-ocr page 1-

.....^^

. . .... ...... .

gs

ïi.

Vjk

-ocr page 2-

T'

I

r-

■J

-ocr page 3-

-

iÄ^......

17'

'V* ■

-ocr page 4-

ißMv .nbsp;; . * ■pfrä''^'^^

-ocr page 5-

'.fr ö^-.

DE HOEFSMID.

Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.

ONDER MEDEWERKING

VAN

a. fbedebikse te Utrecht, f. laméris te Milügen, j. laméris te 's Hage,
h. j. 0. van lent te Tiel en j. b. h. moübis te Velp, en anderen.

GEEEDIGEERD EN UITGEGEVEN

DOOR

A. W. HEIDEMA.

/ .nbsp;,,,''v

! /• 'f/v ; \ -sï

\ f - :nbsp;XXe Jaargang.

. J'

's-GEA VENHAGE. — A. W. HEIDEMA. — 1915.

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0851 7769

-ocr page 6-

WM

K'p^F-

-ocr page 7-

INHOUD.

Correspondentie. IX 107; XII 144.
^Credietsduur-beperking. VII 75.
^Critische beschouwing. VII 73.
Cursus in hoefbeslag te Amersfoort.

IX 102.

« „nbsp;„ „ Appingedam.

I 9; IV 41.

n , „ „ Arnhem. II 16.
quot; „ „ „ Deventer. V 53.
» „ „ „ IIarlingen.V53.

„ Hengelo. IV 42;

VII 67.
„ Utrecht. *II 13;

*II16,*XII139.
„ Zwolle. VI 67.
^^ursussen in hoefbeslag in Limburg. V51.

quot;nbsp;75nbsp;75

„ Zeeland. IX
100.

quot; 71 75 • Subsidiën. X
% 116.
quot; 75 75 vanwege de
Geld.-Overijssel-
sche Mpij. voor
Landb. IV 39.
quot; 77 „ en paardenken-
nis. II 17.
JJraversbesIag. V 54.nbsp;i

^t; l^^^oefijzers. III 30; i

•^xamen in hoefbeslag v. d. Geld.' ^
Uverijsselsche Mpij. v. Landbouw.

i *Examens voor hoefsmeden in Limburg.

V 51.

*nbsp;„nbsp;„nbsp;„ „ Zeeland.

IX 100.

„nbsp;„ onderwijzer in practisch

hoefbeslag te Utrecht.
I 9; *II 13, II 16.

*Friesch Paardenstamboek. (Aanbe-
volen hoefsmeden). V 50.

'f'*Grereedschappen voor het vervaardi-
gen v/h. leger-winterbeslag. XII 134.

*H[oefbeslag bij oorlogspaarden. I 6.

*nbsp;„nbsp;„ oorlogvoerende legers.

VII 73.

*nbsp;„ „ paardenkeuringen.V49.
„ in Limburg. IV 42.

„ „ Noord-Brabant. II 18.
„ Zuid-Holland. IV 42 ;

VIII 92.

*nbsp;„ organisatie in tijd van oorlog.

VIII 88.

*nbsp;„ voorschrift voor het Ned.

Leger. XI 123.
Hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenij-
school. X 117; *X1 131.
*Hoefsmidsopleiding. IV 37; *VIII 85;

*IX 97 (zie ook blz. 105 en X 112).
Hoefsmidsschool te Amersfoort. VII77;

*IX 102; *XI 131.
„nbsp;in Oldenburg. IX 107.

*nbsp;,,nbsp;te Eegensburg. I 7.
*Hoefsmidsspecialiteiten. X 109.

*nbsp;„ werkzaamheden in handels-

stallen. III 27.
*fHoefijzers. Kosten van handgesme-
de III 25.

*nbsp;„nbsp;van de oorlogsterreinen.

VI 61.

Hoefzoolraspen. XI 132.
*Hoefsmidsvak. De vooruitgang in het —.
XII 133.

Memoriam. W. C. S c h i m m e 1.11.
Industrie. Nationale —. IV 43.
Ingezonden stukken. IX 105 : over op-
leiding van hoefsmeden; X 112: over
opleiding van hoefsmeden.
*Inleiding. I 3.

De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer
afbeeldingen of figuren behooren, — die met * zijn bijdragen onder een
afzonderlijk hoofd, de overigen zijn korte mededeelingen.

De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
ae bladzijden.

* Aanbevolen hoefsmeden in Friesland.
V 50; 54.

■Aantal gedekte merriën in 1914; IV 43.

Ambachtschool te Harlingen (cursus in
hoefbeslag). V 53.

*tBalkijzer (Belgisch). X 110.
fBerekening van handgesmede hoef-

^ ijzers. III 25.

^eperking van den credietsduur. VII 75.

^Beslag voor dravers. V 54

Beslagkosten (verhooging). X 116.
Beslagplaats. Wenken voor de —. XI
121.

*Boekaankondiging. IV 46; IX 107.

-ocr page 8-

Inrichting voor hoefbeslag te Groningen.
19; II 17 ; III 34 ; IV 41; V 53 ;
VI 67 ; VII 77 ; VIII 92 ; IX 107 ;
X 116 ; XI 132; XII 141.

Jubileum. Gebr. Stuivenberg. III 34.

Kalkoenen aan voorijzers. III 33.

^Keuringen. Beslag bij —. V. 49.

*tLittle Ruby, Poney4iengst —. V 52.

*]V[achinale hoefijzers. Duitsche —.
III 30; *IV 39; *VIII 90.

Mededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. I 12 :
Teerverfstof voor ijzer; ijzerlak voor
smeden; II 24: Herstellen van ge-
ëmailleerde ketels, badkuipen, kook-
jannen enz. III 36 : Voor de practijk,
lerkenning der kwaliteit van werk-
tuigstaai ; IV 47 : f Maken van spieën
en spiebanen en het bevestigen op de
as; V 58; Oliën der veeren, kwali-
teitsbepaling van ijzer en staal, brons-
lak voor het ijzer; VI 69; Wenken
bij het hardsoldeeren, het gevaar van
benzine; VII 81 : Verbinding der me-
talen door electrisch lasschen ; VIII93 :
Waterleidingkraan; Wat dient de smid
te weten van een electrischen aanleg;
95 ; Automatische regeling van den gas-
toevoer; 95; IJzer en staalindustrie;
XII 143; De oorlog en het smeden-
bedrijf ; |144 ; Toestelletje voor het
verwarmen van paarde-bitten in den
winter.

*fMemoriam. In—W. C. Schimmel,
I 1.

Militaire hoefsmeden. V 54.

*nbsp;„ pensioenen in Duitschland. IX

103.

Mobilisatie. Vordering van paarden. I 9.

♦Oorlog. II 14; III 34.

*Oorlogspaarden. Beslag bij —.16;

VIII 88.

*nbsp;„ terreinen. Hoefijzers van de—.

VI 61.

^Opleiding der hoefsmeden. IV 37 ;
*VIII 85 ; *IX 97 (zie ook blz. 105
en X 112).

*Organisatie op hoefbeslaggebied in tijd
van oorlog. VIII 88.

♦Pensioenen voor mil. hoefsmeden in
Duitschland. IX 103.

Persoverzicht. I 10: Breuk van het
hoefbeen, cocos- en andere matjes;
II 19 ; bekeuring wegens art. 15 der
motor- en rijwielwet; ijzer- en staal-
industrie, opmerkingen over den ge-
zondheidstoestand der gevorderde
paarden en den veterinairen dienst te
velde, vakschool v. d. smedenbond te
Triptis, breuk van het hoefbeen; III
39; verstopte gootsteenen, de electro-
techniek ; IV 44; hoefbeslag te velde,
hoefsmidschool te Dresden, hoefijzers
voor Duitschland; V 55 ; gebreken
bij het besnijden v. d. hoef, verliezen
van dieren in een oorlog, plaats van
het nagelgat in het hoefijzer, practische
koelkast voor levensmiddelen ; VI68:
ijzerproductie in Amerika 1912—1915 ;
VII 77; Pransch scharnierijzer, be-
roepskeuze, Amerikaansche ijzerindus-
trie, uitvoerbepalingen in België;

IXnbsp;108; Hoefijzers voor het leger,
beslag; X 118; rheumatischehoefont-
steking, middel voor strijken, over
het gebruik der veldsmidse, beslag
bij knolhoef; XII 142; hoefijzer uit
Frankrijk (tegelijk zomer- en winter-
ijzer),onderwijs-inrichtingen iuBeieren.

Raspen. Hoefzool —. XI 132.

Rij- en Hoefsmidsschool te Amersfoort.
VII 77 ; *IX 102; *XI 131.

Rijkshengstenkeuringen. I 10 ; II 18. .

♦fSchimmel. W. C. —. jl 1.

*Specialiteiten in het hoefsmidsvak.

Xnbsp;109.

=^Slapende toestand der hoefsmidsop-
leiding. VIII 85; *IX 97 (zie ook
blz. 105 en X 112).

Subsidiën voor cursussen in hoefbeslag.

X 116.

„ de paardenfokkerij. IV
42.

♦Toelatingsexamen cursus in hoefbe-
slag te Utrecht II 16, *X:iI 139.

Uitvoer van hengsten en ruins. X 106.

♦Vakonderwijs. Wet op het —. VI64.

Vereen, t. veredeling van het ambacht.
IV 42.

*Verpleging van den hoef in handels-
stallen. III 27.

Verslag cursussen in paardenkennis en
hoefbeslag. II 17.

*Voorschrift nopens het hoefbeslag.

XInbsp;123.

* Vooruitgang v/h. hoefsmidsvak. XII133.

Vordering van paarden. I 9.

Vragen en antwoorden. X 117.

♦quot;Wenken voor de beslagplaats. XI121.

*Wet op het vakonderwijs. VI 64.

Winterbeslag. II 18, III 33.

IJzer- en staalhandel IV 43; VIII 95.

-ocr page 9-

„Werk zoo lang het dag is,quot; is een voorschrift dat door den op 17 De-
cember 1914 gestorven Willem Cornells Schimmel, Veearts, Doctor
honoris causa in de geneeskunde, Directeur van 's Eijks Veeartsenijschool,
zeker opgevolgd is. Deze uitnemende persoonlijkheid, die wij ruim 30 jaren
van verschillende zijden goed hebben leeren kennen, heeft een leven achter
'^en rug dat zich kenmerkte door correctheid, nauwgezette plichtsbetrachting,
quot;Voorbeeldige ijver en een groote, veelzijdige kennis.

»De Hoefsmidquot; is van den aanvang af op krachtige wijze gesteund door
en overledene, deels door adviezen bij de oprichting, deels door het schrijven
van vele artikelen en deels door te bevorderen dat de „Commissie tot be-
vordering der paardenfokkerij in Gelderlandquot; gedurende eenige jaren eene
subsidie van f 25.— per jaar aan de uitgave van „De Hoefsmidquot; bekostigde.

Dr. W. C. SCHIMMEL.

-ocr page 10-

Bij de oprichting van een nieuw vakblad is het in de eerste jaren moeilijk
een voldoend aantal abonnè's te krijgen om de onkosten te dragen, en om
stof te vinden die leerzaam en genietbaar voor de lezers is. Ook „üe
Hoefsmidquot; heeft dit ondervonden, temeer daar de hoefsmeden er nog
weinig toe komen om hunne ervaringen en inzichten op het papier te
zetten. Schimmel met zijn ruimen blik zag dit in en heeft van de 1ste
aflevering (Januari 1896quot;) tot aan het einde van 1898 een volledig over-
zicht gegeven van „De hoef en het hoefbeslagquot;. Deze serie uitnemende
artikelen hebben zooveel waardeering gevonden, dat van tijd tot tijd die
3 eerste jaargangen nog worden gevraagd en verkocht. Er is indertijd
wel sprake van geweest om deze stukken als handboek uit te geven, doch
het is nagelaten om geen concurrent te scheppen voor Moubis' Hand-
boek, teneinde mede te werken dat dit voortdurend door voldoenden ver-
koop geheel op de hoogte van den tijd kon worden gehouden. Na dien
uitvoerigen arbeid zijn van tijd tot tijd nog bijdragen in „De Hoefsmidquot;
van Schimmel's hand verschenen.

Met groote dankbaarheid en volle waardeering zal Schimmel's nagedach-
tenis in eere worden gehouden, hetgeen zijne nabestaanden tot eenige troost
in het voor hen zoo vérstrekkende verlies moge zijn.

Het „Tijdschrift voor Veeartsenijkundequot;, waarvan Dr. Schimmel vroeger
jarenlang mede-redacteur is geweest, bevat in het no. van 1 Januari 1915

-ocr page 11-

een uitvoerig en uitnemend overzicht van Schimmel's werken en streven.
Wij ontleenen daaraan : dat Schimmel werd geboren te Barneveld op 21
Februari 1846, — op 4 Juli 1867 werd bevorderd tot paardenarts, — op
1 Mei 1877 Leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool werd en in 1909 Direc-
teur dier inrichting.

Bovendien danken we de „Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde in Nederlandquot; en de Redactie van genoemd tijdschrift voor het in
bruikleen afstaan van het cliché voor de tweede afbeelding, welke in dit
artikel is opgenomen.

1914-1915.

In het afgeloopen jaar 1914 is helaas bewezen dat de rustige voortgang
van onderscheidene bedrijven plotseling ernstig gestoord kan worden. Het
uitbreken van den oorlog tusschen verschillende groote Staten van Europa
gaf aanleiding dat ook Nederland zijn leger op voet van oorlog moest brengen.
Niet alleen de manschappen werden opgeroepen, maar ook werd zooveel
mogelijk het bruikbare paardenmateriaal gevorderd. Hierdoor is het beslag van
een groot aantal paarden aan de burgersmeden onttrokken , terwijl de militaire
hoefsmeden drukke dagen kregen als zeker niet door hen zullen zijn gekend.
De verplaatsing van dien arbeid kan echter — over het geheel genomen —
voor de hoefsmeden zeer nadeelig heeten, daar de extra-verdiensten (?) voor
de militaire hoefsmeden zoo goed als niet genoemd mogen worden bij het
verlies, dat de burger-hoefsmeden leden, — vooral ook omdat in het leger
veel fabrieksijzers worden aangewend.

Het kan zijn, dat enkele onderdeelen van het smidsvak, hetzij in het
buitenland of in ons land, door den oorlogstoestand tijdelijk in een gunstiger
positie zijn gekomen, of er geen nadeel bij hebben, maar in de meeste ge-
vallen heeft het vak, in zijn geheelen omvang, van den critieken toestand
de nadeelen ondervonden. De sluiting der grenzen voor uit- of invoer van
verschillende artikelen, — en bovendien de vertraging, die in het verkeer
en het vervoer werd teweeggebracht, leverde direct voor velen eigenaardige
bezwaren. Aanstonds werd zulks gevoeld door vertraagden invoer van steen-
kolen en meer indirect ook van ijzer, enz.

Het hoefsmidsvak is een bedrijf, dat overigens weinig aan ingrijpende
veranderingen onderhevig is. Vooral in de landbouw-districten is vrij nauw-
keurig te bepalen hoeveel en welke soort ijzers in voorraad dienen te zijn.
n verband met dien geregelden gang van zaken kan de hoefsmid dus ook
e oorlijk nagaan, welke finantieele verwachtingen hij mag hebben en in
^it opzicht heeft 1914 derhalve teleurstelling pbracht. Vooral Augustus,
. anders een drukke maand is, heeft veel verlies van werk gegeven. Het
IS thans moeilijk te voorspellen hoe het verloop in 1915 zal zijn. In de
eerste plaats is de hoop er op gevestigd dat ons land buiten den feitelijken

r og moge blijven en een daarbij aansluitende wensch is, dat spoedig tot
emobibsatie kan worden besloten. Is dit eerste het geval, dan wordt er in
r and geen paardenverlies van beteekenis genoteerd, en zijn de paarden

-ocr page 12-

eenmaal weer over de verschillende bedrijven verdeeld, dan zal de geleden
schade wel met gelatenheid worden gedragen. In de oorlogvoerende landen
is het paardenverlies intusschen enorm. Däär krimpen dus zeker de ver-
diensten van vele hoefsmeden gedurende een langer tijdsverloop.

In beperkten kring hebben in Nederland de mobilisatie en de oorlog
aanleiding gegeven tot vermeerdering van werk. Sommige burgersmeden
hadden kleine groepen militaire paarden van beslag te voorzien en in Gro-
ningen b.v. werden op een gegeven oogenblik duizende machinale ijzers
door een handelaar bij hoefsmeden in bewerking gegeven, voornamelijk met
het doel om alle hoefijzers van een toonlip te voorzien.

* *

Als directe gevolgen van den oorlog zijn in 1914 twee in uitzicht gestelde
wedstrijden in hoeflteslag niet doorgegaan, n.1. te Middelburg en Doesburg.
Het is waarschijnlijk dat ook in 1915 weinig of geen wedstrijden zullen
plaats vinden, aangezien daarvoor wellicht geen subsidie beschikbaar wordt
gesteld.

De inrichtingen voor hoefbeslag-onderwijs zijn —■ zooals reeds bekend —
in ons land 3 in getal, n.1. de Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort,
de Inrichting voor hoefbeslag van de heeren Wiersum en Heidema te
Groningen, en die aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht speciaal voor het
vormen van ouderwijzers in practisch hoefbeslag. Van deze is de Militaire
Hoefsmidschool, waar in hoofdzaak militairen, doch ook burgers opleiding
ontvangen, tijdelijk opgeheven, omdat de velddienst van het leger het per-
soneel en de aanwezige paarden vorderde. Aan de beide andere inrichtingen
is het onderwijs geregeld gegeven. In Utrecht slaagden in Januari '14 alle
6 leerlingen voor onderwijzer, terwijl in de tvveede helft dezer maand het
examen zal worden afgenomen aan de deelnemers van den cursus Febr. 1914-
Januari '15. Aan de inrichting te Groningen slaagden in 1914 totaal 12
leerlingen, ieder na een studietijd van vol vijf maanden.

Aan de cursussen in hoefbeslag, die gaandeweg alle over twee halfjaren
zijn verdeeld, zijn in het voorjaar van 1914 wel de eind- of overgangs-
examens gehouden, maar men ondervond moeite om ze in het najaar van
1914 te doen beginnen. Van de opening van zoodanige cursussen op de een
of andere plaats is ons niets ter oore gekomen, behalve de in deze aflevering
aangegeven cursus te Appingedam. Als redenen hiervoor zijn op te geven,
dat er thans geen subsidies beschikbaar worden gesteld en anderzijds zal
de aanbieding van leerlingen te beperkt blijven, hetzij wegens het vervullen
van militieplichten door de candidaten zelf of door anderen, waardoor zij niet
uit de bedrijven kunnen worden gemist.

In den aanvang van 1914 is er in „De Hoefsmidquot; eenige strijd gevoerd
omtrent de meest gunstige gelegenheid voor de opleiding van burger-hoef-
smeden, waarbij vanwege de Eedactie de oprichting van een
burger-hoef-
smidschool
is bepleit en door den militairen hoefsmid Schol ten nog nader
antwoord is te geven. Wij zullen daarop thans niet verder ingaan, omdat in
het jaar 1915 vermoedelijk helaas wel weinig gelden zullen kunnen worden
uitgetrokken voor zaken, waaraan geen beslist dringende behoefte bestaat.

-ocr page 13-

Gelukkig schijnt er veel kans te bestaan dat de hoefsmederij aan 's Rijks
Veeartsenijschool naar de eischen des tijds zal worden ingericht.

Ais nieuwigheid is in 1914 de aandacht gevestigd op hoefbeslag met kurk-
zolen, meer speciaal voor het gebruik op gladde straten in de steden. Kurk-
zolen waren geen onbekenden meer, maar op de modellen en de eenvoudige
en gemakkelijke wijze van onderbrengen is in 1914 vooral de aandacht
gevestigd. Overigens zijn geen nieuwe vindingen of beslagmethoden van
beteekenis vermeld. Deze zijn ook van minder beteekenis dan een geregeld
ruimere toepassing van deugdelijk hoefbeslag, en dit is ongetwijfeld in
Nederland het geval, al ontbreekt nog steeds een behoorlijk afgeronde
organisatie in de opleiding der hoefsmeden. — De machinale ijzers vonden
meer en meer ingang door betere afwerking en het in meerdere modellen
verkrijgbaar stellen er van, — doch de groote afzet, welke de machinale
ijzers in het laatst van 1914 hebben gehad, was een gevolg van den
oorlogstoestand, waardoor men ze ook heeft moeten gebruiken. Verscheiden
hoefijzerfabrieken hebben dag en nacht gewerkt.

*

Voorts is in 1914 een duidelijke omschrijving van de positie der militaire
hoefsmeden gegeven, waaruit is gebleken dat de nieuwe loonregeling voor
sommigen geen verbetering heeft gebracht. Ook is er op gewezen dat de be-
vordering in rang van de hoefsmeden te wenschen laat in vergelijk met de
andere militairen. Dit is te betreuren en moedigt zeker niet aan om als
militair hoefsmid dienst te nemen. — Uit de burger-maatschappij zijn niet op-
nieuw klachten te berde gebracht, aangaande onvoldoende bezoldiging voor
goed beslag. Toch is bekend, dat in sommige'streken het beslagloon van
dien aard is, dat het onwillekeurig aanleiding geeft tot minder goed werk
dan de hoefsmid wel zou kunnen en willen leveren. In dien toestand zal
pas dan verandering komen als de paardenhouders het rechte begrip krijgen,
dat aan de hoeven en het beslag de grootst mogelijke zorg dient te worden
besteed. Er zijn gelukkig in ons land reeds districten waar de paardenhou-
ders die kennis is bijgebracht en 't is te hopen dat zulks algemeen navol-
ging vindt.

* *

In 1914 is aan de „De Hoefsmidquot; in Dr. W. C. S c h i m m e 1, Directeur

van 's Rijks Veeartsenijschool, een hooggeacht medewerker ontvallen. Omtrent

bet werken en streven van dezen overledene is op een andere plaats in deze
aflevering melding gemaakt.

Zooals reeds is opgemerkt, is het onder de tegenwoordige omstandigheden
een open vraag wat 1915 zal brengen. De winter schijnt kalm te verloopen
doch kan natuurlijk nog wel vorst en sneeuw brengen.

Moge 1915 een goed jaar worden voor het hoefsmidsvak en een opgewekt
leven brengen in de beoefenaren van dit vak, dat voor de gebruikers en
fokkers van paarden altijd van groote beteekenis blijft en alle waardeering

verdient!

* *

-ocr page 14-

IETS OVER HET HOEFBESLAG DER OORLOGSPAARDEN.

Dr. E b e r 1 e i n, hoogleeraar aaa de Veeartsenijkundige Hoogeschool te
Berlijn, vergezelde als paardenarts een gedeelte van het Duitsche strijdende
leger naar Frankrijk en vertelde het navolgende over het hoefbeslag.

Voor het beslag van 350 paarden, welke tot het commando behoorden,
waaraan Eberlein was toegevoegd, waren twee militaire hoefsmeden beschik-
baar, welke echter zoo noodig ook andere diensten moesten verrichten. Vóór
het uitrukken werden alle paarden, voor het grootste gedeelte gevorderde,
opnieuw beslagen en wel zeer zorgvuldig. Gemiddeld hielden de hoefijzers
zich vier weken goed. Vele paarden evenwel, die niet erg sleetsch waren,
konden 6 tot 8 weken met het eerste beslag toe, waarbij niet vergeten moet
worden, dat dagmarschen van 60 tot 70 kilometer
geen zeldzaamheid waren.
Om de ijzers zoo lang mogelijk onder te houden, werd dit beslag dagelijks,
op tijdstippen dat rust werd gecommandeerd, door den paardenarts en de
hoefsmeden nagezien. Zoodoende werden vele hoefijzers gespaard, wat noodig
was, omdat — hoe verwonderlijk dit ook van het Duitsche leger, met zijn
zoo bekende goede organisatie, moge klinken — vele paarden al spoedig
touwijzers onder kregen, wegens gebrek aan smeedijzers. Over deze touw-
ijzers laat Eberlein zich gunstig uit, hoewel natuurlijk de gewone ijzers de
voorkeur verdienen.

Gelukkig kon het leger, eenmaal in Frankrijk aangekomen, in het over-
wonnen gebied Fransche ijzers en hoefnagels requireeren, natuurlijk tegen
oorlogsbons, welke de smeden gewillig aannamen. De veldsmidse, welke op
een wagen het leger vergezelde, bleek niet doelmatig te zijn. Het vuur was
te klein, zoodat het veel te veel tijd kostte om de ijzers warm te maken.
Daarom trachtten de hoefsmeden steeds de paarden te beslaan in een werk-
plaats van den een of anderen smid, in een doortrekkende plaats gewoonlijk
niet moeilijk te vinden.

De veldsmidsen dienen voortaan, volgens Eberlein, veel grooter gemaakt
te worden, terwijl in de wagens, waarin ook de veldsmidse wordt vervoerd,
een grootere ruimte moet worden bewaard voor hoefijzers, hoefnagels en
steenkolen. Over de beide hoefsmeden was Eberlein zeer tevreden. Geen
enkele maal werd een paard vernageld of de hoef op andere wijze door de
schuld van den smid pijnlijk.

Rheumatische hoefbevangenheid kwam onder de oorlogspaarden vrij dikwijls
voor, vooral na vermoeiende marschen. Gewoonlijk waren hierbij alle vier
hoeven aangetast, vóór meestal erger dan achter. De bevangen paarden
volgden in de bagagewagens het strijdende leger en genazen na een doel-
matige behandeling dikwijls volkomen.

Steengallen en kroonverwondingen kwamen herhaaldelijk voor, maar ook
nageltred was lang niet zeldzaam. Eenmaal werd Eberlein 's nachts bij een
paard geroepen, hetwelk met den tand van een hooivork zoodanig in den
linker achterhoef was verwond, dat de punt in de balgroeve uitkwam,
waarbij de hoef beenbuiger geraakt was. Professor Eberlein achtte dit paard
— een dier van groote waarde — verloren, maar liet het paard toch met
den bagagewagen medevoeren. Na 14 dagen was het dier volkomen hersteld.

-ocr page 15-

lilem trad reeds twee dagen na het voorkomen van een nageltred eenmaal
op; het dier stierf zeer spoedig. Ofschoon klem of stijfkramp (tetanus) in
Noord-Frankrijk zeer veel voorkomt, werden geen andere gevallen gezien.

Wellicht hooren wij nog spoedig meer van de paardenartsen en smeden,
die in de strijdende legers werkzaam zijn. Ook over het winterbeslag zal
misschien veel leerzaams worden gepubliceerd.

üirecJit.nbsp;K. Hoefnagel.

de E:0NINKLIJKE hoefsmidschool te iiegensbueg.

Tot aan 1892 waren in Beieren geen andere hoefsmidscholen dan te Mün-
chen en te Würzburg, doch reeds sedert langen tijd had men behoefte
gevoeld aan meerdere opleidingsplaatsen voor hoefsmeden. In 1892 werd
voorloopig in die behoefte voorzien door de oprichting van 2 nieuwe scholen
te Augsburg en te Eegensburg, die achtereenvolgens op 2 en 7 November
werden geopend.

De school te Regensburg werd verkregen door verbouwing van de smederij,
toebeljoorende aan den meester-smid Johan Frank, zeer doelmatig ingericht
en onder leiding gesteld van den practiseerenden vee-arts Dr. Dimpfl. Er
werd met Frank een overeenkomst aangegaan, waarbij de Staat als huurder
optrad, terwijl de verhuurder tevens voor verwarming, verlichting en rein-
touden der hoefsmidschool had zorg te dragen. Frank ontving een vast
salaris als onderwijzer in practisch hoefbeslag en verplichtte zich het beslaan
van paarden enz. in zijne smederij zooveel mogelijk dienstbaar te maken
aan het onderwijs.

De school bevat een werk- en een beslagplaats, alsmede een kleedkamer,
alles gelijkvloers; op de eerste verdieping was een leerzaal, een kamer voor
den directeur, een magazijn voor leermiddelen en verder nog een kleine
ruimte als laboratorium.

De werkplaats heeft 76.33 M». inhoud en ontvangt licht door 5 ramen, 3
naar buiten en 2 naar de beslagplaats; er waren 4 gasgloeilichtlampen en
een electrische hanglamp ter sterkte van 500 kaarsen. De bodem is met
hout geplaveid. Aan den wand bevinden zich twee smidshaarden, elk met
2 vuren. Van de 4 vuren werden voorloopig 3 van blaasbalgen en 1 van
een hoogdruk-ventilator voorzien. Aan de andere zijde bevindt zich een
werkbank met vijf bankschroeven, een gaskoker voor het verwarmen van
unsthoorn en een boormachine, In het midden zijn vier groote aambeel-
en en een zoogenaamde vuurbankschroef. Bovendien bevinden zich in de
werkplaats een kraan van de waterleiding, een tafel met standmodellen
vooi hoèfijzers, een groote wandklok, een absentenlijst, een werklijst en

hoefijzers, en tenslotte een kast voor kalkoenen, stooten enz.
en 5nbsp;li®®^^ inhoud van 88.63 M»., een groote buitendeur

en^ aan de buitenlucht grenzende ramen, waarvan 1 in de deur, en boven-
len 2 poote dakvensters. Als kunstverlichting viel te beschikken over 7
gasgloeilichtlampen, 1 electrische hanglamp ter sterkte van 500 kaarsen,
Jsmede 4 electrische verplaatsbare lichten.

-ocr page 16-

TervvijL aan de lange zijde, tegenover de vensters, 10 noodstallen zijn
aangebracht, bevinden zich aan een der korte zijden 3 houders voor doode
hoeven. De bodem van de beslagplaats is ook met houtblokken geplaveid
en heeft, behalve de eigenlijke beslagruimte, een valluik dat toegang ver-
leent tot de kolenbewaarplaats.

Bovendien heeft de beslagplaats rekken voor ijzers, een bewaarplaats voor
de werktuigen der leerlingen, verdeeld in 12 vakken, verschillende kasten,
w.o. ter opberging van kaptoom, trens, muilkorf, broek enz., en verder een
kleine nood-apotheek, een bergplaats voor vilt, leer, hoeflederkit enz., een
ijzerschaar, een slijpmachine, 2 kleine aambeelden voor het richten der ijzers
en een nagelkast.

De kleedkamer heeft een kleerkast met 12 afzonderlijk af te sluiten
afdeelingen.

Direct naast de beslagplaats komen 2 nevens elkaar liggende monster-
banen voor, waarvan 1 met granietstukjes is bevloerd en de andere niet
geplaveid is.

De leerzaal op de le verdieping bevat 6 schoolbanken, ieder met 2 zit-
plaatsen, 1 tafel met lessenaar en 2 ligkasten voor het bewaren van foto-
grafieën en andere leermiddelen, een groote schooltafel, een klok, een portret
van den Koning, 8 wandplaten, ieder met 16 typische hoefijzer vormen, als-
mede verschillende andere afbeeldingen, het geraamte van een ezel, vier door
scharnieren beweeglijke modellen van den voetas, een kast voor platen en
3 glazen kasten voor modelijzers en andere standmodellen, en tenslotte een
vulkachel, waterleiding, kleerstander en drie gasgloeilampen.

De directeurskamer bevat een ladekast, een brandkast, een kleine schrijf-
tafel en een groote werktafel, een kast voor medicamenten en gedroogde
preparaten, een copieer- en waschtafel, een kastje voor werktuigen en voor
werkbriefjes, alsmede een kleerrek, een gasgloeilichtlamp en een kachel.
Een venster van dit lokaal ziet uit op de monsterbaan en op de deur naar
de beslagplaats; verder is de directeurskamer met de benedenlokalen door
electrische bellen verbonden.

Het magazijn heeft 2 groote en 2 kleine glazen kasten met leermiddelen,
een ijzeren rek voor de verzameling hoefijzers, een wandkastje voor het
toestel der belastingsproef, een werktafel met hoefhouder en een gaslamp.
Aan de wanden bevinden zich, evenals in de directeurskamer, teekeningen
en verschillende beweeglijke modellen. Eindelijk staan er nog eenige hulp-
middelen voor het doen van fotografische opnamen.

Het laboratorium, dat van uit de leerzaal langs een trap is te bereiken,
bevat, behalve de noodzakelijke gereedschappen en drogerijen, een registreer-
tafel.

Op iedere verdieping bevindt zich bij de trap een W. C.

Ieder jaar worden aan deze school 2 cursussen gehouden, elk van 4 maand,
waarvan 1 in het voorjaar en 1 in den herfst.

Het grootst aantal leerlingen per cursus is 12.

Het onderwijspersoneel bestaat uit den directeur, een onderwijzer in
practisch hoefbeslag en een 2«quot; smid, een onderwijzer in rekenkunde en één
in het boekhouden.

-ocr page 17-

Sedert 1 Juni 1895 is de oud-paardenarts Ernst Pöring er directeur
der inrichting.

r^ater zal waarschijnlijk worden teruggekomen op de resultaten der school
en op de tegenwoordig beschikbare verzameling van leermiddelen.

(u. Der Hufschmied.)

KORTE MEDEDEELINGEN.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te (ïroningen. Op 24 Dec. is, na een

verblijf van 5 maanden, vertrokken de leerling A. B o s van Veendam, met
een voor de practijk „goedquot; en theorie „voldoendequot; getuigschrift. Op 14
Dec. zijn als leerlingen toegelaten J. H e r i s van Eekwerderdraai en A.
L u i n g e van Peize en op 28 Dec. T. M u n t i n g van Usquert.

Verder verblijven nog aan de Inrichting de leerlingen: A. A. Pijpker van
de Wilp, L.
V. Ham van Helium en H. Heringa van Kortezwaag.

—nbsp;Cursus ter opleiding van onderwyzers in praktisch hoefbeslag
van Rijkswege te Utrecht.
De dagen, waarop aan 5 van de 6 leerlingen,
die den 5en cursus hebben gevolgd, het examen zal worden afgenomen (een
leerling is wegens dienstplicht afwezig), zijn vastgesteld op 21 en 22
Januari. — 1 Febr. a.s. vangt de 6e cursus aan. Om toegelaten te worden
moet men den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en zich vóór 20 Januari
met eigenhandig geschreven brief hebben gericht tot den Directeur van
8 Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, onder overlegging van geboorte-acte,
diploma's (als van ambachtschool, hoefsmidschool of hoefbeslagcursus), het
bewijs van met vrucht afloopen der lagere school en aanbevelingen uit
vroegers werkkringen.

Cursus in hoefbeslag te Appiugedani. Niettegenstaande verschillende
subsidies voor cursussen op landbouwgebied zijn ingetrokken, werd toch
de afd. Appingedam van den smedenbond door een Rijksbijdrage in staat
gesteld, weer een cursus in hoefbeslag te openen, waaraan, na afgelegd
examen, zijn toegelaten: E. van Dijk te Noordbroek, H. Dijkstra te Leer-
mens, G. Groendijk te Zeerijp, M. Havinga te Winsum, D. Heemstra te
^''lezijl, J. V. d. Heide te Zijldijk, B. Jager te Meedec, K. Keiser te Wirdum,
besterhuis te Woldendorp, S. Noorda te Ulrum en J. v. Hensbergen
te Appingedam.

De tweejarige cursus wordt, zoowel voor het praktisch als theoretisch
gedeelte, gegeven in de ambachtsschool te Appingedam en staat onder leiding
van den heer H. A. Kroes, veearts en leeraar aan de Middelbare landbouw-
be ^^
^Troningen. Het onderwijs in de pra\tijk is opgedragen aan den

^I-^Ritsema, gediplomeerd onderwijzer in praktisch hoefbeslag te

Het terugbekoinen van gevorderde paarden. Hoefsmeden zullen
on etwijfeld nu en dan ook door paardenhouders den wensch hooren uiten dat zij
aard^*^ ^^^ bezit mogen komen van hunne door het Rijk gevorderde

ai' en. Daartoe bestaat eenige kans, indien men zich een kleine moeite

-ocr page 18-

wil getroosten. Van de meerdere hierbij mogelijk te bewandelen wegen, zijn
wij in de gelegenheid één gemakkelijken weg te wijzen:

Het weekblad „Het Paardquot; (Huygensplein 5, den Haag) publiceert bijna
wekelijks lijsten, waarop voorkomen de namen der eigenaren die aan de
redactie van genoemd blad hebben te kennen gegeven dat zij de van
hun gevorderde paarden te gelegener tijd zoo mogelijk terugwenschen.
Voor inschrijving op die betreffende lijst, hetgeen geheel kosteloos geschiedt,
moet de aanvrager opgave doen van den ouderdom, het geslacht, den leeftijd,
de kleur en eventueele kenteekenen van het betreffende paard, wanneer en
waar het is gevorderd, zoo mogelijk ook het nummer van de bon waarop
het is uitbetaald en eventueele verdere inlichtingen die in het belang der
opsporing zijn te achten.

De Redactie van „ Het Paardquot; dient die lijsten ter bevoegde plaatse in
en breekt de tijd aan waarop de paarden teruggegeven kunnen worden,
dan wordt hiervan aan de betrokken vroegere eigenaren kennis gegeven,
indien althans opgespoord is kunnen worden wie die vroegere eigenaren zijn.

Wanneer het tijdsverloop tusschen mobilisatie en démobilisatie langer
duurt dan 6 maanden, en daar lijkt het thans wel op, dan luidt de voor-
waarde dat de paarden bij démobilisatie terugverkregen kunnen worden
voor 2/g van den vorderingsprijs.

— Ryksheiigstenkeuringeii. Deze keuringen leveren voor sommige
hoefsmeden altijd ook een kleine extra verdienste omdat vele eigenaren vóór

de keuring de hoeven nog eens goed laten nazien en — zoo even noodig_

van nieuwe ijzers doen voorzien. In het najaar van 1914 zijn de verplichte
hengstenkeuringen, in verband met de tijdsomstandigheden, niet gehouden.
De voorjaarsrijkshengstenkeuringen 1915 zullen wèl doorgaan. De data zijn
hiervoor als volgt vastgesteld: Hulst 1 Febr., Kattendijke 2 Febr., Oost-
burg 20 Febr., Rotterdam 4 Febr., Maastricht 6 Febr., Utrecht 10 Febr.,
Eist 12 Febr., Tiel 4 Maart, Groningen 15 en 16 Febr., Assen 18 Febr.,
Haarlem 22 Febr., Leeuwarden 24 Febr., 's Bosch 26 Febr., Zevenbergen
1 Maart, Zwolle 3 Maart.

Hengsten, die voor het dekseizoen 1914 waren goedgekeurd, zijn van de
keuring voor het dekseizoen 1915 vrijgesteld, tenzij die naar een andere
provincie mochten zijn verhuisd.

PERSOVERZICHT.

— Breuk (?) van het hoefbeen. Een paard, behoorende aan een maat-
schappij hier ter stede, gespannen voor een meelwagen, werd deerlijk
verwond, doordat het wiel van een zwaar beladen wagen van de gemeente-
reiniging over de buitenhelft van den linker voorhoef reed. Hoewel de
huid ter plaatse niet verwond werd, was het dier heftig kreupel en con-
stateerde de ter hulp geroepen veearts een breuk van den uitwendigen tak
van het hoefbeen, waardoor volgens zijn meening het dier onherstelbaar
kreupel was en daarom de gemeente werd aangesproken het paard tegen

-ocr page 19-

inkoopswaarde — het was nog maar een jaar in dienst der maatschappij —
over te nemen.

In mijn hoedanigheid als gemeenteveearts werd ik belast het paard te
onderzoeken en mijn meening te zeggen. Ik liet het paard naar de Veeart-
senijschool brengen, maar daar aldaar geen „Röntgen-inrichtingquot; bestaat tot
et doorlichten van den hoef met x-stralen, kon de betrokken leeraar niet
niet zekerheid een breuk van het hoefbeen uitsluiten. Echter geloofde hij
met —. en dat was ook mijn meening — dat een breuk van het hoefbeen

bestond.

Na zes weken rust en ingestelde behandeling was het paard zoo goed als
rad en werd bij wijze van proef weder in dienst genomen door bedoelde
maatschappij. Toen evenwel het paard opnieuw kreupel werd, is besloten,
om een proces te vermijden, het dier voor den dienst der gemeentereiniging,
dus voor stapvoets werk, aan te koopen, hetwelk gelukte voor f 100 beneden
•^eu inkoopsprijs. Het paard, een zware zesjarige Belg, verricht nu reeds
twee maanden achtereen stapvoets werk zonder te kreupelen. Vrij zeker be-
stond dus geen breuk van het hoef been.nbsp;Hoefnagel.

lotrecht.nbsp;(u. „Het Paardquot;.)

~~ De Januari-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat :

De Koninklijke Hoefsmidschool te Eegensburg (zie elders in dit
nummer);

2quot;. Cocos- en andere matjes. De Eedactie bespreekt hierin een soort
cocosmatjes, waarin ijzeren zijplaatjes zijn aangebracht ter betere bevestiging
tusschen hoef en ijzer, aangegeven door den inspecteur Clären te Hilbers-
dorf. Tengevolge van den oorlog verklaart de Eedactie niet in gelegenheid
te zijn proeven met dit soort matjes te nemen tegen het inballen van
sneeuw, en voorloopig nog de voorkeur te schenken aan de gewone
stroomatjes. Deze zijn overal te maken waar men over goed stroo kan be-
schikken, doch zij behooren behoorlijk nauwkeurig te worden afgewerkt om
oelmatig en eenigszins duurzaam te kunnen zijn. Kurkzolen hebben goed
voldaan. Zij zijn licht, goedkoop en blijven goed zitten. Mocht iemand een
™ilitair ruiter dergelijke zolen cadeau zenden, dan kan hij er van overtuigd
^quot;yO) dat deze in dank zullen worden ontvangen. Men moet ze echter koopen
een winkel van hoefbeslagartikelen. Hoeflederkit is het meest soliede

1 uel tegen het inballen van sneeuw, terwijl eertijds de hoefbuffers van
Hartmann veel werden aangewend.

• Over het beslag met insteekstooten door Dr. Pöntzsch;

zal^ quot; ^I®lt;iedeelingen betreffende onderwijsinrichtingen enz. Te Würzburg
van
8—13 Februari 1915 aan de hoefsmidschool aldaar een herhalings-
voor hoefsmeden worden gehouden. De deelneming staat open voor
e en, welke reeds minstens 6 jaar het recht hebben het hoefsmidsvak
quot;quot;'zfnbsp;en in Beieren of de Eijnpaltz wonen.

blquot;finbsp;vergoeding verkrijgen voor reiskosten 3® klasse en van ver-

heennbsp;^ f 1.50 per dag, tijdens den duur van den cursus, en, zoo de

en terugreis niet op een cursus-dag kan worden gemaakt, ook nog

-ocr page 20-

een extra , dag verblijfkosten in rekening' brengen. Voor enkele deelnemers
bestaat bovendien kans op een extra toelage. Zij, die hiervoor in aanmerking
willen komen, hebben zulks vooraf tijdig te melden. Ieder deelnemer moet
zorgdragen voor eigen schootsvel en hoefgereedschappen.

5». Personalia, korte mededeelingen, vraag en antwoord.

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

Teerverfstof voor ijzer.

De gewone teer is als verfstof voor ijzeren voorwerpen, ook de meest
eenvoudige werkstukken, ongeschikt. Aan het grove smeedwerk, dat men
dikwijls met gewone ruwe teer zwart maakt, kan men zeer goed opmerken,
dat deze verfstof na betrekkelijk korten tijd in den vorm van een korst
afvalt. Het ijzer heeft door deze bedekking geleden, want die teer bevat
carbolzuur, dat op hei ijzer oplossend werkt. Verwijdert men dit carbolzuur
uit de ruwe teer door verwarming, onder toevoeging van 2 — 3 opgeloste
kalk, dan laat zich die teer uitstekend als verfstof voor het ijzer gebruiken.
Een daarmede opgebrachte verflaag houdt uitstekend vast, is duurzaam en
heeft alle overeenkomst met de fraaiste lakbedekking. Met terpentijnolie
laat deze verf zich naar behoefte verdunnen.

IJzerlak voor smeden.

In een daarvoor geschikte pot verhit men 2 K.G. kienolie en lost daarin
op, onder geleidelijke toevoeging en omroeren, 250 gram colofonium in
poedervorm. Het verwarmen der olie moet zoo geschieden, dat de zich
hieruit ontwikkelende dampen niet met het vuur in aanraking komen, daar
anders de ontbranding der olie te vreezen is. De lak wordt na afkoeling
in flesschen gegoten en afgesloten bewaard.nbsp;M.

ADVERTENTIËN.

Het MOOISTE en liet NUTTIGSTE boekwerk voor een hoef-
smid is een gebonden exemplaar van „n e H o e f s m i dquot;,
omvattende de jaargangen 1896, 1897 en 1898, waarin o. m.
voorkomt een volledige behandeling van:

„DE HOEF EN HET HOEFBESLAGquot;,

door Dr. W. C. SCHIMMEL.

Prijs fr. quot;p. p. f 5.—

Verkrijgbaar bij de Administratie van „Do Hoefsmidquot; te
's-Gravenhage of door tusscheiikomst van eiken Boekhandel.

Kunsthoorn,

voor Hoefbeslag,

verkrijgbaar in de ehemicaliëii-
en drogerijen-handel van

K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,

te DordrecJit.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.

Kleine Advertenties,

in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in .,DeHoef-
smidquot; opgenomen.

-ocr page 21-

uitslag van het examen voor aanstaande onderwijzers
in practisch hoefbeslag te utrecht.

Verslag van de Commissie belast met het toezicht
op het examen in theoretische en practische hoef-
kunde van de deelnemers aan de in 1914 gehouden
cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag, verbonden aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht.

De Commissie, belast met toezicht op het afnemen van het examen van
e deelnemers aan den in 1914 gehouden cursus voor opleiding van onder-
Wijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan 's Rijks Veeartsenijschool te
wecht, benoemd door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
y besluit van 11 December 1914 no. 9457, Ie Afdeeling, Directie van den
andbouw, heeft de eer Uwe Excellentie verslag te doen van het desbe-
quot;eftend examen.

Door de ernstige ziekte, gevolgd door het overlijden van den voor-

.^tter, den heer Dr. W. C. s c h i m m e 1, is de heer A. W. Heidema

^ diens plaats opgetreden en het secretariaat waargenomen door den heer

• • C. van L ent, plaatsvervangend lid en plaatsvervangend secretaris
quot;ler commissie.

in '^°™missie van toezicht hield op 18 December 1914, in vereeniging
ternbsp;^an dezen cursus, den heer H. M. K r o o n, een vergadering,

jn einde de grondslagen vast te stellen, waarop bedoeld ^xamen zou worden
^^genomen. In deze vergadering is mede een rooster opgemaakt voor het
^^ e nemen examen, welke rooster de goedkeuring van Uwe Excellentie heeft
dee?-^'^ verwerven. In genoemde vergadering is als beginsel voor de beoor-
voornbsp;Kandidaten vastgelegd, dat ter bekoming van het eindcijfer

hoefknbsp;candidaat aan de punten, behaald in de rubrieken practische

totnbsp;' zamen een dubbele waarde zou worden toegekend in verhouding

Praot-^^h theoretische hoefkunde, alsmede dat een candidaat, die in
innbsp;^°®^kunde geen voldoend cijfer mocht verwerven, in geen geval

verkrijgen van een diploma als onder-

J^er in practisch hoefbeslag.

y.j^nbsp;vond plaats op 21 en 22 Januari 1915.

^^ Practi^'^h^'^^ personen, die aan den cursus tot opleiding van onderwijzers
gen opnbsp;aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, aangevan-

van hetnbsp;quot;nbsp;hadden deelgenomen, hebben zich tot het afleggen

ten gevol^r*quot;^quot; aangemeld en dit werkelijk afgelegd. Een deelnemer kon
zich
niet ^^nbsp;mobilisatie den cursus niet voldoende volgen en heeft

jj^ aan het examen onderworpen.

heeftnbsp;met den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster

Het e.nbsp;bestaan in een theoretisch en in een practisch gedeelte.

2-4 30nbsp;theoretische hoefkunde werd in den namiddag van 21 Jan. van
uur afgenomen, aan iederen candidaat telkens een klein '1., uur.

-ocr page 22-

Het practische gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de vol-
gende onderdeelen:

1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van de
voorhoeven en het besnijden hiervan.

2.nbsp;Het vervaardigen van twee ijzers voor deze hoeven.

3.nbsp;Het beslaan dezer hoeven.

4.nbsp;Het maken van een modelijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
vorm of voor een paard met afwijkenden gang.

De werkzaamheden voor de 3 eerste onderdeelen werden verricht in den
ochtend van 21 Januari, van 9 uur tot 1.30 uur.

De vervaardiging der onder 4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag
van 22 Januari, van 1.30 — 3 uur.

5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.

6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.

7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.

De onder 5, 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van 22 Januari van 9 — 12.30 uur.

Zoowel bij het beoordeelen van een paard als bij het maken van ijzers
werd de toewijzing telkens bij loting uitgemaakt.

Aan alle vijf candidaten kon het diploma worden uitgereikt.
De geslaagden zijn in alphabetische volgorde:

1.nbsp;H. B a r e n d s e te Vörden;

2.nbsp;F. C. M. L a m O e n te Grorinchem ;

3.nbsp;H. Mul te Zevenhuizen bij Gouda;

4.nbsp;J. Turlings te Lottum;

5.nbsp;H. Vossers te Doesburg.

De Commissie van toezicht voornoemd :
(w.
g.) A. W. Heidema,

voorzitter,
{w. g.)
H. J. C. van Lent,

secretaris.

DE OOELOG.

De verschrikkelijke Europeesche oorlog, die reeds sedert begin Augustus
woedt en derhalve reeds meer dan een half jaar duurt, schijnt nog volstrekt
niet ten einde te zijn. Zoowel in het Noorden en N. O. van Frankrijk, als-
mede aan de Oostgrenzen van Duitschland, Oostenrijk en Hongarije wordt
dagelijks verwoed gevochten, al worden in het Oosten de krijgsbedrijven
ernstig door den sneeuwval belemmerd. Over het hoefbeslag hebben wij in
de vakbladen ten opzichte van de legerpaarden nog uiterst weinig gelezen.
In Januari is iets over kokos- en stroomatjes geschreven, maar toch eigenlijk
ook geen nieuws.

In de eerste dagen van Augustus was men in Nederland ernstig ongerust,
dat de Duitschers onze grens zouden overtrekken, doch deze vrees is ge-
lukkig afgedreven.

-ocr page 23-

Ons laudje ligt echter tusschen de twee elkaar meest vijandige Staten,
Engeland en Duitschland, en er hoort heel wat Staatsmanskunst toe om de
oorlogspartijen telkens duidelijk te maken, dat Nederland werkelijk strikt
onzijdig blijft. Sommige particulieren zien het algemeene belang terwille
van het eigen belang uit het oog en deze afzonderlijke handelsvoorvallen
bemoeilijken nu en dan de goede verstandhouding met de een of de andere
oorlogspartij.

De uitvoer van paarden is verboden, — enkele uitzonderingsgevallen
daargelaten. Zoo zijn er enkele hengsten tot den uitvoer naar Duitschland
toegelaten, terwijl anderzijds Duitschland verlof heeft gegeven, in verband
met de jaarlijksche hengstenkeuringen in Oldenburg en Aurich om een aan-
tal fokhengsten uit die streken naar Nederland uit te voeren. Evenzoo
Wordt door handelaren en anderen moeite gedaan om verlof te krijgen tot
den uitvoer van hengsten uit België naar Nederland, welk verlof voordeel
zou afwerpen aan de Belgische fokkers en indirect ook aan den Duitschen
ontvanger van belastingen, doch een verlof tot zoodanigen uitvoer is tot
nu toe nog niet verkregen.

De Duitschers hebben in het N. W. van België een aantal versterkingen
aangelegd, die naar het Noorden gericht zijn. Zij duchten derhalve misschien
een aanval uit het Noorden. De Engelschen zouden daarvoor wellicht de
Wester-Schelde invaren en daarmee de neutraliteit van Nederland schenden.
De Engelsche troepen konden dan landen in Zeeuwsch-Vlaanderen. Daarmee
20U Nederland dan in den oorlog worden betrokken. De bekwame Eegeering,
waarover ons land op dit oogenblik mag beschikken, zal al haar best doen
om elke schending der neutraliteit te voorkomen. Mocht dit echter niet
gelukken, dan wordt de oorlog onvermijdelijk en heeft ieder rechtgeaard
Niederländer de plicht om naar vermogen tot de weerkracht van het vader-
land bij te dragen. Voor de verdediging worden ook een aantal paarden
gebezigd. De bruikbaarheid hiervan is deels afhankelijk van doelmatig beslag.

e hoefsmeden hebben tot taak voor dit onderdeel zoo goed mogelijk te
zorgen en wij zijn overtuigd, dat zij zulks niet alleen kunnen, maar ook
zullen doen.

Vrijdag j.l.^ na de verplichte Eijkshengstenkeuring te Eist te hebben
IJ gewoond, terugreizende langs Maarsbergen, Maarn, Utrecht en Gouda,
P aatsen waar heel wat spoorwegmateriaal kan worden opgeborgen, viel
ons opj (Jat de reserveplaatsen voor dat materiaal min of meer vol
Waren. Er jjgp y^rder het verhaal, dat Engelschen Zeebrugge zouden
tenbsp;en hiervoor misschien de Zeeuwsche grens schenden,

'■WIJ. bij Emmerik 90.000 man Duitsche troepen zouden liggen om bij
O anige schending onmiddellijk in Nederland te vallen. Meestal ontbreekt
aan dergelijke verhalen een goede basis, maar al mocht zulks met het
vorenstaande niet het geval zijn, dan zelfs doet iedere burger het beste
200 rustig mogelijk bij zijn werk te blijven en met vertrouwen het beleid
er regeering en der militaire overheid af te wachten.

-ocr page 24-

CUESUS TE AENHEM.

Op verzoek van de Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw
heeft het gedeelte van den tweej aarlij kschen cursus in hoefbeslag dato
7 November 1914 een aanvang genomen.

De lessen worden weer gegeven in één der schoollokalen van de Ambacht-
school te Arnhem, terwijl voor het practische gedeelte de ruime smederij
aan die school ter beschikking is gesteld. De Directeur der school is altijd
even bereidwillig de lokalen der inrichting voor het desbetreffende doel
aan de G. O. M. v. Landbouw af te staan.

Er zijn bij het overgangsexamen, dat begin April 1914 is afgenomen, van
de 11 leerlingen 10 geslaagd. Het
gedeelte is met 7 leerlingen begonnen.

Eén van de 3 afwezigen heeft het hoefsmidsvak vaarwel gezegd en de
loopbaan van het machine-vak gekozen (H. J. B e u m e r).

De 2 andere geslaagden zijn militieplichtig en hierdoor niet in de ge-
legenheid het 2® gedeelte mede te maken (A. Schipper en J. ten Hoopen).
Eén dezer volgt voor de 2» maal den geheelen cursus; het is voor dezen
dus het 4® jaar. Beide personen hebben nog pogingen tot overplaatsing bij
de Legeringsgroep Arnhem in het werk gesteld, maar zonder gunstig resultaat.

Door de hem toekomende verlofdagen op Zaterdag te stellen, bezoekt
A. Schipper sedert 19 Januari de lessen zoodat ook hij nog tot het diploma-
examen zal worden toegelaten.

De namen der 8 leerlingen, die thans den cursus volgen, zijn: D.
Hendriks, J. M. Kaashoek, P. Kruithof, St. van de Pol,
M. E a t e r i n k, C. V e n d e r b o s c h, H. Wolters en A. Schipper!

Het onderwijs in de praktijk is opgedragen aan den heer J. Ph. Hui ti n k,
gediplomeerd onderwijzer in praktisch hoefbeslag te Euurlo, die hiervoor
des Zaterdags naar Arnhem overkomt.

Begin Maart e.k. zal deze tweejaarlijksche cursus geëindigd zijn, waarna
het examen voor gediplomeerd hoefsmid zal worden afgenomen door de
Geldersch-Overijselsche hoefbeslag-commissie.

Arnhem, 20 Januari 1915.nbsp;De leider

Dr. J. van Dorssen.

TOELATINGSEXAMEN VAN DEN CUESUS TOT OPLEIDING VAN
ONDEEWIJZEES IN PEACTISCH HOEFBESLAG AAN
's EIJKS VEEAETSENIJSCHOOL TE UTEECHT.

Voor dit examen meldden zich 23 hoefsmeden aan; 3 hadden den leeftijd
van 23 jaar nog niet bereikt en konden dus niet tot het examen worden
toegelaten. 4 smeden waren niet aanwezig.

De smeden kwamen uit de volgende provinciën: Uit Groningen 1, uit
Friesland 1, uit Overijssel 1, uit Gelderland 3, uit Utrecht 1, uit N.-Holland
2, uit Z.-Holland 6, uit Zeeland 2, uit N.-Brabant 2 en uit Limburg 1.

Het examen werd gehouden op Donderdag 28 Januari; ieder deelnemer
kreeg een voorhoef te beslaan, waarvoor 10 paarden aanwezig waren. Over
het algemeen werd vlot gewerkt. Beoordeeld werden het besnijden van een
hoef, het hoefijzer en den beslagen hoef. 3 deelnemers leverden onvoldoend

-ocr page 25-

werk, 13 kregen voldoende. Van deze laatsten werden er zes gekozen, die het
grootste aantal punten behaalden.

Tot den cursus werden toegelaten : F. A. Butler te Biezelinge (Z.j, A. C.
van Etten [te Delft (Z.-H.), W. F. Lezeman te Stedum (Gr.), H. A. v.
Meningen te Weesp (N.-H.), P. E. Oudemans te Heemstede (N.-H.) en A.
V. d. Pol te Nijkerk (Geld.).

Daarenboven wordt aan G. Rijpkema te Sneek (Pr.), die het vorig jaar
üet eerste gedeelte van den cursus volgde, doch door de mobilisatie niet in
staat was de lessen van het tweede gedeelte van den cursus bij te wonen,
toegestaan dit jaar 'den cursus te volgen.nbsp;Kroon.

KORTE MEDEDEELINGEN.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 23 en 30 Januari
! zijn respectievelijk vertrokken de leerlingen A. A. P ij p k e r van de Wilp

en L. van Ham van Helium, beide met een voor de practijk „goedquot; en
theorie „zeer goedquot; getuigschrift. Een der open gevallen plaatsen is inge-
nomen door P. M u n t i n g van Roodeschool.

