrand uitsteekt, kan geen gewoon
ijzer ondergelegd worden. Dikwijls kan volstaan worden met een balkijzer
met sterke afhelling (ketelijzer), is dit echter niet voldoende, dan moet de
draagrand met kunsthoorn verhoogd worden.
Om den noodigen afstand tusschen hoef en bodem te verkrijgen, maakt men
dikwijls gebruik van kalkoenen. Het meest is een balkijzer met schroefkal-
koenen aan te bevelen; deze kan men, zoo dikwijls als zij afgesleten zijn,
weer vernieuwen.
Daar de wand in de meeste gevallen brokkelig is, verdient het aanbeve-
ling, niet meer nagels dan hoog noodig is te gebruiken; een zijlip is hier
op zijn plaats.
Natuurlijk zijn paarden met volhoeven geheel ongeschikt voor snelle
diensten.
Kneuzingen van de zool komen bij volhoeven dikwijls voor; als gevolg
van de kneuzing vindt men roode en gele vlekken.
Zullen paarden met volhoeven bruikbaar blijven, dan zijn zorgvuldig
beslag en uitstekende hoefverpleging noodig.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KROES.
( Vervolg.)
Bet lesnijden der voeten. Tot het gebied der natuurlijke hoefverpleging
moet ook worden gerekend het besnijden of het bewerken van den hoef.
En het mag nog wel eens met nadruk worden gezegd dat het besnijden
der hoeven niet slechts een onmiddellijk aan het beslaan voorafgaande be-
werking behoeft te zijn, doch meer als een geheel op zich zelf staande
hoefbehandeling moet worden beschouwd, waaraan het paard reeds in de
jeugd moet worden onderworpen.
In 't algemeen is het een feit, dat de hoeven van de in den natuurstaat
levende paarden geen bijzondere verpleging en besnijding behoeven ; de ver-
houdingen echter waaronder onze paarden worden gefokt en gehouden, wijken
in zoovele opzichten van dien natuurstaat af, dat wij den hoef noch op
stal, noch in onze weiden aan zijn lot kunnen overlaten, willen wij niet
dat daardoor groote nadeelen ontstaan. In de le plaats toch wijkt het bij
ons te lande gefokte paardenras zeer af van de rassen die vrij in de natuur
leven en een van de kenmerkenste verschillen is de vorm en de kwaliteit
der hoeven. De in natuurstaat levende paarden hebben betrekkelijk kleine,
zeer goed gevormde hoeven, bestaande uit een deugdelijke kwaliteit van
hoorn. De bodem waarmee deze hoeven in aanraking komen is bevorderlijk
om een en ander te bestendigen, terwijl de meestal natuurlijke stand er
ledematen, een regelmatige belasting en afslijting van den hoef waarborgt
Hoe geheel anders zijn die verhoudingen bij het paard in huisdierstaat
en wel in 't bijzonder bij onze paarden!
Het is een feit dat verschillende deelen van het lichaam normen en hoe
danigheden aannemen, welke een gevolg zijn van de wijze van lokken, den
bodem waarop en de omstandigheden waarin de dieren leven.
Zoo hebben onze paarden over 't algemeen een ietwat ^f
bouw en ook het hoornweefsel deelt in dit lot, zoodat de hoeven nie zoo
vast en zoo elastisch zijn als bij paarden die op een d^oge-n bodem gefokt
worden. Dit gebrek aan vastheid en aan natuurlijke elasticiteit der hoeven
geeft aanleiding tot een grootere neiging om van den
wijken, terwijl de velerlei optredende verkeerde standen der ledematen een
ongelijkmatige belasting en afslijting veroorzaken.nbsp;verstaan
Wat wij onder verkeerde kwaliteit van het hoornweefsel te vers aan
hebben is^n vorige opstellen behandeld, doch wij moeten tbans stüstaan
bij de normale en afwijkende standen, omdat een en ander aanwijzmg geelt
ten opzichte van het besnijden.
^ * #
Wanneer wij voor het paard staan*moeten de voorbeenen evenwijdig aan
elkaar geplaatst zijn en wel zoo, dat loodlijnen uit de boeg- of schouderge-
wrichten (de verbinding van het schouderblad met ^et opperarmbeen) ^
gelaten, de voorbeenen op hunne voorvlakte in 2 gelijke helften verdeelen
en midden in den toon van iederen voorhoef op den bodemnbsp;De
hoeven moeten een hoefbreedte van elkaar op den ^ode-n «taan- J3-ien
wij het voorbeen van ter zijde, dan moet een loodlijn, ^et midden van
hel ellebooggewricht, het voorbeen tot aan de schuingeplaatste koot in 2
gelijke deelen verdeelen; hierna wijkt de loodlijn van het been af, raakt
weer den hoefbal om loodrecht daaronder den bodem te bereiken. De koot,
kroon en hoef gaan in een schuine richting naar voren
Jen wel zóó, dat ze in eikaars verlengde vallen en de lijn
welke deze richting aangeeft, met de waterpaslijn van
den bodem een halven rechthoek (winkelhaak) vormt. (fig. 1).
De stand der achterbeenen wordt als goed beschouwd,
wanneer, van achteren gezien, de beenen weer evenwijdig
staan; de loodlijnen, welke van uit de achterste punten
der billen worden neergelaten, de punten van de hielen
(hakken) raken en op den grond vallen even achter de
hoeven, doch in de lijnen die de hoeven van voren naar
(flg 1)nbsp;achteren in 2 gelijke deelen verdeelen. Bij het achter-
been van ter zijde beschouwd, moet de lijn uit het midden van het heup-
gewricht ongeveer op het midden van den buitenwand van den hoef vallen.
De stand van de koot is aan de achterbeenen wat steiler, zoodat ook de
kroon en de hoef iets steiler staan en dus de hoek met den bodem wat
grooter wordt dan een halven rechthoek.
Staat een paard met een dergelijke beenstelling vierkant, d.w.z. met ietde
-ocr page 80-voor- en achterhoeven in gelijken stand onder het lichaam, dan zullen van
voren en van achteren gezien, de voorbeenen de achterbeenen (en omge-
keerd) bijna geheel bedekken en van ter zijde gezien ziet men slechts 1
vóór- en 1 achterbeen.
Bij zoo'n toestand der beenen zien wij in den regel een regelmatig neerzetten
der hoeven, n.1. dat de geheele draagrand van den hoef nagenoeg *) gelijk-
tijdig den bodem raakt en voornamelijk dit met den buiten- en binnenrand
het geval is. Onder zulke omstandigheden valt ook nagenoeg *) evenveel
lichaamsgewicht op de buiten- als op de binnenhoefhelft. De beweging der
beenen geschiedt volgens regelmatige booglijnen recht naar voren — en
wel zoo, dat de bewegingen der voor- en achterbeenen elkaar wederkeerig
bedekken, zoodat wij voor of achter het paard staande, ook slechts de vóór-
of achterbeenen zien bewegen.
Yierkant staan.
Bij de hoefverpleging, door middel van het besnijden van den voet, moet
men steeds deze lijnen voor oogen houden en bij normaal gebouwde paarden
de hoeven zóó besnijden dat de voet zooveel mogelijk aan de boven be-
schreven richting ten opzichte van de loodlijnen en de hoekvorming voldoet.
Ook de hoogte van den wand, van kroon- tot draagrand, geeft ons eene
vingerwijzing ten opzichte van het besnijden. Wij nemen aan, dat deze
hoogte zich in den toon-, in den zij- en verzenwand moet verhouden als
3:2:1a IV2.
Onder normale omstandigheden zal de hoef 8 mM per maand groeien
terwijl bij onbeslagen hoeven en normalen toestand ook evenveel afslijting
plaats heeft.nbsp;{Wordt vervolgd.)
■) Wij spreken hier van nagenoeg, omdat normaal meestal de toon het eerst den
bodem raakt en de binnenhoefhelft iets meer belast wordt dan de buitenhoefhelft.
VEREENIGINGSLEVEN.
De nieuwsbladen vermelden het feit dat door de oud-leerlingen der Rijks-
landbouw-winterschool eene bijeenkomst werd gehouden met het doel tot
het oprichten van eene Vereeniging van oud-leerlingen dier school te be-
sluiten In deze door 130 oud-leerlingen bezochte vergadering, werd door
een hunner gewezen op het feit dat de landbouwer niet meer alleen de
sleur te volgen heeft, doch dat de wetenschap ook in den landbouw hare
intrede heeft gedaan. De theorie komt meer en meer in eere by den land-
bouwer en wordt door hem als erkende steun in de praktijk beoeiend. Door
die meerdere ontwikkeling veroudert ook de beteekenis van het woord „boer
en krijgt die naam meer en meer verband met wetenschappeliike ontwikke-
ling De meerdere ontwikkeling doet tevens de behoefte geboren worden
om zich te Vereenigen en men ziet daarin een middel tot krachtsontwikke-
ling Geen wonder daarom, dat de jonge wetenschappelijk opgeleide land-
bouwers - O a. de oud-leerlingen der landbouwschool - behoefte gevoelen zich
nauwer aaneen te sluiten en te trachten ook in het vervolg op verschil-
lende wijze de belangen van de landbouwers te bevorderen. Ze stellen zich
voor dat te doen door kennisneming van de vorderingen der wetenschap
naar hare practische toepassing op den landbouw; door het nemen van
proeven • door het doen houden van voordrachten en bespreking van vraag-
punten 'op landbouwgebied; door het oprichten en instandhouden van een
landbouwbibliotheek; door het bevorderen van het landbouwonderwijs enz.
# *
#
Bovenstaande mededeeling zouden wij zoo gaarne als een voor ons \ akblad
direct passend bericht plaatsen en dan zou gelezen moeten worden, in plaats
van oud-leerlingen der Rijkslandbouwwinterschool, oud-leerlmgen van hoet-
smidscholen, van inrichtingen voor hoefbeslag of van hoefsmidscursussen -
en verder, in plaats van „hoerquot; en Jandhouwer- „smid, voor „Und.
houwquot; — „loefsmidsmh,quot; enz.
Wanneer de financieel krachtige boerenstand de groote voordeelen van
het vereenigingsleven gevoelt en behoeft, zal zeker het aaneensluiten van
de in den regel minder draagkracht hebbende hoefsmeden een onmisbaren
eisch van standsverbetering moeten worden genoemd. Gevoelt dat smeden!
Verkent in bovenstaande regelen de verschillende wegen welke de jonge
landbouwers willen inslaan om het geleerde te onderhouden en daarop ver-
der voort te bouwen en oordeelt dan of niet alles juist ook voor u past.
Zijt gij die theoretisch en praktisch onderwijs in hoefbeslag hebt ont-
vangen niet de - meestal jonge - mannen waarvan in dezen kracht moet
uitgaan' - die de koe bij de horens moeten pakken? Bestaat er juist in
het hoefsmedenvak geen groot gevaar voor het te loor gaan van het geleerde
op theoretisch en praktisch gebied? Wordt er niet - ook in ons Blad -
tkens en telkens gewezen op zoovele misstanden in het bedrijf van den
hoefsmid, waardoor deze belemmerd wordt zijn vak naar behooren uit te
oefenen en voldoende belooning voor z'n arbeid te ontvangen?
Zijt gij niet innig overtuigd dat alleen door middel van aaneensluiting aan
die toestanden een einde kan worden gemaakt? - Daarom gediplomeerde
hoefsmeden, laat het voorbeeld der oud-leerlingen van de landbouwwinter-
school voor u een prikkel zijn tot nauwere aaneensluiting!
Zoo langzamerhand is in ieder dorp of gehucht het hoefsmidsvak door één
of meer gediplomeerde hoefsmeden vertegenwoordigd; zoo langzamerhand
dus vormt die gediplomeerde hoefsmedenstand een grooten factor in het
smidsbedrijf, en kunnen door de beoefenaars bepalingen worden gemaakt
en maatregelen worden genomen, waarmede rekening moet worden gehouden.
Echter is dit alles slechts dan goed mogelijk, wanneer allen zonder onder-
scheid die bepalingen goedkeuren en er zich naar gedragen, — wanneer
het dus het besluit eener vereeniging is.
Schoenmaker houd je bij je leest! Wij willen den hoefsmid niet van het
aambeeld of uit z'n woonkamer lokken om mee te doen aan allerlei politieke
tinnegieterij, doch wanneer z'n stands- en z'n porte-monnai-belangen op eer-
lijke wijze kunnen worden behartigd, moet hij voor een enkele maal z'n
hamer neerleggen of z'n gezin verlaten. Moeder de vrouw mag hem hier-
over geen verwijt maken; het is ook haar belang en dat van hunne kin-
deren !
Wie geeft er nu den stoot aan ? Van de oud-leerlingen van de landbouw-
scliool waren oorspronkelijk slechts drie welke de beweging op touw hebben
gezet. Zooveel gediplomeerde smeden met initiatief en met het plan inge-
nomen, zullen er toch gemakkelijk komen opduiken! De Eedactie van „De
Hoefsmidquot; wil gaarne medewerking verleenen.
H. A. K.
CFESIJS IN HOEFBESLAG TE HOOEN.
Nadat op den 17den April het theoretisch examen was afgenomen inzake
den gehouden cursus in hoefbeslag te Hoorn, hadden de deelnemers zich
den 20sten en 27sten d. a. v. te kwijten van hunne practische bedrevenheid
in het hoefsmidsvak, en van hunne theoretische kennis omtrent het levende
paard, in verband met het beslag.
De cursus werd aangevangen met 15 leerlingen , terwijl het 2e gedeelte
door 13 gevolgd werd , welke allen zich aan het examen onderwierpen.
Dit examen werd afgenomen door den heer M. J. Hengeveld, district-
veearts te Haarlem.
Elke deelnemer werd ongeveer 1/4 uur beziggehouden met de theorie,
terwijl voor de praktijk ieder moest vervaardigen een model-hoefijzer, (vol-
gens loting aangewezen) benevens een hoefijzer voor een aangewezen hoef,
welke men daarna met dat ijzer moest beslaan.
Bij de beoordeeling der hoefijzers werd in aanmerking genomen: a. draag-
vlakte , h. afhelling, c. rits en nagelgaten , d. vorm, lip en afwerking.
Bij het werken aan den hoef werd nagegaan : het afnemen van bet oude
ijzer, het besnijden van den hoef in verband met den stand van het paard,
de rlakke ligging van het ijzer op den hoef, benevens de geschiktheid van
het er voor bestemde ijzer, en verder het ondernagelen en de afwerking.
Er slaagden 10 deelnemers en wel de heeren: J. C o m m and e u r te
Berkhout S. Beemster te Groothuizen, J. K o o t e n te Wervershoef,
J Bonekamp te Spanbroek, W. van D o k te Enkhuizen , A. K e n o o ij
te Zwaag Ch Kochheim te Oosthuizen, J. E. Stam te Zwaag, G.
E e n O O ii' te Schellinkhout en A. J. B r i n k e r i n k te Berkhout.
Gedurende den cursus werden ongeveer 50 paarden en hitten door de
leerlingen beslagen, terwijl ruim 400 hoefijzers door hen werden vervaardigd.
De cursus werd geleid door den heer E. M. de Leur, Rijksveearts te
Hoorn, daartoe in de praktijk bijgestaan door den heer H. Kruvt, ge-
diplomeerd hoefsmid te Purmer.nbsp;„ -, , ^t j inbsp;quot;
Het geheel ging uit van den Smedenbond „Hollandsch Noorderkwartier
te Schagen, waarvan de voorzitter de heer J. L. W is s e k e r k e van Kol-
horn en de secretaris, de heer D. R o g ge v e e n Lzn. van Schagen, de
examens met hunne tegenwoordigheid vereerden.
Als een bijzonderheid kan worden aangemerkt, dat onder de geslaagden
een leerling was, welke nooit van te voren in een hoefsmederij werkzaam
was geweest.nbsp;.nbsp;,
De behaalde getuigschriften zullen later in een vergadering van genoemden
Bond worden uitgereikt.
Uit: „Metallicusquot;.
_ Door firma's te 's Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Gronmgen,
Nijmegen, Arnhem, Breda, Haarlem, Leeuwarden, Middelburg, Zwolle,
Deventer en Roermond is een „Club van LJzerhandelarenquot; gevormd, met
het doel door het geven van vertrouwelijke mededeelingen omtrent den
handel, alsmede door gezamenlijke inkoopen, eikaars belangen te bevorderen.
_ Harden van boren. Zelfs vaklui komen zeer dikwijls in moeilijk-
heden wanneer zij in glashard staal een gat moeten boren; de gewone
boor moet het opgeven, daar een hard voorwerp slechts door een nog harder
gescheurd, gespleten of geboord kan worden. Op dien grond heeft men
reeds zooals bekend is, een rij van verschillende graden van hardheid als
basis'aangenomen, nl.: talk, gips, staal, diamant, d.w.z., dat elk in deze
rij genoemd lichaam door het opvolgende kan worden geritst. Om nu
echter het bezwaar van staal boren praktisch uit den weg te kunnen voe-
ren moet men de boor harder maken dan het hardste staal van het voor-
werp dat geboord moet worden. Voor dit doel verhit men de op de
gewone wijze gemaakte boor - doelmatig is het om een korte dikke punt-
hoor te nemen - tot kersroodgloed en koelt plotseling de punt der boor
af in kwikzilver en verder de geheele boor in water. Met zulk een boor
kan men zelfs glashard staal boren.
_ Bescherming van ijzer door verf. Het schijnt dat een enkele laag
lijnolie ruw of gekookt, of van verschillende soorten vernissen, geen eftect
heeft als beschermend middel, wanneer het metaal aan de invloeden van
het weder wordt blootgesteld, zooals zonlicht, regen en vochtigen damp-
kring, doch dat, indien een olieverf met een goede pigment is vermengd,
de bedekking permanent is, mits bepaald lijnolie wordt gebezigd.
Is het metaal daarentegen altijd onder water, en wel voornamelijk versch
water, dan zijn olieverven van geen nut, behalve menie in gekookte olie.
Zoutwater, zooals zeewater, is minder schadelijk voor olieverf dan versch
water en een enkele laag loodwit in olie biedt beter weêrstand aan een 3
pet. sterke oplossing van gewoon zout, dan verscheiden lagen van dezelfde
verfstof in zuiver water.
De beste methode om ijzer, dat steeds onder water blijft, te beschermen,
moet nog uitgevonden worden, doch tot nu toe heeft men de gunstige re-
sultaten met een grondlaag van menie in gekookte olie, gevolgd door een
vernisverf.
fJit: „Vulkaanquot;.
—nbsp;In eene 14 April te 's Hage gehouden vergadering van den Bond
van Smeden-Patroons werd het ontwerp „Arbeidswet 1904quot; besproken. Men
was van oordeel dat onderscheidene artikelen alsnog wijziging behoefden.
Vervolgens werd er gesproken over het onedel werken, vooral van lieden
in rijksdienst, welke geheel ongestoord de smeden benadeelen. De Bond
zal, wanneer deze klachten schriftelijk bij haar worden ingediend, zich
wenden tot den Minister van Oorlog, met verzoek er een einde aan te maken.
Uit: „N. R, Courantquot;.
—nbsp;Te Leiden bestaat eene vereeniging „De practische Ambachtschoolquot;,
welke van het Eijk, de gemeente en de provincie subsidies ontvangt. Het
ledental bedraagt 153, 48 begunstigers en 2 eereleden.
De school telt 181 leerlingen.
Vanwege de afd. Leiden en omstreken werd in een der lokalen een cursus
in hoefbeslag gegeven, welke ook in 1904 wordt voortgezet.
Uit: „Der Hufschmiedquot; (afl. 5).
—nbsp;Prof. Gutenacker wijdt een artikel aan hetgeen moet worden verstaan
onder het woord „Schmiedefrommquot; (mak in de smederij of bij het beslaan).
In Duitschland wordt in den paardenhandel door den kooper dikwijls de
voorwaarde gesteld dat het paard „Schmiedefrommquot; moet zijn. Men stelt
die voorwaarde in Duitschland met het oog op de z.g.n. „Haftpflichtquot; (waar-
borplicht) volgens welke de eigenaar of de houder van een dier aanspra-
kelijk is voor het letsel of de schade welke dit dier iemand (b.v. den smid)
toebrengt.
—nbsp;Een Amerikaansche smid heeft een nieuwe methode uitgedacht om
klemhoeven te genezen. Hij vervaardigt een dun ijzer van veerstaal en
maakt in elk der takken een gat. Het ijzer wordt zoo gepast dat het aan
de takken wat ruimer is dan de hoef. — Nu worden de takken naar elkaar
toegehaald door een dubbelen ijzeren haak, welke in de takopeningen wordt
geslagen. Het aldus nauwer gemaakte ijzer wordt ondergelegd, de haak
weggenomen, zoodat de naar elkaar toegebrachte takken zich ontspannen
en verder uit elkaar gaan. In deze verwijding van het ijzer moet het
verzengedeelte van den toef deelen, omdat bij dit beslag de nagelgaten eü
de nagels zeer ver naar achteren zijn aangebracht.
(Deze methode lijkt ons erg Amerikaansch ; immers we weten dat bij eenè
mechanische verwijding van den hoef „methode Defaysquot; de grootste omzich-
tigheid moet worden in acht genomen, dat van die verwijding behoorlijk
een lijstje moet worden bijgehouden en de toepassing der methode onder
veeartsenijkundig toezicht moet worden gesteld.
Bij het zich als een veer ontspannende ijzer, heeft men die regeling met
in de hand; bovendien zal het ver naar achteren nagelen, gevolgd door
gewelddadige uitzetting van den hoef, aanleiding geven dat de nagels groote
gaten in den hoornwand maken, waardoor de hoef ook alweer in mindere
conditie komt. Bef.)nbsp;,, .
— Te München, Augustrasse 15, worden z.g.n. „Doppel-Stollen in den
handel gebracht. Deze dubbel-scherpe losse stoot heeft aan het einde,
dat met den bodem in aanraking komt, een halvemaanvormig uitgesneden
kopgedeelte; verder is er een groot rond gat, in de richting van de hoog-
opstaande, niet uitgesneden kanten, door den kop gemaakt. Het resultaat
is dat de stoot eerst scherp is aan 2 onderranden , daarna vier punten ver-
toont en eindelijk weer 2 scherpe randen heeft.___
—nbsp;Hoefsinidscursus aan 's Rijks Yeeartsenij school te Utrecht. Met
ingang van 1 April is als leerling in het practisch en theoretisch hoef-
beslag aan gemelde Inrichting toegelaten de leerling C. C. L a n g e v e 1 d
van Amsterdam.nbsp;tt i j
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling G. Veld-
man, smid te Aduard, is van 20 December 1903-7 Mei 1904 aan boven-
gemelde Inrichting werkzaam geweest en met goed getuigschrift vertrokken.
De leerling D. Mulder van Siddeburen (14 December 1903-14 Mei
1904) verliet eveneens de Inrichting met goed getuigschrift. Hunne plaat-
sen worden ingenomen door B. Kroeze van Noordlaren en E. Eustema,
smidsknecht te Zuurdijk.
—nbsp;De IJzermarkt in April (Glasgow) getuigt niet van levendigen
handel. De noteeringen zijn: flauw, stil, lusteloos, weinig handel.
—nbsp;Ook de Steenkolenhandel (Euhrort) is slap, vooral naar Nederland.
Slechts enkele firma's verladen nog iets, echter de meeste — en wel de
grootste firma's - liggen stil. Men verlangt te Euhrort zeer naar een
zelfstandig kantoor, welke de orders van Utrecht overneemt en ze aan de
verschillende firma's verdeelt, zóó, dat de afnemers ook verder door hunne
vroegere leveranciers bediend worden.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Eet IJzer.
In de praktijk onderscheidt men; naar gelang van den weerstand, dien
het ijzer aan een uitwendige werking biedt, de volgende soorten: Eoodbroos-
ijzer, dat in rood gloeienden staat bij het hameren, uitdrijven en buigen.
licht in stukken breekt of op de kanten scheurt; toch laat dit ijzer zich
goed wellen en ook koud bewerken; de oorzaak der eerstgenoemde eigen-
schap ligt meestal in een gering gehalte aan zwavel en koper. h. Koudbroos
ijzer, waarvan staven en andere voorwerpen in kouden toestand in den regel
niet zonder breken kunnen gehamerd, gebogen of op den grond geworpen
worden. Deze eigenschap, die men op de breukvlakte aan groote witte
spiegelende korrels herkent, is vooral aan een geringe hoeveelheid phosphorus
toe te schrijven; zulk ijzer kan echter gloeiend goed gesmeed en gebogen
worden, c. Rotbroos ijzer, dat zoowel koud als heet, tengevolge van bijge-
mengde asch en slakken, zeer geringe sterkte bezit. d,. Eauwbroos, indien de
afscheiding van de koolstof niet volledig heeft plaats gehad; daarom wordt
zulk ijzer door verhitting en smeden beter. Smeedijzer kan gesmolten worden
(Bessemer-metaal), maar de smelthitte is zeer hoog en moet op ongeveer
1700 tot 1900quot; C. worden gesteld. Het specifiek gewicht bedraagt van 7,3
tot 7,9, gemiddeld 7,7, de hardheid is ongeveer 61, de sterkte of vastheid 15
kilo per mM^; gemiddeld is ongeveer, bij dezelfde doorsnede, de kracht
voor het scheuren der ijzerstaven op 42 tot 45 kilo te stellen; de
de elasticiteits-coëfRciënt is 20,000 kilo en de uitzetting door de warmte
van O» tot 100quot; C. V842- Ofschoon het staafijzer tot de meest vaste
lichamen der natuur behoort, en in dat opzicht alleen door het staal over-
troffen wordt, zoo komen er toch verschijnselen voor die bewijzen dat niet
alleen bij hitte en vooral bij welhitte, maar ook door zich in zeer korten
tijd herhalende krachten, de deeltjes van dit metaal over elkander kunnen
verschuiven, waarbij zij zich in groepen vereenigen en de stukken een
kristallijnen bouw verkrijgen. Dit bewijst vooral het korrelig worden van
steeds aan trilling of schudding blootgestelde ijzeren voorwerpen, zooals
rijtuig-assen, voornamelijk die der locomotieven, kettingen, pompstangen en
deelen van werktuigen, die van pezig of draadachtig ijzer vervaardigd,
toch eindelijk zeer broos en korrelig worden, dat men in de practijk ten
onrechte het verbranden noemt. Deze verandering kan men vooral goed
aan lang gebruikte roosterstaven en strijkijzerbouten waarnemen. Ver-
nieuwde verhitting en daarop volgende langzame afkoeling of uitsmeding
geven aan het „verbrandequot; ijzer de vroegere taaiheid terug.
Om de eigenschappen van het smeedijzer te onderzoeken, bezigt men in
de practijk de volgende middelen:
Beoordeeling van de breuk.
Men bevestigt de koude ijzerstaaf in een bankschroef, of houdt ze op
den scherpen kant van een aambeeld en tracht ze door hamerslagen
tot een rechten hoek om te buigen. Sommige soorten breken dan terstond,
terwijl het taaiste ijzer zonder breken verscheiden malen heen en weer kan
gebogen worden. Vertoont zich na de breuk de breuk vlakte grofkorrelig,
kristallijn, glanzig en zilverwit, zoo behoort het tot de beste soort van het
harde korrelige ijzer; bestaat de breuk uit een menigte fijne, evenwijdig
loopende draadjes, pezen of vezels, met eenigszins blauwachtige kleur, zoo
is het meestal taai, weekpezig en tamelijk vast; zijn eindelijk de vezels of
draadjes kort, ongelijk in lengte en van doffe kleur, dan is bet ijzer rot-
broos en slecht.nbsp;^
KtJ.n3th.oorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
—-— HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, ütrecht.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900:
Hoogste onderscheiding en Gonden medaille.
DCKirTTriUnbsp;kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
nLllti I I Lil, Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
ïên voor lioefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
Voor den verkoop van een gemakkelijk te plaatsen artikel bij Paarden-
eigenaren worden op alle plaatsen van Nederland werkzame Agenten ge-
vraagd, tegen hooge provisie. Het artikel is ook geschikt om door Hoef-
smeden verkocht te worden.nbsp;^^
Eranco brieven onder No. 34 Bnrean „De Hoefsmid.
Hoefsmeden en Eigenaars van Paarden
Gij znlt daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat L op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.nbsp;_
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, exterieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p /^-OO-^oor Belgie
fr. p. p. ƒ4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ amp;.00.
S. C. WI. BAX. - 2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAIÏI.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanl(e Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
^©©i^®!©^ met caoatcbouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige WiUe Cmuichoitc, teit, zachte, veerkrachtigenbsp;CscM/c^oifc,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Pr ij zen uiterst bill ij k. —
Men lette op hef stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (reclits en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).
Kunstlioorn.
enz., enz.
Las- of Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneuuiatiek- of Luclitdrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 89-9e Jaargang. — 190-4 — Aflevering 6.
hoofdredacteur-uitgevek: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 90-
LanDbert Sc | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
Wat moet de hoefsmid noodzaiselijk weten? door H. A. Kroes. — Twee
practische uitvindingen voor afstandsritten. — Kalkoenen. — Verslag van
den provincialen cursus in hoefbeslag, gehouden te 's-Gravenhage. — Pers-
overzicht. — Korte Mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak
vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
WAT MOET Tgt;E HOEFSMID NOODZAKELIJK -WETÊN?
Hoefverpleging. In ons vorig artikel werd besprokenwaarop de smid bij
het staande veulen of paard heeft te letten ten opzichte van bet besnijden
van den normalen voet, n.1. op een goede verhouding tusschen de lengte
van den toon en de verzenen, de gelijke hoogte van buiten- en binnenwand,
goede hoekstelling van de hoefas met den bodem en de richting van die
hoefas ten opzichte van de beenas. Onder beenas hebben wij dan te ver-
staan de lijn die wij ons getrokken denken door het midden van het koot-
gewricht, door het midden van de koot en de kroon, terwijl de hoefas
getrokken wordt door het midden van den hoef. Deze 2 lijnen moeten in
eikaars verlengde vallen. (Zie in fig. 1 van het vorige art. de schuin
verloopende stippellijn.)
Zijn er bij het veulen, door verkeerden stand der ledematen, afwijkingen
ten opzichte van deze verhoudingen ontstaan, dan moet men de hoeven
zoodanig besnijden, dat zachtjens aan deze normale verhoudingen worden
verkregen. Zooals wij later zullen zien, mag dit niet altijd bij volwassen
paarden in toepassing worden gebracht, n.1. niet bij paarden welke gebrekkige
standen hebben, omdat daarbij ook een gebrekkige hoef past en noodzakelijk
is voor het gemakkelijk loopen van het dier.
Bij het veulen echter moet men trachten de aangeboren misstellingen,
mede door het besnijden, op te heffen. Ook moet hier rekening gehouden
worden met den sterken groei der hoeven en de geringe slijting op den
zachten stalbodem of in de weide. Bestaat er nu bij de geboorte, zooals
bij vele veulens het geval is, eene gebrekkige beenstelling en dus een
onregelmatige hoefbelasting en hoefslijting - dan zal zeer spoedig de hoef
een zeer verkeerden vorm aannemen en.de stand van het been hoe langer
hoe meer gebrekkig worden.
Veel veulens toch treden wat sterk door in de kogels en als gevolg
daarvan worden de verzenen sterk belast, terwijl de toon zeer lang wordt.
Zorgt men nu niet voor het behoorlijk inkorten van den toon, dan zal deze
doorbuigen en de hoornschoen een indeuking in het toongedeelte verkrijgen,
welke het paard dikwijls gedurende z'n geheele leven behoudt en minder-
waardig maakt.
Bij doelmatige voeding, beweging en verpleging van het veulen zal het
sterk doortreden genezen, doch wanneer de hoef niet doelmatig wordt
bewerkt, zal dit verzuim ook dikwijls aanleiding geven tot een blijvenden
misstand' van het been, omdat de in de jeugd nog weeke beenderen door-
buigen en de nog zwakke gewrichten een afwijkende hoekstelling aannemen.
Slijten ook de verzenen onvoldoende af, 't geen dikwijls het geval is, dan
behouden ook deze niet hun gewone richting, doch dikwijls kromt zich één
wand naar binnen en de andere naar buiten. De lange hoef krijgt den
vorm van een kromme zuil, (fig. 1) het wordt een scheeve
hoefvorm en ook de daarboven gelegen gewrichten en been-
deren zullen dezen verkeerden stand weer volgen. Soms ook
krommen beide verzenwanden zich naar binnen en geven
aanleiding tot ineenschrompelen van den straal.
Heeft het veulen een meer steilen stand in het kootge-
wricht, dan zal de toon wand dikwijls te veel en de ver-
zenwand te weinig afslijten. Ook zien wij dit veel bij
jonge paarden, welke — onbeslagen — reeds veel op harde
wegen moeten loopen, b.v. bij het vervoer naar markten.
De toonwand wordt kort en steil — zooals bij een z.g.n. bokhoef_terwijl
de zij- en verzenwanden sterk doorgroeien, dikwijls inscheuren aan den
draagrand en ombuigen.
In dit geval moet het verzengedeelte van den hoef meer besneden worden,
ten einde het jonge dier te nopen meer op de verzenen door te treden en
den toon gelegenheid te geven door te groeien en schuiner te worden.
Dikwijls echter zal dit alleen niet voldoende zijn, vooral dan niet, wanneer
de dieren op kunstwegen moeten loopen — en zal men z'n toevlucht moeten
nemen tot een meer kunstmatige hoefverpleging, n.1. het beslag. Hoewel
het hoefbeslag thans nog niet aan de orde is, zij hier aangestipt, dat in dit
en dergelijke gevallen, reeds bij veulens en enterpaarden, van hoefijzers, of
liever van gedeeltelijke hoefijzers, gebruik wordt gemaakt; n.1. bij sterk af-
slijten van den toon, legt men z.g.n. halvemaanijzertjes of toonstukjes onder.
Wijkt bij veulens de stand der beenen op andere wijze van den normalen
toestand af, n.1. staan de beenen op den bodem veel verder uit elkaar dan
boven bij de borst (bodemwijd), of worden daarentegen de hoeven zeer dicht
naast elkander op den bodem gezet, terwijl de beenen naar boven meer
vaneen wijken (bodemnauw), dan niag ook weer gebruik gemaakt worden
van kunsthulp. Bij den bodemwijden stand toch zal te veel lichaamslast
vallen op de binnenhoefhelft en de binnenwand zal te sterk afslijten, te
laag worden en het scheef worden van hoeven en beenen wordt meer en
meer in de hand gewerkt.
Om die sterke afslijting tegen te gaan, beschut men, door middel van
een half hoefijzer, den binnendraagrand. Bij den bodemnauwen stand, waarbij
de buitenhoefhelft te veel wordt belast, wordt de buitendraagrand door een
ijzer beschut.
Behalve de stand der ledematen en die der hoeven, geeft ook de gang
-ocr page 93-van het veulen of het paard ona een aanduiding hoe de hoef moet worden
besneden,
In den regel toch worden, gelijk wij zagen, de hoeven met hun geheelen
draagrand te gelijk op den bodem gezet en wanneer dit bij normale standen
niet het geval is, dan moet het wandgedeelte, 't welk het eerst den bodem
raakt, 't meest worden besneden omdat het te hoog is. Men zij echter
voorzichtig en passe dezen regel niet toe bij abnormale toestanden. B.v.
zal een paard, dat op de toonen loopt en door verkorting van de pezen
niet kan doortreden, zeer gepijnigd worden, wanneer wij, door de verzenen
in te korten, het dier daartoe dwingen.
