^ ,nbsp;- - . '--j .■ ly-
SSlSf -
■
Ni!?
mßsmw^ r
PK:» H
tili-'
V-
-'M
M,
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belangstellen.
m. g. de bruin te Utrecht, j. l. e. cayaux te Deventer, f. w. van dülm te Arnhem
a. frederikse te Amersfoort, w. a. h. van horsen te Utrecht, r. laméris te '
Zutfen, j. b. larmené te Amersfoort, a. van leeuwen te Groningen,
j. b. h. moubis te Utrecht, dr. j. poels te Rotterdam, h. c. reimers
te Wageningen, w. c. schimmel en m. h. j. p. Thomassen, beide
te Utrecht, k. f. wiersum te Groningen, en anderen.
DOOR
rijks-veearts en medebestuurder EENER inrichting voor hoefbestacu-
GRONINGEN. — A. W. HEIDEMA. - -1901.
JKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 6-feMV- ... .
Wir ynbsp;..:. ..
De titels, voorzien van een t, geven artikelen aan waarbij een of meer afbeel-
dingen of figuren behooren, die met * zijn bijdragen onder een afzonderlijk hoofd,
de overige zijn opgenomen onder „korte mededeelingenquot;.
De Romeinsehe cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de blad-
zijden.
Aanbeveling hoefsmeden in Friesland.
II 29.
Advertentiën. I 15, II 31, III 47; IV 62,
V 79, YI 95, Vil 111, VIII 127,
IX 142, X 158, XI 174, XII 178 en
190.
*Afstandsritten. Hoefbeslag bij —. II 20.
Amerika. De staaltrust in —. IV 60.
Bedrog door beslag. IX 138.
t*Beslagvormen in ons land weinig bekend,
doch in Frankrijk nog al gebezigd. VI 88.
»Besnijden der hoeven. Het — bij Franschen
stand en bij het toontreden. II 27.
Besters. F. P. H., onderbaas aan de Bij-
en Hoefsmidschool. II 29.
Blaasbalg. Ben hond voor den —. X 158.
*Boekbooordeeling. XI 169.
»Boekwerken. Ingekomen •—. V 77.
Briefwisseling. I 15, II 47, IV 62, VII
111, X 158, XI 174, XII 190.
Ch ina. Het hoefbeslag in —. II 30.
Commissie voor hoefbeslag der G.-O. M.
v. L. IV 59.
»Concurrentie. III 42.
Cursus in Holl. N. Kwartier. VI 92, XII
189.
*nbsp;„ te Leiden. Verslag —. I 10.
„ , Schagen. I 14, XII 189.
*nbsp;n Wijk-Maastricht Rapport om-
trent den —. I 8.
„ „ Zalt-Bommel. XI 173.
Cursussen te Franeker en Sneek. V 79,
VII 110, IX 142, XI 172!
D „ Zutfen en quot;Winterswijk. XII
in Gelderland. X 158.
t*Draagvlakte. De — van het ijzer.
VIII 119.
»Examennbsp;te 's Gravenhage. IV 58
*nbsp;,nbsp;, Haarlem. IV 57.
nnbsp;» Schagen. V 79.
*nbsp;«nbsp;„ Utrecht. IV 57.
*nbsp;»nbsp;„ Voorst. IV 56.
*nbsp;rnbsp;„ Zutphen. IV 58.
Fleming. G., overleden. VI 92.
Friesland. Opleidinghoefsmeden in—. III 46.
Genootschap van L. en K. te Utrecht.
IX 137, XI 173.
Gereedschappen. De ouderdom der —. I 15.
t*Geschiedenis van het hoefbeslag. I 5
IV 50, V 66, VI 84, VII 99; (Aan-
vulling Hoofdstuk IX)t* 105 ; VIII 114
IX 130, X 146, XI 162, XII 179. '
Harden vau snijgereedschap. XI 174.
t*Hoef beslag bij afstandsritten. II 20.
„ . Het — in China. II 80.
t* »nbsp;» — »de 19e eeuw.
11 24, III 34.
*nbsp;B Hoe men voor 150 jaar over
het — dacht. XI 167.
*nbsp;„ Iets over —. X 151, XI 165,
XII 182.
Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenijschool.
III 46.
b/h 3de Reg. Veld-Art. te
Breda. IV 59, X 158.
»Hoefsmidschool te Amersfoort II 26 V
79, X 157, XII
Hoefijzer. Een — als onheilstichter. XI173.
*nbsp;„ . Hoe dik moet een — zijn? VI 89.
*Hoeven. Hoe moeten de — worden be-
sneden bg paarden met Franschen stand
eu hoe bij toontreders? II 27.
Hollandsche M. v. Landbouw. V 78, VI
93, VIII 126.
Hoorn. De Afd. — der Smedenbond.
VIIInbsp;127.
»Hufschmiedquot;. Inhoud van „Der —.XII184.
Inballen van sneeuw. VII 111.
Indië. Hoefbeslag bij het leger in N O —
XI 178.
»Inhoud van „Der Hufschmiedquot;. XII 184.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
I 14, II 29, IV 59, V 79, VI 93,
VII 110, IX 141, XII 189.
»Klemijzer. Het maken van een —.
IXnbsp;137, »X 155.
-ocr page 8-♦Leersmederijenin Pruisen. De —.VII108
Lijm. Vuurvaste —. XII
•j-*Mededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. I 13, II
28, III 46, IV 61, V 76, VI 94,
VIIInbsp;124, IX 139, X 155, XI 170,
XII
Memorie v. Antwoord v. d. Min v. B. Z
betreffende den nat. arbeid XII 190.
t*Nagelgaten. De —. IV 52.
Onderssheiden. Het — van smeedgzor,
gegoten ijzer en staal. IV 60.
Ongeluk. Een — in een noodstal. VI 93.
Ouderdom. De — der gereedschappen. [ 15.
«Paarden. Struikelende —. VI 91.
Patent op hoefbeslag in Duitschland.
IXnbsp;142.
fPlaten. Uitslaande — van den hoef enz. I.
♦Pruisen. De leersmederijen in —. I 11.
»Rapport omtrent den cursus te Wijk—
Maastricht. I 8.
Redactie van „De Hoefsmidquot;. Tijdelijke —
door A. V L. II 29.
♦Reiniging van stalen of ijzeren voorwerpen.
IX 136.
Reorganisatie in het onderwijsstelsel. XII
190.
Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort.
Ritmeester-instr. a. d. —. XII 190.
Rijwiel-industrie. VIII 127.
Smedenbond Hollands Noorderkwartier.
II 29, III 45, VII 110, *Vm 122,
XI 173.
Smederij in een schip. IX 142.
Smeetang. De „Wolfsmuilquot; —. IV 59.
Sneeuw. Middel tegen het inballen van —
VII 111.
Staaltrust in Amerika. IV 60.
Staatsbegrooting. Subsidie voor hoefbeslag
op de XI 172.
Stoken. Niet te hard —. XI 173.
Subsidie der Prov. Staten v. Utrecht voor
de Ambachtschool te D. XII 190.
♦Technische verbeteringen in de 20e eeuw.
IX 138.
Tentoonstelling te Utrecht. Hoefbeslag op
de —. IX 141.
♦Toelichting bij de uitslaande plaat. I 3,
II 19.
Utrecht. Verzamelingen hoefbeslag o. d.
tent te —. IX 141.
♦Verbeteringen. Technische — in de 20e
eeuw. IX 138.
Vereeniging t. o. v. d. L. in Holl. Noor-
derkwartier. XI 173.
„ „ y. V. h. ambacht. IV 59,
VII 110.
„ V smeden voor Winschoten en
O. III 45.
t*Vernagelen III 37.
♦Verslag cursus Leiden. I 10.
* „ alg. vergadering der Smedenbond
Holl. Noorderkwartier. VIII 122.
Verwarming. De — der toekomst. I 12.
Verzamelingen hoefbeslag op de tentoon-
stelling te Utrecht. IX 141.
t^Voetas. De —. V 70.
Vragen en antwoorden. III 44, XII 188.
♦W^edstrijd in hoefbeslag te Almelo.
VIII 121.
„ nnbsp;»in Friesland.
II 30.
■n ■ nnbsp;„ der Overijsel-
sche M V. L.
VI 93, VII
110.
„ „nbsp;„in Twente.
IV 59.
Zeeland. Diploma's voor hoefsmeden in —.
V 79.
„ . Najaarsverg. der M. t. b. v. d.
L. en V. in —. XIL 189.
Zink. Behangsel van —. II 31.
Aflevering 1.
Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
beeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Gayaüx, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer-,
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Ryks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris , Ie Luitenant-paardenarts b/h. Korps Rijdende Artillerie
te Arnhem;
J. B. LftvRMENÉ, Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij-en-Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. wiersum, Rijks-veearts te Groningen.
Korte toelichting bij de plaat betreffende de samenstelling van den ondervoet 3
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......5
Rapport van den ondergeteekende Houba P. K. M., plaatsverv. distr.-
veearts te Wijk-Maastricht. over den te Maastricht gehouden cursus
in hoefbeslag in het jaar 1900 .............8
Verslag hoefcursus Leiden ............ . . 10
De leersmederijen in Pruisen vóór en na de wet van 18 Juni 1884 tot
einde 1898, door G. Badermann te Landsberg a. W......11
De verwarming der toekomst...............12
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag . ,13
Korte mededeelingen.................14
Briefwisseling....................15
Advertentiën....................15
-ocr page 11- -ocr page 12- -ocr page 13- -ocr page 14- -ocr page 15-\ ■j?:-
7 .
KORTE TOELICHTING BIJ DE PLAAT BETKEPFENDE DE SAMEN-
STELLING VAN DEN ONDERVOET.
Het is ons bij ervaring gebleken dat sommige leerlingen zelfs met behulp
van in spiritus bewaarde en van gedroogde preparaten van den ondervoet
den bouw hiervan moeilijk konden begrijpen. Lang niet alle abonné's van
„De Hoefsmidquot; zijn in de gelegenheid geweest een cursus in hoefbeslag te
volgen, — bij lang niet alle cursussen kan over voldoende preparaten
worden beschikt. Op grond van een en ander kwam het ons nuttig voor
eens een plaat te verstrekken, waarbij de bouw van den ondervoet laags-
gewijze ]s weergegeven. De kosten der toevoeging zijn belangrijk, doch
wij vertrouwen dat de abonné's haar op prijs zullen stellen en hun collega's
„De Hoefsmidquot; bij voorkomende gelegenheid ter lezing zullen aanbevelen.
Hiermede worden de wederzijdsche belangen behartigd. Hoe grooter het
aantal abonné's is, hoe meer advertentiën worden geplaatst, des te grooter
uitgaven, ten opzichte van platen en afbeeldingen als anderszins, zullen
aan ons vakblad worden besteed, hetgeen ieder lezer ten goede moet komen.
# #
#
De toelichting kan, dunkt ons, zeer kort zijn. Op de onderscheidene
platen zijn op duidelijke wijze cijfers vermeld, waarvan hieronder de bedoe-
ling is weergegeven.
Niet ieder kent aan „ondervoetquot; dezelfde beteekenis toe. Sommigen
zeggen het is het ondereinde van het been vanaf de halve pijp, anderen
rekenen als ondervoet het stuk vanaf het kootgewicht. Veel onderscheid
levert zulks ook niet op. Bijgaande plaat geeft het stuk onderbeen tot
.)ui8t boven het kootgewicht.
Ia. Ondervoet, van ter zijde gezien-, 1. ondereinde pijp; 2. kootgewricht •
3. koot; 4. kroongewricht; 5. kroon; 6. bal (buiten- of binnenbal)- 7-14
buitenvlakte van den halven hoef; 7. toongedeelte van den hoornw'and- 8
middellijn v/d. -; 9. zij- of kwartiergedeelte v/d. -; 10. begin en 11 einde
van het verzengedeelte v/d. -; 11. de achterrand van den hoornwand, waar
deze zich omslaat en voortzet in den steunsel (Zie Ib. 21); 12. hoornzoom
of zoomband met kroonrand en kroonrandharen; 13. draagrand; 14. toonge-
deelte van den draagrand.
Ila. Halve hoornschoen, mn de binnenzijde gezien. 1. doorsnede van den
eigenlijken hoornwand, dek- of glazuurlaag en dikke pijpjeslaag; 2. hoorn-
plaatjes; 3. doorsnede dier plaatjeslaag van den hoornwand; 4. kroonrand-
5. kroongroeve; 6. binnenvlakte ondereinde van den hoornwand- 7 door-
snede der hoornzooi; 8. ondervlakte hiervan; 9. bovenvlakte van den hoorn-
straal met den hanekam; 10. doorsnede van den hoornstraal.
tTIa. Ondervoet, ontdaan van den halven hoornschoen en opperhuid. 1.
plaats v/d. hoornwand; 2. vleeschwand; 3. vleeschkroon; 4. vleeschzoom; 5.
gewone huid ontdaan van opperhuid (met haren).'
IVa. Pezen, bloedvaten en zenuwen van den ondervoet. 1. slagader, die mede
den hoef van bloed (en hierdoor van voedingstoffen) voorziet; 2, 3, 4, 5 en
6. vertakkingen van die slagader; 7, 8 en 9 adervertakkingen, waardoor
het bloed uit den hoef wordt teruggevoerd; 10. zenuw van den ondervoet;
11, 12 en 13. vertakkingen dier zenuw ; 14. pees van den hoef beenstrekker;
15.nbsp;versterkingstak, komende van de sesambeenderen (op de achtervlakte van
het kootgewricht liggende), die zich op de voorvlakte van het kootbeen met
de pees van den hoefbeenstrekker vereenigt. (Genoemde deelen komen bei-
dertijds bij den ondervoet voor).
Va. Beenderen en gewrichten. 1. pijpbeen ; 2. sesambeen ; 3. kootbeen; 4.
kroonbeen; 5. hoefbeen; 6. kootgewricht; 7. kroongewricht; 8. hoefgewricht;
9. kam, voorkomende aan het ondereinde van het pijpbeen en juist passende
in de verdieping der boven-gewrichtsvlakte van het kootbeen; 10. boven-
en 11. onderrand v/h. kootbeen; 12. boven- en 13. onderrand v/h. kroon-
been; 14. bovenrand v/h. hoefbeen (bij die randen begint het kraakbeen,
waarmede het been van alle gewrichtsvlakten is bekleed): 15. kleine openin-
gen in het hoefbeen, waardoor bloedvaatjes gaan, die ook op andereplaat-
sen worden aangetroffen b.v. langs den hoefbeensrand der ondervlakte (19);
16.nbsp;het kroonuitsteeksel v/h. hoefbeen; 17. hoef beenstak met hoef kraakbeen
(dat wat klein is uitgevallen); 18. sleuf in den hoef beenstak met takgat,
waardoor een grooter bloedvat loopt* 20. hoefbeensrand der ondervlakte.
Yla. Doorsnede van den ondervoet. 1. huid; 2. plaats waar het eeltvormige
aanhangsel, de spoor genaamd, voorkomt; 3. hoornwand; 4. hoornzooi; 5.
hoornstraal; 6. strekpees; 7 en 10. buigpees van het kroonbeen. {Dit is
niet duidelijk of juist op de teekening weergegeven. 10 schijnt hier een
voortzetting te zijn van 9. In werkelijkheid splitst de eerst oppervlakkig
gelegen kroonbeenbuigpees zich op het midden der achtervlakte van het
kootbeen en hecht zich ter weerszijden van den boven-achterrand van het
kroonbeen, leuning genaamd, vast, terwijl de hoefbeenbuigpees, rustende op
die leuning, zich voortzet over de achtervlakte van kroon- en straalbeen,
en eindigt aan de halvemaanswijze uitsnijding v/h. hoefbeen} ; 8. buigpees
van het hoefbeen; 9. buigpees v/h. kootbeen; 11. sesambeen; 12. pijpbeen:
13. koot-, 14. kroon-, ]5. hoef-, 16. straalbeen; 17. koot-, 18. kroon- en
19. hoefgewricht; 20. straalbeens-kroonbeensbanden; 21, 22, 23 vleezige
deelen, hoeflederhuid, ook het leven, hoornvoortbrengende of keratogene
deelen van den hoef genoemd; 24. straal- of vetkussen.
Vila. Beslagen hoef {of eigenlijk ondervoet^) van ter zijde gezien. 1. toon-,
2. zij- of kwartier- en 3. verzen- of drachtgedeelte van den hoef; 4. toon-
gedeelte, 5. lip, 6. zijgedeelte, 7. verzengedeelte, 8. bovenrand, 9. onder-
rand van het ijzer; 10, 11 en 12. plaatsen waar achtereenvolgens toon-, zij-
en verzennagel op den wand uitkomen.
(De tweede helft der toelichting wordt in de Februari-afle-
vering opgeno men).nbsp;Red.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOR
E. LAMÉEIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK VUL
Be Ayel-SaJcsers-, Willem de Veroveraar; Engeland in de 12e, 13e
en 14e eeuw.
In een vori^g hoofdstuk hebben we gezien, dat in Engeland het hoefbeslag
reeds ten tyde der Kelten bekend was, .ooals bleek nit het vinden vaj
Keltische ijzers en smeltovens.nbsp;vmuen van
Door zijne afgezonderde ligging geeft dit land ons een eigenaardig beeld
van de ontwikkeling van het hoefbeslag; de Kelten werden overrnnen n
verdrongen door Angel-SaJcsers, terwijl deze in 1066 zich aan de X-
mandiers moesten onderwerpen.
Voor de komst der Normandiërs bezigde men uitsluitend kleine hoefijzers
geschikt voor paarden van 1.25—1.42 Meter.
Willem de Veroveraar voerde na de onderwerping de grootere en
zwaardere Normandische paarden in, beter geschikt voor de gehLaste rui-
terij, waaraan hij zijne overwinning te danken had.
De vorm van het door hem ingevoerde hoefijzer is hetzelfde, als toen in
J^rankrijk gebruikelijk was: groot en zwaar, meestal met kalkoenen, acht
nagelgaten met lompe nagelkoppen.
Daar echter de wapenrustingen in den loop der tijden steeds in gewicht
rr: Irr^^'^ P-^den daarvoor nog te licht wLen, kocht men rÏ
land Toor?nbsp;^--«deren bouw en meerdere kracht, van het vaste
land^ ^ ooraf werden enorme sommen besteed voor een zwaar ras van striid
paarden gefokt in Lorr^Urdi^e en in de vruchtbare P.-.Z«/.J; dquot;e ^Ïü
^chter te weinig in aantal om invloed op het inlandsche ras u t te oerneT
^t veranderde echter toen Koning Jan honderd uitgezochte ben^s n ^
quot;^ochteo Lombardische str^d^r
vaardigd, waarin bepaald was, dat een hengsrllnfi^rds o7
moest zijn, geen hengst van twee jaar onder de 1.48 M (MV. hand mocïï
L ten Z iet quot;TT quot;quot;quot;quot;nbsp;'
oezirten voor het zadel, van minstens 1.525 M
-ocr page 18-Ook den naam maresclialk brachten zij over, zooals onder anderen blijkt
uit een gevonden zegel met het randschrift:
S. Eadul Marechal d'1 Evechie d'Du-
r e m e, hetgeen beteekent: het zegel van
Eolph (Roelf) Hoefsmid van het bisdom
Durham. Walter Marshall f 1240,
zevende graaf van Pembroke, had als zegel
een hoefijzer met een nagel tusschen de tak-
ken. Uit de teekeningen kunnen we ons
eenigszins een denkbeeld vormen omtrent
de ijzers en nagels uit dien tijd.
Later werd het woord „farrierquot; voor hoef-
smid meer gebruikelijk; het woord is afge-
leid van faber-ferrarius of werkman in ijzer.
Willem de Veroveraar droeg aan een zijner edelen. Wake li n van
Ferrarus, het toezicht over de hoefsmeden op en benoemde hem tot Graaf
van Ferrers. De familie Ferrers voert als wapen zes zwarte hoefijzers
op een zilveren veld, omdat de stamvader, naar men zegt, zes hoefijzers
voor zijn wapen gaf.
Het door hem gebouwde slot Oakham had het privi-
legie, van iederen door Oakham rijdenden edelman een
hoefijzer als belasting te mogen vorderen; dit werd dan
met zijn naam aan de poort van het -slot genageld.
In 1235 werd aan Walter de Bruin of Ie Brun
(Vlaming ?) te Londen een stuk grond afgestaan voor het
bouwen eener smederij , onder voorwaarde, dat hij jaar-
S. Gaulte« Mare- ^ ^^^ ^^ schatkist zes hoefijzers met 62 daarbij behoo-
ohal dMaelSigiIlum
Gaaltherius.
Het zegel van Wou- De Sheriffs van Londen moeten, volgens een eeuwen-
ter Hoefsmid van M. oude instelling, ieder jaar aan het ministerie van financiën
zes hoefijzers met het benoodigde aantal spijkers betalen als huur voor een
stuk grond in de gemeente St. Clemens. Dit stuk grond werd in het jaar
1234 aan een hoefsmid verhuurd en later kwam het in handen van de City-
Corporatie voor denzelfden huurprijs. De hoefijzers en de nagels zijn sedert
1234 geregeld betaald.
In 1265 kostten de honderd hoefijzers ƒ3.26 en de duizend nagels 75
cents. De paarden werden bij gelegenheid beslagen, het ijzer werd opge-
kocht door den schoTit en door den dorpssmid tot ijzers verwerkt.
Uit het dagelijksche uitgavenboek van E d u a r d I. 1299 lezen we, dat de
belooning van den smid twintig cents per dag was. Hoefijzers waren belast
met zes gulden de honderd, de nagels met een gulden de duizend, het ijzer
kostte 25 cents de veertien pond.
In hetzelfde stuk vinden wij een post voor hoefbeslagwerktuigen, welke
aan dezen monarch, in het Heilige Land zijnde, werden toegezonden. In
de 14e eeuw werd de handenarbeid beter betaald, de handwerksman kreeg
bezittingen, kocht zelf ijzer en kon in 't voren werken voor eene markt. De
boerenstand verkeerde ook in betere omstandigheden.
De ijzers stegen daardoor belangrijk in prijs, zoodat men in 1398 voor 26
voorijzers tien gulden en voor 22 achterijzers acht gulden betaalde en de
nagels voor ƒ1.50 de Jionderd werden verkocht. De aanwezigheid van kal-
koenen aan de ijzers uit dien tijd blijkt ook nog uit verschillende verhalen.
In 1302 ontving een edelman aan het hof van Koning Eduard van een
zijner vrienden eene beurs en een paar sporen ten geschenke. Deze begreep
den hem gegeven wenk en liet dadelijk door den hoefsmid zijne drie paar-
den beslaan met „de kalkoenen naar vorenquot;, opdat het spoor der paarden in
de sneeuw zijn vlucht niet zouden verraden.
In 't jaar 1322 werd de graaf van Lancaster door Eduard II ver-
slagen ; bij de vlucht geraakte de krijgskas in 'een klein riviertje nabij zijn
kasteel Tutbury. In 1831 vondt men bij het uitdiepen daarvan zilveren
muntstukken en vele hoefijzers, klein en licht, met vierkante gaten, drie
in iederen tak, de kalkoen gevorvnd door het uiteinde van den ijzertak een-
voudig om te slaan. Uit de kleine ijzers blijkt, dat in dien tijd in deze
streek nog weinig zware paarden gevonden werden. Om de paarden den
telgang te leeren, liet Eduard II de achterhoeven beslaan met ijzers, voor-
zien van eene lange scherpe punt in het toongedeelte. Hij deed dit ook
door de beenen aan eene zijde met ijzeren kluisters en touwen te verbinden.
Eduard III stak in 1359 met een groot leger naar Frankrijk over, met
zoo compleet eene uitrusting, als „nooit
te voren door een leger was meegeno-
menquot;; de bagagetrein telde 5000 wagens,
waaronder vele smidswagens om ijzers
te maken voor hunne paarden.
Aan de stad Grloucester, bekend wegens
zijn ijzerhandel, schonk hij als zegel den
Koninklijken beeldenaar, omringd door
hoefijzers en nagels, wel een bewijs, dat
deze voorwerpen in dien tijd als belang-
rijke zaken werden beschouwd.
Uit een handvest van 1350 blijkt, dat
onder Eduard III de hoefsmeden, zadel-,
spoor- en harnasmakers geregeld voor de
overheid moesten bezweren, dat zij hun vak op eene eerlijke wijze zouden
uitoefenen en zich daaraan geheel wijden.
Eerst in de 13e eeuw vinden we melding gemaakt van noodstallen en wel
m 1202. Van het jaar 1302 bestaat nog een handschrift, waarbij aan een
smid werd veroorloofd, een „travailliumquot; (werkplaats, N.-Brab. travalje) om
de paarden te beslaan in zekere straat te plaatsen.
RAPPORT van den ondergeteekeiide Hoiiba P. K. M., plaatsverv. distr.-veearts
te Wijk-Maastricht, over den te Maastricht geJiondeii cursus in hoef-
beslag in het jaar 1900.nbsp;»
Onder genot van geldelijke;i steun der Eegeering, werd te Maastriclit
door de Mij. van Landbouw in Limburg een cursus in hoefbeslag gegeven.
De leiding van dezen cursus werd toevertrouwd aan den ondergeteekende
pl.v.v. distr.-veearts te Wijk-Maastricht, terwijl tevens als leidsman bij de
practische lessen werd aangewezen de hoefsmid F. Vaessen, een oud-leer-
ling van een vroeger gegeven cursus in hoefbeslag, wonende te Maastricht.
Met het te houden toezicht op dezen cursus werden benoemd van wege
de Maatschappij van Landbouw de H.H. Graaf de Geloes te Eisden en
Gonst. Schreinemacher te Maastricht, leden van het Hoofdbestuur
dezer Maatschappij, en van wege de Eegeering de heer Janné, districts-
veearts te Eoermond.
Nadat op de gebruikelijke wijze in de locale nieuwsbladen was geadver-
teerd, dat er door ondergeteekende een cursus in theoretisch en practisch
• hoefbeslag zou worden gegeven, meldden zich vijftien belangstellenden als
deelnemers aan. Hieronder waren een smidsbaas, elf smidsknechten en drie
toehoorders. Deze laatsten werden slechts voor het theoretische gedeelte
toegelaten.
Het theoretisch onderwijs werd gegeven van 25 October tot 3 November
in het militielocaal, hiertoe welwillend door het gemeentebestuur van Maas-
tricht afgestaan.
Het bestond uit vijf lessen, ieder gedurende twee uren in den namiddag.
Alle leerlingen waren op deze voordrachten steeds present en wijdden
spreker volle aandacht.
Voor den geregelden loop der besprekingen werd het boek „Het Hoef-
beslag, door Moubisquot; als leiddraad gevolgd en door allen aangekocht.
Tijdens deze lesuren werden de bouw en de verrichtingen van den hoef
zooveel mogelijk opgehelderd en duidelijk gemaakt. Om een en ander meer
aanschouwelijk te maken was de heer Janné zoo beleefd geweest zijne
volledige collectie praeparaten, bestaande uit de verschillende gedroogde
deelen van den paardenvoet, in bruikleen af te staan. In eene dezer les-
sen werd bovendien een van den hoornschoen ontdaan onderbeen van een
paard vertoond, waarin door middel van een mes insnijdingen, doorsnijdin-
gen enz. werden gemaakt om de constructie van dit lichaamsdeel, in vrij
verschen toestand, toe te lichten.
Het behoeft hier geen betoog dat dergelijke demonstraties vooral voor
deze (zoodanige) leerlingen niet alleen gewenscht, doch voor een nader
begrip hoogst noodzakelijk zijn.
Ondenkbaar is het om zonder deze bescheiden eenig gunstig resultaat van
de theoretische lessen te mogen verwachten.
Met nadruk werd gewezen op groote fouten, die, voornamelijk in den
kring Maastricht, door hoefsmeden worden gemaakt in het besnijden van
den hoef en het pasklaar maken van het hoefijzer.
Voor zooverre de theorie over hoefijzers, nagels, scherpe schroeven enz.
-ocr page 21-werd gedoceerd, maakte ondergeteekende gebruik vau eene verzameling
keung afgewerkte hoefijzers, insgelijks eigendom van den heer Janné.
Naar deze modelijzers moesten de leerlingen reeds gedurende den theo-
retischen cursus huiswerk verrichten. Dit huiswerk werd dan in de lesuren
besproken en op de gebreken dezer hoefijzers, met den aankleve van dien,
gewezen.
Volledig besproken werd ook de wijze van beslag bij abnormale standen
en gangen en bij afwijkende en zieke hoefvormen.
De laatste les werd geheel en al besteed om den leerlingen het onder-
wezene en bestudeerde te ondervragen. Over het algemeen moet onderge-
teekende bekennen dat zich ijver en lust tot studie uit de gegeven antwoor-
den ten duidelijkste kenmerkten.
Twaalf practische lessen werden er gegeven, ieder van drie uren, inden
naniiddag van 12 November tot 20 December, in de smederij van den
hoefsmid-onderwijzer F. Vaessen te Maastricht, alwaar over twee vuren
kon worden beschikt.
Het beginnende werk bestond in het vervaardigen van hoefijzers uit te
wellen oude ijzers, met zinknagelgaten, zonder kalkoenen of lippen Het
kostte vooral in den aanvang veel moeite om den leerling den vorm van
een ijzer voor een normalen voet goed in het geheugen te prenten. Alge-
meen waren ze gewoon ijzers te maken, die wel is waar voor hoeven konden
passend zijn, doch welke hoeven reeds door een ondoelmatig beslag in vorm
kolossaal waren veranderd en misvormd.
Toen aldus doende, na gepaste terechtwijzigingen, het goede model werd
afgewerkt, mocht men ijzers uit staafijzer vervaardigen en moest men lippen,
kalkoenen en ritsen aan de ijzers aanbrengen.
Ook gedurende den practischen cursus maakten de leerlingen huiswerk
Het vervaarfigen van balk-, pantofi-el-, str^-, klapijzers enz. was dan hunne
huisbezigheid, welke ijzers zoo deze geschikt werden bevonden, door de
betrokken leerlingen als modelijzers konden worden bewaard
Voor het besnijden en het beslaan werden telkens nieuwe hoeven bezorgd
.oodat ieder leerling genoegzaam blijk kon geven van zijne opgedane kunde.
In de laatste les werd door den ondergeteekende aan een der beste leer-
imgen opgedragen een paard vierkaut uit de hand te beslaan, zoodat zich
Lr^gefmir —^^ -
deef SaV'nbsp;— aan den practischen cursus
—Twbeïgt^br^^^^^^^^^^ ^^^nbsp;- ~
Aan het slot van dit rapport moet ondergeteekende met dankbaarheid
melding maken, dat het toeziend commissielid, de heer Janné op ee-
mmer tegenwoordig was en door vele nuttige wenken en raadgevingen voor
?s geTetr^ ^^^^nbsp;-'l-geteekende vfr^eTdienst
De plaatsverv. districtsveearts
K. Houba.
P.S. De onderstaande leerlingen hebben met ijver en succes den cursus in
hoefbeslag gevolgd:
W. Nijssen te Scharn-Heer, Mich. Prickaerts te Berg, JanCusters
te Banholt-Mheer, Willem Lemmerling te Morgroten, Louis Brau-
nenberg te Maastricht, Louis Eoevros te Maastricht. Louis Stijns
te Scharn-Hees, Frans Schrijbers te Wittem, Jan Kalen te Bunde,
Henri Graven te Wijk-Maastricht en Antoon Hecker te Obbicht.
VERSLAG H0EPCFR8US LEIDEN.
Den 19den Dec. 1.1. werd in de lokalen van de Ambachtsscliool te Leiden
het examen afgenomen van de hoefsmeden, die den cursus hadden gevolgd,
welke uitging van de afdeeling „Leidenquot; van de Hollandsche Mpij. van
Landbouw. Even als het vorige jaar duurde de cursus drie maanden en was
de leiding opnieuw opgedragen aan den heer D. van Gruting, pl. districts-
veearts te Leiden, en den gedipl. hoefsmid H. G. Löwenstein.
Aan het examen werd deelgenomen door 22 cursianen. De examen-com-
missie bestond uit de beeren: J. P. Laméris, districts-veearts, J. Maas,
luitenant-paardenarts (in plaats van kapitein-paardenarts Ittman), G. H.
Löwenstein en den directeur v/d. cursus. Verder waren tegenwoordig de
inspecteur van het middelbaar onderwijs belast met het toezicht op de land-
bouwscholen, de heer P. B. Löhnis, de directeur v/d. Ambachtsschool en
het Bestuur der Afdeeling.
Het examen bestond uit een practisch en een theoretisch gedeelte.
Van de 22 cursianen kon aan 17 het diploma worden uitgereikt. Over
het algemeen werd er goed gewerkt en mochten drie smeden het examen
met lof verrichten.
De geslaagden zijn: 1. P. W. Breve, Ter Aar; 2. G. Pieterse, Leimui-
den; 3. J. Pieterse, Nieuwkoop; 4. J. Rooney, 5. J. van Kon en 6. C.
Mooyekind, alle drie te Noordwijk a Zee; 7. J. Bruynen, Loijenheiin, 8.
P. J. Natzijl, Hazenwoude; 9. B. E. Schulte, Voorhout; 10. H. Grimber-
gen Hzn., te Rijnsburg; 11. A. Akerboom, Nieuwveen; 12. A. Pieterse,
Nieuwkoop, 13. H. Stichter, Nieuwveen; 14 C. Grimbergen, Poeldijk; 15.
A. Vermin, Noordwijkerhout; 16. J. P. J. Eozestraten, Oudshoorni 17.
H. Timmer, Woubrugge; met fo/de drie eerstgenoemden.
Aan 6 leerlingen kon het diploma niet worden toegekend.
In de eerstvolgende vergadering van de Afdeeling zullen de diploma's
worden uitgei-eikt.nbsp;q.
UE LEEKSMEDEJilJBN IN PliUlSEN Yóólt EN NA DE WEÏ
VAN 18 JUNI 1884 TOT EINDE 1898,
DOOR
Gr. BADERMANN TE LANDSBERG a/W.
Vervolg.
De provincie West-Pruisen heeft in het geheel maar 3 leersmederijen.
1.nbsp;Die te Banzig staat onder het bestuur der Kamer van Landbouw voor
de provincie West-Pruisen. De smederij is in eigendom overgegaan aan den
onderwijzer-hoefsmid Lohse. Directeur dezer smederij is de veearts Leit-
zen. Zij werd op 1 Januari 1880 geopend, het onderwijs is kosteloos.
Voor hun onderhoud moeten de leerlingen zelf zorgdragen. Bij gebrek aan
leerlingen worden leerlingen tegen loon genomen. Eenige districten, zooals Dan-
zig-boven, Danzig-beneden, Putzig, Neustadt, Garthaus, geven aan de leer-
lingen uit die districten toelagen tot 50 Mark voor den cursus. Die smeden
moeten zich dan echter verbinden om na afgelegd examen minstens 3 jaren
in hun district als hoefsmid werkzaam te zijn. De cursus duurt 3 maanden
en vangt elk kwartaal aan. De deelnemers zijn verplicTit den geheelen
cursus te blijven. Deze leersmederij wordt buitengewoon veel bezocht Zoo
namen in 1898 aan de cursussen deel 31 smeden en sedert de oprichting
435 (hieronder 2 buitenlanders). Leeraren aan deze school zijn de veearts
L e 11 z e n en de Mr. smid Lohse, terwijl de heer v. Eü m k e r te Kokoschken
voorzitter der examen-commissie is. De subsidiën voor 1898/99 bedroegen
door den Staat 300 en door de W. Pruisische Kamer v. L. 450 Mark. Het
normaal aantal leerlingen voor iederen cursus is op 12 vastgesteld. In 1898
werden 23930 hoeven beslagen, waarvan 2267 zieke. Er werden vele hoorn-
scheuren, nageltred, straalkanker e. a. behandeld; eveneens werd bij 100
voeten van runderen het klauwbeslag toegepast. Op de tentoonstellingen
van nijverheid te Danzig en Graudenz verwierf deze smederij de hoogste
onderscheiding, de gouden medaille.
2.nbsp;Te Marienburg bestaat een leersmederij, die onder het militair bestuur van
net district Marienburg staat. Inwonend onderwijzer-hoefsmid is de Mr
smid Eelske, directeur de districts-veearts Schöneck te Marienburg
Deze inrichting werd 2 Januari 1896 geopend. Het onderwijs is kosteloos
Bet ? , ' 1nbsp;''nbsp;de examenkosten!
Behoeft^e leerlingen ontvangen wekelijks 4 M. toelage. De cursus duurt
3 maanden, waarvoor deelnemers zich elk kwartaal kuLen aanmelden. A
rder^ltt ^^nbsp;^^^ —-eden ge-
vorderd, dat de candidaat zijn leertijd goed heeft volbracht. Sedert de
in he T po 'nbsp;heeren zijn de leeraren, die tevens met
den heer P. Por nier, grondeigenaar te Tragheim bij Groot-Lezewitz, samen
rrquot;nbsp;Staatsmidde en toe-
gevloeid 450 en uit de districtsmiddelen 300 Mark.
3.nbsp;Door de Regeering van Marienwerder is de hoefbeslags-leersmederij te
''''nbsp;- ^e onderwij er!
hoefsmid Albrecht. Het onderwijs is gratis. De cursianen ontvangen
-ocr page 24-een wekelijksche toelage van 5 Mark en in bijzondere gevallen (b.v. wan-
neer de leerling een Imisgezin heeft) 6 Mark en vergoeding van reiskosten
per spoor, éde klasse. Elke cursus duurt 8 weken, er worden iaarliiks 2
gehouden en wel in Januari en October. Bij talrijke aangifte wordt een
derde cursus gehouden. Er worden leerlingen van eiken leeftijd opgenomen
doch deze moeten de gezellen-proef hebben afgelegd. In 1898 namen aan de beide
cursussen 8 smeden deel, waaronder 2 patroons. De inrichting heeft sedert
haar bestaan 179 personen opgeleid. Leeraren zijn de Departements-veearts
Wi nek Ier en de straksgenoemde Albrecht. Het normaal aantal deelne-
mers mag 8 bedragen.
DE VERWAliMING DER TOEKOMST.
Vermindering van den last van rook en roet en besparing van brandstof.
Ier oplossing van dat vraagstuk heeft de heer He er wagen te Dresden
Stephanienstrasse 38, volgens het oordeel van eenige technische bladen, een
grooten stap voorwaarts gedaan. Zijn uitvinding bestaat daarin, dat men
een geheele verdieping tot 10 kamers, groote vertrekken, villa's, scholen
wintertuinen, broeikassen enz. van één kamer uit met vulkachels aangenaam
kan verwarmen. In de stookruimte der kachel wordt een hol lichaam ter
opname van water geplaatst. De uitvinder is daarbij, geleid door de gedachte,
dat bij de meeste stookinrichtingen, omstreeks 80 der verwarmingsgassen
door den schoorsteen wegvliegen. Het grootste deel der anders verloren
gaande verwarmingsgassen wordt bij deze nieuwe methode gebruikt Het
verhitte water circuleert in 't aangebrachte holle lichaam voortdurend en
Ifeert afgekoeld naar den stookhaard terug, waardoor de verwarmingsgassen
zooveel mogelijk productief zijn. Aan zoo'n kamerkachel kan men overeen-
komstig de grootte van den aanleg zes kamers en meer van 't overbrengen
der warmte aansluiten. In plaats, dat men b.v. zeven kachels moet stoken
en bedienen, behoeft men slechts voor een kachel te zorgen, daar van daar
uit de afgifte aan de zich in de andere kamers bevindende heetwaterbuizen
plaats heeft, die aan de hoofdkachel zijn aangesloten. Daar men echter
slechts een kachel behoeft te stoken, vervalt ook de door de anders noodige
zes kachels voortgebrachte rook en 't daaruit voortkomende roet; een voor-
del, dat dus in elk opzicht niet gering is. Een kachel naar 't systeem van
Heerwagen, die 't voor de verwarming van eenige vertrekken noodige water
verhit, heeft slechts weinig meer brandstof noodig dan een vulkachel
Bovendien wordt door den aanleg voor alle woonvertrekken een aangename
gezonde en gelijkmatige warmte voortgebracht. Ook in huizen zonder water-
leiding kan die verwarmingsmethode in kamerkachels aangebracht worden
t Nieuwe verwarmingssysteem wacht, daar 'teen belangrijke besparing aan
branjtof geeft, zonder twijfel een groote toekomst. Daar de uitvinder op
t gebied van verwarming sinds lang technische voordrachten houdt voorts
m het maken van haarden en kachels een veeljarige practische ondervinding
bezit, wier yoordeelen en nadeelen hij grondig bespreekt en door teekenin-
gen en modellen verklaart, is de uitvinder met vele gemeentebesturen en
vereenigmgen reeds in onderhandeling gekomen. Voor iederen aanleg geeft
hy de meest mogehjke garantie. Voor smeden enz., die in het systeem van
iZZrnbsp;Stephanienstrasse 38,
Het vorenstaande is uit „Vulkaanquot; overgenomen. Het is een samenvoe-
png van kachel en verwarming door heet water, doch het rondloopen van
het water is ons uit die beschrijving nog niet duidelijk geworden. Boven-
. dien maken die heet water buizen in een kamer nooit een aangenamen in-
druk. Intusschen zou het systeem toepassing kunnen vinden in scholen en
aaneengrenzende kantoren.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag
3. Het drijven, uitdiepen, persen en ponsen
De bovenstaande bewerkingen worden in den regel op het materiaal in
kouden toestand toegepast maar kunnen ook bi.i heet gemaakt ijzer plaats
hebben, terwijl hierop ook toepasselijk is, hetgeen omtrent de algeLene
bewerking bij de vorige afdeeling is opgegeven.
Onder drijven verstaat men het uitbuigen tot bol-, segment- en peervormige
en andere niet ontwikkelbare oppervlakken. Terwijl deze vormen bij massieve
stukken meer door het iaslaan in daarvoor aangebrachte openingen verkre
gen worden, vindt het drijven hoofdzakelijk toepassing bij plaatwerk, dat
met drijfhamers of met een passenden zethamer op een onderligger van lood
ot hout uitgehold of afgerond wordt.
Voor eenvoudige voorwerpen heeft deze bewerking weinig bezwaren- voor
njke, vrije, smaakvolle vormen wordt dit werk een kunst, waarvan'ieder
de goede uitvoering niet zal kunnen leeren.
Voor dikwijls voorkomende herhalingen verdient het aanbeveling een model
te vervaardigen en dit in hard metaal te laten afgieten. Met soortgelijken
vorm kan elke flinke werkman het stuk vervaardigen. Voor geboden vor-
men van kleine afmetingen, voor het uitronden van bladvorm, enz. kan men
Di wV?™quot;'nbsp;-Ig-de figuur is afgebeeld.
bevelicTd S rnbsp;«P blok of paal
d ntbiheif T T quot;nbsp;achtereinde van den arm in
de nabijheid van de plaats, waarnbsp;hij bevestigd is, te slaan, trilt en v^ert
de arm waarbij dan door den weeromstuit of terugslag het omgebogen eTnde
den gebogen vorm in het daarop neergedrukte stuk aanbrengt. De bo-
venste dunne arm dient voor het aanwijzen van de plaats van den knop
r Lrnbsp;bet blad Tz';
ïenende bladnbsp;gebogen vlakken worden verkregen door het daarvoor
He Ïif : 'nbsp;te hameren.
of bolvormige lichamen
geschiedt op de draaibank, waarbij materiaal met een drukstaal volgens de
gewenschte vormen en modellen ingedrukt wordt. Deze bewerking l voor
ijzer minder geschikt, maar leent zich beter voor plateu vau koper en messing.
Wanneer soortgelijke voorwerpen voor den smid noodig zijn, handelt hij
veelal beter deze in speciaal daarvoor ingerichte werkplaatsen te doen ver-
vaardigen.
Het ponsen geschiedt door ponsmachines, waarover vroeger reeds gespro-
ken is. Men kan echter op deze wijze niet alleen gaten door het ijzer
aanbrengen, maar ook kleine reliëf-figuren, zooals rozetten enz. in de platen
ponsen. Aangezien voor het vervaardigen van deze voorwerpen bijzondere
fabrieken en werkplaatsen zijn, welke koud en gloeiend geperste rozetten,
lansspitsen, enz. leveren, heeft de smid zich minder met het vervaardigen
van deze voorwerpen te bemoeien.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling P. Doornbos,
sedert 13 Augustus 1900 geplaatst, heeft 12 Februari j.1. genoemde inrich-
ting verlaten in het bezit van een „Getuigschriftquot; als volgt:
„F. Doornbos, hoef- en grofsmid te Schildwolde, heeft met gevolquot;
„gedurende het tijdvak van 13 Augustus 1900 tot 13 Februari 1901 een
„cursus in hoefbeslag meegemaakt aan de Inrichting voor Hoefbeslag te
„Groningen.quot;
K. F. Wiersum.nbsp;A. W. Heidema.
De opengevallen leerling-plaats is Maandag 14 Februari 1901 ingenomen
door J. Eowaan te Spijk, prov. Groningen.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Schagen. Zooals onze lezers bekend is, wordt
het theoretisch onderwijs in hoefbeslag gegeven door den heer G. Muys
gediplomeerd vee-arts te Schagen, en het practisch onderricht door den
heer H. Kruyt, gedipl. hoefsmid te Purmer. De cursus zal omvatten 24
lessen in de theorie- en evenveel in de practijk van het hoefbeslag. De 22
leerlingen zijn voor de practische lessen verdeeld in drie ploegen Deze
worden gehouden: Vrijdag 's nam. van 1-5 uur. Zaterdag 's voorm. van
9—12 en 's nam. van 1—5 uur, in eene groote werkplaats met 2 vuren te
Schagen, de theoretische lessen 's Vrijdags van IVa-SV^ uur 's nam. in een
lokaal der Kijkslandbouwwinterschool, mede aldaar.nbsp;# #
— De ouderdom der gereedschappen.
Hi^n,nbsp;^'quot;versiteit te Londen, die gedurende langen
schappen van de fijnste soort beschikte en dat de gereedschappen, dfe door
werCn htunequot;quot; quot;nbsp;^ij -aken hunner reusachtige steen-
Tetreft'wHnbsp;'nbsp;werden, wat kwaliteit
ïïleptlkel quot;quot; 7nbsp;Uit steen gesneden, met diamanten
^e van onzen tyd, boren, schiet beitels, zagen wier tanden bij 4 handvat
spits toehepen en een groot aantal met de hand bewerkte voorwerpen be-
roemen' ^^^rvr'^quot;nbsp;- ^^^ -^gegraven voorwe'rpen
moeten u:t den tijd van den inval der Assyriers, omstreeks 670 ziin _op
wtn daT-n dquot;'^nbsp;-tgravi^gen be-
Z n^/ . tnbsp;' historische tijden de kunstvoorwerpen bii die
van ons met achterstaan, ja, die zelfs gedeeltelijk aan kunstsmaak en
schoonheid van vorm overtreffen. Eeuwen van barbLschheid hebbrop die
bewonderenswaardige resultaten der vroegste tijden vernielend ge werk' en
vetnquot; 'nbsp;ontwikkelde Stnu:
( Vulkaan).
Sedert 15 Dec. ontvangen een postwissel van den heer A. v. d. Greijn te
W. voor 4de kwart. 1900 ƒ0.75.
Vraao en aanbod m Énstpersoneel,
(Voor abonné's kosteloos: alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. f 3.40 voor Ne-
derland, ƒ3.75 voor Uelgië, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland ƒ4.50.
HOEFZOLEIV voor paar-
den niet gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
iranco aanvrage bij :
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Bordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Fithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
linlis) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of 1/2 vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbiaden om ijzer en staal te wellen.
STRIJKRAKDJES.
Systeem Lacombe.
Kunstboom.
Caoutchouc toonbesclier-
mers tegen klappen enz.
Stri]kringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
CYLmDEROLIE, Opruimer
voor
TALK, Schroef ga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men 200 nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote ïoorraad, waardoor spoedige levering. — Biilijice prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten,
-ocr page 29-Aflevering 2.
REDACTEUR-UITGEVEK: A. W. heidema, rijks-veearts te groningen.
-ocr page 30-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
beeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
«
M. G. de Bruin, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Caïaox, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer-,
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris, Ie Luitenant paardenarts b/h. Iste Regt. Cavalerie te
ZuIfen;
J. B. Larmené, Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. Poels, Plaatsvervangend Districts veearts te Rotterdam;
H. C. Reimers, Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen:
W. C. ScmMMEL, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht-,
M. H. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht
K. F. WiERSüM , Rijks-veearts te Groningen.
Korte toelichting bij de plaat betreffende de samenstelling van den ondervoet 19
Hoefbeslag bij afstandsritten, door J. M. Knipscheer.......20
Het hoefbeslag in de 19e eeuw, door A. Frederikse .......24
Hoefsmidschool te Amersfoort......... .... 26
Hoe moeten de hoeven worden besneden bij paarden met Franschen
stand en hoe bij toontreders?...............o?
Mededeeling over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag . . 28
Korte mededeelingen..............................29
Advertentiën..................................3j
-ocr page 31-korte toelichting bij de plaat betrefeende de
samenstelling van den ondervoet. .
(Zie afl. 1 van dezen jaargang).
( Vervolg).
^ani .fquot;*^^nbsp;15 toongedeelte van den hoornwand; 16 over-
gang (door de Franschen „borstquot; genoemd) van het toon- in 17 en 18 de
-Jgedeelten; 19 en 20 verzengedeelten van den hoornwand 2r en 22
steunsels, 25 witte lijn van den eigenlijken hoornwand; 26 witte liin van
hnbsp;''nbsp;aan de sÏnn el-
hoeken; 30 hehaam van den hoornstraal; 31 punt van den hoornstraal; 32
en 33 straalsehenkels; 34 middelste straalgroeve; 35 en 36 zijdeling che
straalgroeven ; 37 hoornige ballen.nbsp;^
IB. Hoornschoen van boven gezien. H hoornwand (buitenvlakte)- 12
kroonrand; 13 kroongroeve; 14 hoornzooi (bovenvlakte); 15 verbinding'van
den bovenrand der steunsels met den hoornstraal; 16 hoornstraal (boven-
viaiite) ; 17 hoornige ballen.
IIB^ lleezige deelen van den hoef van onderen gezien. 6 vleeschzool-
7 en 8 vleezige steunsels; 9 vleeschstraal; 10 indruk voor den hanekam in
den vleeschstraal; 11 en 12 vleezige ballen.
van^f ^f Tnbsp;in ^et leven aan de ondervlakte. 16 slagaderen
nï t;nbsp;hoefbeenslagader in de vleeschfool; 8
23'^en 24° ^rSrt'Ï'l ''nbsp;^^ lgt;oefbeenstakken;
26 gekartelde onderÏLnbsp;^^^ -^-iJd-g; 25 de zooigaten;
26^ ^T^*quot;®'quot;'nbsp;g^^i«'^- 25 eigenlijke zooivlakte -
fel rbii t^n^rTnbsp;-- hoefbee: ÏÏg '
welke bij 27 het straalbeentje en bij 28 het kroonbeen bedekt- 29 ziide
lingsche hoef kraakbeenderen.nbsp;quot;eueKt, zm zijde-
VIM. Beslagen hoef. 13 toongedeelte van het hoefijzer; 14 en 15 zii^re
deelten van het ijzer; 16 en 17 verzengedeelte van h t ijzer- 18 rits'5
toonnagels; 20 eerste zijnagels; 21 tweede zijnagels; 22 pun vormïe hi^oef
ka koen geplaatst in het schroefgat; 23 schroefgatnbsp;^
na!eW Ïl fT''nbsp;het hoefijzer in het
y
30 Engelsche hoefnagel op de breede zijde gezien, 31 de punt, 32 de
kling, 33 de kop.
34 dezelfde nagel op de smalle zijde gezien, 33 de kop, 35 de zwik.
36nbsp;Duitsche rijkshoefnagel op de breede zijde gezien, 33 kop.
37nbsp;dezelfde nagel op de smalle zijde gezien, 33 kop, 38 zwik.
39 Scherpe schroef kalkoen, 40 hals, met draadwinding; 41 puntvormi-^e
of vierhoekig piramidale kop.nbsp;®
42 Scherpe schroef kalkoen, 43 hals met draad winding, 44 beitelvormige kop
45 Stompe schroef kalkoen, 46 vierhoekige kop, 47 hals met draadwinding
48 insnijding op de bovenvlakte van den hals.
49nbsp;Hoekvormige scherpe schroefkalkoen van Branscheid en Philippi.
50nbsp;H-vormige scherpe schroefkalkoen. (Patent Neusz).
HOEFBESLAG BIJ AFSTANDSRITTEN,
BOOB
J. M. KNIPSCHEER.
Zeer schaarsch zijn goede, zaakkundige mededeelingen omtrent het beslag
bij paarden, die aan afstandsritten deelgenomen hebben. Of men hier te
lande daaromtrent ook ervaringen opgedaan heeft, is mij niet bekend. Het
zal daarom niet ondienstig zijn eens te spreken, wat zooal over het beslag
opgemerkt is bij den grooten rit Weenen-Berlijn, nu eenige jaren -e-
leden, en daarna bij den rit Dresden—Leipzig.nbsp;' quot;
Bij den rit Weenen-Berlijn, resp. Berlijn-Weenen, waaraan door offi-
cieren van het Oostenrijksche en Duitsche leger deelgenomen werd, waren
de uit Berlijn vertrokken paarden voorzien van ijzers, gemaakt van gehard
ijzer met een stuk staal in den toon, verder van geheel stalen ijzers en
eindelijk van fijnkorrelig ijzer zonder stalen toonstuk. Om de ligging van de
ijzers te verzekeren, was veelal aan de buitentak een zijlip aangebracht. De
grootste duurzaamheid bleken de ijzers van staal te bezitten; zij hadden echter het
nadeel, dat zij op de harde Oostenrijksche wegen zoo glad werden, dat de
gang der paarden er onzeker door werd. Het best hebben voldaan de ijzers
van gehard ijzer, die in den toon staal hadden. In Berlijn, waar de in-
spectie van den militairen veeartsenijkundigen dienst naar de van Weenen
komende paarden een onderzoek instelde, was men van een andere meening.
Hier bleken de hoefijzers, die van fijnkorrelig ijzer zonder stalen toonstuk
vervaardigd waren zich uitstekend gehouden te hebben. De voorijzers waren
weinig afgesleten, zoodat genoemde inspectie staal in den toon onnoodig
oordeelt; zij acht dit echter in sommige gevallen van nut voor de achterijzers,
omdat deze veel slijten, wanneer tengevolge van vermoeidheid de achter-
beeiien niet meer behoorlijk opgetild en vooruitgebracht worden, maar met
hun hoeven min of meer langs deu bodem schuiven.
In welken omvang gladde of kalkoenijzers gebruikt worden, vindt men in
de berichten niet vermeld. Dat bij een dergelijken langdurigen en inspan-
nenden rit over heuvelachtig terreiu bij veel paarden de hoeven en andere
deelen van den ondervoet te lijden gehad hebben, valt licht te begrijpen.
Dit was ook het geval bij den rit Dresden-Leipzig. üe Duitsche paar-
denarts Ueich, die daaromtrent zijn ervaring medegedeeld heeft1) zegt ervan,
dat bij een groot aantal paarden, vooral bij die met lage verzenen, ernstige
aandoeningen, gepaard met hevige pijnlijkheid voorkwamen, die hun zit-
p aats hadden in het achterste gedeelte van den hoef en de verschillende
vlak daarboven gelegen banden en pezen, en waarvan de schuld voor een
groot deel te wijten is aan het onoordeelkundig besni^jden der hoeven en
bij sommige paarden ook aan een verkeerde keuze der ijzers.
Hoe behoort de hoef besneden te worden, wanneer wij het paard van ter-
zijde zien? En het antwoord is: er moet naar gestreefd worden de richting
van den toonwand evenwijdig te doen zijn aan de as van den voet- dan
verkrijgt men den meest natuurlijken stand. Waar dus de voetas gebroken
IS, tengevolge van een te langen toon, moet deze ingekort worden. Zooals
WIJ weten, onstaat een dergelijke wanverhouding tusschen de lengte van
den toon en de hoogte van de verzenen na eenigen tijd bij elk beslagen paard
Dit IS nu volstrekt niets nieuws, het is evenwel niet overbodig hierop de
aandacht nog eens te vestigen, want het is, wanneer van het paard veel
gevorderd wordt, voor zijn uithoudingsvermogen en zijn behoud van groot
belang. Wanneer men zich maar eens duidelijk maakt, hoe bij de beweging
en de belasting der ledematen het ingewikkeld stelsel van banden en pezen
dat aan de achtervlakte en zijdelings aan den ondervoet gelegen is, herhaal-
delijk gespannen en weer- ontspannen wordt, dan is het gemakkelijk te be-
grijpen, dat mdien de hoogte van de verzenen ten opzichte van de lengte van
den toon te gering is, dit oorzaak zijn zal van een te sterke belasting der
bedoelde banden en pezen. Op den duur zullen deze bovenmatig uitgerekt
worden, vooral wanneer het paard vermoeid raakt; dat kan niet anders dan
noodlottige gevolgen hebben. Dit nu bleek bij bovenbedoelde paarden niet
altijd behartigd te zijn, met de bekende gevolgen.
omgeving krijgen wij weieens pasbeslagen paarden te zien,
mr wil 'quot;Tquot; '' -'^li'^gekortzijn! Dikwijls geschiedt dit opzettelijk ;
aató 1, f r.TTquot;;nbsp;P^^'-dnbsp;den bod m
Talt onT r Pnbsp;Ook vele hoeven zelf ver-
gallen en ingetrokken verzenen en het gevolg ervan is juist het omgekeerde
van hetgeen men van de gunstige straalwerking verwachtte. Alleen wanneer
de straal flink ontwikkeld en veerkrachtig is, de verzenen sterk zijn en ook
de toon in verhouding tot de verzenen tegelijkertijd genoeg kan ingekort
..rden zonder schade te doen aan zijn verbinding met de zool in de wil
yn, alleen dan kan er sprake van zijn den straal op gelijke hoogte van de
ijzertakken te brengen. Lang niet bij alle paarden z^i L gunstige voor!
1nbsp; Der Hufschmied, nrs. 5 en 6, 1896.