Verder verblijven thans aan de Inrichting de leerlingen: H. Heringa van
■Kortezwaag,
A. Luinge van Peize, J. Heres van Eekwerderdraai en T.
Munting van Usquert.nbsp;--

—nbsp;Vanwege het Departement van Landbouw, Nijverheid Handel is ver-
schenen :
„Terslag betreffende de takken van dienst, ressorteerende onder
de Directie van den landbouw over 1913. — Hierin wordt o. m. opgave
pdaan van in de 11 provinciën gehouden cursussen in paardenkennis en
in hoefbeslag in 1912/13 en 1913/14. Wij laten hier de aantallen deelnemers
volgen:

paardenkennis

hoefbeslag

1912/13

1913/14

1912/13

1913/14

Groningen . .

. . 45

46

12

12

Friesland . .

. . 120

99

20

20

Drenthe . . .

. . 72

80

_

8

Overijssel . .

. . 74

138

18

27

Gelderland . .

. . 55

47

22

45

Utrecht . .

. . 45

27

7

7

N.-Holland . .

. . 95

40

20

71*

Z.-Holland . .

. . 78

42

16

17

Zeeland . . .

. . 77

90

39

28

N.-Brabant . .

. . 61

57

34

30

Limburg . . .

. . 96

59

29

35

Dit zal wel een drukfout wezen en, in plaats van 71, moeten zijn 17.

----R e d.)

Correspondentie. Dezer dagen vroeg men ons of er in Nederland
ook hoefnagel-fabrieken bestonden. Wij moesten antwoorden dat wij nog
nimmer van zoodanige fabrieken in ons land hadden gehoord of gelezen,
^n len er onder de lezers voorkomen, die een hoefnagel fabriek van meerder
O minder grooten omvang kennen, dan houden wij ons gaarne voor het
adres aanbevolen.nbsp;__

-ocr page 26-

—nbsp;Rgksvoorjaarshengslenkeuriugeii. Deze zijn op 1 Februari met
Zeeland begonnen, terwijl ook die iu Zuid-Holland, Limburg, Utrecht en
Eist reeds achter den rug zijn en heden Maandag, Dinsdag in Groningen
plaats vinden. Over het geheel bleken de hengsten weer doelmaitg beslagen,
terwijl kalkoenen zoo goed als niet meer worden aangetroffen. Het publiek
wendt ook hieraan reeds. Wanneer nu een enkele keer een hengst met ijzers,
voorzien van kalkoenen, wordt voorgebracht, dan valt het duidelijk op, dat
de kalkoenen aanleiding geven tot een onnatuurlijken stand.

Meestal zijn de hoeven ook voldoende verzorgd; slechts weinige hengsten
kan men het aanzien, dat zij veel op een vuilen bodem hebben gestaan
of geloopen, waardoor rotstraal ontstond, die op haar beurt aanleiding gaf
tot ingetrokken verzenen.nbsp;--

—nbsp;De winter. In het laatst van Januari heeft het een paar dagen ge-
leken, evenals omstreeks Kerstmis, alsof het nog winter en sneeuw zou
geven. Het is er echter niet toe gekomen en de winter-verdiensten van den
hoefsmid blijven zuinig. Het ijzer en de kolen vorderen hoogere uitgaven,
maar het is gelukkig dat er nog geen gebrek aan bestaat. Duitschland en
Engeland voeren beide kolen naar Nederland uit, terwijl de hooge prijzen
aanleiding schijnen te hebben gegeven, dat ook in België enkele kolenmijnen
weer met het delven zijn begonnen.

—nbsp;Noord-Brabant. De Provinciale Regelingscommissies voor de paarden-
fokkerij in alle provincies hebben jaarlijks aan den Minister van Landbouw,
N. en H. een verslag uit te brengen omtrent verschillende punten de paar-
denfokkerij betreffende. Dit staat in verband met de subsidies, die jaarlijks
vanwege de Regeering aan de onderscheidene provincies worden toegekend.

Aangaande het vraagpunt der verzorging van de paarden lezen wij in het
door de Prov. Reg.-commissie in N.-Brabant uitgebrachte verslag over 1914
het volgende:

„De verzorging der fok- en jonge paarden laat in een groot gedeelte
dezer provincie veel te wenschen over. Gemis aan een voldoende kennis
en een daarmee gepaard gaande lauwheid bij de fokkers is zeker de hoofd-
oorzaak van dezen minder gewenschten toestand.

De slecht ingerichte stallen, zonder voldoende ventilatie en verlichting,
benevens het gemis aan goede droge standplaatsen en het dikwijls zeer
zuinig gebruik van intensief krachtvoer, hebben een hoogst nadeeligen in-
vloed op de ontwikkeling en het gehalte van de in deze provincie gefokte
paarden. De voeten voornamelijk, een gevolg van het slechte beslag, lieten
over het algemeen nog al te wenschen over en moet hierin verbetering
komen door meerdere ontwikkeling van den fokker, ook op het beslag-
gebied, door de hoefsmeden, die een getuigschrift hebben ontvangen, het
geleerde in toepassing te doen blijven brengen en niet uit gemakzucht weer
in de oude sleur te doen vervallen. Natuurlijk zullen die zaken niet in eens
in beteren zin gewijzigd kunnen worden. — In bet algemeen is er in alles
toch wel eenige vooruitgang te bespeuren.

-ocr page 27-

PERSOVERZICHT.

Een paardenslachter te Arnhem, die, op een rijwiel gezeten, een paard
den halster
achter zich aantrok, werd in de gemeente Rheden door de
politie bekeurd op grond van art. 15 der Motor- en Rijwielwet; er kon
volgens de politie gevaar ontstaan voor het verkeer. De kantonrechter en
Rechtbank te Arnhem spraken den paardenslachter evenwel vrij en
achtten zijn handeling niet ongeoorloofd. De Hooge Raad, beslissende dat
et vonnis der Rechtbank een bedekt ontslag van rechtsvervolging inhield,
verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem.

De advocaat-generaal bij dat Hof was van oordeel, dat door den kanton-
rechter en de Rechtbank een te beperkte uitlegging was gegeven van art. 15
der Motor- en Rijwielwet, en dat wel van een strafbaar feit sprake was.

Het Gerechtshof, dezer dagen uitspraak doende, vereenigde zich met die
opvatting en veroordeelde beklaagde tot f 1 boete subs. 1 dag hechtenis.

(u. De Kampioen v. 12 Jan. 1915.)

(Het bovenstaande wordt overgenomen ter waarschuwing, aan hen, die
ikwerf op overeenkomstige wijze met een merrie naar den hengst rijden,
en terug).

■— Naar gemeld wordt, zijn in Amsterdam en omliggende gemeenten groote
estellingen uitgevoerd van gesmede hoefijzers voor buitenlandsche rekening.
Zoo gaat ook het gerucht dat in Friesland een millioen paar schaatsen
besteld ten behoeve der strijdende legers.

^ Een Nederlandsche ijzer- en staalindustrie. In het Tijdschrift der Maat-
schappij van Nijverheid komt F. C. Dufour te Haarlem terug op het reeds
vroeger door hem behandelde vraagstuk, of het mogelijk en aan te bevelen
^ou zijn in ons land een hoogoven- en wals-industrie te vestigen. Hii be-

toogto.m.:

Wij bezitten op het oogenblik niets. Van een voortbouwen of verder ont-
e^en is dus geen sprake. De groote kapitalen, voor den bouw benoodigd,
en^ tot een syndiceering; de strijd moet aangebonden worden tegen
het ^^^ buitenlandsche trusts. Op welke wijze kan nu, vooropgesteld dat
®''semeen belang medebrengt dat een dergelijke onderneming tot stand
is^^ 'nbsp;opgericht worden, zonder dat zij reeds van te voren gedoemd

O gedrukt te worden, of zonder dat zij vroeger of later in handen van

vreemde aandeelhouders valt?

^^nbsp;schreef, meen ik dat hiertoe slechts één mogelijkheid is,

die^V ^^^nbsp;geheele gemeenschap als zoodanig,

maar ^^ quot;benoodigde kapitaal verstrekt, de lasten en risico's op zich neemt,
koevennbsp;winsten geniet. Dat deze laatste niet gering be-

p-mTquot; ^^nbsp;^el uit de zeer gunstige bedrijfsresultaten van de

grwUjzermdustrie in de ons omringende landen.

ler moet ook op een verschijnsel gewezen worden, dat zich in de laatste

1

-ocr page 28-

jaren heeft vertoond, n.1. de stichting van hoogovenbedrijven in de onmiddel-
lijke nabijheid van zeehavens. Verschillende ondernemingen in Frankrijk,
Italië en Duitschland zijn zoo ontstaan. Zoo werd o.a. in Lubeck een hoog-
ovenwerk gesticht met kapitaal van den staat Lubeck en van eenige ver-
mogende kooplieden; het kwam in 1907 in bedrijf.

Ik ben in het algemeen geen voorstander van staatsbedrijven, maar meen
dat men in een speciaal geval als het onderhavige, niet moet vasthouden
aan principes, maar de zaak van den practischen kant moet bekijken. Is er
een oplossing voor de schepping van een Nederlandsche onderneming, die
niet alleen bij den opzet Nederlandsch is, maar ook, practisch gesproken,
zulks in de toekomst kan blijven, dan zeker zou ik niet op een staatszaak
aandringen.

Zooals te verwachten was, is het beginsel van verschillende zijden be-
streden.

In de eerste plaats werd de vraag gesteld, waarom, als inderdaad een
dergelijk bedrijf loonend is, dat niet reeds door particulieren is ter hand
genomen. Een antwoord hierop werd reeds in het eerste artikel gegeven,
n.1. onze onbekendheid met de metallurgische industrie, die zich hier niet
als in andere landen uit een van ouds gevestigd mijnbedrijf heeft kunnen
ontwikkelen.

Een andere opmerking, die gemaakt werd is, dat bij stichting van een
eigen bedrijf, de staat er allicht toe zou komen, om ter bescherming van
zijn eigen fabriek, invoerrechten op producten van buitenlandschen oorsprong
te heffen. Wij meenen, gezien den zoo duidelijk uitgesproken wensch om ons
vrijhandelstelsel te handhaven, dat er in de Staten-Generaal wel geen meer-
derheid hiervoor te vinden zal zijn. Onze scheeps- en werktuigbouw verkeer-
den in de laatste jaren (voor den oorlog) in een bloeienden toestand; dat
men door het heffen van invoerrechten op de grondstoffen deze belangrijke
takken van nijverheid zou gaan schaden is niet aan te nemen.

Belangrijke argumenten tegen het staatsbezit van industrieele ondernemin-
gen waren echter reeds vóór het verschijnen van mijn artikel, in de Nieuwe
Courant, door den heer Koster te Heerlen te berde gebracht.

De schr. noemt die bezwaren van den heer K. en tracht die te ontze-
nuwen. Hij vervolgt dan:

Intusschen kan ik mij volkomen begrijpen-, dat men zich onder meer niet
bij de oprichting van een staatsbedrijf in den zin die daaraan gewoonlijk
wordt gehecht, kan neerleggen. De nadeelen daaraan verbonden zijn vele.
Een bedrijf, welks directie met handen en voeten gebonden is aan de amb-
telijke hierarchie, aan de staatsbegrooting, aan de inzichten van een reken-
kamer, laat zich niet beheeren als een gewone zaak. Zulk een directie mist
de zelfstandigheid en de vrijheid van beweging, die noodig zijn om de zaak
tot bloei te brengen. Het gevaar bestaat ook, dat het beheer van een der-
gelijk bedrijf wordt betrokken in den strijd van politieke partijen, dat de
zaak en haar middelen worden dienstbaar gemaakt aan belangen buiten de
hare, zelfs dat zij wordt gebruikt om betrekkingen te scheppen die eigenlijk
overbodig zijn. Een groote moeilijkheid ligt nog in het werken naar een
staatsbegrooting die, lang vooraf ingediend, geen rekening kan houden met

-ocr page 29-

de oogenblikkelijke omstandigheden en de marktprij'/.en, zoodat feitelijk de
eindcijfers fictief worden. Bij deze bezwaren voegen zich nog die van admini-
stratieven aard; om aan deze laatste tegemoet te komen en een betere boek-
houding en finantiëel overzicht te verkrijgen voor de reeds bestaande be-
drijven, kwam de „Bedrijvenwetquot; in 1912 tot stand. Deze wet maakte echter
van bestaande en nog te stichten bedrijven geen zelfstandige lichamen en
het zal dus misschien gewenscht zijn nog een stap verder te gaan en voor
een onderneming als door ons bedoeld een volkomen autonoom lichaam te
stichten, hetzij in den vorm van een naamlocze vennootschap, hetzij in een
anderen vorm, met eigen rechtspersoonlijkheid, over eigen middelen beschik-
Jiend, en dat onder verband harer bezittingen obligatieleeningen kan uit-
geven.

Mogelijk is het, dat naast den staat ook provincie en gemeente in een
dergelijke onderneming kunnen deelnemen, terwijl ook te overwegen is, of
e exploitatie niet onder zekere voorwaarden aan particulieren opgedragen
kan worden, terwijl dit zelfs ook met den verkoop der producten zou kun-
nen geschieden. Al deze vragen zullen eventueel nader onder de oogen moeten
Worden gezien. Het feit, dat men in ons land en in de Koloniën van elk der
aangestipte stelsels voorbeelden kan vinden, maakt zeker de beoordeeling
gemakkelijker, en is er bovendien met de opgedane ervaringen rekening
te houden.

Wat in de eerste plaats noodig is, is een grondig, onbevooroordeeld onder-
zoek naar de mogelijkheid en de rentabiliteit van een werk als het door
oiis bedoelde.nbsp;(u.
N. E. CL)

benige opmerkingen over den gezondheidstoestand der gevorderde paarden
den veterinairen dienst te velde.
De heer G. H. heeft hierover vroeger
«Het Paardquot; een uitvoerig artikel geschreven, waaraan het volgende is

ontleend:

^ Wat den gezondheidstoestand der gevorderde paarden aangaat, zoo was
y de vordering een vluchtig onderzoek gehouden, met het oog op voor-
oniende besmettelijke ziekten. Eenmaal in dienst gesteld, kwamen de
paarden onder voortdurend toezicht, werden op vastgestelde tijden genees-
^ ig onderzocht en bij ziekten en gebreken hiervoor in behandeling
genomen. Behalve het vaste corps paardenartsen, dat in vredestyd klein is
n mank gaat aan een voortdurend incompleet, door de slechte bezoldiging
^n weinige promotie-kansen, zijn er in den tijd van mobilisatie een aantal
'^^^^^^quot;P'^ardenartsen, die tot aanvulling dienen. Ook dit getal is gebleken
doOT ^^nbsp;^^ ^^ ^^nbsp;voortdurend uitgebreid moeten worden

diennbsp;militieplichtige veeartsen tot tijdelijk paardenarts. Boven-

en werd nog op vele plaatsen de hulp ingeroepen van burgerveeartsen en
er en de studenten der Rijks Veeartsenijschool, die militieplichtig waren,
ter adsistentie aangewezen.

te ^velÏ ^^^^^nbsp;^^ niaken statistieken zal blijken, is het aantal patiënten

aa t 1 ^ groot. Vele oorzaken zijn hiervoor aanwezig; zoo is het groote
n a verwondingen in den regel een gevolg van een onvoldoende inkwar-

-ocr page 30-

tiering, een onvoldoende ruimte als standplaats of een gebrekkige afscheiding
tusschen de paarden; in het begin kan het vreemd zijn der paarden onder-
ling of een onvoldoend toezicht op stal, vooral des nachts, oorzaak zijn.

Een tweede categorie van invalieden wordt veroorzaakt door zadeldruk-
kingen of tuigschavingen. Zeer velen worden ook hierdoor, en vaak voor
langen tijd, buiten dienst gesteld.

Behalve deze groep neemt de rubriek kreupelheden altijd een voorname
plaats in de ziekenregisters in. Zooals van zelf spreekt, is de verscheidenheid
hierin groot. Toch treedt hier met het oog op de gevorderde paarden op
den voorgrond het aantal peesontstekingen en gewrichtsverstuikingen, welke
het gaan over heuvelachtig terrein en door het terrein meebrengt voor
paarden die gewoon zijn in kalme gangen over gebaande wegen te loopen.
Ook de zwakke zijde van ons inlandsche paard, de hoeven, gaven nog al
veel aanleiding tot functiestoornissen.

Wat betreft inwendige ziekten, zoo speelden de infectieziekten, met veelal
volgende naziekten, een groote rol.

Als zoodanig noem ik vooreerst den goedaardigen droes, de jeugdziekte
bij het paard, die vèelvuldig optrad. Daar onze stampaarden deze ziekten
vrijwel allemaal te Millingen hebben doorgemaakt, zoo betrof het hier uit-
sluitend de gevorderde paarden, van welke een groot aantal deze ziekte
kregen.

De jeugdige leeftijd van vele der gevorderde paarden, de opeenhooping
in slecht geventileerde stallen, waarin stalhygiëne op het nulpunt stond,
de veranderde levenswijze van die paarden, waarbij vooral dient in aan-
merking genomen dat deze meerendeels niet in conditie waren, vormen
omstandigheden van ongunstigen aard. Er zat geen haver in, dus bij het
plotseling meer-vragend gebruik gingen de dieren achteruit en verkregen
minder weerstandsvermogen; dit alles werkte in de hand het ontstaan van
de genoemde ziekte.

Behalve de genoemde kwamen als infectieziekten nog voor een keelaan-
doening, o.a. 20 paarden in één stal, en een mond-, tong- en slijmvlieslijden,
waarvoor circa 100 paarden in behandeling kwamen. Ook dit laatste lijden
bracht, voor de hierdoor aangetaste patiënten, een dienstuitschakeling van
3 weken mede. Oorspronkelijk werd gedacht aan een vergiftigings-
verschijnsel door slechte haver en het is ook niet onwaarschijnlijk dat de
muffe haver, die in den beginne gevoederd werd, er invloed op heeft
uitgeoefend. De ziekte kwam echter ook voor bij paarden die goede fourage
kregen en mag dus niet als een direct oorzakelijk gevolg worden beschouwd.
De verschijnselen waren koorts, heete slijmvliezen in den mond, hoog rood
gekleurd, speekselen, zweervorming op de lippen en wangen, zoowel binnen
als buiten, en slijmvliesdefecten aan de tong. Hoewel deze ziekte op zich
zelf een goedaardig verloop had, traden veel aandoeningen van de lucht-
wegen na afloop op; het gaf dus een voorbeschikking voor andere ziekten
door een tijdelijk geringer weerstandsvermogen.

Koliek-gevallen kwamen weinig in behandeling, waarop het gunstige weer
wel van veel invloed zal zijn geweest.

Zonder op verdere ziekten in te willen gaan, kan gezegd worden dat de

-ocr page 31-

veterinaire dienst tijdens de mobilisatie zeer omvangrijk is; behalve het
behandelen van patiënten moet hij in hoofdzaak gericht zijn op het voor-
komen van besmettelijke ziekten en, bij eventueel optreden hiervan, op het
beperken van deze. Door het op geregelde tijden nauwkeurig controleeren
van alle paarden kan veel in dit opzicht worden bereikt, en geschiedt zulks
ook inderdaad.

Plaatselijke gesteldheid, het ver uiteenliggen van de kwartieren en
schaarschte aan personeel, zijn de moeilijkheden die hier veelal in den weg
staan. Ook zijn zeer vele van de gevorderde paarden te jong voor den dienst
te velde; hier moet men uitsluitend volwassen paarden voor gebruiken, dus
paarden van minstens vijf jaar die niet zoo spoedig onderhevig zijn aan
ziekten, en ook meer uithoudingsvermogen hebben. Het zal misschien op
practische bezwaren stuiten, wat een voldoend aantal betreft, om zich aan
een vijfjarigen leeftijd als minimum te houden bij vordering, doch mocht
it met zoo zijn, dan lijkt mij een wijziging in dezen geest in de vorderings-
voorschriften bepaald gewenscht.

De Februari-aflevering van „Der Hufsmiedquot; bevat het volgende:
lo. de vakschool van den Smeden-bond te Triptis. Deze vakschool staat
oader toezicht van de Eegeering te Weimar, is het eigendom van de vak-
vereeniging van de smeden in het district Neustadt en ontvangt 450 Mk.
taatesubsidie per jaar. De deelneming is voor de smidsleerlingen in dat
istrict verplichtend, terwijl voor iederen leerling Ti/j Mark in de kosten
^an het onderwijs moet worden bijgedragen. Het onderwijs wordt gegeven
^an Oetober tot Maart, iederen Zaterdagnamiddag van 2 tot 7 uur. De
school levert goede resultaten op en ondervindt in de vakkringen volle waar-
eering. De leerlingen zijn gesplitst in 2 klassen, en het leerplan omvat der-
alve 2 cursussen. De eerste klasse telt de leerlingen van het eerste en
weede leerjaar, terwijl de cursussen op elkaar volgend worden. De eerste
cursus omvat het onderwijs in boekhouden, belangrijke wettelijke bepalingen
etreffende het boekhouden, rekenen, lezen, hoefbeslag en teekenen. De
weede cursus eveneens boekhouden, waarbij een meer uitvoerige behandeling
P aats vindt dan in den eersten cursus en ook behandeld wordt de corre-
pondentie, welke in het smidsbedrijf door den meester moet worden gevoerd,
erder worden alle materialen, gereedschappen en smidswerktuigen behan-
het .^esproken In de hoogste klasse worden o.a. ook de bepalingen over
bisnbsp;de voorschriften omtrent gezellen en meester-hoefsmeden,

sproken en de ziekelijke hoeven, benevens de wettelijke verantwoordelijk-
van den hoefsmid nagegaan.

O. Een kort artikel over het Belgische paard.

O- Persoverzicht en korte mededeelingen, enz.

schTol^r^V''^ 'cooiamp;eeM. Aan de kliniek der diergeneeskundige hooge-
dannbsp;Stockholm werden in een tijdsverloop van 15 jaren niet minder

te lijdennbsp;behandeld, welke aan een breuk van het kootbeen bleken

(u. M. f. praktische Tierheilkunde.)

-ocr page 32-

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

HET HERSTELLEN VAN GEËMAILLEERDE KETELS,
BADKUIPEN, KOOKPANNEN, enz.

Het herstellen der genoemde voorwerpen is veelal met eenvoudige mid-
delen te bereiken, doch het goed gelukken is toch van verschillende om-
standigheden afhankelijk. De afgesprongen plaatsen moeten vooral zorg-
vuldig van roest en vuil gereinigd worden. Zoodanige plaatsen worden met
fijn schuurlinnen eenigszins ruw gemaakt, of, indien er meerdere kleine
plaatsen gelijktijdig te bewerken zijn, met kali-loog of verdund zuur afge-
wasschen.

Een eenvoudig, dikwijls goed werkend middel is het opvullen der afge-
sprongen plaatsen met vloeibaar tinsoldeer, doch men moet er hierbij vooral
op letten, dat de tinsoldeer niet overmatig verhit wordt, daar eenige soorten
van email door die hitte springen en zoodoende de breuk nog zou kunnen
verergeren.

Men kan ook bij nauwkeurige opvolging der voorschriften met zeer een-
voudige middelen een goed resultaat verkrijgen. Mengt men magnesia met
een oplossing van chloormagnesium te zamen, dan ontstaat hierdoor een
vaste verbinding van zuiver witte kleur, met groote vast- en hardheid,
welke zich op ijzer verbazend vast hecht.

De vastheid dezer magnesia-chlooroxyde is afhankelijk van de concentratie
der oplossing van de chloormagnesium. De grootste hardheid verkrijgt de
pasta, wanneer men op 10 deelen gebrande magnesia, 6 deelen eener 80
procent oplossing van chloormagnesium, gemengd met één deel water, ge-
bruikt. Deze oplossing voldoet volkomen aan haar eischen en verhardt na
korten tijd even goed op ijzeren voorwerpen als op tegels, kachelplaten, enz.
Bij een goede verbinding houdt de pasta ook wanneer het voor kookgereed-
schap gebruikt wordt, dat dikwerf aan hooge temperaturen is blootgesteld.

Een preparaat, dat voor zelfbereiding zeer geschikt is en waarbij mis-
lukken niet te vreezen is, bereidt men als volgt: men mengt één deel zink-
wit en één deel zwaarspaat met natrium-waterglas tot een deegachtige
massa verwerkt, hetgeen men op de te bewerken plaatsen aanbrengt, na
deze van te voren vooral van alle mogelijke vet en vuil gereinigd te hebben.
Het waterglas vormt met de zwaarspaat en het zinkwit eene in water onop-
losbare en ook wit blijvende kit, welke op ijzer en ook aan het email zeer
vast hecht. Het geringe loodgehalte dezer pasta maakt het voor keuken-
gereedschap zeer doelmatig.

Moeten de voorwerpen tegen scherpe oplossingen, benzol, diverse loogen,
enz. bestand zijn, dan is een glycerine-kit hiervoor aan te bevelen.

Vijf ruimte-deelen geconcentreerde glycerine wordt met twee ruimte-deelen
zuiver water vermengd, en bij 6 c.M^ dezer pasta wordt 50 gram loodglit
gevoegd. Reeds na 30 minuten is deze kit verhard en zelfs bij een tem-
peratuur van 250° C nog standvastig.

M.

-ocr page 33-

HOEVEEL KOSTEN HANDGESMEDE HOEEIJZEÊS?

In Eebr j.1. is aan een aantal hoefsmeden onderstaande circulaire verzonden :

»I^ijgaand ontvangt U eene teekening van Hoefijzers No. 14 (alleen achter-
ijzers), waarvan, indien U wilt, gedurende 8 weken zooveel gemaakt kunnen
worden als maar mogelijk is. U kunt hiervoor gebruiken gewoon vloei- of
Siemens-Martin ijzer 1 1/4' X 5/8'. Wij betalen voor deze ijzers 68 cent
per paar. De betaling geschiedt iederen Zaterdag.

Kunt U uit den omtrek meerdere smeden bij elkaar krijgen, zooveel te
beter. Als U een flink aantal ijzers per week kunt afleveren, dan betaal
ik U gaarne nog een kleinigheid extra als premie.

Mocht de maat ijzers 1 1/4quot; X 5/8' op het oogenblik niet in voorraad
^'ijn, dan kunt U voorloopig ook beginnen met ijzers te maken volgens bij-
gaande teekening No. 4, voor de helft voor- en voor de andere helft achter-
ijzers. Deze No. 4 kunnen gemaakt worden van ijzer 1' X 7/16' en betalen
Wij U hiervoor 35 cent per paar.

Wanneer U het eerste ijzer juist naar maat maakt volgens teekening, dan
behoeft U niet eerst een monsterijzer te maken doch kunt U als vakman
zelf -«rel beoordeelen of U een goed ijzer levert of niet.

Een lip moet aan ieder ijzer zitten, doch schroefgaten behoeven er niet
in. De ijzers moeten afgeleverd worden aan bossen van 20 stuks, met
ijzerdraad flink vastgebonden.

Over den prijs valt niet meer te praten ; meer kan ik niet geven. Als U
er dus wat voor voelt, kunt U direct aan het werk gaan en mij Zaterdag
a.s. berichten, hoeveel U klaar heeft, dan ontvangt U van mij geld en be-
richt waar U de ijzers aan moet zenden.

Gaarne zie ik omgaande Uw bericht tegemoet met welk nummer U gaat
beginnen en hoeveel U er denkt in een week bij elkaar te krijgen.

Ik kan U nu reeds minstens acht weken achtereen ijzers laten maken,
wellicht nog langer.nbsp;Hoogachtend, enz.quot;

Vermoedelijk wordt met bovenstaande modellen het hoefijzer van het
Duitsche leger bedoeld. Dit is door F. besproken in de Augustus-aflevering
1898 van „De Hoefsmidquot;. Er zijn toen daarbij figuren vermeld, welke hier-
onder opnieuw zij weergegeven.

-ocr page 34-

In bovenstaande circulaire worden met teekening 4 de weergegeven iiguren
bedoeld, met dit onderscheid dat er geen schroefgaten in voorkomen.

Met teekening 14 wordt hetzelfde model achterijzer aangegeven als in
fig. 2. De afhelling moet '/g deel der bovenvlakte van het ijzer innemen.
De verhoudingsmaten in model 4, fig. 2, zijn: geheele breedte 122, breedte
v/h. ijzer in den toon 20, b. aan het einde der takken 18, geheele lengte

152 c.M.; die in model 14 respectievelijk 178, 36, 24 en 218 c.M.

* *

*

Een onzer lezers vraagt of de voorgestelde vergoeding als voldoende kan
worden beschouwd en geeft persoonlijk de navolgende ontwerp-berekening :
Voor achterijzer N». 14 is noodig 2 stukken IV', X ^/g, lang

42 c.M. a 31/2 kilo............... 0,35

Werktijd, te beginnen met goed helder vuur en uitgehaald gereed-
schap en afgekapte ijzers, flink doorwerken zonder omkijken, 36

minuten als patroon gerekend tegen 0,30 per uur..... 0,18

voor hulp, mijn oudste knecht, 45 jaar, bekwaam vuurwerker

0,25 per uur.................. 0,14

voor kolen en licht................ 0,08

f 0,75

4. gemaakt als proef 2 paar voor- en 2 paar achterijzers.

8 stuks 1—'ijg, wegende o^j^ kilo.......... 0,55

Werktijd als patroonnbsp;uur als boven......... 0,52'/

Een hulp a 15 cent per uur............. 0,27

Kolen en licht.................. 0,20

f 1,54'/^

Ik meen dat de loonen niet te hoog zijn voor zulk werk ; op het ijzer zou
dan nog 1 cent per kilo en op de kolen misschien ook nog iets uitgewonnen
kunnen worden. W^at de bewerking aangaat, de ijzers, groot en klein, zijn
3 maal heet geweest, dus kan u wel snappen dat er niet extra op gehamerd
is. Ze zien er knap uit en zijn goed bruikbaar, maar niet om op een wed-
strijd aan te bieden.

* *
■4

Ten einde hierover het gevraagd oordeel te kunnen verstrekken, ver-
zochten wij aan den meesterknecht der „Inrichting voor hoefbeslag te
Groningenquot; een proefneming te doen, waarover hieronder het volgende
resultaat wordt verstrekt.nbsp;Eed.

Het maken van hoefijzers, volgens bijgaande teekeningen, kan niet met
een paar of wat precies worden berekend, aangezien in de smederijen onder
verschillende omstandigheden wordt gewerkt. In den regel wordt in steden
meer loon verdiend dan op dorpen, dus de laatste zullen mijns inziens het
meeste er aan kunnen verdienen. Ik heb 6 paar ijzers gemaakt, 4 paar van
No. 4 en 2 paar van No. 14, en ben tot de volgende berekening gekomen.
Aangeboden, gebonden aan bossen van 20 stuks. f0,35 per paar.

4 paar ijzers No. 4, afgeteekend of afgekapt en klaar gemaakt: 1 uur
20 min.:

-ocr page 35-

8 stukken, 1X^,0, lang 30 centimeter, 5'/^ K.Cr., 8 cent per

K.Gr. naar prijscourant..............fnbsp;0.44

patroon f 0.30 per uur...............-nbsp;0.40

knecht f 0.25 „ „...............-nbsp;0.33'/g

smeekolen..........'.........-nbsp;0.10

f 1.27'

(Blijft gemiddeld 3 cent van het paar over).

No. 14, gebonden aan bossen van 20 stuks, tegen f 0.68 per paar.
2 paar ijzers No. 14, afgeteekend of gekapt en klaar gemaakt, 1 uur en
10 min.:

4 stukken, l'j^X^ig, lang 42 c.M., 7 K.G., 8 cent per K.G.

naar prijscourant................f 0.56

patroon f 0.30 per uur...............- 0.35

knecht f 0.25 „ „...............- 0.29'l^-

smeekolen...................- 0.10

f 1.301/2

(Blijft ook over 3 cent per paar).

^00 berekend, blijft er niet veel van over. maar bij grootere partijen kan
er meer aan worden verdiend. Men kan het ijzer allicht 1 cent per K.G.
goedkooper inkoopen en men krijgt ook meer handigheid in het maken van
de ijzers, vooral ten opzichte van het plaatsen der nagelgaten. Hiermede
heeft men eerst vrij veel moeite om die goed geplaatst te krijgen, omdat
eiquot; in ieder ijzer van No. 4 16 gaten en in No. 14 22 gaten ingeslagen
moeten worden.

Een combinatie van 5 smeden-patroons in Groningen hebben, verscheidene
wagenladingen gesmede hoefijzers aangenomen om te leveren. Daar die
smeden zoo'n groote partij niet klaar kunnen krijgen, laten ze anderen, die
maar den tijd hebben, ijzers maken voor f0,20 het paar; alle verdere
onkosten als ijzervracht en voerloon, behalve de smeekolen, komen voor
rekening van de aannemers. Als er zoodoende van ieder paar maar 2 cent
overblijft dan wordt dit over zoo veel duizende paren toch nog een aardig

■winstje.

Groningen.nbsp;D. F. Stuivenberg.

OVER ENKELE VRAGEN OMTRENT HOEFSMIDSWERKZAAM-
HEDEN EN HOEFVERPLEGING IN DE HANDELSSTALLEN.

Er kan worden aangenomen, dat in alle handelsstallen niet dezelfde me-
thode wordt gevolgd aangaande de te verrichten hoefsmidswerkzaamheden
en de hoefverpleging. Uit den aard der zaak is evenwel ook aan te nemen
dat de uitvoering daarvan in het algemeen niets te wenschen laat. Een han-
delaar toch zal trachten zijne winst te verhoogen door de paarden in alle
Onderdeelen flink verzorgd ten verkoop aan te bieden. Waar nu ieder paarden-
man weet, dat een paard met slechte voeten een geringe handelswaarde
vertegenwoordigt, zoo kan ieder begrijpen dat de hoefverpleging als een
er belangrijkste onderdeelen in de verzorging van het handelspaard telt.

-ocr page 36-

Wij stellen ons voor dat zij, die zich moeilijk een juist denkbeeld van
de hoefsmidswerkzaamheden en de hoefverpleging in de handelsstallen kunnen
vormen, de volgende vragen op den voorgrond zullen stellen, welke wij
daarna zullen trachten te beantwoorden :

1°. Hoe staan de pas gekochte paarden gewoonlijk op beslag?
2°. Hoe wordt met de ontvangen paarden in zake beslag gehandeld?
3». Wat; werk verricht de hoefsmid bij de handelspaarden, die eenige
weken of langer bij den handelaar op stal blijven?

* *

4». Hoe worden de hoeven verpleegd op de handelsstallen?

1°. Wanneer een transport paarden in den handelsstal aankomt, dan be-
teekent zulks dat er veel werk is gekomen. In de eerste plaats moet het
stallen met eenige voorzichtigheid geschieden, omdat het stalpersoneel niet
met de karakter-eigenschappen der nieuwelingen op de hoogte is. Die
ondervinding wordt langzamerhand, maar gewoonlijk al spoedig, omtrent
elk paard opgedaan, en die ervaring geeft meermalen aanleiding tot ver-
plaatsing van sommige dieren. — Na het stallen wordt gefourageerd, en
hierbij openbaren zich gewoonlijk ook verschijnselen, die direct de aandacht

verdienen. Onder de paarden komen namelijk herhaaldelijk voor die _

door verandering van voeder en drinkwater, of door onvermoeidheid van
de reis — het voedsel en water weigeren. Ten einde deze ook zoo spoedig
mogelijk van hun reis te doen herstellen, tracht men dan voorloopig door het
toedienen van wat „lekkersquot; aan de nieuwe omstandigheden te gewennen.

De qualiteit en het soort paarden staat natuurlijk in nauw verband met
de diensten waarvoor ze bestemd zijn. Hierdoor onderscheiden de handels-
stallen zich ook van elkaar. In den eenen stal heeft men bijvoorbeeld meer
rijpaarden, in den tweeden meer luxe-rijtuigpaarden, in een derden meer
landbouw-tuigpaarden, terwijl in een vierden stal meer zware werkpaarden
voorhanden zijn. Voorts kunnen hieraan nog de rubrieken draverpaarden
en pony's worden toegevoegd. Hoe dit verschil ook moge wezen en waar
de aankoopen door den handelaar ook plaatsvinden, het is voor de hand
liggend dat het overgroote deel der nieuwelingen in een handelsstal direct
van den fokker komen. Dit laatste wil zeggen dat er aan vele paarden
heel wat valt op te knappen, hetgeen wel in het voordeel van den handelaar
kan worden geacht, maar toch ook duidelijk aangeeft dat de verpleging
bij de fokkers niet is wat zij wel mocht zijn. Dit laatste zou niet zoo erg
wezen als het paard later nog in alle onderdeelen naar wensch viel te ver-
beteren, maar zulks is helaas met bepaald verwaarloosde voeten in het
geheel niet of slechts ten deele te bereiken. Als gevolg hiervan wordt dan
ook mede in de eerste plaats naar de hoeven en het onderliggend beslag
gezien en — zooals boven reeds is te kennen gegeven — laten beide ge-
woonlijk veel te wenschen. Bij aankomst in den stal zijn in den regel
alleen de voorhoeven van ijzers voorzien, want bij vervoer per trein of boot
worden de ijzers onder de achterhoeven, vóór het inladen, meestal afgenomen,
om bij eventueel slaan verwondingen en beschadiging te voorkomen.

Het komt bij betrekkelijk jonge paarden ook voor dat de achterhoeven
nog nimmer van ijzers zijn voorzien geweest. De onderliggende voorijzers

-ocr page 37-

kenmerken zich gewoonlijk door minder nette afwerking en zijn dikwijls van
lage kalkoenen voorzien.

* *

2°. Het beslag, waarvan de paarden bij aankomst op de handelsstallen
zijn voorzien, kan bij hooge uitzondering de goedkeuring van den handelaar
verwerven. Het duurt dan ook niet lang of de hoefsmid wordt geroepen
en die weet bij ervaring wel hoe hij het den eigenaar der paarden naar den
zin kan maken.

Wij mogen hier wel even aanstippen dat een hoefsmid, die geregeld
voor één of meer handelsstallen werkt, zijn vak terdege moet ver-
staan. De controle op zijn arbeid is scherp, want dagelijks, als de om-
standigheden het maar even toelaten, worden de paarden van stal genomen
en gemonsterd of in het tuig aangereden en daarbij wordt als vanzelf
nauwkeurig op de gangen gelet. Een niet volkomen zaakkundige smid is in
een handelsstal derhalve al spoedig uitgediend.

Uitzonderingen daargelaten worden bij nagenoeg alle nieuwe paarden de
ijzers afgenomen en het is bij sommigen opvallend hoe noodig hunne hoeven
eens flink besneden dienen te worden. Hieronder kan worden verstaan dat
ze van te voren ondoelmatig waren besneden, maar ook dat de vroegere
eigenaar te zuinig is geweest met het inroepen van de hulp van den hoef-
smid. — Als de hoeven zoo goed mogelijk zijn gefatsoeneerd worden vóór
vrij algemeen netjes afgewerkte ijzers met verdikte takken ondergelegd,
terwijl voor de achterhoeven meestal klap- en strijkijzers worden gebezigd.
Van te voren wordt door den hoefsmid goed overwogen in hoeverre bij af-
wijkende standen en gangen bijzonder beslag behoort te worden onder-
gelegd. Zoo hebben wij bij den dikwijls voorkomenden Franschen stand
veelal ijzers zien onderleggen, waarbij de lip niet precies midden-voor was
aangebracht, maar iets meer naar binnen. Stond men voor het paard dan
waren de zoodanig aangebrachte lippen oorzaak dat het paard den Franschen
stand minder opvallend toonde. Hadden de paarden een nauwen stand, dan
werd de lip daarentegen meer buitenwaarts gelegd om hetzelfde „gezichts-
bedrogquot; te bereiken.

*

*

3quot;. De bedoeling van iederen handelaar is om de paarden zoo spoedig
mogelijk weer van de hand te doen. Toch brengen verschillende omstandig-
heden mede dat een deel der gekochte paarden vrij lang op den handelsstal
verblijven. I^en opzichte van enkele paarden valt zulks al vrij spoedig te
voorspellen, hetzij door het verkeeren in een onvoldoenden voedingstoestand,
door een opgedane verwonding, gevatte koude of andere oorzaak. Bij zulke
paarden kan de hoefsmid zijn arbeid wat stelselmatiger indeelen. Als hij
weet dat er over een 3- ä 4-tal weken opnieuw de gelegenheid bestaat het
betreffende paard zelf te kunnen besnijden en beslaan, dan tracht hij liever den
hoef niet te forceeren en pas in 2 ii 3 keer zoodanig te bewerken, als
waarop hij anders in één keer is aangewezen.

Voor het kiezen van het juiste beslag kunnen den hoefsmid meermalen
nuttige wenken worden gegeven door den handelaar zelf of door het stal-
personeel, dat dagelijks in de gelegenheid is bijzonderheden op te merken.

-ocr page 38-

In gevallen waar een handelsstal niet ver van eene hoefsmederij is gelegen
verkiest de paarden-eigenaar wel om de paarden naar de smederij te brengen'
Er zijn evenwel ook stallen waar de hoefsmid de werkzaamheden komt
verrichten. Hiertoe is dan - als het tenminste een stal van eenige be-
teekenis IS - een veldsmidse aanwezig, om nog noodig gebleken wijzigin-
gen aan de ijzers te kunnen aanbrengen. Wij kennen stallen waar de hoef-
smid, volgens contract, iederen dag in den stal komt om zoo noodig hulp te
verleenen.

*

4°. Aangaande de hoefverpleging, die in aansluiting met den arbeid van
den hoefsmid, van groote beteekenis is te achten, valt het volgende te
melden. Des morgens, na het poetsen der paarden, krijgen de hoeven een
beurt. Ze worden flink schoongemaakt en van alle ingetrapt vuil ontdaan,
waarna de geheele hoefwand met een goede hoefzalf, wordt bestreken Een
zeer goede hoefzalf kan ongekookte lijnolie worden genoemd, waardoor wat
brume teer gemengd. Ook vaseline is uitstekend. - Staan de paarden op
turfstrooisel dan heeft het insmeren van den hoefwand weinig nut. Het be-
vordert dan de stof-aanhechting en wordt daarom nagelaten. Bij sommige
handelaren bestaat voorts de gewoonte om de voorhoeven des Zaterdagsavonds
m te slaan met koemest. Hiermede blijven de paarden des Zondags rustig
staan. Des Maandagsmorgens wordt de koemest er weer uitgehaald en
krijgen de hoeven hunne gewone dagelijksche behandeling.

-De?i Raag.

A. van der Drift.

OVER DUITSCHE EABRIEKS HOEFIJZERS,
door M. L u n g w i t z.

De oorlog is in de dagbladen herhaaldelijk als leermeester geprezen ge-
worden en hij heeft zich werkelijk ook in veel opzichten als zoodanig doen
kennen. Het is te verwachten dat hij ook op het gebied van het hoefbeslag
tot verbetenngen zal leiden. En verbetering kan het hoefbeslag in Duitsch-
land in veel opzichten van nut zijn, vooral in zake de fabriekmatige ver-
vaardiging van hoefijzers.

Hoewel het een feit is dat de aanwending van machinale hoefijzers de
uitvoering van het hoefbeslag schaadt, vooral ten opzichte van de opleiding
der aanstaande smeden, zoo is het gebruik van dergelijke
hoefijzers toch niet
te keeren. Integendeel er heeft zich, zooals zulks
jaren geleden reeds is voor-
speld, een toenemend gebruik van zoodanige hoefijzers ontwikkeld, en haar

vervaardigmg zal ook in de toekomst eerder grooter worden dan verminderen
In tijd van oorlog is de machinale vervaardiging van hoefijzers voor een land
zelfs zeer voordeelig, want in zoo'n tijd zijn enorme hoeveelheden hoefijzers
noodig, en in de behoefte wordt door middel van machines sneller voorzien
dan door handwerk. In den tegenwoordigen oorlog zijn ook reeds vele hoe-
veelheden fabrieksijzers gebezigd. Helaas hebben deze, niettegenstaande in
Duitschland jarenlang over hunne gebrekkige vervaardiging is geklaagd nog

-ocr page 39-

steeds zooveel fouten, dat het eindelijk hoog tijd is geworden om die fouten
te verhelpen.

ße slechte fabrikaten zijn de goedkoopere. Juist dit goedkoope is de
aanleiding waarom vele smeden zich met de minder goede fabrieksijzers te-
vreden stellen. Zoolang de smid echter naar de gebrekkige hoefijzers vraagt,
zoolang zal men ook moeilijk kunnen verwachten, dat de fabrikanten de ver-
vaardiging zullen staken. Er zijn tegenwoordig in Duitschland nog fabrikaten,
Waaraan de
noodzakelijlïe eigenschappen van goed gevormde hoefijzers, vol-
komen ontbreken. Zij vertoonen nog alle grove gebreken, waarop men voor 30
jaar en vroeger reeds heeft gewezen. Dit bewijst dat de vele vingerwijzi-
gingen, die ter verbetering zijn aangegeven, tot niets goeds hebben geleid,
t'it is te betreuren, daar het schadelijk werkt in meer dan één opzicht,
doch er zullen gebrekkige hoefijzers blijven, evenlang als deze door de smeden
worden gekocht. .Ta ik twijfel niet dat juist de slechtere fabrieks hoefijzers
ifl Duitschland het meest worden gebezigd. Daar het in de vakpers niet
aan voorlichting ontbroken heeft, zoo verkrijgt men meer en meer den in-
druk, dat een verdere bespreking in dien geest als nutteloos is te beschou-
wen. Ik geef toe dat bedrijfsomstandigheden daaraan mede schuld dragen.
Anderzijds moge meer en meer de overtuiging ingang vinden, dat ieder
hoefsmid tot plicht heeft de paarden zoo goed mogelijk te beslaan. Wanneer
dit te bereiken valt door gebruik te maken van betere hoefijzers en er, be-
halve gebrekkige fabrieksijzers, betere beschikbaar zijn, zoo dient men de
paarden en de eigenaars den dienst te bewijzen niet de slechte maar de
betere exemplaren te bezigen.

Aangezien de opwekking tot verbetering van den bestaanden toestand
geen gunstige uitwerking heeft gehad bij de hoefsmeden, blijft er niets
auders over dan een dergelijk verzoek te richten tot de fabrikanten van
hoefijzers. De Duitsche fabrikaten moeten eindelijk onder de machinale
Ijzers, die in de wereld worden geproduceerd, een betere plaats zien te
veroveren. In eenige fabrieken heeft men dit bereids ingezien. Deze
everen dan ook goede waar; dit moet echter overal zoo worden. Thans
Werken de slechte ijzers nog belemmerend op den verkoop van de goed-
soortige. Deze heeft men op verschillende plaatsen de benaming van
^form-hoefijzers gegeven. Dit klinkt alsof er een wonder was gebeurd.

eze naam moet echter als overbodig worden beschouwd, en de vervaardi-
ging van goedsoortige fabrieksijzers regel worden, opdat Duitschland in
it opzicht niet meer bij andere landen te kort kome.
Op dit gebied is het meest te waardeeren dat ijzers kant en klaar uit
e machines te voorschijn komen, goed van vorm, met goed geplaatste
^gelgaten, toonlip en afgeronde takelnden of kalkoenen. Dit ziet men in
enemarken, Oostenrijk-Hongarije en andere landen reeds zeer lang. Ook in
nitschland worden ten deele zulke geheel afgewerkte hoefijzers vervaaxdigd.
het^^quot;'nbsp;echter de minderheid en zijn meer uitgevoerd dan in

^et land zelf tot aanwending gekomen. Het schijnt dat men in het buitenland

e goedsoortige fabrieksijzers meer waardeert dan bij ons.
f iquot;nbsp;ons geen afstand willen doen van de half afgewerkte

sijzers, dien men immers aan de takelnden naar believen kau inkorten

-ocr page 40-

of vervormen — enkele voordeelen kan men hen niet ontzeggen -— zoo moet
er in elk geval voor worden zorggedragen dat die half afgewerkte producten
den juisten vorm bezitten.

(In het verdere gedeelte van het artikel wijst de schrijver er met behulp
van afbeeldingen op dat er een duidelijk onderscheid bestaat tusschen den
natuurlijken vorm van den voorhoef en dien van den achterhoef, — dat de
half afgewerkte fabrieksijzers te weinig overeenstemming bezitten met den
natuurlijken vorm van voor- en achterhoef en dat in dit opzicht dringend
noodig verbetering moet worden aangebracht. De meeste modellen toonen
min of meer een tusschenvorm van voor- en achterijzer, en de meening dat
het gemakkelijk zou zijn om hierin den juisten vorm aan te brengen, is on-
juist. De gebruikmaking van fabrieksijzers brengt immers juist mede dat
de hoefsmidsgezellen veel minder goed dan vroeger hoefijzers smeden en
hierdoor over het geheel minder goed leeren om handig en vlot een hoef-
ijzer goed te zetten.

Schr. herinnert ook aan een artikel getiteld : „Een dag bij een veldsmidsequot;,
voorkomende in „Der deutsche Schmiedemeisterquot; 1915 no. 2, waarin wordt
aangetoond dat het wenschelijk zou zijn om de veldsmidse alleen te bezigen
bij die troepen, waar uitsluitend actieve militaire paarden worden aange-
troffen, alzoo geen paarden die in verband met de mobilisatie zijn gevorderd,
aangezien bij deze meermalen groote ijzers voorkomen, die in het vuur
van een veldsmidse niet voldoende zouden kunnen worden verwarmd.)

Het warm maken van het groote ijzer is bemoeilijkt en vordert veeltijd;
het richten is op het kleine aanbeeld onmogelijk. Misschien is het echter
in werkelijkheid niet zoo erg als het daar wordt geschilderd, toch zijn de
ruimteverhoudingen in een veldsmidse begrijpelijkerwijze uiterst beperkt.
De hieruit voortvloeiende moeilijkheden zijn evenwel minder bezwarend,
wanneer het te bezigen hoefijzer reeds goed van vorm is. Is dit niet het
geval, dan is het voor den militairen hoefsmid inderdaad verdrietig en be-
zwarend om het beslag naar behooren te kunnen uitvoeren. De schr. in
„Der deutsche Schmiedemeisterquot; slaakt dan ook de volgende kreet, welke
hij dan ook met dikke letteren liet drukken: „Ach, wanneer slechts ten-
minste de hoefijzers correct geleverd mochten wordenquot;.

Hoe dikwijls kan men zien dat het slecht gevormde ijzer, zooals het de
fabriek heeft verlaten, onder den hoef komt te liggen. Men kan alle aan-
grenzende Staten van het Duitsche Rijk doorreizen, nergens, behalve
misschien nog in Rusland, zal men zooveel gebrekkige hoefijzers onder de
paarden vinden, als in ons eigen Duitsche vaderland. Is het niet betreurens-
waardig ? En wat is de oorzaak daarvan ? De gebrekkig gevormde Duitsche
fabrieksijzers ! Dat zou opeens anders worden, wanneer werkelijk goed ge-
vormde voor- en achterijzers, overeenstemmende met de natuurlijke vormen
der hoeven, werden vervaardigd. Ik stel mij een belangrijken vooruitgang
in de uitvoering van het hoefbeslag voor, zoodra onze fabriekmatige ver-
vaardiging van hoefijzers,
zonder uitzondering, die verbetering toonde.

Ik wil er hier niet op wijzen, hoeveel de hoeven tegenwoordig door de
gebrekkig gevormde fabriekshoefijzei's lijden, alleen wil ik er op wijzen,
hetgeen trouwens reeds zoo dikwijls is gezegd : de hoeven worden, terwijl

-ocr page 41-

^ij naar de slecht gevormde hoefijzers worden vervormd en van hun natuur-
lijke ronding beroofd, min of meer vernield. 'Dit vormt dan weder een
bron van verschillende andere nadeelen. Wanneer men zegt: buitengewoon
groot is het aantal versneden hoeven bij de Duitsche paarden, zoo lijkt
zulks op overdrijving. Bij een
goede nauwliemige beschouwing van de be-
slagen hoeven zal men ervaren, dat hetgeen menigeen mooi aan den hoef
noemt, feitelijk overeenkomt met vormbederving.

Ook de opleiding der jonge smeden wordt, zooals boven reeds opgemerkt,
door de fabrieksijzers gewijzigd. Zij leeren — dit is een oude klacht —
ket maken en waardeeren der hoefijzers niet voldoende of in het geheel
niet, daar waar uitsluitend fabriekshoefijzers worden gebruikt. Dit nadeel
brengen
alle fabriekshoefijzers mede. De slecht gevormde hiervan hebben
echter bovendien het nadeel dat zy als model worden aangezien, waarnaar
de smid zijn handarbeid heeft te richten. Op deze wijze ontstaan ook ge-
brekkig gevormde, uit de hand gesmede hoefijzers.

(Sehr, vestigt er ook de aandacht op dat kort geleden in de Beiersche
smidscourant de mededeeling voorkwam, dat de smeden, welke ijzers voor het
leger leverden, de voorijzers moesten stempelen met een V en de achter-
ijzers met een H „hintereisen = achterijzerquot;. Sehr, meent dat wanneer men
de ijzers door dergelijke hulpmiddelen als voor- en achterijzer moet schiften
ket dan al treurig gesteld is en dat zulke merkteekenen zouden kunnen
Verdwijnen als de ijzers inderdaad goed van vorm waren afgeleverd.)

Tenslotte lijdt het gebrekkig gevormde fabrieksijzer bij het pasklaar maken
door den hoefsmid meer dan het goed gevormde. Het eerstgenoemde moet,
teneinde beter van vorm te kunnen worden, gloeiend worden gemaakt;
nienigeen verwarmd het voor dat doel zelfs twee keer en soms ten behoeve
van de lip enz. nog een derde keer. Wat het hoefijzer daarbij aan soliditeit
keeft verloren, dit moge algemeen bekend zijn.

Iq het kort, hoefijzerfabrikanten, geeft aan de machinale hoefijzers een
nauwkeurige vorm, — lever zoowel voor- als achterijzers.

(u. „Der Hufschmied'quot;).

KORTE MEDEDEELINGEN.

Kalkoenen aan vooryzers. Ieder vakman, die zijn oogen de kost geeft,
kan opmerken dat de kalkoenen slechts weinig meer aan voorijzers worden
waargenomen en tevens dat voorijzers met kalkoenen tegenwoordig bijna
alle onvoldoende gemaakt zijn en hierdoor het kenmerk worden voor achter-
lijke patroons.

Winterbeslag. De slappe winter heeft medegebracht dat de hoefsmid
Weinig verdienste aan winterbeslag heeft gehad en nu ook wel niet meer
zal krijgen. Sommige slappe winters, waarin van tijd tot tijd een paar dagen
sneeuw en vorst optreden, kunnen door winterijzers en veel verkoop van
stompe schroeven of insteekkalkoenen wel voordeelig zijn, doch zulks is in
1914/15 niet het geval geweest.

-ocr page 42-

— lurichfing voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de vorige opgave
zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe toegelaten. Er houden thans aan
de Inrichting verblijf de leerlingen: H. Heringa van Kortezwaag, A. Luinge
van Peize, J. Heeres van Eekwerderdraai, T. Munting van Usquert en P.
Munting van Roodeschool.

—nbsp;De oorlog heeft op ijzer en kolen nog geen bezwarend ernstigen
invloed uitgeoefend, doch de mobilisatie heeft heel wat personeel onder de
wapenen geroepen. Hierdoor wordt ook afbreuk gedaan aan de opleiding
der aanstaande hoefsmeden. Het schijnt dat het aantal leerlingen aan de
„Inrichting voor hoefbeslag te Groningenquot;, waar meestal
5 a 6 zijn geplaatst,
m den zomer van 1915 tot 2 a 3 zal worden beperkt, terwijl de „Rij- en
Hoefsmidschool te Amersfoortquot; tijdelijk is opgeheven, zoodat hier in het
geheel geen burgerleerlingen plaatsing kunnen vinden.

Genoemde beide inrichtingen zijn tegenwoordig de eenige inrichtingen in
den lande waar de hoefsmidsleerlingen gedurende 5 a 6 maanden aaneen-
gesloten onderricht in hun toekomstig vak ontvangen. Natuurlijk is een
opleiding aan een cursus gemakkelijker en goedkooper, doch zij staat in
deugdelijkheid ten achteren bij die aan een school. Cursussen moesten eigen-
lijk alleen worden gegeven als aanvullings- of herhalingsonderwijs voor
patroons, die moeilijk een tijd achtereen uit hun bedrijf kunnen gaan.

—nbsp;Jubilarissen. Op 1 Aprli a.s. zal het 25 jaar geleden zijn dat de heer
W. J. Stuivenberg (in 1913 geslaagd als „onderwijzer in practisch
hoefbeslagquot;), werkzaam is aan de hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht, — Zijn broeder, de heer D. E. Stuivenberg, vroeger
werkzaam aan de hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, is
op 4 April a.s. gedurende 25 jaar meesterknecht aan de „Inrichting voor
hoefbeslag te Groningenquot;, en als zoodanig steeds belast geweest met het
geven van practisch onderricht aan de leerlingen, die een getuigschrift aan
voormelde Inrichting hebben verworven en dat zijn er thans meer dan 200.

PERSOVERZICHT.

Verstopte gootsteenen. Hoe menigmaal geniet men niet, bij verstopping van
den gootsteen in de keuken, of van andere pijpleidingen, van de geuren
van 't vuile water, dat niet weg wil loopen. Dan moeten de werklui er
aan te pas komen en soms de geheele zaak worden opgebroken, terwijl men
in dien tusschentijd maar moet zien, hoe den afval kwijt te raken. Hier
brengt een eenvoudig apparaat, welks aanschaffing binnen elks bereik ligt,
uitkomst: het verwijdert elke verstopping, hoe groot de afstand zij van de
plaats, waar het apparaat wordt ingebracht; door iederen knik of kronkel
van de afvoerbuis gaat het heen; doorsnijden of stukhakken van de buizen
is onnoodig. Het apparaat bestaat uit een lange spiraal van metaaldraad,
die desnoods door aanzetstukken kan worden verlengd. Aan het einde be-
vindt zich een soort van kurketrekker. Men verwijdert de schroefdop, die

-ocr page 43-

zich bevindt aan het ondereinde van den zwaanshals, welke steeds in de
afvoerbuis is aangebracht, brengt het kurketrekker-einde van de spiraal
daarin en schuift haar, doorduwend en draaiend, dieper. Is de plaats der
verstopping bereikt, dan schroeft zich de kurketrekker in de versperring,
al naar den aard, wordt deze in stukjes gebroken, of kan als één prop
door trekkend draaien (steeds in dezelfde richting) worden uitgetrokken en
®et de spiraal verwijderd. .De buigzaamheid van de spiraal doet haar ge-
makkelijk alle bochten volgen.nbsp;(u. ^Haagsche Postquot;).

