V -V
f, -
«»•.nbsp;!~nr-t «li* M»
- / /■fi, -s«
■ ß ^ ......
-ocr page 2-7 -
' ^
w
-ocr page 3-■ ' • i
•• i
■
K
-
-
W-h
B:. i^c
•. • ■ • 'nbsp;-nbsp;;vv il'• , f.r
- gt; -nbsp;; . Ä -r.*
-ocr page 4- -ocr page 5-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
VAN
a. fredemksk te Utrecht, f. laméris te Miliigen, j. laméris te 'sHage,
h. j. 0. van lent te Tiel, j. b. h. moübis te Velp en
\v. c. SCHIMMEL te Utreclit, en anderen.
dook
veearts en medbbbstuürder ebner inrichtine voor hoefbeslag.
jl _
W»;
Oi
's-GR AVENH AGE. — A. W. H EID E M A. — 1914.
RIJKSUN ERSITEIT UTRECHT
-ocr page 6-V -nbsp;,nbsp;«»«npi, iBïïiÉ .-F. Au..nbsp;. .
-ocr page 7-De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer
afbeeldingen of figuren behooren, — die met * zijn bijdragen onder een
afzonderlijk hoofd, de overigen zijn korte mededeelingen.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone de
bladzijden.
*tBalkij zer. Het gebruik van het —
Xnbsp;111.
*Beslag bij keuringen. III 27; VI 66.
„ „ volhoef XI 130.
„ der gevorderde paarden, VIII87,
*88; *IX 102; *X 112,
*tXI 124.
„ in bergstreken. IV 45.
„ tegen het inballen van sneeuw.
IX 107.
*Bevangenh6id van den hoef. IV 39-
XInbsp;130. '
Boekaankondiging. II 26.
Correspondentie. XI 133.
*Chronische kreupelheid. XI 123.
Cursus in hoefbeslag. Eerste — II 23.
quot; »nbsp;„ te Appingedam.
IV 45.
quot; n „ te Arnhem. IV46.
te Bergen op Zoom
V 61.
quot; «nbsp;„ te Breda. V 61.
quot; » » te Deventer. V 61.
quot; quot; n te Haarlem. VI69.
quot; quot; n te Heerenveen.
IX 107.
quot; quot; n te's Bosch. V 61.
quot; quot; » vanw. de Holl. Mij.
V. Landbouw. VI 67.
quot; n n te Utrecht. IV 46.
*Diploma Rijkshoefsmid.
I 9; II 23.
E
'xanien voor onderwijzer in hoefbeslag
te Utrecht. I 11; *II 19; XI 130l
145.
♦Handelsbeslag. VII 79.
Mermnenngen uit de arbeidsjaren van
^rof- H. Kösters. 16, *Il 16.
*Hoef. De — als tastorgaan. IX 99.
*Hoefbeslag met kurkzolen. V 51; *VI 64
*fHoefbeslag. Wat oordeelkundig —
vermag. IX 100.
*nbsp;„ bij keuringen. III 27,VI66.
*nbsp;„ en Paardenvorderingen tij-
dens de mobilisatie VIII87;
*88; *IX 102; *X 112;
*tXI 124.
*nbsp;„ onderwijs a|d Landbouw-
onderwijsinrichtingen.
IXnbsp;106.
*nbsp;„ opleiding. IV 40.
*nbsp;„nbsp;„ in Baden. VII75;
=^IX 104.
*Hoefbevangenheid. IV 39; XI 130.
*Hoefkreupelheid na zooiverdunning.
Xnbsp;115.
Hoefschoen uit bastvezel en. IX 108.
*Hoefsmidsschool te Amersfoort. III 86;
V 60; IX 107.
*Hoefsmidsschool te Tiel. Oud-leerlin-
gen der — XII 139.
*Hoefsmids-verantwoordelijkheid. XI
128.
*Hoefverpleging van trekpaarden. I 4.
Hoefvorm bij veulens. IX 109.
I *Hoornscheuren bij weidepaarden. II15.
! Ingezonden stukken 110 : Opleiding a;d.
militaire hoefsmidschool; 11 21: idem;
III 32: idem; het hoefsmeden aan
ambachtsscholen; XI 131: salaris.
Militaire hoefsmeden; XII144: Over
mach. ijzers b/h leger.
Inrichting voor hoefbeslag te Groningen;
I 11; II 22; III 36; IV 45; V 60
VI 66; VII 81; VIII 96; IX 106;.
XI 129; XII 145.
*Kalkoenen en stoot. VIII 93.
*f Koot-, kroon- en hoefbeen. Stand van
— IV 48; *tV 52; *VI 63.
*K:östers Prof. H. I 6; *II 16.
^Kreupelheid. Verbreede ijzertak bij
chronische — XI 123.
*Kurkzolen. V 51; *VI 64.
]VEachinale hoefijzers b/h leger. V 61;
*XII 144.
Mededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. I 13f:
Gereedschappen; III 37: Amoril-
schijven; IV 47f : Hand- en Machine-
werk ; VI 73: Smidsvuur, wenken
voor de werkplaats ; VII 85f : Beitel-
vormen ; VIII 98 : Practische wenken
voor de werkplaats; IX 109: Venti-
lators; X 121 ;.Ruwijzerfabricatie door
electriciteit; XI 133: Soldeer; XII
Voor de practijk; 146.
*Militaire hoefsmeden. Werkkring en
positie der — XII 135.
Militaire hoefsmidschool I 10; II 21;
III 32.
*Mobilisatie-beslag. VIII 87, *88;
*IX 102; *X 112; *tXI 124.
*Onderwijs in hoefbeslag a/d. Inr. v.
Landbouwonderwijs. IX 106.
*i-Oordeelkundig hoefbeslag. XI 100.
*Oorlogstoestand, paardenvordering en
hoefbeslag. VIII 87, *88; *IX 102;
*X 112; *tXI 124.
*Opleiding hoefbeslag. IV 40.
* „ van hoefsmeden in Baden.
VII 75; *IX 104.
Opnemen van een voorbeen. IX 108.
*Oud-leerlingen Hoefsmidsschool te Tiel
XII 139.
*Paardenvordering en hoefbeslag.
VIII 87, *88; *IX 102; *X 112;
*tXI 124.
Persoverzicht. I 12: Hoefsmidschool te
München; II 23: kosten van hoef-
beslag ; verbeend hoefkraakbeen, ruw-
ijzer-productie in België, hoefzalven,
leergangen van hoefsmederij in België ;
III 36: middel om een staalblauwe
kleur aan staal te geven; IV 46 : glad-
heid der straten, ruwijzer-productie in
de Ver. Staten, ijzermarkt in Zweden;
V 61: Klemhoef en knolhoef; VI 68;
Kalkoenbeslag; VI 71: auto-vermeer-
dering, zelfsmerende wagenveeren; VII
82: Harddraver-beslag, touwijzers,
ijzermarkt in Rijnland en Westfalen;
VIII 97: Steengallen; X 120: ijzer
dat niet roesten kan, uitvoerverbod
van steenkolen in Duitschland, Hoef-
smidscursussen in Hongarije; XI 132 :
Steenkolen-productie in Duitschland;
XII over beslag.
*Positieverbetering van den militairen
hoefsmid XII 135.
*Rijkshoefsmid-diploma I 9; II 23.
*Scoriae-bricks. X 118.
*St. Eloy. XII 142.
*jStand van koot-, kroon- en hoefbeen.
IV 43; *tV 52; *VI 63.
*Steengallen. III 29.
*Stoot en kalkoenen. VIII 93.
Strijken. VIII 96.
*Tastorgaan. De hoef als —. IX 99.
*XJitslag examen onderwijzer in hoef-
beslag te Utrecht. II 19.
^Uitsnijden van steengallen. III 29.
Uitvoerverbod van paarden. XI 130.
*'Vquot;erantwoordelijkheid van den hoef-
smid. XI 128.
Vereen, t. vered. v. h. ambacht. VI 66.
*nbsp;Verpleging v. d. hoef bij trekpaarden. 14.
Volhoef-beslag. XI 130.
quot;Wedstrijd in hoefbeslag te Doesburg.
VI 68 (progr.)
*nbsp;„ „nbsp;„ te Gulpen.
quot; , quot; . quot;nbsp;VII 80.
*nbsp;„nbsp;„ te Middelburg.
VIII 95 (progr.)
Winterbeslag. XII 145.
*IJzertak. Verbreede — bij chronische
kreupelheid. XI 123.
*Zoolverdunning. X 115.
-ocr page 9-Aan voor- of tegenspoed, hetzij door eigen toedoen of andere oorzaak, en
of den één liet jaar „langquot; en den ander „kortquot; is gevallen, het is de tijd
die zich daaraan niet stoort, en alles tegelijk „ouderquot; doet worden.
Tijdens de j aars wisseling zullen velen van verschillend gevoelen zijn ten
opzichte van het afgeloopen jaar en van het inzien der toekomst. Hoewel
het zeer zeker gelukkig kan heeten dat de toekomst een gesloten boek is,
zoo zal toch wel niemand willen ontkennen, dat elk bedrijf rekening dient
te houden met al datgene wat omtrent die toekomst in meerdere of mindere
mate aanwijzingen geeft. Elk ambacht wordt als het ware gedwongen zich
aan de tijdsomstandigheden aan te passen. Zoo is het ook met het smidsvak.
Wij behoeven daarvoor de geschiedenis niet aan te halen, om dat zulks allen
voldoende bekend is.
Wat speciaal het hoefsmidsvak aangaat, is gedurende 1913 in de 12 af-
leveringen van „De Hoefsmidquot; opnieuw gebleken, dat er vrijwel overal vol-
doende ambitie onder de jonge smeden bestaat om hun kennis in dit vak
te vermeerderen. De cursussen in hoefbeslag tellen een voldoend aantal
leerlingen en leverden daarvoor het bewijs. Zoo behoort het ook, al mogen
er dan helaas ook nog zijn, die het meer enkel om het bezit van een diploma
is te doen dan om het geleerde inderdaad te blijven toepassen.
Er is ook gebleken, dat, vooral in de steden, steeds hoogere eischen aan
het beslag moeten worden gesteld, naar gelang van de afwisselende kei-,
asphalt- en houtbestrating. De voorstanders van het steeds toenemend auto-
mobilisme, de fietsrijders en meer anderen, komen op tegen een beslag der
paarden dat de asphalt- en andere daarmede min of meer overeenkomende
wegen vernietigt. Met name de Algemeene Nederlandsche Wielrijdersbond
is hiertegen in 1913 te velde getrokken. — Intusschen zoeken de wetenschap en
de practijk gestadig voort naar voor alle partijen bevredigende middelen en zoo
worden achtereenvolgens, ter vervanging van ijzers met stooten en kalkoenen,
touwijzers, gummizolen, kurkzolen enz. verkrijgbaar gesteld, ten einde de
paarden op verschillende soorten wegen een meer vasten stand te bezorgen.
De laatste vinding zal hieromtrent nog wel niet gedaan zijn.
* *
*
De tentoonstelling in den Haag heeft in 1913 een nationalen wedstrijd in
hoefbeslag medegebracht, die spanning gewekt heeft bij de hoefsmeden. Ook
op andere wijze heeft deze tentoonstelling er toe bijgedragen, dat het hoef-
smidsvak, en wel de „kunstquot; van dit vak, onder de oogen van duizenden
bezoekers is gebracht. Het groot aantal inzendingen op hoefbeslaggebied
heeft den paardenhouders en belangstellenden doen zien, dat er heel wat
a- wijkingen op den gewonen regel voorkomen, waardoor ongetwijfeld velen
meer respect voor het werk en de kunde van den hoefsmid hebben verkregen,
dan tot dusverre het geval was.
Er wordt wel beweerd dat het winnen van een wedstrijd veel van toe-
vallig geluk afhangt, docb hon er telken jare eene gehouden worden als dit
jaar in den Haag, en waarbij b.v. de prijswinnaars van vorige jaren van
deelneming werden uitgesloten, dan zou zulks een goede prikkel kunnen
geven tot het kweeken van meerdere ambitie.
*
Wat de finantieele zijde van het hoefsmidsvak aangaat, wij gelooven dat dit
ten opzichte van andere smidswerkzaamheden in een ongunstige positie verkeert
en de verhooging van het beslagloon geen gelijken tred houdt met het duurder
worden van den loon- en levensstandaard. Het is moeilijk voor bepaald
afgerond werk prijsverhooging in te voeren en zulks zal ook alleen dan
mogelijk zijn wanneer alle smeden in een zekere omgeving daartoe besluiten.
Wij hebben nog nooit gehoord van een Bond voor hoefsmeden, maar kan
deze niet worden opgericht, hetzij locaal, provinciaal of nationaal? Wij
zouden zeggen van wel! Mocht men ons willen tegenwerpen dat er altijd
zullen blijven die concurrentie aandoen, zouden dan de leden van een Bond
van hoefsmeden niet al reeds gebaat kunnen worden door coöperatieven
aankoop van staafijzer enz.? Wij zijn benieuwd of zich hiervoor eens imtiatief-
nemers doen hooren. Nog in 1914?
*
Er is thans nog niets bekend, waardoor 1914 zich zal onderscheiden van
andere jaren. Wij hopen intusschen dat het pas aangevangen jaar reden tot
tevredenheid zal geven en verzekeren gaarne dat „De Hoefsmidquot; hare lezers
op de hoogte zal trachten te houden van al datgene wat er op het gebied
van het hoefsmidsvak voorvalt en vermelding verdient.nbsp;*
Nadruk verboden.
VERPLEGING VAN DEN HOEP BIJ HET TYPE TREKPAARD.
De vorm van den hoef hangt grootendeels af van het ras en van den
lichaamsbouw van het paard.nbsp;, . , ^ i i
Het laaglandsche ras, waaruit het tegenwoordige type Belgisch trekpaard
is ontstaan, heeft als raseigenschap een breede, eenigszins platte hoef, lage
verzenen en groote straal.
Bü de verbetering van dit ras is er, naast het streven naar zwaarte,
diepte en gedrongenheid van vorm, gestreefd de bovenlijn en kruisvorm te
veredelen, maar vooral ook om den hoef te verbeteren.
Met de verbetering van het ras heeft men een hoefvorm gekregen, die
het tegenovergestelde is van vroeger. Door den gedrongen bouw en de zwaarte
van hals worden de voorhoeven meer belast in het toongedeelte, terwijl
door het kortere kootbeen een steilere stand wordt verkregen, zoodat het
achterste gedeelte van den hoef minder wordt belast. Het natuurlijke gevolg
an deze oorzaken is het ontstaan van den steilen hoef, al verbeelden de
lORker en de smid zich dat het door hun invloed is bereikt.
seh h^^nbsp;dankbaar te aanvaarden wat de natuur heeft tot stand
ge raciit, gaan zij het goede overdrijven. Door de hoeven onvoldoende te
oesmjden, wordt de stompe hoef steiler en steiler, waardoor de straal
be^e ^^nbsp;bodem in aanraking komt, dus het hoefmechanisme wordt
exemmerd. Doordien veelal daarbij rotstraal ontstaat, zijn de paarden ge-
irhoefquot;nbsp;deel van den hoef, ze durven minder door te treden,
klemhoefnbsp;l^ileiner en nauwer in het achterste gedeelte en er ontstaat
steunvlatt _^bnormaal verschijnsel om bij die groote zware paarden de
loren^'^nbsp;maken, dat de evenredigheid met den bouw ver-
jjg ^^^ jnbsp;zekerheid van het bewaren van het evenwicht vermindert.
^ en veelvuldig voorkomend gebrek bij het type Belgisch trekpaard, de
^ roeening van de hoefkraakbeenderen, kan, naast erfelijken aanleg, mogelijk
oor een deel worden toegeschreven aan het buiten-werking-stellen van het
^oeimechanisme, waardoor de hoefkraakbeenderen minder arbeid verrichten,
lis slechter worden gevoed, zoodat de elasticiteit er van vermindert.
Onze z.g. „koudbloedquot;fokkers volgen dit verkeerde voorbeeld van de
^ eigen na en dwingen dikwijls de smeden, die 't beter weten, om slecht
eslag ^ te leveren; hooge hoeven is het parool. Het is waar dat deze mis-
8 and in de hand wordt gewerkt door den handel, die zulke voeten eischt
zoolang men in het algemeen geen beter inzicht krijgt, zal de fokker
eemgszms daaraan moeten voldoen, doch laat hij niet overdrijven en vooral
it sj^steem toepassen bij zijn niet voor den verkoop bestemd fokmateriaal.
venbsp;~~nbsp;lageren trap van veredeling, hetzij door het
^erkeeren in de kruisingsperiode — de kootbeenderen betrekkelijk lang zijn,
men bij zulke hooge, stompe hoeven, dat de paarden sterk doortreden
n er een eenigszins beervoetigen stand ontstaat, een gebrek dat men bij
et trekpaard zwaar laat wegen, doch door een foutief beslag in de hand
Alhcht zal nu de vraag worden gesteld of bij het type trekpaard de ver-
ouding van verzen- tot toonlengte moet staan als 1:3? Neen, zeer zeker
niet en in geen geval als regel.
hef^'' ^^^ lioefbeslag zal men steeds moeten acht geven op den bouw van
^ paard en aangezien bij dit type de stompe hoef het meest voor-
omt, zal ook als regel de hoef gelijkmatig, dat wil zeggen rondom even-
vanbsp;afgenomen. Eekening houdende met den stand zal men
n de hooge zijde zooveel meer afnemen als noodig is, opdat het
paard den hoef vlak neerzet. De hoeveelheid hoorn, die moet worden weg-
genomen, hangt af van den groei en den beslag-duur, doch, zoo mogelijk,
^ooveel dat de draagrand een samenhangend geheel vormt met den rand
de zool, nadat de losse deelen daarvan zijn verwijderd,
standnbsp;steunvlak groot moet zijn, om een gemakkelijken en vasten
nituurnbsp;®en breed ijzer moeten onderleggen, met ruim gar-
is ^hVnbsp;^^ buitenzijde, omdat hier dikwijls de hoef het nauwste
et breede ijzer heeft nog dit voor, dat de rits er voldoende vet kan
-ocr page 12-worden ingeslagen, dus ook de nagelgaten tegenover de witte lijn komen,
wat noodig is bij de dikte van den wand. Van zelf sprekend is het voorts
dat de draagrand over zijn geheele lengte op het ijzer dragen moet. Dat
bij den stompen hoef geen kalkoenen mogen worden aangebracht, behoeft
verder geen betoog.
Bij deze groote voeten is een geregelde verzorging van den straal nood-
zakelijk.
Alle losse deelen moeten bij het besnijden worden verwijderd en de
buitenste schenkelhoeken worden afgesneden, om het ijzer goed te kunnen
passen. Bij een bestaanden rotstraal vooral moet de eigenaar worden ge-
wezen op het nut van het reinigen der voeten en hec gebruik van teer
en werk om genezing te verkrijgen.nbsp;H. v. L.
HERINNERINGEN UIT MIJN ARBEIDSJAREN MET
PROEESSOR HUBERT KOSTERS.
In het afgeloopen jaar 1913 overleed de Korpsstabsveteriniir Prof.
Kosters, Directeur van de Militaire Hoefsmidschool te Berlijn. De Generaal
Majoor der cavalerie Dreher, Inspecteur van den Militairen Veterinairen
Dienst, schrijft in de „Kavalleristische Monatsheftequot; onder bovenstaanden
titel over Kosters het volgende:
Kosters was de „Altmeisterquot; van de kunst van het practische hoefbeslag;
er is geen tweede persoonlijkheid aan te wijzen die, zooals hij, tegelijk het
wetenschappelijke en het technische, de theorie en de practijk van dit ge-
bied beheerschte.
Groote liefde voor de zaak, omvattende wetenschappelijke kennis, een
helder verstand en een ver over de gewone maat technische, handdadige
vorming, dat waren de wapenen, waarmede Kosters streed tegen de toe-
nemende oppervlakkigheid in het hoefbeslag.
De grondslagen van Kosters leerstellingen zijn in het leger toonaangevend
geworden en hebben tenminste daar een „haltquot; toegeroepen aan den steeds
voortgaanden teruggang in het hoefsmidsvak.
Wie eenmaal het klemmende van zijne betoogingen had leeren „verstaanquot;,
boog zich gewillig voor zijn autoriteit. Zijn gedachtengang was deze: Het
hoefbeslag is iets tegennatuurlijks en daarom schadelijk, maar het is een
noodzakelijk kwaad. De schadelijke gevolgen van dit kwaad moeten door
een doelmatige aanpassing van het beslag zooveel mogelijk worden beperkt.
Daarom is ieder schema te verwerpen en slechts het individueel uitgeoefende
hoefbeslag kan het doel alleen bereiken om het paardenmateriaal in een
dienst-bruikbaren toestand te houden, die kan voldoen aan de hoogst gestelde
eischen van een toekomstigen oorlog.
Deze grondgedachte is duidelijk en klinkt zeer eenvoudig en toch eischt
hare doorvoering bij het toezicht en de uitvoering ervan eigenschappen, die
menigeen niet bezit. Naast wetenschappelijke kennis komt het op objectieve
opmerkingsgave, richtige beoordeeling, technische kennis en — dik onder-
streept — op ^liefde tot de zaakquot; aan.
Het vraagstuk van het hoefbeslag in haar geheelen omvang is gedurende
de laatste tien jaren zeer dikwijls het onderwerp van gedachtenwisseling
geweest tusschen de oude Kosters en mij. Zijne zienswijzen werden door mijn
eigen waarnemingen, opmerkingen en ondervindingen steeds treffend beves-
tigd, en ik geloof goed te doen, wanneer ik ter eere zijner nagedachtenis,
en wellicht tot nut van anderen, in ruimeren kring bekend maak, wat deze
\ 001 treffelijke man gedacht en gevoeld heeft, voor zoover het algemeen
begrijpelijk is.
Ik wil niets zeggen over de voordeelen van een goed en de nadeelen
van een slecht hoefbeslag. Daarover is zooveel geschreven en gesproken,
a een herhaling overbodig is. De denkbeelden evenwel over de voor-
waarden, die een goed of een slecht hoefbeslag uitmaken, zijn dikwijls niet
eenstemmig en men kan bij eventueele rondvraag eigenaardige dingen te
hooren krijgen.
Zoo zijn er bijvoorbeeld heden nog menschen, die het begrip van een
slecht hoefbeslag daarin zien, wanneer er hoefijzers verloren gaan, en die
daarom liever alle paarden voortdurend met veel te korte en te nauwe hoef-
ijzers laten beslaan.
Om een klein nadeel te ontgaan, dat bij zorgvuldig normaal-beslag ware
te vermijden, laten zij liever reeds in vredestijd hun zeer schoon materiaal
tot schande komen. Het doet iemand zeer, wanneer hij de arme dieren,
welke geruimen tijd hiermede beslagen zijn geweest, op den harden grond
ziet treden, 't Is eigenlijk geen treden, maar met de voeten „voelenquot;.
Grewichtig schijnt de vraag: Waardoor komt het, dat de quaestie van
het hoefbeslag niet reeds vroeger algemeen begrepen is en waarom het
met de kennis daarvan ook heden nog altijd zoo zwak gesteld is? Ik zeg
^let „belangstellingquot;, want men ontmoet onder de bezitters van paarden en
paardenhouders wel velen, waarvan men kan zeggen dat zij belangstelling
voor de zaak hebben, maar eigenlijke kennis heeft van hen slechts een
gering aantal. Het is mij zelf vroeger niet anders gegaan en dat kwam
daardoor, dat zij, die in onze jonge jaren onze leermeesters waren, ons
gewoonlijk op dat punt niets wisten te zeggen en dat zij, die ons daarover
wat hadden kunnen vertellen, in den regel niet onze leeraren waren. Om
misverstand te voorkomen, moet dadelijk opgemerkt worden, dat niet ieder
paardenarts zonder onderscheid als een geschikt leeraar voor jonge officieren
of adspirant-officieren is aan te zien.
Integendeel, daaronder zijn dezulken, die met de „liefde tot de zaakquot;
gebroken hebben, en er zijn ook zulken, die minder geschikt zijn om les te
geven, de stof niet helder en interessant weten voor te dragen.
Tegenwoordig zal het hier en daar wel anders geworden zijn, maar hoe
Was het vroeger? Wie waren onze onderwijzers in paardenverpleging? In
•ie eerste plaats, en meestal ook de eenige, waren het de sectie-komman-
•ianten, onder wier kundige hulp wij meer of minder talrijke, liefst dikke,
streken moesten poetsen, en die ons ook met het belang van de hoefver-
pleging vertrouwd maakten, zoo goed als zij het zelf konden.
Het grondige afwasschen en invetten van den hoef en het drooghouden van
et stroo, speelden een hoofdrol, om het ontstaan van rotstraal te vermijden,
want volgens liet geloof van die dagen ontstond rotstraal niet tengevolge
van verkeerde behandeling in de smederij, maar alleen tengevolge van
slechte stalverpleging. Een geloof dat overigens met welgevallen door de
hoefsmeden werd ondersteund.
De opperwachtmeester of diens plaatsvervanger in den stal had zelden tijd
om zich met de opleiding van den jonker in de paardenverpleging te be-
moeien. Kwam na zes weken de lang gewenschte bevrijding van den stal-
dienst, dan verscheen de Chef in hoogst eigen persoon om den jonker aan
den tand te voelen. Met verlangen had men reeds uitgezien naar een paard,
wiens huidfunctie voor examendoeleinden bijzonder geschikt was en bij het
examen werd daarop met doodsverachting los gekrabd. Strenger onder-
zoekende chefs verlangden nog het droogwrijven van een warmgereden paard
en, als bekroning van het geheel, misschien het aanleggen van een bandage.
Dat het aanleggen van de bandage nu zeer volgens de regelen der kunst
geschiedde, kan men in 't algemeen niet beweren. Zoo uitgerust kwam de
vaandrig op de krijgschool (opleidingsschool voor officier) waar een paarden-
arts of, bij gebreke van dien, een veearts de kennis in gezondheidsleer in
weinig lesuren moest vergrooten. Lag het aan den leeraar, lag het aan den
leerling of lag het aan het systeem? Kortom, het was niet veel, wat wij
aan kennis op dit gebied medebrachten.
Bij het regiment leerden wij als officier op de paardenappèls 1) beoordeelen
of een paard beslagen moest worden, d. w. z. wij stelden vast of de hoef-
ijzers sterk afgesleten, gebroken w'aren of los zaten, en of de hoef reeds
over het hoefijzer was heengegroeid. Of het oude hoefijzer goed gevormd
was geweest, of het goed gelegen had en of het nieuwe beslag, onder het
in aanmerking nemen van de bestaande toestanden, uitgevoerd moest worden,
dat was onze zaak niet, en ook de Chef liet dit meestal aan het inzicht
van den hoefsmid over, wanneer hij niet toevallig een eigen systeem bezat.
De aanwezige paardenarts onderzocht oogen, neus en keelgang en con-
stateerde bestaande kreupelheden, terwijl de zitplaats en oorzaak meestal
voor een later onderzoek en langere waarneming werd uitgesteld. Terwijl
de officier zoo van het wezen van het hoefbeslag en van zijn zwaar wegenden
invloed op het gezond houden van beenen en hoeven niets leerde, verleerde
de paardenarts datgene, wat hij vroeger wel verstond, daar zijn zelden
gevraagd oordeel de belangstelling maar al te gemakkelijk verlamde. Wilde
een paardenarts desondanks het ontdekte kwaad verbeteren, dan werd het
hem in den toenmaligen tijd niet altijd gemakkelijk gemaakt zijn wil door
te zetten, want menig eskadronschef waakte er ijverzuchtig voor, dat de
paardenarts, wat het hoefbeslag betreft, niets mee te vertellen had. Maar
er waren ook paardenartsen, die zich daarvoor geen moeite gaven en tevre-
den waren, indien zij met rust werden gelaten, opdat zij, inplaats van dienst
in de smederij, andere bezigheden konden verrichten, waarbij bij velen de
particuliere praktijk een groote rol speelde.
Anderen schaamden zich voor de werkzaamheden bij het hoefbeslag, omdat
zij door andersdenkenden, voornamelijk burgercollega's, daarom met gering-
1nbsp; Onder een paardenappèl verstaat men de wekelijksche paardeninspectie.
-ocr page 15-schatting beschouwd en behandeld werden. Zulke geringschatting, in plaats
van verdiende hoogachting, heeft ook de oude Kosters somtijds smartelijk
ondervonden; zij heeft hem menig bitter uur bereid. Ofschoon hij taai vasthield
aan^ hetgeen door hem als waar was bevonden, bezat hij toch geen eigenlijke
strijdvaardige natuur, om zich tegenover de tegenstanders lucht te verschaffen.
Mij voelde te voornaam, om zich met kwesties in te laten, waarvan de
ontaardingen m de pers hem te bekend waren. Zijn troost en zijn overtuiging
ee , dat het gezond verstand over allerlei beschouwinge n, nadeelig voor
het land en het leger, toch eindelijk de overwinning moest behalen.
i^e reorganisatie van den veterinairen dienst in het leger heeft, naar wij
hopen, in het zich schamen voor het hoefbeslag, verandering gebracht; zij
le dit deden, zullen zich nu op het standpunt van den officier hebben
geplaatst en de vervulling van hun plichten in alle richtingen, hooger hebben
ieeren schatten dan het welwillende oordeel van buitenstaanders.
(Wordt vervolgd).nbsp;'nbsp;-p ^
GEDIPLOMEEED EIJKSÏIOEFSMID.
In het orgaan voor smedenpatroons van 26 December j.L las ik met
genoegen onder bovenstaand opschrift het volgende berichtje :
„Uit eene streek in ons land, waarin op heden nog paarden voor den
„kolossalen prijs van f 1.20 aan vier beenen worden beslagen (de arme
„landbouwers kunnen daar, volgens de meening van een der hoefsmeden
„ter vergadering, met meer missen) ontvingen wij de mededeeling dat voor
„een der smederijen een bord met het opschrift „Gediplomeerd Rijkshoef-
„smidquot; prijkt.
„ Het gaat werkelijk veel te ver wanneer men tot dergelijke lakenswaardige
„middelen zijn toevlucht neemt om de inrichting wat aantrekkelijk te maken.
„Begrypt nu zulk een persoon zelf niet dat het cachet van leugenaar voor
„zijn inrichting prijkt ? Men behoeft toch werkelijk niet zoo hoog ontwikkeld
„te zijn om te weten, dat het examen af te leggen om gediplomeerd te zijn,
„met bij de wet in Nederland geregeld is en al was dit wel het geval, dan
iinog is de titel van Rijkshoefsmid onjuist.
„Het wordt meer dan tijd, dat evenals in Duitschland bij de wet wordt
quot;nbsp;wie bevoegd is ten behoeve van anderen het hoefbeslag uit te
„voeren ; dan eerst zal het mogelijk zijn, de lakenswaardige reclamemiddelen
„te laten verdwijnen en tevens billijken uniformen prijs vast te stellen.
Het gebruik van „Gediplomeerd Rijkshoefsmidquot; schijnt geen unicum te zijn;
op meer smederijen heb ik deze eigenaardige titelatuur zien prijken. Bij
informatie naar den oorsprong daarvan vernam ik dat de eigenaar daartoe
gerechtigd meende te zijn, omdat hij zijn opleiding van het Rijk, d.w.z. te
Aniersfoort aan de Hoefsmidschool had genoten.
-LI langzamerhand de meeste smeden in het bezit zijn gekomen vau een
ip oina, ig (jg waarde daarvan, als reclamemiddel, sterk gedaald en dit te
meer nu het een ieder is duidelijk geworden dat het niet allen koks zijn
die lange messen dragen.
Met het verleenen der diploma's is soms zeer lichtvaardig te werk gegaan
en dit is te bejammeren, omdat daardoor het goede doel, waarvoor ze zijn
ingesteld, is verloren geraakt.
Waar de wensch van den geachten Schrijver van bovenstaand, vooreerst
wel niet in vervulling zal gaan, zoo kan toch reeds in die richting worden
gestuurd, door meer eenheid te brengen in de eischen van het examen,
waaraan de candidaten voor een diploma moeten voldoen. Zoodra deze zijn
vastgesteld en de examinatoren zich zedelijk verplichten daaraan vast te
houden, zullen de cursussen daarnaar worden ingericht en zal het diploma
weer in eere komen.
Tot op heden is de leiding van het hoefbeslag in handen geweest van de
Landbouwmaatschappijen en zou dus van deze het initiatief moeten uitgaan.
Wanneer één harer de koe eens bij de horens wilde pakken, door hare
zustervereenigingen en den Bond van smedenpatroons uit te noodigen elk
een deskundige-afgevaardigde aan te wijzen om gezamenlijk deze zaak
te bespreken en een rapport uit te brengen, dan kon daaruit reeds veel goeds
voortkomen. Ook voor de toekomst kon een dergelijke centrale Commissie
voor het hoefbeslag, voor smeden en paardenhouders, nuttig werkzaam zijn.
Bergum, 29 December 1913.
Schrijver dezes kan zich volkomen vereenigen met het ingezonden stuk
van den heer Galla.ndat Huet, wat betreft de opleiding van burgerleerlingen
aan de militaire hoefsmidschool te Amersfoort. Indien UEd. meent dat de
opleiding van die leerlingen niet gericht is op hun toekomst dan vergist
UEd. zich, indien de leerwijze in 14 jaren niet is achteruitgegaan, wat UEd.
zeker niet zal willen beweren. Toen schrijver dezes aan de hoefsmidschool
te A. was, lieten de Dokter en de baas ons juist dikwijls ijzers met een
afwijkenden vorm maken en indien er maar iets, een kleinigheid aan een
hoef haperde, zoo'n ijzer onderleggen. Onder hun toezicht natuurlijk !
Openlijk hebben zij ons dan wel verklaard dat zij dit deden, omdat vooral
ook dit er bij ons goed moest inzitten, — omdat de burgerij vaak niet voor
nieuwigheden is en het dan misschien niet vaak zou voorvallen.
Dit is mij nu gebleken waarheid te zijn, overtuigd als ik ben dat het
beter was dat men vaker ijzers met afwijkenden vorm gebruikte of liever
gezegd mocht onderleggen.
In hoeverre zulks in het belang is van den heer Dr. Gallandat Huet weet
ik niet, maar dat de Hoefsmidschool te Amersfoort nog lange jaren mag
bestaan, is ook mijn wensch.
M. J. B r a n t s m a.
-ocr page 17-Het staat den heer Brantsma, als oud burger-leerling van de Militaire
Hoefsmidschool te Amersfoort, in de verdediging eener zoodanige opleiding
eter dan m de bewering, dat iemand, die zijne meening niet deelt, zich
vergist.
, Wij hebben in ons artikel (zie blz. 151, 4 laatste regels, en blz. 152, de
b eerste regels) o. a. het volgende gezegd:
„Wij in eenen dat het hoefsmidsvak dankbaar moet zijn voor de gehouden
„cursussen in hoefbeslag, — voor het beschikbaar stellen van plaatsen aan
n^e Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort voor burger-leerlingen, en voor
» e in het leven roepen van een cursus voor onderwijzers in hoefbeslag,
„maar ook dat de toestanden zich zoodanig hebben gewijzigd dat er thans
„een radicale verbetering moet komen en wel een afzonderlijke burger-hoef-
, smidschool, in den trant als die te Dresden in het Koninkrijk Saksen be-
„staat en ook op verscheiden andere plaatsen, zij het dan ook op kleinere
„schaal, zooals de centrale hoefsmederijschool te Brussel.quot;
Deze opvatting is uitvoerig toegelicht en verdedigd in de Dec.-aflevering
van „De Hoefsmidquot; (blz. 175—184).
Wij vinden het als vanzelfsprekend voor ieder, die met de betreffende
toestanden op de hoogte is, dat de werkkring van den burger-hoefsmid nogal
verschilt van dien van den militaire hoefsmid en dat derhalve de opleiding
van burger-leerlingen door militaire hoefsmeden, in het algemeen genomen
moeilijker goed kan zijn, dan wanneer die opleiding geschiedt door even
kundige burger-hoefsmeden. De burgermaatschappij, in dit geval het Mini-
sterie ^ van Landbouw, Nijverheid en Handel, heeft voor haar leerlingen de
opleiding in de militaire maatschappij, in dit geval het Ministerie van Oorlog,
dankbaar te aanvaarden, zoolang de eerstgenoemde niet in staat is zelf die
opleiding ter hand te nemen, maar.....ook niet langer. Wij meenen dat
het thans de tijd is met de voorbereiding daarvan een begin te maken.
—nbsp;Inrichting voor Iioefbeslag te Groningen. Als leerling is oj) 8
Dec. j.1. toegelaten B. H. Smit van Meuwolda (Oldambt). Op 19 December
J-b is, na een verblijf aan de inrichting van 5 maanden, vertrokken de
leerlmg W. Z w a r t e n k o t van Grootegast, met een voor de practijk
„goed ' en voor de theorie „zeer goedquot; getuigschrift.
Aan de Inrichting houden thans mede verblijf de leerlingen : K. Beishuizen
van Drouwenerveen, H. Pesman van Rasquert, J. van Ellen van Noordlaren
en M. Bennema van Pieterzijl.
—nbsp;Examen voor ouderwijzers in practisch hoef beslag. Er zijn dit jaar
O leerlingen en geen toehoorders. Het examen vindt plaats op 29, 30 en 31
Januari te Utrecht, met dezelfde examinatoren en met dezelfde leden der
commissie van toezicht als het voorgaande jaar.
Om toegelaten te worden tot den volgenden cursus moet men den leeftijd
van 28 jaar hebben bereikt en zich vóór 20 Januari met eigenhandig ge-
schreven brief hebben gericht tot den Directeur van 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht, onder overlegging van geboorte-acte, diploma's (als van ambacht-
school, hoefsmidschool of hoefbeslagcursus), het bewijs van met vrucht afloopen
der lagere school en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.
De Januari-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat:
1quot;. De Hoefsmidschool en het Instituut voor Hoefkunde van de Koninklijke
Diergeneeskundige Hoogeschool te München. In dit belangwekkende artikel
wordt gezegd dat het doel der inrichting van tweeërlei aard is, in de 1®
plaats ter opleiding van de studenten en in de tweede plaats van de hoef-
smidsleerlingen, in verband waarmede het ontwerp der gebouwen in 1901/
1902 door Gutenacker is ingediend. Bij de uitvoering is daarmede rekening
gehouden, terwijl de inrichting gelegen is naast de Diergeneeskundige
Hoogeschool, doch met een afzonderlijken ingang, hoewel zij ook van uit
die Hoogeschool door een deur kan worden bereikt. Er is een schoolgebouw
en een smidse.
Het schoolgebouw heeft een benedenverdieping en twee bovenverdiepingen.
Dit is gescheiden van de smederij door een doorloopende muur, doch door
deuren er mede verbonden.
Gelijkvloers is er een kamer voor den Directeur en een voor den assis-
tent, een oefeningslokaal (67 i/^ M»), een kleedkamer voor de studenten,
een leslokaal voor de hoefsmidsleerlingen (50 M»), een prepareerruimte
(32 M») en een voorraadkamer. Op de 1® verdieping is een zaai voor de
hoefbeslagverzameling (130 M^) met een rondom loopende galerij, aangebracht
op een hoogte van 2.6 M., een bergruimte voor tuigen (30.5 M^.), alsmede
een gehoorzaal voor de studenten (117 M^.) met 126 zitplaatsen.
De 2® verdieping bevat het bureau van den rondgaanden onderwijzer in
hoefbeslag van Opper-Beieren en een droogruimte voor hoefpreparaten.
Het schoolgebouw heeft electrische verlichting, wordt verwarmd met
Amerikaansche vulkachels en heeft een goede ventilatie.
De smidse heeft beneden twee flinke kolenhokken, reserveruimte, benevens
een groote kelder, 211/2 bij 5 M., waarin 6 blaasbalgen en 1 windtoe-
voerder voor 6 vuren. Bovendien is er een electro-motor, die van uit de
werkplaats in en buiten werking kan worden gesteld.
Gelijkvloers bevindt zich de groote werkplaats van ongeveer 268 M^.;
4 flinke dakramen laten het bovenlicht toe; 6 electrische booglampen en
20 gloeilampen zorgen voor de kunstverlichting, 2 groote lersehe vulkachels
voor de verwarming der werkplaats, waarvan het plaveisel uit klinkers be-
staat. Aan de smederij zijn verbonden twee groote beslagruimten (162^ en 132^
M3.) waarvan de eene voor het beslaan en de andere voor demonstraties dient.
De smidse heeft 6 haarden, 12 vuren, 12 aambeelden, verscheiden bank-
schroeven, 2 draad-snijmachines, 1 stempel-en staafsnijmachine, 6 schamels en
3 tafels voor hoefgereedschappen, een boormachine enz. Aan de werkplaats
grenzen de kamers voor ijzer en anderen voorraad; de bodem der beslag-
ruimten bestaat uit houtblokken met inkervingen. Beide zijn door een gang
van 2.71 M. breed verbonden. Bij de beslagruimte voor demonstraties be-
vindt zich een Eöntgenkamer (voor het fotografeeren door hoef en huid heen).
De kleedkamer is 33 M^., _ tegelijk waschgelegenheid voor de smidsleer-
lingen, waar steeds warm water ter beschikking is.
De monsterbaan is van klinkers voorzien, 45 M. lang en l'/j M. breed.
Bovendien is er een zandbaan.
Aan de Hoefsmidschool bestaat gelegenheid voor de opleiding van burger-
hoefsmidsleerlingen, in cursussen van 4 maanden. Jaarlijks vindt er boven-
dien een herhalingscursus voor zelfstandig werkende gediplomeerde hoef-
smeden plaats en worden er ook de zgn. 1-daagsche smidsexamens voor het
Regeeringsdistrict Opper-Beieren gehouden.
Voor de studenten bestaat er ruimschoots gelegenheid het beslaan door
waarneming en beoordeeling te leeren kennen. Prof. Dquot;quot;. Moser is directeur.
2°. Sandalen voor paarden en runderen in Holland en N.-O. Indië, door
q„ ■ ^^i'oon Prof. aan de Eijks Veeartsenijschool te Utrecht,
rf». Een artdsel voor bankwerkers, korte mededeelingen enz.
^nbsp;antwoorden. — B. M. deelt mede, dat er bij een groot
paardenhouder veel paarden zijn met borstelige kroonharen en gevoelige
troonranden zonder kreupelheid te veroorzaken. De Redactie antwoordt dat
een dergelijke toestand dikwijls wordt veroorzaakt door het gebruik maken
van ranzig geworden hoefsmeer en beveelt aan om een vee-arts een onder-
zoek te doen instellen.
^j^deelingen^r het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
gereedschappen voor de smederij.
Tot de hulpwerktuigen in de smederij behooren die gereedschappen, welke
den arbeid kunnen bespoedigen.
Als zeer doelmatig kan men de schaar noemen, welke in fig. 1 is afgebeeld,
daar deze voor de gewone smederij sterk en eenvoudig is.
Deze schaar kan men gemakkelijk zelf maken in verschillende uitvoeringen,
'iit gietijzer, balkijzer, plaatijzer, zelfs gedeeltelijk uit pijpen en hout. Het
öoel dezer schaar is, door de ongelijke hefboom-verhouding, doordat het
rechtsche eind zeer lang en het linker eind zeer kort gemaakt is, zwaar
plaatijzer of staal gemakkelijk af te snijden. Als staal wordt hier bedoeld,
datgene wat gebruikt wordt voor spaden, schoffels, vorken, ploegdeelen, enz.
'ieer gemakkelijk snijdt men met deze schaar ook platen van 2 meter lang
m een snede, hetgeen vooral in een smederij, v^aar veel plaatijzer verwerkt
wordt, zeer gewichtig is. De snijvlakken moeten hierbij absoluut parallel
loopen, opdat men in het gesneden ijzer geen begin of einde van het mes
kan waarnemen, zooals dat bij korte mes-armen dikwijls voorkomt.
In fig. 2 zien wij een dergelijke schaar voor lange platen.
Het gebruik, de uitvoering en constructie der schaar zijn als volgt: in den
opstand van fig. 1 zien wij de grondplaat (g) met de opgezette wangen (a).
Zoods WIJ in de platte grond zien van fig 1, wordt tusschen deze wangen
de hefboom (b) passend door, om een bout (c), welke zoowel door die wangen
als door den hefboom gaat.
Wij zien links den geopenden bek, welke steeds open en dicht gaat, wan-
neer op het achterste einde een excentrisch werkende as aangebracht wordt. De
uitvoering is zoo ontzettend eenvoudig, als men slechts denken kan en
men^s door deze eenvoudige constructie in staat, zoowel rond, vierkant
als I - en hoekijzer te snijden. Is de excentrisch werkende as krachtio-
uitgevoerd en kort op de schaar gelagerd, dan is de kracht der schaar
onbegrensd, en zal iedere lezer begrijpen, dat hier door middel van machine-
kracht, beduidend meer geleverd kan worden, dan met de hand. Deze
schaar snijdt dan ook bij iedere omdraaiing der as een stuk ijzer af. Beves-
tigt men dan achter de schaar nog een aanslag, om alle stukken even lang
af te knippen, dan is de levering van dit werktuig uitmuntend. Op te
merken is hierbij, dat men bij deze hefboomscharen dwars op de snijrichting
moet staan, zoodat het te snijden plaat- of staafijzer, haaks op het snijvlak
staat, hetgeen na eenig overleg duidelijk is. Op het mondstuk zijn, zooals
zichtbaar is, de beide stalen messen opgeschroefd, terwijl aan het achter-
einde twee kleine leiders (i) zijn aangebracht, welke het afdrukken van den
kop van het mes verhinderen. Deze leiders (i) moeten daarvoor ook uit
staal vervaardigd zijn, en gehard, zoodat de wrijving, bij goed smeren
nihil is. Eveneens is aan het rechter hefboomeinde een glijstuk aangebracht,
dat van staal vervaardigd is, en verwisseld kan worden. Hierdoor wordt de
zware gang der excentriekstang verlicht. Nog voordeeliger wordt dit
wanneer__hierbij, zooals fig 2 dit geeft te zien, stalen rollen zijn aangebracht^
welke bij goed smeren een onbegrensde levensduur bezitten.
De uitvoering is in gietijzer geteekend. De hefboom en zoolplaat kan
echter gemakkelijk uit hout vervaardigd zijn, terwijl men de meskop en
zijwangen uit plaatijzer vervaardigd, of men kan de hefboom uit T- ijzer
en de meskop uit gietijzer profileeren. Het onderscheid der beide uitvoeringen
bestaat in hoofdzaak hierin, dat men bij fig 1 zeer zwaar plaat-, rond- en
profielijzer in matige breedte kan snijden, b.v.b. niet breeder dan 100 m M
terwijl men met de schaar, afgebeeld in fig 2, platen van 2 M lengte knipt',
waarbij gezorgd moet worden dat geen zijdelingsche afwijking van het mes
kan plaats vinden. Vooral bij de laatste figuur is de uitvoering in gietijzer
zeer aan te bevelen. Dat de exentervorm niet rond behoeft te zijn, zien wij
rechts in fig. 2. Bij deze elipsvorm wordt de snede sneller bewerkt dan bij
bij den cirkelvorm, hetgeen zeker voordeeliger is. Eveneens verdient het
aanbrengen van rollen in het glijstuk, zooals wij reeds hier boven beschreven,
warme aanbeveling.__jj
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-Iiandel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te BordrccM.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
■prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis In „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
hoornscheueen bij weidepaaeden.
Over eenige weken, weer en wind dienende, beginnen de werkzaamheden
^ bet land en komt er ook bij den smid weer werk aan den winkel. gt;
aarom wordt het nu ook hoog tijd om de fokkers aan te sporen om hun
paarden eens onderhanden te nemen voor het besnijden der hoeven of voor
et beslaan. Het is in het belang van den paardenhouder, dat deze werk-
zaamheden niet overhaast moeten plaats hebben, doeh met verstand en beleid
Worden uitgevoerd.
's Winters toch wordt er aan de hoefverpleging op de meeste boerderijen
Biet veel gedaan en dikwijls vindt men in het voorjaar den hoornwand over
de ijzers gegroeid, die in den herfst zijn ondergelegd.
Vooral dient er op gewezen dat de jonge paarden niet van uit den stal
naar de weide mogen gebracht worden, zonder dat vooraf de hoeven zijn
Gedurende de wintermaanden op stal verblijvende, is de hoornwand door
gebrek aan slijting te hoog geworden en heeft ook de zool een respectabele
dikte gekregen, dikwijls in lagen afgebroken, zoodat men wel eens hoort-
er zitten drie zolen in. Doordien aan de zool de vleeschtepeltjes in een
schuine richting zijn gesteld, groeien ook de hoornpijpjes in een schuin vlak
naar beneden: worden zij te lang, dan breken zij door, een samenhangend
pheel vormende, ingeklemd in het onderste deel van den wand. Komen de
jonge paarden nu in de weide zonder hoefverzorging, dan worden deze oude
zolen door het vocht geweekt en door het werken van het hoefmechanisme
losgemaakt en verwijderd.
De wand echter, uit harderen hoorn samengesteld, blijft in het eerst nog
■Veerstand bieden, doch ondervindt ook weldra dezen invloed; het onderste
gedeelte van den hoornwand, geen steun meer vindende aan de zool, splijt
krult naar buiten. De scheur verlengt zich hierdoor naar het binnenste
gedeelte van den wand, verwijdt zich bij de belasting, om bij het opheffen
^^^ den voet weer te vernauwen, waardoor het vocht uit den bodem naar
oven wordt geperst. Deze scheur gaat dikwijls hooger en hooger, — het vuile
quot;at dringt door en komt in aanraking met de hoeflederhuid, waardoor deze
ontsteking geraakt en een hoefverzwering veroorzaakt. Dat de paarden
lerbij meer en meer pijnlijk loopen, is duidelijk. Wordt nu deze kreupelheid
ydig ontdekt en de oorzaak opgespoord, dan verloopt het ziekteproces steeds
ginstig. Wordt er echter geen acht op geslagen, of wel meent de eigenaar
„overkooting'quot; de oorzaak is (wat dikwijls gebeurt, doordat de paarden in
begin de overkoote stelling aannemen), dan breekt in verloop van tijd de
^varte hoefetter aan de kroon door en begint het paard beter te loopen.
oor deze schijn-verbetering in zijn meening gesterkt, laat de eigenaar het
Verder aan zijn lot over en kunnen er gebreken ontstaan, die heel wat lijden
last veroorzaken.
Zoo kan b.v. een holle wand hiervan het gevolg zijn of wel kan, van uit
de plaats van doorbreking, een kroonrandscheur ontstaan, of erger een
hoornzuil zich ontwikkelen, waarvan het paard niet zonder ingrijpende operatie
kan worden genezen. Opvallend is het dat meestal aan de voorhoeven deze
verschijnselen worden waargenomen.
Dit zijn de directe gevolgen van het verzuim van hoefverpleging, doch
ook indirecte schade kan er door ontstaan.
Door den te langen hoef valt de lichaamslast te veel op het achterste deel
daarvan, waardoor een sterk doorzakken in den kogel plaats vindt en de
pezen abnormaal worden gerekt; pees-ontsteking en pees-verkorting kunnen
daarvan het gevolg zijn.
Doch ook de gewrichten en de beenderen kunnen de uadeelige gevolgen
ondervinden van den abnormalen stand, die door te lange en scheeve hoeven
wordt veroorzaakt; bet ontstaan van „schuifelsquot; moet meestal daaraan worden
toegeschreven.
De smid, die zijn vak verstaat en liefde heeft voor het paard, moet den
fokker inlichten en voorlichten, waarmede hij in zijn bedrijf de gunstige
gevolgen zal ondervinden. Hoe dikwijls hoort men hem niat mopperen dat
de paardenhouders zoo nalatig zijn in de verzorging van de hoeven hunner
paarden, doch hij vergeet dat onwetendheid dikwijls de oorzaak is. Het be-
drijf van den boer is zoo veelzijdig, dat het haast onmogelijk is, dat hij met
alle deelen daarvan op de hoogte is en moet hij dus voorgelicht worden
door onderscheiden deskundigen.
Daar waar een groot deel van de waarde van het paard gelegen is in de
gesteldheid van de hoeven, — daar zullen bij een duidelijke uiteenzetting van
de feiten, de gevolgen niet uitblijven.nbsp;H. v. L.
HERINNERINGEN UIT MIJN ARBEIDSJAREN MET
PROFESSOR HUBERT KÖSTERS.
(Slot).
Als voor den officier de tijd van het inzicht kwam, dat hij zijne kennis
op het gebied van hygiëne der paarden moest vermeerderen, dan wist hij
nog niet hoe, aangenomen dat hij zijn geringe kennis openlijk wilde bekennen.
Dat was dan een „Sturm- und Drangperiodequot; waarin veel schadelijks tot
rijpheid kwam. Op onzekere fundamenten werden dan conclusies getrokken
en regels opgebouwd, waarvan de paarden de nadeelige gevolgen moesten
dulden.
Tot onderricht der officieren werden, bij vele regimenten, gedurende de
wintermaanden een of twee wetenschappelijke voordrachten op veterinair
gebied gehouden, meestal oude uit de portefeuille, welke zonder gelijktijdige
dem.onstraties in den regel zonder waarde waren, en als de toehoorders
daarbij zacht insliepen, dan was dat wel is waar zeer verkeerd, inaar toch
begrijpelijk. Verschillende omstandigheden hebben langzamerhand een ver-
andering in de vroegere toestanden geVtracht. Daartoe reken ik in de eerste
plaats de ontwaakte erkenning bij lioogere en lagere bevelvoerders, dat
wanneer op de vroegere wijze werd voortgewerkt, het materiaal reeds bij
de vredesoefeningen in een toestand werd gebracht, welke het minder
geschikt maakt voor zijn bruikbaarheid in tijden van oorlog. Deze erkenning
moest den doorslag geven, daar er geen twijfel kan bestaan, dat het goed
afgerichte en met gezonde beenen voorziene soldatenpaard in den oorlog
niet te vervangen is.
Verder is erkend geworden, dat het hoefbeslag in zijn vakmatige toepassing
Het slechts het bescheiden handwerk is, dat men aan een willekeurigen
hoefsmid zelfstandig kan laten uitoefenen. De gevolgen geven zich zelf aan.
I^e officier en met hem de paardenarts, moeten zich over 't algemeen in
meerdere mate de zaak aantrekken. Dit stelt voorop, dat een betere kennis
'an het hoefbeslag tot de vorming van den jongen officier behoort. Het
Wezen van het hoefbeslag moet hij kennen, dat immers niet, zooals vroeger
Werd geloofd, bestaat in het min of meer willekeurig verkorten van de
toeven voor het beslag en in het vastnagelen van een hoefijzer, dat ongeveer
den vorm van den te beslagen hoef heeft. Zulk een werkwijze heeft ons
tientallen van jaren groote hoeveelheden kreupele en gevoelig loopende
paarden bezorgd.
Neen, niet alleen de hoef, maar het paard moet als geheel beschouwd en
beslagen worden, d. w. z. bouw, stand en beweging der ledematen an de
eigenaardigheden van iederen hoef op zich zelf moeten nagegaan en in, aan-
merking genomen worden, opdat het paard den noodigen steun en beschutting
kan bekomen, welke zijne instandhouding vereischt.
Slechts op deze wijze kunnen ziekten ter rechter tijd voorkomen en de
genezing van bestaande gebreken gunstig beïnvloed worden.
Algemeen is nu ook de erkenning doorgedrongen dat van de gevreesde
pees-, been- en gewrichtsziekten een zeer groot gedeelte in oorzakelijk
verband staat met het hoefbeslag, d. w. z. middelijk daardoor veroorzaakt
Wordt. Een leek wil het voorloopig heelemaal niet gelooven, dat de dikke
pezen, de schuivels, de overhoef en ook het zich strijken van zijne paarden
grootendeels door het slechte beslag, respectievelijk foutieve besnijden zou
zijn ontstaan en dat zelfs vele spatziekten door vroegtijdige opmerking van
zekere verschijnselen van zwakte, welke den opmerkzamen waarnemer niet
mogen ontgaan, kunnen worden vermeden.
Nog heden ligt daarin een noodlottige dwaling, waarin niet alleen leeken,
maar ook zeer vele veeartsen, die het hoefbeslag niet beheerschen, zijn ver-
■^allen, dat zij de verhoedende en ondersteunende waarde van vakmatig
hoefbeslag niet vermogen in te zien. Daarom krijgen de ziekten nog altijd
®en zuiver plaatselijke behandeling, ook dan wanneer hun zitplaats goed is
onderkend. Daarnaast wordt genezing verwacht van den tijd, de stiller van
alle smarten, terwijl toch de oorzaak van het lijden is uitgevorscht en
Wanneer zij in het hoefbeslag te zoeken is, daar moet worden weggenomen,
Om eenerzijds de genezing te bevorderen en anderzijds een spoedig weer
Ziek worden te voorkomen. Dit moment moet op zijn rechte waarde worden
geschat, met het oog op een mogelijken oorlog, daar het in den krijg van
gi'oot belang is, dat de paarden in de veldziekenstallen niet door de lengte
van den tijd, maar door vakmatige behandeling zoo spoedig mogelijk hunne
volle dienst-bruikbaarheid weer terug krijgen.
Waar het getal der kreupele en klam-loopende paarden toeneemt, daar
deugt zeer dikwijls het beslag niet, al moge het er ook uiterlijk netjes uitzien.
Moeilijkheden zal menigeen ook de beoordeeling van de kunde der bij-
smeden bereiden. De goede vorming daarvan gaat gewoonlijk hand aan
hand met de deugdelijkheid van het hoefbeslag.