* *
*
De gewone maatstaf bij het besnijden van den voet is, dat slechts het
gedeelte van den wand moet worden weggenomen 't welk beneden de zool
uitgroeit. De hoef toch moet op den bodem rusten ook met dat gedeelte waar
wand en zool vereenigd zijn, ten einde op beide hoefdeelen zooveel mogelijk
den lichaamslast over te brengen. Moet het paard rusten op den doorge-
groeiden draagrand, dan wordt de verbinding van wand en zool losgerukt,
de zool zakt door — en de lange, schuine wand heeft zeer veel te lijden en
zal ook gemakkelijk inbuigen. Er ontstaat een bocht in den hoornwand
welke zoo sterk kan worden, dat daardoor de inwendige, zeer gevoelige
deelen van den hoef (hoeflederhuid) gedrukt worden en het dier pijnlijk gaat
loopen. (Wandklemhoef).
De draagrand van den hoef moet geheel vlak worden besneden. Overigens
behoeft van den veulenhoef niet veel worden weggenomen; immers de losse
stukken van de zool vallen van zelf wel af en de straal en de steunsels
laten wij liefst zoo groot mogelijk, ten behoeve van de goede hoefwerking.
Bij de wandbesnijding boude men dan volgens bovenstaande opmerkingen
-ocr page 94-rekeaing met de verhouding in de lengte der verschillende wandgedeelten
en de verhouding van den binnen- en buitenwand. In 't algemeen mag men
bij veulens aannemen, dat bij steile hoeven de verzenen, bij spitse hoeven
de toon en bij scheeve hoeven de te lange wandzijde moet worden ingekort,
totdat zooveel mogelijk een vlak neerzetten van den hoef is verkregen.
Na het besnijden wordt de buitenste rand van den draagrand rond
bijgevijld, ten einde het inscheuren van den hoorn te voorkomen.
{Wordt vervolgd.)
TWEE PRAKTISCHE UITVINDINGEN VOOE AESTANDSEITTEN.
Corpsstabsveteriniir H. Kos-
ters, Chef van de Koninklijke
Militaire Hoefsmidschool te Ber-
lijn, heeft voor afstandsritten en
andere gevallen van nood een
beslagwerktuig geconstrueerd. Be-
slagtang, hamer , rasp, vijl, houw-
kling en nietenkapper zijn in een
geheel vereenigd.
Voor afstandsruiters en zij die
veel met paarden moeten omgaan
lijkt het mij een zeer licht en
practisch instrument te zijn.
Verder maak ik nog meldig van
een „Anbinde-Eingquot; bij de Duit-
sche cavalerie in gebruik, om de
paarden vast te zetten bij ma-
noeuvres, voor het gevecht te
voet, enz.
Het geheel bestaat uit een houtschroef, waarvan het andere uiteinde is
voorzien van een vierlïante ope-
ning, waardoor een ring gaat.
Een gedeelte van dien ring is
tapsch vierkant gesmeed, zoodat
dit juist in de opening past en
daarin vast te zetten is.
In dezen toestand kan men de
houtschroef zeer gemakkelijk zelfs
in het hardste hout inschroeven.
Draait men nu den ring een
kwart slag terug, dan komt deze
los naar beneden te hangen en kan
dan dienen om het paard aan te
binden.
De ring is tevens ingericht als
schroefsleutel voor scherp beslag,
zoodat in een klein bestek vele
nuttige eigenschappen zijn veree-
nigd. Wegens het groote gemak
en den geringen omvang is het
ook voor afstandsruiters zeer aan
te bevelen.
KALKOENEN.
Veel, zeer veel is er reeds gestreden tegen het gebruik van kalkoenen;
schier alle onderwijzers in de leer van het hoefbeslag verkondigen het meestal
overbodig zijn van den kalkoen en laten niet na te wijzen op de vele
nadeelen welke zij veroorzaken.
Deze nadeelen zijn: in de le en voornaamste plaats het onwerkzaam
maken van den staal, doordat het achterste gedeelte van den hoef opge-
heven en van den bodem verwijderd wordt, zoodat de straal met op den
bodem komt bij het neerzetten en doortreden van den hoef. Ten 2e de
wanverhouding in den normalen stand welke door een kalkoenijzer wordt
veroorzaakt; immers het verzengedeelte wordt minstens 2 X zooveel van
het bodemvlak verwijderd als het toongedeelte, dientengevolge zal ook de
stand steiler worden. Ten 3e. zullen kalkoenen, aan eenigszins korte
ijzers van groot nadeel zijn omdat de lichaamslast bij het doortreden als
't ware achter de kalkoenen valt en daardoor een te sterke rekking van
de buigpezen aan de achtervlakte der beenen wordt veroorzaakt. Dit moet
voor de paarden ongeveer even lastig loopen alsof men tusschen de
zool en de hak van onze schoenen een verhevenheid aanbrengt die boven
de hak uitsteekt en ons - zoo toegerust - als postbode aanstelt met een
dagloop van ongeveer 8 uur.
Niettegenstaande deze voorname groote nadeelen zijn de kalkoenen nog
verre van verdwenen — en daarmee is als vanzelf bewezen, dat ook bet on-
derwijs in hoefbeslag nog niet overbodig is, doch daarentegen nog niet
genoeg overal wordt gegeven om de Ie grondregelen van een doelmatig
beslag meer en meer ingang te doen vinden.
Zooals echter ook reeds in een vorige aflevering werd opgemerkt,
zijn het niet altijd de minder goed opgeleide hoefsmeden welke nog
verkeerde zaken bij hun beslag in toepassing brengen. En zoo zien
wij dan ook de kalkoenen nog in smederijen aangebracht, waar wij dat niet
zouden verwachten, door gediplomeerde smeden, die doordrongen moeten
zijn van het groote nadeel. Dit geschiedt dan onder den drang van den
eigenaar van het paard. Dat is treurig, hoogst treurig — en wanneer zal
de tijd komen dat wij van die ergelijke toestanden zullen zijn verlost?
Telkens en telkens komen wij met treurige ervaringen op dat gebied in
aanraking. Zoo waren wij eenige dagen geleden nog eens weer in een sme-
derij in de omgeving van de stad Groningen, waar toch volop gelegenheid
bestaat zich in het hoefsmidsvak te bekwamen. De smidsknecht lei een ijzer
onder met zeer hooge kalkoenen en had desniettegenstaande toch ook nog
de beide straalschenkels met z'n veegmes afgestoken. — Jongens —
dat scherpe mes vloog zoo door dien lekker-weeken straal heen! Een paar om-
standers konden dan ook niet nalaten om op te merken: „dat het mes er
merakel best door wildequot;. Toen hei; andere been ('t waren nog wel de
achterhoeven) ook aan de beurt zou komen en de omstanders grootendeels
waren vertrokken, bekroop mij de lust om te vragen waarom onze smid zoo han-
delde ? En toen ik de vraag uitte, was het antwoord: Wel omdat de boer 'tzoo
hebben wil; hij (de eigenaar) moet er mee op de straat rijden en is bang
dat de straal daar niet tegen kan! Mij ontviel een uitdrukking die de
meisjesleerlingen van de Hoogere Burgerschool om de havenklap gebruiken,
n. 1. „Verbeel-je!quot; Nu van aan den bodem raken was dan ook zeker geen
sprake meer. De overblijfselen van de straalschenkels geleken thans meer
de iets uitstekende peilers van een booggewelf en dachten er van uit den
hoogen hoefhemel in de verste verte niet aan het aardvlak te naderen.
# #
#
Zoo lezen wij ook nu weer 't geen H. M. K. in „Metallicmquot; tegen
het gebruik van kalkoenen aanvoert.
Hij weerlegt daarin enkele voordeelen welke door de voorstanders van
kalkoenijzers worden aangegeven; b. v. de bewering „dat de paarden door
de kalkoenen een zekeren gang zouden verkrijgen en niet gemakkelijk
zouden uitglijden.quot;
K. zegt daarvan: „Is een paard met kalkoenijzers beslagen dan is inden
regel spoedig de buitenkalkoen half en de binnenkalkoen voor 1/4 afgesleten;
na veertien dagen is de buitenkalkoen geheel weg en van de binnenkalkoenen
enkel een stomp overgebleven. De overblijvende kalkoenstomp zal zeker
het uitglijden niet tegengaan, eerder bevorderen. En toch kan het paard
na 14 dagen evengoed den gewenschten arbeid verrichten dan voor dien tijd.
Twee weken kunnen dus de kalkoenen werken, de 14 dagen, maand of langer
daarna loopt het paard feitelijk op ijzers zonder kalkoenen. Klachten over
uitglijden hoort men dan niet meer, dan in de eerste 14 dagen na het
beslaan. Als nu de paarden de laatste weken geen last van uitglijden
hebben, wel, dan kunnen zij de eerste twee weken ook best zonder kal-
koenen. Ondervond het paard last als de kalkoenen zijn weggesleten,
dan zou de eigenaar elke 14 dagen nieuwe kalkoenen moeten laten aanhalen,
en er is geen eigenaar, die er behoefte aan gevoelt. Het spreekt vanzelf,
dat dit herhaalde aanhalen van kalkoenen slecht voor de hoeven zou zijn,
daar het ijzer telkens zou moeten worden afgenomen en door het dikwijls
nagelen den wand zou verzwakken. Wij kregen dan hetzelfde als bij winter-
ijzers met vaste scherpe kalkoenen.quot;
# #
Zoo zien wij dus, dat de voordeelen meestal in schijn bestaan en als
overlevering van grootvader- en vadersmid op zoonsmid zijn overgegaan.
Slechts in een enkel geval kunnen wij ons voorstellen dat de kalkoen
dienstig kan zijn; n.1. voor paarden die van uit snelle gangen nog al plot-
seling moeten stilstaan (paarden voor dokterscoupés in de steden b.v.).
Dergelijke paarden zullen door kalkoenen aan de voorijzers spoediger stand
kunnen houden; doch daar staat tegenover, dat door het spoedig stilstaan
de beenen ook een geduchten schok krijgen, waardoor de knieën en de ko-
gels knikken — en wanneer dit dagelijks herhaalde malen gebeurt, zullen
die gewrichten daardoor zeer veel te lijden hebben en de paarden worden
bokbeenig (naar voren staande knieën), steil gekoot — ja zelfs overkoot.
„Weg met de kalkoenenquot; zou dus een gepast opschrift zijn voor een goede
hoefsmederij en als een paard er met z'n hoef iets onder kon schrijven zou
het zeker zijn:
„Collega's komt toch Uer
Met uwe bloote voeten!
Het beslag geeft thans plezier;
Ge behoeft 't niet met pijn te boeten!
H. A. K.
VERSLAG VAN DEN PROVINCIALEN CURSUS IN HOEFBESLAG,
GEHOUDEN TE 's-GRAVENHAGE,
gedurende den winter van 1903—1904 vanwege de afdeeling 's-Gra-
venhage der Hollandsche Maatschappij van Landbouw.
Als gevolg van de goede resultaten welke de drie voorafgaande cursussen
in hoefbeslag opleverden, besloot de Afdeeling 's-Gravenhage der Holland-
sche Maatschappij van Landbouw op voorstel van het Bestuur om in den
winter 1903_1904 wederom een dergelijken cursus te doen houden.
Door Zijne Excellentie den Minister van Oorlog werd het gebruik van
de smidse in de Alexanderskazerne opnieuw aan de Afdeeling toegestaan.
Als leider van den cursus werd weder aangewezen de Heer J. Laméris,
gepens. Majoor-paardenarts en te zijner assistentie de korporaals-hoefsmeden
van der Horst en Agenant.
Voor dezen cursus werden door de Provinciale Staten van Zuid-Holland
en door het Hoofdbestuur van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw
dezelfde subsidiën als in vorige jaren beschikbaar gesteld, terwijl de leden-
vergadering der Afdeeling toestond het ontbrekende uit de middelen aan te
vullen tot een maximum van ƒ300.
A an het toelatingsexamen , dat in de maand October werd afgenomen,
namen 17 adspiranten deel, van wie 12 tot den cursus konden worden
toegelaten.
Dit onderzoek bestond in het afleggen van bewijzen vau vaardigheid in
het maken van een hoefijzer ten overstaan van den leider van den cursus
en in het lezen en het maken van een dicté voor den voorzitter der
Afdeeling.
Bij de keuze van een 12-tal leerlingen is gelet op bekwaamheid, aanleg
en leeftijd in dier voege dat de oudsten voorgingen. Ditmaal variëerden
de leeftijden van 19—33 jaren.
Terstond bleek dat het genoten lager onderwijs niet bij allen gelijke
vruchten heeft gedragen en was er bij de verschillende adspiranten ook een
groot verschil in bedrevenheid ten opzichte van hun vak. Het verschil in
onderlegdheid deed zich dan ook gedurende den geheelen cursus, zoowel
met betrekking tot de praktijk als tot de theorie, gevoelen.
Ook ditmaal werden de 12 leerlingen in drie ploegen ingedeeld.
De leerlingen van den eersten ploeg kwamen des Dinsdags samen en ont-
vingen van 10^2—12 uren theoretisch en van 1—ö^/g uren praktisch onder-
richt ; die van den tweeden ploeg des Woensdags van 1—7 uren, en die
van den derden des Zaterdags van 1—5^2 uren tot het ontvangen van
praktisch onderricht, terwijl de beide laatste ploegen des Zaterdags van
6—8 uren in de theorie werden onderwezen.
Met het oog op hunne ver afgelegen woonplaatsen werden aan de leer-
lingen van den Isten en 3den ploeg op denzelfden dag de theoretische en
de praktische lessen gegeven, zoodat zij slechts éénmaal per week behoefden
over te komen.
Het theoretisch onderwijs werd gegeven door den leider van den cursus
en omvatte:
a. de leer van den bouw (ontleedkunde) en de verrichtingen van den
voet in zijn geheel en in zijne onderdeelen;
h. het hoefbeslag, omvattende de hoefijzers, de nagels, het besnijden
en het beslaan van normale hoeven;
c.nbsp;de leer van de hoefziekten en het beslaan van gebrekkige hoeven en
van paarden met abnormalen stand der beenen enz.;
d.nbsp;het winter- of scherpbeslag, andere beslagen, hoefzolen enz.
e.nbsp;de kennis van de uitwendige lichaamsdeelen van het paard en de be-
oordeeling van de gangen.
Het practisch onderricht werd gegeven door de vorengenoemde korporaals-
hoefsmeden onder toezicht van den leider.
Nadat het maken van gewone hoefijzers grondig geleerd was werd over-
gegaan tot het beslaan, waartoe de Heer G. M. van der Kuylen en
enkele boeren uit den omtrek hunne paarden welwillend beschikbaar stelden.
Behalve in de Kerstweek , waarin vacantie gegeven werd, liadden de lessen
geregeld . wekelijks plaats. Zij vingen aan op 3 November 1903 en eindig-
den 9 April 1904.
Het bezoek aan de lessen liet niet te wenschen over; verzuim kwam
slechts bij uitzondering voor en werd dan veroorzaakt door ziekte of andere
onvermijdelijke omstandigheden.
De leermiddelen werden uitgebreid door de aanschafÜng van een paarden-
voet met onderbeen van papier maché vervaardigd en welke geheel uitelkaar
genomen kan worden.nbsp;, , t-gt; i.
Op 14 en 15 April werd het eindexamen ten overstaan van het Bestuur
der Afdeeling afgenomen door de Heeren J. L a m ó r i s , leider van den
cursus, J. Moubis, Majoor-paardenarts te Utrecht en J. C. lauel,
Eijksveearts te Rotterdam.
Aan alle leerlingen kon ditmaal het diploma worden uitgereikt en wel
ter onderscheiding van de graden van bekwaamheid met de aanteekeningen :
„met lofquot;, „goedquot; en „voldoendequot;.nbsp;, t, j -i
Aan de leerlingen C. Kans, te Rozenburg, L. Stij nis, te Hendrik
Ido Ambacht en C. W. K1 u m p e r , Voorburg, met lof; aan T. Ol den-
burg te Hoek van Holland, M. Eer land. Krimpen a/d IJsel, 1. de
Vos, 'te Maasdam en J. W. Kans, te Zuidland, een goed, en aan de leer-
lingen- P So eters, te Schiedam, V. van Rij, te Nieuw-Beierland, J.
A. Kramer, te Zwijndrecht, J. van Kempen, te Rhoon en J. ^er-
ba k e 1 te Wateringen , een voldoend diploma.
Van de daartoe genoodigden woonden het examen gedeeltelijk bij de
Heeren- J. D. baron van Wassenaar van Rosande, Lid van de
Gedeputeerde Staten dezer provincie, E. B. Löhnis, Inspecteur van den
Landbouw, Luitenant-Kolonel A. Overbosch, Dirigeerend paardenarts
en J. E. Laméris, Districtsveearts.
Uit- „Der Hufschmiedquot;. (No. 6, jaarg. 1904).
_ Waarom worden er zooveel soorten van hoefbeslag uitgevonden en
aanbevolen, welke niet bruikbaar zijn? vraagt „Der Hufschmiedquot;.
Het antwoord luidt in 't kort: „omdat de technische uitvindingen bij het
hoefbeslag in den regel niet door de smeden worden gedaan, doch meestal
door me^-vakmannenquot;. (Bij ons te lande betwijfel ik dit. Bef.)
Wanneer zoo iemand ziet hoe een paardenhoef beslagen wordt, krijgt hij
den indruk dat het hoefbeslag een zeer eenvoudige zaak is en dat hij met
een beetje nadenken wel in staat is, verbeteringen aan te geven.
Men kan dikwijls de overtuiging verkrijgen dat, hoe minder goed iemand
met het rationeele hoefbeslag vertrouwd is, hoe vlotter hij met een nieuwe
uitvinding voor den dag komt en hoe stoutmoediger hij zijne uitvinding
aanprijst; terwijl juist wanneer men veel aan hoefbeslag gedaan heeft,
daardoor de overtuiging rijpt, dat het aanbrengen van doelmatige verande-
ringen niet zoo'n eenvoudige zaak is als oppervlakkig denkenden zich dat
voorstellen.
Ten einde een bruikbaar nieuw hoefbeslag te kunnen aanbevelen moet
men bekend zijn met den bouw en de verrichtingen van den hoef.
De gezonde hoef moet zoo beslagen worden dat zijn goede vorm en zijne
■gezondheid niet benadeeld worden, de gebrekkige hoef moet beslagen worden
in verband met z'n gebreken, en zóó, dat hij door het beslag voortdurend
verbeterd wordt.
Achtereenvolgens worden door het Blad eenige van de in den laatsten
tijd uitgevonden beslagen genoemd, waarvan gezegd kan worden: zij komen
en verdwijnen, alleen het praktische blijft bestaan.
—nbsp;Het hoefbeslag in Syrië wordt als zeer primitief beschreven. De smid
is daar niet geneigd verbeteringen in toepassing te brengen en het werk
wordt er slecht betaald. Terwijl er vele Duitsche ambachtslieden in Syrië
met succes werkzaam zijn, zal het dus niet geraden zijn, zich daar als
hoefsmid te vestigen.
—nbsp;Door de bekende werktuigen- en vijlenfabriek van Pr. Dick te
Esslingen wordt een hoeftang in den handel gebracht, welke voorzien is
van beschuttende dichte bekken, waardoor het onmogelijk wordt gemaakt
•dat de nagelpunten in de oogen van de smeden terecht komen. (Het in-
strument lijkt ons niet kwaad, doch wij hoorden tot nog toe niet veel van
oogverwondingen door het afnieten der nagels. Ref)
—nbsp;Aan de leersmederij te Hannover hadden zich voor het in Maart ge-
houden examen 17 smeden aangegeven, waarvan 14 hunne opleiding aan
die school hadden genoten. Zij verkregen alle het vereischte diploma en
wel 4 met zeer goed, 10 met goed en 3 met voldoende. Thans zijn er aan
de leersmederij 17 leerlingen.
—nbsp;De leersmederij te Dantzig zal dit jaar haar 25-jarig bestaan herden-
ken. Sedert het bestaan der school zijn er in 't geheel 354 smeden gevormd.
In 1903 zijn aan deze leersmederij totaal 22.257 ijzers (meest zelf gesmeede)
ondergeslagen, 21000 schroefkalkoenen verbruikt en 2300 hoefzolen aange-
legd, bestaande uit kurk, hoefkit, gummi, vilt, leer enz.
—nbsp;In het hertogdom Brunswijk zal van wege de centrale landbouwver-
eeniging een herhalingscursus voor die hoefsmeden worden gehouden, welke
vóór 1 .Juli 1896 hun diploma als hoefsmid hebben verkregen.
— Cursus in hoefbeslag te Zutphen. Bij beschikking van het Departe-
ment van Oorlog d.d. 13 October 1903 werd aan den burgerhoefsmid E. M.
van den Beid, wonende te Eaalte, toegestaan een halfjaarlijkschen cursus
in hoefbeslag te volgen bij het le Regiment Huzaren te Zutphen.
Aan hem is op den 28 April 1904, na afgelegd examen, het getuigschrift
uitgereikt, bedoeld bij Ministeriëele Aanschrijving.nbsp;L.
—nbsp;Cursussen voor hoefbeslag in Friesland. Vanwege de vereeniging
„Het Eriesch Paardenstamboekquot; zal dit jaar het tweede gedeelte van den
cursus in hoefbeslag te Franeker worden vervolgd, terwijl getracht zal
worden, ook nog een éénjarigen cursus te doen houden.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerlingen P. Schärft
-ocr page 101-van Oterdum gem. Delfzijl (gekomen 13 Januari) en P. Huizinga van-
Westeremden gem. Stedum (gekomen 11 Januari) vertrokken 11 Jum met
het getuigschrift dat zij met het hoefsmidsvak, practisch en theoretisch, goedi
vertrouwd zijn.nbsp;^ ^ , , xr-^i •
De heer Schärft heeft zich geplaatst bij den heer B. Pool te Uithuizen,
de heer Huizinga is thans werkzaam bij den beer A. Pekelder te Leens.
Subsidie voor hoefsmidscursussen.
—nbsp;Door Gedeputeerde Staten van Gelderland is voorgesteld aan de G.
O. M. V. Landbouw eene subsidie van hoogstens ƒ300 te verleenen voor-
het geven van onderwijs in hoefbeslag.
Wedstrijd in hoefbeslag.nbsp;, , ,, . . ^
—nbsp;Ter gelegenheid van de groote nationale landbouwtentoonstelling te-
Tiel tiidens de algemeene vergadering der Geld. Ov. Maatschappij v. Landb.
aldaLr quot;zal er o. a. een wedstrijd in hoefbeslag worden gehouden. Deelne-
mers Lan dezen wedstrijd gelieven zich voor 15 Juli aan te melden bij,
den heer J. de Vries, rijks-veearts te Zalt-Bommel.
_ Dick's Hoefsnijtang,
Door Tr. Dick te Esslingen wordt een tang met scherpe bekken in
den handel gebracht om daarmee den hoornwand te besnijden. Tevens zou
die tang zeer geschikt wezen voor het bewerken van koeien- en schapen-
klauwen.nbsp;, , , 1nbsp;1
Als men met den tang in staat is den draagrand vlak te bewerken, zooals-
met den houwkling, dan lijkt het wel een bruikbaar instrument.
Ook wordt door dezelfde firma aanbevolen de nietentang, voornamelijk
voor jonge en gevoelige paarden.
De' nietentang is voor ons geen onbekend instrument en werd reeds m-
af. 3 jaarg. 1900 van „Denbsp;afgebeeld en besproken. Het formaat van
Dick quot;verschilt maar weinig van bovenbedoeld instrument.
_ Te Oakham in Engeland staat een oud kasteel in welks voorhal de
wanden zijn behangen met ongeveer 130 hoefijzers, waaronder eenige van
aanzienlijke grootte en voorzien van teekeningen. De E err ars — door
Hendrik II tot Baron van Oakham benoemd, bepaalde dat iedere Peer
(adeliike) die voor de Ie maal door de stad Oakham kwam een hoefijzer
van zijn'paard moest achterlaten, dat dan in de poort van het kasteel werd
vastgenageld. Later moest in plaats van een hoefijzer, een som gelds
aegeven worden, waarvoor dan een ijzer, naar een door den schenker aan
te geven model, gemaakt werd. De Ferrars kwam waarschijnlijk tot deze
bepaling omdat zijn voorvaderen, die stalmeesters van den hertog der Noor-
mannen waren, een wapen voerden waarin hoefijzers voorkwamen.
— IJzermarkt te Glasgow (Mei).
De noteeringen getuigen van weinig omzet, doch over 't algemeen waa
de markt nog al prijshoudend, zelfs niettegenstaande ongunstige berichten
uit Amerika.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
BEOOEDEELING VAN KLEUE EN GLANS.
Een schitterend witte kleur en sterke glans duiden een slecht (koud-broos)
ijzer aan, evenzoo een donkere kleur en geen of een matte glans, terwijl
het goede ijzer een grijze of blauwachtige kleur en hoogen glans, bezit.
Beoordeeling der verschijnselen hij het ijzer in hitte.
Het beste middel om het ijzer te beoordeelen is het gloeiend uitsmeden,
waarbij men er eerst een fijne punt aan maakt, dan met een stempel er
een gat in drijft, daarna er een dunne plaat van tracht te smeden en ein-
delijk het stuk geheel ombuigt. Het beste ijzer laat zich voortreffelijk
hameren — men slaat er op als in zeep — en het verdraagt uitmuntend
de hooge gloeihitte (sappige welhitte).
Beoordeeling van de gelijkmatigheid.
Of het ijzer goed gefrischt, geweld en volkomen gesmeed is, ziet men in
den regel reeds op de breukvlakte; maar ook door de staaf te vijlen en
eenigszins met amaril te polijsten, komt men tot die kennis, want dan ver-
toonen zich de ingesloten slakken of aschdeeltjes duidelijk. Het afbijten
met zeer verdund salpeterzuur geeft bij het ijzer, door verschillend gekleurde
vlammen en strepen, ongelijkheid in samenstelling te kennen. Ten opzichte
van het laatste punt is het beste middel een mengsel van één deel zoutzuur
(spec. gewicht 1.12) met één deel water, waarmee men de goed afgeslepen
en met een rand van was omkleede stukken tot een hoogte van 10 mM.
bedekt, en daarna eenige uren laat staan.
Na het afwasschen vertoonen zich vlammen en strepen, waaraan men de
eigenschappen van het metaal herkent.
Het staal.
Men noemt staal een soort van ijzer, dat nog van 0,75 tot 1,90 proc. kool-
stof bevat en dus tusschen het harde gietijzer en smeedijzer inligt. De berei-
dingswijze van het staal verdient al onze aandacht, want ten einde bekend te
worden met de eigenschappen van dit metaal en zijne veelvuldige toepassing
in de nijverheid, moet men een goed denkbeeld hebben van de wijze, waarop
men dit nuttige product van een voortreffelijke hoedanigheid kan verkrijgen.
Op het geheele gebied der metaal-industrie is nergens de vooruitgang in de
laatste dertig jaren zoo opmerkelijk geweest, als bij de staalbereiding; maar
in geen andere metaal vinden we ook zooveel nuttige eigenschappen, bijv.
de grootste hardheid en sterkte met verrassende gemakkelijkheid van vervor-
ming vereenigd, als in het staal. Als een bewijs van de uitbreiding der
staalfabricage in de laatste jaren kan dienen, dat iu Duitschland (het land
der staalindustrie bij uitnemendheid) de jaarlijksche opbrengst van 1860 tot
1899 is toegenomen van 25,3 tot 163,3 millioen kilo en de geldswaarde van
,7 tot 89 millioen gulden.nbsp;{Wordt vervolgd) K.
Met het merk
Vertegenwoordiger:
T. J. vau Heekren, Groningen.
Alleen verkoop aan bandelaren.
—=— HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CITICIJLAIE.ES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, ütrecht.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis. _
Wereldtentoonstelling Parijs 190 0:
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
DrNFTTFNnbsp;kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
nUlL 1 I Lil, Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
^gQ ^ fe © m.^
Voor den verkoop van een gemakkelijk te plaatsen artikel bij Paarden-
eigenaren worden op alle plaatsen van Nederland werkzame Agenten ge-
vraagd, tegen hooge provisie. Het artikel is ook geschikt om door Hoef-
smeden verkocht te worden. Er. br. onder No. 34 Bureau „De Hoefsmid.quot;
Hoefsmeden en Eigenaars t/an Paarden
Gii zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, exterieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00. \oor Belgie
fr. p. p. ƒ 4.40. Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.00.
S. C. M. BAX. - 2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caontcbouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel ïan niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtigenbsp;CaowfcW,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— P r Ij z e n uiterst b i 11 Ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Hoinvklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).
Knnsthoorn.
enz., enz.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 105-9e Jaargang.
hoofdrkdaoteur-ritgeveh: a. \y. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 106-
Lambert amp; | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Frederikse. — Het nieuwe
Amerikaansche beslag voor renpaarden. — Hoefmechanisme, door F. Lamé-
ris. — Persoverzicht. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het
smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag. — Briefwisseling. — Advertentiën.
l'j
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEF^
doob
A. EEEDERIKSE.
III. DE KLEMHOEE.
Onder klemhoef verstaat men drie verschillende vormveranderingen van
den hoef, bij welke door inklemming van de zachte deelen pijn of m. a. w.
kreupelheid ontstaat.
Men onderscheidt: A. Klemhoef van de drachten, B. Klemhoef van de
kroon en C. Klemhoef van de zool.
A. Klemhoef tan de deachten.
Hieronder verstaat men die vormverandering van den hoef, waarbij de
achterste hoef helft nauwer is geworden dan ze vroeger was, zoodat daar-
door een druk op de ingesloten deelen (hoeflederhuid, hoef kraakbeen en
straalkussen) wordt uitgeoefend.
Spreekt men eenvoudig van klemhoef dan wordt algemeen deze vormver-
andering bedoeld. Bijna uitsluitend lijden de voorhoeven, vooral spitse
hoeven worden aangedaan, zelden de achterhoeven.
Aanleg voor klemhoef hehhen:
1». Paarden met afwijkende standen, zooals gestrekte stand, holle knieën,
weeke kootstelling, Eranschen stand en toontrederstand, door de meerdere
belasting van een of beide verzenwanden. In hooge mate is dit het geval,
als spitse hoeven gevonden worden bij Eranschen stand of toontrederstand.
2®. Paarden met nauwe hoeven en steile verzenwanden.
Oorzaken:
1. Slecht besnijden van den hoef;
a. verzwakken van hoornstraal, steunsels of zool.
1.nbsp;te veel laten zakken van de drachten en tegelijk te weinig inkorten
van den toon, zoodat hoefas en beenas niet meer in elkanders verlengde
liggen en de achterste hoefhelft te veel belast wordt.
c. te lang laten van den hoef, zoodat de straal niet met den bodem in
aanraking komt en derhalve het hoefmechanisme niet behoorlijk tot stand
kan komen.
2.nbsp;Slechte hoefijzers.
Als de draagvlakte niet horizontaal is, maar naar binnen afhelt, het ijzer
te wijd is, zoodat de verzenen tusschen de takken geklemd worden, de
nagelgaten of zijlippen te ver naar achteren zijn geplaatst, dan wordt het
hoefmechanisme geschaad en ontstaan er klemhoeven. Ijzers met kalkoenen
of verdikte takken maken dat de straal verder van den bodem komt en
begunstigen daardoor het ontstaan van klemhoeven.
3.nbsp;Verzuimd beslag; vooral bij spitse hoeven met zwakke drachten.
4.nbsp;Vroegtijdig beslaan van paarden gaat de behoorlijke ontwikkeling van
den hoef tegen en geeft alzoo aanleiding tot het ontstaan van klemhoef.
5.nbsp;Uitdrogen van den hoef.
Daardoor vermindert de elasticiteit en dientengevolge ook het hoef-
mechanisme.
6.nbsp;Onvoldoende beweging van het paard.
7.nbsp;Door het niet op tijd besnijden van de hoeven ontstaan dikwijls reeds
vroegtijdig klemhoeven bij veulens, als zij op stal staan.
Verschijnselen :
Deze zijn naar de mate van vernauwing zeer verschillend. Bij de beoor-
deeling moet men nagaan, hoe de ruimte is tusschen de steunsels, waarin
de straal gelegen is. Deze ruimte is juist als de steunsels in een rechte
lijn naar achteren en buiten verloopen, waartusschen de straal met goed
ontwikkelde straalschenkels gelegen is.
Het begin van een klemhoef is een vernauwing van de straalruimte,
doordat de plaatsen waar de wand zich ombuigt om in de steunsels over
te gaan elkaar naderen, worden de steunsels gebogen en vormen een boog,
de straalgroeven zijn smaller geworden. Hiermee gaat samen eene veran-
dering van de richting van de drachtwanden, zij loopen van boven naar
beneden naar elkaar toe, waardoor de hoef aan den draagrand nauwer
wordt dan aan den kroonrand. Wanneer dit aan buiten- en binnenhoef-
helft plaats heeft, bestaat er een klemhoef; is echter voornamelijk een hoef-
helft aangedaan dan spreekt men van een halven- of eenzijdigen klemhoef.
Paarden met klemhoeven staan gewoonlijk met steile kootstelling, de
lijdende hoef wordt iets naar voren geplaatst en van tijd tot tijd niet belast;
?ijii beide hoeven aangedaan, dan plaatst het nu het eene dan het andere
been naar voren. De gang is stram, vooral alslt;het paard begint te loopen ;
aanstooten en zelfs struikelen komt dikwijls voor. Is alleen één hoef aan-
gedaan dan loopt het paard kreupel.
De klemhoef is dikwijls iets warmer dan de normale hoef en pijnlijk bij
het bekloppen.
Grevolgen .-
De hoef verandert van vorm, hij wordt langer en smaller en de straal
wordt kleiner.
In den regel vindt men steengallen, vooral bij spitse hoeven en niet
zelden kroonrandscheuren in de achterste hoefhelft. Het hoefmechanisme
is veranderd, het wijder worden van de achterste hoefhelft aan den draag-
rand komt in het geheel niet of bijna niet meer tot stand, aan den kroon-
rand echter wel, hierdoor is het optreden van steengallen en hoornscheuren
te verklaren.
Beoordeeling :
Wanneer het been van voren gezien recht staat en de hoefvorm normaal
of stomp is, kan men den klemhoef gunstig beoordeelen.
Verder is de leeftijd van het paard en de duur en mate van het lijden
van grooten inloed hij de heoordeeling. Bij oude dieren, die geruimen tijd
reeds in hooge mate aan klemhoef lijden, is weinig beterschap te verwachten.
Klemhoef wordt voorkomen door goed beslag, voldoende beweging en
goede hoefverpleging, vooral het uitdrogen van het hoorn moet voorkomen
worden.
Behandeling :
Voor alles moet het hoorn zacht gemaakt worden b. v. door het plaatsen
van den hoef in een emmer met lauw water, waarna de hoef met een dunne
laag vaseline tegen op nieuw uitdrogen beschut moet worden. Veel komt
Balkijzer van boven gezien,
het hier aan op een doelmatig beslag, en dit zal alleen hier behandeld wor-
den; hetgeen uitsluitend bij den paardenarts thuis behoort, kan in dit
Tijdschrift achterwege blijven.