— De Eledrotechniek. Afgezien van de schaarschte aan werk voor de
werklieden op electro-technisch gebied, ondervinden de electrotechnici nog
op andere wijze de bezwaren van den Europeeschen toestand. De invoer
van koperdraad uit Duitschland is geheel gestaakt; doch ook uit Engeland
en Amerika komt nagenoeg niets meer binnen. In de afgeloopen week was
zelfs tegen het dubbele van den normalen prijs geen dun geleidingsdraad
meer te verkrijgen. Koperen ornamenten worden niet, of nagenoeg niet
®eer ingevoerd, evenmin als tal van onderdeelen van het installatie-materiaal.
I^e uitvoer van gloeilamp-onderdeelen uit Duitschland is verboden. Onze
gloeilampfabrieken kunnen daardoor hun glazen ballonnetjes niet meer
krijgen. Philips IVIetaalgloeilampen fabrieken hebben gelukkig nog voorraad
Voor een paar maanden; indien dan de zending, die uit Amerika onderweg
niet heelhuids is aangekomen of niet gebruikt kan worden, dan zullen
de gloeilampen enorm in prijs stijgen. Onze Nederlandsche ornamenten-
fabrieken hebben volop te doen, maar hun dreigt het gevaar van binnen
enkele weken zonder geelkoperen buis en plaat te zitten. Het is echter
verblijdend, dat het publiek nu gedwongen is kennis te maken met het
nationale product, dat de toets der critiek uitstekend kan doorstaan.
Aluminiumplaat is echter bijna nergens meer voorradig.

De Duitschers weten toch weer met hunne onbegrijpelijke energie munt
te slaan uit sommige moeilijke toestanden. Nu de petroleum in Duitschland
^00 duur is hebben de ministers van Binnenlandsche Zaken en Handel aan
afle Besturen een circulaire gezonden, waarin de aandacht uitdrukkelijk op
de electrische verlichting wordt gevestigd. De propaganda-vereeniging der
electro-technische firma's heeft den oorlog verklaard aan de 21 millioen
petroleumlampen, die nog in Duitschland %vorden gebruikt. Onze vijanden,
zoo zegt zij, ontvangen jaarlijks 120 millioen Mark voor geleverde petroleum ;
die moeten wij voortaan zelf verdienen en dat kan best, want wij hebben
^an onze 4100 electrische centrales nu 75 milioen gloeilampen aangesloten
®n dus kunnen wij gemakkelijk die petroleumlampen aan onze netten uit-
fluiten. Het bezwaar, dat er geen koperdraden meer zijn wordt ondervangen
oor het gebruik van pijpdraad met ijzeren kernen en al de onderdeelen
Van het installatie-materiaal, die nu van koper zyn, gaat men successievelijk
van vertind ijzer maken. We hebben enkele monsters gezien en kunnen
niet anders verklaren, dan dat er vermoedelijk geen enkel bezwaar zal zijn.
Om dit nieuwe materiaal te gaan gebruiken. Maar in verschillende plaatsen,
ler te lande, zooals o.a. Amersfoort, Dordrecht en in Zwolle, Deventer,
en, zit men te hunkeren naar grondkabel en draad.

(u. „Idem.quot;).

-ocr page 44-

De JVlaart-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat een artikel over Duitsche
fabriekshoefijzers, — over internationale ijzermarkten in 1914, en verder korte
mededeelingen en persoverzicht. Het eerste artikel is in deze aflevering op
een andere plaats weergegeven.

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

VOOE DE PRAKTIJK.

Mislukkingen bij het harden vinden soms hun oorzaak hierin, dat men
weinig let op de plotselinge doorsnee-veranderingen. Bij werktuigen, welke
voor zwaar werk geconstrueerd worden, zullen vooral groote en plotselinge
doorsnede-veranderingen vermeden dienen te worden. Ook een plotselinge
verdunning van het staal veroorzaakt gevaar voor de houdbaarheid. Hoekige
en sterk afloopende deelen bezitten bij het plotselinge afkoelen in het water
de neiging om op de plaats, waar de doorsnede-verandering begint, af te
scheuren. Dit laatste laat zich vooral bij het harden van draaibeitels con-
stateeren. Men voorkomt dit gevaar in zooverre, dat men de zijdraaibeitels
zoo smeedt, dat de snede zuiver haaks op de schacht van den beitel staat.
Zeer dunne sneden scheuren in zulke gevallen bij het harden aan den
wortel, d. w. z. op de plaats waar de snede een aanvang neemt. Dit gevaar
laat zich verminderen, in de eerste plaats door bij het smeden geen over-
tollige lengte te maken en de snede niet plotseling in te nemen, doch ge-
leidelijk lichter of zwaarder te maken, naar behoefte.

Waaraan herkent men de kwaliteit
van het werktuigstaa1?

Voor een geoefend oog biedt de zuivere breuk weliswaar het beste her-
kenningsteeken, doch men kan niet alleen hiernaar een zeker besluit vast-
stellen, aangaande de kwaliteit van het staal, daar b.v. Martinstaai van
mindere kwaliteit, dat bij een lage temperatuur gesmeed is, dikwijls een
veel schooner breuk vertoond dan prima werktuigstaai, dat bij grootere
hitte bewerkt wordt. Wil men de plaats der breuk gebruiken voor de
nauwkeurige beoordeeling, dan moet het staal zich in normaal gehouden
toestand bevinden, wijl anders een verkeerd oordeel zou kunnen worden
uitgesproken. Goed gegloeid werktuigstaai bezit steeds een grovere korrel
dan dezelfde kwaliteit in ongegloeiden toestand en speciaal dan wanneer deze
niet heet bewerkt is.

De hardheid van het staal is van het gehalte aan koolstof afhankehjk.
De in het ongeharde staal aanwezige carbidkool wordt bij het harden om-
gezet in hardingskolen. Een normaal gehard stuk staal vertoont op zijn breuk
een gelijkvormig matkleurige structuur, terwijl bij oververhitting van het staal
de breuk meer schittert en een kristallijnen vorm aanneemt. Werktuigen van
geringe doorsnede worden bij de smeedhitte volkomen doorgewarmd en dus
bij afkoeling door en door hard; bij grootere doorsneden is dit niet het
geval; de verwarming is van binnen minder dan van buiten en bewerkt
alzoo een zekere taaiheid van binnen in het staal.nbsp;M.

-ocr page 45-

bijdrage omtrent de opleiding der hoepsmeden.

In het rapport der Commi.ssie, aangewezen om na te gaan hoe op de
beste wijze door de Geld.-Overijs. Maatschappij van' Landbouw zou kunnen
worden voorzien in de behoefte aan goede hoefsmeden, vooral ten platten
lande (zie „De Hoefsmidquot; 1897, blz. 83 en verder), kan men o.m. lezen:

„Wil men werkelijk goede hoefsmeden vormen, in staat het vak op
«dragelijke wijze uit te oefenen, dan zal er een degelijke hoefsmidschool
»moeten worden opgericht en wel op een plaats, waar zeer veel paarden
j'Worden gehouden en dus veel leermateriaal aanwezig is. Een dergelijke
«inrichting zal op eenigszins uitgebreide schaal, dat is uit meerdere vuren
«moeten bestaan en dus moeten zijn een
welbeklante hoefsmederij, aan het
«boofd waarvan een
zeer bekwaam hoefsmid, speciaal daarvoor opgeleid moet
„staanquot;.

In die dagen, thans eeuw geleden, stond men in Nederland voor het
geval, dat algemeen geklaagd werd over de uitoefening van het beslag der
paarden ; bijna op elke vergadering eener Maatschappij van Landbouw of
van Vereenigingen betreffende de Paardenfokkerij, gingen stemmen op over
dezen ongunstigen toestand. Ook werden bij gelegenheid van dergelijke
vergaderingen lezingen gehouden en verschenen herhaaldelijk artikelen in
landbouwbladen en zulke op het gebied van paardensport, om de nood-
zakelijkheid van een goed hoefbeslag te betoogen. Zoo kwam het dat de
besturen zich gedrongen voelden om in te grijpen en verbeteringen aan te
brengen. Niet enkel in Gelderland was dit het geval, maar zoo ongeveer in
geheel het land. Dit alles is vrij algemeen bekend.

Het gevolg was dat zoowat overal cursussen voor hoefbeslag werden op-
gericht, zij het dan ook met een zeer verschillenden opzet; over't algemeen
zeer eenvoudig. Men weet met welk een lust en ernst deze cursussen
Werden begonnen en door de smeden begroet. Dat zij over 't algemeen
■veel nut hebben gesticht, zulks wordt door allen erkend ; het kan ook niet
worden tegengesproken, dat vele kundige hoefsmeden op deze wijze zijn
gevormd. Men mag daarom gerust zeggen, dat sedert dien tijd veel in het
eslag der paarden is verbeterd; evenwel niet ieder is bepaald gunstig ge-
stemd over de resultaten van sommige cursussen. Er werden niet overal
een voldoend aantal lessen gehouden, reden waarom men niet veel aan deze
Wijze van opleiding hechtte.

Ik hoorde wel eens de opmerking : „de algemeene verbetering gaat erg
ngzaam; gedurende een tijd van 25 jaren moest de vooruitgang grooter
zijn . Het kan wel waar zijn en ik ben niet van plan zulks tegen te spreken,
maar wil toch even opmerken dat men niet mag vergeten dat het deelnemen
aan de cursussen geheel vrijwillig geschiedt; er bestaat geen wetsbepaling
^ de uitoefening van het hoefsmidsvak ten onzent gebonden is aan het
eggen van een examen en het behalen van een diploma. Dit vast staande.

-ocr page 46-

moet worden erkend dat over 't algemeen genomen, thans na eeuw,
vele vakmannen met een goeden naam en met eere in hun vak werkzaam
zijn, en dit is toch bij een groot gedeelte er van te danken aan het bij-
wonen van een cursus.

Intusschen wensch ik hier er aan te herinneren, dat alle begin moeilijk
is. Zoo was 't ook met deze zaak. Waarom ? Wel, ik verwijs naar boven-
aangehaald rapport, naar hetgeen daar gezegd is van de onderwijzers en
de eischen waaraan deze moeten voldoen. In den aanvang der cursussen
werden die, zooals men weet, bijna alleen gevonden onder de hoefsmeden,
opgeleid aan de Hoefsmidschool voor het leger, en deze mannen hebben
zich over 't algemeen zeer goed en loffelijk van de hun opgedragen taak
gekweten, hoewel ze niet
speciaal voor het onderwijs waren opgeleid.

Bij de burgerhoefsmeden werden ontegenzeggelijk steeds knappe, handige
vakmannen aangetroffen, maar zij hadden hun opleiding genoten in de
werkplaats van vader of patroon, gewoonlijk onvoldoende bekend met den
bouw en de verrichtingen van den paardenhoef en de eischen van een goed
beslag ; zij waren dan ook in den regel niet in staat om een goede leiding
aan het onderwijs te geven.

Nu men sedert enkele jaren vakmannen heeft gevormd, geschikt tot op-
leiding van a.s. hoefsmeden, door de oprichting van een cursus voor aan-
staande onderwijzers in practisch hoefbeslag en thans een zeker aantal
daarvan over het land zijn verspreid, nu leidt 't geen twijfel meer of de
resultaten dezer cursussen moeten beter worden. Zeker zal dit het geval
zijn, wanneer men algemeen er aan wil medewerken, dat de cursussen aan
strengere eischen zullen beantwoorden, door b.v. van de deelnemers hoogere
ontwikkeling bij hun toelating te eischen; ook meer oefeningsdagen te
houden, ten einde de handigheid te ontwikkelen, die in korten tijd niet
kan worden verkregen, vooral noodig voor de jeugdige leerlingen. Ook zou
ik aan „het reglement van den cursus voor onderwijzersquot; gaarne zien toe-
gevoegd, dat niet aan elk deelnemer aan dien cursus het diploma als zoo-
danig werd gegeven, maar enkel aan hen, die de bewijzen leveren, dat zij
daartoe degelijk geschikt worden bevonden, terwijl aan hen, die wel voldaan
hebben aan een goed examen, maar geen afdoende bewijzen van onderwijzer
te kunnen zijn, te geven een diploma van zeer bekwaam vakman. Men
versta mij goed, ik wil hiermede niet zeggen, dat dergelijk geval zich heeft
voorgedaan, maar in de toekomst kan een zoodanige bepaling noodig zijn.

Verder wensch ik door dit schrijven de aandacht te vestigen van hen,
die in het hoefbeslag belang stellen, dat de autoriteit met de oprich-
ting van den cursus van onderwijzers in practisch hoefbeslag het middel
heeft om hoefsmeden te doen opleiden aan hoefsmidscholen of leersmederijen,
zooals de commissie in bovengemeld rapport die zich voorstelde, bestaande
uit een
welbeldante smederij, aan het hoofd waarvan staat een zeer bekwaam
hoefsmid, speciaal
daarvoor opgeleid.

Dit rapport, in 1891 na ernstige overweging voor Gelderland opgesteld,
is thans toepasselijk voor geheel het land en lost naar mijne meening de
geheele quaestie eener goede opleiding op; natuurlijk wanneer de regeering
en belanghebbende vereenigingen steun verleenen.

-ocr page 47-

In Gelderland, waar men steeds als einddoel voor oogen had, de oprich-
ting eener hoefsmidschool, is deze mislukt, was dit reeds bij haar ontstaan,
niettegenstaande een goed gebouw, een goede paardenstreek, en een be-
kwaam onderwijzend personeel, waardoor zij zou moeten bloeien, maar men
had over 't hoofd gezien dat de
welbeklante smederij ontbrak.

Ondergeteekende is van oordeel dat een inrichting op goeden grondslag,
als hier gemeld, elke andere opleiding tot bekwaam hoefsmid kan vervangen.

Velp.nbsp;J- H. M O u b i s.

EXAMENS IN HOEFBESLAG VANWEGE DE GELDERSCH-
OVERIJSELSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LANDBOUW.

In den loop van 1913 en 1914 zijn vanwege de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw cursussen in hoefbeslag gehouden te Nijkerk,

Arnhem en Deventer.

Het 2de gedeelte van deze cursussen kon niet door alle deelgerechtigden,
die het overgangsexamen van het 1ste naar het 2de gedeelte met goed
gevolg hadden afgelegd, worden gevolgd wegens dienstplicht en is voor
dezen dan ook een voorstel in overweging om hen, direct na het beëindigen
van den oorlogstoestand, in de gelegenheid te stellen op een centraal ge-
legen plaats een „cursus 2de gedeeltequot; te volgen.

Den 31sten Maart werd het examen afgenomen te Ermelo voor den cursus
Nijkerk, waaraan 9 smeden deelnamen. Aan 8 kon een diploma worden
uitgereikt, terwijl een militair, die slechts gedeeltelijk dezen cursus had
kunnen vólgen, werd verwezen naar den later te houden cursus voor dienst-
plichtigen.

Geslaagd zijn: L. van Beek te Ermelo, P. Bokhorst te Ermelo, K.
Westerink te Ermelo, A. van de Pol te Nijkerk, Chr. van Os te Ermelo,
H. Kamphuis te Putten, V. Seegers te Nijkerk en H. Alberts te Nijkerk.

Den lOden April werden te Arnhem geëxamineerd 9 deelnemers. Hiervan
slaagden: D. Hendriks Dzn. te Veenendaal, P. Kruithof te Ede, B. J.
ßaterink te Dinxperloo, F. W. Venderbosch te Varsseveld en H. Wolters
te Rheden.

Twee militairen werd aangeraden den nieuwen cursus te volgen, terwijl
twee smeden, wegens onvoldoende practische en theoretische bekwaamheid,
werden afgewezen.

Het examen te Deventer wordt gehouden op 17 April a.s. en zal de uit-
slag nader worden medegedeeld.

H. V. L.

II. OVER DUITSCHE PABRIEKSHOEFIJZERS.

In de vorige aflevering van dit tijdschrift is over den gebrekkigen vorm
van vele Duitsche fabriekshoefijzers geklaagd. Daarbij beweerde ik dat het
ijzer somtijds, evenzoo als het uit de fabriek is gekomen, onder den hoef
wordt gelegd. Nauwelijks was dit geschreven of ik had gelegenheid een
dergelijk hoefijzer onder een paard weg te nemen, waarbij aan den vorm

-ocr page 48-

niet viel te onderkennen of het een vóór- dan wel een achterijzer moest
verbeelden. Natuurlijk paste het niet onder den hoef en was deze naar het
ijzer gevormd.

Dergelijke slecht gevormde ijzers, voor het veldleger bestemd, kon ik kort-
geleden ook in Dresden zien; de bundels droegen etiketten met den naam
van een firma in hoefbeslagartikelen, wonende in een Pleisze-stad. Zóó
hadden ze niet geleverd of ontvangen mogen worden.

Het dient erkend dat de Duitsche touwijzers gewoonlijk een beteren
vorm bezitten.

Behalve de vorm is de wijze van nageling bij het hoefijzer een hoofdeigen-
schap. Men kan van slecht genagelde ijzers niet verwachten dat zij goed vast
blijven zitten. Gaat het hoefijzer verloren, dan wordt tevens het doel van
het beslag gemist. Helaas zijn er nog steeds slecht genagelde Duitsche
fabriekshoefijzers. De wijze waarop de nagelgaten zijn aangebracht, is nog
even gebrekkig als vele jaren geleden, niettegenstaande het ook in dit op-
zicht niet aan voorlichting heeft ontbroken.

(Schrijver voegt hieraan een afbeelding toe waaruit het slecht gevormd zijn
der nagelgaten van een bepaald fabrieksijzer duidelijk blijkt. De gaten zijn
overal even ver van den buitenrand verwijderd, onregelmatig van vorm en
beantwoorden volstrekt niet aan den nagelvorm, — integendeel de meeste
zijn ongeveer vierkant. — Ook worden een drietal doorsneden van rits en
nagelgat gegeven, waaruit blijkt hoever een paar doorsneden van fabrieks-
ijzers van den noodigen vorm afwijken).

Gelukkig hebben tal van fabrikaten verbetering ondergaan, doch het zou
zooveel waard zijn indien mettertijd
alle Duitsche machinale hoefijzers een
correcte nageling vertoonden.

De vorm en de wijze van nageling zijn hoofdeigenschappen, terwijl de
vorm van de rits, van den buiten- en binnenijzerrand, alsmede de afhelling
en het aantal nagelgaten, van minder groote beteekenis zijn te achten, aan-
gezien deze laatste op het aanbeeld kunnen worden verholpen.

Van meer gewicht is echter weer de breedte van het hoefijzer. De ervaring
leert dat het ijzer in den toon het eerst is versleten, reden waarom, zooals
ieder hoefsmid weet, het ijzer daar ter plaatse het breedst moet zijn. Daar-
aan mankeert nu bij veel Duitsche fabriekshoefijzers nog heel wat. Wel is
het, in vergelijking met vroeger, iets beter geworden. Zij zijn in den toon
soms wel iets breeder geweest dan op de overige plaatsen, doch door het
aantrekken van de toonlip is die meerdere breedte weer te loor gegaan.

Dergelijke ijzers laten in duurzaamheid te wenschen over.

Uit het afgebeelde, gedeeltelijk versleten fabrieksijzer blijkt duidelijk dat
de buitentak meer is afgeloopen dan de binnentak. De oorzaak hiervan,
d.w.z. van het in den regel eerder versleten zijn van den buitentak bij fabrieks-
ijzers, is een gevolg van het feit, dat de takken in den regel bijna even
breed zijn. Het op harden bodem werkende paard heeft een hoefijzer noodig,
waarvan de buitentak breeder is dan de binnentak. Hierdoor is de afslijting
gelijkmatiger en de duurzaamheid tevens grooter. Er komen de laatste
jaren dergelijke machinale ijzers voor, doch zij vormen helaas nog uit-
zonderingen.

-ocr page 49-

In dit opzicht is ook ons militair hoefbeslag den vooruitgang niet gevolgd.
De beslag-voorschriften voor de zware troepenpaarden spreken alleen van
ijzers met even breede takken ; ijzers met een breederen buitentak, zooals
zij tegenwoordig veelvuldig bij burgerpaarden worden gebezigd, vooral in
Saksen, strekken zoowel den paarden als hunne eigenaars tot voordeel; zij
komen echter in de militaire voorschriften niet voor. Het zou kunnen ge-
beuren dat hoefijzers met een verbroeden buitentak, hoewel doeltreffend
van vorm, werden afgekeurd. Derhalve is het te wenschen dat in de toe-
komst voor het beslag van zware legerpaarden ook ijzers worden gebezigd
met verbroeden buitentak en dienovereenkomstig een vettere plaatsing der
nagelgaten. Aangezien dergelijke hoefijzers een grootere duurzaamheid be-
zitten, zouden de militaire hoefsmeden van een dergelijke wijziging ook
profijt trekken. Dit is niet zonder beteekenis, want tot hen, die in het veld
zeer veel te doen hebben, behooren ook de hoefsmeden. Dit is reeds het
geval sedert den eersten dag van het
uitrukken. Ook reeds bij de manoeuvres
is zulks zoo. Wanneer op marsch halt wordt gehouden en anderen rusten
en ontbijten, dan moeten losse ijzers worden vastgemaakt en verloren gegane
vervangen. Nauwelijks is de smid hiermede klaar of de marsch wordt voort-
gezet. De smid komt hierdoor meestal met vuile handen te paard en kan
dan pas zijn brood opeten.
Is de troep ingerukt, dan begint voor hem op-
nieuw de arbeid voor aanvulling van het ontbrekende. Bovendien roept de
paardenarts ook nog dikwijls den bijstand van den smid in.

Sehr, maakt met behulp van een paar afbeeldingen verder nog duidelijk
dat een verbreede buitentak en een meer vet plaatsen der nagelgaten aan
de duurzaamheid van het ijzer, ook bij zware legerpaarden, ten goede moet
komen. Een zoodanige wijziging zou wellicht van den militairen hoefsmid
eenig meerder overleg vorderen, doch dit zou het beslag niet tot nadeel
komen.

(Ontleend aan een artikel van Prof. Dr. M. Lungwitz, uit
„Der Hufschmiedquot;, April 1915).

KORTE MEDEDEELINGEN.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 10 April is ver-
trokken de leerling H. Heringa van Kortezwaag, met een voor de practijk
„goedquot; en theorie „zeer goedquot; getuigschrift. Op 12 April is als leerling

toegelaten G. Mulder van Drieborg.

Verder houden aan de inrichting verblijf de leerlingen A. Luinge van
Peize, J. Heres van Eekwerderdraai, T. Munting van Usquert en P. Munting
van Roodeschool.

—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Appingedam. Het Ie gedeelte van den
cursus in hoefbeslag vanwege de afd. Appingedam van den Smedenbond,
onder leiding van den veearts H. A. Kroes, leeraar aan de Middelbare
Landbouwschool te Groningen, en met behulp van den onderwijzer in prak-
tisch hoefbeslag M. Ritsema te Appingedam, is geëindigd met het
houden van een overgangsexamen, zoowel voor theorie als voor praktijk.

-ocr page 50-

Alle elf leerlingen zijn tot het 2e leerjaar toegelaten, enkelen met de
opmerking, dat ze in het 2e jaar hun uiterste best zullen moeten doen,
vooral voor het theoretisch gedeelte.

Een leerling van den len cursus in hoefbeslag te Appingedam, de smid
H. E. L e z e m a n te Stedum, is toegelaten tot den cursus voor onder-
wijzers in practisch hoefbeslag aan de Eijksveeartsenijschool te Utrecht. K.

—nbsp;Yereenigiiig ter veredeling van het Ambacht, algemeen secre-
tariaat: Van Bylandtstraat 110, 's-Gravenhage. Deze Vereeniging hield hare
algemeene vergadering op Zaterdag 10 April 1915, des namiddags l'/guur,
in het gebouw der Maatschappij voor den werkenden stand. Kloveniersburg-
wal 87, te Amsterdam.

—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Hengelo. Begin Maart had te Hengelo (O.)
het examen plaats van den 2-jaarlijkschen cursus in hoefbeslag, welke
cursus onder leiding stond van den heer H. M. Kroon, leeraar aan 's Eijks
Veeartsenijschool te Utrecht, en den heer G. J. Eolink te Enschede, onder-
wijzer in practisch hoefbeslag. — De gedetailleerde uitslag is ons niet
bekend, maar kan mogelijk nog in de volgende aflevering worden vermeld.

—nbsp;Limburg. Het verslag der Provinciale Eegelingscommissie voor de
paardenfokkerij over 1914 bevat o.m. het volgende :

„Verpleging van fokpaarden, opvoeding van veulens, alsmede het hoef-
„beslag zijn, ofschoon langzaam vooruitgaande, nog voor veel verbetering
„vatbaarquot;.

Het is te hopen dat hieromtrent in de toekomst eens een gunstige ver-
klaring kan worden afgelegd.

■— Zuid-Holland. In het verslag der Provinciale Eegelingscommissie
voor de paardenfokkerij in deze provincie over 1914 wordt het volgende
aangegeven door de jury voor de centrale keuringen :

„De verzorging der voorgebrachte paarden laat weinig of niets te wenschen
„over; ook het beslag is in de meeste gevallen voldoendequot;.

Deze getuigenis stemt iets prettiger dan hetgeen ten opzichte van Lim-
burg is gezegd, maar het is toch noodig dat er binnen afzienbaren tijd,
tenminste van op keuringen voorgebrachte paarden, geen opmerkingen meer
over het beslag behoeven te worden gemaakt.

—nbsp;Suhsidiën voor de paardenfokker^. De jaarlijksche subsidie van
f 75000 wordt over de verschillende provincies verdeeld, naar gelang van
het aantal in het voorafgaande jaar gedekte merries. Bij Koninklijk Besluit
van 19 Maart 1915 is de subsidie vastgesteld als volgt:

Groningen f 7180, Friesland f 4943, Drenthe f .4131, Overijssel f 2476,
Gelderland f 11.827, Utrecht f 2582, Noord-Holland f 4584, Zuid-Holland
f 9217, Zeeland f 13.547, Noord-Brabant f 11.105, Limburg f 3408.

-ocr page 51-

— Aantallen gedekte merriën gedurende 1914. De St. Ct. bevat
dienaangaande voor de elf provinciën de volgende getallen :

Aantal in de provincie thuis

Totaal aantal

behoorende merriën.

gedekte

Provinciën,

Gedekt

Gedekt

merriën in de

binnen de

buiten de

provincie thuis

provmcie.

provincie.

behoorend.

Groningen........

7 219

399

7 618

Friesland . . ,.....

5 018

227

5 245

Drenthe........

4 003

380

4 383

Overijssel........

2 110

515

2 625

Gelderland........

12 268

280

12 548

Utrecht.........

2 344

394

2 738

Noordholland.......

4 617

247

4 864

Zuid holland.......

9 352

427

9 779

Zeeland.........

14 355

18

14 373

Noordbrabant.......

11316

466

11 782

Limburg .........

3 596

18

3 614

76 198

1

3 371

79 569

— Bevordering van nationale industrie. De tijdsomstandigheden dragen
er toe bij dat er meer dan anders aan gedacht wordt om de nationale industrie
te bevorderen. Zoo heeft zich o.a. in Den Haag een comité gevormd, dat
ijvert voor de oprichting van een Bond tot bevordering van nationale nijver-
heid. Bedoeld comité heeft begin Maart een bijdrage aan de pers verstrekt,
waarin op verschillende zaken, waarmede de eigen industrie is te dienen,
wordt gewezen. O. m. wordt het volgende gezegd:

„Is het noodig, heeft het eenig nut buitenlandsche brandkasten en zeker-
„heidsloten te koopen, terwijl de Nederlandsche een graad van volmaaktheid
„hebben bereikt, die zeker niet overtroffen wordt in het buitenlandquot;.

— IJzer-^en Staalliandel. De markt is gedurende}1914 slap en wankel-
moedig 'geweest en de in Augustus 1914 uitgebroken wereld-oorlog heeft
de internationale handel bijna lam geslagen. Aan de prijzen viel niet veel
meer te bederven. Eenerzijds werden zij gedrukt door het gedeeltelijk stop
zetten van het internationale verkeer, anderzijds] gunstig beïnvloed door de
grootere vraag voor oorlog en marine, in elk land afzonderlijk.

Hoewel het niemand gegeven is in de toekomst te zien, is het wel waar-
schijnlijk dat na den oorlog de vraag naar ijzer en staal belangrijk zal toe-
nemen. Wanneer zal dat echter zijn ? De oorlogvoerende partijen staan
wederzijds met ongeveer even sterke krachten in het veld. Het heet dat de
Paus thans zeer ernstige pogingen in het werk stelt om de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika tot ingrijpende vredesvoorstellen te bewegen,
doch omtrent het resultaat hiervan is nog niets te zeggen.

Het is verschrikkelijk dat een dergelijke oorlog met zooveel menschen-
moorden en geldverspilling in den tegenwoordigen tijd nog mogelijk blijkt.

-ocr page 52-

PERSOVERZICHT.

Schaarschte aan steenkool. De hoeveelheid steenkool, die uit Duitschland
de laatste dageu Holland ingevoerd wordt, wordt steeds kleiner en bedraagt
slechts het vierde gedeelte van voor enkele weken. Op sommige stations
moeten de spoorwegmaatschappijen reeds van haar reserve-voorraad gebruik
beginnen te maken.nbsp;(nDe Avondpostquot; v. 25 Mrt.)

— Hoefijzers voor Duitschland. Door een zekeren Steltikow zijn hier te lande
bestellingen gedaan voor eenige millioenen hoefijzers, waarvan de levering
moet geschieden vóór Juli a.s. ßeeds sedert weken worden die ijzers bij
honderdduizenden uitgevoerd.

De heer Steltikow heeft dit werk aan een Amsterdamsch en een Eotter-
damsch tusschenman gegeven, die op hun beurt grootere en kleinere smede-
rijen orders hebben gegeven.

Het ijzer voor het aanmaken van het hoefbeslag noodig, wordt naar ge-
lang der behoefte uit Duitschland hier aangevoerd.

De eigenwerkers ten plattelande vooral hebben de handen vol werk, dat
echter zeer slecht wordt betaald. Terwijl immers de gewone prijs (die naar
men aan de „N. Ort.quot; meedeelde, aan den heer Steltikow wordt betaald)
ca. 35 cent per stel bedraagt, worden deze ijzers thans geleverd voor prijzen,
varieerend van 24 tot 17 cent.

Van verschillende zijden worden dan ook pogingen gedaan om de gesloten
contracten gewijzigd te krijgen. Vooral ook omdat een groot deel der ge-
leverde hoefijzers wordt afgekeurd, wordt in vakkringen gevreesd, dat ten
slotte „ramschersquot; zullen pogen de afgekeurde hoeveelheden voor nog lageren
prijs machtig te worden.

Behalve de gewone ijzers worden ook de groote hier vervaardigd, be-
stemd voor de zware trekpaarden. Natuurlijk wordt voor die groote soort
een veel hoogeren prijs betaald.
nbsp;{Nieuwsbl. v.h. N. v. 2 April '15).

De April-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat:

1». een artikel van den heer Frits Steding, als hoefsmid gediplomeerd
aan de Hoefsmidschool te Dresden, handelende over de ervaring welke hij
heeft opgedaan met de veranderingen in de hoefsmederij aangebracht, nadat
hij in 1904 te Dresden zijn opleiding heeft genoten.

Sehr, geeft in het zeer lezenswaardig artikel duidelijk aan op welke wijze
vóór 1904 in zijne smederij de vervaardiging der ijzers en het beslaan ge-
schiedde, waarbij o. m. in elk ijzer 7—9 nagelgaten werden aangebracht,
hoe het daarna geschiedde en welke moeilijkheden de heer Steding bij de
toepassing der veranderingen, die tevens verbeteringen bleken te zijn, heeft
ondervonden. De kalkoenen zijn geleidelijk verdwenen, evenals de ondoel-
matige gewoonte om 's winters schroefgaten vóór de vaste kalkoenen aan
te brengen. Speciaal maakt Sehr, vermelding van het feit dat hij zulke
uitstekende resultaten heeft verkregen bij lossen en hollen wand. Bij plat-
en knolhoeven, alsmede bij het voorkomen van steengallen, werd ge-
bruik gemaakt van een balkijzer, dikwerf in verbinding met een leeren
zool en jute. Sehr, zegt dat er aan zijne smederij niet meer dan 10 paarden
met stootijzers worden beslagen en dat kalkoenen slechts dan worden aan-

-ocr page 53-

gebracht wanneer zulks den stand der paarden ten goede komt, zooals bij
lage verzenen, beervoetigen stand, misvormde hoeven en andere gebreken1).

Vroeger werd in Schr.'s smederij de straal altijd zoodanig besneden dat
deze bij het nieuwe beslag niet den bodem mocht raken. Na 1904 wordt
er juist op gewerkt om de straalschenkels wel met den bodem in aanraking
te doen komen. Vroeger werd na het beslaan den geheelen hoefwand met
rasp en vijl bewerkt, tegenwoordig uitsluitend het allernoodzakelijkste even
met de rasp gelijk gemaakt.

2°. Over Duitsche fabriekshoefijzers, door M. Lungwitz (voortzetting;
opgenomen in dit nummer).

3quot;. Stemmen over het hoefbeslag te velde, door M. Lungwitz. Sehr,
merkt hierin, mede naar aanleiding van het volgend artikeltje, o. m. op:

Het ijzerverbruik te velde is zeer groot, daar veel ijzers in den zwaren
leembodem verloren gaan en op de scherpe, ruwe, Fransche landwegen
buitengewoon snel slijten. Deze geaardheid der straten heeft wellicht ook
ten grondslag, zoo zegt Sehr., dat een assistent van mij, die bij een opper-
commando in het Westen als paardenarts dient, er over klaagt dat ook
concaafijzers geleverd zijn geworden, die wegens spoedige slijtage als onge-
schikt voor velddienst worden aangeduid. — Concaafijzers zijn overigens
wel bruikbaar; weliswaar zijn ze niet voor ieder paard geschikt; lichte rij-
paarden, die het hoefijzer gelijkmatig afslijten, loopen er voldoende lang op.
De rijpaarden van het Oostenrijksch-Hongaarsche leger hebben concaafijzers.

Ook in het Zwitsersche leger is een soort concaafijzer ingevoerd. Voor
trekpaarden en voor zulke die de ijzers scheef afslijten, verdienen andere
ijzers echter de voorkeur. Concaafijzers zijn vooral dan niet goed voor hen,
wanneer die door de bewerking te zwak zijn geworden.

Bedoelde veearts meldt ook, dat er anderzijds, naar hun grootte, te zware
ijzers beschikbaar zijn gesteld. Hieruit blijkt dat er zeer verschillende
soorten ijzers naar het veldleger zijn gezonden. Hierover behoeft men zich
echter ook niet te verbazen, wanneer men hoort waar niet al de hoefijzers
worden vervaardigd. Dit geschiedt niet alleen bij onderscheiden troepen-
af deelin gen, maar ook bij een groot aantal burgersmeden en in fabrieken
waar men vóór dien tijd wellicht zelden of in het geheel geen hoefijzers
vervaardigde. Kort geleden vertelde een goed hoefsmid mij nog, dat hij er
niet op aangedurfd had ijzers, door een collega van hem vervaardigd, aan
de militaire overheid door te zenden. Hier kan een doelmatige controle op
de leveringsplaats hulp verschaffen. Deze controle mag echter niet geschieden
met de modellen van het militaire beslag in de hand; de keurmeester moet
zelf der zake kundig zijn.

1nbsp; Hierbij verdient het wellicht aanteekening dat in Utrecht betrekkelijk
weinig handel voorkomt en derhalve niet veel zware vrachten zijn te ver-
plaatsen; in Rotterdam ondervindt men veel meer moeite en tegenkanting
om stooten en kalkoenen af te schaffen.

De opmerking, dat kalkoenen nuttig zijn bij lage verzenen, komt ons niet
juist voor. Wij geven daarbij de voorkeur aan ijzers zonder kalkoenen met
verdikte takken. (Red. „De Hoefsmidquot;,)

-ocr page 54-

De hoefijzers moeten voor alles die eigenschappen bezitten welke nadeel
voor het paard uitsluiten en garantie geven voldoende lang bruikbaar
te blijven.

40. Opmerkingen te velde, door den reserve-paardenarts Bambauer, waarin
weinig goeds wordt gezegd omtrent de hoefverpleging en het hoefbeslag,
waargenomen bij een regiment Veld-Artillerie der reserve.

50. Korte mededeelingen, waarin ook het volgende wordt aangetroffen:

a. De Staat Michigan in de Vereenigde Staten van N.-Amerika heeft het
voornemen, op grond van gunstig uitgevallen proeven, landwegen uit beton
te maken. De betonlaag, vervaardigd uit één deel, cement, l'/j deel zand
en 3 deelen kiezel, heeft al naar de breedte der straat een dikte van 10
tot 20 c. M. De straten moeten zeer rein blijven en geringe onderhouds-
kosten vorderen. Eventueele barsten of gaten worden met asphalt aangevuld.

h. Te velde wordt hier en daar gebruik gemaakt van kleine veldsmidsen,
merk Perkeo, die slechts 37 K. G. wegen en gemakkelijk vervoerd kunnen
worden in een kist, die op haar beurt dienst kan doen om de veldsmidse
er boven op te zetten. Het scherm, dat het vuur voor den wind moet
beschutten, kan worden afgenomen.

Ingekomen Boekwerken._

Het Hoefbeslag. Handleiding tot eene rationeele uitoefening van het
hoefsmidsvak, door J. B. H. Moubis, Gep. Luit. Kolonel-Dirigeerend
Paardenarts (met 162 houtsneefiguren). 6e Druk, bij G. J. Slothouwer te
Amersfoort.

Sehr, zegt in het voorbericht van dezen nieuwen druk het volgende:

,Dat deze handleiding door velen, vooral door de mannen van het vak,
sedert 25 jaren vriendelijk is opgenomen bewijst deze nieuwe druk, nood-
zakelijk geworden door uitverkoop der 5e uitgaaf. Eene herziening was
noodig wegens de steeds geleidelijke ontwikkeling van het hoefsmidsvak,
tevens door vele wijzigingen in de voorschriften, nopens het beslag der
legerpaarden.nbsp;,

Moge het boekje ook thans een even gunstig onthaal vinden als zulks met
de vorige uitgaven het geval is geweest.quot;

Mocht de inhoud van dezen nieuwen druk, die juist is verschenen, ons tot
een nadere bespreking aanleiding geven, dan zal hiervoor in de Mei-afleve-
ring van „De Hoefsmidquot; worden zorggedragen.

Wij wenschen Sehr, en Uitg. geluk met het feit, dat reeds na 4 jaar een
nieuwen druk noodig is gebleken en tevens dat er in de laatste jaren geen
concurreerende boekwerken over hetzelfde vakonderdeel zijn verschenen.

Dit pleit eenerzijds voor de deugdelijkheid van Moubis' werk en anderzijds
voor een zekere solidariteit op dit gebied. Voor één handboek over het hoef-
beslag is in Nederland zeer voldoende afzet, doch voor 2 of meer vermoe-
delijk niet. Door de ontwikkeling van het hoefsmidsvak is een eenigszins
spoedige herziening gewenscht, zoodat de oplage ook niet zeer groot kan
worden genomen. De eigenaar van het handboek doet o.i. verstandig om

-ocr page 55-

steeds zooveel mogelijk duidelijke afbeeldingen toe te voegen, teneinde hier-
door een voortdurend doelmatiger leerboek te verstrekken en de mogelijk-
heid der verschijning van een concurreerende handleiding voor a.s. hoef-
smeden te bemoeilijken.

De 5e druk telde 141 pagina's, de 6e 165.

*

Afl. I. van

De A^olkerensti-yd iii 1914—1915, uitgave Mavors te Velp
(Geld.). Het in 9 hoofdstukken verdeeld overzicht, uit tal van bronnen
bijeengegaard voor de Mavors-lezers, beslaat 116 bladzijden en kost f 0.75.

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

HET MAKEN VAN SPIEËN EN SPIEBANEN EN HET
BEVESTIGEN OP DE AS.

Onze smeden weten het bij ondervinding dat het niet gemakkelijk, ja
een zeer moeilijk werk is om een goede spiebaan met den beitel te hakken.
Wil men daarom gemakkelijker werken, dan begint men met de spiebaan
op de as af te teekenen en centert eenige punten op het hart, waarna men
een kotterboor vervaardigt, zooals onze fig. 1 a dat aangeeft. Men boort
hiermede een serie gaten, of liever gezegd centerpunten (6 fig. 1), er voor
zorgdragende dat men ze niet te dicht op elkander plaatst. Anders ver-
loopen ze in elkaar en krijgt men geen zuiver werk. Heeft men een vol-
doend aantal geboord, d.w.z. kan de spiebaan lang genoeg worden, dan
worden de dammetjes (dat is het ijzer wat nog tusschen de gaten is blijven
staan) met een koudbeitel van eigenaardige constructie (zie c in fig. 1) weg-
gehakt.

Om een kruk of iets dergelijks goed recht op de as te maken, moet de
spiebaan zuiver in het midden bewerkt worden, zooals dit in fig. 2 bij
d
is geteekend. Is de spiebaan eventueel lang, en slecht met de gewone vijl
te bewerken, dan neemt men een vierkante vijl, waarvan de arend omhoog
gezet wordt, ten einde op die wijze gemakkelijk te kunnen werken. Voor

-ocr page 56-

ruw en eenvoudig werk maakt men een enkelen vlakken kant op de as en
verzinkt de spie in het gat. Men verkrijgt op deze wijze een spieverbinding,
welke meestal zeer gemakkelijk los te nemen is, doch ook niet voor accuraat

werk is aan te bevelen (lig. 3 i en j). Zit de schijf of kurk midden op
de as, dan zal men te werk gaan als in fig. 3 is aangegeven. Nadat de

banen op beide gedeelten
zijn aangebracht, wordt de
spie telkens gepast en houdt
men hierbij een plaat
g tus-
schen de in te drijven spie
h en de geharde stalen spie-
drijver
f. Door de spie op
zijn draagpunten telkens met
den vijl of schraper af te
nemen, zal deze ten slotte
geheel dragen en verkrijgt
men een verbinding, welke
als volmaakt beschouwd kan
worden. Ten allen tijde
moeten spie en spiebaan
eenigszins tapsch zijn. M.

ADVERTENTIEN.

Bij den Uitgever G. .1. SLOTHOUWER te Amersfoort is verschenen
de
zesde herziene en vermeerderde druk van

HET HOEFBESLAG,

Handleiding tot eene rationeele uitoefening van het hoefsmidsvak door
J. B. H. MOUBIS, gep. luit.-kolonel, dirigeerend paardenarts,

met 162 houtsneefiguren.

In dezen nieuwen druk is naast het beslag voor de paarden bij de
bereden Korpsen ook opgenomen de voorschriften voor het mobilisatiebeslag
en die voor het hoefbeslag bij het Ned. Indische leger, alsmede het reglement
betreffende opleiding van Onderwijzers in practisch hoefbeslag van Rijkswege.
Het is in zijn nieuwen vorm derhalve voor eiken hoefsmid onmisbaar.

-ocr page 57-

DE INVLOED DER PAARDENKEÜRINGEN OP HET HOEPBESLAG.

Toen een dertigtal jaren geleden de overheid en enkele particulieren zich
zijn gaan toeleggen om door het houden
van premiekeuringen enz., de ver-
betering van den
paardenstapel in de onderscheidene provinciën van Neder-
land
te bevorderen, bleek al spoedig dat de uitoefening van het hoefsmidsvak
in bijna alle streken veel te wenschen overliet. De juryleden vestigden
mondeling en schriftelijk de aandacht daarop, hetgeen van lieverlede tot gevolg
had de oprichting van cursussen in hoefbeslag. De ontwikkeling hiervan in de
laatstverloopen kwart eeuw, is in het vakblad „De Hoefsmidquot; voldoende
uitvoerig uiteengezet, en het is thans onze bedoeling om in herinnering te
brengen dat juist die premie-paardenkeuringen een gunstigen stoot hebben
gegeven tot een meer rationeele beoefening van het hoefsmidsvak.

De gunstige invloed der paardenkeuringen is betrekkelijk van voortdurenden
aard, terwijl menig hoefsmid tegen den tijd, dat de premiekeuringen in zijn
streek worden gehouden, dikwijls een aardigen extra duit kan boeken. Het
zijn echter niet alleen gunstige invloeden, die de premiekeuringen op den
toestand der hoeven uitoefenen. Het komt n.1. wel voor, dat er te zware
ijzers worden ondergelegd, — dat er meer aan de hoeven wordt geraspt
dan voor hun welzijn nuttig is, en dat paarden op te jeugdigen leeftijd van
ijzers worden voorzien. Het laatste euvel ziet men het meest bij die eigenaars,
welke zich het meest inspannen om hun jonge dieren het mooist getoiletteerd
en betrekkelijk vet voor de jury te brengen. Deze jonge dieren, meestal
anderhalfjarigen, worden dan [reeds in Mei of Juni van voorijzers, ja ook
zelfs van achterijzers voorzien. Het gelukt dikwijls door het aanbrengen van
yzers de jonge dieren bij de monstering aan de hand een hoogeren draf te
doen vertoonen. Dit geeft op zijn beurt wel eens aanleiding tot het verwer-
ven van een hoogere premie dan anders wellicht het geval zou zijn geweest,
doch het beslag heeft in den regel geen nuttigen invloed gehad op den toe-
komstigen toestand der hoeven.

Ieder, die in zijne omgeving de aandacht schenkt aan deze omstandigheden,
kan weten, dat bij die andèrhalfjarige paarden gewoonlijk de ijzers onderweg
worden genomen, zoodra de premiekeuringen achter den rug zijn. De kleine
hoeven hebben een deel van hun weerstandsvermogen ingeboet, doordat de
nagels kleine kanalen door den hoornwand hebben gemaakt en de rasp of
vijl een deel van het glazuur hebben verwijderd. Zoowel het een als het ander
heeft het nadeel dat de hoefhoorn zich minder goed verzetten kan tegen het
indringen van te veel vocht en anderzijds tegen het te sterk indrogen. Men
ziet dan ook dat, wanneer de jonge paarden in de weide afwisselend vochtig
en droog weer treffen, reeds vrij spoedig een brokkelig worden van den
hoef zichtbaar wordt, die kreupelheid en een minder goeden stand ten ge-
volge kunnen hebben. In het algemeen gesproken komt het beslaan van
anderhalfjarige paarden ons niet gewenscht voor.

-ocr page 58-

VEREENIGING „HET FEIESCH PAARDENSTAMBOEKquot;.

Het Bestuur brengt ter kennis van de eigenaars van paarden, dat onderstaande
personen, 't zij aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, 't zij bi) een der Detache-
menten Veld-Artillerie als hoefsmid zijn opgeleid of met goed gevolg een cursus
in hoefbeslag hebben gevolgd en dat zij alzoo nagenoemde personen voor het hoet-
beslag aanbeveelt:

Akkervvoude,

Akkrum, .nbsp;.

Anjum, .nbsp;.

Bakhuizen,nbsp;.
n

Bakkeveen,nbsp;.

Balk, . .nbsp;.

Bolsward,
Boornbergum,
Britsum, . .
Buitenpost, .
Burum, . .

Dongjum, .
Donkerbroek,
Drachten, . ,

„nbsp;. . Th. Riemersma.

Drachtster-Comp.J. H. Keuning.
Driesum, . .fM. B. Westerhuis.
Drogeham, . . C. A. Groenveld.
Eestrum, . . . J. S. Koster.

Elsloo,
Engwierum,

Franeker,
Gauw, . .
Garijp, .
Giekerk, .
Gorredijk,

H. Santing.
. W. Gordel.
. Jobs. Gordel.
. P. Goopmans Jr.
.-j-H. B. Steunebrink.
. K. Kuipers.
. J. K. Olijnsma.

_______. . H. W. Jongbloed.

Hantumhuizen, . D. Geertsma.
Harbngen, . . O. H. Baarda.
Heeg, . . . . C. L. Nauta.
Heerenveen, .fJ. W. de Jong.

„nbsp;.fO. H. Wagenaar.

A. Riemersma.
O. H. Harmsma.
M. Broekens.
, C. R. Mous.

D. Nota.
, J. P. Jansma.
. J. Larooy.
. S. de Blauw.
. J. Bijlsma.
. Sj. W. Pelsma.
. D. van Wieren.
. H. Gaastra.
. F. S. Posthuma.
. M. H. Smedes.
. W. P.
V. d. Woude.

(bij Wed. Boomstra).
. Jan Wiersma.
. W. K.
V. d. Velde.
.-j-J. S. Geertsma.

Hemrik, . . .jS. L. Hoekstra.
Herbaijum, . . P. Luinstra.
Hol werd, . . . D. M. Geertsma.
Jdskenhuizen, . R. v. d. Scheer.
St. Jacobi Par. Tj. Dijkstra.

Jellum,
Joure,

77

Kimswerd,
Kollum, .
Kortezwaag,

. S! W. Dijkstra.
. Jan Roek.
•j-O. Wassenaar.
. E.
V. d. Meulen.
. F. F. de Vries.
. W. R. Adema.
. L. G. Heringa.
. J. Koelma.

. S. van Asperen.
. K. Westhof.
. J. Houwman.
.-{-H. Jansma(Nieuwestad).
.-■J. Tinga (Torenstraat).
. K.Wilma (bij Hartelust),
.fj. Witteveen.
. R. M.
V. d. Velde.
. J. M. Panders.
.j-B. L. Lutgendorff.
. H. Hogeboom.
.fC. S. Lutgendorff.
.fP. F. de Vries.
. K. F. Vellema.
. S. J. Menage.
. A. J. Hiddema.
. J. Smedes.
.-j-S. J. Brantsma.
. H. P. Geertsma.
St. Nicolaasga,. J. G. van Zandbergen.
B. J. Heins.
J. J. Herders.
P. Otter.

J. A. Groenewoud.

F.nbsp;P. Geertsma.
J. Postma.

G.nbsp;Th. Brouwer.
. . - G. J. Berghaeuser.

„ (Molenend).jA. B. Westerhuis.
Oldeberkoop, . L. H. Nijk.
„nbsp;. F. de Vos.

„nbsp;. R. M. ten Wolde.

Oldeboorn, . . G. N. Waringa.
Oosterend, . . S. K. Elzinga.
Oosterlittens, . D. D. Minkema.
Oostrum, . . F. Fokkinga.
Oudebildtzijl, . G. T. Tuinstra.
Oudega(H.O.N.) A. Nolles.
Oudega (Sm.), . H. P. Smedes.

Oudega (W.)
Oudeschoot .
j)

Pingjum . .

Poppingawier,

Rauwerd,

77

Ried . . .
Rinsumageest,
Roordahuizum,
Rotsterhaule,

H. P. V. d. Berg.
J. S. de Jong.

G.nbsp;de Jong.
R. Huisman.
E. Regeling.
W. B. Bergsma.
D. N. de Vries.
P. F. de Vries.
A. Geertsma.

L. T. de Jong.

H.nbsp;W. ten Hoeve.

Koudum,
Kubaard,
Langez waag,
Leeuwarden,

Lemmer,
Lippenhuizen,
Makkinga, .
Makkum,

n

Menaldum, .
Metslawier, .
Midlum, • .
Minnertsga, .
Munnekezijl,
Nes (W. D.),

17

Nieuwehorne,
Noordwolde,.

O. Nijkerk, .

Nijland, . .
Oenkerk,

-ocr page 59-

Tervvispel, .
Tjalleberd, .
Tjerkwerd, .
Tzum, . .
Tzummarum,

Ureterp, . .
Veen wouden,
Warns,

n

Wieuwerd, .

Witmarsum,

Wolvega,

Wommels,
Workum,
Woudsend,
Wijtgaard,

De met f gemerkte personen hebben hunne opleiding genoten aan de Hoef-
smidschool te Amersfoort of bij een der detachementen Veld-artillerie.

Leeuwarden, April 1915.nbsp;u i n

Het Bestuur der Vereeniging „Het Friesch Paarden Stamboek ,
(w.g.) J. L. B 1 a n k s m a.
Voorzitter.

H. van Baerdt van Sminia, Secretaris.
(u. „Friesch WeekbV')nbsp;'_

HOEFBESLAG-EXAMENS IN LIMBURG.

Vanwege het bestuur van den Limburgschen Landbouwbond werden ge-
durende 1913—'15 cursussen in hoefbeslag gehouden te
Schimmert en Baexem,
resp. onder de leiding van H.H. veeartsen E. Duijsens te Heerlen en P. H.
van Kempen te Echt. Het practische gedeelte stond resp. onder de
leiding van de H.H. G. V o g
e 1 s te Buggenum en P. B o n g a e r t s te
Maasniel, beiden onderwijzers in practisch hoefbeslag.

Aan het eind-examen, afgenomen door de H.H. J. B. H. Moubis te
Velp (G.) en S. van Angeren, onderwijzer in practisch hoefbeslag aan
's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, werd op 4 Mei j.1. deelgenomen door 8
candidaten te Schimmert, in de smederij van den hoefsmid Lemmens, en op
5 en 6 Mei d. a. v. door 22 candidaten te Maasniel, waar de gelegenheid
daartoe beter geschikt was dan te Baexem, en wel in de werkplaats van
voorgenoemden heer Bongaerts. Onder laatstgenoemd getal van candidaten,
bevond zich één, die door omstandigheden verhinderd was op het examen te

Schimmert aanwezig te zijn.

Te Schimmert slaagden: P. Kupers te Beegden, W. Capellen te Brunssum,
S. Jacobs te Doenrade, J. Bruis te Amstenrade, J. Feron te Ulestraten en
P. J. H. Sanders te Holtum. Aan 2 moest het diploma worden geweigerd,
daar zij niet hadden voldaan aan de gestelde eischen.

Te Maasniel was de uitslag gunstig voor de volgende candidaten: A.
Breukers te Ospel (Nederweert), W. Greijthuizen te Weert, H. Geelen te
Weert, P. Derckx te Swartbroek (Weert), F. Engelen te Roermond, P. Geraedts
te Keipen (Grathem), P. Kuipers te Meijel, J. Kuipers te EU (Hunsel), C.
Eggelen te Stramproij, J. Hohen walt te Roggel, H. van Embden te Kesse-

. Gerben de Vos.
. IJ. S. Faber.
. F. Schukken.
. S. J. Smit.
.jM. Keuning.
. M. F. de Vries.
. J. B. de Boer.
. B. K. van Weemen.
. H. Mous.
. J. T. Boersma.
. G. Landstra.

J . Broekstra.
.-•P. G.
V. d. Hoeff.
.fjan
V. d. Hoeff.
. D. van Wieren Jr.
. H. P. Nauta.
. R. Posthumus.
W. Bottema.

Rottevalle, . . J. A. Bijlsma.
Rijperkerk, . . Faber.
Rijs, . . . . H. J. Feenstra.
Scherpenzeel, . E. J. Stroop.
Schraard, . . . K. P. van Tuinen.
Sexbierum, . . P. J. Leijen.

. .fj. G. Faber.
Sloten, . . . J. A. Boomsma (bij de
Wed. Wijtsma).
„ . . . J. Zuiderhof.
„ . . . I. A. Zuiderhof.
Sneek, . . . G. Rijpkema (Lemsterw).
Spannum, . . P. P. Piekema.
Steggerda, . . B. Trompetter.
Stiens, . . . A. P. v. Dijk.

„ . . . S. Jellesma.
Surhuisterveen,. T. P. Smedes.

J. W. Wouda.

-ocr page 60-

leijk (Kessel), J. de Bruijn te Sittard (van den cursus te Schimmert, met
lof), L. Loven te Horn, Th. Snijders te Beegden (met lof), H. Ronckers te
Baexem, L. Mofers te Maasniel, G. Kiggen te Haelen, M. Kiggen te Leveroij,
A. Greijn te Neeritter en W. Schoenmakers te Weert.

Ook hier moest aan 2 candidaten het diploma worden geweigerd, daar zij
niet voldoende onderlegd bleken te zijn.

Beide examens werden bijgewoond door de Besturen der resp. kringen,
en door den algemeenen Secretaris, terwijl te Maasniel mede aanwezig was de
Voorzitter van den Landbouwbond.

Onder de belangstellenden behoorden de heer Houba te Maastricht en de
heer Bloemen te Roermond.nbsp;M.

LITTLE RUBY.

De afbeelding van dezen hackney-poney-hengst toont duidelijk de enorm
hooge gangen, maar ook de goede kwaliteit der hoeven. Tevens is goed
zichtbaar dat den hengst, ter bevordering der hooge actie, zware ijzers zijn
ondergelegd. — De eigenaar van dit extra paard is de heer H. A. van
Nievelt te Wassenaar, die er, zoowel in ons land als in Engeland, prijzen
mede heeft verworven op concoursen hippique en tentoonstellingen.

-ocr page 61-

quot;korte mededeelingen.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de vorige opgave
zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe bijgekomen, zoodat thans aan de
inrichting verblijven de leerlingen: A. Luinge van Peize, J. Heres van
Eekwerderdraai, T. Munting van Usquert, P. Munting van Roodeschool en
G. Mulder van Drieborg. — Aan Luinge en Heres zal heden 15 Mei waar-
schijnlijk een getuigschrift worden verstrekt, waarmede dan voor hen de
cursus is afgeloopen.

—nbsp;Ambachtschool te Harlingen. Voor den cursus in hoefbeslag aan
deze school zijn de leerlingen opgeroepen zich vóór 5 Mei aan te geven.
Hoeveel hieraan gevolg hebben gegeven is ons nog onbekend. — Onder de
eischen van toelating komt voor dat zij den leeftijd van 20 jaar moeten
hebben bereikt, voldoende bedrevenheid bezitten in het smidsvak en zoo
mogelijk eenige bedrevenheid in het hoefsmidsvak.

