y ynbsp;^^
-ocr page 2-rif
tquot;:. :
. ' ^ •' ' - • • ; .
i / .. .
; l
i ■ \ ■ ■
: r. -
lt; - - r. - ■ !
*. , •
th*
(J .vi ■
•
i
(■■f-
f'-v
■ -
it
fur.';-
-ocr page 4-
' ■ ■ ■ ■ ■ - | ||
•'•'v-'s-'. | ||
Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
VAN
a. fredebikse tc Utrecht, f. laméris te Rotterdam , j. lamèbis te 's Hage,
H. .1. O. VAN LENT te Tiel, J. b. h. MODBis te Velp en andereu,
GEfiEDIGEEED EN UITGEGEVEN
1)0üb
if:;
i' - i
W
\
5-GEAVENHAGE. — A W. HEIDEMA, — 1916.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 6-JKquot;
m-
■»■t
M ^i;
-i quot; - .. | |
quot; quot;-it -^.-r | |
M ' '-'t^CÏ |
' a |
Éi Vi ^ | |
-De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer
afbeeldingen of figuren beboeren, — artikelen met * zijn bijdragen onder een
afzonderlijk hoofd, de overigen zijn korte mededeelingen.
De Romeinsche cijfers duiden het nummer der aflevering aan, de gewone
de bladzijden.
*Friesch Paardenstamboek. (Aanbevolen
hoefsmeden). V 159.
' Greschiedenis v. h. hoefijzer. X 228.
Handsmeewerk. IV 152.
*-j-Hoefbeslag bij straalkanker. IV 145.
*nbsp;,nbsp;en premiekeuringen.
VI 173.
*f „nbsp;in Amsterdam. X 219:
*nbsp;„nbsp;-onderwijs in Nederland.
(Overzicht) I 7 ; *IV 148.
„nbsp;op paardenkeuringen.
V 163.
*nbsp;„nbsp;te velde bij het Oostenr.
leger III 28.
*Hoefbevangenheid. VI 172; *tX 225.
Hoefsmeden-vereeniging. Militaire —.
Inbsp;9; *tll 19.
Hoefsmidsschool te Amersfoort. I 8;
IInbsp;19; III 32; IV 153; VI 175:
VII189; *tVIII193; X 229; XII253.
*Hoefsmidsschool in België. I 4.
*tHoefstal. Een verbeterde —. VII182.
*f Hoef veiligheidsklem. V 157.
*Hoornscheuren. IX 211.
*Hoornvorming v. d. vleeschplaatjes
II 16; *III 26.
*fHulpmiddelen voor het vervaardigen
van hoefijzers XII 245.
*In Memoriam. C. W. L. van Offeren.
II 25.
Ingezonden stukken. VIII 199: is een
algemeen gebruik van den noodstal
gewenscht?; IX 213: is verdwijning
van den noodstal gewenscht?
*Inleiding, 1 1.
Inrichting voor boef beslag te Groningen.
I 8; II 21; III 31; IV 151; V 160;
VI 175; VII187; VIII 200; 1X214;
X 229; XI 241; XII 253.
^Aanbevolen hoefsmeden in Friesland.
V 159.
Aantal paarden in Nederland. V 161.
•quot;fAbnormaliteit van den hoef. X 225
■quot;■fAmsterdam. Het hoefbeslag in —,
X 219, *XI 233.
Bespreking over Militaire hoefsmeden
in de Staten-Generaal. I 10.
^Beslaan van lastige paarden. VII 185.
'^fBeslag. Opmerkingen over het bij het
Leger ingevoerde sneeuw —. II 13.
Beslag bij hengsten XII 247.
Beslagprijzen II 22; V 161.
„nbsp;voor Officiersdienstpaar-
den. X 226.
„ -vernieuwing. VI 169.
Boekaankondiging. I 12.
*Burgerhoefsmidsschool in België, I 4.
Cursus in hoefbeslag te Amersfoort.
18; 1121)11132;
IV 153; VI175
X 229
„ „ „nbsp;, Appingedam.
III 31
„ „ „ „ Arnhem. I 7
Vnbsp;160
„ „ „ „ Geldermalsen.
VI174
„ „ „ „ 's Gravenhage.
Vnbsp;162
„ „ „ „ Harlingen. IV
152
„ „ „ „ Heerlen.XII253
* „ „ ,, „ Neede. VI 174
„ „ „ „ Eoermond. XI
253
„ „ „ „ Utrecht. I 9
*tll 17, 19
III31; *XII251
Cursussen in hoefbeslag in Friesland,
VI 175
„ „ „ „Indië.Vni87
■Uirvaringen te velde bij het Oosten
rijksche leger. III 28.
*Examen in hoefbeslag v. d. Geld
Overijsselsche Mpij. v. Landb. VI175.
Examen voor onderwijzer in practisch
hoefbeslag te Utrecht I 9; *t II 17,
19; III 31.
■fKlem. Hoefveiligheids —. V 157.
*tKlemhoef. IX 205.
*t „ -ijzers. XI 238.
*KurkzoIen. Het nut van —. X 227.
Miededeelingen over het smidsvak val-
lende buiten het hoefbeslag. I 13:
Autogeen lasschen van gietijzer; II 23;
over het remmen; electriscbe soldeer-
ovens en-bouten ; III 35 : riemspanner
en drijfriemen; IV 155: looden pijpen
of ijzeren buizen voor de waterleiding;
een nieuw soort luchtpomp voor auto-
banden ; V 167: harden, stalen drijf-
riemen ; VI179 : wenken bij het koper-
soldeeren; YII 192: soldeeren van
aluminium; VIII 202: onderscheid
van ijzer en staal, slijpschijven; X
231: de temperatuur bij het harden.
Meeuwsen J.N. gepensionneerd, VII188.
*Memoriam. In —. C. W. L. van
Offeren. III 25.
Militaire hoefsmeden. Bespreking in de
Staten Generaal.
*t „nbsp;„ -vereeniging. 1119;
III 29; ^XI 240.
*f „ Hoefsmidsschool te Amersfoort.
VIII193 ; XII 258.
Nationale Vrouwenraad. VI 176.
*tNoodstal. Een verbeterde ~ VII182
(zie ook ingezonden stukken VIII
199; IX 213).
*Offeren. C. W. L. van —. fll 25.
*Onderwijs in hoefbeslag. Overzicht
1915/6, I 7; *IV 148.
*Onderwijzers in hoefbeslag. Rond-
gaande —. IV 147.nbsp;I
*Onderwijzers in hoefbeslag. Vereeni- i
ging van I 9; II 22; III 32; :
IV 149; V 158; XII 249.
*Onderzoek van veulenhoeven. VII186,
*Ontsteking van den vleeschwand. VII
181.
*Oorlog. Ervaringen in het Oostenrijk-
sche leger. III 28.
Opleiding van burgerhoefsmeden. 1X214.
*Opmerkingen over beslag bii hengsten
XII 247.
*Ontwikkeling der hoefsmeden XII 249.
Overerving van hoeven. VII 188.
Overstroomde gronden. VI 176.
Persoverzicht. I 11: de witte lijn in
den hoef; vergoeding voor deelnemers
aan den herhalingscursus in Würz-
burg; II 22: winterbeslag op het
oorlogsveld ; III 33: Hoefsmidsschool
te Klagenfurst, toonscherp bij oorlogs-
hoefijzers, winterbeslag bij spat-
kreupele paarden; VI 153: de stoot-
plaat als noodscherp, de geschiedenis
v. h. hoefijzer, de witte lijn, dubbele
zooivorming; V 163: Russische paar-
den, steenkolen, ijzer en staal; er-
varingen bij strijkende paarden, VI !
178: hoefbevangenheid, de witte lijn, |
een nieuw stroomatje-klemmer; VII
189: het stootijzer, hoefverwonding,
ijzer in Finland; VIII 201: oecono-
mische maatregelen in Duitschland,
steenkolen, ijzer- en staalhandel in
Liverpool; XI 242: Hoeveel is een
goede hoefsmid waard; XII 254:
Idem en : twee nieuwe klemhoefijzers.
*Premiekeuringen en hoefbeslag. 173.
*Reglement v/d. Militaire Hoefsmeden-
vereeniging. III 29.
*nbsp;„ v/d. Ver. voor Onderwij-
zers in practisch hoefbeslas;.
IV 149.
*quot;iquot;Sneeuwbeslag bij het Leger inge-
voerd. II 13.
Staal (maximum-prijzen) XII 252.
*Statuten v/d. Militaire Hoefsmeden-
vereeniging. III 29.
*nbsp;„ v/d. Vereen, voor onder-
wijzers in practisch hoef-
beslag. IV 149.
*tStraalkanker. Plaatijzer voor —. IV
145.
Strafbepalingen. VI 175.
Toelatingsexamen cursus in hoefbeslag
te Utrecht II 19.
*Toonschroef. Een nieuw model —.
IV 146.
*iquot;Veerklem-hoefijzers. XI 238.
Verbeterde noodstal. VII 182. (zie ook
ingezonden stukken VIII199; IX 213)
Verbetering van wegen. III 33.
*Verborgen hoornscheuren. IX 211.
Vereeniging van Militaire hoefsmeden
I9;*jII19;III29; *XI240
„ van onderwijzers in prac
tisch hoefbeslag. 19; 1122
III 32; IV 149; V 158
*XII 249.
Vereeniging tot vered. v. h. ambacht
IV 152.
*Vernieuwing van het beslag. VI 169
*nbsp;Veulenhoe ven. Verzorging van —
VIII 186.
*Vleeschplaatjes. Hoornvormend ver-
mogen v. d. — II 16; III 26.
*nbsp;Vleeschwand-ontsteking. VII 181.
*^^A7^andelleeraars in hoefbeslag IV
147.
*fWinterbeslag bij het Leger inge-
voerd. II 13.
Witte lijn in den hoef. 111 p; IV 153 p.:
VI 178 p.
IJzer- en staalhandel. II 22- IV 153-
X 230; XI 242: XII 252.
Wij schreven een jaar geleden liet volgende :
„Het is thans moeilijk te voorspellen hoe het verloop in 1915 zal zijn.
„In de eerste plaats is de hoop er op gevestigd dat ons land buiten den
„feitelijken oorlog moge blijven en een daarbij aansluitende v^ensch is dat
„spoedig tot demobilisatie kan worden besloten.quot;
Als „1915quot; in het vorenstaande wordt vervangen door „1916quot;, dan zijn
deze woorden helaas nog passend.
1915 is thans geen gesloten boek meer en het toen voorgevallene ligt nog
versch in het geheugen. Was het veel, of weinig'? Is het mee- of tegen-
gevallen? Van zakelijk standpunt bezien, zullen de antwoorden op deze
vragen zeker uiteenloopen. Niet ieder heeft dezelfde resultaten verkregen,
maar ook al ware zulks het geval, dan zouden toch allen met hetzelfde niet
even tevreden zijn. Uit een moreel oogpunt beschouwd, zal ieder met leed-
wezen op 1915 terugzien, daar geen jaar in de geschiedenis zooveel op de
slagvelden gevallen offers aanwijst. Wel is ons land buiten den oorlog ge-
bleven, maar dat in plaats van démobilisatie nog steeds meer lichtingen
„weerbaarquot; worden gemaakt, bewijst dat uitzicht op een duurzame vrede
nog niet is verzekerd.
Wat het zakelijke betreft, valt in de eerste plaats te constateeren dat de
werkzaamheden voor de hoefsmeden, in het algemeen gesprokim, in 1915
tamelijk normaal zijn verloopen. Na de gedeeltelijke ontwrichting van den
gewonen gang van zaken in de tweede helft van 1914, is het gewone
verkeer gaandeweg weer meer in de normale banen geleid, al is er echter
nog veel dat de bijzondere tijdsomstandigheden teekent. Wij doelen met
dit laatste op de verplaatsing van een deel van het werk en van de werk-
krachten (zoolang de mobilisatie duurt), alsmede op de verhoogde prijzen
van sommige grondstoffen. — Voorts is het houden vau wedstrijden of tentoon-
stellingen geheel opgeschort.
* . j. *
Gedurende 1915 zijn verschillende cursussen in hoefbeslag,
zoogenaamde 2-jarioe, geëindigd. Voor zoover de uitslagen daarvan in „De
Hoefsmidquot; zijn opgenomen, en wij kunnen niet vermoeden welke daarbij
ontbreken, kan de rekening worden opgemaakt, om te zien met hoeveel
gediplomeerden het hoefsmidsgilde is versterkt. Wij komen daarbij tot een
totaal van 89. — Voorts zijn van de Eij- en Hoefsmidschool te Amersfoort
18 militaire (meerendeels van de bereden wapens) en 2 burger-hoefsmeden,
en van de Inrichting voor hoefbeslag te Groningen 8 leerlingen met een
getuigschrift vertrokken. ,Te Utrecht verwierven in Januari 1915 vijf den
titel van onderwijzer in practisch hoefbeslag. De 6e heef t den cursus moeten
afbreken, wegens het onder de wapenen komen, en kon dus niet worden
geëxamineerd. Voor den nieuwen cursus voor opleiding tot onderwijzer bleek
weer voldoende ambitie te bestaan. Na afwijzing van een 3-tal, wegens den
leeftijd, en het niet-opkomen van 4, namen 16 aan het toelatingsexamen deel,
waaruit 6 zijn gekozen om den cursus te volgen, terwijl evenveel zich binnen-
kort aan het examen kunnen onderwerpen. — Aan den cursus te Appinge-
dam gingen 11 leerlingen van het eerste naar het tweede gedeelte over.
Dat de cursussen en de onderwijsinrichtingen steeds een flink aantal
leerlingen trekken, kan een verblijdend verschijnsel heeten. (Zoolang de
oorlog — eventueel voor ons land de mobilisatie — duurt, kan die toeloop
minder groot zijn, maar hernieuwde belangstelling zal daarna wel weer aan
den dag treden). Het is vooral een gunstig teeken omdat de uitvoering van
het hoefbeslag blijkbaar overal nog niet is wat zij wel mocht zijn. Verbetering
hierin mag toch in de eerste plaats gezocht worden in vermeerdering van
de kennis der hoefsmeden en voorts in het veranderen van de houding van
die eigenaren van paarden, die uit een verkeerd zuinigheids-systeem de
hoeven onvoldoende verzorgen of doen verzorgen. Dit laatste is al tot ver-
velens toe betoogd, maar____doorhameren op hetzelfde aambeeld zal eens
tot een gunstig resultaat leiden.
Het is om meerdere redenen nuttig en verblijdend dat de R ij- e n Hoe f-
smidschool te Amersfoort, welke bij het begin der mobilisatie
werd opgeheven, in Augustus 1915 haar taak heeft mogen hervatten. Tevens
heeft 1915 bevrediging geschonken met het in uitzicht stellen van een
nieuwe hoefsmederij, verbonden aan 's E ij k s V e e a r t s e n ij-
school te Utrecht, welke hoefsmederij ook als opleidingsplaats dienst
doet. Een eerste post is daarvoor op de Staatsbegrooting 1916 uitgetrokken.
— Voor het opdoen van kennis is naast theoretische en practische lessen
en eigen ervaring, boeken-studie een goede hulpbron. In dit opzicht heeft
de Grep'' Luit. Kolonel-paardenarts J. B. H. M o u b i s vele hoefsmeden en
anderen aan zich verplicht met het eertijds schrijven van een leerboek. Wij
halen dit thans aan, omdat 1915 den 5en druk van die gewaardeerde
pennevrucht heeft gebracht.
Inzonderheid de militaire hoefsmeden zijn dank verschuldigd aan den heer
P. L i e f t i n c k, die als lid der Tweede Kamer steeds zoo waardig hunne
belangen voorstaat en bepleit, zoo vaak zich de gelegenheid daartoe voordoet.
*
Het in 1915 verschenen artikel „De slapende toestand op het
gebied der hoefsmidsopleiding in Nederlandquot; heeft tot
ernstig nadenken gestemd en bewerkt dat ook eenige stemmen uit de
practijk hierover zijn gehoord. Uit één hiervan is mede op den voorgrond
getreden dat het nut van het vereenigingsleven wel wordt ingezien, maar
dat het bij de hoefsmeden nog niet voldoende tot uiting is kunnen komen.
Wellicht komt hierin nu wat meer leven. — Naar we hoorden ligt het in
de bedoeling om in 't laatst dezer maand1 te Utrecht een vergadering te
houden, waarbij de oud-leerlingen van den cursus tot opleiding van onder-
wijzers willen trachten het fundament te leggen, waarop zoo mogelijk een
krachtige Vereeniging van hoefsmeden kan worden gebouwd. Wij hopen dat
die poging mag slagen. Onderwerpen zijn er reeds, die door de eventueel
1nbsp; 26 Januari. — Zie korte mededeeling en advertentie in deze afl. Eed.
-ocr page 11-te stichten Vereeniging in behandeling kunnen worden genomen, en er zullen
wel meer komen. Hoofdzaak is dat hierdoor bereikt mag worden: ver-
betering in de uitoefening van het hoefbeslag en verbetering van eigen
positie.
*
Niettegenstaande de paardenstapel in vele landen in 1915 belangrijk is
gedund, zoo hebben de h o e f ij z e r f a b r i e k e n het toch verbazend druk
gehad. Dit valt te verklaren. Vooral in de oorlogvoerende landen werden
vrijwel alle bruikbare paarden voor den dienst aangewezen, welke in alle
onderdeden goed uitgerust behooren te worden en van de noodige reserve-
ijzers voorzien. De langdurige marschen brengen een groote slijtage mede,
zoodat voortdurend behoefte aan nieuw beslag ontstaat, waarin niet alleen
handenarbeid bij machte is te voorzien. — Hoe meer fabrieksijzers worden ver-
vaardigd en gebruikt, hoe grooter concurrentie deze fabrieken worden voor
de hoefsmeden. Intusschen hebben de fabrieksijzers vóór het onderleggen
meerendeels nog eene nadere afwerking en een juist richten noodig, zoodat
zij dus'eerst nog door de handen van vakkundigen moeten gaan.
In den aanmaak van ijzers voor de Nederlandsche legerpaarden zal in de
naaste toekomst wel weer een ander voorschrift nopens het
hoefbeslag moeten worden gevolgd. In 1915 is immers reeds een nieuw
ontwerp-voorschrift verschenen en gepubliceerd, dat in sommige opzichten
afwijkt van het bestaande. De mobilisatie van paarden heeft bewezen, dat
in ons land ook paarden van het zware type noodig waren om het geheel
op oorlogssterkte te brengen Voor zulke paarden bleek het opgelegde mobi-
lisatie-beslag veelal te klein, zoodat verandering in het bestaande voorschrift
noodig bleek, — eene verandering die echter minder de finantieele belangen
raakt en dan nog meer alleen die van de militaire hoefsmeden.
* *
*
Tot het voorgevallene in 1915, wat ook met de belangen van den hoefsmid
in verband kan worden gebracht, is nog het volgende opgeteekend:
1«. C r e d i e t s d u u r b e p e r k i n g. Bij de bespreking hiervan is in dit
tijdschrift aangegeven, dat de handelaren, waaronder ook die in ijzer, het
daarheen willen leiden, dat in de toekomst na elke 3 maanden over het
nota-bedrag zal worden beschikt. Als vanzelf sprekend worden de afnemers
hierdoor ook aangewezen op het eischen van contante betaling of het ver-
leenen van crediet op korteren termijn dan 1 jaar. Tegen dit laatste zullen
geene bezwaren bestaan, rooral niet als men hiertoe gezamentlijk besluit.
De mededeelingen, die dienaangaande ook reeds in de locale pers voor-
kwamen, wijzen er op, dat het besluit van de handelaren wordt doorgezet.
2». Bevordering der nationale industrie. Op dit onder-
werp is in het begin van 1915 de aandacht gevestigd door een te 's Hage
gevormd comité, dat ijverde voor de oprichting van een Bond tot bevordering
van nationale nijverheid. Het is ons niet bekend welke vorderingen bedoeld
comité heeft gemaakt, maar er is zeker veel voor te zeggen, dat de nationale
industrie zooveel mogelijk wordt gesteund. De welvaart neemt daardoor in
eigen land toe, terwijl gelijktijdig het afhankelijk zijn van het buitenland ver-
mindert. De tijdsomstandigheden hebben geleerd dat dit aatste ook van
zeer groot belang kan zijn.
30. Ontwerp-wet op het vakonderwijs. Voor de regeling
van het vakonderwijs is in 1915 een ontwerp-wet bij de Staten-Generaal
ingediend. Dit ontwerp is intusschen nog niet tot wet verheven, maar uitstel
van behandeling, als gevolg van de vele werkzaamheden aan de onderscheidene
departementen en in de Tweede Kamer, zal wel niet tot afstel leiden. Het
ontwerp-wet houdt in dat akten van bekwaamheid kunnen worden verkregen
in onderscheidene vakken, waaronder ook voor „de praktijk van ambacht
en nijverheid.quot;
— Het is bekend, dat er jaarlijks vanwege de „Vereeniging tot bevordering
van het ambachtquot; in eenige plaatsen in het land examens worden afgenomen
ter verkrijging van den graad van meester of gezel in een bepaald vak
Noodig is het verwerven van dezen graad om een of ander bedrijf uit te
oefenen niet; het is nog vrijwillig doch strekt tot aanbeveling. Wellicht komt
het nog eens zoover dat een diploma wordt vereischt om een of ander vak
te mogen uitoefenen.
De beslagprij zen zijn in 1915 verhoogd, althans in vele gemeenten.
De tijdsomstandigheden hebben zeer vele artikelen en ook de werkloonen
een prijs verhooging bezorgd, waarvan zeker niet alle zoo goed kunnen
worden gemotiveerd als de prijsverhooging van het beslag. Vooral voor de
kolen moet meer worden betaald, terwijl voorheen ook reeds werd geklaagd over
onvoldoende salarieering voor goed hoefsmidswerk. Er moet getracht worden
om de eigenaren van paarden hiervan te overtuigen, opdat bij terugkeer van
normale tijden de verhoogde beslagprijzen kunnen worden gehandhaafd. Dat
zulks reeds in 1916 zoo moge worden!nbsp;J3
EUEGEEHOErSMIDSCHOOL IN BELGIË. ■)
Wat de bevordering van de hoefsmidskunst in België betreft, werden er
reeds een aantal jaren, en worden nog steeds, in de onderscheidene provincies
cursussen in hoefbeslag gehouden, meestal onder leiding van een der provinciale
veeartsen, bijgestaan door een hoefsmid. Het aantal lessen bedroeg, of bedraagt,
gewoonlijk 12 a 13.
De resultaten, met deze cursussen verkregen, komen overeen met die in
Nederland, — dat wil dus zeggen dat zij vooral aanvankelijk veel succes
hebben gehad, aangezien de leerlingen zich slechts weinig moeite en kosten
behoefden te getroosten en de landbouwers-paardenhouders zich tevreden
stelden met op die wijze gevormde gediplomeerde hoefsmeden. De onder-
Wflzers hielden zich onder dergelijke uitingen van tevredenheid vrij algemeen
stil. Slechts enkelen roeiden deels tegen dien stroom van tevredenheid op
en gaven krachtig te kennen dat dergelijke cursussen niet voldoende waren
^^ Juli-aflevering en deels in de Sept.-afl. van De Hoefsmidquot;
lyui' opgenomen, doch het kwam ons, mede met het oog op de a.s vergaderinff
van onderwijzers in practisch hoefbeslag, nuttig voor het thans — S'/o-iaarlnter—
opnieuw te plaatsen. Red.nbsp;•
te achten hoewel deze bij leergierige en bescheiden smeden een nuttigen
invloed op hunne ontwikkeling uitoefenden, doch bij andere personen slechts
een zeer oppervlakkige ontwikkeling brachten en de laatste toch den schijn
aannamen alsof zij meester in hun vak zouden kunnen worden genoemd.
Green wonder dat nu en dan een niet gediplomeerde hoefsmid heel wat
kundiger bleek te zijn dan een wèl gediplomeerde. Ieder, die dan ook eenigszins
met het hoefsmidsvak vertrouwd is, weet te goed, dat dergelijke cursussen
niet in staat zijn om een behoorlijk onderricht in het vak te brengen, —
laat -taan om van de leerlingen degelijke vaklieden te maken.
De krachtige stoot, die tot verbetering van den toestand in België werd
gedaan, is herkomstig van de hoefsmeden zelf, en wel van de heeren André
Bosmans, De Jean en H. van der Kerken. Deze drie smeden hebben
met goedvinden van den Staat, op het terrein van de Veeartsenijschool, een
jaar lang onderwijs in het hoefsmidsvak gegeven, teneinde te bewijzen dat
een dergelijke opleiding van groot nut is en als een noodzakelijke eisch voor
de ontwikkeling van het hoefsmidsvak dient te worden beschouwd.
Tot dezen vrijwilligen en gratis gegeven cursus werden leerlingen toege-
laten, die met gunstig gevolg een hoefbeslagcursus in een der provinciën
hadden bijgewoond. Na dit proefjaar werd het nut van Staatswege erkend
en tot de instelling van een burgerhoefsmidschool besloten, welke inrichting
in 1904 werd geopend.
* * *
Deze hoefsmidschool is gevestigd te Anderlecht, een der voorsteden van
Brussel. Het onderwijs wordt gegeven aan een deel der leerlingen op Zondag
en aan een ander deel op Maandag. Dit klinkt voor ons Nederlanders, die
den Zondag zoo mogelijk algemeen als rustdag vieren, vreemd in de ooren,
doch in België worden heel wat'lessen en voordrachten op Zondag gehouden,
daar uit een godsdienstig oogpunt weinig bezwaren worden geopperd en uit
een oogpunt van bedrijfsbelang een werkdag minder geschikt wordt geoordeeld.
Zoo worden b.v. ook heel wat landbouwvoordrachten op Zondagnamiddagen
in scholen gehouden.
De heer Th. Vernieuwe, directeur aan het departement van Landbouw
te Brussel, had de vriendelijke welwillendheid ons een introductie te geven
voor het bezichtigen der school, die gevestigd is in de Schipstraat, in een
gebouw dat voor een tijdvak van 6 jaar door den Staat is gehuurd, waarvan
op dit oogenblik dus het^ vierde jaar loopende is.
De Belgen spreken deels Vlaamsch, deels Transch. De Vlam^ingen en de
Walen staan op taalgebied vrij scherp tégenover elkaar. De Walen verstaan
meerendeels geen Vlaamsch en de Vlamingen lang niet allemaal het Pransch,
al worden er door deze dan ook heel wat Transche woorden gebezigd. Een
en ander heeft bij de inrichting der school tengevolge gehad dat het onder-
wijs zoowel in 't Vlaamsch als in 't Pransch wordt verstrekt. De theorie van
het hoefbeslag in de Vlaamsche taal wordt gegeven door den heer Joseph
de Luyck, veearts-directeur van de slachthuizen en de veemarkt te Ander-
lecht-Brussel, en die in de Fransche taal door den heer A. Langhendries,
veearts te Wavre, terwijl het onderricht in het eigenlijke practische hoefbeslag
wordt gegeven door den hoefsmid André Bosmans bovengenoemd, die tevens
directeur der school is en bij dat onderricht ter zijde wordt gestaan door
twee meesters-hoefsmeden-hulpleeraars: Louis Philippe te Ouden-God
bij Antwerpen en Ursaire Dombrecht te Brugge.
Een der medestichters, tevens eerste bestuurder of directeur, de heer De
Jean, is overleden, terwijl de derde medestichter, de heer H. van der Kerken,
aanvankelijk ook leeraar is geweest en thans zitting heeft in de Commissie
van toezicht. Deze commissie telt verder nog 6 leden, n.1. 3 practiseerende
veeartsen, 2 leeraren van 's Rijks Veeartsenijschool en een eigenaar van
paarden.
Het gebouw heeft den [vorm van een uit steen opgetrokken loods, is matig
verlicht, bezit aan de rechter muurvlakte 5 haarden met 10 vuren, terwijl
de linkerhelft Jder smederij als beslagplaats dient. Een eigenlijke scheiding
tusschen de smederij en de beslagplaats wordt niet aangetroffen. In het
achtereinde der smidse zijn twee noodstallen (travailles) geplaatst, die even-
als in ons land dienst doen voor de makke, zware paarden. Vlak naast den
ingang der smederij is een kleine aparte kamer, die als bureau of zitkamer
voor de leeraren dienst doet.
De hoefsmid-directeur heeft een- salaris van 2400 frs. (1 frc. = 47 a 48 ct.),
de veeartsen ontvangen ieder 1100 frs. (voor Zondag 750 en voor Maandag
350 frs. gerekend), iedere hulpleeraar ontvangt 1000 frs , benevens vrij ver-
voer per spoor.
Ieder leerling, die aan het eind van den jaarlijkschen cursus den titel van
meester-hoefsmid verwerft, ontvangt het door hem tijdens den cursus betaalde
spoor-abonnement terug (uit de Staatskas). Een leerling, die geen voldoende
examen aflegt, krijgt geen vergoeding, maar mag een volgend jaar opnieuw
den cursus volgen. De leeraren zijn eenparig van gevoelen dat de cursus
mettertijd een tweejaarlijksche dient te worden, alsmede dat van Staatswege
een flink schoolgebouw zal verrijzen.
De leden der commissie van toezicht ontvangen elk voor zich voor ieder
bezoek aan de school 10 frc., doch het onderwijs wordt blijkbaar door hen
van zoo goed gehalte geacht dat controle hunnerzijds eigenlijk niet noodig
wordt geoordeeld.
Aan den cursus nemen hoogstens 60 leerlingen deel, alzoo voor ieder dag
hoogstens 30. Thans waren er 55 leerlingen, in 1906 50. Aan het einde
van 1906 hebben 20 een voldoend examen afgelegd, terwijl van de 30 niet
geslaagden er nu 10 opnieuw den cursus volgden.
In sommige provincies wordt aan de leerlingen, die met goed gevolg de
hoefsmidschool te Brussel bezoeken, een kleine subsidie toegekend.
Het onderwijs is grootendeels, bijna geheel, gebaseerd op de practijk. De
leermiddelen zijn meerendeels midden in de lengterichting der smederij ge-
plaatst en vormen op die wijze eenigermate de scheiding tusschen de -vuren
en de beslagplaats. Aan het besnijden van den hoef wordt terecht groote
aandacht geschonken. IJzers met stooten worden in België slechts zelden
meer gebruikt, terwijl meest ijzers zonder kalkoenen met min of meer ver-
dikte takken worden aangetroffen. De achterijzers worden soms van kleine
kalkoenen voorzien. Alleen in de haven-handelsstad Antwerpen worden de
paarden achter nog al voorzien van stootijzers en vóór van ijzers met kal-
koenen. Van de zijde der hoefsmidschool worden overal even dik zijnde ijzers
aanbevolen.
De Belgische Staat ziet het groote nut der school in en heeft besloten
een nieuwe, veel grootere inrichting te bouwen, geheel op eigen kosten.
Naar onze overtuiging is de Belgische methode der opleiding te verkiezen
boven de uiteenloopende richtingen die in Nederland worden gevolgd. Zoo
als het in België in wording is, is het immers door ons altijd als de meest
wenschelijke richting aangegeven. Een burgerhoefsmidschool, waar in de
eerste plaats onderwijskrachten voor de onderscheidene cursussen worden ge-
vormd, dient er in Nederland broodnoodig te komen, en zoo mogelijk in dezelfde
stad waar de Veeartsenijschool is gevestigd.nbsp;X. W. H.
CURSUS IN HOEFBESLAG TE ARNHEM.
Op 20 November 1915 is te Arnhem wederom een cursus in hoefbeslag
aangevangen. Er hadden zich 16 personen aangemeld, waarvan, na het af-
leggen van een proef in het maken van een hoefijzer, 12 als leerling zijn
toegelaten. De namen dezer leerlingen~zijn:
J. M. Overbeek te Azewijn, W. Piek_^te Heurne, J. Koop te Laren (Gld.),
J. Lemmen te Weert bij Nijmegen, D. J. Vossers te Doesburg, J. W.
Prinsen te Etten (Gld.), A. A. Klein Antink te Zevenaar, B. E. Erentz te
Herveld, J. Rothoff te Zetten, B. Seegers te Drempt, W. Bouwmans te
Randwijk en J. A. Booltink, milicien Vesting-Artillerie, fort W^estervoort.
De leerlingen J. M. Kaashoek te Randwijk en St. van der Pol te Opheusden
zullen vanaf 15 Januari a.s. voor de 2e maal den cursus volgen.
De lessen worden als naar gewoonte in de Ambachtsschool gegeven, des
Zaterdags van 10—12 u. v.m. theorie en van 1—5 uur n.m. practijk.
Evenals de vorige 2 jaren, is J. P h. H u i t i n k te Ruurlo als practisch
onderwijzer opgetreden.
De leider van den cursus,
Arnhem, 6 Januari 1916.nbsp;Dr. J. van Dorssen.
OVERZICHT VAN HET ONDERWIJS IN HOEFBESLAG, HETWELK
IN DEN WINTER 1915/1916 MET RIJKSSTEUN IN VER-
SCHILLENDE PROVINCIËN WORDT GEGEVEN.
Gedurende den winter 1915/1916 worden in verschillende provinciën weder-
om cursussen in hoefbeslag gehouden.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de landbouw-, stamboek- of
andere vereenigingen, waarvan deze cursussen uitgaan, zoo mede van de
plaatsen, waar zij worden gegeven.
Groningen (de Afdeeling „Appingedamquot; van den Fiond van Smedenpatroons
in Nederland): Appingedam.
Friesland (deVereeniging „ Het Friesch Paardenstamboekquot;): Sneek en Dokkum.
Drenthe (het Genootschap ter bevordering van den Ijandbouw in Drenthe):
Hoogeveen.
Overijssel (de Commissie voor Onderwijsbelangen der Overijsselsche land-
bouwmaatschappij en den Provincialen Overijsselsche Boerenbond): Enschede.
Gelderland (de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw): Arn-
hem, Geldermalsen en Neede.
rtreckt (het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde te Utrecht, en
de Militaire Eij- en Hoefsmidschool te Amersfoort): Utrecht en Amersfoort.
Zuidholland (de Hollandsche Maatschappij van Landbouw): 's Gravenhage.
^ Zeeland (de Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in
Zeeland): Zierikzee, Axel en Cortgene.
Limburg (de Limburgsche Landbouwbond):......
De deelnemers aan deze cursussen moeten reeds in het vak werkzaam zijn
geweest en den 18- ä 20-jarigen leeftijd hebben bereikt. De cursussen duren
twee achtereenvolgende jaren en zijn verdeeld in een theoretisch en een prac-
tisch gedeelte. De leiding der cursussen wordt toevertrouwd aan gediplomeerde
veeartsen, aan v/ie ook het theoretisch onderricht is opgedragen. Het onder-
wijs in practisch hoefbeslag wordt verstrekt door gediplomeerde hoefsmeden.
Aan het einde van den cursus wordt van de deelnemers een examen af-
genomen en aan hen, die aan de gestelde eischen voldoen, een getuigschrift
uitgereikt.
Voorts wordt jaarlijks aan.de Eijks-Veeartsenijschool te Utrecht een cursus
ter opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag gehouden, welke tot
doel heeft geschikte leerkrachten te vormen tot het geven van het practisch
onderwijs in hoefbeslag aan de hiervoor bedoelde cursussen.
Aan Eijksbijdragen ter tegemoetkoming in de kosten van dit onderwijs is
aan de hiervoor vermelde vereenigingen enz. in totaal een bedrag van f 4250.—
toegekend.
—nbsp;Inrichting voor hoefbesliig lt;e Groningen. Sedert de opgave in
de November-aflevering zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe toegelaten.
Er volgen thans 3 leerlingen den cursus van 5, eventueel 6 maanden, n.1.
P. Been van Norg, P. Schortinghuis van Nw.-Schans en L. Stoit van
Hoogkerk.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool. Geëxamineerd, en daarna ingedeeld bij het
veldleger, de vry willigers der bereden artillerie: C a r a n d e r en Hakken-
berg, beide van het Ie Eegt. Veld-Art., de milicien van het 2e E. V. A.
Slinger, de miliciens der cavalerie: P. J. Vermunt van het 2e Eeg.
Huzaren, C. M. Sluys van het 3e Eeg. Huzaren. — Aangekomen als leerling
zijn : H. Hoekstra, M. de Jong en J. D r a a i s m a, van het 3e Eeg.
Vesting-Artillerie, die bestemd zijn om na africhting dienst te doen als
hoefsmid bij de lichte geschutreserve van het 3e Eegiment Vesting-Artillerie.
Na een week proefwerken zijn zij als de beste uit 8 niet gediplomeerde
hoefsmeden ter opleiding aangehouden.
De burgerleerling M ij n b e e k uit Barneveld, die als landstormplichtige
zijn cursus alhier had moeten afbreken, is weder in de gelegenheid gesteld
zijn opleiding te vervolgen.nbsp;G-. H.
—nbsp;lltrcclit. Op 23 December 1915 vond in de hoefsmederij van 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht het eindexamen plaats van den cursus in hoef-
beslag, gehouden door het Utrechtsch Landbouw Genootschap in 1914 en 1915.
Aan het examen namen 8 leerlingen deel, waarvan er 6 slaagden. Het
diploma als hoefsmid kon worden uitgereikt aan de H.H.: .
W. J. C. van Angeren te Utrecht, J. Bourgonje te Achterveld, A. de
Haas te Amerongen, P. C. van Hengstum te Houten, A. van Reeken te
Werkhoven en C. Ramselaar te Schalkwijk.nbsp;Kr.
—nbsp;Vereeniging van militaire hoefsmeden. Van welwillende zijde wordt
ons medegedeeld dat voornoemde Vereeniging is opgericht 10 October 1915,
terwijl in een vergadering van 9 Januari 1916 de statuten en het huishoudelijk
reglement zijn vastgesteld.
Genoemde vergadering te Breda werd door 44 hoefsmeden van het
Nederlandsche leger uit verschillende deelen van het land bijgewoond.
Te gelegener tijd hopen wij in de gelegenheid te zijn op die statuten en
het huishoudelijk reglement dezer Vereeniging terug te komen.
—nbsp;Winter. Tot nu toe lijkt het er niet.veel op dat de voorspelling van
een strengen winter bewaarheid zal worden. De lezers zullen zich herinneren
dat, volgens mededeeling van dierkundigen, verscheidene diersoorten, die
den winter in den grond doorbrengen, in het najaar van 1915 vroeger en
dieper den grond zijn ingedrongen dan gewoonlijk het geval is. Hierop volgt
anders in den regel een strengen of langdurigen winter.
—nbsp;Examen te Utrecht. Het jaarlijksche examen voor „onderwijzer in
practisch hoefbeslagquot; zal worden gehouden op 24, 25 en 26 Januari a.s.;
op den eersten dag vindt het theoretisch gedeelte plaats, Dinsdag en Woens-
dagvoormiddag het practisch gedeelte, zoodat Woensdagnamiddag in reserve
is, voor het geval een aanvullingsexamen ten opzichte van één of meer der
6 candidaten noodig mocht blijken.
—nbsp;10 Febr. a.s. zal de heer P. Zegwaard, onderwijzer-hoefsmid
te Amersfoort,nbsp;jaar zijn betrekking hebben vervuld als Meesterknecht
aan de Hoefsmederij van den heer W. H. v. Haselen, rijks-veearts te Amersfoort.
A. H. v. M. (Oud-leerling).
—nbsp;„Vereeniging van onderwijzers in yractisch hoefbeslag.quot; Sedert
de verschijning van het artikel „De slapende toestand op het gebied der
hoefsmidsopleidingquot; in Juli j.1. zijn een aantal ingezonden stukken over dat
onderwerp gevolgd, waaronder ook een van den heer H. van Waasbergen
te Oud-Beierland, die den wensch uitsprak dat de redacteur van „De Hoef-
smidquot; het initiatief zou nemen tot de oprichting van een vereeniging in
voornoemden trant. Dit gaf aanleiding tot het volgende onderschrift:
„Het doet mij genoegen dat het artikel den gewenschten prikkel heeft
„gegeven. Het kan den inzenders bekend zijn dat „Do Hoefsmidquot; de meening
„is toegedaan dat de hoefsmeden in de eerste plaats zelve hun eigen vakbe-
„langen moeten behartigen en dat in zake de hoefsmidscholen het directeur-
„schap, de leiding, in handen moet komen van den hoefsmid, terwijl de
„meer wetenschappelijk onderlegde veearts (voortaan dierarts te noemen) het
„theoretisch onderricht, vooral in den bouw en de verrichtingen van den
„hoef, heeft te geven.
„Op grond van onze opvatting zijn wij niet genegen een oproep te doen,
„zooals door den heer van Waasbergen wordt gevraagd, doch wel genegen
„om lid-begunstiger van een zoodanige vereeniging te worden en een
„eventueele vergadering dier vereeniging bij te wonen. Als datum vooreen
„zoodanige jaarvergadering ware o.i. het best dien te kiezen waarop te
„Utrecht de uitslag van het examen voor „onderwijzers in practisch hoefbeslagquot;
„plaats vindt, alzoo in Januari.quot;
In deze aflevering komt een oproeping voor zoodanige vergadering voor.
Bravo! Er komt dus leven in de brouwerij. Men moet zich hiervan direct
geen reuzenresultaten voorstellen, daar alle begin moeilijk is en zoo zal het
met deze Vereeniging ook wel gaan. Moeilijkheden zijn echter in den'regel
wel te overwinnen als bij de bestrijding voldoende doorzicht en volhardings-
vermogen wordt getoond.
Telken jare komen er eenige nieuwe „onderwijzers in practisch hoefbeslagquot;
— zooals men in Nederland zegt (in België spreekt men van „meesters-
lioefsmedenquot;, welke benaming ons juister voorkomt) — bij. Door deze ver-
meerdering is er kans dat het ledental jaarlijks toeneemt. Teneinde dit te
bevorderen is het wenschelijk om de algemeene vergadering telkens te houden
op den dag dat het examen voor „onderwijzers in practisch hoefbeslagquot;
eindigt en om het programma voor een zoodanige vergadering een aantrekke-
lijk en leerzaam voorkomen te geven. De resultaten van het bijwonen der
vergadering moeten voor de leden telkens ruimschoots de onkosten ver-
goeden. En dit kan, zoo de leden zulks zelf willen en het Bestuur telkens
een zoodanig programma weet in het leven te roepen.
— Besprekingen over militaire hoefsmeden in de Tweede Kamer,
30 Dec. 1915.
Beraadslaging over onderart. 23, luidende :
„Jaarwedden, soldijen, daggelden, toelagen, schadeloosstellingen en verdere
vergoedingen van onderofficieren en soldaten van het wapen der cavalerie
of daarbij gedetacheerd van andere wapens .... f 513.220.quot;
De heer ter Laan (den Haag): „Mijnheer de Voorzitterquot;. Een enkel
woord over de bevordering van de militaire hoefsmeden tot onderofficieren,
welk onderwerp bij de algemeene beschouwingen niet tot zijn recht gekomen
is. De Minister heeft toen niet toegezegd, dat althans de militaire hoef-
smeden tot den rang van onderofficier moesten opklimmen. De zaak was
echter breeder opgevat. Het werd ook gevraagd voor de schoenmakers,
kleermakers, smeden, scheepstimmerlieden, zadelmakers, in het kort van alle
degelijke vaklieden, die werkman eerste klasse, d. i. onderofficier, moesten
kunnen worden. Het verheugde mij, dat de hoefsmeden konden worden be-
vorderd tot onderofficier, maar zonder dat de Kamer er in gekend is, is
dit teruggenomen, behalve ten aanzien van hun pensioen. Dit is onbehoorlijk
en ik vertrouw op rechtsherstel. Mij dunkt dat de koks in de keuken ook
onderofficier moesten kunnen worden. Men heeft nu altijd een onderofficier
iu de keuken er naast. Die kon dan verdwijnen. Dit wat den blijvenden
toestand betreft.
Voor de moblisatie is er insgelijks één onderwerp bij. Ook de menschen
van de censuur in Harderwijk moesten n.1. geen korporaal, maar onderofficier
zijn. Vooral echter in het belang der vaklieden, die hun vak goed verstaan,
wilde ik nog deze poging doen, om de aandacht van den Minister hierop
te vestigen.
De heer Lief tin ck: Mijnheer de Voorzitter! Het is aan de Kamer
bekend hoe wij het na lang wenschen, aandringen en argumenteeren zoover
hebben gekregen bij een vorigen Minister, dat hij heeft moeten erkennen
dat de hoefsmeden bij de bereden wapens zijn vaklieden van groote be-
teekenis, die voor de verzorging van de legerpaarden niet genoeg kunnen
worden gewaardeerd. Wanneer de Minister daar nota van zal hebben ge-
nomen, zal hij dit weten. Het was, geloof ik, onder Minister Staal—misschien
onder een ander, want er zijn er toen verscheidene geweest in korten tijd —
dat is toegezegd dat de hoefsmeden voor een deel zouden krijgen den rang
van onderofficier. Gedurende eecigen tijd is die regel opgevolgd. Ik heb
tot mijn groote bevreemding, verbazing en ergernis vernomen dat men „mir
nichts dir nichtsquot; op dat besluit teruggekomen is. Waaraan ontleent men
het recht om dit te doen ? Wanneer dit hier is vastgelegd, door de Kamer
gewenscht en door den Minister bevestigd, hoe komt men er dan toe daaraan
te knabbelen en het buiten werking te stellen? Het is mij gebleken, het
moet mij van het hart, dat de meeste Ministers van Oorlog niet zijn goede
beoordeelaars van de waarde van de hoefsuiedeu voor de paarden. Zij
denken dat dezen er maar bij boemelen. Mijnheer de Voorzitter! Ik protesteer
er tegen dat de Minister zoo zonder de Kamer er in te kennen een genomen
regeling weer verandert of opheft. Wat hebben die menschen aan dat beetje
pensioen meer? Ik wensch hen in hun vroegeren rang en recht hersteld te
zien. Anders zal ik op de een of andere wijze mijn maatregelen nemen,
zoodat de Kamer niet weder voor een dergelijk „fait accompli'' kan worden
gesteld.
De beraadslaging vs'ordt gesloten en onderart. 23 zonder hoofdelijke stem-
ming aangenomen.
— De witte lijn in den hoef. Dr. H. M. Kroon, leeraar aan 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht, heeft over genoemd onderwerp een artikel (met
afbeeldingen) geschreven in het „Tijdschrift voor Veeartsenijkundequot; van
15 Dec. j.l.
Sehr, geeft een overzicht uit 16 boekwerken, ten einde duidelijk te maken
-ocr page 20-„dat men algemeen onder den naam — de witte lijn — verstaat den rand,
„die de binnenvlakte van den wand verbindt met den buitenrand van de
„zool en gevormd wordt door de afgroeiende hoornplaatjes, waartusschen
„de ruimten opgevuld zijn met hoorn (hoornpijpjes), welke gevormd wordt
„door de papillen van de wandlederhuid.quot;
Schr. wijst er op dat de hoornwand uit een uitwendig meer donker en
een inwendig meer licht gedeelte bestaat, terwijl dikwerf bij den binnenrand
van het laatste, waar dit grenst aan de wasgele hoorn (oneigenlijk „witte
lijnquot; genaamd) tusschen wand en zool een smalle zuiver witte lijn wordt
aangetroffen.
Schr. stelt voor om^ voortaan, eensdeels om verwarring te voorkomen en
anderdeels om een juisten naam te krijgen, niet meer te spreken van „witte
lijnquot; als plaats waar genageld moet worden, doch van „plaatjesrandquot;.
(Dit lijkt ons wel navolgenswaardig. R e d.).
De Dec.-afl. van Der Hufschmied bevat:
Een artikel over klauwbeslag in Beieren, een ander over klauwziekten
na mond- en klauwzeer en onderscheidene mededeelingen. Aan deze laatste is
ontleend dat gedurende 1914 aan de hoefsmidscholen in het Gr. Hertogdom
Baden 28 leerlingen het onderwijs gevolgd en alle met gunstig resultaat
hun examen hebben afgelegd.
Aan de hoefsmidschool te Würzburg vindt gedurende de week van 7—12
Februari een herhalingscursus voor hoefsmeden plaats. De deelnemers ont-
vangen een dagelijksche toelage van mark. Indien een deelnemer de
heen- en terugreis niet kan doen op denzelfden dag dat er onderwijs wordt
resp. is gegeven, dan wordt ook voor den reisdag vergoeding verstrekt.
Alle deelnemers moeten in het bezit zijn van een diploma als meester-
hoefsmid of als hoefsmidsgezel, een schootsvel en handgereedschappen mee-
brengen en 7 Febr. 1916 v.m. 10 uur in de hoefsmidschool te Würzburg
present zijn.
Ons werd toegezonden, de tweede, vermeerderde druk van een werkje,
getiteld: „Handleiding voor den metaalbewerker en den
leerling in het m a c h i n e v a k.quot;
Reeds bij een oppervlakige beschouwing maakt het op ons den indruk,
volkomen te beantwoorden aan bovengenoemden titel. Aan de bewerking
der metalen op draai- en schaafbank, hetgeen in onze moderne metaal-
industrie mede de eerste plaats inneemt, is een ruime beschouwing gewijd,
en zal voorzeker den leerling in het machinevak, wanneer hij de daarin neer-
gelegde gegevens en raadgevingen opvolgt, opgroeien tot een werkman, die
zijn werk op prijs kan stellen.
Vooral met het oog op bovengenoemde factoren hadden wij gaarne gezien
dat er wat meer uitvoerig was geschreven over het harden, daar vooral de
speciale staalsoorten voor fraisen enz. het gebruik van sneldraadstaal tegen-
woordig wel eenige studie vereischt. Ook de autogene lassching had ons
inziens wel een beurt mogen hebben.
Over het algemeen echter zal dit werk in vele gevallen voor den vakman
een vraagbaak zijn, en kunnen wij niet anders als het met warmte bij onze
lezers aanbevelen.nbsp;M.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
AUTOGEEN-LASSCHEiV VAN GIETIJZER
(Cylinders, koelmantels en dergelijken).
Grootere alsmede holgevormde gietstukken moet men van te voren in
een open vuur, of nog beter is het in een gloeioven, tot op een tamelijk
hooge temperatuur (kersrood) voorwarmen. De lassching moet in hoofdzaak
bij stukken, welke aan groote spanning onderworpen zijn, als dubbelwandige
motorcjlinder en dergelijke, zóó bewerkt worden, dat de temperatuur van
dat stuk gedurende de bewerking zoo weinig mogelijk teruggaat, en om
iedere eenzijdige afkoeling te voorkomen, zal men vooral buiten de trekking
blijven. Zeer gewichtig voor een goed resultaat der lassching is ook het
gebruik van het geëigende ijzer, dat moet bestaan uit gietijzer, rijk aan
Silicium, hetgeen speciaal voor dit doel gefabriceerd wordt. Ter voorkoming
van het oxydeeren en oplossen der bestaande giethuid, gebruikt men een be-
paald soort laschpoeder. Verder verdient het aanbeveling, ook voor de mecha-
nische verwijdering der oxyde, welke de vastheid beïnvloedt, deze gedurende de
lassching goed met het laschstaafje dooreen te roeren. De laschplaats zal
steeds eenigszins zwaarder worden gehouden, waardoor de vastheid tenge-
volge der vergrootte doorsnede verhoogd wordt. Na de lassching zal men het
gietstuk zoo spoedig mogelijk geheel met houtskoolasch bedekken. De afkoeling
moet zeer langzaam geschieden, opdat de spanningen zich niet kunnen
vastzetten, en het ijzer week blijft.nbsp;M.
QPROEPiUBt
Onderwijzers in practisch hoefbeslag, gediplomeerd aan den cursus voor
onderwijzers «te Utrecht, worden beleefd doch dringend uitgenoodigd tot het
bijwonen 'van eene vergadering op WOENSDAG 26 JANUARI a.s. te
UTRECHT, des namiddags 2'/.^ uur in het Hotel de l'Europe, aan het^'reeburg.
Mede namens eenige collega's,
H. VAN WAASBERGEN,
Onderwijzer in practisch hoefbeslag te Oud-Beierland.
voor Hoefbeslag,
v erkrij gb aar in de c h e m i c a 1 i ë n-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in De Hoef-
smidquot; opgenomen.
S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prima blanl^e
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
Intercoiiniiiiaal
ïdeplööii
Xö.
lÉiraiii-ldres
BiX Jiilierstraat
gilEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeclis, geinakkelijk innbsp;- Kunnen niet loslaten.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., iiiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Pacificquot;,
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig vau
tot 65 Eng. dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Merk „Chicagoquot;,
geheel CaoutcTiouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig vau
Ti tot Eng. dm.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Hoef-
raurten.
Strykriugen
met riempje.
Kunstboom.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Sciiroefgaten.
Las- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
mpr Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 23-ENKELE OPMERKINGEN OMTRENT HET DIT JAAR IN
HET LEGER INGEVOERDE „SNEEUWBESLAGquot;.
Hoewel men het oordeel betreffende de wenschelijkheid van een al of
niet bestendigen van het dit jaar ingevoerde „sneeuwbeslagquot; nog op zal
moeten schorten, totdat over meerdere gegevens kan worden beschikt, en
hiervoor dus een winter met veel sneeuw achter den rug zal moeten zijn,
zoo kunnen toch nu wel reeds eenige opmerkingen worden gemaakt naar
aanleiding van enkele proefnemingen met dit beslag, alsook wat het onder-
leggen van dit beslag bij doode hoeven te zien geeft.
De tot heden in gebruik zijnde methode van sneeuwbeslag in het leger
bestond in het aanbrengen van guttapercha zooltjes, welke losse zooltjes,
Fig. I.nbsp;Fig. II.
gesneden naar den vorm der hoefzool, in warm water werden gelegd en
wanneer ze hierdoor zacht kneedbaar waren geworden, werden zij op de
goed gereinigde hoefzool gelegd en stevig aangedrukt tusschen de hoefzool
en de afhelling van het ijzer. De plaats waar de sneeuw zich het eerst ophoopt,
of liever waar deze zich het eerst vast gaat zetten, is juist gelegen in de
ruimte tusschen de afhellende vlakte van het ijzer en de hoefzool; heeft
zich daar sneeuw vastgezet, hetgeen vooral bij dooi weer onmiddellijk bij
het loopen in sneeuw geschiedt, dan vermeerdert zich de sneeuw van daar-
uit gaandeweg over de geheele zool en heeft het paard spoedig zulke kussens
of klompen onder den hoef dat het gaan moeilijk, ja zelfs onmogelijk wordt.
De hoofdreden, waarom men deze „zooltjesquot; heeft afgedankt, schijnt te zijn
gelegen in het thans moeilijk verkrijgbaar zijn van de grondstof. Het voor-
deel ervan was het blijvend karakter; men kon ze n.1. jaar in jaar uit weer
gebruiken en zonder eenig ander hulpmiddel dan warm water kon een ieder
zich er zeer gemakkelijk van bedienen. Figuur I geeft een dergelijk zooltje
te zien, ter dikte van 0.8 c.M. en een gemiddeld gewicht van 80 gram. Dit
sneeuwbeslag was zeer doelmatig. Het hiervoor in de plaats gekomene, nu
ingevoerde ijzeren plaatje, is 1 m.M. dik en wordt in de verschillende tailles
geleverd door de constructie-werkplaatsen te Delft.
Fig. II geeft het plaatje weer zooals het vandaar ontvangen wordt.
Vóór het onderleggen moet het plaatje van gaten worden voorzien, waar-
door de schroefkalkoenen moeten gaan, die het achter aan het ijzer bevestigen.
Deze gaten nu moeten op de juiste plaatsen worden aangebracht, dus eerst
wanneer de hoefsmid het paard beslaat, zal hij, wanneer het ijzer pasklaar
is, het plaatje ook van gaten kunnen voorzien en pasklaar maken. Hi eruit
blijkt dat dit plaatje als het ware slechts voor het dan
ondergelegde beslag direct geschikt is. Bij een later beslag
zal het toch hoogst toevallig zijn wanneer de gaten van het plaatje, be-
boerende bij het vorig beslag, weer juist correspondeeren met de schroef-
gaten van het nieuwe ijzer. Veel wijzigingen laten deze gaten niet toe,
rig. III.nbsp;Fig. IV.
zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de stevigheid en men kan het toch
bezwaarlijk omdraaien en het nieuwe ijzer maken in overeenstemming met
de gaten in het oude plaatje. Dit is dus een eerste bezwaar tegen deze
methode, een bezwaar dat zich in de practijk zeer zeker zal doen gevoelen.
Nu wordt dit plaatje ondergelegd. Hierbij wordt in het betreffende voor-
schrift niet gesproken van het opvullen van de ruimte tusschen den hoef en het
plaatje. Dit opvullen heeft dus niet plaats en dit is een 2e groot bezwaar,
dat de methode aankleeft. Van enkele paarden die, aldus beslagen, dienst
deden, is mij het volgende gemeld.
Waarschijnlijk door het trappen op een steen of ander ongelijk hard
voorwerp, werd het plaatje ingedeukt. Dit zal zich vooral voordoen bij
holle hoeven, waar dus veel ruimte is tusschen het plaatje en de zooivlakte
van den hoef. Door dit indeuken schoof het plaatje los uit de verbinding
tusschen hoefzool en afhellende vlakte van het ijzer en tijdens het verdere
loopen rolde het plaatje als het ware naar achteren om, en krulde zich zoo-
danig om aan het achter door de kalkoenen vastgehouden gedeelte, dat het
de ballen van den hoef en de daarboven gelegen huid vrij ernstig verwondde.
Dit nu zou zich niet zoo gemakkelijk voordoen wanneer een flinke elastische
opvulling, b.v. met werk [of jute, plaats vond; het plaatje' zou dan meer
tegendruk ondervinden en niet zoo spoedig afbreken of losgaan.
Een derde bezwaar is gelegen in de moeilijkheid om bij vele hoeven,
waarin het plaatje is aangebracht, bij het in- en uitdraaien van de schroef-
kalkoenen gebruik te maken van den veiligheidshefboom. Bij vele doode
hoeven, die voor het onderwijs gebruikt worden en waarbij de leerlingen ook
met dit nieuwe winterbeslag worden vertrouwd gemaakt, bleek de onmogelijkheid
om een veiligheidshefboom aan te leggen, daar het plaatje hiervoor het beletsel
was. Deze doode hoeven waren volstrekt niet abnormaal van vorm, zoodat
de gevolgtrekking vrijuit gemaakt kan worden dat bij de legerpaarden zeer
vele hoeven zuilen voorkomen, waarbij het in- en uitdraaien van de schroef-
kalkoenen uit de hand zal moeten gebeuren, hetgeen het bezwaar heeft dat
men of de kalkoenen niet sterk genoeg kan aandraaien óï zoo men dit wel
doet, de tegendruk met de andere hand den hoef niet voldoende zal kunnen
steunen en er dus veel kans tot verwringen van den hoef ontstaat.
Fig. III geeft een met een plaatje beslagen hoef aan, waarbij duidelijk
uitkomt dat men hier geen veiligheidshefboom zal kunnen aanbrengen. Ten
slotte zal zich de moeilijkheid voordoen dat bij een aan de ijzertakken min
of meer afgesleten ijzer, waarbij volgens het voorschrift gebruik zal moeten
worden gemaakt van een of meer ijzeren ringen, om hiermede de normale
ijzerdikte weder te verkrijgen, de schroefkalkoen te weinig draad zal pakken
^in het schroefgat en dus zeer gemakkelijk zal afbreken of verloren gaan.
Ook dit bezwaar is bij oude ijzers zeer gemakkelijk te demonstreeren.
Vraagt men nu welk sneeuwbeslag men zou kunnen stellen boven dit
legerbeslag, zonder dat het bezwaren van technischen of finantiëelen aard
heeft, dan ^zouden wij hiervoor ten zeerste kunnen aanbevelen het beslag
met kurken zolen. Hiervoor is benoodigd ongeveer 2 c.M. dik kurk, dat
men snijdt naar den vorm van de hoefzool, met een uitholling voor den
straal. Het ijzer geeft men hiertoe een steile afhelling, smeedt het z.g. taps
weg en krult de ijzertakken een weinig naar binnen om, zoodat de kurken
zool hierdoor wordt vastgelegd en opgesloten. Het onderleggen is zeer een-
voudig en biedt niet de minste moeilijkheden; de hoefsmid doet dit bij het
begin van het winterbeslag. Het is dus een z.g. permanent winterbeslag,
waarbij de kurken zool blijft liggen tot aan het nieuwe beslag. Nadeel be-
hoeft hier niet uit voort te vloeien, integendeel zou men het als een voor-
deel moeten aanrekenen dat men met dit kurkbeslag ten allen tijde tegen het
ballen van sneeuw gewaarborgd is. Vóór het onderleggen zal de zoolvlakte
van den hoef behoorlijk gereinigd moeten worden en geteerd; eventueele
rotstralen zullen terdege behandeld en verder voorkomen moeten worden
door de stand- en ligplaats van het paard zindelijk te houden.