-ocr page 34-loopt, bij tram- en koetspaarden, waar de hoefverDleï.inlt;r •
den duur de stralen ondanks allpnbsp;goed is, gaan op
sMeIE«
worden. Men kan dit lt;^emakkeÄk ..hff . ?
bodem staand paard onïeTLf Lquot;'nbsp;op d.n vlakken
Wij zien dan dL stand t„ t t .nbsp;te schuiven.
gebUen en t.llt ZL ^nn^Tel tZ T
terrein onder den ruitL bevist'nbsp;^^
der verdikte takken van invloed ro^Ï Ï !,
paard. Bij hoeven met hZnbsp;t ^'^houdingsvermogen van het
'dikte takken van gr^t „ Jnbsp;^^ ^^^^ ^^nbsp;of ver-
Een klein gedeelte der 95 paarden, die bij den
rit Weenen-Berlijn uit de.e laatste stad ver-
trokken , was van zolen voorzien. Over het alge-
meen luidde het oordeel hierover ongunstig. „Huf-
ederkitt heeft in enkele gevallen tot zooldruk-
king aanleiding gegeven. Dit was ook het geval
^^ar lederen zolen waren aangebracht en zand'
of steentjes tusschen hoef en zool gedrongen wa-
ren De zolen uit stroo, vilt of kurk gemaakt,
bleken te weinig duurzaamheid te bezitten In
eén geval werden gummibuffers gebruikt (zie
bg.), Zij werden zeer geprezen. Ook was men
van meening, dat de meerdere zwaarte van het
beslag een ongnnstigen mvloed op het uithondingsvermogen van het paard
Bitoefende; zelfs de lichte zolen van stroo, vilt of kurk nemen door het
indringen van zand en vocht belangrijk in gewicht toe.
Hierbij ZIJ opgemerkt, dat zooals bekend is, onder andere omstandigheden
hel 7!tV 'nbsp;belemmeren het gl^en en
het inballen van sneeuw en bij paarden met gevoelige voeten kun^n zij,
mits goed aangewend en in goeden staat verkeerende, uitmuntende diensten
bewijzen. In ons leger is tegen het inballen van sneeuw het gebruik van
zolen van guttapercha voorgeschreven.
In een veelvuldig gebruik verheugen zich terecht de welbekende lederen
zolen van een guttapercha-kussen voorzien, die met een halvemaanvormig
yzer onder den hoef genageld worden. Ze goed onder te leggen is lang niet
ieders werk. Een voorname zaak is het de zooivlakte van den hoef en de
straalgroeven met zorg op te vullen met in bruine teer gedoopt werk Op
deze wijze ontstaat een veerkrachtige onderlaag, die de op- en neergaande
bewegingen van de hoefzool niet hindert, deze integendeel een zachte tegej
drukking verschaft. Ook komt hierbij een slecht ontwikkelde straïTn
werking en wordt het hoefmechanisme in elk opzicht bevorderd Wanneer
het opvullen met werk geschiedt zooals het behoort, verhindert dit het in-
dringen van zand en steentjes. Bij den rit Weenen-Berlijn, waar deze
zolen alleen, zonder opvulling van de onderste hoefvlakte, aangelegd waren
gaven, zooals wij zagen, ingedrongen steentjes aanleiding tot zooikneuzingen'
Een ander voordeel is, dat zij ongetwijfeld op harden bodem den schok
breken en daarom bij paarden, die altijd op den harden weg zijn, bij tram-
en koetspaarden vooral, een goeden invloed uitoefenen op gewrichten ban-
den en pezen. Meermalen worden de zolen met weinig zorg ondergelegd
Zoo ziet men behalve een slechte opvulling van den hoef, dat de zolen te
klem zijn, scheef zitten of het halvemaanvormig ijzer niet voldoende sluit
tegen het guttaperchakussen, zoodat dit bij de beweging gaat klappen. Op
deze wijze gaat van de goede werking veel verloren. Zolen, die voor
TLTntZ T?nbsp;- veerkrachtigheid
In het gebruik dezer zolen, hoe goed in sommige gevallen ook heerscht
gang met zullen verbeteren van paarden, die van nature zuinig in
de beweging zijn, noch van ongeoefende paarden. Evenmin zullen iM
verandering brengen bij door ouderdom of door een veelvuldirX k
stijf geworden paarden. Onnoodig zijn zij bij rijpaarden wannee' de Ï
n den regel op zachten bodem gereden kunnen woln; zij bevorderen buT-
tendien het zich vangenquot; en in een doorweekten bodem zuigen rii en
worden er met beter op. Ook vele hoefgebreken, waartegen zij heete^
dienstig te zijn, kunnen door een goed uitgevoerd gewoon belg verholpe:
niet lager worden gemaakt dan ter verkrijging van een ongebroken voetas
noodig is. Bij veel stijgend terrein kan het zelfs gewenscht zijn de ver-
zenen abnormaal te verhoogen door het onderleggen van ijzers met verdikte
takken. Ten slotte meenen wij, dat het gebruik van lederen hoefzolen,
mits goed aangewend, zwakke hoeven kan behoeden voor zulke hevige
aandoeningen als bij bovengenoemde ritten voorgekomen zijn.
HET HOEFBESLAG IN DE 19e EEUW,
DOOE
A. FBEDEEIKSE.
Tot aan het einde der achttiende eeuw was de kennis van den bouw van
den hoef nog geheel onvoldoende, van de verrichtingen van den hoef wist
men nog minder. Het beslag kon, bij gebrek aan deze zoo noodige kennis,
dan ook niet op juiste grondslagen rusten.
Men besloeg toen „op goed geluk af'.
Bij den aanvang van de eeuw, die achter ons ligt, kwam echter verandering
ten goede, vooral van uit Engeland. J. Clark wees het eerst op de elas-
ticiteit van den hoef; vele landgenooten van hem o. a. Oomer, Coleman,
Moorcroft en Goodwin bevalen ijzers aan, geheel afwijkende van de
hoefijzers tot dien tijd gebruikt. De meeste van deze ijzers zijn met het oog
op de elasticiteit van den hoef gemaakt.
Bracy Clark deelde in het begin van de 19e eeuw voorname zaken over
den bouw en de elasticiteit van den hoef mede, die zeer de opmerkzaamheid
trokken. Hij wees, zonder echter zijne voorgangers in deze te noemen, op
het wijder worden van den hoef in de achterste helft met gelijktijdig zakken
van den straal en het vlakker worden van de zool bij het belasten. Hij
toonde aan, dat bij het beslag met deze elasticiteit rekening gehouden moet
worden.
De opvatting van Bracy Clark over de veranderingen aan den hoornschoen
door de inwerking van den last is door Duitschers en Franschen overgenomen
en diende verder tot wetenschappelij ken grondslag voor het hoefbeslag.
Tot het midden der vorige eeuw werden in Duitschland vrij algemeen
hoefijzers met kalkoenen gebruikt; deze hoefijzers waren breed en hadden
acht nagelgaten.
Goede ijzers en goede hoeven behoorden toen tot de zeldzaamheden, alleen
in Engeland had men gebroken met de oude sleur en was het beslag ver-
beterd.
Het besnijden werd slecht gedaan, de zool werd verzwakt, de toon liet
men dikwijls te lang; met zware, niet passende ijzers, waardoor de drachten
als het ware ingeklemd werden, besloeg men.
De praktische uitoefening van het hoefbeslag was vol gebreken.
Zoo was het in Duitschland en elders op het vaste land gesteld tot in
1852 Miles zijn werk over „de hoef van liet paardquot; uitgaf.
Daardoor kwam verandering ten goede. Men had opgemerkt, dat het
beslag van Miles, Bracy Clark, Coleman en anderen een goeden invloed op
den paardenhoef uitoefende. Dit was, als het ware , het begin van een beteren
tijd. Men begon de vorderingen van de zich steeds meer ontwikkelende
veeartsenijkunde dienstbaar te maken aan het handwerk van den hoefsmid.
Men richtte het beslag in, rekening houdende met den bouw en de ver-
richtingen van den hoef.
Miles beval ijzers met slechts zes nagelgaten aan en gebruikte er in den
regel maar vijf van, verder had dit ijzer een opzet. Hij streefde er dus
voor alles naar, de elasticiteit ook bij den beslagen hoef tot haar recht te
doen komen. Een en ander heeft zijn invloed doen gelden op het militair
beslag zoowel in Nederland als in Oostenrijk-Hongarije. (Zie „De Hoefsmidquot;
1898, pag. 56.)
In Saksen was het Hart mann, die met het verleden brak. Met Lei-
sering gaf hij in 1861 „de voet van het paardquot; uit, waarin een voornaam
hoofdstuk voorkwam, geheel nieuw, n.1. over de mechanische verrichtingen
van den hoef. Leisering wees op den rol, die de elastische deelen, hoef-
kraakbeenderen en straalkussen daarbij speelden. (Zie „De Hoefsmidquot; 1896,*
pag. 135.)
G-root is het praktisch nut geweest door deze kennis verkregen; vóór dien
tijd toch gingen vele paarden door klemhoef te gronde, welk gebrek door
onoordeelkundig, slecht beslag ontstond. Hartmann wijst er op, dat de
straal op den bodem moet komen.
Nog moet het beslag van Graaf von Einsiedel en Charlier genoemd
worden.
De eerste, steunende op de Engelschen, Miles en Eield, beveelt een voor-
ijzer aan zonder kalkoenen, overal even breed, vlak, met flinke afhelling
en matigen opzet.
Charlier beval zijn ringzoolijzer aan in 1865, dat in den draagrand van
den hoornwand werd ingelaten. Dit ijzer zou. den hoef gezond houden,
juist het omgekeerde was er echter het gevolg van.
Dominik zegt, dat de hoornwand rechthoekig door de bovenvlakte van
het ijzer ondersteund moet worden.
Ook wijst hij er op — en dat is zijn groote verdienste — dat elk paard,
dat beslagen moet worden, vóór en na het beslag in rust en beweging moet
beoordeeld worden. (Zie „H.quot; 1897, pag. 107.)
Later werd er den smeden o. a. door Dominik en Lungwitz op gewezen,
dat de invloed van den stand van het been op den vorm van den hoef
groot is.
De leer van de standen, van de lastverdeeling, van de wijze van beweging
van den hoef, van de afslijting van het ijzer en de leer over het gewichtige
verschil tusschen ziekelijke en gezonde scheeve hoeven, van de richting van
den hoornwand en van de indeeling van de hoeven naar den hoek, die de
Wand met den bodem maakt, verder het inzicht in de ware oorzaken van
strijken enz. waren van zeer groote en blijvende waarde. (Zie „H.quot;
1897, pag. 62.)
In de laatste kwarteeuw is men tot groote klaarheid over den hoek, dien
de hoornwand met den bodem moet maken, gekomen; men dacht zich
hoofdlijnen in hoef en voet en noemde deze hoef- en beenas. Ieder weet
nu, dat deze twee (met slechts eene uitzondering) steeds in eikaars verlengde
moeten liggen.nbsp;'
Door hierop te letten kan de smid kreupelheden voorkomen, waarvan hij
vroeger niet gedacht had, dat ze iets met het beslag te maken hadden, n.1.
ontstekingen van banden, pezen, been, beenvlies en gewrichten van den
voet. Dit alles bracht de 19e eeuw ons.
Al deze verbeteringen konden eigenlijk pas tot hun recht komen toen ze
meer algemeen bekend werden, m. a. w. toen ze doordrongen tot de practische
hoefsmeden; dit had plaats met de oprichting van de hoefsmidscholen. Van
toen af is een geheele omkeer in de inzichten over hoefbeslag onder de smeden
te bespeuren.
Een groot deel van de eeuw, die achter ons ligt, zag in de smederijen
der veeartsenijscholen slechts leerlingen dier scholen, in de laatste jaren is
daarin verandering gekomen, ook hier te lande. In Utrecht, worden tegen-
woordig hoefsmeden opgeleid (zie „H.quot; 1897, pag. 148, en 1898, pag.
167), iets wat in Hannover reeds sinds 1853 geschiedt.
Het meest hebben de militaire hoefsmederijen in de goede richting gewerkt,
van daar uit is veel kennis aangaande het hoefbeslag verspreid zoowel in
Duitschland als hier te lande.
In Nederland bestaat nog maar één hoefsmidsschool, n.1. de militaire school
te Amersfoort, waar sinds 1887 ook burgerhoefsmeden worden opgeleid en
elk jaar, sinds 1886, miliciens der Artillerie tot hoefsmid gevormd worden,
die hunne daar opgedane kennis en ondervinding ook buiten het leger
brengen. (Zie „H.quot; 1900, pag. 86.)
Talrijk zijn de cursussen in de laatste kwarteeuw op verschillende plaatsen
in ons land opgericht ter opleiding van hoefsmeden.
Zij, die ze bekostigen, mogen uitmaken of de resultaten met de gedane
uitgaven overeenkomen! Wel moet het verbazen aan een ieder, die met de
vorming van hoefsmeden eenigszins op de hoogte is, in hoe weinig tijd
men daar soms iemand kan opleiden!
Zeer groot is aan het einde der 19e eeuw het aantal gediplomeerde hoef-
smeden, maar zeker hebben alle diploma's niet dezelfde waarde.
De 20e eeuw geve ons eenheid wat de examens betreft en meerdere
eenheid in opleiding!nbsp;{Wordt vervolgd.)
HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
3] Januari en 1 Februari werd het examen, vastgesteld bij aanschrijving
v/h. Departement van Oorlog d.d. 13 December, 1897, II Afd. no. 20,
afgenomen.
Zeven miliciens der Veld-Artillerie en een milicien v/h. Korps Eijdende
Artillerie, sinds Maart 1900 aan de Hoefsmidschool gedetacheerd, namen
daaraan deel. Zij moesten ieder twee hoeven beslaan, de ijzers daarvoor
maken, alsook een voorijzer met schroef kalkoenen en een strijkijzer, en
blijk geven van theoretische kennis van het hoefbeslag.
Over het algemeen werd goed werk geleverd en op de vragen vlug en
nauwkeurig geantwoord.
Het getuigschrift kon aan allen worden uitgereikt; twee van hen hebben
een zeer goed, drie een goed, en drie een ruim voldoend examen afgelegd.
Deze miliciens zijn: J. van Benschop, J. W. J. Burgman, A. J. Hemel-
man, C. vau der Kooy, A. M. M. Martens, C. F. J. Overmaat, M. Veld-
man en H. quot;Waalkens.nbsp;F.
HOE MOETEN DE HOEVEN WORDEN BESNEDEN BIJ PAARDEN
MET ERANSCHEN STAND EN HOE BIJ TOONTEEDERS?
Bij een veulen moet men trachten zooveel mogelijk den normalen stand
te krijgen, wanneer er sprake is van afwijkingen, vooral als er een toon-
tredenden of Eranschen stand aanwezig is. B.v. van een veulen met toon-
trederstand weet men dat de binnenhoefhelft de grootste is en de buitenhelft
de kleinste. Om die nu te besnijden, opdat men langzamerhand een nor-
malen stand verkrijge, moet men zoo veel en zoo dikwijls mogelijk de bin-
nen hoef helft besnijden, omdat bij een veulen het beenstelsel nog niet geheel
en al is verbeend, zoo ook pijp- koot- kroon- en hoef been.
Hoe moet men nu den hoef besnijden bij een volwasen paard, als er sprake
is van een toontredenden of Franschen stand? Daar de practijk de beste
leermeesteres is, volgens het oude spreekwoord, heb ik dat dan ook in toe-
passing gebracht. Ik heb een Belg in beslag met een hevigen graad van
toontreden. Toen ik dat paard voor de eerste maal moest beslaan, was de
'loef gelijk besneden, binnen- en buitenwand even hoog. Wat heel spoedig
op te merken viel, was het onregelmatig afslijten van het ijzer, doordat
de lange schuine wand was ingekort en zoodoende te kort was geworden en
ie korte, steile buitenwand te lang. Men moet dus bij een toontreder al-
Wjd den buitenwand het meest besnijden, wil men de ondervlakte van het
ijzer gelijkmatig met den bodem in aanraking laten komen. Bij een Fran-
schen stand is de binnenzijde het sterkst in te korten.
Ik heb dat paard nu drie a vier maal beslagen met goed succes. Het
oude ijzer, wanneer men dat van den hoef heeft verwijderd, beki.)kende,
dan is het bijna horizontaal afgesleten, een bewijs dat het paard gemakkelijk
heeft geloopen; dus wanneer men de hoeven anders besnijdt, dan zal men
na verloop van tijd stramme gangen of kreupelheid krijgen. Bij een vol-
wassen paard is de stand niet meer te veranderen. Die Fransch staat of
toontredend is, moet ook Fransch of toontredend blijven.
Utrecht, 6 Oct. 1900.nbsp;S. van Angeren.
-ocr page 40-Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
De gebruikelijke IJzerverbindingen.
Het verbinden van afzonderlijke stukken ijzer wordt op zeer verschillende
wijzen uitgevoerd. Verbindingen langs den warmen weg worden verkregen door
wellen en soldeeren. Verbindingen langs den kouden weg zijn óf ingericht
om later weder losgemaakt te kunnen worden, zooals het vastschroeven en
vastkijlen, óf niet, zooals bij klinken, kitten enz. Voor bijzondere gevallen
komen bovendien nog in aanmerking de vereenigingen door pennen, spon-
ningen, lasschen enz.
1.nbsp;Het samemvellen.
De beste, verdienstelijkste en bij de techniek van het kunstsmeedwerk
geschikste verbinding wordt verkregen door het tezamen wellen van de af-
zonderlijke stukken tot één geheel.
Deze wijze van bewerking is evenwel gewoonlijk niet de eenvoudigste en
voor de hand liggende, zoodat voor een goedkoope bewerking veeltijds
andere hulpmiddelen genomen worden. Kleine stukken zijn wel gemakkelijk
door wellen te vereenigen, maar zoo zij nogal groot en zwaar zijn, wor-
den ze minder gemakkelijk handelbaar en laten zij zich slechts met moeite
en tijdverlies op voldoende wijze in 't vuur en op 't aambeeld brengen.
Daarom worden buitengewoon groote, tot één stuk gesmede voorwerpen
door vak kenners steeds bewonderd. Voor groote hekwerken en poorten,
die onmogelijk als uit één stuk kunnen bewerkt worden, is het noodig een
gepaste verdeeling in onderdeden te zoeken, welke dan door klink werk,
schroeven, enz. tot één geheel verbonden worden. Over de achtereenvol-
gende bewerking van het wellen is het noodige reeds in de voorgaande afle-
veringen gezegd.
2.nbsp;Het soldeeren.
Onder soldeeren verstaat men het verhinden van twee afzonderlijke stukken
metaal door een derde soort, die gemakkelijker, spoediger smelt, het soldeer.
Al naar de eigenschappen en den aard van de metalen, welke verbonden
moeten worden, en de daarvoor noodige verhitting, onderscheidt men tal-
rijke soorten van soldeer. In het algemeen kan men onderscheid maken
tusschen week en hard soldeer. Het zacht soldeeren geschiedt in den regel
met den SDldeerbout; als soldeer dient tin of een samenstelling van tin, lood
en spiegeltin, hoewel dit bij het smeden nagenoeg nooit gebruikt wordt.
Van meer beteekenis is daarentegen het hard soldeeren, daar de op deze
wijze verbonden stukken het hameren, buigen, enz. tot zekere hoogte kun-
nen doorstaan. Voor soldeer dienen hierbij koper of messing en soortgeHjke
legeeringen, hetgeen dan hard- of slagsoldeer wordt genoemd.
Voor zeer fijn werk, waarbij de kleur van dat gele of roode soldeer zou
hinderen, wordt bij uitzondering ook wel zilversoldeer genomen. Zeer kleine
voorwerpen soldeert men door middel van een soldeerpijp; grootere evenwel
op het gewone smidsvuur of op bijzondere soldeervuren, waarbij houtskool
en cokes gebruikt worden. De bewerking is als volgt:
De plaatsen, die aan elkander moeten gesoldeerd worden, moeten uit zui-
ver metaal bestaau en dus geheel vrij van oxyde zijn. Door het opstrooien
van boraxpoeder of het bestrijken met boraxbrij worden zij gedurende het
soldeeren van oxyden bevrijd. Daar de afzónderlijke deelen gedurende het
soldeeren hun lengte behouden, worden zij voorloopig met draad omwikkeld
of op andere wijzen provisioneel verbonden. Het slagsoldeer wordt in den
Vorm van kleine korrels of spaantjes opgebracht. Men kan de soldeerplaats
in leem verpakken, welke door een menging met paardenmest of andere
stoffen samenhangender gemaakt wordt.
Voor het soldeeren is gloeihitte noodig; de verbinding ontstaat, wanneer
het soldeer begint te smelten, iets, dat door de groene kleur der vlammen
wordt aangegeven. Gebruikt men voor het soldeeren zinkhoudende legee-
ringen , dan geldt als regel: hoe grooter het zinkgehalte is, des te lager is de
kleur van het soldeer, des te lager de smelttemperatuur en des te geringer
de vastheid der verbinding.nbsp;K.
(Wordt vervolgdquot;).
—nbsp;Door de ongesteldheid van den heer Redacteur A. W. Heide ma,
beeft ondergeteekende op verzoek de redactie van dit nummer op zich ge-
nomen.
A. van Leeuwen.
—nbsp;Bij aanschrijving van het D. v. O., d. d. 11 Januari 1901, III Afd.
1^0. 33, wordt het den Hoefsmid P. H. Besiers, onderbaas aan de Hoef-
smidschool vergund de onderscheidingsteekenen te dragen voor de wacht-
meesters bij het wapen der Cavalerie vastgesteld.
Beaters is reeds sinds lö Septemher 1878 in het Leger, toen hij als pupil
Werd aangenomen. Den 12 Maart 1881 werd hij als vrijwilliger geënga-
geerd voor 8 jaar.
Na den 18en Januari 1885 tot hoefmid aangesteld te zijn, werd hij den
26sten October 1893 gedetacheerd aan de Eij- en Hoefsmidscliool.
P.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling J. Smid van Gar-
quot;lerwolde, sedert 27 Aug. 1900 aan genoemde inrichting geplaatst, heeft
deze den 2 Tebr. j.1. verlaten en de verklaring ontvangen met goed gevolg
''ijn leertijd te hebben volbracht.
De opengevallen leerlingplaats is den 4 Febr. daaraan volgende ingenomen
door Q. Jloman van Bedum.
—nbsp;De smedenbond Hollandsch Noorderkwartier gevestigd te Schagen heeft
®et hare leden en afdeelingen in haar 1.1. vergadering besloten rechtspersoon-
lijkheid en koninklijke goedkeuring aan te vragen, wel een bewijs dat de
vereeniging in bloei toeneemt.
Aanbeveling Hoefsmeden in Friesland.
Het feit dat er enkele hoefsmeden zijn, die, ofschoon het diploma ver-
worven hebbende, toch weer in'den ouden sleur vervallen, heeft in het
vorige jaar aanleiding gegeven, om de aanbeveling der hoefsmeden voortaan
mede afhankelijk te stellen van de wijze waarop zij hun bedrijf uitoefenen.
Daartoe is aan den Inspecteur van het Paardenstamboek opgedragen,
om bij de hoefsmeden, die met deze voorwaarde hebben ingestemd, niet alleen
de werkplaatsen te bezoeken en de voorhanden ijzers te zien, maar tevens
de door hen beslagen paarden op te zoeken.
Blijkens de door dien Inspecteur uitgebrachte verslagen zijn in 1900 een
24-tal smeden ééns of meermalen bezocht, en daarbij is de indruk ver-
kregen, dat door hen over 't geheel zeer goed beslag wordt geleverd.
Slechts bij enkelen is grond tot aanmerking gevonden, welke zich, naar
wij ons vleien, niet meer zal herhalen. Het onderzoek zal in het ingetreden
jaar krachtig worden voortgezet, ook omdat het door die smeden, die ge-
Woon zijn goed werk te maken, zeer wordt gewaiardeerd en de openbare
aanbeveling daardoor hoogere waarde bekomt.nbsp;(Friesch Weekblad)
Bij het Bestuur van het Eriesch Paardenstamboek bestaat het voornemen,
om in het volgende jaar een wedstrijd te doen houden in hoefbeslag, mo
mogelijk bij gelegenheid van de herdenking van het 50-jarig bestaan der
Maatschappij van Landbouw.
Nu er zoo langzamerhand een groot aantal hoefsmeden zijn gevormd en
bij de smeden zelf groote belangstelling in het hoefbeslag is gewekt, be-
staat er alle aanleiding, gelegenheid te geven om in het openbaar van be-
kwaamheid te doen blijken.
De wedstrijd zal, zoo eenigzins mogelijk, worden gehouden op een dag
waarop de liefhebbers en fokkers van paarden mede aanwezig zijn.
[Fr. W.hi:)
—nbsp;Het hoefbeslag in China. Instrumenten: Sikkelvormig mes voor het
uitsnijden; hamer; priem voor het afklinken, het einde scherp en snijdend,
de punt omgebogen en verlengd; gewone nageltang. — 1. Zomerbeslag: Het
zomerijzer heeft den vorm van den draagrand. Het is een dunne ijzeren
plaat met 4—5 nagelgaten, niet veel meer dan 100 gr. zwaar, de dikte
bedraagt % vershok (11 mM), de breedte varieert van 1/4 vershok bij
de gaten tot ^/g vershok in de intervallen. De kalkoenen loopen spits toe.
— 2. Winterbedag: Bij deze zijn de kalkoenen niet glad, doch met scherpe
punten voorzien. De koppen der nagels zijn niet als bij het zomerbeslag
dik en verzonken, doch lang en spits en steken buiten het ijzer, zoodat
zij op gelijke hoogte staan met de kalkoenen. — De Chineezen beslaan alleen
de achterpooten. De draagrand wordt toegesteld, de teen, te lang zijnde,
ingekort: zool en straal blijven onaangeroerd. Moet een paard beslagen
worden, dan zoekt de smid een bij den hoef passend ijzer, legt het koud
aan en stelt er zich in den regel mee tevreden, wanneer het te breed is,
de takken door eenige slagen samen te drukken. Een goed toegesteld ijzer
is eene zeldzaamheid. Dikwijls ziet men te nauwe ijzers, die door den hoef
geheel bedekt worden. Ben ophouder wordt niet gebruikt. De paarden
komen in een soort van noodstal, waar de twee pooten tegelijk vastgemaakt
en door twee smeden in eens worden beslagen. Alle nagels worden dadelijk
na het inslaan verklonken. Tijdens het beslaan worden de paarden dikwijls
op de ruwste wijze mishandeld. Paarden, die niet staan willen, worden op
den grond gelegd en met touwen zoo gekneveld, dat na het opstaan de
dieren dikwijls kreupel en met bloed bezoedeld zijn.
{De Smid en Koperslager^
— Behangsel van zink wordt sinds eenigen tijd in deftige huizen in de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika met uitmuntend gevolg gebruikt.
Die moderne wandversiering wordt door een bijzondere methode vervaardigd
en representeert op zoo'n bedriegelijke wijze 't marmer in verschillende
kleuren, dat men de vergissing eerst, als men zeer dicht bij 't behangsel
komt, bemerkt. De natuurlijk zoo dun als papier uitgewalste zinkbladen
worden door middel van een bijzonder soort cement aan de wanden beves-
tigd. De oppervlakte van 't zink is geëmailleerd om het duurzaam en wasch-
baar te maken. Men kan natuurlijk ieder dessin op dit behangsel produ-
ceeren, maar tot nu toe imiteert men hoofdzakelijk marmer. Het cementeeren
dezer wandversiering gaat even snel en gemakkelijk als 't opplakken van
gewoon behangselpapier. Men kan 't overal aanbrengen en het vocht der
Wanden wordt belet in de kamer door te dringen.nbsp;(Vulkaan).
Vraas eti aanbod van dienstpersoneel.
(Voor a6onnequot;s koste loos; alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
Voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
'»ergoed).
Geïllustreerd Weekblad, gewijd aan Paarden-
fokkerij en Paardenkennis in ultgebrelden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZESDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr p p / 3.4 0 voor Ne-
derland, f^.lö voor Helgië, voor O. en
^.-Indië en het overige buitenland /■4.50.
tegen 1 Mei: een flinke jongen, a
smidsknecht, bij
C. M. VAN RIETSCHOTEN,
Mr. smid,
te Beusichem, Oelderland.
HOEFZOLEN voor paar-
den niet gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCÜLAIEES op
franco aanvrage bij :
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRMSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
om met Mei a.s. in dienst te treden:
2 SMIDSKNECHTEN, bij
J. A. GROENEWOFD,
Gedipl. hoefsmid,
Noordwolde, Vriesland.
-ocr page 44-S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Speciaiiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEPWAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of ^ijl'nbsp;zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
eu Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STRIJKRAIN D JES.
Systeem Lacouibe.
Kunstboom.
Caontchorc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
voor
TALK,nbsp;Schroef ga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijllt; maten
1 / mM.nbsp;-
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Blliljlce prijzen. Vertrouvïbare l^walitelten.
-ocr page 45-Aflevering 3.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 46-Het hoefbeslag in de 19e eeuw, door A. Frederikse. — Vernagelen. —
Concurrentie. — Vragen en Antwoorden. — Korte Mededeelingen. — Mede-
deelingen over het Smidsvali vallende buiten het hoefbeslag. — Briefwisseling.
— Advertentiën.
HET HOEFBESLAG IN DE 19e EEIJW,
DOOB
A. FREDEEIKSE.
{Vervolg en slot.)
In de eeuw, die achter ons ligt zijn de machines in tal van werkplaatsen
naast en dikwijls in de plaats van menschenhanden gekomen.
Zoo ook in het hoefbeslag.
Er zijn verschillende machinale hoefijzers in den handel gebracht, soms
vrij goede exemplaren, veelal echter met fouten, de plaatsing der nagel-
gaten betreffende.
Werden vroeger de kalkoenen voor winterbeslag uit de hand gemaakt,
in de laatste jaren werden uitsluitend machinaal vervaardigde stompe en
scherpe kalkoenen gebruikt.
Het beste voorbeeld echter wat het in de plaats komen van machines be-
treft, vindt men, als men het oog op de hoefnagels slaat; vroeger vonden
in Saksen meer dan 400 menschen werk met het vervaardigen van hoefna-
gels, tegenwoordig doen machines, van uit Amerika naar Europa gekomen,
uitsluitend dit werk.
Waarom hangen wij in het vervaardigen van deze artikelen van het bui-
tenland af, waarom weet de inlandsche nijverheid geen partij te trekken
van de behoefte, die ook Nederland aan goede hoefnagels, kalkoenen enz.
heeft ?
Ook iets voor de nieuwe eeuw.
» #
#
Afzonderlijk nog een enkel woord over het winterbeslag, dat in de 19e
eeuw zooveel verbeterd is. De eeuw, die achter ons ligt, heeft in hare
geschiedenis een paar feiten opgeteekend, die er op wijzen van hoe groot
belang het voor legers is, op dit onderdeel te letten. De terugtocht van
Napoleon in 1812 uit Rusland zou minder treurig geweest zijn als men
voldoende winterbeslag bij zich had gehad; de Artillerie moest voertuigen
en zelfs kanonnen achter later.
En in 1871 moest hetzelfde leger, nu onder Bourbaki, ondervinden
wat het zeggen wil geen winterbeslag te hebben.
Werden aanvankelijk de vaste kalkoenen gescherpt, waarbij er veelal staal
in geweld werd, tegenwoordig wordt meestal gebruik gemaakt van schroei-
en insteekkalkoenen.
De schroefkalkoen was reeds in de 18e eeuw bekend; L a fo s s e beschreef
hem reeds in 1772, maar de 19e eeuw heeft zich met het gebruik van deze
nuttige zaak vertrouwd gemaakt; in de meeste legers is hij nu in gebruik.
Aanvankelijk had het gebruik van den schroefkalkoen het bezwaar, dat
de voetgewrichten leden bij het in- en uitdraaien; daarin is nu echter
afdoende voorzien door het gebruik van den veiligheidshefboom. (Hierne-
vens afgebeeld).
De insteekkalkoen is van veel jongeren datum. In 1869 vond
Judson den ronden insteekkalkoen uit, Dominik veranderde
dezen door hem vierkant te maken. Een practisch gebleken
methode voor winterbeslag. die zoowel hier te lande als elders
veel aanwending vindt.
De oude ijsnagel handhaafde zich. Delpérier en Lepinte
veranderde de afmetingen van dezen nagel en bevestigde hem
aan het ijzer, zonder dus door den hoornwand te gaan. De
nagel van Lepinte is zelfs van 1885—1887 in het Eransche
leger bij de cavalerie in gebruik geweest.
Nog moet gewezen worden op het veerenbeslag door M e y e-
rink te Houten aangegeven. Hier te lande heeft het niet
voldaan, wellicht door de moeielijkheden bij het harden ondei--
vonden. Naar mij is medegedeeld voldoet dit of een dergelijk
beslag, bij Krupp te Essen uitmuntend.
# *
*
Nog moet gewezen worden op het in gebruik komen van
zolen in de laatste 30 jaar. (Zie blz. 155 en 172 e. v. van
„De Hoefsmidquot; 1897, waar tal van verschillende gutta-percha
en andere zolen zijn beschreven en afgebeeld.)
Reeds in de eerste helft van de 19e eeuw legde men bij
paarden, die veel dienst op harden bodem moesten doen, leder
of vilt tusschen hoef en ijzer om den stoot te breken.
In 1868 kwamen gutta-percbazolen van Downie en
Harris in gebruik; hier en daar vinden ze nog aanwending.
Ze worden gebruikt om uitglijden en inballen van sneeuw te
Voorkomen en om den stoot te breken.
Spoedig daarna kwamen de buffers van Hartmann, die veel gebruikt zijn.
Grroot is het aantal soorten, dat gevolgd is; veel gebruik wordt gemaakt
van de zoog. Engelsche hoefzolen, zijnde een stuk stevig zooileder voorzien
van een blok gutta-percha; bij deze zool wordt een halvemaanvormig ijzer
gebruikt.
In dit opzicht heeft de 19e eeuw ons ook nuttige middelen gebracht.
/
\
/
\
(op de helft
der ware
grootte).
Toch mag gevraagd worden of men, zooals meer met nieuwe dingen geschiedt,
niet overdreven heeft in het gebruik van hoefzolen.
# #
#
Ook de techniek veranderde zeer. Vroeger was er geen smederij zonder
noodstal; aan het einde der 19e eeuw zijn er reeds velen opgeruimd. Voor-
heen had het veegmes eene voorname plaats in de hoefsmederij, nu is het
in de meeste smederijen verbannen, de houwkling is er voor in de plaats
getreden en deze houwkling heeft een flinke concurrent in de renet gekregen.
Met den nietentang gaf Bendz ia 1886 den smid een goed stuk gereed-
schap (zie figuur.)
Had elke smid vroeger een noodstal of ophouder noodig, nu kan menig
smid alleen een paard beslaan.
Wat al veranderingen! Jammer dat de rasp nog steeds te veel wordt
gebruikt!
# *
*
Alle volken gebruikten reeds eeuwen een hoefijzer met nagels bevestigd,
maar «onder hunne inzichten aangaande deze belangrijke zaak elkaar mede
te deelen, er vormden zich zoodoende eigenaardigheden in het beslag door
welke het nationale beslag ontstond; men denke maar aan Duitsche, Fran-
sche, Engelsche ijzers enz.
Verschillend was het beslag en veel waren de fouten. Voor velen was
vroeger het beslag goed als het paard hierna maar niet kreupel liep.
Honderd jaar geleden was men tevreden met het beslag, dat de hoef
tegen te groote afslijting beschutte, nu eischt men dat het zoo goed is,
dat er ziekten door voorkomen worden.
Dit feit is aan betrekkelijk weinig eigenaars van paarden bekend.
-ocr page 49-Met de toeneming in de eischen van het verkeer, het grooter worden
der steden en het aanleggen van kunstwegen in de eeuw, die achter ons
ligt, zocht men naar middelen het duurder geworden paardenmateriaal
langer bruikbaar te houden, vooral wat de hoeven betreft.
En men is daarin niet slecht geslaagd. Veel hebben daartoe ook de ge-
schriften over het hoefbeslag bijgedragen.
Inzonderheid zij gewezen op het tijdschrift „Der Hufschmied,quot; dat van
zeer groot gewicht is geweest voor de ontwikkeling van het hoefsmidsvak,
dat op een wetenschappelij ken grondslag moet berusten. En hier te lande,
op het sinds 1896 verschijnend maandblad „De Hoefsmid.quot;
Dat dit tijdschrift in de nieuwe eeuw steeds een goede en gezochte vraag-
baak blijke voor eiken hoefsmid, die niet in de oude sleur weer vervalt en
op de hoogte wil blijven van zijn vak!
Erederikse.
a—a draagwand van den toonwand; a—b
die van den zijwand; b—c die van den dracht-
■wand; d gteunselhoek; e steunselwand; f boom-
rooi; f' takken daarvan; g witte lijn; g' witte
lijn der steunsels; h hoornstraal; i schenkels
van den straal; k hoornige ballen; l middel-
ste straalgroeve; m zijdelingsohe straalgroeve-
a hoefbeen, a' uitwendige laag daar-
van , b vleeschzool, c hoornzooi, d hoorn-
wand, e donkergekleurde, uitwendige
laag daarvan, f plaatjeslaag en g ingesla-
gen hoefnagel.
a het ijzer; h hoornwand; c hoorn-
zool; d pijpjeslaag of eigenlijke
hoornwand; e plaatjeslaag van den
hoornwand; f nagelkop; g nagel-
gat ; h nagelhals of begin van de
kling; i nagelkanaal; k niet.
d^J
a hoornzoom ; b kroongroeve ; c bovenrand der steun-
sels ; dd' doorsneden der middelste laag van den hoorn-
wand; e horizontale doorsnede van den wand boven
den draagrand; f plaatjeslaag; f' steunselgedeelte der
plaatjeslaag; g hoornzooi; h witte lijn; i kleine hoorn-
verdikking in het midden van den toon ; k gedeelte van
den straal, dat met den bovenrand der steunsels ver-
smelt; l hanenkam van den hoornstraal ; m de inwen-
dige straalgroeven.
Wordt er in de uitvoering van het hoefbeslag wel één fout begaan, die
zóóveel aandacht verdient als deze? Want een vernageld paard is eigenlijk
een onbruikbaar paard. Toch loopt er nog menig keer zoo'n arm dier rond,
al maar door goeden dag knikkende of met een gangetje alsof er eieren op
zijn weg lagen. Het is voor den smid een eerste plicht de velerlei omstan- -
digheden te kennen, die tot vernageling aanleiding geven. Zonder een goed
inzicht in den bouw van den hoef is dit niet mogelijk. Herhalen wij in
't kort aan de hand der figuren, hetgeen in het bijzonder dient gekend te
worden met het oog op het inslaan der nagels.
Wanneer de hoef zoover ingekort wordt, dat de wand en de omtrek van
de zool op gelijke hoogte komen, ziet men tusschen deze beide een smalle,
lichtgekleurde streep, de „witte lijnquot; geheeten. In deze lijn, waar de ver-
binding tusschen wand en zool tot stand komt, bevinden zich tal van naast
elkaar liggende streepjes. Dit zijn de uiteinden der hoornplaatjes, die aan
de naar binnen gekeerde zijde van den wand in de richting van de kroon
naar beneden gaan. Het hoorn in de witte lijn is zachter dan dat van den
wand. Uitsluitend in deze lijn behooren de nagels te worden ingeslagen.
Onder den hoornwand bevindt zich de vleeschwand en deze bedekt weer het
hoefbeen. De vleeschwand is bezet met vleeschplaatjes, die tusschen de
hoornplaatjes ingrijpen en naar beneden aan den rand van het hoefbeen
eindigen. Hier begint de vleeschzool, die op haar beurt een groot deel van
de ondervlakte van het hoefbeen bekleedt. Aan dezen overgang van vleesch-
wand in vleeschzool begint het hoorn van de witte lijn. Hoe meer dus de
hoef ingekort wordt, des te meer nadert men dien overgang op den rand
van het hoefbeen en des te korter en daarom zwakker wordt de verbinding
tusschen hoornwand en -zool.
Vleeschwand en -zool en de overige vleezige deelen van den hoef zijn ook
bekend onder den naam van het „levenquot;. Het bevat talrijke bloedvaten en
zenuwen en dient om de doode lioornmassa, den hoornschoen vormende, af
te scheiden.
Het leven is door zijn talrijke uiterst fijne zenuwdraden zeer gevoelig,
zoodat verwondingen en drukkingen gemakkelijk pijnlijkheid veroorzaken.
Geschiedt dit door één of meer nagels, die het ijzer aan den hoef bevestigen,
dan hebben wij te doen met een vernageling. Het is uit het voorafgaande
duidelijk, dat hierbij de omtrek van de vleeschzool en het uiteinde van den
vleeschwand betrokken zijn.
Wanneer de punt van den nagel in het leven dringt en dit verwondt, is
dit een directe vernageling, een nagelsteek. Het paard geeft dit te kennen
door plotseling met het opgebeurde been te trekken. Er bestaat altijd ge-
vaar, dat dit met zoo'n sterken ruk geschiedt, dat de smid of de helper den
hoef los laat en deze met kracht op den bodem neergezet wordt, waardoor
de gedeeltelijk ingeslagen nagel diep in het leven dringt en daar groote ver-
woesting aanricht. Gelukkig is dit uitzondering en zal in den regel de ver-
keerd gaande nagel dadelijk kunnen worden uitgetrokken. Aan de punt
kleeft dan wat bloed en ook uit het nagelgat komen soms eenige druppels
bloed te voorschijn. Wordt op dezelfde plaats geen nagel weer ingeslagen,
dan loopt de vernageling meestal goed af.
Het komt echter ook voor, dat met den nagel smetstoffen naar binnen
gedrongen zijn, die na eenige dagen tot min of meer uitgebreide verzwe-
ringen aanleiding geven en het paard voor korten of langen tijd buiten
dienst stellen. Of die smetstoffen veroorzaken bij het paard een algemeene
ziekte, klem (mondklem) namelijk, die in de meeste gevallen den dood ten-
gevolge heeft. Is het hoefbeen geraakt, dan is dit een bedenkelijke toe-
stand, die vaak een langdurige en ingrijpende behandeling van den kant
van den veearts vordert. In Duitschland, waar de uitoefening van bet
hoefsmidsvak bij de wet geregeld is, hebben dergelijke gevallen wel eens
aanleiding gegeven tot processen, waarin den smid een eisch tot belangrijke
schadevergoeding gesteld werd.
In verreweg de meeste gevallen van vernageling geldt het echter niet een
directe verwonding van het leven, doch zitten één of meer nagels te dicht in
de nabijheid daarvan. Het onderste deel van den vleeschwand of de buiten-
rand van de vleeschzool wordt geklemd tusschen het hoefbeen en het hoorn,
dat bij het inslaan van den nagel naar het leven uitgeweken is. Het is dus
een volmaakte kneuzing of een pijnlijke drukking. Niet altijd wordt deze
vernageling tijdens of onmiddellijk na het beslag opgemerkt. Dit hangt van
den graad van vernageling af. Door het loopen komt er werking in den
hoef en gaan de nagels soms meer drukken, zoodat het paard eindelijk, vaak
eerst na eenige dagen, pijnlijk gaat loopen. Als pas na het beslag er aan
den gang van het paard iets hapert, wordt er wel eens gezegd, het is de
ongewoonte van het nieuwe beslag. In veel gevallen is dit echter niets
anders dan een geringe vernageling, die langzamerhand weer verdwijnt.
Heeft een lastig paard gedurende het beslag een praam op, dan kan daar-
door het vernagelen aan de aandacht ontgaan.
Met nadruk wensch ik hier te wijzen op het belang, dat de smid er bij
heeft om zich ten allen tijde vóór het beslag er van te overtuigen of het
paard in draf wel rad loopt, ten einde, wanneer het eenmaal beslagen is,
niet ten onrechte verdacht te worden het paard kreupel te hebben gemaakt.
De oorzaken der vernageling zijn meestal gelegen in een gebrekkige uit-
voering van het beslag. Alleen in de witte lijn behoort de nagel te worden
ingeslagen en van hieruit moet hij in een rechte richting den hoornwand
doorboren. De richting, waarin hij wordt aangezet, hangt af van de dikte
en de richting van den hoornwand; hij moet voldoende hoorn omvatten, ten
einde het ijzer stevig te kunnen bevestigen. Het is gewenscht den nagel
zoolang vast te houden, totdat hij genoeg in den wand gedrongen is om
zijn aangegeven richting te blijven behouden. Een juiste hoogte aan te
geven, waarop hij aan den wand te voorschijn moet komen, is ondoenlijk;
dit hangt van den vorm, de gesteldheid en de grootte van den hoef af. De
nagels overdreven hoog uit te slaan is gevaarlijk en schadelijk. Gevaarlijk,
omdat zij korter bij het leven komen te zitten, en schadelijk, omdat daar-
door op den duur rijen oude nagelgaten boven elkaar ontstaan, die den
wand brokkelig maken.
In het zachte hoorn van de witte lijn en de inwendige laag van den wand
gaat de nagel zoogenaamd week, vervolgens in het hardere deel van den
wand dringende, ondervindt hij meer weerstand en wordt de klank hel-
derder. Een onervaren smid, een leerling b.v., die zich hiervan niet juist
rekenschap weet te geven, die niet voelt wanneer de nagel te lang week
gaat, zal licht een paard vernagelen, vooral indien hij zijn handigheid wil
toonen door zich te haasten zonder zich daarbij veel te storen aan de ge-
voeligheid van het paard.
Het moet echter gezegd worden, dat er vernagelingen voorkomen, waar-
van men den smid moeilijk een verwijt kan maken. Er zijn paarden, die
de gewoonte hebben bij eiken hamerslag te trekken en dan is het tijdens
het beslag vaak niet uit te maken, of er al of niet een vernageling plaats
heeft. Bij onrustige paarden moeten de nagels dikwijls haastig ingeslagen
worden, wat natuurlijk gevaar oplevert.
Sommige hoeven bieden meer kans op vernageling dan normale. Zoo hoe-
ven met zeer dunnen wand. Willen hier de ijzers soliede bevestigd worden,
dan moeten de nagels hooger dan gewoonlijk uitkomen om meer hoorn te
kunnen omvatten. Staat de wand bijna loodrecht of zelfs naar binnen, zooals
bij paarden met klemvoeten, bij toontreders en Fransch staande paarden,
dan is het te begrijpen dat de nagels heel wat moeilijker van het leven
verwijderd zijn te houden dan bij goed gevormde hoeven. Dezelfde moei-
lijkheid bestaat ook bij een zeer schuinen wand, gepaard met een zwakke
verbinding aan de zool, zooals bij platte en volle hoeven kan voorkomen.
Voor het goed vastzitten van het ijzer moet ook hier de nagel in de richting
naar binnen worden aangezet, doch nadert daardoor meer het leven. Brok-
kelige , Ternagelde en losse wanden noodzaken den smid wel de nagels hoog
uit te slaan, wil liet ijzer vast blijven liggen. Dit zijn echter alle omstan-
digheden, waarbij het vernagelen dikwijls niet te ontgaan is.
Het kan gebeuren, dat een oud stuk nagel in den wand is blijven zitten,
die den nieuw ingeslagen nagel plotseling van richting doet veranderen en
naar binnen dringt.
Zeer dikwijls echter ligt de fout bij den smid. Het overdreven sterk
aanhalen der nieten doet den nagel in den hoef verbuigen en op het leven
drukken. Hot te kort maken van den hoef verzwakt de verbinding tusschen
zool en wand en is oorzaak dat de nagels, al worden zij in de witte lijn
ingeslagen, toch te kort bij het leven aangezet worden. Dit is een van de
meest gewone oorzaken van het vernagelen, evenals het aanzetten van den
nagel in de zool bij te vet gestampte nagelgaten.
Wanneer ijzers met vet gestampte nagelgaten gepast worden naar den
uitwendigen rand van den hoornwand, zooals dat. behoort te geschieden,
dan komen de gaten noodzakelijk op de zool te liggen en bestaat er kans
op vernageling, vooral wanneer de hoef kort is, de wand zeer steil of zeer
schuin staat. Is de hoef normaal en sterk van hoorn, dan kan nog wel
binnen de witte lijn in de zool genageld worden, het blijft echter gevaarlijk
werk. Nu heb ik het wel eens bijgewoond, dat de smid in een ander uiterste
verviel en uit overdreven vrees voor vernageling de gaten steeds te schraal
stampte, met het gevolg dat de nagels in den wand werden aangezet en hij
de oorzaak werd van verscheiden brokkelige hoeven. De dikte van den
hoornwand is de noodzakelijke maatstaf voor de plaatsing der nagelgaten in
het ijzer. Dit is een van de nadeelen der fabrieksijzers. Nu kan men wel
schraal gestampte ijzers altijd op de witte lijn passen, maar dan steekt de
hoornwand over het ijzer heen en moet worden weggeraspt. Deze fout wordt
zeer dikwijls gemaakt en verzwakt den hoornwand. Dit noodzaakt een
hooger nagelen, wat alweer tot vernageling aanleiding geeft.
Wordt een ijzer met te schrale nagelgaten gepast naar den uitwendigen
hoefrand en zoekt men bij het inslaan toch veel wand te vatten, dan zal
men den nagel schuin naar binnen moeten aanzetten en zoo is de mogelijk-
heid niet uitgesloten dat onder deze omstandigheden, namelijk bij schraal
aangebrachte nagelgaten, toch nog vernageling optreedt.
De nagelgaten behooren een goede richting te hebben, in overeenstemming
met de richting van den wand, opdat den nagel zijn weg min of meer aan-
gewezen wordt. Te groote nagelgaten zijn daarom ook af te keuren.
De eigenschappen van den nagel zelf kunnen vernageling in de hand
werken. Zijn zij te lang, dan verbuigen zij licht bij het inslaan. Een te
zware kling dringt meer hoorn op zij dan een lichte. De richting, waarin
de kling staat, moet goed zijn. Een zeer lange zwik bevordert het hoog
uitkomen. Is de zwik aan de verkeerde zijde van den nagel (en dit is bij
veel soorten van hoefnagels het geval) of wordt de nagel met het oog op de
zwik verkeerd ingezet, dan heeft hij neiging zijn weg naar binnen, naar de
weeke deelen te zoeken in plaats van naar buiten. Nagels, die reeds ge-
bruikt zijn, nagels, waarvan de punt gespleten is, zijn af te keuren.
Tal van omstandigheden, zooals wij gezien hebben, kunnen dus tot ver-
nageling aanleiding geven. Niet voor elk geval kan men voorschrijven zus
of zoo moeten de nagels ingeslagen worden. Ervaring is ook voor den smid
een goede leermeesteres. Echter zonder degelijke kennis van bouw en ver-
richtingen van den hoef komt hij met ervaring en handigheid niet, waar hij
zijn kon. Hij zal steeds fouten blijveu begaan, die voorkomen kunnen
worden. Theorie en practijk moeten ook in het hoefsmidsvak hand aan
Knipscheer.
CONCTJERENTIE.
In een Duitsch vakblad schrijft iemand over dit onderwerp het volgende,
dat ook onder ons ernstige overweging verdient.
In den aanvang der vorige eeuw, ten tijde dus dat het handwerk nog
m vollen bloei was, kende men het woord concurrentie evenmin als de be-
teekenis van het woord.
Eerst door de ontwikkeling van de vrijheid van het handwerk werd de
concurrentie geboren.
Helaas heeft ze zich, tot schade van het bedrijf, zóó ingeworteld, dat men
haar met recht een giftige schimmelplant op het bedrijf kan noemen en
juist de nijvere is het, die verantwoordelijk is voor het welig tieren van
deze woekerplant.
Het zou dus zéér gewenscht zijn, wanneer het bedrijf weder geholpen,
wanneer het weer tot eere gebracht kon worden, wanneer het zijn oude
plaats in de maatschappij weer kon innemen; maar dan zal de giftige plant
moeten worden uitgeroeid.
Maar op welke wijze zal dat moeten geschieden ?
* #
*
Ik wil in de volgende regelen beproeven, een weg aan te wijzen, langs
welken dat mogelijk zal zijn.
Nadat de Handelskamers in het leven zijn geroepen, is het voor de vak-
vereenigingen een dure plicht geworden, door oprichting van genootschap-
pen tot gezamenlijh inJcoopen van grondstoffen en andere artikelen, die noodig
zijn voor het bedrijf, en door het oprichten van Voorschotlanken, het den
nijveren gemakkelijker te maken met de groot-industrie te kunnen con-
eurreeren.
De groote kracht van de groot-industrie ligt in haar kapitaal, waardoor
het mogelijk is, tegen het klein-bedrijf te kunnen concurreeren.
Maar waaraan is het dan toe te schrijven, dat zulke genootschappen nog
zoo dikwijls mislukken? Aan de oneenigheid tusschen de kleine nijveren
onderling.
De meer gezetenen willen er geen geld voor geven en de kleineren, finan-
cieel zwakkeren, kunnen het alleen niet. Bovendien redeneeren de eerste:
wij kunnen onze inkoopen ook door groote contracten met de grossiers doen
en willen er niet door ons geld mede toe bijdragen, dat anderen hun zaken
kunnen uitbreiden en onze concurrentie moeilijker maken.
# #
#
Dat nu is een geheel onjuiste redeneering.
Juist door de zwakte van de kleinere nijveren steunt de groot-industrie
op de Duitsehe groote waren-winkels met hun kapitalen. Wordt hen deze
steun ontnomen, daardoor, dat de vereenigingen samenwerken en zich de
noodige grondstoffen uit de eerste hand weten te verschatten, dan is die
industrie daarmede reeds een zeer belangrijke hinderpaal in den weg gelegd.
Het zal dan de kleine nijveren niet invallen, zich tot ondergeschikten van
de groot-industrie te maken, door levering tegen spotprijzen.
Alleen op die wijze, door een vaste aaneensluiting van het klein-bedrijf,
door het betrekken van de grondstoffen uit de eerste hand, kan het groot-
bedrijf met vrucht worden bestreden en alleen door een volkomen eensge-
zindheid van het klein-bedrijf is dat mogelijk.
Hier is het bekende „eendracht maakt machtquot; zoozeer op zijn plaats!
Het klein-bedrijf heeft, als het samenwerkt, voor het bestaan het groot-
bedrijf niet noodig; wel echter heeft dat de kleine man noodig.
Werkt deze niet meer voor de groote magazijnen en bazars, dan zal dezer
kracht zeer verzwakt zijn.
Dus, nijveren, werkt samen, sticht combinaties, reikt elkander op die
wijze de hand en de vrucht zal niet uitblijven.
Dit wat betreft de concurrentie met de groot-industrie.
***
Er bestaat echter ook een concurrentie tusschen het klein-bedrijf onder-
ling, voor het klein-bedrijf mede zeer schadelijk en voortspruitende uit de
oneenigheid der kleinere nijveren onderling.
Opgewekt en aangeblazen wordt ze door den z.g. broodnijd.
Iedere jonge handwerksman, die zijn vak door een r\iimen leertijd goed
geleerd heeft, en zijn vakkennis als gezel gedurende eenige jaren heeft uit-
gebreid, heeft het recht zich zelfstandig te vestigen.
Is hij daarna in de vakvereeniging als collega opgenomen, dan moet men
hem niet het vooruitkomen beletten door hem op allerlei wijze te hinderen;
de oudere collega's moeten niet door verlaging van de prijzen enz. hem het
bestaan onmogelijk maken.
Komt hij als lid der Vakvereeniging zijn verplichtingen na, dan heeft hij
er recht op, dat hij als collega behandeld wordt en dan zal het hem niet
invallen den ouderen het leven zuur te maken.
Hier is het weer de eensgezindheid, die het bedrijf voor de ontwikkeling
noodig heeft.
Daarom, vakgenooten, en vooral bestuurderen van vakvereenigingen,
streeft naar het behandelen, aannemen en handhaven van voorstellen in uw
vergaderingen, die dat ten doel hebben; zoekt de eensgezindheid onder de
collega's te bevorderen; het nut, dat het bedrijf daarvan zal hebben, zal niet
uitblijven en het vak zal eensgezind, met eere, een bloei als te voren
tegemoet gaan.
Het komt dikwerf voor dat iemand een bestelling krijgt of wel een ver-
zoek tot het leveren van gereed zijnde artikelen, waaraan hij niet voldoen
kan, omdat hem op het oogenblik de noodige grondstof of de daarvoor
noodige werktuigen of werkkrachten ontbreken. Hij weet echter, dat een
andere collega ze bezit, wendt zich tot hèm, laat de bestelling door hèui
uitvoeren, of hèin de waren leveren — en beide hebben er winst bij.
Neen, dat is niet alleen collegiaal, maar ook in het belang van het vak!
* #
#
Een derde concurrentie, de ergste, het vak het meest schadende en die
dus noodig het eerst moet worden uitgeroeid, is de beunhaas-concurrentie.
Deze is eveneens een gevolg van de vrijheid van bedrijf; door haar is het
dikwijls gebeurd, dat iemand een zaak vestigde, waarvan hij weinig of in
't geheel geen verstand heeft, zelfs met bij anderen weggeloopen leerlingen
en gezellen, die bij geen anderen patroon kunnen klaar komen.
Wat zal er ten slotte van zulke lui worden?
Ze begonnen zelf een zaak; daar ze er echter geen verstand van hebben,
konden ze ook geen goede waren leveren.
Ze hadden wat geld (op welke wijze moet men maar niet te nauwkeurig
nagaan!), ze noemden zich patroon en trachtten nu hun slechte waren tegen
lagen prijs kwijt te worden, waartegen het vak eenvoudig niet werken kan.
En ook, er zijn altijd nog menschen genoeg, die niet naar de kwaliteit,
maar naar de kwantiteit zien, alleen goedkoop koopen, of veel voor hun
geld moeten hebben!
Daardoor hebben zulke beunhazen het dan goed; ze raken hun waren
kwijt en zijn dikwijls in beter doen dan knappe, reëele vaklui.
En wat was daarvan vaak het gevolg?
AVilde de reëele man van zaken niet geheel ten gronde gaan, dan moest
hij óók verwerpelijke middelen aangrijpen en zelf slechte waren gaan maken.
Dat is juist de weg, waardoor het bedrijf hoe langer hoe meer gedaald
is, zoo zelfs, dat alle vertrouwen in het vak en de eer van het vak ver-
loren is gegaan.
De groot-industrie heeft zich dit ten nutte gemaakt, en het bedrijf hoe
langer hoe meer naar beneden gehaald. Ja, het ging zelfs zoover, dat bijna
geen jongen een vak meer leeren wilde, en, deed hij het, zich schaamde
te zeggen, dat hij werkman wilde worden.
