I
B *nbsp;' M
H quot;nbsp;^ i
-ocr page 2-iP
i-gt; » -
■ - - ,
m.
' 'ii',
m
■■■ -, ■■'^quot;''-J'.quot;quot;quot; rquot; U-
»t-fe .nbsp;•nbsp;Squot;. ■
■ij-quot;
ïWHsKW»--^^ -il
: quot;-quot;-Ti
-ocr page 3-lt; - ^^ )
.• '.«quot;Ts' it.?«.nbsp;.«.-^r». 'lt;r5'. -Hi,'nbsp;, ••
. ^nbsp;Tvquot;.. •• - /
;
\
V rquot;'Si
-ocr page 4-■ft^
:
'/nbsp;. . ' • -nbsp;...Jlt-,%:.' -t^C.quot;
-ocr page 5-Geïllustreerd Maandblad voor hoefsmeden en anderen
die in het hoefbeslag belang stellen.
van
onderscheidene deskundigen.
GEREDIGEERD EN UIT GjE GEVEN
door
'S-GRA. VENHAGE. — A. W. H E I D E M A. — 1919.
11nbsp;Ut'
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
08
51 780
-ocr page 6-INHOUD.
De titels, voorzien van een f, geven artikelen aan waarbij een of meer
at beeldingen of figuren behooren, — artikelen met 1 zijn bijdragen onder een
atzonderhjk hoofd, de overigen zijn korte mededeelingen.
d ^blnbsp;«liiden het nummer der aflevering aan, de gewone
*Almkerk. Het hoefbeslag op de stam-
boekkeuring te ~ VI 91.
*tApPMgedam. Het hoefbeslag te —
*Assen. Het hoefbeslag te — VII 102.
Beervoetigheid. I 13.
*Beslag. II 22; III 44.
*Besmetting in hoefsmederijen. VIII121.
*Besnijden der hoeven. XI 166.
*tCoevorden. Het hoefbeslag te —
IX 132.nbsp;^
Cleveland Tractor. IX 142.
Commissie examen Eijksdiploma als hoef-
smid. X 156.
„ hoefbeslag in Gelderland.
VIII 126; IX 141.
*Constructie werkplaats te Delft. III39.
Cursus in hoefbeslag te Appingedam
IV 62.
n nnbsp;„ „ den Haag. IX
142; X 157.
n »nbsp;„ „ Haarlem. III
45; 1X142.
quot; nnbsp;»nbsp;Hoogeveen.V
78.
quot; nnbsp;j) „ Schagen. XI
175.
quot; )inbsp;j, „ Utrecht. 114;
115; II30.
Examen hoefbeslag te Oss. IV 63
,) onderwijzer in practisch hoef-
^nbsp;beslag. II 24; XII 194.
„ Rijksdiploma als hoefsmid.
IV 59; X 156; XU 193.
^Gereedschap smeden. II30; *III45-
*VII 111.nbsp;'
♦Geschiedenis hoefbeslag. V 71.
*tGroningen. Het hoefbeslag in de prov
— V67;*tVI83.nbsp;^ '
*Hoefbeslag in Drenthe. VII 99; *VIII
115; *tIX 131.
*t j) , de prov. Groningen. V
67; *tVI 83.
*nbsp;„ ter stamboekkeuring te
Almkerk en Zevenbergen.
VI 91.
*nbsp;„ in Zeeland. X 147; XI
169; XI 171; fXII 179.
Hoefbeslagprijzen. X 157. '
♦Hoefsmederij. VIII 121.
=fHoefijzer-tentoonstelling. IX 137.
*Hoogeveen. Het hoef beslag te — IX132.
*Hoogezand—Sappemeer. Het hoefbeslag
te - VI 89.
Ingekomen Boekwerken. De standen
van het paard, door Prof. Dr. H. M.
Kroon, IV 63; Hoefkunde en hoef-
beslag, door Prof. Dr. H. M. Kroon en
Dr. R. H. J. Gallandat Huet, V76:
IX 143.
Ingezonden stukken. Verheffing van het
hoefsmidsvak, I 10; II 26; III 40;
III 42; IV 61; VI 94. Beslag bij
beervoetigheid, I 13. Sneeuwbeslag
met kurken zolen, III 42. Raspen bij
het hoefbeslag V 75. Militaire hoef-
smeden, V 75; VI 93; VII 105; VIII
122; IX 137; X 154. Losse ijzers
eii slechte hoeven, VII110; Wedstrijd
hoefbeslag te Middelburg, VIII125;
XII 189. Meedragen v. d. straal op
den bodem, XII 192.
Inrichting voor hoefbeslag in Groningen.
I IV; IV 62; V 77; VII 110; X
156; XI 175; XII 193.
*Invaliditeitswet. XI 173.
*nbsp;Jaaroverzicht I 3. — ^Militaire hoef-
smidschool. I 9.
^Kalkoenen. IV 55.
Kolen. VII 110; VIII 127.
Kurken zolen als sneeuwbeslag. III42.
1nbsp;Hoefbeslag IV 55; 'VIII 119; *VI
166; *XI 167.
•Liange voeten. I 13.
Losse ijzers en slechte hoeven. VII110.
*Machinale ijzers. III 39.
Memoriam. In — J. B. H. Moubis.
VIIInbsp;126.
*Meppel. Het hoefbeslag te — VIII115.
^Middelburg. Wedstrijd hoefbeslag te
— VIII 119 ; VIII 125; IX 141.
^fMilitair hoefsmid. I 5 ; 1tll 19 ; *III
35; III 40; *IV 51; V 75; VI 93;
VII 105 ; VIII 122 ; IX 137 ; X 154.
*Militaire hoefsmidschool I 9 ; ^fll 19 ;
*IV 51; IV 62; VII 110; IX 141;
X 156 ; XI 174; XII 194.
Opleiding hoefsmeden. II 26; II 28;
•V71.
*tOpleiding militair hoefsmid. I 5.
*tOnderv?ijzers in praktisch hoefbeslag.
II 24; II 29; II 30.
I^rijsvraag. VI 95.
*Raspen bij het hoefbeslag. III 37;
*IV 55 ; V 75.
*Rijksdiploma als hoefsmid. IV' 59;
IXnbsp;143; X 156; XI 175.
Steltvoet: — bij veulens. I 14; X 158;
XI173 ; — als gevolg van mok. V 78.
Steunsellippen. V. 79.
*Straal. IV 55; *XI 167.
Strijken. X 158.
*Tentoonstelling hoefbeslag te Gelder-
malsen. IX 137.
^ Vakonderwijs. VI 95.
*fVeendam. Het hoefbeslag te — VI83.
Verheffing van het hoefsmidsvak. 110;
II 26; III 42; IV 61; *V 71; V75;
VI 94 ; VII 105.
Vergadering onderwijzers in praktisch
hoefbeslag. II 29.
*'Wedstrijd in hoefbeslag te Middel-
burg. VIII 119; VIII 125; IX 141;
XI 169.
^Winschoten. Het hoefbeslag te —
VI 85.
IJzer. III 45; VII 110; X 159.
Ijzererts. I 15.
IJzers met steunsellippen V 79.
*Zeeland. Het hoefbeslag in de pro-
vincie — XI 163; XI 169; XI 171;
fXII 179.
♦Zevenbergen. Het hoefbeslag op de
stamboekkeuring te — VI 91.
*Zuid-Beveland. Het hoefbeslag op —
XI 164.
1nbsp;Sneeuwbeslag. II 22; III 42.
Staal. V 79.
Steenkolen. I 14.
v | |
. ..im. |
V |
gt; i |
24e Jaargang. — Aflevering 1. — 15 Jan. 1919.
REDACTEUR-UITQEVER: A. W. HEIDEMA te 'S QRAVENHAQE.
-ocr page 10-voorkomt en geneest men het best met wal po Ie
rubber hoefzolen. Zij hebben een stalen plaat,
waardoor een onveranderlijk draagvlak gevormd wordt,
zoodat de zool nooit in den voet gedrukt of deze ver-
wond kan worden. De rubber breekt den schok en
voorkomt slippen en vallen op gladde bestratingen, als
hout, asphalt e. d. De stalen plaat maakt het slap
worden of afbreken van de zolen onmogelijk; zij gaan
veel langer mede dan andere zolen en zijn dus het
voordeeligst in het gebruik.
zijn verkrijgbaar in 13 grootten,
en 2 verschillende modellen. Vol-
ledige prijscourant van zolen,
nagels, raspen enz. wordt U op
aanvrage franco toegezonden door
Geplaatste artikelenj worden vergoed met tachtig gulden per vel druks,
d. i. f5 per bladzijde (volle regels); het abonnement bedraagt f 0.75 per
kwartaal; advertentiën f 0.35 per regel, bij meerdere plaatsing belangrijke
korting.
1918—1919. — De opleiding tot militair hoefsmid, de positie en de vooruit -
zichten van den Beroepshoefsmid. — Mededeeling over het afgeloopen jaar
van de militaire hoefsmidschool te Amersfoort. — Ingezonden stukken. — Kor te
mededeelingen. — Persoverzicht. — Vragen en antwoorden. — Advertentiën.
Er is ergens geschreven dat de rechte waarde van geld gekend wordt
door 't gemis. Welnu, we hebben zeker de rechte waarde van kolen en
ijzer — de beide belangrijkste grondstoffen voor het smidsbedrijf — ook
juist in de laatste jaren terdege leeren schatten. Het trok vroeger minder
de aandacht van waar beide werden verkregen. Hoofdzaak was immers
dat ze er waren. Dit is natuurlijk nog het geval, maar het zou toch wel
iets geruststellender zijn wanneer ons land daarin meer onafhankelijk van
het buitenland kon worden. Het is bekend, dat in 1918 stappen in die
richting zijn gedaan, waarop we straks terugkomen.
Wanneer we het afgeloopen jaar 1918 overzien, dan valt te constateeren,
dat het bedrijfsleven voortdurend moeilijker werd. De voorraad materialen
IS hoe langer hoe kleiner geworden en bovendien liep de voedselvoorziening,
zoowel voor mensch als dier, bijna geheel spaak. Het stond te vreezen dat
het winterseizoen 1918—1919 het toppunt van ellende zoude bereiken,
doch de wereldoorlog nam gelukkig bijtijds een gunstige wending. Het
voorwaardelijk eindigen van den krijg in Nov. 1918 zal niet licht vergeten
worden, omdat het de kans op gunstiger tijdsomstandigheden opende.
De rekening 1918 is opgemaakt en een logisch gevolg van de voort-
durende prijsverhooging der grondstoffen en der loonen is moeten worden :
kostenverhooging der vervaardigde werkstukken. Heeft die laatste verhooging
in een goede verhouding gestaan tot de eerste, opdat 1918 voor eiken smid
gunstig sluit ? Het behoort zoo te zijn en mag daar worden verwacht waar
onpractische concurrentie op zij is geschoven en de smeden door samen-
werking voor hun eigen belangen zijn opgekomen. Het is te hopen, dat de
ernstige tijden, waarin allerwege overleg en zuinigheid moest worden
betracht en geleerd, toenadering heeft gebracht tusschen de smeden onderling,
hetgeen vroeger vooral op het platte land veel te wenschen liet. Het
districtsgewijze vaststellen van de beslagprijzen heeft in 1918 in onder-
scheidene provincies van een betere samenwerking blijk gegeven. Laat dit
zoo voortgaan om het terugkeeren van verkeerde oude toestanden te voor-
komen.
Er is en wordt nog veel geklaagd over de ongunstige maatschappelijke
positie van den hoefsmid en het lijkt er soms op alsof in vermeerdering van
kennis niet de gewenschte verbetering kan worden gevonden. Zulks kan
zoo zijn, maar vermeerdering van kennis blijft toch een deugdelijken
grondslag voor lotsverbetering en waar dit mocht falen moet boven aan-
8®geven en reeds vaker genoemd middel aanvullend werken, — niet in
moorden, doch door daden.
Het getal cursussen in hoefbeslag is in de laatste jaren wat geslonken.
® mobilisatie hield veel bezoek tegen. Wie geen soldaat was, kon —
wegens het tekort aan werkkrachten — moeilijk tijd vinden voor studie,
terwijl de mindere reisgelegenheid ook het hare deed. Gedurende 1918 zijn
slechts de uitslagen vermeld van te Utrecht, 's Hage, Appingedam, Buggenum
en Heerlen gehouden 2-jarige cursussen, alsmede voor die aan de Ambacht-
school te Harlingen. De cursus aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te
Utrecht vermeerderde het gilde der onderwijzers in practisch hoefbeslag
weer met 5 en de nieuwe cursus begon met 6 leerlingen. De Inrichting
voor Hoefbeslag te Groningen leverde maar enkele gediplomeerden, doch
de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort daarentegen zooveel te meer.
Talrijke gemobiliseerden, zoowel van de Bereden wapens als van de infnnterie,
maakten van de geboden gelegenheid gebruik om aan genoemde school een
cursus te volgen. De leider hiervan, de Kapitein-paardenarts Dr. Gallandat
Huet, alsmede de onderwijzers in het practische gedeelte zullen daardoor
vele leerlingen aan zich hebben verplicht. Z W. E. Gestr. heeft
zich voorts veel moeite gegeven voor de lezers van „De Hoefsmidquot;,
door het geven van beschrijvingen der hoefsmederijen in belangrijke steden
en dorpen in de provinciën Overijssel en Friesland en heeft een begin ge-
maakt met Groningen. Indien het den heer Gallandat Huet gegeven moge
zijn op eenzelfde wijze ook de nog onbeschreven provincies te behandelen,
dan zullen de opvolgende jaargangen van „De Hoefsmidquot; een waardige brok
geschiedenis bevatten van Nederland's hoefsmederijen.
1918 bracht ons verder het volgende merkwaardigs:
1quot;. De Mei-aflevering van „De Hoefsmid ' heeft in beeld en geschrift
het voltrokken Instituut voor hoefkunde aan de Veeartsenijkundige Hooge-
school doen zien en kennen. Dit Instituut is voorzeker een belangrijke aan-
winst met een verheven en schoon doel.
20. De Vereeniging van onderwijzers in practisch hoefbeslag boekte in
1918 een mooi succes. Zij heeft n.1. bewerkt dat er van Rijkswege één
commissie zal worden ingesteld voor het afnemen van het examen aan alle
cursussen. Hierdoor krijgen de te verwerven diploma's meer gelijkwaardig-
heid en ongetwijfeld ook meer waarde.
3». De oprichting van een hoogoven-bedrijf is in 1918 zekerheid ge-
worden. Eerst was er sprake van dat Hoek van Holland daarvoor de aan-
gewezen plaats zou zijn, doch ten slotte is Velzen in N.-Holland gekozen.
Een zoodanige oven kan van beteekenis worden voor de toekomst en het
is te wenschen dat het benoodigde groote kapitaal rijke vruchten zal af-
werpen, in den vorm van bevordering der binnenlandsche industrie en het
meer onafhankelijk worden van het buitenland, wat het leveren van de ver-
schillende ijzersoorten aangaat. En moest nu nog bijkomen dat de kolen-
productie in eigen land kon worden opgevoerd. De resultaten, verkregen
bij de boringen, verricht onder leiding van de Rijksopsporing voor Delf-
stoffen, in Zuid-Limburg, het Peelveld en het terrein rondom Winterswijk,
schilderden den toestand wel rooskleurig, doch het is ons niet bekend of
er reeds ernstig wordt gewerkt om ons land als mijnbouwland een betere
plaats te doen innemen.
4». De inhoud van „De Hoefsmidquot; 1918 heeft zich gekenmerkt door
het feit, dat de mannen der practijk, vooral van militaire zijde, iets meer
van zich hebben doen hooren. Wie verneemt dat niet gaarne ? Er zullen
zoovele ervaringen worden opgedaan, waaraan tot heden nimmer publiciteit
werd gegeven en waarvan menigeen gaarne zou willen vernemen. Het be-
hoeven niet altijd gunstig verkregen resultaten te zijn die onder de aandacht
worden gebracht, doch evengoed de ongunstige. Men kan niet alleen gebaat
worden door te weten hoe iets wel moet gebeuren, maar ook kan een waar-
schuwing hoe men niet moet doen van belang zijn om voor schade te
worden gevrijwaard.
Wat nieuwigheden op het gebied van het hoefbeslag betreft, zij er hier
alleen op gewezen dat wij met genoegen korporaal Huysman zelf over het
„beslag bij knolhoevenquot; hebben zien schrijven en een ander, van zijn klem-
boefijzer heeft verteld. Voorts hebben de „noodijzersquot; van opperwachtmeester-
hoefsmid Mark de aandacht getrokken.
Wat zal 1919 ons op dit gebied brengen? De toekomst is een gesloten
boek, doch met de ontwikkeling van het hoefsmidsvak zullen nieuwe
vindingen niet uitblijven.
De geheele toekomst van het hoefsmidsvak houdt natuurlijk nauw verband
met den paardenstapel en in dat opzicht is er geen reden tot ongerustheid,
doch eerder tot optimisme. De paardenfokkerij is in de laatste jaren belangrijk
toegenomen, al is de snelle vooruitgang in de paar allerlaatste jaren dan
ook eenigermate gestuit vanwege de voederschaarschte.
Een voorname wensch blijft intusschen dat 1919 moge geven : voldoende
smeekolen van goede qualiteit, genoegzaam gzer voor niet hoogeren prijs
dan billijk moet worden geacht, cursussen op die plaatsen waar ze noodig
zijn en zoo mogelijk tentoonstellingen en wedstrijden om elkanders werk-
stukken en werk te kunnen beoordeelen, en .... ja er is nog meer doch
alles moet niet in eens worden verlangd!nbsp;* *
DE OPLEIDING TOT MILITAIR HOEFSMID, DE POSITIE EN DE
VOORUITZICHTEN VAN DEN BEROEPSHOEFSMID IN HET LEGER.
door
Dr. GallandatHüet,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
Ons land beschikt over één inrichting van onderwijs waar de hoefsmeden
voor het leger worden gevormd; zij is gelegen te Amersfoort, waarheen zij in
November 1886 werd overgeplaatst uit Venlo, terwijl voordien de opleiding
respectievelijk te Breda en te 's Gravenhage plaats vond.
In het leger zijn twee categorieën van hoefsmeden, n.1. de beroepssmeden,
quot;I® z.g. smeden van het vaste corps, en de miliciën-smeden. De eerste doen
dienst in oorlogs- en in vredestijd, de laatste alleen wanneer het leger ge-
mobiliseerd is.
^^e opleiding is geheel vrijwillig, d. w. z. alleen op verzoek van den belang-
liebbende wordt een plaatsing aan de hoefsmidschool verkregen. Voor de
beroeps-hoefsmeden zijn steeds twintig plaatsen beschikbaar voor opleiding
ii-l- 11 voor het wapen der cavalerie en 9 voor dat der Bereden Artillerie.
Om een plaatsing als leerling te bekomen, moet de belanghebbende een
vrijwillige dienstverbintenis aangaan, behoorlijk schoolonderwijs hebben ge-
noten en volledig zijn afgericht bij zijn wapen. Gewenscht is dat hij in het
smidsvak is werkzaam geweest; beslist noodig is dit niet. De opleidingstijd
is n.l. onbegrensd, d.w.z. is geheel afhankelijk van den aanleg en den ijver
van den leerling. In den regel duurt het verblijf aan de school 2 tot 3 jaar.
Om de school te kunnen verlaten, wordt van den leerling geëischt dat
hij practisch en theoretisch zooveel mogelijk op de hoogte van het vak is,
in alle opzichten een goed vakman, die zelfstandig kan werken. Als hij door
zijn instructeurs daartoe geschikt is verklaard, wordt hij gedurende drie
maanden gedetacheerd bij het wapen der cavalerie en aldaar verantwoorde-
lijk gesteld voor het hem op te dragen beslag.
Voldoet hij hierbij naar genoegen van zijn superieur (commandant van dat
onderdeel), dan gaat hij terug naar de hoefsmidschool om aldaar een examen
at te leggen. Dit examen heeft plaats voor den Directeur der Rij- en Hoef-
smidschool en den paardenarts dier inrichting, welke laatste met het onderwijs
is belast.
Het omvat de theorie en de practijk. Als eischen voor de theorie is tot
heden het boek van Moubis als leiddraad gebruikt; naast de grondige
kennis van het eerste, zuiver theoretische gedeelte hiervan, wordt vooral
veel waarde gehecht aan een juiste beoordeeling van de standen en de
gangen van het paard, met het oog op een afwijkend beslag, terwijl ook de
leer van het hoefmechanisme en hetgeen hiermede in nauw verband staat,
vooral grondig moet worden gekend.
Het practisch examen bestaat in het maken der ijzers en in het vierkant
beslaan van een paard. Behalve deze 4 maatijzers voor het „examen-paardquot;
worden nog twee afwijkende ijzers vervaardigd, op te geven door de exa-
men-commissie. Als zoodanig komen veelal in aanmerking: een balkijzer
voor platvoet, een steengalijzer, een ijzer voor verbeend hoefkraakbeen, een
ijzer voor klemhoef, een toonstrijkijzer, een ketelijzer en ook wel andere
meer gecompliceerde ijzers. Behalve dat een cijfer wordt toegekend voor
de theorie, voor het vervaardigen van de maatijzers en voor dat der afwij-
kende ijzers, wordt het beslag zelf beoordeeld:
1®. naar een bespreking omtrent den stand, den gang en den hoefvorm
van het examen-paard;
20. naar het afnemen van de oude ijzers en het bekappen van de voeten, en
30. naar het passen, het ondernagelen en het afwerken.
Heeft de candidaat bij dit examen voldaan, dan gaat hij naar zijn Regiment,
alwaar hij als bijsmid dienst doet totdat er een vacature komt als hoefsmid,
in welk geval hij aangesteld wordt als Korporaal en zelfstandig een half
Eskradon of een Batterij in onderhoud krijgt.
Bij een vacature van een hoefsmid bij de Koninklijke Maréchaussee wordt
hierin voorzien uit het corps beroepsmeden van het leger, en zoowel de
smeden dienende bij de Cavalerie als die bij de Artillerie komen voor een
zoodanige vacature in aanmerking.
Het is zeer ongelijk hoe lang een bij het examen geslaagd hoefsmid moet
wachten op een aanstelling; soms volgt deze onmiddellijk doch het kan ook
voorkomen dat één, ja twee of zelfs drie jaar moet worden gewacht. Dit
hangt geheel af van het verloop in het corps. In den regel worden de
smeden niet vroeg gepensionneerd, dus is er weinig schot in de aanstelling!
Rekent men dat een leerling op 19-jarigen leeftijd aan de school komt
en op 211/2 jaar examen doet en naar zijn Regiment vertrekt, dan zal hij
toch in de meeste gevallen op 23 jaar wel een aanstelling als hoefsmid
kebben verkregen. Op dezen leeftijd begint hij eerst geld te verdienen; wij
komen op de financiëele positie terug, doch zullen eerst de opleiding schetsen
van de 2e categorie van leerlingen.
Deze, de miliciëns, worden gerecruteerd uit het wapen der Cavalerie, der
Bereden Artillerie en der Infanterie.
Na afgericht te zijn bij hun wapen, verzoeken zij aan hun Corps-comman-
dant om in aanmerking te mogen komen voor de opleiding tot miliciën-,
d.w.z. mobilisatie-hoefsmid; de miliciëns der Infanterie teekenen een hiervoor
vastgestelde verbintenis. Deze houdt in dat zij van af 1 April, den datum
dat zij aan de hoefsmidschool komen, een jaar in dienst zullen blijven, n.1.
^es maanden voor de opleiding en daarna zes maanden bij een der Batte-
njen Veld-Artillerie. Dit laatste heeft tot doel om op de hoogte te geraken
^an de toepassing van het winterbeslag. Het jaarlijks aantal op te leiden
^iliciën-hoefsmeden bedraagt voor de cavalerie 4, voor de Bereden Artil-
quot;e en voor de Infanterie elk 14. Om voor de opleiding in aanmerking
® komen moeten deze miliciëns reeds in het hoefsmidsvak zijn werkzaam
geweest; al of niet gediplomeerd moeten zij in elk geval blijken geven een
ond^ goed werkman te zijn. Dan worden zij alle aan een vooronderzoek
rworpen en werken 3 ä 4 dagen zoogenaamd proef; d.w.z. zij maken
beslaan doode voeten. Bij dit vergelijkend proefwerken worden de
e Uitgezocht waarbij voor dezen nog als toelatingseisch tot den cursus
g® t dat van hen verwacht kan worden dat zij in den tijd van zes maanden
tot een vakman, in staat om zelfstandig te werken, kunnen worden gevormd.
De cursussen voor de miliciëns worden 2 X 'sjaars gehouden, n.I. van
1 April tot 1 October en van 1 October tot 1 April. Aan den zomer-cursus
nemen deel 14 miliciëns der Infanterie en 5 miliciëns der bereden Artillerie,
aan den winter-cursus 4 der Cavalerie en 9 der Bereden Artillerie.
Bij elk dezer cursussen is tevens de gelegenheid opengesteld voor zes
burgerleerlingen om op gelijke wijze opgeleid te worden. Het spreekt van
zelf dat de korte tijd, waarin de miliciëns moeten worden opgeleid, groote
eischen doet stellen aan de toelating tot de opleiding, doch daarnevens
worden deze miliciens, en zoo ook de burgerleerlingen, veel meer aangepakt
en verkeeren zij in dit opzicht, in veel gunstiger conditie dan de leerling-
vrijwilliger. Zij werken n.1. veel meer aan de paarden en krijgen meer af-
wijkingen, zoowel aan levende als aan doode hoeven te beslaan. Ook de theorie
moet hun in een korten tijd worden bijgebracht en de lessen zijn dan ook
veelvuldiger en geheel hierop gebaseerd. Na afloop van den cursus leggen
zij een examen af dat gelijk staat aan dat der vrijwilligers en bij welslagen
wordt hun een diploma uitgereikt waarop voor de theorie en voor de practijk
afzonderlijk de graad van bedrevenheid vermeld staat, welke varieert tusschen
even voldoende, voldoende, ruim voldoende, goed, zeer goed, en uitmuntend.
Voor de burgerleerlingen geldt dit zelfde. Na het afleggen van het examen
gaan de miliciëns naar hun corps terug en worden de miliciëns der Infanterie
gedetacheerd bij de Veld-Artillerie.
De leerlingen genieten tijdens hunne opleiding geene extra bezoldiging
doch zijn in deze gelijkgesteld met hunne kameraden in den troep. Zij zijn
echter vrijgesteld van den troependienst, alsook van wachtdienst en corveeën.
Alleen periodieke inspecties moeten zij meemaken.
De werktijden of schooluren zijn van half acht tot twaalf, van één tot
half vier en van vijf tot half zeven. Het onderwijzend personeel bestaat uit
een Adjudant-Onderofficier-hoefsmid-instructeur en drie Opperwachtmeesters-
hoefsmid-hulpinstructeurs. Eerstgenoemde heeft de leiding in de smederij en
in de beslagloods, d.w.z. hij deelt de leerlingen in bij de drie genoemde hulp-
instructeurs en regelt den gang der werkzaamheden. De werkzaamheden in
de beslagloods worden geheel gecontroleerd door de instructeurs; zoo mogen
de leerlingen b.v. geen verdere handelingen aan het paard doen alvorens
hun werk is nagezien, waarbij de instructeur hun aanwijzigingen geeft, op
eventueele fouten wijst en van eiken leerling geregeld aanteekeningen bijhoudt.
Dit zelfde geldt ook voor de werkzaamheden in het lokaal waar de doode
hoeven worden beslagen; deze zijn steeds in voldoend getal aanwezig om
aan de eerstbeginnenden het beslag te leeren en afwijkend beslag te doen
toepassen. In de smederij, welke over 22 vuren beschikt, staan de leerlingen
als regel met zijn beiden aan één vuur en maken ijzers, hetzij van de staaf
hetzij door het opbraden van oude ijzers. Vooral dit laatste wordt veel be-
oefend en kweekt een groote handigheid in het smeden aan. De door ieder
leerling dagelijks te vervaardigen 1 a 2 koppels ijzers werden 's avonds
ingeleverd en den volgenden dag gekeurd, waarbij op de fouten wordt ge-
wezen; de goede ijzers worden bewaard om gebruikt te worden, terwijl de
foutieve weer worden opgebraden.
De leerlingen beginnen met het maken van voorijzers en na eenige ge-
oefendheid daarin met achterijzers ; bij het beslaan beginnen zij juist omge-
keerd eerst met het onderleggen van achterijzers en pas later met het beslaan
van voorhoeven. Wanneer zij na 3 maanden verblijf aan de school voldoende
vorderingen hebben gemaakt en veel ijver betoonen, verkrijgen zij het recht
een hoefijzer van rood laken op de linker mouw te dragen ; dit is het embleem
van den militairen hoefsmid. Zoodra voldoende kennis in het maken van
boefijzers is verkregen, worden achtereenvolgens alle practisch bruikbare
afwijkende hoefijzers voorgemaakt en moeten dan zoodanig door de leer-
lingen worden beoefend en nagemaakt totdat zij den toets der kritiek vol-
doende kunnen doorstaan.
Voor het beslag geldt nog het volgende: Voordat een paard beslagen
wordt, komt dit eerst op de monsterbaan en bespreekt de instructeur daar
den stand, gang en hoefvorm; na eenigen tijd moeten de leerlingen zulks zelf-
standig doen. Wanneer zij practisch en theoretisch verder gevorderd zijn,
krijgen zij op doode hoeven de meest voorkomende afwijkingen te be-
handelen, alsmede de behandeling van hoefgebreken, als hoornscheuren, losse
en holle wand, steengallen e.a. Met het gebruik van kunsthoorn worden alle
vertrouwd gemaakt.
Hoewel het onderwijs gebaseerd is op het vormen van militaire hoef-
smeden, wordt tevens in het oog gehouden dat de miliciëns, na het verlaten
der school, in de burgermaatschappij werkzaam komen. De opleiding wordt
hierbij aangepast en in het theorie-lokaal, dat over een uitgebreide ver-
zameling van leermiddelen beschikt, wordt ook het hoefbeslag op deze basis
behandeld en o.a. ook het beslag bij ezels en ossen besproken, terwijl dit
laatste practisch op doode voeten wordt beoefend.
(Slot volgt).
MEDEDEELING OVER HET AFGELOOPEN JAAR VAN DE
MILITAIRE HOEFSMIDSCHOOL TE AMERSFOORT.
Op 1 Januari 1918 waren in opleiding 49 leerlingen, verdeeld als volgt:
2nbsp;vrijwilligers der Cavalerie, 6 idem der Bereden Artillerie, 4 miliciëns der
Cavalerie, 8 idem der Bereden Artillerie, 1 landstormplichtige der Artillerie,
12 miliciëns der Infanterie en 16 landstormplichtigen der Infanterie.
Gedurende het jaar 1918 zijn in opleiding aangenomen 63 leerlingen,
w. 3 vrijwilligers der Cav., 2 id. der Ber. Art., 8 miliciens der Cav.,
id. der Art., 17 id. der Inf., 5 landstormplichtigen Inf., 2 id. Art. en
3nbsp;burgers. In den loop van het jaar zijn 3 leerlingen-vrijwilligers voor het
®xamen van hoefsmid geslaagd en naar de Regimenten vertrokken. Verder
^ijn na afgelegd examen 81 leerlingen gediplomeerd, n.1. 5 mil. der Cav.,
24 id. (Jer Art., 27 id. der Inf., 22 landstormplichtigen en 3 burgers.
Thans op 1 Januari 1919 zijn in opleiding 28 leerlingen, te weten:
5 vrijw. der Cav., 5 idem der Ber. Art., 7 miliciëns der Cav., 10 idem der
Art. en 1 burger.
In het afgeloopen jaar 1918 zijn door de leerlingen 4957 paarden be-
slagen ; hierbij kwamen de volgende afwijkingen in het beslag voor :
425 balkijzers, waarvan 227 gewone, 135 met lederen zool, 27 met kunst-
hoorn, 24 met schroefkalkoeneu, 17 met twee toonlippen vóór (bij ossehoeven)
en 22 met verbroeden buitentak; 12 halvemaanvormige ijzers, 62 strijk-
ijzers, 12 klapijzers, 20 toonstrijkijzers, 7 gewichtsijzers, 276' klapijzers,
264 jachtijzers, 76 ijzers met kalkoenen, 37 verbandijzers, 23 met guttapercha
zoolbeslag, 8 pantoffelijzers, 4 ijzers van Defays, 3 beugelijzers van
N e u c h i 1 d, 298 ijzers met verdikte takken, 58 met verbreeden buitentak
voor verbeend hoefkraakbeen, 28 met plaatjes voor hoornscheuren, 16 met
kurkbeslag, 5 met lederen randen, 7 met kunstmatigen draagrand, 6 D e f a y s-
ijzers en 16 plaatijzers voor hoefbevangenheid. Bovendien werden meer
dan een paar duizend doode hoeven beslagen waarvan 700 met verschillend
afwijkend beslag en werden ruim 21000 hoefijzers vervaardigd.
Sinds de wederoprichting der hoefsmidschool tijdens de mobilisatie in Februari
1915, werden 188 leerlingen gediplomeerd, waarvan alleen in het afgeloopen jaar
81. Dit was mogelijk doordat elke 3 maanden tusschencursussen, ook van
zes maanden duur, werden gehouden en het was noodig om het groote aantal
hoefsmeden, dat het leger in dezen tijd vorderde, te kunnen leveren. Van
af 1 Januari j.l. is de toestand als voorheen.nbsp;G. H.
„HOEFSMEDEN, VERBETERT UW POSITIEquot; EN „VERHEFFING
VAN HET HOEFSMIDSVAK.quot;
In de December-alievering waren twee artikelen geplaatst met boven-
staande degelijk klinkende woorden, het eene van de Red., het tweede van
H. V. te Utrecht, welke laatste verzocht dat degene, die zich daar niet
mede kon vereenigen, hiervan dan in „De Hoefsmidquot; zou doen blijken.
Wat mijn persoon betreft, ik juich deze beide stukken toe en wil er
eerder iets bijvoegen dan ze bestrijden.
Zoodoende, geachte Collega's en medelezers van „De Hoefsmidquot;, wilde
ik langs dezen weg wel eens de vraag stellen, welken weg moeten wij
inslaan en wat kunnen wij doen om deze doelen te bereiken ?
Mijns inziens moeten wij trachten meer voeling met elkander te krijgen,
doch daar wij over het geheele land verspreid zijn en dit daardoor eerder
gezegd dan gedaan is (omreden het stichten eener vereeniging van enkel
hoefsmeden wel eigentlijk de aangewezen weg is, doch niet zoo gemakkelijk
tot stand is te brengen '), dunkt mij de geschiktste weg te zijn, om een
1) Naar onze meening kan eeu zoodanige over het geheele land werkende
Vereeniging best tot stand komen, indien na het instellen van het Rijkshoef-
smidsexamen het lidmaatschap der Vereeniging van „onderwijzers in practisch
hoefbeslagquot; opengesteld wordt voor alle Rijks gediplomeerde hoefsmeden. Red.
begin te Inrijgen, door meer gebruik te maken van het plaatsen van stukken
of vragen in „De Hoefsmidquot;.
„De Hoefsmidquot; moet onze tusschenpersoon zijn, daar moet een ieder
zooveel mogelijk gebruik van maken om daar iets in te plaatsen, van welken
aard ook, als het maar 't hoefsmidsvak betreft; ja dit blad moet een aan-
trekkelijkheid worden voor alle hoefsmeden.
Een ieder heeft wel eens een ervaring in het hoefsmidsvak opgedaan,
die niet dagelijksch was; zoo iets moet men dan in „De Hoefsmidquot; ver-
melden ; zoo ook moeten er meer vragen gesteld worden; dan kan een
ieder daar dikwijls nut uit trekken.
Mogelijk zullen er onder U zijn, die zeggen, wat zal dat uithalen met
zoo'n aflevering eens in de maand, doch volgens mijne meening is daar
toch wel verandering in te krijgen.
Wanneer de sympathie voor „De Hoef.smidquot; sterk stijgt en er stof genoeg
geleverd wordt om den inhoud uit te breiden, zal de geachte Heer Redacteur
en Uitgever er wel voor te vinden zijn dit op de een of andere manier te
doen, hetzij door uitbreiding der aflevering of wel door „De Hoefsmidquot; een
keer meer uit te geven, b.v. om de 14 dagen.
Dit laatste lijkt mij het beste toe, met het oog op vragen, welke soms
gesteld worden enz.
Wellicht zullen er ook onder U zijn, die denken „U heeft goed praten,
doch een ieder heeft geen slag om een stukje op te stellen.quot;
Diegenen wil ik echter aanraden zich daardoor niet te laten afschrikken
en denken dat ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is.
Schrijven kan iedere hoefsmid toch wel; als hij dan maar iets opstelt, al
IS het dan soms met fouten ; de Redactie zal dan wel zorgen, dat Uw stukje
of vraag geplaatst wordt zonder fouten en in behoorlijken stijl.
Daarom nogmaals, hoefsmeden, maak zooveel mogelijk gebruik om een
stukje of vraag in „De Hoefsmidquot; te plaatsen 1 Doet Uw best om meerdere
lezers voor dit blad te krijgen, door Uwe Collega's eens een exemplaar ter
hand te stellen en wanneer allen hiermede een beetje medewerken, dan
geloof ik wel, dat de geachte Heer Redacteur en Uitgever van zijn kant
zal laten blijken veel voor de hoefsmeden te gevoelen en de bovengenoemde
uitbreiding dan niet achterwege zal laten ').
Eén ding wilde ik hierbij nog naar voren brengen en dat is, een ieder
onderteekene in het vervolg zijn ingezonden stuk of vraag met zijn vollen
naam en volledig adres.
Het is toch geen plaatselijk of politiek blad, waar de schrijver zich schuil
houden achter de een of andere letter omdat hij bang is hierdoor
dikwijls nadeel te ondervinden in zijn zaak of iets dergelijks.
^it wordt gaarne toestemmend beantwoord. Sedert het 23-jarig bestaan
dennbsp;Hoefsmidquot; voor de redactie echter nog geen salaris gegeven en voor
a 4nbsp;geen winst opgeleverd. Steun is nimmer verstrekt dan de eerste 3
fnbsp;Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in Gelderland
quot;O per jaar en sedert 1908 vanwege het Friesche Paardenstamboek door het
nemen van een collectief abonnement op „De Hoefsmidquot; (in 1918 72 stuks). A.W.H.
Is er dan iets in zoo'n stuk of vraag, waar de een of ander belang in
stelt, dan kan hij zich rechtstreeks tot dat adres wenden en behoeft zoo-
doende geen maand te wachten om hierover in „De Hoefsmidquot; te schrijven
en dan nog een maand te wachten op het weder-antwoord, wat er dan
misschien op geplaatst wordt, daar er sommige gevallen zijn waarin men
wel eens meer haast heeft
Mogelijk is dit ook de reden dat er zoo weinig vragen in „De Hoefsmidquot;
gesteld worden. Het inzenden van stukken en vragen toch is kosteloos!
Waarom maakt men daar dan niet meer gebruik van? En dan met naam
en adres. Dät brengt ons korter bij elkaar en daaruit zal langzamerhand
voortvloeien hetgeen noodig zal zijn om te geraken tot het doel wat wij
beoogen.
Wat het punt der Red. betreft: om te trachten dat de hoefsmeden ook de
leiding der hoefbeslagcursussen in handen krijgen, dus alleen bij het theoretisch
onderwijs gesteund worden door Dierenartsen, geloof ik dat dit in de
toekomst mogelijk wel te bereiken zal zijn, doch dit zal nog wel wat voeten
in de aarde hebben, daar hier wel weer bezwaren tegen ingebracht zullen
worden. Volgens mijne meening zou het in elk geval zeer gewenscht zijn,
en dit is ook direct in te voeren, dat bij een onvoldoend afgelegd examen
gepubliceerd werd of de candidaat onvoldoende was voor het theoretisch
of voor het practisch gedeelte, of voor beide.
Mijns inziens zou hierdoor een gunstigen prikkel op het onderwijs worden
uitgeoefend, n.1. min of meer aanleiding geven tot een zekeren wedijver
tusschen de leeraren (onderwijzers) om zorg te dragen dat de leerlingen
zoowel in practijk als in theorie best onderlegd blijken, welk streven zal
strekken tot verheffing van het hoefsmidsvak.
* , *
Wat het schrijven van H. V. betreft, om als straks de prijzen der materialen
dalen, de bestaande prijzen van het hoefbeslag te handhaven en dan die
grootere verdiensten aan de loonen van het personeel te besteden, wilde
ik langs dezen weg eens bespreken.
Zou het wel de gewenschte richting zijn, die H. V. aangeeft? Zou het
niet raadzamer zijn, dat iedere hoefsmidspatroon thans reeds besloot dat
loon aanmerkelijk te verhoogen, om zoodoende te voorkomen, dat na het
sluiten van den vrede, onze werkkrachten over de grenzen zullen trekken,
omdat men hier in Nederland niet voldoende kan verdienen ?
Om het hoefsmidsvak te verheffen zou volgens mijn gedachte aan te
bevelen zijn, om iemand in het bezit van het hoefbeslag-diploma minstens
5 cent per uur toeslag te geven. Dit zal anderen prikkelen, om ook het
diploma te behalen. Dit toch komt ook den eigenaar der paarden ten goede.
1) Dit bezwaar wordt veelal ondervangen door de vraag per post te beant-
woordeu. Het antwoord wordt, ingeval verondersteld mag worden dat dit ook
voor andei-e lezers van nut kan zijn, dan toch in de e. v. aflevering van „De
Hoefsmidquot; opgenomen.nbsp;Red.
en is het derhalve billijk die iets meer blijft betalen. Ziet daarom na den
vrede de thans geldende hoef beslagprijzen zooveel mogelijk te handhaven !
Of moeten wij weer naar den prijs van f 1.40 de 4 ijzers terug ? Ik hoop
dat wij voor de ramp bewaard zullen blijven, dat er weer hoefsmeden
komen, die voor een z g. hongerloontje een paard gaan beslaan. Neen, laat
onze leus zijn, goed werk te leveren, doch daar ook iiink voor rekenen en
geef Uw arbeid en kunde voor geen appel en een ei weg; kortom zie zelf
ook hooger tegen het hoefsmidsvak op en begin het op die manier ook
zelf te verheffen.
Gaarne zag ik over het mij geschrevene de meening van mijne mede-
lezers en ben tevens bereid hierover in „De Hoefsmidquot; van gedachten te
wisselen.
Laat een ieder nu medewerken om bovenvermeld doel te bereiken en niet
denken, er zullen wel anderen zijn die iets inzenden, want als een ieder
zoo denkt, komt er nog niets. Daarom H.H. Hoefsmeden geeft Uwe meening
in ,De Hoefsmidquot; te kennen over de hier volgende vraag :
Wat is de weg om onze positie te verbeteren en wat kunnen wij
doen om het hoefsmidsvak te verheffen ?
Nieuwsgierig zijnde hoe groot wel de ambitie onder de Nederlandsche
hoefsmeden zal zijn om hunne positie te verbeteren en om het hoefsmids-
vak te verheffen, zie ik nu reeds de Februari-aflevering verlangend tegemoet.
Hopende dat de Redactie het mij niet ten kwade zal duiden, dat ik,
nog wel ongevraagd, hen mogelijk veel werk bezorg en tevens dankzeggend
voor de verleende plaatsruimte, teeken ik in afwachting,
Alkmaar.nbsp;T h. A. K o e 1 m a n Nz.
Geachte Eedactie!
In zake de vraag over een Belgisch veulen met een stand die doet denken
aan erge beervoetigheid, met een korten toon en verzenen die den bodem
niet raken enz., heb ik ondervinding in een dergelijk geval.
Ik heb dit eenjarige veulen met een toonstukje beslagen (Mei j.1.), waarbij
de zool flink meedroeg en het in de weide'laten loopen. Dit beslag is nog
twee keer herhaald. Toen de li/2-jarige tegen den winter op stal kwam, was
de stand geheel verbeterd.
Met de meeste hoogachting
Uw. dw. dienaar,
Oud-Vosmeer.nbsp;C. J. R o m b o u t s.
— Een ergerlyk staaltje van nalatig beslag kwam een dezer dagen
voor aan de Hoefsmidschool, waar een paard werd aangeboden afkomstig
uit Barneveld, dat sinds Augustus van het vorige jaar niet beslagen was.
De ijzers, voor zoover nog aanwezig, waren als het ware door den hoef
overgroeid en bij het bekappen moest een hoornlaag van 35 m.M. worden
verwijderd. Plet is een droevig verschijnsel bij een gegoeden eigenaar zulk
een domheid te zien en onnoodig te zeggen dat hier de zuinigheid bedrogen
doet uitkomen. Het schijnt mij toe dat als beste remedie in zulke gevallen
aangenomen moest worden den eigenaar voor zulk een beslag tenminste
dubbel te doen betalen, daar hier van onnoozelheid geen sprake is en dit
allicht er toe zou leiden om de paarden meer geregeld op beslag te doen
komen.nbsp;G. H.
—nbsp;Cursus voor as. onderwijzers in hoef beslag in 1919. De oproeping
voor deelnemers aan dezen cursus verscheen juist te laat om nog in de
Deeember-aflevering van „De Hoefsmidquot; te worden opgenomen.
Zij, die tot dit examen wenschen te worden toegelaten, moeten den
leeftijd van 23 jaar hebben bereikt en zich vóór 20 Januari a. s. met
eigenhandig geschreven brief hebben gericht tot den Rector Magnificus van de
Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, onder overlegging van geboorte-
akte, diploma's (als van ambachtschool, hoefsmidschool of hoefbeslagcursus),
het bewijs van met vrucht de lagere school te hebben doorloopen en aan-
bevelingen uit vroegere werkkringen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 15 Dec. j.l. is als
leerling toegelaten :G. Smeding van Lettelbert. Mede houdt thans aan
de Inrichting als leerling verblijf : E. Boelkens van Uithuizermeeden.
—nbsp;Utrecht. De vanwege het , Genootschap voor Landbouw en kruidkunde
te Utrechtquot; ingestelde Commissie voor Onderwijsbelangen heeft bericht dat
de cursus in hoefbeslag niet gehouden kan worden wegens gebrek aan het
noodige onderwijsmateriaal.
—nbsp;Steltvoet bij veulens. In een groote stoeterij zag de dierenarts J. Heizer
200 gevallen van steltvoet bij veulens, meestal bij zuigveulens. Geen enkel
dezer gevallen werd veroorzaakt door z.g.n. ankylose, waarbij de gewrichten
niet voldoende kunnen worden gebogen, maar steeds lag de oorzaak in
verkorting der pezen. Bij pasgeboren veulens herstelde het lijden in 4 tot
5 weken, terwijl de steltvoeten, welke bij veulens van 2 tot 5 maanden oud
in de weide optreden, dikwijls verergeren en niet zoo gemakkelijk te
genezen zijn.
De oorzaak zetelt bij de pasgeboren veulens meestal in een verkeerde
ligging voor en tijdens de geboorte, waardoor de buigpezen inkrimpen,
hetgeen door een harden en drogen bodem in de weide kan verergeren. De
behandeling bestaat in het aanbrengen van druk- en strekverbanden, van
een pantoffel- of steltvoetijzer en somtijds in het doen van peessnede.
K. H.
—nbsp;Mechanisch laden van steenkolen. Mr. C. M. Miller of H. Kilda, heeft,
volgens „Melbourne Agequot; eene machine uitgevonden voor het mechanische
laden van steenkolen.
Eenige nadere bijzonderheden betreffende deze machine kunnen Neder-
landsche belanghebbenden aan de Afdeeling Handel v/h. Dep. v. Landbouw
te 's Flage vernemen.nbsp;(u. Handelsberichten).
.. — Zweedsche ijzererts. Over de hervatting van den aanvoer van Zweedsch
ij^-ererts in Duitschland hebben er voortdurend onderhandelingen plaats
tusschen de Duitsche en Zweedsche gevolmachtigden. De Zweedsche regeering
heeft echter, naar wij in de H. B. C. lezen, geweigerd om scheepsruimte
beschikbaar te stellen. Aan den anderen kant weigeren de Duitsche schepen
meestal om uit te varen, zoo lang de blokkade-bepalingen in het verdrag
betreffende den wapenstilstand gehandhaafd blijven. Dit heeft tot conflicten
tusschen de Staatsverzekeringmaatschappijen en de particuliere verzekeraars
geleid, daar de eerstgenoemde instellingen in opdracht van de regeering
thans uitloopende schepen tot de volle waarde verzekeren, ten einde de
iiuitsche scheepvaart op de been te houden. Er zijn reeds een aantal Duitsche
schepen uitgevaren, en men mag rekening houden met de mogelijkheid, dat
binnen afzienbaren tijd de aanvoeren van Zweedsch ijzererts in Duitschland
hervat zullen worden. Van een gedeeltelijk vervoer per spoorweg is evenwel
geen sprake.nbsp;(u. N. B. G. v. 20 Dec. '18).
— De ijzernijuerheid in de Tsjecho-Slowaksche republiek. Belangrijke Tsjechische
groothandelaars in ijzer hebben in Praag een ijzer-handelmaatschappij gesticht,
®et een kapitaal van kr. 10 millioen, met overneming van de grootste
Praagsche ijzerlirma. De nieuwe maatschappij zal haar bedrijfswerkzaamheid
ook uitstrekken over Moravië, Silezië en Slowakije.nbsp;(u. N. B. G.)
— De Januari-afl. van Der Hufschmied bevat o. m. een artikel van Prof.
Lungwitz over „Veel of weinig nagelgaten in het hoefljzer, en een korte
fflededeeling over herhalingscursussen voor hoefsmeden, waarop in de Eebr.-afl.,
by plaatsruimte, even wordt teruggekomen.
Ondergeteekende zou gaarne inlichtingen ontvangen omtrent den cursus
tot opleiding van onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht, alsmede
of het geoorloofd is zich aan het examen voor „onderwijzer in practisch
noetbeslagquot; te onderwerpen zonder een zoodanigen cursus in Utrecht te
nebben gevolgd.
Het bezoeken der lessen, het geregeld reizen naar Utrecht, is voor iemand,
Wonende in een uithoek van ons land, haast niet te doen.
y.nbsp;W. J. R.
Te Utrecht wordt elk jaar een cursus gehouden voor opleiding van
onderwijzers in praktisch hoefbeslag. De cursus duurt een geheel jaar, de
lessen worden één dag per week gehouden en wel des Vrijdags van 9—12
en van 1—6 uur.
Alleen zij, die den cursus gevolgd hebben, mogen deelnemen aan het
examen voor onderwijzer in praktisch hoefbeslag.
K.
ADVERTENTIËN.
VASTE MEDEWERKER GEVRAAGD.
Hoefsmidquot; vraagt de vaste medewerking van een bekwaam vakman,
is maandelijks een kortere of langere bijdrage te leveren, hande-
e over een onderwerp voor de praktijk van het hoefsmidsvak van
beteekenis.
^ ^Gegadigdgjj worden verzocht zich vóór 15 Pebr. a.s. schriftelijk te richten
0 en Uitgever, Huygensplein 5, Den Haag, onder opgave welke vergoe-
ing wordt verlangd boven het voor eiken inzender gestelde bedrag van
f 80.— per vel druks (16 bladz.)
S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -'
Intereoiiiiiiiiiiiial
lelqilioöii
lo. m.
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
ßilX Jiilferstraat
Rotteriaiü.
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Pacilicquot;,
met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Ramblerquot;,
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 4^
tot Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
7-»-tot 7-5% Eng. dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Strijkriiigen
met rieiripje.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Open Caoutchouf
zool, merk B. Y.»
in 7 maten, voor-
en achterijzers
voorradig.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 25-24e Jaargang. — Aflevering 2. — 15 Febr. 1919.
-ocr page 26-voorkomt en geneest men het best met Avalpole
rubber hoefzolen. Zij hebben een stalen plaat,
waardoor een onveranderlijk draagvlak gevormd wordt,
zoodat de zool nooit in den voet gedrukt of deze ver-
wond kan worden. De rubber breekt den schok en
voorkomt slippen en vallen op gladde bestratingen, als
hout, asphalt e. d. De stalen plaat maakt het slap
worden of afbreken van de zolen onmogelijk; zij gaan
veel langer mede dan andere zolen en zijn dus het
voordeeligst in het gebruik.
zijn verkrijgbaar in 13 grootten,
en 2 verschillende modellen. Vol-
ledige prijscourant van zolen,
nagels, raspen enz. wordt U op
aanvrage franco toegezonden door
De opleiding tot militair hoefsmid, de positie en de vooruitzichten van den
Beroepshoefsmid in het leger (vervolg). — Tegen het ballen van de sneeuw.
— Uitslag van het examen voor aanstaande onderwijzers in practisch hoef-
beslag te Utrecht. — Ingezonden stukken — Korte mededeelingen. —
Mededeelingen over het smisvak vallende buiten het hoefbeslag.—Advertentiën.
DE OPLEIDING TOT MILITAIR HOEFSMID, DE POSITIE EN DE
VOORUITZICHTEN VAN DEN BEROEPSHOEPSMID IN HET LEGER,
door
Dr. Gallandat Huet,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
(Vervólg.) .
Beschouwen wij nu de positie van den in het leger aangestelden hoefsmid.
Vooraf dient gezegd dat er zeker in het legerverband geen tweede cate-
gorie van personen is, waarvan de positie de laatste jaren zoo aan de wisse-
ling van stemmingen en de appreciatie is blootgesteld geweest. De jaarlijksche
2e Kamerverslagen gewagen hier voldoende van en wijlen de heer Lief-
tink, die in de Tweede Kamer wel als de beschermer en voorvechter van het
corps beroepshoefsmeden was te beschouwen, verloor ook tenslotte zijn geduld
bij het voortdurend gehaspel waarmede „Hoogerhandquot; de belangen der
smeden behartigde! Vooral het weder intrekken van den Onderofficiersrang
Was hem een doorn in het oog, daar deze rang met veel moeite was bevochten
en door de hoefsmeden zeer op prijs werd gesteld. Echter het „frappez,
frappez toujoursquot; heeft ook hier ten slotte succes gehad en zoo het corps
hoefsmeden de lijfspreuk van Jan Pieterszoon Koen „ende desespereert nietquot;
lu haar vaandel voerde, zoo zou de uitkomst haar ten slotte in het gelijk
gesteld hebben. Naast degenen die openlijk, en naast hen die meer officieus
de belangen der hoefsmeden bepleitten, behoort ook zeker veel invloed te
worden toegekend bij het bereiken van de lang gekoesterde wenschen aan
de eenige jaren geleden opgerichte Vereeniging van militaire hoefsmeden. In
eigen boezem is een kracht ontwaakt die zich heeft doen gelden en die voor
^e belang en van het corps manmoedig opkomt.
De in zijn functie aangestelde Eiorporaal-hoefsmid geniet een jaarwedde
van 450 gld. en werkt verder op abonnement. Hij heeft het recht om on-
middellijk te huwen. Is hij ongehuwd, dan verblijft hij in de kazerne;
liij heeft dan vrije ligging en is in de ménage tegen een vergoeding
van 25 cent per dag. Als elk militair heeft hij recht op vrije genees-
kundige behandeling en verstrekking van geneesmiddelen voor hem en zijn
gezin. Bovendien heeft een korporaal-hoefsmid vrije kleeding, d.w.z. boven-
en onderkleeding, geen werkkleeding. Bij aanstelling wordt de korporaal-
boefsmid gelijk gesteld met een werkman 2e klasse; na 6 jaar dienst als
zoodanig kan hij bevorderd worden tot werkman Ie klasse. Een financiëel
quot;^oordeel ligt in deze bevordering niet opgesloten, doch bij pensionneering
^°fdt hij als zoodanig in het pensioen voor onderofficieren gerangschikt, Na
^ ^Jaren werkman Ie klasse te zijn geweest, dus 10 jaren na zijn aanstelling
J* hoefsmid, kan hij bevorderd worden tot meester-werkman. Alsdan ver-
'■ygt hij egjj nieuwe tractementsregeling en wel 600 gli. 's jaars.
® ï^ieester-werkman is onderofficier en heeft in den troep den rang van
wachtmeester; hij wordt echter bij pensionneering beschouwd als te zijn
opperwachtmeester en zijn pensioen bedraagt na 30 dienstjaren 600 gld.
Na 6 jaar gediend te hebben als meester-werkman kan de hoefsmid
bevorderd worden tot opperwachtmeester.
Voor de jaarlijksche bezoldigingen hebben de hoefsmeden zich beschikbaar
te stellen voor alle diensten, waarbij zij uit hun tarief of abonnement geen
belooning voor werkzaamheden genieten. Een tegemoetkomende bepaling is
gemaakt om te verhinderen dat men op te laten leeftijd tot meester-werkman
wordt bevorderd. Zij luidt als volgt:
Voor hen, die worden aangenomen als werkman 1ste of 2de klasse, dan
wel als meester-werkman', kan bij het bepalen van hunne aanvangsbezoldiging
rekening worden gehouden met hun leeftijd, in verband met hunne vak-
bekwaamheid, in dier voege dat zij geacht werden reeds evenveel jaren in
hunne betrekking te hebben gediend als hun leeftijd in volle jaren meer
bedraagt dan 18, met inachtneming van een maximum van 10.
Elk hoefsmid kan dus reeds op 28-jarigen leeftijd tot meester-werkman
(onderofficier) worden bevorderd.
Een hoefsmid wordt geplaatst öf bij een Eskadron en heeft dan ^ 60
paarden in onderhoud, daar voor elk Eskadron (tellende ± 120 paarden) 2
hoefsmeden zijn aangewezen, èf hij komt bij een Batterij Veld-Artillerie,
waar hij van 52 tot 58 paarden heeft te verzorgen. Voor dit onderhoud
Militaire Hoefsmidsschool te Amersfoort.
Van het voorgebouw behooren de eerste drie ramen aan het lokaal waar de
doode hoeven worden verwerkt; de 'drie volgende ramen met de witte
gordijntjes zijn van het bureau van den Paardenarts, de vier volgende
ramen zijn van het theorie-lokaal.
De buitendeur geeft toegang tot een overdekte monsterplaats,waar de standen
worden opgenomen en hierop komt de monsterbaan uit die langs de geheele
beslagloods loopt. Deze laatste is geheel afgescheiden van de smederij ; beide
behooren tot het achtergelegen gebouw met de schoorsteenen.
ontvangt hij abonnementsgelden en wel 7.5 cent per paard en per dag bij
de cavalerie (lersche paarden) en 8.5 cent per paard en per dag bij de
Artillerie (inlandsche paarden). Berekent men nu het voordeeligste voor
den smid, n.1. dat een paard 6 weken op hetzelfde beslag loopt, dan krijgt
liij dus voor elk beslag van een Ier 42 X 7.5 cent = 3.15 gld. en voor
elk beslag van een inlander 42 x 8.5 cent = 3.57 gld. Hiervan moet nu
echter de smid zijn materialen als ijzer, kolen, nagels, en de slijtage van
zijne gereedschappen betalen. Men mag aannemen dat gemiddeld voor vier
ijzers bij een Ier 2.5 K.G., bij een inlander 3.5 K.G. ijzer noodig zijn; het
ijzer momenteel berekend ä 52 cent per K.G. wordt dit f 1.30 en f 1.82.
Aan nagels kan men voor het beslag van vier hoeven rekenen op 30 hoef-
nagels a 1 cent. Voor kolen kan men aannemen dat 4 K.G. smeedkolen
volstaan voor het aanmaken en pasklaar maken van 4 hoefijzers; maakt dit,
berekend ä 7 cent per K.G., per beslag 28 cent. Rekent men nu voor het
gebruik van gereedschappen enz. 0.08 gld., dan heeft men alle onkosten voor
het beslag gerekend. Volgens bestaand voorschrift moeten 20% van alle paarden
worden beslagen met machinale ijzers, die uit de Rijksmagazijnen te Delft
moeten worden betrokken ; deze ijzers kosten momenteel 75 cent per K.G.;
zij zijn zwaar en wegen in den regel veel meer dan de handgesmede
ijzers, zoodat dit niet voordeelig is voor den hoefsmid. Voor de Cavalerie
zijn de onkosten per beslag dus: 1.30 gld. (ijzer) 0.30 (hoefnagels) 4-
0.28 (kolen) -f- 0.08 (slijtage gereedschappen) = 1.96 gld. . en de bate
bedraagt dus 3.15 — 1.96 = 1.19 gld. Dit geldt voor ^/s, van de paarden die
met handgesmede ijzers beslagen werden; bij het van de paarden,
dat met machinale ijzers wordt beslagen, is het batig saldo minder daar
het ijzer duurder is, waartegen het mindere kolengebruik niet opweegt.
Van de 60 paarden,,welke de hoefsmid in beslag heeft, worden er ^/g of
48 beslagen met uit de hand gesmede ijzers; elk beslag van deze paarden,
levert dus een voordeel op voor den hoefsmid van 48 X f 1.19 of f 57.12.
Het voordeel van de overige 20 % of 12 paarden is niet zoo groot;
rekent men dit b.v. op 12 x f 0.60 (hierbij uitgaande dat de gezamenlijke
onkosten per beslag f2.55 bedragen) dan bedraagt dit slechts f 7.20.
Voor 60 paarden houdt de hoefsmid dus op elk beslag over f 57.12 -f
f 7.20 = f 64.32.
Rekent men nu dat 9 maal per jaar het beslag verwisseld wordt, dan zijn
de baten hiervan 9 X f 64.32 = f 578.88.
Voor de bereden Artillerie zijn de onkosten per beslag 1.82 gld.
0.30 -1- 0.24 -f 0.08 = 2.44 gld.; de inkomsten bedragen 3.57 gld., dus het batig
saldo is hier 1.13 gld. voor het beslag met handgesmede ijzers. Het beslag
'^et machinale ijzers zal in evenredigheid met de cavalerie minder nadeelig
Voor dezen hoefsmid geldt de volgende berekening. Stel dat hij 55
paarden heeft, of 44 hiervan met handgesmede ijzers beslagen, leveren
^em een voordeel op van 44 X 1.13 of f 49.72.
'U gedeelte met machinale ijzers beslagen zal ongeveer gelijk be-
schouwd kunnen worden als de overeenkomstige bij de Cavalerie, dus men
verkrijgt totaal als baten van één beslag over 55 paarden: f 49.72 11 X
f 0-60 (f 6.60) = f 56.32, en per jaar berekend: 9 X f 56.32 of f 506.88.
Verdere baten zijn nog gelegen in het winterbeslag, waarbij voor elk
schroefgat 5 cent wordt berekend, behalve voor die van de machinale ijzers
welke met in rekening mogen worden gebracht; de schroefkalkoenen worden
van Eijkswege uit Delft geleverd. Hiervoor moet de hoefsmid echter zelf een
boormachme bezitten, terwijl de overige benoodigdheden als vuurhaard
blaasbalg en aambeeld in de van Rijkswege beschikbaar gestelde smederij
behooren. In de nieuw aangebouwde kazernes wordt in de smederijen van
Eijkswege een boormachine beschikbaar gesteld. Behoudens het hier be-
sprokene kan de hoefsmid nog baten hebben als kachelsmid en andere
reparatien, die hem opgedragen worden.
(Slot volgt).
TEGEN HET BALLEN VAN DE SNEEUW.
Verleden jaar zijn door mij bij het le Bataljon 8e Eeg'. Inf. alhier nog-
maals de stroomatjes gebruikt om de practische waarde tegen het ballen
van de sneeuw te beoordeelen.
Bij 32 paarden werden de stroomatjes, die door de manschappen van het
Bataljon met veel zorg waren gevlochten en door den hoefsmid met 3 nagels
ingeboord, waarvan er 2 in een oog eindigden, met schroefkalkoenen onder-
gelegd bij eene oefening voor het inladen.
De matjes waren goed passend en werden aan den toon met zorg tusschen
hoef en ijzer ingewerkt, aldaar steunende op den plat geslagen nagelkop van
den 3en ingeboorden nagel, uit het toongedeelte van het matje te voorschijn
komende.
Door de schroefkalkoenen aan het einde der ijzertakken bevestigd, lagen
de matjes stevig en goed opgeborgen onder den hoef.
De sneeuw lag egaal dik en voor een proefneming waren de omstandig-
heden bijzonder gunstig.
De paarden marcheerden aanvankelijk goed, vlot, maar langzamerhand
begonnen ze onzeker te gaan, zoo zelfs dat er gevaar ontstond voor vallen,
overkoot geraken, enz., zoodat wij ons gelukkig gevoelden toen de inlaad-
plaats na 1 è, li/^ K.M. zonder ongelukken was bereikt.
Ter plaatse aangekomen werden de paarden onderzocht. Zij gaven den
indruk vermoeid te zijn. Enkele waren besnveet. Alle stonden in wankelbaar
evenwicht. Been voor been werd opgenomen.
De sneeuw pakte als klompen aan de zooivlakte van den hoef, aan het
ijzer, aan de kalkoenen en kon slechts met veel moeite worden verwijderd.
De matjes lagen gebogen, scheef, enkele omgeklapt (verbogen) onder aan
den hoef. Bij alle hoeven waren ze uit den toon weggeschoven; de scherpe
kalkoenen hielden de nagels en hiermede het matje nog vast. Bij enkele
hoeven was de scherpe nagel in de zooivlakte gedrongen.
De matjes werden verwijderd — ze waren onbruikbaar geworden.
Door het vocht waren de matjes gezwollen maar tevens iets korter en
zwaarder geworden.
Nadat met veel moeite reserve-stroomatjes waren ondergelegd, werd de
-ocr page 31-terugtocht met zorg aauvaard. Ce stal is zonder ongelukken bereikt. Bij
de bezichtiging op stal werd hetzelfde opgemerkt als bij de inlaadplaats.
De matjes lagen scheef en verwrongen. Alle hadden aan den toon losgelaten.
Deze proef heeft doorslaande bewezen dat stroomatjes bevestigd op de
wijze als boven omschreven, het ballen van de sneeuw absoluut niet tegengaan.
Arnhem, 24 Januari 1919.nbsp;Dr. J. van D o r s s e n,
paardenarts.
* * *
Hoefvlakte van een achterijzer.
------lip.
Aan een onderbroken balkijzer wordt de
voorkeur gegeven boven een balkijzer:
1'K omdat het matje dan gemakkelijker
uitgenomen kan worden;
2quot;. aangezien het een betere reiniging met
water van den hoef toelaat.
De geteekende ombuiging der takken is
reeds voldoende; afhankelijk van den bouw
van den voet kunnen de einden elkaar ook
meer naderen.
Dezer dagen vertoonde de Kapitein der Veld-Artillerie Van de Wall
B a k e mij een hoef beslagen met een onderbroken balkijzer en stroomatje,
welk matje betrekkelijk los was ingedrukt. Z.W.E.Gestr. had de welwillend-
heid mij hierover het volgende mede te deelen:
„Gedurende mijn luitenantstijd bij de Rijdende Artillerie heb ik steeds
gezocht naar een voor bereden wapens praktisch middel tegen het ballen
van de sneeuw. De caoutchouc zooltjes moesten steeds in warm water
kneedbaar gemaakt worden vóór ze konden worden ondergebracht, hetgeen
reeds in het garnizoen, maar zeker te velde, hoogst bezwaarlijk was en veel
tijd vorderde. Meer dan een paar dagen konden ze ook niet blijven onder-
liggen en bij het uitnemen braken er velen. Het opnieuw tot platen
kneden en in verschillende tailles uitsnijden was bezwaarlijk en bovendien
bleek in de oorlogsjaren geen voldoende aanvoer van rubber mogelijk.
Voor hen die in deze mobilisatie-jaren de thans ingevoerde plaatijzeren
zooltjes gebruikt hebben, behoef ik wel niet de tallooze praktische bezwaren
daarvan op te sommen, zooals ik die reeds een tiental jaren geleden ondervond.
In de derde plaats gebruikte ik kurkkit, dat zeer goed voldeed voor
een eigen paard, doch evenals caoutchouc te duur was voor den troep. Een
groot voorrecht er van was, dat het zonder nadeel voor een goeden voet ge-
durende een geheele beslagperiode van 6 weken kon blijven zitten, daar
geen vuil tusschen vulling en hoorn kon indringen. Het zeer gering aantal
winterdagen in ons land waarop er sneeüw lag, en dat ook oorzaak was dat
mijn proefnemingen zoo weinig opschoten, maakte een mmder kostbare en
uitneembare vulling wenschelijk.
üit gevlochten koo^d van stroo liet ik nu mijn oppasser matjes maken in
den vorm van de hoefzool en hiermede de holle ruimte tusschen iizer en
hoef opvullen.
Zoo stevig kon dit echter niet aangebracht worden of steeds werd het
matje door de vochtige sneeuw uit het toongedeelte weggeperst tusschen de
uitemden van de takken der ijzers, waar het dan meestal wel bleef zitten
doch nu niet meer kon verhinderen, dat de sneeuw in het onbeschermde
toongedeelte hevig balde.
Ten slotte heb ik mijn hoefsmid ijzers laten maken met een sterke af-
helhng, terwijl ik de takken voorbij de achterste kalkoenen naar binnen
liet ombuigen tot een onderbroken balk. Het matje kon nu in den toon
verder onder het ijzer geschoven worden, met het platte uiteinde van den
hoefkrabber, terwijl de onderbroken balk het onmogelijk maakte, dat het
matje naar achteren geperst werd. In de winters van 1912/13 en 1913/14
bleek mij dit middel tegen het ballen voor mijn paarden uitstekend te vol-
doen. Nimmer verloor ik een matje of bleek het na thuiskomst verschoven
te zijn, terwijl de vervaardiging der matjes door eiken oppasser zonder
moeite werd verricht met behulp van stroo, touw en een paknaald.
Aan mijn plan om toenmaals propaganda voor dit eenvoudige middel te
maken, ten bate der bereden wapens, kon ik door overplaatsing naar de
Vesting Artillerie geen gevolg geven, ook al door de groote drukte gedurende
de mobihsatie-jaren. Hoeveel praktische ervaring van bereden artilleristen
IS in die oorlogsjaren in ons leger niet verloren gegaan, terwijl wij in de
ooriogvoerende landen op alle gebied de grootst mogelijke specialiseering en
uitbuiting van ieders technische kennis zien doorgevoerd? Thans bij de
Hereden Artillerie teruggekeerd, staat mijn paard weder op het beschreven
winterbeslag en hoop ik, dat uitgebreide proeven bij de bereden korpsen
de bruikbaarheid er van ook voor den troep zullen aantoonen quot;
UITSLAG VAN HET EXAMEN VOORAANSTAANDE ONDERWIJZERS
IN PRACTISCH HOEFBESLAG TE UTRECHT.
De Commissie belast met het toezicht op het afnemen van het examen
van de deelnemers aan den in 1918 gehouden cursus voor opleiding van
onderwijzers in practisch hoefbeslag, verbonden aan de Veeartsenijkundige
Hoogeschool te ütrecht, bracht aan den Minister van Landbouw, N en H
het volgende verslag uit over het desbetreffende examen
De Commissie van Toezicht hield op 17 December 1918, in vereeniging
met het onderwijzend personeel van dezen cursus, een vergadering, teneinde
de grondslagen vast te stellen, waarop bedoeld examen zou worden afgenomen
en besloten deze niet te doen afwijken van vorige jaren. In deze vergadering
IS mede een rooster opgemaakt voor het af te nemen examen, welk rooster
de goedkeurmg van Uwe Excellentie heeft mogen verwerven.