Behalve tegen sneeuw zal dit kurkbeslag beveiligen tegen uitglijden op
asphalt en zal het bovendien het hoefmechanisme in de hand werken. Bij
groote gladheid zal men ook bij dit beslag schroef kalkoenen moeten toe-
passen en zal men hier met dezelfde bezwaren te kampen hebben als bij
het plaatjesbeslag, daar n.1. bij het kurkbeslag geen gebruik kan worden
gemaakt van den veiligheidshefboom. Het in- en uitdraaien zal dan ook
met voorzichtigheid moeten gebeuren en wanneer het fixeeren van den hoef
zaakkundig door een smid gebeurt, behoeft dit geen nadeel op te leveren.
Fig. IV geeft het ijzer aan voor kurkbeslag en fig. V geeft een met
kurkzool beslagen hoef te zien, fig. VI het kurken zooltje.
Men kan de kurkenzool ook alléén ten tijde van sneeuw oijderleggen en
ze, evenals met het guttapercha zooltje geschiedt, eerst in water week maken
om ze daarna onder het ijzer te wringen Doet men dit dan kon men eerst
de scherpe kalkoenen indraaien en vervalt het bovengenoemde bezwaar; de
praktijk heeft echter geleerd dat deze aldus ingebrachte kurkzolen eerder
verloren geraken en afbreken dan wanneer zij tegelijk met het ijzer worden
ondergelegd.nbsp;q g
HOORNVORMEND VERMOGEN VAN DE VLEESCHPLAATJES.
In de verschillende leerboeken wordt vrij algemeen aangenomen, dat de
vleeschkroon de pijpjes- en de plaatjeslaag van den hoornwand voortbrengt.
Men veronderstelt dan hierbij dat het bovenste gedeelte van de vleesch-
kroon de dikke pijpjeslaag vormt en het onderste quot;/s gedeelte de dunne
plaatjeslaag. Aan de vleeschplaatjes kende men tot heden geen andere rol
toe dan een innige verbinding te vormen met de hoornplaatjes. Hoornvormend
vermogen kende men aan de vleeschplaatjes niet toe.
Dit nu is gebleken niet geheel juist te zijn. Bij een hoefoperatie werd
het noodig geoordeeld een gedeelte van den hoornwand over zijn geheele
lengte te verwijderen en over hetzelfde gedeelte de daaronder gelegen vleesch-
wand, zoodat de vleeschplaatjes, over de totale lengte van vleeschkroon tot
aan onderen toe, van het hoefbeen werden weggekrabd.
De nieuwe hoorngroei vond hierna regelmatig plaats, getrouw aan de
theorie dat de intact zijnde vleeschkroon de plaatjes- en pijpjeslaag voortbrengt.
Bij nauwkeurig onderzoek van den hoef, na den dood van het paard, bleek
nu echter dat over het gedeelte van den hoef, waar de vleeschplaatjes waren
weggekrabd, wel hoornplaatjes waren gevormd, doch geen plaatjes van de
2e soort, zoodat de veronderstelling gewettigd is, of liever hierdoor het
bewijs geleverd is, dat de vleeschplaatjes wel deelnemen aan de hoorn-
vorming, n.1. de plaatjes van de 2e soort voortbrengen. Het hoornvormend
vermogen is dus niet van belang ontbloot, daar juist de plaatjes van de
tweede soort de verbinding tusschen hoorn- en vleeschplaatjes en dus ook
tusschen den hoornschoen en het hoefbeen des te inniger maken. G. H.
UITSLAG VAN HET EXAMEN VOOR AANSTAANDE ONDER-
WIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.
Verslag van de commissie belast met het toezicht op het
examen in theoretische en practische hoefkunde van de
deelnemers aan de in 1915 gehouden cursus voor oplei-
ding van onderwijzers in practisch hoefbeslag, verbonden
aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.
De commissie belast met het/toezicht op het afnemen van het examen van
de deelnemers aan den in 191amp; gehouden cursus voor opleiding van onder-
wijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan 's Rijks Veeartsenijschool te
Foto Bolhnbsp;'11- V. S., aid. Zootechniek.
Van links naar rechts: A. van den Pol te Nijkerk, W. F.
Leseman te Stedum, H. A. van Meningen te Weesp,
P. A. Butler te Biezelingen, G. R ij p k e m a te Sneek.
Utrecht, benoemd door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
bij besluit van 15 December 1915 N» 28426 1quot; Afdeeling, Directie van den
Landbouw, heeft de eer Uw Excellentie verslag te doen van het desbetref-
fende examen.
De Commissie van Toezicht hield op 2/December 1915, in vereeniging
met den leeraar van dezen cursus, den heer H. M. KrooA, een vergadering,
ten einde de grondslagen vast te stellen, waarop bedoeld'examen zou worden
afgenomen. In deze vergadering is mede een rooster opgemaakt voor het
af te nemen examen, welke rooster de goedkeuring van Uwe Excellentie heeft
mogen verwerven. In genoemde vergadering is het beginsel voor de beoor-
deeling der candidaten gehandhaafd, dat ter bekoming van het eindcijfer
voor iederen candidaat aan de punten, behaald in de rubrieken practische
hoefkunde, tezamen een dub'bele waarde zou worden toegekend in verhouding
tot die voor theoretische hoefkunde, alsmede dat een candidaat, die in practi-
sche hoefkunde geen voldoend cijfer mocht verwerven, in geen geval in
aanmerking zou komen voor het verkrijgen van een diploma als onderwijzer
■ -■..J in practisch hoefbeslag.nbsp;^ -
Het ^amen vond plaats op 24, 25 en 26 Januari 1916.
Behalve een persoon die wegens een oogziekte is afgevallen, hebben allen
die aan den cursus tot opleiding van onderwijzer in practisch hoefbeslag
aan 's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht, aangevangen op 12 Februari 1915,
hebben deelgenomen, zich tot het afleggen van het examen aangemeld en
dit werkelijk afgelegd. 'L ■ lt;
Daarenboven is een smid tot het afleggen van dit examen toegelaten,
die in het jaar 1914 genoemden cursus, door dienstplicht, slechts gedeeltelijk
had kunnen volgen en thans dit te kort in den cursus van het jaar 1915
heeft bijgewerkt.
In overeenstemming met den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster
heeft het examen bestaan in een theoretisch en in een practisch gedeelte.
Het examen in theoretische hoefkunde werd in den namiddig van 24'Janu-
ari van 2—5 uur afgenomen, aan iederen candidaat telkens een 1/2 uur.
Het practisch gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de volgende
onderdeelen:
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden vaneen
voorhoef hiervan en het besnijden van dezen voorhoef.
2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan één bestemd voor
dezen hoef,
3.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
4.nbsp;Het maken van een model-ijzer, bestemd voor een hoef van af-
wijkenden vorm.
De werkzaamheden voor de drie eerste onderdeelen werden verricht in
den ochtend van 25 Januari, van 9 uur tot 12.30 uur.
De vervaardiging der onder 4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag
van 2—4 uur.
ö.^ Het besnijden van een abnormalen hoef.
6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
De ,onder 5, 6j en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van 26 Januari van 9 — 11.30 uur.
Zoowel bij het beoordeelen van een paard als bij het maken van ijzers
werd de toewijzing telkens bij loting uitgemaakt.
Aan vijf candidaten kon het diploma worden uitgereikt.
De afgewezene had wegens militieplicht zich weinig kunnen oefenen, het- ^ ^
geen de aanleiding kan zijn, hij zich niet voldoende voor het examen heeft
kunnen voorbereiden.
De geslaagden zijn in alphabetische volgorde: P. A. B u 11 e r te Bieze-
lingen, W. F. Lese man te Stedum, H. A. van M e n i n g e n te
Weesp, A. v a n den Pol te Nijkerk en G. E ij p k e m a te Sneek.
Namens de Commissie:
A. W. Heidema, Voorzitter.
H. J. C. van L e n t, Secretaris.
TOELATINGSEXAMEN VOOR DEN CURSUS TOT OPLEIDING VAN
ONDERWIJZERS IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.
Op 1 Februari werd dat examen gehouden in de hoefsmederij van 's Rijks
Veeartsenijschool te Utrecht.
Voor deelneming hadden zich 21 hoefsmeden aangemeld, waarvan 1 uit
Groningen, 3 uit Overijssel, 4 uit Gelderland, 5 uit Utrecht, 1 uit N. Holland,
3 uit Z. Holland, 4 uit N. Brabant en 1 uit Limburg.
Op één uitzondering na waren allen in het bezit van een of ander diploma
als hoefsmid.
2 hoefsmeden kwamen niet op, zoodat 19 aan het examen deelnamen.
Over het geheel is goed werk geleverd; van slechts 2 smeden kan het
als onvoldoende beschouwd worden. De anderen leverden voldoende of meer
dan voldoende, dikwijls zeer goed werk. De keuze was daardoor niet ge-
makkelijk, daar tot den cursus niet meer dan 6 leerlingen mogen worden
toegelaten. Wij hebben getracht de meest geschikte leerlingen te kiezen,
doch zonder moeite zouden wij nog een tweede zestal hebben kunnen uit-
zoeken, die ook den cursus met kans op succes zouden kunnen volgen. Wij
zullen hopen dat zij een volgend jaar tot de uitverkorenen zullen behooren.
Voor dit jaar zijn toegelaten de HH: B. R. Bevers te Hengelo (O),
L. Goumans te Blerik (L), G. Jacobs te Budel (N-H), J. W. Meeuwsen te
's Gravenhage, D. Stuivenberg te Groningen en J. A. Tangelder te Duiven
(Geld).
De lessen vangen 11 Februari aan.nbsp;Kroon.
VERGADERING DER MILITAIRE HOEFSMEDEN-VEREENIGING,
gehouden te Breda, 9 Januari ^1916.
Van welwillende zijde wordt ons het navolgende medegedeeld:
Aanwezig: 44 leden. De Secretaris, de heer Baartman, was verhinderd
tegenwoordig te zijn.
Aan de orde: Bekendmaking en vaststelling van de „Statutenquot; en van
liet „Huishoudelijk Reglementquot;.
De Voorzitter, de heer Heesterman, opénde de vergadering met een
-ocr page 30-woord van welkom tot de vergadering en met een woord van dank tot den
heer Dr. Thomassen, Kap. paardenarts bij de K. M. Academie, die aan
het verzoek van het Bestuur, om deze vergadering bij te wonen, wel heeft
willen voldoen.
De Voorzitter gaf aan Dr. Thomassen het woord, die daarop ongeveer het
volgende zeide:
Geacht Bestuur,' geachte Aanwezigen:
Aan het verzoek van het Bestuur om deze vergadering bij te wonen heb
ik gaarne voldaan, omdat het mij daardoor in de gelegenheid stelt, met U
samen te werken in het belang van het Leger.
Ik verheug mij met U in de belangstelling, die de jonge vereeniging onder
Leden der Militaire Hoefsmeden-Vereeniging, bij gelegenheid der verga-
dering van 9 Jauuari te Breda. (Van links naar rechts de heeren: A ge link,
Commissaris; Stijger, Penningmeester; Dr. C. Thomassen, Kap. Paar-
denarts; Heesterman, Voorzitter; Wiel art. Commissaris).
uwe vakgenooten' en ook bij andere mocht ondervinden. Ik wensch U hier-
mede van harte geluk.
Van nabij heb ik de werkzaamheden van uw Bestuur mogen volgen en
heb mij daardoor kunnen overtuigen van de moeilijkheden, welke het op-
richten eener vereeniging met zich brengt. Ik mag dan ook niet nalaten de
leden tot medewerking aan te sporen en hen vooral te verzoeken geduld te
oefenen.
De Vereeniging had nauwelijks het levenslicht aanschouwd, of er, waren
enkele leden, die reeds alles gereed wenschten voor een tweede vergadering.—
Ik kan niet genoeg waarschuwen tegen een dergelijk overhaasten der goede
zaak.
Gelukkig heeft het Bestuur zich niet van de wijs laten brengen en daar-
door voorkomen, dat de vereeniging uit haar krachten groeit.
De leden dienen de belangen der vereeniging het best door kalmte en
onbeperkt vertrouwen in het Bestuur.
Tot mijn groot genoegen kan ik U mededeelen, dat het oprichten der
vereeniging door uwe militaire chefs goedgunstig is begroet en ik kan U
verzekeren dat uwe belangen aan hooger hand trouwe verdedigers hebben.
Deze verwachten echter van U een loyale houding.
Bewaart in uwe bijeenkomsten steeds den goeden toon van oprechte
kameraadschap en toont, dat het U met het doel uwer vereeniging ernst is.
Daardoor zal uw beroep nog in achting stijgen en zal men ook ter bevoegder
plaatse niet nalaten dit te waardeeren.
* *
*
Vervolgens werd door een der Commissarissen uit de Kamerverslagen
voorgelezen hetgeen de heeren Lieftinck en Juten in het belang der hoef-
smeden in de Staten-Generaal hebben gesproken. Naar aanleiding hiervan,
werd met algemeene stemmen aangenomen, deze heeren voor de beharti-
ging van de belangen der militaire hoefsmeden een dankbetuiging aan te
bieden.
Toen kwamen eenige vakaangelegenheden ter sprake; o.a. werd besloten
den betrokken regimentscommandanten te verzoeken om eene vergoeding
van f 0.20 voor de vier ijzeren zoolplaatjes.
Bij de bespreking van de belooning voor het beslaan van lastige officiers-
paarden, die veel tijd en moeite vorderen, werd door den voorzitter mede-
gedeeld, dat- destijds door den heer Kolonel van het 4e Regiment Huzaren
was goedgevonden, dat voor het beslaan van een lastig paard van een cornet
per beslag een gulden meer werd gerekend.
Ten slotte werden de Statuten artikelsgewijze voorgelezen en door de
vergadering met algemeene stemmen goedgekeurd en aangenomen.
Hierna sloot de Voorzitter de vergadering met een woord van dank voor
de goede opkomst.
Na afloop der vergadering begaven de leden zich gezamenlijk naar de
K. M. Academie, alwaar een foto der aanwezigen werd genomen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de vorige opgave
zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe toegelaten. Binnenkort wordt een
nieuwe leerling verwacht. Thans zijn aanwezig de leerlingen : P. Been van
Norg, P. Schortinghuis van Nieuwe-Schans en L, Stoit van Hoogkerk.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Deze maand zijn mede
ia beslag genomen voor het onderwijs de paarden van de afdeeling Veld
Hospitaal der 2® Divisie. Hoewel het slechts een getal van 21 paarden geldt,
is het toch een zeer leerzaam materiaal, daar het bijna uitsluitend zeer zware
paarden zijn met enorme groote hoeven, die een gewenschte afleiding geven
aan het beslag van de Ieren, waar de hoef vorm zoo geheel van verschilt.
Het totaal aantal paarden, hetwelk in beslag is voor de leerlingen, bedraagt
ruim 400, terwijl wekelijks, met paarden welke van buiten komen mede-
gerekend, tusschen 80 en 90 paarden beslagen worden.
In den loop dezer maand hebben examen afgelegd de miliciens der
Artillerie en Cavalerie der lichting 1914, die vanaf 1 Juli 1915 zijn opgeleid:
J. S. Lenting (3 E. V. A.), M. v. d. Berk (3 E. V. A.), J. Bartels (3 E. V. A.),
H. Panhuys (4« E. H.), P. J. Vermunt (2e E. H.), D. Schoorl (2lt;= E. V. A.),
J. Eikhout (4 E. V. A.), J. Schellekens (3 E. V. A.), Th. Lap (K. E. A.).
—nbsp;Beslagpryzen. De afd. Zoetermeer e. O. van den Bond van Smeden-
patroons heeft bij advertentie bekend gemaakt, dat een nieuw stel ijzers zal
worden berekend: voor een paard f 2, voor een hit f 1.80; het verleggen
kost thans f 0.25 per ijzer; stiftgaten 3 cent der gat.
—nbsp;IJzerpryzen. Het is opvallend dat de betrekkelijk lage ijzerprijzen
zijn verhoogd. Dit is een gevolg van het uitvoerverbod voor ijzer in Duitschland,
dat op min of meer ongehoorde wijze moet dienen om de koers van het
Duitsche geld te verbeteren. De uitvoer wordt wel toegestaan doch uitsluitend
tegen de waarde van een mark in gewone tijden, d. i. ongeveer 59 ä 60 ct.
Wij zijn noch pro-Engelsch noch pro-Duitsch, maar hopen dat het den
Nederlandschen ijzerhandel zal gelukken om deze ongeoorloofde handelwijze
der Duitsche overheid te fnuiken.
Op 28 Januari hielden de handelaren te dien opzichte in Utrecht een
vergadering.
— Ondervvyzers in practisch hoef beslag. Op 26 Januari is te Utrecht een
vergadering gehouden ter oprichting van een Vereeniging van onderwijzers in
practisch hoefbeslag. De vergadering werd door 27 smeden en eenige ge-
noodigden bijgewoond. Op Paaschmaandag zal opnieuw worden vergaderd,
ten einde in de Ie plaats de thans ontworpen statuten en het ontwerp-
reglement vast te stellen.
In aanmerking genomen dat er nog geen 40 onderwijzers in practisch
hoefbeslag in Nederland zijn, kan de opkomst uitstekend worden genoemd.
De militaire hoefsmid Gläser geeft in Der „Hufschmied'', Jan. '16, zijne
ervaringen weer over het door hem te velde gebruikte winterbeslag.
Hij verwerpt de winterijzers met vier schroefkalkoenen en gebruikt uit-
sluitend de schroefgaten in de ijzertakken dus aan de verzenen, terwijl hij
bij hevige gladheid wel ijsnagels in den toon aanbrengt.
Het is wel eigenaardig dat het winterbeslag bij de cavalerie hier te lande
juist dit jaar gewijzigd is in den zin dat de ijsnagels in den toon vervangen
zijn door schroefkalkoenen.
Genoemde Duitsche hoefsmid geeft als nadeelen aan het vuil worden van
de gaten en het afslijten der ijzers daar ter plaatse, waardoor het vaak on-
mogelijk was de kalkoenen in te draaien; bovendien kan het m.i. een zeer groot
bezwaar opleveren voor cavaleriepaarden, die vaak in dichte massa en zeer
snelle gangen over geaccidenteerd terrein zullen dienst doen; men denke
zich eens een frontaanval in galop, waarbij deze scherpe kalkoenen in den
toon aanleiding tot ernstige verwondingen kunnen geven.
Gläser heeft zelf een winterijzer in toepassing gebracht, dat volgens hem
uitnemend heeft voldaan. Hij ging uit van het ijzer van Graaf von Einsiedel,
den lezers wel bekend.
Hij brengt hierbij een diepe rits aan, minstens'-^l3 van de dikte, en laat de
beide randen van de rits zeer scherp uitloopen. Om echter voldoende sterkte
te verzekeren, laat hij het ijzer de oorspronkelijke dikte behouden; hij gebruikt
ritsnagels, die in diepe nagelgaten vast worden aangeslagen.
Om dit te kunnen bereiken heeft hij een hamer vervaardigd met een spitse
zijde, zoodat hij de nagels in kan slaan totdat de randen van de rits van
de ijzerdikte er over heen uitsteken; de nagels worden daarna stevig om-
gehaald. Hij raadt vervolgens aan bij de voorhoeven, nadat de nieten zijn
onderkapt, den voet nog eens op te nemen en de nagels opnieuw aan te halen.
Bij ijzel verwisselt hij twee toonnagels door ijsnagels, welke dan met den
vlakken hamer worden ingeslagen. Voor de ijsnagels acht hij echter de ge-
wone soort niet voldoende, als zijnde te week en de koppen te klein. Deze
wil hij speciaal gehard hebben en den geheelen nagel, alsook het ijzer, uit
zeer goed metaal vervaardigd.
Ook tegen het ballen van de sneeuw beviel dit ijzer goed; de binnenrand
van het ijzer toch staat schuin gesteld, waarbij dan de binnenruimte van
het ijzer grooter is aan de bodemvlakte dan aan de hoefvlakte.
De draagvlakte geeft hij aan als 16 mM. breed in het midden van den
ijzertak, bij een circa 13 c.M. lang ijzer.
Men ziet hieruit dat inzake het winterbeslag nog het laatste woord niet
is gezegd en het telkens weer opduiken van een nieuwe of vernieuwde oude
methode is wel het beste bewijs dat nog geen afdoende, althans een ieder
bevredigende, methode is vastgesteld.nbsp;G. H.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET REMMEN. .
Een automobiel remmen? Er schijnt niets eenvoudiger op de wereld te
bestaan. Men stelt de motor af en drukt op het rem-pedaal.
Dit is nu wel waar, doch werkelijkheid is het ook, dat deze eenvoudige
voetbeweging voor het mechanisme van den wagen, en nog meer voor de
banden, de ergste gevolgen kan hebben, en dat de reparatie-rekening dan
ook voor diegene, welke haar betalen moet, nog lang de woorden in de ge-
dachte zullen roepen : bij het automobielrijden moet men tot in de teenen
fijngevoelig zijn!
In ieder geval kan men er van overtuigd zijn, dat het beslist uitgesloten
is, een automobiel in volle vaart direct te kunnen stoppen. Wanneer de
wielen na het remmen nog draaien, dan beweegt zich de wagen natuurlijk
nog voorwaarts, en deze zal in voortgaande richting blijven loopen, zelfs nadat
de wielen reeds stilstaan. In dit geval zal namelijk de wagen over de be-
strating schuiven, en zal daardoor de gummi der banden afwrijven, zoodat
liet linnen van den buitenband bloot komt te liggen, welke misschien nog
scheurt ook, omdat door die wrijving een enorme hitte ontwikkeld wordt.
Men zou kunnen beweren, dat wanneer de adhesie der wielen op den
bodem volmaakt is, en de snelheid van den wagen gering, de automobiel
toch plotseling stil zou kunnen staan.
Men ziet dat zoo dikwijls, zegt men, en toch is het verbeelding, want
wel draaien de wielen niet meer, doch de wagen gaat nog een zekeren af-
stand voorwaarts, en wel zoover als de elasticiteit der banden zulks toelaat.
Buiten- en binnenband worden hierdoor aan wrijving blootgesteld, hetgeen
pp den duur schadelijk moet zijn.
Zelfs bij de geringste snelheid en de beste „Anti-dèrapantsquot; zal men het
voertuig niet zoo plotseling stil doen staan, want wanneer men naar dit
middel grijpt, loopt men gevaar, dat de banden scheuren. Het directe remmen
der wielen veroorzaakt sleepen, het sleepen op zijn beurt afscheuren van de
gummi of het leder, evenals van het linnen. Defecten van het mechanisme
kunnen mede door deze oorzaak ontstaan.
Wanneer xnen de krachten beschouwt, welke bij het remmen of aanzetten
optreden en op de banden werken, is de oorzaak van een en ander gemak-
kelijk te vinden.
De automobiel-bestuurder voelt zeer goed den arbeid, welke van de
banden geëischt wordt, wanneer de motor werkt en de wagen aanzet. Men
voelt dit werk alsof men het zelf verrichten moet. Bij het remmen echter
wordt die arbeid niet gevoeld, daar deze niet door den motor geleverd
wordt, en wijl men door een enkele voetbeweging den geheelen wagen kan
doen stilstaan, niettegenstaande de wagen over meer arbeidsvermogen be-
schikt, dan de motor bij het aanzetten levert.
Een groote fabriek van pneumatische banden heeft proeven genomen in
verband met het aanzetten en remmen, hetgeen de volgende resultaten op-
leverde : Er werden drie wagens gebruikt: een 50 P.K.-wagen van 1900 K.Gi.,
een 20/30 P.K.-wagen van 1740 K.G. en een 24 P.K.-wagen van 2100 K.G.
Drie verschillende wagenbestuurders moesten op deze automobielen in den
koristen tijd en op den kortsten afstand de grootst mogelijke snelheid
bereiken; daarna werd de wagen zoo snel mogelijk door de remmen in
rust gebracht. De tijd hiervoor werd nauwkeurig gemeten.
Met den geschiktsten chauffeur kon de 50 P.K. auto, welke 1900 K.G.
woog, reeds na 250 Meter een 80 K.M. tempo bereiken. Men ziet hieruit
de enorme beproeving welke de banden hebben te doorstaan, want deze zijn
het alleen, welke de roteerende beweging der wielen rechtlijnig op de aarde
overbrengen. En daar deze onbewegelijk is, zoo moeten de wielen verschuiven
en deze nemen den wagen mede.
Men heeft de geheele kracht van den motor noodig om de traagheids-
weerstand van den wagen te overwinnen, en dezelfde wagen werd dan
door remmen binnen de 85 Meter tot stilstand gebracht, d^us een derde
gedeelte van den weg die noodig was voor het aanzetten. Het is dus logisch
dat de banden ook driemaal zooveel te verantwoorden hadden. Wat dit
beteekent, kan men nagaan, als men bedenkt dat de wagen bij het begin
van het remmen een arbeidsvermogen had, gelijk aan dat ontwikkeld bij
een val van een hoogte van 25 M.
Men stelle zich nu de kracht voor, welke op de banden werkt, want alleen
deze hebben die kracht te torsen, n.m. 1900 K.G. gewicht, dat uit de
vijfde verdieping van een huis valt.
Daarbij bedenke men dat de chauffeur volgens alle regelen der kunst
geremd heeft, want deze proef ware zeker voor hem met een doodelijken afloop en
een versplinterden wagen geëindigd, wanneer hij de wielen eenvoudig ge-
blokkeerd had.
Nu de tweede automobiel. De kortste weg, welke deze auto voor de be-
reiking van een tempo van 67 K.M. noodig had, bedroeg 140 meter. Die
wagen werd daarna op een distantie van 40 meter geremd.
Eindelijk de derde wagen. Deze, een omnibus van 2100 K.G., bereikte
na 100 meter een tempo van 35 K. M. Acht meter was voldoende om den
wagen tot stilstand te brengen. In dit geval moesten de banden het twaalf-
voudige leveren van hetgeen bij het aanzetten van hun gevergd werd.
Deze proef leert dus, dat de eischen, gesteld aan de banden, bij het
remmen drie maal zoo groot is als bij het aanzetten.
Deze getallen gelden slechts \ oor tourwagens; bij lastwagens zijn zij nog
grooter.nbsp;P. J. M.
Eledrische soldeerovens en -bouten. Electrische soldeerinrichtingen hebben
tegenover open soldeervlammen groote voordeelen, daar er geen brandgevaar
bestaat en de oxydatie van den soldeerbout, die altijd van het gebruik van
open vlammen het gevolg is, niet voorkomt. Vooral soldeerbouten, die,
door ze op de lichtleiding aan te sluiten, langs electrischen weg verhit
worden, bieden groote voordeelen. Een zeer geschikte inrichting van zoo-
danigen aard is kort geleden weer in den handel gekomen. De verhittings-
weerstand, die om een conisch of vlak gedeelte van den soldeerbout ligt
is in staat bij een electriciteitsverbruik van ongeveer 200 Watt den bout i,
ongeveer 5 minuten heet genoeg te maken voor normaal soldeer. Bij een
electriciteitsprijs van 6 cent per kilowatt-uur komt op deze wijze bij voorn
durend gebruik het uur op ongeveer 1'j^ cent. Eenmaal heet, blijft de bo t--
dit, zoolang de weerstand op den stroom blijft aangesloten. De koperut
bout kan voor verandering van vorm enz. uit het toestelletje genomen
worden, waarbij zorg gedragen moet worden, dat de plaatsen, waar en
verhittingsweerstand omheen ligt, niet beschadigd worden. Natuurlijk de
het grootste voordeel van deze bouten, behalve het vermijden van his
oxydeeren, zooals open vlammen dit veroorzaken, het wegvallen van het
telkens opnieuw verwarmen van den bout. Het eenige, wat vermeden moet
worden, is het dompelen van den heeten bout in zoutzuur, daar de dampeet
die zich daarbij ontwikkelen, een ongunstigen invloed hebben op het ven,
hittin gslichaam. Men doet het beste, soldeerwater te gebruiken voor her-
bestrijken der te soldeeren plaatsen. Dezelfde firma, welke de boven be-t
schreven zeer geschikte electrische bouten in den handel brengt, heeft ook
een electrischen verhittingsoven voor gewone bouten gevonden. Ook deze
kan eenvoudig op de lichtleiding worden aangesloten en verhit de ingebrachte
soldeerbouten door middel van electrische verhittingskegels.
(u. De HaagscJie Post.)
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor SU. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's g ratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
Met de hand gesmede Hoefijzers
Modellen op aanvrage.
Brieven onder no. 2, Bureau „De Hoefsmidquot;, 's-Uravenhage, Huygensplein 5.
-ocr page 36-8. C. M. BAX. 2, 4 en 6 JufFerstraat. - ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sopteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fijne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
IntertöiBiuiluaal
feleplioöB
So. 1355.
ïeleiraiii-idres
m Jiilferstraat
Eolterdani.
S^IEÖWE AiVIESIIKAA^SCHE HOEFZOLEÜ
voordeelig, fteinakkelijk in gebruik. -- Kunnen niet loslaten.
Merk „Dexterquot;, Merk „l'jiciflcquot;,
met flinlc Iiielshtlc. met zwaar hielstuk.
Open zolen nit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk
in ivitle en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flijik hielstuk,
voorradig van 4^
tot tij Eng. dm.
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
\'oor zware paar-
den, voorradig van
tot 7^-Eng. dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Str|jkringeu
met riempje.
Hoef-
rundeji
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Las- of Weibladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Ip^ Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 37-C. W. L. VAN OPPEREN, f
Op 4 Maart 1.1. overleed te De Bilt op den leeftijd van 44 jaar Cornelis
Wilhelmus van Offeren, in leven onderbaas aan de hoefsmederij van
's Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht.
Als smidsjongen op 13-jarigen leeftijd aan 's Rijks Veeartsenijschool ge-
komen, is hij tot zijn dood aan deze inrichting gebleven, waaraan hij dus
31 jaar werkzaam was. Onder de deugdelijke leiding van zijn directen chef,
den hoefsmidsbaas W^ A. H. van Horsen, ontwikkelde hij zich tot een
zeer goed hoefsmid; door het vele en velerlei materiaal dat in genoemde hoef-
smederij komt, was hij in staat zich in alle opzichten practisch te bekwamen.
Kees, aldus werd van Offeren door iedereen genoemd, was bescheiden, maar
ijverig en trouw. Hij kon met iedereen goed omgaan, was algemeen geacht
en had geen vijanden. Een sterk ontwikkeld plichtsgevoel maakte dat hij
altijd op zijn post was en elke taak met nauwgezetheid vervulde. Geen
wonder dat hij bij zijn superieuren hoog stond aangeschreven, dat de heer
Van Horsen hem zeer hoog achtte, en ook de tegenwoordige hoefsmidsbaas
Van Angeren hem zeer waardeerde.
Met het toenemen van het aantal dienstjaren steeg het salaris, zoodat hij
ook in dit opzicht tevreden was met zijn positie. Gelijktijdig met de
benoeming van den heer Van Angeren tot opvolger van den heer Van Horsen,
werd aan Van Offeren, evenals aan zijn collega Stuivenberg, den titel
van onderbaas verleend. Aan den cursus tot opleiding van onderwijzers in
practisch hoefbeslag, verleende de overledene ook deels zijn diensten, en allen
die daar hun opleiding ontvingen gaven telkens blijk hem te waardeeren.
Dat Van Offeren aan 's Rijks Veeartsenijschool gezien was is nooit beter
gebleken dan op den dag van zijn vijfentwintig jarig jubleum. Door den
Raad van Bestuur van 's Rijks Veeartsenijschool, door het verdere personeel
der school en door de studenten werden hem geschenken aangeboden; aan
blijken van hoogachting heeft het toen niet ontbroken.
De laatste paar jaren begon Kees te sukkelen. Duidelijk bleek dat zijn
lichaam door een ziekte werd ondermijnd, een ziekte, die zijn lichaam ge-
leidelijk sloopte. Zoolang hij kon heeft hij gewerkt, en waarschuwingen om
toch rust te nemen en uiterst voorzichtig te zijn konden hem er noode toe
brengen tijdelijk den hamer neer te leggen. Telkens weer meende hij den
arbeid te moeten hervatten. Eindelijk heeft hij het moeten opgeven.
Met Van Offeren is een goed mensch heengegaan!
-ocr page 38-HOORNVOEMEND VERMOGEN VAN DE VLEESCHPLAATJES.
In de afl. van 15 Febr. vinden we een opstel van G. H. onder boven-
staand opschrift, waarin de vrij algemeene meening, betreffende de vor-
ming der dikke pijpjeslaag van den hoornwand en de dunne plaatjeslaag,
aan eenige critiek wordt onderworpen.
Was voor jaren geleden de leer aangaande deze zaak, dat de plaatjeslaag
van den hoornwand door den vleeschwand werd gevormd, hetgeen later bleek
onjuist te zijn, moest van deze voorstelling worden afgezien en werd aan-
genomen dat enkel de hoornplaatjes van de 2e soort door den vleeschwand
werden voortgebracht. Deze en nog meer andere meeningen, in verloop van
tijd door eminente onderzoekers ten beste gegeven, leveren ons het bewijs,
dat die zaak niet zoo eenvoudig is, en de oplossing er van nog niet definitief.
We nemen alsnog daarvan aan wat ons het best, het meest rationeel voorkomt.
Vóór we den schrijver voorgenoemd in zijn betoog volgen, willen we er
aan herinneren, dat wel niemand het hoornvormend vermogen van den vleesch-
wand betwijfelt of daarmede onbekend is; immers daarvan kan men zich
gemakkelijk overtuigen door het hoorn van den hoornwand een paar centi-
meters in' 't vierkant los van den vleeschwand te maken; spoedig reeds
ziet men over den blootgelegden vleeschwand een hoornige laag ontstaan.
Dit verschijnsel zou ons best kunnen verleiden tot de veronderstelling dat
de vleeschwand wel degelijk zou bijdragen tot de vorming van den hoorn-
wand, en wel van de hoornplaatjes, zooals zulks dan ook in der tijd vrij
algemeen gedacht werd.
Op welke wijze men tot de meening is gekomen, dat de hoornplaatjes
der 2e soort zouden gevormd worden door de vleeschplaatjes der 2e soort,
verklaart G. H. door een geval waarbij een hoefoperatie geschiedde en
een gedeelte van den hoornwand over zijn geheele lengte moest worden ver-
wijderd en over hetzelfde gedeelte de daaronder gelegen vleeschwand, zoodat
de vleeschplaatjes, over de totale lengte vanaf de vleeschkroon tot aan
onderen toe, van het hoefbeen werden weggekrabt, waarna de nieuwe hoorn-
groei regelmatig plaats vond, terwijl na den dood van het paard bleek dat
over het gedeelte van den hoef, waar de vleeschplaatjes waren weggekrabt,
wel de ware hoornplaatjes waren gevormd, doch geen plaatjes van de 2® soort.
Schrijver besluit nu hieruit dat daardoor „het bewijs is geleverd dat de
vleeschplaatjes wel deelnemen aan de hoornvorming, n.1. de plaatjes van do
2e soort voortbrengen.quot; Het is bekend dat het herstellingsvermogen der
hoeflederhuid zeer groot is; we vinden het prachtig deze herstelling van de
vleeschplaatjes der Ie soort, en dit in geval van een ziekolijken toestand der
hoeflederhuid, die intusschen niet na'der beschreven wordt; we vinden de
gemaakte conclusie in dit geval wel wat gewaagd. We zijn er eerder toe
geneigd te mogen besluiten, dat in het onderhavige geval „de geregenereerde
vleeschplaatjes de vleeschplaatjes der 2e soort misten, zoodat ook geen
hoornplaatjes der 2e soort konden worden gevormd.quot;
Om aan te geven de wijze waarop wij ons voorstellen dat de hoornplaatjes
worden gevormd, is de eenvoudigste weg deze, dat we het verloop dier ont-
wikkeling beschrijven, als volgt: Aan het onderste gedeelte van de vleesch-
kroon, däär waar de vleeschtepeltjes in rijen zijn gerangschikt, en reeds een
zekere richting nemen, welke steeds uitloopt op de ruimte welke tusschen
twee vleeschplaatjes bestaat, worden massa's hoorncellen geproduceerd, die
däär, waar nog vleeschtepeltjes zijn, hoornbuisjes vormen; de hoorncellen
daaromheen verbinden die buisjes onderling, terwijl aan de overige hoorn-
cellen, die in de tusschenruimten worden voortgebracht, en naar beneden
afgroeien, de weg is aangewezen, dien ze te bewandelen hebben, onder
medewerking van den elastischen zoomband. Het ^gaat met deze hoorncelleü
ongeveer op de wijze waarop een metalen klok in haar vorm wordt gegoten.
Aan den hoef wordt de vorm voorgesteld door den weg tusschen de vleesch-
plaatjes in ; die cellen onderling verbonden vormen het begin van een hoorn-
plaatje. Is de vorm van de klok voorzien van sleuven, dan ontstaan daar
ter plaatse aan de klok verhevenheden; zijn er omgekeerd verheven randen
aan den vorm, dan ontstaan ter plaatse aan de klok sleuven; ontbreken
die zaken aan den vorm, dan wordt de klok glad.
Zoo ongeveer moet het gesteld zijn met de vleeschplaatjes der Ie soort,
die in normale omstandigheden allen aan hun vlakten voorzien zijn van
verheven lijnen, de vleeschplaatjes der 2e soort, die dan ook aanwezig zijn
aan de correspondeerende hoornplaatjes, en welke de innige verbinding
van hoorn- en vleeschwand vormen. Naar onze meening waren bij den hoef
in questie aan de geregenereerde vleeschplaatjes geen vleeschplaatjes der 2e
soort aanwezig, zoodat daar ook geen hoornplaatjes 2e soort konden ontstaan,
omdat de vlakten van den vorm glad waren.
Zooals blijkt uit voorgemelde uiteenzetting houden wij ons alsnog aan de
meening dat alle hoorn van den wand ontstaat boven den vleeschwand, dat
deze dus in normale omstandigheden geen hoorn produceert, enkel dient om
aan de plaatjeslaag van den hoornwand vorm- en richting te geven (als
glijbaan tevens het innige verband daar ter plaatse te vormen). Dit nemen
we aan tot zoolang van competente zijde ons overtuigend wordt bewezen
dat het anders is ; we zijn voor een betere uitlegging vatbaar en dankbaar.
We mogen recht hebben te eischen, dat de betreffende onderzoekingen
geschieden bij normale toestanden, want we zijn nu eenmaal de meening
toegedaan, dat gevolgtrekkingen uit abnormale toestanden uit den booze
zijn, daar we weten dat afwijkingen aan de streek der vleesch- en hoorn-
plaatjes menigvuldig zijn ; immers werd reeds voor geruimen tijd melding
gemaakt van de omstandigheid dat de vleeschplaatjes der Ie zoowel als die
der 2e soort, zeer dikwijls, zelfs bij uitwendig normale hoeven, inwendig
afwijkingen kunnen vertoonen, ontstaan doordat aan hen een groot gedeelte
van het lichaamsgewicht hangt, — ook door het werken op de meest verschil-
lende bodems, door het beslag, vooral ook op meer gevorderden leeftijd, hoewel
ze ook bij jonge paarden worden gevonden, waardoor natuurlijk de hoorn-
plaatjes in vorm en constructie afwijkingen moeten vertoonen.
Hier vindt de microscoop nog menige onklaarheid op te helderen.
Yglp^nbsp;J. B. H. Moubis.
-ocr page 40-ERVARINGEN TE VELDE IN HET OOSTENRIJKSCHE LEGER. ')
Evenals in vroegere oorlogen is ook thans vs^eer ten duidelijkste bewezen, dat
de slagvaardigheid der bereden troepen in nauw verband staat met goede
krijgspaarden, voorzien van goede en goed ondergelegde hoefijzers. De
militaire hoefsmeden moesten zich aanvankelijk dag en nacht aan het hoefbeslag
wijden en bij de in dienststelling der opgevorderde paarden bleek, dat het beslag
veel te wenschen overliet. Gedurende den opmarsch werden dagelijks, ge-
deeltelijk in stap, gedeeltelijk in draf, 70 tot 80 K.M. afgelegd over een
terrein, hetwelk nu eens vlak en zacht van bodem, dan weder heuvelachtig
en hard was. Tengevolge van voortdurende gevechten kon het beslag eerst
na 9—14 weken vernieuwd worden, waarbij de duurzaamheid en het vast
blijven liggen der ijzers d« stoutste verwachtingen heeft overtroffen. Het
verliezen der hoefijzers was werkelijk gering, hetwelk Habacher hoofdzakelijk
meent te moeten danken aan den trechtervorm der nagelgaten. Welk een
groot gewicht aan dezen vorm wordt gehecht, blijkt uit een voorschrift bij
het Oostenrijksche leger, waarin is bepaald dat de nagelgaten in het heete
ijzer slechts mogen worden voorgestampt en daarna in het koude ijzer door-
geslagen. Hierdoor bereikt men den trechtervorm en voorkomt men te
wijde nagelgaten.
Doordat de hoefijzers veel te lang hadden ondergelegen, waren de hoeven te
lang geworden. Het verkorten der hoeven met de renet viel niet mede en
daarom besloot Habacher gebruik te maken van de scherpe houwkling.
Bij sommige hoeven kwamen draagrandscheuren of losse wand voor; opvallend
was de sterke verwijding van alle hoeven.
Met zeer veel moeite konden de zwaar beladen proviand- en werktuig-
wagens de cavalerie volgen. Deze laatstgenoemde wagens waren, behalve
met een volledige smidse, met 3 tot 400 hoefijzers, 4 — 5000 hoefnagels,
plm. 3000 kalkoenen en 30 tot 50 K.G. steenkolen beladen.
Telkens werd er over geklaagd, dat deze wagens te zwaar beladen waren
en zoodra de bodem week en zanderig werd, moest het gewicht worden
verminderd. Dikwijls werd bij gebrek aan steenkolen houtskool vervaardigd,
door houten latten en stelen, waarbinnen een stapel stroo, op te bouwen
en te verbranden onder een laag van aarde en zoden, waarbij het gelukte,
na 36—40 urennbsp;houtskool te maken.
De schroefijzers met vasten stoot bleken na het afslijten der stooten on-
bruikbaar, daar het inwellen van nieuwe stooten op oude en ongelijk afgesleten
ijzers moeilijk en tijdroovend is. Het hoefijzer, voorzien van twee schroef-
kalkoenen in den toon, heeft zich goed gehouden, hoewel voor den arbeid
voor de zware trekpaarden op harden bodem de stooten practischer schijnen.
En ook op de wegen, welke sterk stijgende waren, kwam de „toonschroevenquot;
goed te pas, omdat zij spoedig vernieuwd konden worden. Het breken der
toonkalkoenen werd al even weinig waargenomen als van die aan de takken.
Over de H-kalkoenen was Habacher niet goed te spreken, en deze gaven den
rijpaarden te weinig zekerheid op harden en gladden bodem.
1) Ontleend aan een artikel van Dr. Hahacher in „Tierärztl. Zentralbl.quot;,
overgenomen in „Der Hufschmiedquot;.
Leem en zand hoopten zich in de voegen van den kalkoenkop op, waar-
door de kalkoenen stomp werden. De gewone wigvormige kalkoen is veel
beter, terwijl het schroefijzer als oorlogsijzer voor ieder jaargetijde goed te
gebruiken is.
Met grooten lof spreekt Habacher over de Duitsche hoefsmeden en
hun werk.nbsp;K. Hoefnagel.
MILITAIRE HOEPSxMEDEN-VEEEENIGING. 1)
A. Statuten.
Art. 1. Er bestaat „de Militaire Hoefsmeden-Vereenigingquot; gevestigd te
Utrecht.
Art 2. De Vereeniging is aangegaan voor den duur van 29 jaar en
11 maanden, te rekenen van den dag der oprichting 10 October 1915.
Art. 3. De Vereeniging stelt zich ten doel, de hoefbeslagkunde te bevor-
deren en de belangen der leden te behartigen.
Art. 4. Zij tracht dit doel te bereiken door zich de medewerking en
den steun van militaire autoriteiten te verzekeren en door de voorlichtmg
van deskundigen in te winnen.
Art. 5. De Vereeniging kent gewone leden en begunstigers.nbsp;_
Als leden komen alleen in aanmerking hoefsmeden in actieven militairen
^Begunstigers zijn allen, die zonder gewoon lid der Vereeniging te zijn,
deze door eene jaarlijksche bijdrage steunen.
Om als lid der Vereeniging te kunnen toetreden moet men zich opgeven
bil' den secretaris der Vereeniging.nbsp;^ -t, x- f a orgt;
Het inleggeld bedraagt f 0.50, de maandelijksche contributie f 0.20.
Art 6 Het lidmaatschap der Vereeniging wordt verloren door:
a op te houden contributie te betalen; h. op te houden actief dienend
hoefsmid te zijn; c. royeering door het Bestuur, waartegen binnen dO
dagen na aankondiging door het betrokken lid verzet kan worden aange-
teekend De eerstvolgende algemeene vergadering beslist met meerderheid
van stemmen over het al dan niet handhaven der royeering.
Art. 7. De geldmiddelen der Vereeniging bestaan uit: a. contributie;
b. schenkingen,- c. erfstellingen; d. legaten.
Art 8 Het Bestuur bestaat uit een Voorzitter, een Secretaris, een Pen-
ningmeester en twee Commissarissen, die uit en door de leden worden gekozen.
Zij treden op geregelde tijden af, doch zijn dan onmiddellijk herkiesbaar.
Art 9. Het Bestuur vertegenwoordigt de Vereeniging in- en buiten
rechten, beheert de financiën en schrijft de gewone en de buitengewone
vergaderingen uit.
Art. 10. Er bestaat een Huishoudelijk Reglement, welks bepalingen met
in strijd mogen zijn met deze statuten.
Art 11 Alle geschillen, welke tusschen de leden van het Bestuur mochten
ontstaan, zullen, zoo zij volgens de wet voor een scheidsrechtelijke beslissing
vatbaar zijn, door de leden-vèrgadering worden beslist.
Art. 12. Het vereenigingsjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December.
Art 13 Tot verandering dezer statuten kan alleen worden besloten op
eene algemeene vergadering, waarin minstens ^^ van het aantal leden tegen-
1nbsp; Zooals uit de vorige aflevering bekend is, werd deze Vereeniging 9 Januari
j.1. te Breda opgericht.nbsp;Red.
woordig is, met een meerderheid van minstens van het aantal geldig
uitgebrachte stemmen.
Art. 14. Tot ontbinding der Vereeniging kan slechts worden besloten
op eene algemeene vergadering, waarin minstens 2/3 van het aantal leden
vertegenwoordigd is, met een meerderheid van minstens s/^ van het aantal
geldig uitgebrachte stemmen.
De goederen der Vereeniging komen dan met de lasten en de baten aan
de laatst overblijvende leden.
Art. 15. In alle gevallen, waarin deze statuten niet voorzien, beslist het
Bestuur.
Aldus opgemaakt en goedgekeurd in de algemeene vergadering van
9 Januari 1916.
B. Huishoudelijk Reglement.
Art. 1. Het aanmelden van nieuwe leden geschiedt bij den Secretaris der
Vereeniging, door wiens zorg den hoefsmeden, welke tot de vereeniging
wenschen toe te treden, een inteekenbriefje wordt toegezonden.
De nieuwe leden worden aangenomen door het Bestuur.
Art. 2. Het Bestuur wordt bij meerderheid van stemmen gekozen uit en
door de leden.
Elk jaar treden, volgens een daarvoor aan te houden rooster, afwisselend
twee of drie bestuursleden af, welke leden onmiddellijk herkiesbaar zijn.
Bij ontstentenis van een der bestuursleden worden zijne werkzaamheden
door een der andere waargenomen.
Art. 3. Stemmingen over personen geschieden geheim.
Stemmingen over andere aangelegenheden kunnen, zoo het Bestuur dit noodig
acht, geheim geschieden.
Nadat de stemming driemaal gestaakt heeft, beslist de Voorzitter.
Art. 4. Het Bestuur is belast met de leiding van alle aangelegenheden
de vereeniging betreffende. Het houdt een wakend oog op de naleving der
„Statutenquot; en van het „Huishoudelijk Eeglementquot;; het bevordert den bloei
en de uitbreiding der Vereeniging op gepaste wijze en treedt op daar waar
de belangen en de rechten der Vereeniging of harer leden behartigd of ver-
dedigd moeten worden.
De leden van het Bestuur zijn omtrent hunne werkzaamheden verant-
woording verschuldigd aan den Voorzitter.
Art. 5. De Voorzitter waakt in het bijzonder voor de belangen van de
Vereeniging. Hij leidt de vergadering en teekent de notulen der vergade-
ringen, nadat deze door de leden zijn goedgekeurd.
Hij draagt zorg voor het behoud van de eer en den goeden naam der
Vereeniging, voor de goede regeling der administratieve en geldelijke aan-
gelegenheden, voor de naleving der „Statutenquot; en van het „Huishoudelijk
Eeglementquot;, voor de uitvoering der besluiten door de Vereeniging of het
Bestuur genomen en voor een voldoende voorbereiding der vergaderingen.
Art. 6. De Secretaris' is belast met de werkzaamheden, welke door den
Voorzitter geacht worden tot zijn werkkring te behooren.
Hij zorgt dat de aangemelde nieuwe leden aan het Bestuur worden voor-
gedragen en dat de ingekomen stukken ter kennis van het Bestuur worden
gebracht.
Van de aangenomen leden alsook van de leden, welke hebben opgehouden
lid der Vereeniging te zijn, zendt hij opgave aan den Penningmeester.
De Secretaris is gerechtigd de correspondenties, namens den Voorzitter,
te teekenen. Door hem worden de notulen der vergaderingen opgemaakt.
Art. 7. De Penningmeester is belast met het innen en met het beheer der
gelden van de Vereeniging; hij is hiervan elk kwartaal, te beginnen met
1 Januari 1916, aan het bestuur rekening en verantwoording verschuldigd.
Door den Penningmeester wordt eene lijst der leden aangehouden, ver-
meldende de data, waarop deze als lid der Vereeniging zijn toegetreden en
bij geval zijn opgehouden lid te zijn.
Art. 8. De Commissarissen staan de overige leden van het Bestuur in
hunne werkzaamheden bij.
Art. 9. De Leden zijn verplicht tot de betaling der contributie van de
maand, waarin zij als lid der Vereeniging zijn toegetreden tot en met de
maand, waarin hun lidmaatschap eindigt.nbsp;_
Het lidmaatschap eindigt door overlijden, door bedanken of door royeering.
AH. 10. Boyeeren als lid der Vereeniging geschiedt op voordracht van
het Bestuur door de algemeene vergadering, wanneer een lid door ongepast
gedrag, onbehoorlijke handelingen of wanbetaling der contributie de belangen
der Vereeniging schaadt of benadeelt.
Art. 11. Reiskosten van de leden, voor het bijwonen van Bestuursvergadering,
worden vergoed; zoo ook wordt den leden, welke eene algemeene vergadering
bijwonen, de reiskosten minus fO.BO vergoed.
Art. 12. Wijzigingen in dit reglement mogen alleen aangebracht worden op
eene algemeene vergadering bij eene meerderheid van minstens Vb van het
aantal stemmen der aanwezige leden.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 5 Febr. is vertrokken
de leerling P. Schortinghuis van Nw.-Schans met een voor de practijk
en theorie „goedquot; getuigschrift en op 4 Maart de leerling L. Stoit van
Hoogkerk met een voor de practijk „goedquot; en theorie ,;zeer goedquot; getuig-
schrift. Beide hebben 5 maanden aan de Inrichting verblijf gehouden. Op
14 Febr. is als leerling toegelaten J. v. d. Woude van Haren.
Binnenkort hoopt de leerling P. Been van Norg te vertrekken, waardoor
er een paar leerling-plaatsen vrij zijn. Aanvragen om plaatsing te richten
tot den smidsbaas D. F. Stuivenberg, Poelestraat 35 Groningen.
—nbsp;Cursus voor opleiding tot onderwijzer in practisch hoefbeslag
te Utrecht. In de vorige aflevering is medegedeeld welke 6 leerlingen tot
den nieuwen cursus zijn toegelaten. Sedert heeft de heer D. Stuivenberg
medegedeeld, dat hij begin Maart in den militairen dienst moest en hem
op zijn verzoek geen verlof is gegeven den cursus één dag per week te
volgen. Hij zal daarom het volgend jaar de lessen bijwonen. Voor de daar-
door voor dit jaar opengekomen plaats is nu intusschen aangewezen de heer
H. Hagen te Steenwijk.
—nbsp;26 Februari 1916 werd te Appingedain de 2-jarige cursus in hoef-
beslag, uitgaande van de afdeeling „Appingedamquot; van den Bond aan Smeden-
patroons, gesloten met het afnemen van een examen, waaraan door 10 leer-
lingen werd deelgenomen. Aan 9 hunner kon een diploma wwden uitgereikt,
n.1. aan Th. Dijkstra te Leermens. E. van Dijk te Noordbroek, G. Groendijk
tc Zeerijp, M. Havinga te Winsum, D. Heemstra te Niezijl, J. van der Heide
te Zijldijk, J. van Hensbergen te Appingedam, S. Noorda te Ulrum en P. H.
Spandaw te Meedhuizen.
De leiding van den cursus was opgedragen aan den heer H. A. K r o e s,
veearts en leeraar aan de Middelbare Landbouwschool te Groningen, voor
de praktijk bijgestaan door den heer M. R i t s e m a, gediplomèerd onder-
wijzer in practisch hoefbeslag te Appingedam.
Het examen werd, behalve door gemelde heeren, afgenomen door den heer
W. ten Hoopen, districtsveearts te Groningen, terwijl de beoordeeling van
het praktisch werk gedurende de twee leerjaren mede werd beoordeeld
door het bestuur van bovengemelde afdeeling van den Smedenbond.
De heer C. J. Droogendijk, Rijkslandbouwleeraar te Groningen, was bij
het examen tegenwoordig.nbsp;K.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Op 4 Maart 11. werden
geëxamineerd de milicien van het 2e Rt. Huz. J. B. de Smet, afkomstig uit
Oostburg, en de burgerleerling R. Trip uit Gasselte (Dr). Beiden verwierven
een diploma met „ruim voldoendequot; voor praktijken „goedquot; voor theorie. Er
zijn nu nog twee burger-leerlingen in opleiding, terwijl op i April de nieuwe
cursus begint met miliciens der Infanterie, Cavalerie en Artillerie, die deze
maand proef komen maken, benevens nieuwe burger-leerlingen. G. H.
—nbsp;Vereeniging van Onderwyzers in practisch hoefbeslag in Neder-
land. Om tot de oprichting van voornoemde Vereeniging te komen is op
26 Januari te Utrecht een vergadering gehouden, die door 27 smeden en
eenige genoodigden werd bijgewoond. Zooals ook reeds in de vorige aflevering
is medegedeeld zal op Paasch-maandag opnieuw te Utrecht worden vergaderd.
Het is ons bekend dat binnenkort aan belanghebbenden de agenda dezer
vergadering zal worden toegezonden alsmede een exemplaar der concept-
statuten en van het -reglement.
Leden, die wijzigingen in een of beide ontwerpen mochten willen voor-
stellen, zullen goed doen deze vooraf schriftelijk bij het Bestuur in te
dienen, hetgeen de duur der discussie belangrijk kan bekorten. Hoe vlotter
en prettiger een vergadering verloopt, des te beter is in den regel de op-
komst op een volgende.
—nbsp;IJzerpryzen. In de Pebr.-aflevering is gewezen op het willekeurige
besluit dat de Duitsche Regeering alle afgesloten contracten voor den ver-
koop van ijzer, enz. naar Nederland ophief, door den uitvoer van die stoffen
te verbieden, doch ontheffing hiervan toestond, indien de levering zou
plaats vinden tegen de waarde van Nederlandsch geld. Dit gaf een prijs-
verhooging van bijna 50 pet., n.1. van 42 op ruim 59 cent de Mark. —
Vertegenwoordigers van den Nederlandschen ijzerhandel vergaderden op
28 Januari te Utrecht. De hier genomen besluiten zijn ons niet bekend
geworden, doch volgens de N. B. C. van 8 Maart 1916 zou de Duitsche
Regeering zich tegenover de vertegenwoordigers van den Nederlandschen ijzer-
handel, tot eenige tegemoetkoming bereid hebben verklaard. Wij vreezen
dat deze bereid-verklaring meer in woorden dan in daden zal bestaan. In
Handelsberichten van 9 Maart '16, uitgegeven door het Ministerie van Land-
bouw, N. en H., met medewerking van het Ministerie van Buitenl. Z., komt
een artikel voor van onzen Vice-Consul Schmid te Essen-Ruhr, waaruit blijkt
dat de export-prijs van staafijzer is gestegen van 130 tot 220 Mk. en dat Neder-
land alleen sedert den ingestelden regeeringsmaatregel 160.000 ton heeft
aangekocht.nbsp;i ■ .
Het zou jammer zijn als de bovenbedoelde willekeurige maatregel met
zooveel mogelijk ongedaan kon worden gemaakt, doch het lijkt wel, dat
Nederland zich voorloopig slechts bij die willekeur heeft neer te leggen.
—nbsp;Yerbetering van Rykswegen. Er is een wetsontwerp met het doel
tot verbetering van Rijkswegen te geraken. Van sommige zijden is aange-
drongen ook speciale auto-wegen aan te leggen, doch naar het gevoelen van
den Minister van Waterstaat is dit denkbeeld in verband met de hooge
kosten niet voor verwezenlijking vatbaar.
Het ligt in de bedoeling een wegenraad in te stellen, waarin ook een
of meer militaire deskundigen en landbouw-deskundigen zullen worden
benoemd.
-nbsp;In Stct. no. 60 zijn o. a. opgenomen de statuten der n a a m 1 o o z e
vennootschap:
Eerste Overijsselsche Hoefijzerfabriek „Rival,quot; te Vroomshoop, gemeente
den Ham.
In de Januari-aflevering van Der Hufschmied komt een beschrijving voor
van de vernieuwde hoefsmidschool, welke door het Departement van Land-
bouw in Klagenfürt, hoofdplaats van Korinthië in Oostennjk-Hongarije, in
gebruik is genomen.
Wij ontleenen hieraan het volgende.
De stichting van deze school dateert van 1871 en op 1 November 18^2
werd zii geopend onder het toezicht van den smidsbaas Andreas Wolf en met
een subsidie van Landbouw van f 3000 's jaars. De bedoeling bij de oprich-
ting was er een cursus aan te verbinden om voor veearts op te leiden; hiertoe
is het nooit gekomen door den tegenstand die dit ondervond van de practi-
seerende veeartsen ter plaatse, hoewel de landbouwende bevolking er her-
haaldeliik op bleef aandringen.
Genoemde baas van de school werd later tot veearts bevorderd en
heeft tot 31 December 1899 aan het hoofd der inrichting gestaan; zijn
opvolger was de veearts Michael Kaibacher.nbsp;, , . ^
De nu geheel hernieuwde school heeft alleen ten doel „hoefsmeden theo-
retisch en practisch in het hoef- en klauwbeslag te onderwijzen
Het onderwijs is kosteloos. Onbemiddelde leerlingen genieten, behalve huis-
vesting en slaapgelegenheid, een maandelijksche ondersteuning van i 40.
Jaarlijks worden twee cursussen gehouden, elk met 8 a 10 leerlmgen;
datum van aanvang is 1 Januari en 1 Juli.
Om als leerling te worden toegelaten moet men kunnen overleggen
behalve de gewone identiteitsbewijzen, een verklaring van het met goed
gevolg afloopen der lagere school en verder een bewijs dat men reeds als
leerling in het hoefbeslag is werkzaam geweest en wel minstens een jaar lang.
De nieuwe smederij en de beslagloods zijn geheel naar de eischen des
tiids ingericht en van alle hulpmiddelen voor hoef- en klauwbeslag voorzien.
De smederij is aan de straat gelegen en bevat twee vuren met onderblazer
en electrisch gedreven ventilator. De beslagloods is aan de smederij ver-
bonden, is gesloten en verwarmd en biedt ruimte aan voor 8 paarden.
Voor het ossenbeslag bevindt er zich een noodstal, terwijl een soort „draaibare
wandquot;, waaraan de dieren met riemen worden bevestigd, ten gebruike is
voor kwaadaardige paarden en ten behoeve van operaties. De kelder van het
gebouw bevat de bergplaatsen voor kolen, cokes en hout. Om de beslag-
loods_ bevinden zich lokaliteiten ten dienste voor bureau en laboratorium,
terwijl zich hierbij ook bevinden 4 stallen voor paarden en ossen en een
bergplaats voor fourage.
Langs deze gebouwen, welke 70 Meter lang zijn, bevinden zich de
monsterbanen. Al deze gebouwen en terreinen zijn electrisch verlicht. Het
oude gebouw bevat gelijkvloers twee vertrekken, welke dienen als woon- en
slaapvertrek voor de leerlingen en verder vier kamers, die niet ten dienste
van het onderwijs in gebruik zijn.