Dat bij zulke toestanden het liandwerk ten slotte geheel geruïneerd moest
worden, heeft de Duitsche Regeering ingezien. Ze heeft daarom wetten
uitgevaardigd, waarin een grondig onderwijs van leerlingen wordt voorge-
schreven en gezellen en patroonsexamens worden ingesteld. De wet alleen
echter zal deze woekerplant niet kunnen uitroeien: het vak moet ook de
handen uitsteken, om mede te werken aan een vernieuwing en verbetering
van het handwerk.
Ook nu weer ia het: eensgezindheid, samenwerking van de
collega's in één vak, ia de eenige weg om het weer tot kracht
en aanzien te brengen.nbsp;(De smid en Jcoperslager).
Vraag: Ik heb een 1-j. veulen in behandeling, waarvan de voorhoeven
in den toon bol staan. Het veulen staat Eransch van af den kogel en is
tevens onderstandig. De zool is hol maar de witte lijn is ingeknepen tot
op de halve dikte.
Hoe is verbetering te verkrijgen?nbsp;Gr. te W.
Antwoord: Wij geven IJ in overweging het veulen een licht balkijzertje
onder te leggen, met eenigszins verlengde takken; verder het toongedeelte
niet te laten dragen en den hoornwand, vlak onder den kroonrand, dun
te raspen.
Mocht U onze bedoeling niet goed begrijpen, wilt dan nog eens schrijven
(met postzegel voor antwoord).nbsp;Red.
—nbsp;De vereeniging van smeden voor Winschoten en Omstreken vergaderde
Maandag den 4 Maart in 't Logement Spoorzicht van den Heer Giezen te
Winschoten. De vergadering was druk bezocht. Als bestuursleden moesten
aftreden de h.h. D. A. Smid van Beerta en J. A. W o 11 e r m a n te
Oudeschans. De Heer D. A. Smid werd met op een na algemeene stem-
men als penningmeester herkozen; in de plaats van Wolterman werd als vice-
secretaris gekozen de heer W. C. Grol te Oude Pekela. Beide heeren
namen de benoeming aan.
Na afdoening van deze huishoudelijke zaken, trad als spreker op de heer
B. Lanfers, voorzitter van onzen Bond. Spreker had tot onderwerp
„De bond en zijne belangen'. In duidelijke trekken en met sprekende voor-
beelden lichtte hij het doel onzer vereeniging toe, er vooral den nadruk op
leggende, hoe, door onderling samenwerken en onderling vertrouwen, het
doel kan worden bereikt. Op aanschouwelijke wijze vergeleek hij onze
vereeniging bij eene samensmelting van verschillende soorten ijzer. Aan
't slot zijner lezing ried spreker allen aan de collega's op te wekken zich
bij ons aan te sluiten.
Scheemda, 8 Maart 1901.nbsp;E. J. Smid, Secretaris.
—nbsp;De Smedenbond „Hollands Noorderkwartierquot;, voorzitter de heer Schild,
hield Zondag 1.1. te Enkhuizen een vergadering, waar de heer van Loon
uit Hoorn een lezing hield over: 1quot;. steenkool; staaf- en plaatijzer; 3quot;.
waarom kunnen arbeiders zich beter vereenigen dan patroons? en 4quot;. con-
currentie.
In de inleiding werd door den spreker o. a. hulde gebracht aan de heeren
Wissekerke, voor de vele diensten als voorzitter van het hoofdbestuur,
en H. Kruyt, die de leiding van den cursus in hoefbeslag op zich had
genomen. Laatstgenoemde had thans 8 stuks verschillende modellen hoef-
ijzers ingezonden, die om hunne goede eigenschappen en zuivere afwerking
werden geroemd. De secretaris v/h. hoofdbestuur, de heer D. Roggeveen,
stelde 5 stuks nieuw model smeedtangen („ Wolfsmuil-smeedtangenquot;) ter be-
zichtiging. Deze zijn voor allerlei doeleinden geschikt en worden reeds met
succes in fabrieken en smederijen gebruikt. Deze heer bracht nog een kort
verslag uit van de werkzaamheden van den Bond, o. a. het oprichten van
den cursus in hoefbeslag, het aanvragen van subsidie hiervoor aan het Rijk
en de Holl. M. v. L.
(Ue „Wolfsmuir'-smeedtang zal vermoedelijk in een volgende aflevering
worden omschreven.)
—nbsp;Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. Aan den cursus,
die op 1 Februari j.1. is aangevangen, nemen de volgende leerlingen deel:
F. C. \V. van Horsen (een zoon van den onderwijzer-hoefsmid) van Utrecht,
H. van Effrink van Huizen (N. H.) en Gr. A. Derks van Montfoort.
—nbsp;Friesland. De Minister van Oorlog heeft machtiging verleend aan de
jongelingen E. A. Posthumus te Lemmer, P. J. Holster Pz. te Wom-
mels en J. Witte veen te Lemmer, om den met 1 April a.s. aanvangenden
CTirsus in het hoefsmidsvak te volgen, wat de beide eersten aangaat bij de
Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort en wat den laatste betreft, bij het
detachement van de Veld-Artillerie te Amersfoort.nbsp;(Fr. Wbl.)
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Het Jclinken.
Er is nagenoeg geen verbindingswijze, die in de smederij zoo veelvuldig
wordt aangewend als die van het klinkwerk. Dit komt vooral, doordat de
daaraan verbonden bewerking zoo eenvoudig is. De klinknagels zijn, om
zoo te zeggen, de spijkers voor de smeden, terwijl de afzonderlijke deelen
23 /■ |
\ | |
V |
• |
quot;mmmmmm | ||
zich daarbij zoowel vast als draaibaar laten verbinden. Door het klinken
kunnen twee stukken zoodanig aan elkander verbonden worden, dat aan het
eene stuk de klink, bout of pen zit, terwijl in het andere deel het klink-
gat aanwezig is.
Een soortgelijke bewerking wordt door de Fig. A voorgesteld. In de meest
voorkomende gevallen zijn er in de beide stukken echter gelijke gaten aan-
gebracht en wordt de verbinding door een afzonderlijlien klinknagel of klink-
bout verkregen. Deze klinkbout bestaat óf uit een cylindervormige stift, die
aan beide zijden door hameren verder bewerkt wordt, Kg. B, óf hij heeft
eenerzijds een klinkkop, zetkop, terwijl er aan het andere einde, door
hameren, een kop, sluitkop, wordt aangebracht. Kg. C. Er kan evenwel
ook aan de beide einden een meer goed gevormde kop aangestuikt worden,
zie Fig. D, waarbij de bou.t de juiste lengte moet hebben, om, in het gat
gestoken, ijzer geäoeg buiten de plaat te hebben om den gewenschten kop
aan te brengen. Deze kop wordt dan gedeeltelijk door opstuiken met den
kleinen hamer verkregen, om voorts met den dopper afgerond te worden.
De bout, waaraan vooraf aan het einde de zetkop is aangebracht, wordt
in het gat geplaatst en bij het aanklinken van den sluitkop met een op dien
kop passenden zethamer of op andere wijze tegengehouden.
Eindelijk kunnen de klinknagels ook aan beide einden verzonken worden,
zoo men het gat daarvoor met de verzinkboor kegelvormig verwijdt en de
klinknagelkoppen in deze verbreeding uitslaat, Fig. E.
De grootte van de klinknagels regelt zich naar de afmeting van de daar-
door te verbinden stukken. Men onderscheidt lange en korte ketelnagels,
plaatnagels, enz., waarvan de eersten zich hoofdzakelijk onderscheidendoor
hun meer dikkeren en hun sterkeren kopvorm.
Kleine voorwerpen worden koud geklonken, groote in gloeienden toestand.
Klinknagels, zoowel met vlakke, kegel-, bol-, kogel- als halfkogelvormige kop-
pen, worden fabriekmatig vervaardigd en zijn steeds in den handel verkrijg-
baar. Zij worden bij duizendtal, honderdtal of het gewicht verkocht.
Voor tralie- en leuningwerk worden in den laatsten tijd dikwijls klink-
nagels met bolvormige koppen aangewend, waarbij op de plaats, waar de
klinknagel moet zitten, een hol bewerkte plaat als rozet onder den kop ge-
legd wordt. Groed toegepast, kan dit een schoon geheel opleveren. K.
Den heer U. Lesterhuis te W. De laatste quitantie (4de kwart. 1900),
Welke door u is betaald, was abusievelijk 10 cent te hoog; dit bedrag zal
op de volgende quit. in mindering worden gebracht.
Advertentiën.
Engelsche veerkrachtige
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
verkrijgbaar in de chemicaliën- eii
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
bekend met hoefbeslag en boerenwerk,
tegen 1 Mei of eerder, bij
L. KROON te Dirkshorn,
bij Schagen (N.-Holl.)
-ocr page 60-S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers vooi» piintgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Vg vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STRIJKRAIN D JES.
Systeem Lacombe.
Kunstboom.
Caoutchouc toonbesclier-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met of Hoefbeslag B.
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEROLIE, Opruimer
voor
TALK,nbsp;Schroef ga-
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
13—15 en ^ig mogelijk maten
17 mM.nbsp;-
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige leïering. — Billijke prijzen, Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 61-6e Jaargang.
üivfriüïïli
'■quot;/''y'-fAÓ
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 62-txesciiiedenis van ïiet hoefbeslag, door ïquot;. Laméris. — De nagelgaten. —
Hoefbeslag-examen te Voorst. — Hoefbeslag-examen te Utrecht. — Hoef-
beslag-examen te Haarlem. — Hoefbeslag-examen te Zutphen. — Hoefbe-
slag-examen te 's-Gravenhagè. — Korte Mededeeling. — Mededeeling over
het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Briefwisseling. — Adver-
tentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOE
E. LAMÉEIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK IX.
De Middeleeuwen, Bloei van den riddertijd. Vondst van hoefijzers
te Nieuwer sluis.
(Vervolg van aflevering 1.)
De kruistochten hadden een grooten invloed op de verbreiding van het
beslag, daar het noodig was, al de paarden voor de lange marschen te be-
slaan. Vooral was een goed beslag van groot belang voor de strijdpaarden
der ridders. Ging een ijzer verloren, dan was de hoef aan sterke afslijting
onderhevig, door het groote gewicht van paard, ruiter en wapenrusting.
In de 11e eeuw vinden we zelfs vermeld, dat ossen werden beslagen voor
de reis naar Palestina. Guibert de Nogent, een tijdgenoot van Peter
de Kluizenaar, vertelt, dat een boer tijdens den eersten kruistocht zijne
ossen „als paarden besloegquot;. Uit de vermelding van dit feit blijkt, dat het
klauwbeslag iets zeei* ongewoons was. Het trekpaard was in deze tijden
zeer zeldzaam, de wegen lieten meestal de passage van wagens op wielen
niet toe. Alles reisde te paard; voor valkenjachten en om snel te reizen
maakte men gebruik van kleppers, kleinere en lichtere paarden met meer-
dere snelheid dan het strijdpaard; de dames waren zelfs genoodzaakt den
hakkenei of telganger te bestijgen. Het zware strijdpaard was in hoog aan-
zien, en werd slechts gehouden voor praal, steekspelen en den oorlog.
Evenals vroeger bij de Romeinen vinden wij in deze tijden weer melding
gemaakt van verkwisting op het gebied van hoefbeslag. De paarden van
den Hertog van Toscane en zijn gevolg waren met zilveren hoefijzers
en nagels beslagen.
In 1250 gaf Ermemolinus aan de stad Genua een strijdpaard ten ge-
schenke, bedekt met goud en met zilveren hoefijzers beslagen. Zekere Her-
tog Robert reed Rome binnen op een muilezel beslagen met gouden hoef-
ijzers; hij verbood aan zijne bedienden die op te rapen, als zij verloren
gingen.
Koning Sigurd de Kruisvaarder, die in 1103 in Noorwegen re-
geerde, reed op zijn tocht naar het Heilige Land, Konstantinopel binnen
op zijn paard met gouden hoefijzers beslagen. Ook zijne bedienden mochten
geen acht slaan op verloren gaande ijzers.
Zelfs nog in 1616 lezen we, dat bij den intocht van LordDoncaster,
-ocr page 63-als Engelsch gezant te Parijs, zijn paard met los ondergelegde zilveren hoef-
ijzers beslagen was. Kwam hij voorbij plaatsen, waar hooggeplaatste per-
sonen of beroemde schoonheden zich hadden opgesteld, dan liet hij zijn paard
dansen, zoodat de ijzers werden afgeworpen tusschen de grabbelende menigte.
Daarna liet hij door zijn' hoefsmid in rijke livrei andere onderleggen, die
deze in een fluweelen zak bij zich droeg. Dit dansen werd steeds herhaald
bij iedere volgende groep van grootwaardigheidsbekleeders, totdat hij het
Louvre had bereikt.
De 14e eeuw is als het bloeitijdperk der ridderschap te beschouwen.
Alleen de zwaarste paarden waren in staat, deze kolossale ijzeren wapen-
rustingen en bekleedselen te dragen.
In den krijg reed de ridder op een klepper of eene hakkenei; een zijner
pages leidde zijn oorlogspaard aan de rechterhand (dexter = rechts, destrier =
strijdpaard), de andere droegen zijn helm, lans en zwaard.
Bij het naderen van den vijand liet hij zich de wapenrusting aangespen
en ging, zijne schildknapen leerende, na, of zadel, borsttnig, buiksingels
en hoefijzers goed waren bevestigd. Daarna steeg hij op, waarvoor soms
hulp noodig was.
Van den geduchten ridder de Ware mme (1325) in België werd verteld,
'dat twee sterke schildknapen noodig waren, om hem in den zadel te krij-
gen. Zijne vrienden gaven hunne vrees te kennen, dat hij te zwaar ge-
harnast was, maar de Waremme antwoordde: „Ik zweer bij God en St.
George, dat zoolang er twee man noodig zijn om mij op mijn goed ros
Moreal te tillen, er ten minste vier noodig zullen zijn, om mij er af te
krijgen.quot;
Het Vlaamsche paard was zeer gewild als destrier; snelheid was van met
zulk een groot belang, als wel de kracht, om deze enorme lasten te dra-
gen en den schok te weerstaan bij eene ontmoeting met gevelde lans. Om
hieraan weerstand te kunnen bieden, waren in de eerste plaats noodig een
goed vaststaan der hoeven en een vaste zit op den rug.
Hiervoor dienden groote sterke ijzers met hooge kalkoenen en sterk uit-
stekende nagelkoppen, welke diep in den bodem ingrepen, zooals op alle
teekeningen met zorg voorgesteld wordt.
Dit gaf wellicht het Parijsche volk aanleiding tot de woordspeling op de
gevangenneming van Graaf Perrand van Vlaanderen in 1214:
„Quatre ferrants bien ferrés
„Trainent Terrand bien enferréquot;,
hetgeen, vertaald, wil zeggen: vier goed beslagen paarden trekken den goed
geboeiden Per rand mede.
(Wordt vervolgd.)
DE NAGELGATEN.
Het ijzer dient aan den hoef stevig 'te worden bevestigd en dit te blijven
tot aan de vernieuwing van het beslag. Het is hierbij echter zaak, dat dit
zóó geschiedt, dat de vormveranderingen, die bij de beweging van het paard
de hoef ondergaat, zoo min mogelijk worden tegengegaan; dat de hoornwand
zoo weinig mogelijk vernageld wordt en dat de inwendige deelen niet ver-
wond of gedrukt worden. Ten einde dit alles te kunnen bereiken is het
noodig de nagelgaten met oordeel in het ijzer aan te brengen, dat wil zeggen
te bepalen hoe hun getal, verdeelmg en plaatsing zullen zijn, wat voor vorm,
grootte en verzinking zij zullen hebben en in welke richting zij in het ijzer
dienen te worden geslagen. Uit de geschiedenis is het ons bekend, hoe
omtrent al die zaken verschillende inzichten en gebruiken hebben bestaan.
Eerst toen men begon het beslag uit te voeren in overeenstemming met de
kennis, die men verkregen had van bouw en verrichtingen van den hoef,
kwam daarin meer eenheid.
Het getal nagelgaten, dat in het ijzer aangebracht behoort te worden,
wisselt af van 5-8 en is afhankelijk van verschillende omstandigheden. In
het algemeen nemen wij aan, dat voor kleine hoeven 5 nagelgaten voldoende
zijn, terwijl hoeven van middelbare grootte er 6 en de grootste ijzers 8
gaten vereischen. Veel zal echter afhangen van de meerdere of mindere
vastheid van den hoornwand. Is deze ingescheurd of brokkelig, dan is het
gewenscht wat meer gaten in te slaan, omdat er allicht eenige niet ge-
bruikt kunnen worden en men op die wijze toch een voldoend aantal nagels
kan inbrengen. Het spreekt van zelf, dat gladde ijzers met minder nagels
solieder bevestigd kunnen worden dan ijzers met stooten en kalkoenen, niet
alleen door de mindere zwaarte, maar ook door de meer gelijkmatige ver-
deeling van de drukking, die glad beslag bij het neerzetten van den voet bij
het gaan ondervindt. Ook moet rekening worden gehouden met den bodem,
waarop het paard zijn werk verricht en eveneens met den aard van dit werk
zelf. Ben harde weg, een ongelijke weg, zwaar trekkend werk en snelle
gangen, eischen alle een soliede bevestiging van het ijzer, zoodat een nagel
méér soms noodzakelijk is. Bij paarden met gezonde hoeven, die onder de
genoemde omstandigheden niet herhaaldelijk verkeeren, kunnen in de yzers
daarom minder nagelgaten worden aangebracht, wat gunstig is voor het
behoud van den hoornwand.nbsp;_
Men vergete hij dit alles echter vooral niet, dat een stevige bevestiging
van het ijzer niet uitsluitend afhangt van het aantal ingeslagen nage s, doch
van een goed uitgevoerd beslag in zijn geheel en met name van een horizon-
tale breede draagvlakte van het ijzer, die overal goed aanligt tegen de
draagvlakte van den hoef en voorts van een juiste besnijding van den draag-
rand, zoodat de voet bij de beweging vlak wordt neergezet.
Bij onze legerpaarden i) heeft het zomerbeslag (glad) zes nagelgaten, drie
in den buiten- en drie in den binnentak. In den regel worden by het voor-
ijzer slechts 5 nagels ingeslagen, drie in den buiten-en twee in den binnen-
tak Bii het winterbeslag hebben de .oorijzers bij alle paarden twee schroef-
gatèn in de uiteinden der takken en zijn verder voorzien van vier nagelgaten
L eiken tak. Hiervan wordt het tweede nagelgat niet gebruikt, doch is
bestemd om zoo noodig een ijsnagel op te nemen. Bij de cavalerie zyn de
achterïv.ev^ eveneens voorzien van twee schroefgaten en in eiken tak vier
nagelgaten. Bij de bereden artillerie worden bovendien twee schroefgaten
geplaatst in het toongedeelte tusschen de toon- en eerste zijnagelgaten, zoo-
dat de gaten, bestemd voor de ijsnagels, vervallen 2).
Van groote beteekenis is de wijze, waarop de gaten in het ijzer worden
verdeeld Ten einde de uitzetting van de achterste hoefhelft bij de beweging
niet tegen te gaan, verdeelt men de nagelgaten uitsluitend in het voorste
deel van het ijzer, doch plaatst de achterste gaten zoover naar achteren als
zonder schade mogelijk is, ten einde een goede bevestiging van het ijzer te
verzekeren. Hoever die plaatsing naar achteren gaan mag, daarover loopen
de voorschriften min of meer uiteen en zijn daarbij met altijd met elkaar
in overeenstemming waar het midden van den ijzertak te zoeken is._
In het voorschrift betreflende de legerpaarden moet by het voorijzer het
laatste nagelgat in den buitentak op het midden, doch in den binnentak een
halve centimeter meer naar den toon worden aangebracht. Aan het achter-
ijzer zal het laatste nagelgat in den hinnenUk op het midden en in den
buitentak een halve centimeter meer naar achteren worden aangebracht; de
afstand der toonnagelgaten moet bij het voorijzer anderhalfmaal, bij het
achterijzer tweemaal de breedte van het ijzer bedragen.
Bij ijzers met stooten, bij klapijzers moeten van zelf de toonnagelgaten
meer naar achteren worden aangebracht. De toonnagelgaten te dicht bij
elkaar te plaatsen is niet aan te bevelen, omdat de ijzers in den toon in den
regel het sterkst slijten en dus te spoedig de goede bevestiging zou verloren
gaan. Ook worden in dat geval door het aanbrengen van den toonlip de
toonnagelgaten gemakkelijk in hun goeden vorm geschaad.
1) Bij de cavalerie uitsluitend lersche met kleine hoeven, bij de artillerie deels ler-
sohe, deels inlandsohe met grootere hoeven.
2) Het nieuwste voorschrift betreffende het hoefbeslag is van 19 December 1900,
»Receuil militair.quot;
Wanneer de buitenwand in omvang en dikte veel verschilt van den binnen-
wand is het duidelijk, dat in den buitentak van het ijzer meer nagelgaten
kunnen worden aangebracht dan aan den binnentak. Dat sterk verschil in
binnen- en buitenwand komt o. a. voor bij Fransch staande paarden. Bij
een gewone verdeeling der gaten zou in dit geval het 2e (laatste) zij nagelgat
aan de binnenzijde tot vernageling aanleiding kunnen geven.
Bij paarden, die zich vangen, is het raadzaam ten einde het afrukken der
voorijzers tegen te gaan, deze te voorzien van meer naar het einde der takken
geplaatste nagelgaten.
De zijwanden der achterhoeven zijn in den regel sterker dan die der voor-
hoeven , waarom, voor een betere bevestiging, de nagelgaten meer naar achteren
kunnen worden aangebracht. Maar vooral leert de ervaring, dat hoefgebreken
bij de achterhoeven slechts zeer zelden optreden door het ver naar achteren
nagelèn der ijzers. De toonnagelgaten plaatst men bij de achterijzers verder
uit elkaar dan bij de voorijzers, omdat de eerste spitser van vorm zijn. Bij
paarden, die zich strijken, kan het soms noodig zijn één of meer nagels in
den binnenwand weg te laten, in dat gedeelte, waarmede zij strijken.
Of de gaten vet of schraal zullen worden gestampt, hangt af van de dikte
van den hoornwand, uitgaande van den stelregel, dat de uitwendige rand
van het ijzer in de voorste helft gelijk komt te liggen met den hoefrand,
terwijl de nagelgaten de witte lijn dekken. Daarom staan de toonnagelgaten
het verst van den buitensten rand van het ijzer af, de laatste nagelgaten
er het dichtst bij. Begrijpelijkerwijs is de plaatsing der gaten zeer verschil-
lend, waar de hoeven der paarden in hun bouw zoo zeer uiteenloopen, ja
bij hetzelfde paard dikwijls ongelijk zijn. Fabrieksijzers kunnen daarom
moeilijk aan deze eischen voldoen. In 't algemeen kan men zeggen, dat
hoe grooter de hoef is, hoe sterker de wanden zijn. Schuine wanden vor-
deren vetgestampte nagelgaten, loodrechte daarentegen magere. Het zwakst
zijn die wanden, welke van kroon tot bodem naar binnen gericht zijn, zooals
dat bij sterk Fransch staande paarden met de binnenwanden het geval is.
Grof gebouwde platte paarden met een dikke huid en grove beharing hebben
in den regel hoeven met sterke wanden. Het tegenovergestelde is gemeenlijk
het geval bij edele of veredelde paarden.
Te vet gestampte gaten leveren een gevaar op voor vernageling. Te mager
gestampte gaten komen tegenover het harde gedeelte van den hoornwand te
liggen, zoodat de nagels moeilijker kunnen worden ingeslagen en krom
kunnen buigen. Het ergste is echter dat zij den wand splijten en op die
wijs den hoornwand in korten tijd bederven. De schuld wordt dan wel eens
ten onrechte op de slechte hoedanigheid van het hoorn geworpen.
In afwijking van den regel brengt men soms te schrale nagelgaten aan
in den binnentak van het ijzer, n.1. bij paarden die zich strijken. Het ge-
schiedt met de bedoeling den wand over het ijzer te doen uitsteken,
waarna hij gedeeltelijk weggeraspt wordt.
In andere gevallen slaat men de nagelgaten in één ijzertak te vet en
beoogt daarmee het ijzer zeer ruim te leggen. Dit kan noodig zijn bij scheeve
hoeven, ten einde de lichaamslast meer gelijkmatig over den hoef te ver-
doelen. Dit behoort ook te geschieden wanneer de wand afgebrokkeld is.
Men verkrijgt op die wijze de normale grootte van liet steun vlak. De hoef
kan dan van onderen met kunsthoorn worden aangevuld of althans de uit-
stekende rand aan de bovenvlakte van het ijzer worden weggevijld.
Naar hetgeen daaromtrent meegedeeld wordt, stampt men in'Noord-Duitsch-
land en Zweden dikwijls de nagelgaten te schraal, terwijl in Oostenrijk-
Hongarije het omgekeerde plaats heeft. Het voordeel van het vet stampen
der gaten zou dan ook in laatstgenoemd land aan de goede hoeven der
paarden te bespeuren zijn.
De vorm, grootte en vereinMng van het nagelgat moet geheel overeenkomen
met den kop van den hoefnagel. In werkelijkheid is dit dikwijls niet het
geval. Er komen nog altijd hoefnagels in den handel, waarvan de kop
juist verkeerd staat of liever de vorm van den kop is juist de omgekeerde
van dien van den gebruikelijken rits. Het nagelgat dient op de hoefvlakte
van het ijzer denzelfden vorm te bezitten als de kling van den nagel en
voor dezen niet te veel speelruimte over te laten. Het kan aan eenzelfden
hoef noodig zijn dat de toonnagels zwaarder genomen worden dan de achterste,
in verband met het groote verschil in wandsterkte. De gaten moeten daar-
mee in overeenstemming zijn.
Te groote nagelgaten hebben het nadeel dat de richting van den ingedre-
ven nagel niet behouden wordt en het verschuiven en te spoedig loszitten
van het ijzer in de hand gewerkt wordt.
Zijn de nagelgaten te klein dan verhinderen zij dat het onderste deel van
den nagelkop voldoende in de verzinking gedreven kan worden. Dit is
echter voor een goede bevestiging zeer noodig. Bovendien wordb de hals van
den kop opgestuikt, waardoor hij veel heeft te lijden en kan afbreken.
De verzinking van het gat moet diep zijn en zich uitstrekken van de
bodemvlakte tot aan de draagvlakte van het ijzer, zoodat de nagelkop ge-
heel of bijna geheel ingedreven kan worden, waardoor hij ook bij het afslijten
van het ijzer goed aangesloten blijft.
De richting of de stand van het nagelgat moet overeenkomen met de
richting van den hoornwand, waartegen het komt te liggen, zoodat bij gewone
voeten de toongaten schuiner naar binnen gericht zijn dan de Ie zijnagel-
gaten en de 2e zijnagelgaten bijna loodrecht staan. Krijgt het voorijzer een
sterke opzet, dan moet hiermee vooral rekening gehouden worden, want
daardoor komen reeds de toongaten in schuine richting te staan. Bij een
voorafgaand schuin stampen zou een vernageling niet kunnen uitblijven.
De binnenwand is in den regel steiler dan de buitenwand, zoo ook behooren
de gaten dat te zijn. De toon der achterhoeven is korter en steiler dan
voor, zoodat ook de toongaten in het achterijzer minder schuin staan dan
vóór. Ook de zijwanden der achterhoeven zijn minder schuin dan aan de
voorhoeven.
Ten slotte wenschen wij er op te wijzen, dat hoe dikker bet ijzer, hoe
kleiner het gat ten opzichte van de kling van den nagel en hoe nauwer de
rits is, des te nauwkeuriger moet de richting der gaten zijn, omdat de
richting van den nagel in deze omstandigheden des te zekerder aangewezen
wordt. Staan b.v. de gaten iets te schuin naar de zool, dan zal de nagel
te hoog uitkomen. Een korte zwik en een goede richting in den nagel kunnen
dit gevaar wel verminderen, of bijna geheel doen ontloopen; de nagel gaat
dan echter niet recht meer door den wand, maar staat gebogen, waardoor
hij ook thans nog tot drukking kan aanleiding geven.
Zijn de gaten te recht gericht, dan geeft dit aanleiding tot een te spoedig
uitkomen van de nagels op den wand en tot een minder goede bevestiging.
De nadeelen van een verkeerden stand der gaten heeft men niet te vree-
zen bij zeer dunne ijzers en groote gaten. Hierbij staat echter een veel
grooter nadeel tegenover, namelijk dat de ijzers gemakkelijk losraken.
Volgens mededeeling bestaat in Oostenrijk de gewoonte om, eerst nadat
het ijzer gepast en weer afgekoeld is, de gestampte nagelgaten door te slaan.
Handig is die wijze van doen zeker niet.
Het doorslaan van het nagelgat vanaf de draagvlakte van het ijzer is af
te keuren, de vorm en diepte van de verzinking worden bedorven zooals
uit een der bovenstaande figuren blijkt.nbsp;Knipscheer.
HOEFBESLAG-EXAMEN TB VOOEST.
Den 23en Maart 1.1. werd, in tegenwoordigheid van het bestuur der af-
deeling „Voorst en Wilpquot; van de G. O. M. van Landbouw en van de com-
missie voor hoefbeslag, het examen afgenomen van den cursus, welke werd
gegeven door den heer H. M. Kroon, rijks-veearts te Deventer, bijgestaan
voor de practische oefeningen door E. J. Sarink, gediplomeerd hoefsmid
te Voorst. Het was het overgangs-examen aan het einde van het eerste
jaar, daar deze cursus loopt over 2 jaren, elk van 12 lessen. Aan den vervolg-
cursus, welke den volgenden winter wordt gegeven, zal worden deelgenomen
door: M. Boerman te Beekbergen, H. Gij mink te Colmscbate, G. J. B.
Keurenties te Teuge, H. Klosters te Schalkhaar-Diepenveen E.
Kamperman te Wilp, A. M. Lindeboom te Olst, J Mentink te
Wilp welke dit examen met gunstig gevolg aflegden, terwijl 3 candidaten
dien cursus niet verder zullen volgen, wijl zij in hunne practische w^k-
zaamheden onvoldoende waren.
HOEEBESLAG-EXAMEN TE UTRECHT.
Aan den cursus voor hoefbeslag, welke, vanwege het Genootschap van
Landbouw en Kruidkunde, eiken Vrijdag gedurende 5 maanden werd gehouden
in de smederij van het Ie Regt. Veld-Artillerie te Utrecht, werd deelgenomen
door 18 hoefsmeden. Het voorgeschreven examen had plaats «P ^^ag
Maart in tegenwoordigheid van de commissie voor hoefbeslag uit het bestuur
van het genootschap en van den Districts-veearts te Utrecht, als regeerings-
vertegenwoordiger. Voor het getuigschrift van bekwaamheid als hoefsmid,
konden worden voorgedragen: N. Hofstede te Loenersloot, D. Takken
te Langbroek, J. van Echteld te Werkhoven, C. van Rennes te
Utrecht, welke allen een zeer goed examen aflegden; B. H. Gerritsen
te Veenendaal, P. Visser te Wijk-bij-Duurstede, M. Dekkers te Acht-
tienhoven, P. van den Bergh te Eemnes, G. A. de Heus te W,k-bij-
Duurstede, J. van den Bergh te Leusden, R. Peereboom te Baarn,
welke allen een goed examen deden; M. Schuit e te Utrecht en A. ü. V er-
me ii te Wiik-bij-Duurstede, die een voldoend examen aflegden. _
De 5 niet geslaagde deelnemers aan den cursus voldeden met aa^ de
gestelde eischen.
HOEEBESLAG-EXAMEN TE HAARLEM.
Dinsdag 2 April en Woensdag 3 April werd te Haarlem het gewone jaar-
liikscbe examen gehouden, tot het verkrijgen van een diploma als hoefsmid.
Aan den cursus, die er aan voorafging, en welke gegeven werd door den
kapitein-paardenarts Westbroek, werd aanvankelijk deelgenomen door tien
leerlingen, welk aantal al spoedig met één verminderde, toen ook te Scha-
gen een cursus werd opgericht.
Het examen werd afgenomen door den kapitein-paardenarts Lameris,
den districts-veearts Hengeveld en den leider van den cursus, ten over-
staan van het bestuur der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, afdee-
ling Haarlem en Omstreken.
De Commissaris van de Koningin in N.-Holland en een lid van het
Hoofdbestuur der Maatschappij gaven door hun tegenwoordigheid blijk van
belangstelling in deze aangelegenheid.nbsp;_
Op het practisch-examea moesten de candidaten zoowel cavaleriepaarden
-ocr page 70-als burgerpaarden beslaan, terwijl zij daarenboven een ijzer van afwijkend
model moesten vervaardigen.
Van de negen candidaten slaagden er zes, aan wien de vooorzitter de
diploma's uitreikte. Hunne namen zijn: A. Vissers Hzn. te Haarlem-
mermeer (met lof), C. Bekebrede te Oostzaan, P. Boers te Santpoort,
G. J. Jongerius te Haarlem, J. Kiljan te Haarlem en J. Piket te
Bodengraven.nbsp;#
HOEPBESLAG-EXAMEN TE ZUTPHEN.
Aan het examen, den 4 April 1.1. gehouden, onderwierpen zich de 13 leer-
lingen, die den cursus, gegeven door de afdeeling Zutphen, hadden bijge-
woond. Aanwezig waren, behalve de commissie voor het hoefbeslag der G.
O. M. v. L., leden van het bestuur der genoemde afdeeling, de algemeene
Secretaris der Maatschappij, de paardenarts 2e kl. P. Laméris als leider
van den cursus, tevens belast met de theorie, en de korporaal-hoefsmid J.
Blokker, als onderwijzer van het beslag der paarden. Alle candidaten
slaagden in hun doel, wel een bewijs dat deze personen met goeden aanleg
voor het vak behept, onder een beste leiding, met ijver zijn werkzaam ge-
weest. De nieuw gediplomeerden zijn in volgorde naar het resultaat van
het examen: G. J. v. d. Noorda te Eibergen, G. J. Colenbrander te
Varsseveld, D. J. Colenbrander te Winterswijk, J. Stens te Klarenbeek,
A.nbsp;Op 't Klein Heksel te Diepenheim, D. Heuvelman te Vorden, A.
B.nbsp;IJsseldijk te Warnsveld, J. H. He in en te Zutphen, D. Eoesink te
Geesteren, A. Hemelman te Neede, J. J. Kroes en te Apeldoorn, H.
J. Dondert man te Zutphen, L. We s seis te Warnsveld.
Aan de 4 eerste nummers werden toepasselijke geschenken, door belang-
stellenden verstrekt, ter hand gesteld.nbsp;M.
HOEPBESLAG-EXAMEN TE 's-GEAVENHAGE.
Deze Provinciale cursus werd gehouden onder de leiding van den Kapitein-
Paardenarts J. Laméris, aan wien de korporaal-hoefsmid Eiedé was toege-
voegd voor de practische werkzaamheden der 12 deelnemende leerlingen.
Het examen werd den 10 en 11 April, bij aanwezigheid van het Bestuur
der Afdeeling 's-Gravenhage van de H. M. v. Landbouw, afgenomen door
de onderwijzers van den gehouden Cursus, en door de H.H. Moubis, Kapt.
Paardenarts te Utrecht, en Pauel, Eijks-veearts te Botterdam.
De uitslag was, dat het diploma als hoefsmid kon worden toegekend aan:
H. J. Vis te Voorburg, A. Zegveld Jz. te Eijswijk, K. van Eeeven te Eijs-
wijk, J. N. Meeuwsen te 's-Gravenhage, W. Augustinus te Loosduinen, die
allen met lof; D. de Jager te Scheveningen en W. Verbakei te Pijnacker,
welke beiden goed, en M. M. Meijs te Scheveningen, C. Kok te de Lier,
D. van Es te Zoetermeer, P. Pleizier te Giesendam en P. J. Hilgersom te
's Gravenhage, die allen het examen op voldoende wijze hebben afgelegd.
Door meerdere belangstellenden werd het examennbsp;;nder w^
de inspecteur van het Landbouwonderwijs, de Heer Lohms en de Distncts-
Veearts te 's-Grayenhage, de heer Lameris.
_ Met ingang 1 April zijn geplaatst bij^t 2de Regiment Yeld-^iUerie
te Breda de leerlingen H. Bouwens van Krummgen en O. J. Bliek van
Middelburg.
_ Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. De leerling J. ^ ij ad van
Ruinen, die 15 October 1900 was geplaatst, vertrok 16nbsp;^
tuigschrk waarop vermeld „met goeden uitslagquot;. Zxine piaats is 18 Maart
j.1. ingenomen door K. Mulder van Siddeburen.
_ De proefaflegging door de Vereeniging ter veredeling van het ambacht,
onlangs te Haarlem uitgeschreven voor tiu.merlieden, smeden, ^^-^^^a-
kers L huisschilders, ter verkrijging van den graad van meester of van
gezel in deze ambachten, had tot resultaat:
dat zich daarvoor 46 candidaten lieten inschrijven,nbsp;J
werden aan hun voornemen gevolg te geven. Bleven alzoo 40 waa nd
12 timmerlieden, 5 meubelmakers, 9 smeden en 14 huisschilders, uit
oorden des lands.nbsp;,,, i-nbsp;tgt; ^n-n i1p
Geslaagd zijn voor Meester-smid: J. Griffijn te Vlaardmgen, R. van de
Wall te Tiel en P. Smit te Amsterdam. Voor gezel: P. Kruijer te Haar-
lem, A. Kluiver te Alkmaar, L H. Buys - W. Raap beide te Amsterdam
De commissiën van onderzoek, voor elk ambacht samengesteld uit 3 prac
tische vakbeoefenaars en 2 technische deskundigen, werden voorgezeten door
Dr. P. J. H. Cuypers.nbsp;.
De vereeniging verkreeg het kosteloos gebruik van lokalen van de direc-
tiën der werf Conrad, der werkplaatsen van de Holl. Spoorw.-Maatschappy,
der ambachtsschool en der burgeravondschool, te Haarlem; terwijl de veree-
niging Weten en Werken aldaar, een lokaal beschikbaar stelde voor het
tentoonstellen van de practische werkstukken, door de candidaten vervaardigd.
- Wedstrijd in hoefbeslag in Twente. De Overijselsche Landbouwmaat-
schappü is voornemens een wedstrijd te houden tusschen de door haar ge-
diplomeerde hoefsmeden en wel op twee plaatsen, n.1. te Enschede en Almelo.
Vermoedelijk zal die wedstrijd ongeveer half April worden gehouden.
-nbsp;De Commissie voor hoefbeslag der Geldersch-Overijselsche Maatschappij
van landbouw bestaat uit de heeren: J. Ö. Ridder van Rappard te Laren
voorz., J. de Vries te Zalt-Bommel, secr., Kapt. J. B. H. Moubis te Utrecht
en H. J. C. van Lent te Tiel.
—nbsp;De „Wolfsmuil-smeetangquot; is voor ons land verkrijgbaar bij de firma
Haccou en Stork te Amsterdam.
Onderstaande figuren maken het voor iederen vakman onnoodig een nadere
beschrijving toe te voegen.
Terwijl achteraan de krachtige tanden zijn geplaatst om vast te houden,
loopen deze naar voren in slanke lippen uit. Deze zijn in hoofdzaak be-
stemd om kleine werkstukken uit het vuur te halen, doch houden ook stuk-
ken van geringe dikte, zooals plaat- en bandijzer, stevig vast.
Ik heb deze soort tangen nog maar kort in gebruik, doch bevallen vrij
goed. 5 tangen van verschillende grootte kosten samen ƒ9.60.nbsp;K.
—nbsp;In Amerika is te New-Jersey een groote staal-trust opgericht, met een
kapitaal van 229.000.000 gulden , en is dit thans de grootste vereeniging der
aarde.
Deze trust zal den handel in de Vereenigde Staten, en waarschijnlijk ook
die van de overige landen, beheerschen;■ zij is ontstaan door samensmelting
van 8 groote vennootschappen, en heeft haar eigen spoorwegen, vloot, havens,
kolenbekkens enz. In Engeland maakt men zich over die geweldig machtige
concurrentie ongerust.
—nbsp;Het onderscheiden van smeedijzer, gegoten ijzer en staal.
Smeedijzer, gegoten ijzer en staal kan men daardoor onderscheiden, dat
men op het te onderzoeken voorwerp door vijlen een blanke plek maakt,
dan een droppel geconcentreerd salpeterzuur op 't metaal brengt en eenige
minuten laat werken, hem dan verwijdert en met water afspoelt. Bij smeed-
ijzer vertoont zich dan een witachtig-aschgrauw, bij staal een bruinachtig-
zwarte en bij gegoten ijzer een zwarte, duidelijk waar te nemen vlek.
Bovendien kan men op die wijze zien, of een voorwerp van ijzer met staal
aangelascht is en hoever zich de aanlassching uitstrekt. De verschillende
kleuren der blank gevijlde plekken gronden zich op 't verschillend gehalte
der betreffende voortbrengselen aan koolstof, dat in gegoten ijzer 't grootst,
in smeedijzer 't kleinst is.nbsp;(F^/W.)
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
De verUnding door schroeven.
Terwijl het klinken toegepast wordt op verbindingen, waar men aan geen
los maken denkt, gebruikt men in het tegenovergestelde geval schroefbouten.
Ook hiervan wordt in de smederij een ruim gebruik gemaakt.
Men kan twee stukken zoodanig aan elkander verbinden, dat aan het
eene stuk de schroef en aan het andere de moer is aangebracht. In de ge-
wone gevallen hebben echter ook hier beide stukken een gelijksoortigen
draad moerdraad, van gelijke breedte, waarin een afzonderlijke moerbout
grijpt die de koppeling der stukken bewerkt. Het eene einde van den
schroefbout kan dan een ingesneden kop hebben, welke insnijding dient voor
het plaatsen van den schroevendraaier, terwijl de kop op de plaat kan vaUen.
Het andere einde van den bout kan dan vlak met den plaat worden afgevijld.
Ook kan de schroefbout aan het eene einde een ronden of hoekigen kop
hebben al naar den aard van het werk, en het andere, buiten de platen
doorloopende, einde met een daarop geplaatste moer worden opgesloten In
dat geval worden er in de stukken zelve geen moeren gewerkt. Onder deze
moeren brengt men dan veelal een afzonderlijk schijfje aan.
Zoosv-el voor het aandraaien als losmaken van den moer wordt een moer-
sleutel gebruikt. De schroefbouten worden, met of zonder aangesneden
draad, fabriekmatig vervaardigd. Dit is ook het geval met de moeren of
machine-schroeven met vier- en zeskantige, halfronde of verzinkte koppen,
met vier- of zeskantige moeren in alle mogelijke dikten en met of zonder
onderleg-schijven.nbsp;, 'j
Men onderscheidt hierin koud en heet geperste, gesmede, gedraaide,
aefräste en blank gepolijste, enz. Zij worden veelal naar nummers of naar
de dikte der bouten in Engelsche duimen berekend van 1/4 tot 1 duim en
bij het honderdtal afgeleverd.
Verder valt nog te wijzen op de zoogenaamde schroefverzekering, d. w. z.
de eveneens fabriekmatig vervaardigde veeren en stelpennen tegen losdraaien,
of de zoogenaamde verborgene of gewaarborgde schroeven.nbsp;_
Ook dienen hier de pijpverbindingen besproken te worden, daar zij met
alleen aan pijpleidingen noodig zijn, maar ook bij andere werken in toe-
passing komen. Zoo vervaardigt men bijvoorbeeld omsluitingen, handleunin-
gen pijlers of stijlen enz. van pijpen, terwijl zij eveneens gebruikt warden
Lr groote gas- en lamparmen en candelabers. Behalve de rechte en gebogen
pijpstukken, komen hierbij de verschillende verbindingsstukken in aanmer-
king welke in gesmeed ijzer en in smeedbaar gietijzer, met en zonder draden,
geleverd worden. Het zijn de rechte moffen, verloop-moflen (welke laatste
op het eene einde smaller zijn dan het andere), rechthoekige en andere
kniestukken, T stukken en kruisstukken. Deze verbindingsstukken zijn , zoo-
veel als noodig is, dikker dan de pijpen en in de binnenzijde der einden
voorzien van moerdraden, terwijl de pijpen zelve daarbij als holle schroef-
bouten dienst doen. Het in elkander schroeven der pijpen komt veelal in
vereeniging met verkitten voor, zoo het, evenals bij gasleidingen, noodig is
de stukken zoo dicht sluitend mogelijk te vereenigen.
Beweeglijhe verbindingen.
Twee deelen kunnen beweeglijk met elkander verbonden worden door
klinknagels of schroefbouten, zooals reeds is opgemerkt, doch bovendien
nog op verschillende andere wijzen.
Zoo kunnen zij bijvoorbeeld met de beide einden door een ring, evenals
een kettingschakel, met elkander verbonden zijn; de einden van een beugel
kunnen in oogen grijpen, zooals dit bij de beugelhandgrepen plaats heeft;
een ring kan zich in een oog bewegen, als bij een ringgreep en deurklopper;
een pijp kan om een kern of stijl draaien, zooals bij een windvaan; een
schuif kan zich in spanningen of tusschen andere regelwerken bewegen, zooals
een schoot in een slot; een stuk kan tusschen andere deelen als veer ver-
bonden zijn, zooals dit in de middeleeuwen en ook nog wel bij scharen
gebruikelijk is, enz.
Het is bij dat alles hoofdzaak, dat voor elk geval een deugdzame con-
structie gevonden wordt, opdat vaste verbindingen ook werkelijk onver-
wrikbaar zijn en de beweeglijke verbindingen ook op den duur beweeglijk
blijven.
_ Sedert 15 Januari j.1. zijn postwissels ingekomen voor abonnement
1901 a ƒ3.00 van P. Bipmeester te H., H. Kruyt te P., Johs. de Folter
te 0., Th. Q. van Bijssel te D. en Joh. Klem te V. — Yoor 1ste halfjaar
1901'a ƒ1.50 van J. Smid te U. en voor Iste kwart, a ƒ 0.75 van L.
Lowrens te E., W. van Hengstum te M. en J. Zuidweg te H.
Vraao en aanbod van dienstpersoneel
(Voor abonné's kosteloos; alleen
behoort mogelijlc verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
Ben bekwaam SMIDSKNECHT,
grondig bekend met hoefbeslag en
boerenwerk, tegen kost, inwoning en
hoog loon, bij G-. J. AAETINK,
Amstelveen.
gewijd aan Paardenfokkerij en Paardenkennis
in uitgebrelden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZEVENDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./' 3.40 voor Ne-
derland, ƒ3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /'4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
KuLn3 thLOorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Een zeer goede
groot 71 bij 86 cM., is voor de abonné's van „De Hoefsmidquot; verkrijgbaar,
franco per post, voor
Deze kaart wordt in een cartonnen koker toegezonden. Opgaven vóór 20
April a.s. worden ingewacht bij de administratie van „De Hoefsmidquot; te Gro-
ningen.nbsp;_
Bij dezen betuigen ondergeteekenden hun hartelijken dank aan den WelEdel-
Gestrengen heer J. B. H. MOUBIS, Kapitein-paardenarts, en den heer S.
VAN ANGEREN, Korporaal-hoefsmid, te Utrecht, voor het uitstekend
onderwijs van hen genoten op den Cursus voor hoefbeslag aldaar gehouden,
waardoor zij in staat werden gesteld met gunstig gevolg het examen als
hoefsmid af te leggen.
Utkbcht, April 1901.
De gediplomeerde hoefsmeden:
B.nbsp;H. GERRITSEN te Veenendaal.
G. A. DE HEUS, te Wijk-bij-Duurstede.
C.nbsp;VAN RENNES te Utrecht.
D.nbsp;TAKKEN te Neerlangbroek.
A. C. VERMET te Wijk-bij-Duurstede.
P. VISSER te Wijk-bij-Duurstede.
voor de Metaal-, IJzer- en Maehine-Industrie.
„WOLFSMÜILquot;-Siiieedtangen.
Gepatenteerd in de meeste landen. Duizenden in gebruik.
Haccou en stork te Amsterdam, Looiersgracht 10.
-ocr page 76-S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
TJithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of V2 ^ijl'nbsp;zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
SÏRIJKRllN D JES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
run
Blanke en donkere
ASOLIE,
CYLINDEEOLIE, Opruimer
voor
TALK, Schroef ga-
POETSKATOEN, ten met
Wagensmeer,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering, — Billijke prijzen. Vertrouwbare Icwaliteiten.
-ocr page 77-Öe Jaargang.
REDACÏEDR-TJIÏGEVER: A, W. HEIDEMA, RIJKS-VEEAllTS TE GRONINGEN.
-ocr page 78-Greschiedenis van het hoefbesLig door F. Laméris. — De voetas. — Mede-
deelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Ingekomen
Boekwerken. — Korte Mededeelingen. — Briefwisseling. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEEBESLAG,
DOOK
E. LAMÉRIS.
Tweede deel.
HOOEDSTIIK IX.
De Middeleeuwen, Bloei van den riddertijd. Vondst van hoefijzers
te Nieuwersltm.
(Vervolg van aflevering 4.)
Als voorbeeld, welke eischen men stelde aan de voortstuwende kracht
van het paard, in verband met dit beslag op den bodem, diene het vol-
gende verhaal:
De heer van Haméricourt (1350), te Luik in België, bekend wegens
zijne groote kracht, kreeg van den Koning een strijdpaard, daags voor den
slag Haméricourt. Hij steeg op, om dit paard eerst te probeeren, liet zijne
beenen aan de buiksingels vastbinden, reed naar een lindeboom en greep
daarvan met de rechterhand een dikken tak. Daarop dreef hij het paard
de sporen in de zijden, doch dit was niet in staat vooruit te gaan. Hij
zond daarom het paard aan den koning terug.
Een tweede, sterker en vaster staand paard gelukte zulks na langen strijd,
doordat de singels en borststukken braken, en liet den ridder met het zadel
aan den boom hangen.
Ook voor de tournooien gebruikte men dit beslag; de schildknapen stelden
er eene eer in, dit eigenhandig onder te leggen. Hendrik VIII hield
den 13 October 1513 een steekspel te Eijssel in België in eene groote zaal
met marmeren vloer. Om het uitglijden tegen te gaan werden de paarden
bij deze gelegenheid beslagen met vilt of wol (sokken ?)
Deze ijzers, dateerende van de 11e tot de 15e eeuw, vinden wij zeer
algemeen verspreid in bijna alle landen van Europa, meestal in ruïnes van
oude kasteelen of slagvelden uit dien tijd. Juist wegens hun veelvuldig
voorkomen zijn zij voor ons van groot belang, daar zij ons een uitstekend
beeld geven van de toen algemeen verbreide wijze van beslaan.
Hoogstwaarschijnlijk zijn de Kruistochten daarvan de oorzaak. Door het
groote belang om de hoeven in goeden staat te houden, stond het hoefbeslag
in hooge eere, terwijl ridders uit alle landen op deze tochten elkaar ont-
moetten en van gedachten daaromtrent konden wisselen.
IJzer gevonden li/a M onder de klei
op de Waal-uiterwaard, genaamd
Slotsoord, onder de gemeente
Dodewaard.
Llzer gevonden in een der oude
grachten van het Kasteel te
Horn bij Roermond.
Vele ijzers getuigen ervan, dat zij door uitstekende hoefsmeden met zorg
wjn gemaakt. Zij zijn zeer breed in den toon, naar de takken iets smaller,
voorzien van sterke, soms smalle kalkoenen, meestal acht vierkante nagel-
gaten. De draagvlakte is vrij wel horizontaal, naar de takken toe iets naar
binnen afhellende. Hoewel de ijzers betrekkelijk niet dik zijn, zoo wegen
ze toch van 1.2-1.5 K.G. per stuk; bij dit groote gewicht dient men even-
Vvei in aanmerking te nemen de grootte van den hoef dezer zware paarden.
De nagelgaten bevatten soms nog de groote, meestal vioolsleutelvormige
Qagelkoppen, die zooals we ook uit de teekening zagen, ver onder de opper-
vlakte van het ijzer uitsteken. Merkwaardig is het, dat in dezen tijd geene
lippen aan het ijzer werden aangebracht om het verschuiven tegen te gaan.
Sommige ijzers vertoonen een rits, ondiep en dicht bij den buitenomtrek
van het ijzer aangebracht, dus mager gestampt, dikwijls in den toon door-
ijzers vindt men in vele musea, o. a. in die van 'sEijks Veeartse-
nijschool te Utrecht, door den heer Schimmel, leeraar in hoef beslag enz.,
bijeenverzameld.nbsp;, • looe
Een zeer mooi en goed bewaard gebleven exemplaar werd in 189b ge-
vonden op den Amersfoortschen berg, 1.5 Meter onder het zand, door mij
beschreven en thans aanwezig in het museum Elehite te Amersfoort.
Zeer eigenaardig is het voorkomen van een rits in dezen tijd, hoewel deze
ijzers zeldzamer zijn dan die zonder rits.
Behalve bij de kleine Bourgondische ijzers uit den Keltischen tijd komt
de rits bij geen enkel hoefijzer voor; in de 14e en 15e eeuw treedt zij
wederom op en verdwijnt daarna weer geheel, om eerst in onzen tijd van
algemeene toepassing te worden. Waarschijnlijk werden deze ijzers m
Vlaanderen gemaakt en kwamen zij met de daar gefokte strijdpaarden door
geheel Europa.
In de 14e en 15e eeuw was Vlaanderen en vooral Brugge de groote markt
van hoefijzers. Vlaamsche hoefijzers, harnassen en zadels werden uitgevoerd
naar Duitschland, Erankrijk en Engeland. Dit valt juist samen met den
grooten bloeitijd van het gildewezen in deze streken.
Door de invoering der vuurwapens onderging langzamerhand de wijze
van oorlogvoeren eene geheele verandering; de ridders waren in 't 2e ge-
deelte der 15e eeuw niet meer beschut binnen hunne sterke kasteelen en
in de ijzeren wapenrustingen. Zij verloren hunne macht, de zware strijd-
paarden hadden uitgediend, het hoefsmidsvak geraakte in een staat van
verval.
Dit de 16e en 17e eeuw vindt men in ons land de ijzers uit den Spaan-
schen tijd; zij zijn overal even breed, kleiner en vertoonen meer den vorm
van slecht afgewerkte ijzers uit het begin dezer eeuw.
Door den heer Schimmel is beschreven een ijzer, gevonden aan den voet
van den berg der Mookerheide, tusschen vele geraamten van paarden en
menschen. De opgraving in 1893 geschiedde, met het oog op historische
ontdekkingen, vanwege den Eerwaarden heer Meulleners, pastoor te
Heer, welke den slag bij de Mookerheide heeft beschreven.
In de jaren 1880 en '81 werd het fort te Nieuwersluis aan de rivier de
Vecht, gemeente Loenen, provincie Utrecht, vergroot. Bij die gelegenheid
werden een groot aantal hoefijzers gevonden en wel onder zeer eigenaardige
omstandigheden.
Bij het graven eener gracht vond men namelijk op een diepte van ruim
2^/2 Meter in de klei een zoogenaamd onderzeesch bosch van rechtopstaande
boomen, bestaande uit eiken van 30—40 centimeter dikte. Zij misten de
kruinen, de stompen waren echter puntig en splinterig, waaruit bleek, dat
zij niet afgehakt of afgezaagd waren. Tusschen deze boomstompen lagen
eene groote menigte hoefijzers verspreid. Vermoedelijk zijn de boomen ge-
worteld geweest in het veen, dat hoogveen geweest kan zijn.
Aan den anderen oever van de rivier vond men in een 5 a 6 meter dikke
zandbank een' uitgeholden boomstam op twee meter diepte, welke kennelijk
als schuitje had gediend.
Acht hoefijzers, even zoovele soorten vertegenwoordigende, zijn bewaard
gebleven en behooren thans aan het Rijks-Museum van oudheden te Leiden.
Deze hoefijzers zijn beschreven geworden door Mr. L. A. J. W. Baron
Sloet in de „Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van
Wetenschappen.quot;
Uit dit zoo interessante werkje, waaraan wij reeds in het voorgaande het
een en ander ontleenden, citeeren wij nog het volgende:
„Het getal der spijkergaten in de Nieuwersluische ijzers verschilt. Vele
„zijn door oxidatie niet meer te zien. In verscheidene zaten bij het vinden
„nog de spijkers, die bij het schoonmaken der ijzers van de klei verloren
„gingen. Eenige, kennelijk door het afrukken der ijzers van de hoeven
„krom, zijn nog aanwezig. De zeer kundige Rijks-Veearts, de heer van
„Duim, te Arnhem, die eene uitgebreide hoefsmederij heeft, door mij
„geraadpleegd, verklaarde, dat de ijzers beter vervaardigd zijn, dan tegen-
„woordig een dorpssmid ze maken kan.quot; Zeer trok zijne aandacht no. 7,
om den stootneus van voren en vooral om den rits, waarin de spijkergaten
geslagen zijn, daar dit thans nog niet altijd geschiedt en voor eene uitvinding
van lateren tijd gehouden wordt. Om deze bijzonderheden te doen uitkomen,
is het ijzer van weerskanten afgeteekend.
Uit de geringe dikte der ijzers maakte de heer van Duim op, dat zij
gedragen waren door rijpaarden, het grootste door een van middelbare taille.
„Daar de ijzers nog gaaf en niet versleten waren en dus geen noodzake-
„lijkheid bestond hen door nieuwe te vervangen, vond hij het zeer opmerke-
„lijk, dat zij losgemaakt waren, zelfs losgerukt, zooals hij uit de kromme
„spijkers opmaakte.
„Dit moeten wij dus als een feit aannemen. De menigte ijzers, die gevonden
,jzijn, sluit het denkbeeld uit, dat wij hier met een paar toevallig verlorene
„te doen hebben. Ik stip nog aan, dat geen het minste overblijfsel van een
„paard aangetrofien is.quot;
Mr. Baron Sloet vraagt zich af, waarom zoovele paarden van hunne
hoefijzers zijn ontdaan en komt, na overweging, tot de conclusie, dat het
geschied is om een zoenoffer aan een' God te brengen.
Het blijkt namelijk uit de geschiedenis, dat meermalen hoefijzers geofferd
-ocr page 82-werden bij ongelukken en veeziekten en hij neemt aan, dat er eene ziekte
onder de paarden heeft geheerscht, dat hun de hoefijzers afgetrokken en
deze neergelegd werden in een heilig bosch, als zoenoffer aan Freyer of
Fr o. Het is moeilijk uit te maken, hoe oud deze hoefijzers zijn; Mr.
Sloet vermoedt, dat zij dateeren van voor 628, toen het kasteel te TJtrecht
met een klein kerkje door Dagobert I aan de Keulsche diocese werd
afgestaan en daarmede de macht van het heidendom in deze streken was
gebroken.