1. Onbeslagen laten loopen-, dit is alleen toe te passen, als het paard geen
dienst behoeft te doen op harde wegen, het best is natuurlijk de weide,
maar matig gebruik op zachten bodem is ook goed. De hoef moet op tijd
besneden worden, terwijl de buitenrand flink gebroken moet worden. Punt
en lichaam van den straal moeten — zoo noodig — besneden worden zoodat
deze deelen met den draagrand in een vlak liggen.
Voor paarden met sterk ontwikkelden halven klemhoef, alsmede voor zulke
die zwakke drachten hebben, is het onbeslagen loopen niet dienstig.
2.nbsp;Beslaan met halvemaanvormig ijzer, (f)
3.nbsp;Een balkijzer is zeer goed, als geen rotstraal aanwezig is, zoodat de
balk op den straal kan liggen; is er geen rotstraal maar is de straal zoo
klein, dat de balk dezen niet raakt, dan moet de ruimte tusschen balk en
straal opgevuld worden, b.v. met kunsthoorn.
4.nbsp;Het gebruik van gutta-percha zolen. (Zie dit tijdschrift 1897 blz. 172). tf
5.nbsp;Het gebruik van het pantoifelijzer.
De bovenvlakte van den ijzertak in het ongenagelde gedeelte helt naar den
buitenrand, zoodat deze een paar m.m. lager ligt dan de binnenrand. Men
bedenke wel, dat overdrijving schaadt, maakt men de helling sterker dan
volgt zeker kreupelheid.
6.nbsp;Het gebruik van een ijzer, waarvan de takken dunner zijn dan het
toongedeelte, men beoogt hiermede den straal op den bodem te laten komen;
natuurlijk is dit middel bij spitse hoeven onbruikbaar. (Zie ook beslag
Lavalard-Poret, De Hoefsmid 1900 blz. 121, 152 en jaargang 1904 bl. 54).
b. Klemhdee bij wijde hoeven.
De verzenwand van den kroonrand tot den draagrand verloopt niet recht,
maar is ingesnoerd. De gang is stram of het paard loopt kreupel; klopt
men op de ingesnoerde plaats, dan verraadt het dier pijn.
Spitse hoeven hebben de meeste kans op deze verandering.
Oorzaken:
Gebrek aan beweging en uitdrogen van den hoef; vooral als een paard
uit de weide op stal komt, bestaat er dus kans op deze vormverandering.
Verder is een beslag, waarbij de straal niet op den bodem komt, als het
hoorn tevens uit kan drogen, oorzaak van deze hoefaandoening.
Als de insnoering door afgroeien den draagrand nadert, houdt die kreu-
pelheid op.
Behandeling.
De hoef moet goed besneden worden, hoef- en beenas moeten in elkanders
verlengde liggén, de straal moet op den bodem komen, de draagvlakte be-
hoort horizontaal te zijn. Heeft men te doen met een hoef waarvan de
straal slecht ontwikkeld is, dan zal een balkijzer noodig blijken, men moet
er natuurlijk voor zorgen, dat de straal op den balk draagt en er geen druk
op de gevoelige deelen komt.
Is het hoorn hard, dan moet dit verweekt worden, terwijl daarna de hoef
dagelijks met vaseline moet worden ingesmeerd; bovendien is het noodig
het paard eiken dag beweging in stap te geven.
(t) zie vorige afl. van »De Hoefsmidquot; blz. 84. {Red.).
tt zie mede fig. geplaatst bij de advertenties op de achterzijde van dit Blad van
de firma S. C. M. Bax te Rotterdam en W. A. v. Horsen te ütrecht. (Red.).
G. zoolklbmhoef.
Deze klemhoef komt niet veel voor.
Van terzijde gezien vormt de toonwand een boog naar buiten, de drach-
ten zijn naar binnen gebogen.
Hierdoor is de overlangsche doorsnede van den hoef verkort, de zool is
opvallend sterk uitgehold. De vleesehzool en de onderrand van den vleesch-
wand worden gedrukt.
De paarden loopen stram of kreupel.
Slecht beslag, maar vooral sterk uitdrogen zijn de voornaamste oorzaken
van deze aandoening.nbsp;. , , ,
Behandeling: De toon flink inkorten, een ijzer met horizontale draag-
vlakte en voor alles het hoorn zacht maken.
HET NIEUWE AMERIKAANSCHE BESLAG VOOR RENPAARDEN.
Het ijzer dient om den hoef tegen te sterke afslijting op den harden weg
te beschutten en werkt hierdoor beslist heilzaam. Intusschen weet ieder
dat het ijzer steeds het nadeel meebrengt dat zool en straal verder van den
bodem worden verwijderd en zoodoende een deel van den zeer nuttigen
tegendruk van den bodem op zool en straal, vooral nuttig voorde afwisse-
lende uitzetting en samenkrimping van den hoef, niet wordt verkregen.
Bovendien heeft de bevestiging van het ijzer aan den hoef betrekkelijk groote
nadeelen. De hoornwand wordt door onderscheidene nagels doorboord, rasp
en vijl verzwakken den wand min of meer, en de wand moet het ijzer
dragen. Door een minder sterk werkend hoefmechanisme wordt de bloeds-
omloop minder bevorderd en de hoorngroei vindt evenzoo minder krachtig
Men waardeert het beslag, omdat dit noodig is door de hard gemaakte
wegen, en tracht de nadeelen zoo klein mogelijk te doen zijn. Om zool en
straal niet meer dan beslist noodig is van den bodem te verwijderen, streeft
men er naar om het aanwenden van kalkoenen zooveel mogelijk te beper-
ken. Mede wordt getracht het hoefmechanisme zoo weinig te beperken als
het kan, door de nagelgaten zoo goed als uitsluitend aan te brengen in de
voorste hoefhelft. De afwisselende uitzetting en samenkrimping vindt immers
voornamelijk plaats in het achterste gedeelte van den hoef.
De hoef moet zoodanig zijn besneden dat bij het neerzetten op den bodem
de geheele draagvlakte gelijktijdig den bodem raakt. Met het ondergelegde
ijzer dient dit evenzoo het geval te zijn; het ijzer moet verder gelijkmatig
tegen den hoef aansluiten, terwijl de smid dient te trachten voor iederen
nagel slechts één gat te slaan. Misschien klinkt het laatste wat vreemd.
Ik bedoel er mede dat de smid als het kan den nagel direct goed moet
aanzetten en doorslaan. Als de nagel een verkeerde richting neemt, wordt
hij uitgetrokken en (uitgezonderd bij vernagelen) daarna in betere richting
ingeslagen. Men merkt daar direct verder geen nadeelen van en toch is
het nadeelig. Het eerst gemaakte gat, zij het ook kort, maakt toch het
intreden van vuil mogelijk, hetgeen op zijn beurt aanleiding kan geven tot
min of meer rotten en brokkelen van den hoorn. En er is geen grooter
gebrek dan brokkelige hoeven. Het nadeel van die „valschequot; nagelgaten is
te grooter al naarmate het ijzer minder goed tegen den hoef sluit. En
brokkelhoeven te genezen bij paarden, die alle dag of tien moeten worden
beslagen, zooals zulks bij sommige sleeperijen en trammaatschappijen het
geval is, behoort bijna geregeld tot de onmogelijkheden. Het beslag be-
hoorlijk vast te houden bij zulke paarden geeft den hoefsmid groote moei-
lijkheden, en zij die in dit opzicht geen ervaring hebben en toch de be-
zwaren van brokkelige hoeven wel kennen, zullen gevoelen dat er veel
toewijding en zaakkennis voor noodig is om dergelijke paarden nog dienst-
bruikbaar te houden.
In den jaargang 1898, blz. 163, is het beslag „Lavalard-Poretquot; besproken.
Onderstaande teekeningen geven een beeld van een voor- en een achterijzer
van dat beslag, dikwerf in Parijs gebezigd bij de omnibuspaarden. Op de
naaststaande overlangsche doorsnede ziet men dat de dikte van den toon af tot
het verzeneinde regelmatig afneemt. En toch moet het paard vlak den hoef
op den bodem neerzetten. Om dit te krijgen wordt de toon meer ingekort
dan de verzenen. Het voordeel van dezen beslagvorm wordt voornamelijk
gezocht in het sterker drukken van den straal tegen den bodem. Veel kan dit
evenwel niet zijn, daar anders immers de toon in verhouding tot het dracht-
gedeelte te lang zou worden en de buigpezen van den ondervoet te veel
zouden moeten dragen, te veel zouden worden gerekt. Dit wreekt zich in
den regel door moeilijk, pijnlijk, ja dikwerf kreupel loopen. Men kan zulks
in de praktijk zoo vaak opmerken als bij een stootijzer de stoot hooger is
gemaakt dan de kalkoenen zijn. Vooral komt dit nog al eens voor bij het
„opstootenquot;. Het dan dikwerf volgende kreupel gaan kan worden verholpen
door het wegnemen der oorzaak, door het eenigszins rekken van het ijzer
en het verhoogen der kalkoenen. Nog vaker komt een dergelijke onnaden-
kendheid voor bij het schroef beslag, door een nieuwen toonschroef aan te
brengen en de half versleten schroeven in de takken te laten zitten.
* *
*
Het nieuw aangegeven beslag voor renpaarden is een zeer licht ijzer,
dat overigens gelijkt op dat van „Lavalard-Poretquot;, doch bovendien een klein
stootje bezit. Volgens opgave is dit stootje 4 a 5 cM breed en 5 a 6 mM
hoog. Om de paarden op den gewonen weg er mede te gebruiken zou
derhalve ernstige nadeelen moeten teweegbrengen. Het beslag geeft eenige
versnelling aan het paard, dat bijna uitsluitend op grasbanen wordt gebe-
zigd. Het stootje geeft aan bet paard een vasteren stand, stelt het in de
gelegenheid zich beter schrap te zetten en met grootere kracht den ren aan
t;e vangen.
De inrichting van dezen beslagvorm is eenvoudig genoeg om haar uit de
beschrijving te begrijpen, zoodat er geen afbeeldingen van zijn toegevoegd.
In Frankrijk wordt het Amerikaansche ren-beslag hier en daar reeds ge-
bezigd. Het heeft reeds eenige keeren aanleiding gegeven tot ernstige ver-
wondingen, zoowel door strijken, bij het nemen van de hoeken der renbaan,
als door betrappen.
Wanneer een renstal-eigenaar in Nederland dezen nieuwen vorm van
beslag zou willen probeeren, dan ware in overweging te nemen om na
eikenquot; ren-dag de gewone ijzers te laten onderleggen. Misschien doet men
dit in Frankrijk en Amerika ook, doch hiervan schijnt in de vakbladen
geen melding te zijn gemaakt.
Mocht een der lezers in dit opzicht ervaring opdoen, dan zal de Eedactie
van „De Hoefsmidquot; gaarne mededeeling daarvan ontvangen.
A. W. Heidema.
HOEFMECHANISME,
door
F. Laméris, Kapitein-Paardenarts.
Tijdens een verblijf te Berlijn aan de Koninklijke Militaire Hoefsmid-
school leerde ik van den heer „Corpsstabs-Veterinärquot; H. Kosters een
toestelletje kennen, waarmede de vormveranderingen van den hoornschoen
in het achterste gedeelte van den hoef voor iedereen duidelijk zijn aan te
toonen.
Bedoeld instrument bestaat uit een staaQe ijzer, waarop aan het eene
einde een staatje a rechthoekig is bevestigd. Verder een staafje 5, draai-
baar verbonden', en een dito c, dat verschuifbaar en door een stelschroef
vast te zetten is.
Het staafje a heeft aan het boveneinde eene ronde opening, gevuld met
gutta-percha, eboniet of een andere de electriciteit niet geleidende stof,
waardoor een koperen schroef loopt met zeer fijne windingen. Het staafle
h wordt door een veer in den rug gesteund en vertoont aan het uiteinde
een tweede veertje, dat dient om contact te maken met de koperen schroef.
Verder hebben we noodig een electrische batterij , bij voorkeur een droog
element, en een gewoon electrisch belletje.
Om nu na te gaan hoe een bepaalde plaats van den hoornwand zich
verhoudt, bij een opvolgend belasten en ontlasten van den hoef, gaat men
op de volgende wijze te werk. Door middel van een y-^ormige schroef-
sleutel schroeft men op die plaats twee kleine uitgeholde nippeltjes in den
hoornwand, brengt het toestelletje met de omgebogen haken in deze uit-
O-
hollingen, zet de stelschroef vast en schroeft da contactschroef, bij opge-
nomen voet, tot dicht bij het veertje.
Laat men het paard nu den voet neerzetten en den anderen voet opnemen,
dan is het lichaamsgewicht reeds voldoende om den hoef uit te zetten;
door de geringste uiteendrijving der staafjes i en c wordt contact gemaakt
tusschen het veertje en de contactschroef, waarop de stroom gesloten wordt
en de bel gaat luiden. Laat men het paard stappen, dan hoort men bij
iederen pas de bel gaan, zoolang de hoef op den bodem is geplaatst.
Door de contactschroef op verschillende afstanden van het veertje in te
-ocr page 115-stellen kan men nagaan hoeveel de uitzetting van den hoornwand op een
bepaalde plaats en onder bepaalde omstandigheden bedraagt. Neemt men
den hoef op en plaatst men de beide duimen in de zijdeiingsche straalgroe-
ven tegen de binnenvlakte der steunsels, dan krijgt men bij uitoefening
van druk dezelfde uitwerking. Ook door hard drukken op den straal kan
dit effect verkregen worden, echter in veel sterkere mate wanneer men de
duimen plaatst op de straalschenkels en de vingers legt in de kootholte;
zoodra het straalkussen ook van boven gedrukt wordt, is de geringste druk
reeds in staat een voortdurend bellen te veroorzaken.
Wel een bewijs dat bij de uitzetting van den hoornwand de straal een
groote rol speelt en wel voornamelijk bij druk van boven op het straalkussen!
TJit: „Eene brochure uitgegeven door de vereeniging ter Veredeling
van het Ambacht.quot;nbsp;^ t
— Het Ambacht verkeert sinds lang in een minderwaardigen toestand, is
dit eenerzijds te wijten aan de uitbreiding van de Eabrieksnijverheid, die
met hare toenemende arbeidsverdeeling en nog meer met hare werktuige-
lijke wijzen van voortbrenging het handwerk steeds meer inperkt, — ander-
zijds moet dit worden toegeschreven aan onvoldoende Vakopleiding en
verkeerde inzichten omtrent de huidige beteekenis van het Ambacht.
Wat het laatste betreft, zijn er die meenen dat het Ambacht als hand-
werk zijn tijd heeft gehad; doch hiertegenover staat het feit, dat echte
ambachtslieden nog steeds een kern en keur van vakbeoefenaars vormen,
die van wege hun algemeene vakbekwaamheid en aanpassingsvermogen,
zelfs in de Eabrieksnij verheid, hoog blijven gewaardeerd.
Is daarom te loven dat sinds tal van jaren door het onderwijs aan Am-
bachtsscholen wordt getracht zulke ambachtslieden te kweeken en dat men,
wijl aldus niet in alle behoefte is te voorzien, daarnevens streeft naar een
geordend Leerlingstelsel, gesteund door schoolonderwijs, — dit mag niet
doen voorbijzien, dat er nog tal van ambachtslieden zijn, die in voormelden
zin hun vak blijven beoefenen. Dezen voor te lichten en in hunne goede
hoedanigheden te doen uitkomen ten bate van onze nijverheid en van de
vakopleiding, — is het doel dezer Vereeniging. Zij kenschetst dit doel als
een „veredelingquot; van het Ambacht, omdat zij vóór alles bij den ambachts-
man quot;wil aanwakkeren liefde voor en toewijding aan zijn bedrijf, zóó dat
hij daarin naast een flink stoffelijk bestaan, ook geestelijk voedsel en zede-
lijke voldoening vinde.
Uit: „Der Hufschmied.quot;
— A. Lungwitz beschrijft een hoefvorm, welke men niet zoo heel dikwijls
te zien krijgt, door hem genoemd: de golvend gebogen hoornwand. Hierbij
vertoonen zich recht verloopende verdiepingen, verkopende van den kroonrand
tot den draagrand, welke verdiepingen afwisselen met verheven gedeelten.
Het gebrek wijst op slechte hoornvorming en de hoornwand is in zoo'n
hoef zeer ongelijkmatig van dikte, n.m. van 7—25 mM.
Deze onregelmatigheid van den hoorngroei wordt veroorzaakt door een
-ocr page 116-ongelijkmatige ontwikkeling vau de vieeschkroon, die op haar beurt weer
onregelmatig is ontwikkeld door ziekelijke woekeringen aan de onderlig-
gende beenderen, waardoor dus de vieeschkroon op sommige plaatsen ge-
drukt wordt.
Uit: „N. R. Courant.quot;
—nbsp;Te Weenen zal van 1 tot 24 September, onder leiding van de com-
missie voor de nijverheidsschool, een tentoonstelling worden gehouden, welke
alle instellingen van ambachts- en nijverheidsonderwijs omvat. Ten einde
te doen zien welke uitkomsten het vakonderwijs heeft gehad, zullen er op
de tentoonstelling modelwerkplaatsen worden opgericht, waarin leerlingen
werkzaam zullen zijn. (Zou het ook wenschelijk zijn dat deze tentoonstel-
ling door een afgevaardigde der Eegeering werd bezocht? Bef.)
— Invloed van de weide op de hoeven. Onder invloed van de weide
ontstaat er een vermeerderden hoorngroei, zoodat de hoeven van paarden,
welke met ijzers onder in 't land worden gelaten, spoedig over die ijzers
heengroeien en men er om moet denken tijdig de ijzers eens te verleggen.
Is de weide wat vochtig, dan denke men er ook aan dat het hoorn veel
vocht opneemt en de hoeven daardoor gemakkelijk te week kunnen worden.
Wanneer men hiertegen iets wil doen, b.v. door het insmeeren der hoeven
met vet of teer, dan denke men er aan, deze stoffen niet enkel op de
wandvlakte aan te brengen, doch ook wel degelijk de zool in te smeren,
omdat deze ook voornamelijk in staat is veel vocht op te zuigen. Als een
bewijs hiervoor kan gelden, dat men even voor het monsteren van paarden
wel eens wat terpentijn in de zool (die dan vooraf goed besneden is, om de
hoornpijpjes open te maken) laat loopen. De spoedig doordringende terpentijn
komt in de levende deelen van den hoef (hoefiederhuid) en oefent daar zoo'n
werking uit, dat de dieren hunne beenen flink opnemen.
't Is wel bedrog, maar toch aardig gevonden.
—nbsp;Cursussen in hoefbeslag in N.-Brabant.
Aan den secretaris der N.-Brabantsche M. v. Landbouw is opgedragen te
onderzoeken in welke afdeelingen cursussen in hoefbeslag worden verlangd.
Mede is in de alg. vergadering van gemelde maatij. besloten tot het in-
dienen van een adres aan de Prov. Staten, ten einde weder voor 1904 in
het genot te worden gesteld van een bedrag van ƒ 1000, ten behoeve van
cursussen in paardenkennis, runderkennis, hoefbeslag enz.
(WeeUl. V. d. JSf.-Br. Mr. v. L.).
—nbsp;„Een woord van Bismarck.quot;
De ministers met hunne referendarissen en commiezen zijn gestudeerde
menschen zonder bezit en bedrijf, doen niet aan handel en nijverheid
en staan buiten de practijk van het leven; hun wetten zijn het
werk van juristen, die daardoor dikwijls onheil stichten, terwijl de afge-
vaardigden uit het praktische leven, in Eijksraad en Landdag, in de minder-
heid zijn tegenover de geleerden.nbsp;(N. B. O.)
_ De vereeniging ter veredeling van het ambacht zal 18 Juli a.s.
eene algemeene vergadering houden te Amsterdam. Dr. P. J. H. Cuypers
zal in die vergadering het ontwerp-arbeidswet bespreken.
—nbsp;IJzermarkt in Juni (Glasgow).
In het begin der maand was de ijzerhandel op de gewichtigste Engelsche
markt steeds traag. Omstreeks het midden der maand deed zich een schijn-
bare verbetering van den toestand gevoelen, door de grootere behoefte in
Engeland zelf, terwijl ook de vraag vanuit het vasteland toenam, zonder
dat er echter veel zaken werden gedaan. Tot nagenoeg het einde der maand
hield deze verlevendiging aan, terwijl daarna de gewone lusteloosheid weer
inviel.
—nbsp;Steenkolenhandel in Juni (Euhrort).
Naar den Boven-Eijn was de handel wegens den gunstigen waterstand
zeer goed en de aan het kolenkantoor aangesloten reederijen, zoowel als de
sleepbooten en schepen, hadden veel werk en goede verdienste. Met de par-
ticuliere booten en schepen ging het minder, daarvoor was de drukte in de
zeehavens en naar Nederland en België te gering.
Mededeelingen over liet smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
BEEEIDING VAN HET STAAL.
Het frisschen. Dit is zeker de oudste der methoden om uit ijzerertsen
staal te bereiden; zij is waarschijnlijk in Klein-Azië, Voor-Indië en China
sedert duizendtallen van jaren bekend geweest (damststaal, wootsstaal).
Tegenwoordig geschiedt deze wijze van staalbereiding, ofschoon zeldzaam,
voornamelijk nog in Duitschland (Stiermarken, Westphalen, de Harz); van-
daar de naam Duitsch staal; meer algemeen is het product echter onder
den naam van ruwstaal en smeltstaal bekend. De bewerking bij het
frisschen komt, op enkele bijzonderheden na, met het frisschen van het
ijzer overeen. Men gebruikt dezelfde vuurhaarden, stookt met houtskool
en voert de lucht door blaasbalgen in het vuur en over de gesmolten ijzer-
massa heen; alleen de helling van de windpijp is geringer en dus de richting
van den windstroom meer horiz;ontaal, teneinde de smelter in staat zij, het
punt van gaarheid juister te treffen.
De smeltstaalfabrikant verwerkt slechts goede soorten van gietijzer, voorna-
melijk spiegelijzer of anders sterk gekooid wit ijzer, omdat hij daarvan met
zekerheid een goed product kan verwachten.
Het fvddelen. Deze methode is in 1849 door den werkman E e u s s te
Limburg in Westphalen uitgevonden, sedert aanmerkelijk verbeterd en bijna
in alle landen, waar men staal vervaardigt, ingevoerd.
De staalpuddelovens verschillen bijna met van die voor het ijzerpuddelen,
alleen bestaat de werkhaard uit een 12 centimeter dikke laag van ijzerhou-
dende weinig smeltbare slakken. Evenmin wijkt de bewerking veel van
het ijzerpuddelen af, zij moet alleen met grooter omzichtigheid uitgevoerd
en bij het einde nauwkeurig den toestand van gaarheid in acht genomen
worden, opdat de onttrekking der kool te rechter tijd ophoude en het
product niet in gewoon ijzer over ga. In den tijd van ongeveer 2 uur
levert een goed bestuurde puddeloven 5 tot 6 ballen puddelstaal, te zamen
van bijna 160 tot 180 kilo gewicht, die, evenals ruwstaal, tot staven worden
uitgesmeed of gewalst.
Er wordt aan brandstof voor het puddelen 180, en voor het uitsmeden
35 perc. steenkool verbruikt, waarbij omtrent 20 perc. aan ijzer door ver-
branding verloren gaat.
Het omsmelten. Alle soorten van staal kunnen in groote hitte gesmolten
.in daarna in vormen gegoten worden. Hierdoor ontstaat een hoogst gelijk-
matig product, gegoten staal of gietstaal, dat tegenwoordig wegens zijne
voortreffelijke hoedanigheden, meer dan eenig ander metaal, de algemeene
belangstelling heeft opgewekt.
De fabricage van het gietstaal bestaat dus eenvoudig in het smelten van
kleine stukken ruw-puddel of sementstaal of ook wel van mengsels van staaf-
ijzer en gietijzer in behoorlijke verhouding.
De smelting geschiedt in kroezen van zeer moeilijk smeltbare klei met
poeder van cokes gemengd. De bezwaren die de fabrikant te overwinnen
heeft, liggen juist hoofdzakelijk in het vervaardigen van zulke duurzame
kroezen. Men plaatst de kroezen, na ze vooraf met 12 tot 25 kilo staal-
brokken gevuld te hebben, op den rooster van een cilindervormigen, zooge-
naamden kroesoven, sluit ze met een deksel van pijpaarde, strijkt de voegen
dicht, en omringt ze met gloeiende cokes. De oven, welks bovenmonding
met een plaat van vuurvaste klei bedekt is, staat met een sterk trekkende
schoorsteen in verbinding, zoodat een hevige verbranding onderhouden en
een aanmerkelijke hitte ontwikkeld wordt.
Na 3 tob 5 uur is het staal gelijkmatig gesmolten en kan uit de kroezen
in ijzeren vormen gegoten worden. Men voegt onder het smelten soms
eenig zilver bij het staal en in den laatsten tijd ook wolfram, hoewel in
geringe hoeveelheden (^5 perc.); zilver- en wolfram-staal.
De groote deugdelijkheid van sommige soorten van gegoten staal is even-
wel niet zoozeer aan deze zelfstandigheden toe te schrijven als wel aan de
voortreffelijkheid der grondstoffen. Zoo is het Engelsch fabrikaat in hooge
mate taai en tevens hard, omdat men, tenminste vroeger, daartoe geen
ander dan het beste Zweedsche staafijzer gebruikte. Ook in de wereldbe-
roemde fabrieken van Krupp te Essen en Mayer te Bochum aan de
Eubr, gaat men bij de keuze der ruwe staalsoorten bijzonder zorgvuldig te
werk. Sedert eenigen tijd wordt ook wel staal in vlamovens gesmolten,
waarvan de werkhaard uit een soort van bak van vuurvaste klei bestaat.
Ook zijn hier en daar fabrieken opgericht, waarin naar de handelwijze van
Uchatius en Siemens-Martin gietstaal door samensmelten van spie-
gelijzer en smeedijzer verkregen wordt.
Sommige bijzondere soorten van staal hebben door hardheid, veerkracht
en andere goede eigenschappen zekere vermaardheid verkregen; deze echter
verdwijnen door het toenemend gebruik van gietstaal al meer en meer.
Tot deze soorten behooren het Indische wootstaal en het gedamaceerd of
damaststaai (van de stad Damascus). Beide kunnen als mengsels van staal
en ijzer beschouwd, en ook kunstmatig bereid worden.nbsp;K.
— Ingekomen postwissels van de heeren: C. ran Boven te J. Buysem
te H J. J. Louws te M., H. Kalei te V., ieder ƒ3 voor ab. 1904; B.
van Kek te T. (N. O. I.) ƒ3.40 voor ab 1903; A. D. Verlmde te S. en
K. Kuipers te D, beide ƒ2.25 voor 2e, 3e en 4e kwart. 04, en van K.
Gons te B. ƒ 1.50 voor 2e halfj. '04.
Met het merk
Vertegenwoordiger:
I. J. van Meekren, Groningen.
Alleen verkoop aan handelaren.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoeUge hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECIJLAIRES op
franco kanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, ütrecht.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijscouranten voor HH. veeartsen
en hoefsmeden op aanvrage gratis.
Wereldtentoonstelling Parijs I900i
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
pr MrTTr M beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
quot;LliU I I Lil; Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
_H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
Hoefsmeden en Eigenaars mn Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00 Voor België
fr. p. p. ƒ4.40 Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ5.00
S. C. Hl. BAX.-2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool ïoorzien ïan Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „Tlie Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige llauwe Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— P r ij z e n uiterst b i 11 ij k. —
Men lette op hetljstempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).
Knnsthoorn.
enz., enz.
Las- of TVelbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luclitdrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 121-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 8.
lIOOrDREDACTEUR-UFiGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 122-
Lambert amp; | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
f ! 1 |
Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Frederikse. — Wat moet de
hoefsmid noodzakelijk weten? door H. A. Kroes. — Wedstrijd in hoefbeslag.
•— Vergadering van de vereeniging tot veredeling van het Ambacht. —
Persoverzicht. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak,
vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEP,
doob
A. EREDERIKSE.
IV. DE SCHEEVE HOEF.
Men noemt een hoef scheef, als de zij- en verzenwand van de eene hoef-
helft steil, die van de andere schuin staan. De hoef bestaat dus uit 2 quot;
verschillende helften.
Men kan de scheeve hoeven verdeelen in:
A. Gezonde scheeve hoeven. B. Ziekelijke scheeve hoeven.
Gezonde scheeve hoeven komen bij schraagbeenen , Pranschen stand, bodem-
nauwen en toontrederstand voor. Ze behooren dus bij den stand. De scheeve
hoef treft men aan bij voor- en achterhoe-
ven, zoowel bij beslagen als onbeslagen
paarden. De ziekelijk scheeve hoef heeft
ongelijke straalschenkels, die van de zieke
zijde is zeer klein geworden , de ballen staan
ongelijk hoog. De ziekelijk scheeve hoef
ontstaat door slecht besnijden en beslaan,
alsook door niet op tijd beslaan van ge-
zonde scheeve hoeven. Gezonde scheeve
hoeven kunnen dus gemakkelijk ziekelijk
scheeve hoeven worden.
Alles, wat aanleiding geeft tot de vor-
ming van klemhoeven, kan ook scheeve
hoeven doen ontstaan.
Is het gebrek erg, dan zijn de paarden
®nbsp;Ziekelijke scheeve hoef.
-ocr page 124-voor het gebruik in snelle gangen op harden bodem niet meer geschikt.
Steengallen en hoornscheuren vindt men dikwijls bij scheeve hoeven.
Beslag: Het besnijden moet zoo plaats hebben, dat de beide hoefhelften
gelijktijdig op den bódemi komen.
Een gesloten ijzer doet ook hier goede diensten, vooral als de ballen
ongelijk hoog staan; de ingetrokken wand moet, als het paard pijnlijk
loopt, vrij liggen.
Bestaat er geen gevaar voor strijken , dan maakt men het ijzer aan de
ingetrokken wandhelft langer en wijder dan de hoef, men vergroot dus
het steunvlak.
Ook moet het uitdrogen van het hoorn door eene goede hoefverpleging
voorkomen worden.
V. DE KEOMME HOEF.
Plaatst men zich voor of achter het paard en ziet men
dat de eene wandhelft in een boog naar buiten en de andere
naar binnen verloopt, dan spreekt men van een krommen
hoef.
Een kromme hoef ontstaat door het voortdurend te hoog
laten van de eene hoefhelft, van deze helft wordt de wand
dan bol. Men treft steeds ringen op deze hoeven aan.
Beslag: Voor alles juist besnijden, het gedeelte dat te
hoog is behoorlijk inkorten.
Het ijzer moet aan de bolle zijde ruim gepast worden en aan de andere
helft nauw, hier moet de uitstekende rand aan den draagrand met de rasp
worden weggenomen.
Oorzalcen: a. Stompe hoeven vindt men bij paarden, die onder zich staan
VI. DE BOKHOEF.
Een hoef, waarvan de toonwand van ter zijde gezien met den bodem
een hoek van 60® of meer vormt, en waarvan de verzenen in verhouding
tot den toon te hoog zijn, noemt men bokhoef. De zool is meestal sterk
uitgehold.
De toon slijt het meest, de grootste last valt op de voorste hoefhelft.
Bokhoef vindt men aan voor- en achterhoeven.
-ocr page 125-met het voorbeen, bij boiibeenigheid en steil» kootstelling, alsmede bij beer-
Toetigheid (hier valt de grootste last op de achterste hoefhelft).
h. Door slechte hoefverpleging bij onbeslagen paarden ontstaan bokhoe-
ven ; op tijd moeten deze hoeven besneden worden, de verzenen worden
anders te hoog.
c.nbsp;Door te sterk inkorten van den toon en te hoog laten van de verzenen.
d.nbsp;Door beengebreken waarbij doortreden vermeden wordt of onmogelijk
is , zooals bij ontsteking der buigpezen, spat en overhoef.
Beamp;lag : Als de stompe hoef bij den stand behoort moet deze blijven be-
staan, er mag niets aan veranderd worden.
Is de bokhoef bij onbeslagen paarden ontstaan , dan moeten de drachten
ingekort worden, kan dit niet voldoende geschieden , dan moet men een
halvemaanvormig ijzer onderleggen of een ijzer waarvan de takken dun
nitloopen.
Is de toon tekort gemaakt, dan kunnen deze ijzers ook gebruikt worden
of wel men kan den toon hooger maken door een rand van leder, kunst-
hoorn of „Huflederkittquot;; zijn de drachten te hoog gelaten, dan moeten deze
langzamerhand meer en meer ingekort worden.
Waren beengebreken, boven onder d. genoemd, oorzaak voor het ont-
staan van den bokhoef, dan moet men ijzers met verdikte takken of kal-
koenen gebruiken om voor gelijkmatig steunen te zorgen. Men moet in
dit geval den bokhoef laten bestaan of zelfs het ontstaan begunstigen.
Houdt later de oorzaak , b.v. de peesontsteking op, dan kan men door be-
snijden en beslag de hoefvorm ook meer verbeteren, maar steeds gaande-
weg , nooit in eens.
In plaats van vaste kalkoenen gebruik ik bij paarden met spat enz.
gaarne schroefkalkoenen, men kan ze dan van tijd tot tijd verwisselen en
zoodoende zorgen dat de hoef van achteren niet te laag wordt.
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. KEOES.
( Vervolg)
Achtereenvolgens zijn in de artikelen onder bovenstaande rubriek behandeld
de lichaamsbouw, de levensverrichtingen, de natuurlijke verpleging van den
hoef in verband met z'n groei en verrichtingen.
Thans zijn wij genaderd aan de meer kunstmatige verzorging van den
hoef, 't geen wij kunnen samenvatten onder het z.g.n. hoefbeslag. Al moge
in den loop der tijden het hoefbeslag als een der meest gewone en een bij
den hoef schier onafscheidelijk verbonden bewerking worden beschouwd,
toch blijft het iets onnatuurlijks, iets kunstmatigs — noodzakelijk gewor-
den door de omstandigheden waaraan de dieren blootstaan door het loopen
op kunstwegen, 't geen een wanverhouding veroorzaakt tusschen groei
en afslijting van het hoorn.
Hoofdzakelijk zijn het de hoefijzers welke bij die kunstmatige verpleging
een rol vervullen, doch ook het bewerken van den voet vóór het beslag en
het eigenlijke heslaan komt hierbij ter sprake.
, Hoefijzers moeten uit het beste ijzer vervaardigd worden; zulk ijzer is
taai, daarbij hard, doch niet broos. Gewoonlijk gebruikt men er staafijzer
voor en is voornamelijk dat uit Zweden, Silezië, Stiermarken en Nassau
zeer bekend.
Echter ook oude hoefijzers leveren een zeer goed materiaal voor het ver-
vaardigen van nieuwe; mede zijn in gebruik verschillende soorten model-
staven, waarbij soms reeds een afhelling aan de hoefvlakte aanwezig is,
terwijl de bovenvlakte afwisselend verheven en verdiept is in overlangsche
of dwarse richting.