Wij hebben reeds bij vredesoefeningen een groot aantal bij smeden noodig
en wij zullen er in den oorlog nog veel meer noodig hebben. Werkelijk nut
stichten bij den troep in den regel slechts die hoefsmeden, die wij zelf
hebben opgeleid, en . daarom moet onze opleiding zoo volkomen mogelijk
zijn en onze eischen aan het kunnen van deze lieden zoo hoog gesteld zijn,
dat wij op hunne betrouwbaarheid onvoorwaardelijk kunnen rekenen, want
vele oorlogsformatiën zullen alleen slechts zulke bijsmeden bezitten.
Daarom moeten wij bij de examens daarvoor waken, dat geen ongepaste
mildheid bovendrijft, maar dat de wettelijke voorgeschreven maatstaf van
het kunnen door de examencommissie ook werkelijk geëischt wordt. Bij den
tegenwoordigen treurigen toestand van het hoefsmidsvak in het land, moeten
wij geen hooge verwachting hebben van de uit de burgermaatschappij
voortkomende smeden. Zij zijn grootendeels minderwaardig opgeleid en weinig
gewend aan zorgvuldigen arbeid. Ook zij, die een getuigschrift van een
burgerhoefsmidschool verworven hebben, staan zeer dikwijls achter bij de
door den troep gevormde beslagsmeden. Evenwel is er ook bij hen een
zeer groote ongelijkheid door verschil in opleiding veroorzaakt.
Bij de opleiding moet met strengheid er op worden gelet, dat de gelief-
koosde schematische vorming, het vraag- en antwoordspel, geheel wordt
uitgeschakeld.
Slechts die leeraar werkt zaakkundig, die door voortgezette demonstraties
het oog scherpt en het denken en de belangstelling van den man weet op
te wekken en opgewekt te houden. Tevens moet door vele mechanische
oefeningen de hand geschikt gemaakt worden. Waar niet op deze wijze te
werk wordt gegaan, daar zijn alle theoretische lesuren doelloos.
Goede vorming vordert veel tijd en geduld, maar zij maakt zich betaald
aan het materiaal.
Tusschentijds gestelde, op het behandelde onderwerp betrekking hebbende
vragen van den inspecteerenden persoon, welke een bepaald antwoord eischen,
zullen het beste aantoonen of het geleerde begrepen is en zaakkundig wordt
toegepast, en dat geen inspectie- of examenafrichting heeft plaats gehad.
Wie eenige jaren officier geweest is, moet zich een eenigermate zelfstandig
oordeel over hoefbeslag en paardenverpleging gevormd hebben. Wij verlangen
immers niet slechts van den officier, maar zelfs van iederen man, dat hij
met de verpleging van het schietwapen een voldoende vertrouwdheid bezit,
omdat slechts bij zaakkundigen omgang de trefzekerheid gewaarborgd blijft.
Welnu, de dienstverrichting der paarden hangt ook ten nauwste met de
zaakkundige behandeling van zijn vier beenen tezamen.
Zelfs die heeren, welke hooge eischen in het terrein stellen, kunnen niet
altijd van fouten worden vrijgesproken. Het masseeren, bandageeren enz.
na het rijden doet het ook niet alleen, voor 't geval er een meer dan
oppervlakkig letsel zou zijn ontstaan.
Erkent men de voordeelen, die uit de genoemde punten van de betere
toepassing van het hoefbeslag moeten volgen,-dan mag men ook de oude
Kosters niet vergeten, wiens nooit rustende werkkracht in hooge mate voor-
bereidend en ophelderend heeft gewerkt. Ik sluit met den wensch dat de
denkbeelden van Kosters steeds meer en meer gemeen goed in het leger
en ook in het land mogen worden.
Mochten zich ook onder zijne collega's steeds mannen bevinden, die, in
zijne voetstappen tredend, zijn werk verder opbouwen en met dezelfde trouw
aan den Koning en liefde voor het vaderland, onbekommerd voor lof of
blaam van andere lieden, slechts den voorspoed van het leger in vredes-
en oorlogstijd in 't oog houden.
{w. g.) Generaal-Majoor Dreher.
UITSLAG VAN HET EXAMEN VOOK AANSTAANDE ONDER-
WIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.
Verslag van de Commissie belast met het toezicht
op het examen in theoretische en practische hoef-
kunde van de deelnemers aan de in 1913 gehouden
cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag, verbonden aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht.
De Commissie, belast met toezicht op het afnemen van het examen van
de deelnemers aan den in 1913 gehouden cursus voor opleiding van onder-
wijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht, benoemd door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
■ bij besluit van 18 December 1913 no. 9812, Ie Afdeeling, Directie van den
Landbouw, heeft de eer Uw Excellentie verslag te doen van het desbe-
treffend examen.
De Commissie van toezicht hield op 24 December 1913, in vereeniging
met den leeraar van dezen cursus, den heer H. M. Kroon, een vergadering,
ten einde de grondslagen vast te stellen, waarop bedoeld examen zou worden
afgenomen. In deze vergadering is mede een rooster opgemaakt voor het af
te nemen examen, welke rooster de goedkeuring van Uw Excellentie heeft
mogen verwerven. In genoemde vergadering is als beginsel voor de beoor-
deehng der candidaten vastgelegd, dat ter bekoming van het eindcijfer
voor iederen candidaat aan de punten, behaald in de rubrieken practische
hoefkunde, tezamen een dubbele waarde zou worden toegekend in verhouding
tot die voor theoretische hoefkunde, alsmede dat een candidaat, die in
practische hoefkunde geen voldoend cijfer mocht verwerven, in geen geval
m aanmerking zou komen voor het verkrijgen van een diploma als onder-
wijzer in practisch hoefbeslag.
Het examen vond plaats op 9, 10 en 11 Februari 1914.
Alle personen, die aan den cursus tot opleiding van onderwijzers in
practiscb hoefbeslag aan 's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht, aangevangen
op 1 Februari 1913, hadden deelgenomen, hebben zich tot het afleggen van
het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd.
In overeenstemming met den door Uw Excellentie goedgekeurden rooster
heeft het examen bestaan in een theoretisch en in een practisch gedeelte.
Het examen in theoretische hoefkunde werd in den namiddag van 9 Febr.
van 1.30—4.30 uur afgenomen, aan. iederen candidaat telkens een 'j^ uur.
Het practisch gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de
volgende onderdeden :
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voor- en van een achterhoef hiervan en het besnijden dezer beide hoeven.
2.nbsp;Het vervaardigen van een voor- en een achterijzer voor deze hoeven.
3.nbsp;Het beslaan dezer hoeven.
4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
vorm of voor een paard met afwijkenden gang.
De werkzaamheden voor de 3 eerste onderdeden werden verricht in den
ochtend van 10 Februari, van 9 uur tot 1.30 uur.
De vervaardiging der onder 4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag
van 2.30—4.30 uur.
5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.
6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
De onder 5, 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van 11 Februari van 8.45—-12.15.
Zoowel bij het beoordeelen van een paard als bij het maken van ijzers
werd de toewijzing telkens bij loting uitgemaakt.
Aan alle zes candidaten kon het diploma worden uitgereikt.
De geslaagden zijn in alphabetische volgorde:
1.nbsp;O. B a a r d a te Harlingen ;
2.nbsp;K. Ballast te Coevorden;
3.nbsp;F. 8. L e n g e r s te Baarn ;
4.nbsp;W. M e y e r te 's Gravenhage ;
5.nbsp;A. P. S a r i s te Tongelre ;
6.nbsp;J. Visser te Meuwe Medorp.
De Commissie van toezicht voornoemd:
(w. g.) W. C. Schimmel,
voorzitter.
(w. g.) A. W. Heidema,
secretaris.
-ocr page 27-Mijnheer de Redacteur!
Met belangstelling heb ik in de laatste afleveringen van „De Hoefsmidquot;
de artikelen gevolgd omtrent de opleiding van burgerhoefsmeden, en met
verwondering las ik telkens uwe bewering dat deze opleiding aan de militaire
hoefsmidschool te Amersfoort niet op zijn plaats is. Welnu M. d. E. zegt
u dan eens wat breedvoeriger wat daar eigenlijk aan mankeert. Zoowel
door den heer paardenarts Dr. Gallandat Huet, als door den heer Brantsma
is u reeds medegedeeld dat ook aan de militaire hoefsmidschool afwijkende
hoefvormen voorkomen, en dat de vele doode hoeven, welke zij te beslaan
krijgen, bijna zonder uitzondering afwijkingen vertoonen.
Ik zou daaraan nog willen toevoegen: „Doet U een verzoek, om het onder-
wijs aan de Inrichting eens te kunnen bijwonen. In uw naschrift op het
ingezonden stuk van den heer Brantsma schrijft U dat de opleiding van
burgerleerlingen door militaire hoefsmeden, in het algemeen genomen, moeilijk
goed kan zijn, dan wanneer die opleiding geschiedt door even kundige
burger hoefsmeden.
De onderwijzers moeten dus even kundig zijn. Moeten we het goed zijn
van de opleiding dan zoeken in de tenue? Zou dan het dragen van uniform
door den onderwijzer afbreuk aan de opleiding doen ? Zoowel aan de burger-
hoefsmidschool te Tiel, als aan de Rijks Veeartsenijschool te Utrecht zijn
militaire hoefsmeden tot onderwijzer benoemd. Zijn zij nu befer in staat
aan burgerleerlingen onderwijs te geven dan toen zij militair waren ? De
door U genoemde bezwaren zijn dus m. i. wel wederlegd, en kan ik mij dus
niet begrijpen, dat U maar steeds blijft aanhouden met te zeggen dat een
andere opleiding ter hand dient te worden genomen.
In uw naschrift op het ingezonden stuk van den heer paardenarts
Dr. Gallandat Huet, schrijft U, dat het U voor genoemden paardenarts aan-
genaam zal zijn als het onderwijs aan de Rij- en Hoefsmidschool door blijft
gaan. Door het aanhoudend blijven hameren op dit aanbeeld, zou men haast
gaan gelooven, dat hierin persoonlijk belang de hoofdreden is.
Met dank voor de verleende plaatsruimte
J. H. Scholten,
Opperwachtm. hoefsmid a/d Hoefsmidschool.
Amersfoort, 5 Februari 1914.
De geachte Schrijver kan o.i. in de Nov.-afl. van „De Hoefsmidquot; 1913
op blz. 178 en 179 voldoende breedvoerig en voldoende duidelijk lezen
waarom het onderwijs aan den a.s. militairen hoefsmid anders dient te zijn
dan aan den a.s. burger-hoefsmid, zoodat er geen enkele reden is zulks hier
te herhalen. Mocht Schr. de daar vermelde redenen willen bestrijden, zoo
zal hiervoor gaarne plaatsruimte worden verleend.
Het artikel in genoemde Nov.-afl. bevat geen enkele aanklacht, beschuldi-
ging, zelfs niet zijdelings, tegen het onderwijs dat aan de Militaire Hoefsmids-
school te Amersfoort wordt gegeven. Dit was ook niet de bedoeling, daar
wij ons anders wel eerst nader met dat onderwijs op de hoogte zouden
hebben gesteld en om dezelfde reden achten wij den raad van den Sehr.,
om een desbetreffend verzoek te doen, volslagen overbodig.
Wij hebben geen smet hoegenaamd op het onderwijs aan de Militaire
Hoefsmidschool geworpen en evenmin een zier kwaad gesproken van de
kunde der militaire hoefsmeden. Dit is thans niet geschied en, voor zoover
wij ons herinneren, nog nimmer in ,De Hoefsmidquot;, welke thans reeds haar
19e jaar doorloopt.
De bedoeling was en is om te doen uitkomen dat de richting waarin het
onderwijs zich moet bewegen voor den a.s. burger-hoefsmid afwijkende dient
te zijn van die voor den a.s. militairen hoefsmid, enkel en alleen omdat de
werkkring van deze beide groepen hoefsmeden positief uiteenloopende is en
dat het toch een nuchtere waarheid blijft dat elke opleiding zooveel mogelijk
gericht dient te zijn op de toekomstige betrekking. Mocht een hoefsmid,
onverschillig wie, het hiermede niet eens zijn, dan nemen wij deze ontkenning
op in den trant als de verklaring van een paardenarts dat bij de legerpaarden
evenveel hoefgebreken voorkomen als bij de paarden in de burger-maatschappij.
Het is ons aangenaam over zaken, de belangen van het hoefsmidsvak
rakende, van gedachten te wisselen. De opmerking van den geachten Sehr, dat
door het door ons in Nov. gepubliceerd artikel „men haast zou gaan gelooven
dat hierin persoonlijk belang de hoofdreden isquot; stemt echter onaangenaam,
en wij verzoeken den Sehr, beleefd doch met aandrang om deze verdacht-
making nader toe te lichten — en dan zullen wij wel van antwoord dienen —
of anders die giftige opmerking terug te nemen.
Redactie.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. 17 Januari is als leer-
ling toegelaten J. Smidt van Garmerwolde. Aan de Inrichting houden
verder verblijf de leerlingen K. Beishuizen van Drouwenerveen, H. Pesman
van Rasquert, J. v. Ellen van Noordhorn, M. Bennema van Pieterzijl en
B. Smit van Nieuwolda (deze laatste is 8 Dec. toegelaten, waarvan nog
niet eerder melding is gemaakt).
— Nationale en Internationale Landbouwtentoonstelling,'s-Graven-
hage 1913. Het voornemen bestaat om op een nader te bepalen dag in de
maand Mei de getuigschriften voor gouden, verguld zilveren, zilveren en
bronzen medailles en eervolle vermeldingen, alsmede de herinneringsmedailles
in eene ofliciëele bijeenkomst uit te reiken. Aan hen, die in genoemde
bijeenkomst niet aanwezig zijn, worden de getuigschriften daarna toegezonden.
Na afloop van de officieele uitreiking zal gelegenheid bestaan tot deel-
neming aan eenen gemeenschappelijken maaltijd; de voorwaarden daarvoor
worden nader bekend gemaakt.
—nbsp;Overijssel. Een 2-jaarlijksche cursus in hoefbeslag is begonnen te
Hengelo en te Zwolle, elk met 13 leerlingen. Deae cursussen gaan uit van
de Over. Landb. Mij. te Hengelo, in samenwerking met de Afd. v. d. Bond
van Smedenpatroons. In Hengelo wordt het practisch onderwijs gegeven in
de smederij der firma B. H. ter Weer en te Zwolle in de Ambachtschool.
De heeren E. J. Dommerhold en G. H. J. Tervoert (Rijksveeartsen)
geven het theoretisch onderwijs, respectievelijk te Hengelo en te Zwolle,
terwijl de heer G-. J. Eolink, onderwijzer in practisch hoefbeslag, voor
beide cursussen het ■ practisch onderwijs geeft.
—nbsp;Cursussen in hoefbeslag. De heer W. G. van derWal, gepen-
sioneerd kapitein-paardenarts, deelt ons mede het eerst in Nederland een
cursus in hoefbeslag te hebben gegeven en wel in het najaar van 1885 te
Haarlem, voor rekening van de aldaar gevestigde Afdeeling der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw.
In ,Het Paardquot; no. 5 van 29 Januari j.1. is overgenomen uit de vorige
aü. van „De Hoefsmidquot; het artikel „Gediplomeerd Eijkshoefsmidquot;. In no. 7
„Het Paardquot; van 13 Febr. komt naar aanleiding daarvan het volgende inge-
zonden stuk voor van H. v. W. te O. - B.:
„Mijnheer de Redacteur! Met genoegen zag ik, dat het stukje getiteld
Gediplomeerd Eijkshoefsmidquot; in Uw geacht weekblad van den 30 Jan.
was opgenomen.
Daardoor toch zal de inhoud, meer dan anders met dergelijke stukjes
gewoonlijk het geval is, onder de oogen van het belanghebbend publiek
(d.z. de paardenhouders) komen. Met de belooning is het hier in de omgeving
meer dan treurig gesteld. Er zijn hier smeden die verklaren dat f 1.20 een
voldoend loon is voor het leveren en onderleggen van 4 hoefijzers. Overigens
weet iedereen dat dit te weinig is, doch wat niet iedereen weet, is, dat daar
smeden zijn die zich niet ontzien het tekort op het hoefbeslag over de
rekeningen voor andere werkzaamheden te verdeelen. Een dergelijke handel-
wijze is in twee opzichten nadeelig. In de eerste plaats voor den boer,
want die wordt bedrogen, en in de tweede plaats voor de collega's, omdat
die daardoor soms klanten verliezen. Over zulke concurrenten een oordeel
vellen, is zeker onnoodig. Dat het alle geen koks zijn die lange messen
dragen, wordt iemand, die werk van zijn vak maakt, maar al te dikwijls
gewaar. „Het is soms nog te duur voor nietsquot;. Dat zulk werk de markt
drukt, spreekt vanzelf.
De z.g.n. practijken van deze hoefsmeden konden m.i. wel degelijk be-
moeilijkt worden, b.v. op de a.s. premiekeuringen. Ging men hier eens
terdege op het hoefbeslag letten, dan zouden de eigenaars wel wat meer
respect hebben voor een bekwaam hoefsmid en zich meer tot zulke wenden.
Wilden onze voormannen zich hier maar voorspannen, dan was dit best
bij de Wet te bepalen en dit zou het vak ten goede komen. Geen paard
moest worden gekeurd of het beslag moest aan redelijke eischen voldoen.
Dit zou het vak omhoog voeren en misstanden, als waarover zoo vaak geklaagd
wordt, doen verdwijnenquot;.
*
In no. 7 „Het Paardquot; komen verder de volgende vraag en antwoord voor:
Vraag: „Wat is het beste beslag voor een paard met verbeend hoef-
kraakbeen ? quot;
Toelichting. Bovengenoemd lijden openbaarde zich bij een onzer paarden
ongeveer H/^ jaar geleden, en alleen aan den rechter-voorhoef. Genoemde
hoef is nu veel nauwer dan de linker.
't Paard is soms erg kreupel, en op een anderen tijd is het weer
nauwelijks zichtbaar, zoodat het dier, wanneer het op een zachten bodem
werkt, er ook geen hinder van heeft.
In den herfst bij nat, koud en guur weêr is de kreupelheid op 't ergst.
Wanneer het paard een tijdlang niet wordt gebruikt, valt ook verbetering
te constateeren. Ook loopt het beter met dan zonder ijzers.
Gaarne zou onderget. nu willen weten of mogelijk ook een bijzonder
soort beslag aanbeveling verdient. Tegenwoordig heeft het dier een ijzer
onder met een verbroeden buitentak. Ook is al geprobeerd met gummizolen,
doch dat deed de kreupelheid eer toe- dan afnemen.
Antwoord: Het beslag zonder kalkoenen en met verbroeden tak aan die
zijde waar het hoefkraakbeen verbeend is, lijkt ons goed. Het ijzer moet
voldoende dik worden gehouden. Bij het werken op een harden bodem zou
een touwijzer wellicht goede resultaten opleveren, doch voor landbouwarbeid
ongeschikt zijn te achten. Hierbij is een gewoon vlak ijzer van goede dikte
en met verbroeden tak aan de verbeende zijde het meest aanbevelenswaardig.
Beslag. Zooals wij mededeelden, heeft de Vereeniging tot verbetering van
de wegen (Eoads Improvement Association) een prijsvraag uitgeloofd voor
een verbeterd model hoefijzer, waardoor de paarden een vasteren stand
hebben op de tegenwoordige gladde wegen.
Hiervoor werd £ 100 uitgeloofd. De Vereeniging heeft 750 inzendingen
ontvangen. Laat ons hopen dat hieronder eenige zullen gevonden worden,
die uitstekend voldoen en tegen billijken prijs kunnen geleverd worden,
zoodat er geen verontschuldiging kan worden gevonden voor eigenaars welke
van dit beslag voor hun paarden geen gebruik maken.
(u. „Met Paard.quot;)nbsp;J. H. K.
— Deruwijzerprodiidievan België is in 1913 met 2,466,700 ton, slechts 168,000
ton grooter geweest dan in 1912, niettegenstaande het aantal hoogovens
met 5, tot 59, is vermeerderd. De betrekkelijk kleine toeneming van de
productie wordt verklaard door den achteruitgang in de prijzen, welke in
het afgeloopen jaar heeft plaats gehad.nbsp;(u. „N. B. C.quot;)
— De Februari-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat:
1quot;. Sandalen voor paarden en runderen in Holland en Ned. 0. Indië, door
H. M. Kroon (vervolg en slot);
2«. Een artikel over twee hoefzalven „Hufwohlquot; en „Optim,aquot;, door D r.
Sustmann te Dresden. De Schr. spreekt zijn tevredenheid uit over de
werking dezer zalven, waarvan de eerste veel vischtraan schijnt te bevatten.
Met betrekking tot de aanwending der zalven worden de volgende voor-
schriften gegeven:
De hoeven moeten vóór het insmeren door wasschen en borstelen van alle
vuil worden gereinigd. Nadat de hoeven luchtdroog zijn geworden, neemt
men een dosis zalf, ter grootte van een walnoot, en wrijft deze met de vlakke
hand op den hoornwand en de hoornzooi. Mocht bezwaar bestaan tegen dit
inwrijven met de hand, zoo kan zulks ook geschieden met een kwast, die
anders voor het insmeren der hoeven w^ordt gebezigd. Normale hoeven
moeten, om elastisch te blijven, drie ä viermaal per week op die wijze
worden behandeld. Brokkelige en murwe hoeven moeten dagelijks 1 tot 2
maal met de Optimazalf worden ingewreven, telkens nadat het betreffende
paard voor den arbeid is gebezigd. De behandeling moet zoo lang worden
. voortgezet totdat het hoefhoorn elastisch is geworden, hetgeen in den regel
binnen 14 dagen zou worden verkregen. Bij rotstraal is een behandeling
van 1 X daags' voldoende, terwijl het rottende gedeelte nauwkeurig is weg
te nemen alvorens de zalf wordt aangewend.
Dikwijls zou in 3 tot 8 dagen reeds herstel zijn verkregen. Om de hoeven
teo-en het inballen van sneeuw en de schadelijke invloeden van sneeuwwater
te vrijwaren, moet bij gebruik van het paard in die sneeuwperiode, de
hoef 3 ä 4 maal per dag worden ingesmeerd. Om het inballen te voorkomen
moet de zool met Optimahoefzalf worden ingesmeerd. De aanwending van
deze hoefzalf dient slechts te geschieden in overeenstemming met dit voor-
schrift; een te veelvuldige aanwending zou het hoefhoorn een te groote
mate van zachtheid bezorgen.
De prijs per doos (ongeveer 1 pond) bedraagt RM. 2.40, d.i. ongeveer f 1.45.
(Het is onzen lezers bekend dat de goede werking van onderscheidene
hoefzalven niet in twijfel behoeft te worden getrokken, hoewel in de reclame
gewoonlijk wordt overdreven, terwijl vaseline met bruine teer ook goed
werkt en heel wat minder kosten vordert. Red. „De Hoefsmidquot;).
3®. De vooruitzichten voor hoefsmeden op Ceylon.
4quot;. Persoverzicht en boekbespreking.
5°. Personalia en korte mededeelingen;
6°. Vragen en Antwoorden.
— Leergangen van hoefsmederij in België, gedurende 1914. Openbare en kos-
telooze leergangen van hoefsmederij zullen in de volgende gemeenten, gedurende
het jaar 1914, gegeven worden, op voorwaarde dat er regelmatig minstens
twaalf leerlingen aan deelnemen.
Provincie Antwerpen:
Te Antwerpen, door M. Faes, veearts te Borgrehout;
-ocr page 32-Te Lier, door M. Quaeyhaegens, veearts te Lier;
Te Turnhout, door M. Huysnen, veearts te Turnhout.
Provincie Brabant:
Te Cureghem (veeartsenijschool), door Prof. Liénaux (in 't Fransch) en
door prof. Hermans (in 't Vlaamsch);
Te Leuven, door M. Molhant, veearts te Leuven.
Provincie West-Vlaanderen :
Te Oostcamp, door M. Hoste, veearts te Oostcamp;
Te Ingelmunster, door M. Van Temsche, veearts te Thielt;
Te Yper, door M. Van Biesbrouck, veearts te Ostende.
Provincie Oost-Ylaanderen:
Te Gent, door M. Tavenier, veearts te Nevele;
Te Aalst, door M. Singelée, veearts te Dendermonde;
Te Sint-Nicolaas, door M. Bosteels, veearts te Sint-Nicolaas.
Provincie Limburg:
Te Hasselt, door M. Strauven, veearts te Herck-de-Stad;
Te Tongeren, door M. van den Bonne, veearts te Sint-Truiden.
(u. De Landbode).
BOEKWERKEN.
De Naaml. Vennootschap Ivederl. Hoefijzerfabriek „Hipposquot; te Dordrecht
zond ons een „Album der hoefijzersquot;. Na eene inleiding over de kwaliteit,
afwerking, modellen, afmetingen en verpakking der ijzers, volgen afbeeldingen
van 29 modellen ijzers, welke in de fabriek vervaardigd worden, op ware
grootte. Het album is voor belanghebbenden op aanvrage gratis verkrijgbaar.
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
ab^nné'rg r a t i s^in .,bequot;HÖëf-
smidquot; opgenomen.
Nadruk verboden.
BESLAG BIJ DE KEURINGEN.
Wanneer de paarden voor het publiek moeten verschijnen, zooals bij
premiekeuringen, tentoonstellingen, markten, enz., dan trachten de eigenaars
ze zoo gunstig mogelijk voor te brengen, om de kans voor een bekroning-
te verhoogen. Maanden van te voren worden de dieren voorbereid door
rust en rijkelijke voeding; velen toch denken het hoogste ideaal te be-
reiken door de uiterlijke vormen af te ronden, dus door ze vet te mesten.
De huidverpleging bestaat voorn.l. in de paarden onder dek te houden en
voorts worden daags voor de keuring de manen ingevlochten en de paarden
op nieuw beslag gezet.
Hoe verkeerd en onvoldoende deze wijze van voorbereiding is, valt hier
niet te bespreken en zal ik mij bepalen tot het beslag.
Bij vele jonge paarden is aan de hoefverpleging niet veel gedaan en
vooral bij jonge hengsten, die dikwijls na l'/g-jarigen leeftijd steeds op
stal hebben gestaan, zijn de verzenen hoog geworden. Daags voor de keuring
worden er, nadat de hoef zoo min mogelijk is besneden, zware ijzers met
verdikte takken ondergelegd, in de meening, dat de paarden nu extra hoog
zullen opnemen en dat de keurmeesters verstomd zullen staan dat er zulke
„klavierenquot; onder zitten.
Het gevolg echter is meestal minder gunstig; de paarden vertoonen een
slechten stand, ze kunnen geen seconde stilstaan in de voorbeenen. Ook in
gang toonen zij zich slecht; mogelijk tillen zij de hoeven door de ongewone
belasting iets meer op, doch ze hebben een onvasten gang, doordien hun
steun niet bij hun stand past en slingeren met de beenen door de abnor-
male verzwaring aan de hoeven.
Vele paarden zouden heel wat gunstiger worden beoordeeld en meer
geld opbrengen (want ook voor het markten geldt het hier geschrevene)
wanneer de hoeven meer oordeelkundig waren behandeld.
Elk paard eischt het voor zijn bouw en stand geschikte beslag; de gelijk-
vormigheid waarmede de paarden, die ter keuring komen, met zware ijzers
met verdikte takken worden beslagen, is beslist af te keuren.
Het is verwonderlijk hoe sommige dingen algemeen en onnadenkend
worden nagedaan. Elk paard dat wordt voorgebracht, moet worden gegem-
berd; of het paard er mooier door wordt, heeft de eigenaar thuis niet onder-
zocht, zoodat men op markten en keuringen de gekste vertooningen te
zien krijgt. Een enkel paard draagt croupe en staart mooier, een ander
trekt de staart tusschen de beenen en het kruis naar beneden, of loopt
achter zoo wijdbeens, dat de gang niet te beoordeelen is; soms is het zoo
erg, dat een paard tijdelijk buiten beoordeeling wordt gesteld ; dit vooral
bi] merries, waar de gegemberde vinger nog wel eens door de kling wordt
gehaald.
Even/jOO gaat het met de zware ijzers met verdikte takken ; of stand en
gang er beter of slechter door worden, weet men niet; ze doen het allemaal,
dus maar nadoen.
Bij .de voorbereiding voor keuring of handel moet de verpleging van den
hoef tydig worden ter hand genomen. Maanden te voren moeten de hoeven
worden besneden naar gelang van den stand, zoodat hoefas en voetas in
eikaars verlengde vallen en dat de lichaamszwaarte zooveel mogelijk over
beide hoefhelften wordt verdeeld, zoodat de hoef gelijkmatig den bodem
drukt. In deze periode kan het beslag er op ingericht worden, dat afwij-
kingen worden tegengegaan en verbeterd.
Bij weeke kootstelling zal men den toon inkorten en de ijzers zoo lang
mogelijk nemen, zoo noodig achter iets verhoogen.
Bij steile kootstelling den toon sparen en de verzenen de natuurlijke af-
slijting geven, door een toonstukje aan te leggen.
Bij vernauwing van een der hoefhelften, dus bij halfnauwen en halfwijden
boef, zal men het zij-toongedeelte van de wijde helft stomp afbreken en
den stellen wand iets inkorten ; het ijzer aan de nauwe zijde een verbroeden
tak geven, met veel garnituur. Zoo mogelijk zal men den eigenaar trachten
te beduiden, dat zijn paard beweging moet hebben en de ijzers om de 4
weken moeten worden verlegd.
Een dag of 10 voor de keuring zal men het paard het beslag onderleggen
dat het meest gunstig is. Bij den breeden hoef zal men den draagranif
stomp afbreken, een iets breed ijzer onderleggen, waarvan de takken smaller
en hooger worden, een mooie diepe afhelling er inleggen en een weinig
opzet geven.
Bij den stompen hoef zal men het ijzer niet te breed nemen, den buiten-
rand bodemwijd smeden, waardoor de hoef breeder lijkt en het steunvlak
grooter wordt.
Bij Franschen- en toontrederstand wordt de draagrand aan de wijde
toonhelft stomp afgebroken, het ijzer daar nauw gelegd, aan de nauwe
zijde het ijzer in den toon bodemwijd gesmeed en den tak verbreed.
De lip wordt natuurlijk tegenover het midden van den hoef getrokken.
Aan de achtervoeten bij langen toon en lage verzenen, den toon inkorten
en de ijzertakken verzwaren; bij nauwen gang kan verzwaring van den
liuitentak Wel eens nut stichten.
Soms kunnen verdikte takken gewenscht zijn om lage verzenen schijnbaar
te verhoogen, om een duimpje maat te winnen of om gang te verbeteren,
doch dan zal het noodig zijn te voren eens goed te onderzoeken of werkelijk
algemeene verbetering wordt verkregen.
Bij de hengstenkeuring te Oldenburg viel mij het verschil op tusschen
het beslag daar en hier te lande. Geen enkel paard was nieuw beslagen ;
slechts' bij hooge uitzondering zag men verdikte takken of kalkoenen;
meestal was met veel overleg het beslag gekozen om hoef en gang het best
te doen uitkomen ; al zondigde het wel eens tegen de regelen der kunst,
tijdelijk deed het nut. Opvallend was het laag nagelen, doch bij nadere
beschouwing Ivwam dit ton goede aan den aanblik van den hoef, die daar-
door hooger leek, want vele der oudere hengsten hadden slechte voeten,
zoowel wat vorm als kwaliteit aangaat en vermoedelijk zijn oorzaak vindende
in te weinig beweging.
BEHOORT HET UITSNIJDEiS^ VAi^T DE STEENGALLEN TOT DEN
WERKKRING VAN DEN HOEFSMID?
door M. Lungwitz.
In den loop van 1913 is veel geschreven in de smeden-vakpers over het
z.g.n. uitsnijden van steengallen. De aanleiding daartoe heeft, voor zoover
ik mij herinner, bestaan in het feit dat de verzekeringsmaatschappijen, ver-
bonden met tijdschriften, wier abonnè's gratis verzekerd zijn tegen schaden,
ontstaan bij de uitoefening van het smidsbedrijf, veel vergoeding hebben
moeten uitkeeren, tengevolge van nadeelen, ontstaan door het uitsnijden van
steengallen. Daarbij werd o.a. op' de noodzakelijkheid gewezen dat óf de
verzekeringspremie moest worden verhoogd öf dat werd vastgesteld de
eigenaars der paarden geen recht op schadevergoeding verwierven, indien
het uitsnijden geschiedde door den hoefsmid als behoorende niet tot zijne
bevoegdheid.
De Rijksraad van toezicht op particuliere verzekeringen te Berlijn heeft
kort geleden beraadslaagd over dit onderwerp, waaraan tevens hebben deel-
genomen vertegenwoordigers van den centralen gezondheidsraad, den Duit-
schen smedenbond en van de beide betreffende verzekeringsmaatschappijen.
De voorzitter der bijeenkomst bleek aanvankelijk de meening toegedaan dat
het uitsnijden der steengallen niet tot de bevoegdheid van den hoefsmid
behoorde, maar uitsluitend tot die van den veearts. In verband hiermede
zouden nadeelen aan paarden, veroorzaakt tengevolge van zoodanig uitsnijden,
door den hoefsmid niet aan den betref fenden paardeneigenaar vergoed behoeven
te worden. De verplichting van den vakman om eventueele schade, veroor-
zaakt door eene onverantwoordelijke fout bij de uitoefening van zijn vak,
aan den betrokken eigenaar te moeten vergoeden, drukt in Duitschland nu
en dan ernstig.
Dat standpunt van den voorzitter is van de zijde van den veearts slechts
te billijken. In den loop der beraadslagingen zou de voorzitter eventueel
van standpunt zijn veranderd, n.1. dat er z.i. ook steengallen zouden zijn
waarbij den smeden het recht niet zou zijn te onthouden om tot het besnijden
van steengallen te mogen overgaan, wanneer deze hierbij nauwgezet op-
treden. De gevallen, waarbij tot het besnijden der steengallen wordt over-
gegaan, moesten verschillend worden beoordeeld. Neemt de smid terecht aan
dat er etter in den hoef zit, dati mag hij ook tot uitsnijden overgaan.
Het schijnt dat tot die verandering van inzicht in deze zaak aanleiding
is gegeven door verklaringen, welke gedurende de bijeenkomst zijn afgelegd
door Mr. smeden- uit Berlijn. Zij hebben n.1. aangegeven dat de smid
dikwijls door den eigenaar van het paard of door den koetsier werd ge-
dwongen om steengallen uit te snijden; geven de smeden daaraan geen
gehoor, dan raken zij zulke klanten kwijt. Het besnijden der steengallen
geeft voor het paard ook dikwijls verlichting. Een veearts is niet altijd
direct beschikbaar. De verergering van het hoeflijden berust bovendien
meestal op het indringen van vuil en tenslotte wordt de smid toch ook
omtrent de behandeling van steengallen geëxamineerd. Ook zou door vee-
artsen zijn betoogd dat de smid zeer goed zelf het uitsnijden kan verrichten.
Uit een en ander moet zelfs voor den leek op hoefbeslaggebied het be-
grijpelijk zijn dat de smid, bij de uitoefening van het hoefbeslag, soms in
een moeilijke positie komt. Dit is ook goed bekend aan dié veeartsen
welke op hoefbeslaggebied voldoende ervaring bezitten en door hun practijk
dikwijls met den hoefsmid in aanraking komen.
Ten opzichte van de verhouding in de behandeling van den hoef is mijne
opvatting, zooals vanzelf spreekt, in overeenstemming met de grondstelling:
de uitvoering van het hoefbeslag behoort bij den smid, de behandeling van
hoeflijden bij den veearts.
Er zijn nu echter een heele rij hoefziekten, welke op zijn minst — wanneer
men het onbeslagen zijn daar laat — door het beslag worden verbeterd en
waar uitsluitend het beslag de paarden voor het werk geschikt maakt. Dat
weten ook de eigenaars der paarden. Het is derhalve verklaarbaar dat deze
den hoefsmid vragen den hulp-aanbrengenden maatregel tegen het hoefgebrek
aan te wenden.
Wat bedoelde hoefgebreken betreffen, komen er ongetwijfeld zulke steen-
gallen voor, waarvan de behandeling positief aan den veearts dient te worden
overgelaten; anderzijds komen echter ook steengallen voor waarbij alleen het
hoefbeslag herstel of verbetering van den gang bij het betreffende paard
kan teweegbrengen. Daarbij is echter dikwijls een doelmatig besnijden van
den hoef, daar waar de steengal voorkomt, noodzakelijk ; daarbij wordt dan
dikwijls gesproken van het uitsnijden der steengallen. Behoort dit nu tot
de taak van den veearts ? Of is de hoefsmid daarvoor eveneens bevoegd ?
Het antwoord hierop is afhankelijk van de quaestie wat men onder dat
uitsnijden verstaat.
Uitsnijden klinkt gevaarlijker dan wegsnijden en dit nog iets krasser dan
besnijden.
Ik voor mij heb met betrekking tot besnijden van den hoef tweeërlei
opvatting: öf een vrijleggen der steengallen 5f een uitsnijden met het doel
tot ontlasting van etter. De eerstbedoelde gevallen behooren zoowel tot de
taak van den veearts als van den hoefsmid, — de tweede daarentegen tot die
van den veearts.
Pijnlijke plaatsen behooren te worden vrijgelegd.
Dit wordt aan de hoefsmidsleerlingen onderwezen; de steengallen gaan
dikwijls met pijn gepaard. Is dit het geval, zoo heeft de smid bij het beslaan
het steengal-gedeelte vrij te leggen, d. w. z. ervoor te zorgen dat het ijzer
daar ter plaatse niet op den hoef draagt. Het behoort tot de uitzonderingen
dat de hoef zoo weinig hoorn heeft dat het vrijleggen verkregen moet worden
door in het ijzer een inkeeping te maken; in den regel is zulks met het
besnijden van den boef te verkrijgen. Op de betreffende plaats wordt zoowel
van den wand en de zool als van den steunsel iets afgenomen of nog iets
meer afgenomen dan van het overige. Meestal is het reeds voldoende indien
het meerder weggenomene een mesdikte bedraagt. Alleen bij spitse hoeven
moet het wel eens wat meer zijn. Bij deze wijze van vrijlegging wordt niet
alleen het roodgekleurde, dat door den leek als de eigenlijke kern van den
steengal wordt beschouwd, weggenomen, maar ook het niet roodgekleurde
rondom die plek gelegen en wel zoodanig dat deze steengalstreek naar voren
langzamerhand in de sterk gelaten hoornzooi overgaat.
Voor een dergelijke handeling is de naam uitsnijden eigenlijk niet toe-
passelijk. Van uitsnijden is er eigenlijk alleen sprake wanneer de smid, het-
geen dikwijls geschiedt, uitsluitend de roodgekleurde hoornzelfstandigheid
uitgraaft. Dit is onjuist en verwerpelijk, aangezien het mes daarbij onnoodig
diep in de zooihoorn, welke tot beschutting aanwezig is, wordt gedrongen,
maar tevens ook omdat de omgeving dan gemakkelijk op den rand van het
dungesneden gedeelte drukt en aanleiding geeft tot een nieuwe kneuzing
van de vleeschzool, waardoor de pijn kan verergeren en de kreupelheid
eveneens. En hoe gemakkelijk kan het daarbij voorkomen dat de smid de
hoeflederhuid raakt en van een meer onschuldige steengal dan meermalen
een etterige maakt.
Het voorzichtige, doelmatige vrijleggen van de steengallen behoort tot
het beslag. De veearts kan dit niet als onbehoorlijk kenmerken; ook dan
niet wanneer het paard kreupel bij den smid komt en deze van vroeger
weet dat het dier aan droge steengallen lijdende is. Een ander geval is
het wanneer kreupele paarden, waarvan de eigenaren vermoeden datsteen-
gallen de oorzaak zullen zijn, worden behandeld door naar steengallen te
zoeken. Zulks behoort niet tot de taak van den hoefsmid en het onderzoek naar
de oorzaak eener kreupelheid behoort door den smid aan den veearts te
wwden overgelaten. Ook in dien geest behooren de hoefsmidsleerlingen te
worden onderwezen en geëxamineerd.
Het bevrijden van steengallen, met het doel etter te verwijderen, behoort
ook alleen bij den veearts. Dit is een operatief ingrijpen, waartoe de smid
niet bevoegd geacht moet worden. Daarbij moet nauwkeurig worden gelet
om beleediging der hoeflederhuid en van het hoefbeen te voorkomen. Na
de etter-ontlasting moet de zieke plek goed worden ontsmet en daarna
verbonden. Bij een ondoelmatige behandeling kan zelfs het leven van het
dier ernstig gevaar loopen. Later is het doelmatig beslag onder te leggen
en hiervoor dient de hulp van den smid weer te worden ingeroepen.
Het spreekt van zelf dat nu en dan hoefsmeden worden aangetroffen,
die inzake het behandelen van steengallen veel ervaring hebben verworven,
vooral die, welke veelvuldig als helper van den veearts zijn opgetreden,
maar dit verandert niets aan den algemeenen regel.
*
Mocht aan den smid in bovenbedoelde bijeenkomst van den Rijksraad
van toezicht op particuliere verzekeringen, het recht zijn toegekend een
steengal te behandelen, wanneer hij vermoedt dat deze een etterend karakter
draagt, zoo gaat zulks te ver. Op grond van welke verschijnselen mag de
smid daartoe overgaan ? Deze zijn zelfs voor den veearts dikwerf moeilijk
genoeg te onderkennen. Een eventueel onnoodig uitsnijden van hoorn ver-
oorzaakt nadeel aan den hoef.
Terloops zij opgemerkt, omdat er soms steengallen worden gevonden die
heelemaal geen aanleiding tot kreupelheid geven, dit roodgekleurde hoorn
maar rustig te laten zitten.
Bovenbedoelde bijeenkomst heeft er toe geleid dat de verzekeringsmaat-
schappijen het recht verkrijgen eventueel schadevergoeding te verstrekken
voor nadeelen, ontstaan door het besnijden en uitsnijden van steengallen,
wanneer de smid althans niet erg zorgeloos heeft gehandeld. Nadenkende
over deze beslissing kom ik tot het inzicht dat wel het bewijs moet geleverd
zijn, dat ook door dat uitsnijden nadeel aan het paard is teweeggebracht.
Handelingen, die niet tot het hoefbeslag behooren en gemakkelijk nadeelen
bij paarden kunnen verwekken, behoorde men echter niet aan den hoefsmid
over te laten.
In verreweg de meeste gevallen zal de eigenaar er mede tevreden zijn
wanneer de smid correct optreedt en den eigenaar mededeelt bij een of
ander patiënt niet te mogen ingrijpen. Wanneer de smid pijnlijke steen-
gallen vrijlegt, zoo zal in den regel de eigenaar van het paard reeds tevreden
zijn. Mocht de paarden-eigenaar den smid als het ware dwingen tot het
wegnemen van het roodgekleurde hoorn, dan kan de smid zich altijd nog
vrijwaren door zich niet aansprakelijk te willen stellen voor eventueele
nadeelige gevolgen.
Mochten er vereenigingen van smeden zijn, die zich over de genomen be-
slissing verheugen, zoo zal deze blijdschap niet worden gedeeld door de
Vereen, tot bescherming van dieren.
Het besnijden, met het oog op ontlasting van etter, mag slechts in die
gevallen worden toegelaten, waarbij spoed zeer is gewenscht en de veearts
praktisch gesproken niet te verkrijgen is. Nood breekt wet.
(u. „ Der Hufschmiedquot;, 1914 no. 3),
In het naschrift, gesteld op mijn ingezonden stuk in „ De Hoefsmidquot; van 15 Feb.
j.I. wordt door U verwezen naar de Nov.-ali., voor wat betreft de opleiding
van burgerhoefsmidsleerlingen a'd. mil. hoefsmidschool te A. Het in die afl.
vermelde is reeds door den heer paardenarts Dr. Gallandat Huet en door
den heer Brantsma weerlegd, als zijnde geen voldoende motieven. Daarom
werd dan ook door mij gevraagd of U eens wat breedvoeriger wilde zeggen
wat nog aan de opleiding mankeert. Hieraan is door U nog niet voldaan.
Verder zegt U dat in bovengenoemde afl. geen enkele aanklacht, beschul-
diging, zelfs niet zijdelings, tegen het onderwijs wordt gegeven. Dit is ook
niet door mij beweerd, evenmin als dat er een smet op het onderwijs zou
zijn geworpen. Ik heb U in hoofdzaak gevraagd nader en breedvoeriger Uwe
opinie omtrent het onderwijs mede te deelen.
Wat betreft de toestand en vorm van de hoeven, hierop is door den beer
P. A. Dr. G. H. geantwoord, terwijl ik ü thans de vragen stelde omtrent de
bekwaamheid van de onderwijzers, waarbij ik U voorbeelden aanhaalde van oud-
militaire hoefsmeden, die thans burgeronderwijzers zijn. Hierdoor en niet-
tegenstaande de tengevolge van Uw schrijven ingez. stukken, waarbij de
bezwaren door U genoemd werden weerlegd, blijft U toch maar doorgaan
met een andere wijze van opleiding van burgersmeden aan te bevelen.
Zonder daarbij meer voldoende reden te noemen, is er m. i. niets giftigs in,
als men zegt, dat men haast zou gaan gelooven dat hier persoonlijk belang
de reden is.
Het verschil van militair- en burgerbeslag, daarin is m. i. weinig verschil,
in zoover dat beide hoefsmeden zich naar den stand, de beweging der
ledematen, dat de voetas in het verlengde van de beenas valt, dat zij er
naar streven dat de voe.t vlak op den bodem wordt neergezet, en wanneer
zij den dienst, die het paard te verrichten heeft, in aanmerking nemen, dan
geloof ik dat weinig verschil zal te vinden zijn in militair- en burgerbeslag,
hoewel er gevallen voorkomen, dat voor den stand en den hoefvorm v/h
paard b.v. een lang en ruim beslag dient te hebben, maar de dienst v/h paard
laat zulks niet toe; zij zouden door den dienst, die het heeft te verrichten,
hun lang en ruim ondergelegde hoefijzers aftrappen; — zoo zijn er veel
gevallen, te veel om op te sommen, welke zich zoowel bij het leger als in
de burgermaatschappij voordoen.
Wat de theorie betreft, hierin kan m. i. ook weinig verschil zijn, want de
hierboven omschreven reden zegt daar genoeg van; ziet U er iets anders in,
dan is het wenschelijk voor Uwe abonné's, dat het verschil in ,De Hoef-
smidquot; werd beschreven.
In bovengenoemde afl. komt o. a. voor dat er enkele plaatsen zijn open-
gesteld voor burgerleerlingen; wel is waar is dit aantal 6 leerlingen per
halfjaar. Sedert 1884 worden miliciens-hoefsmeden opgeleid voor hoefsmid
in tijd van mobilisatie; destijds 8 mil. per jaar; dit aantal is sedert
eenige jaren vermeerderd tot 24 mil. per jaar, welke in tijd van mobilisatie
de op te vorderen inlandsche paarden dienen te beslaan, in welke richting
zij evenals de burgerleerlingen worden opgeleid, daar allen de burger-maat-
schappij ingaan. Dus de plaatsen zijn niet zoo gering als in bedoelde afl.
vermeld wordt.
Met dank voor de verleende plaatsruimte,
Amersfoort, den 7-3-14.nbsp;J. H. Scholten,
Opperwachtm. hoefsmid-Instructeur
a|d Hoefsmidschool.
De toon, waarop het bovenstaande is geschreven, is eigenlijk van dien
aard, dat de plaatsing gevoegelijk had kunnen worden geweigerd, doch
daar het schrijven tegen ons zelf is gericht, is de plaatsing toegelaten.
De opperwachtmeester-hoefsmid-instructeur aan de Hoefsmidschool, J.
H. Scholten, blijkt er niets geen krenkends in te gevoelen, wanneer hem
eventueel mocht worden toegedicht dat een verdediging zijnerzijds van een
opleiding vaji burger-leerlingen aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, haar
grond zou vinden in persoonlijlv belang. Hierover valt moeilijk te twisten,
daar men iemand evenmin gevoel als geloof kan schenken, doch wij hebben
dienaangaande een andere opvatting en zouden gaarne gezien hebben dat
de heer S. de o.i. ongepaste uitdrukking had teruggenomen of gemotiveerd.
Dit heeft echter niet zoo mogen zijn.
De heer S. acht dat de heer Dr. Gallandat Huet reeds voldoende onze
vergelijking omtrent de hoeven der militaire- en burgerpaarden zou hebben
weerlegd, hetgeen ons voor iemand, die zich instructeur noemt, eigenlijk
gezegd onnoozel voorkomt. Ieder, die eenigermate met de piactijk der
paardenfokkerij en met den aankoop der remontepaarden bekend is moet
weten, dat de lersche paarden een beter soort hoeven he.bben dan de
binnenlandsche en dat de Remontecommissie in het algemeen genomen
nooit een paard met werkelijk zwakke hoeven zal koopen.
Deze simpele feiten, die toch door ieder deskundige wel dienden te
worden erkend, wijzen er voor ieder toch voldoende duidelijk op, dat in
Nederland bij de burgerpaarden heel wat meer zwakke hoeven en hoef-
gebreken zullen voorkomen dan bij de militaire.
De heer S. wees er op, en komt thans daarop terug, dat als onderwijzer-
hoefsmid aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht en als hoefsmidsbaas aan
de met het einde van 1913 weer opgeheven Hoefsmidschool te Tiel, een militair-
hoefsmid werd aangesteld. Dit heeft echter ook met de kern van ons artikel
in de Nov.-afl. van 1913 niets té maken. Voor de zooveelste keer zij hier
duidelijk herhaald, dat wij geenerlei aanmerking hebben gemaakt op de
bekwaamheid van de militaire hoefsmeden of op het gehalte van het onder-
wijs aan de Militaire Hoefsmidschool. Zoowel het een als het andere is
buiten beschouwing gebleven. Wij zijn en blijven er van overtuigd, dat de
Militaire Hoefsmidschool tot taak had en heeft zoo goed mogelijk zorg te
dragen voor de opleiding van militaire hoefsmeden en dat de toelating van
burger-leerlingen aan die school toejuiching verdient, zoolang hiervoor geen
plaats is aan een burger-hoefsmid school met voldoende gelegenheid zich
practisch te oefenen. De burger-hoefsmeden vormen een heel wat grooter
corps dan de militaire en hun opleiding is evengoed een algemeen belang
en dient derhalve van Staatswege krachtig te worden gesteund. Het kwam
en komt ons voor dat het nu eindelijk tijd wordt, dat er een betere orga-
nisatie wordt verkregen dan er tot nu toe bestaat en hiertoe zullen wij,
voor zoover tijd en gelegenheid ons zulks veroorloven, gaarne medewerken.
HET HOEFSMEDEN AAN AMBACHTSSCHOLEN.
Naar aanleiding van, het ingezonden stuk in het nummer van 2ÜFebr. j.1.
van het Orgaan van Smedenpatroons, wenschte ik gaarne het volgende onder
de aandacht der lezers te brengen.
Ik ben het volkomen eens met de schrijvers, die de wenschelijkheid
uitspreken om aan de Alkmaarsche Ambachtsschool een cursus te openen
voor opleiding in het hoefsmeden. Daar voor dit vak veel practische ervaring
en bovendien theoretische kennis van den hoef gevorderd wordt, is het
dan ook niet zoo gemakkelijk te leeren als men veelal wel denkt.
De hoefsmederij zou op den eersten oogopslag voor het onderwijs in de
practijk de aangewezen plaats zijn. Toch is dit niet het geval. Nemen we
aan dat daar iemand aan het hoofd staat, die het vak volkomen onder de
knie heeft en bovendien de capaciteiten bezit zijne kennis aan anderen mede
te deelen, zelfs dan nog kan men in den tegenwoordigen tijd daar zijn vak
bijna niet grondig leeren, omdat de tijd, die daarvoor noodig is, bijna altijd
ontbreekt. Een nog grooter bezwaar is het dat de paardeneigenaars niet
willen dat door onbekwame menschen aan hun paarden wordt gewerkt.
Dit laatste is niet zonder reden omdat velen met hunne paarden het brood
moeten verdienen, en ze voor anderen een te groote waarde vertegenwoor-
digen, daar de koopprijzen dikwijls varieeren van f 500 tot f 1000. In
dit opzicht is geen ander vak roet het hoefsmidsvak te vergelijken. Meermalen
hebben mijn klanten gedreigd, dat zij met hunne paarden naar een ander
zouden gaan, wanneer zij niet door bekwame hoefsmeden beslagen werden.
Dit alles zal voor een ambachtsschool geen bezwaar zijn. Hier is de tijd,
om geheel onder leiding van een onderwijzer te werken, en kan men het
vak van den grond af ,telkens opklimmende in moeielijkheid, onderwijzen. Hier
kan men zorgen dat er eene goede aansluiting is tusschen het practische
en theoretische onderwijs. Ook het laatstgenoemde bezwaar kan men hier
ondervangen, omdat niet de verdienste hoofdzaak is en dus voor dit onder-
wijs wel op de een of andere manier paarden te verkrijgen zijn.
Komt zulk een cursus tot stand, dan zal de Regeering zeker wel geneigd
zijn subsidie te geven. In Utrecht b.v. bestaat aan de Veeartsenijschool
reeds jarenlang een cursus tot opleiding van onderwijzers in het hoefsmeden,
waar slechts 6 personen aan mogen deelnemen, een dag per week les gegeven
wordt en alleen reeds f 900 wordt betaald voor de practische en theoretische
leiding van 2 leeraren, die bovendien reeds aan de school verbonden zijn, en
voor wien het dus een toeslag op het salaris is.
Geeft men nu b.v.b. aan de door ons bedoelde cursussen elk f300, dan
kunnen er toch voor hetzelfde bedrag reeds 3 in verschillende plaatsen van
het land worden opgericht, om zoodoende het aantal bekwame hoefsmeden
vlugger te vermeerderen, waar men zich dan ook zeker niet zoo angstvallig
aan het aantal van 6 leerlingen zal houden.
Moet men op de hoefsmeden van de Veeartsenijschool wachten, met zijn
aantal van 6 leerlingen voor eiken cursus, en van welke er wellicht
enkelen niet slagen, dan zal er nog wel wat water door den Rijn loopen
voordat er van een verbeterden toestand iets is te bespeuren.
Wat dunkt U, Collega's, zou dit niet beter zijn? Geeft hierover ook eens
Uwe meening te kennen. Dan komen we wellicht tot een goede oplossing!
Utrecht, 9 Maart 1914.nbsp;C. Roodvoets,
Hoefsmid.
-ocr page 42-^ Inriclifing voor hoefbeslag te Groningen. Op 7 Maart is, na een
verblijf van 5 maanden, vertrokken de leerling K. Beishuizen te Gassel-
ternijveen, met een voor de practijk ,goedquot; en voor de theorie „voldoendequot;
getuigschrift. Zijn plaats is 9 Maart ingenomen door S. Rozema te Peize.
Verder houden thans aan de inrichting verblijf de leerlingen: H. Pesman
van Rasquert, J. van Ellen van Noordhorn, M.. Bennema van Pieterzijl, B.
Smit van Nieuwolda en J. Smidt van Garmerwolde.
— Militaire hoefsmidschool. Op 2 Maart 1.1. verkreeg Chr. Mark,
wachtmeester-hoefsmid en onderbaas aan de Militaire Hoefsmidschool, de
zilveren medaille voor 24-jarigen trouwen dienst.
Het geheele personeel der inrichting stond aangetreden voor de beslagioods
waarop de uitreiking plaats had door den paardenarts der inrichting 'D r.
Gallandat Huet, die daarna een toespraak hield, waarin hij den jubilaris
kenschetste als een zeer bekwaam vakman met zeer veel ijver en een groot
plichtsbesef, die tevens de kunst verstond zijne leerlingen goed te instru-
eeren, eigenschappen die hem uitnemend geschikt maakten voor de betrekking
die hij bekleedde. — De goede verstandhouding, welke tusschen het onder-
wijzend personeel en de leerlingen bestaat, alsook tusschen de instructeurs
onderling, uitte zich naast de gelukwenschen in verscheidene souvenirs die
den jubilaris werden aangeboden.
*
.•S
Op 16 en 17 Ifebruari 1.1. had aan de Militaire hoefsmidschool een examen
plaats, waarbij o. a. slaagden de milicien der Infanterie Naaktgeboren,
wien een ■ diploma „voldoendequot; werd uitgereikt; genoemde hoefsmid gaat
?.ich als zoodanig te Dubbeldam vestigen.
— Een middel om aan staal een natuurlijke staalblauwe kleur te geven.
Een voortreffelijk middel hiervoor wordt op de volgende wijze samengesteld:
5 deelen witte schellak, 1 deel borax, 5 deelen alcohol, 4 deelen water,
benevens een voldoende hoeveelheid methyleenblauw. De borax wordt in
water opgelost, de'schellak in alcohol. De oplossing van de borax in water
wordt tot kokens toe verhit en onder voortdurend omroeren de oplossing
van de schellak in alcohol daaraan toegevoegd. Hierna doet men er nog
steeds onder doorroeren de l)lauwe kleurstof bij. Voordat men deze verf op
het staal, bijv. 0]3 de spaken van rijwielen, brengt, worden deze laatste
eerst met fijn amarilpapier afgeschuurd en dan wordt de verf er met behulp
van een zacht lapje opgebracht. De hoeveelheid van de aan de heete massa
toe te voegen kleurstof is zeer gering ; men kan door het veranderen ervan
een helderder of donkerder nuance van de staalkleur verkrijgen.
(u. „Ijzer- en Staalkroniekquot;).
— De Maart-afl. van „Der Hufschmicdquot; bevat de gewone rubrieken en
daarbij een belangrijk artikel, dat in deze afl. van „De fToefsmidquot; bijna in
zijn geheel is overgenomen.