Het onderwijs wordt gegeven door een Eijks-veearts en een van Rijkswege
gediplomeerd onderwijzer in practisch hoefbeslag. Het leergeld bedraagt
f 15, waarvan minvermogenden gedeeltelijk kunnen worden vrijgesteld.

—nbsp;Hoefbeslag-cnrsns te Deventer. Zooals in de vorige aflevering van
dit Maandblad werd gemeld, vond het eind-examen van dezen door de G.
O. M. van Landbouw, afd. Deventer en O., gehouden cursus plaats op

Zaterdag 17 April j 1.

In 1913 aangevangen als „dubbele cursusquot;, wegens het groot getal deel-
nemers, waarvan in Blei 1914
zich 1.9 aan het overgangsexamen onderwierpen,
waren 'daarvan
13 deelnemers overgebleven, die thans allen mededongen
voor het diploma.

De uitslag was gunstig voor 10 candidaten, terwijl aan 2 het diploma
moest worden geweigerd, omdat zij niet hadden voldaan aan de gestelde
eischen, en van
1, zijnde in militairen dienst, wegens onvoldoende practische
ontwikkeling, het examen werd „uitgesteldquot; om, na demobilisatie, met anderen
in dezelfde omstandigheden verkeerende, aan een betere oefening te worden
onderworpen.

De namen der geslaagde candidaten zijn, naar volgorde van het afgenomen
examen door de vaste Commissie voor hoefbeslag der Maatschappij:

K. Veldhuis te Holten, H. J. Franken te Heeten (Raalte), G. J.
Jansen te Apeldoorn, J. A. Vegterlo te
Heeten (Raalte), G. J. Boerhof
te Okkenbroek, G. J. Berends te Wilp, C. M. Kraan te Loenen, H.
Kemna te Teuge, C. van Oorspronk te Loenen, A. J. Brummelkamp
te Deventer.

De leiding van dezen cursus was door de afdeeling Deventer en O. opge-
dragen aan den heer J. Vlaskamp, veearts te Deventer, en den heer S. van
Angeren, onderwijzer in practisch hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht.

-ocr page 62-

— Aanbeveling van hoefsmeden. Zooals uit een mededeeling in deze
aflevering blijkt, houdt het Bestuur van het Friesch P. S. vast aan de ge-
woonte om jaarlijks een lijst van hoefsmeden te publiceeren, die krachtens
bewijzen van getoonde bekwaamheid daarop recht doen gelden.

Het is een gelukkig verschijnsel dat Priesland's Paardenstamboek het be-
lang blijft inzien dat zoowel fokkers als houders van paarden hebben bij
een degelijke uitoefening van het hoefsmidsvak. Er wordt niet alleen gelet
op de bevordering eener goede opleiding van aanstaande hoefsmeden, maar
ook om zoodanig opgeleide personen op te wekken hun kennis van het hoef-
smidsvak bij te houden.

In de lijst van aanbeveling worden afzonderlijk aangestipt zij die hun op-
leiding hebben genoten aan de militaire hoefsmidschool of bij een der deta-
chementen veld-artillerie. Dit is betrekkelijk billijk en nuttig, aangezien deze
opleiding van grooteren omvang is dan die aan een cursus in hoefbeslag.
Alleen komt het ons voor dat zij, die met goed gevolg het examen hebben
gedaan als „onderwijzer in practisch hoefbeslagquot; of hun opleiding ontvingen
aan de „Inrichting voor hoefbeslag te Groningenquot;, met de eerstgenoemden
op een lijn mogen worden gesteld.

—nbsp;Beslag voor dravers. Het aantal snelgaande paarden was in ons land
al vrij groot geworden, maar is vanaf 1911 sterk verminderd. Het verbod
der weddenschappen, zelfs van den totalisator bij de wedrennen, maakte
het houden van rennen en draverijen finantiëel onmogelijk en dit had een
vertrek van vele ren- en draverpaarden naar het buitenland tot gevolg.
Onder de velen, die dit met leedwezen gadesloegen, behoorden natuurlijk
ook de hoefsmeden.

Sedert 1911 zijn jaarlijks nog enkele lange baan draverijen gehouden, maar
de meeste banen zijn gesloten. Daarentegen wijzen de korte baan draverijen
op eenigen bloei en hoewel alle in het najaar van 1914 uitgeschrevene,
wegens den oorlog in het buitenland en de mobilisatie in ons land, niet
zijn doorgegaan, zoo wordt daarmede thans toch hier en daar weer een
begin gemaakt. — In de eerstvolgende weken worden draverijen gehouden
te Veendam en Alkmaar op 24 Mei, te Heerenveen op 27 Mei, te Groningen
op 30 Mei, te Dronrijp op 7 Juni en te 's-Gravenhage (Houtrust) op 13 Juni,
Reeds is een draverij gehouden te Alkmaar op 12 dezer, waaraan 19
paarden deelnamen.

De heropening van de draversport levert ook voor sommige hoefsmeden
eenig voordeel. Bij geen enkel paard toch wordt het hoefbeslag zoo nauw-
keurig bewerkt en aangebracht als bij paarden voor de baan en het behoeft
nauwelijks gezegd dat zulk werk zich goed laat betalen.

—nbsp;Militaire hoefsmeden. Bij de beschouwingen in de Tweede Kamer
der Staten-Generaal over de oorlogsleening, heeft de heer F. L i e f t i n c k,
afgevaardigde voor het district Zutphen, j.l. Dinsdag een paar principiëele
opmerkingen gemaakt, en — volgens de „Nquot;. R. Cour.quot; — het volgende
aangaande de hoefsmeden gezegd:

-ocr page 63-

„Met de hoefsmeden wordt veel te veel „gehannesdquot; (passez-moi Ie mot,
„zegt spreker).
Zij worden heen en weer geschopt. Het schijnt, dat er aan
„het departement een soort voetbalclub werkzaam is. Gebleken is, dat zelfs
„hoofdofficieren niet weten, wat een hoefsmid eigenlijk moet weten. Materiaal
„van zeer veel millioenen is aan hun zorgen toevertrouwd. In negen maanden
„tijd heeft men hen driemaal op andere wijze laten werken. Zij hebben zelf
„materiaal moeten koopen, duurder dan de vergoeding, welke zij kregen.
„Wie is toch aan het departement de slechte hoefsmid, die steeds het goede
„paard kreupel maakt ?

„Men zorge toch, dat de hoefsmeden goed worden behandeld. Van hen
„hangt het af, of een paard drie jaar langer of korter mee kan.

De Minister van Oorlog antwoordde hierop volgens N. B. Ct.:

„Wat de hoefsmeden aangaat, de minister neemt het den nestor der
„I^amer niet kwalijk, dat deze hem een weinig in het zonnetje zette, maar
„de regeling is waarlijk niet zoo gemakkelijk. Beproefd is ook de betaling
,.per ijzer, doch dat beviel ook niet; toen is men teruggekeerd tot het oude
„stelsel. Steeds evenwel heeft voorgezeten de bedoeling om behoorlijk te

)j

.betalen.

PERSOVERZICHT.

De Mei-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat:

l». Een artikel over gebreken bij het besnijden van een hoef door
O. Fleming, Mr. hoefsmid te Dresden.

Sehr, begint met te zeggen dat velen van hen, die het hoefbeslag uit-
oefenen, niet handelen volgens het spreekwoord: „Bezint eer ge begintquot;.

Er wordt in de eerste plaats op gewezen dat de hoefas, de bekende uit-
zonderingen daargelaten, ongebroken moet zijn, — dat dikwijls de hoefsmid
niet weet of er veel dan wel weinig van den wand moet worden afgenomen
en dat de witte lijn een goed hulpmiddel vormt om te controleeren hoeveel
er moet worden weggenomen.

Sehr, weidt nog al uitvoerig uit omtrent de fouten, die bij het besnijden
kunnen worden begaan, doch die wij bij onze lezers vrijwel bekend achten.
Alleen het volgende zij er nog uit overgenomen:

Hoe goed het is, dat men bij het besnijden van den hoef acht geeft op
het behoud van een krachtige hoornzooi, heb ik in het oorlogsveld herhaal-
delijk opgemerkt. Wegens de dikwijls zeer slechte wegen gingen veel
hoefijzers verloren. Menigmaal bleek het niet mogelijk te zijn om de hoeven
direct weer te beslaan; de paarden moesten soms 3 tot 4 dagen of nog
langer zonder ijzers loopen. Als de zool krachtig was gehouden bleek zulks
goed te gaan, terwijl er weinig kreupelen voorkwamen.

Bij blootvoets-loopende paarden moet de zool dan in het geheel niet
worden besneden, doch alleen de rand bij de draagvlakte wordt bijgewerkt.
Hierop wensch ik de aandacht te vestigen, daar het meermalen voorkomt.

-ocr page 64-

b.v. bij oververmoeide oorlogspaarden of kreupelheden, dat de ijzers onder-
weg worden genomen en een tijdlang onderweg gelaten.

Handgereedschappen zijn er bij het besnijden niet veel noodig.

Indien de paarden geregeld alle 4, 5 of 6 weken in de smederij komen,
heeft men weinig anders noodig dan een scherpe renet en een goede rasp,
als deze beide op de juiste wijze worden aangewend. Hoeveel onnoodige
moeite getroost iemand zich niet wanneer hij begint om den wand met de
renet te bewerken, en hoeveel gemakkelijker gaat het niet, wanneer men
vooraf den onderrand van den hoef beraspt.

2quot;. Persoverzicht.

3®. Personalia.

4quot;. Korte mededeelingen, waarvan wij een drietal willen aanstippen;

a.nbsp;Er is in Duitschland patent genomen op een nieuw model hoefijzer
met gummi-inlegsel, dat aan het einde der takken kan worden bevestigd,
waarop wel nader zal worden teruggekomen wanneer het werkelijk een goed
practisch middel blijkt te zijn;

b.nbsp;Op het westelijk oorlogsterrein zouden ongeveer 150000 automobielen
in gebruik zijn, bij de Pranschen 70000, bij de Duitschers 60000 en bij de
Engelschen 20000.

f:. De groote verliezen, welke tijdens den oorlog aan dieren worden
geleden, zijn ten opzichte van den tegenwoordigen oorlog nauwelijks te be-
groeten. De „Animal Worldquot; zegt dat in het laatste jaar van den Ameri-
kaanschen burgeroorlog het eene leger meer dan 200000 paarden telde,
waarvan dagelijks ongeveer 600 werden verloren. Het totale verlies bedroeg
20000. Gedurende den Transvaal-oorlog verloor Engeland in één jaar meer
dan 150000 paarden en muilezels (dit zal wel „muildierenquot; moeten zijn. A.
W. H.). Veel paarden worden verloren door granaten en geen enkel dier is
zoo gevoelig voor infectie als het paard. Door het weer, door slechte en
onregelmatige voeding ontstaan ook veel dierenziekten, die in den oorlog
betrekkelijk vaak slecht verloopen. De schatting, dat dagelijks 5000 paarden
voor oorlogsdiensten ongeschikt worden gemaakt in den tegenwoordigen
wereldoorlog, is misschien niet ver van de waarheid. In verhouding van ver-
liezen van paarden en muilezels, resp. muildieren, zijn die van honden en
postduiven betrekkelijk gering.

5quot;. Vraag: Is het beter om het nagelgat in het hoefijzer zoo te maken
dat de aangesloten nagel in verschillende richting kan worden aangezet of
verdient het de voorkeur dat een zoodanige nagel met den kop vastzit?

Antwoord: Het laatste is het beste maar het gat moet natuurlijk de juiste
richting hebben. Hieraan ontbreekt nog al eens wat. Wanneer men b.v. bij
het smeden van een hoefijzer alle nagelgaten recht en in dezelfde richting
doorslaat, dan komt dit niet overeen met de richting van den hoefwand.
Het gevolg is dat, vooral bij zeer schuinen toonwand, de voorste nagels
niet voldoende hoog op den wand uitkomen. Bij wijde hoeven met hun
schuinen wand kan zulks voor alle nagels het geval zijn. Hierbij redden
zich vele personen door het nagelgat wijd te maken, zoodat de nagel schuin
naar binnen gericht kan worden. Dit schijnbare voordeel levert het bezwaar
op dat zulke ijzers spoedig los gaan zitten en verloren geraken. Men ziet

-ocr page 65-

zulks nog al veel bij fabrieksijzers. Vermoedelijk staat dit ook in verband
met de klacht dat in het leger zooveel ijzers worden verloren. De slechte,
dikwijls als grondeloos aaugeduide, wegen worden in dezen winter echter
in de eerste plaats als oorzaak van het verliezen aangeduid. Natuurlijk werkt
het vele loopen van de paarden op zachten bodem niet bepaald gunstig op
de vaste ligging van het ijzer, doch m. i. ligt de hoofdschuld van het
verloren gaan der ijzers in den regel in een gebrekkige nageling. Daarbij
komt dat de fout van te wijde nagelgaten door den hoefsmid niet meer kan
worden verholpen. Zij worden zelfs, bij overigens goedsoortige, machinale
ijzers aangetroffen.

Men geve alzoo aan het nagelgat den vorm van een trechter, waarbij een
ingestoken hoefnagel goed tegen de wanden aansluit en de nagelkop het
gat goed afsluit. De voorste gaten behooren schuin naar binnen te loopen,
de middelste een weinig schuin en de achterste recht. Bij stompe hoeven
met steile wanden en ook bij spitse hoeven moeten natuurlijk afwijkende
richtingen worden aangebracht.

Wil men het nagelgat een juisten vorm geven, dan heeft men zorg te
dragen voor daartoe goed bruikbaar gereedschap. Dit betreft in de eerste
plaats den stamper ; men heeft natuurlijk ook rekening te houden met de
soort hoefnagels, die men gebruikt. Nevens de stamper is de doorslag van
groote beteekenis).

De nageling der hoefijzers is van veel grooter beteekenis dan vele smeden
wel meenen. Ieder, die prijs stelt op het goed vastliggen der ijzers, heeft
voor een nauwkeurige afwerking der nagelgaten zorg te dragen. Ieder, die
veel klachten krijgt over het verliezen van hoefijzers, moet de nagelgaten
van deze verloren ijzers goed controleeren en nagaan of deze niet voor ver-
betering vatbaar zijn.

Oostenryk-Hoiigarye.

Op de ijzermarkt heerschte gedurende heel de maand Maart een levendige
stemming, en ook nu nog is de vraag, vooral naar rond-, staaf- en zwaar
plaatijzer zeer bevredigend; niet alleen voor militaire doeleinden, maar ook
voor den handel, die over geen voorraden van eenige beteekenis meer be-
schikt. Door den stilstand in het bouwvak is de vraag naar T- en dubbele
T-ijzers zeer gering, terwijl ook de bestellingen van spoorstaven van de
zijde der spoorwegmaatschappijen veel te wenschen laten. Het IJzerkartel
overweegt, in overeenstemming met Duitschland, de prijzen voor rond- en
staafijzer en zwaar plaatijzer te verhoogen. (u.
N. B. C. v. lo\4 '15)

— Praktische koelkast voor levensmiddelen. Het koelhouden der spijzen en
dranken in den zomer is voor hen, die niet over een diepen kelder beschik-
ken — en hoevelen doen dat wèl bij de tegenwoordige woningen? — een
lastig vraagstuk. Slechts de winkels in voedings- en genotmiddelen kunnen
zich, door het intensieve gebruik, de weelde van een ijskast veroorloven.
Voor de huisvrouw echter zijn, zij het ook niet de kosten van aanschaffing,
dan toch die voor het gebruik, gewoonlijk te hoog. Een practische nieuwig-
heid is een koelkast, die niet door ijs, doch door leidingwater wordt gekoeld.

-ocr page 66-

De kast bevat een gegalvaniseerd ijzeren slang van rechthoekigen vorm met
herhaaldelijk naast elkaar verloopende windingen, die beproefd is op een
druk van 20 atmosferen. De inwendige bekleeding bestaat uit een binnen-
kast van verzinkt blik, die gemakkelijk gereinigd kan worden. De buitenste
omhulling is van hout en bezit een goed sluitende deur.

De slangbuis wordt door koud leidingwater doorstroomd, dat vervolgens
in de huishouding kan worden gebruikt, daar de spiraal zoodanig op de zuig-
buis der waterleiding is aangesloten, dat al het water, dat in den loop van den
dag wordt verbruikt, er door moet stroomen. De bedrijfskosten zijn dus ge-
lijk nul en verder bestaat het b^zondere voordeel, dat de kast niet slechts
's zomers, doch ook 's winters op de gelijkmatige temperatuur van het leiding-
water wordt gehouden, en daardoor in het warme jaargetijde bederf, in het
koude bevriezing der spijzen wordt voorkomen. Zeer gemakkelijk is het, bij
het bouwen van een huis, de kast onmiddellijk in den wand aan te brengen.

(u. „Haagsche Posf.)

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

VOOR DE PRAKTIJK.

Het oliën der veeren.

De mechanische werking eener wagenveer schijnt zoo eenvoudig, doch wordt
meestal verkeerd beoordeeld. De elasticiteit der veer berust op de gemakke-
lijkheid, waarmede de bladen over elkander glijden, naar gelang van hunnen
druk of ontspanning. Hoe moeilijker deze
wrijving wordt tusschen de bladen,
des te meer zal zij gaan werken als een compacte massa. Met de verminde-
ring dier wrijving groeit echter ook de veerende werking. Bij alle voertuigen,
met veeren uitgerust, kan men stootend en schokkend rijden; bij nadere
beschouwing echter, vooral wat betreft de wrijving der veerbladen onderling,
zal zich dit direct verbeteren, hetgeen vooral is gebleken bij automobielen,
waarbij zich het zachte rijden, niettegenstaande het gaan op luchtbanden,
aanmerkelijk verminderde, doch zich na het smeren der veeren direct her-
stelde. In den regel verkeert de stalhouder enz. in de meening dat de veeren
dan alleen gesmeerd moeten worden, wanneer deze piepen of krassen. Bij
nauwkeurig onderzoek echter blijkt het dat regelmatig gesmeerde veeren
uitstekend aan hun doel beantwoorden.

Kwaliteitsbepaling van staal en ijzer.

Nadat men de te onderzoeken voorwerpen goed gereinigd heeft, legt men
deze in een met zwavelzuur verzadigde oplossing van kalium-bichromaat en
neemt ze na eenige minuten weder hieruit. Werktuigstaai, met een hoog
koolstofgehalte, wordt steeds zwart.

Bij meerdere stukken, welke men gelijktijdig aan deze proef onderwerpt,
zal de donkerste de beste kwaliteit aanwijzen. In bovengenoemde oplossing
wordt gietijzer en machinestaai grijs, terwijl walsijzer steeds wit blijft.

Bronslak voor ijzer.

Kunstsmeewerk en dergelijke zaken, welke noch zwart noch gepolijst
worden, beantwoorden het beste aan hun bestemming, wanneer men ze met

-ocr page 67-

bronslak bestrijkt. Daar bij dergelijke werkstukken de verf dikwijls in ver-
schillende kleuren geëischt wordt, kan men een gereed gekocht mengsel
zelden met voordeel gebruiken. Het zelfbereiden van bronslak is eenvoudig
en zonder gevaar van mislukking.

In een halve liter methyl-alcohol wordt 112 gram schellak opgelost, waar-
bij men 15 gram benzol voegt. De flesch wordt op een warme plaats be-
waard en haar inhoud dikwijls omgeschud. Nadat nu de schellak geheel is
opgelost, plaatst men deze flesch 2 of 3 dagen op een koele plaats en
wanneer alle vaste deelen gezakt zijn, giet men de heldere vloeistof in een
andere flesch over, welke goed door een kurk wordt afgesloten. Deze lak
kan voor elk fijn werk benut worden. De in de eerste flesch overgebleven
deelen verdunt men met zooveel alcohol, dat het zich met de kwast laat
bewerken. Vóór het gebruik filtreert men die oplossing door een fijne doek
en gebruikt haar als grondverf, want in den regel zal tweemaal schilderen
voor het ijzer noodzakelijk zijn. Om de kleurschakeering of de eigenlijke
verf te maken, mengt men de gefiltreerde oplossing met zooveel groen brons-
poeder als noodzakelijk is. Daar het echter dikwijls vereischt wordt voor
enkele deelen een andere kleur op te brengen, mengt men voor donkere
tinten wat lampezwart, voor lichtere wat rood of geel bij.

Het te schilderen ijzer moet natuurlijk zuiver gereinigd en vetvrij zijn.
De verf zal ook meestal, niettegenstaande de grondverf, de eerste maal niet
voldoende dekken en moet een- of tweemaal herhaald worden. Moeten eenige
verheven plaatsen verguld worden, dan moeten deze met een drogende vernis
bestreken en het goudbrons na eenige uren (niet direct) opgelegd worden.
Voorwerpen van meerdere waarde kunnen na deze bewerking nogmaals met
lak bedekt worden.nbsp;'

ADVERTENTIËN.

Bij den Uitgever G. J. SLOTHOUWER te Amersfoort is verschenen
de
zesde herziene en vermeerderde druk van

HET HOEFBESLAG,

Handleiding tot eene rationeele uitoefening van het hoefsmidsvak door
J. B. H. MOUBIS, gep. luit.-kolonel, dirigeerend paardenarts,

met 162 houtsneefiguren.

In dezen nieuwen druk is naast het beslag voor de paarden bij de
bereden Korpsen ook opgenomen de voorschriften voor het mobilisatiebeslag
en die voor het hoefbeslag bij het Ned. Indische leger, alsmede het reglement
betreffende opleiding van Onderwijzers in practisch hoefbeslag van Rijkswege.
Het is in zijn nieuwen vorm derhalve voor eiken hoefsmid onmisbaar.

-ocr page 68-

Kunsthoorn,

voor Hoefbeslag,

verkrij gbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van

K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,

te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.

Kleine Advertenties,

In zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in „DeHoef-
smidquot; opgenomen.

N. V. Neder!» Hoefijzerfabrielc
„HIPPOSquot; ■ DORDRECHT.

«liEimillKT riTSLUITEM)

MACHINALE HOEFIJZERS

MERK: „HIPPOSquot;.

Het MOOISTE en het NUTTIGSTE boekwerk voor een hoef-
smid is een gebonden exemplaar van ,,T) e H o e f s m i dquot;,
omvattende de jaargangen 1896, 1897 en 1898, waarin o. m.
voorkomt een volledige behandeling van:

„DE HOEF EN HET HOEFBESLAGquot;,

door Dr. W. C. SCHIMMEL.

Prijs fr. p. p. fS.—

Verkrijgbaar bij de Administratie van „De Hoefsmidquot; te
's-Gravenliage of door tusschenkomst van eiken Boekhandel.

-ocr page 69-

HOEFIJZERS VAN DE OORLOGSTERREINEN,
door Prof. Dr. M.
Lungwitz.

In den tijd dat de volkeren elkaar in bijna alle deelen der wereld
bevechten en de vijandschap op vele plaatsen tot geweldige slagen heeft
geleid, kan de vraag van beteekenis worden geacht, hoe het met het mili-
taire beslag in de onderscheidene, tegenover elkaar staande legers gesteld
is. Niettegenstaande de electrische trekkracht belangrijk is vermeerderd,
blijven de paarden en andere dieren, die
van beslag moeten worden voorzien,
altijd nog van veel gewicht. Het zou een verdienstelijke arbeid zijn een
vergelijkend overzicht samen te stellen van die verschillende militaire besla-
gen; dit is echter niet gemakkelijk, want tot nu toe heeft vermoedelijk
niemand al deze beslagen door eigen aanschouwing leeren kennen en aan
betrouwbare beschrijvingen zal het gedeeltelijk ontbreken. Mocht men van
meening zijn, dat voldoende stof ten opzichte van de Europeesche legers
ware te vinden in de ijzers van gesneuvelde of buitgemaakte dieren, dan
zou in de practijk ongetwijfeld blijken dat die meening op een verkeerden
grondslag rustte. In oorlogstijden stelt men zich ook bij hoefijzers dikwijls
tevreden met materiaal dat belangrijk afwijkt van de bestaande voorschrif-
ten.

Een vergelijking met het beslag der burgerpaarden kan bovenstaande
opmerking verduidelijken. (Dit is ten deele waar doch bij het Legerbestuur
bestaat altijd meer centrale leiding en derhalve meer eenheid van voorschrif-
ten dan bij de burgerhoefsmeden. A. W. H.) In geval men het hoefbeslag in
het groote Rijk (hiermee zal wel Duitschland zijn bedoeld! H.) wilde beoor-
deelen naar datgene wat men in een of ander streek voor hoefijzers aantreft,
zoo zou men spoedig zijn vergissing te dien opzichte bemerken. Wel is dit
in het eene Rijk sterker dan in het andere. In Frankrijk b.v. bestaat er
meer eenvormigheid in de uitvoering van het hoefbeslag dan in Duitschland.

Aangezien wij in de gelegenheid zijn hoefijzers van verschillende oorlogs-
terreinen te leeren kennen, zoo willen wij hierover enkele mededeelingen doen.
Het betreft wel in hoofdzaak hoefijzers van burgersmeden, maar toch gedeeb
tel ijk ook militair beslag.

België. Het voorijzer, afgenomen van een Belgisch paard dat tegelijk met
afgematte Duitsche troepenpaarden naar Saksen kwam, is wijd en daarbij
breed, rond in den toon, smal en voorzien van 7 stamp-nagel gaten. De
zware Belgische paarden worden sedert een reeks van jaren door Belgische
kooplieden in Duitschland ingevoerd en zijn ons derhalve ook uit een beslag-
oogpunt voldoende bekend. Deze handelsijzers zijn groot, zwaar en zonder
kalkoenen, terwijl zij een volslagen Fransch uiterlijk hebben. De stamp-
nagelgateu zijn in den regel vierkant van vorm. Het zijn veelal ijzers met
verdikte takken. Dit heeft zijn goede reden. Het zware Belgische paard is in
den regel overbouwd, welke afwijking door dikke voorijzers minder in het
oog valt. De groote voorhoeven zijn dikwerf min of meer plat. Indien hierbij

-ocr page 70-

smalle dikke hoefijzers worden ondergelegd dan lijkt de zool hol. Het Belgische

handelsbeslag is derhalve niet alleen beschermend voor den hoef, maar
tevens nuttig tot verbetering van het uiterlijk voorkomen. Steeds treft men
aoed gevormde ijzers en nagelgaten aan. Beide takken zijn evenwel ge-
woonlijk even breed, of liever even smal, tengevolge waarvan de buitentak
sterker afslijt dan de binnentak. Hierdoor staat het paard nu en dan aan
de buitenzijde wel een c, M. lager dan aan de binnenzijde en derhalve

scheef.nbsp;........ , ... , ..

De hoeven zijn ook in hun achtergedeelte gewoonlijk wijd, terwijl de ijzers

meestal nauw worden gepast, waardoor de smalle takelnden den verzen-

draagrand goed dekken en het tevens verklaarbaar wordt, op grond waarvan

de Belgische veeartsen verlangen dat aan het ijzer geen garnituur zal worden

cregeven. Het komt nu en dan voor dat de draagvlakte van den buiten- naar

den binnenrand afhelt, hetgeen natuurlijk verkeerd is, zelfs al wordt het

ijzer bij de verzenen ook ruimer gelegd. Deze draagvlakte-vorm wordt het

meest aangetroffen in zuidelijk België, waar de lippen volgens Fransche

gewoonte tevens groot en spits zijn.

Aangezien Engeland niet zoover van België ligt (en veel rij-en tuigpaarden
van daar betrekt, zou men er aan kunnen toevoegen. A. W. H.) kent men
in België ook ritsijzers met rechthoekige nagelgaten, draagvlakte en afhellende
vlakte Zij worden echter veel minder gebezigd dan ijzers met stamp-nagel-
gaten, tenminste ik heb er weinig gezien; in elk geval worden zij uit-
sluitend gebezigd bij de lichter gebouwde slagen.

Het militaire beslag komt veel met het Fransche overeen; alleen hebben
zij een minder sterken opzet aan de voorijzers en een minder opvallende
afhelling van den buiten- naar den binnenrand der draagvlakte.

Frankrijk. Sehr, heeft op het slagveld bij Lunéville het ijzer genomen van
een troepenpaard dat door een burgersmid was beslagen. Dit achterijzer
was bijzonder goed van vorm en mooi gelijkmatig afgesleten. Deze gelijk-
matige afslijting was een gevolg van het feit dat de buitentak breeder ge-
smeed was dan de binnentak. Hieraan kan menig Duitsche smid een voor-
beeld nemen, want over het algemeen wordt nog niet ingezien dat het
overgroote deel der paarden met dergelijke achterijzers moet worden
besagen. Het Fransche ijzer was bovendien terecht aan den buiten-
tak vetter genageld dan aan den binnentak. De onderlinge afstand tusschen
de nagelgaten was ook juist; de stamp-gaten
zelf waren vierkant in doorsnee.
(Het is verklaarbaar dat Duitsche legersmeden - zooals gepubliceerd is
geworden - in zulke omstandigheden liever gebruik maakten van Fransche

dan van Duitsche hoefijzers).

Het Fransche legerbeslag is een stampijzer met 6-8 nagelgaten; de
afstand tusschen de
toonnagelgaten is bij het achterijzer grooter dan bij het
voorijzer. De toonlip is driehoekig met eenigszins afgeronde punt, — de
takelnden zijn schuin bijgewerkt en afgerond, - de hoef vlakte bestaat uit
draag- en afhellende vlakte, welke laatste alleen wordt aangetroffen in het
3ji voorste gedeelte van het ijzer. Dikwerf ziet men echter ook een z. g .n.
Fransche bovenvlakte, waarbij de heele bovenvlakte van den buiten- naar
den binnenrand afhelt. 's Zomers worden ijzers zonder kalkoenen gebezigd,

-ocr page 71-

hoewel deze aan de achterijzers mogen voorkomen. Bij de winter- en de

reserve-ijzers worden schroefkalkoenen gebezigd; 2 in de toon-zijgedeelten en 2

aan de takeinden, behalve bij de achterijzers voor muildieren, waar de toon-
kalkoenen tusschen de toonnagelgaten worden geplaatst.

Oostenrijk-Hongarije. Hiervan wordt een ijzer afgebeeld, bestemd voor
den voorhoef van een rijpaard, dienstdoende bij een
dragonders-regiment uit
Galicië. Het komt overeen met de voorschriften, indertijd afgegeven door
den sedert overleden Prof. Lechner te Weenen. Het ijzer toont een
goeden vorm, een rits en 6 nagelgaten; de grondvlakte toont een afhelbng,
terwijl de bovenvlakte een ietsje van buiten naar binnen afbelt. De toonlip
is half rond; de opzet ontbreekt. Aan de hoef- of bovenvlakte is te zien
dat de goed trechtervormig verloopende nagelgaten in overeenstemming met
de wanddikte verschillend vet zijn ingeslagen. De takeinden zijn aan de
binnenvlakte schuin bij gesmeed. Het ijzer is goed bewerkt en gelijkmatig

afgesleten.nbsp;. • j

De schroefkalkoenen, welke bij het Oostenrijksche leger worden gebezigd,
zijn bij de borst 12 m.M. dik en piramidaal van kopvorm. Als zomerbeslag
zijn vóór deels ijzers met en deels ijzers zonder kalkoenen in gebruik,
achter alle met kalkoenen. De kalkoenen hebben min of meer een driekanten

vorm.

De trekpaarden hebben langwerpig-vierhoekige kalkoenen; aan de achter-
ijzers in den zomer zoowel als in den winter stooten in den toon ; bij de
voorijzers alleen in den winter. Bij de pak-paarden zijn uitsluitend kalkoen-
en stootijzers in gebruik.

Eusland. In verband met de grootte spreekt het vanzelf dat het beslag
in dit Rijk zeer uiteenloopend is. Over het geheel is het zeer gebrekkig. In
de groote steden kan men goede hoefijzers aantreffen. In elk geval is ver-
betering tot stand gebracht door buitenlandsche hoefsmeden, die zich in Rus-
land hebben gevestigd.

Onder de mij toegezonden ijzers van de Russisch-Poolsche oorlogsterrei-
nen komen kleine ijzers voor van Poolsche boerenpaarden. Naar hun vorm
te oordeelen zouden ze onder achterhoeven moeten hebben gelegen, doch
het zijn voorijzers. De achterhoeven laat men op het platteland in Polen
meest onbeslagen. De vorm der ijzers is slecht, de rits wat kort; in iedere
tak komen 8 nagelgaten voor, waarvan de vorm en de plaatsing te wenschen
overlaten. Opzet en toonlip ontbreken; de hoefvlakte toont een horizontale
draag- en een schuine afhellende vlakte. Hieruit blijkt dat de betreffende
smid nog niet zoo slecht onderlegd is; de takeinden zijn smal en de hoet-
ijzers aan toon en buitentak meer afgesleten dan aan den bmnentak.

Schr bespreekt verder het beslag der Poolsche boerenpaarden, dat meestal
van een stoot is voorzien, en tenslotte een paar hoefijzers herkomstig van
kozakken-paarden. Hierbij valt de goede vorm op; het ijzer is breed m
den toon en smal aan de takeinden. De hoefvlakte is echter ongelijkmatig
gesmeed; de nagelgaten zijn mager gestampt, vooral in den toon. Afgebeelde
achterijzers van kozakken-paarden laten zien dat bij het winterbeslag 4
schroeven of insteekkalkoenen worden gebezigd, 2 in den toon en in ieder
takeinde 1. Deze ijzers komen niet overeen met de dienaangaande bestaande

-ocr page 72-

militaire voorschriften. De Directeur dor hoefsmederij, verbonden aan de
school voor cavalerie-ofticieren te Petersburg, beeldt althans in zijn leerboek
voor voorhoeven ijzers met en zonder kalkoenen af en voor achterhoeven
uitsluitend kalkoenijzers met 8 nagelgaten ; de kalkoenen zijn karakteristiek
door haar afgeronde randen. Verder zijn bij het Russische leger de winter-
ijzers voorzien van vaste stooten en kalkoenen, of van schroefkalkoenen, hetzij
piramidaal-, hetzij H-vormig. Deze H-kalkoenen worden in Russische steden
zeer veel gebruikt en staan daar gewoonlijk bekend onder den naam van
Duitsche kalkoenen. Soms worden ijsnagels gebezigd en vrij vaak alleen in
den toon een H-kalkoen. (Dit laatste zal wel dienen voor het gebruik op
ijs of harde, vaste sneeuw. Wij herinneren ons dat bij een draverij met
arren op de ijsbaan losse kleine toonschroeven uitstekend voldeden. A. W. H.).

(u. „Der Hufschmiedquot;).

ONTWERP-WET OP HET VAKONDERWIJS.

Voor de regeling van het vakonderwijs is een Ontwerp-wet bij de Staten-
Generaal ingediend, waarvan wij hieronder eenige artikelen laten volgen;

Art. 1. 1. Vakonderwijs, in den zin dezer wet, heeft ten doel op den
grondslag van het algemeen-vormend onderwijs op te leiden voor bedrijven
en beroepen op het gebied van nijverheid, handel en huishouden.

2. Het wordt onderscheiden in;

a. schoolonderwijs;

h. onderwijs volgens het leerlingstelsel, zooals dit in titel 11 dezer wet
is geregeld.

Art. 2. 1. Waar in deze wet wordt gesproken van Onzen Minister, wordt
bedoeld Onze Minister van Binnenlandsche Zaken.

2. Waar in deze wet wordt gesproken van inspecteurs, adjunct-inspecteurs,
directeuren, leeraren of patroons zijn hieronder begrepen inspectrices, adjunct-
inspectrices, directrices, leeraressen of patronessen, ten ware het tegendeel
uitdrukkelijk bepaald zij.

Art. 3. Deze wet is niet toepasselijk op :

a.nbsp;inrichtingen van vakonderwijs der zee- en landmacht, en op de leeraren,
bij die inrichtingen aangesteld;

b.nbsp;het vakonderwijs in gevangenissen. Rijksopvoedingsgestichten of Rijks-
werkinrichtingen ;

c.nbsp;het onderwijs in huishoudkunde voor de vrouwelijke landbevolking;

d.nbsp;het vakonderwijs in scholen, voor doofstommen, blinden, spraakgebrek-
kigen, zwakzinnigen en idioten.

Art. 4. Het onderwijs aan vakscholen is zooveel mogelijk op de praktijk
van de uitoefening der bedrijven of beroepen, bedoeld in artikel 1, gericht.

Art. 11. Vakonderwijs wordt gegeven aan;

a.nbsp;handelsscholen;

b.nbsp;zeevaartscholen;

c.nbsp;visscherijscholen;

d.nbsp;mijnbouwscholen;

e.nbsp;ambachtsscholen;

-ocr page 73-

f. technische scholen;

(/ nijverheidsscholen;

1.nbsp;kook- en huishoudscholen;

J. inrichtingen, niet onder a—i genoemd, welke krachtens eene door Ons
genomen beslissing tot de vakscholen behooren.

Art. 13. 1. Vakscholen kunnen zijn dag- of (en) avondscholen.

2.nbsp;Aan vakscholen kunnen praktische zoowel als theoretische vakcursussen,
vakklassen en ook andere vakscholen verhonden worden.

3.nbsp;Waar in deze wet van vakscholen gesproken wordt, zijn hieronder
vakcursussen en vakklassen begrepen, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk
bepaald zij.

Art. M. 1. Aan geen leerling mag de toegang tot eene openbare of van
Rijkswege gesubsidieerde bijzondere vakschool geweigerd worden op grond
van godsdienstige gezindheid, tenzij de school, voor zooverre de bijzondere in-
richtingen betreft, uitsluitend voor interne leerlingen bestemd is.

2. Alle openbare en van Rijkswege gesubsidieerde bijzondere vakscholen
zijn toegankelijk voor leerlingen van beiderlei kunne, ten ware hiervan voor
eene bepaalde school door Onzen Minister ontheffing is verleend.

Art. 25. De kosten, in welke het Rijk bijdraagt, zijn:

a. de jaarwedden van de directeuren, leeraren en bedienden der scholen;

h. rente en aflossing of de annuïteit van voor de stichting of de uitbrei-
ding der scholen aangegane geldleeningen, de canon voor erfpracht van
terreinen ten behoeve van de scholen, zoomede kosten van het instandhouden
en het huren van schoollokalen en van woningen van de directeuren, leeraren
en bedienden, voor zooveel die het genot van vrije woning mochten hebben;

c.nbsp;die van verlichting en verwarming der schoollokalen, zoomede die van
water- en krachtverbruik.

d.nbsp;die van het aanschaffen en onderhouden der schoolmeubelen, werktui-
gen en verdere hulpmiddelen voor het onderwijs;

e.nbsp;administratiekosten;

f.nbsp;toelagen aan onvermogende leerlingen, die, blijkens schriftelijke ver-
klaring van het bestuur der gemeente, in welke zij wonen, anders niet in
staat zouden zijn de school te bezoeken;

g.nbsp;kosten, verband houdende met de pensionneering van de onder a be-
doelde personen en van hunne weduwen en weezen, voor zoover zij niet tot
Rijkspensioen gerechtigd zijn;

h.nbsp;kosten van tentoonstellingen van door de leerlingen gemaakte werk-
stukken.

Art. 30. Eene akte van bekwaamheid voor vakschoolonderwijs kan worden
verkregen voor:

a. het handelsonderwijs;

h. de zeevaartkunde;

c.nbsp;de mijnbouwkunde;

d.nbsp;de wis-, natuur- en scheikunde;

e.nbsp;de mechanica, de kennis van werktuigen en de technologie;

f.nbsp;het teekenen en de vakkenis;

g.nbsp;de praktijk van ambacht en nijverheid;

-ocr page 74-

h.nbsp;het koken en huishouden;

i.nbsp;het naaldwerk.

Art. 31. 1. -Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen de akten, ge-
noemd in artikel 30 worden gesplitst in onderscheidene akten. Daarbij wordt
de bevoegdheid voor het geven van onderwijs bepaald, welke aan het bezit
van elke dezer akten verbonden is.

2. Bij dien algemeenen maatregel van bestuur worden voorts de bevoegd-
heden voor het geven van onderwijs aan vakscholen bepaald, welke aan het
bezit van ingevolge andere wetten dan deze wet verkregen akten van
bekwaamheid en van getuigschriften van met goed gevolg afgelegde
examens zijn verbonden.

REIS NAAR EEN WERELDTENTOONSTELLING (in beeld).

-ocr page 75-

quot;korte mededeelingen.

— luricliting voor hoefbeslag te Groningen. Op 15 Mei zijn, na een
verblijf van 5 maanden aan de Inrichting, vertrokken de leerlingen A. L u i n g e
van Peize en J. Heres van Eekwerderdraai,
beide met een voor de practijk

en theorie „goedquot; getuigschrift.

Op 17 Mei is als leerling toegelaten T. Kam min ga van Meeden en

op 25 Mei R. T a m m i n g a van Scharmer.

Verder verblijven aan de Inrichting de leerlingen G. Mulder van Drieborg

en P. Munting van Eoodeschool.

Dat door de mobilisatie werkkrachten aan de maatschappij zijn onttrokken,
kan wellicht ook eenigermate
blijken uit het feit dat aan deze Inrichting tot nu
toe alle beschikbare leerling-plaatsen
bijna een jaar vooruit werden besproken
en thans voor de a. s. herfst- en wintermaanden nog enkele plaatsen open zijn.

- Cursussen in Hoefbeslag to Hengelo (0.) en te Zwolle. Deze twee
cursussen werden georganiseerd door do Overijsselsche Landbouw Maatschappij.
In den winter van 1918/14 werd het eerste gedeelte gehouden, in den afgeloopen

winter het tweede gedeelte. De cursus te Hengelo (O) stond onder leiding van

den heer G. J. Dommerhold, rijksveearts te Hengelo (O), die te Zwolle
van den heer G. J. H. T e r v o e r t, rijksveearts te Zwolle. Aan beide werd
het practisch onderricht gegeven door den heer G. J. Rolink, onderwijzer
in practisch hoefbeslag te Enschede. De cursus te Zwolle had plaats in de
Ambachtsschool, die te Hengelo in een particuliere hoefsmederij.

Het eindexamen van beide cursussen werd afgenomen door de leeraren,
bijgestaan door den heer Dr. H. M. Kroon, leeraar aan's Rijks Veeartsenij-
school te Utrecht.

Het eindexamen te Hengelo had plaats op 2 Maart, en werd bijgewoond
door de commissie van toezicht en de heer A n e m a, rijkslandbouwleeraar.
Aan dit examen namen 13 leerlingen van den cursus deel; van deze slaagden
er 10, zoodat het diploma als hoefsmid kon worden uitgereikt aan de HH.

G.nbsp;A.' A r e n d s te Lattrop, J. T. A r e n s te Hengelo (O), W. G e 1 i n k
te Goor, B. J. Höfte te Borne, Gerh. Höfte te Borne, B. J. Jansen
te Hengelo (O), G e r h. L e 1 i e v e 1 d te Borne, D. Lutters te Denekamp,
J a n M e u 1 e n b e 11 te Vriezen veen en J. Scheper te Lonneker.

Aan het eindexamen te Zwolle namen 12 cursianen deel. Aan 10 hunner
kon het diploma als hoefsmid worden toegekend, en wel aan de HH.
D. Breman te Genemuiden, H. Blok te Hattemerbroek, H. Drost te
Wezep, A. Hollander te Hasselt, G. Hulleman te Heerde,

H.nbsp;H. Pleiter te Heerde, J a c. P 1 e i t e r te Heerde, J. Ri e t be r g

te Zalk, W. van Vemde te Epe en Gerh. Waayenbergte Epe.

Behalve deze twee cursussen werd in de provincie Overijssel nog een
cursus gehouden te Deventer, uitgaande van de Geldersch-Overijselsche
Maatschappij van Landbouw.nbsp;Kroon.

-ocr page 76-

— Prys (Ier kolen. JJo stijgende prijs van dit zoo belangrijke artikel,
te meer nu de Vereenigde Staten van Noord-Amerika ook nog blijken geven
ernstig ontstemd te zijn, begint verontrustend te worden. De Engelsche
kolen, die door een der grootste stoombootmaatschappijen in Rotterdam vóór
den oorlog per ton fll a f 12 hebben gekost, moeten thans met 131
worden betaald.

PERSOVERZICHT.

—nbsp;De Juni-aflevering van „Der Rufsclimiedquot; bevat geen ander belangrijks
dan het artikel
„Boefijzers van de oorlogst er reinen, hetgeen voor een groot
gedeelte op een andere plaats in dit no. is opgenomen. Opvallend is het
dat de advertentiën niet meer dan 8 bladzijden beslaan tegen het dubbel
aantal in gewone tijden.

—nbsp;De Duitsche staalnijverheid. De Duitsche staalbond heeft in zijn dezer
dagen gehouden vergadering, waarbij de meeste toonaangevende fabrieken
vertegenwoordigd waren, de voorgelegde concept-overeenkomst op alle pun-
ten goedgekeurd. Over de vraag, omtrent het aandeel in de productie werd
uitvoerig beraadslaagd. Er is een nieuwe commissie benoemd, die met de
afzonderlijke fabrieken verder zal onderhandelen. Deze onderhandelingen
zullen begin Juli een aanvang nemen.

De bij de staafijzerconventie aangesloten fabrieken hebben de prijzen voor
staaf- en „universaalquot;-ijzer met M. 5 per ton verhoogd. Ook de prijzen
voor gewalst draad zijn M. 5 per ton opgeslagen.

(u. „N. B. G.quot;)

—nbsp;Volgens een bericht in de Amerikaansche bladen is de verhooging der
prijzen van steden staven en platen
in de Ver. Staten oorzaak, dat op ruime-
re schaal bestellingen worden gedaan. Zoo heeft de Great Northern 7500
ton en de Baltimore amp; Ohio 10,000 ton rails besteld, terwijl de Northern
Pacific een aanbesteding heeft uitgeschreven voor de levering van 35,000
ton rails en de Illinois Central in onderhandeling is over een order voor
25,000 ton rails. De Chic, Burlington en Quinscy heeft 1500 wagons besteld.

—nbsp;De vraag naar steenkool neemt voordurend toe en ook in de ijzerin-
dustrie is het bedrijf in vollen gang. Terwijl in September 1914 niet meer
dan ca. 600.000 pond per maand aan ruw ijzer en staal werd geproduceerd,
is deze productie thans tot 900,000 a 1,000,000 pond per maand gestegen.
Vóór den oorlog bedroeg het gemiddeld maandelijksche productiecijfer van
ruw ijzer en staal l'l^ millioen ton. Belangrijk is het na te gaan hoe sterk
de prijs voor ijzer in de laatste jaren is gestegen. Gietijzer No. 1 dat begin
1910 M. 65 noteerde; begin 1911 M. 66; begin 1912 M. 73,50; begin 1913
51. 77,50 en dat bij den aanvang van 1914 tot M. 75,50 was gedaald,
noteerde begin 1915 weder M. 79,50 en thans niet minder dan M. 86.50,
een der hoogste prijzen uit de Duitsche ijzer- en staalgeschiedenis. De min-
dere productie van thans wordt dus ten deele goed gemaakt door de hoo-
gere prijzen, die bedongen kunnen worden.nbsp;(u
.N. B. C. 28 Mrt.)

-ocr page 77-

—nbsp;ü. S. Steel Corporation. Het aantal onuitgevoerde orders van de U. S.
Steel Corporation is in Maart met 89,622 ton verminderd en bedroeg dus
op het einde van die maand 4.255,378 ton. Ter vergelijking diene het vol-
gende staatje:

1915nbsp;1914nbsp;1913nbsp;1912

tonnennbsp;tonnennbsp;tonnennbsp;tonnen

Januari..... 4,249,000 4,614,000 7,827,000 5,380,000

Februari..... 4,345,000 5,026,000 7,657,000 5,454,000

Maart...... 4,255,378 4.654,000 7.469,000 5,305,000

April...... —nbsp;4,277,000 6,979,000 5,665,000

Mei...... —nbsp;3,998,000 6,324,000 5,751,000

Juni...... —nbsp;4,033,000 5,807,000 5,807,000

Juli...... —nbsp;4,158,589 5,399,000 4,957,000

Augustus .... —nbsp;4,213,331 5,223,000 6,163,000

September .... —nbsp;3,788,000 5,004,000 7,552,000

October..... —nbsp;3,462,000 7,514,000 7,594,000

November .... — ■ 3,325,500 4,396,000 7,853,000
December .... —nbsp;3,837,000 4,282,000 7,932,000

(u. N. E. C.)

—nbsp;Het vakblad IroM 4(/e zegt in zijn weekoverzicht dat de fabrieken, zooals
verleden week op een vergadering van de ijzer- en staalfabrikanten werd
meegedeeld, thans met 75 pet. van hun capaciteit werken. Bij de Staaltrust
is dit percentage nog iets hooger. De voornaamste gebeurtenissen op de markt
waren de omvangrijke verkoopen van staven aan de fabrikanten. De buiten-
landsche bestellingen voor oorlogsmateriaal blijven flink aanhouden, doch
daar het gebrek aan vrachtruimte zich steeds meer doet gevoelen, kunnen
zij in sommige gevallen niet worden geplaatst. De Pensylvania Spw. Mij.
heeft specificaties ingezonden voor 138.000 ton rails. De handel in blik is
levendig. Uit het buitenland zijn bestellingen voor in het geheel 275,000
kisten ontvangen.nbsp;(u.
N. B. C.)

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

WENKEN BIJ HET HARDSOLDEEREN.

Hardsoldeeren is niet voor iedereen „dagelijksch werkquot;, hetgeen wel het
meeste blijkt uit de verschillende vakbladen, waarin over dit onderwerp
dikwijls vragen gesteld worden. Men zal bij dit werk nauwkeurig toezien
op het vloei- en soldeermiddel, benevens op de temperatuur waarbij men
werkt. Als vloeimiddel gebruikt men in de meeste gevallen borax, hetsvelk
bij het smelten een glasachtige bedekking vormt, en zoodoende de soldeerplaats
voor de oxydeerende lucht beschut. Buitendien lost de borax de oxyde-laag
nog op.

Om een goede soldeering te verkrijgen komt het er op aan, de borax in
den juisten vorm te gebruiken. Het beste is droog poeder, hetgeen men als
volgt behandeld: Goed gestampte borax verhit men zoo mogelijk in een

-ocr page 78-

aarden kroes; op deze wijze geeft dat poeder zijn kristalwater af. Wordt
deze maatregel verzuimd, dan blaart de borax bij de soldeerwarmte en
spat weg, zoodat de soldeerplaats niet voldoende beschut blijft.

Gegloeide borax daarentegen smelt gemakkelijk en dekt alle plaatsen
voortreffelijk; zeer dikwijls vermengt men de borax met de soldeer, hetgeen
O i echter geen gemak oplevert. Voor het hardsoldeeren reinige men de
te verbinden vlakken door afvijlen, afschaven, of door behandeling met
schuurlinnen. Daarna worden die vlakken aan elkander gepast, en zooverre
deze niet door eigenvorm blijven zitten (b. v. conische vlakken) met draad
aangebonden of op andere wijze vastgeklemd.

Van te voren wordt de soldeernaad met het soldeer belegd. Gebruikt
men voor dit werk plaatkoper of koperdraad, zoo levert men veelal mooier
werk dan dat men het ons bekende korrelvormige-soldeer aanwendt, omdat
dit laatste, vooral door het opbruisen der borax, wel eens verschuift en dus
op een ongewenschte plaats komt te liggen. Hierna legt men het vloei-
middel, de borax op en hoedde zich hierbij voor spaarzaamheid, want menige
soldeering gelukt niet doordat men borax trachtte te bezuinigen.

Het eerst aanwarmen mag niet te snel geschieden, terwijl de geheele
verwarming niet te laag en niet te hoog mag plaats vinden. Het emde der
soldeering ziet men door de groene kleur, welke de vlammen aannemen ;
men neme dan het werkstuk uit, en laat het langzaam afkoelen. De borax-
laag wordt met den hamer afgeslagen, of ook soms in zwavelzuur 1 : 10
opgelost. In het laatste geval moet men
echter het metaal door een bedekking
van caolin en waterglas, of was, voor de inwerking van het zuur beschutten.
Voor verwarming kan men, wat gewone grove werkstukken betreft, het
smidsvuur gebruiken. Fijnere zaken soldeert men in een houtskool-vuur en
gebruikt bij zeer fijne zaken een blaastoestel of blaaspijp. De soort soldeer,
welke men gebruikt, richt zich geheel naar den arbeid, welke men verricht.
IJzer soldeert men het beste met
het zoogenaamde koper-of messmg-soldeer.
In het algemeen neemt men soldeer met een smeltpunt dat eenigszins over-
eenkomt met het smeltpunt van het te verbinden metaal.

Het onder den naam van „Snelsoldeerquot; bekende lichtvloeibare hardsoldeer,
bestaat uit gelijke deelen messing en zink. Een bijzondere taaiheid bezit
een soldeer bestaande uit 18 deelen messing, 4 deelen zink en 1 deel züver.
Hiermede worden b. v. buizen gesoldeerd welke dan getrokken kunnen
worden zonder den soldeerdnaad te beïnvloeden. De fabricage van hardsoldeer

geschiedt doordat men koper of messing in een kroes smelt en daarna de
andere metalen bijvoegt. Om een oxydeeren dezer metalen te voorkomen
bedekt men de gesmolten massa met houtskool. Het mengsel wordt daarna
in leem of stalen vormen gegoten en verder tot platen gewalst en in strooken

M.

gesneaen.

HET GEVAAR DER BENZINE.

Een groote Vereeniging van motorbezitters, welke voor gezamenlijke rekening
benzine inkoopt, maakte onlangs aan haar leden in een speciaal blad het
gevaar bekend dat aan deze vloeistof is verbonden.

-ocr page 79-

Benzine en aanverwante stoffen vinden heden in het Wwerk en fabrieken
een zeer uitgebreide toepassing, in de eerste plaats voor motoren Dikwijls
wordt echter bij den omgang met benzine te weinig de voorzichtigheid m

acht genomen.nbsp;.nbsp;j i i.„

1». Men zal benzine steeds buitenshuis bewaren, liefst in een overdekte

kuil of anders in een speciale vuurvaste ruimte.

20 Bij het overstorten niet rooken en vuur en licht op een afstand
houden. Het beste en zekerste doet men dit werk bij daglicht.

30. Vooral niet bijlichten in een benzinevat; ook niet wanneer het reeds

^To ^^dVop den bodem geronnen benzine niet ontsteken; ook niet wanneer
men' ver van het vat verwijderd is. Dit gebeurt nu en dan spelenderwijs.

50 De benzine zal zoo koel mogelijk moeten worden bewaard, want hoe
warmer ze wordt des te hooger stijgt het gevaar voor brand o ontploffing.

60 Het deksel of de stop van het vat moet steeds goed sluiten ; ondichte
vaten dienen spoedig te worden overgestort, opdat zich geen gassen m het
vertrek kunnen verzamelen. Bij reparaties van benzinevaten is de grootste
voorzichtigheid in acht te nemen, ook dan wanneer
de vaten geheel ledig zijn
70 Een artikel der wet zegt: Diegene, welke benzine in voorraad houdt,
moet hiervan aangifte doen, de opslagplaats aangeven en ter bezichtiging
stellen der Overheid en die voorzichtigheidsmaatregelen nemen, welke de
wet voorschrijft. Men verzuime dus niet deze bevelen stipt op te volgen.

80 Met olie en benzine gedrenkte poetskatoen en poetslappen gaan,
vooral wanneer deze geperst zitten en aan de zon zijn blootgesteld, gemak-
kelijk in zelfontbranding over.

Eenige voorbeelden uit de praktijk :

Een voerman rolde een vat benzine door een remise. Het vat was eemgszins
lek aan het spongat en liet hierdoor een licht benzmespoor achter Een
voorbijganger ontstak een lucifer voor zijn sigaar en wierp deze achteloos
toevallig in de benzine, welke hierdoor ontvlamde en, het spoor volpnde,
oorzaak was dat het vat met die vlam in aanraking kwam. Het gevolg was
een hevige explosie en wagen en remise vlogen in de lucht.

In een waschinrichting vulde men de vaten met benzine. Het lokaal daar
naast was ledig, terwijl in het volgende vertrek gestreken werd, waartoe
vuur aanwezig was. xNu zijn benzine gassen zeer zwaar en hangen op den
3em. De gassen trokken door het nevenlokaal in de strijkinrichtmg, ont
Inden daar vanzelf en sloegen terug in de opslagplaats der benzme. Een

ongeluk was het gevolg.

ïn een kelder werd benzine uitgeschonken en in twee open kannen naar

boven gedragen. Boven aan den kelderingang bevond zich iemand met

een open licL De ontwikkelde gassen ontstaken zich, de drager wierp de

kannen snel naar beneden, en op hetzelfde moment volgde de explosie,

waardoor het geheele huis werd verwoest.

-ocr page 80-

HHHHHiaiaiaHHtaKIBlHHiaKJHKIEÏHKlKItaEaH

ito liiiiferflieBsle voor

n

J

HET PAARDquot;

n

is een geïllustreerd weekblad
voor fokkers, houders en lief-
hebbers van paarden,
dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met
zeer goede afbeel-
dingen.
Het bevat artikelen
over:
A^erpleging en voeding,
rijden onder den man en van

den bok, verslagen van rijksltenringen, concoursen-liippiqne, land-
bouwtentoonstellingen in binnen- en buitenland, paardenkennis,
fokkerij, lioefbeslag, paardenhandel, rennen en liarddraverijen op de
lange baan,
terwijl er tevens een vraagbaak aan is verbonden, zoodat de
abonnè's op het geheele gebied, waarover het .Blad handelt, vragen kunnen
stellen, die door speciale deskundigen voor de onderscheidene rubrieken
KOSl'ELOOS worden beantwoord.

Onder de abonnè's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral ge-
schikte onderwerpen vau bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers, die
bij het beslaan hunner paarden, tegenwoordig zijn. Het abonnement bedraagt
echter franco huis
f 5.— per jaar, f 1.25 per kwartaal, waartegen menigeen
opziet. .Dit behoeft nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar
wat handig wordt aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen,
die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gele-
genheid om de aandacht op „HET PAARD'' te vestigen en van tijd tot tijd

een abonné te werven.

Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.