Staal wordt voor hoefijzer materiaal niet veel gebruikt, omdat het bij de
verwarming en bewerking te zorgvuldig moet worden behandeld. Voor bij-
zondere doeleinden, b.v. voor het beslag van paarden die aan afstandsritten
deelnemen, kan het goede diensten bewijzen. Verder wordt voor het ver-
vaardigen van hoefijzers gebruik gemaakt van gegalvaniseerde ijzers en
van gegoten ijzers.
Soms is gebruik gemaakt van phopherbrons, terwijl in den laatsten tijd
hoefijzers zijn vervaardigd uit het lichte metaal aluminium, dat echter te
zacht en, evenals staal, slecht te bewerken is.
In de geschiedenis van het hoefbeslag wordt melding gemaakt van hoefbe-
schuttingen vervaardigd uit hoorn, leer, vlechtwerk, terwijl het allernieuwste
waarschijnlijk is, den hoornwand te beschermen door middel van geperst papier.
Wat echter de voortdurend zoekende menschelijke geest ook moge uit-
vinden, voorzeker zal het gewone ijzer vooreerst niet doelmatig door iets
anders vervangen kunnen worden.
Eigenschappen van een gewoon hoefijzer. Het ijzer moet den vorm heb-
ben van den draagrand van den hoef waarvoor het bestemd is, waaruit dus
volgt dat wij 2 hoofdvormen van hoefijzers onderscheiden, n.1. vóórijzers en
achterijzers. Bij het gereedmaken van een hoefijzer moet de smid zich het
eigenaardige verschil van vorm van een voorhoef met een achterhoef dui-
delijk voor den geest stellen, waarom het niet ondienstig zal zijn nogmaals
in dezen tekst te plaatsen de figuur van het kippenei, gevormd door de
samenvoeging van de beide hoefvormen. (Zie fig. 1.)
Voornamelijk ten opzichte van een goede ronding der voorijzers wordt
in de praktijk nog al eens gezondigd.
. Bij de behandeling van den hoef hebben wij er op gewezen, dat de bui-
ten hoornwand schuiner verloopt dan de binnen hoornwand, zoodat dus ook
de buitendraagrand een grootere, langere boog vormt dan de binnendraag-
rand. Ook met dit feit moet de smid bij het smeden van het ijzer direct
rekening houden. Immers wanneer wij het ijzer verdeelen in 2 stukken
(takken) die in het toongedeelte bij elkaar komen, dan moet de buitentak
meer gebogerf en langer zijn dan de binnentak.
Willen wij zoo'n ijzertak nog verder indeelen, dan doen wij dat naar de
benamingen, welke wij ook gegeven hebben aan de onderdeelen van den
hoornwand.
Aan een hoefijzer kunnen we verder onderscheiden een boven- of hoef-
vlakte en een onder- of bodem (grond)vlakte, benevens een buiten- en een
binnenrand.
Fig. 1. De gewone lijn stelt den vorm
van den voorhoef, de stippellijnnbsp;Fig. 2. Bovenvlakte van een gewoon
dien van den achterhoef voor.nbsp;hoefijzer.
De bovenvlakte van een gewoon ijzer is, wat z'n buitenste en achterste
gedeelte betreft, geheel vlak en wordt de draagvlakte geheeten. 't Is dat
gedeelte van het ijzer waarop de hoef met z'n draagrand rust, en omdat
die hoefsteun het doelmatigst zal zijn op een effene vlakte, moet de draag-
vlakte ook aan die eischen voldoen, n.1. volkomen vlak en effen zijn. Soms
is de geheele bovenvlakte vlak, doch bij het grootste aantal hoefijzers is
het gedeelte naar den binnenrand schuin bewerkt en vertoont dus in die
richting een duidelijke afhelling (fig. 2 l). Deze schuine vlakte is deels
dienstig om drukking van het ijzer op de zool te voorkomen, voor een ander
deel belet zij het blijven zitten van steentjes, stokjes en verdere ongerechtig-
heden tusschen het ijzer en de zool, welke zich op den weg mochten be-
vinden , zooals dat bij het gebruik maken van een geheele platte bovenvlakte
gemakkelijk kan plaats hebben.
Wij zien de afhelling niet aan het achterste gedeelte der bovenvlakte,
ten Ie omdat ze daar niet noodig is ter voorkoming van drukking en
kneuzing en in de 2e plaats omdat het van belang is, dat daar ter plaatse
de geheele vlakte effen is. Immers voornamelijk in de achterste hoefhelft
zet de hoef zich uit en trekt hij zich weer samen, zoodat daar een regel-
matige beweging van den draagrand op het ijzer plaats heeft. Was nu die
bovenvlakte daar ter plaatse niet volkomen effen, dan zou de wrijving van
den draagrand over die oneflen vlakte voor het paard een onaangename
gewaarwording zijn en zou dikwijls gepaard kunnen gaan met inscheuren
en loslaten van den hoornwand.
De onder- of bovenvlakte van het ijzer wordt, op het tegenwoordige
standpunt van het hoefbeslag, door de meeste smeden van een groeve, z.g.n.
rits, voorzien. Deze rits wordf;, met een daarvoor bestemden ritshamer
aangebracht meestal niet in het voorste gedeelte van den toon. Dit is
ook niet noodig, omdat de Ie bedoeling van de rits is, het daarop inslaan
van de nagelgaten, en deze worden niet in dat gedeelte van het ijzer geplaatst.
Bovendien is het, om de dikwijls meerdere
afslijting van het ijzer in den toon en het
aanslaan van een lip, raadzaam, hier ter
plaatse geen groeve in het ijzer te maken,
doch de weerstand tegen die afslijting zoo
groot mogelijk te doen blijven.
Iets voor de uiteinden der takken wordt
de rits wat minder diep ingeslagen om
daar langzamerhand te eindigen. Ook hier
is de rits niet meer noodig omdat ook daar
geen nagelgaten worden ingeslagen.
De diepte der rits moet ^/g a van
de ijzerdikte bedragen; in ieder geval moet
zij zoo diep zijn, dat de nagelkoppen der
z.g.n. ritsnagels er nagenoeg geheel in
Reohter voorijzer, van onderen gezien, verdwijnen.
De richting van de ingeslagen rits moet, wanneer het ijzer onder den
hoef geplaatst is, overeenkomen met die van de witte lijn, omdat daar de
plaats is waar de nagels moeten indringen. Zoo ongeveer moet de binnen-
rand van de rits reiken tot het midden van de hoefijzervlakte, en moet
dus de rits in de buitenhelft dier vlakte worden aangebracht.
De in het ijzer dringende wanden van de rits zijn niet altijd gelijk.
Soms ziet men 2 wanden met gelijke helling, doch ook dikwijls is de bin-
nenwand steil, en de buitenwand hellend.
Om twee redenen is eene aan weerszijden gelijkmatig schuine wand te
verkiezen; n.1. ten le zullen de nagels, bij het inslaan gemakkelijker de
witte lijn volgen, terwijl bij den zeer schuinen buitenwand van de rits
kans bestaat, dat de nagel te schuin wordt aangezet en dit aanleiding geeft
tot vernageling; ten 2e zal bij gelijk schuine ritswanden, de rits in den
regel meer overeenkomen met de nagelkoppen en zullen deze daarin beter
aansluiten, 't geen natuurlijk een groot voordeel is voor het goed vast blij-
ven zitten der ijzers.
Om dit doel nog meer te bevorderen moet het, in de rits ingeslagen, na-
gelgat ook geheel met het daarin opgenomen gedeelte van den nagel over-
eenkomen, d. w. z., het nagelgat moet van den bodem naar de boef-
vlakte langzamerhand nauwer worden — taps zijn. Dezen vorm van
nagelgaten krijgt men alleen, wanneer deze slechts van uit de bodemvlakte
met den taps toeloopenden doorslag worden ingeslagen. Wordt de doorslag
ook aangezet op de hoefvlakte van het ijzer, dan verkrijgt men nagelgaten
van nevenstaanden vorm, waarin nimmer een schuin
verloopenden nagel passend kan worden ingeslagen. Im-
mers de nagels laten hierbij het ijzer los, wanneer zij
''nbsp;\ het nauwste gedeelte van het nagelgat zijn gepasseerd,
in welk geval de ijzers afvallen. (Zie fig. 5).
Fig. 4,
-ocr page 129-Tegen deze verkeerde gewoonte van vele smeden, om de nagelgaten van
weerskanten door te slaan, kan dus niet te veel
worden gewaarschuwd.
De nagelgaten worden meestal ten getale van
6 in de voorste helft van het ijzer ingeslagen.
Dit geschiedt omdat, tengevolge van het hoef-
mechanisme, de hoef in z'n achterste helft zich
't meest uitzet en die welddadige uitzetting niet
belemmerd mag worden door ingeslagen nagels.
Tevens zouden door die uitzetting en opvolgende
inkrimping, in een gedeelte van den hoef, waarin
nagels zijn ingeslagen, de gaten in den hoef
langzamerhand wijder en wijder worden, door
het schuren van de nagels in dit werkende hoef-
gedeelte. Een en ander zou aanleiding geven tot het spoedig los raken
van de ijzers en het ontstaan van groote gaten in den hoef, 't geen het
brokkelig worden van den hoef in de hand werkt. Omdat de buitenijzertak
langer is en tevens omdat de buitenhoefhelft zich minder sterk uitzet dan
de binnenhelft, mogen de nagelgaten in den buitentak iets verder naar
achteren worden aangebracht dan in den binnentak.
Vooral bij de voorijzers moet op deze plaatsing van de nagelgaten streng
worden gelet, omdat wij aan de voorhoeven zeer gesteld zijn op een volledig
hoefmechanisme. De achterhoeven krimpen niet zoo spoedig in elkaar en
mag '.nen dus daar de nagels wat verder naar achteren inslaan, 't geen hier
tevens meer wenschelijk is, om het afrukken van deze ijzers tegen te gaan.
De nagelgaten, verdeeld in toon-, kwartier- en verzen- of 2e kwartierna-
gelgat, moeten worden ingeslagen in de richting van den hoornwand, d. w. z.
bij het inslaan van het toonnagelgat moet de stamper schuiner worden aan-
gezet dan bij het doorslaan van het le toonnagelgat, terwijl het 2e toon-
nagelgat nagenoeg vertikaal moet worden ingeslagen. Dit is een vereischte
om, in de richting van de witte lijn, tusschen wand en zool te blijven en
de nagels op één hoogte aan den hoornwand te doen uitkomen. Werden
alle nagelgaten even schuin ingeslagen, dan zou de toonnagel te spoedig en
de 2e kwartiernagel in het geheel niet buiten den hoornwand komen.
{Wordt vervolgd).
WEDSTRIJD IN HOEFBESLAG.
Ter gelegenheid van de 61e algemeene vergadering der Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw en van de groote Nationale Land-
bouwtentoonstelling door de Afdeeling Tiel aldaar gehouden, had op Don-
derdag 4 Augustus een wedstijd in hoefbeslag plaats, waaraan door alle
hoefsmeden, voorzien van een diploma, kon worden deelgenomen.
Van de 34 hoefsmeden, welke zich hadden aangegeven, waren 30 opgekomen.
-ocr page 130-Uitslag:
le prijs, ƒ40, toegekend aan Gr. J. Rolink te Enschede.
2e prijs, ƒ25, toegekend aan J. A. Koenders te Rheden.
3e prijs, ƒ15, toegekend aan A. J. Smit te Bronkhorst en J. H. van
Ommeren te Zoelen.
4e prijs, ƒ5, toegekend aan Ph. Tijding te Rnnrlo, H. M. Ton te Kerk-
Avezaath, W. J. Zoet te Ophemert en J. H. Huitink te Rnnrlo; terwijl
door de jury werd voorgesteld, eene eervolle vermelding toe te kennen aan:
A. van Heun te Eek en Wiel en A. Vos te Oldenhove.
De werkzaamheden liepen vlug van stapel, zoodat de wedstrijd, aange-
vangen om 9 uur v.m., was geëindigd te 3 uur n.m.
Het terrein was uitstekend; de materialen n.1. de vuren, aambeelden,
bankschroeven waren in de beste conditie, en de beschikking over de paarden
was zoodanig geregeld dat geen stoornis in het werk werd ondervonden.
De jury bestond uit de H.H. J. B. H. Moubis te Utrecht, H. J. C.
van Lent te Tiel en E. Laméris te Zutphen.
Groote belangstelling werd gewekt met het demonstreeren door den heer
Laméris voernoemd van het toestelletje van H. Kosters te Berlijn, waarmede
de vormveranderingen van den hoornschoen in het achterste gedeelte van
den hoef duidelijk zijn aan te toonen. 1)
No. 97 van den catalogus der voorgenoemde Landbouwtentoonstelling
gaf eenige verzamelingen niet gepolijst hoefbeslag te zien, waarvoor beschik-
baar was een le prijs: zilveren medaille. Van de zes opgegeven verzamelingen
waren vijf aanwezig, en wel de nummers 5, 6, 7, 9 en 10 van den catalogus.
Van deze onderscheidde zich no. 5 van W. Ton te Meteren boven de
andere door de juiste en keurige bewerking der hoefijzers, aan welke collectie
de le prijs werd toegekend; terwijl voor no. 6, eene verzameling hoefijzers
van J. Ofman te Buren, het voorstel werd gedaan tot toekenning eener
eervolle vermelding.nbsp;M.
VERGADERING VAN DE VEREENIGING TOT VEREDELING
VAN HET AMBACHT,
gehouden 18 Juli j.1. te Amsterdam.
De verg. werd geleid door Dr. H. F. H. Hubrecht, terwijl het 6e jaar-
verslag (1903) werd uitgebracht door den heer H. L. Boersma, die daarin
o. a. nog wijst op den overleden voorzitter, den heer Conrad, en thans
zelf ook reeds is overleden. (Zie elders dit no.. Red.). De uitgaven voor
de proefafneming hebben in 1903 bijna ƒ900 minder bedragen dan in 1902.
Terwijl aan de regeering en aan de gemeente Utrecht dank wordt ge-
bracht voor de subsidies, resp. ƒ1700 en ƒ100, moet toch nog steeds op
meer steun, ook van andere zijde, worden aangedrongen.
In het hoofdcomité komt eenige wijziging, n.1. voor Drenthe wordt, in
1nbsp; Zie vorige aflevering van »De Hoefsmidquot; (Red.).
-ocr page 131-plaats van Mr. H. Smeenge, gekozen de heer du Croix, ingenieur, terwijl
de heer Smeenge optreedt als vertegenwoordiger van de M. t. N. v. 't Al-
gemeen en van de V. t. b. v. Ambachtsonderwijs in Drenthe. Voor Overijsel
wordt, in plaats van den heer Schermbeek (overleden) gekozen de heer A.
Deking Dura, hoofdingenieur; voor N.-Holland, vacature Riemsdijk (bedankt),
de heer Th. Schill, architect; vacature v. Lennep (bedankt), Mr. M. de Pinto.
Blijkens het verslag der technische commissie, omtrent de proeven van
bekwaamheid ter verkrijging van den graad van meester en gezel, afgelegd
te Utrecht in December 1903, meldden zich in het geheel 84 candidaten
aan, waarvan 68 zich lieten inschrijven, 67 opkwamen en 39 slaagden (9
candidaten trokken zich tijdens de proefaflegging terug.)
Onder deze 39 waren 11 aan wie de graad van meester werd verleend
en 28 gezellen.
In verband met de hooge reiskosten voor de deelnemers aan de proefne-
mingen zal het practische examen voortaan op drie plaatsen worden ge-
houden, nl. te Arnhem, Groningen en Den Haag. Het theoretische exa-
men blijft te Arnhem.
Met de leiding der examens zullen worden belast: te Groningen jhr. mr.
D. E. de Marees van Swinderen; te 's-Gravenhage de heer G. E. V. L.
van Zuylen, en te Arnhem de heer P. van Vliet.
Daarna hield dr. P. J. H. Cuypers een rede over het ontwerp-Arbeidswet.
Hij sprak er zijne verwondering over uit, dat zoovelen — ook in de pers —
afkeurend over dit ontwerp hebben gesproken. Zij hebben de gebreken
onder een vergrootglas bekeken en de groote voordeelen voorbijgezien.
In verband hiermede wees spreker op den gunstigen invloed, dien de
gilden in de middeleeuwen hadden op de ontwikkeling en de welvaart van
den werkman, en op den bloei, die daardoor ook in ruimer kring ontstond.
Vervolgens behandelde hij achtereenvolgens verschillende artikelen van het
wetsontwerp. Daarbij maakte spreker ook zijne kantteekeningen: o. a.
merkte hij op, dat men tegenwoordig een afschrik schijnt te hebben van
het woord „meesterquot;. Ook in dit ontwerp wordt steeds gesproken van
bestuurder. Waarom niet den ouden naam hersteld? Dat is noodig, als
men de gezellen weer gaat invoeren. Ook is het beter om daardoor aan
te geven, dat de bestuurder volkomen op de hoogte is van zijn bedrijf,
wat bij een bestuurder, een administrateur enz. vaak niet het geval is.
Dr. Cuypers vond het voorts verkeerd, dat bijv. aan den burgemeester
wordt overgelaten, aan wie de vergunning om leerlingen aan te nemen
moet worden uitgereikt. Dat behoort door deskundigen te geschieden. In
het algemeen moet het wetsontwerp meer aan het gildewezen getoetst
worden.
De heer D. de Klerk, Rotterdam, erkende, dat er in den gildentijd veel
goeds is geweest, maar de omstandigheden zijn te veel veranderd om tot
dezen toestand terug te keeren. Beter is het, het ambachtsonderwijs zooveel
mogelijk te bevorderen. Spr. maakte tevens bezwaar tegen het wegcijferen
van den burgemeester, gelijk door den inleider geschiedde. Bij den tegen-
woordigen concurrentiestrijd is het juist noodig, dat de beoordeelaar boven
de partijen staat.
De heer J. J. van Nieukerken, den Haag, keurde het af, dat in het
ontwerp alleen bepalingen zijn neergelegd ten opzichte der ambachtslieden,
en niet voor de meesters. En toch is dat wel het meeste noodig.
De heer van As betoogde, dat er meer samenwerking moet zijn tusschen
patroon en gezel. In dezen geest zond de Ned. Schildersbond dan ook een
adres aan den minister van binnenlandsche zaken. Spreker stelde voor, dit
adres te ondersteunen of een adres in gelijken geest te verzenden.
De heer van Nieukerken bestreed dit, en handhaafde zijn meening.
Overigens zou spreker er voor zijn, het belangrijke vraagstuk, dat thans
slechts vluchtig kan worden behandeld, in een speciale vergadering te
bespreken.
Mr. H. Smeenge verklaarde ook niet in te stemmen met hetgeen dr.
Cuypers over de burgemeesters opmerkte. Laat men de benoeming tot
meester aan een college van patroons over, dan zullen de concurrenten uit-
spraak hebben te doen over de vakkennis en de zedelijke positie tevens van
een der hunnen. Dat moet niet.
Dr. Cuypers zeide het hiermede volkomen eens te zijn. Ook hij heeft
steeds geijverd voor het aanstellen van een onpartijdig persoon boven de
deskundigen. Aan den heer de Klerk antwoordde spreker, dat hij niet den
gildentijd in het algemeen terugwenscht, maar wel het goede wat daarin
was.nbsp;N. R. C.
Uit: „Nieuwe Rotterdamsche Courant.quot;
—nbsp;Hessel Lourens Boersma, in leven directeur der Haagsche
Ambachtsschool is overleden. Boersma was secretaris van de vereeniging
tot veredeling van het Ambacht. Hij werd aan z'n graf geschetst als een
man die zich keerde tegen allen die het ambachtsonderwijs wilden afbreken,
en de door hem behaalde overwinningen verkreeg doordat hij zijn hart gaf
aan de zaak waarvoor hij arbeidde.
—nbsp;Nabij Pretoria is een hoogoven opgericht. Er zijn daar rijke ijzer-
ertsen gevonden en in de nabijheid ook steenkolen. De oven zal een capa-
citeit hebben van 500 ton ruw ijzer per week te leveren. Machineriën
voor de vervaardiging van staal zullen worden ingevoerd. De vooruitzichten
schijnen zeer gunstig — zoo melden de Eandbladen — want buiten ijzer-
erts en kolen is er ook overvloed van kalk. Het erts is bematite en magnetite
en bevat van 58 tot 62 percent ijzer. Men heeft berekend, dat er omtrent
60 millioen ton erts aanwezig is; men heeft ook magnesiumerts gevonden.
In Johannesburg verwacht men van de ijzer-industrie ontzettend veel in de
naaste toekomst.
Uit: „Der Hufschmiedquot;.
— Ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum der leersmederij te Danzig,
kan ook de heer WilhelmLohseop een 25-jarige werkzaamheid als onder-
wijzer in het praktisch hoefbeslag aan voormelde inrichting terugzien.
Der Hufschmied geeft van dezen praktikus een karakteristiek portret.
nl.: Lohse staande bij het aambeeld, met z'n armen steunende op den steel
van z'n hamer, die met het andere gedeelte op het aambeeld rust; het
geheel is omlijst door een hoefijzer.
Lohse wordt genoemd een smid, die met krachtige vuist het ijzer smeedt,
doch bovendien ook nog zeer goed de pen weet te hanteeren.
_ Een 2e interessante afbeelding geeft het Blad nl. van het pavilloen,
door de firma Fr. Dick, fabrikanten te Esslingen, geplaatst op de tentoon-
stelling te St. Louis (Amerika) en waarin, naar het ons voorkomt, een
zeer volledige verzameling hoefijzers etc. is saamgebracht.
(Onze hoofdredacteur, de heer A. W. Heidema, welke thans de ten-
toonstelling te St. Louis bezoekt, zal zeker van een en ander wel iet meer
mededeelen. Bef.)
— Reorganisatie van let hoefbeslagwezen in Pruisen. Een eerste doel der
reorganisatie is een meerdere gelijkheid van de examens, met mogelijke
vermindering van de plaatsen waar examens worden afgenomen.
Het tot de uitoefening van het hoefbeslag vereischte bewijs van bevoegd-
heid zal ook thans nog worden afgegeven:
le. door van staatswege ingestelde examencommissies, 2e. door van staats-
wege ingestelde of erkende inrichtingen voor hoefbeslag en 3e. door daartoe
gemachtigde gilden. Alle examens worden voortaan volgens een nieuw
voorschrift afgenomen. De departements-veeartsen zijn voorzitters van de
3 examencommissies.
Veel zal er gedaan worden om het aan de toekomstige hoefbeslagsmeden
mogelijk te maken, de vereischte kennis deelachtig te worden. Dit zal
worden betracht door nog betere inrichting van bestaande leersmederijen,
het oprichten van nieuwe inrichtingen; verder door de verbetering van de
gilden door het oprichten van vakscholen, een en ander met daartoe ten
dienste staande geldmiddelen.
Voor de inrichting van leersmederijen is ook een bepaald ontwerp opgemaakt.
Het aanbevelen van dit ontwerp heeft wel niet de bedoeling om het leer-
smederij wezen als beslist model te dienen, omdat het zaak zal zijn, voor
de plaatselijke verhoudingen, passende inrichtingen te verkrijgen, en deze
geschikt zijn de leerlingen op te nemen. Overigens wordt het oprichten
van vele leersmederijen geen voordeel geacht boven de inrichting van enkele,
groote centrale leersmederijen.
Particuliere leersmederijen worden in 't algemeen iriet als doeltreffend
aangeprezen. Waar zij bestaan, moet men trachten ze in openbare inrich-
tingen te veranderen. Examens mogen door deze particuliere inrichtingen
niet meer afgenomen worden, doch de daaraan gevormde leerlingen moeten
weëxamineerd worden door de staatsexamencommissie.
Ook ten opzichte van het afgeven van bevoegdheid tot het uitoefenen
van het hoefsmidsvak door gilden, zijn beperkende bepalingen vastgesteld.
_ Leersmederij te Hannover. In de laatste dagen van de maand Juni
zijn 16 leerlingen geëxamineerd, met het resultaat dat 4 een diploma met
„zeer goedquot;, 9 met „goedquot; en 3 met „voldoendequot; ontvingen.
— Commissie voor het hoefbeslag van de Geld. Overijselsche Mpij.
V. Landbouw. Tot leden van bovengemelde commissie werden herbenoemd
de heeren Mr. J. G. Eidder van Eappard en J. B. H. Moubis te Utrecht.
—- LJzermarkt te Glasgow.
In de maand Juli geschiedde er op de ijzermarkt niet veel. De omzet
bleef klein, terwijl de prijzen vrij vast waren.
Steenkolenmarkt.
In den kolenhandel gaat het niet druk, vooral naar Nederland is de ver-
scheping, vergeleken bij andere jaren en andere landen, beneden het gemid-
delde.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Iets over landen.
Een gewichtige en zeer veel aangewende samenkoppeling is die door
banden en beugels. Hierdoor worden in het bijzonder bij hekwerken, vul-
lingen enz. de staven, stijlen en gebogen gedeelten samengevat, waar zij
overigens bewegelijk moeten zijn. Een band heeft eendeels tot doel de
afzonderlijke deelen tegen doorbuigen te behoeden en aan het geheel meer
stevigheid te geven ; het te verstijven. Anderdeels draagt het in vele ge-
vallen ook tot versiering bij. Bij het gepast aanbrengen van deze banden
geven zij een geschikte gelegenheid om bepaalde plaatsen meer op den voor-
grond te doen treden en tevens een gewenschte afbreking van doorgaande,
rechte lijnen teweeg te brengen.
Het aanbrengen van stroppen en banden kan dikwijls ook geschieden op
plaatsen, waar het klinken bezwaren oplevert. De band komt somtijds ook
voor als een soort van ketting met geledingen van vierkanten of ronden vorm,
zoowel van plat-, rond- als faconijzer, enz. Groote, zware banden worden
afzonderlijk gesmeed en bestaan dan veelal uit twee stukken, die met span-
ningen op en in elkander vallen en vastgeschroefd of geklonken worden.
Eijk geprofileerde banden worden ook wel van ijzer of messing gegoten.
Zij kunnen dan niet altijd na het stellen of plaatsen omgeschoven worden,
zoodat het dikwijls voorkomt dat de band bij het bewerken der onderdeelen
reeds moet worden aangebracht.
Om er voor te zorgen, dat de band later niet van zijn plaats kan glijden
of geschoven worden, is het veelal noodig hem op een daarvoor gepaste
plaats door het aanbrengen van schroeven of klinken te bevestigen, waarbij
dan dikwijls van versierde rozetten gebruik kan worden gemaakt.
Halve banden, welke aan de eene zijde open blijven, worden toegepast bij
randen van vullingen, om een gebogen raamijzer te omklemmen, enz. Zij
kunnen door schroefbouten of klinknagels met het raam verbonden worden
en zijn ook geschikt om de vullingen of ramen, bij wijze van ooren, in het
muurwerk te bevestigen.
Met het merk
quot;priedr. Dick, Esslingen a. N.
Vertegenwoordiger:
I. .J. van Meekren, Groningen.
Alleen verkoop aan handelaren.
—-— hoefzolen voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECULAIEES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijscouranten voor HH. veeartsen
en hoefsmeden op aanvrage gratis.
Onder de banden kan men ook de gegoten en gesmeede deelen rangschikken,
welke voor versiering om de kolommen, stijlen en staven geplaatst worden
Ltzi zij voor een bLd voetstuk worden gebruikt of dmnen moeten om he
Lu of ander gedeelte meer in 't oog te doen vallen. Zij doen dan evenwe
Set bepaald dienst als banden, aangezien zij niet gebrmkt worden voor het
koppelen of bij elkander houden van verschillende stukken.
Wereldtentoonstelling Parijs
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
nrKirTTCWnbsp;kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
nLllU 1 I Ln, Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len Toor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
99
Hoefsmeden en Eigenaars van Paarden
Atonneiieiitspriis per jaar: Voor Nrferljnd fr p. P;^/^quot;»
f rp. p. ƒ4.40 Voor Indië en het OTenge Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.UU
S. C. IH. BAX.-2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAIÏI.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc !«traal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien yan Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit. Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutehmtc, teit, zachte, veerkrachtige JZajwe Caojf/c^owc,
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Pr ij zen uiterst bill ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts eu
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen).
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnag:els
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pnenmatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 137-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 9.
hoofdredacteur-uri'geve-r: a. w. heidema, rijks-yeearïs te groningen.
-ocr page 138-
Lambert amp; | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Trederikse. — quot;Wat
moet de hoefsmid noodzakelijk weten? door H. A. Kroes. — Tentoonstel-
ling van hoefbeslag te Enbhuizen. — Afleggen van proeven van bekwaam-
heid voor hoefsmeden. — Hoeveel wordt er aan het beslag verdiend? —
Persoverzicht. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak
vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEF,
door
A. Frederikse.nbsp;'
{Vervolg.)nbsp;^
B. AFWIJKINGEN VAN DE NORMALE GEST^DHII®;;
VAN HET HOEFHOORN.
De bruikbaarheid van het paard hangt, behalve van den hoefvorm, ook
van de hoedanigheid van het hoorn af.
De hoeveelheid vocht, in het hoorn aanwezig, kan zeer verschillend zijn;
steeds bevatten de hoornzoom en de straal meer vocht dan de andere deelen
van den hoornschoen.
Van uit het bloed in de hoeflederhuid wordt steeds vocht voor het hoorn
aangevoerd, dus is eene versterkte bloedstroom door de hoeflederhuid voor-
deelig voor den toevoer van vocht aan bet hoorn.
Door baden en wasschen der hoeven wordt alleen aan de buitenste hoorn-
lagen vocht toegevoerd en worden deze dientengevolge verweekt.
Door hoefzafven wordt de opname en het verdampen van vocht aanmer-
kelijk verminderd; vooral geldt dit voor straal en zoolhoorn.
Beste, gele vaseline is hiervoor het meest doelmatig en niet duur; veel
heeft men niet noodig, een dikke laag is zelfs niet gewenscht.
De ervaring leert, dat alle hoeven, waarbij het hoefmechanisme tot zijn recht
kan komen, hunnen regelmatigen vorm, goede hoedanigheid en normale
hoeveelheid vocht in het hoorn behouden.
Hieruit volgt, dat men het beste hoorn bij onbeslagen paarden in de weide
zal vinden, terwijl men van de beslagen paarden den besten hoefvorm en
hoedanigheid van het hoorn zal vinden bij die dieren, welke op tijd en
goed beslagen worden en voldoende beweging op zachten bodem krijgen.
Bekend is het verschil van hoorn bij de verschillende rassen; in het alge-
meen is het hoorn van volbloed-paarden veel beter dan dat van ons inlandsch paard.
1. Harde, broze hoorn.
Het hoorn, vooral van den wand, is hard en droog, waardoor de draag-
rand gemakkelijk splijt en afbreekt of wel in de richting van de pijpjes
inscheurt.
Deze hoorn wordt meer aan de voor- dan aan de achterhoeven gevonden
en komt meer bij den nauwen dan bij den wijden hoefvorm voor.
Ooreahen:
Voortdurend staan op droog stroo, sterk raspen van den hoornwand,
slechte ijzers, te warm passen en storing in de voeding van de hoeflederhuid
door onderdrukt hoefmechanisme.
Behandeling en beslag:
Door goede hoefverpleging, goed beslag en verder alles wat het hoefme-
chanisme bevordert, wordt verbetering verkregen.
Het is dus zeer nuttig de lioeven te wassclien om alle vuil te verwijderen
en ze daarna met vaseline in te smeren, ook is het goed de paarden op nat
zand te plaatsen.
Alle losse hoorn moet worden weggenomen en het gebruik van een ijzer
met een groot aantal nagelgaten is aan te bevelen, om te kunnen nagelen,
waar de hoorn goed is; natuurlijk zijn hier lichte hoefijzers zonder kal-
koenen en dunne nagels noodig. Het ijzer moet niet te warm gepast worden.
Beweging, zoo mogelijk op zachten bodem, is bepaald noodig voor het
verkrijgen van betere hoorn.
2. Zachte, weeke hoorn.
Het hoorn is week en buigzaam en brokkelt aan den draagrand gemak-
kelijk af. De wand buigt zich, als de straal den lichaamslast niet helpt dragen.
Oorzaken:
Voortdurende inwerking van vocht, vooral op wijde hoeven, natte weiden
en vuile stallen.
Behandeling en leslag:
Deze hoeven moeten zoo weinig mogelijk met vocht in aanraking komen;
het gebruik van hoefzalven is daarom aan te bevelen.
Bij het besnijden moet alle losse hoorn weggenomen worden. Een licht
ijzer zonder kalkoenen — maar met zijlip — en dunne nagels zijn hier gewenscht;.
de draagvlakte moet zóó breed zijn, dat de zoolrand overal meedraagt.
Loopt de drachtwand niet recht meer, maar is deze gebogen, dan is een
licht balkijzer met lederen zool op zijn plaats.
Is de draagrand sterk brokkelig, dan moet men met kunstboom of Huf-
lederkitt de openingen dicht maken, o. a. om indringen van vocht tegen tamp;
gaan.nbsp;{Wordt vervolgd.)
WAT MOET DE HOEFSMID NOODZAKELIJK WETEN?
door
H. A. Kroes.
(Vervolg)
In de vorige aflevering stonden wij stil bij het aantal, den vorm en de-
richting der nagelgaten.
Daar wij tot nog toe slechts normale, gezonde hoeven en normale omstan-
digheden behandelen, konden wij daarbij het aantal en de richting aange-
ven, zooals werd gedaan en zal, aldus werkende, de smid niet veel last
hebben dat hij de paarden z.g.n. vernagelt, d.w.z. met een nagel de hoef-
iederhuid (het leven) raakt, of deze deelen daarmee pijnlijk drukt. Komt
het nog eens voor dat een nagel te dicht aan 't leven komt, dan zal het
meestal die zijn, welke het verst naar achteren wordt ingeslagen, omdat
daar ter plaatse de hoornwand steil is en de nagel niet zoo gemakkelijk
buiten den hoornwand komt. Toch moet er hier op gewezen worden, daf;
soms door toedoen van den smid de mogelijkheid wordt geschapen, om ook
het paard met den toonnagel gemakkelijk te vernagelen. Immers door het
veel inkorten van den toonwand, het uitkappen van hoorn aldaar ten behoeve
van de lip — alsmede door het afvijlen en bijwerken van een hoef, waarbij
het ijzer niet passend op den draagrand van den hoef, doch te veel naar
achteren is aangelegd — kan de toonwand abnormaal dun worden. Legt
men nu onder een hoef, die herhaaldelijk op die wijze is beslagen, een ijzer
aan, waarin de nagelgaten zijn gestampt als voor een hoef met normale
wanddikte in den toon, dan zal het toonnagelgat zeker niet een zelfde
verloop hebben met de witte lijn, doch daarbinnen vallen, en de toonnagel
zal niet schuin kunnen worden ingeslagen — ja, zelfs steil ingeslagen — nog
dikwijls op de gevoelige deelen drukken.
Maakt de opmerkzame smid voor iederen hoef een ijzer, dan zal hij bij het
inslaan van de nagelgaten en bij het nagelen daarmee rekening houden,
doch wanneer bij zoo'n mishandelden hoef gebruik gemaakt wordt van reeds
grootendeels afgewerkte ijzers (b.v. fabrieksijzers), dan zal dikwijls daarmee
onheil worden gesticht.