De eerste verdieping is tot woning ingericht van den assistent der inrich-
ting en bevat verder de leerzaal, welke tevens gebruikt wordt voor bijeen-
komsten. Hier bevinden zich platen, afbeeldingen, modellen, benevens 4
glazen kasten met preparaten en modelijzers, kortom alles wat ten dienste van
het onderwijs noodig is. Als slot wordt de wensch uitgesproken dat ook het
oude- woonhuis spoedig vernieuwd moge worden, waarbij dan behalve voor
woning van leerlingen en leeraren tevens voldoende ruimte moet zijn om
landbouwcursussen aldaar te kunnen doen houden.
Het is jammer dat de beschrijving hierbij eindigt en niet opgegeven wordt
een kosten-berekening van de exploitatie dezer school, benevens een werk-
rooster en bijzonderheden omtrent het aantal paarden dat beslagen wordt
en hoe deze gerequireerd worden. Een en ander zal toch tot nut kunnen
zijn en tot aanmoediging voor ons land, want waarom zou toch zulks een
inrichting daar kunnen bestaan en niet in ons land? Het hoefsmidsvak zou
er mede op hooger peil gebracht worden en de landbouw zou er toch de
meeste vruchten van plukken.nbsp;G-. H.
De Febr.-aü. van Der Hufschnied bevat:
1®. Een redactioneel artikel over toonscherp bij oorlogshoefijzers. Bij het
Duitsche leger is het schroefbeslag in gebruik; bij lichtere paarden worden uit-
sluitend schroeven aangebracht in de takelnden met zoo noodig ijsnagels in
de toongaten ; bij de zwaardere paarden moet ieder hoefijzer 4 nagelgaten
bevatten: 2 in de takken en 2 in den toon. Hierbij gebezigde schroeven
zijn minstens 13 m.M. in doorsnede, terwijl die voor de lichte paarden niet
zwaarder mogen worden dan 12 m.M. in doorsnee. Deze verschillen in
doorsnede geven den hoefsmeden aan het front dikwijls last, daar de paarden
nu en dan in andere dienstgroepen worden ingedeeld dan waarvoor zij oor-
spronkelijk werden aangewezen. De wensch is dan ook al uitgesproken dat er
slechts één soort schroefgaten en schroeven zullen worden voorgeschreven,
doch de ßedactie betoogt dat dit wel een vrome wensch zal blijven, daar
er inderdaad paarden met zulke kleine hoeven in het leger zijn opgenomen,
dat hierbij slechts schroeven van hoogstens 12 m.M. doorsnede practisch bruik-
baar kunnen worden genoemd.
Het spreekt vanzelf, dat men er naar moet streven bij het hoefbeslag,
vooral in oorlogstijd, doelmatigheid en eenvoudige inrichting te vereenigen.
Sommige militaire hoefsmeden hebben over de toonschroeven klachten
geuit, over de takschroeven nooit. Er wordt over geklaagd dat de toon-
schroeven te dicht bij elkaar geplaatst zijn, — dat de schroefgaten in het
toongedeelte_ een belemmering vormen voor het goed richten van het ijzer
en dat dikwijls kalkoenen afbreken. Het eerstgenoemde bezwaar zou wellicht
kunnen worden verholpen. De voorgeschreven ruimte tusschen de beide
toongaten is 15 m.M., terwijl bij het Eransche voorschrift de afstand veel
grooter is, doordat de schroefgaten worden geplaatst tusschen het eerste en
het tweede nagelgat; daarmede wordt tevens het tweede bezwaar onder-
vangen. Het afbreken der schroeven is gedeeltelijk te voorkomen door de
voorijzers voldoende opzet te geven; het stooten tegen de steenen en andere
bodem-oneffenheden kunnen natuurlijk aanleiding geven tot afbreken, welke
oorzaken evenwel niet altijd zijn weg te nemen. Er komt nog een ander
bezwaar bii. De leger-hoefijzers worden natuurlijk gemaakt voor dieren met
regelmatige standen, waarbij de schroefgaten gelijkmatig over het midden
van het toongedeelte zijn verdeeld. Tal van zware paarden loopen evenwel
bodem-nauw, waarbij het grootste deel der lichaamslast op de buiten-hoei-
helft komt te rusten. De buiten-kalkoenen slijten dan het eerst af en alle
vier min of meer scheef. Om dit euvel te voorkomen, zouden de kalkoenen
meer naar buiten moeten worden verplaatst, hetgeen echter aan het front met
best kan gebeuren, doch verbetering ware aan te brengen indien voor zware
trekpaarden dergelijke hoefijzers in voorraad werden gemaakt, terwijl bet
meer uit elkaar plaatsen der toongaten, zooals boven is aangegeven, ook
reeds verbetering zou brengen.nbsp;i, •
De Redactie vestigt er de aandacht op dat de schroefgaten zuiver moeten
worden gehouden, teneinde werkelijk de schroeven goed te kunnen beves-
tigen. Als de schroefgaten iets zijn uitgeloopen dan passen de kalkoenen
niet iuist, worden de gaten ruim en gaan de kalkoenen verloren. _
De Redactie vergelijkt het hoefbeslag met vaste scherpe stooten, insteek-
stooten en insteekkalkoenen en betoogt dat van de onderscheidene scherp-
methoden het schroefbeslag in de practijk nog de minste bezwaren oplevert,
terwiil de hierover geuite klachten vrij zeker ten deele op rekening van
een onnauwkeurige toepassing en nalatige verzorging van het beslag kunnen
worden geschreven.nbsp;.nbsp;,
2« Persoverzicht, waarin een artikel over het Oostenrijksch-Hongaarsche
hoefbeslag te velde, dat op een andere plaats in deze aflevering is weergegeven.
3quot;. -Ko?te mededeelingen, w.o. dat het verzoek om verbetering der bezol-
diging van militaire hoefsmeden in Duitschland gedurende den oorlog met
kan worden ingewilligd, .daar dan tevens alle betreffende plaatsen, waar dienst
wordt gedaan, in onderzoek zouden moeten komen.
H Pischer te Prankiort a|M. beveelt voor spat-kreupele paarden als
winterbeslag een ijzer aan, waarbij in plaats van twee, vier kalkoenen zijn
aangebracht, de achterste 27 m.M. en de voorste_ 18 m.M. hoog. De afstand
tusschen de kalkoengaten zou 40 m.M. moeten zijn.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
RIEMSPANNER EN DRIJFRIEMEN.
De riemspanner is een doelmatig werktuig, dat in een goed geordende
werkplaats, waar riemen loopen, niet ontbreken mag en vooral met daai
waar snelloopende motor-ventilatoren of electrische lichtmotoren loopen en
waar aan den goeden gang der riemen zeer hooge eisclien worden gesteld.
De riemverbrnding, d. w. z. de plaats waar de beide einden te zamen
komen, kan bij een gering omdraaiingsgetal der riemschijven of ma^quot;^®^
zeer primitief zijn, hetgeen men kan bewerken door schroeven, khnken, de
harry-verbinder, enz. Hiervoor moeten beide einden goed afgescherpt zijn en
worden de over elkander gelegen deelen aan elkander genaaid. Geschiedt dit
met een els, dan gaan die gaten steeds weder eenigszins dicht en wordt
het werk langdurig en tijdroovend, zoodat men meestal de gaten met een
^°Mo6t''men'^echter snelloopende motorriemen verbinden, dan voldoen deze
verbindingen niet; zij geven bij elke omdraaiing niet alleen een slag in de
lichtleiding, doch zullen ook spoedig de zuiver afgewerkte lagers verwoesten
doordat die slagen de as eenzijdig aantrekken, en een slag in de motor doet
ontstaan, welke geen regelrechte smermg enz. Gelaat. Hier is de beste
verbinding het lijmen. De riemenlijm heeft een sterke bmdkracht, droogt
snel en wordt niet broos. Deze lijm is meestal in den handel verkrijgbaar;
echter voldoet ook de vischlijm of goede meubelmakerslij m, vooral wanneer
de ruimte, waarin de riem loopt, niet te vochtig is, hetgeen in een smederij
nu meestal niet het geval is.
Bij oude riemen is het van gewicht, dat de lijm niet in aanraking komt
met olie of vet, waarmede b.v.b. de riemen soms gedrenkt zijn.
Wil men nu de riemen lijmen, dan is het een hoofdvoorwaarde dat zij op
de juiste lengte gelijmd worden, en vooral niet te lang worden genomen.
Zonder riemspanner is dit evenwel niet mogelijk, of dat men de riemen
vóór het opleggen op goed geluk te zamen lijmt en dan van ter zijde op de
riemschijven schuift, waarbij de riemen dikwijls scheuren.
Door middel van den riemspanner worden de riemen bij stilstaand bedrijf,
dus 's avonds, passend op de schijven gelijmd. Dit werk toont ons fig. l!
Beide riemeinden liggen op de schijven a en amp; en worden door middel
van den riemspanner half vast aangetrokken. Nu worden de rakende
vlakten schuin afgesneden, waarbij als regel geldt, dat de overlapping ander-
half maal de breedte van den riem bedraagt, dus riemen van 100 m.M.
breedte, worden 150 m.M. over elkander gelijmd.
De opgelijmde einden moeten echter zoo afgeschuind zijn, dat de verbindings-
plaats hierdoor niet merkbaar dikker wordt; anders wordt het gelijmde deel
broos en bladert af. Het lijmen geschiedt, doordat men de einden, welke
door den riemspanner vrij komen (lt;3 en c), op een gladde plank toebereidt en
op elkander perst. De verbinding laat men één nacht drogen.
M
De riemspanner zelf is in fig. 2 afgebeeld. De middelste spoel is onge-
veer 20 k 25 m.M. dik en voorzien van linksche- en rechtsche schroefdraad
evenals de klemmen (3). In deze klemmen bevinden zich twee gaten waar-
mede de riemen vastgehouden worden, zooals dat in fig. 3 bij r te zien is.
echter nog kromme plaatsen in voorkomen, dan be-nbsp;MM
vochtigt men de korte zijde met warm water, beklopt |nbsp;^ -.
deze met een lichten houten hamer, terwijl men gelijk-
tijdig spant. Zeer goed is het ook de riemen van tijd tot tijd met warm water af te
wassehen en daarna met warme talk in te vetten. Wordt de riem echter
gebruikt, dan moet deze geheel droog zijn. Nieuwe riemen zijn meestal
ingevet- derhalve behoeft men deze riemen niet in te vetten. Wel is
het aan te bevelen den riem vóór het opleggen matig te rekken. Dit ge-
schiedt het beste door hem op te hangen en geleidelijk te belasten De
spanning, welke men er op deze wijze inbrengt, bedraagt het drievoudige
der bedrijfsspanning.nbsp;-j
Niettegenstaande dit blijven de riemen nog rekken, doordat de buitenzyde
van den riem bij het omloopen een grooteren weg maakt dan de binnenzijde,
welke op de schijf ligt. Daar nu de buitenzijde voortdurend gerekt en
getrokken wordt, breken de buitenvezels, daar de binnenzijde, welke meestal
de vleeschzijde is, zich gemakkelijker rekt en de scheuren van den buiten-
kant volgt. Op grond hiervan laat men in Amerika de haarzijde op de
schijven loopen. Verder dient te worden opgemerkt, dat de verbinding
zóó gemaakt wordt, dat de einden niet tegen de schijf stooten, doch er ge-
leidelijk overheen loopen.nbsp;. .
De slijtage der riemen op het loopvlak aan de riemschijven is zeer groot;
daar nu de riem aan de haarzijde veel sterker is dan aan de vleeschzijde,
is het een practisch gevolg dat de wijze om de haarzijde buiten te leggen
beter is dan de Amerikaansche methode. Glijdt een riem, dan vet men deze
aan de binnenzijde in; hierdoor wordt de riem korter, evenals het water
een touw korter maakt, en de riem trekt weder. In den beginne zal de
riem door het smeermiddel nog meer glijden; zoodra al de ponen vol-
gezwollen zijn, krimpt de riem echter en perst zich tegen de schijven.
Een goed middel voor het invetten der riemen is een mengsel van d
deelen traan en één deel heete talk. Eveneens is een mengsel van stearine,
bijenwas en rundertalk zeer aan te bevelen. In ieder geval is het raadzaam
zich van deze harstvrije middelen te bedienen, en verdienen ze verre de
voorkeur boven colophonium, harst, teer en pek, want dit maakt het leder
hard, broos, enz., en vervuilt de poriën. Zeer goed is het de riemen eens
per jaar af te nemen, ze af te wasschen met warm water en, na gedroogd
te zijn, ze in te vetten met bovengenoemd smeer. In een vochtige ruimte ge-
bruikt men met meer voordeel gummiriemen, vooral dan wanneer het vocht
overal heen spat, of de dampen schadelijk wérken.nbsp;_
Boomwolriemen rekken meestal sterker dan leeren riemen; zij zijn echter
soepeler en van gelijkmatige dikte; men moet ze derhalve geheel in-
gevet hebben, opdat ze niet te veel rekken. Voor deze riemen bezit men
echter geen goede verbinding. Bolle riemschijven, of die met een rand, zal
men niet gebruiken, daar ze meer schade dan nut veroorzaken, ja in
sommige gevallen den riem geheel verwoesten.__
Kleine Advertenties,
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON,'Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
Met de hand gesmede Hoefijzers
Modellen op aanvrage.nbsp;, „nbsp;i • r
Brieven onder no. 2, Bureau „De Hoefsmidquot;, 's Gravenhage, Huygensplein o.
-ocr page 50-S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat ROTTERDAM.
Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG.
Meest uitgebreide sorteerlng prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschilTende voorradig.
Speciale fgne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
Inlerfoiiiiiinnaal
BAX Jnllerslraat
h.
NIEUWE AMERIKAAIiSCHE HOEFZOLEN
voordcelig, gciii.akkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
roet flink hielstuk,
voorradig van 4^
tot Eng. dm'.
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den. voorradig van
71 tot 7J.Eng.dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Strykriugen
met riempje.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Las- of Weibladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Ijl^r Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 51-^rytO-CkA JOtl^t/Hi-e'a^
PLAATIJZER TEN GEBRUIKE BIJ STRAALKANKER.
De behaßdeling van straalkanker vordert dikwerf
een lange periode, waarin de hoefsmid veelal de
rechterhand van den dokter is. Bet hierbij te bezigen
verbandijzer zal herhaaldelijk moeten worden ge-
opend en aan de volgende eischen beantwoorden:
1quot;. het moet voorzien zijn van een stevige plaat,
die een flinke opvulling tusschen hoef en plaat
toelaat en niet doorbuigt;
2°. het moet gemakkelijk geopend en gesloten
kunnen worden;
3quot;. het mag het hoefmechanisme niet tegenwerken.
Het boven algebeelde ijzer voldoet aan deze drie eischen. Nadere toe-
lichting is bijna overbodig. Het heeft verdikte takken, waarin de plaat
zoodanig is bevestigd, dat deze gemakkelijk kan worden open- en dicht-
geslagen. De bevestiging geschiedt met behulp van een stompen schroef
in den toon.
Dit ijzer is moeilijk te vervaardigen en daardoor kostbaar in de praktijk;
door het gemelde langdurige gebruik bij straalkanker en de genoemde voor-
deden vervalt echter dit bezwaar en verdient het ook algemeene aanbeveling.
De leerlingen aan de Militaire Hoefsmidschool vervaardigen allen een zoo-
danig ijzer, niet alleen met het oog op een eventueele latere toepassing
maar ook ter oefening in handigheid.nbsp;G. H.
(Het bovenomschreven ijzer zal in zoodanige gevallen zeer bruikbaar
kunnen zijn. Intusschen kunnen de aan straalkanker lijdende dieren dikwerf
zonder bezwaar werk blijven doen. Dan verdienen ze hun kost en in deze
gevallen zal het gewone plaatijzer o. i. de voorkeur behouden, R e d.)
(Wij zijn het met den inleider, den heer Hardwig, grootendeels eens,
daar waar hij aandringt op het aanstellen van personen, die werkelijk ten
volle deskundig moeten zijn. Intusschen is het wellicht wenschelijk en
voordeelig dat de specialiseering nog wat verder wordt doorgetrokken. Een
eventueele raadgever voor paardenfokkerij kan zeer zeker nuttige wenken
geven op 't gebied van hoef verpleging en ook van het hoefbeslag, doch
men zal te veel eischen, zoo althans komt het ons voor, indien een dergelijk
persoon zelf practisch bekwaam hoefsmid moet zijn. Daarom lijkt het ons
wenschelijk dat als raadgever of consulent op het gebied der paardenfokkerij
en als wandelleeraar of rondgaand onderwijzer in hoefbeslag verschillende
personen worden genomen. Bovendien zou een zoodanige splitsing naar onze
meening minder kostbaar zijn, daar aan de voorbereidende studie van eerst-
bedoelden raadgever hoogere eischen moeten worden gesteld dan voor den
tweeden. Het kan den lezers bekend zijn, dat wij voor eerstbedoelde
consulenten in JSTederland het liefst zouden zien aangewezen personen, die
na hun candidaatsexamen aan 's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht, het
diploma behaalden als landbouwkundige M(iddelbaar) O(nderwijs). De tweede
groep dient te bestaan uit onderwijzers in practisch hoefbeslag, die, behalve
kundig hoefsmid, de gave bezitten hun kennis op goed verteerbare wijze
aan anderen mede te deelen. De dierartsen zullen steeds een nuttigen steun
blijven bij het geven van het onderwijs in de ontleedkunde van den hoef
enz., doch het eigenlijke vakonderricht en het voorlichten van de smidsbazen
in hun bedrijf moet geheel in handen komen van de hoefsmeden zelf.
Red. „De Hoefsmidquot;).
DE ONDERWIJSKRACHTEN AAN DE CURSUSSEN IN HOEFBESLAG
1915/1916.
Plaatsen, waar
cursussen worden
gehouden.
Onderwijzend personeel
voor het theoretisch onderricht
voor het practisch onderricht
1.nbsp;Appingedam
2.nbsp;Sneek
3.nbsp;Dokkum
4.nbsp;Hoogeveen
5.nbsp;Enschede
6.nbsp;Arnhem
7.nbsp;Geldermalsen
8.nbsp;Neede
9.nbsp;Utrecht
10.nbsp;Amersfoort
11.nbsp;'s-Gravenhage
12.nbsp;Zierikzee
13.nbsp;Axel
14.nbsp;Cortgene
15.nbsp;Roermond
H. A. Kroes te Groningen.
Deze cursussen konden we-
gens de mobilisatie nog niet
aanvangen; zij zullen nu in den
loop v. 1916 worden gehouden.
Dr. J. Staal te Assen.
J. Eshuis te Enschede.
Dr. J. van Dorssen te Arnhem.
J. de Vries te Zalt-Bommel.
W. van Soest te Borculo.
Dr. H. M. Kroon te Utrecht.
Dr. R. H. J. Gallandat Huet
te Amersfoort.
.1. Laméris te 's-Gravenhage.
J. van Zij verden te Zierikzee.
L. Boogaert te Axel.
J. W. Brouwer te Cortgene.
P. van Kempen te Echt.
M. Ritsema te Appingedam.
J. Reitsma te Hoogeveen.
G.nbsp;J. Rolink te Enschede.
J. Th. Huitink te Ruurlo.
S. van Angeren te Utrecht.
H.nbsp;Barendsen te Vörden.
S. van Angeren te Utrecht,
een opperwachtm.-smidsbaas
met behulp van smidsbazen.
W. Meyer, gedipl. hoefsmid
aan de Koninkl. Stallen.
Iz. Adriaanse Jzn. te Goes.
H. Kerckhaert te Stoppeldijk
Iz. Adriaanse Jzn. te Goes.
G. Julicher te Swalmen.
VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG IN NEDERLAND.
De tweede vergadering dezer Vereeniging zal worden gehouden op
Paaschmaandag te Utrecht in het Hotel l'Europe.
De agenda bevat de volgende punten: 1. Vaststellen van Statuten en
Huishoudelijk reglement; 2 Inning der contributie; 3. Verkiezing van een
Bestuur; 4. Opleiding van hoefsmeden; 5. Vragen en mededeelingen; 6. Be-
noeming van een commissie voor het nazien der rekening van den penning-
meester over 1916.
De ontworpen Statuten en Reglement luiden als volgt:
Ontwbep-Staïutek.
Art. 1. De Vereeniging draagt den naam: „Vereeniging van Onderwijzers
in Practisch Hoefbeslag in Nederlandquot; en is gevestigd te Appingedam.
Art. 2. Het doel der Vereeniging is om de uitoefening van het hoefsmids-
vak in het algemeen te verbeteren. Zij tracht dit doel te bereiken door de
hoefbeslagkunde te bevorderen, voor een goede uitvoering van het beslag
meer medewerking van de paarde-eigenaren te verkrijgen en de belangen
der leden te behartigen.
Art. 3. De Vereeniging bestaat uit:
a. gewone leden;
h. leden-begunstigers.
Als leden komen in aanmei-king zij die in 't bezit zijn van een diploma
van Onderwijzer in Practisch Hoefbeslag.
Het bedrag der contributie wordt in het reglement opgenomen.
Art. 4. Gewone leden of leden-begunstigers kunnen, op voorstel van het
Bestuur, door de algemeene vergadering worden geroyeerd.
Art. 5. Het Bestuur bestaat uit 3 of meer leden, die door de leden
worden gekozen. De gekozenen verdeelen onderling de functiën.
Art. 6. Van het Bestuur treedt telken jare een der leden af volgens
rooster, — den eersten keer bij loting opgemaakt. Hij, die ter vervulling
eener vacature, ontstaan door tusschentijdsche aftreding, tot lid van het
Bestuur is gekozen, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats
hij is verkozen, zou aftreden.
Art. 7. Aan het Bestuur is opgedragen de handhaving van de Statuten
en van het Reglement, hetwelk geen bepalingen mag bevatten in strijd
met deze Statuten.
Het Bestuur vertegenwoordigt de Vereeniging, doet aan de vergadering
de voorstellen, die het in het belang der Vereeniging nuttig acht, en is,
behoudens mededeeling aan de algemeene vergadering, gemachtigd om in
elk onvoorzien of spoedeischend geval handelend op te treden. Het heeft
het beheer over gelden en andere bezittingen der Vereeniging en is binnen
de grenzen der begrooting bevoegd tot het doen van uitgaven.
Van al wat het beheer betreft, is het Bestuur aan de vergadering verant-
woording schuldig.
Het Eestuur is verpliclit bij eventueele informatie der leden deze zooveel
mogelijk voor te lichten.
Art. 8. Jaarlijks zal in de maand Januari te Utrecht een algemeene ver-
gadering worden gehouden, waarvan het Bestuur de leden mededeeling doet
door toezending van eene agenda.
Buitengewone vergaderingen worden gehouden zoo dikwijls het Bestuur
zulks noodig acht.
Art. 9. Het vereenigingsjaar loopt van 1 Januari tot 31 December.
Art. 10. De Vereeniging is aangegaan voor een tijdvak van 20 jaren, te
rekenen vanaf 1 Januari 1916.
Vóór het einde van dezen termijn zal over het al of niet voortbestaan
van de Vereeniging worden beslist.
Art. 11. Tot verandering der Statuten kan slechts worden overgegaan
nadat een daartoe gedaan voorstel, voorkomende op de agenda der Algemeene
vergadering, in deze vergadering met tenminste ^/g der uitgebrachte stem-
men is aangenomen.
Art. 12. Tot ontbinding der Vereeniging kan alleen worden overgegaan op
een daartoe belegde vergadering, waarbij minstens ^ƒ ^ der leden moet tegen-
woordig zijn, en wanneer der geldig uitgebrachte stemmen vóór de
ontbinding is.
Ontwerp Huishoudelijk Eeglement.
Art. 1. Ieder, die lid wenscht te worden, moet voldoen aan art. 3 der
statuten en zich daartoe opgeven bij den secretaris der Vereeniging, onder
vermelding wanneer hij zijn diploma heeft verworven.
Art. 2. De bestuursleden worden bij meerderheid van stemmen gekozen
door de leden, voor den tijd van 3 jaar. Zij treden af volgens een bij loting
op te maken rooster.nbsp;v
Art. 3. Het Bestuur vergadert zoo dikwijls het dit noodig acht. De leden
moéten de onderwerpen met toelichting, welke zij op de algemeene vergadering
behandeld wenschen te zien, in de eerste helft der maand December aan
den secretaris opgeven, waarna het Bestuur uitmaakt (met opheldering aan
de leden) of de onderwerpen voor plaatsing op de agenda der algemeene
vergadering zullen worden gebracht.
Art. 4. De leden van het Bestuur hebben recht op vergoeding van reis-
en verblijfkosten, ten dienste der Vereeniging gedaan, tenminste zoover de
kas het toelaat.
Art. 5. De Voorzitter leidt de vergadering en regelt hare werkzaamheden.
Bij afwezigheid wordt hij vervangen door den vice-voorzitter of penning-
meester. Leden en leden-begunstigers kunnen aan de discussiën deelnemen;
stemgerechtigd zijn alleen de leden. Stemmingen over personen geschieden
schriftelijk, over zaken mondeling.
Art. 6. De secretaris is belast met de bewaring van het archief der Ver-
eeniging. Hij houdt notulen van alle vergaderingen en een alphabetische
naamlijst der leden, verricht het verdere schrijfwerk en zendt de bij hem
ingekomen stukken ter kennisneming aan den Voorzitter. Hij geeft op de
jaarlijksche algemeene vergadering een overzicht van de werkzaamheden en
verrichtingen der Vereeniging.
Art. 7. De penningmeester zorgt voor de inning der contributie, doet alle
betalingen, die hem door het Bestuur worden opgedragen en houdt van zijne
ontvangsten en uitgaven aanteekening in een kasboek. Hij zal in de jaar-
lijksche algemeene vergadering rekening en verantwoording doen voor eene
daartoe in de vorige vergadering aangewezen commissie van drie personen.
Art. 8. De jaarlijksche contributie voor gewone leden bedraagt f2.50,
voor leden-begunstigers f 1.50, waarover per postquitantie, met ver-
hooging van 5 cents incassokosten, wordt beschikt in de eerste helft der
maand Februari, indien de contributie niet in de maand Januari aan den
penningmeester is toegezonden.
Art. 9. Gewone leden zijn bij verhuizing naar een andere gemeente ver-
plicht binnen een maand het nieuwe adres schriftelijk aan den secretaris
op te geven.
Art. 10. Opzegging van het lidmaatschap moet schriftelijk geschieden
vóór 1 December bij den secretaris. Bij gebreke van een zoodanige opzeg-
ging is men verplicht de contributie voor het eerstvolgende jaar te voldoen.
Alle leden ontvangen kosteloos de van de Vereeniging in druk uitgaande
stukken.
Art. 11. Wijzigingen in dit reglement kunnen alleen worden aangebracht
als zij op de agenda zijn voorgesteld en op de Algemeene vergadering met
minstens van het aantal uitgebrachte stemmen zijn goedgekeurd.
Art. 12. In gevallen, waarin dit reglement, niet voorziet, beslist het
Bestuur.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Na een cursus van zes
maanden met vrucht te hebben doorloopen heeft de leerling P. Been te Norg
deze inrichting verlaten in het bezit van een getuigschrift, voor de praktijk
en theorie beide „goedquot;.nbsp;\
Er is thans aan deze inrichting, waar vroeger altijd meer vraag naar
plaatsing was dan er leerlingen konden worden opgenomen, slechts één
leerling aanwezig, n.1. Joh. van der Woude te Haren. Deze veranderde
toestand is eenerzijds toe te schrijven aan den invloed der mobilisatie doch
anderzijds aan de oprichting van cursussen, een te Appingedam en een te
Hoogeveen (Ambachtsschool). Het is heel wat gemakkelijker om een zoo-
danige leersmederij te laten verdwijnen dan haar zonder eenige subsidie
en slechts luttelen zedelijken steun van de belanghebbende paardenhouders
en landbouwers-paardenfokkers op te richten en tot bloei te brengen.
Het zou in het belang van het hoefsmidsvak zijn dat er tijdig werd over-
wogen of het verdwijnen der „leersmederijenquot; wenschelijk is of niet. De
„Groningschequot;, waar wellicht meer dan 200 hoefsmeden hunne opleiding
hebben ontvangen, is de laatste die in ons land aanwezig is.
—nbsp;Het handsmeedwerk in gevaar ? Bij de laatste lichting infanterie,
die voor het vervullen van 9 plaatsen aan de Hoefsmidschool was opgeroepen
tot het afleggen van een vergelijkend examen, kwamen zeer vele smeden
voor, die wel konden beslaan doch geen ijzers maken.
Zij hadden enkel en uitsluitend met machinale ijzers gewerkt en nooit
zelf hoefijzers vervaardigd. Het behoeft geen nader betoog dat een dusdanige
doorvoering van het gebruik van machinale ijzers zeer ten nadeele van het
hoefbeslag moet werken. In alle gevallen toch, waar afwijkende ijzers moeten
worden gemaakt, staat een zoodanige smid onbeholpen en het is te duchten
dat als regel bij het onderleggen van dit machinale beslag de ongeoefende
hoefsmid den hoef naar het ijzer, in plaats van dit naar den hoefvorm, pas-
klaar zal maken.nbsp;G. H.
—nbsp;Anibaclitsschool te Harlingen. Ten overstaan van eene commissie,
bestaande uit de heeren Dr. H. M. Kroon en S. van Angeren, respectievelijk
leeraar en hoefsmidsbaas aan de Eijksveeartsenijschool te Utrecht, heeft
Zaterdag 9 April het eindexamen plaats gehad van den cursus voor hoef-
beslag, ter verkrijging van het diploma. Wegens de mobilisatie was het
aantal candidaten ditmaal slechts 3, waarvan 2 zijn geslaagd, n.1. de heeren
J. Sipma uit Slappeterp en Johs. Bansberg uit Harlingen.
De nieuwe cursus wordt gegeven door den heer Dr. S. E. Ferwerda,
Rijksveearts, en den heer O. H. Baarda, gediplomeerd onderwijzer in
practisch hoefbeslag, en vangt aan op 6 Mei a.s.
—nbsp;Vereeniging ter veredeling van het ambacht. Het op de algemeene
vergadering te Amsterdam op 12 Pebr. uitgebrachte 17e jaarverslag is
thans in druk verschenen.
Uit dit verslag blijkt dat de Vereeniging 195 personen en 35 Vereeni-
gingen als lid telt.
In 1915 is in begin Augustus vanwege de Vereeniging te Amsterdam de
gelegenheid geboden tot het afleggen van proeven van bekwaamheid als
meester of als gezel in een 7-tal vakken, w. o. ook voor smeden. Voor de
meesterproef in het smeden hadden zich 7 en voor de proef van gezel 37
personen opgegeven, waarvan respectievelijk 4 en 23 deelnamen. 3 deelnemers
verwierven den graad van meester en 4 dien van gezel.
De technische commissie voor het afnemen der proeven zegt ten opzichte
van de smeden:
„De vaardigheid der candidaten liet veel te wenschen over. Over het
geheel vielen de proefstukken niet mede, hetgeen wellicht is toe te schrijven
aan de veelzijdigheid van de gestelde eischen, een bezwaar, waarop in het
15e Jaarverslag (proefafneming 1913) reeds is gewezen.
Gebleken is o. a. dat candidaten, nog in de practijk werkzaam zijnde,
over het algemeen vlug doch slordig werkten, terwijl candidaten, die niet
meer in de praktijk werkzaam zijn, b.v. leeraren van ambachtsscholen, veel
netter werk leverden, doch daaraan dan ook dubbel zooveel tijd besteedden.
Vele werkstukken werden niet naar den eisch gemaakt. Het smeedwerk
werd te veel gelikt en gevijld, het bankwerk werd slechts door enkelen op
practische wijze aangepakt, doch niet bevredigend afgewerkt. Het draai-
werk was totaal niets. Het plaatwerk evenwel was van de meesten het
beste en in den daarvoor gestelden tijd gemaakt.
Ook de theoretische kennis der candidaten kon niet bevredigend worden
genoemd. Het best werd door allen beantwoord de vraag over het vervaar-
digen van ijzer, hetgeen waarschijnlijk uit het hoofd geleerd werk was. Alge-
meene vakkennis was zeer onvoldoende, hetgeen, zoo niet voor den gezel,
dan toch voor den meester een hoofdvereischte is.quot;
—nbsp;Friesland. Jhr. H. van Baerdt van Sminia, Secretaris vau het Friesch
P. S., heeft het volgende verzoek gedaan in het Friesch Weekblad van j.1.
Zaterdag:nbsp;.. i ■ 3 t
De gediplomeerde hoefsmeden, welke na 1 April 191o zijn verhuisd, of
met Mei a.s. zullen verhuizen, worden verzocht hiervan opgave te doen aan
ondergeteekende, opdat hun juist adres kan worden vermeld op de aanbe-
velingslijst, welke binnenkort wederom zal worden herdrukt.
Bedoelde opgave, waarbij het oude zoowel als het n i e u w e adres dient
te worden vermeld, had men reeds vóór 12 April a.s. in te zenden, doch
zij die daaraan nog geen gevolg gaven zullen goed doen zulks thans met
meer uit te stellen.
—nbsp;IJzer en kolen. De kolenprijzen zijn zeer hoog en volgens de be-
richten in de dagbladen zouden de kolen nog duurder worden dan ze thans
reeds zijn. Daar de winter achter den rug is, zou men zoo zeggen dat de
vraag wat geringer werd doch de oorlogsfabrieken schijnen enorm veel te
verwerken. Daarbij zijn de vrachten uit de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika naar Europa 6 ä 7 maal zoo hoog als in vredestijd.
De ijzerprijzen waren tot dit voorjaar laag, doch nu zijn ze door ingrijpen
van Duitsche zijde de voorgaande maand sterk gestegen. Volgens „Iron Age'
hebben Frankrijk, China en Eusland 25000 spoorwegwagons in Amerika
besteld, waardoor de ijzer- en staalnij verheid met orders is overladen en de
prijzen opnieuw zijn gestegen.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. De cursus voor de
miliciens der Infanterie, welke op 15 October 1915 werd begonnen, eindigde
^ Voor een diploma kwamen in aanmerking: P. Horst Ie R- ^v I; ^
Külve 16e E. I., J. Nagelhout 20e E. I., G. Maring Ees. Bat. T, J. Althot
Ees. Bat. I, J. Wiersum Ees. Bat. I, K. C. Bos Ees. Bat. V.
De burger-leerling W. Mijnbeek uit Barneveld legde op 4 dezer examen
af en vertrok gediplomeerd.
Op 1 April 1.1. is de nieuwe cursus begonnen met 9 miliciens der
Infanterie, 4 miliciens der Cavalerie, 4 miliciens der Bereden Artillerie en
de burgerleerling J. H. Herberts uit Hummelo.nbsp;G. H.
— De Maart-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevatte het volgende:
10. De stoot-plaat als nood-scherp voor het toongedeelte van het winter-
ijzer. De Mr. Smid Bruno Höfer te Dresden beschrijft in dit artikel een
door hem uitgevonden van staal vervaardigd toonstuk, dat bij plotseling
intredende gladheid uitnemend dienst zou hebben gedaan. Het gelijkt op een
verkort klap-balkijzer, dat ongeveer reikt tot het zijnagelgat, resp. tusschen
het Ie en 2e zijnagelgat. De uitvinder brengt in het toongedeelte en aan
den voorrand van den balk een min of meer scherpe verhevenheid aan en
verkrijgt op die wijze betrekkelijk een dubbelen scherpen stoot. Höfer ver-
onderstelde dat dit toonstuk, met gewone of met ijsnagels op het ijzer
bevestigd en evenals dit van een opzet voorzien, aanleiding zou geven tot
klepperen. De ervaring leerde hem echter anders. (Misschien zijn de om-
standigheden gunstig geweest, doch anders lijkt ons die veronderstelling
zeer aannemelijk, terwijl de hoeven ook goed sterk moeten zijn om bij een
zoodanige bevestiging geen aanleiding tot brokkeligheid te geven. Red.
„De Hoefsmidquot;).
H. vervaardigde deze stoot-platen in hoofdzaak van oude ploegscharen,
bij gebrek aan staalblik; zij zijn 5 mM. dik. Er was veel navraag naar deze
uitgedachte plaatjes, doch wegens gebrek aan grondstof kon hieraan niet
worden voldaan. Machinaal, zegt H., zouden deze plaatjes natuurlijk gemakke-
lijk zijn te vervaardigen.
Het bleek bij de toepassing dat deze stoot-plaatjes ook nuttig waren om
het inballen van sneeuw te voorkomen. Het gaat namelijk gemakkelijk om
bij zulke ondergelegde plaatjes stroo-matjes, die anders gemakkelijk worden
verloren, voldoende te bevestigen.
H. heeft deze plaatjes ook geprobeerd bij een zwaar werkpaard, dat
dagelijks 20 K. M. had af te leggen en hierbij telkens 4 toonschroeven van
13 bij 22 m.M. versleet. Bij 15 reizen werden derhalve 60 schroeven, k 7
Pfennig het stuk, versleten, d.i. te zamen voor een bedrag van R. M. 4.20.
De platen werden ondergelegd terwijl de ijzers al half versleten waren. De
platen hielden het 15 dagen uit, zoodat de geringe onkosten hiervan tegen-
over een uitgave stonden van R. M. 6.20, wanneer men de ijzerbesparing
op R. M. 2 stelt.
H. meent dat ieder ervaren koetsier zich in geval van nood best kan
redden om dergelijke toon- of stoot-plaatjes onder te leggen, en deelt mede
octrooi op zijne vinding te hebben aangevraagd.
2». De geschiedenis van het hoefijzer, door A. Naigélé te Dessau. Over
dit onderwerp is vroeger ook meermalen in „De Hoefsmidquot; geschreven,
terwijl de Kapitein-Paardenarts F. Laméris hierover een geïllustreerd werk
heeft uitgegeven, getiteld „Het Hoefbeslag in woord en beeldquot; en dat in
1904 is verschenen bij de Uitgevers Mij. C. Misset te Doetinchem en naar
welk werk wij belangstellenden verwijzen.
3quot;. De z.g.n. witte lijn. De militaire paardenarts Föringer te Eegensburg
komt hierin tot een min of meer gelijk voorstel als Dr. Kroon eenigen tijd
geleden in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde heeft gedaan en waarvan
in „De Hoefsmidquot; melding is gemaakt.
4®. Persoverzicht, en korte mededeelingen.
5®. Vragen en antwoorden. A. Schm. te K. in Beieren vraagt welke
noodstal wordt gebruikt in de hoefsmidschool te Dresden, waarop de Eedactie
antwoordt: geen enkele. Weerspannige paarden zijn in den laatsten tijd,
indien dwangmiddelen noodig bleken, beslagen met behulp van een ge-
spannen touw of broek, een trens of kaptoom, desnoods met een praam op
de bovenlip. Er wordt bij opgemerkt dat op deze wijze veel weerspannige
paarden zijn beslagen, terwijl het dikwijls nuttig bleek zulke paarden, door
ze eenigen tijd achteruit te laten loopen, vooraf moe te maken.
I
De April-af Ie vering van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:
1®. Wandelleeraars in hoefbeslag (eenigszins uitvoerig op een andere
plaats in dit nummer besproken).
2®. Een geval van dubbele zoolvormiug, door den dierarts Hesse. Sehr.
-ocr page 59-vertelt hierin van een paard dat geruimen tijd links voor kreupel liep. De
kreupelheid was gering, doch duidelijk zichtbaar bij het draven op een harden
bodem. Alleen aan den binnenzooltak was eenige welving zichtbaar. Er
werd een balkijzer ondergelegd en hierbij het verzengedeelte en het achterste
deel van den zijwand vrijgelaten. Er trad evenwel geen beterschap op.
De welving aan den binnenzooltak werd langzamerhand erger.
Verscheiden weken later bleek dat op het gewelfde gedeelte weinig
zooihoorn was overgebleven, de verbinding tusschen zooltak en zijwand was
verbroken en op 1-2 c.M. diepte viel een 2e zool op te merken. Tusschen
de 2 zolen of zoolgedeelten bevond zich een holle ruimte, met een stinkende
.roen-grauwachtige vuile massa. Na een deugdelijke behandeling trad spoedig
r3eterschap in, zoodat het dier een week later van zijn kreupelheid was
hersteld.
30. Een noodstal voor ossen en paarden, waarvan de constructie is aan-
gegeven door den Mr. Smid Zink te Freysing, welke noodstal op rolletjes is
geplaatst en derhalve gemakkelijk verschoven kan worden.
40 Hd crrvaardlgen van metaaldraden. Dit artikel heeft ten doel om aan
te geven dat die draden tot nu toe werden getrokken maar dat er een
nieuwe methode is ontstaan waarbij metaalpoeder met een zeker bmdmidde
tot een pap wordt aangemengd en dit daarna door fijne openingen wordt
geperst. Vervolgens wordt een electrische stroom door deze vochtige
drLdjes geleid. Deze stroom geeft aanleiding dat deze poederdeeltjes zich
aaneensluften tot een fijnen draad, terwijl het bindmiddel wordt afgescheiden.
Deze fijne draden dienen bij het samenstellen van electrische gloeilampe^n.
Ten einde nauwkeurig bepaalde draad-dikten- te verkrijgen, worden de
openingen, waardoor de draadjes worden geperst, vervaardigd uit diamant.
5quot; Persoverzicht. De dierarts Georg Gasz deelde in het „Tierä^rztl.
Zentralbl.quot; zijne oorlogservaringen mede in verband met paarden en hoef-
beslag. Hij vestigt er de aandacht op dat de opleiding der hoefsmeden in
Oostenrijk-Hongarije ernstig onder de oogen moet worden gezien, zoodra de
vrede is aangebroken.nbsp;*nbsp;.
Te Zürich zal een vakblad voor hoefsmeden verschijnen, onder redactie
van den bekenden Schrijver Dr. H. Schwyter te Bern.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
LOODEN BUIZEN OF IJZEREN PIJPEN VOOR DE WATERLEIDING?
Aan dit vraagstuk is door vele bekwame technische personen reeds lanpn
.tijd de noodige aandacht geschonken. Men is daarbij tot de overtuiging
gekomen, dat het aanbeveling verdient om bij iederen nieuwen aanleg voor
waterleidingen uitsluitend gebruik te maken van ijzeren pijpen. De industrie
is het reeds lang gelukt om ijzeren pijpen te vervaardigen van zeer geringe
doorsnede, zooals tot dusverre alleen de looden buizen konden worden ge-
maakt, en buitendien deze ijzeren pijpen van binnen en buiten met een
beschuttende asphalthiag te bedekken. Sedert tal van jaren zijn zulke pijpen
bereids op talrijke plaatsen met het beste succes in gebruik, terwijl ze door
hun billijken prijs zichzelf voor dit doel aanbevelen.
Daar tot nu toe voor het grootste gedeelte looden buizen en wel zulke
uit lood met andere metalen gemengd (compositie), of uit gezwaveld lood,
of looden buizen met een tinnen voering bestaan, welke laatstgenoemden worden
gebruikt voor zacht water, ontstaat de vraag, welke maatregelen te treffen
zijn, om de schadelijke inwerking van het lood op het leidingwater te voor-
komen. In de eerste plaats zal men alleen dan looden buizen voor de water-
leiding gebruiken, wanneer het water niet in staat is om het lood op te
lossen. Daar echter vele waterleidingen water leveren, die zulks wel doen,
zal men allereerst het geleverde water aan een zorgvuldig onderzoek moeten
onderwerpen. Blijkt dat het water door het lood aangetast wordt, dan moet
men voor deze leiding looden buizen gebruiken met een tinnen voering, welke
laatste door verschillende waterleidingen in verschillenden dikten wordt
voorgeschreven.
Voor de verbinding dezer buizen mogen natuurlijk geen loodhoudende
soldeeringen gebezigd worden, doch wendt men hiervoor de zoogenaamde
klemverbindingen aan, of men gebruikt speciale tinverbmdingen, welke nog
weinig gebruikt worden, omdat ze minder bekend zijn. Het zwavelen der
looden buizen voor dit doel heeft in het geheel geen nut. Een andere be-
schutting verkrijgt men door het inschakelen van een ontzuringsinrichting,
b.v. als men het leidingwater door een filter laat loopen, welke gevuld is
met stukjes marmer. Hierdoor toch verliest het water de eigenschap lood
aan te tasten of op te lossen.
Verder wijzen wij er op dat het lood eerst dan in het water wordt opge-
nomen, v/anneer het eenige uren, b.v. een geheelen nacht, in de buizen stil-
staat; men kan zich hiervoor vrijwaren door eerst een zekere hoeveelheid af
te tappen, voor men het water gebruikt.nbsp;P. J. M.
— Een inrichting welke een lekke autohand gevuld houdt. Een uitvinding,
welke, indien zij houdt, wat zij belooft, den automobilisten veel van de
moeite en onaangenaamheden zal kunnen besparen, welke zij thans onder-
vinden door het lek worden van een band, is de volgende: Het is een pomp,
welke niet slechts de banden oppompt, doch de lucht daarin onder druk
houdt, ook al zijn punctures in den band aanwezig. De pomp kan door elkeen
in minder dan een minuut aan de naaf van het wiel worden aangebracht.
Zij werkt als rotatiepomp, daar elke omwenteling van het wiel door middel
van de pomp lucht in den band perst, zoodat de band steeds gevuld blijft,
al stroomt ook de lucht voortdurend door een puncture weg. Er moeten
proeven genomen zijn met banden, welke opzettelijk op vijf plaatsen ge-
puncteerd waren; ondanks dezen verre van halven maatregel bleef de band
hard, zoolang de auto liep. Een van deze inrichting voorziene auto hoeft
dus met stil te houden voor de lastige reparatie onderweg, doch kan, na
het aankoppelen van de pomp, naar de naaste garage of herstellingsinrichting
worden gereden.nbsp;jjaagsche Post.)
HOErVEILIGHEIDSKLEM.
In de Febr.-aflevering van „De Hoefsmidquot; komt in het artikel „Enkele
opmerkingen omtrent het dit jaar in het leger ingevoerde sneeuwbeslagquot;
o.m. het volgende voor:
„Behalve tegen sneeuw zal dit kurkbeslag beveiligen tegen uitglijden op
„asphalt en zal het bovendien het hoefmechanisme in de hand werken. Bij
„groote gladheid zal men ook bij dit beslag schroefkalkoenen moeten toe-
„passen en zal men hier met dezelfde bezwaren te kampen hebben als bij
„het plaatjesbeslag, daar n.1. bij het kurkbeslag geen gebruik kan worden
„gemaakt van den veiligheidshefboom. Het in- en uitdraaien zal dan ook
„met voorzichtigheid moeten gebeuren en wanneer het fixeeren van den hoef
„zaakkundig door een smid gebeurt, behoeft dit geen nadeel op te leveren.quot;
Na het lezen hiervan hield ik mij bezig met het ontwerpen van een hoef-
veiligheidsklem, welke zoowel bij het plaatjesbeslag als bij ijzers met ingelegde
kurkzolen met vrucht kon worden aangewend.
In het ontwerpen en daarna vervaardigen van een zoodanige klem meen
ik naar wensch te zijn geslaagd.
De bovenstaande afbeelding van het instrument geeft duidelijk de constructie
aan en behoeft voor de toepassing in de practijk ook weinig toelichting. —
De klem is door de aangebrachte schroef zeer gemakkelijk verstelbaar en
daardoor voor de meeste hoeven passend. Voor abnormaal groote ijzers is
het toestel, waarnaar bovenstaande afbeelding is genomen, niet berekend,
maar daarvoor ware dan een iets grootere klem te nemen.
Naar mijne overtuiging waarborgt deze klem een betere beveiliging tegen
het verwringen van de kootgewrichten dan de bestaande en bekende veilig-
heidshefboom. Het gewicht is slechts 5 ons en derhalve een gemakkelijk
mede te dragen gereedschap.
Of de vinding waardeering te beurt zal vallen, moet de tijd leeren. Voor
invoering bij het leger wil ik een poging doen door een exemplaar ter beoor-
deeling te zenden aan de betreffende leger-autoriteit.
Den Haag, Zieke 16.nbsp;H. W e ij e r m a n s.
-ocr page 62-VERGADERING DER VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS
IN PRACTISCH HOEFBESLAG,
gehouden 2e Paaschdag te Utrecht.
Tegenwoordig waren alle leden van het voorloopig bestuur, n.1. de heeren
M. Ritsema, H. van Waasbergen, J. Ph. Huitink, G. J. Rolink en S. van
Angeren, benevens 8 gewone leden en 1 lid-begunstiger.
De voorzitter Ritsema opende de vergadering met een woord van welkom
aan de aanwezigen, waarna de notulen der vorige vergadering werden ge-
lezen en ongewijzigd goedgekeurd.
De secretaris deelde mede eenige kennisgevingen te hebben ontvangen
van leden, die door hun militaire plichten verhinderd waren tegenwoordig te zijn.
De statuten en het huishoudelijk reglement, waarvan de ontwerpen in de
April-aflevering van „De Hoefsmidquot; zijn opgenomen, werden artikelsgewijze
nagegaan. Vooraf werd bij meerderheid van stemmen vastgesteld dat het
Bestuur voorloopig zal bestaan uit 3 leden, waartoe werden verkozen de
heeren M. Ritsema te Appingedam (voorzitter), H. van Waasbergen te Oud-
Beierland (secretaris) en J. Ph. Huitink te Ruurlo (penningmeester).
In het ontwerp-statuten werden slechts kleine wijzigingen aangebracht. In
art. 1 is „te Appingedamquot; vervangen door „daar waar de Voorzitter van het
Bestuur woonachtig is.quot; „Ledenquot; is in verschillende artikelen vervangen
door „gewone leden,quot; terwijl behalve gewone leden en leden-begunstigers
ook donateurs kunnen worden toegelaten.
In het ontwerp-huishoudelijk reglement zijn ook slechts enkele geringe ver-
anderingen aangenomen, waarbij de contributie voor donateurs (personen of
vereenigingen) is bepaald op ten minste f 5 per jaar.
De Voorzitter deelde omtrent het punt der agenda: „Opleiding van hoef-
smedenquot; mede, dat naar het gevoelen van het Bestuur het aantal lessen,
dat op een cursus in hoefbeslag wordt gegeven, dient te worden vermeerderd
tot 16 ä 20 en dat er een centrale commissie voor het examineeren van alle
cursianen in het land in het leven zou moeten worden geroepen.
De vergadering kon zich in beide opzichten wel met het gevoelen van
het Bestuur vereenigen. De vraag of deze eventueele examencommissie zou
dienen te zijn een Rijkscommissie of wel eene commissie, benoemd door de
Vereeniging, zooals o.m. het geval is bij de Federatie van Handels- en
Kantoorbedienden, ontspon zich nog al eenige discussie. Algemeen was men
van gevoelen dat de Vereeniging zich eerst met het verzoek tot de Regeering
zou dienen te richten om een zoodanige examencommissie te willen benoemen.
Het werd voorts nuttig geacht om voor de jaarl. algem. vergadering in
Januari 1917 een spreker uit te noodigen om dit onderwerp in te leiden, om
hierna een gemotiveerd verzoek tot de Regeering te richten, met het doel
om op de begrooting 1918 een uitgaafpost voor een zoodanige examen-
commissie te verkrijgen. Tot leden der commissie voor het nazien der
rekening van den penningmeester over 1916 werden benoemd de heeren : S. van
Angeren te Utrecht, P. Bongaerts te Maasniel en Luijten te Gorinchem.
VEREENIGING „HET PRIESCH PAARDENSTAMBOEK.quot;
Erkend bij Kon. Besluit van 23 Augustus 1879, No. 26, 15 Augustus 1884,
No. 19, 9 Januari 1897, No 11 en 27 Augustus 1907, No. 61.
Het Bestuur brengt ter kennis -van de eigenaars van paarden, dat onder-
staande personen, 't zij aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, 't zij bij een
der Detachementen Veld-Artillerie als hoefsmid zijn opgeleid of met goed
gevolg een cursus in hoefbeslag hebben gevolgd en dat zij alzoo nagenoemde
personen voor het hoefbeslag aanbeveelt:
Akkerwoude,
Akkrum,
Anjum,
Bakhuizen,
Bakkeveen,
Balk,
Bolsward.
Britsum,
Buitenpost,
Burum,
Dongjum,
Donkerbroek,
Drachten,
Drachster-Comp.
Driesum,
Drogeham,
Eestrum,
Elsloo,
Engwierum,
j)
Praneker,
Gauw,
Garijp,
Giekerk,
Gorredijk,
Hantumhuizen,
Harlingen,
Heeg,
Heerenveen,
Hem rik,
Herbaijum,
Holwerd,
Hommerts,
Idskenhuizen,
8t. Jacobi Par.
Jellum,
Joure,
77
Kimswerd,
Kollum,
A. Riemersma.
O. H, Harmsma.
M. Broekens.
C.nbsp;R. Mous.
D.nbsp;Nota.
J. F. Jansma.
J. Larooy
S. de Blauw.
J. Bijlsma.
Sj. W. Pelsma.
D. van Wieren.
P. S. Posthuma,
M. H. Smedes.
W. P. v. d. Woude.
(bij Wed. Boonstra)
Jan Wiersma.
W. K. v. d. Velde,
f J. S. Geertsma.
J. H. Keuning
■{■M. B. Westerhuis.
C.nbsp;A. Groenveld.
J. S. Koster.
H. Santing.
W. Gordel.
Johs. Gordel
P. Coopmans Jr.
fH. B. Steunebrink.
K. Kuipers.
J. K. Olijnsma.
H. W. Jongbloed.
D.nbsp;Geertsma.
O. H. Baarda.
G. L. Nauta.
-■J. W. de Jong.
■ O. H. Wagenaar.
••S. L. Hoekstra.
P. Luinstra
D.nbsp;M. Geertsma.
E.nbsp;Regeling.
R. v. d. Scheer.
Tj. Dijkstra.
S. W. Dijkstra.
Jan Roek.
jO. Wassenaar.
E. v. d. Meulen.
P. P. de Vries.
W. R. Adema.
Nes(W. D.),nbsp;fS. J. Brantsma.
„nbsp;H. P. Geertsma.
St. Nicolaasga,nbsp;J, G. v. Zandbergen.
„nbsp;B. J. Heins.
Nieuwehornenbsp;J. J. Herders.
Noordwolde,nbsp;P. Otter.
„nbsp;J. A. Groenewoud.
O. Nijkerk,nbsp;P. P. Geertsma.
„nbsp;J. Postma.
Nijland,nbsp;G. Th. Brouwer.
Oenkerknbsp;G. J. Berghaeuser.
„ (Molenend)nbsp;fA. B. Westerhuis.
Oldeberkoopnbsp;L. H. Nijk.
„nbsp;P. de Vos.
„nbsp;R. M. ten Wolde.
Oldeboorn,nbsp;G. N. Waringa.
Oosterend,nbsp;S. K. Elzinga,
Oosterlittens,nbsp;D. D. Minkema.
Oostrum,nbsp;P. Pokkinga.
Oudebildtzijl,nbsp;G. T. Tuinstra.
Oudega(H.O.N.) A. Nolles.
Oudega (Sm.)nbsp;H. P. Smedes.
Oudega (W.)
Oudeschoot,
»
Ping j um,
Rauwerd,
Ried,
Rinsumageest,
Rotsterhoule
Rottevalle,
Rijperkerk,
Rijs,
Scherpenzeel,
Sehr aard,
Sexbierum,
Sloten,
j)
Sneek,
Spannum,
Steggerda,
Stiens,
H. P. v. d. Berg.
J. S. de Jong.
G.nbsp;de Jong.
R. Huisman,
W. B. Bergsma.
D.nbsp;N. de Vries.
P. P. de Vries.
A.nbsp;Geertsma.
H.nbsp;W. ten Hoeve,
jj. A. Bijlsma.
M. Paber.
H.nbsp;J. Peenstra.
E.nbsp;J. Stroop.
K. P. van Tuinen.
P. J. Leijen.
f J. G. Paber.
J. A. Boomsma
(bij de Wed. Wijtsma).
J. Zuiderhof.
I.nbsp;A. Zuiderhof.
G. Rijpkema (Lemstervv.)
P. P. Piekema.
B.nbsp;Trompetter.
A. P. van Dijk.
S. Jellesma.
Kortezwaag,
j)
Koudum,
Kubaard,
Langezwaag,
Leeuwarden,
Lemmer,
Lippenhuizen,
Makkinga,
Makkum,
77
Menaldum,
Metslawier,
Midlum,
Munnekezijl,
De met -f
L. G. Heringa.
J. Koelma.
S. van Asperen.
TC. Westhof.
J. Houwman.
jH. Jansma
(Nieuwes tad.)
fj. Tinga (Torenstr.)
jj. Witteveen.
R. M. v. d. Velde.
J. M. Panders,
fB. L. Lütgendorff.
H. Hoogeboom.
-■C. S. Lutgendorff.
-P. P. de Vries.
K. r. Vellema.
S. J. Menage.
J. Smedes.
ua meu t gemerkte personen hebben hunne opleiding genoten aan de
Hoefsmidschool te Amersfoort of bij een der detachementen Veld-artillerje.
Leeuwarden, Mei 1916.
Het Bestuur der Vereeniging „Het Priesch Paarden Stamboekquot;,
J. L. B 1 a n k s m a. Voorzitter.
H. van Baerdt van Sminia, Secretaris.
(u. Friesch Weekhl.)
Surhuisterveen, J. W. Wouda.
Terwispel, Gerben de Vos.
Tjalleberd, IJ. S. Paber.
Tjerkwerd, P. Schukken.
Tzum,nbsp;S. J. Smit.
Tzummarum, fM. Keuning.
M. P. de Vries.
Ureterp,
Veenwouden,
Wams,
Wieuwerd,
Winsum,
Witmarsum,
Wolvega,
Wommels,
Workum,
Woudsend,
Wijtgaard,
J. B. de Boer.
B. K. v. Weemen.
H. Mous.
G.nbsp;Landstra.
L. T. de Jong.
J. Broekstra.
f Jan v. d. Hoe ff.
D. van Wieren Jr.
H.nbsp;P. Nauta.
fR. Posthumus.
W. Bottema.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 3 Mei is als leerling
toegelaten H. H a f m a n te Ruinen (Drenthe).
Verder verblijft aan de Inrichting de leerling J. v. d. Woude van Haren.
Er zijn derhalve nog eenige leerling-plaatsen open. Belanghebbenden, die
een cursus wenschen te volgen, kunnen zich daartoe annmelden bij den
■smidsbaas D. F. Stuivenberg, Poelestraat 35 Groningen.
—nbsp;Hoefbeslag-cursus te Arnhem. Op 1 April 1916 heeft ten overstaan
van het bestuur der Afdeeling Arnhem van de Geldersch-Overijselsche Maat-
schappij van Landbouw in de Ambachtschool te Arnhem door de hoefbeslag-
commissie het overgangsexamen naar het 2e gedeelte van den hoefbeslag-
cursus plaats gehad.
Alle 13 leerlingen zijn geslaagd, t. w.: J. M. Overbeek te Azewijn, W.
Piek te Heurne bij Dinxperlo, J. Koop te Laren (Geld.), J. Lemmen te
Weurt bij Nijmegen, D. J. Vossers te Doesburg, J. W. Prinsen te Etten
(Geld.), A. A. Klein Antink te Zevenaar, J. Rothoff te Zetten, B. Seegers
te Drempt, J. A. Booltink te Loo bij Duiven (fort Westerfoort), W. Bouw-
mans te Randwijk, H. Helmis te Azewijn en St. van der Pol te Opheusden.
De namen zijn geplaatst naar de volgorde van aangifte. De laatstgenoemde
volgt voor de 2e keer (3e jaar) de lessen. In het komende najaar zal het
2e gedeelte een aanvang nemen.
De leider,
Ira/iew, 17 April 1916.nbsp;vanDorssen.
-ocr page 65-_ Zeeland. Uit de rekening van de Maatschappij t. bev. van Landbouw
en Veeteelt in Zeeland over 1915 blijkt dat de cursussen in hoefbeslag
f 959.03 hebben gevorderd, waartegen een post ontvangsten staat van f 1094.25.
— Het toekomstige aantal paarden in Nederland. In verband met de
mobilisatie in 1914, waardoor ook vele fokpaarden zijn gevorderd en met
het jaarlijks tijdelijk toestaan van den uitvoer van ruins en hengsten, be-
neden den leeftijd van 20 maanden, wordt in sommige kringen wel de
vraag geopperd, of onze paardenstapel wel op de getalsterkte blijft, daar
de invoer in 't geheel niets meer te beteekenen heeft.
Er wordt hierbij gewoonlijk te veel uit het oog verloren dat vóór de mobi-
lisatie jaarlijks ook groote hoeveelheden jonge paarden over de grenzen
gingen en zoowel merries als ruins en hengsten. De uitvoer van merries is
echter geheel gestaakt vanaf Aug. '14, zoodat deze als het ware voor de
fokkerij bewaard blijven. De hoogere prijzen der paarden brengen voorts
' mede, dat aan het fokken van paarden meer aandacht wordt geschonken.