Proefnummers en voorwaarden betreffende provisie op aanvrage
gratis te bekomen bi.j den nitgever van „Het Paardquot; te's-(}ravenhage.

HEiiaiaEüEJiaHKicaiaHHEiiaHHBiHiaEiiaHEitaH

-ocr page 81-

EENE CßlTlSCHE BESCHOUWING.

Het is opvallend zoo weinig verluidt betreffende het hoefbeslag bij de
oorlogvoerende legers te velde; men mag met recht veronderstellen waar
kan door den zaakkundige of den vakman over de meerdere of mindere
deugdelijkheid grooter ondervinding worden opgedaan, en bijgevolg een
beter oordeel worden geveld dan op dit terrein. Intusschen moet het ons
niet verwonderen, dat de literatuur niet overvloeit van beschouwingen, want
in waarheid zijn de mannen, die tot het geven van goede inlichtingen het
recht hebben en ten volle competent zijn stellig wel zoo overladen met
werkzaamheden, dat de pen zonder twijfel hoofdzakelijk voor andere doel-
einden zal worden opgenomen. Wij twijfelen er niet aan of later, in tijd
van vrede, zal stelbg veel belangrijks worden gepubliceerd; te hopen is 't
dat ons geduld niet op een al te lange proef moge worden gesteld, en daar-
mede zullen velen gaarne met ons instemmen. Intusschen alles wat men tot
heden onder de oogen kreeg ten onzent, speciaal door „Het Paardquot; en ook
„De Hoefsmidquot; reeds is vermeld, moet worden beschouwd als zaken van
belang op het oorlogsveld, al ligt 't voor een groot gedeelte voor de hand,
als zaken die van zelf spreken; ze zijn nu op de meest practische wijze
ondervonden, en als zoodanig als waarheden aan te nemen. In zoover leert
zoo'n afschuwelijke oorlog ook aan het hoefsmidsvak wat, overigens een
(s) malle troost voor alle vredelievende menschen.

Wanneer we lezen dat vele hoefijzers verloren gaan in den weeken leemi-
cren bodem of op slechte wegen, — dat vele paarden niet op tijd kunnen
worden beslagen, en tijdelijk blootvoets moeten marcheeren, waardoor pijn-
lijke gangen ontstaan, de slijtage der ijzers verbazend groot is, nieuwe voor-
raad van ijzers dikwijls te laat aankomt, of de ijzers niet behoorlijk passen,
dan zijn dit allen opmerkingen, die, zooals wij meenen, van zelf spreken, in
zoo'n tijd steeds zullen voorkomen en niet te vermijden zijn. Zoo ook dat de
paarden veel leden aan hoef bevangenheid, aan nageltred, zooikneuzingen,
k'roonverwondingen, gebreken die men weet dat in dergelijke omstandighe-
den voor de hand liggen; toch heeft de vermelding van een en ander het
nut, dat zij het bewijs geven, dat het hoefbeslag is een belangrijke factor
voor het oorlogspaard, dat de grootste zorg vereischt voor de paarden
die te velde
gaan; en welke worden, als 't noodig is, voor dat doel met
gebruikt? Zoo kan men lezen, en ook dit kon een ieder voorspellen, dat de
hoefsmeden te velde het verbazend druk hebben, dat zij nooit rust genieten,
zelfs niet wanneer voor de vermoeide troepen rust wordt geblazen; dan
heeft een ieder eerst recht den smid noodig, al is 't maar om een onderzoek
in te stellen over den toestand van 't beslag, uit pure voorzorg, zeer begrij-
pelijk. Dit weten we uit de verslagen van vroegere krijgen, o. a. van 1870.
Hoe kan hier op een betere wijze aan te gemoet gekomen worden dan door
de beschikking te hebben over vele vakmannen ; één sabel minder in 't gelid,
en één hamer meer in de hand van een geschikt werkman, die daarvoor on-

-ocr page 82-

misbaar is, zal de kracht van den troep wel niet erg verzwakken, integen-
deel de slagvaardigheid er van verhoogen.

Klachten over niet behoorlijk passen van ijzers, dat de veldsmidse niet
voldoende bleek te zijn, het vuur te klein is, zoodat daar niet behoorlijk op
kan gewerkt worden, de verwarming slecht is, en grooter ruimte moet bie-
den tot berging van hoefijzers, nagels en steenkolen, dit zijn toestanden die
te betreuren zijn, te meer, daar men in vredestijd had kunnen zorgen om
zulke toestanden tegen te gaan; zulks leeren reeds de vredesmanoeuvres.
IJzers moeten steeds in massa aanwezig zijn, en in de meest voorkomende
grootten der normale hoeven ; afwijkende vormen zullen steeds veel zorg ver-
oorzaken. We hebben altijd gemeend.dat de machinaal vervaardigde ijzers
het werk van den hoefsmid te velde zeer zouden verlichten, doch zeer naar
den zin der legerbesturen staat 't daarmede nog niet op den huldigen dag.
Van Duitsche zijde, waarvan trouwens al deze berichten afkomstig zijn, wordt
immers gemeld, dat er wel is waar daar te lande wel goede machinale ijzers
worden gemaakt, maar deze voor het grootste gedeelte, speciaal de half
afgewerkte, ongeschikt zijn en gebrekkig.

Toch schijnt het ons toe dat langs dezen weg de hulp moet komen ; het
is van gewicht, en zaak dat het exploiteeren van fabrieken tot de vervaar-
diging van machinale ijzers van rijkswege geschiedt, althans het rijk de
controle heeft.

Als de vuren te klein zijn zal een vormverandering der hoefijzers in het veld
steeds groot bezwaar hebben, en is 't niet te verwonderen dat de werkman
dan ziet te beschikken over smederijen in het vijandelijk land, welke zonder
twijfel niet steeds voor de hand liggen. Wat berging van voldoend materiaal
betreft, men zou op het eerste gezicht zeggen, gebruik grootere en zwaar-
dere vervoermiddelen, en de zaak is gered, doch die zware wagens belem-
meren misschien in groote mate de bewegelijkheid van de troepen ; zoo
althans stelt de stuurman aan den wal zich dit bezwaar voor.

In verband met het groote tekort aan hoefijzers werd de aanmaak en
levering opgedragen aan burgerhoefsmeden en aan vereenigingen van sme-
den, die hun leverantiën voor een gedeelte aan anderen uitbesteedden. Ook
wordt over de hoedanigheid dezer ijzers geklaagd, zoo zelfs dat vakmannen
te velde hebben verklaard dat vele niet waard waren om te worden onder-
gelegd. Het moet niet verwonderen dat die ijzers gebrekkig waren, daar zij
werden vervaardigd in alle mogelijke werkplaatsen, dikwijls waar niet of
zeldzaam hoefijzers werden gemaakt, en waar men dus ook de eischen niet
kende voor goede waar. Het verloren gaan van hoefijzers was dikwijls het
gevolg van te ruime nagelgaten ; in 't algemeen liet een goede nageling te
wenschen over, zoodat de Duitsche smeden bij voorkeur Transche hoefijzers
gebruikten, als ze die konden bemachtigen. Deze ijzers waren beter, en vol-
deden meer aan de eischen ; het Pransche beslag vertoonde meer eenvormig-
heid in de uitvoering.

Goede opmerkingen zijn: dat de zool der hoeven sterk moet blijven, wei-
nig moet worden bewerkt, om zooveel mogelijk zooikneuzingen en nageltred
te voorkomen, en ook omdat het veel gebeurt dat paarden dagen moeten loopen
op onbeslagen hoeven, vóór ze aan de beurt komen om van ijzers te worden

-ocr page 83-

voorzien; de hoeven lijden dan veel, zij loopen af, er ontstaat gevoelige gang,
kreupelheid, in vele gevallen is de afslijting van het hoorn zoo sterk, dat
die hoeven voorloopig niet van ijzers kunnen worden voorzien. Ook kan men
de opmerking lezen dat in het militaire Voorschrift staat dat beide ijzer-
takken even breed moeten zijn, wat bij de zwaardere paarden over 't alge-
meen niet kan worden beaamd. De buitentak moet breeder zijn en ook
vetter gestampt zijn dan de binnentak, om een gelijkmatige afslijting en
tevens de duurzaamheid te bevorderen.

Dat een en ander van het bovengemelde niet alleen den practischen vak-
man, maar ook het legerbestuur groote zorgen geeft, is duidelijk, — bewijst
dat de hoefsmeden bekwaam in hun vak moeten zijn, en dat de goede hoef-
smid op prijs moet woorden gesteld, want de juiste uitvoering van het beslag
der paarden is van groot gewicht bij het Bereden gedeelte van het Leger,
waaraan reeds in tijd van vrede, niet het minst door hun opleiding, de
grootst mogelijke zorg moet worden besteed, om te kunnen beantwoorden
aan de zware eischen van don oorlogstoestand, vooral zooals thans wordt
ondervonden, deze van lange duur is, en zomer- en winterperioden mede

Velp.nbsp;J. B. H. Moubis.

CRE DIETSDUUR-BEPERKING.

In het begin dezer maand ontving de Adm. van „De Hoefsmidquot; eene cir-
culaire, samengesteld en uitgegeven door de Nederlandsche Vereeniging van
IJzerhandelaren, handelende over „credietsduur-beperkingquot;.

Wij achten het onderwerp belangrijk genoeg om er in dit maandblad de

aandacht op te vestigen.

In de circulaire wordt gezegd dat de Bond van Vereenigingen van fabri-
kanten van- en handelaren in materialen voor het bouwbedrijf besloot tot
bevordering der afschaffing van het jaarcrediet.

Verwacht wordt dat dit besluit er toe zal leiden dat de bij den Bond
aangesloten fabrikanten en handelaren — waartoe ook de ijzerhandelaren
behooren — na enkele jaren hunne materialen slechts op hoogstens drie
maanden crediet zullen kunnen verkoopen. In den bestaanden toestand dat
de ambachtspatroon, als regel, hunne leveranciers slechts eenmaal per jaar
betalen, zal dan ook verandering moeten komen. Om echter te kunnen beta-
len, moet men eerst zelf ontvangen, zoo wordt terecht gezegd, en het is
daarom dat de Ned. Ver. van IJzerhandelaren zich veroorlooft een dringend
beroep te doen op de werkgevers, om mede te willen werken tot verbeting
der tegenwoordige betalingswijze, en wel door aan de ambachtspatroons elk
kwartaal het verschuldigde te voldoen.

Dit is de korte inhoud der circulaire. — Wij stellen ons voor dat er
onder de smeden zullen zijn, die de tegenwoordige regeling van crediet
nemen en crediet geven het liefst bestendigd zien .... uit oude gewoonte.

-ocr page 84-

Daarentegen zullen er ook wezen, die daarin gaarne verandering wenschen
en wij deelen dan de meening dezer laatsten. Het kan toch als vaststaande
worden aangenomen dat een handelaar lagere prijzen noteert voor die af-
nemers, die a contant of bij betaling op korten termijn koopen. Wie dus op
gunstiger voorwaarden koopt is in staat meer te verdienen of tegen con-
curreerender prijzen te leveren of werkstukken te vervaardigen, hetgeen
het publiek niet onwelkom zal zijn.

Er is nog een andere reden, waardoor meer contante betaling in vele
bedrijven voor de patroons gewenscht is. De meeste patroons doen ongetwij-
feld wel de ervaring op dat vele klanten het totaal der jaarrekening eer
tegen- dan medevalt en wanneer daaraan uiting gegeven wordt is dit zeker
hoogst onplezierig te vernemen, vooral wanneer men zich bewust is niet te
hoog te hebben genoteerd. Voorts kan de grootte der jaarrekening aanleiding
geven dat de betrokkene het met den betaaldag niet zoo nauw neemt en
daardoor den patroon zelf in moeilijkheden kan brengen. Ten slotte wordt
ook met het beperken van den credietsduur de risico geringer, aangaande
de leveringen aan minder betrouwbare adressen.

Nu de patroons te wachten staat in de toekomst zelf niet meer een jaar
crediet te hebben bij de handelaren, wordt er eenigen drang uitgeoefend
om te trachten voor gedane werkzaamheden spoediger betaling te verkrijgen.
Het komt ons voor dat zulks in steden gemakkelijker te bereiken valt dan
in de plattelandsgemeenten, maar met eenig verstandig beleid zal het ook
daar wel niet op verzet stuiten.

Inzonderheid de hoefsmeden ten platten lande tellen meerendeels land-
bouwers onder hunne klanten, die op hun beurt gewend zijn ook direct
geld voor hun waar te krijgen. — Des te gemakkelijker nog zal een ver-
vroegde betaling kunnen worden verkregen wanneer
alle smeden daarop
gingen aandringen, maar het is belaas bekend, dat de concurrentie-strijd de
personen, die eenzelfde vak beoefenen, vooral in dorpen, in de maatschappij
van elkaar verwijderd. Dat is jammer, omdat er bij onderling overleg eerder
verbetering in bestaande verkeerde toestanden is te verkrijgen. — In de
Januari-aflevering van „De Hoefsmidquot; van den vorigen jaargang wezen wij
er op dat de hoefsmeden uit een bepaalde omgeving door samenwerking
konden komen tot grootere verdiensten, n.1. door coöperatieven aankoop van
staafijzer en verhooging van den prijs voor het beslag Wij veronderstellen
intusschen niet, dat het daartoe in één enkele gemeente van ons land zal
zijn gekomen.

Wanneer zal de tijd rijp zijn voor de hoefsmeden om door aaneensluiting
loon naar werk te krijgen? Zal eene onderlinge bespreking omtrent be-
perking van den credietsduur een steentje kunnen bijdragen om dien tijd
te vervroegen?

Nog iets: Zouden de smeden niet verstandig doen om aan hun ijzerhande-
laren ts verzoeken circulaires omtrent beperking van den credietsduur te
hunner beschikking te willen stellen, ten einde deze aan hun clientèle te
kunnen uitreiken? Het komt ons voor dat de zaak in quaestie hierdoor dan
op voor hen gemakkelijke wijze wordt ingeleid.

-ocr page 85-

quot;korte mededeelingen.

— Inrichting voor lioefbeslag te Groningen. Op 3 Juli is, na een

verblijf van 5 maanden aan de Inrichting, vertrokken de leerling P. Mun-
ting van Roodeschool, met een voor de practijk en theorie „goedquot; ge-
tuigschrift.

Aan deze Inrichting houden thans verblijf de leerlingen G. Mulder van
Drieborg, T. Kamminga van Meeden en R. Tamminga van Scharmer.

Voor de a.s. herfst- en wintermaanden zijn nog enkele leerlingplaatsen
open. Leerlingen, die deze plaatsen wenschen te bezetten, kunnen zich daar-
toe schriftelijk of mondeling wenden tot den heer D. F. Stuivenberg, smids-
baas aan de Inrichting, Poelestraat 35 Groningen.

—nbsp;Het voornemen bestaat om de opleiding aan de Ry- en lloefsinidschool
te Amersfoort weder te doen aanvangen voor hen, die in aanmerkikg
komen voor opleiding tot hoefsmid.

Voorloopig zullen slechts miliciens of vrijwilligers der bereden wapens tot
het volgen van een cursus worden toegelaten.nbsp;(u.
De Avd.p.)

—nbsp;Der Hufschmied. In de vorige aflevering is gezegd onder „Persovers-
zicht,quot; omtrent no. 6 1915 van „Der Hufschmiedquot; :

„Opvallend is het dat de advertentiën niet meer dan 8 bladzijden beslaan

tegen het dubbele aantal in gewone tijden.quot;

Wij bedoelden hiermede dat de invloed van den oorlog zich zelfs in de
advertentie-kolommen van een vakblad deed gelden. Het lijkt ons vreemd
dat men daaruit zou kunnen lezen, dat we iets onaangenaams aan het adres

van genoemd blad of aan den uitgever daarvan zouden willen kenbaar maken.

Deze is evenwel blijkbaar wel ontstemd en stelde ons aan het slot van een
schrijven de volgende vraag:

„Würde die Holländische Fachzeitschriften-Presse überhaupt nog bestehen,

wenn das Königreich Holland in einen ähnlichen Krieg wie das Kaiserreich
Deutschland es z. Zt. ist, verwickelt wäre?quot;

Wij hebben niet de bedoeling gehad iets onaangenaams te zeggen en
hebben dit ook niet gedaan. De ontstemming van de Hannoversche firma
M amp; H. Schaper, is dan ook moeilijk anders te verklaren dan door den
geprikkelden toestand, waarin zij blijkbaar verkeert en vijanden z,et waar
deze niet zijn.

PERSOVERZICHT.

De Juli-aÜevering van „Der Eufsclmiedquot; bevat het volgende :

10. Eigenaardige hoornwoekering na wegneming van een klauw hij het

^2». Een Fransch scharnierijzer. De veearts Muller heeft op het
westelijk gedeelte van het oorlogsterrein gelegenheid gehad een Fransch
scharnierijzer machtig te worden en zegt nu in dit artikel, waarom men

-ocr page 86-

vroeger scharnierijzers heeft aangeraden en dat ze tegenwoordig eigenhjk
niet moer worden gebezigd. Wij veronderstellen dat onze lezers voldoende
bekend zijn met het feit, dat de uitzetting van den hoof niet geschiedt
gelijk een scharnier en laten derhalve die beschrijving achterwege. De
veearts Müller knoopt echter aan het slot de opmerking vast, dat de
Franschen bij het leger wellicht een scharnierijzer gebruiken als noodijzer.
Dit zou althans mogelijk en misschien doelmatig zijn. Het komt op marschen
herhaaldelijk voor, dat een paard een ijzer verliest en dat er niet direct
een ander passend ijzer beschikbaar is. In zoodanig geval zou een schar-
nierijzer, dat ruimer en nauwer kan worden gedraaid, tijdelijk dienst kunnen
doen om den hoef voor afbrokkeling op den harden weg te beschutten.

•Hquot;. De beroepskeuze der zoons van onze ambachtslieden. Dit artikel is
geschreven door A. Frije. Schrijver wijst op het betreurenswaardige feit,
dat vele ambachtslieden, die in hun bedrijf welvaart genieten, er naar
streven om hun zoons te laten studeeren. Dit streven is nadeelig voor het
standpunt van hun eigen vak, daar op die wijze de beste krachten met
het meeste weerstandsvermogen voor hun vak verloren gaan. Schrijver zegt
verder, dat ook voor den jongen man het beroep van zijn vader het dank-
baarste gebied is. Van jongs af aan is deze in de gelegenheid allerlei
waarnemingen te doen, die hem voor zijn lateren werkkring van nut zijn.

Het is niet te ontkennen, zegt schrijver, dat er tegenwoordig in allerlei
ambachten onrust en ontevredenheid heerscht, die zich kenmerken, doordat
ieder ambacht voor zich het hierin voorkomende werk het slechts beloond
en het minst in aanzien telt.

Schr. eindigt zijn artikel, waarvan de inhoud over het geheel onze volle
instemming heeft, al moge het in de ouders steeds prijzenswaardig blijven
om hunne kinderen een betere positie in de wereld te geven, dan zij zelf
bezitten, met de opmerking dat de wijze, waarop iemand zijn werk ver-
richt, zijn bedrijf uitoefent, van grootere beteekenis is dan het ambt of
het bedrijf dat hij bekleedt.

4®. Persoverzicht. De beteekenis van de Amerikaansche ijzerindustrie.
Prof. Dr. Gel her te Dresden schrijft in de Dresd.n. Anz. 1915 no. 5:
„Duitschland, evenals Engeland, is goed van ijzer voorzien. Het rusteloos
voortbrengende Amerikaansche volk heeft in de zich snel uitbreidende
steden groote hoeveelheden ijzer verbruikt voor het maken van straten,
spoorwegen, waterleidingen enz. Vóór 1894 voerden de Ver. Staten nog
vrij veel ijzer in ; na dien tijd is de uitvoer den invoer gaan overtreffen.
Dit was vooral het geval in 1900, 1904 en 1908, terwijl in 1902 en 1903
veel ijzer is ingevoerd, w.o. ook uit Duitschland.

Engeland heeft tot aan 1890 de eerste plaats in de ijzer-industrie gehad,
doch werd in 1904 door Duitschland en Noord-Amerika op zij gedrongen,
zoodat op dit oogenblik in Duitschland de dubbele hoeveelheid en in Noord-
Amerika driemaal zooveel ijzererts wordt verwerkt als in Engeland.

De almachtige Amerikaansche Staaltrust werkt met een kapitaal van
5700 millioen mark en met 170 duizend man. De invoer van Duitsch plaat-
ijzer is door de prijsbepaling van de Staaltrust totaal afgesneden.

Kolen zijn noodzakelijk in de ijzer-industrie, zoodat deze het best gedijt

-ocr page 87-

in het land, waar zoowel kolen als ijzererts worden gevonden. Jaarlijks
wordt in de geheele wereld voor 9 milliard mark kolen en voor 15 milliard
mark ijzer geproduceerd. In Duitschland worden dagelijks 30 duizend
wagons kolen geproduceerd. Iedere wagon telt 10 ton. Van deze hoeveel-
heid wordt 40 o/o in de ijzer-industrie verwerkt. China, Siberië en Xoord-
Amerika zijn zeer rijk aan kolen. Het kolengebied neemt hier een opper-
vlakte in zoo groot als Duitschland. De kolen liggen betrekkelijk opper-
vlakkig en het delven is derhalve weinig kostbaar. De kolenproductie van
Noord-Amerika bedraagt thans meer dan het '/g deel der geheele aarde.
Zij zal mettertijd die van Engeland, dat thans nog de hoofdleverancier in
de wereld is, overvleugelen. Desniettegenstaande zullen onze Duitsche kolen-
mijnen het evenlang volhouden als de Amerikaansche. De V. S. van Noord-
Amerika zijn evenwel ook het rijkst aan ijzererts en deze ertsen hebben
een hoog ijzergehalte, n.1. 52 tot 65o/o. De erts- en kolenmijnen liggen in
Amerika ver uit elkaar. Aangezien men de eersten niet voor onuitputtelijk
houdt, wordt ernstig overwogen meer ijzererts in te voeren dan tot nu toe
geschiedt.

Duitschland, met inbegrip van Luxemburg, bezit 27 o/o van de Europee-
sche ij zer voorraad; Frankrijk
24 Vo- Duitschland ontvangt echter 40 quot;/o van
het geproduceerde ijzer als ijzererts uit het buitenland. Dit buitenlandsche
erts bevat 55 o/, ijzer. Het binnenlandsche
slechts 33 »/o-Het eerstgenoemde
komt uit Spanje en Zweden en in mindere mate uit Frankrijk, Rusland,
Oostenrijk, België, New-Foundland, Algiers en Brazilië. Het is noodzakeUjk
voor het aanwinnen van de buitenlandsche ertsen en de verdere ontwikkeling
der ijzer-industrie, dat het Duitsche kanalennet wordt uitgebreid.

Enorme hoeveelheden ijzer zijn in Amerika bij den bruggenbouw, de
groote spoorwegstations en de wolkenkrabbers (zoo worden de buitengewoon
hooge huizen genoemd, waarvan het geraamte grootendeels uit ijzer bestaat)
gebruikt. Zoo bevat het ontvanggebouw van de New-York Central Spoorweg
Maatschappij 20 duizend ton ijzer, het stationsgebouw 137 duizend ton,
voor ongeveer 30 millioen mark. Het Woolworth's gebouw, een wolken-
krabber van 230 M. hoogte, tellende 55 verdiepingen, 28 Uften en 10.000
personen, bezit 22 duizend ton ijzer-constructie. Duitschland en Amerika
bevinden zich derhalve in ernstigen strijd om de wereldmarkt in de ijzer-
industrie te veroveren.

—nbsp;Frankrijk heeft in de Ver. Staten onderhandelingen aangeknoopt
voor de levering van 150,000 ton stalen rails.nbsp;(u-
N: B. G.)

—nbsp;Nieuwe uitvoer-hepalingen in België. De f correspondent schreef uit

Brussel dd. 17 Juni aan de „N.B.G.quot;:

De tot nu toe geldende bepalingen aangaande den uitvoer van goederen
uit België zijn door de volgende verordening vervangen.

1. De uitvoer der volgende goederen is in ieder geval afhankelijk van de
goedkeuring van den commissaris van het ministerie van oorlog bij het
generaal-gouvernement in Belgie (Brussel, Wetstraat 65):

Runderen, varkens, schapen, paarden, duiven;

Levens- en genotmiddelen, veevoeder;

-ocr page 88-

Machinerieën tot bewerking van metaal dienende motoren;

Krijgsuitrustingstukken (n.1. motorwagens en onderdeelen, motorrijwielen,
rijwielen en onderdeelen, luchtschepen, vliegtuigen en onderdeelen, telegraaf-
en telefoonmateriaal, spoorwegbouw- en bedrijfsmateriaal, stalen flessen voor
vloeibare gassen, materiaal voor versperringen, paardentuigen, zadels, optische
instrumenten, zoeklichten, hoefijzers);

Wapens en schietvoorraad;

Ruwe gummi, ruwe caoutchouc, bewerkte gummi en caoutchouc, gebruikte
gummi, guttapercha, balata en alle caoutchoucachtige voortbrengselen;

Metalen (ijzer, staal, zilver, platina, aluminium, tin, koper, messing, lood,
zink, antimonium, nikkel, ferromangaan, ferrosilicium, kwikzilver blik, hall-
en afgewerkte fabrikaten uit metaal, afval uit gieterijen);

Ertsen (ijzerertsen, haematite, mangaanertsen, nikkelertsen, zwavelkies,
zinkblende, galmei, koperkies, enz.), grafiet, grafiettegels, asbest;

Steenkolen, cokes, brikketten en bijproducten;

Verfstoffen (n.1. anilineverven) en minerale verven;

Verbandstoffen en geneesmiddelen;

Scheikundige stoffen (salpeter, salpeterzuren, zwavelzuren, zwavel, zoutzu-
ren, kalizouten, kaliloog, glycerine, ontplofbare stoffen, kamfer, zwavelzure
ammoniak, ammoniakwater, benzol, toluol, teer);

Lucifers;

Meststoffen (ruwe fosfaat, superfosfaat, thomasmeel, beendermeel, guano,
kalkstikstof);

Huiden, leer, vellen, pelzen, looistoffen;

Vlas, hennep, wol, katoen, kapok, zijde, jute in garens, weefsels of afval,
vodden, zakken;

Dierlijke, plantaardige en minerale oliën en vetten Cbenzine parafine,
stearine, petroleum, nafta, smeerolie, harsen;

Suiker;

Hout (behalve mijnhout);

Wilgen, stoelenriet;

Cellulose en papier (vooral fotografisch papiei;), drukwerken, handschriften
en films.

2.nbsp;De uitvoer van alle onder lit. 1 niet opgesomde waren naar Duitsch-
land, Luxemburg en het bezette deel van Frankrijk is vrij, voor welke hoe-
veelheden ook.

De uitvoer van alle onder lit. 1. niet opgesomde waren, naar andere dan
hierboven vermelde landen behoeft, zooverre er sprake is van spoorwagon-
lading of scheepslading of van twee of meer voertuigen tegelijk met dezelf-
de waar (dus van geen stukgoederen^ de goedkeuring van den commissaris
van het ministerie van oorlog. De uitvoer van alle onder lit. 1 niet opge-
somde goederen als stukgoed is dus vrij, ongeacht de bestemming.

3.nbsp;Het vervoer van allerlei goederen binnen België behoeft de goedkeuring
van den commissaris alleen dan, wanneer er sprake is van machines voor
het bewerken van metalen of van aangeslagen of anderzins uitgesloten waren
of zulke, die moeten verklaard worden. (Verplichte verklaring bestaat
voor benzine, benzol en derg., metalen en ertsen, suiker en suikerbieten).

-ocr page 89-

4.nbsp;Aanvragen om vrijstelling of uitvoer van de te Antwerpen ingehouden
goederen moeten aan het gouvernement Antwerpen worden ingezonden.

5.nbsp;De volgens lit. 1 en 2 door den commissaris toegestane goedkeuringen
houden op geldig te zijn, indien de goederen niet binnen 3 weken na den
dag der verleening over de grenzen zijn, ten ware dat een andere tijdruunte
uitdrukkelijk toegestaan werd.

6.nbsp;Wie de voorschriften dezer verordening overtreedt wordt met geld-
boete van ten hoogste vijftigmaal de waarde der goederen bestraft; in geval
van onvermogen door ten hoogste één jaar opsluiting vervangen. Bovendien
worden de goederen aangeslagen.

7.nbsp;Deze verordening wordt terstond van kracht.

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

VERBINDING DER METALEN DOOR ELECTRISCH LASSCHEN.

De verbinding der metalen door lasschen, speciaal van ijzer en staal, is
van ouds algemeen in gebruik. Deze verbinding berust hierop, dat die
metalen bij hunne verhitting week worden, alvorens
ze tot smelten overgaan.
Stuikt men nu de week geworden deelen in elkander, dan werken zich de
moleculen vast ineen, en er ontstaat hierdoor één geheel.

Met den vooruitgang der electro-techniek lag het idee voor de hand om
in plaats van de verwarming in het smidsvuur, de verwarming door elec-
trischen stroom te doen plaats vinden, en men deed dat op eene wijze door
de hitte van een electrischen lichtboog tot verwarming der metalen aan te
wenden. De lichtboog kan hierbij tusschen twee koolspitsen overgaan en
dan op de laschplaats overgebracht worden, of het werkstuk zelf wordt
benut als electrode en van hieruit naar de tweede electrode een lichtboog
getrokken. Deze laschwijze, door den electrischen lichtboog, vindt ook nog
heden veel toepassing; vooral gebruikt men ze bij zulke metalen, welke in
den eigenlijken zin niet laschbaar zijn, waarbij namelijk de overgang van
den vasten in den vloeibaren toestand plotseling geschiedt. Zoo worden b.v.
gebroken gietijzeren voorwerpen op deze wijze bewerkt.

Een geheel andere eigenaardigheid der electrische laschmethode, welke in
den laatsten tijd in de geheele metaalindustrie meer en meer ingang vindt is
die welke geroepen schijnt om de werkplaatstechniek in vele opzichten geheel
om te werken. Bij deze wordt niet de hitte der door den electrischen stroom
verkregen lichtboog tot verwarming der metalen gebruikt, doch de stroom
zelf hiervoor benut. Het is bekend dat een electrische stroom aan ieder
plaats zijner verloop een warmte verkrijgt, welke met de sterkte van den
stroom rijst en met het kwadraat van den weerstand, welke die stroom op
elke plaats vindt. Wordt dus een sterke stroom door een kring geleid,
welke in het algemeen weinig weerstand bezit, terwijl op een enkele plaats
een hoogeren weerstand aanwezig is, dan wordt deze laatste plaats oogen-
blikkelijk door dien stroom sterk verwarmd. Nemen wij nu aan dat er een
sterke stroom, onverschillig op welke wijze, naar twee metaaldeelen wordt
heengeleid, welke zich vooreerst los van elkander bevinden, dan treedt een

-ocr page 90-

hooge weerstand aan deze aanrakingsplaats op, welke zich direct op dat
moment sterk verhit en wel tot op een laschtemperatuur. Worden nu de op
de aanrakingsplaats liggende metaaldeelen gelijktijdig te zamen gedrukt, dan
verbinden zich deze tot één geheel en na de uitschakeling van den stroom
en de afkoeling der laschplaats is de verbinding gereed. De afneming van
den stroom van de sterkte, zooals deze noodig is, om het metaal voor een
lassching geschikt te maken, kan niet zonder verdere bewerking uit het net
van een electrische centrale geschieden. In de eerste plaats werden dan de
kosten veel te hoog, — tweedens zouden de spanningen in dat net het niet
dulden dat het werkstuk hieraan onmiddellijk was aangesloten, waardoor ze-
ker een groot gevaar zou ontstaan voor den persoon, die het werk uitvoerde
en terwijl verder de kortsluiting voor een dergelijken stroomloop, zooals die
zich zou voordoen op het moment, waarop de lassching gereed zou zijn, hoogst
nadeelige gevolgen met zich zoude brengen. Hiervoor biedt de electische
transformator het middel tot overwinning dezer moeilijkheden. In zulk een
transformator kan zonder een enkele beweging en met zeer juiste werking
de spanning van een wisselstroom op ieder gewenschte waarde worden om-
gezet. Wordt dus b.v. de transformator door de uitspanning 200 volt toege-
voerd, dan kan er aan de andere zijde 2 volt ontnomen worden, welke voor
den arbeid der lassching noodzakelijk is. Daar nu de laschstroomkring slechts
een zeer geringen weerstand bezit, en ook de weerstand aan de laschplaats,
absoluut genomen, slechts klein is (hier metaal tegen metaal), zoo is deze
geringe spanning voldoende ter verkrijging van een hoogen stroom, welke
de lasch eischt, en tegelijkertijd wordt ieder gevaar bij het aanraken der
stroomtoevoerende deelen vermeden. Het net wordt hierbij slechts een stroom
ontnomen, welke in omgekeerde verhouding staat tot de spanning. Aldus b.v,
by een transformatie van 200 op 2 volt, het honderdste deel van den lasch-
stroom.

Volgens de aangegeven methode zijn de laschapparaten gemaakt, welke
voor de verbinding van volle materiaaldoorsneden gebruikt worden. Men
kan op deze wijze draad-, rond- en platijzer, buizen, assen, profielijzer enz.,
stomp aan elkander lasschen. Ook voor messing, koper en aluminium heeft
zich deze laschmethode uitstekend getoond. Wielbanden en velgen worden
op deze wijze gelascht; ook worden stalen messen met grepen en handvatten
uit smeedbaar gietijzer op deze wijze verbonden. Gecompliceerde smeed- en
persstukken worden in enkele deelen uitgevoerd, welke gemakkelijk zijn te
bewerken en daarna door den electrischen stroom gelascht. Kettingschalmen
worden gelascht en de op deze wijze vervaardigde kettingen munten door
bijzondere vastheid uit.

De vastheid van het gelaschte materiaal bedraagt ongeveer 90 'gt;!„ van
het ongelachte ijzer.

Het verbranden schijnt volmaakt onmogelijk, daar de laschhitte zich van
binnen uit ontwikkeld en de stroom zeer nauwkeurig kan worden geregeld.
In zeer vele gevallen zorgt een automatische uitschakelaar voor de onder-
breking van den stroom bij het einde der lassching. In het algemeen toch
streeft men er naar, vooral bij massa-fabricatie, zooveel als mogelijk .is,
automatisch te werken.

-ocr page 91-

Het resultaat der stompe lassching zien wij vooral daar, waar gelijkvormig
werk verricht wordt; zij geeft een sterke verhooging van productie en daar-
door een goedkoope fabricatie, welke door materiaalbesparing nog verhoogd
wordt. Diezelfde voordeden wijst ook de electrische puntlassching aan, welke
ter vervanging van het klinken, inzonderheid bij de plaatijzerindustrie
en voor lichte ijzerconstructies, meer en meer ingang vindt. Hierbij
wordt de stroom niet meer de te lasschen deelen zelf toegevoerd, doch twee
koperen stiften, waartusschen de te verbinden platen gelegd worden. Drukt
men nu deze stiften tezamen, waarbij gelijktijdig de stroom der eene stift,
door den plaat naar de andere stift vliegt, dan verweekt het materiaal der
plaat en wordt door die stiften te zamen gedrukt. De op deze wijze ver-
kregen verbinding overtreft aan vastheid de klinkverbinding en kan met
veel minder kosten aan tijd en geld uitgevoerd worden. Zoo heeft men b.v.
in de plaatijzerindustrie bij het bevestigen van handvatten enz. opgemerkt
dat jeugdige arbeiders per uur circa 1000 laschplaatsen gereed maakten,
terwijl een geoefende werkman (klinker) in denzelfden tijd ongeveer 250
nagels inslaat, waarbij nog de kosten voor het ponsen en voor den nagel
gerekend moeten worden. Ook voor de verbinding van zwaardere platen,
zijn de residtaten zeer gunstig te noemen.

Uit de puntlassching heeft zich de buislassching ontwikkeld, welke even-
eens in de plaatijzerindustrie zeer veel aangewend wordt. Door het naast
elkander leggen van laschpunten ontstaat zulk een naad, welke, wanneer ze
niet waterdicht behoeft te zijn, zeer bruikbaar is.

Denkt men zich nu de puntvormige electroden door rolvormige vervangen,
waartusschen de te lasschen plaat doorgevoerd wordt, dan zal de laschnaad
onbetwistbaar waterdicht zijn.
Zulke naden worden als langs-en rondloopende
naden uitgevoerd, b.v. voor bodems en ijzeren ketels en vaten. De soldeering
en de autogene lassching, evenals de verbinding door felsen, worden door
deze methode steeds meer verdrongen, vooral daar waar de fabricatie van
gelijkvormige voorwerpen de opstelling van automatisch werkende speciaal-

niachines veroorlooft.

Wij zien hieruit dat deze nieuwe methode der electrolassching op weg is
zich als volmaakt hulpmiddel in dienst der werkplaatstechniek te stellen, en
het is voorloopig nog niet te bepalen met welk een vlucht deze methode zich
zal ontwikkelen.

WATERLEIOmGKRAAN, DIE HET OPBREKEN VAN DE
STRAAT VOORKOMT.

Wanneer aan de waterleiding binnenshuis vóór de hoofdkraan, of aan de
hoofdkraan zelve, reparatie noodig is, of wanneer (zoo het meter-systeem in
gebruik is) een wanbetaler moet worden afgesneden van het buizennet, dan
ts het tot nog toe steeds noodzakelijk de straat op te breken, om hetzij de
leiding dicht te slaan, hetzij de zich onder den grond bevindende kraan te
sluiten. Dat het opbreken der straat, vooral bij asphaltbestrating, zeer tijd-
roovend, kostbaar en belemmerend voor het verkeer is, behoeft niet gezegd.
Op de volgende wijze tracht een nieuwe inrichting dit bezwaar op te heffen

-ocr page 92-

Daar, waar de hoofdleiding het perceel binnenkomt, wordt bovengronds een
kraan van bijzondere constructie aangebracht. Zij bestaat uit een combinatie
van een ventielstopkraan (de eigenlijke hoofdkraan) en een daarvóór gelegen
plugstopkraan in één kraanhuis. De doorlaat van de laatstgenoemde kraan
is even wijd, als het bij behoorende buizenstelsel, zoodat het aanbrengen van
deze kraan geen vermindering van den druk in de leiding teweeg brengt.
Bovendien maakt het feit, dat de toe- en afvoeropeningen der kraan niet
in één lijn liggen, dat zij uitsluitend gebruikt kan worden bij een druk
als die, welke in de hoofdleiding heerscht. Wanneer dus aan de ventiel-
kraan (de eigenlijke hoofdkraan in het gecombineerde kraanstelsel) reparatie
noodig is, of wanneer de watertoevoer, b.v. wegens wanbetaling, moet
worden afgesneden, dan behoeft de straat niet te worden opgebroken, doch
sluit men eenvoudig de vóór de ventielkraan in hetzelfde kraanhuis gelegen
plugkraan, en men kan deze, ingeval van wanbetaling, op eenvoudige wijze
verzegelen.nbsp;(u.
„Haagsche Post.quot;)

EEN NIEUW ARTIKEI. UIT CAOUTCHOUC.

Er zijn weinig grondstoffen, waarvan in de volgende jaren zoovele nieuwe
toepassingen verwacht worden als van rubber. Een der nieuwste fabrikaten
eruit is wat door den ontdekker „Schaumcaoutchouc'' genoemd is geworden.
Dit is gevulcaniseerde rubber, die innig gemengd is met stikstof in gas-
vorm ; op het oog is er niet veel bijzonders aan te zien, maar onder den
microscoop gelijkt het op een spons met zeer veel fijne gaatjes. Ze wordt
gemaakt door rubber onder een druk van 400 atmosfeeren en bij een tem-
peratuur, waarbij ze week geworden is, te verzadigen met stikstof. Deze
lost er in groote hoeveelheden in op; wordt daarna het product gevulcani-
seerd (het is tevoren met zwavel gemengd en wordt dan tot ongeveer 130 gr.
verwarmd, waardoor het de verlangde eigenschappen verkrijgt) en onder
gewonen druk gebracht, dan ontwijkt de stikstof weer; de rubber blaast op
tot ongeveer eeu vijfvoudig volume, omdat de stikstof kleine holten er in
veroorzaakt, maar niet kan ontwijken, daar ze geheel door de rubber omgeven
is. Het product is nu buitengewoon samendrukbaar geworden, bijna zooals
een gas, en heeft overigens de eigenschappen van gewone rubber. Vooral
voor luchtbanden schijnt dit een buitengewoon artikel te kunnen worden,
omdat ze onder een beschadiging niet lijden en hoogstens op de beschadigde
plaats iets minder veerkrachtig worden. Het inbrengen in den buitenband
vereischt echter speciale toestellen, maar hiertegenover staat, dat nu ook
de band in zijn geheel mag verslijten. De nieuwe stof heeft een uiterst klein
soortelijk gewicht en wordt door water niet aangetast, daarom zal ze onge-
twijfeld voor het vullen van reddingsboeien groote diensten kunnen bewijzen.
Zijn veerkracht maakt het zeer geschikt als vulmateriaal van kussens en
matrassen, terwijl het enorme isoleerend vermogen tegen warmte en kou
allerlei toepassingen mogelijk maakt.nbsp;(u
Idem)

-ocr page 93-

DE SLAPENDE TOESTAND OP HET GEBIED DER HOEPSMIDS-
OPLEIDING IN NEDERLAND.

Tijdens de premie-paardenkeuringen in 1915, die thans grootendeels achter
den rug zijn en waarvan wij een belangrijk aantal hebben bijgewoond, is
ons opnieuw gebleken, dat de hoefijzers geleidelijk doelmatiger van vorm
worden, maar ook dat de hoefverzorging op veel plaatsen nog belangrijk te
wenschen overlaat. Dit laatste is voornamelijk de schuld van de paarden-
houders, die dit gewoonlijk niet willen bekennen en de schuld geven aan
de hoefsmeden. Het wordt, voor zoover ons bekend, niet tegengesproken,
dat de paardenhouders meer dan tot nu toe het geval is geweest, met
de hoefsmeden moesten samenwerken om de hoeven in normalen toe-
stand te houden of zoo noodig in meer normalen toestand te brengen. Land-
bouwbladen en landbouwleeraren, dienen in die richting dit goede doel
te steunen.

* ^
*

De aanleiding tot het schrijven van dit artikel ia gelegen in het feit, dat
tijdens bedoelde paardenkeuringen opnieuw aan het licht is getreden, dat de
uitvoering van het hoefbeslag soms in streken, waar zoo goed als uitsluitend
gediplomeerde hoefsmeden zijn gevestigd, nog vrij wat te wenschen overlaat.

In „Het Paardquot; van 23 Juli j.1. is daarop voor de keuringsplaats Heenvliet de
aandacht gevestigd. Wat kan van dat feit de oorzaak zijn ? Naar onze meening
niet anders dan dat meer en meer duidelijk aan het licht treedt dat de
cursussen in hoefbeslag wel hebben bijgedragen tot een verbetering
in de uitoefening van het hoefsmidsvak, maar tevens, dat die verbetering
een oppervlakkig karakter draagt en van niet voldoend grondigen aard is.

„De Hoefsmidquot; bestaat nu reeds bijna 20 jaar en van den eersten dag af
is het ons streven geweest om mede te werken tot een verbetering in de
opleiding der aanstaande hoefsmeden. Doordat het Ministerie van Oorlog het
goede voorbeeld gaf in de opleiding van haar hoefsmeden, — de dieren-
artsen op de beteekenis eener deugdelijke opleiding wezen en de besturen
van onderscheidene landbouw-maatschappijen steun verzochten voor een zoo-
danige verbetering en de Regeering finantiëel aan dit verzoek voldeed, is
ongetwijfeld de wijze van opleiding der hoefsmeden verbeterd en staat deze
betrekkelijk gunstig in verhouding tot het ambachtsonderwijs in het algemeen.
In dit onderwijs bestond, en bestaat nog, in Nederland een schromelijken
achterstand. Ieder, die in Nederlandsche onderwijszaken eenigermate thuis
is, weet, dat voor het hooger onderwijs aangevraagde gelden gemakkelijker
op de begrooting komen dan voor middelbaar en lager, en het moeilijkst
voor ambachtsonderwijs. Alle partijen zijn het er over eens, dat de meest

-ocr page 94-

soliede en toch rentegevende Regeeringsuitgave te vinden is op het gebied
van deugdelijk onderwijs, al wordt die rente dan ook pas na verloop van
jaren voor het algemeen waarneembaar. Ieder persoon van rijperen leeftijd,
in het bezit van een voldoende dosis opmerkingsvermogen, en voornamelijk
de prakticus op dit gebied, dat is de
leeraar of onderwijzer, leert bij ervaring
dat nieuwere inzichten dikwijls een menschen-leeftijd vorderen alvorens
mime toepassing en waardeering te vinden. 30 a 40 jaren geleden zagen
de landbouwers met wantrouwende oogen de verklaringen omtrent de be-
teekenis der kunstmest aan en kostte het moeite om hen tot toepassing dier
bemesting te brengen. Thans, nu door den hemeltergenden oorlogstoestand
geen voldoende kunstmest uit het buitenland kan worden betrokken, wee-
klaagt men over den nadeeligen toestand die door dien gebrekkigen toevoer
is ontstaan.

*

De cursussen in hoefbeslag gaven verbetering. Zij wekten vrijwel alge-
meene sympathie. De landbouwers-paardenhouders verkregen op voor hen
kostelooze wijze beter onderlegde hoefsmeden en de smeden zelf verwierven
op weinig kostbare wijze en met weinig tijdverlies een diploma van bekwaam-
heid in hun vak. In 18
k 24 lessen, van hoogstens 4 uur per les, kon
een zoodanig diploma worden behaald. Praktisch goed onderlegde smeden,
met goed gezond verstand, konden door dergelijke lessen werkelijk heel wat
opsteken, doch de smeden zelve begrepen natuurlijk het best dat men in
zoo'n korten tijd geen behoorlijk onderlegd vakman kon worden. De cursi-
anen, die aan praktische voorbereiding of verstandelijke ontwikkeling te kort
schoten, verkregen door die lessen wel wat theoretische kennis en eenige
vaardigheid in het maken van hoefijzers, doch zij hadden geen voldoende
bekwaamheid om het hoefsmidsvak naar behooren zelfstandig uit te oefenen.
Daarbij kwam, dat het verstrekte onderwijs, meestal slechts voldoende was
wat het theorethisch gedeelte der hoefkunde betrof. Er waren slechts
enkele hoefsmeden die behoorlijk geschikt waren om als onderwijzer in
praktisch hoefbeslag op te treden. De dierenartsen, tot nu toe meestal vee-
artsen genaamd, hebben betrekkelijk, veel onderwijs in de hoefkunde ont-
vangen, vroeger ook in het vervaardigen van hoefijzers, maar toch zijn zij
eigenlijk slechts geschikt om onderwijs te geven in de theorethische hoefkunde.

Het bezwaar van gebrek aan onderwijskrachten voor de praktische hoef-
kunde heeft aanleiding gegeven tot de oprichting van een cursus voor a.s.
onderwijzers in praktisch hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht. Dit is gelukkig, al had men daarmede eerder moeten beginnen.
Tevens had men vroeger dienen in te zien, dat de hoefsmederij aan deze
inrichting beter had moeten worden ingericht, dan zij nog steeds is.
De vuren en de aanbeelden zijn verbeterd, maar de beslagplaats en de
monsterbanen zijn beneden peil en staan zelfs ten achter bij onderscheidene
particuliere hoefsmederijen. Er is nu gelukkig verbetering in uitzicht, doch
de tot moedeloosheid stemmende langzaamheid in Nederland, wat het vlot
instellen van grondige verbeteringen betreft, houdt een vraagteeken in
omtrent het tijdstip waarop eindelijk de verbetering zal komen.

-ocr page 95-

Doordat bij de opleiding der a.s. dierenartsen steeds vrij veel rekening
is gehouden met de leer van den hoef en het hoefbeslag, is het begrijpelijk
dat enkele dierenartsen zich aangetrokken voelden om in hun standplaats
over te gaan tot het oprichten van een hoefsmederij, somtijds tevens open-
gesteld als leerschool waar leerlingen, zoowel theoretisch als praktisch,
opleiding konden erlangen als hoefsmid, b.v. te Utrecht, Arnhem, Rotterdam,
Groningen. Deze zijn geleidelijk verdwenen, behalve die te Groningen, welke
ook steeds meer leerschool is geweest dan de andere.

Te Tiel is een speciale burgerhoefsmidschool geweest, waaraan het karakter
van beklante hoefsmederij echter ontbrak en hierdoor moeilijk een goede

positie kon verwerven.

De cursussen hebben hun nuttige zijde, doch hebben anderzijds het bezwaar
opgeleverd dat de „gediplomeerdenquot; meermalen onvoldoende deugdelijk
waren onderlegd om als hoefsmid zelfstandig degelijk werk te blijven ver-
richten. Zij hebben er ook toe bijgedragen dat de hoefsmidschool te Tiel
geen voldoend aantal leerlingen behield en dat de particuliere leersmederijen
tot op een na zijn verdwenen. Misschien dat de laatste dezer binnen enkele
jaren ook zal zijn verdwenen. Mocht dit in het belang zijn van het hoef-
smidsvak in Nederland, dan hebben wij er gaarne vrede mede. Dat komt
ons echter niet zoo voor, integendeel. Zijn zij eenmaal opgeheven, dan gaat
een eventueele her-oprichting met groote moeilijkheden gepaard. Dit is geen
veronderstelling doch een feit, zooals b.v. in
Gelderland duidelijk in het licht
is getreden.

Hoe komt het nu dat er in de hoefsmidsopleiding feitelijk een slapenden
toestand is ingetreden? Verschillende oorzaken werken daartoe mede. De
hoofdoorzaak lijkt ons het feit dat er geen voldoend krachtige leiding van
de zijde der Regeering bestaat, en deze leiding moeilijk van particuliere
zijde kan wwden verwacht. Er zijn wel veel personen in ons land die zich
voor de ontwikkeling van het hoefsmidsvak interesseeren, doch hunne be-
langen zijn dikwerf uiteenloopend, en soms zelfs tegenstrijdig.

Ten einde niet al te lang op een systematische verbetering te moeten
wachten, komt het ons aanbevelenswaardig voor dat van Regeeringswege
iemand werd aangewezen om een afgerond plan voor te bereiden. Mocht de
Regeering de voorkeur geven aan een commissie, dan zou deze o.i. zeker
uit een klein aantal personen moeten bestaan.

In afwachting van een zoodanig ingrijpen der Regeering zou het nuttig

zijn als de „Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde m Nederland

en de „Bond van smedenpatroons in Nederlandquot; het vraagpunt zoodra
mogelijk in behandeling wilden nemen, terwijl het tevens goed zou zijn als
de onderwijzers in practisch hoefbeslagquot; zich tot een vereeniging vormden
en dan bedoeld onderwerp, als bij uitstek hun belang rakende, direct onder

de oogen gingen zien.nbsp;, ^ i . -n

Mochten er lezers zijn die hun gevoelen over een en ander ten beste wdlen

geven zoo zal hiervoor gaarne plaatsruimte ter beschikking gesteld worden,
voorloopig met uitzondering van één persoon, die nog steeds ten opzichte
van ons in staat van tekortkoming is, n.1. den opperwachtmeester-hoefsmid
Scholten te Amersfoort.nbsp;®

-ocr page 96-

HOE BEHOORT DE .ORGANISATIE OP HOEPBESLAGGEBIED IN
NEDERLAND TE ZIJN OM IN TIJD VAN OORLOG
KLAAR TE STAAN ?

Ziedaar een vraag van belang voor de Bereden Wapens, en in 't algemeen
voor al de diensten, die bij het leger te velde met behulp van paarden
worden verricht. Een goed beslag, dus een goed hoefsmid, geeft vertrouwen
aan aanvoerder en mindere. Hebben we meermalen bet gewicht van een
goed beslag der paarden in vredestijd in 't licht gesteld, in het belang van

den gezondheidstoestand der hoeven en de volharding van het paard, _

in oorlogstijd en te velde heeft het nog grooter beteekenis door de diensten
onder de meest verschillende omstandigheden, dikwijls onvoorziene, op af-
wisselende terreinen, steeds klaar te staan, om met het beste succes werk-
zaam te zijn, maakt een goede regeling van dit dienstvak noodig, en wel
reeds in vrede, daar alle werkzaamheden beter en gemakkelijker kunnen
geschieden dan te velde.

Keizer Napoleon ondervond reeds voor 100 jaren, op z'n tocht door
Rusland, tot zijn schade, dat het beslag der paarden niet voldeed aan
de eischen van den strengen winter; vroegere krijgsverrichtingen
werden wel eens gedurende den winter gestaakt, vooral om de moeilijk-
heden te ontgaan, waaronder zeer zeker ook het hoefbeslag mag gerekend
worden ; dit ondervinden stellig ook thans de strijdende partijen, dat op
dit gebied niet alles gaat van een leien dakje, zooals men zulks gewoon
was in rüstigen tijd, thuis in de kazerne, of zelfs gaat bij de vredes-
oefeningen, die gehouden worden in het eigen land en gewoonlijk met geen
geringe voorbereidingen, om het welslagen te verzekeren.

Nu, we zullen ons niet begeven op den gevaarlijken weg om te trachten
bovengestelde vraag in directen zin te beantwoorden, want, hoewel een
oorlog „oorlogquot; is, de huidige strijd wijkt wel wat ver af van z'n voor-
gangers, misschien ook weêr van zulke in de toekomst en we zouden ons
moeten begeven op een alsnog onbekend terrein, vol veronderstellingen, en
dit ligt niet in ons plan. Liefst zouden we hier willen zeggen: laat maar
alles blauw blauw, er komt toch geen oorlog meer. Wij wenschen intusschen
dien profeet niet te zijn en geven, om op ons onderwerp terug te komen,
den raad om den hoefsmid te velde niet bezig te houden met het ver-
vaardigen van hoefijzers, dan in de allernoodzakelijkste omstandigheden;
hij zal, naar we meenen, daarvoor moeilijk den tijd vinden om dat werk
steeds naar behooren te verrichten, vooral hier, waar 't niet
zoo zoo mag
gaan, maar waar 't er op aankomt, meer dan in 't garnizoen, het goed te
doen. Het ligt immers voor de hand dat zijne bezigheden vele zullen
zijn en noodzakelijk tevens; zoo zal het veel voorkomen dat opgelegd
materiaal moet worden pasklaar gemaakt met niet steeds gemakkelijke
gereedschappen, met onderzoek en herstelling van het beslag der paarden,
met het doelmatig bewerken der hoeven, het beslag van afwijkende hoef-

-ocr page 97-

vormen, door het verleenen van hulp bij hoefzieke paarden, het bijwonen
van inspectiën, en kan men zich voorstellen, dat ook hij, onder het uit-
oefenen van z'n vak of op andere wijze in 't gedrang kan komen, waaronder
z'n werkzaamheden moeten lijden. Immers we lezen van den huldigen krijg
dat ook hoefsmeden de dapperheidsmedaille
behaalden. Gedurende de winter-
periode, bij gladheid en sneeuw, zullen zijne werkzaamheden in waarheid
niet minder zijn. We meenen daarom, dat alle materiaal voor het beslag,
als scherpe en stompe kalkoenen, hoefnagels, ook ijsnagels en gutta-percha,
te velde medegevoerd worden en wel in een staat, dat zij kunnen worden
gebruikt zonder den hoefsmid veel werk te bezorgen. Ook de hoefijzers
moeten daarom in alle tailles, gebruikelijk bij de legerpaarden, reeds m
vredestijd zijn aangemaakt, of wel door de militaire hoefsmeden, volkomen
bekend met de desbetreffende bepalingen, of wel misschien beter aan-
gemaakt langs machinalen weg, natuurlijk onder deskundige controle en m

eigen land.nbsp;j u i.

Hoewel hier moet worden erkend, dat de voorschriften aangaande het

militaire beslag en de oplage van materiaal daarvoor, in bijzonderheden
zijn bepaald, zal het ongetwijfeld zeer lastig zijn een opgave te doen van
het getal van elk afzonderlijk benoodigd, daar zulks afhankelijk is van de
diensten in oorlogstijd, van den duur van een toekomstigen krijg, van den
tijd van het jaar, waarin mobilisatie noodig is en van meer andere om-
standigheden. We zullen daarom
maar aannemen, hoe meer geschikt materiaal

aanwezig is, zooveel te beter de uitrusting is, hoe grooter het vertrouwen

op succes mag zijn.

De goede opleiding, die de hoefsmeden in vredestijd moeten hebben ge-
noten, ook de burgersmeden, waarborgt dan de meest practische toepassing

van een en ander.nbsp;,-r 4.-

Op eene belangrijke zaak mogen we hier wijzen, wat het mobilisatie-

beslag betreft, waar in de bepalingen verluidt, dat voor de paarden, met
tot de vredessterkte behoorende, een bepaalde verhouding van tailles als
grondslag moet worden aangenomen. Hoewel we overtuigd zijn, dat de
aangegeven verhouding van tailles berust op juiste practische onderzoekingen,
bij de paarden in vollen vrede verricht, komt het ons voor, dat te velde
over eenigen tijd, misschien heel spoedig, een wanverhouding in dat voor-
schrift kan zijn ontstaan, en wel door de groote mutatie van paarden, ont-
staan door het verlies van paarden op groote schaal, hetzij door ziekten,
onbruikbaar worden door welke omstandigheden dan ook, hetzij door ^jr-
wondingen enz., in welk tekort vermoedelijk herhaaldelijk moet worden
voorzien door nieuwen aanvoer van paarden. Wanneer deze hoeven dezelfde
grootten en dezelfde vormen hadden, dan zou in de verhouding der tailles
weinig of geen wijziging ontstaan. Waar wij in vredestijd bij de cavalerie
en rijdende artillerie enkel lersche paarden aankoopen, zien we onze remon-
teering uit dat land gesloten en is het te voorzien, zelfs als de uitvoer van
daar zou worden toegestaan, dat die bereden wapens zich zullen moeten
voorzien van andere soorten, en omdat de overige landen voor den paarden-
handel ook zijn afgesloten, wij in misschien lange jaren zijn aangewezen
op de vordering van paarden in het binnenland. Daar onze binnenlandsche

-ocr page 98-

paarden hoeven hebben van grooter taille dan de rijpaarden over 't algemeen,
stellen wij ons voor dat de kleinere tailles, althans voorloopig, niet kunnen
voldoen. We zullen dus hierop bedacht moeten zijn bij den aanmaak en
het opleggen van ijzers als mobilisatie-voorraad.