Tevens werd ter sprake gebracht de wenschelijkheid om in den vervolge
-ocr page 33-de toelating tot dezen cursus afhankelijk te stellen van het in het bezit zijn
van een diploma van een 2-jarigen cursus in hoefbeslag of van de hoefsmid-
scholen te Amersfoort en Tiel en van de Inrichting voor hoefbeslag te
Grroningen, eventueel van het Eijksdiploma van hoefsmid.
De eischen, die vroeger gesteld zijn voor het behalen van de diploma's
van hoefsmid bij de verschillende cursussen, wijken zoo ver van elkander af
dat zij geen voldoenden waarborg bieden voor genoegzame voorbereidheid
Van rechts naar links : Th. A Koelman, C. J. Eombouts,
C. Eoodvoets, A. J. Koman, H. A. Breman, M. v. d. Berk.
tot het volgen van een cursus voor opleiding van onderwijzers in practisch
hoefbeslag.
Het examen vond plaats op 23, 24 en 25 Januari 1919.
Alle deelnemers aan bovengenoemden cursus, aangevangen in Februari
1918, hebben zich tot het examen aangemeld en dit werkelijk afgelegd.
In overeenstemming met den door Uwe Excellentie goedgekeurden rooster
heeft het examen bestaan in een theoretisch en in een practisch gedeelte.
Het examen in theoretische hoefkunde werd in den namiddag van 23 Januari
van 1—5 uur afgenomen, aan iederen candidaat telkens 40 minuten, waarvan
een gedeelte strekte tot onderzoek in hoeverre hij de bekwaamheid bezit
ona als onderwijzer op te treden.
Het practisch gedeelte heeft voor iederen candidaat bestaan uit de
volgende onderdeelen:
1.nbsp;Het beoordeelen van een paard met het oog op het besnijden van een
voorhoef hiervan, en het besnijden van dezen voorhoef.
2.nbsp;Het vervaardigen van een paar voorijzers, waarvan één bestemd voor
dezen hoef.
3.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
4.nbsp;Het maken van een model-ijzer, bestemd voor een hoef van afwijkenden
vorm.
De werkzaamheden voor de drie eerste onderdeelen werden verricht in
den ochtend van 24 Januari, van 9 uur tot 12.30 uur.
De vervaardiging der onder 4 genoemde ijzers geschiedde in den namiddag
van 2—4 uur.
5.nbsp;Het besnijden van een abnormalen hoef.
6.nbsp;Het maken van een hoefijzer voor dezen hoef.
7.nbsp;Het beslaan van dezen hoef.
De onder 5, 6 en 7 genoemde onderdeelen werden verricht in den voor-
middag van 25 Januari van 9—12 uur.
Zoowel bij het beoordeelen van een paard als bij het maken van ijzers
werd de toewijzing telkens bij loting uitgemaakt.
Aan alle 6 de candidaten kon het diploma worden uitgereikt.
De geslaagden zijn in alphabetische volgorde : M. v. d. Berk te Geldrop
(N.-Br.), H.A. Brem an te Dalfsen, Th. A. Koelman te Alkmaar,
A. J. Kom an te Giesbeek, C. J. Eombouts te Oud-Vosmeer en
C. ß o O d V 0 e t s te Utrecht.
Namens de Commissie :
A. W. Heidema, voorzitter.
H. J. C. van Lent, secretaris.
M. de Redacteur!
Daar onze school met Jan. 1919 pas abonné is geworden en ik half
Januari voor 't eerst een nummer ter inzage kreeg, zoo trok het ingezonden
stuk van mijn plaatsgenoot de aandacht, met het gevolg dat ik besloot
hem van antwoord te dienen.
't Is maar al te waar dat vele smeden het nut van gedachtenwisseling
over technische zaken en het bezoeken van bijeenkomsten niet inzien, van-
daar dat er tot dusver zoo weinig, ja ik kan gerust zeggen heelemaal geen
samenwerking bij hun is te vinden.
Waar nog een bondsafdeeling is, en dus uit den aard der zaak een enkele
vergadering wordt uitgeschreven, daar ziet men hoogst zelden een voltallige
vergadering, ja op z'n meest 15 a 20 procent van de leden verschijnen.
Men moet meer belangstelling toonen en de vergaderingen beter bezoeken
Men kan dan vriendschappelijke besprekingen houden en tot eenheid komen,
en dit is juist hetgeen men in een vakbond moet trachten te verkrijgen.
Die laksheid en onverschilligheid moeten worden weggeschoven en plaats
maken voor opgewektheid 'en ijver. Dan wordt nieuw leven ingeblazen en
dit is zeker noodzakelijk, vooral in den bond van hoefsmeden, afdeeling
Alkmaar.
Zeker, ik weet wel dat Alkmaar daarin niet alleen staat, maar mochten
ook daar toch meerdere hoefsmeden uit hun dommel ontwaken, en inzien
dat van het vereenigingsleven kracht uitgaat.
Wat zou door zoo'n hoefsmedenvereeniging een nut worden gesticht, als
ieder hoefsmid zich de moeite wilde getroosten, zijn dagelijksche ervaring,
van eenige beteekenis, die toch iedereen zoo nu en dan ondervindt, in een
blad als dit wilde bekend maken ! Wat zou het vak daardoor op hooger peil
Worden gebracht, zoowel tot nut van den vakman als van den paardenhouder.
Als de hoefsmeden de handen wat meer aan den ploeg wilden slaan, dan
zouden zij zich meer en meer ontwikkelen, wat in de eerste plaats noodig
IS; dan zou het mettertijd ook geen bezwaar opleveren als de practicus de
leiding van een hoefbeslagcursus in handen kreeg.
Toch ben ik van meening dat dit niet de aangewezen weg is, want men
vervalt dan zoo gauw in een onderonsje waar de ernst en prestatie niet
geheel tot hun recht komen.
De leiding van een dergelijken cursus moet aan een meer onafhankelijk
persoon worden opgedragen, opdat vorderingen en vlijt beter tot hun recht
kunnen komen.
De plaats, waar de lessen worden gegeven, kan niet een gewone werkplaats
zijn. Voor de inrichting van zulk een locaal is meer noodig dan een gewone
werkplaats aanbiedt, en daarom verdient het aanbeveling dat een dergelijke
cursus wordt gehouden vanwege een openbaar lichaam, zoodat aan de les-
lokalen ruime aandacht wordt geschonken.
Dan zullen ook de gereedschappen en alles wat daarmede verband houdt,
ingericht worden volgens de eischen, welke daaraan gesteld mogen worden.
Het is bepaald meer dan noodig, dat aan dit vak meer zorg wordt
besteed, want nog velen, die zich hoefsmid noemen, toonen bij de uitvoering
Van hun werk geen voldoende bekwaamheid.
Ik juich het toe, dat de prijzen in overeenstemming zijn gebracht met
de duurte der materialen, doch het loon van den gezel houdt met dien prijs
geen gelijken tred; dit is veel te laag, bij andere vakken vergeleken.
Het is dan ook jammer dat vele patroons dit niet inzien, en ik ben bang
dat het ook in dit vak zal gaan als met het gewone smidsvak zelf, de
patroons klagen dat ze geen werkkrachten kunnen krijgen, maar aan wien
de schuld?
Hebben zij, toen voor jaren het getij verliep, de bakens wel verzet ?
Neen H.H. Smeden, ge hebt de gezellen te lang voor een te laag loon laten
werken, waardoor de stroom van werklieden zich heeft verplaatst naar de
steden, waar het loon beduidend hooger was. Dientengevolge hoort men
nu dagelijks door velen de zucht slaken : ,,had ik maar een goeden knecht 1quot;
Daarom mijne heeren verhoog het loon uit eigen beweging, eer het te
laat is! Ik zeg het den heer K. na, dan behoeft ge niet bang te zijn dat
iwe werkkrachten naar het buitenland zullen trekken, want als zulks het
geval mocht wezen dan wordt dit in hoofdzaak zeker gedaan om de hooge
loonen die daar betaald zullen worden. Men moet dit zien te voorkomen
door bijtijds maatregelen te nemen.
Hopende hiermede een steentje te hebben bijgedragen tot den opbouw
van het smidsvak in het algemeen, en voor het hoefbeslag in 't bijzonder,
dank ik U voor de mij verleende plaatsruimte.
Hoogachtend,
Alkmaar, 27 Jan. 1919.nbsp;M. Koopman,
leeraar A. B. S. en leider van den hoefsmidscursus.
Geachte Redactie!
Naar aanleiding van het door den heer Th, A. Koelman in de Jan.-afl.
ingezondene verklaar ik gaarne mijne instemming met de betoogde wenschelijk-
heid om de artikelen in „De Hoefsmidquot; met vollen naam te onderteekenen en
thans reeds de loonen belangrijk te verhoogen om de goede werkkrachten
in eigen land te behouden, terwijl het idee. om voor het bezit van het
hoefbeslag-diploma minstens 5 cent per uur toeslag te geven, zeker de over-
weging waard is. De voorsteller heeft gelijk, dat dit anderen zal prikkelen
ook het diploma te behalen.
Nu is hieraan echter een bezwaar verbonden, n.1. dat er gediplomeerde
hoefsmeden zijn waaraan het beslaan van een paard met eenigszins zwakke
hoeven niet met een gerust hart mag worden toevertrouwd, terwijl er om-
gekeerd heel goede vaklieden zijn zonder diploma. Vooral in de groote
steden is het personeel, dat in het hoefbeslag werkzaam is, voor het meeren-
deel niet gediplomeerd.
De beschrijvingen van smederijen in deze plaatsen, door Dr. Gallandat
Huet, laten ons hieromtrent geen twijfel over.
De speciale hoefsmeden in de groote steden hechten over 't algemeen niet
zooveel waarde aan de diploma's, zooals deze tot nog toe zijn gegeven
Mijns inziens is dan ook voor de aanstaande Rijkscommissie, welke alle
examens zal afnemen, een schoone, doch moeilijke taak weggelegd, die veel
kan bijdragen tot verheffing van het hoefsmidsvak, namelijk deze dat zij er
voor dient te zorgen, dat geen diploma's worden uitgereikt aan candidaten
waarvan zij niet de volle overtuiging bezitten dat het geroutineerde hoef-
smeden zijn, die onder alle omstandigheden zelfstandig het vak kunnen
uitoefenen.
Kan dit met de tegenwoordige opleiding niet bereikt worden, dan moet
deze worden verbeterd door:
1®. den duur der cursussen te verlengen;
2®. geen cursus te doen plaats hebben bij particuliere smeden met twee
vuren, doch aan inrichtingen met veel ruimte en vuren, b.v. ambachts-
scholen ;
3quot;. op eiken cursus niet meer dan acht, hoogstens tien leerlingen toe te
laten;
4®. geen jongere personen tot het examen toe te laten dan die minstens
22 a 23 jaar zijn (vóór dien leeftijd kan men van de meeste smeden
geen algeheele bekwaamheid verwachten);
50. verbetering en uitbreiding der leermiddelen.
Eerst dan, wanneer blijkt dat het veel moeite en inspanning kost om
het diploma te behalen, zal er meer waarde aan worden gehecht, ook door
de smeden in de groote steden.
Met den heer Koelman de hoop uitsprekende, dat er tal van smeden
mogen zijn die hunne meening in „De Hoefsmidquot; bekend maken, dank ik
inmiddels voor de verleende plaatsruimte,
Utrecht.nbsp;H. Vossers,
Onderwijzer hoefsmid.
-ocr page 37-—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. In Januari 1.1. zijn ge-
slaagd als'hoefsmid de leerlingen : M. R. van de Winkel, milicien-wacht-
meester, geb. te Nooritt (L.), G. G. van Sommeren uit Druten en H. Reuselaars
uit Rotterdam.
_Den 26 Januari 1.1. werd op het bureau van de Hoefsmidschool, in tegen-
woordigheid van enkele autoriteiten, door den Paardenarts dier inrichting,
de zilveren gesp voor 30-jarigen dienst uitgereikt aan den opperwachtmeester
hoefsmid-hulpinstructeur j. B 1 o k k e r.nbsp;G. H.
—nbsp;De verhooging der vergoeding voor geplaatste artikelen is geschied
op grond van de overtuiging dat de lezers van „De Hoefsmidquot; het meest
gebaat worden door zakelijke en beknopt gestelde stukken en de schrijvers
hiervoor natuurlijk beter moeten worden betaald. Smeden hebben over het
geheel weinig tijd om te lezen en daarom dient hun vakblad niet uitgebreid
te zijn maar wel zaakrijk van inhoud. Voor de rubriek „Ingezonden stukkenquot;,
die gewoonlijk handelen over strijdpunten, wordt in den regel geen ver-
goeding gegeven aan de schrijvers.
—nbsp;Vergadering van onderwijzers in practisch hoefbeslag, 25 Jan.
j.1. gehouden te ütrecht, onder voorzitterschap van den geer M. Ritsema
te Appingedam. Uit de gewone punten der jaarlijksche bijeenkomst bleek
dat de Vereeniging zich geleidelijk bevredigend ontwikkelt, terwijl het
besluit om in het vervolg een deel der reiskosten, verbonden aan het be-
zoeken der jaarvergadering, aan leden die van verre komen, te vergoeden,
een gunstigen invloed zal uitoefenen op het bezoek dier vergadering. Thans
zullen de reiskosten boven f 3 worden vergoed. Er waren 19 leden en 4
begunstigers en introducees tegenwoordig. De heer H. J. C. van Lent hield
een bespreking over „Leiding bij het onderwijs in hoefbeslagquot; (Mogelijk
wordt het gesprokene in de Maart-afl. in zijn geheel opgenomen zoo de
plaatsruimte zulks toelaat). Spreker gaf een kort historisch overzicht van de
verbeterde opleiding der hoefsmeden in Nederland, drong op verder streven
naar ontwikkeling, het vormen van onderaf deelin gen dezer Vereeniging en
het meer volmaken der cursussen in hoefbeslag aan. De Vereeniging kan
het houden van cursussen bevorderen door hierop aan te dringen bij land-
bouwmaatschappijen of vereenigingen van bedrijfspaardenhouders. — Op een
vraag van den heer Rijpkema uit Sneek antwoordde de spreker dat in
Gelderland reeds voor iederen cursus een stel leermiddelen wordt beschikbaar
gesteld. — De heer H. Vossers stelde de vraag of de aanwezigen zich met
het idee konden vereenigen dat een onderwijzer-hoefsmid voor het beslag
geen lageren prijs behoort te stellen dan de andere smeden in zijne omgeving,
hetgeen algemeene instemming vond. — De heer Rolink wilde een uniformen
prijs voor het geheele land, welke opvatting door den voorzitter niet werd
ondersteund. De heer R. zal een berekening der hoefbeslagkosten in „De
Hoefsmidquot; publiceeren. Een ieder kan hierover zijne gedachten dan laten
gaan en het punt een volgend jaar opnieuw in bespreking komen. — Het
Bestuur zond een circulaire aan verschillende stamboekbesturen met het
verzoek meer aandacht aan goed hoefbeslag te willen schenken. Van uit
N.-Brabant komt het verzoek een hoefsmid bij de a. s. merriekeuringen te
zenden en vooraf op te geven hoe groot de onkosten zullen zijn De Ver-
eeniging besloot aan dat verzoek te voldoen, desnoods met opoffering van
een bijdrage uit eigen kas. De heer S. van Angeren, onderwijzer-hoefsmid
aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool, verklaarde zich bereid die keuringen
bij te wonen en hierover Itter verslag te doen. — De heeren Tangelder
en Ritzema deelden mede goede ervaring te hebben opgedaan met het
beslag van Stark.
Cursus ter opleiding van Onderwijzers in practisch hoefbeslag
te Utrecht. Toelatingsexamen voor den cursus 1919.
Op Dinsdag 4 Februari werd dit toelatingsexamen gehouden. Zooals
bekend is kunnen 6 leerlingen tot den cursus worden toegelaten en wordt
een vergelijkend examen gehouden. Van hen, die aan de gestelde eischen
voldoen, worden de zes meest geschikten toegelaten. In het geheel hebben
zich 21 hoefsmeden voor het examen aangemeld, van wie 20 een diploma
als hoefsmid, hetzij aan de hoefsmidsschool te Amersfoort, de Inrichting
voor hoefbeslag te Groningen of aan cursussen in hoefbeslag verkregen
bezitten.nbsp;^ '
Van deze candidaten waren er 5 uit Gelderland, 4 uit Limburg 3
N.-Holland, 2 uit Z.-Holland, 2 uit N.-Brabant, 2 uit Overijssel, 2
Friesland en 1 uit Utrecht.
Alle hebben aan het examen deelgenomen. Dit examen bestond in
besnijden van een hoef, het vervaardigen van een hoefijzer en het passen,
onderleggen en afwerken. Gebezigd werden 5 paarden. Van de 21 candidaten
behaalden 17 voldoende. Uit deze werden tot den cursus toegelaten:
W. J. C. van Angeren te Maartensdijk (Utr.), H. Heringa te
Kortezwaag (Fr), F. G. Kam per man te Olst (Ov.), F. B. Muller
te Haterdijk (N.-H.), P. J. van Eoon te Strijen (Z.-H.) en B. H.
Veldhuis te Holten (Ov.).
De eerste les van den cursus is gegeven op 14 Februari, in het Instituut
voor Hoefkunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool.nbsp;Kr.
Mededeelingen over het smidsvak vallende bulten het hoefbeslag.
uit
uit
het
IETS OVER GEREEDSCHAP SMEDEN.
[
In onze figuur hebben wij de werkwijze weergegeven van een handbijl
een werktuig dat zoo dikwijls door den smid geleverd en voor zooveel ver-
schillende doeleinden gebruikt wordt. Wij bedoelen hier niet den bijl ten
gebruike voor het stukmaken van brandhout of turf, doch het gereedschap
dat zoowel de timmerman als de wagenmaker aanwendt om zijn arbeid in
grove lijnen op maat te maken. Het spreekt vanzelf dat al naar het doel,
waarvoor de bijl gebruikt moet worden, deze lichter of zwaarder zal moeten
worden uitgevoerd en waarbij de te bewerken houtsoort mede spreekt.
Gebruikte men vroeger voor, een goeden bijl Zweedsch ijzer, ook heden
nog is de eisch puik materiaal te nemen, en kunnen wij daarom met goed
vloeiijzer volstaan. Wij wdlen ons tot eenige maten bepalen om beter een
beeld te kunnen vormen. Voor een tamelijk zwaren bijl neemt men b. v. b.
3quot; X ijzer en smeedt dit uit op de voor- en achterzijde van de baan van
het aanbeeld totdat het gevormd is zooals wij in figuur 1 en 2 aangeven.
Deze plaats vormt het huis van den bijl en moet dus eenigszins een bepaalde
lengte bezitten, evenredig aan de leest of stempel (fig. 4) welke er later
wordt ingedreven. Wanneer nu het bovengenoemde ijzer is gevormd zooals bij
(a) fig. 1, dan wordt het op die plaats gebogen, zoodat dit gedeelte in grove
lijnen den vorm van het huis verkrijgt (zie fig. 3), waarna het bij c (fig. 3)
deugdelijk wordt gelascht, en wel zoo dat deze lasch niet losgaat bij het
indrijven der leest. Is dit laatste goed uitgevoerd, dan wordt eerst het huis
gesmeed, zooals dat in de practijk vereischt wordt, d. w. z. men stuikt het
bij h (fig. 6) flink zwaar, zoodat, indien er met dien kant van den bijl nog eens
geslagen wordt, het huis niet direct in elkander zakt.
Nadat het huis afgewerkt is, hakt men het ijzer af by d (fig. 3) en splijt
het ongelaschte gedeelte open, waarna men dit stuk even ter zijde legt.
Nu wordt het stuk staal eerst wigvormig uitgehaald (zie S in flg. 6), het-
geen vanzelf ook vooruit kan geschieden, en het stuk ijzer flink heet gemaakt;
het staal wordt nu in de wigvormige opening geslagen zoodat het overal
aanligt (draagt), waarna men de uiteinden van het ijzer er eenigszins
omheen slaat (zie flguur). Dit laatste voorkomt in de eerste plaats het
uitvallen van het stukje staal in het vuur, doch beschermt het voornamelijk
bij het lasschen voor eventueele verbranding. Wanneer nu dat staal goed
op zijn plaats zit, wordt dit einde verhit, en zoo mogelijk in ééne hitte
gelascht. Vooral dit laatste dient met groote accuratesse te geschieden,
want is de verbinding niet goed gelukt, dan trekken er bij het harden
blazen op den bijl, welke doen zien dat ons werk foutief is. Erger nog is
het, wanneer de lasch te heet geweest en dus het staal verbrand is;
dit is oorzaak dat de bijl steeds uitbrokkelt of gaat omliggen.
Als laschstaal gebruikte men voorheen driesporenstaal. Thans levert voor
dat doel onze moderne staalindustrie uitstekend laschbaar gietstaal. In fig. 5
geven wij den bijl nog te zien, voordat de lasch, waardoor het staal ver-
bonden wordt, gemaakt is. In gewone gevallen wordt nu de bijl na dezen
lasch uitgesmeed, zooals in fig. 7, d. w. z. in het midden laat men een rug
staan tot meerdere stabiliteit van den bijl, waarna deze aan de bank
eenigszins wordt afgewerkt. De snede, welke van het ijzer is ontdaan, dat
wij in fig. 6 hebben voorgezet, wordt aangevijld, waarna de harding kan
plaats vinden. Hiertoe wordt de bijl lichtrood warm gemaakt en gewoon in
koud water afgekoeld. Na deze harding schuurt men met een zandsteen
de snede eenigszins glad en ontlaat deze op een stuk heet ijzer. In den
regel moet deze bijl, wanneer hij zoover gereed is, een flinken draadnagel
doorslaan, zonder hiervan sporen achter te laten. Voldoet hij aan dezen eisch
dan kan men hem gerust slijpen en als gereed afleveren.nbsp;F. J. M.
DANKBETUIGING.
Ondergeteekenden betuigen hiermede hunnen beleefden en welgemeenden
dank aan den Hooggel. Heer Prof. Dr. H. M. Kroon, alsmede aan
den WelEd. Heer S. van Angeren, voor het degelijk genoten onder-
wijs en de schikkingen, getroffen om de verzuimde lessen, wegens ziekte
en intrekking der militaire verloven in te halen, waardoor zij aan het j.l.
gehouden examen voor onderwijzer in practisch hoefbeslag met succes heb-
ben deelgenomen.
M. v. d. Berk, Th. A. Koelman, C. J. Rombouts,
H. A. Breman, A. J. Koman, C. Roodvoets.
S. C. lïl. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prinna blanke
Ster-Hoefnagels, meer- dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fJne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
BIX Jufferstraat
lö. m.
NIEUWE AMERIICAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig;, geinnkkelijk in $;eluuik. — Kunnen niet loslaten.
met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot'öj
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot 7JgEng. dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Merk „Ramblerquot;,
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van
tot 61 Eng. dm.
Snbsp;O
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Strijkriugen
m(it riempje
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Open Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
Men lette op het echte merk S T met kroon
24e Jaargang. — Aflevering 3. — 15 Maart 1919.
-ocr page 42-voorkomt en geneest men het best met walpole
rubber hoefzolen. Zij hebben een stalen plaat,
waardoor een onveranderlijk draagvlak gevormd wordt,
zoodat de zool nooit in den voet gedrukt of deze ver-
wond kan worden. De rubber breekt den schok en
voorkomt slippen en vallen op gladde bestratingen, als
hout, asphalt e. d. De stalen plaat maakt het slap
worden of afbreken van de zolen onmogelijk; zij gaan
veel langer mede dan andere zolen en zijn dus het
voordeeligst in het gebruik.
zijn verkrijgbaar in 13 grootten,
en 2 verschillende modellen. Vol-
ledige prijscourant van zolen,
nagels, raspen enz. wordt U op
aanvrage franco toegezonden door
De opleiding tot militair hoefsmid, de positie en de vooruitzichten van den
Beroepshoefsmid in bet leger (Slot). — Het raspen bij hoefbeslag. — De
Artillerie-Inrichting te Delft, in zoover deze bij het hoefbeslag betrokken
is. — Ingezonden stukken — Korte mededeelingen. — Mededeelingen
over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
DE OPLEIDING TOT MILITAIR HOEESMID, DE POSITIE EN DE
VOORUITZICHTEN VAN DEN BEROEPSHOEESMID IN HET LEGER,
door
Dr. Gallandat Huet,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
{Slof.)
In dienst lieeft de hoefsmid zich te houden aan de militaire voorschriften ;
hij staat onder de directe bevelen -van den Eskadrons- of Batterij-commandant,
aan wien hij ook verantwoording schuldig is voor zijn beslag, d.w. z. deze kijkt
zijn beslag na en beoordeelt dit. Vaak is dit een grief van de hoefsmeden ge-
weest, die ■ liever de controle over hun werk aan den Paardenarts zagen
opgedragen. Ontegenzeggelijk is van een Paardenarts, krachtens zijne op-
leiding, beter te verwachten dat hij zich de geheimen van het hoefsmidsvak,
althans ter beoordeeling, eigen heeft gemaakt, doch wanneer men bedenkt dat
een Batterij- of Eskadrons-commandant circa 15 jaar als officier dient alvorens hij
tot die functie, dus tot die controle wordt geroepen, dan kan men ook ver-
wachten dat hij er zich in dien tijd ten volle voor bekwaamt om met voldoende
zaakkennis te kunnen optreden. Een moeilijk geval blijft het altijd om hoef-
beslag te controleeren en er moet in deze van beide zijden goede wil en erken-
ning zijn. Voor den commandant en voor den smid beiden is het van veel belang
dat de paarden goed op beslag staan ; voor den hoefsmid is het heel
wat gemakkelijker om goede hoeven goed te houden dan om verwaarloosde,
slechte hoeven, goed te krijgen. Wat deze controle aangaat, zij nog opgemerkt
dat deze uitsluitend het normale of modelbeslag betreft en dat bij hoef-
ziekten, ja ook bij het gebruik van alle ijzers, afwijkende van de modelijzers,
de Paardenarts het initiatief heeft en in deze gevallen den hoefsmid controleert.
Ook zij hier nog opgemerkt dat indien de controle over het hoefbeslag
aan de Paardenartsen zou worden opgedragen, dit voor deze alleen be-
vredigend zou zijn wanneer de hoefsmeden uitsluitend onder hunne orders
zouden komen te staan, m.a.w. zij alleen het recht van corrigeeren (straffen)
zouden hebben.
De werktijd voor den hoefsmid is van het ochtend-appél tot des middags
4 uur, met daartusschen gelegen tijden voor schaften. Bovendien kan hij ge-
commandeerd worden om de oefeningen te paard te volgen, althans bij de
cavalerie, en heeft hij geregelde paarden-inspecties mede te maken.
Om zijn paarden geregeld en goed op beslag te houden, zal het dan ook
vaak voorkomen dat hij na 4 uur zijne werkzaamheden zal moeten hervatten.
Waar het in den laatsten tijd blijkt dat men zich de positie der hoefsmeden
meer aantrekt en maatschappelijke verbeteringen invoert, zoo zal het ook
zeer gewenscht zijn dat de oogen geopend worden voor de hygiënische
eischen waaraan de smederij en de beslagplaats, zoowel voor den smid ala
voor het paard, moeten voldoen. In bijna alle garnizoenen zijn deze lokaliteiten
zeer slecht en des te meer is dit te betreuren daar het betrekkelijk geringe
kosten zal medebrengen om hierin verbetering te brengen. Als dringende
eisch voor het paard noem ik b.v. een goed onderhouden houten vloer in
de beslagloods; voor den smid o. a. een goede waschgelegenheid, een frissche
bergplaats voor kleederen en zindelijke privaten.
Afgescheiden van de hoefsmeden in.het veldleger is de positie geregeld
van de instructeurs der hoefsmidschool. Deze worden bij een eventueele
vacature benoemd na een vergelijkend examen, waartoe de hoefsmeden worden
opgeroepen die men hiervoor in aanmerking brengt. De bezoldiging van
den instructeur (Adj.-onderofficier) en van de hulpinstructeurs (Opperwacht-
meesters), is als volgt vastgesteld:
Aantal jaren dienstnbsp;Hoefsmid-hulpinstructeurnbsp;Hoefsmid-
als hoefsmid.nbsp;Wachtmeester of Opperwachtm. Instructeur.
Minder dan 6 jaarnbsp;1000 gldnbsp;1200 gld
6 jaarnbsp;HOO gld __
8 jaarnbsp;1200 gldnbsp;1300 gld
10 jaarnbsp;1300 gldnbsp;1400 gld
12 jaarnbsp;1400 gldnbsp;1500 gld
14 jaarnbsp;1500 gldnbsp;1600 gld
16 jaarnbsp;1600 gldnbsp;1700 gld
18 jaarnbsp;1700 gldnbsp;1800 gld
20 jaarnbsp;1800 gldnbsp;1900 gld
22 jaarnbsp;1900 gldnbsp;2100 gld
jaar --gldnbsp;2200 gld
Momenteel kunnen wij aannemen dat de positie der hoefsmeden vrij goed
geregeld is en meer voldoening zal ondervinden ; de pensioenregeling dient
echter herzien te worden en behoort gebaseerd te zijn op een basis van
inkomsten (tractement en abonnement) en daarbij in overeenstemming met
den laatst bekleeden rang of daarop volgenden hoogeren rang te zijn.
Natuurlijk zal er altijd nog te wenschen blijven en dat is zeer gelukkig ook ;
o. a. is in den militairen dienst de kwestie van rangen en graden een zeer
voorname. Ook hierin moet perspectief zitten, en ik kan mij ook voorstellen,
dat de rang van Opperwachtmeester mettertijd wel zal opengesteld worden
b.v. als begin aan den oudsten hoefsmid van elk Regiment, iiidien deze
daarvoor waardig wordt geacht. Men moet echter nooit uit het oog verliezen
en het is dunkt mij niet verkeerd daarop hier te wijzen, dat door te veel
vragen, en vooral door te veel in ééns te vragen, men veel gevaar loopt
het hoofd te stooten, de autoriteiten tegen zich in te nemen en stemming
tegen zich aan te kweeken.
Men laat zich nu eenmaal niet graag de wet voorschrijven en belang,
hebbenden zullen m. i. veel bereiken door zich in alle opzichten een hoogere
positie waardig te toonen en te gedenken dat men naast rechten ook
plichten heeft. Hoe beter men die plichten nakomt, dat wil in deze zeggen,
hoe beter vakman men is en hoe grooter de ijver is om zich in zijn dienst
te onderscheiden en het legerbelang te dienen, des te meer zal men de
aandacht tot zich trekken, waardeering genieten en de gevolgen zullen
dan niet uitblijven en ten goede leiden. Het is mijn oprechte wensch dat
de militaire hoefsmid langs banen van geleidelijkheid en gebaseerd op
kennis en ijver steeds een hooger standpunt in het leger zal gaan innemen,
STAAT vau de pryzen, waartegen de hoefsmeden zich Rijks
materialen kunnen verschaifen.
Booromslagen Hand . . . .
Boren tot winterbeslag . . ,
Controleurs tot winterbeslag
Hoefknijptangen N°. 1 voor de
Hoefnagels taille 9
8'|
gt; per 1000 stuks
)7nbsp;n quot; (2
Hoefijzers voor Offic. en Marech. per stuk . . . .
„nbsp;„ Korpsennbsp;„ „.....
Kalkoenen scherpe per 1000 stuks.......
Mallen tot hoefbeslag.............
Ringen tot schroefkalkoenen per 100 stuks.....
Sleutels tot Hamen V M en Kalkoenen......
„ „ Kalkoenen............
„ „ met tap tot winterbeslag.......
Schroefgaten per gat (voor ijzers 2 en achterijzers 4 gaten)
Tappen tot winterbeslag.............
Veiligheidshefboomen.............
Wringijzers............... .
Ijsnagels per 1000 stuks...........
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
5.00
2.40
2.70
4.50
nagels
10.00
71/
7
61/
0.75
0.75
82.00
5.25
2.50
3.50
2.50
2.50
0.04
3.75
0.70
1.90
16.00
HET RASPEN BIJ HET HOEFBESLAG.
In de November-aflevering van verleden jaar schrijft S. over de werk-
zaamheden van de militaire hoefsmeden, die hij van nabij in oogenschouw
heeft genomen en waarbij hem meerdere malen is opgevallen, dat die hoef-
smeden, nadat de hoeven door hen zijn dichtgemaakt, angstvallig alle rasp-
streepjes met een mes of met een zoetvijl verwijderen, alhoewel die
streepjes niet bepaaldelijk door te nauw passen daarop waren aangebracht.
De heer S. laat daarop volgen. „Volgens mijne meening echter zijn lang
niet alle hoeven te beslaan zonder daaraan te raspen (niet van de kroon
tot den draagrand)quot;.
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik dit laatste volkomen eens ben
met den heer S. en zelfs verder ga door te beweren dat het voor vele
hoeven noodig zal zijn dat er aan geraspt wordt. Denken wij b v. maar
eens aan platvoeten; deze zijn toch zonder dat men de rasp gebruikt om
den rand goed te kunnen breken, niet doeltreffend te beslaan en hier zou
den smid geen blaam kunnen treffen, doch wel zou hij een pluimpje ver-
dienen, indien hij de hoeven door zaakkundig raspen verbetert.
Toch luidt het militaire voorschrift op het hoefbeslag dat het den hoef^
smid verboden is aan den hoef te raspen, zoodat deze angstvallig zijn
raspsporen zal trachten te verwijderen; want doet hij dit niet, dan zullen
hem in zeer vele gevallen onaangenaamheden wachten van zijn commandant,
die bij het nazien van het beslag zich aan de letter van de wet houdt.
Hoewel men - nu in het algemeen - dit raspen „met een korreltje zoutquot; moet
opvatten, zoo ligt in het verbodsvoorschrift toch een goede gedachtegang
n.1. om overdrijving van de zijde van den hoefsmid tegen te gaan
Elke overdrijving toch is verkeerd en in dit geval voor den hoef speciaal
zeer slecht. Het kan toch niet ontkend worden dat door vele hoefsmeden
en vooral door vele halfwassenen in het vak, met een zekere wellust den
hoef wordt bewerkt. Men is zoo gaarne bereid er veel van af te nemen
hetgeen zich uit in een te veel besnijden van de zool, in het verkleinen
van de straal en in het wegraspen van den hoornwand. Men denkt zoo vaak
een frisch stuk werk af te moeten leveren en voor een leek zal dan ook
een hoef met een blanke zool en dito straal en een gelyk gevijlden hoorn-
wand er „vernieuwdquot; uitzien. Voor den zaakkundige behoeft het geen
betoog dat deze te veel doorgevoerde bewerkingen ten koste van den
hoef zijn gedaan. Gebruikt de militaire hoefsmid de rasp alleen om den
draagrand rond te vijlen, of zoo noodig te breken en verder om de nieten
gelijk te vijlen, dan zal hem door een chef, die het beslag beoordeelen kan
geen verwijt gemaakt worden. Het gelijk raspen van de nieten brencrt
echter vaak mede dat vele raspstreken over den hoef gaan en het moet
betracht worden dit zooveel mogelijk te voorkomen. - Wat is nu het nadeel
van te veel raspen aan den hoornwand? Dit nadeel is hierin gelegen dat
men daarmede de buitenste laag van den hoornwand vernielt en juist deze
buitenste laag vormt de beschutting van den hoornwand. De theorie leert
dat de hoornzoom zich voortzet in de dek- en glazuurlaag, welke bestemd is
om het uitdrogen van den hoef tegen te gaan en inwerking van schade-
lijke Stötten te verhinderen.
Deze laag is niet over den geheelen wand aanwezigen zal men in den regel
onder de nieten niet meer aantreffen. Hieruit volgt al dat men met het raspen
onder de nieten minder schade zal doen dan wanneer men daarboven raspt Om
nu den hoefsmêden niet aan de verleiding bloot te stellen om den hoef
met den rasp te bewerken, is deze bepaling in de instructie zeer goed te
noemen; met dien verstande echter dat ook hier de letter van de wet niet
altijd toegepast kan worden en de uitzonderingen met kennis van zaken
moeten worden beoordeeld. Volgens mij is dan ook de beste beoordeeling
van een beslag, en de hierboven beschreven moeilijkheid ondervangt men
hiermede dan tevens, gelegen in het onmiddellijk nazien van het beslagen
paard in de smederij, dus vóór dat de hoeven gestopt zijn en met teer of
hoefsmeer zijn bestreken. Zoo geschiedt het aan de Hoefsmidschool en zoo
behoort het ook voor eiken hoefsmid te geschieden. „Versch uit de ovenquot;
moet het werk aan den controleur worden aangeboden.
G. H.
DE ARTILLERIE-INEICHTING TE DELFT, IN ZOOVER
DEZE BIJ HET HOEFBESLAG
BETROKKEN IS.
De Artillerie-Inrichtingen zijn gevestigd in Delft en aan den Hembrug.
Van eerstgenoemde plaats spreekt men meestal als van de Constructiewerk-
plaats. Hier zijn dan ook alle ambachten vereenigd en vervaardigt en
herstelt men het rollend materiaal van het leger; tevens bevinden er zich
de dépots en stapelplaatsen voor andere legerbehoeften. De inrichting te
Hembrug is hoofdzakelijk voor de bewapening; de geweermakerij is hier
gevestigd en de herstelling van alle draagbare wapenen en kanonnen wordt
hier uitgevoerd.
Voor het hoefbeslag in het leger is Delft de plaats waar de materialen
worden opgelegd ; het is de stapelplaats voor het staafijzer en van de
machinale hoefijzers.
Wat het staafijzer betreft, zoo is hier steeds een ruime voorraad van
aanwezig en zijn alle militaire hoefsmeden gerechtigd dit van daar te be-
trekken tegen prijzen welke maandelijks worden vastgesteld en te hunner
kennis worden gebracht. Zij zijn niet gebonden het ijzer uit Delft te
betrekken en kunnen dit ook in den vrijen handel aankoopen; er is echter
steeds een groote voorraad, zoodat de hoefsmeden nooit verlegen behoeven
te zitten.
Ook de machinale ijzers worden uit Delft betrokken en dit is de eenige
plaats vanwaar de militaire hoefsmid deze mag betrekken. Aankoop uit den
vrijen handel of direct aan de fabriek is niet geoorloofd.
De legerijzers worden vervaardigd aan de hoefijzerfabriek Hippos te
Dordrecht, volgens door een legercommissie (hoefbeslagcommissie) vast-
gestelde standmodellen.
Deze modellen worden vervaardigd in 13 tailles, zoodat bij mobilisatie
voor elke grootte van paarden geschikte ijzers voorhanden zijn.
Wanneer de ijzers in Dordrecht zijn vervaardigd, worden zij naar Delft
gezonden om aldaar gekeurd te worden.
Vroeger geschiedde deze keuring door hier en daar een bos te openen en
enkele ijzers te bekijken. Door het groot aantal klachten van de hoefsmeden
over de mindere deugdelijkheid van deze ijzers, kwam het gebruik vrijwel
in discrediet; daarom is men er toe overgegaan om alle ijzers stuk voor
stuk te keuren. Het is mij altijd een raadsel hoe het kan voorkomen dat
eenzelfde partij machinale hoefijzers zoo zeer uiteenloopt, — dat men naast
zeer mooie exemplaren, waar als het ware geen aanmerking op te maken
is, men ijzers ziet met zulke grove fouten dat zij als onbruikbaar moeten
worden terzijde gelegd. Als groote fouten worden b.v. veelal aangetroffen :
ijzers met te smalle takken, waarbij de takeinden dun uitloopen en dus
geen voldoende dracht aan de verzenen bieden, vervolgens ijzers waarbij de
nagelgaten en vooral de toonnagelgaten Ie mager of te vet zijn aangebracht
en verder is een veel voorkomende fout dat de lip veel te dun is en daar-
door niet den minsten weerstand kan bieden. Van kleine fouten in ijzers, die
door den smid gemakkelijk zijn te verhelpen, wordt bij het nazien geen
notitie genomen; de keuring is bovenal practisch en beoogt om die ijzers,
welke direct of na een kleine wijziging zijn te gebruiken, aan te nemen en
de overige af te wijzen. De ijzers worden allen, onder toezicht van eender
hulpinstructeurs van de hoefsmidschool, gekeurd door milicien-hoefsmeden
of door de oudste leeriingen van de school. Worden zij goedgekeurd, dan
wordt er een stempel met A. I. opgezet en worden ze ter aflevering opge-
legd. De afgekeurde ijzers worden weer ingebost en naar Dordrecht terug-
gezonden, telkens nadat het benoodigde aantal van die taille is verkregen.
Behalye stafijzers en machinale hoefijzers kunnen de militaire hoefsmeden
ook hun hoefnagels uit Delft betrekken; dit zijn de z.g. sleutel-hoefnagels,
welke ook in den particulieren handel verkrijgbaar zijn en waarvan het
gebruik volgens het reglement den hoefsmeden is voorgeschreven.
Behalve het stafijzer, de machinale hoefijzers en de hoefnagels, levert de
inrichting te Delft ook de schroefkalkoenen voor het leger en de ijzeren
plaatjes, die tegen het inballen van de sneeuw in gebruik zijn.
Beide worden aan de constructie-werkplaatsen vervaardigd en aan de
Eskadrons en Batterijen afgeleverd op bestelling. De hoefsmid ontvangt
deze dus niet zelf, doch ontvangt ze kosteloos door bemiddeling van den
commandant. Het eenige voordeel dat het winterbeslag aan de hoefsmeden
oplevert, is dat zij de schroefgaten aanbrengen en deze in rekening brengen ;
overigens worden de werkzaamheden, zooals b.v. van de plaatjes, die, wat
het pasklaar maken der gaten betreft, zeer tijdroovend zijn, niet bezoldigd.
Ten slotte voorziet de Artillerie-Inrichting nog in het voorzien van enkele
gereedschappen ten behoeve van het hoefbeslag.
Zoo ontvangt elke hoefsmid uit Delft éénmaal per jaar kosteloos twee
tappen en twee boren en worden verder schroefsleutels, tap- en veiligheids-
hefboomen verstrekt; wat de laatste betreft, deze ook in grooten getale
aan de Eskadrons en Batterijen.
Het verband tusschen Delft en het hoefbeslag is dus gelegen in het aan-
maken van materialen, ten dienste van het beslag, en in het geregeld op
aanvrage verstrekken van deze materialen, terwijl verder een reserve voor-
raad in dépot wordt gehouden, hoofdzakelijk van stafijzer, van machinale
ijzers, van hoefnagels, kalkoenen en plaatjes.nbsp;G-, H.
Geachte Bedactie!
Met belangstelling las ik in „De Hoefsmidquot; van 15 Januari j.l. den
oproep van den Heer Koelman, om zooveel mogelijk gebruik te maken
van dit blad, om daarin een of ander stuk, of wel vragen betreffende het
hoefsmidsvak te doen opnemen.
Ook ik zal zulks toejuichen en trachten mijn aandeel daartoe bij te dragen,
doch vooropgesteld moge worden, dat het onderteekenen met vollen naam
en volledig adres, voor een militairen hoefsmid onoverkomelijke bezwaren
zal medebrengen.
Want al bespreken wij geen plaatselijke of politieke toestanden, de
militaire hoefsmid heeft nog met een andere groote factor rekening te
houden, n.l. met zijn militaire Chefs.
Om echter te voorkomen dat de daarvoor bestaande vrees oorzaak zou zijn,
dat van militaire zijde ook niet kon worden getoond, wat hunnerzijds van
belang wordt geacht, wil ik aantoonen, dat het verzoek, om alles te onder-
teekenen, voor militaire hoefsmeden geen aanbeveling verdient.
De personen, die m.i. alléén met het toezicht en controle van het hoef-
beslag moesten worden belast, zijn de militaire paardenartsen en die paar-
denartsen zullen, als deskundigen, in den regel met de inzichteu der
militaire hoefsmeden accoord gaan. Het korps militaire hoefsmeden onder-
vindt gestadig den meest mogelijken steun en medewerking van die des-
kundigen, dus van die zgde zou men niet op bezwaren stuiten, doch in het
leger meent haast iedere Chef, ten aanzien van het hoefbeslag deskundige
te zijn. In hoofdzaak ontleenen die Chefs dat recht aan onze verouderde
voorschriften.
De eskadrons- en batterij-commandanten zijn verantwoordelijk voor het
hoefbeslag van de Rijkspaarden van hun onderdeel en, uit hoofde daarvan,
komt de hoefsmid onophoudelijk in botsing met de zienswijze van zijn Chef.
Die commandanten laten Paak een groot deel van die verantwoordelijk-
heid en van dat toezicht over aan de bij het onderdeel ingedeelde luite-
nants en opperwachtmeesters-instructeur, die er allicht geen beter oordeel
over kunnen vellen dan de Chefs, zoodat de hoefsmid gewoonlijk met de
inzichten en opvattingen van 5 of 6 personen heeft rekening te houden.
Verschil van meening, ja zelfs berisping en straf voor goed werk is dan ook
voor den militairen hoefsmid geen zeldzaamheid.
Wil nu zoo'n hoefsmid door middel van een vraag of ingezonden stuk
zoo'n twistpunt eens omschrijven om daardoor van bevoegde zijde te ver-
nemen of hij al dan geen gelijk heeft, dan zal iedereen, die in het leger
heeft gediend, het met mij eens zijn, dat hij verstandig doet, niet zijn
naam daaronder te vermelden.
De redactie kent dien naam, die waarborg is mijns inziens voldoende.
Bovendien blijkt uit zoodanige bijdragen, dat hetgeen besproken wordt,
herkomstig is van een „militair hoefsmidquot;, zoodat wij als regel goed zullen
doen onze bijdragen niet te onderteekenen doch met een begeleidend
schrijven de Redactie aanbieden.
Indien de Redactie zich met het vorenstaande kan vereenigen, hoop ik
dat ook de heeren Koelman c.s. ons standpunt zullen willen billijken,
zoodat de aldus verkregen samenwerking zeer vruchtdragend kan worden.
Een militair hoefsmid.
-ocr page 50-Wij hebben geen bezwaar tegen de plaatsing van ingezonden stukken,
die niet zijn onderteekend door iemand's vollen naam, indien de inhoud dier
stukken van zakelijken aard en behoorlijk van toon is.
Daarmede gelieve een ieder inzender rekening te houden. Dan kunnen
juist door openhartige, zakelijke besprekingen verkeerde toestanden tot op-
heffing of verbetering worden gebracht, waartoe „De Hoefsmidquot; gaarne
zooveel mogelijk ruimte en medewerking wil verleenen.
----R e d.
SNEEUWBESr.AG MET KURKEN ZOLEN.
De in de laatste aflevering geplaatste stukken van Dr. v. Dorssen en van
Kapitein v. d. Wall Bake geven oogenschijnlijk den indruk dat zij tot ge-
heel verschillende conclusies komen, inzake het gebruik van stroomatjes
tegen het inballen van sneeuw.
Voor een goede toepassing van stroomatjes moeten echter de ijzers zoo-
danig vervaardigd zijn als de Kapitein v. d. Wall Bake dit aangeeft, n.1.
de matjes moeten worden vastgehouden door het ijzer en zij moeten de
zoolvlakte van den hoef gelijkelijk afsluiten. Dit is zeer goed aan te brengen
bij een enkel Ofticierspaard doch voor een troepenafdeeling kan men toch
moeilijk zonder voorschriften dergelijke afwijkingen aan de ijzers gaan aan-
brengen, terwijl bovendien de machinale ijzers ook in dien afwijkenden vorm
zouden moeten worden vervaardigd. Neemt men echter aan dat de be-
treffende autoriteiten hiertoe besluiten willen, dan zou het m.i. verre de
voorkeur genieten om, in plaats van stroomatjes, kurk te gaan toepassen. Een
kurkbeslag brengt groote voordeelen mede, en is niet alleen een goed winter-
beslag, doch ook een zeer doelmatig beslag voor paarden die veel op harde
wegen worden gebruikt. Als winterbeslag heeft het echter ontegenzeggelijk
groote voordeelen boven stroo en wel doordat het kan worden aangebracht
bij het beslag zelf en steeds onder kan blijven liggen, zonder eenige schade
te berokkenen. Een paard, met kurkzolen beslagen, is dus zonder nadere
voorbereiding altijd op sneeuwbeslag. De zolen zijn resistent, gaan het in-
ballen van sneeuw en het uitglijden op gladde straten tegen en bij goed
inwrijven van de zoolvlakte van den hoef met teer, kunnen zij zonder be-
zwaar tot aan het volgend blijven liggen. Voert men in de wintermaanden
dit kurkbeslag in, dan heeft men slechts kalkoenen in te draaien om bij
sneeuw en ijs te kunnen uitrukken en heeft men het tijdroovende van het
pasklaar maken en aanbrengen van de plaatjes uitgewonnen.
Voor de juiste toepassing van dit kurkbeslag zie men jaargang 1916
blz. 15 en 16.nbsp;G. H.
VERHEFFING VAN HET HOEFSMIDVAK.
Het deed mij veel genoegen een stukje op mijn ingezonden stuk in de
Februari-aflevering geplaatst te zien en nog wel van een plaatsgenoot. Ook
deze geachte inzender geeft hierin eenige nuttige wenken.
Wat echter het vereenigingsleven der afdeeling Alkmaar betreft, vond ik
hier minder op zijn plaats. De afd. Alkmaar toch werkt heel aardig, moge-
lijk niet volgens de gedachten van den heer Koopman, die echter geen lid
is, dus buitenstaander is en vcaarschijnlijk zijn inlichtingen bij een zelf niets
presteerend lid heeft ingewonnen, want iemand, die eenigszins met de leiding
van het vereenigingsleven bekend is (en vooral onder de smeden) weet heel
goed dat men de boog niet te strak mag spannen, om deze niet te laten
knappen, want de minste kink in de kabel doet het ergste vreezen, daar
er O zoo weinig leden zijn, dat echte vereenigingsmannen zijn, zulke waar
op gebouwd kan worden en die steeds medewerken tot den bloei hunner
vereeniging. Velen hebben een groot woord in en buiten de vergadering
doch meestal daar buiten, en liefst om het een of ander ofwel alle bestuurs-
leden te verwijten, dat zij niet actief genoeg zijn, doch zelf prestoeren zij
niets als dwarsboomerij en terughoudendheid in alle opzichten, welke niet
leiden tot verheffing van het smidsbedrijf.
Daar ik onder mijn collega's hier in Alkmaar de eenigste abonné ben op
„De Hoefsmidquot; en door mij aan de Ambachtsschool een exemplaar ter
inzage is gegeven en dee'z daarop ook abonné is geworden, zoo voel ik de
opmerking inzake de afd. Alkmaar wel eenigszins aan mijn adres gericht,
daar immers niemand der andere leden hiervan notitie kan nemen. Wat
echter de opmerking betreft, zal een ieder, die mijn persoon in het ver-
eenigingsleven kent, zoowel als Secretaris der Afd. Alkmaar, dan wel als
Secr. der Combinatie Noord-Holland wel inzien, dat ze voor mijn adres niet
bestemd is. Ik hoop echter dat deze wenk een nuttig effect mag hebben op
alle zwakke leden van andere afdeelingen.
Naar aanleiding wat de heer Koopman aangeeft, nl. dat de leiding zijns
inziens niet in handen van den praticus thuis behoort, moet ik eerlijk beken-
nen dat ik hier lijnrecht tegenover sta, daar toch tegenover practisch immers
theoretisch staat. Wat het ambachtschool-onderwijs aangaat, is dit sterk
gebaseerd op de theoretische lessen, wat zeer nuttig is, doch door zeer velen
niet wordt ingezien en daardoor ook dikwijls bestreden wordt.
Een ambachtschool echter levert bij het eindexamen slechts aankomende
smeden, doch een hoefsmidscursus moet bekwame vaklieden in het hoef-
beslag afleveren, — vaklui die niet alleen zichzelf kunnen redden in alle voor-
komende gevallen, doch ook tot voorbeeld moeten zijn voor anderen die nog
geen hoefsmidscursus gevolgd hebben.
Een hoefsmidscursus behoort juist in handen van den practicus thuis en
liefst van een die ervaring heeft, die jaren lang zijn ondervinding heeft
opgedaan in de practijk. Wat geeft de theorie voor den hoefsmid als hij de
practijk niet kent? Toch immers niets, niet waar? en tegenovergesteld geeft
het dagelijksch leven het antwoord, daar er toch zeer vele hoefsmeden hun
vak uitoefenen, zonder ooit de minste theorie gehad te hebben. Hieruit zal
ieder hoefsmid zijn nut kunnen trekken door mede te werken om de leiding
der hoefsmidscursussen in handen van den practicus te zien.
Tevens viel het mij vreemd op, het stuk onderteekend te zien door
M. Koopman, leeraar A B. S. en als leider van den hoefsmidscursus, daar
het mij geheel onbekend was, dat hier in Alkmaar een cursus in hoefbeslag
werd gegeven, te meer nog daar juist in die dagen aan het Bestuur der
Afd. Alkmaar v/d. B. S. P. N. is opgedragen, de eerste stappen te doen tot
oprichting van een hoefbeslagcursus, waaruit blijkt dat ook de overige
leden eveneens niets dienaangaande bekend was.
Hopende dat spoedig in Alkmaar een hoefsmidscursus zal worden gegeven,
doch in handen van een practicus, in het bezit van veel ervaring in het
hoefsmidsvak; tevens dat er nog vele stukjes in „De Hoefsmidquot; zullen ge-
plaatst worden tot verheffing van dit vak, teeken ik, onder beleefde dank-
zegging voor de verleende plaatsruimte,
Alkmaar,nbsp;Th. A. Koelman N z.
— Dat vernagelen soms ernstige gevolgen kan hebben heeft dezer
dagen een eigenaar van een stamboekmerrie in Zuid-Holland ondervonden.
Hij schrijft dat de smid bij het beslaan met een nagel even het „levenquot;
heeft geraakt, waarna klem is opgetreden en den dood der merrie tot
gevolg had.
— Slecht beslag. Zeer waarschijnlijk ten gevolge van de hooge beslag-
prijzen komt het verzuim in zake beslagvernieuwing heel veel voor. Wanneer
men het oog laat gaan over de paarden, die langs den weg hun arbeid
verrichten, dan moet het een ieder duidelijk zijn dat hier groote tekort-
komingen aan de dieren worden gepleegd. Het nadeel, dat dit aan de eige-
naren dier paarden berokkent, wordt niet altijd direct door dezen gevoeld ;
zijn de hoeven door voortdurend nalatig beslag ten slotte zoo slecht ge-
worden dat de eigenaar de schade ondervindt, dan moet de hoefsmid op-
treden als de redder in nood.
Het hoefbeslag moet ten deele beschouwd worden als te behooren tot de
hygiëae van het paard en verwaarloozing en groote nalatigheid in deze zijn
zeker niet minder erg te veroordeelen dan b.v. een tekortkoming in de huid-
ver pleging, waarbij huidziekten optreden.
In dit laatste geval treedt de politie op, alsmede de als onbezoldigd
rijksveldwachter aangestelde ambtenaren vaa de dierenbescherming; zij ver-
baliseeren den eigenaren en dwingen dezen daarmede een betere verzorging
van hunne dieren af. M.i. moest dit toezicht zich ook meer uitstrekken tot
het hoefbeslag en vele gevallen van dierenmishandeling door onvoldoend
hoefbeslag zouden aldus kunnen worden tegengegaan. Ook de hoefsmeden
zouden, door in zulke gevallen extra tarieven te eischen, den eigenaren
kunnen dwingen hunne paarden meer geregeld op beslag te sturen; ten-
slotte zouden toch en het paard en de eigenaar hier slechts voordeel van
ondervinden, terwijl veel aanstbotelijks zou vermeden worden. Vooral door
venters met kleine bedrijfspaarden wordt veel in deze gezondigd, doch
noodig is dit m.i. in genen deele, daar toch, wanneer door duurder hoef-
beslag de bedrijfskosten stijgen, hiermede ook een prijsstijging van de waren
gepaard zal gaan.
G. H.
-ocr page 53-(Met alle waardeering voor de goede bedoeling van onzen geachten mede-
werker, lijkt het ons uit een practisch oogpunt uiterst moeilijk om bruik-
bare politiebepalingen voor het verkrijgen van doeltreffend en tijdig ver-
nieuwd hoefbeslag in het leven te roepen.
Het eenige gezonde en voortdurend gunstiger werkende middel is o.i. te
zoeken in voorlichting, eenerzijds bij de opleiding der aanstaande hoefsmeden
en anderzijds wat de paardeneigenaren, -houders en -verzorgers betreft,
die moeten leeren inzien dat onvoldoende verpleging, waartoe ook onvol-
doend hoefbeslag behoort, hun zelf schade berokkent.nbsp;Eed.
—nbsp;Noord-Holland. Ten behoeve van den cursus in hoefbeslag, te houden,
vanwege de Afdeeling Haarlem der Holl. Mpij. van Landbouw, is voor het
loopende jaar door de Hollandsche Maatschappij van Landbouw een sub-
sidie van f 200 toegestaan.
—nbsp;De Maart-afl. van „Der Hufschmiedquot; bevat een artikel van Prof.
Dr. Lungwitz over „zool-klemhoefquot; met de opmerking dat een werkelijke
„zool-klemhoefquot; hoogstzelden voorkomt.
Het aantal hoefsmidsleerlingen is in Duitschland thans al zeer gering.
Als voorbeeld is te noemen de provincie Brandenburg waar 7 leersmederijen
onder toezicht van de landbouwmaatschappij zijn en waarvan slechts twee
het voorrecht hebben thans leerlingen te bezitten.
—nbsp;IJzer, staal en kolen. Hieromtrent is o.a. het volgende bekend:
De uitvoerende commissie van de N. O. T. deelt mee, dat, blijkens bericht
van den Amerikaanschen handelsattaché, ijzer en staal en daaruit vervaar-
digde producten (met uitzondering van sneldraaistaal) N. O. T.-vrij uit de
Vereenigde Staten hier te lande kan worden aangevoerd,
—nbsp;De Minister van landbouw, nijverheid en handel heeft met ingang van
19 Pebr. j.l. ingetrokken de in een beschikking van 23 Januari 1919 vast-
gestelde maximumprijzen voor handelsmaterialen in ijzer en staal, zoowel
oud als nieuw.
—nbsp;De Vereeniging van schroevenfabrikanten en de Vereeniging van
Duitsche fabrikanten van klinknagels hebben begin dezer maand de ver-
koopprijzen voor schroeven en klinknagels door eene nieuwe verhooging van
den duurtebijslag met gemiddeld 30 ä 40 pet. verhoogd. Die verhooging,
die onmiddellijk ingaat en ook geldt voor alle nog niet gespecificeerde
zaken, wordt gemotiveerd door de stijging van de prijzen van staafijzer en
van andere grondstoffen.
—nbsp;Het Eijnsch Westfaalsche Kolensj'ndicaat heeft besloten de prijzen
voor Maart onveranderd te laten.nbsp;(N. R. C.).
Mededeelingen over het smidsvak vallende buiten het hoefbeslag.
GEREEDSCHAPPEN.
Met het oog op de hooge prijzen, welke tegenwoordig voor gereed-
schappen moeten worden betaald, wordt hier eene beschrijving gegeven van
de fabricatie van een steekbeitel. Het spreekt vanzelf dat ook andere modellen.
zooals hakbeitels, schaafbeitels enz. op dezelfde wijze kunnen worden ver-
vaardigd, en dat alleen het verschil in vorm hierbij maar eene rol speelt.
Op den voorgrond moeten wij plaatsen om voor gereedschap steeds best
materiaal te gebruiken, daar de kosten hiervan geen gewicht in de schaal
leggen, en wij bij het bezigen van slecht ijzer of staal onzen arbeid vrijwel
als verloren kunnen beschouwen.
Hoewel menige smid zal denken dat dit gereedschap goedkooper en beter
uit de magazijnen betrokken kan worden, zal hem toch bij eenig overleg
blijken, dat vooral in dezen tijd hiermede nog wel eenig succes is te be-
halen, en vooral dan wanneer hij met sympathie zich op dit werk toelegt,
zal het hem spoedig blijken dat vooral door het maken van goed gereed-
schap, een enorme reputatie verkregen wordt.
In de figuur hebben wij de werkwijze van een dergelijk gereedschap
zoo nauwkeurig mogelijk trachten weer te geven. Ook hierbij geldt de eisch
dat het aan te wenden materiaal van goede kwaliteit is, en het zal blijken
dat dit geen hooge onkosten met zich brengt, daar het benoodigde mate-
riaal zich tot zeer kleine stukjes bepaalt.
Het verdient aanbeveling het ijzer zoo te kiezen of te smeden, dat de
doorsnede een kwadraat vormt, hetgeen direct de borst der arend goed aan-
past. Men neemt nu een klein gedeelte in met den zethamer (zie a), waar-
achter direct met den vulder op den hoorn van het aanbeeld het ijzer hol
uitgewerkt wordt (zie h). Ook kan tegelijkertijd de arend hierbij puntig
uitgesmeed worden, doch practischer is het wanneer dit geschiedt als de
beitel geheel gesmeed is. Wanneer nu deze arend is afgesmeed, hakt men
het stuk ijzer op de vereischte lengte af, en smeedt een stukje goed lasch-
baar staal wigvormig uit, hetgeen op het ijzer wordt gelascht. Dit laatste
is vooral met veel accuratesse uit te voeren, daar het staal bij de verhitting
niet beschermd wordt, en dus spoedig verbrandt. De uitvoering zien wij in
flg. C, waar het staal met S is aangegeven.
Na deze bewerking, die wel de voornaamste mag heeten, wordt de beitel
in den vereischten vorm uitgesmeed (zie de figuren d. en e), waarna hij wordt
a
Ulli
afgewerkt aan de bank of amarilsteen en is daarna gereed om gehard te
worden.
Dit laatste is vooral door routine goed en gemakkelijk te doen. Het
spreekt vanzelf dat bij de plotselinge afkoeling de staalzijde van den beitel
geheel anders werkt als het ijzer, zoodat deze naar het ijzer hol trekt. Dit
is nu het beste te voorkomen doordat men den beitel vóór de harding iets
buigt in tegenovergestelde richting. Hiervoor is echter geen maat vast te
stellen en zal de ondervinding blijken de beste leermeesteres te zijn.
F. J. M.
UB
is een geïllustreerd weekblad
voor lokkers, houders en lief-
hebbers van paarden, dat veel
gelezen wordt en zich kenmerkt
door een degelijken, prettigen
inhoud met zeer goede afbeel-
dingen. Het bevat artikelen
over: verpleging en voeding,
pijden onder den man en vau
den bok, verslagen van rijkskeuringen, concoursen-hippique, land-
bouwtentoonstellingen in binnen- en buitenland, paardenkennis,
fokkerij, hoefbeslag, paardenhandel, rennen en harddraverijen op de
lange baan, terwijl er tevens een vraagbaak aan is verbonden, zoodat de
abonné's op het geheele gebied, waarover het Blad handelt, vragen kunnen
stellen, die door speciale deskundigen voor de onderscheidene rubrieken
KOSTELOOS worden beantwoord.
Onder de abonné's komen ook hoefsmeden voor. Het bevat dikwerf ver-
handelingen, die niet alleen belangwekkend voor hen zijn, maar vooral 'ge-
schikte onderwerpen van bespreking opleveren met eigenaren of koetsiers, die
bij het beslaan hunner paarden tegenwoordig zijn. Het abonnement bedraagt
echter franco huis ƒ5.— per jaar, ƒ 1.25 per kwartaal, plus een tijdelijke crisis-
toeslag van 3 cent per nummer ; waartegen menigeen opziet. Dit behoeft
nu geen bezwaar op te leveren, wanneer de zaak maar wat handig wordt
aangepakt. Juist door de geregelde aanraking met personen, die zich voor
paarden interesseeren, is de hoefsmid herhaaldelijk in de gelegenheid om de
aandacht op „HET PAARDquot; te vestigen en van tijd tot tijd
Hiervoor kan provisie worden bekomen, zoodat het aangename met het
nuttige goed is te vereenigen.
Proefnummers en voorwaarden betreffende provisie op aanvrage
gratis te bekomen bij den uitgever van „Het Paardquot; te's-Gravenhage.
S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
liitertoiiiiuiiiiiiiil
feleiilioöii
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fUne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
BAX Jiilfcrslraiit
Rotteriaiii.
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
vourdeeli^, «ciuakkclijk iii scbriiik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Pacificquot;,
met flink hielstuk, met zivaar hielstuk.
Opcii zolen uit één stnk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4;',. tot 6J
Eng. dm., uitei-ste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk
in ivitte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig vau 4,1
tot Eng. dm.
Merk „Chiciig'oquot;,
geheel Caoutclioiic
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig vau
7' tot7-/VEng.dm.
uiterste breedte buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
lloef-
randen.
Strykringen
met rieiripje
Open Caoutchouc
zool, merk IJ. V.,
in 7 maten, vooiquot;-
en achterijzers
voorradig.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verichillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 57-24e Jaargang. — Aflevering 4. — 15 April 1919.
REDACTEUR-UITGEVER: A. W. HEIDEMA te 'S GRAVENHAGE.
-ocr page 58-voorkomt en geneest men het best met walpole
rubber hoefzolen. Zij hebben een stalen plaat,
waardoor een onveranderlijk draagvlak gevormd wordt,
zoodat de zool nooit in den voet gedrukt of deze ver-
wond kan worden. De rubber breekt den schok en
voorkomt slippen en vallen op gladde bestratingen, als
hout, asphalt e. d. De stalen plaat maakt het slap
worden of afbreken van de zolen onmogelijk; zij gaan
veel langer mede dan andere zolen en zijn dus het
voordeeligst in het gebruik.
zijn verkrijgbaar in 13 grootten,
en 2 verschillende modellen. Vol-
ledige prijscourant van zolen,
nagels, raspen enz. wordt U op
aanvrage franco toegezonden door
Het Instituut van militaire hoefsmeden enz. — Over premiekeuringen en
hoefbeslag. — Een Rijksdiploma als Hoefsmid. — Ingezonden stukken —
Korte mededeelingen. — Ingekomen boekwerken. — Advertentiën.
HET INSTITUUT VAN MILITAIRE HOEPSMEDEN EN DE HIER-
VOOR TE VERWACHTEN GEVOLGEN BIJ EEN EVENTUEELE
INKRIMPING VAN HET LEGER,
door
Dr. Gallandat Hüet,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
Gaan wij allereerst de sterkte na van het corps hoefsmeden in het leger,
dan zien wij dat bij elk escadron der cavalerie twee hoefsmeden zijn inge-
deeld en bij elke batterij der bereden artillerie één.
Toen in Augustus 1914 de algemeene mobilisatie gelast werd en het
veldleger op oorlogssterkte kwam, had dit tot noodzakelijk gevolg dat het
aantal hoefsmeden enorm moest worden uitgebreid. Bij de cavalerie was dit
niet zoozeer het geval, daar dit wapen niet voor merkbare uitbreiding vat-
baar bleek, uit gebrek aan rijpaarden. Bij dit wapen werden de paarden,
die voor aanvulling zouden hebben moeten dienen, vervangen door rijwielen
en zoo ontstonden er vele escadrons militaire wielrijders. De aanwezige
paarden in de Depots werden gebruikt om de veld-escadrons op sterkte te
brengen en ze geregeld aan te vullen. Bij het wapen der cavalerie onder-
ging dus het getal hoefsmeden geen merkbare wijziging. De 4 regimenten,
elk van 4 escadrons, beschikten over 4 x 8 of 32 hoefsmeden; behalve deze
waren er nog 8 hoefsmeden werkzaam bij het escadron ordonnansen, bij de
depots Huzaren, bij het Remontedepot en bij de opleiding aan de Hoef-
smidschool, zoodat er totaal 40 hoefsmeden bij dit wapen waren geplaatst
en ook bij mobilisatie werkzaam bleven.
Anders ging het bij de Bereden Artillerie. Hier werd de vredessterkte
van de batterijen op oorlogssterkte gebracht en van elke Batterij een dub-
bel-batterij gemaakt. Bovendien onderging elk Regiment een uitbreiding,
doordat er een 4e afdeeling bij werd opgericht en dus twee dubbel-
batterijen sterkar werd.
Vóór de mobilisatie waren bij elke afdeeling Veldartillerie, bestaande uit
twee batterijen, twee hoefsmeden werkzaam, per regiment dus zes; hierbij
kwam dan nog een hoefsmid voor den trein en één voor het Depot, en
maakte dit totaal 8 per regiment. De 4 regimenten Veldartillerie tezamen
beschikten dus over 32 hoefsmeden. Telt men hierby nu nog op de hoef-
smeden der Rijdende Artillerie, die der Houwitser-afdeelingen en die welke
werkzaam waren aan de Hoefsmidschool, dan komt men aan een totaal
voor dit wapen van 40.
In het geheel waren dus ± 80 actieve hoefsmeden in het leger werk-
zaam. De vermeerdering van het aantal hoefsmeden uitsluitend voor de
bereden artillerie bedraagt alleen al door het vormen van de genoemde
dubbelbatterijen, het dubbele aantal van het vermelde cijfer. Hierbij komen
nu vooreerst de Divisie gevechtstreinen, bestaande uit Artillerie-munitietrein
infanterie-munitietrein, verbandplaata-afdeeling en hospitaal-afdeeling, welke
bij elk der 4 divisies zijn ingedeeld. Bij elk dezer onderafdeelingen behooren
een of meer hoefsmeden en bovendien één voor eiken staf der divisie.
Vervolgens komen aan de beurt de telegraaf-afdeelingen, de lichtparken
enz., dus de bereden onderdeelen van het wapen der Genie; dan de
Vestingartillerie, met zijne afdeelingen aanspanbaar geschut, de zware
houwitser-afdeelingen en ten slotte de Regimenten Infanterie, elk met zijne
officierspaarden, bagap- en fourageerpaarden. En dit heeft men evenzoo
bij de Landweerafdeelingen.
Schat men dat het totaal aantal paarden ± 20OÜO bedroeg, dan kan
men ongeveer rekenen op 350 hoefsmeden voor de verzorging van de
hoeven en van het beslag. Waar kwam nu plotseling dit groote aantal
benoodigde hoefsmeden vandaan? Het antwoord hierop luidt: van de
militie! Jaarlijks werden van de dienstplichtige miliciens opgeleid 14 mihciens
der Infanterie, 4 der Cavalerie en 14 der Bereden Artillerie, alzoo 32 per
jaar. Deze opgeleide en gediplomeerde miliciens waren bestemd om bij even-
tueele mobilisatie dienst te doen en werden dan ook dadelijk als hoefsmid
werkzaam gesteld. Toch kon de vordering van nieuwe paarden en de
indeeling dezer gevorderde paarden niet wachten totdat deze milicien-
hoefsmeden op hunne bestemming waren aangekomen en zoo kwam dan
ook in de eerste mobilisatie-dagen al het werk neer op de hoefsmeden van
het actieve leger. Deze hebben toen ongelooflijk hard gewerkt, zij hebben
hun heele persoon gedurende dagen en nachten gegeven en bijna zonder
rusten doorgewerkt totdat al het aangekochte nieuwe materiaal was nage-
zien en, waar noodig, op nieuw beslag gezet. Dat waren dagen waarm een
hoefsmid kon toonen wat hij waard was, waarin gewerkt moest worden,
omdat geen uitstel mogelijk was en zoo heeft dan ook het corps hoef-
smeden zijn niet geringe aandeel gehad in het zoo gunstig verloop der
mobilisatie, welk succes ook in het buitenland zoo geroemd werd. Een
eeresaluut worde hier nogmaals gebracht aan deze stoere werkers van de
eerste dagen van Augustus 1914, voor hunne kranige prestaties in die
dagen, voor hunnen reuzenarbeid, met vaderlandsliefde en plichtsbesef,
toen aan het leger gegeven.nbsp;, , , r
Behalve de gediplomeerde hoefsmeden van de militie werden enkel hoef-
smeden aangesteld welke met goed gevolg een proef van bekwaamheid had-
den afgelegd aan de Hoefsmidschool. Veelal waren dit dienstplichtige
jongelui welke in den burgerstand een cursus in hoefbeslag hadden gevolgd;
soms bleken zij dadelijk geschikt om zelfstandig werkzaam te kunnen zijn;
in andere gevallen werd eerst een korter of langer verblijf aan de school
noodig geacht.