Hieruit volgt dat de vrees voor het verminderen van den paardenstapel
niet groot behoeft te zijn, iets wat natuurlijk niet gaarne wordt gezien door
allen wier belangen er rechtstreeks of zijdelings mede in verband staan.
De toename van de fokkerij in ons land moge blijken uit het volgende:
Volgens officiëele opgaven werden in het jaar 1913 totaal 73385 merriën
gedekt door goedgekeurde hengsten, in 1914 79569 en in 1915 totaal 87417.
De Minister van Landbouw, N. en H. heeft omtrent het aantal dekkingen
in 1915, in de onderscheidene provinciën, de volgende publicatie gedaan in
de Staatscourant:
Aantal in de provincie thuis |
Totaal aantal | ||
behoorende merriën. |
gedekte | ||
PROVINCIËN. |
merriën in de | ||
Gedekt binnen |
Gedekt buiten |
prov. thuis- | |
de provincie, j |
de provinQie. |
behoorend. | |
Groningen. . |
8.562 |
392 |
8.954 |
Friesland . . |
5.929 |
312 |
6.241 |
Drenthe . . . |
4.584 |
539 |
5.123 |
Overijssel . . |
2.605 . |
750 |
3.355 |
Gelderland. . |
12.829 |
436 |
13.265 |
Utrecht . . . |
2.638 |
516 |
3.154 |
Noordholland |
5.246 |
220 |
5.466 |
Zuidholland . |
10.064 |
352 |
10.416 |
Zeeland . . . |
14.344 |
14 |
14.358 |
Noordbrabant |
12.611 |
403 |
13.014 |
Limburg. . . |
4.022 |
49 |
4.071 |
83.434 |
3.983 |
87.417 1 |
— Beslagprijzen. Tengevolge van de tijdsomstandigheden zijn de prijzen
voor een stel nieuwe ijzers, of voor het verleggen, vrij algemeen verhoogd.
Eenige verhooging kon reeds vóór het uitbreken van den oorlog een billijken
eisch heeten, doch de concurrentie-strijd en de afstand, waarop de meeste
smeden zich van elkaar houden, beletten het in vervulling komen van dien
wensch. Nu ieder zich met grond beroepen kan op het duurder worden van
de benoodigde materialen vindt de verhooging weinig tegenkanting en kan
ze derhalve gemakkelijk worden in- of doorgevoerd.
Wij zagen dezer dagen in een beslagplaats op een stevig carton ge-
drukt dat 4 nieuwe ijzers voor een paard f 2.— en voor een hit f 1.80
kosten. Dit lijkt ons navolgenswaardig, niet alleen omdat men daardoor
van veel redeneering blijft verschoond, maar het gedrukte tarief vestigt
meteen het vermoeden dat de prijzen algemeen geldend zijn. Dit laatste zal
in de steden vrij wel het geval zijn en in sommige plattelands-gemeenten
ook, maar wij gelooven dat bovenstaand tarief nog wel niet overal zal
worden geheven.
— 's Ryks Vecartscnyscliool te Utrecht. Bij Min. besluit van 28 April
1916 is benoemd tot onderbaas van de hoefsmederij aan 's Rijks Veeartsenij-
school te Utrecht de heer H. Vossers, gediplomeerd onderwijzer in practisch
■ hoefbeslag te Doesburg.
Op 17 Mei wordt in het gebouw van de Directie van den Landbouw
(Min. v. L., N. en H.) te 's-Gravenhage aanbesteed de bouw van een hoef-
smederij, o.a. als eerste gedeelte van een gebouw voor Zootechniek, op het
terrein van Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.
— Cursus in hoefbeslag te 's-Gravenhage. De tweejarige cursus in
hoefbeslag, uitgaande van de afdeeling „'s Gravenhage der Holl. Mij. van
Landbouw,quot; onder leiding van den gepens'^. Majoor Paardenarts J. Laméris,
belast met den Vétérinairen dienst bij het Koninklijk Staldepartement, ein-
digde met een examen op 5 en 6 Mei j.l.
Het eerste gedeelte van dezen cursus had plaats van begin Nov. 1913
tot begin April 1914 in de Alexander-kazerne, — smederij van het 3e Reg'.
Huzaren. 12 leerlingen volgden dezen cursus.
De groote oorlog verhinderde van 1914—1915 het houden van het 2e ge-
deelte van den cursus. Dit kon eerst plaats vinden in Nov. 1915—1916 en
wel door de goedgunstige beschikking van Hare Majesteit onze geëerbiedigde
Koningin, waarbij de smederij van het Koninklijk Staldepartement disponibel
werd gesteld. Ook mocht de te Utrecht aan 's Eijks Veeartsenijschool ge-
ëxamineerde hoefsmid, de heer J. Meijer van het K. S. D., belast worden
met het verdere practische onderricht.
Ondertusschen waren twee leerlingen afgevallen, terwijl een derde — ge-
mobiliseerde — geen verlof kon krijgen voor één dag 's weeks, al was hij
ook in garnizoen in Leiden, bij het daar staande Regiment Infanterie! !
De examen-commissie bestond als gewoonlijk uit den heer J. B. H. Moubis,
gepensquot;!. Dirigeerend Paardenarts, den heer C. Fauël, dierarts te Rotterdam,
en den leider van den cursus.
De uitslag was: P. de Klerk van Puttershoek, L. Morée van Rozenburg,
-ocr page 67-J. A. Lipman van Wateringen, A. J. de Lignie van Oude Tonge, J. A. de
Lignie van Oude Tonge, J. P. Pademaker van Zegwaard, allen „met lofquot;,
K. A. Havelaar van 's Gravendeel, A. Tieleman van Zuid-Beijerland, beide
„met goedquot; en C. Barth te 's Gravendeel met „voldoendequot;.
De algemeene opmerking der examen commissie was, dat zoowel het
theoretisch als vooral het praktische gedeelte getuigde van betere beslagen-
lieid der leerlingen, vergeleken bij de vorige examina vanaf 1900/1901;
zijnde allen éénjarige cursussen.
De gepens'ä. Majoor Paardenarts,
Laméris.
— De Provinciale Regelingscoramissie voor de paardenfokkerij in
elke provincie heeft jaarlijks een verslag uit te brengen over de paarden-
fokkerij in haar provincie. Daarin wordt dan ook gewoonlijk iets over de
verzorging der paarden gezegd.
In het verslag der bedoelde commissie voor Zuid-Holland over 1915 komt
o.m. het volgende voor ten opzichte van de op keuringen voorgebrachte paarden :
„De verzorging der voorgebrachte paarden laat weinig of niets te wenschen
over; ook het beslag is in de meeste gevallen voldoende.quot;
De commissie voor Limburg schreef dienaangaande:
„De verpleging van fokpaarden en de opvoeding van veulens geschiedt
heel wat beter dan vroeger; ook het hoefbeslag ondervindt de goede uit-
werking der gehouden cursussen. Toch moeten, vooral de kleinere fokkers,
voortdurend en bij herhaling op het gewicht van een en ander worden
gewezen; anders keeren zij zóó gemakkelijk weer tot den ouden sleur terug.quot;
In het verslag der Prov. Eeg. commissie voor Noord-Holland lezen we:
„In de verzorging der fok- en jonge paarden is steeds verbetering merk-
baar, terwijl het voorbrengen der dieren op de verschillende keuringen, op
enkele uitzonderingen na, niets te wenschen overlaat.quot;
—nbsp;Georg Gasz, paardenarts bij den Oostenrijksch-Hongaarschen land-
storm, die in het Tierärztl. Zentralbl. de krijgsbruikbaarheid van verschillende
paardensoorten bespreekt, zegt daarbij o.m.:
Wat de hoeven betreft, gaven de zware paarden niet meer moeilijkheden
dan de andere soorten. De hoefsmeden uit verscheidene Kroonlanden bleken
onvoldoende onderlegd. De nagezonden winterijzers moesten eerst beter
worden afgewerkt; pas met het einde van November kwamen ze spaarzaam
binnen. De opleiding der hoefsmeden zal, zoodra de vrede daar is, ernstig
onder de oogen moeten worden gezien.
—nbsp;Bussische paarden. Dr. Magerl was in de gelegenheid aan het Oostelijk
front een aantal Eussische paarden te bezichtigen, welke in het veroverde
gebied voor het Duitsche leger gerequireerd werden, om als trekpaarden te
dienen. Het was een collectie van circa 400 paarden, zonder uitzondering
vermagerd en verwaarloosd. In Lithauen werd de qualiteit der Eussische
paarden beter. Het Lithauer-Poolsche paard is ± 1.40 M. hoog, n^ooi van
hoofd, krachtig gebouwd, betrekkelijk laag op de beenen. Gewoonlijk zijn
het schimmels of bruinen, zelden vossen. Manen en staart zijn dicht behaard
en lang, de hoeven hard en sterk. Het hoefbeslag was beneden critiek, de
nagels werden njet geniet, maar slechts omgebogen. Oadere paarden lijden
herhaaldelijk aan hoefziekten en aan verbeening der hoefkraakbeenderen.
Het humeur der paarden is zeer goed, de dieren zijn bijna allen zeer ge-
willig; zelfs jonge hengsten lieten zich bijna zonder uitzondering als trek-
en rijpaarden gebruiken. Het Kussische paard stelt weinig eischen aan
voeding en verpleging.....
(u. Munch t. W.)
— Steenkolen, ijzer en staal. Omtrent den steenkolen-, ijzer-en staalhandel
te Liverpool en omstreken gedurende het eerste kwartaal van 1916, bevat
„Handelsberichtenquot; de volgende mededeeling van Consul Bonke te Liverpool
(Engeland) :
Steenkolen. Over het geheel genomen kan worden gezegd, dat in de be-
hoeften van het publiek zeer gemakkelijk voorzien werd, ondanks het feit,
dat een groot aantal werklieden uit dit bedrijf dienst in het leger genomen
heeft. De middelen van vervoer in dit district werden door den zachten
winter zeer weinig door het weder bemoeilijkt, en dit tezamen met het feit,
dat aanzienlijke voorraden gedurende den zomer waren opgeslagen, hebben
den handel in staat gesteld aan de plaatselijke aanvragen tegemoet te komen.
Een groot aantal fabrieken, welke zijn opgericht of thans gebruikt worden
voor den aanmaak van ammunitie, zullen waarschijnlijk een sterk toenemende
hoeveelheid brandstoffen noodig hebben, maar daar het verbruik voor huis-
houdelijke doeleinden thans aanzienlijk minder zal zijn dan gedurende de
wintermaanden, zal eene extra hoeveelheid voor dit doel beschikbaar zijn.
Om verschillende redenen heeft de regeering het noodig geoordeeld ge-
durende de laatste maanden het verleenen van uitvoercertificaten voor kolen
te beperken en dit heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen een betere voor-
raad in,dit land te behouden, terwijl de „Limitation of the Coal Prices Actquot;
eene abnormale stijging van prijzen voor de binnenlandsche markt verhinderd .
heeft. Hierbij moet worden opgemerkt, dat aan de mijnwerkers in de ver-
eenigde districten eene loonsverhooging van 5 pCt. is toegekend. Door het
groote aantal stoomschepen, die door de regeering zijn overgenomen, is de
vraag voor de scheepsbunkers in deze haven niet zoo groot als gewoonlijk,
ofschoon extra hoeveelheden dikwijls benoodigd zijn in andere richtingen.
Terwijl er geen overmaat van kolen aan de markt is geweest, was eraan
den anderen kant ook geene groote schaarsciite, en de prijs voor Lancashire
Screened Steam Coal bleef gestadig op ongeveer 22-;P.O.B. Mersey havens,
doch tengevolge van het verminderen van de openbare verlichting en de
groote aanvragen voor deze qualiteit brandstof voor industrieele doeleinden,
is de hoeveelheid gascokes in de markt buitengewoon schaarsch geworden.
IJzer en staal. De ijzer- en staalmarkt was gedurende de eerste drie
maanden van dit jaar meer onder de controle der regeering en het is nu
ïnoeilijk fabrieken te vinden, die handelsorders kunnen uitvoeren. De prijzen
zijn belangrijk gestegen en in den handel betrokkenen verwachten op het
oogenblik geene daling.
- De Amerikaansche ijzer- en staalmarU. In zijn wekelijksch overzicht
wijst het vakblad Iron Age er op, dat de productie van ruw ijzer gedurende
de maand April 3.228.000 ton bedroeg, met een dagelijksche productie op
het einde der maand van 322.000 tons, met 109 hoogovens in werking.
De arbeidsmoeilijkheden zijn in de afgeloopen week sterker geworden en
reeds voorziene stakingen braken uit, die zoowel de productie der fabrieken
als de consumptie der staalverbruikers hebben belemmerd. Er is nog geen
aanwijzing, dat de druk op de fabrieken zal verminderen, maar de kooplust
is eenigszins afgenomen en de kwestie omtrent de prijsbepaling voor leverings-
contracten in de toekomst drukt enkele groote belangen.
_ De Mei-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:
10 Practische ervaringen bij paarden die zich strijken, door Pritz Steding
geëxamineerd hoefsmid met lofquot; te Utrecht (Holland). Schr. begint met
de vraag, welke beslag-methode tegen het strijken verdient de voorkeur,
die waarbij de buiten- of die waarbij de binnenhoefwand wordt ingekort?
Dit is een vraag waarover in vakkringen reeds veel is gestreden. Men geeft
elkaar gaarne toe dat de stand in de eerste plaats van grooten invloeQ is.
Schr. zegt dat allereerst noodig is om de oorzaak bij elk geval van strijken
vast te stellen, alvorens het euvei doelmatig kan worden verholpen, wijst
er op dat de hoef dikwerf verkeerd wordt besneden, dikwerf de binnentak
van het ijzer te nauw wordt gelegd, soms zelfs drie-kwart ijzers worden
ondergelegd en dat ten slotte meermalen gebruik moet worden gemaakt van
strijklappen of andere hulpmiddelen. Schr. zegt: mijne grondstelling is:
Pesselbalance nach aussenquot;. Een zuivere vertaling hiervan is mmder gemakke-
i'ük te meer daar de Duitsche uitdrukking o.i. de bedoeling ook met geheel
juist weergeeft. De bedoeling zal toch zijn dat het lichaamsgewicht meer
op de buitenhelEt van de gewrichten van het onderbeen wordt overgebracht,
hetgeen te bereiken valt door den buitenhoefwand te besnijden, in te korten.
S. deelt daarna het volgende mede:
Over het geheel genomen strijken zich meer paarden doordat de ijzers
te nauw dan te ruim zijn gelegd. Een der gevaarlijkste standen is de Pransche
stand Hierbij kort ik allereerst de buiten-hoefhelft zoo sterk mogelijk men
de binnen-hoefhelft wordt geheel ontzien, - maak een paar ijzers waarvan
de buitentak sterk bodemnauw is, terwijl de rits in den toon doorloopt en
hier tevens van nagelgaten wordt voorzien. De binnentak wordt ter plaatse,
waarmede werd gestreken, recht afgevijld en bodemnauw gelaten tot aan
het laatste derde gedeelte, waar hij een recht verloop verkrijgt - slechts
den scherpen rand neem ik hier af - en tevens, om den dikwijls ingetrokken
verzenwand beter te ondersteunen, breeder gesmeed. Bij het passen wordt
niet alleen een toonlip maar ook een buiten-zijlip aangebracht, ten einde het
naar binnen verschuiven van het ijzer te voorkomen. De buitentak wordt
in geen geval ruimer gelegd dan de hoornwand loopt en evenmm langer
gemaakt dan de wand. De binnentak wordt aan het binnentoongedeelte, daar
waar het dier zich mede strijkt, nauw gepast en in het laatste gedeelte
geleidelijk ruimer gelegd. In zijn achterste derde gedeelte wordt deze tak
zoo ruim gelegd dat de kroonrand loodrecht door dit ijzergedeelte wordt
ondersteund. De binnentak wordt steeds langer gelaten dan de buitentak,
terwijl de ijzerrand aan de ondervlakte natuurlijk goed wordt bijgevijld. Het
aan het binnen toon gedeelte overstekende hoorn wordt matig glad geraspt.
Vorenbedoeld ijzer is b.v. gebezigd bij een luxe-paard met hoogen gang,
dat zich streek tegen de (voor) knie. De hoeven werden aan de buitenzijde
zooveel mogelijk besneden; ik paste het ijzer niet alleen aan het binnen-
toongedeelte nauw maar ook aan den buitentak, ten einde het gewicht van
den lichaamslast meer op de buitenhoefhelft over te brengen. Bovendien
werd de binnentak in het verzengedeelte van nagels voorzien, ten einde het
ijzer goed bevestigd te houden. Het resultaat was uitstekend.
Een bodemnauwe stand geeft minder aanleiding tot strijken en zoo dit
toch optreedt kan het minder moeilijk worden verholpen. Het strijken ge-
schiedt hierbij meer met den hoef dan met het ijzer, doordat de binnenwand
te schuin verloopt. Hierbij mag de binnenwand niet zoo sterk worden in-
gekort als bij bodemwijden stand den buitenwand. Het bij bodemnauwen
stand te bezigen ijzer dient een breederen buitentak te hebben en zoo ruim
worden gelegd dat de kroon loodrecht door het ijzer wordt ondersteund;
voor het overige wordt de buitentak, al naardat de stand zulks vereischt,
recht of bodemwijd gesmeed, en men ritst hem „vetterquot; dan gewoonlijk, zoodat
de nagelgaten midden in de breedte van het ijzer komen te zitten. De
binnentak wordt smal en over het geheel bodemnauw gesmeed. Al moge de
buitentak van het ijzer dan ook ruimer worden gepast dan bij bodemwijden
stand, zoo mag zulks toch niet worden overdreven, daar de binnentak reeds
nauwer wordt gelegd dan bij den bodemwijden stand. De ijzertakken moeten
even lang zijn.
Ten slotte wensch ik nog op een onjuiste meening van vele hoefsmeden
te wijzen. Het komt voor dat een paard zich slechts met een been strijkt.
In dit géval schenkt de smid uitsluitend zijn aandacht aan dit been. Dit is
alleen dan juist indien bij het beslaan van het andere been geen fouten zijn
gemaakt. Zoo deze hoef aan de buitenzijde te hoog is of het ijzer niet past
en hierdoor een onregelmatige stand wordt verkregen, dan is het niet mogelijk
het strijken op te heffen. Daarom is het noodzakelijk steeds de beide hoeven
te controleeren en de ligging van beide ijzers na te gaan.
Menig paardeneigenaar zal nauwelijks gelooven dat de hier beschreven
methode de mooiste gevolgen heeft. Indien echter de hoefsmid zich met
deze methode goed vertrouwd heeft gemaakt en haar nauwkeurig uitvoert,
dan zal hij zijne cliëntèle overtuigen dat men het paard niet door het nauwe
leggen van het ijzer van het strijken zal afhelpen, doch integendeel het
beste door de methode waarbij de lichaamsbelasting op de buitenhelft van
het kogelgewricht wordt overgebracht,
(De door den heer S. verkondigde meening komt ons volkomen juist voor,
doch het lijkt ons toe dat de methode niet bepaald nieuw is, zooals Schr.
doet voorkomen. Dit neemt niet weg dat het ongetwijfeld nuttig is om
opnieuw de aandacht er op te vestigen dat de bestrijding van het strijken
dikwijls op onjuisten grondslag geschiedt. Red. „De Hoefsmidquot;).
2quot;. Voorstellen om onderscheidene vakuitdrukkingen door meer juistere
benamingen te vervangen. (Wij zullen deze in de Juni-aflevering vermelden).
3®. Persoverzicht en korte mededeelingen.
-ocr page 71-Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HARDEN.
Om een proef der juiste verwarmingstemperatuur te maken, neemt men
een staafje staal, dat men op afstanden van 2 c.M. van inkeepingen voorziet en
daarna in het vuur aan het einde tot wit-heet verwarmt, m het water af-
koelt en vervolgens op die inkeeping afslaat. Bij het eerste stuk zal de
breuk zeer grof zijn ; het staal is daar verbrand. Op een andere plaats zal
de structuur zeer fijn zijn, en verderop weer grover, zooals die van natuur-
hard staal. Op de plaats nu waar de breuk het fijnste was, heeft het staal
de juiste hardte-temperatuur bezeten, welke eigenlijk voor het harden zal
moeten worden gebezigd. Men kan dus het staal tot op een temperatuur
verwarmen waarvan men vermoedt, dat dit de juiste warmte zal zijn, daarna
snel afkoelen, breken, en zien of die breuk de gelijke fijne korrel bezit.
Bij het harden is men gewoonlijk gewend den warmtegraad op het ge-
zicht te bepalen, en hiermede vergist men zich zeer gemakkelijk. De gewone
wijze van harden bestaat daarin, om eerst het voorwerp glashard te maken
en dan van die hardheid zooveel af te nemen tot er voor het bepaalde doel
voldoende overblijft. Moet het geheele voorwerp gelijkmatig gehard worden,
dan is de verwarming in het smidsvuur niet aan te bevelen; beter ge-
schiedt dit in een oven of in gesmolten lood, waarbij dit laatste in een
kroes tot op gloeihitte is gebracht. Het te harden voorwerp wordt in het
gesmolten lood ingedompeld. Dit laatste zal in de kroes spoedig oxydeeren,
waarvoor men het met een laag fijne houtskolen bedekt.
Het ontlaten van het glasharde staal kan op zeer veel verschillende wijzen
geschieden. Voortreffelijk zijn de ontlaatovens met oliebad, waarbij als olie
de overblijfselen van petroleum gebruikt worden. Men kan echter ook op
de volgende wijze ontlaten, n.1. als men de geharde voorwerpen m heet
zand verwarmt, en ze daarna in een metaal-bad, dat op zijn smeltpunt de
iuiste temperatuur der te harden voorwerpen bezit, dompelt; is deze metaal-
massa goed gesmolten, dan is do juiste hardheid bereikt. Deze methode _is
vrij zeker; de verhitting in een oliebad is echter zekerder. Men kan nu m
vele gevallen ook het harden in één verwarming bereiken, door het gloeiende
stuk staal in een gesmolten legeering van lood met tin te brengen.
225° 0=2 deelen lood in één deel tin, aanloopkleur stroogeel,
230° C = 9 „ „ „ 3 , „nbsp;„nbsp;donkergeel,
250° C = 3 „ „ „ 1 „ „nbsp;quot;nbsp;purperrood,
265° 0 = 9 „ „ „ 2 „ „nbsp;„nbsp;violet,
325° C = enkel loodnbsp;gt;gt;nbsp;blauw.
Men gaat nu op de volgende wijze te werk: Het te harden staal wordt
op de juiste hitte gebracht, daarna in de gesmolten legeering gelegd, waarm
het eenigen tijd blijft liggen, en daarna in water afgekoeld. De legeering
moet nog ongesmolten stukken bezitten, opdat bij het insteken met een te
groote hitte ontstaat. Verder moet deze door vlammende olie voor oxydatie
Lschut zijn. Deze methode wordt vooral bij moeilijk te harden voorwerpen
toegepast. Verder bestaat er een zoogenaamd gebroken hard-proces. Daarbij
wordt het voorwerp in een loodbad verhit, en verticaal zeer korten tijd in
het eerste bad gedompeld, hetgeen bestaat uit water met 2o/o zout. Het bij-
voegen van zout bewerkt een snellere warmtegeleiding, waardoor het gevaar
van scheuren grooter wordt. Echter is dit indompelen geen volledig afkoelen,
doch het voorwerp blijft van binnen heet, en wordt eerst in het oliebad
geheel koud.
Ook voor het zacht maken van staal bestaan een menigte kunstgrepen;
in de eerste plaats door verhitting, waarna langzame afkoeling, hetgeen in
de lucht veel te snel gaat. Men legt daarom deze voorwerpen in hout, heete
asch of fijne kolen. Wordt bij het harden van staal scheuren gevreesd, dan
gaat men over tot inzetten. Als „kolendequot; stoffen gebruikt men hiervoor houts-
koolpoeder, leerkool, beenderenmeel. bloedloogzout enz., waarin gegloeid
wordt. Voor het harden van sneldraadstaal bestaan andere voorwaarden,
waarop wij later terug zullen komen.nbsp;E. J. M.
STALEN DfiIJPRIEMEN.
De schaarschte aan goed drij friemenleer heeft in Duitschland de stalen
drijfriemen, die sinds eenige tientallen van jaren reeds bekend waren, weer
in het centrum der belangstelling gebracht, met dat gevolg, dat zij nu, zoo-
wel wegens de grootere behoefte als door enkele verbeteringen en door de
betere qualiteit van het staal, ingang gaan vinden.
Een groot bezwaar was steeds, dat de laschplaats het begaf bij de plotse-
linge buiging bij het komen op of van een klein wiel. De soepelheid liet
ook te wenschen over. De nieuwe riem is over de geheele lengte op regel-
matige afstanden doorboord, en daardoor veel buigzamer, zonder noemens-
waard aan sterkte te verliezen. Met behulp van die gaten wordt ook de
riem gelascht, en wel veel eenvoudiger dan door, zooals vroeger, de einden
als de deelen van een zaagblad aaneen te soldeeren. Men maakt n.1. gebruik
van een ruitvormig laschstuk, dat eveneens doorboord is, en de schuin afge-
sneden einden bijeen houdt. De schuine verbinding heeft bij den geleidelijken
overgang op het drijfwiel natuurlijk veel minder te lijden.
De stalen riem is duurzamer dan de lederen en constanter van lengte.
Olie en vocht bevorderen de neiging tot slippen, die weliswaar op zichzelf
grooter is, minder dan bij een leeren, wat een tweede voordeel is. De
prijs is natuurlijk veel lager. Het bedrag dat Duitschland jaarlijks aan drijf-
riemen placht te besteden bedraagt 45 millioen mark, zoodat zelfs een be-
trekkelijk gering prijsverschil reeds een groot bedrag zou vertegenwoordigen.
(u. „N. E. CLquot;)
De TECHNISCHE BOEKHANDEL van J. D. L. ZWART te
AMSTERDAM, welke 1 Mei j.1. wegens uitbreiding verplaatst is naar:
Ie HELMERSSTRAAT 209, heeft steeds voorradig een ruime
sorteering
op elk gebied, doch speciaal voor H.H. SMEDEN.
Vraagt Inlichtingen en Prospectü!
-ocr page 73-OPMERKINGEN OMTRENT VERNIEUWING VAN HET BESLAG.
Bij de verpleging van het paard is die van de hoeven van groot gewicht;
is het onderwerp dat we hier willen behandelen oud, de zorg voor een nieuw
beslag blijft steeds actueel, zoodra de hoeven te lang, de ijzers te dun zijn
geworden. De hoorngroei immers gaat steeds door, het hoorn wordt niet
regelmatig afgewreven, zooals dit plaats vindt bij den onbeslagen hoef; de
slijting bepaalt zich enkel tot het dunner worden van het ijzer, dat tenslotte
zoover is afgesleten, dat het tot beschutting van den hoef niet meer geschikt
is. De hoeven zelve kunnen door hun groei een zoodanigen vorm aannemen,
dat het beslag niet alleen geen nut meer heeft, doch integendeel schade aan
de gangen veroorzaakt. Zoover mag de eigenaar het intusschen niet laten
komen. Toch komt het nog wel eens voor dat men paarden in een dergelijken
toestand ontmoet. Deze toestand zal nadeelig op de hoeven inwerken, ziekten
en kreupelheden kunnen veroorzaken, hetgeen staking van den dienst ten
gevolge kan hebben. Het is daarom niet overbodig om dit thema weer
onder den hamer te nemen.
We weten, door de ondervinding geleerd, dat een paard slechts betrekke-
lijk geschikt is om op bloote voeten te werken; dit moge bij weinig en
lichten arbeid op een gunstigen bodem eenigen tijd kunnen worden volge-
houden, soms zelfs tot voordeel van de hoeven zijn, maar voor alle paarden,
welke op kunstwegen, op harden bodem, in snelle gangen, en daarbij nog
veel en lang in 't tuig zijn, of zware lasten moeten verplaatsen, is een
beschutting van den hoef, is het hoefijzer noodig. Dat die hoef van goeden
vorm en krachtig moet wezen, is een eisch dien men aan elk paard moet
stellen; dat men daarbij tevens een kundig hoefsmid er op na moet houden,
die den hoef goed weet te bewerken en te beslaan is even noodig, want
aan den hoef kan spoedig veel bedorven worden, wanneer öf de vorm er
van of de bewerking niet naar den eisch is. Dit is zoo bekend, dat men
spreekt van: „geen hoef, geen paardquot;, wat wil zeggen: is de voet niet goed,
dan deugt het heele paard niet.
Het heeft zeker veel voor, dat men volgens den kalender weet, dat het
oogenblik is gekomen om het beslag te vernieuwen; we kunnen dit intusschen
aan den voet zelf zien, en moeten dit kunnen zien, om ons te vrijwaren
voor bedriegelijke verschijnselen; nemen we b.v. een hoef met lage verzenen.
Deze zal in vele gevallen ons aanleiding kunnen geven, dat men voorloopig
met een nieuwe bewerking wel kan wachten; ook het ijzer kan soms nog
een zekere dikte hebben, zoodat men zou meenen dat een vernieuwing nog
niet noodig zou zijn. Kan men een en ander niet zelf beoordeelden, dan is
daarvoor zeker de hoefsmid de aangewezen persoon. Daar is stellig niets
tegen. Wil men echter betreffende deze zaak zelf het heft in handen houden, dan
dient men ook te weten, wat te doen staat; want we meenen dat het voor den
eigenaar van groot belang is z'n attentie te stellen op het beslag zijner paarden.
Uit een en ander boven aangestipt volgt dat aan den voet zekere ken-
teekenen voorkomen, die wijzen op de noodzakelijkheid van een nieuw beslag;
die teekens zijn evenwel niet steeds dezelfde, zoodat men niet altijd volstaat
met te zeggen: „de hoef is te lang geworden of het ijzer is versletenquot;.
Daarom is het zaak dat de zorgvolle eigenaar, in z'n eigen belang en in dat
van z'n paard, met die verschillende toestanden bekend is, en daarnaar
handelt, en weet dat wanneer hij hierin verzuim pleegt, schade aan z'n
eigendom kan veroorzaken.
Sommige paarden hebben een buitengewoon snellen hoorngroei, andere
een zeer langzamen. Door onderzoekingen is gebleken dat dit een verschil
van 4—13'/2 mM. per maand kan bedragen. Men brengt dit in verband
met den gezondheidstoestand, met den dienst, met den bodem waarop het
dier werkt; wellicht kan ook de afstamming van invloed zijn, evenals
leeftijd en geslacht. Hoe 't ook zij, het is een feit, dat er een groot ver-
schil van groei bestaat. Voorts kan men waarnemen dat de hoeven van
normalen vorm over 't algemeen wel gelijkmatig afgroeien, maar dat de
toon ten opzichte van de verzenen geleidelijk te lang wordt; men weet
algemeen dat aan den toon geen, aan de verzenen wel afwrijving van hoorn
plaats vindt, als gevolg van het beslag. In andere gevallen vertoont de
toon weinig groei, terwijl de verzenen abnormaal sterk zijn verhoogd.
In beide gevallen zal de beslagtijd zijn aangebroken, zoodra men die
onregelmatigheid ziet intreden: verzuim hiervan geeft aanleiding tot moeilijk
gaan en meermalen tot kreupelheid. Bij paarden, die van nature een goeden
stand hebben, bij welke de voetas gestrekt verloopt, d.w.z. recht is, ziet men na
eenigen tijd dat die lijn is gebroken; dit is steeds het best te zien aan de
kroon. Dit is een teeken van onregelmatigheid in hoogte van toon en
verzenen, ontstaan door niet slijten van hoorn aan den toon en afvi^rijving
der verzenen door de beweging der achterste hoefhelft — de uitzetting;
deze veranderde beenstand geeft aanleiding tot moeilijkheid der gangen,
veroorzaakt aanstooten en struikelen, soms zelfs kreupelheid. Deze ongelijk-
heid in lengte van den hoef moet door eene bewerking tijdig worden opge-
heven, eigenlijk worden voorkomen, vooral noodig bij paarden welke hun
diensten in snellen gang op harden bodem verrichten.
Nu zal men vragen: is de richting van de koot tot die van den hoef
steiler of meer horizontaal, of wel is de voetas naar voren of naar achteren
gebroken ? Onze ervaring gaat daarheen, dat bij een hoef met langen, schuinen
toon en lage verzenen, vooral als deze sterk ondergeschoven zijn, de koot
een meer steilen stand aanneemt. De reden hiervan ligt blijkbaar aan de
abnormaal zware belasting die de buigpezen daarbij ondervinden. Is de
toon van nature steil, zijn de verzenen steil en hoog, dan valt de gewijzigde
kootrichting minder op; de zwaardere belasting der buigpezen valt hier weg.
Voor den smid zijn dit aanwijzingen, waar hij den hoef heeft in te korten,
om weer een recht verloop der voetas te verkrijgen, en voor den eigenaar
oen stille wenk dat het paard om een nieuw beslag vraagt.
Een ander bewijs, dat het beslag moet worden vernieuwd, is waar te nemen
wanneer het hoorn van den wand, vooral aan de zij gedeelten, over het
ijzer is heengegroeid. In sommige gevallen kan dit zoo' sterk zijn, dat niets
meer van het ijzer te zien is; men noemt dit dan ook geheel eigenaardig:
„het ijzer is in den hoef ingegroeidquot;. De oorzaak hiervan is dat het ijzer
oorspronkelijk te nauw is gelegd, of wel de buitenrand van den draagrand
te sterk is bewerkt, of dat veel te lang op een nieuw beslag is gewacht.
Men ziet dit geval bijna uitsluitend aan den wijden hoef, daar de hoorn-
wand zich bij dezen naar beneden over een grooter oppervlak uitspreidt.
Dat hier, door de ligging van het ijzer binnen den wand en tegen de zool,
een druk wordt veroorzaakt, waardoor scheuren aan den draagrand, scheiding
van wand en zool, en kneuzing van het leven kunnen ontstaan, ligt voor
de hand; daarom moeten door een goede bewerking van den hoef en een
tijdig nieuw beslag, die ziekten worden tegen gegaan.
Insgelijks is dit laatste noodig, wanneer het ijzer is te kort geworden,
een teeken dat de hoef door zijn groei aan den toon en afwrijving aan de
verzenen, aan den draagrand is langer geworden, terwijl het oorspronkelijk
goed passende ijzer mede gaat naar vóór, welke omstandigheid aanleiding
geeft tot kneuzingen der zool en het ontstaan van steengallen; ook kan
hierdoor de balstreek gevoelig worden, zoodra deze gebrekkige ligging van
het ijzer is toegenomen.
Het komt meermalen voor dat na eenigen tijd sedert het laatste beslag
de nieten los worden en op den wand overeind staan; gewoonlijk staat dit
in verband met het einde der beslagperiode, kan evenwel ook het gevolg
zijn van slechte afwerking der nagelgaten, minder goede qualiteit van
materiaal; het ijzer ligt dan minder solied, en de uitstekende nieten kunnen
aanleiding geven tot verwondingen, strijken, en verlies van het ijzer. Al
naar den aard der oorzaak dient hier door den hoefsmid tijdig te worden
ingegrepen, evenals zulks moet geschieden, wanneer de lippen in toon c.q.
zijgedeelten recht overeind staan, resp. van den wand zijn afgeweken.
Is de zool gevuld met hoornschubben, zijn deze brokkelig, voor een
gedeelte verloren, zoodat men tegen de inwendige wandvlakte ziet, die dan
hoog uitsteekt over de levende zool, — zijn de straalgroeven vlak geworden
door zich te vullen met hoorn, steekt de punt van den straal ver uit, soms
loszittend, dus te hoog geworden, — zijn daarbij de steunsels misvormd,
te lang geworden, meestal vlakker liggend, en tot aan de punt van den
straal reikende, soms gedeeltelijk afgebroken, een toestand dien men in de
smederij den naam geeft van dubbele zool, resp. dubbelen straal, dan is al
te lang gewacht op een nieuw beslag, en bestaat groote kans de kiem te
hebben gelegd voor het optreden van rotstraal en klemhoef.
Ook zal een vernieuwing van het beslag moeten geschieden onder vele
omstandigheden, waarbij wel het ijzer nog niet versleten is maar de hoef
te hoog is geworden; weinig dienst, kreupelheid, ziekte, kunnen zulks
medebrengen. Het ware beter geweest als men bij een eenigszins nood-
zakelijke rust de ijzers had afgenomen, resp. de hoeven bekapt.
Veel zorg vereischt het beslag der paarden, welke steeds moeten klaar
staan voor de hen toegewezen, veelal snelle en zware diensten. Zij vergen
dat de natuurlijke evenredigheden der verschillende deelen van den hoef
worden onderhouden, om het paard geschikt te doen blijven voor de gevraagde
werkzaamheden. Hiertoe behooren de maatschappijen met veel paarden,
de legerpaarden, de rijpaarden over 't algemeen. Een bepaalde beslag-
periode, met een geregelde controle op het beslag, is hier zeker aangewezen.
Uit bovenstaande blijkt dat voldoende aanwijzingen bestaan, dat een
nieuw beslag noodig is; de voet zegt ons dat duidelijk. Wil het paard in
staat zijn om te kunnen beantwoorden aan de vele werkzaamheden, die
worden gevergd, dan eischt zulks van den eigenaar eene behandeling, welke
de wetenschap en de ondervinding aan de hand doen om den gezondheids-
toestand te bewaken.
Aan het einde van dit hoofdstuk gekomen, willen wij den paardenhouder
er nog op wijzen, dat de zorg voor de hoeven van z'n paard en het beslag,
zonder eenigen twijfel even noodzakelijk is, als het toezicht op het voedsel
door hem aan z'n dieren verstrekt.
Velp.nbsp;J. B. H. Moubis.
HOE ONDERGETEEKENDE TOT DE ONTDEKKING KWAM DAT
BIJ HET PAARD LANGDURIGE BELASTING VAN EEN
BEEN KAN LEIDEN TOT EEN OVEREENKOMSTIG
LIJDEN ALS HOEPBEVANGENHEID IN HET
ANDERE BEEN.
In Mei 1871 werd ondergeteekende overgeplaatst bij de Rij- en Hoefsmid-
school, destijds te Venlo.
Een van de paarden dezer inrichting kreeg door een slag een gekneusde
indringende verwonding van het linker spronggewricht. Al spoedig volgde
een heftige ontsteking van het gewrichtsvlies met rijkelijke uitvloeiing van
etterachtig gewrichtsvocht. Om kort te gaan de toestand werd van dien
aard dat hij afmaking voorstelde aan den toenmaligen Commandant van
bovengenoemde Inrichting, omdat gewrichtsvergroeiïng, na eventueel sluiten
der wonde, het paard onbruikbaar zou maken. Het heftig-pijn-hebbende dier
was dan meteen uit zijn lijden.
Evenwel: hij liet zich overhalen om het geval eens aan te zien. Alles
werd in 't werk gesteld om het paard het lijden zoo dragelijk mogelijk te
maken, en zie: de uitvloeiing begon zoetjes aan te verminderen. De wond
sloot zich en naarmate van beterschap nam dit been de lichaamslast ge-
deeltelijk weer over. Het verdikte gewricht werd dunner en het paard rustte
zoetjes aan meer op het linker dan op het rechter been.
Toen tot eene monstering werd overgegaan liep het dier sterk kreupel
rechts achter!
Ondergeteekende begreep daar niets van. Van het thans bijna algemeen
begrepen feit was destijds niets bekend, tenminste hem niet. Dat hij door
de H. H. officieren naar eene verklaring der nieuw opgetreden kreupelheid
ondervraagd werd, zelfs meer dan hem lief was, behoeft wel geen betoog.
Hij vermoedde dat rechts het spronggewricht te veel geleden had door de
voortdurende belasting en zoo aanleiding tot spatvorming met vergroeiing
was ontstaan.
De kreupelheid nam steeds toe onder vermagering der gemeenschappelijke
spieren van dat been. Ten slotte werd het paard toch voorgedragen om te
worden afgemaakt. Dit werd toegestaan en derhalve een nader onderzoek
(op het cadaver) mogelijk gemaakt. Hoe hij evenwel ook zocht, 't was tever-
geefs; geen voldoende verklaring werd er gevonden en ondergeteekende
sloeg geen mooi figuur. Het geval bloedde zoetjes aan dood. Hij kon het
evenwel niet vergeten en peinsde er nog dikwijls over....
Op een goeden morgen werd hij verrast door het blijde gezicht van den
korperaal hoefsmid Kam erbeek, belast met de practische opleiding der
hoefsmidsleerlingen. Wat was het geval? Er bestaat een algemeene order
bij de bereden wapens om de hoeven der gestorven of afgemaakte paarden
op te zenden naar de Hoefsmidschool, teneinde te dienen bij het praktisch
onderricht. Zoo was dus ook gehandeld met de hoeven van het paard in
kwestie. Toevallig werd de hoef van het rechter achterbeen middendoor-
gezaagd en zie: daar was de verklaring!
Er behoeft hier wel niet gezegd te worden dat die hoef uitwendig, bij
oppervlakkige beschouwing, zoo goed als niets abnormaals vertoonde. Natuur-
lijk moet de zool lichtelijk doorgezakt zijn geweest. Het besnijden van den
rechter achterhoef had wegens de pijnlijkheid van het 1. a. been niet plaats
gevonden; de zool was dus veel te dik en ook al oorzaak van de groote
pijnlijkheid, daar het hoefbeen tusschen de ziekelijke hoorn in den toon en
de zool sterk in de klem kwam. Door de voortdurend te sterke belasting
van het rechter achter been was de vleeschwand in den toon in een ont-
stekingachtigen toestand geraakt, met woekering van ziekelijke hoornstof
als gevolg.
Destijds had ondergeteekende moeten doen, wat hij hierbij doet, n.1. het
vermelden in een tijdschrift. Nu zullen we maar zeggen; „beter laat dan nooitquot;.
's-Gravenhage.nbsp;J. Laméris,
Gep'i. Majoor-paardenarts.
HOEFBESLAG EN PEEMIEKEÜßINGEN.
Het komt in keuringsverslagen nog al eens voor dat het hoefbeslag bij de
voorgebrachte paarden te wenschen overliet. De juistheid hiervan willen wij
niet in twijfel trekken. Zij doen echter minder nut dan de mededeeling hoe
een goed beslag er dient uit te zien of hoe een goed beslag wordt ver-
vaardigd en ondergelegd. Het nut dat die opmerkingen hebben, bestaat enkel
in het feit dat langzamerhand de overtuiging algemeen wordt: de uitvoering
van het hoefbeslag laat te wenschen over. Hierna komt van lieverlede het
streven op om verbetering aan te brengen. Verschillende landbouwmaat-
schappijen en anderen hebben die pogingen tot verbetering in de hand
gewerkt en het is merkbaar dat de uitvoering van het hoefbeslag, vooral
op het platteland, opvallend beter is geworden. Dit wil niet zeggen dat de
uitvoering reeds overal goed is, doch gebrekkig gevormde ijzers en kalkoenen
ziet men enorm veel minder dan 10 ä 20 jaar geleden.
Gedurende de laatste 5 ä 6 weken hebben wij weder een aantal keuringen
bijgewoond in Overijssel, Gelderland, Noordbrabant en Noordholland. Als
algemeene indruk is het ons aangenaam te kunnen melden dat de meeste
paarden, die op bedoelde stamboek- of premiekeuringen werden voor-
gebracht, goed op hun ijzers stonden. Er komen uitzonderingen voor.
Een sterk opvallend voorbeeld hiervan troffen wij b.v. aan op een stamboek-
keuring te Dalen in de provincie Drenthe, waar een merrie werd voorgebracht
die veel te lang op haar ijzers had geloopen, een hiervan reeds had verloren
en van één slechts nog de helft was overgebleven. Herhaaldelijk komt het
voor dat dieren te lang op hun ijzers loopen, of, juister gezegd, staan. Het
is nuttig als een der juryleden den eigenaar dan duidelijk maakt waarom
het schadelijk voor den stand van het dier moet zijn dat te lang is gewacht
om de ijzers te laten verleggen. Meestal waardeert de eigenaar zoo'n mede-
deeling, als deze zoo wordt ingekleed dat zij niet grieft en wel begrepen
wordt. Zulks komt dan het paard, den eigenaar, en per slot van rekening
ook den smid ten goede.
Hoe meer de juryleden de eigenaars van paarden op welwillende wijze
met goeden raad dienen, des te meer zal er van de keuringen een goeden
invloed uitgaan. Ook zal het voor de goede vakmannen prettig en voor-
deelig zijn indien voor een goed uitgevoerd beslag te rechter tijd en plaats
een pluimpje wordt gegeven.
UITSLAG VAN ENKELE OVERGANGSEXAMENS AAN
CURSUSSEN IN HOEFBESLAG.
Hoewel reeds van eenigszins ouden datum, is het voor de geslaagden
wellicht billijk en nuttig dat alsnog melding wordt gemaakt van den uit-
slag, betreffende de overgangsexamens van de tweejarige cursussen in hoef-
beslag, die gehouden worden vanwege de G.-O. Maatschappij van Landbouw
(uitslag Arnhem is reeds in de Mei-aflevering vermeld en wordt derhalve
thans achterwege gelaten) en vanwege de N.-Br. Mpij. v. Landbouw.
Geldermalsen, 29 Maart. Leider van den cursus: J. de Vries te Zalt-
bommel; onderwijzer in practisch hoefbeslag: S. van Angeren te Utrecht.
Aantal deelnemers 7, te weten: J. van Riemsdijk te Geldermalsen, H. G.
van leperen te Buren, J. van leperen te Buren, L. Thiemens te Est-Opijnen,
A. A. Baggerman te Buren, G. Derks te Rumpt en J. M. van den Hoven
te Buren. Alle 7 zijn toegelaten tot het 2e gedeelte.
Oss, 15 April. Leider van den cursus: D. Hubertus te Oss; onderwijzer
in practisch hoefbeslag: G. Verhoeven te Schayk.
Aantal deelnemers 9, te weten: P. M. Adriaans te Diemen, U. van Buuren
te Megen, P. van Leest te Loon op Zand, G. Martens te Berchem, A. van
Mook te Herpen, A. P. van Rossum te Dreumel en W. van Tienen te Zeeland.
De 2 niet genoemde candidaten zijn niet toegelaten, voldeden noch in
practijk, noch in theorie.
Neede, 18 April. Leider van den cursus: W. van Soest te Borculo; onder-
wijzer in practisch hoefbeslag: H. Barendse te Vorden.
Aantal deelnemers 8, waarvan 7 slaagden, n.1.: J. H. Venderbos te Ruurlo,
A. Bloos, A. Hemelman, A. J. Hemelman, alle 3 te Neede, H. te Selle te
Eibergen, J. Th. de Witte te Goor en B. J. te Brinke te Neede.
De 8® candidaat slaagde niet, voldeed, noch in theorie, noch in practijk.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de opgave inde
vorige aflevering zijn geen leerlingen vertrokken of nieuwe toegelaten. Tot
den cursus, die thans gevolgd wordt door J. v. d. Woude van Haren en
H. Hofman van Ruinen, kunnen derhalve nog een paar leerlingen worden
toegelaten. Het adres van den smidsbaas is D. E. Stuivenberg, Poelestraat 35,
Groningen.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Geslaagd voor het examen
van hoefsmid en daarna ingedeeld bij het veldleger: de leerling-vrij williger
de Vink van het 2e reg. veld-art., de leerlingen-vrijwilligers van der Meyde
van het 4e reg. huz. en Hamstra van het 3e reg. huz. en de milicien leer-
ling der infanterie Bolhuis van het 11 reg. inf.
—nbsp;Cursussen in hoefbeslag in Friesland. De cursussen in hoefbeslag
te Sneek en te Dokkum zijn thans aangevangen. Zij staan onder leiding
van den heer J. Plet, Rijksveearts te Heerenveen, die voor het practisch
onderricht wordt bijgestaan door den gediplomeerden hoefsmid J. W. d e
Jong te Heerenveen. Als plaatsvervangende leiders zijn aangewezen voor
Dokkum, de heer .Hui zin ga. Rijksveearts te Murmerwoude en voor Sneek
de heer van S t a a, Rijksveearts te Sneek.
—nbsp;'sRijks Veeartsenyschool. De aanbesteding vaneen nieuwe hoefsmederij
aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht heeft plaats gevonden. Het werk is
gegund aan den heer van Aken te Utrecht. De aannemingssom bedraagt
ongeveer f49500. Het werk moet uiterlijk 1 Pebruari 1917 worden opge-
leverd. Dit is weder een stap in de goede richting. Het werd ook tijd!
De inrichting van de tegenwoordige hoefsmederij laat inderdaad veel te
wenschen over, en levert als onderwijsinstelling vrij veel bezwaren op.
—nbsp;Strafbepalingen. Er wordt in ons land wel eens over geklaagd dat
er te veel wordt verboden, te weinig en te licht wordt gestraft en dat
verschillende wetten te weinig worden gehandhaafd. In Duitschland wordt ge-
woonlijk voor de handhaving der wetten beter zorggedragen en in ernstige
gevallen ook heel wat strenger gestraft. Een voorbeeld hiervan is het volgende:
De Regeering acht het noodig, met hot oog op den tegenwoordigen oorlog
-ocr page 80-en don zeer beperkten invoer, om een nauwkeurig overzicht te hebben
van de landbouwgewassen die er dit jaar zijn of worden verbouwd. Ieder
bedrijfseigenaar of diens vertegenwoordiger is verplicht een desbetreffende
toegezonden lijst juist in te vullen en vóór den uiterst gestelden termijn
bij de Overheid in te leveren. Ieder die zulks met voorbedachten rade op
onjuiste wijze doet of geheel nalaat, wordt gestraft met hoogstens 6 maand
gevangenis of E. M. 10000 boete. Ieder die zulks bij vergissing onjuist
doet of nalaat, wordt gestraft met hoogstens E. M. 3000.
Deze straffen zijn zeker niet kinderachtig, doch dit hindert ook niet. Ieder
die geen kwaad doet en zijn plicht goed nakomt heeft van strenge straffen
geen last en een goede orde komt tenslotte het algemeen zeer ten goede.
—nbsp;Overstroomde landen. Het is bekend dat in het afgeloopen voorjaar
in Noordholland en in den Biesbosch ernstige overstroomingen hebben plaats
gevonden. In den Biesbosch was het in- en overgeloopen water grootendeels
of geheel zoet, in Noord-Holland daarentegen erg zout. Het laatste geeft
enorme schade daar de bodem de eerste jaren niets of weinig opbrengt.
In beide streken zijn de onkosten aan dijken enz. zeer groot.
Een 14 dagen geleden hadden wij gelegenheid een rit door den Anna-
Paulownapolder te maken, een polder met uitstekenden bodem en waar
vroeger prachtige landbouwgewassen werden geteeld. Thans is het een
akelige kale vlakte waar bijna alle boomen zijn doodgegaan. Deze zijn eerst
nog wel uitgebot, doch de oorspronkelijk groene blaadjes die zich ontwik-
kelden door de van 1915 in den boom voorkomende sappen, werden later
helaas zwart. Op grond van vroegere overeenkomstige toestanden hoopt
men enkele oude iepenboomen nog te zullen behouden. Enkele landbouwers
probeeren mosterd uit te zaaien doch de kans op gunstig resultaat hier-
mede schijnt gering te zijn. Het in den bodem voorkomende zout moet door
het hemelwater geleidelijk uit den grond worden opgelost en afgevloeid.
Als men den desolaten toestand thans vergelijkt met de vroeger bloeiende
welvaart in deze streek dan krijgt men de overtuiging dat in korten iijd
zeer veel vernield is, hetgeen door veel inspanning en opoffering sedert een
reeks jaren was verkregen. De kracht van het water, zoo vertellen U de
vroegere bewoners, was ongelooflijk. Typische voorbeelden treft men hiervan
aan. De muren zijn meest weggeslagen en uitgevallen, de daken door stutten
ondersteund. Een huis aan den kant van den weg staande is als het ware
over den weg en over het stuk land aan de andere zijde van dien weg
uitgestrooid.
—nbsp;Het Dagelijksch Bestuur van de Nationale Vrouwenraad van Neder-
land heeft een 2-tal circulaires doen drukken over „Vrouwenarbeid tijdens
mobilisatiequot;. Aan circulaire 1 ontleenen wij het volgende :
,De Nationale Vrouwenraad van Nederlandquot;, door de gebeurtenis einde
Maart herinnerd aan den bij voortduring onzekeren internationalen toestand,
heeft maatregelen beraamd, om met medewerking van de Vrouwen van
Nederland, aan moeilijkheden, welke bij eene plotselinge algeheele mobilisatie
zouden kunnen ontstaan, ook zijnerzijds zoo doeltreffend mogelijk liet hoofd
te bieden.
Door het eventueel oproepen van een groot aantal werkkrachten uit
Staats- en Gemeentebedrijven, uit particuliere zaken, zou eene plotselinge
stagnatie onstaan juist op het oogenblik, dat de geheele samenleving er
belang bij heeft, dat haar organisme goed functionneert.
Bovendien zou zich dan ongetwijfeld hetzelfde voordoen als in Augustus 1914,
toen, zoowel hier als in andere landen, door het ontbreken van een middel-
punt voor vraag en aanbod van vrijwillige diensten van Vronwen, de des-
organisatie nog scherper gevoeld werd. Dit moet een tweede maal vermeden
worden.
De Nationale Vrouwenraad van Nederland rekent het dientengevolge tot
zijn onmiddellijken en dringenden plicht, van te voren eene goed sluitende
organisatie gereed te hebben, welke evenééns van te voren onverwijld de
vereischte maatregelèn kan nemen, welke noodig blijken om mannelijke
werkkrachten op een gegeven moment, zonder wanorde of tijdverlies, door
vrouwelijke krachten te kunnen vervangen.quot;
„Het Dagelijksch Bestuur voornoemd stelt (resp. stelde) in alle groote
steden, waar dit mogelijk is, een plaatselijken Urgentie-Baad in, bestaande
uit drie vrouwen, de beste krachten uit de stad harer inwoning, welke het
Plaatselijk Bestuur vormen, en uit even zoovele leden als er afdeelingen van,
bij den Nationalen Vrouwenraad aangesloten, Vereenigingen zijn. Andere
plaatselijke Vereenigingen kunnen zich eveneens hierbij aansluitenquot;.
Na verder het een en ander omtrent de organisatie te hebben mede-
gedeeld wordt aangegeven hoe de inschrijvingen zullen worden geregeld en
waarbij aan het slot het volgende wordt gezegd :
„Het Dagelijksch Bestuur heeft vervolgens het voornemen in elk geval
de volgende classificaties door te voeren:
1.nbsp;scheiding van werkkrachten, voor wie salaris een vereischte is, en voor
wie salaris geen vereischte is;
2.nbsp;scheiding van niet-verplaatsbare en (buiten de stad) verplaatsbare
werkkrachten.
Het Dagelijksch Bestuur is van meening, dat alles in het werk gesteld
moet worden, om het aantal ondersteunde arbeidskrachten gering te houden;
daarom is hij voornemens, overal waar dit mogelijk en doorvoerbaar is, steeds
haar, die haar brood moeten verdienen, voor plaatsing in betaalden arbeid
te laten voorgaan.
Eene groepeering in beroepen, enz. is vanzelfsprekend in alle genoemde
categorieën.
Zoodra eene classificatie van de gewenschte arbeidskrachten gemaakt en
de inschrijving doorgevoerd is, dan worden de ingeschreven vrouwen aan-
gemeld bij den betrokken Chef van Dienst en door hem aangenomen. Blijken
er eventueel onbruikbare krachten onder, dan worden deze van de lijst
afgevoerd. Uit de lijsten op het Inschrijvingsbureau worden nieuwe krachten
opgeroepen en aangemeld, net zoolang tot algeheele overeenstemming ver-
kregen isquot;.
Ten opzichte van de voorbereiding nog dit:
-ocr page 82-Indien een eventueele vervanging zonder wanorde zal geschieden, dan
moet daar, waar geschooldheid of geoefendheid geëischt wordt, welke alleen
in en door den dienst of het bedrijf verkregen kan worden, ook een speciale
oefening voorafgaan, om deze plaatsvervangsters hiervoor op te leiden.
M. a. w. er zou gelegenheid moeten bestaan, de aangemelde krachten als
volontair te laten medewerken, zelfs al zou dit slechts in eene oefening van
enkele dagen of misschien uren bestaan.
Bij totaal ongeschoolden arbeid zou men waarschijnlijk kunnen volstaan
met eene eenvoudige aanvs^ijzing van plaats en arbeidsvereischten.
Het Dagelijksch Bestuur zou eene proefneming hiermede ten sterkste
willen aanbevelen.
Mocht deze uitkomst te bereiken zijn onafhankelijk van het bedrijf, b.v.
door cursussen, dan zal het Dagelijksch Bestuur al het mogelijke doen om
deze voorbereiding snel en praktisch te doen geschieden. Het is van meening
dat dit de eenige wijze is, waarop een bekwame en snelle vervanging op
een gegeven moment verwezenlijkt kan worden.
—nbsp;Hoef bevangenheid. De dierarts Will deelt in de Münchener Tierärztl.
W. Schr. een geval van hoefbevangenheid mede bij een achtjarigen ruin, welke
ziekte plotseling ontstond.
De ruin had den geheelen dag hard moeten werken en at 's avonds, na
in den stal te zijn gebracht, nog met graagte zijn voer. Tegen den nacht
vertoonde dit paard lichte koliekverschijnselen en toen Will werd geroepen
vond hij het bij aankomst in den stal zeer onrustig met een temperatuur
van 39,9 C. en een pols van 70 in de minuut, badende in het zweet en
met ver naar voren gebrachte voorbeenen, terwijl de achterbeenen zoo ver
mogelijk naar voren onder het lichaam stonden. Toen het paard uit den
stal werd gebracht, trad deze eigenaardige stand, zoo kenmerkend voor
hoefbevangenheid, nog meer te voorschijn. Will stelde dan ook de diagnose
„rheumatische hoefontstekingquot;, veroorzaakt door oververmoeidheid, verrichtte
een ruime aderlating en wendde onderhuids geneesmiddelen aan, terwijl om
de gloeiend warme voorhoeven ijs werd gelegd. Eeeds 6 dagen later kon
de ruin weer voor lichten arbeid worden gebruikt.nbsp;K. H.
—nbsp;Wat de Mei-aflevering van „Der Hufschmiedquot; betreft, is nog te wijzen
op de voorstellen, die de paardenarts Pöring er te Eegensburg heeft gedaan
in zake het bezigen van verschillende andere benamingen op hoefbeslag-
gebied.
In denzelfden geest als Dr. Xroon reeds voorstelde, wil P. den naam
„witte lijnquot; niet meer bezigen voor de verbindingslijn tusschen wand en
zool maar voor de binnenhelft van den hoornwand. (Zie persoverzicht van
„De Hoefsmidquot; Januari-aflevering).
F. wil de lagen van den hoornwand bestempelen als volgt: glazuurlaag,
pijpjeslaag en plaatjeslaag. Deze benamingen zijn in Nederland reeds ge-
ruimen tijd in gebruik. Dit is ook het geval met den naam zooltak, die in
Duitschland hier en daar nog onjuist wordt aangeduid als zoolhoek.
In de derde plaats wil F. het woord „vleeschquot; niet meer bezigen bij de
onderdeelen van de hoeflederhuid en de laatste naam vervangen door hoorn-
lederhuid. Ook zou hij zich wel kunnen vereenigen met den naam van
hoefhuid, kortheidshalve reeds door verscheidene schrijvers gebezigd.
In plaats van „nagelgatquot; wenscht F. te spreken van „nagelkanaal'^ het-
geen O. i. aanleiding zou kunnen geven tot verwarring, daar thans immers
onder nagelkanaal wordt verstaan de gang, dien de nagel door den hoef
maakt.
Het komt voor, dat bij het afgesleten zijn van een hoefijzer de nagelkop
is verdwenen. Het in den hoef achtergebleven stuk nagel wil F. „nagel-
stiftquot; noemen en de oude nagelresten, waarbij de kop nog aanwezig is,
nagelstompen. Deze beide laatste namen lijken ons evenmin noodzakelijk of
gewenscht.
De Juni-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:
1». Een nieuw model stroomatje-klemmer, door Hugo Schirrmeis-
t e r. Hierin wordt op de moeilijkheid gewezen om stroomatjes goed te
bevestigen. Geen enkele van de hiervoor vroeger aangegeven modellen is
door het Duitsche legerbestuur in toepassing gebracht. S. deelt mede, dat
hij tijdens den oorlog goede resultaten heeft gezien van een V-vormig model,
dat bevestigd wordt als de ijzerplaatjes, die thans bij het Nederlandsche
leger in gebruik zijn, tegen het inballen van sneeuw. Het toonlipje wordt
tusschen zool en ijzer gestoken, terwijl de beide einden van de V door een
dwarsbalkje zijn verbonden. Aan deze beide hoeken zijn scharniersgewijze
twee boogvormig verloopende ijzerplaatjes bevestigd, elk op het einde voor-
zien van een gat. Hierdoor moet de schroefkalkoen gaan om zoodoende het
V-vormige ijzerplaatje aan de beide ijzertakken te. kunnen bevestigen. Door
de scharniersgewijze verbinding is het mogelijk, zegt S., om het toestelletje
aan te brengen bij ijzers van verschillende wijdte.