Zelf heb ik deze ijzers niet gezien, doch naar de nevensgaande afbeeldingen
te oordeelen, vermeen ik, dat deze ijzers van veel lateren datum zijn, hoe-
wel ik hunne aanwezigheid onder die dikke kleilaag niet kan verklaren.
Deze ijzers zijn beter afgewerkt en minder door roest verteerd dan men
zou mogen verwachten, wanneer zij werkelijk uit de 6e eeuw dateerden.
Volgens mijne overtuiging zijn zij afkomstig uit het begin der 16e eeuw,
het tijdperk van den achteruitgang van het hoefsmidsvak na den riddertijd.
No. 4 en No. 7 vertoonen nog den rits, de groote nagelkoppen, de kal-
koenen en den vorm van de ijzers uit de 14e en 15e eeuw, doch kunnen
wegens hunne geringere afmetingen niet voor de zware strijdpaarden gediend
hebben. Bij de ijzers uit de 14e en 15e eeuw troffen we geen lip aan
(hoewel deze van zeer veel nut geweest zou zijn), bij sommige ijzers uit de
16e eeuw vinden wij deze echter wel, zoodat No. 4 en No. 7 ons het over-
gangstijdperk voor oogen stellen. De overige ijzers gelijken volkomen op de
ijzers uit den Spaanschen tijd, zoowel wat den vorm als het aantal nagel-
gaten betreft (8 tot 10) hetgeen mijne meening nog meerder recht van
bestaan verleent.
(Wordt vervolgd).
DE VOETAS.
Wanneer men zich bij een groot aantal paarden, bij voorkeur van een
uiteenloopend slag, vóór het paard plaatst en men let op den stand der
beenen in hun geheel of in hun onderdeelen, dan zal men dikwijls bemerken,
dat hierin groot verschil bestaat. Bij het eene paard staan de beenen lood-
recht onder het lijf, bij een ander loopen zij naar den bodem naar elkaar
toe, bij een derde is het j uist omgekeerd en staan de hoeven ver uit elkaar.
Weer een ander paard staat zoogenaamd Eransch, dat wil zeggen, de toonen
der hoeven zijn naar buiten gedraaid; nog een ander paard vertoont het
tegenovergestelde en heeft de toonen binnenwaarts gericht. Hier zien wij
een paard, dat nauw in zijn knieën, daarentegen wijd in zijn hoeven staat,
waarom men zegt, dat hij X-beenen of osseknieën heeft. Daar staat een
paard met O-beenen, dus met ver van elkaar verwijderde voorknieën en een
nauwen stand op den bodem.
Plaatst men zich achter het paard, dan kan men aan de achterbeenen
overeenkomstige afwijkingen waarnemen. Is een paard nauw in zijn sprong-
gewrichten en op den bodem wijd, dan staat het als een koe en spreekt
men van een koehakkigen stand.
Ten slotte kan het zijn, dat koot, kroon en hoef niet recht onder den
pijp staan, zooals dat in den regel wèl het geval is, doch dat zij in het kogel-
gewricht (tusschen pijpbeen en kootbeen) of in het kroongewricht (tusschen
kootbeen en kroonbeen) naar binnen of naar buiten afgeweken zijn. Een
afwijking naar binnen kan men bij een duidelijken toontreder, naar buiten
dikwijls in verband met een Eranschen stand te zien krijgen. Men zegt
dan, dat de as van het been gebroken is, dat is de lijn, die men zich denken
kan'van boven naar beneden gaande midden door pijp-, koot-, kroon- en
boefbeen. Vergelijk hieromtrent de figuren.
Al deze standen nu zijn aangeboren en dus natuurlijk of zijn reeds op
zeer jeugdigen leeftijd ontstaan. Daarvan moeten echter uitgezonderd worden
de gevallen, waar tengevolge van een verkeerde besnijding van de wanden
van den hoef, de as van het been van af den kogel naar beneden, hier de
voetas genoemd, tijdelijk gebroken is. Die breking heeft dan in den regel
plaats in het hoefgewricht (tusschen kroonbeen en hoefbeen en minder in
liet daarboven gelegen kroongewricht, omdat het eerste gemakkelijker een
zijdelingsche afwijking toelaat dan het laatste. Hier moet getracht worden
door een oordeelkundig besnijden van binnen- en buitenwand den natuurlijken
stand terug te krijge n, hetzij deze regelmatig, hetzij deze scheef is. Een
gelijkmatig neerzetten van den hoef zal daarvan het gevolg wezen.
Zoo'n zijdelingsche breking in de voetas ontstaat ook, wanneer bij winter-
beslag uit een der ijzertakken de kalkoen is verloren gegaan. Wanneer
men een dergelijk paard maar laat loopen, dan kan gemakkelijk kreupelheid
optreden.
Bij eiken aangeboren of reeds op zeer jeugdigen leeftijd gevormden stand
behoort een bepaalden vorm van hoef, die door het beslag niet gewijzigd
mag woorden. Doet men dit toch, hetzij uit onkunde, zoodat men met den
stand van het been geen rekening houdt, hetzij omdat men scheeve hoeven
regelmatig wil maken of omdat men den stand meent te kunnen veranderen,
dan zullen de gevolgen niet op zich laten wachten. Tal van kreupelheden,
die hun zitplaats hebben in den hoef of in de gewrichten, banden en pezen
daarboven gelegen, hebben hun oorzaak in het besnijden der hoeven, zonder
daarbij te letten op den stand der betrokken beenen.
Men diene te weten, dat bij een zoogenaamd bodemwijden en ook bij een
Franschen stand de buitenwand in lengte en schuinte noodzaJcelijh meer
verschilt van den binnenwand dan dat bij een regel matigen, loodrechten
stand het geval is. En bij een bodemnauwen stand of bij een toontreder
is zelfs de binnenwand noodzakelijk de meest schuine en lange wand. Bij
deze standen de beide hoefwanden gelijk te willen maken zou tengevolge
hebben, dat binnen- en buitenijzertak bij het gaan niet gelijktijdig werden
neergezet. Hierdoor zouden onnatuurlijke rekkingen en drukkingen in de
bovenliggende banden en gewrichten ontstaan en het paard spoedig gaan
kreupel loopen.
Bij veulens is dit iets anders. Hierbij kan men soms door voorzichtig en
herhaaldelijk besnijden der hoeven een onregelmatigen stand tot een regel-
matigen terugbrengen. De beenderen en gewrichten laten zich bij zeer jonge
dieren nog vervormen.
In het algemeen zijn paarden, waarbij de as van het been van nature
hier of daar sterk afwijkt van het regelmatig verloop, voor inspannenden
arbeid minder geschikt. De lichaamslast wordt niet gelijkmatig in een
gewricht of in een hoef verdeeld, zoodat nu eens de binnen- dan weer de
buitenzijde het meest te dragen heeft. Het vooruitbrengen der beenen
geschiedt bij dergelijke paarden onregelmatig, zoodat zij zich dikwijls gemak-
kelijk strijken. Veel grooter nadeel wordt echter teweeggebracht, wanneer
de voetas opzettelijk door verkeerd besnijden van binnen- of buitenwand
gebroken wordt.
Bij een rechten stand der beenen behooren dus regelmatig gevormde hoeven
en het is zaak hiervan door verkeerd besnijden geen scheeve hoeven te maken.
Bij een aangeboren schee ven stand zijn ook de hoeven scheef en deze mogen
door het beslag hierin niet gewijzigd worden.
Een goede aanwijzing voor het besnijden van den hoef ligt in het al of
niet gelijktijdig neerzetten van binnen- en buitenwand bij de beweging.
Verder in de wijze van afslijting van het oude ijzer. In den regel is op de
plaats waar het ijzer naar verhouding het sterkst afgesleten is de wand te
hoog geweest en moet deze daarom bij de vernieuwing van het beslag naar ver-
houding meer worden ingekort. Deze regel gaat echter niet altijd op. Het
kan zijn, dat een ijzertak bovenmatig afslijt, omdat in het overeenkomstigs
gedeelte van den hoef het grootste deel van den lichaamslast valt als een
gevolg van een scheeven stand van het been. Ook is een te sterk afslijten
soms het gevolg van de wijze, waarop de hoef op den bodem neerkomt en
het paard zich weer (draaiend of schuivend) afzet. In zulke gevallen helpt
een meer besnijden niet altijd en zal men beter doen den bedoelden ijzertak
ruim te leggen, breed en lang te houden, terwijl de andere ijzertak nauw,
smal en kort gehouden wordt. Dit zal de te sterk belaste wand eenigermate
ondersteunen en een meer gelijkmatige afslijting van het ijzer tengevolge
hebben.
Het gebroken zijn van de voetas, het niet gelijktijdig neerzetten van
binnen- en buitenwand, het ongelijk afslijten van het ijzer, de wijze van
neerzetten en afzetten van den voet zijn dus gegevens, waarnaar de hoef
besneden dient te worden.
Voor een meer practische toepassing dient de beoordeeling van de voetas,
wanneer men zich ter zijde van het paard plaatst, omdat zij dikwijls de
eenige maatstaf is voor de besnijding van den toon ten opzichte van de
verzenen. Onder normale omstandigheden is de voetas van ter zijde gezien
één ongebroken rechte lijn of met andere woorden kootbeen, kroonbeen en
hoefbeen volgen in dezelfde richting op elkaar. Nog anders uitgedrukt,
kan men zeggen dat de voorvlakte van de koot vrijwel dezelfde richting
heeft als de toonwand van den hoef, onverschillig welken hoek de toonwand
weer met den bodem maakt. Bij normalen stand en hoefvorm is die hoek
bij de voorhoeven de helft of iets meer van een rechten hoek; bij de achter-
hoeken staat de toonwand steiler en is dus die hoek iets grooter. In over-
eenstemming biermee bestaat er een zekere verhouding tusschen de lengten
van toon, zij gedeelten en verzenen en is die ongeveer als 3 : 2 : 1.
Deze stand van de voetas is gebleken voor het paard de meest gewenschte
te zijn; de lichaamslast wordt het best verdeeld en de schok, die door de
beweging ontstaat, wordt zonder nadeelen in het kogelgewricht gebroken.
Is de ongebroken voetas steiler, dan is ook de vorm van den hoef stomper
en zijn de verzenen in verhouding tot den toon hooger. Bij een stompen
hoef valt de lichaamslast meer in de voorste hoefhelft. Is de ongebroken
voetas zeer schuin, dan zijn de verzenen zeer laag en is de achterste hoef-
helft bovenmatig belast.
Er is maar één stand, waarbij de voetas van nature
gebroken is, dat is bij beervoetigheid. De koot staat
bier zeer schuin, ligt bijna vlak, terwijl de toonwand
zeer steil staat, de verzenen hoog zijn. Aan dezen aan-
geboren stand is bij het volwassen paard zoo goed als
niets te veranderen, althans niet zonder andere nadoelen
teweeg te brengen. In alle andere gevallen, waar de
koot niet in dezelfde richting staat als de toonwand is
■ dit het gevolg van ziekelijke aandoeningen van banden
of pezen of wel van een verkeerde besnijding van den hoef, waardoor de
juiste verhouding tusschen toon- en verzenhoogte verloren is gegaan.
quot;Wanneer bij een pas beslagen paard die goede verhouding aanwezig is ,
dan zal die na eenige weken verdwijnen, aangezien zooals wij weten de toon
niet, de verzenen wèl afslijten op het ijzer tengevolge van de beweging der
achterste hoefhelft. Wij zien dan tegen den tijd dat het beslag vernieuwd
moet worden, dat de voetas gebroken is, het hoef been is met den hoorn-
schoen naar achteren gezakt en de koot staat steiler dan toen het paard
pas beslagen was. Om den ongebroken voetas nu weer terug te krijgen,
moet bij de vernieuwing van het beslag de toon weer naar verhouding meer
worden ingekort dan de verzenen. Die breking van de voetas is een van
de voorname redenen, waarom het paard op zijn tijd beslagen dient te worden,
al zit het ijzer nog goed vast en al is het nog weinig gesleten.
Ook het omgekeerde kan plaats hebben. Wanneer bij een oorspronkelijk
goede richting van koot en toonwand de toon zeer veel, de verzenen daar-
entegen weinig of niet worden ingekort, dan zal de toonwand met het boef-
been steiler gaan staan, de koot daarentegen schuiner, vlakker gaan liggen.
Men kan zich van de juistheid hiervan steeds overtuigen. En toch kan men
nog wel eens dezen of genen bezig zien te beproeven een paard meer in zijn
kogels te laten doortreden, door sterk de verzenen te besnijden. Juist het
omgekeerde zal men er mee bereiken, het paard gaat steiler in zijn kooten
staan.nbsp;.
Die breking van de voetas heeft voornamelijk plaats in het hoefgewricht,
minder in het daarboven liggende kroongewricht, eenvoudig omdat het eerste
gewricht meer bewegelijk is, het laatste door de omliggende banden strakker
gehouden wordt.
Zijn er nu voor het paard aan een dergelijken gebroken voetas nadoelen
verbonden? Zeker, doch meer bij een breking naar achteren, dus bij te lage
verzenen, dan bij een breking naar voren. In het laatste geval wordt boven-
dien de voetas langzamerhand minder gebroken, doordat de verzenen gaan
afslijten. Verzenen echter die van meet aan reeds te laag waren, worden
dit in verhouding tot de toonlengte dus steeds meer. Hier gaan koot- en
kroonbeen steeds steiler staan; het ondereinde van het kroonbeen verplaatst
zich op de gewrichtsvlakte van het hoefbeen al meer en meer naar achteren,
naar het straalbeen. Br heeft dus eigenlijk een sterk doortreden m het
hoefgewricht plaats en alle pezen en banden die daar achter en vlak daar
boven liggen, worden bovenmatig gespannen en kunnen daardoor licht in
ontsteking geraken. Dit geldt voornamelijk de pees van den hoefbeenbuiger.
Aan de achtervlakte van de pijp liggen drie pezen achter elkaar. Een
ervan heet de ophangband van de sesambeenderen. Zij hecht zich aan deze
beenderen en aan het boveneinde van het kootbeen vast en dient om het te
sterk doorzakken van het kogelgewricht te beletten. De tweede heet de
hoefbeenbuiger, eindigt aan de ondervlakte van het hoefbeen en ligt tegen
het straalbeen aan. De derde pees is de kroonbeenbuiger, die zich aan het
boveneinde van het kroonbeen vasthecht.
Ben dergelijke gebroken voetas door verkeerd besnijden teweeggebracht,
is al menigmaal de oorzaak geweest van kreupele of vroeg versleten paarden.
Daarom is het zoo verkeerd om maar altijd den straal met den bodem in
aanraking te willen brengen. Dit gaat heel gemakkelijk, als men aan de
verzenen maar goed hakt. Het middel is echter veel erger dan de kwaal.
Alleen goed ontwikkelde stralen kunnen zonder schade door het besnijden
op den bodem worden gebracht.
Te hooge verzenen kunnen op den duur eveneens nadeel doen ontstaan.
Kunstmatig worden zij o.a. aangebracht, wanneer in den winter de uiteinden
der takken van scherpe kalkoenen worden voorzien. Daaraan kan eenigszins
worden tegemoet gekomen, door de verzenen, indien zij sterk zijn, wat
meer dan gewoonlijk te besnijden. Bij den overgang tot het gladde zomer-
beslag is het dan noodig met die lage verzenen rekening te houden en ze
te sparen, daar anders de voetas naar achteren gebroken wordt en de koot
te steil komt te staan.
Vatten wij het voorgaande te zamen, dan komen wij tot het volgende:
1. Er moet naar gestreefd worden den hoef zóó te besnijden, dat de
voetas ongebroken is. 2. Wanneer de verzenen in verhouding tot den toon
te sterk worden ingekort, wordt de voetas in het hoefgewricht naar achteren
gebroken en gaat de koot te steil staan. 3. Wanneer de verzenen in ver-
houding tot den toon te hoog worden gehouden, wordt de voetas in het
hoefgewricht naar voren gebroken, gaat de koot vlakker, schuiner staan en
treedt het paard in den kogel dus te sterk door.
Bij ziekelijke aandoeningen van banden, pezen en gewrichten zija de
toestanden anders , doch daarover te spreken is het hier de plaats niet. Wij
wenschten alleen in herinnering te brengen een beginsel, waarnaar het hoef-
beslag noodzakelijk dient te worden uitgevoerd. Maar al te dikwijls wordt
er niet de minste notitie van genomen en maakt men het hoefbeslag, dat
men gewoonlijk reeds een „noodzakelijk kwaadquot; noemt tot een „noodzakelijk
groot kwaadquot;.
Amstebdam.nbsp;Knipschheb.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Iets over Banden.
Een gewichtige en zeer veel aangewende samenkoppeling is die door ban-
den en beugels. Hierdoor worden in het bijzonder bij hekwerken, vullingen
enz. de staven, stijlen en gebogen gedeelten samengevat, waar zij overigens
bewegelijk moeten zijn. Een band heeft eendeels tot doel de afzonderlijke
deelen tegen doorbuigen te behoeden en aan het geheel meer stevigheid te
geven, het te verstijven. Anderdeels draagt hij in vele gevallen ook voor
versiering bij.
Bij het gepast aanbrengen van deze banden geven zij een geschikte gele-
genheid om bepaalde plaatsen meer op den voorgrond te doen treden en
tevens een gewenschte afbreking van doorgaande, rechte lijnen teweeg te
brengen.
Het aanbrengen van stroppen en banden kan dikwijls ook geschieden op
plaatsen, waar het. klinken bezwaren oplevert. De band komt somtijds ook
voor als een soort van ketting met geledingen van vierkanten of ronden
vorm, zoowel vau plat, rond- als faconijzer, enz. Groote, zware banden
worden afzonderlijk gesmeed en bestaan dan veelal uit twee stukken, die
met sponningen op en in elkander vallen en vastgeschroefd of geklonken
worden. Eijk geprofileerde banden worden ook wel van ijzer of messing
gegoten. Zij kunnen dan niet altijd na het stellen of plaatsen omgeschoven
worden, zoodat het dikwijls voorkomt dat de band bij het bewerken der onder-
deelen reeds moet worden aangebracht. Om er voor te zorgen, dat de band later
niet van zijn plaats kan glijden of geschoven worden, is het veelal noodig
hem op een daarvoor gepaste plaats door het aanbrengen van schroeven of
klinken te bevestigen, waarbij dan dikwijls van versierde rozetten gebruik
gemaakt kan worden.
Halve banden, welke aan de eene zijde open blijven, worden toegepast bij
randen van vullingen, om een gebogen raamijzer te omklemmen, enz. Zij
kunnen door schroefbouten of klinknagels met het raam verbonden worden
en zijn ook geschikt om de vullingen of ramen, bij wijze van ooren, in het
muurwerk te bevestigen.
Onder de banden kan men ook de gegoten en gesmede deelen rangschik-
ken, welke voor versiering om de kolommen, stijlen en staven geplaatst
worden, hetzij zij voor een verbreed voetstuk worden gebruikt of dienen
moeten om het een of ander gedeelte meer in 't oog te doen vallen. Zij
doen dan evenwel niet bepaald dienst als banden, aangezien zij niet gebruikt
worden voor het koppelen of bij elkander houden van verschillende stukken.
Zeer waarschijnlijk zijn zij, die het diploma van bekwaamheid ontvingen,
wel niet ingewijd in alle onderdeelen van „de wetenschap van het hoefbe-
slagquot;, maar over het algemeen blijken zij bruikbare hoefsmeden te zijn en
eene zeer beduidende verbetering van het hoefbeslag in onze provincie kan
dan ook worden aangetoond.
Het diploma aan de leerlingen uitgereikt, kan dan ook ten opzichte van
velen „in Nederland rechtmatig van waarde worden geachtquot;, mits men die
waarde niet overschatte.
* #
#
Het Bestuur meent eindelijk evenzoo eenstemmig dat de door den Voor-
zitter van het Comité gedachte wijziging in den vorm der diploma's geenerlei
practisch nut zou hebben.
# #
*
De Voorzitter der Friesche Maatschappij meldt dat de Vereeni-
ging „het Paardenstamboekquot; in die provincie jongelui aan de Hoefsmidschool
te Amersfoort laat opleiden en bovendien in de provincie zelf cursussen op hun
plaatsen met Rijkssubsidie houdt, waarvan 24 uur aan theorie en 40 uur
aan practijk worden gewijd. Deze laatste zijn mannen in het best van hun
leven, die de practijk volkomen verstaan en met het oog op hun bestaan
zich krachtig inspannen om ook de theorie te leeren.
Bovendien heeft de Vereeniging den maatregel ingevoerd, dat zij de hoef-
smeden, welke een diploma hebben verworven, openlijk aanbeveelt, evenwel
onder beding dat de smeden zich verbinden om hun smederij toegankelijk te
stellen voor den Inspecteur der Vereeniging, opdat deze te allen tijde het
beslag kunne beoordeelen, waartoe een lijst van de beslagen paarden in
den winkel aanwezig moet zijn, welke de Inspecteur kan nagaan. Zoo voor-
komt men, dat de smeden in de oude sleur vervallen.
Naar aanleiding van deze missives heeft de Voorzitter besloten geene andere
voorstellen bij het Dagelijksch Bestuur te moeten doen, alhoewel andere
Landbouwmaatschappijen daaraan hunne goedkeuring hebben gehecht.quot;
Aan het „kort verslag der 897e Vergadering v. h. Hoofdbestuur der Hol-
landsche Mpij. van Landbouwquot;, op 17 April j.1. te' s Hage gehouden, ontlee-
nen wij het volgende:
Van den smedenbond „Hollands Noorderkwartierquot; werd een verzoek ont-
vangen om een subsidie van ƒ 150 voor den cursus in hoefbeslag te Schagen.
Ofschoon de Bond geheel buiten de Maatsch. om werkzaam is, zelfs de
Afd. Schagen was niet bij de oprichting betrokken en de Maatsch. in de
eerste plaats steun verleent aan hare afdeelingen, wordt besloten bij uitzon-
dering, om het goede doel te bevorderen, een bijdrage van ten hoogste ƒ 100
toe te staan, wanneer na afloop van den cursus blijkt, dat dit bedrag noodig is.
Aan de Afd. Schagen zal verzocht worden om een en ander aan den Bond
mede te deelen en ook verder in deze hare tusschenkomst te verleenen.
— Hoefsmidschool te Amersfoort. C. Veldman uit Baflo en Gr. H. Ensink
uit Delden, die sinds 1 October 1900 een cursus aan de Hoefsmidschool
volgden, hebben, na afgelegd examen, met diploma de school verlaten.
# #
*
De volgende acht miliciens van de Bereden Artillerie zijn sinds 1 April
1.1. aan de school gedetacheerd: H. Appeldoorn; N. Daanen; W. Dijkstra;
J. Jonkman; H. W. Lammers; J. van der Linde; J. Gr. Peters; D. Wevers.
—nbsp;Cursussen in hoefbeslag. In dezen zomer zullen waarschijnlijk twee
cursussen in hoefbeslag plaats hebben, en wel één te Sneek en één te Eraneker.
Op elk dier cursussen kunnen voor de practische lessen 10 leerlingen
worden toegelaten.nbsp;(Fr. WeeTchlad.)
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling E. J. Kremer van
Loppersum, geplaatst 3 December 1900, heeft den 4 Mei j.1. de verklaring
ontvangen met goed gevolg gedurende 5 maanden aan genoemde Inrichting
geplaatst te zijn geweest. Zijn plaats wordt ingenomen door Hoeksema van
Eenrum.
—nbsp;Schagen. Het examen in hoefbeslag zal dezer dagen plaats vinden.
—nbsp;Door de Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in
Zeeland is besloten vooreerst geene gelegenheid te geven tot het verwerven
van een diploma als hoefsmid.
Sedert 1 April zijn ingekomen postwissels van M. L. Mathysse te O. totaal
ƒ2.00, genoteerd voor 4de kw. 1900, 1ste kw. 1901 en rest. ƒ 0.50 voor ge-
deeltelijk 2de kw.; H. L. Meijers te S. ab. 1901nbsp;Nijsse te K. ab.
1901 van Leeuwen te N. W. 1ste en 2de kw. ƒ1.50; C. van Boven
te E. voor 2de, 3de en 4de kw. ƒ2.28; J. J. Louws te TJ. ab. 1901 ƒ3;
K. Oons te B. 1ste en 2de kw. ƒ1.50; J. G. Pabst te 's-G. 2de kw. ƒ 0.75
J. G. Hendriks te K. voor gepl. adv. in 1900 ƒ 1.22 en van M. G. van Buuren te
Z. bij verrekening (zie postwissel) voor 4de kw. 1900 en 1ste kw. 1901 ƒ 1.50.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEÏf voor paar-
den met gebrekkige eu
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvi-age bij:
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of V2 '^'ijl' ^^^ zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
STRTJKRAND JES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
iners tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolle,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE, Opruimer
voor
TALK,nbsp;Schroef ga-
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
A
Pneumatieke of Luchtzolen.
□
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
13—15 en ^ig mogelijk maten
17 mM.nbsp;-
draad. Qf beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige leïering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare l^waliteiten.
-ocr page 93-6e Jaargang.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 94-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin, Leeraar aan 'sRijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer-,
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem-,
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H, van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. Iste Regt. Cavalerie te
Zutfen;
.1. B. Larmené, Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen-,
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. Poels , Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. WiERSUM, Rijks-veearts te Groningen.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......83
Een paar in ons land weinig bekende, in Frankrijk nog al gebezigde
88
beslagvormen...................
Hoe dik moet een hoefijzer zijn?.............89
Struikelende paarden.................
Korte mededeelingen.................
Mededeeling over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag ... 94
95
Advertentiën....................
-ocr page 95-GESCHIEDENIS VAN HET HOEEBESLAG,
BOOB
E. LAMÉRIS.
Tweede deel.
H O O E D S T TJ K X 1).
Het Qildewezen2), Leerling, Qeeel en Meester.
De lijfeigenen, welke aan de kruistochten hadden deelgenomen, kregen
de vrijheid; zij vestigden zich in de steden als poorters. Door de meerdere
veiligheid en vrijheden, welke deze poorters genoten, kwamen de handwerks-
lieden uit het platte land zich in de steden vestigen en kochten het poorter-
recht. Daardoor groeide de democratische partij sterk aan, de handwerksman
begon zich te gevoelen, vooral door de predikingen der Kerk, dat alle
menschen voor God gelijk zijn, hetzij het adellijk fluweel of 's huismans
grove kolder zijne leden dekt.
De leden van eenzelfde handwerk vereenigden zich tot eene broederschap,
het gilde; deze gilden begonnen rechten te eischen en kregen langzamerhand
het stadsbestuur in handen. Niemand kon in den Raad komen, zonder lid
van een gild te zijn; zij, die geen ambacht of nering uitoefenden, werden
gelijkmatig over de gilden verdeeld.
Slechts de Schepen-bank stond ook voor niet-gildebroeders open, mits men
geboren poorter was.
De gilden waren verplicht de stad te dienen en te bewaken. In tijd van
oorlog moesten zij de wallen beschermen en ter heirvaart trekken, in tijd
van vrede de muren, torens en grachten in goeden staat houden en 's nachts
bij gedeelten de waak doen.
Oorspronkelijk droegen de gilden een godsdienstig karakter; zij kozen zich
tot Schutspatroon een' Heilige, tot wiens eer in de Kerk een altaar werd
gesticht, waarop dagelijks een mis werd bediend tot heil van het Gild.
Behalve de ambachtsgilden zooals het gild der Bakkers- (Sintnbsp;),
Smeden- (St. Eloy), Timmerlieden- (St. Joseph), Metselaars- (Sint Jan),
Lakenwevers- (St. Lucas) enz. had men ook vereenigingen van den „rijckdomquot;
zooals het Onze-Lieve-Vrouwen-gild, het Heilig-Kruis-gilde enz.
In menigen gildebrief leest men de uitdrukkelijke bepaling, dat het entree-
geld der leerknapen moest strekken „tot des outaers behoufquot;.
Dit bestond soms in „twee pond wasse, of die waerde dair men twee pont
was om cooptquot; zijnde 8 stuivers. Dit was verschillend al naar mate de
1nbsp; Bij het negende hoofdstuk, zie Mei-afl., behooren nog een paar afbeeldingen te
worden toegevoegd, die vermoedelijk in Juli kunnen worden verstrekt.nbsp;Red.
2nbsp; Zie het werk van den Heer Brouwer Ancher.
-ocr page 96-leerknaap een meesterskind, een poorterskind of een vreemdelmg was. Nu
eens moest de leerling, dan weer bij uitzondering de Meester het entreegeld
betalen. Bij de smeden in Amsterdam had deze wisseling zelfs driemaal
plaats: in 1491 betaalde de leerknaap, na 1536 de meester en in 1554
wederom de leerknaap.nbsp;..
De leerlingen werden ingeschreven in het leerlingenboek; zij moesten een
wettelijk aantal leerjaren doormaken, alvorens tot de meesterproef te worden
toegelaten. De kunde, in dat tijdsbestek verworven, moest den hechten
grondslag vormen, waarop die leerling, eenmaal knecht of meester geworden,
Lu kunnen voortbouwen. In die jaren moesten de liefde en de ijver voor
zijn vak opgewekt en aangekweekt - en tevens zijn zedelijk gevoel ont-
wikkeld worden, opdat hij tot een eerzaam en nuttig poorter en waardig
Gildebroeder zou opgroeien. In 't belang eener goede, ononderbi-oken op-
leidin- bepaalde men, dat een leerling niet dan voor een bepaald aantal
jaren quot;aangenomen mocht worden. De meester mocht een leerling met weg-
zenden, tenzij het na een onderzoek van de Overlieden van het Gilde, om
slecht gedrag als anderzins, was toegestaan.
In de ordonnantiën van het St. Eloy's gild te Amsterdam van den 31
Januari 1533 leest men: dat alle meesters van de voorsz., zes ambachten,
leerknechten aangenomen hebbende, die knechten niet en sullen mogen
oorlof geven, ofte van hen luyden mogen laten gaen, voor ende aleer de
aengenomen tyd omme gekomen sal sijn; op pene van een gouden Wilhelmus
schild, te betalen in de voorsz. armebosse.
Zulk een weggezonden leerling mocht door geen anderen meester worden
aangenomen.
De meester mocht niet meer dan één of hoogstens twee leerknapen houden;
ook was hij beperkt in het aantal knechts, waaruit blijkt het streven van
het gildewezen, om de onderlinge gelijkheid van de leden derzelfde broeder-
schap zooveel mogelijk te bevorderen.
De leerknapen stonden onder bescherming van de Overlieden van het
gild, die als „Vaders en Mombersquot; optraden. Had de leerling het bepaalde
aantal jaren trouw en eerlijk gediend en zich voldoende in zijn vak be-
kwaamd, dan werd hem een leerbrief uitgereikt; soms eerst na het afleggen
van een leerproef voor de Overlieden.
Zoo werd de leerling dan Gezel en trad de wijde wereld in, voorzien van
zijn leerbrief, dat getuigschrift van vlijt, kunde en goed gedrag. Het was
echter niet gemakkelijk, werk te vinden, daar de meesters beperkt waren
in het houden van werckgesellen, meestal niet meer dan twee, later
echter meer.
De gezellen meldden zich tot het verkrijgen van werk bij den gildenknecht
aan, deze besteedde ze bij den meester. Daarop moest de gezel zich bij de
Overlieden op de gildekamer in een register laten inschrijven, waardoor hij
vrije knecht werd, in tegenstelling met het losse werkvolk, dat niet door
de Overlieden erkend en die onvrijen genoemd werden.
Ook de dagelijksche werktijd was aan beperkende bepalingen onderworpen.
Bij ordonnantie van den 13en December 1491 was het den grofsmeden niet
geoorloofd, vuur in hun smidse aan te houden dan tusschen Paschen en
Kerstmis van 's morgens 4 tot des avonds 8 uur, van Kerstmis tot Pasclien
van 's morgens 4 tot 's avonds 7 uur.
Bij drukke bezigheden mocht de meester met vergunning van den Deken
of des Bosmeesters één nacht per week overwerken, maar moest voor iederen
nacht een stuiver ten voordeele van de Armenbus oiferen.
In sommige ambachten was het loon vastgesteld door de overheid; men
hield er zich echter niet streng aan. In den regel waren de daghuren zoo-
danig berekend, dat een bekwaam, oppassend werkman er met zijn gezin
goed mede rond kon komen en nog een gedeelte voor den ouden dag kon
afzonderen. Dit was trouwens noodzakelijk, want een' gezel werd bij ziekte
of ouderdom geene ondersteuning verleend, slechts een gildebroeder kon
deze vorderen en slechts meesters waren gildebroeders. Het meest had de
knecht rekening te houden met den leerjongen, deze verdiende geen loon,
en werkte ijverig, omdat van zijn ijver het bereiken van zijn doel afhing.
Was er in het ambacht weinig vertier, dan bedierven zij de markt voor den
gezel, terwijl zij tevens voor de toekomst het aantal concurrenten ver-
meerderden.
De gezellen hielden daarom dikwijls oproerige vergaderingen, om tegen
de bepalingen betreffende het aantal leerlingen op te komen.
Om als gildebroeder aangenomen te worden moest de gezel een proefwerk
leveren, de meesterproef.
Door het stadsbestuur werden de bekwaamste Gildebroeders benoemd tot
Proefmeesters en meestal werden daarvoor de Overlieden van het Gilde aan-
gewezen. Zij waren door den eed in handen der Burgemeesteren afgelegd,
verplicht om met strengheid en rechtvaardigheid en zonder aanzien des
persoons te handelen. Waar de bepaling van het te leveren proefstuk van
de „discretiequot; der Proefmeesters afhing, vereischte dit ambt een diep gewor-
teld rechtvaardigheidsgevoel.
Bij het St. Elov's gild te Amsterdam werden de proefwerken het eerst
bij ordonna.ntie van den 26 Januari 1530 vastgesteld.
Onder het St. Bloy's gilde ressorteerden in dien tijd behalve de Smeden,
ook Sloten-, Messen- en Harnasmakers, de Koperslagers en de Kamscherpers.
De Grofsmeden waren verplicht te maken „eenen voerhamer met een schot-
spijckergat ende eenen sevenduym gemaeckt onder drie hamersquot;, de Sloten-
makers „een nachtslot aen beyde syden op te sluyten ende daerby een sleutel
smedenquot;, de Harnasmakers of Zwaardvegers „sullen opreyden een rapier
metten Lftquot; hetgeen later wegens de toenemende weelde werd veranderd
in een rapier of zijdgeweer „versilvert op sne, verguit geciseleert en met
silver ingeslagenquot;.
Op andere plaatsen vormden de hoefsmeden soms met de spoor- en gebit-
makers een gilde en moesten als proefstuk leveren een hoefijzer met de
daarbij behoorende nagels.
Zoolang de proef duurde, werd niemand in de werkplaats toegelaten, dan
de proefmeesters; dezen kregen eene vergoeding voor hun tijdverlies. Wan-
neer de gestelde proef niet aan de eischen voldeed, werd de Proevelmg voor
een jaar teruggezonden. Was het examen met gosd gevolg afgelegd, dan
werd' hij Meester en moest dan eene bepaalde som betalen, het inkomgeld,
om als Gildebroeder te worden opgenomen. Niemand moclit zich als baas
vestigen, die geen gildebroeder was. Kon hij niet over eenig kapitaal be-
schikken dan ging hij zich als meesterknecht verhuren bij Gildebroeders of
Weduwen van dezen. Het inkomgeld kwam ten voordeele van het gild en
verschilde, evenals bij de aanneming van leerknapen, of de nieuwe meester
gildebroederszoon, poorterszoon (uit dezelfde stad) of een vreemdeling was.
Eenmaal lid van de broederschap geworden, rustte op hem de zedelijke
verplichting, het gild te steunen en te helpen onderhouden, waarvoor men
eene iaarlijksche bijdrage, de jaarzang, van hem vorderde. Dit woord wijst
terug naar den Katholieken oorsprong ; het jaarfeest van den Beschermheilige
werd met bijzondere lofliederen gevierd, bij welke gelegenheid dan tevens
de jaarlijksche contributie werd ingevorderd.
De Smeden te Amsterdam bepaalden in 1491, dat de Overlieden het
werken mochten verbieden aan hem, die zijn geld niet betalen wilde; wie
daaraan niet gehoorzaamde, moest een gouden Wilhelmus schild betalen.
Deze jaarzang vormde met het bedrag der boeten en inkomgelden het
vaste inkomen van het gild en diende tot onderhoud van oude, verarmde
of gebrekkelijke gildebroeders en tot het houden van het jaarlijksche
gildemaal.nbsp;£• • j.
Dat aan zulk een disch de matigheid niet steeds voorzat, behoeft met
gezegd te worden. Onze voorvaders stonden bekend als liefhebbers van een
hartigen beet en een stevigen dronk. Elke gildebroeder was verplicht bij
dezen maaltijd tegenwoordig te zijn. Was hij ziek of op reis, dan moest hij
toch zijn aandeel betalen. De Smeden van Amsterdam bepaalden echter,
dat de op reis zijnden slechts half geld zouden betalen, de Kleermakers
zonden den zieken medebroeder zijne portie thuis.
Het maal bestond uit degelijke en stevige spijzen, degelijk en eenvoudig
als de aanzittende gasten zelf; de Schenker ging ijverig rond met zijn blin-
kend gepoetste tinnen of koperen kannen. In vele stedelijke museums vindt
men gildebekers, dikwijls van gedreven zilver. Een schoon exemplaar is de
Gildebeker van St. Eloy te Arnhem.
Verder bestond in het gild een armenbos. Bij sommige gilden kon een
gildebroeder zich inkoopen, bij andere werd hij daarvan lid door zijn inkom-
geld te betalen en waren dus Gild en Armenbos onafscheidelijk.
Tot onderhoud van de Bos betaalden de Smeden van Amsterdam in 1624
per jaar 24 stuivers, terwijl als bijzondere iukomste van het Smidsgild het
recht van Kolenmaat behoorde.
Geen smidskolen mochten in Amsterdam ingevoerd worden, alvorens zij
gekeurd en hermeten waren. Van dat hermeten betaalden in 1533, zoowel
de kooper als de verkooper, een duit per „boetquot;, 1 boet = 11.724 HL,
aan de Armenbos boven het gewone meetloon.
Dit werd in 1608 verhoogd met een oortje, wegens de slechte tijden en
eene heerschende ziekte, waardoor de „Bosse merckelick verachtert ende
beswaert was.quot;
Den 25 Januari 1675 richtten zich de Overlieden van het Smidsgilde
opnieuw met een smeekschrift tot het Gerecht, verklarende „hoe dat door
dese sware tyden hunne neeringe en handwerk seer is verloopen, en het gild
soodanig ten agteren geset, dat sy niet langer en sullen kunnen de kranke
en behoeftige alimenteren en versorgen, gelyk al bereyds eenigen tyd her-
waerts niet meer dan 30 stuyvers sweeks aan de kranken hebben können
uytdeelen, daer ymand die siek is onmogelyk mede toe kanquot;. Daarover
gevoelden de Overlieden zich bezwaard en waren saamgekomen om in ernstige
beraadslaging een middel te vinden ter keering van dit euvel. Hunne con-
clusie was, dat zij „niet beter können uytvinden omme met de minste
beswaernisse eenig soulagement te hebbenquot;, dan eene nieuwe verhooging van
het meetloon, die ook door de Gildebroeders naar hun zeggen, gaarne zou
gezien worden, omdat het voor hen per hoofd weinig meer drukkend zou
zijn, daar een smid met een tamelijke clientele amper tien boet kolen per
jaar' noodig had. Derhalve verzochten zij van degenen, die buiten het gild
waren in plaats van de veertien penningen, tot nog toe betaald, voortaan
twee stuivers te mogen vorderen en de twaalf penningen van de Gildebroeders
op anderhalven stuiver te mogen brengen. Door deze vermeerdering van
inkomsten zagen zij kans den zieken een rijksdaalder 's weeks uit te keeren,
„gelyk yemand die krank of arm is, en daar af leven moet, nu in deze tijd
voor seven dagen wel van nooden heeftquot;. De Heeren van den Gerechte
stonden deze verhooging slechts ten deele toe en bepaalden in de plaats van
de verlangde twee stuivers anderhalve en in plaats van de anderhalve één
stuiver als profijt van het meetloon voor de Bos. Van deze gelden werd
door den Busmeester aan die verarmde en zieke gildebroeders wekelijks uit-
gekeerd, welke een jaar lang aan de Bos hadden gecontribueerd, en zijn
ziekte of gebreken bekend had gemaakt aan den Busmeester of Overlieden.
Degene, die door eene slepende ziekte of eenige andere krankte was aan-
getast, of wien buiten zijn schuld een ongeluk overkwam en daardoor het
werken werd belet, genoot volle subsidie. Werd hij echter in de kroeg bij
de bierkan aangetroffen, dan hield de ondersteuning op, tevens wanneer hij
in zooverre hersteld was, dat hij zijn ambacht weer kon uitoefenen.
Werd een gildebroeder lam, kreupel enz. en behield hij daarbij een gezond
gestel, dan kreeg hij de helft van het ondersteuningsgeld. Ook ouden van
dagen konden hun recht op ondersteuning laten gelden.
Was de gildebroeder nog iets aan het Gild schuldig, dan werd dit van de
wekelijksche uitkeering ingehouden, totdat dit geheel gedelgd was, eerst van
dat oogenblik werd hem het ziekengeld uitbetaald. Werd hij door vechten
gekwetst, dan kreeg hij niets, tenzij hij kon bewijzen, dat „'t selve hem
verradelijcke gedaen, ofte met force hem over den hals gedrongen waer,
ende hy noyt metten genen, die 't hem mocht gedaen hebben, twist ofte
onminne gehad haddequot;.
De gezellen genoten van al deze voorrechten niets. Voor hen bestond
geen gilde. Werden zij ziek, of kwam de oude dag met zijne gebreken,
dan moesten zij van het overgegaarde zien rond te komen of de liefdadig-
heid der stad of die van particulieren inroepen.
{Wordt vervolgd.)
-ocr page 100-BEN PAAR IN ONS LAND WEINIG BEKENDE, IN PEANKRIJK
NOG AL GEBEZIGDE BESLAGVOEMEN.
Op de tentoonstelling te Parijs in 1900 viel mij een beslagvorm op, ge-
brnikelijfe tegen het inballen van sneeuw. Daar in Utrecht enr omstreken
hiertegen weinig of niets wordt gedaan — alleen enkele luxepaarden loopen
op hoef buffers — kan het mogelijk nut hebben dien eenvoudigen vorm hier
te vermelden.
In ieder ijzer komen bij bedoelden vorm 4 schroefgaten voor, twee in den
toon en in het einde van ieder tak een. Verder heeft men een dekplaat,
die tegen de ondervlakte van het ijzer kan worden aangelegd en bevestigd
door de 4 gewone schroeven. Zeer eenvoudig en weinig kostbaar dus!
Alleen wanneer er weinig of geen sneeuw ligt, zal de plaat spoedig door-
buigen en bij de schroeven uitscheuren. Maar als er weinig of geen sneeuw
is, behoeft men de plaat immers ook niet te laten zitten, is er geen of
weinig gevaar voor het inballen van sneeuw.
De vorm komt grootendeels overeen met het bekende plaatijzer, waarvan
men bij paarden met een hoefverzwering, dienstdoende op harde wegen,
ten onzent wel gebruik maakt.
*
# *
In de tweede plaats vielen mij eenige gummibeslagen op, waarvan hier-
onder een in beeld is weergegeven, welke beslagen ten doel hebben de uit-
zetting van den hoef te bevorderen en den stoot, bij het neerkomen van
den hoef op den bodem, eenigermate te breken. De beide figuren zijn zoo
duidelijk, dat een nadere omschrijving mijns inziens overbodig mag worden
geacht.
UtrecM.nbsp;C. Eoodvoets,
onderwijzer in het hoefsmeden aan
de Ambachtschool.
HOE DIK MOET EEN HOEFIJZER ZIJN?
Op deze vraag is geen positief antwoord te geven en wel, omdat de paarden
zoo zeer in taille en gewicht uiteenloopen, zoodat ook de hoeven in grootte
van elkander verschillen. Tevens worden de paarden voor zeer niteenwij-
kende diensten gebruikt, wat eveneens van invloed is op de dikte van het
hoefijzer.
Ais algemeene regel blijft gelden, hoe zwaarder paard, hoe grooter de
hoef en hoe dikker ijzer. Het is dan ook niet mogelijk om met één cijfer
de dikte in mM uit te drukken. Men zal twee grenzen moeten opgeven
waartusschen de dikte mag variëeren bij de verschillende soorten van paarden.
In de mij hier ten dienste staande handboeken en voorschriften omzeilt
men deze klip dan ook handig, door op te geven ongeveer als volgt: „De
dikte van het ijzer moet zoodanig wezen, dat het 5 a 6 weken kan onder
liggen zonder doorgesleten te zijn i). De dikte wordt dus afhankelijk ge-
maakt van het meerdere of mindere afslijten.
Gedeeltelijk is dit juist, het ijzer moet een genoegzame dikte hebben,
dat het paard niet opnieuw beslagen behoeft te worden, omdat de ijzers
doorgesleten zijn. Bij stalhouders- en sleperspaarden zal dit toch nog wel
meermalen noodig zijn, evenals bij paarden met afwijkende gangen en
standen. Door het inwellen van staal kunnen we dit dikwijls verhelpen.
Het heeft evenwel geen reden om bij zulke paarden maar steeds dikkere
ijzers onder te leggen, want die zullen aanleiding geven tot een moeilijken
en stootenden gang, waardoor zulke ijzers spoedig losraken, wat de bekende
gevolgen na zich sleept.
Anderdeels is dit niet juist, want het afslijten van de ijzers is bij luxe-,
landbouw- en legerpaarden veelal zoo gering, dat het ijzer deswege wel 10
weken kan liggen, zoodat men er heel veel dunner ijzer zou kunnen onder-
leggen. De militaire hoefsmid komt dan ook dikwijls in de verleiding —
ik weet het bij ondervinding — om het oude ijzer weer te gebruiken, na
het even in het vuur te hebben gedaan om het nieuw te doen schijnen.
Het „voorschrift nopens hoefbeslagquot; bij het Nederlandsche Leger van 1897
zegt hetzelfde omtrent de dikte en toch zag ik, ondanks de weinige af-
slijting bij de meeste paarden, zelden ijzers die dunner waren dan 9 mM.
Waar de grenzen zoo vaag zijn aangegeven en de smeden des ondanks geen
dunner ijzer gebruiken, meen ik hieruit de conclusie te mogen trekken,
dat de ervaring geleerd heeft, dat dunnere ijzers niet verkieslijk zijn.
Voor de artillerie van het Indische Leger vond ik echter een voorschrift
van 1892, dat sedert vervallen, maar nog niet vervangen is, waarin wordt
opgegeven, dat het ijzer 5 a 6 mM. dik moet zijn. Onmiddellijk moet ik
hieraan toevoegen, dat ik bij de batterijen nimmer een ijzer zag dat overal
een dikte had van niet meer dan 6 mM. Wel dat het naast de lip met
dikker was, maar de takken waren steeds zwaarder. Zonder verder op
deze onregelmatigheid in dikte in te gaan, kom ik tot de gevolgtrekking.
1) Schimmel, De Hoefsmid, 1896.
-ocr page 102-dat ook hier de ervaring, zelfs in strijd met de voorschriften, den smeden
geleerd heeft naar dikkere ijzers te grijpen.
Nadat de omwenteling in het hoefbeslag is gekomen en de zware hoef-
ijzers met kalkoenen en stooten plaats hebben moeten maken voor het
ritsijzer van geringere dikte en zwaarte, is men wel eenigszins tot een
ander uiterste overgegaan en heeft alle heil verwacht van lichte ijzers.
Ik ontken niet het voordeel, dat dit opgeleverd heeft om de eigenaren te
dwingen hunne paarden ten minste eenigszins op tijd te doen beslaan en
ze niet meer 10 weken of langer te doen loopen, omdat de ijzers nog niet
dóór waren, aangezien dat tijdstip nu in elk geval veel vroeger zal komen,
en ze noodzaakt het beslag na korteren tijd te doen vernieuwen. Evenmin
ben ik blind voor het nadeel van te zware ijzers. Maar is het wel
volkomen juist, dat een ietwat zwaarder ijzer de paarden zoo zeer ver-
moeit? Het mag misschien waar zijn voor een renpaard, dat naar het ge-
wicht gehandicapt wordt. Maar hoe weinig is dit op den geheelen paarden-
stapel! En hier staat nog tegenover, dat men bij de Amerikaansche hard-
dravers juist de ijzers of wel de ondervoet verzwaart. Toch niet om de
snelheid te verminderen zou ik zeggen?
Hoe klopt dit met elkander ? Bij twee paarden, die beide voor de lange
baan gebruikt worden, doet men bij het eerste alles om het ijzer licht te
maken en bij het andere bezwaart men het. Toch geschiedt beide met het
zelfde doel, n.1. om de snelheid te vermeerderen. De verklaring, dat het
eerste paard rent en het tweede draaft en bij een zwaarder ijzer zijn beenen
beter optrekt en strekt, waardoor de passen langer worden, kan me niet
geheel bevredigen. De harddraver moet toch evenzeer, bij eiken pas, dit
meerdere gewicht opheffen. Vermoeit hem dit niet en een renpaard wel,
dat nog het voordeel heeft, zich niet in een aangeleerden gang te be-
wegen zooals de draver moet doen ?
Maar verondersteld, dat deze verklaring juist is. We gebruiken het mee-
rendeel van onze paarden in draf en niet zoo, dat we gedurende een korten
tijd de uiterste krachtsinspanning vorderen.
Waarom dan overal de voordeelen van lichte ijzers zoo breed uitgemeten,
terwijl men er zich in de praktijk toch niet aan houdt om een dikte aan
het ijzer te geven even voldoende om 5 a 6 weken te kunnen blijven liggen?
Ik schrijf dit toe aan het feit, dat men bij het invoeren van het ritsijzer,
te veel van het goede heeft gewild en daardoor het doel eenigszins voorbij
is gestreefd. Van dien tijd dateert waarschijnlijk ook de uitspraak „dat
het ijzer beschouwd moet worden als een kunstmatige draagrandquot; en hieruit
volgt logisch, dat het ijzer maar zoo dik behoeft te zijn, dat het 5 a 6
weken kan liggen, dus dat het gedurende dit aantal weken slechts de func-
tie van kunstmatige draagrand behoeft te verrichten. Als zoodanig heeft
het ijzer niets te doen dan de natuurlijke draagrand voor afslijten of af-
brokkelen te beschutten. Maar daarmede is de taak van het ijzer niet
afgeloopen, het moet tevens de inwendige deelen van den hoef beschutten
tegen het voortdurende schokken op het harde plaveisel. Op de harde
wegen loopt een onbeslagen paard dan ook pijnlijk. De hoef, hoe goed
ook, is op den duur niet bestand tegen dit schokken. Rijdt men zulk een
paard en komt men van het plaveisel op zachten bodem, dan wordt de
gang in eens ruimer. Het zelfde gebeurt wanneer men zoo n paard beslaat.
Als met een tooverslag is de pijnlijke, stramme gang, die het onbeslagen
paard had, verdwenen. Merkwaardig is me dit ook gebleken bij een wagen-
paard, dat onbeslagen was en reeds tweemaal had geleden aan hoef bevan-
genheid. Op mijn advies werd het beslagen en de ziekte, hoezeer zulk
een paard daarvoor gevoeliger is dan een ander, keerde niet terug.
Delpérier 1) zegt in het Eec. de Med. Vet. 1899, dat het juist het grootere
gewicht, dus de massa is van het ijzer, die den stoot zoo goed breekt. Hij
heeft eenige proeven genomen om dit te bewijzen en geeft zelfs een formule
op om door meting van den hoef het gewicht van het onder te leggen ijzer
te bepalen en komt o.a. tot de gevolgtrekking, dat het breken van den
stoot evenredig is met het gewicht van het ijzer, zoodat men, binnen zekere
grenzen, de ijzers zwaarder moet maken dan theoretisch wel wordt voor-
geschreven.
Met deze conclusie kan ik mij vereenigen en constateer het feit, dat de
practijk hierin gelijk geeft, omdat men steeds bij gewone gebruikspaarden,
ook bij die welke onder goed veeartsenijkundig toezicht staan, dikkere ijzers
onder legt dan de afwijking wel noodzakelijk maakt.
Als minimum dikte zou ik voor een Indisch paard dan ook 7Va mM en
bij een Buropeesch paard 10 mM opgegeven willen zien.
Makasser.nbsp;W. van der Burg.
STRIJIKBLENDB PAAEDBN.
Een paard, dat stijf, krachteloos of lui is, brengt zijn beenen slecht voor-
uit en licht ze niet voldoende op. Bij het gaan vindt de voorhand dan niet
genoeg ondersteuning en komt het gemakkelijk tot aanstooten met den toon
van den hoef, tot overknikken in den kogel en tot vallen. Het struikelen
gebeurt echter ook bij overigens goed gaande paarden, wanneer zij zóó be-
slagen zijn, dat de hoeven niet vlak worden neergezet, doch het eerst met
den toon den bodem raken. Wanneer de gang snel is of de voorhand sterk
belast is, zooals bij rijpaarden, dan is de kans van vallen begrijpelijkerwijs
grooter, er ontstaan dikwijls hevige verwondingen van kogels en knieën.
Een goed ruiter, een niet slaperige koetsier, die zijn paard in de hand
heeft, weet het vallen dikwijls te voorkomen. Doch ook de smid kan daar-
aan veel doen.
Terecht wordt het aanstooten meermalen gezocht in te lange hoeven.
Het is evenwel niet genoeg de hoeven goed in te korten. Vooral de toon
dient sterk te worden besneden en zijn lengte in overeenstemming te worden
gebracht met de hoogte van de verzenen. Een paard met een gebroken
1) Zie ook »De Hoefsmidquot; 1900, Afl. 6. Invloed van het beslag op de gevoeligheid
van den hoef, door C.
voetas, dus waar koot en toon niet in dezelfde richting staan, stoot gemak-
kelijk aan en knikt in den kogel naar voren licht over, omdat bij zulk een
paard de kogel steil staat. Dus de verzenen vooral niet te laag maken, ze
desnoods door verdikte takken ophoogen , dan zal het paard in den kogel
dikwijls beter doortreden en de kans voor struikelen verminderd worden.
Een steile koot is wel dikwijls, doch niet altijd een gevolg van te laag
gehouden verzenen. Zij kan natuurlijk zijn en dan is de voetas ook onge-
broken en hebben dus toon en koot van huis uit een zelfde richting. Dit
moet zoo blijven en verandert men bij volwassen paarden ook niet. Bij
versleten paarden staat de koot ook dikwijls te steil; daaraan valt even-
min iets te veranderen. De gewrichten hebben hier hun bewegelijkheid
voor een deel verloren, banden en pezen zijn verhard en verkort.
Het streven echter naar het verkrijgen van een zelfde richting van koot
en toon moet altijd behouden blijven. Dit vermindert zeer dikwijls het
aanstooten en vallen.
Een andere oorzaak voor het aanstooten ligt in het ontbreken van een opzet
aan de voorijzers. Zonder opzet is de toon van zelf langer en rolt het paard bij
de beweging minder gemakkelijk over den toon. En die opzet is toch zeer
natuurlijk, wij zien bij elk onbeslagen gaand paard een vermeerderde afslij-
ting aan den toon. Er zijn weliswaar veel paarden, die in den toon sterk
slijten, omdat zij op den harden weg veel en zwaar moeten trekken; ik meen
echter dat bij paarden, die voor licht werk gebezigd worden, menigmaal
het staal uit deu toon weggelaten kon worden, indien er wat opzet aan het
ijzer werd gegeven. Een goede gelijkmatige opzet aan te brengen, vereischt
zorg. Voorijzers met een opzet doen het paard dus gemakkelijker gaan en
minder aanstooten, terwijl de ijzers niet zoo spoedig vernieuwd behoeven te
worden.nbsp;Knipscheer.
De algemeen bekende en hooggewaardeerde vee-arts G-. Fleming, oud-
chef van den militairen veeartsenijkundigen dienst in het Engelsche leger,
is overleden. Fleming heeft veel geschreven, vooral op het gebied van hoef-
beslag. Zijn werk over de geschiedenis van dit vak is een standaardwerk
voor de geheele wereld, dat reeds sedert geruimen tijd uitverkocht is.
— De oirsus in hoefbeslag in Holl.Koorderkwartier, den 4 Nov. 1900 aan-
gevangen, is den 24 en 25 Mei' geeindigd. 12 candidaten werden, voor het
examen toegelaten, waarvan 8 slaagden, ter verkrijging van een diploma, nl.
J. Smit, Barsingerhorn {goed)-, J. de Geus, Nieuwe Niedorp isoei)-, D. Eogge-
veen Lz., Schagen; J. Roggeveen, Schagen; O. Veerman, Winkel; J. B.
Muller, Binnenbreek; P. Dekker, Zijpe; J. Bakker, Anna Paulownapolder,
allen met voldoende.
De diploma's zullen door het Hoofdbestuur van den Smedenbond, ge-
naamd Holl. Noorderkwartier, aan bovengenoemde beeren uitgereikt worden.
—nbsp;Hollandsche Maatschappij van Landboiiw. In de vergadering van het
Hoofdbestuur, gehouden 15 Mei j.1., is besloten aan de Afdeeling Goiida
dier maatschappij, op haar verzoek, een bijdrage te verleenen in de kosten
van een op te richten cursus in hoefbeslag.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling H. Rowaan van
Spijk, prov. Groningen, sedert 14 Januari j.1. aan genoemde inrichting ge-
plaatst, verlaat deze den 15 Juni, terwijl hij wordt opgevolgd door Hage-
n o u w van Ten Boer.
—nbsp;Wedstrijd voor hoefsmeden vanwege de Overijselsche Maatschappij van
Landbouw.
Zeer waarschijnlijk zal deze wedstrijd in de tweede helft dezer maand
plaatsvinden. De datum is nog niet vastgesteld. Er zijn 14 aangiften ter
deelneming, waarvan 2 uit Enschedé.