Het spreekt van zelf dat bij een zoo groot corps, als nu het instituut
van hoefsmeden betrof, veel mutaties voorkwamen. Vooral werd dit het
geval toen in het latere stadium der mobilisatie eerst de zakenverloven
werden ingesteld en ten slotte de oudste lichtingen in de gelegenheid
kwamen met klein verlof te gaan.
Om nu deze gaten te stoppen moesten dus steeds nieuwe hoefsmeden
worden gevormd en de hoefsmidschool is dan ook tijdens de jaren '15, '16,
'17 en '18 een ware fabriek geweest, waar als het ware de leerlingen
„klaargestoomdquot; werden. Gelukkig was de uitbreiding van de gebouwen
in dien tijd tot stand gekomen en was het mogelijk voortdurend 55 leer-
lingen tegelijk op te leiden. Aan materiaal was daarvoor geen gebrek,
paarden en doode hoeven waren er in overvloed en aangezien zich voor
eiken cursus een groot aantal aspiranten opgaf, was men steeds in de
gelegenheid de beste uit te zoeken en maakte dit het mogelijk om meteen
opleiding van zes maanden te kunnen volstaan. Dé namen der geslaagden
aan deze cursussen zijn geregeld in „De Hoefsmidquot; vermeld en een niet
onbelangrijk aantal gediplomeerde hoefsmeden in Nederland heeft dit
diploma dan ook feitelijk te danken aan den wereldoorlog en de daardoor
voor ons land noodzakelijke mobilisatie.
Er is in deze jaren zeer hard gewerkt aan de hoefsmidschool en met
onverflauwden ijver legden de instructeurs er zich bij eiken nieuwen cursus
op toe om hunne leerlingen tot goede vaklieden te vormen.
Door de geleidelijke demobilisatie, die dezen winter is uitgevoerd, is zoo
langzamerhand de vredessterkte van de paarden weer bereikt en zijn alleen
de beroepshoefsmeden overgebleven. Er zijn er meer dan voorheen, door de
uitbreiding van de Bereden Artillerie; daartegenover staat dat de bereden
mitrailleur-afdeelingen in de mobilisatie zijn opgeheven en hiermede dus 4
plaatsen voor de hoefsmeden verloren gingen.
Wat heeft ons nu de mobilisatie geleerd? Zeer veel en onder dit zeer
vele wil ik als een enkel punt vermelden dat het aantal beschikbare hoef-
smeden niet groot genoeg was. Men moet bovendien nog rekening houden
met de voornaamste factor dat er geen oorlogstoestand is ingetreden en dat
er dus uit dezen hoofde geen verliezen aan personeel zijn geleden. Wil men
dus paraat blijven, d.w.z. wil men voor een eventueele mobilisatie en mogelijken
oorlog voorbereid zijn, dan dient de opleiding van reserve-hoefsmeden zeer
sterk te worden uitgebreid. Men moet het er toch niet op aan laten komen
om dit aantal aan te vullen door opleiding tijdens de mobilisatie, daar toch
de gelegenheid, zooals die zich bij dezen oorlog heeft voorgedaan, zich
hoogstwaarschijnlijk wel nooit meer herhalen zal. Men moet de opleiding
als zoodanig bestendigen en ook de opleidingstij d van zes maanden hand-
haven, doch in plaats van 2 X 's jaars, zal men 4 X 's jaars een cursus
beginnen, dus elke 3 maanden.
Het dubbele aantal miliciens zal dan jaarlijks worden gevormd. Hoewel
het ontegenzeggelijk een voordeel is voor den milicien om in zijn diensttijd
een vakopleiding te krijgen, en dit ook voor de burgerij van veel voordeel
l^z zijn, zoo zal het toch gewenscht zijn dat óf van het Ministerie van
Oorlog óf van dat van Landbouw, N. en H. uitgaa,nde, een premie wordt
gesteld op het behalen van het diploma. Alsdan, en mede door een toelage
te verleenen tijdens den opleidingstijd, zal men zich van het aantal en van
de goede aspiranten kunnen verzekeren.
*
* *
Alvorens over te gaan tot maatregelen als hierboven aangegeven, zal men
dienen af te wachten wat beslist wordt omtrent den volkerenbond en de
daarmede gepaard gaande gedeeltelijke ontwapening.
Mocht werkelijk worden overgegaan tot een zeer sterke vermindering van
de legers, dan zal het militie-leger hoogstwaarschijnlijk verdwijnen en al
den aankleve van dien, in dit geval dus ook de opleiding van miliciens tot
hoefsmid. In elk geval zal echter een kleine kern blijven bestaan in den
vorm van een staand leger, en dit zal dan vermoedelijk bestaan uit enkele
regimenten cavalerie en een weinig veld-artillerie, benevens een sterke
uitbreiding van het corps maréchaussees. Deze gedachtengang volgende
zou het aantal hoefsmeden bij de cavalerie waarschijnlijk weinig verminderen,
daar toch 4 Eegimenten cavalerie niet beschouwd kunnen worden als de
kern vormende van een groot leger en men voor mogelijke binnenlandsche
twisten en onlusten wel over een eenigszins flinke macht ruiterij zal willen
blijven beschikken.
Iets anders is het echter met de artillerie gesteld; voor deze zal de
bestendigheid in veel mindere mate gelden en hier zoude dus veel beperkt
kunnen worden en dus vele hoefsmeden overcompleet kunnen geraken. Waar
echter uitbreiding van het corps maréchaussees zal plaats hebben, vooral
van bereden maréchaussees, zal men de vrijgekomen hoefsmeden der Artillerie
hier grootendeels kunnen plaatsen, daar toch de hoefsmeden der Maréchaus-
see als regel minder paarden in beslag hebben dan hunne collega's bij de
andere wapens.
Hoewel het heel moeilijk is om zonder eenige gegevens en wanneer alles
nog in de lucht hangt, een toekomstbeeld te beschrijven, zoo lijkt het mij
toch toe dat het corps hoefsmeden weinig in zijn bestaan bedreigd wordt
en bij legerinkrimping niet in de knel behoeft te komen. Blijft het beroeps-
kader dus bestaan, dan zal ook de opleiding hiervoor in dezelfde banen
kunnen worden geleid als tot heden het geval was en zal het tevens mogelijk
zijn om de eventueel vrijgekomen ruimte, door het ontbreken van milicien-
leerlingen, practisch bruikbaar te maken en de Militaire Hoefsmidschool
open te stellen voor een grooter aantal burgerleerlingen dan thans mogelijk is.
Indien het leger als het ware wordt omgevormd in een politieleger, zal
dit ook wel van invloed zijn op de positie van den hoefsmid. Vele van de
klachten die in het tegenwoordig corps geuit worden, kunnen dan worden
ondervangen en de werkkring van den militairen hoefsmid zal meer een
burger-karakter kunnen dragen. Uitrukkende diensten zullen weinig of niet ge-
vorderd en militaire kleeding zeer beperkt gedragen behoeven te worden. De
rangkwestie, die in den laatsten tijd de gemoederen zoo zeer in beweging
brengt, zal dan ook ondergeschikt worden en alleen een goede regeling
van loonen, pensioenen en arbeidsomstandigheden (hygiënisch ingerichte smede-
rijen o.a.) zal dan aan de orde zijn.
Vele vraagstukken zullen zich dan ongetwijfeld nog voordoen, o.m. de
controle op het hoefbeslag. Er wordt door vele hoefsmeden nog altijd bitter
geklaagd dat de controle op hunne werkzaamheden wordt uitgeoefend door
een volgens hen niet deskundigen militairen chef. De reden dat deze con-
trole in handen is van den resp. Escadrons- en Batterij-Ct. is gelegen in
een desbetreffende bepaling van den inwendigen dienst dier wapens, welke
vermeldt dat deze commandanten verantwoordelijk zijn voor het beslag van
hun onderhoorig commando. Wanneer nu het leger een politieleger mocht
worden, zou deze bepaling in zooverre kunnen worden gewijzigd, dat de com-
mandant aan een deskundige het toezicht op de werkzaamheden van den hoef-
smid opdraagt en diens adviezen inwint bij de beoordeeling van den hoefsmid.
Tot heden lijkt mij een controle op het hoefbeslag nog altijd noodzakelijk
en zal men deze ook in de toekomst moeten behouden. Voor een hoefsmid,
die door een ter zake kundige wordt gecontroleerd, is dit geen grievende
behandeling en het is zeer zeker het recht en het belang van den werk-
gever, in dit geval het legerbestuur, om deze controle goed te doen uitvoeren.
Tijdens de mobilisatie is mij ontelbare malen gebleken, dat de controle
op het hoefbeslag hoog noodig is, n.1. dat bij gemis hiervan de hoefsmid
in zijn werk gaat verslappen en ten slotte meer aan zijn portemonnaie dan
aan de paarden denkt. Van leerlingen, die ik als zeer goéd hoefsmid had
zien vertrekken, kwam mij later herhaalde malen werk onder de oogen dat
beneden peil was. Door gebrek aan controle was plichtsverzaking opge-
treden; gemakeucht had de energie vervangen, zeer ten nadeele van den
betrokkene en niet minder van den Staat.
Hoewel het legerbestuur momenteel geen verandering heeft willen brengen
in de controle op het hoefbeslag, zoo is het daarom toch zeer goed mogelijk
dat bij veranderde toestanden ook veranderde inzichten zullen gelden.
OVER PREMIEKEÜRINGEN EN HOEFBESLAG.
Tegen den dag waarop in streken, waar de paardenfokkerij van beteekenis
is, de premiekeuring gehouden wordt, is het meer dan gewoon druk in de
werkplaatsen van enkele hoefsmeden; hoe hooger het standpunt waarop de
fokkerij staat, hoe drukker het in dien tijd bij den smid is. Men zou kun-
nen beweren en de stelling verdedigen dat uit de bedrijvigheid, welke in
die dagen in de smidse heerscht, te concludeeren valt hoe het met de
paardenfokkerij in de buurt is gesteld. En geen wonder! Ieder, die met
zijn paarden om de premiën wenscht mede te dingen, zal natuurlijk trach-
ten zijn fokdieren er zoo voordeelig mogelijk te doen uitzien. Dit is alles-
zins begrijpelijk, het gaat er immers om, zij 't ook in gelukkige harmonie
en vriendschap, anderen den loef af te steken, een paard voor te brengen
dat boven andere uitmunt; daarvoor wordt het dier toilet gemaakt, worden,
terwijl het geheele paard terdege wordt geborsteld, manen en staartharen
netjes uitgekamd en de manen menigmaal, om een goeden fraaien halsvorm
meer te doen uitkomen, ingevlochten. Wie het goed wil doen, zal ook nim-
mer nalaten oogen en neusgaten wat uit te sponsen en vuil en huidsmeer
te verwijderen van andere plaatsen waar zij zich hebben kunnen verzamelen.
Tegen al deze handelingen valt niets te zeggen; ze dienen integendeel
door het belangstellende publiek te worden gewaardeerd, ze vestigen bij
den beschouwer den indruk van netheid en laten toch het paard zien zooals
het in werkelijkheid is.
Het ligt voor de hand dat ook de hoeven bij het toilet maken een beurt
zullen krijgen. Wanneer wij menschen ons hier of daar presenteeren, waar
we ons beste beentje vóór trachten te zetten, gaan we toch zeker ook niet
met onze oudste, ongepoetste laarzen op stap. Alzoo het paard, dat morgen
of overmorgen ter premiekeuring zal worden geleid, heden naar den smid
om de hoeven zoo noodig te besnijden, de ijzers te verleggen of het van
nieuwe ijzers te voorzien.
Door velen wordt het toilet van het paard volmaakt (?) met een stel
ijzers, die voor het dier niet geschikt zijn, er eigenlijk niet bij behooren.
IJzers worden ondergelegd van buitengewone dikte en zwaarte, ten einde
het paard er toe te brengen een gang te laten zien die het van nature niet
bezit; zoo wordt getracht der jury een rad voor de oogen te draaien.
Hebben degenen, die aldus handelen, er wel eens over nagedacht van
welke meening zij ten opzichte der tot oordeelen gestelde jury blijk geven?
Blijkt er niet duidelijk uit dat zij meenen die jury hun paard anders te
kunnen laten zien dan het in werkelijkheid is en van de jury een uitspraak
verwachten, die niet in overeenstemming is met de kwaliteit van het paard,
door hen voorgebracht? Het gebruik, beter gezegd het misbruik, is zoo
algemeen geworden, dat men op enkele keuringen haast geen paarden met
hoefijzers van gewone zwaarte meer ziet. Dat de eigenaren wel weten dat
die zware ijzers niet onder de hoeven hunner paarden thuis behooren,
demonstreeren zij daags na de keuring of zoodra zij er den tijd voor vin-
den kunnen, wanneer de ijzers weer afgenomen en onder den naam „keurings-
ijzersquot; tot de volgende vertooning zorgvuldig weggeborgen worden.
Het ware te wenschen dat aan het verwekken van een kunstmatigen
draf met behulp van veel geschreeuw en zweepgeklap (waaraan een bepaalde
categorie van paardenhandelaren haar naam ontleent), het rammelen van
een cent in een tabaksdoos en veel te zware ijzers, door een algemeen ver-
bod een einde kon worden gemaakt, zoodat de jury in staat werd gesteld
de voorgebrachte dieren te beoordeelen zonder, somwijlen tot schade der
eigenaren, het kunst- en vliegwerk in aanmerking te moeten nemen. Mis-
schien komt nog wel eens de tijd dat de jury een paard met de genoemde
en andere hulpmiddelen (gember) snorkend en in een onnatuurlijken toestand
voorgebracht eenvoudig den rug zal toekeeren; thans heeft men nog wel
eens gelegenheid te zien hoe een krachtig jurylid een al te ijverigen eige-
naar vangt en in zijn armen sluit, om hem niet eerder los te laten dan
wanneer zijn paard, waarvoor menigmaal al die herrie niet noodig blijkt,
zijn natuurlijken gang heeft kunnen demonstreeren!
Een net beslag, voorafgegaan door oordeelkundig besnijden van den hoef,
zal het paard op de premiekeuring ten goede komen. Men ga in deze echter
niet te ver. Op een der mooiste keuringen, in een streek die als een der
brandpunten der Nederlandsche paardenfokkerij mag worden aangemerkt,
kon men in den afgeloopen zomer zien hoe een smid, die van het beslag
nu eens bijzonder veel werk had willen maken (of was het in opdracht der
eigenaren?) zich, met de beste bedoelingen natuurlijk, had uitgesloofd de
hoeven der aan zijne behandeling toevertrouwde paarden te bederven. Het
zijn niet allen koks die lange messen dragen! Met een ijver, een betere
zaak waardig, had deze deskundige (?) zich tot taak gesteld over den
geheelen hdefwand, van den kroon- tot aan den draagrand, de gladde
glazuurlaag weg te raspen!
Door de bewerking, waaraan hij de hoeven onderworpen had, heeft hij
wellicht die hoeven eene belangrijke eigenschap, elasticiteit, veerkracht van
den hoorn, gedeeltelijk ontnomen. Deze elasticiteit namelijk is o.a. afhankelijk
van het watergehalte van den hoefhoorn; wanneer het water door verdam-
ping verloren gaat, geheel of gedeeltelijk, wordt de hoornwand hard en
brokkelig. De glazuurlaag nu belet, daar ze moeilijk doordringbaar is, de
verdamping, mag dus nimmer verwijderd worden! Trouwens alles in het
dierlijk lichaam heeft zijn functie, zijn reden van bestaan, al is deze ons
in enkele gevallen nog duister. Meer en meer heft de wetenschap ook op
dit gebied den sluier op, die nog steeds de oorzaken van veel, wat onver-
klaarbaar voor ons is, verborgen houdt.
Onder de schoonste, de beste, de geprimeerde paarden van bovenbedoelde
keuring bevonden er zich met op de aangegeven wijze mishandelde hoeven.
Het zal interessant zijn ze in den a.s. zomer weer te zien; zullen ze dan
soms op een lagere plaats moeten worden gezet, als hebbende slechte hoeven ?
Want reeds ten tijde der oude Grieken en Eomeinen gold de waarheid:
een paard met slechte hoeven is geen paard!
Wie eenigszins bekend is met enkele ten plattelande bij vele landbouwers
en enkele theoretisch onvoldoend onderlegde smeden heerschende meeningen
stelt zich ten aanzien der hierboven vermelde kwestie als van zelf de vraag:
aan wien de schuld, aan den smid of aan de eigenaren ? Zooals gezegd: een
hoefsmid met kennis van zaken zal zich aan bovenbedoelde hoef mishande-
ling wel niet schuldig maken; een gediplomeerd hoefsmid dient te weten
welke de werking van de glazuurlaag van den hoorn is. Doch ook zij zijn
niet altijd baas; te menigmaal zijn zij gedwongen om, ten einde een klant
te behouden, aan diens verkeerd verlangen te voldoen. Hebben de eigenaren
er op gestaan dat de geheele glazuurlaag, om den hoeven- een misschien
meer gelijkmatig uiterlijk te geven, werd weggeraspt? Hoe het zij, het is
te hopen voor paarden en eigenaren beide, dat een en ander bij volgende
gelegenheden niet zal worden herhaald.
Vakkundige hoefsmeden moeten nog dikwijls strijden tegen het verlangen
van meerdere paardenhouders tot het aanbrengen van kalkoenen, vooral aan
de voorijzers. Meerdere eigenaren blijven nog steeds van oordeel dat deze
beslist noodzakelijk zijn om den paarden een meer vasten stand te geven,
om uitglijden op eenigszins gladde wegen tegen te gaan. Een zelfs vluchtig
onderzoek bij de vele paarden, die in de steden arbeiden op menigmaal
gladde straten (asphalt), vooral wanneer deze nat zijn, zal duidelijk doen
zien dat eenigszins in slijting zijnde kalkoenen bij een goed beslag, waarbij
de straal van den hoef den bodem raakt, allerminst noodzakelijk zijn.
Duizenden paarden werken dag aan dag op ijzers zonder kalkoenen op glad de
keistraatwegen zonder meer dan andere, die wèl van kalkoenen zijn voor-
zien, te glijden of te vallen.
Of die kalkoenen schadelijk zijn? Zeer zeker. In de eerste plaats ver-
oorzaken ze een abnormalen beenstand doordat het achterste deel van den
hoef verder van den grond wordt gebracht (loopen menschen met hooge
hakken onder hunne laarzen ook wel gemakkelijk, al zijn die hooge uit-
steeksels dikwijls mode-eisch ?) en waarvan spoediger slijtage van het been
ten gevolge van ongewone krachtsinspanning het gevolg moet zijn. In de
tweede plaats wordt door de kalkoenen het optreden van verstuikingen en
verrekkingen aan pezen en gewrichten in de hand gewerkt, en ten slotte
geeft hun aanwezigheid aanleiding tot het ontstaan van abnormale hoef-
vormen en hoefgebreken (klemhoef, rotstraal, enz.).
Bij een goed beslag mag aan den straal niet worden gemeden-, hoogstens
mogen de losse stukken ervan worden verwijderd. De straal moet zoodanig
ontwikkeld zijn dat zijn ondervlakte met den bodem in aanraking komt,
zoodat de straal dus door de takken van het ijzer wordt geflankeerd. Een
flink ontwikkelde, onbesneden straal werkt door zijn caoutchouc-achtigen
hoorn mede tot breking van den schok, die bij het neerkomen van den
hoef op den harden bodem ontstaat, en zal, wanneer hij den bodem raakt,
tevens het uitglijden helpen tegengaan. Bij den onbeslagen hoef komt de
straal ook met den bodem in aanraking. Daar, waar in de natuur door
menschenhand wordt ingegrepen, worden de omstandigheden niet altijd in
gunstigen zin gewijzigd.
Het beslag is bij dieren, die veelvuldig op harden bodem, op kunstwegen,
moeten werken, een noodzakelijk kwaad; men late echter zooveel mogelijk
den idealen natuurtoestand bestaan.
Waarom aan den straal niet mag worden gesneden, waarom dit genoegen
moet worden misgund aan hoefsmeden, ongediplomeerde natuurlijk, dieniet
rusten voordat, somwijlen ook al weer op verzoek van den eigenaar, met
houwkling, renet of veegmes een belangrijk deel van den straalhoorn is
verwijderd, de straal „mooierquot; is gemaakt? Wel eenvoudig omdat de
straal eene functie heeft te vervullen, eene opdracht, waaraan hij onmogelijk
kan voldoen wanneer hem een gedeelte wordt ontnomen of wanneer ijzers
met kalkoenen worden aangebracht, oorzaken waardoor hij niet of zelden
met den bodem in aanraking komt. Bij eiken pas, die het paard doet, rust
de hoef een oogenblik op den grond en w,ordt bij het onbeslagen of het
goed beslagen paard, door den lichaamslast de straal van boven naar
beneden samengeperst en zal deze dus trachten zich zijdelings uit te zetten.
Hoeven met een nauwe achterste helft, waarbij de „vleezigequot; inwendige
deelen tusschen de verzenwanden in de knel komen, z.g. klemhoeven, waar-
mee ten gevolge van druk op en kneuzing van die inwendige deelen
kreupelheid gepaard gaat, komen bij een goed ontwikkelden straal nagenoeg
niet voor. Bij zoo'n flink ontwikkelden straal, die geregeld met den grond
in aanraking komt, hebben vochtigheid, mestdeelen en bedorven lucht geen
gelegenheid op den straalhoorn in te werken; die schadelijke zelfstandig-
heden worden daar niet met rust gelaten en krijgen alzoo geen kans rotstraal
te veroorzaken. Bovendien wordt bij een hoef, die door flinke ontwikkeling
van den straal bij eiken pas zich afwisselend uitzet en inkrimpt, de bloeds-
omloop aangezet, de voeding der hoornvormende deelen verhoogd, de groei
van den hoef bevorderd.
Door onbekwaamheid van den smid zoowel als door betweterij inzake
hoefbeslag vanwege den eigenaar kunnen hoefgebreken ontstaan waardoor
het paard kreupel wordt. Wie zijn paarden tegen dergelijke ongewenschte
toestanden wil behoeden, vertrouwe hun beslag toe aan een gediplomeerd
hoefsmid, aan een vakman die bewijzen geleverd heeft voor zijn taak bere-
kend te zijn. Een kundig hoefsmid is een zegen voor de paarden, die in
zijne omgeving thuis behooren, terwyl door zijn onbekwamen collega veel
schade kan worden gedaan.
Utrecht.nbsp;C o 1 d e r.
EEN RIJKSDIPLOMA ALS HOEPSMID.
Het was in den kring der ingewijden, waartoe ook de lezers van „De
Hoefsmidquot; zijn te rekenen, geen geheim dat er eenheid zou komen in zake
de eischen voor het verstrekken van den titel „gediplomeerd hoefsmidquot;,
maar toch is het een zekere opluchting nu eindelijk dat streven naar een-
heid een feit is geworden. Bij Koninklijk Besluit van 28 Februari 1919
no. 85 zijn een reglement en een programma voor het examen ter ver-
krijging van een rijksdiploma als hoefsmid vastgesteld, luidende als volgt:
Beglement voor het examen ter verkrijging van een Rijksdiploma ah Boefsmid.
Artikel 1. Van Rijkswege wordt een getuigschrift van bekwaamheid als
hoefsmid verkrijgbaar gesteld voor hen, die aan de eischen van het daartoe
te houden examen hebben voldaan.
Art. 2. Dit examen wordt tweemaal per jaar afgenomen, bij voorkeur te
Utrecht in het Instituut voor Hoefkunde der Veeartsenijkundige Hooge-
school, volgens het bij dit reglement behoorende programma.
De hierna te noemen Commissie bepaalt de tijdstippen, waarop het
examen wordt gehouden.
Art. 3. Het examen wordt afgenomen door eene door Onzen Minister van
Landbouw, Nijverheid en Handel telkens voor den tijd van een jaar te
benoemen commissie van zeven leden.
Een der leden wordt door den Minister tot voorzitter aangewezen, terwijl
de verdere leden verdeeld worden in twee sub-commissiën, eene meer voor
het theoretische en eene meer voor het practische deel van het examen.
Door de Commissie wordt één der leden als secretaris aangewezen.
Voor ieder lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
Art. 4. Wie tot het examen wenscht te worden toegelaten, moet den
21-jarigen leeftijd hebben bereikt en een bewijs overleggen ten genoegen
van de Commissie, dat hij de lagere school met vrucht heeft gevolgd en dat
hij ten minste drie jaren in het smidsvak is werkzaam geweest.
Verder moet hij een tweejarigen cursus in hoefbeslag hebben gevolgd, of
eene door Onzen voornoemden Minister daarmede gelijk gestelde vakopleiding
hebben genoten.
Zij, die vóór 1 Juli 1919 een diploma als hoefsmid hebben behaald,
worden enkel op grond van dit diploma tot het examen toegelaten.
Art. 5. Aan de candidaten kan eene tegemoetkoming in de voor het
examen gemaakte reiskosten worden verleend.
Art. 6. De examencommissie vraagt, na aanmelding, omtrent alle can-
didaten een rapport betreffende ijver, geschiktheid en bekwaamheid bij
hunne leermeesters op.
Met dit rapport wordt bij het opmaken van den einduitslag van het
examen rekening gehouden.
Art. 7. Na het examen wordt de uitslag medegedeeld en aan elk der
geslaagden een diploma en een zakdiploma uitgereikt.
Art. 8. Wie bij het examen niet voldoet, kan voor ten hoogste een jaar
worden afgewezen.
Art. 9. De bezitters van het op grond van dit examen uitgereikt diploma
zijn gerechtigd tot het voeren van den titel van Rijksgediplomeerd hoefsmid.
Programma voor het examen ter verkrijging van een Bijksdiploma als Hoefsmid.
I. Practiscli gedeelte.
a.nbsp;BeoordeeÜDg van het paard en de hoeven voor het beslag.
b.nbsp;Het beslaan van twee normale hoeven, inbegrepen het maken van de
ijzers, waarbij wordt gebruik gemaakt van paarden voor verschillende
diensten (rijpaarden, tuigpaarden, trekpaarden) met verschillende standen
of met afwijkende gangen (strijken, klappen, draaien in de hielen en sleepen).
c.nbsp;Het vervaardigen van een modelijzer, waarbij door de Commissie ge-
kozen wordt uit de volgende ijzers: een ijzer met kalkoenen, een ijzer met
stoot en kalkoenen, de meest in gebruik zijnde winterijzers, een strijkijzer,
een klapijzer, een klapstrijkijzer, een balkijzer, een ijzer met verdikte'takken,
een pantoffelijzer, een ijzer met verbroeden buitentak.
d.nbsp;Het beslaan van een der volgende afwijkende hoeven: plathoef, vol-
hoef, knolhoef, scheeve hoef, bokhoef, klemhoef, hoef met lage verzenen,
hoef met verbeend kraakbeen, hoef met hoornscheur, hoef met lossen wand.
e.nbsp;Het aanleggen van de meest in gebruik zijnde hoefzolen.
f.nbsp;Het aanleggen van kunsthoorn.
Het beslaan van normale hoeven geschiedt bij levende paarden, de afwij-
kende beslagen kunnen ook worden aangelegd bij doode hoeven.
Met den voor verschillende werkzaamheden gebruikten tijd zal bij de
beoordeeling van den candidaat rekening worden gehouden.
IT. Theoretisch gedeelte.
a.nbsp;Eenige algemeene kennis van den bloedsomloop, de voeding en de
stof wisselin g.
b.nbsp;Bouw en levensverrichtingen van het paard in het algemeen en van
den voet en den hoef in het bijzonder.
c.nbsp;Standen en gangen van het paard.
d.nbsp;Hoorn groei; hoefmechanisme.
e.nbsp;Werktuigen, gereedschappen en materialen voor het hoefbeslag.
f.nbsp;Het hoefijzer en zijn eigenschappen; zomer- en winterbeslag.
g.nbsp;De hoefnagels.
h.nbsp;Het onderzoek van het paard voor het beslag.
i.nbsp;Het afnemen van het oude ijzer en het besnijden van den hoef.
j. De keuze van ijzers en het richten en passen.
k. Het onderleggen van het hoefijzer, het afwerken en het beoordeelen
van den beslagen hoef.
l. Hoefijzers voor verschillende diensten en voor bijzondere doeleinden.
m. Hoefzolen, inlegsels en kunsthoorn.
n. Beslag bij afwijkende standen en gangen.
0. De verzorging der hoeven, ook bij veulens.
p. Hoefziekten, voorzoover de hoefsmid daarvan kennis dient te bezitten,
en de voor zieke hoeven gebezigde beslagen.
Dit is een belangrijke stap in de goede richting, waarvoor de Regeering
den dank verdient van de beoefenaren van het hoefsmidsvak. Daarbij is
in het oog te houden dat wijzigingen in een zoodanig Kon. Besluit kunnen
worden aangebracht zoodra zulks wenschelijk is gebleken. De belangheb-
benden moeten derhalve de toepassing van het thans bepaalde overwegen
en volgen, met het doel zoo mogelijk op aan te brengen verbeteringen te kunnen
wijzen. Zoo is o.a. mettertijd te overwegen of het thans vastgestelde systeem
van een examencommissie van 7 personen in de praktijk de voorkeur ver-
dient of dat een examen-commissie van drie leden, bestaande uit een dieren-
arts en twee hoefsmeden, doelmatiger is te achten. De examen-commissie
wordt telkens voor één jaar benoemd, zoodat ook hierin vrij gemakkelijk
veranderingen kunnen worden aangebracht.nbsp;Red.
Geachte Redactie!
Of mijn ingezonden stuk van JPebr. j.l. den heer Koelman wel zoo veel
genoegen deed als hij in den aanhef van zijn schrijven in de Maart-aflevering
van dit blad zegt, moet ik, als ik het geheel nader beschouw, toch wel
eenigszins in twijfel trekken, daar ik volgens hem wel nuttige wenken geef,
maar waarmede hij zich blijkbaar toch niet kan vereenigen.
Immers daar ik buitenstaander der vereeniging v/d. hoefsmedenbond afd.
Alkmaar ben, kan ik volgens den heer K. geen oordeel vormen omtrent den
gang der zaken, wat den bond betreft, daar ik misschien inlichtingen bij
een minderwaardig lid heb ingewonnen.
Ten eerste wil ik hier even verklaren dat ik geen inlichtingen bij een
minderwaardig lid heb ingewonnen, maar bij leden, die als degelijke vak-
mannen bekend staan, en die heusch wel een zelfstandig oordeel kunnen
vormen omtrent het vereenigingsleven.
Ten tweede wil ik ook even verklaren waarom ik tot heden nog geen
lid ben der afdeeling, doch aan wien de schuld?
Toen ongeveer voor ruim twee jaar de hoefsmeden de handen in elkaar
hebben geslagen, ten einde het hoefsmidsvak op hooger peil te brengen, en
in verband met de tijdsomstandigheden de prijzen evenredig te maken, toen
ontving ik van het voorloopig Bestuur een uitnoodiging voor een bijeen-
komst om een bespreking te houden, en daarna een concept reglement enz.
enz. in den vorm te gieten en op te stellen. Toen is op voorstel van mij,
ik meen artikel 3 zoo gemaakt, dat niet alleen die, welke in de praktijk
van het hoefsmidsvak dagelijks werkzaam waren, maar dat alle gediplomeerden
lid van den Bond konden worden.
Ik heb mij eenigen tijd later ook werkelijk bij de toen ter tijd zijnde
Sec. als lid opgegeven, doch nooit een convocatie voor de vergaderingen,
noch een bewijs van lidmaatschap ontvangen, ja de geachte Sec. van heden
heeft mij zelfs meegedeeld, dat het bij zijn voorganger is voorgekomen, dat
de notulen niet waren bijgehouden, dus ook niet konden worden voorgelezen.
Van een ander hoorde men weer dat de meeste vergaderingen nog door
geen vierde deel der leden worden bezocht, en dat men dan nog de last
ondervindt, dat sommige leden, door allerlei onnoodige praatjes, een ander
beletten een degelijk woord in het midden te brengen.
Nu kunt ge deze leden wel dwarsboomers en niets presteerende leden
noemen, maar dan kwalificeert ge u zeiven niet weinig!
Nu is de heer K. ongeveer een jaar Sec. v/d. afdeeling Hoefsmeden, en
ik wil wel aannemen, dat onder de knappe leiding van zijn Ed. veel is
verbeterd, doch daar U zelf schrijft dat er weinig leden zijn waar op gebouwd
kan worden, zoo getuigt ge hiermede, dat laksch- en onverschilligheid nog
plaats moeten maken voor opgewektheid en ijver.
Hoewel ik misschien voor U mij niet duidelijk heb uitgedrukt omtrent
de leiding van een cursus in practisch hoefbeslag, zoo heb ik toch niet ge-
zegd dat de leiding niet in handen van een practicus, nog minder in handen
van een theoreticus thuis behoort, maar in die van een onafhankelijk per-
soon, een degelijken practijk-man en goed met de theorie op de hoogte.
Zoo iemand moet boven zijn leerling staan, vooral op wetenschappelijk
gebied, want zoo een patroon (flink vakman), zelfs een rijksgediplomeerden
smid aan zijns gelijken (collega's) onderwijs zou moeten geven, dan zou hij
meestal door gebrek aan zedelijk overwicht niet bereiken, wat hij zich had
voorgesteld.
Een onderwijzer moet zich zelf vormen, waarde Heer, en daar zijn jaren
mede gemoeid.
Uw geschrijf over de A. B. 8. kan U wel laten rusten, daar deze niets
met de zaak heeft uit te staan.
Tot mijn verwondering merk ik, dat de heer K. als secr, van de afd.
Alkmaar en der combinatie Noordholland, niet weet dat hier aan de Alk-
maarsche Ambachtsschool een koefsmidscursus bestaat, voor de leerlingen
van onze school die zich vrijwillig daarvoor opgeven, en deze door verre-
weg de meeste leerlingen wordt bezocht. Dit is, dunkt mij, toch wel een
bewijs, dat gij uw blikken niet verder laat uitstralen dan tusschen de
vier muren van uw werkplaats, te meer daar deze cursus heden al reeds
twee jaren en met succes bestaat en waarvan mij de leiding, practisch
zoowel als theoretisch, is opgedragen.
Met dank voor de plaatsing, teeken ik
hoogachtend
Alkmaar, 3 April 1919.nbsp;M. Koopman,
Leeraar A. B. S. en met lof gedipl. hoefsmid.
(Het is alleszins wenschelijk dat men vrij uit zijne gevoelens in „De
Hoefsmidquot; openbaart, doch hierbij moet het zakelijke den grondslag vormen
en het persoonlijke worden vermeden. Wij verzoeken ook den inzenders van
„Ingezonden stukkenquot; daarmede rekening te willen houden. R e d.)
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. In de 2e helft van Maart
hebben examen afgelegd als hoefsmid en zijn geslaagd de navolgende
leerlingen :
Mil. Cav.: Th. Poppe (4 E.H.) v. Zwolle, B. W. Agelink (1 E.H.) v. Gaanderen,
A. Eoth (3 E.H.) V. Eotterdam, J. Polhout (1 E.H.) v. Patten (Geld.); —
Mil. Bereden Artillerie: S. Clarys (4 E. Vest. Art.) v. Steenbergen, G. B.
Onnink (1 E.V.A.) v. Aalten, F. Eaes (1 E.V.A.) v. Putten (Geld.), T. v.
Wieren v. Bolsward, H. A. v. d. Borg v. Groningen, M. Hartog v. Appin-
gedam, H. W. Kuin V. Stadskanaal, L. J. v. Velsen (alle vijf 4 E.V.A.)
V. Alphen a/d. Eijn, F. E. te Grotenhuis (K.E.A.) v. Dinxperlo ; — bur-
gerleerlingen: G. Priester v. Winterswijk en B. Jansen v. Drumpt.
De nieuwe cursus van 1 April is, behalve met de miliciens der Infanterie
en der Bereden Artillerie, begonnen met vier burgerleerlingen. G. H.
—nbsp;Cursus in hoefbeslag te Appingedam. Voor den cursus in hoef-
beslag te Appingedam, vanwege de daar bestaande afdeeling van den Bond
van Smedenpatroons, hadden zich voor den winter 1918/1919 acht leer-
lingen aangegeven, t. w.: A. Boelema en J. Elenius te Bedum, K. Bront-
sema te Holwierde, B. Oldenhuis te Bierum, K. Oosterhuis te Leermens, H. J.
Eowaan te Losdorp, J. Uldersma te Oude-Schip en H. Veldstra te Oldehove.
Alle werden tot den cursus toegelaten en tevens is het achttal bevorderd
tot het 2e leerjaar.
De cursus wordt geleid door den dierenarts H. A. Kroes te Groningen,
voor het praktisch gedeelte bijgestaan door den onderwijzer in praktisch
hoefbeslag M. Ritsema te Appingedam.nbsp;K.
— Inrichting voor hoefbeslag te Crroningen. Op 5 Mei is vertrokken
de leerling E. Boelkens van Uithuizermeeden met een voor de practijk
en theorie „goedquot; getuigschrift. Als leerling vertoeft thans aan de Inrichting
Gr. Smeding van Lettelbert.
— Uoefbeslagexamen te Oss. De 2-jaarlijksche cursus in hoefbeslag,
vanwege de Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw, gedurende
1917/19 gehouden in de Ambachtsschool te Oss, onder leiding van den heer
D. Hubertus, bijgestaan door den heer P. A. Verhoeven te Schaik, onder-
wijzer in practisch hoefbeslag, werd tot het einde bijgewoond door 8 leer-
lingen, die gedurende dien tijd allen veel ijver aan den dag hebben gelegd.
Het examen werd ten overstaan van het Dagelijksch Bestuur der Nbr. M.
V. L., van den Rijkslandbouwleeraar den heer Dekkers en van het Bestuur
der Ambachtsschool op 10 April j.1. door ondergeteekende afgenomen.
De candidaten gaven blijk goed en degelijk onderwijs te hebben genoten,
ofschoon één ervan, zoowel in de theorie als in de practyk, te kort schoot.
Aan 7 candidaten kon het diploma van hoefsmid worden uitgereikt. Hunne
namen zijn: W. Spoormakers te Haaren (bij Oisterwijk), W. Verhoeven te
Ravenstein, M. de Rooy te Nunen (bij Eindhoven), A. van Mook te Herpen
H. Kremers te Volkel, B. van der Burgt te Zeeland en Verhoeven te Schaik.
V. D.
„De Standen van het paardquot;, door Prof. Dr. H. M. Kroon,
Hoogleeraar a/d. Veeartsenijkundige Hoogeschool, uitgave van J. B.
Wolters, Groningen — den Haag, — 25 wandplaten met toelichting. -
„Hoefkunde en Hoefbeslagquot;, door Prof. Dr. H. M. Kroon
v.n. en Dr. R. H. J. Gallandat Huet, Kapitein-paardenarts bij de
Rij- en Hoefsmidschool, uitgave v. J. B. Wolters v.n.
Op beide belangrijke uitgaven wordt in de volgende aflevering terug-
gekomen.
UITGAVE VAN J. B. WOLTERS GRONINGEN
DEN HAAG
Zoojuist verschenen:
door Prof. Dr. H. M. KROON,
Directeur van het Instituut voor Hoeflsunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool
te Utrecht
en Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET,
Kapitein-Paardenarts bü de Rjj- en Hoefsmidschool te Amersfoort.
MET VELE OORSPRONKELIJKE AFBEELDINGEN.
EERSTE DEELnbsp;-:-nbsp;Ppijg f 2,90.
IN DEZEN PRIJS IS DE CRISISTOESLAG BEGREPEN.
-ocr page 72-S. C. M. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG.---
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fijne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
UI Jullerstraat
lo. m
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „üexterquot;, Merk „Pacificquot;,
met flink hielstuk, met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4y'g- tot
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Rambler',
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van
tot 6| Eng. dm.
Merk
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
7|tot 7-j2g-Eng. dm.
uiterste breedte, buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Hoef-
randen.
Strykringen
met riempje.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen «»
Poeder
om ijzer en staal t®
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling -
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon
-ocr page 73-24e Jaargang. — Aflevering 5. — 15 Mei 1919.
-ocr page 74-in alle maten, en de oude, bekende,
o n V e r g e 1 ij k e 1 ij k e kwaliteit.
Door hun groote duurzaamheid de
goedkoopste zool in het gebruik
Prijscourant wordt op aanvraag
gratis en franco toegezonden
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
Een en ander over de Provincie Groningen en het Hoefbeslag. —Voordracht
voor „de Vereeniging van Onderwijzers in Practisch Hoefbeslagquot;. — Inge-
zonden stukken — Ingekomen boekwerken. — Korte mededeelingen. —
Advertentiën.
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE GRONINGEN EN
HET HOEFBESLAG,
door
Dr. Gallandat Hukt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
(Vervolg).
Appingedam.
Na Groningen was Appingedam gedurende langen tijd de meest bevolkte
plaats in het noorden der provincie; later zijn echter meerdere steden en
dorpen in zielental sterk vooruitgegaan en hebben het in belangrijkheid
overvleugeld.
Door de stad loopt het Damsterdiep dat Delfzijl met Groningen verbindt.
Voordat in Delfzijl de zeesluizen waren aangelegd, was in den tak der
Pivel een dam aangelegd om den vloed te stuiten en mede aan een oud-
adellijk geslacht, dat aldaar woonachtig was en nu is uitgestorven, het
geslacht Appinga, heeft de stad zijn naam ontleend. Een andere verklaring
van den naam geeft Harkenroth; hij ontleent den naam aan een hier be-
staand watertje, de Apt, en komt aldus aan „dam in den Aptquot;.
De stad is zeer oud en waarschijnlijk ontstaan na de toeslijking van de
Westeremderhaven; in 1254 verhaalt Menco reeds dat „de kerk met een
toren en een rond dak praaldequot;. Spoedig daarop kreeg het eigen stadsrechten
en deze werden in 1327 bij den Upstalsboom bevestigd en staan bekend
m den Damsterbuurbrief. Door de nabijheid van den Eemsmond werd het
noodig vestingwerken aan te leggen; de stad had o. a. veel te lijden door
binnenlandsche onlusten ten tijde der Saxische vorsten.
In 1514 nam Hertog George van Saxen de stad stormenderhand in en
liet ze uitmoorden en plunderen. Bij dezen massa-moord, waarbij meer dan
1000 menschen omkwamen, gelukte het, volgens de overlevering, aan een
vrouw om zich onder een brug te verstoppen en zoo het leven er af te
brengen; sindsdien heeft deze brug de Vrouwenbrug geheeten. Nog grooter
ramp trof het in 1536 toen Schenk van Tautenburg de stad op den Gelders-
man veroverde; Koningin Maria wilde het geheel slechten en hoewel dit
met geschied is, werden toch wel de stadsmuren afgebroken. Nadien zijn
deze niet meer opgebouwd en bleef het een open plaats.
Tusschen Groningen als stad en het land van Appingedam werd veel
strijd gevoerd; men beweert ook dat de klokken, welke in de Martinikerk
te Groningen hangen, afkomstig zouden zijn van diefstal uit Appingedam.
Bij het vervoer van deze klokken ondervond men moeilijkheden ; zij bleven
steken en slechts na veel oponthoud gelukte het ze verder te vervoeren
terwijl men den naam van het dorp Het Lens met deze episode in verband
brengt. De rechtstoel, waaronder Tjamsweer en Opwierde, kwam door
aankoop aan de stad Groningen, van waaruit nu de rechter werd aangesteld.
Een stedelijk bestuur bleef bestaan (de Rigteren of Eedgenooten ten Damme ,
of Burgemeesteren der Stad Appingadam) en jaarlijks moest dit bestuur
door den Stadhouder goedgekeurd worden.
Onder de openbare gebouwen van de stad zijn het raadhuis en de kerk
de voornaamste. De kerk, voorheen gewijd aan Nicolaas, heeft een fraaie
preekstoel, een dito orgel en gestoelten voor Burgemeesters en Eed-
genooten alsmede voor de Eegeering van Groningen. Vroeger waren er
twee kloosters; het Augustijner klooster, gesticht door Emo, was reeds in
1562 uitgestorven; het Eranciskaner klooster werd eerst in 1328 gesticht
doch is mede teniet gegaan. Een zeer beroemd werk was ook het Dijkhuis,
een slot, gesticht door de beruchte Oost-friesche Hoofdling Pocko Uken,
aan den Zuideroever van de Eivel, een kwartier gaans van de stad. In 1738
werd het afgebroken.
Vanouds is Appingedam bekend wegens de overdrukke paardenmarkten,
die jaarlijks gehouden werden en waarheen van wijd en zijd paarden
werden aangevoerd.
De gemeente telt momenteel met zijne buitengemeenten ruim 5000 zielen;
hiervan heeft Appingedam zelf er ongeveer 3000; de dorpen en gehuchten,
die tot dezelfde gemeente behooren, zijn: Eelwerd, Garreweer, Jukwerd,
Marsum, Oling, Opwierde, Solwerd en Tjamsweer.
Wij zullen nu nagaan hoe de plaats zich ten opzichte van het hoefbeslag
verhoudt.
Groote bedrijven met veel paarden vindt men niet in de stad, slechts
enkele voerlui met 5, 6 en 7 paarden. Luxe ontbreekt nagenoeg geheel,
zoodat de 500 paarden, die de gemeente Appingedam telt, tot de land-
bouwers zijn terug te brengen. Er wordt dan ook veel in de omgeving
gefokt, zoowel met warmbloed- als met koudbloedhengsten; van elke dezer
twee soorten zijn twee hengsten in de gemeente gestationneerd. Het echte
Groningsche paarden-type is geheel verdwenen; de Oldenburger en de
Oostfries hebben hun stempel op het oude landpaard gedrukt. Harddravers
worden ook niet in de omgeving gefokt; wel wordt de Ie Donderdag in
Juli telkenjare te Appingedam een groote harddraverij gehouden, doch de
deelnemers komen meest uit Holland.
Dat echter de fokkerij hier reeds lang op een hoog peil staat, bewijst
ook wel dat de eerste hengstenvereeniging in Appingedam is opgericht.
Toch komen de beste paarden, die in Groningen gefokt worden, niet in de
eerste plaats uit deze streek maar meer van het „hoogelandquot; zooals men
het gedeelte in de provincie boven Sauwerd noemt.
Het is dan ook nog niet gelukt, door de kruising met buitenlandsche
rassen, den hoefvorm afdoende te verbeteren. Er komen nog vrij veel plat-
voeten voor. De fout, waarmede ons inlandsche paard van nature behept
is, is dus nog onvoldoende verbeterd. Plathoeven, wijde hoeven en als
gevolg hiervan losse wanden, komen in deze streek veelvuldig voor.
Het hoefbeslag wordt in de stad uitgeoefend door drie hoefsmeden, n.1.
de heeren Eitsema in de Wijkstraat, W. Jonker in de Solwerderstraat en
K. L. Pilon in het Bolwerk, Voor eenige jaren wais er nog een 4e doch
deze beslaat thans geen paarden meer. Eigenaardig is dat deze bedrijven
elk op een hoek der gemeente gelegen zijn en zeer lang was het de regel
dat ook de klandisie zich geheel vormde uit de boeren die in dat gedeelte
der stad binnenkwa-
men. Later is deze
traditie gewijzigd en
heeft de heer Hitse-
maeen overgroot aan-
deel van het hoef-
beslag ter plaatse in
handen gekregen;
zoo o.a. heeft hij
het monopolie voor
de keuringspaarden,
voor de stamboek-
keuringen, die van
landbouwvereeni-
gingen en dergelijke.
Smederij v. M. Rit se ma te Appingedam.nbsp;genoemde
zaken zijn alle gemengde bedrijven, waarbij naast het hoefsmidsvak, de
landbouwwerktuigen een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden uit-
maken. Het zijn alle zeer oude gevestigde zaken, die vroeger hoofdzakelijk
seheepssmederijen waren, zooals dat nu' o.a. nog het geval is te Delfzijl;
waar alle smeden, en dit zijn er vele, scheepssmid zijn en waar geen enkele
het hoefbeslag uitoefent. Den heer Ritsema is het echter bekend dat in zijn
zaak reeds in 1808 het hoefbeslag werd uitgeoefend. Dat ook thans de op-
leiding als smid nog in die richting hoogtij viert, bewijst wel dat van de
80 leerlingen aan de ambachtschool voor machinebankwerker, er twee zijn
welke „smidquot; worden.
Toch worden de cursussen in hoefbeslag, die te Appingedam aan de
Ambachtschool worden gehouden, geregeld door 8 leerlingen bezocht.
Van de genoemde drie hoefsmeden zijn de heeren Ritsema en Pilon
sinds 1905 aangesloten bij den bond van smeden-patroons. Momenteel zijn
in de gemeente de volgende minimum-tarieven in gebruik: voor gewoon
vlak zomerbeslag, duims '^/u, f 5.20, voor hitten f 4.60, zware Belgen
f 6.50 en hengsten f 8. Het verleggen van 4 ijzers kost f 2 voor een
paard en f 1.80 voor een hit. Afwijkend beslag, als verdikte takken, balk-
ijzers enz. wordt afzonderlijk naar elk geval berekend.
In de zaak van den heer Ritsema, waarin diens vader ook nog werk-
zaam is doch niet meer het hoefbeslag uitoefent, werken nog twee knechts,
waarvan één in den mobilisatietijd te Amersfoort het diploma verwierf en
tot voor kort bij een der treinen als hoefsmid geplaatst was. De patroon
zelf heeft nooit een opleiding als hoefsmid gehad doch heeft zich zelve
geheel gevormd. Dat dit met succes mogelijk is, bewees hij door als een
der vele deelnemers van een wedstrijd in hoefbeslag op een landbouw-
tentoonstelling te Deventer de bekroning huiswaarts te dragen!
In 1912 volgde hij de in dat jaar voor de 2e maal gehouden cursus voor
onderwijzers in practisch hoefbeslag te Utrecht en behaalde als zoodanig
het diploma.
Dit heeft hem in staat gesteld telke jare het practisch onderwijs aan
-ocr page 78-den cursus te Appingedam te geven en zoodoende heeft hij reeds veel
bijgedragen tot het vormen van degelijke hoefsmeden in de provincie
Groningen.
Om een denkbeeld van het bedrijf te geven, zoo worden jaarlijks voor
1000 tot 1200 paarden nieuwe ijzers gemaakt. Dit geschiedt geheel in de
wmtermaanden wanneer het overige bedrijf stil is. Daar machinale ijzers
in deze gemeente niet in gebruik zijn, werd alles van de staf gesmeed en
is men dezen winter, toen het stafijzer niet te verkrijgen was, ook aan het
opbraden gegaan. H^ beslag zelf geschiedt geheel uit de hand; wel zijn
er nog noodstallen aanwezig doch zij hebben alleen nog een historische
waarde als uithang- en reclamebord, net als een gaper bij een apotheker.
Het beslag is geheel vlak; vroeger was het regel dat kalkoenen gebruikt
werden, doch het is Eitsema gelukt dit gebruik te doen verdwijnen. In den
winter worden de ijzers van de paarden afgenomen en houdt ieder land-
bouwer slechts 1 ä 2 paarden op beslag. De ijzers, welke in de smederij
worden afgenomen, worden aan een balk aan den zolder opgehangen en
met krijt komt de voorletter van den eigenaar erbij te staan. Dit is een
Groningsch gebruik en de Groningsche boeren staan dus den heelen winter
bij den smid in het krijt! De paarden, die 's winters onbeslagen blijven,
worden geregeld op stal bekapt; dit, evenals het geregeld op beslag komen
in den zomer, geeft reden tot voldoening voor den hoefsmid. Zoo is ook de
veulenverpleging voldoende verzekerd en worden de enters bekapt voordat
zij in de weide gaan, terwijl als regel in den loop van den winter driemaal
bekapt wordt. Ook des zomers wordt nog al veel brj den eigenaar aan huis,
dus koud, beslagen en daarom is het ook goed gezien dat alleen hand-
gesmede ijzers worden gebruikt, die immers beter pasklaar kunnen worden
gemaakt dan machinale. Bovendien blijft de machinale ijzers de fout aan-
kleven dat zij bodemwijd zijn, althans nooit bodemnauw en aldus gemak-
kelijk aanleiding geven tot strijken.
In den winter wordt uitsluitend gebruik gemaakt van stiften en niet
van schroeven. De boeren maken zoowel gebruik van scherpe als stompe
doch de scherpe laat men ook wel vaak zitten. Eitsema gebruikt in tegen-
stelling van zijn collega's, die ronde stiften toepassen, vierkante. Als voor-
deelen geeft hij aan dat ze niet zoo gemakkelijk uitslijten en losraken en
toch beter zijn los te maken. Hij maakte deze vierkante stiften dezen
wmter zelf en wel in één hit ten getale van 80 in het uur. Slechts bij
paarden, die zich strijken, past hij schroefkalkoenen toe, daar deze vooreen
algeireen gebruik te moeilijk in de toepassing zijn.
Wat het personeel betreft, zoo is dit in de provincie Groningen veelal
intern en verdient een knecht met kost en inwoning een jaarloon van f450
tot f 625. Zijn de knechts extern, dan werken ze op weekloon en een
eerste knecht verdient dan f 17 of meer. Een 2de, aankomende knecht van
17 jaar, verdient f 11. De werkuren zijn van 6 tot 6 met 's middags een
uur schafttijd. De 8-urige werkdag heeft hier dus nog niet gezegevierd!
Wat de drukte in het bedrijf betreft, dit kan zeer uiteenloopen. Vroeger
waren de marktdagen de drukste; dan kwam het voor dat op één dag van
vijftig paarden de ijzers werden afgenomen. Dit werd n.1. algemeen gedaan
om verwondingen bij het spoorwegtransport te voorkomen. De handel is
echter ook al veel gewijzigd. De boeren komen niet eens meer zelf met
hunne paarden aan de markt; de kooplieden gaan bij de boeren aan huis
en commissionnairs nemen de paarden over en gaan er mee markten. Toch
worden aan de markt te Appingedam nog de beste paarden uit de provincie
Groningen aangebracht en verhandeld.
Wat de smederijen zelf betreft, zoo bieden die geen bijzondere stof tot
bespreking. Bij goed weer wordt buiten beslagen, bij slecht weer in een
schuur. De werkplaats beschikt over twee vuren, welke electrisch gedreven
worden en zoo is ook de kunstverlichting de meest moderne. Hetgeen ik
te Appingedam bij den heer Eitsema hoorde en zag van zijn werken en
streven, bevestigde mijne meening dat het hoefbeslag aldaar niet alleen in
zeer goede handen is, doch dat er ook een goede band van samenwerking
is gevormd tusschen de eigenaars der paarden en den hoefsmid, in wiens
werk door hen vertrouwen wordt gesteld.
VOORDEACHT VOOR „DE VEEEENIGING VAN ONDEEWIJZEES
IN PEAGTISCH HOEFBESLAGquot;,
gehouden te Utrecht op 25 Januari j.L
Tot voor eenige tientallen van jaren was het met het hoefbeslag nog
Biaar treurig gesteld ; men behoeft daar voor maar de ijzers te zien die uit
dien tijd stammen en de ouderen zullen zich herinneren hoe ze er onder
werden gelegd. Niet, dat er toen geen goede smeden waren! enkele hadden
een aangeboren vaardigheid en liefde in het vak, waardoor zij ver uitblon-
ken boven het gros van hun medewerkers.
Aan de toenmalige Veeartsenijschool was ook het practisch hoefbeslag een
examen-vak en velen der toekomstige veeartsen kregen daarin zooveel
ervaring dat zij zoo noodig het handwerk zelf konden ter hand nemen.
Met het kunnen kwam ook het verlangen dit dienstbaar te maken aan de
bruikbaarheid van het paard, toen zij later, in de practijk, den treurigen
toestand van het hoefbeslag waarnamen.
In landbouwkiingen werd door hen het belang besproken dat de paar-
denbezitter had in goed beslag en practisch werd door hen dikwijls aange-
toond wat daarmede was te bereiken. Enkelen zelfs richtten hoefsmederijen
op, die zij naast hun praktijk bestierden.
Een eerste poging om in dezen toestand verbetering te brengen bestond
in het houden van lezingen over hoefbeslag, vanwege de Landbouw Mije°.
Dit was een goed begin; de landbouwers dwongen als het ware desmeden
daar heen te gaan; zij zelf waren daar ook tegenwoordig en zoodoende
werden beide partijen wakker geschud, hun duidelijk gemaakt dat beider
belangen samen gingen, wanneer verbetering werd verkregen.
Meer konden deze lezingen niet doen; want dat men in een oratie van
2 uur goede smeden kon vormen, kwam die voorgangers niet in de ge-
dachte; de akker moest bewerkt worden en het zaad worden uitgestrooid.
Na jaren, jwant het opkomen van het zaad in dezen dorren bodem ging
niet voorspoedig, kwam men tot het oprichten van cursussen voor hoef-
smeden en daarmede was de weg naar beter gebaand.
Verschillende Landbouwmaatschappijen en sommige Veeartsen vormden
deze cursussen in hoefbeslag, ieder naar eigen opvatting en inzicht. Een-
heid van werken en doel zag men nergens en dikwijls werd het een nit-
deeling van diploma's, waardoor alle waarde van werkelijke bekwaamheid
in het vak ver te zoeken was, hetgeen al spoedig door de paardenhouders
Tanlnbsp;daarmede het heele bedrijf weer in duigen dreigde te
Dit gevaar bracht echter weer actie! De cursussen werden uitgebreid
de eischen voor de examens hooger gesteld en daarmede weer een stap
verder op den goeden weg gedaan.
Maar hooger gingen de idealen van de voorvechters van goed hoef beslag •
ZIJ wilden de opleiding volmaken door een schoolgang te vormen, waar dè
smeden, onder voortdurend toezicht werkende, zich uitsluitend aan het hoef-
beslag zouden wijden en zich vormen tot speciale vaklui. De keuze bestond
m aansluiting bij de sinds dien overal verrijzende ambachtsscholen of wel
in oprichting van zelfstandige hoefsmidsscholen.
De eersten moesten al dadelijk worden uitgeschakeld, omdat de leer-
lingen daarvan te jong waren, dus physisch nog niet voldoende ontwikkeld
voor het practisch hoefbeslag. Bleef dus over de oprichting van hoefsmids-
scholen, zooals in Duitschland was gebleken practisch uitvoerbaar te zijn
Naast de reeds jaren bestaande militaire hoefsmidsschool, speciaal ingericht
voor het militaire beslag, werd in Groningen door particulier initiatief en
later te Tiel door de G. O. Mi,quot;, v. Landbouw, gesteund door de Eegeering,
een hoefsmidsschool gesticht. De laatste heeft slechts enkele jaren bestaan
grootendeels de schuld van de smeden, die, uit angst voor eenig geldelijk
nadeel, samenspanden om aan deze school leerlingen en materiaal te ont-
houden.
Die in Groningen heeft een langen tijd gebloeid, doch ook daar wordt
de toeloop minder, eensdeels doordien het belang van de zaak dikwiils
medebracht dat het onderwijs ondergeschikt werd gemaakt aan het bedriif
en daardoor wel eens in het gedrang kwam, anderdeels doordien er ook
emdelijk in de provincie Groningen cursussen in hoefbeslag worden ge-
houden en de smeden dus in korteren tijd en met minder opoffering van
geld een diploma konden machtig worden. Want dit moet gezegd, dat bn
Torder quot;nbsp;'' ''nbsp;-^«»quot;«g ti
Een groot bezwaar tegen het speciale schoolonderwijs is zeer zeker de
kosten ; een half jaar buiten verdienste te zijn en daarbij nog kost en in
wonmg te moeten betalen, is slechts voor enkelen bereikbaar en hier is het
juist om „allenquot; te doen.
Voor ons land schijnen goed ingerichte permanente cursussen op centraal
gelegen plaateen, zoo mogelij-k gebruik makende van de daar bestaande
ambachtsscholen, het beste te voldoen: alleen zal de leert^d moeten ver-
engd worden, de 2-jarige cursus zal moeten verlengd worden van 10 op
io werkdagen elk.nbsp;^
De Eegeering, die steeds het groote nut van goed hoefb:slag heeft in-
gezien en het onderwijs daarin geldelyk heeft gesteund, heeft reeds maat-
regelen genomen en andere in het vooruitzicht gesteld, die ons een
reuzenschrede voorwaarts zullen brengen.
Eerst is zij begonnen met het vormen van krachten voor het practisch
onderwijs. Gij hier aanwezig hebt ü in dien zin ontwikkeld en zijt krachtens
Uw diploma als onderwijzer aangewezen voor de verdere ontwikkeling van
het bedrijf en om dit te bereiken, eischt het Uwe volle aandacht om door
Uw onderwijs deugdelijk onderlegde practische hoefsmeden te vormen.
Spoedig zal, naar wij hopen, een regeling getroffen worden voor een cen-
traal staatsexamen in hoefbeslag.
Daarmede wordt beoogd een gelijkwaardige beoordeeling van alle can-
didaten en als terugslag een gelijkvormigheid bij de opleiding aan de
cursussen. Tevens krijgen de onderwijzers daardoor een spoorslag om hun
onderwijs te verbeteren en op te voeren; het zal een wedstrijd worden
tusschen de verschillende cursussen om het beste resultaat te verkrijgen.
Tot voor kort is alle initiatief en alle moeite om verbetering van het
hoefbeslag te krijgen uitgegaan van de dierenartsen, zonder steun van de
belanghebbenden, ja dikwijls zelfs met tegenwerking van die zijde. Van nu
af aan moeten Uwe krachten medewerken en wel in de eerste plaats door
verbetering in het vak te brengen; daar ligt het hoofddoel van Uw streven.
Gij zijt begonnen met propaganda voor betere betaling in het bedrijf; dat
was nuttig en goed, want het hoefbeslag werd zoo slecht betaald, dat het
dikwijls niet loonend was en dit gaf aanleiding dat niet de moeite werd
genomen, die noodig is om goed werk te leveren; het geld verzoet den
arbeid. Dit doel is thans bereikt. Geholpen door de tijdsomstandigheden
zijn de prijzen voor het beslag zoo opgevoerd, dat er voor gewerkt kan
worden. Werkt nu mede door Uw voorbeeld en door Uw overwicht, dat
de concurrentie en de broodnijd, het in de toekomst niet zoeke in ver-
laging van den prijs, wanneer weer normale tijden aanbreken, maar in het
leveren van goed werk.
Thans komt meer en meer de eisch op den voorgrond: „het smidsvak voor
de smedenquot; en een pogen tot uitschakeling van alle nevenstaanders, ook
bij het onderwijs.
Ook dit streven verdient alle lof en steun, doch dan moeten de smeden
eerst toonen daartoe in staat te zijn om het geheel te beheerschen.
Hoe toch is de inrichting der cursussen. Aan het hoofd staat een dieren-
arts, die belast is met het theoretisch onderwijs en de administratieve
werkzaamheden; het practisch gedeelte van het vak is in handen van een
onderwijzer-hoefsmid. Als regel mag worden aangenomen dat deze geheel
vrij is in de behandeling van zijn onderwijs en zal de leider van den cur-
sus dit gedeelte geheel aan hem overlaten-, alleen bij voorkomende gevallen,
waar meerdere anatomische en diergeneeskundige kennis bij te pas komt,
zal hij advies en raad geven in overleg met den practicus en de uitvoering
aan dezen overlaten. Samenwerking moet er tusschen beide partijen bestaan
en zijn ze het soms over eenig onderdeel oneens, dan zullen zij samen de
zaak bespreken en trachten tot een oplossing te brengen.
Op deze wijze samenwerkende kan ik mij niet voorstellen dat er zich eenige
moeilijkheid kan voordoen die aanleiding kan geven tot onaangenaamheden.
Het geheele onderwijs in hoefbeslag thans in handen te stellen van den
onderwijzer-hoefsmid, zal voorloopig wel tot de idealen behooren: 1° omdat
hij niet voldoende onderlegd is in anatomie, physiologie en pathologie van
den hoef en van het geheele bewegingssysteem en 2° omdat hij over het
algemeen de gave mist om zijn weten duidelijk mede te deelen. In de
toekomst zal bij de opleiding van onderwijzer in hoefbeslag dit laatste
punt meer en meer de aandacht verdienen en zal het onderwijs dienen te
streven daarin verbetering te brengen. Het is waar dat een goed practicus met
een enkelen greep, met een enkelen hamerslag het den leerling dikwijls duide-
lijker kan maken dan met honderd woorden, doch even dikwijls komt het
voor, dat hij hem iets aan het verstand moet brengen en met redenen
omkleeden waarom iets zóó moet gebeuren en niet anders.
Komt het centraal examen tot stand, met een daaraan verbonden Eegeerings-
dipkma en titel, dan is het te verwachten dat vele smeden, reeds in het
bezit van een diploma, zullen trachten ook dezen titel te bemachtigen. Aan
velen zal dit niet medevallen; veel is er vergeten, veel is er verleerd en
velen zijn van huis uit niet voldoende onderlegd om aan dit examen deel
te nemen. De cursussen zullen daardoor opbloeien doordien geoefende
krachten er weer aan zullen deelnemen, om hun tekort weer aan te vullen ;
en zal U, als onderwijzer, een prachtgelegenheid worden geboden om üw
weten en kunnen voor het onderwijs beschikbaar te stellen, terwijl de ver-
hoogde eischen van het examen Uw volle kracht zullen eischen.
Maar voor alles is het Uw taak om te zorgen dat er algemeen goed
hoefbeslag wordt geleverd en dat kunt ge door te zorgen zelf practisch
goed geoefend te blijven ; U op de hoogte te houden van alles wat er in
Uw vak omgaat en wanneer ge geroepen wordt tot hèt geven van onderwijs
U daaraan niet te onttrekken, maar met hart en ziel Uw leerlingen op te
leiden en daarna met hen in aanraking te blijven om hen in alle opzichten
te steunen ea aan te moedigen. Gij moet hun vertrouwen zoodanig hebben
gewonnen, dat gij voor hen de vraagbaak blijft onder alle omstandigheden.
Dit zij üw leiding inzake het hoefbeslag en waarlijk mijne heeren, dit
moet voor U een heerlijke roeping zijn.
Voor de toekomst moet gezorgd worden dat de onderwijzer in hoefbeslag
medezeggingschap krijgt bij de op- en inrichting van den cursus, — dat hij
gerechtigd wordt over de practische ontwikkeling van zijn leerlingen stem
uit te brengen op de examens en dat hij zitting krijgt in de Commissies voor
hoefbeslag en voor wedstrijden. Zoodoende komt het vak in handen van
de smeden.
Ten slotte nog een vraag. Nu er langzamerhand meer en meer onder-
wijzers in hoefbeslag komen en het te voorzien is, dat voor hen meer ge-
legenheid komt om als zoodanig werkzaam te zijn, is het gewenscht dat er
meer samenhang wordt gebracht onder de leden van dezen bond. Zou het geen
overweging verdienen om mettertijd in dezen bond afdeelingen te stichten,
waarvan de leden dichter bij elkander wonende, meer bij elkander kunnen
komen, om de zaken in engeren kring te bespreken?
H. V. L.
-ocr page 83-Geachte Redactie!
Ik ben het volkomen eens met wat de heer S. zegt in „De Hoefsmidquot;
dd. 15 Maart, namelijk, dat het onmogelijk is, om b.v. plathoeven en zoo-
genaamde „wijde hoevenquot; goed te beslaan, zonder aan deze hoeven te
raspen. Ook de ondervinding leert mij dit dagelijks, omdat ik verschillende
paarden aan mijn smederij krijg met zulke hoeven.
Vooreerst hebben platte- en wijde hoeven een zeer dikken hoornwand;
deze is minstens a 2 centimeter. Het gevolg hiervan is, dat, wanneer
ik model wil beslaan, dus zonder te raspen, de nagels in den vasten hoorn-
wand komen te zitten en in de 2de plaats, dat de zool niet over een breedte
van 2 milimeter op het ijzer kan dragen. Indien de nagels de vaste hoorn-
wand min of meer zullen splijten, zullen hoornscheuren en brokkelhoeven
ontstaan en doordat de zool niet voldoende op het ijzer draagt, zal men
van den plathoef een volhoef maken, en van den wijden hoef een plathoef.
Nu zouden deze bezwaren nog wel voor een groot gedeelte zijn op te heffen,
door aan het ijzer ongeveer de dubbele breedte te geven en de nagel gaten
maar zóó vet te maken, dat zij toch in den plaatjesrand komen te zitten,
maar dan wordt zoo'n ijzer te zwaar, zoodat de gang er op den duur slech-
ter van wordt en gewrichten, banden en pezen te veel te lijden hebben.
De ondervinding heeft mij geleerd, dat, wanneer men zulke paarden goed
wil beslaan en wanneer men goede hoeven wil houden, men als volgt te
werk moet gaan: eerst den hoornwand inkorten, tot dat deze met de zool
in één vlak komt te liggen (tenminste voorzoover dit kan); daarna den
toonwand flink inkorten en ten slotte het onderste gedeelte van den hoorn-
wand flink afronden met de rasp en dit laatste wel zoo veel, dat de hoef
en het ijzer in eikaars verlengde komen te vallen.
Ik zou niet kunnen zeggen, welk nadeel dit raspen kon hebben, want de
ronding krijgt men meest in toon- en zijgedeelte en op deze plaats is de
dek of- glazuurlaag toch niet aanwezig.
Zooals boven is aangegeven, kunnen platte en wijde hoeven naar mijn
ervaring zonder nadeel beslagen worden en blijven ze goed. Maar dan dus
niet, zooals vele hoefsmeden doen, de hoef naar het ijzer maken; neen, eerst
den hoef bewerken zooals het behoort en dan het ijzer voor den hoef pas-
send maken.
Duiven (Geld.).nbsp;J o h. A. T a n g e 1 d e r.
Naar aanleiding van het ingezonden stuk in de Maart-aflevering, geteekend
door „Een militair hoefsmidquot;, gaarne het volgende:
Dat een ingezonden stuk, door een militair hoefsmid geschreven en met
z'n naam onderteekend, soms moeilijkheden voor hem kan opleveren, is mij
bekend. Er is daarom ook niets op tegen; alleen heeft, naar mijne meening,
het stuk niet zoo'n eflect.
Ik weet zeer goed, dat in het militaire door persoonlijk reclameeren in
den regel niets bereikt wordt en ook, dat het toezicht op het werk van
den smid meestal door leeken geschiedt en daardoor aanstoot geeft aan den
vakman.