Mededeelingen over liet smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
De amoril als slijpmiddel is reeds lang bekend, doch om dit in den vorm
eener schijf te brengen, om daarmede te kunnen werken, bestaat nog maar
sinds 1870. De beteekenis, welke deze zich heden in de industrie verworven
heeft, is nog jong, daar het lang geduurd heeft voor .men ze als volmaakt
aan de techniek kon afleveren.
De amoril als het grondproduct der schijven, is een gesteente van ver-
bazende hardheid, dat bij de Grieken reeds bekend was onder den naam
van „smyrisquot;, waarvan het Italiaansche woord „smeriglioquot; en het Duitsche
woord „Smingelquot; afstamt.
De beste amoril wordt op het Grieksche eiland Naxos gebroken. Het
bezit aan productieve handelswaar 40 corundum, het eigenlijke waarde-
volle slijpmiddel en, benevens andere stoffen, circa 30 ijzero.Yvde.
Buiten de Naxos-amoril, dat eigenlijk als een onzuivere corandum, te
beschouwen is, wordt ook zuivere corundum in zijn talrijke variaties veel
tot slijpschijven verwerkt, waarbij het als kostbaar bijvoegsel tot verhooging
der slijpkracht dient.
De corundum wordt in Amerika, inzonderheid in Canada, gewonnen.
Naxos-amoril en corundum bezitten een hardtegraad 9, en zijn naast de
diamant, welke een hardtegraad 10 bezit, de meest harde natuurproducten.
Naast deze natuursteen worden ook vele kunstproducten van buitengewone
hardheid tot slijpschijven verwerkt, waarvan het voornaamste de carborundum is.
De carborundum is 'een chemische verbinding van koolstof (carbor) en
silicium; laatstgenoemde bezit dezelfde eigenschapiien als corunsium, vandaar
de samengestelde naam carborundum.
Het wordt in een electrische oven door een gloeiproees tusschen de
electrische lichtboog van tw,ee koolpalen daargesteld, waarvaij. de samen-
stelling, uit circa oO kool, 25 kiezelaarde of aluminiütn-öilicaat én
25 quot;Ig gewoon zout bestaat.
De carborundum is een kristallijne substantie van veel grooter hardheid
dan de corundum, 9.5—9.75, dus bijna gelijk aan diamant, en biedt een
buitengewoon slijpmiddel. Het werd in 1891 door Achefon ontdekt en vormt
naast de corundum het voornaamste materiaal voor slijpschijven.
De werking eener slijpschijf hangt voornamelijk af van het gebruikte
Inndmiddel der slijpkorrels.
Het heeft lang geduurd eer de slijpschijven zoo volmaakt waren, zooals
de industrie ze tegenwoordig levert; de eischen, welke er aan gesteld worden,
zijn zeer hoog. Bij het groote toerental, dat deze steen somwijlen maakt,
moet de verbinding tegenover de centrifugaalkracht grooten vveerstand bieden.
Ook moet deze verbinding door geen vocht beïnvloed worden, wanneer
de voorwerpen nat geslepen worden.
Wat de verbinding der slijpkorrel betreft, zoo onderscheidt men drie soorten:
1.nbsp;De minerale of koude verbinding,
2.nbsp;de vegetabilische of elastische verbinding,
3.nbsp;de neramische of gebrande verbinding.
De eerste en oudste methode is een koude persing met cement. Hierdoor
verkrijgt men dichte schijven, welke gemakkelijk versmeren, en derhalve
voor grove korrel te gebruiken zijn. Met water kan men deze niet gebruiken,
daar de cement oplost; zij zijn hierdoor niet bedrijfszeker, en worden, ofschoon
goedkoop, niet veel gebruikt.
Bij de vegetabilische- of elastische binding wordt hoofdzakelijk caout-
chouc, en schellak zeldzaam als bindmiddel gebruikt. Deze schijven worden
gevulcaniseerd, zijn daardoor taai, en bieden grooten weerstand; zij slijten
niet spoedig, waardoor een lange levensduur ontstaat. Deze hard-gummi-
verbinding wordt hoofdzakelijk gebruikt voor dunne slijpschijven, welke
op een andere wijze niet te vervaardigen zijn, of spoedig breken.
De neramische of gebrande verbinding is een soort porceleinverbinding.
De daarmede gebonden schijven worden in vormen onder hoogen hydrau-
lischen druk gebracht en later aan een gloedhitte van 1500—2000» onder-
worpen. Deze bezitten' een hooge slijpkracht, daar het verglaasde bindmiddel
zelf' slijpend werkt. De te slijpen stoffen moeten in evenredigheid staan
met de schijven. Men heeft de hardheid dier schijven zeer grootsch opgezet
en in 25 klassen verdeeld, waarom A de zachtste en Z de hardste is. Ook de
grootte der korrel is van zeer veel belang, daar hierdoor of fijn of grof
geslepen wordt. De nummers der korrel zijn vastgesteld naar het aantal
mazen der zeef, waarmede de korrels gezeefd worden, per Engelsche duim,
en loopen van O—-60.
Met deze gegevens voor oogen is het gewenscht bij bestelling van slijp-
schijven vooral het doel op te geven, waarvoor ze gebruikt zullen worden;
verder welk metaal geslepen wordt en of hierbij fijn of grof werk ge-
leverd zal worden.nbsp;M.
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
In zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
HOEFBEVANGENHEID.
Vooral in het voorjaar, wanneer de markten op handen zijn en dikwijls
ook vóór de keuringen van fokpaarden, is de paardenhouder in de weerom
door veel en krachtig voeder zijn paarden zoogen. rijp, dat wil dikwijls
zeggen, zoo vet mogelijk te maken. Heel wat wordt er dan gezondigd tegen
een rationeel voederrantsoen ; soms bestaat de voeding uit een varkenspotje:
gekookte aardappelen met maïs- of gerstemeel, soms wordt overdreven
eiwit toegevoegd, groote hoeveelheden haver met boonen en erwten. Deze
overdreven eiwitvoeding kan aanleiding geven tot ziekteprocessen, waarvan
er één, onder den naam van hoefbevangenheid. algemeen bekend is. Deze
ziekte kan in lichten graad verloopen, doch meestal veroorzaakt ze ernstige
algemeene verschijnselen, die de eigenaar niet licht over het hoofd zal zien.
Hoe het verloop ook zij, steeds gaat er een meerdere of mindere ver-
plaatsing van het hoefbeen mede gepaard; het kantelt om zijn dwars-as,
waardoor het toongedeelte van dit been naar beneden zakt en in meerdere
of mindere mate op de zool gaat drukken ; het gevolg daarvan is gevoelig-
heid in het toongedeelte van den hoef. Bij erge gevallen zien w^e, nadat de
algemeene ziekteverschijnselen zijn geweken, geleidelijk uitwendige ver-
anderingen aan den hoef ontstaan: een verdieping onder den kroonrand,
knolvormige verdikking van den toon, doorzakken van de zool, enz., die
gezamenlijk het beeld vormen van den knolhoef en als zoodanig dient be-
handeld te worden. Maar ook wanneer uitwendig geen veranderingen aan
den hoornschoen te zien zijn, zal men deze verplaatsing kunnen opmenen
aan den gang van het paard; het zet het achterste gedeelte van den hoef
het eerst op den grond, om daarmede den schok op te vangen, wat met het
oog en het oor is waar te nemen.
Voorts zal men, door druk uit te oefenen op het toongedeelte van de
zool, het dier zien uitwijken, wat aanduidt dat het daar pijn voelt.
Dit alles geeft ons aanduiding hoe we het beslag hier moeten inrichten.
In de eerste plaats moet de zool worden beschut voor eiken druk; daarvoor
zal het toongedeelte van het ijzer breed moeten zijn, met een flinke af-
helling, terwijl men, bij het besnijden van den hoef, de zool in den toon
zal sparen. Kalkoenen, of verdikte takken, mogen hier niet worden gebruikt
en onnoodig lange ijzers moeten worden vermeden; een glad ijzer met iets
breede takken is aangewezen. Voorts moet de eigenaar er op worden op-
merkzaam gemaakt, dat hij geregeld de zoolholte goed reinigt van mest,
turfmolm, zand of klei.
OPLEIDING HOEFBESLAG.
In den laatsten tijd wordt meer en meer de aandaclit gevestigd op de
onvoldoende wijze van opleiding der hoefsmeden en niet ten onrechte, want
niettegenstaande al de moeite, die er voor wordt gedaan, blijft het lapwerk.
Toen men voor een 20-tal jaren geleden er eindelijk toe overging om
aan het hoefbeslag leiding te geven en begreep, dat daarvoor onderricht
in de eerste plaats noodig was, begon men met het oprichten van cursussen,
waar de leerlingen in 10 tot 12 lessen het theoretisch en het practisch
hoefbeslag werd onderwezen. In de eerste jaren leverden deze cursussen
vrij gunstige resultaten, omdat de besten der smeden gaarne de gelegenheid
aangrepen om zich verder te bekwamen en ook om een meer wetenschap-
pelijke opleiding te krijgen, waardoor zij beter inzicht verkregen ia de
functies van den hoef en veel voor hen duidelijk werd, wat vroeger onver-
klaarbaar was.
Na eenige jaren werden de uitkomsten van deze cursussen minder, omdat
nu ook de mindere broeders, door concurrentie gedreven, meenden dat zij
zoo'n diploma moesten zien te halen en daarvoor in hoofdzaak een cursus
gingen volgen; hun geoefendheid was minder, hun doel gericht op het
diploma. Maar ook de eischen stegen, waarom dan ook in de meeste plaatsen
de cursus werd verlengd tot een tweejarigen, waardoor dus de oefentijd
werd verdubbeld.
Toch voelt men overal in den lande, nu bijna iedere smid, die eenige
dienstjaren kan laten gelden, een diploma bezit en alleen jongeren aan de
beurt zijn om een cursus te volgen, dat deze opleiding niet voldoende is
om hen tot goede hoefsmeden te vormen. Te meer komt dit voor den dag,
nu de machinale hoefijzers, die door voortdurende verbetering een bruik-
baren vorm hebben gekregen, algemeen in gebruik komen en in vele
smederijen zoo goed als geen hoefijzers meer uit de hand worden gemaakt;
de jongeren missen dus de gelegenheid om een goed hoefijzer te leeren
maken en dit kan hun in die enkele lessen van een cursus niet worden
geleerd.
Toch is deze factor voor de vorming van een goeden hoefsmid nood-
zakelijk, want al zal in de toekomst het machinale hoefijzer algemeen in
gebruik komen, zoo moet de smid toch een goed ijzer kunnen maken, om-
dat er steeds gevallen voorkomen, waarbij het eerstgenoemde ijzer niet kan
worden gebruikt en hij zich toch moet kunnen redden. Maar ook bij het
gebruik van machinale ijzers zal hij dezen, die allen volgens één standmodel
zijn gemaakt, moeten omzetten naar den vorm van den hoef en om dit
goed te kunnen doen, moet hij geoefend zijn in het maken van hoefijzers.
Naast deze cursussen, die verreweg de meest gediplomeerde smeden
leverden, bestaat er gelegenheid tot opleiding :
a.nbsp;aan de militaire hoefsmidsschool te Amersfoort;
b.nbsp;aan enkele particuliere smederyen;
c.nbsp;aan 's Bijks veeartsenijschool te Utrecht.
Aan al deze inrichtingen is de oefentijd 5 maanden of te wel 140
arbeidsdagen, tegen een 20—25 halve dagen die de cursussen bieden.
Aan de militaire hoefsmidsschool te Amersfoort werden op verzoek van
de Landbouw Maatschappijen in het eerst enkele plaatsen opengesteld voor
de opleiding van burgerhoefsmeden, welk getal langzamerhand is uitgebreid.
Gaarne breng ik hier een eeresaluut aan deze inrichting, die zulke uit-
stekende krachten op gebied van het hoefbeslag heeft geleverd, — de leeraren
en onderwijzers daarvoor den grootsten lof. Deze inrichting echter is en
blijft een militaire, geheel gebaseerd op de nooden van het leger en dit
is de reden dat deze inrichting, die mede tot de beste der bestaande
opleidingsplaatsen behoort, niet de meest geschikte is voor de vorming en op-
leiding van burgerhoefsmeden.
Het theoretisch gedeelte van het onderwijs loopt in hoofdzaak in één lijn
en waar de burgerpraktijk andere eischen stelt, kan dit gemakkelijk worden
aangegeven, zoodat dit onderdeel door mij hier wordt uitgeschakeld.
In de praktijk echter zitten de bezwaren. De heeren onderwijzers zijn
bekwaam genoeg in hun vak, om goed practisch onderwijs te geven en de
vele militaire hoefsmeden die ik ken, zouden ook in de burgerpraktijk met
eere een plaats innemen; daar knelt het niet, doch in het materiaal dat de
leerlingen te verwerken krijgen, ligt het bezwaar.
Aan de militaire hoefsmidsschool te Amersfoort worden militaire paarden
beslagen. Deze behooren voor een groot deel tot het lersche ras, waarvan
de voeten anders van vorm zijn, dan van de landbouwpaarden, waarmede
de burgerhoefsmid in hoofdzaak te doen krijgt. Maar ook bij de inlandsche
paarden, die voor het leger zijn opgekocht, ondergaan de hoeven, door
gebruik en verpleging, veranderingen, waardoor de oorspronkelijke vorm
gewijzigd wordt. Dit is het materiaal, waarop de leerling gedurende bijna
een halfjaar zich oefent, dit is het model, dat in zijn brein vastroest en
waarnaar hij het hoefijzer leert vormen. Het besnijden van den hoef, het
maken en onderleggen van het ijzer geschiedt volgens militaire eischen;
daar gaan zijn handen naar staan. Nu kan en zal de instructeur hem wel
telkens voorhouden, dat ingeval zulk een hoef voor de burgerpraktijk moest
worden beslagen, het beter was zus of zoo te besnijden, het ijzer iets langer
te nemen, garnituur te geven enz., doch dit is theorie, want oogen en handen
oefenen zich op het militaire paard en beslag.
Wanneer nu deze leerlingen in de burgerpractijk komen, zullen zij lang-
zamerhand wel leeren dat hier andere behoeften gelden en zullen het op
den duur ook goede burgerhoefsmeden worden, doch het onderricht had
in eens in die richting kunnen en moeten gaan, zooals het kan gebeuren,
wanneer er burgerhoefsmidsscholen worden opgericht. En dit wordt door
de gelegenheid tot opleiding in Amersfoort tegengewerkt, omdat zij een
deel der leerlingen tof zich trekt. In de laatste nummers van „ De Hoefsmidquot;
is deze zaak reeds uitvoerig besproken; toch heb ik gemeend op mijn
manier het nog eens ter sjjrake te mogen brengen, om nogmaals aan te
toonen, dat het niet gaat tegen de militaire hoefsmidschool of hare leeraren,
doch voor de zelfstandige opleiding der burgerhoefsmeden.
De particuliere hoefsmidsscholen hebben het bezwaar, dat de leerlingen
kunnen worden uitgebuit voor het winstmaken in het bedrijf van de
eigenaars en de mogelijkheid bestaat, dat het onderwijs daaronder lijdt.
De vorming aan 's RijJvS veeartsenijschool is tweeërlei:
1.nbsp;enkele hoefsmidsleerlingen kunnen de colleges in hoefbeslag volgenen
zich practisch oefenen in de smederij ;
2.nbsp;wordt er sinds enkele jaren een cursus gehouden tot opleiding voor
onderwijzers in het hoefbeslag.
De sub 1 genoemden vormen een zóó klein getal, dat het buiten rekening
kan blijven; het tweede kan meer een vervolgcursus voor gediplomeerde
hoefsmeden worden genoemd, die aanleg, geld en tijd er voor hebben om
er aan deel te nemen, met het speculatieve vooruitzicht later als onder-
wijzer benoemd te worden.
Wij zien dus, dat er vele wegen openstaan voor den smid, om zich te
vormen en toch is men er over het geheel niet mede tevreden.
In het laatste nummer van dit tijdschrift geeft de heer Eoodvoets een
anderen weg aan, door de opleiding te koppelen aan de bestaande ambachts-
scholen. Geheel duidelijk is mij de bedoeling niet; is het de bedoeling
daaraan een cursus te verbinden in hoefbeslag, zooals thans vanwege de
Landbouwmaatschappijen wordt gegeven, of wel een cursus van 4 a 5
maanden, zooals aan een hoefsmidsschool ? Beide gevallen kan men zich
denken aan een ambachtsschool verbonden; doch is deze samenvoeging een
gewenschte oplossing voor de opleiding der hoefsmeden? llijns inziens niet
en wel omdat voldoende materiaal ter beslag zal ontbreken en vele ambachts-
scholen niet zijn ingericht om het onderwijs in het hoefbeslag geheel tot
zijn recht te doen komen.
Wil men dit onderwijs goed inrichten, dan zou m.i. de volgende weg
dienen te worden ingeslagen.
Aan de ambachtsscholen wordt onder de leervakken opgenomen of wel
als vrije klasse voor de leerlingen der hoogste klassen (smidsambacht) in-
gevoerd: miderricM in dc beginselen van het hoefbeslag.
Daaronder moet dan worden verstaan, in de eerste plaats het leeren
smeden van hoefijzers en voorts zouden, op demonstratie-lessen, door den
onderwijzer doode hoeven kunnen worden besneden en daarop aangetoond
worden de ligging van het ijzer en zijn onderdeelen, ten opzichte van den
hoef. Verder zou daar moeten worden behandèld de samenstelling van den
normalen hoef en het normale hoefbeslag.
De leerlingen, die een dergelijk onderwijs met vrucht hadden bijgewoond, ■
zouden daarvan een aanteekening kunnen krijgen op hun diploma eind-
examen.
Deze leerlingen komen nu bij de smeden in de praktijk en zullen daar
reeds dadelijk bruikbare krachten blijken te zijn, die het practisch werk
zullen aanpassen aan het geleerde.
Na een 3-tal jaren in de praktijk werkzaam te zijn geweest, moet voor
deze menschen de gelegenheid bestaan zich verder te bekwamen.
Daarvoor zal dan het meest gewenscht zijn, dat er eenige hoefsmidsscholen
worden opgericht, zoo mogelijk in een der groote steden van elke provincie..
Het groote bezwaar voor deze scholen is steeds geweest de kosten, die het
volgen van een halfjaarlijkschen schooltijd voor de leerlingen medebracht en
de gemakkelijke concurrentie der hoefbeslagcursussen.
Met boven aangegeven vóór-onderricht echter zouden deze hoetsniids-
scholen, met uniform leerplan, van deze leerlingen in 3 maanden- goede
hoefsmeden kunnen vormen en de onkosten en tijdsverlies zouden tot de
helft zijn verminderd.
Maar dan ook zouden alle veirdere i cursussen moeten vervallen en zou aan
die scholen een rijks-diploma moetfen Jkunnen worden uitgereikt, dat waarde
had voor den bezitter en vertrouwen' gaf aan de paardenhouders.
Voor de oprichting dezer schoten zou ter plaatse een goed beklante
hoefsmederij moeten worden overgenomen, zoo mogelijk met behoud, bij
voldoende ontwikkeling, van den .eigenaar als werkkracht. Dit is^ noodig,
omdat het groote bezwaar bij eiken vorm van opleiding is en steeds zal
zijn, voldoende beslagsmateriaal en dat hebben de gewone cursussen voor
gehad, dat zij in een beklante smederij werden gehouden en zoodoende
meestal over een voldoend aantal paarden konden beschikken.
Zoodra er voor het onderwijs regelmatig onttrekking van paarden moet
plaats hebben aan de rondwonende smeden, dan krijgt men de tegenwerking
van dezen, die, gesteund door den Bond van Smedenpatroons, een strijd
aanbinden, die niet ten gunste werkt op het onderwijs.
Ik hoop dat het bovenstaande aanleiding mag geven tot verdere gedachten-
wisseling, doch spreek daarbij den wensch uit, dat deze zakelijk moge
blijven en zonder persoonlijke inmenging. Laten wij overtuigd zijn, dat het
ons allen te doen is om het zoo prachtige hoefsmidsvak, dat zoo zeer mis-
kend wordt, te verheffen en te verbeteren; dan kan door samenwerking
veel goeds tot stand komen en daarmede het bedrijf op wetenschappelijk,
practisch en tinantieel peil worden gebracht.
STAND VAN JvOOT-, KROON- EN HOEPBEEN.
(In no. 13 „Het Paar^quot; van 27 Maart j.1. komt over bovemtaaud onder-
werp het volgende ingezonden stuk voor. R e d.)
Het artikel, voorkomende in „Het Paardquot; van den 6den dezer No. 10,
handelende over hoornscheuren enz. van H. v. L. en overgenomen uit „De
Hoefsmidquot;, geeft mij aanleiding op' het navolgende de aandacht te vestigen
van houders van paarden, ook ten einde hun belang en dat van deze trouwe
dieren te bevorderen.
Ik doe dit omdat ik reeds vele en vele jaren heb gestreden om het om-
gekeerde te verkrijgen van hetgeen in den regel geschiedt, bij het besnoeien
en beskan van den voet. Zooals genoegzaam bekend is, is de behandeling,
van de benedengewrichten van het paard van het grootst gewicht voor de
bruikbaarheid en de veiligheid van het paard, en toch zijn er zoo weinige
eigenaars van paarden voldoende op de hoogte van de eischen, die men rede-
lijkerwijze mag stellen.
De normale, gezonde toestand en ligging van koot-, kroon- en hoefbeen,
bij loodrechten stand van de pijp, is dat zij in ééne aslijn liggen, die onder
45» den bodem snijdt.
Staan koot en kogel meer naar voren, dan met dezen stand is overeen
te brengen, dan loopt de aslijn van koot- en kroonbeen, hetzij steiler of minder
steil, dan die van het hoefbeen. In eerstgenoemd geval staan koot-en kroon-
Fig. 3.
Doorgezakte koot,
aslijn sterk gebroken
been te steil en vormt hun aslijn eene gebroken lijn met die van het hoefbeen
(fig. 2). In het laatst geval staan koot en kogel meer naar achteren, dus wat
men noemt met doorgezakten koot, en dan is de aslijn van koot en kroon-
been veel scherper dan 45quot; (fig. 3).
Wat moet men nu doen om aan beide afwijkingen van den normalen stand
tegemoet te komen ? In het eerste geval (fig. 2) moet de toon zooveel moge-
lijk worden ingekort en van een sterker opzet worden voorzien. Bij onbeslagen
paarden laat men de drachten zoo hoog mogelijk staan of beslaat ze met
ijzers die aan de takken verdikt zijn. In het tweede geval doet men juist
het omgekeerde.
Niettemin zijn er velen van een omgekeerd gevoelen. Onderstaande schets-
teekening (lig. 4) kan wellicht een in mijn zin gunstigen invloed hebben op
hun oordeel.
Als voorbeeld nemende het te steil gekoote paard: ver-
dikt men dan de takken van het ijzer — echter niet door
kalkoenen maar door naar voren dun uitloopende verdik-
kingen — dan gaat, bij te steileu koot, alles draaiende om
het punt a: h met den straal ah naar 6'
(t „ „ „ ad ^ d'
c , „ „ fls c „ c' en
wordt de aslijn] van koot-, kroon- en hoefbeen weer
normaal.
Bij doorgezakten koot handelt men juist omgekeerd.
Voor degenen, die aan het vorenstaande twijfelen zeg ik: beproef het, maar
komt mij als tegenspraak niet aan met opvattingen of theorieën van ge-
leerde heeren in boeken vermeld.
Ik zou er zelfs onder dezen kunnen noemen, die het aanvankelijk oneens
met mij waren, doch toen ik bovengenoem.d schetsje op het bord teekende,
zich lieten overtuigen.
Op één punt wensch ik nog te wijzen, namelijk dat het is aan te bevelen,
niet op eenmaal tot uitersten over te gaan. maar geleidelijk.nbsp;v. H.
Fig. 1.
Normale stand,
aslijn ongebroken.
Flg. 2.
Te steile koot,
aslijn gebroken.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 20 Mei is vertrokken
de leerling H. Pesman van Rasquert met een voor de praktijk en theorie
„goedquot; getuigschrift, — op 28 Mei verliet de leerling J. van Ellen van
Noordhorn de inrichting met een voor de practijk „goedquot; en theorie „zeer
goedquot; getuigschrift. — Op 23 Mei is als leerling toegelaten: E. Boerema
van Roden.
Mede houden thans aan de inrichting verblijf de leerlingen: M. Bennema
van Pieterzijl, B. Smid van Nieuwolda en S. Rosema van Peize.
— Het beslag in bergstreken Het is verklaarbaar dat bij het veelvuldig
trekken tegen de hoogte op extra veel van de buigpezen wordt gevergd.
In aansluiting hiermede is het eveneens verklaarbaar dat in dergelijke streken
tal van paarden worden aangetroffen met een stokkerigen koot, — ja zelfs
een overkooten stand, en dat om dergelijke paarden voor den dienst bruikbaar
te houden ijzers worden ondergelegd met verlengde toonstukken, ja zelfs
snavelijzers.
Bij een tocht door Zuid-Frankrijk, welke wij in de afgeloopen weken
mochten maken, is ons een en ander opnieuw bewaarheid.
— Cursus in hoefbeslag te Appiiigedam. Zaterdag 21 Maart werd
aan de Ambachtsschool te Appingedani het eindexamen gehouden van den
2-jarigen cursus in hoefbeslag, welke op initiatief van de daar bestaande
afd. der Smedenbond met rijkssubsidie was tot stand gekomen. De examen-
commissie bestond uit de heeren: J. Plet, veearts te Heerenveen, H. A.
Kroes, veearts en leeraar aan de Middelbare Landbouwschool te Groningen,
leider van den cursus, en M. Ritsema, gediplomeerd onderwijzer in practisch
hoefbeslag, aan wien de practijk was toevertrouwd.
Aan het examen namen 12 smeden deel, terwijl aan 9 daarvan een diploma
kon worden toegekend en wel 2 met zeer goeden, 5 met goeden en 2 met
voldoenden uitslag.
Het practisch gedeelte van het examen werd bijgewoond door den heer
Schalij, Rijkslandbouwieeraar te Groningen en door het bestuur der boven-
gemelde afdeeling van den Smedenbond, de heeren Rouaan, Gorter en van
der Molen.
De namen der geslaagden zijn: E. Eigenberg te Krewerd, W. F. Lezeman
te Stedum, met zeer goeden, H. Westerdijk en D. Nieborg, beide te Over-
schild, G. Wiersema te Uithuizermeeden, G. Veenstra te Appingedam, F. Vonk
te Oldehove, met goeden, K. ter Veer te Spijk en E. Mulder te Godlinze
met voldoenden uitslag.
— Uti'ücht. Hoefbeslagcursus, vanwege het Genootschap van Landbouw
en Kruidkunde gehouden.
Aantal deelnemers aan het 2e gedeelte: 7. E.xamen op 28Maart. Geslaagd:
W. L. Koopman te Utrecht, J. J. van den Hoven te Utrecht, D.J. Niessen
te Vleuten, Jac. Burgers te Everdingen, N. C. van Eamselaar te Schalkwijk,
P. J. Okkerman te Kockengen en G. P. van den Hurk te Utrecht. M.
—nbsp;Arnhem. Hoefbeslagcursus, vanwege de Geldersch-Overijsselsche Maat-
schappij van Landbouw gehouden.
Aantal deelnemers aan het le gedeelte: »11. Examen op 4 April. Geslaagd
voor het 2e gedeelte: P. Kruithof te Ede, G. M. Kaashoek te Eandwijk,
M. Raterink te Dinxperlo, A. Schipper te Arnhem, P. W. Venderbosch te
Varsseveld, D. Hendriks Dz. te Veenendaal, H. J. Beumer te Euurlo, H.
Wolters te Eheden, J. ten Hoopen te Geesteren bij Borculo en S. van de
Pol te Opheusden.nbsp;M.
—nbsp;Friesland. De Vereeniging „Het Priesch Paardenstamboekquot; heeft een
aanbevelingslijst gepubliceerd van gediplomeerde hoefsmeden in de provincie.
Op deze lijst komen de namen van 133 personen voor.
—nbsp;Gladheid van bestratingsmaterialen. In het bouwkundig weekbl. „De
Opmerkerquot; van 14 Mrt. j.1. komt een uitvoerig artikel voor over dit onder-
werp. Opgave wordt gedaan van het wrijvingscoëfficient in drogen en natten
toestand van verschillende bestratingsmaterialen en waarbij wordt opgemerkt
dat een zeer stroeve bestrating leveren: Niedermendige basalt-lava-keien,
Waalklinkers en Ourthe of Grauwacke keien, — een vrij stroeve bestrating:
Zweedsche granietkeien, Asphalt en hout (gemiddelde van Djati enJarrah),
— een gladde bestrating: Quenastkeien, — een gevaarlijke gladde bestrating:
Scoriae-bricks.
—nbsp;Vereenigde Staten. Volgens „Iron Agequot; heeft de productie van ruwijzer
in Maart 2.348.000 ton bedragen tegen 1.889.000 ton in Februari. Er waren
327 hoogovens in bedrijf tegen 281 in Eebruari. Het dagelijksch productie-
vermogen der hoogovens bedaaagt 67.000 ton. Men verwacht, dat, zoo de
onbevredigende prijzen en de geringe vraag van thans blijven aanhouden,
het vraagstuk van de verlaging der arbeidsloonen in de ijzer- en staalnijver-
heid ernstig aan de orde zal komen. Enkele kleine fabrieken zijn reeds tot
eene verlaging der loonen overgegaan en is de Vraag ook ter sprake
gebracht op een te Pittsburgh gehouden bijeenkomst van drie onafhankelijke;
staalmaatschappijen. Het algemeen gevoelen is dat de staat van het aantal
onuitgevoerde orders der staaltrust voor Maart eene belangrijke vermindering
te zien zal geven. De staaltrust werkt, wat blokken staal betreft, met
70 °jo van haar capaciteit.
— Zweden. Zooals te verwachten was, is 1913 in vele opzichten voor de
ijzermarkt een recordjaar geweest. Met uitzondering van Lancashire-ijzer,
hetwelk aanvankelijk in prijs is gedaald, is het eveneens een goed jaar geweest.
De productie heeft die van 1912 belangrijk overschreden.
De hoogovens leverden 735.000 ton gietijzer, of 38.100 ton meer dan ge-
durende 1912, en van gietstaal, weiijzer en ruwe rails is geproduceerd
736.200 ton, of 79.700 ton meer dan gedurende 1912.
Ook de export wijst hoogere cijfers aan. De totaal export van Zweedsch
ijzer en staal bedroeg gedurende 1913 502.600 ton, n.1. gietijzer, kiezelijzer
en „Spongy-ironquot; 207.500 ton of ca. 41 pCt.; gietstaal en ruwe staven
welijzer 54.800 ton. of ca. 11 pCt. ; gewalst en gesmeed ijzer en staal
215.900 ton of ca. 43 pCt.; overige producten 7.900 ton of ca. 1.7. pCt. en
afval 16.500 ton of ca. 3.8 pOt.
De gietijzerproductie en export zijn gedurende het vierde kwartaal met
resp. 16.200 ton en 22.100 ton achteruitgegaan, vergeleken met de over-
eenkomstige periode van 1912.
Ook in de gewalste en gesmede artikelen valt eene zekere vermindering
te constateeren; daarentegen is de export van gietstaal en welijzer gedurende
het vierde kwartaal gestegen.
Sedert de November-bijeenkomst der IJzervereeniging heeft de ijzermarkt
geen noemenswaardige verandering ondergaan.
Als natuurlijk gevolg van de vroeger afgesloten, belangrijke leverings-
contracten voor exportijzer, evenals voor gewalst gietmetaal voor export, is
voor dit gedeelte der markt eene grootere kalmte ingetreden.
(Handelsberichten).
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
OVER HAND- EN MACHINEWERK.
Meermalen wordt beweerd, dat de machine het handwerk verdrijft. Meestal
echter is het tegendeel het geval, zooals
door de invoering van verschillende
machines bewezen is. Wij kunnen hier
niet over voldoende ruimte beschikken
om op dit thema nader in te gaan,
doch willen ons bepalen tot zaken,
welke onmiddellijk ons beroep raken en
daarom een korte bijdrage geven over
de fabricatie van hoefijzers.
Vroeger werden deze bijna uitsluitend
uitgesmeed van doorgelascht ijzer, van
den staaf gemaakt of van oude hoef-
ijzers (gebraden). Al deze bewerkingen
eischten echter kracht en tijd. Met de
invoering der geperste hoefijzers hield
ook in menige smederij dit werk op.
hetgeen in velerlei opzichten te betreuren was, daar hierdoor niet alleen een
arbeid verloren ging, waardoor de smid in staat gesteld werd zijn onder-
geschikten werk te verschaffen, doch ook liet het product veel te wenschen
over. Vooral dit laatste zal menige lezer kunnen bevestigen ; bij de één
is het de schematische nageling, daar is
het ijzer te dun in verhouding tot zijn
afmeting; weer een andere is de kwa-
liteit van het ijzer slecht, zoodat het
niet gelascht kan worden, enz.
Het doel van dit artikel is in hoofdzaak
om de smeden, welke over een krachthamer
beschikken, er op te wijzen, dat zij gemak-
kelijk met eigen middelen hoefijzers kunnen
maken, geheel naar hun eigen principe,
zooals de practijk hun dat geleerd heeft.
Voor dit doel eigent zich het beste de glij- of valhamer. Dit is namelij ^
de eenvoudigste en goedkoopste krachthamer. De slagen zijn te regelen
door het hoog of laag neerkomen van den hamer. De hamer glijdt hierbij
nauwkeurig tusschen de voeringstangen, zoodat een
zijdelings verschuiven, zelfs van een millimeter, niet
kan voorkomen.
Voor het doel, dat wij ons voorstellen, is een hamer-
gewicht van 100 K.G. zwaar genoeg. De slaghoogte
is ook hierbij van eenigen invloed, welke ongeveer
3 meter moet bedragen. Wil men de slagen minder
laten inwerken, dan ligt men den hamer minder
hoog op. Meestal neemt men voor matrijs werk de
eerste slagen krachtig, terwijl de andere slagen
aünder sterk zijn voor het loswerken van het voorwerp.
Fig. 1 vertoont een normaal hoefijzer, waarin bij a een vei-dikking is
aangebracht; deze versterking is voor hoefijzers zeer gewenscht en wordt
verkregen door het ijzer van b naar a te verwerken. De fabricatie gaat nu
als volgt: de staaf wordt gebogen door middel
van een werktuig, dat in fig. 6 geteekend is.
Het ijzer wordt roodheet gemaakt en gebogen,
zooals duidelijk uit genoemde figuur is te zien,
en door de pijl wordt aangegeven. Moet het
ijzer korter worden, dan verkrijgt men dit, door
bij i een stukje ijzer onder te leggen ; het geheel
kan in een aambeeld of gatenschijf geplaatst
worden.
Nadat het ijzer de gewenschte ruwe vorm
bezit, legt men het in de matrijs, naar fig. 3 of 4, en slaat den hamer met
de daarin vastgespiede bovenmatrijs op het ijzer. Het gearceerde in die
figuren vertoond het reeds ingeslagen ijzer. Het onderscheid der beide ijzers
bestaat daarin, dat het hoefijzer volgens fig. 3 in tegenovergestelde richting
TL
r
1_
A
TL
V
P
conisch is als de hoef; echter is het
gemakkelijker te maken, daar het op
deze wijze gemakkelijk uit de matrijs
lost. Zooals men ziet is de nageling
in het onderstuk bij n, terwijl in het
bovengedeelte bij f de uitronding o
is bevestigd. Opdat deze afronding
ook werkelijk en gemakkelijk in het
ijzer ingeperst wordt heeft men bij r in het middenstuk een verdieping
gemaakt, waarin het overtollige ijzer gedreven wordt, dat door een scherpe
kant li afgesneden wordt. Fig. 2 vertoont de matrijs van boven gezien.
6 | ||
1 |
1 | |
1 |
, ............1 | |
iiir | ||
1 | ||
i • |
1 |
n
waaruit blijkt, dat deze door iederen smid uit verschillende stukken kan
worden samengesteld en waardoor het ook mogelijk is verschillende modellen
en nummers te slaan. Fig. 5 daarentegen vertoont de conisch, zooals de
hoef verloopt. Voor regelrechte massa-fabricatie is het echter noodzakelijk
de matrijs uit één stuk te maken, hetgeen meer arbeid vraagt en vooral
door bekwame handen moet geschieden.
De ondergeteekenden betuigen bierbij aan den Weledelgestrengen
Heer Dr. GALLANDAT HUET, paardearts aan de Rij- en
Hoefsmidschool, en aan jden baas en de onderbazen der genoemde Inrichting,
hun dank voor het [van hun genoten onderricht.
K. VAN DER MAAR.nbsp;D. J. WENTINK.
K.ÈTEN VEEN.nbsp;H. MEMELINK.
H. N. SMIT.nbsp;G. J. WEGGELAAR.
O / | ||
O |
// ° ^ \ O | |
/ m | ||
° quot; i 1 | ||
O |
\ |
\ quot; / / ^ |
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de clieinicalien-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in .,De Hoef-
smidquot; opgenomen.
MMt biiyerflieiisle voor Hoefsnefle
II
is een geïllustreerd weekblad
voor lokkers, houders en lief-
liebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het bevat artikelen
over: verpleging en voeding,
rijden onder den man en van
den bok, verslagen van rijkskeuringen, coneonrsen-hippique, land-
bouwtentoonstellingen in binnen- en buitenland, paardenkennis,
fokkerij, hoefbeslag, paardenhandel, rennen en harddraverijen op de
lange baan, terwijl er tevens een vraagbaak aan is verbonden, zoodat de
abonnè's op het geheele. gebied, waarover het Blad handelt, vragen kunnen
stellen, die door speciale deskundigen voor de onderscheidene rubrieken
KOSTELOOS worden beantwoord.
Onder de abonnè's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral ge-
schikte onderwerpen van bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers, die
bij het beslaan hunner paarden, tegenwoordig zijn. Het abonnement bedraagt
echter franco huis f 5.— per jaar, f 1.25 per kwartaal, waartegen menigeen
opziet. Dit behoeft nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar
wat handig wordt aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen,
die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gele-
genheid om de aandacht op „HET PAAEDquot; te vestigen en van tijd tot tijd
Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.
Proefnummers on voorwaarden betreffende provisie op aanvrage
gratis te bekomen bij den uitgever van „Het Paardquot; te's-Gravenhage.
De groote vraag om bet hoefbeslag bruikbaar te hebben, zoowel voor de
paarden als voor de wegen, heeft in Engeland aanleiding gegeven tot het
Uitschrijven van een belangrijke prijsvraag, waarvan de résultaten met groote
belangstelling worden tegemoet gezien. Dezelfde vraag heeft de A. N. W. B.
er toe geleid om een commissie samen te stellen uit paardenkenners en
ingenieurs, waardoor een rapport is ontstaan, dat namens genoemden Bond
door den heer H. J. C. van Lent te Tiel in een groot aantal plaatsen
van Nederland voor hoefsmeden en andere belangstellenden is besproken.
Daarbij is inzonderheid nadruk gelegd op het feit, dat er veel te veel kal-
koenen worden gebezigd en deze voor de wegen altijd schade opleveren, —
voor de paarden in den regel overbodig en nadeelig zijn te achten en ten
slotte voor de hoefsmeden dienoverkomstig meestal nutteloozen arbeid geven.
De zeer uiteenloopende bestrating levert voor de gebruikspaarden in de
groote steden een ernstig bezwaar op, terwijl uit een oogpunt van gladheid
rondgelegde straten met scoriae-bricks nog het ellendigste zijn. Korten tijd
geleden zagen wij op den hoek van de Charlotte de Bourbonstraat te
's-Gravenhage, vlak bij den overweg der Staatsspoor, een paard voor een
Wagen vallen, dat pas na geruimen tijd met behulp van zakken en kleeden
eenigen steun kon worden verstrekt om weer overeind te komen. Eindelijk
zal dan ook op grond van treurige voorbeelden, waarvan wij hier één aan-
haalden, in den Gemeenteraad te 's-Gravenhage worden overwogen, om van
dezen vorm van bestrating geen gebruik meer te maken.
Het beslag met kurkzolen neemt in den laatsten tijd toe en wij zagen bij
den hoefsmid H. Weijermans, Zieke 161, te 's-Gravenhage, op vlotte
en goede wijze het aanbrengen van dergelijke zolen, waarover van verschil-
lende zijden gunstige verklaringen waren afgelegd. Wij zagen oude zolen
onderweg nemen, die zich werkelijk zeer goed in de straalgroeven en tegen
de ondervlakte der zool hadden aangepast en geruimen tijd goed waren
blijven liggen, totdat het ijzer versleten was geraakt. De heer W. deelde
ons mede, dat hij de zolen oorspronkelijk naar den benoodigden vorm had
besneden, doch dat in den laatsten tijd het hem veel beter voldeed door ze
met een zaag te bewerken dan met het mes. Wij zagen goedsoortige kurk
en de hoefsmid vertelde ons, dat hij van deze soort elke zool leverde voor
10 cent per stuk. Indien hiermede de smid werkelijk voldoende verdienste
heeft en regelmatig dergelijke kurk kan worden geleverd, dan komt het
ons voor op dit oogenblik, voor de gewone gebruikspaarden in de groote
steden, een der meest eenvoudige en meest bruikbare beslagvormen te zijn.
Het is volgens Lungwitz gewenscht om de ijzers bij de verzeneinden een
ietsje bij te draaien om het losraken der zolen te voorkomen, doch de heer W.
noemt zulks geen vereischte en doet het dan ook niet. Deze worden aan den buiten-
rand iets schuin bijgewerkt en wel zoo, dat de bovenvlakte, die tegen de hoefzool
moet drukken, iets grooter van omtrek is dan de ondervlakte, terwijl het
natuurlijk aanbeveling verdient om de afhellende vlakte van het hoefijzer
nauwkeurig en gelijkmatig te smeden en te laten doorloopen tot aan het
einde der takken. De kurkzool moet volgens Lungwitz eerst in heet water
Worden gedompeld, alvorens te worden ondergelegd, doch ook dit is vclgens
W. met noodig, terwijl de verzorging van den hoef, wat reinigen en in-
smeren met bruine teer aangaat, bekend kan worden verondersteld.
Het zal ons aangenaam zijn van onze lezers, die ervaring met kurken
zolen hebben opgedaan, hierover eenig bericht te mogen ontvangen.
VERSCHILLENDE ZIENSWIJZEN OMTRENT BESLAG BIJ
AFWIJKENDEN STAND.
In het weekblad „Het Paardquot;, no. 16, 17, 18 en 19 vanWU, komen achter-
eenvolgens de volgende ingezonden stukken voor:
Mijnheer de Hoofdredacteur.'
Naar aanleiding van het uit de Maart-aflevering van „ De Hoefsmid quot; over-
genomen stuk in „'HetFamp;aiiquot;, handelende over het: „Beslag bij de keuringenquot;
door H. V. L., acht ik het gewenscht, als vervolg op mijn ingezonden stuk
in No. 13 van „Het Paardquot;onder het hoofd : Stand van koot, kroon en hoefbeen,
alsnog een ieder, die geneigd [mocht zijn de zienswijze van H. v. L. voor
juist aan te nemen, uit te noodigen, zonder voor- of tegeningenomenheid,
zijne gedachten te laten gaan, over hetgeen door mij werd beweerd, geheel
in tegenstelling met de zienswijze van eerstgenoemden Heer.
In eerstvermeld stuk „Beslag bij keuringenquot; staat het navolgende (11de
en 12de alinea):
„Bij weeke kootstelling zal men den toon inkorten en de ijzers zoo lang
„mogelijk nemen, zoo noodig achter iets verhoogen.
„Bij steile kootstelling den toon sparen en de verzenen de natuurlijke
„afslijting geven, door een toonstukje aan te leggen.quot;
Ik beveel een ieder aan, die de kootstelling van zijn paard wenscht te
verbeteren, juist het omgekeerde te doen; namelijk in het eerste geval den
toon weinig in te korten, de drachten zooveel mogelijk ; in het tweede geval
den toon zooveel mogelijk in te korten, en de drachten zooveel mogelijk te
verhoogen, d. w. z. niets of nagenoeg niets af te nemen en desnoods de ijzers
daar ter plaatse te verdikken.
Het verhoogen der drachten doet
de koot meer doortreden; het verlagen
doet de koot steiler staan.
In fig. 4 van mijn ingezonden stuk
in No. 13 van „Het Paardquot;1 heb ik
getracht aanschouwelijk aan te toonen,
hoe de koot meer doortreedt, door
het hoog houden der drachten of ver-
dikken van het ijzer. Hiernevens zij nog
eens, misschien ten overvloede, figuur-
lijk aangetoond, wat er gebeurt als
men de drachten verlaagt bij doorge- _
zakten stand van de koot.
De beervoetige stand zij b.v. voorgesteld door a c d e fop den bodem flamp;.
Verlaagt men nu de drachten dan komt, met den straal a b, b in b'
1nbsp; Overgenomen in de vorige afl. van „De Hoefsmidquot;. Red.
-ocr page 59-met den straal « c, c in c'; met den straal ad, d in d'. Alles draaiende om
liet punt a.
De nieuwe stand van den voet wordt dan a b' c' d' e ƒ, op den bodem aö'.
De koot nadert nu den normalen stand , bet paard meet hooger, de pezen
zijn minder gespannen.
Zij, die een dergelijk paard ijzers met verdikte takken of hooge kalkoenen
onderleggen, met het doel het paard bij de keuring grooter te doen meten,
verkrijgen juist het omgekeerde van hetgeen zij verlangen, omdat de koot
dan nog meer doortreedt.
Bij paarden, die te steil in de koot staan, moet men de drachten zoo
hoog mogelijk houden, d.w.z. er zoo weinig mogelijk van afnemen en den
toon sterk inkorten. Zoo noodig verdikt men de takken van het ijzer, en
versmalt deze desnoods indien het ijzer te zwaar mocht worden geacht. In
dit geval zal het paard iets minder meten, omdat de koot meer doortreedt,
doch dit wordt weder goedgemaakt door de dikkere ijzers.
De richting, die de kooten hebben, is m. i. een van de belangrijkste
zaken die de keurmeester in het oog heeft te houden.
Ten slotte wensch ik alleen hieraan toe te voegen dat mijn inzicht gegrond
is op eene toepassing van vele en vele jaren en dit eerst heb ontwaard
nadat ik, te goed geloovig, het verkeerde inzicht heb ontdekt. Alles werd
mü op eenmaal duidelijk, toen ik mij het geval teekende.nbsp;v. H.
(Uit „Het Paardquot; no. 16 van 17 April).
Mijne Heeren!nbsp;Velp, 22 April '14.
In Nquot;. 13 van uw blad schrijft v. H. over stand van koot-, kroon- en hoefbeen.
In Nquot;. 14 schrijft H. v. L. over beslag bij de keuringen.
En thans in N». 16 is de heer v. H. weder aan het woord.
Beide houden precies het tegenovergestelde vol.
H. V. L. wil bij lage verzenen den toon zooveel mogelijk verkorten en
het paard met dikke takken laten beslaan.
Dat heeft elke paardenman zoo geleerd.
Nu schrijft V. H. juist het tegenovergestelde en wil bij lage verzenen den
toon lang laten, desnoods het ijzer daar verdikken en niet meer aan de
takken.
Mao- ik U beleefd verzoeken uwe meening daaromtrent eens mee te
deelen in Uw blad; immers op zoo'n wijze wordt men niet voorgelicht,
doch eerder in de war gebracht.
Bii voorbaat dank en met ware hoogachting.
Uw. dw. Korthals.
Naar onze meening zijn de heeren v. H. en H. v. L. het veel minder
oneens dan zulks lijkt. De heer v. H. zoekt door het beslag verbetering
van den stand en overeenstemming van koot-, kroon-, en hoefrichting, ter-
wijl de heer v. L. in N» 14, 3i% 40« en ö-i® regel v.o. (middelste kolom van
Beslac. bij de keuringenquot;) eveneens zegt, : „te voren moeten de hoeven
worden besneden naar gelang van den stand, zoodat hoefas en voetas in
eikaars verlengde vallen.quot;
De heer v. H. bespreekt in n» 16 alleen steile en weeke kootstelling bij
gebroken hoef- en voetas, terwijl beide immers ook kunnen voorkomen
indien de richting van koot, kroon en hoef eenzelfde is. Het spreekt vanzelf
dat de aard van het besnijden en het te bezigen ijzer verschillend behooren
te zijn, alnaarmate de koot-kroon-hoefas van nature gebroken of ongebroken is.
De heer v. L. heeft reeds een antwoord ingezonden, doch de plaatsing
hiervan kan, in verband met daarbij opgegeven figuren, pas de volgende
week geschieden.nbsp;Red
CUit „Het Paardquot; no. 17 van 24 April).
BESLAG BIJ DE KEURINGEN.
In het no. van „Het Paardquot; van 17 April j.L waarschuwt de heer v. H.
voor mijn advies gegeven voor het besnijden van den hoef en het beslag
bij afwijkenden stand en komt op grond van een teekeningetje tot tegen-
overgestelden raad.
Op grond van den anatomischen bouw en de physio-
logische werking van den voet van het paard vermeen
ik bij mijn advies te mogen blijven. Beziet men den stand
van den voet van terzijde dan onderscheidt men :
1quot;. de normale kootstelUng, waarbij de voetas en de
hoefas in één lijn liggende, met den bodem een hoek
vormt van pl.m. 50 graden.
Deze normale is niet willekeurig gesteld, doch berust
op het feit dat de lichaamszwaarte, loodrecht in het
midden van den kogel vallende, gedeeltelijk wordt
overgenomen door koot-, kroon- of hoefbeen,
waarvan de as, door het hoefgewricht gaande,
midden op den straal valt, terwijl een ander
deel loodrecht naar beneden drukt, dus gedra-
gen wordt door de buigpezen en den ophangband
van het kroonbeen. De grootste last valt dus
midden in het steunvlak, het meest gunstige
moment voor hoef, kogel en pezen.
2°. de weeke kootstelUng, waarbij de hoefas
een kleineren hoek met den bodem maakt, en steeds een langen toon en
lage verzenen aanwezig zijn, valt de lichaamslast meer op het achterste deel
van den hoef. De krachtige werking van het hoefmechanisme werkt hier als
schokbreker, waardoor te sterke rekking van de pezen wordt voorkomen en
hebben deze paarden meestal een aangenamen veerkrachtigen gang.
Maar ook hebben de hoeven een sterke slijting van de verzenen, waardoor
de slijting vrij wel gelijk is aan den hoorngroei — van daar mijn advies:
Spaar de verzenen.
Om den lichaamslast, die door den voet gaat, weer zooveel mogelijk in
het midden van het steunvlak te brengen, laat ik het ijzer opschieten door
den toon in te korten, beter gezegd stomp af te breken en opzet geven, en een
lang ijzer onder te kggen. Omdat de verzenen bij weeke kootstelUng dikwijls
zóó laag zijn, dat de straal te grooten druk zou ondergaan, zeg ik nogmaals
fig. h.
200 noodig achter iets verhoogen, om den straal iets van den bodem te brengen.
Wanneer de heer v. H. aanraadt om hier de verzenen zooveel mogelijk te
besnijden en den toon weinig in te korten, dan komt zoo het idee bij mij op
dat de geachte Schrijver weeke kootstelling verwart met beersokkigheid (lig. e).
Bij weeke kootstelling zijn de verzenen meestal zóó laag, dat er niet te
besnijden valt en de toon wordt dan zoo lang dat het paard er over valt;
zoo men het advies van den heer v. H. volgt, wordt de voetas naar achter
gebroken, wat altijd uit den booze
is (zooals bijv. in figuur c, bij a).
Door in te korten, d.w.z. stomp
afbreken en opzet geven, wordt de
vorm van den hoef mooier; ik
verander niets in den stand, ver-
gemakkelijk den gang van het
paard omdat de hoef nu over den
fig. c.nbsp;toon kan rollen en daardoor spoedig
opgenomen kan worden, waardoor het klappen in de
ijzers wordt voorkomen.
, Bij steile kootstelling (fig. d) spaar ik den toon en
laat, waar het kan, de slijting van de verzenen aan de
natuur over (ik ben dus ook bang om ze te laag te
maken), welke bij de voorbereiding voor de keuringen
niet groot zal zijn. Voor gewoon gebruik geef ik voor
dezen stand aan: gelijkmatig besnijden van den hoef over-
eenkome7ide met den hoorngroei en een vlak ijzer. Denbsp;Hg. ,/.
heer v. H. wil hier den toon inkorten en de verzenen
verhoogen. Behalve dat de vorm van den hoef er niet
mooier op wordt, krijgen we hier weer een gebroken
hoefas naar voren, waardoor het paard sterker in de
pezen moet doorzakken, welke abnormale zakking spoedig
aanleiding zal geven tot pijnlijkheid, waardoor het paard
minder zal doortreden en nog steiler gaan staan in
de koot.
Bij beervoetigen stand (iets anders dan weeke koot-
fig-nbsp;stelling') zal door verlaging der verzenen, de stand
beter worden, mits de oorzaak van de beervoetigheid (fig. e) niet is gelegen
in sterke slijting of in ziekte van de pezen of van den hoef.
Tiel, 22 April 1914.nbsp;H. v. L.
(Uit „Het Paardquot; no. 18 van 1 Mei).
Mijnheer de Hoofdredacteur!
Ik wensch liever niet tot de volgende week te wachten, om eerst-kennis
te nemen van het antwoord van den Heer H. v. L. op mijne ingezonden
stukken in de nummers 13 en 16 van „Het Paardquot; en acht het beter U al
dadelijk te melden dat ik, met niet geringe verwondering in n» 17 las,
dat „naar Uwe meening de Heeren v. H. en H. v. L. het veel minder'
„met elkander oneens zijn dan zulks lijkt.quot;
„De heer v. H.quot; zegt U „zoekt door beslag, verbetering van den stand
-ocr page 62-„en overeenstemming van koot-, kroon- en hoefbeen-richting, tervi^ijl de Heer
„V. L. in n». 14, S'i'', 4''« en 5lt;ie regel v. o. (middelste kolom „Beslag bij
„keuringenquot;) eveneens zegt: ,te voren moeten de hoeven worden besneden,
„naar gelang van den stand, zoodat hoefas en voetas in eikaars verlengde
„vallenquot;.
„De heer v. H. bespreekt in n» 16 alleen steile en weeke kootstelling bij
„gebroken hoef- en voetas, terwijl beide immers ook kunnen voorkomen,
„indien de richting van koot, kroon en hoef eenzelfde is.quot; (quot;)
In de eerste plaats moet ik dus mededeelen, dat ik blijf volhouden, dat
onze zienswijzen lijnrecht tegenover elkander staan, zooals ik vroeger reeds
duidelijk heb te kennen gegeven. Dat de beenen moeten worden besneden
„zoodat hoef as en voetas in eikaars verlengde vallenquot; ben ik geheel eens
en spreekt van zelf, althans als door voetas verstaan wordt zooals ook door
ü: de aslijn die door koot-, kroon- en hoefbeen gaat, maar ik kom op tegen
de middelen die de heer H. v. L. aanhaalt om dit gedaan te krijgen; zij
zijn volkomen in tegenstelling met de mijne.
In 't kort samengevat zij gezegd: dat als de aslijn gebroken is, bij te
steile koot, zooals fig. 2 van mijn ingezonden stuk aangeeft (No. 13 van
„Het Paardquot;) de drachten hoog moeten worden gehouden
of kunstmatig verhoogd door het ijzer en dus niet verlaagd,
zooals de heer H. v. L. voorstaat en als de aslijn gebroken
is in tegenovergestelden zin, zooals fig. 3 aangeeft bij
doorgezakten koot, de drachten moeten worden verlaagd en
niet verhoogd, zooals de heer v. L. verlangt. Alzoo innbsp;/
beide gevallen het tegenovergestelde.nbsp;. ' (
Ten slotte spijt het mij dat een man, die zich voor het .......J
jacht- en terreinrijden zoo verdienstelijk heeft gemaakt als de heer
Korthals, door die tegenovergestelde zienswijze in de war wordt ge-
bracht en niet voorgelicht. Ik zou ZEd. willen aanraden, de figuren ge-
voegd bij mijne ingezonden stukken in No. 13 en No. 16 2), nogmaals aan-
dachtig te raadplegen en als hij dan nog twijfelt de praktijk; ter hulp te
nemen, om zijne overtuiging te ves-
tigen. Onder de vele paarden, die
Z.Ed. bij het jachtrijden gebruikt^
zal er wellicht een zijn, die door
veel gebruik allicht iets steiler in de
kooten is gaan staan. Door tusschen-
komst van de redactie ben ik bereid
Z.Ed. een middel aan de hand te
doen om het herhaaldelijk afnemen
van de ijzers te voorkomen.
V. H.
Vrijdag 24 April '14.
1)nbsp;Dit laatste betwijfel ik ten zeerste, terwijl ik moet opmerken dat ik in
No. 13 het tegenovergestelde geval (te steile koot) reeds uitvoerig had be-
sproken. v. H.
2)nbsp;Duidelijkheidshalve opnieuw toegevoegd. Red.
Bij vergelijking der onderscheidene figuren blijkt het o. i. overtuigend dat
-ocr page 63-Mijnheer de Hoofdredacteur!
Door de plaatsing van mijn ingezonden stuk van 24 April in no. 18
van „Het Paardquot; na dat van den heer H. v. L, van 22 dezer, heeft het er
veel van of het mijne, onder eerstgenoemde dagteekening, een antwoord is
op het zijne, hetwelk geenszins het geval is, zooals U is bekend.
Ik zie mij daarom genoopt op dat van 22 April van den Heer H. v. L.
alsnog te antwoorden, te meer daar die heer het beoordeelt, als alleen ge-
grond zijnde op een „teekeningetjequot;, terwijl Z.Ed. zich grondt op de
„anatomische en physiologische werkingquot; van den voet.