Aanvankelijk had het Hoofdbestuur dier Maatschappij het voornemen
zoowel te Enschedé als te Almelo een wedstrijd te doen houden. In ver-
band met de ingekomen aangiften werd besloten alle mededingers in Almelo
te laten werken. Voor ieder wedstrijd had genoemd Bestuur een prijs van
ƒ 50 en een van ƒ 25 uitgetrokken. Nu is in overweging genomen ieder
deelnemer, die geen prijs mocht behalen, eenige schadevergoeding voor
tijdverlies en onkosten te verstrekken en het voor prijzen beschikbare
bedrag ineens te noemen. De jury kon deze som dan naar billijkheid, in
verband met de getoonde bekwaamheden der prijswaardige mededingers, tot
verdeeling brengen. Deze regeling komt ons rechtvaardig en passend voor.
De wedstrijd kan in één dag worden beslist als er een flinke beslagplaats
en 4 vuren beschikbaar zijn.nbsp;Red.
— Op het programma voor de Algem tentoonstelling, die het volgend jaar
te Alkmaar zal worden gehouden, worden vanwege de Holl. Maatschappij
van Landbouw o.a. ook prijzen uitgeloofd voor een wedstrijd van hoefsmeden.
_ Een ongeluk met een paard iu den noodstal. Hoefbeenbreuk. In het
Duitsche Tijdschrift voor Veeartsenijkunde (Orgaan voor mil.-paardenartsen)
1901, blz. 27, bericht de paardenarts Dietrich een eigenaardig ongeval
met een offlcierspaard bij het beslaan. Het paard trok zijn linker voor-
voet los, die door den smidsjongen voor het beslaan werd opgenomen,
waarbij 'het een steigerende beweging maakte en toen met dezen gebogen
voet neerkwam op den vloer van den noodstal, en wel met den hoornwand
van het toongedeelte. Er werd een knappend geluid gehoord en het paard
ging niet meer op dit been staan. Na een behandeling gedurende 4 weken
werd het dier als ongeneeslijk afgemaakt. Het bleek toen dat het hoefbeen
middendoor was gebroken.
Hoewel in dit geval den helper, die het been ophield, geen verwijt is te
maken, kan het toch voor hoefsmeden geraden zijn voorzichtigheid in acht
te nemen. Men late den opgenomen hoef langzaam weder op den grond
zakken. Bij het plotseling loslaten komt de hoef snel op den grond, zoo-
dat het paard het been soms niet in normale stelling kan brengen.
M. Lungwitz.nbsp;(-öe^ Hufschmied, no. 2).
-ocr page 106-Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
DB MBBST GEBEDIKBLIJKE SIBRVORMEF.
De smederij wordt een kunst-smederij, zoodra daar niet alleen voor het
doel geschikte vormen en constructies worden gekozen, maar vooral ook de
meer of mindere sierlijkheid, het leveren van schoone vormen, op den voor-
grond treedt.
Verschillende tijden hebben verschillende opvattingen over het schoone
der vormen, doch met het oog op het materiaal is men altijd aan zekere
voorwaarden gebonden, omdat elk materiaal zijn eigenaardige techniek vraagt.
Hierdoor komt het, dat vele enkelvoudige versieringsvormen wel meer of
minder veranderen, maar in hoofdzaak altijd weder optreden, zoodat zij de
blijvende motieven voor het toepassen van schoone vormen aangeven. Alles
kan niet worden opgenomen, zoodat we ons alleen tot het gewichtigste zul-
len moeten bepalen.
I. Versierde staven.
Het versieren van gladde staven was vroeger veel meer het werk van den
smid dan thans, nu onze walswerken zoo verschillend gefaconneerde staven
leveren.
Wij hebben aan het Mannstaedt-ijzer reeds een afzonderlijke afdeeling
gewijd (zie vorige jaargang), waaruit kan gezien worden, dat het voor onzen
tijd alle vroegere soortgelijke bewerkingen nagenoeg overtollig maakt. Het
zou zeker dwaasheid zijn om door handwerk te vervaardigen, wat het wals-
werk beter en goedkooper levert. Evenwel blijft ook daarbij altijd nog veel
voor het handwerk te doen over en, waar het te doen is om het vervaardigen
van voorwerpen naar oude modellen, moet op zijn tijd ook de oude bewer-
king weer gevolgd worden.
Het winden of omdraaien der staven in gloeienden toestand is reeds
besproken.
Dit kan gemakkelijk uitgevoerd worden en geeft een zeer goede afwisseling
bij lange, vierkante en platte ijzeren staven.
Het omwikkelen van rond ijzer met dik draad geeft een soortgelijk aanzien
als door omdraaien verkregen wordt, terwijl deze bewerking eveneens ge-
makkelijk is uit te voeren. Daar het ronde ijzer bij het omwinden natuurlijk
zijn vorm zou behouden, is hierdoor een verandering voor dezelfde soort van
versiering verkregen.
Het uithakken of uitkerven van staven met het daarna omwinden of door-
vlechten van deze deelen geeft wel sierlijkheid, doch is ook een moeilijke en
tijdroovende bewerking. Het Mannstaedtsche vierkante ijzer met cylinder-
vormige, ronde hoeken is hiervoor bijzonder goed geschikt.
Herhaalde doorstekingen tot het vormen van een roostervormig geheel zijn
ten tijde der renaissance buitengewoon geliefd geweest en geven steeds een
goede werking. Aanslaglij sten en omlijstingen werden vroeger dikwijls door
het inslaan of uithakken van ornamenten, door ciseleerijzers, graveer- en
steekbeitels, versierd.
♦
Dit kan voor kleine voorwerpen zeer veel goeds opleveren, docli is voor
groote zeker te vlak en te onbeduidend.
Hoogten of verhevenheden op staven, worden door het smeden in zalen
verkregen, maar zijn dan zelden scherp genoeg om daardoor de juiste vormen
goed te doen uitkomen.
Verdikkingen van staven tot het vormen van rondloopende profielen kun-
nen eveneens in zalen gesmeed worden, hoewel dit tijdroovend werk niet
meer voor onzen tijd past.
Lijst- en kruisvormige staven, zooals die in den baroktijd zeer veel ge-
bruikt werden en wel in het bijzonder bij bekronende afsluitingen, waren
vroeger ook zeer bewerkelijk van samenstelling, terwijl het hedendaagsche
walsijzer de desbetreffende profielen geheel afgewerkt levert, zoodat zij
alleen aan de einden nog af te werken zijn.
Het op- en uitrollen tot voluten en spiralen is een zeer algemeene techniek,
welke in alle stijlen voorkomt; het minst wel in de laat-gothiek.
De jsomaansche stijl, die van de vroeg-gothische en de renaissance blij-
ven met bun spiralen ongeveer in platte vlakken. In den barok-, rococo-
en pruikentijd worden de einden der voluten, de oogen, uit het platte vlak
al meer en meer naar voren gebracht.
( Wordt vervolgd?).
Vraafl en aanbod yan dienstpersoneel,
(Voor ahonné's kosteloos; alleen
behoort moqelijh verschot aan portokosten
Voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
gewijd aan Paardenfokkerij en Paardenkennis
In uitgebreiden zin.
aedacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZEVENDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. p p. /■ 3.40 voor Ne-
derland, /'3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /'4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
verkrijgbaar in de chemicaliën- eu
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of % vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
eu Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
STRTJKBAISDJES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Hoefbeslag A.
(D. amp; H.)
Blanke en donkere
ASOLIE,
TALK,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwlceu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, vïaardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare iLwaliteiten.
-ocr page 109-6e Jaargang.
REDACÏEUR-UIÏGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS ÏB GRONINGEN.
-ocr page 110-Vaste medewerking is toegezegd door tal van deskundigen. De volgende
heeren hebben reeds mede verlof verleend hun namen als zoodanig te ver-
melden.
M. G. de Bruin , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool;
J. L. G. Cayaux, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Huzaren te Deventer;
F. W. van Dulm, Vee-arts te Arnhem;
A. Frederikse, Ie Luitenant-paardenarts bij de Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
W. A. H. van Horsen, Onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht;
F. Laméris, Ie Luitenant-paardenarts b/h. 1ste Regt. Cavalerie te
Zulfen;
.1. B. Larmené, Opperwachtmeester-hoefsmid b/d. Rij-en Hoefsmidschool te
Amersfoort;
A. van Leeuwen, Districtsveearts voor Groningen en Drenthe, te Groningen;
J. B. H. Moubis, Kapitein-paardenarts b/h. Ie Regt. Veld-Artillerie te
Utrecht ;
Dr. J. PoELS, Plaatsvervangend Districtsveearts te Rotterdam ;
H. C. Reimers , Leeraar aan de Rijks-Landbouwschool te Wageningen ;
W. C. Schimmel , Leeraar aan 's Rjjks Veeartsenijschool te Utrecht;
M. H. J. P. Thomassen , Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht;
K. F. Wiersum , Rjjks-veearts te Groningen.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris.......99
Geschiedenis van het hoefbeslag. (Aanvulling van Hoofdstuk IV) . .105
De leersmederijen in Pruisen voor en na de wet van 18 Juni tot
einde 1898, door G. Badermann te Landsberg a. W......108
Korte mededeelingen.................110
Briefwisseling....................111
Advertentiën....................111
-ocr page 111-/
GESCHIEDENIS VAN HET HOEEBESLAG,
DOOE
E. LAMÉEIS.
Tweede deel.
HOOEDSTFKX.
Het Qildewezen, Leerling, Gezel en Meester.
Slot.
Het bestuur van het Gild was opgedragen aan de Overlieden of Gilde-
oversten Zij zorgden, dat de bepalingen nauwkeurig werden nageleefd en
rechtvaardig naar inhoud der keuren werd gestraft. Voorts voerden zij de
administratie der Gildegelden en beslechtten de geschillen tusschen de Gilde-
broeders onderling.nbsp;i , j •
Zii vormden het dagelijksch bestuur van het Gild en beraadslaagden in
hunne vergaderingen op de Gildekamer over de aan te vullen leemten of de
door de tijdsomstandigheden gewenschte en noodig geworden veranderingen
in de ordonnantiën en droegen deze den Heeren van den Gerechte bij request
voor, want de goedkeuring der Stadsregeering, bestaande uit Schout, Burge-
meesteren en Schepenen, was absoluut noodzakelijk om deze nieuwe keuren
kracht van wet te geven. Het college van Overlieden bestond over t alge-
meen uit vijf personen, waarvan één met den titel van Deken als president
fungeerde.nbsp;^ ^
In 1554 werd bepaald, dat te Amsterdam het College van Overlieden van
het smidsgild zou bestaan uit twee grofsmeden, een slotenmaker, een koper-
slager en een harnas- of messenmaker (om het andere jaar).
Het ambacht, dat de meeste leden telde, was ook het sterkst onder de
Overlieden vertegenwoordigd, vandaar twee grofsmeden tegenover éen koper-
slager enz.nbsp;,nbsp;, ,
De oorspronkelijke manier om nieuwe Overlieden te benoemen, was het
toezenden eener pastei op den dag van het gildemaal.
Later gebeurde dit door aanbieding van een dubbeltal van de bekwaamste
gildebroeders, opgemaakt door de Overlieden, aan de Burgemeesters, ^e
daaruit eene benoeming deden, welke niet geweigerd mocht worden. De
Overlieden mochten in geen nauwe bloedverwantschap tot elkaar staan; de
afgetredenen waren in de eerste twee a drie jaar niet herkiesbaar.
De Overlieden waren rekening en verantwoording schuldig aan Burge-
meesteren, hetgeen geschiedde op den dag van de installatie der nieuwe
functionarissen. Bij de Smeden was het verplichtend, dat de ^wee Ove^ed n
uit de Grofsmeden elk vierendeel jaars de huizen der Gildebroeders gingen
inspecteeren, of er niet gehandeld werd tegen de keuren, hetzij door een te
groot aantal knechts of leerlingen, of door het verwerken van verboden
grondstoffen, enz. enz.
De Deken en Overlieden vergaderden gewoonlijk eenmaal in de week in
de Gildekamer. Deze diende tevens als Societeit voor de gewone Gildebroe-
ders, die er vaak 's avonds na sluiting van winkels en werkplaatsen onder
•een kanne biers, die hun de Gildeknecht — tevens kastelein — tapte, in
de groote gelagkamer samen kwamen om er de nieuwtjes van den dag, de
politiek, de vooruitzichten van handel en nijverheid en wat niet al te be-
praten. De Gildeknecht bracht de bevelen en boodschappen der Overlieden
ten uitvoer, gaf kennis van overlijden, huwelijk en geboorte der Gildebroe-
ders , vergezelde de Overlieden om bekeuringen te doen of den jaarzang te
innen, stond de Proefmeesters ter zijde gedurende den tijd, dat de proef
duurde en besteedde de werkzoekende gezellen. Hiervoor ontving hij zekere
emolumenten, die met het vaste salaris een aardig inkomen vormden, zoo-
dat de betrekking van Gildeknecht, hoe nederig de titel ook klonk, niet
zelden nog al lucratief was.
De Gildeknecht van het Sint-Eloy's gild ontving in 1750 behalve het
bovengenoemde een vast jaargeld van 150 gulden. Gewoonlijk hadden zij
bovendien vrije woning in het Gildehuis en vrijdom van jaarzang.
Niemand mocht in de stad een handwerk of nering uitoefenen die niet tot
het Gilde behoorde, zij waarborgden (vrijwaarden) zich daardoor tegen (voor)
concurrentie van buiten en tegen zoodanige personen, die, ofschoon burgers
of ingezetenen der stad, geen lid van eenig gild waren en toch een gilde-
nering of gildeambacht uitoefenden. Men noemde deze soort van mededin-
gers onvrije personen, in de 17e eeuw meer algemeen „Beunhazenquot; (Beun =
zolder, beunhaas = persoon die uit vrees voor ontdekking zijn ambacht op
een verborgen plaats, bijv. den zolder, uitoefende). Om deze personen op
te sporen en te bekeuren, dienden de Vynders, gekozen Gildebroeders, of
later ook ieder Gildebroeder, vergezeld van den Gildeknecht.
De invoer van vreemde artikelen was verboden of hoog belast, zoodat aan
vrije concurrentie geheel en al den pas was afgesneden.
Hierdoor kregen de gilden eene aanzienlijke macht over de Burgerij en dit
zou tot vele misbruiken aanleiding hebben gegeven, indien de Vorst dit niet
verhinderde door instelling van vrije week- en jaarmarkten. Op die markt-
dagen mocht ieder vreemdeling zijne waren te koop aanbieden, tegen be-
taling van marktgeld, invoerrecht en eene kleinigheid voor het toezicht der
Overlieden van het Gilde.
De Pransche revolutie maakte een einde aan de instellingen der Gilden,
de arbeid werd vrij verklaard, iedereen had recht op het vrije gebruik zijner
krachten, hem door de natuur geschonken. Geen monopolie meer, dat ont-
zenuwend werkt op allen, die energie bezitten, maar vrije concurrentie,
waardoor de kracht gestaald, de geest verhelderd wordt.
In 1798, tijdens de Pransche overheersching, werden ook in ons land de
Gilden afgeschaft, de tijdgeest had ze veroordeeld.
Ook in Engeland vinden we herinneringen aan de smidsgilden. Toen
Koning Karei II in 1651 uit zijne ballingschap naar Engeland terugkeerde,
vereenigde hij de hoefsmeden van Londen tot één Gilde, met een wapen
bestaande uit een gebogen arm met hamer, komende uit de wolken, terzijde
daarvan drie hoefijzers en twee paarden als schildhouders, zinspreuk: Vi et
Yirtute (Door Kracht en Deugd).
In welk verband deze daad staat met het volgende feit, is mij niet bekend.
Karei II vluchtte namelijk in den winter van 1649 uit Engeland en over-
nachtte in een dorpsherberg. Eeizigers, welke daar ook den nacht hadden
doorgebracht, lieten den smid komen om hunne paarden na te zien, daar
het hard vroor. Toen de smid met zijn werk klaar was, bekeek hij ook
eens de hoeven van de twee andere paarden (die des Konings). Naar de
kerk gaande, 't was Zondag, vertelde hij aan zijne buurlui, dat één der
paarden van de reizigers in korten tijd een grooten afstand afgelegd moest
hebben, daar zijne vier hoefijzers in vier verschillende streken gemaakt waren.
Toevallig kwam dit aan den prediker, een volbloed Puritein, ter oore en
daar hij vermoedde, dat Karei II in deze omstreken moest zijn, maakte hij
alarm. Het gelukte evenwel aan den Koning om te ontsnappen.
Te Edinburg, in Schotland, bestond in 1582 het Hamerliedengild, waartoe
voornamelijk de ijzersmeden behoorden. Het Gildewapen was een naakte
arm, vasthoudende een hamer, met de zinspreuk: „Met den hamer in de
hand, blijven alle ambachten in stand.quot; Om als Gildebroeder te worden toe-
gelaten. werd als meesterproef geeischt het maken van een deurklink en
keten, een ijzeren spade, een schop, een hoefijzer en zes nagels daarbij.
Toen de advocaat Mr. Charles Smith in 1657 als Gildebroeder wenschte
opgenomen te worden, moest hij als proefstuk overleggen eene teekening
van een paardebeen, beslagen met een zilveren hoefijzer, met drie nagels vast-
gemaakt.
HOOFDSTUK XI.
Veearisenijlcwtidige schrijvers tijdens de Middeleeuwen, de Italiaansche schrij-
vers Blundevil en Solleysel.
Sedert de schrijvers der oudheid op veeartsenijkundig gebied, besproken
in de eerste hoofdstukken, vinden wij gedurende 12 eeuwen zoo goed als
niets over hoefbeslag beschreven.nbsp;.
Ook in de Middeleeuwen zijn het er slechts enkele. Een der eerste is
Jordanus Euffus, stalmeester van Erederik Barbarossa in de 13e
eeuw. Hij beveelt aan, de hoeven te beslaan met ijzers van een overeen-
komstig gewicht, rond en naar den vorm van den hoef te pas gemaakt.
Werd een jong paard met te dikke ijzers beslagen, dan werden de hoeven
zwak en zacht. Paarden moesten in hunne jeugd geregeld beslagen worden
om de hoeven breed en sterk te maken.
Biina alle schrijvers op veeartsenijkundig gebied waren Italianen. Petrus
de Crescentius schreef in 1307 over verschillende hoefziekten en wees
op het verschil tusschen de hoeven van paarden uit bergachtige streken en
die uit laagvlakten.
Hij beveelt dunne ijzers aan ; zij maken het paard vlug in zijne bewegin-
gen. Is een paard pas beslagen, dan is het noodzakelijk, dat het eenigen
tijd rust krijgt, anders zal licht kreupelheid ontstaan.
De meest bekende hippiater uit de 14e eeuw is Laurentius Eusius,
een veearts van Eome, zooals hij zich zelf noemt. Hij zegt, dat de hoorn
spoediger dun en week wordt, naarmate wij een jong paard vaker beslaan,
terwijl jonge paarden grootere en sterkere hoeven krijgen, wanneer zij ge-
wend worden zonder ijzers dienst te doen. De eerste volledige verhandeling
over bet hoefbeslag treffen we echter eerst in de 16e eeuw aan, en wel van
den Italiaan Caesar Piaschi.
Dit werk is een meesterstuk en dateert uit het jaar 1564; het is verdeeld
in 35 hoofdstukken. In den aanvang wijst hij er op, dat er weinig goede
hoefsmeden zijn en betoogt de noodzakelijkheid, dat de ruiter en de hoefsmid
beide moeten zorgen, dat die deelen, welke het geheele lichaam dragen,
goed worden verzorgd en beslagen.
Verder komt hij, wat de kleur der hoeven betreft, tot de slotsom, dat
zwarte hoorn de beste en taaiste is.
Hij vestigt de aandacht op de verschillen tusschen de verzenen en het
teengedeelte en tusschen de voor- en de achterhoeven. De verzenen der voor-
hoeven zijn het meest gevoelig, daarom moet men zorgen, dat de nagels
daar niet te dicht bij komen.
Kalkoenen vindt hij nutteloos aan de voorijzers en zelfs schadelijk voor
de pezen. Behalve de gewone aan de achterijzers, beschrijft hij ook nog
de Arragonsche kalkoen (a 1'Arragonaise), gevormd door de ijzertakken
schuin (dus puntig naar achteren) af te hakken, rechthoekig om te buigen
en aan te punten, dus een soort scherpe vaste kalkoen voor winterbeslag.
Ook geeft hij afbeeldingen van ijzers voor verschillende doeleinden, de
eerste teekeningen in de litteratuur van het hoefbeslag.
Behalve voor- en achter-, rechter en linker ijzers, onderscheidde hij ook
ijzers met en zonder kalkoenen en bijkalkoenen, met verdikte takken, schar-
nier-ijzers (passende voor iederen voet) balkijzers, halvemaanijzers, ijzers
zonder nagels, ijzers met opzet in den teen en verder ijzers met scherpe kam-
vormige verhevenheden aan de ondervlakte (door anderen verkeerdelijk voor-
teen-, zij- en steunsellippen aangezien).
Om te zorgen, dat de paarden de voorhoeven beter oplichten, om zoo
genaamd meerdere schoudervrijheid te geven, gebruikte hij een ijzer met
ringen door de kalkoenen. Als winterbeslag geeft hij ijsnagels aan en een
ijzer met zaagvormige uitsnijdingen in den uitstekenden rand in het teen-
gedeelte.nbsp;.
De daarbij behoorende nagels moesten breed, tamelijk lang en met door
hameren of op andere wijze gehard zijn. Bij gewone paarden waren acht
of negen voldoende, bij zware paarden (Frisons = Friesche?) tien of meer.
Hij wil echter niet ontkennen, dat bij sommige hoeven 6 of 7 nagels vol-
doende zijn. Gebruikt men een oneven getal, dan moet het grootste aantal
in den buitenwand aangebracht worden, omdat deze minder gevoelig is.
We zien dus, dat hij reeds goede wenken heeft gegeven, welke eerst in
onzen tijd op hunne rechte waarde worden geschat.
In 1598 verscheen het werk van Oarlo Ruini, Senator van Bologna,
over de ontleedkunde en ziekten van het paard, terwijl ook het hoefbeslag
in bijzonderheden werd behandeld. Hij veroordeelt de wreede handelwijze
van het dun maken der zool door veel besnijden, het zoogenaamd lucht leggen
der verzenen, het onnoodig besnijden van den straal en het beslaan met
hooge kalkoenen, tevens de nadeelen besprekende, welke daaruit voort-
quot;quot; Ziine behandeling van klemhoeven bestond in het aanwenden van halve
maan-ijzers met mesvormig uitloopende takken of ook het gebruik van ijzers
met lippen aan de binnenzijde der takken tegen de steunsels.
In de 16e en 17e eeuw werden hoofdzakelijk in Engeland en Frankrijk
onderzoekingen gedaan omtrent de functie van den hoef en de beste wijze
om deze te beschutten. In de 16e eeuw verscheen in Engeland het werk
van Thomas Blundevil, waarin hij beschrijft hoe de Turksche en
Barbarijsche, de Spaansche, Vlaamsche en Friesche paarden, al naar de
soort, beslagen moeten worden. Hij beveelt daarbij aan, gebruik te ma-
ken van het veegmes onzaliger gedachtenis, dat uit Frankrijk naar Enge-
land overkwam en tot op heden een zoo noodlottigen invloed heeft uit-
geoefend.
Men beweert, dat het voor dien tijd van uit Duitschland in Frankrijk
was ingevoerd geworden.
Zijn voorschrift luidde, dat het teengedeelte hiermede zoo dun gemaakt
moest worden als het lemmet van een mes.
De oude Pransche hoefsmeden hadden een spreekwoord: „Van voren ach-
ter , van achteren voorquot; hetgeen wilde zeggen: spaar den voorvoet van achte-
ren en den achtervoet van voren zoowel met het besnijden als met het nagelen.
Blundevil zegt verder, dat het uitstekend (!) is, de
wandvlakte zooveel mogelijk te beraspen om de hoeven
glad en zacht te maken; het ijzer moest bevestigd worden
met negen nagels, vier binnen en vijf buiten.
Zijne navolgers gingen nog verder en schreven voor:
maak de zool dun, open de verzenen en neem een goede
hoeveelheid bloed uit het teengedeelte en leg dan een
breed, sterk en van boven uitgehold ijzer onder. Dat
deze barbaarsche voorschriften helaas maar al te veel in-
gang gevonden hebben, blijkt wel uit het feit, dat men
Zwaar en lomp balk- nog heden ten dage wel eens deze denkbeelden hoort
ijzer van Blundevil, verkondigen.
Wat de arme dieren voor pijnen uitgestaan hebben
door deze wreede behandeling en het plompe schuitvor-
mige ijzer, blijkt voldoende uit het verbazend aantal recepten om zooi-
kneuzingen en hoefkreupelheden te genezen.
De meest onschuldige middelen waren nog: versehe eieren in den hoef
stuk slaan of opvullen met koemest enz. enz.
In Frankrijk verscheen in 1664 een boek van Solleysel over hoefbe-
slag : Le Parfait Maréchal (de volmaakte hoefsmid). Dit had een verbazend
succes, werd vertaald in alle beschaafde talen van Europa en door alle paar-
denliefhebbers als een orakel beschouwd.
Solleysel wil het hoefsmidsvak op een wetenschappelijken grondslag
baseeren en wenscht, dat ieder edelman of bezitter van goede paarden op
de hoogte zij, hoe een paard moet worden beslagen, opdat hij desnoods in
staat zij, den hoefsmid de noodige aanwijzingen te geven.
In onzen tijd, zegt hij, heeft men koningen gezien, die in staat waren
een ijzer te smeden en er zijn maar weinig hooggeplaatste personen, die niet
een nagel kunnen inslaan om zich in geval van nood te helpen.
Verder klaagt hij, dat het hoefsmidsvak zich in een toestand van verval
bevindt. Wanneer men op reis zijnde de paarden in denstal plaatst, gaan
zij dadelijk liggen en eten niet, wegens de groote pijn in de hoeven, die
buitengewoon heet zijn. Gij moet daarom zien, of de ijzers niet op de
zool drukken en bij uwe thuiskomst de verzennagels dadelijk er uit nemen,
omdat de hoeven zwellen.
Als korte samenvatting van zijne leer geeft hij vier hoofdregels:
le. Teen van voren en verzenen van achteren. „Teen van vorenquot; wil zeg-
gen, dat bij de voorhoeven de nagels in het teengedeelte moeten zitten
omdat de wand daar dikker is; „verzenen achterquot; beteekent, dat de verzenen
der achterhoeven sterker zijn, de hoornwand dik en dus ook eene goede
aanbevolen voor
zwakke verzenen.
plaats voor de nagels aanbieden. In den teen der achterhoeven zult gij
spoedig op het „levenquot; zijn.nbsp;,
2e. Nooit de verzenen lucht te leggen of te „openen (laag te snijden).
Men had toen ter tijde de slechte gewoonte, de verzenen weg te snijden
tot op een vingerbreedte onder de kroon, hetgeen de hoeven zeer verzwakte
en aanleiding gaf tot klemhoeven. Dit „openenquot; der verzenen had men met
meer recht „sluitenquot; kunnen noemen.
3e. Gebruik zulke dunne en kleine nagels als maar mogelijk is en nagel
niet te laag.
4e. Maak de ijzers zoo licht mogelijk, omdat zware ijzers de pezen be-
derven en de paarden vermoeien en zij ook spoediger verloren gaan. Het
ijzer, door Solleysel aanbevolen, is tamelijk breed, met acht nagelgaten in
het voorste 2/3 gedeelte. Voor klemhoeven prijst hij aan het omstreeks dezen
tijd uitgevonden ijzer van de la Broue, het bekende pantoffelijzer met
naar buiten afhellende draagvlakte.
De gewoonte om de hoeven sterk te besnijden met het veegmes schijnt
algemeen doorgedrongen te zijn, hij waarschuwt althans om de hoeven met
tot op het leven te besnijden, zooals sommigen doen.
Solleysel geeft dus werkelijk eenige goede aanwijzingen voor de behan-
deling der hoeven, hoewel ook slechte.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG.
(Aanvulling van Hoofdstuk 120).
In de Mei-aflevering is op blz. 69 en 70 ter sprake gebracht een beschrij-
ving van Mr. L. A. J. W. Baron Sloet over een „Vondst van hoefijzers
te Nieuwersluisquot;. Destijds waaren wij niet in de gelegenheid de bijbehoo-
rende afbeeldingen weer te geven, doch beloofden, vermoedelijk in Juli, die
leemte aan te vullen. Hieraan wordt thans voldaan.
Baron Sloet schreef indertijd o.a.:nbsp;, . . '
„In de jaren 1880 en 1881 werd het fort te „Nieuwersluis , aan de rivier
„de Vecht, gem. Loenen, prov. Utrecht, vergroot.
„Het maaiveld van de plaats, waar de vergrooting van het fort geschiedde,
ligt op 02 M Amsterdamsch peil; de waterstand was 0.7 a IV2 M : A. P.
quot;do grond, als trouwens langs de geheele Vecht, is klei. Volgens boringen
„bereikt zij eene diepte van 4 M ^ A. P. Tot 2.3 M was de kleur geel,
„verder blauw. Op de klei volgde tot 7 M ^ A. P. veen, rustend op zand,
„zijnde opvolgend tot 20 M - A. P. fijn, grof en pindzand.
„Een schets van de doorsnede is hierbij gevoegd.quot;
De heer F Laméris, Ie Luit. paardenarts te Zutphen, schreef op blz.
70 van dezen jaargang o.a. het volgende, omtrent bovenstaande ijzer-af-
beeldingen.
-ocr page 118-„Deze ijzers zijn beter afgewerkt en minder door roest verteerd dan men
„zou mogen verwachten, wanneer zij werkelijk uit de 6e eeuw dateerden.
Maaiveld.
Gele klei.
a-_„a
„Volgens mijne overtuiging zijn zij afkomstig uit het begin der 16e eeuw,
„het tijdperk van den achteruitgang van het hoefsmidsvak na den riddertijd.
\
-ocr page 120-„No. 4 en No. 7 vertoonen nog den rits, de groote nagelkoppen, de kal-
„koenen en den vorm van de ijzers uit de 14e en 15e eeuw, doch kunnen
„wegens hunne geringere afmetingen niet voor de zware strijdpaarden gediend
„hebben. Bij de ijzers uit de 14e en 15e eeuw troffen we geen lip aan
„(hoewel deze van zeer veel nut geweest zou zijn), bij sommige ijzers uit de
„16e eeuw vinden wij deze echter wel, zoodat No. 4 en No. 7 ons het over-
„gangstijdperk voor oogen stellen. De overige ijzers gelijken volkomen op de
„ijzers uit den Spaanschen tijd, zoowel wat den vorm als het aantal nagel-
„gaten betreft (8 tot 10), hetgeen mijne meening nog meerder recht van
„bestaan verleent.quot;
DE LEEESMEDEEIJEN IN PEUISEN VOOR EN NA DE WET VAN
18 JUNI 1884 TOT EINDE 1898,
DOOE
G. BADERMANN TE LANDSBERG A. W.
( Vervolg)
De provincie Brandenburg telt 6 inrichtingen, waarvan 3 in het district
Potsdam en 3 in het district Erankfort a. O. In het district Potsdam zijn
deze scholen te Wittstock, Oharlottenburg (de leersmederij voor hoefbeslag
en het instituut voor de opleiding van onderwijzer-hoefsmeden) en Prenzlau,
en in het district Erankfort a. O. te Landsberg a. W., Cottbus eu Luckau.
1. De leersmederij te Wittstock, die onder het hoofdbestuur der Pro-
vinciale Landbouwvereeniging van de Mark Brandenburg staat en op 1
November 1887 is geopend, wordt geleid door den directeur der Land- en
Tuinbouwschool, den heer Er. Schneider. De inwonende onderwijzer-
hoefsmid is L. Mentzel, terwijl de veearts Dettmann mede onderwijs
geeft.
Er moet worden betaald: 30 M. aan den onderwijzer-hoefsmid, 5 M. aan
den veearts en 10 M. voor examenkosten. De leerlingen hebben zelf voor
voeding enz. te zorgen. Hiervoor is bij particulieren meestal wel gelegen-
heid, waar het kostgeld ongeveer 30 M. per maand bedraagt; in logementen
voor' 0.75 tot 1 M. per dag. Onbemiddelde smeden worden evenwel door
de Landbouwkamer gesteund met 45 M., ter bestrijding van het leergeld
en de examenkosten.
Iedere cursus duurt 2 maanden; er worden jaarlijks, alnaar het aantal
aanmeldingen, 3 tot 4 cursussen gehouden. Leerlingen van eiken leeftijd
worden toegelaten, zoo zij hun e.ïamen als gezel achter den rug hebben. Ook
worden patroons aangenomen, die het examen in hoefbeslag volgens de wet
van 18 Juni 1884 niet hebben afgelegd. Zoo hebben in 1898 5 smeden
(waarbij 2 patroons) aan den cursus deelgenomen.
De commissie van toezicht der school bestaat uit 7 personen.
De Hegeerings-president te Potsdam heeft op 24 September 1887, volgens
de Wet van 18 Juni 1884, aan die smederij het recht toegekend bewijzen
van bekwaamheid als hoefsmid uit te reiken. De examen-commissie bestaat
uit 8 personen, waaronder de veearts en de smid dezer inrichting.
De smederij bezit een uitgelezen en rijke verzameling van ijzers en ana-
tomische preparaten (een geschenk van den leeraar in hoefbeslag, Lung-
witz, tot voor kort te Dresden). Het verdient vermelding dat sedert de
oprichting 137 smeden (waaronder 11 buitenlanders) zijn gevormd.
2. De inrichting voor hoefbeslag te Oharlottenhurg, die onder leiding
van den chef-paardenarts Brand staat, is op 16 Juli 1888 geopend. Er
moet worden betaald: 30 M. voor den cursus van 2 maanden en 10 M. voor
het examen. Vrijstelling van leer- en examengelden is toegelaten. De leer-
lingen hebben zelf zorg te dragen voor kost en inwoning. Nieuwe leerlingen
worden toegelaten op 3 Januari, 28 Februari, 2 Mei, 4 Juli, 5 September
en 7 November, terwijl hoogstens 12 leerlingen worden toegelaten; de
afgelegde gezellen-proef wordt van hen gei^ischt. Eeeds gevestigde meester-
smeden, die het examen, gevorderd bij de wet van 18 Juni 1884, nog niet
hebben gedaan, worden toegelaten. Sedert de oprichting kan deze smederij
wijzen op 567 leerlingen (waaronder 37 buitenlanders). In 1898 bedroeg
het aantal leerlingen 36, waaronder 8 gratis en 5 buitenlanders. Buitendien
hebben 13 smeden examen afgelegd, die den cursus niet hebben medegemaakt.
De commissie van toezicht bestaat uit 3 personen.
Met deze smederij te Charlottenburg is vereenigd het instituut voor de
opleiding van onderwijzer-hoefsmeden. Zij is in staat hoefsmeden zoo op te
leiden, dat zij bekwaam zijn aan het hoofd van eene leersmederij te staan.
De opening had plaats op 1 Mei 1892'. De chef-paardenarts Brand is ook
hier directeur. Het onderwijs is kosteloos, doch de examenkosten bedragen
20 M.; voor kost enz. moeten zij zelf zorgen. Voor iederen cursus, die 4
maanden duurt, worden steeds hoogstens 3 mr. smeden aangenomen. De
toelating heeft plaats op den eersten der maanden Maart, Juli en November.
En worden alleen smeden toegelaten, die reeds examen ais Mr. smid en het
gevorderd examen der Wet van 18 Juni 1884 voor hoefsmeden met goeden
uitslag hebben afgelegd. In 1898 is deze inrichting door 5 en sedert de oprichting
door 46 Mr. smeden bezocht, waaronder 5 buitenlanders. Behalve de direc-
teur is er nog een leeraar in het teekenen, de heer Schulze. De staats-
toelage bedroeg voor 1898/99 4.00 M. per cursus. Na afloop van den cursus
heeft ten overstaan van eene commissie het examen plaats, dat zich uit-
strekt over het geheele practische en theoretische hoefbeslag.
3. De leersmederij te Prenzlm.nbsp;{Wordt vervolgd).
—nbsp;De smedenbond van „Hollandsch Noorderkwartierquot; hield Zondag 14 Juli
te Hoorn een vergadering. Daar de Juli-aflevering reeds Zaterdag is af-
gedrukt, om Maandag 15 Juli te kunnen worden verzonden, zal een kort
verslag van het verhandelde in Augustus worden opgenomen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling Gr. Homan uit
Bedum, sedert 15 Februari 1901 geplaatst, heeft thans de Inrichting ver-
laten, terwijl zijn plaats is ingenomen door J. van den Berg van het eiland
Texel (dorp de Waal).
_ Ciirsussen in hoefbeslag te Franeker en te Sneek. Het onderwijs wordt
gegeven door den heer Joh. Plet, rijks-veearts en inspecteur van het
Friesch Paardenstamboek te Heeren veen, die voor de lessen in de practijk
wordt bijgestaan door den hoefsmid J. W. de Jong.
De cursus te Franeker wordt gevolgd door 12, die te Sneek door 30
leerlingen. Er worden gegeven 7 theoretische lessen, ieder van twee uur,
terwijl aan de 10 practische, ieder van 4 uur, nog een uur onderwijs in de
theorie wordt toegevoegd.
—nbsp;Overijsselsche Landbouwmaatschappij. De wedstrijd voor hoefsmeden
is nog niet vastgesteld, doch wordt vermoedelijk gehouden op 19 of 24 Juli
aanstaande te Almelo, in de smederij van de G-ebr. ten Cate.
— Vereeniging ter Veredeling van het Ambacht. Algemeene Ledenvergadering
op Maandag 22 Juli 1901, 's namiddags 2V2 ^lur, in het Gebouw der Maatsch.
v/d. Werkenden Stand, Kloveniersburgwal 87, te Amsterdam.
Punten van behandeling:
1.nbsp;Notulen der vorige vergadering.
2.nbsp;Mededeelingen.
3.nbsp;Voorstel tot toelating van 88 nieuwe leden (zie art. 10 van het Huish.
Eeglement).
4.nbsp;Voorziening der vacatures, in het Hoofdcomité ontstaan door het
overlijden van de hh. Mr. A. Bloembergen en G. A. van Scherm-
beek. (Zie art. 14 van het Huish. Eegl.).
5.nbsp;Jaarverslag van den Algemeenen-Secretaris.
6.nbsp;Rekening en verantwoording van den Alg.-Penningmeester.
7.nbsp;Verslag der Commissie voor de j.1. gehouden proefafneming te Haarlem.
8.nbsp;Bespreking van de eerstvolgende proefafneming.
N.B. Adres-verandering gelieve men op te geven aan den Algem. Secretaris,
den Heer H. L. Boersma, Z.-O. Binnensingel 32, te 's-Gravenhage.
_ Naar aanleiding van het berichtje van den heer C. Tloodvoets in
„De Hoefsmidquot; tegen het inballen van sneeuw, deel ik mede sinds jaren op
deze wi^jze mijn paard te hebben beschut. Tegen het doorbuigen en uit-
scheuren, had ik een eenvoudig middel. Ik vulde de zool- en straalvlakte
met werk (jüte), met teer doordrenkt, op, — op de wijze zooals gebruikelijk
is bij het onderleggen van de Engelsche hoefzolen en kon zoodoende de
plaat laten liggen, zoolang als er sneeuw lag.
Tiel, 19 Juni 1901.nbsp;v. Lent.
Sedert 15 Juni zijn ingekomen postwissels a ƒ 2.25 van de heeren H. de
Smidt Jzn. te V. en K. T. Smits te P., beide voor 2de, 3de en 4de kw.
—nbsp;Den Heer K. te A. Uw artikel komt in het volgende nummer.
—nbsp;De maandelijksche bijdrage voor „Mededeelingen over het smids-
vak, vallende buiten het hoefbeslagquot; is ontvangen doch vergezeld
van figuren, waarvoor de beschikbare tijd, om er cliché's naar te laten ver-
vaardigen, te klein was. Die figuren achterna te plaatsen vordert evenwel
kosten en is voor de abonné's minder aangenaam, reden waarom de plaat-
sing dier bijdrage een maand is verschoven.
Vraag en aanbod m dienstpersoneel.
{Voor abonné's kosteloos; alleen
behoort mogelijk verschot aam,portokosten
voor opzeMng van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
geiiïljd aan Paardenfokkerij en Paardenkennis
In uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZEVENDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp./quot; 3.40 voor Ne-
derland, ƒ3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland /•4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECULAIEES op
franco aanvrage bij:
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
Strijkringen, met oi
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEROLIE,
TALK,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
13—15 en rjg mogelijk maten
17 mM.nbsp;-
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. - Billijice prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten^
-ocr page 125-öe Jaargang.
REDACÏEUR-TJIÏGEVEII: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 126-Greschiedenis vau het hoefbeslag, door P. Laméris. — De draagvlakte
van het ijzer. — Wedstrijd voor hoefsmeden te Almelo. — Verslag der
algemeene vergadering v. d. Smedenbond van Hollands Noorderkwartier, te
Hoorn op 14 Juli. — Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het
hoefbeslag. — Korte Mededeelingen. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOE
F. LAMÉRIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK XIL
OpricJiünq van veeartsenijscholen. Het Fransche leslag (Lafosseamp;Bourgelat).
Het Engelsche heslag (Osmer,J.Clark,BracyClark). Frankrijk
en Engeland in de 19e eeme.
In de 18e eeuw werden in Frankrijk veeartsenijscholen opgericht en hier-
mede treden wij een nieuw tijdperk in, dat van de verheffing van de hoef-
smidskunst. Door de studie van de ontleedkunde en de levensverrichtingen
van den hoef kreeg dit ambacht eene wetenschappelijke tint.
Hoefijzer aan de Kerkdeur te Saint-nbsp;IJzer van een rijpaard op een
Saturnin Mégrin.nbsp;gobelin
Tijdens de regeering van L ode wijk XIV had men het toppunt bereikt,
wat betreft het gebruik van buitengewoon zware ijzers met lompe en hooge
kalkoenen, zoo zelfs, dat wij er nu verwonderd over zijn, dat paarden met
deze hoeveelheid ijzer beslagen, in staat waren zich vlug te bewegen zonder
verwonding. Op schilderijen en gobelins (leeren behangsels met figuren) uit
dezen tijd komen paarden voor met vervaarlijke kalkoenen aan de ijzers.
Onder L ode wijk XV begon men de kalkoenen weg te laten, doch de
ijzers bleven nog te lang en naar de verzenen toe werden zij dik en zwaar
gemaakt.
De meeste edellieden hadden op reis een smid in hun gevolg, niet zoo
zeer omdat de beslagmethode in andere landen slechter was, maar meer uit
ouder gewoonte.
La Gruérinière, Daumier (1784) en Lafosse (1756), bekende
bippiaters uit dezen tijd, schreven verhandelingen over paardenkennis,
rijkunst en hoefbeslag. Lafosse trekt vooral te velde tegen de toenmalige
wijze van beslag. Hij zegt o.a.: evenals wij ons veel gemakkelijker kunnen
bewegen op lichte schoenen dan in zware laarzen, zoo zullen de paarden
zich veel meer vermoeien eu lomper in hunne bewegingen worden door
wijde, lange en dikke hoefijzers.
Verder toont hij breedvoerig het nadeel aan van kalkoenen en zegt, dat
het veel beter is, dat de straal met den bodem in aanraking komt en dat
dit tevens het uitglijden tegengaat.
Zeer keurt hij af, het toen zoo in de mode zijnde sterke besnijden van
den wand en de zool en wijst op het daardoor ontstaan van plat-, vol- en
klemhoeven, groote vatbaarheid voor nageltred en zooikneuzing door steenen
of glas.
Eveneens op de nadeelen van het branden van den zool, met een heet
ijzer of gloeiende sintels, om den hoorn gemakkelijker te kunnen verwijderen.
In den natuurstaat, zegt Lafosse, dragen alle deelen van de ondervlakte
van den hoef gelijkmatig bij ter ondersteuning van het lichaamsgewricht,
we zien dan, dat de straal en de verzenen nooit beschadigd zijn door te veel
afslijting.
Met het doel den straal op den bodem te
krijgen , beveelt hij daarom een ijzer aan , juist
tegengesteld aan het toen gebruikelijke, name-
lijk zonder kalkoenen, dik in den toon en dun
naar de verzenen toe bijloopend, kort, en
voorzien van acht nagelgaten, ver naar ach-
teren geplaatst.
Uit de plaatsing der nagelgaten blijkt, dat
hem het hoefmechanisme nog onbekend was.
De door hem aanbevolen nagels waren taps
bijloopend en moesten juist passen in de gaten,
en hadden veel overeenkomst met de tegen-
woordige ritsnagels. Deze nagels braken minder
veelvuldig af aan den hals, warén veel dunner
Het cresoent-ijzer van Lafosse. dan de toen gebruikelijke en lieten eene groo-
tere afslijting van het ijzer toe, zonder dat dit los en verloren ging.
Het doel van Lafosse's redeneering was, de belangrijkheid aan te toonen,
dat het achterste gedeelte van den hoef op den grond kon rusten zonder
tusschenkomst van het ijzer.
Een platvoet, zegt hij, heeft zwakke lage verzenen, de natuur heeft dezen
hoef echter een groote straal gegeven, om dit nadeel op te heffen en deze
deelen te beschermen.
De zool en straal mogen niet besneden worden, de wand alleen zooveel,
als het afgroeien noodzakelijk heeft gemaakt; de zool wordt van zelf schil-
verig en gaat laagsgewijze verloren.
Ofschoon hij zijne verbeterde wijze van beslaan met goed succes bij 1800
paarden in toepassing heeft gebracht, hebben zijne redeneeringen geen ingang
gevonden hij de hoefsmeden en paardenliefhebbers, zij bleven de oude bar-
baarsehe manier van beslag volgen.
Twee jaren nadat Lafosse zijn werk gepubliceerd had, protesteerden de
Parijsche hoefsmeden eenparig tegen deze nieuwigheid en het schijnt, dat
dit protest de meening van de groote menigte vertegenwoordigde.
Om het uitglijden op gladde wegen te verminderen, beval Lafosse bet
„halfcirkelvormigquot; ijzer aan, dat drie streep breed en anderhalf dik moest
zijn met tien kleine nagelgaten.
Deze ijzeren rand werd in den wand ingelaten, zoodat nog een rand hoorn
er buiten om heen bleef staan. Het dunne ijzer beschermde den wand tegen
te veel afslijting, terwijl toch alle deelen met den bodem in aanraking
kwamen en daardoor het uitglijden werd tegengegaan.
Halfcirkelvormig ijzer van Lafosse.
Dit ijzer vertoont veel overeenkomst met het voor honderd jaar uitgevonden
ijzer van Charlier, het ringzoolijzer of fer périplantaire.
Bourgelat (1771), de stichter van de Veeartsenijschool te Lyon, vond
ook eene beslagwijze uit, welke tot op voor 50 jaar geleden in Frankrijk
van algemeene toepassing was, en in andere landen als „het Fransche
beslagquot; bekend staat.
De ijzers, door hem aanbevolen, hadden aan de verzenen zoowel als in
den toon een opzet, zoodat zij op zijde gezien er als een wieg uitzagen.
Voor het voorijzer gaf Bourgelat nauwkeurige maten aan. De lengte van
het ijzer moest gelijk zijn aan vier maal de breedte in den toon, de afstand
van den buitenrand van den binnen- tot dien van den buitentak, op de
hoogte der laatste verzennagels, 31/2 maal de breedte van den toon, de helft
van dezen afstand gaf de wijdte tusschen de verzeneinden aan.
De opzet in den toon moest beginnen bij het tweede verzennagelgat en
tweemaal de dikte van het ijzer bedragen. De opzet van de verzenen begon
eveneens bij het 2e verzennagelgat en bedroeg anderhalf maal de dikte van
het ijzer.
Hij dacht, dat deze vorm van hoefijzer het meest beantwoordde aan de
beweging der ledematen, welke hij nauwkeurig had bestudeerd. Het behoeft
evenwel geen betoog, dat de paarden op deze ijzers een alles behalve ge-
makkelijken stand hadden.
De nadeelen van dit beslag traden vooral aan den dag in den winter
van 1812, bij den terugtocht van Napoleon uit Rusland. Daarbij leden de
Pransche 'cavalerie en legertrein enorme verliezen, daar de paarden zich niet
konden staande houden, temeer daar men gebrek had aan ijsnagels.
La Guérinière waarschuwt vooral tegen het branden op den hoef en
staat alleen toe, dat de lip van het ijzer warm gemaakt wordt om deze in
den wand in te laten. Hij maakt het eerst melding van lippen, om het
verschuiven van de ijzers tegen te gaan.
Latosse Junior (de zoon van den vroeger genoemden) herhaalt in hoofd-
zaak de aanbevelingen van zijn vader en bracht diens methode meer in toe-
passing.nbsp;.
Een groote stoot in de goede richting werd evenwel in dezen tijd gegeven
door de Engelsche veeartsen.
Osmer, een tijdgenoot van Lafosse, trok partij voor diens leeringen,
hoewel hij ze niet blindelings volgde.
De tegenwoordige hoefsmeden, zegt hij, snijden de steunsels weg, besnoeien
den straal en maken de zool zoo dun mogelijk, zelfs tot het leven, onder
voorwendsel den voet lucht te geven (!) want zeggen zij , de hoefis branderig (!).
Vooral bij platvoeten en klemhoeven wordt dit gedaan en dan een ijzer
ondergelegd, hol naar den voet en bol naar den grond. Hierdoor wordt het
liiden verergerd, doordat de straal niet met den grond in aanraking komt.
Osmer geeftquot;daarom hoefijzers aan met horizontale draagvlakte en in breedte
overeenstemmende met den vlak geraspten draagrand van den hoef De
ondervlakte van het ijzer moet ook vlak zijn, zegt hij, maar met op de
Pransche manier, maar met eene rondloopende groeve, of geritst volgens de
Engelsche wijze; deze verhindert eenigszins het uitglijden en het afbreken
der nagelkoppen.nbsp;, , •• j
Dit is de eerste maal, dat over de rits wordt gesproken en wel als zijnde
in gebruik. De lezer zal zich herinneren, dat wij bij de ijzers uit de 14e
en 15e eeuw en die uit de 2e tot 5e eeuw ook deze rits mm of meer vol-
komen hebben aangetroffen.
Sprekende over de waarde van het ijzer van Lafosse, aangewend bij klem-
hoeven, zegt Osmer: Bij zulk een ijzer met dun uitloopende takken rusten
de verzenen in zekeren zin op den bodem en krijgen daardoor een deel van
deu lichaamslast te dragen. Hierdoor worden zij open en uitgezet gehouden,
waardoor de samendrukking der inwendige deelen wordt opgeheven.
Wij loeren hieruit, dat Osmer bekend was met de elastische eigenschappen
van den hoef.
Twintig jaar later (1782) publiceerde J. Clark, Hoefsmid van den Koning
van Schotland, zijne verhandeling over het hoefbeslag, een protest tegen de
wreede beslagswijze, toen algemeen in zwang. Hij beschrijft in de ontleed-
kunde van den hoef de aanwezigheid van eene overlangsche groeve in het
midden van den straal (de middelste straalgroeve) waardoor de verzenen bij
iederen pas op deu grond een weinig kunnen uitzetten en inkrimpen.
Aan hem komt dus de eer toe, de zijwaartsche uitzetting en inkrimping
van den hoef bij de beweging het eerst te hebben waargenomen en beschreven.
Door vele schrijvers wordt deze ontdekking ten onrechte toegeschreven aan
Bracy Clark.
Het ijzer, door J. Clark aanbevolen, verschilt in zooverre van dat van
Osmer, dat hij naast de horizontale draagvlakte eene afhellende vlakte aan-
bracht en daardoor het ijzer breeder maakte, zonder dat het met den zool
in aanraking kwam. Afgezien van de plaatsing der nagelgaten te ver naar
achteren en in het midden der draagvlakte, komt het dus vrijwel met het
moderne ijzer overeen.
Men gebruikte toen ten tijde nog algemeen het vroeger beschreven schuit-
vormige lompe ijzer met zeer veel nagels waarop de paarden liepen als
katten op een notedop, waarvan Clark een afbeelding geeft. Aan Osmer
en Clark komt de eer toe, deze groote verbetering in den vorm van het
ijzer te hebben aangebracht en telkens op de nadeelige gevolgen te hebben
gewezen, veroorzaakt door overmatig besnijden en onwetenschappelijk beslag.
Tot op dezen tijd werd het beslag met ontoereikende anatomische en vol-
komen ontbrekende physiologische kennis van zaken uitgevoerd; men besloeg
„op goed gelukquot;. De veeartsenij kundige wetenschappen gingen hard vooruit,
hunne beoefenaren waren mannen van opvoeding en ontwikkeling, zoodat
de klove tusschen de toenmalige hoefsmeden, de mannen der practijk, met
die der wetenschap telkens grooter werd. De leeringen van Osmer, Clark
en anderen waren niet in staat, het hoefsmidsvak uit zijn' toestand van
verval op te beuren.
Dit was echter hoofdzakelijk te wijten aan den nadeeligen invloed van
onwetende koetsiers en paardenoppassers, die de invoering van verbeteringen
niet goed vonden, omdat zij geen verstand genoeg hadden het nut ervan
in te zien en te begrijpen.
DeGraafvanPembroke zegt hierover: Iedere staljongen of koetsier,
die een zeker aantal jaren den stal heeft uitgemest, matigt zich een oordeel
aan over den bouw van den hoef, den zetel van een kreupelheid, de ziekten
en hunne geneeswijze. Zij zijn in staat de paarden kreupel te maken en
dit dan aan het nieuwe beslag toe te schrijven, alleen om hunne eigen on-
mogelijke en belachelijke meeningen door te drijven, wanneer zij met hunne
meesters daarin verschillen.
Zij willen hebben, dat de paarden loopen op buitengewoon lompe en zware
ijzers in den vorm van een notedop, met zeer veel nagels bevestigd, en
verhinderen daardoor, het paard te laten loopen op die stevige basis, welke
God hun voor dat doel heeft gegeven.
{Wordt vervolgd).
DE DEAAGVLAKTE VAN HET IJZEE.
Er is een tijd geweest en ze is nog niet lang voorbij, dat er twee geheel
verschillende meeningen bestonden omtrent de wijze hoe de draagvlakte van
het iizer behoorde te worden aangebracht. De een wilde haar horizontaal,
de ander zoo, dat zij wel effen was, doch haaks op de richting van den
wand kwam te staan. Algemeen is thans de horizontale draagvlakte, als
zijnde de meest natuurlijke, aangenomen. Immers de onbeslagen hoef vindt
voor zijn wand geen haaksche ondersteuning, doch in den regel een hori-
zontale. Verder, en dit is van het grootste belang, verwijdt zich de ach-
terste hoefhelft bij de belasting en deze uitzetting wordt het minst tegen-
gegaan, wanneer de ijzertakken aan hun hoefvlakte waterpas zijn. Hellen
zii naar binnen slechts weinig af, dan is dit reeds voldoende om die bewe-
ging te belemmeren, de verzenen worden ingeklemd en het leven wordt op
den duur gekneusd. Klemhoeven en steengallen kunnen in een naar binnen
gekeerde draagvlakte hun oorzaak hebben.
Ook aan den toon zal een rechthoekige ondersteuning van den wand tot
inklemming en tot kneuzing kunnen aanleiding geven. Daarom mag de
opzet, hoe nuttig zij ook is, nimmer overdreven sterk opwaarts gebogen
ziin. Een matige opzet veroorzaakt geen nadeel.
Bii platte en volle hoeven, waar de wand dikwijls aanzienlijk korter,
lager is dan de zool, moet men toch trachten een horizontale draagvlakte
te behouden, door den wand op te hoogen met gutta percha, kunsthoorn
of leer.
Om nauwe hoeven te verwijden, of althans de verdere vernauwing der
achterste hoefhelft tegen te gaan, is het nuttig de draagvlakte der ijzer-
takken een weinig afhelling naar buiten te geven. Zoo'n ijzer noemt men
pantoffelijzer. Een dergelijk ijzer, doch met lippen tegen de steunsels is
o. a. aangegeven door wijlen den bekenden Graaf Einsiedel, een man, die
voor de verbetering van het hoefbeslag in Duitschland zeer veel gedaan heeft.
De breedte van den draagvlakte wordt geregeld naar de dikte van den
wand, de witte lijn en den buitenrand van de zool en is dus bij verschil-
lende hoeven telkens een andere. Een te smalle draagvlakte biedt te weinig
ondersteuning en is soms ooi'zaak, dat de witte lijn te veel te lijden heeft
en de wand van de zool losraakt. Bij zeer wijde hoeven met schuine wanden
gebeurt dit nog al eens en gaat ten slotte samen met een doorzakken van
de zool.
Als men pas beslagen paarden
ziet, kan men nog wel eens tus-
schen ijzer- en zoolvlakte de klingen
der nagels zien zitten. Dit is ver-
keerd , alleen de wand draagt hier,
terwijl de 2 a 3 mM. van de zool
zeer goed op het ijzer kunnen
dragen.
Niet alleen in de breedte, ook
in de lengterichting behoort het
'ff' ijzer, afgescheiden van den opzet,
een horizontale richting te hebben.
Een sterk vrij leggen van de ver-
zenen is zeer nadeelig en wordt
nog maar al te veel gedaan. Juist
het achterste deel van den hoef is
door zijn ombuiging in de steunsels
bizonder geschikt den hoef te steu-
nen. Bij het onbeslagen paard is
, , , .nbsp;j ^nbsp;j . dit immers evenzeer het geval.
a—a draagvlakte van den toonwand; a—bnbsp;...
die van den zijwand; h-c die van den dracht- Maar vooral geeft die ondersteuning
wand; d steunselhoek; e steunselwand; ƒ hoorn van den steunselhoek en de steun-
zool; f' takken daarvan; rj witte lijn; g' witte seis zelf aanleiding tot verwijding
lijn der steunsels; h hoornstraal; i schenkels van den hoef. De fout wordt
van den straal; k hoornige ballen; l middel- ijjij^a uitsluitend begaan bij lage,
ste straalgroeve; m zijdelingsche straalgroeve. ondergeschoven verzenen, omdat
deze dikwijls gevoelig zijn, aan steengallen lijden. Men bereikt er
niets mee, integendeel het paard kan met zulke zwerende verzenen met loo-
pen De wand heeft aan den overgang van het dragende m het zwevende
.edeelte veel te veel te Uiden. Hoog liever de verzenen op door verdikte
takken, dan wordt de kracht verplaatst, of wilt gij ze vrij leggen gebruik
dan een balkijzer. De achterste hoefhelft moet ondersteuning hebben.
Een verder gevaar ligt in het ontstaan van scheuren in den kroonrand.