Maar, geachte inzender, er is toch een vereeniging van Militaire hoef-
smeden! Of is deze niet talrijk genoeg aan leden; of durft het bestuur een
eventueel in te dienen request, ook al om eerstgenoemde reden, niet te onder-
teekenen? In dit geval kan een burger, b v. een rechtskundig adviseur, U
heel goed van dienst zijn en voor de Vereeniging allerlei zaken behandelen.
Mochten de kosten te hoog zijn dan moet U de contributie verhoogen en
wanneer er leden van Uwe Vereeniging zouden zijn, die daartegen bezwaren
hebben, dan doet U het beste met laatstgenoemden links te laten liggen,
want aan dezulken heeft men toch niets.
Voor het goede doel moet elk een eventueele contributieverhooging over
hebben. Zooveel zullen die meerdere kosten ook niet bedragen.
Uwe Vereeniging zal ook dan wel niet bereiken, dat het toezicht uit de
handen van troepenofficieren gaat, maar wel, dat deze in hun opleiding wat
meer kennis, het hoefbeslag betreffende, opdoen en daardoor den vakman
beter leeren verstaan. Natuurlijk zullen er steeds struikelblokken blijven
bestaan en zal de schuld soms liggen aan officieren, maar ook soms aan
den smid.
Dus tracht door vereeniging en overleg geleidelijk de wantoestanden te
verbeteren en als het kan op te heffen, en spoor Uwe collega's aan om, al
IS het niet onderteekend met hun naam, toch hun meening in „De Hoefsmidquot;
kenbaar te maken.
Th. A. Koelman N z n,
Alkmaar.
Van de uitgeversfirma J. B. Wolters te Groningen—den Haag ontvingen
we het onlangs verschenen eerste deel van het werk van Prof. Dr. H. M.
Kroon, directeur van het Instituut voor Hoefkunde der Veeartsenijkundige
Hoogeschool te Utrecht en Dr. E. H. J. Gallandat Huet, kapitein-
paardenarts bij de rij- en hoefsmidschool te Amersfoort, over Hoefkunde en
Hoefbeslag.
De schrijvers, beiden de leer van den hoef en van het hoefbeslag aan
inrichtingen van onderwijs doceerende, hebben blijkbaar behoefte gevoeld
voor hun onderwijs eene uitgebreide, Nederlandsche, handleiding te schep-
pen, die voor hunne leerlingen bruikbaar zou zijn, doch daarnevens den
fokkers, gebruikers en liefhebbers van paarden de noodige kennis van den
hoef en zijn beslag zou bijbrengen. Zij zijn in hun pogen uitnemend ge-
slaagd. Het boek met zijn groot aantal (109), meerendeels origineele,
afbeeldingen, laat zich gemakkelijk lezen daar de text aangenaam en vlot
is gesteld, terwijl papier en letter blijk geven van eene zeer goede verzor-
ging van de zijde des uitgevers. Waar het boek voor zeer verschillende
categorieën van lezers is bestemd, werd het vrij grootsch opgezet; het
geeft dan ook „elck wat wilsquot;; op vele plaatsen zelfs meer dan men zou
verlangen.
In de eerste afdeeling (4 hoofdstukken) worden bouw en levensverrich-
-ocr page 85-tingen van het paard en van den ondervoet in het bijzonder behandeld,
terwijl in de tweede het normale hoefbeslag wordt besproken en in het
derde gedeelte, hetwelk bijna alleen voor smeden van belang kan worden
geacht doch slechts een goede twintig bladzijden omvat, de aandacht wordt
gevraagd voor smidswerkplaats, materialen, werktuigen en gereedschappen.
Hoewel het werk voornamelijk voor de menschen van het vak is geschre-
ven bevat het ook voor den practischen fokker zooveel wetenswaardigs dat
wij het ook voor dezen van zeer groote, we zouden haast zeggen van
onschatbare waarde achten. De prijs f 2.90 (crisistoeslag inbegrepen) is dan
ook zeer billijk gesteld. Nimmer vonden we in eenig Nederlandsch werk
eene zoo duidelijke en door zooveel sprekende afbeeldingen geïllustreerde
beschrijving der standen en gangen van het paard; het hoofdstuk betref-
fende den omgang met het paard in het algemeen verdient o.m. door velen
te worden gelezen en ter harte genomen, terwijl de belofte, welke de
schrijvers, aan het eind van het hoofdstuk over het besnijden van hoeven
die onbeslagen moeten blijven, voor het tweede deel van hun werk afleg-
gen en die ongetwijfeld wel zal worden ingelost, de waarde van het werk
voor den fokker nog vergroot.
Enkele kleine opmerkingen mogen hier wellicht eene plaats vinden. De
verklaring op de eerste bladzijde van het feit waarom het paard een edel
dier is, wil er bij ons niet heelemaal in, terwijl de schrijvers niet ongenegen
schijnen ons hedendaagsche anatomische kennis eenigszins te wijzigen waar
ze de hersenen het centrale zenuwstelsel noemen en in de tweede alinea
van blz. 5 geen rekening houden met het elleboogsgewricht (waarvan toch
zeker de voorvlakte de buigvlakte is?), evenmin als bovenaan op blz, 11
met de z.g, kleine bloedsomloop, waar het aderlijke bloed van het hart
wordt 'a/gevoerd en het slagaderlijk bloed zich naar het centraal orgaan
toebeweegt. Op blz 127 zal wel bedoeld zijn dat als de hoek, die de
voetas met den bodem maakt, kleiner is dan 45° het paard diep doortreedt
in de koten, terwijl we bij een zeker volgenden herdruk de figuren 17, 71
en 85 gaarne door andere vervangen zouden zien.
Het op blz. 124 omtrent „holle knieënquot; gezegde zal vele vrienden van
het Oldenburger paard wellicht onbekend zijn geweest en misschien een
oogenblik minder aangenaam aandoen; de schrijvers leggen trouwens door
hetgeen op hunne desbetreffende opmerking volgt, onmiddellijk een pleister
op de geslagen wond.
Ondanks deze kleine opmerkingen, die we ons zeker wel mogen veroor-
loven, hebben we het boek met zeer veel genoegen gelezen, wenschen het
in handen van vele „horsemenquot;, en schrijvers en uitgever een zoo groot
mogelijk en welverdiend succes. De laatsten hebben „werkquot; geleverd; met
verlangen en belangstelling zien we het tweede deel tegemoet 1 C o l d e r.
— Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 5 Mei is als leer-
ling toegelaten H. Klaassen van Zwinderen (Drenthe). Verder houdt aan
de Inrichting verblijf de leerling G. Smeding van Letteibert.
9nbsp;Hoogeveen. Het eindexamen van den
tiZT J hoefbeslag a^n de Ambachtsschool te Hoogeveen, welke
gehouden werd vanwege het Genootschap ter bevordering van dek land^
bouwin Drenthe en de Ambachtsschool te Hoogeveen, gedurende 1917-1919
re?e^~ectrnbsp;J- ? 1 e t te Heerenveen en S. van An:
te^w^f?®nbsp;het diploma van hoefsmid uitgereikt,
H Ä ;nbsp;te Nieuweroord, B. Masselink te Zweeloo
H. Scholten te Wachtum en H. v. d. Schoot te Gasselte.
W 1 u O ''''''nbsp;g®^®'«^ '^oor lt;ien dierenarts Dr. A. J.
Winkel het 2e ged. door den dierenarts M. J. Veenstra, bijgestaan door
den onderwijzer m practisch hoefbeslag J. Eeitsma te Hoogeveen.
De Apnl-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat o.a. het volgende:
als gevolg van mokquot;, een artikel van Dr. v. Guoth, adjunct
Ta. D^fff erkundige Hoogeschool te Boedapest, waarin hij zegt, dat
in den regel het onstaan van den steltvoet moet worden toegeschreven aan
gewrichten, tenminste wanneer deze
gedurende langen tijd hebben bestaan. Als gevolg van de ontsteking ont-
wü^ utnbsp;peesverkorting of vergroeiing van het gewricht,
waardoor het paard bij belasting niet zal doortreden (en hierdoor wordt
de verkorang resp. vergroeiing weer erger), zoodat ten slotte de ondervoet
van af den kogel m mmdere of meerdere mate steil komt te staan, soms
zells naar voren gericht, al naar gelang van den graad van het ziekte-
O^ de'n In? quot;nbsp;P*^quot;»^ ^en hoef bij belasting
op den bodem rust, en in enkele gevallen is dit zelfs de toonwand, welke
door deze omstandigheid natuurlijk afslijten zal. Zulke ernstige vormen van
stebvoet komen vooral voor aan de achterbeenen en het is vanzelf sprekend
dat m die gevallen van „herstellenquot; geen sprake kan zyn; wel slaagt men
er soms m, door een doelmatig beslag, dergelijke dieren nog bruikbaar te
maken voor licht stappend werk (zooals den meesten lezers bekend zalziin
wordt als Ijzer veel gebruikt het z.g. beugelijzer met kalkoenen; deze wor'
den zoo hoog gemaakt als voor ieder geval noodig blijkt. Eef)
Het IS ook buiten de genoemde oorzaken, nog mogelijk, dat een stelt-
voet ontstaat en in dat verband beschrijft Dr. v. G. twee gevallen, waSi
kTgrlTooSe (tfokquot;nbsp;langdurige huidontste^
In beide gevallen was de steltvoet in een ver gevorderd stadium, zoodat
tot aimaken moest worden overgegaan.
Bij belasting van het zieke been was het typische „doorknikkenquot; in den
kogel gevolgd door het sleepen van den hoef over den bodem, bii het
vooruitbrengen van het betreffende been, duidelijk te zien. Verder vertoon-
den de hoeven het gewone beeld: naar voren gewelfde toonwand, waarvan
in het onderste gedeelte de plaatjes door het sleepen zija afgesleten; holle
zool; goed ontwikkelde straal; diepe zydelingsche straalgroeven; ringen od
den hoornwand, naar achteren samenloopend; verzengedeelte ingesnoerd, etc
De huid in de kootholte en omgeving was in beide gevallen ontstoken!
bevatte hier en daar kloven en wratvormige woekeringen ; het geheel gaf
den indruk van een zeer langdurig proces, mede omdat de hoeven zoo
sterk afweken van het normale. Tengevolge van de huidontsteking durft
het dier met door te treden, waardoor op den duur een pees verkorting
ontstaat en daarna de steltvoet kan optreden.
In de beschreven gevallen waren aan het been verder geen afwijkingen
te vinden, zoodat Sehr, de mok als oorzaak aanneemt
2°. Op een vraag, waarom ijzers met steunselUppen „verwijdingsijzersquot;
genoemd worden, wat voor nut deze lippen hebben en of dergelijke ijzers
nog gebruikt worden, antwoordt de Redactie, dat men van verwijdings-
ijzers spreekt wanneer deze den hoef wijder maken en dat daartoe onder
anderen het bovenbedoelde ijzer moet worden gerekend. Men noemt het ook
wel klemhoefijzer, omdat het bij dezen hoefvorm wordt aangewend.
Nu zijn de steunsellippen zelf niet in staat den hoef wijder te maken;
hoogstens hunnen zij een toenemende vernauwing verhinderen, doordat ze
vast tegen de steunsels aanliggen. Uitwerking heb^ben deze soort ijzers pas
wanneer men de achterste hoefhelft met een schroef uit elkaar drijft, wat
echter, zooals licht begrijpelijk is, geen aanbeveling verdient.
Daarom wordt algemeen de voorkeur gegeven aan het z.g. ijzer van
von Einsiedel, hetwelk de verwijding tot stand brengt door het iets
naar buiten afloopen van de draagvlakte aan het takgedeelte, waardoor bij
belasting van het been de achterste hoefhelft langs die afhelling naar
buiten schuift. Het komt vooral aan op een goed aanleggen van dit zeer
bruikbare ijzer; zoo mag de hoogte van de steunsellip niet meer bedragen
dan de diepte van de zijdelingsche straalgroeven, moeten de lippen in den
steunselhoek worden aangelegd, omdat deze daar het sterkst is en moeten
ze overal goed aansluiten aan de steunsels. Dit laatste mag men niet door
inbranden verkrijgen, want daardoor wordt de steunsel verzwakt, en is er
kans, dat de lip zal gaan drukken.
Het naar buiten afsmeden van de draagvlakte mag over een dikte van
ongeveer 2 m.M. geschieden. Ook zonder steunsellippen wordt dit ijzer met
succes toegepast, wat te begrijpen is, omdat het verwijden vooral aan het
telkens schuiven van den hoef over de afhelling aan het takgedeelte is toe
te schrijven.
(Het is naar onze meening van groot belang, dat de smid aan het
afsmeden z'n volle aandacht schenkt; al spoedig wordt de helling te sterk
gemaakt, en daardoor ook de verwijding, zoodat dan leelijke kneuzingen
[en dientengevolge kreupelheid] kunnen ontstaan. Ref.)
— Goedkoop staal. De Amerikaansche scheikundige William Mills heeft
in het laboratorium te Long Island een methode ontdekt om van stukjes
ijzer, met de kosten van slechts twee pence per pond, staal te fabriceeren
van prima kwaliteit.' Gedurende eenigen tijd trachtte hij diamant temaken,
maar na vele proeven slaagde hij er slechts in zeer kleine hoeveelheden
tegen niet te betalen kosten te vervaardigen. Terwijl hij op een keer een
retort, hetwelk hij voor een diamantproef had gebruikt, ledigde, vond hij in
den vergaarbak een naald ijzer, waarvan bij het doorbreken bleek, dat het
stukje ijzer in staal van een buitengewone kwaliteit was veranderd. Mills
begon toen een geheele serie proeven te nemen met weekijzer en de uitslag
bewees, dat hij in het retort, waarin een enorme druk heersehte, werkelijk
het ijzer in staal omzette.
De „Atlantic Basin Iron Works Co.quot; te Brooklyn, maakte bij voortgezette
proeven met succes staal.__(„u. Haagsche Cour.quot;''
Onmisbaar voor steden met asphalt-bestrating.
N.V. Kurkenfabriek W. Schotte amp; Zonen
- Beursstraat 31, Amsterdam -—
-ocr page 88-S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG.
Meest uitgebreide sopteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fy'ne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
EliiEUWE nmERIKAAIiSCHE HOEFZOLEÜ
voordcvlin;, genuikkclijk ill gebruik. — HZtinixoii niet loslaten.
BAX Jufferstraat
Röttdaiii.
Merk „Pacilicquot;,
met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4y\y tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 4'-
tot Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
TitotT-jü^Eng. dm.
uiterste breedte; buitenkant ijzers gem.
Dichte liuchtdriik-
zolen, m lu maten,
voor- en achterijzers,
voorradig.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Open' Luchtdrukzooi
in 8 verschillende maten voorradig.
Hoef.
randen.
Strykringen
met riem
Kunsthoorn.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 89-24e Jaargang. — Aflevering 6. — 15 Juni
1919.
in alle maten, en de oude, bekende,
on ver g elijkelij k O kwaliteit,
Door hun groote duurzaamheid de
goedkoopste zool in het gebruik
Prijscourant wordt op aanvraag
gratis en franco toegezonden
Lambert amp; Company
leuvehaven 66 :: Rotterdam
Een en ander over de Provincie Groningen en het Hoefbeslag. — Opmer-
kingen aangaande het Hoefbeslag ter Stamboekkeuringen te Zevenbergen
en Almkerk. — Ingezonden stukken — Korte mededeelingen.
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE GRONINGEN EN
HET HOEFBESLAG,
door
Dr. Gallandat Hukt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
{Vervolg en Slot).
Veendam.
Deze plaats heeft zijn oorsprong te danken aan de afgraving der hooge
venen. Hiermede is men begonnen nadat het „diepquot; door het Sappemeer
_ gebracht was tot Zuidbroek; in 1648 werd hiertoe een verdrag gesloten
tusschen de groote Muntendammer Compagnie en de Stad. In 1660 werd
de eerste kerk gebouwd, waarvoor door de Staten 4000 gulden werd ge-
schonken. Tot Veendam behoorden ook Ommelanderwijk en Zuidwending en
voor het grootste gedeelte de Trips- en de Borger Compagnie. De eersten
waren uitloopers van de Meedener venen, die, evenals de Westerleesche,
toebehoord hadden aan het klooster te Heiligerlee en later in beslag waren
genomen door de Staten. Bij de verdeeling der kloostergoedel-en door de
Staten, kwamen vele venen aan de Heeren der Ommelanden, die in 1653
den aanleg begonnen; de naam Ommelanderwijk is daar dan ook van
afkomstig. Later legde men het stadskanaal aan, op de scheiding van
Drenthe, en dit heeft ook weer veel tot den groei van Veendam mede-
gewerkt, daar de groote en uitgestrekte Westerwoldsche, Drentsche en
Munstersche venen hierdoor een afzetgebied verkregen.
Het gebruik van turf is al-zeer oud; zoo wordt o.a. in 1250 door Hen-
drik, Bisschop van Utrecht, het recht van turfgraven verleend aan het
klooster te Aduard.
Toch begon de ontginning der venen, het turfgraven op groote schaal,
eerst in het begin der zeventiende eeuw. Toen kwamen verscheidene per-
sonen uit Utrecht over en namen van de provincie in pacht de Esser en
andere kloostervenen. In 1613 en 1616 gingen al deze rechten van pacht
op die venen over aan de stad Groningen, daar de pioniers op te veel
moeilijkheden stuitten; voornamelijk was de hinderpaal het Sappemeer, of
ook wel het Duivelsmoer genaamd. Dit nu werd in 1618 drooggelegd en
toen er daarna een kanaal door werd gegraven, ging de exploitatie sterk
vooruit. In 1627 werden meerdere venen ontgonnen, nl. onder Kolham,
Gaarveen, Westerbroek, Waterhuizen, Kropswolde en Wolfsbergen. Gelei-
delijk werd meer en meer de vervening uitgebreid en zoo ontstonden de
oude Friesche Compagnie en in 1637 de Bijl Compagnie, in 1647 de nieuwe
Friesche Compagnie en de Borger Compagnie, het jaar daarna de Trips
Compagnie.
Veendam is dus een plaats slechts eenige eeuwen oud; het is echter
-ocr page 92-opgegroeid tot een flinke welvarende stad, vooruitstrevend en steeds
vooruitgaande. Het telt thans met de buitengemeenten bijna 12000 inwoners;
van deze omliggende dorpen en gehuchten, die tot de gemeente behooren,
noemen wij o.a. Benedenverlaat, Borgercompagnie, Molenstreek, Ommelan-
derwijk, Oosterdiep, Scholthuizen, Westerdorp en Zuidwending.
Veendam heeft, met zijn omliggende tot de gemeente behoorende dorpen,
een paardenstapel van ± 800 stuks. De gemeente zelf echter is niet rijk
Smederij van Dreesman, i/d. Kerkstraat te Veendam.
aan paarden; er zijn eenige stalhouderijen, waarvan met ten hoogste 5
paarden, en verder bedrijfspaarden en zeer weinig luxe. Het grootste con-
tingent voor den hoefsmid leveren dus de landbouwpaarden en daar de
omliggende dorpen alle hoefsmeden hebben, zijn te Veendam dan ook niet
veel groote bedrijven te verwachten. Toch zijn er nog twee hoefsmeden en
wel de heer Dreesman in de Kerkstraat en zijn naamgenoot aan het Wester-
diep. De eerste heeft een drukke zaak; de tweede beweegt zich meer op
het gebied van landbouwwerktuigen. Dat de capaciteit van de zaak in
de Kerkstraat niet gering is, bewijst wel het feit dat meermalen 10 a 12
paarden per dag beslagen worden en door den regel minstens 2 a 3.
Het beslag wordt des zomers vlak uitgevoerd, terwijl 's winters kalkoenen
te hulp moeten komen om een vasteren stand te geven. Het winterbeslag
bestaat ook hier uit stiften; schroeven worden niet gebruikt. Travailles
zijn niet meer aanwezig; het beslag is uitsluitend uit de hand. De prijzen
zijn ook hier niet slecht en wel als minimum voor een paard f 5.20, roor
een hit f4,20 en het verleggen van de ijzers wordt met f2 berekend.
In deze streek worden de machinale ijzers gehuldigd en hoofdzakelijk wordt
hiermede gewerkt; toch klaagt men niet over slechte voeten, wel echter
dat de boeren hun beslaglijst niet te best bijhouden en wel eens vergeten
dat een vernieuwing zeker tot voordeel van hun paard zou strekken. Zoo
vertelde de heer Dreesman mij een aardige uiting van een boer. De persoon
in kwestie kwam hem vragen of hij het beslag bij zijn paard had onder-
gelegd, want, als dat het geval was, dan moest hij iet maar weer doen.
Het was n.1, een half jaar geleden en het was al dien tijd zoo goed blijven
zitten en dat hij denzelfden smid wilde houden! Hier bestond dus de roem
van het hoefbeslag in het zoo lang mogelijk doen onderblijven van het ijzer
en de gelukkige eigenaar zal wel nooit een cursus in paardenkennis hebben
gevolgd waar hem op de hoefhygiëne zou zijn gewezen en op de nadeelen
die een verkeerde stand door een nalatig beslag voor het paard kan mee-
brengen. Het is wel eigenaardig dat er dicht bij een plaats als Veendam,
waar alles er nieuw, frisch en modern uitziet, nog zulke antiquiteiten
wonen, die blijkbaar niet meegaan bij de evolutie op het gebied van land-
bouw- en veeteeltonderwijs.
De zaak van Dreesman is een oude zaak, die steeds van vader op zoon
overgaat; hij werkt met knechts, die hier extern zijn en op weekloon werken.
De gunstige ligging van zijn bedrijf en de ruime werkplaats zijn wel
factoren die geschikt zijn om een bloeiende zaak te onderhouden en een
groot bedrijf uit te oefenen.
Winschoten.
Deze stad is gelegen op de grenzen van Westerwolde en op den weg
naar Munsterland. Eeeds zeer vroegtijdig had de stad veel te lijden van
vijandelijke overvallen, en werd dan ook versterkt met wallen en poorten,
terwijl zij verder verdedigd werd door de naburige schansen, Hoogebrugge
en Winschoterzijl, Over het ontstaan van Winschoten zou, uit stukken van
1474, afgeleid kunnen worden dat het tot Westerwolde gerekend werd.
Het is ten minste zeker dat, toen Groningen in 1478 het slot van Addinga
te Wedde geslecht had, het van den Munsterschen Bisschop Westerwolde
ter leen ontving. Een nieuw slot werd gesticht bij het riviertje de Pekela,
de Pekelborg genaamd, en diens kastelein voerde mede het gezag over
Winschoten,
Toen echter in 1498 Westerwolde werd overgegeven, werd Winschoten
bij het Oldampt gerekend. Een brief, van 1499 gedateerd, vermeldt dat
Geert Gassens erkent voor 6 jaar van den Eaad van Groningen ontvangen
te hebben de kasteleinschap van Winschoten met de daartoe gehoorige
Oldampten, en het huis Pekelborg.
In vroeger tijden behoorde het buiten kijf onder Eeiderland, doch nadat
dit door den Zuiderinham van den Dollard afgescheurd was, heeft het onder
het Oldampt behoord.
Winschoten is nu een belangrijke plaats met ruim 12000 inwoners;
op industriegebied bevat het o.a. steen- en pannebakkerijen en een metaal-
en klokkengieterij; het is daarenboven de hoofdmarkt van heel den rijken
omtrek en in overeenstemming daarmede draagt de stad dan ook een zeer
welvarend uiterlijk. Onder de inrichtingen van onderwijs nemen de Hoogere
Burgerschool en het Gymnasium een voorname plaats in en deze worden ook door
de omgeving druk bezocht. In de stad is een oude kerk, die gescheiden staat van
den toren; vi^aarschijnlijk zijn deze beide nooit vereenigd geweest; anders zou de
afmeting van de kerk wel wat al te groot zijn geweest. In den Spaanschen
tijd bleef Winschoten ook niet vrij van krijgstooneelen. Zoo verdedigde
o.a. in 1593 de sergeant Joan Moda met 30 man de kerk geruimen tijd tegen
de Spanjaarden en zette van daar den strijd voort op den toren. Toch mocht
zijn moedig gedrag de stad niet behouden doen blijven en ging zij aan de
Spanjaarden over.
De inval der Spaansche troepen in 1624, waarbij het klooster Heiligerlee
verwoest werd, bracht ook in Winschoten verderf en ellende en was de
ondergang van de destijds bloeiende weverijen. In 1665 en 1672 waren
Munstersche troepen de baas in de stad en huisden er naar oorlogswijs;
terwijl ook bij de bezetting door de Engelschen in 1795 veel baldadigheden
gepleegd werden. Zoolang de plaats versterkt was en er in de nabijheid een
geduchte schans lag, was zij voor vriend en vijand om haar ligging een te
belangrijke plaats, dan dat zij niet herhaaldelijk overlast zou hebben geleden.
De groote vijand, de Dollard, heeft Winschoten nooit ernstig bedreigd, hoe-
wel in den omtrek veel vernietigd en verzwolgen werd; zoo o.a. het graaf-
schap Eeiderland, waartoe de stad eertijds behoorde, werd ervan losgescheurd
en is grootendeels verdronken.
Tot de aantrekkelijkheden van de stad behoort het bosch, dat in 1826 is
aangelegd door de afdeeling der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Met
zijn dichte boschjes, zijn lommerrijke slingerpaden, zijn welig groeiend hout
van allerlei soort, met zijn „bergquot; en zijn waterpartijen, levert het een
aangename wandelplaats op.
Op ruim een half uur gaans van de stad ligt het gehucht Heiligerlee,
waar het standbeeld staat dat ter gedachtenis van Adolf van Nassau is op-
gericht, die 25 Mei 1568 aldaar sneuvelde en een gloriepunt uit het begin
van den tachtigjarigen oorlog in herinnering doet blijven.
Het monument stelt voor: Adolf van Nassau in volle wapenrusting, stervend
neergezegen op de vlag die hij nog in de verstijfde vuist klemt, terwijl de
Vrijheid, in de gestalte eener maagd, hem dekt met schild en zwaard en
de Hollandsche leeuw de privilegiën met zijn sterke klauw beschermt.
Men heeft wel eens betwijfeld of de volstrekt onvruchtbare overwinning,
hier behaald, wel de oprichting van een gedenkteeken rechtvaardigde. Dit
kan toch echter waarlijk geen ongerijmdheid geacht worden; het is toch de
herinnering aan het gevecht dat aan den landzaat de groote voordeelen
van zijn bodem, ook tegen een machtigen, uitstekend geoefenden en tot
nog toe als onweerstaanbaar beschouwden vijand, leerde kennen. Hier
stonden inderhaast bijeengestroomde en onervaren troepen tegenover de
geduchte Spaansche en Italiaansche oud-gedienden. Hier leerden zij, hoe,
bij bekwame leiding en standvastige volharding, de kans zich tegen wei-
beproefden moed, tot rqekeloozen overmoed gestegen, keeren kan. Hier werd
de weg gewezen tot die krijgstaktiek, die later zoo menigmaal de beste
legers van Spanje machteloos maakte. Niet om haar beteekenis zelve, niet
om haar onmiddellijke gevolgen, maar om haar vruchten voor de toekomst
is de zege van Heiligerlee belangrijk.
De landstreek is sinds dien geheel veranderd en men kan zich het toen-
malig slagveld op heden niet meer voorstellen. De moerassen, waarin de
Spanjaarden bij hun vermetelen aanval wegzonken, de bosschen, waaruit zij
hun geschut op den heuvel lieten spelen, het landhek, waarbij graaf Arem-
berg, toen de slag verloren was, door Martin en Sybrand Sickesz werd
doodgeslagen en geplunderd, zijn niet meer te vinden. Wegen zijn verlegd,
slooten gegraven, bosschen omgehakt en poelen en kuilen in weiland her-
schapen. Ook het klooster, omstreeks 1200 door Hendericus, proost van
Schildwolde, gesticht, waar de graven hun hoofdkwartier hadden en het lijk
van Aremberg aanvankelijk werd bijgezet, is sinds lang gesloopt. Heiligerlee
heeft uit dien tijd niets overgehouden dan het monument, dat van al deze
herinneringen getuigt.
* * *
Uit een oogpunt van hoefbeslag is Winschoten geen belangrijke plaats,
d.w.z. er zijn wel vele smeden doch geen groote hoef smidsbedrijven. De zeer
welvarende streek van het Oldambt, met zijn prachtige boerenpaleizen, levert
natuurlijk op paardengebied wel heel veel belangrijks op, doch wij moeten
niet over het hoofd zien dat elk dorp in Groningen zijn smid heeft en dat
het niet de gev?oonte is met de paarden naar ,stadquot; te gaan voor het beslag.
Gaande van Veendam naar Winschoten over Meeden en Westerlee heeft
men de gelegenheid de welvaart van de provincie Groningen te bewonderen
en inzonderheid op te merken dat de landbouw hier een goudmijn is; de
boerderijen zijn hier alle buitenplaatsen en de fraaie gouden leeuwen en
andere emblemen, die de voorgevels ervan sieren, geven ook aan het uiter-
lijk een aanzien van groote welgesteldheid. Bij het naderen van de ver-
schillende dorpen hoorde men reeds uit de verte het nijvere geklop op de
aambeelden en spoedig kondigde een bord met gediplomeerd hoefsmid dan
ook de professie aan. Een dezer dorpen kan zich beroemen op een rijksge-
diplomeerd hoefsmid, waarschijnlijk de gelukkige bezitter van een Amers-
foortsch diploma, die zich zoo noemt. Hij is althans de voorlooper van de
gediplomeerden der „nieuwe wetquot;, welke geslaagden in de toekomst zich
een dusdanig praedicaat zullen verwerven.
In Winschoten zijn vele smeden die aan hoefbeslag doen; het zijn de
heeren Havinga in de Engelschestraat, Kants in de Garst, Ofkers eveneens,
Huts in den Grindweg, Gebr. Lubbers in de Langestraat, de Vries in de
Zuiderstraat en Roosendaal in het Oosterend.
Alle bedrijven zijn gemengd en het hoefbeslag is bij geen van allen
overwegend. Het meest worden stadspaarden beslagen, ook koopmanspaarden
en verder van boeren uit den omtrek. Enkele paarden daags is de regel
in de meeste dezer bedrijven. Luxe is er zoo goed als niet, doch de zeer
welgestelde omgeving van de stad brengt mee dat de eigenaren niet
nalatig zijn met het beslag, als regel op tijd komen ter vernieuwing van
de ijzers en dat ook aan de boefverzorging van de veulens zorg wordt
besteed. Winschoten is het middelpunt van het Oldambt, van een streek
die hoofdzakelijk uit zeeklei en uit hoogveen bestaat en waar zeer goede
paarden gefokt worden. Tot voor zeven jaar werd uitsluitend met warm-
bloed gefokt en wel hoofdzakelijk met Oldenburgers; in de laatste jaren
worden echter veel koudbloedhengsten ingevoerd.
Alle smeden zijn lid van den bond van smeden-patroons en houden zich
als zoodanig aan de vastgestelde minimumtarieven. Deze bedragen voor
een gewoon beslag van een middelsoort groot paard f5.60, voor een hit
f 4.60 en voor het verleggen van de ijzers f 0.50 per stuk. Het winter-
beslag wordt, wat het aanbrengen van de gaten betreft, op f 1 extra per
beslag berekend. Hier worden ook bijna uitsluitend stiften gebezigd; alleen
de paarden van Van Gend en Loos worden des winters met schroeven op
scherp gezet. Het zomerbeslag is uitsluitend vlak; kalkoenen worden weinig
gebezigd, terwijl ook van afwijkende ijzers weinig gebruik wordt gemaakt.
Dit zal wel zijn reden vinden in het zoo goed als geheel gebruik maken
van machinale ijzers, dat alhier regel is. De ijzers worden betrokken uit de
fabrieken van Helpman en van Hippos. De heer Havinga deelde mij mede
dat hij aan de ijzers van eerstgenoemde fabriek de voorkeur schonk; hier
wordt dus de profeet in eigen land wel geëerd. Toch klaagt men niet over
de voeten en schijnt het alhier gefokte paard dus, wat de hoeven betreft,
beter dan dat uit de omgeving van Appingedam.
De patroons werken allen met een of meer knechts; deze werken op
weekloon en kunnen tot f 20 per week verdienen. De werktijden zijn van
6 tot 7 met 1 uur schafttijd. Des winters wordt een uur korter gewerkt
en eindigt men om zes uur 's avonds. Hoewel er groote bedrijven en
fabrieken in dc plaats zijn, brengen deze toch weinig paardentractie mee;
eenige stalhouders- en sleeperspaarden en verder die van de gemeentereiniging,
zeven in getal, welke laatste door de Vries worden beslagen ; neringdoenden
en de omgeving brengen voor de gemeente het totaal aantal paarden op
ongeveer 400. Het beslag wordt uitsluitend uit de hand uitgevoerd; nood-
stallen zijn bij geen van de smeden meer aanwezig. -Zeer jammer vond ik
het dat het gebruik van machinale ijzers hier zoo sterk doorgevoerd is en
niet alleen uit een noodtoestand voortkomt. Het kan toch zijn dat men bij
bijzondere drukte of bij niet voorhanden zijn van stafijzer machinale ijzers
gebruikt en deze behoeven dan ook volstrekt geen nadeel voort te brengen
bij oordeelkundig gebruik. Wel gaat echter m.i. veel van het mooie van
het vak af, om zoo te zeggen de poëzie gaat er uit, wanneer men zich
uitsluitend met de fabriek behelpt en een noodzakelijk gevolg moet dan
ook zijn dat het handwerk vergeten raakt. Laat ons aannemen dat de
patroons in zooverre goede vaklieden zijn, — dat zij nog steeds goede ijzers
kunnen maken en een machinaal ijzer geheel naar den voet kunnen zetten,
dan is het toch niet te verwachten dat een knecht een bruikbaar hoefsmid
wordt wanneer hij opgroeit in een bedrijf waar hij niet zelf leert smeden
en door een veelvuldig aanmaken van ijzers handigheid leert verkrijgen,
kijk op de zaak krijgt en hiermede tevens liefhebberij aankweekt. Ook het
opbraden van oude ijzers, dat toch zoo'n goede leerschool is voor begin-
nenden, werd niet meer gedaan, naar het heet door de slechte kolen, het-
geen zeer wel mogelijk is in deze distributietijden.
De interieurs der smederijen wijken niet af van de gewone werkplaatsen;
zeer bevoorrecht is de provincie Groningen, wat betreft de electrische
stroom, die in alle plaatsen beschikbaar is en voor het bedrijf, zoowel wat
lichtbron als beweegkracht betreft, zoo'n groot voordeel is.
Hoogezaiid—Sappemeer.
Deze plaatsen zijn veenkoloniën; Hoogezand ontleent zijn naam aan de
omstandigheid dat het hooger gelegen was dan het nabij gelegen Duivels-
moer, terwijl Sappemeer de naam van het vroeger aldaar aanwezige water
heeft behouden. De kerk te Hoogezand is gebouwd in 1669, die te Sappe-
meer in 1653, terwijl de eerste woningen langs het kanaal in 1621 gebouwd
werden. In die eerste jaren van vestiging is de bevolking sterk toegenomen
en in het begin van de 18e eeuw was het reeds een welvarende plaats. De
beide plaatsen hebben geheel het aspect, eigen aan de Veenkoloniën, n.1.
een lijnrecht kanaal met aan weerszijden huizen. Nadat de turf was afgegraven
in deze streken, werd de ontginning der ondergronden ter hand genomen en
aan de vervening verbonden. Aan de stad Groningen komt de eer toe dat
de landbouwer den vervener volgde en vandaar kwam de compost die dienen
moest om de dalgronden in cultuur te brengen. Later, bij het bekend raken
en meer in gebruik komen van de kunstmest, heeft deze de compost geheel
vervangen. In de Veenkoloniën neemt onder den. landbouw de aardappel-
teelt de eerste plaats in; vroeger was ook de graanverbouw zeer aanzien-
lijk en ontving de Groninger Beurs een belangrijke hoeveelheid uit deze streken.
Het verbouwen van aardappels dateert in deze streken van 1750; men
verbouwde toen alleen voor eigen gebruik. Later, in het begin der 19e
eeuw, ging men moutwijn stoken uit aardappelen; de hiertoe opgerichte
fabrieken konden echter de concurrentie met de branderijen te Schiedam
niet volhouden en verdwenen. In 1840 werd de eerste aardappelmeelfabriek
gesticht te Muntendam, doch deze werd weer opgeheven; het gelukte echter
aan den heer Scholten uit Groningen om den grondslag te leggen voor de
vele aardappelmeelfabrieken die nu een bloeiende industrie in de veenkoloniën
uitoaken. Reeds in 1904 werd door negen Coöperatieve aardappelmeelfa-
brieken 3'/2 millioen H.L. aardappelen verwerkt en werd voor 10 millioen
gulden aan de landbouwers uitbetaald. Behalve deze fabrieken zijn er nog
strookartonfabrieken en is er een gist- en spiritusfabriek ter plaatse. Deze
streek is dan ook zeer welvarend, getuige de boerderijen die men hier ziet.
Het is echter niet anders mogelijk geweest dan door het brengen van groote
offers voor bemesting en bewerking van deze landerijen, dat de zandgrond
in deze veenstreken zoo productief is geworden en de volgende dichterlijke
ontboezeming is hier dan ook volkomen op haar plaats:
„Waar bleef de woestenij, begroeid met bruine heide?
„Het oog zweeft hier verrukt langs akker, bosch en weide,
„En 's bouwmanshuis en bloemengaard.
„Ja 's menschen nijvre hand
»Schept vruchtbaar land,
„Heerscht over de aard.quot;
-ocr page 98-Hoogezand heeft nu met zijne bijgemeenten bijna lOOOÜ inwoners en een
paardenstapel van nagenoeg 700 stuks. Deze bijgemeenten zijn Poxhol en
Foxholsterbosch, Kalkwijk, Kiel, quot;Nw.-Compagnie, Kropswolde, Lula, Mar-
tenshoek, Westerbroek en Windeweer.
Sappemeer is kleiner; het heeft ruim 6000 inwoners, terwijl het slechts
een goede 200 paarden heeft. De gehuchten, welke onder deze gemeente
behooren, zijn Achterdiep en Spitsbergen, Borgercompagnie, Tripscompagnie
en Kleinemeer.
In de beide gemeenten zijn enkele stalhouders en sleepers, waarvan de
grootste, de heeren Groeneveld, 9 en 12 paarden hebben; overigens worden
de paarden, behalve enkele voor fabriekswerk en voor neringdoenden, ge-
bruikt voor den landbouw. Ook „jaagpaardenquot; worden langs de kanalen
veel gebruikt en waarschijnlijk wordt wel in geen enkele provincie zoo
veel „gejaagdquot; als langs de kanalen van de veenkoloniën.
In de beide gemeenten wordt het hoefbeslag uitgeoefend door vier
smeden; het zijn de heeren Tulp en Bodewes te Hoogezand en Klein en
Felix te Sappemeer. Van deze ontvingen Tulp en Klein hunne opleiding
aan de leersmederij te Groningen, terwijl Felix aan de Hoefsmidschool te
Amersfoort werd opgeleid. Hoewel het alle gemengde smidsbedrijven zijn,
zoo beslaan toch Felix te Sappemeer en Tulp in Hoogezand de meeste
paarden. Behalve deze burgerhoefsmeden is te Hoogezand nog een Marè-
chaussee-smid, welke ook een flinke burgerklandisie heeft. Deze, Ekeris
genaamd, is reeds 24 jaar als militair hoefsmid werkzaam en sinds de
vestiging van de brigade te Hoogezand, aldaar geplaatst. Hij heeft in zijn
district 58 paarden te verzorgen; deze zijn in kleine detachementen onder-
gebracht, te Groningen, Zuidhorn, Marum, Wehe, Uithuizen, Appingedam,
Nieuwolda, Muntendam, Winschoten en Hoogezand. Al dit buitenwerk komt
neer op koud beslag; alleen de paarden in en om Hoogezand kan hij in zijn
smederij beslaan. Zooals elke militaire hoefsmid is ook hij bij zijn beslag
gebonden aan de desbetreffende voorschriften; alleen worden van deze
58 paarden er altijd 5 voortdurend op winterbeslag gehouden. Dit is een
maatregel welke in elk district genomen wordt en er op gebaseerd is om
steeds beschikbaar te zijn voor politiedienst op gladde plaveisels.
In de veenkoloniën wordt in den laatsten tijd veel aan tuinbouw gedaan
en daardoor raakt de paardenfokkerij op den achtergrond. In deze streken
wordt dan ook weinig gefokt, en de hoefsmeden krijgen hoofdzakelijk
inlandsche paarden en Lithauers op beslag, welke laatstgenoemden hier
veel gebruikt worden. De minimum-tarieven, welke men hier voor het
beslag heeft vastgesteld, zijn f 6 voor paarden en f 5.60 voor Lithauers.
Het winterbeslag wordt uitsluitend met stiften uitgevoerd, welke met
10 ets. per stuk worden berekend. Noodstallen zijn in deze gemeenten
niet meer aanwezig, zoodat al het beslag uit de hand wordt uitgevoerd.
Van machinale ijzers wordt heel veel gebruik gemaakt en wel uit beide
fabrieken afkomstig, van Helpman en van Hippos. Als een groot nadeel
in het gebruik van de machinale ijzers wordt altijd bevonden dat zij niet
bodemnauw zijn, hetgeen spoedig aanleiding geeft tot strijken. Over de ijzers
van Helpman wordt tevens geklaagd dat de gaten te recht zijn aangebracht.
terwijl met het oog op koud beslag bij beide fabrikaten vaafc de lip niet
sterk genoeg aan de basis zit.
Het is jammer dat in de provincie Groningen zooveel gebruik gemaakt
wordt van machinale hoefijzers, daar toch de handigheid en de lust in het
smeden er ontegenzeggelijk onder zullen lijden en vooral voor aankomende
smeden het een zeer slechte leerschool is wanneer zij in een smederij op-
groeien waar niet dan bij uitzondering hoefijzers vervaardigd worden. Voor
zulke knechts is het volgen van een hoefbeslag-cursus onontbeerlijk, doch
het zal moeilijk voor hen zijn de praktijk van het onderwijs te volgen,
wanneer zij niet geregeld van de staf kunnen werken.
Toch wordt er in deze streek weinig geklaagd over slechte voeten, en
platvoeten komen in die gemeenten niet veel voor. Als een aangenaam
verschijnsel mag gememoreerd worden dat uitsluitend vlak beslag wordt
ondergelegd; de paarden worden als regel rondom beslagen. Het bekappen
van de hoeven bij jonge paarden wordt wel vrij geregeld gedaan, doch het
op tijd verwisselen van het beslag bij de oudere Iaat nog wel eens te
wenschen over. Zoo ook is het geen gewoonte om 's winters de stiften te
verwisselen en laat men deze steeds zitten; een fout die veelal begaan
wordt, doch niet anders dan uit gemakzucht van den eigenaar voortkomt
en slechts tot schade van het paard kan leiden.
Hiermede afscheid nemende van de provincie Groningen kunnen wij
zeggen dat, behalve in de stad, het hoefbeslag wordt uitgeoefend door
zeer vele hoefsmeden die allen een gemengd bedrijf hebben. Zeer velen
van hen zijn gediplomeerd en niet het minst heeft de leersmederij in de
stad Groningen er toe bijgedragen dat deze provincie zoo ruim voorzien is
van goed onderlegde vaklieden, hetgeen niet anders dan gewaardeerd kan
worden door een landbouwende bevolking, welke zeer ontwikkeld is en
waarbij de paardenfokkerij zoo'n voorname plaats in het bedrijf inneemt.
OPMERKINGEN AANGAANDE HET HOEFBESLAG TER STAMBOEK-
KEURINGEN TE ZEVENBERGEN EN ALMKERK.
Door verschillende smeden werd reeds geruimen tijd op het aambeeld
gehamerd om bij de keuringen van paarden meer toe te zien op het hoef-
beslag, — tot voor kort echter vruchteloos
De Vereeniging van onderwijzers in practisch hoefbeslag heeft nu deze
zaak aangepakt en zond aan de stamboekbesturen in onderscheidene provinciën
een circulaire met advies een deskundig en practisch hoefsmid bij iedere
keuring uit te noodigen, teneinde speciaal het hoefbeslag van de ter keuring
aangeboden paarden te beoordeelen.
Bij beoordeelen moest het echter niet alleen blijven; het hoe en waarom
van eventueele fouten moesten zoowel met den smid als met den eigenaar
van het paard worden besproken, teneinde beider belang te dienen.
Voor een goed beslag toch is niet alleen noodig een bekwaam en accuraat
hoefsmid, doch ook, ik zou haast zeggen in de eerste plaats, de goede zorg
van den paardeneigenaar. Door laatstgenoemde wordt nog maar al te vaak
zijn eigen belang niet voldoende ingezien; hij laat zijn paarden dikwijls te
lang met oude ijzers loopen, soms zonder ijzers, niet er aan denkende hoe
daardoor goede standen worden verknoeid of betrekkelijk slechte standen
verergeren. Wanneer dan een goed hoefsmid een dergelijk paard maar enkele
malen per jaar onder handen krijgt, kan de eigenaar hem geen verwijten
maken, dat zijn paard niet ,datquot; wordt wat hij er van verwacht.
Waar tegenwoordig de ijzerprijzen zoo zijn gestegen en het weekloon is
verhoogd, kan men van een werkelijk goeden smid niet verlangen dat hij
voor een prikje een paard beslaat. Maar laten nu toch de kosten van een
paar keeren nieuw beslag, in vergelijk met de waardevermeerdering van
een paard, daardoor bewerkt dikwijls zoo gering, geen beletsel zijn om de
dieren goed te verzorgen!
Maar —!, zoek ook een bekwamen en accuraten smid!
Dit in het algemeen.
*
* *
Nu mijn bevindingen ter keuring in Zevenbergen.
Tot mijn spijt moet ik zeggen dat het hier geziene hoefsmidswerk over
het algemeen slecht was. Ik herhaal tot mijn spijt, want in deze provincie
is voor de opleiding van hoefsmeden door cursussen enz. al zooveel gedaan,
dat het te bejammeren valt, men daarvan geen betere resultaten ziet.
De meeste hoeven waren naar den vorm van het ijzer gemaakt en niet
omgekeerd; de hoornwand was maar al te vaak danig met de rasp bewerkt.
Te nauw gepaste ijzers, ruw afgewerkt aan de takken, te korte takken,
te smalle ijzers, dikwijls niet goed gericht (niet vlak), scheef liggen van
ijzers, waardoor belemmering van het hoefmechanisme. Fouten, die allen veel-
vuldig voorkwamen.
Wat bet scheef liggen der ijzers betreft, wil ik nog opmerken, dat dit
behalve laakbare onoplettendheid van den smid, een poging van den paarden-
eigenaar kan zijn om te trachten een verkeerden (Franschen of toontreder-)
stand te verbergen. De smid moet zijn klant voldoen en...... maakt een
foutief ijzer. Laat hij ook eens om zijn naam als goed hoefsmid denken!
Verschillende andere fouten heb ik nog gezien: lippen met scherpe punt,
te kleine lippen en dan de z.g. keuringsijzers. Zoowel paardeneigenaars als
smeden moesten toch verstandiger zijn; de jury ziet ook heusch wel dat
buitengewone dikke ijzers voor deze speciale gelegenheid zijn aangebracht.
Een gunstiger indruk maken zij werkelijk niet!
Wat het besnijden betreft, dit was ook lang niet in orde. Op den voetas
was door velen in het geheel niet gelet; breken naar alle richtingen heb
ik gezien. Ook waren er paarden, waarvan de hoeven zoo kort afgeloopen
bleken te zijn, dat men het den smid niet kwalijk kon nemen er niet
behoorlijk een ijzer aan bevestigd te hebben.
Brokkelhoeven waren niet zeldzaam.
Verkeerde zuinigheid van den eigenaar!
*
* *
Te Almkerk was de toestand al niet veel beter. Ook daar: slechte af-
werking, ijzers te nauw gepast, te korte ijzers, slecht gericht, scheef liggen,
slecht besnijden, gebroken voetas, vooral door het te lang laten van den
buitenwand; omgebogen verzenwand ten gevolge van te korte ijzers. Hier
nog meer dan te Zevenbergen loopen de paarden te lang op de ijzers.
Zuinigheid van de eigenaren, die schijnbaar nog niet begrijpen hoe zij
zichzelf benadeelen! Veel kan en moet er dus op verbeterd worden. Hier-
voor is m. i. in de eerste plaats noodig een goede samenwerking van
paardenhouder en hoefsmid. Beiden moeten hun taak goed opvatten; de
eerste door goede verzorging van de hoeven, tijdig het beslag laten ver-
nieuwen, den smid overlaten welk soort beslag moet worden aangebracht.
De smid van zijn kant moet zorgen een goed vakman te zijn, en, waar
mogelijk, zijn theoretische en practische kennis aanvullen en onderhouden.
Dat bij vele smeden daaraan nog heel wat ontbreekt, is mij nu gebleken.
Dit najaar en volgende jaren zal aan het Instituut voor hoefkunde der
Veeartsenijkundige Hoogeschool gelegenheid bestaan voor de gediplomeerde
hoefsmeden om een rijksdiploma te behalen. Deze instelling is in 't leven
geroepen om meer eenheid te brengen in het examen en de diploma's meer
gelijkwaardig te doen zijn. Tot heden werden de examens in de onder-
scheidene provinciën afgenomen door verschillende commissies. Onder de
hoefsmeden zal natuurlijk de lust om dit rijksdiploma te bezitten groot zijn.
Gezien hun werk, lijkt het mij zeer noodzakelijk dat zij nog eens een her-
halingscursus (b.v. van zes theoretische en evenveel practische lessen) mee-
maken, om het vroeger geleerde wat op te frisschen.
In andere provinciën is men reeds bezig met het inrichten van dergelijke
herhalin gs-cursussen.
Op enkele plaatsen in de provincie Noord-Brabant zouden dan bedoelde
lessen gegeven moeten worden.
Alvorens te eindigen wil ik een woord van dank richten tot den heer
N e i e m a n 8 , die zich de moeite heeft getroost de verschillende smeden
aan te schrijven en daardoor in staat te stellen de keuring bij te wonen.
In ruime mate is daarvan door hen geprofiteerd, vooral te Zevenbergen.
De Chef van het Instituut voor hoefkunde der
Veeartsenijkundige Hoogeschool,
S. V. Angeren.
Utrecht, 5 Juni '19.
Geachte Eedacteur!
Naar aanleiding van het gestelde in het ingezonden stuk van den heer
Koelman, vermeld op bladzijde 75 en 76 van „De Hoefsmidquot; van 15 Mei j.L,
moge het ons worden vergund, onder de aandacht van Uwe lezers te
brengen, dat de in dat stuk naar voren gebrachte zienswijze reeds lang
een punt van overweging heeft uitgemaakt voor het Bestuur van de „Ver-
eeniging van Militaire Hoefsmedenquot;.
Bedoelde vereeniging telt weliswaar slechts 95 leden, doch waar het gaat
om het bestrijden van wantoestanden in hun vak, daar brengen alle leden
gaarne een financieel offer, onverschillig hoe groot dat ook mocht zijn,
omdat ieder onzer overtuigd is, dat dergelijk kwaad ook door hen en
hunnen steun moet worden bestreden
Natuurlijk durft het bestuur eventueel in te dienen reguesten wèl te
-ocr page 102-onderteekenen, waarbij wij gaarne de verzekering geven, dat reeds her-
haaldelijk en met klem, ter bevoegder plaats op verandering en verbetering
van allerlei toestanden door ons is aangedrongen.
Sommige chefs betuigden hunne instemming daarmee, maar verder kwam.
het helaas nog niet.
Omtrent het toezicht en controle op de werkzaamheden van de militaire
hoefsmeden, werktijden, inrichting van werkplaatsen en beslagloodsen, be-
staan nog steeds — behalve een enkele gunstige uitzondering — middel-
eeuwsche begrippen, zelfs zóó erg, dat wij meenen dat de heer Koelman
den invloed van een militaire organisatie, ook al zou daaraan een rechts-
kundig adviseur verbonden zijn, heeft overschat, want het star-conservatisme
dat het geheele legerstelsel en vooral de bereden wapens nog steeds aan-
kleeft en de reactionaire remmen die overal onmiddellijk worden aan-
gewend zoodra een of ander nieuw denkbeeld dreigt veld te winnen, zou
den geachten inzender doen zien, dat van al dat requestreeren door militaire
vakvereenigingen, geen al te hooge verwachtingen moeten worden ge-
koesterd, vooral niet als een of andere vakorganisatie wil aantoonen dat er
aan het toezicht of de controle op de militaire werklieden, ook wel eens
wat kan haperen.
Intusschen brengen wij inzender gaarne dank voor zijn goede bedoelingen
en wij geven hem de verzekering, dat wij geen middel onbeproefd zullen
laten, om te bevorderen dat alle aangelegenheden betreffende het militaire
hoefbeslag met alles wat daarbij behoort, zooveel mogelijk naar de eischen
des tijds zullen worden gewijzigd en verbeterd.
Breda, 20 Mei 1919.
Het Bestuur van de Vereeniging van Militaire Hoefsmeden.
VERHEFFING VAN HET HOEFSMIDSVAK.
Het deed mij wederom veel genoegen een antwoord van den heer Koopman
in De Hoefsmid (April-afl.) geplaatst te zien, al zal deze zulks wel weer
in twijfel trekken.
^ Inzake het vereenigingsleven in de afd. Alkmaar, zegt de heer Koopman
z'n inlichtingen niet van een minderwaardig lid te hebben ingewonnen,
maar van een degelijk vakman, die heusch wel een zelfstandig oordeel heeft
over het vereenigingsleven. Maar al is iemand nog zoo'n degelijk vakman
en al is z'n oordeel nog zoo goed, wanneer hij zelf niets beteekent voor
het vereenigingsleven, er niets voor over heeft, dan blijft hij voor mij een
minderwaardig lid.
U wilt verder verklaren, waarom U tot heden nog geen lid is van de
vereeniging, en aan wien de schuld daarvan moet worden gegeven. Wat
betreft het eerste, merk ik op, dat U geen lid kunt zijn van de vereeniging,
omdat U totnogtoe geen smidspatroon zijt. En wat nu art. 3 aangaat (op
Uw voorstel zoo gemaakt), waarby alle gediplomeerden lid van den Bond
konden worden, veroorloof ik mij te zeggen, dat het verkeerd gezien is
om in een Patroonsvereeniging ook werknemers op te nemen. Op een uit-
geschreven vergadering op 27 April 1.1. is echter gebleken, dat het door U
en het destijds voorloopige bestuur gemaakte reglement — en dus ook
art. 3 — nooit in een Algemeene Vergadering is behandeld of goedgekeurd !
Ondertusschen gaat het geschrijf over de afdeeling Alkmaar langs het
eigenlijk beoogde doel heen, n.1. wat of er te doen is voor verheffing van
het hoefsmidsvak.
Wat aangaat de cursussen in hoefbeslag, — de tijden zijn veranderd,
de „onderonsjesquot; zijn voorbij en de regeering heeft blijkens de resultaten,
goed gezien met haar nieuw ingestelde opleiding voor onderwijzer in
practisch hoefbeslag. Deze laatste wordt speciaal voor dit doel onderlegd,
wordt dus alleszins bruikbaar gemaakt voor de praktijk.
Ik geef gaarne toe, dat, om een cursus in praktisch hoefbeslag te leiden,
men zich zelf moet vormen in den loop der jaren, maar daarom is het nog
niet altijd juist om in alle opzichten de voorkeur aan een ouden gerouti-
neerden onderwijzer te geven. Wanneer hij b.v. niet te veel' praktische
ervaring heeft of praktisch niet naar de laatste inzichten is bijgewerkt,
zullen de resultaten van z'n onderwijs ook niet geheel bevredigen.
ü vindt het verwonderlijk, dat ik als secretaris van de Afd. Alkmaar en
der conibinatie Noord-Holland, zoo weinig bekend ben met met den onder
uw leiding bestaanden hoefbeslagcursus in Alkmaar. In twee achtereenvol-
gende vergaderingen van de Afd. Alkmaar en Omstreken, waar ondermeer
het punt: oprichting hoefbeslagcursus, behandeld werd, is met geen enkel
woord van uw cursus gerept, zoodat ik niet alleen stond in m'n mindere
bekendheid.
Uw uitdrukking tenslotte, „dat ik m'n blikken niet verder laat uitstra-
len dan binnen de vier muren van m'n werkplaatsquot;, aanvaard ik grooten-
deels onder dankzegging; nog steeds moet de praktische hoefsmid het daar
verdienen en wanneer hij den overigen tijd besteedt om mee te werken aan
verbetering der maatschappelijke positie e.v. verheffing van het vak, dan
valt er over hem niet te klagen.nbsp;Th. Koelman.
(Het schrijven van den heer Koelman, dat in verband met de beschik-
bare plaatsruimte van Redactiewege is ongekort, werd te laat ontvangen
om in de Mei-aflevering te kunnen worden opgenomen.nbsp;Red.)
—nbsp;Prgsvraag. De Senaat der Veeartsenijkundige Hoogeschool verlangt,
blijkens de Ned. St.ct. van 2 Juni 1919, n». 125, een vergelijkend histolo-
gisch onderzoek omtrent het verhoorningsproces, met name van den hoef.
Deze prijsvraag is vóór 1 Maart 1921 te beantwoorden door studeerenden
aan eene Nederlandsche instelling van hooger onderwijs (ingevolge art 11
der wet van 15 December 1917, Staatsblad n». 700).
De antwoorden, in de Nederlandsche taal gesteld en met eene andere
hand geschreven dan die des vervaardigers, moeten geteekend zijn met eene
kenspreuk (motto), die moet worden herhaald op eene verzegelde enveloppe,
welke den naam, het adres en het studievak des schrijvers bevat, zoomede
den naam van de inrichting van hooger onderwijs, waarbij hij als student is
ingeschreven.
Op Vi^oensdag 21 September van het jaar 1921 wordt het oordeel over
de ingekomen verhandelingen in het openbaar medegedeeld en zoo daartoe
termen bestaan, aan den schrijver van het meest voldoende antwoord een
eerepenning uitgereikt.
—nbsp;Nationaal congres voor vakonderwijs. De laatste paar dagen heeft
dit congres in den Haag plaats gevonden, waarbij van verschillende zijden,
van allerlei richtingen, het vakonderwijs is besproken. Voor de hoefsmeden
speciaal is daarover weinig te vermelden. Ook op het congres is aan den
dag getreden de bekende moeilijkheid of de opleiding op school dan wel
op de werkplaats de meeste aanbeveling verdient. Zij moeten elkaar steunen
en derhalve ^aanvullend optreden. Het blijft natuurlijk altijd van groote
beteekenis, dat het onderwijs in zijn geheel wordt gegeven door personen
die zelf niet alleen vroeger maar voortdurend met de practijk van het
door hen onderwezen vak op de hoogte zijn. In dit geval zullen de leer-
lingen, direct na hun schooltijd in de werkplaats komende, bemerken dat
ZIJ veel hebben geleerd, dat hun in de werkplaats van nut en voordeel
blijkt te zijn.
S. C. M. BAX. 2, 4 en 6 Jufferstraat. ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. --
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
BAX jfllierstraat
No. Iii,
NIEUWE ARnERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, uteiiiakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Pacificquot;,
met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Ramblerquot;,
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 4i
tot 6J Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
71 tot Eng. dm.
UN
uiterste breedtej buitenkant ijzers gem.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal 1«
wellen.
Touwijzers in
verschillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 105-24e Jaargang. — Aflevering 7. — 15 Juli 1919.
-ocr page 106-in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
mm
en de bekende
Amerikaansche
I
Company
:: Rotterdam
Lambert
LeuveJiaven 66
Een en ander over de provincie Drenthe en het hoefbeslag. — Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het smidsvak,
vallende buiten het hoefbeslag.
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE DRENTHE EN
HET HOEFBESLAG,
door
Dr, Gallandat Hukt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
I.
De provincie Drenthe was vroeger een deel van het bisdom Utrecht. Met
Salland en Twente vormde het 't Utrechtsche Oversticht. De bisschoppen
van Utrecht legden gedurende de 15e eeuw en later het er op toe om 't
Boven- en Benedensticht onder één bestuur te brengen. Met geheel Over-
ijssel was dit reeds gelukt en Drenthe zochten zij daaraan in alle opzichten
gelijk te maken. Er was echter te veel verschil tusschen deze beide land-
schappen. In Overijssel oefende de Ridderschap den meesten invloed op de
regeering uit, terwijl de lijfeigene boer niets te zeggen had en geheel onder-
drukt werd. In Drenthe hadden de Edelen, wegens hun gering aantal, nog
minder invloed op de regeering dan de Eigen geërfden; zelfs waren zij in
geen enkel opzicht boven hen bevoorrecht. Zoo werd dan ook gedurende
honderd en tien jaren Drenthe door een vreemden stedehouder bestuurd.
De bisschop van Utrecht droeg het bestuur van Koevorden en Drenthe en
wel voornamelijk door den invloed der drie steden Deventer, Kampen en
Zwolle, op aan een Sallander. De laatste Sallander, die tot Slotvoogd van
Koevorden en Drost van Drenthe in 1498 werd aangesteld, was Adolf van
Rechteren. In 1505 werd in zijn plaats benoemd Roelof van Munster, een
geboren Drentenaar,
De huidige provincie Drenthe kan men gerust noemen de provincie der
toekomst. Wanneer men ziet wat ondernemingsgeest, kennis en werkkracht
hier verricht hebben, zoo is het slechts een kwestie van geduld en tijd om
deze onvruchtbare provincie te zien herschapen in een gecultiveerde landstreek.
Door den aanleg van kanalen en vaarten is het loonend geworden turf
te graven en worden alzoo de venen blootgelegd. De hieruit ontstane dal-
gronden, waar door bemesting levensvatbaarheid aan den grond is gegeven
voor vele gewassen, leveren de welvarende streken in de provincie op. Door
doelmatige bebouwing en bemesting worden deze gronden, waaraan vaak
nog een drassigen veenbodem ten grondslag ligt, jaarlijks beter en wordt
het productievermogen grooter, waardoor de welvaart stijgt. Streken, die
niet geschikt zijn te maken voor den landbouw, worden voor boschbouw
ontgonnen en hoewel er gedurende de oorlogsjaren een stilstand is gekomen,
veroorzaakt door gebrek aan aanvoer der kunstmeststoffen, zoo is dit
toch slechts een tijdelijke terughouding van de opkomst van Drenthe.
Ook de bevolking moet met dezen voortuitgang mee gaan en juist in
een streek waar alles op den bodem moet worden veroverd, moet het
onderwijs en vooral het landbouw-onderwijs zoo doorgevoerd worden en
binnen ieders bereik komen, dat zelfs de meest verstokte en conservatieve
boer het zijn kinderen niet kan onthouden. Het hoefbeslag staat met dit
alles in nauw verband, Hoe meer ontwikkeld de boer is, des te beter zal
hij zich op de paardenfokkerij kunnen toeleggen en des te meer zorg zal
hij voor zijn paarden over hebben. Helaas ziet men toch nog al te vaak
contrasten en zelfs van vfelgestelde eigenaars komen de paarden veelal te
laat op beslag. Slechts door voortdurend op hetzelfde aambeeld te hameren
en door hen te wijzen op de slechte gevolgen hiervan, zal men het ten
slotte wel winnen; de evolutie gaat langzaam, doch zij heeft plaats en dat
is bemoedigend.
Door de groote uitgestrektheid en de weinige snelle verkeersmiddelen
was het zeer bezwaarlijk voor de hoefsmeden in Drenthe om te profiteeren
van opleidings-cursussen en waren zij meest aangewezen, tot die buiten de
provincie. Zoo zijn er vele smeden, welke in de leerinrichting te Groningen
zijn opgeleid, andere weer in Friesland en ook verscheidene aan de militaire
hoefsmidschool te Amersfoort.
Het Genootschap ter bevordering van den landbouw in Drenthe verleende
wel steun aan de hoefsmeden door een premie van f 50 te verleenen aan
hen die te Groningen het diploma verwierven. Thans heeft de Vereeniging
Het Drentsch Paardenstamboek een rondsahrijven aan alle gediplomeerde
hoefsmeden verzonden onder mededeeling dat zij het vakblad „De Hoefsmidquot;
konden lezen voor f 1 per jaar, daar de Vereeniging het overige bijpast.
(Het Friesch P.S. gaf hiertoe reeds verscheiden jaren gelegenheid). Hierop
zijn in Drenthe 25 smeden ingegaan.
Het komt mij voor dat nog zeer veel voor het hoefbeslag in Drenthe
behoort te worden gedaan en hoewel het misschien moeilijker zal zijn dan
in menige andere provincie, zoo is het ook hier zeer goed te regelen.
Drenthe beschikt, althans zoover ik weet, over twee onderwijzers in hoef-
beslag, de heeren Rfeitsma te Hoogeveen en Ballast te Coevorden. Deze
heeren moeten eigenlijk beschouwd worden als de leiders voor de overige
hoefsmeden en ik stel mij voor dat zij zeer veel nut zouden kunnen stichten
wanneer zij op bepaalde plaatsen, liefst waar ambachtscholen gevestigd zijn,
leergangen en herhalings-cursussen voor de hoefsmeden uit den omtrek
hielden. In Hoogeveen bestaat dit reeds en in Dalen of Emmen schijnt het
in wording te zijn.
Hoogeveen is momenteel de Drentsche academie voor hoefsmeden. De
heer Eeitsma, leeraar in het smeden aan de ambachtschool aldaar, was
vroeger hoefsmid. Hij werkte langen tijd bij den heer Coopmans te Franeker,
was later verscheidene jaren zelf patroon in Friesland en ging daarna bij
het onderwijs over. Hij behaalde zijn diploma als hoefsmid aan een cursus
gehouden door het Friesche. Paardenstamboek en bezocht later de cursus
voor onderwijzers in hoefbeslag te Utrecht, alwaar hij het diploma verwierf.
Sinds 1910 worden nu jaarlijks cursussen in hoefbeslag te Hoogeveen ge-
geten, zoodat sinds dien tijd een staf van goed onderlegde hoefsmeden aan
de provincie is toegevoegd. Het zijn tweejaarlijksche cursussen, welke inde
wintermaanden des Zaterdags gehouden worden; er wordt dan van half
tien tot twee uur praktisch en van 2—5 uur theoretisch onderwijs gegeven.
Dit laatste wordt gegeven door den veearts Veenstra, leeraar aan de Rijks-
landbouw-winterschool te Zwolle.
De cursus omvat geregeld 8 leerlingen; deze, zoowel patroons als knechts.
-ocr page 109-komen van heinde en ver, o.a. uit Peize, Gasselternijeveen en Norg. Dat
zijn dus mensehen die er zeer veel voor over hebben om onderwijs te ge-
nieten en met dezulke kan het niet anders of moet het aangenaam en
vruchtbaar werken zijn.
Behalve dezen cursus houdt de heer Reitsma ook'een herhalingscursus voor
reeds gediplomeerde hoefsmeden, die in het najaar zich aan het Rijksexamen
willen onderwerpen; aan dezen cursus nemen 7 hoefsmeden deel. Moge dit
voorbeeld door tal van anderen gevolgd worden en mogen vele reeds ge-
diplomeerden niet schromen zich weder te bekwamen voor dit nieuw inge-
stelde Rijksdiploma!
De paarden, welke op den cursus door de leerlingen beslagen worden,
komen meest van buitenaf,zooals uit Oosterhesselen, Zuidwolde en Nieuweroord.
Het beslag van deze paarden is gratis De cursussen worden uitgeschreven
door het Drentsch Genootschap van Landbouw en genieten Rijkssubsidie.
Behalve aan deze cursussen geeft de heer Reitsma les in het hoefbeslag
aan de leerlingen van de ambachtschool doch uitsluitend in het vervaar-
digen van hoefijzers; de ijzers, welke mij vertoond werden als door deze
leerlingen gemaakt, toonen aan welk een keurig werk jongens van 16 jaar
al kunnen voortbrengen. Het hoefbeslag zelf wordt niet beoefend en dit is
dunkt mij goed gezien, daar een oudere leeftijd vereischt wordt voor den
omgang met- en het werk aan de paarden. Als voorbereiding is het echter
van zeer veel belang; en eveneens het teekenonderwijs dat deze leerlingen
ontvangen en waarbij zij zich met voorbeelden uit de theorie bezighouden
en zich alzoo vertrouwd maken met de kennis van den bouw van den voet,
is van niet te onderschatten waarde. Wanneer de ho^fsmidsgezellen zoodanig
ambachtsonderwijs hebben genoten, hebben zij een grondslag gevormd waarop
verdere leiding bouwen kan en waarbij het dan niet meer zal voorkomen
dat paarden worden beslagen door menschen die zelf nooit een hoefijzer
hebben gemaakt. Het is mij gebleken dat zulke personen tegenwoordig
veelal in het hoefbeslag werkzaam zijn. Er zijn heele bedrijven waar uit-
sluitend gebruik gemaakt wordt van machinale hoefijzers en waar de knechts
absoluut geen ijzer kunnen maken. Ik noem zulke menschen geen hoefsmeden
en ontzeg hun het recht om paarden te beslaan, daar het vak in zulke
handen niet veilig is. Door een vooropleiding aan de ambachtscholen wordt
dit vanzelf ondervangen en zal men geen smeden krijgen die verlegen staan
wanneer er geen fabrieksijzers voorradig zijn of Wanneer er een afwijkend
ijzer moet worden ondergelegd.
Het is mij in Drenthe opgevallen dat er op hèt platteland vele gediplo-
meerde hoefsmeden zijn en in de steden zeer weinige. Niet dat elk diploma
een waarborg inhoudt voor een goed werkman — hoe vaak is het helaas niet
de dekmantel waarmede toch slecht werk wordt afgeleverd — doch ik stel
mij voor dat nu het Rijksdiploma wordt ingevoerd, elk patroon er trotsch op
zal zijn dit te kunnen voeren en, al of niet vroeger gediplomeerd, hij
toch niet rusten zal alvorens hem dit nieuwe Rijksbrevet wordt toegekend. Om
dit in de hand te werken, zullen vervolg-cursussen noodzakelijk zijn; men
bedenke wel dat het hoefbeslag hierdoor naar voren wordt gebracht en niet
alleen de smid meer in zijn eigen vak zal zoeken en vinden, doch ook het
paardenhoudead publiek zal met deze vakaspiraties van den hoefsmid ten
zeerste gebaat worden en daarom zal dit diploma met recht als een reclame
voor den eigenaar kunnen worden beschouwd.
Assen.
Assen heeft zijn ontstaan te danken aan het Cisterciënser nonnenklooster
„Maria's kampquot;, in het begin der 13e eeuw aan Drenthe als zoenoffer opge-
legd door Bisschop Otto III en gesticht aan het riviertje de Aa tusschen
Coevorden en Schoonebeek.
Om het gevaar van overstroomingen te ontgaan werd het klooster tusschen
de jaren 1254—1257 naar Assen overgebracht. Van een breede gracht
omgeven, lag het daar veilig en rustig binnen een gordel van zware,
hoogstammige eiken, in wier schaduw de bouwhoeven van het gehucht
verscholen lagen.
Steeds nam de abdij in bloei toe, steeds grooter werden haar bezittingen,
steeds talrijker werd de bevolking, die zich in hare nabijheid vestigde.