Sommige eigenaars van paarden zijn er op gesteld, dat er wat veel na-
gels worden ingeslagen, omdat zij beweren dat anders het ijzer niet voldoende
kan worden vastgemaakt.
Hebben wij te doen met zeer groote hoeven, dan is er niet veel tegen om
1 of 2 nagels meer te gebruiken. Ook aan de achterhoeven mag desnoods
een nagel meer worden ingeslagen, ten Ie omdat — zie vorig artikel —
hiermee niet zooveel kwaad wordt gedaan aan het hoefmechanisme, en
verder omdat, b.v. voor landbouwpaarden, het gevaar voor het afrukken
van een achterijzer grooter is dan voor een voorijzer.
In 't algemeen echter kan men als vaststaande aannemen , dat de goede
bevestiging van het ijzer veel meer afhangt van de gesteldheid van de nagel-
gaten, het inslaan van de nagels en het afwerken van den hoef, dan van
het aantal nagels waarmee het ijzer wordt bevestigd.
In de Duitsche fabrieksijzers zijn dikwijls een aantal nagelgaten geslagen
om daarvan naar believen gebruik te kunnen maken wanneer sommige
gaten niet goed zijn bewerkt en niet uitkomen op de witte lijn. Het
spreekt van zelf dat dan de laatste nagelgaten te ver naar achteren komen,
dat men het hoefijzer onnoodig verzwakt en dat de niet met nagels gevulde
gaten ware vuilnishaarden voor den hoef zijn, waardoor geen gunstigen in-
vloed op het hoorn wordt uitgeoefend.
Aan een normaal hoefijzer mag verder niet ontbreken een Up. Hieronder
verstaat men een dun uitgeslagen ijzergedeelte dat meest van af den boven-
buitenrand van het hoefijzer en in het toongedeelte wordt uitgesmeed, in de
richting van den wand daar te plaatse.
Een goede lip moet aan de basis vrij breed zijn, n.1. de ruimte innemen
tusschen de 2 toonnagelgaten, tevens moet zij aan de basis vrij stevig zijn,
zonder dat er in den toon te veel ijzer wordt weggeslagen voor hare bewer-
king. Naar boven toe loopt de lip smal en dun toe, zoodat zij een ongeveer
halvemaanvormige gedaante krijgt, terwijl hare hoogte een ijzerdikte moet
bedragen. Het bovengedeelte moet dun zijn omdat het, wanneer het ijzer
ondergelegd en dus koud is, toch nog gemakkelijk tegen den hoornwand
moet kunnen worden aangeslagen.
Het groote nut van de lip bestaat daarin, dat zij de verschuiving van den
hoef op het ijzer tegengaat.
Vooral bij paarden die in snelle gangen op harde wegen gebruikt worden,
daarbij dikwijls vrij plotseling worden ingehouden, zullen de hoeven, wanneer
de voet is neergezet, steeds nog een neiging tot beweging in voorwaarsche
richting ondervinden, — en wanneer dan het ijzer tusschen en op de steenen
vaststaat, heeft er noodwendig eene schuivende beweging tusschen hoef en
ijzer plaats, 'tgeen verplaatsing van het ijzer onder den voet, ruim worden der
nagelgaten in den hoef (en daardoor los raken van het ijzer) tengevolge heeft.
Door een breede, eenigszins stevige en goed aangeslagen lip wordt dit
kwaad bijna volkomen opgeheven. Wij zeiden dat meestal de lip in het
toongedeelte wordt aangebracht; maakt echter het paard, bij het neerzetten
met z'n hoef op den bodem, een andere schuivende beweging, b.v. een zij-
waartsche, dan zal de lip worden aangeslagen in het kwartiergedeelte, en wel
meestal aan weerszijden, omdat in dit geval, bij een beslag zonder dergelijke
lippen, de schuiving ten gevolge zou hebben, dat het ijzer scheef onder
den voet geraakt.
Minder noodzakelijk — ja meestal nadeelig — is het maken van kalkoe-
nen en stooten aan de ijzers. In afl. 6 van De Hoefsmid werd over kalkoe-
nen nog een vrij uitvoerige beschouwing gegeven, zoodat wij het overbodig
achten, thans meer in het breede uit te meten, wat er alzoo tegen het
plaatsen van kalkoenen kan worden aangevoerd. Wij stappen dus van dit
onderdeel van de behandeling van het hoefljzer af, met verwijzing naar be-
doeld artikel.
Als verdere eischen welke men aan een goed hoefljzer mag stellen, noemen
we: het volkomen vlak eijn, zoodat het op een vlakken bodem gelijkmatig
aandrukt. In enkele gevallen richt men het ijzer in den toon iets naar
boven en geeft een z.g.n. opzet aan het ijzer. Enkele smeden hechten
bijzonder veel aan een opzet en maken ze steeds aan de ijzers, vooral aan
de voorijzers. Voor loopende paarden, en vooral voor paarden die de voor-
beenen niet goed opnemen, is de opzet een hulpmiddel om dit kwaad tegen
te gaan en daarmee struikelen en vallen te voorkomen.
Het ijzer moet overal even breed zijn en 2 maal de dikte van den wand
bedragen. De kwestie van de ijzerbreedte is in eenige afleveringen van
den loopenden jaargang van „de Hoefsmidquot; mede een punt van uitvoerige
behandeling geweest. Immers sommigen beweren dat de ijzerbreedte naar
de takken moet afnemen, omdat daar ook de wand dunner wordt, terwijl
anderen zeggen: neen juist daar, in het achterste gedeelte van den hoef, is
de meeste beweging en wrijving op het ijzer, dus daar moet het ijzer goed
breed zijn om bij den uitgezetten hoef nog steun aan den verzenwand en
een gedeelte van de steunsels te geven.
quot; Wij nemen aan dat hier een gulden middenweg moet worden bewandeld
en bij de beoordeeling van de breedte der takken de gesteldheid van den
hoef in aanmerking moet worden genomen. Als regel kan gelden dat het
ijzer ongeveer overal even breed moet zijn.nbsp;(Wordt vervolgd.)
TENTOONSTELLING VAN HOEEBESLAG TE ENKHUIZEN.
Op de tentoonstelling te Enkhuizen — 6—9 Sept. j.1. — zag ik negen
inzendingen van hoefbeslag, die vrij wat beter waren dan die van het
vorige jaar te Alkmaar Over het algemeen was het werk vrij goed te noe-
men. Drie verzamelingen waren zeer goed volgens het programma uitgevoerd.
Onder die verzamelingen vond ik aangegeven: „nieuwste vindingquot;, n.1. een
achterijzer met toonbeschermer (bijna hetzelfde als in „De Hoefsmidquot; wel
eens is besproken), vervaardigd door den heer Chr. Kochhein, gedipl.
hoefsmid te Oosthuizen, die den eersten prijs ten deel viel, n.1. een verg.
zilv. med., geschonken door den heer de Leur, Eijksveearts te Hoorn.
(Dit ijzer, waarvan wij hierbij de afbeelding voegen, is reeds behandeld in
jaargang 1900, blz. 168 van „De Hoefsmidquot;. Het is n.1. een ijzer met
toonbeugel, terwijl het open gedeelte vani den beugel met een stuk leer is
gesloten. Med.)
De 2de prijs, zilv. med., eveneens door genoemden heer geschonken, kon
worden toegekend aan den heer W. van Dok, gedipl. hoefsmid te Enk-
IJzer en wig op doorsnee.
Wig.
-ocr page 144-huizen, als „nieuwste vindingquot; had hij vervaardigd een ijzer voor groote
afstandsritten en een verbeterd klemhoefijzer met ingeschoven wig. (Ook
dit ijzer ontmoeten we in „De Hoefsmidquot;, jaarg. 1902, blz. 55, waar het
beschreven wordt als het ijzer van Lejenne, directeur van de hoefsmid-
school te Tpres. Bed.)
De 3de prijs werd toegekend aan den heer J. Strengman te Veen-
huizen, bij Oude Niedorp, die als iets nieuws had ingezonden een gutta-
percha zool met voorijzer, tegen het klappen. (Deze gutta-percha zool ge-
lijkt wel iets op die welke is afgebeeld in „De Hoefsmidquot; jaarg. 1897, blz.
173, welke afbeelding wij hier plaatsen. In plaats van een gesloten, overal
even hoogen opstaanden gummirand, zooals hier afgebeeld, is de rand van
de zool bovenbedoeld niet gesloten, daarbij is het toongedeelte dikker,
zoodat de gummirand beneden het ijzer uitsteekt. Deze dikke gummirand
loopt naar de punt van den straal halvemaanvormig uitgesneden en dun
uit. Bed.)nbsp;K.
AFLEGGEN VAN PEOEVEN VAN BEKWAAMHEID VOOE
HOEFSMEDEN.
Door de commissie (in de jaren 1898 en 1900 reeds werkzaam geweest),
daartoe uitgenoodigd door het hoofdbestuur der Maatij. van Landb. en Vee-
teelt in Zeeland, werden in de eerste week van Augustus 1904, de smids-
bazen en gezellen, die gedurende de wintermaanden 1902—1903 en 1903—1904
theoretisch en praktisch onderwijs in hoefbeslag genoten hadden, in de
gelegenheid gesteld proeven van hunne bekwaamheid af te leggen.
Het theoretisch onderwijs was door enkele heeren veeartsen in die provincie
gegeven, terwijl het praktisch onderwijs, onder hun toezicht, door reeds
vroeger gediplomeerde hoefsmeden had plaats gehad. Alle gehouden cursussen
zijn noch direct van het Hoofdbestuur noch van de Afdeelingsbesturen der
Maatschappij uitgegaan — doch zijn op eigen initiatief gehouden.
Voor de vier onderdeelen (le: ijzer afnemen en hoef besnijden, 2e: maken
v/h ijzer, 3e: passen en onderleggen v/h ijzer en 4e: theorie v/d hoef en hoef-
beslag) van het examen konden veertig punten behaald worden; echter is
het hoogst aantal punten dat de commissie kon geven negen en twintig geweest
en was dit een gevolg van het minder goed onderlegd zijn in het praktische
gedeelte. Van de negen en vijftig geëxamineerden zijn er één en dertig
toegelaten.
Aangezien het Hoofdbestuur der Maatschappij van L. en V. in Zeeland
voornemens schijnt in elk barer afdeelingen wederom een tweejarigen cursus
te doen houden, dient opgemerkt, dat het in het belang der leerlingen
wenschelijk is, veel tijd te besteden aan het praktische gedeelte.
Dordrecht, Aug. 1904.nbsp;v. R.
HOEVEEL WOEDT EE AAN HET BESLAamp; VEEDIEND ?
In „Metallicusquot; van 1 Sept. j.1. las ik de prijsopgaaf van wat een smid
moet uitgeven voor het vierkant beslaan van een paard, en heb daaruit den
indruk gekregen dat die smid enkele werkzaamheden wat royaal berekent,
en zijn klanten wel een beetje te veel verwend heeft, want als er niet meer
verdiend werd met het beslaan van paarden, dan was het al heel treurig
gesteld met het hoefsmidsvak.
Bedoeld Blad geeft aan:
Een vrij algemeen genoteerde prijs voor 4 ijzers is.....ƒ 1-40
De smid geeft hiervan uit:
voor ijzer...........ƒ0.27
maakloon (2 knechts uur) . . . . „0.16
loon voor het beslag met richten (2
knechts 1 uur).........„ 0.33
voor paarden met gebrekkige voeten,
waaraan langer gewerkt wordt . . . „ 0.04
Voor halen en brengen van de paarden,
boefnagels, stopverf, teer, werk . . . „ 0.20nbsp;,, 1-00
Blijft er als zuivere winst over..........ƒ0.40
Daar moet dan nog van betaald worden: de werkplaats, gereedschappen,
steenkolen, gas, water, fooi voor den koetsier, ongevallenwet, bedrijfsbelas-
ting, kwade posten.
Heeft een paard een ijzer los, wordt het afgetrapt, strijkt of klapt het,
loopt het niet vlot, het komt allemaal in rekening van de 40 ets zuivere winst.
Wat aangaat de prijs van ƒ1.40, is, dunkt mij, wel zoo wat overal
gelijk en als men nu weet dat men voor ƒ1.40 het paard moet beslaan,
zal men trachten om er zoo veel mogelijk aan te verdienen en dan kan men
het toch als regel beschouwen, dat men geen twee volslagen knechten of
een knecht en de baas noodig heeft om een paard te beslaan. In een hoef-
smederij zijn toch altijd een paar smidsjongens werkzaam om de paarden
weg te brengen, voor te slaan, ijzers op te vijlen, enz. Als men nu rekent
dat een knecht ƒ 0.16 per uur verdient (wat bij ons de loonstandaard is),
en een smidsjongen 4 gulden in de week, (dat is ongeveer 6 cent per uur)
dan kosten 4 ijzers voor het ma,ken (^/g uur)........ƒ 0,11
4 ijzers stellen en beslaan...............„ 0,22
en paarden met gebrekkige hoeven, afwijkende standen, waar langer
aan gewerkt wordt.................„ 0,04
voor hoefnagels, stopverf, teer en werk, voor het halen van en
naar den stal.................... 0,20
en voor het gebruikte ijzer............. . .nbsp;„ 0,27
Ik kom dan tot een som van..............ƒ 0,84
Dit is zuinig berekend, maar men kan het er toch voor doen, en als
men dan in het jaar een paar duizend paarden beslaat, maakt het toch al
op de verdienste nog al wat uit.
Wat aangaat het losgaan en het verloren raken van ijzers, het klappen
en het strijken, is m. i. de smid niet verplicht om dat alles gratis weer
in orde te maken. Als een smid weet dat het paard goed beslagen is, dan
moet er toch altijd een oorzaak bestaan voor bovengenoemde zaken, waaraan
de smid geen schuld heeft.
Als men echter de klanten maar gewent om alles Toor niets weer in orde
te maken, dan kan men er op het laatst nog wel geld bijleggen.*) De kwes-
ties van het vragen om klanten, het fooien geven enz., — ja, dat staat overal
al gelijk. Wie de grootste fooien geeft aan koetsiers en stalknechten, die
beslaat altijd voor die lui het beste. Daarom roep ik met den Secretaris
van den Bond van Smedenpatroons in Nederland uit: „smeden vereenigt u,
en men kan grootendeels die misstanden de wereld uithelpen.quot;nbsp;S.
*) Er wordt menigmaal door smeden meer werk verricht dan van hen geëischt
wordt niet alleen, doch ook meer dan wenschelijk is. Wij bedoelen b.v. het in-
grijpen daar waar veeartsenijkundige hulp gewenseht is. Ja, het komt dikwijls
voor, dat wanneer door den eigenaar reeds dergelijke hulp is ingeroepen en de vee-
arts reeds een behandeling heeft ingesteld, de smid nog tussehenbeide meent te
moeten komen en op eigen gezag in den hoef gaat kappen en graven, veelal op
een voor dien hoef niet zeer gewenschte manier Vooral wanneer er kwestie is
van vernageling of van steengallen — meent de smid de aangewezen persoon te
zijn om handelend op te treden.
Konden de hoefsmeden besluiten zich meer algemeen van deze liefhebberij los
te maken, dan zou dit o.i. gepaster — en voor hen op den duur voordeeliger
zijn. Ze hebben zich in deze in geen geval te beklagen wanneer dergelijke werk-
zaamheden niet betaald worden. Bed.
Uit: „Der Hufschmiedquot;.
— In geheel Oostenrijk-Hongarije heerscht een groote mate van gelijkvor-
migheid in het hoefbeslag. Zoo kan men dan ook direct de paarden uit
Oostenrijk-Hongarije, wanneer ze althans beslagen zijn, aan het beslag her-
kennen.
Het beslag herinnert ons niet aan dat van naburige landen, doch komt
het Engelsche beslag iets nabij.
Te weinig wordt er nog op de individueele eisclien bij ieder paard gelet;
in dat opzicht kan men in Oostenrijk-Hongarije nog wel wat van Duitsch-
land en Italië leeren. Vooral wordt in eerstgemelde landen de noodige
zorg besteed aan de nagelgaten, welke zuiver den trechtervorm hebben, dat
zooals we weten een le vereischte is voor het goed vast blijven zitten der
ijzers. In Dnitschland worden die gaten veel slechter gemaakt, en om dan
toch het ijzer goed vast te kunnen onderslaan, worden er veel gaten in het
ijzer aangebracht. Graaf van Einsiedel en Dominik hebben reeds veel po-
gingen aangewend om ook in Duitschland meer eenheid in het beslag te
verkrijgen, doch tot nog toe zonder het noodige succes. Eerstgenoemde
wilde daarvoor kiezen het naar hem genoemde beslag, (zie teehening. Ref.}
doch de diepe rits, de smalle draagvlakte en de mager gestampte nagelgaten,-
bleken te veel bezwaren voor een algemeene toepassing, hoewel het ont-
breken van kalkoenen en stoot aan de ijzers, en het hoog laten van de
drachten bij deze beslagmethode, wel als groote voordeelen kunnen worden
aangemerkt.
.— De ervaring heeft geleerd dat schijnbaar weinig beteekende kroonbe-
trapping dikwijls ingrijpende nadeelen teweegbrengen, ja zelfs den dood van
het dier kunnen veroorzaken. Het is daarom de plicht van den hoefsmid,
bij het ontdekken van een kroonbetrapping, den eigenaar aan te raden,
tijdig veeartsenijkundige hulp in te roepen.
— In hetzelfde No. is opgenomen een vervolg-artikel omtrent de reor-
ganisatie van het hoefbeslagwezen in Pruisen, waarin wordt behandeld
het reglement voor het hoefbeslagexamen. Dit examen is verdeeld in een
practisch en theoretisch gedeelte. De practijk omvat: le: het maken van 2
ijzers, waarvan één voor een zieken of gebrekkigen hoef, voor een paard
met gebrekkigen stand of gang, of een ijzer voor een bijzonder gebruiksdoel,
b.v. voor winterbeslag. Waar zoowel warmbloed- als koudbloedpaardeu
gehouden worden, moet één der ijzers voor warmbloed en het andere voor
koudbloed bestemd zijn; 2e: beslag van 2 hoeven (een vóór- en één achter-
toef) zoo mogelijk met afnemen van andere ijzers. Ook hierbij zal weer
getracht worden paarden met abnormale hoeven en standen beschikbaar te
hebben; wanneer dit niet mogelijk is, zal beslag voor een bijzonder gebrniks-
•doel (voor één hoef) worden voorgeschreven.
Bij dit beslag zal moeten worden gelet op de beoordeeling van het paard
vóór het beslag, het afnemen der ijzers, het besnijden van den hoef, het
smeden, het richten, het passen, het onderslaan van het ijzer en de beoordee-
ling van het paard na het beslag; 3e: zoo mogelijk het bewerken van
veulenhoeven.
De theorie bepaalt zich le: tot de algemeene lichaamsbouw van het paard
■en de ledematen met betrekking tot het hoefbeslag, alsmede de grondbe-
ginselen van den bouw en de verrichtingen van den hoef; 2e: de regelen
voor de uitvoering van het beslag van gezonde, gebrekkige en zieke hoeven
en van paarden met gebrekkige gangen en standen; 3e: het beslag voor
bijzondere doeleinden, zooals winterbeslag, beslag met patent-, touw-, plaat-
en dergelijke ijzers; zoo ook het beslag met hoefzolen; 4e: klauwbeslag,
indien dit ter plaatse gebruikelijk is; 5e: kennis van de waarde, den aard,
bewaring en behandeling der te verwerken grondstoffen; 6e: kennis van de
inrichting der smederij met de benoodigde gereedschappen en werktuigen,
alsook dwangmiddelen.
-— In een prospectus wordt weer iets nieuws op het gebied van het hoef-
beslag aanbevolen, n.1. de hoefzolen volgens Prof. Lechner te Weenen.
In plaats van afgewerkte zolen van gummi, kurk, vilt, of touw, wordt —
gedeeltelijk met twee schroefkalkoenen, gedeeltelijk door het schuiven
tusschen hoef en ijzer—aan den hoef bevestigd een 6-armige rooster van
ijzerblik, tusschen welke armen dan touwwerk, houtwol of iets dergelijks
gevlochten wordt.
M. Lungwitz acht de Lechnersche hoefzolen niet zeer geschikt voor
de practijk; hij vindt hoefzolen, welke met schroefkalkoenen moeten worden
bevestigd, ondoelmatig. Ook zal het ijzeren rooster gevaar voor beleediging
opleveren.
(Men heeft bij deze methode het voordeel dat men z'n zool willekeurig
dikker en dunner, grooter en kleiner kan maken, al naar den vorm van den
hoef en de gesteldheid van den straal. Of echter het ijzeren rooster voor
de practijk geschikt is, mag wel eenigszins worden betwijfeld. Bef.)
Uit: „De Landbode.quot;
— Practische Hoofdschool van Hoefsmederij in België (schooljaar 1904—
1905).
Deze school, gesticht tot vorming van bekwame hoefsmeden, zal aanvangen
2 October 1904, om 91/2 uren.
De lessen mogen gevolgd worden door de hoefsmeden die reeds voorzien
zijn van een certificaat, afgegeven wegens het volgen der openbare voordrach-
ten over hoefsmederij, ingesteld door het departement van landbouw.
De leergangen worden gegeven in het Fransch en in het Vlaamsch, van
October tot einde Juli. Indien het getal toehoorders groot genoeg is, kunnen
er leergangen op de werkdagen gegeven worden.
Het onderwijs is kosteloos en vooral practisch.
Bij het sluiten der leergangen mogen de leerlingen een examen afleggen,
waarna hun, in geval van slagen, het diploma wordt afgegeven van Meester-
hoefsmid.
Aanmoedigingspremiën ten bedrage van den abonnementsprijs op den
spoorweg, kunnen vergund worden aan de hoefsmeden, tot de lessen toegela-
ten, en die buiten Brussel en voorsteden woonachtig zijn.
Uit: „N. R. Courant.quot;
— Door de Staten van Z. Holland is wederom eene subsidie toegekend
voor den hoefsmidscursus te 's Hage. Voor dezen cursus, waarvoor de Alexan-
der-kazerne ter beschikking is gesteld, hebben zich reeds 6 leerlingen aan-
gemeld.
—nbsp;Hoefsmidscursus aan 's Rijks-Veeartsenijschool. De leerlingen L.
van Etten van Delft, M. van Eamselaar van Schalkwijk en O. C.
Langeveld van Amsterdam, hebben met 31 Augustus de school verlaten
en een getuigschrift ontvangen.
Met 1 September zijn deze plaatsen weder ingenomen door de leerlingen:
C. A. Tonen van Cuilemburg, W. E. M. Evers van Amsterdam en C.
Daams van Loosdrecht, die het practisch hoefbeslag volgen.
—nbsp;Onderbaas aan de hoefsmidschool te Amersfoort.
Wegens ziekte kon de onderbaas J. M. Doorschodt reeds gedurende
langen tijd zijne bezigheden niet meer waarnemen en werd met ingang van
15 Juli 1904 gepensionneerd.
In zijn plaats werd J. H. Schol ten den 16 Juli van het 3e Eegiment
Huzaren bij het Eskadron Ordonnansen overgeplaatst en gedetacheerd van
dat Eskadron als onderbaas bij de hoefsmidschool te Amersfoort.nbsp;E.
—nbsp;Een goed voorbeeld. Door de directie van de Nederlandsche fabriek
van werktuigen en spoorwegmateriaal te Haarlem is een bedrag van ƒ25.000
beschikbaar gesteld, om te verdeelen onder de werklieden welke in het
jaar 1903 aan de fabriek werkzaam zijn geweest. Het plan bestaat telken
jare een dergelijk bedrag uit te keeren indien de balans gunstige resultaten
oplevert. Bedoeld bedrag moet tegemoet komen aan het verzoek der
werklieden om eenige vacantiedagen met behoud van salaris te mogen hebben,,
aan welk verzoek de directie geen gevolg meende te moeten geven.
{De Smidsgezel.)
—nbsp;IJzermarkt te Glasgow, {Augmhis).
In het begin der maand was de ijzerhandel eenigszins vooruitgaande, doch
in de 2e helft van Augustus werd de markt weer flauw, met kleinen omzet.
De Amerikaansche markt geeft ook nog geen teekenen van herleving en
men verwacht aldaar nog slechtere toestanden.
—nbsp;Ijzererts in Zuid-Afrika. Nabij Pretoria is een hoogoven opgericht.
Er zijn daar rijke ijzerertsen gevonden, benevens «steenkolen. De oven zal
ongeveer 500 ton ruw ijzer per week kunnen leveren.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Bevestiging der boorijzers en het boren.
Bij vele boormachines passen de boorijzers met een tapschen, vierkanten
steel in de mof; dit is af te keuren, omdat op die wijze de boor nimmer
goed gecentreerd kan worden en dientengevolge wringt, verloopt en onzui-
vere gaten boort.
De drilboren hebben soms een gespleten uiteinde, waarin het boorijzer wordt
gestoken, dat dan vervolgens met een tapsche moer stevig wordt vastgezet;
in andere worden zij enkel met een lipje los ingestoken.
Voordat men overgaat tot het boren van gaten, moet de plaats daarvan
met behulp van een centerpons met juistheid worden aangeduid.
Gewoonlijk geschiedt dit alleen in het middelpunt; komt het er echter op aan,
het gat zuiver binnen een cirkel van gelijke middellijn als de boor te boren,
dan merkt men de gaten, doordat men, na het middelpunt met de center-
pons te hebben aangeduid, den cirkel met den passer trekt en in den omtrek
eveneens eenige kleine centertjes slaat. Verloopt dan de boor naar één kant,
dan licht men haar uit het gat en hakt met den kantbeitel den breedsten
kant van de ringvormige figuur tusschen de beide cirkels in, tot aan bet
foutieve middelpunt, teneinde de boor opnieuw concentrisch met den afge-
schreven cirkel te kunnen stellen, voordat zij tot aan haar dikste gedeelte
is ingedrongen. Breekt de punt van een boor onder het werk, dan moet
men voorzichtig zijn met het aanzetten, daar anders de boor soms in den
staanden kant van het geboorde gat gaat inkauwen, zonder den vollen
cirkel weg te snijden en ten slotte of de boor, of de boormachine, of het
werkstuk breekt.
Het boren van gaten, waarin schroefdraad moet worden getapt, moet
geschieden met een tapboor van gelijke middelijn als de grond van den
draad in den snij tap.
Bij het boren in smeedijzer of staal moet het gat met olie of een zeep-
sopmengsel worden nat gehouden, als smeermiddel voor de snijvlakten en om
de wrijvingswarmte op te hefl^en. Gegoten ijzer en brons worden droog
^^sThet boren van diepe gaten in staal, vooral als de boorspil in horizon-
tale richting is geplaatst, is het zeer lastig het smeermiddel bij de snij kan-
ten te krijgen en deze er mede nat te houden.
Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, zijn er zoogenaamde oliepijp-
spieraalboren uitgedacht, waarbij de olie voortdurend naar de snijvlakken
heen geperst wordt. Zoodoende wordt ook het lossen van het boorsel zeer
vergemakkelijkt.
De gewone manier om deze boren te maken is, dat er een smalle groef
in het midden der spiraalruggen gefreesd en daarin een pijpje gesoldeerd
wordt, 't welk van onder in het snijdvlak en van boven in een oliebakje
uitmondt, dat rondom den steel der boor is aangebracht. In lateren tijd
zijn de boren ook op andere, zeer vernuftige wijze van olieloopen voorzien.
Men boort twee kleine gaten of kokers evenwijdig aan de as van de
-ocr page 151-ronde staaf, waaruit de spiraalboor zal worden vervaardigd. Die kokers
maakt men iets langer dan liet spiraalvormig gedeelte der boor en laat ze
in liet eylindrische boveneind van den steel (dat men daartoe hol maakt)
uitmonden. Eerst nadat de olieloopen zoover gereed zijn, wordt de staaf
rood heet gemaakt en zoodanig gewrongen, dat zij evenwijdig komen te
loopen aan de groeven, die nu ingefreesd worden.nbsp;K.
^—^ HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
/ß^^ xl» gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECTJLAIEES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, Utreciit.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
finbsp;drogerijen-handel van
Friedr. Dick, Esslingen a. N. k. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
Vertegenwoordiger:nbsp;te Dordrecht.
I. .1. yan Meekreii, Groningen.nbsp;Prijscouranten voor HH. veeartsen
Alleen verkoop aan handelaren.nbsp;en hoefsmeden op aanvrage gratis.
Wereldtentoonstelling Parijs 1900:
Hoogste onderscheiclmê en Gouden medaiHe.
pr Mr TTCM beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
nLilU I I Lil, Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
iëïT voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
Hoefsmeden en Eigenaars mn Paarden
Gij zult daarin vinden een volledig, oorspronkelijk overzicht van schier alles
wat er op 't gebied van paardenfokkerij in ons land en van het voornaamste
in het buitenland betrekking heeft.
Belangrijke opstellen over voeding, behandeling, extérieur en dressuur van
het paard door specialiteiten voor ieder onderdeel geschreven!
Abonnementsprijs per jaar: Voor Nederland fr. p. p. ƒ4.00 Voor Belgie
fr. p. p. ƒ 4.40 Voor Indië en het overige Buitenl. fr. p. p. ƒ 5.00
Advertentiën.
DICK'S Patent Hoefraspen.
Met het merk ^^
S. C. M. BAX.. 2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige hlauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradig.
Meest uitgebreide sorteering prima blanice Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool ïoorzien ïan Garantiestempel van niet los te laten.
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc,
in 10 verschillende maten voorradig.
— P rij zen u 11gt; r s t b i 11 ij k. —
Men lette op het stempel op Iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchonc ar-
tikelen).
Knnsthoorn.
enz., enz.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 153-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering lO.
V: .
Wjanbsp;ini'nbsp;__
ï,,.,' ;nbsp;, :'it wuiiiilimj'! : ■ r : fiiiiniiiii liir-.quot;
jliriiriiTM quot;'quot;'i'-'-'^-.riïirf-^v-sf.fe
'■■SWF^v
hoopdredacteür-uitgevek; a. w. heidema, rijks-veearïs te groningen.
-ocr page 154-
Lambert amp; | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
De wereldtentoonstelling te St. Louis in Amerika. — Wat moet de hoef-
smid noodzakelijk weten? door H. A. Kroes. — Hoefamidscursus te Leiden.
— Pers-overzicht. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het
smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
DE WERELDTENTOON^STBLLING TE ST. LOUIS, IN A^MER^A.
De enorm grootamp; wereldtentoonstelling, die thans te St. Louis, ongeveer
midden in de Vereenigde Staten van Noord-Amerike gelegen, wordt gehou-
den, is.ingesteld ter herdenking van de overdracht, den verkoop van Loui-
siana door Napoleon I aan de Vëreenigde Staten in 1803.
. Reeds in 1900 werd tot het houden dezer tentoonstelling besloten, met
het doel in 1903 gereed te ziji, maar dit lukte niet. Het uitstel tot Juni
1904 was zelfs niet voldoende, daar verscheiden gebouwen pas in het
begin van September geheel voltooid werden.
Met het doel zooveel mogelijk te zien van de speciaal Amerikaansche
paarden — inzonderheid de harddravers — en van de in Amerika uit inge-
voerde Europeesche rassen gefokte p., werd natuurlijk tevens acht gegeven
op het voorkomende beslag en op algemeen Amerikaansche toestanden.
Amerika heeft veel goede krachten uit Europa getrokken en ook vrij wat
slechte elementen. Deze laatste vormen hier en daar een min of meer ge-
vaarlijke omgeving, terwijl de eerste Amerika groot en krachtig hebben
gemaakt. De weinige uitgaven voor oorlog en marine, die het gedurende
een reeks van jaren heeft gehad, hebben het Amerika mogelijk gemaakt
om bijna alle verdiensten aan te wenden tot ontwikkeling der bedrijven.
In den loop der jaren hebben de Vereenigde Staten van N.-A. op ver-
schillend terrein, maar vooral op het gebied van machinerieën, een enorme
concurrentie gedaan aan Engeland en Duitschland. De meest samengestelde
machines tot de eenvoudigste hooivorken toe, — zij worden in belangrijke
hoeveelheden naar Europa gezonden, niettegenstaande de hoogere werk-
loonen en de kosten-vermeerdering door het vervoer. Vereenvoudiging in
het vervaardigen en betere bewerking hebben dat resultaat gebracht.
De tentoonstelling was veel te groot om in een paar weken behoorlijk te
worden overzien. Om een idee van de uitgestrektheid te geven, zij ver-
meld dat een electrische tram over het terrein liep, die een lengte had van
17 Engelsche mijlen of ongeveer 5 uur gaans. Nu liep de tram hier en
daar wel wat slingerend om de voornaamste punten aan te doen, maar toch
zal de totale lengte weinig verschil hebben met die van den omtrek van
het tentoonstellingsterrein.
Er was geen bepaalde afdeeling voor hoefbeslag, terwijl de gebouwen zoo
veelvuldig en meestal zoo uitgestrekt waren, dat het ondoenlijk was de: in-
zendingen, zoo deze van beteekenis waren, te vinden. Bovendien werd er
veelzijdig geklaagd dat, al was de tentoonstelling dan.ook zeer groot, er
uiterst weinig nieuws werd vertoond.
Belangstelling heeft zeer zeker verdiend de groote inzending van ,de
-ocr page 156-bekende firma Fr. Dick, fabrikanten te Esslingen, die ook hare vertegen-
woordigers in Nederland heeft. Tot mijn leedwezen moet ik bekennen pas
op de hoogte te zijn gekomen van hare inzending, door een betreffende
mededeeling in het Duitsche vakblad „Der Hufschmied.quot; Wel diende
het geluk in het vinden van een inzending der firma „The Capewell
Horse Nail Co.quot; te Hartford, Connecticut, U. S. A., waarbij gelegen-
heid bestond de verschillende soorten nagels te bezichtigen, die in Amerika
worden gebezigd.
Het is ieder lezer bekend, dat de gebezigde ritsvorm in ons land en elders
tweeërlei is. In de eerste plaats kan de rits gewoon v-vormig op doorsnede
zijn en de nagelkop eveneens, zoodat deze, na het inslaan van den nagel,
precies in de rits past. De tweede vorm is zoo, dat de binnenrand der
rits vrij steil, bijna loodrecht staat, terwijl de buitenrand in een boog vrij
breed uitloopt. Daarbij zijn de nog veel gebruikelijke nagels in hun kop
Doorsnede van één rits met een steilen
wand.
juist tegenovergesteld van vorm, zoodat bij het inslaan het buikvormige
gedeelte van dien kop tegen den steilen ritswand komt en het meer platte,
smalle van den kop in het naar buiten glooiende ritsgedeelte. Eeeds her-
haaldelijk is er in „De Hoefsmidquot; op gewezen, dat de eerste ritsvorm en
-nagelsoort het doelmatigst is. En toch ziet men sommige bekwame
meesters en gezellen nog geregeld van dien tweeden vorm gebruik maken.
Of zulks alleen van de sleur komt, of dat er ook nog mee onder zit, b.v. het
gemakkelijker aanzetten en inslaan van den nagel? Een behoorlijk breede
rits en een voldoend ruim nagelgat zijn bevorderlijk om den nagel een
goede richting te kunnen geven, doch zoodra die breedte en die grootte
meer dan voldoende worden, is een en ander ten nadeele van de deugde-
lijkheid der bevestiging.