2°. Het gildewezen der hoefsmeden. De eerste oorkonde over het smids-
gilde en hoefbeslag zou volgens den schrijver van dit artikel, A. Naigélé
te Dessau, dateeren van 1112, uit St. Trond en uit Straatsburg.
3o. Het verkrijgen van kapitaal voor huisgezinnen van dienstplichtigen
in Duitschland.
4°. Persoverzicht enz.
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
PRACTISCHE WENKEN BLJ KOPERSOLDEEREN.'
Het is bij koper- of hardsoldeeren noodzakelyk om nauwkeurig toe te
zien op de temperatuur, benevens op het te gebruiken vloei- en soldeer-
middel. Als vloeimiddel gebruikt men in de meeste gevallen borax, welke
bij het smelten een glasachtige massa vormt en op deze wijze de soldeer-
plaats voor de oxydeerende lucht beschut; bovendien lost de borax ook nog
de bestaande oxyde op.
Om goede soldeeringen te verkrijgen komt het er vooral op aan om de
borax in den juisten vorm te gebruiken. Het beste is droog poeder te
nemen, waarmede men als volgt handelt:
Goede fijne borax wordt in een kroes op het vuur verhit. Op deze wijze
geeft het zijn kristalwater af. Verzuimt men dezen maatregel, dan blaast de
borax bij verwarming, en spat weg, waardoor de plaats niet meer beschut
wordt. Gegloeide borax daarentegen smelt gemakkelijk en dekt op alle
plaatsen voortreffelijk. Zeer dikwijls vermengt men de borax met fijn ge-
korrelde soldeer en legt men dat mengsel op de soldeerplaats. — Vóór het
soldeeren reinigt men de verbinding door afvijlen, schaven of door afschuren
met schuurlinnen, waarna de deelen op elkander gelegd worden en, in
zooverre ze niet vanzelf vast zitten, hecht men ze door klinken, klemmen,
tezamen binden met ijzerdraad enz. Veelal verdient het aanbeveling draad-
of plaatkoper voor de soldeering te gebruiken, daar het gewone koper-
soldeer nog wel eens verschuiven wil en dus niet altijd op de juiste plaats
aangebracht wordt. Na het opleggen van het soldeer, bestrooit men de plaats
niet te spaarzaam met borax, daar hiervan dikwijls de deugdelijkheid
der verbinding afhangt. De eerste verwarming moet niet te snel geschieden,
en men geeft eerst de volle warmte, nadat de borax gesmolten is. Men
verhit niet te lang en niet te hoog, daar anders het werkstuk, benevens
het soldeer, onnoodig wordt beschadigd.
Het gereed zijn der soldeering kenmerkt zich door groen gekleurde
vlammen. Jfen neemt het werkstuk uit en late het langzaam afkoelen. De
borax wordt met den hamer afgeslagen, of ook in zwavelzuur 1:10 opgelost.
In het laatste geval moet men echter het werkstuk, door een bedekking met
raolin en waterglas of was, voor de inwerking van het zuur beschutten.
Voor het smelten kan het gewone smidsvuur worden benut, voor zooverre
het „gewoonquot; werk betreft. Fijner werk soldeert men in een houtskoolvuur,
waarbij veelal een blaastoestel of blaaspijp wordt gebruikt.
De soort van het soldeer richt zich veelal naar het te soldeeren metaal
en den aard van het werk. IJzer soldeert men het beste met koper- of
messin gsoldeer.
In het algemeen richt men zich, voornamelijk bij het kiezen van het
soldeer, naar het smeltpunt van de te verbinden metalen. Het onder den
naam van snelsoldeer bekende licht vloeibare kopersoldeer, bestaat uit gelijke
deelen messing en zink. Een bijzondere taaiheid bezit het soldeer bestaande
uit 18 deelen messing, 4 deelen zink en 1 deel zilver, waarmede vooral
buizen gesoldeerd worden, welke aan druk zijn blootgesteld.
De fabricatie van soldeer geschiedt door koper of messing in een kroes
te smelten en daarna de andere metalen bij te voegen. Om het oxydeeren
der oppervlakte te verhinderen bedekt men dit met houtskool en sluit het
geheel met een deksel af; het uitgieten geschiedt in water, waarin men
met een bezem heen en wêer slaat. Ook giet men wel in droge leem-
vormen of in speciale ijzervormen. Dit gietsel wordt dan gewalst en in
strooken gesneden.nbsp;F. J. M.
ONTSTEKING VAN DEN VLEESCHWAND,
OORZAKEN EN GEVOLGEN.
Zonder twijfel heeft elke hoefsmid bij het beslaan van paarden aan de
witte lijn van het toongedeelte een donkere vlek, soms een kleine holte
kunnen waarnemen. Bewerkt hij dat gedeelte verder dan wordt die plek in
vele gevallen wel kleiner, blijft evenwel zichtbaar; een dunne sonde inge-
bracht, toont hem aan dat dit kanaal meestal nog verder reikt; die plek is soms
droog, in andere gevallen is eenige vochtigheid waar te nemen. In den regel
schenkt hij verder geen aandacht aan deze zaak, immers wordt door den
eigenaar omtrent gevoelig gaan niet geklaagd; trouwens dezen is ook niet
bekend, dat daar iets bijzonders is te zien. Dit is dan ook de reden waarom
zulke zaken gewoonlijk niet onder de oogen komen van den dierarts, zoo-
lang geen kreupelheid optreedt. De militaire paardenarts evenwel, die bij
het beslag der paarden veelal aanwezig is, heeft herhaaldelijk de gelegen-
heid die afwijking in de witte lijn te zien, wordt er soms door den hoef-
smid op attent gemaakt. We zullen trachten den vakman duidelijk te maken,
waarmede hij hier te doen kan hebben.
We weten van Sehl eg, en na hem van andere schrijvers, dat aan het
laagste gedeelte van den vleeschwand, aan een beperkte plaats, gewoonlijk
in het toongedeelte, minder aan de zijwanden, een oppervlakkige ontsteking
kan voorkomen, die steeds een sleepend verloop neemt, zich langzaam kan
uitbreiden naar boven, zelfs tot aan de kroon. Dit laatste is het geval indien
niet tijdig de hoornwand ter plaatse wordt weggenomen, opdat de zieke
vleeschwand behoorlijk kan worden verzorgd; wordt dit laatste gedaan, dan
treedt zelfs spoedig herstel in. In het tegenovergestelde geval kan kreupel-
heid ontstaan, door verontreiniging der zieke plaats, hetgeen gemakkelijk
kan gebeuren, omdat de verbinding daarvan met den hoornwand is opge-
heven, en de weg naar buiten of naar beneden open is; want als oorzaak
worden genoemd: vernageling, hoornscheur en losse wand. Is de zitplaats
aan den toon, dan kan eerstgenoemde oorzaak hier gerust buiten beschou-
wing blijven, terwijl scheuren in den wand duidelijk te zien zijn; er blijft
dus over om te onderzoeken of ter plaatse een scheiding tusschen wand en
zool bestaat, hoe gering ook, waardoor vuil, zand of andere stoffen in het
kanaal kunnen dringen, zoodat de vleeschwand aldaar in een geprikkelden
toestand, zelfs in ontsteking kan geraken, wat bovengenoemde gevolgen kan
teweegbrengen.
Het is intusschen niet uitgesloten dat het proces begint met een ont-
steking der vleeschplaatjes, veroorzaakt door een uitwendig geweld op den
wand, en de producten, vooral als dit etter mocht zijn, de witte lijn onsoliede
maakt om zich te kunnen ontlasten.
Als een der gevolgen van die prikkeling of ontsteking wordt ook ver-
meld, dat zich in de omgeving der zieke plaats een hoornzuil kan vormen,
en wel van af de plaats aan den wand waar de vleeschplaatjes lijdende zijn.
Zulk een hoornzuil is typisch kegelvormig, terwijl zulke, uitgaande van de
kroon, gewoonlijk ontstaan door kroontrap of kroonscheur, meer een onregel-
matige verdikking of zwelling vormen. Of de zuilen uitgaan van de vleesch-
kroon of wel van den vleeschwand, zij bestaan hoofdzakelijk uit pijpjeshoorn,
omdat bij den ontstoken vleeschwand aan den vrijen rand der vleeschplaatjes
zich vleeschtepeltjes ontwikkelen.
M ö 11 e r vertelt ons betreffende het ontstaan van hoornzuilen, dat deze,
behalve door voorgenoemde oorzaken, kunnen ontstaan bij een voortdurenden,
door rekking veroorzaakten druk van den hoornwand op den vleeschwand,
waardoor aan laatstgenoemd weefsel woekeringen kunnen optreden; verder
zegt hij dat hiermede soms ettervorming kan gepaard gaan, en dat scheiding
aan de witte lijn niet steeds bestaat.
We waren indertijd in de gelegenheid bij een hoef van een gestorven
jong paard een hoornzuil te zien, die aan de halve hoogte van den zijwand
een aanvang nam, kegelvormig was, soliede van bouw, goed verbonden met
de omgeving, ook aan de witte lijn waar zij de halve ronding vertoonde.
Hier was blijkbaar het herstel der hoeflederhuid tot groote volkomenheid
afgeloopen; uitwendig was de hoef zuiver normaal.
Om tot het eigenlijke doel van dit opstel terug te komen, meenen wij
dat uit een en ander hiervoor vermeld volgt, dat, hoe eenvoudig of onschuldig
een vlek in de witte lijn aan het toongedeelte van den hoef er uit moge
zien, en ook wel eens zijn kan, men die plaats niet mag verwaarloozen om
der ' wille van de gevolgen welke daaruit kunnen voortkomen, zijnde toch
de poort waardoor vuil en c.q. infectiestoffen binnen den hoornigen hoef kunnen
geraken, de aangrenzende deelen van het leven in meerdere of mindere
mate ziek en gevoelig kunnen maken en daardoor een ongestoord gebruik
van het paard zeer in twijfel stellen.nbsp;J. B. H. Moubis.
EEN VEEBETERDE HOEPSTAL,
door
H. VoSSBRS,
onderbaas in de hoefsmederij aan 's Eijks Veeartsenijschool.
Den laatsten tijd zijn er in vakbladen verschillende stukken geschreven
over den hoefstal. Als oorzaken van het meer en meer verdwijnen van den
hoefstal worden dan genoemd: De invoering der Engelsche beslagmethode,
ons door de militaire hoefsmeden geleerd, en de gebrekkige inrichting van
den hoefstal waardoor de smid niet zulk goed werk kan leveren als bij het
beslaan uit de hand. In plaats dat nu de smeden er naar zouden streven de
gebrekkige inrichting te verbeteren, hebben zij hun eigen lichaam er voor
in de plaats gesteld en dit moet nu het rukken en zware leunen verdragen.
Op alle gebied wordt er naar gestreefd den spierarbeid te vervangen door
mechanische kracht of tenminste de hulpwerktuigen zoo in te richten, dat
het werk lichter wordt. Alleen de hoefsmeden zijn zoo sterk dat zij dit niet
noodig hebben geacht. Toch is er verandering te bemerken en zijn er wel
hoefsmeden die den hoefstal weer meer in gebruik zouden willen zien.
Door de kruising met Belgische hengsten wordt het paardenmateriaal,
en natuurlijk ook het werk van den hoefsmid, zwaarder. Wanneer nu de
smid de zware, oude, stijve en lastige paarden in den hoefstal kan zetten,
dan wordt het werk al heel wat gemakkelijker. Deze paarden zijn het juist,
die den hoefsmid een vroeg versleten lichaam bezorgen. De paarden, die
men zonder moeite uit de hand kan beslaan, kunnen er wel buiten blijven.
Wat de inrichting van de meeste hoefstallen betreft, merkt men de
volgende fouten op:
1». de zijbalken zijn meestal veel te hoog en te ver naar buiten aange-
bracht, waardoor men moeilijk de voeten er op vast kan maken. Pezen,
banden en gewrichten hebben het hierdoor hard te verantwoorden, vooral
bij paarden met bodemnauwen of toontrederstand;
2». is het voor den smid niet gemakkelijk om vlak te besnijden, het
zijhout zit altijd in den weg. Dit valt het meest op aan hem die anders
gewend is uit de hand te beslaan.
3». is er niets verstelbaar en blijft alles even hoog voor groot of klein
paard;
4». is de bodem evenhoog als de begane grond en moet de smid de voeten
wel hoog optrekken om toch te kunnen werken.
Ik heb getracht den hoef- of noodstal zoodanig te wijzigen, dat verschil-
lende bezwaren zijn opgeheven. Hierbij is een foto van mijn verbeterde
hoefstal, waarvan ik de constructie en de voordeelen zal trachten aan te geven.
De hoefstal is gemaakt van gasbuizen en is voor en achter even wijd,
zoodat ook het paard achterwaarts kan worden ingezet. De zijbalken zijn
vervallen en er zijn twee steunijzers aan de voorste palen aangebracht, die
hooger en lager gesteld en door middel van een schroef vastgezet kunnen
worden. Op het einde van die steunijzers bevindt zich een zware gebogen
ijzeren plaat met leeren kussen bekleed, waarin de ondervoet gelegd, en door
middel van een touw ter plaatse der kootholte vastgemaakt kan worden.
Voor de bevestiging van het hoeftouw ziet men een gebogen haak onder
deze gebogen plaat. Tijdens het bekappen kan men den hoef zoo noodig
met de knie ondersteunen. De smid heeft dan een vrij gezicht op den voet
en kan er van alle kanten bij. Het been wordt niet zoo ver naar buiten
gehaald en de voet kan lager bij den grond blijven. De paarden staan het
best stil wanneer men de voeten niet te hoog ophaalt, hetgeen men bij het
uit de hand beslaan ook ondervindt.
Om er nu aan tegemoet te komen dat de smid niet zoo laag bij den grond
behoeft te werken, maakt men de plaats tusschen de palen in, 10 ä 15 cM.
hooger dan den beganen grond en laat dit aan voor- en achterkant gelei-
delijk afloopen. De steunijzers aan de achterpalen kunnen ook hooger en
lager gesteld en door middel van een schroef vastgezet worden.
Om het zijwaarts uitloopen te voorkomen, bevindt zich aan elke zijde een
breede leeren riem, die langer of korter en wijder of nauwer gemaakt kan
worden, zoodat het paard niet telkens heen en weer kan springen en het
gedurig weer goed zetten van het paard onnoodig is.
Vóór den hoefstal brengt men in den grond een paar gasbuizen aan, de
bovenkant gelijk met den vloer en waarin een houten paal gemakkelijk past.
Deze paal kan men gebruiken voor het dichtmaken der voorhoeven (als bok)
en kan men gemakkelijk wegnemen wanneer het paard voorwaarts uit den
hoefstal gaat of achterwaarts wordt ingezet. Verder zijn er, als bij eiken hoefstal,
een borsthout, een schoftketting en een achterketting, de laatste met leer be-
kleed voor het beleedigen van het paard. Ook een buis en een rol, waaraan
de broek kan worden opgehangen en door middel van een ratelsleutel worden
opgedraaid. Aan ieder paal zit een oog, waardoor het hoeftouw kan worden
gehaald, ingeval het paard zeer lastig is en aan eiken paal een „kikkerquot;
voor het vastzetten van het hoeftouw. Aan de bovenste buis ziet men een
paar ringen voor het vastzetten van hoofd en staart, als dat noodig mocht zijn.
Wanneer men zulk een hoefstal plaatst in beton, dan zal deze ook stevig
staan. Elke smid kan zelf wel zulk een stal bouwen, desnoods van oude
vlambuizen. Wanneer de smid een goed gebruik weet te maken van den
hoefstal, zal het paard er geen nadeelen van krijgen en hij zelf en het
personeel met veel meer gemak werken.
IETS OVER HET BESLAAN VAN LASTIGE PAARDEN.
In het leger komt het betrekkelijk hoogst zelden voor dat voor het beslaan
van paarden zeer bijzondere maatregelen moeten worden getroffen. Dit pleit
voor den goeden omgang van den hoefsmid met de aan zijne zorgen toe-
vertrouwde paarden, daar toch in de meeste gevallen angst bij de paarden
voorzit, wanneer zij zich in de beslagloods verzetten.
Men overwint dit dan ook meestal wel door een zeer kalm optreden en
toedienen van voedsel en vooral door een zeer geleidelijk uitvoeren der
noodige werkzaamheden. Het is bij wijze van spreken beter desnoods een
dag over het beslag van zoo'n paard te doen, omdat men dan de kans heeft
het dier een volgende maal veel handelbaarder te vinden, terwijl wanneer
men bij een angstig dier geweld gebruikt, men het voor goed kan bederven.
Is de oorzaak van het verzet echter geen angst of schuwheid doch lastigheid,
dan is de praam, of zoo noodig zelfs de Poolsche praam, het aangewezen
middel dat bij een oordeelkundig gebruik niet schaadt en als regel tot het
doel leidt. Het oordeelkundig gebruik van de praam bestaat vooral hierin
dat men deze niet te lang achtereen laat zitten, ze vooral niet vast bindt
aan het halster doch door een stalknecht afwisselend vaster en losser laat
aandraaien, zoodat tijdens de bewerking aan den hoef het paard voortdurend
de praam blijft voelen. Het praamtouw mag vooral niet te dun zijn zoodat
geen insnoeringen in de lip overblijven. Na het gebruik wrijft men de ge-
praamde bovenlip flink, om de daar gestoorde bloedsomloop spoedig weer
te herstellen.
Onder een Poolsche praam verstaat men een koord, aan het eene emde
waarvan een ring is bevestigd. Men doet dit koord door den mond, slaat het
tot achter de ooren om het hoofd en steekt het door den ring die ongeveer
terzijde van het hoofd gehouden wordt. Door het vrije einde nu door den
ring aan te halen trekt men het koord in de mondhoeken aan en deze in
sterk bovenwaartsche richting, hetgeen veel pijn veroorzaakt. Paarden, die
zich zeer moeilijk de praam laten „opzettenquot; en daarbij „klauwenquot;, kan men
in den regel gemakkelijk bij wijze van trens het koord in den mond doen en
om het hoofd aanleggen. Wanneer ook dit oordeelkundig wordt gebruikt,
veroorzaakt het geen nadeel.
Het pramen van de onderlip of de ooren is minder verkieslijk, daar hier-
uit wel blijvende nadeelen ontstaan.
In enkele gevallen komt het echter voor dat men met bepaald boosaardige
paarden te doen heeft die door mishandeling zoo zijn geworden of zonder
bekende redenen zich zoo gedragen. Bij zulke dieren zijn goede woorden en
lekkernijen nutteloos en is ook de praam alléén niet afdoende.
Heeft men nu de beschikking over een noodstal, zoo zal men zich allicht
nog kunnen redden door met de noodige omzichtigheid de beenen aan de
palen te bevestigen, doch in het leger is reeds geruimen tijd de noodstal
verdwenen, als hulpmiddel van den smid.
Men zal nu list of geweld moeten toepassen. List kan men het noemen
wanneer men het paard door het voedsel of door het drinkwater bedwelmende
geneesmiddelen toedient, waardoor ze in een zekeren staat van verdoovmg
geraken, zoodat zij zich niet voldoende meer kunnen verzetten. Daar deze
middelen veelal vergiftwerking inhouden, dient hier omzichtig mede te
worden omgegaan en geschiedt zulks dan ook op voorschrift van een
paardenarts. Dat echter de koppigheid van paarden groot kan zijn en ook
deze middelen hun toepassing kunnen missen, ondervond ik dezer dagen
nadat chloralhydraat was voorgeschreven voor twee paarden van een trein-
afdeeling, die de smid wegens gevaarlijk slaan, geen nieuwe ijzers kon
onderleggen. Het geneesmiddel, opgelost en met slijmstoffen gemengd, werd
op allerlei wijze voorgezet, in drinkwater, door slobbering, over de haver,
over brood en over gras, doch zelfs na vijf dagen volkomen vasten,
weigerden beide paarden nog om er iets van te nuttigen.
Ten einde de dieren niet te veel te doen afvallen en het geneesmiddel
niet erger dan de kwaal te doen maken, werd nu een anderen weg ingeslagen.
Het geweld bleef slechts over.
Kluisters konden niet worden aangelegd, hippolasso of lassodompteur waren
doelloos en zoo werd het paard eerst aan een zeer inspannende beweging
blootgesteld. In galop aan de longe in een mulle zand-manege werd mee-
doogenloos de beweging voortgezet, totdat sterke vermoeidheid was in-
ingetreden. Nu werd in de vlak bij gelegen smederij de praam opgezet, een
fouragestrik om één der achterbeenen geslagen en aangehaald in de koot-
holte om daarna het vrije einde te steken door de ring van een fourage-strik,
die met groote omzichtigheid om den staart was gelegd. Nu werd het been
opgetrokken en het hevige verzet, dat bijna onmiddellijk in de beslagloods
weer begonnen was, kon niet meer worden volgehouden. De smid kon de
bewerking aan den hoef uitvoeren waarbij het achterbeen door het trekken
van drie man aan het touw stevig met den staart verbonden bleef. Op deze
wijze werd dit paard achter beslagen, terwijl het vóór geen sterk verzet
vertoonde en hierbij alleen de praam voldoende hielp.
Dat een zoodanig beslag zeer tijdroovend is en behalve tijd veel in-
spanning van de zijde van den smid vereischt, behoeft geen betoog. Veelal
ziet men echter verbetering optreden wanneer eenmaal het verzet krachtig
gebroken is.
Als een bijzonderheid kan ik nog opmerken dat een merrie, welke voor
den smid als onhandelbaar bekend staat, zich zeer gemakkelijk laat beslaan
wanneer ze hengstig is. In deze periode laat ze alles aan de beenen toe,
terwijl buiten dien tijd het grootst mogelijke verzet wordt ondervonden.
TEKOETKOMING IN HET VERZOEGEN VAN VEULENHOEVEN.
Dat paardenfokkers niet altijd voldoende aandacht schenken aan de hoeven
der veulens, bleek mij eenige weken geleden opnieuw. Ik werd geroepen om
hulp te verleenen aan een anderhalf jarig veulen dat reeds eenige dagen
zeer ernstig kreupel liep. De eigenaar wist geen oorzaak voor de kreupelheid
op te geven en had zelf nog geen voorloopig onderzoek ingesteld. Het
veulen liep in de weide en strompelde op drie beenen voort, graasde moei-
lijk en lag zeer veel; het dier was dan ook aj merkbaar afgevallen.
Oogenschijnlijk maakte het den indruk alsof het rechter voorbeen was ge-
broken, daar het steunen op dit been geheel vermeden werd. Teekenen van
uiterlijk geweld waren echter niet waar te nemen en een beenbreuk kon
ook nergens worden vastgesteld. Het hoefonderzoek leverde evenwel een
verrassend resultaat.
De hoef was groot en plat, zeer laag op de verzenen met naar binnen
gekromden wand, voorzien van draagrandscheuren. Een dergelijke en telkens
tijdig herhaalde besnijding had m.i. dezen hoef in een veel betere richting
kunnen leiden, te meer noodig daar de aanleg voor platvoet hier van
moederszijde bestond.
Nadat de zooivlakte goed gereinigd was, bleek met de visiteertang
onmiddellijk dat de groote pijnlijkheid in de zool gelegen was. Met de renet
werd nu op de zool ingesneden en al spoedig kwam zwarte hoefetter te
voorschijn. De verzwering strekte zich uit over de geheele binnenzoolhelft,
waarbij een groot gedeelte van den wand in den steunselhoek was losge-
raakt. Al het losse hoorn van den wand werd verwijderd en de ontstekings-
haard ter dege weggekrabd, zoodat een groot gedeelte van de vleeschzool
en van den vleeschwand bloot kwamen te liggen. Na zorgvuldige behandeling
was reeds na 10 dagen de wondvlakte droog en de nieuwe hoornproductie
op gang, zoodat alles verder normaal verliep. Het eigenaardige van dit geval
was echter dat bij het wegsnijden van den zool zeer duidelijk een kanaal te
voorschijn kwam dat uitmondde in den ontstekingshaard. Dit kanaal, deze
gang, moet m.i. afkomstig zijn geweest van een nageltred, dus van een ver-
wonding door het intrappen van een of ander scherp voorwerp.
Had de eigenaar het veulen beter nagegaan en bij de eerste verschijnselen
der kreupelheid eenige aandacht aan den hoef geschonken, zoo ware hoogst-
waarschijnlijk dit hoeflijden te voorkomen geweest, hetgeen zich daarna tot
schade van den eigenaar heeft kunnen ontwikkelen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de opgave in de
vorige aflevering zijn geen leerling-plaatsen verwisseld of aangevuld, zoodat
de cursus wordt vervolgd met de twee leerlingen J. v. d. Woude van Haren
en H. Hofman van Ruinen.
—nbsp;Nederlansch-Indië. De Veeartsenij-kundige Bladen voor N.-I., deel
XXVII, afl. 5, bevat een artikel over de paardenfokkerij in N.-I. en binnen-
landsche remonteering, door Dr. P. Ph. v. d. Poel. Daarin komt ook het
volgende voor:
De cursus voor hoefbeslag te Bandoeng, die in 1909 werd opgericht, heeft
goed voldaan. De meeste leerlingen waren afkomstig uit Midden-Java, enkele
uit Tapanoelie, terwijl die uit West-Java gewoonlijk na enkele dagen weer ver-
dwenen, waarschijnlijk omdat zij het werk te zwaar vonden.
Goed hoefbeslag is voor paarden zeer noodzakelijk; de inlandsche hoef-
-ocr page 92-smeden zijn over het algemeen, groote knoeiers; trouwens voor f 1.— per
vierkant beslag, zelfs meermalen nog voor minder, kan moeilijk goed werk
geleverd worden.
Een cursus voor hoefbeslag, onder leiding van den gouvernementsveearts,
zou ook op eenige andere plaatsen van zeer veel nut kunnen zijn.
—nbsp;J. N. Meeuwseii. 15 Juni j.1. heeft in de nieuwe manege der Alexan-
derkazerne te 's-Gravenhage het afscheid plaats gehad van den wachtmeester-
hoefsmid J. N. Meeuwsen, die na een gezamenlijken diensttijd van 46 jaar
(1866—1873. en 1877—1916), thans het leger heeft verlaten. De Avondpost
zegt hiervan :
31 Augustus 1896 ontving hij de bronzen eeremedaille der orde van
Oranje-Nquot;assau, 18 Maart 1906 de gouden medaille _voor 36 jaren dienst en
18 Mei 1909 werd hij bevorderd tot wachtmeester-hoefsmid.
De uitstekende wijze waarop hij altijd zijn diensttijd heeft vervuld, gaf
zijn chef, de commandant van het depot 2e regt. veld-artillerie, aanleiding
om bij dit afscheid daaraan voor het front van den troep eenige woorden
te wijden.
De Commandant deed daarbij o.a. uitkomen, dat de heer Meeuwsen niet
alleen in 1870 als jong militair een mobilisatieperiode had meegemaakt,
doch nu opnieuw als oud soldaat met jeugdig vuur, vele jongeren tot voorbeeld,
zijn werk had verricht en dat wel op een wijze, dat nooit klachten waren
voorgekomen, niettegenstaande de omstandigheden, waaronder dikwerf gewerkt
moest worden, moeilijk waren. Bovendien was hij, 16 Mei j.1. gepensionneerd,
geheel vrijwillig bij het depot gebleven, totdat zijn opvolger aldaar was
aangekomen. De hoop uitsprekende dat de heer Meeuwsen nog vele gelukkige
jaren van rust mag genieten, bood Spr. hem namens de officieren van het
depot een souvenir aan. Ook door de aanwezige onderofficieren werd hem
een stoffelijk bewijs van belangstelling aangeboden.
—nbsp;Overerving der hoeven. Het is een bekend feit dat de geaardheid der
hoeven gewoonlijk van de ouders op de veulens overgaat. Hieronder is niet
te verstaan dat bijv. plat- of volhoeven direct bij de veulens als zoodanig
aanwezig zijn, doch dat geleidelijk de minder goede bouw van den hoef bij
de jonge dieren duidelijk aan het licht treedt. Hoe beter de verzorging der
hoeven is, des te meer kaos bestaat er om den slechten aanleg niet tot
ontwikkeling te doen komen, maar deze aanleg is nooit geheel te onder-
vangen. Het ligt ook op den weg der hoefsmeden om aandacht te schenken
aan deze mate van overerving en met de noodige voorzichtigheid hierover
aanteekeningen te maken en mededeelingen te doen. De hengsthouders zijn
nogal gevoelig in hun portemonnaie, evengoed als andere groepen in de
maatschappij, doch het vestigen van de aandacht op de overerving van goed-
soortige hoeven, kan zeer zeker nooit schade veroorzaken. Zoo heeft b.v. de
bekende hengst Harras III No. 662 N.P.S., vroeger eigenaar H. A. Pauwen te
te W. Pannerden, daarna eig. H. Schot te Musselkanaal, bijna altijd afstam-
melingen geleverd met beste hoeven, hetgeen in het Noord-oosten van Drenthe
temeer opviel, doordat de moedermerriën nogal eens in het bezit waren van
platte hoeven. Zoo is het daarentegen ook bekend dat de Oldenburgsche
hengst Adalbert tot in zijn 2e en 3e nageslacht veel afstammelingen heeft
geleverd met eenigszins platte hoeven met weinig taaie hoorngesteldheid.
De hoefsmeden, en vooral de onderwijzers in practisch hoefbeslag, moeten
nog meer met mededeelingen uit hun werkkring te voorschijn komen dan
thans het geval is.
— Militaire Hoefsmidschool. Ook ditmaal deed zich bij het vóóronder-
zoek van de miliciens, die zich opgegeven hebben voor den wintercursus,
het feit voor dat verscheidene hunner geen ijzers konden maken, terwijl zij
vrij goed werk leverden inzake het besnijden van den voet en het onder-
leggen van het ijzer.
Alweer was het uitsluitende gebruik van machinale ijzers bij hun vroegeren
werkbaas de reden dat zij het maken van ijzers nooit beoefend hadden. Dat
dit verderfelijk is en het zoodanig werken nooit tot een vakman kan leiden,
behoeft geen nader betoog, doch ik vraag mijzelve af of de cursussen in
hoefbeslag, waar éénmaal 's weeks practisch gewerkt wordt, met succes in
de toekomst zullen kunnen blijven bestaan, wanneer de machinale ijzers het
handwerk zoodanig gaan verdringen en de cursianen geen voldoende gelegen-
heid krijgen om zich in het maken van ijzers te bekwamen. Een goed
hoefsmid dient toch in de eerste plaats nog een goed hoefijzer te kunnen
vervaardigen; voldoet hij aan dezen eisch niet, dan kan al het overige
buiten beschouwing blijven.nbsp;Gr- H.
De Juli-aflevering van Der Ilmfschmied bevat:
lquot;. Over het voor- en nadeel van het stootijzer, door Dr. F. Günther.
Schrijver geeft in dit artikel een historisch overzicht van de onderscheidene
inzichten die omtrent het stootijzer bestaan en merkt o.m. het volgende op:
Van beteekenis is de waarneming van Peters, dat door stooten en kal-
koenen gewrichtsverstuikingen te voorschijn kunnen worden geroepen.
Juist door het onzeker rusten op het niet vlak zijnde stootijzer kunnen door
verstuikingen in de gewrichten van den ondervoet kreupelheden optreden,
die verandering brengen in den bouw der gewrichten of in de gewrichts-
banden. De stoot — zoo zegt G. — moet juist in het midden van het toon-
gedeelte van het ijzer liggen, daar de stand anders onvast wordt; de stoot
moet even hoog zijn als de kalkoenen, zijn dikte gelijk aan die van het
toongedeelte van het ijzer; zijn breedte moet minstens het dubbele der dikte
bedragen.
Het artikel zal in de Augustus-aflevering worden vervolgd.
2quot;. Ernstige hoefverwonding door een disselboom. De schrijver. Prof. Dr.
M. Lungwitz, deelt een geval mee waarbij een paard tegen het scherpe
einde van een afgebroken disselboom sloeg en ongelukkigerwijze zich hierbij
diep door den hoornstraal heen ernstig verwondde. Het dier liep erg kreupel.
De paardenarts raadde aan het dier af te maken. Deze raad werd opge-
volgd. Na den dood bleek dat deze raad juist is geweest, daar een splinter
binnen in het hoefgewricht was geraakt, die zoo goed als zeker tot een
langdurige behandeling aanleiding zou hebben gegeven en tevens tot een
blijvende kreupelheid. De kraakbeenige oppervlakte van het straalbeen was
gedeeltelijk afgestooten.
3°. Voorstellen om verschillende technische uitdrukkingen op het gebied
der hoefkunde door meer juiste te vervangen. De paardenarts Föringer te
Regensburg zet zijn voorstellen, aangevangen in de vorige aflevering, thans
voort en bespreekt nu: vlak optreden of neerzetten, de hoorstraal, het be-
slag bij versleten hoeven, de normale stand van den schenkel en de onregel-
matige stand van den schenkel. Hierin komt o. i. weinig voor dat voor ons
Nederlanders van beteekenis kan worden geacht. Alleen zij er aan herin-
nerd, dat als beslag voor den versleten hoef, den verkregen stompen hoef
met z.g. opgetrokken pezen, het best een ijzer voldoet waarbij het toonge-
deelte naar voren toe verbreed is. Dit soort ijzer heeft algemeen ingang
gevonden en zelfs het stelvoet-, het snavel- en beugelijzer verdrongen.
4°. Leeraar en leerling in oorlogstijd.
5°. Persoverzicht.
6quot;. Personaliën en korte mededeelingen.
—nbsp;IJzer in Finland. Volgens betrouwbare berichten zijn in Pinsch Lapland
enorme afzettingen van ijzererts ontdekt, die bovendien van prima kwaliteit
schijnen te zijn. Het ijzergehalte bedraagt n.1. van 75 tot 85 pCt., hetgeen
alleen bereikt wordt door de Zweedsche ertsen. De gemakkelijk winbare
hoeveelheden worden als minimum geschat op 600.000.000 kubieke Meters,
terwijl nog veel grootere hoeveelheden in de nabijheid vermoed worden.
Pinsche kapitalisten zijn reeds bezig met het maken van plannen voor een
spoorweg naar het ijzerdistrict en naar een Noordsche haven aan de IJszee,
die het geheele jaar open blijft. Vandaar kan het naar de ijzerdistricten
vervoerd worden. Wil Pinland zelf een ijzerindustrie vestigen, dan dient het
steenkolen in grootere hoeveelheden in te voeren. Ook dit is echter vrij ge-
makkelijk met het oog op de nabijheid van Spitsbergen, waar groote hoeveel-
heden kool tegen niet hoogen prijs beschikbaar zijn. (u. Haagsche Post.)
_ De Pruisische spoorwegraad heeft uitgemaakt, dat de opheffing van de
speciale tarieven voor vervoer van steenkolen, bruinkolen, briquetten, cokes,
ijzer en staal naar Nederland, Zwitserland, Italië en Zuid-Prankrijk voorde
belangen van Pruisen geen nadeelige gevolgen zal hebben, zoodat de opheffing
dier uitzonderings-tarieven spoedig is te verwachten.nbsp;(u, N. B. Ct.)
—nbsp;Vruchtbare merries. Reeds eenige keeren hebben wij merries ge-
noemd, welke door hun groot bevruchtingsvermogen tot op hoogen leeftijd
opvielen. Hieronder mag zeker ook genoemd worden de merrie Mayblüthe,
no. 2750 Oldenburger Gestütbuch. Deze roodbruine merrie is in 1872 ge-
boren bij den fokker Joh. Seemann te Dunwarden bij Berne. Haar vader
is Wittekind no. 590 O. G. B. en haar moeder is een dochter van Eudi
233 O G B. - Mayblüthe is steeds het eigendom van den fokker gebleven
en heeft vanaf 1876 tot en met 1895, met uitzondering van 1891, telken
jare een veulen gebracht, totaal 19. De eerste 16 veulens zijn alle verkocht,
waarvan 12 naar het buitenland. Het in 1895 geboren veulen is hetzelfde
iaar gestorven en Mayblütbe ook.
De 18 eerste veulens zijn van 10 verschillende vaders; 5 waren hengst-
en 13 merrieveulens. De opgave der kleuren dezer 18 veulens luidt: 11 rood-
bruin, 2 bruin, 2 donkerbruin, 2 vos, 1 lichtbruin. Hieronder komen voor:
van den roodbr. hengst Stedinger 2 roodbr , v./d. lichtbr. Peter 1 vos, van
den roodbr. Secundus 3 roodbr., van den zwarten Abel 1 donkerbr., van
den donkerbr. Nadum 1 vos, van den br. Vergil II 1 roodbr., van den
donkerbr. Erwin 1 donkerbr., van den zwarten Pürst 1 lichtbr., van den
donkerbr. Julius 1 roodbr. en van den donkerbr. Admiral 4 roodbr. en 2 br.
(u. Het Paard).
- Het internationaal Landbouw-instituut. De correspondent der N. B. Gt.
te Rome schrijft in dit blad van 25 Juni j.1. een artikel over dit belangrijke
instituut, dat met medewerking van de meeste Staten elf jaar geleden is
tot stand gekomen. De Koning van Italië draagt jaarlijks 300 000 frs. tot
de onkosten bij.
De correspondent vestigt er de aandacht op dat thans sedert 6 jaar een
volledig maand-overzicht, betreffende landbouw- en handelsstatistiek, m vijl
talen (Pransch, Duitsch, Engelsch, Spaansch en Italiaansch) vanwege het
instituut verschijnt en bovendien een bulletin, betreffende landbouwinstellingen
en plantenziekten (ongeveer 180 bladzijden), een bulletin betreffende econo-
mische en sociale instellingen van ongeveer 150 bladzijden, alsmede een
wekelijks litteratuur-overzicht van ongeveer 24 pagina's. Ten behoeve van
de samenstelling dezer tijdschriften worden 2500 bladen uit onderscheidene
landen bijgehouden, hetgeen natuurlijk een reuzenarbeid vordert.
De correspondent zegt dat door den oorlog eerst vele Pransche mede-
werkers zijn verdwenen, toen alle Duitschers en Oostenrijkers, terwijl 2
maanden geleden de Engelschen allen gezamenlijk wegtrokken. Ook van de
Italianen konden weinigen op hun post blijven. Hoevelen zullen ooit terug-
keeren? En hoe zal dan hun onderlinge verhouding zijn? Zullen ze nog
rustig samen kunnen werken aan den zoo uitermate nuttigen arbeid
Ligt hier niet een nuttige taak voor de onzijdigen klaar? En ze zijn op
dit gebied werkelijk de minsten niet! Denemarken, Holland, Amerika staan
als landbouwers hoog aangeschreven; het onderzoekingsstation, verbonden
aan den Plantentuin te Buitenzorg, heeft een uitstekenden naam.
Zou het niet een dankbaar werk zijn de werkkrachten tijdelijk aan te
vullen met onzijdigen, die later als trait-d'union gebruikt kunnen worden
tusschen de nu oorlogvoerenden? Is dit niet een van de terreinen waarop
de neutralen nuttig kunnen samenwerken en een zoo goed mogelijke toe-
komst voorbereiden ?
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET SOLDEEREN VAN ALÜMINHJM.
Wij hebben in de vorige aflevering het kopersoldeeren besproken. Het
soldeeren van aluminium heeft altijd nog niet moeilijkheden te kampen, daar
in de eerste plaats de verwarming van het soldeervlak, wat bij soldeeren
een groote rol speelt, niet gemakkelijk te bereiken is. De oorzaak hiervan
is, dat aluminium een zeer hooge specifieke warmte bezit, en daardoor veel
meer warmte opneemt, om de voor het soldeeren benoodigde temperatuur
te bereiken, als elk ander metaal. De te soldeeren plaatsen moeten dus veel
langer aan de hitte der soldeerbout of soldeerlamp worden blootgesteld,
als men b. v. b. bij koper, blik en messing gewoon is. Tweedens kon
aluminium niet direct gesoldeerd worden, doch het vereischt een voor-
bereidende bewerking van de soldeervlakken met het soldeer. Het reinigen
der soldeervlakken geschiede zeer zorgvuldig en wel alleen met een schraper
of vijl. Onmiddellijk daarna, voor en aleer weer een oxydatie kan plaats
vinden, wordt met een heete soldeerbout, welke echter niet uit koper, doch
uit zuiver aluminium moet bestaan, het soldeer op de verbindingsplaatsen
vast aangewreven, hetgeen men het beste met de handgreep der soldeer-
bout doet. De op deze wijze voorbereide vlakken worden vast op elkander
gedrukt, en onder toevoeging van nieuw soldeer door middel der soldeer-
lamp verbonden. Kleine dunne voorwerpen worden met de heete aluminium-
bout onder krachtigen druk gesoldeerd.
Het Richard-soldeer met een toevoeging van fosfor, is aan te bevelen. Dit
soldeer vloeit gemakkelijk en bindt uitstekend, terwijl het in den handel
verkrijgbaar is.
In onderstaande regelen geven wij eenige samenstellingen van aluminium-
soldeer, om het zelf te kunnen vervaardigen. Bij deze soldeer kan men te
werk gaan, zooals hierboven is vermeld; het zal echter nog gemakkelijker
gaan. indien men gebruik maakt van Parafin of Sopaivabalsem als
soldeerwater.
Inbsp;II \
Zinknbsp;80 deelen _ 90 deelen f voor kleine voorwerpen neemt men
Kopernbsp;8 nnbsp;quot; i soldeer I, voor grootere soldeer II.
Aluminium 12 „nbsp;6 „ /
Voor de vervaardiging smelt men eerst het koper, voegt dan de aluminium-
in 3—4 partijen toe, roert dit met een ijzerstaafje goed dooreen en brengt
daarna het zink in. Voor oxydatie beschut men het geheel door een laag
vet of harst. Na krachtig omroeren neemt men de kroes van het vuur, daar
bij lange verhitting het zink verdampt. De vorm, waarin men de stangetjes
giet, wrijft men van te voren in met benzine of steenkool-teerolie. Het
soldeer wordt bij wijze van grove vijlspaanders op de soldeernaad gestrooid.
In den laatsten tijd wordt ook de volgende aluminiumsoldeer-methode
aanbevolen en uitgevoerd. Men brengt gesmolten zink-oxyde op de soldeer-
plaats en verhit dit boven een steekvlam.
Het zinkoxyde zal bij een bepaalde temperatuur reduceeren tot metalisch
zink; de chloor werkt reinigend op het aluminium. Het zink verbindt zich
met het aluminium, terwijl de chloor verdampt. Brengt men nu op het
moment dat de zinkchloride reduceert, tin op die plaats, dan vereenigt
zich die tin met het zink, loopt in de soldeernaad en er ontstaat een goede
soldeering.nbsp;F. J. M.
DE MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Deze inrichtiDg voorziet in de opleiding van de hoefsmeden voor het leger
en biedt gelegenheid aan tot opleiding van burgerhoefsmid.
De hoefsmeden van het leger zijn ingedeeld bij de Cavalerie en bij de
Bereden Artillerie en in tijden van mobilisatie ook bij de Infanterie.
Het zoogenaamde vaste corps hoefsmeden bestaat geheel uit vrijwilligers,
terwijl de tijdens de mobilisatie toegevoegde hoefsmeden miliciens zijn.
Aan de Hoefsmidschool worden slechts die leerlingen aangenomen, welke
bij hun betrokken wapen geheel afgericht zijn.
Voor de vrijwilligers zijn doorloopend 20 plaatsen opengesteld en wel 11
voor de Cavalerie en 9 voor de Bereden Artillerie. De opleiding dezer
vrijwilligers is niet aan een tijd gebonden. Zij worden eerst tot een examen
toegelaten na volkomen geschikt geacht te zijn om zelfstandig als hoefsmid
op te treden en dus practisch zoowel als theoretisch voldoende onderlegd zijn.
De tijd, hiervoor benoodigd, loopt tusschen twee en drie jaar. Hebben zij
daarna aan de eischen van het examen voldaan, dan worden ze ter beschikking
gesteld van den Inspecteur van het wapen, waarbij zij dienen; als regel
worden ze dan bij hun eigen regiment als bijsmid werkzaam gesteld en
komen vervolgens in aanmerking om eventueel een vacature te vervullen en
alsdan aangesteld te worden tot korporaal-hoefsmid. De door vertrek aan de Hoef-
smidschool opengekomen plaats kan dadelijk weer aangevuld worden uit de
zich aanbiedende aspiranten, die opgeroepen worden door de Regimenten.
De opleiding der milicien-hoefsmeden is een andere; het is een z.g.
spoedopleiding, die zes maanden duurt.
Elk jaar worden twee dergelijke cursussen gehouden en wel van 1 April
tot 1 October en van 1 October tot 1 April. Gedurende den zomercursus
zijn in opleiding 4 miliciens der Bereden Artillerie en 9 id. der Infanterie, alzoo
13 milicien-leerlingen. Gedurende den wintercursus zijn in opleiding 8 mili-
ciens der Bereden Artillerie en 4 miliciens der Cavalerie, dus 12 milicien-
leerlingen.
Aan elk dezer cursussen kunnen bovendien deelnemen 6 burger-leerlingen.
Het aantal leerlingen bestaat dus des zomers uit 20 vrijwilligers, 13 miliciens
en 6 burgers of wel 39 leerlingen en des winters uit 20 vrijwilligers, 12 miliciens
en 6 burgers of wel 38 leerlingen.
Deze milicien-leerlingen worden gekozen na een vooruit afgelegd verge-
lijkend examen en daar er zich als regel zeer veel gegadigden voor deze
opleiding opgeven, zoo kunnen steeds diegenen worden uitgezocht, waarvan
men verwachten kan dat zij in 6 maanden tijds voldoende onderlegd kunnen
worden.
Deze miliciens en ook de burgers leggen na afloop van hun leertijd een
-ocr page 98-examen af en kunnen zich zoodoende een diploma verwerven dat hun kos-
teloos wordt verstrekt.
De onderwijskrachten aan de inrichting zijn:
1quot;. een paardenarts die verantwoordelijk is gesteld voor het onderwijs,
de algemeene leiding aangeeft en den leerlingen de benoodigde theoretische
kennis bijbrengt;
2®. een hoefsmid-instructeur met den rang van adjudant-onderofficier, die
de leiding heeft bij de praktijk, het indeelen van de paarden, de beslaglijsten
bijhoudt, het materiaal als ijzer, kolen en gereedschappen beheert en in het
algemeen zorgt voor de goede orde ;
3®. drie hoefsmeden-hulpinstructeurs, den rang hebbende van opperwacht-
meester, die een voortdurend toezicht houden op de practische werkzaamheden
en den leerlingen met raad en daad bij die verrichtingen bijstaan.
I)e werktijden zijn gedurende het geheele jaar gelijk, en wel van smorgens
half acht tot twaalf — van één tot half vier en van vijf tot half zeven.
De leerlingen zijn des Zondags geheel vrij en behalve periodieke inspecties
ook vrijgesteld van alle wachtdiensten of andere korveeën.
De werkzaamheden bestaan in :
1®. het vervaardigen van hoefijzers, zoowel van stafijzer als van masten.
Onder masten verstaat men het weder gebruiken van oude hoefijzers, die
zoodanig weer verwerkt worden dat in den regel uit anderhalf oud ijzer één
nieuw vervaardigd wordt. Dit „opbraaienquot; wordt in de burgermaatschappij
haast niet meer gedaan, doch aan de hoefsmidschool terecht veelvuldig toegepast.
De hoefijzers worden vervaardigd in de gewone en verder in alle afwijkende
modellen, zooals die zich in bijzondere gevallen kunnen voordoen.
2®. het werken aan doode hoeven, waarbij de leerlingen zich vertrouwd
moeten maken met het besnijden van den hoef, het passen en het onderleggen
van het ijzer.
3®. het beslaan van paarden, waarbij de meer gevorderde leerlingen hun
practische bekwaamheid moeten voltooien.
Het aantal paarden, dat wekelijks beslagen, wordt bedraagt ongeveer
negentig; het zijn troepenpaarden, officiersdienstpaarden en paarden van
particulieren, deze laatste meest van landbouwers en hieronder vele met
afwijkende hoefvormen. Overigens bestaat het rijksmateriaal uit Ieren,
Inlanders en zware Belgen.
De theorie wordt gegeven in een daarvoor bestemd lokaal, waar wandkasten
zijn aangebracht, die zeer vele preparaten, op de leer van den hoef en op het
hoefbeslag betrekking hebbende, bevatten.
Verder bevinden zich in dit lokaal een paardenskelet, een schoolbord en
tal van platen langs de wanden, mede ten dienste van het onderwijs.
De theorie omdat de leer van den hoef en van het hoefbeslag in ruimen zin.
Bovendien worden bij levende paarden, telkens wanneer zich de gelegen-
heid daartoe voordoet, demonstraties gehouden van afwijkende gangen,
standen, hoefvormen, hoefgebreken en hoefziekten. Als leiddraad bij het
theoretisch onderwijs wordt gebruikt het leerboek van J. B. H. Moubis.
De militaire hoefsmidschool is administratief verbonden aan de Rijschool,
zoodat officiëel ook steeds van Rij- en Hoefsmidschool gesproken wordt.
Zij ressorteert onder de Inspectie der Cavalerie en een hoofdofficier der
Cavalerie is directeur der inrichting.
Gemeenschap tusschen beide inrichtingen bestaat verder niet; alleen is de
hoefsmidschool gelegen op het terrein nabij de Cavaleriekazerne en zijn de
leerlingen administratief ondergebracht bij de Rijschool, terwijl in normale
tijden de paarden van de Rijschool aan de hoefsmidschool beslagen worden.
Het is een bestendiging van een toestand zooals die bij de oprichting is
geschapen, waarbij de zeer bescheiden schaal, waarop de hoefsmidschool werd
begonnen, moeilijk aanspraak kon maken op een zelfstandig bestaan.
Gedurende den loop der jaren is, meegaande met de uitbreiding van het
leger en van de legerorganisatie, de eertijds kleine inrichting uitgegroeid
tot een grootere vakschool, die voortdurend naar expansie dreef. Zoo werd
het noodzakelijk, teneinde den vooruitgang in het hoefbeslag volkomen tot
zijn recht te doen komen, waarmede een groot legerbelang wordt gediend,
het bestaande gebouw uit te breiden en te voorzien van betere hulpmiddelen.
Deze uitbreiding en deze verbeteringen staan nu op het punt om ver-
wezenlijkt te worden, daar op 27 Juli 1.1. de aanbesteding heeft plaats ge-
had van de uitbreiding en verbouwing der bestaande hoefsmidschool, het-
welk in termijnen moet worden opgeleverd, zoodanig dat op 1 December
e.k. het geheele bestek moet zijn uitgevoerd. Gaan wij aan de hand der
hierbij gevoegde teekening nu na hoe de inrichting er uit zal zien, dan
valt dadelijk de belangrijke wijziging van de smederij zelf in het oog. Deze
wordt vooreerst vergroot door het aanbouwen van een ruim 8 Meter
' lang stuk, zie Plattegrond I waardoor een aanwinst van zes vuren ontstaat
en ten tweede worden alle vuren, welke nu midden in het gebouw zijn
aangebracht, afgebroken en geplaatst tegen de wanden van de lengte-
gevels. Door deze verbouwing en verplaatsing komen er dan twee en
twintig vuren in de smederij, waarvan 8 aan den buitengevel, 12 aan den
binnengevel en twee aan een buiten-zijmüur. Het groote voordeel hiervan
is gelegen in het ruime overzicht dat hierdoor bereikt wordt; men kijkt nu
als het ware de geheele smederij af en heeft van uit elk punt in de smederij een
ruim overzicht over alle werkzaamheden.
Het behoeft geen betoog dat vooral voor een leersmederij zulks een
groot voordeel is.
De vuren zijn alle z.g. „onderblazersquot; (onderblazende smidsvormen) met
tien lederen blaasbalgen en de overige van ijzer. Opgemerkt dient te worden
dat de eerste over het algemeen beter voldoen en vooral in geval van
reparatie te verkiezen zijn.
De werkbanken, die thans aangebracht zijn tusschen de ramen aan den
buitengevel, worden, daar nu de vuren op die plaatsen worden opgesteld,
aangebracht op de binnenruimte, waarbij dan tevens ijzerrekken worden
opgetrokken.
Aan het achter-uiteinde van de smederij bevinden zich twee vertrekken waar-
van het eerste door den instructeur gebruikt wordt tot het verrichten van
zijne administratieve bezigheden, .terwijl het tevens dient tot kleedkamer
voor de hulpinstructeurs en tot bewaring van het kleine materiaal als vijlen,
hamerstelen en dergelijke. Het daaropvolgende tweede verblijf is bestemd
Plattegrond der school na restauratie.
Verklaring
luiMMi bestaande muur
mam af te breken muai
EMÊ^m nieuw te maken muur
Ei-LD bestaande wegen en rabatten
te maken nu»
_______ vloer van baksteen in mortel
losplaats van zand
grasperk
af te breken gebouw
„ afsluiting
tot opberging van het reservebeslag, zooals dit aangemaakt wordt ten
behoeve van de mobilisatie, en is tevens het keurlokaal voor de door de
leerlingen vervaardigde ijzers. Hiertoe zijn in het midden lange tafels aan-
gebracht, waarop des avonds de vervaardigde ijzers worden neergelegd, leder
leerling brengt zijn eigen merk op de door hem vervaardigde ijzers aan.
De op- en aanmerkingen worden dan met den leerling afzonderlijk besproken.
Aan de smederij sluit zich de beslagloods aan, welke gelegen is aan de
zuidwestzijde en er door 5 deuren gemeenschap mede houdt. Deze beslagloods
is ook aanmerkelijk vergroot (zie Plattegrond II).
De scheiding van de smederij en de beslagloods is een steenen muur.
De beslagloods is bijna even lang als de smederij ennbsp;M. breed. Zij is
eveneens door een steenen muur aan de buitenzijde afgesloten, in welke
muur zich vijf dubbele deuren bevinden tot het doorlaten van paarden en
verder zes ramen. Het dak van de beslagloods is aanmerkelijk lager dan
dat van de smederij; beide daken zijn voorzien van ventilatoren en glas-
verlichting, terwijl bovendien op het dak der smederij de schoorsteenen
'''aÏu ^Lt achtereinde der beslagloods bevind zich het waschlokaal, tevens
kleedkamer, eii daarachter de privaten.
Het waschlokaal bevat waterleiding en biedt waschgelegenheid aan voor
12 personen tegelijk.nbsp;••■ ■ „u
De privaten en waterplaatsen zijn vermeerderd en vergroot, en hygiënisch
'°Srdé beslagloods sluiten zich aan de overdekte monsterplaats (zie
PI. gr. IV) en de harde en zachte monsterbaan welke naast elkaar zijn gelegen
en evenwijdig loopen aan de beslagloods.
De overdekte monsterplaats is 5 bij 6 Meter met glazen dak en aan
ééne zijde open, welke uitziet op de monsterbanen, die ongeveer 30 Meter
lang en ieder 3 M. breed zijn. De harde monsterbaan is van klinkers,
gelegd in cement en waterpas, evenals is de bodem van de overdekte monster-
plaate, terwijl de zachte monsterbaan van mul zand is gemaakt. Door groote
^slaande deuren komen de paarden van buiten e-st - de overdekt
monsterplaats en kunnen dan van hieruit of door een deur direct m de
beslagloods komen of over de monsterbanen, waarvan de harde het meest
nabij de beslagloods is gelegen, en dan door een der vijf reeds genoemde
'^Ta'n' de overdekte monsterplaats is verbonden, en met een deur toe-
gankelijk, een localiteit, bestemd voor het plaatsen van twee boor-
Lchines en twee veldsmidsen, terwijl rondom langs de wanden werk-
banken zijn aangebracht waaraan beugels tot het vastzetten van doode
Leven. Deze werkplaats (PI. gr. V) is vooreerst bestemd voor de begmnende
Teerlingen om op doode voeten het besnijden van den hoef, het passen en
het onderleggen van ijzers te leeren, terwijl hier tevens het werken aan
V dsmidsen'Lrdt beoefend en in den winter de boormaclnnes ten die^e
vin het winterbeslag bediend worden. Zooals voor de hand ligt, bevmden
zich hier ook aambeelden en bankschroeven.
Langs de zachte monsterbaan strekt zich in de lengterichting een gebouw nit
-ocr page 102-dat aansluit en toegang geeft tot het zooeven beschreven werklokaal en
welk gebouw verdeeld is in een bureel en een schoollokaal. Het bureel,
(Pi. gr. VI) is 4.50 bij 6 M. en ten dienste van den paardenarts, met de opleiding
belast; het is door een deur toegankelijk met het schoollokaal dat er achter
is gelegen en hetwelk 8 bij 6 Meter groot is. Het schoollokaal (PI. gr. VII)
staat door een gang'in verbinding met het werklokaal en door een deur met
de monsterbaan. In den genoemden gang bevinden zich kapstokken en kleer-
hangers.
Het schoollokaal bevat langs de wanden glazen kasten, waarin de ver-
zameling preparaten en modellen van hoefijzers worden ondergebracht, een
verzameling welke door geleidelijke uitbreiding een grooten omvang heeft
aangenomen. Een steenen muur sluit het geheele terrein der hoefsmederij af
en langs dezen muur zijn bergplaatsen aangebracht voor het stafijzer en
de smeekolen.
Ziedaar een korte schets van het gebouw zooals het er over eenige maanden
zal uitzien en waardoor het Rijk in het bezit zal komen van een zeer goede
en practisch ingerichte leersmederij, waar ook de burgermaatschappij van kan
profiteeren. De burgermaatschappij toch kan jaarlijks 41 gediplomeerde hoef-
smeden van de Hoefsmidschool betrekken; er zijn er dan ook reeds honderden
over het geheele land verspreid van deze inrichting afkomstig.
Eindelijk is bij dit bouwplan ook tegemoetgekomen aan den reeds in 1896
door den overste Moubis geuiten wensch dat een leslokaal aan de smederij
zou worden verbonden, hetgeen vanzelf het theoretisch onderwijs ten goede
moet komen.
Wat de exameneischen betreft, zoo is reeds gezegd dat een leerling
slechts tot het examen wordt toegelaten wanneer zijn werk voldoende wordt
geacht om zelfstandig te kunnen optreden.
Het examen zelf omvat :
Ie. het maken van 4 ijzers op maat;
2e. het maken van 1 ijzer voor een gebrekkigen hoef;
3e. het maken van 2 ijzers voor winterbeslag;
4e. het beslaan van een paard (vierkant);
5e. de theorie van het hoefbeslag.
Wat de beoordeeling betreft, zoo wordt deze streng gesteld en worden geen
hooge cijfers licht gegeven. De afgeleverde ijzers worden met den candidaat na-
gegaan en besproken. Bij het beslaan worden afzonderlijke cijfers gegeven
voor het afnemen van de oude ijzers, het besnijden van den hoef, het passen
en het onderleggen, terwijl de candidaat te voren wordt ondervraagd naar
den stand en de gangen van het paard in verband met het aan te brengen
beslag. Het theoretisch examen wordt afgenomen aan de hand van preparaten
en modellen; geëischt wordt een grondige kennis van den bouw van den
hoef en in het algemeen ook van de leer van het hoefbeslag. Hier en daar
wordt het boek van Moubis uitgebreider behandeld doch in hoofdzaak wordt
dit gevólgd en de volgorde der daarin behandelde onderwerpen behouden.
De te behalen cijfers loopen tot 10, terwijl op het diploma wordt aangegeven
den graad van bekwaamheid, welke afzonderlijk voor praktijk en theorie
wordt gesteld, en van even voldoende tot zeer goed kan varieeren.
Nog zij vermeld dat den militairen leerlingen bij goeden ijver en goed
gedrag, wanneer zij zoover gevorderd zijn dat zij aan de paarden gaan werken
en ook in de theorie voldoende vorderingen hebben gemaakt, het recht
wordt toegekend in rood laken een hoefijzer op de mouw van den jas te
dragen, welke onderscheiding door hen zeer wordt op prijs gesteld.
IS EEN ALGEMEEN GEBRUIK VAN DEN NOODSTAL
GEWENSCHT?
Het artikel „Een verbeterde hoefstalquot; van de hand van den heer H.
V O s s e r s, onderbaas in de hoefsmederij van 's Rijks Veeartsenijschool,
voorkomende in het vorige nummer van dit blad, geeft mij aanleiding op
te komen tegen de propaganda voor den noodstal.