Nu gevoel ik in dit geval heel weinig voor die geleerdheid en is het mij
niet eens duidelijk wat de physiologie — dit is de leer der levensverrich-
tingen — er mede te maken heeft. Dat bij het gedeeltelijk overnemen
van den lichaamslast door de as van koot-, kroon- en hoefbeen, dit gedeelte
midden op den straal valt, zooals de Schrijver beweert, is in strijd met de
ontbinding der krachten. Het zou mij te ver voeren hierop nader in te
gaan. Wij kunnen de statica er buiten laten.
Mijn „teekeningetjequot; stelt eene doorsnede van den voet voor; het is een
wiskunstige figuur, begrijpelijk voor een ieder, die onvooringenomen is en
met de beginselen van de meetkunst eenigszins is vertrouwd.
De heer H. v. L. beweert in no. 18 — waarvan ik eerst nu kennis heb
kunnen nemen —, dat ik weeke kootstelling met beervoetigheid of heersokkigheid
verwar.
Vooreerst zij gezegd dat ik steeds heb gesproken van doorgezakte koot-
stelling*). Als deze verergert, wordt de stand beervoetig] ik verwijs hier
naar de figuren b en e van zijn antwoord.
Bij deze laatste figuur laat hij de gebroken aslijn bij voorkeur weg, die ik er nu
bij heb gevoegd (zie volgende blz. Eed.) en teekent hij in figuur eene zoo-
genaamde weeke kootstelling en een ongebroken aslijn. Dez ongebroken aslijn
kan hij alleen zoo voorstellen door in die figuur een abnormaal langen, schuin naar
voren loopenden voet en lange koot te teekenen, noodig om de aslijn ongebroken
te kunnen voorstellen, „pour Ie besoin de la causequot; het papier is geduldig. Een
de verschillende zienswijzen worden veroorzaakt doordat de heer v. H.
uitgaat van den stand met gebroken- en de heer v. L. van dien met on-
gebroken hoefas.
Het is bij keuringen herhaaldelijk voorgekomen dat eigenaren van
paarden, meestal van hengsten, waarbij te steilen stand van koot, kroon
en hoef werd aangetroffen, naar verbetering van dezen stand hadden ge-
streefd door de verzenen in te korten, en tot hun verbazing in plaats van
verbetering een nog stelleren kootstand kregen te zien. Toch is deze ver-
ergering verklaarbaar en een gevolg van een grootere spanning der buig-
pezen van kroon en hoef, die het dier kan opheffen door steiler m de koot
te saan staan en zulks dan ook doet. Eed.
(u. „Het Paardquot; no. 18 van 1 Mei).
*) En niet van weeke kootstelling! Week in de koot kan een 'paard zijn bij
alle standen van de koot; ik versta door week: niet vast.
paard dat bij uitzondering zulk een voet heeft, kan men van de keuringen ge-
voegelijk thuis houden.
In fig. e hebben wij
de voorstelling van een
beervoetigen stand,
mijns inziens onjuist.
De stand van fig. h
is veel meer beervoetig
dan die van fig. e,
welke laatste volgens
mijne verklaring in het
„teekeningetjequot;, door
middel der verlaging
der drachten al dadelijk een nagenoeg normalen stand van de koot zou
kunnen krijgen (zie de figuiu- in no. 18). De pezen worden dan ontlast —
de schortband eveneens, en het paard gaat steiler in de koot staan.
De daar door mij aangegeven meetkunstige figuur kan niet liegen; zij
stelt een doorsnede voor van pijp, koot, kroon en hoef en de verplaatsing
van alle deelen van den voet, als men ze om den toon laat draaien.
De redeneering van den Heer H. v. L. kan mijne verklaring, door „anato-
mische en physiologische werkingenquot; er bij te halen, niet wegcijferen. De
figuur is wetenschappelijk juist, begrijpelijk en onomstootelijk waar voor
iederen onbevooroordeelde, al is het maar een teekeningetje.
Ik moet hier nog aan toevoegen dat het den Heer H. v. L. te doen
schijnt te zijn om bij keuringen de voeten „mooierquot; te maken, zooals hij
zegt. Hij beveelt zelfs aan „den toon stomp af te brekenquot;. Mij komt het
voor dat het van het allereerste gewicht is de voeten der paarden zóó te
besnijden en te beslaan, dat zij zooveel mogelijk den normalen stand, met
eene ongebroken aslijn onder 45», bereiken of naderen; dan zullen de paarden
zich bij de keuring het best voordoen, terwijl het bovendien niet is aan te
nemen dat de keurmeesters, door die zoo mooi gemaakte voeten, zich in hun
oordeel zullen laten misleiden. —
En nu Mijnheer de Hoofdredacteur, ü gelieft te zeggen aan het slot van
mijn artikel van no. 18 :
„Het is .bij keuringen herhaaldelijk voorgekomen dat eigenaren van
„paarden, meestal van hengsten, waarbij te steilen stand van koot, kroon
„en hoef werd aangetroffen, naar verbetering van dezen stand hadden ge-
„streefd, door de verzenen in te korten en tot hun verbazing in plaats van
„verbetering een nog steileren kootstand kregen te zien. Toch is deze
„verergering verklaarbaar en een gevolg van een grootere spanning der
„buigpezen van kroon en hoef, die het dier kan opheffen door steiler in
„de koot te gaan staan en zulks dan ook deedquot;.
Deze laatste gevolgtrekking is mij onverklaarbaar. Toen men nog niet
had getracht, den verkeerden weg opgaande, de koot minder steil te doen
worden door verlaging der drachten, stonden de paarden minder steil dan
later, doch waren buigpezen en schortband meer belast en terecht, want zij
doorliepen een grootere ruimte en hadden dan een grootere spanning,
waarop de natuur ook bij normalen stand heeft gerekend. Den nieuwen
slechteren stand namen zij eerst aan toen de drachten nog lager werden
gemaakt: het was een noodstand; de arme dieren konden niet anders en
toen juist begonnen zij volgens Uwe redeneering buigpezen en schortband
te ontlasten? Begrijpe wie het kan! Ik moet hier denken aan een „slip of
the pen.quot;
Het lag mijns inziens voor de hand, onmiddellijk bij die hengsten het
tegenovergestelde te doen: de drachten kunstmatig te verhoogen. De proef
op de som was immers geleverd.
En nu ten slotte, U erkent zelf dat practisch werd aangetoond, dat door
verlagen der drachten men tot een steileren stand kwam. Moet gij dan ook
niet toegeven, dat bij doorgezakte koot door het verlagen der drachten de
koot steiler gaat staan? U voert zelf practische bewijzen aan voor mijne
stelling „dat het doortreden van de koot wordt verkregen door de drachten
te verhoogen, het steiler maken van de koot door ze te verlagen.quot;
De normale spanning van schortband en pezen, bij normalen stand, is
volkomen zooals de natuur het wil en de geheele inrichting berust op de
heerlijke schokbreking, die ruiter en paard ondervonden, bij deze elastische
spanning. Wij moeten haar in eere houden en alles doen om den normalen
stand, die met den leeftijd achteruit gaat, zoolang mogelijk te behouden.
U voert zelf, mijnheer de Hoofdredacteur, practische bewijzen aan voor
mijne stelling, welnu doet nog een stap nader en erkent ruiterlijk dat gij
het met mij eens zijt. Ik kan ü verzekeren dat gij ook op uw gebied in
goed gezelschap zijt. Overigens laat de practijk uitspraak doen, zooals ik
reeds in mijn eerste ingezonden stuk heb aanbevolen.
Naar aanleiding van 't bovenstaande kan ik kort zijn, daar ik den heer
V. H. in toon en manier van schrijven niet zal navolgen. De heer v. H. is
begonnen met voor mijn raad 'in zake besnijden en beslag bij weeke en
steile kootstelling te waarschuwen, terwijl het blijkt dat ZEd. daar iets
anders onder verstaat, dan door mij is beschreven; terecht heeft de Redactie
daar reeds op gewezen.
De weeke kootstelling, met niet gebroken voetas, dus met lage verzenen
en langen toon, komt meer voor dan de heer v. H. schijnt te weten en de
vakmenschen, waarvoor mijn stukje in „De Hoefsmidquot; was geschreven,
hebben daarmede rekening te houden.
Wat den heer v. H. van het allereerste gewicht voorkomt bij het be-
snijden en beslaan, is ook reeds door mij in „Het Paardquot; van 3 April j.1.
aangegeven (5de regel v. o.); door stomp afbreken van den toon verander
ik daar niets aan, terwijl het „mooierquot; maken van den hoef niet ten koste
van hoef en beenen geschiedt, doch in het belang van het gebruik.
Het stuk van den heer v. L. in no. 18 diende aan dat van den heer v. H.
vooraf te gaan, omdat het niet alleen eerder was ingekomen, maar ook een
antwoord inhield op een vorig betoog van den heer v. H.
Van onze toevoeging in no. 18 hebben wij niets terug te nemen. Met het
oog op de groote toewijding van den heer v. H. willen wij onze opvatting
gaarne iets uitvoeriger toelichten, in de hoop dat de heer v. H. ons dan
beter zal begrijpen en onze opvatting zal kunnen deelen.
Indien een paard steil in koot, kroon en hoef staat — natuurlijk niet zoo
steil als een loodrechte lijn — dan denkt een eigenaar dikwijls, dat door
inkorting der verzenen het paard genoodzaakt zal worden in den kogel meer
door te zakken en iets vlakker in de koot te gaan staan. Door de inkorting
der verzenen wordt echter de stand in den hoef schuiner gericht en moet
de lijn langs de achtervlakte van koot-, kroon- en hoefbeen iets grooter
worden en de pezen van hoef- en kroonbeenbuiger iets rekken, indien de
voetas ongebroken blijft.
Deze pezen verdragen echter die plotselinge rekking niet. Deze rekking
kan het paard nu alleen ondervangen door den stand in de koot nog steiler
te maken dan hij reeds was en dit doet het dier, tot verbazing van den
eigenaar, ook inderdaad. Er ontstaat dan een gebroken hoefas, in den trant
als door den heer v. H. (zie eerste fig. op bladz. 56) is aangegeven en welke
deze terecht wil verbeteren door den toon in te korten of door de verzenen
te verhoogen. Wordt dit in toepassing gebracht, dan krijgt men den
oorspronkelijken toestand terug met een volledig besnijden van den geheelen
wand.
De heeren v. H. en v. L. gaan van verschillende standpunten uit (n.1. van
verschillende standen, t.w. met gebroken en ongebroken hoefas) en kunnen
het derhalve, naar onze meening althans, nooit eens worden.
(Uit „Het Paardquot; no. 19 van 8 Mei).nbsp;Red.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te (ironingen. Op resp. 2 en 9 Mei
zijn — na een verblijf van 5 maanden — vertrokken de leerlingen M.
B i n n e m a van Pieterzijl en B. Smit van Nieuwolda, beide met een
voor de practijk en theorie „goedquot; getuigschrift. — Op 4 Mei is als leerling
toegelaten H. O v i n g van Buinen, gem. Borger.
Verder houden thans aan de Inrichting verblijf de leerlingen: J. Smid
van Garmerwolde, S. Rozema van Peize en E. Boerma van Roden.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. In de laatste week van Maart
werd, na gehouden examen, aan de volgende burgerhoefsmeden het diploma
toegekend: K. van der Maar te Leens, D. J. Wentink te Zelhem, G. J.
Wiggelaar te Wisch, H. Memelink te Winterswijk, K. ten Veen te 01de-
markt, H. N. Smit te Uitwierde ;
alsmede aan de miliciëns-hoefsmeden: J. Chr. Beemsterboer, Ie R. V. A.,
Oude Nieuwdorp, G. van den Berg, Ie R. V. A., Alphen a/d. Rijn, G. P.
Grevengoed, Ie R. V. A., de Bilt, R. Scholte, Ie R. V. A., Winschoten, P. Schook,
2e R. V. A., Sliedrecht, P. M. Claas.sen, 3e R. V. A., Breda, P. A. Pierik,
4e R. V. A., Lichtenvoorde, H. Pastoor, Ie R. H., Spijk, A. H. Dikkes, 2e
R. H., Made, H. Kramer, 3e R. H., Zwijndrecht, B. Reef, 4e R. H., Delden.
Op 1 April zijn ter opleiding aangekomen de burgerleerlingen: W. Kamps
te Eext, gemeente Anloo (Drenthe), H. Jansen, id., W. Mijnbeek te Barneveld.
Dr. Gallandat Huet.
-ocr page 67-— Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw. Hoefbeslagcur-
sussen 1912^1914.nbsp;, 1 . ü j
1°. Bergen-op-Zoom. Aantal deelnemers: 7. Examen gehouden te Breda
op 22 April. Geslaagd: 0. Baselier te Meuw-Vosmeer; J. van Doorn te
Pijnaart; M. Bernaards te Bergen op Zoom; J. Schetters te Woensdrecht;
A. van Doorn te Eijnaart; A. Krens te Wouw; P. Smits te Roosendaal.
2quot;. Breda. Aantal deebiemers: 6. Examen gehouden op 22 April, Geslaagd:
Joh. P. Hooijdonk te Breda; A. Ermes te Dongen; L. Hessels te Rijsbergen.
3». 's Hertogenbosch. Aantal deelnemers: 23. Examen gehouden op 23 en
24 April.
Geslaagd: A. J. de Rooij te Nuenen; J. van Veldhoven te Moergestel;
H. A. van Dalen te Boekei; P. Schoon water te Escharen ;J. Hol te Alphen
a|d Maas; J. Hendriks te Erp; J. C. van de Mortel te Deurne; A. van den
Eerden te Schijndel; M. Pijnenburg te Schijndel; E. Schoonwater te Escharen;
W. Lemmens te Borkel en Schaft; A. van Steenbergen te Nistelrode; W.
van Lamoen te üdenhout; A. J. Schiks te Gassel; 0. van Lamoen te Best;
G. van Bussel te Vught.
—nbsp;Machinale hoefijzers. Eerstdaags zal bij het leger op meer uitge-
breide schaal een proef worden genomen met machinale hoefijzers uit de
fabriek „Hipposquot; te Dordrecht. Beschikbaar zullen worden gesteld de paarden
van 2 batterijen v/h. Ie regiment Veld-Art. te Utrecht en die van twee
halve escadrons v/h. 3e regiment huzaren te 's-Gravenhage.nbsp;-f
—nbsp;Hoefbeslagexamen te Derenter, Ie gedeelte 1913—1914. Het examen
had plaats op 9 Mei; verschenen 19 deelnemers van den dubbelen cursus
hier gehouden, onder leiding van den heer Vlaskamp en den onderwijzer
in practisch hoefbeslag S. van Angeren.
Geslaagd tot het bijwonen van het 2e gedeelte van den cursus : G. Dolle-
kamp te Holten, K. Velthuis te Holten, H. Pranken te Heeteren, gem.
Raalte, H. J. Mulder te Bathmen, G. Boerhof te Okkerbroek, C. M. Kraan
te Deventer, A. J. Brummelkamp te Deventer, G. Jansen te Teuge, H.
Scheuter te Deventer, G. Berends te Heeten, H. Kemna te Teuge, J.
Vegterlo te Broekland, gem. Raalte, A. Haverkamp te Teuge, M. Roessink
te Olst, C. van Oorsprong te Loenen.
Aan 4 candidaten moest het bijwonen van het 2e gedeelte van den cursus
worden geweigerd.
Een candidaat was niet aanwezig wegens ziekte ; omtrent zijne toelating
zal bij het begin van het 2e gedeelte worden beslist. De deelnemers aan
den cursus. Spijkerman en Haverkamp te Deventer, namen aan het examen
niet deel, wijl zij reeds van het diploma van hoefsmid zijn voorzien. M.
In de April-aflevering van „Der Hufschmiedquot; wordt uit een Oud-
Engelsch werk, uit bet jaar 1662, een merkwaardige mededeeling gedaan
over den klemhoe f De schrijver noemt den klemhoef een inkrimping van
den geheelen hoef in het bovenste gedeelte, terwijl aan de verzenen het
vel er overheen groeit.
Het lijden ontstaat z. i. doordat de paardenhoeven op stal te droog worden
gehouden of de ijzers te vast liggen, of door onnatuurlijke hitte na afmattende
ritten. De dieren gaan veelal kreupel, de hoeven zijn warm en bij beklopping
hoort men een hollen toon. Door sommige schrijvers van dien tijd wordt
het „droge stijfheidquot; genoemd.
Ter genezing wordt aangegeven :
1 pond spekzwaard, pond witte zeep, een handvol balsem, evenveel
laurierbladen, 4 takken ruit, samen te koken en deze brij om de 5 dagen op
de kroon te leggen.
Behalve dergelijke smeersels, die bij alle methoden van behandeling
dienst doen, wordt aanbevolen halvemaan-ijzers onder te leggen en de ver-
zenwand te verdunnen tot het bloed doorzweet, of wel aan weerszijden
onder de kroon een gleuf te snijden en het paard een maand lang, eiken
dag 1—2 uren, op lossen bodem te laten loopen.
Weidegang wordt mede aangeraden. Ook de methode „ T h a r y quot; wordt
reeds eenigszins aangegeven; men besnijdt de zool en den straal zoo dun,
dat het bloed doorzweet en legt daarna een gewoon ijzer onder.
Men ziet dat, hoewel toen reeds eenige goed doordachte begrippen omtrent
de behandeling van den klemhoef bestonden, wij sinds dien heel wat verder
zijn door het gebruik van de Engelsche hoefzool, de hoefbuffers en ook door
toepassing aan de operatieve methode van Defays.
Maar vooral dient er aan herinnerd dat de smid thans het ontstaan van
den klemhoef tracht te voorkomen en onderscheid weet te maken voor het
beslag van den ongeneeselijken klemhoef, na verbeening van de hoefkraak-
beenderen ontstaan.
— Radicale behandeling van den knolhoef bij een jongen „Belgquot;. De toon-
wand werd weggenomen (boven 7 c.M., onder 16 c.M.), nadat sleuven
in den hoornwand waren getrokken en deze achter de witte lijn met
elkander verbonden. Na verwijdering van de woekerende vleeschplaatjes en
het bovenwaarts gebogen deel van den zoolrand, werd het zieke deel gedes-
infecteerd met jodoform, aether en jodoformgaas gedekt en het defekt door
een in warm water geweekte guttaperchaplaat gesloten; rondom werd een
drukverband gelegd.
Dit verband bleef 2 maanden liggen, waarna een balkijzer, met sterken
opzet, kon worden ondergeslagen en voorts een teerverband aangebracht.
De andere hoef werd, 4 weken na de eerste operatie, op dezelfde wijze
met succes behandeld.nbsp;(u. D. Th. W.)
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrij gbaar in de chemicaliën-
en d r O g e r ij e n - h a n d e 1 van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
Bekwaam Hoefsmid,
V. goede getuigen voor-
zien, zag zich gaarne
geplaatst. Adres Zuid-
wal 41, den Haag.
DE GEBEOKEN VOET-AS.
Nu de Eedactie van dit maandblad de geheele polemiek tusschen v. H
en H. V. L. in haar nummer van 15 Mei 1914 uit „Het Paardquot; heeft over-
genomen, kunnen de vakmenschen daarover hun oordeel laten gaan en
mogelijk hunne meening hier mededeelen ; doch dan gaat het er niet over : wat
mijnheer A. of B. onder weeke kootstelling verstaat, doch wat algemeen
daaronder wordt verstaan in de leer van het hoefbeslag.
Mogelijk ware het ter wille van de duidelijkheid beter geweest, in mijn
stukje in de Maart-afl., niet te spreken van weeke- en steile kootstelling,
maar resp. van spitsen hoef met langen toon en lage verzenen en van stellen
hoef met stompen toon en hooge verzenen, beide met ongebroken hoef-as.
Doch, ik schreef voor smeden en voor hen was de uitdrukking duidelijk
genoeg.
Thans zal ik in het kort de gebroken hoef-as behandelen. Wat men daar-
onder verstaat, is in vroeger schrijven voldoende aangegeven. Ze kan
haar oorzaak vinden in afwijkenden bouw van het paard, of wel een gevolg
zijn van ziekelijke aandoening van gewrichten of pezen, maar ook ontstaan
door verzuimd of slecht beslag.
A.nbsp;De voet-as kan naar achter gebroken zijn:
a.nbsp;bij weeke kootstelling, waarbij de hoef een langen toon en lage verzenen
heeft. Deze krijgt men wanneer de verzenen te laag worden gesneden, — door
te korte hoefijzers, maar vooral wanneer de ijzers veel te lang onder blijven
liggen. Bij onbeslagen hoeven krijgt men hetzelfde, wanneer deze niet
worden besneden en de paarden onvoldoende beweging hebben. ').
Om hier verbetering te brengen moet de toon worden ingekort, opzet
gegeven, de verzenen gespaard en zoo noodig door verdikte takken of
kalkoenen de voet-as hersteld.
b.nbsp;bij steile kootstelling, met stompen hoef en neiging tot bokhoefvorming.
De oorzaak is gelegen in verzuimde hoefverpleging op jeugdigen leeftijd ; bij
beslagen paarden, wanneer de toon te veel wordt ingekort en bij het gebruik
van hooge kalkoenen ; ook verkorting van de buigpezen door ontsteking ver-
oorzaakt dezen stand.
Hier zal men zeer voorzichtig moeten zijn met ingrijpen; dikwijls zal men
de verzenen kunstmatig nog moeten verhoogen.
B.nbsp;De voetas is naar voren gebroken, waarbij steeds stompen hoef, met
neiging tot bokhoef. Deze zoogen. beersokkigheid gaat steeds gepaard met
een rechten stand in de spronggewrichten.
Vooral op zeer jeugdigen leeftijd, bij jonge veulens, zien wij de beersok-
kigheid optreden, vooral wanneer zij lang gekoot zijn; alle weefsels zijn dan
zeer rekbaar, zoodat de pezen zooveel mogelijk medegeven, waardoor zoo
sterk doortreden volgt, dat de spoor den grond raakt.
Het is raadzaam in deze gevallen niet te vroeg in te grijpen, daar meestal,
wanneer het niet te erg is, moeder natuur hier helpend optreedt. Op iets
ouderen leeftijd kan men door voorzichtig besnijden en oordeelkundig beslag
(1) De te steile kootstelling van den heer v. H.
-ocr page 70-G4
de voet-as zooveel mogelijk naar de normale worden gebogen. Bij oude paarden
zal men zich bepalen tot gelijkmatig besnijden van den draagrand, naar
gelang van den hoorngroei.
Bij chronische ziekten van pezen en gewrichten en bij chronische aandoe-
ningen van het voorste of achterste deel van den hoef, zal het paard trachten
het zieke deel zooveel mogelijk te ontlasten of te ontspannen; het gevolg
daarvan is een ongelijke belasting van den hoef, waarnaar de hoorngroei zich
regelt en dikwijls de afwijkende voet-as ontstaat. Hier zal men zeer voor-
voorzichtig dienen te zijn met het verbeteren er van en zal het verstandig
zyn dit te doen in overleg met den veearts.
Men ziet dus dat bij de gebroken voet-as men niet met een algemeenen
regel kan aankomen, doch dat elk geval op zich zelf dient te worden be-
oordeeld.nbsp;IT. V. L.
HOEFBESLAG MET KURKZOLEN TER VOORKOMING VAN
LAGE OF INGETROKKEN VERZENEN (HIELEN).
Bij vergelijking van verschillende paarden en paardensoorten zal men
zien dat de verzenhoogte aanmerkelijk verschillend is. Dat de verzenen bij
gewoon hoefbeslag zeer veel te lijden hebben, blijkt wel 't sterkst daaruit
dat vele laag of ingekrompen zijn geworden. Mijns inziens is dit licht te
verklaren, als wij goed indachtig zijn dat de werking van 't hoefmechanisme
zich in hoofdzaak bepaalt tot de verzengedeelten. Waar nu bij 't neerzetten
van den voet de „hielenquot; zich uitzetten en bij 't optillen van den voet
samentrekken, mogen deze zoo min mogelijk belast worden, aangezien zij
anders bovengenoemde werking niet of onvoldoende kunnen verrichten, ten-
gevolge waarvan zij te weinig voeding tot zich zullen nemen, waarvan in
plaats van groei en uitzetting, inkrimpen en laag worden 't gevolg zal zijn.
Door 't aanbrengen van een kurkzool, waarop de hoefzool flink draagt en
de straal in past, welke tevens meedraagt, ontlasten wij de hielen, waardoor
zij hunne zoo noodige werking naar behooren kunnen volbrengen en behoed
worden voor inkrimpen of laag worden; bijaldien deze gebrekkige toestand
reeds bestaat, zal bij twee- of driemaal beslaan een aanmerkelijke verbetering
zijn waar te nemen, terwijl na een half jaar de verzenen zich buitengewoon
hard en veerkrachtig zullen ontwikkeld hebben. Nog wensch ik op te merken
dat ik noch door het aanbrengen van verdikte takken noch na het besnijden
der verzenen deze goed heb zien groeien of ontwikkelen. Volgens mijn
meening zullen zij door verdikte takken nog meer gedrukt worden en de
kwaal eer verergeren dan verbeteren i), hoewel ik toegeef, dat, waar bij te
lage „hielenquot; de pezen hebben geleden, deze misschien door verdikking der
takken eenigszins ontspanning kunnen krijgen, waardoor tijdelijk een ver-
beterde gang ontstaat, welke echter ten slotte toch overgaat in nog grootere
verstijving dan voorheen. Zulks kan men in een stad, waar de paarden
meest op de keien loopen, dagelijks zien, alwaar men niet één paard met
verdikte takken met een veerkrachtigen, doortredenden gang zal zien.
1) O.i. zal een goed gesmeed, goed passend en goed ondergelegd ijzer met
verdikte takken verbetering geven doordat de lichaamslast meer op het toon-
gedeelte en minder op de verzenen komt te rusten.nbsp;Red.)
Bij ondervinding heb ik kunnen constateeren dat paarden met lage „hielen,quot;
beslagen met verdikte takken, slecht liepen en pijnlijke droge hoeven hadden;
door 't aanbrengen van goed hoefbeslag met kurkzolen kregen zij stevige
»hielenquot;, normale, gezonde, taaie hoeven met flinke steunsels, zool en wanden,
terwyl de gang aanmerkelijk verbeterd was.
Paarden (althans op niet te hoogen leeftijd) met gewone of scheeve
klemhoeven, herkregen eveneens normale hoeven. De ondervinding heeft mij
tevens doen zien dat door het doen dragen, dus medewerken, van den
geheelen voet, van een onevenredig lang afgroeien van toon en zijwanden
tegenover de verzenwanden geen sprake meer is, waardoor al te sterke
drukking op de „hielenquot; eveneens voorkomen wordt.
Het bovenstaande wordt, bij vergelijking van hoeven en hoefbeslag en
gebruik der legerpaarden tegenover de burgerpaarden, eveneens bevestigd.
De hoefijzers der legerpaarden zijn, met 't oog op 't vangen of betrappen,
meestal korter en aan de verzenen meer bijgedraaid dan die bij de burger-
paarden, hetgeen feitelijk nog meer aanleiding zou geven tot inkrimpen of
laag worden der hielen, doch daar de legerpaarden zoo min mogelijk op de
keien komen en meest in 't zand of op zachte quot;wegen dienst doen, waar de
geheele voet 't lichaam draagt, komen lage of ingekrompen hielen veel minder
voor. Met alleen dit gebrek echter komt daar minder voor. Veelal wordt
den burgersmid door eigenaars of voerlieden 't verwijt gedaan dat hij te
veel van de „hielenquot; afneemt, terwijl er dan in de meeste gevallen niets
meer af te nemen is; waar de hielen zoo gegroeid zijn, dat zij eenigszins
besneden moeten worden, zal dit in den regel geen kwaad maar wel goed
doen. Trouwens als een legerpaard beslagen wordt, komt 't het maar zelden
voor dat niet de geheele hoef, dus ook de verzenen besneden moeten worden,
terwijl burgerpaarden heel vaak beslagen moeten worden, zonder dat ervan
de verzenen af te nemen valt. Mijns inziens een bewijs te meer dat 't mede-
dragen van den geheelen voet dezen altijd ten goede komt.
Over 't geheel genomen komen hoefgebreken en daardoor ontstane ge-
brekkige standen bij quot;t legerpaard, ook al bereikt 't een hoogen leeftijd,
bijna niet voor, terwijl de burgerpaarden bijna zonder uitzondering hoef-
afwijkingen hebben of krijgen. Om dezelfde reden ondervindt de militaire
hoefsmid niet zooveel inzake hoefgebreken als de burgersmid en staan zijn
banden, althans in den beginne, betrekkelijk verkeerd in een burgerhoefsmederij.
't Beste bewijs echter, dat te lage of ingekrompen of ook te steile en
nauwe hielen ontstaan door verhindering der werking van 't hoefmeehanisme,
levert wel het paard zelf, daar bedoelde gebreken veel bij de voorvoeten
en zelden of nooit bij de achtervoeten voorkomen. De beschouwing van den
bouw van 't paard doet zien dat de hielen der voorvoeten, vallende onder
de voorhand en 't voorste gedeelte van den romp, speciaal bestemd zijn
om, in vereeniging met den straal, door de werking van 't hoefmeehanisme
den schok bij 't gaan te breken, alzoo bij te zware belasting 't meest gevaar
loopen bedoelde gebreken te krijgen, terwijl de „hielenquot; der achtervoeten.
Vallende onder 't uiterste gedeelte van de achterhand, bijna niet belast
worden en ook zelden gebrekkig worden.
''s-Gravenhage, Zieke 161.nbsp;H. We ij er mans.
-ocr page 72-—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Aan de Inrichting zijn
achtereenvolgens als leerling toegelaten: op 18 Mei J. Kwant van Sidde-
bnren, op 20 Mei P. I w e m a van Mensingeweer, op 2 Juni A. B o s van
Veendam. Sedert de vorige opgave zijn geen leerlingen vertrokken.
Verder houden aan de inrichting verblijf de leerlingen: J. Smid van
Garmerwolde, S. Rozema van Peize, E. Boerema van Roden en H. Oving
van Buinen gem. Borger.
—nbsp;Drenthe. Van 12 — 16 Mei zijn in deze provincie op een 11-tal
plaatsen keuringen gehouden ter inschrijving van merriën in het Drentsch
Paardenstamboek, waarbij van de 194 aangebedenen 71 inschrijvingswaardig
zijn geacht. In het weekblad „Het Paardquot; komt een beknopt verslag van
deze keuringen voor, waarin o.a. het volgende wordt gezegd: „De hoeven
laten in Drenthe wat te wenschen over, hetgeen gedeeltelijk is toe te schrijven
aan een minder goede hoefverzorging, door het verblijf in hokken met on-
voldoende strooisel, doch in Zuidlaren, waar een klein aantal fokkers veel
ambitie heeft, werden thans verscheiden dieren met werkelijk onvoldoende
hoeven aangeboden. Laat men in dit opzicht toch niet te toegevend worden,
want het Engelsche spreekwoord dat slechte voeten ieder paard van onvol-
doende gehalte maken, is en blijft ten volle waar.
De eigenaar is steeds geneigd, bij het aanwijzen van onvoldoende hoeven,
de schuld hiervan op den smid te werpen. Dit is meestal onjuist en dan
tevens onbillijk. Tal van fokkers laten immers de dieren 3 a 4 maand onbe-
slagen, en de paarden kunnen van nature onvoldoende verzen en hierdoor
zwakke voeten hebben.quot;
— Vereeniging tot veredeling van het ambacht. Het 15e jaarverslag
dezer Ver. is uitgebracht op de 23 Maart gehouden ledenvergadering te
Amsterdam, en is thans in druk verschenen. Hieruit blijkt dat de Ver. nu
225 personen en 34 Vereenigingen als leden telt, waarvan verreweg de
meeste in Noord- en Zuidholland.
Opgave wordt gedaan dat zich in 1913 samen 239 candidaten hadden
aangemeld voor het afleggen van een proef als meester of gezel, op de
daarvoor aangewezen plaatsen, waarvan zich 37 terugtrokken. Aan den
meester-proef in het smeden hebben zich 8 en aan den gezellenproef 21 per-
sonen onderworpen, waarvan resp. 5 en 8 slaagden.
Aan de candidaat-meesters werden de navolgende opgaven ter uitwerking
voorgelegd:
„Het maken van een ontwerp op der ware grootte van een wacht-
huisje aan een stoom trambaan. van gegalvaniseerd gegolfd plaatijzer. De
benoodigde details op ware grootte. Materiaalstaat en begrootingquot;.
Van den geleverden arbeid wordt het volgende gezegd :
„Mochten wij in 1912 wijzen op uitstekend practisch werk, dit jaar valt
hierover niet te roemen.
De oorzaak acht de Commissie hierin gelegen dat de candidaten meestal
in een bepaald gedeelte van het ambacht uitmuntten.
Sommigen waren b. v. kranige bankwerkers, anderen weder uitstekende
vuurwerkers.
Als plaatwerker muntte niet één uit; de oorzaak hiervan kan zijn onvol-
doende bekendheid met het maken van uitslagen.
Het zal dan ook altijd moeielijk blijven om in eens voor vuur-, bank- en
plaatwerk zóó te slagen, dat een toelaten tot het Meester-examen zonder
pracktijk kan volgen.
Hoewel voor de Gezellen het slagen voor dien graad met „voldoendequot;
mogelijk is, konden toch, om boven aangegeven reden, slechts weinigen tot
het theoretisch gedeelte worden toegelaten. Zij, die slaagden, bleken de ge-
legenheid gezocht en gevonden te hebben om zich ook theoretisch te be-
kwamen.
Van de candidaten voor het Meester-examen, waaronder eenigen die de
vorige maal gedeeltelijk niet slaagden, kan gezegd worden , dat zij goed
onderlegd bleken; de ontwerpteekeningen waren goed, evenals de details en
de begrootingen.quot;
—nbsp;Zuid-Holland. Wegens te geringe aanmelding zal dit jaar te Oud-
Beierland geen 2-jaarlijksche cursus in hoefbeslag geopend worden. De
afdeeling Oud-Beierland v/d. Holl. Mij. v. Landbouw had zich hiervoor
anders opnieuw geïnteresseerd en een bedrag van f 100 in de kósten be-
schikbaar willen stellen.
—nbsp;Hollandsche Maatschappü van Landbouw. In het jaarboekje van
deze Maatschappij voor het jaar 1914 komt op bladzijde 93 het volgende vóór
aangaande cursussen in hoefbeslag:
„Ook deze cursussen kunnen, evenals de cursussen in paarden-en veekennis
door het Rijk worden gesubsidieerd en staan onder leiding van een ge-
diplomeerd vee- of paardenarts. Aan den leider van den cursus is het
theoretisch onderwijs opgedragen, terwijl het practische hoefbeslag wordt
verstrekt door gediplomeerde hoefsmeden.
Om tot een cursus te worden toegelaten moeten de leerlingen minstens
20 jaar oud en phisiek goed ontwikkeld zijn, behoorlijk kunnen lezen en '
schrijven en ten genoege van hen, die met het onderwijs zijn belast, het
bewijs leveren van eenige bedrevenheid in het practische hoefbeslag.
Als regel geldt dat aan een cursus, zal deze voor Eijkssubsidie in aan-
merking kunnen komen, de te geven leerstof over 2 jaren moet worden
verdeeld. In het eerste jaar wordt de gezonde hoef behandeld en het ver-
vaardigen van gewone en van winterijzers, het besnijden en beslaan van
hoeven onderwezen. In het tweede jaar wordt het geleerde herhaald, worden
de ziekten der hoeven en de afwijkende gangen besproken en het ver-
vaardigen van ijzers voor abnormale hoeven geleerd.
Gewoonlijk worden tot het practisch onderricht slechts 8 leerlingen toe-
gelaten. Telt een cursus een grooter aantal deelnemers, dan worden deze in
ploegen van 8 verdeeld. Aan het einde van het Ie jaar heeft een overgangs-
examen plaats, terwijl aan het eind van den cursus een examen wordt afge-
nomen ten overstaan van eene deskundige commissie, ter uitreiking van een
getuigschrift.
Bij de toekenning van het subsidie behoudt de Eegeering zich het recht
voor van goedkeuring van reglement en leerplan, van de benoeming van
het onderwijzend personeel en van de commissie, ten wier overstaan het
examen wordt afgenomen. Het bedrag der Rijksbijdrage is voor een 2-jarige
cursus gemiddeld te stellen op f 400.—. Het toezicht op de cursussen wordt
uitgeoefend door Commissiën van toezicht en door den Inspecteur van het
Landbouw-onderwijs, die daarin wordt bijgestaan door den Eijkslandbouw-
leeraarquot;.
— Wedstrijd in Hoefbeslag in Doesburg, ter gelegenheid van de Land-
bouwtentoonstelling, 19, 20 en 21 Augustus.
Art. 1. De wedstrijd heeft plaats op Donderdag en Vrijdag 20 en 21
Augustus, telkens des voormiddags ten 11 ure.
Art. 2. De deelnemers moeten de dagen van den wedstrijd te 10 uur
bij de smederijen op het terrein aanwezig zijn, voorzien van gereedschap.
Voor den wedstrijd zal om paard en voet worden geloot.
Afdeeling Burgerhoefsmeden. Donderdag: het maken van een
ijzer volgens opgegeven model, tijd 20 minuten. Inleggeld f 1,—. (Voor
deze klasse worden geen prijzen uitgeloofd.)
Vrijdag: het beslaan van een voet door de 16 beste deelnemers uit de
vorige klasse (afnemen, maken en onderleggen van een voorijzer); tijd 45
minuten, le prijs: verguld zilveren medaille of f 25, 2e prijs: zilveren
medaille of f 10, 3e prijs: bronzen medaille of f 5.
Voorts ontvangt iedere deelnemer, die een hoef naar den eisch beslaat,
een getuigschrift.
De inschrijvingsformulieren moeten vóór den 15 .Juli 1914 worden inge-
zonden bij den Secretaris der desbetreffende afdeeling, dat is voor deze
rubriek de heer J. J. v. d. Stroom te Doesburg, en de verschuldigde
gelden drie dagen na het ontvangen van het aangiftebewijs eveneens aan
genoemde Secretaris, bij wien inschrijvingsformulieren verkrijgbaar zijn.
Aanvragen ' om voorwerpen ter opluistering of als reclame te mogen in-
zenden moeten vóór 1 Juli a.s. en vergezeld van een lijst der in te zenden
voorwerpen bij den 2quot;° Secretaris der Eeg.-Commissie, den heer H. L. Bonman
te Doesburg, ingezonden worden.
— Friesland. De Vereeniging „Het Friesch Paardenstamboekquot; heeft 5 Juni
te Leeuwarden vergadert. Aan het einde der vergadering hield de heer
Joh. Plet, Rijks-veearts te Heeren veen, een voordracht over „het nadeel
van beslag met kalkoenenquot;, waaromtrent het Leeuw. Nieuwsbl. het volgende
verslag bevat:
„Spr. memoreert, dat men vroeger heeft besloten tot het houden van
lezingen, om op de vergaderingen meer bezoek te krijgen. Deze vergadering
toont echter niet veel resultaat van dit pogen, daar slechts weinig belang-
stellenden aanwezig zijn.
Spr. brengt in herinnering, dat de A. N. W. B. zich kant tegen de
kalkoenen aan de hoefijzers, omdat daardoor de wegen bedorven worden;
echter voor de paarden zijn de kalkoenen ook een groot nadeel. Het hoef-
beslag is een noodzakelijk kwaad; zonder ijzer onder de hoeven slijten ze
harder, dan dat ze groeien. Op Ameland, met zijn mulle wegen slechts is
hoefbeslag onnoodig.
Voor de voeding of groei van den hoef is het echter noodig dat de kalkoenen
verdwijnen. Kalkoenen helpen niet bij het aanzetten der paarden, daar de
dieren met het voorste deel van den hoef aanzetten. Ook helpen de kalkoenen
niet bij het rijden over de keien; ze zijn daarentegen vaak oorzaak, dat de
pooten op keienbestrating een abnormalen stand aannemen. Tegen het uit-
glijden, bij plotseling halt-houden, gebruike men ook geen kalkoenen. Door dat
plotseling stilhouden vermoeit men het paard.
Van groot nadeel voor de wegen zijn de kalkoenen; geen weg is er tegen
bestand. Wie medebetaalt in de gemeentebelastingen heeft dus belang bij
de afschaffing der kalkoenen.
Voor den smid zijn de kalkoenen ook nadeelig, daar ze hem, zoo hij 8
paarden per dag beslaat, f 120 per jaar kosten, zonder dat hij er iets meer
voor beurt.
Als er sneeuw ligt hebben uitsteeksels aan de ijzers nut; danbrengemen
schroefproppen of insteekproppen aan. Wanneer de sneeuw weg is, vervange
men deze door lage, platte insteekproppen. Is de winter voorbij dan ver-
wijdere men direct weer het scherpe beslag.
Er zijn vele middelen, om het uitglijden op gladde straten te voorkomen.
Zoo heeft men het gutta-percha beslag, of het beslag bestaande uit een
mengsel van kurk en gutta-percha; paarden, die voor de tram in 6 weken
met gewoon beslag al last krijgen, kunnen met dergelijk beslag wel 6 jaar
loopen. De kosten van 't laatstgenoemde beslag bedragen voor 2 paarden
f 4.50. Het ballen door sneeuw is met dit beslag ook onmogelijk. De gewrichten
enz. hebben ook minder te leiden. De concurrent van het paard, de auto,
heeft overigens ook een middel verschaft om goed hoefbeslag te verkrijgen.
Kapotte banden zijn uitstekend materiaal om gutta-percha hoefbeslag te
krijgen, dat men tusschen hoef en ijzer aanbrengt. Uitglijden over het
gladste asphalt wordt dan voor het paard onmogelijk.
Een der aanwezigen meent, dat kalkoenen voor het boerenwerk minder
goed gemist zullen kunnen worden.
De heer Plet merkt op, dat men in de Betuwe, waar spr. ook met het-
zelfde onderwerp optrad, reeds tot gedeeltelijke afschaffing der kalkoenen in 't
boerenwerk overging en tot voldoening dergenen, die deze nieuwigheid invoeren.quot;
—nbsp;In de vergadering is voorts medegedeeld, dat het 2e deel van de hoef-
smidcursussen dit jaar zullen worden gehouden te Dokkum en te Heerenveen.
—nbsp;Cursus Hoefbeslag te Haarlem. In de cavaleriekazerne had Woensdag
15 April de uitreiking der diploma's plaats aan de geslaagde leerlingen van
den cursus hoefbeslag, welke cursus ieder jaar vanwege de afdeeling Haarlem
van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw wordt gegeven onder lei-
ding van den majoor-paardenarts H. Vixseboxse.
De examen-commissie bestond uit de heeren gep.-majoor Laméris; Kruymel,
rijksveearts en Vixseboxse.
Het aantal leerlingen bedroeg in den afgeloopen cursus elf, die allen
slaagden. Twee hunner met lof. De namen der geslaagden zijn:
P. E. Oudejans te Heemstede; M. Kaptein te Hillegom (met lof);
G. Schouten te Hoofddorp; N. W. Smit te Vinkeveen; J. Kuiter te Texel;
C. Groot te Wijde Wormer; P. Kool te Vijfhuizen (met lof); D. de Groot
te Castricum; G. J. Kraak te Haarlem; J. Bas te Castricum; J. van Haaster
te Ilijnzater%voude.
Met een hartelijke toespraak van den voorzitter, den heer Frans Lieftinck,
werden de diploma's uitgereikt. In zijn rede herinnerde spr. er aan hoe de
afdeeling Haarlem alles geeft wat ze heeft, ja zelfs nog meer dan dat aan
dezen cursus voor hoefbeslag, omdat hij zeer nuttig is. Het is een sociaal
werk, dat aan velen ten goede komt. Iedereen toch weet hoe in vroeger
tijd het paard verknoeid werd, kreupel werd, omdat het dier werd beslagen
door smeden, die hun vak niet verstonden. De smederijen gingen van vader
op zoon over en zoo werd het paard verwaarloosd; niet door onwil, maar
door onkunde van de smeden. Het practisch en theoretisch examen is geen
kleinigheid; de eischen, daaraan gesteld, zijn moeilijk, evenals het moeilijk
is het hoefbeslag goed te maken, waardoor de bruikbaarheid van het dier
niet weinig werd verhoogd. Het paard met een niet normalen hoef brengt
bij het beslaan dubbele moeilijkheden naede. De hoefsmid is, wat spr. zou
willen noemen, de orthopaedist van het paard. De orthopaedische schoen-
makers nemen voor den mensch pijn aan den voet weg; datzelfde moet de
hoefsmid voor het paard doen. Er steekt dan ook een groot nut in het
onderwijs voor hoefbeslag, dat ook door het publiek ten hoogste wordt ge-
waardeerd. Het is voor de smeden een voorrecht op hun bordje te kunnen
zotten: „Gediplomeerd hoefsmidquot;. „Gij allen hebt nu het diplomaquot;, aldus
richtte spr. zich 'tot de geslaagden, „behaald. Over het algemeen hebt ge
bijzonder goed gewerkt. Twee zijn met lof vermeld, en een. De Groot, had
op een enkel puntje na ook nog die onderscheiding gekregen.
Dat is ons een groote genoegdoening. Maar toch, denkt er om jongens,quot;
vervolgde spreker, „dat ge hiermede er nog lang niet zijt; op uw diploma's
staat: „Altijd leeren, altijd werkenquot;. Dat ge als jongens van 19 jaar nu
reeds zoover gekomen zijt, komt, omdat het lager onderwijs tegenwoordig
Booveel beter is dan vroeger. „Wanneer ik u nu gelukwensch,quot; aldus ging
de heer Lieftinck verder, ,dan vraag ik van u de belofte, dat ge voort
zult gaan u te oefenen en te bekwamen. Ge zult het paard in stand zetten,
het laten draven en stappen, en dan zult ge zeggen: in dat dier zit het
kapitaal van den eigenaar, mijn verantwoording, mijn eer; mijn werk moet
goed zijn. Het gevoel van eigenwaarde moet ge steeds aankweeken. Een
man met eigenwaarde, gegrond op eigen werkzaamheid, staat in de maat-
schappij hooger dan een man met kapitaal: hij is iemand, die respect ver-
dient. Gij allen kunt zijn een sieraad der maatschappij. Dat ge dit steeds
zult zijn, wensch ik u gaarne toe.quot;
Tot majoor Vixseboxse sprak de voorzitter een woord van dank, daarbij
den wensch uitende, dat hij nog lang zijn lievelingsvak zal mogen uitoefenen.
Verder bracht spr. dank aan de examen-commissie; aan de Holl. Maatschappij
van Landbouw en aan de afdeeling Haarlem, alsmede aan de Prov. Staten
van Noord-Holland voor den steun, waardoor het mogelijk was den cursus
te blijven geven. Ten slotte deed spr. de belofte, dat de afdeeling Haarlem
zal voortgaan op den ingeslagen weg in het belang der maatschappij, daarbij
den wensch uitsprekend, dat in den lande nog meerdere dergelijke cursussen
zouden worden opgericht.
(u. Ned. Landb. Weehbl.)
Jaar.
1899
1901
1903
1905
1907
1909
1911
1913
Paarden, Muilezels en Muildieren.
Frankrijk. |
Frankrijk. |
Parijs. |
1672 |
1238016 |
12845 |
5386 |
1252042 |
12399 |
12984 |
1275092 |
10821 |
21569 |
1299351 |
9490 |
31286 |
1314189 |
7989 |
44769 |
1339598 |
6482 |
64209 |
1350643 |
1 5105 |
90959 |
1 1355310 |
i 4524 |
^ H. V. L. |
_ Zelfsmerende wagenveeren. De gebruikelijke wagenvoeren moeten des
te beter veeren, naarmate de afzonderlijke voerplaten bij het buigen en
strekken van de veeren gemakkelijker van elkander kunnen glijden. Dit
glijden wordt door het aanbrengen van een smeermiddel tusschen de ver-
schillende bladen van de veer in zeer hooge mate vereenvoudigd. Een nieuwe.
— Het Vakonderwijs. Naar men aan de Nieuwe Crt. meldt is bij de regee-
ring een wetsontwerp in voorbereiding, regelende de rijkssubsidie voor het
vakonderwijs in Nederland. Het moet in de bedoeling liggen de subsidie
te bepalen op 50 pet. Vroeger was die meestal 40 pet.
— Autovermeerdering, — nog geen paardenvermindering ! Inde , Sport Uni-
verselquot; geeft Paul Rousseau, een overzicht waaruit blijkt dat het
gebruik van automobielen in Frankrijk aanzienlijk toeneemt, doch dat dit
geen invloed heeft op de geleidelijke vermindering van paarden.
In de groote steden echter (b.v. Parijs) worden de paarden meer en meer
door electriciteit en benzine verdrongen. Onderstaand staatje geeft dit
duidelijk aan.
door de Ijzer- en Staalkron. beschreven, constructie van een zelfsmerende
wagenveer van Amerikaanschen oorsprong, kan als een verbetering op dit
gebied beschouwd worden. In elk einde van alle bladen van de veer is een
holte geperst, welke, vóórdat de veer samengesteld wordt met een consistente,
ook bij betrekkelijk hooge temperatuur, met vloeibare vetsoort gevuld wordt.
Door de werking van de veer wordt het smeermiddel op de over elkander
wrijvende vlakken der bladen verdeeld en deze blijven roestvrij en glad.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
Onder een sterk smidsvuur verstaat men een zoodanig vuur, waarin men
onder gewone omstandigheden rond ijzer van meer dan 80 m.M.® en vier-
kant ijzer dikker dan 75 m.M.® normaal op laschhitte kan brengen.
Het voor het smeden benutte laschijzer bezit een smeltpunt tusschen 1500
en 1600 graden. Laschstaal of smeedstaal smelt evenals het vloeistaal bij
1300—1400quot;, terwijl vloeiijzer daarvoor op 1350—1450 graden verhit moet
worden. Nu is het aan iederen smid bekend, dat bij het lasschen niet al
het metaal vloeibaar gemaakt moet worden, doch alleen de oppervlakte der
laschplaats. Men zal derhalve het normale laschijzer — in een sterk smids-
vuur — op goede laschhitte moeten brengen en wel in hoogstens 25—30
minuten. Het vuur moet hierbij op gewone wijze in orde zijn gebracht. De
soort van blaasinrichting speelt bij bovengenoemde cijfers eigenlijk geen rol,
want ook met een blaasbalg laat zich drieduims ijzer goed lasschen en wij
hebben zelfs in een sterk smidsvuur 4-duims wagenassen opgelascht, d.w.z.
door opleggen dikker gemaakt, waarbij toch zeker een innige verbinding
van het ijzer moet plaatsvinden.
In het onderstaande vinden onze lezers een tabel voor de verschillende
afmetingen :
Zwakke vuren, b.v. bij een veldsmidse (wordt gebruikt in mechanische
werkplaatsen, op karwei enz.) hebben, of benutten een normale vuurplaats
van circa 70 c.M. vierkant; hierin brengt men tot 40 m.M. vierkant ijzer
in circa 5 tot 10 minuten op een bruikbare laschhitte.
Middelmatige vuren, gebruikt voor werkplaats, kleine fabrieken enz., hebben
een vuurplaat van 100 c.M. vierkant of naar verhouding rechthoekig 115
c.M. lang en 90 c.M. breed, met een hitte ontwikkeling, waardoor men tot
75 m.M. vierkant ijzer in 15 tot 20 minuten op voldoende laschhitte kan
brengen.
Sterke smidsvuren gebruikt men in smederijen van iedere soort; deze
hebben een vuurplaat van 120 c.M. vierkant, of een daarmede overeen-
komend grondvlak, en de vuurinrichting moet een goede laschhitte in 20
tot 30 minuten afstaan aan ijzer van 75 m.M. vierkant en daarboven. Rond
ijzer naar verhouding der doorsnede in dezelfde tijdruimte. Een hoogere grens
is gesteld voor smidsvuren getrokken bij ijzer van 100 m.M. vierkant. Door-
sneden daarboven vereischen bij het lasschen bijzondere kunstgrepen, als
vooraf vastklinken der laschplaats of de lasch zoo in te richten, dat deze
gedeeltelijk, en dus in meerdere hitten bewerkt wordt.
Boven deze maten gebruikt men voor de ijzerverbinding laschovens. Deze
munten uit door een spaarzaam gebruik der ontwikkelde warmte, welke
door de bijzondere inrichting der oven, waarbij rijkelijk partij wordt ge-
trokken van de zuurstof der lucht, op eene plaats geconcentreerd wordt.
De benoodigde luchtstroom (bij kolen of cokesvuring) wordt hierbij meestal
door middel van geperste, gesloten ventilators geleverd, in tegenstelling met
de zwakke vuren, waarbij de open windtoevoer geschiedt. Een bijzonder
soort smidsvuren zijn die zonder kolen of cokes, welke met persgas bewerkt
worden. Hierbij wordt de laschhitte ontwikkeld door een persgasmengsel
van steenkoolgas, oliegas, watergas, acetyleengas, enz.nbsp;M.
NUTTIGE WENKEN VOOR DE WERKPLAATS.
Kwaliteitshepaling voor staal en ijzer. Nadat men de te onderzoeken
voorwerpen goed gereinigd heeft, legt men ze in een met zwavelzuur ver-
zadigde oplossing van caliumbiechromat, en neemt het na eenige minuten er
weder uit. Werktuigstaai, met een hoog koolstofgehalte, wordt geheel zwart.
Bij meerdere, gelijktijdig in dezelfde oplossing beproefde soorten, vormt de
donkerste de beste kwaliteit. In de genoemde oplossing worden gietijzer
en machinestaai grijs, terwijl walsyzer wit blijft.
Het oliën der veeren. De mechanische werking eener wagenveer is zoo
eenvoudig, dat dit zelfs voor leekea als vanzelfsprekend schijnt, terwijl het in
werkelijkheid niet zoo is. De elasticiteit der veer berust daarop, dat in
verhouding tot den druk of de ontspanning de enkele bladen over elkander
glijden. Hoe grooter de wrijving tusschen de veerbladen, des temeer zal de
veer in zijn werking een stijf lichaam worden. Ja zelfs zóó gaan werken
alsof hij uit één stuk vervaardigd was. Met de vermindering der wrijving rijst
daarentegen zijn veerende werking. Bij alle met veeren uitgeruste voertuigen
kan men stootend, hard rijden, hetgeen bij nadere beschouwing op de wrijving
der veeren is terug te brengen. In opvallende wijze is dat bij automobielen
te constateeren, daar zich hierbij de beweging, trots de phneumatiek, ver-
mindert, en na het smeren der veeren weer verbeterd. In den regel ver-
keert men in de meening dat de veeren alleen dan geolied moeteu worden,
als zij piepen of krassen. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt het echter dat
regelmatig gesmeerde veeren beter aan hun doel beantwoorden.
Bronslak voor ijzer. Kunstsmeedwerk en dergelijke voorwerpen, welke noch
gezwart, noch gepolijst worden, beantwoorden het beste aan hun doel wanneer
men ze' met bronslak bedekt. Daar bij deze verf dikwijls het gebruik van
verschillende kleuren vereischt wordt, kan zelden een gereed zijnde verf
gekocht worden. Het zelf maken dezer bedekking is meestal zeer eenvoudig,
terwijl het gevaar van mislukking is buitengesloten.
In een halve liter methyl-alcohol worden 112 gram schellak opgelost, en
gelijktijdig 15 gram benzol bijgevoegd. De flesch wordt op een warme plaats
bewaard en dikwijls geschud. Nadat zich de schellak geheel heeft opgelost,
zet men de flesch twee of drie dagen op een koele plaats, en wanneer het
vocht geheel is opgeklaard, giet men dit voorzichtig af en sluit de flesch
goed af. Deze heldere vloeistof kan voor fijn werk gebruikt worden. De
in de eerste flesch gebleven zaken verdunt men met zooveel alcohol dat
het zich met de kwast behoorlijk laat uitstrijken. Voor het gebruik
filtreert men het door een fijne doek, en bezigt dit als grondverf, want in
den regel zal tweemaal strijken voor ons werk noodzakelijk zijn. Om de
kleuren der eigenlijke verf te krijgen mengt men de gefiltreerde oplossing
met zooveel groen bronspoeder als noodig is. Daar het echter dikwijls noodig
is om andere kleuren te hebben, mengt men voor donkere kleuren
eenig lampezwart, voor lichtere wat rood of geeloker bij.
Het te schilderen ijzer moet natuurlijk zuiver en schoon zijn. De verf zal
ook meestal, trots de grondverf, de eerste maal niet dekken en moet een-
of tweemaal herhaald worden. Moeten eenige verheven plaatsen verguld
worden, dan moeten deze met een drogende vernis, het zoogenaamde „mordantquot;
bestreken en het goudbrons na eenige uren (niet direct) opgebracht worden.
Zoo noodig kan het geheel, na geheel droog te zijn geworden, nogmaals
met vernis bestreken worden.nbsp;M.
ADVERTENTIËN.
te DOESBURG, op 19, 20 en 21 Augustus 1914.
ianiiftfi yoor flen ffeöstri \i HoefliBslai
vóór 15 Juli as., bij den Secretaris der Sub-Commissie den
heer J. J. VAN DER STROOM te Doesburg.
INLEOGELD f 1.-
le prijs: Verguld Zilveren Medaille of f 25.
2e pr.: Zilveren Medaille of f 10. 3e pr.: Bronzen Medaille of f5.
voor Hoefbeslag,
verkrij gbaar in de chemicaliën-
en droger ij en -handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
Bekwaam Hoefsmid,
V. goede getuigen voor-
zien, zag zich gaarne
geplaatst. Adres Zuid-
wal 41, den Haag.