Het is al zeer eigenaardig, maar de gewone Amerikaansche nagel, door
genoemde firma mij verstrekt, komt nu verreweg het meest met den twee-
den vorm overeen. Wanneer men zoo'n nagel voor zich neerlegt, — de
nagel rustende op zijn smallen kant en de zwik links zittende, dan vormt
derhalve de rechter platte zij vlakte de buiten- en de linker- de binnenzijde
van den in gedachten ingeslagen nagel. Tevens ziet men de juiste door-
snede van den nagelkop. Bij zoo'n Amerikaanschen nagel nn ligt de bui-
tenvlakte van den kop precies in het verlengde van den buiten-klingrand,
terwijl de binnenvlakte vrij wat vei-dikt is, — niet in het direct verlengde
ligt van den binnen-klingrand, maar er een hoek mee maakt van ongeveer
160 graden. Bovendien heeft die binnenvlakte van den nagelkop nog een
eigenaardig gekarteld voorkomen door 4 rijen kleine puntvormige verheven-
Doorsnede van niet in de rits passende nagels.
Een nagel die veel op den
Am. hoefnagel gelgkt.
heden, die bij het inslaan van den nagel natuurlijk meer of minder worden
platgedrukt, doch hierbij tevens aanleiding kunnen geven tot een sterker
aansluiten tegen den ritswand en zoodoende inniger bevestiging van het ijzer
aan den hoef geven.
Een tweede meer afwijkende nagelvorm is de volgende. De nagelkop is
beiderzijds regelmatig gelijk in doorsnede en beide zij-kopvlakten zijn ge-
ribt, alzoo ruw van oppervlakte. Het bijzonder typische zit evenwel in de
kling, die beiderzijds acht v's vertoont. Ieder v bezit de breedte van de
kling en is met de spits gericht naar de punt van den nagel. Wanneer
men met duim en vinger langs den nagel strijkt, voelt men dat de weer-
stand geringer is bij het strijken van de punt naar den kop als in omge-
keerde richting. Dientengevolge zal de bevestiging van het ijzer er door
worden bevorderd, doch zal het tevens moeilijker vallen een ingeslagen
nagel terug te trekken, terwijl hierbij tevens meer hoornweefsel wordt ver-
nield dan met een gewonen nagel. Deze vorm, die hoofdzakelijk alleen wordt
gebezigd in lichte soorten en bij weinig ijzer-slijtende paarden, b. v. hard-
dravers, behoort derhalve uitsluitend te worden aangewend door bekwame
hoefsmeden, die zoo goed als altijd aan een nagel een goede richting weten
te geven.
# #
*
Ten slotte nog een kleine bijzonderheid. Bij enkele paarden van Ameri-
kanen, ter keuring voorgebracht, viel het mij op dat de hoef in het
toongedeelte opvallend lang was gelaten, hetgeen voor den hoef op zich
zelve nadeelig is te achten, aangezien de verzenen onnatuurlijk sterk worden
belast. De eigenaren verklaarden deze methode toe te passen omdat de
paarden hierdoor bij het monsteren de beenen sterker in de gewrichten
gingen buigen, veerkrachtiger stapten en draafden, in één woord meer
„steptenquot;.
Het is mogelijk dat hun opvatting juist is. Intusschen verdient de me-
'thode m. i.' geen navolging. De hoeven lijden er door en hun uiterlijk
■voorkomen wordt ook minder goed. Wanneer dienstpaarden op zoodanige
wijze werden behandeld, zouden zij spoedig kreupel gaan en het aantal
„hoeven met zwakke verzenenquot; zou schrikbarend toenemen.
WAT MOET DE HOEESMID NOODZAKELIJK WETEN?
bode
H. A. K r o e s.
(Vervolg)
Behalve de breedte, wordt ook de diUe van het ijzer in het algemeen
aangegeven; b. v. ongeveer 1—1V2 cM. Doch ook bij de diktebepaling
moet weer rekening worden gehouden met de grootte, zwaarte en dienst-
verrichting van het paard. Er wordt ook wel aangegeven dat het ijzer
gedurende 4 a 6 weken moet kunnen onderliggen bij een paard met nor-
male hoeven, dat geregeld werk doet.
Behalve voor de afslijting, is een zekere dikte van hetgzer noodzakelijk
voor het beschutten van den hoef tegen de schokken die ontstaan door het
neerploffen van den hoog opgetilden hoef op den harden weg. Te dunne
ijzertjes zouden daarbij doorbuigen, niet voldoende beschutten en op den
duur hier en daar gaan drukken.
Te zware ijzers doen het paard onnoodig werk verrichten en geven tevens
aanleiding tot minder vlotten gang, zoodat zij voor bij den weg loopende
paarden niet gebruikt moeten worden.
In den regel moeten de ijzers overal even dik zijn; wanneer wij echter
te doen hebben met een paard dat zeer onregelmatig zijn ijzers verslijt of
met een waar van men den stand wil verbeteren, dan kan gebruik worden
gemaakt van ijzers met verdikte of dunne takken, met stalen toonstukjes enz.
Ten slotte zij nog iets vermeld van de randen van het ijzer. Wat betreft
den buitenrand, eischt men dat deze naar de bodemvlakte eenigszins schuin
loopt in de richting van het midden van den hoef, zoodat de omtrek, ge-
meten bij de hoefvlakte, grooter is dan die gemeten bij den bodem.
Deze eisch wordt gesteld om het bodemvlak van den beslagen hoef niet
onnoodig te vergrooten, terwijl toch het steunvlak voor den hoef de ver-
eischte grootte behoudt.
De binnenrand van het ijzer maakt men glad met afgeronde kanten.
Alweer is dit voorschrift gegeven voor normale hoeven en standen en
moet in sommige omstandigheden liever van dit voorschrift worden afge-
weken. Zoo zal men den buitenrand des te meer schuin naar binnen be-
werken naarmate de hoornwand meer schuin verloopt, terwijl men bij een
steilen hoornwand dikwijls de ijzers naar beneden toe meer omvang geeft.
Bij verkeerde standen (zie afl. 6 blz. 83—86), b. v.: bij den bodemwijden
hoef, zal men den ijzerrand, van den buitentak naar binnen en van den
inwendigen tak recht laten loopen; bij den bodemnauwen stand daaren-
tegen , maakt men den rand van den buitentak naar de bodemvlakte schuin
buitenwaarts; dien van den binnentak schuin naar binnen. Voor een zeer
wijden hoef verkiest men een breed ijzer, doch met een kleineren bodemrand.
Wij weten nu hoe het voornaamste hulpmiddel voor een kunstmatige
hoefverpleging gevormd moet zijn en komt thans aan de beurt eene be-
schouwing van de wijze waarop dit hulpmiddel moet worden aangelegd bij
normale hoeven en standen.
Alvorens een paard te beslaan, zoo wordt er steeds geleeraard en geschre-
ven, moet hetquot; dier op stand en gang worden onderzocht! Vele goed
onderwezen leerlingen van hoefsmidscursussen en scholen zullen op een des-
betreflTende vraag dit vlot hebben beaamd; doch niet allen passen het in
hun verdere loopbaan als praktisch hoefsmid toe. Waarom niet? Waar-
schijnlijk omdat het tijdroovend is, doch mede omdat vele smeden door dit
onderzoek een gebrek aan beslist hennen en kunnen meenen te verraden.
Dit is een zeer verkeerd idee, doch helaas het bestaat — en niet het minst
daar, waar ruwe empirie en eigenwaan aan het aambeeld staan. Doch er
is nog een andere reden waarom het onderzoek op stand en gang wordt
nagelaten — en dat is, omdat vele smeden er zich toch niet door laten
leiden, omdat zij — gemonsterd of niet — het paard toch steeds op dezelfde
wijze zullen beslaan. Dit komt omdat wij hier m. i. te doen hebben met
het moeilijkste gedeelte van het praktisch hoefbeslag, en omdat de meeningen
en lessen hieromtrent dikwijls nog uiteenloopende zijn. Van het grootste
belang is het dus dit gedeelte goed onder de oogen te zien, voornamelijk
daar waar het handelt over afwijkende gangen en standen.
In een artikel over hoefverpleging in afl. 6 van dezen jaargang, is over
de standen van het paard gehandeld en kunnen wij thans daarnaar verwij-
zen. Ook wat het besnijden betreft , • valt aan het daar medegedeelde om-
trent den veulenhoef weinig toe te voegen; alleen hebben wij hier rekening
te houden met het onder te leggen ijzer, d. w. z., wij moeten zorgen dat
bij den beslagen hoef toch de straal den bodem raakt, waaruit volgt, dat
bij den onbeslagen en besneden hoef de straal een goede ijzerdikte beneden
den draagrand van den wand moet uitsteken. quot;Waar het regel is (en moet
zijn) zoo weinig mogelijk van den straal weg te nemen, zal aan dezen eisch
wel meest altijd voldoende worden voldaan.
Wat den gang betreft — kan deze, zonder bepaald gebrekkig te zijn,
toch nog eigenaardigheden vertoonen die een kleine wijziging van het beslag
wenschelijk maken. Zoo b.v. zal men paarden die niet hoog opnemen een
vrij zwaar ijzer geven, terwijl men bij neiging tot aanstooten het ijzer in
den toon wat naar boven buigt (een opzet geeft). Treedt het paard wat
sterk door, dan is het aangeraden het ijzer wat in de lengte te rekken,
terwijl een onvoldoend doortreden, niet veroorzaakt door bepaalde been- of
peesgebreken, een eenigszins kort ijzer wenschelijk maakt.
{Wordt vervolgd).
HOBFSMIDSCURSUS TE LEIDEN.
Den 5den October had het examen plaats in Hoefbeslag voor leerlingen,
die den tweejarigen cursus in genoemd vak hadden gevolgd. Deze cursus
was gegeven van wege de afdeeling Leiden en Omstreken van de Hollandsche
Maatschappij van Landbouw in de lokalen van de Practische Ambachtsschool
te Leiden, door den Directeur en het Bestuur dier inrichting daartoe wel-
willend beschikbaar gesteld. De examen-commissie bestond uit de H.H.:
D.nbsp;van Gruting, Directeur-leeraar, plaatsverv. Distr. Veearts te Leiden,
E.nbsp;J. Laméris, Districts-veearts te 's-Gravenhage, J. Ittman, Kapitein
Paardenarts te Hilversum en H. J. Löwenstein, onderwijzer inpractisch
hoefbeslag, Mr. Hoefsmid b/h. Depót Esc. Huzaren te Leiden.
Aan het examen werd door een negental leerlingen deelgenomen. Slechts
zeven candidaten slaagden t.w.:
G. Doets te Katwijk-Binnen, H. M. Grimbergen te Ehijnsburg, B.
V. Meygaarden te Voorschoten, J. Mooyenkind te Noordwijk aan Zee,
L. B. No uwen s te Voorschoten, L. W. Nou wens te Leimuiden en
T. Vogelaar te Voorschoten. De diploma's zullen in eene vergadering
voor de afdeeling der Maatschappij worden uitgereikt.
Uit: „Der Hufschmiedquot; (October).
— Het Blad bevat een portret met bijschrift van Dr. W. Ellenberger,
professor aan de veeartsenijkundige hoogeschool te Dresden, tevens belast
met het toezicht op de Dresdener leersmederij.
Hoewel Prof. Ellenberger als zoodanig meer theoretische vakken beoefent
en doceert, kent hij toch de noodige waarde toe aan het hoefbeslag en
noemt het buitengewoon gewichtig voor den landbouwenden stand niet
alleen, doch ook voor de strijdvaardigheid van het leger.
—nbsp;Bij het bestaan van overhoef, waarbij het doortreden in het Ijroonge-
wricht pijn veroorzaakt, kan met goed gevolg gebruik gemaakt worden
van ijzers met verdikte takken of kalkoenen, waardoor het doortreden zoo-
veel mogelijk wordt tegengegaan en de paarden minder pijnlijk loopen.
—nbsp;Een 6-jarig Belgisch paard kruiste sterk met de voorbeenen, zoodat
■de met stootijzers beslagen hoeven in draf volkomen over elkaar werden
neergezet en er dientengevolge een zuilvormige verdikking van den hoorn-
wand ontstond. Deze werd weggeraspt, de kroonrand met boorzalf ingewreven
«n het paard met de voorhoeven op vochtig zand gezet en beslagen met
ijzers met verzwaarde takken. De gang verbeterde zichtbaar en aanhoudend.
TJit: „Nieuwe Rotterdamsclie Courant.quot;
—nbsp;De geheele productie van steenkool (bruinkool niet medegerekend)
bedraagt thans ruim 790 millioen ton per jaar, waarvan het Ver. Konink-
rijk hijna een derde, en de Ver. Staten ruim een derde produceeren.
Per hoofd der bevolking is echter de productie in Gr. Britannië nog het
grootst, bijna 51/2 ton; dan volgen de Ver. Staten met bijna 4 ton, België
met 31/2 ton, Duitschland met ongeveer 2 ton en Erankrijk met nog geen
ton per hoofd en per jaar.
De volgende cijfers, in duizendtallen tons, geven een overzicht der pro-
ducties in de genoemde landen in de laatste drie jaren.
1901nbsp;1902nbsp;1908
Ver. Koninkrijk . . . 219,047nbsp;227,095nbsp;230,334
Duitschland..... 108,539nbsp;107,474nbsp;116,638
Erankrijk..... 31,684nbsp;29,365nbsp;34,318
België....... 22,213nbsp;22,877nbsp;23,912
Ver. Staten..... 261,874nbsp;269,277nbsp;320,983
De tonnenmaat in het Ver. Koninkrijk en de Ver. Staten is, gelijk men
weet, ongeveer 2 pet. grooter dan elders.
Ook in het verbruik van steenkool staan de Ver. Staten thans verre aan
de spits. De cijfers waren in 1902 en 1908 (in duizendtallen tons):
1902nbsp;1803
Ver. Staten...... 265,694nbsp;316,029
Ver. Koninkrijk ..... 166,698nbsp;166,532
Duitschland...... 95,365-nbsp;103,114
Erankrijk....... 41,989nbsp;46,560
Eusland....... 18,762nbsp;18,374
België........ 19,799nbsp;21,482
Oostenrijk-Hongarije . . . 17,595nbsp;?
—nbsp;Te Weenen is in de vorige maand eene tentoonstelling gehouden van
door ambachtsjongens vervaardigde voorwerpen, welke een goed idee geven
van de resultaten van het in Oostenrijk-Hongarije zeer goed ingericht vak-
en ambachtsonderwijs.
Niet alleen kan men in de werkplaats vervaardigde voorwerpen bewonde-
ren, doch men kan de jonge werklieden ook practisch werkzaam zien aan
verschillende toestellen en machines. Men kan zich bijna geen handwerk
voorstellen, 't geen daar niet vertegenwoordigd was. De minister van on-
derwijs wees er bij de opening der tentoonstelling op, dat de ouders uit
den middenstand maar eens moesten zien wat de ambachtsscbolen vermogen
en zij er niet zoo naar moesten hunkeren, hunne zonen naar de academies
te sturen.
Even goed als voor het bekleeden van een wetenschappelijke betrekking
moet ook voor het uitoefenen van een ambacht eerst een brevet van be-
kwaamheid ziijn verkregen en moet eerst een leerlingperiode doorloopen
worden alvorens baas te kunnen worden.
Het aanschouwelijk onderwijs gaat er zeer ver; zoo kan men op de ten-
tooastelling zich door leerlingen bij het brillenslijpersvak, op een oog van
papier mache (geperst papier), laten inweiden in de geheimen van dit ge-
zichtsorgaan; zoo bestaan er o. a. vakscholen voor kelners, waar geleerd
wordt : bedienen, menu's maken, tafeldekken en tevens talen worden onderwezen.
— Te Tilburg is eene ambachts- en industrieschool geopend.
Uit: „Sociaal Weekbladquot;.
— Vermoeidheid zal tot gevolg hebben dat de mensch zich niet meer zoo
krachtdadig of doeltreffend tegen het ongeval kan beschermen. Dit wordt door
de statistieken bewezen. Zoo werden bij een maatschappij van vervoermid-
delen in 1903 660 ongevallen aangegeven, over de verschillende uren van
den dag verdeeld als volgt: v/m. 7 u. 25, 8 u. 30, 9 u. 20 (na een korte
schaft), 10 u. 57, 11 u. 63; n/m. 1 u. 18 (na längeren schaft), 2 u. 40,
3 u. 45, 4 u. 105, 5 u. 118.nbsp;■ ■ •
De verzekerings-maatschappijen verhoogen de premies, doch zouden beter
doen haar invloed te gebruiken om meerdere rust en minder werktijden in
te stellen.nbsp;... . .
Uit: „Metallicus.quot;
— De directeur der hoefsmederij te Eostock deelt in z'n werk over „Engelsch
hoefbeslagquot; mede, dat een koetsier op slinksche wijze z'n heer wist over te
halen tran hoefsmid te veranderen, door n.1. een paard door kneuzing van
de buigpezen kreupel te maken en het te doen voorkomen of het paard
hoefkreupel was. De smid moest die hoef kreupelheid daar kunnen vinden
volgens den heer, doch na herhaald onderzoek.bleef natuurlijk het resultaat
negatief. De heer werd ongeduldig en ontevreden en vroeg z'n knecht of
hij geen anderen hoefsmid kende die meer verstand van zaken had. Het
doel van den knecht was bereikt; een nieuwe smid werd gevonden, die, vol-
gens den knecht, de kreupelheid vond,. eenige rust voorschreef gedurende
welke de pezen zich herstelden en het paard liep daarna rad.
Uit: „Provinciale Groninger Courantquot;.
— Door den heer N. J. Oldendorp, secretaris van den Bond van Sme-
den-patroons in Nederland, werd onlangs te de Weer (Groningen) een lezing
gehouden over het ontstaan en streven van dien Bond, eenige art. uit het
ontw. arbeidswet, en het ontw. arbeidscontract, voor zoover zij betrekking
hebben op het smedenbedrijf, alsmede over de wenscbelijkbeid van aansluiting
bij den Bond. Nadat spreker, nu 2 jaar geleden, het land had afgereisd
om overal gegevens op: te doen die als basis moesten dienen voor een op te
richten Bond, werd in eene, door 250 smedenpatroons bezochte, vergadering
de vraag overwogen: is het nuttig en noodig eene vereeniging op te richten
en welke voordeelen kan zij aanbrengen?
Het resultaat was dat tot oprichting van een Bond werd besloten, waarbij
zich thans reeds 25 afdeelingen hebben aangesloten en waaraan 8 Dec. j.1.
rechtspersoonlijkheid werd verleend. Het doel van den Bond is: het beharr
tigen van algemeene belangen, bespreking van die belangen in de afdeelings-
vergaderingen en het optreden tegen iedereen die de belangen van den Bond
op.ongepaste wijze benadeelt.
.Vooral wordt er getracht om de verstandhouding tusschen patroons en
knechten zooveel mogelijk te verbeteren, verder om een loonstandaard naar
bekwaamheid in te voeren. Ook op vakaanbesteding wordt aangedrongen,
opdat de timmerlieden (aannemers) zich niet kunnen werpen op het smids-
bedrijf. Nog kunnen de belangen behartigd worden door het oprichten van
een informatiebureau en een Bondsorgaan.
Aangaande het ontwerp: Arbeidswet merkt spreker op dat die wet-uit
444 artikelen bestaat, waaronder ook die het smedenbedrijf raken.
Zoo noemt de wet een leerknecht in de smederij, beneden 17 ]a:amp;v, jongen-,
boven dien leeftijd spreekt ze van Tcnecht. Bij het in dienst nemen van een
jongen komen, volgens het ontwerp,, heel wat nieuwigheden te pas, die ge-
deeltelijk niet te verdedigen zijn, waarom het bestuur van den Bond beden^
kingen bij de tweede Kamer ingediend en er op gewezen heeft, dat de
bepalingen betreffende het leerling-wezen, voor het platteland althans, on-
houdbaar zijn en dat er bij het benoemen van leden voor commissies van advies
en controle, der zake kundige mannen moeten worden benoemd.
Tengevolge van de opwekkende rede meldden zich 20 leden aan voor de
vorming van een nieuwe afdeeling „Stedumquot;, welke het recht verkreeg 2
Bondsleden te benoemen; als zoodanig werden gekozen J. Lantinga te Stedum
en Eowaan te Overschild. Tevens werd een afdeelingsbestuur benoemd be-
staande uit: K. Schreuder te Stedum, H. de Wit te Westeremden en S.
Gorter te Eoodeschool.
Uit: „De Landbodequot;.
_ Voor de „Hoofdschool voor Hoefsmederijquot; te Anderlecht-Cureghem
(België) hebben zich .meer dan 150 smeden als leerling aangegeven; zoodat
er dadelijk 2 cursussen, elk van 30 leerlingen, zullen worden gehouden,
terwijl bij loting uitgemaakt wordt, welke leerlingen aan deze le cursussen
zullen deelnemen.
— Tweejarige cnrsus voor hoefbeslag te Franeker, uitgaande van
de vereeniging „Het Paardenstamboek voor Frieslandquot;. Door acht leerlin-
gen werd hieraan deelgenomen, onder leiding van de heeren J. Plet,
rijksveearts te Heerenveen, voor de theorie, en J. de Jong, mr. smid
aldaar, voor de practijk.
Het diploma werd door alle leerlingen behaald, n.1. : P. Otter tePraneker;
W. Ad erna te Kollum; T. Broekstra te Eng wierum; J. de Vries
te Eoodahuizum; S. Elzinga te Eerwerd; M. de Vries te Pingjum:
J. Reitsma te Lieve Vrouwe Parochie; P. Postma te Britsum.
De diploma's werden door den heer Plet aan de leerlingen uitgereikt
in tegenwoordigheid van Jhr. C. van Eysinga te Leeuwarden, voorzitter
der vereeniging.
—nbsp;Rij- en hoefsmidschool te Amersfoort.
E. Stellingwerf te Wommels en H. Hinze te Dalfsen hebben, na
een verblijf van zes maanden, die school met een diploma verlaten. D. J.
Chevalking volgt sinds 1 October 1.1. het onderwijs.nbsp;F.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen.
De leerling B. Kroeze te Noordlaren (gem. Haren), die van 8 Mei tot 15
October aan bovengemelde inrichting werkzaam was, heeft deze met een goed
getuigschrift verlaten, terwijl de opengevallen plaats wordt ingenomen door
Jacob Tolhuizen te Uithuizermeeden.
—nbsp;IJzermarkt te Glasgow, September.
De noteeringen omtrent den ijzerhandel in de maand September vertoonen
een zeer schommelend en wisselend karakter. Over 't algemeen was het
artikel prijshoudend, doch bleef de omzet klein.
—nbsp;De Vereeniging ter veredeling van het Ambacht, zond ons de vol-
gende circulaire — echter te laat om in onze vorige afl. een plaats te geven;
tevens publiceert zij in brochure-vorm de algemeene grondregelen voor de
veredeling van het Ambacht, welke brochure zeker voor belanghebbenden
op aanvrage verkrijgbaar zal zijn.
„De uitvoerende raad der Vereeniging ter Veredeling van het ambacht
maakt bekend, dat in December 1904 te Groningen, Den Haag en Arnhem
gelegenheid zal worden gegeven tot verkrijging van den graad van Gezel of
van Meester in het timmeren, smeden, meubelmaken, huisschilderen, metselen
en steenhouwen, na voldoende daarin afgelegde proeven van bekwaamheid.
Deze proeven, afgenomen door Commissiën van zaakkundigen, bestaan uit:
1°. een of meer practische werkstukken, welke naar den aard van het vak
één, twee of drie weken tijd vorderen;
2quot;. mondeling, schriftelijk en teekenkunstig werk, gedurende één dag
voor den Gezel en drie dagen voor den Meester.
Aan hen, die voldaan hebben aan de gestelde eischen, wordt een Diploma
uitgereikt, — worden reis- en verblijfkosten naar een vastgesteld tarief
vergoed; terwijl aan hen, die geslaagd zijn, naar gelang van omstandighe-
den, nog een vergoeding kan worden toegekend voor het door hen tijdens
de proefafneming gedorven loon.
De aangifte van deelnemers moet geschieden met nauwkeurige opgaaf van
• naam, woonplaats, ouderdom, beroep en tegenwoordigen werkkring, vóór
15 October a.s. aan het Algemeen Secretariaat der Vereeniging, Visschersdijk
41, te 's-Gravenhage, alwaar nadere inlichtingen te bekomen zijn.
Elke aangifte moet gepaard gaan met toezending van ƒ 2.50 per postwissel,
welke som verbeurd wordt, ingeval de opgeroepen kandidaat niet verschijnt,
en teruggegeven wordt na deelneming aan de proefafleggingquot;.
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
BOREN.
De boorijzers voor het boren van gaten in metaal, die voorheen meest
door den smid zelf gemaakt werden, worden onderscheiden \n pmt-, center-,
pen-, kotter- en rozeloren. Zij worden meer en meer verdrongen door de
spiraalhoren, die hij beter en goedkooper uit den handel betrekken, dan
zelf maken kan.
De punthoor wordt van dun gereedschapstaai vervaardigd, dun uitgesmeed
en met drie snijkanten aangeslepen. Deze boor heeft geen geleiding, zoodat
het er mede geboorde gat meestal niet rond is; de punt volgt eerst het
ingeslagen center en vervolgens den gemakkelijksten weg in het metaal,
steeds de zachtste plaatsen zoekende.
In gegoten ijzer volgt zij dikwijls het beloop van een gietgalletje en
levert dan meest een gat dat niet enkel onrond, maar ook niet recht is.
Ten einde dat „verloopenquot; van de boor zooveel doenlijk te voorkomen,
zorge men de snijkanten zoo zuiver mogelijk aan te slijpen. Zijn b.v. de
hoeken, die zij met de aslijn maken, ongelijk, dan zal de eene kant der
boor al het werk doen en spoedig stomp worden; de druk op den werkenden
snijkant zal de punt doen afwijken, zoodat deze een cirkeltje beschrijft
rondom het ware middelpunt en de andere snijkant gedwongen wordt ook
een weinig te snijden; zoodoende wordt het gat grooter dan de vereischte
maat.
De snijkanten van een puntboor moeten, uit de aslijn gemeten, ook even
lang zijn.
Is dit niet het geval, dan wordt het gat tweemaal zoo wijd als de grootste
snijkant lang is.
Valt de punt der boor buiten haar aslijn, dan zal ook, bij gelijke lengte
der snijvlakken, het gat te groot worden, doordien de boor niet om haar
ware as draait, maar slingert. Voordeelen van de puntboor zijn, dat zij spoe-
dig zijn te smeden, te harden en aan te slijpen, dat zij geschikt zijn om in
harde metalen te dringen en dat men er, naar gelang van haar afmetin-
gen, gaten van allerlei grootte mede kan boren. Is de puntboor dun aan-
geslepen en goed gehard, dan verdient zij in sommige gevallen de voorkeur
boven de spiraalboor, daar zij beter dan deze in staal en ijzer indringt.
De puntboor is niet geschikt om diepe gaten te boren, omdat zij niet
„lostquot;, d. w. z. haar boorsel niet zelf verwijdert.
Zij wordt echter veel gebruikt tot bet vóórboren van gaten in gietstuk-
ken, daar de harde nerf van het gegoten metaal en het ingebrande zand
andere boren spoedig bederft.
Somtijds wordt de puntboor aan de punt van twee groefjes voorzien, om
haar beter te doen insnijden dan met den stompen snijkant.
Centerboor. Daarbij zijn de snijkanten horizontaal, terwijl er een kleine
puntboor onder uitsteekt, als „voorlooper.quot;
Deze boren worden hoofdzakelijk gebruikt voor het boren van gaten met
vlakken bodem en van gaten in dunne platen of wanden, doch zij worden
óók bij voorkeur gebruikt, als. het er op aankomt een zuiver rond gat te
•maken. Een groot nadeel van deze boren is echter het tijdroovende aanvij-
len, als zij stomp geworden zijn; het gevolg is de onmogelijkheid om ze op'
een slijpsteen aan te slijpen. .....
Zij moeten ook met de uiterste zorg vervaardigd zijn, zullen zij goed
snijden; een en ander maakt dat zij lang zoo veel niet gebruikt worden als
de puntboren.
Veel overeenkomst met de centerboor heeft de penhoor, dus genaamd
naar de cylindervormige pen of voorlooper, die in een tp voren geboord
passend gat wordt gestoken. De snijkanten snijden dan rondom dat gat een
gat van grooter middellijn. Men gebruikt deze boren voor gaten, om de
koppen van bouten in te bergen, waarvan de steel door het kleine gat
gestoken wordt.
Verwant met de beide laatst beschreven boorijzers is ook de kotterboor,
waarmede men, rond om een voorgeboord gat, grootere gaten van verschil-
lende middellijn kan boren. Men verschuift daartoe den beweegbaren bei-
tel, die met een spie in een gat van het boorijzer zit opgesloten.
De kotterboor snijdt dus een ringvormig gat, in tegenstelling met de
penboor, die al het materiaal uit het gat moet wegsnijden. De kotterboor
snijdt dienovereenkomstig slechts met één kant, terwijl de penboor twee
snijkanten heeft. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorloopende
gaten, de penboor kan evenzeer gaten met een bodem er in maken.
Boze- of Verzmkhoren dienen tot het uitdiepen („uitsoevereinenquot;) van
gaten, om de koppen van houtschroeven of klinknagels te „verzinkenquot;; zij
worden ook aangewend om de bramen van met den drevel ingeslagen of
geponste gaten weg te nemen.nbsp;K.
Friedr. Dicl(, Esslingen a. N.
Vertegenwoordiger:
I. J. van Meekren, örowmyeM.
Alleen verkoop aan handelaren.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECTJLAIEES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEÏf, ütrecht.
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
■te Dordrecht.
Frijscour ernten voor HH. veeartsen
en hoefsmeden op aanvrage gratis.
Wereldtentoonstelling Parijs I900s
Hoogste ondersctieiding en Gouden medaüle.
prMrTTrM beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' ' LI* 1 Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len Toor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi ■ Remscheid, Rijnland
-ocr page 168-S. C. lïl. BAX.-2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten,
Merk „The Favorite barquot;, prima k-n aliteat, Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige WiUe Caoulchoiic, teit. zachte, veerkrachtige
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —;
Men lette op het stempel op iedere-zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Homvklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caontchonc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 169-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 11.
hoofdredacteur-üri'geveft: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 170-
Lambert amp; | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127. |
INHOUD.
Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Frederikse. — Theisen's ver-
stelbare dwarsplaatjes. — Cursussen in hoefbeslag. — Pers-overzicht. —
Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten
het hoefbeslag. — Advertentiën.
ZIEKTEN EN GEBREKEN VAN DEN HOEE, .nbsp;^ . gt; i V
doornbsp;'C'-y ' , j^' , '
A. Erederikse.
0.
(Vervolg).
STOEINGEN IN DEN SAMENHANG.
1. De Hoornscheur.
Onder hoornscheuren verstaat men die storingen in den samenhang,
waarbij in de richting der hoornbuisjes de verbinding is opgeheven.
1. Naar de plaats, waar ze voorkomen , onderscheid men: toon-, zij- en
verzenscheuren, alsmede steunselscheuren.
2.nbsp;Naar de lengte en plaats: a. kroon-
rand- , l. draagrand- en c. doorloopende
scheuren. (Zie fig. 1). Een hoef met een
doorloopende scheur aan den toon heet
ossevoet.
3.nbsp;Naar de mindere of meerdere diepte
der scheuren: oppervlakkige en doordrin-
gende scheuren; deze gaan door de geheele
dikte van den wand en bloeden dikwijls
(bloedende hoornscheur); de oppervlakkige gaan niet tot op de lederhuid door.
4.nbsp;Naar de richting: regelmatig en onregelmatig verloopende scheuren ;
bij de eerste is de richting van de scheur geheel in de richting der buisjes,
bij de laatsten verloopt de scheur zigzagswijze; de achterrand van de scheur
ligt soms op den voorrand.
5.nbsp;Naar den duur van bestaan onderscheidt men pas ontstane en ver-
ouderde scheuren.
Zij-, verzen- en steunselscheuren vindt men bijna uitsluitend aan de voor-
hoeven, meer aan de inwendige dan aan de uitwendige hoefhelft, terwijl
toonscheuren het meest aan de achterhoeven gezien worden.
Draagrandscheuren vindt men vooral bij onbeslagen paarden.
Ongelijke belasting is oorzaak van het ontstaan van hoornscheuren, hetzij
deze door een afwijkenden stand, scheef besnijden of een onvoldoenden steun
van den hoef op het ijzer wordt teweeggebracht; verder ontstaan hoorn-
scheuren door alle oorzaken, die het hoefmechanisme benadeelen en het
hoorn slechter maken, dus door het gebruik van ijzers met kalkoenen waar-
van de draagvlakte niet horizontaal is, het „vrij leggenquot; van een gedeelte
van den hoef bij een gewoon ijzer, het drooghouden van den hoef en on-
voldoende beweging.
Draagrandscheuren ontstaan door sterk raspen, door het gebruik van
ijzers met magere nagelgaten en te dikke nagels en bij onbeslagen paarden
door te weinig bijronden van den draagrand.
Bij doordringende hoornscheuren loopt het paard meestal kreupel; ove-
rigens ziet men dikwijls hoornscheuren zonder kreupelheid; toch blijft het
een ernstig hoeflijden.
De genezing van hoornscheuren kouit niet tot stand door vereeniging der
randen, maar door afgroeien van nieuwe hoorn; iedere kroonrandscheur
moet dus eerst veranderen in een draagrandscheur. Het duurt dus steeds
geruimen tijd eer kroonrandscheuren genezen zijn; hoe meer de scheur
naar den toon zit, des te langer tijd verloopt er voor de scheur verdwenen is.
Hoornscheuren, die door een afwijkenden stand ontstaan zijn, zijn on-
gunstig te beoordeelen, omdat de oorzaak niet is weg te nemen.
Door een goede hoefverpleging, een doelmatig beslag en het niet be-
lemmeren van het hoefmechanisme kan men dikwijls hoornscheuren voor-
komen. En het beste middel om ze te genezen is: het paard onbeslagen
te laten loopen.
Behandeling en beslag.
Voor alles moeten de oorzaken, zooveel mogelijk, weggenomen worden
en moet er voor gezorgd worden dat de hoorn niet verder inscheurt.
De hoef moet dus besneden en beslagen worden zooals de stand van het
been het eischt, de straal moet meedragen; het balkijzer doet hier goede
diensten, vooral als daarbij een lederen zool gebruikt wordt. Het ijzer
mag onder de scheur niet dragen. Om bij draagrandscheuren verder in-
scheuren te voorkomen , brandt of boort men een gaatje of maakt een dwars-
groeve boven de scheur.
Uitdrogen moet voorkomen worden, dikwijls wasschen en insmeren met
zuivere vaseline is dus noodig. Ook moet elke beweging in de wanden
opgeheven worden. Dit kan geschieden:
Fig. 2.
1. Door het nieten van de scheurranden. Met een drilboor boort men
aan beide zijden van de scheur, evenwijdig aan de kroon, dwars op de
richting der hoornbuisjes, gaatjes waardoor men nagels slaat, die aan beide
zijden omgeniet worden, of wel men gebruikt dunne draadnagels, die aan
eene zijde omgeniet worden, (zie fig. 1.)