Toen echter de 16e eeuw aanbrak, waren spoedig de goede dagen voorbij.
Woelige tijden deden haar inkomsten verminderen, en in den godsdienstkrijg,
toen de Hervorming in Drenthe zegevierde, werd haar de genadeslag
toegebracht. In 1603 werden haar goederen tot eigendom van het Landschap
verklaard. De gebouwen werden gebruikt door de Staten van de provincie,
die tot dusverre hunne samenkomsten in een kerk of in de open lucht hielden'.
Assen werd alzoo tot hoofdplaats der provincie; er werd een huis gesticht
voor den Drost, er verrezen woningen voor verschillende ambtenaren en het
afgelegen gehucht groeide tot een welvarend vlek. Toch bleef het nog een
deel uitmaken van het kerspel en dingspil Eolde en nog in 1800 beschreef
de geschiedschrijver het als volgt: „Dit vlek, 't welk 5'/, uren bezuiden
de stad Groningen ligt, is van zeer veel bosch omringd. In de nabijheid
zijn vele hoge venen. De grond bestaat uit een mengsel van zand en leem.
Er bevinden zich 500 inwoonders, die over 112 gezinnen verdeeld zijn. De
ingezetenen stallen eenig vee en bestaan voor 't overige uit ambtenaren en
daglooners.quot;
De Drentsche Hoofdvaart kwam in 1780 gereed en bracht aanmerkelijke
verbetering in de zoo slechte verkeerswegen van het „Oude Landschapquot;.
In 1807 werd Assen een afzonderlijke gemeente en in 1809 bepaalde
Koning Lodewijk dat het voortaan den titel en rang van stad zou hebben.
Hij schonk bovendien f 20.000 voor woningbouw en het uitgestrekte, circa
100 H.A. groote bosch, dat in de onmiddellijke nabijheid is gelegen.
Dit schoone Asser bosch is aldus bezongen door Dr. Patum Zubli:
Niet dan alleen, wanneer bij zwoele zomerdagen.
De boomen van het woud, een kroon van blaad'ren dragen,
En lommer spreiden op uw paan;
U door hun lieflijkheid en stille kracht bekoren.
Terwijl de stammen in een zachte lichttint gloren.
En als verzilverd voor U staan.
Wanneer ge in 't vijvernat de donzen zwaan ziet roeien,
En nederduikend zich de vederen besproeien,
Het vlugge hert door 't weiland draaft,
En voor een poos ontvlöon aan 't loofdak van 't gebladert,
Gedreven door den dorst het helder water nadert,
En zich met volle teugen laaft;
Niet dan alleen richt gij met vreugd naar 't woud uw
[schreden!
Ook 't bleeke herfstsaizoen heeft zijn bekoorlijkheden;
Zie 't gele blad; allengs verdord,
Maar tusschen and're blaan, die frisch en groen nog bleven;
Een kleurenmengeling het hoog geboomt gegeven,
Waardoor 't een bloemenruiker wordt.
Eq welke taal beschrijft de pracht
Door 't winterschoon bijeengebracht.
Wanneer de takken, langs de kronkelende paden.
Met rijp zijn overstroomd, met donzen sneeuw beladen.
Versierd met menig ruit en naald,
Door 't helder licht der zon bestraald.
Sedert kwamen ruimere en betere toegangswegen tot de stad en verrezen
aanzienlijke particuliere en openbare gebouwen. Tusschen 1825 en 1839 werd
de straatweg tusschen Groningen en Meppel gelegd, waarna de gele diligence
van Van Gend amp; Loos stilhield voor „den Gouden Eoemerquot; (hotel Somer).
De Bolderweg werd in 1841 bestraat, in '56 de weg naar Beilen en in
'74 naar Anloo eveneens.
In 1863 was het Noord Willemskanaal naar Groningen geopend en in
1870 vierde Assen de inwijding van den spoorweg, die de plaats in het
algemeen verkeer opnam.
Als bijzonderheid uit de geschiedenis zij nog medegedeeld dat in 1776
het Israëlitisch gezin van Samuel Israëls verlof kreeg zich in Assen te ves-
tigen. Destijds werden te dien opzichte nog beperkende bepalingen gemaakt,
n.1. dat in Drentsche gemeenten niet meer dan drie Jodengezinnen mochten
wonen: een slager, een koopman en een vilder. Nadat deze slagboomen ge-
vallen waren, breidde de Isr. gemeente zich zoo sterk uit, dat reeds in 1832
een nieuw gebouw voor den godsdienst moest worden gesticht.
Assen is nu een welvarende plaats van ± 15000 zielen; het heeft op
onderwijsgebied o.a. een Gymnasium en Hoogere Burgerschool, een Ambachts-,
Burger-, Dag-, Avond- en Normaalschool. Sinds 1894 is het een garnizoensplaats
en heeft het aan de Hoofd vaart een Militaire Kolonie, de Wilhelmina-,
Emma- en Hendrikkazernes, terwijl daar nu een afdeeling Veld-Artillerie is
bijgekomen; bovendien is er sinds lang een kazerne voor bereden Maré-
chaussées.
Bezien wij nu het „Drentsche Haagjequot; uit een oogpunt van hoefbeslag.
De gemeente heeft een paardenstapel van ongeveer 500 stuks, waarbij
niet zijn meegerekend de paarden der Veld-Artillerie, daar deze door eigen
militaire hoefsmeden worden beslagen.
Het genoemde aantal paarden wordt verkregen door kleine bedrijven,
daar er wel enkele stalhouders en sleepers zijn met 5 en 6 paarden, doch
er geen enkel groot paardenbedrijf is. Luxe ontbreekt nagenoeg geheel en
het stalen paard, met benzine gestookt, heeft ook hier de equipage verdrongen.
In Assen zijn vier smeden,die het hoefbeslag uitoefenen ; het zijn alle gemengde
bedrijven doch de hoefsmid E. Stocker in de Veenestraat heeft van hen het
leeuwenaandeel in het hoefbeslag en zijn hoefsmederij mag met recht een groot
bedrijf genoemd worden. Eeeds bij het binnenkomen wijst alles hierop; een
groote ruime smederij met vier vuren en een zeer ruime schuur, welke
hier vlak tegen aan gelegen is en als beslagloods gebruikt wordt bij slecht
weer, maken het mogelijk vele paarden tegelijk onder handen te nemen.
Dagen dat 10 tot 20 paarden beslagen worden, zijn dan ook lang geen
zeldzaamheid en 5 a 6 paarden is als een klein dag-gemiddelde te noemen.
De vader van Stocker, die eerst kort geleden overleden is, was gediplo-
meerd hoefsmid; zijn zoon, die nu de zaak drijft, heeft geen cursus-opleiding
genoten. Hij werkt met drie en vaak met vier volwassen knechts, getuige
het vele werk dat zich hier voordoet. De werktijden zijn hier van 7 tot 7
met twee uur schaften; in het geheel is dus de lO-urige werkdag hier nog
in gebruik en van de smeden-gezellen schijnt ook geen actie voor een
8-urigen werkdag uit te gaan. Deze weldaad zal hun van hoogerhand mis-
schien binnenkort wel worden opgedrongen.
De knechts verdienen tot f 23 in de week; ook hier opent zich binnen-
kort voor de knechts een nieuw vooruitzicht, althans ik stel mij voor dat
een knecht met een rijksdiploma van hoefsmid, een bijslagspremie op zijn
weekloon ten volle toekomt.
Behalve Stocker en volgende in belangrijkheid op diens zaak, is nog als
hoefsmid te Assen gevestigd Palthe in de Oude Groningerstraat, terwijl
de smeden Posthumus en Brink ook aan hoefbeslag doen.
De prijzen voor het hoefbeslag zijn hier niet slecht te noemen en bedragen
al naar de grootte van de hoeven: f 5, f 4.60 en f 4, terwijl voor het ver-
leggen van de ijzers de helft wordt berekend. Het winterbeslag wordt
uitsluitend uitgeoefend met stiften en wel is het een stadsgebruik alhier
om met 3 stiften op scherp te zetten, 2 in de takeinden en 1 in den toon,
zoowel wat voor- als achterijzers betreft. Dit lijkt mij een afwijking toe,
welke geen voordeelen biedt, behalve dan het zeer geringe prijsverschil,
doch wel groote nadeelen doordat toch het steun vlak van den hoef hier-
door zeer verkleind wordt en de kans groot is dat door verliezen, afslijten
als anderzins verdwijnen van de toonstiften, de stand van den voet zeer
ten nadeeie veranderd wordt. Gaarne zou ik een balans zien waarop door
de voorstanders van dit beslag op het goede ervan gewezen werd, daar mij
alleen nadeelen mogelijk lijken. Het zomerbeslag wordt vlak uitgevoerd en
kalkoenen worden slechts in enkele gevallen gebruikt. Zoo worden ook als
regel alle paarden uit de hand beslagen en indien er al een noodstal aan-
wezig is, zoo bestaat deze nog slechts voor een eventueel gebruik van den
veearts ter plaatse. De paarden in den omtrek van Assen komen vrij goed
op' tijd op beslag; de overal voorkomende uitzonderingen zijn natuurlijk
ook hier aan te wijzen. Ook aan het besnijden van de hoeven van veulens
en enters wordt wel de noodige zorg besteed en in het voor- en najaar
gaat de hoefsmid deze bekappen.
Dat ook hier het hoefbeslag wel degelijk vakwerk mag zijn, bewijzen de
hoeven van de paarden die in de omgeving gefokt worden en die helaas
de bekende, aan onze inlandsche paarden zoo eigen, platvoeten hebben.
Om zulke hoeven goed te beslaan en de waarde van zulk een paard door
een goed beslag te vermeerderen, moet men een kundig vakman zijn, een
goed oog op het beslag hebben en naast aanleg is hier handigheid en vak-
kennis dan ook een vereischte. Het is jammer dat nog zoo verbazend veel
met machinale ijzers gewerkt wordt; was dit tot voor korten tijd wel nood-
zakelijk door het niet of moeilijk verkrijgbaar zijn van stafijzer, zoo zijn
die bezwaren nu niet meer zoo groot en is de ijzerprijs ook flink gedaald,
zoodat het DU niet mcGr zooveel voordeeliger is om icia,chiD9gt;le yzers te
koopen dan hoefijzers van de staf te maken. Machinale ijzers zijn onge-
twijfeld een mooie uitvinding en zij zij'n zeer zeker, wat vorm en afwerking
betreft, veel vooruitgegaan en verbeterd, doch voor het uitsluitend gebruik
zijn ze nu eenmaal niet geschikt en ik zou zeggen voor de plathoeven nog
het minst geschikt van alle. Het duidelijkste is mij dit gebleken bij het beslag
van de Batterijen Veld-Artillerie, waarbij 20 % van de paarden met
machinale ijzers moeten worden beslagen. Deze paarden zijn veelal behept
met platvoeten en door gebruik te maken van machinale ijzers zijn de hoeven
veel minder goed te houden dan met handgesmede ijzers. De aard der
fouten, welke aan de machinale ijzers kleven, maakt dat zij in vele gevallen
moeilijk te verbeteren en te gebruiken zijn en voor die gevallen mag dan
ook een smid wel over veel zaakkennis en handigheid beschikken om de
ijzers zoo goed mogelijk geschikt te maken. Hoe of dit mogelijk is door knechts,
die dikwijls zelf geen ijzer kunnen maken, begrijp ik niet en in dit opzicht zal het
gebruik van machinale ijzers dan ook dubbel nadeelig zijn. Het vele werken
met machinale ijzers heeft echter niet alleen het nadeel dat het smeden op
den achtergrond komt en tenslotte de handigheid in het aanmaken van
hoefijzers verloren gaat, doch het leent er zich zoo gemakkelijk toe om den
hoef naar het ijzer te gaan bewerken. Vooral in die gevallen waar men zich
haasten moet en in een korten .tijd zeer veel paarden weggeholpen moeten
worden, daar wordt zoo vaak een eenigszins met den voet overeenkomend
ijzer ondergelegd en verder den hoef bijgewerkt totdat het geheel er dragelijk
uitziet. Het hoeft geen betoog dat zulk een werkwijze ten nadeele van het
paard uitvalt. Wij willen dus hopen dat, nu betere tijden aanbreken, de
smeden weer de oude gewoonte zullen gaan opnemen om in den stillen tijd
ijzers aan te maken en dat men in de smederijen naast de machinale ijzers
een flinken voorraad handgesmede ijzers zal aantreffen.
Geachte Bedacteur!
Het moge mij worden vergund, het navolgende onder de' aandacht van
uwe lezers te brengen.
Zij het wellicht ten overvloede, wil ik er op wijzen, dat de militaire
hoefsmeden, bij al hunne werkzaamheden ?ijn gebonden door bepalingen,
vervat in een reglement of voorschrift, doch dat voorschrift is alléén toe-
passelijk voor de behandeling van normale voeten. Ook gediplomeerde bur-
gersmeden hebben hun theorie uit dat boek geleerd, zoodat ieder lezer
weet welk voorschrift wordt bedoeld.
Ik wil hierover dan ook een weinig uitweiden, in hoofdzaak met betrek-
king op een ingezonden stuk van den heer Koelman, getiteld „verheffing
van het hoefsmidsvakquot;. Ik heb dit stukje met veel sympathie gelezen. De
strekking daarvan moet ook de leuze zijn van de militaire hoefsmeden.
De heer Koelman wijst er terecht op, dat dit gemakkelijk te bereiken is
door een degelijken organisatiezin en vereenigings-discipline.
De militaire hoefsmeden zijn nu ruim 3 jaren georganiseerd en die
organisatie heeft in dien tijd al zeer veel van zich doen hooren en heeft
hard gewerkt zoowel voor moreelen als voor financieelen vooruitgang. Toch
zijn wij, wat de waardeering van onze vakkennis betreft, nog niet veel
gevorderd. Om nu dit werk ter hand te nemen voor een bestuur van een
militaire vereeniging van 90 leden, overtuigd dat men helaas voor zulk een
zaak overal op tegenwerking zal stuiten, zelfs nog van personen die nauw
aan het hoefsmidsvak verwant zijn, dat zal niet zoo gemakkelijk gaan,
doch het is te probeeren ; degelijke vaklieden zullen aan dit werk, als het
eenmaal ter hand is genomen, toch wel hun beste krachten geven.
Ik wil eerst onder het oog brengen, wat ik onder verheffing van het
hoefsmidsvak in het leger bedoel. Om dit duidelijk te doen uitkomen moet
ik ons reglement ter sprake brengen. Het is duidelijk dat ieder vakman
moet arbeiden onder zakelijke bepalingen waarop zich baas en knecht
moeten kunnen verlaten en ook is het vanzelfsprekend, dat de werkman
een baas of controleur over zich heeft, maar dat moet zijn een baas die zeer
zeker in vakkennis en in ervaring verre boven den besten knecht moet staan.
Eerst dan kan de werkgever er van overtuigd zijn dat het werk aan goede
handen is toevertrouwd. Dit gebeurt wel in de burgermaatschappij, doch
in het leger is dat niet het geval, want onze baas of controleur is een
officier, die bij zijn eigen veelomvattende ingewikkelde werkzaamheden,
nog verschillende andere vakken moet bestudeeren, als bijv. hoefsmid,
zadelmaker, kleermaker, schoenmaker, zwaardveger, timmerman, kok, barbier
enz. Mij dunkt dat dit heel wat gevergd is van een gewoon menschelijk
verstand. Of zij dit kunnen? Ja het gaat best, ten minste het lijkt wel
zoo, want zoolang er bereden wapens bestaan is er nog geen verandering
in gekomen, dus het zal wel goed zijn, ten minste als men het vraagt aan
de hoogste militaire autoriteiten, maar als men het vraagt aan de vak-
lieden dan krijgt men een anderen kijk op de zaak. Er zijn zelfs zeer veel
paardenartsen die zich ook niet met zulke legerinstellingen kunnen vereenigen.
Ik zeide dan dat onze controleur een officier is; deze persoon kan een
goed mensch zijn, dan is het dienen niet kwaad, doch hij kan ook despotist
zijn, dan is het dienen vaak een hel voor de vaklieden.
Als men au eens eenige artikelen van ons voorschrift naleest en wel de
artikelen 2, 4 en 7.
In art. 2 spreekt men van hoefas en beenas in eikaars verlengde. Art. 4
zegt: Van zool en straal mag alleen losse, doode of rotte hoorn worden
weggenomen en art. 7 zegt, dat het passen zwart-warm geschiedt.
Een hoofdofficier komt inspectie houden over de paarden van zijn korps.
-ocr page 115-die hij nog nooit had gezien, dus kende ook niet de bijzondere gebreken
en hoedanigheden van die paarden. Na afloop moet hij toch, volgens ge-
woonte, eenige opmerkingen maken, een paar ten beste en men hoort: „Wat
hebben die smeden toch die verzenen erg besnedenquot;. Dit wordt echter niet
gezegd tegen den smid, doch tegen diens chef. Deze komt dan alsof hij de
grofste uitbrander heeft gehad en 'zegt tegen den smid: het beslag was
slecht, de verzenen waren totaal versneden, dus denk er om, er wordt niet
meer aan gekapt, anders zal ik je straffen. De smeden begrijpen dit heel
goed, zij begrijpen ook heel goed dat zij hun paarden 25 k 30 jaren goed
op beslag hebben gehouden, dat hun paarden gedurende de mobilisatie,
wat het beslag betreft, steeds marschvaardig waren, maar zij begrijpen ook
dat zij niettegenstaande bovengenoemde terechtwijzing, toch goede vaklieden
zijn en zoo iets niet zou gebeuren als zulke chefs ook over eenige meerdere
vakkennis beschikten, want die zoogenaamde besneden verzenen waren van
paarden met spitsen hoefvorm en, zooals artikel 2 aangeeft, hoefas en beenas
in eikaars verlengde, dus blijven behoudens den goeden besneden hoef toch
de verzenen laag, doch wie geen vakkennis heeft, begrijpt dat nooit, al
leert hij voorschriften zoo groot en zoo boeiend als een roman.
De eene chef wil dat men de straal en zool goed zal besnijden, een ander
wil er niets aan gedaan hebben, doch zelden is er een chef die het wil,
zooals het in het voorschrift is bepaald. Nu is mijns inziens het eerste het
beste, want snijdt men er heelemaal niets af dan laat men al het rotte ook
doorrotten. In het leger broeit dat nog welig, daar de paarden minstens
22 uren per dag op natte turfmolm staan; waar blijft dan het restje van
den nog goed gebleven straal en wat wordt er overigens van den voet als
er geen straal meer is ? Dan worden er hulpmiddelen toegepast, vooral teer,
doch daar wordt de voet ook al niet beter van; hij wordt droog en hard, ,
het paard heeft vaak pijn, wat men vooral merkt met het beslaan van zulk
een ingekrompen harden voet.
Als men den hoef goed besnijdt (en dit werk aan den smid overlaat die
het door ondervinding toch wel het beste weet) en er geen eigen theorie
op na houdt, zou dat voor vele paarden beter uitkomen. Ook hier begrijpt
de smid, dat een controleur noodig is, maar geen officier doch een baas,
die zelf onder de paarden heeft gestaan, iemand die routine heeft van het
vak en dus dergelijke zaken kan beoordeelen. Hij is heel den dag in de
smederij, ziet toe dat zulke werkzaamheden goed worden ten uitvoer ge-
bracht, dus alweer een bewijs dat wij hoefsmeden in het leger nog een
eind achterstaan bij onze burger-collega's.
Ten laatste nog het een en ander over artikel 7. Het passen geschiedt
zwari-warm- dit is een van de zwaarste knuppels voor de officieren om ons
smeden----mede te slaan. Want heusch daar wordt door ieder officier ten
strengste op gelet.
Ik meen te mogen aannemen, als die heeren er eens eenige studie van
maakten hoe of zwart-warm ijzer is en welke hitte het heeft ten opzichte
van het branden van hoorn, dan zouden zij wel tot een heel andere conclusie
komen. Ook hier kan de smid zeker denken: schoenmaker houdt'je bij je
leest. Zoo kan ik zeer vele voorbeelden neerschrijven, doch voorloopig
mag ik niet te veel plaatsruimte vragen, doch hoop daarop later nog wel
eens terug te komen.
Toch wilde ik het nog even hebben over de wijze van de bevestiging
van het ijzer. Als het ijzer past en opgevijld is, wordt het bevestigd met
voor 5 en achter 6 nagels, de hoogte der nieten varieert van 15 tot 20 m.M. ;
deze moeten in één lijn liggen. Voorwaar als een smid dit artikeltje had
neergeschreven zou ik aan zijn vakkennis getwijfeld hebben. Als men eens
nagaat een paard dat een ijzer-taille 3 of 4 onder heeft, bevestigd met
6 nageltjes No. 8, op het hoogst ingeslagen 30 m.M., dat is in loodlijn
gemeten 2^/2 c.M. en als men dan de bewegingen en gangen van het
militaire paard nagaat, dat is draven, galoppeeren en springen over hekken
en slooten, in Holland duin op en af rijden, in zuidelijke provinciën over
slecht gebaande heiden met onzichtbare kuilen en gaten, dan geloof ik wel
dat in zulk een voet een nagel meer, en dan de nagels een c.M. hooger
wel wat doelmatiger zou zijn, althans dat hebben wij en ook onze officieren
tijdens de mobilisatie é^/j jaar lang ondervonden en toch houdt men zich
aan zoo'n bepaling en vooral de nieten in één lijn, alsof het een stuk hout
is, waar men steeds meer nagels in en uit kan halen, zonder dat de hoef
er onder gaat lijden. Ook hier treft men weer het gemis van een vakkun-
dige^ want wij smeden mogen ons hierin niet verdiepen. Vele lezers zullen
zich afvragen hoe het mogelijk is dat men in het leger een officier belast
met toezicht over smidswerk, terwijl zoo iemand daar geen verstand van
kan hebben. Dat is echter met een paar woorden gezegd; het leger is nog
een van de vele dingen, die nog zooveel mogelijk ontoegankelijk is voor
democratische inzichten.
Het ,is in den loop der tijden wel eenigszins gemoderniseerd, maar nog
heel veel kwaad bestaat er; zoo o.a. berust alle kennis bij de officieren en
geen mensch anders weet iets, daarom is ook de controle over het hoef-
beslag aan officieren opgedragen. Nog erger, zij worden er voor verant-
woordelijk gesteld, maar als er iets aan mankeert moet toch ten slotte
de hoefsmid de zaak in orde brengen. Dit abnormale systeem zal moeten
vervallen, het moet ten sterkste bestreden worden door alle militaire hoef-
smeden en door onze organisatie, zelfs door de paardenartsen. Hoe onzinnig,
de bepaling dat de Batterij- of Eskadronscommandant verantwoordelijk is
voor het beslag der paarden ? Als er iets is met een paard wat beslag
betreft, dan moet die commaijdant om raad bij den paardenarts.
De paardenarts en de hoefsmid zijn in hun vak nauw aan elkaar ver-
bonden, zij moeten trachten met elkaar te werken, zij moeten elkander
onderwijzen. Die artsen kunnen de smeden nog zooveel leeren en de artsen
kunnen van ervaren smeden ook veel tot zich nemen. Buiten het werk
moet de paardenarts officier en de hoefsmid onderofficier zijn en alzoo hun
militaire plicht kennen, doch in de werktijden is de een arts en de ander
smid, dan lette men niet op sterren of strepen. Verder moeten alle andere
personen, die geen smid zijn, geheel buiten onze werkzaamheden gehouden
worden, opdat niet noodeloos den werkman aan willekeurige despotische
humeuren zal worden overgeleverd, doch de smid moet met genoegen zijn
arbeid verrichten, waardoor hij ook met meer plezier zijn geest zal ver-
rijken met alle mogelijke lectuur op gebied van hoefbeslagkunde, zoodat
dit alles ten goede komt van het paard. Dan ook zal men in het leger
komen tot verheffing van het hoefsmidsvak. Vandaar een beroep op onze
paardenartsen, om met ons ten sterkste actie te voeren tegen een instelling
uit verouderde tijden. Laten wij met vereende krachten streven tot den
nieuwen tijd te treden, ten minste probeeren te kunnen leven in het jaar
1919, want ik mag aannemen, dat een degelijk paardenarts, die met kunde
en energie zijn ambt waarneemt, toch dikwijls in zich zelf zal moeten
lachen als hij sommige aanmerkingen hoort en dan tegen beter weten in
nog omdat hij zelf officier is, met zijn troepen-collega's mede moet praten.
Nogmaals er is geen vak in het leger als het hoefsmidsvak, waar buiten
de hoefsmeden nog andere kundigen zijn op het gebied van hoefbeslag en
nog komen er dikwijls problemen voor, waarover men gaarne met andere
ervaren vakgenooten wilde spreken; dit zou men dan met een officier
moeten doen, maar hoe? Als zij zelf voor een feit komen te staan waar zij
begrijpelijkerwijs niet uit wijs kunnen worden, dan gaan zij naar den paar-
denarts of vragen het aan hun smid; daar moeten zij toch als van zelf-
sprekend ten antwoord krijgen : dat moet U toch weten, U is toch de
verantwoordelijkheid voor dat werk opgedragen, U bent toch smidsbaasl
In „De Hoefsmidquot; van 15 Maart leest men dat de controle op het hoef-
beslag is opgedragen aan officieren met een 15-jarige ervaring. Dit is
theoretisch juist maar de praktijk leert ons anders.
In de eerste plaats heb ik aangetoond, dat alle officieren controle over
ons werk uitoefenen, ja het gaat nog verder, ook onderofficieren belasten
zich vaak met dat toezicht. Wat hunne ervaring betreft, na 15 jaren hebben
zij nog nooit een hoefijzer of hamer in de hand gehad, dus hun vakkennis
kan onmogelijk groot zijn, want een paardenarts zal toch wel wetèn, dat
een hoefsmid met veel ervaring nog niet te oud is om te leeren en dat er
zich vaak nog omstandigheden voordoen bij het bewerken van den hoef als
anderszins, waaruit hij soms nog kan leeren. Ik zou wel eens een officier
met 15-jarigen dienst als zoodanig willen zien, die kan beslaan een paard
met hoefbevangenheid, klemhoef, brokkelvoet in hooge mate of met normale
voeten waarvan een ijzer is afgerukt en waarvan de hoorn aan de witte
lijn geheel is weggeloopen. Dit toch moeten zij kennen, zij toch zijn baas
want als de knecht er geen kans toe ziet, wat toch bestaat, dan moet de
baas het kunnen voordoen. Dit zijn alle puzzles die de militaire hoefsmid
wel zal opknappen en er is ook niemand anders in het leger, hoe theoretisch
ook aangelegd, die hen dat zal verbeteren.
Zij zijn, door middel onzer organisatie en door een welwillend oor van
onzen Minister van Oorlog en ook door den grooten steun van meerdere Kamer-
leden, opgeklommen in rang en stand, hetgeen voor ons een grooten moreelen
en financieelen vooruitgang beteekent, doch wat de verheffing van ons vak
betreft, dat is nog als in 1814, doch dat kan en moet veranderen als wij
ervaren hoefsmeden als baas in de smederij krijgen. Met zulke deskundigen
is te praten over de vele bijzonderheden in ons vak voorkomende, bij zulk
een man komen dan zelfs de officieren raad vragen ; nu is het juist om-
gekeerd. Natuurlijk moet die baas verantwoordelijk worden gesteld voor
het beslag. Langs dien kant werkende, kunnen de militaire hoefsmeden
zeggen : wij komen tot verheffing van ons vak en ik geloof als het paard
kon spreken, dan zou het zeker met ons instemmen.
Een militair hoefsmid.
LOSSE IJZERS EN SLECHTE HOEVEN.
De oorzaken, die tot bovengenoemde afwijkingen aanleiding kunnen geven,
zijn voor het meerendeel, naar ik vertrouw, aan de lezers van „De Hoef-
smidquot; voldoende bekend. Toch ben ik zoo vrij nog te wijzen op een oorzaak,
die minder bekend is en ook bovengenoemd euvel ten gevolge kan hebben,
zooals de ondervinding mij heeft geleerd.
Het zijn bijna steeds dezelfde paarden, waarbij de nieten overeind komen
te staan, niettegenstaande men nog extra moeite doet dit te voorkomen.
Gewoonlijk zijn deze hoeven ook slecht, niettegenstaande men zuiver in de
witte lijn nagelde.
Mijns inziens moet hier de oorzaak gezocht worden in het klappen in de
ijzers, en daar ik en ook andere smeden, wie ik er op opmerkzaam maakte,
bij slechte hoeven door het klappen op te heffen succes had, breng ik
het bovenstaande onder de aandacht.nbsp;S.
—nbsp;Kolenvoorziening. Niet alleen in Nederland zal men ten opzichte
van de kolenvoorziening voor den aanstaanden winter nog met groote moeilijk-
heden te kampen hebben; ook in andere landen doet zich het kolengebrek
ten zeerste gevoelen. In de Eransche kamer heeft één der leden gevraagd,
hoe het met de steenkolen voorziening stond en welke maatregelen de regee-
ring nog dacht te nemen. Namens de regeering heeft daarop de heer Lamcheur
meegedeeld, dat het kolen vraagstuk wel geen zorg baarde, maar men de
moeilijkheden toch niet moest onderschatten. De geheele wereld lijdt onder
het steenkolen gebrek en men zal in Erankrijk al zeer blij zijn wanneer
men door distributie, die nog gehandhaafd moet blijven, aan de gematigde
behoeften zal kunnen voldoen.
—nbsp;Het aantal ambachtscholen was in 1916 in ons land tot 96 gestegen.
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. De leerling G. S m e d i n g
is 17 Mei vertrokken met een voor de practijk en theorie goed getuigschrift.
Op 19 Mei is als leerling toegelaten A. Cazemier van Roden.
—nbsp;IJzer 'en kolen. De prijzen hiervan zijn vermoedelijk nog stijgende,
doch de toestand is in Duitschland zoo onzeker dat positieve gegevens
eigenlijk nog ontbreken. Voorstellen tot prijsverhooging zijn evenwel reeds
gedaan, en besluiten in dien geest genomen. Het onzekere zit in de concur-
rentie met Amerika en Engeland eenerzijds, en in de productieprijzen in
Duitschland anderzijds.
Van uit Amerika werd bericht dat de productie van staal tot nu toe tien
millioen ton staal ten achteren is. De koers der aandeelen in staalfabrieken
is stijgende, waaruit wellicht stijging van den staalprijs zal moeten worden
verwacht.nbsp;--
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Op het Congres en de
tentoonstelling voor de jeugd boven den leerplichtigen leeftijd, 't welk ge-
houden wordt van 16 Juli tot 14 Augustus in het Gymnasiumgebouw aan
dé Laan van Meerdervoort te 's Gravenhage, is de militaire hoefsmidschool
met een inzending vertegenwoordigd. Deze inzending omvat een collectie
preparaten ten dienste van het theoretisch onderwijs, verder zeer vele hoef-
ijzers, zoowel normale als abnormale, beslagen hoeven met verschillende
zolen en inlegsels, gereedschappen voor het hoefbeslag, oude historische hoef-
ijzers en een .bord met „slecht beslagquot;. Platen, fotografieën en studieboeken
completeeren verder de inzending, die een volledig overzicht tracht te geven
van den gang van het onderwijs.nbsp;G. H.
— De Juli-aflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat een artikel over
klauwbeslag, door Dr. Habacher te Weenen, een bespreking van het proef-
schrift van Dr. Engel, dierenarts te Kaufbeuren in Beieren, over „De stand
van koot-kroon- en hoef- of klauwbeenderen bij paard en rundquot;, benevens
eenige korte mededeelingen. Hierin wordt o.a. vermeld dat de vroegere
onderwijzer in hoefbeslag Eichenberg te Bern zijn hoefbeslag-verzameling,
geschat op een waarde van 6000 francs, heeft geschonken aan het Zwitser-
sche Ministerie van Oorlog onder bepaling dat zij dienst zal doen bij het
onderwijs der aanstaande militaire hoefsmeden in Zwitserland.
Mededeelingen o/er hatsmidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET „VERSTADENquot; EN „AANLEGGENquot; VAN GEREEDSCHAP.
Wij hebben in onze vorige artikelen het vervaardigen van speciaal ge-
reedschap besproken; het gebeurt meermalen dat dezulken opnieuw ver-
staald moeten worden, doordat het opgelaschte staal versleten is, hetgeen
vooral voorkomt bij bijlen, mokers, hamers, breekijzers, enz. Wanneer wij
b.v.b. beginnen met een moker of hamer, — deze wordt, wanneer hij niet geheel
van staal vervaardigd is, van ijzer vervaardigd en voor den kop of de baan en
voor de pen met staal voorgelascht. De meeste smeden hakken voor dit doel
een stukje staal af, of smeden het op maat, zoodat het de grootte heeft
van de doorsnede van de kamer waar het voor gelascht moet worden. Men
geeft dan op zij een paar flinke hakken met den warmbeitel, zoodat zich een
paar weerhaken vormen. Men maakt nu het ijzer heet en laat door een paar
flinke slagen genoemde weerhaken in het ijzer dringen, zoodat het stukje
staal vast aan het ijzer verbonden is. Hierna verhit men het geheel, d.w.z.
ijzer en staal, en lascht laatstgenoemde op het ijzer vast. Deze methode,
ofschoon zeer dikwijls aangewend, is niet de meest aanbevelingswaardige.
Het spreekt namelijk vanzelf, dat het stukje staal, dat veel lichter is dan
het ijzer, veel spoediger heet zal zijn dan het eerstgenoemde, waardoor de
kans om het staal te verbranden zeer groot wordt, en dus alle arbeid
zonder waarde blijft.
l
Veel beter is het te werken volgens
^_ _ de wijze waarvan wij in nevenstaande
I ~~nbsp;ynbsp;figuur een schematisch voorbeeld
\_quot;nbsp;geven.
Het staal, dat opgelascht zal moeten
worden, zal natuurlijk in afmeting
eenigszins overeen moeten komen met
het voorwerp, waarmede het zal ver-
eenigd worden, d.w.z. wanneer b.v.b.
het ijzer in fig. C 40 m.M. vierkant
is, zal ook het staal zoo mogelijk die
breedte moeten bezitten. Men begint
bij a op onze figuur, het staal warm
in te hakken en wel zoo dat het niet
geheel doorgehakt wordt, doch nog
even blijft zitten, opdat het omgezet
kan worden, zooals dat in b wordt
aangegeven. Het stukje nu, hierboven
bedoeld, zal eenigszins grooter moeten
zijn dan de doorsnede van het op te
lasschen ijzer. Wanneer men geen staal
bezit juist aan de maat, kan dit stukje
zoo lang genomen worden dat het door stuiken de juiste maat kan verkrijgen.
Door deze werkwijze, waarbij men de beide stukken ieder voor zich ver-
warmt, kan men bewerken dat het ijzer goed lasschend heet is, en het
staal niet boven de geoorloofde temperatuur gaat, zoodat men goed werk
krijgt.nbsp;p. J. M.
a
-ocr page 120-8. C. M. BAX. - 2, 4 en 6 Jufferstraat. - ROTTERDAM.
Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG.
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fijne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
BÄX Jnfferstraat
Roiterdain.
0. Mii.
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZTOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Pacificquot;,
met zwaar hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink ■ hielstuk,
voorradig van
tot Eng. dm.
Merk „Cliicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
7|tot Eng. dm.
uiterste breedte, buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Hoef-
randen.
Strükringen
metier
Open Caoutchoii
zool, merk B. Vquot;
in 7 maten, vooi'
en achterijzers
voorradig.
Kunstboom.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen
Poeder
om ijzer en staal t'
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
vertchillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 121-24e Jaargang. — Aflevering 8. — 15 Aug. 1919.
-ocr page 122-in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
■m
Sâ
iMM
iS-^WilKI
«WÂM.M.JU.sSJ
en de bekende
Amerikaansche
I
Een en ander ®ver d e provincie Drenthe en het hoefbeslag. — Wedstrijd
in hoefbeslag, gehouden ter gelegenheid van het concours hippique te Middel-
burg op 6 en 7 Augusfras 1919. — Gevaar voor besmetting in hoefsmederijen.
— Ingezonden stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE DRENTHE EN
HET HOEFBESLAG,
dook
Dr. GallandatHuet,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
(Vervolg).
Meppel.
Meppel is ook een plaats, die zich in de grijze oudheid verliest. Uit
kerkelijke bescheiden leeren wij dat in 1421 op de plaats van de tegen-
woordige kerk een kapel stond, die gewijd was aan de Heilige Maagd Maria
en aan Johannes den Dooper en bediend werd door den kapelaan, die onder-
geschikt was aan den pastoor van Kolderveen, tot welks dorp Meppel toen
burgerlijk en kerkelijk behoorde.
Wanneer deze kapel gesticht is, kan moeilijk worden nagegaan, doch
zeker was zij reeds een paar eeuwen oud, daar volgens een fundatiebrief
van 15 Mei 1259 de havezathe Vledderinge, het tegenwoordige Rechteren,
het recht bezat om aandeel te hebben in de benoeming van een vicaris
voor het Heilig Cruis-altaar in de kerk (kapel) te Meppel.
Behalve genoemde havezathe, bestond Meppel, dat reeds in 1141 genoemd
werd, uit een enkele hoeve of boerenplaats, die in 1325 bewoond werd door
Coenraad van Meppel.
Wegens de uitgestrektheid dezer hoeve, waarvoor nog äl wat dienstvolk
benoodigd was, zullen wellicht ook reeds verschillende gedeelten ervan ver-
huurd zijn aan huur- of keuterboeren. Een groote moeilijkheid was het
voor deze menschen om hun geregelde godsdienstplichten in de kerk te Kolder-
veen waar te nemen en door de milddadigheid van den heer van Vledde-
ringe en van den eigenaar der eenige landhoeve, zal men de kapel gesticht
hebben.
Kort na 1325 is de hoeve verdeeld in de vier oude hoeven: Enekinge,
Woltinge, Essinge en Dingstede, welke beide laatste nog buiten de kom
der gemeente aanwezig en bij hun oude namen bekend zijn.
De kerk, die in 1420 werd gebouwd door de Meppeler buren, op de
plaats waar de kapel stond, kostte groote finantiëele offers, en wel voor-
namelijk aan de erfburen of grondbezitters.
Het getal kerspellieden breidde zich voortdurend uit en spoedig vormden
de coters of keuters (huurboeren) de meerderheid der bevolking. In 1425
werd dan ook bepaald dat deze laatste een vleemschen gulden (ongeveer
f 6) per jaar aan de kerk moesten opbrengen. Dit was voor dien tijd geen
geringe belasting.
Drenthe had te dien tijde 16 havezathen, welke heerlijke rechten be-
zaten. „Het huis tot Vledderingequot; was het minst aanzienlijke van allen doch
van zeer ouden datum. Reeds in 1227 werd het bewoond door Hendrik van
Vledderinge, die in dit jaar sneuvelde, tegelijk met Bisschop Otten II van
der Lippe bij Ane, in den strijd tegen Rudolf van Koevorden en de Drenthen.
Geen zaak van eenige beteekenis werd te Meppel verricht of de heer van
Vledderinge werd er in gekend.
Van 1605 tot 1517 speelde V^olter van Woltinge, die toen Schulte
was, een groote rol voor de ontwikkeling van Eeppel. Hij raakt echter
zijn invloed kwijt onder de overheersching der Gelderschen van 1622 tot 1536,
daar Magere Hein, bevelhebber van de Kinkhorst in Gelderschen dienst,
hem als Schulte had verdrongen.
In 1542 kwam Drenthe onder het bestuur van de vorsten van het Oosten-
rijksch-Bourgondische huis en van 1550 tot 61 zien we Wolter weer als lid
van de Etstoel in Drente.
Hoewel Meppel niet een van die plaatsen is welke in de vaderlandsche
geschiedenis herhaaldelijk genoemd worden als het tooneel van strijd, zoo is
bet toch in den loop der eeuwen niet gespaard gebleven voor vijapdelijke
overvallen en heeft het verschillende heerschers gekend.
Als plaats groeide het slechts langzaam en kreeg eerst beteekenis bij den
aanleg van kanalen en spoorwegen. Nu is het een welvarende stad van
meer dan 10000 inwoners; de omstreken zijn zeer veerijk, doch er is be-
langrijk meer rundveefokkerij dan paardenfokkerij. De markten zijn zeer
druk en het is dan ook een centrum voor de omgeving.
In tegenstelling met Assen is Meppel geen ambtenaarsstad, doch een
handel- en fabriekstad.
Men treft er o. a. aan : oliefabrieken, houtzagerijen, schoenfabrieken, machine-
fabrieken, 'azijnfabrieken en de groote geneesmiddel- en verbandfabriek
van Brocades en Stheeman. Op onderwijsgebied bezit het behalve een Hoogere
Burgerschool ook een Landbouw-winterschool, die in dit landbouw-centrum
zeer zeker op de rechte plaats staat.
* * *
De gemeente Meppel is niet rijk aan paarden en herbergt er nog geen
200 binnen hare vesten; de omgevende dorpen, als Euinerwold, de Wijk,
Nijeveen, Havelte, hebben respectievelijk met hunne bijgemeenten 600, 500,
200 en 550 paarden.
Toch is de omgeving van Meppel niet in de eerste plaats een paarden-
streek, doch meer van belang uit een oogpunt van rundveefokkerij.
Meppel zelf heeft geen groote bedrijven, waarin veel paarden werkzaam
zijn; wel zijn er enkele stalhouders met 5 en 6 paarden en eveneens eenige
sleepers met een gelijk aantal, doch verder is het aantal paarden verspreid
over neringdoenden en landbouwers in de omgeving. Luxe ontbreekt ge-
heel en al.
De fokkerij beweegt zich in de Oldenburgsch-Oostfriesche richting; er
zijn geen koudbloed hengsten in de omgeving gestationneerd en ook slechts
enkele zware paarden ziet men hier aan 't werk.
Het hoefbeslag wordt in de gemeente Meppel uitgevoerd door drie hoef-
smeden, te weten de heeren Lammerts in de Notenboomstraat, Greve in de
Molenstraat en van Werven op de Groenmarkt. Het zijn alle drie gemengde
bedrijven, doch Lammerts heeft van hen het grootste aandeel in het hoef-
beslag.
Vroeger was het hoefbeslag voor Meppel van meer beteekenis dan nu;
-ocr page 125-toen was het b.v. des Donderdags (week-markt) buitengewoon druk en
kwamen vele boeren uit Euinerwold, Nijeveen, Staphorst, Koekange en
Havelte met hunne paarden aldaar op beslag. Nu is dat zeer veel gewij-
zigd ; vooreerst zijn er in de omliggende dorpen meer smeden gekomen die
zich op het hoefbeslag toeleggen en dan mag als groote factor wel be-
schouwd worden dat de prijzen voor het beslag op het platteland lager zijn
dan in de steden.
Ook de laatste jaren hebben er toe meegewerkt dat de boeren meer bij
huis bleven en aldaar hun paarden lieten beslaan; de voedselschaarschte
deed eiken min of meer onnoodigen gang naar de stad voorkomen, althans
beperkte deze tot het hoogst noodzakelijke, flet spreekt van zelf dat een
smid op een boerendorp goedkooper kan werken dan in de stad. Zijn huis-
huur is minder, als regel heeft hij bij zijn huis een stukje grond dat door hem-
zelf bebouwd wordt; de werkkrachten zijn in den regel om dezelfde reden ook
goedkooper, zoodat, om op denzelfden voet te leven en evenveel over te
houden, de tarieven in de stad hooger zullen moeten zijn dan op het
platteland.
Is er nu een goede plaatselijke regeling, waarbij in de stad en in de om-
geving, als het ware in het district, dezelfde prijzen gelden, dan zal de
dorpssmid meer verdienen aan het hoefbeslag, doch de stadssmid zal dan
ook veel meer kans hebben om meer paarden op beslag te krijgen dan nu,
daar een boer toch als regel het goedkoopste adres uitzoekt.
De prijzen zijn nu te Meppel niet hoog, zelfs belangrijk lager dan in de
meeste plaatsen van dezelfde beteekenis. Er wordt berekend voor een
vierkant beslag f 4 en voor het verleggen van de ijzers f 2. In de om-
geving, in Euinerwold o.a., heeten de prijzen nog lager te zijn en tegen
deze concurrentie zou men slechts met verlies kunnen opwerken.
Voor het winterbeslag, dat met stiften wordt uitgevoerd, worden aan
vóór- en achterijzers elk 4 gaten geboord, welke op 10 ets per gat worden
berekend.
De zomerijzers worden als regel vlak gebezigd; alleen voor de paarden,
welke voor den handel bestemd zijn, geeft men aan de achterijzers een
kalkoentje. De smederijen zijn nog in het bezit van noodstallen; toch be-
dient men zich hier niet veel meer van en beslaat men meestal uit de hand.
Alleen de achterbeenen worden nog wel in den noodstal opgehouden. In de
smederij van Lammerts is een noodstal aanwezig, waarvan de palen zoo-
danig in den grond bevestigd zijn dat zij kunnen worden losgemaakt en,
daar zij boven scharnieren, kunnen worden opgetakeld tegen den zolder.
Een zeer practische methode om ruimte te maken, wanneer er b.v. een
wagen in de beslagloods moet worden gerepareerd.
Er werd hier nog al geklaagd dat de eigenaars niet zorgzaam zijn voor
het beslag en dikwijls veel te lang wegblijven, — de gewone bedriegelijke
zuinigheid die ten nadeele aan de paarden komt. Zoo waren begin Juli
paarden, die in de eerste helft van Februari waren beslagen, nog niet terug
geweest voor vernieuwing van het beslag. Een grove en ergerlijke tekort-
koming! Geen wonder dat op die manier de hoeven niet goed te houden
zijn en niet verbeterd zullen worden. Wat de boerenpaarden betreft, deze
worden uitsluitend vóór beslagen, — dus de kosten hiervan zijn bovendien
nog niet eens groot.
In Jileppel werden uitsluitend fabrieksijzers gebruikt en hier worden dan
ook knechts aangetroffen die nooit hoefijzers maakten en er ook de kunst
niet van verstonden. Het is maar beter dat in bedrijven, waar uitsluitend
met machinale ijzers gewerkt wordt, niet te veel paarden in beslag komen
met afwijkende hoefvormen; anders is het te voorzien dat de hoefvorm nog
meer zal gaan afwijken. Dit zijn dan ook de gevallen waar machinale ijzers
niet van pas zijn, daar ze in den regel niet voldoende gewijzigd kunnen
worden; kan dit echter wel, dan moet dit met zaakkennis worden uitgevoerd
en dit zal allerminst kunnen geschieden door iemand, die zelfs geen een-
voudig hoefijzer kan smeden.
De ijzers van Helpman worden hier geprefereerd boven die van Hippos en
zijn het meest in gebruik.
Aan opbraden wordt niet meer gedaan; deze methode schijnt alleen nog
in zwang te zijn bij militaire hoefsmeden, die de oude ijzers aldus weer
rendabel maken. Ook aan de Militaire Hoefsmidschool wordt nog zeer veel
gewerkt met oude ijzers en het is mijn overtuiging dat het een uitstekende
leerschool is voor beginnende smeden om door opbraden van oude hoefijzers
nieuwe te leeren vervaardigen; het kweekt handigheid en dit is zoo gewenscht
voor een hoefsmid. Gaarne neem ik aan dat om oeconomische redenen later
meer van den „stafquot; zal worden gewerkt en de „mastquot; slechts in geval van
nood zal worden gesmeed, doch dit neemt niet weg dat dit bij de opleiding
van een leerling mag worden geëischt.
De drie patroons hebben alle flinke zaken en werken met één of meer
knechts; deze laatste kunnen bij een 10-urigen werkdag tot f 20 verdienen.
De zaak van Lammerts behoorde vroeger aan M. van Werve, die een zeer
druk beklante hoefsmederij had en wel 3000 paarden in het jaar besloeg.
Hoewel het nu lang dien omvang niet meer heeft, is het getal toch nog
aanzienlijk. Er komen nog wel dagen van 12 paarden voor.
De twee overige, eveneens oude gevestigde zaken, hebben beide een
flinke ruimte.
De patroon G. van Werve doet zelf niet meer aan het hoefbeslag; hij
heeft een zoon, die gediplomeerd is, doch deze is tevens een rijwielzaak be-
gonnen; de hoefsmederij is nu op den achtergrond geraakt en door de
wagenmakerij als het ware in belangrijkheid verdrongen. De zeer groote
smederij en ruimte, waarin nog een noodstal aanwezig is, zijn uiterst ge-
schikt te noemen voor hoefbeslag.
Ook de zaak van Greve in de Molenstraat is een flink bedrijf; hier
treft men eveneens een travaille aan, terwijl in het belendende pand een
rijwielzaak gedreven wordt.
(Wwrdt vervolgd.)
-ocr page 127-WEDSTRIJt) IN HOEFBESLAG, GEHOUDEN TER GELEGENHEID
VAN HET CONCOURS HIPPIQUE TE MIDDELBURG
OP 6 EN 7 AUGUSTUS 1919.
Nadat bij de j.l. gehouden nationale landbouwtentoonstelling te Goes
reeds van verschillende zijden betreurd was, dat hieraan geen wedstrijd in
het hoefbeslag was verbonden, kwamen wederom vele verzoeken binnen,
dit alsnog te doen bij gelegenheid van het te houden concours hippique
te Middelburg.
Het mag zeker geen verwondering wekken dat men op 't organiseeren
van een dergelijken wedstrijd aandrong, gezien het buitengewone belang van
het hoefbeslag voor de paardenfokkerij. Neemt men in aanmerking welke
vlucht deze fokkerij in de laatste tiental jaren in Zeeland heeft genomen,
dan zal het groote gewicht van hoefverpleging en hoefvorming zonder nader
betoog door ieder worden begrepen.
Het ijverige bestuur van de Middelburgsche Concours Hippique Vereeniging
leende dadelijk een gewillig oor aan deze wenschen en trof onmiddellijk
maatregelen om het succes van een dergelijken wedstrijd te verzekeren.
Zeer zeker is het te betreuren dat de hiertoe gedane verzoeken haar niet
zoo tijdig bereikten, dat de organisatie van den wedstrijd aan alle eischen
kon voldoen.
Gezien echter het bevredigende verloop, de groote belangstelling en den
korten voorbereidingstijd mogen we zeer zeker een woord van welverdienden
lof niet onthouden aan den ijverigen 2den secretaris der Vereeniging, den
heer K. Meertens te Middelburg, die zich in dezen groote moeite getroost
heeft.
De voorwaarden van den wedstrijd werden door middel van circulaires
en advertenties gepubliceerd en luidden als volgt:
1.nbsp;De deelname stond open voor iederen hoefsmid in Zeeland.
2.nbsp;Iedere deelnemer betaalt f 3 inleggeld.
3.nbsp;Iedere deelnemer is verplicht mede te dingen in 3 rubrieken, n.l.:
а.nbsp;Het inleveren van een stel voor- en achterijzers, door hem zelf ver-
vaardigd, zooals deze gebruikelijk zijn voor 't beslaan van paarden
van 't zwaar wagenslag.
б.nbsp;Het toonen van een door hem rondom beslagen paard van 't zelfde
soort.
c. Het besnijden en het beslaan van een hoef, benevens het maken
daartoe van een ijzer op 't terrein.
4.nbsp;De tijd gegeven voor rubriek c bedroeg 40 minuten.
5.nbsp;Iedere deelnemer moest zich, voorzien van zijn klein handgereedschap,
een kwartier voor 't begin van den wedstrijd op 't terrein bevinden.
Zij, die met 't oog op de moeilijke reisgelegenheid geen rondom beslagen
paard konden meebrengen, werden in de gelegenheid gesteld dit werk te
Middelburg vooraf te verrichten.
Voor vuren en aanbeelden werd gezorgd door de Smedenpatroonsver-
eeniging, met welwillende medewerking van 't bestuur der ambachtsschool.
De uitgeloofde prijzen bestonden in: eerste prijs zilveren medaille, uit-
-ocr page 128-geloofd door mr. M. C. van der Minne te Middelburg en f 25 aangeboden
door de Hoefijzerfabriek Hippos; tweede prijs zilveren medaille, uitgeloofd
door de Concours Hippique Vereeniging en f 15 aangeboden door de heer
Hanken te Wilhelminadorp ; derde prijs zilveren medaille, uitgeloofd door
den Smedenbond „Walcherenquot;. Verder als speciale prijzen: 4. een zilveren
medaille, uitgeloofd door de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw voor
den deelnemer, die het werk onder rubriek c genoemd in den kortsten tijd
verricht, en tevens behoort tot hen, die in alle rubrieken bovenaan staan;
5.nbsp;een zilveren medaille, uitgeloofd door de Vereeniging van Walchersche
fokkers „Hipposquot;, voor den deelnemer, die in rubriek c het hoogst aantal
punten behaalt; 6. f 15 uitgeloofd door de Hoefijzerfabriek v. Kerkhaert te
Stoppeldijk voor den oudsten deelnemer; 7. f 10 uitgeloofd door dezelfde
fabriek voor den deelnemer die in rubriek h het hoogst aantal punten
behaalt; 8. f 10 uitgeloofd door Jhr. van Vredenburg te Tholen voor den verst
komenden deelnemer; 9. Boekwerken, uitgeloofd door mr. M. C. van der
Minne te Middelburg voor den deelnemer in Walcheren, die het hoogst
aantal punten behaalt.
^ De jury bestond uit de heeren L. W. de Waardt en S. de Vlas, respec-
tievelijk dierenarts te Middelburg en Vlissingen en de heer A. Contant,
voorzitter der Walchersche Smedenpatroonsvereeniging te Koudekerke.
Het aantal deelnemers bedroeg 11, n.1.: Corn. de Jager te Arnemuiden,
Jan Schieman te Axel, Arie Schieman te Axel, J. A. de Ligny te Oost-
kapélle, L. de'Haes te Kattendijke, W. J. Eobijn te IJzendijke, M. Mol
Pzn. te Noord Kraayert, A. de Kam te Grijpskerke, A. Dingemanse te
Sonburg, G. J. Hollestelle te Goes, B. Naaktgebore n te Kloetinge.
Bij de beoordeeling werd toegekend als hoogst aantal punten voor rubriek
a 5 punten, voor rubriek b 10 punten en voor rubriek c 15 punten. Het
totaal aantal punten, door optelling uit iedere rubriek verkregen, werd door
3 gedeeld, zoodat het hoogste cijfer 10 was.
Door loting werd de te bewerken hoef aangewezen, terwijl in ploegen van
drie werd gearbeid.
De deelnemers werkten met animo en de uitslag van den wedstrijd was
als volgt: 1. Jan Schieman te Axel, 2. Arie Schieman te Axel, 3. M. Mol
Pz. te Noord Kraayert, 4. Arie Schieman te Axel, 5. Jan Schieman te Axel,
6.nbsp;G. J. Hollestelle te Goes, 7. Arie Schieman te Axel, 8. Jan Schieman te
Axel, 9. J. A. de Ligny te Oostkapelle. De prijzen werden uitgereikt door
mr. Adriaanse, die de deelnemers en juryleden bedankte voor hunne belang-
stelling, terwijl hij den wensch uitsprak, dat bij een volgenden wedstrijd de
deelname nog grooter zou blijken te zijn.
Nog resten ons eenige opmerkingen, den wedstrijd zelf betreffend. Bij
längeren voorbereidingstijd zou de deelname ongetwijfeld grooter zijn ge-
weest. Daar voor de beoordeeling zeer zeker een nauwkeurig onderzoek
van 't geleverde werk noodzakelijk is, zou 't aantal juryleden, in ieder
geval bij een grootere deelname, uitgebreid dienen te worden, daar 'tvoor
de jury reeds nu zeer moeilijk was alles naar behooren te controleeren.
Het bleek, met uitzondering van de gebroeders Schieman, welke keurig
werk leverden, dat er voor de deelnemers nog veel viel te leeren.
Het materiaal, door sommigen gebezigd, was voor 't aangegeven doel te
licht. Enkelen zondigden tegen de meest elementaire begrippen van doel-
matig hoefbeslag, zooals b.v. 't niet doen dragen van den hoornwand op 't
ijzer, 't plaatsen der nagelgaten veel te ver naar achteren, 't onvoldoende
besnijden van den hoef, het te vet plaatsen der nagels, het onjuiste richten
der nagelgaten, het te lang of te kort maken der ijzers, enz. Dan werd
ook de glazuurlaag in eenige gevallen te veel met de rasp bewerkt. Ook
viel het op, dat, met een enkele uitzondering, geen der deelnemers eenige
notitie nam van den gang en stand van het te beslane paard, en ook werd
niet voldoende aandacht aan de oude ijzers geschonken.
In 't algemeen is zeer zeker de opmerking te maken, dat vele deelnemers
met te weinig zorg gewerkt hebben, wat niet alleen bleek uit de methode
van besnijden en beslaan, maar verder meermalen uitkwam in de onnauw-
keurige afwerking van de ingeleverde ijzers en het ter plaatste gemaakte
beslag.
Vooral het ontbreken of te weinig aanbrengen van opzet, slordige nagel-
gaten (te ruim, verkeerd doorgeslagen), te weinig en minder fraaie af-
helling kunnen hier worden genoemd. Deze gebreken kunnen, wat rubriek
a en 6 betreft, niet aan den tijd geweten worden.
De zoo juist genoemde gebroeders Schieman, die voor 't behalen der
eerste prijzen voor hun kunnen een gemakkelijke taak hadden, toonden
duidelijk aan, wat men bij doelmatig hoefbeslag kan bereiken. De hoef-
vorm, ontwikkeling van straal en steunsels van de door hen onder rubriek
amp; voorgebrachte paarden, gaven daarvan een keurig beeld, en menig smid
moge zich hen ten voorbeeld stellen.
Zonder twijfel kunnen we als slot met de opmerking besluiten, dat ook
deze wedstrijd weer heeft getoond van welk groot belang het is, door
een dusdanige vergelijking de hoefsteden aan te moedigen en hun de
gelegenheid te geven in het vreedzame strijdperk hun kunnen met elkaar
te vergelijken en, zoo noodig, van elkaar te leeren. Dat dus deze wedstrijd
in de toekomst door meerdere moge worden gevolgd!
__Wamp; V.
GEVAAR VOOR BESMETTING IN HOEFSMEDERIJEN.
Dr. Greve, hoofd van den veterinairen dienst in Oldenburg, wijst op
het gevaar, dat paarden in de hoefsmederij besmet worden. Aan de wanden
van den noodstal kan heel gemakkelijk smetstof blijven hangen, verder aan
het halster, dat de smid voor verschillende paarden gebruikt op de praam
en tenslotte ook aan de kleeren en handen van den smid (kwade droes,
schurft).
Nu komt in de wet ter bestrijding der besmettelijke ziekten geen artikel
voor, waarin gehandeld wordt over de inrichting der beslagloods met het
oog op verbreiding van besmettelijke ziekten. De bestrijding hiervan wordt
dus geheel aan het inzicht van den smid en dat van den paardeneigenaar
overgelaten.
De smid moet daarom zelf tegengaan, dat b.v. van schurft verdachte
paarden beslagen worden in z'n smederij, omdat daardoor gezonde dieren
zouden kunnen worden besmet. Het is verder goed om de paarden, al zijn
deze oogenschijnlijk ook volkomen gezond, den eigenaar te laten vasthouden
of opbinden, deze ook steeds voor het halstertouw te laten zorgen en dus
niet eenzelfde halster voor alle paarden te gebruiken.
De voet van het paard moet vanwege den eigenaar worden opgelicht en
vastgehouden voor het beslag en niet door den smid.
Verder moet — vooral in een tijd, waarin een of andere besmettelijke
ziekte heerscht — de smederij dagelijks worden gereinigd met b.v. creoline,
alsook halster, praam, noodstal enz., terwijl eens per week een meer
grondige ontsmetting moet plaats hebben.
En ten slotte moeten de eigenaren van paarden verlangen en toezien, dat
de smeden aan hun verplichtingen ten opzichte van het voorkomen van
besmettelijke ziekten voldoen.nbsp;(u. OU. Landw. Blatt, 1 Aug. '19).
(Met bovenstaande zijn wij het volkomen eens. Wel zal het in de praktijk
niet gemakkelijk gaan, in verband met de methode van beslaan, om de voeten
door den eigenaar te laten oplichten en vasthouden, maar in ieder geval
zal de smid goed doen om de onderbeenen nauwkeurig te bezien vóór te
beginnen (vooral met het oog op beenschurft).
Verder voegen wij er aan toe, dat de smid, die z'n eigen belang begrijpt,
alles wat lijkt op eeu besmettelijke ziekte van het paard, uit z'n smederij
zal weren om deze zelf vrij van besmetting te houden en om die reden
geen klanten te verliezen. E e f.)
Het ingezonden stuk in de vorige aflevering van „een militair hoefsmidquot;
geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen.
De grief van den inzender geldt vooreerst de controle op het hoefbeslag
in het leger. Hij begint met deze contrôle te vergelijken met den werkkring
in de burgermaatschappij. Dit nu is volgens mij ten eenenmale verkeerd.
Men kan niet altijd een militaire organisatie toetsen aan den gang van
zaken bij een burgerbedrijf. De werkgever in het leger heeft het recht het
uitgevoerde werk te doen controleeren en stelt daarvoor personen aan. In
de burgermaatschappij is als werkgever te beschouwen een ieder die zijn
paard bij den smid op beslag brengt; wil hij daarover zelf zijn opmerkingen
aan den smid maken, dan is hij zeker vrij zulks te doen, doch hoe weinige
van deze paardenhouders zullen eenige kennis van zaken, het hoefbeslag
betreffende, hebben. Het wordt dus een vertrouwenskwestie en door goed
werk zal de patroon trachten zijn klanten te houden en zijn cliëntèle uit
te breiden. Van een controle in de burgermaatschappij kan men dus in het
geheel niet spreken. Waar echter de schrijver het reglement aanhaalt, dat
voor de militaire hoefsmeden bestaat, zoo moet het mij uit de pen, dat het
voor zeer vele burgersmeden lang niet kwaad zou zijn wanneer zij ook,
volgens dit reglement, althans in hoofdzaak, zouden werken ; daar (de vele goede
burgersmeden niet te nagesproken) toch het werk van militaire hoefsmeden.
die naar het reglement werken, doorgaans veel correcter is dan dat van vele
hunner burgercollega's, die niet volgens een reglement gecontroleerd worden.
Waar de schrijver het reglement aanhaalt en sommige artikelen aan
kritiek onderwerpt, spijt het mij dat deze een oud reglement betreffen. In
het laatste voorschrift staat o.a, omtrent den voetas, zie B. Bewerking van
den hoef, art, 14: „Er moet worden gestreefd naar het vlak neerzetten van
den hoef, zoodat hoef- en beenas in elkanders verlengde vallenquot;. Omtrent
het besnijden van zool en straal staat in het opvolgende art. 16: ,Van de
zool en den straal mag alleen het loszittende doode of rotte hoorn worden
afgenomenquot; en art. 17 bepaalt: ,Het passen geschiedt zwart-warmquot;.
Wat nu de kwestie van voet- en beenas betreft zoo is het duidelijk, dat
men alleen aanwijzingen kan geven voor normale gevallen en dat de vakman
juist door zijn vakstudie, in alle afwijkende gevallen zelfstandig moet
kunnen handelen.
Krijgt hij dan wel eens van een chef een opmerking te hooren, die kant
noch wal raakt, dan is het toch zijn goed recht om zijn standpunt te ver-
dedigen. Mocht hem hierin onrecht worden gedaan dan zou ik in zijn geval
maar handelen naar „de wijze zwijgtquot; en niet verder trachten zijn zaakkennis
op te dringen. Als het gaat om het laatste woord, is het hoefbeslag er niet
verder bij gebaat en waarlijk zullen dit toch wel uitzonderingen zijn.
Art. 16. „Van de zool en den straal mag alleen het loszittende doode of
rotte hoorn worden afgenomenquot;. Dit is een zeer goede bepaling, die ik niet gaarne
geschrapt zou zien, daar het toch een bekend feit is dat het besnijden van
zool en straal doorgaans met een zekere wellust geschiedt. Het was dan ook een
bepaalde fout van het vroegere hoefbeslag dat zool en straal te veel werden
besneden en een verzwakking van den hoef met daarbij optredende hoef-
gebreken plaats vond. De „chefquot; kan in deze geen eigen meening hebben,
daar, wanneer toch de hoefsmid aldus besnijdt, dit aan de hand van het
reglement niet anders uitgelegd kan worden. De inzender is op dit punt
zeer onbegrijpelijk en tevens zeer onjuist en onbillijk. Hij zegt n.1. „dat de
paarden minstens 22 uren per dag op natte turfmolm staanquot;. Dit nu is
absoluut niet waar en het is mij niet duidelijk dat zulk een algemeene beschuldi-
ging door een militair hoefsmid tegen beter weten in, wordt uitgesproken. Het
kan wel eens voorgekomen zijn dat er een tijdelijk gebrek aan turfmolm is geweest
door het niet tijdig aankomen, vooral in den winter bij gestremde vervoer-
middelen, doch als regel staan de legerpaarden zeer goed verzorgd op stal.
Juist bij het vaak lange verblijf op stal is dit goede turfbed heilzaam voor
de hoeven en het invoeren van turf inplaats van stroo en vooral voor de
vroeger gebruikte permanente paillasse, zal toch zeker de hoefsmid wel het
beste kunnen waardeeren.
De schrijver wijdt verder uit over de bepaling van het „zwart-warm
passenquot; en over de bevestiging van het ijzer. Wanneer er officieren zijn,
welke aanmerkingen maken op het passen, dan zal toch zeker de .warmte-
graad van het ijzer wel te controleeren zijn aan de brandvlakte op den hoef
en zal men hieruit toch kunnen opmaken of zaakkundig of roekeloos gepast
is. Wat de bevestiging betreft, zoo staat in de instructie 0. Bevestiging
van het ijzer, art. 20 derde alinea: In den regel worden bij het voorijzer
slechts vijf nagels ingeslàgen, drie in den buiten-, twee in den binnentak ;
bij het achterijzer worden zes nagels ingeslagen. Bij gebruik van ijzers der
grootste taille mogen 7 nagels gebezigd worden.
Dit artikel begint heel duidelijk met „in den regelquot; en laat dus voor
elk geval, dat de smid noodzakelijk acht, de gelegenheid open om meerdere
nagels te gebruiken. — Eerst schrijft de inzender dat de paarden minstens 22
van de 24 uur op natte turfmolm staan en nu heet het bij dit artikel dat
zij „draven, galoppeeren en springen over hekken en slooten, in Holland
duin 'op en af rijden, in zuidelijke provinciën over slecht gebaande heiden
met onzichtbare kuilen en gatenquot; en dit alles zou de hoefsmid op één wijze
beslaan. Neen, dat weet hij wel beter en zoo zal hij dan ook met de manege-
dienst in den winter en de manoevres en groote oefeningen in den zomer
wel degelijk rekening houden en zal de Ct. hem het zeker niet euvel duiden doch
hem meer respecteeren als hij indien noodig, meer nagels gebruikt, deze wat
hooger laat uitkomen en daardoor geen ijzers verloren gaan. Wanneer de
inzender het reglement op het hoefbeslag, dat toch waarlijk niet door
kinderen gemaakt is, op zijn gemak doorleest, zal hij zich hier toch niet
aan kunnen stooten. Het is toch slechts een aangegeven schema waarnaar
gewerkt moet worden en dat voor elk geval, dat daartoe aanleiding geeft
en dat de vakman moet beoordeelen, afwijkingen zal toestaan. Er schuilt
echter een groote grief bij den inzender, en deze influenceert zijn geheele
betoog, nl. dat de troepenofficier zijn controleur is. Vroeger was dat zeker
drukkend doch volgens de laatste bepalingen, dat slechts de Esc. of Bt. Ct.
zich persoonlijk met deze controle moet bezighouden, is er toch veel van
dit onbillijke weggenomen. Waar de inzender schrijft, dat hieraan niet de
hand wordt gehouden en dat zelfs onderofficieren zich met het toezicht
belasten, daar ligt het op den weg van den hoefsmid om zich recht te
doen wedervaren en zijn belangen in deze bij zijn directen chef te bepleiten.
Een goede legerorganisatie moet gebaseerd zijn op het onderlinge vertrouwen
van het hoogere en lagere personeel en dit geldt ook terdege voor het
hoefbeslag. Er moet tusschen controleerend officier en hoefsmid geen
wantrouwen bestaan doch een wederzijdsche achting. Wanneer de hoefsmid
goed werk aflevert en als bewijs hiervan zijn paarden goed op beslag
houdt, dan zal zij de achting van zijn Ct. officier genieten, deze zal hem
hooghouden en hem niet tegenwerken of met nietige opmerkingen over het
beslag wrevelig maken.
De schrijver bekijkt de contrôle teveel door een zwarten bril; hij ziet
slechts voor zich een fittende, muggenziftende en eigenwijze chef. Is dit
nu wel met de praktijk in overstemming? Is er werkelijk zoo weinig
waardeering van den zijde van den chef. Ik meen dit ontkennend te
moeten beantwoorden; hoewel mij ook wel voorbeelden bekend zijn van
minder aangename bejegening van de zijde van den chef, zoo hoor ik te
vaak waardeerend spreken door chefs over hunne hoefsmeden, dan dat ik
het gemotiveerd vind den zwarten bril van den inzender op te zetten.
Zijn gedachtengang gaat echter uit naar den kant van zelfcontrole in
eigen huis; hij wil, nadat hij eerst de paardenartsen de rol der troepen-
officieren toebedeelt, toch in het slot van zijn betoog de contôle maar het
liefst zien uitgevoerd door de hoefsmeden zelf. Zeer zeker zou voor het
corps hoefsmeden de hiervoor noodzakelijke kaderpromotie vpel de lokvogel
zijn en gaarne zou ik ze die rang-verhoogingen in alle opzichten gunnen,
doch ik voor mij zie nog niet het wenschelijke van een controle van hoef-
smeden over hoefsmeden uit een legeroogpunt in, althans in vredestijd
niet. Bij het leger te velde, waar groote troepenafdeelingen niet beschikken
kunnen over controleerend personeel, althans over geen in het hoefbeslag
voldoend ingewijden, daar zouden een aantal adj. hoefsmeden zeer nuttig
kunnen werken, niet alleen tot controle, doch ook tot voorlichting van de
onder de wapenen geroepen milicien-hoefsmeden. In deze zou dan ook een
aanvulling m. i. zeer nuttig kunnen werken.
Dr. G al 1 a n d a t Huet.
IJzendijke, 11 Augustus 1919.
Mijnheer de Bedacteur!
Ik zou gaarne een paar vragen willen stellen, die U of andere vooraan-
staande mannen op het gebied van het hoefbeslag in Nederland misschien
wel wilt beantwoorden, namelijk deze:
1quot;. De theorie van het hoefbeslag, zooals die geleerd wordt aan de Rij-
en Hoefsmidschool te Amersfoort, is die ook van toepassing op ons zware
trekpaard van Zeeuwsch-Belgisch ras?
Mijn inziens wel, maar ik geloof dat er hier lui zijn, die daarin niet mede gaan.
2°. Mogen op een wedstrijd in hoefbeslag nog ijzers met stampgaten in
aanmerking komen, ijzers waarvan de gaten ongeveer 2 c.M. over de helft
van den tak zitten?quot;
Dit is, naar mijn gedachte, iets van jaren terug.