DE OPLEIDING VAN HOEPSMEDEN IN HET
GROOT-HEETOGDOM BADEN.
Prins Löwenstein heeft als rapporteur in de Eerste Kamer van den
Badenschen Landdag het volgende gesproken:
Op de begrooting 1914 wordt 13350 Mk. aangevraagd, dat is 80 Mk.
minder dan voor 1912/13. Hierbij moet ik opmerken dat er blijkbaar geleide-
lijke vermindering van de Staatshulp ter ontwikkeling van het hoefsmidsvak
plaats grijpt. Gedurende 1908/09 werden per jaar toegestaan 17190 Mk.,
gedurende 1910/11 14050, voor 1912/13 13430 en nu 13350 Mk. In over-
eenstemming met dezen teruggang is het kleiner worden van het aantal
hoefsmidsleerlingen, dat op de scholen wordt aangetroffen. In 1905 waren
er 65 en in 1913 slechts 32. De plaatsing op onze hoefsmidscholen is
afhankelijk van het toelatingexamen. De cursussen duren 4 maand; het
leerplan schijnt, zoowel wat de practijk als de theorie betreft, goed te zijn,
doch overigens toont de ervaring, dat de uitoefening van het hoefsmidsvak
in Baden zeer veel te wenschen overlaat. Voor een groot deel ligt de schuld
hiervan bij de eigenaren der paarden, aangezien deze meenen, dat hoe
langer een ijzer kan blijven liggen, hoe goedkooper zulks is en het hun
het meest aangenaam is als de smid voor zoo weinig mogelijk zijn werk
verricht. In beide opzichten vergissen zij zich, daar onvoldoende hoefbeslag
nadoelen voor de hoeven meebrengt, die op hun beurt aanleiding geven tot
een spoediger slijtage van het beenwerk en hierdoor een mindere arbeids-
productie van het paard.
Van andere zijde kan toch ook niet worden ontkend, dat onze hoefsmeden
niet geheel aan billijke eischen voldoen. Zeker, zij staan onder den druk
van den paarden-eigenaar, die voor weinig geld geholpen wenscht te worden,
maar zij leggen soms onvoldoend duurzame ijzers en dikwerf de goedkoopere
fabrieksijzers onder, en gaan soms te werk een voorijzer onder een achter-
hoef en een achterijzer onder een voorhoef te slaan, hetgeen niet goed-
gepraat kan woorden.
Al hebben onze smeden ook goed onderwijs genoten, dan wordt op het
platte land toch dikwerf weer in den ouden sleur vervallen, aangezien zij
geen voldoende prikkel ontvangen om zich voortdurend in de goede richting
te ontwikkelen. Overigens is er een deel der hoefsmeden, dat in een der 4
leersmederijen is opgeleid en een ander deel dat bij de bereden troep als
militair hoefsmid is gevormd. Deze laatste hebben meestal uitsluitend bij
halfbloeds gewerkt, waarbij kleine hoeven worden aangetroffen en lichte
ijzers gebruikt, eu passen hunne begrippen nu bij onze zware trekpaarden
toe, hetgeen niet 'tot nut maar tot nadeel van deze dieren strekt.
Verder is niet uit het oog te verliezen, dat onze onderwijzers in hoefkunde
er naar streven om zooveel mogelijk te verdienen en eischen te veel arbeid
van de leerlingen, welke ook wel onder toezicht van districts-veeartsen
staan, doch deze interesseeren zich hiervoor niet voldoende en beschouwen dit
toezicht meer als een bijzaakje, waarin ook niet alle voldoende deskundig zijn
of zich er voldoenden tijd voor geven. Een en ander heeft bij mij de gedachte
opgewekt om er bij de Regeering op aan te dringen de bestaande 4
opleidingscholen, die thans in Baden zijn, door één hoefsmidschool te vervangen.
Ik heb tot mijn genoegen bij den betreffenden minister sympathie voor dit
idee gevonden en de toezegging voor een nader onderzoek.
Bij de exploitatie van een Staats-hoefsmidschool zal niet in de eerste
plaats worden gestreefd naar het maken van zooveel mogelijk winst, terwijl
ongetwijfeld meer acht zal worden geslagen op de theoretische kennis dan
thans aan de vier leersmederijen het geval is. Als voorbeeld staat mij hierbij
voor oogen de hoefsmidschool voor de Rijnprovincie, gevestigd te Keulen.
Ik heb deze het voorgaande najaar bezocht; zij staat onder leiding van een
veearts uit Baden. Deze heeft mij op verzoek het jaarverslag, de finantiëele
resultaten enz. toegezonden, waaruit mij is gebleken dat in 1912 aldaar 3092
hoeven zijn beslagen, waaronder 1025 ziekelijke. Hieruit is te zien van hoe-
veel beteekenis of het is goed gevormde hoefsmeden te hebben, daar niet
minder dan i/g deel min of meer ziekelijk waren. Daaruit is gebleken dat
de leersmederij of hoefsmidschool voor de Riinprovincie onder beheer staat
van de stad Keulen en verbonden is met het bedrijf der stadsvoerwerken.
Het is mij verder gebleken dat het Pruisische Landbouw-Ministerie en
Handels-Ministerie zich voor deze opleidingsplaats interesseeren. Beide
Ministeries geven toelagen, evenals de provincie en de Landbouwkamer,
maar bovenal de Ambachtskamer en de Vakvereeniging der smeden te
Keulen. Het is duidelijk dat deze hoefsmidschool niet in scheeve verhouding
staat ten opzichte van het smidsbedrijf, maar de smeden zien zelf in dat
deze opleiding het algemeen ten nutte komt. Wanneer men nu in aan-
merking neemt dat wij in Baden 75000 paarden hebben, zoo is het wel de
moeite waard voor het groot aantal dieren een goede smidschool te hebben,
om zeker te zijn dat onze paarden mettertijd nauwkeurig worden beslagen.
Het spreekt vanzelf dat een dergelijke nieuwe regeling meerdere kosten
zal medebrengen en het is best mogelijk dat de aanstaande hoefsmeden er
aanvankelijk bezwaar in zullen vinden een zoodanige centrale inrichting te
bezoeken, en wel met het oog op de kosten ; ik geloof echter dat wanneer
men het doeltreffende dezer inrichting heeft erkend, men ook wel de mid-
delen zal vinden om voldoende leerlingen te verkrijgen. De cursussen te
Keulen duren slechts 3 maand, maar de leerlingen ontvangen bovendien her-
halingsonderwijs en aanvullingscursussen. Men hecht hieraan groote waarde
om de oud-leerlingen na verloop van eenige jaren weder een dag of 8 in
de oude leerschool terug te krijgen, teneinde hunne vakkennis op te frisschen
en aan te vullen. Dergelijke herhalingscursussen zijn immers ook in andere
vakken gebruikelijk, b.v. op landbouwgebied, voor artsen, ja zelfs de vroed-
vrouwen ontvangen herhalingsonderwijs*)
—---- •
*) Prof. Lungwitz plaatste hierbij de volgende noot: De z.g.n, herhalings-
cursussen voor hoefsmeden hebben ongetwijfeld eenig nut, doch men hoede zich
Hierop antwoordde de Minister van Binnenlandsche Zaken het volgende :
Wat het onderwijs op onze Badensche hoefsmidscholen betreft, komt het
mij voor dat de rapporteur dat gegeven onderwijs en de beteekenis van de
hierdoor verkregen opleiding niet naar behooren waardeert. Daar, waar bij
b.v. aanneemt, dat onze leerlingen geen voldoende onderricht ontvangen in
het maken van hoefijzers, zoo vergist hij zich daarin. Vóór dat iemand als
leerling wordt toegelaten, dient hij blijken te geven voldoende voorbereidend
onderwijs te hebben genoten en wordt ook verlangd dat hij eenige bedreven-
heid bezit in het maken van hoefijzers. Aan de school echter wordt bij het
practisch onderricht ook wel degelijk het maken van hoefijzers behandeld en
bevorderd en eveneens is zulks het geval bij het examen aan het einde van
den cursus, zoowel ijzers voor gezonde als voor ziekelijke hoeven. De onder-
wijzer-hoefsmid is niet alleen op zijn overige verdiensten aangewezen, maar
ontvangt een vrij belangrijke vergoeding voor iederen leerling, terwijl ook de
districts-veearts zijn vaste lesuren heeft en hiervoor een vast salaris ontvangt.
Verder heeft het alleen betrekking op 4 districts-veeartsen, n.1. die wier ambts-
gebied Mannheim, Carlsruhe, Freiburg en Meszkirch omvat, welke veeartsen
zoowel door hunne persoonlijke eigenschappen als door hun wetenschappelijke
opleiding alle garantie geven voor deugdelijk onderwijs. Het is derhalve niet
aan te nemen dat de leerlingen op deze scholen niet grondig worden onder-
legd. Het examen, dat aan het einde van den cursus wordt afgelegd, is vol-
doende streng en is een tweede waarborg voor het deugdelijke van het
onderwijs. De cursus duurde vroeger 3 maanden, doch is juist, om meer tijd
te vinden voor het leeren smeden van ijzers, met een maand verlengd. —
Daarentegen is de opmerking van den rapporteur juist, dat herhalings-
onderwijs niet plaats vindt en dat door de concurrentie van de andere
smeden en de onvoldoende kennis der hoefkunde bij de landbouwers, waar-
door deze dikwijls den goedkoopsten smid zoeken, de degelijk onderlegde
hoefsmeden geen voldoende werk verkrijgen. Het is ongetwijfeld nuttig om
herhalingsonderwijs te geven en er zijn dan ook reeds voorbereidende maat-
regelen getroffen om herhalingscursussen voor hoefsmeden in te stellen. Op
denzelfden grondslag heeft de regeering reeds vroeger het houden van prijs-
wedstrijden voor hoefsmeden bevorderd en waarbij over het geheel genomen
een groot aantal hoefsmeden hebben deelgenomen.
De rapporteur heeft er verder op gewezen dat het hoefbeslag in andere
landen veel beter zou zijn dan in Baden, b.v. in België en de Rijnprovincie
en hij heeft er op gewezen, dat de landbouwers met verbazing het goede
beslag der uit die landen ingevoerde merries hebben gezien. Het zal nu de
heeren rapporteurs, met name den Doorluchtigen woordvoerder, interesseeren
wat in een gehouden commissie-vergadering de Directeur van de Mannheimer
er al te veel waarde aan te hechten. Naar mijne meening hebben de hier en
daar ingevoerde vrijwillige cursussen meer een goeden klank dan werkelijk nut.
Juist de hoefsmeden, wier arbeid veel te wenschen overlaat, worden op de cur-
sussen niet aangetroffen en zoodoende het werkelijk slechte beslag niet verholpen.
Het is m.i. de vraag of zij een werkelijk gunstigen invloed uitoefenen op de
verbetering van het hoefbeslag.
hoefsmidschool, de „veterinär-ratquot; Kohlhepp, heeft opgemerkt. Deze zegt dat
de ondervinding, die hij gedurende vele jaren bij den aankoop van paarden
heeft opgedaan, voornamelijk bij die uit België, in de onderscheidene groote
stallen van paardenhandelaren, hein niet de gevolgtrekking heeft kunnen
doen maken, dat bedoeld beslag een gunstigen invloed op den toestand der
hoeven uitoefende. De voor den verkoop bestemde paarden worden van
z.g.n. handelsijzers voorzien en nu komt het meermalen voor, dat de hande-
laren ook van onze smeden een dienovereenkomstig beslag verlangen. Dit
beslag, zoo zegt hij woordelijk, ziet er meestal mooi en nauwkeurig uit; bij
nauwkeurige beschouwing kan men echter waarnemen dat de ijzers meestal
te kort zijn en bij de verzeneinden te nauw zijn gelegd; bovendien zijn zij
te smal en te dik met het doel om de eenigszins vlakke zool meer hol te
doen schijnen en de paarden meer maat te geven ; ook zijn de hoeven van vele
paarden — ik had pas kort geleden de gelegenheid zulks opnieuw waar te
nemen — ook sterk beraspt, voornamelijk aan het toongedeelte.
Het handelsbeslag heeft derhalve het speciale doel om het uiterlijk mooier
te maken en dat, zooals de Directeur der hoefsmidschool het verder aan-
toont, geen aanbeveling verdient voor paarden die moeten werken. Ik geloof
echter dat het geen beteekenis heeft over dit meeningsverschil verder uit
te weiden, n.1. of ons hoefbeslag minderwaardig is en in hoeverre dit aan
onze hoefsmidscholen is te wijten , maar ik geloof dat het van practisch
nut zal zijn, wanneer men in de toekomst bij de premiekeuringen van paarden
nauwlettend acht geeft op het beslag en bij eventueele fouten nagaat wie
het beslag heeft gemaakt en waar de oorzaak der fouten is te zoeken.
Wat nu de oprichting van een centrale hoefsmidschool betreft, zoo heb
ik reeds in de commissie gezegd, dat ik deze gedachte verder zal onder-
zoeken maar dat reeds bij een oppervlakkige beoordeeling het bezwaar naar
voren treedt, dat sommige smeden, die door huwelijk of anderszins bezwaar-
lijk geruimen tijd achtereen van huis kunnen, door den grooten afstand
moeilijk naar Carlsruhe of Mannheim kunnen komep. Ik zal echter de
hoefsmidschool te Keulen door onze deskundigen laten bestudeeren en te
gelegener tijd mededeelen of aan het verlangen, dat door den rapporteur
is geuit, al dan niet gevolg kan worden gegeven.
(Het bovenstaande is overgenomen uit de Juli-aflevering 1914 van „Der
Hufschmiedquot;, aangezien er o. i. veel in voorkomt dat voor Nederlandsche
toestanden tot leering kan strekken. Tallooze keeren is er op gewezen,
dat de opleiding der burgerhoefsmeden in Nederland nog te wenschen over-
laat, — dat voor het verkrijgen van nuttige resultaten eener hoefsmidschool
een druk beklante inrichting noodzakelijk is, ten einde de opleiding vol-
doende practisch te krijgen, — en dat het onderwijs moet worden gegeven
met het oog op den lateren werkkring der leerlingen en door leeraren of
onderwijzers, die zoowel theoretisch als practisch met de leer van den hoef
en het hoefbeslag, tot op den dag van heden, op de hoogte zijn.
De groote moeite, die men heeft om voldoende onderwijs-materiaal voor
de leerlingen te verkrijgen en gelijktijdig de gevestigde hoefsmeden geen
opvallende afbreuk te doen, kan gevonden worden in den trant zooals te
Keulen, waar van Gemeentewege al hare werkpaarden ter beschikking
worden gesteld, gesteund door den vakbond, het Rijk, de provincie en de
landbouw-maatschappijen. Red. „De Hoefsmidquot;).
HANDELSBESLAG.
Ten opzichte van het handelsbeslag, waarover in het eerste artikel van
deze aflevering wordt gesproken, kan het voor sommige lezers wellicht van
eenig belang zijn, hier eene toelichting te geven. Bij handelspaarden en ook
bij paarden van sommige eigenaren voor premiekeuringen is werkelijk een
speciaal doel bij de aanwending aanwezig. Bij gebruikspaarden is het de
plicht van den hoefsmid, en tevens de wensch van den eigenaar, om het
beslag zoo doelmatig mogelijk te doen zijn ter bevordering van de gebruiks-
waarde der dieren. Deze moeten zich zoo prettig mogelijk op de. ijzers ge-
voelen en zich gemakkelijk daarmede verplaatsen ; zij mogen derhalve geen
kreupelheid veroorzaken en geen aanleiding geven tot strijken of klappen
enz. kortom, zij hebben ten doel de gebruikswaarde te verhoogen.
Bij dieren, die alleen naar hun uiterlijk voorkomen worden beoordeeld,
zooals bij gewone handelspaarden of op keuringen aan de hand, heeft de
eigenaar bet verlangen dat de stand en de hoeven der dieren op de koopers
of de juryleden den indruk maken volkomen normaal te zijn. Hiermede moet
de smid, wanneer hij in overstemming met dat verlangen wil handelen,
rekening houden, — de ijzers zoo noodig gedraaid onder te leggen en op
sommige plaatsen een flink stuk hoef weg te raspen, al moge dit ook in strijd
met het doel voor het gebruik zijn. Na het wegraspen wordt met hoefsmeer
de hoorn zoodanig ingewreven, dat de beoordeelaar een werkelijk ervaren
deskundige moet zijn, om de kunstmatige verandering duidelijk te onderken-
nen. Om te dezen opzichte in de oogen der handelaren of andere paarden-
eigenaren best te kunnen beslaan, is het noodig dat de smid goed met de
eischen van den handel vertrouwd is geraakt — en een goed gezond ver-
stand heeft, alsmede een goeden kijk op den stand en de gangen van het
paard. Natuurlijk zijn er verschillende richtingen in den paardenhandel en
zoo is er in het handelsbeslag ook natuurlijk nog weer verschil, al naar-
mate men met zware werkpaarden, rijtaigpaarden of rijpaarden te doen heeft.
Er komt op het gebied van het hoefbeslag werkelijk veel meer kijken
dan het publiek, sommige smeden, vee-artsen en autoriteiten meenen. De
algemeene grondslagen zijn voor alle groepen burger-paarden, alsmede voor
de legerpaarden, dezelfde, doch de bijzondere eischen zijn niet onbelangrijk
uiteenloopend en hiermede wordt bij de opleiding der hoefsmeden, het
onderwijzend personeel en het benoemen van examen-commissies niet altijd
voldoende rekening gehouden.nbsp;Red.
UIT HET LAND VAN DE ZWARE IJZERS.
Zooals langzamerhand gewoonte is geworden, was ook aan de Landbouw-
tentoonstelling te Gulpen, uitgaande van den kring Gulpen van den Lim-
burgschen Landbouwbond, een wedstrijd verbonden in het hoefbeslag.
Onder begunstiging van mooi weer, afgewisseld door een buitje, werd
deze den 7den Juli j.1. gehouden en door vele belangstellenden gevolgd.
Het door de hoefsmeden te verrichten werk bestond in :
1quot;. het afnemen der oude ijzers;
2°. het besnijden der hoeven;
3°. het vervaardigen van ijzers;
4quot;. het beslaan van twee hoeven (één voor, een achter), waarvoor 5
prijzen waren beschikbaar gesteld, elk in geld, medaille en diploma.
De beoordeeling geschiedde volgens een puntenstelsel van 1—5 voor elk
onderdeel. 1
Van de 14 deelnemers, die zich hadden opgegeven, kwamen er slechts 9
voor het vuur, waardoor de wedstrijd een regelmatig verloop kon hebben
en tijdig eindigen.
De prijzen werden als volgt toegekend :
1ste prijs Jan Giesen, Tegelen, met 30 punten
2de „ L. H. Gommans, Blerik „ 28 „
3de „ L. Giesen, Tegelen „ 27 „
4de „ Th. Giesen, Tegelen „ 261/2 „
5de „ Guill. Collijn, Gulpen „ 241/2 „
terwijl voor een diploma werd voorgedragen :
Hubert Boon, Simpelveld met 24 punten.
Er werd flink werk geleverd. Het besnijden van de hoeven was slechts
bij een onvoldoende; de ijzers werden goed gesmeed, sommigen leverden
prachtijzers ; het goed sluitend leggen van de ijzers was voor enkelen het
struikelblok.
De wedstrijd had plaats in de open lucht en dank zij het vrij goede weer,
verliep alles uitstekend. Toch is het gewenscht bij zulke gelegenheden meer
rekening te houden met de wisselvalligheden van ons klimaat, door de
werkplaats te beschutten en voor een planken beslagplaats te zorgen.
Bij de meeste wedstrijden in hoefbeslag worden de werkzaamheden om-
schreven als boven aangegeven ; zou het echter niet gewenscht zijn punt 1,
afnemen der oude ijzers, voortaan te vervangen door: vaardigheid in het
werken? Met dit punt op de agenda zou men de treuzelaars en peuteraars
kunnen straffen en de vlotte werkers bevoordeelen.
Bij het bezien van het beslag der tentoongestelde paarden, viel het weer
op, welk reuzengewicht aan ijzer hier de hoeven moet beschutten (?); hoef-
ijzers van 11/2 cM. dikte aan den toon en 21/3 cM. aan de uiteinden der
takken waren geen uitzondering. Voorts was de wand dikwijls te hoog
1nbsp; Billijkheidshalve werd voor het afnemen van het ijzer aan alle deelnemers
3 punten voor eiken hoef toegewezen.
gehouden, waardoor stand en vastheid van beweging wel eens te wenschen
overlieten; dit laatste vooral bij jonge paarden.
Hier zit de schuld bij de fokkers, die de smeden dwingen zulke onmoge-
lijke dingen te doen, om toch maar vooral groote hoeven te toonen óf na
te bootsen.
Behoudens bovengenoemde opmerking was het beslag te loven ; de ijzers
zaten goed, de lengte er van was voldoende voor een concours , voor dage-
lijksch gebruik zouden ze wel iets langer kunnen zijn; de nagels waren
goed aangebracht; kalkoenen waren zeldzaam.
Het geheel gaf den indruk dat de cursussen in Limburg goede resultaten
hebben opgeleverd. Jammer is het, dat voor het voermanswerk in die streken
kalkoenen en stooten aan die zware ijzers worden noodig geacht; een schoone
taak voor de voorgangers op landbouwgebied aldaar, om dit euvel met woord
en voorbeeld te bestrijden.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 20 Juni is, na een
verblijf van 6 maanden a/d. Inrichting, vertrokken de leerling J. Smid
van Garmerwolde, met een voor de practijk „goedquot; en voor de theorie
„ voldoendequot; getuigschrift. Zijn plaats is op 22 Juni ingenomen door
T. D ij k e m a van Stitswerd.
Verder houden aan de Inrichting verblijf de leerlingen: S. Rosema van
Peize, E. Boerema van Roden, H. Oving van Buinen gern. Borger, J. Kwant
van Siddeburen, P. Iwena van Mensingeweer en A. Bos van Veendam.
Cursus in Hoefbeslag te Utrecht. Het tijdschrift van het Gen. voor
Landb. en Kruidkunde in Utrecht bevat de volgende mededeeling:
Jongelui, die, den leeftijd van achttien jaren hebbende bereikt en werkzaam
zijnde in het hoefsmidsvak, wenschen deel te nemen aan eenen cursus in
hoefbeslag, welke gedurende de winterhalfjaren 1914/15 en 1915/16 te Utrecht
zal worden gegeven, kunnen zich voor deelname aan dien cursus aanmelden
bij een der ondergeteekenden, die tevens bereid zijn, gewenschte inlichtingen
te verstrekken.
Daar de cursus alleen kan doorgaan, wanneer zich een voldoend aantal
deelnemers blijkt aan te melden, is het wenschelijk, niet te lang te wachten
met de aangifte!
De Commissiën voor de cursussen in hoefbeslag,
benoemd door het U. L. G.
W. H. van Woudenbergh R.Hzn., Houten, Voorzitter.
H. Tromp van Holst, Utrecht, Secretaris.
Jac. van der Worp, Schalkwijk, Lid.
De Rijkslandbouwleeraar, belast met het toezicht,
O. K. van D a al en.
Zeeland. Subsidie cursus hoefbeslag. Door de Z. L. M. wordt voor de jaren
1914 en 1915 een jaarlijksch subsidie van f 150 gevraagd, ten behoeve van
een cursus voor het hoefbeslag. Meermalen werd door Prov. Staten voor dit
doel geld beschikbaar gesteld. Met den provincialen veearts der le klasse,
zijn G. S. van meening, dat bedoelde cursussen nuttig mogen genoemd worden,
waarom zij voorstellen het subsidie te verleenen. De Z. L. M. heeft het
plan in 1914/15 cursussen te geven te Axel, Cortgene en Zierikzee.
(u. „Middelb. Cour.quot;)
—■ Beslag hij harddravers. De eigenaardige vorm van het achterijzer bij
de harddravers in gebruik (een licht ijzer met kleine kalkoenen aan de
lange takken, waarbij de veel langere buitentak naar buiten is omgebogen),
is geen modegril, doch berust op goede gronden.
De meeste harddravers geven wat zij kunnen en moeten dikwijls door
de rijders of berijders worden ingehouden. Hierbij wordt de lichaamszwaarte
meer op de achterbeenen overgebracht, die in het spronggewrieht doorzakken.
De lange takken nu geven het paard een grooter steunvlak, waardoor
het gemakkelijker weer zijn evenwicht kan herstellen, en tevens verhoogen
zij de snelheid van het paard. Bij het harddraven brengt het de achterbeenen
buitenwaarts en minstens 15 c.M. vóór de voorbeenen; de voet wordt daarbij
schuin naar buiten gezet en de gebogen buitentak ligt dan in de as van
het been; hierdoor steunt de achterhand beter en vergemakkelijkt zulks de
voorwaartsche beweging.
(u. Le Maréchal mod.)
De Juni-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:
1quot;. Vervolgartikel over omvangsmetingen van den hoef;
2quot;. Een artikel over gewijzigde touwijzers, bestaande in balkijzers, waarin
4 schroefgaten, in gewone omstandigheden geheel opgevuld met kurk en
bij intredende gladheid gedeeltelijk te voorzien met H.-kalkoenen;
3». Over kreupelheden, waarvoor de hoefsmid aansprakelijk gesteld kan
worden, in welk artikel den hoefsmid krachtig wordt aangeraden bij pas
aangekochte paarden nauwkeurig te letten op mogelijk waarneembare kreupel-
heidsoorzaken en bij het ontdekken hiervan zulks onmiddellijk aan den
eigenaar te rapporteeren;
4°. Persoverzicht;
5°. Korte mededeelingen w.o.:
a.nbsp;Gedurende 1913 zijn in Wurtemberg van Staatswege 74 hoefsmids-
leerlingen geëxamineerd, waarvan 63 een cursus hadden gevolgd en 11 niet
en resp. 63 en 6 bij het examen zijn geslaagd;
b.nbsp;Het Koninkrijk Saksen heeft besloten om de Diergeneeskundige
Hoogeschool te Dresden naar Leipzig over te brengen en daar als afzon-
derlijke afdeeling bij de Medische faculteit in te lasschen. Gelijktijdig is
door den Landdag besloten om de thans aan genoemde Hoogeschool ver-
bonden Hoefsmidschool in Dresden te laten.
c. Gedurende 1911 zijn in het Koninkrijk Saksen te Dresden 221 hoef-
smidsleerÜDgen geëxamineerd, in 1912 189 en in 1913 211. Het resultaat
is geweest dat van die 221 zijn geslaagd 40 als Mr. hoefsmid, 156 als
geëxamineerd hoefsmid en 25 niet zijn geslaagd;
van die 189 resp. 45, 134 en 10,
van die 211 resp. 55, 141 en 15.
De niet-geslaagden waren alle herkomstig uit de groepen, die geen
cursus hadden gevolgd.
De Juli-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat:
1®. Touwijzers. In dit uitvoerige artikel wordt er op gewezen, dat het
tou W-hoef ijzer over het geheel genomen er toe kan bijdragen het uitglijden
der paarden op asphalt- en hout-plaveisel eenigszins te ondervangen en dat
in verband met de verbreiding dier plaveisels de ruimere aanwending daar-
van in groote steden te billijken is. Het gaat echter te ver om touwijzers
te bezigen voor landbouwpaarden, zooals in sommige streken wel plaats
vindt. Op oneffen plaveisel deugen de touwijzers evenmin.
2quot;. De electro-motor in het klein-bedrijf;
3». Over pedometers (hoefmeters);
4®. Persoverzicht, waarin melding wordt gemaakt van een nieuw soort
hoeflederkit, dat billijker in prijs is dan het tegenwoordige. Het wordt in
den handel gebracht door de firma J. A. Braun te Stuttgart-Cannstatt,
fabriek voor teerproducten en asphalt. De firma noemt het „Reformkurk-
hoeflederkitquot;. Het wordt in kokend water geweekt en daarna tegen
het hoorn gedrukt, terwijl het in 4 ä 5 minuten hard wordt. De veearts
Dr. B u b heeft er proeven mede genomen bij rij- en rij tuigpaarden en het
volgens een verslag in het „Zeitschrift für Veterinärkundequot; 1914, blz. 222,
geheel en al bruikbaar bevonden om de duurdere hoefkit-soorten te vervangen.
5°. Mededeelingen over onderwijsinrichtingen en examens, w.o. is ver-
meld, dat in het Koninkrijk Beieren jaarlijks de volgende bijdragen ten
behoeve van het hoefbeslag van Staatswege worden verleend : Opper-Beieren
3500 Mark aan toelagen voor hoefbeslagscholen, 6200 M. voor wandel-
leeraren, in Midden-Pranken 1200 M. voor de Hoefsmidschool te
Neurenberg, in Schwaben 1500 M., in Opper-Pranken 800 M. en in de
Pfalz 350 Mark.
Bovendien wordt een uitvoerig overzicht gegeven omtrent de opleiding der
hoefsmeden in Baden, dat als een afzonderlijk artikel in dit no. verschijnt.
6quot;. Vragen en Antwoorden. Naar aanleiding van de vraag of bij het af-
nemen van het oude ijzer de tang onder het ijzer moet worden geschoven,
antwoordt de redactie het volgende:
Bij het afnemen vfin het oude ijzer pakt men, zooals bekend is (na de
nieten tegen den hoornwand teruggeslagen te hebben), het ijzer met de
hoeftang aan het eene takelnde beet en rukt deze in de richting van den
ijzertak naar beneden. Hierbij komt het hoefijzer eenigszins van den draag-
rand af.
De bek-einden van de tang loopen geleidelijk dun uit, zoodat men deze
gemakkelijk onder het ijzer kan schuiven en daarna de tang sluiten. Onge-
twijfeld maakt men op deze wijze het ijzer gemakkelijker los dan wanneer de
bek-einden slechts tegen het hoefijzer geplaatst zijn, en de tang derhalve
niet sluit. Wanneer men het laatste volgt, vooral wanneer de druk van de
tang schuin binnenwaarts is gericht, dan kan, zooals hier in Dresden ook
is voorgekomen, de zool worden doorgedrukt. Het antwoord is dus beves-
tigend en wanneer het sluiten van den tangbek in de buurt van een lip
niet mogelijk is, zoo schuive men in elk geval het binnen-bekeinde onder
het ijzer.
De ijzermarkt in Bynland en Westfalen. Omtrent den toestand van de
ijzernijverheid in Eijnland en Westfalen deelt de wnd. consul Herdtmann
Jr. te Düsseldorf in „Handelsberichtenquot; het volgende mede :
In de laatste maanden was de ijzermarkt buitengewoon stil. Toen eenige
weken. geleden de eerste berichten in de pers verschenen, dat de ijzer-
fabrieken haar vroegere plannen, om tot een syndicaat der B-producten te
geraken, weer hadden opgevat, werden weliswaar eenige nieuwe contracten
afgesloten, doch de prijzen, welke behaald werden, waren zeer slecht. Daar
de meeste belanghebbenden in menig opzicht nog niet overtuigd zijn, dat
een syndicaat in staafijzer en platen tot stand kan komen (de vele bemoeiingen
der fabrikanten zijn trouwens nog steeds mislukt, daar men bij de vast-
stelling der aandeelcijfers het niet eens kon worden), bleef de kooplust der han-
delaren amp;r_ verbruikers uiterst gering. En men kan ook voorloopig nog niet
zeggen, wanneer een verbetering van dezen onhoudbaren toestand te ver-
wachten is. Dat de directie der Pruisische spoorwegen eenige dagen geleden
overging tot een driejarig contract in spoorwegmaterieel, kwam aan verschil-
lende ijzerfabrieken zeer te pas. Nieuwe prijsdalingen zijn in het algemeen
niet bekend geworden. Hierbij mag men echter niet uit het oog verliezen,
dat de prijzen, vooral van staafijzer en platen, een laagte hebben bereikt,
zooals men sedert jaren niet heeft gezien.
In draad en draad waren hebben de meeste fabrieken voldoende werk; de
behaalde prijzen zijn echter ook hier voor de fabrikanten ongunstig. Der-
halve is men op het oogenblik bezig met maatregelen tot vorming van een
syndicaat, ook van getrokken draden en draadnagels. In afwachting daarvan
werd het oude walsdraadsyndicaat verlengd tot October van dit jaar. Zooals
van verschillende kanten wordt bericht, maakt men met de vorming van dit
syndicaat vrij goede vorderingen. Het gevolg was dan ook, dat in deze
artikelen gedurende den laatsten tijd aanzienlijke koopen wérden afgesloten.
De ruwijzer-productie is in de maand Mei iets gestegen. Men mag echter
hieruit niet de gevolgtrekking maken, dat de vraag naar dit artikel levendiger
zoude zijn geworden.
Zoolang de toestand der ijzerindustrie niet beter wordt, kan ook niet ver-
wacht worden, dat de gang van zaken gunstiger wordt in de kolenindustrie,
vooral wat betreft de hoogovens-cokes en industriekolen. Voor het vervoer
der kolen naar Nederland en den Bovenrijn, is echter zeer voordeelig, dat
de waterstand van den Eijn voortdurend gunstig is te noemen.
(u. „N. B. C.quot;).
-ocr page 91-Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
VERSCHILLENDE BEITELVORMEN EN HUN GEBRUIK.
Reeds meerdere malen hebben wij er in een onzer artikelen op gewezen,
op welke wijze het werktuigstaai behandeld, d. w. z. gesmeed en gehard
moet worden om er goede resultaten mede te verkrijgen. Doch ook de vorm,
welke aan het gereedschap wordt gegeven, is van zeer grooten invloed op
de goede werking, waarom wij thans hieronder eenige beitelvormen weer-
geven, die allen voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Wij hebben
voor alle beitels achtkant-beitel-staal geteekend, omdat dit wel de ge-
makkelijkste doorsnede-vorm is, welke vooral voor koud-beitels gekozen kan
worden. In de eerste plaats eigent zich die vorm goed voor onze hand,
terwijl verder voor zwaar werk deze doorsnee-vorm bijzonder geschikt is
om in de tang te houden.
In fig. 1 geven wij onzen gewonen koud-beitel te zien, welke bij (a) eenigs-
zins rond is geteekend aan de vouw. Dit laatste is vooral bij zwaar werk
zeer aan te bevelen, daar dan de hoeken van den beitel minder te lijden
hebben waardoor de beitel dikwijls, vooral wanneer er zich eenige spon-
ningen in het staal bevinden, uitbreekt. Dit laatste heeft vooral plaats wan-
neer de beitel niet met zorg gesmeed wordt, d. w. z. wanneer het beitel-
staal eerst geheel plat wordt geslagen, om daarna op de vereischte breedte
te worden ingekant.
a
Pig. 2 geeft den bekenden kantbeitel weer, welke behoudens vele andere
werkzaamheden in de eerste plaats gebruikt wordt voor het hakken van
spiebanen. Vooral voor dit doel moet deze beitel aan de vouw (snede) het
breedst zijn, en wel zoo breed, dat de juiste maat der spie-doorsnede bewerkt
wordt. Voor het sloopen van nagel- en boutkoppen is deze beitel eveneens
onmisbaar.
Voor het afhakken van gietijzeren platen en buizen gebruikt men een
beitel, zooals die in fig. 3 en 4 is geteekend. JSfo. 3 is een vierkante of
diamantpunt; no. 4 is een ronde beitel. Met beide wordt een groef in het
te bewerken stuk gehakt en later met den gewonen platten beitel verder inge-
hakt.
Voor het afhakken van oliegroeven in metalen wordt de beitel bewerkt
volgens fig. 5, zoodat men hierbij geen schade toebrengt aan de metalen.
In fig. 6, 7 en 8 wordt verder voor verschillende werkzaamheden de
stand van den beitel geïllustreerd. Pig. 6 geeft ons den beitel te zien,
waarmede plaatijzer wordt afgehakt, terwijl in fig. 7 de snede eerst door den
beitel met diamantpunt is voorbereid; fig. 8 toont ons den hoek, waaronder
gehakt wordt, welke, naar gelang het metaal dat bewerkt moet worden, van
30° tot 50° varieert. Eveneens zien wij in fig. 9 en 10 het gebruik eener
enkele- en dubbele vouw. Het spreekt hierby vanzelf, dat eerstgenoemde
alleen in gevallen, waar zeer weinig metaal is weg te nemen, gebruikt wordt.
ADVERTENTIËN.
voor kurkzool (met zool) en duidelijke omschrijving
der vervaardiging verkrijgbaar a f 2.50. Tevens goede
kurk aan platen van 1 Kilo a fO.80.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
Bekwaam Hoefsmid,
V. goede getuigen voor-
zien, zag zich gaarne
geplaatst. Adres Zuid-
wal 41, den Haag.
Nadruh verboden.
HET BESLAG DER VOOR DE MOBILISATIE GEVORDERDE PAARDEN.
Bij een mobilisatie, als thans is geschied, leert men de gebreken kennen,
welke aan haar snel tot stand komen hinderend in den weg treden. Dat deze
bestaan, kan niemand als een verwijt treffen; alleen hij, die werkt, maakt
fouten. Men kan op papier alles fraai regelen en toch blijkt niet zelden in
de practijk dat er veel ontbreekt. De oefening, welke ons leger thans maakt,
is — afgezien van al het onheil dat zij na zich sleept — nuttig om de
theorie aan de practijk te toetsen. Dit geldt ook voor het kleine, schijnbaar
geringe onderdeel, het hoefbeslag. Ik zeg schijnbaar geringe onderdeel, want
wat doet men met voor veel geld gevorderde paarden, welke, omdat zij
geen ijzers onder hebben en hun hoeven reeds hebben doorgeloopen, of door
slecht beslag onbruikbaar zijn?
Het is nu al gebleken dat er voor oorlogstoestanden veel te weinig
hoefsmeden bij het leger zijn. Men heeft op tal van plaatsen burgersmeden
moeten opvorderen om in de behoefte te voorzien. Daarbij heeft zich de nood-
zakelijkheid van noodstallen aangetoond, althans dat hier en daar een volledig
ingerichte noodstal, voorzien van de noodige dwangmiddelen, beschikbaar is.
Onderscheidene gevorderde paarden moesten aan 's Rijks Veeartsenijschool
worden beslagen, omdat èn burger- èn militaire smeden er geen kans toe
zagen, daar de dieren dikwijls vóór en achter sloegen en zich verzett'en. Niet
zelden was angst de oorzaak, doch men heeft geen tijd de dieren als in
vredestijd te leeren, te oefenen. Ondeugende paarden, welke dadelijk verder
moeten marcheeren, dienen gedwongen te worden. En bij onvoldoende dwang-
middelen beleedigen de dieren zichzelf en de smeden. Bovendien moet
verzet in tijden als wij thans beleven, onverwijld worden gebroken; geschiedt
dit niet, dan houdt men een onbruikbaar paard.
Reserve-ijzers waren voldoende aanwezig, doch sommige waren te vet, andere
te mager gestampt; vermoedelijk ligt dit daaraan, dat onderscheidene smeden
ze vervaardigden en niet allen hieromtrent dezelfde zienswijze hebben. De
reserve-voorijzers hebben 10 nagelgaten en 2 schroefgaten; de reserve-achter-
ijzers 6 nagelgaten en 4 schroefgaten. Zou het, nu de machinale ijzers tegen-
woordig zoo goed worden gemaakt, geen aanbeveling verdienen deze voor
reserve te bestemmen? Men ontliep dan ook den thans ondervonden last,
dat de nagelgaten niet steeds voldoende waren doorgeslagen.
Het zal in de toekomst nuttig zijn om enkele reserve-ijzers van grooter
taille in voorraad te hebben; de grootste bleken nu dikwijls te klein voor
sommige der gevorderde paarden.
Het is jammer, dat geen reserve-zomerbeslag bestaat. Nu moest
overal winterbeslag worden gebruikt en dit kost per stel (4 ijzers) f 0.60
meer dan het zomerbeslag. Voor het laatste betaalt het Rijk aan de hoef-
smeden f 1 en voor het eerste f 1.60 per stel. Voor elk schroefgat wordt 5
cents voldaan. Indien de voorraad thans is verbruikt, kost het veel tijd (en
geld) om in de reserve-winterijzers te voorzien. Wat is er nu een geld nutte-
loos verbruikt voor al die paarden, welke van nieuwe ijzers zijn voorzien!
Een zaak van groote beteekenis is, dat de ijzers niet vergezeld waren van de
noodige nagels; deze moesten de burgersmeden verschaffen. Daardoor ont-
staat de kans, dat niet steeds de beste en juist passende nagels worden
gebezigd. En bij munitie-colonnes zijn geen militaire hoefsmeden.
De smidswagen bevatte slechts een enkel stel gereedschappen, dus maar
voldoende voor één smid; het ware wenschelijk minstens 3 stellen daarin
mede te voeren. In het vervolg mag er ook wel aan worden gedacht, dat in den
smidswagen een kleine voorraad smeekolen aanwezig behoort te zijn. De
veldsmidse is doeltreffend gebleken.
De gevorderde boerenpaarden waren, zoover daarover kan worden geoor-
deeld, meerendeels slecht op beslag. Niet zelden zaten er stukken van ijzers
onder of ontbraken ze geheel en waren de hoeven kort afgesleten. Andere
hadden vier ijzers met kalkoenen en te lange hoeven, dus te korte ijzers.
Meestal was uit alles te bemerken, dat de smeden geen schuld hadden aan
het slechte beslag, doch dat de eigenaren der paarden de oorzaak waren.
Verkeerd begrepen zuinigheid is helaas te dikwijls in het spel. Hier is nog
een ruim veld voor wandel!eeraren en voor de dierenbescherming.
S.
Nadruk verboden.
OORI^OGSTOESTAND, PAARDENVORDERING EN HOEFBESLAG.
De plotseling uitgebroken oorlog is veroorzaakt door den strijd der
Europeesche volken wie van hen „de baasquot; zal spelen. Langzamerhand zijn
de militaire machten in de onderscheiden staten grooter geworden en zijn
de tegenwoordige onkosten van dien aard, dat zij in hooge mate op de be-
lasting-betalende burgers zijn gaan drukken. Naast deze toeneming van
militaire kosten wordt gelijktijdig de drang in de beschaafde streken grooter
om de slechtst betaalde werkkrachten in de maatschappij beter te beloonen
en hen op hun ouden dag voor broodsgebrek te vrijwaren. De verplichte
verzekering tegen ongevallen is ook in Nederland reeds wet en de ouder-
domspensioenen zijn in bescheiden mate reeds verkregen. Deze sociale wetten
vorderen jaarlijks ontzaggelijke bedragen en het zal niet uitblijven dat deze
mettertijd nog veel grooter worden. Hiertoe zou men ook gaarne het over-
groote deel der militaire uitgaven willen bezigen, m. a. w. de legers af-
schaffen, voor zoover dit ten opzichte van de handhaving der maatschappe-
lijke orde in het binnenland mogelijk bleek.
De stichting v,an het Vredespaleis te 's-Gravenhage was een stap in de
goede richting, maar de tegenwoordige toestand heeft aanleiding gegeven
tot den verkoop van prentbriefkaarten, waarop nevens een afbeelding van
het Vredespaleis het opschrift voorkomt: „wegens faillissement te huur of
te koopquot;.
De oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië heeft Rusland,
dat de positie heeft ingenomen van niet belangelooze voogd der Balkan-
Staten, aanleiding gegeven tot de oorlogsverklaring aan Oostenrijk-Hongarije.
Volgens de officiëele stukken is dit eigenlijk niet waar en heeft Rusland
alleen Oostenrijk-Hongarije bedreigd door een gedeeltelijke mobilisatie. Deze
gedeeltelijke of algemeene mobilisatie werd ook door Duitseliland als een
bedreiging beschouwd, waarvan een oorlogsverklaring aan Rusland het ge-
volg is geweest. Het voorloopig bekeade eind der verwikkelingen is, dat
Oostenrijk-Hongarije in oorlog is met Servië en Rusland, — Duitschland
met Rusland, Frankrijk, België en Engeland. Duitschland heeft getracht
door België, dat gaarne buiten de strijdende partijen was gebleven, naar
Frankrijk te marcheeren, doch heeft, voorloopig althans, bij Luik heftig het
hoofd gestooten. De schending der onzijdigheid heeft bij de Belgen een
groote verontwaardiging gewekt, temeer daar het Duitsche rijk zich zelf
door een schriftelijke overeenkomst had verbonden, om die onzijdigheid
mede te eerbiedigen. Engeland heeft in die schending aanleiding gevonden
om zich ook in den strijd te mengen en Duitschland den oorlog te verklaren.
De dreigende oorlog, die thans een Europeesch karakter heeft aangenomen,
is betrekkelijk jarenlang voorbereid en toch betrekkelijk bliksemsnel ontstaan.
Deze snelle ontwikkeling gaf ook in Nederland hevige onrust, daar het
vermoedelijk in militaire kringen terecht gevreesd werd, dat Duitschland
zijn weg naar Frankrijk, öf door België alleen 5f door Nederland en België
beide zou nemen. H.M. Wilhelmina heeft zich dan ook verplicht geacht de
algemeene mobilisatie uit te vaardigen, waardoor tal van manschappen, die
zoo noodig bij hun productieven arbeid moesten worden gelaten, op te
roepen voor hun militaire plichten en tal van paarden te vorderen, die
tevens voor het werk behouden dienden te blijven.
Het is bij de wet geregeld, dat bij dreigend oorlogsgevaar alle 3-jarige
en oudere paarden, tegen een door taxateurs vastgestelden prijs, door den
Staat kunnen worden gevorderd. Dit is thans — volgens een methode, die
nog niet eerder in ons land werd toegepast — voor een groot gedeelte vol-
trokken. Wellicht interesseert het de lezers van „De Hoefsmidquot; om hierover
het een en ander te vernemen.
* *
*
De paardenvordering staat onder leiding van een bereden hoofdofficier,
die den titel voert van Directeur van het Remontewezen, die op zijn beurt
natuurlijk ondergeschikt is aan den minister van Oorlog. In vredestijd is
hieraan toegevoegd een officier en een onderofficier, terwijl alle drie be-
hooren tot het wapen der Veld-Artillerie.
In Nederland werd de vorige mobilisatie uitgevaardigd in 1870. Vroe-
ger bestond de onpractische methode, dat door onderscheiden commissiën
gedurende een meer of minder groot aantal dagen (soms weken) verschil-
lende gemeenten werden afgereisd om paarden te vorderen. De methode
was onpractisch, aangezien er te langen tijd voor noodig was om de bruik-
bare paarden op de vereischte plaatsen te krijgen. Hierdoor bestond groot
gevaar dat bij een dreigenden oorlog gebrek aan legerpaarden zou komen
en een aantal bruikbare paarden in handen van den vijand zou vallen. Die
methode is blijven bestaan tot ongeveer 1897, toen met moeite de betref-
fende post op de begrooting van Oorlog, voor het houden van proefvorde-
ringen in dien geest, werd geschrapt. Het voorstel tot schrapping, waarvoor
ook „Het Paardquot; zich indertijd moeite heeft gegeven, geschiedde door de
heeren J. Schepel, indertijd Eitting hebbende voor het kiesdistrict
Appingedam, en eenige andere leden van de Tweede Kamer.
Na verwerping van die begrootingspost moest natuurlijk naar een andere
methode van vordering worden uitgezien. De majoor der Artillerie K. D. P un t
was, naar wij meenen, toen directeur van het Eemontewezen en de ontworpen
methode was gericht op het doel om bij eventueelo vordering de paarden
zoo noodig binnen 2 X 24 uren binnen de linie te hebben. Het land is
hiervoor verdeeld in een belangrijk aantal vorderingsdistricten, waar zoo
noodig op een en denzelfden dag gelijktijdig de keuringen kunnen worden
gehouden. Speciale treinen zijn voor het vervoer der paarden aangewezen
en de vordering is geregeld als volgt:
Elke gemeente houdt een lijst bij waar de voorhanden paarden op voor-
komen. Na ontvangen opdracht zorgt de burgemeester dat alle paarden-
eigenaren bericht ontvangen op een bepaald tijdstip met hun paarden op
een bepaalde plaats in de gemeente ter keuring te verschijnen. Deze ge-
schiedt door een vorderingscommissaris, een hulpvorderingscommissaris,
een veearts en twee taxateurs. Bovendien is gewoonlijk een hulptaxateur
aangewezen en kan de vorderingscommissaris zooveel helpers aannemen als
noodig blijkt, zoowel voor het geleiden der gevorderde paarden als voor
de administratie. Het aantal te vorderen rij-, batterij- en treinpaarden is
voor ieder district aangegeven, terwijl natuurlijk in het oog moet worden
gehouden, dat de paarden voor den dienst, waarvoor ze bestemd zijn, vol-
doende bruikbaar moeten worden geacht.
Het verloop is nu ongeveer als volgt:
Alle paarden zijn op een gegeven oogenblik ter keuring aanwezig en
worden geleidelijk volgens de lijst voorgebracht. De hulpvorderingscom-
missaris dient met een oogopslag te zien of het voorgebrachte paard onge-
schikt of mogelijk geschikt kan zijn. Hengsten komen niet ter keuring en
alle gedekte merriën, waarvan het dekbewijs kan worden overgelegd, zijn
eveneens vrijgesteld. Te groote paarden en ponies worden niet genomen
omdat daarvoor geen passende tuigen voorhanden zijn en ook bezwaarlijk
kunnen worden gemaakt. Paarden, die tot het zware werktype behooren
en die welke reeds heel veel geleden hebben, kreupel of ziekelijk zijn, zijn
voorloopig ook ongeschikt. Als de nood nog meer aan den dag treedt, dan
kunnen veel in vorm afwijkende exemplaren, voor het vervoer van onder-
scheidene legerbenoodigdheden, desnoods met tuig en al worden gevorderd.
Het is vooral de taak van den hulpvorderingscommissaris om al die
ongeschikte exemplaren direct weer vrij te laten. De mogelijk geschikt
geachte dieren worden echter door hem doorgezonden naar den vor-
deringscommissaris, die elk paard meer nauwkeurig bekijkt. Blijkt de bouw
voor mogelijke geschiktheid te pleiten, dan wordt het paard ook in draf
en in stap beoordeeld, waarbij vooral op vierkant, vlot en krachtig gaan
wordt gelet. Hooge gangen, die in den luxehandel veel waarde vertegenwoor-
digen, hebben voor legerpaarden weinig waarde, ja somtijds zelfs bezwaar.
De veearts is in den regel bij den vorderingscommissaris en let inzonder-
heid op ziekteverschijnselen, beengebreken en hoeven, terwijl bij aankoop
van het dier door hem de oogen worden gecontroleerd en de leeftijd bepaald.
De gevorderde paarden worden in verband met bun bouw en voorkomen
gesplitst in rijpaarden, batterijpaarden en treinpaarden, onder welke laatste
ook een zeker aantal welke aangewezen worden voor het trekken van keuken-
wagens. De laatstbedoelde dienen van beter gehalte te zijn dan de overige
treinpaarden, daar zij zich vrijwel even snel moeten kunnen verplaatsen als
de batterijpaarden. De vorderingscommissaris stuurt de ongeschikt geachte
paarden direct weg, terwijl voor ieder gevorderd paard een briefje wordt
afgegeven met vermelding van den dienst, waarvoor het dier bestemd is.
Het paard komt dan bij de beide taxateurs, die elk voor zich de waarde
bepalen en dit op het briefje vermelden. Het paard wordt overgenomen en
de eigenaar ontvangt een bon, vermeldende het nummer, alsmede het bedrag
(het gemiddelde van de twee taxaties), waarvoor op een nader te bepalen
datum de bon bij den burgemeester der gemeente kan worden ingewisseld.
De burgemeester ontvangt ter controle een gelijkluidende bon.
Het overgenomen paard wordt door een verver op den linkerborstwand van
een bepaald merk, voor elk der vier vermelde groepen aangewezen, voorzien.
De gevorderde paarden worden door de aangewezen geleiders onder controle
van een hoofdgeleider naar een tijdig vooraf vastgestelde plaats overgebracht
en daarna voor hun nadere bestemming voorbereid.
De vordering werd uitgeschreven tegen 1 Augustus en is bevredigend ver-
loopen. Er is niet direct in alle vorderingsdistricten gekeurd, terwijl naar
behoefte aanvullingskeuringen kunnen worden uitgeschreven. Het verloop is
tot nu toe bevredigend geweest, naar ons van verschillende zijden is gebleken,
terwijl hier en daar door het ongewone en het overhaaste van den arbeid
natuurlijk nog al enkele nalatigheden zijn voorgekomen. De vordering zelve
is eenigermate bemoeilijkt, doordat de laatste jaar of drie zooveel volwassen
paarden door Duitschland, en ook door Frankrijk, in Nederland zijn opgekocht.
Het hoefbeslag. Uit het voorgaande blijkt voldoende dat de vorderings-
commissarissen, wat de wijze van gaan der paarden betreft, er veel waarde
aan hechten, dat de dieren vierkant stappen en draven. Bovendien zullen
zoo weinig mogelijk paarden met ernstige hoefafwijkingen worden gevorderd,
terwijl in dit opzicht de beoordeeling iets toegevender kan zijn voor trein-
paarden dan voor de overige rubrieken. De keuring geschiedt enkel aan
de hand, zoodat het beoordeelen op betrekkelijk zwakke gronden geschiedt.
Alleen kan voor rijpaarden, die onder den ruiter worden voorgebracht, f25
boven den getaxeerden prijs worden uitbetaald. Van deze bepaling wordt
echter zelden gebruik gemaakt, daar op de vorderingsdagen ieder belang-
hebbende veel tijdsgebrek heeft. Gedeeltelijk kan ook de oorzaak daarvan
liggen in het feit, dat de bepalingen over het algemeen te weinig bekend
zijn. Over het geheel werd er in ons land feitelijk niet meer aan gedacht,
dat wij nog eens voor een algemeene mobilisatie, — laat staan voor een
mogelijken oorlog zouden worden gesteld, terwijl de regeling der paarden-
vordering hier meer geheim behandeld is dan dienstig voor het algemeen
belang kon worden geacht.
De paarden uit de steden zijn vrij wel algemeen aan den arbeid gewend,
terwijl tal van landbouwpaarden thans sedert verscheiden weken niet veel
arbeid hebben gedaan. Deze laatste zien er op het oog beter gevoed uit.
doch zijn zulks in werkelijkheid niet. Voor streken waar veel weiland voor-
komt en weinig akkerbouw wordt gedreven, zou men kunnen opmerken,
dat de boerenpaarden toch den hooibouw achter den rug hebben. Dit is
ook waar, doch de hooibouw-werkzaamheden vormen slechts een klein per-
centage van het eigenlijke landbouwwerk. dat zich grootendeels beperkt
tot het voor- en tot het najaar. In Augustus hebben de paarden derhalve
over het geheel twee h drie vrij gemakkelijke maanden achter den rug, en
ontvangen veel groenvoer en weinig haver of ander koren. De stadspaarden
blijven meestal voortdurend op hooi- en haverrantsoen en hierdoor meer ten
allen tijde direct voor harden arbeid geschikt. De vorderingscommissaris
houdt met deze omstandigheden ook rekening.
De landbouwpaarden komen in Augustus met den oogst weer regelmatig
aan den arbeid. Deze wordt geleidelijk zwaarder, waarbij de dieren hun
vet verliezen. Zij worden krachtiger gevoed, terwijl de spieren droger,
sterker, taaier en zwaarder worden. De dieren worden uiterlijk schraler,
doch in werkelijkheid veel sterker, zoodat bij een eventueele vordering in
October, en evenzoo in April tot begin Mei^ van de landbouwpaarden veel
meer arbeid kan worden gevraagd dan thans. Gelukkig heeft alleen de
oorlog nog maar gedreigd en bestaat in Nederland gelegenheid de gevorderde
paarden voor hun nieuwen dienst eenigszins voor te bereiden.
Tal van de gevorderde paarden moesten van nieuwe ijzers worden voor-
zien, aangezien zij onbeslagen waren of grootendeels versleten ijzers hadden.
In sommige steden zijn het meerendeel der rijtuigpaarden voorzien van een
gummizooi, teneinde het uitglijden zooveel mogelijk te voorkomen. Hoogst-
waarschijnlijk zal men deze zolen ook alle onderweg hebben genomen, althans
bij die dieren, welke voor het gebruik in lossen en mogelijk vochtigen grond zul-
len worden gebezigd. Het is bekend dat daarbij gummizolen moeilijkheden ver-
oorzaken en zelfs aanleiding kunnen geven tot het veelvuldig losraken der ijzers.
Omtrent het beslaan der gevorderde paarden is reeds in het eerste artikel
van deze aflevering het een en ander medegedeeld. De smeden zullen hebben
zorg te dragen nauwlettend acht te geven op mogelijk strijken en klappen,
en over het geheel op doelmatig beslag. Vooral het zooveel mogelijk voor-
kómen van strijken en het nauwkeurig afwerken van de binnentakken der
ijzers, om eventueele strijkwonden zoo gering mogelijk te doen zijn, is een
der hoofdvereischten geweest. Het ongewone werk, het dikwerf slap zijn van
de dieren, het komen onder andere levensomstandigheden en het, vooral bij
batterijpaarden, veelvuldige keeren en wenden, leveren alle gevaar op om
strijkwonden te zien optreden. Ieder jiracticus weet, dat een paard aan
dienstwaarde veel verliest, wanneer het zich zoo nu en dan „raaktquot;.
Naar onze meening is het van de grootste beteekenis geweest, dat zij,
die de gevorderde paarden hadden te beslaan, of die op dit beslag hadden
toe te zien, zorgvuldig de paarden hebben zien bewegen, alvorens het be-
slag uit te voeren.
Het is jammer, dat er zooveel geld aan de mobilisatie moest besteed
worden, doch zonder nut is al dat geld toch niet geweest. Het is te hopen
dat het bij eene oefening moge blijven en ons vaderland voor een werke-
lijken oorlog wordt gespaard!nbsp;Red.