In verband met het bovenstaande zou ook het reserve-winterbeslag niet on-
voorwaardelijk kunnen worden beschouwd als mobilisatie-beslag en kan,
naar we meenen, niet steeds onder den mobilisatie-voorraad worden begrepen.

Aan voorgemelde opmerkingen, die we in 't belang der zaak meenden
te mogen bespreken, willen we het volgende, met betrekking tot het toe-
zicht op de werkzaamheden der hoefsmeden, toevoegen. We meenen dat het
beslag der paarden van genoegzaam belang is voor de slagvaardigheid, dat
een voortdurend toezicht van zaakkundige zijde zeer gewenscht is. We
weten zeer goed dat deze controle in ons leger aan goede handen is toe-
vertrouwd ; doch te velde, waar elk dienstvak z'n eigen werk volop zal
hebben, zal zulks, naar we meenen, wel eens anders kunnen zijn, en ge-
wenscht dat men van eenige zorg was ontheven. Ons dunkt, dat onder het
korps hoefsmeden mannen gevonden zullen worden, die dat toezicht op het
dagelijksche werk behoorlijk kunnen houden en met ernst ten uitvoer
brengen ; natuurlijk daarvoor verantwoordelijk tegenover hun chefs.

Eeeds in tijd van vrede zijn militaire rangen voor een goed verloop
noodig. Het verlangen naar verbetering der positie, steeds „vooruitquot; of
„hooger opquot;, is den mensch eigen, ook den hoefsmid, en naar we gelooven
is dit een gelukkig verschijnsel en volstrekt niet in 't nadeel der zaak, i.e.
van het leger. Een rang, overeenkomstig het gewicht van het dienstvak, is
zeker aangewezen ; we meenen dat hoefsmeden met rang van wachtmeester
in de meeste legers worden aangetroffen. Zou het zoo vreemd zijn, in ver-
band met bovenstaande, in oorlogstijd te velde, waar de strijdvaardigheid
der paarden van het grootste belang is en zulks samenhangt met een goed
beslag, een beperkt aantal uitmuntende hoefsmeden, zegge één per divisie
was aangewezen en belast met de controle op de dagelijksche bezigheden
der hoefsmeden van de onderdeelen en hun den rang te geven van Opper-
wachtmeester of van Adjudant-onderofficier ? Ons dunkt, hier steekt geen
weelde in ; 't zal het aanzien van het vak verhoogen en daardoor den lust,
om als hoefsmid in het leger te dienen, opwekken.

Velp.nbsp;J. B. H. Moubis.

DUITSCHE HOEPIJZERPABRIEKEN.

Voor de strijdende legers is het van het allergrootste belang, dat er steeds
een groote hoeveelheid hoefijzers voor de paarden beschikbaar is, waardoor
de bereden troepen marschvaardig kunnen blijven.

Hoewel nu, dank zij de voorbeeldige organisatie in het Duitsche leger,
welke door vriend en vijand wordt erkend, een zeer groot aantal hoefijzers

-ocr page 99-

voorradig was, bleek het toch al spoedig noodzakelijk hoef ijzerfabrieken op
te richten in het door de Duitschers bezette gebied.

Het Ministerie van Oorlog te Berlijn besloot dan ook reeds in het laatst
van November op bezet grondgebied en wel in de omgeving van Maubeuge
drie fabrieken aldaar te bestemmen voor de vervaardiging van hoefijzers.
Met de leiding
dezer fabrieken werd de paardenarts Dr. Rauten berg belast.

De grootste der drie fabrieken was gelegen te Hautmont bij Maubeuge.
De bezitter van deze fabrieken, welke door het Duitsche legerbestuur werd
aangezocht, om de fabrieken tijdelijk te doen bestemmen voor de vervaar-
diging van hoefijzers, maakte tegen dit plan allerlei bezwaren. Hij beweerde,
dat de Belgische regeering hem na afloop van den strijd ter verantwoording
zou roepen, vreesde verder dat de Duitsche werklieden in zijne fabrieken
veel zouden vernielen, en dat andere arbeiders wel niet te vinden zouden zijn.

Evenwel meenden de Duitschers met al deze bezwaren geen rekenschap
te moeten houden en nadat aan den eigenaar van de fabrieken werd mede-
gedeeld, dat de boekhouder in dienst kon blijven, zoodat deze aanwezig
kon zijn bij het opmaken der inventaris, werden de fabrieken in beslag
genomen.

Allereerst werd getracht door adverteeren in de dagbladen arbeiders uit
België te verkrijgen. Evenwel kwam in de eerste dagen niemand opdagen.
Tenslotte kwamen zich twee arbeiders aanmelden, die voor een werktijd van
10 uren daags f 15 weekloon verlangden en toen hierin was toegestemd
boden zich daags daarop een dertigtal arbeiders aan. Al spoedig was het
aantal arbeiders kompleet en nu bleek, dat zij gevreesd hadden in plaats
van met geld met bons te zullen worden betaald.

Het werk werd daarna begonnen en twee militaire hoefsmeden stonden
Dr. Rautenberg ter zijde. In de fabriek werden nog een groot aantal hoef-
ijzers gevonden, welke geteld en geboekt werden. Helaas bleek dat de ge-
heele inrichting van de fabrieken oud was en ook de verschillende machines
zeer veel geleden hadden. Nieuwe machines werden aangeschaft en van dag
tot dag %verd bet bedrijf drukker.

De gemaakte hoefijzers werden alle voorzien van schroefgaten. Spoedig
daarna werd een tweede fabriek te La Croyere evenzoo in gebruik genomen
en daarna volgde al heel spoedig de derde fabriek bij Dupressoir.

De werkzaamheden gingen zoo vlot mogelijk, met het gevolg dat op het
einde van het vorige jaar dagelijks te Hautmont 15000 stuks, te La Croyere
5000 stuks en te Dupressoir 1800 stuks hoefijzers werden vervaardigd.

De bevolking in de omgeving der fabrieken, welke in den beginne vijandig
tegenover de arbeiders in de fabrieken had gestaan, werd hoe langer hoe
vredelievender en de eigenaar der fabrieken, welke eerst allerlei bezwaren had
geopperd, was ten slotte zoo ingenomen met den gang van zaken, dat hij op
nieuwjaarsdag een mand champagne en een allervriendelijkst schrijven aan
Dr. Rautenberg zond.

{Berliner Tierärztliche Wochenschrift).

U.

K. H.

-ocr page 100-

korte mededeelingen.

— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de opgave in de
vorige aflevering zijn er geen leerlingen vertrokken of nieuwe bijgekomen.—
Aan den cursus nemen thans deel de leerlingen: G. Mulder van Drieborg,
T. Kamminga van Meeden en E. Tamminga van Scharmer.

— Zeeland. De examens ter verkrijging van een diploma als hoefsmid
zullen dit jaar gehouden worden te Middelburg en een aanvang nemen op
23 Augustus, des namiddags 2 uur.

Tot het examen worden toegelaten:

a.nbsp;kosteloos: de leerlingen, die de cursussen in hoefbeslag gevolgd hebben
in de jaren 1914 en 1915 te Zierikzee, Cortgene en Axel;

b.nbsp;tegen betaling van f 5.—: de leerlingen die aan vroegere cursussen
hebben deelgenomen en niet in hun examen zijn geslaagd.

(u. Zeeuwsch Landbouwblad).

— Zuid-Holland. „Het Paardquot; van 23 Juli bevat een verslag der op 21
en 22 Juli te Eotterdam gehouden centrale keuringen, welke keuringen zijn
voorafgegaan door districts-keuringen op een 10-tal plaatsen in de provincie.
Omtrent de hoefverzorging, het hoefbeslag en het voorbrengen der paarden
komt in genoemd verslag het volgende voor:

„Op verschillende keuringsplaatsen liet het gehalte der hoeven te wenschen
over en eveneens de hoefverzorging en het hoefbeslag. Een onvoldoende
hoefverzorging is grootendeels de schuld van den eigenaar, doch deze werpt
in den regel de schuld op den smid. Deze is echter
meer direct verantwoor-
delijk voor de wijze waarop het beslag is uitgevoerd en wat dit betreft liet
vooral de keuringsplaats Heenvliet een ongunstigen indruk bij de keurmgs-
commissie achter. Het zou ongetwijfeld nuttig zijn als de betreffende afdee-
ling der Hollandsche Maatschappij van Landbouw aan dat feit eenige aan-
dacht zou willen schenken. Niet alleen voor de tuigpaarden, maar ook voor
de trekpaarden is een nauwlettende hoefverzorging, mede ten opzichte van
het beslag, van overwegende beteekenis.

Het voorbrengen der paarden geschiedde meerendeels op goede wijze,
waarbij Eozenburg, Barendrecht, Meerkerk en Dordrecht beteren indruk
maakten dan Heenvliet, Oud-Beierland en Leidenquot;.

PERSOVERZICHT.

Sport Welt van 4 Juli j.1. deelt mede dat Prof. Dr. Möller gedecoreerd is
en knoopt hieraan de mededeeling vast dat deze 72-jarige, die vroeger
docent was aan de Veterinaire Hoogeschool te Berlijn, thans nog met volle

-ocr page 101-

ambitie les geeft aan de Hoefsmidschool te Cbarlottenburg en dat alleen
aan deze school in het Koninkrijk Pruisen gelegenheid bestaat om opleiding
te ontvangen voor onderwijzer in hoefkunde.

— De Augustus-aflevering van „Der Hufschmiedquot; werd niet door ons ont-
vangen, zoodat hiervan geen overzicht kon worden gegeven.

Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.

Ingezonden.

Naar aanleiding van het artikel „Waterleidingkraan, die het opbreken van
de straat voorkomtquot; in aflevering 7, wenscht ondergeteekende het volgende
op te merken. Het bedoelde toestelletje wordt achter de tapkraan
geplaatst en kan bij eventueele verwisseling dier kraan gebruikt worden
om het water af te sluiten, en zooals in bedoeld
stukje wordt gezegd zonder
de straatleiding af te sluiten. Doch in de eerste plaats, wanneer een vakman
zulks doet, dan doet hij dit meestal zonder de hoofdkraan af te sluiten, en
zonder een druppel water te morsen. Daarbij komt dat in 99 van de 100
gevallen zich die kraan boven een fonteinbakje of gootsteen bevindt, zoodat het
morsen geen bezwaar oplevert. Zal nu, wat misschien de bedoeUng is, iedere
leek dat werk kunnen doen, dan is hij nog verplicht bij die afsluiting een
sleutel te gebruiken, hetgeen een groot bezwaar is. Grooter gebrek levert
het mijns inziens op, dat door de plaatsing van dit toestel de uitlaat der
kraan vier- of vijf c.M. naar voren geplaatst wordt, zoodat de waterstraal
niet meer boven het afvoergat, doch haast buiten het fonteinbakje komt te
zitten. Practisch is er vóór dit toestel niet veel te zeggen, want de voor-
deelen, welke de
Haagsclie Post er aan toeschrijft, bereikt men minstens even-
goed met achter de tapkraan een afsluiter te plaatsen, welke door iedereen
te bewerken is, doch zal het als verlengstuk alleen aan te bevelen zijn, want
ook de meeste waterleidingen plaatsen tegenwoordig een gemakkelijk te be-
reiken dienstkraan in de straat, zoodat voor dergelijke verwisselingen of
reparaties geen straat meer behoeft te worden opgebroken.nbsp;H.

WAT DE SMID DIENT TE WETEN VAN EEN
ELECTRISCBEN AANLEG!

De werking in een electrische leiding is te vergelijken met het stroomen
van water in een buis. Evenals in een buisleiding door den druk der
waterzuil van uit een reservoir in beweging wordt gezet, zoo moet ook de
electrische stroom door een aanwezigen druk der electriciteit in beweging
worden gezet. Deze druk wordt in de leer der electriciteit aangeduid met
den naam van „spanningquot;.

De spanningen der electriciteit worden in „Voltquot; eenheden gemeten. Een
overzicht van de grootte dezer maat „Voltquot; verkrijgt men het beste, wanneer
men denkt, dat volgens opgedane ervaringen de spanningen tot 250 Volt
voor het menschelijk lichaam nog niet doodelijk zijn. De spanningen van

-ocr page 102-

O tot 250 Volt noemt men derhalve laagspanningen, en die daarboven, welke
onder sommige omstandigheden doodelijk kunnen zijn, hoogspanningen. De
laagspanningen voor verlichtingsdoeleinden bedragen in den regel 110 Volt,
voor krachtverlichtingen 220 Volt.

Terwijl nu de spanning der electriciteit den druk aangeeft, waaronder
deze staat, noemt men de electriciteit zelve „stroomquot; en hare afmeting
„stroomsterktequot;. De maateenheid dezer stroomsterkte voert den naam:
„ampère.quot; Zoo kan men b. v. spreken van: door een draad gaan 2 of meer
ampères stroom met een spanning van 220 of 110 Volt's.

Om zich nu een goede voorstelling te kunnen maken van de grootte der
stroomeenheid „amperèquot;, zij vermeld, dat een electrische kooldraadlamp
met een lichtkracht van 16 normaal-kaarsen, waarvan het licht eenigszins
overeenkomt met dat van een gewone kamerlamp, bij een spanning van
100 Volt, ongeveer Vg ampère stroomsterkte gebruikt. Een meer of minder
licht gevende lamp gebruikt zooveel meer of minder stroom, als zij meer of
minder kaarssterkte bezit dan de voorgestelde 16 kaars-lamp. Er bestaan
5—10—16-25—32-40—50-100 en nog sterkere kaars-lampen.

Gelijktijdig vermelden wij hier verder dat de nieuwe gloeilampen, de
metaaldraadlampen, ook met recht spoorlampen genoemd, slechts een derde
of vierde gedeelte van den stroom gebruiken, welke een kooldraadlamp
noodig heeft. V^anneer dus b. v. een 32
kaars-kooldraad-gloeilamp, die
ongeveer het dubbele licht geeft van een gewone kamerlamp (petroleum),
circa 2 X M2 ~ ^ ampère stroom gebruikt, dan zal een metaaldraadlamp
met dezelfde lichtsterkte dat licht leveren bij 'of 'ampère en 110 Volt.
De aanschaffingskosten der metaaldraadlamp zijn eenigszins hooger dan die
der kooldraadlamp. In de practijk echter worden deze meerdere kosten
ruimschoots opgeheven door minder verbruik; verder is in het oog te houden
dat de levensduur der kooldraadlamp hoogstens 500 tot 600 branduren
bedraagt, terwijl de metaaldraadlamp 1000 en meer uren brandt.

Om den aanschaffingsprijs meer in verhouding te brengen met het verbruik
van den stroom, gebruikt men de metaaldraadlampen vooral daar waar veel
licht wordt verlangd, terwijl men de kooldraadlampen nog daar bezigt, waar
slechts zoo nu en dan licht noodig is.

Wat betreft de maateenheid der electrische levering voor gloeilamp of
electro-motor, spreekt men
allereerst met den naam van „electrische
energiequot;, hetgeen een product is der benoodigde spanning (volt) en stroom
(ampère) en „Wattquot; genoemd wordt b. v. een 16
kaars-kooldraad-gloeilamp,
welke '/j ampère bij 110 volt gebruikt, eischt alzoo een electrische energie
van gt;,'2 X 110 = Watt. Wij merken hierbij op dat de kooldraad-gloeilamp
ongeveer 3,5 Watt per normaal-kaars, en de metaaldraadlamp slechts 1 — 1,6
Watt per normaal-kaars gebruikt. Volgens deze berekening is „Wattquot; een
zeer kleine hoeveelheid, in vergelijking b. v. van een millimeter met de meter;
daarom rekent men in de practijk ook meestal met „Hectowattquot;, of „Kilo-
wattquot;, respectievelijk 100 — of 1000 Watt-eenheden. Wanneer nu een
stroomverbruiker 1 kilowatt een uur lang gebruikt heeft, dan heeft hij,
technisch gesproken, een kilowatt-uur gebruikt, hetgeen kortweg als K. W. U.
wordt voorgesteld.nbsp;J-

-ocr page 103-

AUTOMATISCHE REGELING VAN DEN GASTOEVOER.

Het is bekend, dat men dikwijls bijzonder goede resultaten krijgt, wat
smakelijkheid der spijzen betreft, als men ze bij temperaturen beneden
100 gr. C., dus beneden de kooktemperatuur, langzaam laat gaar worden.
Op dit beginsel berusten bijv. de bekende hooikisten, die dan nog boven-
dien het voordeel hebben, dat toezicht overbodig is. Door de spijzen op
een laag brandende gasvlam te zetten, krijgt men, zelfs bij nauwkeurig
toezicht, nimmer gelijkmatige resultaten. Voortdurende controle met een
thermometer zou noodig zijn — en welke huisvrouw heeft daar tijd en lust
toe? Men kende reeds inrichtingen - aan de practijk der natuur en schei-
kundige laboratoria ontleend — waarbij in de vloeistof in de kookpan een
z.g.
thermo-regulateur werd geplaatst, een metalen of glazen toestelletje,
dat met de een of andere vloeistof (kwik is daarvoor zeer geschikt) gevuld
en 'aangesloten op de gasleiding, bij een bepaalde, willekeurig en nauw-
keurig te regelen temperatuur door de uitzetting der vloeistof in het toestel
den gastoevoer afsluit. Daalt de temperatuur in de kookpan, dan krimpt
de vloeistof van het toestelletje weer in en laat den gastoevoer vrij. Aldus
reguleert het apparaat de temperatuur tusschen zeer nauwe grenzen. Men
was hierbij steeds genoodzaakt, het, b.v. van nikkel vervaardigde, toe-
stelletje in de spijzen te dompelen om den gastoevoer te kunnen reguleeren,
wat soms moeilijkheden met zich bracht. Deze zijn nu doorheen betrekkelijk
eenvoudige verbetering geheel opgeheven. De regulateur komt niet meer in
de vloeistof maar in het midden van den gebruikelijken ringvormigen gas-
brander. Hij raakt den bodem van de kookpan en de warmte der vloeistol
daarin wordt door dien bodem (die dus, voor de goede geleiding, zooals
trouwens bijna steeds het geval is, van metaal vervaardigd moet zijn) heen
aan den regulateur medegedeeld, die overigens op overeenkomstige wijze,
als het bovenbeschreven apparaat, den gastoevoer regelt. Overkoken en
aanbranden der spijzen is totaal uitgesloten, terwijl het toezicht houden op
en het regelen van de vlam geheel onnoodig wordt. Ook elk onnoodig gas-
verbruik wordt vermeden, zoodat de aanschafiingskosten spoedig worden
teruggewonnen.

u. Haagsche Post.

IJZER- EN STAALNIJVERHEID.

Volgens verschillende berichten in het weekblad „Iron Agequot; is de handel

in ijzer en staal tegenwoordig levendig.

Er heerschte eene groote vraag naar oorlogsmateriaal. Men schat dat 20
tot 25 pCt. van de productie der staalfabrieken, oorlogsmateriaal is.

Ook de prijzen voor staalproducten zijn opnieuw gestegen. De meeste
fabrieken in Amerika nemen voor levering in 1915 geen orders meer aan,
terwijl zij voor 1916 nog geen noteering willen opgeven.

Ook de laatste staat van de U. S. Steeltrust geeft een goede aanwijzmg

-ocr page 104-

voor den bloei in den ijzer- en sfcaalhandel, daar zij in Juli 251.401 ton
orders meer uitvoerde dan in de voorafgaande maand.

Euvvijzer is in prijs gestegen met 25 e. tot 30 c. per ton.
De productie hiervan bedroeg in Juli 2.568.000 ton tegen 2.381.000 ton
in de vorige maand.

ADVERTENTIËN.

(iefflal[l[file MiverflieDste Toor Hoefsmefle

HET PAARDquot;

II

is een geïllustreerd weekblad
voor fokkers, houders en lief-
hebbers van i)aarden,
dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met
zeer goede afbeel-
dingen.
Het bevat artikelen
over:
verpleging en voeding,
rijden ouder den man cn van

den bok, verslagen van rijkskeuringen, coneourscn-hippiquc, land-
bouwtentoonstellingen iii binnen- en buitenland, paardenkennis,
fokkerij, hoefbeslag, paardenhandel, rennen en harddraverijen op de
lange baan,
terwijl er tevens een vraagbaak aan is verbonden, zoodat de
abonné's op het geheele gebied, waarover het Blad. handelt, vragen kunnen
stellen, die door speciale deskundigen voor de onderscheidene rubrieken
KOSTELOOS worden beantwoord.

Onder de abonné's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral ge-
schikte onderwerpen van bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers, die
bij het beslaan hunner paarden, tegenwoordig zijn. Het abonnement liedraagt
echter franco huis
f 5.— per jaar, f 1.25 per kwartaal, waartegen menigeen
opziet. Dit behoeft nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar
wat handig wordt aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen,
die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gele-
genheid om de aandacht oji „HET PAAUDquot; te vestigen en van tijd tot tijd

een abonné te werven.

Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.

Proefnummers en voorwaarden betreffende provisie op aanvrage
gratis te bekomen bij den uitgever van „liet Paardquot; te's-Gravenhage.

-ocr page 105-

OPLEIDING VAN HOEPSMEDEN.

Het komt mij voor dat de opleiding van hoefsmeden eerst dan in breedere
banen geleid kan worden, wanneer de hierbij belanghebbende personen
daartoe meer zullen medewerken dan thans nog het geval is. Als belang-
hebbende personen noem ik in de eerste plaats de landbouwers en paarden-
fokkers. Zoolang deze personen nog
niet duidelijk leeren inzien, dat een deug-
delijk hoefbeslag grooten invloed heeft, zoowel op de directe als op de langdurige
bruikbaarheid van het paard, zoolang zal de noodige waardeering worden
onthouden aan een kundig hoefsmid, en even langen tijd zal het voor een
vakman in sommige streken nog niet de moeite loonen om ten koste van
veel tijd en geldelijke offers een langdurigen leertijd door te maken ten
einde zich te bekwamen voor een brevet, waaraan hooge eischen worden
gesteld. Die waardeering voor den hoefsmid nu bestaat als regel niet;
paarden ten platte lande worden, wat het beslag betreft, vaak zeer stief-
moederlijk behandeld en hoe kan men zich een smid voorstellen met liefde
voor zijn vak en eigenwaarde, die na een kostbare grondige opleiding in
zulk een streek zich vestigt; teleurstelling zal zijn deel worden, èn wat
betreft het verwaarloosde materiaal, dat hij te verwerken krijgt, èn wat
betreft de geldelijke vergoedingen, die hij hiervoor ontvangen zal.

Zeer zeker is er in verschillende streken al veel ten goede veranderd,
doch er moet nog heel wat
gebeuren voordat elk paardenhouder doordrongen
is van het feit dat een goed en tijdig verwisseld hoefbeslag een eerste belang
voor het paard, en dus ook voor hemzelven, is. Wanneer dit zoo was en
wanneer daarbij de prijzen van het hoefbeslag stegen naar evenredigheid
van den daaraan besteden tijd en vakkennis, dan zou het zeker loonend
worden en aanmoedigend voor zoons van smeden om inrichtingen te bezoeken
waar zij geruimen tijd moeten verblijven om zich een degelijke vakkennis
eigen te maken.

Nu wordt dit slechts door enkelen gedaan, zijn het als het ware uitzonde-
ringsgevallen, waar het als regel gelden moest. Men vergenoegt zich over het
algenieen met het afloopen van een tweejarigen cursus, waarbij 's winters
éénmaal 's weeks eenige uren wordt les gegeven en na afloop van welken
cursus men een brevet kan verkrijgen van gediplomeerd hoefsmid.

Zeer zeker kunnen de deelnemers heel wat leeren in zulke cursussen,
doch dat deze opleiding verre ten achter staat bij een vasten cursus van
minstens een half jaar, waar de leerlingen dus
dagelijks onder controle en
toezicht werken, dat zal een ieder begrijpen. Deze termijn van een halt
jaar zou alleen kunnen slaan op die aankomende leerlingen welke reeds in
het hoefbeslag werkzaam zijn geweest en die door een af te leggen proef
moeten bewijzen dat ze vermoedelijk binnen een half jaar tot een degelijk
hoefsmid zijn te vormen. Het is echter wel een minimum-leertijd, voor een
eventueel op te richten hoefsmidschool, en waarschijnlijk zouden vele leer-
lingen er dan ook längeren tijd moeten verblijven daar men ze toch niet
zou kunnen laten vertrekken, alvorens ze beslist goed zelfstandig kunnen
werken. Dezen tijd nu te moeten doorbrengen in een vreemde stad, zonder

-ocr page 106-

eenige verdienste, dus met opoffering van veel geld, zal wel steeds het
struikelblok blijven voor velen om te dingen
naar zulk een opleiding, waarna
zij er bovendien zeker van konden zijn niet hooger gewaardeerd te zullen
worden dan hun naaste concurrenten, die eventueel van een cursus gediplo-
meerd zijn.

Wil men bij den tegenwoordigen stand van zaken, dus bij de nu nog
heerschende verhouding tusschen paardenhouder en hoefsmid, eenige kans
van slagen hebben, om bij een eventueel op te richten hoefsmidschool voort-
durend leerlingen te hebben, dan zal men moeten beginnen met deze te
subsidieeren, hetzij door onderhoud tijdens den leertijd en door geldelijke
premies bij het verlaten der inrichting, of door steun na het verlaten der
school, bij een eventueele vestiging in een aangewezen streek. Dit zal een
levenskwestie zijn voor een te openen school, en gaat men hier niet vanuit,
dan vrees ik dat het een tweede doodgeboren kindje zal worden.

Naast deze oprichting zal steeds een flinke propaganda, vooral ten platten
lande, gevoerd moeten worden, ten gunste van het hoefbeslag, zoowel in
woord als in geschrift, en bij keuringen en tentoonstellingen zal de belang-
rijkheid steeds op den voorgrond moeten worden gebracht. Wanneer dan
ten slotte de oogen, van de belanghebbenden in deze, opengaan en open
willen blijven, dan zal de maatschappelijke positie van den hoefsmid zich gaan
wijzigen en verbeteren, en hierin zal de sleutel liggen voor de levensvat-
baarheid van een opleidingsschool voor burgerhoefsmeden.nbsp;G. H.

BETREFFENDE OPLEIDING VAN HOEFSMEDEN.

Het artikel „De slapende toestand op het gebied der hoefstnidsopleiding
in Nederlandquot;, in de 8ste afl. geplaatst, heb ik met belangstelling gelezen;
in een kort bestek bevat het veel van belang voor de opleiding, en verdient
ernstig te worden overwogen; daarom heb ik niet kunnen nalaten om over
een en ander blijk te geven van mijn gevoelen over deze gewichtige zaak.

Zonder voorbehoud stem ik in met de Redactie dat de cursussen in hoef-
beslag veel verbetering aan de vorming tot hoefsmid hebben gegeven; dit
wordt dan ook erkend door een ieder, die in het vak is ingewijd. Dat zij
de sympathie hebben gewekt van de Maatschappijen van Landbouw, van de
Vereenigingen voor paardenfokkerij, van de Landbouwers-paardenhouders in 't
algemeen, als ook van de vakmannen zeiven, is bekend. Niettegenstaande
met lust en ijver overal in 't land door allen aan deze zaak is gewerkt,
is het waar dat, in weerwil van den geruimen tijd die er reeds aan is
besteed, het algemeene resultaat niet is als men dat wenschen mocht. De
cursussen konden hooger staan, de opleiding er aan beter zijn, zonder twijfel.

Intusschen moet het niet verwonderen dat men niet verder is met het
vak, wanneer men bekend is met voortvarendheid op menig gebied in
Nederland, en verder als men in aanmerking neemt, dat voor ruim dertig
jaren geleden op dit terrein zoo goed als niets werd gedaan, dat de uit-
oefening van het hoefsmidsvak aan geen wettelijke bepalingen is gebonden
— dat het paardenhoudend publiek over 't algemeen heden nog niet hard
mede werkt en erg vasthoudend is in de beurs, omdat men niet inziet het

-ocr page 107-

groote voordeel en de waarde van het beslag voor het paard, voor een
ander gedeelte meent,' nu er opleiding bestaat voor den hoefsmid, men
gerust kan zijn en zich verder niet heeft te bekommeren over de verzorging
van den hoef, want deze is immers in goede handen. Men ziet heelemaal
over 't hoofd, dat de liefde] hier van twee kanten moet komen, — dat een
goede behandeling voortdurend zorg en toezicht vereischt, die natuurlijk
ook van de zijde van den eigenaar moeten komen. Me dunkt al deze om-
standigheden hebben in vele gevallen niet alleen de goede uitvoering van

het beslag, maar ook de opleiding geschaad.

Evenwel mag men niet bepaald ontevreden zijn met het tot heden bereikte
resultaat, en, hoewel het erg langzaam vooruitgaat, is deze zaak niet inge-
slapen; de maatregelen, om den duur der cursussen 2-jarig te stellen, en
daarvan te doen afhangen de rijkssubsidie te verleenen, en de oprichting
van den cursus voor onderwijzers in het practische hoefbeslag, zijn daar
toch het bewijs van. Deze laatstgenoemde maatregel, vooral als die in den
goeden weg wordt geleid, kan aanleiding geven tot eene opleiding als men
zich die maar wenschen kan; ik zou willen zeggen: „we zijn op den
goeden weg.quot;

Ik verwijs hier naar het door mij gestelde in de afl. 4 blz. 37 enz. van
dit maandblad; men profiteere voor de opleiding toch meer van de onder-
wijzers in practisch hoefbeslag.

Ik meen het hoefbeslag is van voldoend algemeen belang dat de regeermg
hier op ruimer schaal moest ingrijpen ; me dunkt als zij meer dan tot nog
toe de leiding neemt, vooral ook veel vrijgeviger is dan tot heden het geval
was en in plaats van de genoemde Maatschappijen en Vereenigingen, wier
loffelijk streven intusschen alle hulde toekomt, wil bepalen de plaats waar
de cursussen worden gehouden, het aantal leerlingen dat aan eiken cursus
kan deelnemen, de eischen voor de toelating stelt, vooral ook het onder-
wijzend personeel, zoowel voor het theoretisch als het practisch gedeelte,
benoemt, ook de commissie voor de af te nemen examens aanwijst, en bij
dat alles het advies van een zaakkundig persoon heeft, Nederland in korten
tijd en op gemakkelijke wijze van een groot getal „leersmederijenquot; zal zijn
voorzien, die, hoewel ieder op bescheiden schaal, zullen kunnen wijzen op

groote resultaten.nbsp;• i.^ v, f

Wel lacht ook mij de oprichting van een of meer goed ingerichte hoe -

smidsscholen toe, omdat deze een systematische opleiding beter mogelijk
maken. Maar zoolang de uitoefening van het hoefsmidsvak m Nederland
niet gebonden is aan een door de wet voorgeschreven examen zou ik als-
nog mij willen bepalen tot voorgenoemde wijze van opleidmg. Indien
noodig zou een afzonderlijke cursus kunnen worden gegeven om hun die
aan practische voorbereiding of verstandelijke ontwikkeling te kort schieten
de vereischte kunde aan te brengen. Het moge verder noodig zijn dat op
de cursussen toezicht moet bestaan, zooals deze thans wordt uitgeoefend
door rijkslandbouwleeraren; naar mijn inzicht ware een controle van specifaek

vakkundigen meer aangewezen.nbsp;j B. H. M o u b i s.

Velp.

-ocr page 108-

EXAMEN IN HOEFBESLAG VANWEGE DE MAATSCHAPPIJ TOT
BEVORDERING VAN LANDBOUW EN VEETEELT IN ZEELAND.

Den 23®'™ en 24®'«'° Augustus j.l. zijn in Zeeland de examens in hoefbe-
slag gehouden te Middelburg, na afloop van de 2-jarige cursussen, vanwege
bovengenoemde Maatschappij gegeven in de afdeelingen Zierikzee, Noord-
Beveland en Axel.

Voor dit examen hadden zich aangemeld 28 smeden, waarvan 21 de
cursussen 1914—1915 hadden gevolgd; de overige 7, waarvan er een niet
is opgekomen, hadden vroeger een cursus gevolgd en hebben daarop voort-
geteerd. Van de eersten slaagden er 17, terwijl van de andere 6 er 3 een
diploma verwierven.

Over het geheel werd er goed werk geleverd; de ijzers waren, op een
paar uitzonderingen na, meer dan voldoende, het besnijden en passen gaf
een enkele maal reden tot bespreking. Een algemeene opmerking was dat
de ijzers kort waren, met weinig garnituur. Aangezien bij de keuringen
veelal hetzelfde is waar te nemen, moet er een algemeéne oorzaak voor zijn,
mogelijk te vinden in het werk op de zware kleigronden, waar bij de
eigenaars de vrees bestaat dat bij ruim beslag de ijzers zullen losraken.

Geslaagd zijn: G. J. Verlinde Jz. te Neuzen, W. A. Lindhoud te Oosterland,
J. M. Verhulst te Zonnemaire, C. E. van Nieuwlande te Xoewacht, A. van
Nieuwenhuijse te Borssele, J. G. de Looff Thz. te Wissekerke, M. Verlinde
te Zaamslag, G. Vlaander te Axel, Corn. do Jager Jz. te Driewegen (Z.-B.),
A. P. Leenhouts Pzn. te Zaamslag, J. L. v. d. Zande te Ellemeet, Adr.
Hanze Dz. te Sir-Jansland, M. van Doorn te Kloetinge, Ph. J. Duinker te
Sas van Gent, A. Giljamse te Ouwerkerk, E. Saman Rz. te Haamstede,
W. Willemsen te Zaamslag, A. Sommeijer te Axel (Spui Neuzen), A. P.
Kesbeke te St. Jansteen en Iz. Sommeijer te Ovezande.

De regeling was als steeds voorbeeldig, tot in de kleinste onderdeelen.
De examens werden afgenomen in een smederij, gelegen op een groot af-
gesloten erf; materiaal was naar keuze beschikbaar, zoodat alles vlot van
stapel liep en het de examencommissie, bestaande uit de heeren Th. G.
van Rijssel te Breda, J. de Vries te Zalt Bommel, H. J. C. van
Lent te Tiel, S. van Angeren te Utrecht, en den secretaris der Zeeuw-
sche Mij van Landbouw, den heer G. A. Vorsterman van O ij en te
Aardenburg, zoo gemakkelijk mogelijk werd gemaakt.

Nu er voorloopig in Zeeland geen cursussen in hoefbeslag zullen worden
gehouden en dus weer een tijdvak is afgesloten, kan het van nut zijn een
korte historie te geven van het onderwijs in hoefbeslag in de provincie Zeeland.

Van het begin af aan waren de voorgangers der Zeeuwsche Landbouw-
maatschappij overtuigd dat het onderwijs over 2 jaren moest worden ver-
deeld en dat het zoo goed mogelijk moest zijn; tevens werd door hen de
eisch gesteld, dat bij de beoordeeling op de examens streng moest worden
gelet op de geoefendheid der deelnemers.

De eerste cursussen werden gehouden in 1896—97 in al de 9 afdeelingen
der Maatschappij. Het onderwijs in practisch hoefbeslag werd opgedragen
aan den heer van der M h e e n te Barneveld voor alle afdeelingen, terwijl

-ocr page 109-

het theoretisch onderwijs werd gegeven door de veeartsen ter plaatse,
waaraan tevens de leiding en het toezicht waren toevertrouwd. Men had
met deze regeling, die tot 1910
is volgehouden, het voordeel dat het practisch
onderwijs in één hand was, dus uniform voor de geheele provincie.

Aan het eindexamen werd deelgenomen door 101 smeden, waarvan er
61 slaagden. Voor hen die waren afgewezen, wegens onvoldoende bekwaam-
heid, werd in 1898 een ambulante vervolgcursus gegeven van 1 jaar,
waaraan 37 leerlingen deelnamen; bij het examen kon aan 30 daarvan een
diploma worden uitgereikt.

Onder dezelfde onderwijzers werden in 1899-1900 en in 1903—1904
wederom cursussen in de 9 afdeelingen gehouden, waaraan resp. deelnamen
97 en 59 smeden en waarvan bij de gehouden examens resp. 51 en 31 werden ge-
diplomeerd.

Behalve in Kruiningen, dus in 8 afdeelingen der Maatschappij, werden
in 1906-1907 wederom ambulante cursussen gegeven, thans door den heer
H. K r u ij t te Purmer als onderwijzer voor het practisch hoefbeslag. Van
de 75 deelnemers slaagden er 32.

Nu er overal in de provincie gediplomeerde smeden waren gevestigd,
werd er een paar jaren rust genomen, waarna in de afdeelingen Hulst,
Oostburg en Middelburg in 1910—1911 onderwijs werd gegeven aan 42
smeden, waarvan er 18 bij het eindexamen slaagden; in 1912-'13 in de
afdeelingen Kruiningen, Goes en Tholen met 45 leerlingen, waarvan 15
werden gediplomeerd en in 1914—'15 met den reeds bovenvermelden uitslag.
Aan de laatst gehouden cursussen is les gegeven in het practisch hoefbeslag
door onderwijzers, die in het bezit waren van een diploma van den cursus
voor onderwijzers in hoefbeslag te Utrecht, woonachtig in Zeeland.
1. 1896 en 1897 Ambulante cursus in allenbsp;Geëxamin. Toegel.

afdeelingen der Maatschappij (2 jaar). Examen 1897 101nbsp;61

' 2. 1898. Eenjarige ambulante cursus voor

de afgewezenen.nbsp;„ 1898 37nbsp;30

g 1899—1900. Ambulante cursus in alle

afdeelingen der Maatschappij (2 jaar).nbsp;„ 1900 97nbsp;51

4 1903—1904. Cursussen in de afd. Hulst,

Oostburg en Middelburg.nbsp;« 1904 59nbsp;31

5.nbsp;1906—1907. Ambulante cursus in 8 afd.
der Mij (Kruiningen niet) (2 jaar).
Bij de eerste 4 cursussen trad op als
hoefsmid-onderw. de heer Van der
Blheen te Barneveld, bij de 5de de heer
H. Kruijt te Purmer.

6.nbsp;1910 en 1911. Cursussen in de afdee-
lingen Hulst, Oostburg, Middelburg.

7.nbsp;1912 en 1913. Cursussen in de afdee-
lingen Kruiningen, Goes en Tholen.

8.nbsp;1914 en 1915. Cursussen in de afd.
Axel, Noordbeveland en Zierikzee.

„ 1907

75

32

„ 1911

42

18

„ 1913

45

15

27

20

Totalen

483

258

-ocr page 110-

In 20 jaren zijn dus de cursussen door 483 leerlingen bezocht (waaronder
velen die 2-maal of meer medetellen) en werden er 258 smeden gediplomeerd.

De regeling is van het begin af aan geweest: telkens 16 practische
lessen van 4 uur en 8 lessen in theorie elk van 2 uur; terwijl de examens
steeds centraal te Middelburg zijn gehouden, waarbij zooveel mogelijk
dezelfde examinatoren werden uitgenoodigd.

Door bovenvermelde werkwijze werd eenheid van werk verkregen en
verband gelegd tusschen de opvolgende cursussen.

Met trots kan de Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt
in Zeeland terugzien op haar arbeid op dit gebied, waarvan zeer zeker
haar volijverige secretaris zich een groot deel mag toeëigenen.

H. v. L.

MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.

Den 16en Augustus is de militaire hoefsmidschool te Amersfoort, welke
sedert de mobilisatie gesloten is geweest, weder opgericht.

Het onderwijzend personeel is in zijn geheel teruggekeerd van zijn
detacheering bij het veldleger en bestaat uit den met het toezicht op het
onderwijs belasten paardenarts, den baas der smederij, met rang van adjudant-
onderofficier, en drie onderbazen, waarvan de oudste opperwachtmeester en
de beide overigen wachtmeester zijn.

Daar de cursus voor milicien-hoefsmeden, verloopende van 1 April tot

Inbsp;Oetober 1914, ontijdig was opgeheven, zijn ook deze leerlingen terug ge-
plaatst, met het oog om dien cursus te beëindigen. Vervolgens zijn er aanwezig

IInbsp;leerlingen-vrijwilligers van de cavalerie, 9 idem van de artillerie en
22 miliciens-leerlingen van de infanterie, cav. en art., benevens drie burger-
leerlingen, zoodat er op het oogenblik 45 leerlingen in opleiding zijn.

Bij een in de afgeloopen week gehouden examen zijn de leerlingen
Laurijssen, Sul, de Groot en van Essen geslaagd als militair
hoefsmid bij de cavalerie, en worden nu bij eventueele vacature bij het
veldleger als zoodanig ingedeeld.

Door het groote aantal leerlingen is tijdelijk een leegstaande smederij
van de artillerie in gebruik genomen, om zoodoende een grooter aantal
vuren te verkrijgen, hetgeen de werkzaamheden zeer ten goede komt.

Tevens kan worden medegedeeld dat dit najaar de aanbesteding zal plaats
hebben van de verbouwing der hoefsmederij, in welk ontwerp zijn opgenomen
een verplaatsing en een vermeerdering van het aantal vuren, een vergrooting van
de beslagloods, het aanleggen van een harde en een zachte monsterbaan, het
bouwen van een theorie- en demonstratiezaal met bureau voor den aan de school
verbonden paardenarts; verder wordt de gezondheidsleer in acht genomen
door het aanbrengen van flinke waschlocaliteiten, privaten etc.

Bij de aanbesteding is de verplichting opgelegd om tegen het najaar 1916
dit alles op te leveren, zoodat wij kunnen vertrouwen dat alsdan Amersfoort
in het bezit zal zijn van een aan alle billijke eischen beantwoordende hoef-
smidschool. Te gelegenertijd zal een schets met beschrijving van de her-
nieuwde militaire hoefsmidschool aan de lezers worden gegeven.

-ocr page 111-

De volgende leerlingen ontvangen onderwijs aan de inrichting :

Vrijwilligers art. en cav. : Cazander, van der Meijden, Hakkenberg, Hamstra,
Keijzer, Van Eiel, Van der Weijden, Kuyer, Vucht, Ströhmdorffer, Sprenger,
Burger, Van Ekeris, Kaffa en Groeneveld.

Oud-miliciens der artillerie: Van der Craats, Jonkman en Perwerda.

Miliciens der infanterie: Gyliansen, Wezendonk, Visser, Kramer, Telkamp,
Kamps, Wassing en Zwiers.

Miliciens der cavalerie: Vermint, Panhuis, Sluys en de Smit.

Miliciens der artillerie: Schoorl, Eikhout, Schillekens, Lap, Lenting, Van
den Berk, Ruiter en Bartels.

Burgerleerlingen: W. Mijnbeek te Barneveld, W. Kamps en J. Jansen,
beide te Eext (Dr.).nbsp;Gl-

HOE HOOG IS HET MILITAIRE PENSIOEN IN DUITSCHLAND
EN WAT ONTVANGEN DE NABESTAANDEN.

Nu er door den tegenwoordigen oorlog zooveel offers worden gebracht,
is het wel van belang op de hoogte te zijn met de pensioenen en toelagen
welke aan de militairen of hunne nabestaanden worden toegekend.

1». De militaire rente (pensioen of toelage). Het bedrag houdt verband
met den graad, welke de betrokkene in het leger heeft bekleed. Recht op toelage
heeft ieder wiens geschiktheid om zijn brood te verdienen door een dienst-
ongeval minstens IC/o is verminderd. Bedraagt deze vermindering geen
10 »/o, dan bestaat geen recht op uitkeering. Het inkomen der burger-
betrekking wordt niet in aanmerking gebracht, doch wel de aard dier
betrekking om de vermindering in de geschiktheid te taxeeren. Treedt een
verbetering of verergering van den toestand in, zoo wordt óf ambtelijk óf
op aanvrage een kleinere of hoogere vergoeding uitgekeerd. Is het dienst-
ongeval in den strijd ontstaan, zoo wordt een oorlogstoelage van R.M. 15
per maand verleend. Bij verminking
wordt de maandelijksche toelage hooger,
27 Mark bij het verlies van een hand, een voet, de spraak of het gehoor,
54 R.M. bij blindheid.

Mocht de verminking van een lidmaat even erg zijn als het verlies hier-
van, zoo kan ook 27 R.M. worden toegekend. Zij, die eene oorlogstoelage
verkrijgen, kunnen op hun 55e levensjaar op 600 Mark pensioen aanspraak
maken, indien zij tot dien tijd een geringer bedrag ontvingen. Die ver-
hooging kan ook reeds eerder worden toegestaan, wanneer voortdurende
ongeschiktheid, om zijn kost te verdienen, al is deze niet in den oorlog
zelf opgedaan, optreedt.

Militairen, die, wegens lichaamsgebreken uit den dienst worden ontslagen,
doch geen aanspraak op pensioen hebben, kunnen, bij broodsgebrek, het
halve pensioen verkrijgen dat voor hun dienstrang is vastgesteld.

Toelagen voor kinderen worden niet gegarandeerd.

De bedragen zijn vastgesteld als volgt:

-ocr page 112-

Bij een vermin-
derde geschikt-
heid voor den
arbeid van

I!

3 U

Sergeant-Majoor

Sergeant

Korporaal

Soldaat

jaarl.

maand.

jaarl.

maand.

jaarl.

1

maand.

jaarl.

maand.

900

75

720 1

60

600

50

540

45.50rji.

810

65

648

54

540

45

486

40.50 „

720

60

576

48

480

40

432

36.- „

630

52.50

504

42

420

35

378

31.50 „

600

50

480

40

400

33.33

350

30.- „

540

45

432

36

360

30.—

324

27.50 „

450

37.50

360

30

300

25

270

22.50 „

360

30.—

288

24

240

20

216

18.- „

300

25.50

240

20

200

16.66

180

15.-,

270

22.50

216

18

180

15

162

13.50 „

180

15

144

12

120

10

108

9.-„

90

7.50

72

6

60

5

54

4.50 „

De toelagen zijn voor alle wapens gelijk. De oorlogstoelage bedraagt per
maand 15 en per jaar 180 R. M., de verminkingstoelage resp. 27 en 324
of 54 en 648 R.M.

2quot;. De rente (pensioen of toelage) voor nabestaanden.

Het recht op uitkeering voor nabestaanden vereischt den dood van den
broodwinner, tengevolge van een dienst-ongeval, hetzij door ziekte of ver-
wonding. Recht op een zoodanige toelage kunnen doen gelden de weduwe
en de echte of erkende kinderen beneden 18 jaar; het pensioen of de toelage
kan ook worden verstrekt aan behoeftige ouders of grootouders. In dit geval
moet de overledene echter meer dan de halve onderhoudskosten dier ouders
of grootouders hebben vergoed. Deze toelage hangt af van den graad der
behoefte en kan voor ieder persoon niet meer bedragen dan 250 Mark per jaar.

Er wordt onderscheid gemaakt, ten opzichte van de weduwe en de
kinderen, tusschen algemeene verzorging en oorlogsverzorging. De eerste
bestaat uit het weduwe- en weezengeld, de tweede uit de oorlogstoelagen.
Het weduwe- en weezengeld mag samen nooit meer zijn dan het bedrag
dat de gestorvene zelf als pensioen had kunnen verkrijgen. Is zulks wel
het geval, dan worden die bedragen beide zooveel
ingekort dat het gemeen-
schappelijke bedrag gelijk wordt aan dat van het pensioen.

Ook in dit geval echter wordt de oorlogstoelage onverminderd uitgekeerd.
De z.g.n. weduwe-toelage kan ook worden toegekend wanneer geen eigenlijk
recht daartoe bestaat en, voor ieder gelijk, hoogstens 400 R.M. zijn.

De bedragen voor de nabestaanden zijn voor de weduwe van een sergeant-
majoor aan weduwe-geld en aan oorlogstoelage elk 25 R.M. 1) per maand,
d.i. totaal per jaar 600 R.M.; — van een onderofficier resp. 25 en 16.66, d.i.
totaal 500 R.M., — van een soldaat resp. 25 en 8.33 per maand of totaal
400 R.M. per jaar.

100
90
80
70
662
60
50
40

33V3
30
20
10

De toelage voor weezen is voor alle rangen gelijk. Voor halve weezen
bedraagt zij per maand 5 R.M. en aan oorlogstoelage 9 R.M., d.i. totaal 14

1nbsp; De koers van de R(ijks)M(ark) is tegenwoordig veelal 51 a 52 cent,
doch in normale tijden bijna 60 cent.
Red,

-ocr page 113-

E.M. per maand of 168 E.M. per jaar. quot;Voor volle weezen zijn die bedragen
resp. 8 en 11 per maand en 240 R.M. per jaar.

Er bestaat geen recht op uitkeering wanneer het huwelijk is gesloten na
het ontslag uit den dienst.

Tenslotte zij opgemerkt dat de rechthebbenden of hunne vertegenwoordigers
zich hebben aan te melden bij den Garnizoenscommandant van hun woon-
plaats, zóodra de dood door een of
andere ambtelijke kennisgeving te hunner
kennisse is gekomen.nbsp;(u.
„Der Hufschmiedquot;.)

ingezonden stukken

-ocr page 114-

beslag ook zullen moeten waardeeren. Want ook dit is een groote fout dat
in Nederland het beslag niet alleen op sommige plaatsen min of meer te
wenschen overlaat, doch ook op vele plaatsen zeer slechte finantiëele waar-
deering vindt en dit toch zal met recht veel bijgedragen hebben, de lust
bij vele hoefsmeden niet groot is om van hun kant meer tot eene algemeen
betere opleiding van hoefsmeden te komen. Er moet bijgevolg niet alleen
op eene betere opleiding aangestuurd worden doch tevens, wil dezelve goede
vruchten dragen, op eene betere belooning, welke een hoefsmid voor zijn
gewichtig en dikwerf zwaar en gevaarvol werk geniet. Wanneer wij, wat
beide punten betreft, een vergelijking maken met Duitschland, dan zien we
er in vele Duitsche plaatsen le klasse hoefsmidsscholen bestaan, zie b.v.
Dresden, München, Hannover, Berlijn enz., doch men zal dan tevens tot de
conclusie komen in Duitschland, hetgeen de hoefsmid presteert, over het
algemeen meer finantiëele waardeering vindt.

Ik heb mij meermalen verwonderd dat er door hoefsmeden zelf niet meer
gedaan werd om eene betere opleiding te verkrijgen, doch moest dan tevens
tot de conclusie komen dat het beslaan maar al te vaak zeer onvoldoende
betaald wordt, en dit vanzelf een meer energiek optreden van hoef-
smeden achterwege deed blijven. Voor eenigen tijd kreeg ik hier nogmaals
den indruk van, op eene vergadering van hoefsmeden uit Utrecht en om-
streken. Hier moest men wel tot de overtuiging komen dat bij velen de
noodige lust ontbreekt vanwege de uiterst kleine winst, ja soms nog wel
het geldelijke nadeel welk er aan het beslaan van paarden verbonden is.
Doch ook dit euvel is hopenlijk te overkomen en wel m. i. voor een groot
gedeelte door een samenwerken
van de „Mij. t. bev. d. Veeartsenijkunde i. N.quot;
en den B. S. P. N. Laten wij hopen de Eegeering, zoodra de nu voor haar
moeilijke tijd tot het verleden zal behooren, krachtig ingrijpen zal om het
zoo gewichtige doel te bereiken, de opleiding van hoefsmeden eene betere
te doen zijn, vooral waar het toch niet alleen in vredestijd telkens blijkt
van welk groot belang een goed beslag voor paardenfokkers en alle overige
eigenaren van paarden is, doch ook waar het toch weer in dezen oorlog
aan het licht gekomen is welke voorname
rol eene in alle mogelijke opzichten
goed uitgevoerd beslag speelt. Zou het niet mogelijk zijn dat er van Regeerings-
wege niet alleen voor eene aan de eischen des tijds beantwoordende hoefsmids-
school gezorgd werd, doch tevens het wettelijk verboden zou zijn het
hoefsmidsvak zelfstandig uit te oefenen zonder het onderwijs aan deze
Inrichting' gevolgd te hebben, en na gedaan examen de vereischte blijken
van bekwaamheid gegeven te hebben?

Zoodoende zouden dan niet alleen de te stellen voorwaarden, waarop men
een Diploma verkrijgt en daardoor zelfstandig een Hoefsmederij zou mogen
voeren, wat meer streng kunnen zijn, doch ook zou men door het onderwijs
aan ééne Inrichting te verstrekken tot eene meer uniforme beslagmethode
geraken, welke beide resultaten toch slechts het beslag ten goede komen.

Mocht dan tevens niet alleen de wijze van beslaan tot het hoogste opgevoerd
worden, doch hetgeen de hoefsmid presteert eene betere finantiëele waar-
deering vinden, dan toch zou zeker de lust om hoefsmid te worden of te
blijven bij velen niet steeds kleiner worden.

U beleefd dankend voor de verleende plaatsruimte.nbsp;Hoogachtend:

jjtrecht.nbsp;ï'ritz Steding.

-ocr page 115-

korte mededeelingen.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 11 September is,
na een verblijf van 5 maanden aan de Inrichting, vertrokken de leerling
G. Mulder van Drieborg, met een voor de practijk en theorie „goedquot;
getuigschrift.

Er houden thans nog aan de Inrichting verblijf de leerlingen P. Kamminga
van Meeden en K. Tamminga van Scharmer.

—nbsp;Oldenburg. In den pas verschenen band IV van het paardenstamboek
voor Zuid-Oldenburg, wordt o. m. aangegeven dat de hoefsmidschool in Olden-
burg sedert 1910 door 20 smidsgezellen uit het district, waarover genoemd
stamboek werkt, is bezocht. Ter tegemoetkoming in de kosten heeft de
stamboek-vereeniging 1500 Mark bijgedragen, terwijl een gelijk bedrag is
verstrekt door de onderscheidene districten (in ons land spreken wij van
provincies) van het Groothertogdom en de Landbouwkamer.

—nbsp;Een smid tot een smid is de titel van een boekje dat in 1913 is
verschenen en waarvan thans reeds een 2'' druk is uitgegeven. Het wordt
genoemd een „Handleiding voor den jongen plaatwerker.quot; De schrijver is
de heer J. H. Deys, gedipl. Mr. Smid en leeraar aan de Ambachtschool
te Middelharnis, — de firma Ruygrok amp; Co. te Haarlem de uitgeefster.

CORRESPONDENTIE.

M. R. te A. en H. v. W. te O. B. Uwe bijdragen zijn Zaterdag j.l. inge-
komen. Binnenkort ontvangt U van Uw artikel een drukproef ter goedkeuring.
Mocht U bij het overlezen nog een of ander willen wijzigen, zoo bestaat
daartoe de gelegenheid. De plaatsing k
an geschieden in de October-aflevering.

PERSOVERZICHT.

De Augustus-aflevering van „Der Hufschmied,quot; die daags na de verschijning
der Aug.-afl. van „De Hoefsmidquot; door ons werd ontvangen, bevatte:

1». Ringvormige uitholling der hoornzooi. Een gevolg van verbranding?

door M. L u n g w i t z.

Sehr., die veel ervaring op het gebied der hoefkunde heeft, vermeldt voor
het eerst van zijn leven een hoef te hebben aangetroffen, waarin achter de
witte lijn een op doorsnede driehoekige holte voorkwam. Het was een doode
hoef, gebezigd voor het oefenen in het besnijden. Hierdoor viel ook vermoedelijk
niet'na te gaan van welk paard de hoef herkomstig was. Sehr, veronderstelt
dat de buitenrand der vleeschzool geschroeid zal zijn door „roodgloeiendquot; passen.

2quot;. Het „vastmakenquot; van losse ijzers.

3». Korte mededeelingen.

40. Persoverzicht. Hierin'komt het bericht voor dat de firma Kmpp een
staal-legeering heeft uitgevonden die niet door te boren of stuk te maken
is en bovendien zeer hooge temperaturen, b.v. een waterstof-vlam, kan ver-
dragen. De bereiding wordt geheim gehouden.

-ocr page 116-

De September-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat:

1quot;. De Wilhelmsburger klauwijzers met veeren, door Theodor Zehetbauer
te Wilhelmsburg.

2quot;. Hoe hoog is het militaire pensioen in Duitschland en wat ontvangen
de nabestaanden ? (Dit artikel is in zijn geheel op een andere plaats in deze
aflevering overgenomen).

3quot;. Sandaalvormig klauwbeslag, door H. Fischer, grofsmid te Frankfurt a. M.

4quot;. Korte mededeelingen, waarvan de volgende ons vermeldenswaard
voorkomt:

Hoefijzers voor het leger. Nu het de plicht van iederen Duitscher is zijn
kracht ten dienste van het Vaderland te stellen, moeten alle smeden, die
hoefijzers voor het leger maken, overtuigd zijn dat Äei öesie voor het veldleger
juist goed genoeg is. Onvoldoend gevormde hoefijzers bemoeilijken het richten
op de kleine veld-aambeelden; slecht gevormde, groote hoefijzers leveren bezwaar
op bij het warm maken en bij het bewerken. Gebrekkige nagelgaten, vooral
te groote, wijde gaten geven aanleiding tot het losraken der hoefijzers en
het ruïneeren der hoeven; niet vlal» gerichte ijzers geven aanleiding tot druk-
kingen ; op hun kant gezette ijzers veroorzaken steengallen; een te smal zijn
in het toongedeelte maakt het hoefijzer te spoedig versleten. Daarom bestede
men alle zorg aan de ijzers; men geve ieder hoefijzer een goeden vorm,
make het toongedeelte breed, zorge voor correcte nagelgaten en onderzoeke
nauwkeurig de draagvlakte? Ieder, die onvoldoende verstand van hoefijzers
heeft, onthoude zich van de levering. De smedenvereeniging zal goed doen
alle af te leveren ijzers, vóór de verzending aan het legerbestuur, op bruik-
baarheid te laten controleeren door een bekwaam hoefsmid.

Ieder moet er een eer in stellen om uitmuntend werk te leveren. Hierdoor
zal men den arbeid der militaire smeden te velde gemakkelijk en prettig
maken. Op die wijze wordt tevens het verrichtingsvermogen der paarden
vergroot en bijgedragen tot het succes van onze dappere troepen. L.