Ik onderschat niet de aanhoudende krachtsinspanning, welke gevorderd
wordt voor het beslaan van zware, weinig meegaande paarden, noch den
zenuwprikkelenden arbeid, welke het beslaan van een lastig paard kan ver-
oorzaken; ik merk daarbij echter op, dat de smid alsdan een krachtigen,
handigen helper tot zijne beschikking dient te hebben.
Het gebruik van een noodstal moge in sommige gevallen gemak kunnen
opleveren; het gevaar ligt voor de hand, dat, eenmaal de noodstal onder
onmiddellijk bereik zijnde, er nu ook elk paard, dat aan de smederij ver-
schijnt, met of zonder geweld ingedreven wordt. En dan blijven de kwel-
lingen en de ongelukken niet uit; dat is immers eene oude bekende, lang
uitgemaakte zaak.
Ook over onze grenzen was dat zoo; men moet er maar eens voor opslaan
de jaargangen van een der bekende vakbladen, n.1. „Der Hufschmiedquot; en
men zal zien. dat rechterlijke processen wegens ongevallen met paarden in
den noodstal niet van de lucht zijn.
Verbeteringen aan den noodstal, o.m. door het aanbrengen van kussens,
matrassen en dergelijke, zijn in Duitschland niet uitgebleven.
Desniettegenstaande voelden mannen van algemeen erkende bekwaamheid
en jarenlange praktische ervaring op het gebied van het hoefbeslag zich
gedrongen tegen het gebruik van den noodstal krachtig stelling te nemen.
Die mannen waren A. L u n g w i t z, bestuurder van de smederij aan de
veeartsenijschool te Dresden en H. Behrens, leider der Engelsche in-
richting en school voor hoefbeslag te Rostock (Mecklenburg).
Van leeren omgaan ir.et, en van opvoeden van weerspannige paarden is
bij het gebruik van een noodstal geen sprake; zonder dat de oorzaak van
het verzet wordt uitgevorscht, wordt elk lastig paard den noodstal maar
ingejaagd. Paarden met temperament, met bloed, hebben er veelal een
hekel aan.
Met geduld, overleg en oordeelkundige behandeling brengt men weer-
spannige paarden buiten den noodstal in den regel wel tot rede en leeren
zij ten slotte inzien, dat het gaan naar de smederij geen kwelling voor
hen medebrengt.
Ik vind den noodstal voor vele paarden een gevaarlijk dwangmiddel.
Men moet maar eens hebben medegemaakt het hevige, plotselinge en
onvoorziene verzet van een krachtig paard met temperament en de onge-
lukkige wijze, waarop het soms met zijn beenen op, tusschen of onder
kribben, balken of stangen kan belanden, om radicaal genezen te zijn van
dwang in een kleine ruimte, waar al die mogelijkheden zich kunnen voor-
doen. In een dergelijk geval is het maar veiliger met het paard de vrije
ruimte in te gaan.
Ook al zal het in den noodstal zoo'n vaart niet altijd loopen, het met ge-
weld optrekken en langdurig onwrikbaar opgebonden houden van een achter-
been kan toch niet steeds onschuldig zijn. Wanneer het paard hevig gaat
rukken of wel indien het door ouderdomsstijfheid eene dergelijke buiging
van het been niet meer kan velen, zullen gewrichten, banden en pezen er
menigmaal niet zonder scheuren en verrekkingen afkomen.
Ik zou het een achteruitgang achten in de behandeling van paarden, ten
nadeele van deze, tot schade van de paardenhouders en tot schade van de
goede reputatie van het hoefsmidsvak, indien de noodstal ten dienste van
het hoefbeslag algemeen in gebruik zou komen. En het bezit van een nood-
stal, alléén ter wille van uitzonderingsgevallen, zet de poort voor velen, de
goeden niet te na gesproken, gemakkelijk open tot een geregeld gebruik,
v?at een misbruik zou zijn.
Daarom: Weg met den noodstal!
J. M. K n i p s c h e e r,
Kapitein-paardenarts.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling J. v. d.
Woude van Haren heeft op 15 Juli — na een verblijf van 5 maanden —
de Inrichting verlaten met een voor de practijk „goedquot; en voor de theorie
„voldoendequot; getuigschrift.
Er zijn nog leerling-plaatsen open. Leerlingen, die een cursus wenschen
te volgen, kunnen zich daartoe wenden tot den smidsbaas D. F. Stuivenberg,
Poelestraat 35, Groningen.
—nbsp;Limburg. In „Het Paardquot; v. 28 Juli komt een verslag voor van de
premiekeuringen van merriën, op 18 Juli te Valkenburg en op 19 Juli te
Roermond gehouden. Ten opzichte van de voorgebrachte paarden wordt
daarin o.m. het volgende gezegd: „'t Beslag was wel beter, ofschoon bij
vele paarden de ijzers nog te zwaar waren en de toon te weinig ingekortquot;.
- Oeconomische maatregelen in Duitschland. Het jongste maandschriit van
het Eerste Nederlandsche Koopmansgilde in Duitschland, te Dusseldorp,
maakt melding van verschillende „Duitsche Regeeringsmaatregelen Het
volgende is er aan ontleend:
Opheffing der u i t z o n d e r i n g s t a r i e v e n voor staal en
ij z e r. De Pruisische staatsspoor heeft het uitzonderingstarief voor staal en ijzer
opgeheven. Dientengevolge is op ijzer en staal, alsmede op ijzer- en staalpro-
ducten thans uitsluitend het normale tarief van toepassing. Dit beteekent
een verhooging van M. 28-M. 30 van Rijnsch-Westfaalsche en zelfs tot
M. 46 van Elzas-Lotharingsche stations tot Amsterdam-Rotterdam loco.
Tegen prijsopdrijving. De Pruisische regeering ziet zich lang-
zamerhand gedwongen niet alleen tegen prijsopdrijvingen van levensmiddelen
maatregelen te nemen. Verschafte zij zich in 1915 medezeggenschap bij de
prijsbepaling der steenkolen, thans heeft zij haar invloed in het belang van
den verbruiker doen gelden in de ijzerindustrie. In het Maandschrift wordt
melding gemaakt van de prijsverhoogingen van het „Stahlwerksverband ,
welke bewijzen hoe noodzakelijk dergelijk ingrijpen is. Op de Siegerlander
Ertsmarkt wist de regeering reeds een voorgenomen prijsverhooging te
voorkomen.
Groot-Brittannië.
De steenkolen-, ijzer- en staalhandel te Liverpool en omstreken gedurende
het tweede kwartaal van 1916. Mededeeling van Consul Bonke te Liverpool.
Steenkolen. — Gedurende het tweede kwartaal van 1916 is er eene
zeer groote vraag geweest naar alle soorten steenkolen, terwijl er gedurende
eenige weken na Paschen een tekort in den voorraad was, dat men nu
evenwel te boven gekomen is.nbsp;, . „
Gedurende de drie maanden April-Juni 1916 bereikten „Lancashire en
Staffordshire steam coalquot; een gemiddelden prijs van 24/- tot 2o)- per ton
f 0. b. Mersey havens. Naar „South Yorkshire best steam coalquot; bestond
eene zeer groote vraag, terwijl de prijs hiervoor 39/- per ton f. o. b. bereikte.
De vraag naar deze soort steenkolen is thans niet zoo groot en de prijzen
zijn tot 36/- en 37/- gedaald.
Met betrekking tot buitenlandsche verschepingen oefent de regeering een
streng toezicht uit ten opzichte van het verleenen van uitvoervergunningen,
hetwelk verschepingen naar ongewenschte plaatsen verhindert, maar, wat
Frankrijk betreft, wordt eene toenemende hoeveelheid verlangd en de ver-
schepingen uit Liverpool vinden voor Fransche rekening plaats.
Een „Export Sub Committeequot; van de Steenkolen-Af deeling der Kamer
van Koophandel is gevormd om de buitenlandsche verschepingen en tonnen-
maat in het district Liverpool te regelen en werkt op het oogenblik met
goede resultaten.
Wat betreft steenkolen voor huishoudelijk verbruik en voor industrieele
doeleinden, heeft men aan de plaatselijke vraag goed kunnen voldoen, ondanks
de toenemende vraag van ammunitiefabrieken en terwijl door kooplieden en
voor huishoudelijk gebruik reeds thans voorraden voor den winter worden
ingeslagen, houdt de productie van de mijnen hiermede gelijken tred.
Ijzer en staal. — De ijzer- en staalhandel staat, evenals de steen-
kolenhandel, onder controle van de regeering. Materiaal voor andere doel-
einden is moeilijk of niet te verkrijgen.
(u. Handelsberichten no. 490 v. 3 Aug. '16.)
Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
waardoor onderscheidt men ijzer van staal?
Het is algemeen bekend, dat men onder staal een metaal verstaat, dat,
in zake hardheid en vastheid, betere eigenschappen bezit dan ijzer. Deze
factor treedt voornamelijk op den voorgrond bij koop en verkoop van ijzer
en staal en geeft dikwijls aanleiding tot moeilijkheden, welke alléén daar-
door kunnen vermeden worden, dat men bij den koop vooraf bepaalt, aan
welke voorwaarden het te leveren metaal zal moeten voldoen, want gaarne
noemt de verkooper zijn materiaal staal, daar „staalquot; voor den leek veel
waardevoller klinkt dan „ijzerquot;.
Het is daarom niet van belang ontbloot iets over de kenteekenen van
ijzer en staal mede te deelen voor zoover het voor onze lezers zijn nut kan
hebben. Vooruit willen wij echter bij de verschillende soorten ijzer en hunne
benaming stilstaan.
Het is bekend, dat het in de techniek gebruikte ijzer, geen zuiver ijzer
is, doch eene legeering van ijzer met koolstof, waarbij somtijds silicium,
mangaan, fosfor, zwavel, enz. gemengd zijn. Het ijzer nu verandert voor-
namelijk met het koolstofgehalte zijn eigenschappen in groote mate, zoodat
men op den eersten blik gelooven zou, dat men met een heel ander metaal te
doen had. Wij herinneren slechts aan de broosheid van gietijzer, tegenover
de elasticiteit van vloeiijzer; de hardheid van staal tegenover die van lasch-,
vloei- of gietijzer, hetwelk deze eigenschap slechts in zeer geringe mate
bezit. Men zal nu gemakkelijk kunnen veronderstellen, dat ijzer met ieder
gewenscht koolstofgehalte is te fabriceeren. Dit is echter niet zoo, want de
hoeveelheid koolstof, welke in het ijzer opgenomen wordt, is naar boven toe
begrensd, en bedraagt niet meer dan 5 quot;/(,, terwijl afgaande het ijzer niet
minder dan 0.05 koolstof kan bevatten, omdat het anders voor technische
doeleinden te zacht zou worden.
Nu is bij ondervinding gebleken, dat ijzer,'t welk meer dan 2.3 ®/o koolstof
inhoudt, niet smeedbaar is, doch wel bij een kleiner percentage. Het eerst-
genoemde is ruw- of gietijzer en komt voor ons niet in aanmerking, terwijl
het laatstgenoemde vloei- of laschijzer is, al naarmate het in vloeibaren
toestand door middel van de Siemens-Martin oven of Bessemer Converter
of in deegachtigen toestand gewonnen werd. Vloei- of laschijzer onderscheidt
men weder in vloeismeed-ijzer (niet hardhaar) en vloeistaal (hardhaar). Even-
eens onderscheidt men laschijzer en laschstaal. Daar echter laschijzer in den
laatsten tijd voor machines en werktuigen minder gebruikt wordt, behandelen
wij in de volgende regelen alleen het vloeiijzer en vloeistaal.
Zooals boven reeds is gezegd, onderscheidt zich staal van ijzer eerstens
door zijne hardbaarheid, en daar hardhaar ijzer minstens 0.50/0 koolstof
bevat, door zijn koolstofgehalte. A.ls derde punt moet nog, daar de meeste
leveringsvoorwaarden van staal een hoogere vastheid voorschrijven dan voor
ijzer, de vastheid genoemd worden.
De eerste proef, aangaande de vastsielling der hardbaarheid, geschiedt
door het harden, waarvoor men het bedoelde metaal roodheet, dus tot op
800° C. verhit, en in water van ongeveer 20° C. afkoelt. Wanneer nu het
materiaal, dat zoodanig bewerkt is , staal is , dan zal het hierdoor een belang-
rijke hardheid verkregen hebben, welke gemakkelijk door een vijl is te
constateeren. Een voldoende proef is dit echter niet, daar ook het gewone vloei-
ijzer op deze wijze hard wordt, hoewel niet in die mate als staal.
De bepaling van het koolstofgehalte geschiedt door een chemische analyse
en is niet zoo gemakkelijk uit te voeren ; wanneer er 0.5 »/o koolstof aan-
wezig is, noemt men het staal.
De bepaling der vastheid geschiedt door de algemeen gebruikelijke trek-
proef, waarbij het te bewerken materiaal in een trekbank wordt gespannen,
en waarbij de trek- en breukgrenzen , benevens de uitzetting, wordt aange-
geven. Om te toonen, van hoeveel belang het is om bij genoemde eigen-
schappen ook de vastheid en uitzetting voor te schrijven, willen wij hier
eenige getallen der vastheid noemen.
Men nam in het algemeen aan, dat de grenzen tusschen hardhaar en niet-
hardbaar metaal moeilijk zijn te bepalen, zoodat de trekvastheid voor staal
op 5000 K.G. per c.M.2 bepaald werd. Anderen gaven daarbij eenige speling
en schreven een trekvastheid voor staal voor van 4500—6000 K.G., terwijl dit
voor plaatijzer op 3400—3900 K.G. werd bepaald. In industrie-kringen
wordt materiaal met een trekvastheid van 4200 K.G. per cMJ nog a\a staal
genoemd. De Engelschen, Amerikanen en Pranschen maken in het algemeen
hierin geen onderscheid, doch gebruiken voor alles den naam vloeiijzer.
Zooals uit deze korte beschrijving blijkt, bestaan er geen bepaalde grenzen
tusschen ijzer en staal; derhalve verdient het aanbeveling bij bestellingen
geen termen te gebruiken als „staalquot;, „goed vloeiijzerquot; enz., doch voor
te schrijven dat men een materiaal verlangt van b.v. 6000 K.G. per c.M.2
trekvastheid met 15 % uitzetting; komen er dan afwijkingen bij de leverantie
voor, welke deze cijfers ontduiken, dan kan men zijn recht op schadeloos-
stelling doen gelden, niet echter wanneer men op de enkele woorden staal
en ijzer zijn bestelling doet, hetgeen altijd een zeer moeilijk vraagstuk blijft.
SLIJPSCHIJVEN.
Het gebruik van slijpschijven neemt gaandeweg toe en zij worden voor
verschillende doeleinden gebruikt. In de meeste gevallen wordt voor elk
doel aan een bekend leverancier een daarvoor bestemde schijf besteld;
beter is het echter, op grond van ervaring, zelf een keuze te kunnen doen.
De korrelgrootte zal bij de keuze van slijpschijven wel in acht moeten
worden genomen, ofschoon dit niet van zooveel gewicht is als de hardheid
der schijf. Verder zal het slijpresultaat door vermindering der omtreksnelheid
geregeld kunnen worden. Een harde schijf zal bij vermindering van de
omwentelingsnelheid beter ingrijpen terwijl een grove schijf bij verhooging
der omtreksnelheid fijner zal slijpen. Van groot gewicht voor het slijpvermogen
is de hardheid van den korrel. Zonder twijfel zou een slijpschijf van diamant
zoo de verbindingstof juist gekozen werd, de meest ideale steen zijn.
Bij grofkorrelige stof, zooals b.v. randgietijzer, zullen de resultaten dan
alleen reden tot tevredenheid geven, wanneer door de scherpe bramen en
kanten de slijpvlakte voortdurend ruw gehouden wordt. De steenen, hiervoor
noodig, worden uit silicium-carbid vervaardigd. De ceramisch gebonden
steenen hebben voor het slijpwerk onze bekende zavelsteen overal verdrongen
want de slijpschijven werken bij goedgekozen hardheid, uitstekend, zij
gloeien het staal niet uit, en overtreffen de zavelsteen beduidend.
Snijdt een schijf niet voldoende, zonder te smeren, dan is deze te fijn,
smeert een schijf zoo is deze te hard. Sterke slijtage duidt op te geringe
hardheid, waarbij echter op te merken is, dat dit ook door te sterk
aandrukken van het werkstuk of door dikwijls afdraaien kon ontstaan in
het laatste geval was de schijf te hard. Sterke afslijting gepaard aan
onvoldoende slijpvermogen, berust op geringe hardheid bij een te fijne
korrel. Zwaardere werkstukken eischen een grootere hardheid der schijf
als kleine, lichte stukken. Moeten kanten worden bewerkt, dan behoort
de schijf scherper te zijn dan wanneer men alleen vlakken heeft te slijpen.
Om dezelfde fijnheid bij het slijpen te verkrijgen neemt men voor harde —
een grootere schijf dan voor zachte voorwerpen.
Moeielijkheden in de keuze der schijven komen echter tegenwoordig nog
alleen voor bij rond-slijpbanken en dergelijke machines welke zelfwerkend
zijn, want de handbeweging der slijper, die natuurlijk veel af en toe doet
aan de goede slijpwerking der steen vervalt hierbij geheel Ofschoon men
de geheele snelheid der steen nog niet tot een gewenscht punt kan opvoeren,
zal men toch toch het omloopgetal ten volle trachten te benutten en alleen
schijven in gebruik nemen, welke de omtreksnelheid van 25 Meter per
seconde kunnen doorstaan.nbsp;J- M.
De korrelgrootte zal bij de keuze van slijpschijven wel in acht moeten
worden genomen, ofschoon dit niet van zooveel gewicht is als de hardheid
der schijf. Verder zal het slijpresultaat door vermindering der omtreksnelheid
geregeld kunnen worden. Een harde schijf zal bij vermindering van de
omwentelingsnelheid beter ingrijpen terwijl een grove schijf bij verhooging
der omtreksnelheid fijner zal slijpen. Van groot gewicht voor het slijpvermogen
is de hardheid van den korrel. Zonder twijfel zou een slijpschijf van diamant
zoo de verbindingstof juist gekozen werd, de meest ideale steen zijn.
Bij grofkorrelige stof, zooals b.v. randgietijzer, zullen de resultaten dan
alleen reden tot tevredenheid geven, wanneer door de scherpe bramen en
kanten de slijpvlakte voortdurend ruw gehouden wordt. De steenen, hiervoor
noodig, worden uit silicium-carbid vervaardigd. De ceramisch gebonden
steenen hebben voor het slijpwerk onze bekende zavelsteen overal verdrongen
want de slijpschijven werken bij goedgekozen hardheid, uitstekend, zij
gloeien het staal niet uit, en overtreffen de zavelsteen beduidend.
Snijdt een schijf niet voldoende, zonder te smeren, dan is deze te fijn,
smeert een schijf zoo is deze te hard. Sterke slijtage duidt op te geringe
hardheid, waarbij echter op te merken is, dat dit ook door te sterk
aandrukken van het werkstuk of door dikwijls afdraaien kon ontstaan in
het laatste geval was de schijf te hard. Sterke afslijting gepaard aan
onvoldoende slijpvermogen, berust op geringe hardheid bij een te fijne
korrel. Zwaardere werkstukken eischen een grootere hardheid der schijf
als kleine, lichte stukken. Moeten kanten worden bewerkt, dan behoort
de schijf scherper te zijn dan wanneer men alleen vlakken heeft te slijpen.
Om dezelfde fijnheid bij het slijpen te verkrijgen neemt men voor harde —
een grootere schijf dan voor zachte voorwerpen.
Moeielijkheden in de keuze der schijven komen echter tegenwoordig nog
alleen voor bij rond-slijpbanken en dergelijke machines welke zelfwerkend
zijn, want de handbeweging der slijper, die natuurlijk veel af en toe doet
aan de goede slijpwerking der steen vervalt hierbij geheel Ofschoon men
de geheele snelheid der steen nog niet tot een gewen.scht punt kan opvoeren,
zal men toch toch het omloopgetal ten volle trachten te benutten en alleen
schijven in gebruik nemen, welke de omtreksnelheid van 25 Meter per
seconde kunnen doorstaan.nbsp;p. J. M.
De balfbloedhengsb Aerolite met 12 der door hem gedekte 50 merries, welke 50 op 4 September a.s. door het Rijk aan de Craquius-boerderij
publiek worden verkocht. (De 4 A's zijn Ieren van de Cavalerie, de 4 B's Ieren van de Artillerie, de 4 Cs in het binnenland aangekochte
Artillerie-paarden), Bovendien zijn een paar moment-opnamen toegevoegd, genomen ia de groote gemeenschappelijke weide der merriën.
KLEM HOEP.
Onder een klemhoef verstaat men een hoef, waarvan het achterste gedeelte
eenzijdig of beiderzijds ingetrokken is. Door de vernauwing van deze achterste
hoefhelft worden de daargelegen hoeflederhuid, hoefkraakbeenderen en straal-
of vetkussen als het ware samengeknepen, bekneld, hetgeen belemmerend
is voor de werking van het hoefmechanisme. Dit brengt nadeelen voor den
hoef en voor het paard mede, welke zich uiten in de gangen, waardoor
de bruikbaarheid van het dier sterk kan verminderen.
Klemhoeven komen meer voor bij vóór- dan bij achterhoeven. De ver-
nauwing kan öf aan den binnen- of aan den buitenwand (éénzijdig), èf
beiderzijds voorkomen.
Het meest treft men klemhoeven aan bij smalle hoeven, doch ze komen
ook wel voor bij wijde. Is dit laatste het geval, dan ziet men een inknikking aan
den verzenwand onder den kroonrand, soms zelfs meer dan één. De voet
is hierbij groot, cirkelrond, met grooten straal en dito steunsels, lage
verzenen en langen toon, dus tevens een spitse hoefvorm. De binnen-
verzenwand is hierbij in den regel het meest ingetrokken. Hij komt voor
bij paarden met wijden hoef-vorm, die veel dienst moeten doen op straat-
wegen, waarbij de straal niet met den bodem in aanraking komt. Zoo ziet
men dit lijden o. a. veel bij tram- en omnibuspaarden.
Behalve de wand kan ook de zool van den hoef ingeklemd zijn en in
dit geval spreekt men van een zoólklemhoef. Het is wel eigenaardig dat
deze vorm reeds zoo lang bekend is en o. a. reeds in 1820 door Goodwin
is beschreven. Bij een zoolklemhoef is eigenlijk de geheele hoef te klein;
deze is overigens veelal mooi van vorm, hoog en hol, en nooit plat. De hoornzooi
is hierbij echter te dik; zij gaat zich naar boven krullen en drukt zoodoende
tegen de vleeschzool. Dit kan pijolijkheid en kreupelheid veroorzaken, waarbij
men dan slechts na onderzoek met de visiteertang tot de ontdekking van
het gebrek kan komen.nbsp;•
Beschouwen we nu echter den meest voorkomenden vorm van klemhoef,
n.1. dien, bij smalle hoeven. Deze ontwikkelt zich uiterst langzaam. Pas na
langen tijd ziet men het typische beeld zooals het zich kenmerkt door steile
verzenwanden, hooge verzenen, stompen hoefvorm, uitgeholde zool en kleinen,
ingetrokken straal. De verzenwanden gaan langzamerhand steiler staan en
ten slotte binnenwaarts verloopen. De binnenwand vertoont dit in sterkere
mate dan de buitenwand.
De hoefvorm is stomp en slecht ontwikkeld, de wand zwak, dun en brok-
kelig. De hoeflederhuid zit ook hier in de klem. Zij wordt slecht gevoed,
de hoornvoortbrenging is dus geringer en het voortgebrachte hoorn minder
goed, zoodat zich hierbij ook vaak hoornscheuren voordoen. Door knelling
en kneuzing van de vleezige steunsels en de vleeschzool ontwikkelen zich
steengallen.
De zooivlakte van den hoef is in den regel goed uitgehold en de straal
heel slecht ontwikkeld, terwijl de middelste straalgroeve en de zijdelingsche
straalgroeven zoo smal zijn geworden als spleten. De straal is soms rottend;
deze rotstraal zet zich vaak voort tot boven de ballen. De hoef gaat een
langwerpigen vorm aannemen en de hoefkraakbeenderen verbeenen. Het ge-
volg hiervan is dat de gang kort wordt, het paard treedt niet door in de
achterste hoefhelft en gaat zelfs steil staan in de kooten, om de achterste
hoefhelft nog meer te kunnen ontlasten. Door dit mindere doortreden wordt
de klemhoef steeds erger, want de straal komt niet meer in aanraking
met den bodem. De buigpezen krijgen nu veel te doen, ze moeten sterk
gespannen worden opdat het paard niet in de knieën zal gaat staan; gebeurt
dit wel, dan gaat het paard „aanstootenquot; en vertoont het spoedig alle
teekenen van versletenheid.
Door de sterke inspanning van de pezen, van de banden en van de
gewrichten, kunnen deze mee gaan lijden; zoo ziet men hierbij ook gebreken
(zooals gallen) optreden en heel vaak wordt dan de aandacht gewijd aan deze
pees- en gevsrrichtsafwijkingen, terwijl toch de klemhoef de eigenlijke
oorzaak van dit lijden is. Zijn nu beide hoeven klemhoef geworden dan loopt
het paard „stramquot;, doch het behoeft niet bepaald kreupel te zijn. Bepaalt
het gebrek zich slechts tot één voet, dan zal men wel een onregelmatigen
gang waarnemen.
Door de gevolgen zijn dus die klemhoeven verre van onschuldig en dient
dan ook de hoefsmid den eigenaar van het paard te behoeden voor de schade,
welke zijnerzijds door een ondoelmatig beslag zou kunnen worden veroorzaakt.
De oorzaken zijn drieërlei: 1®. omstandigheden die een functionneeren
van de achterste hoefhelft belemmeren; 2«. erfelijke aanleg; 3quot;. onvoldoende
verpleging.
Onder n®, 1 noemen we vooreerst een slecht beslag: het te veel besnijden
van de steunsels, het besnijden van den straal en het te veel verdunnen van
de zool. Als regel mag men aannemen dat men slechts de losse hoorn van
straal en zool moet wegnemen en men kan gerust zeggen dat men veel meer
kwaad doet door te veel dan door te weinig weg te nemen. Vroeger zondigde
men hierin veel meer dan tegenwoordig. Ja, er was een tijd dat als regel
gold de zool zoo sterk te besnijden totdat ze met den vinger indrukbaar
was, en de straal totdat deze bloederig werd!
Omgebogen verzenen, welke tegen den straal drukken, moeten zorgvuldig
worden besneden, zonder echter de verbinding tusschen de verzenen, den
straal en de steunsels te verzwakken.
Bij het besnijden van den voet moet men steeds aandacht schenken aan
de richting van den voetas.
Bij plathoeven wordt het ontstaan van klemhoef in de hand gewerkt
door de ijzers te langen tijd te laten onderliggen.
IJzers, waarvan de draagvlakte niet vlak is doch binnenwaarts afbellend
verloopt, en eveneens ijzers waarvan de takken geen voldoenden steun aan
de verzenen geven, dringen deze in binnenwaartsche richting. Te kort en
nauw gepaste ijzers, te ver naar achteren genagelde ijzers, ijzers met zijlippen
en ijzers met kalkoenen zijn alle schadelijk en bevorderen het ontstaan van
klemhoef.
Men moet dus bij het besnijden, bij het passen en bij het onderleggen
van het ijzer steeds er aan denken het hoefmechanisme zoo min mogelijk
tegen te werken. Hoe grooter de uitzetting van den hoef is, des te elastischer
zal de gang zijn. Wil echter de hoef uitzetten, dan moet het hoorn ook
elastisch zijn en moet men dus trachten deze elasticiteit te behouden.
Droge hoorn verliest zijn elasticiteit en gaat in volume terug; men moet
er dus op bedacht zijn hoeven, die aanleg hebben om te hard te worden
en te veel in te drogen, hiervoor te behoeden, hetzij door een doelmatige
inwrijving van den vooraf goed gereinigden hoef met vaseline, of wel door
het verstrekken van hoefbaden, door het plaatsen op nat zand of ook wel
door het inslaan der hoeven met lijnmeelpap. Een goed onderhouden stand-
plaats met turfmolm is op den duur ook beter dan een stroobed.
Evenals de meeste beengebreken kan ook de aanleg voor klemhoef worden
overgeërfd. De gevallen, die hiervoor in aanmerking komen, zijn wel in de
eerste plaats die waarbij een afwijkende beenstand of hoefvorm is over-
geërfd, b.v. Pransche stand. Hierbij is de hoefvorm scheef, de voetas gebroken,
de buitenhoefhelft grooter dan de binnenhoefhelft en van deze laatste is de
wand vaak samengetrokken. Hier ziet men dus in den regel een éénzijdigen
klemhoef, die zijn oorsprong vindt in den afwijkenden beenstand, waarbij dan
de erfelijke aanleg in het spel kan zijn.
Ten slotte zal de opvoeding van het veulen van veel belang kunnen zijn op
de hoedanigheid van de hoeven; zoo zal men jonge dieren altijd voldoende
vrije beweging moeten geven, niet opsluiten in nauwe hokken, opdat de
hoeven zich normaal kunnen ontwikkelen. Worden zij voor het eerst beslagen,
zoo zal men er vooral de aandacht aan moeten schenken dat zij dan veel
beweging krijgen en niet op stal blijven staan, daar juist in zulke gevallen
bij gebrek aan beweging de achterste hoefhelft zich sterk samentrekt. Deze
_ voorhoeven toch worden dan hard en droog, de circulatie is geringer en
evenzoo de hoornvoortbrenging. Juist bij jonge dieren ziet men deze gevolgen
veel spoediger en in veel sterkere mate optreden.
Men zal de kleiphoef in de eerste plaats beoordeelen in verband met het
al of niet verbeend zijn der hoefkraakbeenderen. Zijn deze verbeend dan
zal men niet behoeven te trachten verbetering te verkrijgen.
Verder beoordeelt men den klemhoef naar den stand van het been en
den hoefvorm.
Wanneer de voetas recht is en de hoef overigens normaal, dan kan het
verloop zeer gunstig zijn. Heeft men echter te doen met een gebroken voetas
en een plathoef en daarbij nog Franschen stand, welke elk op zich zelf reeds
aanwijzingen voor klemhoef kunnen zijn, dan is in zoo'n geval de binnen-
wand als het ware opgesloten en genezing moeilijk te verwachten.
Bij oude dieren, die al jaren lang aan kletnhoeven lijden, is geen volledig
-ocr page 115-herstel meer te verwachten, daar hier reeds veranderingen van het hoefbeen
hebben plaats gevonden. Daarentegen kan bij jonge dieren zelfs een erge
graad van klemhoef genezen als deze op zichzelf staat en niet met een ander
lijden of een andere afwijking gepaard gaat.
Wanneer de omstandigheden het toelaten, dan zal men steeds het beste
doen de paarden, nadat de hoeven doelmatig zijn besneden, in de weide
te brengen, natuurlijk zonder ijzers, dus onbeslagen. Na dien weidetijd legt
men ze vlakke ijzers onder en wel zoodanig dat de achterste hoefhelft ge-
heel vrij blijft en dat de straal met den'bodem in aanraking kan komen.
Beweging op zachten bodem is natuurlijk het verkieslijkste ; bij boerenpaarden
ziet men dan ook zelden klemhoeven, daar de zool hier steeds met den
bodem in aanraking komt.
De behandeling van klemhoeven moet er op gebaseerd zijn om de nor-
male wijdte van den hoef weer terug te krijgen; hiertoe moet vooreerst het
hoorn zacht worden gemaakt, hetgeen men kan bereiken door pappen of
warme hoefbaden. Daarna moet men trachten te verkrijgen een tegendruk
van den bodem en hiervoor zijn vele middelen aangegeven; men noemt deze
methoden de natuurlijke geneeswijzen in tegenstelling met de operatieve.
De voor de natuurlijkste geneesv/ijzen toe te passen hulpmiddelen zijn: de
weide of een doelmatig beslag.
Beveelt men een weidegang aan voor klemhoeven, dan moet deze liefst
van vier tot zes maanden kunnen duren en in geen geval minder dan 3
maanden. Paarden met lage, zwakke verzenen zal men hiervan uitsluiten.
Men neemt de oude ijzers af, bekapt de hoeven, breekt den draagrand goed
af met de vijl, snijdt de ingetrokken verzenen weg, besnijdt het voorste
gedeelte van den straal, zoodat dit in één vlak komt te liggen met de draag-
vlakte van den wand; de straalschenkels mogen er wel wat onder uitsteken.
Aldus kan men de paarden op zachten bodem lichten arbeid laten verrichten,
rijden onder den man of voor den wagen bezigen.
Heeft men te doen met een zuiver omschreven éénzijdigen klemhoef, dan
is een weidegang niet goed en verbetert men deze door een doelmatig be-
slag, n.1. door halvemaanvormige ijzers of toonstukjes, doch bovenal door het
balkijzer. Van de eerste bestaan twee soorten, n.1. het gewone en dat van Charlier.
Dit beslag is aan te bevelen voor overigens normale en ook wel voor
stompe hoeven doch niet voor scheeve, en veroorlooft het paard op zachten
bodem werk te verrichten, waarbij het middel dan den weidegang zeer
nabij komt. Op straatwegen zal het spoedig aanleiding geven tot kreupelheid;
wel wordt het echter aanbevolen voor asphalt- en hout-bestrating omdat
bij dit beslag de straal op den bodem komt en hierdoor uitglijden wordt
tegengegaan. Voor 't Charliersche ijzer zie lig. a, b, c en d.
Ijzers met verdunde takken kunnen gebruikt worden bij stompe
hoeven en ook bij hoeven met normalen hoek (45®), maar zijn niet geschikt
voor platvoeten. Men betracht ook hiermede den straal den bodem te doen
aanraken en aldus een gedeelte van het lichaamsgewicht mede te doen dragen.
Halvemaanvormige ijzers met leeren zool en Gutta-percha zijn goed
te gebruiken bij niet te erge klemhoeven. Tal van modellen zijn hiervoor
in den handel.
5®. Balkijzers; deze kunnen met en zonder leeren zool worden aangewend.
Zonder zool gebruikt men een balkijzer als de straal en de steunsels zoo-
danig zijn, dat zij op de balk kunnen dragen. Gaan met den klemhoef steen-
gallen gepaard, dan is een onderbroken balkijzer aangewezen.
Het balkijzer moet goed dragen aan den toon en de kwartieren en een
weinig „luchtquot; liggen aan de verzenen en den straal. Voor dit laatste zal nog
vaak de balk naar boven moeten worden doorgezet of een oplegstuk worden
gebezigd. Bestaat er tevens rotstraal, dan doet men beter een lederen zool
te gebruiken, waarbij goed opgevuld kan worden.
6®. Zooltjes van stroo, matjes, kurk of ook wel de Hartmannsche gutta-
perchazolen of hoefbuffers (zie fig. e) zijn goed te gebruiken, daar zij een
constanten druk geven. Men moet echter ook hierbij oplettend zijn indien
zich met den klemhoef tevens rotstraal ontwikkeld heeft.
Bij éénzijdigen klemhoef is een balkijzer met lederen'zool te verkiezen
boven eenige andere methode; men moet dan echter, en vooral aan de zieke
zijde, de straal goed opvullen 'met werk, liefst gedrenkt in teer.
Nevens deze genoemde methoden maakt men ook wel gebruik van instru-
menten om den hoef te verwijden. Zoo heeft men b.v. de dilatator of hoef-
verwijder van Defays. Door de groote voorzichtigheid, waarmede dit kunst-
matig verwijden moet geschieden om pijnlijkheid en kreupel loopen te voor-
komen, zal het zelden gebeuren dat de hoefsmid zich van dit instrument
bedient. Behalve deze en de steunselveer van Roberge hebben ook Martinack
en Jovard schroeven samengesteld die allen op een dergelijk beginsel berusten.
Gebruik makende van deze verwijdende schroeven zal men mede een der
volgende ijzers kunnen onderleggen:
Het ijzer van de la Broue; dit is een pantoffelijzer, waarvan de draagvlakte
der takken naar buiten afhelt, n. 1. 2—3 mM.
Het ijzer van Defays is vlak en heeft twee lippen, welke tegen de steun-
sels komen te liggen in de zijdelingsche straalgroeven, juist op de plaatsen
waar de wand zich ombuigt om de steunsels te gaan vormen. Zij moeten
passen tegen de steunsels maar niet reiken tot op den bodem van de ge-
noemde straalgroeven. Verder moeten de verzenen volkomen vlak zijn
(horizontaal). Het ijzer wordt, wanneer het goed gepast is, afgekoeld en
ondergelegd en daarna kan men den dilatator aanleggen.
Het ijzer van Hartmann is sm.al en ingevijld aan den binnenrand. Wil
men een hoef in zijn geheel verwijden, dan vijlt men het ijzer in aan den
binnenrand tegenover de toonlip; overigens maakt men deze insnijdingen
aan den binnenrand van het ijzer aan die zijde waai de klemhoef bestaat.
Men doet zelfs goed deze insnijdingen aan te brengen bij al die ijzers waar-
mede men den dilatator gebruikt, daar het ijzer dan beter uit kan zetten.
Het ijzer van Einsiedel is een vlak ijzer met steunsellippen, van welk
ijzer de draagvlakten naar buiten afhellen.
Nadat men nauwkeurig gepast heeft, doch vóór dat het ijzer is
vastgenageld, moet men gaan verwijden. Verder zal de verwijding moeten
plaats hebben door het eigen lichaamsgewicht van het paard. Het succes
is in den regel langzaam verloopende, doch het blijft niet uit. Bij éénzijdigen
klemhoef zal men alleen aan die zijde de steun vlakte van de lip naar
buiten doen afhellen.
Men kan deze ijzers niet gebruiken bij hoeven met lage verzenen en met
slecht ontwikkelde straalgroeven. Het scharhierijzer van prof. Smith bestaat
uit een vlak ijzer, waarvan de beide takuiteinden bewegelijk zijn gemaakt.
Bij wijze van balk is een spil ingelaten, waarin een schroef bij aandraaiing
de beweeglijke ijzertakken uiteen kan wringen.
Tenslotte heeft men nog de operatieve methoden tot behandeling van klem-
hoeven, waarbij op verschillende aangegeven wijzen de wand verdund wordt of
daarin groeven wórden aangebracht, tegelijk met toepassing van een balkijzer.
Aanleiding gevende en leidende tot klemhoeven zijn o.a. ook zwakke
verzenen. Wanneer deze te zwak zijn om bij een beslagen paard het lichaams-
gewicht te dragen, groeien zij naar binnen over de zooltakken en de steunsels
soms zelfs over den straal. De hoef wordt dan steeds nauwer, ten slotte klemhoef.
Het beste beslag in nu een balkijzer met lederen zool, waarbij men den
straal laat dragen op de balk, doch de verzenen vrij legt. Men nagelt boven-
dien niet verder dan tot het 2/^ voorste gedeelte van het ijzer
Nog ZIJ gewezen op een eenvoudige methode om de vorderingen na te
gaan van de behandeling van klemhoef en die beter betrouwbaar is dan het
meten van den hoef. Dit is n.1. het maken van gipsafdruksels van de onder-
vlakte van den hoef. Hiertoe maakt men de ondervlakte van den hoef goed
schoon en belegt deze geheel met een soort vettige klei; dezen vorm nu
neemt men er voorzichtig af, waarbij men dus een negatief van de onder-
vlakte van den hoef verkrijgt. Hierop brengt men nu een gipspap aan en
als deze hard geworden is, neemt men den klei vorm weg en houdt de onder-
vlakte van den voet in gips over. Door dit om de 5 ä 6 weken te doen,
b.v. bij het vernieuwen of het verleggen van het beslag, zal men bij ver-
gelijking met de vorige heel duidelijke verschillen kunnen opmerken en
hieraan eventueel metingen kunnen doen. Deze methode is in de praktijk
uiterst eenvoudig en volkomen betrouwbaar.
VERBORGEN HOOENSCHEUREN
We lezen in Het Hoefbeslag door J. J. Hinze, verschenen in 1871,
op blz. 247 dat men bij het paard ook „inwendige of verborgen hoornscheuren
vindt, bij welke de buitenste hoornlaag nog samenhangt, en welke bij de
bewerking van den hoef eerst zichtbaar worden, spoedig evenwel naar buiten
doorbreken en alsdan als gewone te behandelen zijn. Hij zag die bij twee
paarden, welke vroeger hadden geleden aan bevangenheid (rheumatische
hoefontsteking). Beide hadden een hollen wand aan den toon en liepen zeer
kreupel, waarvoor ze in behandeling waren. Bij het sondeeren bleek dat
slechts een gewone holle wand bestond; hij besloot daaruit dat voor de
groote pijnlijkheid en kreupelheid een andere oorzaak moest bestaan. Daarom
besloot hij den geheelen wand, voor zooverre deze los was, weg te nemen,
hetwelk tot ongeveer een vinger breed van de kroon geschiedde. De vleesch-
wand was nog door een tamelijk dikke hoornlaag bedekt, maar nu deed
zich in het midden van die hoornlaag een smalle scheur voor, waarvan de ran-
den tegen den vleeschwand drukten en waaruit eenig zwart vocht siepelde.
Na voorzichtig wegsnijden van het zich daar bevindend hoorn, dat murw en
vochtig was tot op den vleeschwand, werd het blootgelegde gedeelte op-
gevuld met vlas en een stevig drukverband aangelegd, waarna de genezing
spoedig volgde en het gebrek zich niet meer herhaalde.
Het komt ons voor dat de Schrijver op vrij lossen grond aannam, dat hij
hier te maken had met hoornscheuren. Hij immers zegt, wat intusschen juist
is, dat hoornscheuren scheidingen zijn in den samenhang van den hoornwand
in de overlangsche richting, waarvan hier de beide bovenste lagen, de dek-
en pijpjeslaag, niet verbonden waren met de plaatjeslaag. Bovendien schreef
hij dat hier een ziekte-proces was afgespeeld, n. 1. hoefbevangenhèid, waarbij
de vleeschwand steeds is voorzien van ziekelijk gevormd hoorn, dat moeilijk
is te rijmen met een gezonde laag van hoornplaatjes. Eerder zijn we geneigd
om aan te nemen, dat door de aanwezige prikkeling van den vleeschwand,
deze hierdoor in ontsteking is gekomen, gepaard gaande met pijn en kreupel-
heid, als gevolg eener infectie, waarvoor hier de gelegenheid bijzonder groot
was, zoodat ettervorming is ontstaan, die haar vernietigend werk op de
derde laag hoorn, liever gezegd op de da,ar aanwezige ziekelijke hoornmassa,
heeft voortgezet.
Ook in het werk van „Leisering en Hartman nquot;, uitgaaf van
1861 „Der Eusz des Pferdesquot;, wordt door laatstgenoemde melding gemaakt
van inwendige of verborgen hoornscheuren, evenwel op eene wijze dat men
geneigd is aan te nemen, dat de Schrijver zelf aan het voorkomen daarvan
weinig waarde hecht, en ze zelf niet waargenomen heeft, want hij zegt op
blz. 210: „behalve de zichtbare hoornscheuren heeft men ook nog inwendige
of verborgen hoornscheuren aangenomen. Intusschen laat hij hierna volgen:
bij deze is de uitwendige wandlaag nog samenhangend, ten hoogste een
weinig ingedrukt; men ziet ze slechts bij de bewerking van den hoef aan
den draagrand van uit de witte lijn. In het algemeen hebben zij dezelfde
beteekenis voor het dier als de open hoornscheuren.
Zijn opvolger, in de bewerking der volgende uitgave van het leerboek,
maakt er geen gewag van.
Verder maakt Dr. Möller melding van de bewering van Williams,
die meent dat scheuringen van den hoornwand soms van de binnen- naar
den vleeschwand toegekeerde vlakte uitgaan, teruggebracht worden. Williams
meent hiertoe gerechtigd te zijn, omdat aan de ontwikkeling van een hoorn-
scheur soms kreupelheid voorafgaat. Deze bewering wordt door Dr. M.
als een verkeerde opvatting beschouwd, wijl bij het gebogen verloop van
den hoornwand, en de groote elasticiteit der binnenlaag er van, deze wijze
van ontstaan niet goed denkbaar is. De kreupelheid alleen is niet voldoende om
de juistheid dezer bewering te bewijzen ; zij is ongetwijfeld tot dezelfde mecha-
nische werking terug te brengen, welke tenslotte de scheuring veroorzaakt.
*
* *
Of verborgen hoornscheuren al dan niet voorkomen, wij kunnen slechts
verklaren nimmer een dergelijke scheur te hebben gezien en ons moeilijk
te kunnen voorstellen, dat splijting kan optreden van de binnenlaag van
den hoornwand, waar het hoorn toch steeds een zekere mate van elasticiteit
blijft behouden, terwijl de droge, harde buitenlaag intact zou blijven. Wij
begrijpen dat een hoornwand, die daartoe door z'n qualiteit van hoorn grooten
aanleg heeft, door schokken, rekkingen, ongelijkmatigen druk, of bij gebruik
van slecht materiaal bij het beslag, b. v. te zware hoefnagels, door te mager
gestampte nagelgaten, steeds in gevaar verkeert om te scheuren. Het ligt
voor de hand, dat splijting steeds meer het niet elastische gedeelte van den
wand zal treffen. Mogelijk dat Hinze nog gelijk heeft, waar hij zegt dat die
scheuren spoedig naar buiten doorbreken. Nadere onderzoekingen zullen dit
moeten aantoonen.nbsp;J. B. H. Moubis.
IS DE VERDWIJNING VAN DEN HOEFSTAL GEWENSCHT?
In de vorige aflevering werd de vraag behandeld: is een algemeen gebruik
van den hoefstal gewenscht.
De geachte inzender van dat artikel komt tenslotte tot de conclusie:
„Weg met den noodstal!quot; Dit kan men gemakkelijk zeggen als men op een
warmen zomerdag, onder de waranda, aan de theetafel zit. Maar als men
dagelijks zware Belgische, oude en stijve en lastige paarden moet beslaan,
plus andere zware werkzaamheden verrichten die in het smidsvak voor-
komen, zegt men niet zoo gauw: „Weg met den noodstal!quot;
Was de Kapitein-Paardenarts Knipscheer tot de volgende slotsom gekomen,
gebruik hem zoo min mogelijk , ik zou er niet op teruggekomen zijn, doch
zijne beschouwing van deze zaak is wel wat eenzijdig.
Ik geloof dat vele dierartsen en smeden niet graag zouden zien, dat de
wensch, voorkomende in de vorige aflevering, in vervulling zou gaan.
Er zijn verschillende redenen waarom het wel gewenscht is, dat de hoef-
stal in gebruik blijft, of in zijn eer wordt hersteld. Een eerste vereischte
is dan dat de hoefstal zoo wordt ingericht dat het paard en de smid geen
ongelukken kunnen krijgen, maar wanneer men de broek ophaakt en zoo
noodig wat opdraait, is het onmogelijk dat het paard kan komen te vallen;
en is dus het gevaar, van met de beenen vastraken tusschen balken of
stangen, denkbeeldig. De bewering dat bij het beslaan van zware en van
lastige paarden een krachtige handige helper ter beschikking moet zijn, is
theoretisch heel mooi maar praktisch meestal niet door té voeren.
Wel kan dit in militaire smederijen, waar mannetjes genoeg zijn, maar in
een burger- of plattelandssmederij is dit geheel anders.
Hoe moet de kleine patroon, die geen groote knecht kan krijgen of waar
de smederij niet zooveel oplevert dat die er van betaald kan worden en
dus gedwongen is met aankomend personeel te werken, zich zien te redden ?
Mijns inziens is dan ook een hoefstal wel op zijn plaats. Het gaat toch niet
op ■ om te zeggen: die smid mag geen paarden beslaan. Moet het dan toch
volgens Engelsche methode gebeuren, dan heeft die smid de kans zich
totaal te overwerken en blijft zijn ander werk dan ook liggen. Ook ken ik
paarden, die door stijfheid onmogelijk (ook niet met een krachtigen handigen
helperj uit de hand beslagen kunnen worden, en in den hoefstal gaat het
best, vooral met een verstelbaar achterhout. Dan kan men den hoef laag
bij den grond houden, wat met een helper toch niet kan.
Wel is het waar, dat er smeden zullen zijn die misbruik maken van den
hoefstal, doch deze brengen er uit de hand ook niet veel van terecht. Een
smid, die ziet dat hij een paard vlugger en gemakkelijker uit de hand kan
beslaan, zal vrij zeker niet zoo dom zijn, om het dan toch in den noodstal
te doen. In burger- en buitensmederijen is het heelemaal geen overtollige
luxe, wanneer er een hoefstal aanwezig is. Aan 's Rijks Veeartsenijschool te
Utrecht, en de leersmederij te Groningen, zijn zij toch ook aanwezig en
worden daar zoowel makke als lastige paarden in den hoefstal behandeld.
Er zijn zelfs smeden te Utrecht en omstreken, die de lastige paarden, welke
zij zouden moeten beslaan, naar de Veeartsenijschool sturen, omdat zij zelf
geen hoefstal hebben.
De eigenaren hebben er geen bezwaar tegen, die kunnen het zelf ook
niet en zullen er meestal hartelijk voor bedanken als de smid hun vraagt,
zelf den voet op te houden. Tal van dierartsen, die in de praktijk werkzaam
zijn, doen operaties juist bij dien smid, welke in het bezit is van een hoef-
stal. Hiervoor is toch ook de hoefstal onmisbaar; ik kan tenminste niet ge-
looven dat de dierarts, die op het platteland zijn praktijk heeft, zich altijd
zal kunnen redden zonder hoefstal. Het gevaar voor peesverscheuring en
dergelijke is bij een doelmatig ingerichten hoefstal, wanneer de smid er
een goed gebruik van maakt, niet zoo heel groot. De „handige krachtige
helper,quot; die bij het beslaan van zware, lastige en stijve paarden zou moeten
helpen, heeft daar meer kans op. Al loopt het nu steeds goed af en krijgt
de smid of zijn helper geen ongelukken, een vroeg versleten lichaam is het,
wat de hoefsmeden overhouden van het steeds uit de hand beslaan. Alhoewel
het paardevleesch kolossaal duur is op 't oogenblik, meen ik toch, dat
menschevleesch meer waarde heeft.
Daarom wil ik aan de smeden den raad geven: doe uw eigen gezondheid
en die van uw personeel niet te kort, door steeds alle paarden uit de hand
te beslaan, en tracht uw hoefstal te verbeteren of, zoo gij er geen hebt,
bouwt een nieuwen,
en aan den Kapitein-Paardenarts Knipscheer in overweging geven, al-
vorens weer te zeggen: „Weg met den noodstal!quot; het gevoelen in te winnen
van mannen die aan hun eigen lichaam gevoeld hebben wat het zeggen
wil dagelijks zware, lastige en stijve paarden te beslaan.
H. Vossers,
Onderwijzer-Hoefsmid.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de opgave in de
vorige aflevering zijn geen nieuwe leerlingen aan de inrichting gekomen.
Belanghebbenden bij het vervullen van leerling-plaatsen kunnen zich aan-
melden bij den smidsbaas D. P. Stuivenberg te Groningen, Poelestraat 36.
—nbsp;De opleiding der burgerhoefsmeden. Over dit onderwerp heeft Dr.
H. M. Kroon in het „Tijdschrift voor Diergeneeskundequot; van 15 Aug. j.1.
een uitvoerig artikel geschreven. Hierbij wordt herinnerd aan het feit dat
Schr. over hetzelfde onderwerp in 1909 een artikel gaf, waarin werd aan-
gedrongen op
lo. een centrale Hoefsmidsschool, welke vooral dient voor opleiding der
hoefsmeden, die aan cursussen of scholen onderwijs moeten geven, of het aan
deze inrichtingen ontvangen onderwijs willen voortzetten ;
2o. een aantal (8 of 10) hoefsmidsscholen op gunstig gelegen plaatsen in
verschillende deelen van het land;
3o. hoefbeslag-cursussen, afwisselend in verschillende streken.
-ocr page 122-Sehr, maakt er geen melding van dat door anderen vóór 1909 over die
opleiding is geschreven, — zegt dat sedert 1 Febr. 1910 jaarlijks van
Rijkswege aan 's Rijks Veeartsenijschool een cursus voor onderwijzers in
practisch hoefbeslag is gehouden; dit jaar loopt de 7de cursus. Tot nu toe
zijn aan den cursus 37 onderwijzers opgeleid.
Wat de sub 2o. genoenade hoefsmidsscholen betreft, zegt Sehr., is niets
bereikt.
Ten opzichte van de hoefbeslagcursussen geeft Sehr, de volgende maat-
regelen in overweging.
A.nbsp;Er worde bepaald, dat er alleen van rijkswege diploma's als hoefsmid
worden uitgereikt en dat ieder jaar in eene plaats in Nederland gelegenheid
worde gegeven tot het afleggen van het examen ter verkrijging van dit
diploma als hoefsmid.
B.nbsp;Eene commissie van deskundigen brenge, vóór een subsidie van rijks-
. wege worde verleend, advies uit omtrent plaats en localiteit, leerkrachten,
leermiddelen.
C.nbsp;Een reglement voor de cursussen worde van Staatswege samengesteld.
Omtrent deze onderdeden is nadere toelichting gegeven waarvan wij het
onder C. vermelde overnemen en waaruit blijkt dat Sehr, eventueele hoef-
smidsscholen wil brengen onder leiding van een dier-arts en niet van den
hoefsmid, zooals door ons vroeger in ,,De Hoefsmidquot; is verdedigd, doch
waarover het stilzwijgen is bewaard.
Die toelichting luidt als volgt:
In het reglement dient te worden vastgelegd, dat:
a.nbsp;de leiding en het theoretisch onderwijs moet worden opgedragen aan
een veearts;
b.nbsp;met het onderwijs in practisch hoefbeslag een gediplomeerd onder-
wijzer in practisch hoefbeslag wordt belast;
c.nbsp;de leerlingen voor toelating aan bepaalde eischen moeten voldoen;
d.nbsp;een voldoend aantal lessen worden gegeven.
Ter nadere toelichting diene het volgende:
a.nbsp;De leiding en het theoretisch onderwijs moeten opgedragen worden
aan een veearts, zooals dat tot nu toe steeds geschied is.
b.nbsp;Mijns inziens is de tijd gekomen, dat als eisch kan gesteld worden,
dat de onderwijzer in practijk, een diploma heeft als onderwijzer in practisch
hoefbeslag.
Er zijn in het geheel nu reeds 37 gediplomeerden en elk jaar wordt dit
getal grooter. Hier volgt een staatje van het aantal gediplomeerden uit
iedere provincie afkomstig. De cijfers tusschen haakjes geven de leerlingen
aan, die dit jaar den cursus te Utrecht volgen:
Groningen 2, Friesland 3, Drenthe 2, Overijssel 1 (2), Gelderland 7 (1),
Utrecht 4, Noord-Holland 2, Zuid-Holland 5 (1), Zeeland 3, Noord-Bra-
bant 4 (1), Limburg 4 (1).
Eene onbillijkheid ten opzichte van niet gediplomeerden is in deze eisch
niet gelegen, omdat zij, die reeds practisch onderwijs gaven, in de gelegen-
heid gesteld zijn zonder veel moeite het diploma te behalen. Art. 3 2e all.
toch van het Reglement van den cursus voor opleiding van onderwijzers in
practisch hoefbeslag van rijkswege luidt: „Bovendien kunnen (elk jaar) twee
hoefsmeden, die als onderwijzer in practisch hoefbeslag reeds aan meer dan
een cursus werkzaam zijn geweest, met 1 October tot het einde van den
cursus worden toegelaten en daarna aan het eindexamen deelnemen.quot;
Enkele onderwijzers hebben dan ook op die wijze het diploma verworven.
c.nbsp;Onder deze eischen bedoel ik b.v. minstens 18 jaar oud zijn, de lagere
school met vrucht hebben doorloopen, practisch werkzaam geweest zijn in
een smederij waar ook hoefbeslag wordt uitgeoefend, enz. Het is zoo noodig
dat niet groen en rijp tot den cursus worden toegelaten.
d.nbsp;Waar vroeger de korte cursussen bestaande uit 12 theoretische en
12 practische lessen vervangen zijn door de 2-jarige is het goed in het
reglement vast te leggen, dat de cursussen èf 2-jarig moeten zijn öf ten
minste uit een voldoend aantal lessen moeten bestaan over een zekere tijd-
ruimte verdeeld.
—- De Aug.-aflevering van Der Hoefschmied bevat een 2de artikel over
de voor- en nadeelen van het stootijzer, van welk artikel in Sept. het slot
verschijnt; een bespreking van fiussische hoefijzers, korte mededeelingen
en personalia.
—nbsp;De Sept.-aflevering bevat behalve genoemd slotartikel het eerste stuk
over de geschiedenis van het yzer en zyne bewerking, korte mededeelingen
en personalia, alsmede persoverzicht, waaruit wij op onze beurt het volgende
overnemen :
De Vereeniging tot bescherming van paarden in Duitschland heeft den
Rijkskanselier de aandacht er op gevestigd dat tengevolge van den oorlog
zeer veel paarden ten gronde gaan en dat er nieuwe maatregelen' moeten
worden getroffen tot bescherming en instandhouding van den paardeustapel.
Deze maatregelen hebben ook betrekking op het gebied van het hoefbeslag,
waaromtrent, volgens het gevoelen der Vereeniging, een nieuwe regeling van
Staatswege moet worden getroffen.
(Indien de plaatsruimte het mocht toelaten dan wordt de- volgende maand
in deze rubriek een kort overzicht gegeven van genoemde artikelen, betref-
fende het stootijzer).
—nbsp;Duitschland. Buhr-kolenmarU gedurende Juli 1916. Gedurende de maand
Juli 1916 werden meer kolen verzonden dan in de maand Juni. Dit is het gevolg
van het feit, dat Juli S^/g werkdag meer had dan Juni. Per ploegwerkdag
werd echter minder verzonden dan over Juni, omdat de prodactie minder
was. De vraag naar steenkolen is onverminderd groot. In de eerste plaats
heeft de ijzerindustrie zeer groote hoeveelheden brandstoffen noodig. In alle
takken der ijzerindustrie is nog volop werk. De gunstige toestand van de
ijzermarkt zal in afzienbaren tyd niet verminderen, tengevolge van de vele
bestellingen, terwijl er zelfs nog mede moet worden voortgegaan bestellingen
van de hand te wijzen. Daardoor zijn ook de vooruitzichten voor de kolen-
markt gunstig. Natuurlijk is er een bepaald gebrek aan kolen, temeer nu
in het ressort van het Vilde legerkorps, waartoe het Ruhr-gebied behoort,
ingevolge bevel van den militairen commandant, alle kolen, die daarvoor
geschikt zijn, tot cokes moeten worden verwerkt, en wel in eigen of vreemde
cokes-ovens of in gasfabrieken. Daar er geene voorraden zijn, werd deze
maatregel onmiddellijk in de industrie en dus op de kolenmarkt gevoeld.
Men leeft dus van den eenen dag in den anderen en er kunnen geene voor-
raden meer worden gemaakt. De grootere productie van cokes maakt groo-
tendeels het gebrek aan steenkolen weder goed. Het is voor de verbruikers
een nationale plicht cokes in plaats van steenkolen te stoken ; zij hebben
daarvoor hunne stookplaatsen moeten veranderen. Zooveel mogelijk spaart
men cokes op, met het oog op het dreigende gebrek aan spoorwagens in
het najaar, maar hiervoor is niet altijd gelegenheid. Onaangenaam is het
ook, dat verschillende soorten kolen aan de markt onttrokken worden en
hiervoor geene andere brandstof in de plaats kan worden gesteld. Het kost
veel moeite om het mijnwezen op eene hoogte te houden, die alle ver-
bruikers tevreden stelt.
Wegens de moeilijkheden met de arbeiders, die niet in voldoende mate
geschoold zijn, daar de sterkste natuurlijk onder de wapenen zijn of lang-
zamerhand worden ingelijfd, zal men goed doen erop te rekenen, dat de
afneming der productie nog niet tot de uiterste grens gekomen is; in de
volgende maanden zal ongetwijfeld minder verzonden worden.
De verschillende kolensoorten worden zonder uitzondering, evenals alle
bijproducten der cokesovens, vlot afgenomen.nbsp;(u. Handelsberichten.
—nbsp;Uit de Duitsche staalnijverheid. Omtrent de z.g. B. producten meldt
de „Magdeb. Ztg.quot; : Voor staafijzer, draad en plaatijzer is een geweldige
vraag, zooals die in deze mate nog niet is voorgekomen. De fabrikanten
zijn onderling overeengekomen den verkoop aan het buitenland geheel stop te
zetten,__ de geheele productie voor binnenlandsch gebruik te doen dienen en
de prijzen daarvoor niet te verhoogen. (u. JV. Bott. Crt. v. 16 Aug.)