AVanneer de hoefballen bij de beweging niet ondersteund worden, werken
zij als een hefboom en rekken de kroon zeer sterk en het is genoeg bekend,
dat een kroonrandscheur geen onbeduidend gebrek is.
Paarden, die onbeslagen loopen, hebben lange rechte steunsels, die over
hun geheele lengte met den bodem in aanraking komen. Zij liggen als de
twee zijden van een dak naar elkaar gericht en laten alleen den straal tus-
schen zich in. Op hun bovenrand ligt in dwarse
richting het straalbeen, dat bij de belasting de
steunsels drukt en hen uit elkaar drijft. Ziij
vormen echter één geheel met de verzenen en
ook deze gaan daarom met de beweging mede.
Wanneer de steunsels slecht werken, buigen
zij krom en doen op den duur ook den straal
inklemmen en verkleinen. Zij moeten daarom
een breede, horizontale ijzervlakte vinden, om
tegendrukking te krijgen. Daarom zijn iil te
wijd liggende ijzers, wanneer zij niet tevens zeer
breed zijn, slecht en geven in plaats tot verwij-
ding juist tot vernauwing aanleiding. Dan zijn
eer te verkiezen nauwe ijzers, die echter aan
den steunselhoek en de steunsels zelf een steun-
vlakte geven. Alleen breede ijzertakken zijn
geschikt in alle opzichten aan de eischen te voldoen. En hoe dikwijls ziet
men niet die puntige, smal uitloopende takken? Zij zijn zeer af te keuren .
Om dezelfde reden behoort de afhelling aan den ijzertak met door te loo-
nen anders staat de steunsel op de afhelling, die geen behoorlijke onder-
\nbsp;...nbsp;Knipscheer.
steuning geett.nbsp;^
WEDSTEIJD VOOE HOEFBESLAG ÏE ALMELO.
De Overijsselsche Maatschappij van Landbouw heeft gedurende eenige jaren
cursussen in hoefbeslag doen houden. Zij had thans een wedstrijd uitgeschre-
ven voor hen. die met meer of minder goed gevolg een dergelijken cursus
hadden meegemaakt.nbsp;, i .
De wedstrijd zou aanvankelijk plaats hebben zoowel te Enschede als te
Almelo, doch daar voor eerstgenoemde plaats slechts 2 deelnemers zich had-
den opgegeven, werd alleen Almelo behouden. De eerst vastgestelde prijzen,
ƒ50 en ƒ25 voor elke plaats, werden nu in één som uitgeloofd, ter toe-
kenning op advies van de jury.
Er waren 13 deelnemers; ieder deelnemer moest een ijzer maken en een
hoef beslaan. Over het geheel viel het geleverde werk niet mede; sommige
ijzers waren scheef, de nagelgaten onvoldoende aangebracht; bij anderen liet
het passen veel te wenschen over of ging het onderslaan minder goed dan
bij het vroeger gehouden examen het geval was.
Slechts een viertal mededingers haalden ongeveer voldoende. Deze hebben
bovendien een strijk- of een balkijzer gemaakt en zijn ondervraagd in de
theorie van het hoefbeslag.
De jury, bestaande uit den heer L arm ené, opperwachtmeester-hoefsmid
te Amersfoort, en den redacteur van „De Hoefsmidquot; te Groningen, was
van oordeel dat geen der mededingers naar behooren had gewerkt om aan-
spraak te kunnen maken op den eersten prijs. In overleg met de juryleden
werd door het hoofdbestuur der Overijsselsche Maatschappij aan de heeren
H. Stokkers te Holten, van den Broeke en A. .1. Mensink te
Tubbergen respectievelijk ƒ30, flO en ƒ15 toegekend, terwijl aan den
heer W. ten Ga te Jr. te Almelo (een neef van de hr. Gebr. ten Cate,
in wier smederij den wedstrijd plaats vond) een aanmoedigingsprijs van ƒ5
werd uitgereikt.
Deze wedstrijd heeft opnieuw getoond dat die cursussen van korten duur
een te oppervlakkige kennis aan de deelnemers geven, hetgeen trouwens
voor de hand ligt. Dit neemt niet weg dat de meeste deelnemers door het
volgen van zoo'n cursus het hoefbeslag beter verstaan dan te voren, reden
waarom genoemde Maatschappij door die cursussen zeker nut heeft gesticht.
Buiten genoemd Hoofdbestuur gaven de heeren Vee ze, districts-veearts
te Zutphen, J. H. Gram er, rijks-veearts te Almelo, en Sanders, hoef-
smid en machinefabrikant te Enschedé, blijken van hun belangstelling.
VERSLAG DER ALGEMEENE VERGADERING v/n SMEDENBOND
VAN HOLLANDS NOORDERKWARTIER, TE HOORN
op 14 Juli.
Nadat het Hoofdbestuur eene conferentie had gehad, werd om 3 uur de
bijeenkomst geopend door den Voorzitter, den heer Van Wissekerke te
Kolhorm. Deze riep de aanwezigen het welkom toe en sprak de hoop uit,
dat men, als op verschillende andere vergaderingen, ook hier op aangename
wijze samen mocht zijn. Daarop droeg hij de leiding over aan den voor-
zitter van de Afdeeling Hoorn, die evenwel meende dat het presidium bij
den heer Van Wissekerke in goede handen was.
Aan den heer Gortie van Oosterblokker werd het eerst het woord gege-
ven, die een toespraak hield tot den voorzitter, waarin hij prees den onver-
moeiden ijver en de zorg, welke steeds door den voorzitter aan den Bond
zijn gewijd.
Spreker hoopt, dat eenmaal de wensch van den heer Van Wissekerke
moge vervuld worden, de Boud zich moge uitbreiden tot een provinciale
vereeniging. Met een enkel woord wijst de heer Gortie op den cursus in
hoefbeslag gehouden te Schagen en meent, dat de steun die daaraan is ver-
leend door rijk en provincie, in hoofdzaak is te danken aan den ijver en het
optreden van den voorzitter. De Bond heeft gemeend om hem uit dank-
baarheid voor dit alles een klein stoffelijk blijk van hulde en sympathie aan
te bieden en spreker overhandigt den heer Van Wissekerke onder luid applaus
der aanwezigen een gouden ring met de inscriptie
Souvenir
H. N. K. T.
Smedenbond.
Blijkbaar geroerd door deze verrassing brengt de voorzitter daarvoor zijn
hartelijken dank, schetst nog eens het ontstaan van den bond en wijst op
het nut van samenwerking en aansluiting.
De heer Van Loon voegt nog een woord van lof toe en dankt hi] voor
het door den heer Cortie gesprokene en daarop wordt overgegaan tot behan-
deling der punten van de agenda.
Aan de orde is het jaarverslag van den Secretaris, het ontstaan, de wer-
king en het succes van den cursus in hoefbeslag gehouden te Schagen, het
aannemen van een vakblad als orgaan van den Bond, de correspondentie
tot aaneensluiting gevoerd met de Smedenvereeniging van Amsterdam de
mededeeling, dat de Bond thans reeds telt 140 leden. Het verslag eindigt
met den wensch, dat de Bond nog meerdere afdeelingen en leden moge
krijgen om daardoor een nog krachtiger lichaam te worden.
De voorzitter brengt den secretaris zijn dank voor de samenstelling van
dit jaarverslag, waarbij zich onder applaus de vergadering aansluit.
Uit de rekening en verantwoording van den penningmeester, sluitende
in ontvangst en uitgaaf met een som van ƒ 623.-, blijkt, dat voor den ge-
houden cursus is uitgegeven een bedrag van ƒ591.50.
Gelezen en goedgekeurd wordt daarna de begrooting voor het volgende
vereenigingsjaar.nbsp;, i , •nbsp;e
De heer Van Loon vraagt of het oude reglement van kracht is, en ot
het nieuwe reeds in werking is. De secretaris merkt op, dat de opricMing
van den Bond is ontstaan door de vorming der afdeeling Schagen. Deze
maakte indertijd een reglement en reikte dit ook uitaan de andere afdeelingen
Voor den Bond is echter een nieuw reglement gemaakt, zooals bekend
is en hierop zal rechtspersoonlijkheid worden aangevraagd.
Ter tafel wordt gebracht eene welgeslaagde fotographie van de onderwij-
zers en geslaagde leerlingen van den cursus in hoefbeslag. Van den heer
Schellinger komt echter de vraag: waar het volgende jaar dien cursus
te houden De voorzitter meent, dat in verband met de verschillende hulp-
middelen etc., Schagen de beste plaats is en de kosten om van elders over
te komen niet zoo groot zijn. De heer Schellinger meent, dat wanneer die
cursus in een andere plaats is, in die plaats en omgeving meer belangstel-
ling zal worden gewekt. Eenige leden der afdeeling Hoorn blijven aan-
dringen op de keuze van een andere plaats voor een te houden cursus.
Na eenige gedachtenwisseling over en weer, wordt eindelijk besloten om
die aangelegenheid eerst grondig te behandelen in de afdeelingen en haar
verder aan te houden tot de volgende vergadering.
Ben moeilijke kwestie wordt ter tafel gebracht n.1. een voorstel tot loon-
regeling, uitgaande van de afdeeling Enkhuizen en wordt door een der
afgevaardigden dier afdeeling ingeleid. Spreker zegt, dat het loon der ge-
zellen eene betere regeling behoeft, een voorstel om voor de knechts boven
18 jaar het loon te bepalen op ƒ2,50 per week, met een werktijd — bij
zomerdag — van 5 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds. De voorzitter zegt
veel te gevoelen voor het voorstel. Br is in het smidsvak gebrek aan werk-
krachten, omdat het loon te laag is en hierdoor geen leerlingen worden
opgewekt bij dat vak te gaan. Bestaat er uitzicht op een goed salaris, dan
zal men meer leerlingen kunnen krijgen en het gebrek aan werkkrachten
worden opgeheven.
Ingekomen voorstel bij het Hoofdbestuur de schroefkalkoenen te wijzi-
gen en wel zoo, dat ze niet meer bij handelaren kunnen worden be-
trokken, doch de eigenaars van paarden beslist bij de smeden terecht moe-
ten komen. De heer Kruyt licht een en ander nader toe, aan de hand van
een schrijven van een collega. De schrijver zegt daarin: Ie wenschte ik,
dat alle modellen verlaagd werden, voor 't gemak der paarden. Het hoef-
beslag toch moet niet alleen zijn degelijk, doch ingericht worden voor 't
gemak der paarden. De discussie over dit voorstel was ook vrij geanimeerd.
Een der aanwezigen vraagt, wat dat toch is, hetgeen in de „Smid en
Koperslagerquot; wordt geadverteerd: het snijden van een linkschen draad met
rechtschen tap. De secretaris zegt, dat voor rekening van den Bond die
toelichting is aangeschaft en leest haar voor.
De punten der agenda zijn hiermee afgehandeld en vraagt de voorzitter
wie er nog het woord verlangt. De heer Kruyt maakt hiervan het eerst
gebruik en vraagt het bestuur of er uit de bibliotheek nog al eens boeken
worden aangevraagd. De secretaris antwoordt daarop, dat er wel eenige
aanvi-agen inkomen, doch veel gebruik wordt er niet van gemaakt. Uit
de bespreking blijkt, dat eenige leden niet eens weten, welke werken in die
bibliotheek zijn. Wordt besloten, dat de secretaris den titel aan de afdeelin-
gen zal opgeven.
Door den afgevaardigde van Enkhuizen wordt er op aangedrongen wat
meer te vergaderen, meer besluiten te nemen, dat zal den Bond ten
goede komen.
De Voorzitter brengt nu zijn dank aan allen, die de vergadering met
hunne aanwezigheid hebben gesteund, en hoopt dat het behandelde zal strek-
ken om den bloei van den Bond te bevorderen. Ten slotte richt de voor-
zitter nog een woord van dank tot den Uitgever van „De Smid en Koper-
slager,quot; die er een groote reis voor over had om van deze vergadering
verslag te geven.
Hierna wordt de vergadering gesloten.nbsp;K.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Vervolg der meest gehrwihelijhe siervormen.
Het uitsmeden tot vlakke versieringen in dan vorm van bladeren, carica-
turen, grostesken, enz. komt eveneens veel voor, in 't bijzonder in de Duit-
sehe renaissance. Wanneer deze in schoone omtreklijpen worden uitgeToerd
en zekere grootte niet overtreffen, doen zij zeker zeer goed. Bij te groote
afmetingen wordt het geheel spoedig plat en eentonig. De omtrekken van
de vlak uitgesneden deelen worden met beitels uitgehouwen of met de schaar
uitgesnedeii en nagevijld.
Door soortgelijke voorwerpen in den vorm van bladeren of figuren op zmh
zelve te vervaardigen en aan de einden van staven vast te klinken, verkrijgt
men wel ongeveer hetzelfde aanzien, maar deze bewerking is toch niet aan
te bevelen; de vormen en lijnen worden dan zeiven zoo los en vloeiend. Het
uitsmeden 'van ranken tot gedreven bladeren gaat een stap verder en komt
reeds in den tijd der gothiek en dien der renaissance voor, maar had zijn
hoogsten bloei ten tijde van de barok en rococo.
Het vervaardigen van deze versieringen komt met dat van 't vorenstaande
overeen; alleen werden deze uitgesneden bladeren door het aanbrengen van
knobbelachtige vormen en verdiepingen verder bewerkt tot een meer plasti-
sche voorstelling.
Blad- en IcelTcvormen.
De plantenwereld met haar natuurlijke vormenrijkdom heeft, evenals voor
de kunst in 'talgemeen,'ook voor de smidskunst talrijke motieven opgeleverd.
De staven en ranken stellen dan de stammen en twijgen voor, waaruit zich
allerlei bladwerk ontwikkelt. Wij vinden, in ijzer uitgevoerd, zoowel de
eenvoudigste, alleen door buitenranden aangegeven bladeren, tot de meest
druk bewerkte en rijkste acanthus-bladeren. Eensdeels zien wij de strengste
gestyleerde afbeeldingen, waarvan het moeilijk valt aan te wijzen, welke
planteuinotieveu deu vervaardiger tot model liebben gediend, andersdecls
vinden wij de natuur nagenoeg tot in alle kleinigheden en toevalligheden
nagebootst, hoewel, met het oog op het materiaal, in elk geval strenge vor-
men als vereischten moeten gesteld worden. De bladeren en kelken worden
nit het stuk gesmeed, of uit plaatijzer gehouwen en volgens den vereischten
vorm gebogen en gedreven. De eerste wijzen van bewerking is natuurlijk
meer soliede, beter en mooier dan de laatste.
Hoe bladeren eri kelken uitgeslagen of gestrekt moeten ge teekend worden,
d.i. hoe zij op de platte plaat moeten afgeschreven en daarna uitgesneden
worden, om, nadat zij omgebogen en bewerkt zijn, den vereischten vorm
weer te geven, wordt door de figuren voorgesteld.
De teekening van het afgewerkte stuk en de daarvoor noodige uitslag ot
ontwikkeling zijn naast elkander geplaatst. Het kan soms zijn, dat die uit-
slag dadelijk moeielijk met juistheid te bepalen is. Alsdan verdient het aan-
beveling om het blad of den kelk vooraf uit een blad lood te snijden en dit
te buigen en te drijven, om zoodoende een vertrouwbaar model te bekomen.
Bij groote stukken kan dit op verkleinde schaal plaats hebben. Het daarbij
noodige lood is niet verloren , maar altijd weer te gebruiken, vooral ook,
omdat het drijven van ijzeren platen op onderliggers van lood geschiedt.
{Wordt vervolgd).nbsp;K.
— Hollandsche Maatschappij vau Landbouw.
In de 399ste Vergadering van het Hoofdbestuur, op 26 Juni 1901 te
-ocr page 139-'s-Gravenhage gehouden, werd o.a. door de Afdeeling 's-Gravenhage een ver-
slag ingezonden over den cursus in hoefbeslag in het laatste winterseizoen
gehouden, terwijl wederom subsidie werd aangevraagd voor deu volgenden
cursus.
Deze werd toegezegd , terwijl is goedgekeurd de aanvrage der afdeeling om
subsidie voor hetzelfde doel aan de provinciale Staten van Zuid-Holland.
—nbsp;Noord-Holland. Op de vergadering der Afd. Hoorn van den smeden-
bond, gehouden 4 Aug. j.1., werd de hoefsmidscursus besproken en tevens
aanmelding voor den nieuwen cursus. Van de aanwezige leden gaven zich
6 aan, alsmede 5 gezellen. Niet aanwezige leden kunnen zich tot 15 Sept.
aanmelden bij den secretaris H. Cortie te Hoogcarspel.
—nbsp;Rijwiel-Industrie. De Engelsche bladen hebben bij herhaling er op
gewezen dat het in den rijwielhandel hoe langer hoe slechter gaat. In de
laatste vier jaren zijn vijftig rijwielmaatschappijen, welke waren opgericht
met een kapitaal van ƒ60.000.000 tezamen, verdwenen. Over het geheel
kan worden aangenomen, dat het publiek in de rijwielfabricatie ƒ 240.000.000
heeft verloren. Deze handel, die zooveel verwachting van zich deed koes-
teren, neigt thans ten ondergang, en wel tengevolge van overmaat van
kapitaal. De stijging der prijzen van het materiaal heeft den toestand nog
verergerd. Slechts enkele groote maatschappijen zijn tot nu toe in staat ge-
bleven om een behoorlijk dividend uit te keeren, doch de meeste rijwielfa-
brieken werkten sedert eenigen tijd met verlies.
Vraafl en aanbod van dienstpersoneel.
(Voor abonné's kosteloos-, alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te tvorden
vergoed).
gewijd aan Paardenfoickerlj en Paardenkennis
In uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZEVENDE JAARGANG.
Prijs per jaar fr pp. / 3.40 voor Ne-
derland, /■3.75 voor België, voor O. en
W.-Indië en het overige buitenland/'4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCTJLAIllES op
franco aanvrage bij:
KiJLnsthLOorn,
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Vg vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoehjzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen^
STRTJKRAÄ D JES.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc tooiibescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
POETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
voor
13—15 en
17 mM.
draad.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billljice prijzen. Vertrouwbare l^waliteitep.
-ocr page 141-6e Jaargang. — 1901 — Aflevering 9.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDÊMA. RIJKS-VEEARTS ÏE GRONINGEN.
-ocr page 142-DeHoefsmidr/rft^el^'^t^S
Priijs per Mvartaal f 0.73 fr-p-post.
Voor het Buitenland f SAO per jaar.
AH\#ortontiïin (met inbegrip van bewijsnummer) 1—10 regels
ƒ 1.00 iedere regel daarboven f 0.10. De
advertentiën moeten vo'o'r den 12den worden ingezonden om zeker
te zijn van plaatsing in de e.v. aflevering. Drie maal plaatsing
wordt als tweemaal berekend; bij herhaalde plaatsing belangrijk
rabat. Groote letters en afbeeldingen naar plaatsruimte.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door P. Laméris. — Stalen of ijzeren
voorwerpen te reinigen. — Het maken van een klemijzer. — Het zestig-
jarig bestaan van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde te Utrecht.
'— De technische verbeteringen der twintigste eeuw. — Bedrog door het
beslag. — Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
— Korte mededeelingen. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOB
E. LAMÉRIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK XII.
Oprichting von veeartsenij scholen. Het Fransche heslag (Lafosse amp; Bourgelat).
Het Engelsche heslag (Osmer, J. Clark, Bracy Clark).
FranhrijJc en Engeland in de 19e eeuw.
St. Bel, de oprichter van de Veeartsenijschool te Londen, prees een
ijzer aan met horizontale boven- en uitgeholde ondervlakte, deze laatste
overeenkomende met de uitholling van de zool. Dit ijzer komt dus vrij wel
overeen met het tegenwoordige jachtijzer.
W. Moorcroft, adsistent-leeraar aan die Inrichting (1800), later beroemd
geworden als ontdekkingsreiziger in Centraal-Azië, gaf voor ren- en jacht-
paarden een smal en dun ijzer aan, ter breedte van den hoornwand, het
tegenwoordige renijzer.
Sterk drong hij aan op het algemeen gebruik van het nog weinig ver-
breide ijzer van Osmer en Clark; hij liet ze zelfs fabriekmatig maken.
Door ziju workeii eu streven eu hoog aau/ien als veeartsenijkundige werd
dit ijzer algemeen verbreid en bekend, zoodat het nog tegenwoordig van
toepassing is in Engeland, en op het vasteland bekend staat als „het Engel-
sche hoefijzerquot;.
Prof. Coleman, opvolger van St. Bel, nam bijna geheel de gevoelens
van Lafosse aan, zoowel het denkbeeld van druk op de verzenen en den
straal als de wijze van beslaan. Hij wilde echter den zool geheel vrij van
drukking hebben en den straal het grootste gedeelte van den lichaamslast
laten dragen. Om dit gedaan te krijgen vond hij zelfs kunstmatige stralen
uit, liet de zool uitschulpen en gebruikte het halvemaanijzer of het ijzer
met verdunde takken van Lafosse. Acht nagels dienden om het halvemaantje
in den toon vast te houden.
Later evenwel ging hij over tot ijzers met ver-
dikte takken, maar liet lippen aan de binnenzijde
maken, om de steunsels uit elkaar te houden.
We zien dus de oude uitvinding van C a r 1 o
Euïni (1598), als nieuw gepatenteerd en voor
algemeen gebruik aanbevolen , weer te voorschijn
komen.
Zijn leerling Bracy Clark trok in het begin
der 19e eeuw de opmerkzaamheid door zijne
publicatie over den anatomischen bouw van den
hoef en de elasticiteit van den hoornschoen. Hij
beschreef de zijdelingsche uitzetting der achterste hoefhelft met gelijktijdige
afplatting van de zool en daling van den straal bij de belasting en breidde
daardoor de kennis van het hoefmechanisme aanzienlijk uit.
Hij was zoo overtuigd van den slechten invloed van het toenmalige beslag
met nagels, dat hij gedurende verscheidene jaren trachtte aan te toonen,
dat ijzers niet noodzakelijk waren.
Toen hij eindelijk door de ondervinding werd gedwongen om deze beschut-
ting voor den hoef aan te wenden, nam hij de proef met verschillende
beslagmethoden zonder nagels.
Aangezien deze echter niet voldoende vast bleven zitten, vond hij opnieuw
het scharnierijzer van Caesar Eiaschi uit, maar nu met het doel, dat
dit staaltablet ijzer in staat zou zijn de uitzetting en opvolgende inkrimping
van den hoef te volgen.
Hij vergat evenwel, dat in het teengedeelte geene beweging plaats heeft,
zoodat dit ijzer voor ons van geene waarde is.
Van des te meer belang zijn echter zijne onderzoekingen over de vorm-
veranderingen van den hoef onder de inwerking van den last, den invloed
van weidegang op onbeslagen hoeven enz.
Zijne opvattingen dienaangaande werden door de Duitschers en Eranschen
aangenomen en dienden als wetenschappelijke grondstellingen voor het hoef-
beslag.
G-oodwin, paardenarts van Koning George IV, schreef in 1820 een
werk, waarin hij de voor- en nadeelen besprak van de toen in gebruik
zijnde ijzers.
Tegen de Fransche methode van Bourgelat had hij twee objectie's, namelijk
tegen den bollen vorm van onderen: omdat het paard niet zeker over de
steenen ging en gemakkelijk struikelde, tegen de holle bovenvlakte: dat deze
den hoef deed inkrimpen en de uitzetting tegen ging. Hij maakte daarom
een ijzer juist omgekeerd bol naar de hoefvlakte en hol naar den bodem,
waardoor 'hij eene samenvatting kreeg van Soleysel's pantoffelijzer en het
jachtijzer van St. Bel. In 1897 werd dit ijzer als heel iets nieuws wederom
van Fransche zijde aanbevolen.
Goodwin is echter de eerste, die slechts zeven nagelgaten gebruikte, buiten
vier en binnen drie.
Bloomfield wilde het ijzer van Bracy Clark verbeteren en maakte een
ijzer met twee scharnieren ter zijde van het teengedeelte. De hoef zet zich
echter gelijkmatig toenemend over alle plaatsen van de verzenen uit en niet
juist op die plaatsen, waar de scharnieren hun nuttig werk kunnen ver-
'richten. Later heeft men, om dit te ontwijken, een ijzer gemaakt, bestaande
uit kleine leden, alle door scharnieren verbonden. Het heeft echter slechts
eene historische waarde.
Door Turner werd aanbevolen het ijzer eenzijdig te nagelen. Dit systeem,
in Frankrijk het Turksch beslag genoemd, bestond in het vastnagelen van
den buitentak, de hoef kon zich dan vrijelijk over den binnentak uitzetten.
In den beginne maakte dit eenigen opgang, later echter zag men in, dat
het ijzer niet vast genoeg lag en geraakte het weer in onbruik. In 1852
verscheen het werk van Mi les. Miles toonde aan, dat door warm passen
en het ijzer zuiver op den hoef te laten sluiten, men best met vijf nagels
kon volstaan en maakte daarmede een einde aan de belemmering van het
hoefmechanisme, door te veel nagels.
In het ijzer werden evenwel zes nagelgaten aangebracht en een daarvan
opengelaten om eventueel dienst te kunnen doen.
Hoewel er in dit boek vele anotomische en physiologische fouten voor-
komen en er niets gezegd wordt omtrent de werking van den straal, heeft
het toch vele verdiensten.
Hij hechtte veel waarde aan de daling en het weer opwelven der zool
bij het hoefmechanisme, hoewel hij zeer ten onrechte aanried, den zool goed
„uit te werkenquot;, opdat de inwendige deelen zooveel mogelijk daarvan zouden
profi teeren.
Vooral de binnensteunselhoeken moesten goed uitgesneden worden, omdat
elke ophooping van hoorn op deze plaats het gevaar van kneuzing van de
gevoelige zool moest vergrootten en dus het ontstaan van steengallen in de
hand zou werken.
Om de steunselhoeken te vrijwaren voor kneuzing moest men ze dus goed
van de beschuttende hoornlaag beroovenü!
Zijn werk beleefde een zevental uitgaven en werd in verschillende vreemde
Mager geritste ijzer van Miles,nbsp;Mager gestampte nagelgaten,
met doorloopende rits en afhelling.
talen vertaald, waardoor het veel invloed op de wijze van beslaan uitoefende.
In het beslag van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger kan men nog den
invloed van Miles' ideeën terugvinden.
In Engeland trachtte men daarop het koude beslag in te voeren, nadat
men de nadeelen van het branden op de veel te sterk besneden deelen gezien
had. Zoo viel men dus van het eene uiterste in het andere, het was veel
beter geweest de hoeven niet zoo te mishandelen en doelmatig te besnijden
en dan gewoon zwartwarm te passen.
Sommige paardenliefhebbers gingen zelfs zoover, dat het hun niet vol-
doende was, de paarden op hunne stallen zonder warm passen te laten be-
slaan, maar zelfs de ijzers eenigen tijd in het koudste water, dat zij konden
krijgen, lieten verblijven, om er de verborgen (latente) warmte uit te halen!
Miles' groote verdienste is, dit ook te hebben tegengegaan, hij toonde
aan dat het dan onmogelijk was, de ijzers goed passend onder te leggen,
de smid komt er toe om den hoef naar het ijzer te maken en niet het ijzer
naar den hoef.
In 1840 vond de Eranschman Riquet het podometrische beslag uit,
genoemd naar den pedometer (hoefmeter), waarmede zorgvuldig de maat van
den hoef werd genomen. De aanleiding tot deze uitvinding was, het ook
daar algemeen doorgedrongen gevoelen, dat heet passen zeer schadelijk was.
Deze pedometer bestond uit een platte koperen ketting met bewegelijke
leden, welke op den draagrand werd gelegd en zoo gebogen, dat hij juist
den vorm daarvan aannam, waarop de schroef in 't midden werd vastgezet
om hem in dien vorm te houden.
Een meer eenvoudige vorm van podometer is die van Ewerloff, op de
volgende bladzijde afgebeeld.
Het ijzer werd dan in de smederij naar den pedometer gemaakt en daarna
het paard op stal koud ondergelegd.
De paardenarts Barthélemy aan de Rijschool te Saumur nam gedurende
drie jaren (1841—1844) hiermede eene proef.
Van alle paarden werden de linker-
hoeven beslagen volgens de methode
Eiquet, de rechter hoeven op de ge-
wone wijze met warm passen. Het
resultaat daarvan was dat bij koud-
beslag één ijzer op de 58 onderge-
legde verloren ging, terwijl dit bij
warm beslag één op de 183 bedroeg.
Ondanks deze sprekende cijfers wa-
ren bijna alle paardenliefhebbers en
vooral de bereden officieren zeer op-
getogen en ingenomen met de methode
Riquet, zelfs de Minister van Oorlog
werd er door besmet en gelastte de
invoering bij het Leger.
Dit was juist het middel om de
menschen tot inkeer te brengen; de
nadeelen er van traden door de alge-
meene toepassing eerst goed aan het
licht.
Podometer van Ewerloff.nbsp;j^g^g werden door de „Société
Centrale de Médecine Vétérinairequot;, samengesteld uit veeartsen tot oordeelen
bevoegd, de volgende conclusies eenparig aangenomen:
Ie. Het warme beslag is zonder twijfel verre te verkiezen boven het koude;
de hoefsmid kan het ijzer zuiver op den hoef laten aansluiten, een hoofd-
vereischte van goed hoefbeslag, een belangrijk voordeel, dat het koude beslag
niet aanbiedt.
2e. Koudbeslag is moeilijker en vereischt langer tijd, is daardoor duurder,
terwijl het minder solied en minder duurzaam is.
3e. In sommige exceptioneele gevallen kan koud beslag door bekwame
hoefsmeden toegepast worden zonder gevaar en zelfs met voordeel, bijvoor-
beeld bij ziekten.
4e. Wanneer de hoef niet te sterk besneden is en het ijzer niet te heet,
zoodat de zool verbrandt, dan heeft warm beslag geene nadeelen, enz. enz.
Kolonel A m b e r t herhaalde later de proef met een regiment ter effectieve
sterkte van 650 paarden. Hierbij gingen met koudbeslag iedere maand 55
tot 60 ijzers verloren, men kon geen uur marcheeren zonder een te verliezen.
Toen warm passen werd ingevoerd, verloor het regiment slechts één ijzer
gedurende acht marschdagen.
In 1860 kwam uit Amerika eene uitvinding van Goodenough. Het
was een ijzer met horizontale draagvlakte en uitgeholde ondervlakte, waar-
van de scherpe buitenrand bij gedeelten was weggenomen, waardoor vijf
scherpe kammen ontstonden, één in den teen, twee aan de zijden en twee
aau de takken. We kunnen dit ijzer beschouwen als eene combinatie van
het jachtijzer van 8t. Bel en het ijzer met kammen van Caesar Fiaschi.
In'1865'maakte het beslag van Charlier grooten opgang; hij nam patent
op het ringzoolijzer (fer périplantaire), dat veel overeenkomst heeft met het
„halfcirkelvormigquot; ijzer van den ouden Lafosse.
Het ijzer van Charlier is een smalle, dikke ijzeren band, rondom den hoef
/
Lafosse.
in den hoornwand ingebed, de zachtere hoornwand wordt weggenomen en
door een harder materiaal vervangen, dat beter aan de afslijting weerstand
kan bieden.
De hoef behoudt daarbij zijn vorm en komt met de geheele ondervlakte
op den bodem, waardoor zool en straal even goed kunnen functioneeren als
bij onbeslagen hoeven, de ijzeren draagrand slijt bijna niet af en toch is de
natuurtoestand zoo veel mogelijk getrouw nagebootst.
Charlier zegt, dat hij op het idee werd gebracht door den ijzeren ring om
het uiteinde van een wandelstok, die het ingeslotene hout tegen afslijting
beschermt.
Om dit ijzer aan te brengen, werd met eene soort van renet de draag-
rand weggenomen, daarin het ijzer gelegd en met zeer dunne nagels be-
vestigd, een ring om den zool vormende, hetgeen ons den naam ringzoolijzer
verklaart. Charlier hield evenwel geen rekening met het hoefmechanisme;
de hoef wordt door dit ijzer van achteren ingeklemd, kan zich niet uitzet-
ten en daarom is het zeer af te keuren.
Eleming, Bngelsch paardenarts, schrijver van een beroemd werk over
de geschiedenis van het hoefbeslag (1869) waaraan zeer veel van het voor-
gaande is ontleend, veranderde dit ringzoolbeslag in een halvemaanvormig
ijzer met rits op dezelfde wijze aangebracht. Door deze verbetering verviel
grootendeels het nadeel van de beperking van het hoefmechanisme. De
overige nadeelen van het ringzoolijzer zijn echter blijven bestaan, namelijk:
de groote bewerkelijkheid, de verzwakking van de verbinding tusschen wand
en zool, het ontbreken van een opzet en lip, het nagelen in den hoornwand
i.Q plaats van in de witte lijn, wat aanleiding geeft tot hoornscheuren en
tot het gemakkelijk verloren gaan der ijzers.
STALEN OE IJZEREN VOORWERPEN TE REINIGEN.
De reiniging van stalen of ijzeren voorwerpen, zelfs wanneer deze sterk
verroest zijn, kan zeer gemakkelijk geschieden door indompeling dezer voor-
werpen in een bad met verzadigde zinkchlorid-oplossing.
De duur dezer indompeling is natuurlijk afhankelijk van de dikte of sterkte
der roestlaag.
In de meeste gevallen zullen 12 a 24 uren voldoende zijn. De oplossing
mag natuurlijk geen sterke zuurresten bevatten, omdat deze begrijpelijker
wijze op het staal of ijzer inwerken en vlekken veroorzaken.
Nadat de voorwerpen uit het bad genomen zijn, moeten deze eerst met
zuiver zoet water afgespoeld, vervolgens met ammoniak nagespoeld en daarop
snel afgedroogd worden.
De op vorenomschreven wijze behandelde voorwerpen zullen het uiterlijk
van matzilver hebben. Bijaldien de voorwerpen slechts eene lichte roestlaag
hebben, zoo kan men dit proces bespoedigen door de voorwerpen met eene
daarvoor passende fijne stalen borstel met petroleum vooraf sterk af te bor-
stelen. In zeer hardnekkige gevallen doope men de voorwerpen vooraf in
een bad verdund zwavelzuur (1 deel zwavelzuur op 12 deelen water). Is
dan de roest er afgebeten, zoo diene men de voorwerpen direct in een bad
met kalkwater te brengen om de eventueel nog daaraan hechtende zuren te
neutraliseeren. Bijaldien dit verzuimd wordt, zoo vormen zich op de aan
de lucht blootgestelde voorwerpen direct weder roestvlekken.
Buitendien bijten de zuren het ijzer of staal sterk uit en vormen vlekken.
-ocr page 149-Te vermiiden is zulks door toevoeging in het bad van eene zeer geringe
hoeveelheid hout- of steenkolenteer, voordat de voorwerpen in het bad komen.
HET MAKEN VAN EEN KLEMIJZER.
Tot het maken van een klemijzer van Defays neemt men een staatje ijzer,
bv lang 13 a 14 duim, 1 bij y,,-, men maakt eerst de punten warm en
stuikt die op, zoodat even de punt wat breeder wordt om er de bppen aan
te kunnen trekken. Daarna maakt men aan de eerste punt de lip, evenals
een toon- of zijlip, die men naar zich toetrekt, maar bij het aanbrengen van
de tweede lip houdt men de staaf aan den binnenkant van het aanbeeld en
slaat men de lip van zich af.
Wanneer de beide lippen er aan geslagen zijn, neemt men de zethamer en
wordt hiermee de draagvlakte achter en ter zijde van de lippen zuiver vlak
geslagen. Men zorge er voor dat de lippen even van de punten af zitten.
De einden mogen niet schuin bijgesmeed worden. Daarna zet men het ijzer
rond en werkt het verder af als een gewoon ijzer. Als het pasklaar is, worden
er a.L den binnenrand, een weinig voor de lippen, een paar insnijdingen of
reepen ingezaagd, om het ijzer in het verzengedeelte als 't ware te verzwakken,
opdat het zich wat gemakkelijker uit laat zetten, als de hoefverwijder van
Defays er bij gebruikt wordt om den hoef langzamerhand te verwijden.
D. P. Stuivenberg.
HET ZESTIG-JARIG BESTAAN VAN HET GENOOTSCHAP VOOR ^
LANDBOUW EN KRUIDKUNDE TE UTRECHT.
Bii gelegenheid der viering van het zestigjarig bestaan van het Genoot-
schap van Landbouw en Kruidkunde, op 28-29 Augustus 1.1., werd op
het sportterrein een tentoonstelling gehouden voor landbouw en veeteelt
en verder eenige inzendingen tot opluistering. Hoewel geen oproeping werd
-edaan op gebied van het hoefbeslag - hetgeen zeer zeker jammer is
waren toch twee hoefsmeden zoo vrij geweest een collectie ijzers in te zenden,
nl de HH R Brölman te Baarn en C. van Rennes te Utrecht. De
eerstgenoemde had elf ijzers ingezonden, alle blank. Wat de collectie van
laatstgenoemden betreft, waren er 16 blanke ijzers en acht alleen met den
hamer bewerkt, waarvoor beide inzenders van het Genootschap een getuig-
schrift hebben verworven.
Volgens mijn inzien waren er op de collectie van den heer Brolman
eenige kleine aanmerkingen te maken, vooral wat de verdeeling en de grootte
der na-elgaten betreft. Mocht iuzender deze kleine fouten weten te herstel-
len zoo zal hij zeer zeker ook later op een wedstrijd met goeden uitslag
kunnen mededingen. Al heeft het Genootschap nu geen wedstrijd uitge-
schreven in hoefbeslag, wie weet wat er nog in het vat zit voor de gedi-
plomeerde hoefsmeden? Zeer zeker zal zoo'n wedstrijd meer in den smaak
vallen dan de versierde groentekarren op den 29 Aug., want hiervoor was
niemand opgekomen.
Utrecht, 29 Aug. 1901.nbsp;S. v. Angeren.
DE TECHNISCHE VERBETEKINGEN DER TWINTIGSTE EEUW.
De techniek is voor onzen tijdgeest volstrekt niet karakteristiek — daaren-
tegen wel het herleven der technische energie.
De spoed, waarmede in deze eeuw de techniek, in vergelijking met vroe-
ger, zich ontwikkelt en vermenigvuldigt, is verbazend.
Desniettegenstaande zijn ten huidige dage voor de wetenschap als onop-
geloste vraagstukken nog genoteerd:
lo. De bestuurbare luchtscheepvaart.
2o. De directe kleurenfotografie.
3o. Teekeningen of afbeeldingen op verren afstand te reproduceeren of
over te seinen.
4o. Een accumulator geconstrueerd zonder lood.
5o. De verzameling, resp. reserveering van licht.
6o. De directe omzetting van chemische- of warmte-energie in electriciteit.
BEDROG DOOR HET BESLAG.
Dat men door een goed aangebracht kunstmatig beslag, b.v. op de markt,
nog wel eens bedrogen kan worden, bleek mij uit het volgende.
Een paar jaar geleden kocht een heer te Utrecht een mooi paard met
goede beenen. Het liep uitstekend. Nu begon het beslag aan de voorbeenen
te mankeeren. Mijnheer ging met zijn paard naar den smid. Deze maakte
de ijzers los, nam er een ijzer af, en nam meteen een gedeelte van den
kunstmatigen draagrand mede. Bij het onderzoek bleek, dat beide voeten
een kunstmatigen draagrand hadden. De betreffende smid had zulks nog nooit
gezien, en wist haast geen raad er nu weer de ijzers onder te leggen (de
zool was nog al vol). Hij stelde den eigenaar voor de zool maar wat af te
nemen, en dan goede breede ijzers met afhelling aan te brengen. Toen de
smid met het beslag klaar was, bemerkte hij al spoedig dat het paard zoo
een moeielijken gang had, maar liet het gaan. Enkele dagen later moest
het paard weer naar den smid om het beslag af te nemen en dit te wijzigen.
Nu moesten er balkijzers onder. Het werd er niets beter op. Is u ging de
eigenaar eens bij een anderen smid raadplegen, die voorstelde ijzers met
dikke takken en een dun zooltje er onder te leggen. Na bij vier smeden te
zijn geweest, verschillende modellen ijzers te hebben gebezigd (het laatst
ketelijzers), was het paard onbruikbaar geworden en had meer dan de helft
in waarde verloren. Die ketelijzers waren zoo dun uitgeslagen dat zij tot op
de zool doorbogen, en dientengevolge geheel glad geschuurd waren.
Thans werd het beslag toevertrouwd aan een meer ervaren hoefsmid, op
de hoogte met de aanwending van kunsthoorn. Deze maakte de hoeven
goed schoon, en voor ieder een balkijzer pasklaar, met een stevige lederen
zool Er werden gaatjes in de zool, juist tegenover de nagelgaten, gemaakt,
om gemakkelijker het ijzer te kunnen onderslaan. Inmiddels werd goede
kunsthoorn warm'gemaakt. Alles van vet en vuil ontdaan zijnde, werd
eerst een laagje kunsthoorn aangebracht, hierop een lederen randje met een
laagje kunsthoorn er over heen. Vervolgens werd de zool met bruine teer
ingesmeerd, met een weinig vlas of jute aangevuld, zoodat de lederen zool
overal gelijkmatig aansloot, waarna het ijzer met een paar nagels werd
bevestigd. Daar hiermede nog al eenigen tijd heenging, werd thans het
been even losgelaten en tevens nagezien of het ijzer een goede ligging had.
Ten slotte werden de overige nagels ingeslagen en de hoef dichtgemaakt,
bij beide hoeven natuurlijk gelijk.
Bij een volgend beslag konden de lederen zolen al gemist worden, de wand
was wat aangegroeid en ook de hoornzooi steviger geworden. Langzamer-
hand werd de benoodigde hoeveelheid kunsthoorn geringer en na verloop
van acht maanden waren de hoeven belangrijk verbeterd. Het paard kon
zonder kunsthoorn weer behoorlijk zijne diensten verrichten.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Bloemen.nbsp;,, ■ i. «
Ten opzichte van de bloemen (rozen, leliën, tulpen, enz.) valt in hootd-
zaak hetzelfde op te merken als van de bladeren. Zij komen streng gesty-
leerd en in meer of minder natuurlijken vorm voor. Zij verschijnen als
toegevoegde versieringen bij hekken en traliewerk, als bekroningen of eind-
motieven van stijlen en staven, enz. Uit afzonderlijke bladeren worden
knop- kelk- of rozetvonnige samenstellingen gemaakt, waarbij meeldraden
en spiraalvormige, opgerolde middelstukken gezochte bijvoegingen zijn.
Waneer zij goed worden uitgevoerd en geplaatst, kunnen deze bloem-
vormen zeer goed voldoen en veel bijdragen tot een goeden indruk van
het geheel. Op naturalistische bloemen komen wij bij een volgende gele-
genheid nader terug. Zoowel voor het drijven van de bladeren a s het
vervaardigen van kelken en bloemen is voor den smid een zekere kunst-
vaardigheid noodig en bovenal kennis van teekenen en modelleeren. /eer
zeker geldt toch ook hier de regel, evenals bij alle versieringen, dat
wanneer soortgelijke voorwerpen niet met smaak bewerkt zijn, met
licht, levendig en sierlijk zijn, voor zoover dit met de eigenschappen
van het materiaal te vereenigen is, men beter doet ze weg te laten, aan-
gezien ze dan al spoedig meer bederven dan goed maken. Laat men zich
overtuigd houden, dat niet ieder een kunstsmid kan zijn. Omtrent de uit-
voering valt nog op te merken, dat in den nieuweren tijd draadspiralen,
meeldraden, eikels, kleine rozen en soortgelijke voorwerpen ook geheel af-
gewerkt in den handel verkrijgbaar zijn. De bekende „Kunst- und Bau-
schlossereiquot; van Valentin Hammerau, te Frankfort a/M., Sachsenhausen, heeft
daaromtrent een modelboek met zeer schoone en rijk bewerkte teekeningen
verkrijgbaar gesteld. Dit laatste geldt ook voor de bladeren, in de vorige
aflevering besproken. Rozetten kan men afbeeldingen noemen van bloemen,
van boven gezien, gestyleerde rozen dus. Zij worden in alle grootten en
vormen voor de meest verschillende doeleinden aangewend. Van een kleinen,
doorboorden, halve cirkelvormige schotel af, die door een klinkkop vast-
gezet wordt, tot de rijke en veelbladige acanthusbladrozet toe, zijn er tal-
looze tusschenvormen. Bij geringe verhooging der verschillende deelen zijn
ze vlak en schijfvormig, bij hoog opstaande gedeelten naderen ze den knop-
en kelkvorm. Eenvoudige soorten van rozetten plaatst men langs stijlen en
regels van hekwerken, leuningwerk, in vullingen, in de oogen van spiralen
en voluten, midden op banden, op de kruispunten van elkander kruisende
staven enz.
Met meer rijk bewerkte rozetten versiert men het midden van vullingen,
van paneelen en ijzeren deuren, van plinten van deuren enz.
De rijk bewerkte rozetten hebben den vorm van op elkander gelegde
schijven, van verschillende bladvormen en grootten; zij zijn drie-, vier-, vijf-,
zes- of achtdeelig. De rozetten werden vroeger uit de hand bewerkt, ge-
dreven, in zolen gesmeed, enz. Dit is thans slechts voor bijzondere gevallen
meer noodig, aangezien die van gewonen vorm door stampen, persen enz.
fabriekmatig vervaardigd worden. Zij zijn goedkoop en tevens schoon ge-
vormd, zuiver en gelijkmatig, waardoor ook wat eentonig; de overigens zoo
gewenschte toevalligheden van den handenarbeid gaan er bij verloren en
deze toch kunnen juist een bijzondere vlugheid en bekoorlijkheid aan het
geheel geven.
Het modelboek van de reeds genoemde firma V. Hammerau a/d. M. Sach-
senhausen , geeft ongeveer 400 rozetten van verschillenden aard en verschil-
lende grootte aan. Zeer vele van deze rozetten kunnen ook als bloemen
worden toegepast, wanneer men ze op de daarvoor noodige stelen plaatst.
De bevestiging kan daarbij met schroef- of klinkbouten geschieden. Rozetten
van gegoten ijzer of van smeedbaar gietijzer zouden wij alleen dan willen
gebruikt zien, wanneer het om bijzondere redenen niet best anders kan,
aangezien zij nooit zoo goed bij den anderen handarbeid passen zullen.
Lam- of pieJcspitsen en knoppen.
De staande ijzeren stijlen van hekwerken, zooals deze thans veel voor
omheiningen gebruikt worden, vorderen aan de boveneinden een goede ein-
diging of afsluiting.
Op de eenvoudigste wijze wordt deze verkregen door deze stijlen en staven
van boven aan te punten, zoodat daarbij een ronde stijl kegelvormig, een
vierkante pyramidevormig eindigt. Zal dit evenwel op meer sierlijke wijze
plaats hebben, dan vindt men daarvoor verschillende vormen gereed, als
a. Men tan de stijlen aan de boveneinden splijten en daardoor pijlen,
dolken, doornbossen en soortgelijke voorwerpen aanbrengen. Dergelijke,
ingesneden eindigingen hebben dikwijls, buiten de bekronende versiering,
ook nog ten doel om daardoor meer beveiligd te zijn tegen overklimmen.
h. Men kan de staven aan de einden uitsmeden en in den vorm van
lans- en hellebaardspitsen uitsnijden of deze vormen in dubbele zadels smeden.
c. Men vervaardigt eenvoudige bloemen, waarbij twee of meer gelijke
ranken, bogen, bladeren, enz. aan de staven door wellen of door een band
bevestigd worden.
Deze drie bewerkingen werden vroeger algemeen toegepast, maar om het
vele werk, dat daarvoor gevorderd wordt, neemt men heden meer zijn toe
vlucht tot het bekronen van stijlen door de daarvoor fabriekmatig vervaar
digde voorwerpen. Zij zijn zeer verschillend van vorm, zooals lansspitsen
knoppen, denappels, artisjokken en distels, kruisbloem, palmetten, enz
Zij worden gedeeltelijk gloeiend van smeedijzer geperst of van smeedbaar
gietijzer vervaardigd. De prijzen zijn niet hoog en in de meeste gevallen
zijn ze met succes toe te passen. De gegoten ijzeren deelen doen zich
meestal wat zwaar en plomp voor en worden gemakkelijk afgeslagen, terwijl
de geperste deelen nog al eens wat dun en blikachtig uitvallen.
De laatsten verdienen, ook al omdat zij met het materiaal van het geheel
overeenkomen, de voorkeur. In beide gevallen moet men evenwel met de
toepassing voorzichtig en bedachtzaam zijn, opdat de bekroning zelve met
de staaf in goede verhouding zij. De bevestiging dezer sierdeelen wordt
veelal verkregen door een pen- of topverbinding, door klink- of schroefbouten.
Gesmeed ijzeren lans- of piekspitsen worden onder anderen ook voor den
handel vervaardigd door Val. Hammerau hiervóór genoemd.nbsp;K.
—nbsp;Bij de op den 28sten Augustus gehouden tentoonstel-
ling van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde
te Utrecht, waren ter opluistering ingezonden twee verzamelingen hoef-
ijzers, n.1. één van J. E. Brölman te Baarn en één van C. van Eennes
te Utrecht. Aan beiden werd een getuigschrift voor hunne inzending
Tgt;
uitgereikt.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te «roningen. De leerling K. Mulder van
Siddeburen, sedert 18 Maart j.1. aan de Inrichting verblijvende, heeft den
17 Augustus deze verlaten en de verklaring ontvangen den cursus in hoef-
beslag met goeden uitslag te hebben gevolgd.
De opengevallen plaats is den 19 Augustus ingenomen door G. W. Goe-
lema, 't Waar, gem. Scheemda.
De overige drie leerlingen, thans geplaatst, zijn: J. H o e k z e m a uit Winsum
sedert 20 Mei j.1., M. Hagenou uit Ten Boer sedert 17 Juni en J. L.
van den Berg uit de Waal (Texel) sedert 12 Juli.
—nbsp;Cursussen hoefbeslag Friesland. Toegelaten zijn tot de practische lessen.
-ocr page 154-voor den cursus te Francher: V. de Vries te Kimswerd, W. Botteuia te Rüorda-
Imizum, P. P. Piekema te Spanuuui, 8. Borch te St. Auua Parochie, V. J.
Bakker te Praneker, J. V. Olijnsma te Giekerk, K. de Vries te Weidum,
P. P. de Vries te Kimswerd, P. Ooopmans Jr. te Franeker, G. Dijkstra te
Stroobos.
Voor dien te Sneek: H. W. ten Hoeve te Eotterbaule, L. Bruinsma te
Workum, J. P. Larooij te Balk, M. Grunstra te Scharnegoutum, E. v. d.
Laan te Nijland, D. v. d. Berg te Blauwhuis, J. Broekstra te Witmarsum,
D. V. de Jong te Workum, P. Nauta te Workum, F. Schukken te Tjerkwerd.
—nbsp;Op hoefbeslag, gereedschappen enz. bij het hoefbeslag in gebruik, is
in Duitschland vanaf 6 Mei 1897 tot 25 Mei 1901 aan 45 personen patent
verleend. Volgens mededeeling van den heer A. Lungwitz, is slechts één
van de gepatenteerde ijzers van beteekenis, de overigen hebben alleen his-
torische waarde.
—nbsp;In de gemeente Weststellingwerf woont een smid, die met eene volledige
smederij in een schip de dorpen afreist om smidswerk te verrichten. Voor
afgelegen boerderijen is dit wel gemakkelijk eu deze ambulante smid heeft
dan ook geen gebrek aan klanten.
Vraao en aanbod m dienstpersoneel.
(Voor ahonné's kosteloos; alleen
behoort mogelijk verschot aan portokosten
voor opzending van brieven, ingekomen
op geplaatste advertentiën, te worden
vergoed).
gewijd aan Paardenfokkerij en Paardenkennis
in uitgebreiden zin.
Redacteur-Uitgever A. W. HEIDEMA.
ZEVENDE .TAARGANG.
Prijs per jaar fr. pp. / 3.40 voor Ne-
derland, /■3.75 voor België, voor O. en
W.-lndië en het overige buitenland /4.50.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige eu
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIECULAIEES op
franco aanvrage bij :
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
Petrol.-, Gas-, snelkook- en
verwarmingstoestel.
Brand zonder pit, reuk of roet —
even geruischloos als kookgas.
1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
Petr.verbruik ± 1 ct. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscouranten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
W. v.d. LIST, van Breughelstr. 110, den Haag
AGENTEN gevraagd.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inUchtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Beste en meest beproefde beslag.
Gr. gouden Medaille.
ALLE SOORTEN van
Branscheidamp;PMlippi-Rem* Rijnland.
Lage prijzen.
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
ju den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco (tp aanvrage.
Correspond.; NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninkl.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
S. C. M. BAX. - 4 JufTerstraat. - ROTTERDAM
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Va gt; ii^®^ zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
STKTJKRANDJES.
Systeem Lacombe.
Strijkringen, met ot
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
CYLINDEROLIE, Opruimer
voor
TALK, Schroefga-
FOETSKATOEN, ten met
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
en rig mogelijk maten
17 mM.nbsp;'--
draad. ^f beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijl^e prijzen. Vertrouwbare Icwaliteiten.
-ocr page 157-6e Jaargang. — 1901 — Aflevering lO.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA. RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 158-Prijs ]f)er kwartaal f 0.73 fr.p.imat.
Voor het Buitenland f 3.40 per jaar,
AdVSrtSntiënnbsp;inbegrip van bewijsnummer) 1—10 regels
— — f 1.00, iedere regel daarboven f 0.10. De
advertentiën moeten vóór den 12den worden ingezonden om zeker
te zijn van plaatsing in de e.v. aflevering. Drie maal plaatsing
wordt als tweemaal berekend; bij herhaalde plaatsing belangrijk
rabat. Groote letters en afbeeldingen naar plaatsruimte.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door P. Laméris. — Iets over het
hoefbeslag. — Het maken van een klemijzer. — Mededeelingen over liet
Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Korte Mededeelingen. —
Briefwisseling. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEEBESLAG,
DOOB
E. LAMÉEIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK XIII.
Duitschland en Nederland in de 19e eeme.
Tot op het midden der 19e eeuw gebruikte men in Duitschland en
Nederland algemeen breede ijzers met kalkoenen, zonder lip, de bovenvlakte
schuin naar binnen afbellend, de binnenrand een derde gedeelte dunner
dan de buitenrand, met acht stompe nagelgaten.
Het teengedeelte van den hoef werd meestal te lang gelaten ten koste
van de verzenen; men sloeg daarop de zware, niet passende, de verzenen
inklemmende ijzers, onder.
Aan oude modelhoeven kan men deze slechte handelwijze nog waarnemen ,
ja zelfs ziet men dit hier en daar nog toepassen door oude smeden of jongere,
die de oude sleur zijn blijven volgen.
Goed gevormde hoeven bij oudere paarden behoorden dan in die tijden
ook tot de zeldzaamheden.
Alleen Hannover maakte eene gunstige uitzondering; hier waren reeds
groote verbeteringen ingevoerd, doordat het land door Engelsche vorsten
werd geregeerd.
Een goed figuur maakte in 't begin der eeuw het werk van Dieterichs
(1823), leeraar aan de Koninklijke Veeartsenijschool te Berlijn, eveneens
de werken van Grosz en Strauss; de practische uitvoering van het hoef-
beslag bleef evenwel veel te wenschen overlaten.
In Saksen begon men door de onvermoeide pogingen van Hartmann
met den ouden sleur te breken. Samenwerkende met professor Lei se ring
verscheen in 1861 hun werk: „Der Eusz des Pferdesquot; (de voet van het
paard), dat zeer beroemd werd wegens de met uitstekende platen voorziene
verhandeling over de ontleedkunde en de levensverrichtingen van den hoef.
Hartmann's ijzer kwam, wat rits en afhelling betreft, met het Engelsche,
wat richting en draagvlakte betreft echter met het Pransche beslag overeen.
Graaf von Einsiedel, een tijdgenoot van Hartmann, was een warm
voorstander van het Engelsche beslag. Saksen en Pruisen hebben aan hem
de invoering van een rationeel hoefbeslag te danken.
Zijne denkbeelden berustten hoofdzakelijk op het werk van Miles; als
voorijzer beval hij aan een overal even breed onder- en bovenvlak van het
ijzer, zonder kalkoenen, met goede afhelling en opzet in den toon; als
achterijzer het tegenwoordige strijkijzer.
Einsiedel gaf verder voor jacht- of wintergebruik ijzers met uitgeholde
bodemvlakte aan, zoodat de daarmede beslagen hoef op twee scherpe ijzeren
randen steunde. Het achterijzer was bovendien aan de takken haakvormig
naar binnen omgebogen.
Hij hechtte groote waarde^ aan het,besla^ in verband met den stand der
beenen en den vorm van den - hoef, éü ^herhaalde telkens het gezegde:
„Onderzoek den gang, voor gij beslaat.quot;
De paardenarts Dominik te Berlijn nam in 1869 een zuiver ideaal
standpunt in. Hij was van meening, dat de hoornwand steeds loodrecht
door de draagvlakte van het ijzer moest worden ondersteund, de bovenvlakte
van het ijzer moest steeds meer of minder schuin worden gesmeed, al naar
het beloop van den wand op die plaats.
Dominik zegt: De bovenvlakte van het oude, met kalkoenen voorziene,
Duitsehe hoefijzer vormt een van buiten naar binnen schuin afhellende vlakte,
het Aziatische ijzer zonder kalkoenen vertoont daarentegen eene volkomen
horizontale draagvlakte. Dit onderscheid is gedurende eeuwen blijven be-
staan en is het gevolg van verschil in hoefvorm bij beide onvermengde
paai'denrassen; de platte wijde hoef van ons paard op de schuine, de
steile Arabische hoef op de horizontale draagvlakte.
Toen men in Engeland Oostersche paarden invoerde en een anderen hoef-
vorm verkreeg, verviel de afhellende bovenvlakte in eene horizontale draag-
vlakte (de Aziatische) en eene afhelling (de oude Europeesche).
Het paard van Aziatischen oorsprong heeft voor zijne holle en steile hoeven
het hoefijzer met horizontale draagvlakte noodig, het inbeemsche paard voor
zijne platte wijde hoeven eene schuine; het gekruiste (tegenwoordige) paard,
met zijne hoeven tusschen hol en steil en plat en wijd in, een hoefijzei' met
eene draagvlakte, die nu eens horizontaal, dan weer schuin naar binnen
afbellend is, al naar het verloop van den hoornwand.
Deze stelling is echter in de practijk onuitvoerbaar gebleken.