2.nbsp;Door een metalen plaatje, 1 a 2 mM. dik, dat aan weerszijden door
een of meerdere schroefjes wordt vastgeschroefd; natuurlijk moet rekening
worden gehouden met de dikte van den wand.
3.nbsp;Door krammen (agraafjes). Hiervoor is een tang met een brandijzer
noodig. Deze agraafjes worden meestal door paardenartsen gebruikt. (Zie
fig. 2).
Loopt een paard kreupel door een pas ontstane hoornscheur, dan moet
men het rust geven en den voet koud houden; ('s avonds, als niet meer koud
gehouden wordt, moet een dunne laag vaseline op den hoef gesmeerd worden).
Bij toonscheuren is een ijzer met twee lippen terzijde van de scheur
dienstig, de nagelgaten worden een weinig naar achteren - geplaatst, de
draagrand tusschen de lippen moet vrij liggen. De beweging tusschen de
randen van de scheur wordt opgeheven door een der middelen boven aan-
gegeven.
Bij zij- en verzenscheuren zijn balkijzers met lederen zool aan te bevelen
als het paard op een harden bodem moet loopen. Steeds moet het ijzer
vrij liggen tusschen de plaats waar de scheur in den draagrand uitkomt of
zou uitkomen als ze tot den draagrand doorliep en de loodlijn uit het
hoogste punt van de scheur neergelaten, den draagrand bereikt. Plaatjes
en agraafjes zijn hier moeielijk of niet te gebruiken; is het bepaald noodig
de beweging tusschen de scheurwanden tegen te gaan, dan legt de paar-
denarts een verband aan.
THEISEN'S YEESTELBAEE DWAESPLAATJES.
Door den heer Ed. Theisen te Düsseldorf is een verstelbare dwars-
plaat 'in den handel gebracht om hoefinlegsels, stroomatjes enz. te bevestigen,
zoodat zij niet verloren kunnen gaan.
De bij de bereden wapens bijna in alle landen gebruikte stroomatjes,
tegen het inballen van sneeuw, hebben het groote nadeel, dat zij gemak-
kelijk verloren gaan. Door de naar voren stootende beweging bij het neer-
zetten van den hoef, schuiven zij tusschen de ijzertakken naar achteren.
Om dit te verhinderen heeft men verschillende dingen geprobeerd, zooals
het aanbrengen van lippen aan den binnenrand van het hoefijzer, het om-
buigen van het uiteinde der takken, kurketrekkervormige ijzerdraadjes om
in de stroomatjes te schroeven enz. enz.
Het best heeft voldaan een dwarsplaatje uit blik met een verhooging
naar achteren en naar boven, welke door middel van schroefkalkoenen aan
het ijzer wordt bevestigd.
De algemeene toepassing hiervan leed evenwel schipbreuk op de volgende
nadeelen:
Ie. De in de militaire smederijen zelf aangemaakte plaatjes zijn meestal
-ocr page 174-uit te dun, weinig weerstandbiedend plaatijzer op primitieve wijze vervaar-
digd. Zij verbuigen gemakkelijk, scheuren in en slijten spoedig af.
2e. Maakt men ze dikker dan worden zij te zwaar en nemen veel tijd
in aanspraak om ze pasklaar te maken. Zijn de gaten in het plaatje voor
de schroefkalkoenen opengelaten niet zuiver tegenover de kalkoengaten in
het ijzer, dan kan de kalkoen niet passeeren en de dwarsplaat niet bevestigd
worden. Men moet op deze wijze dikwijls 10 a 20 stuks probeeren, voor
dat een dwarsplaatje past.
3e. Ieder plaatje is slechts van pas voor dat ijzer, waarvoor het gemaakt
is, daar bij geen der vier ijzers van het paard de afstand tusschen de kal-
koengaten dezelfde is. Bij ieder nieuw beslag moet men weer nieuwe
plaatjes te pas maken.
Al deze nadeelen worden volgens Theisen voorkomen door zijn verstel-
baar dwarsplaatje. De gemakkelijke verstelbaarheid en wijze van bevesti-
ging aan ieder hoefijzer blijkt duidelijk uit onderstaande figuren.
Het verloren, gaan van de dwarsplaat, zoowel als van de schroefkalkoenen
is zoo goed als uitgesloten, aangezien het een bekend feit is dat een schroef-
winding beter houdt, wanneer er zich tusschen den schroef kop (kalkoen)
en den schroefdraad een ijzeren tusschenlegsel (de dwarsplaat) bevindt.
De verstelbare dwarsplaat maakt het aanbrengen van Hppen of andere
wijzigingen aan het ijzer ten behoeve van het vastleggen der stroomatjes
onnoodig.
Volgens Theisen hebben de dwarsplaatjes nog de volgende voordeelen:
le. Heeft men slechts één grootte noodig voor de militaire paarden.
Voor grootere hoeven neemt men de losse schuifplaat, naar de behoefte, grooter.
2e. Kan deze dwarsplaat, wegens zijn eenvoudige constructie, ingeval van
nood en te velde door de militaire hoefsmeden uit de hand worden aan-
gemaakt.
3e. De dwarsplaat is uit halfweek en taai prima Bessemer staal gemaakt
en een breken daarvan tamelijk wel uitgesloten, een eventueel verbuigen
kan door hamerslagen snel hersteld worden.
4e. De dikte van het materiaal bedraagt slechts 2 mM, zoodat bij het
inschroeven der schroefkalkoenen er niet te veel schroefdraad verloren gaat.
5e. De lage opgewipte rand van de dwarsplaat is iets naar achteren
gebogen, opdat deze bij plathoeven niet op den straal zal drukken.
6e. De dwarsplaat is electrolytisch verzinkt, waardoor het roesten wordt
voorkomen en langere bruikbaarheid wordt verkregen.
7e. De gaten in het plaatje passen voor de militaire kalkoenen van 11
mM; er worden echter ook plaatjes voor 13.1 mM kalkoenen, zonder prijs-
verhooging, aangemaakt.
Verder brengt Theisen verwisselbare hoefinlegsels van kokosvezel in den
handel, machinaal gevlochten en voorzien van een vertind plaatje van staal-
blik. Op den duur zouden deze goedkooper zijn dan stroomatjes door hunne
meerdere stevigheid.
Werkelijk bruikbare stroomatjes kunnen slechts door geoefende oudere
manschappen goed en passend gemaakt worden en dan nog alleen uit zoo-
genaamd langstroo; machinaal gedorschen stroo deugt er niet voor.
Vloermatten, loopers enz. welke men vroeger van stroo maakte, worden
thans ook hoofdzakelijk van het beste kokosmateriaal vervaardigd. Het
inballen van sneeuw wordt door de kokosmatjes geheel tegengegaan en zij
zijn veel goedkooper dan de dure caoutchouc-opvulsels. Ook zou des zomers
de aanwending er van bij afstandsritten en nachtelijke oefeningen aanbeve-
ling verdienen, om verwondingen van de onderste hoefvlakte door glas-
scherven, nagels enz. tegen te gaan.
Dit laatste vermeen ik te moeten betwijfelen, daar de ervaring ons ge-
leerd heeft, dat men bij afstandsritten het best doet in 't geheel geen ge-
bruik van hoefzolen, inlegsels etc. te maken. De verstelbare dwarsplaatjes
kunnen verder nog dienen om spoedig (na het opvullen van de zool en den
straal met verbandsmateriaal) een drukverband aan te leggen bij hoefver-
wondingen.
De verstelbare dwarsplaatjes kosten ƒ13.50 per 100 stuks, de kokosmatjes
hetzelfde.
Naar ik verneem zal bij het wapen der Konftiklijke Marechaussee dezen
winter een proef hiermede genomen worden en daarbij wel blijken of zij
in de praktijk voldoen.nbsp;Laméris.
CUESUSSEN IN HOEFBESLAG.
Wederom zullen door de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Land-
bouw, met subsidie van de Eegeering, cursussen in hoefbeslag gegeven
worden gedurende de wintermaanden en over twee achtereenvolgende jaren
verdeeld.
In het eerste jaar zal worden behandeld: de bouw en de verrichtingen
van den voet en het beslag van normale hoeven. In het tweede jaar:
uitbreiding en herhaling van het vroeger geleerde en bespreking van de
meest voorkomende hoefgebreken en het beslag welke deze vereischen. Na
afloop van het eerste jaar wordt een overgangsexamen gehouden. A'^oldoen
de leerlingen aan de gestelde eischen dan worden zij tot het tweede gedeelte
van den cursus toegelaten. Aan het einde van den cursus wordt ten over-
staan van de Commissie voor Hoefbeslag der G. O. M. v. L. een examen
afgenomen en aan hen die slagen een getuigschrift uitgereikt.
Om tot den cursus te worden toegelaten moet de leerling den leeftijd van
negentien jaren hebben bereikt en de bewijzen leveren met het practisch
hoefbeslag voldoende op de hoogte te zijn om de lessen met vrucht te kunnen
bijwonen.
Gedurende elk winterhalfjaar worden er 16 lessen in de theorie van 1^2 a
2 uur en 16 lessen in de praktijk van ongeveer 4 uur gegeven.
Ieder leerling is verplicht jaarlijks eene bijdrage van ƒ10 te storten, te
voldoen bij den aanvang van de tweede les. Leden der G. O. M. v. L.
of zoons van leden betalen ƒ 8. Bij willekeurig verzuim van lessen en
herhaald berispelijk gedrag kan aan een deelnemer het verder bijwonen
der lessen worden ontzegd.
Gedurende den winter van 1904/1905 en 1905/1906 hebben deze cursussen
plaats te Zutphen en te Doetinchem op initiatief van de Afdeelingen
Zutphen—Warnsveld en Doetinchem en Omstreken.
Beide cursussen staan onder leiding van den Kapitein-Paardenarts F.
Laméris, aan wien voor de praktijk de militaire hoefsmid J. Blokker
is toegevoegd.
Wegens den grooten toevloed van leerlingen heeft het Dagelijksch Bestuur
der G. O. M. v. Landbouw besloten den cursus te Doetinchem in tweeën
te splitsen.
Uit: „Tijdschrift voor Teeartsenijkuiide.quot;
— Leeraar Schimmel beschrijft een geval bij een 9-jarig kreupel paard,
-ocr page 177-waarbij de binnenboornwand ziekelijk was uitgezet en op de gevoelige
deelen van den hoef een pijnlijken druk uitoefende, zoodat van af den
kroonrand tot den draagrand een stuk van gemiddeld ongeveer 10 cM.
dik moest worden weggenomen. Onder goede behandeling groeide de hoorn
weer spoedig aan, zoodat na verloop van 6 weken een ijzer kon worden
ondergelegd. Na verloop van 14 dagen werd het paard weer kreupel en
bleek, dat een groot gedeelte van den buitenhoornwand was losgelaten en
dit als oorzaak der kreupelheid moest gelden. Het losse gedeelte werd
weggenomen en nu duurde het eenige maanden voor het dier weer tot
werken in staat was.
TJit: „Der Hufsclimiedquot; afl. 11.
—nbsp;Het Blad wijdt een woord van hulde aan de nagedachtenis van koning
Georg V. Saksen, als bevorderaar van de wetenschap en het ambacht.
—nbsp;Aan het verslag der leersmederij te Dresden en de examens voor hoef-
smeden in Saksen gedurende 1903, ontleenen wij , dat er 135 leerlingen (w.o.
49 burger- en 86 militaire hoefsmeden) zijn gevormd. Aan 14 leerlingen
voor burger-hoefsmid werd tegemoetkoming in de kosten der studie verleend.
Onder de leerlingen waren 2 aanstaande veeartsen en 2 Nederlandsche
hoefsmeden (n.1. F. van Horsen te Utrecht en F. Falkenhagen te Amsterdam).
De verslaggever klaagt er over dat de technische bekwaamheid (het maken
van ijzers en het beslaan) bij vele der aangekomen leerlingen onvoldoende
was, voor welke leerlingen ter oefening een groot aantal doode hoeven
beschikbaar werd gesteld. In het geheel werden 6756 dieren beslagen waar-
voor 16068 nieuwe en 4315 oude hoefijzers wérden gebruikt. Onder de
gebezigde ijzers waren 2405 balkijzers (hiervan 982 met touw-inlegsels),
terwijl er 4822 hoeflnlegsels (zolen en kussentjes) werden gebruikt.
Van de bijzondere beslagmethoden werd het meest aangewend: ijzers met
stooten (420), buff'erijzers (356), terwijl slechts 2 maal gebruik werd ge-
maakt van plaatjes voor hoornscheuren en 1 maal van agrafes.
Slechts eenmaal werd een paard vernageld en acht maal moesten dwang-
middelen worden gebruikt. Wat het scherp beslag betreft wordt opgemerkt,
dat het gebruik van schroefkalkoenen toeneemt, terwijl er slechts 12 insteek-
kalkoenijzers werden gebruikt — en wel de holle insteekkalkoen van Bran-
scheid en Philippi. Meer en meer wordt als methode van scherpen gebruik
gemaakt van insteekstooten en wel meest aan de achterhoeven — en wordt
dit een geschikte manier van scherpen genoemd. Naast de halfronde Döring-
stooten werden ook nog haflronde met eenigszins afgeronde kanten gebruikt.
Sedert 2 jaar worden ook insteekstooten met 2 halzen gebruikt, om daar-
door een breeden kop te kunnen krijgen. Voornamelijk werden deze gebruikt
bij zware werkpaarden. Deze stooten zitten goed vast en worden door de
paardenhouders boven de eenhalzige stooten verkozen.
— Volgens een bezoeker aan de vaktentoonstelling te Leipzig zou het
beslag met insteekstooten voornamelijk in Zuid-Duitschland (Bergland)
veel ingang vinden, terwijl er in het vlakke land van Noord-Duitschland
weinig gebruik van wordt gemaakt. In die streken waar het insteekstoot-
beslag in gebruik is, openbaart zich tevens meer belang bij goed hoefbeslag.
Algemeen werd beweerd dat de fabriekmatige stooten te boog zijn,
waarom vele smeden dan ook eigengemaakte stooten gebruikten.
De 'tweebalzige stooten achtte men doelmatig omdat ze beter blijven zitten
bij paarden, die de hoeven wat onregelmatig neerzetten.
Het oordeel over de hoefijzers was zeer uiteenloopend; terwijl men in
Z. Duitschland gesteld is op mager stampen en kleine nagelgaten aan de
ondervlakte, klaagden de N. Duitsche smeden dat de gaten te klein waren.
Hoefzolen en hoefinlegsels werden over 't algemeen nog te duur gevonden.
—nbsp;Statistiek over gezonde- en zieke hoeven.
Door M. Lungwitz, leeraar aan de Kon. leersmederij te Dresden, zijn
gedurende een jaar, de hoeven der voor het beslag aangeboden paarden,
aan gemelde smederij onderzocht om te controleeren welke hoefgebreken
het meest voorkomen. Aangeboden werden 1736 verschillende paarden;
hiervan vond hij bij 18 gezonde hoeven (meest bij rijpaarden, vervolgens
bij koetspaarden en het minst bij werkpaarden). Losse wand werd zeer veel
aangetroffen (53 o/o); vooral bij wijde hoeven van trekpaarden, en was
meest ongeneeslijk. Het gebrek kwam naar verhouding 2 maal aan voor-
hoeven tegen 1 maal aan achterhoeven voor.
Eotstraal (211/2 7o)gt; verhouding bij voor- en achterhoeven als 1:2; meer
bij koets- dan bij rijpaarden.
Steengallen ruim 13 %, meest verouderd bij werkpaarden. Plathoeven,
9 ®/o, ook bij werkpaarden. Verhouding bij vóór- en achterhoeven als 50 : 1.
Volhoeven, 0/0gt; eveneens bij werkpaarden in een verhouding als 3:1
bij vóór- en achterhoeven.
Lungwitz vermeldt nog dat voihoef wel aan de achterhoeven werd aange-
troffen bij paarden met normale voorhoeven.
Verbeening van de hoef kraakbeenderen, 6 quot;/q. Vóór- en achterhoeven
als 6 : 1. Het meest werd dit gebrek gezien bij zware paarden.
Slechte kwaliteit van hoorn, ruim 7 ; meest aan de achterhoeven.
Klemhoef, meest eenzijdig. Verhouding vóór en achter als 5 : 1.
Hoornscheuren, 31/2 Voor : achter = 3 : 1. 't Meest bij werkpaarden.
Nageltred. IV2 7o- Voor : achter = 1 : 3. 't Meest bij werkpaarden.
Knolhoef V-j^ Voor : achter = 5:1.
Bokhoef en steltvoet. fi/g quot;/o- Evenveel bij vóór- als achterhoeven,
't Meest bij werkpaarden.
Kroonbetrapping, ruim 1/2 7o- Evenveel bij vóór- als achterhoeven.
Holle wand. 1/3 %, Veel bij zware paarden; gelijkmatig bij vóór- en
achterhoeven.
Vernageling.nbsp;meest bij werkpaarden.
—nbsp;Onder den naam van Eeiter-kalkoenen (aldus genoemd naar den uit-
vinder) worden in den handel gebracht, scherpe kalkoenen, waarvan de kop
ongeveer bestaat uit een halven, hollen kogel. Lungwitz zegt er van, dat
er reeds een groot aantal goede kalkoensoorten aanwezig is en er dus geen
behoefte bestaat aan deze Eeiter-kalkoenen, welke bovendien nog duurder
zijn dan andere soorten en waarvan de kop nog te breed uitloopt, 't geen
aanleiding geeft tot strijken.
Maakt men de holle koppen kleiner, dan vullen ze zich met sneeuw en
ijs en missen hun doel.
—nbsp;Na een 28-jarig leeraarstijdperk aan de veeartsenijkundige hoogeschool
te Dresden, heeft Dr. Johne zich uit z'n ambt teruggetrokken en is tevens
afgetreden als lid van de examencommissie voor het hoefbeslag in Saksen,
voor welk vak hij zich bijzonder interesseerde. Zijn plaats als zoodanig wordt
ingenomen door Dr. Pusch.
—nbsp;In Amerika en in Italië heeft men reeds staal als plaveisel aangewend
in den vorm van □ stukken, waarvan de ruimten door kaoutchouc worden
aangevuld. Dit plaveisel is zeer duurzaam en zou mensch en dier minder
doen uitglijden dan asphalt-plaveisel.
—nbsp;De voorzitter v/d vereeniging voor vreemdelingenverkeer te Weenen
heeft aan den burgemeester aldaar verzocht te willen bevorderen dat — in plaats
van het beslag met kalkoenijzers — pantoffelijzers worden aangewend. Naar
aanleiding daarvan heeft de voerwerkers-vereeniging verklaard, dat de met
pantoffelijzers beslagen paarden, de zwaar beladen wagens op de gladde straten
niet kunnen trekken.
Lungwitz beveelt de vereeniging een reisje naar Brussel aan (ook Londen.
Eef.), waar de zware paarden, op slichte ijzers loopende, de zwaarbeladen
wagens tegen de glad geplaveide bergstraten optrekken. — Dat zal in Wee-
nen ook mogelijk zijn.
—nbsp;Om doode hoeven, welke men als leermiddelen of anderszins wil ge-
bruiken of bewaren, voor sterk inkrimpen te vrijwaren, moet men ze, nadat
ze behoorlijk droog zijn, opvullen met een gipsbrij en ze daarna weer goed
laten drogen gedurende vele weken; eerst daarna worden ze beslagen. Ook
kan men de hoeven drogen bij het smidsvuur. (Dit lijkt ons wel zoo een-
voudig en ook zullen de hoornblaadjes dan natuurlijker blijven. Hef.) Wil
men een geheel onderbeen bewaren, dan moet men dit zoo spoedig mogelijk
na den dood van het dier, en wanneer het is uitgedroogd, in eene oplossing
van arsenicum (rattekruid) leggen en het daarna goed laten drogen op eene
luchtige plaats.
Uit: Zeitschr. f. Pferdek. und Pferdez.quot;
Het veel afwasschen der beenen, hoe goed overigens, moet op zeer kalk-
houdenden bodem en vooral bij paarden welke op dergelijken bodem niet
steeds gehouden worden (b. v. paarden op marsch) niet te veel worden
toegepast, omdat daardoor het ontstaan van mok in de hand wordt gewerkt.
Ditzelfde geldt ook voor paarden die voortdurend op geplaveide straten in
groote steden loopen en voor de luxepaarden van Eussisch ras, welke —
zooals bekend is — een grooten aanleg voor mok hebben.
Vooral nadeelig is het, wanneer de paarden bij droog weer met natte
beenen voor het werk gebruikt worden, omdat er dan stof en vuil in blijft
zitten, 't geen tot beleediging en ontsteking aanleiding geeft. Om dezelfde
reden is ook het insmeeren van het onderbeen met vet af te keuren. Iets
anders is het bij vochtig weer en bij opdooi in de winter; in die gevallen
is het invetten van het onderbeen zeer nuttig, als maar, na het gebruik,
het vet weer wordt uitgewasschen.
—nbsp;Het weerstandsvermogen van spieren en pezen wordt door arbeid
verhoogd, door rust verminderd. Dikwijls ziet men bij paarden gelijktijdige
verscheuring van meerdere pezen, doch meest altijd bij die, welke langen
tijd rust genoten hebben.
Uit: „Eng. Live Stock Journal.quot;
—nbsp;Koud leslag. Een nieuwe order in het Engelsche leger bepaalt, dat
25 o/o ^an de paarden koud moet worden beslagen ; niet omdat men meent,
dat zulks beter is dan het warm aanpassen der ijzers, men is van het tegen-
deel overtuigd, maar om de smeden in vredestijd vertrouwd te maken met
de wijze van beslaan, die in oorlogstijd regel is.
Ongeveer 60 jaar geleden toonde zich de Eransche militaire paardenarts
Eiquet, een groot voorstander van koud beslag; hem werd toegestaan 3
jaar lang een uitgebreide proef er mede te nemen aan de rijschool te
Saumur; 25000 ijzers werden in dien tijd koud ondergelegd en het resultaat
toonde overtuigend het voordeel van het warm beslag: bij het koud werden
n.1. 3.2 maal meer ijzers verloren of gebroken dan bij het warme. Enkele
jaren later werd toch aan den paardenarts Ambert toegestaan de proef te
herhalen; 650 paarden werden koud beslagen vóór vertrek haar de ma-
noeuvres, het resultaat was, dat 55 a 60 ijzers per maand verloren werden.
—nbsp;Wereldtentoonstelling te St. Louis. Met de hoogste onderscheiding
is op deze tentoonstelling bekroond de firma Hauptner te Berlijn.
—nbsp;Uit Parijs. Ben gezelschap van 33 personen heeft onder leiding van
den bekenden kolonel Punt, o.a. een bezoek gebracht aan de groote Inrich-
ting van de algemeene rijtuigmaatschappij te Parijs, welke over 12000
paarden beschikt. Yan het beslag wordt gezegd, dat het bestaat uit ijzers
zonder kalkoenen en zonder rits, doch van groote nagelgaten voorzien, en
in de takken dunner uitloopend, zoodat de straal goed den bodem raakt
en het gebruik van gutta-percha-zolen onnoodig is. De ijzers zijn veel
lichter dan bij ons; ook de afhelling ontbreekt, doch de paarden, meest
Hongaarsche, hebben holle en steile hoeven, waarom dan ook de ijzers
mager gestampt zijn. Het gebruik van nagels is zeer zuinig; meer dan 5
nagelgaten worden niet ingeslagen. Zeer duurzaam is het beslag niet, daar
de meeste paarden elke week moeten worden beslagen. De maatschappij
beschikt over eigen smederijen en personeel.
Winterbeslag wordt nooit gebruikt; trouwens het gebruik van kalkoe-
nen is met het.oog op de houtbestrating te Parijs verboden, terwijl daar
ter stede gevallen sneeuw binnen één uur tijds door den reinigingsdienst
geheel wordt verwijderd.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
De leerlingen E. K. Gorter te Oudeschip (gem. üithuizermeeden) en
J. Hofstee te Paterswolde, welke van midden Juni tot 12 November j.1.
aan bovengemelde Inrichting werkzaam waren, hebben deze verlaten met een
goed getuigschrift.
In hunne plaats zijn als leerlingen geplaatst: L. Gorter te Oudeschip
en J. Oosting te Paterswolde.
De leerling de Vries te Noordbroek, die wegens ziekte de Inrichting
verlaten heeft, wordt vervangen door H. Baar te Oosternieland.
— Uit een smidsrekening.
Voor een veer aan de kamerdeur van mevrouw, die lam was ... ƒ 1.50
Een moer van de kachel van mijnheer, die dol was......„0.10
Het lakken van een fornuis van de keukenmeid, die verroest was . „ 0.90
Eecht maken van een schroef in den pianostoel van de jongejuffrouw,
die krom was.................... 0.15
Totaal ƒ 3,85
(Vulkaan)
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Eenvoudig kunstsmeediverk.
Onder kunstsmeedwerk verstaan wij het uit de vrije hand smeden van lof-
werk voor bouwkundige en andere doeleinden. Niet daarmede verward
moeten worden de bouwsieraden, die fabriekmatig in bet groot worden ver-
vaardigd; deze heeft de smid alleen samen te voegen en aaneen te smeden
of te klinken, zonder dat er bijzondere inspanning van den geest bij te
pas komt.
Kunstsmeedwerk daarentegen eischt niet alleen een vaardige hand, een
geoefend oog en een volkomen beheersching van het materiaal, doch tevens
den zin voor schoonheid van vorm, die op deze soort van werk het stempel
van den meester drukt.
Tot de eenvoudigste, bij hek- en traliewerken veel gebruikelijke siervormen,
behoort de wrong, die men verkrijgt door een vierkante staaf plaatselijk
roodgloeiend te maken, haar met haar eene eind horizontaal in de bank-
schroef te klemmen, op het andere een tang of wringijzer te zetten en dit
een halven slag om te draaien. Wordt een doorloopende reeks van wrongen
verlangd, dan koelt men elke vorige wrong met water af en verhit zoo
noodig opnieuw, alsvoren met de volgende aan te vangen, omdat de staaf
tijdens het wringen meestal in dikte afneemt.
Eanken of spiralen worden met behulp van hamer en tang — de laatste
met ronden bek — vervaardigd, door een roodgloeiend stuk ijzerdraad in een
gat van het aambeeld te steken, het vrije eind met de tang aan te vatten
en, terwijl men deze ronddraait, den draad zachtjens met den hamer in de
vereischte bocht te kloppen. Kegelvormige spiralen windt men om de punt
van den speerhaak of om de punt van een doorn van gelijken vorm, die
men in de bankschroef heeft geklemd.
Voor het smeden van bladeren bezigt men staafijzer van hooge kwaliteit,
't zij wel- of smeltijzer. Na het ontwikkelde blad op papier geteekend en uit-
geknipt en daarnaar een mal van blik of zink gemaakt te hebben, smeedt
men de staaf ongeveer ter groote dier mal uit, zorgende de randen dunner
uit te halen en den steel op genoegzame dikte te houden om hem later met
een staaf of tak te kunnen aaneenvrellen; men kan b.v. de dikte bij den
steel van het blad op 3 mM en aan de randen op V-j^ mM aanhouden, doch
regelt haar overigens naar de grootte en de gedaante van het voorwerp.
Dan teekent men met een griifel langs de mal den omtrek van het blad op
het uitgesmede stuk ijzer en hakt het met koudbeitels van verschillenden
vorm volgens de schreef af.
Vervolgens legt men het blad op een stuk lood en drijft er door middel
van een stompen beitel de nerven of ribben in. Dit geschiedt koud; het
lood geeft onder de slagen van den hamer mede, zoodat er verhevenheden
op het ijzer ontstaan, b.v. van IY2 tot 6 mM hoogte, naar gelang van de
grootte en de meerdere of mindere forschheid van het blad, zonder dat de
beitel door het ijzer heengaat.
Eindelijk wordt het blad in de vereischte bochten gezet, door het te
hameren over den bollen kop van een staak of, bij gebreke daarvan, over
dien van een bolhamer.
Als er lang op het blad gehamerd moet worden, om het de verlangde
gedaante te doen aannemen, is het noodig het van tijd tot ti.jd uit te
gloeien, om te voorkomen, dat het materiaal broos wordt en scheurt.
K.
Met het merk
Q
Friedr. Dicllt;, Essiingen a. N.
Vertegenwoordiger:
I. J. van Meekren, Groningen.
Alleen verkoop aan handelaren.
---- HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECTJLAIEES op
franco aanvage bij:
W. A. H. van HORSEN, ütrecht.
Kunsthoorn,
verkrijgbaar in de chemi caliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijscouranten voor HH. veeartsen
en hoefsmeden op aanvrage gratis.
Voor het maandblad „DE HOEESMIDquot;, wordt met ingang van den jaar-
gang 1905 een medewerker gevraagd, welke genegen is voor elk nummer
een artikel te leveren, betreffende het smids- of rijwielvak. Onderwerpen
over het hoefbeslag zijn niet noodzakelijk. Aanbiedingen onder lett. H aan
het bureau van „De Hoefsmidquot;.
Wereldtentoonstelling Parijs I900i
Hoogste onderscheiding en Gouden medaille.
beste kwaliteit, onder garantie, vanaf Mrk. 1.15.
' * 1 Catalogus voor alle instrumenten en leermidde-
len voor hoefbeslag gratis.
H. Hauptner, Berlin, Postamt 6.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheidingen!
1901: Groote GOUDEN MEDAILLE.
1902: Diploma Nürnberg, Smidsvaktent.
1903: Diploma en Medaille te Meissen,
Smidsvaktent., voor de beste afwerking.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi - Remscheid, Rijnland.
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.; NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidschoien en van de
grootste hoefsmederijen.
S. C. lïl. BAX.-2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAIÏI.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanice Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caontcbouc straal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten,
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit, Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
zachte, veerkrachtige Witte Caoutchouc, teit, zachte, veerkrachtige èZawwe
in 10 verschillende maten voorradig.nbsp;in 13 verschillende maten voorradig.
— Prijzen uiterst billijk. —:
Men lette op het stempel op iedere zool.
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Houwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchonc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
Las- of Welbladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Pneumatiek- of Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 185-9e Jaargang. — 1904 — Aflevering 12.
hoofdredacteur-uitgever: a. w. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 186-
Lambert amp;. | ||
Hallanan Hoefzolen de Beste en | ||
Rotterdam, Wijnhaven 127 |
INHOUD.
Het onderzoek van het paard voor het beslag, door F. Laméris, Kapitein-
Paardenarts. — Ziekten en gebreken van den hoef, door A. Prederikse. —
Ingekomen boekwerken. — Persoverzicht. — Korte mededeelingen. —
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. —
Advertentiën.
HET ONDERZOEK VAN HET PAAED VOOR HET BESLAG 1),
door
E. Laméris, Kapitein-Paardenarts.
Fig. i.
Voordat de hoefsmid overgaat tot de bewerlsing om den hoef voor het
nieuvre beslag geschikt te maken, moet het paard aan een grondig onder-
zoek worden onderworpen. Immers slechts dan kan een beslag zaakkundig
worden uitgevoerd, wanneer daaraan een zorgvuldige beoordeeling van het
paard voorafgaat. Met hoe meer zorg en attentie dit wordt gedaan, des
te beter zullen de vroeger gemaakte fouten worden gevonden, met des te
meer verstand van zaken zal het besnijden van den hoef en de keuze der
ijzers plaats vinden. Een goed oordeel verkrijgt men eerst door langdurige
oefening; zelfs de meest geoefende wordt dikwijls nog tot de hoogste op-
merkzaa«nheid gedwongen om in moeilijke gevallen een volkomen inzicht te
krijgen.
Vooral in Duitschland wordt hierop sterk de nadruk gelegd en zijn daar-
voor aan alle hoefsmidscholen en bijna alle groote smederijen monsterbanen
aanwezig, om dit onderzoek zoo nauwkeurig mogelijk te doen plaats hebben.
Tijdens een verblijf in Berlijn, Hannover enz. was ik in de gelegenheid
dit practisch te zien toepassen en moet verklaren, dat, door dit onderzoek
voortdurend te beoefenen, prachtige resultaten kunnen verkregen worden.
Het onderzoek heeft plaats op een harde,
horizontale monsterbaan en een daarnaast lig-
gende zachte, effen baan. De harde monster-
baan moet minstens 30 Meter lang en 1.80
Meter breed zijn. Zij bestaat uit Mettlacher
Platten, een gebakken, gele steensoort, afkom-
stig uit de omstreken van Coblenz, voorzien
van ondiepe groeven, twee overlangs en een
dwars, de bovenvlakte kleiner dan de onder-
vlakte, de afmetingen zijn 16 bij 13^2 cM
(fig. 1). Deze steenen liggen in cement op
een betonlaag, zuiver horizontaal, 11 stuks in de breedte.
Het eene einde van de baan is van eene overkapping voorzien, welke
tegen weersinvloeden beschut en des zomers ook als beslagloods dienst kan doen.
f-v.' f
De monsterbaan te Berlijn was in 1886 gelegd en is thans nog in goeden
staat. Op de plaats, waar de steenen aan elkaar sluiten, is de bovenrand
gebroken, zoodat de geheele baan, in perspectief gezien, tien overlangsche
Cij
1nbsp; Zie Kosters »Zeitschrift für Veterinärkundequot;.
-ocr page 188-strepen vertoont, welke een groot gemak opleveren bij de beoordeeling van
de beweging der ledematen (fig. 2). De zachte baan er naast wordt telkens
van goed los zand voorzien en steeds door harken goed in orde gehouden.
Slechts door de aanwezigheid van dergelijke banen is het mogelijk omtrent
de beweging der ledematen en het neerzetten der hoeven een nauwkeurig
onderzoek in te stellen. De loop van het
onderzoek is te verdeelen in drie hoofdgroe-
pen:
I. Het paard, geplaatst op hori-
zontalen bodem en in een natuur-
lijken, vierkanten stand, wordt
van ter zijde, van voren en van
achteren beschouwd.
Hierbij moet men letten op: dienstge-
bruik, grootte, bouw, lichaams-
vorm, stelling en hoekvorming der
ledematen, de ligging van het zwaar-
te p u n t ten opzichte van de ondersteu-
ningsvlakte, de hoeven en het be-
^nbsp;slag, door vangen of strijken veroor-
zaakte wonden of litteekens, alsook
op ziekten der ledematen.
Al naarmate het dienstgebruik en de grootte van het paard
moeten de ijzers, wat de dikte, breedte en lengte betreft, worden uitge-
kozen en, zoo noodig, van kalkoenen, stooten enz. voorzien.
Daarna gaat men na: de afwijkingen van den regelmatigen lichaams-
bouw in de hoogte en lengte van het paard, de verhouding van de breedte
van de borst tot die van het bekken, de afwijkingen in de hoekvorming
der beenderen in de gewrichten, en de stelling der ledematen. Hierbij
geldt als regel, dat do stand der ledematen afhankelijk is van eene gegevene
borstbreedte, dat paarden met breede borst en bodemwijden stand, bij uit-
zondering echter ook, ondanks de afwijkende borstbreedte enz., loodrecht
staande ledematen hebben. Verder moet men vaststellen, of de ledematen
om hunne lengte-as, en van welk gewricht af aan, zijn gedraaid; of beide
voor- of achterbeenen gelijk geplaatst zijn, of de opgemerkte stelling een
natuurlijke is of niet, en in dit laatste geval, of dit door scheef besnijden van
den hoef, door ziekten der ledematen is ontstaan, of toevallig is aangenomen.