—nbsp;Oprichting van een hoogoven te Krefeld. Door de „Stahlwerk Becker,
A.-—G.quot; te Willich bij Krefeld wordt daar ter plaatse een hoogoven op-
gericht met daaraan verbonden eene electro-staalfabriek. Door het gemeente-
bestuur te Krefeld is aan genoemde maatschappij vergunning verleend tot
het oprichten van fabrieksgebouwen, enz. aan de Eijnhaven aldaar. De
maatschappij hoopt reeds tegen het einde van 1917 twee hoogovens in
werking te kunnen stellen.nbsp;(u. Handelsberichten).
—nbsp;Amerikaansche kolenproductie. In 1915 zijn in de Ver. Staten in het
geheel 531,62 miljoen Shorttons kolen, ter waarde van $ 686,69 miljoen
gewonnen, wat vergeleken met 1914 een vermeerdering van de hoeveelheid
met 3,5 en van de waarde met 0,8 pet. beteekend. De helft van de pro-
ductie is van Penssylvanië. Ongeveer een vierde (24 pet.) werd door de
spoorwegen verbruikt.nbsp;(u. N. Bott. Crt.)
—nbsp;Chili. ,,Handelsberichtenquot; bevat de mededeeling, dat Nederland in
1915 naar Chili heeft uitgevoerd voor een bedrag van 444.045 $ aan goud,
O. a. voor 6.380 voor artikelen van ijzer en staal, voor 17.035 aan ijzeren
buizen, voor 6.928 aan rails, voor 45.496 spoorwegmateriaal en 2.333 arti-
kelen van koper, zink en aluminium. (Dit is natuurlijk geheel of grootendeels
doorvoer geweest, althans wat de grondstoffen betreft. Red.)
ADVERTENTIËN.
Met de hand gesmede Hoefijzers te koop.
Modellen op aanvraag of volgens opgave. Maakloon 14 cent per KG.,
met inbegrip van kolen.
Gunstige referenties.
Adres: H. WEIJERMANS, Zieke 19, Den Raag.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonné's gratis in „DeHoef-
smidquot; opgenomen.
S. C. lïl. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG.__
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
Intercöitiuiiinaal
ïeleplioon
iTö.
RoKerilain.
Merk „Dexterquot;, xMerk „Pacific' ,
met flink hielstuk, met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4Jj- tot 6§-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
in witte en ffnjze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van
tot 6J Eng. dm.
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
vooiMleelis, semakkelijk in gebiMiik. - Kunnen niet loslaten.
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot 7^\Eng.dm
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Strykring-en
met riempje.
Hoef-
randen.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Las- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
H^ Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 126-EEN EN ANDER OVER HET HOEFBESLAG IN AMSTERDAM,
door
Dr. R. H. J. Gallandat H u e t.
Amsterdam, de hoofdstad van Nederland, is de grootste gemeente van
ons land, althans wat het zielenaantal betreft. Het aantal inwoners bedraagt
meer dan acht maal honderd duizend en neemt nog voortdurend toe. Amster-
dam heeft haar groote opkomst en bloei hoofdzakelijk te danken aan de
scheepvaart op Indië. Als drukke handelsstad is het verkeer er zeer groot.
Hoewel het goederenvervoer grootendeels per trein of boot plaats heeft, is
toch het paard hier nog onmisbaar als transportkracht.
Behalve bij sleepers neemt het paard daar echter een geringe plaats in.
Enkele tientallen jaren terug waren er bovendien duizenden paarden in do
stalhouderijen. Hierna kwamen de tramwegen en nam het trampaard nog
een eereplaats in bij het personenvervoer, totdat ook deze paardentractie
door electriciteit vervangen werd.
Zoo is de paardenstapel van Amsterdam, die vóór 35 jaar nog meer dan
7000 stuks bedroeg, gaandeweg geslonken tot ± 2800, waarvan wel twee
derde gedeelte sleeperspaarden zijn.
Stonden vóór de opening der tramwegen nog 110 stalhouders in het
Amsterdamsche adresboek ingeschreven, thans vindt men er 35, waarvan
de meeste in hoofdzaak sleepers zijn.
Bij de vervanging van de paardentram door electriciteit onderging het
getal paarden te Amsterdam weer een groote vermindering, daar alleen voor
dit bedrijf 800 gebruikt werden.
Behalve de electrische trams, die den grooten knak hebben gegeven aan
de stalhouders, hebben de auto's langzamerhand het getal luxepaarden ver-
minderd en waar eens Amsterdam bekend stond als een stad met vele mooie
equipages, zoo vindt men er op dit oogenblik slechts zeer weinige en waar-
van de paarden veelal nog in huur-gebraik zijn.
Verdeelen wij nu het geheele aantal paarden naar het gebruik ervan, dan
nemen de sleeperspaarden, waaronder ook de bierbrouwerspaarden gerekend
worden, de eerste plaats in en wel ten getale van ruim 1600; hierop volgen
dan de rijtuigpaarden, waarvan de Amsterdamsche Rijtuigmaatschappij als
grootste firma er ± 500 heeft. Bij dit getal zijn allicht ongeveer 150 kar-
paarden gerekend, terwijl de begrafenis-ondernemingen ook door deze firma
bediend worden. Vervolgens mag men rekenen op 300 hitten, welke voor
groentekarren, melkwagens en dergelijke lichte voertuigen gebezigd worden.
De zuivere luxepaarden, tuig- en rijpaarden, vormen ten slotte de kleinste
en minst talrijke categorie.
Het spreekt vanzelf dat met het achteruitgaan van den paardenstapel ook
de hoefsmederijen zijn verminderd.
Zoo vindt men in Amsterdam op het oogenblik nog slechts 14 smederijen,
waar het hoefbeslag wordt uitgeoefend, terwijl bij drie groote bedrijven
een eigen hoefsmederij bestaat. Van deze 14 smederijen zijn er eigenlijk
maar twee groote, tevens bijna uitsluitend hoefsmederijen, toebehoorende aan
de heeren Evers en F a 1 k e n h a g e n. De overige zijn allen minder groot
en belangrijk, ja er zijn er onder die haast geen paarden meer beslaan en
zich dan ook geleidelijk van ander werk hebben voorzien. De voornaamste
na de twee genoemde is die van den heer Z w a b e r op de Elantsgracht.
De hoefsmederij van den heer Evers is gelegen in de Lange Leidsche
Dwarsstraat en is in den waren zin van het woord een groot-bedrijf. Aan
Smederij van den Heer Evers,
het hoofd staat de eigenaar, die de hoefsmidschool te Dresden bezocht en
ook een cursus in hoefbeslag aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht volgde.
Door deze deugdelijke ontwikkeling kan hij wel geacht worden de geschikte
persoon te zijn om hier als bedrijfsleider op te treden.
De heer Evers had de welwillendheid mij in zijne smederij rond te leiden
en eenige inlichtingen te verstrekken. De smederij is direct aan de straat
gelegen. De beslagloods en de smederij zijn in één gebouw ondergebracht
en niet gescheiden door een muur of beschot; de beslagruimte heeft een
houten vloer en hier worden de paarden naast elkaar neergezet. Noodstallen
zijn hier niet meer aanwezig. De vuren, ten getale van negen, worden
electrisch gedreven en zijn onmiddellijk gelegen achter het voorste gedeelte
der smederij dat als beslagloods dienst doet.
De heer Evers wrerkt met een groot personeel, dat tijdens de mobilisatie
nog al verandering heeft ondergaan en juist zijne goede smeden werden op-
geroepen en dienen meest als bijsmid in het leger.
Er werken momenteel 32 man in zijne inrichting, waarvan 20 beslaan,
terwijl de overige uitsluitend hoefijzers maken. Van deze werklieden was
geen enkele gediplomeerd in het hoefbeslag of had eenigerlei cursus door-
loopen. Zoowel hier als ®ok op andere plaatsen in Amsterdam kreeg
ik den indruk dat het paardenhoudend publiek den hoefsmid nog als een
noodzakelijk kwaad beschouwt en b.v. eischt dat het hoefbeslag van hunne
paarden in den kortst mogelijken tijd en liefst zoo goedkoop mogelijk wordt
vernieuwd. In een handelsstad is het spreekwoord „tijd is geldquot; zeker in
de eerste plaats van toepassing, doch in dit geval zal de zuinigheid de
wijsheid zeer zeker bedriegen, daar men goed en vlug werk alleen kan
eischen van een zeer bekwaam vakman. Wanneer men nu hoort dat een
paard vierkant beslagen wordt in drie kwartier tijd, dan mag men, om ge-
waarborgd te zijn voor een goed beslag, dit wel opdragen aan vaklui van
de bovenste plank, wil men niet bedrogen uitkomen.
De prijzen van het beslag loopen van f 2 tot f 3.50, terwijl voor een hit
f 1.80 berekend wordt. Hieronder zijn echter mede begrepen de kurkinleg-
sels, welke veel gebruikt worden en voor de asphalt-bestrating zeer goede
diensten bewijzen tegen uitglijden. In „De Hoefsmidquot; jaargang 1916, afl. 2,
komt een beschrijving met afbeelding van dit beslag voor, zooals dit toen
voor winterbeslag werd aangeprezen en hier opnieuw wordt aangegeven.
Het maakte een zeer gunstigen indruk
dat alleen vlakke ijzers werden gebezigd
en slechts bij uitzondering ijzers met kal-
koenen of stoot. Dit is dus zeker wel een
overwinning te noemen van den bedrijfs-
leider op het publiek en een meegaan
met den tijd; het gladde beslag toch is
gebaseerd op theoretische grondslagen en
het goed voldoen bewijst hier dat theorie
en practijk nauw samengaande, het goede
voortbrengen.
In de smederij van den hoer Evers
worden geen machinale ijzers meer ge-
bruikt; veel gebruik wordt gemaakt van
de oude ijzers die tot „mastenquot; worden opgebraden en verder tot hoefijzers
verwerkt. Dit „bradenquot; is zeer goed, het geeft niet alleen handigheid aan
den smid, doch het is zuinig en ook heeft het aldus verwerkte ijzer den
naam van taaier te zijn.
Er worden hier geen machinale ijzers meer gebruikt, omdat men deze te
week heeft bevonden en de oude ijzers nipt geschikt om weer tot staven
te worden gesmeed. Dit zal nu wel gelegen hebben aan de hoedanigheid
der gebruikte machinale ijzers, daar toch de ijzers, welke het Rijk betrekt,
zeer goed opgebraden kunnen worden en hierbij van meerdere weekheid
geen sprake is. Hoewel een groot voorstander van uit de hand gesmede
ijzers, ben ik geen tegenstander van goede mactiinale ijzers en zal deze in
elk geval verkiezen boven minder goede handgesmede.
De paarden in Amsterdam zijn zeer sleetsch; zij moeten meerendeels
binnen drie weken weer opnieuw worden beslagen, soms zelfs iedere week.
Als regel geldt dat de voorijzers een toonlip krijgen en de achterijzers
elk twee lippen, een toonlip en een zijlip. De hoefijzers worden vervaardigd
van Duitsch vloeiijzer; dit kostte eind Augustus f 17 de 100 KG. De hooge
ijzerprijzen zijn dus ook al een aansporing voor het wederom gebruiken der
oude ijzers. De loonen der werklieden zijn hoog en varieeren van f 17 tot
f 20 per week; hiervoor moet echter hard gewerkt worden, hetgeen blijkt
uit de arbeidstijden, welke van 's morgens 6 tot 's avonds half zeven loopen,
met slechts korte pauzes voor schaften. Een zoo zware handenarbeid als het
smeden van hoefijzers en het beslaan zonder noodstal moet ook werkelijk
goed worden beloond.
Het winterbeslag wordt uitgevoerd met schroefkalkoenen. terwijl het
kurkzoolbeslag tevens als winterbeslag tegen het inballen van sneeuw en
het uitglijden mag worden beschouwd.
Afwijkende ijzers worden weinig gebezigd; de patroon verzekerde mij dat
in moeilijke gevallen hij zelf optreedt en zijne gezellen in den regel slechts
normaal beslag onderleggen. Als men nu weet dat de smederij zeer druk
beklant is en ongeveer 1000 paarden in beslag heeft, waaronder alle 500
paarden van de Amsterdamsche Eijtuigmaatschappij, — dat verder steeds de
eisch geldt „zoo vlug mogelijkquot;, dan kan men wel nagaan dat er geen
bijzondere zorg aan het beslag kan worden besteed. De verdeeling van
arbeid bloeit ook hier; het paard ondergaat meestal de verschillende be-
werkingen door meerdere personen opéénvolgend en kan geen object zijn
van een nauwkeurige beschouwing. Het opdraven van hot paard vóór en na
het beslag heeft niet plaats; een drukke straat in een dito stad biedt dan
ook geen ideale gelegenheid om een paard rustig te bekijken en te monsteren
en wordt dit dan ook geheel nagelaten.
Bij het aanschouwen van het uitgebreide materiaal, dat in deze smederij
samenkomt, kwam mij in herinnering de vele gedachtenwisseling die in „De
Hoefsmidquot; heeft plaats gehad over de opleiding van hoefsmeden en schaar
ik mij aan de zijde van hen die meenen dat daarbij van een groote goed-
beklante hoefsmederij zoo'n nuttig voordeel zou kunnen worden getrokken.
De leerstof is hier zeer zeker ruimschoots voorhanden, de leerlingen zijn
hier ook in grooten getale bijeen te brengen en hier zoude, mits de eigenaren
van paarden hiertoe mede zouden willen werken, door practische onder-
wijzers cursussen kunnen worden gegeven, terwijl een theoretische opleiding
geheel afzonderlijk in een daartoe aan te wijzen lokaal in de avonduren
kon plaats vinden. Het belanghebbend publiek moet echter doordrongen
worden van de gedachte dat een paard door een voortdurend goed hoef-
beslag veel langer medegaat;. dat het daarbij veel minder last zal hebben
van hoef- en beengebreken en hierdoor de algemeene bruikbaarheid veel
grooter en van veel längeren duur zal zijn.
Het publiek zelf is hierbij in de eerste plaats de belanghebbende ; het
kostbare paardenmateriaal toch wordt bij een betere uitvoering van het
hoefbeslag meer rontegevend. Men moet gaan inzien dat het hoefbeslag wel
de voornaamste zorg is voor het onderhoud en de bruikbaarheid van het
paard en dat men aan die zorg niet in een verloren oogenblik, of als het
ware tusschen de bedrijven door, kan voldoen. Neen, men moet daarvoor
tijd en geld opofferen en kan dan daartegenover eischen stellen, die waar-
borg geven dat tijd en geld goed besteed zijn, waartoe veel kans zou be-
staan indien de uitoefening uitsluitend mocht geschieden door van rijkswege
gediplomeerde hoefsmeden.
Na de hoefsmederij van don heer Evers werden door mij twee hoef-
smederijen bezocht van de heeren Falkenhagen. Deze beide inrichtingen con^
curreeren niet, doch behooren als het ware tot één firma. Ze zijn ongeveer
gelijk in grootte en belangrijkheid en bevinden zich in de Kerkstraat No. 242
en op de Brouwersgracht No. 32, dus op twee zeer verschillende stadsgedeelten.
Te zamen zijn deze smederijen van een zelfden omvang als die van den
heer Evers. Het totaal aantal paarden, dat hier in beslag komt, wordt ook
als ongeveer 1000 opgegeven, terwijl hieronder veel paarden van buiten
Amsterdam voorkomen.
Ik werd in de gelegenheid gesteld beide inrichtingen te zien en mocht
van den heer Falkenhagen op de Brouwersgracht, welke ik in zijn bedrijf
aantrof, zeer welwillend verschillende inlichtingen ontvangen.
De beide smederijen dezer lirma zijn, wat inrichting betreft, vrij wel aan
elkaar gelijk; ze zijn beiden direct aan de straat gelegen en missen dus
ook een monsterterrein. De eigenaar vertelde mij dat de paarden nooit
opgedraafd werden uit gevaar voor vallen; zij komen dus direct in de
smederij, ondergaan de bewerkingen en vertrekken weer. De eigenlijke
smederij en de beslagplaats zijn ook hier niet gescheiden; in de Kerkstraat
komt men eerst in do smederij, terwijl daarachter de eigenlijke beslagruimte
gelegen is, die voldoende bovenlicht ontvangt en waar do paarden aan don
muur worden vastgezet. De vloer is van beton en effen, terwijl de vuren
op voldoenden afstand zijn om de paarden niet schichtig en angstig te
maken.
In deze smederij zijn 5 vuren, welke electrisch gedreven worden, terwijl
ook het kunstlicht electrisch is en zeer voldoende kan worden geacht. Do
chef van deze inrichting heeft een cursus in hoefbeslag doorloopen en wordt
bijgestaan door 6 knechts, die allen aan de paarden werken en hoefijzers
maken. De loonen van deze knechts loopen tot f 18 en de werktijden zijn van
6 —G uur met twee uren schafttijd. Geen van deze knechts heeft oen diploma
voor hoefbeslag, noch heeft één hunner eenigerlei cursus daarvoor doorloopen.
In deze smederij zijn o. a. in beslag de '200 paarden van het Amsterdamsch
Goederenvervoer en 80 brouwerij-paarden; deze laatsten worden beslagen
met kalkoenen en stoot, de overige krijgen allen vlak beslag en veelal het
reeds genoemde kurkbeslag. Ook hier is het opbraden van oude ijzers regel
en worden geen machinale ijzers gebruikt.
De hoeven schijnen het noodig te hebben dat veel met lippen wordt ge-
werkt; er werd door den patroon op de Brouwersgracht dan ook zeer ge-
klaagd over de slechte hoedanigheid der hoeven, waarbij hoefgebreken en
steengallen aan de orde van den dag zijn.
«
De verhoudingen van de smederij op de Brouwersgracht zijn vrij wel
gelijk aan die in de Kerkstraat; daar het één firma is zijn de werktijden
en de loonen gelijk, terwijl ook de prijzen voor het beslag dezelfde zijn.
De heer Falkenhagen, chef van de smederij op de Brouwersgracht, is een
„selfmadequot; man; hij heeft nooit een cursus in hoefbeslag gevolgd doch
zichzelve in de praktijk bekwaamd. Dat hij echter wel een open oog voor
zijn vak heeft, getuigt het feit dat hij naar Dresden ging om op de hoogte
te komen met het touwijzer, dat daar veel gebruikt wordt. Hij ging het
daarna toepassen in Amsterdam en tot voor korten tijd waren o.a. alle
brouwerij-paarden van dit beslag voorzien. Daar in deze tijden de materialen
hiervoor met meer verstrekt worden, moest men het echter weer verlaten.
De smederij op de Brouwersgracht heeft vier vuren, waaromheen als het
ware de beslagloods is gelegen, waarvan de vloer van hout is, terwijl de
paarden met het hoofd naar den buitenmuur aan ringen worden bevestigd.
In zeer drukke tijden kunnen tot 20 paarden tegelijk worden neergezet
hoewel natuurlijk niet alle tegelijk kunnen worden geholpen. Behalve de
patroon werken hier 13 man, waarvan 7 paarden beslaan; gediplomeerden
zijn hier ook niet bij. Dat er echter toch wel goede krachten onder schuilen
had ik gelegenheid op te merken, doordat ik één dezer knechts, tijdelijk ixi
militairen dienst, moest beoordeelen voor het veldleger. Zeer jammer vind
ik het dan ook, dat iedere theoretische grondslag bij deze overigens wel be-
kwame werklieden ontbreekt; na het volgen van een cursus zouden zij zeer
zeker een goed diploma kunnen verwerven.
Het maken der hoefijzers is ook hier een noodzakelijkheid, daar machinaal
beslag niet wordt gebruikt. Alle oude ijzers worden opgebraden en boven-
dien heeft de patroon het voordeel gehad een groote partij handgesmede
ijzers op te koopen, welke allen vervaardigd waren voor het Duitsche leger,
doch bij aankomst aldaar bij wagonladingen waren afgekeurd. Wat ik van
deze ijzers zag was dan ook heel slecht en wettigde den indruk dat Jan
en alleman hier aan het smeden waren geweest, zoodat het Duitsche leger-
bestuur zeer terecht die yzers als onbruikbaar terugstuurde. Daar de quali-
teit van het ijzer echter goed was, waren de ijzers zeer goed om weder op
te braden. Ook aan de in Duitschland bij het leger gebruikelijke 20 nagel-
gaten is men hier niet gewend en doet het oog zonderling aan.
De ijzers worden door de firma Falkenhagen alle olidergelegd met 7
nagels. Als regel geldt vlak beslag, waarbij alle ijzers een toonlip hebben,
doch waar behalve voor handelspaarden veel van zijlippen wordt gebruik
gemaakt.
Behalve door opbraden van de oude en van de afgekeurde Duitsche ijzers
verwerkte de firma het „W. U. Nachrod ijzerquot; geleverd door de firma van
der Vliet en de heer F. prees dit ijzer in het bijzonder om zijn goede
hoedanigheden.
Noodstallen worden ook hier niet meer aangetroffen; het gebruik hiervan
is, laat ons zeggen, gelukkig vervallen en hoewel het zware paard in
Amsterdam veel voorkomt, schijnt men toch den noodstal goed te kunnen
ontberen, hetgeen zeer zeker het hoefbeslag ten goede komt.
IJzers in voorraad maken is hier geen gewoonte. Een uitzondering wordt
-ocr page 132-gemaakt indien 's morgens om zes uur sleeperspaarden moeten worden be-
slagen. Daar deze paarden om 7 uur aan het werk moeten, worden dan den
vorigen avond de ijzers klaar gemaakt; de heer F. achtte het anders on-
mogelijk ze in een uur tijds rondom beslagen te hebben.
Aan de Brouwersgracht zijn alle politie- en manege-paarden, 84 stuks, in
beslag; verder heerenpaarden, sleeperspaarden en vooral veel paarden van
buiten. Jaarlijks worden door de firmanten 50.000 ijzers ondergelegd; dit
getal spreekt voor zichzelf wat de werkzaamheden van het smeden en het
beslag betreft.
De prijzen bedragen voor oen hit f 2, voor een groot paard f 2.20 en voor
een beslag met stooten f 2.40. De kurkinlegsels zijn bij deze prijzen inbe-
grepen. Deze kurkinlegsels, die in de plaats zijn gekomen van de touwijzers,
worden als regel bij alle paarden gebruikt; evenwel wordt bij de „heeren-
paardenquot; gebruik gemaakt van zoolbeslag en wel van lucht- en van blok-
zolen. De prijs dezer zolen bedraagt respectievelijk f 4.50 en f 3, terwijl het
beslag alsdan bedraagt f 8.50 en f 7. Veelal worden de luxe paarden in
Amsterdam niet alleen vóór maar ook achter met zolen beslagen.
Het winterbeslag wordt meestal uitgevoerd met schroefkalkoenen ; de
brouwers-paarden echter krijgen insteekkalkoenen (stiften) en losse stooten.
Deze losse stooten zijn verwisselbaar en zoo worden dus door de koetsiers
zelf de scherpe door stompe, en omgekeerd, vervangen. Van verliezen of af-
breken schijnt weinig last te bestaan en voor de practijk wordt deze methode
zeer geroemd.
In de volgende aflevering zal de hoefsmederij van den heer Zwaber op
de Elantsgracht worden besproken.
EEN ABNORMALITEIT VAN BETEEKENLS.
Onlangs werd door een der oud-leerlingen van den hoefbeslagcursus te
Appingedam mijne hulp ingeroepen bij een paard, dat, volgens zijn zeggen,
ernstig lijdende was aan hoefbevaagenheid.en niet in staat om
aan de smederij te komen.
Met voldoening heb ik hieraan gevolg gegeven en mijne ver-
bazing steeg ten top toen ik het paard te zien kreeg, want een
grootere abnormaliteit in den hoefvorm heb ik nooit gezien.
Jammer, dat er geen photograaf ter beschikking was om daarvan
een kiekje te nemen. Om er eepigszins een indruk van te behou-
den, heb ik er een teekeningetje van gemaakt, dat hiernevens
is weergegeven.
-V ■ quot; ~Anbsp;Volgens den eigenaar waren de hoe-
fTff*^:^'^ !nbsp;ven in geen jaar beslagen, zelfs niet
. - ^ besneden, waardoor het toongedeelte zulk
een enorme lengte had gekregen, dat
ze niet minder dan 7 cM. van den
bodem omhoog was gegroeid; de lengte van af de ballen tot het uiterste
einde van den toonwand bedroeg maar eventjes 26 cM.
Dat de toonwand verbazond ingekort kon worden, laat zich denken. Het
bedroeg niet minder dan 8 cM. Dat het inkorten zeer lastig ging, behoeft
geen betoog, aangezien het hoorn verbazend hard was en de hoeven zeer
quot; iliik waren.
Verder heb ik den eigenaar voorgesteld het paard zoo spoedig mogelijk
te laten beslaan, als het tenminste nog eenig werk zou verrichten.
Als bijzonderheid dacht ik 't bovenstaande kenbaar te moeten maken, en
meteen weer een aanmoediging voor de hoefsmeden, om toch vooral de
paarden-eigenaars er attent op te maken dat verregaande slordigheid aan-
leiding geeft, zoowel bij gezonde als zieke hoeven, tot abnormaliteiten.
Rijks Gedipl. Onderw. Hoefsmid.
hoeb^beslagprijzen voor oilt;:^ficiersdienstpaarden.
Bij Ministerieel e Beschikking van 11 September 1916, 2e Afd. no. 11, is
een regeling voorgeschreven ten opzichte van de prijzen van het hoefbeslag
voor ofliciersdienstpaarden.
Zooals bekend moeten de officieren, die dienstpaarden in eigendom be-
zitten, zelve het beslag bekostigen en als regel worden hunne paarden
beslagen door den hoefsmid van het onderdeel waartoe zij behooren. Tot
heden was hiervoor geen algemeen tarief aangenomen en gaf dit nog al eens
aanleiding tot aanmerkingen en misverstanden.
Zoowel voor de officieren als voor de hoefsmeden is dus een vastgestelde
regeling een aanvulling in een bestaande behoefte.
De regeling is aangenomen op de heden ten dage geldende ijzerprijzen
en zal dus, wanneer hierin belangrijke schommelingen optreden, wel over-
eenkomstige wijzigingen ondergaan.
Het groote verschil tusschen het beslag van machinaal en niet machinale
ijzers is hierin gelegen dat de hoefsmeden het voordeel genieten de machinale
ijzers tegen den kostenden gewichtsprijs van het ijzer te ontvangen.
De vastgestelde prijzen zijn als volgt:
Niet machinaal zomerbeslagnbsp;f 1.70
Machinaal zomerbeslagnbsp;^^ 1.10
Bij winterbeslag voor elk schroefgat (extra)nbsp;„ 0.05
Het verleggen der ijzersnbsp;0.80
Het besnijden van 4 voeten bij onbeslagen paarden „ 0.40
Zoolbeslag, zonder levering der zolennbsp;„ 2._
Renbeslagnbsp;^^ 2.50
Klapijzers, strijkijzers, ijzers met verdikte takken, per paard metfO.lOte
verhoogen.
Balkijzer per ijzer te verhoogen met f 0.25.
Enkele gegevens, die den grondslag vormen voor deze prijzen, zijn: 1°.
het benoodigde ijzer dat momenteel berekend kan worden tegen f 18.50
per ICO K.G. (stafijzer); hiervan is benoodigd per paard, dus voor 4 ijzers.
± 3,5 K.G. ol' f ü,65. Dit nu wordt bij liet machinaal beslag berekend
a 7 ets. per K.G., maakt 31/2 X 7 of f 0.25. Berekent men verder 26
nagels no. 7 a f 0.06^ en voorschotten van kolen en gebruik van gereed-
schappen a f 0.20, resp. f 0.18, dan blijft nog de vergoeding over van den
handenarbeid. Eekent men nu voor het vervaardigen van de ijzers één uur
en voor het beslaan l'/j uur, terwijl dit bij machinale ijzers met een half
uur verminderd kan worden, dan wordt de kunstbewerking vergoed met
30 ets per uur.
Een vergelijking van deze prijzen met die van burgerhoefsmeden zou
mank gaan, daar toch de militaire hoefsmid zijn vaste abonnementsgelden
heeft en dit als bijverdienste kan worden beschouwd, terwijl bovendien de
burgerhoefsmid veel meer onkosten heeft, als gebouw, onderhoud, bedrijfs-
kapitaal, assurantiën en premiën, zoodat hieruit afgeleid kan worden dat het
burgerbeslag, om een voldoende winst aan te bieden, veel hooger zal moeten
gesteld worden.nbsp;H.
HET NUT VAN KURKBESLAG VOOE ENKELE
ABNOEMAf.E VOETEN!
Onder de verschillende inlegsels, de laatste jaren gebruikt ter voorkoming
van uitglijden, heeft het kurkinlcgsel een voorname plaats ingenomen. En
niet zonder reden, daar het goedkoop, eenvoudig uitvoerbaar is en aan het
gewenschte doel beantwoordt. Als ik spreek van het nut voor enkele abnor-
male voeten, dan ik heb hier speciaal op het oog: de klem-en de platvoeten.
Wat de eerste aangaat, ik heb gunstige resultaten bij verschillende paarden
mogen ondervinden, niet alleen aanmerkelijk wijder worden der voeten, maar
ook verbetering van de kwaliteit van hoorn; dit in verband met een goed
werkend hoefmechanisme. Platvoeten heb ik ook aanmerkelijk zien verbeteren.
In den beginne zal men er om moeten denken, het ijzer niet te licht te
maken en de hoornzooi vanzelf niet te veel te besnijden. De kurkzool moet
men iets grooter laten dan er ruimte tusschen den binnen-ijzerrand over-
blijft en flink laten koken, zoodat de kurkzool als het ware soepel wordt.
Na de kurkzool er ingeslagen te hebben, laat men het paard een oogen-
blik op dit eene been rusten. Ook denke men er om de kurkzool vlak op
den bodem te laten rusten en maar iets onder het ijzer te laten uitsteken.
Eens per week moet de kurkzool dan vernieuwd worden. Na verloop van
eenige maanden zal men de lage verzenen hooger, de doorgezakte zooi-
takken en de hoornzooi holler, en de kwaliteit van het hoorn aanmerkelijk
verbeterd zien. Ook tegen het inbaüen van sneeuw is het kurk een pro-
baat middel.
Den Haag.nbsp;J. N. M e e u w s e n,
Gedipl. Hoefsmid Kon. Staldepartement.
(Men zie in verband hiermede de artikelen „kurkzolenquot; (blz. 51) en „hoef-
beslag met kurkzolen ter voorkoming van lage of ingetrokken verzenen''
(blz. 64 en 65), beide jaarg. 1914. Eed.)
HET HOEPIJZER IN DE GESCHIEDENIS.
Hieromtrent deelt A. N a i g e 1 é uit Dessau het volgende in het „Berliner
tierärztliche Wochenschriftquot; mede:
Reeds in de grijze oudheid trachtten de Grieken en Romeinen de hoeven
van het trekvee te beschutten door middel van allerlei bekleedsels, maar
het eigenlijke hoefijzer, hetwelk vastgenageld werd, is later uitgevonden.
Aristoteles en Plinius vertellen, dat men in den oorlog de kameelen van
schoenen voorzag of van sandalen en zolen, gevlochten uit verschillende
stroosoorten. Deze voldeden uitmuntend bij vele hoefziekten der muildieren,
welke in den ouden tijd hoofdzakelijk onder den man werden gebruikt!
Voorname personages stelden hooge eischen aan de kostbaarheid en degelijk-
heid dezer hoefbeschermers. De muildieren van Keizer Nero hadden zilveren
zolen, die van de Keizerin gouden zolen met edelgesteenten. Ook Xenophon
vertelt, dat de Aziatische volken bij hunne paarden, als de sneeuw voeten
hoog lag, sokken over de hoeven aanlegden, zooals dat thans nog de Russen
in Kamschatka doen, als zij met hunne honden op de zeehondenvangst gaan.
Artemidorus spreekt van met schoenen voorziene paarden, vooral in oorlogs-
tijden. In den tijd dat Mithridates Cyzicus belegerde (74 j. v. Chr.), moest
hij zijn ruiterij naar Bithynië terugzenden, omdat de hoeven der paarden te
veel afgesleten waren. Op de kunstwerken der ouden vindt men nimmer
beslagen paarden, evenmin van schoenen voorziene paarden, terwijl ook in
geschriften van Xenophon niets over het beslag der paarden wordt vermeld.
Hoefsmeden waren dan ook toenmaals niet bekend en daarom was men er
steeds op uit paarden te verkrijgen met harde, sterke hoeven. Xenophon
zelf gaf een middel aan de hand om de hoeven hard en stevig te maken,
daarin bestaande, dat de paarden dagelijks op een harden steenen vloer
eenigen tijd moesten marcheeren.
Eerst Trypdiodorus sprak van een werkelijk hoefijzer. Toen hij de ver-
vaardiging van het Trojaansche paard beschreef, vertelde hij er bij, dat de
kunstenaar, welke dit gewrocht had, ook het hoefijzer niet vergeten had.
Deze uitvinding van het hoefijzer valt tusschen de derde en de zesde eeuw
zooals men ook in de oude boeken der diergeneeskunde kan lezen.
In de graven van Childeric vond men deelen van een hoefijzer, die tot
poeder uiteenvielen toen men ze nader wilde onderzoeken. De eerste teekening
vindt men in „Anastasis Childericiquot; en Keizer Nero haalt haar aan, als hij
de complete uitrusting van een ruiter beschrijft, waartoe hoefijzers en hoef-
nagels behooren. Ook Eustasius, die in de 12de eeuw leefde, vertelt van
het hoefbeslag bij paarden en hoe het beslag uit ijzer werd vervaardigd,
waai-in gaten werden geslagen voor de nagels.
Na de 9de eeuw treft men het hoefijzer reeds aan bij de Italianen, Pranschen
en Engelschen. Toen Bonifacius, Markgraaf van Toscane, zijn bruid Beatrix
in 1038 afhaalde, was zijn geheele gevolg zoo prachtig uitgedost, dat zelfs
de paarden met zilver beslagen waren. De hoefnagels waren eveneens van zilver
en wanneer deze verloren geraakten, mocht de gelukkige vinder deze be-
houden, wat geluk en voorspoed voor hem beteekende. In Engeland schijnt
W. Conquestor het beslag populair te hebben gemaakt. Zoo verleende men
aan zekeren Henry de Ferres aldaar het recht het hoefbeslag uit te oefenen
en de afstammelingen van de Ferres hebben in hun wapen nog 6 hoefijzers.
Vele hoefijzers zijn gevonden in de graven der oude Duitschers en Wenden.
Van af de 12de eeuw traden de hoefsmeden reeds te voorschijn op de
markten en jaarmarkten, alwaar zij behalve als smid ook nog optraden als
geneeskundige voor mensch en vee.
Zij brouwden allerlei dranken en beweerden door magnetisme vele kwalen
te kunnen genezen. Om de aandacht te trekken droegen zij opvallend bonte
kleeren. Bij het volk stonden de hoefsmeden destijds in hoog aanzien en
als minnende paren moedwillig van elkander gescheiden waren, was het ook
al de hoefsmid die door de gescheiden geliefden om raad werd gevraagd.
—nbsp;Inrichting voor lioefbeslag te kroningen. Sedert de vorige
publicatie is er in de leerling-plaatsen geen wijziging gekomen, zoodat nog
nieuwe leerlingen toegelaten kunnen worden. Aanvragen hiertoe dienen te
worden gericht aan den smidsbaas D. F. Stuivenberg, Poelestraat 35 te
Groningen.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. In de laatste helft der
maand September zyn geëxamineerd de milicien-leerlingen, welke vanaf
1 April 1.1. in opleiding zijn geweest.
Hiervan zijn geslaagd en gediplomeerd do miliciens der Cavalerie: G. van
Beek van het Ie R. H., R. W. Hendrik v. h. 2e R. H., en J. Kleinteije en
I. Heringa, beide v. h. 4e R. H.;
de miliciens der Bereden Artillerie: M. Kievits v. h. 3e R. V. A. en G.
M. Burgers v. h. 3e R. V. A.;
de miliciens der Infanterie: K. Gorter v. h. 12e R. I., A. M. Colsters v.
h. 2e R. I., C. A. van Iperenburg v. h. IGe R. I., W. Roskam v. h. Ifie
R. I., G. H. Klein Nibbelink v. h. 8e R. L, en .1. J. Burgers v. h. 11e R. I.,
benevens de burgerleerling J. H. Herberts uit Hummelo.
Van deze lichting miliciens bleven nog in opleiding 1 mil. der Bereden
Artillerie en 2 id. der Infanterie.
Tot den nieuwen cursus, aangevangen 2 October j.1., werden de volgende
miliciens der Bereden Artillerie, lichting 1915, verbonden, welke gekozen
zijn als de beste uit 34, welke gedurende een week proef-gewerkt hebben:
P. W. Willems v.d. Art. Mun. Trein 2e Divisie, H. Looijenga v. h. Ie R., J. L. J.
Castricum, T. Beglinger en W. D. J. Eijpe, alle drie v. h. 2e R., Stekstee,
v. h. 3e R., T. van Maurik en J. J. G. Huijskes, beide v. h. 4e R., en
S. K. Wijma v. d. 4e Afd. v/h. 2e R.,
terwijl aan den cursus van 1 April—1 October 1917 zullen deelnemen:
P. Lindeboom v. h. 3e R., A. Koman v. h. 4e R., Van Eijk v. h. 7e R. A.,
V. Visser v. d. 4e Afd. v/h. 2e R., en A. P. Huizinga v. d. 4e Afd. v/h. 4e R.
Verder zijn tot deelneming aan den wintercursus toegelaten de burger-
leerlingen : A. van den Burgh uit Delft en C. Rookus uit Groede. Deze
laatste is geplaatst door tusschenkomst van de Afdeeling Oostburg der
Zeeuwsche Landbouwmaatschappij.
— IJzer-pryzeii. Uit de buitenlandsehe berichten (zooals hierachter ook
onder „Persoverzichtquot; blijkt) is vast te stellen dat in Amerika, waar veel
wordt gefabriceerd voor de oorlogvoerende landen en voor uitbreiding van
eigen spoorwegnet en vloot, de ijzer-prijzen steeds stijgende blijven. Daaren-
tegen wijst de Japansche markt op teruggang. De Amerikaansche markt
zal ongetwijfeld meer invloed hebben op de prijzen in het algemeen dan
die van Japan, omdat het laatstgenoemde land minder in de gelegenheid
zal verkeeren om te kunnen uitvoeren.
—nbsp;Duitscli uitvoerverbod. Krachtens een besluit van den Duitschen Rijks-
kanselier is de uitvoer en doorvoer van ijzer, ijzerlegeeringen en de
daaruit vervaardigde artikelen verboden. Voor zoover bij dat uitvoerverbod
nieuwe artikelen worden getroffen, voor welke dus tot nog toe geen verbod
van uitvoer bestond, mochten deze nog tot en met 7 October uit- of door-
gevoerd worden.nbsp;jj Qf ^
—nbsp;Amerikaansche ijzer- en staalmarU. Men seint uit Nquot;ew-York aan de
N. R. Ct. (Ochtendblad van 13 Oct.):
Iron Age schrijft in zijn wekelijksch overzicht van de Amerikaansche
ijzer- en staalmarkt, dat de beweging naar een hooger prijsniveau duide-
lijker aan het licht komt dan in een van de vorige weken.
Vele van de gedurende deze week plaats gehad hebbende aankoopen wijzen
op vertrouwen in het voortduren van de heerschende voorwaarden. De spoor-
wegmaatschappijen blijven steeds meer koopen. Er schijnt voor 100.000 ton
rails voor het eerste kwartaal van 1918 'gecontracteerd te zijn, vermoedelijk
om van de levering zeker te zijn. Meer dan 8500 wagons zijn gekocht.
Men schat, dat er op de werven aan de Atlantische Oceaan navraag is
naar niet minder dan 50 schepen.
—nbsp;Japansche ijzermarkt. Naar „The Japan Chroniclequot; mededeelt, is de
Japansche markt sedert het begin van dit jaar minder levendig geworden.
De aanvragen verminderden belangrijk, terwijl de beschikbare voorraden
langzamerhand toenamen. In verband hiermede daalden ook de prijzen.
De Japansche ijzer-importeurs hebben dan ook aanmerkelijke verliezen
geleden en verkeeren in vrij moeilijke omstandigheden. De vooruitzichten
zijn ook minder gunstig, aangezien de productie in de eerstvolgende maanden
waarschijnlijk nog zal blijven toenemen. Men verwacht in deskundige kringen,
dat tegen het einde van dit jaar de prijzen zoo zullen dalen, dat zij nog
beneden de noteeringen van vóór den oorlog zullen zijn.
ai. Handelsberichten).
-ocr page 138-Mededeelingen over het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
DE TEMPERATUUR BIJ HET HARDEN.
Om een gelijkmatige verwarming van het staal tot in het binnenste
mogelijk te maken, zal slechts langzaam voorgewarmd, en de juiste tem-
peratuur voor het harden niet te snel verkregen moeten worden. Dit is
vooral dan noodzakelijk, wanneer de werktuigen van gegloeid staal alleen
langs mechanischen weg vervaardigd worden en groote afmetingen bezitten.
In een gelijkmatig trekkenden oven voor het harden geschiedt de verwar-
ming natuurlijk veel rationeeler dan bij het gebruik van een gewonen
windvorm, welke trouwens bij het harden van enkele voorwerpen geheel
uitgeschakeld moet worden.
Werktuigen, welke tot in hun binnenste gehard moeten worden, zooals
ringen, stempels, fraisen enz., mogen in geen open smidsvuur verwarmd
worden, daar het hierin zeer moeielijk is het geheele volume te verhitten.
De blaaswind verhit de uiterste lagen te snel, terwijl de- inwendige kern
naar verhouding niet warm genoeg wordt. Aan de oppervlakte kan het voor-
werp de juiste temperatuur voor het harden bezitten, doch bij het harden
in water vormt zich een verschil van dichtheid, hetgeen een scheuren ten
gevolge heeft. Wanneer men de breuk nauwkeurig beschouwt, dan vindt
men een bijna zuiver ronde begrenzing tusschen de kern en de buitenste laag.
Ofschoon kleine doorsneêveranderingen bij het harden niet geheel te
ontgaan zijn, zoo zal men toch scherpe begrenzing der vlakken zien te
vermijden. Vooral doet men dit door scherpe kanten enz. te beschutten,
door ze met leem, kit enz. in te smeren. Deze bedekking helpt bij het
plotselinge afkoelen de hitte afleiden en bewerkt zoodoende een meer gelijk-
matige afkoeling van het geheel.
Het afkoelen van draadtappen, spiraalboren, ruimers enz., werktuigen van
snijvlakken voorzien, geschiedt het beste door deze met het zware einde,
of liever gezegd met het onbewerkte gedeelte, eerst in het water testeken,
zoodat de dunne snijkanten en punten het laatste afkoelen.
ADVERTENTIEN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
■prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
aangeboden werk, hetgeen, bij de hedendaagsche prijzen van materialen en
onder de tegenwoordige arbeidsloonen, langzamerhand het geval is geworden.
De smederij is direct aan de straat gelegen en bestaat uit een zeer ruime
beslagloods benevens de eigenlijke smederij.
De beslagloods biedt ruimte aan voor een flink aantal paarden, heeft een
steenen vloer en ontvangt bovenlicht in ruime mate. De paarden staan met
het hoofd naar een blinden muur gekeerd, terwijl de achterzijde van de
ruime werkplaats wordt ingenomen door de vuren, vier in getal. Deze worden
electrisch gedreven; ook de verlichting geschiedt electrisch.
Hoewel lang niet van die grootte als de beide hiervoor beschreven hoef-
smederijen, is deze inrichting verre van onbelangrijk.
Het aantal paarden in beslag is ruim 400, terwijl bovendien 12 ezels tot
de vaste clientèle behooren. Deze ezels worden slechts des zomers beslagen,
en alleen vóór; des winters loopen ze blootvoets en worden de hoeven van
tijd tot tijd bekapt. Het beslag van deze ezels wordt berekend ä f 0,75 voor
de beide voorijzers en ä f 0,40 voor het bekappen van twee voeten. Van de
400 paarden, die de heer Schwabe beslaat, zijn ongeveer 50 uit de omstreken,
o.a. uit Heemstede en Hilversum, hetgeen zeker wel pleit voor het peil
waarop het hoefbeslag hier staat en wordt uitgeoefend.
De noodstal is ook hier niet in gebruik en is zelfs in het geheel niet
meer aanwezig, zoodat alle beslag uit de hand geschiedt.
Van fabrieksijzers wordt ook hier geen gebruik gemaakt, mede om de
tevoren genoemde nadeelen aan deze ijzers verbonden.
Het is wel zonderling dat zich in het algemee.n de fabrieken niet meer
met ijver en zaakkennis toelegden om zoodanige ijzers te fabriceeren, waar-
mede men, het billijke eischende, genoegen kan nemen. Mogelijk is dit zeer
zeker. De tegenwoordig voor het Rijk gemaakte machinale ijzers zijn zeer
goed bruikbaar. Waar zulks voor het Rijk kan, is het ook mogelijk voor
particulieren en toch ziet men de machinale ijzers uit den handel als regel
liever niet, daar zij vaak van ondeugdelijk materiaal zijn, alsmede slecht
van model en dito afwerking. Meestal gaat men er dan ook alleen uit nood
toe over.
De heer Schw. betrekt zijn stafijzer van de firma van der Vliet en wel
einde October tegen f 22,50. Dit ijzer is zeer geschikt in de bewerking.
Als regel worden de paarden vóór vlak beslagen, achter met stoot en
kalkoenen. Kurkzolen worden veelvuldig toegepast.
De toepassing van kurkzolen is niet overal dezelfde. Het beste is wel om
deze zolen, nadat ze op maat zijn gesneden, te koken en wel gedurende
geruimen tijd. Ze worden hierdoor soepel, taaier, laten zich gemakkelijker
inwringen tusschen zool en ijzer en ontspannen zich voldoende om niet te
worden verloren.
Behalve deze drie groote inrichtingen voor hoefbeslag werden nog eenige
kleinere door mij bezocht, die echter alle in belangrijkheid zoover ten achter
staan, dat zij geen aanleiding bieden tot een nadere bespreking. Het maakt
op mij zelfs den indruk dat deze kleinere hoefsmederijen gaandeweg zullen
verdwijnen, zooals met enkele bijna reeds het geval is. Zoo zag ik een
indertijd welvarende hoefsmederij, waar nog zes noodstallen aanwezig waren,
thans alleen als grofsmederij voortbestaan, — een andere waar nog een ä twee
paarden per week worden beslagen en die dus als hoefsmederij ook „op
sterven na dood is.quot;
* *
*
Naast de particuliere hoefsmederijen bestaan er in Amsterdam nog inrichtingen,
verbonden aan de bedrijven, waarin de paarden dienst doen. Als zoodanig
werden door mij bezichtigd de hoefsmederij, verbonden aan de bierbrouwerij
,De Valkquot; en die van de „Rotterdamsche tramwegonderneming.quot;
De bierbrouwerij „De Valkquot; heeft voor eigen gebruik 26 paarden, alle
van het zware, Belgische ras. Deze paarden worden op eigen terrein beslagen
door een hoefsmid, die zijn werkplaats zeer nabij de stalling der paarden heeft.
In deze werkplaats bevinden zich twee vuren en een noodstal.
Daar deze smid alleen voor al het werk staat, bedient hij zich steeds
van dit hulpmiddel. Hij gebruikt ook alleen uit-de-hand-gesmede ijzers. Als
nadeel van de machinale ijzers gaf hij op, dat zijn paarden de ijzers zoo
ongelijkmatig slijten en daar bij de machinale ijzers de takken even dik
zijn, kon hij deze niet gebruiken. In het algemeen waren de paarden zeer
sleetsch en velen moesten elke 10 ä 14 dagen van nieuwe ijzers worden
voorzien.
Des zomers werd als regel vlak beslag gegeven, terwijl de oudere paarden,
wanneer zij stijf waren geworden, aan de achterijzers vier stiften kregen,
hetgeen dan den gang, volgens dezen vakman, zekerder maakte. Des winters
liepen de paarden achter steeds op stompe insteekkalkoenen, die bij gladheid
door scherpe werden vervangen.
Bij de voorijzers werd gebruik gemaakt van toonstiften, welke bevestigd
werden in daartoe ingelascht staal, hetgeen uit een oogpunt van slijtage
nocdig was.
De tweede bedrijfsmederij, die van de Rotterdamsche tram, is, wat het
aantal paarden betreft, van heel wat meer belang. Hier toch zijn 100 paarden
in beslag en de zorg hiervoor is opgedragen aan één, zegge één smid, die
slechts een jongen tot hulp heeft. De smederij zelf bevat twee vuren en
twee noodstallen en is, wat ruimte betreft, niet bovenmatig begunstigd.
Dat hier een flink werkman noodig is om de paarden goed op beslag te
hou(Jen, spreekt vanzelf. Aanpakken is hier de boodschap en slechts met
zeer hard werken is aan de opdracht te voldoen.
Daar hier voor het maken van hoefijzers geen tijd is, worden uitsluitend
machinale ijzers gebruikt. Deze fabrieksijzers, afkomstig uit Roosendaal,
waren zeer slecht; model, vorm en afwerking gaven een zeer treurig beeld
van deze industrie en wekten dan ook menige verwensching op bij dengeen
die daarmede moest werken. Het pleit alleszins voor den smid dat hij met
zulk minderwaardig materiaal zijne paarden nog bruikbaar hield.
Des zomers liepen de paarden op vlak beslag, terwijl 's winters schroef-
kalkoenen en stooten werden gebruikt. De schroefgaten worden aangebracht
voor de gewone kalkoenen.
Dat de noodstal hier zelden leeg stond en beslaan uit de hand hier niet
werd toegepast, is zeer begrijpelijk.
De drukke werkkring van den smid belette deze toch niet om aan de
paarden, welke dit noodig hadden, bijzondere zorg te besteden. Zoo ver-
toonde men mij een beslag dat werkelijk zeer kunstig was ondergelegd en
waardoor de smid, alleen door zijn vakkennis, het paard in staat had gesteld
dienst te doen. Het betrof een hoef, waarvan zoowel het geheele toon-als het
zygedeelte van den hoornwand verloren waren gegaan en waarvoor de smid
een Ijzer geconstrueerd had dat steun gaf aan den hoef, waar de hoornwand
ontbrak en waarbij de nagels in het beiderzijdsche verzengedeelte moesten
worden geslagen, tot vrijwel aan de steunselhoeken toe. Het paard had met
dit ijzer dienst gedaan, totdat het hoorn zoodanig was afgegroeid, dat het
weer gelegenheid tot nagelen aanbood. Een practisch man was hier aan het
werk, die zich door een dusdanig redden uit een moeilijk geval wel recht
heeft verschaft op den naam van goed hoefsmid.
Het is wel eigenaardig dat, als we een terugblik slaan op hetgeen we
van het hoefbeslag in Amsterdam hebben gezien, juist bij de twee bedrijfs-
hoefsmederijen de noodstal in gebruik was en nog wel uitsluitend, terwijl
bij de particuliere smeden deze geheel is vervallen. Zooals reeds gezegd,
werd dit gebruik noodzakelijk, doordat de hoefsmid hier alleen voor de werk-
zaamheden stond en het dus gemak en tijd uitspaarde, terwijl bovendien
het materiaal uit zware paarden bestond. Toch kan ik het slechts toejuichen
dat het gebruik zoo beperkt is daar dit toch pleit voor den vooruitgang
van het vak en hiermede bewezen is dat de beweegredenen, die tot afschaffing
der noodstallen hebben geleid, zoowel door de smeden als door het publiek
zijn begrepen.
De groote leemte, die mij opgevallen is bij de uitoefening van het hoef-
beslag in Amsterdam, is wel het totaal negeeren van een nadere beschouwing
van het paard dat beslagen moet worden. Zonder te overdrijven en in theore-
tische beschouwingen te vervallen, die in een leersmederij uit een oogpunt
van degelijk onderwijs noodzakelijk zijn doch uit een zakenoogpunt tijd en
aldus geldverspilling kunnen worden genoemd, zoo mag toch, dunkt mij, voor
elk rationeel beslag geëischt worden dat de smid den gang en den stand
van het paard voldoende opneemt. Dat hiervoor een drukke straat een weinig
geschikte gelegenheid vormt, mag toch nooit als-motief worden aangenomen
om zulks geheel weg te laten. Het hoefsmidsvak is een ambacht waar veel
aan vast zit. Het moet niet ontaarden in een afnemen van de oude ijzers
en ondernagelen van nieuwe zonder meer; neen, de grondgedachte moet
zijn, hoe moet ik het paard besnijden en beslaan, opdat het zoo voordeelig
mogelijk voor den eigenaar is, niet voordeelig in den zin van geldelijke
vergoeding voor het beslag, doch voordeelig met het oog op de dienstbaar-
heid van het paard en op het dienstbaar blijven ervan.
Niemand zal toch willen ontkennen het groote voordeel van een goed
hoefbeslag. Dit nu moet gebaseerd zijn op het gebruik van het paard. Hoe
langer een paard zijn dienst kan blijven doen, hoe langer het meegaat en
hoe mmder beengebreken en algemeene slijtage het daarbij ondervindt, des
te voordeeliger is dit voor den eigenaar. Hij voelt dit niet altijd direct, doch
op den langen duur zeer merkbaar in zijn portemonnaie. Elke deskundige,
die veel kreupele paarden gezien en onderzocht heeft, weet het ontstaan van
vele dier gevallen aan slechte hoeven en hoefgebreken toe te schrijven, die
op hun beurt weer vaak den hoefsmid als den dader aanwijzen. Zonder
overdrijving kan men dan ook zeggen dat de hoeven en het onderhoud
daarvan tot de gewichtigste zorg van den paardeneigenaar behooren en dat
het diens eigenbelang is hiervan doordrongen te zijn en zich dan voor zijne
paarden geen onkosten spaart om deze goed op beslag te houden.
Is het nu voldoende en moet het publiek zich er mede tevreden stellen
dat slechts aan het hoofd der hoefsmederijen in het vak opgeleide en geheel
op de hoogte zijnde personen staan ? Zij toch kunnen slechts een gedeelte
der werkzaamheden overnemen en bij groote drukte niet overal voor ver-
antwoordelijk zijn.
Neen, mijn oordeel luidt in deze dat degenen die in een hoefsmederij aan
de paarden werken, dus het beslag uitoefenen, daarvoor geschikt moeten
zijn en voor een daartoe te benoemen deskundige commissie een proeve van
bekwaamheid moeten hebben afgelegd om deze geschiktheid te bewijzen.
Deze geschiktheid is nu niet alleen gelegen in een handigheid, die natuurlijk
ten allen tijde den bezitter ten goede komt, doch moet tevens gebaseerd
zijn op kennis. Een knecht, die aan de paarden werkt, moet weten waarom
hij den straal niet besnijden mag, waarom hij de verzenen niet inkort en
waarom hij de zool niet te veel wegneemt. Maakt hij een ijzer, dan moet hij
weten waartoe de afhelling dient, waarom hij de nagelgaten niet verder dan
de helft aanbrengt, waarom de draagvlakte vlak moet zijn en tal van andere
waarom's en waartoe's, welke hij noodzakelijk weten moet, wil hij zich zelf
niet omzetten in een machine die zonder gedachtengang werktuigelijk zonder
aanzien „des hoefsquot; zijn werk doet.
Een cursus, waarin hem deze en nog zeer vele andere zaken duidelijk en
eenvoudig worden medegedeeld, zullen den grondslag moeten vormen voor
zijn ambacht. Hij komt in de smederij als leerjongen, leert smeden en ijzers
maken en wanneer hij eenige jaren werkzaam is geweest en voldoende
handigheid hierin heeft verkregen, volgt hij een cursus, waarin hij zoowel
theoretisch als practisch wordt opgeleid tot hoefsmid. Bij het gunstig voldoen
aan zulk een cursus krijgt hij het brevet van „gezelquot; en kan zich hiermede
aanbieden als hoefsmidsknecht.
Wanneer dit de regel mocht worden, dan waren voorzeker èn baas èn
publiek hiermede gebaat, terwijl de „knechtquot; zelf door deze opleiding meer
lust en liefde in het gekozen vak zou krijgen en zich verder gemakkelijker
tot een bekwaam vakman kan opwerken. Wat hieraan ontbreekt is de
gelegenheid, die, hoewel jaarlijks meer geboden, toch op vele plaatsen nog
niet bestaat tot het volgen van dergelijke cursussen en dan een algemeen
rationeel program over een dergelijke opleiding, practisch doch flink opgezet
om den candidaten daarna over het geheele land éénmaals 'sjaars in de
gelegenheid te stellen aan een examen deel te nemen, dat door éénzelfde
commissie op verschillende plaatsen kan worden afgenomen.
Ten slotte betuig ik hier nog gaarne mijn dank aan collega Strüven te
Amsterdam voor de groote welwillendheid en aangename wijze waarmede
hij mij te A'dam begeleidde en de introducties bezorgde bij de verschillende
hoefsmeden.
Amersfoort, November 1916.
-ocr page 143-TWEE NIEUWE KLEMHOEFIJZEES,
door
H. M. KBOON.
Bij de behandeÜDg van klemhoeven v?ordt wel gebruik gemaakt van
hoefijzers, die mechanisch den hoef moeten verwijden:
a.nbsp;Verschillende zolen, het halvemaansijzer, het balkijzer, het ijzer met
verdunde takken bevorderen het hoefmechanisme en werken daardoor de
verwijding van den klemhoef in de hand;
b.nbsp;Enkele ijzers bevorderen daarenboven de uitzetting, doordat door in-
werking van de lichaamslast de verzenen mechanisch naar buiten worden
gebracht, zooals het pantoffelijzer, het ijzer van Einsiedel e. a.
c.nbsp;Andere ijzers moeten ondergelegd en daarna met een dilatator tusschen
de uiteinden der takken verwijd worden. De constructie is zoodanig, dat
dan tevens de verzenen mee uit elkaar geschroefd worden. Het spreekt vanzelf
dat dit uiterst voorzichtig en telkens in zeer geringe mate moet geschieden'.
Vooral in de rubriek c zijn verschillende ijzers aan te geven, die echter
bijna alle onpractisch zijn.
Hieronder volgt de beschrijving en de afbeelding van twee hoefflzers,
waarvan de eerste tot rubriek h en de tweede tot rubriek c behoort.
Fig- I-nbsp;Fig. II.
Het veerUemhoefijzer van Van Angeren.
De heer Van Angeren, onderwijzer in praktisch hoefbeslag aan
's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht heeft het volgende klemhoefijzer ge-
construeerd.
Hij maakt 66n yz6r niöt g6ii schariiiGr in dsD tooD gd aan dsn binnGDraind
van iederen tak een lip, die in de zijdelingsche straalgroeve tegen den
steunsel komt te liggen, evenals bij een ijzer van D e f a y s. Met ingelaten
schroeven wordt een naar beneden 2 a 3 m.M. doorgebogen stalen veer
aan de uiteinden der ijzertakken bevestigd.
Is de klemhoef met dit hoefijzer zoodanig beslagen, dat de lippen tegen
de steunsels in de zijdelingsche straalgroeven liggen, dan zal, als het paard
gaat, de veer bij iederen stap op den bodem komen en vlakker worden.
Hierdoor worden dan de door het scharnier in het toongedeelte beweeglijke
ijzertakken uit elkaar gedrukt en daarmede ook de verzenen van den hoef.
Als het paard veel beweging krijgt, zal nu een geregelde herhaalde ver-
wijding van den hoef plaats hebben. Wel heeft bij het niet belast zijn der
hoeven weer een vernauwing plaats, toch zal een telkens herhaalde verwijding
tot een blijvende verwijding kunnen leiden. Het maken der stalen veeren
is voor eiken smid een gemakkelijk werk, zoodat telkens, als blijvende
verwijding is waar te nemen, een iets langere veer kan worden gebruikt,
fig. I. Veerklemhoefijzer van Van Angeren (ondervlakte),
fig. II. Veerklemhoefijzer van Van Angeren (bovenvlakte).
Fig. 111.nbsp;- Fig. IV.
Verwijdings-klemhoefijzer van Meeuwsen.
Dit is een ijzer als dat van Defays, doch met een scharnier in het
midden van eiken tak. De lippen komen ook hier tegen de steunsels in de
zijdelingsche straalgroeven.
De dilatator is hier echter als balk vast in het ijzer gemaakt, n.1. door
schroeven daarin bevestigd. Met het puntig uiteinde van den sleutel kan
men de schroef aandraaien, waardoor de uiteinden der takken en daarmede
ook de verzenen uit elkaar geschroefd worden. Door het scharnier in de
takken heeft de verwijding gemakkelijk plaats. Met een contramoertje wordt
de schroef vastgezet, zoodat men de verwijding zelf nauwkeurig regelen
kan. Bij een eenzijdigen klemhoef kan men alleen in den eenen tak een
scharnier aanbrengen en heeft dan ook slechts een eenzijdige verwijding
plaats. De balk is zoo aangebracht, dat hij den bodem niet raakt en dus
geen slijting van de schroef te vreezen is. Met dit ijzer is gemakkelijker
een geleidelijke verwijding aan te brengen dan met het ijzer van D e f a y s
en den lossen dilatator.