Deze vragen zijn naar aanleiding van den hoefbeslagwedstrijd. Donderdag
1.1. te Middelburg gehouden. Mocht U soms inlichtingen willen hebben,
over het beslag dat hier in Zeeland, speciaal in Zeeuwsch-Vlaanderen, voor-
getrokken wordt, wil ik U die gaarne verschaffen. Wij, gediplomeerden van
de Rij- en Hoefsmidschool, staan hier met enkelen, die moeten kampen tegen
de voorstanders van het Belgisch beslag, die sterk staan. De strijd is zwaar,
maar wij hopen het op den duur toch te overwinnen.
Dankzeggende voor de verleende plaatsruimte, teeken ik
Uw dw. dienaar,
W. J. R O b ij n,
Gedipl. hoefsmid.
Het kan ongetwijfeld nuttig zijn, als do geachte inzender eens uitvoeriger
op het beslag in Zeeuwsch-Vlaanderen terugkomt. Door een openhartige en
welwillende bespreking worden uiteenloopende zienswijzen over eenzelfde
onderwerp in den regel dichter bij elkaar gebracht.
In het algemeen gesproken behoort de eerste vraag bevestigend te worden
beantwoord. Dit is met de tweede vraag eveneens het geval, hoewel dit
oppervlakkig minder juist lijkt. Een goed ritsijzer is minder moeilijk te
maken dan een goed ijzer met stampnagelgaten. Bovendien geeft een rits-
ijzer een vasteren stand aan het paard dan het tvyeede, doch dat is met een-
zelfde aantal nagels steviger aan den hoef te bevestigen. In het algemeen
gesproken mogen de nagels niet over het midden van den tak van het ijzer
worden aangebracht, doch bij ijzers met verdikte takken en bij het zware
trekpaard schenken wij er de voorkeur aan dat het verzennagelgat in den
buitentak over het midden wordt ingeslagen. Dit is bij een licht ijzer niet
noodig en derhalve met het oog op het hoefmechanisme ongewenscht.
t J. B. H. MOUBIS.
De gepensionneerde luitenant-kolonel-paardenarts Moubis, die als schrijver
van de bekende handleiding voor aanstaande hoefsmeden en als onderwijs-
kracht aan de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort zoo'n enorm breeden
en gunstigen invloed op de ontwikkeling van de hoefsmeden en van het
hoefsmidsvak in' Nederland heeft uitgeoefend, overleed den 15 Juli op
72-jarigen leeftijd te Velp.
Sedert de verschijning van „De Hoefsmidquot; in Januari 1896 behoorde
Moubis steeds tot de vaste medewerkers en schreef menig artikel dat zeer
de aandacht trok. Als lid der Commissie van Toezicht op het examineeren
van onderwijzers in practisch hoefbeslag was Z.H.E.Gestr. steeds de wel-
willendheid in persoon.
Als kapitein-paardenarts (en ook nog in den majoorsrang) had de heer
Moubis destijds ook zitting in de commissie tot aankoop van remonte-
paarden in het binnenland. Den voorzitter der toenmalige commissie, den
bekenden kolonel der veld-artillerie K. D. Punt, hoorden wij eens schertsen-
derwijze zeggen: Moubis, jij hebt eigenlijk maar een fout, je bent te be-
scheiden. Deze in scherts geuite bewering kenmerkte inderdaad de groote
bescheidenheid van den ervaren geleerde die, zoowel in ruimen kring als in
eigen familie, zoo hooge waardeering heeft gevonden. Zijn assche ruste in
vrede!
—nbsp;Gelderland. Het Hoofdbestuur der G. O, Mpij van Landbouw ver-
gadert op 25 Aug. 's nam. 3 uur te Geldermalsen. Daarin moet ook de
commissie voor het hoefbeslag worden herbenoemd. In plaats van Overste
Moubis (overleden) wordt voorgesteld de heer J. C. M. G u r c k, dierenarts
te Doesburg, — van Prof. Dr. H. M. Kroon (bedankt) Prof. H. C. Reimers
te Wageningen, terwijl de heer H. J. C. van Lent te Tiel voor eene her-
benoeming wordt voorgedragen, de heeren G. van Soest te Borculo en
M. ten Broek te Tiel als plaatsv.leden.
—nbsp;„Der Hufschmiedquot;. In de Aug. aflevering wordt megedeeld dat de
pogingen tot oprichting van een centrale „Inrichting voor hoefbeslag in do
prov. Saksenquot; vermoedelijk op gebrek aan financiën schipbreuk zullen lijden,
terwijl door contracten met Zweedsche mijneigenaars Duitschland gedurende
minstens tien jaar voldoende zal worden voorzien met ertsen om in de
normale behoefte aan ijzer te voorzien.
— De Londensehe correspondent van „Agaquot; meldt, dat de Eügelsche
steenkolenproductie dit jaar 70 millioen ton minder zal bedragen dan in
1913. Nu het kolengebied in Frankrijk nog verwoest is, Duitschland ook
wel voor de kolenproductie weinig zal beteekenen, door stakingen en
binnenlandsche onlusten, kan men zich zeer goed verklaren dat de petroleum
als brandstof ifi de eerste plaats in aanmerking zal komen. De wereld-
productie van petroleum zal ongeveer 40 millioen ton bedragen en die van
steenkool 100 millioen, zoodat men allerwege gedwongen zal wezen, zijn toe-
vlucht te nemen tot petroleum als brandstof.
op keurig gebonden jaargangen van „De Hoefsmidquot;, van
1896 tot 1914.
Te bevragen v. Z., Jan van Nassaustraat 48, 's-Gravenhage.
UITGAVE VAN J. B. WOLTERS
Zoo juist compleet verschenen :
door Prof. Dr. H. M. KROON,
Dir. V. h. Instituut voor Hoefkunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht
en Dr. R. H. J. GALLANDAT HUET,
Kapitein-Paardenarts bij de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort.
Met vele oorspronkelijke afbeeldingen.
Twee deelen.nbsp;Prijs per deel f 2.90.
Het boek met zijn groot aantal, meerendeels origineele, afbeeldingen,
laat zich gemakkelijk lezen, daar de text aangenaam en vlot is ge-
steld, terwijl papier en letter blijk geven van eene zeer goede ver-
zorging van de zijde des uitgevers.nbsp;Het Paard.
We wenschen redactie en uitgever succes met de uitgaaf.
Vakblad v. d. Smid.
Het geheel maakt een aangenamen indruk door flinke letter en
vele foto's. Wie er belang in stelt, vrage het zelf ter inzage enoor-
deele zelf.nbsp;Orgaan v. d. Smedenpatroons.
De schrijvers zijn in hun pogen uitnemend geslaagd. De Hoefsmid.
UITGAVE VAN .. B. WOUTERS
-ocr page 136-S. C. IH. BAX. glashaven 9 en 36 - ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. _-
BAX Glasliaven
Botterdani.
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke pryzen. —
niesjwe AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4Jg- tot 6|
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Ramblerquot;,
in witte en grijze
Caoutcbouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 41
tot Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot 7 Eng. dm.
uiterste breedte^ buitenkant ijzers gem.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Touwijzers in
verschillende maten.
IIHF- Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 137-24e Jaargang. — Aflevering 9. — 15 Sept. 1919.
-ocr page 138-in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
en de bekende
Amerikaansche
n
§ê
ilil
tili
#111
mm
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
J
Een en ander over de provincie Drenthe en het hoefbeslag. — Landbouw-
tentoonstelling te Geldermalsen. — Ingezonden stukken. — Korte mede-
deelingen. — Ingekomen boekwerken. — Advertentiën.
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE DRENTHE EN
HET HOEFBESLAG {slot),
door
Dr. Gallandat Hdbt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
In de vorige aflevering hebben wij reeds kennis gemaakt met dén heer
Reitsma, die wel geen hoefsmidsbedrijf te Hoogeveen uitoefent, doch die
zich ten opzichte van het hoefbeslag in Drenthe en vooral in Hoogeveen
en omgeving zoo verdienstelijk maakt. Het groote aantal paarden, dat hem
wordt aangeboden om op de cursussen te beslaan, bewijst wel dat men gaarne
onder zijne leiding geholpen wordt. Ook de inrichting en de smederij aan de
ambachtschool, waar de cursuspaarden beslagen worden, zijn voor dit doel zeer
gunstig. Een flinke ruime smederij en een dito beslagloods, welke bij ongunstig
weer geheel afgesloten is en voorzien is van een cementvlakte, waarop de
standen der paarden worden opgenomen. Bij gunstig weer wordt dit buiten
gedaan, waar op een klinkerpad tevens de gangen worden beoordeeld.
Behalve dan in deze leerschool, wordt in Hoogeveen het hoefsmidsvak uit-
geoefend door een smid van de Koninklijke Maréchaussée, die hier zijn
standplaats heeft doch veelal op tournee is en zich dan ook uitsluitend met
de paarden der Maréchaussees bezighoudt, en verder door twee burger-
hoefsmeden, de heeren Gebr. Klooster en Jan Venema. De eerste is ge-
diplomeerd aan de Hoefsmidschool te Amersfoort, de laatste is oud-leerling
van de ambachtschool ter plaatse en ontving van daar zijn diploma. Behalve
deze is er nog een smid in de gemeente, n.l. W. Grom, die echter slechts
weinig aan het hoefbeslag doet. De genoemde twee zaken zijn drukke be-
drijven; zoo werken in de smederij van Klooster de vader met twee zoons,
en bij Venema de patroon met 4 en soms met 5 knechts. Deze laatste zaak
is wel de drukste en als gemiddelde kan men aannemen dat hier ± 10
paarden per dag worden beslagen.. Hoewel het hoefbeslag hier dus een
voorname plaats inneemt, zijn het toch alle gemengde bedrijven. De prijzen
zijn hier flink te noemen en beter dan te Meppel. Men betaalt hier voor
een vierkant beslag f 5.60; dit is vlak beslag, dat hier uitsluitend wordt onder-
gelegd. Nog niet lang geleden was het hier algemeen gewoonte ijzers met
kalkoenen te gebruiken; men mag het dan ook als een overwinning van de
hoefsmeden beschouwen dat nu alles is teruggebracht tot vlak beslag. Waar
de beslagprijzen flink zijn, kan ook verwacht worden dat de loonen goed
zijn; deze bedragen dan ook voor een volwassen knecht tot f 25 in de
week, bij een werktijd van 6—6 uur met 2 uur schaften. Het beslag is
uitsluitend uit de hand; noodstallen zijn in deze gemeente niet meer te
vinden. Noodzakelijk is dit ook niet, daar hier geen zware paarden voor-
komen. Over 't algemeen worden in deze omgeving weinig paarden gefokt.
Het winterbeslag wordt met stiften uitgevoerd en schroeven worden hier
niet dan bij uitzondering gebruikt.
Als gunstig verschijnsel mag worden genoemd dat hier uitsluitend
handgesmede ijzers in gebruik zijn en men alleen in geval van noodzakelijkheid
zijn toevlucht neemt tot fabrieksijzers. Dit is een zeer goede stelregel in
deze streek, daar de voeten over het algemeen slecht zijn, er veel platvoeten
voorkomen met alle gebreken die er aankleven en men zoodoende met hand-
gesmede ijzers meer kans heeft de hoeven bruikbaar te houden.
Toch werken de eigenaars niet mee; hunne paarden komen zeer laat
voor vernieuwing van het beslag; gelukkig is hierin verbetering waar te
nemen daar het vroeger nog veel slechter was.
In de gemeente zelf zijn nog geen 200 paarden, welke, behalve enkele
sleepers met 5 paarden, over verschillende bedrijven en eigenaars verdeeld
zijn; het grootste contingent paarden voor de hoefsmeden wordt dus door
de omliggende boeren geleverd.
Een eigenaardig beslag, dat vrijwel tot Drenthe gelocaliseerd is, doch
waarvan Hoogeveen wel het brandpunt kan genoemd worden, is het beslag
met trippen. Deze beslagmethode past men toe bij het gebruik van de
paarden op de in cultuur gebrachte dalgronden, welke ontstaan zijn na het
afgraven van turf uit het veen en die veelal een moerassigen ondergrond hebben.
Het kan voorkomen dat de paarden in dezen bodem tot aan den buik
wegzakken en vooral jonge dieren, welke angstig worden, zakken door dit
verzet nog meer. Oudere dieren, die als het ware den bodem kennen,
weten zich langzaam aan wel los te werken en hiervoor is het gevaar niet
zoo groot. Om nu echter dit wegzakken te voorkomen en het werken op
een dergelijken bodem mogelijk te maken, doet men de paarden „trippenquot;
aan. Van verschillend materiaal worden deze gemaakt, zoo o.a. van stroo,
van touw, van vlas, doch ook van hout en van ijzer.
Deze laatste bestaan uit een houten plank of uit een ijzeren plaat, welke
door middel van beugels en schroeven aan de hoeven en aan de hoefijzers
worden bevestigd. Als regel worden slechts de achterhoeven van trippen
voorzien. De eenvoudigste, meest practische en tevens duurzaamste zijn de
ijzeren platen, welke aan den buitenkant ruimer liggen dan aan den binnen-
kant; zij worden aan het hoefijzer bevestigd, zoowel doordat de kalkoenen
van het ijzer door een gleuf in de plaat gaan, alsmede door een schroef die
door de plaat gaat en aan het toongedeelte van het ijzer wordt ingedraaid.
De heer ßeitsma heeft een verbeterde ijzeren trip uitgedacht, welke in
de omgeving van Hoogeveen in gebruik is gesteld.
Coevorden.
Deze plaats is van hooge oudheid en vermoedelijk, hetzij als sterkte,
hetzij als legerplaats, reeds ten tijde der Eomeinen bekend geweest. Hier
was de eenige toegangsweg van uit Twente en Bentheim naar de oude
plaatsjes in Drenthe, naar Groningen en de noordelijke landen. Ten westen
en ten Oosten maakten veenmoerassen den toegang onmogelijk, maar over
den zandrug langs Koevorden en Dalen ging de natuurlijke verbindingsweg
verder langs den Hondsrug.
Hierlangs trokken dan ook in overoude tijden de Keltische stammen, de
-ocr page 141-bouwers van de reuzengraven (hunnebedden) en eveneens de latere Ger-
manen, het Landschap binnen.
De stad werd dan ook wel genoemd: „een poort voor de Landschap
Drenthe, een sleutel van Groningen en de Ommelanden, een deur voor
Vriesland en een pas naar Overijsselquot;.
Men neemt als oorsprong van den naam aan dat in een der riviertjes
welke er samenkomen (het Drostendiop) een doorwaadbare plaats voor
koeien gevonden werd, een „koevoordequot;, welke een rustpunt voor reizigers
werd en waar een nederzetting ontstond. In 1195 werd reeds van de Villa
Coerverdiae gewaagd; de stad bleef lang open, doch werd beschermd door
het oude sterke slot, dat misschien reeds uit den tijd van Karei den Groote
dagteekende en waarop de kasteleins, burggraven, heeren en drosten van
Koevorden en Drenthe zetelden. In de 16e eeuw werd de stad met vesting-
werken omringd, doch deze werden weder gesloopt onder Karei V en Philips
II. In de 17e eeuw werd Coevorden echter door den beroemden vesting-
bouwkundige Menno van Coehoorn versterkt. Zeer veel heeft de stad bloot-
gestaan aan krijgstafereelen, belegeringen en overgaven. Wij noemen slechts
1580, toen de stad door verraad van Eennenberg in de handen der Spaan-
schen kwam en 1592 toen het Prins Maurits gelukte, na een moeilijken
strijd, de stad te veroveren.
In 1672 (den llen Juli) werd de vesting ingenomen door Bernard van
Galen, bisschop van Munster, doch het gelukte in den nacht van 29 op 30
December van hetzelfde jaar aan de Staatschen de stad weder te heroveren.
Dit is hoofdzakelijk gelukt door de welberekende plannen en persoonlijke
aanmoediging van den vroegeren onderwijzer en koster Meindert van der
Thijnen, die, naar Groningen gevlucht, daar Eabenhaupt tot de herovering
der vesting wist over te halen. De beker, hem tot belooning geschonken, is
nog heden ten dage in de Hervormde kerk bij het heilig avondmaal in
gebruik.
Voor de laatste maal had Koevorden een beleg te verduren in 1813, toen
de Fransche troepen de vesting bezet hielden en de stad door de gealliëer-
den was ingesloten.
Het kleine garnizoen hield toen goed stand en ging eerst den 3en Mei
1814 op last van Lodewijk XVIII in onderhandeling. Onder Koning Willem I
werd tot de ontmanteling der vesting besloten en in 1832 vielen ook de
overblijfselen van het oude kasteel, om ruimte wor bouwterreinen te geven.
In 1846 werd de gracht gedempt. Heel weinig ouds is nog te Koevorden
overgebleven; slechts een enkele mooie gevel in de Friesche straat dateert
van 1631.
In de 17e eeuw woonde voor meer dan 20 jaar in Koevorden Dr. Johan
Picardt, predikant en dokter. Hij was uit Egmond naar Drenthe gekomen
om onder meer woeste gronden te cultiveeren; hij deed dit niet door be-
mesting doch door het vermengen van gronden, door een flinke afwatering
en door een bijzondere wijze van ploegen. .Het nabij Coevorden gelegen
Picardij, vroeger Ernstdorp geheeten, werd op bevel van graaf Ernst Wilhelm,
in 1663 onder leiding van Picardt ontgonnen. Behalve deze verdienste schreef
hij veel over de geschiedenis van Drenthe en over de oudheden. Zijn werk,
de Kronijk van Drenthe en Coe\ orden is echter van meer belang dan het
boek „de Antiquiteitenquot;,
De stad is de geboorteplaats van generaal van Heutz, den pacificator
van Atjeh, en ter herinnering hieraan is eeu gedenkplaat aangebracht aan
diens geboortehuis en heeft men een „van Heutz parkquot; aangelegd.
Koevorden bezit nog altijd levendige markten, vooral van runderen en
varkens en is nu door spoor en tram met alle windstreken verbonden. Ook
op onderwijsgebied is het niet meer geïsoleerd en boogt het o.a. op het
bezit van een Hoogere Burgerschool; de stad breidt zich evenwel langzaam
uit en heeft nog slechts een bevolking van ruim 5000 zielen.
Coevorden is een grensgemeente; toch heeft het nog al naburige ge-
huchten, zooals O. a, Ballard, Klooster, de Loo, Padhuis, Pikveld, Steenwijks-
moer, Vlieghuis en Weyerswold met te samen een paardenstapel van nagenoeg
400 stuks,
Vóór den oorlog kwamen, behalve uit Drenthe en Overijssel, ook uit
Duitschland veel paarden in de stad op beslag, doch in de mobilisatiejaren
is dit laatste zeer bemoeilijkt. Wel ging men toen aan de grens beslaan
en werd dit niet verhinderd daar de paarden niet op vreemd gebied kwamen,
doch men mocht geen nieuwe ijzers gebruiken daar deze dan als uitgevoerd
werden bestempeld; ook voor het gebruik van hoefnagels maakte men bezwaren
in denzelfden geest. Verleden jaar mochten de paarden wel over de grens
komen en brachten de boeren zelf de ijzers mee. Het geval deed zich echter
meestal voor dat die meegebrachte fabrieksijzers uit Duitschland zoo slecht
waren dat men ze niet gebruiken kon; voor het oog was echter aan de
voorschriften voldaan en gelukkig behooren al deze hinderpalen weer tot
het verledene,
In de omgeving van Coevorden wordt veel aan paardenfokkerij gedaan
en beginnen de jonge boeren zich meer en meer ook voor het hoefbeslag
te interesseeren. Zij lezen geregeld de periodieken op landbouw- en veeteelt-
gebied en de invloed hiervan is merkbaar aan de zorg die zij voor hunne
paarden en veulens over hebben. Het hoefbeslag heeft in deze hier niet te
klagen en ook aan de hoefverpleging van de veulens wordt voldoende aan-
dacht geschonken.
Er wordt zoowel met „vvarmquot;- als met „koudbloedquot; gefokt; zoo zijn in
Gramsbergen, en in Dedemsvaart koudbloedhengsten gestationneerd, in
Coevorden twee warmbloedhengsten en in Schoonebeek één.
Coevorden heeft verscheidene hoefsmeden; van deze hebben de meest belang-
rijke zaak de' Gebr. Ballast in de Sallantsche straat; verder oefenen het
hoefbeslag uit v, d. Veen, Th, Bruins, en Beerling; bij deze beide laatsten
is echter het overige smidsbedrijf van meer belang en is de hoefsmederij
onbeduidend.
Een der Gebroeders Ballast was in 1906 als burgerleerling in opleiding
te Amersfoort en behaalde aldaar zijn diploma; in 1913 volgde hij den cursus
voor onderwijzers in hoefbeslag te Utrecht en slaagde ook voor dit examen;
sindsdien staat hij aan het hoofd van de zaak na den dood van zijn vader.
terwijl zijn broer zich meer met het overige smidsbedrijf bemoeit en slechts
in geval van drukte het hoefbeslag uitoefent.
Evenals van den heer Eeitsma te Hoogeveen, zoo kan er ook van den
heer Ballast te Coevorden veel ten goede uitgaan voor de hoefsmeden in
de omgeving en het is te hopen dat men van deze leerkracht een nuttig
gebruik zal maken bij het eventueel openen van cursussen ter opleiding
van hoefsmeden en voor herhalingslessen aan reeds gediplomeerden. Naar
ik vernam bestaan er reeds plannen in deze en zou de ambachtschool te
Emmen hiervoor de aangewezen plaats zijn bevonden. Wij willen hopen dat
de voorbereiding niet over al te langen tijd verschoven zal worden en dat
deze onderwijskracht hier spoedig nuttig moge werkzaam worden gesteld.
Er bestaat onder de smeden te Coevorden een goede harmonie en als
leden van de Vereeniging van Smedenpatroons in Nederland hebben zij niet
alleen aangenomen overeenkomstige minimumtarieven voor het beslag, doch
hebben zij ook ingevoerd een zoogenaamde zwarte lijst.
Hierop komen de wanbe-
talers te staan en van die
lijst wordt geen boer geholpen
alvorens hij de quitantie kan
toonen dat hij aan zijn achter,
stallige verplichtingen heeft
voldaan. Op deze manier ko-
men de kwade posten binnen
en men verzekerde mij dat
deze maatregel zeer goed hielp
en ook dat het hier geen
uitzonderingsgevallen waren;
deze misbruiken zullen zich
nu niet gemakkelijk meer
voordoen. Wel is er door
enkele smeden fraude ■ ge-
pleegd, in zooverre dat zij
toch klanten van de zwarte
lijst hebben aangenomen,
doch deze smeden zijn onver-
biddelijk uit den bond gezet en
missen nu ook alle steun en
hulp die de bondsleden el-
kander toezeggen en bewijzen.
Voorwaar een groote mate
van solidariteit, waarbij het
vak wordt hooggehouden en
de materieele belangen worden gebaat.
De beslagprijzen zijn ook hier voldoende te noemen; zij worden berekend
naar de grootte der ijzers en wel van de machinale ijzers; zoo kost een
vierkant beslag van een groot paard, No. 7, f 5.60, van No. 3 tot No. 6
f 4.80 en van No. 0—3 kost het f 4.40. Het besnijden van veulens kost
f 0.75. Wordt aan huis gewerkt, dus b.v. ook koud beslag, dan worden
alle tarieven met 50 ®/o verhoogd.
Het verleggen van de 4 ijzers kost f 1.80, terwijl voor het winterbeslag
6 cents per propgat genomen wordt en voor de proppen zelf 10 ets. per
stuk. Schroeven worden weinig gebruikt; de schroefgaten worden met
10 ets. berekend. De gewoonte van winterbeslag, welke te Assen wordt
toegepast, n.I. van 3 stiften in elk ijzer, was hier vroeger ook in zwang,
doch tegenwoordig brengt men hier 4 stiften in elk ijzer aan. Daar dé
boerenpaarden des winters veel met kalkoenen beslagen worden, tenminste
wat de achterijzers betreft, worden de gaten hier vóór de kalkoenen aan-
gebracht. Dit biedt het voordeel aan dat de gaten goed blijven, daar ze
als het ware beschut liggen door de kalkoenen. Des zomers wordt alleen vlak
beslag ondergelegd; echter worden de zware paarden (Belgen), die hier
voorkomen, achter met kalkoenen en stoot beslagen. Alle beslag geschiedt
hier uit de hand; wel is er nog een enkele oude travaille te zien, doch
gebruikt voor het hoefbeslag wordt deze niet meer. Hoewel vroeger uit-
sluitend van handgesmede ijzers werd gebruik gemaakt, waarbij het op-
braden van oude ijzers ook nog in zwang was, zoo wordt tegenwoordig
pogal veel gebruik gemaakt van machinale hoefijzers, door schaarschte aan
stafijzer en gebrek aan personeel. Deze ijzers worden betrokken zoowel uit
de fabriek van Helpman als van Hippos, doch uit eerstgenoemde fabriek
wel de meeste, daar men ze mooier afgewerkt vindt; als fout geeft men
deze ijzers na dat de nagelgaten vooral in de hooge nummers te schraal zijn,
terwijl men bij de Hipposijzers de nagelgaten wel beter vindt, doch hierbij
aan de afwerking meer te doen heeft; vooral de achterijzers schijnen ruw
te zijn afgewerkt.
Ook in de omgeving van Coevorden worden veel trippen gebruikt, vooral
in Schoonebeek en in de Krim (Overijssel). Wanneer het geregend heeft
dan maakt hier de drassige ondergrond het gebruik van trippen beslist
noodzakelijk; alleen als het maandenlang achtereen droog weer is, kunnen
de paarden ze missen. Men gebruikt hier als trip de ijzeren plaat; voor
het onderleggen van deze wordt 35 ets berekend, terwijl de plaat zelf bij
den boer blijft en als het ware niet verslijt.
De hoeven der paarden zijn niet best te noemen; veel platvoeten komen
in deze streken voor.
Behalve de landbouwerspaarden komen veel paarden op beslag van vracht-
rijders en scheepsjagers, twee categorieën van paardenhouders die hier zeer
sterk vertegenwoordigd zijn; vooral de jaagpaarden zijn zeer talrijk en doen
dienst voor de turfschuiten, die uit de venen komen.
Hoewel de genoemde bedrijven alle gemengd zijn, zoo is toch de smederij
van Ballast hoofdzakelijk hoefsmederij en worden er geregeld 6 ä 7 paar-
den per dag beslagen, terwijl des Maandags, wanneer het marktdag is, wel
van 15 ä 20 paarden het beslag vernieuwd wordt. Er wordt dan hard' ge-
werkt en van 10 tot 3 uur werkt de patroon met 3 knechts en een leer-
jongen onafgebroken door. De overige zaken leggen zich meer toe op
de andere onderdeden van het smidsvak en beslaan ongeveer 1 paard ge-
middeld per dag.
De knechts werken hier op uurloon en dit kan stijgen tot 40 ets per
uur; de werktijden zijn alnaarmate het jaargetijde van 6 tot 6 of van 7 tot
7, waaronder 2 uur schaften, terwijl op Zaterdag tot 4 uur gewerkt wordt.
Uit een en ander blijkt dat Coevorden voor het hoefbeslag geen onbelangrijke
plaats is en het is daarom een heugelijk feit dat de zaak, die aldaar het
overgroote deel van het hoefbeslag tot zich heeft getrokken, in handen is
en bestuurd wordt door een bij uitstek practisch en goed geschoold patroon.
LANDBOUWTENTOONSTELLING TE GELDERMALSEN.
Op het gebied van hoefbeslag bracht deze tentoonstelling onder Nos. 332—336,
verzamelingen van hoefijzers.nbsp;'
De collectie van J. W. T o n te Echteld was heel goed, mooi afgewerkte
ijzers en veel verschillende modellen (32 ijzers). De Ie prijs, een zilveren
medaille, was dan ook welverdiend.
De 2e prijs, een bronzen medaille, werd toegekend aan C. Valkenburg te
Zalt-Bommel.
Deze collectie bestond uit 19 ijzers en was, wat vorm en nagelgaten be-
treft, niet zoo goed als die van den len prijswinnaar.
De beide andere verzamelingen voldeden niet aan matig gestelde eischen,
zoodat eervolle vermeldingen niet werden toegekend.
L. Tiemens te Est had wel een collectie aangegeven, doch niet ingezonden.
Hoewel een dergelijke expositie van hoefijzers ongetwijfeld nut heeft, valt
't toch te betreuren, dat op landbouwtentoonstellingen niet meer wedstrijden
in hoefbeslag worden georganiseerd. Hierbij toch is het werken van de
deelnemers veel beter te beoordeelen en zou ook 't aantal van hen veel
grooter zijn, daar over het algemeen bij de hoefsmeden groote animo be-
staat voor dergelijke wedstrijden.
ütrecht, September 1919.nbsp;S. v. Angeren.
Geachte Eedactie!
Als inzender van het ingezonden stuk van „een militair hoefsmidquot; in
Uw blad van 15 Juli j.l. was het mij aangenaam, dat mijn schrijven aan
eenige critiek werd onderworpen, zooals omschreven in het blad van 15
Augustus en wel door den WelEdelGestrengen Zeergeleerden Heer Dr. R.
H. J. Gallandat Huet, Paardenarts der Ie klasse bij de Rij- en Hoefsmid-
school te Amersfoort.
Met aandacht heb ik genoemd schrijven gelezen, zooals ik alles lees, wat
de heer G. H. in. Uw blad schrijft, want ik heb zeer veel respect, zoowel
voor de ambtskunst als voor de correspondentie van den heer G. H.
*
Het kan zijn, zooals de heer G. H. schrijft, dat sinds korten tijd veel
ongerieflijks is afgeschaft, maar voor zoover ik weet, is daaromtrent niets van
bekend. Men hoort zoo zelden iets aangenaams. Bij mijn afdeeling werd
tenminste nog drie weken geleden paarden-inspectie gehouden door een
jong luitenant, waarbij de hoefsmid tegenwoordig moest zijn.
In een groote smederij met afdeelingen zooals hoefsmederij, bankwerkerij,
grofsmederij enz. waar in elke afdeeling een meesterknecht of baas moet
zijn, daar zal de patroon niet zoo dom zijn, den grofsmid meesterknecht te
maken in de hoefsmederij en omgekeerd. Toch heeft, dunkt mij, een grof-
smid wel eenigszins meer begrip van het hoefsmeden dan een eskadrons-
of batterij-commandant met 15-jaren dienst als officier. Eerstbedoelde weet
tenminste wat zwart-warm ijzer is.
Wat het reglement aangaat, ik had het over de artikelen 2, 4 en 7, Dit
is niet uit een oud reglement, zooals de heer G. H, meent. Het is het
boekje No. 66 „Voorschrift Hoefbeslag (V, H. B, 1918)quot; aanschrijving D. v. O,
dd. 10 September 1918 He Afdeeling No. 26, dus de laatste uitgave der
artikelen. Zooals ik die beschreef, zoo beschrijft toch de heer G. H, ze ook.
Er zijn tijdens de mobilisatie smeden geweest (ook mijn persoon), die hunne
paarden, niettegenstaande vele aanmerkingen, toch zoowel voor als achter
met 6 hoefnagels besloegen. Daarover hebben wij, ondanks onze goede be-
doelingen, veel moeten hooren van sommige chefs. Dat in een ijzer grootste
taille zeven nagels mogen, dat is voor ieder begrijpelijk, maar als wij eens
8 of 9 nagels ingeslagen hadden, in een ijzer van ongeveer 2 pond voor
een zwaar trekpaard, dan weet ik nog niet, wat dan onze chefs zouden
zeggen met het theorie-boek in de hand. Ik wil dan ook als militair hoefsmid
geen namen noemen, zoo min van goede als van kwade chefs. Als men echter
de hoefsmeden, een voor een, hun lotgevallen tijdens de mobilisatie ging
afvragen, dan kwam er nog meer op papier, hoewel ellende soms gelukkig
gauw is vergeten, althans gemakkelijker dan armoede en daarom wilde ik
het daar even over hebben.
In aflevering 3 — 1919, waarin de heer G. H. schrijft over de positie
der militaire hoefsmeden, geeft hij aan, dat in dezen tijd alles goed geregeld
is, behalve dan het pensioen. Dit moet nog eenigszins herzien worden. Ver-
der wijst de heer G. H. er op, niet te veel in ééns te vragen; dat wij door
ijver en plichtsbetrachting de aandacht van hoogerhand zullen trekken waarop
de gevolgen niet zullen uitblijven???? Veel vraagteekens, maar nog geen
antwoord. Wij hebben rechten maar ook plichten zegt de heer G. H.; onze
plichten hebben wij steeds laten zien, maar onze rechten, hoe is het daarmede
gesteld? Met rechten bedoel ik onze positie, onze finantiën. Daar gaat het
toch om, want wie werkt tegenwoordig voor zijn gezondheid ? De heer G. H.
geeft een beschrijving van inkomsten en uitgaven, ik wil het hier laten zien
hoe reusachtig wij vooruitgegaan zijn, hoe men van hoogerhand onzen ijver
en plichtsbetrachting weet te waardeeren. Toen wij in Augustus 1914 een
paar weken gemobiliseerd waren, toen wij dag en nacht gewerkt hadden,
toen werd ons, als belooning voor onzen ijver, de zilveren en gouden chevrons
onthouden en wat nog meer zei, de groote finantieele schade die daaraan
vast zat, vooral vpor hen die op het punt stonden onderofficier te worden.
Dank zij Minister de Jonge, is door onze organisatie die gt; order weer
ingetrokken.
Van af Januari 1915 gingen de materialen eerst zachtjes aan, allengs vlugger
en met grooter afmetingen stijgen. Toch bleven wij voor f 1.26 een paard
beslaan, terwijl in de burgermaatschappij het beslag eind 1916 ongeveer
f 5.50 à f 6.— was. In 1917 kreeg men eindelijk een weinig bijslag à f 0,9è
per dag, te verdeelen over ongeveer 3 paardbeslag per dag. Zooals te voor-
zien was, was ook dat niet toereikend voor de enorme stijging der prijzen.
Na zeer veel actie, ja zelfs dreiging, werd het abonnement van 3 op
en vannbsp;opnbsp;cent per paard gebracht. Nauwelijks was echter in
1919 het ijzer een weinig gedaald of het abonnement daalde ook en werd
6V2 en 8 cent. Zoo vestigt men de aandacht op ons, als het tenminste op
kortwieken aankomt. Buiten ons abonnement hebben wij nog een jaarwedde ;
daarvoor zijn wij militair, dus als gevolg moeten wij uit die jaarwedde
ook onze militaire kleeding bekostigen. Die jaarwedde was in 1914 f 450.— à
f 500.— en nu in 1919 is het nog f 450.— behalve de meester-werkman,
d.w.z. een wachtmeester heeft f 600.— Men ziet dus dat men aan onze jaar-
wedden ook al niet veel zorgen heeft besteed.
Volgens een berekening van het D. v. O., gerekend op 65 paarden, ver-
dienen wij thans f 250 meer dan in 1914 *).
Bovendien zijn deze f 250.— nog verkregen moeten worden, door al de
gevoerde actie onzer organisatie, dus als wij den raad opvolgden, gegeven
in aflevering 3, dan geloof ik, dat wij onzen smidskiel wel aan den kapstok
konden hangen, want dat onze werkgever bijzonder karig is kan men toch
dagelijks lezen.
De heer G. H. schrijft o.a. op de Ie blz, van aflevering 3 :
„Ook zij hier nog opgemerkt dat indien de controle over het hoefbeslag
„aan de paardenartsen zou worden opgedragen, dit voor deze alleen be-
„vredigend zou zijn, wanneer de hoefsmeden uitsluitend onder hunne orders
„zouden komen te staan, m. a. w. als zij alleen het recht van corrigeeren
„(straffen) zouden hebbenquot;.
Dit laatste vind ik nogal „militairquot;. Waarom moet een militair hoefsmid,
met minstens 2-jarigen cursus in Amersfoort, met een wie weet hoeveel-
jarige ondervinding en ten slotte nog meester-werkman, gestraft worden?
Dat is een puzzle die ik nog steeds niet kan begrijpen.
Volgens de hiervoren aangehaalde zinsnede uit aflevering 3, zouden wij,
als de contrôle overging op de paarden-artsen, zeker van den regen in den
drup komen en dat is niet onze bedoeling, integendeel ik zie in den
paardenarts mijn directen en kundigen chef. Nu zou ik mij dus in den persoon
moeten vergissen, maar gelukkig niet in alle, want ik ken zeer veel paarden-
artsen waar de hoefsmeden een warm hart voor hebben, waar men gaarne
alles voor doet en met zulk een chef is het werk natuurlijk pleizierig en ook
degelijk. Ik mag dan ook zeggen, dat in mijn garnizoen zulke degelijke chefs
zijn, doch ik schrijf niet voor mij alleen, maar ook voor mijn collega's. Tijdens
de mobilisatie heb ik mij een beetje kunnen oriënteeren en heb veel gehoord,
van hetgeen waardoor het leven der smeden wordt veronaangenaamd.
Om nu nog even op de Augustus-aflevering terug te komen waar het
*) De Schr. geeft hier een uitvoerige specificatie, hoe men tot deze
berekening komt. Bedoeld overzicht vergt thans wat veel plaatsruimte en
ze is daarom hier niet afgedrukt. Mocht iemand in de specificatie belang
stellen, dan zullen wij een verzoek om toezending aan den Schr. overbrengen.
gaat over art. 14, of zooals ik meen artikel 2. Er moet worden gestreefd
naar het vlak neerzetten vnn den hoef, enz. Daarover geeft den heer G. H.
iets verder den raad, dat als iemand onrecht wordt aangedaan, bij het ver-
dedigen van zijn goed standpunt, de wijze zwijgt. Dien raad kan een goed
werkman absoluut niet volgen. Hierdoor zou hij de goede lessen, aan de
hoefsmidschool gekregen, ten aanzien van een officier (niet vakkundige)
verwaarloozen. Dit toch zal wel niet de bedoeling zijn van de onderwijzers
der school. Wellicht zie ik deze zaak wat al te zwart in.
Volgens artikel 16 mag van de zool en straal alléén de loszittende doode
of rotte hoorn worden weggenomen. Hiermede is de heer G. H. het natuurlijk
eens, doch ik zei ook niet het tegendeel; ik schreef juist dat er chefs zijn
die er volstrekt niets af willen hebben, alles moet er aanblijven tot het er
van zelf afvalt (laat ik maar zeggen, tot het er afrot). Nogmaals ik wil
hier geen namen noemen, doch er zijn zulke chefs.
Verder spreekt de heer G. H. tegen dat de paarden 22 uur op natte
turfmolm staan. Ik zal trachten dat even duidelijk te maken. Vooral in de
twee laatste mobilisatiejaren was er weinig menschenmateriaal en veel paar-
den, alzoo bleef steeds de grootste helft der paarden op stal, het grootste
gedeelte der Cavalerie en Hereden Artillerie was gekantonneerd in Brabant,
dus geen degelijke stalling, niet het voldoende toezicht, slechte toevoer van
stroo en turf en veel last van water in de stallen, door onophoudelyke regens
waardoor de kleine riviertjes als Dommel en Aa, tot vèr in het land over-
liepen, zoodat wij vaak alléén per roeiboot uit ons kwartier konden komen.
Dit is m.i. al bewijs genoeg dat de paarden heusch niet al te best konden
staan en dat men in plaats van over „turfmolmquot; beter over „turfmodderquot;
sprak. Thans zijn verreweg alle troepen weder in hun vredesgarnizoenen,
maar voor de paarden is het toch niet zoo heel veel verbeterd. Het is
natuurlijk niet meer zoo als bij de boeren op stal, het toezicht is ook beter,
maar de hoeveelheid turf is toch nog dezelfde als voorheen, want eens per
half jaar krijgen de paarden een nieuw bed van turf en dit wordt eiken
dag met ± 5 K.G. turfmolm bijgehouden. Als een paard zijn natuurlijke
behoefte doet, is de geheele 5 K.G. verzwolgen en dat herhaalt zich nog
al een enkelen keer per dag. Daarbij komt nog dat de mest niet altijd goed
schoon wordt gehouden. Dus zou ik te veel gezegd hebben dat de natte
turfmolm nadeelig is voor de zwakke hoorn, want urine is een scherp bijtend
vocht waar de hoorn over het algemeen niet tegen kan. Dat de paarden 22
uur op stal staan, dat is nu nog zoo, want zooals de meeste lezers wel
zullen weten, zijn vrijwel de meeste manschappen huiswaarts en wat er nog
in de kazerne's vertoeft, zijn meestal rekruten, die per dag uur in de
manege rijden, daarna gaan de paarden weer op stal. Dat wil natuurlijk
niet zeggen dat alle paarden 22 uur op stal staan, er is nog wel afgericht
personeel, dat naar buiten gaat rijden, zooals ik voorgaf over slooten en
hekken duin op, duin af en of wij daar rekening mede houden, welke smid
zal dat niet doen, vooral als men een chef heeft, die oogluikend toestaat
dat men een nagel meer inslaat en de ijzers een weinig korter legt, maar
als het tegendeel waar is, dan denkt men aan dergelijke maatregelen niet.
Ten slotte schrijft de heer G. H. dat ik controle in eigen huis wil. Eerst
-ocr page 149-wil ik de controle overbrengen op de paardenartsen en ten slotte wil ik
haar 't liefst zien in handen van de hoefsmeden zelf.
Hierop kan ik antwoorden ~ het is reeds vroeger in dit blad besproken —
dat de controle het beste zou zijn bij de paardenartsen en als hulp een
hoefsmid per garnizoen als onderchef, doch in aflevering 3 spreekt de heer
G. H. zulke groote bezwaren uit over controle door paardenartsen, dat men
er uit moet opmaken, dat de paardenartsen het maar liever overlaten aan
de Eskadrons- en Batterij-Commandanten, vandaar mijn grief die nu eenmaal
is gezet tegen controle door troepenofficieren en daaruit blijkt toch duidelijk,
dat dan in de eerste plaats een bekwaam hoefsmid als baas in aanmerking
zou moeten komen, die ook feitelijk de aangewezen persoon is voor die
functie en waar de heer G. H. het nuttige ervan inziet, als men een smids-
baas bij een troep te velde aanstelde, daar kan het m. i. nog gemakkelijker
en beter in de vredesgarnizoenen.
Met beleefden dank voor de opname.
Een militair hoefsmid.
— Zeeland. Een der abonné's vestigde de aandacht op onderscheidene
ingezonden stukken in „De Zeeuwquot;, handelende over den wedstrijd voor
hoefsmeden te Middelburg, over welken wedstrijd in „De Hoefsmidquot; een
verslag is verschenen. Daarbij loopen de inzichten in hoofdzaak uiteen over
de vraag of bij de beoordeeling al dan niet voldoende rekening is gehouden
met de grondslagen der hoefkunde, onderwezen aan de hoefsmidschool te
Amersfoort en elders in Nederland.
In het laatst dezer maand is onze medewerker Dr. Gallandat Huet voor-
nemens Zeeland te bezoeken, ten einde voor „De Hoefsmidquot; een overzicht
dier provincie samen te stellen en belanghebbenden zullen goed doen zich
met hunne wenschen dienaangaande reeds nu tot voornoemden heer, kapitein-
paardenarts bij de Rij- en Hoefsmidschool te Amersfoort, of tot de Redactie
van „De Hoefsmidquot; te wenden.
In dat verslag kan ook de strijd omtrent de beoordeelingsgrondslagen
in Middelburg onder de oogen worden gezien.
—nbsp;Gelderland. In de 25 Aug. j.l. te Geldermalsen gehouden'vergade-
ring v/h. Hoofdbestuur der Geldersche-Overijselsche Maatschappij van Land-
bouw is in de commissie voor het hoefbeslag benoemd de heer J. C. M.
Gurck te Doesburg, zulks in de plaats van wijlen Overste Moubis. De
heeren H. J. C. van Lent te Tiel en Prof. Eeimers werden herbenoemd.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Met ingang van 13 Augustus
I.l. is in de plaats van den opperwachtmeester-hulpinstructeur Blokker,
benoemd tot hulpinstructeur: de wachtmeesterhoefsmid van O p ij n e n
afkomstig van het 2 R. H. te Tilburg.
—nbsp;Met ingang van 1 September 1.1. is een tusschencursus begonnen,
waaraan vijf miliciens der Infanterie deelnemen.
—nbsp;Voor de zes plaatsen, welke bij eiken cursus zijn opengesteld voor
burgerleerlingen, hebben zich voor den a.s. wintercursus reeds vele lief-
hebbers voorgedaan; dit wijst wel op een terugkeeren naar normale tijden,
daar in den mobilisatietijd het aantal burgerleerlingen nooit voltallig was.
G. H.
—nbsp;Holl. Maatscliappü v. Landbouw (uit het verslag uitgebracht in
de algemeene vergadering te Gorinchem, gehouden 9 Sept. j.l.
„De afdeeling Haarlem houdt in 1919 een cursus in hoefbeslag. Subsidie
werd hiervoor verleend.
Afdeeling 's-Gravenhage kon einde 1918 niet doorgaan met den cursus
wegens plaatsgebrek, is in 1919 gelukkiger geweest. De cursus kan in 1919
gehouden voorden in de Ambachtsschool te 's-Gravenhage. Subsidie werd
verleendquot;.
—nbsp;Een nieuw soort caoutchoue. Door verschillende proefnemingen is
men er in geslaagd sponsachtig caoutchouc te bereiden, dat voor diverse
doeleinden gebezigd kan worden. Zoo treft men tegenwoordig caoutchouc-
sponsen aan. Evenzoo wordt het gebruikt bij paardetuigen en wel op die
plaatsen waar het zware tuig het meest drukking uitoefent (borsten en
schoften). Als opvulling wordt het gebruikt in kussens en allerlei soort
matrassen, ook zwemgordels worden er van vervaardigd. Voor het vervaardigen
van deze stof wordt de caoutchouc als kleverige massa in een daarvoor
bestemden ketel gevoerd en onder zeer hoogen druk (pl.m. 4000 atmosfeer)
wordt er stikstof in den ketel geperst. Bij gewonen druk verbindt zich
stikstof niet met caoutchouc, wel echter bij zeer hoogen druk. Hierna wordt
de ketel geopend, zoodat het mengsel onder normalen druk komt. Onder
dezen druk wordt de verbinding van stikstof met caoutchouc weer opge-
heven, waarbij de stikstof enorm veel mikroskopisch kleine blaasjes in het
caoutchouc veroorzaakt. Het volume der oorspronkelijke stof wordt hierdoor
ongeveer vijfmaal vergroot.
(u. „Nw. Cour.'quot;).
—nbsp;Van uit Amerika is door de „Automobiel-Exploitatie Maatschappij te
Amsterdam ingevoerd de Cleveland-Tractor, een benzine trekmachine voor
landbouwwerktuigen. Vrijdag 15 Aug. werd een demonstratie gegeven in de
Haarlemmermeer, die goed is geslaagd. De machine wordt voortbewogen
door een 4 cylinder 20—12 H.P. motor; teneinde het inzakken in den
bodem tegen te gaan loopt aan eiken kant, over de wielen een dichte platte
ketting met kleine uitsteeksels of grijpers. Het benzineverbruik isnbsp;L.
per uur, dus werkelijk zuinig.
Een voordeel van de machine is, dat ze veelzijdig gebruikt kan worden;
wij hebben ze heel goed werk zien doen voor een „twee sneequot; ploeg, als-
mede voor het diep ploegen. Ook trok ze met gemak twee maaimachines en
was het geen bezwaar om over het geploegde land te rijden. Voor het aan-
drijven van allerhande machine's benut ze zich.
Wel waren de omstandigheden uitermate gunstig; hoe het met erg nat
-ocr page 151-weer zal gaan, moet nog blijken. Maar voor de toekomst lijkt het een zeer
bruikbare kracht, vooral voor ontginningen en groote bedrijven, zoodat daar
dan wel eenige werkpaarden gemist zullen kunnen worden.
De prijs bedraagt f 7200.nbsp;^
— Rijksgediplomeerd hoefsmid. Naar tK-ïj vernemen is binnenkort de
benoeming der commissie voor het examineeren der candidaten voor Eijks-
gediplomeerd hoefsmid te wachten. Het zou naar onze opvatting aanbeveling
verdienen als de meerderheid der examinatoren bestond uit hoefsmeden, de
minderheid uit dierenartsen, doch het is waarschijnlijk, dat het tegengestelde
het geval zal worden. In Zuid-Duitschland zit in een zoodanige commissie
ook gewoonlijk een paardenfokker.
De September-aflevering van Der Hufschmied bevat een hoofdartikel over
verschillende methoden tot herstel van hoornscheuren, — over strijken, —
arbeidstijd en loonvragen, benevens eenige korte mededeelingen.
Prof. Dr. H. M. Kroon en Dr. R. H. J. Gallandat Huet zonden
het tweede deel van hun „Hoefkunde en Hoefbeslagquot; de wereld in Het
werk is daarmee compleet, de litteratuur verrijkt met een zeer goed boek.
In dit tweede gedeelte worden achtereenvolgens behandeld het beslag voor
verschillende doeleinden, bij afwijkende standen en gangen, het hoefbeslag
bij ezels, muildieren en ossen; verder worden eenige bladzijden gewijd aan
de verpleging der hoeven, waarna het beslag bij zieke hoeven, hetlegerbe-
slag, de geschiedenis van het hoefbeslag en de opleiding der smeden in
Nederland een goede beurt krijgen.
Het werk ziet er goed verzorgd uit, is rijk geïllustreerd met vele oor-
spronkehjke platen en laat zich gemakkelijk lezen en al gaan de inzichten
der schrijvers niet steeds met die van referent parallel (groote vrees voor
vochtigheid, gebruik van zolen, beslag bij verbeend kraakbeen enz.) zoo
kunnen we toch niet nalaten dit boek met warmte aan te bevelen.
Het behoort thuis bij alle hoefsmeden, terwijl het ook voor velepaarden-
gebruikers en -liefhebers veel wetenswaardigs bevat. Daarnaast is de prijs,
de tijdsomstandigheden en vooral de geheele uitvoering in aanmerking ge-
nomen, uiterst laag gesteld; het bedrag, voor aanschaffing van dit werk
uitgegeven, zal bij genoemde categorieën van lezers zijn rente meer dan
dubbel opbrengen. De schrijvers hebben op meesterlijke wijze in een ware
behoefte voorzien; we twijfelen er niet aan of hun boek zal bij nadere
kennismaking door elkeen worden gewaardeerd.
Colder.
Een bekwaam smidsknecht gevraagd,
goed op de hoogte met boerenwerk en wagenwerk. Hoog loon.
Wed. H. Kruyssen, Heuvel 13, Tilburg.
S. C. M. BAX. glashaven 9 en 36 ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. --
BIX filiishaveii
löderdaiii.
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
NIEUWE AMERIKAAIBSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Pacilic',
met zwaar hiehtuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van 4-,',; tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Rambler
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 4^-
tot 6} Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
7 J tot7-j»g-Eng. dm.
uiterste breedte; buitenkant ijzers gem.
// ' ^
Dichte Luclitdruk-
zolen, in 10 maten,
voor- en achterijzera,
voorradig.
Hoef-
rauden.
Strykringen
metier
Kunsthoorn.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Open Caoutcliouquot;
zool, merk B. V •
in 7 maten, voor-
en achterijzers
voorradig.
D^ Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 153-24e Jaargang. - Aflevering 10. — 15 Oct. 1919.
-ocr page 154-in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
en de bekende
Amerikaansche
mm
I
Een en ander ■ over • de provincie Zeeland en het hoef beslag.—Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Persoverzicht. — Advertentiën.
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE ZEELAND EN
HET HOEFBESLAG,
dook
Dr. Gallandat Hdkt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
Inleiding.
Zeeland is na Utrecht en Limbnrg de kleinste provincie va^ ons land;
het heeft een oppervlakte van 1765 vierkante Kilometer. Door de beidé
zeeboezems, Ooster- en Westerschelde, wordt het in drie deelen verdeeld
wa^van de twee noordelijkste uit eilanden bestaan, terwijl het derde deel
vasteland is en Zeeuwsch-Vlaanderen wordt genoemd.
Behalve de duinen ligt het geheele land lager dan de vloedstanden en is
bescCrmr'quot;nbsp;^^nbsp;ontbreken, door zware dijken tegen de zee
De spreuken in het Zeeuwsche wapen „Luctor et emergoquot;, d.w.z. „ik
worstel en ^ryf bovenquot;, is zeer toepasselijk gekozen, daar het ontstaan ^an
Zeeland, het behouden blijven en vergrooten van het land een voortdurende
strijd met de zee uitdrukt. Zes eeuwen geleden liep de kust van het vaste-
land ongeveer waar nu de Belgische grens ligt; ten noorden hiervan lagen
een tiental eilanden, waarvan de oppervlakte echter niet de helft bedroeg
van het huidige Zeeuwsch-VIaanderen. Door bedijken en inpolderen is dus
veel land gewonnen; doch ook de Zee bleef in den voortdurenden strijd
wel eens de overwinnaar, getuige de „verdronken landenquot;, zooals o a be-
oosten lerseke, waar indertijd de bloeiende Romerswaal lag, verder de landen
van Saaftmgen langs de Honte en hel zuidelijk deel van Schouwen
Tegen sommige eilanden liggen uitgestrekte schorgronden, die op in-
dijking wachten; zij dienen als weidegrond, vooral voor schapen
De bodem van Zeeland bestaat voor het grootste deel uit kleigrond-
S/5 van de oppervlakte is bouwland, 1/5 grasland.nbsp;'
De provincie levert ruim een van alle tarwe äie in ons land verbouwd
wordt en verder veel gerst, boonen, suikerbieten en vlas. Waar de grond
zoo vet en zwaar is, is de bewerking moeilijk en eischt deze dan ook een
krachtig landbouwpaard. De provincie Zeeland is er in geslaagd een paard
te fokken dat in alle opzichten aan de gestelde eischen voldoet; het is
hierbij veel dank verschuldigd aan den Zuidelijken buurman, die veel goed
fokmateriaal heeft geleverd, doch den Zeeuwschen fokker komt de eer toe
door moeite noch geld te sparen, zich langzamerhand onafhankelijk te hebben
gemaakt van bet buitenland en nu over waardevolle fokdieren te be-
schikken.
Waar nu in een provincie de paardenfokkerij op zoo'n hoog standpunt
staat en waar zulke geweldig groote kapitalen hiermede gemoeid zijn zou
men als vanzelve mogen veronderstellen dat het hoef beslag er ook een eerste
plaats zou innemen en dat goed hoefbeslag er hoogelijk gewaardeerd zou
worden. Dit nu is helaas lang niet de regel en, evenals in andere provinciën,
komt ook hier nog veel voor: een groote, onverantwoordelijke onverschillig-
heid van den landbouwer-paardenhouder tegenover het hoefbeslag. Ontegen-
zeggelijk bestaat er een tekortkoming aan vakkennis bij verscheidene hoef-
smeden, doch de vaak geringe belangstelling van de zijde van de eigenaren,
waaraan een misplaatste, verkeerd begrepen zuinigheid ten grondslag ligt, is
in een groot aantal gevallen van slecht beslag de eigenlijke oorzaak. Men
zou zulks allerminst verwachten. In zoo'n rijke provincie, waar de bodem
zooveel oplevert en waar de belangstelling in de paardenfokkerij als het
ware jaarlijks toeneemt, zou men veronderstellen dat de hoefsmid een be-
langrijke factor uitmaakte van deze fokwelvaart en hij niet, zooals het nog
op vele plaatsen blijkt te zijn, als een noodzakelijk kwaad zou worden be-
schouwd.
Zeeland telt vele hoefsmeden; elke stad heeft er verscheidene en elk dorp
heeft er één of meer.
Geen van al de smeden in de provincie is uitsluitend hoefsmid. Alle
smederijen zijn gemengde bedrijven, waarvan slechts bij weinige het hoefbeslag
de hoofdzaak is. Een groot aantal van de hoefsmeden is gediplomeerd; de
meeste hiervan behaalden hun diploma na afloop van een cursus in de pro-
vincie, andere weer aan de militaire hoefsmidschool te Amersfoort, bij de
Veld-Artillerie te Breda of te Utrecht, terwijl ook door een enkele in
Brussel onderwijs werd genoten. Bovendien bezit Zeeland drie onderwijzers
in practisch hoefbeslag, waarvan er twee resideeren op Zuid-Beveland en
één in Zeeuwsch-Vlaanderen. Behalve degene, die buiten Zeeland opgeleid
werden, ontvingen de hoefsmeden in de provincie practische voorlichting
van de heeren van der Mheen te Barneveld, K r u y t uit de Beemster,
Slabbekoorn uit Wolfaartsdijk, Adriaanse uit Goes en K e r c k-
h a e r t uit Stoppeldijk.
De Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw organiseerde verschillende
cursussen, die in den beginne uit een reeks van lessen bestonden, later in
tweejarige cursussen werden omgezet. Sinds 1911 zijn echter geen cursussen
meer gehouden en daarom is het dan ook een zeer verblijdend teeken dat
er weer leven in de brouwerij zal komen en naar ik vernam zijn de heeren
Adriaanse en Kerkhaert uitgenoodigd, een cursus resp. te Goes en te
Stoppeldijk te geven. Hoewel dus gedurende langen tijd van overheidswege
niets gedaan is om de opleiding van hoefsmeden te bevorderen — zeer
zeker heeft de lange mobilisatietijd hieraan mede schuld —, zoo is toch dezen
zomer ter gelegenheid van een concours-hippique te Middelburg, door het
uitschrijven van een wedstrijd voor hoefsmeden, op dit vak weer eens
officiëel de aandacht gevestigd.
Deze wedstrijd was waarschijnlijk een gevolg van een onverkwikkelijke
pennestrijd, welke in 1918 gevoerd werd door den heer A. d e F e y t e r J r.,
Voorzitter „Hipposquot;, Vereeniging van Walchersche Paardenfokkers, eenerzijds
en „een gediplomeerd hoefsmid te Middelburgquot; anderzijds. Eerstgenoemde
is zeer slecht te spreken over het hoefbeslag op Walcheren, terwijl de
opponant de hoefsmeden verdedigt en de fout terugwijst op de nalatigheid
van de fokkers. De heer de P. wees er in zijn ingezonden stukken op dat
de heer van D ij k e te N. en St. Joosland en na hem nog andere fokkers,
een hoefsmid uit Axel lieten komen om hunne paarden te beslaan, daar zij
blijkbaar geen vertrouwen schonken aan een der Walchersche hoefsmeden.
Het is jammer dat de heer de T. niet meer waardeering toont in zijn
polemiek, anders toch zoude hij niet aan zijn tegenstander schrijven, zie
Middelburgsche Grt. van 7 Aug. 1918: „waarom toch dat ellendige anonieme
geschrijf; plaats toch uw naam er onder; nu lijkt 't of ge vanuit het ver-
borgen met vuil wilt gooien.quot; Het was m. i. zeer begrijpelijk dat „een
gediplomeerd hoefsmid te Middelburgquot; niet met zijn naam onderteekende,
daar de aard der gedachtenverwisseling dit moeilijk maakte; de toon van
dezen schrijver was echter zoo correct en de inhoud zoo objectief dat niemand
de minste aanstoot aan dezen anonymus kon nemen. Het vertrouwen van
den heer de F. in zijne hoefsmeden schijnt bovendien al heel gering te
zijn; zoo schrijft hij o. a. 6 Aug. 1918: „dat hij zijn paarden steeds volgens
eigen aanwyzing liet beslaan en steeds met goed resultaatquot; en verder, „ik
meen n.1. iets te weten van de hoeven en haar beslag, vier cursussen in
paardenkennis bijgewoond, vele keuringen en tentoonstellingen bezocht en
daar opgeletquot;.
Het zal dunkt mij een zeer aangename en vereerende opdracht zijn ge-
weest voor den uitverkoren hoefsmid die de paarden van den heer F. vol-
gens diens aanwijzingen, getoetst aan de lessen in paardenkennis enz., mocht
beslaan en mocht deze nog eenig gevoel aan eigenwaarde en zelfvertrouwen
hebben gehad, zoo zal hem dit restje bij deze opgedragen en gecontroleerde
kunstbewerkingen wel geheel verlaten hebben. Zit nu hier ook niet de kiem
van het kwaad. Is de hoefsmid niet de persoon die door zijn zaakkundige
opleiding in de eerste plaats beoordeelen moet hoe een paard beslagen moet
worden en het beslag volgens zijn eigen meening onderlegt. Is het niet een
grof bewijs van wantrouwen eenerzijds en van eigenwaan anderzijds dat
elke willekeurige paardeneigenaar den hoefsmid de wijze van beslaan ordon-
neert. Zou een genoeg zelfstandig werkman in zoo'n geval niet zeggen „ik
dank U voor de eerquot;, doch hoe moeilijk is dit voor velen. Hoevele moeten
concureeren en zijn bang om een klant te verliezen, niet alleen voor het
hoefbeslag doch ook voor het overige werk, vooral op dorpen waar meerdere
smeden zijn en waar het werk lang niet overvloedig is. Daar moeten zij
noodgedwongen wel naar de pijpen van die betweters dansen, hun brood
staat op het spel; doch is het dan te verwonderen dat men juist op deze
manier, door dit ingrijpen van de eigenaren, slechte hoefsmeden krijgt, die
als machines gaan werken, daar zij toch de geheele verantwoording hebben
overgedragen aan hun lastgever en de poëzie van het vak er voor hen af is.
De wedstrijd in hoefbeslag op Walcheren was dus een uitvloeisel van de
in 1918 gevoerde couranten-debatten. Er was ontevredenheid over de
Walchersche hoefsmeden en nu moest een wedstrijd maar eens uitmaken
of zij al of niet voldoende werk presteerden in vergelijking met de hoef-
smeden uit het overige Zeeland. Bovendien was er een andere strijdvraag,
n.1. over de techniek van het beslag. De fokkers, bang als zij zijn dat de
hoeven maar eenigszins zullen gelijken op platvoeten, wenschen deze voor
de keuringen en voor den handel liefst zoo stomp mogelijk te zien gemaakt.
Door een sterk besnijden van den toon en in het in de hand werken van
het verkrijgen van een hoogen verzenwand kan men dit min of meer be-
reiken en, overdreven uitgedrukt, desnoods een plathoef het aanzien van een
bokhoef geven. Dit nu achten vele hoefsmeden ito strijd met hetgeen hun
geleerd is en willen zij hier in hunne praktijk niet van afwijken. Het inkorten
van den toon gaat gepaard met het wegraspen van een gedeelte van den
buitentoonwand, waardoor de lip als het ware in den wand ingelaten wordt.
Nu geef ik toe dat het een vreemd gezicht is wanneer men daar niet aan
gewoon is, dat de smid met de rasp den hoef dermate bewerkt en behalve
ingeval van platvoeten, waar de rand flink gebroken moet worden, leeren
wij dan ook, liefst zoo min mogelijk aan de hoeven te raspen. Uit een practisch
oogpunt lijkt mij echter dit raspen, zooals ik het tenminste heb zien doen,
weinig schadelijk. Wat toch is het geval! Wij hebben hier te maken met
groote, zelfs zeer groote hoeven, welke een dikken wand, soms wel van 21/0
c.M., hebben en waar het dus niet onmiddellijk schadelijk behoeft te werken
als men hier van den buitenrand wat wegraspt. Overdrijving is natuurlijk
altijd, en zoo ook hier, verkeerd te achten. De glazuurlaag, welke beschouwd
wordt als de uitwendige beschutting voor den hoornwand en die bestaat
uit een verdichte oppervlakkige hoornlaag, waardoor het indringen van
schadelijke bestanddeelen voorkomen wordt, mag niet verwoest worden
Aan het draagrandgedeelte van den hoef ontbreekt deze glazuurlaag echter
zoodat, wanneer het raspen tot dit gedeelte beperkt blijft, hierdoor geen'
schade behoeft berokkend te worden.
Ziet men in deze naar het renbeslag b.v., waarbij zeer smalle lichte ijzers
worden ondergelegd, dan wordt hierbij nog heel wat meer gezondigd. Wil
men dit beslag goed onderleggen, dan is het noodig om zeer veel van den
wand af te raspen, opdat het smalle ijzer zoodanig ondergelegd kan worden
dat de rits nog tegenover de witte lijn komt te liggen. Hier is dus ook
een geval waarin men afwijkt van de gewone wijze van besnijden van den
hoef en waar dit toch de eenige manier is om het beslag aan het doel
aan te passen.
Zoo stelt het Zeeuwsche paard naar zijn lichaamsbouw en naar den bodem
waarop het werken moet, aan het hoefbeslag zijn speciale eischen. Het
lichaamsgewicht van het paard is groot en kan zelfs tot 1000 K.G. be-
dragen; de eisch, die aan de steunpunten van dit lichaam, dat zijn de hoeven
gesteld moet worden, luidt dan ook: krachtig en goed gevormd. Dit is nu
aUerminst de plathoef, die door de zware lichaamslast neiging zal vertoonen
zich nog meer af te platten. De vrees van de boeren voor den plathoef is
dus begrijpelijk en aanneembaar en nu willen zij blijkbaar in het hoef beslag
tevens eene voorbehoedende richting zien aangenomen tegen den plathoef.
De wijze van uitvoering van dit beslag is, wat men in Zeeland noemt, de
Vlaamsche richting. Behalve dit raspen van den hoornwand, worden de
verzenen niet besneden, de „hielenquot; hoog gelaten, de nagels, acht voor
eiken hoef, laat men hoog uitkomen en het laatste nagelgat komt over de
helft van den ijzertak te liggen.
Men gebruikt bijna uitsluitend machinale hoefijzers, welke van zeer goed
model zijn (fabriek van Kerckhaert te Stoppeldijk); zij zijn, de grootte der
hoeven in aanmerking genomen, vrij smal en hebben 4 gestampte nagel-
gaten in eiken ijzertak.
Dat men meerdere nagels gebruikt, is zeer begrijpelijk, daar de voet
groot is; dat men deze hoog uit laat komen, doet men om ze steviger te
bevestigen; zoomede wordt het ijzer vaster ondergelegd door het verder
naar achteren te nagelen dan anders gewoonte is.
Het hoefmechanisme zal door dit laatste weinig nadeel ondervinden, daar
het toch nog ruimschoots kan werken door de prachtige straalontwikkeling
die deze hoeven als regel vertoonen. Een weinig remmend werken op het
hoefmechanisme zal in vele gevallen eer een voordeel kunnen worden ge-
noemd, dan een nadeel, daar anders de zware lichaamsbouw een te groote
uitzetting van den verzenwand tengevolge zou kunnen hebben.
Nemen wij hierbij in acht dat de ijzers zwaar zijn, als regel 1 K.G. per
hoefijzer, voor hengsten tot 2 K.G. toe, — dat de bodem zware klei is en
deze bij nat weer enorm zuigt, dan kunnen wij niet anders dan op een
stevige bevestiging van het ijzer aandringen. Gaat een ijzer verloren, dan
toch bestaat de kans dat een gedeelte van den draagrand mede wordt
afgerukt en het verliezen zal hier eerder gebeuren bij laag nagelen dan bij
hoog nagelen. Een hoefsmid vertelde mij dat hij soms om deze reden de
nagels om den ander op verschillende hoogte deed uitkomen en hoewel
dit niet zoo mooi voor het gezicht is als wanneer ze in één lijn liggen,
heeft het uit een practisch oogpunt toch wel degelijk iets voor.
Het z.g. keurings- of handelsbeslag, waarbij dan meer speciaal gedacht
wordt aan het stomper maken van den hoefvorm door het beraspen van
den toonwand, werd in Zeeland ingevoerd door den Directeur van de
Brusselsche hoefsmidschool. Deze kwam op verzoek van den beer Ph. J,
van Dixhoornte Axel de paarden van diens stal beslaan en onderwees
zijn beslagmethode aan de aldaar wonende hoefsmeden, de heeren Schie-
man. In hunne smederij werd deze methode geleerd en toegepast en sinds
dien beslaan zij volgens deze beslagwijze de paarden die voor stamboek-
of andere keuringen zullen worden voorgebracht. Door den heer v. Dixhoorn
is hunne reputatie in deze gevestigd en zoo zien zij hunne cliëntèle tot
ver buiten Zeeuwsch-Vlaanderen uitgebreid.
Vraagt men nu of deze methode goed is, dan meen ik dat zij door bekwame
smeden uitgevoerd, zonder overdrijving niet zal schaden. In vele gevallen
echter zal het raspen, dunkt mij, in het geheel niet noodig zijn, terwijl er
in andere gevallen wel degelijk weer voordeel mee zal kunnen worden
bereikt.
Het komt mij voor dat het oog hierbij gestreeld moet worden; hetgeen
voorzit is toch om vooral geen indruk van een platvoet te kunnen krijgen
en daarom is deze methode terecht als een handelsbeslag op te vatten.
Moet deze methode nu op een wedstrijd in hoefbeslag worden gevolgd?
Hier moet door de jury het beslag van elk paard afzonderlijk worden be-
oordeeld naar het gebruik, den gang en den stand van het paard, verder
naar den hoefvorm en naar de hoedanigheid van den hoef en dus valt
hier niet te generaliseeren wat een beslagmethode betreft. Men kan echter
gerust zyn en aannemen dat nog altijd de theorie de grondslag is van de
practijk en zoolang de theoretische inzichten niet veranderen, verandert
ook in hoofdzaak de practijk niet; dit sluit echter niet uit dat kleine af-
wijkingen van den gewonen regel in bijzondere gevallen aanbeveling kunnen
verdienen,
Is nu deze beslag-methode iets geniaals ? Is deze slechts door een buiten-
gewonen hoefsmid uit te voeren ? Elke hoefsmid, die goed een hoef kan
besnijden en beslaan, zal ook deze beslag-methode kunnen toepassen, doch het
zal een goed practicus moeten zijn die met oordeel te werk moet gaan, daar
men zich hierbij heel licht aan overdrijving zal overgeven; de eigenaar
toch werkt dit in de hand en oefent er als het ware een pressie op uit.
Zoo werd mij wel verteld dat de wand zoodanig ingekort werd dat de lip
tegen de witte lijn kwam te liggen; de hoeven, waarbij ik dit beslag
zag uitvoeren, werden in veel mindere mate bewerkt en beslist niet nadeelig
voor de richting van de voetas. Elke fokker legt er zich op toe om de
hoeven van zijn paard zoo hoog mogelijk op de verzenen te maken. Zoo
zag ik O, a. een hengst met zeer goed ontwikkelden straal, beslagen met
balkijzers waarbij de verzenen waren vrij gelegd ; dit alles werd gedaan
om den groei hiervan te bevorderen. Het spreekt vanzelf dat deze ijzers
bij officiëele gelegenheden verwisseld worden.
Daar ik den wedstrijd in hoefbeslag te Middelburg niet gezien heb, kan
ik mij dus ook geen vergelijkend oordeel vormen over de werkzaamheden
der prijswinners en der afgevallenen. Na den wedstrijd zijn vele ingezonden
stukken in de plaatselijke bladen verschenen, waarbij o, a. de hierboven
reeds genoemde heer de Peyter met groot leedvermaak herinnerde aan zijn
uitspraak in 1918 gedaan over de Walchersche smeden en waarin hij verder
de verschillende inzenders op weinig hoffelijke en ook weinig zaakkundige
wijze bescheid geeft. Genoemde heer zegt in een dezer stukken ook vreemde
dingen, «oo o. a. in de Middelb, courant van 21 Aug. '19: „nog diene, dat
de gangbare meening over het beslag (goed) voor het Trekpaard, niet ge-
vonden wordt aan de hoefsmidschool, doch in de centra waar de fokkerij
van het trekpaard het hoogst staat; daar kennen de fokkers uit ervaring
het beste hoefbeslag,quot;
Dit is als het ware een beschuldiging, waarbij de heer de F. de hoef-
smidschool een tekortkoming in het onderwijs verwijt.