De ligging van het zwaartepunt ten opzichte van de onder-
st e uni ng s v 1 a k t e.
Alle niet ondersteunde lichamen vertoonen tengevolge van de zwaarte-
kracht (de aantrekkingskracht der aarde) de neiging om te vallen. De wer-
king van deze zwaartekracht op de verschillende deelen van een lichaam
kan in een kracht worden vereenigd, de resultante. Het aangrijpingspunt
dezer resultante heet het zwaartepunt en de grootte van deze resultante is,
het gewicht van het lichaam.
De ondersteuning van een licliaam kan iu een punt plaats hebben, dat
in verticale richting onder het zwaartepunt gelegen is. Dit is echter slechts
het geval bij een volkomen rusttoestand van het lichaam.
Bij levende wezens bestaat er geen absolute rust, het zwaartepunt zal
tengevolge van de onwillekeurige bewegingen bij het ademen enz. zich voort-
durend verplaatsen.
Het paard heeft daarom, in plaats van een ondersteuningspunt een on-
dersteuningsvlakte. Bij een regelmatigen lichaamsbouw en natuurlijken
stand wordt dit vlak begrensd door de lijnen
welke met den buitenrand der hoeven samen-
vallen. De aldus verkregen vlakte is veel langer
dan breed, en van voren iets smaller dan van
Fig. 3.nbsp;achteren, (fig. 3). Voorziet men dit vlak van
■diagonalen, dan valt het zwaartepunt van het geheele lichaam (volgens Eueff)
vóór het snijpunt daarvan.
De voorhand is bij een normaal gebouwd, vierkant staand paard meer
belast dan de achterhand, hetgeen een natuurlijk gevolg is van het ver voor
de voorbeenen uitsteken van hoofd en hals. De voorhoeven worden daar-
door meer belast dan de achterhoeven, deze meerdere belasting bedraagt
ongeveer Y? deel van het geheele lichaamsgewicht.
Fig. 4.
-ocr page 190-De ligging van den romp ten opziclite van de ondersteuningsvlakte ver-
houdt zich als volgt, (fig. 4.):
De loodlijn, opgericht vóór het toongedeelte van den voorhoef, gaat
midden door het boeggewricht of ligt er vlak achter, terwijl de loodlijn,
aan het verzenuiteinde van den achterhoef opgericht, ongeveer het midden
van het zitbeen treft, tusschen den zitbeensknobbel en het heupgewricht.
De, in verhouding tot hare lengte, betrekkelijk smalle ondersteuningsvlakte
stelt het paard bij het begin der beweging in staat, gemakkelijk het zwaarte-
punt op zijde te verplaatsen. Aan de bewegingen gaat dientengevolge steeds
eene verplaatsing van het zwaartepunt vooraf.
De breedte van het ondersteuningsvlak en de ver h o u d i n g van
het zwaartepunt ten opzichte daarvan is voor den stand en
gang van het paard van groote beteekenis.
Al naarmate in rusttoestand vier of drie beenen aan de ondersteuning
deelnemen, is het steunvlak lang-vierhoekig of driehoekig. In het laatste
geval ligt de punt van den driehoek öf naar voren of naar achteren. Ligt
deze naar achteren, dan kan dit eene natuurlijke, aangewende houding van
het paard zijn; ligt zij naar voren, dan moet men dit als een onnatuurlijke
houding beschouwen, waaruit men mag besluiten tot eene ziekte van het
onbelaste been.
In beweging wordt de ondersteuningsvlakte verkleind tot op eene smalle
streep, welke tusschen twee hoeven ligt, soms zelfs tot de bodemvlakte van
een enkelen hoef beperkt. Deze verhoudingen geven door kunstmatige
meerdere belasting van het paard, gepaard met groote inspanning, aan-
leiding tot ziekten van den voet en de ledematen. Vooral is dit het geval
bij paarden met gebrekkige en onvoldoende ondersteuningsvlakte. We
moeten daarom door middel vam Tiet hoefbeslag, voor zoover het gehruih van
het paard dit toelaat, op eene gepaste wijze invloed uitoefenen op de onder-
steuning svlahte, ten behoeve van het in goeden staat houden der beenen.
Fig. 5.nbsp;Fig. 6.
In hoeverre dit zonder stoornis in het gebruik geschieden kan, zullen wij
door eenige voorbeelden trachten duidelijk te maken.
Paarden met regelmatigen lichaamsbouw en loodrechten stand der lede-
maten zijn goed ondersteund en kunnen de verschillende bewegingen ge-
makkelijk beginnen en in evenwicht voortzetten.
Slecht ondersteund zijn de onregelmatig staande paarden, zoowel, wanneer
-ocr page 191-de steunvlakte te smal, als wanneer deze te breed is. Bij regelmatigen
lichaamsbouw wordt de, volgens de aangehaalde grondslagen, noodzakelijke
vergrooting van het steunvlak door het hoefbeslag daardoor verkregen, dat
de takken van het ijzer zijdelings en naar achteren een weinig buiten de
verzenen van den hoef uitsteken, (fig. 5.)
Wijde hoeven met' groote ondersteuningsvlakte moeten, vooral bij paar-
den welke in snelle gangen gereden worden, aan de bodemvlakte worden
verkleind. Dit geschiedt door afronden van den buitenrand van den hoorn-
wand , welke toch niet in staat is om te dragen , en door lodermauw gesmede
hoefijzers, (fig. 6.)
Kleine, nauwe hoeven daarentegen krijgen aan de zijden en aan de ver-
zenen wijde en bodemwijd gesmede hoefijzers, om eene vergrooting van de
steunvlakte te verkrijgen, (fig. 7). Aan de uitstekende deelen van het
hoefijzer wordt in ieder geval de boven-buitenkant zoo sterk gebroken, dat
de buitenrand schuin naar buiten — bodemwijd — afhelt.
Paarden met bodemwijd gestelde ledematen hebben een te breede onder-
steuningsvlakte en zijn naar ter zijde moeilijk te verplaatsen. Door af-
ronden van den buitenhoefrand en door een
bodemnauw gesmeden buitentak van het ijzer,
wordt in dit geval eene smallere onder-
steuningsvlakte verkregen. Daarentegen heeft
de binnenzijde van het been, die meer be-
last wordt dan de buitenzijde, aan hare nauwe
hoefhelft eene verbreeding naar binnen noo-
dig, met het oog op het afwisselend onder-
steuningsvlak. Daardoor steekt de ijzertak
iets naar buiten, voor zoover de kroonrand
wijder is dan de draagrand, (fig. 8). Het
bodemwijde, uitstekende gedeelte is naar
Fig. 8.
het verloop van den hoornwand gebogen. Bij ziekelijke liggingsverandering
van den verzenwand moet het overeenstemmen met de hoefkroon. Evenzoo
gaat men te werk bij den x-beenigen stand en bij bodemwijd, diagonaal
naar buiten geplaatste ledematen.
Paarden met bodemnauw geplaatste ledematen en smalle ondersteunings-
vlakte worden slecht ondersteund en zijn naar ter zijde te beweeglijk.
De lichaamslast komt meer op de buitenzijde van de ledematen te rusten,
en de paarden verliezen gedurende de beweging gemakkelijker het even-
wicht, wanneer zij uitglijden of wanneer zij de richting der beweging in
snelle gangen in een korten boog veranderen. Het gevaar, om te storten,
neemt bij deze paarden toe, naarmate zij grooter zijn, het zwaartepunt
komt dan zooveel hooger te liggen. In dit geval wordt aan de buiten-
hoefhelft eene verbreeding van de steunvlakte door het ijzer noodig, (fig. 9).
Fig. 9
Bij troepenpaarden vindt men dikwijls de achterste ledematen bodemnauw.
Deze paarden zijn tengevolge van het
naar buiten geplaatste toongedeelte
van den hoef beter ondersteund dan
die met zuiver bodemnauwen stand.
Naast gemakkelijker bewegelijkheid
kunnen zij de bewegingen met meer
zekerheid uitvoeren, omdat de lede-
maten in buitenwaartsche richting
naar voren worden gebracht. De
vergrooting van de ondersteunings-
vlakte is bij deze hoeven slechts
aan de buitenverzenen noodig.
De lengte van het onder-
steuningsvlak en de ligging
van den romp ten opzichte
daarvan is bij het hoefbeslag van
niet minder belang dan de breedte.
Bij paarden met regelmatigen
lichaamsbouw en loodrechten stand
der ledematen, valt, zooals reeds
vroeger is opgemerkt, de zwaartelijn
vóór het snijpunt der diagonalen in
het ondersteuningsvlak. De ligging
van den romp ten opzichte van de
bodemvlakte stelt het paard in staat,
uit den rusttoestand in bewegingen
naar voren of achteren op eene ge-
paste wijze te kunnen overgaan. Bene verandering in de ondersteunings-
vlakte door het hoefbeslag is daarom niet noodzakelijk; evenwel moet men
zorgen, dat de voorijzers met
een opzet worden voorzien, welke
overeenkomt met de natuurlijke
afslijting van den hoef (fig. 11).
Bij paarden met meer naar voren
geplaatste voorbeenen en schuine
hoeven blijft de zwaartelijn ver
achter de hoeven terug, en de
vóór den toon van den hoef op-
gerichte loodlijn ligt vóór het
boeggewricht. Bij het begin en
gedurende de voorwaartsche beweging wordt naar verhouding veel kracht
verbruikt, om het ver naar achteren gelegen zwaartepunt op de ledematen
over te brengen. Door verkorting van het toongedeelte van den hoef en
door ijzers, welke aan den toon bodemnauw zijn gehouden en van een langen
opzet zijn voorzien, wordt op doelmatige wijze de bodemvlakte van voren
verkort en het opheffen en verplaatsen van den last gemakkelijker ge-
maakt, (flg. 12). De verzenen, welke een naar verhouding groot gedeelte
van den last te dragen hebben, moeten daarentegen, door langere tak-
ken aan het hoefijzer, daarbij worden ondersteund.
Bij paarden met naar voren geplaatste achterbeenen ligt de aan de ver-
zenen opgerichte loodlijn verder naar voren dan bij den regelmatigen stand.
De hoeven der achterste lede-
maten komen dichter bij de
zwaartelijn en worden sterker
belast. De voorwaarts-schui-
vende werking der achterbee-
nen wordt hierdoor wel is waar
begunstigd, maar door de
scherpe hoeken in de gewrich-
ten hebben deze meer te lijden
en worden gemakkelijker ziek,
tengevolge van de grootere be-
lasting.
De schuine, naar voren geplaatste hoeven moeten in dit geval in den
toon sterk worden verkort en met ijzers worden voorzien, welke aan het
toongedeelte bodemnauw zijn gesmeed en langere takken hebben dan ge-
woonlijk, of in sommige omstandigheden de eigenschappen van klapijzers
bezitten.
Paarden met naar achteren staande voorbeenen hebben hoeven, welke
dichter bij de zwaartelijn staan. De bodemvlakte is van voren korter dan
bij regelmatigen stand en de vóór den toon van den hoef opgerichte loodlijn
ligt meer achter het boeggewricht. Zij bezitten steile hoeven. Door de
van voren kortere bodemvlakte krijgen de paarden eene grootere neiging
om naar voren te vallen. Op
de verlenging van de bodemvlakte
naar voren kan men door bodem-
wijde ijzers, welke aan den toon
vóór den hoef uitsteken, inwer-
ken, aan de verzenen daarentegen
moet men de ijzers kort en bodem-
nauw bonden, (fig. 13).
Het beslag met halvemaan-
Fig. 13.nbsp;ijzers verdient hier de voorkeur,
wanneer het gebruik van het
paard dit toelaat. Op dezelfde wijze gaat men te werk bij achteruit ge-
plaatste achterbeenen, hierbij wordt het toongedeelte van den hoef naar voren
verlengd.
Bij loodrechten stand der ledematen eu stompe hoekvorming in de ge-
wrichten is de ligging van den romp ten opzichte van de ondersteunings-
vlakte geen afwijkende; hierom zal ook de invloed van het hoefbeslag voor
deze vlakte van minder belang zijn.
Het verdere onderzoek bij het staande paard strekt zich uit tot de
hoeven en het eventueel aanwezig zijnde beslag. Hierbij dient
men in het oog te houden, dat de bevinding slechts dan juist kan zijn,
wanneer de onderzoeker deze nauwkeurig van ter zijde, van voren en van
achteren beschouwt. In de eerste plaats constateert men, of de hoeven
gezond zijn en welke eigenschappen de hoorn vertoont en of de voorhoeven,
zoowel als de achterhoeven, onderling dezelfde grootte en denzelfden vorm
hebben en hoe zij zich ten opzichte van de grootte van het paard ver-
houden. De vorm der hoeven moet passen bij den stand en de hoekvorming
der ledematen.
In 't algemeen passen de hoeven bij de ledematen, wanneer, van ter zijde
gezien, de toonwand met de voetas (de lijn door het midden van het koot-,
kroon- en hoefbeen) evenwijdig loopt. Hierbij valt op te merken, dat een
afwijkend verloop van den verzenwand enkel op een liggingsverandering
daarvan berusten kan. Het verloop daarvan heeft daarom bij deze beoor-
deeling geen gewichtige beteekenis.
De beervoetige stand laat, zelfs wanneer deze in geringen graad aanwezig
is, de toepassing van dit stelsel niet toe, omdat kroon- en hoefbeen hier
van nature onder een hoek met elkander zijn verbonden.
Verder moet men nagaan of de toon- en verzenwand rechtlijnig verloopen,
of dat zij naar binnen (concaaf = hol) of naar buiten (convex = bol) ver-
bogen zijn.
De inbuigingen zijn, wanneer te sterk besnijden van het daarmede over-
eenkomend gedeelte van den draagrand de oorzaak is, aan zwakke, dicht bij
elkaar gelegen ringen te herkennen. Na het wegnemen der oorzaken gaan
deze veranderingen langzamerhand verloren, terwijl het nieuwgevormde hoorn
rechtlijnig naar beneden groeit, (fig. 14a).
Bij naar buiten gebogen, bollen of convexen toonwand, vindt men daaren-
tegen ver uit elkaar gelegen, dikkere ringen, (fig. 15d). Dit verschijnsel doet
Fig. 15.
zich voor, wanneer de betrokken plaats aan den draagrand gedurende langen
tijd te hoog blijft, tengevolge van den sterker inwerkenden schok en den
vermeerderden groei. Aan het verloop van den hoornwand en de ringvor-
ming kan men dus punten
van aanwijzing vinden omtrent
het besnijden van den draag-
rand.
Ringen, welke zich over den
geheelen hoornwand uitstrek-
ken en evenwijdig verloopen
met den kroonrand, wijzen op
een sprongsgewijzen, periodie-
ken, onregelmatigen groei van
den hoornwand, welke terug te brengen is op voederwisseling, weidegang
enz., (flg. 16).
Zij staan in den regel met het hoefbeslag niet in verband en zijn meestal
zonder nadeel. Daarentegen zijn de onregelmatig met den kroonrand ver-
loopende ringen steeds ziekteverschijnselen van den hoef Op den hoorn-
wand gelegen en van de kroon
tot den draagrand verloopende
strepen zijn overblijfselen van
den zoomband of de hoorn-
kroon, welke na rotstraal en
aandoeningen van den vleesch-
zoom optreden, (fig. 17).
Bij de beoordeeling van de
lengte en de wijdte der ijzers
wordt naar de bij de onder-
Fig. 17.
steuningsvlakte aangegevene gezichtspunten verwezen.
Naar de dikte van den hoornwand en naar de zwaarte van het te be-
vestigen ijzer worden de nagels hooger of lager geslagen. De nagelnieten
moeten echter op gelijke afstanden van het hoefijzer en even ver van elkaar
zitten, altijd, wanneer de hoornwand boven den draagrand niet afgebrokkeld
is. Het getal en de verdeeling van de nagels bij de verschillende hoefvor-
men moet als bekend worden verondersteld. Het inslaan van hoefnagels op
de plaats waar zich een lip bevindt, moet worden vermeden.
Bij beschouwing der ledematen van voren moeten de hoeven overeenkomen
-ocr page 196-met den stand. De voetas moet met het midden van het toongedeelte en
van de lip te zamen vallen. Fit afwijkingen van den toon naar binnen of
naar buiten met eene verbuiging van het zijdelingsch toongedeelte, mag
men besluiten tot een scheef besnijden van den draagrand van den hoef.
De zijwanden zijn rechtlijnig, naar binnen of naar buiten gebogen. Wan-
neer zij, bij verbuigingen, de vroeger genoemde ringen aan den toonwand
vertoonen, dan ligt hieraan een scheef besnijden van den draagrand ten
grondslag.
Inbuigingen zonder ringvorming daarentegen zijn begeleidende ver-
schijnselen van losse, naar buiten uitgew^eken wandafdeelingen. De cirkel-
vormige boog van den draagrand moet, hoewel van grooteren omvang, over-
eenkomen met de ronding van de voor- en achterhoeven. Wanneer dit niet
het geval is, dan is deze vormverandering veroorzaakt door beraspen, meestal
tengevolge van te nauw liggende ijzers aan den toon. Hierbij dient men
evenwel er op te letten, dat het binnentoongedeelte steeds nauwer en
bodemnauw gehouden moet worden, om strijkwonden te voorkomen.
Den opzet, welke van nature aan alle voorhoeven, zeldzamer bij achter-
hoeven, wordt aangetroffen, onderzoekt men op de plaats, waar en hoever
deze zich uitstrekt. In den regel vindt men dezen aan het buitentoonge-
deelte (overeenkomstig de bewegingsrichting) en minder dikwijls juist in
het midden van den toon. Aan het binnentoongedeelte werd de opzet door
Kosters aangetroffen bij paarden, wier voorbeenen van boven af aan
diagonaal naar buiten geplaatst zijn, en aan de achterhoeven bij X-l^ee-
nigen stand. Ook treft men hem aan bij achterhoeven, wanneer de af-
wijking naar buiten eerst van het kroongewricht af bestaat.
Bij het beschouwen van de ledematen van achteren moet de as van den
voet juist tusschen de beide hoef ballen vallen, evenals de lijn der naar be-
neden verlengde vetlok. De ballen van den hoef moeten zorgvuldig naar
hunne ligging en ontwikkeling, de verzenwanden naar hunne richting worden
nagegaan.
Bij de beoordeeling der ijzertakken moet men voornamelijk er op letten
of zij even ver van de middellijn van den hoef verwijderd liggen, en bij
nauwe verzenwanden, of zij overeenkomstig het verloop daarvan gebogen
zijn. Bij onregelmatig verloop van de kroon moet het onderzoek zich uit-
strekken tot het voorkomen van kroonrandscheuren. Deze ontstaan bij voor-
keur gedurende de haarwisseling in het voorjaar.
Met de oorzaken van door vangen en strijken ontstane wondjes, litteekens
en verdikkingen, zoowel als met ziekten der ledematen, moet bij het nieuwe
beslag rekening worden gehouden.
Uit de leoordeeling van Tiet staande paard alleen Tcan men echter geen be-
slissende gevolgtrekTcingen voor het besnijden van den hoef maTcen. Zij moeten
meer met de bevindingen overeenstemmen, wellce bij de beschouwing ^an het
op zachten en op harden horizontalen en vlaTcJcen bodem gaande paard worden
geconstateerd, om betrouwbare gegevens te verTcrijgen.
{Wordt vervolgd.)
-ocr page 197-ZIEKTEN EN GEBREKEN tAN DEN HOEF,
door
A. Frederikse.
{Slot).
2. De lioornkloof.
Onder hoornkloof verstaat men een storing in den samenhang van de
hoornbuisjes in dwarsche richting.
Op elke plaats van den wand kan een- kloof voorkomen; men vindt ze
echter het meest aan het toongedeelte en de binnenhelft van de achter-
hoeven.
Oorzalcen. Kneuzingen en verwondingen van de kroon, die vooral door
kroontrap ontstaan; men vindt in overeenstemming hiermee de meeste
kloven in den winter.
Ook ontstaan kloven door verzweringen in den hoef, waarbij de etter
aan de kroon doorbreekt.
De kloof is soms smal, andere malen vormt ze een onregelmatige ver-
dieping in den wand.
Deze aandoening is gunstig te beoordeelen, het paard loopt er niet
kreupel door (wel door de verwonding van de kroon) en zij verdwijnt door
het afgroeien van den wand.
Beslag. Wijziging van het beslag is niet bepaald noodig, het is echter
aan te raden het ijzer onder de kloof iets vrij te leggen en daar geen nagels
in te slaan, o.a. om het hoorn onder de kloof zoolang mogelijk te behouden,
om den hoef zoo weinig mogelijk te misvormen. Voorziet men echter een
spoedige loslating, dan moet het losse stuk weggenomen worden; men kan
dan door kunsthoorn de opening opvullen.
3. De losse wand.
Indien de verbinding van den draagrand en de zool in de witte lijn is
opgeheven, spreekt men van losse wand.
Losse wand vindt men dikwijls bij beslagen en onbeslagen wijde en plat-
hoeven; de binnenhelft is meer aangedaan dan de buitenhelft.
Oorzaken.. 1. Zeer schuine wand.
2.nbsp;Voortdurend inwerken van vochtigheid, (vuile, natte paillasse).
3.nbsp;Verzwakken van de zool en van de verbinding van deze met den
wand.
4.nbsp;Te warm passen.
5.nbsp;Het gebruik van hoefijzers, die niet vlak zijn en van ijzers met
kalkoenen.
6.nbsp;Scheef besnijden en slecht passen.
7.nbsp;Verzuimd beslag.
8.nbsp;Bij onbeslagen hoeven — het niet rond maken van den rand. (Breken
van den draagrand.)
Genezing komt, evenals bij hoornscheuren, door afgroeien tot stand.
Behandeling. Wegnemen van de oorzaken door doelmatig besnijden en
passen van goed afgewerkte, niet te warme ijzers. Ook hier is een balk-
ijzer gewenseht, liefst met lederen zool, waarbi.j de buitenzooi rand mee moet
dragen.
Onbeslagen hoeven met lossen wand moeten beslagen worden.
Zoo mogelijk aiaat men geen nagels in het losse gedeelte.
4. De holle wand.
Men noemt den wand hol als de loslating van den hoornwand hooger
reikt dan de witte lijn eu er een scheiding tusschen plaatjes- en pijpjes-
laag van den wand aanwezig is. Zeer verschillend is de graad van holle
wand; de scheiding kan zelfs tot aan de kroon doorgaan.
De aanwezigheid van hollen wand en ook van lossen wand kan men
eerst met zekerheid vaststellen nadat het ijzer afgenomen is. Soms is de
wand, waar deze los is, meer gewelfd dan de omgeving, terwijl men bij het
bekloppen een hollen klank hoort, een en ander geeft natuurlijk aanleiding
het ijzer af te nemen en den hoef te onderzoeken.
Behandeling. Bij het beslag moet het ijzer onder het holle gedeelte
vrij liggen, gebeurt dit niet, zoo bestaat groote kans op kreupel loopen.
Genezing kan alleen door afgroeiïng tot stand komen, maar slechts dan
als alle losse hoorn weggenomen wordt. Dikwijls kan men daarna met
voordeel weer gebruik maken van een balkijzer met lederen zool.
D. HOORNBEDERF.
1. De brokkelige draagrand.
Deze komt meer voor aan achter- dan aan voorhoeven.
Oorzalcen. Slechte hoedanigheid van het hoorn en mager gestampte ijzers,
die niet overal dragen, geven^het meest aanleiding tot brokkeligen draag-
rand.
Staan de gaten te mager, dan moet men de harde hoorn van den wand
wegraspen als de gaten tegenover de witte lijn zullen komen, of wel, als
ijzer-omtrek en hoef-omtrek overeenkomen, nagelt men den wand stuk.
Natuurlijk werkt een vuile, vochtige paillasse nu zeer nadeelig.
Behandeling en leslag. De oorzaken wegnemen waar dat mogelijk is;
losse hoorn moet verwijderd worden.
Een licht ijzer met zijlip, liefst een balkijzer met lederen zool, steeds
voorzien van een groot aantal nagelgaten om te kunnen nagelen waar het
hoorn het best is (dunne nagels!), is hier aangewezen.
Nadat het ijzer ondergelegd is moeten holten enz., na goed schoonge-
maakt te zijn, liefst met wat aether, opgevuld worden met kunsthoorn,
terwijl scheurtjes en oude nagelgaten gestopt moeten worden, een en ander
om indringen van vocht en vuil te voorkomen.
Dat de hoef dagelijks goed schoon gemaakt en het stroo, waarop het
paard staat, steeds droog gehouden moet worden, spreekt van zelf.
2. De rotstraal.
Vindt men in de straalgroeven een stinkend grauw-zwart vocht en is de
straalboorn ingescheurd of vol kloven, dan spreekt men van rotstraal.
De rotstraal begint meestal in de middelste straalgroeve, van hieruit gaat
de rotstraal verder, soms tot de geheele straal aangedaan is, waarbij dan
kreupelheid kan optreden.
De aandoening kan zich op de ballen en hoornzoom voortzetten, waar-
door onregelmatige ringen op den wand ontstaan.
Oorzaken. Alles, wat den straal voortdurend van den bodem houdt,
begunstigt het ontstaan van rotstraal, dus sterk besnijden van den straal,
beslag met kalkoenen, verder aanhoudend staan op vuil stroo en weinig of
geen beweging.
Behandeling en heslag. Alles wat los zit van den straal wegnemen en
zorgen dat, zoo eenigszins mogelijk, de straal met den bodem in aanraking
komt. Ten laatste een zorgvuldige hoefverpleging en goede droge paillasse.
Dagelijks moet teer in de straalgroeven gedaan worden, liefst met een
wiekje vlas. Men moet met een stomp voorwerp het vlas met de teer zoo
diep mogelijk inbrengen. Voldoende beweging, het volgt uit het voor-
gaande, is bepaald noodig.
De geschiedenis van het hoefbeslag in woord en beeld,quot; door F. Laméris,
kap. paardenarts te Zutphen. Uitgave van C. Misset te Doetinchem.
Plaatsruimte ontbreekt ons dit werkje, reeds vroeger bij gedeelten in „de
Hoefsmidquot; geplaatst, thans te bespreken.
üit: „Metallicusquot;.
— De Bond van smedenpatroons zit niet stil.
In de afgeloopen maand en in December zijn en worden door den ijveri-
gen secretaris, den heer Oldendorp, voordrachten over het ontstaan en
streven van den Bond gehouden in Drenthe, Friesland, Groningen, Zeeland
en Holland, ten einde te trachten in die provincies de noodige ».afdeelingen
op te richten.
In Friesland is een le afd. „Franekerquot; tot stand gekomen.
— Om kachelpijpen mooi zwart te maken, legge men een groot steenkool-
vuur aan, smere de pijp in met terpentijn en boude haar daarna in den
vetten rook der steenkolen.
Uit: „Der Hufschmiedquot;.
— Dikwijls wordt er over geklaagd dat de leeren zolen aanleiding geven
tot het losraken van de ijzers.
Veearts Uhlig heeft onderzocht welke oorzaken hierop inwerken en
komt tot de resultaten: dat het gebezigde leer dikwijls te dun en te oud
is en op vochtige wegen zal dan de zool haar spanning verliezen en bij de
nagelgaten uitscheuren; de opvulling der zoolholte gaat verloren en de ijzers
beginnen te werken. Ook de onvoldoende opvulling kan oorzaak zijn,
doordat vuil en zand zich tusschen den hoef en de lederzooi ophoopt tot
een harden bal, die ten slotte op de zool gaat drukken en kreupelheid ten
gevolge kan hebben. Verder kan het losraken der ijzers z'n oorzaak
vinden in de slechte ijzers met niet voor de nagels juist passende nagel-
gaten.
In den regel wordt de zool alleen door de ingeslagen nagels vastgehou-
den ; — beter is het de zool aan de takken (bij gewone ijzers) of op het
midden van den balk (bij balkijzers) vast te nieten, ten einde de zool beter
bestand te doen zijn voor het doorzakken van den straal bij het neer
zetten van den hoef. Zit de leeren zool niet behoorlijk vast, dan zal zij
met den doorzakkenden straal naar beneden doorbuigen en aanleiding geven
tot het losraken van het ijzer.
Als verdere oorzaken gelden nog: te geringe afhelling, waardoor druk-
king ontstaat; het niet insmeeren met teer, waardoor de hoefhoorn gaat
rotten (bij nat weer), of sterk uitdroogt (bij droog weer).
De leeren hoefzool moet dienen om straal en zool mede te doen dragen en
den draagrand van den wand voor een deel te ontlasten; daartoe moet de
zool vervaardigd zijn van dik leer (4—6 mM.) en goed gespannen zijn;
daarbij moet de hoef goed worden opgevuld.
De leeren zool moet voor het gebruik in water gelegd worden en met
de handhamer op het aambeeld worden geklopt. Daarna wordt de zool
op het ijzer vastgenageld, terwijl de nagelgaten voor de hoefnagels worden
doorgebrand. Het ijzer moet iets wijder zijn dan de hoef, omdat de hoef
door de 4—6 mM. leeren zool wat breeder wordt. De lip moet iets hooger
aijn dan gewoon. De afhelling wordt meestal iets sterker gewenscht en
moet scherp begrensd zijn.
Worden de verschillende voorschriften in praktijk gebracht, dan zal het
beslag met leeren zolen niet spoedig loslaten, doch daarentegen zeer vast
liggen.
Bij aanwezigheid van rotstaai, vernageling, nageltred enz. mag men
geen leeren zool gebruiken.
— In Engeland zijn reeds 376 vrouwen — smeden. Ook zijn er vrou-
welijke slachters, leidekkers en zelfs schoorsteenvegers.
. — IJzermarkt te Glasgow in October en November.
Gedurende de maand October bleef de handel vrij goed, goed — soms
zeer goed. De prijzen, die in het midden der maand vrij goed en vast
waren, daalden in de laatste weken weer iets. In November waren er ook
nog al schommelingen te constateeren, doch in de laatste dagen der maand
werd de markt zeer vast.
Ofschoon uit Amerika voortdurend gunstige berichten en prijsverhoogingen
gemeld worden, zijn er van daar nog geen orders op ruw ijzer ontvangen,
integendeel verneemt men, dat de Amerik. staal-combinatie zoo laag als ooit
in Wales offerten doet. De handel met het Continent is bijna geheel tot
stilstand gekomen, omdat onze prijzen in vergelijking met Duitsch, Luxem-
burgsch en Longwy ruw ijzer te hoog zijn.
Steenkolenmarkt te Ruhrort. Nederland is, vergeleken bij andere jaren
zeer ten achter met de verscheping van steenkolen.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
Toren- en Gevelkruisen.
Het kruis vindt, als een voornaam symbool der Christenen, ook in de
kunst veelal waardeering. In gesmeed ijzer vindt het slechts een algemeene
toepassing met betrekking tot toren- en grafkruisen.
De torens en gevels van kapellen en kerken verkrijgen niet zelden een
architectonische afsluiting of bekroning, in den vorm van kruisen van ge-
smeed ijzer. De kruisen, welke op de gevels geplaatst worden, bestaan
nagenoeg altijd uit armen, die in één vlak gelegen zijn, waarbij de eene
verticaal en de andere horizontaal in de richting van den gevel geplaatst is..
Op torens komen ze echter ook voor, waarvan de zijarmen niet alleen
volgens de richting van den gevel, naar rechts en links, maar ook naar
voren en achteren gericht zijn. Hierbij wordt natuurlijk een rijker pers-
pectievische werking verkregen.
Voor toren- en gevelkruisen is geen fijne bewerking noodig; bladeren,,
rosetten en dergelijke versieringsdeelen kunnen weggelaten worden, daar
zij door den grooten afstand toch niet te zien, noch voldoende te onder-
scheiden zijn. De hoofdzaak is hier de vorm der omtrekken en een losse,
vlugge rankversiering. De beide hoofdarmen worden van sterke, vierkante
ijzers vervaardigd , op de kruisplaats verkropt en geklonken of door schroe-
ven met elkander bevestigd.
De vier kwadranten worden op overeenkomstige wijze met ringen, spir
ralen en ranken van dunner ijzer aangevuld , waarvan de afzonderlijke deelen
met elkander en met de hoofdarmen door klinken en banden verbonden
worden. De hoofdarmen eindigen in spitsen, leliën, knoppen,, bloemen,
enz., de verticale arm eindigt ook wel met een windwijzer of haan en
wordt aan het ondereinde door opstuiken of door bijvoeging van ander
ijzer versterkt. Een soliede constructie en bevestiging is hier hoofdzaak,
omdat zij zeer veel weerstand tegen wind en weer moeten bieden. Worden
zij op steen geplaatst, dan moeten zij diep worden ingelaten en goed wor-
den vastgegoten; bij een bevestiging op het hout van het dakwerk zal de
constructie veel overeenkomst moeten hebben met die, welke voor de blik-
semafleider is toegepast (nokplaat). Men kan dan het ondereinde van den
hoofdarm in tweeën deelen, deze deelen naar het beloop der daksparren
bewerken en hieraan met schroeven bevestigen. Ook hierbij is dan een om-
kleeding met lood noodig, om de aansluiting met dakbedekking waterdicht
te bewerken. Dikwijls staan de torenkruisen met hun ondereinde in
cylindervormige omkleeding van zink of koper, terwijl zij veeltijds ook
tegelijk dienen voor opvangstangen van bliksemafleiders.
De dikte van het ijzer regelt zich naar de grootte van het kruis en deze
naar de hoogte en de onderlinge verhouding der deelen van het gebouw
zelf. Als grootste hoogte kan men ongeveer 5- M aannemen ,. waarvoor eea
ijzerdikte van 50 mM. zijde genomen wordt..
S.C.M. BAX.-2. 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
— Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. —
Meest uitgebreide sorteering prima blanke Hoefnagels, waarvan meer
dan 60 verschillende voorradig. Billijke prijzen.
met caoutchouc sti-aal.
Beter en goedkooper dan Engelsche zolen. Stevig geplakt en opgenaaid op best sterk leder.
Merk „The Holdfast barquot;, prima kwali-
teit, zachte, veerkrachtige hiauwe Caoutchouc,
in 13 verschillende maten voorradig.
Iedere zool voorzien van Garantiestempel van niet los te laten,
Merk „The Favorite barquot;, prima kwaliteit,
zachte, veerkrachtige WiUe Caoutchovc,
in 10 verschillende maten voorradig.
— Pr ij zen uiterst Bill ij k. —
Men lette op het stempel op iedere zool
Hoefraspen.
Renetten (rechts en
links).
Honwklingen.
Hoefhamers.
Hoeftangen.
Alle Caoutchouc ar-
tikelen.
Knnsthoorn.
enz., enz.
Schroeven en Stiften
in alle modellen.
Las- of Weibladen om
ijzer en staal te
wellen. Las-poeder.
Pneumatiek- of Luclitdrukzool
in 8 verschillende maten voorradig.
-ocr page 203-ri-r-il.'
. ' m
■ïiï
ii--:
e •
S, | ||
•• -i -
'V
t. i-.
H: .
■■. ■ I ■ s -
: ' ■ - ■
■,f :
■■ '•■R, ■■
-ocr page 206-