KALKOENEN EN STOOT.1
Onder den naam van kalkoen verstaat men het rechthoekig omgebogen
gedeelte aan het uiteinde van een ijzertak, terwijl men een langwerpig vier-
hoekigen kalkoen in het toongedeelte van het ijzer stoot noemt.
De kalkoenen moeten zoo hoog zijn als het ijzer dik is; zeer ten nadeele
van den hoef worden zij niet zelden belangrijk hooger gemaakt. Hun doel
is het paard een vasteren stand te verzekeren; daaraan beantwoorden zij
meestal slecht. Alleen wanneer zij nieuw zijn, zullen zij het uitglijden eeniger-
mate kunnen belemmeren, dit beletten doen zij geenszins. Te minder kunnen
zij dit, wijl bij het gebruik van kalkoenen de straal niet met den bodem
in aanraking komt, waardoor het hoefmechanisme en dus de voeding schade
lijdt. Het gevolg hiervan is, dat niet alleen de straal in omvang afneemt,
maar zelfs de geheele hoef, speciaal in zijn achterste helft. Er ontstaat meer
of minder klemhoef; door het onvoldoend doortreden verkorten zich de
buigpezen, het paard gaat over de kooten en in de knieën staan, en het is
niet moeielijk in te zien dat de gang zijn elasticiteit verliest en minder
zeker wordt dan bij 'een gezonden hoef het geval is.
Dat de paarden in de steden zoo vroeg versleten zijn, is stellig mede te
wijten aan het gebruik van kalkoenen, waardoor het hoefmechanisme wordt
gestoord. Bij landbouwpaarden, welke daarmede zijn beslagen, neemt men
zulke schadelijke gevolgen niet waar; deze behouden meestal tot op hoogen
leeftijd wijde, elastische hoeven met grooten straal, terwijl de stand in kogels
en knieën normaal blijft. De reden hiervan is, dat deze dieren in den regel
op een zachten bodem arbeid verrichten, zoodat 'de straal met den grond
in aanraking komt en het hoefmechanisme, ondanks het beslag, tot zijn
recht komt.
Welken invloed dit uitoefent op den hoef, den stand en den gang kan
men ontwaren als men stadspaarden met te nauwe hoeven en de daaruit
voortvloeiende gebreken eenigen tijd in de weide doet of bij een boer mati-
gen landarbeid laat verrichten. Wanneer genezing in het algemeen nog
mogelijk is, dan staat men na enkele maanden niet zelden verbaasd over
de gunstige veranderingen; men zegt dan wel eens dat de paarden „geheel
nieuwquot; zijn geworden in hun beenen en hoeven.
Men heeft dit alles reeds lang ingezien en van vele zijden het gebruik
der kalkoenen öf volkomen achterwege gelaten of deze tot de achterijzers,
waar zij minder schaden, beperkt. Vóór 30 jaar werd in ons land slechts
bij uitzondering een paard beslagen zonder kalkoenen, thans zijn zij bij
het leger afgeschaft en willen vele particulieren voor rij- en rijtuigpaarden
niets meer van kalkoenen weten. Toch zijn er nog, die, hetzij uit gewoonte,
hetzij omdat zij nog altijd meenen, dat hun paarden anders zullen vallen,
aan het gebruik van kalkoenen blijven hechten. Dat zij in de groote ste-
den zeer goed kunnen worden gemist, bewijzen de paarden in Parijs, Lon-
1nbsp; In verband met de besprekingen, die over dit onderwerp in liet loopende
jaar zoo veelvuldig zijn gehouden, leek het ons wel interessant eens te herplaatsen
wat Dr. W. C. Schimmel daarover in 1896, in den eersten jaargang van
„De Hoefsmid,quot; heeft geschreven.nbsp;Red.
den, Brussel, enz., waar het gebruik van kalkoenen, althans aan de voorijzers,
meer uitzondering is. In de landen, waarvan deze steden de hoofdplaatsen
zijn, heeft het gebruik van kalkoenen trouwens nooit gebloeid, terwijl zij
in Duitschland en Oostenrijk, ondanks alle vertoogen van deskundigen,
zelfs op vandaag nog, een onverdiende reputatie genieten. Dit kan niet
verwonderen, als men rekening houdt met het feit, dat de oudste ijzers, in
Duitschland gevonden, reeds van kalkoenen waren voorzien; zulke diep
ingewortelde gewoonten roeit men niet op eens uit, zelfs al waren de meer
ontwikkelden van hun nadeel overtuigd geworden. Ook in ons land heeft
zich meer dan eens het geval voorgedaan dat een eigenaar zijn paarden
zonder kalkoenen liet beslaan, doch dat zijn ondergeschikten weigerden zich
daarmede op weg te begeven.
Wanneer nieuwe kalkoenen het uitglijden eenigszins kunnen tegengaan,
dan geldt dit stellig niet meer, zoodra zij, na verloop van bijv. drie weken,
tot kleine stompjes zijn afgesleten. Integendeel zal het paard in dat geval
meer glijden dan wanneer het nooit met kalkoenen beslagen was geworden;
immers, nu zal de straal zoo klein zijn, dat hij niet met den bodem in
aanraking komt en dus niet kan bijdragen tot een vasteren stand.
Aan de achterhoeven schaden de kalkoenen minder, omdat deze, wijl ze
meer aan vochtigheid zijn blootgesteld, minder uitdrogen, samenschrompelen
en tot klemhoef worden. Zij verdragen dus beter schadelijke inwerkingen
dan de voorhoeven.
Men heeft wel eens beweerd, dat de kalkoenen de buigpezen zouden
ondersteunen, doch dit is geheel onjuist. Zij beletten integendeel de be-
weging hiervan, de ijitrekking binnen de normale grenzen, en het gevolg
daarvan is, dat weldra die normale uitrekking niet meer tot stand kan
komen. De pezen trekken zich samen, evenredig aan het mindere gebruik,
dat er van wordt gemaakt. Een koetsier, die bijna altijd de zweep in de
hand heeft,' zal weldra zijn vingers niet meer kunnen strekken ; de spieren
en pezen hebben zich verkort, overeenkomstig het mindere gebruik dat
daarvan werd gemaakt. Bij de paarden is het niet anders.
Slechts in bijzondere gevallen kan het gebruik van kalkoenen nuttig zijn;
vooreerst in den winter als ijs of sneeuw de wegen bedekt, maar dan ook
om een gebrekkigen stand, bijv. te veel doortreden in den kogel, te ver-
beteren. Doch zelfs in dit geval tracht men dikwijls liever op een andere
wijze, als door verkorten van den toonwand en verhoogen van den verzen-
wand, het doel te bereiken.
Het gebruik van een stoot bij de kalkoenen is in ons land hoofdzakelijk
tot sleeperspaarden beperkt; in Duitschland worden ze veel meer gebezigd.
De stand van den hoef verbetert, indien men het kalkoenijzer tevens van
een stoot voorziet; het daarmede beslagen paard staat dan weer recht,
althans wanneer kalkoenen en stoot even hoog zijn. Doch de hoef rust nu
als het ware op stelten; hij komt niet meer met den grond in aanraking,
zoodat het hoefmechanisme in hooge mate schade lijdt.
Paarden met kalkoenen en stoot beslagen, kunnen eigenlijk alleen voor
stapvoets werk worden gebruikt. Men kan zich gemakkelijk overtuigen
hoeveel moeite het aan de dieren kost, eer de drie uitstekende gedeelten
van het ijzer tusschen de steenen een vasten stand hebben bekomen; even-
zoo kost het oplichten van den hoef meer tijd en inspanning. Dit moge
bij zware trekpaarden in langzamen gang wellicht worden opgewogen door
het voordeel van een vasteren st^nd, de snelheid lijdt er belangrijk onder.
Bovendien is het vroegtijdig versleten zijn der sleeperspaarden ongetwijfeld
mede te wijten aan de inspanning, verbonden aan het zich bewegen op
zulke hooge stelten, als men bijv. in Rotterdam kan waarnemen.
PROGRAMMA WEDSTRIJD HOEFBESLAG MIDDELBURGSCHE
TENTOONSTELLING, September 1914.
Aan den wedstrijd kan door ieder gediplomeerd hoefsmid in de Provincie
Zeeland gevestigd en woonachtig deelgenomen worden.
Zij, die aan den wedstrijd willen deelnemen, geven van dat voornemen
kennis aan den heer A..J. Lako, tweede secretaris, wonende te Zuidzande,
met opgaaf van naam, voornaam, geboorteplaats, ouderAom, jaar waarm
diploma verkregen werd en waar diploma is gegeven, plaats waar gevestigd
en duur der vestiging. De aanvraag moet vrachtvrij worden toegezonden
vóór den eersten Augustus 1914.
Zoodra bericht van aanneming is verkregen van genoemden heer Lako,
is ieder deelnemer verplicht, zoo spoedig mogelijk en zeker vóór den eersten
September, aan hem vrachtvrij te zenden, 10 stuks zelf vervaardigde ijzers,
bestaande uit: een stel normale hoefijzers (rechts voor, links achter, rechts
achter, links voor), voor trekpaard zwaar slag, een balkijzer, een strijkijzer,
een klapijzer en een winterijzer. Deze ijzers zullen worden tentoongesteld
en blijven eigendom van den inzender.
W e d s t r ij d.
De wedstrijd zal bestaan in twee gedeelten, practisch en mondeling.
Het practisch gedeelte zal bestaan in het beslaan van een of meer hoeven
van normaal of abnormaal type.
Het behandelen van hoefscheuren en vervaardigen van een doelmatige
kunsthoorn.
Het mondeling gedeelte, in het beantwoorden van vragen door examina-
toren te stellen, in verband met het verrichte werk, of over hoeven ge-
brekkig of normaal in het algemeen.
Algemeene bepalingen.
Ieder deelnemer is verplicht zelf zijn materieel mede te brengen voor het
beslaan der paarden, terwijl het noodige ijzer, en al wat voor smeden noodig
zal zijn, gratis zal worden verstrekt.
Het is aan de deelnemers geoorloofd, een helper mede te brengen en zich
van hem te bedienen in het geval van het beslaan uit de hand.
Bij grooter deelname aan den wedstrijd dan 10 personen zal de wedstrijd
beginnen op 7 September des voormiddags d'j^ uur op het tentoonstellings-
terrein, waartoe den deelnemer vrijen toegang zal worden verstrekt, zoo ook
aan den helper, indien deze tijdig aan den Secretaris zich zal hebben aan-
gemeld.
De op dien dag door 6 leden verkregen meeste punten, zullen in aan-
merking komen voor den eindwedstrijd, die ook op het tentoonstellings-
terrein zal plaats vinden des morgens 8 uur.
Op dezen tweeden dag zal ieder deelnemer een of meer hoeven te beslaan
krijgen en eveneens ondervraagd worden over het geleverde werk en over de
behandeling van hoeven, van andere hoedanigheid, dan die door den adspi-
rant behandeld werden.
Zoo wel op den eersten als op den tweeden dag zal niet meer tijd voor
het beslaan en vervaardigen van een ijzer gegeven worden, dan 50 minuten
per hoef.
Het aantal verkregen punten voor het vervaardigen van de ijzers, het af-
nemen van het oude en het aanbrengen van het nieuwe ijzer, de tijd daaraan
besteed, en de volledigheid der beantwoording van de gestelde vragen,
zullen tot maatstaf dienen van de uit te reiken prijzen, die bestaan zullen in:
lo. Prijs. 2o. Prijs. 3o. Prijs. 4o. Prijs. 5o. Prijs f 5,—.
In het geval, dat minder dan tien deelnemers aan den wedstrijd deelnemen,
zal de wedstrijd afloopen op één dag, en deze eerst beginnen op 8 September,
des voormiddags 7 uur.
(Het bovenstaande is overgenomen uit het Zeeuwsch Landbouwblad. De
tentoonstelling en de wedstrijd zijn uitgesteld. Zoodra de- wedstrijd opnieuw
wordt uitgeschreven, zal men o. i. goed doen de toelichting omtrent aangifte,
wedstrijd en prijzen eerst eens goed over te lezen en wat te verduidelijken).
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 8 Augustus is ver-
trokken, na een verblijf van 5 maanden, de leerling S. Eozema van
Peize, met een voor de practijk en theorie „goedquot; getuigschrift.
Aan de Inrichting houden thans verblijf de leerlingen: E. Boerema van
Eoden, H. Oving van Buinen, gem. Borger, J. Kwant van Siddeburen,
P. Iwema van Mensingeweer, A. Bos van Veendam en T. Dijkema van
Stitswert.nbsp;---
—nbsp;Strijken. Somtijds is de oorzaak van strijken bij het paard een zeer
geringe. Een iet of wat uitstekende of een scherpe rand aan het ijzer kan
er de reden van zijn.
Eiken dag dient men zich van het beslag te overtuigen en op zulke
schijnbare kleinigheden te letten als een uitstekende niet, scherpe rand, iet
of wat verschoven ijzer, het voorkomen van een of ander vreemd voorwerp
als kiezelsteen, stukje hout, enz. tusschen ijzer en hoef of bij de steunsel-
hoeken, en stand, het vastliggen van het ijzer, enz. Van dit laatste dient
men zich grondig te overtuigen ; somtijds kan men, als het paard op een
harden bodem loopt, hooren dat het ijzer min of meer los ligt, terwijl zulks
niet is waargenomen met de hand, omdat dit wat overhaast werd gedaan.
—nbsp;Paardenvordering. Naar wij vernemen zijn er o. a. in 's-Gravenhage
eigenaren van rijpaarden, die deze niet hebben doen verschijnen bij de
verleden week gehouden vordering, hetzij door opzet, hetzij tengevolge van
onoplettendheid.
In deze benarde tijden, waarin door alle lagen van de maatschappij door-
slaande bewijzen worden gegeven tot het doen van opofferingen van allerlei
aard, hopen we, dat deze heeren zoo spoedig mogelijk hun paarden nog
beschikbaar zullen stellen en hiervan kennis geven aan den directeur van
het remontewezen. Schoolstraat 38, 's-Gravenhage.
De Augustus-aflevering van Der Hufschmied bevat het volgende :
1°. Bijdrage tot de oorzaken, het ontstaan en de onderkenning van steen-
gallen.
De schrijver A. S c h w e n s z k y zegt aan het slot van zijn artikel:
Ik heb waargenomen, dat paarden met goede hoeven, voorzien van doel-
matig beslag en waarbij de hoeven goed werden verpleegd, lijdende waren
aan steengallen, daar zij voortdurend in snelle gangen op harden bodem
werden gebezigd; anderzijds ken ik paarden met gebrekkige hoeven en
afwijkende beenstanden, voorzien van ondoelmatig beslag en waarbij de
hoefverpleging te wenschen overliet, doch die uitsluitend dienst deden op
zachten bodem en slechts zelden in draf, terwijl die dieren toch steengallen
vertoonden. Steengallen worden dan ook in de steden veel meer aangetroffen
dan op het platteland. Uit een en ander is duidelijk op te maken dat de
hoofdoorzaken voor het ontstaan van steengallen gelegen zijn in langdurig
snelle gangen op harden grond, gebrekkige hoeven en standen, onvoldoende
hoefverpleging en pas als laatste oorzaak een gebrekkig hoefbeslag.
2quot;. Wettelijke verantwoordelijkheid der hoefsmeden. Dr. Bonatz beweert
hieromtrent, dat de hoefsmid wel gebruik mag maken van enkele lichte
stokslagen, een stokpraam op de bovenlip, alsmede van de z.g. Chineesche
praam, welke om de geheele bovenkaak wordt gelegd, terwijl alleen bij sterk
verzet van den Rarey'schen riem en van den rug-borst-staart- kootband ge-
bruik mag worden gemaakt. Daarentegen noemt hij ongeoorloofde middelen
het hevig en ruw slaan met knuppels, bitten, bezemstelen, tangen, hamers,
raspen enz., — het vastbinden van voortdurend rukkende paarden of van
dieren, die aan stillen kolder lijden Verder mag de smid geen praam aan
de onderlip doen, aan het oor, of de tong. Bovendien mag hij geen achterbeen
met geweld door middel van ringen of balken of katrollen opheffen en niet
zonder hulp en toezicht van een veearts tot het neerwerpen van een paard
overgaan. Sommige deskundigen veroordeelen het gebruik van een noodstal,
doch andere daarentegen niet, wanneer de noodstal maar goed is ingericht.
Persoverzicht.
4quot;. Een mededeeling over de hoefsmidsschool te Klagenfurt in Karintië
(Oostenrijk), welke school vernieuwd is en waar thans tweemaal per jaar
een zesmaandelijksche cursus wordt gehouden, resp. aanvangende 1 Januari
en 1 Juli, terwijl aan iederen cursus 8 leerlingen worden toegelaten.
5®. Verschillende mededeelingen, w. o.:
a.nbsp;In Essen zal tegen het einde van dezen zomer een cursus van 8 ä 10
dagen worden gehouden voor smeden, die op de hoogte wenschen te komen
van automobielen, voor zoover smeden hiermede te maken kunnen krijgen.
b.nbsp;De smedenbond in Beieren heeft den wensch uitgesproken, dat het
tarief voor liet beslaan van paarden aan de hoefsmidsscholen gelijkgesteld
moge worden aan dat bij de particuliere smeden gebruikelijk.
c.nbsp;Hoefijzers, vervaardigd uit vloeiijzer, verdienen slechts daar aanbeveling
waar de paarden op ijzers zonder kalkoenen loopen en in streken met zachten
bodem. Het vloeiijzer is minder geschikt voor het inwellen van stooten, daar
het over het algemeen vrij gemakkelijk aanleiding geeft tot scheuren en breken.
Bij de aanwending van vloeiijzer wordt veel geklaagd over het uitglijden
op bazalt, graniet en kunststeen, terwijl het bewerken moeilijker is en de
smid derhalve zwaarderen arbeid heeft te verrichten.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
PRACTISCHE WENKEN VOOR DE WERKPLAATS.
Op ijzer en staal schrijven of teekenen.
De plaats, welke men van een ornamentale versiering, schrift of iets
dergelijks voorzien wil, moet in de allereerste plaats geheel zuiver zijn.
Zelfs gepolijste vlakken moeten van te voren met krijt of puimsteen ge-
reinigd worden. Hierna bereidt men een pasta, bestaande uit twee deelen
lijnolie en een deel colophónium; om dit mengsel kneedbaar en goed te maken,
doet men er een weinig terpentijnolie bij. Met deze zachte massa vormt men
het schrift, het ornanjent of teekening op het metaal. De buitenste rand
wordt, om het verder loopen der zuren te voorkomen, met was en talk
omringd. Na zorgvuldige beëindiging van dit werk wordt het voorwerp
zuiver horizontaal geplaatst. Daarna wordt het te gebruiken salpeterzuur
zooveel met water verdund, dat de reuk van het zuur nog slechts weinig
is waar te nemen, waarna ze over de teekening wordt gegoten. Heeft het
zuur opgehouden blazen te ontwikkelen , dan giet men het af, reinigt de
gebeitste vlakken met water, en herhaalt dit proces. Na het vier- tot zesmaal
doorgevoerd te hebben, verkrijgt men zeer fijne teekeningen. Wil men echter
de figuur dieper in laten werken dan moet men soms het zuren tot vijftien
maal herhalen.
Heeft de etsing de gewenschte hoogte bereikt, dan reinigt men de plaats
met een borstel en poetst eventueel met Weener kalk na.
Het vermijden van het trekken van geharde voorwerpen.
Alle lange werkstukken, zooals steekbouten, spiraalboren, tappen, enz.,
trekken steeds krom bij het harden. De oorzaak zal niet steeds dezelfde
zijn, of deze is te zoeken in het onvoldoende uitgloeien vóór de harding,
of in de ongelijkmatige verwarming. Bij werktuigen,' welke niet langs
mechanischen weg, doch in het vuur worden gereed gemaakt, zooals koud-
beitels, kantbeitels, gaten beitels, enz., is een voor- en doorwarmen van het
staal ontegenzeggelijk noodzakelijk. Echter ook het smeden van het staal
moet geschieden op een temperatuur, welke meestal door den fabrikant
wordt aangegeven. Bij voorwerpen , welke na het smeden langs mechanischen
weg bewerkt worden, ontstaan door dat smeden spanningen in het materiaal,
welke alleen door een practisch uitgloeien na het smeden verwijderd kunnen
worden. Vooral deze omstandigheid mag niet verwaarloosd worden, daar ook
hierdoor het werkstuk krom trekt.nbsp;M.
B. te S. Fijne nagels voor brokkelhoeven kunt U vermoedelijk bij ieder
goed gesorteerd ijzerhandelaar verkrijgen. Informeert ü eens bij Lambert
en Co., Leuvehaven, of S. C. M. Bax, Jufferstraat, beide te Rotterdam.
verkrijgbaar in de chemicaliën- en droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker.
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH, Veeartsen uitgehreide prijscourant gaarne gratk beschikbaar.
-ocr page 105-{Nadruk verboden).
DE HOEF ALS TAST-ORGAAN.
Velen zal het vreemd voorkomen dat de dikke hoornlaag van den hoef
als tastorgaan dienst doet en toch is het een waarheid dat de zekerheid van
het neerzetten van den hoef, de vrijheid van beweging, de weerstand bij
vermoeienis, voor een groot gedeelte afhangt van den tastzin van den hoef.
Vrijwel mag worden aangenomen, dat vooral de straal daarbij een groote
rol speelt; door zijn centrale ligging in den-hoef, zijn elasticiteit, zijn ligging
onder buigpees en hoefgewricht, wordt de waarneming van de overige deelen
van den hoornschoen in hem geconcentreerd en deze overgebracht naar de
zenuwcentra. Voorts wordt de tastzin van den hoef verhoogd door de haren
van de vetlok en die van den kroonrand 1).
Wanneer het paard op een oneffenheid van den bodem treedt, maakt het
een beweging met het hoofd, het kruis en de kogels, om zich meerderen
steun te geven op deze terrein-hindernis. Het is niet altijd pijn die dit
verschijnsel veroorzaakt, doch een gevoel van onvoldoenden steun; de hoef
voelt de oneffenheid en brengt deze waarneming naar de hersenen over,
waarop evenwichtsherstel volgt.
Wordt een geblinddoekt paard door een staldeur met verhoogden drempel
gevoerd, dan zal het, bij toeval den drempel met de voorhoeven niet rakende,
bijna zeker met de achtervoeten er tegen stooten, er op trappen of er af-
glijden. Wanneer daarentegen een der voorvoeten den drempel maar even
heeft geraakt, dan is het paard daardoor gewaarschuwd, de achterbeenen
zal het er zonder raken overheen brengen, doch overdreven hoog en ver
omdat de hoef den omvang van de hindernis niet heeft kunnen beoordeelen.
Heeft daarentegen de voorhoef op den drempel gesteund, dan heeft hij de
hoogte en breedte geschat en gaan de achterbeenen er in gewonen pas
overheen.
Noodzaakt men een paard dat niet gewoon is om over een „tilquot; of
planken-brug te gaan, zooals die in gebruik is tusschen weiden en bij het
laden in een wagon, dan zal het dier zulks meestal weigeren tengevolge van
onbekendheid met zulk een „tilquot;. Wordt het daarbij echter geblinddoekt,
dan doet het al tastende een of twee onzekere passen, en vliegt daarna
angstig achteruit. Strooit men een beetje hooi of stroo over de brug, dan
zal het door de aanraking met den hoef van de stroohalmen vertrouwen
scheppen en zonder tegenstribbelen er over loopen; de hoef heeft thans een
hem bekende stof gevoeld, zonder deze gezien te hebben.
Wanneer men een geblinddoekt paard aan de longe voert, dan zie men
het angstig loopen, de lichaamszwaarte wordt op de achterhand overgebracht
en de voorvoeten worden al tastende vooruitgezet, als het ware om de ruimte
te peilen; komt het nu voor een groep, dan zal het weigeren verder te gaan.
1nbsp; Het wegknippen van de kroonharen is dus om deze reden ook al af te keuren.
-ocr page 106-Deze voorbeelden zouden met velen vermeerderd kunnen worden, doch ze
toonen voldoende aan, dat de hoef als tastorgaan dienst doet en dat het
zaak is deze in zoo gunstig mogelijke conditie te houden. Het beslag
vermindert het waarnemingsvermogen van den hoef, doch daar het nood-
zakelijk is op onze kunstwegen, moet het kwaad zoo klein mogelijk zijn en
dit verkrijgt men door gewoon vlak beslag, waarbij de straal den bodem
kan raken, waardoor het voornaamste deel van den hoornschoen in deze
haar functie kan verrichten. (Dus geen kalkoenen en verdikte takken aan-
brengen, waar zulks niet noodzakelijk is!)nbsp;H. v. L.
zou
zijn
veulen ,
waarvan we in
onze eerste foto
een afbeelding ge-
ven, waarop dui-
delijk te zien is,
welken stand dit
ongelukkige dier
in de voorbeenen
aannam. Gelukkig
is juist ter rechter
tijd de hulp inge-
roepen van een be-
kwaam hoefmid,
den heer A. J.
Schieman te
, . , 1nbsp;Axel, die van oor-
Afb. 1. Onbeslagen.nbsp;'nbsp;,
deel was, dat het
zeggen van den eersten hoefsmid, dat er door de kunst niets aan te veranderen
(Nadruk verboden).
WAT OOEDEELKUNDIG HOEFBESLAG VERMAG.
Nog maar al te weinig wordt beseft, van welk groot gewicht een oor-
deelkundig hoefbeslag is voor de waarde onzer paarden.
Niet alleen de fokker zelf, die soms tegen kosten opziet, maar ook de
hoefsmid, die door te geringe kennis liever zich zoo weinig mogelijk met
het hoefbeslag bezig houdt, verwaarloozen beide deze nuttige zaak.
Hierdoor ontstond reeds meermalen schade voor den boer, en in vele ge-
vallen werd een
dier met gebreken
aan den hoef waar-
deloos , door ge-
brek aan kennis.
Zoo zou het
ook
met
het
viel, van te weinig kennis blijk gaf, en zich aanbood het veulen Eles, van
den heer W. de Zeeuw te Axel, in behandeling te nemen.
Wel was het diertje, geboren den 7en Juli 1913, er ongelukkig aan toe.
Na de geboorte geheel normaal, ging het in de voorbeenen langzamerhand
afwijken. Het ging in de kooten zeer steil staan en geraakte eindelijk
geheel overkoot. Zelfs in zóó'n mate dat het van voren op beide toonge-
deelten liep. Onze eerste foto, die we, even voor het in behandeling werd
genomen, lieten nemen, toont dit zeer duidelijk aan.
In de weide at het steeds geknield. Op stal bracht het zijn leven bijna
uitsluitend liggende door. Soms zelfs sloeg de koot naar voren door. Wanneer
het zich soms inspande om vooruit te komen, viel het diertje op zijn knieën.
Bij de inspectie van de hoeven vóór het beslag, kon het beestje
niet op drie beenen blijven staan; zoo'n pijn ondervond het als één voor-
been werd opgelicht.
Om het gebrek te verhelpen had de eigenaar lederen sokken aangebracht,
die goed stijf werden aangetrokken en de beide onderste gewrichten stevig
omklemd hielden. Dit mocht echter niet helpen. De toestand werd hoe
langer hoe erger. Het dier was op 27 November, toen het voor het eerst
door den heer Schieman
in behandeling werd ge-
nomen, geen tien gulden
meer waard.
Ten einde het te kun-
nen beslaan moest het
eene voorbeen, dat niet
in behandeling was, in
den hoef door een zacht
kussen ondersteund wor-
den, anders hield het
dier het niet uit. De hoef
werd zooveel mogelijk
bekapt en een speciaal
ijzertje aangelegd, dat
den wand van voren
steunde. Daardoor werd
de stand reeds direct
verbeterd.
Onze tweede foto
geeft het veulen weer,
direct na het eerste be-
slag, steunend op het
linker been. Men ziet dat
de stand reeds zeer veel
verbeterd was.
Eiken dag werd van
af 27 November tot 6 Maart, den dag waarop het voor de tweede maal
beslagen werd, mét het veulen ongeveer een uur gewandeld over de straat.
Afb. 2. Voor de eerste maal beslagen,
steunend op het linker been.
om zoo den voet en de koot te dwingen, geholpen door het ijzer, den goeden
stand weer aan te nemen.
Dit was, het spreekt van zelf, voor het veulen verre van aangenaam. Sonis
waren de kogels zeer gezwollen. Doch dit beterde hoe langer hoe meer.
Op 10 April was de
stand geheel normaal,
zooals onze derde foto
laat zien. We lieten deze
foto nemen direct na bet
afnemen der ijzers. De
stand was toen geheel
correct en het gebrek
geheel verholpen.
De eigenaar, de heer
W. de Zeeuw, zou het
veulen volgens eigen
zeggen thans voor geen
driehonderd gulden van
de hand willen doen.
We lieten voor onze
eigen studie door den
fotograaf de gang van
zaken in beeld brengen
en meenden de lezers
van „De Veldpostquot; geen
ondienst te doen, met
ze hier te reproducee-
ren.
Er blijkt ons inziens
overtuigend uit, dat
oordeelkundig hoefbeslag van ontzettend groot gewicht kan zijn.
AxeLnbsp;Zonnevijlle.
{Met toestemming van den uitgever en den schrijver overgenomen uit „D^
Veldpostquot; van 18 Juli j.l).
HET BESLAG DER GEVORDERDE PAARDEN,
door S. van Angeren.
In dit tijdschrift van 15 Augustus j.l. werd opgemerkt, dat het hoef-
beslag der gevorderde paarden zooveel te wenschen overliet, en dit ten deele
geweten aan misplaatste zuinigheid der eigenaren en voor een ander, mis-
schien kleiner gedeelte aan onkunde of slordigheid der smeden. Nog altijd
zijn er onder de laatsten, die geen cursus in hoefbeslag hebben gevolgd,
of anderen, die er naar schijnen te streven om het aldaar geleerde zoo
spoedig mogelijk te vergeten, althans te veronachtzamen. Dit is te betreuren
'oor het vak; wil dit hoog komea te staan en geëerd worden, dan dienen
kennis en knnde het devies van iederen hoefsmid te zijn Alleen daardoor
hij op den danr de vertrouwde raadsman worden van den eig®quot;^;;^®;
paarden en zal deze leeren inzien, dat hij zijn belangen bevordert, mdien
hij gehoor geeft aan de adviezen van den hoefsmid.nbsp;annlt;reef
Wellicht is het voor de toekomst nuttig, indien
welke fouten door mij in het beslag der gevorderde
Van sommige paarden waren de yzertakken te smal en te ^ort ^^
door de uitzetting van den hoef belemmerd en hetnbsp;^
bevorderd wordt behoeft geen betoog. De te ^orte ij.ertakken drukken in
de steunselhoeken en kneuzen aldaar de gevoelige deelen; -g ^ Jn^
licht, dat hierbii de verzenwanden met de ballen sc S
naar het middL van den hoef omkrullen. Bovendien hjden dan de buig-
pGzen te veel
Voorts wa^en de nagelgaten dikwijls te mager gestampt ^^ ^r -ar
achteren aangebracht. Door eerstgenoemde foutnbsp;f
gaat het ijzL gemakkelijk verloren; ^^^^nbsp;IhTf^re k tn zoo
nagelen, stoort de vrije beweging van denbsp;^ ^
hooge mate noodig is voor het behoud van een gezonden hoef en goeden gang.
In vele gevalled waren de ijzersnbsp;f^ttTer—
passend gemaakt; daarna was getracht m de lout w ,nbsp;-^och eer
sterk te'beraspen. Het spreekt, datnbsp;teTglnrgeven
het tegendeel was aangebracht. Niet passende ijzers storen ^en
tot stii-ken aanleiding en hebben ten slotte misvormde hoeven en afwijkende
niet balkijzers beslagen, dochnbsp;h.
mil-n goedkeuring niet kon wegdragen. Zij waren te kort en ^e nauw me^
te smaUen balk, welke den straal te veel belastte. In
balkijzers uitnemende diensten bewijzen,
een ^eelte van den wand vrij te leggen en in de P^-^^nbsp;^^^^^^
te, doen dragen. In geen gevalnbsp;t^
hiJ moet ten opzichte van de schenkels van
„„, indien
tusschen den balk en den straal door kan zien. ^^nbsp;^
veel, dan wordt de straal gekneusd, ^^^it ni^ een bdk.z. w rd^^^^^
gelegd, indien de kraakbeenderen verbeend zyn ^^ ^^^^Jaen balk soms
slechter. Indien de straal slechtnbsp;^^„^quot;^^as vlak zijn en zoo
naar den hoef door. Dit isnbsp;frnet tacht materiaal,
noodig vult men de ruimte tusschen balk en straai p
bijv. jute gedrenkt met teer.
Utrecht, September 1914.
DE OPLEIDING VAN HOEFSMEDEN IN HET
GROOTHERTOGDOM BADEN.
De Juli-aflevering van ,Der Hufschmiedquot; bevatte een artikel onder boven-
staand opschrift, geschreven naar aanleiding van hetgeen Prins Löwenstein
als rapporteur over de begrooting 1914, inzake de subsidiepost voor hoef-
beslag, in de Eerste Kamer van den Badenschen Landdag had gesproken.
Aangezien Nederland nog steeds een onvoldoende organisatie ten opzichte
van de opleiding der burgerhoefsmeden heeft, verdient het aanbeveling
belangrijke artikelen over de hoefsmidsopleiding in een ander land ter
kennis van onze lezers te brengen. Bedoeld artikel is voor een groot ge-
deelte ook in „De Hoefsmidquot; overgenomen; thans wordt in de Sept.-afl.
van „Der Hufschmiedquot; een tweede artikel over bovenstaand onderwerp
geschreven, hetgeen wij hieronder, hier en daar iets ingekort, laten volgen.
De Sehr. Dr. Jos. Vaeth zegt zich steeds, gedurende zijn meer dan
32-jarige veeartsenijkundige practijk, zoowel theoretisch als practisch met
het hoefsmidsvak op de hoogte te hebben gehouden. Aangezien hij ook aan
het hoefbeslag op het platte land voldoende aandacht heeft geschonken meent
hij gerechtigd te zijn, zijn oordeel over den toestand in Baden weer te geven.
Het hoefbeslag is, dank zij het betere schoolonderwijs en het onderricht
bij de bereden wapens, zoowel in Baden als elders, verbeterd, maar ge-
middeld zijn er in iedere streek nog betrekkelijk weinig hoefsmeden die
hun vak goed beheerschen. De fabriekshoefijzers hebben afbreuk gedaan
aan de geoefendheid in het vervaardigen van hoefijzers. De oorzaak, waar-
door de vooruitgang, niettegenstaande alle pogingen ter verbetering,
minder opvallend is, is voornamelijk te zoeken in het feit, dat een deel
der meesters-hoefsmeden zich te weinig laten gelegen liggen aan de op-
leiding der leerjongens. Zoo ergens, dan geldt hier het spreekwoord: ,Wat
Hansje niet leert, leert .Hans nooit meerquot;. Reeds bij het smeden van het
eerste ijzer moet de opleiding beginnen; de meester moet hier bij het aan-
beeld staan en iedere handgreep afzonderlijk aanwijzen en voordoen, iedere
verkeerde uitvoering verbeteren en hij mag niet eerder rusten dan dat alles
nauwkeurig is gesmeed. Deze moeite geven zich echter slechts weinigen en
zij, die hun leerjongens aan doode hoeven laten werken en met looden
staven het maken van hoefijzers toonen, zijn zeldzaam als witte raven.
In vele smederijen, ontbreken goede gereedschappen en werktuigen, terwijl
de ijzers niet voldoende in rechter en linker of in voor- en achterijzers
worden verdeeld. Van de 10 meesters is er nauwelijks één, die een paard,
vóór dit te beslaan, laat stappen, en zijn leerjongen op de manier van
loopen en de verdeeling van den lichaamslast, den stand en de wijze waarop
het paard zijn hoeven neerzet, opmerkzaam maakt. Meestal wordt het oude
ijzer afgenomen, dit min of meer achteloos weggeworpen en met het beslaan
aangevangen. De jongen leert de verschillende benamingen der hoefonder-
deelen en al het overige zal hij later op de Hoefsmidsschool wel leeren.
Wanneer er een verbetering in het hoefsmidsvak zal komen, dan moet
zulks in de eerste plaats van de meesters-hoefsmeden uitgaan, opdat de
jongens beter onderlegd op de hoefsmidsschool komen. Bovendien moeten
onvoldoend bekwame personen niet tot de uitoefening van het hoefsmids-
vak worden toegelaten, terwijl ieder meester-hoefsmid, door het lezen
van een goed vakblad en door het volgen van herhalingscursussen, zich
voortdurend op de hoogte van den tijd moet houden. De eischen van toe-
lating moeten verscherpt worden. Ieder die niet voldoende voorbereid is of
onvoldoenden aanleg toont, moet worden geweigerd. Dit gebeurt bij andere
vakken ook.
* *
*
Ik ben het geheel eens met Prins Löwenstein dat de 4 Badensche vak-
scholen tot één moeten worden versmolten; dit heb ik reeds vroeger betoogd
en ben overtuigd dat één werkelijk goed ingerichte school of leersmederij
niet duurder behoeft te komen dan de thans bestaande vier samen, en al
was dit ook het geval, dan zou zulks toch niet achterwege moeten blijven.
Het staat bij mij vast dat een zoodanige leersmederij bovendien voor een
groot gedeelte haar eigen kosten zal kunnen bedruipen.
Aan het hoofd van deze school zou een in de hoefkunde ervaren veearts
dienen te staan, die eventueel een assistent te zijner beschikking zou moeten
hebben. Deze directeur zou het grootste gedeelte van den dag in de beslag-
plaats moeten zijn, om voortdurend toezicht uit te oefenen en telkens onder-
wijzend op te treden.
Prins Löwenstein meent dat de veeartsen, aan de hoefsmidsscholen ver-
bonden, geen voldoende belangstelling hebben getoond, doch dit zal zich wel
tot een enkele school beperken, want de meeste collega's hebben zich onge-
twijfeld alle moeite gegeven. Ik ben overtuigd dat de fout schuilt bij de
inrichting van het onderwijs en in de bedrijfsverhouding der scholen. Het
onderwijs door den veearts bepaalt zich thans tot het zuiver theoretisch
gedeelte. Het aantal zijner lesuren is te beperkt en er is geen tijd beschik-
baar voor een behoorlijk onderricht bij de uitoefening van het vak. Juist
het onderwijs in de practijk is van ingrijpende beteekenis.
Er zijn thans 4 scholen, waarbij het wel eens moeilijk kan vallen een
leider te verkrijgen, die met het hoefsmidsvak goed vertrouwd is, daar de
veearts-leeraar niet alleen dit onderwijs heeft te geven,-maar ook zorg heeft
te dragen voor andere onderdeelen van zijn werkkring, b.v. de bevordering
van de veeteelt, de bestrijding van besmettelijke veeziekten. Evenals in
andere landen is ook in Baden voor den veearts de hoefkunde te veel een
nevenvak, terwijl particuliere hoefsmidsscholen in Baden niet worden gevonden.
Aan een dergelijke school zal, behalve een ervaren deskundige directeur,
ook een bekwaam hoefsmid moeten worden verbonden, want het resultaat
van het onderwijs in het practisch gedeelte van het vak hangt grootendeels
van dezen onderwijzer af. Deze beide leerkrachten zouden tevens herhalings-
cursussen moeten geven en op onderscheidene plaatsen in het land voor-
drachten houden. Zij zouden na verloop van jaren de meeste smeden in het
land kennen, invloed op hen kunnen uitoefenen en het hoefsmidsvak in
het geheele land kunnen verheffen en bevorderen.
Wil de school tot bloei geraken, dan moet zij in een groote stad worden
gevestigd. Is het mogelijk, zooals in Keulen, om er een groot voerwerk
aan te verbinden, zoo verdient zulks de voorkeur. De rentabiliteit der school
zou worden verhoogd, indien er een kleine kliniek voor kreupele en hoef-
zieke paarden aan werd verbonden. Dit is echter een punt van later zorg,
daar de school als zoodanig de hoofdzaak blijft. De Minister van Binnen-
landsche Zaken heeft bereids nader onderzoek toegezegd, waarvan het
resultaat voorloopig rustig kan worden afgewacht.
HET ONDERWIJS IN HOEFBESLAG AAN DE INRICHTINGEN
VAN LANDBOUWONDERWIJS.
Dikwijls wordt de klacht vernomen: „wat heb ik aan al de moeite die
„ik mij heb gegeven door het volgen van cursussen en het op de hoogte
„houden van het vak. De paardenhouder, in het algemeen gesproken,
„waardeert dit streven slechts matig; mijn goede zorgen voor de hoeven en
„het beslag worden tegengewerkt, doordien hij de paarden veel te lang op
,het beslag laat loopen; mijn wijze van besnijden en beslaan wordt soms
„door hem zonder kennis van zaken veroordeeld en mijn concurrent bevoor-
„deeld, omdat die volgens den ouden stijl werkt.quot;
Er is veel waars in deze klacht.
Voor de ontwikkeling der hoefsmeden is veel gedaan en velen van hen
zijn hun vak meester; de kennis van den landbouwer is op dit gebied de-
zelfde gebleven en daarin zit de fout.
Voor de toekomst moet daarin verbetering worden gebracht, door de
opgroeiende krachten in den landbouw op de hoogte te brengen van de
eischen van een goede verzorging van den hoef. Dit onderdeel van de ver-
pleging van het paard moet aan de inrichtingen van landbouwonderwijs
meer uitvoerig worden behandeld. Zoo b.v. de bouw en de functie van
den hoef, de verzorging van den hoef in de jeugd en het normale beslag,
waarbij dan vooral dient gewezen te worden op de nadeelige en de schade-
lijke gevolgen, welke ontstaan door onoordeelkundig besnijden en beslag,
maar ook welke verbeteringen in stand en gang kunnen worden verkregen
bij een goede verpleging.
Wanneer de jonge landbouwer en de aanstaande paardenhouder op de
hoogte is gebracht van deze zaken, zal hij den goeden hoefsmid meer leeren
waardeeren; het werk zal toenemen en daarmede het bedrijf meer loonend
worden, waardoor het hoefbeslag weer met eere de plaats zal innemen, die
het vroeger onder de ambachten heeft gehad.nbsp;H. v. L.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 22 Aug. is vertrok-
ken — na een verblijf van 5 maanden — de leerling E. Boerema van
Roden, met een voor de practijk en theorie „goedquot; getuigschrift. Toegelaten
zijn de leerlingen L. van Ham van Helium en A. A. P ij k e r van de Wilp.
Mede houden thans aan de inrichting verblijf de leerlingen: H. Oving
van Buinen, gem. Borger, J. Kwant van Siddeburen, P. Iwema van Men-
singeweer en F. Dijkema van Stitswert.
—nbsp;Eriesland. Bij het eindigen van den 2-jarigen hoefsmidscursus te
Heerenveen, gehouden vanwege het Friesch Paardenstamboek, werd aan de
volgende smeden een diploma uitgereikt: O. H. Harmsma te Akkrum, L. T.
de Jong te Eoordahuizum en S. de Blauw te Balk, alle met uitmuntend
gevolg; Gosse de Jong te Oudeschool en J. Koelman te Kortezwaag, beide
met zeer goed gevolg; T. P. Smedes te Surhuisterveen, E. Eegeling te
Poppingawier en H. T. Dubling te Eolsterhaule, alle met goed gevolg.
■ - Beslag tegen het invallen van sneeuw. Het concaaf-ijzer volgens
Prof. L e c h n e r wordt in het Oostenrijksche leger algemeen gebruikt,
terwijl het ook bij de bereden Zwitsersche troepen is ingevoerd, omdat het
lastige en gevaarlijke inballen van sneeuw er mede wordt voorkomen.
Het is een gewoon vlak ijzer zonder afhelling, waarvan de takken aan
de ondervlakte schuin zijn afgewerkt (de afhelling is dus aan de onder-
vlakte geslagen). In den toon echter loopt deze niet door; daar blijft het
ijzer over een lengte van 3—5 cM., naar gelang de grootte van het ijzer,
op volle dikte, om te spoedige afslijting te voorkomen.
Dit ijzer vormt met het binnendeel van den hoef een kegelmantel, waar-
van de sterk afgeschuinde wand geen steun geeft aan de sneeuw om vast
te kleven. De sneeuwlaag, die tusschen de bovenvlakte van dit ijzer en de
zool dringt, is zoo dun, dat de ingetreden sneeuw daaraan niet kan hechten.
Voorts geven de scherpe randen langs de rits voldoenden waarborg tegen
uitglijden bij losse sneeuw.
Een proef met dit ijzer is bij sneeuwval wel aan te bevelen.
(u. Berliner Wochenschrift.)nbsp;H. v. L.
—nbsp;Hoefsmidsschool te Amersfoort. De heer S c h o 11 e n, opperwacht-
meester-hoefsmid aan de Eij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort, is bevorderd
tot adjudant-onderofficier.
Waar tot nog toe de hoogst bereikbare, rang die van opper-wachtmeester
was en slechts een unicum tevens, daar alleen „de baasquot; van de Eij- en
Hoefsmidsschool dezen rang kon bereiken, zoo zal deze vooruitgang en ap-
preciatie van het militaire hoefsmidsvak, die hierdoor uitgedrukt is, den
lezers van het vakblad wel aangenaam zijn te vernemen.
De „onderbazenquot; hulp-instructeurs kunnen, volgens hetzelfde besluit, aan-
gesteld worden tot opper-wachtmeester.
Tijdens de mobilisatie is de Hoefsmidsschool te Amersfoort opgeheven
en zijn de instructeurs bij het leger ingedeeld; zoo is de nieuwe titularis
werkzaam bij het 2e Depot Huzaren te Haarlem.
De Paardenarts, Chef van den Veldziekenstal, 4e Divisie,
Dr. Gallandat Huet.
Tilburg, 10 September 1914.
-ocr page 114-—nbsp;De hoefvorm der jonge veulens. In „Der Hufschmiedquot;, Juli-afl. 1914,
kwam een artikel voor over omvangsmetingen van den hoef, door Dr. J.
Zimmermann, veearts te Bühl (Baden), waaraan wij de volgende mededeeling
ontleenden.
De hoeven zijn bij jonge veulens anders gevormd dan bij volwassen
paarden. Als het veulen ter wereld komt, zijn de hoeven aan den kroonrand
van grooteren omtrek dan aan den draagrand. Dit wordt algemeen zoo
geleeraard en zal in de meeste gevallen ook wel waar zijn. Er komen hierop
echter uitzonderingen voor, n.1. bij de veulens van het zware trekpaard.
Hierbij is de omvang aan de kroon vrijwel gelijk aan dien van den draag-
rand ; in sommige gevallen is de omtrek beneden zelfs iets grooter dan boven.
—nbsp;Het opnemen van een voorbeen. Ieder, die in de praktijk zijn
oogen de kost geeft, heeft gelegenheid op te merken dat nog zeer vaak
gezondigd wordt tegen het voorschrift om het opnemen van een voorbeen
doelmatig te doen. Dikwerf wordt getracht het been als het ware onder
het lichaam weg te trekken. Als het dier de bedoeling niet begrijpt of
geen lust heeft om aan die bedoeling gevolg te geven, dan wordt het been
niet alleen niet opgenomen, maar gaat het paard er zelfs sterker op rusten.
Ook ziet men den smidsjongen wel tegen de pijp of op den kroonrand
trappen om zijn doel te bereiken. Dit komt het meeste voor bij weinig
temperamentvolle dieren. Het betreffende been wordt dan veelal even op-
genomen, doch ook direct weer neergezet. Ook wordt wel eens eenvoudig
aan het dier gevraagd: voet! waaraan gewillige oud-gedienden gehoor geven,
doch alle overigen veelal niet.
Het opnemen behoort te geschieden, b.v. van het linker voorbeen, door de
linker hand tegen den linker schouder te plaatsen en gelijktijdig met de
rechter hand de koot te omvatten. Op het volgende oogenblik wordt gezegd
„voetquot;, het gewicht van het paard, door druk tegen den schouder, geleidelijk
overgebracht op het rechterbeen, en de linkerhoef opgenomen. Tenslotte
wordt de linker hand ook om de koot tegen den hoef gelegd en kan de
veearts of de smid met het bewerken van den hoef beginnen. In die ge-
vallen, waarbij zonder helper wordt gewerkt, neemt de dokter of smid de
koot tusschen zijn knieën of, juister gezegd, vlak boven zijn knieën.
De heer W. S. Stil ven, veearts te Amsterdam, geeft in het Tijdschrift
voor Veeartsenijkunde van 1 Sept. j.1. eene bijdrage tot de kennis der zenuw-
snede. Daarin trof ons eene opmerking omtrent het opnemen der voorbeenen,
waarvan wij hier even melding willen maken.
De Schr. geeft in overweging met de linker hand langs den voorrand
van het linker been de zwilwrat te pakken en deze met de volle hand
even te knijpen ; daarna grijpe men spoedig met één der beide handen kogel,
hoef of ijzer; deze manoeuvre gelukt bijna altijd.
—nbsp;Hoefschoen uit bastvezelen. N. Clären heeft, ten behoeve van het
opstaan van gestorte paarden, paardeschoenen uit ruwe, sterke. Afrikaansche
bastvezelstof vervaardigd, waarover in „Der Hufschmiedquot;, afl. 4 1914, is
gesctreven. De vezelen zijn gevlochten in den vorm van den hoef, terwijl
de zool nog voorzien is van een afzonderlijke, stevige plaat. De schoen is
aan de achterzijde open en voorzien van 2 bandriemen, alzoo in den trant
van de leeren hoefschoentjes, zooals die vroeger in Groningen veelvuldig in
de zadelmakerij van de firma Wald werden vervaardigd. (Tegenwoordig
weinig meer, daar de centrale veulenkeuring is afgeschaft).
De bastvezelschoen is in de eerste plaats bestemd als hulpmiddel bij het
opstaan voor paarden, gevallen op asphalt of andere gladde wegen, doch
kan ook dienst doen bij het verliezen van een hoefijzer, bij het beschutten
van een hoefverband enz. Zoodoende kan deze nieuwe vinding als leermiddel
worden gebezigd in hoefsmidsscholen, landbouwscholen, enz. Het paar
kost R.M. 5, terwijl de vinding als zoodanig de aandacht verdient van de
Vereeniging tot bescherming van dieren, paardenhouders en diergeneeskundige
klinieken.
— Gelderland. Op de agenda der eerstvolgende algemeene vergadering
der Geldersche-Overijselsche Maatschappij van Landbouw komt ook voor
het vervullen van vacatures in de commissie voor het hoefbeslag. De heer
J. de Vries te Zaltbommel heeft bedankt en de heer J. B. H. Moubis (thans
te Velp) is aan de beurt van aftreding. Het Hoofdbestuur heeft de vol-
gende voordrachten opgemaakt:
1°. H. J. C. V. Lent te Tiel en J. Vlaskamp te Deventer.
2». J. B. H. Moubis te Velp en F. W. v. Duim te Arnhem.
De Sept.-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat:
1®. Een artikel over de hoefsmidsopleiding in Baden, dat in deze aflevering
bijna geheel is overgenomen ;
2quot;. Een vervolg-artikel over de aansprakelijkheid van den hoefsmid;
3». Persoverzicht en boekbespreking;
4quot;. Korte mededeelingen en advertentiën.
Onder de korte mededeelingen komt voor dat er tegen het einde van
September te Berlijn een cursus zal beginnen over automobielen. De duur
is 4 weken. De leerkosten bedragen 100 Mark, terwijl de deelneming open staat
voor leden van den Bond van Duitsche smedenvereenigingen.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
BESPAART EEN VENTILATOR EEN HELPER?
De ontwikkeling der electriciteit maakt het voor vele smeden mogelijk, en
zal zulks in do toekomst nog meer doen, in hun werkplaats een electrisch
gedreven ventilator op te stellen. Wat voordeel biedt nu een ventilator den
smid ? Het is een inrichting, welke, als men hem eenmaal bezit, niet meer
gemist kan worden, want dan behoeft men zich in geen geval den geheelen
dag met den blaasbalg te bemoeien. Nu wordt in het algemeen gezegd, en
iedere smid neemt dat gaarne aan, dat men door aanschaffing en toe-
passing van een ventilator, een arbeidskracht bespaart. Dit is echter in het
geheel niet juist. Wanneer men den ventilator rationeel benutten wil, moet
men bij bepaalde werken juist eerst van degelijke hulp voorzien zijn, want
zullen de kosten, aan deze inrichting besteed, hunne renten opbrengen, dan
moet er veel sneller gewerkt worden als men dat gewend is bij het gebruik
van een blaasbalg. De ventilator werkt veel sneller, en dientengevolge ver-
branden ook de kolen veel sneller. Wanneer nu de ventilator in gebruik is,
en er wordt, zooals het behoort, goed gewerkt, doch zonder hulp, dan ver-
brandt men zeker eens zooveel kolen als bij een blaasbalg. Dit zijn vooral
de grootste factoren, waarmede een smid rekening moet houden bij de aan-
schaffing van een ventilator. Wil een smid zonder hulp werken, dan is dit
op die wijze een zeer inspannende arbeid, want hij moet steeds voort, — de
ventilator staat ook niet stil. Hoe wordt hierover nu door de knechten,
welke zonder hulp met een ventilator werken, gedacht? Opdat hun ijzer niet
zal verbranden, wordt dit naast of voor het vuur gelegd; de ventilator
blaast door, en de kolen verbranden zonder productief te zijn.
Op deze wijze wordt het kolenverbruik bij heel veel werkjes te groot, zonder
dat men ze berekenen kan. De ventilator is een speciale inrichting voor iedere
smederij, doch de smid zal dan ook dergelijke werktuigen , welke de mensche-
lijke kracht niet behoeven, zich ten nutte te maken. Hij moet namelijk weten
dat zoo'n inrichting de bedrijfsonkosten verhoogt en dat dit uit de producties
van den arbeid opgebracht moet worden, en het is daarom van belangvoor
den smid om te weten dat de ventilator geen kracht spaart, doch dat zich
daardoor het kolenverbruik verhoogt. Het verdient daarom vooral aanbeveling
om bij aanschaffing van een ventilator den blaasbalg niet te verwijderen,
opdat men naar behoefte van beide gebruik kan maken.nbsp;M.
ADVERTENTIEN.
goed Hoefsmid; in diensttreding zoo spoedig mogelijk. Pr. br.
Electr. Hoef- en Wagensmederij, ENSCHEDE.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
■prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreifende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
HET GEBRUIK VAN HET BALKIJZER.
Nadruk verboden.
Van de vele afwijkende hoefijzer-vormen is zeer zeker het balkijzer het
meest onmisbaar, omdat het door geen ander hulpmiddel kan vervangen
worden. Behalve de weinige gevallen, waarbij het niet mag gebruikt worden,
zooals bij verbeening van de hoefkraakbeenderen,
hoefgewrichtsontsteking, verballing en straal-
kanker, kan het steeds worden toegepast, omdat
de draagrand kan worden ontlast door den druk
voor een gedeelte over te brengen op den straal,
waardoor deze beter zijn functie kan vervullen.
Overal dus waar men een gedeelte van den wand
wil ontlasten of wel het hoefmechanisme tot ver-
hoogde werking wil brengen, zoo bij zwakke
verzenen, bij scheeve-, plat-, vol-, klem- en knol-
hoeven, bij hoornscheuren, steengallen, lossen en
hollen wand en bij brokkelhoeven, kan dit ijzer nuttig worden aangewend,
mits het goed wordt gemaakt en goed wordt ondergelegd.
Elke smid kan een balkijzer maken, doch het goed passend te maken en
geheel beantwoordende aan het doel, is niet ieders werk en dit is dan ook
de reden dat de paardenhouder bezwaren oppert, wanneer men in de praktijk
zoo een ijzer wil voorschrijven.
Tjaten we eens nagaan welke fouten er zoo worden gemaakt, dan zien we
dat deze meestal voortkomen uit slordigheid en onnadenkendheid.
1quot;. Het balkijzer is niet passend voor den hoef; het is te groot of te
klein en wordt dan zoo goed en zoo kwaad mogelijk er ondergeprutst. In
het eerste geval zullen de nagels in den wand worden geslagen, niet in de
witte lijn, waardoor het ijzer spoedig los gaat zitten en verloren geraakt; in
het tweede geval loopt men gevaar voor drukkingen en hierdoor voor
kreupelheid.
2quot;. Het is te lang-, het lichaam van den straal rust nu niet op den balk,
waardoor het nuttig effect verloren gaat; het ijzer steekt te ver achter den
hoef uit, waardoor gevaar ontstaat voor vangen en aftrappen.
S''. Het is achter te wijd, waardoor aan weerszijden van de verzenen het
ijzer hoekig uitsteekt, wat aanleiding kan geven tot strijken en aftrappen
bij korte wendingen.
40. De balk drukt op den straal] dit mag nooit voorkomen omdat het
aanleiding geeft tot kreupelen. Bij den onbelasten hoef mag de straal den
balk niet raken; alleen bij het doortreden mag hij er op rusten. Zijn de
verzenen laag en is de straal sterk ontwikkeld, wat meestal samengaat,
dan moet de balk worden doorgezet en moeten, voor den regelmatigen steun,
aan weerszijden lage schroefkalkoenen worden aangebracht.
5®. De balk is te smal. Aangezien de straal sneller groeit dan de wand en
de zool, zoo zal de balk in den straal groeien en pijn veroorzaken.
6®. De nagelgaten zijn niet goed geplaatst. Doordien het achtergedeelte van
het ijzer door den balk wordt verzwaard, moeten de laatste nagelgaten meer
naar achteren worden geslagen en de nagels goed worden aan gen iet. Worden
de nagelgaten op de gewone plaats aangebracht, dan komt er spoedig „werkingquot;
in de nagels en gaat het ijzer loszitten.