— Beslag. Worden de hoeven droog en hard, dan zullen zij nauw en samen-
getrokken worden, indien er de aandacht niet op wordt gevestigd en de
droogte en hardheid niet tijdig worden verholpen. Maar al te veel komt
deze kwaal bij rij- en troepenpaarden voor, wat ontegenzeggelijk wordt be-
vorderd door vaste paillasse, te lang op hetzelfde beslag blijven en niet altijd
juist en oordeelkundig beslaan. Zulke hoeven oefenen slechten invloed uit op
de gangen en zijn nadeelig voor de pezen, daar het steunvlak van den voet
te klein wordt. Houd dan ook het geld van den smid niet in den zak; neem
den bekwaamsten smid dien gij kunt krijgen, een die veel rijpaarden heeft
beslagen, en zijt ge zelf niet voldoende op de hoogte, laat dan het beslag
geheel aan hem over of, indien ge niet over zulk een smid kunt beschikken,
raadpleeg dan een veearts, die speciaal werk maakt van het beslag van het
rijpaard. Het beslag dient zich aan te passen niet alleen aan het individu,
maar ook aan den arbeid, welke het verricht, zoodat er onderscheid bestaat
tusschen oordeelkundig beslag voor tuigpaarden en rijpaarden en bovendien
nog groote verschillen naarmate den arbeid, dien het in deze beide klassen
verricht; vandaar het verschil in beslag naarmate het paard rij-, ren- of
troepenpaard is, of wel rijtuigpaard of harddraver.

De trainer van renpaarden acht een goeden voet, en dus verzorging en
beslag van den hoef, van groot gewicht. Nauwe, harde hoeven zijn slecht
voor de pezen en beletten, vooral indien de bodem zwaar is, aan de paarden
bun meeste snelheid te ontwikkelen.nbsp;(u.
L.S. J.)

-ocr page 117-

OVER HET ONTSTAAN VAN SPECIALITEITEN IN HET
HOEPSMIDSVAK.

Het, doel der opleiding tot hoefsmid moet zijn dat deze in alle voorkomende
omstandigheden geschikt is om het beslag der paarden naar eisch uit te
voeren. Die eisch is verschillend, omdat het beslag moet geregeld worden
naar den vorm van den hoef, naar gang en stand van het paard, naar de
diensten waarvoor het paard wordt gehouden, en ook naar de terreinen waarop
die diensten worden verricht. De hoefsmid oefent z'n vak uit bij trek- en
tuigpaarden, bij rijpaarden, jachtpaarden, paarden op de renbaan, en als
dravers in gebruik, over 't algemeen bij zeer uiteenloopende soorten paarden,
indien noodig ook bij paarden van het leger, bij ezels, muildieren en runderen.
Wil hij het werk naar behooren verrichten, dan moet hij bekend zijn met
alle zooeven genoemde bijzonderheden, daar elk geval z'n eisch heeft met
betrekking tot een doelmatige bewerking en een rationeel beslag.

Wel zijn de grondstellingen van de leer van het hoefbeslag steeds de-
zelfde, maar de wijzigingen, die de bedoelde bijzonderheden medebrengen,
mogen niet worden voorbijgezien. Hij, die zulks steeds in toepassing brengt,
is een kundig vakman, 't Is intusschen met dit vak evenals met elkander:
de een is kundiger dan de ander; ook is er veel verschil in handigheid. De
omstandigheden, waarin de man is geplaatst, hebben grooten invloed op z'n
ontwikkeling. Een hoefsmid, die veel rijpaarden beslaat, zal daarbij beter
voldoen dan hij, die enkel zware werkpaarden onder handen krijgt, terwijl
hij, die in de gelegenheid is om veel paarden voor de renbaan te beslaan,
daarin meer oefening, meer ondervinding zal opdoen, dan wie slechts land-
bouwpaarden in zijn werkplaats ziet komen. Op deze wijze ontwikkelen zich
„specialiteitenquot; in het hoefsmidsvak, d.w.z. mannen die in sommige om-
standigheden meer geschikt zijn dan andere vakcollega's; zij krijgen naam
op dat speciale gebied, en met recht, maar zijn daarom niet steeds de
kundigste vakmannen. Het is duide'lijk dat de opleiding grooten invloed
kan uitoefenen, voor zoover die sterker is gericht op een bepaald doel dan
op een ander. Dit hangt veelal af van omstandigheden waarin de opleidings-
plaats verkeert, kan samenhangen met een zekere voorliefde van het onder-
wijzend personeel, vooral ook met de streek waar de opleiding genoten
wordt. Waar b.v. het renwezen sterk wordt beoefend, zal aan het speciale
beslag daarvoor bijzonder attentie worden geschonken, meer dan däär waar
van rennen geen sprake is; ook zal een militair hoefsmid, opgeleid aan een
speciale inrichting voor het leger, het militaire beslag correcter uitvoeren
dan een burger-collega, die dit werk slechts bij uitzondering doet, hoewel
deze zeer goed kan bekend zijn met de betreffende bepalingen en de eischen
van het beslag der legerpaarden. Overigens kunnen aan elke goede inrichting
voor hoefbeslag, hetzij militair, hetzij burger, met kundig onderwijzend perso-
neel, goede hoefsmeden worden
gevormd, bekwaam voor alle omstandigheden,

mits' voldoend paardenmateriaal van de meest verschillende diensten voor
het onderwijs ter beschikking is.

Ons legerbestuur mag bogen op een inrichting tot vorming van hoefsmeden,

-ocr page 118-

die reeds een eerbiedwaardig tijdperk achter zich heeft. Zulks bewijst dat
het Departement van Oorlog reeds vroeg inzag het gewicht van het beslag der
paarden; tevens pleit deze maatregel voor de goede zorgen der Defensie.

Ik besluit dit epistel met de hoop uit te spreken, dat ook hier, waar de
burgervakgenooten verreweg de meerderheid uitmaken, maar de opleiding
dezer heden nog te wenschen overlaat, insgelijks spoedig een afdoende
regeling van dit onderwijs tot stand moge komen.

Velp.nbsp;J. B. H. M O u b i s.

HET BELGISCHE BALKIJZER.

Onder dit hoold schreef de heer Z o n n e v ij 11 e in Dc Veldpost van
11 Sept. j.l. een vrij uitvoerig artikel, in verband waarmede het zijn nut
kan hebben te melden dat in
„De Hoefsmidquot; 1907 een artikel is opge-
nomen over de Burger-Hoefsmidschool in België en in aansluiting daarmede
op pag. 119 eenige regelen met een afbeelding van het ijzer van Alassonière.

Wij geven die afbeelding hier-
nevens opnieuw. In België wordt dit
ijzer, thans door den heer Z. als het
Belgische balkijzer bestempeld, veel
gebezigd. Men gaf ons in 1907, bij
het bezoek aan de Brusselsche hoef-
smidschool, als voordeelen op, dat:
het minder gewicht heeft dan
het gewone balkijzer en het paard
er een minder onvasten stand door
verkrijgt, terwijl de voordeelen als
balkijzer er gelijk door blijven en
de vervaardiging zelfs minder tijd-
roovend is.

De heer Z. zegt in genoemd arti-
kel het volgende:

,De voordeelen ^an liet Belgische
boven het Hollandsche balkijzer
zijn groot. Het Hollandsche heeft
wezenlijk nadeelen, die niet gering te schatten zijn.

I.nbsp;Daar de balk even dik is als het ijzer, wordt het te zwaar.

II.nbsp;Doordat balk en ijzer beide met den bodem in aanraking komen, wordt
glijden bevorderd.

III.nbsp;Als de straal lager is als de verzenen, moet de balk naar onder
worden doorgezet. Het spreekt van zelf, dat balk en ijzer aan den boven-
kant, dan niet meer in één vlak liggen. De aanraking op den bodem blijft
beperkt tot balk en teen. Bij het loopen zal het ijzer aan de wanden los-
werken. Om dit bezwaar op te heffen, worden dan in de ijzertakken stompe
schroefkalkoenen gedraaid.

-ocr page 119-

Het spreekt van zelf, dat daardoor het ijzer nog zwaarder wordt, wat
des te nadeeliger is, wanneer men bedenkt, dat balkijzers doorgaans aan
slechte voeten noodig zijn. Het loslaten van het ijzer wordt er door in de
hand gewerkt.

IV. Als gevolg van het genoemde onder III, zal in dat geval de stand
een andere worden, wijl aan de verzenen een onnatuurlijke verhooging
plaats vindt. De stand wordt dus abnormaal.

Deze vier genoemde nadeelen treden bij het Belgische balkijzer niet op,
ze worden er juist door ondervangen.

I.nbsp;Doordat de balk, hier brug genoemd, veel dunner is als het ijzer,
neemt het gewicht slechts weinig toe.

II.nbsp;Doordat de brug den bodem niet raakt, wordt het makkelijk uit-
glijden voorkomen.

III.nbsp;Is de straal lager dan de verzenen, dan kan men de brug door-
zetten; en daar deze dunner is als het ijzer, zal ze zelfs dan nog den
bodem niet raken. Daardoor zal in zoo'n geval het ijzer nog geheel den
bodem raken, en zijn stompe schroefkalkoenen niet noodig.

IV.nbsp;Het spreekt vanzelf, dat de natuurlijke stand dan ook niet benadeeld
wordt, en de normale stand dus steeds behouden blijft.

Wat is nu de eigenlijke reden, waarom het Belgisch balkijzer, bij de
verpleging van den hoef
van het Belgische paard, zoo'n belangrijke rol speelt ?

Dit kan niet gelegen zijn in te nauwe hoeven, want de Zeeuwsche paarden
hebben door hun werken in de zware, taaie, natte klei een groote neiging
tot het vertoonen van te wijde hoeven.
Er is een andere reden voor.

De fokkers verlangen goede hoeven, d.w.z. hoeven met sterke, hooge
hielen (verzenen). Juist de voortdurende arbeid in de zware klei is oorzaak
van het ontstaan van voeten met lage, omgekrulde verzenen, zonder steunsels.

Om dit gebrek te verhelpen, en voeten met hooge hielen en sterke steunsels
te kweeken, en het omkrullen der verzenen te voorkomen, wordt gebruik
gemaakt van het Belgisch balkijzer.

Het wordt zoo aangelegd, dat de hoef draagt op de draagvlakte van het
ijzer, vanaf de teen tot aan de laatste nagelgaten, en de straal draagt op de
brug. Bij een nieuw ondergelegd Belgisch balkijzer, is er tusschen verzenen
en ijzertakken een ruimte van 2—4 m.M. De verzenen worden daardoor
van druk ontlast en krullen niet om. De verzenen kunnen aangroeien, wat
juist voor het zware paard in de klei van groot belang is. Het voortdurend
landwerk maakt het hoefmechanisme groot. Daardoor schuren bij een gewoon
ijzer de verzenen sterk over de takken en slijten verbazend af. De groote
zwaarte van het Belgische paard werkt dit natuurlijk nog in de hand. Het
gebrek van lage verzenen blijft bestaan, de steunsels blijven zeer- klein, en
de hoef op die manier ontstaan, past niet onder een zwaar Belgisch paard.
Bij het gebruik van het Belgisch balkijzer wordt dit gebrek verholpen.
Bij het aanleggen op de boven omschreven wijze, worden de verzenen
van grooten druk ontlast. Ze raken slechts even het ijzer aan bij het neer-
zetten en doortrappen van den voet. Ze slijten daardoor niet zoo spoedig

-ocr page 120-

af, juist andersom, ze hebbm gelegenheid aan te groeien. Het hoefmechanisme
wordt niet in het minst geschaad.

Wanneer een paard voor het eerst een balkijzer aankrijgt, wordt de brug
iets naar beneden doorgezet. Dit is in verband met den wijden hoef met
lage verzenen zoo goed als altijd noodig.

Na zes weken wordt het ijzer verlegd en de balk iets rechter gezet
(terug naar boven). Bij een volgend beslag kan doorgaans de brug reeds
gewoon vlak blijven, wijl dan de verzenen reeds merkbaar in hoogte zijn
toegenomen.

Het is verwonderlijk hoe snel de voet met lage verzenen en slechte
steunsels verdwijnt, bij aanwending van het Belgische balkijzer. We zijn
reeds geruimen tijd in staat, in onze omgeving het succes te bewonderen,
dat door de heeren A. en J. Schieman te Axel, met dit ijzer wordt ver-
kregen. Het wordt door alle fokkers terecht geprezen. Werkelijk, het Bel-
gische balkijzer is voor het zware paard, werkend in de zware klei, een
machtig middel om goede voeten te kunnen kweeken. Het vindt helaas
uit conservatisme nog te weinig toepassing.quot;

De genoemde voordeelen zijn wel een tikje breed uitgemeten. Het wellen
van een lossen dwarsbalk tusschen de takken van een gewoon ijzer is minder
eenvoudig dan het wellen bij het maken van een gewoon balkijzer, terwijl het
doorzetten van den dwarsbalk bij het ijzer van Alassonière eerder bezwaren zal
geven indien het nauwkeurig wellen iets te wenschen heeft overgelaten.
Het dunner zijn van den dwarsbalk kan ook niet bovenmatig zijn, daar
anders het doel, den straal goed te laten mededragen, gedeeltelijk v^-ordt
gemist en het wellen nog moeilijker zal worden.

Intusschen doet de plaatsing van het artikel des heeren Z. ons genoegen,
daar het opnieuw de aandacht vestigt op de goede eigenschappen van
het balkijzer in het algemeen en van dat in België veel gebezigde in het
bijzonder.

ingezonden stukken

Hooggeachte Redactie!

Met belangstelling las ik het artikel „De slapende toestand op het gebied
der hoefsmidsopleiding in Nederland,quot;
in „De Hoefsmidquot; van Juli j.1. en wil
direkt toestemmen dat er nog wel wat hapert aan die opleiding.

Jammer is het quot;eigenlijk dat het met de leerlingen der hoefsmidsscholen
en cursussen, ook al eenerlei is als aan andere inrichtingen, n.1. dat „het
allen geen koks zijn die lange messen dragen,quot; want juist deze zijn het
geleerde spoedig vergeten en vervallen daarna in de oude sleur, omreden
dat zelfstandig werken hun nooit eigen wordt. Ook zij bezorgen den tegenslag
in de practijk, waarover ieder veearts en onderwijzer verbaasd staat, dat
iemand, die een behoorlijke inrichting of cursus heeft doorloopen, zulk werk
oplevert..

Maar insluiten gaat mijns inziens nu eenmaal niet, omdat op 't platte land
iedere smid zijne klanten ook moet bedienen in zake hoefbeslag, want

-ocr page 121-

specialiseeren gaat niet, - daar moet iedere smid alles kunnen op 't gebied
van 't smidsvak.

Gaarne wil ik mijne meening omtrent de opleiding nader uiteenzetten.

Zal de opleiding in de toekomst uitsluitend in scholen geschieden, die ik
prefereer boven cursussen, dan dienen er b.v. een 4-tal goed ingerichte scholen
opgericht te worden door het Rijk en wel in groote plaatsen in goed beklante
smederijen, voorzien van monsterbanen, want nooit genoeg kunnen de leer-
lingen op stand en gangen van het paard gewezen worden.

Dat aan dergelijke scholen nog al financiëele bezwaren verbonden zijn,

zal ieder bekennen, want behalve een veearts en een onderwijzer in de practijk,

zullen aan die scholen nog een paar flink geoefende knechts moeten werken
voor de vlugge bediening der cliënteele, want niet alle paarden kunnen
door de leerlingen worden beslagen, daar vele eigenaars, die hunne paarden
laten beslaan aan dergelijke scholen, ze ook nog zoo spoedig mogelijk terug
wenschen en ze niet afstaan voor demonstratie.

Het volgen van het onderwijs aan zulke inrichtingen brengt zijn bezwaren
mee, ook al weer uit een financiëel oogpunt, want niet ieder is in staat om
een ' hoefsmidsschool te kunnen bezoeken. Zulke leerlingen zouden vergoe-
ding moeten hebben voor verblijfkosten. Men zou hiervoor
een zeker bedrag
kunnen vaststellen, en dit zou meteen een prikkel zijn tot het bezoeken
van de scholen.

Tot deze .vergoeding zouden groote landbouwvereenigingen en paarden-
stamboeken iets kunnen bijdragen.

Om zeker te zijn dat men steeds een behoorlijk aantal leerlingen heeft,
zouden geene cursussen meer gehouden moeten worden.

Wil men echter met het houden van cursussen doorgaan, wat mijns inziens
heel goed kan, dan behooren die beter ingericht te worden, n. m. wat betreft
de practijk; zij zijn van te korten duur. Ik
zou ze willen verlengen tot 2half-
jaren, het eerste halfjaar uitsluitend wijden aan de practijk, en wel aan het
oefenen in het maken van hoefijzers, het besnijden van doode hoeven, en het
passen en richten op doode hoeven, want evengoed als het maken van goede
hoefijzers is het passen en richten voor de meeste leerlingen een bijna on-
overkomelijk struikelblok.

In het tweede halfjaar kon met de theorie worden begonnen en die zou dan
met de practijk gelijk kunnen opgaan, want in een cursus
van 24 lessen kan
de practijk onmogelijk gelijken tred houden met de theorie, omreden wan-
neer men met de theorie gevorderd is
tot de hoefgebreken en hiervoor beslag
moet worden vervaardigd, de leerlingen nog lang niet voldoende geoefend
zijn om abnormaal beslag te maken, enkele uitgezonderd.

Om paarden-materiaal te verkrijgen aan een cursus is altijd een groot be-
zwaar, omdat men ze nog al vrij lang moet gebruiken. Nu zijn de eigenaars
hiervoor wel te vinden wanneer het beslag voor hun kosteloos wordt onder-
gelegd, maar het gaat niet op, dat men van de cliënteele der smeden in
den omtrek paarden vraagt, welke kosteloos worden beslagen ten behoeve
van den cursus, wanneer de betrokken
smid hiervoor geen vergoeding krijgt;
deze smeden zouden dus voor ieder paard, dat van hun cliënteele aan den
cursus beslagen wordt, schadevergoeding moeten ontvangen.

-ocr page 122-

Verder zou er genoeg leermateriaal aangeschaft moeten wordeu, want het
onderwijs kan nooit genoeg aanschouwelijk worden gegeven.

Aan iedere smederij, waar een cursus wordt gegeven, moet gelegenheid
bestaan om een paard te kunnen monsteren.

Er dienen aan do door het ßijk gesubsidieerde cursussen geen andere
onderwijzers te worden benoemd, dan diegenen, die in het bezit zijn van
een diploma als „onderwijzer in practisch hoefbeslag.quot;

Verder dient er een Eijksoommissie te worden benoemd, die van alle leer-
lingen der cursussen in 't land examen afneemt, tot het verkrijgen van een
gelijkwaardig Eijksdiploma.

Verder kan ik de geachte Eedactie mededeelen, dat de gediplomeerde
onderwijzers in practisch hoefbeslag zich reeds sedert twee jaren hebben
vereenigd, maar helaas ook zij verkeeren in een slapenden toestand, doch
ik hoop dat ze wakker geschud zullen worden, door Uw schrijven.

Zie hier mijne meening, welke ik gaarne voor een betere geef.

Onder hartelijken dank voor de genoten plaatsruimte, teeken ik mij,
Appingedam, Sept. 1915.nbsp;M. E i t s e m a.

Mijnheer de Redacteur!

Hot doet mij genoegen in „De Hoefsmidquot; van 15 Aug. j.l. te lezen dat
het hoefsmidsvak weer eens onder den hamer moet worden genomen en dat
bevoegde personen er zich mede gaan bemoeien. — Dat er over het algemeen
een slappe toestand in het vak heerscht, is niet te verwonderen. Eerstens
komt zulks door de slechte betaling en tweedens door de onvoldoende mede-
werking der paardenhouders. Alles wordt van den hoefsmid gevergd . . . voor
te weinig dubbeltjes. Wellicht zou men er in kunnen slagen van de eigenaren
beter loon naar werk te krijgen, ware het niet dat er hier en daar zoo'n
soort smid woont, die een stel ijzers onderlegt voor . .. f 1.—. Zoolang niet-
vakkundigen het hoefsmidsvak mogen uitoefenen, zullen verkeerde toestanden
blijven voortbestaan, want wat is het geval? Heeft een onvoldoend vak-
kundige smid de hoeven van een paard verknoeid, dan eerst wordt er veelal
naar een goeden hoefsmid uitgezien om ze eens op te knappen, waarna men
den klant pas weer terugziet, als de hoeven opnieuw zijn verknoeid.
Het ligt voor de hand dat er voor dat extra en onplezierig werk niet naar
behooren in rekening kan worden gebracht, want anders wordt het verschil
in prijs nog opvallender.

Hieraan dient een einde te komen en dit is naar mijri meening alleen dan
mogelijk, wanneer van Eegeeringswege alle smeden, die geen diploma hebben
verworven, aan een klein examen werden onderworpen. Wie niet aan de
daarbij gestelde eischen voldeed, moest geen bevoegdheid mogen houden om
het hoefbeslag uit te oefenen. Het paardenmateriaal is toch te kostbaar om
het toe te vertrouwen aan personen die er meer aan bederven dan goed
maken, terwijl de uitsluiting van de minst ervarenen tevens ten goede zou
komen aan degenen, die hun vak meester zijn.

Sommigen zullen hierbij de vraag stellen: Zijn er dan geen goede hoef-
smeden zonder diploma? Mijn antwoord zou hierop zeker bevestigend luiden
doch voor deze personen zal een practisch geregeld examen ook geen bezwaar

-ocr page 123-

opleveren. Desnoods behoefde aan een eventueel in te stellen examen geen
terugwerkende kracht te worden gegeven.

De hoefijzerfabrieken werken er ook toe mede om aan de deugdelijke
uitoefening van het hoefsmidsvak afbreuk te doen. Men zal zich zonder
nadere regeling in de toekomst met hoefsmeden moeten redden, die niets
anders kunnen dan den hoef besnijden en het ijzer onderleggen. Met het
vervaardigen van afwijkende ijzermodellen, zooals strijkijzers, klapijzers, enz.
zal het er dan ook niet te best meer voorstaan. Door de machinale ijzers
komen we misschien nog zoo ver(?) dat de eigenaren de ijzers zelf onderslaan.
Dit zou ook kunnen worden voorkomen door het instellen van een verplicht
examen. Dit is de weg! Anders komt men er nooit. Dan wordt ook het
werk vanzelf beter betaald.

Na instelling van een wet op de uitoefening van het hoefsmidsvak zou het
aanstellen van controleurs ook aanbeveling kunnen verdienen, waartoe ons
land in districten ware te verdeelen. Het komt mij voor dat er wel contro-
leurs fungeeren voor onbelangrijker diensttakken.

Er is ook, om de belangen der hoefsmeden te dienen, op gewezen om
een Vereeniging te stichten. De oprichting hiervan zal niet zoo moeilijk
zijn. maar om ze in stand te houden en aan het doel te doen beantwoorden ??
Ik denk hierbij aan een opgerichte Vereeniging van „Onderwijzers in practisch
hoefbeslagquot;, n.1. door de heeren G. J. R o 1 i n k te Enschede, M. R i t s e m a
te Appingedam en ondergeteekende.' Zakelijk en eendrachtig zijn wij daartoe
bij elkander geweest, maar het doel is nooit recht op den voorgrond gekomen.
Wij misten de goede leiding en ik heb nooit meer opdracht ontvangen, de
leden voor een nieuwe vergadering op te roepen. — Jammer! Het komt mij
voor dat het opnieuw gewenscht is een oproep te doen tot alle onderwijzers-hoef-
smeden voor het beleggen eener vergadering, waarbij dan ook de autoriteiten
op hoefbeslaggebied aanwezig dienden te zijn. Wanneer daar dan de alge-
meene belangen eens zijn besproken, zouden de vakpers en andere couranten
er toe kunnen bijdragen om van de Vereeniging te maken wat wij ons
daarvan voorstellen.

Wie neemt hiertoe nu het initiatief? Ik bedoel het uitschrijven van zoo'n
vergadering, bijvoorbeeld in het centrum van het land, n.1. Utrecht. M. de
Redacteur, mogen wij dat van U verwachten? Ik ben er van overtuigd dat
alle onderwijzers-hoefsmeden hunne belangen voldoende begrijpen om aaneen
eventueel en oproep gehoor te geven.

Met dank voor de plaatsing.nbsp;Uw dw.

H. van Waasbergen,
Onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Oud-Beierland.

Het doet mij genoegen dat het artikel den gewenschten prikkel heeft
gegeven. Het kan den inzenders bekend zijn dat „De Hoefsmidquot; de meening
is toegedaan dat de hoefsmeden in de eerste plaats zelve hun eigen vakbe-
langen moeten behartigen en dat in zake de hoefsmidscholen het directeur-
schap, de leiding, in handen moet komen van den hoefsmid, terwijl de
• meer wetenschappelijk onderlegde veearts (voortaan dierarts te noemen) het
theoretisch onderricht, vooral in den bouw en de verrichtingen van den hoef,
heeft te geven.

-ocr page 124-

Op grond vaa onze opvatting zijn wij niet genegen oen oproep te doen,
zooals door den heer van Waasbergen wordt gevraagd, doch wel genegen
om lid-begunstiger van een zoodanige vereeniging te worden en een eventueele
vergadering dier vereeniging bij te wonen. Als datum voor een zoodanige
jaarvergadering ware o.i. het best dien te kiezen waarop te Utrecht de
uitslag van het examen voor „onderwijzers in practisch hoefbeslagquot; plaats

vindt, alzoo in Januari.nbsp;.

'nbsp;A. W. H e 1 d e m a.

korte mededeelingen.

—nbsp;Rykssubsidie. Op hoofdstuk X der Staatsbegrooting'voor 1916 komt
onder de uitgaven een post voor van f
17500 ten behoeve van cursussen in
paarden- en veekennis en in hoefbeslag.

-nbsp;Inricliting voor hoefbeslag te Groningen. Op 20 Sept. zijn als
nieuwe leerlingen toegelaten: P. Been van Norg en P. Schor-
ting huis van Meuwe-Schans en op 4 Oct. L. Stoit van Hoogkerk. -
Aan de inrichting houden verder verblijf ,de leerlingen T. Kamminga van
Meeden en E. Tamminga van Scharmer.

—nbsp;Yerhooging der beslagkosten. De Maasbode van 11 Oct. 1915 ver-
meldt dat de Vereeniging van Smeden in een 15-tal gemeenten van Zuid-
Beveland heeft besloten den prijs van het hoefbeslag met 35 pet. te ver-
hoogen.

In Groningen is de prijs sedert 1 September voor het rijtuigbeslag met
20 cent en voor 4 stootijzers met 30 cent verhoogd. Het verleggen van elk
ijzer met 5 cent.

—nbsp;Uitvoer van hengsten en ruins van hoogstens 20 maanden. Deze
uitvoer is gedurende een maand, n.1. van 30 Aug.-30 September 1915,
geoorloofd geweest. In het navolgende staatje is te zien dat Engeland
daarvan niets heeft gekocht. (Er gingen alleen 10 a 20 stuks inlandsche
zwarte hengsten voor den begrafenisdienst heen).

N. Schans .....

Oldenzaal.....

Winterswijk ....

Zevenaar......

Venlo.......

Simpelveld.....

Totalen .

1418Ó

1608

iab

O
CO

fci) i
d i

(

co i

»H

m

tH

Cu

®

■ 3
amp;

CB
00

■ 3

amp;

co

lO
^

!

amp; i

O.' 1

(M
(M

(D

m

03
(M

§
3

O

H

215

289

150

314

210

193

118

897

: 2386

478

430

496

510

819

638

750

1378

5499

88

52

40

34

58

157

24

150 603

335

403

620

524

: 212

386

220

1120' 3820

9

261

181

118

166

44

69

361

^ 1209

33

119

i

36

31

143

72

41

188

1 663

1158

1554115231531

1490il222i4094

De Eegeering had vastgesteld dat voor den uitvoer van ieder exemplaar.

-ocr page 125-

ter bestrijding der keuringskosten, f 5 moest worden betaald. Op die wijze
is meer dan f 70.000 in de Staatkas gevloeid. Hier en daar is de opmerking
gemaakt, dat de veeartsen, welke aan de grensstations de jonge dieren
hebben gekeurd, zoo ontzettend veel aan keuringskosten ontvingen. Het is
natuurlijk onjuist dat al die vijftallen guldens voor de dokters waren. Deze
ontvingen voor den geheelen keuringsdag niet meer dan f 15.

In het najaar van 1914 heeft minister Treub reeds het schrandere
doorzicht gehad om de heffing van uitvoerrechten mogelijk te maken. Dit
voorstel heeft echter bij de Staten-Generaal zooveel tegenkanting onder-
vonden, dat het niet eens in stemming is gebracht, hetgeen o.i. zeer te
betreuren valt. Door uitvoerrechten had men in veel opzichten onmiddellijk
een pracht-belasting op oorlogswinst gehad. Van genoemde anderhalf-jarigen,
die door den vrijen uitvoer gemiddeld wel minstens f 125 hoogere waarde
verkregen, had ieder, in ruil daarvoor, gaarne f 50 voor uitvoerrecht
betaald. In dit geval ware alleen voor die jonge paarden meer dan 7 ton
netto in de staatskas gevloeid. Evenzoo had het gekund voor witte kool en
tal van andere artikelen.

—nbsp;Utreclit. Het off. orgaan van het U. L. G. meldt dat op Dinsdag 5 Oct.
het onderwijs van het 2e gedeelte van den
cursus in hoefbeslag 1914/16 is
aangevangen. De lessen worden weder gegeven in de hoefsmederij en in een
lokaal van 's Rijks Veeartsenijschool.

—nbsp;Naar wij uit goede bron vernemen is thans op de begrooting 1916 do
eerste post uitgetrokken voor een
nieuwe hoefsmederij aan's Rijks Vee-
artsenijschool.
Wij maken hiervan met instemming melding, daar in de
eerste plaats aan deze inrichting waar, behalve onze a.s. dier-artsen, ook de
onderwijzers in practisch hoefbeslag opleiding ontvangen, een doelmatig voor-
beeld dient te worden gegeven. Tientallen van jaren is daar reeds geleeraard
dat een paard, hetwelk men voor het eerst te beslaan krijgt, of dat in ver-
band met den gang bijzonder beslag verdient, eerst in beweging moet worden
gezien, alvorens men tot beslag mag overgaan. Niettegenstaande deze juiste
theorie ontbreekt het in Utrecht nog altijd aan de gelegenheid om haar
in de practijk toe te passen.

VRAGEN EN ANTWOORDEN.

Vraag: Op welke wijze moet een paard beslagen worden, dat bij de
minste aanraking van den hamer op den achterhoef het been terugtrekt,
omreden dat de beide hoeven zeer pijnlijk zijn en het paard derhalve ook
niet op het andere been kan rusten.

Gerekend moet hierbij worden, dat geen noodstal aanwezig is.

Ik ben mee in de gelegenheid geweest, om zoo'n paard te beslaan; dit
paard moest eerst beslagen worden, voordat het door een Verzekerings-
Maatschappij afgekeurd kon worden.

Wij hebben in dit geval de beenen bij elkaar getrokken, wat misschien
de eenige manier is. Toch zou ik gaarne door middel van De Hoefsmid,
de meening van andere hoefsmeden daarover hooren.

-ocr page 126-

Zou het misschien ook aanbeveling verdienen, nu de noodstal zoo goed
als verdwenen is, om bij de opleiding voor
gedipl. hoefsmid, ook rekening
te houden met zulke gevallen, ook al komen zij weinig voor?
A.nbsp;S. J.

Antwoord. Het zal ons aangenaam zijn indien op bovenstaande vraag
uit den kring onzer lezers nadere voorlichting mocht komen.

Uit de gestelde vraag blijkt dat de steller aanneemt er zoo goed als
geen noodstallen meer worden aangetroffen. Dit is wellicht wat overdreven.
Het groote misbruik dat vroeger van de noodstallen is gemaakt, heeft aan-
leiding gegeven tot eene ernstige bestrijding, doch deze geeft geen recht
om het gebruik van den noodstal onder alle omstandigheden af te keuren.
Deze ontbreekt dan ook niet in onderwijsinrichtingen, zooals de hoefsmederij
aan 's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht en de Inrichting voor hoefbeslag
te Groningen e. a. Juist in het ter sprake gebrachte geval zou de noodstal,
alsmede een flink breede broek, passende hulpmiddelen zijn geweest om
het dier voor onnoodige moeite en pijn te vrijwaren.

Kan men niet over een noodstal met broek beschikken, dan lijkt ons de
gevolgde methode om het paard voor den grond te trekken, ten behoeve
van het aanbrengen der ijzers, het meest gewenscht.

PERSOVERZICHT.

Rheumatische hoef ontsteking. Tijdens den opmarsch van het Duitsche
leger waren de paardenartsen herhaaldelijk in de gelegenheid rheumatische
hoefontsteking bij de paarden te constateeren. Vrij algemeen wordt aange-
nomen, dat de oorzaak hiervan te vinden is in vergiftige stofwisselings-
producten, welke in het darmkanaal worden gevormd. Deze producten zouden
in normale omstandigheden niet in de bloedbaan worden opgenomen, maar
reeds in de darmholte onschadelijk worden gemaakt door stoffen welke de
schildklieren afscheiden.nbsp;(u.
„Münch, t. Wochenschriftquot;).

— Een middel om strijken af te leeren. In het „Tierärtzl. Centralblattquot;
van 20 Aug. j.l. deelt de veearts Gass mede, dat het hem volkomen gelukt
paarden het strijken af te leeren en wel door de navolgende behandeling:

.Hij neemt een handvol stroo, besprenkelt dit met eenig water, legt het
boven en rondom het kogelgewricht en bindt het door middel van een touw
aan de binnenzijde ter plaatse vast. Het stroo wordt nu aan de binnenzijde
met een mes zoodanig afgesneden, dat het puntig naar binnen uitsteekt,
ongeveer ter lengte van 10 tot 15 c.M.

Bij het gaan nu strijkt het paard met het andere been langs den stoppe-
ligen stroowisch, hetwelk het dier zoo onaangenaam aandoet, dat het
strijken meestal binnen een week verholpen is.

(Dit middel is niet bepaald nieuw, doch kan in sommige omstandigheden
nuttig werken. Ieder ervaren hoefsmid weet echter dat de middelen, gebaseerd
op het wijder doen gaan van het paard, evenmin universeel zijn als andere.
Ieder geval van strijken moet afzonderlijk beoordeeld worden. Eerst de oor-
zaak nauwkeurig vaststellen en daarna het passende bestrijdingsmiddel
zoeken!nbsp;A. W. H.)

-ocr page 127-

— Gebrek aan hoefijzers in Engeland. Volgens berichten in Engelsche dag-
bladen is er een groot gebrek aan hoefijzers voor de paarden der bereden
troepen. Lord Kitchener heeft een schrijven gericht aan alle hoefsmeden in
Engeland, met dringend verzoek zooveel mogelijk hoefijzers bij het ministerie
van oorlog in te leveren.

De Oct. afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:

1®. Opmerkingen omtrent de veldsmidse, door den Militairen hoefsmid
Gläser te Dresden. Schr. heeft van het begin af de veldtocht in Duitsch-
land medegemaakt en verklaart tevreden te zijn over de door hem gebezigde
veldsmidse van de firma Lorenz te Berlijn. In 8 tot 10 minuten konden de
zwaarste hoefijzers heet worden gemaakt. Hij heeft er zelfs hoepelijzer van
8 cM. breedte mede heet gemaakt. Het bijbehoorende aambeeld isÖ'/.j cM.
breed en de hoorn voor groote hoefijzers wel iets zwak, maar toch redt een
bekwaam hoefdsmid zich daarmede voldoende. Alle handgereedscbappen
waren uitstekend in orde. Schr. gaf in den regel de voorkeur aan de veld-
smidse boven particuliere, in de nabijheid zijnde smederijen en brengt hulde
aan het Legerbestuur voor de wijze waarop de inrichtingen voor smeden te
velde zijn verzorgd.

2quot;. Snelle ingrijpende verergering van den knolhoef door het gewone stootijzer,
door M. L u n g w i t z. In dit artikel wordt aangegeven dat reeds gedurende
een reeks van jaren is gewezen op het verkeerde dat ligt in het gebruik
van stootijzers als zomerbeslag. Indien men uit een oogpunt van zuinigheid
versterking in den toon wil aanbrengen dan ware wellicht bij verordening
vast te stellen, dat de stooten bij zomerdag niet hooger mogen zijn dan een
halve cM. Deze bepaling zou reeds menige peesontsteking doen voorkomen.

Schr. wil thans enkel een bijzonder geval mededeelen, daar op de be-
zwaren van stootijzers reeds herhaaldelijk en ook wel uitvoerig in „Der
Hufschmiedquot; is gewezen.

Bij een 5-jarige groote ruin kwamen aan beide achterbeenen knolhoeven
voor. Deze waren na de hoefbevangenheid in korten tijd in erge mate te
voorschijn gekomen. Anderzijds echter is het een feit dat het paard bij de
ontvangt bij den tegenwoordigen eigenaar goed heeft geloopen. De afstand
van den verkooper naar den nieuwen stal bedroeg ongeveer een uur. Do
nieuwe eigenaar zag, toen het dier korten tijd later werd beslagen dat de
achterhoeven werkelijk zeer veel te wenschen overlieten. Opvallend slecht
kan de toestand echter niet zijn geweest, want de hoeven werden voorzien
van gewone ijzers met hooge stooten en kalkoenen. Direct hierna liep het
paard veel slechter. Het geval verergerde eciiter zoo, dat het paard volgons
den eigenaar bijna 3 weken aaneen in den stal heeft gelegen. Na het eten
moet het telkens weer onmiddellijk zijn gaan liggen. Ook was dit het geval
wanneer geprobeerd werd om het dier te laten werken. Het tuig moest
zelfs liggende worden afgenomen.

De toestand verl)eterdc iets; het paard kon naar de Hoefsmidschool komen.
Aan de voorbeenen was niets bijzonders te bespeuren, het dier goed gezond,
doch de achterbeenen werden, in beweging, hoog opgetrokken. Het dier
liep achter, zooals bij bevangenheid regel is, zoodanig dat de verzenen het eerst
op den bodem kwamen. Het krampachtig loopen ging niet gepaard meteen
sterk buigen van de spronggewrichten. Bij het ophouden van een been bleek
dat het dier niet lang op één achterbeen wilde staan, reden waarom beide
achterhoeven van ijzers werden ontbloot.

Het bleek dat in het toongedeelte en ook aan de zijgedeelten van den
hoef in erge mate losse wand bestond. Op de plaats der witte lijn was de
losse ruimtenbsp;c.M. breed en liep 8 c.M. in den toonwand op. Op zij

was de wand tot op het midden van den hoef los. Het middengedeelte der

-ocr page 128-

zool was doorgezakt. Buiten op den wand waren de karakteristieke ringen
van den knolhoef zichtbaar.

Het dier werd beslagen met balkijzers, die evenwel zoo doorgezet moesten
worden, dat een breede stoot en hooge schroefkalkoenen moesten worden
aangebracht. Het ijzer werd van veel nagelaten voorzien. Daar de witte
lijn in het toongedeelte ontbrak moesten de nagels hier direct door den
wand worden geslagen. Hoefzolen konden niet worden gebezigd, omdat de
zool en de punt van den straal te veel waren doorgezakt.

Slechts de losse gedeelten van den hoef werden weggenomen. De wand
moest zooveel mogelijk worden gespaard. Het paard liep, na het beslaan,

l)etrekkelijk goed.nbsp;, i ,nbsp;j

Wat is uit het vorenstaande te leeren? Bij den koop had het paard ver-
sleten slechte hoefijzers, zoodat de straal den bodem raakte en tot het dragen
van den lichaamslast medehielp. Nadat het dier beslagen was met gewone
stootijzers kwam het dier als het ware op een 3-tal punten te rusten, terwijl
zool en straal geen tegendruk ondervonden en vrij spoedig gingen doorzakken.

Het balkijzer bracht verbetering, omdat hierdoor de straal weer tot bet
dragen kon medehelpen.

3». IJzeren munten. Naar aanleiding van het feit dat thans in Duitschland
voor 5.000.000 Mark ijzeren 5 pfenning-stukken worden geslagen, wordt
in herinnering gebracht dat dit soort munten de oudsbekende zijn en in
het oude Griekenland werden gebruikt. In Afrika kent men ze thans pok nog.

40. Persoverzicht. Hierin wordt melding gemaakt van de voederbak „Simple.V',
die cylindervormig van doorsnede is en waarbij op de haver een eenigszins
naar beneden doorgebogen plaat wordt gelegd, in het midden waarvan een
groot gat voorkomt. Op die wijze kan het paard de haver uitsluitend door
dat gat eten en wordt het vermorsen van het voeder gedeeltelijk voorkomen,
— het langzaam eten, het flink kauwen en met speeksel vermengen van
het voeder, bevorderd. Bovendien wordt zoodoende het inademen van stof
uit het voeder voorkomen.

— De Smidscourant in Beieren heeft de aandacht er op gevestigd dat de
voor het leger benoodigde hoefijzers worden geleverd door tusschenpersonen
en niet door de smidsvereenigingen direct. Het Legerbestuur heeft hierop
geantwoord dat, toen in het begin van den oorlog veel hoefijzers noodig
waren, geen aanbiedingen door de Handwerkskamers, doch wel door hande-
laren zijn gedaan en dat met deze laatsten toen contracten zijn afgesloten,
die over vrij langen tijd loopen. Pas tegen het einde van 1914 zijn op eeu
advertentie vanwege het Legerbestuur onderhandelingen aangeknoopt met
40 Handwerkskamers. Er is thans een centrale inrichting voor de levering
van hoefijzers, die alle moeite doet om de ongezonde tusschenkomst van
handelaren te voorkomen.

Er is thans nog een groote voorraad van hoefijzers, doch wanneer metter-
tijd nog aanvulling noodig mocht blijken, dan zal opdracht worden gegeven
aan den Bond van Duitsche smeden.
5quot;.
Korte mededeelingen.
6». Vragen en antwoorden.

K. te D. vraagt hoe de hoefziekte heet waarbij de hoornwand over den
steunselhoek is heengegroeid, alsmede hoe zoo'n hoek te besnijden en te beslaan.
De Eedactie antwoord hierop het volgende :

Dit is een hoef met omgekrulde of ondergeschoven verzenen. Men neemt
dit gebrek waar bij spitse, vooral bij plat- en volhoeven; meer bij groote
zware, dan bij luxe paarden. De verzenwanden en de steunsels hebben een
zeer schuine richting en krullen naar binnen toe om. Dit is echter meestal
slechts gedeeltelijk het geval, zoodat de hoornzooi in haar midden geheel
vrij is; het komt ook wel voor dat het achterste gedeelte van den zooltak
bijna geheel door den wand overdekt is, n.1. bij zeer schuine wandrichting en
een tamelijk loodrechten stand der steunsels.

-ocr page 129-

WENKEN VOOR DE BESLAGPLAATS.

Om het hoefsmidsvak naar behooren uit te oefenen moet de werkman
kundig zijn in z'n vak, d. i. den hoef naar eisch bewerken en van een goed
ijzer voorzien ; daarbij moet hij ook bekend zijn met den omgang van paarden
en c. q. met de aanwending der middelen, die noodig kunnen zijn om de
werkzaamheden op de beste wijze te verrichten, zonder dat schade aan het
dier, noch aan hem zelf of eventueel z'n helpers kan ontstaan ; dit is z'n
plicht. Om dit te bereiken, moet hij het vertrouwen zien te winnen van elk
dier, dat ten behoeve van het beslag aan hem wordt overgegeven, en om te
weten wat hij aan het dier heeft, zal hij, zoo noodig, den geleider in elk
geval om inlichtingen vragen, aangaande karakter, mogelijke ondeugden, die
niet zoo maar dadelijk opvallen, ten einde ongelukken te vermijden. Zenuw-
achtigheid, schrikachtigheid, ondeugden als bijten, slaan met voor-of achter-
beenen en meer andere zijn immers dikwijls oorzaak van bemoeilijken van
het werk. Al naar den aard zal hij de middelen moeten kiezen, welke in elk
geval afzonderlijk dienen te worden toegepast. Deze middelen worden hem
geleerd op zijn cursus, en staan gewoonlijk beschreven, meer of minder uit-
gebreid, onder het hoofdstuk „Behandeling van het dier bij het beslag.quot;

Wanneer ik hier deze zaak bespreek, dan is de reden daarvan niet om
wat nieuws te verkondigen, maar acht ik 't nuttig den vakman er weer
eens aan te herinneren, dat de toepassing van die middelen, zoo zij noodig
blijken te zijn, volstrekt geen bijzaak bij de werkzaamheden zijn, maar dat
zij met zorg moeten worden uitgekozen, en aangewend op eene wijze dat
zij voor dat doel goed zijn en zoo min mogelijk schade veroorzaken.

Het is een algemeen bekende zaak dat de meeste paarden de werkzaam-
heden in verband met het beslag gewillig toelaten, hetgeen een zeer gewenschte
eigenschap van het paard is, en voor den eigenaar van veel belang. Zulks
pleit gewoonlijk voor een goeden, zachten omgang van dezen met z'n dier;
het is tevens een bewijs van een goede opvoeding van 't paard in z'n jeugd,
de opleiding voor het beslag behoort immers ook daartoe, een zaak die
elk eigenaar wel ter harte mag nemen.

Bij zulk een paard verricht de hoefsmid zijn werk zonder eenige moeite,
zonder gebruik te maken van geweldmiddelen. Intusschen verloopt dat werk
in de smederij niet altijd zoo gunstig; wel is waar heeft men daarbij niet
steeds met kwaadaardige paarden te doen; veelal is het een gevolg van
onbekendheid met de plaats, gedruisch in de smederij, spatten van vonken,
last van vliegen enz., welke aanleiding geven tot een zekere onrust bij het
dier, die vooral bij een paard met een opgewekt, nerveus temperament de
werkzaamheden bemoeilijken.

De hoefsmid grijpe niet altijd dadelijk naar de praam of den kaptoom,
maar ziet 't vertrouwen te winnen van het dier; door zacht aanspreken, be-
kloppen en andere handelingen bereikt hij in vele gevallen zijn doel. In-

-ocr page 130-

geval evenwel hot paard zijn kwaden wil toont, is een oordeelkundig ge-
bruik daarvan aangewezen, maar dan zoodanig dat geen beleedigingen het
gevolg zijn. Door te sterke toepassing of een langdurig gebruik kunnen
deze allicht ontstaan. Weet hij dat het dier lastig of onrustig is, wanneer
het alleen in de werkplaats verblijven moet, dan zorge men voor een kame-
raad, zoo- mogelijk van denzelfden stal, als gezelschap, en is het een bekend
nerveus dier, zoo gaat men liever niet over tot de werkzaamheden in de smederij,
maar verricht die in den paardenstal zelf. Bij volbloedpaarden, vooral bij
paarden voor de renbaan, is zulks vooral aangewezen.

Klauwen vóór, en slaan achter, kunnen zeer gevaarlijk zijn voor de helpers ;
daarvoor wordt wel eens aangeraden om de voorbeenen boven de voorknieën
door middel van een riem samen te binden, het achterbeen op te trekken
door een kluister, gelegd om de koot, en een touw aan den staart gebonden.
In bijzondere omstandigheden kunnen deze middelen noodig zijn, doch zijn
geen ongevaarlijke verrichtingen, die men niet te spoedig moet toepassen;
niet behoort te worden vergeten dat ook lastige paarden als onze kameraden
moeten worden beschouwd, die men evenwel in 't oog dient te houden. Men
probeere hierbij eerst met de voorhand in het eene geval sterk omlaag, in
het andere sterk omhoog te houden, en zorge bij zulke paarden voor afleiding
en een handje hooi of een weinig haver.

Vrij algemeen wordt tegenwoordig uit de hand beslagen, d. i. zonder
hulp. Deze methode is voor het militaire paard bepaald noodzakelijk, hoef-
smid en paard moeten te velde en op manoeuvres daaraan gewend zijn.
Zulks is ook geraden voor de meeste andere paarden, voor de rijpaarden in
't algemeen, vooral bij zulke met veel temperament, bij welke het beslaan
in den noodstal zelfs aanleiding kan geven tot verwondingen en andere
onheilen. De noodstal is meer aangewezen bij flegmatische en zware dieren ;
zij zijn van jongs af aan daar meer aan gewend geworden, zijn daar rustig
in, en bezwaren bij de bewerking uit de hand den hoefsmid door hun ge-
wicht soms te sterk, hoewel een handige, sterke smid, ook deze meestal met
gemak uit de hand beslaat. Ook het beslaan in den noodstal moet met de
noodige voorzichtigheid worden verricht, wil men het dier geen schade be-
rokkenen. Wel vervalt hier het gevaar dat de helper het been te hoog op-,
neemt, de gewrichten te sterk buigt (wat pijn veroorzaakt) en verzet van het
dier opwekt, maar evenals de helper steeds wordt gewaarschuwd om hot
opgehouden been niet sterk buitenwaarts te brengen, komt dit ook voor
wanneer de hoefsmid, vooral met de voorbeenen, zich niet onder het paard,
maar te veel naar buiten plaatst. Hierdoor kan het dier pijn worden berok-
kend, zelfs kreupelheid ontstaan, wegens te sterke rekking der spieren, die
van de voorborst en den schouder naar den opper- en onderarm verloopen,
en van de banden der gewrichten daar ter plaatse.

Zooals reeds boven werd opgemerkt: waar dwangmiddelen noodig blijken,
wende men ze aan, want door het gebruik daarvan wordt het werken aan
den hoef mogelijk gemaakt. Zij behooren tot de werkzaamheden voor het
beslag; immers het beslag kan soms zonder deze niet of niet behoorlijk be-
ëindigd worden. Waar ze onnoodig zijn, blijven ze achterwege, is het gebruik
verboden, en een zachte omgang de boodschap.

-ocr page 131-

Het is dus van groot belang dat de hoefsmid weet wanneer en de wijze
waarop die middelen moeten worden toegepast, opdat elk nadeel voor het
paard en de omgeving worde vermeden. De toepassing is niet steeds even
gemakkelijk ; menig dier verzet zich daartegen; elk hoefsmid heeft wel eens
ondervonden, dat bij het aanleggen der praam b.v. het paard het hoofd
sterk opricht, gaat steigeren, zoodat de helper door die plotselinge bewe-
gingen de praam niet kan houden, en deze door de beslagplaats wordt ge-
slingerd. Men kieze daarom in plaats van de gewone, de lersche praam,
door mij in „De Hoefsmidquot; van 19Ü0, blz. 166, besproken; hiermede ontstaat
minder verzet en het hanteeren is gemakkelijker.

Meer goede wenken zouden hier gevoeglijk een plaats kunnen vinden,
doch ik wil mij, althans voorloopig, tot voorgenoemde bepalen.

Yglp^nbsp;J. B. H. M o u b i s.

ONTWERP-VOORSCHRIFT NOPENS HET HOEFBESLAG. 1)
I. Bepalingen vook het zomeebeslag.

A. Het ijzer.

1». Het ijzer moet als een kunstmatige draagrand worden beschouwd.
Het behoort dan ook nauwkeurig naar het beloop van dezen te worden
gesmeed, doch twee a vijf millimeter langer te zijn.

De uiteinden der ijzers moeten in den regel rond zijn; waar zulks noodig
blijkt, worden zij aan den binnenkant eenigszins schuin weggenomen, daar
de takken den straal niet mogen aanraken.

2quot;. De wijdte van het ijzer moet in den toon en in het zijgedeelte volkomen
met den hoef overeenkomen, en voor de uitzetting van den hoef naar achteren
toe iets wijder zijn.

30. De breedte van het ijzer hangt af van de dikte van den hoornwand.
Het hoefijzer moet tweeinaal zoo breed zijn als de draagrand met inbegrip
van de witte lijn.

40. Aan het ijzer moet zoodanige dikte worden gegeven, dat het beslag
in den regel eerst na 5 a 6 weken behoeft te worden vernieuwd, doch de
dikte mag nooit meer bedragen dan 14 millimeter, bij de Bereden Artillerie
16 millimeter.

50. Aan de bovenvlakte van het ijzer onderscheidt men eene draagvlakte

en eene afhellende vlakte.

De draagvlakte moet zóó breed zijn, dat zij den draagrand van den hoorn-
wand met witte lijn en nog 2 millimeter van de hoornzooi bedekt; het ijzer
mag niet verder met de zool in aanraking komen.

De afhellende vlakte moet van de draagvlakte duidelijk afgescheiden zijn,
verder geregeld worden naar de uitholling van de zool en van af het laatste
nagelgat langzamerhand smaller toeloopen, zoodat het laatste vierde gedeelte
van eiken ijzertak geheel vlak is.

6quot;. Het ijzer heeft aan de ondervlakte eene rits, waarin tien nagelgaten
worden aangebracht, vijf in eiken tak. De diepte van de rits wordt bepaald

1nbsp; Ministerieele Beschikking van 24 September 1915, Ile Afd., Nr. 84.

-ocr page 132-

door de hoogte van den nagelkop, doch mag niet meer dan 2/, van de
ijzerdikte bedragen. De rits zal in den toon niet doorloopen en na het
laatste nagelgat vloeiend eindigen. De machinale achterijzers hebben alleen
een rits in het zijgedeelte en drie nagelgaten — bij de grootste taille 4
nagefgaten — in eiken tak, waarvan het toonnagelgat een stampgat is. De
beide vlakten van de rits moeten hellend, en de nagelgaten zoo groot zijn
dat zij de kling van den nagel juist kunnen opnemen. Overigens moeten de
nagelgaten in verband met de richting van den hoornwand worden gestampt.

70. De afstand der toonnagelgaten moet anderhalf maal de breedte van het
ijzer bedragen. In het voorijzer moeten de laatste nagelgaten op het midden
van den tak worden aangebracht en in het achterijzer een halve centimeter
meer naar achteren.

8». De buitenrand van het ijzer wordt naar de rits toe eenigszins rond
bijgewerkt.

90. Het ijzer heeft in het midden van het toongedeelte aan den buitenrand
eene verdikking tot het maken van de lip, die aan de basis krachtig, en
zoo buigzaam moet zijn, dat zij zich goed tegen den wand laat aanslaan.

De lip heeft een afgeronden vorm en is aan de basis zoo breed als de
breedte van het ijzer bedraagt. Zij mag niet hooger zijn dan tweemaal de ijzer-
dikte.

De lip moet in het midden tusschen de toonnagelgaten zijn aangebracht.

10». De opzet, dien men aan het voorijzer geeft, begint in den regel aan
het tweede nagelgat, en wordt geregeld naar den opzet, die door de afslijting
van het oude ijzer wordt aangegeven.

11». Het ijzer moet met de draagvlakte overal gelijkmatig tegen de draag-
vlakte van den hoef aanliggen; het moet derhalve aan de dracht- en zijge-
deelten volkomen vlak en bij het voorijzer aan het toongedeelte eenigszins
opwaarts gebogen zijn.

12®. In plaats van gewone ijzers wordt van klap- en strijkijzers gebruik
gemaakt bij paarden, waarvoor dit door hun bouw of door de wijze van
beweging door den eskadrons- of batterij-commandant, in overleg m,et den
paardenarts, noodig wordt geacht.

Andere hoefijzers mogen alleen gebruikt worden bij afwijkende hoefvormen
(b.v. spitse en stompe hoeven, bodemwijden en bodemnauwen stand) en
hoefaandoeningen, als dit door den paardenarts wenschelijk wordt geoordeeld.

B. Bewerking van den hoef.

130. De bewerking van den hoef bestaat alleen in het inkorten van den
draagrand en wel inzonderheid aan het toongedeelte, omdat de beslagen
hoef aldaar af groeit zonder af te slijten, terwijl hij aan de drachten door
de uitzetting van den hoef voortdurend in slijting is.

Van den draagrand moet zooveel worden afgenomen dat hij gelijk komt
met de verbinding van de zool en 2 millimeter van deze laatste mede draag-
vlakte wordt.

14®. Bij normalen gang en stand van het paard moeten de buiten- en
de binnenwand op dezelfde hoogte worden gehouden.

-ocr page 133-

Er moet worden gestreefd naar het vlak neerzetten van den hoef, zoodat
hoef- en beenas in elkanders verlengde vallen.

15quot;. Van de stennsels mag slechts zooveel worden afgenomen, dat deze
ter plaatse, waar zij met het ijzer in aanraking moeten komen, in hetselfde
vlak van den draagrand liggen.

16®. Van de zool en den straal mag alleen de loszittende doode of rotte
hoorn worden afgenomen.

17®. De draagrand der dracht- en zijwanden moet volkomen vlak zijn,
die aan den voorhoef van af het toongedeelte eenigszins naar boven oploopen,
ten behoeve van den opzet.

Nadat het besnijden van den hoef is geschied, worden de uitwendige
scherpe kanten van den draagrand met vijl of rasp weggenomen, bij een
spitsen hoef meer, bij een stompen minder, en de draagvlakte aan den hoef
effen gemaakt, zoodat elke ongelijkheid van den rand of der draagvlakte
zorgvuldig wordt weggenomen.

18®. Het besnijden van den hoef geschiedt door middel van de renet;
ook is het gebruik van de houwkling geoorloofd, inzonderheid als de hoorn
zeer hard is of wanneer eene belangrijke inkorting van den hoornwand moet
plaats hebben.

19®. Het passen geschiedt zwart-warm.

C. Bevestiging van het ijzer.

20®. Ter bevestiging van hat ijzer onder den hoef worden hoefnagels ge-
bruikt, waarvan de koppen zoodanigen vorm hebben, dat zij volkomen in
de rits passen.

De aanschaffing van hoefnagels geschiedt door de zorg der Artillerie-
Inrichtingen; de verstrekking, tegen verrekening, door de zorg van den
Inspecteur der Bereden-Artillerie.

Het is den hoefsmeden streng verboden andere nagels te gebriiïken.

In den regel worden bij het voorijzer slechts vijf nagels ingeslagen, drie
in den buiten- en twee in den binnentak, bij het achterijzer worden zes
nagels ingeslagen.

Bij gebruik van ijzers der grootste taille mogen 7 nagels gebezigd worden.

De nagels worden zoodanig ingeslagen, dat zij zooveel mogelijk in vasten
hoorn zitten en de nieten, in ééne lijn liggende, 15 a 30 millimeter — af-
hankelijk van den vorm en de grootte der hoeven — boven het ijzer komen
te liggen.