Het is waar, handelstrucs worden den leerlingen niet bijgebracht en knoeien
ten bate van de keuringen wordt hen ook niet onderwezen, evenmin als dat
rekening kan worden gehouden met de particuliere meeningen van sommige
fokkers, doch dat de gangbare meening van goed beslag van het zware paard
met aan een onderwijsinrichting zou bestaan, is een beschuldiging die
zonder bewijzen niet uitgesproken behoort te worden.
Laat de heer F. zijn eigen fokpaarden eens aan de hoefsmidschool doen
beslaan! Indien hij dan daarover niet bevredigd mocht zijn, dan eerst zou
hij in deze recht van spreken hebben.
Waar het een provinciale wedstrijd betreft, zooals in Augustus 1.1. in
Middelburg plaats vond, lijkt het mij wel beter en voor de verschillende
mededingers ook aangenamer wanneer men personen van andere streken, dus
buiten het provincialisme staande, die een geheel onbevangen oordeel over
het hoefbeslag kunnen uitspreken, tot juryleden benoemt, zooals dit ook
reeds voor den wedstrijd werd aangegeven door den onderwijzer-hoefsmid
Butler m de Midd. courant van 7 Aug. 1.1.
Vraagt men nu: hoe behoort er gewerkt te worden op een wedstrijd ^^
Dan IS mijn antwoord: model, dat wil dus zeggen zooals het op scholen
en cursussen onderwezen wordt. Dit sluit echter niet uit dat wijzigingen
kunnen worden aangebracht welke de deelnemers dan echter zullen moeten
kunnen verdedigen als noodig te zijn in het onderhavige geval, dus bij de(n)
voet(en) die zij beslaan moeten. Het gebruik van ijzers met stampgaten in
stede van ritsijzers behoeft niet te worden uitgesloten, zij moeten echter aan
dezelfde eischen als deze voldoen.
Komen wij nu terug op den uitslag van den wedstrijd en nemen wij aan
dat er nog vele smeden zijn die, hetzij uit onbedrevenheid, hetzij uit sleur
als anderszins, onvoldoende werk leveren, dan is het toch in elk geval voor
de landbouwers van veel belang dat het peil van het hoefbeslag hooger
wordt opgevoerd en dat zooveel mogelijk alle hoefsmeden in de gelegenheid
worden gesteld meerdere vakkennis te verwerven. Als zoodanig stel ik mij
voor dat de Zeeuwsche Mij. van Landbouw partij zal trekken van de drie in
Zeeland wonende onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Deze drie, die toch in de eerste plaats geacht kunnen worden hiervoor
de aangewezen personen te zijn, zou men kunnen vragen ieder een gedeelte
van de provincie voor hunne rekening te willen nemen en daar geregelde ver-
volgcursussen te geven aan gevestigde smeden. Ik stel mij zulk een vervolg-
cursus voor als te bestaan uit b.v. hoogstens tien lessen waarin, eerst door
den onderwijzer zelf, verschillende typen van paarden worden beslagen en
het beslag hiervan wordt besproken. Daarna zullen de deelnemers zelf ijzers
vervaardigen en paarden beslaan, waarbij een en ander door den onderwijzer
wordt beoordeeld en gezamenlijk besproken. Het bezoeken van keuringen
zal ook in het programma moeten worden opgenomen daar het afkijken van
gangen en standen hier op groote schaal tot zijn recht kan komen
De deelneming aan één cursus moet niet te groot zijn, b.v. 6, het
onderwijs is dan intiemer, kan beurtelings, na overleg, bij elk der deel-
nemers aan huis plaats vinden en zal geheel het denkbeeld van voortgezet
onderwris dragen. Elke verstandige smid zal gaarne zoo'n cursus volgen
eigenwijs en eigenvoldaanheid is in deze zelfbedrog en de practijk zal leeren
of het aantal cursusdagen niet veel geringer kan zijn.
Als gevolg zal er meer éénheid in opvattingen komen, zal er bovendien
meer aansluiting bij de smeden onderling ontstaan en waardeering voor
eigen arbeid gekweekt worden. Indien dan tevens de Landbouw Mij een
krachtige propaganda onder hare leden onderneemt om te wijzen op het
noodzakelijke van een geregeld beslag, op een op tijd vernieuwen hiervan en
m het algemeen op het groote belang van de hoefverpleging, dan zullen dit
de banen kunnen zijn die voeren tot een wederkeerige appreciatie van werk-
gever en werknemer, tot het scheppen van een goed en aangenaam bestaan
voor den hoefsmid, die weer lust en ambitie in zijn vak zal krijgen- alle-
maal factoren welke de paardenfokkerij toch ook direct ten goede zullen
komen. Het spreekt vanzelf dat geheel afgescheiden hiervan de opleiding
aan jeugdige hoefsmeden moet worden ter hand genomen en dat twee jaar-
lijksche cursussen in de provincie zullen moeten worden ingesteld, welke tot
doel hebben het bekwamen voor het rijksdiploma. Met het oog op een al-
gemeen kunnen deelnemen door jeugdige smeden aan deze cursussen zullen
zij eilandsgewijze moeten worden gehouden en voor Zeeuwsch-VIaanderen
afzonderlijk voor het Oostelijk en Westelijk deel.
Ik vlei mij dat, wanneer de hier geuite gedachte ingang vindt, er een
groote vakambitie uit zal voortvloeien, die zich bij een mogelijk het volgend
jaar te houden wedstrijd in hoefbeslag zal uiten in een zeer ruime deelname
en waarbij de landbouwers en fokkers dan getuige kunnen zijn van zeer
goed afgeleverd werk. Daarom nog dezen winter de hand aan den ploeg
geslagen, laat in deze het „excelsiorquot; klinken tot groot voordeel van den
landbouw en van den smedenstand!
{Wordt vervolgd.)
Geachte Redactie!
Naar aanleiding van het ingezonden stuk van „een militair hoefsmidquot;
in de September-aflevering verzoek ik U beleefd het onderstaande te willen
plaatsen.
Naar aanleiding van mijne meening, uitgesproken op blz. 1 van afl. 3,
dat indien de controle op het hoefbeslag aan de paardenartsen zou worden
opgedragen, de hoefsmeden uitsluitend onder hunne orders zouden moeten
komen te staan en dus zij alleen het recht van corrigeeren (straffen) zouden
hebben, zegt schrijver: „dit laatste vind ik nog al „militairquot;. Waarom moet
een militair hoefsmid, met minstens 2-jarigen cursus in Amersfoort, met een
wie weet hoeveeljarige ondervinding en ten slotte nog meester-werkman,
gestraft worden ? Dat is een puzzle die ik nog steeds niet kan begrijpenquot;.
Ik voor mij geloof dat deze ontboezeming voor een ieder een puzzle zal
zijn. In de eerste plaats had schrijver m.i. het woordje , nogalquot; beter kun-
nen laten vervallen ; er zoude dan staan : „dit laatste vind ik militairquot;.
Zeker, dat is het ook, de militaire hoefsmid en de paardenarts zijn beiden
in militairen dienst en tijdens hun dienstuitoefening staan zij in militaire
verhouding ten opzichte van elkaar. Tekortkomingen in den dienst worden
door vermaningen en zoo noodig door straffen gecorrigeerd en waar de
paardenarts aangesteld zou worden als chef over den hoefsmid zou hij ook
aangewezen moeten zijn om deze vermaningen, resp, zoo noodig straffen,
op te leggen. Niets meer van zelf sprekend dan dit. De gevolgtrekking van
den schrijver is echter ten eenenmale onjuist. Het is toch volstrekt niet
noodig dat de hoefsmid gestraft wordt; wanneer deze zijn plicht doet en
zijn werk naar behooren verricht, zal er toch niet de minste aanleiding be-
staan hem een correctie op te leggen.
Elke hoefsmid zal toch wel begrijpen dat een paardenarts van zulk een
machtsmiddel geen gebruik zal maken wanneer hier geen groote aanleiding
voor zou bestaan. Ik stel mij voor dat het zelfs zeer groote uitzonderingen
zouden zijn daar de paardenarts en de hoefsmid elkaar in het werk begrijpen
en alleen plichtsverzaking of grove nalatigheid er aanleiding toe zouden
kunnen zijn. Kan schrijver zich echter niet voorstellen dat zulke gevallen
kunnen voorkomen, ook al is dit allerminst te verwachten bij goede vak-
lieden met jarenlange opleiding? Zoo neen, dan zou dit nog al naïf zijn.
Laat het uitzonderingen blijven; het stefsel van discipline moet er toch
rekening mee houden. Het is mij dan ook ten eenenmale een raadsel hoe
schrijver met het oog hierop zeggen kan: „zouden wij, als de controle
overging op de paardenartsen, zeker van den regen in den drup komen enz.quot;
Hij kan toch bezwaarlijk den paardenarts voor een „strafwellustelingquot; aan-
zien, vooral waar hij later getuigt „integendeel zie ik in den paardenarts
mijn directen en kundigen chefquot;. Neen, die eerste door schrijver gewraakte
zinsnede heeft niets stootends voor den hoefsmid; zoolang hij in het leger is
zal hij altijd een chef hebben en zal hij zich ook aan discipline moeten onder-
werpen, maar daar behoeft men toch niets onbillijks of onredelijks in te zien
of van te verwachten.
Het spijt mij dat schrijver niet geheel vrij uit gaat van „overdrijvenquot;,
en sterk gekleurde voorstellingen in eijn betoog neer te leggen, daar deze
afbreuk doen aan den inhoud. In deze noem ik, het volhouden dat de
paarden op „natte turfmolm (turfmodder)quot; staan. De illustratie, die hierbij
gegeven wordt, dat door overstrooming van de Dommel en de Aa eenige
kwartieren in Noord-Brabant tijdens de mobilisatie in slechte conditie waren,
zegt toch niets voor de huidige en permanente toestanden. Als regel kan
men aannemen dat het in de vredesgarnizoenen goed met het rustbed van
de paarden is gesteld en dit oneindig veel beter is dan bij de vroeger toe-
gepaste permanente stroopaillasse. Verder blijft schrijver bij zijn meening
dat de paarden zoo weinig van den stal afkomen ; dit moge voor enkele tijden
m het jaar en voor zekere categorieën van paarden het geval zijn, als geheel
genomen is dit toch niet zoo en wordt dit door schrijver wel wat sterk
gekleurd.
Ten slotte geef ik hier een staatje waaruit elkeen kan afleiden hoe de
hnantieele positie van den militairen hoefsmid is en waarbij een burgersmid voor
zichzelven een vergelijkende lijn van inkomsten kan trekken. Bij aanstelling
tot hoefsmid met rang van korporaal en gelijkstelling met een werkman
2e klasse, bedraagt het jaarloon f 550. De werkman 2e kl. kan na 6 jaar
voor jaarwedde-berekening tellende dienstjaren worden bevorderd tot werk-
man Ie kl.
De werkman Ie kl. kan na 10 voor jaarwedde berekening hebbende
dienstjaren worden bevorderd tot meester-werkman ; alsdan wordt zijn
salaris verhoogd tot f 700 en dient hij in den rang van onderofflcier. De
rang van opperwachtmeester wordt verleend aan den meester-werkman die
gedurende 6 jaren als zoodanig heeft gediend, dan wel den leeftijd van
35 jaar heeft volbracht.
De hoefsmid werkt op abonnement en wel bij de Cavalerie bedraagt dit
bVa ct per paard en per dag en bij de Bereden artillerie (inlandsche
paarden) ct. per paard en per dag.
Een escadronssmid heeft minstens 60 paarden in onderhoud, een batterij-
smid 5b paarden. Een uitzondering hierop maken de smeden bij demitrail-
leurafdeelingen, die slechts 32 paarden hebben. Van dit abonnement moeten
de kosten van ijzer, nagels, kolen en slijtage handgereedschap af, terwijl de
lokaliteit en het groot gereedschap (blaasbalg, smidse, aanbeeld, boormachine)
door het njk geleverd worden. Voor het winterbeslag wordt per paard
60 ets. extra berekend (12 schroefgaten à 5 ets., 4 in elk achterijzer en 2
in elk voorijzer). De paarden moeten van 15 November tot 1 April op
scherp beslag staan.
Een ongehuwde hoefsmid kan aan de onderofficiersmenage deelnemen
à ^^nbsp;per dag. De korporaal hoefsmid ontvangt kleeding en schoeisel
van het Rijk. Verder genieten de hoefsmeden voor hen en quot;hun gezin vrije
geneeskundige behandeling en geneesmiddelen en hebben zij recht op
pensioen, waarvoor geen storting wordt geheven.
G. H.
-ocr page 164-—nbsp;Commissie voor het afnemen van examens voor het verkrygen
van een Ryksdiploma als hoefsmid.
De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, gezien het Koninklijk
besluit van 28 Tebruari 1919 No, 85;
mede gelet op artikel 3 van het Reglement voor het examen ter ver-
krijging van een Rijksdiploma als hoefsmid, vastgesteld bij voornoemd
Koninklijk besluit;
heeft goedgevonden:
met ingang van heden, voor den tijd van een jaar, in de Commissie
belast met het afnemen van het examen ter verkrijging van een Rijksdiploma
als hoefsmid, te benoemen:
а.nbsp;tot lid en voorzitter: Dr. H. M. K r o o n, hoogleeraar aan de Veeart-
senijkundige Hoogeschool te Utrecht;
б.nbsp;tot leden: 1. S, van Angeren, chef-hoefsmid aan de Veeartsenij-
kundige Hoogeschool te Utrecht; 2. Dr. R. H. J. Gallandat Huet, kapi-
tein-paardenarts aan de Militaire hoefsmidschool te Amersfoort; 3. H. J. C.
van Lent, oud-directeur der hoefsmidschool te Tiel; 4. J, Plet, veearts
te Heerenveen ; 5, M. R i t s e m a, onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Appingedam; 6, J. de Vries, secretaris van het Stamboek voor het
Nederlandsch Trekpaard (Belgisch type) te 's-Gravenhage;
c.nbsp;tot plaatsvervangend lid, tevens plaatsvervangend voorzitter: A. W.
H e i d em a, hoofdinspecteur en secretaris der Nationale Vereeniging tot
bevordering der paardenfokkerij in Nederland, te 's-Gravenhage;
d.nbsp;tot plaatsvervangende leden: 1. P. Bongaarts, onderwijzer in
practisch hoefbeslag te Maasniel; 2, A. P r e d e r i k s e, majoor, dirigeerend
paardenarts b. d. te Utrecht; 3, H. Hagen, onderwijzer in practisch hoef-
beslag te Steenwijk; 4, P. H. van Kempen, veearts te Echt; 5. Dr. G.
M. van der Plank, conservator aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool
te Utrecht; 6. G. J. Rolink, onderwijzer in practisch hoefbeslag te
Enschede.nbsp;--
—nbsp;Inrichting voor hoefbeslag te Groningen. Op 4 October is ver-
trokken de leerling H. Klaassen van Zwinderen met een voor de practijk
en theorie „goedquot; getuigschrift. Zijn plaats is op 13 October ingenomen door
den leerling P. Berghuis van Zevenhuizen.
Mede verblijft thans aan de Inrichting als leerling A. Cazemier van'Roden,
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool te Amersfoort. Op 1 October 1.1. is aan
den opperwachtmeester-hulpinstructeur Tetenburg de zilveren medaille
met getuigschrift uitgereikt voor 24-jarigen trouwen dienst.
—nbsp;De wachtmeester-hulpinstructeur van O p ij n e n is benoemd tot
opperwachtmeester en dit gerekend te zijn ingegaan vanaf 1 Januari 1918.
—nbsp;Met ingang van 1 October 1.1. zijn de werkuren gewijzigd en wordt
nu onderwijs gegeven van half acht tot twaalf uur en van één uur tot
half vijf. De avonduren zijn hiermede vervallen en is het mogelijk geword en
om teekenlessen te nemen aan de ambachtschool, waarvoor een regeling in
bewerking is.
—nbsp;Het gebruik van hoefijzers van aluminium bij zwakke hoeven. Een
paard van de Rijschool, dat herhaaldelijk kreupel was en steeds weer rad
liep, wanneer het ijzer van het kreupele r.v. been werd afgenomen, werd
aan de voorbeenen beslagen met aluminium hoefijzers, welke, van gewone
grootte als de gebruikte hoefijzers, slechts 200 gram wogen.
Het paard wordt uitsluitend in de manege gebruikt en is sindsdien
(anderhalve maand geleden) niet meer kreupel geweest, hoewel het dagelijks
dienst doet en niet gespaard wordt.
—nbsp;De aieuwe cursus op 1 October is begonnen met 4 miliciens der
Cavalerie, 9 id. Bereden Artillerie, 5 id. der Infanterie en 4 burgers • totaal
zijn in opleiding gekomen 22 nieuvs^e leerlingen.nbsp;'
—nbsp;In de 2e helft van September zijn de examens afgenomen van de
teerlingen, welke den cursus van 1 April af of vroeger hebben gevolgd.
Geslaagd zijn en een diploma is uitgereikt aan de miliciens A. A. van Rooiien
(Ie R. H.), Tj. Pasma (4e R. V. A.), J. Hiensch (Ie R. V. A.), G. J. Naber
(Ie R. V. A.), A. P. Takken (Ie R. V. A.), J. Lucassen (K R A), J A
Lesscher (5e Rt. Inf.), W. van de Geest {16e Rt. Inf.), A. van Tienen
(11e Rt. Inf.) en aan de burger-leerlingen: B. Kamps van Eext, P. van de
Zande van Tholen en P. Vedder van Garderen.nbsp;G. H.
Ctirsus m hoefkunde en hoefbeslag aan de Ambachtschool te 's-Graven-
hage 1919-1921. Op Zaterdag 20 September j.l. werd in de Ambachtschool
te s-Gravenhage het toelatingsexamen gehouden voor bovengenoemden cursus.
Er hadden zich twaalf adspiranten voor dezen cursus aangemeld.
Het gehouden onderzoek gaf de Commissie aanleiding allen tot het volgen
van den cursus toe te laten.
Deze tweej^ige cursus, welke ia aangevangen op Zaterdag 4 October en zal
loopen van October 1919—April 1920 en vervolgens van October 1920—
April 1921, wordt gehouden aan de Ambachtschool te 's-Gravenhage en
staat onder leiding van den heer L. J. Hoogkamer, gepens. dir.-paardenarts
van het N.-I. leger, terwijl als onderwijzer voor het practisch gedeelte
optreedt de hoefsmid van het Kon. Stal-Departement, W. Meier.
De tot dezen cursus toegelaten leerlingen zijn: Gerrit Timmer te Wou-
brugge, C. Timmer te Woubrugge, Abr. van Santen te Rozenburg, Zuidzijde,
J. C. van Hengstum te Woerden, Voorstraat 71, L. J. v. d. Heer te Geer-
vliet, A. Moreê, p. a. J. C. Moreê, Mr. Smid te Simonshaven, B. Schülte
te Kwintsheul, gem. Wateringen, J. Vis, smederij te Waddingsveen, T. A.
Rademaker te Zegwaart (Z.-H.), D. W. van Eeden Petersman te Benthuizen,
J. Kool te Alkemade, A. van Roon te Strijen. (u. Ned. Landb. Weekbl.)
— Hoefbeslag-prijzen. In het verslag van de vergadering der Hollandsche
xl)'quot; /i!,nbsp;(gehouden 27 Aug.), opgenomen in het Nederl. Landb.
Weekbl., komt de volgende discussie voor:
,De heer Van Balen Blanken: Mijnheer de Voorzitter! Ik begin
met de volgende vraag:
„Niettegenstaande het verkrijgbaar stellen van ijzer aan de hoefsmeden,
waardoor het hoefbeslag door den Bond werd geprijsd op f 3.50, wordt
den boer in rekening gebracht f 6 a f 6.50. Dient het Hoofdbestuur
tegen het nemen van zulk een woekerwinst niet op te treden?quot;
Het hoefbeslag is op het platteland verbazend duur en nu is de zaak
zoo: de Bond van Smeden kan ijzer krijgen en, toen dat besluit kwam,
heeft de Bond den prijs voor het hoefbeslag vastgesteld; wanneer er echter
een smid is, die het veel goedkooper wil doen, kan hij geen ijzer krijgen
door tusschenkomst van den Bond, zoodat iedere hoefsmid ten platten lande
gedwongen is geworden lid van den Bond te worden en zich dan ook aan
den prijs, door den Bond vastgesteld, te houden. Dit kwam ons een zeer
belangrijke kwestie voor, welke wij meenden onder de aandacht van het
Hoofdbestuur te moeten brengen. Discussie of bespreking vragen wij niet-
wij vragen alleen of het Hoofdbestuur die kwestie geen overweging in den
boezem van het Hoofdbestuur waardig keurt.
De Voorzitter: Het Hoofdbestuur zal die zaak met genoegen ter
hand nemen en ter bevoegder plaatse vragen of aan dien wantoestand geen
einde kan worden gemaakt.quot;
(In Friesland is hetzelfde onderwerp aan de orde geweest. Daarbij is
gebleken dat een hoefsmid, die voor een- lageren prijs leverde, gebruik
maakte van machinale ijzers. Natuurlijk verdienen de uit de hand gesmede
de voorkeur en kunnen derhalve ook aanspraak doen gelden op betere
betaling. E e d.).
— Strijken. Reeds sinds vijftig jaar wordt er in leerboeken en vakbladen
op gewezen, dat bij het „strijkenquot; de oorzaak niet alleen moet worden ge-
zocht in het been, dat in z'n beweging strijkt, maar ook in het staande been,
hetwelk gestreken wordt. En toch wordt hiermee in de praktijk veel te weinig
rekening gehouden; veelal ziet men den smid alleen aan het ,strijkendequot; been
bezig, om door beslagveranderingen het strijken op te heffen. Vooral in het
geven van een smallen, korten en nauwen binnen-ijzertak zoekt men z'n heil.
Helpt dit nu voldoende? Integendeel, dikwijls verergert het strijken,
omdat nu het aldus beslagen been zelf veel kans zal loopen om te worden
gestreken. Door dien nauwen, smallen en korten ijzertak staat het been niet
vast en rlak genoeg en zal bij belasting iets naar binnen zwikken met het
gevolg, dat het gemakkelijk zal gestreken worden. Alleen al om deze reden
is het aanbrengen van een strijkijzer, als zooeven bedoeld, zonder er verder
bij na te denken, uit den booze. Maar bovendien zal men toch moeten toe-
geven, dat zoo'n ijzer bijna nooit zal voldoen omdat het strijken bijna uit-
sluitend met het toongedeelte van het ijzer geschiedt en zelden met de
takken.
Soms raspt de smid te veel af van den binnenhoefwand; daardoor gaat
de ondervoet ook iets naar binnen hellen en ontstaat er gevaar voor strijken.
Nu moet men niet denken, dat „zulk naar binnen hellenquot; duidelijk te zien
is; het zijn natuurlijk maar kleine afwijkingen, maar deze kunnen juist het
strijken veroorzaken. Het gaat in deze om millimeters ; door het uitsteken
van een niet of een hoornstukje kan strijken ontstaan en evenzoo goed
kan het verdwijnen door den binnenhoefwand een ietsje hooger te zetten.
Dit kan gebeuren door wat af te nemen van den buitenwand of door den
buitenijzertak wat dunner, eventueel den binnentak wat dikker te maken.
Bij het streven om het „strijkenquot; op te heffen moet ook steeds de volle
aandacht worden geschonken aan het been, dat gestreken wordt. Dit toch
moet het andere been voorbij kunnen laten gaan, wil het goed geplaatst zijn.
Vergroot daarom de steunviakte en geef tegelijk den binnenkant een
kleine verhooging. Bij een Eranschen stand kan men de steunviakte ver-
grooten door verlenging van den binnentak; heeft het paard een nauwen
gang, dan kan men succes hebben met een breeden buitentak. Men moet
dit dan aan beide beenen aanbrengen.nbsp;(u. Ber Hufschmied).
De Octoberaflevering van „Der Hufschmiedquot; bevat:
1». Hoefverbetering en beslag bij steltvoetachtige vervorming der voorste
ledematen bij veulens, door Jozef Linöcker, Chef-dierenarts aan het hengsten-
depot Stadl.
Schrijver wijst op het bekende feit dat zich gedurende het eerste levens-
jaar hetzij kort na de geboorte, hetzij later, somtijds steilen stand in koot,
kroon en hoef ontwikkelt. Hij schrijft dit in de meeste gevallen toe aan een
aangeboren neiging tot stelt voet vorming (tengevolge van de ligging in de baar-
moeder?), waarbij ook het kroongewicht verdikt schijnt en de bewegelijk-
heid hiervan verminderd is. Dergelijke veulens waren bij de geboorte dik-
werf zwak, waarbij dus ook min of meer ziekte in het spel kan zijn. In dit
geval is bij goede verzorging door doelmatig bandaseeren met holle plankjes
van linde- of populierenhout gewoonlijk reeds binnen 14 dagen herstel te
verkrijgen. Bovendien moet men niet nalaten het veulen in den eersten tijd
bij het opstaan te helpen en daarna tevens hij het laten zuigen. Zulke zwakke
veulens, die bovendien één of beide beenen in een verband hebben zitten,
kunnen zich heel moeilijk verplaatsen in een hok dat met lang stroo is gestrooid,
reden waarom zaagsel of spaanders als strooisel wordt aanbevolen.
Schrijver wijst er verder op dat bij afgeloopen toongedeelten halvemaan-
ijzertjes moeten worden ondergelegd, of de verzenen ingekort öf beide In
erger gevallen kan het noodig zijn om zelfs een toon verlengsel aan het
ijzertje te maken, ja zelfs een soort spits stootje, teneinde het jonge dier
er toe te brengen om geleidelijk in het kroon- en in het kootgewricht te
gaan doorzakken.
Verschillende methoden tot herstel van hoornscheuren, door Doctor
Gluck dierenarts te Eisenberg (Slot). In dit artikel worden de bekende
methodes, toegelicht met afbeeldingen, beschreven.
3». Korte mededeelingen, waarvan vermelding verdient dat de bond van
Duitsche smeden 16 - 18000 leden telt, en dat de vooruitzichten voor de
levering van kolen in Duitschland niet best zijn. Integendeel.
—nbsp;IJzer-prijzen. In Berlijn worden besprekingen gehouden tusschen de
Duitsche regeering en de vertegenwoordigers der Duitsche ijzernijverheid
over den grondslag voor nieuwe prijsverhoogingen, geldende van 1 October af.
Pha^t';nbsp;nijverheid stellen een prijsverhooging voor van
300 Mk. per ton voor A- en B-producten. Met het oog op de geringe prijs-
verhooging voor kolen schijnt het echter niet uitgesloten dat overeenstemming
zal worden verkregen op den grondslag van 150 ä 200 Mk.
—nbsp;Met Duitsche Äoefwag-eZ-syndicaat heeft de verkoopprijzen reeds met inganff
van 1 Juh J.l. met 25 % verhoogd (u. KB. G.)nbsp;^
Zooals uit de dagblad-berichten bekend is, neemt de Me«aanvoer uit
Duitschland toe. Inplaats van 50000 zal ons land thans maandelijks ont-
vangen 140 ä 150 duizend ton.nbsp;''
Examen ter verkrijging van een Rijksdiploma als Hoefsmid.
NAJAARSEXAMEN.
ütr^chtTeïo^Vn wädt.quot;^^''^^ November of December .9.9 te
„nbsp;uitgenoodigd zich voor
5 November 1919 schriftelijk aan te melden bij den ondergeteekende
onder overlegging van de volgende stukken :
a.nbsp;een afschrift van de geboorteacte.
b.nbsp;een bewijs, dat hij de lagere school met vrucht heeft gevolgd.
c.nbsp;een bewijs, dat hij tenminste drie jaren in het smidsvak is werkzaam
geweest.
d.nbsp;een bewijs, dat hij een tweejarigen cursus in hoefbeslag heeft gevolgd
of eene daarmede gelijk gestelde vakopleiding heeft genoten.
Zij, die voor 1 Juli 1919 een diploma als hoefsmid hebben behaald,
worden enkel op grond van dit diploma tot het examen toegelaten.
De voorzitter der Examencommissie,
Dr. H. M. KROON,
Hoogleeraar aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht.
-ocr page 168-S. C. IH. BAX. glashaven 9 en se - ROTTERDAM.
—- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prima blanke
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fijne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
Telejiriini-Ädres
BAX (Slasliaveii
liilercoiuiuiiiiiiiil
felephoon
ïo.
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „PacilLcquot;,
met zwaar hielstii,k.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6}
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Ramblerquot;,
in witte en grijze
Caoutcbouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van 4J-
tot 61 Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot 7 jS^ Eng. dm.
uiterste breedte^ buitenkant ijzers gem.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Touwijzers in
verschillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 169-24e Jaargang. - Aflevering 11. — 15 Nov. 1919.
-ocr page 170-in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
en de bekende
Amerikaansche
I
ÏI. Een en ander over de provincie Zeeland en het hoefbeslag. — Het besnijden
der hoeven. — Het meedragen van den straal op den bodem. — Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Advertentiën.
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE ZEELAND EN
HET HOEFBESLAG,
dook
Dr. Gallandat Hdbt,
Kapitein-Paardenarts te Amersfoort.
Alvorens over te gaan tot mededeelingen over Zuid-Beveland, meen ik
eerst op een onjuistheid en een tekortkoming in het artikel van 15 Oct.
te moeten wijzen. Door onvolledig te zijn ingelicht deelde ik mede dat
Zeeland slechts beschikt over drie onderwijskrachten op hoefbeslaggebied,
en noemde de gediplomeerde onderwijzers in practisch hoefbeslag: de heeren
Kerckhaert, Adriaanse en Butler. Na het verschijnen van ,De Hoefsmidquot;
werd mij medegedeeld dat de heer C. J. Rombouts te Oud-Vosmeer op
Tholen den cursus 1917—18 te Utrecht heeft gevolgd en na afloop met
goed gevolg het examen heeft afgelegd als onderwijzer in practisch hoef-
beslag. Het spijt mij des te meer dit zoo laat gehoord te hebben, daar ik
hierdoor ook de gelegenheid gemist heb den heer Rombouts in Tholen op
te zoeken.
Tevens werd mij gevraagd om bij een eventueel voorkomende gelegenheid
de autoriteiten op landbouwgebied in Zeeland over de in het stuk van
15 October gesproken vervolgcursussen, te spreken. Dit nu echter ligt
geenzins op mijn weg; wel stel ik mij voor dat de direct belanghebbenden
in deze, dat zijn de hoefsmeden, de landbouwers en de fokkers, met elkaar
in direct contact kunnen komen door den bond van Smedenpatroons en
de Landbouworganisatie.
Hiertoe moeten in de eerste plaats de hoefsmeden genegen zijn aan deze
vervolg-cursussen deel te nemen en moeten zij zelf vragen om dergelijke
cursussen in het leven te roepen. Zij doen dit verzoek door bemiddeling
van hunne afdeelingsbesturen aan het Bestuur van den Bond van Smeden-
patroons in Zeeland. Deze treedt nu na ontvangst van dit verzoek in overleg
met de Zeeuwsche MPy van Landbouw en Veeteelt, en daar beider belangen
hierbij parallel gaan, lijkt het mij reeds van te voren vaststaande dat deze
twee lichamen het eens zullen worden over de uitvoerbaarheid er van. Men
zal dan een finantieele regeling moeten vaststellen, waarbij de onderwijzers
een degelijke vergoeding moeten krijgen; de hiervoor benoodigde gelden
kunnen verkregen worden eensdeels door bijdragen van de belanghebbenden,
anderdeels door subsidies van de beide genoemde lichamen.
Nemen wij nu aan dat men zich de medewerking van de vier onderwijzers
in practisch hoefbeslag in Zeeland kan verzekeren, dan zou men in overleg
met deze aan elk hunner een bepaald rayon, een arbeidssfeer kunnen aan-
wijzen. B.v. zou de heer Kerckhaert uit Stoppeldijk Zeeuwsch-Vlaanderen
voor zijn rekening kunnen nemen, de heeren Butler en Adriaanse, die beide
op Zuid-Beveland wonen, kunnen dit eiland en verder Walcheren en N.-
Be veland in onderling overleg verdeelen en de heer Rombouts zou over
Tholen en Schouwen en Duiveland kunnen worden aangesteld. Zoodoende
zal het reizen voor de leiders en de deelnemers weinig bezwaar opleveren
en vervalt hiermede een der moeilijkheden, waarmede men bij deze eilanden-
rijke provincie bij cursussen rekening moet houden. Ik geef hier slechts een
schema aan, een gedachtengang, die misschien tot punt van uitgang kan
dienen bij de besprekingen van belanghebbenden in deze aangelegenheid,
welke, naar ik hoop, tot een goed resultaat zullen leiden.
Door „Een trouwe lezer van „De Hoefsmidquot; wordt mijne
opinie gevraagd naar aanleiding van het geschrevene op blz. 150 van de
vorige aflevering; hij schrijft n.1. „Zou dat niet veel schade doen aan de
pezen en gewrichten bij een paard dat zijn diensten moet doen op de kunst-
wegen? Normale hoeven maken onder abnormale beenen, is in Vlaanderen
geen zeldzaamheid ; een oud paard zal daar ook niet langer dienst door doenquot;.
De schrijver heeft m.i. hierin volkomen gelijk; het komt wel op hetzelfde
neer als dat men zal trachten een bestaanden verkeerden stand, b.v. een
Fransche stand of toontredersstand, bij een volwassen paard door het be-
snijden van den voet in een normalen stand te veranderen. Dan zal men
aan de gewrichten een zoodanige beleediging aandoen, deze als het ware
trachten te verwringen, dat dit alleen nadeel tot gevolg zal hebben.
Zoo zal ook een vervormen van den hoef een nadeel voor de gewrichten,
banden en pezen mee kunnen brengen en zelfs tot pijnlijkheid en kreupel-
loopen aanleiding geven.
Vandaar ook dat alle veranderingen, die men aan de hoeven wil aan-
brengen, zeer geleidelijk moeten worden ondernomen.
Op blz 150 wordt dan ook gezegd „overdrijving is natuurlijk altijd, en
zoo ook hier, verkeerd te achten.quot;
Z u i d-B e v e 1 a n d.
Zuid Beveland is het grootste der rijke Zeeuwsche eilanden en als zoodanig
biedt het ook zeer veel belangrijks aan. Het is een vruchtbaar land, waar
zeer veel verbouwd wordt, doch behalve hetgeen de rijke bodem te zien
geeft, trekt ook de bevolking in hare mooie kleederdracht de aandacht
van den toerist. Het veelal donkere type der bewoners willen sommigen
toeschrijven aan den invloed van den Spaanschen tijd, waarbij gedurende de
lange overheersching een vermenging van rassen zou hebben plaats gevonden;
anderen schrijven deze eigenschappen aan den invloed van veel vroegere
bewoners toe.
Goes is de eenige stad op het eiland; het was eertijds de derde in rang
der stemmende steden van Zeeland. Hemelsbreed ligt het ruim drie uren
van Middelburg en Zierikzee en ongeveer vier uren van Vlissingen,
Brouwershaven, Bergen op Zoom en Biervliet. Het is een zeer oude stad,
die steeds een belangrijke rol gespeeld heeft in de geschiedenis van Zeeland.
Omtrent den oorsprong van den naam verkeert men in het onzekere; door
sommigen wordt aangenomen dat ter plaatse van de stad eertijds een
schor was, waar vele ganzen gehoed werden, welke in het oud-Duitsch „Goesquot;
werden genoemd, terwijl andere in den naam Goes de afleiding vinden voor
vruchtbaren grond. Eeeds in de 13e eeuw was de Heerlijkheid van Goes
vermaard en bestond er een drukke scheep vraart.
Zij behoorde toen aan den Huize van Borselen en in 1266 stond Graaf
Floris V op verzoek van Ridder Petras van Borselen, toe aan „zijne goede
Luiden van Goes, door alle zijne Landen en Graafschappen, vrij van den Tol,
met alle hunne Goederen en Koopmanschappen te mogen heen en weder
varenquot;. Dit bracht Goes tot opkomst en welvaart. In 1300 werd het slot
van Goes, genaamd Oostende, door Jan van Renesse met de Vlamingen be-
legerd, doch met behulp van Reimerswaal ontzet, bij welke gebeurtenis 1800
Vlamingen sneuvelden. Later kwam de stad onder het huis van Beieren
en werd onder meer vaak bezocht door Vrouwe Jacoba; deze nam eens,
bij een bezoek in 1428, onverwachts deel aan het „Papegaaiquot; schieten,
waarvoor de Eilanders van alle kanten naar de stad waren toegestroomd.
Het gelukte haar den „Papegaaiquot; zoodanig te treffen, dat hij van de steng
ter aarde viel, naar aanleiding waarvan zij als Koninginne gehuldigd werd.
Hierdoor gevleid, onthief zij de eilanders voor altoos van het Grafelijk
recht op de vlastienden.
Door oorlogen en overstroomingen werd Goes later zeer geteisterd en
verarmd, zoo ook door een afgrijselijken brand, die in 1554 alle zoutkeeten
en driekwart van de stad in de asch legde; vele inwoners verlieten daarop
uit armoede de stad. In den Spaanschen tijd was Goes herhaaldelijk het
tooneel van zwaren strijd en 't geheele eiland herbergde langen tijd een
groote Spaansche krijgsmacht. Ook na de Spaansche overheersching en wel
in de zeventiende en achttiende eeuw leed de stad nog herhaaldelijk door
onlusten en beroeringen.
Tal van oude gebouwen en instellingen doen nog denken aan het grijze
verleden van Goes, zoo o.a. het Stadhuis op de groote markt. De markt
zelf, die tegenwoordig des Dinsdags wordt gehouden, was eertijds zeer be-
roemd als graanmarkt. In 1450 werd reeds een reglement hierop gemaakt,
waarin werd verordend dat het koren moest worden geleverd ,met de
vermaarde Goesche Maat, van zeven en dertig en een halven zak in het
Last, en ia den zak twee en dertig stoopen.quot;
Ook thans is Goes een zeer welvarende stad die, door goede communicatie
met het overige Zeeland verbonden, een welvarend bestaan leidt. Het heeft
ongeveer 8000 inwoners, terwijl het aantal paarden in deze gemeente
meer dan 200 bedraagt. Het ligt voor de hand dat zulk een welvarend
landbouw-centrum mede zeer belangrijk is uit een oogpunt van hoefbeslag
en men vindt dan ook niet minder dan vijf hoefsmederijen in de stad.
Deze behooren aan de heeren Adriaanse in de Nieuwstraat, Adriaanse in
de Ganzepoortstraat, Hollestelle (secretaris van den bond van smedenpatroons)
in de R. B. van de Boschstraat en verder Van Duim en Vreeken. Het zijn
alle gemengde bedrijven, waarvan meest alle patroons een vakopleiding
hebben genoten en een diploma als hoefsmid hebben behaald.
De drie eerstgenoemde hebben wel de voornaamste hoefsmederijen en
vooral de zaak van den heer Adriaanse in de Nieuwstraat wijdt zich hoofd-
zakelijk aan het hoefbeslag. Deze zaak wordt gedreven door den patroon
met twee zoons en een knecht, die alle het beslag uitoefenen. Een der
zoons volgde te Utrecht den cursus voor onderwijzers in hoefbeslag en
werd als zoodanig gediplomeerd. In deze smederij werd reeds eenmaal een
cursus in hoefbeslag gegeven door den' heer Slabbekoorn te Wolfaartsdijk
van 1911—12, en wij willen hopen dat de heer Adriaanse, die door zijn
opleiding daartoe de aangewezen persoon is en die dan ook reeds cursussen
gaf te Zierikzee en op Noord-Beveland, genegen zal zijn en in de gelegenheid
zal worden gesteld om een geregelden cursus ter stede te houden, zoodat
de smeden in de omgeving daarvan op gemakkelijke wijze kunnen profiteeren.
De zeer ruime smederij en beslagloods leenen zich bij uitstek voor het
geven van een cursus en ook herhalingscursussen aan reeds gediplomeerde
of oudere smeden zouden hier goed gegeven kunnen worden.
(Wordt vervolgd.)
* *
Verbeteringen (zie voorgaande aflevering).
Op blz. 148, 13e regel van onderen, staat Stoppeldijk; dit had moeten
zijn Sommelsdijk.
Op blz. 149 6e regel staat „Midd. Courant 7 Aug.quot; moet zijn „De Zeeuwquot;,
met onderteekening „Paardenliefhebberquot;.
Op blz. 153 derde regel lees: „De Zeeuwquot;, onderteekend P. A. Butler.
HET BESNIJDEN DER HOEVEN!
Dat het besnijden der hoeven wel een van de belangrijkste handelingen
is bij het beslaan van het paard, zal ieder hoefsmid en allen, die eenige
studie van het hoefbeslag gemaakt hebben, ten volle beamen. Belangrijk is
eene vakkundige besnijding der hoeven (naar bouw, stand en gang van het
paard), voor bruikbaarheidsduur en uithoudingsvermogen. Dat het voor den
hoefsmid veel practische ondervinding en studie vereischt, wordt bewezen
door het feit, dat er ten opzichte van dat besnijden nog veel gezondigd
wordt, zelfs nog door hoefsmeden met veeljarige practijk. Nu wordt als
regel het oude ijzer als gids gebruikt voor den te besnijden hoef, en men
neemt aan, waar de meeste slijtage is geweest, de hoef daar te lang was.
Nu gaat die theorie in heel veel gevallen niet op en wel om de volgende
redenen.
De meeste paarden zullen, ondanks de volmaakste besnijding, toch onge-
lijk blijven slijten, wat vanzelf in de standen en gangen zit, en waar niets
aan te veranderen valt. Het komt dikwijls genoeg voor, vooral aan de ach-
terhoeven, dat juist daar, waar de meeste slijtage is, niet het minst kan
ingekort worden. Nu blijven dat uitzonderingen. Een ongelijke slijtage,
veroorzaakt door onoordeelkundige besnijding, zal na goede behandeling wel
weer in orde komen en een goed vakman kan het oude ijzer in zoo'n geval
wel missen.
Het is eigenlijk overbodig te zeggen, dat iedere hoefsmid' er zooveel
mogelijk naar zal streven dat de hoeven vlak worden neergezet. Nu wordt
er m.i. in de practijk aan het besnijden in het algemeen te weinig aan-
dacht besteed, en in vele gevallen kan dat niet anders. Als men dan ziet
en leest, dat in hoefsmidszaken per dag een zeker aantal paarden door be-
trekkelijk weinig personeel worden beslagen, dan krijgen menschen, die niet
beter weten, den indruk, dat een paard beslaan het werk van een oogen-
blik is. Gaat men nu in zulke zaken het werk (vooral het besnijden) op
de keper beschouwen, dan merkt men alras dat gauw en goed twee zijn, of
dat alle werk aandacht en tijd vereischt. Van den anderen kant is alle
treuzelwerk uit den booze. Nu komt het voor dat men aan het oude ijzer
te veel waarde gaat hechten ten opzichte van het besnijden.
Ondergeteekende heeft paarden beslagen, welke uit het leger teruggekeerd
waren. Twee dezer paarden, v^elke beide aan de achterhoeven alleen den
buitenkant afsleten, waren zoodanig besneden, dat de hoefas naar buiten
gebroken was, en de paarden bij het gaan met de achterhand naar buiten
overhelden. En zonder het minste resultaat, want de binnentak van het
ijzer was weinig of niet afgesleten. Het middel was hier dus erger dan de
kwaal. Nu kan het zijn dat de bewuste smid (naar het beslag te oordeelen
een milicien) op gezag zoo heeft moeten handelen; het geval is er niet
minder om.
Bij hoeven waarvan de binnenhelft meer ontwikkeld en schuiner gesteld
is dan de buitenhelft, ziet men dikwijls dat die binnenhelft te veel in-
gekort wordt, daar deze dan voor te lang wordt aangezien. Geleerd wordt
dat de boven-draagvlakte van het ijzer zoo breed moet zijn, dat zij den
hoornwand en nog 2 m.M. van de hoornzooi bedekt. Dikwijls ziet men nu
de zool zoodanig besnijden, dat alleen de hoornwand op het ijzer rust. De
ondervinding leert dat hoe meer de hoornzooi mee kan dragen, eene vastere
ligging van het ijzer gewaarborgd wordt, en men bij brokkelhoeven den
zwakken hoornwand kan ontlasten.
Over het besnijden bij abnormale standen, is door de hoefsmeden nog
al eens geredetwist, o.a. ettelijke jaren geleden in „De Hoefsmidquot;, waar
het toen speciaal over den Eranschen stand ging. De eene wilde toen de
binnen-, de andere de buitenhelft lager maken. Met den laatsten schrijver
was ik het volkomen eens, die n.m. betoogde, dat aan den stand van een
volgroeid paard, niets meer te veranderen was, en dat er alleen bij veulens
in dit opzicht iets te bereiken viel.
Volgens mijne meening is dan ook de hoefas de betrouwbaarste gids bij
het besnijden der hoeven, onverschillig bij welken stand.
Ten slotte blijft dan ook, volgens mijne overtuiging, het besnijden der
hoeven voor paard en eigenaar van het grootste belang. Daarom voor den
smid een zaak van studie, en voor den eigenaar een aansporing zijn paard
in dié zaak te laten beslaan, waar aan het besnijden der hoeven de noodige
aandacht wordt geschonken.
Ben Maag.nbsp;J. N. M e e u w s e n.
HET MEE-DRAGEN VAN DEN STRAAL OP DEN BODEM.
De meeningen hierover waren vroeger zeer verdeeld en zoo kon men van
den eenen deskundige hooren, dat er veel van den straal moest worden af-
genomen, terwijl anderen, die het ook weten konden, juist het tegengestelde
beweerden. Dit meeningsverschil is den laatsten tijd bijna niet meer aan de
orde, want het meerendeel der smeden weet nu wel hoe het behoort en
waarom het van zooveel belang is den straal zoo min mogelijk te be-
snijden. De straal toch helpt mee aan het hoefmechanisme en helpt er dus
ook aan mee om den hoef gezond en flink ontwikkeld te maken en te houden.
Hoeven, die in de achterste helft te nauw of ingeklemd zijn, ziet men niet
dikwijls bij een grooten straal, doch juist als deze geschrompeld of klein
is. Bekend is het genoeg, dat te nauwe hoeven of — zoo 't nog erger is _ klem-
hoeven bij het paard de oorzaak kunnen zijn van kreupelheid, waardoor dit zelfs
op den duur onbruikbaar kan worden en daarom is het van veel belang
deze afwijkende hoefvormen te voorkomen. Een van de voorzorgsmaatregelen
is, zorg te dragen, dat de straal zich zoo goed mogelijk ontwikkelt en in geen
geval sterk wordt besneden. Bij het beslaan moet men den straal ontdoen
van den dooden straalhoorn en andere loszittende of rottende deelen, maar
verder: afblijven! '
Een andere kwestie is of de straal ook te groot kan zijn en zoo ja, welke
bezwaren daarvan het gevolg kunnen wezen. Verschillende smeden zijn van
meening, dat deze bezwaren inderdaad vóórkomen, enkele zelfs kennen
er vrij veel waarde aan toe en bij kreupelheden geven ze veelal hieraan
de schuld. Doordat bij een te grooten straal onder het loopen bovenmatig
op vleeschstraal en straalkussen wordt gedrukt, zou hierin een ontsteking
optreden en het dier kreupel gaan loopen. Volgens hen mag daarom de
straal niet zoo groot zijn, dat ze bij den beslagen hoef op den bodem komt
In „Der Hufschmiedquot; van October vraagt een lezer de meening der redactie
over dit punt. Het antwoord luidt, dat men, als de straal zoo groot gehouden
wordt dat ze niet meer dan de breedte van een gewoon ijzer (zonder kal-
koenen) uitsteekt buiten den draagrand van de verzenen, niet bang be-
hoeft te zijn last te krijgen van te veel druk op vleeschstraal en straalkussen
en dientengevolge gevaar voor kreupelheid. Ook niet voor het geval, dat het
paard een ijzer verliest en gedurende eenigen tijd op den blooten voet
marcheeren moet. Er zijn smeden, die alleen met het oog op dit „verliezen
van een ijzerquot; den straal gaan besnijden en het behoeft geen nader betoog,
dat dit niet slechts nadeelig, maar ook onzinnig is.
Zoo door redeneerende, moet men er ook tegen op gaan zien om „nagelsquot;
te gebruiken, je mocht eens een paard vernagelen! Neen, dan doet men
beter het ijzer goed vast te leggen en de kans op verliezen hierdoor zoo
goed als geheel uit te sluiten. Het aantal gevallen, dat de straal bij den
beslagen voet op den bodem komt, is vrij klein.
* , ♦
Bovenstaand antwoord is juist; al komt het ook een enkele keer eens
voor, dat er kreupelheid door ontstaat (deze is gewoonlijk niet ernstig),
raden ook wij den smid met klem aan, vooral niet te veel aandacht aan een
„te grootenquot; straal te schenken. In de eerste plaats zijn de nadeelen prak-
tisch gering te noemen, maar verder komt de hoofdzaak d i. het groote belang
van een flinken straal hoe langer hoe meer in het gedrang en wordt ten
slotte geheel over het hoofd gezien.nbsp;v d H
HOEFBESLAG IN ZEELAND.
Geachte Heer Bedacteur!
Ik ben U dankbaar voor het overnemen 1) uit „De Hoefsmidquot; van het stuk
van den heer Dr. Gallandat Huet, in zake beschouwing hoefbeslag in
de Provincie Zeeland.
De meening, die bij ZED. Gestr. post heeft gevat, als zoude de Middel-
burgsche hoefbeslag-wedstrijd het gevolg zijn geweest van een onverkwikke-
lijken pennestrijd tusschen twee personen, is bezijden de waarheid.
Door het Bestuur der Concours, hipp vereeniging is m.i. alleen tot dezen
wedstrijd besloten, omdat zij meende, dat waar het hoefbeslag zoo'n groote
rol speelt m de paardenfokkerij, zij daardoor de sympathie van de fokkers
meer zoude winnen, welke sympathie noodig is wanneer zij toename van
haar concours wil bereiken.
Met groote verwondering nam ik kennis van Z.ED. Gestrenge's meening,
dat de hoefsmeden Schieman, zoowel in hunne environs als verre daar buiten,
zoon gerenommeerden naam en zoo'n groot succes zouden hebben, omdat
ZIJ hun beslag opnemen als een handelsbeslag.
Dat handelsbeslag, hetwelk uitmunt door correcte onderlegging der ijzers
en besnijding der voeten, terwijl de geheele afwerking van het beslag den
indruk geeit van aangenaam en af, zulk beslag is voor den fokker het
meeste vpaard en zulk beslag is voor den verkooper van paarden het meest juiste.
Gaat dan met het geheele fokwezen naar die richting, waarvan de finan-
cieele resultaten voor den verkooper het grootste zijn?
Zoude het dan geen dwaasheid voor den fokker-verkooper zijn, niet zijn
paarden te doen beslaan door lieden welke deze methode volgen?
Daarom is het te hopen, dat de Zeeuwsche Landbouwmaatschappij niet
den door Dr. Gallandat Huet gegeven raad moge volgen, alléén door de
drie onderwijzers cursussen te laten geven, maar ook te profiteeren van de
lessen uit het leven, uit de practijk en hetgeen is te leeren geweest op den
wedstrijd in hoefbeslag te Middelburg.
Laat de genoemde maatschappij liever de heeren Schieman te Axel uitnoo-
digen lessen te geven aan de smeden met de voor den handel ongeschikt
gebleken methode ; dan komen wij tot een meer algemeen goede methode
van hoefbeslag.
Daarom was het zoo goed gezien (achteraf bekeken) dat de Jury niet
bestond alleen uit personen die kijken naar de aan de hoefsmidschool
geleerde methode en daardoor meer cachet verleenen aan de waarde van een
diploma, maar een jury die onpartijdig beoordeelde zuiver het werk, wat ter
plaatse is geleverd en het beslag wat is getoond met het door hen beslagen paard.
Men moet ook kunnen en durven breken met alleen stellingen en diplo-
ma s en durven goed te keuren wat aan de eischen der praktijk blijkt te
voldoen Dan alleen zal de vakambitie hoogtij vieren !
U dankzeggende voor de opname, verblijf ik
Middelburg.nbsp;K. Meer ten s Kzn.
Naar aanleiding van het hierboven door den heer K. Meertens te Mid-
delburg geschrevene, zou ik gaarne het volgende opmerken :
In de eerste plaats is het mogelijk dat de wedstrijd in hoefbeslag door
het Bestuur der concours hippique vereeniging uitsluitend is uitgeschreven
om de „sympathiequot; van de fokkers te winnen en in dat geval is mijne
geuite veronderstelling dus onjuist. Gezien de geciteerde courantendebatten,
was deze veronderstelling echter niet gewaagd en lag zelfs zeer voor de hand.
1nbsp; In „Het Paardquot;, waardoor dit antwoord is uitgelokt. Red.
-ocr page 178-Ik geef echter gaarne mijne meening voor die van de meer ingewijden in deze.
Vervolgens wensch ik den heer Meertens te wijzen op de absoluut scheeve
voorstelling welke deze zich maakt van de onderwijzers in practisch hoef-
beslag. Hij ziet deze heeren niet voor vol aan. Wil hen zelfs gepasseerd
zien bij het geven van onderwijs en o. a. in Zeeland doen vervangen door
de heeren Schieman te Axel. Dit nu is m. i. een zeer verkeerde taktiek,
die rechtstreeks indruischt tegen een goede organisatie.
Wat toch is het geval. De regeering opent een school, die in een be-
staande behoefte moet voorzien, waar practische onderwijskrachten in het
hoefbeslag moeten worden gevormd. Vele energieke hoefsmeden dingen naar
het geringe aantal jaarlijks beschikbare plaatsen op deze cursussen ; degene,
die een plaats bemachtigen, sparen tijd noch geld en getroosten zich zeer
veel opoffering gedurende een jaar lang, om zich voor de taak te bekwamen
aan andere hoefsmeden practisch onderricht in hoefbeslag te kunnen geven.
Zij zien ten slotte hun opoffering en moeite bekroond en een rijksdiploma
als onderwijzer wordt hun uitgereikt. Wat moet nu de gedachtengang van
elk hunner zijn bij het lezen van des heeren Meertens' voorstel ? Niet anders
dan dat de regeering gedwaald heeft en dat de opleiding gefaald heeft. Zij
worden toch door hun eigen landgenooten voorbij geloopen bij de beste
gelegenheid, die zich voordoet om van zich te doen spreken. Zij worden niet
bekwaam geacht om in hun eigen gewest, waar zij geboren en getogen zijn,
gewerkt en geleerd hebben, en ten slotte door een moeilijke studie de kroon
op het werk gezet hebben, de toestanden te overzien, de hoeven der paarden
en het hoefbeslag te kunnen beoordeelen. — De heer Meertens schijnt zeer
bang te zijn voor de inrichtingen quot;van onderwijs op hoefbeslaggebied en
huiverig voor een gediplomeerd hoefsmid; hij schijnt zich dezen laatsten als
een hoogst onpractischen, theoretisch bevooroordeelden stumper voor te stellen.
Waar deze begrippen vandaan komen ? Zeker niet uit bekendheid met
de inrichtingen van onderwijs, doch blijkbaar uit een vooropgezette meening.
Dat echter de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij naar een raad als van
den heer Meertens zal luisteren, is door niemand aan te nemen, die tenminste
op dit gebied geen bolsjewistische neigingen heeft.
Deze aanhaling slaat niet op de heeren Schieman te Axel; zij kunnen zeer
be kwame smeden zijn en ik laat hen buiten dit geding, doch de rechte man
op de rechte plaats is in dit geval de „onderwijzer in practisch hoefbeslagquot;
en het zou een onvergeeflijke fout zijn als deze niet geplaatst werd op het
voetstuk dat hem toekomt.
Dit is dan ook geen pleidooi tegen de heeren Schieman, doch wel uitdruk-
kelijk vóór de onderwijzers in practisch hoefbeslag.
Zijn vele der gediplomeerde hoefsmeden en de onderwijzers in practisch
hoefbeslag misschien wat al te goed geïnstrueerd aan de inrichtingen van
onderwijs ? Is hun daardoor misschien wat te veel eigenwaarde bijgebracht
in de oogen der fokkers?
Laten zij zich misschien niet zoo als werktuigen gebruiken als vele fok-
kers wel zouden wenschen, en houden zij niet hun vakkennis te hOog om
tegen beter weten in anderer zin te volgen ?
Is een beslag, dat voor den verkooper het meeste waard is, altijd het beste?
Op dat moment voor den verkooper zeker, doch is dit een hoog moreel
standpunt ? Ligt hier niet een grensgebied dat licht overschreden wordt
en tot corruptie leidt. Zijn niet vele handelsmanieren te verwerpen als opge-
schroefd en niet blijvend, niet standhoudend, niet den indruk van het ware
weergevend ? Moeten wij dit in de hand werken ? Hoe eerlijker men den
handel maakt, des te beter toch voor alle partijen. Let wel, ik beschuldig
hier geen personen, noch methoden in het bijzonder, doch leg er den nadruk
op dat men veel beter zou doen als men de paarden ten verkoop en ter
keuring zou aanbieden zooals zij zijn, zooals zij in hun dagelijksche werk-
zaamheden zich verhouden. Dat zou den waren indruk geven.
Nu ben ik niet naïef genoeg om aan te nemen dat dit doorgevoerd zal
worden ; waar handel is, zal altijd ook gekuip voorkomen, maar moet dan
toch het streven niet zijn om te trachten het goede voor te staan en het
in die richting te leiden? Gedachtenwisseling zal ten allen tijde en in elk
opzicht goed zijn, doch het doel moet steeds zijn verheffing en verbetering.
In het door den heer Meertens voorgestelde is m.i. noch het eene, noch
het andere te vinden, doch mocht het wel algemeen ingang vinden, dan zou
de regeering wijs doen met onmiddellijk alle opleidingen stop te zetten en
aan de opposanten te verzoeken deze opleidingen zelf ter hand te nemen en
volgens hunne ideeën te reconstrueeren. Zoodra het vertrouwen in een zaak
ontbreekt, doet dit schade en is het zaak dat hierover een uitspraak wordt
uitgelokt om het mogelijk te maken hiernaar en dus naar de meerderheid
te kunnen handelen.nbsp;Gr. H.
EEN EN ANDER OVER DE PROVINCIE ZEELAND EN HET
HOEFBESLAG.
In de October-aü. van „De Hoefsmidquot; en in „Het Paardquot; komt van de
hand van Dr. Gallandet Huet, Kapitein-paardenarts te Amersfoort, onder
bovenstaand hoofd een inleiding voor, waarin ondergeteekende de eer geniet,
meerdere malen zijn naam genoemd te zien. Wij wisten niet, inzake hoef-
beslag, zulk een vooraanstaand persoon te zijn, dat zelfs Dr. Gallandat Huet,
zich aan onze meeningen zou storen, en alhoewel ik hier en daar als bet-
weter en weet ik meer word betiteld, toch meen ik te moeten aannemen,
dat ik in alles nog niet mis heb gezien; het spijt me alleen te moeten con-
stateeren, dat zelfs een kapitein-paardenarts, niet altijd correct en objectief
zijn gedachten kan weergeven.
Het was in Zeeland van algemeene bekendheid, dat het hoefbeslag der
paarden alles te wenschen overliet; gunstige uitzonderingen vielen natuurlijk
te constateeren. Zij, die zich in het bizonder voor de paardenfokkerij inte-
resseerden, die de keuringen bezochten, als belangstellende of als jurylid,
wisten welke streken en welke stallen ook in zake het hoefbeslag vooraan-
stonden. Door de rijks-, provinciale en andere juryleden, werd bij herhaling
gewezen op het veelvuldig voorkomende slechte beslag, en de aandacht ge-
vestigd op het goede beslag dat ze hier en daar aantroffen. In de officiëele
verslagen dier commissies kan men herhaaldelijk lezen, waar het beslag slecht
was, en dat was voor het meerendeel boven de Schelde. De stal van Dixhoorn,
was een der eerste stallen, die inzake goed hoefbeslag met lof genoemd
werd; wel eigenaardig! Walcheren had de reputatie, inzake hoefbeslag, een
der allerslechtste streken te zijn; alleen de stal Van Dijk te N. en St.
Joosland werd, sedert de Gebr. Schieman van Axel de paarden besloegen,
in de officiëele verslagen met lof gemeld; wel eigenaardig!
In 1918 werd op een door mij gepresideerde vergadering der Vereeniging
van Walchersche Paardenfokkers, door een lid, het slechte hoefbeslag op
Walcheren ter sprake gebracht. „U moet weten Dr. Gallandat Huet, dat
juist een premiekeuring was gehouden, waarop door de juryleden voor de
zooveelste maal gewezen werd op het allertreurigste beslagquot; en door hem
de vraag gesteld wat „Hipposquot; in dezen kon doen. Geantwoord is daarop,
dat het voor het oogenblik vermoedelijk het best was, de Gebr. Schieman
van Axel de zorg voor het hoefbeslag op de dragen en te 'trachten door
deze heeren een practischen cursus in hoefbeslag te doen geven; de kosten,
verbonden aan een eventueele uitvoering, zullen hebben afgeschikt!
Op het lezen van een verslag van bedoelde vergadering vatte een ge-
diplomeerd hoefsmid te Middelburg vlam, en begon een polemiek met
ondergeteekende, en niet andersom. Of deze onverkwikkelijk was, och dat
weet ik niet. Van mijn zijde is ze zoo niet gevoerd.
Dat we opkwamen tegen het anonieme geschrijf is toch zeker geen ge-
-ocr page 180-brek aan waardeering, maar ons doel was te weten, wie zoo erg tegen de
r*quot;nbsp;^«t bij. dien hoefsmid
gekant was. Men beweerde wel, niet ik hoor, dat deze hoefsmid iemand w^s
die juist een hengst van een vooraanstaande hengstenvereeniging, wegens
minder gunstig beslag, naar de Gebr. Schieman had zien verhuizen. ^
^^^ 6 ^ug- 1918 betreft, wel ik wierp dit dien hoef-
smid tegen op zijn vraag waarom ik dan zelve mijn paarden niet bij de
Schieman's bet beslaan. U vraag ik, of iemand van jongLf aan met paarden
omgegaan, door veeartsen (Uw collega's Dr. Gallandat Huet!) gegeven cur-
sussen in paardenkennis met behoorlijk succes gevolgd hebbendi, bovendien
«Xli voorname keuringen en tentoonstellingen bezocht hebbende, be-
betweTerXnbsp;^'^^«ter? Ik herhaal hier nog eens, is zoo iemand
I eigenwijs? Met evenveel recht kan ik U Dr. Gallandat Huet als
be we er beschouwen. Zou iemand als de heer van Dixhoorn dan ook geen
^ u'®nbsp;trekpaardfokker was niet tevreden met het
door Nederlandsche gediplomeerne hoefsmeden geleverde hoefbeslag, en liet
den Directeur van de Brusselsche hoefsmidschool komen. Waarom wat een
betweter! Maar ook wat een onzin om naar cursussen in paardenkennis te
E'nbsp;keuringen of tentoonstelling^ te gaan! Een
misschien geen syllabe verstand van een
vfnd?n^ «nbsp;«ig®quot;^^'-. die door onder-
I'n» f tf i ^^'•keerde standen en gangen van zijn dieren kent, door een
oppervlakkige bezichtiging welk beslag voor dat paard past. Wat een eigenwaan!
liiken n^nlT fquot;quot;quot; bang dat de hoeven van hunne dieren zullen ge-
P P^^^r®*®quot;quot;' Renschen deze stomp gemaakt te zien! Neen, ze
jnschen aan hun paarden een natuurlijken hoogen hoef, met flink ontwikkdde
mnnih''nbsp;^^nbsp;boefhoorn, maar ze wenschen niet een syste-
matisch wegkappen der verzenen met daarbij veel te langen toon. En waar
de heeren Schieman van Axel, als geen ander de kunst verstaan, „dank zij
het onderricht van den Directeur der Brusselsche hoefsmidschool,quot; om hoeven
C ï. t®^ rnbsp;''nbsp;begrijpen, dat ze al gezocht worden;
hun werk 18 dan ook verre superieur. Ik houd dit zelfs tegen U, Dr. Gallandat
Huet, pertinent vol, en het meerendeel der fokkers met mijnbsp;^^^^^^^^^
.rSnbsp;^^nbsp;geschoven, dat ik met
groot leedvermaak op 21 Aug. '19 in De Zeeuw, niet Midde burger, aan
Z oTn rJ^^^ herinnerde, en allesbehalv'e hoffelijk en zaakkundig
ri'nbsp;.nbsp;leedvermaak geen sprake, ik heb
toen feiten geconstateerd en geantwoord met een verslag uit, De Hoefsmidquot;.
Nu begrijp ik ook wel dat de tegenpartij mij niet hoffelijk vond. Het is
trLTf®quot;quot;quot;^'nbsp;^«'•den verkozen, wat zaak-
ku^ig antwoorden betreft; dat bedoelde verslag was zaakkundig genoeg.
ov^t fTnbsp;bewering betreft, diene nog, dat de gangbarf meening
-iet gevonden wordt aan de hoef®
Lh D.'nbsp;r^quot; trekpaard het hoogst staat enz.
«.hilf l i u ynbsp;bewering niet in te trekken. U ver-
schilt hemelsbreed van meen mg over trekpaardbeslag met den Directeur der
Brusselsche hoefsmidschool en toch is deze o. i te dier zake meer competent
Tu-nbsp;beslag en betere hoeven dW op
ili tentoonstellmg van trekpaarden te Brussel. Overigens heb ik
reeds zooveel beslag van in Nederland gediplomeerde hoefsmeden gezien
rnbsp;uitzonderingen - dat ik die bewering wel
toch de heer V 'n-nbsp;tegenvraag hieromtrent. Waarom is
A^LT. heer Van Dixhoorn met naar den directeur der hoefsmidschool te
Amersfoort gekomen maar naar zijn Brusselschen collega gegaan? Wat nu
b slisTen S?nbsp;betreft, men schont de j^yfelen, die aTdaar
beslsten, met onbevooroordeeld te beschouwen; dat is toch wel wat al te erg
Au de vraag, hoe moet er op die wedstrijden gewerkt worden?
Het antwoord van Dr. G. H. is : model. Ons antwoord is: niet model. Ieder
deelnemer moet vrij gelaten worden te beslaan, zooals hij dat in de practijk
gewoon is. De practijk gaat ook hier, evengoed als overal elders, boven de
theorie. Deze laatste kan slechts de praktijk aanvullen doch meer niet.
Met veel, wat Dr. G. H. overigens schrijft, gaan we accoord. We gaan
daar dus niet op in.
A. de F e ij t e r.
Ter Neuzen.
Geachte Eedactie!
In de October-aflevering van „De Hoefsmidquot; komt een mededeeling voor
over hoefverbetering en beslag bij steltvoetachtige vervorming der voorste
ledematen bij veulens, met welke meening ik het eens ben en waarvan ik
het volgende zou willen vertellen. Voor eenige maanden werd m'n advies
gevraagd voor een veulen, dat een zeer steilen kootstand had en zelfs op
harden bodem telkens over de koot heen zwikte, zoodat het loopen bijna
niet mogelijk was. Op zachten grond ging het nog wel, omdat de toon
dan in den bodem werd weggedrukt en het geheel meer steun kreeg.
Gedachtig aan den regel om een paard met een steilen kootstand zóó te
beslaan, dat het grondvlak van het toongedeelte wordt vergroot, paste ik
dit ook toe bij bedoeld veulen. Ik maakte een paar ijzertjes met een
beugeltje aan het toongedeelte en verder kalkoenen, welke even hoog waren
als de afstand van de verzenen tot den bodem. Bij het loopen kregen dus
de verzenen ook steun. De eerste dagen na het beslag was het veulen
pijnlijk en gezwollen in de onderste gewrichten, omdat door de ijzers een
anderen stand moest worden ingenomen. Om deze bezwaren zoo veel mogelijk
te ondervangen, kreeg het veulen een hooge wei met harden bodem, en
spoedig verdween de pijn. Na ongeveer zes weken waren de stand en de
hoefvorm weer normaal geworden.
Theorie en praktijk vullen elkaar in dit geval volkomen aan.
Coevorden, 5 Nov. '19.nbsp;K. Ballast,
Onderwijzer in practisch hoefbeslag.
INVALIDITEITSWET.
Het mag thans voldoende bekend geacht worden, dat 3 December a. s.
de Invaliditeitswet in werking zal treden, en dat een ieder, man of vrouw,
in dienst van anderen tegen loon arbeidende, zich moet hebben aangemeld
bij den Raad van Arbeid in welks district hij of zij in den regel pleegt
te arbeiden. Vrijgesteld zijn zij, die den leeftijd van 14 jaren nog niet
hebben bereikt of dien van 65 jaren hebben overschreden; en zij, die een
vast loon van meer dan f 2000 verdienen. Ook zijn vrijgesteld zij, die,
hoewel in loondienst zijnde, in de vermogensbelasting zijn aangeslagen.
Waar vele verzekeringsplichtigen zich tot heden niet hebben aangemeld,
kan er niet nadrukkelijk genoeg op worden gewezen, dat ieder uitstel van
inzending van het aanmeldingsformulier geldelijk verlies kan ten gevolge
hebben, aangezien bij niet tijdige inzending der aanmelding door den ver-
plicht-verzekerde, de werkgever niet kan worden verplicht van 3 December
af premie te betalen.
Het kan den verzekeringsplichtigen en hunnen werkgevers niet genoeg
gezegd worden, dat het laatstgenoemden bij de wet is verboden loon uit
te betalen, indien na 3 December a. s. geen rentekaart door den verzekerde
aan zijn werkgever kan worden overgelegd. Mocht de werkgever niettemin
loon uitbetalen, dan is hij strafbaar.
Het is ook voor de administratie van den Raad van Arbeid van zeer
groot belang wanneer zoo spoedig mogelijk de aanmeldingen worden toe-
gezonden, omdat, alvorens tot verzending der rentekaart aan den verzekerde
kan worden overgegaan, zeer veel administratief werk moet worden verricht.
In verband met het voorgaande worden de arbeiders en arbeidsters, die
in den regel hunne werkzaamheden in de gemeenten Apeldoorn, Barneveld,
Ede, Epe, Ermelo, Heerde, Harderwijk en Voorst, en daaronder ressorteerende
kerkdorpen en buurtschappen, verrichten, verzocht hunne aanmeldingen,
voor zoover zij zulks nalieten, zoo spoedig mogelijk in te zenden bij den
Raad van Arbeid te Apeldoorn.
Zonder onderscheid zullen werknemers en werkgevers, die of uit hoofde
van gemoedsbezwaren, of om redenen van anderen aard, onverschillig welke
die zijn, weigerachtig waren aan hunne bij de wet vastgestelde verplichting
te voldoen, in staat van beschuldiging worden gesteld.
De Baad van Arbeid te Apeldoorn.