Het aanbrengen van den balk midden op het ijzer, waardoor het op het
voorste gedeelte van den straal komt te liggen, is natuurlijk af te keuren,
daar het nut van den balk daarbij verloren gaat en de dreun van den hoef-
slag direct op het hoefgewricht wordt voortgeplant.
Velen trekken bij het wellen en omzetten op den hoorn, in het midden
van den balk een punt, die soms nog wordt uitgesmeed; hier dient vooral
gelet dat deze punt van boven hellend wordt gemaakt, zoodat hij niet op
den straal kan drukken; kreupelheid zou er het gevolg van kunnen worden.
Enkele bezwaren blijven er aan het gebruik van het balkijzer kleven, n.1.
het klikken op de keien, wanneer de voet niet vlak wordt neergezet,
gi'ootere kans van glijden en in drassige weiden het verloren geraken; toch
zijn deze zoo gering, dat ze bij de voordeden van het gebruik, waar noodig,
ver op den achtergrond staan.
Een matig bekwame smid kan een balkijzer maken, doch een goed zittend
en passend balkijzer vereischt kennis en oplettendheid; waar een dergelijk
ijzer wordt voorgeschreven, mag dan ook een voldoende prijs worden bere-
kend, mits er goed werk voor wordt geleverd.nbsp;H. v. L.
EENIGE OPMERKINGEN AANGAANDE HET BESLAG DER
GEVORDERDE PAARDEN.
Nadruk verboden.
Tijdens de eerste mobilisatiedagen werden door het Rijk duizende paarden
aangekocht, bestemd om dienst te doen bij de verschillende corpsen en
onderdeelen van het Veldleger, en het alzoo mogelijk te maken deze bereden
gedeelten van het leger op oorlogssterkte te brengen.
Deze paarden werden aangekocht in verschillende deelen van ons land, in
de daarvoor aangewezen vorderingsdistricten, en onmiddellijk na aankoop
gezonden naar de verschillende garnizoensplaatsen, waar zij nader ingedeeld
zijn. Nadat deze indeeling had plaats gehad en elk paard een nummer en
letter op den linker voorhoef was gebrand als controle, werden zij geschikt
gemaakt voor ingebruikstelling. Als middel hiervoor valt in de eerste plaats
te noemen het hoefbeslag. Slechts een degelijk beslag waarborgt de bruik-
baarheid van een paard te velde, daar dit dienst moet kunnen doen bij
dag en nacht, op gebaande en ongebaande wegen, door boschrijk en heuvel-
achtig terrein, op goeden en ook op slechten, doorweekten bodem, bij lang-
durig stappen zoowel als bij draf en galop.
De ijzers moeten dus vast onderliggen en voor het paard zoo veel mogelijk
-ocr page 119-nut doen. Om het eerste te bereiken moet een goed passend ijzer zorgvuldig
worden ondergelegd. Ten opzichte van den tweeden eisch moet voor elk
ijzer afzonderlijk rekening worden gehouden met den betreffenden hoef, wat
hoedanigheid en vorm betreft, met den gang van het paard en den stand
der ledematen.
Hoe was nu het beslag van de gevorderde paarden bij aankoop? Als
kort antwoord hierop kan gezegd worden: over het algemeen slecht.
Wie droeg de schuld van dit slechte beslag! Hiervoor zijn twee groepen
van personen aan te wijzen, en wel in de eerste plaats de eigenaars en in
de tweede plaats de hoefsmeden. Bij verreweg het meerendeel der paarden,
die slecht op beslag stonden, was de schuld te zoeken bij de eigenaars.
Hier toch kwam nu weer eens in het groot uit welk een verkeerd be-
grepen zuinigheid de landbouwer toepast bij zijn paarden. Ik zeg „deland-
bouwerquot; omdat de meeste paarden met verwaarloosd beslag terug te brengen
waren tot de landbouwpaarden.
Welk een conservatisme heerscht er bij den paardenhouder op dit gebied;
voor het uitsparen toch van enkele guldens in het jaar offert hij hoef en
standen van zijn jonge paarden op, dus juist de meest belangrijke factoren
voor de bruikbaarheid van dit zoo kostbaar materiaal. Toch overdrijf ik niet,
wanneer ik mededeel dat er paarden bij waren waar de hoefijzers met het
bloote oog niet te vinden waxen, — waar de hoef er geheel omheen gegroeid
was en het beslag dus vele maanden verwaarloosd. Andere paarden ver-
toonden weer een ander uiterste en liepen met totaal afgesleten ijzers, zoo
dun als een dubbeltje, nog slechts met een enkelen nagel aan den hoef
verbonden, — paarden, waarvan de vroegere eigenaar wellicht de stelling
huldigde dat het niet noodig is naar den smid te gaan alvorens het paard
alle vier de ijzers beeft verloren.
Zoo ging de eerste mogelijk uit van het idee dat wanneer een paard
tijdelijk weinig werk verricht en dus de ijzers niet slijten, het ook volstrekt
niet noodig is onkosten bij den smid te maken. Dat de hoefgroei ongestoord
doorging en hierom het besnijden der hoeven en het verleggen der ijzers
nuttig en noodzakelijk werd, is door hem ook volkomen uit het oog ver-
loren.
Zoo was dus de hoofdfout van het onvoldoende beslag terug te brengen
op de misplaatste zuinigheid van den eigenaar. In sommige gevallen echter
was ook de smid niet vrij te pleiten van schuld. In deze gevallen was hij
merkbaar te kort geschoten in zorg bij het passen en onderleggen, alsmede
in de keuze der ijzers.
De oorzaak der beslagfout zetelde dikwerf in fabrieksijzers, welke voor
onze inlandsche paarden met groote, platte hoeven veel te mager gestampt
waren. Dit is een fout in de fabricage, welke door den smid niet te ver-
anderen is; gebruikt hij deze ijzers, dan moet dit tot een noodzakelijk
kwaad voor den betrokken hoef leiden, zooals ik dan ook in vele gevallen
gezien heb.
Afgezien van enkele ijzers, waaronder nog stampijzers, die in een museum
voor antiek hoefbeslag goed geplaatst zouden kunnen worden en als voor-
beeld dienen hoe het hoefbeslag niet behoort te zijn, vormden de fabrieks-
ijzers de hoofdschotel van het in gebruik zijnde beslag. Deze zijn reeds veel
in gehalte vooruitgegaan sinds de in-gebruik-stelling; ze kunnen echter nog
veel verbeterd worden.
Behalve het te „magerquot; zijn der nagelgaten van vele ijzers, althans te
mager voor de paarden die er mee beslagen waren, zijn mij mede als
fouten opgevallen: te zwakke afhelling, geringe breedte van de ijzertakken,
slechte richting van de nagelgaten en te zwakke lip. Wanneer de fa-
brieken, voorgelicht door goede hoefsmeden, die aan de fabriek verbonden
moeten zijn, zich toeleggen op het verbeteren van genoemde fouten, dan zal
de bruikbaarheid van de fabrieksijzers veel grooter worden, het werk van
den smid bij het gebruik veel lichter en veel meer loonend.
Aan het veelal onvoldoende beslag in enkele streken van ons land,
waarbij de smid de oorzaak is, ligt niet altijd ten grondslag een onvol-
doende kennis van het vak, doch is het veelal een gevolg van den te gerin-
gen prijs, die voor het beslag wordt gerekend. Een bekwaam hoefsmid kan
onmogelijk overal goede waar leveren voor het door de eigenaren van
paarden hem toebedeelde loon. Dit is in vele plaatsen te gering en een
schadelijk gevolg hiervan is dat minderwaardig materiaal gebruikt wordt
en dat de arbeid in te korten tijd wordt verricht, hetgeen natuurlijk niet
leiden kan tot een rationeel beslag.
De fout schuilt dus ook hier veelal bij eigenaars, hoewel een grootere
solidariteit der hoefsmeden evengoed verbetering kon brengen.
* *
*
Bij het vernieuwen van het beslag der gevorderde paarden in de eerste
dagen van Augustus gold het voor de militaire smeden: alle hens aan dek.
Er moest zeer hard gewerkt worden; dag en nacht is er dan ook gewerkt
door alle smeden, leerlingen en in sommige gevallen bovendien nog door
burgersmeden. Eere wie eere toekomt! Zij hebben het kranig volgehouden
en er voor een groot deel toe bijgedragen dat ons leger met de mobilisatie
op tijd, en zelfs binnen den vastgestelden tijd, marschvaardig was. De plaats
van den hoefsmid in het leger is niet van belang ontbloot; de mobilisatie
heeft hier eens weer de aandacht op gevestigd en een ieder, die met een
bereden corps voeling heeft, zal een bekwaam en geschikt hoefsmid in hooge
mate waardeer en.
De moeilijkheid van het beslag bij de gevorderde paarden was tweeledig,
n.1. het moest snel geschieden en de smid kende het te verwerken materi-
aal niet. Dit vereischte dus al het kennen en kunnen van een bekwaam vak-
man. Als ijzers werden gebruikt: 1° de reserve ijzers, die in verschillende
tailles in vredestijd voor mobilisatie-doeleinden zijn aangemaakt, en voor dit
doel zijn opgelegd; 2° fabrieksijzers afkomstig uit de fabriek Hippos te
Dordrecht, waarvoor stand-modellen in de verschillende tailles waren ver-
vaardigd aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, en 3quot; uit de hand gesmede
ijzers. Als hoefnagels werden uitsluitend de rijks-hoefnagels gebruikt.
De mobilisatie is nu ruim 9 weken oud, de paarden hebben al dien tijd
dienst gedaan en zijn dus geregeld, deels vromer, deels later, weer beslagen.
De smeden hebben het, als regel, al dien tijd druk gehad; beslaan en ijzers
maken vullen den ganschen dag en ook vele avonden.
Waar de werkplaatsen gebrekkig zijn en het paardenmateriaal voor den
betrokken smid te groot is, daar wordt met fabrieksijzers beslagen.
Reeds nu is door de betere verpleging en het rationeele beslag een zeer
merkbare verandering in vele hoeven opgetreden, wat de gevorderde paarden
betreft, en zoo zullen de eigenaars, die zich na afloop der mobilisatie weer in
het bezit van hunne paarden willen stellen, er in dit opzicht zeker op vooruit
zijn gegaan. Het zal hun misschien de oogen openen en, zoo zij willen zien, dan
zal de mobilisatie voor het hoefbeslag ten plattenlande propaganda maken
en het een plaats doen innemen, die het toekomt in het landbouwbedrijf.
De hoefsmid zal hier dan van profiteeren en de rechten moeten laten gelden,
welke een bekwaam en degelijk vakman toekomen.
Tilburg, 10 Oct. '14.nbsp;H-
HOEFKREUPELHEID NA ZOOLVERDUNNING,
door
M. Lungwitz.
Als bij de voorbereiding van den hoef voor het beslag de hoornzooi te
veel wordt besneden, of, zooals onder hoefsmeden ook vaak wordt gezegd,
te veel wordt verzwakt, dan kan het paard kreupel worden. Deze soort
kreupelheden komt herhaaldelijk voor, doch de werkelijke oorzaak hiervan
wordt meestal niet onderkend.
De kreupelheid, door verzwakking van de hoornzooi, kan op verschillende
wijzen ontstaan. In de eerste plaats doordat de zool te dun is geworden. Het
hoefijzer knijpt dan eenigszins op den buitenrand der zool, waarop het rust.
Deze pijnlijkheid behoeft slechts op een enkele plaats merkbaar te zijn om
zich als het ware over de geheele zooivlakte te verspreiden. Deze drukking
ontstaat te gemakkelijker al naarmate de draagvlakte van het ijzer onzui-
verder is gesmeed. — Een zooikneuzing kan ook ontstaan ten gevolge van
bodem-oneffenheden, hetzij door puntige keien hetzij door losse steenen. Het
komt voor dat een plaatselijke verettering in de zool wordt geconstateerd
zonder dat daarvan de oorzaak is vast te stellen. — Ook kunnen steentjes,
welke tusschen den hoef en het ijzer, alzoo onder het hoefijzer, zijn vast-
geklemd, een dunne zool eerder kneuzen dan een voldoend sterke.
Men overtuigt zich van een zooiverzwakking het beste, door met den duim
tegen de zool te drukken. Hierbij merkt men onmiddellijk dat een behoor-
lijk dikke hoornzooi niet met den duim is in te drukken. Dit is ook nood-
zakelijk om het binnengedeelte van den hoef behoorlijk te beschutten.
Aangenomen dat de beide hoeven even groot en goed van vorm zijn, aan
het kreupele been de zool met den duim eenigszins is in te drukken en
aan het andere been niet, dan is zulks altijd een verdacht teeken. In dit
geval moet bijzonder nauwkeurig worden nagegaan hoe de hoornzooi is
besneden. Ontbreken gelijkmatigheid en vlakheid, dan ziet men hier en
daar de afzonderlijke inkeepingen van den houwkling en blijkt dat de
nauwkeurigheid van het besnijden heel wat te wenschen heeft overgelaten.
Het te veel verzwakken van de hoornzooi gaat zeer dikwijls gepaard
met een te sterke inkorting van den hoornwand. De betreffende hoef is
dan kleiner dan de andere. Dit wordt gewoonlijk niet gezien door hen,
die altijd onmiddellijk klaar staan met de visiteertang. Men behoort echter
bij het beoordeelen der kreupelheid zich eerst vóór het dier te plaatsen en
de beide hoeven nauwkeurig met elkaar te vergelijken. Bij deze toepassing
blijkt dan van zelf of er tusschen de beide hoeven een merkbaar verschil be-
staat. Derhalve eerst goed kijken, alvorens de onderzoeker zich vau de visiteer-
tang mag bedienen. Het kan natuurlijk voorkomen dat er tusschen de beide
voorhoeven van hetzelfde paard een duidelijk verschil valt op te merken,
zonder dat zulks kreupelheid behoeft te veroorzaken. Dit neemt niet weg,
dat een grootte-verschil bij hoeven, die pas kort geleden zijn beslagen en
waarbij het dier kreupelheid toont, een vingerwijzing is voor de richting van
het onderzoek.
Een te sterk besnijden van de hoornzooi, in verband met een te veel
inkorten van den hoornwand, kan niet alleen aanleiding geven tot zooi-
kneuzing, maar ook tot vernageling. Hoe meer wand en zool zijn ingekort,
des te meer nadert de witte lijn den buitenhoefrand en des te kleiner
wordt de afstand tusschen de plaats waar de hoefnagel wordt aangezet en
het ondereinde van de hoeflederhuid. Juist bij een dergelijke vernageling
of nageldruk verwondert men zich over de oorzaak, omdat het ijzer en het
onderslaan hiervan geheel in overeenstemming met de eischen der kunst
kunnen zijn. Het te klein maken van den hoef is dan de eenige aanleiding.
De hoef heeft dan tijd noodig om zijn normale grootte terug te bekomen.
Terloops zij opgemerkt dat in zulke gevallen het aanbrengen van een
leeren zool, of ook reeds van een leeren rand, een goed practisch middel
is om de bestaande gevoeligheid of pijnlijkheid geheel of gedeeltelijk te
ondervangen.
De te dun gemaakte hoornzooi levert ook nog in een ander opzicht be-
zwaar op. Zij geeft bij een volle belasting van den hoef te veel mee,
waardoor min of meer rekking in de hoeflederhuid ontstaat. Het is wel een
feit, dat de lichaamslast grootendeels wordt gedragen door den hoornwand,
maar de zool helpt daarin toch ook mede. Een krachtige hoornzooi onder-
steunt den wand bij het dragen van het lichaamsgewicht, en dat is goed
ook; een verzwakte hoornzooi is daartoe niet in staat. Het volgende voor-
beeld kan er toe dienen om zulks te verduidelijken, daar de hoeven van
het rijpaard niet alleen de lichaamszwaarte van het dier hebben te dragen,
maar bovendien het gewicht van den ruiter en van het tuig.
Een groote lersche merrie, mooi gebouwd, en voorzien van eenigszins
groote en wijde, maar toch goed gevormde hoeven, deed dienst als rijpaard
voor een krachtig gebouwd, zwaar persoon. Op een zekeren dag ging de
merrie, na beslagen te zijn, onder den ruiter eenigszins kreupel. Aan het
beslag was bijzondere zorg besteed. Na het beslaan werd het dier gemonsterd
en was rad. Een dag later komt de eigenaar bij den smid klagen, dat de nierrie
een tikje kreupelde. Zij werd zoowel in stap als in draf aan de hand ge-
monsterd, op zachten en harden grond beide, en toonde daarbij geen kreup^-
heid. Daarna werd het dier bereden en opnieuw voorgebracht, en ziet,
toen was in geringe mate kreupelheid waar te nemen, terwijl de ruiter
verklaarde zulks zeer duidelijk te voelen. Toen werd tot een nader onderzoek
van den hoef en het ijzer overgegaan, doch hierbij niets bijzonders waar-
genomen. Beide voorhoeven waren even groot en goed beslagen; het ijzer
werd voor alle zekerheid afgenomen doch, als zijnde zonder fouten, op
onveranderde wijze weder ondergelegd. Het paard werd daarna opnieuw
voorgebracht met ongewijzigd resultaat, d.w.z. aan de hand rad en onder
den ruiter een tikje kreupel. Deze omstandigheid, in verband gebracht met
het feit dat het paard kort te voren was beslagen, bracht mij tot het ver-
moeden, dat de hoornzooi aan het kreupele been toch iets bovenmatig zou
zijn besneden. Het onderzoek met de visiteertang toonde weliswaar geen
pijnlijkheid aan de hoornzooi, maar deze liet zich toch aan het gevoelige
been iets gemakkeliiker indrukken dan aan het goede.
De zool liet zich echter niet met den duim indrukken. Ik stelde mij voor
dat de gevoeligheid zoo gering was, dat deze enkel door de extra belasting
van den rijder merkbaar werd en dit vermoeden deelde ik als zoodanig aan
den eigenaar mede. Deze gebruikte het paard voorzichtig en na eenige
dagen verdween de kreupelheid langzamerhand vanzelf. De hoornzooi was
Weer voldoende krachtig geworden.
De opgedane ondervinding gaf ons aanleiding de voorhoeven van het
betreffende paard voortaan zoo te besnijden, dat aan de zool een dunne
laag gescheurde hoorn werd achtergelaten.
Wij zijn thans tot de vraag gekomen hoe de hoornzooi is te behandelen,
teneinde genoemde soort kreupelheden te voorkomen. Het antwoord is zeer
eenvoudig: men verzwakke de hoornzooi niet bij de voorbereidmg tot het
beslag. Dit wordt bereikt wanneer men niet anders dan de losse hoornzoo
wegneemt. Vry zeker wordt in iedere hoefsmidschool geleerd: van de zool
moet slechts de losse hoorn worden weggenomen, zoodat de zool haar natuurlijke
sterkte behoudt. De groei ervan geeft uit zich zelf aanleiding, dat de over-
bodige hoornlagen scheuren en spleten vertoonen en deze worden wegge-
sneden, doch ook niet meer. Het komt zelden voor dat een paard kreupel
wordt, doordat te veel doode zooihoorn is achtergebleven en vrij dikwijls
doordat de zool te veel besneden is. Vooral by plat- en volhoeven, waarbij
de zool zwak, ja soms zeer zwak is, en ook bij paarden met een gevoelige
zool drage men zorg dat zelfs niet alle losse hoorn wordt weggenomen
doch dat een dunne laag van het gescheurde terugbhjft. Zij vrijwaren den
smid onvoorwaardelijk van het verwet, dat de ^^^ ^^'Tnen
is en dit verwtit wordt het spoedigst gedaan bij bovenbedoelde gioepen
paardennbsp;(n- „Der Hufschmiedquot;, Oct. 1914j.
SCORIAE-BRICKS.
In de vergadering van den Haagschen Gemeenteraad, gehouden 29 Sept-
j.]., kwam als punt 3 der agenda in behandeling:
„Praeadvies op de adressen van de 's Gravenhaagsche Stalhoudersver-
eeniging en anderen omtrent het gebruik van scoriaebricks als bestratings-
materiaal.quot;
De heer De Meester heeft inlichtingen ingewonnen bij stalhouders en biJ
de commandanten van bereden wapens ter zake van de scoriae-bricks. Allen
zijn het er over eens dat deze bestrating zeer gevaarlijk is voor de paar-
den. In verband hiermede vraagt spr. B. en W. dit materiaal niet weer te
gebruiken, althans niet voor druk-bereden straten en voor wegen van af d®
kazernes naar de buitenwijken.
De heer v. d. Bilt betreurt het dat B. en W. niet advies hebben gevraagd
aan hen, die ervaring hebben kunnen opdoen. De methode van het onder-
zoek deugde niet. Zoo weet spr. dat koetsiers onmogelijk snel kunnen stap-
pen op de gladde straten. Daarop heeft het onderzoek niet gelet.
Het stichten van een fonds voor de bestrating zou spr. 's sympathie heb-
ben. Hij vraagt daarover het oordeel van B. en W.
Bij de keuze van plaveisel gaat men niet logisch te werk, wat spr. met
voorbeelden toelicht. De questie van bestratingswijzen wil hij nog eens in
de aandacht van B. en W. aanbevelen. In Engeland worden scoriae-bricks
zoo goed als niet gebruikt.
De heer Crena de Jongh sluit zich bij de'vorige sprekers aan.
De heer Hugenholtz verdedigt de scoriae-bricks, vooral omdat deze be-
strating veel beter is voor de auto's en fietsen. Het voordeel voor deze weegt
wel op tegen het nadeel dat ander rijverkeer er van ondervindt.
De heer Bourdrez geeft een technische uiteenzetting, waaruit blijkt dat
de scoriae-bricks wel glad doch niet zoo gevaarlijk zouden zijn.
De heer van Zuylen van Nijevelt zegt achttien jaren op den bok gezeten
te hebben, hij spreekt dus uit ervaring en weet dat scoriaebricks het slechtste
en het gevaarlijkste plaveisel is voor de paarden.
De heer De Meester dient een motie in waarin zijn denkbeelden, zooeven
uiteengezet, zijn belichaamd.
De wethouder Jurriaan Kok schetst de beteekenis van de verschillende
soorten van klinkers, keien en scoriae-bricks.
Klinker-bestrating is goedkoop maar slijt zeer snel en is op den duur dus
allesbehalve voordeelig. In de laatste jaren is in Den Haag viermaal meer
klinkerbestrating toegepast dan scoriae-bricks. In een briefje van den opper-
stalmeester van H. M. de Koningin schrijft deze dat zijn bezwaar tegen
scoriae-bricks alleen geldt in verband met de ronde bestratingswijze.
Spr. betoogt dat voor straten met middelbaar verkeer scoriae-bricks de
aangewezen bestrating blijft.
De Voorzitter wijst er op, dat zij, die het niet eens zijn met het voorstel
van B. en W., duidelijk moeten aangegeven wat zij dan wel willen. De motie
De Meester is in dit opzicht alleen negatief.
De motie De Meester wordt verworpen met 26 tegen 7 stemmen.
-ocr page 125-Het praedvies van B. en W. wordt goedgekeurd.
Ware het gemakkelijker geweest aanstonds aan te geven wat men voor
de scoriae-bricks in de plaats wilde stellen, dan had de wethouder met zoo
gemakkelijk de overwinning behaald op de motie-De Meester, waarm op al-
scbaffing van de verfoeide steenen werd aangedrongen.
Intusschen zullen B. en W. ongetwijfeld rekening houden met de vele
uitgesproken wenschen.nbsp;^^^ Vaderland).
Het standpunt dat het Dagelijksch Bestuur van 's Gravenhage inneemt,
inzake het materiaal voor bestrating, is in het onderstaande kort weer-
en W. hebben omtrent eenige vroeger vermelde adressen betreffende
het materiaal voor bestrating den directeur der gemeentewerken geraadpleegd
en diens daarop ontvangen adviezen met bij behoorende rapporten den ge-
meenteraad aangeboden. Zij teekenen hierbij o. a. aan, dat m ^et algemeen
een aan alle eischen voldoende bestrating zou moeten zijn yl'^k
zooveel mogelij'k geruischloos en tegen zwaar vervoer bestand doch dat
materiaal om een zoodanige bestrating te verkrijgen, nog met öestaat.
De asphalt- en houtbestrating komen - zeggen zy -
bestrating het meest nabi,'. De zeer hooge kosten, met ^^^
die soort bestrating gemoeid, maken het nochtans
betrekkelijk slechts beperkte mate van asphalt en hout als be tratings-
materiaal gebruik te Iken. Naar een ander materiaal moet dus worden
quot;TTn scoriaebrick heeft men een bestratingsmateriaal gevonden, dat
in straten met niet al te groot vervoer met zware wagens zeer op zj
plaats is, daar hij de voor zoodanige straten in aanmerking komende steen-
soorten, wat hardheid aangaat, met succes kan vervangen,
voorts boven die steensoorten te verkiezen is, omdat daarme
vlakke bestrating verkregen kan worden en de scoriaebrickbestrating^ hoe
^vel eenigszins glad, toch door de voegen niet - gevaarlijk - ƒ ^ ^ ^ -
van asphalt, vLal onder bepaaldenbsp;J^jr;
wordt Lar de uitkomsten van de Xl^^ijir^T
gelegenheid gedane waarnemingen, welke bewijzen aat
zeker niet in de eerste plaats het materiaal is, dat door gladheid
gevaar voor het vallen van paarden oplevert.nbsp;„nrden
Dat de nationale industrie door het gebruik vannbsp;^^
benadeeld, wordt ontkend. De baksteenfabrikanten hebben o-ngen ^e^
weinig g;bruik van waalklinkers niet te k.gen, aa^^^^
oppervlakte van 1gt;/, millioen M^ of ongeveer /g van x g
met waalklinkers is bestraat.nbsp;jj. „„jniot tvpnoemd
De bewering, dat scoriaebricks zouden stuk vriezen, wordt onjuist genoemd.
Uit een oogpunt van reiniging vallen ze zeer m den smaak. ^^^ ^ ^^^^^
He. .esw V.
wijze van bestrating voortdurend te verbeteien.
-ocr page 126-tegen het uitglijden wordt toegepast, ziet men op onderscheidene plaatsen
aangebracht als overgangsmateriaal van keien op asphalt, en omgekeerd.
De keien worden daar geteerd en met kleine schelpen bestrooid. Het helpt
zeer goed en wij zijn benieuwd hoe duurzaam het zal blijken te zijn. Eed.
De wachtmeester-hoefsmid C h. Mark, van de hoefsmidschool, is be-
vorderd tot opperwachtmeester-boefsmid-hulpinstructeur bij die inrichting.
(u. „ N. B. CLquot;).
—nbsp;Een ijzersoort, die niet roesten kan. Kort geleden heeft men een ijzer-
legeering gevonden, welke het voordeel bezit dat ze niet roésten moet, naar
„The Practical Engineerquot; mededeelt. De eenige stof, waardoor het stuk
aangetast wordt, is geconcentreerd phosforzuur. De samenstelling van de
legeering wordt niet genoemd, maar men zegt dat ze 10 % lichter is dan
gietijzer, waarop ze gelijkt; ze bevat minstens 10 % silicium. De toekomst
van dit metaal ligt hoofzakelijk in de toepassing ervan voor het maken van
buisleidingen, fittings en kleppen voor zuren in chemische en celluloid-
fabrieken. De legeering is alleen in den vorm van gietstukken te verkrijgen
en zij kan alleen door slijpen bewerkt worden, (u. IJzer- en Staalkroniek).
—nbsp;Uitvoerverbod van steenkolen uit Buitschland. Het bericht van „Het
Volkquot;, als zou de Duitsche regeering het uitvoerverbod van steenkolen
hebben opgeheven of binnenkort willen opheffen, is, naar wij vernemen,
voorbarig. Ter bevoegde plaatse is hieromtrent niets bekend. Wel heeft de
Duitsche regeering een bijzondere toestemming tot uitvoer verleend door:
lo. de voor Holland bestemde wagons en scheepsladingen, die vóór het
uitvoerverbod reeds beladen waren, doch aan de grens werden opgehouden.
2o. een beperkte hoeveelheid, die uitsluitend bestemd is voor de spoor-
wegen.
(Later is de uitvoer naar Nederland weer toegelaten.)
—nbsp;Hoefsmidscursussen in Hongarije. Het „Jahresbericht des Landes veteri-
närrats in Ungarnquot; meldt dat in Hongarije op verschillende plaatsen zoo
nu en dan cursussen in hoefbeslag werden gegeven. Volgens de meening
van den Veterinairen raad zou het meer doel treffen deze cursussen geleidelijk
op te heffen en in de steden te vervangen door wintercursussen voor smids-
gezellen. Deze gezellen zouden na voldoend theoretisch en practisch onderwijs
de bevoegdheid kunnen verkrijgen voor de uitoefening van het hoefsmidsvak.
Om binnen een bepaalden tijd alléén gediplomeerde hoefsmeden het recht te
geven paarden te beslaan, zou te voren een termijn moeten worden vastge-
steld, na afloop waarvan in steden en groote dorpen geen onbevoegden
meer het hoefbeslag als bedrijf zouden mogen uitoefenen.
De smidsleerlingen zouden in de 3de klasse van de ambachtsscholen
onderwijs moeten ontvangen over de theorie van het hoefbeslag, het nut van
goed hoefbeslag en over de met deze samenhangende natuurwetenschappe-
lijke grondstellingen. Het leerplan zou door het Ministerie van Landbouw en
Handel, in overleg met den Veterinairen raad, moeten worden opgemaakt.
(u. Berliner Th. Wochenschrift).nbsp;H. v. L.
-ocr page 127-— De October-afl. van „Der üw/ïsc/fOTiefiquot; bevat twee hoofdartikels, waarvan
het eene „Hoefkrenpelheid na zooiverdunningquot; in „De Hoefsmidquot; van deze
maand bijna geheel is overgenomen, terwijl het andere handelt over ver-
wondingen aan de kroon, de gevolgen hiervan en hunne behandeling. De
kroonbetrappingen door het beslag en de kneuzingen door strijken zijn in
„De Hoefsmidquot; meer dan eens besproken, terwijl de behandeling meer een
zuiver veeartsenijkundige is.
De korte mededeelingen bevatten het overlijden van den leeraar in hoef-
beslag te Weenen, den heer Josef Groszbauer, die ook een goed handboek
over de leer van den hoef en het hoefbeslag heeft geschreven. De overige
mededeelingen zijn voor onze lezers zoo goed als van geen beteekenis en
hebben vrijwel alle betrekking op den betreurenswaardigen oorlogstoestand.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
EUWIJZERFABRICATIE DOOR MIDDEL VAN ELECTRICITEIT.
Terwijl de electrische staalfabricatie zich in de laatste jaren uithetproef-
tijdperk zoover heeft ontwikkeld, dat zij met het oog op het kostbare
werktuigstaai een gewichtige tak van industrie heeft gevormd, bevindt zich
die fabricatie van ruw ijzer nog op een lagen trap van ontwikkeling.
Om deze reden verdienen de proeven, genomen door Zweedsche ijzer-
fabrikanten, onze volle aandacht. De aanleg dezer proefneming kostte circa
f 200.000. De electrische energie werd, zoo lezen wij in het Amerikaansche
tijdschrift „ Electrical Worldquot;, geleverd door den grooten rijks-hydro-
electrischen aanleg aan den Trollhattan-waterval, en wel in den vorm
van draaistroom van 10000 volt spanning. Deze ondergaat in reusachtige
transformatoren eene zoodanige omzetting dat zij gedurende het bedrijf
geregeld kan worden tot een spanning tusschen de 50 en 180 volt.
Voorloopig bestaan er twee groote ovens, welke beide in staat zijn een
energie op te nemen van 1100 kilo volt ampère. Het energie-verbruik is
tamelijk hoog, daar voor ieder ton gereed gemaakt ruw ijzer 2400 kilowatt
uur benoodigd is, dat wil zeggen, in andere woorden uitgedrukt: met één
kilowatt kan een man gedurende een jaar S^jg ton ruw ijzer vervaardigen.
Het is te begrijpen, dat, trots de hooge kwaliteit van het product, deze
electrische methode alleen daar levensvatbaarheid bezit, waar over een goed-
koope stroombron valt te beschikken, dus in de eerste plaats in die landen
waar stroomend water rijkelijk aanwezig is. Deze voorwaarde is in Zweden,
dank zij de annexatie der waterkrachten door het rijk, evenals de geheele
energische omzetting, vervuld. Voor een paardekracht betaalt men, ook
wanneer deze dag en nacht in bedrijf is genomen, ongeveer f 10 per jaar
en deze prijs reduceert zich nog bij groote afname tot op f 8.50.
De proeven, in deze richting genomen, strekken zich uit over de bedrijfs-
voorwaarden in het algemeen, de oeconomie der verschillende charge's, welke
gedaan worden, alsmede over de houdbaarheid van de kroezen en die der
electroden. Daar de verandering der onkosten bij verschillende charge's door
den geringen stroomprijs geen groote rol speelt, moet aan de houdbaarheid
van den kroes en die der electroden de grootste attentie worden geschonken.
Hot schijnt dat do vormen en afmetingen van de smeltruimte, welke men
op de plaats der proefnemingen gekozen heeft, aan de gestelde eischen
volkomen voldeden, want in vijf maanden werden slechts 18 uur aan
reparatie besteed, hetgeen bij doorgaand dag- en nachtbedrijf zeer gunstig
is te noemen.
De electroden zijn koolelectroden en bezitten een doorsnede van 330 X
330 mM., deze zijn 2 M. lang. Ze worden met vier stuks gelijk geplaatst,
zoodat zij een stroom-aanvoer-bron van 660 X 660 mM. doorsnede vormen.
De leiding naar den kroes moet natuurlijk gasdicht zijn en, in het belang
van den levensduur, omgeven door een waterkoeling. Het alloopende koel-
water leidt 7 % der geheele warmte af, hetgeen een ongunstigen invloed
heeft op de onkosten. Van groot gewicht voor de bezuiniging is de juiste
aanvoer der gassen in den kroes; door de wegtrekkende gassen is het
bijzonder het kooloxyd, dat een hoogen warmtegraad bezit.
Ter bewerking gebruikt men de zeer ijzerhoudende Zweedsche oxyd- en
oxydul-ertsen, waaruit de zuurstof door reductie moet worden afgescheiden.
Vangt men nu de wegtrekkende ovengassen op en voert ze terug onder den
kroes, dan bereikt men hierdoor een tweeledig doel: eerstens koelt het
meer koudere gas de wanden van den haard en verhoogt daardoor zijn
houdbaarheid; ten tweede bevorderen die gassen bij het weder opstijgen in
den kroes de reductie der erts, en verbeteren daardoor het werk van den
kroes ten opzichte van het stroomverbruik per ton ruwijzer.nbsp;M.
ADVERTENTIEN.
nog in groote verscheidenheid voor directe levering
voorradig.
Hoogachtend,
N.V. „Nederlandsche IJzerhandelquot;
AFDEELING HARTELUST, LEEUWARDEN.
voor Hoefbeslag,
verkrij gbaar in de c h e m i c a 1 i ë n-
en droger ij en-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
■prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in .,De Hoef-
smidquot; opgenomen.
DE VERBREEDE IJZERTAK BIJ CHRONISCHE KREUPELHEID.
Nadruk verboden.
Tot de meest onaangename zaken voor den paardenhouder behoort zeer
zeker de chronische kreupelheid bij het paard, omdat het daardoor langen
tijd buiten dienst wordt gesteld. Een gering mank loopen aan de achter-
beenen wordt door het publiek zoo spoedig niet opgemerkt, vooral niet
wanneer de koetsier het vijfde been, de zweep, weet te gebruiken. Anders
is het gesteld bij het kreupelen vóór; aangezien het hoofd de beweging volgt
van het vallen op het gezonde been, onderkent elk voorbijganger deze aan-
doening en meent zijn kennis te moeten luchten door den koetsier aanwijzing
te doen of hem plechtig mede te deelen dat zijn paard hinkt!!, iets wat
dezen tot zijn spijt niet onbekend is.
De oorzaak van de chronische kreupelheid vóór, is dikwijls niet met
zekerheid vast te stellen en meestal is ze zoo gering, dat het paard bij het
onderzoek geen reactie vertoont en het spreekwoordelijk is geworden „een
paard en een hond, hinken om een ....
Meestal zal men de oorzaak in den hoef moeten zoeken, ook dan wanneer
bij bekloppen en beknijpen geen teeken van pijn woi-dt gegeven. De stand
van het paard is zelden volkomen normaal; tengevolge hiervan, en dikwijls
ook door minder goed besnijden en beslaan, ontstaan er vormveranderingen
van den hoef, zich uitende in het nauwer worden van de eene helft en het
steiler worden van den wand aan die zijde. Ook bij beginnende verbeening
van de hoefkraakbeenderen, waarvan uitwendig niet veel is waar te nemen,
kunnen deze verschijnselen optreden. Op die zijde wordt de hoef het zwaarste
belast, terwijl door het nauwer zijn van die helft, het steunvlak daar het\
kleinste is, er dus neiging bestaat naar die zijde over te kantelen, waardoor
verhoogde druk aan den tegenovergestelden kant ontstaat, in kogel- en
handwortelgewricht. Ter verduidelijking een voorbeeld.
Bij geringen toontrederstand is de belasting op de buitenhoefhelft ver-
groot, waardoor de buitenzijwand steiler wordt en de zoolvlakte daar kleiner.
Hierbij krijgt men verhoogden druk op de binnenste zijde van het kogel-
en van het handwortelgewricht, terwijl een rekking van de buiten-zijbanden
daarmede gepaard gaat.
De afwijking kan nu zoo gering zijn, dat deze druk en rekking geen
ontstekingsverschijnselen veroorzaken, maar toch hinderlijk zijn in het loopen,
tengevolge waarvan het paard „fijntjesquot; kreupel gaat. In zulke gevallen
hoort men de vraag: Wordt de kreupelheid bij uitwijken duidelijker ?
bevestigen. In de laatste jaren heb ik bijzonder acht gegeven op deze
kreupelheid en meestal onmiddellijk succes verkregen door het beslag te
regelen.
De behandeling is eenvoudig deze. Bij kreupelheid, waarvan de oorzaak
-ocr page 130-door nauwkeurig onderzoek niet is te vinden, wordt de hoef goed besneden,
d. w. z. zóó dat de hoef vlak wordt neergezet, waarna een ijzer wordt onder-
gelegd met een verbroeden tak aan de steile zijde, waardoor het steunvlak
wordt vergroot. Is het aan den binnenwand, dan zal men de verbreeding van
het ijzer pas in het achterste gedeelte aanbrengen, met het oog op strijken.
Uit de vele gevallen, die mij ten dienste staan, wil ik er een vermelden.
Een tuigpaard was ruim een half jaar in lichte mate kreupel vóór; na op
verschillende wijzen te zijn behandeld, werd het verkocht en kwam onder
mijn behandeling. Geen afwijking was waar te nemen dan een iets steiler
zijn van den buitenwand; de hoef was goed besneden en met een nauw pas-
send ijzer beslagen. Verdooven van den voet gaf een twijfelachtig resultaat,
waarna ik als eenigste behandeling een ijzer met verbroeden buiten-ijzertak
onderlegde. Het paard liep dadelijk rad en bleef dit onder alle diensten. Na
verloop van tijd werd het verkocht, liep bij den nieuwen eigenaar in het
eerst goed, doch enkele dagen na vernieuwd beslag met nauw passende
ijzers, trad de kreupelheid weer op. Na gevraagd advies inlichting ver-
strekkende, werd de verbreede ijzertak weer toegepast, met onmiddellijk
gunstig gevolg.
In ieder geval is deze behandeling te beproeven; mocht het niet baten,
schaden kan het ook niet.
EENIGE MEDEDEELINGEN AANGAANDE HET HOEFBESLAG
TIJDENS DE MOBILISATIE.
Nadruk verboden.
In een vorig artikel is reeds gesproken over de moeilijkheden waarmede
de militaire hoefsmeden te kampen hadden tijdens de eerste dagen der mo-
bilisatie. Al de gevorderde paarden moesten zoo mogelijk op nieuw beslag
komen en dat alles binnen zeer korten tijd. Met koortsachtige haast moest
gewerkt worden om toch vooral aan het einde van den derden dag, waarop
de mobilisatie gereed moest zijn, ook het paardenmateriaal gereed te hebben,
tot uitrukken voor den dienst te velde. Later, toen de eerste spanning wat
overdreef en de kwartieren waren betrokken, die als regel voor geruimen
tijd werden ingericht, kwam ook de hoefsmid tot kalmte en kon nu beter
dan in het begin zijn zorgen ten volle wijden aan de hem toevertrouwde
paarden, en vooral meer aan elk afzonderlijk. Al het nieuwe materiaal moest hij
toch leeren kennen en bij het eerste beslag-vernieuwen kreeg hij al veel
aanwijzingen door de gebleken slijtage en kon hij dan met meer tijd en zorg
een zaakkundig beslag onderleggen.
Wat het slijten van de ijzers betreft, zoo gaf dit weinig aanleiding tot
bijzondere opmerkingen; wel waren er enkele paarden bij elke afdeeling die
bijzonder sleetsch waren, doch over het algemeen kon volstaan worden met
den gebruikelijken tijd van vernieuwing, van 5 tot 6 weken. De paarden,
welke veel transportdiensten hadden te verrichten en meestal op de beruchte
Brabantsche keien moesten loopen, kwamen natuurlijk vroeger aan de beurt
en bij anderen, die bijna alleen op zachten bodem dienst deden, werden
slechts op tijd de ijzers verlegd en aldus de hoefvorm en voetas in het
reine gehouden. Eenige zeer sleetsche paarden moeten geregeld om de
veertien dagen beslagen worden, doch dit zijn met recht uitzonderingen te
noemen.
Geleidelijk aan begonnen de hoefsmeden met het aanmaken van winter-
beslag. Op 15 November toch wordt aangenomen dat alle legerpaarden op
winterijzers staan. Deze worden verkregen uit het als zoodanig opgelegde
reserve-winterbeslag, in zooverre dit niet al gebruikt is als aanvulling van het
benoodigde mobilisatie-beslag, verder uit machinale ijzers en uit het door
de smeden zelf aangemaakte winterbeslag.
De machinale ijzers uit de fabriek Hippos te Dordrecht zijn naar rijks-
modellen vervaardigd in verschillende tailles. Het is echter bij enkele ge-
vorderde paarden gebleken dat het grootste fabrieksijzer voor hen nog te
klein was, zoodat de standmodellen nog een uitbreiding in deze richting
zullen moeten ondergaan.
De winter-fabrieksijzers worden afgeleverd met gaten, doch niet voorzien
van schroefdraad. Dit biedt een groot voordeel aan, daar nu de hoefsmid den
draad er in brengt, nadat het ijzer geheel pasklaar is gemaakt. Dit is dunkt
mij de eenige aan te bevelen methode, daar bij een vooruit afgewerkt schroef-
gat, dit noodzakelijk zou moeten lijden en dan bij het pasklaar maken van het
ijzer toch weer geheel vernieuwd diende te worden. Bovendien heeft de smid
de afwerking van dit winterbeslag nu geheel in eigen hand.
Het opgelegde winterbeslag is niet overal feilloos te noemen ; veelal draagt
het de sporen van slordig werk en een goede deskundige controle van alle
reserve-beslag is gebleken in de toekomst beslist noodzakelijk te zijn. Wan-
neer de mobilisatie dezen winter zal voortduren, en het ziet er werkelijk
niet naar uit dat het binnenkort opgeheven zal worden, dan zal men ook een
rijke ervaring kunnen opdoen inzake de toepassing van het bij het leger in
gebruik zijnde winterbeslag. Wel is waar wordt iederen winter een gedeelte
der rijkspaarden op winterbeslag geplaatst, en wordt er ook wel des winters
uitgerukt, doch altijd op zeer bescheiden schaal, en zoo het al eens bij een
proefmobilisatie van een enkele batterij over eenige marsehdagen bij eenige
honderden paarden liep, zoo was toch ook de tijd hiervoor veel te kort
om eenige conclusie te mogen trekken. De tijd van africhten der recruten
bij de bereden wapens valt in de wintermaanden; de paarden komen bijna
uitsluitend in binnen- of buitenmanége en brengen ruim 23 van de 24 uur
in den stal door. Deze leefregel zal nu veranderd zijn. De troepen te velde
zijn aangewezen op oefeningen buiten het garnizoen en zullen in de winter-
maanden zoowel bij sneeuw als ijs marschvaardig moeten zijn. Een goed
winterbeslag is dus een eerste vereischte voor dit doel.
Tot nog toe hebben de scherpe, voor stompe verwisselbare schroefkalkoenen
en de ijsnagels het best voldaan. De schroefkalkoenen vereischen bij het in-
en uitdraaien eenige omzichtigheid; door het gebruik van een veiligheids-
hefboom (zie achterstaande figuur) moet men bij het in- en uitdraaien een
tegendruk op het ijzer aanbrengen, zoodat pijn ten gevolge van het wrikken,
van den hoef worde voorkomen. Het nauwkeurig hierop letten voorkomt veel
kreupelheden en is dus plicht.
In de tweede plaats moet steeds op stal de scherpe kalkoen voor een
stompen plaats maken; hierdoor voorkomt men verwondingen als kroonbetrap-
ping, afgezien nog van het minder schadelijke voor den stand van hoef en
been door den lageren kalkoen.
P
De beleedigingen door scherpe kalkoenen kunnen zeer ernstig zijn en kroon-
betrappingen, waarbij de hoefbeen-strekpees ernstig beleedigd wordt, zijn
geen zeldzaamheid.
Behalve de scherpe kalkoenen, waarbij een zuivere schroefdraad een eerste
vereischte is en het volkomen sluiten van den kalkoen op den ijzertak een
waarborg biedt tegen het verliezen en afbreken, waaraan andere scherpme-
thoden vaak mank gaan, zoo bestaat het leger^winterbeslag voor een ge-
deelte nog uit de toepassing van caoutchouc-zolen tegen het inballen van
sneeuw. Deze worden uitgesneden uit platen ter grootte van de zool
voor den te gebruiken hoef. Bij de toepassing worden ze in warm
water gelegd tot ze zacht en kneedbaar zijn, en nu op de hoornzooi gebracht
en goed aangedrukt tusschen deze en de afhellende vlakte van het ijzer,
zoodat zich daar geen vuil en sneeuw kan gaan ophoopen en vast zetten.
Men kan deze zooltjes eenige dagen laten liggen, ze er gemakkelijk uitwip-
pen en herhaaldelijk weer gebruiken.
Te gelegener tijd hoop ik eenige opmerkingen aangaande de toepassing van
het winterbeslag bij de gevorderde paarden te kunnen geven.
Een fout, welke in den beginne der mobilisatie bij de paarden veelal
voorkwam, was het strijken en het klappen. Zooals wij weten worden voor
het strijken velerlei oorzaken aangegeven, welke zijn terug te brengen tot
afwijkende hoefvormen en beenstanden en tot slecht beslag.
Voor het klappen in de ijzers en het daaruit mogelijk voortvloeiende
zich vangen en storten der paarden, is ook als regel de fout te zoeken in
den lichaamsbouw der paarden en in het ondergelegde beslag.
Het voorijzer moet als het ware een verlengstuk van den hoef zijn. Het
achterijzer, klapijzer met twee zijlippen, moet zoodanig onderliggen dat drie
vierde gedeelte van de toonwanddikte vóór het ijzer ligt.
Evenzoo komt het strijken voor bij tal van afwijkende beenstanden.
Als regel kan men aannemen dat paarden, welke bij vierkanten stand goed
beslagen worden, niet zullen strijken. Elke hoefsmid heeft geleerd met het
oog op strijken den hoefvorm en beenstand, alsmede de gangen op te nemen,
en weet de plaats uit te vinden waarmede gestreken wordt, om hierna het
besnijden en het beslag te regelen.
Bij de mobilisatie zijn vooral in den eersten tijd van het dienstgebruik
der paarden zeer vele gevallen van strijken voorgekomen. Door onbekendheid
met den omgang van paarden en onoordeelkundig gebruik bij sommige onder-
deelen zijn zelfs zeer verwaarloosde strijkverwondingen voorgekomen, die tot
ettervorming of verwonding hebben geleid. De meeste gevallen van dit
strijken vonden hun oorzaak echter niet in de opgenoemde afwijkende
standen en verkeerde hoefvormen, evenmin in slecht beslag. Zij waren
in hoofdzaak terug te brengen tot „slaptequot; van de paarden en het niet
gewend zijn aan den dienst.
Dat slapte van een paard aanleiding geeft tot strijken, alsook tot klappen,
ligt voor de hand. De beweging van de ledematen is toch niet zoo vlot; het
paard moet als het ware steeds gedwongen worden tot meerdere beweging
dan waartoe het zelf geneigd zou zijn ; de gang wordt dan onzeker, de bee-
nen worden niet op tijd opgenomen en in de goede richting neergezet en de
gevolgen blijven niet uit. Deze slapte kwam voort uit tweeërlei oorzaken, in
de eerste plaats omdat vele van de gevorderde paarden niet aan het werk
gewoon waren, althans niet aan veel en aanhoudend werk. Spoedige moeheid,
hetgeen ook bleek uit spoedig zweeten, was dan de reden. Later, toen de
paarden beter in het voer kwamen, aan de haver gewend waren en deze haar
invloed deed gelden, verdween ook van zelf het onzekere in den gang en
hield het strijken en klappen bij deze paarden op. Een tweede categorie
van slappe paarden waren die welke onder den invloed waren van ziekten.
Aan elke besmettelijke ziekte gaat een tijd vooraf, waarin het dier al minder
weerstandsvermogen toont, als het ware onder den indruk van het ziek
worden is. Dit geldt vooral voor de jonge boerenpaarden van vier jaar, zoo-
als er zoo vele gevorderd zijn, en welke paarden bijna alle de veranderde
levenswijze hebben moeten inboeten door het krijgen van goedaardige droes
en catarrhen van de luchtwegen. Deze ziekten brengen koorts mede en een
algemeen onwel zijn, een lichaamsslapte die zich eerst langzaam uit in de
op te treden ziekte. Deze gevallen worden niet altijd onderkend, d.w.z. het
strijken van deze paarden wordt vaak aan andere omstandigheden geweten
en toch is die opkomende ziekte veelal de hoofdoorzaak.
Paarden, die ziek zijn geweest, kunnen nog geruimen tijd slap blijven en
vooral in dit jaargetijde, waarop de genezing op stal moet bereikt worden,
komen zij niet zoo spoedig weer op volle kracht. Wanneer tijdens den groei
van het lichaam groote gezondheidsstoornissen optreden, gaat er als regel
veel tijd mee heen, alvorens het algeheel welzijn is teruggekeerd. Wordt dit
nu bemerkt en ingezien en er naar gehandeld, dan zal in deze veel voor-
komen worden, doch vaak wordt er doorgewerkt met deze slappe, weinig
weerstandbiedende paarden, die daardoor licht beengebreken krijgen en zoo-
doende voor goed minderwaardig worden.
Buiten deze slappe of zieke paarden ligt echter een groote aanleiding tot
strijken in het onbekende met den nieuwen dienst. Zoo zal de wijze van
inspannen, de wijze van gaan, kortom het geheele gebruik slechts geleidelijk
kunnen gewennen en derhalve zonder dezen geleidelijken overgang licht aan-
leiding geven tot strijken. Zoo kon men b.v. waarnemen dat rijpaarden onder
vreemde ruiters moeilijk gingen, althans hun zekere gangen in het begin
verloren en merkte men paarden met strijkwonden op, die hiervan nooit last
hadden gehad en waarvan de reden uitsluitend was te zoeken in het zich
niet verstaan van paard en ruiter. Het beste kwam dit uit bij afgerichte
schoolpaarden, afkomstig van de Rijschool te Amersfoort, die plotseling wer-
den bereden doch minder ervaren ruiters, die deze paarden hinderden in hunne
gangen en aanleiding gaven tot strijken.
In deze beide gevallen vormde dus het strijken als het ware een over-
gangstijd, waarin het paard zijn werk en zijn ruiter moet leeren kennen, zich
vertrouwd moet maken met de moeilijkheden en eigenaardigheden van het
nieuwe werk; zoodra deze „leertijdquot; voorbij was, hield ook het strijken op en
had het paard zich aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. Deze ge-
vallen waren zeer goed waar te nemen, daar ze allengs verminderden en ten
slotte geheel ophielden.
Het ligt op den weg van den hoefsmid de gevallen van strijken en klappen
te ontleden, de oorzaken op te sporen en, zoo het in zijn macht ligt, deze
weg te nemen.
Tilburg, 9 Nov. '14.nbsp;G. H.
VERANTWOORDELIJKHEID VAN DEN HOEFSMID.
Het „Berliner Tierärztliche Wochenschriftquot; van 22 October j.l. behandelt
uitvoerig een eisch tot schadevergoeding voor een paard, hetwelk negen
dagen na het beslaan aan stijfkramp (klem, tetanus) was gestorven, terwijl
bij het beslaan de houwkling, gehanteerd door een leerling, was uitgegleden
en den vleeschstraal had verwond. Hoewel de smid terstond de wond met
een gloeiend ijzer had uitgebrand, beweerde eischer dat vooraf toch de
bacteriën, welke klem veroorzaken, met de houwkling in de wond kunnen
zijn geraakt. Het paard, een drie en een halfjarige vosruin, was 21 December
1911 beslagen en stierf 30 December daaraanvolgende. Eischer verlangde
een schadevergoeding van f 574.50.
Verschillende getuigen en deskundigen werden gehoord. Allereerst de
leerling, welke het paard beslaan moest, en vooraf nog nimmer een paard
zelfstandig had beslagen. Hij deelde mede, dat de houwkling niet was uit-
gegleden omdat hefc paard lastig was en met het been terugtrok, maar
omdat de hoorn zoo bijzonder hard was. Vervolgens een smid uit een na-
burig dorp, welke naar zijn meening verkondigde dat, waar de wond was
aangebracht aan het achterste gedeelte van de inwendige straalgroeve, daar
ter plaatse de houwkling nooit had behooren te komen, m.a.w. dat de wond
was teweeggebracht door onhandigheid en gebrek aan kennis van den
leerling. Een ervaren smid — zoo vertelde hij verder — zal, wanneer de
houwkling plotseling uitglijdt, omdat het paard een harden hoef heeft of
omdat het dier onverwachts met het been trekt, hoogstens een stukje van
den hoornstraal medenemen, maar niet verder doordringen. Wel was het
gewoonte, dat de smeden een hoefwond met een gloeiend ijzer behandelden,
maar het ging volgens hem niet aan dat het beslaan aan een zestienjarigen
leerling werd opgedragen.
Daarna werd de veearts gehoord, welke daags vóór den dood van het
paard door den eigenaar was geconsulteerd, terstond om serum had getele-
grapheerd, maar dit ontving nadat het paard was gestorven. Hoewel hij
niet met zekerheid kon zeggen, dat de tetanusbacillen met de houwkling
in de wond waren biDnengedrongen, achtte hij dit toch zeer goed mogeUjk.
Toen hij den hoef onderzocht, daags vóór den dood van het paard, dus bij zijn
eerste bezoel^, nam hij waar dat de aangebraclite wond nog met de liorst,
veroorzaakt door het branden, was bedekt. Nadat hij deze korst had ver-
wijderd, nam hij een etterhaard waar.
De beklaagde werd veroordeeld tot een geldboete van f 574.50, waarop
hij in hooger beroep ging. De rechtbank droeg daarna Dr. Nevermann te
Berlijn op zijn oordeel omtrent deze zaak zoo uitvoerig mogelijk mede te
deelen. Na de bestudeering van het dossier kwam Geheimrath Dr. Never-
mann tot de conclusie:
dat weliswaar een oorzakelijk verband is aan te nemen tusschen de ver-
wonding van den hoef en den dood van het dier, maar dat het niet als be-
wezen mag worden beschouwd, dat de besmetting met tetanusbacillen,
waaraan het paard 30 December 1911 stierf, door de hoef ver won ding op
21 December 1911 ontstaan is.
De heer Nevermann wees er in zijn protocol zeer op, dat de veearts,
welke het paard had gezien vóór den dood en daarna de lijkschouwing had
verricht, nagelaten had de hoefetter, welke in de wond aanwezig was, te
laten onderzoeken op het aanwezig zijn van tetanusbacillen. Waren deze
bacteriologisch aangetoond, dan mocht ten minste worden aangenomea, dat
deze bacillen niet ergens anders het lichaam waren binnengedrongen langs
een oppervlakkig wondje, dat misschien in de huid van het dier aanwezig
was geweest.
Deze opvatting lijkt me zeer juist. Toch bevreemdt het mij, dat bij de
behandeling dezer zaak de vraag niet meer op den voorgrond is gedrongen
of het paard, nadat de hoef was verwond, ook met den hoef op den grond
heeft gestaan, alvorens de wond werd gebrand. Hierover werd slechts even
gesproken, terwijl toch naar mijne meening een besmetting van de wond
eerder zal ontstaan door aanraking met den bodem dan met de houwkling.
De smetstof van de stijfkramp bevindt zich toch gewoonlijk in den bodem
en niet aan een gladde houwkling.
Hoewel klem nu niet zoo heel dikwijls voorkomt, kunnen wij uit deze
procedure toch weer leeren, oen hoefwond nooit te veronachtzamen.
Dtrecht.nbsp;Hoefnagel.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 3 Oct. is vertrokken
de leerling H. O v i n g van Biiinen, gem, Borger, met een voor de
practijk en theorie „goedquot; getuigschrift; op 31 Oct. vertrok de leerling
J. Kwant van Siddeburen met een voor de practijk „goedquot; en theorie
„zeer goedquot; getuigschrift en op 7 Nov. de leerling P. D ij k e m a van
Stitswert met een voor de practijk en theorie „goedquot; getuigschrift. — Als
nieuwe leerlingen zijn toegelaten: A. B o s van Veendam enH. Heringa
van Kortezwaag.