Door den bekenden kapitein-paardenarts Quadekker wordt het gebruik
van een balkijzer met draagvlakte volgens Dominik aangeraden bij plat-
hoeven, vooral opdat de hoef niet zoo spoedig over het ijzer zal groeien.
Dominik heeft als directeur van de militaire hoefsmidschool te Berlijn veel
nut gesticht door te bepalen, dat alle paarden, voor en na het beslag,
moesten worden voorgebracht, om ze te onderzoeken op stand en gang.
In 1869 kwam er ook verandering in de manier van winterbeslag. Tot
dien tijd had men bijna uitsluitend gebruik gemaakt van ijsnagels of scherpe
vaste kalkoenen; de Amerikaan J u d s o n vond toen de ronde insteekkalkoen
uit; Dominik maakte ze met vierkanten hals.
De schroefkalkoen schijnt door Kersting te Göttingen (1773) het eerst
te zijn beschreven; deze heeft echter pas in lateren tijd meer ingang gevonden.
Een groote zegen voor de algemeene verbreiding van het rationeele hoef-
beslag in Duitschland was de oprichting van hoefsmidscholen, eerst voor de
militairen, later ook voor de burgersmeden. De eerste militaire leersmederij,
waar theorie en practijk hand aan hand gingen, werd in 1847 te Qottemue
bij Karlsruhe opgericht.
In Saksen werden in 1849 de militaire hoefsmeden naar de leersmederij,
verbonden aan de tegenwoordige Veeartsenij kundige Hoogeschool te Dresden,
gezonden, welke cursus tot heden in stand is gebleven.
Sedert 1853 worden aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Ilmnover
cursussen gegeven voor burgersmeden, sedert 1857 ook aan die te Bresden.
De particuliere leersmederijen, vooral die van Graaf von Einsiedel in
Saksen en van H. Behrens te Rostock, leiden vele kundige smeden op.
Na het jaar zeventig zien wij overal burger-hoefsmidscholen ontstaan in
Oostenrijk-Hongarije, Denemarken, Zweden en Eusland, zoodat in enkele
tientallen jaren vele ontwikkelde hoefsmeden in die landen werden gevormd.
Landbouwmaatschappijen, tentoonstellingen en wedstrijden op het gebied
van hoefbeslag, de vereenigingen tot dierenbescherming enz. hebben alle
medegewerkt tot de algemeene verbreiding eener betere kennis van goed
hoefbeslag.
In Duitschland is door de rijkswet van 1883 de zelfstandige uitoefening
van het hoefsmidsvak verboden aan ieder, die geen voldoend examen daarin
heeft afgelegd voor eene rijkscommissie. Eeeds vóór 1823 was dit het geval in
Beieren; geen smid kon het meester-recht om het hoefbeslag uit te oefenen
verkrijgen, indien hij niet aan de Centraal-Veeartsenijschool te München
een examen had afgelegd in de ontleedkunde van den hoef en bewijzen had
gegeven van zijne bekwaamheid in het beslaan, zoowel van zieke als van
gezonde hoeven. In Saksen was deze bepaling van kracht in de jaren 1858
tot 1869.
We zien hier dus de wederinvoering van de meesterproef der oude gilden,
zonder evenwel de beperkende bepalingen omtrent vrijen arbeid.
Het vroeger genoemde werk van Leisering en Hartmann (4 uitgaven)
-ocr page 162-werd door den beslagleeraar L u n g w i t z aan de Veeartsenij kundige Hoogeschool
te Dresden omgewerkt en verbeterd, zoodat het thans zijn 9e uitgave heeft
beleefd en een der beste werken op het gebied van hoefbeslag is gebleven.
Ook heeft L u n g w i t z enorm veel tot de goede zaak bijgedragen door het
sinds ]882 uitgeven van een tijdschrift voor hoefsmeden „Der Hufschmiedquot;,
welk voorbeeld door onzen redacteur Heide ma is gevolgd.
Verder hebben de Duitschers veel te danken aan den arbeid van den
Mecklenburgschen paardenarts Peters, die, na nauwkeurige studiën, eene
nieuwe en uitgebreide theorie over het hoefmechanisme opstelde, welke alle
andere (Dr. Lechner, Dr. Möller) tot zwijgen bracht en thans als de
beste wordt gehuldigd. Duitschland staat tegenwoordig op het gebied van
hoefbeslag aan de spits der beschaafde volken.
In ons land wei-d in 1821 de Veeartsenijschool te Utrecht opgericht en
het hoefbeslag als leervak onderwezen en de kennis daarvan door de geëxa-
mineerde veeartsen over ons land verbreid.
Het onderwijs daarin werd gegeven door den veearts le klasse J. W. A.
Hart; hij vertaalde in 1830 het werk van Dieterichs, toen het beste, en
het „Hoefbeslag zonder dwangquot; van Balassa en Klatte. Professor
Nu man, de toenmalige Directeur van 's Eijks Veeartsenijschool, schreef in
de voorrede van het eerste werk: „Door de mondelinge uitbreiding en toe-
lichtingen , benevens de aantooning *van de wezenlijke deelen des voets zelve,
en van de verschillende ijzers, welke in de verschillende landen gebruikt
worden, waarvan wij eene vrij goede model-verzameling bezitten, benevens
van de onderscheidene wijzen van beslaan, erlangen de kweekelingen eene
voldoende wetenschappelijke kennis van dit belangrijk vak, terwijl zij zich
tevens in het handdadige hoefbeslag, onder den bekwamen hoefsmid J. v a n
der Klugt, in de smederijen der Veeartsenijschool, geregeld oefenen.quot;
In 1841 gaf P. C. H e k m e ij e r eene handleiding tot de leer van het hoef-
beslag, welke gevolgd werd door de werken van L. Ph. Wüppermann
(1858), A. J. de Bruijn (1865), J. J. Hinze (1871), J. B. H. Moubis
(1889, '93 en '96), E. A. L. Quadekker (1896), allen paardenartsen van
het Nederlandsche leger.
In het boek van Hekmeijer (1841) leest men in de voorrede, dat
sedert eenigen tijd op last van het gouvernement in 's Gravenhage een
Hoefsmederijschool tot stand kwam voor 's lands leger. In 1842 werd
de Hoefsmidschool verbonden aan de Koninklijke Militaire Academie te
Breda, in 1862 naar Venlo overgebracht en onder één bevel geplaatst met
de Bijschool, waarmede zij in 1886 als Eij- en Hoefsmidschool te Amersfoort
in garnizoen kwam.
Onder de particuliere smederijen, meestal door buitenlanders gedreven,
hebben die van de h.h. Rust te 's Hage en van wijlen Kretzler te
Amsterdam vele goede hoefsmeden opgeleverd.
Later hebben enkele veeartsen inrichtingen voor hoefbeslag, tevens leer-
smederijen, geopend zooals die van de h.h. E. W. van Duim te Arnhem,
(thans opgeheven), E. A. Kok te Rotterdam, J. C. van derSlootente
's Gravenhage en Wiersum amp; H e i de m a te Groningen, waar menig hoef-
smidsgezel het vak heeft geleerd.
Ook hebben vele paardenartsen zich verdienstelijk gemaakt door kosteloos
les te geven aan de burgerleerlingen bij de verschillende korpsen van het
leger geplaatst, om daar een zesmaandelijkschen cursus door te maken; zij
gaan nog steeds daarmede voort, hoewel hun van de zijde der Hooge
Eegeering daarvoor nooit een waardeerend woord of dankzegging is geworden.
Het streven der Landbouwmaatschappijen (vooral de Noord-Brabantsche,
Geldersche-Overijselsche en Noord-Hollandsche), de besturen van het Gro-
ninger- en Friesche Paardenstamboek zij hier onze hulde gebracht.
Moge nu ook spoedig de tijd komen, dat er eenige burgerhoefsmidscholen,
desnoods aan ambachtsscholen verbonden, in ons land worden opgericht!
IETS O VEE HOEFBESLAG.
JSen les voor paar denhouders.
1.nbsp;Noodzakelijhheid en doel van het hoefbeslag.
Het hoefbeslag is noodzakelijk voor paarden die op harden bodem moeten
loopen. Immers onbeslagen hoeven zullen daarop te veel afslijten en ver-
wond geraken en kreupelheid en daardoor onbruikbaarheid ten gevolge hebben.
Het hoefbeslag heeft dus ten doel: den hoef tegen afslijting te beschutten;
bovendien zal het uitglijden en vallen op gladde wegen kunnen voorkomen,
alsmede gebreken aan de beenen opheifen of verbeteren. Het hoefbeslag
dient om het gebruik van het paard in sommige omstandigheden mogelijk
te maken, alsmede de geschiktheid voor het gebruik te verhoogen en te
verlengen.
2.nbsp;Invloed van het hoefbeslag op den hoef.
Zoolang de hoef onbeslagen is — in verband met bodem en gebruik —
onbeslagen kan blijven, behoudt hij de natuurlijke verhouding ten opzichte
van den bodem. Dientengevolge werken alle gedeelten van den hoef regel-
matig en blijven gezond.
Na het aanleggen van het Ie hoefijzer, ontstaat er een onnatuurlijken
toestand en van stonde af aan doen zich nadeelige invloeden op den hoef
en de beenen gelden. De voornaamste nadeelen van het hoefbeslag zijn de
volgende:
a. Ten gevolge van het beslag wordt de hoef voor een gedeelte onttrokken
aan den tegendruk van den bodem. Zool, straal en straalkusseu worden
onwerkzaam gemaakt; deze deelen verschrompelen en de hoef vernauwt zich,
voornamelijk in de achterste helft. De groei van den hoef wordt geringer!
h. Komt de hoef niet regelmatig met den bodem in aanraking, dan is
uitdrogen van den hoefhoorn daarvan het gevolg. Dit, in verband met het
vastzetten van den hoornwand door middel van hoefnagels, doet de elasticiteit
van den hoornschoen sterk verminderen.
e. Alhoewel de groei van den beslagen hoef is verminderd, zal toch deze
nog groeien en daardoor de wand langer (hooger) worden. Door de regel-
matige uitzetting en inkrimping van den hoef, bij neerzetten op den bodem ,
zal hij met ziju drachtwandgedeelte op het ijzer schuren en daardoor afslij-
ten. Deze afslijting heeft niet plaats in den toon, zoodat deze te hoog blijft
in verhouding tot de drachtwanden. Hierdoor onstaat een wanverhouding
in den stand, ten opzichte van de koot: de hoef treedt meer door, de koot
is steiler. Dit veroorzaakt eene onnatuurlijke spanning van de banden en
pezen, die op de achtervlakte van de hoefbeenderen zijn gelegen, voorna-
melijk gedurende het loopen op den harden bodem en bij het staan op een,
naar achteren afhellenden, stal bodem. Te lange hoeven, met lage drachten,
bevorderen bovendien het aanstooten, struikelen en vallen. Bij wijde hoeven
(plathoef) wordt voornamelijk de omvang van den draagrand grooter; het
ijzer groeit niet mee en wordt te kort en te nauw, waardoor onnatuurlijke
belasting der drachten, en ten gevolge daarvan steengallen en losse wand
ontstaan. Ook zal hierbij de hoef meer en meer een volkomen plathoef en
volhoef worden.
Deze nadeelen treden des te duidelijker op, naarmate het ijzer langer
blijft liggen, alvorens te worden verlegd, waardoor dan de wanverhouding
weer tijdelijk wordt opgeheven.
Al deze nadeelen van het hoefbeslag doen zich in sterkere mate gevoelen,
wanneer men gebruik maakt van stoot- en kalkoenijzers. Stootijzers zijn
nadeelig voor den hoef en de gewrichten. Voor den hoef, omdat zij deze
te ver van den bodem verwijderen, zoodat de reeds gemelde nadeelen zich
in hoogere mate doen gelden voor de gewrichten omdat zij voor de lede-
maten geen geschikt steunvlak aanbieden. Immers, bij het aanleggen van
dergelijke ijzers, rust het been slechts op 3 punten (1 stoot en 2 kalkoenen)
bij wijze van op een drievoet. De nadeelen treden des te heviger op, naar-
mate stoot en kalkoenen hooger en smaller zijn en tevens de hoef smaller
is. De hoeven worden ongelijk en eenzijdig neergezet en zullen kantelen,
waardoor de ijzers onregelmatig afslijten en spoedig onbruikbaar worden,
terwijl tevens rekkingen en verscheuringen woi-den veroorzaakt, waardoor
kreupelheden ontstaan. Het behoeft dus geen betoog, dat bij het gebruik
maken van stootijzers, de paarden niet zoolang bruikbaar blijven, dan wanneer
zij met vlakke ijzers worden beslagen. Bijzonder schadelijk zijn de stoot-
en kalkoenijzers bij paarden met verkeerde standen en abnormale hoeven.
Zoo verhindert b.v. het stootijzer bij bodemnauwen en 0-beenigen stand
(waarbij een draaiing van den schenkel en den hoef plaats heeft tijdens het
afzetten van den bodem) deze beweging, door het inboren in den weeken
bodem of het vastraken tusschen de straatsteenen. Dientengevolge geraken
de ijzers los, de hoornwand scheurt en de gewrichten worden gedraaid. Ook
bij Franschen stand der voorhoeven , waarbij koot en hoef buitenwaarts gedraaid
zijn, kan men bij stootijzerbeslag voortdurend ongelijk neerzetten waarnemen.
Lange, smalle hoeven vertoonen, wanneer zij met stootijzers beslagen
worden, steeds sterke afslijting van den buitentak van het ijzer en op den
langen duur een verkeerden stand, waarbij koot en hoef — van voren ge-
zien — een verschil in richting vertoonen (naar voren gebroken voetas),
waardoor kroon- en hoefgewricht belangrijk lijden.
Dikwijls wordt door deze verandering de oorzaak van eene kreupelheid
(die men aanvankelijk niet kon vinden) verklaard.
Het strijken wordt ook zeer door stoot- en kalkoenijzers in de hand ge-
werkt. Veel paardenhouders verkiezen deze ijzers, omdat zij langer meegaan
en stoot en kalkoenen kunnen worden vernieuwd, wanneer zij afgesleten
zijn. De ijzers lijden echter bij deze vernieuwing, omdat de nagelgaten
door het heet maken bij de bewerking, alsmede door het te lange gebruik
van het ijzer, te ruim worden, waardoor het niet meer behoorlijk kan
worden vastgelegd.
Losliggende ijzers maken steeds den hoef slecht.
Verder wordt beweerd dat stootijzers het uitglijden zouden verhinderen.
Dit is echter slechts dan het geval, wanneer de mogelijkheid bestaat, dat
stoot en kalkoenen in den bodem kunnen worden gedrukt. Op asphalt en
goed geplaveide straten is het totaal onmogelijk. De ervaring heeft geleerd,
dat op dergelijke wegen het uitglijden en vallen der paarden, door stoot-
en kalkoenijzers wordt bevorderd. Juist de gladde straten in de groote
steden hebben talrijke paardenhandelaars er van overtuigd, dat ijzers zonder
kalkoenen veel beter voldoen. Juist wanneer het stootijzer door afslijting
van stoot en kalkoenen een vlah ijzer is geworden, staan de paarden daarop
beter en vaster, waarmee het doorslaand bewijs geleverd wordt, dat ook
zware paarden op vlakke ijzers zonder bezwaar alle werk kunnen doen.
De meening van vele paardenhouders, dat paarden met vlakke ijzers op
straatwegen uitglijden, berust op dwaling. De straatweg is altijd ruw
genoeg. Wil men zich van het nadeel der stoot- en kalkoenijzers overtuigen,
dan heeft men slechts groote toeren onder den man te maken.
Ijzers met kalkoenen alleen, zijn minder nadeelig dan stootijzers, altijd
wanneer de kalkoenen niet hooger zijn dan de dikte van het ijzer bedraagt.
Ze hebben echter dit op het vlakke ijzer tegen, dat zij de achterste hoef-
helft van den bodem verwijderd houden en aldus den tegendruk van den
bodem, bij het neerzetten van den hoef, belemmeren.
3. BeperTcing der nadeelen van het hoefbeslag.
a. Tijdige vernieuwing van het beslag.
Over het algemeen denken de paardenhouders, dat de vernieuwing van
het beslag eerst dan moet geschieden, wanneer het ijzer doorgesleten is of
zeer los ligt. Echter behalve deze, zeer zeker geldende gronden voor ver-
nieuwd beslag, is dit ook noodig, wanneer de hoef onder het ijzer zoo ge-
groeid is, dat de natuurlijke grootte en stand verloren zijn gegaan. Te
gelijk met het nieuwe beslag moet het overtollige, oude, droge, brokkelige
en dikwijls ingescheurde hoorn worden verwijderd , aan den hoef een natuur-
lijken vorm worden gegeven, in overeenstemming met den stand van het
been en aan het ijzer een goede ligging worden verschaft. Van grooten
invloed op de vernieuwing van het beslag is dus de groei van den
hoornwand.
De hoornwand groeit van uit de kroon naar den draagrand en bedraagt
gemiddeld 8 mM per maand met uitersten van 4—14 mM. Dit laatste
maakt het noodig dat bij paarden met snellen hoorngroei het beslag spoediger
moet worden vernieuwd dan bij paarden met langzamen hoorngroei. Bij
gezonde paarden met goeden hoorngroei is in den regel om de 6 weken een
nieuw beslag noodig, zoodat een paard gemiddeld 8—9 maal per jaar moet
worden beslagen. Deze tijd kan echter, in verband met het boven aange-
haalde , niet voor ieder paard worden vastgesteld. Echter als regel moet het
zoowat gelden zooals is aangegeven, wijl nalatigheid in dit opzicht nadeelige
gevolgen heeft.
Bij te korte beslagperioden wordt te veel van den wand afgenomen
bij het passen, besnijden en dikwijls branden van den draagrand. Vooral
bij paarden met langzamen hoorngroei zal dit het geval zijn, waardoor groot
gevaar voor vernageling zal ontstaan. De hoef wordt arm aan hoorn en
weinig weerstandbiedend, 't geen de paarden ten slotte ongeschikt voor
het gebruik maakt. Men moet daarom de gewoonte, zooals die voornamelijk
bij luxe-paarden plaats heeft, waarbij de paarden geregeld om de 4 weken
worden beslagen, laten varen.
Maakt eene overmatig snelle afslijting der ijzers (b.v. door het voortdurend
loopen op harden bodem) een kortere beslagsperiode noodzakelijk, dan make
men het ijzer, door het inwellen van staal, meer weerstandbiedend en zorg-
vuldig vast.
Hiervoor is een zeer bekwaam hoefsmid noodzakelijk.
Meer hebben wij te kampen met te lange beslagsperioden. Deze nalatig-
heid is bij onze plattelandsbevolking schier algemeen. Door alle bevoegde
beoordeelaars, veeartsen zoowel als smeden, is dit als een groote bron van
been- en hoefgebreken bekend.
h. Gepast besnijden van den hoef.
Het besnijden van den hoef voor het beslag is de moeielijkste zaak voor
vele smeden. Niet zelden worden de hoeven daarmee bedorven. Omdat de
op zich zelf staande fouten zich telkens herhalen, ontstaan op den duur
verkeerde hoefvormen en eindelijk kreupelheid.
In 't algemeen moet bij het besnijden slechts de oude, buiten de zool uit-
stekende, hoorn worden verwijderd. Dit geldt ook voor de zool, waarvan
slechts de brokkelige gescheurde hoorn moet worden verwijderd. Van den
straal snijdt men ook slechts de losgelaten stukken weg. Het is volstrekt
niet noodig, de straal geheel glad te besnijden, zooals dat de gewoonte is.
Dit toch verzwakt den straal en is daarom zeer schadelijk.
De steunsels moeten krachtig gelaten worden.
Bij het besnijden van den wand moet die hoorn worden weggenomen,
welke buiten den wand uitsteekt, met dien verstande, dat in den toon meer
moet worden weggenomen dan aan de verzenen, omdat däär reeds afslijting
op het ijzer plaats vindt. De drachten moeten dus in 't algemeen worden
ontzien.
Vervolgens lette men er op, dat de hoef zoo worde besneden, dat hij
gelijkmatig met den bodem in aanraking komt. Hierbij moet op den stand
worden gelet.
Elk onbeslagen paard loopt zijn hoef af in overeenstemming met den
stand van den schenkel. Het zet in normale omstandigheden den hoef
gelijkmatig op den bodem. Dit moet bij het besnijden steeds in aanmerking
worden genomen, anders lijden de gewrichten, pezen en banden.
Wanneer de hoeven op een vlakken bodem gelijkmatig met den bodem
in aanraking komen en wanneer de richting van den hoef, zoowel van ter
zijde als voor gezien, met die der koot overeenstemt, noemt men zoo'n
hoef goed besneden.
c. Keuze en passen van het ijzer.
Ook bij de keuze en het richten van het ijzer is het voornamelijk de bedoeling
een gelijkmatig neerzetten van den hoef te verkrijgen. Wanneer dit niet
het geval is, zullen, vooral op harden bodem en bij snelle en hooge gangen,
gewrichten en pezen sterk lijden.
Het beslag mag zoo mooi zijn als het wil, wanneer de hoef niet regelmatig
wordt neergezet, is het slecht, al ware het ijzer gepolijst of verguld.
Gelijkmatig neerzetten van den hoef wordt het beste verkregen, wanneer
een ijzer zonder kalkoenen wordt gebruikt; hierdoor wordt de hoef slechts
een ijzerdikte van den bodem verwijderd; het gelijkmatig neerzetten wordt
niet gestoord en op een matig indrukbaren bodem ontvangt de hoef een
heilzamen tegendruk. Omdat de geheele ondervlakte van het ijzer den bodem
raakt, is kantelen, zooals dat bij stoot- en kalkoenijzer kan gebeuren, on-
mogelijk en het geheele lichaam van het paard is goed ondersteund. Zoodanig
beslag is voor hoeven en gewrichten het minst nadeelig. Zooveel mogelijk
late men dus de paarden op vlakke ijzers loopen, voornamelijk de vóór-
hoeven, omdat deze het gemakkelijkst ziek worden.
{Wordt vervolgd?).
HET MAKEN VAN EEN KLEMIJZER.
Tot het maken van een klemijzer van Defays neemt men een staafje
ijzer, b.v. lang 13 a 14 duim, 1 bij Vu;; men maakt eerst de punten warm
en stuikt die op, zoodat even de punt wat breeder wordt om er de lippen
te kunnen aantrekken. Daarna trekt men aan de eerste punt de lip,
evenals een toon- of zijlip, want die trekt men naar zich toe, maar bij het
aantrekken van de tweede lip houdt men de staaf aan den binnenkant van
het aanbeeld en slaat men de lip van zich af
Wanneer de beide lippen er aangeslagen zijn, neemt men de zethamer en
wordt hiermee de draagvlakte achter en terzijde van de lippen zuiver vlak
geslagen. Men zorge er voor dat de lippen even van de punten afzitten.
De einden mogen niet schuin bijgesmeed worden. Daarna zet men het
ijzer rond, en werkt het verder af als een gewoon ijzer. Als het pasklaar
is worden er aan den binnenrand, een weinig voor de lippen, een paar
insnijdingen of repen ingezaagd, om het ijzer in het verzengedeelte als 't ware
te verzwakken, opdat het zich wat gemakkelijker uit laat zetten, als de
hoefverwijder van Defays er bij gebruikt wordt om den hoef langzaam te
verwijden.nbsp;Stuivenberg.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
DE MIDDELEM OM HET IJZER TE BESCHUTTEN.
Naast de uitstekende eigenschappen van het ijzer, bestaan ook eenige
-ocr page 168-uadeelige, waai-op bij de toepassing vooral moet worden gelet. Daartoe
behoort in de eerste plaats zijn neiging om onder de inwerking van lucht
en vochtigheid geoxydeerd te worden.
Blank ijzer wordt in korten tijd overtrokken met een roodgeel of roodbruin
afgevende laag, of met andere woorden: het roest.
De roest geeft in de eerste plaats aan de oppervlakte een ruw en vuil
aanzien, maar vooral vreet dit het ijzer spoedig diep weg, zoo daartegen
geen voorzorgen genomen worden. De middelen voor beschutting hiertegen
zijn van verschillenden aard. Zij hebben veelal gelijktijdig de bedoeling van
beschutten en versieren, maar komen allen neer op het verzwakken van,
of het geheel beschermen tegen, bovengenoemde invloeden.
Men kan in het algemeen onderscheid maken tusschen de middelen, die
doorzichtig zijn en dus de oppervlakte van het ijzer nog in hun oorspron-
kelijke kleur doen zien, en die, welke ondoorzichtig zijn en aan de opper-
vlakte derhalve een geheel ander voorkomen geven. De eerste wijze van
bewei'king is bijzonder geschikt voor blank werk.
Voor het aanbrengen van alle beschuttingsmiddelen is eene voorafgaande
reiniging van roest enz. noodig, zullen zij aan hun oogmerk voldoen. Een
zuivere oppervlakte wordt o.a. verkregen door het bijten of decapeleeren.
Deze bewerking bestaat daarin, dat men het stuk met verdund zwavelzuur
(1 deel zuur op 10 tot 100 deelen water) behandelt, totdat het blank is,
daarna in water afspoelt en in zaagsel droogt. Op soortgelijke wijze ver-
wijdert men ook, waar zulks noodig is, te harde oppervlakten van gegoten
ijzeren stukken. Een hiermede overeenkomende bewerking bestaat in het
afwasschen der ijzerdeelen met verdund zoutzuur en daarna afspoelen met
kalkwater.
Het bruin maken, bruinen of bruineeren bestaat in het kunstmatig over-
trekken van het ijzer met een laag ijzeroxydule-oxyde. Deze soort van
roest beschut het ijzer dan tegen den gewonen roest. Aangezien deze be-
werkingen gewoonlijk alleen voor geweerloopen en andere wapendeelen worden
toegepast, en zelden bij den smid gebruikt worden, zal het niet noodig zijn,
daarvoor verschillende recepten op te geven. Op werktuigen, die veel
gebruikt worden, vormt zich de genoemde beschuttende roestlaag veeltijds
zonder bijzondere voorzorgen.
Eene bewerking, die zich zeer goed door smeden laat toepassen, vooral
bij voetstukken voor kaarsen en kleine vullingen, bestaat in het zwart branden
of afbranden. Hiervoor doopt men het stuk in olie, vet of gesmolten was,
of men bestrijkt het hiermede aan alle zijden en brandt dit er boven het
vuur weer af.
Het berooken boven kiemhoutvuur doet soortgelijke diensten. Men kan
ook bij terpentijnolie geconcentreerd zwavelzuur doen, hetgeen al druppe-
lende onder omroeren geschieden moet, en dan den stroopachtigen neerslag
goed met water uitwasschen, en de stukken met deze massa bestrijken en
daarna afbranden. De gebrande stukken worden geborsteld en met in lijn-
olie gedrenkte lappen afgewreven. Wanneer het afbranden goed wordt uit-
gevoerd, is het duurzaam en geeft het een goed aanzien. Blanke voorwerpen
beschut men ook door wassen, vernissen en lakken. Wordt dit met een dun
laagje aangebracht, dan is de hierdoor verkregen beschutting niet groot:
bij dikke lagen worden de stukken vuil-glanzend.
Voor het wassen lost men witte was in terpentijnolie, of paraffine in
benzine op en bestrijkt met deze oplossingen de voorwerpen met een zuiver,
gelijkmatig opgebracht laagje. De terpentijn en benzine vervliegen, ver-
dampen, en laten de beschuttende was- of paraffine-laag achter.
Olievernissen worden door verhitting van lijn-, hennep-, papaver- of noten-
olie verkregen, waaraan men loodglid, menie of mangaanoxydule-hydraat
toevoegt. Terpentijnolie-vernissen zijn oplossingen van harsen in terpentijn-
of steenkoolteerolie. Olielak-vernissen zijn oplossingen van kopal of barn-
steen in kokend olievernis. Spiritus-lakken zijn oplossingen van schellak,
mastik, barnsteen, colophonium e. a. in spiritus.
Wil men zooveel mogelijk de natuurkleur van het ijzer behouden, dan
neemt men daarvoor geschikte kleurlooze lakken en vernissen, aangezien
gele en bruine laksoorten ook aan het ijzer een geelachtige tint geven. Wil
men juist dit laatste, dan wordt er bij het lak wat drakenbloed of andere
kleurstof gedaan.
Kleine voorwerpen worden ingedompeld, om ze daarna te laten afdruipen;
grootere worden gelijkmatig aangestreken.
Het voorafgaand verwarmen van het stuk tot 50» a 70» is zeer aan te
bevelen, omdat de verflaag dan regelmatiger en mooier zal worden en zich
ook beter vastzet. Bij het aanbrengen van meerdere verflagen over elkander
moet de vorige altijd goed droog zijn, voordat de nieuwe wordt aangebracht.
Groote stukken en wel hoofdzakelijk die , welke in de buitenlucht zullen
geplaatst worden, zooals hekwerken, leuningen, paneelvullingen, windvanen
enz. worden in den regel — en zeker ook het beste — beschut door verven.
Voor het verven van ondergeschikte stukken is een bekend mengsel van
1 deel asphalt, 1 deel colophonium in 8 deelen terpentijnolie opgelost,^
geschikt. Het gewone olieverven geschiedt in drie lagen. Voor grondverf
gebruikt nien sneldrogende lijnolie met toevoeging van menie, loodwit of
graphiet.
De verven der beide volgende lagen zijn willekeurig; in de laatste vernis-
laag kan, voordat deze geheel droog is, ook fijn bronspoeder met het penseel
opgestooten worden. Het is nog al algemeen gebruikelijk, deze ijzeren
voorwerpen zwart of grauw te schilderen, omdat deze kleuren het meest met
die van ijzer overeenkomen. Er is evenwel niets tegen hieraan verschillende
kleuren te geven, zooals dat vroeger gebruikelijk was. Daarvoor is echter
smaak en een goed gevoel voor harmoniëerende kleuren noodig; men treedt
hiermede geheel op het gebied der kunst, waarbij alleen een daarmede goed
vertrouwde hand in den regel bevredigende uitkomsten zal opleveren.
{Wordt vervolgd.)
— Hoefsmidschool te Amersfoort. P. J. Holster en R. A. Posthumus,
die sedert 1 April 1.1. een cursus aan de Hoefsmidschool volgden, hebben,
na afgelegd examen, met diploma de school verlaten.
Holster is weer naar Poppingawier (bij Sneek) vertrokken en Posthumus,
die uit VVoudsend (bij Sneek) kwam, is nu te Weesp werkzaam.
Als burgerleerlingen zijn met 1 October toegelaten: L. J. Ditzel uit
Drempt (gem. Hummelo en Keppel), en A. de Jonge uit Slochteren. P.
—nbsp;De 2 leerlingen, die den Isten April geplaatst zijn aan de hoefsme-
derij van het 3de regiment-veldartillerie te Breda en deze den 30sten Sep-
tember met een diploma als hoefsmid hebben verlaten, zijn: H. Bon wens
van Kruiningen en G. J. Bliek van Middelburg.
—nbsp;Gelderland. Vanwege de landbouwmaatschappij zullen binnenkort 2 twee-
jaarlijksche cursussen in hoefbeslag aanvangen, een te Zaltbommel en een
te Winterswijk, naar ons werd medegedeeld.nbsp;.
— Een hond voor den blaasbalg. De Bonner huzaren bezitten sedert jaren
een regimentshond, die lustig over het kazerneplein rondspringt. Thans heeft
het eerste escadron ook een hond, een kleinen wolfspits. Gedurende de
manoeuvres is hij van zijn baas, een smid te Küthen, bij wien hij den
blaasbalg moest trekken, gedeserteerd naar de daar 24 uren ingekwartierde
huzaren, en hij ging niet meer van dezen weg, ook niet, toen het escadron
Eüthen verliet. De smid schreef al spoedig aan het regiment een brief, waarin
hij den hond of een schadevergoeding van 40 Mark vorderde. Onder deze
omstandigheden besloot het eerste escadron, nadat alle pogingen om den hond
naar zijn meester te doen terugkeeren, vergeefs waren gebleken, van Bonn,
waar het was weergekeerd, den hond in een kooi van latten per spoor aan
zijn meester te zenden. Het duurde evenwel niet lang, of Spits was er weer;
hij had het middel en den weg gevonden, om uit zijn gevangenis en dus
aan den hem dreigend-wachtenden blaasbalg te ontsnappen.
Toen prinses Victoria, de gemalin van Prins zu Schaumburg-Lippe en zuster
des Keizers, van den ritmeester van het escadron het geval had gehoord,
zond zij den wachtmeester van den troep het bedrag van 40 mark, om den
. smid te Rüthen tevreden te stellen en den hond voor de huzaren te behouden.
Bovendien toonde de Prinses Hare belangstelling door een mooien halsband
voor Spits te zenden.
— Ingekomen een postwissel a ƒ1.50 van J. Smid te 17. voor 3de en
4de kwartaal.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar.
den met gebrekkige
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
en
PetroL-, Gas-, snelkook- en
verwarmingstoesteL
Brand zonder pit, reuk of roet —
even geruischloos als kookgas.
1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
Petr.verbruik ± 1 et. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscouranten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
W. v.d. LIST, van Breughelstr. 110, den Haag
AGENTEN gevraagd.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheiding.
Gr. gouden iVledaille.
ALLE SOORTEN vannbsp;,
Schroef- en Insteekkalkoenen. ^
Losse Stooten.
Branscheid h Philippi- Remscheid, Rijnland.
Prima, k^valiteit.
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninllt;l.- en Prlvaat-hoefsmidschoien en van de
grootste hoefsmederijen.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEPNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Renetten met hoornheft (rechts en
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Weibladen om ijzer en staal te wellen.
S T R IJ K R A N 1) J E S.
Systeem Laconibe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
DYNAMO-OLIE,
GYLINDEEOLIE,
TALK,
POETSKATOEN,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwllt;eu-
17 mM.nbsp;-
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote voorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouvfbare kwaliteiten,
-ocr page 173-6e Jaargang. — 1901 — Aflevering 11.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA, RIJKS-VEEARTS TE GRONINGEN.
-ocr page 174-Prijs per kwartaal f 0.7S fr.jgt;.post.
Voor het Buitenland f SAO per jaar. i
Advertentiën inbegrip van bewijsnummer) 1—10 regels
— f 1.0(), iedere regel daarboven f 0.10. De
advertentiën moeten vóór den 12den worden ingezonden om zeker
te zijn van plaatsing in de e.v. aflevering. Drie maal plaatsing
wordt als tweemaal berekend; bij herhaalde plaatsing belangrijk
rabat. Groote letters en afbeeldingen naar plaatsruimte.
Geschiedenis van het hoef beslag, door E. Laméris. — Iets over het
hoefbeslag. — Hoe men voor 150 jaar over het hoefbeslag dacht. —
Boekbeoordeeling. — Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het
hoefbeslag. — Korte Mededeelingen. — Briefwisseling. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOE
F. LAMÉEIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK XIV.
Fahrieken voor hoefnagels en hoefijzers.
Ongeveer in het midden der 19e eeuw gelukte het in Amerika machines
uit te vinden, welke in staat waren, hoefnagels fabriekmatig te vervaar-
digen. De eerste producten waren echter verre van volmaakt; later, toen
de machines meer volkomen werden, ging dit beter. Vóór dien tijd werden
de hoefnagels uit de hand gesmeed, hetgeen een zeer vermoeiend en tijdroo-
vend werk was en dat bovendien nog slecht werd betaald.
Een nagelsmid van professie rakelde met de handen het vuur op, trapte
met een voet op den blaasbalg en smeedde dan snel in één hitte een hoef-
nagel , hij kon dan op den duur gemiddeld één hoefnagel in de minuut maken.
Dikwijls hielden in de gewone smederijen de gezel en de meester, na
afloop van de dagtaak, een wedstrijd, wie in den kortsten tijd honderd bruik-
bare hoefnagels kon smeden.
Het beste materiaal voor goede hoefnagels was het Zweedsche houtskool-
ijzer; het lag dus voor de hand , dat men trachtte, de hoefnagelfabrieken of
de plaats zelve te vestigen.
In 1878 werd de Hestes kosomfabrik (Paarden-hoefnagelfabriek) te Chris-
tiana opgericht, de nagels droegen als fabrieksmerk eene vijfpuntige ster.
De Sternagels verheugden zich zoo spoedig in eene goede reputatie, dat men
spoedig overging in Duitschland een filiaalfabriek te bouwen te Bergedorf
bij Hamburg.
Daarop volgde de fabriek van Möller en Schreiber te Eberswalde bij Ber-
lijn, thans een concurrent op de wereldmarkt, die hare waren vervoert naar
alle landen, zelfs naar Engeland en zijne koloniën. In Engeland zelf leiden
deze fabrieken meestal een treurig bestaan; de Duitsche industrie heeft ook
op dit gebied de Engelsche overvleugeld.
Tegenwoordig heeft men vele hoefnagelfabrieken waarvan de nagels meestal
bekend zijn onder hunne fabrieksmerken; behalve de reeds genoemde Ster-
nagels hebben we nog de Grlobe-, D-pijlnagels enz.
Zij worden meestal onderscheiden in twee hoofdsoorten, namelijk de rits-
nagels en de zinknagels. Deze laatste, ook dikwijls nagels met Eransche
koppen genoemd, geraken langzamerhand meer in onbruik.
De nummers geven het gewicht aan van duizend hoefnagels van de betref-
fende soort, zoo wegen duizend nagels no. 8 juist 8 pond of 4 kilo.
Dit is een gevolg van de groote nauwkeurigheid, waarmee de hoefnagels
van die soort in vorm, lengte en dikte met elkaar overeenkomen.
Machinale hoefnagels worden thans bijna algemeen gebruikt, het loont de
moeite niet, ze zelf te maken, terwijl deze nagelfabrieken aan een groot
aantal werklieden een bestaan verschaffen.
Met de machinale hoefijzers is men tot heden nog niet zoo gelukkig ge-
weest. Dit ligt trouwens ook in den aard der zaak. Elke hoef van ieder
paard vereischt weer een ander módel van hoefijzer en deze afwijkingen
kunnen slechts door een goed hoefsmid ter plaatse worden gemaakt.
In 1862 nam Ma vor te.Londen patent op een beslagmethode, waarbij de
ijzers door machines werden vervaardigd. Deze machinale hoefijzers hadden
een eenigszins uitgeholde ondervlakte en horizontale draagvlakte, terwijl de
nagelgaten in de middellijn van het ijzer gestempeld waren.
Enkele jaren werden ook in Erankrijk door Pesch el Ie machinale ijzers
gemaakt met een dubbele rij van ronde verhevenheden aan de randen
der ondervlakte. Later maakte hij geplette staven met een diepe gleuf in
het midden, de faconstaaf. Deze faconstaven moesten door de smeden tot
ijzers worden verwerkt, de diepe groeve diende als rits en tevens om het
uitglijden tegen te gaan.
In 1868 maakte de Engelschman Gray faconstaven met drie overlangsche
groeven of met vele dwarsgroeven, waardoor het ijzer eene gekartelde onder-
vlakte verkreeg. Ook maakte hij eene combinatie van beide soorten.
Het besproken ijzer van den Amerikaan Goodenough behoorde ook tot
de labrieksijzers.
In 1883 trachtte men in Duitschland een fabrieksijzer in te voeren, waar-
van het model werd aangegeven door Baron Luchaire. De firma Funcke
en Hu eek te Westfalen zorgde voor de vervaardiging. Deze ijzers waren
echter te duur en moesten, om niet spoedig verloren te gaan, warm gepast
worden. Dit laatste vond veel tegenstanders in dien tijd van strijd tusschen
koud en warm beslag.
In ons land heeft men in de Constructie-werkplaatsen te Delft getracht
fabrieksijzers voor het leger te maken. Het resultaat was mijns inziens niet
zeer schitterend. Latere proeven zijn evenwel met meer succes bekroond;
verleden jaar heb ik enkele zeer goede exemplaren gezien.
Tegenwoordig heeft men in Oostenrijk-Hon-
garije, Denemarken, Zweden, Duitschland ,
Engeland, Frankrijk, Eusland en in Noord-
Amerika fabrieken van hoefijzers.
Bovenaan staat de veel geprezen fabriek te
Kopenhagen, welke de fabrieksijzers kant en
klaar levert; ze behoeven alleen gericht en
ondergeslagen te worden. Deze zijn uit goed
materiaal vervaardigd naar modellen van de
groote hoefsmederij van Hansen en Peter-
sen aldaar.
In Weenen bestaat eene fabriek van de
firma M. Hanns Söhne, die ijzers van goed
smeedbaar gietijzer vervaardigt, gemodelleerd
door den heer H. Groszbauer.
In Zweden heeft men de Stockholmer hoefijzerfabriek, in Engeland die
der Horse-Shoe and Nail Cie te Londen , in Eusland de fabriek van J. v o n
D e r w i s te Petersburg.
De groote nadeelen van fabrieksijzers mag ik als bekend vooronderstellen,
de invoering ervan zou een groote fout zijn en een ramp voor de paarden.
Graaf Einsiedel zegt: „De hoefsmidskunst zou zoodoende verloren gaan,
niet enkel voor de smeden, maar vooral voor de paarden; de geoefendheid
der smeden zou er zeer onder lijden en aan onbekwame handen mag men
het vak niet toevertrouwen, nog minder het gebruik van fabrieksijzers.
De asphaltbestrating in de steden heeft in de laatste jaren aanleiding
gegeven tot het fabriceeren van ijzers met inlegsels van touw, kurk, vilt,
caoutchouc, leder, hout enz. enz. De ijzers met touwinlegsels hebben nog
het best voldaan, hoewel men in den laatsten tijd, vooral uit Berlijn, vele
klachten hoort over de daardoor ontstane hoefgebreken.
Ook heeft men getracht hoefijzers van andere lichtere grondstoiten té' ver-
vaardigen zooals aluminium, papier, enz.
Aluminium is een zilverwit metaal, ongeveer 3.5 maal lichter dan ijzer,
roest niet en heeft een veel lager smeltpunt, doch is ook minder hard. Dit
laatste heeft men getracht te verhelpen door samensmelting met andere me-
talen , dus door aluminiumlegeeringen te maken.
In Eusland zijn in 1892 hiermede proeven genomen bij een Knsch dra-
gonderregiment. Door den Kapt. Paardenarts Moubis zijn deze herhaald
aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amerfoort. De aluminium ijzers sleten
echter te spoedig en komen voor gewoon gebruik ook nog te duur.
Hoefijzers van papier werden gemaakt uit samengeperste platen, bestaande
uit op elkaar gelijmde bladen perkamentpapier, door terpentijnolie water-
dicht gemaakt.
Uit deze platen werd de vorm van het hoefijzer geslagen en deze door
middel van hoefnagels of een sterk kleefmiddel aan den hoef bevestigd.
Het is echter gebleken, dat deze papieren hoefijzers geen practische waarde
bezaten.
Guttah-percha zolen zijn oorspronkelijk in verbinding met het ijzer (Sano-
ped horse-shoe) het eerst in Engeland aangewend, daarop kwam de hoef-
buffer van Hartmann (Duitschland).
Het gebruik daarvan heeft zich tot op heden gehandhaafd.
IETS OVER HOEFBESLAG.
JSm les voor paar denhouders.
{Vervolg?)
Bij het gebruik maken van kalkoenijzers wordt de hoef niet gelijkmatig
van den bodem verwijderd, doch daarentegen achter meer dan voor, hetgeen
aanleiding geeft tot de reeds vermelde nadeelen. De binnen in den hoef
liggende beenderen, v.n.1. het hoefbeen, verhoudt zich ten opzichte van den
hoornschoen als de vrucht tot de schaal, n.1. ze komen in vorm met elkaar
overeen. Het ijzer moet worden gemaakt naar den vorm van den hoorn-
schoen en het moet schade doen aan den hoef, wanneer de smid, op een
van nature ronden voorhoef, een spits en op een spitsen achterhoef een
rond ijzer aanlegt. Ten allen tijde moeten dus de ijzers naar den vorm van
den hoef gemaakt worden met inachtneming van den stand der ledematen.
Eene bijzondere vermelding verdienen de gesloten- en de fahrieksijzers.
Bij veel paardenhouders bestaat een veroordeel tegen het gesloten- of balk-
ijzer; waarschijnlijk omdat het veel gebruikt wordt bij zieke hoeven en dus
als een teeken daarvan wordt aangemerkt. Deze tegenzin is volkomen on-
rechtvaardig, want het balkijzer is doelmatiger dan het beste open ijzer;
immers men kan niet alleen daarmee normale hoeven gezond houden, doch
ook zieke en gebrekkige hoeven er meê genezen of ten minste de bruikbaar-
lieid vau hét paard er lueê behouden. In hoofdzaak ontlast het den draag-
rand van den wand en wel zooveel, als de hoornstraal door middel van den
balk draagt. Die draagrandontlasting is voornamelijk bij plathoeven gewenscht,
waaróm deze dan ook meestal met gesloten ijzers beslagen worden. Bij
het vroegtijdig gebruik maken van balkijzers, zouden wij zeker veel minder
paarden met plat- en volhoeven te zien krijgen. Vereenigd met leeren- of
veerkrachtige hoefzolen, kan het balkijzer, in handen van den kundigen
smid, bij wanhopige gevallen dikwijls wonderen doen.
Fahrieksijzers. Vele halfafgewerkte fabriekshoefijzers zijn slecht. Ze zijn
te zwaar, te week, omdat ze niet gehamerd zijn; de draagvlakten, af hellingen,
breedte en dikte komen niet met elkander overeen; rits en nagelgaten passen
bij geen enkelen nagelvorm en de nagelgaten zijn niet trechtervormig, zoo-
dat de ijzers spoedig losliggen. Niettegenstaande deze nadeelen neemt het
gebruik van de fabrieks-hoefijzers toe, tengevolge van de veranderde sociale
verhoudingen tusschen bazen en knechten, de hooge loonen, hier en daar
tengevolge verkorten arbeidsduur, hooge prijzen der grondstoffen enz., zoodat
de hoefsmid zich niet meer zonder fabrieksijzers kan redden. Onder invloed
van het vermeerderd gebruik van dergelijke ijzers, vermindert bij den smid de
handigheid in het smeden van een ijzer, het richten en passen meer en meer,
zoodat daar waar die ijzers veel worden gebruikt, goede hoefsmeden zeld-
zamer worden. Het gebruik van fabrieksijzers leidt tot slèurwerk inplaats
van tot nauwkeurig werk voor iederen hoef afzonderlijk. Dit is niet alleen
nadeelig voor het paard, doch ook voor den eigenaar. Vooral in Duitschland,
meer dan bij ons te lande, verkeert men onder deze verhoudingen en de
Duitsche hoefsmeden weren de betere fabrikaten, omdat zij meenen, iederen
hoef met deze halfafgewerkte ijzers voldoende te kunnen beslaan; immers
in tijd van nood laat zich van een dergelijk ijzer zoowel een ijzer met als
zonder kalkoenen, een met schroefkalkoenen als ook een gesloten ijzer
maken. Wanneer men meent niet zonder fabrieksijzers te kunnen, moet
minstens worden geëischt, dat ze uit goed, taai materiaal bestaan, goed-
kóoper zijn dan uit de hand gesmede ijzers en in ieder geval die eigen-
schappen bezitten, welke men aan ijzers voor normale gezonde hoeven mag
Stellen. Bovendien moeten zij naar modellen van ervaren vakmannen, als
rechter en linker, vóór- en achterijzers, ijzers voor rij-, koets- en werkpaarden
en als zomer- en winterijzers worden afgeleverd. Bij gebrekkige hoeven en
verkeerde standen moet men in ieder geval van uit de hand gesmede ijzers
gebruik maken. In welken treurigen toestand de goede hoeven, van voor
het gebruik zeer geschikte paarden, door een slechten smid en het gebruik
van gebrekkige fabrieksijzers kunnen worden gebracht, wordt duidelijk,
wanneer men bedenkt dat het onmogelijk is, hiermee een paard met onregel-
matige hoeven goed te beslaan. De paardenhouders moesten zich tot plicht
stellen het gebruik maken van dergelijke ijzers te verbieden; overigens kan
slechts door betere betaling het toenemend gebruik van fabrieksijzers worden
tegengewerkt.
Welk beslag is nu op grond van het verhandelde voor verschillende paar-
den aan te bevelen ?
1. Voor rijpaarden neme men in den zomer ijzers zonder kalkoenen, zoowel
-ocr page 179-voor als achter, zoo mogelijk concave-ijzers. Deze bezitten een effen hoefvlakte,
doch een uitgeholde bodemvlakte, waardoor de inwerking van den bodemdruk
op den hoef begunstigd wordt en het werpen met zand bij snelle gangen
vermindert, 's Winters gebruike men dergelijke ijzers met schroef- of insteek-
kalkoenen. Dit ijzer is in den winter aan te bevelen omdat het niet zoo
gemakkelijk aanleiding geeft tot ballen en, zoo dit al gebeurt, de ballen
gemakkelijker loslaten dan bij alle andere ijzers.
2.nbsp;Voor koets- en licht soort werkpaarden gebruike men 's zomers voor-
ijzers zonder kalkoenen, soms met een stuk staal in den toon en achterijzers
met kalkoenen en staal, 's Winters neme men voorijzers (liefst zonder stoot)
met schroefkalkoenen en achterijzers met schroefgaten in den toon en in
de takken. Zoowel rij- als koetspaarden moeten, ten behoeve van het ge-
bruik in snelle gangen, betrekkelijk kort en nauw worden beslagen.
3.nbsp;Voor zware trekpaarden neme men in den zomer gladde ijzers en al
naar de behoefte daaraan met staal in den toon voor en achter. Zijn stoot-
ijzers noodzakelijk, dan liefst alleen achter.
In den winter zijn stootijzers met schroefkalkoenen voor en achter doel-
matig. Het stootijzer vOor de achterhoeven is bij zwaren arbeid of in berg-
achtige streken onontbeerlijk. Men maakt dan dikwijls gebruik van 2 stooten
aan weerszijden van den toon.
Het lastige ballen van sneeuw gaat men het best tegen door elastische
hoefzolen, b.v. van leer, kurk, vilt, stroo, gummi of kunsthoorn.
{ßlot volgt).
HOE MEN VOOR 150 JAAR OVER HET H0EEBE8LAG DACHT.
Een der Ie Eransche wetenschappelijke beoefenaren der Veeartsenijkunde,
n.1. Bourgelat, schreef een der Ie handleidingen over paardenkennis en hoef-
beslag en het zal aan onze smeden zeker niet onwelkom zijn, eens te verne-
men , wat alzoo toen ter tijde als doeltreffend werd aanbevolen. Zij krijgen
daardoor een inzicht wat al van oudsher als bekend kan worden beschouwd
en ook wat zich in den loop der tijden heeft gewijzigd, als zijnde oorspronkelijk
op verkeerde theoriën gebaseerd. —
Ten Ie geeft Bourgelat ons een antwoord op de vraag, wat onder beslaan
wordt verstaan; het luidt: „Een bekwame handgreep van den paardensmid
op de voeten van het paard, bestaande in het afsteken van het hoorn
en het leggen van behoorlijke ijzers tegen de voeten; waardoor de voeten
van een paard, indien zij welgemaakt zijn, wel onderhouden, en indien zij
gebreklijk zijn, verbeterd en hersteld kunnen worden.quot; Wat kunnen wij
thans tegen deze verklaring in 't algemeen aanvoeren ? Voorzeker niet veel!
Wel zullen wij niet bij voorkeur meer spreken van „afstekenquot; omdat het
ons te veel herinnert aan het steek- of veegmes, doch overigens drukt het
vrij goed uit, de leidende gedachte bij het beslaan van een paard.
Verder zegt de schrijver moet het beslaan geschieden: „volgens die regels
welke ik vi aangaande het samenstel, het formeeren, groeien en het weder
aangroeien van 't hoorn gegeven heb, want zonder deze regels kan een
hoefsmid niet alleen de behoorlijke bekwaamheid niet hebben, maar loopt
daarenboven nog gevaar om den voet te bederven en ten eenenmale
wanstaltig te makenquot;. Ook hier treft ons weder de gezonde opvatting van
den schrijver, doch tevens treft ons hierin het niet vermelden van de werking
in den hoef bij neerzetten en oplichten, (het z.g. boef-mechanisme) waarmee
toch zeker ook rekening moet worden gehouden bij het beslag. Welnu, dat
boef-mechanisme zat er bij Bourgelat, en bij velen na hem, nog niet diep.
Berst deskundigen van den lateren tijd hebben daaraan de juiste aandacht
geschonken en dit heeft aan de wijze van beslaan nog al eenige wijziging gegeven.
Omtrent de samenstelling van den voet had B. ook nog niet de juist
ware beschouwingen, toch had hij wel idee over de hoornvoortbrengende
deelen, immers hij zegt: „In zijn eerste begin is het hoorn weezenlijk niets
anders dan een vervolg en voortbrengsel van het vel.quot; De daarop volgende
beschouwing, waar hij den hoef van boven naar beneden verdeelt in drie
deelen n.1. Ie het levende, 2e het halflevende en ten derde het doode ge-
deelte — laten wij voor zijne rekening, doch het wijst er op dat hij zich
eene goede voorstelling maakte omtrent het afgroeien en afslijten van den
hoornwand. Immers verder zegt hij: „Het is zeker dat het hoorn zijne aan-
groeiïng alleen van de kroon krijgt.quot; Ook dat die groei tot stand komt
onder bemiddeling van den bloedsomloop, is hem duidelijk. Alhoewel slecht
verklaard, weet B. dat een goed besneden hoef beter groeit dan een onbe-
sneden hoef. Hij zegt: „Steekt men den voet dikwijls af, dan gaat het
groeien gemakkelijker.quot; De belasting van den hoef wordt ook behandeld,
immers: „Als het paard kreupel gaat, kromme beenen of kalfsbeenen heeft,
zal het meer op de eene kwartier steunen dan op de andere, en bij gevolg
zal die kwartier, waar het paard het minst op rust, minder slijten en meer
groeien, dan de andere, waarop het sterker rust.quot;
Verkeerd is de voorstelling van het aankomen van den straal op den
bodem. Waar gehandeld wordt over de „hielenquot;,,(verzenen, ballen) luidt
het: „Zij moeten verheven, breed, open en gelijk zijn; als ze laag zijn,
is de straal gemeenlijk te grof en te vet en het paard loopt dikwijls kreupel,
omdat die partij (de straal) onder het gaan den grond raakt en tegen den-
zei ven aanstoot, 'tgeen, èn zeer pijnlijk, èn door een goed beslag bijna
onmooglijk te verhelpen is. Bij paarden die „vijterweekquot; (beervoetig) zijn
is dit gebrek nog grooter, dewijl men der zeiver hielen altijd zeer hoog
moet houden, om de al te sterke uitrekking of spanning der peezen te
verminderen.......quot;
Tegenwoordig wordt hier over wel wat anders gedacht, voornamelijk wat
betreft de aanraking van den straal met den bodem. Toch weten we ook
dat de ideeën van Bourgelat er nog lang niet uit zijn bij tal van smeden,
en zeer velen nog zeer behoedzaam dien straal van den bodem verwijderd
houden.
Echter heeft de oude schrijver hen al geleerd niet den straal te veel te
besnijden waar hij schrijft over „verzwakte hielenquot;, o.a.:
„Het kan een gevolg zijn van ziekten waardoor de straal beschadigd,
versleten, of in kracht verminderd is, of aan de onkunde van den paarden-
smid, 't zij hij de jjracht welke de straal noodig heeft om de hiel saam te
houden, en dezelve het inkrimpen te beletten, verminderd heeft, door in
plaats van plat af te steken, dezelve uit te hollen, ik zeg uithollen, want
deze kwade en verderflijke gewoonte is zeer algemeen onder de paardensmeden ;
deze lieden, de gewoonte meer dan de rede volgende, kunnen niet begrij-
pen dat, zoodra als zij het slot, dat er tusschen de straal en de hiel was,
weggenomen hebben, de buitenste randen van het hoorn, welke nu niet
meer ondersteund en vastgehouden worden, binnenwaarts zullen in-
krimpen ......quot;
Alweer iets, dat wel wat ouderwets wordt verklaard, doch toch in de
praktijk zich heeft gehandhaafd en ook met de tegenwoordige opvattingen
volkomen strookt. Wij zien uit deze aanhalingeu dat het hoefbeslag op
wetenschappelijke basis, niet iets is van de laatste jaren en de smeden niet
moeten denken dat het allemaal „nieuwe fratsen en kunstenquot; zijn. Neen
duidelijk wordt hieruit, hoe taai sommigen zich aan het verkeerde beslag
vasthouden, immers waartegen voor 150 jaar reeds werd gewaarschuwd,
blijft nog heden ten dage een struikelblok voor een algemeen goed hoef-
beslag. 't Is jammer genoeg, maar ook te dezen opzichte is er niets nieuws
onder de zoninbsp;{Wordt vervolgd).
Ook op het gebied van het hoefbeslag neemt de litteratuur een groote
vlucht en zeer zeker is die niet bij te houden door hen die het meest met
het hoefbeslag hebben te maken, n.1. de praktische smeden.
De besten onder hen hebben zich vereenigd met 't geen de wetenschap
heeft geleerd aangaande bouw en verrichtingen van den hoef en zijn over-
tuigd dat het beslag met dien bouw en die verrichtingen rekening moet
houden. Aan de hand van die eenvoudige wetenschap, trachten zij zich in
de praktijk zooveel mogelijk te bekwamen en zijn tevens, naast de weten-
schappelijke beoefenaars van hun bedrijf, er op uit, verbeteringen eu ver-
eenvoudigingen aan te brengen die het praktisch hoefbeslag in 't algemeen
ten goede komen: ten gerieve van de smeden, tot gemak van de paarden
en tot voordeel der eigenaars. Is het voor die praktische menschen al niet
mogelijk alles te lezen wat er over den hoef en het hoefbeslag wordt ge-
schreven, toch is het zeker goed — ja noodzakelijk - geregeld iets over
het vak te lezen en te verwerken. In de le plaats is daarvoor geschikt een
tijdschrift en in de 2e plaats dienen daarvoor boekwerken. Jammer echter
dat die letterkundige vlucht op het gebied van het hoefbeslag meest altijd
op vreemden bodem plaats vindt en dit zoo'n overwegend bezwaar is voor
het daarvan gebruik maken door onze hoefsmeden. Ons land is nu eenmaal
te klein voor de uitgave van werkjes die zich op dergelijk terrein bewegen ,
al hoe nuttig en noodig ze kunnen worden geacht.