Dit ijzer werd aangegeven door den heer Meeuwsen, hoefsmid der
Koninklijke stallen, thans leerling aan den cursus voor opleiding van onder-
wijzers in praktisch hoefbeslag te Utrecht,
fig. in. Verwijdings-klemhoefijzer van Meeuwsen (ondervlakte),
fig. IV. Verwijdings-klemhoefijzer van Meeuwsen (bovenvlakte).
Gelegenheid om deze hoefijzers te beproeven had ik niet.
(Overgenomen uit het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 October j.1.,
terwijl de cliché's door de Redactie van genoemd tijdschrift voor De Hoefsmid
in bruikleen zijn afgestaan. R e d.)
militaire hoefsmedenvereeniging.
Op 10 October 1916 is door het Bestuur der „Militaire hoefsmeden-
vereenigingquot; een schrijven gericht aan den Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal, waarin o. m. is te kennen gegeven
„dat door het Bestuur voornoemd, onder dagteekening van 5 Mei 1916,
aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog, per verzoekschrift om lots-
verbetering van de militaire hoefsmeden is verzocht, waaromtrent wij tot
onze groote teleurstelling, geenerlei verbetering of eenig antwoord dien-
aangaande mochten ontvangen;
dat door hen, onder dagteekening van 10 October 1916, een Verzoekschrift
met bijbehoorende Memorie van Toelichting, zooals in het hierbij overgelegde
afdruk omschreven, aan Zijne Excellentie den Minister van Oorlog is ver-
zonden ;
dat, aan alle Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, een
afdruk als hiervoren bedoeld, ter kennisneming is gezonden.quot;
* *
*
Bedoeld verzoekschrift aan den Minister v. O. geeft te kennen
„dat de militaire hoefsmeden bij alle andere militairen beneden dén rang
van officier, verre ten achter zijn gesteld in vooruitzichten, rangsverhoudingen,
arbeidsvoorwaarden, bezoldiging en pensioen;nbsp;'
dat door Uwer Excellentie's beschikking van 7 Augustus 1914, Ille Afd.
No. 259 (R. M. bldz. 607) onverwachts, tot ieders groote teleurstelling, de
vooruitzichten om den onderofficiersstand te kunnen bereiken, te niet zijn
gedaan, doordat toen is bepaald, dat in den vervolge voor de hoefsmeden,
den rang van onderofficier niet meer kan worden bereikt, alhoewel het voor-
uiteicht daarop reeds vele jaren bestond (zie punt 7 van bldz. 520 van Ree.
Mil. 1909), waardoor voor een vrij groot aantal hoefsmeden, die bijna 15
dienstjaren telden, juist op het oogenblik dat door hen met bovenmensche-
lijke kracht moest worden gearbeid, alle hoop voor de toekomst is ontnomen ;
dat dit plotseling en onverwachts veranderen der arbeidsvoorwaarden
voor het korps militaire hoefsmeden een overgroote teleurstelling is te
noemen, temeer omdat zij ook na afgewerkt te zijn, slechts als werkman
Ie klasse (sergeant) worden gepensionneerd ;
dat de prijzen van de door de hoefsmeden benoodigde materialen als
ijzer, brandstoffen e.d. belangrijk zijn gestegen in het tijdvak van bijna 30
jaren dat verloopen is sedert de vaststelling van den nog steeds geldenden
abonnementsprijs van 3 cent (voor inlandsche paarden bij de Bereden-Artillerie
3.5 cent) per paard en per dag, vastgesteld bij beschikking van 7 September
1888, Vle Afd. No. 29 (V. B. U. blz. 410), zoodat ook die afkoopsom voor
de te verrichten leveringen en werkzaamheden onvoldoende is.quot;
* =f!
*
Aan dit verzoekschrift is een memorie van toelichting toegevoegd, terwijl
ook de „nadeelen, verbonden aan het gemis van den onderofficiersrangquot;
zijn opgesomd. Verder is een overzicht gegeven van de prijzen der grond-
stoffen enz. van 1888 en thans, alsmede van de bezoldigingen der onder-
officieren, trompetters en hoefsmeden bij de bereden korpsen. Het eerste
overzicht laten wij hieronder volgen:
Overzicht van de prijzen die in het jaar 1888 bij de vaststelling van
den nu nog geldenden abonnementsprijs en thans betaald moeten
worden voor grondstoffen, materialen en gereedschappen.
Bedrag der kosten in | |||
Benaming der artikelen. |
het |
jaar: | |
1888 |
1916 | ||
Staafijzer voor het vervaardigen | |||
van hoefijzers, per 100 K.Gr. |
/10.~ |
ƒ22.— | |
Smeekolen per H.L..... |
„ 0.80 |
„ 1.90 | |
Hoefnagels per 1000 stuks . . |
„ 1.50 |
„ 3.15 | |
Hoefraspen per stuk .... |
„ 0.50 |
„ 1-25 | |
Werkbroeken „ „ . . . . |
„ 1.50 |
„ 5.- |
j Deze voorwerpen |
Werkkielen „ „ .... |
„ 1.25 |
„ 3.- 1 |
' zijn aan zeer |
Schootsvellen „ „ . . . . |
» 2.- |
„ 5— 1 |
i groote slijtage |
Klompen per paar..... |
„ 0.45 |
, 1— |
j blootgesteld. |
De prijzen van de verschillende andere gereedschappen en verdere be-
noodigdheden voor de uitoefening van het hoefsmidsvak als diverse hamers,
tangen, boren, houwklingen en vele andere niet alle bij name te noemen
voorwerpen, zijn sedert het jaar 1888 ook allen, op zijn minst genomen,
met meer dan 100 ®/(, verhoogd geworden.
— Inrichting voor hocfboslH^ te Groniiigcii. Op 15 October is als
leerling toegelaten A. W o 1 d van Kooghalen (Dr.). Vertrokken is op 11
November — ra een verblijf van 6 maanden — de leerling H. Hofman
van Ruinen, met een voor de praktijk en theorie „goedquot; getuigschrift.
— IJzer-pryzen. De ijzerhandelaarsvereeniging Elberfeld-Barmen heeft
besloten den prijs van staalijzer, bandijzer, enz. met 30 Mark en van fijn
blik met 30 tot 50 Mk. per ton te verhoogen, welk voorbeeld door de
overige Westduitsche ijzerhandelsvereenigingen zal worden gevolgd.
(u. N. B. G. V. 27 Oct.)
Ten opzichte van de Amerikaansche ijzermarkt bevat het laatstverschenen
nummer van „Iron Agequot; o. m. het volgende:
De ruvvijzermarkt blijft opgewonden, met verdere scherpe rijzingen, en
de handel in staalproducten bevestigt de voorspelling van hooger prijzen en
van een volledig in beslag nemen van de productiecapaciteit der fabrieken
gedurende 1917. De prijsstijging in afgewerkte staalproducten blijft aan-
houden.
Wat oordeelkundig hoefbeslag vermag. Onder dit opschrift kwam in De FeZciposi
van 18 Juli 1914 een aardig artikel voor, geschreven doorden heer Zo nnevij 11e
te Axel. Dit is, met toestemming van dien schrijver en den uitgever van
genoemd Blad, overgenomen in de September aflevering van „ De Hoefsmidquot;,
jaargang 1914. Het bevatte drie duidelijke afbeeldingen, waaruit bleek dat
de hoefsmid A. J. Schieman te Axel een veulen, lijdende aan „opge-
trokken pe/,en — steilen stand in koot, kroon en hoefquot;, door doelmatig be-
snijden en beslaan in 9 maanden den normalen stand had teruggegeven.
In De Veldbode van 21 October 1916 wordt onder het opschrift „Hoeveel
is eene goede hoefsmid waard'' een dienovereenkomstig geval beschreven
door den heer A. J. Lako te Zuidzande. Het is weer verricht door den-
zellden hoefsmid Dit laatste geval heeft blijkbaar nog meer moeite gekost,
hetgeen verklaarbaar is doordat het tweede veulen lang van kooten en
slapper van beenwerk was dan het eerste.
Laatstgenoemde schrijver knoopt er enkele algemeene beschouwingen aan
vast, die wij hieronder laten volgen :
Op onze tochten door Zeeland loopen wij bijna met het hoofd tegen de
ontelbare bordjes, boven de smederijen aangebracht, waaruit blijkt, dat daar
ter plaatse een gediplomeerd hoefsmid is gevestigd. Wij bezitten een tame-
lijk complete lijst van in Zeeland gediplomeerde hoefsmeden, welke lijsteen
betrekkelijk groot aantal namen bevat, doch niettegenstaande de vele gedi-
plomeerden, is het met het hoefbeslag in vele streken jammerlijk gesteld.
Nu geven wij grif toe, dat er fokkers zijn, die met het geld voor den
hoefsmid in den zak rondloopen, d. w. z. dat ze te lang wachten met te
laten beslaan of het beslag te laten verleggen, doch dat er gediplomeerde
hoefsrneden zyn, die evenzeer of meer nog hechten aan hun „bordjequot;, dan
dat zij er prijs op stellen goed werk te verrichten, is eveneens waar. Dat
een en ander het aanzien van den hoefsmid niet verhoogt, is begrijpelijk,
terwijl het voor de fokkers tot enorme schade kan leiden.nbsp;'
Ten slotte willen wij hier nog een balletje opwerpen in de hoop, dat de
autoriteiten, wien zulks aangaat, hieraan eens een oogenblik hun aandacht willen
wijden. In Zeeland gaat de paardenfokkerij met reuzenschreden vooruit; het
aantal stamboekleden neemt week op week toe, terwijl de te maken prijzen
voor goed fokmateriaal een bijna fabelachtige hoogte hebben bereikt. Welnu,
waar in Zeeland krachten aanwezig zijn over wier werk maar één roep
uitgaat, laten daar dan de afdeeling Zeeland van het Stamboek voor het
Nederlandsch trekpaard, de Provinciale regelingscommissie voor de paaraen-
fokkerij, de Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij en verder alle particulieren,
die zich hiertoe geroepen gevoelen, het hunne doen om in_ Zeeland een
permanente hoefsmidschool in het leven te roepen, aan welke inrichting de
beste krachten op het gebied van de hoefsmederij blijvend kunnen worden
verbonden, tot heil van honderden fokkers en van duizenden paarden
—nbsp;Het beslag voor -paarden met spat. Prof. Schwendiman te Bern wijst
er op dat dikwijls aan het beslag voor paarden met spat te weinig aandacht
wordt geschonken en toch kan men het dier tegemoet komen door het pijn-
lijke strekken van het spronggewricht zooveel mogelijk te beperken. Het
daarvoor dienstige hoefijzer moet behoorlijk lange takken hebben, voorzien
zijn van 3 ä 4 c.M. hooge kalkoenen, met een flinken opzet in den toon en
een bodemnauwen buitenrand. Tegen te sterke afslijting in den toon kan
hier een plat stukje staal worden ingeweld, doch in geen geval mag een
stoot worden aangebracht.nbsp;(u- Berliner t. W.)
—nbsp;Oostenrijksche kolenproductie. De steenkolenproductie gedurende de eerste
9 maanden van het loopende jaar bedroeg in Oostenrijk 132.4 millioen en
de bruinkoolproductie 176.5 millioen dubbele centenaren, of ondersch. 11 /o
en 13 millioen dubbele centenaren meer dan in het overeenkomstige tijdvak
van het vorige jaar.nbsp;l,«-
—nbsp;Vredesprijzen van ijzer en staal. In het nummer van 21 Oct. van The
Ironmonger geeft de redactie als haar meening te kennen, dat de prijzen
van ijzer en staal bij het intreden van den vrede zullen dalen. Velen, zoo
schrijft het blad, hebben een andere opinie en meenen dat het tegenwooroige
hooge peil der prijzen ook bij het intreden van den vredestoestand zal blijven
gehandhaafd; zij gronden die opinie op de omstandigheid, dat thans róeds
?eeds bestellingen in groote hoeveelheden worden opgespoord om ze eerst in
vredestijd te doen uitvoeren en op de overweging, dat Europa na het sluiten
van den vrede onmiddellijk zal overgaan het vernietigde te vernieuwen.
De redactie doet daartegenover uitkomen, dat welke ook de uitbreiding
van bedrijven moge zijn, het zeer onwaarschijnlijk mag heeten, dat de daar-
door ontstane vraag de helft of zelfs maar een kwart gedeelte zal bereiken
van de enorme vraag van thans door de geallieerden.
Voorts mag niet uit het oog worden verloren, dat een belangrijk deel
der uitbreiding achterwege zal blijven door financiëele moeilijkheden. Zeker,
in Amerika zal geen geldgebrek zijn, maar daar is dan ook het noodige
reeds verricht en zijn de bestellingen niet achtergehouden, terwijl de hooge
prijzen de strekking hebben orders te doen achterhouden, tot de noteringen
weer wat lager zijn geworden. Bovendien is het zeer de vraag of Europa
geldelijk in staat zal zijn, direct tot opbouw over te gaan, terwijl aan den
anderen kant een massa spoorwegmateriaal vrij komt als de oorlog ten
einde is, hetgeen ook zijn werking zal uitoefenen op de marktprijzen.
De redactie wijst er dan nog op, dat Duitschland zal trachten zeer goed-
koop te produceeren en uit te voeren, en ook al zou Enge'and weigeren
Duitsch staal te koopen, zou het effect der lage prijzen in Engeland merk-
baar zijn. Als Engeland dan de prijzen niet verlaagt, zouden Amerika en
Duitschland de staalmarkt der geheele wereld veroveren.
De oorlog, zoo besluit de redactie, heeft ten slotte de prijzen zoo doen
stijgen Als deze oorzaak dua ophoudt, moeten ook de gevolgen ophouden.
Zou er nu bij het intreden van den vrede geen prijsdaling zijn aan te wijzen,
dan moet er een andere factor zijn, die dezelfde stimulans voor die prijzen
beduidt als de oorlog. Vooralsnog is het moeilijk vast te stellen
andere factor zou zijn.
fe' On^SrlLrnbsp;bevat:
Ia O T-nbsp;-aurschmtedquot; bevat:
de'^tktf-rtt^^ereS^nbsp;l^oefijzer, waarvan
bezit, door Dr. H. Srifh ®nbsp;^^ellende draagvlakte
Hil^t'rdt^o^SrbeW^^nbsp;door G. Gack.
moeten zijn en dat de sZlf mn wt ^nbsp;van uitstekend gehalte
van het ^er, - de schroefdraa^^^^^^^nbsp;«luiten tegen de oppervlakte
preeies gelijk moet z^n Mil aan I ^ i^auwkeurig en bij alle schroeven
gaten efeniens nauXeurTg'quot;en v vaaXTÏÏt
vti tn -nta?'' ^quot;thr-rSeTbel
stootbeslag dienst baS^edaan e„nbsp;f.'t ^^^^ «p
aan banden en pezen van het onderbeen Snhrnbsp;^'«kelyke ontaardingen
opmaken dat het stootbeslag meer nadeel- ^f^en hieruit te mogen
meen bekend isnbsp;^ nadeelen veroorzaakt dan over het alge-
taktn^iÏlTvti:^^^^^^nbsp;ïef|zer, waarvan de
De bedoeling van dit artikef waar/nn afhellende draagvlakte bezit.
2e gedeelte thans in Nov wokT op'eLmen''quot;
troleeren van de volgend; bewLkf HT^.
met ingetrokken verzefen L boTenvkkte vLnbsp;P^^'d®'^
zoodanig van den binnen- naar ïn buigen^
verzenwand met deze ijzervlakte een reif ^nbsp;de
aantal hoeven gemeten om h erbl dr.roïfnbsp;^^^
welke de verzinwand met ^ LrTzoSnbsp;^ stellen,
gezonde voorhoeven dat die Le^ aaf dpn h 'nbsp;bij 100
bedroeg, aan den binnenwand 88 tot buitenverzenwand 90 tot 124°
112° en 111°. Door deze uiteenlnnln^nbsp;g®quot;iiddeld respectievelijk
al uiterst moeilijk vaXnquot;voor den hoefsmid
van bovenbedoeld inzichtnbsp;practijk te voldoen aan de toepassing ■
gemiddeld resp 118 en 121° Tn fi^ tot 140 aan den binnenwand,—
hoek aan de ^binnLSde ] 20° of m^eT'quot;' Tnbsp;klemhoeven was'die
val zelfs 140°. Indirïn smid LZ tl''^ ^T?nbsp;^^^ ^^ 1 ge-
aan een voorschrift om den hoornrai^quot; met de drLfv7irquot;
vormen van 90°, dan zou die dra^kte dus lirgo W .^^^oen
dan een halven rechten hoek naar bnitpn / 71 n quot;quot; ' is meer
nimmer kunnen verÏaS rX quot;'quot;^len afhellen. Dit zou zoo'n hoef
meent te moeten komen H.fnbsp;T ^^nbsp;de gevolgtrekking
het özer bi,quot; -Sn-fSeftd'^lit'rerS^^^
om het omzetten van de iizertakWpn' , ,koestel heeft ten doel
in een gat van Tet aaSS ^ !
rechthoekig Terb okje dafnbsp;r t ''nbsp;vergelijken met eef
-ocr page 150-inspanning eischt van den smid en tevens minder van de tang, die door
de linkerhand van den smid moet worden vastgehouden. Een dergelijke
vinding is ook reeds gedaan door den hoefsmid H. Weijermans te Den Haag,
en, wij kunnen verklaren geheel onafhankelijk van Fischer's vinding. In de
volgende aflevering zullen wij een afbeelding van Weijermans vinding op-
nemen. Fischer meent dat het toestelletje er toe zou kunnen bijdragen om
het uit de hand vervaardigen van hoefijzers weer meer algemeen in toe-
passing te zien komen.
4e. Persoverzicht, korte mededeelingen en personalia.
ADVERTENTIËN.
TEGEN STERK VERMINDERDE PRIJZEN.
LEVERING BIJ MINSTENS 5 PAAR, STRIKT CONTANT.
BLOKZOLEN. Nos. 1/5, alle maten voorradig.
Prijzen: „Zwartquot; van El. 1.35 tot Fl. 2.40.
„Roodquot; „
Lr€HTDEÜKZOLEN-MASSlEï\ Nos. 1/3.
Fl. 2.80.
M. 1.45
Prijzen: „Zwartquot; van,Fl. 0.70 tot Fl. 0.90.
Fl. 1.10.
„Roodquot; „ Fl. 0.90
LUCHTDRUKZOLEN-MET VLIES. Nos. 2 amp; 3.
Prijzen: „Zwartquot; Fl. 0.80 amp; Fl. 0.90.
„Roodquot; Fl. 0.95 amp; Fl. 1.10.
Adres: N.V. „COLÜMB-PROWODNIKquot; TE 's-öRAVENHAöE.
Bczuidenhoiit 1Ï9/I81.nbsp;Telefoon No. 5252. Haag.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de chemicaliën-
en drogerijen-handel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar.
In zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreflFende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen.
S. C. M. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
Intüri;öitii]iiinaal
feleplioöii
BAX Jiiflerstraat
rilEÖWE f^ü^ERISCAH^SCHE HOEFZOLEN
voorileclis, «('quot;»«kkeli.jk iii sebiiiik. Kunnen niet loslaten.
Merk „Dexterquot;, Merk „Pacificquot;,
met flink hidshüc. met zivaar hielstuk.
Open zolen uit ééu stuic kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4J|. tot GJ
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
in witte en cjrijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
vooi-radig van
tot 6} Eng. dni.
uiterste breedte 1gt;
geheel Caoutchouc
uit ééu stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
7,1 tot 7Eng. dm
iteukant ijzers gem.
uwiM'
Open Caoutcliouc
zool. merk H. \
in 7 maten, voor-
en achterijzers
voorrad ia;.
Strykringeu
met riem|)je
Kuasthoorn.
Las- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Touwijzers in
verschillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon
-Wi
HULPMIDDELEN VOOR HET VERVAARDIGEN. VAN HOEFIJZERS.
In de vorige aflevering is aan 't slot van de rubriek „Persoverzichtquot;
melding gemaakt van een door H. F i s c h e r, hoefsmid te Frankfort a/d.
Main, uitgevonden toestel om het maken van zvpare ijzers te vergemakke-
lijken. Daarbij is toen aangegeven dat de hoefsmid H. W e ij e r m a n s te
den Haag ook reeds een dergelijke vinding had gedaan, geheel onafhankelijk
van die van Fischer, en waaromtrent in deze aflevering een afbeelding zou
worden geplaatst. Wij kunnen daaraan thans voldoen (figuur I) en tevens
de aandacht vestigen op een hulpwerktuig ten dienste bij het opbraden van
oude ijzers (figuur II).
Ter toelichting van de afbeeldingen schrijft H. Weijermans ons
het volgende:
In figuur I ziet men dat in het gat van het aambeeld een „zaalquot; is
aangebracht. Deze] zaal (ter zijde van het aambeeld in figuur I afgebeeld)
is 11 cM. hoog en loopt in een boogvorm op de baan van het aambeeld uit.
Tevens is aan de ijzerstaaf te zien dat die zaal in haar boveneinde eenigs-
zins is uitgehold om de staaf daardoor meer steun te geven. — Het is voor
iederen smid duidelijk dat de hamerslagen bij het zetten van het ijzer nu
dubbel raak zijn, daar de vorm van de zaal tot de vorming van het
hoefijzer medewerkt. — Het ligt voor de hand, dat men de aller-
eerste keer de bedrevenheid mist om vlug en gemakkelijk te werken,
doch de routine wordt spoedig verkregen. In de practijk is mij gebleken,
dat het kleine toestel het zware werk veel verlicht.
Het toestel van Pischer, afgebeeld in de Nov.-afl. van „Der Hufschmiedquot;,
biedt op een paar cM. boven de baan van het aambeeld een enkel steunpunt
en loopt derhalve niet boogvormig op het aambeeld uit. Het komt mij voor
dat het te bewerken ijzer hierdoor, althans aanvankelijk, te vlak ligt en
men dus niet de ondergreep met de tang kan toepassen, zoodat het vast-
houden ervan, met de linkerhand, derhalve veel meer inspanning zal vergen
dan bij het door mij aangegeven hulpmiddel.
Ook bij het opbraden van oude ijzers is de boven omschreven zaal
zeer dienstig.
Opbraden van ijzers. In figuur II is in het gat van het aambeeld een —
zoo door mij genoemd — rekblok aangebracht (ter zijde van het aambeeld
in fig. II aangegeven). Dit blok is 11c.M. lang, 4 c.M. breed, 3 c.M. hoog
en helt naar de zijden rond af tot op 2 c.M. Nadat het oude ijzer is dubbel-
geslagen en daartusschen een bijpassend half ijzer gelegd, geschiedt de voor-
bewerking, namelijk het maken van de „mastquot;, op bet aambeeld. Daarna is
met het uitslaan op het rekblok, eenmaal plat en eenmaal in de kant, het
ijzer in 2 hitten gemakkelijk te bewerken, 't Spreekt vanzelf dat het vlak
smeden tenslotte op het aambeeld geschiedt. De uitzetting of rekking is bij
eiken slag op het rekblok aanmerkelijk grooter dan bij eenzelfde bewerking
op den hoorn van het aambeeld. Het smallere rekblok „knijptquot; beter door,
ook doordat het van onderen steun heeft. Een oud ijzer van ongeveer 15 duim
lengte, dubbel geslagen met een bijpassende helft] er tusschen, kan men
zonder moeite in 2 hitten uitrekken tot 16 a 17 duim (maat 1 bij
Bij de tegenwoordige duurte van, en misschien nog te verwachten schaarschte
aan ijzer, kan ik ieder aanraden om met behulp van de omschreven gereed-
schappen het opbraden van oude ijzers toe te passen.
EEN PAAR OPMERKINGEN IN VERBAND MET HET BESLAG
EN HET HOUDEN VAN HENGSTEN.
Wanneer men nog al veel paardenkeuringen mede maakt, komt telkens
de gedachte op, ,hoe jammer dat van vele paarden stand en gang niet
beter zijnquot; en beziet men ze dan nader, dan komt men tot de overtuiging
dat, wanneer de hoefverpleging beter was geweest, de toestand dikwijls
heel wat gunstiger zou zijn.
Al komt er hier en daar verbetering, over het algemeen is de fokker nog
te weinig doordrongen van het gewicht van goed en doelmatig beslag. Te
veel nog ziet hij op tegen de betrekkelijk kleine onkosten hiervan, öf wel
hij wil het beter weten dan de deskundige, in dit geval de smid.
Bij niets komt dit meer uit dan bij het fokken en houden van hengsten,
omdat daar meerdere oorzaken samenwerken die den toestand, erger maken.
De meeste hengsten brengen hun leven door op den stal, met zoo goed als
geen beweging, terwijl toch algemeen bekend is, dat deze noodig is voor
de voeding, de ademhaling en niet het minst voor de hoeven. Bij beweging
toch komt het hoefmechanisme tot haar recht, waardoor de bloedsomloop
in den hoef wordt aangezet, de vorming van gezond hoorn wordt bevorderd
en de hoefvorm het beste bewaard blijft.
Veelal denkt de hengstenhouder al bijzonder goed op te passen, als hij
zorgt dat de hengst groote voeten heeft. Durft de smid deze naar behooren
en overeenkomstig den stand te besnijden, dan deugt hij niet, waarom dan
ook vele dezer, ter wille van de klandisie, dezen misstand laten bestaan.
Willen de fokker en de hengsthouder zorg dragen voor hun waardevol
materiaal, dan zullen zij naar een goeden hoefsmid moeten omzien en dezen
dan ook het volle vertrouwen schenken. Is er zoo een in de gemeente te
vinden, zoo veel te beter, doch deze omstandigheid alleen, mag niet den
doorslag geven; anders is het beter in de omgeving uit te zien. Mogelijk ook
dat deze prikkel den dorpsmid aanzet tot beter werk, of dat hij zich van
goede hulp voorziet.
Alsnu moet de smid zich dit vertrouwen waardig maken door alle zorg
te besteden aan de hem toevertrouwde dieren en dit doen door op tijd de
voeten nauwkeurig te besnijden en zoo noodig te beslaan. Hierbij moet hij
rekening houden met stand en gang. Te weinig wordt door vele smeden
daarop gelet; zij, die gediplomeerd zijn, hebben geleerd dat dit noodig is,
doch sleur en gewoonte zijn oorzaak, dat zij het niet doen en daarmede
een groote fout begaan. Juist het beschouwen van stand en gang geeft aan,
hoe moet worden besneden en welk ijzer moet worden ondergelegd.
Als vaststaande mag worden aangenomen, dat de hoefvorm een gevolg is
-ocr page 155-van den stand en deze weer afhankelijk is van den bouw van het paard, —
voorts dat de hoefhelft, die het meest wordt belast, het kleinste is en een
steileren wand heeft, hetgeen men kan waarnemen bij toontreders en bij
Transchen stand. Het eerstgenoemde geeft aan dat men bij oudere dieren
den stand niet kan en mag wijzigen doch wel de belasting van den hoef
evenrediger kan verdeelen, opdat de afwijking niet erger wordt en de dieren
gemakkelijker kunnen gaan.
Dit kan men verkrijgen door het steunvlak te wijzigen. Bij een half
wijden- half nauwen hoef zal men een verbreeden ijzertak geven aan de
smalle zijde, terwijl men de wijdere hoefhelft verkleint, door stomp af te
breken en het ijzer daar nauw te passen, tevens zorgdragende dat de hoef
zóó wordt besneden, dat hij vlak wordt neergezet. Ditzelfde toegepast bij
jonge dieren, zal bij de verdere ontwikkeling van het lichaam, waardoor
dikwijls verbetering van den bouw optreedt, de verbetering van den stand
worden bevorderd.
Zoo is ook bij weeke kootstelling, waarbij de achterste hoefhelft sterker
wordt belast, de lichaamszwaarte meer over den geheelen hoef te verdeelen
door den langen toon in te korten en de verzenen kunstmatig te verhoogen
of wel door langere ijzers onder te leggen.
Bij den stompen hoef, bij steile kootstelling, zij men echter voorzichtig
met het verlagen der verzenen, zelfs bij jonge dieren, met het oog op de
sterkere rekking der buigpezen.
Men zal hierbij de geleidelijke afslijting bevorderen, door het onderleggen
van een toonstuk, en bij oudere paarden het steunvlak vergrooten door veel
garnituur te geven.
Hoe nu tegemoet te komen aan den eisch groote voeten, vooral voor het
type trekpaard, door het publiek gesteld?
In de eerste plaats door de kerk in het midden te laten en de voeten
niet kleiner, dat wil zeggen korter te maken, dan hoog noodig is. Ook kan
men, om aan het oog tegemoet te komen, bij het beslag voor keuring en
tentoonstelling, dat meestal zwaar wordt gewenscht, den buitenrand van het
ijzer bodemwijd smeden, overeenkomstig het verloop van den hoornwand.
Deze concours-ijzers moeten echter zoo spoedig mogelijk door doelmatiger
ijzers worden vervangen.
In de tweede plaats door den eigenaar aan het verstand te brengen, dat
een hooge wand niet gelijk staat met een grooten hoef en nadeelig is'voor
stand en gang. Door het niet voldoende bekappen toch, wordt de wand,
vooral ook aan de verzenen, hooger en daardoor de straal verder van den
bodem gebracht. Bij de zeer beperkte beweging, die de hengst heeft, slijten
de verzenen ook niet op het ijzer, de straal komt dus buiten werking,
waardoor de achterste helft van den hoef steeds nauwer wordt, soms zelfs
zoodanig dat de omtrek van den draagrand kleiner is dan die aan de kroon.
Zoodoende is het steunvlak te klein geworden, waardoor die dieren een
onvasten, strammen gang krijgen, ook door de pijnlijkheid die ontstaat door
inklemming der inwendige deelen van den hoef.
Bestaat deze toestand en wil men verbetering aanbrengen, dan zal men
geleidelijk den wand lager snijden, ijzers met verbreede takken onderleggen
en er op aandringen dat de hengst voor veldarbeid wordt gebruikt of hem
andere doelmatige beweging wordt gegeven. Dit is niet alleen voor dit ge-
val doch onder alle omstandigheden zeer wenschelijk, ja feitelijk noodzakelijk.
Wanneer veldarbeid is buitengesloten, kan men deze het beste vervangen
door longeeren. Hiervoor is geen kostbare inrichting noodig; in een weide
of grasveld bij huis gelegen, trekt men met een straal van ± 5 Meter een
cirkel en daar omheen een anderen met ± G'/^ Meter straal; de ruimte tus-
schen beiden, wordt 1 steek diep uitgestoken en dient dan als loopplaats
voor den hengst, die aan een lijn in het midden wordt vastgehouden. Men
laat het dier, tegen het duizelig worden, om de 10 ronden van hand ver-
wisselen, d.w.z. den tegenovergestelden kant gaan en geve deze bewegmg
minstens eenmaal per dag een kwartier lang. Het dier behoeft daarbij niet
in het zweet te worden gejaagd, doch een paar rondjes in draf en in galop
zullen het niet schaden. Behalve de in het begin genoemde voordeelen, die
aan regelmatige beweging verbonden zijn, leert men het dier den manege-
gang, wat het mede ten goede komt bij het cornage-onderzoek bij de ver-
plichte keuring.
T. 9—12—'16.nbsp;__
DE ONTWIKKELING DER HOEFSMEDEN IN VERBAND MET DE
„VEREENIGING VAN ONDERWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG.quot;
Het is bekend dat de cursus voor aanstaande ouderwijzers in practisch
hoefbeslag een jaar duurt, over goede onderwijskrachten, een uitstekend
leslokaal en uitgebreide leermiddelen beschikt; de hoefsmederij is matig
bevredigend, de beslagplaats zeer onvoldoende en een monsterbaan ontbreekt.
Deze bezwaren zijn op weg om opgeheven te worden. De nieuwe hoefsmederij
op het terrein van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht is in aanbouw, waarbij
tevens wel voldoende zal worden gelet op een deugdelijke inrichting der
beslagplaats en op den aanleg van een monsterbaan, deels met harden
deels met zachten bodem.
Een meer deugdelijke opleiding van de smeden, die eventueel dienen te
worden belast met het onderwijs in de practijk van het hoefsmidsvak aan
de onderscheidene „cursussen in hoefbeslagquot;, is een zaak van beteekenis.
Hierom verdient de opleiding in Utrecht alle aanbeveling. „De Hoefsmidquot;
heeft daarvoor altijd gestreden. Het is aanvankelijk de bedoeling geweest
er een meer zelfstandige inrichting van te maken dan thans het geval is.
Dit laatste is o. i. nimmer eene verbetering geweest, daar de instelling
thans geheel bij 's Rijks Veeartsenijschool ingroeit. De inrichting in Dresden,
waar de hoefsmidschool betrekkelijk onafhankelijk is van de Diergenees-
kundige Hoogeschool, verdient o. i. de voorkeur boven de richting die zich
in Utrecht heeft ontwikkeld, terwijl de hoefsmidschool te Brussel (Curighem),
zooals die bestond of misschien nog bestaat, o. i. de meeste aanbeveling
verdient. Zooals onze lezers zich wellicht herinneren, is de Brusselsche school
eenvoudig in haar opzet en wordt het directeurschap bekleed door den
onderwijzer-hoefsmid. Twee dierartsen (een in het Fransch en een in het
Vlaamsch) gaven het onderwijs in de theoretische hoefkunde. Deze laatste
schoolinrichtmg kan doelmatig zijn en vordert de minste onkosten. Wij willen in
geen enkel opzicht te kort doen aan het onderwijs aan den cursus te Utrecht
integendeel daaraan gaarne hulde brengen, doch het komt ons in opzet
mmder juist voor dat de directeur van den cursus in hoefkunde overladen
IS met belangrijke andere vakken en een hoogleeraarspositie bekleedt Deze
directeur moest zich geheel aan de hoefkunde kunnen wijden, de organisatie
van de opleiding der hoefsmeden in Nederland ontwikkelen en het toezicht
op de „cursussen in hoefbeslagquot; in handen hebben. De meest uitmuntende
leerüngen dezer cursussen moesten tot den „cursus voor aanstaande onder-
wijzers in practisch hoefbeslagquot; (alsdan „hoefsmidschoolquot;) worden toegelaten,
ten einde het gehalte dier onderwijzers en der aanstaande hoefsmeden voort-
durend te verbeteren. Dan kwam er een standvastige leiding en deskundig
toezicht, die tot nu toe in Nederland wel aan zeer respectabele personen is op-
gedragen, maar die geen voldoenden waarborg gaven of geven om in zake
hoefkunde voor „volquot; te worden aangezien. En dit is noodig. Oorspronkelijk
wa^ het toezicht in handen van de districtsveeartsen, thans berust het bij
de rijkslandbouwleeraren. Er kunnen onder de hoofdambtenaren van het
Veeartsenijkundig Staatstoezicht ongetwijfeld personen voorkomen die in zake
hoefbeslag zeer deskundig zijn, doch dan is dit een toevallig iets, aangezien
het Veeartsenijkundig Staatstoezicht in geen enkel opzicht kennis van het
hoefsmidsvak vereischt. Deze ambtenaren hebben indertijd bij hunne examens
aan s Eijks Veeartsenijschool wellicht blijk gegeven voldoende met de hoef-
kunde op de hoogte te zijn, doch dit „bijvakquot; is later door velen van hen
onvoldoende of niet bijgehouden. De betrekking van rijkslandbouwleeraar
leidt er nog minder toe dan die van districtsveearts om voldoenden waarborg
te geven voor bekwaamheid in zake hoefkunde. Nu kan men wel aanvoeren
dat bedoeld toezicht eigenlijk geen „toezichtquot; is, doch zuiver een administra-
tief k^akter draagt, doch laat men het dan ook niet zoo noemen onridder-
lijk erkennen dat er geen toezicht bestaat en voldoende organisatie in zakehoef-
smidsonderwijs in Nederland ontbreekt.
Wij maken ons niet de illusie dat deze uiting spoedig tot een ernstige
verbetering zal leiden daar de in deze zaak machthebbende personen met
werk zijn overladen en bovendien allicht van daarbij betrokkenen uiteenloopende
raadgevingen zouden ontvangen. In dit opzicht zou de „Vereeniging van
Onderwijzers in practisch hoefbeslagquot; mettertijd een nuttigen invloed kunnen
uitoefenen.
* *
*
De beoefenaren van allerlei vakken hebben de ervaring opgedaan dat zij
om goed op de hoogte te blijven, nu en dan een aanvullingscursus moeten
meemaken, b.v. artsen. Zoolang dergelijke cursussen op een bepaald vak-
gebied met bestaan of uit een financieel oogpunt bezwaarlijk in het leven
zijn te roepen, dan kan belangrijke hulp worden gebracht door op een
jaarlijksche bijeenkomst de voornaamste voorvallen in een of meer voordrachten
duidelijk te maken.
Genoemde vereeniging heeft nog geen groot aantal leden en kan per jaar
-ocr page 158-hoogstens met 5 a 6 leden toenemen, maar zij vormt toch de groote kern
van waaruit de ruimere kennis van het hoefsmidsvak moet worden verkregen.
De leden zijn over alle provinciën verdeeld en over het geheel niet financieel
sterk. Hierom moet op de jaarlijksche algemeene vergadering der vereeniging
een leerzaam programma worden afgehandeld. Er dient een overzicht te
worden gegeven van al het wetenswaardige dat op het gebied der hoef-
kunde in het afgeloopen vereenigingsjaar is voorgekomen en vorenbedoelde
directeur, die feitelijk de geestelijke vader van die vereeniging moet zijn
en blijven, is de aangewezen persoon om een zoodanige jaarlijksche voor-
dracht voor zijne oud-leerlingen te houden.
Ingeval zulks financieel noodig mocht blijken, ten einde jaarlijks een
betrekkelijk algemeene opkomst der leden te verkrijgen, zou het o. i. alleszins
te verantwoorden zijn als van Eegeeringswege vergoediag van de treinkosten
werd verstrekt. In Beieren geschiedt dit voor het bezoeken van een herhalings-
cursus voor hoefsmeden op overeenkomstige wijze, ja wordt zelfs eenige
vergoeding van dagloon gegeven.nbsp;Eed.
CUESÜS TOT OPLEIDING VAN ONDEEWIJZERS IN PRACTISCH
HOEFBESLAG VAN EIJKSWEGE TE UTEECHT.
Wij vestigen de aandacht op onderstaande oproeping, welke voorkomt in
Staatscourant No. 278.
De Directeur-generaal van den Landbouw brengt ter kennis van belang-
hebbenden, dat in de maand Januari a.s. op nader te bepalen datum, aan
's Eijks Veeartsenijschool te Utrecht gelegenheid zal worden gegeven tot het
afleggen van het toelatingsexamen tot den Cursus ter opleiding van onderwijzers
in practisch hoefbeslag.
„Zij die tot dit examen wenschen te worden toegelaten, moeten den leeftijd
van 23 jaar hebben bereikt en zich voor 20 Januari a.s. met eigenhandig ge-
schreven brief hebben gericht tot den Directeur van 's Bijks Veeartsenijschool
te Utrecht, onder overlegging van geboorteacte, diploma's, — als van ambacht-
school, hoefsmidschool of hoefbeslagcursus — het bewijs van met vrucht de lagere
school te hebben afgeloopen en aanbevelingen uit vroegere werkkringen.quot;
Het is bekend, dat deze cursus, welke aan 's Eijks Veeartsenijschool te
Utrecht gehouden wordt, dienen moet om goed onderlegde hoefsmeden op
te leiden tot onderwijzers in practisch hoefbeslag, die zoo noodig zijn voor
het practisch gedeelte van cursussen in hoefbeslag, zooals die in alle provinciën
van ons land gehouden worden.
De cursus wordt gehouden een dag per week, gedurende een jaar. Zes
leerlingen worden tot den cursus toegelaten, die gekozen worden uit hen,
die aan het practisch toelatingsexamen deelnemen, waar een hoefijzer wordt
vervaardigd en een of meer hoeven worden beslagen.
De lessen worden gegeven's Vrijdags van 9—6 uur. Leergeld wordt niet
geheven, terwijl reis- en verblijfkosten gedeeltelijk kunnen worden vergoed.
De cursus vangt aan in het begin van Februari a,s. en in Januari van
-ocr page 159-1918 wordt een eindexamen afgenomen in theoretische en practische hoet-
kunde. Aan hen, die voor dat examen slagen, wordt een diploma als onder-
wijzer in practisch hoefbeslag uitgereikt.
handelsmaterialen in ijzer en staal.
De minister van landbouw, nijverheid en handel heeft ingevolge artikel 8
der Distributiewet 1916 vastgesteld de navolgende maximumprijzen voor
handelsmaterialen in ijzer en staal:
Per 100 K.
Vloeiijzer, plat, rond en vierkant..........ƒ 20._
Vloeiijzer, hoek- en T.-..........................21_
Hoefijzer en wielbeslag..........................21._
Weiijzer, Duitsch..............................21._
Weiijzer, Duitsch, Hoef W. U. Nachrodt en P. L. H. Kroonnbsp;22.50
Weiijzer, Zweedsch P. P. S........................32._
Weiijzer, Zweedsch S. P..........................40. _
Bandijzer en halfrond............................22._
Duitsche platen onder 3 m.M. dikte................24.—
Staalplaten 3 tot onder 5 m.M......................25._
Staalplaten vlak en geruit 5 m.M. en dikker..........22.50
Strippen 150 m.M. en breeder, 8 m.M. en dikker ....nbsp;20__
Strippen 150 m.M. onder 8 m.M....................21.—
Gegalvaniseerde staalplaten no 10 en dikker..........36.—
Gegalvaniseerde staalplaten gegolfd no. 20 ............44.—
Gegalvaniseerde staalplaten gegolfd no. 22 ............48._
Gegalvaniseerde staalplaten gegolfd no. 24 ............50._
Gegalvaniseerd bandijzer, 1quot; ä 2quot;, nos. 10, 12 en 14 . .nbsp;27.—
Gepolijste staalplaten nos. 14—16..................39.50
Gepolijste staalplaten nos. 17—20 ..................43.—
Gepolijste staalplaten nos. 21—26 ..................50._
Gepolijste Staalplaten (houtskool)....................53._
^ Veerenstaal, Duitsch 1ste qualiteit..................31._
Veerenstaal, Duitsch 2de qualiteit..................25._
Veerenstaal, Engelsch 1ste qualiteit..................44,_
Veerenstaal, Engelsch 2de qualiteit..................34._
Balk- en ü-ijzer boven 80 m.M. hoogte..............18.—
De hierboven voor de verschillende materialen gestelde prijzen zijn grond-
prijzen, geldende voor de normale afmetingen, qualiteit en hoeveelheden.
Prysverhoogingen voor afwijkende maat, lengte, qualiteit en geringe hoeveel-
heid mogen niet hooger worden berekend dan is vastgesteld:
a.nbsp;voor staaf- en profielijzer : door het Stahlwerks-Verband A. G. Düssel-
dorf Abt. Stabeisen Ausfuhr, Holland. (Ueberpreisliste für Stab-und Univer-
saleisen, Ausgabe 10 Januar 1916);
b.nbsp;voor strippen, als voren (zelfde Ueberpreisliste);
-ocr page 160-c.nbsp;voor zwart bandijzer: door het Stahlwerks-Verband Abt. Stabeisen
Ausfuhr, Dusseldorf (Bandeisenskala van 9 Juni 1916) ;
d.nbsp;voor gegalvaniseerd bandijzer : door de firma Thijssen amp; Oo., Muhlheim
Ruhr (Ueberpreisliste van Augustus 1916);
e.nbsp;voor Duitsch plaatijzer onder 3 m.M. en staalplaten van 3 tot onder
5 m.M.: door de Schwarzblech-Vereinigung te Keulen (Ueberpreisliste für
Feinbleche, Ausgabe October 1913);
f.nbsp;voor staalplaten 5 m.M. en dikker: door het Schiffsbau-Stahlkontor te
Essen (Grobblech-Ausfuhr-Vereinigung, Ueberpreisliste laatste uitgaaf 1916);
g.nbsp;voor gegalvaniseerde platen : door de Ausfuhr-Vereinigung te Keulen
(Ueberpreisliste van 3 Augustus 1916) ;
h.nbsp;voor gepolijste platen : door het General-Gouvernement für Belgiën te
Brussel (lijst van Mei 1916);
i.nbsp;voor Zweedsche ijzer: als in den handel gebruikelijk voor dit soort
materiaal;
j. voor veeren staal : gelijk i.
Vorengenoemde prijzen gelden voor leveringen uit den voorraad, bij be-
taling op vier maanden, netto, franco vervoermiddel voor het leverend magazijn.
Voor levering aan den tusschen- en kleinhandel worden deze prijzen ver-
minderd met de gebruikelijke reductie, die door den groothandel wordt gegeven.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Sedert de opgave in de
vorige aflevering zijn geen leerlingen vertrokken of bijgekomen.
_ Amersfoort. De verbouwing van de Militaire Hoefsmidschool nadert
hare voltooiing. In de volgende aflevering hopen wij hierop uitvoerig terug
te komen.
_ Eind-examen van den vervolg-cursus in hoefbeslag te Roermond.
Aantal deelnemers 10. Geslaagd zijn „met lofquot; de leerlingen: Mafers van
Susteren, Hogewold van Roggel, Küppers van Meijel, van Emden van Kes-
sel, Straten van Helden, Küppers van Kerkrade, Janssen van Vlodrop, —
met „getuigschriftquot;: Eggelen van Stamprooi, Ronkers van Bazem en Gielen
van Weert.
De lessen in de theoretische hoefkunde werden gegeven door den heer
P. V. Kempen, dierarts te Echt, en het practisch onderwijs door den gediplo-
meerden onderwijzer-hoefsmid G. Julicher te Swalmen.
Het examen werd afgenomen door de heeren H. J. C. van Lent, dierarts
te Tiel, en S. van Angeren, onderwijzer-hoefsmid te Utrecht.nbsp;J-
— Heerlen. De thans hier plaats vindende hoefsmidscursus wordt gevolgd
door 13 leerlingen: Henri Beckers te Klimmen; Math. Daelmano en Theo
Sanders, beide te Heerlen; K. Jos. Eggen te Eijgelshoven; Will. Mennens
te Voerendaal; G. J. Houben en Joh. Wetzelaer, beide te Kerkrade; Jan
Cox te Eijs—Wittern; Jos. Diederen en Laur. Kisters, beide te Schinnen;
L. Bronnenberg te Hoensbroek; F. Driesen te Elsloo en Frings te Heerlen.
De cursus staat onder leiding van den dierarts Dr. E. Duysens te
Heerlen, terwijl het onderricht in practisch hoefbeslag wordt gegeven door
den hoefsmid-onderwijzer Gerard Julicherte Eeuver.
Hoeveel is een goede hoefsmid waard? Naar aanleiding van het hierover
in de Nov. afl. medegedeelde, komt thans in „De Veldbodequot; van 9 Dec.
j.l. een „Ingezonden stukquot; voor, geschreven :door „Een gediplomeerd
Zeeuwsch hoefsmidquot;. Daarin wordt het volgende gezegd :
De waarde van een goeden hoefsmid is voor den eigenaar van paarden
niet hoog genoeg te taxeeren. Maar, hoeveel paardenfokkers kunnen dat
beoordeelen ? Zie maar eens, wat de heer L. in een vorig nummer van Uw
blad over de slordige verzorging en het slechte hoefbeslag bij vele voor-
gebrachte merriën mededeelt. Dat is treurig, vooral nu de paarden zoo
enorm duur zijn. Slecht beslag is voor het paard een groote last, vooral
voor de zeer zware Belgische paarden, terwijl de eigenaar er groote schade
in zijn Portemonnaie van ondervindt. De heer L. geeft ook te kennen, dat
men in Zeeland bijna het hoofd stoot tegen de ontelbare bordjes boven de
smederijen aangebracht, waaruit blijkt, dat daar ter plaatse een gediplo-
meerd hoefsmid woont. Ik acht het eenj zegen dat er zooveel gediplomeerde
hoefsmeden in Zeeland zijn; bewijzen van bekwaamheid zijn toch door hen
geleverd. Vele paardenfokkers, den enkelen anderen niet te na gesproken,
waardeeren goed hoefbeslag maar matig; zij geven er niet gaarne veel'
geld voor uit; door slecht beslag kunnen zeer beste paarden bijna waarde-
loos worden. Hoe dikwijls komt het niet voor, dat niet naar de hoeven
wordt omgezien van October tot Maart, soms wel tot Mei! Hoe vaak komt
het niet voor dat de paarden pas beslagen worden, nadat zij eenige dagen
op halve of zonder hoefijzers hebben geloopen. Het spreekwoord zegt: beter
een ziekte te voorkomen dan te genezen. Ontzie geen moeite en onkosten
om van jongsaf de hoeven uwer jonge paarden door een goeden hoefsmid
te laten bekappen of te laten nazien; hierdoor stijgt de waarde van Uw
paard wellicht met honderden guldens. Als voorbeeld hoe sommige paarden
bij afwijkende standen beslagen dienen te worden, is genoemd het veulen
van den heer Schieman. Acht jaren geleden heb ik reeds eenzelfde
geval waargenomen bij 2 jonge paarden; de eigenaar en de smid leven
beide nog.
Ik verzeker den heer L. dat het ontbreken der ambitie bij de smeden
zijn oorzaak bij de landbouwers vindt. Het hoefbeslag wordt niet beschouwd
als kunstwerk. Sommige betalen liever een paar dubbeltjes minder bij een
slechten, dan een paar dubbeltjes meer bij een goeden hoefsmid.
— Twee nieuwe klemhoefijzers. Naar aanleiding van deze mededeeling
vraagt de heer F. W. van D u 1 m te Arnhem in het „Tijdschrift voor
Diergeneeskundequot; aan Dr. Kroon of een beslag met de gummizolen van
Downie en Harris, een daarbij passeade bewerking van den hoef en boven
alles veel beweging, niet,in staat zullen zijn behoorlijke resdtaten te geven ?
Dr. H. M. Kroon te Utrecht antwoordt in genoemd tijdschritt van 15
Nov. i.1. daar het volgende op:nbsp;.
Verschillende wegen leiden naar Rome; op verschillende wijzen kan men
een klemhoef genezen. Met den heer van Duim ben ik het eens dat bij
de meeste methodes veel beweging zeer gewenscht is. Wat de behandelings-
methode betreft, heb ik b.v. meermalen klemhoeven genezen door he
aanbrengen van een pantoffelijzer en het maken van ramures of ook wel
door een Engelsche veerkrachtige hoefzool toe te passen. Anderen weer-
zagen succes van andere therapie. De zolen van Downie en Harns heb ik
nooit gekozen, omdat daarbij de straal niet meedraagt. Mijns inziens be-
vordert men meer het hoefmechanisme en de uitzetting door Engelsche
veerkrachtige hoefzolen, waarbij dan steeds de ruimte tusschen de onder-
vlakte van den hoef en de leeren zool met in teer gedrenkte jute wordt opgevuld.
De December-aäevering van „Der Hufschmiedquot; bevat het volgende:
10 Over fouten bij het afnemen der hoefijzers, door L. Elemmmg, onder-
wijzer in hoefbeslag te Dresden. Bij het beslaan van paarden, zegt Sehr moet
men in de eerste plaats zorgdragen dat het dier niet kreupel wordt. Het is
daarom noodzakelijk dat ieder onderdeel stelselmatig wordt uitgevoerd. Dit
geldt ook voor het afnemen der oude ijzers. Geschiedt dit zonder over eg,
zoo kan het paard en in de eerste plaats de hoef daarvan nadeel onder-
vinden doch tevens ook de helper. Het afnemen van het ijzer kan door
gebrekkig werken bovendien onnoodig moeilijkheden opleveren.
Sehr wijst er op dat sommige smeden van het afnemen een soort bravour-
stukje maken; het ijzer wordt met enkele krachtige rukken van den hoef
getrokken, net alsof dit iets heel bijzonders is. Dit verdient evengoed
afkeuring als dat men er te lang mee omzeurt.
Er wordt vooral op gewezen dat men niet alleen op het gevoel af moet
werken, doch ook goed toekijken. De nieten-kapper moet eerst goed tegen
de niet geplaatst worden alvorens men slaat, terwijl de rug van de hand
boven moet blijven. Sehr, zegt dat de duim op het ijzer moet steunen
waardoor minder gevaar bestaat dat de hoef wordt beschadigd, ingeval he
paard mocht rukken. Indien het paard wat onrustig is, heeft de smid direc
te onderzoeken of de zool misschien wat dun en gevoelig is. Is dit wel het
aeval dan wordt het trekken misschien veroorzaakt doordat de tang te
sterk op de zool drukt, en in dit geval is dit drukken geheel te voorkomen.
Er is ook goed op te letten dat alle hoefnagels worden verwijderd. Bij
onvoldoende oplettendheid blijft er anders, bij sterk en onregelmatig afge-
sleten ijzers, gemakkelijk een oud stuk nagel achter. Als de nieten niet goed
zijn teruggeslagen, wordt bij het afnemen van het ijzer meermalen heel wat
hoorn vernield.
Bij paarden met pijnlijke of ziekelijke hoeven moeten met alle 4 ijzers
tegelijk worden afgenomen.
2« De aanspraken op vergoeding voor deelnemers aan den oorlog en
hunne nabestaanden, in verband met ziekteverzekering, door den advocaat
Dr. Barthold.
3®. Persoverzicht.
40. Onderwijsinrichtingen. Te Wiirzburg in Beieren zal van 5—10
Februari 1917 aan de Koninklijke Hoefsmidschool een herhalingscursus
voor hoefsmeden worden gehouden. De deelneming staat open voor hen,
die volgens de Wet van 1 Maart 1884 het recht hebben het hoefsmidsvak
in Beieren uit te oefenen, — dit recht minstens sedert 6 jaar bezitten en
in dezen tijd geen cursus aan een hoefsmidsschool hebben gevolgd. De
deelnemers van buiten krijgen hun spoorkosten (3e klas locaaltrein) op ver-
zoek vergoed en eveneens Mark voor eiken dag dat de cursus duurt.
Mocht de afstand van de woonplaats naar Wiirzburg zoodanig zijn dat de
heen- en terugreis niet op een cursusdag kan geschieden, dan mag ook
nog 1 dag extra in rekening worden gebracht. De deelnemers moeten
een schootsvel medebrengen, benevens het handgereedschap.
50. Personalia.
6quot;. Korte mededeelingen, waaronder voorkomen:
a. In den „Deutschen Schmiedemeisterquot; n». 76 wordt in overweging ge-
geven om het doorslaan der nagelgaten bij het koude ijzer te doen en
zoodoende het afkeurenswaardige terugslaan dier gaten onnoodig te maken.
Daartoe wil men gebruik maken van een ronde paal, die op den grond
steunt en ongeveer zoo hoog reikt als de bankschroef. De doorsnede van
de paal kan 15 tot 20 c.M. zijn, terwijl de rand van het bovenijzer rond
wordt bijgewerkt. Gemakshalve kan aan deze paal een bakje voor olie
worden bevestigd, alsmede een klam voor het insteken van den doorslag.
(L. voegt hier, op grond van ervaring, aan toe, dat ook de bankschroef
zeer goed ten behoeve van het doorslaan der nagelgaten kan worden
gebezigd).
h. Een militair-hoefsmid wijst in „Beschlagschmiedquot; n». 21 op het feit,
dat aan het front de hoefijzers in den regel koud moeten worden onder-
geslagen en dat het derhalve van groote beteekenis is als de daarvoor
gezonden hoefijzers uitstekend zijn afgewerkt. De lippen mogen niet te
puntig worden uitgesmeed, daar anders het gevaar ontstaat, dat paarden,
door daarop te trappen, kreupel worden.
c. Als een merkwaardigheid wordt medegedeeld dat de smid Eblinski te
Ahlbeck 32 kinderen heeft en waarvan 22 zoons als soldaat in den oorlog
zijn en nog alle in leven.
70. Vraagbaak. Pr. St. te U. (Holland) vraagt welke smeden uit Nederland
gedurende de laatste 25 jaren met goed gevolg een cursus in hoefbeslag te
Dresden hebben medegemaakt, waarop het antwoord luidt als volgt: 1. P.
W. C. van Horsen te Utrecht (1903), 2. P. Palkenhagen te Amsterdam
(1903), 3. L. P. A. Steding te Utrecht (1904), en 4. C. Chr. Langeveld te
Amsterdam (1905).
— De bestendiging der Duitsche staalprijzen. Het Stahlwerksverband te
Düsseldorf heeft in zijn heden gehouden vergadering besloten de verkoopprijzen
van halffabrikanten en vormijzer voor het eerste kwartaal van 1917 in Duitsch-
land onveranderd te laten. De prijzen voor levering naar het buitenland zijn
belangrijk hooger.nbsp;(u. N. B. C., 7 Dec.)
H. te T. Het ijzer kunt u aanvragen, door tusschenkomst van uwen
Militairen Commandant, bij den Majoor-Magazijnmeester der Artillerie te
Delft. De prijs is lager dan die in den vrijen handel en staat gelijk met
den zuiveren kostprijs voor het Rijk. Natuurlijk moogt gij niet meer aan-
vragen dan door U zelf wordt verwerkt.
ADVERTENTIËN.
voor Hoefbeslag,
verkrijgbaar in de cliemica] iën-
en drogerij en-liandel van
K. G. W. DE BOSSON, Apotheker,
te Dordrecht.
Prijsopgave op aanvrage.
Voor HH. Veeartsen uitgebreide
prijscourant gaarne gratis beschikbaar
in zake vraag of aanbod van
dienstpersoneel, het smidsvak
betreffende, worden van onze
abonnè's gratis in „De Hoef-
smidquot; opgenomen. _
GemMSe liperflienste Toor iefsiaetlei
is een geïllustreerd Aveekhlad
Yoor fokkers, houders en lief-
hebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het lievat artikelen
over: verpleging en voeding,
rijden onder denmanen vannbsp;. „
den bok, verslagen van rijkskeuringen, concoursen-hippiqu , land-
Luwtenioonstellfngen in binnen- eu ^^d paarden^^^^^^^
fokkerij, hoefbeslag, paardenhandel, rennen -
lange baan, terwijl er tevens een vraagbaak aan is verbonden, zoodat de
b nné'! op'het gLele gebied, waarover het Blad handelt, j.agen kunnen
stellen, die door speeiale deskundigen voor de onderscheKlene rubneken
KOSTELOOS worden beantwoord.
Onder de abonné's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
1 e't Dit beCeft n^geen amp;aCi op t'e leveren, w'anneer de zaak maar
StanSg Wt aangepakt. Juist door'de geregelde aanrakmg met pe^
die zich voor paarden interesseeren, is de hoefsmid
genlSd om de aandacht op „HET PAAKDquot; te vestigen en van tijd tot ti,d
Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
-ocr page 165-S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fijne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. ~
felfiffraiii-Adres
m Jiillerstriiat
fifltteriaiii.
liileri-oiiiiiiiiihiiil
Telepliooii
Xo. n^i
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordcelis, semakkelijk in ^vbriiik. — Kunnen niet loslaten.
met zwaar Meistuk.
Open zolen nit één stnk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, i)rijzen zeer billijk,
voorradig in li maten van tot 6J
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
in witte en . grijze
Merk „Oliicagoquot;',
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
z«-aar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
71 tot 7 Eng. dm
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van
tot 6} Eng. dm.
uiterste breedte buiteiikant ijzers gem.
te»
Stryki'ingen
met riempje.
liOLl
randen.
Dichte Lnclitdruk-
zolen, in 10 maten
voor- en achterijzers,
voorradig.
Kunsthoorn.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Las- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
U^ Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 166-,-N-
X'
'.I
, -' 'i -. f
■s'li},. | ||||
Î . |
' ' • , |
1 ■ | ||
If |
■ Vi' . . r/ • • | |||
'M,' | ||||
- - . ■■-■„■ | ||||
* '»V | ||||
. . y quot; • V i | ||||
* | ||||
. ■■■nbsp;w:- ■■ - )lnbsp;-,nbsp;1
■■ r ■ | |
quot; ' | |
■ '-J-- | |
■lt;r | |
• 1 |
-t.,
-ocr page 167-• Tv»,'- ;ïji-».ïlt;lt; 'Jt; •■■■ - '-r.■
iiJ-,;
\
lil
•iiV
■rnmm
.;gt;quot;.• V
ffiftSjii
'rm'.
mnM
mamp;imimsm
'''Mé;...,
si: „gt;..
•V » .quot;!.
r^sisisfs'tiia quot;quot;quot;'ii
eti^-
i
1
. i
ry:.
lilflÄl
-..»t-i
■gt; ■
■f'-c-y.
« y
i
f- ,
V
ii
•V
■f-
\
lt; . --l
. ■ , -n-i i-- ;
ïK-; T.- -nbsp;-
v
■ v,v'/ : i^.r
ot»nbsp;' quot;. j^-.
-ocr page 169-X y ^^
y y gt;
...............
Vinbsp;^