Aan het verzoek om plaatsing aan het bovenstaande te verleenen wordt
voldaan, omdat het schijnbaar locale belang inderdaad voor iedereen in den
lande een opwekking kan vormen zich bij den betrokken Raad van Arbeid
in zijn eigen district te vervoegen indien niet reeds aan de bedoelde ver-
plichting mocht zijn voldaan.nbsp;Red.
— Militaire Hoefsmidschool. Het is mij gebleken, dat zeer vele hoef-
smeden in het leger de positie van opperwachtmeester hulpinstructeur uit
een onjuist standpunt bekijken. Uitgaande van de gedachte dat deze onder-
wijskrachten gekozen moeten worden uit de beste der hoefsmeden, vinden
zij dat hunne rang en positie die van adjudant onderoff.-instructeur zou
moeten zijn en zien in het niet toekennen van dezen rang en titel een
kleineering voor deze ambtenaren.
Dit nu is een dwaling hunnerzijds, die slechts aanleiding geeft tot onjuiste
waardeering.
Men moet het n.l. aldus bekijken. Aan de Militaire Hoefsmidschool is een
adjudant-onderofficier-hoefsmid belast met de leiding en is hiervoor verant-
woordelijk aan den Paardenarts dier inrichting, die wederom onder de
orders dient van den Directeur der Rij- en Hoefsmidschool.
Genoemde hoefsmid bezit de hoogste en als zoodanig ook de eenige rang
die voor de hoefsmeden in het leger bereikbaar is; hij draagt de verant-
woording voor de instructie, wordt daarom instructeur genoemd.
Onder hem zijn werkzaam drie hoefsmeden, die gerecruteerd worden uit
de beste hoefsmeden van het leger, terwijl er daarbij mede speciaal op
gelet wordt of zij tact hebben om les te geven. Zij bereiken den rang van
opperwachtmeester, dus den rang onmiddellijk volgende op dien van hun
directen chef. Waarom vinden nu de hoefsmeden in het leger dit een klei-
neering en wanen zij hun eigen positie, waarbij die rang van opperwacht-
meester ook bereikt kan worden, een volkomen gelijkwaardige. Wanneer
iemand in het leger uitgekozen wordt om les te geven aan een inrichting
van onderwijs, waarbij hij dan aangezocht wordt om zijn capaciteiten in
deze, wordt hij toch nooit tegelijkertijd daarom in rang verhoogd. Officieren,
die benoemd worden aan de Hoogere Krijgsschool, aan de Militaire Academie,
aan de Cadettenschool, aan den Hoofdcursus te Kampen, aan de verschillende
opleidingen voor reserve officier, aan de Afdeeling voor luchtvaart, alsmede
onderofficieren die voor de diverse opleidingen worden uitgezocht om leste
geven, zij worden toch geen van alle in rang verhoogd maar worden toch
alle in den rang, waarin zij dienen, geplaatst als leeraar of onderwijzer bij
deze opleidingen. Waarom zou hiervoor een uitzondering moeten worden
gemaakt voor deze catagorie der hoefsmeden?
Hoe gaarne ook een ieder een hoogeren rang gunnende, is hier toch geen
enkel klemmend bewijs voor aan te voeren en zou het toch ten slotte een
dwaze opdrijverij worden van rangen in het leger, die ten slotte practisch
geen enkel voordeel zou bieden. Eén moet toch ten slotte de baas blijven
bij iedere instelling en bij een militaire instelling wordt dit door een hoogeren
rang uitgedrukt. Zoo 'is het ook met den naam van hulpinstructeur. De Chef
is de verantwoordelijke man, hij is de instructeur en degenen, die aan hem
toegevoegd worden om hem hierin behulpzaam te zijn, heeten daarom hulp-
instructeurs. Hoe kan iemand nu hierin een kleineering zien; het is toch
een zuivere gedachtengang die met de instructie zelf niets te maken heeft,
doch alleen een onderscheid maakt in de verantwoordelijkheid. Zou men
dan hoofdinstructeur en instructeur beter vinden ? Mij dunkt dit zou toch
niets uitmaken, verschil zal er altijd in moeten blijven bestaan en door den
naam er in moeten worden uitgedrukt.
Ik hoop dat^ieze uiteenzetting aan de hoefsmeden in het leger moge
doen zien, dat noch de rang, noch de titel van het onderwijzend personeel
aan de hoefsmidschool aanstoot behoeven te geven, als zijnde niet aan den
tijd aangepast.nbsp;Gr. H.
—nbsp;Deze maand is begonnen den leerlingen teekenlessen te geven; 2 X
's weeks van half zes tot 8 uur wordt dit onderricht gegeven in het theorie-
lokaal van de Hoefsmidschool, door een leeraar van de ambachtschool.
G. H.
—nbsp;Utrecht. 'Voor het examen voor het Rijksdiploma van hoefsmid hebben zich
115 deelnemers (uit alle provincies van ons land) aangemeld. De examens
beginnen 17 November en zijn op 18 December afgeloopen.nbsp;G. H.
—nbsp;Inrichting voor Hoefbeslag te Groningen. Op 18 Oct. heeft de leer-
ling A. Cazemier van Roden de inrichting verlaten met een voor de
practijk en theorie „goedquot; getuigschrift.
Als leerling is toegelaten L. K a m p h u i s van Dwingelo. — 'Verder ver-
blijft aan de inrichting R. Berghuis van Zevenhuizen.
—nbsp;Noord-Holland. Het Hoofdbestuur der Holl. Maatschappij van Land-
bouw heeft, in zijn vergadering van 7 Oct. j.l., besloten aan de Afd.
Schagen subsidie te verleenen voor het houden van een cursus in hoefbeslag.
S. C. M. BAX. glashaven 9 en 36 - ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
Meest uitgebreide sorteering prinna blanke
Ster-Hoefnagels, nneer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fyne Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelis, jstemakkelijk in gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Open zolen uit ééu stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in 11 maten van tot 6|-
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Rambler',
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van
tot 61 Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot Eng. dm.
uiterste breedte bnitenkant ijzers gem.
Strijkringen
metier
Hoef-
randen.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
Terschillende maten.
Open Caoutchouc
zool. merk B. V
in 7 maten, voor
en achterijzers
voorradig.
Kunsthoorn.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 185-24e Jaargang. — Aflevering 12. — 15 Dec. 1919.
-ocr page 186-f
CTSi-'-y:/, -
in de modellen
Lambert open pad
Bar pad
Frog pad
O. K. Star pad
Walpole boulevard pad
Walpole truss pad
en de bekende
Amerikaansche
HELLER HOEFRASPEN
WEDER LEVERBAAR
I
ÏII. Een en ander over de provincie Zeeland en het hoefbeslag. — Ingezonden
stukken. — Korte mededeelingen. — Mededeelingen over het imidsvak
vallende buiten het hoefbeslag. — Advertentiën.
Lambert amp; Company
Leuvehaven 66 :: Rotterdam
EEN EN ANDER OVER D^) PROVINCIE ZEELAND EN
HET HOEFBESLAG,
»
door
Dr. Gallandat Hdet.
Het is in heel Zeeland gewoonte om de zware paarden in de travaille
te beslaan en zoo zijn dan ook in elke smederij één of meer noodstallen
aanwezig. Hoewel het beslaan uit de hand van paarden v^n gewone grootte
voor den hoefsmid in den regel geen moeilijkheden of groote krachtsin-
spanning meebrengt, zoo is het beslaan zonder noodstal voor het zware
paard vrijwel ondoenlijk; het zou althans te veel physieke kracht van den
smid eischen om het als regel toe te passen. Daarbij komt dat deze zware
paarden zich zeer gemakkelijk in den noodstal laten behandelen zoodat men
gerust kan zeggen dat nadeelen hierbij uitgesloten zijn, terwijl dit groote
paard zich niet gemakkelijk leent tot het beslaan uit de hand, daar het zich
met zijn enorme lichaamsgewicht gemakkelijk laat hangen, hetgeen zelfs voor
een zeer sterk persoon niet vol te houden is. Zeeland en Limburg zijn
dan ook de twee provincies, waar de noodstal burgerrecht heeft behouden,
en waar deze als van zelf sprekend in elke smederij wordt aangetroffen;
beschouwt men voor het lichte paard het gebruik geheel onnoodig, zoo is
het voor het zware paard daarentegen onontbeerlijk.
De lichte paarden beslaat men ook hier echter wel uit de hand. Zoo ook
de vele paarden, die sinds de démobilisatie uit het leger zijn aangekocht
en over het geheele land verspreid. Deze zijn in de laatste jaren niet
anders gewend geweest en worden zoo het gemakkelijkst beslagen.
In de stad Goes komen vele gebruikspaarden voor; zoo bestaan hier zelfs
nog groote stalhouderijen, o.a. één met 26 paarden, zoodat in de stad lang
niet alleen het landbouwpaard op beslag komt. In de genoemde hoefsmede-
rijen komen echter ook vele paarden van buiten op beslag; wel wonen in
alle dorpen in de buurt hoefsmeden, doch hoe vaak gebeurt het niet dat
juist zulke centra van het platteland, vooral op marktdagen, veel van buiten
te doen krijgen.
Het beslag is bijna zonder uitzondering vlak, hoewel sommige boeren
nog wel ijzers met kalkoenen willen hebben; somt men dan de nadeelen
van zulk een beslag op of wijst de hoefsmid bij landbouwpaarden op het
nuttelooze er van, dan worden deze boeren hierdoor niet overtuigd; zij zwichten
echter aanstonds voor het argument dat voor een ijzer met kalkoenen 10
cent meer wordt berekend. Dit meerdere bedrag is dan dadelijk een reden
om de balans naar de vlakke ijzers te doen overslaan.
Het hoefbeslag wordt in Zeeland berekend per twee voeten, voor het
beslag waarvan men in Goes fS betaalt. Voor hengsten is het beslag
hooger en vraagt men in den regel f 10 voor een vierkant beslag.
Het winterbeslag wordt in Zeeland bijna zonder uitzondering toegepast met
schroefkalkoenen. Wel eigenaardig is het dat in bijna ons geheele land de
schroefkalkoenen hebben plaats gemaakt voor stiften, terwijl zij in deze
provincie hebben stand gehouden en niet zijn verdrongen. De schroef-
kalkoen is, na gehouden vergelijkende proeven, in het leger als het
meest doelmatige winterbeslag beschouwd; ook in Zeeland wordt uit een
gebruiksoogpunt aan schroefkalkoenen de voorkeur gegeven boven andere
scherpmethoden. In elk ijzer worden hier twee schroefgaten aangebracht,
terwijl bij het legerbeslag de achterijzers vier schroefgaten hebben. De prijs
hiervan te Goes is 10 ets per gat en evenveel per schroef.
De hoeven van de paarden in Goes en omgeving zijn goed te noemen
en hoefgebreken komen weinig voor. Er wordt hier ook niet geklaagd dat
de eigenaren der paarden te lang wegblijven voor hernieuwing van het
beslag en hunne zorg voor de paarden in zake het hoefbeslag wordt be-
vredigend genoemd. Dit zal mede wel een groote factor zijn voor de goede hoe-
danigheid van de hoeven en geeft tevens veel voldoening aan de hoefsmeden.
Ook aan de hoefverpleging der veulens, welke op stal geschiedt, wordt
voldoende aandacht geschonken. Het landbouwonderwijs, en in deze zeker
vooral de Landbouw-winterschool te Goes, zal op dit gebied der veeteelt-
hygiëne wel een gunstigen invloed uitoefenen.
De z.g. Vlaamsche richting wordt hier niet als regel gevolgd, d. w. z. de
voeten worden niet op de vroeger beschreven wijze besneden. Wel deelde
men mij mede dat zich gevallen voordoen dat voor den handel en voor de
keuring aan de voorvoeten zeer veel aan het toongedeelte van den hoef wordt
weggenomen en de nagels hier mager worden ingezet; de voetas wordt
dan naar voren gebroken, daar de verzenen hoog blijven staan. De eigenaren
drijven den hoefsmid tot zulk een beslag en zien hier voor de keuring
voordeel in.
Machinale ijzers zijn hier zeer veel in gebruik, doch men ziet hier veel
meer ritsijzers en veel minder stampijzers gebruiken dan in Zeeuwsch
Vlaanderen, waar de stampijzers regel zijn en het ritsijzer uitzondering is.
Bij het gebruik van stampijzers moeten hooge eischen worden gesteld aan
de nagelgaten, daar bij gebreke hiervan de yzers spoedig los gaan zitten en
verloren gaan; een voordeel van het ritsijzer is ook dat zoo noodig de
nagels hierbij gemakkelijker uitgehaald kunnen worden, terwijl men bij
stampijzers de kop niet pakken kan en hiervoor de nageLvan uit de niet terug
zal moeten slaan, wil men tenminste niet het ijzer door loswringen afnemen.
Handgesmede ijzers worden hoe langer hoe meer verdrongen door de
machinale ; was dit gedurende de laatste jaren een gevolg van de ijzer-
schaarschte, het gebrek aan kolen en de moeilijkheid om aan personeel te
komen, thans gelden deze bezwaren niet meer zoo sterk. Een andere factor
is echter hiervoor in de plaats gekomen en dat is de weinige ambitie die
onder de jongere smeden voor het hoefsmidsbedrijf bestaat. Zij vinden het
werk te zwaar en zoeken hun heil in de fabrieken, waar zij in den regel
met veel minder krachtprestaties meer geld kunnen verdienen. Het is dan
ook voor vele patroons een groote moeilijkheid om knechts te krijgen en
het is te voorzien dat in de toekomst alleen door prijsverhooging van het
hoefbeslag, de hoefsmederijen in staat zullen zijn geschikt personeel te
kunnen krijgen en te behouden. Het is echter tevens te hopen dat de geest van
het aankomend personeel ten goede moge veranderen, dat niet alleen meer
het veelal gemakkelijke fabrieksleven zal aantrekken, doch dat de aloude
bekoring van het ambachtsleven moge terugkeeren. Een goed onderlegd
vakman zal als hoefsmid toch meer voldoening van zijn werk ondervinden
dan het geestdoodende fabrieksbedrijf -,hem zal kunnen verschaffen. Waar
echter de tegenwoordige toestand zoo is,dat in vele smederijen de knechts
niet eens ijzers kunnen maken en dit ook niet aanleeren, zoo lijkt het mij
toch aangewezen dat voor alle ambachtscholen, in het programma voor de
leerbng-smeden, het maken van hoefijzers worde opgenomen. De leeftijd van
de leerlingen laat niet toe dat men hen het hoefbeslag leert; voor het
werken aan de paarden zijn zij te jong, echter in het maken van hoefijzers
kunnen zij wel degelijk les krijgen, zoodat, wanneer zij later in een gemengd
bedrijf geplaatst worden, zij in deze reeds zeer veel voor hebben boven anderen.
Op Zuid-Beveland zijn vele dorpen die alle zeer welvarend zijn; behalve
deze dorpen noemen wij ook een zeer welvarende landbouwonderneming, de
Wilhelminapolder. Deze is nabij Goes gelegen en bevat 3600 gemeten of
wel 1300 H.A., alles bouwgrond. Hierop liggen 6 boerderijen enlmelkerij,
welke door een Directeur worden beheerd en waarvan de bedrijfsboeren
een vast jaarlijksch inkomen hebben. De paardenstapel bestaat uit 26 zware
werkpaarden en verder de veulens en de jonge paarden, benevens een paar
hengsten, w. o. de bekende Brennus de Velsicque. Deze zeer welvarende
en rijke polder is in vele opzichten een voorbeeld voor hetgeen op landbouw-
en veeteeltgebied bereikt kan worden en wordt dan ook zeer veel bezocht
door vele belangstellenden op landbouwgebied. De smederij, welke uitsluitend
voor dit bedrijven-complex dient en waar de paarden dan ook beslagen
worden, wordt gedreven door den hoefsmid van der Weele. Deze
beslaat- de paarden op abonnement en hoewel het aantal oogenschijnlijk niet
groot is, geeft dit toch te zamen met het landbouwsmidswerk een drukke
werkkring. Ook de jonge paarden en veulens worden geregeld nagegaan
en de hoeven besneden. Van der Weele gebruikt bijna uitsluitend fabrieks-
ijzers en betrekt deze uit de fabrieken van Hippos en van Kerkhaer't; hij
verricht meest al het werk alleen en wordt hierin slechts bijgestaan door
een aankomende knecht.
Op ongeveer een uur afstand in Oostelijke richting van Goes ligt het dorp
Capelle, dat met het dorp Biezelinge aanéén gebouwd is en als zoodanig
ook één station aan de groote spoorlijn heeft.nbsp;,
Capelle is een oud dorp; dit getuigt in de eerste plaats wel de kerk,
die van 1427 dateert. Het is een zeer groot en eerbiedwaardig gebouw met
hoogen toren, te groot voor de huidige gemeente, zoodat een gedeelte van
de kerk is afgescheiden, hetwelk gebruikt wordt als gymnastiek-lokaal en
als repetitieplaats voor het plaatselijk muziekgezelschap, terwijl in het portaal
de lijkkoets een plaats vindt Een mooie graftombe is in de kerk aanwezig,
dateerend van 1643 en toebehoorend aan Jhr. Ehilibert van Tuyl van Seroos-
kerke, ridder en vrijheer van Tienhoven, heer van Capelle, Biezelinge enz.
Een verdere eigenaardigheid is nog dat de meeste grafsteenen uit de kerk
zijn opgegraven en rondom tegen de wanden zijn geplaatst; mooi hout-
snijwerk is nog te bewonderen, terwijl de vele beeldjes, die nog in het
bovengewelf zijn blijven staan, doen herinneren aan den katholieken voortijd.
Te Capelle woont de heer Butler, die verleden jaar zijn smederij
overdeed aan zijn zoon en nu rustend smid is. Toch is dit „rustendquot; niet
de juiste naam, want de heer Butler Sr. blijft nog steeds het grootste
belang stellen in alles wat het hoefémidsvak aanbelangt. Hij was vóór zijn
emeritaat jaren lang secretaris-penningmeester van den bónd van Smeden-
patroons en deed in deze qualiteit zeer veel voor deze organisatie; bij zijn
aftreden werd hij dan ook terecht gehuldigd en tot eerelid benoemd. Zijn
groote ambitie voor het hoefsmidsvak ging ook over op zijn zoon, die,
behalve een cursusopleiding, te Utrecht de school voor onderwijzers in
practisch hoefbeslag doorliep en als zoodanig gebreveteerd werd. Hier is
dus een tweede stuwkracht, een tweede steunpilaar, die aangezocht kan worden
tot voorlichting en tot vorming van hoefsmeden in het midden van Zeeland.
Behalve de smederij van Butler zijn er nog twee smederijen in Capelle-
Biezelinge, hetgeen wel wat veel is voor deze gemeente, doch welke ont-
staan zijn door den oorlogstijd. Een der aldaar gevestigde smeden werd n.1.
gemobiliseerd en tijdens zijn afwezigheid, toen de zaak nagenoeg stil stond,
vestigde zich een derde, zoodat bij terugkomst van den gemobiliseerden de
clandisie nu over drie zaken verdeeld wordt.
De omgeving van Capelle-Biezelinge biedt echter mooi paardenmateriaal
aan ; zoo werd ik o. a. in de gelegenheid gesteld een paardenstapel te Eversdijk
onder Biezelinge te zien, van den landbouwer P. Balkenende, welke
onder meer drie hengsten telt. Een hiervan was vóór beslagen op balkijzers,
met de bedoeling de verzenen te verhoogen; het kwam mij voor dat deze
hoeven met prachtige straalontwik-
keling voldoende gevormd waren om
niet meer te verlangen. Wenschen
de boeren dikwijls niet te veel ? Zijn
zij in dit opzicht niet wat over-
dreven aangelegd ? Het z.g. Bel-
gische balkijzer (hiernevens afge-
beeld) wordt in Zeeland gaarne
toegepast en bij het toch al gebrui-
kelijke zware ijzer is deze variatie
zeer zeker een voordeel te noemen.
De werktijden ten platten lande
zijn lang en de binnenkort in te
voeren 8-urige werkdag zal menig
patroon hoofdbrekens kosten. Er
wordt n.1. gewerkt van 5—7, van
8—ll^li en van 1—7, in welke
laatste periode nog geschaft wordt
voor broodeten. De ongehuwde
knechts zijn in den regel bij den
patroon in de kost en verdienen daarenboven f 9 per week.
Men schijnt van meening te zijn dat bij het invoeren van den 8-urigen
werkdag een uurloon van 40 ä 45 ets zal gegeven moeten worden. Vooral
wat de steden betreft zullen de paardenhouders zich wel moeten gaan aanpassen
aan de nieuw aan te netnen werkuren, daar het nu toch veelal de gewoonte
is om de paarden op heel ongelegen tijden op beslag te brengen; deze
worden toch zoo gekozen dat het werk er niet om behoeft stil te staan,
hetzij dan 's morgens heel vroeg dan wel 's avonds laat en dan nog
vaak komen de voerlui met de boodschap „haast je, rep je.quot; Een zorgvuldig
hoefbeslag eischt tijd, zelfs voor een vlotten smid en de paarden-eigenaar
bedenke wel dat overhaast werken slechts in zijn nadeel moet uitvallen.
Dat er zonder overhaasting zeer goed werk geleverd kan quot;worden, zag ik
bij menigen smid, die mij zijn eigen gemaakte modelijzers liet zien; zoo
zag ik o.a. een pracht-collectie ijzers van den heer Butler Jr.; jammer dat
deze ijzers niet meer op borden worden gehangen doch meestal op stoffige
zolders bewaard worden. Het bestek laat niet toe al te veel in finesses in
te gaan op de bezochte dorpen en smederijen. Toch wil ik gaarne memoreeren
dat ik getroffen was te lerseke een druk beklante hoefsmederij aan te
treffen, waar de 68-jarige patroon, de heer A.. vanderBurght, per-
soonlijk al het werk uitvoert en jaarlijks nog 3000 hoeven beslaat. Eere
aan dien stoeren werker die, behalve zijn werkkracht, ook veel liefde voor
zijn vak heeft; het was waarlijk een aardig tafereeltje hem rustig achter
zijn travaille te zien, gezeten op een omgekeerden gereedschap-bak en bezig
op zijn gemak den voet te besnijden. Zijn smederij met binnen- en buiten-
travaille was zeer ruim en vertoonde in één woord het beeld van een
keurige werkplaats.
Ook Kruiningen is een zeer belangrijk dorp op hoefbeslaggebied, getuige
alreeds de cursussen, die hier gegeven zijn door de onderwijzers van der
Mheen en Slabbekoorn, waarbij de daar woonachtige veearts, de heer
vandepVliet, de theoretische lessen verzorgde. De Kruiningsche hoef-
smid Hubrecht Bou wensch, die als burgerleerling te Breda bij het
3e Rt. Veld-Artillerie opgeleid werd, vertelde mij een en ander over de
keuze der in Kruiningen gebruikte hoefijzers. Zoo worden algemeen de
fabrieks-ijzers van Kerckhaert verkozen boven die van Hippos, hoewel ook
de laatste wel gebruikt worden. Het voordeel van de eerstgenoemde ijzers
is dat de binnentak korter is en dat de gaten schuiner zijn, hetgeen voor
ruime voeten een vereischte is, terwijl het ijzer meer ruimte biedt om er een
flinke lip aan te halen. De zware ijzers worden ook hier liever met stamp-
gaten gebruikt en wel 4 gaten in iederen tak; bij het verzetten van de
ritsijzers wordt de rits dicht geslagen en het opwerken hiervan kost veel
tijd en meerdere moeite, derhalve prefereert men de stampijzers. Behalve
dit voordeel geldt ook nog als reden dat men de mooiere modellen uit de
fabriek van Kerckhaert verkiest boven de Hippos-ijzers, daar deze laatste
bodem-wijd zijn en deze moeten dus, door ze bij te smeden, nog een meerdere
bewerking ondergaan.
Voor het gebruik van de stampijzers worden hier de sleutelnagels als de
beste aangegeven.
Verder zij vermeld het mooie dorp Wemeldinge, waarvan de dorpsstraat
-ocr page 192-één prachtige lindenlaan vormt en als zoodanig in voorkomen geheel afwijkt
van de andere dorpen; aan het noordeinde van het dorp woont de hoef-
smid W. van Weerde, wiens smederij een druk beklante zaak is.
Het Zuid-Westelijk deel van Zuid-Beveland bevat ook zeer vele dorpen
en even zoovele hoefsmeden, waarvan een groot gedeelte schijnt geprofiteerd
te hebben van de gegeven opleidingen, althans heel wat bordjes van ge-
diplomeerd en ook van rijks gediplomeerd hoefsmid zag ik op hun werk-
plaatsen vermeld. Deze laatste titel zal in den vervolge niet meer de gangbare
uiting zijn van een opleiding te Amersfoort, doch zal voortaan gevoerd worden
door hen die slagen bij de van rijkswege te houden examens, waarvan
thans de eerste in ütrecht worden afgenomen. Hoogstwaarschijnlijk zal
de bond van Smedenpatroons in Nederland voor deze geslaagden een
gepatenteerd bord van zekeren vorm verkrijgbaar stellen, zoodat zij tevens
van de vroeger gediplomeerde hoefsmeden te onderscheiden zijn.
Dat in Zuid-Beveland de boeren niet »11e op hetzelfde standpunt staan
als sommige Walchersche fokkers en met waardeering een hoefsmid kunnen
beoordeelen die niet de z.g. Belgische werkwijze volgt, vertelde mij o.a. een
der beide hoefsmeden uit Borselen. Deze, Smit genaamd, is als milicien
der Infanterie te Amersfoort opgeleid en behaalde aldaar in den mobilisatie-
tyd zijn diploma. Hij deelde mij mede dat de boeren best tevreden zijn
met zijn wijze van beslaan, die hij geheel toepast zooals hij het te Amersfoort
geleerd heeft.
Het komt mij dan ook niet anders dan begrijpelijk voor dat men met de
toepassing van het aan de hoefsmidscholen of aan cursussen geleerde, zeer
goed terecht komt. Wel moet ieder een open oog hebben voor plaatselijke
toestanden en zich hierbij zooveel mogelijk aanpassen. Elk paard moet
naar zijn lichaamsbouw, zijn gang en zijn stand vs orden beslagen, waarbij
natuurlijk rekening moet worden gehouden met het werk dat gevraagd
wordt en met den bodem waarop gewerkt wordt. Door op dit alles te
letten of liever door het beslag hierop te baseeren, zal men dan vanzelf
dikwijls afwijkingen moeten aanbrengen, waarbij het beslag dan niet „modelquot;
wordt genoemd maar toch wel rationeel kan zijn.
Men oordeele dus niet te vlug, opdat men niet ten onrechte veroordeele;
het hoefbeslag is een vak waarvoor men wel algemeene regels kan aangeven
doch deze regels moet men met zaakkennis toepassen en men moet weten
hoe er van mag worden afgeweken.
Vlissingen.
Omtrent den oorsprong van den naam Vlissingen is men in 't onzekere;
sommige meenen in „Flessingouquot;, een plaats van visschers te zien, andere
herleiden den naam van „Viesquot;, 't welk bij de Denen de verandering van
het wassende en afnemende zeewater zou beteekenen.
Het tegenwoordige Vlissingen heeft tot oorsprong het oude Vlissingen, dat
eertijds aan de westzijde van de stad was gelegen ; dit werd reeds in 620 ge-
noemd als een dorp van visschers en als een overzetveer op Vlaanderen.
In 917 werd het een parochie en in 1227 onder Graaf Ploris den derden
een stad, doch eerst in 1489 kreeg het muren en versterkingen. Deze
werden in 1549 door Maximiliaan van Bourgondië en in 1609 door Prins
Maurits versterkt, waarbij tevens een vergrooting van de stad plaats bad.
De opkomst had Vlissingen te danken aan de haringvangst, die reeds in de
15e eeuw sterk bloeide. In 1489 werd de stad uitgemoord door de
Vlamingen, die vaak strooptochten ondernamen op de Schelde; bij deze
gelegenheid werd Wouter van Dömburg, burgemeester van Vlissingen,
in de sakristie der kerk gedood. ^
Den 6en April 1572, dus slechts eenige dagen na den Briel, verjoeg
Vlissingen de Spaansche bezetting en verklaarde zich voor den Prins. In
de eerste vrijheidsjaren speelde de stad een groote rol en deed den Span-
jaarden te land en te water zeer veel nadeel. In 1585 werd Vlissingen aan
Engeland verpand doch 't gelukte den raadpensionaris van Oldenbarneveld
om dit in 1616 weer te ontlasten.
Behalve door strijd, leed Vlissingen veel door watersnood, zoo o. a. in
1530, in 1612 en in 1682. Toch heeft de stad een groote bloeitijd meege-
maakt en wel door de scheepvaart; overblijfselen van deze welvaart vindt
men nog in enkele oude gebouwen terug.
Het vroegere stadhuis dateerde van 1594 en werd bij het bombardement
in 1809 vernield; het tegenwoordige stadhuis dateert van 1733. Er tegen-
over staat het Beeldenhuis, in 1735 gebouwd door Jan Westerwijk, met
arduinsteenen gevel en een front-spui met zware marmeren beelden. Verder
noemen wij Vlissingen nog als de geboorteplaats van Michiel Adr.zn. de
Euyter, ter wier nagedachtenis een mooi standbeeld op de zeeboulevard is
opgericht. Thans is het een mooie en levendige stad, druk door zijn binnen-
en buitenlandsche verbindingen en vooral ook door de groote bedrijven der
Mö de Schelde.
Thans heeft Vlissingen ruim 21000 inwoners en worden er 139 paarden in
hare veste gehouden.
In de stad zijn twee hoefsmederijen, n.1. van Mej. de Weduwe
K O p p e j a n, waar een meesterknecht de zaak bestuurt, en van den heer
H. de Smidt, Koudenhoek 12, die met zijn zoon het bedrijf uitoefent.
Het paardenmateriaal is in Vlissingen niet groot; de electrische tram
naar Middelburg en de overige verkeersmiddelen hebben het rijtuigpaard
ook hier veel verdrongen. Van de vele stalhouderijen, welke hier plachten
te zijn, is er nog maar één overgebleven, een verschijnsel dat men in den
laatsten tijd in de meeste steden kan waarnemen. Men kan haast geen vak-
blad over paarden opnemen of er staan één of meer annonces in van ver-
koop van stalhouderijen. Het verdwijnen van deze bedrijven, die voor den
hoefsmid in de steden van zooveel belang waren, kan niet anders dan
nadeelig zijn voor het hoefsmidsvak. Het betreft hier toch bedrijfspaarden
die uitsluitend langs de harde wegen dienst doen en daarom in den regel
erg sleetsch zijn; daar deze paarden altijd goed op beslag moeten staan,
zijn het beste klanten voor den hoefsmid.
Waar gaan al deze paarden heen ? Als regel blijven er slechts weinige
in de plaats zelve achter, daar toch het bedrijf wordt opgeheven, als niet
meer rendeerende en om plaats te maken voor het houden van huur-auto's
Tenslotte blijft er in elke stad in den regel maar één stalhouder over die
dan nog een bestaan vindt. Vaste posten, als begrafenissen en trouw-
partijen, maken dan veelal de hoofdschotel van het bedrijf uit.
Daar Vlissingen ook geen landbouwcentrum is, zullen de buitengemeenten
weinig paarden aanbrengen en kunnen hier dus geen groote hoefsmids-
bedrijven worden verwacht. Het havenverkeer en de groote fabrieken be-
zorgen nogal wat sleeperswerk en zoo komen hier dan ook nog verscheidene
sleepers voor, waaronder wel met 7 paarden ; overigens treft men in Vlis-
singen aan paarden van neringdoenden en van de gemeentereiniging.
H, de S m i d t heeft hiervan een 80 'paarden in beslag; zijn smederij is
zeer ruim en bevat twee travailles; hij werkt met zijn zoon, die binnenkort
dienstplichtig is en zal trachten in zijn militietijd te Amersfoort opgeleid
te worden. De Smidt zelf stelt veel belang in het hoefsmidsvak en heeft
dan ook indertijd een opleiding hierin gevolgd. De paarden worden te Vlissingen
in den regel vlak beslagen ; alleen de sleeperspaarden krijgen aan de achter-
ijzers kalkoenen. De prijzen zijn hier gelijk met de voor Zuid-Beveland
genoemde; op het eiland Walcheren worden deze prijzen door de patroons
algemeen aangenomen. Handgesmede ijzers worden ook hier meer en meer
verdrongen door de machinale, een in Zeeland algemeen voorkomend ver-
schijnsel. Tot bijzondere opmerkingen geeft het hoefbeslag te Vlissingen
overigens geen aanleiding.
Ongeveer een uur loopen van Vlissingen ligt
Middelburg-.
Deze buitengewoon mooie stad, met ongeveer 20000 inwoners, is de
hoofdstad der provincie en de voornaamste stad van Walcheren. Een stad
met een oud verleden, waaraan nog verschillende gebouwen herinneren,
doch die aanzienlijk is gebleven en niet het lot heeft gedeeld van b.v. Veere
en Arnemuiden, welke eens zoo belangrijke steden, door het te gronde- gaan
der havens, tot ondergang gedoemd waren.
Middelburg is als het ware het middelpunt van het eiland Walcheren en
is heel gemakkelijk toegankelijk voor alle plaatsen op het eiland en als
zoodanig dan ook het landbouw-centrum voor deze welvarende streken.
Spoorwegen, tramwegen, kanalen en goede straat- en grintwegen gaan naar
alle windstreken, voorzien in de communicatie van stad en ommelanden, en
doen de stad als het ware voor als een spin in het midden van haar web.
Als landbouw-centrum is Middelburg zeer belangrijk; men bezoeke het
maar eens op een marktdag om zich hiervan te overtuigen; bovendien geven
verscheidene fabrieken groote levendigheid aan de stad.
De twee voornaamste gebouwen zijn het stadhuis en de Abdij. Het
stadhuis op de markt is een sieraad van Middelburg en een der schoonste
gebouwen in Nederland; het werd in het begin der 16e eeuw gebouwd
door Anthonis Kelderman en zijn zonen uit Mechelen en in gothischen stijl
ontworpen. De voorgevel is van Bentheimer steen, rijk versierd met lijsten,
rosetten, consoles, steenen loof- en kantwerk en'prijkt bovendien met vijf-en-
twintig bijna levensgroote steenen beelden der graven van Holland en Zeeland.
De abdij, thans de zetel van het Provinciaal bestuur van Zeeland, was
-ocr page 195-eertijds een machtig klooster, werd gesticht in 1106 en in 1128 bevolkt
dóór religieusen der Praemonstratenserorde uit Antwerpen. In 1492 en 1568
werden de gebouwen door zware branden geteisterd, doch telkens weer
opgebouwd ; uit den stichtingstijd der Abdij zijn nog aanwezig de binnenzijde
der Balanspoort en de kelders, gewelven onder de raadzaal der Staten van
Zeeland; aan de Koorkerk, die zich hierbij aansluit, vindt men nog vele
sporen van den oorspronkelen bouw.
Onder de zeer vele verdere merkwaardigheden in Middelburg vindt men
o.a. nog het huis „De Steenrotsquot;, gebouwd in 1590 in de renaissance stijl;
in den gevel vindt men onder andere versierselen ook de borstbeelden en
namen van de Eomeinsche keizers Julius Caesar en Octavianus Augustus,
benevens die van vier beschermheiligen van het metselaarsgilde. Vervolgens
vestigen wij nog de aandacht op het in 1644 gebouwde huis „De Morgen-
sterrequot; met opschrift „Mercatura labor: Pax mihi Christe manesquot;; het Huis
„De Gouden Zonnequot;, in 1635 gebouwd en vroeger onder andere gebruikt
als burgemeestershuis, en ten slotte op de 87 M. hooge Abdijtoren, welke
in de wandeling de „Lange Janquot; wordt genoemd. Deze werd gebouwd in
de 13e eeuw, brandde herhaaldelijk af, zoodat de huidige dateert van 1713.
Middelburg had eertijds acht poorten, welke thans alle, met uitzondering
van de Koepoort, zijn verdwenen; tusschen al deze poorten lagen bolwerken
met breede grachten, welke men heeft afgegraven en aangelegd tot sierlijke
wandelingen.
Bezien wij nu de stad uit een oogpunt van hoefbeslag, dan merken wij
dadelijk op dat het aantal hoefsmeden hier belangrijk grooter is dan te
Vlissingen; hier hebben wij dan ook weer een landbouwcentrum, een plaats
die zeer toegankelijk is voor de omgeving en waar op marktdagen als
anderszins vele menschen van buiten samenstroomen. Het spreekt vanzelf
dat de hoefsmederijen hier ook veel van profiteeren en bij menig paard
van buiten zullen in de stad de ijzers worden verlegd en vele zullen ook
nieuw worden beslagen. Men treft in de stad de volgende hoefsmedea aan:
de heeren Bliek op het Noordplein, Jonkheer, Noord weg, J. de
Gruiter en F. de Bruin, beide in de Teerpakstraat, D. Vos, Schuf-
felstraat. Taal in de Breestraat en T i m m e r m a n aan de Dampoort.
Aldus zeven hoefsmederijen, die echter alle tevens gemengde smedenbedrijven
zijn. Uit dit getal en uit de belangrijkheid van verscheidene hiervan is
echter al dadelijk af te leiden dat de cliëntèle veel van buiten moet komen
en de landbouwende bevolking rondom Middelburg levert dan ook haar
aandeel hierin ruimschoots op. Verscheidene van deze genoemde hoefsmeden
hebben een vakopleiding genoten en zijn gediplomeerd; dit geldt niet
alleen voor de patroons, doch ook de zoons gaan in deze richting voort.
Wat de stad zelf aangaat, zoo is hier veel veranderd op paardengebied en
wel hoofdzakelijk wat de luxe betreft. Zoo vertelde mij o.a. de heer Bliek,
die thans 69 jaar oud is, dat hij vóór 44 jaren in de stad 48 luxe paarden
kende en nu slechts drie. Deze nestor is een ijverig patroon en stelt nog
in alles belang; zoo zag ik hem persoonlijk nog een paard beslaan, hetgeen
voor zijn leeftijd toch een kras stukje werk mag genoemd worden. Zijn
zoon, die te Breda een diploma als hoefsmid behaalde, heeft natuurlijk
van het bedrijf het hoefbeslag grootendeels aan zich getrokken, doch bij zijn
afwezigheid of bij groote drukte helpt zijn vader nog trouw mede. De
Middelburgsche hoefsmeden werken alle met één of twee knechts of aan-
komende jongens; de werktijden voor deze zijn van ö'/a tot 8, van 81/2
tot 12 en van Vj^ tot uur. Des Zaterdags is het werk om 12 uur
afgeloopen; deze zoogenaamde Engelsche Zaterdag zal momenteel welhaast
in alle bedrijven doorgevoerd zijn.
De loonen voor de knechts bedragen van f 14 tot f 18 per week. Het is
hier veelal de gewoonte dat het beslag gerekend wordt per twee voeten;
in de buitengemeenten zal dit zijn oorsprong wel hebben doordat de boeren
de paarden achter vaak onbeslagen laten loopen, hoewel zij, die aan de
harde wegen wonen, wel verplicht zijn vierkant beslag te doen onderleggen.
Uit de steden komt dit gebruik voort doordat de stalhouderspaarden aan
de achtervoeten in den regel veel meer slijten dan aan de voorvoeten en
om deze reden dan ook ongelijk beslagen worden, zoodat bij den hoefsmid
steeds met twee hoeven wordt gerekend.
De prijzen zijn ook hier gelijk als in het overige Zeeland en wel f5 tot
f6 voor een vierkant beslag, terwijl hengsten en merries voor de keuring
extra bewerkt worden voor de somma van f 10.— Vergelijkt men deze
prijzen met die van vroeger dan is dit zeker een hemelsbreed verschil; dit
mag dan ook wel zoo zijn daar de tijden veranderd zijn en de tegenwoordig
alles omvattende „duurtequot; ook het hoefbeslag noodzakelijk kostbaarder
heeft gemaakt. Toch is het niet onvermakelijk te vernemen dat het hier
vroeger voor de smeden gewoonte was om op abonnement te werken en
dat dit abonnement voor hoefbeslag per paard en per jaar, waarbij dan het
paard alléén vóór beslagen werd, op f 3, zegge drie gulden, werd berekend.
In dezen prijs was dan bovendien nog begrepen het scherpen van de ploeg-
scharen, zoodat men de hoefsmeden niet zal kunnen beschuldigen dat zij
in die tijden o(verdreven) w(insten) hebben gemaakt. Ook met een zeer
lage prijsberekening van de materialen kan men er geen groote voordeelen
aanhebben gehad en zal het hoefbeslag wel als een bijkomend iets zijn opgevat,
waarmede de klandisie van het overige landbouwsmidswerk werd verkregen.
De hooge prijzen heden ten dage zijn echter naast de duurte der grond-
stoffen en der gereedschappen, ook noodzakelijk geworden door de hooge
arbeidsloonen en door de hooge lasten waarop de patroons zijn gesteld.
Tevens mag men echter niet uit het oog verliezen dat het gepresteerde
werk een vakkennis vereischt die geleerd moet worden en waaraan dikwijls
groote kosten zijn ten laste gelegd.
In de stad worden de sleeperspaarden in den regel met kalkoenen be-
slagen; de stalhouderspaarden loopen echter op vlakke ijzers.
Handgesmede ijzers zijn ook hier veelal verdrongen door de machinale
en naast de reeds meermalen genoemde ijzers uit de fabriek van Kerckhaert
te Stoppeldijk, zijn ook hier nog al veel Hippos-ijzers in gebruik.
Evenzoo belangrijk als de stad Middelburg is als hoofdplaats van de
provincie en als centrum van Walcheren, zoo is het ook uit een oogpunt
van hoefbeslag een druk milieu, een stad die vele hoefsmederijen telt, welke,
hoewel het alle gemengde bedrijven zijn, toch het beslag van zeer vele
paarden tot zich trekt.nbsp;(Wordt vervolgd.)
M. d. B.
Het heeft bij mij overweging uitgemaakt of ik het ingezonden stuk van
den heer A. de Teijter te Terneuzen wel zou beantwoorden, daar ik diens
schrijftrant weinig geschikt acht voor een behoorlijke polemiek. Ik antwoord
dan ook slechts om te voorkomen dat bij een eventueel zwijgen mijnerzijds
door enkelen de conclusie zou kunnen worden getrokken, dat ik door het
betoog van den heer de F. van gedachten zou zijn veranderd. Antwoorden
op dit ingezonden stuk is echter niet eenvoudig, daar het zeer verward is,
vele zaken dooreenhaspelt en bovendien uitgaat van verkeerde grondstellin-
gen. Het is nu eenmaal een feit dat wanneer men op een onzuivere basis
opbouwt, het geheele gebouw niet kan deugen. Ik zal nu niet de moeite
nemen om de hoefsmeden nogmaals te verdedigen tegen de onwelwillende
aanvallen van den heer de F.; evenmin zal ik notitie nemen van eenige
misplaatste gezegden, doch ik wil den heer de T. alleen wijzen op het feit
dat er in ons land slechts één goede wijze van hoefbeslag bestaat, slechts
één goede hoefbeslag-methode, en deze wordt gedoceerd aan de verschil-
lende inrichtingen van onderwijs. Hier wordt den hoefsmid voldoende kennis
bijgebracht om elk hem voorgebracht paard behoorlijk te beslaan, dus ook
het Zeeuwsche paard. Deze methode, Mijnheer de F., is geheel gebaseerd
op de kennis van «de theorie van het hoefbeslag en wanneer ik ü nu mede-
deel dat deze theorie in principe in alle bij de opleiding gebruikte theorie-
boeken is terug te vinden, dan zal het U misschien duidelijk worden dat
wij ook maar van één methode van hoefbeslag kunnen spreken. Is dit niet
juist het mooie en het goede er van! Leert de hoefsmid naast de anatomie
en de physiologie van den hoef niet juist in deze theorie wat hij aan elk
paard en aan eiken hoef afzonderlijk moet beoordeelen ? Leert hij niet de
standen en de gangen nagaan, de gebreken die bij beide voorkomen onder-
kennen, en wordt hem niet bij alle onderwerpen, het practische hoefbeslag
betreffende, er op gewezen dat zijn daden direct zijn terug te brengen en
gebaseerd zijn op zijn theoretischen grondslag ? Hoe kan een hoefsmid zonder
theoretische kennis zich een denkbeeld vormen voor zijn handelwijze bij
het beslaan ? Hoe moet een niet theoretisch onderlegd smid noodzakelijk
fouten maken ! Neen, zoo ergens een voorbeeld moet worden gegeven dat
theorie en practijk niet te scheiden zijn, dat zij niet zonder elkaar bestaan-
baar zijn, zoo noemen wij de uitoefening van het hoefbeslag wel in de
eerste plaats. Een goed hoefbeslag is heusch niet datgene, 't welk in de
eerste plaats het oog streelt; wij kennen toch alle wel voorbeelden van
hoeven, die voor een keuring of voor den handel mooi zijn gemaakt, doch
die toch zeer zeker niet beslagen zijn in het belang van het paard en ergo
evenmin in het belang van den handelaar.
Men kan dit bedrog noemen, het handig vinden, den hoefsmid prijzen,
zijn buurman bedriegen, doch zeer zeker zal men het toch nooit em methode
kunnen noemen.
Zoo bestaat er nu ook voor ons geen „Zeeuwsche methodequot; van hoefbeslag
en zijn wij overtuigd dat elk „goed onderlegdquot; smid met zijn „model beslagquot;
volkomen correct een Zeeuwsch paard kan beslaan. Het „goed onderlegdquot;
sluit hier vanzelf in dat hij bij elk paard rekening zal houden met het ras,
met den bouw, den hoefvorm, den stand, den gang en het vereischte werk.
Dat alles leert men nu ook aan de Hoefsmidschool, M. de F., en het
komt natuurlijk aan op de uitvoering of het werken al of niet correct zal
zijn. Die uitvoering nu, de practische handigheid, leert men geleidelijk
door het vele beslaan en zooals met alle ambachten vindt men ook in het
hoefbeslag uitblinkers, goede en middelmatige beoefenaars. Wat zij echter
in hun vals doen, doen zij aan de hand van de theorie, en dat nu noemen
vrij model. Dit model beslag kan dan ook bij eiken hoef varieeren, omdat
voor eiken hoef noodzakelijke wijzigingen in het beslag kunnen noodig
zijn. üw vóórlaatste zinsnede M. de F. „de practijk gaat ook hier, evengoed
als overal elders, boven de theorie. Deze laatste kan slechts de practijk aan-
vullen doch meer nietquot;, is dus in geen geval toepasselijk op het hoefbeslag.
Da theorie kan hier onmogelijk de practijk aanvullen, zooals U zegt, doch
behoort geheel en al de grondslag te zijn, de basis waarop de smid al zijn
handelingen uitvoert en men zal nooit van een rationeel hoefbeslag kunnen
spreken als dit niet op een theoretischen grondslag steunt.
Bij het lezen van üw artikel zou men geneigd zijn uit te roepen : arm
Zeeland, droevig land en diep betreurenswaardige paarden! Waar toch
volgens ü slechts „één hoefsmid en geen ander de kunst verstaat om hoeven
aan de paarden te houden.quot;
Gelukkig heb ik bij mijn bezoek aan Zeeland een andere en meer waar-
deerende ondervinding opgedaan en met verschillende flinke hoefsmeden
kennis gemaakt, die zeer goed een Zeeuwsch paard „modelquot; kunnen
beslaan. Ik dien hier echter bij te zeggen dat ik bij dit bezoek geen
„Vlaamsche brilquot; op had.
In een verdere discussie zal ik met den heer de F. over dit onderwerp
niet treden, daar dit mij geheel vruchteloos toelijkt.
Amersfoort.nbsp;Dr. E. H. J. Gallandat Huet.
HOEFBESLAG IN ZEELAND.
Geachte Heer Bedacteur!
Zeker had ik niet kunnen denken, dat Dr. Gallandat Huet zoo vlug mij
met antwoord zou dienen op mijn ingezonden stukje in het voorgaande blad,
in zake bovengenoemd onderwerp, voor welke ik ZED. Gestrenge dank zeg.
Maar als men zoo dat onderschrift leest, dan spreekt daaruit een soort
angst of ZED. Gestrenge bevreesd is de leermethode aan de hoefsmidschool
op den achtergrond zal komen en besluit dan zijn antwoord met een soort
apotheose, waarin het ontvangen onderwijs aan die inrichting, waaraan ZED.
Gestrenge leeraart, als de eenige ware methode wordt voorgehouden; de ge-
diplomeerden krijgen verder den raad mee, zich niet als een werktuig te
laten gebruiken, zooals vele fokkers wel zouden wenschen.
Maar waarom wenschen dan die fokkers wijziging in het beslag als het
ontvangen werk volmaakt is?
Waarom, vraag ik mij af, komt het dan zoo vaak voor, dat op de keuringen
paarden voor de hoeven worden afgekeurd of uitgesteld en men dan ver-
neemt de zucht van den houder: mijn paard wordt toch beslagen door een
gediplomeerd smid, terwijl het paard in de uitstellingstermijn bekapt en be-
slagen volgens de methode Schieman weder de goedkeuring der Commissie
kan wegdragen.
Is het verder niet opvallend dat men in de verslagen over de keuringen
nooit leest of hoort, dat het werk van het meerendeel der gediplomeerden
zoo bizonder uitstak, maar wel dat het beslag methode Schieman verre af-
stak bij alle andere.
Waarom hebben dan zoovele vooraanstaande mannen op paardengebied
de reis- en verblijfkosten benevens het duurdere beslag er ^aarae voor over,
hun waardevolle paarden volgens de methode Schieman te doen beslaan,
wanneer in de practijk bleek die methode niet beter voldoet.
Geenszins wil ik zeggen: weg met de school en weg met de gediplomeer-
den en vooral wil ik niet onderschrijven de woorden, welke ZED. Gestrenge
distilleerde uit mijn stukje, als zouden de gediplomeerden alle hoogst on-
practische theoretisch bevooroordeelde stumpers zijn; ik kwam alleen op,
dat men niet als een axioma moet aannemen, omdat men het diploma heeft,
is men alléén bekwaam om les te geven in het onderwijzen op de cursussen
in hoefbeslag.nbsp;f j i
Dat was de opzet van mijn schrijven en daarom schreet ik dan ook----
„het is te hopen dat de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw niet den
raad van ZED. Gestrenge moge volgen om alleen door de drie onderwijzers-
hoefsmeden cursussen te laten geven, maar ook te profiteeren van de methode
Schieman.nbsp;,, ,nbsp;j
Het is wel jammer dat ZED. Gestrenge niet te Middelburg den wed-
strijd in hoefbeslag heeft bijgewoond, ZED. had dan het werk beter kunnen
beoordeelen en de voorgebrachte paarden kunnen vergelijken onderling.
Even jammer is het, dat de hoefsmid-onderwijzers aan dezen wedstrijd
niet hebben deelgenomen, dan had niet uit het diploma het betere werk
moeten blijken, maar uit de daad, maar men schuilde zich liever achtereen
motief de Jury niet competent was, terwijl aan deze toch waren verbonden
twee dierenartsen, die geheel onpartijdig en onbevooroordeeld het werk be-
oordeelden zooals het was.
De angst dat de methode Schieman leiden zal tot corruptie, is voor een
man als Dr. G. H. wel wat heel angstvallig. ZED. Gestrenge moet toch
weten, dat een slechte hoef niet met een goocheltoer is goed te maken; voor
zulk werk leent zich geen hoef, en daarom is de geheele aanhaling van den
eerlijken handel bij paardenverkoop en de soms toegepaste trucs, iets wat
met deze zaak niets gemeen heeft.
Mij komt het voor, dat de fout bij het hoefbeslag meer ligt in het niet
grondig inwerken in het zoo mooie vak, een vak dat meer is een kunstvak
en dat men alleen kan leeren als men heeft een groote lust en groote liefde
voor zijn vak en daarmee bereikt men veel meer, dan prat te gaan op een diploma.
Het beslaan van een paard gaat nog te veel als het onderleggen van een
zool onder een schoen; het paard komt binnen, stapt de travaille in, wordt
vastgebonden, op No. zooveel en zooveel hangen de ijzers van de bruine of
de blauwe van baas die en die, deze ijzers worden ondergelegd en het beest
kan naar huis.nbsp;j • • i
Meestal wordt geen notitie van gang of stand genomen, en dat juist komt
bij de methode Schieman nooit voor; elk stukje dat zij van den hoef af-
nemen heeft zijn reden en elk stukje dat zij laten zitten zijn oorzaak.
Het spijt mij dan ook, dat het onderschrift mij niet heeft kunnen weer-
leggen de motiveering waarom ik heb aanbevolen gebruik te maken van de
methode Schieman bij het geven van cursussen in hoefbeslag in Zeeland,
ü vriendelijk dank zeggende voor de toegestane ruimte, verblijf ik
Uw Dw.
Middelburg, Nov. 1919.nbsp;K. Meertens Kzn.
Het spijt mij niet overtuigd te worden door het pleidooi van den heer
Meertens; het maakt op mij geheel den indruk van een verheerlijking der
heeren Schieman en waar de heer M'. meermalen spreekt van de „methode
Schiemanquot; zoo lijkt het mij wel toe of deze met al het bestaande heeft ge-
broken en een nieuwe wijze van hoefbeslag heeft uitgevonden.
De verschillende inrichtingen van onderwijs in hoefbeslag wijzen den
leerlingen bij het beslaan van paarden er op rekening te houden met ras,
leeftijd, gang, lichaamsbouw, beenstand, voetas, hoefvorm, hoedanigheid van
het hoorn en dienstgebruik. De examens, die na afloop worden gehouden,
zijn er op gebaseerd dat zij slechts practisch goed onderlegde hoefsmeden
afleveren en wanneer deze nu hunne vakkennis onderhouden en hunne ambitie
niet verliezen, dan behoeft de heer M. niet bevreesd te zijn bij zoo'n gedi-
plomeerd hoefsmid zijn paard te doen beslaan. De pas gediplomeerde hoef-
smid moet echter niet denken „es ist erreichtquot;, want stilstaan is achteruit-
gaan en het is zeer zeker niet moeilijk om verscheidene gediplomeerde hoef-
smeden aan te wijzen, die niet meer op de hoogte van hun tijd zijn, en die
slecht werk afleverec. Niet alleen de hoefsmid zelf draagt hiervan altijd de
schuld; zeer vaak is hij in een onverschilligheid voor zijn vak vervallen door
de v^einige medewerking van zijn clientèle, door de groote nalatigheid waar-
mede vele paardeneigenaren het hoefbeslag behandelen en waarbij het werke-
lijk verklaarbaar wordt dat de hoefsmid „schoenlappersdienstenquot; gaat ver-
richten. Doch omdat er zoodanige voorkomen, en in welk vak of ambacht
is dit niet het geval, is men toch niet gerechtigd om het vele goede over
het hoofd te zien.
Mijn overtuiging is dat elk goed onderlegd en ambitieus hoefsmid bekwaam
kan worden geacht om het Zeeuwsche paard te beslaan en dat er in Zee-
land zelf verschillende hoefsmeden zijn die dit zonder fouten zullen doen.
Het is in deze provincie, hoewel den naam hebbende van stiefmoederlijk te
zijp bedeeld in zake hoefbeslag, toch heusch niet zóó slecht gesteld als de
heer M. het voorstelt, nl. dat de heer Schieman hier de eenige stroohalm
zou zijn om zich aan vast te klampen en hier alleen als de redder in nood
kan worden aangeroepen.
Wanneer de oud-cursianen het hun geleerde in toepassing brengen en het
hoefbeslag met onderscheid behandelen, dan behoeven zij niet te vreezen
het Zeeuwsche paard niet goed te zullen beslaan en zoolang als er geen
grondige bewijzen kunnen worden aangevoerd dat de huidige opvattingen
omtrent de theorie van het hoefbeslag niet meer deugen, zoo lang zal ook
de practische uitoefening van het hoefbeslag terecht op die theorie ge-
baseerd moeten blijven.
Waar de heer M. spreekt „dat men het vak (hoefbeslag) alleen kan
leeren als men een groote lust en groote liefde voor zijn vak heeft
en men hiermede meer bereikt dan prat te gaan op een diploma, zoo meen
ik toch te moeten opmerken dat juist degenen, die zich de moeite getroosten
om een diploma te behalen en veel meer nog diegenen, die slagen voor het
diploma van practisch onderwijzer in hoefbeslag, meer dan iemand anders
blijk hebben gegeven van die lust en die liefde te bezitten en dat de
doorgemaakte studie tevens een waarborg van kennis biedt; het gaat dan
ook niet aan om het diploma eenvoudig als den dekmantel te beschouwen
voor eens vergaarde en later vergeten wijsheid. Ik blijf er dan ook bij dat
ik het zeer zou betreuren wanneer een bestuurslichaam als een landbouw-
genootschap, het geven van cursussen en van vervolgcursussen in hoefbeslag
aan iemand anders zou opdragen dan aan de daarvoor opgeleide onderwijzers
in practisch hoefbeslag; zou men hen hierbij passeeren dan drukt men daar-
mede niet twijfelachtig uit dat men hen daartoe niet bekwaam acht.
Tenslotte wil ik gaarne bekennen, te gelooven, dat elke andere methode
yan beslaan die afwijkt van de algemeen gehuldigde en gedoceerde wijze,
in onze oogen gemakkelijk tot corrupties zal leiden en overtuigd te zijn dat
bij deze afwijkende methoden vele corrupties zullen voorkomen, welke wel
degelijk dienst zullen doen als trucs ten nadeele van den paardenhandel.
----G. H.
HET MEEDRAGEN VAN DEN STRAAL OP DEN BODEM.
Onder bovengenoemd opschrift komt in de laatste aflevering een artikel
voor met de strekking waarvan ik mij, onder één voorbehoud, geheel ver-
eenigen kan. Zeer zeker wenschen wij bij elk paard een flinken, krachtigen,
goed ontwikkelden straal die bij de beweging met den bodem in aanraking
zal komen en daardoor het hoefmechanisme met zijn veelzijdige, nuttige
uitwerking, zal mogelijk maken en bevorderen. Het ééne voorbehoud geldt
echter voor een hoef met verbeende hoefkraakbeenderen ; hier toch is het
hoefmechanisme, door de onmogelijkheid van uitzetten dezer hard geworden
veerkrachtige deelen, niet alleen zeer sterk benadeeld geworden, doch is
het daarenboven ook niet gewenscht. Dwingt men den hoef hier tot uit-
zetten, dan zal een pijnlijke gang en eventueel kreupel loopen er het gevolg
van zijn. Men leert dan ook bij een zoodapig hoefgebrek, behalve dat men
de steunvlakte aan de zijde van het verbeende hoefkraakbeen vergroot, om
de uitzetting van den hoef tegen te gaan, door ook aan die verbeende
zijde de nagels verder naar achter te plaatsen en een zij-lip aan te brengen.
In dit geval zal het echter ook een besliste fout zijn, die zich al zeer
spoedig in den gang van het paard zal afteekenen, als men den straal niet
dermate verkleind, dus wegsnijdt, dat deze bij de beweging niet met den
bodem in aanraking komt. Om dezelfde reden waarom men bij dit hoefgebrek
waarschuwt tegen het gebruik van een balkijzer en tegen een beslag met
zolen, zal men dus ook moeten waarschuwen tegen een grooten flink ont-
wikkelden straal, die bij een vlak beslag gelijk of nagenoeg gelijk met het
ijzer zou komen te liggen. In dat geval zal men dus niet alleen de losse
deelen van den straal moeten wegsnijden, doch zal men wel degelijk den
gezonden straal fiink moeten besnijden en wel zoover dat deze bij de
beweging niet mededraagt.nbsp;Dr. Gallandat Huet.
Mededeeling van den Uitgever.
In afwijking met vorige jaren gaat de laatste aflevering van dezen jaar-
gang niet vergezeld van een kalender en een halflinnen band. De redenen
hiervan zijn wel de volgende:
De papier-, zet- en drukkosten zijn in de laatste jaren in die mate ge-
stegen, dat ze voor zoo goed als alle bladen en tijdschriften een belangrijke
verhooging van den abonnements-prijs en de advertentie-prijzen wettigden.
De abonnements-prijs voor „De Hoefsmidquot; werd echter ongaarne verhoogd
en blijft dan ook dezelfde, doch de verhoogde exploitatie-kosten brengen
mede dat moet worden afgezien van het geven van een kalender en het
gratis verstrekken van een halflinnen band, temeer daar vooral de prijs
dier banden bijna is verdriedubbeld.
Ten einde de abonné's toch de gelegenheid te geven om de 12 afleveringen
1919 te kunnen vereenigen,^al met de eerstvolgende Januari aflevering een
papieren-omslag worden verzonden. Wie echter prijs mocht stellen op de
ontvangst van den gewonen halflinnen band, kan die verkrijgen na toezen-
ding van 75 cent aan de Administratie van „De Hoefsmidquot;, Huygensplein
5 te 's Gravenhage.
Ieder, die vóór 5 Januari a. s. 75 cent toezendt, ontvangt tegelijk met de
volgende aflevering bedoelden band en anders den papieren omslag.
—nbsp;Inrichting voor hoefbsslag te Groningen. Op 11 Nov. j.1. is als
leerling toegelaten D. F. van Hoorn van Loppersum. Verder verblijven
aan de inrichting, voor het volgen van een cursus, de leerlingen P. Berghuis
van Zevenhuizen en L. Kamphof van Dwingelo.
—nbsp;Examen voor het Rijksdiploma van hoefsmid te Utrecht. Van de 24
candidaten, welke op 17, 18, 19 en 20 November voor het examen waren op-
geroepen, zijn er vier niet opgekomen wegens ziekte of verhindering. Van
de 20, welke het examen hebben afgelegd, trokken twee zich gedurende
het examen terug, zes voldeden niet aan de eischen, terwijl aan 12 het
diploma kon worden uitgereikt.
De namen van deze geslaagden zijn : A. A. van fiooyen te Velseroord,
B. Kamps te Eest (Drenthe), T. S. van den Berg te Blauwhuis bij Sneek,
S. Heringa te Kortezwaag, J. Lucassen Jr. te Velp (G.), A. van Tienen
te Zeeland (N.-Br ), G. J. Naber te Emmen (Dr ), W. van der Geest te
Spakenburg, J. A. Lesscher te Duider (Weerselo O.), G. Huizendveld te
A;iier3foorfc, D. vau Wieren Jr. te Wommels, T. van Wieren te Bolsward.
Van de 24 candidaten, opgeroepen voor 24, 25, 26 en 27 November, zijn
er twee niet kunnen opkomen, 9 hebben niet aan de eischen voldaan en aan
13 is het diploma uitgereikt. Een hiervan, G. J. Mathijssen te Herveld,
behaalde het diploma met lof.
De namen der geslaagden zijn: J. Th. Lemmen te Weert (Nijmegen),
W. K. Goelema te Nieuwolda, D. J. Vossers te Doesburg, Th. J. Berndsen
te Arnhem, J. H. J. Hendriksen te Varsseveld, J. A. Booltink te Loo,
0. Krienen te Laag-Keppel, H. J. Helmes te Groesen, H. J. Mathijsen te
Duiven, M. J. B. Eupperink te Delden, Joh. Haverkamp te Deventer,
J. Huitink te Ruurlo en G. J. Mathijssen te Herveld (met lof).
Van de 24 candidaten, opgeroepen voor 1, 2, 3 en 4 December, is er één
wegens ziekte niet opgekomen; van de 23, welke het examen hebben afge-
legd, voldeden er 13 aan de eischen, terwijl aan 10 het diploma niet kon
worden uitgereikt.
De namen der geslaagden zijn : D. Burgers te Strijen, E. Eigenberg te
Krewerd (Bierum), A. E. Eaber te Rijperkerk, A. Koens te Zijldijk (Zand)
Gr., J. Osinga te Gasselternijveen, J. Palthe te Peize, P. Borsjë te Meer-
kerk, A. Bosman B.Azn. te Rotterdam, P. de Klerk Jr. te Puttershoek, P.
G. van den Hurk te Utrecht, J. E. Bourgonje te Achterveld (U.), A. Wold
te Hooghalen, H. Kremers te Volkel (Uden).
De heer P. Borsje voornoemd behaalde het diploma met lof.
Van de 24 candidaten, die waren opgeroepen op 8, 9, 10 en 11 December,
hebben er 23 aan het examen deelgenomen; hiervan heeft er zich 1 tijdens
het examen teruggetrokken, 12 voldeden niet aan de eischen, terwijl aan
10 het diploma kan worden uitgereikt.
De namen dezer geslaagden zijn: H. Wilken te Roswinkel, A. J. Schiks
te Gassel (Grave), J. Kranenburg te Waverveen, A. Cazemier te Roden (Dr.),
A. H. Knoef te Hengelo (O.), H. Smjders te Herten (Merum) bij Roermond,
Th. van de Hulsbeek te Wanray, T. C. Pluim te Zoelen, R. van Mulligen
te Voorschoten, A. E. Verhoeven te Schaïk.
—nbsp;Drenthe. Het Hoofdbestuur van 't Drentsch Landb. Genootschap
heeft in de Commissie van Toezicht op den cursus voor hoefbeslag te
Hoogeveen benoemd tot lid (vacature W. Alingh) den heer Dr. J. Staal
te Assen en tot secretaris-penningmeester den heer G. Nijenhuis te Assen.
—nbsp;De Directeur-Generaal van deu Landbouw brengt in de „Staatscourantquot;
n®. 242 ter kennis van belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande, op
nader te bepalen dagen, aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht
gelegenheid zal worden gegeven tot het afleggen van het toelatingsexamen
tot den cursus ter opleiding van onderwgzers in practisch hoefbeslag.
Zij, die tot dit examen wenschen te worden toegelaten moeten den leeftijd
van 23 jaren hebben bereikt en zich vóór 20 Januari aanstaande met
eigenhandig geschreven brief hebben gericht tot den Directeur van het
Instituut voor hoefkunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool Prof. Dr. H.
M. Kroon te Utrecht (Biltstraat 172) onder overlegging van geboorteacte,
diploma's (als van ambachtschool, hoefsmidsschool of hoefbeslagcursus), het
bewijs van met vrucht de lagere school te hebben doorloopen en aanbe-
velingen uit vroegere werkkringen.
—nbsp;Militaire Hoefsmidschool. In de laatste week van November hebben
examen afgelegd en zijn tot hoefsmid bevorderd: de vrijwilligers Brunia
(van de Cavalerie), en Wielart en Huyzendveld van het Reg. Rijd. Art.,
benevens de miliciens der Infanterie: van de Boer, Koelewijn, Kunne en
Lamers. Aan de vier laatstgenoemden is een getuigschrift uitgereikt.
G. H.
-ocr page 203-Mededeelingen oyer het smidsvak, vallende buiten het hoefbeslag.
HET HERSTELLEN VAN STAAL DAT DOOR VERBRANDING OF
OVERVERHITTING BEDORVEN IS.
Oververhit, te veel verhit en verbrand staal, kan in verschillende graden
bedorven zijn, zoodat de herstelling hiervan ook, naarmate dien graad van
bedorvenheid, meer of mindere goede uitkomsten zal opleveren.
Oververhit staal kan hersteld worden, door het op de juiste temperatuur
te verhitten en met koud water te harden, of door twee of drie malen achter-
eenvolgens tot roodgloeihitte te verwarmen en daarna in kokend water
af te koelen; in het laatste geval neemt het slechts weinig hardheid aan.
Waar de vorm het toelaat, kan men, door het staal opnieuw over te smeden,
de zaak verder nog veel verbeteren, vooral wat betreft het fijner doen worden
der structuur. Vooral deze laatste is door oververhitting grover geworden
en heeft het staal veel van zijn goede eigenschappen verloren.
De talrijke hulpmiddelen, welke hiervoor in den handel worden gebracht,
zijn, wat de uitkomsten betreft, niet beter dan de hierboven aangegeven
methode; bovendien heeft men kans dat het staal, door de chemische in-
werking van het zoogenaamde herstellingsmiddel, minder in kwaliteit wordt.
Te veel verhit staal kan tot op zekere hoogte verbeterd worden, door het
tot op donkerroode gloeihitte te brengen, met een hardingspoeder (waar-
over wij reeds vroeger schreven) te bestrooien, daarna opnieuw tot kersrood
te verhitten en vervolgens tot zwart-warm te hameren.
Bevat het staal echter elementen als wolfram, chroom, enz. dan is de
verbetering van het staal niet mogelijk.
Verbrand staal is niet te herstellen en kan als waardeloos beschouwd
worden.
De Directeur-Generaal van den Landbouw brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat in de maand Januari aanstaande, op nader te bepalen
dagen aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht gelegenheid zal
worden gegeven tot het afleggen van het toelatingsexamen tot den
Cursus ter Opleiding van Onder-
wijzers in practisch Hoefbeslag
Aanmeldingen moeten vóór 20 Januari a.s. zijn binnengekomen bij Prof.
Dr. H. M. KROON te UTRECHT (Biltstraat 172).
Voor nadere bijzonderheden zij verwezen naar de Nederlandsche Staats-
courant van Vrijdag 14 en Zaterdag 16 November 1919, No. 242.
S. C. M. BAX. glashaven 9 en 36 ROTTERDAM.
- Specialiteit in Artikelen voor HOEFBESLAG. -
BiX filashaTen
ßolteriaffl.
Meest uitgebreide sorteering prima blanllt;e
Ster-Hoefnagels, meer dan 60 verschillende voorradig.
Speciale fune Nagels voor Renpaarden enz.
— Billijke prijzen. —
NIEUWE AMERIKAANSCHE HOEFZOLEN
voordeelig, gemakkelijk iii gebruik. — Kunnen niet loslaten.
Merk „Paciüequot;,
met zwaar hielstuk.
met flink hielstuk.
Open zolen uit één stuk kunnen
dus onmogelijk loslaten, bijzonder aan-
bevelenswaardig, prijzen zeer billijk,
voorradig in li maten van 4Jg- tot
Eng. dm., uiterste breedte buitenkant
ijzers gemeten.
Merk „Dexterquot;,
Merk
in witte en grijze
Caoutchouc,
op leder opgenaaid
met flink hielstuk,
voorradig van é^
tot Ql Eng. dm.
Merk „Chicagoquot;,
geheel Caoutchouc
uit één stuk met
zwaar hielstuk
voor zware paar-
den, voorradig van
tot 7-i%Eng.dm.
uiterste breedte; buitenkant ijzers gem.
Gemaakte Hoefijzers,
Rits- en Stampmodel,
uitsluitend beste
kwaliteit ijzer;
in 9 maten voorradig.
Hoef-
randen.
Strykringen
metier
Open Caoutchouc
zool, merk B. Y
in 7 maten, voor
en achterijzers
voorradig.
Kunsthoorn.
IJs- of Scherpnagels
in 12 soorten.
Opruimers voor
Schroefgaten.
Lasch- of Welbladen en
Poeder
om ijzer en staal te
wellen.
Schroeven en Stiften
in alle modellen;
tijdige bestelling
gewenscht.
Touwijzers in
verschillende maten.
Men lette op het echte merk S T met kroon.
-ocr page 205-te,;.:? ; ^ ■
r TX ,
■ * O-nbsp;*
-
) . -i
■ .-J- ■
'■Hi'quot;
/
■ ' Î.. '.ij'
I'
m
-ocr page 207--• V ■ '.
KfY^ - -.
Kl '
^M'.yikmmm
mm