De nagelkoppen mogen, bij het pasbeslagen paard, een millimeter onder
de onderste hoefijzervlakte uitkomen.

21®. Bij paarden, die gevoelig zijn bij het aanhalen der nieten, moet gebruik
worden gemaakt van de nietentang. Elke hoefsmid moet van zulk een tang,
van het voorgeschreven model, voorzien zijn.

22quot;. Nadat de hoef beslagen is, wordt met de vijl, die tusschen den hoef
en het ijzer wordt aangebracht, de scherpe hoefrand weggenomen. Overigens
mag aan den hoornwand niet worden gevijld.

Oude nagelgaten worden dichtgemaakt.

-ocr page 134-

23®. Het is den hoefsmeden verboden de hoeven met eenig smeer te be-
strijken vóór dat het beslag is nagezien.

D. Gebruik van machinale en uit de hand gesmede hoefijzers.

24®. Gedurende -de manoeuvres en gedurende den tijd, dat het leger op
voet van oorlog is, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van machinale hoef-
ijzers.

In andere omstandigheden gebruikt elke hoefsmid voor 20 ®/o der paarden,
die hij in beslag heeft, machinale ijzers, terwijl de overige paarden worden
beslagen met hoefijzers door hem zelf aangemaakt.

25®. De aanschaffing van machinale hoefijzers geschiedt door de zorg der
Artillerie-Inrichtingen; de verstrekking, tegen verrekening, door de zorg
van den Inspecteur der Bereden Artillerie.

Het is den hoefsmeden verboden andere machinaal vervaardigde hoefijzers te
gebruiken.

26®. De door de hoefsmeden te bezigen machinale ijzers worden hen in
rekening gebracht door de Artillerie-Inrichtingen. Zij betalen daarvoor het
gewicht aan staafijzer, tegen den gemiddelden prijs daarvan in de maand
van verstrekking.

♦nbsp;II. Bbpalingbn voob het wintebbeslag.

A. Beschrijving van het beslag.

1®. De ijzers voor het winterbeslag zijn gelijk aan die voor het zomerbeslag,
behoudens hetgeen daaromtrent hierna wordt bepaald. Zij zijn voorzien van
schroefgaten, waarin, indien noodig, daarin passende scherpe kalkoenen
worden geschroefd.

Het uiteinde van elk der takken wordt van een schroefgat voorzien, waarvan
bet midden 15 millimeter van het uiteinde van den tak verwijderd moet zijn.

Het achterijzer heeft bovendien twee schroefgaten in het toongedeelte.
De achterijzers krijgen slechts 3 nagelgaten in eiken tak, behalve die van
taille 5, die in eiken tak 4 nagelgaten hebben. De ijzers moeten minstens 11
millimeter dik en aan de uiteinden der takken minstens 22 millimeter
breed zijn.

Het tweede nagelgat van het voorijzer moet geschikt zijn tot het opnemen
van den ijsnagel.

2®. De scherpe kalkoenen zijn beitelvormig, uitgehold en doorboord, 30
millimeter lang, waarvan 10 millimeter voor den schroefdraad bestemd is.

De scherpe kalkoenen worden alleen gebruikt, wanneer de paarden bij
gladheid diensten hebben te verrichten, overigens moeten de schroefgaten
met werk en vet gevuld worden.

3®. Voor het in- en uitschroeven der kalkoenen dienen sleutels met tap
tot winterbeslag en veiligheidshefboomen.

De commandanten der eskadrons, batterijen en treinafdeelingen bepalen
hoeveel sleutels en veiligheidshefboomen in het tijdvak, dat de paarden op
winterbeslag zijn gesteld, in gebruik zullen genomen worden.

4®. Om het ballen van sneeuw te voorkomen wordt gebruik gemaakt van

-ocr page 135-

zolen van plaatijzer, die met de schroefkalkoenen bevestigd worden, na in
den toon tusschen hoefzool en ijzer gestoken te zijn.

5«. Bij de korpsen moeten aanwezig zijn standmodellen van de hoefijzers
voor winterbeslag; deze standmodellen worden door de Rij- en Hoefsmidschool
verstrekt.

B. Gereedschappen voor de vervaardiging benoodigd.

6®. De hoefsmeden moeten voor de vervaardiging en het gebruik van het
winterbeslag zijn voorzien van de navolgende gereedschappen:

a. twee tappen tot winterbeslag; b. eene boormachine of booromslag;
c. twee boren tot winterbeslag; d. een wringijzer tot winterbeslag; e. een
sleutel met tap tot winterbeslag; ƒ. een veiligheidshefboom;
g. een mal tot
hoefbeslag;
h. een controleur tot boren tot winterbeslag.

Deze gereedschappen, behalve tappen, boren, de controleur en de sleutel
met tap tot winterbeslag, worden door de hoefsmeden bekostigd.

Jaarlijks worden den hoefsmid kosteloos door de Artillerie-Inrichtingen
twee tappen en één boor verstrekt.

Het is den hoefsmeden verboden andere lappen, dan door het Eijk worden
verstrekt, te gebruiken of in de smederij te hebben.

C. Aanmaak der ijzers en plaatsing der schroefkalkoenen.
7. Bij het aanbrengen van het winterbeslag valt op te merken:

a.nbsp;Alvorens de ijzers onder te leggen moeten de gaten van het lijne ijzer
(snijdsel), bij het tappen ontstaan, gezuiverd worden. Het draadgedeelte van
de kalkoenen moet vóór het inschroeven worden ingevet.

b.nbsp;Als bij het onderleggen van ijzers, welke reeds van de schroefgaten
zijn voorzien, het ijzer vóór het onderleggen nog moet worden gepast, moet
de tap nog eens door de gaten gedraaid worden, aangezien bij het warm-
maken en daaropvolgend afkoelen van het ijzer het schroef gat onzuiver kan
worden.

c.nbsp;Het is van het grootste belang dat de geheele bewerking met nauw-
gezetheid geschiede en de gereedschappen daarbij steeds zuiver worden ge-
houden.

d.nbsp;Het inzetten der kalkoenen geschiedt, nadat de tap van den sleutel
minstens één slag in het schroefgat is gedraaid, eerst mot de' hand, waarna
zij ook zoo vast mogelijk met den sleutel worden aangedraaid, waarbij de
veiligheidshefboom wordt gebezigd.

Is het hoefijzer dunner dan 11 millimeter geworden, zoo moet een ring,
zoo noodig twee of drie ringen, tusschen ijaer en kalkoen gelegd worden.

Men vermijde bij het beslagen paard de tap of de kalkoenen zóóver in te
draaien, dat daardoor het ijzer van den hoef afgewrongen zou kunnen worden.

III. Bepalingen beteeffende het gebruik van winterbeslag

wanneer het leger op voet van vrede is.

In het tijdvak 15 November tot 1 Maart zijn op winterbeslag gesteld de
ofliciers- en rijkspaarden van:

a.nbsp;de regimenten huzaren,

b.nbsp;het Eskadron Ordonnansen,

-ocr page 136-

c.nbsp;het Korps Rijdende Artillerie, behalve de onafgerichte paarden,

d.nbsp;de treinafdeelingen der regimenten veld-artillerie, met inbegrip van de
reformpaarden voor garnizoensdienst bestemd,

e.nbsp;per batterij veld-artillerie 17 paarden, waaronder het paard van den
opperwachtmeester-instructeur en twee bespanningen van zes paarden.

Paarden van de treinafdeelingen worden telkenmale ook buiten het tijdvak
15 November tot 1 Maart, als dit noodig blijkt, op scherp gesteld; de overige
paarden bovengenoemd alleen dan, wanneer de weersgesteldheid dit vordert
bij gelegenheid, dat uitgerukt wordt tot het verleenen van militairen bijstand,
bij escortes of bij mobilisatie en overigens wanneer dit in het belang der
oefening wordt noodig geacht, overeenkomstig de door de Divisie-Comman-
danten, den Inspecteur der Cavalerie (voor het Eskadron Ordonnansen) of
den Inspecteur der Bereden Artillerie (voor de Instructie-Batterij) te maken
bepalingen.

IV. Bepalingen vook het mobiiisatiebeslaö.

1®. Voor ieder paard volgens de organieke oorlogssterkte, moet eene
hoeveelheid mobilisatiebeslag aanwezig zijn, bestaande uit:

8 stel machinale hoefijzers, waarvan de helft met schroefgaten; 2 gros
scherpe kalkoenen; 600 hoefnagels; 3 dozijn ijsnagels; 12 ringen tot schroef-
kalkoenen; 1 stel (4 stuks) zolen van plaatijzer tot winterbeslag.

Per paard worden hiervan opgelegd ter plaatse waar de betrokken onder-
deelen zich op oorlogsvoet formeeren:

2 stel machinaal vervaardigde winterijzers; 50 hoefnagels; 2 dozijn scherpe
kalkoenen; 1 dozijn ijsnagels; 4 ringen; 1 stel plaatijzeren zolen.

In de genoemde plaatsen worden tevens opgelegd:

1 veiligheidshefboom per 4 paarden der oorlogssterkte; bij de cavalerie
één sleutel met tap tot winterbeslag voor elk stel zadeltasschen; bij de be-
reden artillerie één sleutel met tap tot winterbeslag per ruiter en één per span.

Het overige der bovengenoemde hoeveelheden behoort in de magazijnen
van het Veldleger aanwezig te zijn.

Bovendien wordt steeds in genoemde magazijnen in totaal 200 ton staaf-
ijzer, geschikt voor den aanmaak van hoefijzers en te verstrekken door de
zorg der Artillerie-Inrichtingen, in voorraad gehouden.

2®. Voor het mobilisatiebeslag moet de navolgende verhouding van tailles
(voor elke 100 stuks) als grondslag worden aangenomen:

=)8,5

®/o der taille 1

8,5

quot;lo

n

n

la

8,5

'lo

n

n

2

25,0

'lo

n

3

12,0

quot;lo

t?

ïï

4

12,5

'lo

?)

4a

12,5

'lo

7)

4b

12,5

'lo

rgt;

V

5

Zie teekening C. W. K. 74.

-ocr page 137-

V. Beslag van be paarden van officieren van onbereden wapens.

Op den zelfden voet als hiervoren voor de bereden wapens is bepaald zal
bij elk onbereden korps of onderdeel steeds aanwezig moeten zijn het be-
noodigde voor twee stel mobilisatiewinterbeslag per officierspaard volgens
de organieke oorlogssterkte.

VI. Beslas van de paarden der Koninklijke Marechaussee.

De paarden der Koninklijke Marechaussee zullen worden beslagen op dezelfde
wijze en met overeenkomstige ijzers als hiervoren is bepaald.

De Inspecteur van het Wapen geeft bevelen:

1«. omtrent de aantallen ijzers, kalkoenen, hoefijzers, ijsnagels, ringen tot
schroefkalkoenen, stellen plaatijzeren zolen, veiligheidshefboomen en sleutels
met tap, die aanwezig moeten zijn;

20. omtrent den tijd, gedurende welken de paarden op winterbeslag zullen
zijn gesteld.

VII. Verstrekking van benogdigheden voor beslag.

Aanvragen tot het ontvangen van benoodigdheden tot beslag volgens
vorenstaande bepalingen worden door de Commandeerende-Officieren ter
plaatse, Commandanten der Divisiën en van het Depot der Koninklijke
Marechaussee of hoofden van Inrichtingen rechtstreeks gericht tot den
Inspecteur der Bereden Artillerie, die orde stelt op de verstrekking uit de
hem o.h. magazijnen.

De aanvragen moeten zijn ingericht overeenkomstig het hierbijgaand model
en worden onder datum van den iöen der eerste maand van elk kwartaal
in tweevotid ingezonden.

Indien dit noodig blijkt, kan eene tusschentijdsche aanvraag op den eersten
van elke maand worden ingediend.

Kalkoenen, plaatijzeren zolen, ringen tot schroefkalkoenen en ijsnagels
worden kosteloos aan de hoefsmeden verstrekt.

Ter zake van de verstrekking van benoodigdheden ten behoeve van het
Wapen der Koninklijke Marechaussee en van benoodigdheden, aangevraagd
voor officieren der Landmacht, moet de verrekening der kosten ten laste
van belanghebbenden plaats hebben.

* H:
*

Gaan wij dit nieuwe hoefbeslagreglement na, in vergelijking met vorige,
dan zien wij dat hierbij voor het eerst officiëel zijn ingevoerd de machinale
hoefijzers en dat vervolgens het winterbeslag een wijziging heeft onder-
gaan door het invoeren van ijzeren zooiplaten en het weglaten van stompe
kalkoenen.

De machinale ijzers wijken in zooverre af van de uit de hand gesmede
dat de achterijzers alleen een rits in het zijgedeelte vertoonen en als toon-
nagelgat een stampgat bezitten; bovendien mag bij ijzers der grootste taille
een grooter aantal nagels gebruikt worden.

Het gebruik van machinale ijzers zal zeer groot zijn, immers gedurende

-ocr page 138-

(Benaming van Korps, Onderdeel of Inrichting).

Aanvraag tot het ontvangen van benoodigdheden voor het beslag.

Plaats, waarheen
de benoodigdheden
moeten verzonden
worden.

C3
3

BENAMING.

Beslissing
van den Inspecteur
der Bereden
Artillerie

Zonder verrekening-
der kosten.

Tappen tot winterbeslag.
Boren tot winterbeslag.
Sleutels met tap tot winter-
beslag.

Controleurs tot boren tot

winterbeslag.
Scherpe kalkoenen enz.

Met verrekening der
kosten.

Boormachines of boorom-
slagen.

Wringijzers tot winterbeslag.
Veiligheidshefboomen.
Mallen tot hoefbeslag.
Machinale hoefijzers.
Hoefnagels enz.

. . . ., den......19

De Commandeerende-Officier van

manoeuvres en gedurende den tijd dat het leger op voet van oorlog is, wordt
uitsluitend gebruik gemaakt van deze ijzers, terwijl in andere omstandig-
heden steeds '/j der paarden hiermede zal worden beslagen.

Een zeer milde bepaling voor de hoefsmeden in deze is dat het ßijk voor
de aan hun afgeleverde machinale hoefijzers slechts in rekening brengt het
gewicht aan staafijzer tegen den gemiddelden prijs daarvan in de maand
van verstrekking. Hierdoor wordt dit voor den smid voordeelig en zal het
m.i. veel bijdragen tot een gunstiger beoordeelen van deze ijzers door de
smeden.

Een tweede nieuwigheid is de vervanging der kaoetsjoek-zolen door zolen
van plaatijzer om het ballen van sneeuw tegen te gaan. Oogenschijnlijk lijkt
dit een goede methode en ontegenzeggelijk zal het voldoen wanneer het bij
een enkel paard met zorg kan worden toegepast. De praktijk moet echter

-ocr page 139-

leeren of er zich geen te groote bezwaren zullen voordoen om dit als leger-
beslag te doen bestendigen. Deze bezwaren zullen zich naar mijne meening kun-
nen openbaren in de bewerking van deze platen ; zij kunnen toch niet van te
voren pasklaar worden gemaakt en de gaten voor de schroefkalkoenen
kunnen er eerst in gemaakt worden vlak vóör dat het onderleggen plaats heeft.

Bij afgesleten ijzers lijkt mij de aangegeven methode, om de ijzerdikte
met twee of drie ringen te vergrooten, niet gelukkig toe, doch het schijnt
niet billijk reeds te beginnen met af te breken alvorens de praktijk hier
uitspraak heeft gedaan en eerst na den winter zullen voor- en nadeelen dezer
methode met vrucht vergeleken kunnen worden. Mocht de technische toe-
passing blijken te voldoen, zoo lijkt mij dan toch nog in oorlogstijd een
blijvend en direct nadeel aan deze metalen zoolplaten verbonden, het leven
dat een zoodanig beslagen paard maakt op harde wegen. Dit „geklepperquot;
zal alleen bij versch gevallen sneeuw niet klinken, doch overigens ook niet
te ondervangen zijn.

De scherpe kalkoenen blijven bij dit reglement gehandhaafd, doch wijzi-
gen van vorm; de z.g. „altijd scherpequot; kalkoenen worden ingevoerd
en, daar deze kalkoenen een goede reputatie genieten, mag dit als een ver-
betering worden aangemerkt. De stompe kalkoenen zijn hiermede vervallen
en worden de schroefgaten in den vervolge opgevuld met werk en vet.

Ook hier moet de praktijk de uitspraak doen en wanneer blijkt dat deze
aangegeven wdjze geen nadeelen meebrengt, zoo zal de weglating der stompe
kalkoenen een groot voordeel voor de paarden opleveren. Sneevw en glad-
heid bepalen zich toch tot de groote minderheid der winterdagen en zullen
dus de paarden grootendeels op gladde ijzers blijven loopen, hetgeen niet
anders dan ten gunste van den hoef kan werken.nbsp;O. H.

MEDEDIÏEfdNGEN VAN DE MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL
TE AMERSFOORT.

In de maand Oetober worden de volgende leerlingen gediplomeerd: de
vrijwilliger A. Viezee van het le R. (egiment) V. (eld) A. (rtillerie); de vrijwil-
liger .1. Verstraeten van het le R. V. A. en de vrijwilliger W. B. A. van
Kerkhof van het; 4e R. H. (uzaren).

Aan de leerlingen Viezee en van Kerkhof werd een prijs1) uitgereikt
als de beste leerlingen, resp. der artillerie en der cavalerie, die dit jaar de
hoefsmidschool verlaten hebben.

De miliciens der infanterie-lichting 1914: W. Gilyamsen 14e R. I. (nfan-
terie), G. Wezendonk 8e, T. Visser le, F. W. Kramer 17e, T. Telkamp 12e,
A. Kamps 5e, J Wassing 12e en H. Zwiers Ie R. I.

De miliciens der Artillerie, lichting 1914: J. Ferwerda le R. V. A., Ch.
C. van der Craats 4e R. V. A., en L. Jonkman, Korps Rijdende artillerie.

De burgerleerlingen: W. Kamps en J. Jansen, beide uit Eext.(Dr.) De
burgerleerling W. Mijnbeek uit Barneveld moest als landstormplichtige zijn
opleiding onderbreken.

Aangekomen ter opleiding zijn de navolgende miliciens der Infanterie,
lichting 1915:

1nbsp; Een gebonden exemplaar van de „Handleiding voor den Metaalbewerker
door Prof. van der Kloesquot;, met ins(^riptie.

-ocr page 140-

P. Horst Ie R. I., S. Bolhuis 11e, I. te Kulve 16e, J. Nagelhorst 20e,
G. Maring, Ees. Bat. 1, J. Olshof, idem, J. Wiereum, idem, G. Hogerweii,
idem IX, K. C. Bos, idem V.

(Deze 9 miliciens zijn aangehouden als de beste uit 40 miliciens, die
hier g edurende een week proef gewerkt hebben.)

en jde volgende burgerleerlingen: B. Jansen uit Varsseveld en R. Trip
uit G eter veen.

In het geheel zijn nu in opleiding 17 vrijwilligers cavalerie-artillerie, 12
miliciens cavalerie en artillerie, 9 miliciens infanterie en twee burgers, dus
totaal 40 leerlingen.

Het aantal paarden, dat wekelijks beslagen wordt door de leerlingen,
bedraagt ruim 80.

De beide hulpinstructeurs Blokker en Tetenburg zijn met ingang van
14 October bevorderd van wachtmeester tot opperwachtmeester.

Was tot op verleden jaar de hoogste rang, welke een hoefsmid in het
leger kon behalen, die van opperwachtmeester, welke rang alleen verleend
werd aan den „baasquot; der hoefsmidschool, zoo is deze functionaris thans
adjudant-onderoflicier, terwijl de drie hulp-instructeurs allen opperwacht-
meester zijn.

* , «c

Een boerenpaard werd op verzoek van den eigenaar aan de Hoefsmid-
school beslagen, aangezien het telkens kreupel liep, doordat het zich streek
met de voorbeenen.

Bij onderzoek bleek het rechtervoorbeen Pransch te staan, het linker
voorbeen had den toontredersstand, beide van den kogel uitgaande.

Het linker been werd gestreken, afwisselend aan den kogel en aan de
pijp, door het toon- en zijgedeelte van het rechter voorbeen.

Nadat dit was vastgesteld, werd de buitenhoefhelft van het rechter voor-
been sterk besneden en hieronder een toonstrijkijzer gelegd.

Ook bij dezen Franschen stand was het optreden op de buitenhoefhelft
zeer duidelijk te zien, de afslijting van de binnenhoefhelft aanmerkelijk
grooter, zoodat de buitenkant het meest besneden diende te worden.

Na het beslag was het strijken opgeheven, het paard liep raden tot heden
zijn geen klachten van den eigenaar hieromtrent gekomen.nbsp;*

korte mededeelingen.

—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 16 Oct. is ver-
trokken de leerling T. K a m m i n g a van Meeden en op 23 Oct. de leerling
R. T a m m i n g a van Scharmer. Beiden is, na een verblijf van 5 maanden
aan de inrichting, een voor de praktijk en theorie „goedquot; getuigschrift
uitgereikt. (Deze beide leerlingplaatsen zijn nog open).

Thans volgen een cursus de leerlingen: P. Been van Norg, P. Schorting-
huis van Nieuwe-Schans eii L. Stoit van Hoogkerk.

—nbsp;Winter. Verscheiden diersoorten, die zich gedurende het koude jaar-
getijde ingraven, zouden zulks dit najaar vroeger hebben gedaan en dieper
dan gewoonlijk. Uit deze verschijnselen meenen de dierkundigen te mogen
opmaken dat er waarschijnlijk vrij harde vorst staat te wachten.

—nbsp;Hoefzool-raspen. Friedr. Dick teEszlingen a/SJ. heeft een flauw S-vormige
rasp in den handel gebracht, ten gebruike bij hard ingedroogde zolen, die
minder goed met den houwkling zijn te bewerken.

—nbsp;IJzer en staal. De vraag blijft groot en de prijs hierdoor hoog.

-ocr page 141-

DE VOORUITGANG VAN HET HOEPSMIDSVAK IN VOOR ONS
AFZIENBAREN TIJD.

Onder afzienbaren tijd verstaan we bier den tijd van bet oogenblik af
dat we medeleefden in bet vak, d.i. dat we kennis maakten met alles wat
op dit gebied in geschriften ons werd aangeboden, en dat we zooveel mogelijk
in toepassing brachten of in toepassing zagen brengen.

Het eigenaardige in dit vak is zonder twijfel de omstandigheid, dat de
kennis er van moet worden verkregen door de samenwerking van twee
verschillende zijden, die in de practijk ieder op zich zelf zijn aangewezen,
toch, laten we zeggen, sedert onheuglijken tijd aan een gemeenschappelijken
boom zijn ontsproten, in zoover de veeartsenijkunde en de kennis van het
hoefsmidsvak van oudsher in
menig opzicht samenwerkten.

Wanneer we spreken van afzienbaren tijd, dan denken we ons den tijd,
en deze is niet van recenten datum, dat we voor het eerst kennis maakten
met de leer van het hoefbeslag; dat is thans sedert ruim een halve eeuw, den
tijd dat we aan de Ryksveeartsenyschool daarin onderricht mochten ontvangen,
zoowel in de theorie als in de practijk, waarvan het eerstgenoemde gedeelte
ons meer speciaal aantrok, terwijl het laatstgenoemde, hoewel met zekeren ernst
behandeld, toch meer voor ons aan uitspanning deed denken.

Boven spraken we van geschriften over hoefbeslag; van dit vak kwamen
in de veeartsenijkundige literatuur gewoonlijk artikelen voor over den hoef,
vooral over hoefziekten, bevt-erkt door veeartsenijkundigen; afzonderlijke
tijdschriften voor het vak schenen, voor zoover ons bekend, destijds nog
niet te bestaan, en ook de Averken betreffende het hoefbeslag waren allen
door veeartsen geschreven; dit kon ook moeilijk anders.

Afgezien van opvoeding en voorbereidende ontwikkeling, ontbrak het
den hoefsmeden aan de kennis van den bouw en de verrichtingen van het
voorwerp hunner verzorging, niettegenstaande menig goed werkman werd
aangetroffen, opgeleid door een schrander vader of patroon in de geheimen
van het vak. Het
waarom? kon door hen niet behoorlijk in toepassing of
in geschrift worden gebracht.

Hoewel destijds vele werken met zeer bescheiden opzet waren verspreid
door veeartsenijkundigen, oefenden deze inderdaad weinig invloed uit; ze
werden niet door den eigenlijken vakman in handen genomen, of konden
niet woorden verstaan of verwerkt, omdat de opleiding, de verklaring ont-
brak, het
waarom? waarop we boven doelden.

Het was in dien tijd dat een werk over hoefbeslag het licht zag, dat
zich van alle andere in elk opzicht onderscheidde; we bedoelen het boek
„Der Fusz des Pferdesquot; van Dr. Leisering en Hartmann, dat ook voor
ons land het standaardwerk voor de leer van het hoefbeslag zou worden,
en dat een gelukkige samenvoeging was van de theorie door den Professor
in de ontleedkunde en van den Leeraar in het theoretische en practische
hoefbeslag aan de Veeartsenijschool te Dresden.

-ocr page 142-

Men moet nu niet denken dat dit boek, verschenen in 1861, reeds dadelijk
tot onze beschikking stond; wij hadden destijds als handboek de
„Hand-
leiding tot de leer van het Hoefbeslagquot;
van Hekmeijer, en de ^Beschrijving
van de verschillende wijzen van Winterbeslagquot;
van denzelfden schrijver; beide
zeer bescheiden boekjes. Daar de bibliotheek dor Rijksveeartsenijschool voor
ons destijds niet toegankelijk was, maakten wij met het vóórgenoemd nieuwe
boek eerst kennis na het verlaten dezer Inrichting. Wel vinden we in
laatst aangehaald werkje van Hekmeijer, 2quot; druk 1862, blz. 23 en 21 in
een „Nootquot; het boek vermeld. Dit werk, later voortgezet door A. Lung-
witz, en vervolgens door Prof. D'. M. Lungwitz, waarvan tot heden
11 drukken verschenen, heeft door zijn rijken inhoud en groote verspreiding
bij hen, die zich bezig houden met het onderwijs, een grooten invloed gehad
op de ontwikkeling van het hoefsmidsvak. Wie zich de moeite heeft ge-
geven om de steeds nieuwe uitgaven te volgen, heeft zich kunnen overtuigen
van de geleidelijke ontwikkeling; vergelijkt men den inhoud van den l«quot;
druk met de latere, dan moet worden erkend, dat de vooruitgang in het
hoefsmidsvak in genoemd tijdperk groot moet worden genoemd

Dat zulks ten onzent, meer in 't bijzonder, voor een groot gedeelte aan
genoemd werk te danken is, ligt voor de hand. Wij willen daarmede niet
ontkennen, dat de vele boeken en tal van tijdschriften, elders en ook hier
te lande, over dit onderwerp handelende, in verloop van tijd geschreven,
niet weinig hebben bijgedragen tot die ontwikkeling, daar deze alle de
goede leerstellingen onder het oog van het groote publiek van vakmannen
hebben gebracht, om die op de uitoefening van het vak toe te passen, want
ten slotte komen alle vorderingen daarop neer, of ze in de practijk geschikt
zijn en deze verbeteren kan. De middelen, welke hier te lande en elders
zijn aangewend, om het daar heen te leiden, dat het beslag der paarden
rationeel zou worden uitgeoefend, waren intusschen zeer verschillend, maar
allen leidden tot hetzelfde doel, tot verbetering.

Of voor dit doel leersmederijen, cursussen of hoefsmidscholen de middelen
waren, welke daarvan de beste zijn, daarover zullen we hier niet uitweiden,
wijl dit onderwerp reeds herhaaldelijk is besproken.

Velp.nbsp;J. B. H. Moubis.

DE GEREEDSCHAPPEN BENOODIGD VOOR DE VERVAARDIGING
VAN HET LEGER-WINTERBESLAG.

Bij het leger moeten van 15 November tot 1 Maart alle rijlis- en
officiers-dienstpaarden op winterbeslag staan.

De hoefijzers voor het winterbeslag worden vervaardigd volgens dezelfde
regelen welke gelden voor het vervaardigen van het zomerbeslag; zij wijken
echter in enkele opzichten van deze af.

Zoo is het winterijzer voorzien van schroefgaten, waarin zoo noodig
scherpe kalkoenen worden geschroefd.

Het uiteinde van elk der ijzertakken bevat één schroefgat, dat zoo
geplaatst moet worden dat het midden van het gat 15 m.M. van het uiteinde
van den tak verwijderd is. Bij het achterijzer bevinden zich bovendien in

-ocr page 143-

bet toongedeelte twee schroefgaten; hierdoor wordt het aantal nagelgaten
teruggebracht tot 3 of, bij taille 5, tot
4 in eiken tak. De uiteinden der
takken moeten voldoende dikte en breedte hebben om door deze gaten niet
te veel te verzwakken en om den schroefdraad geheel te kunnen opnemen.
De minimum-afmetingen voor breedte en dikte van de takuiteinden zijn dan
ook gesteld op resp.
22 en 11 m.M.

Het voorijzer heeft slechts twee schroefkalkoenen, doch hier voorziet men
in de afwezigheid van de toonkalkoenen door in iederen tak het tweede
nagelgat geschikt te maken tot het opnemen van een ijsnagel.

De hoefsmeden moeten voor de vervaardiging van de schroefgaten, voor
het zuiver houden van deze gaten en voor het in- en uitdraaien van de
kalkoenen voorzien zijn van de volgende instrumenten:

1®, twee tappen tot winterbeslag;

2«. een boormachine of booromslag;

3®, twee boren tot winterbeslag;

4®. een wringijzer tot winterbeslag;

5®. een sleutel met tap tot winterbeslag;

6®. een veiligheidshefboom;

7®. een mal tot hoefbeslag;

8®. een controleur tot boren tot winterbeslag.

Het onder 2 genoemde instrument, de boormachine, mag aangenomen
worden van algemeene bekendheid te zijn
bij de hoefsmeden, zoodat een beschrijving
hiervan overbodig is; bij de militaire hoef-
smidschool zijn twee boormachines in ge-
bruik, welke door de leerlingen bediend
worden onder voorlichting en toezicht van
een voor het veldleger tijdelijk afgekeurden
korporaal-hoefsmid. Het zijn beide hand-
machines uit een Pransche fabriek: zij
wegen ieder ongeveer 170 K.G. enzijnop
een stevige houten bank bevestigd.nbsp;ƒ

Zijn de ijzers vervaardigd, dan worden |
nu, met inachtneming van hetgeen gezegd
is omtrent de plaats der gaten, de schroef-
gaten aangebracht. Het beste eu gemakke-
lijkste geschiedt dit door twee personen,
waarbij één het ijzer in een tang onder
de boor van de machine houdt, terwijl de
tweede, de hulp, aan den slinger draait.
De hierbij gebruikte
boor (fig. I) breekt
bij slordig of onoordeelkundig gebruik j
spoedig af, zoodat het in het belang
van den smid is het boren zorgvuldig te doen plaats hebben.

Hierna gaat men het gat „verzinkenquot;, dat wil zeggen: men maakt met
een breedere boor er een hals in, zoodat de kalkoen, na ingedraaid te
zijn, beter in het gat zal passen en dus vast in het gat zal zitten.

-ocr page 144-

Dit geschiedt als regel met een booromslag, waarbij het ijzer in de bank-
schroef wordt geplaatst. Natuurlijk kan het ook met de boormachine ge-
beuren, doch dan dient men deze telkens van boor te verwisselen, hetgeen
tijd kost en bovendien is deze laatste bewerking door één persoon gemak-
kelijk te verrichten. Men noemt het aldus van een hals voorziene schroefgat
„gesofreindquot;, of ook wel „gefreesd''.

Na deze bewerking moet de draad van het schroefgat worden „opgetaptquot;,
hetgeen gebeurt met een
tap (fig. II) en met een wringijzer {Hg. 111). Deze
handeling wordt ook uitgevoerd, terwijl het ijzer in de bankschroef is vast-
gezet De tap, en wel '/g duims-tap, wordt in het wringijzer gezet, en nu

Fig. IV.

Sleutel met tap tot winterbeslag (nieuw model), overlangsche doorsnede,
a van voren gezien (met ter zijde dwarsdoorsnede van den tap), b van ter zijde gezien.

worden hiermede de schroefgaten als het ware „nageboordquot; of „opgetaptquot;,
om zoodoende den draad geheel zuiver te krijgen. Het winterijzer is dan
klaar om ondergelegd te worden. Met afwijking van vroeger, toen stompe
kalkoenen werden gebruikt om de schroefgaten open te houden, worden
deze nu opgevuld met werk-, jute- of turfwatten, gedrenkt in vet, en bij
gladheid heeft men deze er slechts uit te verwijderen om het schroefgat te
kunnen gebruiken.

Worden nu de scherpe schroefkalkoenen toegepast, dan zal men dus eerst
de prop, die in het schroefgat zit, verwijderen en daarna zal men het schroef-
gat opboren, om een mogelijk in den draad gekomen braam er uit te verwijderen.

-ocr page 145-

Fig. IV geeft aan den sleutel met tap tot winterbeslag, zooals deze is voor-
geschreven voor de hoefsmeden van het leger en welke verstrekt wordt
uit de constructie-werkplaatsen te Delft.

Dit instrument heeft drie doeleinden: 1». kan men met het scherp uit-
loopende kromme einde het schroefgat leeg maken, dus datgene uitpeuteren
waarmede het vroeger is opgevuld; 2quot;. kan men het schroefgat optappen
met den haaks-er-op-zittenden tap, en 3®. kan men den schroefkalkoen met den

aan het andere uiteinde zittendennbsp;_

sleutel, in het schroefgat draaien.

Voor zoover 1 en 2 aangaat,
is het instrument goed bruikbaar,
hoewel het in de praktijk nog
beter zal voldoen als het geheel
1 ä 2 cM. langer wordt gemaakt.
Het optappen van het gat gaat
hiermede zeer goed en gemakke-
lijker dan met het in fig. V aan-
gewezen instrument, waar de tap
in een holte van den hefboom
zit en bij gebruik wordt omge-
klapt. Hier kan men niet die
kracht mee ontwikkelen als in
lig. IV en bovendien is het onhan-
diger in het gebruik. Naast den
tap ziet men bij dit instrument
een op gelijke wijze opgeborgen
en omklapbaren kurkentrekker,
die gebruikt moet worden in het
geval men de schroefgaten opvult
met kurk of hout.

Nu komen we echter aan het
derde doeleinde van fig. IV, dus
het eigenlijke indraaien van de
schroefkalkoenen. Wat dit be-
treft, is het instrument minder
geschikt en zal het een wijziging
moeten ondergaan, zooals fig. V
aangeeft, waar de schroefsleutel is aangebracht quot;met een knie aan den hef-
boomsarm. Voor één enkel gat zou fig. IV bruikbaar zijn, doch om al de
schroeven in een ijzer aan te draaien niet, daar men zichzelf met het
instrument in den weg zit, zooals een ieder bij het beproeven zal bemerken.
Dit voorkomt men met het aanbrengen van een knie als in fig. V, zoodat,
wanneer we deze combinatie maken (dus fig. IV met een knie aangebracht
vóór den schroefsleutel), men zal kunnen spreken van een in alle opzichten
practisch instrument.

Fig. VI geeft aan een sleutel met tap tot winterbeslag, zooals deze is
ontworpen door den adjudant-onderofficier Scholten, baas der Hoefsmidschool.

quot;V

Fig. V.

Sleutel met tap tot winterbeslag (oud model).

Overlangsche doorsnede,
a van voren gezien, b van ter zijde gezien.

-ocr page 146-

Deze sleutel kan gezegd worden alle voordeelen der in fig. IV en lig. V
afgebeelde sleutels te bezitten, waarbij dan tevens de nadeelen van die
sleutels zijn ondervangen.

De afmeting is grooter en geschikt voor iedere grootte van hand ; het
spits toeloopende einde is recht, en niet krom zooals in fig. IV, daar het
bleek dat bij het kromme einde de punt bij het bewerken met een groote
hand lastig was. De tap is gelijk gebleven, doch de sleutel is met een knie

geplaatst, zooals bij fig.
V. Dit maakt het moge-
lijk alle soorten schroe-
ven zeer gemakkelijk in
en uit te draaien, zonder
dat men zich zelf hier-
mede in den weg zit.
Dit instrument is zeer
bruikbaar en verdient
dan ook alle aanbeveling
voor eiken smid en paar-
denverzorger die des
winters scherpe schroef-
kalkoenen gebruikt.

Bij het indraaien, als-
ook bij het uitdraaien
van de schroefkalkoenen,
zal men gebruik moeten
maken van een
veïlig-
heidshefboom.
Dit in fig.
VII afgebeelde eenvou-
dige instrument past
men toe om bij het sterke
in- of uitdraaien den
hoef niet mede te doen
draaien en alzoo kneuzin-
gen te voorkomen. Men
plaatst den bek van den
veiligheidshefboom in
den ijzertak en kan, ter-
wijl men met de rechter-
hand de schroef indraait, met de linkerhand zeer gemakkelijk een tegendrujc
uitoefenen, en aldus den hoef tijdens het in- of uitdraaien fixeeren.

Men ziet vaak dit fixeeren enkel met de hand gebeuren; het behoeft
echter geen betoog dat het verreweg te verkiezen is dit zeer eenvoudige en
practische instrument daarvoor te gebruiken, vooral daar men bij zeer
krachtig draaien geen voldoenden weerstand met de hand kan bieden en de
gevolgen van een niet voldoende fixeeren eerst blijken nadat het te laat is.

Ten slotte moet de hoefsmid voorzien zijn van een controleur tot boren
tot winterbeslag
en van een „mal tot winterbeslagquot;.

-ocr page 147-

De controleur kan dienst doen wanneer de smid gebruik
maa'it van z.g. platte boren; deze kunnen afbreken en
wanneer hij ze weder aangeslepen heeft, moet hij kunnen
controleeren of de goede breedte hierbij is verkregen. De
controleur bestaat uit een vierhoekig ijzeren plaatje ter
dikte van 1 cM. en waarin zich twee ronde gaten bevinden.
Een dezer gaten biedt genoeg ruimte aan om juist de boor
door te laten, terwijl het andere gat zooveel nauwer is dat
de boor hierop moet blijven rusten. Hiermede controleert
de smid dus eigenlijk de reparatie aan zijn instrument
verricht. Het spreekt vanzelf dat bij de spiraalboren, die
overal even wijd zijn, zooals in fig. I aangegeven, dit instru-
ment niet bruikbaar is.

De mal tot winterbeslag is een ongeveer 3 d.M. lang en
1 c.M. breede ijzeren staaf, waarin verschillende rechthoekige
gaten langs een der rechte zijden zijn aangebracht. Aan deze
gaten geeft men de afmetingen van de maximum- en minimum-
ijzerdikte en de ijzerbreedte, zoodat de smid met dit
instrument kan meten of zijn vervaardigd hoefijzer voldoet
aan de vereischten, welke hiervoor voorgeschreven zijn. Het
dient dus ook voor den hoefsmid om zijn eigen werk te
kunnen controleeren.

G. H.

r

Fig. VII.

CURSUS TOT OPLEIDING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEPBESLAG VAN RIJKSWEGE.

Ten einde uitstekende hoefsmeden verder te bekwamen en op te leiden
voor onderwijzers aan cursussen in hoefbeslag, wordt sedert enkele jaren
een cursus gehouden aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. In de Staats-
courant is dezer dagen weer een oproeping verschenen voor het toelatings-
examen van den cursus in 1916. (Zie „Korte mededeelingenquot; in deze
aflevering).

Ten einde belangstellenden wat nader in te lichten omtrent dezen cursus,
nemen wij hier het reglement op, dat alle gewenschte gegevens verschaft.

Art. 1. Aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht is verbonden een cursus
voor opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag.

Art. 2. De cursus wordt gehouden één dag per week, gedurende één
jaar, en vangt aan op 1 Februari.

Art. 3. Het aantal leerlingen is hoogstens zes. Bovendien kunnen twee
hoefsmeden, die als onderwijzer in practisch hoefbeslag reeds aan meer dan
één cursus werkzaam zijn geweest, met 1 October tot het einde van den
cursus worden toegelaten en daarna overeenkomstig artikel 4 van dit regle-
ment aan het eindexamen deelnemen. Indien zich tot dit doel meer dan
twee personen aanmelden, geschiedt de toelating naar anciënniteit.

Art. 4. Om toegelaten te worden moet men den leeftijd van 23 jaar
hebben bereikt en zich vóór 20 Januari met eigenhandig geschreven brief

-ocr page 148-

hebben gericht tot den Directeur van 's ßijlis Veeartsenijschool te Utrecht,
onder overlegging van geboorte-acte, diploma's — als van hoefbeslagcursns
of hoefsmidschool — het bewijs van met vrucht afloopen der lagere school
en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.

Art. 5. Aan alle aspiranten wordt een examen afgenomen, bestaande in
het vervaardigen van een hoefijzer en het beslaan van een of meer hoeven.
Van hen, die aan de gestelde eischen voldoen, worden de zes meest ge-
schikten toegelaten.

Art. 6. Er wordt onderwijs gegeven in theoretische en practische hoef-
kunde.

Theoretische hoefkunde:

a.nbsp;Overzicht van lichaamsbouw en levensverrichtingen van het paard.

b.nbsp;Paardenkennis, vooral wat standen en gangen betreft.

c.nbsp;Bouw en verrichtingen van den hoef.

d.nbsp;Beslag van normale hoeven.

e.nbsp;Beslag bij verschillende standen en gangen.

f.nbsp;Beslag voor verschillende doeleinden.

g.nbsp;Beslag van ziekelijke hoeven.

Practische hoefkunde:

a.nbsp;Vervaardigen van alle soorten hoefijzers.

b.nbsp;Oefeningen in besnijden, passen en beslag op doode hoeven.

c.nbsp;Beslaan van paarden met normale hoeven.

d.nbsp;Beslaan van paarden met verschillende standen en gangen.

e.nbsp;Beslaan van paarden voor verschillende doeleinden.

/'. Beslag met zolen, inlegsels en kunsthoorn.

g. Beslaan van paarden met ziekelijke hoeven.

Art. 7. De cursus staat onder leiding van den leeraar in hoefkunde aan
's Rijks Veeartsenijschool; hij geeft het theoretisch onderwijs. De practische
lessen worden gegeven door den hoefsmid, onderwijzer in practisch hoef-
beslag aan genoemde school en het personeel der hoefsmederij aan 's Rijks
Veeartsenijschool verbonden.

Art. 8. De lessen worden gegeven op Vrijdag van elke week:

9—11„30 uur practische oefeningen in de smederij.

1—2.30 uur theoretische hoefkunde.

2.30—3 uur beoordeeling van hoeven, standen en gangen bij het levende paard.

3—6 uur practische oefeningen in de smederij.

Art. 9. De vacantiën aan 's Rijks Veeartsenijschool gelden ook voor den
cursus.

Art. 10. Leergeld wordt niet geheven.

Reis en verblijfkosten worden gedeeltelijk vergoed.

Art. 11. Aan het einde van den cursus in de maand Januari wordt een
examen afgenomen in theoretische en practische hoefkunde.

Aan hen, die aan de gestelde eischen voldoen, wordt een getuigschrift
uitgereikt, ten bewijze van gebleken bekwaamheid tot het geven van onder-
wijs in practisch hoefbeslag aan cursussen tot opleiding van smeden.

Art. 12. Het examen wordt afgenomen door het onderwijzend perso-
neel onder toezicht van een commissie van drie personen, daartoe

-ocr page 149-

door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan te wijzen.
Aan deze commissie worden vacatiegelden en zoo noodig vergoedingen
voor reis- en verblijfkosten toegekend, waarvan de bedragen door den voor-
noemden Minister zullen worden vastgesteld.

korte mededeelingen.

— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Het kostgeld der leer-
lingen, die niet in de nabijheid der stad wonen en derhalve gedurende
den geheelen cursus van 5 a 6 maanden in Groningen verblijven, bedraagt
in gewone tijden f 22.50 per maand doch thans f 25.

De financiëele opoffering, welke deze smidsgezellen zich voor hunne
ontwikkeling, door het volgen van den cursus te Groningen, getroosten, is
gemakkelijk te berekenen. Zij zijn allen ouder dan 20 jaar en behoorlijk
goed in het smidsvak bedreven. Al naar hun bekwaamheid kunnen zij
ongeveer f 20 a f 25 per maand verdienen, benevens kost en inwoning. De
vraag naar smidsgezellen is in deze oorlogsperiode zeer groot, zoodat gerust
kan worden aangenomen dat ieder leerling tegenwoordig zich een opoffering
getroost van f 50 per maand, dat is van minstens f 250 per cursus.

De leerlingen, die met den trein heen en weer kunnen gaan, sparen hun
kostgeld uit maar kunnen in huis toch ook niet kosteloos eten. Zij betalen
per week ongeveer f 1.— spoorkosten.

De werktijd aan de inrichting te Groningen, die uitsluitend hoefbeslag-
inrichting is, en voldoende clienteele bezit, loopt van 's morgens 6 tot 's avonds
7 uur, met uur schafttijd, — omvat alzoo 10'/g uur.

—nbsp;Toelatingsexamen tot den cursus ter opleiding van onderwijzers
in practisch hoefbeslag.
De directeur-generaal van den landbouw brengt
in de St.cour. van 27 Nov. ter kennis van belanghebbenden, dat in de
maand Januari a.s., op nader 'te bepalen dagen, aan 's Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht gelegenheid zal worden gegeven tot het afleggen van het toe-
latingsexamen tot den cursus ter opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag.

Zij, die tot dit examen wenschen te worden toegelaten, moeten den leeftijd
van 23 jaar hebben bereikt en zich vóór 20 Januari a.s. met eigenhandig
geschreven brief hebben gericht tot den directeur vau 's Rijks Veeartsenij-
school te Utrecht, onder overlegging van geboorteakte, diploma's (als van
ambachtsschool, hoefsmidschool of hoefbeslagcursus), het bewijs van met
vrucht de lagere school te hebben afgeloopen en aanbevelingen uit vroegere
werkkringen.

—nbsp;Vereeniging ter veredeling van het Ambacht, secretaris Joh.
Schmidt, van Bylandstraat 110,
's-Gravenhage. Gedurende 1915 telde
deze Vereeniging 216 persoonlijke leden en 35 Vereenigingen.

-ocr page 150-

—nbsp;IJzer en kolen. De groote vraag naar staal voor oorlogsdoeleinden
houdt de prijzen voor ijzer nog in stijgende richting. De aflevering van de
reusachtige bestellingen in Amerika wordt belemmerd door gebrek aan
wagons ten opzichte van het binnenland — en aan scheepsruimte, met het
oog op het buitenland.

De schepen van Duitschland en Oostenrijk-Hongarije durven zich niet
buitengaats te wagen, tal van schepen zijn door duikbooten in den grond
geboord, terwijl een aantal andere zijn geïnterneerd en de hoeveelheid te
vervoeren producten tevens is toegenomen.

Op 1 Dec. zou — zoo meldde de N.R.C. — eene vergadering plaats
hebben van het Rijnsch-Westfaalsch kolensyndicaat, waarin beslist zou worden
omtrent de richtprijzen van 1 Januari 1916 af. Men vermoedde dat de
prijzen onveranderd zouden blijven, doch een verslag dier vergadering hebben
wij nog niet gelezen.

PERSOVERZICHT.

IJzerbedrijf in Zweden. Zoowel in den ijzerhandel als in de ijzer-
nijverheid van Zweden zijn de bedrijfscijfers gunstiger dan verleden jaar, al
kunnen nóch industrie, nóch handel, de hooge cijfers bereiken van 1913.

Van 1 Januari tot 31 October 1915 bedroeg de uitvoer van ijzererts:
5,492,000 (v. j. 4,191,000) ton. In October alleen bedroeg de uitvoer 689,000
(v. j. 336,000) ton.

De totale uitvoer van ijzer in het derde kwartaal van 1915 was 183,000
(v. j. 89,000) ton, en in de eerste 10 maanden van dit jaar 219,700 (v. j.
213,300) ton.

Van 1 .lanuari tot 31 October bedroeg de productie van ruwijzer, inclusief
direct vervaardigde gietwaren, 629,200 (v. j. 561,100) ton. (u.
N. B. G, 6 Dec.)

—nbsp;De Nov.-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:

1®. Nuttige toepassing van insteekkalkoenen voor het sleepersbedrijf. De Mr.
hoefsmid Vogtländer te Dresden-Plauen vestigt er de aandacht op dat
in tijden van sneeuw en gladheid de gewone rem bij het afgaan van hellingen
niet voldoende helpt. Hij maakte dan gebruik van een klein ijzeren raam,
aan de uiteinden waarvan 2 groote, zware insteekkalkoenen voorkomen,
eenerzijds beneden, anderzijds boven. Zoodra het eene paar insteekkalkoenen
zijn scherpte heeft verloren, wordt het raam omgedraaid.

2®. Een hoefijzer uit Frankrijk, tegelijk zomer- en winterijzer, door M.
L u n g w i t z. Sehr, zegt dat hem door een bevriend dierarts van het ge-
vechtsterrein uit Noord-Frankrijk verscheiden voorwerpen zijn toegezonden,
betrekking hebbende op het hoefbeslag. Daaronder kwam ook voor een
gewoon rits-ijzer met kalkoenen, waarbij in eiken tak vóór den kalkoen een
schroefgat was aangebracht,

(Uit de beschrijving blijkt dat deze ijzervorm voor den Sehr, betrekkelijk
nieuw is. In Nederland werden ze vroeger vrij veel gebezigd teneinde zoo-
veel mogelijk stompe schroeven uit te sparen. Het nadeel dat deze ijzer-
vorm aankleeft, is echter grooter dan het voordeel. Bij het inschroeven van
de scherpe kalkoenen loopt het dier op een te klein steunvlak, terwijl bij
het afslijten van de vaste kalkoenen tevens de schroefgaten kunnen afslijten
en eenigszins een braam gaan vertoonen.

Het is een gunstig teeken voor den stand van het hoefsmidsvak in
Nederland dat deze ijzervorm slechts weinig meer wordt aangetroffen. Red).

Sehr, betitelt dezen ijzervorm dan ook terecht als een overgangsijzer in
de eerste periode van den winter, den tijd dat het vallen van sneeuw en
het optreden van gladheid nog een voorbijgaand karakter dragen.

3®. Onderwijsinrichtingen. Pöring er geeft een statistisch overzicht van
hoefsmidsexamens, gedurende 1914 in Beieren gehouden, alsmede van de

-ocr page 151-

aantallen personen die aan de 7 hoefsmidsscholen zijn geslaagd en van de
toelagen die aan de onderscheidene leerlingen zijn toegekend. In Beieren
zijn 7 hoefsmidsscholen, n.1. te München, Landshut, Zweibrücken, Eegens-
burg, Nürnberg, Würzburg en Augsburg. Het aantal leerlingen, dat aan
deze scholen gedurende 1914—1915 een cursus met goed gevolg heeft be-
zocht, bedroeg resp. 51, 23, 6, 12, 12, 13 en 19, is totaal 136, waaraan
13.965 E.M., alzoo ieder leerling ruim 100 Mark, toelage werd verstrekt.

Mededeelingen over het sniidsvallt;, vallende buiten het hoefbeslag.

DE OOELOG EN HET SMEDENBEDEIJE.

Met den geweldigen strijd, welke over Europa is losgebrand, zijn zoo niet
alle, dan toch zeer vele artikelen in prijs gestegen. Al torsen wij de ellende
van den strijd niet, zoo is toch op velerlei wijze ons economisch leven
beïnvloed. Een eerste behoefte voor den smid zijn de steenkolen, welke
eveneens het lot ondergingen van prijsverhooging, en daarbij komt nog een
groote schaarschte, zoodat zij in sommige gevallen niet te verkrijgen zijn.

De kolen nu, welke in de mijnen gedolven worden, zijn in vijf hoofdsoorten
ingedeeld, namelijk: gaskolen, vlamkolen, vette kolen, halfvette en magere
kolen. p]en gedeelte der kolen wordt in den toestand, waarin ze gedolven
wordt, voor den handel verwerkt en hoofdzakelijk voor stoomketels benut;
de rest wordt voor bijzondere doeleinden toebereid.

Van de vijf genoemde hoofdsoorten eigenen zirh de vette kolen, doordat
ze gemakkelijk aan elkander bakken, het beste voor de cokesbereiding. Het
princijie dezer bereiding is de volgende:

De vette kolen, ook cokeskolen genoemd, worden in luchtdicht afgesloten
kamers, met wanden van vuurvasten steen, door verhitting van de zijwanden
en den vloer, bij lichtroode warmte gedistilleerd. De hierdoor ontstane gassen
worden door een zuigmachine afgevoerd. Door afkoeling worden de gassen
van de teer en het teerwater, en daarna door andere middelen van ammoniak
en benzol bevrijd, om ten slotte weder voor verhitting te dienen. De op
deze wijze verkregen cokes bezit een zilvergrijze kleur en vormt meestal
grove, te zamen hangende, stukken.

De eischen, welke er aan gesteld kunnen worden, zijn:

vastheid, opdat de cokes in den oven niet vergruist;

groote poreuze stukken, omdat klein en dicht materiaal niet, genoeg lucht
toelaat ter verbranding;

een aschgehalte van niet hooger dan 10, en een watergehalte van ten
hoogste 5 ®/o-

Een gering watergehalte is gewenscht, omdat de damp afkoelend werkt.

De warmtewaarde der cokes bedraagt ongeveer 8000 warmte-eenheden.

Een belangrijk verbruik der cokes heeft plaats in hoogovens, gieterijen,
centrale verwarmingen, smeed- en gloeiovens, enz. enz.

De nevenproducten der cokes zijn: teer, benzol en zwavel, welke niet
verwarmen.

Zooals iedere smid zal weten, omdat hij het dagelijks ziet, bezit de steen-
kool een onafscheidbaren metgezel, namelijk de rook, welke storend, bij
onvoldoenden afvoer zelfs schadelijk, op zijne gezondheid werkt.

Verder kan men met versehe steenkolen geen goede lasch verkrijgen;
daartoe moeten deze eerst worden uitgebrand, opdat de zwavel vervliegt.
Dit is bij cokes niet het geval, daar de bestanddeelen, welke dezen hinder
veroorzaken, reeds aan de steenkolen onttrokken zijn.

Nu is het tijd om in plaats van smeedkolen cokes te gebruiken. Natuur-
lijk gelukt het werken met een cokesvuur niet bij de eerste proef, evenmin
als vroeger bij den overgang van laschijzer naar vloeiijzer. Na eenige, met

-ocr page 152-

oordeel uitgevoerde proeven, zal zulks echter wel gelukken. Hij, die eenmaal de
goede hoedanigheden der cokes heeft leeren kennen, zal er steeds bij blijven,
evenals met het ijzer, want er is toch geen smid meer, welke laschijzer
boven vloeiijzer verkiest.

Nu moet echter, zooals wij reeds hebben vermeld, de cokes op de juiste
manier worden gebruikt. Hierbij zij opgemerkt dat men deze brandstof niet
alléén kan gebruiken, omdat zij te vast op het vuur ligt en niet genoeg
lucht doorlaat. Het beste middel hiervoor is de cokes met steenkool te ver-
mengen en wel 2/3 cokes en 1/3 steenkool, waarmede men uitstekende
resultaten verkrijgt.

Verder eischt een cokesvuur een eenigszins sterkeren windtoevoer, doch
dit kan gemakkelijk geschieden door den wind aan den mond van den vorm
samen te persen. Voor dit doel legt men in de mondingsflens een plaatijzeren
ring van li '2—2 mM. In de meeste gevallen zal echter de ventilator, wanneer
deze sterk genoeg is voor een kolenvuur, dit ook zijn voor een cokesvuur
en
zoo dit niet het geval is, zal men allereerst de windleiding eens
nazien, daar de dichtheid hiervan in vele smederijen nog al iets te
wenschen over laat en er lucht wordt verloren.

Wij hopen met deze beschouwing een vingerwijzing in de goede richting
te hebben gedaan en bevelen een proef bij onze smeden aan.nbsp;M.

TOESTELLETJE VOOR HET VERWARMENquot; VAN PAARDE-
BITTEN IN DEN WINTER.

Het is in den winter zeker niet aangenaam, als de paarden bij het op-
tuigen een koude trens in den mond krijgen.

Het verwarmen van paarde-bitten verdient zeker
aanbeveling. Het is op de volgende wijze koste-
loos uit te voeren, als er in den stal een lantaarn
brandt. Dit is in de meeste stallen van handelaren,
stalhouders en sleepers wel, in die van landbouwers
echter veelal niet het geval.

Op de stallantaarn wordt volgens nevenstaande
figuur a-b, een dun plaatijzeren deksel aangebracht,
dat op zijn gebogen oppervlak twee metalen haken
bezit, en aan de onderzijde vier aangeklonken strookjes
ijzer voor het vastklemmen aan den bovenrand der
lantaarn. Geno'emde voorwerpen nu, worden zoo aan
de metalen haken opgehangen dat zij op het deksel
komen te liggen.

;

a

Meergenoemde voorwerpen worden door de heete
dampen, welke uit de lantaarn opstijgen, verwarmd,
evenals door de warmte welke het ijzeren deksel
uitstraalt, zoodat na weinige minuten het zoover
verwarmd is, dat het paard het zonder eenige stoornis in den mond kan
worden gegeven.nbsp;quot; M.

CORRESPONDENTIE.

J. te Jlf. De uitvoer, van rond, vierkant of zeskant staafijzer en staaf-
staal boven 40 m.M. doorsnede of zijde, alsmede van gereedschapsstaal,
onverschillig of het oud of nieuw is, is verboden sedert 18 October j.1.
De Kroon heeft zich voorbehouden dit verbod tijdelijk op te heffen of in
bijzondere gevallen daarvan ontheffing te doen verleenen.

-ocr page 153-

'Is* ■■ '

• -gt;-

:• I . ■

T • •

„^'jfî;-'.--

-ocr page 154-

t fmgt;

H-

• t, • •gt;

/

■vJ

-ocr page 155-

v/

in'VÜ.-.»^.- -.t»..■ ,nbsp;■ .'A

. r

■ vgt; -1 ■

-ocr page 156-

t