Zoo zouden we voor paardenhouders en smeden gaarne eene vertaling
zien, voor zoover zij die noodig hebben, van een zeer handig, beknopt
stevig gebonden en rijk geïllustreerd boekske over de verpleging van beenen
en hoeven, geschreven door Bernhard Vogeler te Erfurt. De prijs van het
boekje is billijk n.1. ƒ 1.30 en behoeft dus geen bezwaar te zijn, waar ten-
gevolge verwaarloozing van beenen en hoeven, zoovele honderden guldens
verloren gaan, waaraan en paardenhouders en smeden schuld hebben.
Het onderhavige werkje vangt aan met eeu rijk geïllustreerde beschrijving
van de samenstellende deelen en de functie van den ondervoet van het paard.
Het 2e hoofdstuk is aan het hoefbeslag gewijd. Ook hierbij maken vele
teekeningen duidelijk wat er tijdens het neerzetten van den hoef gebeurt
en hoe daarop het beslag inwerkt. Dit gedeelte heeft meer betrekking op
het beslag van abnormale hoeven, en moet niet worden aangemerkt als een
volledige leer van het hoefbeslag. Verder wordt gehandeld over verpleging
van veulenhoeven, de werking en de verhouding van den hoef hoorn, de
hoefgebreken en eindigt met een hoofdstuk over wrijven, masseeren en
bandageeren, drie zaken welke zeker bij de verpleging van het paard niet
uit het oog mogen worden verloren.
Aan het slot van het werkje vinden we, onder het hoofdstuk „Prijsbere-
keningquot; eene opgave van den prijs van kunsthoorn, hoefzalven , strooipoeder
enz. De schrijver moge het met middelen als hoefzalven enz. goed bedoelen,
wij weten echter reeds lang, dat we geen bijzondere bereidingen hiervoor
noodig hebben en eenvoudig vet of vaseline steeds nog de beste en goed-
koopste hoefzalven zijn.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
{Vervolg ijzer heschutten).
In het hierna volgende worden uit het tijdschrift „Er fin dun gen und
Erfahrungenquot; eenige samenstellingen van middelen tegen roest opge-
geven, die hoofdzakelijk op werktuigen betrekking hebben.
1.nbsp;Caoutchouc-olie zou volgens dit tijdschrift een beproefde kracht hebben
om het roesten te verhinderen, waarom dit middel ook bij het Duitsche
leger is ingevoerd. Men gebruikt deze olie dun. vloeibaar, door ze met een
flanellen lap op de metaalvlakken te brengen en dan te laten drogen. Deze
bedekking beveiligt het ijzer tegen alle atmosferische invloeden en zelfs na
jaren langen duur is er bij microscopisch onderzoek geen roest te ontdekken.
Voor het verwijderen van de bedekking heeft men het voorwerp slechts op
nieuw met caoutchouc-olie te bestrijken, om het na 12 tot 24 uren af te
wasschen.
2.nbsp;Eene oplossing van caoutchouc in benzine heeft zich eveneens als een
eenvoudig middel doen kennen, om ijzer en staal tegen oxydatie te bevei-
ligen. Deze massa laat zich gemakkelijk door middel van een kwast aan-
brengen en evenzoo gemakkelijk weder verwijderen. Dit mengsel moet zóó
zijn vervaardigd, dat het ongeveer de dikte van room heeft.
3.nbsp;Kalk. Alle voorwerpen van staal kunnen volkomen tegen roesten
worden beveiligd, door ze in een klomp versch gebrande kalk te steken,
welke men in de kast, waarin de werktuigen geborgen worden, voorhanden
houdt. Wanueer deze voorwerpen dikwijls gebruikt of weggenomen vvorden
zooals dat bijvoorbeeld bij geweren het geval kan zijn, kan men de kalk
in een mousselinen zak doen.
Voorwerpen, welke in gebruik zijn, kunnen in een kast, voorzien van
poeder van gebluschte kalk, gelegd en voor elk gebruik, met een wollen
doek goed afgewreven worden.nbsp;..
4.nbsp;Het volgende mengsel geeft een uitstekend bruin laagje, dat ijzer en
staal tegen roesten beveiligt.nbsp;,, . •
Men lost twee deelen gekristalliseerd ijzer-ehloride, 2 deelen chlooranti-
monium en 1 deel looizuur in 4 deelen water op, brengt dit mengsel met
een spons of lap op het voorwerp aan en laat het drogen. Daarna ^wordt
het voor den tweeden keer er op gebracht en zoo noodig ook voor den derden
keer, totdat de kleur de gewenschte tint heeft verkregen.
Is het daarna droog, dan wordt het voorwerp met water afgewasschen,
en, na goed gedroogd te zijn, worden de vlakken gepolijst met gekookte
lijnolie. Het hierbij gebruikte chloorantionium moet echter vooral zoo neu-
traal mogelijk zijn.
5.nbsp;Men lost 30 gram kamfer op in 1 pond gesmolten vet, neme er het
het schuim af en brenge er onder schudden zooveel graphiet bij, totdat het
mengsel een ijzerkleur verkregen heeft.
Na behoorlijke reiniging van het werktuig, besmere men het met de alzoo
verkregen massa en wrijve het, na 24 uren, met een zachten linnen doek af.
Bij gewone omstandigheden zullen de werktuigen dan maanden lang goed
blijven.nbsp;i j inbsp;j
6 Men doet 1 liter versch gebluschte kalk, V2nbsp;«oquot;!», /a pond
groene zeep in een emmer met voldoende water om de stof te bedekken.
Hierin legt men, na het gebruik, het voorwerp en droge het den anderen
dag af of late het nog liggen, totdat het weder gebruikt wordt.
7.nbsp;Groene zeép met de helft van haar gewicht aan parelasch. 10 gram
van dit mengsel in ongeveer 1 liter kokend water staat dagelijks in de
meeste machine-werkplaatsen voor gebruik gereed, in de oliekannen, welke
men bij het draaien van lange stukken van ijzer of staal aanwendt.
De werkstukken, hoewel meestal vochtig, roesten niet. Om de moeren
van schroeven blank te houden, totdat men ze gebruikt, legt men ze in
dit mengsel.
8.nbsp;Men smelt 6 tot 8 deelen vet met een deel hars langzaam samen en
roert de massa om, totdat het mengsel koud wordt; in half-vloeibaren toe-
stand is het bruikbaar; is het te dik, dan kan men het met kolenolie of
benzine verdunnen. Op blanke vlakken dun opgewreven, bewaart het de
polijsting en kan er gemakkelijk weer afgewreven worden.
9.nbsp;Om metaal, zooals bijv. gepolijst ijzer en staal, tegen oxydatie te
beschutten, moet men lucht en vochtigheid van de werkelijke metaalvlakken
afhouden, waarom ook gepolijste stukken gewoonlijk in oliedoeken worden
gewikkeld, om ze tot den bepaalden tijd vlekkeloos te bewaren. Worden
deze metalen voorwerpen evenwel tot gebruik weder in de lucht gebracht,
dan is het noodig om ze door een blijvende overdekking te beschutten,
waartoe kokende lijnolie, welke bij droge ligging een langdurige bedekking
oplevert, een der beste middelen is, vooral zoo men ze door bijvoeging van
pigment verdikt. Voor dit laatste is, wegens de nauwe verwantschap, het
beste: fijn gemalen oxyde van hetzelfde metaal of fijn poeder-roest van ijzer
voor de behandeling van ijzer en staal, waardoor een laag van roodoxyde
gevormd wordt.
10. Men lost in een gesloten pot een stuk versehe kalk met slechts zoo-
veel water er op, dat het kruimelig wordt.
Terwijl deze kalk nog heet is, kneedt men ze met talk tot een deeg en
overtrekt daarmede blanke voorwerpen. De bedekking is gemakkelijk weder
weg te wrijven.
Een andere methode, om het ijzer tegen roesten te bewaren, is die waarbij
men de stukken met andere, wijnig oxydeerende metalen overtrekt. Zoo
kan men bijvoorbeeld het ijzer verlooden, vertinnen, verzinken (galvaniseeren),
verkoperen, verzilveren, vergulden.
Wanneer het overtrekken door indompelen in gesmolten metaal plaats
heeft, dan noemt men dit langs drogen weg. Tot eene bewerking langs
den natten weg behooren die van galvanischen neerslag en het indompelen
in oplossingen, welke zonder hulp der electriciteit de desbetrefferde metalen
afscheiden.
Van deze tallooze bewerkingen komen voor de hier bedoelde smidswerken
slechts weinige in aanmerking. Het vertinnnen en verzinken langs den
drogen weg verkrijgt men o. a. door indompeling van de gereinigde en ver-
hitte stukken in gesmolten tin of zink.
Het vertinnen van beslagwerk was langen tijd algemeen in gebruik. Het
vernikkelen langs galvanischen weg geeft een goede beschutting en schoon
aanzien. In elke groote stad zijn thans vernikkei-inrichtingen welke dat
werk uitvoeren.
_ Op de Staatsbegrooting voor 1902 is onder afdeeling „Landbouwquot; uit-
getrokken een som van ƒ 3600 voor subsidiën en andere uitgaven ten behoeve
van cursussen in hoefbeslag en voor subsidiën en andere uitgaven ten be-
hoeve van de verbetering van de Nederlandsche paardenrassen: ƒ 131.230.
_ Cursus hoefbeslag. De laatste les werd gegeven te Eraneker op 8 en
te Sneek op 10 Oct.; het resultaat is dat diploma's werden uitgereikt te
Eraneker aan alle 10 leerlingen die de practische lessen gevolgd hebben,
en wel:
W. Bottema te Eoordahuizum, K. J. Bakker te Eraneker, L. Bosch te St.
Anna-Parochie, P. Ooopmans Jr. te Eraneker, Gr. Dijkstra te Stroobos, J.
K. Olijnsma te Giekerk, P. P. Piekema te Spannum, K. de Vries te Wei-
dum, E. de Vries te Kimswerd en P. T. de Vries te Eied.
Te Sneek werd het diploma uitgereikt aan 8 van de 10 leerlingen, en wel:
J. Broekstra te Witmarsum, L. Bruinsma te Workum, D. v. d. Berg
te Blauwhuis, H. Grunstra te Scharnegoutum, H. W. ten Hoeve te Eotster-
haule, D. O. de Jong te Workum, E. Nauta te Workum en E. Schukken
te Tjerkwerd. De volgorde is alfabetisch.
—nbsp;Evenals vorige jaren wordt vanwege het Gen. v. Landb. en Kruidkimde
in de provincie Utrecht een cwrsm in hoefbeslag gehouden voor hoefsmeden
uit die provincie. Met toestemming van den minister van Oorlog, op ver-
zoek van het Genootschap, is de leiding opgedragen aan den WelEdGestren-
gen Heer Kapitein Moubis, paardenarts le klasse bij het le Regiment
Veld-Artillerie. Een vuur der smederij van gemeld Regiment is daarvoor
ter beschikking gesteld, terwijl de hoefsmid S. van Angeren van genoemd
Korps, met de praktische oefeningen is belast. Deze cursus, welke aanvangt
16 Nov. e.k. zal bestaan uit 20 praktische lessen van 3 uur en 20 lessen
in theorie van 2 uur.
—nbsp;Bij de 1.1. gehouden vergadering v. d. Smedenbond „Holl. Noorder
Kwartierquot; is besloten te Schagen een tweejarigen cursus te houden in hoef-
beslag en aangezien in den omtrek van Hoorn behoefte bestaat aan goede
hoefsmeden, zijn door de afd. pogingen gedaan ook daar een cursus te
doen plaats hebben.
_De Vereeniging tot ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorder-
kwartier zal in hare najaarsvergadering, te houden op 27 Nov. a.s. te Pur-
merend, o. a. bespreken het subsideeren van eene te Schagen te houden
hoefsmids-cursus voor 1902, in te leiden door den heer C. Wijdenes.
—nbsp;De afdeeling Bommelerwaard van de Qeld. Overijs. maatschappij van
Landbouw heeft besloten te Zalt-Bommel een tweejarigen cursus op te richten
voor hoefbeslag. Er zullen evenveel practische als theoretische lessen gegeven
worden.
—nbsp;Hoefbeslag een groot belang. De „Java-Bodequot; schrijft naar aanleiding
van het op Soemba aanwezige detachement cavalerie: „Met de cavalerie is
hier niets uit te richten; het met scherpe karang bezaaide terrein moet voor
dit wapen uiterst ongunstig zijn; het grootste deel der paarden is daardoor
reeds kreupel of stijf geworden en het gemis van een hoefsmid veroorzaakt
heel wat last. Blijft dit zoo, dan zal het op Soemba aanwezige detachement
zeer spoedig aanvulling behoeven of terug moeten.
_ Een hoefijzer onheilstichter. Hoefijzers zijn altijd beschouwd als geluk-
aanbrengers; het volgende voorval is dan zeker de uitzondering, die den
regel bevestigt: Te Londen raapte een man een hoefijzer op en, zooals dat
moet, wierp hij 't over den linkerschouder. Ongelukkig trof hij een ander
man,'die het ijzer in zijn oog kreeg en voor goed blind werd; de man viel
door een ruit, ter waarde van 20 pond sterling; een stuk glas trof een kind
en dit schrok zoo, dat het onder de wielen van een voorbijgaanden omnibus
kwam en overreden werd. De paarden werden door het schreeuwen van
het kind schichtig, het rijtuig sloeg om en de twintig passagiers werden min
of meer ernstig gewond.
— Niet te hard stoken Het woonvertrek al te sterk te verhitten is zeer
nadeelig, vooral nu de temperatuur allengs normaler wordt. Degene die in
een localiteit vertoeft waar de temperatuur meer dan 15 ä 16 graden
Reamur bedraagt, zal weldra ontwaren dat zijn behoefte aan warmte steeds
toeneemt. Al spoedig zullen zelfs 17 zelfs 20 graden niet meer kunnen
voldoen en is het duidelijk dat dit een zeer nadeeligen invloed op ons gestel
uitoefent. Immers, deze menschelijke machine heeft vóór, alles behoefte
^^BrÄaTtrLgehaalde nadeelige gewoonte is de na^^e:
hii aanhoudend sterk stoken, drogen de wanden, alsmede de m de kamer
!Ledige voorwerpen uit. Hoe meer deze hunne vochtigheid veriiezen
des te meer zuigt'de droge lucht de vochtigheid daar op waar zij die dan
bina alleen nog vindt, ergo: bij den mensch in het vertrek aanwezig. De
^merkbare uitdamping der huid en longen neemt toe in onnatuurli,ke vei-
Lding. Daar nu deze verdamping van vocht ons zeer veel --te ont-
trekt, zoo wordt door de vermeerderde kachel warmte van lieverlede ook de
behoefte aan warmte verhoogd.
In de verhoogde kamerwarmte dampen nu echter ook alle andere voor-
weroen uit en — de lucht wordt bedorven.
In de warme lucht ademen wij natuurUik minder zuurstof in dan voor
onze noodzakelijke levensbehoefte gebiedend is, de stofwisséhng wordt lang-
hamer en gerinU, de eetlust vermindert, er ontstaat een gemelijke stom-
mel de Lap is kort en onrustig en alle verrichtingen des hchaams laten
te wenschen over. Zorg dus voor frissche gezonde vertrekken. ^^^^^^^
_ Het harden van snijgereedschap in den winter. Nu het koude jaarge-
tiide weer in aantocht is, kan het voor vele smeden zijn nut hebben te
Jeten dat het snij gereedschap zooals bijlen, hakmessen, schaatsen enz m
den winter, als het water koud is, gevaarlijk te harden is. Dikwijls toch
gebeurt het, dat een stuk werk, dat in koud water gedompeld is geweest
om te harden noodlottige spleten en barsten vertoont.
Wanneer men nu het water, dat men gebruikt om te harden, op de
warmte van het bloed brengt, is het gevaar geheel geweken. S. en K.
Sedert de vorige opgave zijn postwissels ingekomen van J S^d te TJ. voor
3de en 4de kwart, ƒ1.50, K Linneniank te V. voor 2de en 3de kwart, ƒ1.00
en B van Leeuwen te N. W. voor 3de en 4de kwart, ƒ 1.50.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij:
Petrol.-, Gas-, snelkook- en
verwarmingstoestel.
, Brand zonder pit, reuk of roet —
• even geruischloos als kookgas.
: 1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
; Petr.verbruik ± 1 et. p. uui' bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscouranten, be-
- schrijvingen en in werking te zien.
W. y.d. LIST, van Breughelstr.llO.deiiHaag
AGENTEN gevraagd.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Groedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Beste en meest beproefde beslag.
Hoogste onderscheiding.
Gr. gouden Medaille.
ALLE SOORTEN van
Schroef- en Insteekkalkoenen.
Losse Stooten.
Branscheid SPMlippi- RemscMd, Rijnland.
Geen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeningen en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninllt;l.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.nbsp;_^^^^
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag.
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
ITsnasrels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
quot;Tfthalers voo'r puUgaten - Engelsche Eenetten met
linkst - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12 en 14
ntl rasp S V, vijl, met en zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
en Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbiaden om ijzer en staal te wellen.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Kunsthoorn.
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
'M
Blanke en donkere
ASOLIE,
DYNAMO-OLIE,
OYLINDEROLIE,
TALK,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
MS groote worraad, waardoor spoedige levering. - Bllliike prijzen. Ve^rouwbare kwaliteiten.
-ocr page 189-6e Jaargang. — 1901 — Aflevering 12,
^. X.,■ • tBlP,!^:|IPB '^Ibl^Üf
,nbsp;mu- SsP^nbsp;r____-nbsp;''''nrfilH
fe.nbsp;Sii'quot;nbsp;-----^
.llllilllllluillllllliu'm
« TTüT'-lquot;.
REDACTEUR-UITGEVEK: A. W. HEIDEMA, RUKS-VEEAETS TE GRONINGEN.
-ocr page 190-Indien Gij
HOEFZOLEN
slaat,
waarom
slaat Gij niet
de Beste?
quot;Hallanan^^ Pads
zijn de Beste.
Lamberg
Rotterdam. - 2 Groote Draaisteeg.
TT i?nbsp;verschijnt op denl5'7
Prijs per kivartaal f 0.7o fr.p.post.
Foor het Buitenland f 3.40 per jaar.
A Jnbsp;(met inbegrip van bewijsnummer) 1—10 regels
Advertentien ^^ ^^nbsp;daarboven fO.lO. De
advertentiën moeten vóór den 12den worden ingezonden om zeker
te zin quot;n plaatsing m de e.v. aflevering. Drie maal p aatsmg
wordi als tweemaal berekend; bij herhaalde plaatsmg belangnjk
rabat. Groote letters en afbeeldingen naar plaatsruimte.
Geschiedenis van het hoefbeslag, door F. Laméris. - Iets over het
hoefbeslag. - Uit „Der Hnfschmied.quot; - Mededeelingen over het Smidsvak
vallende buiten het hoefbeslag. - Vragen en Antwoorden. - Korte Mede-
deelingen. — Briefwisseling. — Advertentiën.
GESCHIEDENIS VAN HET HOEFBESLAG,
DOOB,
F. LAMÉRIS.
Tweede deel.
HOOFDSTUK XV.
Geschiedenis van het Oostersche beslag.
Arahïé, de Tartaren, China en Japan.
Wanneer de Oostersche volkeren in Azië het eerst tot de kennis van het
hoefbeslag zijn gekomen, is niet met zekerheid vast te stellen.
Sommige schrijvers hebben gemeend, dat de oudste vorm van het Aziatische
hoefijzer was afgebeeld in het Cirkassische brandmerk voor een uitstekend
paar'Lnras, in de oudheid bekend en beroemd onder den naam van ShaloM.
De vorm van dit brandmerk is een zuiver ronde, platte ring, met drie haken
aan den omtrek. Deze haken zouden door den hoornwand gedreven zijn,
terwijl de platte ring als hoefijzer dienst deed.
Er bestaat echter geene mogelijkheid om den ouderdom daarvan te schat-
ten daar de afbeeldingen van dit brandmerk reeds voorkomen op munten
der'stad Lvcia, ten tijde van de vestiging van volksplantingen door de Ioni-
sche Grieken in Klein-Azië (5e eeuw voor Christus).
Dit teeken staat bij de mimtkenners bekend als de Triquetra. Op andere
munten van het Lyeische type ziet men op het vooronderstelde ijzer punten
aangebracht, hetgeen aanleiding gaf tot het vermoeden, dat deze ijzers tevens
met gaten waren doorboord, voor kleine nagels.
Zeer eigenaardig is het, dat de keuze van dit symbool op deze munten
samenvalt met het tijdstip, waarop de daar wonende Keltische volkstam-
men (vóór hunne komst in Europa) levendigen handel dreven in muildieren.
Dit gaf voedsel aan de gedachte, dat het oude ronde hoefijzer der Arabieren
eene wijziging zou zijn van dit Lycische, de haken waren weggelaten en
door nagels vervangen. Wat daarvan waar is, kunnen we niet uitmaken.
De eerste vermelding omtrent hoefbeslag komt voor in een verhaal, onder
de Arabieren verbreid, dat de spits van den heiligen standaard des profeets
gemaakt was van een hoefijzer, afkomstig van Abbas, den oom van Moham-
med, en gebracht door diens dochter Eatima.
Dit geschiedde ten tijde der Hedschra, in het jaar 622 na Christus.
In den Koran, het boek van den Profeet Mohammed, wordt op ver-
schillende plaatsen over het gebruik van ijzers gesproken.
In het Hoofdstuk „Paardenquot; staat geschreven, dat de krijgsrossen bij
een aanval op den vijand in den vroegen morgen vuur uit de steenen sloe-
gen. Men kan niet aannemen, dat onbeslagen hoeven daartoe in staat waren.
In een voorgaand hoofdstuk hebben we reeds vermeld, dat de eerste ge-
schreven mededeeling, over het hoefbeslag met nagels, kwam van Keizer
Leo IV (886—911) te Konstantinopel. Vele schrijvers zeggen, dat het
hoefbeslag daar door de Germanen is gebracht en wel door de Germaausche
lijfgarden, in dienst van genoemden keizer.
Ook onder Keizer Mie ha el (1038) was de Grieksche cavalerie beslagen.
' Toen Sicilië in de 11e eeuw in het bezit der Saracenen was en deze elkaar
beoorloogden, riep de zwakste partij Grieksche ruiterij te hulp. Hierdoor
keerde de kans, de sterke partij van vroeger moest vluchten en strooide
puntige voetangels uit om de Grieksche cavalerie het vervolgen te beletten.
„De hoeven hunner paarden waren echter zóó beslagen, dat deze machines
ze niet konden kwetsen en de nederlaag van den vijand dus niet werd ver-
hinderdquot;.
Dit kan volgens mijne meening slechts geschied zijn, doordat de onder-
vlakte van den hoef bedekt was met een ijzeren plaat, overeenkomende met
het tegenwoordige Aziatische hoefijzer.
In verband hiermede stel ik de vraag, of het „wassende maanquot; ijzer van
Keizer Leo IV ook niet een dergelijk bijna gesloten ijzer is geweest. In
Oostersche zangen leest men dat het oorlogspaard van een prins beslagen
was met ijzers, glinsterende „als de nieuwe maanquot;. Of de vorm van het
Oostersche ijzer ons een voldoenden waarborg oplevert om te beweren, dat
het eene op zich zelf staande uitvinding is, valt mijns inziens zeer te be-
twijfelen.
De hoofdzaak is immers bij beide wijzen van beslag dezelfde, namelijk
bevestiging van een metalen plaat door middel van nagels aan den hoef.
De Arabieren zeggen, dat de eerste hoefsmeden tot hen kwamen van de
kuststeden (Eez, Tunis, Constantine) aan de Middellandsche Zee. De Eomei-
nen liadden in oude tijden in deze streken veel macht; zij hebben Carthago
in de onmiddellijke nabijheid van Tunis verwoest. Wanneer ik de Eomein-
sche hipposandalen beschouw, dan treft mij de groote overeenkomst tusschen
deze hoefbeschuttingsmiddelen en het tegenwoordige Oostersche ijzer.
Laat men de zijdelingsche baken der hipposandalen van het Ie type weg
en vervangt men deze door nagels, dan hebben we het tegenwoordige Moor-
sche ijzer tot in de kleinste bijzonderheden voor ons.
De beroemde Arabische veeartsenijkundige schrijvers uit de Middeleeuwen
maken slechts zelden melding van het hoefbeslag.
Abou-Bekr (14e eeuw) bespreekt het beslag slechts als eene toevlucht
bij het veranderen van afwijkende standen van het been.
De Italiaan Caesar Fiaschi zegt in ziju vroeger besproken meester-
werk (1553): „Wanneer wij te paard reizen in bergachtige streken, is het
veel beter, dat wij Turksche ijzers gebruiken, die de verzenen en de ballen
van den hoef als een schild beschermen.quot;
Het Oostersche hoefijzer wordt nog gebruikt in de landen, welke in de
Middeleeuwen door de Mooren en Turken werden overheerscht. Dit gaf
professor Defays aanleiding om te zeggen: „Waar de Muzelman eenmaal
zijne heerschappij gedurende eenigen tijd heeft uitgeoefend, blijven sporen
van zijn hoefbeslag bestaan.quot;
In Portugal, Spanje en Eoemenië wordt namelijk nog tegenwoordig het-
zelfde hoefijzer gebruikt als in Syrië, Turkije, Perzië en Barbarije.
Het Portugeesche ijzer is echter dikker en daarbij is
het verzengedeelte naar beneden in plaats van naar boven
gebogen; de nagelgaten zijn echter op Fransche wijze
geplaatst.
In 1862 schreef de Pransche Generaal D a u m a s een
werk over de paarden der Sahara, waaraan wij een
meer nauwkeurige kennis van het Oostersche hoefbeslag
te danken hebben.
Al naar den toestand van den bodem beslaan de Ara-
bieren der Sahara hunne paarden alleen van voren of
aan alle vier hoeven.
Portugeesch ijzer. pg bewoners van steenachtige districten vormen de
meerderheid en zij beslaan voor en achter.
Wanneer de paarden in 't voorjaar in de weide gaan, worden algemeen
de ijzers afgenomen, opdat, naar men verzekert, dit anders de vernieuwing
van het bloed zou tegengaan.
De ijzers worden voor het geheele jaar klaar in voorraad gehouden en
wel vier paar voor de vóór- en vier voor de achterhoeven.
Brengt een ruiter, naar den hoefsmid gaande, de ijzers mede, dan krijgt
de laatste daarvoor geene belooning, de hoefsmid heeft deze reeds ontvangen
in den vorm van voorrechten boven de andere leden van den stam,
Is het paard beslagen, dan stijgt de eigenaar op en zegt: „Allah hebbe
genade voor uwe vaderen!quot; Brengt hij de ijzers niet mede, dan moet hij
twee „bowdjousquot; betalen aan den hoefsmid, en zegt dan slechts bij zijn ver-
trek: „Allah geve u sterkte!quot;nbsp;{Wordt vervolgd).
IETS OVER HOEEBESLAG.
Een les voor paardenhouders.
{Slot.)
4.nbsp;F aar den met spat en versleten beenen zullen, omdat zij niet behoorlijk
in het hoefgewricht kunnen doortreden, steeds hunne ijzers sterk in het
toongedeelte afslijten. Een stoot is hierbij zeer nadeelig, doch ze moeten
een ijzer hebben met kalkoenen en een ingewelde staalplaat in den toon,
die tevens wat opgezet moet zijn. 's Winters, wanneer ze niet zonder stoot
kunnen, hebben die paarden heel wat te lijden. Men geeft ze dan, in plaats
van den stoot, een staalplaat die hol uitgeslagen is. Moet er een stoot
worden gegeven, dan moet men er om denken, dat de kalkoenen wat hooger
zijn. Het beslag is goed, wanneer het paard in stap zijn voet gelijkmatig
neerzet.
5.nbsp;Plat- en tolhoeven beslaat men, evenals hoornarme en brokkelige
hoeven, het best met een balkijzer. Ten opzichte van andere ziekelijk ver-
anderde hoeven, late men de keuze van het ijzer aan een bekwamen hoef-
smid over.
# #
#
Medewerking van den eigenaar van het paard hij het hoefbeslag. Bij de
paardenkeuringen blijkt dat een groot aantal paarden niet doelmatig be-
slagen — en daardoor vroegtijdig min of meer onbruikbaar gemaakt wordt.
Voor een deel is dit zeker te wijten aan de gebrekkige kennis der hoef-
smeden. Hier en daar worden al kundige hoefsmeden gevormd, doch het
is ook geen zeldzaamheid dat sommigen, in den loop der tijden, in de toe-
passing van het geleerde teruggaan. Veel smeden hechten geen waarde aan
een deugdelijke vorming op het gebied van het hoefbeslag. Vrij opper-
vlakkig gevormd, door middel van een zeer korten hoefsmidscursus, leggen
ze zelfs nog daar met veel moeite het examen over het allernoodzakelijkste
ten opzichte van kennis en handigheid af, om weer spoedig in de oude
sleur te vervallen, waaronder de geheele paarden wereld te lijden heeft.
Nog treuriger is het gesteld met vele smeden, die hoegenaamd geene oplei-
ding hebben genoten en daarbij soms onuitstaanbaar eigenwijs zijn.
Wanneer men tracht een wenk te geven of zich als jong deskundige vermeet
een rechtmatige aanmerking te maken, wordt men onthaald op weinig zeg-
gende antwoorden als: „ze behoeven mij niet te leeren hoe een paard beslagen
moet worden, want ik heb er al zooveel onder handen gehadquot; en dergelijke,
waaruit natuurlijk in geenen deele, ook maar eenigszins, blijkt dat het
beslag ooit goed geweest is en dat ons bij het heengaan bij ons zelf (want
we redeneeren niet graag met zoo'n smid) doet zuchten: „ja en je hebt er
nooit één goed beslagen, en hoeveel paardenvoeten zoudt gij hebben ver-
knoeidquot; ?
Ook dikwijls hebben de eigenaars der paarden schuld dat het hoefbeslag
vrij wat te wenschen overlaat. In 't algemeen is het daaraan te wijten, dat
zij zich niet bekommeren om het beslag hunner paarden en de groote be-
teekenis daarvan op het loel en wee der paarden niet begrijpen. Zij zijn
tevreden wanneer de hoefijzers maar zoo lang mogelijk vastliggen. Of het
beslag past bij den vorm van den hoef, den stand der beenen, den toestand
van den bodem en het gebruik, daar bekommeren ze zich niet over.
Ook verkeerde zuinigheid geeft dikwijls aanleiding tot het ontstaan van
hoef- en beengebreken en tot vroegtijdige waarde-vermindering van het
paard. Wij zien dit dikwijls ten platten lande optreden, waar men denkt
dat, zoo de paarden dikwijls weinig of geen werk verrichten of slechts op
zachten bodem gebruikt worden, de vernieuwing van het beslag niet nood-
zakelijk is.
Het is intusschen beter om aan stilstaande paarden in den winter een
gedeelte voer te onthouden en het daardoor bespaarde te besteden aan goede
hoefverpleging. Hiermede zij echter niet gezegd dat over het geheel in den
winter te krachtig wordt gevoed.
Zeer ongunstig werkt ook het beslag bij abonnement. Het is, wel is
waar, voor den eigenaar gemakkelijk en schijnbaar goedkoop, doch voorde
hoeven en beenen van het paard is het bijna altijd nadeelig, omdat de smid
er belang bij heeft dat er zoo weinig mogelijk beslagen wordt, waarom hij
door het gebruik maken van ijzers met dikke stooten de vernieuwing van
het beslag zoolang mogelijk tracht te voorkomen. Omdat het dikwijls tegen
een laag tarief geschiedt, ten einde tevens het overige, meer voordeelige werk
van zijn klanten te hebben, wordt het beslag vaak met tegenzin en slordig
uitgevoerd, terwijl de smid, om de klandisie te behouden, dikwijls genoodzaakt
wordt met de wenschen en eischen van eigenaars en koetsiers rekening te
houden.
Dat toch ieder eigenaar van een paard begreep, wanneer hij met het be-
slag b.v. ƒ10 per jaar uitspaart, hij daardoor dikwijls z'n paard in 5 jaar
onbruikbaar en waardeloos maakt, en hij toch slechter af is dan de eigenaar
die regelmatig zijn paarden door een bekwamen smid laat beslaan, en ze
hierdoor 10 jaar en langer goed bruikbaar houdt.
Veel eigenaars zullen wellicht vragen: „hoe kan ik als leek het goede
beslag van mijn paard behartigenquot;? en het antwoord hierop kan hij zich in
verband met het vorenstaande zelf geven. Immers hij kan er zeer Veel toe
bijdragen, door het beslag zijner paarden slechts aan bekwame hoefsmeden
op te dragen. Verder dat hij op de juiste tijden met doeltreffende ijzers
laat beslaan en na het beslag gel/ onderzoekt of zijn paard goed beslagen
is. Dit laatste kan ieder onderzoeken, wanneer hij op het volgende let:
Men onderzoeke op den vlakken bodem hoe het paard in stap zi.jn voet
neerzet. Dit moet gelijkmatig zijn. Daarna laat men het paard eenige
passen draven, om te zien of het dier ook kreupel is. Is dit het geval —
en gaat het niet over wanneer men het dier 5 minuten aan de hand laat
stappen, dan is er waarschijnlijk een fout in het beslag. Men onderzoekt den
voet bij het stilstaande paard van alle kanten en men lette er op of de
voetas wel gestrekt is, d. w. z. of koot en hoef wel dezelfde richting heb-
ben. Kleine afwijkingen, zoodat ter zijde gezien, de toonwand iets steiler
staat dan de kogel, schaadt niet; doch het is nadeelig wanneer het omge-
keerde het geval is, d. w. z., kogel steil en hoef schuin, vooral als dit ge-
paard gaat met een sterk aanstooten in den toon. Op harden bodem lijden
dan de verschillende gewrichten zeer veel. Ook beschouwt men het verloop
van den hoornwand; deze moet, wat de hoornvezelen betreft, van den kroon-
rand tot den draagrand, gestrekt zijn, d. w. z. rechtlijnig. Kleine, niette
vermijden afwijkingen komen voor bij plat- en volhoeven, door afraspen
onder de nagelnieten. Het afraspen der hoeven boven de nagels is steeds
verkeerd, omdat hierdoor de beschuttende glazuurlaag verwijderd wordt,
waardoor de hoorn droog en broos wordt. De nagelnieten moeten in gezon-
den , vasten hoorn allemaal even iioog en op gelijken afstand van elkaar
liggen; bij rij- en koetspaarden 1 ä 11/2, bij zware werkpaarden 2 vinger-
breed boven den rand van het ijzer.
Ben kleine opening in den hoorn, boven iedere niet, bewijst dat de nagels
goed omgeniet zijn. Met betrekking tot de lengte der ijzers, geldt het vol-
gende: Ijzers voor trekpaarden, n.1. die welke slechts in stap gebruikt wor-
den, moeten zoo lang zijn, d. w. z. zoover achter den draagrand uitsteken,
dat zij, wat hun achterrand betreft, met de ballen in één loodlijn liggen.
Bij paarden die meer in snelle gangen gebruikt worden, mogen de ijzers
slechts een ijzer-dikte achter den draagrand uitsteken. Rondom den draag-
rand moet een gedeelte van de bovenvlakte van het ijzer als een fijne streep
zichtbaar zijn; eene uitzondering hierop maken de strijktakken, deze toch
moeten geheel door den hoornwand worden bedekt.
Nu neemt men den voet op en beschouwt den beslagen hoef van onderen.
Hier mogen de nagelkoppen slechts ongeveer I mM boven het ijzer uitsteken
en tusschen den inwendigen rand van het ijzer en de zool moet 2 ä 3 mM
afstand zijn.
Ten slotte is het beslag goed, ja voortreffelijk, wanneer de ijzers gelijk-
matig afslijten en tot de beslagvernieuwing regelmatig vast blijven liggen.
UIT „DER HUFiSOHMIED.quot;
Door sommige lezers is ons te kennen gegeven, dat
zij er prijs op stelden regelmatig een overzicht der
juist te voren verschenen aflevering van het Duitsche
vakblad voor hoefsmeden in „De Hoefsmidquot; te zien opge-
nomen. Aan dit verzoek zal voortaan geregeld worden
voldaan.
* *
*
— De Decemher-afieveving 1901 bevat:
a. JSene vermaning aan de hoefsmeden, waarin gewezen wordt op het veel
geziene feit bij het beslag dat de buitentak, bij den overgang van het zij-
in het verzengedeelte, meestal te weinig gebogen is.
Het ijzer is hier dikwijls te eng.
Er wordt op gewezen dat wanneer een hoef zoodanig van vorm is ver-
anderd , dat de omvang van den draagrand niet meer overeenstemt met
het oorspronkelijke grondvlak, men het ijzer een vorm moet geven overeen-
komende met dien, welke de hoef bezat voor de verandering. Doet men
dit, düii zal de hoef, na één a twee beslagperioden, weer zijn goeden
grondvorm aannemen.
}). Een ongeluk bij het beslag: heleediging van de hoeßederhuid door de lip
van het ijzer.
iSommige hoefsmeden genieten het twijfelachtige voorrecht, ook voor-
namelijk paarden in hunne smederij te zien, welke slecht willen staan. Dit
zijn dan niet alleen paarden die slaan, doch ook zulke die overigens goed
mak zijn, doch door allerlei oorzaken er toe gedreven worden het opnemen
en ophouden der voeten lastig te maken. Dikwijls komen er paarden in de
smederij, welke rustig staan en zich heel kalm gedragen, doch plotseling
den opgehouden voorhoef uit de hand van den helper losrukken en op den
grond zetten.
Zoolang er niet aan den opgenomen voet gewerkt behoeft te worden, kan
men zoo iets voor een deel beletten, door sterk buigen van den voet, terwijl
men met één hand den kogel en met de andere den toon omvat.
Krijgt het paard zoo'n kuur, terwijl er aan den hoef gewerkt wordt, dan
kan men het met de beste wil niet tegengaan. Zoo'n paard werd 10 October
j.1. te Dresden beslagen. Omdat zijn ondeugd bekend was, werd niet alleen
de hoef door een sterken helper opgetild, doch er werden nog andere voor-
zorgsmaatregelen genomen, b.v. door het paard niet vast te zetten, doch door
den koetsier te laten vasthouden, terwijl, om spoediger gereed te zijn, het
ijzer door een 2en smid werd gepast.
Nauwelijks was het zwartwarme ijzer op den rechter voorhoef gedrukt,
of het dier trok z'n been terug, rukte het hoefijzer uit de tang en trapte
met den hoef op de lip van het gevallen ijzer. Alles gebeurde zoo gauw,
dat het onmogelijk was nog tijdig het ijzer weg te nemen. Wel werd weer
spoedig het heftig neergezette been van het ijzer opgelicht, doch men zag
dat de zool verwond was, zóó zelfs, dat er eenige droppels bloed uitliepen.
Het paard ging echter goed op den verwonden hoef staan en kreupelde niet.
In de omgeving van de wond werd de zooihoorn verdund, de zool met teer
bestreken en een ijzer met leeren zool ondergeslagen, nadat de zool was
opgevuld. De koetsier kreeg van den assistent-paardenarts den raad om bij
het ontstaan der geringste kreupelheid, het paard naar de smederij terug
te brengen. Volgens zeggen van den koetsier was er, daags na het ongeluk,
kreupelheid ontstaan; desniettemin was het paard nog den geheelen dag ge-
bruikt voor een kolenwagen, terwijl 's avonds nog een ongeval plaats vond,
n.1. dat het dier tusschen de rails van de tram haakte, viel — en daarbij
verschillende huidwonden opdeed. Den volgenden dag naar de smederij ge-
bracht, kreupelde het paard duidelijk aan het verwonde been. Het ijzer
werd afgenomen, de hoorn bij de verwonde plaats nog meer verdund en de
verwonde hoef huid, die eenigszins vochtig was, echter geen etter afscheidde —
blootgelegd. Na den voet gedurende ^/g uur in een warm creoline-bad te
hebben geplaatst, werd het ijzer weer ondergeslagen, de wond met watten,
in creoline-water gedompeld, bedekt en een plaatijzer ondergelegd. Den
koetsier werd aangeraden het dier op stal te laten staan, den hoef dagelijks
2 maal op bovenbeschreven manier te baden en te verbiuden en op te passen
dat de wond niet vuil werd. Voorzichtigheidshalve werden de verklaringen
der bij het ongeluk aauwezige personen, voornamelijk van den koetsier,
opgeschreven i).
Keeds op den 14 October was de kreupelheid aanmerkelijk beter en van
17 October af' was zij geheel verdwenen, zoodat het paard zijn gewone werk
weer kon verrichten.
Het geval kan voor menig smid van belang zijn. Het bewijst, dat men
zelfs bij geringe hoefverwondingen, de groote mogelijkheid van verontreiniging
der woud niet gering moet achten, en hoe men bij toepassing van de noodige
voorzorgen, dergelijke verwondingen gevaarloos kan maken. Het geval leert
ons ook nog om nooit, na het passen van een ijzer, dit zóó weg te leggen
dat het met de lip naar boven ligt, omdat zich dan daaraan niet alleen
dieren doch ook menschen kunnen beleedigen.
c.nbsp;Een volgend artikel handelt over deskundigen bij het hoefbeslag en
vindt het een heugelijk verschijnsel dat er een voorstel is gedaan door de
Dresdener Sm eden-Vereeniging om ook hoefsmeden als deskundigen in ge-
rechtelijke gevallen te doen hooren.
Het is billijk en rechtvaardig zegt het blad, want in hoefbeslagzaken
kan toch slechts iemand, die het geheele hoefsmidsvak beheerscht, een oor-
deel uitspreken.
In vele gevallen toch zal bij dergelijke kwesties juist de beoordeeling van
het besnijden van den hoef, de beoordeeling van het hoefijzer met betrek-
king tot den vorm, afnemen en dergelijke, voor eene gerechtelijke verkla-
ring toongevend zijn; — en deze gevallen behooren zonder twijfel thuis op
het gebied van het hoefbeslag. Er wordt verder gezegd dat de veeartsen
in 't algemeen in deze zaken als deskundigen optreden en alzoo over het lot
van den hoefsmid beschikken, dat zij echter soms verklaringen hebben af-
gegeven omtrent hoefijzers en hoefbeslag en later niet in staat waren steek-
houdende bewijzen voor hunne verklaringen aan fe geven. Veeartsen heb-
ben verklaringen afgegeven omtrent hoefbeslag, die in strijd waren met de
algemeene grondbeginselen van het rationeele beslag en in grille tegenspraak
met 't geen den hoefsmid tijdens zijn opleiding is geleerd. Dat een dergelijke
toestand op den duur aanleiding geeft tot onaangename gevolgen — zoowel
voor den smid als voor den eigenaar van het paard — is zonder twijfel.
Eigenlijk moesten de veeartsen zelf dit voorstel ondersteunen, omdat ze
toch zeker weten dat onder hen velen zijn, die met het hoefbeslag niet op
de hoogte zijn
d.nbsp;Centrale leersmederij te Hannover. Voor het in September j.1. gehou-
den examen van hoefsmeden hebben zich 12 smeden aangemeld, waarvan 10
op de leersmederij en 2 elders opgeleid waren. Het onderzoek had plaats
1)nbsp;Een en ander werd gedaan omdat in Duitschland eene vordering tot schade-
vergoeding kan worden ingesteld, wanneer, tijdens het beslag, het paard door toedoen
van den smid wordt verwond.
2)nbsp;De »Deutsche Thierartzliche VVoohenschrift ' heeft er de aandacht op gevestigd
dat de benoeming van deskundigen eenvoudig berust bij den rechter en hieromtrent
overigens in de wet geen bepaalde voorschriften voorkomen.nbsp;Red.)
naar de wettelijke voorschriften van 18 Juni 1884 en leverde het volgende
resultaat: 4 candidaten behaalden „zeer goedquot;, 5 „goedquot; en 8 „voldoende.quot;
e. Geëxamineerde hoefsmeden in Saksen in 1900. In 't geheel zijn geëxa-
mineerd 203 candidaten. Daarvan zijn toegelaten als: geëxamineerd hoefsmid
149, als geëxamineerd meest er-hoef smid As^, terwijl 10 üiet zijn toegelaten.
Hieronder zijn 81 militaire smeden.
Mededeelingen over het Smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
Het lasschen van gegoten staal.
Er bestaan zeer veel middelen voor het lasschen van gegoten staal, en toch
zijn er nog vele smeden die gegoten staal niet kunnen lasschen. Een reizi-
ger van de heeren Gebr. van der Vliet uit Amsterdam, die mij dezen zomer
kwam bezoeken, deed mij, na over ijzer en staal gesproken te hebben, een
goed middel aan de hand en vertelde mij , dat hij met een groot staal-fabrikant
gereisd had en deze hem het volgende daarover had gezegd. Neem 3 deelen
borax, 2 deelen blauwzure kali, alles fijn gestampt, met water tot een brei
geroerd, dan gekookt tot de massa stevig is; hierop laat men het boven het
vuur hard worden. De massa wordt dan fijn gemaakt en met één deel
roestvrij ijzervijlsel goed vermengd en warm te gebruiken. Men maakt de
stukken, die men wil lasschen, warm, bestrooit de deelen met het poeder,
brengt het dan op gloeihitte (niet wit heet makeu), begint eerst met een
lichten hamer zacht en langzamerhand harder te kloppen, totdat men de
deelen naar wensch heeft gelascht.
Een ander middel dat ik zelf vroeger, toen het welblad en laschpoeder
niet zoo bekend of in den handel was, gebruikte, is ook uit een groote
staalfabriek afkomstig. Ben werkman, wegens lichaamsgebreken ontslagen,
reisde bij eenige smeden rond om zoo een en ander wat hij in die fabriek
geleerd had, voor een kleinigheid te verkoopen om zoodoende in zijn on-
derhoud te voorzien.
Het laschpoeder bestond uit 2 gelijke deelen gestampt glas en kiezelsteen;
ongeveer 5 ons daarvan vermengt men met salpeter (als men voor 5 cent
salpeter er door heen roert, is zulks voldoende). Zeer vele voorwerpen heb
ik met dit poeder verstaald, als bijlen, beitels enz.
Nu het welblad en laschpoeder in den handel is, wordt gemakshalve dit
nog al gebruikt. Met borax kan men ook lasschen maar het mislukt wel
eens. Dit is minder vertrouwbaar dan het bovenstaande. Met witte brood-
suiker kan men ook gegoten staal lasschen. Met het slijpsel uit den slijp-
steenbak wordt door enkele smeden gegoten staal in ijzer gelascht, zooals
pennen van hamers, haarhamers van maaiers, enz.
Iets over veeren en de harding er van, enz.
Veeren moeten meestal een goede veering en spanning bezitten, zooals
spiraalveeren voor zware deuren, groote sloten enz. Men maakt die veeren
het best van eerste soort veerenstaal. Men smeedt en rekt dit op de ge-
wenschte lengte uit en zet dan het uitgehaalde stuk in den vorm, dien het
noodig heeft. (Vooraf zorg dragende dat de stukken gelijkmatig van dikte
zijn.) Het gemaakte voorwerp wordt rood heet gemaakt en in schoon water
gekoeld, gehard, verder op het vuur zoo gelijkmatig mogelijk verwarmd,
totdat de hitte zoo is geworden, dat het bestrooid zijnde met zaagsel van
beukenhout, dit begint te vonken. Ten slotte wordt het opnieuw afgekoeld
en het stuk is hard en veerkrachtig.
Het maken van landbouwgereedschappen.
Vorken voor hooi en mest kan men van goed veerenstaal zeer goed en
uit één stuk vervaardigen. Men neme voor hooivorken staal 1 X^/g, voor
mestvorken met 3 tanden V-j^ x ^s'nbsp;vorken met 4 tanden 2 X ^/g.
Men hakt de stukken op de lengte, die men denkt noodig te hebben, af,
neemt het staal voor den arend (het gedeelte dat in de steel komt) op de
bijna gewenschte dikte, klooft met een warmen beitel het gedeelte voor de
tanden op en smeedt die dan rond, vierkant of ovaal, of plat vierkant. Is
men hiermede klaar, dan worden de vorken in hun vorm gezet, rood heet
gemaakt en in goed zeepwater gehard en ten slotte op den steen glad ge-
slepen. Men kan zoodoende met de Engelsche vorken wedijveren. K.
VRAGEN:
1quot;. Volgens welke gegevens worden de verzenen der hoeven ingekort?
2quot;. Is de meerdere of mindere ontwikkeling van den straal daarvoor een
geschikt gegeven?
3quot;. Moet men er naar streven de verzenen zooveel in te korten, dat
bij den beslagen hoef de straal op den bodem komt ?
4®. Welke zijn de gevolgen, wanneer de verzenen te veel worden ingekort?
Een abonné.
ANTWOORD:
Wat de drie eerste vragen betreft, luidt dit eenvoudig: het be-
snijden van den hoef moet geschieden in overeenstemming met den stand,
bij een ongebroken hoefas dus zoodanig dat de hoefrichting gelijk is aan die
der koot.
Ten opzichte van vraag 4: Te sterk besnijden van de verzenen heeft,
wanneer de verzentakken niet in omgekeerde richting even sterk worden
verdikt, een te sterk rekken der buigpezen, waarschijnlijk kreupelheid
ten gevolge.
— Cursussen te Zutfen en te Winterswijk.
Evenals het vorige jaar wordt vanwege de Afdeeling Zutphen der Geldersch-
Overijselsche Maatschappij van Landbouw een cursus in hoefbeslag gehouden,
aangezien op den vorigen cursus niet alle leerlingen geplaatst konden
worden.
Ook dit jaar overtrof de aangifte wederom verre het aantal beschikbare
plaatsen. Om de afgewezen candidaten echter toch in de gelegenheid te
stellen liet diploma te verwerven, werd door de medewerking van het Hoofd-
bestuur der Maatschappij een tweeden cursus te Winterswijk geopend Doch
ook hier overtrof het aantal aanvragen de twaalf beschikbare plaatsen, zoo-
dat nog een vijftal smeden moesten worden teleurgesteld. Door den Minister
van Oorlog zijn wederom welwillend de militaire smederijen van het Ie
Regiment Huzaren beschikbaar gesteld. Als leider der cursussen treedt op
de Ie luitenant-paardenarts F. Laméris, terwijl de korporaal-hoefsmid
J. Blokker met de praktische lessen is belast.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Scliagen.
Op den 17 Nov. j.1. is de cursus in hoefbeslag, vanwege den smedenbond in
„Hollands Noorderkwartierquot;, met 14 leerlingen onder leiding van
den geëxamineerden veearts Gr. Muys te Schagen en den gediplomeerden
hoefsmid H. K r u ij t te Purmer, door den voorzitter van den bond geopend.
De cursus zal bestaan uit 20 lessen van 2 uur theorie en evenveel prac-
tische lessen van 2 uur, welke laatste lessen zullen worden gegeven in 3
ploegen van 4 en 1 ploeg van 2. Ten behoeve van dezen cursus zijn sub-
sidies aangevraagd, en wel van het Rijk ƒ 250, van de Vereeniging tot ont-
wikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier ƒ 100 1) en
van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw (afdeeling Schagen) ƒ 100.
De 10 nieuwe leerlingen betalen ieder ƒ5 voor deelname aan den cursus,
terwijl 4 leerlingen van 't vorige jaar, welke toen voor het examen geschikt
waren, daarvan zijn vrijgesteld.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te (kroningen.
De leerling ,J. Hoek ze ma, thans smidsgezel te Benrum, sedert 20
Mei aan de Inrichting verblijvende, is den 19 October vertrokken. Hij
heeft de verklaring ontvangen den cursus met goeden uitslag te hebben
gevolgd. Zijn plaats is 21 October ingenomen door D. Gorter van Oude
Schip, gem. Uithuizermeeden.
De leerling M. Hagenouw van Ten Boer, sedert 17 Juni aan de In-
richting verblijvende, heeft op 16 Nov. deze verlaten en de verklaring ont-
vangen den cursus in hoefbeslag met goeden uitslag te hebben gevolgd.
De opengevallen plaats is 18 Nov. ingenomen door Gr. de Vries van
Tloodeschool, gem. LTithuizermeeden.
De leerling .1. L. v. d. Berg, van De Waal (op Texel) is 12 Juli geko-
men en is vertrokken 13 December; zijn plaats wordt 16 Dec. ingenomen
door Veening van Glimmen bij Harendermolen.
—nbsp;In de najaarsvergadering gehouden door het Hoofdbestuur der Maat-
schappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland, op 7 Nov. j.1.
is het besluit gehandhaafd om in de Ie jaren geen examen te doen afnemen
in hoefbeslag. De mededeeling van den Minister van Oorlog, dat aan de
smidsgezellen 0. J. Bliek te Middelburg en H. Bouwens te Kruiningen,
die een half jaar den militairen hoefsmidscursus te Breda gevolgd hebben,
een getuigschrift is uitgereikt, dat hunne theoretische en practische be-
kwaamheid zeer goed genoemd kan worden, is aangenomen voor kennisgeving.
1nbsp; Deze subsidie is reeds toegestaan.
-ocr page 202-—nbsp;Bij beschikking vau den minister van Oorlog van 25 'J^^ov. j.1. is de
ritmeester Jhi-. M. W. Boreel eervol ontheven uit de betrekking van
ritmeester-iiistructeur bij de rij- en hoefsmidschool en in verband daarmee
'overgeplaatst bij het Ie regiment huzaren. Voorts is de bij Kon. Besl. van
19 Nov. j.1. de bij het Ie reg. huzaren benoemde ritm. Jhr. B. W. van
Wrangel auf Lindenberg, benoemd tot ritm.-instructeur bij de rij-en
hoefsmidschool.
—nbsp;Door de Provinciale Staten van Utrecht is aan de vereeniging de
Ambachtschool te Ftrecht eene subsidie van ƒ5000 verleend.nbsp;'
— Aan het Uittreksel uit de Memorie van Antwoord van den Minister van
Binnenlandsche Zaken ontleenen wij het volgende:
„Het ligt in de bedoeling van het opgetreden Kabinet, den nationalen
arbeid vooral te sterken door meer gang en regel te brengen in de prac-
tische volksopleiding voor a,mbacht en bedrijl^, ook in verband met het
leerlingenstelsel.quot;
—nbsp;In dezelfde Memorie herinner de Minister dat reorganisatie van geheel
ons onderwijsstelsel steeds meer noodzakelijk blijkt. Het noodige verband
tusschen het gewoon lager onderwijs, de herhalingsschool, het uitgebreid
lager onderwijs en het middelbaar onderwijs eenerzijds en anderzijds het
verband tusschen het middelbaar, gymnasiaal en universitair onderwijs ont-
breekt of is min juist gelegd; terwijl niet minder het schijnverband tusschen
het intellectueele en het technische onderwijs ontbreekt of min juist is
gelegd, terwijl niet minder het schijnverband tusschen het intellectueele en
het technische onderwijs meer op desorganisatie dan op organisatie gelijkt. —
Ook bij den minister is de vraag in overweging, of het raadzaam zal zijn,
ten deze het advies van eene staatscommissie in te winnen.
Ingekomen een postwissel a ƒ10.— van B. van EcJc te G. D. (N. O.-I.)
waarvan voor „De Hoefsmidquot; ƒ1.— is genoteerd (zie brief).
verkrijgbaar in de chemicaliën- en
drogerijen-handel van
k. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
PRIJSCOURANTEN voor HH. Vee-
artsen op aanvrage gratis.
HOEFZOLEN voor paar-
den met gebrekkige en
gevoelige hoeven.
Deze zolen worden
zeer geroemd en zijn
in alle afmetingen ver-
krijgbaar.
CIRCULAIRES op
franco aanvrage bij :
W. A. H. van HORSEN, Utrecht.
-ocr page 203-Petrol.- Gas-, snelkook- en
verwarmingstoestel.
Brand zonder pit, reuli of roet —
even geruiscliloos als kookgas.
GEEN BRANDGEVAAK.
1 liter kokend water in 4 ä 5 min.
Petr.verbruik ± 1 et. p. uur bij
volle kracht.
Inlichtingen, prijscour'anten, be-
schrijvingen en in werking te zien.
W. ï.d. LIST, van Breughelstr.llÖ,denHaag
AGENTEN gevraagd.
De beste Z u i g -
en Perspompen.
Dubbel en enkel werkende. 5 tot
50 kub. Meter opbrengst. Eenvou-
dig. — Goedkoop. — Verbeterde
Diafragma systeem. Vraag prijzen
en inlichtingen.
Overal Agenten gevraagd.
Den Haag.
beproefde beslag.
Hoogste onderscheiding.
Gr. gouden Medaille.
ALLE SOORTEN van
Losse Stooten.
Branscheid amp; Philippi- Remscheid, Rijnland
Creen handelswaar.
Steeds groote voorraad
in den winter.
Teekeninj^en en Prijzen
franco op aanvrage.
Correspond.: NEDERLANDSCH.
Vele getuigschriften van Koninllt;l.- en Privaat-hoefsmidscholen en van de
grootste hoefsmederijen.
S. C. M. BAX. - 4 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in artikelen voor Hoefbeslag._
Meest uitgebreide sorteering Ia Blanke HOEFNAGELS,
waarvan meer dan 60 verschillende voorradig.
IJsnagels - IJspuntjes of Stiften - IJsschroeven - Tappen voor Schroeven -
Uithalers voor puntgaten - Engelsche Eenetten met hoornheft (rechts en-
links) - Engelsche hoeftangen - Hoefhamers - Engelsche Hoefraspen 12quot; en 14quot; -
Heel rasp of Va ^iJ^'nbsp;zonder angel - Houwklingen of sabels - Hoefijzer
eu Hoefstaal - gemaakte Hoefijzers (rits en stempelijzers).
Las- of Welbladen om ijzer en staal te wellen.
S T R ÏJ K B A ]N Igt; J E S.
Systeem Lacombe.
Kunsthoorn.
Caoutchouc toonbescher-
mers tegen klappen enz.
Strijkringen, met of
zonder riempjes.
Blanke en donkere
ASOLIE,
Boorolie, Gasmotorolie,
DYNAMO-OLIE,
CYLINDEEOLIE,
TALK,
POETSKATOEN,
ENZ. ENZ.
Bij het opgeven
van orders of prijs-
aanvragen, gelieve
men zoo nauwkeu-
rig mogelijk maten
of beschrijving bij
te voegen.
Steeds groote ïoorraad, waardoor spoedige levering. — Billijke prijzen. Vertrouwbare kwaliteiten.
-ocr page 205-HT—'»i-i«. ■ i-i*.'-
^ V
-ocr page 206-. m-:
il-'-/ ^tlfik^ - ■
'i'i
■■ ......
/
f'^ il
£ \ ' ' ^
» --
-ocr page 208-