Verder houden nog aan de Inrichting verblijf de leerlingen A. A. Pijpker
van De Wilp en L. v. Ham van Helium.
— Cursus ter opleiding vau ouilervvyzers in practisch hoefbeslag
van Ilykswege te Utrecht. In Januari a.s. vindt het examen plaats voor
de leerlingen, die aan den 5en cursus hebben deelgenomen, terwijl 1 Pebru-
arie 1915 de zesde cursus aanvangt. Het volledig reglement voor den 4en
cursus is in de December-afl. 1912 opgenomen, welk reglement voor den
vijfden en zesden cursus ongewijzigd is gebleven, zoodat wij thans opnieuw
volstaan met alleen art. 4 hiervan aan te halen, luidende als volgt:
Om toegelaten te worden moet men den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt
en zich vóór 20 Januari met eigenhandig geschreven brief hebben gericht tot
den Directeur van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, onder overlegging
van geboorte-acte, diploma's (als van ambachtschool, hoefsmidschool of hoefbe-
slagcursus), het bewijs van met vrucht af loopen der lagere school en aanbevelingen
uit vroegere werkkringen.
—nbsp;Vanwege de Afdeeling 's Gravenhage der Hollandsche Maatschappy
van Landbouw zal dezen winter geen cursus in hoefbeslag worden ge-
houden.nbsp;--
—nbsp;Hoefbevangenheid na verwerpen. Een gevorderd boerenpaard van
8 jaar verwierp een veulen van 5 maanden. Den volgenden dag was de
merrie hoefbevangen. De beide voorbeenen ver vóór het lichaam geplaatst,
de achterbeenen onder het lichaam geschoven, zeer moeielijk te bewegen,
hoogst pijnlijke gang, de hoeven gloeiend heet en algemeen ziek zijn. De
ijzers werden afgenomen en een geneeskundige behandeling ingesteld, met
het gevolg dat na twee dagen de verschijnselen zoo goed als geweken
waren en daarna snel algeheele beterschap intrad.nbsp;G. H.
—nbsp;Beslag bij vol hoef. Een paard met volhoeven aan beide voorbeenen
liep voortdurend kreupel door de zooikneuzingen die plaats vonden, niet-
tegenstaande dikke ijzers met zeer sterke afhelling waren gegeven.
Het paard werd nu beslagen met een dikke leeren schijf tusschen hoef
en ijzer, benevens een sterke metalen plaat, welke op de zeer breede af-
helling van het ijzer steunde en achter met twee schroefkalkoenen werd be-
vestigd. Zoo werden beide voorhoeven beslagen, tusschen zool en plaat eenig
vlas met teer.
Hoewel het beslag zwaar is, doet het paard voortdurend dienst en is
sinds dien volkomen rad gebleven.nbsp;G. H.
—nbsp;Uitvoer-verbodeii voor paarden. In verband met den Europeeschen
oorlog, die het menschdom ten schande strekt, is niet alleen in de oorlog-
voerende maar ook in onderscheidene neutrale landen de uitvoer van paarden
verboden. Frankrijk en Engeland kunnen de ontbrekende paarden nog van
over-zee invoeren, en Rusland bezit zelf een groote voorraad paarden, maar
Duitschland, dat in gewonen tijd reeds veel paarden invoert en in het begin
van den oorlog veel cavalerie-paarden heeft verbruikt, moet natuurlijk zooveel
mogelijk bijkoopen. Dit is de laatste paar jaar reeds geschied in verband
met de legemitbreiding en na de mobilisatie (begin Augustus) veel uit
Zweden, Noorwegen en Denemarken. Zwitserland heeft den uitvoer van
alle paarden en veulens verboden. Het heeft zelf te weinig eenhoevige dieren.
Nederland stond aanvankelijk alleen den uitvoer van veulens toe en thans
ook van l'/j-jarige ruins.
Mijnheer de Redacteur!
Met genoegen neem ik steeds Uw geacht en leerzaam blad ter hand;
bijzonder was dit het geval met de laatste afleveringen IX en X.
In afl. IX werd gewag gemaakt, tot veler genoegen, van de bevordering
der Onderwijzers aan de Militaire Hoefsmidsschool, want waar men den
meester eert, eert men het vak, doch gaarne zouden velen met mij deze
eer ook aan de andere Onderwijzers te beurt hebben zien vallen, daar zij
toch hetzelfde examen hebben afgelegd en hetzelfde moeten prestoeren,
en hopen daarom van hun spoedig hetzelfde te vernemen.
In afl. X werden onder meer de militaire hoefsmeden gerespecteerd,
doordat zij hun zware taak, in den tijd der mobilisatie, op zoo loffelijke wijze
hebben volbracht, maar ten koste van haast nacht en dag te arbeiden; het
is met schrijver dezes al hetzelfde; de werkuren waren geregeld van
's morgens 5 uur tot circa 9 uur 's avonds, ook des Zondags; het eten werd
in de smederij gebruikt, om vooral geen tijd te verliezen. Bovendien moest
schrijver door omstandigheden (wij zullen niet over de mobilisatie klappen)
enkele nachten in de smederij vertoeven, zoodat na een zware dagtaak
kist of steenen zijn bed was, doch van elk soldaat is in die dagen veel
gevergd, en blijkbaar is het dan ook hiervoor, dat elk soldaat, naar den
rang dien hij bekleedt, een toelage krijgt. Voor den hoefsmid evenwel
is een jaarwedde-regeling gemaakt, waardoor hij nog minder verdient dan
in vredestijd, ofschoon hij meer werk moet verrichten, enkelen zelfs meer
dan het dubbele, en toch is schrijver zoo vrij te vermoeden, dat zeer veel
van de marschvaardigheid van elk bereden wapen van hun werk afhangt.
De hoefsmeden krijgen in deze jaarwedde-regeling 700 gulden met vrije
woning, na zekeren tijd. Nog niet zoo onaardig, zal men oppervlakkig zeggen,
doch per uur berekend kom ik aan een loon van 15 ct. in de eerste maand
der mobilisatie. Thans, nu de toestand al v?at meer geregeld is, werkt men
nog dagelijks 13 a 14 uur; dit is dan tegen een uurloon van 20 ct. Verder
is de slijtage aan gereedschappen, verplichte weduwen- en weezenfonds niet
berekend. Dit is dan het loon voor een Wachtmeester-hoefsmid met 20 of
meer dienstjaren, zoodat thans de hoefsmeden wel de minst betaalde werk-
lieden van het leger zijn, daar andere militaire werklieden, welke werk-
zaamheden verrichten buiten hun tarief of abonnement voorkomende, 20 ct.
per uur uitbetaald krijgen, en toch door den hoefsmid het zwaarste werk
zal geschieden.
Schrijver dezes, die tot heden per abonnement gewerkt heeft, zal dan ook
geld terug moeten storten (en zeker meer met hem), waardoor hij het prettige
vooruitzicht heeft een maand dagelijks 13 ä 14 uur op zijn best voor niets
te moeten werken.
Nu zouden er machinale hoefijzers gebruikt moeten worden (wij hebben
ze nog niet); dit zou dan onze taak wat verlichten, doch mijns inziens niet
veel, daar deze altijd nog «eeZ en zor^^ame bewerking vereischen, en bovendien
zal de smid, indien hij er trotsch op gaat, dat zijn Batterij of Escadron
goed marcheert, nog vele ijzers zelf moeten maken.
Ook een milicien-hoefsmid der 13e Batterij, welke 85 paarden in onderhoud
heeft en dezelfde uren maakt, is mijns inziens met 50 ct. per dag toelage
te slecht betaald, indien men berekent dat aan een burgersmid voor het
beslaan van een paard met bijlevering van materiaal f 2 wordt betaald en
zonder materiaal f 1 en men dit dan dikwijls na 2 of 3 weken weer moet ver-
nieuwen.
Mijnheer de Redacteur, ondergeteekende hoopt dat door middel van Uw
geacht blad, dit schrijven er toe moge medewerken, dat hierin verandering
komt, en zullen zij, die hiertoe bijdragen, de dankbaarheid der militaire
hoefsmeden genieten.nbsp;S.
—nbsp;De November-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat een artikel over
het beslag met insteekstooten, door Dr. Pöntzsch, waarop in December
een vervolg komt; en de gewone rubrieken : persoverzicht, personalia, korte
mededeelingen enz.
Het hoofdartikel dringt vooral aan op nauwgezette afwerking .der toon-
gaten voor de insteekstooten enopeensterktoongedeelte bij de betreffendeijzers.
Te Trebnitz vond een wedstrijd voor hoefsmeden met 21 deelnemers
plaats, ter gelegenheid van de landbouwtentoonstelling. — Voor nieuwe
vindingen van ijzers met gummi-inlegsels zijn weer 2 patenten verleend. —
Volgens de „Schweiz. Fuhrh. Ztgquot; heeft Mayer te Morges een apparaat uit-
gevonden voor stofopzuiging bij auto's. De opgezogen stof wordt van tijd
tot tijd in samengepersten toestand uitgelaten.
—nbsp;De steenkolenproductie in Duitschland is sedert het uitbreken van den
oorlog sterk achteruitgegaan, omdat een groot gedeelte van de mijnwerkers
onder de wapens geroepen is. In Augustus van dit jaar bijv. zijn 8.477.217
ton steenkolen geproduceerd, of vijftig procent minder dan in Augustus
1913.nbsp;En de bruinkolenproductie was in de eerste oorlogsmaand veertig
procent minder, dan in dezelfde maand van het vorige jaar.
De cijfers voor September 1914 zijn echter, naar 't Berliner Tageblatt
opmerkt, reeds belangrijk gunstiger. De productie bedroeg in die maand
9.995.385 ton, of 63 procent van September 1913. Nog gunstiger luidt de
statistiek voor bruinkool, namelijk 5.988 828 ton in September 1913 1, tegen
7.473.246 ton in dezelfde maand van 1913 en 4.377.955 ton in Augustus
1914.nbsp;De achteruitgang, vergeleken bij verleden jaar, bedraagt dus slechts
20 procent.
De cokesproductie bedroeg in September 1.645.488 ton, tegen 2.677.559
ton in dezelfde maand van het vorige jaar en 1.522.250 ton in Augustus.
Deze cijfers bewijzen dat de kolenproductie vrij normaal is, want een
kleinere opbrengst in oorlogstijd moet normaal genoemd worden, daar de
geoefende onder de wapens geroepen werklieden niet onmiddellijk vervangen
kunnen worden.nbsp;(u. N. B. G. 31 Oct. Ochtendbl.)
1nbsp; Zal moeten zijn 1914. (R e d.).
-ocr page 139-J. D. te B. Indien de hoornwand goed sterk is, behalve het verzen-
gedeelte, en de straal goed ontwikkeld, dan lijkt ons een balkijzer of een
ijzer met verdikte takken nuttig. Wij geven de voorkeur aan een balkijzer,
waarbij dan wellicht, om een juist passend dragen van den wand met vrij-
legging van de verzenen te verkrijgen, eenige kunsthoorn moet worden
aangebracht.
Mocht het gebruik van het dier (srel dravend werk) en mogelijk klappen
in de ijzers, de aanwending van balkijzers bezwaar opleveren dan zijn ijzers
met verdikte takken te probeeren.
Natuurlijk is het oordeel gemakkelijker te geven na het paard eerst te
hebben gezien, zoodat uzelf goed over het geval moet nadenken alvorens
tot de toepassing over te gaan.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
ALLERLEI SOLDEER.
De verschillende namen van week- en slagsoldeer zeggen ons reeds dat
de metaallegeeringen, welke voor soldeeren gebruikt worden, van uit-
eenloopende soort en samenstelling moeten zijn.
Het soldeeren van gewone platen, zooals die voor verschillende gebruiks-
voorwerpen en ook in de bouwvakken voorkomen, voor het bedekken van
daken enz. geschiedt, zooals bekend is, doordat men met een heete soldeer-
bout het afgesmolten soldeer op de van te voren gereinigde vlakken strijkt,
_ vandaar de naam strijksoldeer. De aard van het opbrengen vereischt
hierbij dat men licht vloeibaar soldeer gebruikt, daar de soldeerbout slechts
tot op een zekeren graad wordt verwarmd. Het heeft niet veel doel de
bouten hooger te verhitten, aangezien ze boven bepaalde grenzen de hitte
niet meer vasthouden.
Er bestaan in de metallurgie (= wetenschap' der metaalsmelterijen) legee-
ringen in overvloed, welke reeds bij een lage temperatuur vloeibaar worden,
_ vele zelfs beneden 100° C, zoodat men deze in een kleinen kookpot kan
bereiden. Het laagste smeltpunt is 63° C, een warmte waarop ook ongeveer
was smelt. De legeering met dit smeltpunt bestaat uit 4 deelen tin, 8 deelen
lood, 15 deelen bismuth en 3 deelen cadmium. Waaraan dit lage smeltpunt
is te danken, is nog niet vastgesteld, daar de vermelde metalen een veel
hooger smeltpunt hebben. Tin smelt b.v. bij 230°, lood bij 320°, bismuth
bij 260o en cadmium bij 320° C.
Genoemd smeltpunt wordt gevolgd door een legeering, bestaande uit
3nbsp;deelen tin, 5 deelen lood en 8 deelen bismuth, welke bij 77quot; C smelt. Bij
de afname van bismuth stijgt het smeltpunt geleidelijk, doch bereikt bij
4nbsp;deelen tin, 4 deelen lood en 1 deel bismuth eerst 128° C.
Dat een toevoeging van kwikzilver zeer veel meewerkt tot verlaging van
het smeltpunt is bekend, daar dit reeds bij 39° C van den vasten in den
vloeibaren toestand overgaat, zoodat men theoretisch met 2 deelen gewoon
tinsoldeer (66 deelen tin en 33 deelen lood) en één deel kwikzilver een
smeltpunt kan bereiken van 61°. Legeeringen van kwikzilver worden echter
in de practijk niet aangewend, daar het kwikzilver in de eerste plaats ver-
giftige dampen ontwikkelt, en zich niet met alle metaalverbindingen vereenigt.
Het meest gebruikelijke zijn de tin-lood-legeeringen, welke in elke ver-
houding samengesteld kunnen worden.
Het laagste smeltpunt van 171° heeft een mengsel van 66 deelen tin en
33 deelen lood. Men zal nu denken dat door toevoeging van meer, ge-
makkelijk smeltbaar, tin, het smeltpunt daalt. Dit is echter niet het geval.
Het smeltpunt stijgt in beide gevallen of men de percentage tin of lood
verhoogt. Zoo smelt b.v. een legeering van 60 deelen tin en 50 deelen
lood bij 189° C, terwijl bij toename van het loodgehalte een beduidende
stijging van het smeltpunt valt te constateeren, zoodat b.v. bij een om-
gekeerde verhouding der vroeger genoemde legeering van 20 deelen tin en
80 deelen lood, het smeltpunt tot op 259^ C rijst.
Van een geheel ander standpunt uit geschiedt de beoordeeling van hard-
of slagsoldeer, hoewel het begrip van soldeeren, d.w.z. twee metalen ver-
binden door het opbrengen van een derde metaal in vloeibaren toestand,
hetzelfde blijft. — Bij het slagsoldeer voor gewone werkstukken speelt
koper of messing een hoofdrol en wordt meest in korreligen toestand ge-
bruikt. Een zwaar vloeiende kopersoldeer bestaat b.v. uit 56 deelen koper,
43 deelen zink en 1 deel tin. Gemakkelijker vloeiend soldeer bestaat uit 51
deelen koper en 49 deelen zink, terwijl lichtvloeiend slagsoldeer bestaat uit
46 deelen koper en 54 deelen zink.
Bij gebruik van messing neemt men voor:
zwaar vloeiend soldeer 80 deelen messing en 20 deelen zink
beter „nbsp;„ 50 „ „ „ 50 „
licht „nbsp;„ 42 „ „ „ 58 „
De toevoeging van tin doet het smeltpunt 20° tot 30° lager zijn. Ook
bijvoeging van lood geschiedt somwijlen, b.v. 60 deelen koper, 20 deelen
zink en 20 deelen lood, of ook 80 deelen koper en 20 deelen lood.
In vele gevallen zal men in plaats van koper- of messingsoldeer, zilver-
soldeer moeten gebruiken, hetgeen uit fijn zilver en messing wordt samen-
gesteld, b.v. 662/g deel zilver en 33V3 deel messing (2 deelen koper en
1 deel zink), tot afgaande op STj^ deel zilver, 50 deelen koper en I21/2
deel zink. Door bijvoeging van tin wordt ook hierbij het smeltpunt lager.
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrij gbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
In zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in .,0e Hoef-
smidquot; opgenomen.
Nadruk verboden.
DE WERKKRING EN DE POSITIE VAN DEN MILITAIREN
HOEFSMID IN NEDERLAND.
De opleiding der militaire hoefsmeden heeft plaats aan de hoefsmidschool
te Amersfoort. Deze is administratief ondergebracht bij de Rijschool, zoodat
steeds van Rij- en Hoefsmidschool gesproken wordt. Aan het hoofd hiervan
staat een Cavalerie-Officier, die aldaar den rang van Luitenant-Kolonel kan
bereiken en bij verder verblijf Kolonel-titulair kan worden.
Het toezicht op het onderwijs aan de Hoefsmidschool is opgedragen aan
den Eerstaanwezend Paardenarts der Rij- en Hoefsmidschool; deze geeft
bovendien het theoretisch onderwijs. Voor de praktijk staat aan het hoofd
een instructeur-hoefsmid, met den rang van adjudant-onderofficier, welke
wordt bijgestaan door drie wachtmeester-hoefsmeden-hulpinstructeurs, die
ook den rang van opperwachtmeester kunnen behalen. 1)
De leerlingen aan de hoefsmidschool zijn drieërlei, n.1. vrijwilligers,
miliciens en burgers.
Voor de cavalerie zijn 11 plaatsen beschikbaar voor leerling-hoefsmid, voor
de bereden artillerie 9. Als regel zijn al deze plaatsen bezet. Behalve deze
vrijwilligers, die dus uitsluitend hun opleiding krijgen om als militair
hoefsmid in dienst te blijven, zijn van 1 October — 31 Maart aanwezig 8
miliciens van de artillerie en 4 miliciens van de cavalerie, benevens 6
burgerleerlingen.
Van 1 April — 30 September zijn ter opleiding aanwezig 8 miliciens der
infanterie, 4 miliciens der artillerie en 6 burgers.
Er worden dus jaarlijks twee cursussen gehouden, ieder van een half jaar;
voor toelating komen alleen in aanmerking die miliciens welke reeds als
hoefsmid in de burgermaatschappij zijn werkzaam geweest en bovendien
goed kunnen lezen, schrijven en rekenen. Voor deze plaatsen zijn altijd een
overgroot aantal liefhebbers, zoodat na een proeftijd de beste worden uit-
gezocht, welke dan den cursus mogen blijven volgen. Op het eind van den
cursus wordt een examen afgelegd en na slagen wordt een diploma van
hoefsmid uitgereikt; dit geldt uitsluitend voor de miliciens en de burgers.
De leerlingen zijn alle gehuisvest in de kazerne en hebben daar een eigen
slaapzaal. De burgerleerlingen zijn in de stad bij burgers.in de kost.
De werktijd der leerlingen is van 's morgens half acht tot 12 uur, van 1
uur tot half vier en van 5 uur tot half zeven.
1nbsp; Tijdens de mobilisatie is de hoefsmidschool tijdelijk opgeheven en zijn
de instructeurs en leerlingen bij het veldlegen ingedeeld. Eén dezer hulp-
instructeurs, de oudste, is bereids bevorderd tot opperwachtmeester, en is
werkzaam gesteld bij het hoofdkwartier van het veldleger; voor een mogelijke
eventueele bevordering der beide anderen schijnt men de wederoprichting
af te wachten. Deze beide personen doen dienst bij een batterij veldartillerie,
waar men slechts korporaal- en wachtmeester-hoefsmeden kent.
Wij gaan nu na hoe iemand militair hoefsmid kan worden. Vooreerst moet
deze persoon in het smidsvak gewerkt hebben vóór hij vrijwillig in dienst
treedt. Hij teekent dan bij cavalerie of artillerie en wordt hier eerst geheel
voor den gewonen militairen dienst afgericht. Is deze africhting afgeloopen,
dan vraagt hij aan geplaatst te worden als leerling op de hoefsmidschool.
Is er plaats dan komt hij daar op proef, en wordt er na eenige weken op
zijne aanvrage beslist. Het moet n.1. te verwachten zijn dat hij binnen
afzienbaren tijd zich tot een vakman kan bekwamen. Blijkt het dat hij
onhandig is of in het geheel niet in het smidsvak thuis, dan wordt hij terug-
gestuurd naar zijn corps.
Het is nu zeer wisselvallig hoe lang een vrijwilliger leerling blijft, doch
als regel mag men wel aannemen van twee jaar. De laatste drie maanden
van dezen tijd wordt zoo'n leerling zelfstandig aan het werk gezet, en is
dit naar genoegen, dan wordt hem examen afgenomen. Slaagt hij hiervoor,
dan wordt hij voorgedragen om naar zijn regiment teruggeplaatst te worden,
als zijnde voldoende onderlegd, zoowel theoretisch als practisch, om als
hoefsmid dienst te kunnen doen. De leerling is dan leerling af en wordt
„bij-smidquot; bij het regiment. Dit duurt totdat er een vacature komt, welke
hij vervullen kan, en die tijd loopt bij de verschillende wapens nog al
uiteen; als regel moet de cavalerist langer wachten, eer hij aangesteld wordt,
dan de artillerist, en anderhalf jaar is geen zeldzaamheid.
Rekent men nu dat de vrijwilliger op 18-jarigen leeftijd in dienst komt,
dan is hij op 19 jaar afgericht, blijft tot zijn 21e jaar aan de school en kan
op zijn 23e jaar tot hoefsmid aangesteld worden.
De soldij, die hij als leerling geniet, bedraagt voor een huzaar of artillerist
2e klasse 22 ets en voor idem le klasse 27 ets per dag.
Volgens de nieuwe regeling wordt de hoefsmid aangesteld tot hoefsmid
2e klasse, met den rang van korporaal; hij kan dan na 12 jaren bevorderd
worden tot hoefsmid le klasse, behoudt zijn rang van korporaal, doch kan
met den titel van wachtmeester worden gepensionneerd. Hoewel hij dus bij
zijn pensioen finantieel niet achteruit gaat, bekleedt hij toch in het leger
den graad van wachtmeester niet meer. Dit ontnemen van den onderofficiers-
rang is voor den hoefsmid verbazend te betreuren en is voor den dienst niet
bevorderlijk.
Het is wel eigenaardig dat de rang, die slechts eenige jaren in het leger
door de hoefsmeden is bekleed geworden en waarvoor indertijd o.a. de heer
Lieftinck, Lid der Tweede Kamer, zoo veel moeite heeft gedaan en
welk streven toen met succes bekroond werd, dat die rang, die toch den
vakman siert, nu plotseling weer wordt ingetrokken, zonder dat er eenige
aanleiding van de zijde der belanghebbenden toe is gegeven.
Voor den dienst is dit ook niet bevorderlijk, daar de hoefsmid een vakman
.is en niet elk militair invloed en critiek moet kunnen uitoefenen op werk-
zaamheden waarin hij zelf leek is. Toch wordt dit maar al te gaarne gedaan
en staat een wachtmeester-hoefsmid daarom vrijer en onafhankelijker in zijn
smederij en in de beslagloods dan een korporaal-hoefsmid. De eerste onder-
vindt veel meer medewerking bij het beslag en bij het op beslag houden
van zijn paarden van zijne collega's, wachtmeester bij den troep, dan in zijn
rang van korporaal tegenover deze onderoftieieren. Het is dan ook te hopen
dat spoedig deze rang weer zal worden ingevoerd, een rang waarop een
goed vakman zeker recht heeft.
Gaan wij nu de werkzaamheden van den hoefsmid na, dan treffen wij bi;
elk eskadron cavalerie twee hoefsmeden aan en bij elke batterij veld-artillerie
één hoefsmid. Bovendien zijn zij ingedeeld bij de depóts, bij de treinen, bi;
de mitrailleur-afdeelingen en bij het remontedepót.
Een eskadron is gewoonlijk sterk 130 tot 140 paarden, een batterij veld
artillerie 48 tot 54 paarden.
Depóts- en treinafdeelingen zijn verschillend van sterkte ; het komt echter
voor dat een hoefsmid 70 tot 80 paarden in onderhoud heeft.
Neemt men nu aan dat elk paard vijf à zes weken loopt, alvorens opnieuw
beslagen te worden, dan worden per eskadron ongeveer 24 paarden per
week beslagen. Dit is over 6 werkdagen en twee smeden per eskadron,
twee paarden per dag en per smid. Als regel helpen de smeden elkaar en
maken dus per dag 16 hoefijzers en beslaan te zamen vier paarden. Vooral
in den zomer geldt dit; in den winter, wanneer slechts manegedienstwordt
gehouden, slijten de ijzers weinig en kunnen deze eens of meermalen
verlegd worden.
Neemt men nu hierbij in aanmerking dat de hoefsmeden der cavalerie de
uitrukkende diensten moeten medemaken, welke niet alleen veel tijd kosten
maar bovendien vermoeiend zijn, dan blijkt dat de hoefsmid moet zijn
een taai werkman en vooral in den zomer maakt hij lange en vermoeiende
werkdagen door. Bij de artillerie zijn de hoefsmeden vrijgesteld van uit-
rukkende diensten ; wel moeten zij inspectie maken en gaan mee met
manoeuvres, als ook naar de legerplaats en kampen.
De hoefsmeden bij de vier Mitrailleur-Afdeelingen hebben het minste
aantal paarden, n.1. ieder 35.
De gang van zaken bij het beslag is dat de hoefsmid van het bureau
van het betrokken eskadron of batterij een beslaglijst krijgt, waarop de
nummers van de paarden staan, welke in de komende week moeten
worden beslagen. Hij informeert nu bij den wachtmeester van de week
wanneer hij de paarden van stal kan halen om te beslaan, zoodat de dienst
er niet onder lijdt. Als regel legt hij model beslag onder; afwijkingen
worden hem bij hoefziekten opgegeven door den paardenarts. Natuurlijk komt
het veelvuldig voor dat strijk-, klapijzers, ijzers met zijlippen, verdikte takken,
balkijzers e.a. worden ondergelegd.
Het normale beslag wordt gecontroleerd door den „Officier van de weekquot;,
het afwijkend beslag door den paardenarts. Gaan wij nu de bezoldiging na,
dan valt al dadelijk op te merken dat hierin een groote wijziging heeft
plaats gegrepen. De vroegere regeling toch, bestaande vóór 1 Jan. 1914, was
gebaseerd op het abonnement-systeem. Ieder hoefsmid ontving 3 ets. per dag
van elk lersch paard, dat hij in onderhoud had, en 3.5 ets. wanneer dit een
inlandsch paard betrof. Bovendien ontving een gehuwd hoefsmid 50 ets
tractement daags, een ration brood per dag en een nachtleger. De onge-
trouwde hoefsmid ontving 25 ets per dag, doch was dan in de menage
opgenomen. Berekent men nu de inkomsten naar dezen maatstaf, dan ver-
diende een hoefsmid van de cavalerie per half eskadron, gerekend op 65
paarden, 65 X 3 ets of f 1.95 per dag of f711.75 per jaar. Hierbij kwam
nu voor den gehuwde aan tractement f 182.50, te zamen f894.25. Hier
moet men nu nog bijtellen de verdiensten van het winterbeslag; per paard
bedraagt dit 40 ets, daar elk gat op 5 ets berekend wordt. Voor 65 paarden
vormt dit een bedrag van f 26. Neemt men nu aan dat dit per winter
S^I^X kan gerekend worden, dan bedraagt dit f 91 en alles tezamen f 985.25.
Hierbij komen nu nog de bijverdiensten, zooals het beslaan van officiers-
paarden, doch daar dit zeer uiteenloopt, wat garnizoen en smid betreft, is
het beter hier geen getal voor op te geven.
Van dit eindbedrag moet de smid nu leveren : ijzer, kolen, nagels en een
deel gereedschappen. Werkt hij zeer zuinig, b.v. door oude ijzers op te
koopen en te braden, en werkt hij samen met een ander smid, dan gaat
toch als minimum hiervan af f 170. In gevallen, waar dit niet mogelijk is,
mag men als ronde som f 200 voor deze materialen aftrekken en zal dus het
inkomen op f 785.25 mogen worden geschat.
Als regel heeft de hoefsmid bij de artillerie minder paarden, doch zal dit
weer vergoed worden door de abonnementsverhooging voor inlandsche paar-
den. Deze regeling is veranderd met ingang van 1 Januari 1.1.; men heeft
de abonnementsvoorwaarden dezelfde gelaten doch een hoefsmid bij aan-
stelling f300 tractement gegeven, en na 3 dienstjaren krijgen de gehuwden
bovendien f 150 woninghuur. Bij aanstelling wordt de hoefsmid korporaal
en werkman 2e klasse genoemd. Nquot;a 12 jaar wordt hij werkman Ie klasse
en valt nu in de pensioenregeling voor onderofficieren. De regeling was
finantieel een vooruitgang doch slechts gering wanneer men van het ver-
hoogde tractement aftrekt het verlies aan het ration brood en het verstrekken
van nachtleger, dat bij deze ingevoerde regeling ophield te bestaan.
Als allerlaatste regeling is nu ingevoerd, en met ingang van 1 Augustus
1.1. van kracht geworden, de mobilisatie-regeling.
Deze stelt een jaarlijksch traktement vast van f 700 voor eiken hoefsmid
en na drie jaren dienst als zoodanig voor een gehuwde een woningtoelage
van f 150. Hierbij ontvangt de hoefsmid voeding van rijkswege en in die
gevallen dat een gehuwd hoefsmid op de plaats zijner inwoning is gebleven,
kan hij in eigen voeding voorzien tegen een dagelijksche toelage van
35 ets.
Deze regeling is gebaseerd op een gebruikmaking van machinale ijzers,
en alle kosten van deze, mede van staafijver, kolen, nagels en gereed-
schappen, komen nu ten laste van het Hijk.
Tijdens de mobilisatie is de werkkring van den smid veel grooter dan
in het vredesgarnizoen ; b.v. bij de artillerie is het aantal paarden enorm
vermeerderd, zelfs zoodanig dat smeden, die normaal 60 paarden op beslag
hebben, nu honderd en meer paarden op beslag moeten houden. Wel is
door het gebruik van machinale ijzers tijd vrijgekomen, maar desniettemin
zijn er veel meer werkuren noodig.
Dat de verdiensten hiermede niet evenredig gaan, wijzen de cijfers uit,
en men ziet dus hier het verschijnsel, dat in dezen tijd de smid veel harder
moet werken voor minder geld. De voordeelen van het winterbeslag zijn
hierbij ook vervallen; het vastgestelde jaarlijksche traktement geeft de
zuivere inkomsten weer.
Na 30 jaren arbeid heeft de hoefsmid recht op pensioen, dus op ongeveer
48-jarigen leeftijd. Dit pensioen bedraagt voor een hoefsmid Ie klasse f 360,
met 12 of meer dienstjaren als zoodanig f434. Als verdere voordeelen ge-
nieten zij, als alle overige militairen, vrije geneeskundige behandeling en
medicijnen voor hen en hun gezin.nbsp;G. H.
DE OUD-LEERLINGEN DER HOEFSMIDSSCHOOL te TIEL.
Nadruk verboden.
Nu er twee jaren zijn verloopen sinds de Hoefsmidsschool te Tiel werd
opgeheven, is het wel van belang eens na te gaan welke practische _resul-
taten het onderwijs aldaar heeft opgeleverd.
De eerste proef vanwege de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van
Landbouw, om het onderwijs in hoefbeslag op een hooger peil te brengen,
door naast de cursussen in hoefbeslag een school te stichten, waar op meer
breede schaal dit onderwijs kon worden gegeven, heeft gefaald.
De oorzaken, die daarvoor mogen worden aangegeven, zijn:
a.nbsp;hevige tegenwerking van de smeden uit de omgeving der school, uit brood-
nijd. Zij wisten den „Bond voor Smedenpatroonsquot; over te halen om zich
vijandig te stellen tegen deze inrichting. Later is er, door het treffen eener
overeenkomst, verbetering gekomen en heeft de [Bond veel steun verleend;
de eerste indruk bleef echter nawerken, „de kosten aan het bezoek der
school verbonden,quot; n.1. een half jaar buiten verdiensten en kostgeld verteren.
b.nbsp;volgens sommigen de slechte keuze van vestiging-, een ander centrum, b.v.
Arnhem, zou meer kans van slagen hebben geboden.
c.nbsp;mijns inziens ligt de hoofdoorzaak in het blijven voortbestaan der cursussen,
want in de provincie Groningen, waar sedert de vestiging eener school
zelden het houden van cursussen is bevorderd, maken de aanstaande hoef-
smeden gretig gebruik van de particuliere hoefsmidsschool in de hoofdstad
en blijken de bezwaren van onkosten en tijdverlies niet storend te werken.
De toekomst zal leeren dat het onderwijs in den vorm van een cursus,
op den langen duur niet voldoende kan geacht worden om goede hoefsme-
den te vormen. Men moet niet vergeten dat de eerste cursianen mannen
waren, dikwijls in het vak vergrijsd, terwijl het tegenwoordig jongeren zijn,
met weinig ervaring of practische kennis, en deze kunnen niet in één- of
tweemaal tien lessen tot goed onderlegde hoefsmeden worden gevormd.
Van 1 Juli 1908 tot einde December 1912 is de hoefsmidsschool te Tiel
door 24 leerlingen bezocht, waarvan er 23 het diploma hebben verworven,
te weten:
C. J. D. Huchshorn te Lienden, J. Stevens te Druten, C. Zoet
te Neede, C. van Alfen te Mookhoek (Z.-H.), G. Bussing te
Delden , Wormmeester (overleden), J. van M a 1 s e n te Delft
J. B 0 11 te ? (Nietap), J. F. S 1 ij p e J r. te Sliedrecht, H. C. v a n
Wijk te Delft, B. R. Bevers te Hengelo (O.), A. van Ommeren te
Lieaden, E. G. Verbeek te Blesse, H. W. J. IJ s e 1 d ij k te Borculo,
H. J. H a r m s e n te Hengelo (G.), G. Brouwer te Alfen a.d. E., D. W.
Wassink te Winterswijk, J. Breuk man te Rhenen, G. L u ij k e n te
Gorinchem, J. B. H o f t i e z e r te ? (Varseveld), T. C. Pluim te
Amersfoort (militair), A. T o n te Herwijnen en G. de Vos te? (Terwispek)
Van deze zijn 16 na het volgen van een cursus van een half jaar gediplo-
meerd, terwijl 7 door een onvoldoend examen en onvoldoende practische
ontwikkeling een nieuwen cursus moesten volgen en dus gedurende één
jaar aan de school werkzaam waren.
Eén leerling heeft den cursus niet ten einde gebracht en één heeft slechts
kort van zijn ijverig streven mogen genieten; reeds 2 jaar na het verlaten
der school is hij gestorven.
Om mij op de hoogte te stellen van hun wedervaren, heb ik mij tot hen
gericht om inlichtingen en van de meesten mocht ik uitvoerige mededee-
lingen ontvangen. Slechts één heb ik niet kunnen bereiken, daar zijn
tegenwoordig adres mij onbekend is gebleven.
Zeven zijn dadelijk na het verlaten van de school in de smederij van hun
ouders teruggekeerd; zeven zijn, na korter of langer tijd als knecht werk-
zaam te zijn geweest, thans als baas gevestigd; twee zijn meesterknecht in
een druk bedrijf en drie nog als knecht werkzaam. Van drie is geen bericht
ingekomen.
Allen zijn trouw gebleven aan het hoefsmidsvak, behalve één, die door
ziekte werd gedwongen van het beslaan af te zien.
Allen verklaarden veel voordeel te hebben gehad van het onderwijs aan de
school genoten, hetgeen practisch waarneembaar is uit de groote vermeer-
dering van beslag in het bedrijf, sinds zij hierin werkzaam zijn. Het diploma
blijkt hen ook veel gebaat te hebben èn door gemakkelijke plaatsing, soms
enkel op inzending diploma, èn door hooger loon. Enkelen brengen dit in
cijfers; één verdiende direct na het verlaten der school f 4.— per week
meer dan het half jaar te voren; voor anderen was het verschil f 120 tot
f 160 per jaar. Anderen hadden den prijs voor hun beslag kunnen verhoogen,
zonder aanmerking te krijgen.
Op de vraag of zij in het dagelijksch leven hadden kunnen bemerken
dat zij beter onderlegd waren dan smeden die een cursus hadden medege-
maakt en het waarom, kwamen verschillende antwoorden in
Over het algemeen waren hun ijzers beter gevormd en afgewerkt, omdat hun
hand, gedurende het schoolbezoek, er naar was gaan staan, doch vooral op gebied
van hoefgebreken, het besnijden en beslaan bij afwijkende standen, bij strij-
ken en klappen in de ijzers, had het onderwijs hen een grooten voorsprong
gegeven, voortdurend blijkende uit de toename van hun clientèle.
„Door het onderwijs der school wordt meer lust, oplettendheid en ook
liefhebberij voor het vak verkregen en daardoor een streven naar netheid
van bewerking;
„Iemand, die een hoefsmidschool bezocht, is degelijker ontwikkeld en kan
daardoor den paardenhouder beter inlichten omtrent vele verkeerde gebrui-
ken, o.a. beslag met kalkoenen, verkeerde zuinigheid met beslag, kwak-
zalverij enz.;
„Op theoretisch gebied niet veel verschil, practisch daarentegen zeer veel.
Er zijn op de cursussen te veel leerlingen, daardoor moeten zij op elkander
wachten om inlichting te vragen en dan wordt er te weinig verteld waarom
doet ge dit zus of zoo, zooals aan de school voor elke handeling een ver-
klaring moest worden gegeven. Is de practische onderwijzer een burgersmid
uit de omgeving, dan leert hij de leerlingen de ware kunst niet, bij afwij-
kende standen en hoefgebreken, uit concurrentievrees. Ook het vele werken
met doode hoeven geeft geen voldoende oefening, omdat hierbij stand en
gang, strijken enz. niet in aanmerking komen;
„Door gedurende een half jaar geregeld de lessen bij te wonen, komt
het geleerde er beter in en wordt het niet meer vergeten. Door altijd onder
toezicht der leeraren te werken, krijgt men geen gelegenheid zich geregeld
fouten in het maken van ijzers of bij het beslaan aan te wennen;
„Ik heb in dien tijd al veel paarden beslagen die hoefgebreken hadden
en daar altijd succes mede gehad, om reden ik dit had geleerd en het verloop
der behandeling had gezien tijdens mijn verblijf aan de school; op een cursus
kan dit niet voorkomen.
Over het genoten onderwijs zijn allen goed te spreken en vol dankbaar-
heid herdenken zij dit. Slechts één schrijft: wat het practisch gedeelte
betreft, zou dit vrij wat beter zijn gegaan, wanneer er een ander onderwijzer
was geweest, die zelf meer kennis had van het maken van hoefijzers, want
wanneer door den directeur het maken van een (besproken) modelijzer was
opgegeven en men den meester vroeg om inlichting, dan kreeg men ten
antwoord „dat moet je zelf maar zienquot;'; dat is geen onderwijzer. Wanneer
de leerling zelf niet weet hoe hij het doen moet, dan moet de leeraar het
ijzer overnemen; dan zal de leerling, doordien hij de behandeling er van
ziet, zeer zeker er gauwer begrip van krijgen.
Dit is een verschil van opvatting over de wijze van onderricht en had
deze leerling verstandig gedaan daarover met den directeur te spreken;
het bewijst echter niets voor de bewering dat de practische onderwijzer
geen voldoende kennis had van het maken van ijzers; het tegenovergestelde
kan ik getuigen.
Twee leerlingen hebben hun ontwikkeling voortgezet, door het volgen
van den cursus tot opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te
Utrecht.
Ten slotte een schrijven in zijn geheel:
,Na het verlaten der school ben ik ongeveer een jaar werkzaam geweest
„in een smederij, waar ook heel veel hoefbeslag uitgeoefend werd. Daarna
„ben ik door een kennis, welke mij aanzag voor een vakman, die goede
„leermeesters genoten had, aangesteld als meesterknecht. Toen ik daar
„kwam, werkte ik met nog 2 knechts en had ik slechts '/g van de paarden
„in beslag welke er thans komen. Nu heb ik dan ook 4 knechts en heel
,veel hoefbeslag. Het nut, dat ik van mijn diploma geniet, daar kan ik u
„bijna geen voorstelling van geven; dagelijks ondervind ik nog, dat ik
„door te Tiel een half jaar achtereen den cursus met ijver gevolgd te hebben,
„nog meer paarden op beslag krijg, vooral ook uit naburige gemeenten.
„Een goed beslag leveren bij onregelmatige gangen en standen en ook
„tevens bij hoefgebreken, dat is de beste weg om de practijk te bevor-
„deren. Dan komt het er vooral op aan om de theorie met de practijk samen
„te laten gaan en ook vooral te zorgen, om bij alle beslag te handelen
,volgens de eischen voor het diploma. Nog dikwijls herinner ik de woorden
„van u, men moet bij afwijkingen altijd eerst de oorzaak opsporen, wil men
„het gevolg opheffen. Ook heb ik belangrijk veel nut ondervonden door
„het beslaan der militaire paarden, welke hier in het dorp gevestigd waren,
„tijdens de mobilisatie. Een van mijn concurrenten wilde de paarden voor
„minder beslaan als ik; hoewel dit nog al wat verschilde, behield ik ze
„doordat de Majoor overtuigd was, hier in het dorp geen doelmatiger be-
„slag te vinden. Nogmaals een woord van dank aan de hoefsmidsschool.quot;
Alles te zamen blijkt uit de ingekomen antwoorden dat het den oud-leer-
lingen der hoefsmidsschool te Tiel goed gaat en dat zij profijt hebben van
het door hen genoten onderwijs. Mijn beste wenschen voor hun verder stre-
ven en mijn wensch dat zij de lessen goed zullen onthouden en toepassen
en daardoor het onderwijs aan een hoefsmidsschool hoog houden.
DE SCHUTSPATROON DER SMEDEN. *
S t. E 1 e g i u s, 'Bisschop van Noyon, geboortig uit Limousin in Frankrijk
(588 tot 659), was een van de meest bekende heiligen in Frankrijk,
Italië, Duitschland en Zwitserland. Hij was goudsmid en werd wegens
zijn bekwaamheid de schutspatroon der metaalbewerkers, horlogemakers,
goud- en zilversmeden, messen- en slotenmakers en van de smeden. Later
werd hij de schutspatroon van alle lieden, die met paarden omgingen. Bij
den aanvang van het Christendom was in Frankrijk de openbare eeredienst
van den heiligen Elegius getreden in de plaats van de Gallische (Fransche)
godin der paarden, E p o n a.
Epona en Elegius — in Frankrijk St. Eloi genaamd — beschutten beiden
de paarden tegen ziekten en ongevallen. De Epona-eeredienst was van
Keltischen oorsprong en kwam zeer laat naar Rome. Dat Elegius de schuts-
patroon der paarden was, bewijzen vele beelden en andere voorstellingen.
Zoo is bijv. in een kapel der kerk St. Avine (Aube) een venster, hetwelk
toont hoe Elegius het rechter voorbeen van een paard onderzoekt. Daaronder
staat geschreven, dat bij dit paard de zool was doorgesneden, waarbij, dank
zij Elegius, volkomen herstel intrad. In de Alpen wordt Elegius — daar
S t. Loy genaamd — nog tegenwoordig aangeroepen om de paarden te
behoeden voor het nederstorten. In Bretagne bracht men op den dag van
St. Eloi de paarden bij massa's ter genezing naar een plaats, aan dezen
heilige gewijd. In den nacht vóór het feest werden op vele plaatsen in
Bretagne vreugdevuren gebrand. Bretagne is dan ook in het bezit van een
groot aantal kapellen, gewijd aan S t. Eloi.
Een kleine anecdote, bekend als „de legende van het afgesneden beenquot;,
bestaat omtrent St. Eloi. Deze had n.1. in zijn groot vertrouwen op zijn
kunst als smid een schild vervaardigd, met de woorden „meester der
meesters, meester van allenquot; tot opschrift. Wegens deze aanmatiging wilde
God hem straffen en zond Jezus Christus, die zich als leerling bij St. Eloi
verhuurde. Onverwachts verschijnt de heilige Georg om een paard te laten
beslaan. Dit paard is echter zoo boosaardig, dat Elegius het beslaan moet
opgeven en dit aan zijn leerling overlaat. Deze nadert het paard, hetwelk
terstond rustig wordt, brengt een voorbeen hoog naar voren, snijdt het
handwortelgewricht door en plaatst het afgesneden been, om het te beslaan,
op het aanbeeld. Daarna zet hij het been-stuk weer aan. Elegius wilde dit
terstond nadoen; het gelukte hem ook het been-stuk af te snijden en te
beslaan, maar niet om het weer aan te zetten, hetgeen zijn leerling wel kon
doen. Daarna werd Elegius bescheiden. (Hoe nuttig zou het ook tegenwoordig
voor velen zijn zulk een les te krijgen!).
Door de groote belangstelling, welke de paardenarts K a 1 k o f f uit Ulm
heeft voor een historische verzameling van alles wat de smidskunst betreft,
is de smidschool te Berlijn in het bezit gekomen van een houtsnee figuur,
welke zich in het Nijverheidsmu-
seum te Ulm bevindt en dit verhaal
weergeeft. Daarna heeft deze school
ook nog een kopie gekregen eener
houtsnee-plaat, voorstellende het be-
slaan van het afgesneden been, waar-
van het origineel hangt in de smidse
te Waltershoven (Wurtemberg).
Utrecht.nbsp;Hoefnagel.
* In de eerste all. van ,De
Hoefsmidquot; (1896) komt het volgende
over St. Eloy voor:
In de geschiedenis vinden wij
talrijke gevallen vermeld van geeste-
lijken, zelfs onder bekleeders der
hoogste waardigheden, welke zich
met het hoefsmidsvak bezighielden.
Hieronder neemt St. Eloy de
eerste plaats in ; hij leefde in de 7e
eeuw en was bisschop in Franken-
land, onder de regeering van Clo-
tharius II. Naast Bonifacius en andere wordt St. Eloy of S t.
Elegius genoemd als prediker van het Christendom.
Dikwijls wordt deze heilige aangehaald als goudsmid, doch in de verhalen
en teekeningen uit de middeleeuwen wordt hij algemeen voorgesteld als
hoefsmid, en was als zoodanig zeer bekend onder de ridders van dien tijd.
Hij was de schutspatroon der hoefsmeden en tevens de beschermer der die-
ren ; zijn naam werd aangeroepen bij bezweringen tegen de ziekten der paarden.
In de St. Michaëlskerk te Highworth, in Engeland, werd bij een muur-
herstelling een schildering gevonden, waarop St. Eloy is voorgesteld in vol
geestelijk gewaad, staande achter een aanbeeld, houdende in zijn rechter-
hand een hoefhamer, terwijl de linker het been van een paard vast houdt.
De hoef rust op het aanbeeld, terwijl St. Eloy bezig is om daaraan een
ijzer te bevestigen.
, Links van deze figuur ziet men een brandend haardvuur, daarachter een
blaasbalg, terwijl er rond om heen vele hoefijzers met zware kalkoenen hangen.
Dit schilderstuk dateert uit de 13e ä 14e eeuw.
Op het titelblad van dit tijdschrift komt het borstbeeld van dezen heilige
voor, ontleend aan bovengenoemde schilderij, waarvan een afbeelding is te vin-
den in het prachtige werk van Fleming, over de geschiedenis van het hoefijzer.
Geachte Heer Redacteur!
In Afl. 10 komt in het artikel „Eenige opmerkingen aangaande het beslag
der gevorderde paardenquot; voor:
„Heeds nu is door de betere verpleging en het rationeele beslag een
„ zeer merkbare verandering in vele hoeven opgetreden, wat de gevorderde
„paarden betreft, en zoo zullen de eigenaars, die zich na afloop der mo-
„ bilisatie weer in het bezit van hunne paarden willen stellen, er in dit
„ opzicht zeker op vooruit zijn gegaan.quot;
Ofschoon ik gaarne hiermede accoord ging, moet ik nu toch zeer betwij-
felen of dit na invoering der machinale ijzers, die wij tot nog toe in het
leger hebben ontvangen, nog het geval is, want deze zijn allerellendigst
van model en uitvoering.
Het mag waar zijn dat aan het opgelegde beslag der mobilisatie-ijzers,
door de hoefsmeden zelf vervaardigd, gebreken voorkwamen , maar zij waren
toch altijd beter dan de machinale ijzers, waarvan vele onbruikbaar zijn.
Bodemnauw bestaat er niet bij, wèl sterk bodem wijd, of hoogstens bodem-
recht; de nagelgaten zijn altijd te ver (soms 2 ä 3 cM.) naar achter ge-
plaatst. Bij de eene taille zijn de nagelgaten zoo schraal aangebracht dat
men, zonder het ijzer flink binnen den wand te passen, niet nagelen kan,
en daarentegen zijn ze bij andere tailles weder zoo vet aangebracht (vooral
de toonnagelgatenl, dat men den hoef flink lang moet laten, om niet te
vernagelen.
Ook zijn de meeste ijzers veel te zwaar (verschil in gewicht met een
gesmeed militair ijzer, bij enkele tailles, ruim een half pond), waardoor
zwaarder en meer nagels gebruikt moeten worden, wat toch zeer slecht is
voor de hoeven, en o. a. het splijten van den hoorn in de hand werkt. De
schroefgaten zijn soms zoodanig op den buitenkant aangebracht, dat slechts
een ä twee m.M. ijzer overschiet, terwijl het ijzer 30 ä 35 m.M. breed is,
zoodat de schroef buiten het ijzer komt, wat natuurlijk veel aanleiding geeft
tot strijkwonden. Zulke ijzers zijn trouwens, vooral wanneer het toon-schroef-
gaten betreft, niet te gebruiken. Het geheel wijst dan ook op slechte af-
werking en nonchalante keuring. Zoo heeft ondergeteekende ijzers aangetrof-
fen zonder nagelgaten — met schroefgaten in de rits — taille twee grooter
dan taille drie (terwijl het omgekeerd moet wezen) enz.
Naar mijn oordeel is er nog veel aan te verbeteren, indien men de ijzers
wil invoeren en opleggen voor oorlogstijd; men zal ze dan eerst moeten
laten keuren door een onafhankelijk deskundige, daar er juist in oorlogstijd
weinig tijd zal zijn om te beslaan, en het beslag goed zal moeten zijn voor
de vermoeiende marschen, welke gedaan zullen moeten worden. Zoo het
beslag niet goed in orde is, dan zal de marschvaardigheid van den troep er
sterk onder lijden.
H. J. Smit,
Bergen-op-Zoom.nbsp;Wachtmeester-Hoefsmid Artillerie.
-ocr page 151-— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de vorige opgave
zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe toegelaten.
Er houden thans aan de Inrichting verblijf de leerlingen: A. Bos van
Veendam, H. Heringa van Kortezwaag, A. A. Pijpker van de Wilp en L.
van Ham van Helium.
—nbsp;Winterbeslag (beslag in de Betuwe). In de laatste twintig jaren
is het winterbeslag hier, evenals elders, veel veranderd. Zag men vroeger
algemeen de vaste scherpe kalkoenen, het zoogen. slik-of ruiterscherp, thans
is dit beslag zoo goed als verdwenen, wat een weldaad is voor de wegen.
In de Betuwe zijn schroefkalkoenen bet meest in gebruik, omdat deze,
goed aangebracht, op de grintwegen het beste voldoen. Wanneer de schroef-
draad goed is ingesneden en de borst van de kalkoen, in een inzinking,
op het ijzer goed aansluit, is het verliezen en afbreken zoo goed als buiten-
gesloten.
Enkele smeden gebruiken stiften, doch dit is zeer plaatselijk.
Tegenwoordig worden veelal H-schroeven gebruikt, weinig spitse en beitel-
vormige, die alleen in de uiteinden der takken of ook aan weerszijden van
den toon worden aangebracht.
Aangezien deze kalkoenen uitsluitend van fabrieken uit Duitschland
worden verkregen, zullen dezen winter de eigengemaakte kalkoenen wel
weer in eere komen, tenzij een der bestaande Nederlandsche fabrieken zo
gaat vervaardigen.nbsp;H. v. L.
—nbsp;Cursus ter opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag
van Rykswege te Utrecht. Wij vestigen er nogmaals de aandacht op dat
in Januari a.s. het examen plaats vindt voor de leerlingen, die aan den
5en cursus hebben deelgenomen, terwijl 1 Februari 1915 de zesde cursus
aanvangt.
Om toegelaten te worden moet men den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt
en zich vóór 20 Januari met eigenhandig geschreven brief hebben gericht tot
den Directeur van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, onder overlegging
van geboorte-acte, diploma's (als van ambachtschool, hoefsmidschool of hoefbe-
slagcursus), het bewijs van met vrucht afloopen der lagere school en aanbevelingen
uit vroegere werkkringen.
Uit „Het Paardquot; van 27 Nov.:
—nbsp;Beslag. De Fransche regeering heeft aan een firma te Coatbridge
(Engeland) een order opgedragen voor de levering van l'/g millioen
hoefijzers.nbsp;(u. Sp. W.).
—nbsp;Winterbeslag voor de legerpaarden. Door de smederij van de Constructie-
Werkplaatsen te Delft wordt thans dag en nacht gewerkt aan het hoefbeslag
voor de troepenpaarden, die van winterslag moeten worden voorzien.
(u. „Haagsche Courquot;.)
—nbsp;Beslag. In alle deelen der wereld, waar de paarden op harden bodem
werken, vooral als deze steenachtig en oneffen is, moeten de hoeven der
paarden worden beschermd. Zelfs de Arabier, wiens paard zich veelal op
zandbodem beweegt, laat het beslaan en de smid wordt door hem geëerd,
omdat deze de bruikbaarheid van het paard door zijn beslag ten zeerste
verhoogt. Tot in het midden der vorige eeuw maakten de Japanners voor
hun paarden gebruik van een soort schoenen, van rijststroo gevlochten. Hoewel
de hoeven van hun klein soort paarden zeer goed en taai zijn, zoo moesten
zij deze toch op harden bodem beschermen om kreupelheid te voorkomen.
Deed men een lange reis in het gebergte, dan trok de ruiter uit met een
paar dozijn van die strooschoenen, hangende aan zijn zadel. (u. L. S. J)
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
VOOR DE PRAKTIJK.
Mislukkingen bij het harden vinden soms hun oorzaak hierin, dat men
weinig let op de plotselinge doorsnee-veranderingen. Bij werktuigen, welke
voor zwaar werk geconstrueerd worden, zullen vooral groote en plotselinge
doorsnede-veranderingen vermeden dienen te worden. Ook een plotselinge
verdunning van het staal veroorzaakt gevaar voor de houdbaarheid. Hoekige
en sterk afloopende deelen bezitten bij het plotselinge afkoelen in het water
de neiging om op de plaats, waar de doorsnede-verandering begint, af te
scheuren. Dit laatste laat zich vooral bij het harden van draaibeitels con-
stateeren. Men voorkomt dit gevaar in zooverre, dat men de zijdraaibeitels
zoo smeedt, dat de snede zuiver haaks op de schacht van den beitel staat.
Zeer dunne sneden scheuren in zulke gevallen bij het harden aan den
wortel, d. w. z. op de plaats waar de snede een aanvang neemt. Dit gevaar
laat zich verminderen, in de eerste plaats door bij het smeden geen over-
tollige lengte te maken en de snede niet plotseling in te nemen, doch ge-
leidelijk lichter of zwaarder te maken, naar behoefte.
Waaraan herkent men de kwaliteit
van het werktuigstaai?
Voor een geoefend oog biedt de zuivere breuk weliswaar het beste her-
kenningsteeken, doch men kan niet alleen hiernaar een zeker besluit vast-
stellen, aangaande de kwaliteit van het staal, daar b.v. Martinstaai van
mindere kwaliteit, dat bij een lage temperatuur gesmeed is, dikwijls een
veel schooner breuk vertoond dan prima werktuigstaai, dat bij grootere
hitte bewerkt wordt. Wil men de plaats der breuk gebruiken voor de
nauwkeurige beoordeeling, dan moet het staal zich in normaal gehouden
toestand bevinden, wijl anders een verkeerd oordeel zou kunnen worden
uitgesproken. Goed gegloeid werktuigstaai bezit steeds een grovere korrel
dan dezelfde kwaliteit in ongegloeiden toestand en speciaal dan wanneer deze
niet heet bewerkt is.
De hardheid van het staal is van het gehalte aan koolstof afhankelijk.
De in het ongeharde staal aanwezige carbidkool wordt bij het harden om-
gezet in hardingskolen. Een normaal gehard stuk staal vertoont op zijn breuk
een gelijkvormig matkleurige structuur, terwijl bij oververhitting van het staal
de breuk meer schittert en een kristallijnen vorm aanneemt. Werktuigen van
geringe doorsnede worden bij de smeedhitte volkomen doorgewarmd en dus
bij afkoeling door en door hard; bij grootere doorsneden is dit niet het
geval; de verwarming is van binnen minder dan van buiten en bewerkt
alzoo een zekere taaiheid van binnen in het staal.nbsp;M.
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
1 »
tri.
V.'
' r
'S..
5» a.
Cf
re*!,-nbsp;.
Jt-.-^i
ïï^-
UW-
i.''? ^ -r
igt;.i Î '
\ .
■ HIIUP^ 'Wll-iMKlICT
-ocr page 156-wmÊêrnmm
' h